over a kon. H. i-a. $1% hebben aangenomen, josafat zal in hèt vijfde jaar van joram, den Israëlitifchen Koning, misfehien bij gelegenheid van den krijgstogt tegen de Moabitèn, hoofdst. III. zijnen zoon joram,op nieuw, als zijnen rijksgenoot hebben laten inhuldigen, hoofdst. VIII. 16. — dan is alles vereffend. Vergel. den Bijb, Verded. IL Deel. Bladz. 109-111. HOOFDSTUK II. vs. 1.] Men ziet duidlijk, dat dit hoofdstuk, gelijk ook eenige anderen, in het vervolg, welke van de wonderen van elisa fpreken, bijzondere ftukken zijn, welke de Schrijver van dit Boek overgenomen, en itj zijne gefchiedenis ingelascht heeft, zijnde van derzelver echtheid en geloofwaardigheid ten vollen verzekerd. elü wist zijne aanflaande opneming, welke ook aan elisa niet onbekend was, die ze van zijnen meester zal verdaan hebben, gelijk de Profeeten-leeriingen in de volgende ver/en. — Voor zijn affcheid van deze wereld, wilde eliü echter de Profeetenfchoolen te Beth-el en Jericho bezoeken, daar nog eenige fchikkingen maaken, en van de Profeeten-leerlingen affcheid nemen. Dezè zijn de redenen van zijne reize op deze beide fteden. vs. 2.] eliü fchijnt elisa op de proef gefield te hebben. — Hij wist wel, daê zijn vertrek uit deze wereld kort aanflaande was, en hadt dit ook aan elisa gezegd, maar hij wist niet, hoe? — en dus verzoekt hij elisa te blijven, daar hij was, doch de[0 0 4] zé  SIS, KORTE AANMERKINGEN ze getrouwe leerling wil hem niet verlaten, maar tot de laatfte ©ogenblikken bijblijven, vs. 3. Profeeten-leerlingen.] SAMuëL hadt op verfcheiden plaatzen profeeten-fchoolen aangelegd, ELia fchijnt dezelve vernieuwd en hervormd te hebben. Vergel. 1 sam. X. 5. — Profeeten-leerlingen zijn jonge lieden, die in deze fchoolen onderwezen werden. — Weet gij wel?] Wij behoeven niet te denken, dat zij dit anders wisten, dan van eliü zeiven, die thans plegtig affcheid van Hun nam. Zwijgt 'er maar van ftil.~\ Om geene opfchudding in de ftad te maaken. ys. 8. Mantel.] Zie boven hoofdst. J. 8. — Dit wonder gefchiedde, in het gezicht van die 50 Profeeten-leerlingen, die dit van verre aanfchouwden, vs. 7. en zette het zegel op de profeetifche bediening van ELia. vs. 9. Twee deelen.] Niet een dubbel deel, ééns zoo veel als ELia zelf gehad hadt, maar een dubbel deel, ten aanzien der overige leerlingen van dezen Profeet, met bedoeling op de voorrechten der eerstgeboren zoonen, die een dubbel deel der erfenis boven de andere kinderen ontvongen. vs. 11. Vuurige wagen enz.] Niet een eigenlijke wagen en paarden van vuur, met welken eliü ten hemel voer. — Maar ^er ontftaat een onweder, elisa ziet in zijne verbeelding een vuurigen wagen en paarden; vergelijk hoofdst. VI. 17. en eliü is niet meer op aarde. — Irouwens, wij hebben geene reden ter wereld, om te denken, dat hij flechts elders heengevoerd ,  5*6 KORTE AANMERKINGEN Binnen getreden.] Daar door te kennen gevende? dat hij genezen en rein was. ys. 16.] Een gefchenk niet te willen aannemen, is in het Oosten eene blijk van verachting, en wordt voor belediging opgenomen. — De Profeet volhardt nog, in den trotfchen naSman te vernederen. vs. 17.] Waarfchijnlijk wil hij het land van den Israelitifchen God verëeren , en het als heilig aanmerkende, 'er van medenemen, om 'er een' altaar van te llichten , op welken hij aan jehova offeren wil. vs» 18.] Rimmon was eene Sijrifche Godheid. — Nu fielt naüman eene gewetens-vraag voor. Zijn post was, den Koning te verzeilen, wanneer die in den Tempel zijne godsdienflige aandacht verrichtte, welke in een nedervallen ter aarde voor de Godheid, die men vereerde, beflondt; dus was naüman verpligt mede neder te vallen, niet dat hij Rimmon wilde aanbidden, maar hij zou echter den fchijn hebben van zulks te doen; dit bidt hij, dat hem vergund worde. Ik heb in den Bijbel Verded. IV. Deel. Bladz. 51. 52. foortgelijke voorbeelden uit de Kerkgefchiedenis der Christenen bijgebracht. VS* 19. Ga en vaarwel!] Letterlijk: Ga in vrede! De Profeet verwaardigt hem met geen nader antwoord, en fchijnt met zijne bekeering niet veel op te hebben. vs» 20.] Eene ' fnoode gierigheid en hebzucht, die gehazi duur te flaan zal komen! laage zielen hebben de eer van den Godsdienst, het welzijn van het Vaderland, hun eigen welzijn, voor geld en goed veilj vs. 21. Sprong hij.] Dit is in het Oosten een teken van den eerbied, dien men voor iemand heeft.— Hoe  OVER 2 KON. V. 24-27. - VI. ï. 527 Hoe is naïman vernederd, het geen hij te vooren naauwlijks voor den Profeet zou gedaan hebben, doet hij nu voor deszelfs bediende! vs. 24. Ofel.] Dus was de naam eener plaats, te Jerufalem, daar de dienaars van den Tempel woonden, men fchijnt eene dergelijke hoogte, ten zelfden einde gefchikt, met denzelfden naam, te Samarië gehad te hebben. vs, 26.] De Profeet wil zeggen: Ik weet, wat 'er met u en naïman gebeurd is, zoo goed, als of ik tegenwoordig was geweest. God, naamlijk , hadt hem dit geopenbaard. / Is het nu een tijd enz.] gekazi is zekerlijk bedacht geweest, om voor de twee talenten zilvers van NAiiMAN foortgelijke dingen te koopen. — Nu vraagt de Profeet, of het thans de tijd daar toe was ? daar de eer van den Israelitifchen Staat en Godsdienst beide, die diep vervallen waren, moest gehandhaafd worden ? vs. 27. U en uwe nakomelingfchap.~\ De melaatsheid erft gemeenlijk tot het derde of vierde lid over. Nu ging hij melaatsch.'] De melaatsheid breekt dikwijls heel onvoorziens uit; bij een' grooten fchrik, of fterke ontfleltenis, openbaart zich vaak onvoorziens eene kleine ongewoone vlak, die het begin der melaatsheid is, of zelfs wel ééne, die wat grooter is. HOOFDSTUK VL vs. 1.] Men ziet, duidlijk, dat hier gefproken wordt, van het bedehuis, of het kollegie, daar deze Profeetendeerlingen gewoon waren,het onderwijs van l?P 4] den  £28 KORTE AANMERKINGEN den Profeet te ontvangen, en hunne Godsdienfïige bijëenkomften te houden. — Dit in het oog houdende, ziet men, hoe ook het wonder, dat hier verhaald wordt, op de eere van den Godsdienst betrekking heeft, en dus belangrijk wordt. — Dat aan den Jordaan boomen wasfen, die timmerhout uitleveren, weten wij uit josefus. 'vs. 6. 7.] Dat ijzer, wegens zijne zwaarte , in het water, terftond zinkt, en natuurlijk niet van zelf boven komt, dat dit hier ook niet kon te wege gebracht worden, door het hout, het welk de Profeet in 't water wierp , is klaar. — Dus was hier dan een waar wonderwerk — ook flaat dit geval hier geboekt onder meer andere wonderwerken van den Profeet ELISA. vs. 8.] Het geval was dit. Zoo dikwijls de SijrU fche Koning in overleg nam, in zijnen krijgsraad, om met zijn leger zich ergens neder te liaan, of post te vatten, was hem de Israëlitifche Koning fteeds voor uit; dewijl elisa hem de voornemens der Sijriêrs, die hem door Godlijke openbaring ontdekt werden , bekend maakte. Dit verbaasde en vergrimde den Sijrifchen Vorst, die vermoeden kreeg, dat hij onder zijne hovelingen en bevelhebbers verraaders hadt, die met den vijand gemeenfchap hielden, en alles overbriefden. vs. 13. Dothan,] Deze ftad lag ten noord-oosten van SamariêyOtatrétit op den afftand van drie uuren, nabij Jizreël. vs. 15. Uitging.'] Om water te haaien, of iet to bezorgen.— Deze bediende was een ander dan geha- 21 s  over. 2 kon. VI. 16-25. 529 zi, en denklijk na dezen eerst in des Profeeten dienst gekomen, derhalven thans te vreesachtiger. vs. 16.3 God is met ons, wie zal dan tegen ons zijn ? vs. 17.] In een vif'óen, of geestverrukking zag de bediende van den Profeet eene gantfche legermagt, die hem ter dekking omringde, met vuurige paarden en krijgswagens. — Een zinbeeld van de bewaaring der Godlijke Voorzienigheid! vs. 18.] Men vergelijke gen. XIX. tïl vs. 19.] Zij waren niet in den letterlijken zin, blind, maar zoo verbijfterd, en in de daad met verblindheid geflagen, dat bevelhebbers en gemeenen van den Profeet zich na Samarië laten leiden, in de verbeelding , dat zij na Dothan gingen. vs. 20. Midden in Samarië.] En, gelijk waarfchijnlijk is, van alle kanten bezet en omringd, en dus in de magt van den Israelitifchen Koning. vs. 22.] De grootmoedigheid van den Profeet is prijswaardig, en een bewijs, dat hij een waar dienaar van den Vader der menfchen is. vs. 23.] Geenë ftroopende partijen waagden zich zedert in het Israëlitisch land. — Hier uit volgt echter niet, dat de oorlog geheel ophieldt, maar alleen dat die meer geregeld gevoerd werdt. vs. 25.] Een ezelskop behoort onder de onreine en ongeoorloofde fpijzen, maar nood breekt wet.— Het oogmerk van den Sijrifchen Koning was de ftad, die zeer fterk was, door uithongering te dwingen. — Men kan berekenen, hoe hoog de nood moet geiteden zijn, dat zelfs een ezelskop, anders niet geöor\Pp 5] loofd  5J.o kok.TE aanmerkingen loofd te eten, 80 zilverlingen gold, dat is, of 8* gulden, of naar anderen, 20 gulden, men rekene het minne, echter een verbaazend duure prijs. Kab gerooste erwten.] Een Kab, zegt men, bevat zoo veel als 24 eiërfchalen bevatten kunnen, dus een vierendeel van een Kab , zes eiërfchaalen. De gewoone Vcrtaaling heeft in plaats van gerooste erwten, duivenmest, indien iemand dit wilde houden, zou hij moeten achten, dat dit eene foort van fpreekwoord bevatte, om alle afzichtlijke fpijze te betekenen;doch het eerde is het natuurlijkfte. Gerooste erwten, of cicers zijn in het Oosten geen ongewoon eten, en gemeenlijk, goedkoop. vs. 27.] Het fchijnt, uit het geheele beloop der gefchiedenis, dat elisa eene Godfpraak van jehova gegeven hadt, dat de ftad door de Sijrièrs niet zou bemagtigd worden. — Aan de vervulling van dezelve wanhoopt de Koning. Dorschvloer enz.] Daar is geen voorraad vankown, wijn, of olie meer. vs. £8.] Allerijslijkfte vertooning! Een verzoek, om bevel, dat men eene moeder haar kind ontnemen zal, om het te laten kooken en eten, gedaan door eene moeder, die reeds haar eigen kind, op die wijze, verteerd hadt! Wie denkt hier niet aan de bedreiging van moses , en aan zijne waarfchuwing. deut. XXVIII. 53- ? vs. 30,] De Vorst was geheel ontroerd en wanboopig door dit geval. — Reeds te vooren hadt hij , ten blijke van zijne droefheid, een treurgewaad aangetrokken, nogthans zoo veel mooglijk, zulks voor het  ©ver 2 kon.'VI. 3I-33. 5$I het volk bedekt houdende, om deszelfs moed niet geheel ter neder te Haan. vs. 31.] In zijne woede wil hij elisa, als een valsch Profeet, die met ijdele hoop van ontzet geftreeld hadt, laten ombrengen. — Hij geeft zich geheel aan zijne wanhoop over. vs. 32. De Oudften.] Misfehien om hem te raadpleegen, of, en wanneer, deze rampen een gelukkig einde zouden nemen? Zeide hij.] Dit wordt hem door eene openbaring van God bekend gemaakt, alzoo hij van 's Konings voornemen zoo min vermoeden kon hebben, als iemand anders. Moordenaars-zoon.] De zoon van achab en izebel , die zoo menigen dienaar van den waare» God hebben laten ter dood brengen. — Het gedruis enz.] Het gedruis, of gefcharrel der voeten van zijnen Heer, naar de letter. — De Koning volgde hem op den voet, zoo lang wilde elisa, dat men 's Konings afgezondenen zou ophouden, op» dat die niet in ftaat zou wezen, om zijnen last te volbrengen. vs. 33.] Wat zit gij hier nog met den Profeet te raadpleegen ? — Alles ftaat wanhoopig, juist omdat men op de beloften van den Profeet vertrouwd heeft! — Men moet zich, op de best mooglijke wijze, aan den vijand overgeven! — Volgends den Tekst zijn dit woorden van 's Konings afgevaardigden; doch 'er fchijnt iet uit den Tekst uitgevallen te zijn; te weten , „ onmidlijk na den bode kwam de Koning, en SJ zeide:" HOOFD-  £3a korte aanmerkingen HOOFDSTUK VIL vs. i.] Ten einde de ontftelde gemoederen te bedaaren, verzekert elisa, dat den volgenden dag de ftad ontzet zal zijn, en in plaats van hongersnood overvloed zal hebben. Sea.~\ Eene zekere maat, gelijk men zegt, zoo veel als 144 eiërfchaalen bevatten — het derde deel van een Efa. Bij de poort.1 Bij de poort was de marktplaats, gelijk wij meer hebben aangemerkt. vs, 2.. Op wiens hand enz.] Dit.fchijnt aan de Oosterfche Hoven, ten minften in dien tijd plaats gehad te hebben, dat de Vorst eenen vertrouwling hadt, op wien hij leunde, wanneer hij ging en ftondt, die hem ook overal verzelde. Zie boven hoofdst. V. 18. . Venfters.~] Hij Helt de zaak als volftrekt onmooglijk voor. Met uwe oogen zien.-] Dit is letterlijk vervuld. — Laat ons nooit wanhoopen! — Gods beloften zullen vervuld worden! — Bij hem is niets te wonderbaar!' 'vs, 3. Voor de poort enz.] Volgends moses Wet, waren de melaatfchen buiten het leger gefloten, dus ook in vervolg, ja nog heden , niet in de ftad geduld, omdat deze ziekte befmetlijk is. vs. 4.] Daar blijvende, hadden zij niets dan de dood te wachten — in de ftad was ook voor hun geene hoop ■— maar liepen zij tot de Sijri'êrs over, misfehien zouden die hen in 't leven laten. ff, 5- Uiterfte voorpost,"\ Letterlijk: Aan het uit er' fie einde des legers, vs, 67J  OVER fi KON. VIL 6-13. 533 vs. 6*.] De God der Natuur deedt hen een gedruis hooren, het welk hen verfchrikte, en dat zij voor het gedruis van een aannaderend leger namen. Koningen enz.] De Hethiten zijn de Feniciè'rs ten noorden; de Egijptenaars waren ten zuiden. —■ Zij vreezen dus bezet, en van den Jordaan afgefneden te zullen worden, waarom zij door dezen Terreur Panique gedreven, op eene verhaaste wijze aan het vluchten liaan, óm toch den Jordaan te bereiken. vs. 7. Paarden en ezels.] Beide, die tot het vervoeren der pakkaadjen gebruikt werden — geene ruiterspaarden. vs. 8. Ferfiopten.] Op eene plaats, daar zij het vervolgends konden wedervinden. VS. 9. Blijde tijding.] Van de vlucht der Sijriêrs en het .ontzet der ftad. Als misdaadigers enz.] Letterlijk: De ongerechtigheid zal ons vinden. — Men zal ons ftraffen,als zulken , die hier liever geroofd hebben, dan dat wij den Koning deze heuchlijke tijding mededeelden. vs. 10. Zoo als zij gejiaan hebben.] Niet ledig, maar alles daar in. vs. ia.] joram is hier zeer voorzichtig — hij vermoedt eene krijgslist, om het uitgehongerde volk uit de ftad te lokken. —■ Ondertusfchen hadt hij be* hooren te denken aan de voorzegging en belofte van ELISA. vs. 13.] De mening is: men kon ligt vijf man te paard wagen,dezen konden even zoo veel uitrichten, als de geheele bezetting, ja al ware al het volk, dat gefneuveld was, nog in leven. — Zij konden op kund-  534 korte aanmerkingen kundfchap uitgaan, of de Sijriërs zich ergens verfte» ken hadden. — En vielen zij den vijand al in handen, het verlies was niet groot. vs. 14. Twee man te paard.] Deze Vertaaling is in de zaak de eenvouwigftè — maar de Hehreeuwfchc woorden zijn hier eenigzins moeilijk. vs. 15.] Men Was dus nu zeker, dat het Sijrisch ieger naa huis gekeerd was. vs. 16.] Nu werdt de zoo ongelooflijk fchijnende voorzegging van elisa in alle haare omftandigheden Vervuld. vs. 17.] Om onder den uitgehongerden hoop eenige orde te houden , werdt deze hoofdman hier door den Koning geplaatst, maar het volk gaf weinig acht op hem; elk zocht levensmiddelen en buit te bekomen, daar ontflondt een gedrang, en in dit gedrang raakte de Overfte onder de voet, en werdt doodgetrapt. vs. 18.] Dit wordt dus herhaald, om ons op dé Godlijkheid dier voorzegging, en op het beftuur der Voorzienigheid opmerkzaam te maaken. HOOFDSTUK VIII. vs. 1.] Zie boven hoofdst. IV. 35. Het fchijnt^' dat zij thans weduwe, en haar man overleden was.— Het is zeer waarfchijnlijk, dat deze duure tijd, geduurende de laatfte oorlogen met de Sijriërs is ingevallen, en met het ontzet van Samarië een einde genomen heeft. vs. 2, Naar het land der Filiftijnen.]Dit moet derhalven van dezen hongersnood niets geleden hebben.—. ys. 3.]  ©ver a kon. VIII. 3-9« 535 vs. 3.] Misfehien was haar huis en hof, omdat zij het land verlaten hadt, verbeurd verklaard — zoo denken fommige Uitleggers, of, gednurende de verwarring der oorlogstijden, van anderen in bezit genomen. vs. 4.3 ghhazi was melaatsch, hoofdst. V. 27,evenwel was het niet ongewoon, om met eenen melaatfchen, mids op eenigen aflland, te fpreken. Een verhaal enz.] Het gelukkig ontzet van Samarië hadt den Vorst meer belang doen krijgen in dezen Profeet, en deszelfs verrichtingen. — elisa zelven hier naar te vraagen, was min voeglijk. vt. 5. 6.] De Godlijke Voorzienigheid befchikte dit dus, opdat de Koning te meer verzekering van de waarheid van dit groote wonderwerk zou hebben. vs,. 7-] De gefchiedenis zegt niet, bij welke gele* genheid, of waartoe. — Was het om .den last, aan ELia te vooren opgedragen, 1 kon. XIX. 15. ten uitvoer te brengen, en HAZAëL tot Koning van Sijrië te zalven ? De gefchiedenis zegt dit echter niet duidlijk. vs. 8. Een gefchenk] Volgends de Oosterfche zeden. vs. 9. Het kosthaarfte.] Het dal, waar in Damaskus gelegen is, wordt, van wegen deszelfs vruchtbaarheid, in kostbare voortbrengzelen, geprezen, en voor één der Paradijzen van Aflë gehouden. — Da* muskus was ook ten allen tijde eene rijke koopdad. Veertig kameelen.'] Geheel naar de Oosterfche zeden, men vermenigvuldigt, zoo veel mooglijk, het getal der perfonen, of lastdieren, die de gefchenken dragen, aan welken men Hechts ieder een weinig geeft, om de flaatzij te vergrooten. vs. io.J  $6 KORTE AANMERKINGEN vs. io.] Hier is eene verfchillende lezing in den Hebr. Tekst. De lezing in den Tekst zeiven, is: Gij zult niet herjlellen. — Maar de lezing op den kant: Gij zult zeker herjlellen. — Misfehien zijn beiden reeds oud. In de uitfpraak luiden beiden even eens, lo is hem, zeg hem en lo, fchoon met eene andere letter gefchreven, is niet, gij zult niet genezen! hazaSl nam de dubbelzinnige bewoording in den eerften zin. vs. 14. — De lezing, die ik in de Vertaaling volg, heeft dezen zin. Deze ziekte is in den aart niet doodlijk. — Vergel. hoofdst. XX. 1. Dat hij zeker enz.] Niet van deze ziekte, maar een' geweldigen dood. vs. 11» Zoodat enz.] Tot fchamens toet Letterlijk. De fpreekwijze wordt gebruikt van iet, dat men tot het uiterfte toe voortzet; tot dat 'er eene verlegenheid ontftaat,. gelijk hier bij HAZAëL, die niet begrijpt, wat de Profeet bedoelde, met hem dus flrak in 't gezicht te zien. ys. 12.] Deze rampen zijn in de daad door dezen HAZAëL Israël overgekomen, hoofdst. X. §2. — Zoo wreed was de wijze van oorlog te voeren onder veele Apdtifche volken! vs. 13. Een hend.~] Een verachtlijk en gering perfoon. — Men bedenke, dat het een Oosterling is, die fpreekt. — De Oosterlingen drukken zich doorgaands fterk uit. Als Koning enz.] Dus voorzegt hem de Profeet, dat hij Koning van Sijrië zal worden, — Hier uit echter eene befchuldiging tegen elisa te willen afleiden, als of hij HAZAëL tot dezen Koningsmoord zou hebben op*  óvÉk 2 kolf. VIII. 15-20. 53? opgefloókt, is onbillijk.— Zeker ,■ de vaderlandlievende man verlangde niet naar de rampen van zijn vaderland. vs. 15. Deken.] Het Hebr. woord is onzeker in zijne betekenis. — JuiCHAëUs denkt aan een Mod-ito. of vliegennet, dat men, in warme landen, om niet van de vliegen gekweld te worden, over bet aangezicht dekt. — hezbÈ meent, dat benhadad , om zijn hoofd te verkoelen, een natte doek met koud water om het hoofd geflagen hebbe, en dat dit, door het te fchielijk ftrcmmen der iiitwaasfeming, de oorzaak van zijn' dood geweest zij. — Het komt mij nog fteeds voor,dat hazacl , door een natten dekeh , hem gefmoord , en dus een geweldigen dood aangedaan heeft, en zich vervolgends van den trooh meester gemaakt. vs. 10. In het vijfde jaar.] Zie boven de Aanmerking op hoofDst. I. 17: JSog bij het leven enz,] Twee jaaren voor des» zelfs dood. vs. 18. Den weg der Israëlitifche Koningen.} Hunne wijze Van regeering, bijzonder met betrekking tot den Godsdienst; — Het huis van achab regeerde vrij Despotiek, en ftondt tevens de Afgoderij en her Bijgeloof voor. Dochter enz.] athaliü. vs. 26. vs. 19. Lampe.] Een' troons-op'volger uit zijne nakomelingfchap. 1 kon. XI. 36 vs. 20.] david hadt de Edomiten ondergebracht Zedert hadden zij eenen Onderkoning, die ook wel ééns den naam van Koning vnerdé, doch ifhanglijk  542 KORTE AANMERKINGEN mijne Vertaaling is de zin van dit vers, duister» en verwacht meer licht. vs. 14. Maakte,"] Dit zal hier zijn: „ Op deze wijze kreeg de famenzweering van jehu haar volle beflag." — vs. 15.] Zie hoofdst. VIII. 29. Indien zij moeds enz.] En het tevens wel met hem meenden. — jehu begreep, dat deze zaak met fpoed moest doorgezet, en den Koning geen tijd gelaten worden, om zich te verfterken. Eenige tijding.] Van den opftand, om den Koning dus onvoorziens te overvallen. vs. 17. Schildwacht.] Wij lezen meer van zoodanige fchildwachten op de toorens, of op de poorten geplaatst, bijzonder in oorlogstijden. Troep — in volle galop!] Dit betekent het Hebr. woord. — jehu liet het leger te Ramoth blijven, maar was alleen met eenige ruiterij op weg geflagen, om te meer fpoeds te maaken. vs. 18. Keer u om enz.] jehu acht het niet raadzaam , hem met eenige tijding naa de ftad te laten keeren. vs. 20.] jehu moet wegens zijne drift bekend zijn geweest, en zoo vertoont zich ook zijn geheele karakter in de volgende gefcbiedeiiis. vs. 21. Om in te [pannen.] Deze Vorften zullen zeker, al wat zij konden van volk te hoop gerukt en medegenomen hebben; terwijl zij tevens hoopten , door hunne tegenwoordigheid , deze voor hun nog onverklaarbare omftandigheid te zullen kunnen in orde brengen» VS, 212.  over a kon. IX. 22-27. $43 vs. 22. Hoererij'.'} Ik denk, dat men dit woord in dien zin nemen moet, waar in hoererij voor afgodsdienst meermaalen in den Bijbel voorkomt. — Hoewel men den eigenlijken zin niet gtheel behoeft uit te fluiten. Vergel. vs. 30. Tooverijè'n.} Bijgeloovigheden van allerleië foort.—< vs. 23. Verraad!] De Koningen fchijnen in 't eerst vermoeden gehad te hebben, dat 'er in het leger iet gebeurd was, het zij dat hetzelve van den vijand geHagen was, of dat men de vrede getroffen hadt. — Maar de woorden van jehu waren duidlijk genoeg, om joram te overtuigen, dat de Veldheer iet euvels brouwde. — vs. 25. Dit vonnis,"] Dezen last. — Last wordt in de Profeetifche fchriften meermaalen genomen voor eene dreigende Godfpraak, welke, als 't ware, een vonnis der Godheid in zich behelst. VS. 26. Het bloed zijner kinderen.] Dus waren dan naboths kinderen ook ter dood gebracht, wel volgends de djïatifche zeden , onder Despoten in gebruik, maar volftrekt tegen de Wet van moses. vs. 27. Paleis enz.] Of, het Koninglijk tuinhuis. Ook dezen.] ahaziü ftamde van moeders zijde ook van achabs huis af: hij was een dochters-zoon van achab. Bij de hoogte enz.] Het is moeilijk, dit verhaal van AHAzia's dood te vereffenen, met 2 chron. XXII. 9. Jibleam en Megiddo zijn twee fteden in den halven ftam Manasfe. — Ondertusfchen weten wij te weinig bijzonderheden, om juist aan ftrijdigheden te denken. ahazir kan voornemens geweest zijn, IQj. 43 zich  $44 korte aanmerkingen flcli Haa Samarië te begeven, en, daar te verbreken, doch daa,r toe geene kans ziende, den weg na Jibk'ajn genomen hebben enz,. kj. 30. Elfde enz.] iioofd.st. VIII. 25. flaat twaalfde; . maar hij kan door zijnen vader joram,, een jaar voor deszelfs dood, tot mederegent zijn aangenomen. vs. 30, Spiesglaswater.']. Puck in 't Hebr. Dit is eene foort van blanketzel,. alcahol, of fpiesglas-mineraal in water ontbonden, waar van de Qosterfcne vrouwen, door middel eener .naald , eenige'.druppels in de oogen weten te brengen, die zij ook tevens opscheuren , om ^e grooter en met meer vuur te hebben; terwijl zij de winkbraauwen met een. zeker mengZel heel zwart en groot weten te maaken. — izebel wil zich nog ééns in haare bekoorlijkheden vertooSen, om indruk op den overwinnaar te maaken,maar v^rgeefscb. — Men denke aan de gefchiedenis van. de dartele kleöpatüa. vs, 31. Gij andere zimri.] Am zrMP.i gelijk in Konings raoerd., maar die hem ook in zijg uiteinde ge- • lijk zubj wezen.. Zie 1 kon. XVI. ic-20. w, 3?- Hofbedienden.] Eigenlijk, gefnedenen, die, denliijk, aan dit wellustig Hof ook in menigte zullen geweest zijn. Zoodat haar.bhcd enz.]. Eene wel verdiende flraf voor een gedrocht., als izebel! ys. ■.;.] Men moet zfch hier te. binnen, brengen, het geer, wij reeds, jn 't voorgaande van de menigte van honden enz. in het Oosten hebben aangetekend. .— 1 »».,.. ■:. üümroov nea' h -ha .aria SQN.  OVER 2 kon. IX. 36. - X, 1-8. 545 kon. XIV. 11. dan zal dit niemand zoo. heel vreemd voorkomen. vs. 36.] 1 kon. XIV. 11. HOOFDSTUK X. vs. 1. Zeventig nakomelingen.-] Zoonen, kleinzoonen ^ en achterkleiuzoonen van acuab. Forften van Jizreël.] De gisfing van MiCHAëus is niet geheel onwaarfcbijniijk, dat men, in plaats van Jizreël, hier diene te lezen: Israël. Evenwel, het kunnen Vorffen van Jizreël geweest zijn, die na Samarië gevlucht waren. De Oudften.] Verfia de hooge kollegiën, die in de- hoofdllad des rijks hunne zitplaats hadden. Opvoedden.] De Hofmeesters enz. vs. 2. Kinderen van uwen Heer.] Den Kon'ng achab en joram. vs. 3. Zoekt enz.] Het is niet onwaarfcbijniijk, dat deze hoofden des volks te Samarië in overleg genomen hebben, om dénen der Koninglijke Prinfen op den troon te plaatzen — daar op zal jehu in dezen brief doelen , en dit zal dan ook tot eene beweegreden voor hem gediend hebben, om het gcheele geflacht van achab uit te roejen. —: Zijn brief is fpot> tende , hij Rondt in aanzien bij het leger, het welk op zijne hand was. vs. 4.] Zij durfden het dan ook niet waagen, om zich tegen hem, te verzetten, maar offerden de Koninglijke Prinfen liever voor hunne veiligheid op. vs. 8. Bij de poort.] Aan de ftadspoort op de markt, daar de yolksvergaderingen gehouden werden. C£? 5j vs. p.J  545 korte- aanmerkingen vs, 9.] Het fchijnt, dat het volk tegen jehu gemord heeft, wegens zijne wreedheid tegen achabs geflacht. — Daar toe ftrekt toch deze geheele redevoering , wier zin is : Gij moogt u zeiven wel voor onfchuldig houden! Het is waar, ik heb den Koning om hals gebracht , maar ziet hier, wie heeft deze 70 Koninglijke Prinfen onthoofd, en hunne hoofden herwaards gezonden? —- Hij verzwijgt, dat hij door zijne brieven de hoofden des volks daar toe aangezet heeft; maar hoe veel verzwijgt de Staatkunde niet, om het volk te misleiden? vs. 10.3 jehu maakte juist zoo veel werks niet van den Godsdienst; hij bedreef ook alle deze moorden niet bepaaldlijk, om deze Godfpraken van jehova te volbrengen; maar deze Godfpraken brachten thans water op zijn' molen, en kwamen hem te pas; dit is de reden, waarom hij ze aan het volk voorhoudt. ys. 11. Vertrouwdfte ftaatsdienaaren.] Men heeft hier in 't Hebr, het woord, dat anders door Priesteren vertaald wordt. — jehu geloofde niet veilig op den troon te zitten , zoo lang 'er iemand van achabs geflacht, of die aan hetzelve op eenige wijze verbonden was, overbleef. vs. 12. Beth-Heked.-] Dit herders-dorp is ons anders onbekend. vs. 13. Broederen.] Ik verfla dit van bloedverwanten, a chron. XXII. 8. heeten zij: Zoons der broe* deren van AHAZia. Zoonen des Konings en der Koningin.] Tusfchen dezen is dit ouderfcheid, dat de eerflen kinderen zijn, door  over. 2 kon. X. 15-18. 547 door den Koning bij zijne echte gemalin, en bij zijne bijwijven, verwekt, de laatften de kinderen der gemalin des Konings. — Denklijk worden hier de bovengemelde 70 Koninglijke Prinfen bedoeld, van wier lot deze bloedverwanten van ahazis. derhalven nog niet moeten geweten hebben. vs. 15. jonadab, de zoon'van rechab.] Eén der nakomelingen van moses fchoonvader, naar wien de Rechabiten, die als omzwervende Herders onder ürra'èl leefden , en vrij talrijk waren, den naam hebben. — jer. XXXV. 1-11. vs. ï6.] Deze jonadab fchijnt zeer in aanzien, en tevens een aanhanger van den vaderlijken Godsdienst der Israèliten geweest te zijn, bij wien tb hu zijn bedrijf als een' ijver veor den waaren Godsdienst wil doen voorkomen. vs. 18.] Het was het Staatsbelang van jehu den dienst van Baal af te fchaffen. — Baal was eene Fe* nicifche Godheid, die door izebel onder de Israëliten was ingevoerd; het was derhalven natuurlijk, dat deszelfs Priesters zeer voor de belangen van het huis van achab waren; nu was wel dit huis in Israël uitgeroeid, maar deszelfs bloedverwandten zaten op den troon van Fenicië en Juda; derhalven eischte de veiligheid van jehu de affchaffing van dezen Godsdienst , en de dood van deszelfs Priesters, fchoon de Vorst ijver voor den dienst van jehova voorwendde. — Hij bediende zich, dewijl deze Priesters grooten invloed op het volk fchijnen gehad te hebben, van list, om hen allen bij een te lokken, en dan te vermoorden ; gelijk de gefchiedenis verhaalt. vs. 22.]  54§ KORTS AANMERKINGEN fxj, 22.] Men.fchijnt, plegtige feestkleederen bi| offerfeesten aangetrokken te hebben. — Dezen konden thans gevoeglijk ■ dienen , om de dienaaren en Priesters van Baal te onderfcheiden en kenbaar te maaken. vs. 23.] Onder voorwendzel, dat het feest door de tegenwoordigheid van eenen belijder van den waaren God zou ontheiligd worden; doch in de daad, opdat niemand derzelven in de aanflaande fiachting mede zou omkomen. vs. 25. In het onder aar dfche hol.'] De gewoone Vertaaling heeft geen' zin. — ,, Daarna kwamen zij tot de ftad, in het huis Baa'ls." ■— Volgends mijne Vertaaling is de zin goed en duidlijk. — Het is bekend, dat de meeste Heidenfche Tempels groote ofir deriiardfche holen en gewelven hadden, in welken de Priesters hun goochelfpcl dreven — doch, misfehien, kan men, met eene kleine verandering lezen ; ,, vers, volgends begaven zij zich van ftad tot ftad, waar „ Tempels van Baal waren" enz. vs, 26. 27.3 De fteenen ftandbeelden vergruisden, de houten verbrandden zij. vs. 29.] jehu bleef den Beeldendienst aanhouden , denklijk, om dezelfde Staatkundige redenen , waarom jeroeeSm die hadt ingevoerd, om zijn volk af te houden,van te Jerufalem hunnen Godsdienst te gaaa waarnemen. vs. 30. Nu liet enz.] Letterlijk: jehova zeide tst jehu ; denklijk door den ééuen of anderen Godsman. —Deze Godfpraak is ook vervuld geworden, na hem hebben vier van zijne nakomelingen geregeerd: 1.) J0ik  554 KORTE AANMERKINGEN om eene famenzweering te fmeeden, en hem te dooden. In het oude Heiligdom."] In het huis Millo. — Millo is het aloude Heiligdom te Jerufalem, op den berg Zi'ón. — Hier zal joiis zich thans onthouden hebben, want de moordenaars floegen hem dood op zijn bed. a chron. XXIV. 25. Silla.] Wat Sllla is, de naam van eene ftraat, of wijk te Jerufalem? weten wij niet. vs. 21.] Deze naamen ftaan anders. 2 chron. XXIV. 26. Zij kunnen meer dan éénen naam gehad hebben, of hunne naamen kunnen verfchillend uitgefproken zijn, of door de Affchrijvers iet geleden hebben. . Bij zijne voorvaderen."] Evenwel niet in de graven der Koningen, 2 chron. XXIV. 25, dus: Met zijne voorvaderen. HOOFDSTUK XIII. vs. 2,] Hij bleef den Kalverdienst te Dan en Bethel aanhouden. vs. 3. Geduurende deze regeering.] Het is geene ftrijdigheid, dat wij hier lezen, dat hazacl, de Koning van Sijrië, de Israëliten verdrukte, geduurende de gantfche regeering van juShaz, en onmidlijk hier op, dat jehova, op het gebed van dezen Koning, den Israëliten eenen redder fchonk, want deze redder was joiis, de zoon van joühaz, die reeds bij het leven van zijnen vader den overmoed der Sijriërs begon te beteugelen, en naderhand zelf ten troon geftegen, verfcheiden overwinningen op hen behaalde. vs. 4.]  over 2 kon. XIII. 4-I3. 555 vs. 4,] Letterlijk: „ Hij badt jehova's aangezichte ernstlijk aan." vs; 5. Redder.] joiis, den zoon van joühaz , en vervolgends zijnen kleinzoon jerobeSm II. die zeer voorfpoedig en gelukkig regeerde, gelijk wij zien zullen. In hun vaderland^ Letterlijk: In hunne tenten. vs. 6. Zij gingen enz. maar hij bleef— volharden.] Dewijl de Koning met zijn voorbeeld voorging, volgde hem het volk, in het aanhouden van den Kalverdienst. vs. 7.] Sommigen meenen, dat men dit vers moet verplaatzen tusfchen het derde en vierde vers. — Doch dit komt mij voor onnodig te zijn, alzoo deze oude Gefchiedfchrijvers meermaalen op deze wijze gewoon zijn , ter nadere bevestiging van het geen in 't voorgaande gezegd was, iet te laten volgen, het geen, volgends onzen ftijl en fchrijfwijze, op eene andere plaits aangebracht zou zijn. Tot ftof gedorscht.] De fpreekwijze is ontleend van de gewoonte in het Oosten, om met dorschwagens te dorsfchen. vs. n.] De Kalverdienst was, gelijk wij voorheen gezien hebben, een ftaatkundige Godsdienst; het is derhalven geen wonder, dat de Israëlitifche Koningen dien fteeds bleeven aanhouden. vs. 12.] Van zijnen oorlog met amaziï , den Koning van Juda, wordt in het volgende XIV. hoofdstuk , en 2 chron. XXV. meer verhaald. vs. 13. jEROBEaw.] Wel te onderfcheiden van den iRr 2] cei>  55°" korte aanmerkingen cerften Koning der X ftammen, jerobeüm, den zoon van nebath. vs. 14. Gaf hem een bezoek.'] De Profeet was dus tot zijnen dood toe in achting bij de Israèliten, zoodat de Koning joas hem zelve in zijne ziekte bezoekt, hoe weinig men zijnen raad en lesfen ook anders opvolgde. Mijn vader! enz.] Dezelfde woorden, die eliza gebruikt hadt, toen eliü van hem werdt opgenomen, 2 kon. II. 12. alwaar men onze Aanmerkingen kan nazien. .vs. 15.] Nopens deze gefchiedenis heeft men eenige bedenkingen geopperd, die echter ligtlijk uit den weg geruimd worden. — Niets is gemeener bij de Oosterlingen dan zinbeeldige daaden en tekenen. — Bij gelegenheid van dit laatfte bezoek des Konings, wil de Profeet hem zijne overwinningen op de Sij-\ riërs voorzeggen; het affchieten van eenen pijl uit? het veufter naa het Oosten, den oord, daar het Koningrijk van Sijrië lag, zal van deze overwinningen een -zinbeeld zijn, en door het ftooteu met de overige pijlen op den grond zal de Vorst zijnen moed, dapperheid, en werkzaamheid,te kennen geven; doch nu hjj Hechts driemaal met de pijlen op den grond floot, is zulks een teken, dat hem de behoorlijke ijver en wakkerheid in dezen oorlog zal ontbreken, zoodat hij de Sijriërs, even door dit gebrek, niet geheel zal verflaan , dit maakt den vaderlandlievenden elisa ongenoegd op den Koning, dien hij wegens zijne traagheid en vadzigheid berispt. vs. 17. Afek,] Of dit hetzelfde Afek zij, bij het welk  over 2 kon. XIII. 20-21. - XIV. 3-6. SST welk de Sijriërs te vooren eens zoo zwaar geflagen waren, i kon. XX. 26. durf ik met geene zekerheid zeggen, omdat 'er meer (leden van dien naam gevonden worden. vs. 20. 21. In dat jaar.] Anderen vertaaien het: Een jaar daarna. Dit is weinig van belang, meer gewigtig is de aanmerking, nopens het oogmerk van dit wonder. Daar de Koning joas dc voorzegging en belofte van den Itervenden eliü naauwlijks zal geloofd hebben, kon dit geval voor hem ter opwekking dienen, nu een doode het leven ontvangt, die flechts het gebeente van eliza aanroert — zoo zal de Israëlitifche Staat een nieuw leven krijgen , door de overwinningen, welke deze Profeet op zijn doodbedde beloofd heeft. De overige verzen van dit hoofdstuk hebben geene nadere opheldering nodig. HOOFDSTUK XIV. vs. 3.] Hij deedt wel het geen billijk was , doch niet met een volkomen harte, gelijk david, 2 chron. XXV. 2. maar gelijk zijn vader joas , in 't eerst was hij een waarnemer van den waaren Godsdienst, daarna verviel hij tot afgoderij. 2 chron. XXV. 14. 15. vs. 5. Bedienden.] Zit hoofdst. XII. 20. vs. 6.] De Wet van moses, deut. XXIV. 16. fpreekt hier duidlijk, vergelijk ezëch. XVIII. 20. Doch dezelve hadt plaats moeten maaken voor de Afiatifche gewoonte, om ook de kinderen van zulken, die zich aan Majeiteit-fchennis hadden fchuldig ge[Rr 3] maakt.  558 kor. te aanmerkingen maakt, ter dood te brengen. — amazi! integendeel eerbiedigde de Wet van moses in dit geval. vs. 7. Zout dal,] Zie 2 sam. VIII. 13, Sela.] Het woord betekent, een rotslteen , en is betzelfde met Petra, onder welken naam deze ftad zeer vermaard is, hebbende den naam gegeven aan het Petreisch Arabië. — Thans heet zij, Ar Rakim, de uitgehouwen ftad , omdat alle haare huizen in de rots uitgehouwen zijn ; ook Hagr, of Hadfchr. Jokteél.] Te onderfcheiden van Jokteël, eene ftad in den ftam Juda. — De naam betekent, onder de gehoorzaamheid van jehova gebracht. Zedert.] Te weten, tot op den leeftijd van onzen Schrijver ; de oude naam heeft naderhand weder Hand . gegrepen , dien men zelfs reeds weder bij jesaiü vindt. vs. 8. Om eikanderen enz.] Ik heb geene zwaarigheid gemaakt, om hier en vs. 11. deze fpreekwijze voor de Hebreeuwfche: Laat ons elkanders aangezicht , te zien, te zetten, omdat zij in deze hoonende uitdaging van AMAZia niet kwalijk voegt, en vs. 11, door den Gefchiedfchrijver gebezigd wordt, met toefpeling op deze uitdaging. — Men zou uit de volgende fabel, die joiis, de Israëlitifche Koning , aanvoert, kunnen afnemen, dat de eigenlijke oorzaak tot dezen oorlog voor AMAZia was, dat hij, een huwlijks-voorltel tusfchen zijnen zoon en de dochter van joas gedaan, en een weigerend antwoord bekomen hebbende, deswegens tot den oorlog befloten heeft, waar toe echter zijne verwaandheid op de overwinning, die hij op de Edomiten behaald hadt, veel toebracht , behalven nog andere redenen. 2 chron. XXV. 13. vs. 9.]  over 2 kon. XIV. 9-21 559 vs. 9.3 Men vergelijke richt. IX. 7. Het is duidlijk, dat de Israëlitifche Koning, door den distel het rijk van Juda, en door den ceder zich zeiven, wil verftaan hebben. — Het rijk van Israël, dat onder den vooigaanden Koning joaaAz zoo verzwakt was, hoofdst. XIII. 7. was onder joiis verbaazend in magt aangegroeid, en hadt na de overwinningen van dien Vorst op de Sijriërs zijne krachten hernomen, zijnde de verftrooide, en voortvluchtige Israëliten thans in hun vaderland te rug gekeerd; waar door het rijk van Juda thans tegen hetzelve niet beftand was. vs. 11. Bethfemes."] Eene Priesterlijke ftad tot den ftam Juda behoorende. vs. 13.] De poort van Efraïm, omdat men uit deze poort na dien ftam ging, was aan de noordzijde van Jerufalem, anders heet zij ook Benjamins-poort. — De hoekpoort was op den noordwestelijken hoek der ftad. — Hij liet dus een gedeelte van den noordelijken muur van Jerufalem, naa den kant van zijn rijk, omverwerpen, en maakte het rijk van Juda eenigzins van zich afhanglijk. vs. 15. 16.3 Zie boven hoofdst. XIII. 12. 13. vs. 19.3 De ongelukkige uitflag van den oorlog tegen den Israelitifchen Koning joiis kan eene aanleidende oorzaak tot deze famenzweering gegeven hebben. — Lachis is eene bekende ftad in de laage of Nederlanden van Juda. vs. 21. ASAiua.3 Anders ussia". Het is niet zonder voorbeeld, bij de Hebreen, dat iemand twee naamen voert, bijzonder van dezelfde betekenis, gelijk l&r 4] hier:  5ÖO korte aanmerkingen hier: asariü heet: jehova is mijne hulpe, en ussia; jehova is mijne fterkte. vs. 22. Elath.] De gewigtige haven aan den Elanitifchen inham van den Arabifchen zeeboezem. vs. 25. De oude grenzen.] Men bepaale dit tot de grenzen van het rijk der X ftammen, het welk zich vm Hamath, ten noorden, tot aan het begin der doode zee, hier de zee des vlakken vejds, Al-Gaur, zuidwaard, uitftrekte. jona.] De Profeet, van wien wij een Boek onder de kleine Profeeten hebben. Gath-hefer.] Eene ftad in den ftam Zebulon. vs. 26. Hoe gering, of kostbaar.} Het befotene en verlatene. Zie' van déze fpreekwijze 1 kon. XIV. 10. vs. 28. Damaskus.] jerobeüm kan zich heel wel van Damaskus zelve hebben meester gemaakt, fchoon die ftad, bij de verwarringen, die na zijnen dood in Israël voorvielen, terftond weder is afgevallen , en weder de hoofdftad van het Sijrisch rijk geworden. Het Joodfche Hamath.] Dat deel van Hamath, het welk de Jooden, weleer, onder davids regeering veroverd hadden, anders Hamath Zoba, of het Nifitbeenfche Hamath. 2 chron. VIII. 3. vs. 29. ZACHARia.] Niet. terftond, maar na eene tusfchenregeering van twaalf jaaren, geduurende welke veele verwarringen en burger-oorlogen zullen plaats gehad hebben, die het Israëlitisch rijk hebben uitgeput, en tot zijnen ondergang doen haasten. HOOFDSTUK XV. vs. 1. In het zyfie jaar.] amaziü leefde nog 15 jaa-  5Ö8 k b R. T e aanmerkingen laatfte ftad naderhand het zomerverblijf der Saraèeen* fche C'ialifen geweest. Habor.] Schijnt in het diftrict Al Habur, dat a» bulfeda heeft, gezocht te moeten worden. — Ook is 'er eene rivier Khabür, of Chaboras, in het gouvernement Urfa, die bij Karkiffa in den Eufraat valt. Gofan.~] Is waarfchijnlijk het landfchap Gauzanitis, of Gauzania. ■ Medië.] Dit landfchap aan de Kaspifche zee, anders een groot rijk op zich zeiven, ftondt toen onder de Asfijrifche Opperheerfchappij. vs-, 7. Dit gebeurde.] De Gcfcbiedfchrijver doet ons hier, met recht, opmerken op de rechtvaardigheid van het Godsbeftuur omtrent de Israèliten, die de Wetten van moses. en de Godsdienftige en burgerlijke inrichtingen, welke een volk waarlijk gelukkig konden maaken, verlatende, zich aan de overheerfching van dwingelanden, onder den naam van Koningen, onderworpen, allerhande.bijgeloovige afgodsdienften aangenomen, en alle goede zeden en volksdeugden verbannen hadden. vs. 8. Verdreven hadt.] De Kanaaniten , die niet allen waren uitgeroeid, maar van welken eene groote menigte naar elders, zelfs naar het westelijk Afrika, geweken waren. vs. 9. Heimlijk — bedreven.] Niet alleen dat de openbare Volks-godsdienst, de Kalverdienst te Bethel, bijgeioovig was, niet alleen dat verfcheiden Koningen nog andere afgodsdienften hadden ingevoerd, maar de bijzondere Israèliten , elk voor zich, hadden hunne bijgelovigheden. Van  over 2 kon» XVII. 559. Van de. bevestigde fteden tot den wachttorenl] Men heeft in het Oosten in de bebouwde akkers, en inde weilanden; eene foort van wachttorens, waar men 's nachts de wacht houdt, ter beveiliging van vruchten , of vee — van de bevestigde fteden af tot den wachttoren toe, fchijnt eene foort van fpreekwijze te zijn, dat is , in alle plaatzen, in de groote fteden niet alleen , maar zelfs tot in de landhutten» Meri vindt de fpreekwijze weden hoofdst. XVIIL 8. . vs. 13. Zieners.] Zoo werden oudtijds de Profee* ten genoemd. 1 sam. IX. 9. vs. 15. ljdelen damp ] IJdelheden, dat is, Afgoden, die geen waar beftaan hebben, waar door, dcor welken nietigen afgodsdienst, zij zeiven ij del, een niet," een ligte damp, werden. vs. 16. Al het heir des hemels.] Alle hemélfcae lig* chaamen, zon, maau, Hanen enz. vs. 17. Verbrandden.] Letterlijk : Zij lieten ze door het vuur doorgaan. Verg. vs. 31. Ter eers van deft , éénen of anderen Afgod,. vs. 18. Van voor zijne oogen.] Hij deedt hen in ballingfcnap verhuizen uit dat land, alwaar de waare Godsdienst gevestigd, en jehova dus bijzonder tegenwoordig was; vergelijk ten opzichte dezer fpreekwijze genf.s. IV- Stam Juda alleen.] Stam Juda ftaat hier voor dien ftam,,,en de daarmede tot één Koningrijk, het rijk van Juda , verëenigde ftammen. vs. 19.] Hoe zeer onder de Koningen van Juda, Verfcheiden godvruchtige Koningen waren, veelen [Ss] ech-  57° KORTE AANMERKINGEN echter, en het volk over het gemeen, maakten het niet veel beter dan de Israëliten. vs. 20. De geheele enz.] Gelijk wij vervolgends zien zullen, hoe ook het rijk van Juda door de Babijloniërs, gelijk dat der X Hammen door de Asjijriërs, vernietigd is geworden. Van roovers.] Roofzuchtige volken, die hen van alles ontblootten. Welke nog aanhoudt.] Ten tijde, toen deze onze Schrijver leefde, waren de X Hammen nog in de Asfijrifche ballingfchap. Vs. 24. De Koning van Asfijrië.] Volgends het verband der gefchiedenis, salmaneser, anderen denken aan esarhaddon, aan wien dit esra IV. 2. uitdruklijk wordt toegefchreven, doch men kan dit gemaklijk dus vereffenen, dat deze laatfte Vorst eene nieuwe volkplanting derwaard gezonden heeft. Babel,] Deze ftad en landfchap was, ten dezen tijde, wel deeglijk aan de Asfijriërs onderworpen. Cutha.] Onzeker. — MiCHAëus denkt aan het land om Zidon; zeker is dit, dat de Samaritanen naar het landfchap Cutha, bij de Jooden, Cutheèrs genoemd worden, zij noemen zich zeiven Zidoniërs te Sichem. Avva.~\ Insgelijks onzeker. Hamath,] Is meer bekend, zijnde de Sijrifche landftreek aan den Orontes. Ssfarvaïm.] Het Sipfara van ptolemeus aan den Eufraat in Mefopotamië. Samarië.] Is hier de naam van het geheele land, naar de aloude hoofdftad dus genoemd. vs. 25. jehova.] Om deze gefchiedenis te verftaan,  OVER 2 kon. XVII. 28-£Q. 571 liaan, moet men bedenken, dat, volgends de Ueidenfche begrippen, elk landfchap eenen bijzonderen Befchermgod hadt, dus hieldt men jehova, voor den bijzonderen Befchermgod van Palafiina. Leeuwen.] Men vindt in de Bijbel-gefchiedenisfen meermaalen gewag van leeuwen in Palcejiina; deze dieren, nu het land minder bewoond, en de nieuwe inwooners niet zoo afgericht waren, om ze te dooden,' vermenigvuldigden dus fterker, en richtten hier en daar verwoestingen aan. — Men befchouwde dit als eene landplaag, toegezonden door den Befchermgod des lands, dien men derhalven wilde verëeren, en door eeredienst bevredigen, of verzoenen. vs. 28. Een der Priesteren.] Zeer waarfchijnlijk één der Priesters, die tot den dienst der kalveren té Dan en Bethel behoorden, waarom hij zich ook te Bethel vestigt. —■ Men moet zich niet verbeelden, dat deze kwam, om de wa?re leere van den Godsdienst aan die volkplantelinge/i te leeren, maar alleen, om hpt land, gelijk men het bij de oude Heidenen noemde, ie zuiveren, Qufcrare is het Latijnfche woord.) en de inwooners te leeren, met welke godsdienstplegtigheden jehova plag gediend te worden. — Want onder de gulden kalveren dienden de X ftammen jehova. — Nu befchouvvden deze volkplantelingen jehova wel als een' waaren, maar niet als den eenigen waaren God; zij dienden hem als den Befchermgod van dit land. vs. 29. Tempels^ Afgodstempels, geene kostbare gebouwen, maar zoo als men ze bij de Heidenfche ISs 2] éi-  5?2 KÖR.TÉ AANMERKINGÏN Indianen, Tartaaren enz, aantreft, een kapelletjen , daar de Afgod onder een luifel, of afdak, ftaat, vu 3ó. Rutten enz,] Venus-tempels, in welken de jonge dochters, ter eerë van venus, haare eere en kuischheid, onder het pleegen van wellust, opofferden, en haaren maagdom verliezen moesten, eer zij trouwen konden. — In het Hebrecuwsch^ Sukkotk Benothy het welk fommigen tevens voor den naam van de Godin der wellust houden. Nergal.1 Dit vertaalt men, bron des lichts. Misfehien onderhielden de Cutheërs een heilig vuur, en dienden onder dit zinbeeld de zon, de bron des lichts. Doch , men heeft hier geene zekerheid. asima,] Zou in de gedaante van een bok vereerd geweest zijn. — Nibhah zou een hond, en Tartak een ezel verbeeld hebben, doch dit zijn Joodfche Overleveringen, daar men niet op aan kan. adramelech en anawelech, fchijnen met den Moloch, of Milcom veele overeenkomst te hebben. vs. 34. Dus doen zij nog heden,] Te.weten, toen onze Gefchiedfchrijver leefde, naderhand hebben de Samaritaanen den- afgodsdienst geheel verlaten, en de vijf Boeken van moses aangenomen, zelfs zoo, dat zij in hun affchrift van dezelven veele plaatzen veranderd hebben, die hun toefcheenen, een veelgodendom te leeren. Wanneer, of bij welke gelegenheid, dit gefchied is, weet men niet met historifche zekerheid. vs. 34. Zij verëeren jehoVa niet.] Behoorlijk, noch alleen, als den eenigen waaren God, gelijk dit vs. 41. verklaard wordt, HOOFD-  over a kon. XX. 6-8. 58» «UKia zich gedragen zoude. De Opperbeïïuurer yan alles hadt zijn wijs en onveranderlijk plan; de nakomelingfchap van david zou fteeds KorMngen leveren aan Israël, .zoo lang dat rijk beliaan zoude. — Maar. aan den anderen kant, werdt dus msKia op de proef gefield,en een voorbeeld gegeven, hoe veel een krachtig gebed van eenen rechtvaardigen yermag. — Vraagt iemand , hoe . kan dan jesaiü's Godsfpraak, gij zult van deze ziekte niet opkomen, gehandhaafd worden tegen de befchuldiging van onwaarheid? Het antwoord is:. Tweezins; de Godfpraak is voorwaardelijk gefchied, en ten tweeden, zij behelst alleen de aankondiging, dat de ziekte doodlijk was. vs. 6.] ' Uit de bijgevoegde belofte, dat God Je« rüfaiem zal befchermen tegen de Asfijriërs, volgt niet, dat hiskü's ziekte plaats gehad heeft voor derzelver nederlage. —• Het rijk van Asfijrië bleef geducht, en men hadt reden , om bekommerd te zijn, dat het den togt vernieuwen, en zich zou zoeken te wreeken over de fchande der nederlage van sanherib. — Daar tegen wordt hisküL bemoedigd. ys. 7. Fijgenklomp.-\ Schoon men bij de pest wel vijgen op de pestbuilen legt, om ze uit te trekken, evenwel was, volgends het beloop der gefchiedenis s de genezing van hiski» wonderdadig en bovennatuur» lijk. ia vs. 8.] Ten opzichte van dit teken, het welk hier aan mskia gegeven wordt, vinde ik nog geene reden , om af te gaan, van het geen ik gefchreven heb ia den Bijb. Verd. V. Deel. Bladz. 214. tt denk aan geen' zonnewijzer, derzelver uitvinding fchijnt niet ITQ zoo  586 korte aanmerkingen zoo oud te zijn, wij vinden ook tot hier toe nog geen gewag van uuren in de Bijbelboeken; daar wordt alleen gefprosen van zekere trappen van achaz , waar van wij geene nadere berichten hebben; ook is de zon niet te rug gegaan, maar alleen de fchaduwe, zoodat dit zeldzaam verfchijnzel ook niet algemeen is geweest, trouwens het Babijlonisch gezantfchap kwam vervolgends ook onderzoek doen naar dat wonderteken, dat in dat land, het land van Juda, gebeurd was. 2 chron. XXXII. 31. Het teruggaan der ichaduw kan door eene bijzondere breking der zonneftraalen veroorzaakt zijn; welke onmidlijk op het gebed van jESAia gefchiedde, en dus voor hiskiü een wonderteken was. VS.- 12. üerodach.] Bij jesaiss, merodach. B* en M. worden bij de Oosterlingen dikwijls in eigen naamen verwisfeld. Hij fchijnt de mardokempadus der ongewijde Schrijvers te zijn. — Ma de dood van sanherib waren de Meden en de. Babijloniërs van het Asfijrisch rijk afgevallen. — De hoofdbedoeling van dit gezantfchap fchijnt geweest te zijn , hiski a tot een verbond tegen de Asfijriërs te nodigen, waar aan deze Vorst gehoor gaf, en den gezanten zijne fchatten en magt vertoonde, om hun te laten zien, dat hij geen verachtlijk bondgenoot ware. vs. 13. Het oor leende.] Wanneer men het dus vertaalt, is de zin dezelfde, met de lezing, die wij hier in fommige Handfichriften, als ook jes. XXXIX. a. vinden. ,, hiskiü verblijdde zich zeer." Hij was wonder in zijn fchik met dit gezantfchap, en het verbond, dat zij hem voorfloegen.- Schat.  OVER ft' KON. XX. I7-2«. 5S7 Schathuis.] De fchatten van HisKia' kunnen vrij aanzienlijk geweest zijn, van den buit op de Asfijriërs "behaald, en van de gefchenken der nabuurige volken. 2 chron. XXXIf. 23. Specerijen — kostbare zalfolie.] Zaaken, welke toenmaals tegen goud gewaardeerd werden. vs'. 17.] Deze voorzegging kon door geene menschlijke fchranderheid gefchieden. — De Babijloniërs waren thans naauwlijks afgevallen van de Asfijriërs, tegen welken zij hunne onafhanglijkheid ook niet hebben kunnen handhaaven, dewijl zij kort daarna door èsarhaddon, den Koning van Asfijrië, weder onder het juk gebracht zijn, trouwens, ten tijde van hisKia's zoon en opvolger manasse , was Babel weder in de magt der Asfijriërs. Ondertusfchen is alles,1 tot de bijzonderheden nopens hiskiS's nakomelingen' toe, vervuld geworden. Zie dan. I. 3. volgg. vs. 19. Is wel!] Ik laat ze mij wel gevallen. Het zal enz.] Of bepaaldlijk ten opzichte van het verbond met de Babijloniërs gefloten: dit verbond za! nogthans oprecht en ongefchonden door hen gehouden worden, zoo lang ik leeve. — Wanneer men • deze gebeurenis uit dat oogpunt befchouwt, gelijk ik ze hier befchouw, dan ziet men den misflag van hisk;S duidlijk. Hij hadt tegen de Asfijriërs de onmidlijke hulp van God ondervonden; maar hij wijkt van zijn vertrouwen op God min of meer af, door flaat te maaken op het bondgenootfehap met de Babijloniërs. vs. 20. Vijver en waterleiding.] Misfehien wel, gelijk MicnAëLis gegist heeft, de waterleiding uit de fT* 2] rij-  £88 korte aanmerkingen vijvers te Bethlehem, welke men gemeenlijk |aan salomo toefchrijft. HOOFDSTUK XXL vs. i. Twaalf jaaren.] Het behoeft niemand te verwonderen, dat een godvruchtige HiSKia eenen zoo ontaarden zoon, als manasse heeft. Zoo jong aan de regeering gekomen, zal hij het ongeluk gehad hebben , van in handen van fnoode vleijers te vallen, die zijn verfland en hart geheel bedorven hebben. Vijf-en-vijftig jaaren.] Eene zeer lange regeering , van welke wij hier Hechts een zeèr kort bericht ontmoeten , en geduurende welke toch zeer veel zal voorgevallen zijn. Uit de Chronieken weten wij, dat manasse , geduurende dezelve, door de bevelhebbers van den Asfijrifchen Koning èsarhaddon krijgsgevangen na' Babel gevoerd, maar ook naderhand wede? herfteld is, toen hij zich voor God verootmoedigde, als ook dat hij na dien tijd den afgodsdienst verlaten, en den zuiveren Godsdienst herfteld heeft enz. — vs. 4. Zal ik mijnen naam.} Zie 1 kon. IX. 3. vs.. 6. Bijgeloovigheden.] Zie levit. XIX. 26. Geestenhezweerers enz.] deut. XVIil. 10. 11. Bij heflelde enz.] Denklijk heeft hij aan zulke lieden een vast ambt en bezolding gegeven. — vs. 7. Bet Afgodsbeeld van het gewijde bosch.] Of volgends anderen, het beeld van Afchera, of Aftarte, eene Afgodin der Fenicïèrs. vs. 11. Amoriten.] Dezen zijn eigenlijk één der Kanaanitifcht volksftamraen, doch welker naam meer- maa-  O'Sft KORTE AANMERKINGEN vs. 17, Oom.] Dus ook een' zoon van josia. - Een zwak Vorst, die meer den naam dan de magt van 'eenen Koning hadt. vs. 18. hamutal.] Dus was ZEDEKia een volle broeder van denzelfden vader en moeder met joShaz , die zijnen vader josia' onmidlijk opvolgde, hoofdst. XXIII. 31. vfi 19,] Uit zijn anrt was hij wel niet zoo fnood, gelijk wij hem uit jKiiEMia's voorzeggingen kennen, maar hij werdt geheel beftuurd en geregeerd door zijne hovelingen. II O O F D S T U K XXV. **. 2. Duurde.] Jerufalem was ten allen tijde eene flerke vesting. — Da Had hieldt thans eene belegering van anderhalf jaaren uit, wordende toen nog eer door den honger, dan door het geweld der wapenen bemagtigd. vs. 3. [Vierde.]] Dit ontbreekt in den Tekst door eene oude fchrijffout, maar wordt ingevuld uit jerem. LIL 6. vs. 4.] De Chaldeën waren in de ftrd gebroken, en hadden een gedeelte derzelve bemagtigd, jerem. XXXIX. 3. 4. nu deedt Zr.dek.ia, met de bezetting eén' uitval aan de zuid-oostzijde van den berg Zi'ón, alwaar de Koninglijke tuinen waren, met een' dubbelen muur omgeven. Alhoewel enz.] Het gelukte de bezetting aan dezen kant door de belegeraars heen te liaan. vs. 7. Geblind,] Door hem een gloeiend ijzer voor de oogeii te houden. — Eene gewoonte bij de Oos- ter-  OVER 2 kon. XXV. 8-23. 603 terlingen, wanneer zij Vorften onbekwaam willen maaken, om ooit te regeeren. — Nu werdt de Godfpraak van EZEcmtL XII. 13. nopens dezen Vorst, ■dat hij na Babel gebracht zou worden , maar echter dat land niet zien zou, duidlijk vervuld. rs. 8. Op den zevenden.] jer. LU. 12, Op den tienden, de Sijrifche Overzetting heeft op den negenden , op welken , volgends den Joodfchen Almanach, ook dit verbranden des Tempels gevierd wordt. — 'Het kan zijn , dat de Tempel eenige dagen gebrand heeft. — Ook kan eene verfchillende dagtelling, uit de verfcheiden rekening der nieuwe maan, ontdaan zijn, volgends welke de 7 naar de waare nieuwe maan, en de 10 naar de zichtbare nieuwe maan zou kunnen wezen. vs, 11.] Ten getale van 832 man. jer. Lil. 20. vs. 17.] Vergelijk 1 kon. Vil. 15. 16. en de Aanmerkingen aldaar. vs. 19. Hoveling."] Of gefnedene. Vijf-] JER» LH- 25. zeven. Hier of daar eene fchrijffout. vs» 22. Overige volk.] Zie vs. 12. GEDALia.]. Vergelijk jer. XL—XLlIL vs. 23. Krijgsbevelhebbers.] Die met zedekü den laatften uitval gedaan hadden-, en verfirooid waren. vs. 5. Deze zich hier en daar in bergen en rotzen verfcholen hebbende, kwamen thans te voorfchijn, en van GEDALia' verzekering ontvangende van lijfsbehoud, onderwierpen zij zich, tot dat zekere ismaSl dezen Stadhouder met deszelfs bijhebbende lijfwacht gedood hebbende, zij het niet durfden wagen, om de wraak \Jfv 1] der  Ö04 KORTE aanmerk. OVER. 2 kon. XXV. 27-28. der Chaldeën af te wachten, maar zich met eene verhaaste vlucht na Egijpte begaven. vs. 27. Op den zjfen.] jer* Lil. 31. op den 25. naar de verfchillende berekening der nieuwe maan. Zie op vs. 8. evilmerodach.j" nebukadnezars zooi1 en Opvol- ger in het rijk van Babel. Herftelde.] Verhief zijn hoofd. Zie gen. XL. 13. enz. vs. 28. Rang.] Hij ftelde zijn' foei boven den foei dezer Koningen, die vafallen waren van den Ba* bijlonifchen Alleenheerfcher, en zich aan zijn Hóf onthielden.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET EERSTE BOEK DEK CHRONIEKEN. VOOR ONGELEERDEN. _   KORTE AANMERKINGEN «VER HET EERSTE BOEK OER CHRONIEKEN. D e beide Boeken der Koningen verzenden dikwijls hunne Lezers naa de bronnen, uit welken de Schrijver zijne verhaaien ontleend heeft, als die breeder en wijdlopiger berichten vervatten. Deze zijn, onder anderen, de Boeken der Chronieken, of de Jaarboeken der Koningen van Israël, of van Juda; het welk in bet Hebreeuwsch dezelfde naam is, dien de beide Boeken der Chronieken dragen , welke, in onze Vertaalingen des Bijbels,op die der Koningen volgen,fchoon zij ia den Ilebreeuwfchen Bijbel de laatfte plaats van alle de Boeken des Ouden Testaments hefiaan; om welke re« den? is ons niet met zekerheid bekend. — Men zou echter verkeerd denken, indien men meende, dat deze Boeken der Chronieken die Jaarboeken waren, tot welken de Schrijver van de Boeken der Koningen verzendt; een bewijs zal genoeg wezen! De Boeken der IXx *] Kim  Ó08 KORTE AANMERKINGEN Koningen zijn eer gefchreven, dan die beide Boeken der Chronieken, welke wij nog bezitten, hoe kunnen deze laatden dan in de eerden aangehaald wezen? Deze Boeken der Chronieken, in het Hebreeuwseh, Dihre Hajamim, {Woorden der dagen, of, Jaarboeken, Chronieken-) genoemd, en bij de Griekjche Overzetters des Ouden Testaments, Pqraleipomena, {het geen over ge/lagen , ofvoorbijgegaan, was; als wilde men zeggen, Bijvoegzels, Supplementen,) zijn niet naar den fmaak van veele Lezers, en 'er zijn Christenen genoeg, die ze of niet gelezen hebben, of niet verftaan; de veelvuldige Gejlachtregisters, en de uitgebreide berichten van burgerlijke, krijgs, en godsdienliige fchikkingen, door david, salomo, en eenigen der volgende Koningen van Juda gemaakt, fchfifcken de Lezers af,beha!ven nog, dat men 'er'van getuigd heeft, dat zij zeer gebrekig,en vol fouten afgefchreven , tot ons gekomen zijn. — Evenwel, wanneer wij ons verledigen, om deze Boekeu, met opmerkzaamheid , te lezen, zullen wij het gezegde van den kerkvader niëRONijMus moeten toedemmen: „ Men „ zou zich zeer bedriegen, als men geloofde, op ees» ne waare Bijbelkunde te mogen roemen, zonder de Boeken der Chronieken te kennen." — Trouwens fchoon het waar is, dat b. v. de gcflnchtlijsten , en de uitvoerige berichten nopens de inrichtingen van den Jsraëliti/chen kerk- en burgerdaat, voor ons niet fcbnnen van dat belang te wezen, wij moeten het bijzonder oogmerk van den Schrijver dezer Boeken, die het naast voor zijne Tijdgenoten fchreef, in het eog houden, en deze geflachtüjsten behelzen ook voor  OVER HET EERtTE BOEK der CHRONIEKFN. 60$ voor ons Fragmenten, brokflukken der gefchiedenis , die van zeer veel aanbelang zijn. Hoe gewigtig zijn bij voorb. de berichten,aangaande de veroveringen der Israëliten, waardoor zij zich hebben uitgebreid tot aan den Eufraat? i 'chron. V. 9. 23. enz. waardoor wij niet alleen verzekerd zijn van de letterlijke vervulling der Godlijke belofte, aan abraham gedaan, maar ook in Haat gefield worden, om ons een recht denkbeeld van de uitgestrektheid des lands, door de Israëliten bewoond, van de talrijkheid dezes volks, en van de magt van deszelfs Koningen enz. te maaken. — De overige inhoud dezer Boeken, waar in de gefcbiedenisfen der Hebrceuwfche Koningen, bijzonder van het Koningrijk jruda,verhaald wordt,bevat zoo veele bijzonderheden, bijvoegzels , ophelderingen , op de gefchiedenisfen van de Boeken van samuSe en der Koningen, dst deze Chronieken, wegens het licht, het welk zij over de Ilebreeuwfche gefchiedenis verfpreiden, een onfchatbaar werk zijn. — En dewijl derzelver Schrijver duidlijk blijkt, andere bronnen zijner, gefchiedenis geraadpleegd te hebben, dan de Schrijver van de Boeken der Koningen, zoo onderfteunt hij het gezag en de geloofwaardigheid dier gefchiedverhaaleii, zelfs dan, wanneer hij in fommiga bijzonderheden verfchilt, ja zelfs wanneer zijne berichten met die eerflen fchijnen te flrijden. Men kan niet zeker zeggen, wie de Schrijver van deze beide Boeken is; zij zijn zeker eerst opgefleld na het eindigen van de Babiilonifche ballingfchap, en zij eindigen met dezelfde woorden, daar het Boek ez> ra mede aanvangt, dit en meer andere kenmerken, [Xi 3] be-  oio korte aanmerkingen henevens de oude overlevering, maaken het waarfchijnlijk, dat ezra voor derzelver Schrijver kan gehouden worden, zonder dat daar tegen ftrijdt, dat het geflacht-register van zerqbabël, i chron. lil. 19. zich veel verder dan de leeftijd van ezra uitHrekt, dewijl zoodanige geflachtlijst van davids nakomelingen heel wel door een achtbaar perfoon heeft kunnen vervolgd worden, zonder daar door het Boek zelf te benadeelen. De dfiatifche Vorften hadden van ouds af eenen Hofgefchiedfchrijver, die in Jaarboeken-, of Chronieken, de merkwaardigfte voorvallen van den dag optekende , zulken Schrijver hadden ook de Israëlitifche Koningen. 2 sam. VIII. 16, Maar ook maakten de Profeeten onder de Israëliten hun werk, om de ge* fchiedenisfen der Koningen en des volks te befchrijven, het zij insgelijks in doorloopende Jaarboeken, of ook wel de bijzondere gefchiedenis van dezen of genen Koning. — hezel gist, niet zonder Zijne gisfing met redenen te bekleeden, nat de Schrijver van de Boeken van samucl en der Koningen deze laatfte foort van Jaarboelen meest gevolgd is, terwijl hij meent, dat de Schrijver der Chronieken, gebruik heeft gemaakt van de eerfie, de Hof-jaarboeken, om door dezelven de Boeken der Koningen aan te vullen, te vermeerderen , of ook wel deze of gene verfchillendc omfiandigheden op te merken. Hoe het zij, het is zeker, dat de Schrijver der Chronieken echte (lukken voor zich heeft gehad, die hij, met alle blijken van naruwkeurige getrouwheid, volgt, zelfs wanneer fommige bijzonderheden met de be-  over het eerste boek der. chronieken. Ctï berichten in de Boeken der Koningen voorkomende fchijneu te ftrjden. De inhoud dezer beide Boeken is, in de eerfie hoofdstukken van het eerfie Boek,eene opgave van geflacht-lijsten, meer algemeene van adam, den ftamvader van het menschdom ,af,cn meer bijzondere van de Israëlitifche ftammen, doch van fommigen flechis zeer oppervlakkige en gedeeltlijke — vervolgends eene doorloopende gefchiedenis , die haaren aanvang neemt met den dood van saul, den eerftcn Koning van het Hebreeuw fcke volk, en eindigt met den ondergang van het Joodfche rijk door kebukadnezar, en de Bahijlonifche balüngfchap, fluitende met een hoofdzaaklijk bericht van het gunftig Edict van ajuus, den ecrfteu Koning der Perfen, waarbij den Hebreen vrijheid gegeven wordt , om naa hun vaderland weder te keeren, en hunnen Tempel te herbouwen. AVanueer men deze Boeken aandachtig leest, ontdekt men ligtlijk des Schrijvers bedoeling. Deze is, niet alleen, of voornaamiijk, cm de gefcbiedenisfen van de Boeken van samlcl en der Koningen aan te vullen, en op te helderen door zijne bijvoegzels, of fupplcmenten; maar bijzonder bepaalt zich zijn oogmerk tot de Jooden , die uit de balüngfchap te rug keerden; in zijne geflachtljjsten ziet men duidlijk,dat hij den oorfprong en afftamming wijdlopiger en naauwkeuriger geeft, van die ftammen, Juda, Levi enz, die na Jerufalem en de overige fteden van Juda wederkeerden , waarom zelfs zijne geflachilijsten dikwijls den ftamvader alleen bekend manken, van die gefl?ch» {Xx 4] ten,  6f* KORTE AANMERKINGEN ten, welken zich op nieuw in deze (leden vestigdenterwijl hij van de andere ftammen zich vergenoegt, ee-* - ne korte en afgebroken opgave te leveren. Zijne gefchiedverhaalen betreffen enkel ,'na de fcheuring des Hebreeuwfchen Rijks, de Koningen van het Ruk Juda, en roeren de gefchiedenis der X ftammen enkel dan aan, wanneer 'er de Joodfche Koningen in betrokken zijn; een fcbijnbaare blijk, dat hij bijzonder zijne berichten ontleent uit de Hofjaarboeken van het Koningrijk Juda; breed laat hij zich uit, omtrent de fchikkingen in den burger- en kerkflaat, door godvruchtige Koningen gemaakt. — Hij fchijnt derhalven zijne landgenoten niet alleen met de gefchiedenisfen van hun vaderland bekend te willen maaken, nfaar voornaamlijk hen te doen opmerken, naar welke voorbeelden zij zich, bij gunftige gelegenheden, zouden kunnen gedragen, in het vormen van fchikkingen in den burgerftaat en godsdienst. Na deze aanmerkingen, kunnen wij van het gezag dezer Boeken, die ongetwijfeld tot de lijst der Bijbelboeken des Ouden Testaments behooren, en zoo veele belangrijke zaaken, ter opheldering van de gefchie denis van den Godsdienst, bevatten, overtuigd wezen Het eerfte Boek der Chronieken deelt ons geflachtlijsten mede, in welken merkwaardige gefchiedkundige bijzonderheden zijn ingevlochten; terwijl deszelfs gefchiedkundig gedeelte, met den dood van saul eenen aanvang nemende, loopt tot de plegtige zalving en inhuldiging van salomo tot opvolger van zjnen vader david. HOOFD-  ©ver I chron. I. I-27. ©13 HOOFDSTUK I. vs. 1 ] De geflachtlijsten in dit hoofdstuk voorkomende, vindt men in het eerde Bock van mo^es, Genefis, alleen met zeer geringe verfchillendheden, die men duidlijk ziet, dat fchrijffouten zijn, en die geene wezenlijke verandering aanbrengen. — Alleen heeft onze Schrijver, bij verkorting, in de geflachtlijsten der aardsvaderen derzelver naamen gefield, hunne levensjaaren en ouderdom voorbijgaande. vs. 1-4.] Vergelijk gen. V. vs. 4-2?.] gen. X. alwaar men ook mijne Aanmerkingen moet vergelijken. vs. 6. D'/nt."] Andere Handfchriften hebben Rifat, gelijk wij ook gen. X. 3. vinden. De ü en R. worden in het Hebreeuwsch zeer ligt verwisfeld, dus vs. 7. Rodanim, waar voor andere Handfchriften, Dodanim, gebjk gen. X. 4. Hoe weinig verfchiüen deze letters T en y? En nog minder in gefchreven Boeken! vs. 10. Nimrod.'] cen. X. 8. 9. 10. wordt ons de aanleiding tot nimrods magt aangewezen, dewijl hij een heldhaftig jaager was, en door het vervolgen der wilde dieren, aan het menschdom groote dienften bewees. vs. 17. Aram—Uz.] Wanneer wij gen. X. 23. vergelijken , zien wij, dat Uz, Hul enz. zoons zijn van Aram. Ik heb daaiöm tusfchen Aram en Uz een dwarsffreepjen in de Vertaaling geplaatst, opdat men Uz, Hul enz. niet zou nemen voor zoons van sem. vs. 24-27.] gen. XI. 10-26. IXx 5] vs. 28.  6l4 korte aanmerkingen vs. *8. abrahams zoons-] Behalven die hij nog bij ketura gewonnen heeft. vs. 32. vs. 29.] gen. XXV. 12. volgg. vs. 30. hadad.] hadar gen. XXV. 15. Weder «ene verwisfeling van D en R. VS. 32. ketura.] gen. XXV. i. VOlgg, vs. 35. esau's zoons.'] gen. XXXVI. 9. volgg. vs. 36. [Bij] timna] Ik heb het woordjen bij ingevoegd, omdat wij uit gen. XXXVI, 12. weten,dat timna, een bijwijf van esaü, de moeder van dezen amalek was. —■ De kortheid hadt hier duisterheid gemaakt. vs. 38.] gen. XXXVI. 20. volgg. seïr.] De ftamvader der Suïriten , die te vooren het land bewoonden, het welk esau's nakomelingen vervolgends bemagtigden, welke Seïriten, Hotiten>oi Holbewoeners, waren. vs. 39. homam.] heman. vs. 40. Aljan.] Alvan. vs. 41. Zoons.] Schoon 'er Hechts éen genoemd wordt, dison, dit is de gewoone fiijl der geflachtlijsten. Hamrari.] Hamdan; weder de verwisfeling van D. en R. vs, 42. Jaakan.] Akan. vs. 43.] gen. XXXVI. 31. volgg. ys. 50. hadad,] hadar, door verwisfeling der meergemelde letters. ys. 51. Na de dood van hadad.] Dit heeft moses niet, alzoo deze Edotnitifcke Koning, ten tijde van moses 3 fchijnt geleefd te hebben. — Verders moet men den  OVER I chron. II. I* $\ï. den Schrijver wel verftaan, wanneer hij zegt; na de dood van hadad enz. (men kan toch de woorden niet anders vertaaien,) deze Vorften waren zoo veele Ham. hoofden onder de Edomiten, welke reeds voor de dood van hadad beftonden, en aan hunne bijzondere ftammen het beftaan gegeven hadden, anders hadt moses hen niet kunnen gewagen; in deze ftammen bleef, na de dood van hadad , of hadar , het volk der Edomiten onderfcheiden. HOOFDSTUK II. vs. i.] Men moet zich niet verbeelden, dat het doel van den Schrijver in dit en de volgende hoofdstukscen is, eenen geregelden ftamboom van alle de zoons en afftammelingen van Juda voor te (lellen.— Zijn doel is zichtbaar, de afkomst van eenige in zijnen tijd voorname geflachtett, die, na de wederkeering uit de Babijlonifcke ballingfchap , weder bezit van hunne fteden namen, uit juda aan te wijzen. — Zonder zich de zaak dus te vertegenwoordigen, zon hier alles verwarring wezen, maar uit dit gezichtpunt befchouwd, ontvangt zij licht, wel niet zoo veel en klaar,al» wij zouden wenfchen, omdat wij geene voldoende hulpmiddelen hebben, en te ver van den leeftijd van onzen Schrijver af zijn, maar echter genoegzaam, om ons te doen zien, dat onze Schrijver niet zonder doel en oordeel gefchreven, en een uittrekzel uit de gefiachtlijsten gemaakt heeft. De zoons van jaï'ob worden hier niet opgeteld in de orde hunner geboorte, noch ook naar hunne moeders de vrouwen en bijwijven van jakob , men verge- 3ij-  oio- korte aanmerkincen Iijke gen. XXXV. 4*. volgg. Welke de reden Ei} van de veranderde orde, die wij hier vinden, kunnen wij niet zeggen. vs. 3.] Vergelijk gen. XLVI. is. en breeder gen. XXXVIII. Vs. 6. Stammen af.] Dus vertaal ik hier, voor het Hebreeuwsch: De zoons van zerah zijn; omdat wij, bij voorb. van ethan, heman enz. uit 1 kon. IV. 31. genoegzaam zeker weten , dat zij veel later en eerst ten tijde van salomo geleefd hebben, en dus geene onmidlijke zoons van zerah, juda's zoon, kunnen geweest zijn. Doch, zij waren, in hunnen tijd, zoo vermaarde mannen, dat de Schrijver goedvindt aan te tekenen, uit welken der twee zoonen van juda zij hunne afkomst rekenden. Vergelijk de Aanmerking op 1 kon. IV. 31. Dara.] 1 kon. IV. 31. wordt de naam gefpeld, Darda, gelijk hier ook eenige Handfchriften hebben. vs. 7. karmi.] Wie is deze Karmi? zulks kan men uit den famenhang van deze plaats niet ontwaar worden, maar.uit jos. VII. 1. zien wij, dat achan , of gelijk hij hier ter befchimping, met eene kleine verandering , achar , (beroerer, troebelmaaker} heet, een zoon was van karrh, en deze een zoon van zabdi, kleinzoon van juda uit zera, waar uit men zou kunnen befluiten, dat zimri , in het voorgaande vers genoemd, misfehien dezelfde is als zabdi, en dat men hier zou moeten invullen, zimri's, of zabdi's zoon was karmi, en de zoon van karmi, e ACHAR. vs. 9. Het ge-en hem geboren is.] Eene zeldzame uit-  over I chron. II. io-l8. öi? uitdrukking, waarom michaclis vermoedt, dat de Tekst hier iet geleden heeft. — Hezron, de zoon van perez, kleinzoon van Juda. vs, 5. Ram.] matth. I. 3. 4. aram. Chehibai.] Waarfchijnlijk Kaleb. vs. 18. 41. vs, 10. nahesson , den Stamvorst.] Ten tijde van MOSES. NUM. I. 7. vs. 13. siMEa.] 1 sam. XVI. 9. heet hij samma. vs. 15. david, den zevenden.] 1 sam. XVI. 10. ii. en XVII. ia. Haat uitdruklijk, dat isaï acht zoonen hadt, en dat david de jongde , gevolglijk de achtde, en niet de zevende was. Doch, indien e'én van isaï's zoonen vroegtijdig, en zonder kinderen, gedorven is , komt hij niet op de geflachtlijst, en dit zal hier het geval zijn. Dus is david de achtde zoon van isaï in geboorte, maar de zevende op de geflachtlijst,omdat één zijner broederen is uitgevallen. Dat deze broeder van david eliiiu zou wezen, 1 chron. XXVIL 18. gemeld, het geen michaSlis giste, geloof ik niet, maar denk veel meer, dat eliiiu dezelfde is met ELi'ac. vs. 16. Hunne zusters.] Van dezelfde moeder, maar niet van denzelfden vader. Zie de aanmerking op a sam. XVII. 25. jether , een Ismaëliet.]9 2 sam. XVII. 25. heet hij jethra , de Israëliet. Zie de aanmerking aldaar. VS. 18. kaleb.] chelubai boven VS. O. Hadt kinderen enz.] De Hebr. Tekst is hier duister, en genoegzaam onverdaanbaar. Misfehien is da eenvouwige lezing deze: „ kaleb gewan bij azui;a, zijne huisvrouw, eene dochter jeriötii , derzelver zoons  'pi'•; . korte aanmerkingen zoons waren " enz. — Volgends de gewoone lezing zal misfehien Jeriöth een bijwijf van kaleb geweest zijn, en dan zou ik de volgende woorden, bij dezelve, betreklijk maaken tot azuba; terwijl vs» 42. mesa zijn eerstgeboren enz. uit zijn bijwijf jeriöth zal geboren zijn. Want de zoons der bijwijven werden bij de Hebreen voor zoonen des vaders, die 's vaders ftaat volgen, gehouden, anders dan in het Roeneinfche recht gefchiedt. Het eerde is echter het eenvouwigfte. Deze geflachtlijsten hebben over het geheel veel geleden. — Nog moeten wij hier aanmerken , dat men dezen kaleb , of chelubai , wel moet onderfcheiden van kaleb, den zoon van jefunne. vs. 20. BEZAtEëL.] Die voornaame kunftenaar, welke bij het vervaardigen van den Tabernakel zich eenen naam verworven heeft. exod. XXXI. 2. Om zijnen wil wordt duidlijk dit gedeelte der geflachtlijst hier gefield. ys. 9.1-23.] Dit bijvoegzel verflrekt tot eene opheldering voor de gefchiedenis bij moses, die jaïr eenvouwig eenen zoon, dat is,een' afftammeling, van manasse noemt. num. XXXII. 41. vs. 23.] De Gefuriten woonden ten noord-oosten, de Arameërs, of Sijriërs, insgelijks in die ftreken. — Deze aantekening verëffnft de fcbijnfirijdigheid in de gefchiedenisfen; num. XXXII. 41. en richt. X. 3. 4. Zie onze aanmerking op de eerstgemelde plaats. ■ vs* 24. Van wien de ingezetenen van Thekoa.] Zie hoofdst. IV. 5. Thekoa is eene ftad van Juda» «iet verre van Bethlehem. vs. 25. [/?/;] Aiiia.] Ik vul dit dus in, omdat ik ahiü  OVER I CHRON. II. 30-42. 619 Arfïa houde voor den naam der vrouw van jerachMBSl, waartoe ook het volgende 26 vs. aanleiding geeft, dat bij nog eene andere vrouw hadt, atara. vs. 30. Zonder kinderen.] Of wel, zonder zoonen, bij de letter blijvende. vs. 31. Zoons.1 Schoon zij maar dénen zoon hadden • doch dit is ons in de geflachtlijsten reeds meermaalen voorgekomen. vs. 34. sesan , geene zoons."] Evenwel heeft hij vs. 31. eenen zoon aciilaï. — Dit zal men dan met bepaaling moeten verdaan; lang bleef sesan zonder zoon, en gaf zelfs de hoop reeds op, om 'er eenen •te krijgen, waarom hij zijne dochter aan zijnen flaaf gaf. — Naar eene gewoonte, nog in het Oosten in gebruik, wanneer een vermogend man enkel dochters heeft, geeft hij édne derzelven aan zijnen begunfiigden flaaf, en zijne dochter is zijne erfgenaame, en plant zijn geflacht voort. — Bij de Hebreen konden anders zulke dochters, die geene broeders hadden, of erfdochters waren , met andere Israèliten trouwen, die dan den naam van haar geflacht aannamen, gelijk wij daar van het voorbeeld hebben in de dochteren van Zelafeüo. jos. XYTl. 3. vs. 42.] In dit vers keert de Schrijver weder tot de geflachtlijst van kaleb, boven vs. 18. gemeld; doch nu, naar het fchijnt,van zijne kinderen,die hij bij zijn bijwijf jeriöth, of bij eene tweede vrouw, geteeld heeft. — Deze lijst wordt hier bijgebracht, omdat verfcheiden fleden haare afkomst van dezen kaleb rekenden. Stam»  tt<ï KORTE aanmerkingen Stamvader van Zif.] Zif is eere ftad in Juda, bekend door de woeftijn, in haare nabuurfchap; Marefa.] Insgelijks eene ftad in Juda: Hebron.] Hier uit willen veelen afleiden, dat deze kaleb dezelfde zij met den zoon van jefunne, van wien wij weten, dat hij Hebron tot zijn. erideel bekomen heeft. Doch , eenige gedachten en huisgezinnen van Hebron kunnen van den zoon van jefunne, anderen van dezen kaleb, afgeftamd zijn. vs. 43. De zoons van H.bron.] Dat is, naar het fchijnt, aanzienlijke geflachten in Hebron, doch,omdat ik geene zekerheid hadt, heb ik letterlijk het He* breeuwsch gevolgd. — Misfehien zijn A'orah, Tap* puah enz. naamen van plaatzen, welke door volkplantingen , of geflachten uit Hebron , bevolkt zijn geworden. Ten minden Maön, Bethzur enz. zijn gewis naamen van plaatzen, dus ook vs. 49. Madmanna Bfachbena, en Gihed enz. vs. 49- Eene dochter aghsa.] De vermaarde kaleb, de zoon van jefunne, heeft ook eene dochter achsa, die hij aan othmël heeft uitgehuwlijkt. jos. XV. 16-18. richt. I. 12-15. Is het toevallig, dat deze kaleb, of chelubai, juist ook eene dochter heeft van denzelfden naam? Onmooglijk is het niet!—Of is dit een laater bijvoegzel van iemand, die dezen kaleb met den zoon van jefunne verwardde? vs. 50. eenhur , de eerstgeboren.] vs. 42. is me sa zijn eerstgeboren; dat is de eerfte zoon, dien hij verwekte; maar benhur, in dit vers, is de eerstgeboren zijner moeder efrata. fs. 51.  ,634 korte aanmerkingen Jerufalem terug , en was de eerde Hoogenpriester na de wederkomde des volks uit de Ballingfchap. vs. 25. elkana.] Elk ziet, dat hier eene fout moet ingefiopen zijn, doch welke, of hoedanig te herdellen, weet ik niet. Uit de boeken van SAMüëL weten wij, dat de Vader van SAMüëL elkana heette. vs. 28. vasni.] joëL 1 sam. VIII. i. Misfehien is de naarn joëL hier uitgevallen, en men moet lezen : „ De zoons van samtjol : joëL de eerstgeboren, en de tweede abi3." De geflachtlijst vs. 25-28. wordt herhaald vs. 33-38. doch met eenige verandering, daor uitlating of invulling van geflachten. vs, 32. Muzijk.] Vokaal- en Inftrumentaal. vs. .39. Broeder asaf.] Broeder is hier Stamgenoot, gelijk meermaalen in deze lijst vs, 44. 48. enz. vs. 50-53.] Met welk oogmerk deze geflachtlijst van aïron hier, bij verkorting,herhaald wordt,is mij onbekend. vs. 54,] Deze lijst van de Steden aan de Priesters en Leviten afgedaan, moet vergeleken worden met jos. XXI. Deze vergelijking zal verfcheiden fchrijffouten, die in dezelve zijn ingefiopen, kunnen herdellen. vs, 57. Vrij fteden.] Dit moest eigenlijk zijn Vrij* ftad, want Hebron is onder de volgende Steden alleen eene Vrijdad: doch, hetzelfde komt nog ééns voor vs. 67. vs. 59. Afin.] Bij josua Ain. rs. 60. Allemeth.] Bij josua Almon. Dertien Steden.] Doch hier zijn 'er maar elf genoemd , twee, naamlijk Jutta en Gibeön, zijn dooide  over i chron. VI. 6177. 635 de affchrijvers overgeOagen, gelijk wij uit de lijst bij josua weten. vs. 61.] Dit vers heeft zeer veel geleden, en moet uit jos. XXI. 5. ingevuld en verbeterd worden. ,, De overige nakomelingen van kahath ontvingen, bij het lot, van de genachten der Stammen Efraïm, Dan, en den halven Stam Manasfe, tien Steden." vergel. jos. XXI. 20-26. en in ons hoofdstuk vs. 66-70. vs. 65.] Ook dit vers is niet zonder fchr jTouten, het moet aangevuld worden uit jos. XXI. 9-10 ,, Zij gaven van de Stammen Juda, Simeon, en Benjamin aan de nakomelingen van aüron , uit de geflachten van kahaths afftammelingen, deze Steden, zoo als zij boven vs. 54-60. zijn opgenoemd." vs* 68. Jokmeam.] Hier voor ftaat jos. XXI. Kibzaïm. vs. 69.] Tusfchen vs. 68 en 69. is een geheel vers uitgelaten jos. XXI. 23. ,, Van den Stam Dan, EIteke; Gibbethon." vs. 70. Aner.] Bij josua Taanack. Biltam.] Misfehien dezelfde Stad met Jibleam. —■ Hier moet jos. XXI. 25. verbeterd worden, alwaar Gath-Rimmon verkeerd ftaat. vs. 71. Astaroth.] Bij josua, Beèsthera. vs. 72. Redes.] Bij josua, Kisjon. vs. 73. Ramoth.] Bij josua, Jarmuth. Anem.] Bij josua , Engannim, vs. 75. Hukok.] Bij josua, Helkath. vs. 76. Hamman.] Bij josua , Hammath-dor — Kiriathaim bij josua, Kartan. vs. 77. Rimmono enz.] Bij josua, worden van Zehu.  6$$ korte aanmerkingen luien vier fteden met geheel andere naamen, aan de Merariten gegeven. — Of hier weder eene fchrijffout plaats hebbe,is onzeker; maar het getal van 12 fteden, volgends jos. XXI. 40. aan dit geflacht der Leviten gegeven, vordert, dat Zebulon er vier toe gefchonken hebbe, ' HOOFDSTUK 'VII. vs. 1.] De fchrijver geeft van de Stammen Isfafckar, Nafthali enz. flechts korte uittreksels en afgebroken Hukken van geflachtlijsten; waarfchijnlijk, waren de echte gedenkftukken met de ballingfchap dezer Stammen door de Asfijriërs verloren geraakt. Jafib.] Job. gen. XLVI. 13. vs. 1. Kun getal."} Hier zijn de zoons van Uzzi niet onder gerekend, die volgends vs. 4. nog 36,000 man bedroegen. vs. 3. Vijf.] Naamlijk, wanneer men den vader israhiS mede rekent. vs. 4. Veele vrouwen.] De veelwijverij ging bij dezen ftam fterk in zwang. vs. 5. 87,000.] Dus telde de geheele ftam van Isfafchar, ten tijde van david 145,600 man , bij de tweede telling van moses num. XX VI. 25. flechts 64,300, hij was dus meer dan verdubbeld. vs. 6.] In de geflachtlijsten van benjamin, gen. XLVI. 21. num. XXVI. 38. 39. 1 chron. VIII. i. 2. en te dezer plaatze komen verfcheiden moeilijkbeden voor. In de eerfte plaats gen. XLVI. 21. worden tien zoons van benjamin opgenoemd; in de twee volgende plaatzen num. XXVI. en 1 chron. VIII. vijf  over I chron. XI. I-II» 643 HOOFDSTUK. XI. vs. 1.3 Niet terftond na sauls dood, maar na de dood van zijnen zoon isboseth, als david nu zeven jaaren te Hebron geregeerd hadt — deze boeken der Chronieken bevatten geene aanëengefchakelde en doorlopende gefchiedenis. Geheel Israël.] Vergelijk hoofdst. XII. 23. alwaar de lijst voorkomt van de genen, die zich thans tot david te Hebron vervoegden. — De gefchiedenis ys. 1-3. vinden wij genoegzaam met dezelfde woorden. 2 sam. V. 1-3. vs. 3. Volgends jehova's enz.] 1 sam. XVI. 13. vs. 4-9.] Vergelijk 2 sam. V. 6-10. vs. 6.] Hier is het verhaal eenigzins anders, dan op de gelijkluidende plaats, en hier ook duidlijker. vs. 8. Herftelde het overige enz.] Letterlijk: hij deedt het overige van de Jiad leeven. Zoodat het oojc zou kunnen te kennen geven, dat de overige inwooners der ftad in het leven gefpaard werden. — vs. io. Volgg.~\ Vergelijk 2 sam. XXIII. 8. volgg. met de Aanmerkingen. Ik heb, op het voorbeeld van MicHAëLis, dezelfde getallen voor de namen gezet, die ik voor de naamen in het Boek van samucl gezet heb, en wanneer één der naamen hier ontbreekt, het getal en daar achter ftreepjens, in plaats van den ont« brekenden naam. vs. 11. Der dertig.] Dus naar de lezing van fommige handfchriften, overëenftemmende met a sam. XXIII. 300.] 2 sam. XXIII. 800. [Zz 4] VS. 12.]  6*44 KORTE AANMERKINGEN vu 12.] samma wordt hier overgeflagen, en faamgetrokken, het geen 2 sam. XXIII. van twee helden ELEazAR en samma afzonderlijk verhaald wordt. vs. 13. Pas-dammin.] Lechi 2 sam. XXIII. Vol gerst.] 2 sam. XXIII. met linzen bezaaid. VS. ai. De drie van de tweede Klasfe.] Ook hier luiden de woorden eenigzins anders dan 2 sam. XXIII. vs. 23. Die vijf ellen lang was.] Dit bijvoegzel heeft men 2 sam. XXIII. nier. vs- 27.] Hier is elika, de Haroditer voorbijgegaan. Van eene onbekende enz.] In 't Hebreeuwsck dé Peloniter 2 sam. XXIII. de Paltiter. VS. 29. sibbechai.] 2 sam. XXIII. ME BUN AI. elai.] 2 sam. XXIII. salmon. VS. 30. heled.] 2 sam. XXIII. heleb. VS. 32. hürai.] 2 SAM. XXIII. hiddai. ABlëL.] ABI-ALBON. ru 35. 25.)] samma wordt hier voorbijgegaan. sachar.] 2 sam. XXIII. sarar. ur.] AHASBAL. w.36.28.)] Deze twee vindt men 2 sam; XXIII. niet. VU 37. NAÜRAI.] PAëRAI. ys. 38. joëL enz.] jigal, de broeder van nathan, van Zoba 2 sam. XXIII. mibhar.] Hier voor ftaat 2 sam. XXIII. een andere naam. vs\ 41. 38.)] Deze volgende naamen vindt men 2 sam. XXIII. niet. Misfehien, gelijk MiCHAëus gist, heeft david, nadat het eerfte dertigtal zijner Ridderen of helden vol was, een nieuw dertigtal, waarvan  OVER I CHRON. XV. Q-aa. 649 doch, welke op zich zeiven een talrija geflacht hadt, hetwelk onderfcheiden wordt van andere geflachten van uzziëL vs, io. vs. g. hebron.] Deze was een broeder van uzziëi. m. 10. die insgelijks een talrijk geflacht hadt , en daarom hier bijzonder genoemd wordt. vs. 12. Heiligt u,] Bereid u, door wasfching, onthouding enz. tot de aanflaande plegtigheid, volgends de Wet exod. XIX. 15. vs. 13.] Men hadt de gewiJ,cle kist °P eenen wa" gen willen vervoeren, daar de Wet bevolen hadt, dat zij gedragen zou worden. vs. iS. Tweede er de.] Van den tweeden rang, die min aanzienlijke posten bij het heiligdom bekleedden. vs. 20. Om de zingende Chooren enz.] Op Ala* MOth. — Veelen houden het voor den naam van een Muzijk-inftrument. De gisting van hezel is mij zoo vernuftig voorgekomen, dat ik ze gevolgd ben. Alamoth betekent maagden, vrijfters; welke bij foortgelijke plegtigheden met beurtgezangen de Chooren der mannen vervingen. Wanneer nu de Chooren eindigden, hieven deze Pfalters of foorten van lieren aan, en eindigden weder, wanneer de Chooren begonnen. vs. 21. Geftadig enz.] Zij accompagneerden het gezang. — Deze cithers met acht fnaren fchijnen een zacht lieflijk geluid gegeven te hebben, dat den toon der menfchenftem niet te boven ging. vs. 22.] Hij was Orchestmeester of Kapelmeester, die de overige Muzijkanten beftuurde, en misfehien het muzijk tot de gezangen, door david gedicht, gekomponeerd hadt. vs. 23.  $$<3 KORTfc AANMERKINGEN vs. fttzelden.] Zij waren deurwachters ~ dus naar de letter. — Dat is, zij verzelden de kist, om gade te flaan, dat ze niemand onvoorzichtig aanraakte; deze zullen voor de kist uitgegaan hebben, ge* lijk Obed-edom en Jehija achteraan volgden, met hetzelfde oogmerk, vs. 24. vs. Ik twijfel, of zij niet door affchrijvers hier bijgevoegd zijn uit ps. CVI. 48. Ten minften het is mij niet waarfchijnlijk, dat deze woorden ook toen bij het loflied behoord hebben — ook geloof ik, dat het woord : z.egi in hec begin van vs. 35. van eene laater hand is. Verzamel — uit het Heidendom.] Onder de verwarde regeering van saul , 'en vooral zedert zijne nederlage en dood, zullen veele Israëlitifche huisgezinnen in vreemde landen geweken, of ook door de Filistijnen vervoerd zijn. — Dezen zijn ook, onder davids gelukkige regeering, wedergekeerd. vs. 38. hunne broederen.] Hier zou men verwachten zijne broederen; doch misfehien is 'er nog een naam uitgevallen, die achter Obed-edom volgen moest. vs. 39. Gibeön.] Zie 1 kon. III. 4. Hier was het Heiligdom, of Tabernakel ten dezen tijde. vs. 40.] Hier achter volgt in orde de bijzonderheid * sam. VI. 20-23. HOOFD-  over. i chron. XYil. i-j?. * XVIII. i-4. 6§'3 HOOFDSTUK XVII. vs. 1.] Dit hoofdstuk komt, op eenige kleins Veranderingen na, overeen met 2 sam. VII. vs. 5. Ik ben omgelegen enz*] Dit ftaat eenigzins ander-. 2 sam. VII. 6. Men heri'nnere zich bter.> ter opheldering, hoe dikwijls de Verbondskist, die als de troon der Godheid werdt aangemerkt, vervoerd is geworden. vs. 17. En toont mij ènz.] Ik verfta de woorderi niet, zoo als zij hier in het Hebreeuwsch gevoudeii worden, en volg daarom de Veftaaling, die ^icttAe» Lis van deze plaats gegeven heeft. Wen zou öjtfe» fchien ook kunnen vertaaien; gij hebt mij aanzienlijk gemaakt boven de gewoone wijze der menfchen, meè eene kleine verandering in de lezing der Hebreeuw* fche woorden. HOOFDSTUK XVIIL YS* 1.] Men vergelijke hier 2 sam. VlII» mét dé Aanmerkingen. Gath met haare onderhoorige plaatzen.~\ Hier vooi: leest men 2 sam. VIII. iet anders, fchoon de Heèn woorden niet zoo veel verfehillen, of men zou föj dezelfde lezing uit kunnen maaken. vs. 2.] De behandeling omtrent dc Moabitifchè krijgsgevangenen , die wij 2 sam. ViU. lezen, worde hier voorbijgegaan. VS. 3. HADARL'ZER.] 2 SAM. VIII. HADADëZER. De 5$f> wisfeling van D en R,die wij meer ontmoet hebbeni vs. 4.J Over de getallen, die hier voorkomen, zie" [Aaa~\ dl  654 KORTE AANMERKINGEN de Aanmerkingen op 2 sam. VIII. — Zou. iooo wagens ook moeten zijn iooo paarden? vs. 8. Tifchath en Chun.] 2 sam. VUL Betach en Berothai. Is Tifchath ook dezelfde ftad met Thiffach of Thaffach aan den Eufraat? — Berothai is 5ery/«x, of Bairut, misfehien moet C£#« uitgefproken worden Chevan, de ftad van satornus, het welk dan een andere naam van de Fenicifche ftad Berijtus zal zijn. Maakte salomo.] Een bijvoegzel bij het verhaal, 4 sam. VIII. VS. 11. Edomiten.] Moet dit niet zijn Sijriërs f Aram in plaats van Edom? Men leest dus ten minften 2 sam. VIII. en de famenhang fchijnt het te verëifchen. vs. 16. sausa.] a sam. VIII. seraja. —Dezelfde man kan twee naamen gehad hebben. — vs. 17. Bekleedden de eerfle enz.] „ Waren de eerften bij de hand des Konings." Dus letterlijk. HOOFDSTUK XIX. vs. 1.] Vergelijk 2 sam. X. vs. 6. 3000 talenten zilver.] Volgends de gewoone rekening, 2,11,0.000, doch, volgends michaSlis , 787,000 rijksdaalers. Misfehien was 'er, voegt deze geleerde man 'er bij, nog een kleiner fikkei, naar welks waarfchijnlijke berekening ïooo talenten zilvers omtrent 220 oco rijksdaalers bedragen. vs. 7. 32,000 wagens.] Ik verfta dit, als of'er ftondt, 32jOoo man op of met krijgswagens. Den  over. i chron. 5TX. ï3.--XX,-1-4»-XXI. r-sVéS's Z>£?« Koning van Mcacha met zijn vol fa] Zijnde ïöoo man. a sam» X. 6. rx. 18.] Nopens de getallen, in dit vers voorko* mende, zie de Aanmerking op 2 sam. X. IS» HOOFDSTUK XX. vs. i.] Het geval van david met bathzeba WoÉttt hier voorbijgegaan. — Men vergelijke bier 2 sam» XI. 1. vs. 2.] Vergelijk 2 sam. XII. 26. doch daar eenig» zins duidlijker» vs. 3. Met zagen.] Dit zal denklijk zijn moetéSj met bijlen, gelijk 2 sam. XII. 31. rx. 4.] Zie 2 sam. XX!» 18. enz. Bij Gezer.] 2 sam. XXL 18. bij Gok HOOFDSTUK XXL vx. 1.] Vergelijk 2 sam. XXIV. met de Aanmerkingen over dat hoofdstuk. Satan.] satan betekent een tegenpartij, een hèfchuldiger, een lasteraar. — Sommigen denken aarl eenen raadsman van david , die bet met Israël niet wel meende. — Doch, dit fchijnt niet de bedoeling van den Schrijver te wezen. *w In 2 sam. XXIV. ie De oude volken waren zoo zinlijk, dat zij de grootheid en majefteit van eene Godheid afmaten, naar de pracht en luister van de aan dezelve gewijdde Heiligdommen , waarom elk volk het andere in derzelver heerlijkheid trachtte te overtreffen. vs. 6. Vervolgends.1 Dit zal denklijk behooren tot de laatfte levensjaaren van david, en dus mede moeten gebracht worden tot den laatften wil van david, welken hij zijnen zoon salomo voorhieldt, en daar wij ook een gedeelte van vinden.kon. II. i. volgg. vs 8. Gij hebt veel bloed enz ] In de voorzegging van nathan, 2 sam. VII. en boven hoofdst. XVII. vinden wij deze woorden niet uitdruklijk; zij behelzen de reden , waarom de Godheid niet wilde, dat david den Tempel zou bouwen; evenwel waren de oorlogen van david geene onrechtvaardige oorlogen , en, zoo veel wij weten, meest allen verdedigende geweest. — De oorlog behaast der Godheid niet, hoe zt&r de Vorften en Volken, door alle eeuwen, in [Aaa 3] den-  ó$9 KORTE AANMERKINGEN denzei ven hunnen roem gefield hebben. — Doch eens-, zullen de oorlogen ophouden, en het rijk van gaarheid en yrede over de geheele aarde de overhand hebben, om welks komst waarheid- en godsdienstininnaars den Hemelfchen Vader daaglijks bidden. — m 9- Gij hebt eenen zoon,] Die u bij dezen beloofd wordt, salomo.] Vrederijk, frederik. vs. 13, Weest dapper.} Een rijk, gelijk dat van fsraë.1, onder da vin, geworden was, te aanvaarden. Waar zoo veele nabuurige volken, die ondergebracht waren, het juk niet dan met wederzin droegen, en terftond het bouwen van eenen prachtigen Tempel te ondernemen, was zeker eene hachlijke zaak, waartoe salomo dapperheid en een ilandvastig karakter eodïg hadr, vs. 14. Onder alle mijne wederwaardigheden.] De gewoone Vertaaling heeft: In mijne armoede, dit luidt eenigzins vreemd in eenen Vorst, die zulke onnoemlijke fcbatten hadt kunnen opleggen. icp,qoo talenten enz.] Wanneer men deze fcbatten, bij welken nog gevoegd moeten worden, die üo.ofdst. XXIX. 3.' 4 7. voorkomen, naar de gewoone berekening, tot ons geld brengt, zou men bijfeans twijfelen, of 'er wel zoo veel fchats op de geheele aarde voorhanden zij. Ik heb de ztvaarigheden, die de Ongeloovigen hier uit ontleenen , beantwoord BJjb. FtVtU VIK. Beek Bladz. 28. volgg. Ik zeg hier alleen, dat het voor eerst mooglijk is, dat de getallen, door fchuld der Affchrijveren, bedorven zijn; maar yoornaamlijk, dat wij de rechte waarde der talenten»  OVER I CHRON. XXII. IQ. - XXIII. S-^. 6& ten, die hier bedoeld zijn, niet weten, michaêlis heeft de fom, bij rekening, verminderd tot 196 milliöenen daalers. — En zeker is het, dat david, geduurende zijne regeering, in alle zijne voorfpoedige oorlogen, verbaazende fchatten heeft kunnen opleggen. vs. 19. Eerbiedig te dienen.'] Letterlijk: Te zoeken. Eene fpreekwijze, die wij kunnen vertaaien, door: Zijne opwachting bij eenen Forst te maaken. HOOFDSTUK XXIII. vs. Hoog bejaard.] Letterlijk: Zat van dagen, verzadigd van het leven. salomo tot Koning enz.] De bijzonderheden ftaan 1 kon. I. vs. 3. De Leviten werden geteld.] Men ziet hier uit, dat de volkstelling, hoofdst. XXI. van een' anderen aart moet geweest zijn. — Van dertig jaaren.] michaclis meent, dat dit moet zijn, van twintig jaaren. — Ik zie daar toe geene raden; volgends de Wet, num. IV. 3. was dit de ouderdom der Leviten, als zij hunnen dienst aanvaardden. — Maar naderhand heeft david hier eene verandering in gebracht, en den tijd van den aanvang hunnes diensts bepaald op hun twiritig&e jaar, waar op zij toen ook geteld zijn van twintig jaaren en daar boven, doch, dat getal wordt niet opgegeven, vs, •4-27. vs. 4. Schrijvers en Richters.] Openbare Schrijvers, die de geflachtrekeningen hielden, en alles, waar uit de eigendommen der bezittingen bewezen Idaa 4] moet  jeorte aanmerkingen moet worden. — Uit de Leviten waren Richters, de* ze ftam was de ftam der Geleerden; dus deze Richters zijn Rechtskundigen, anders hadt elke IsrmlitU jche ftad haare bijzondere Richters uit haare aanzien]ijkl rekening, 21,910,000, naar MicHAëLis, 7,870,000 rijksdaalers. vs. 8. Die fteenen hadden.] Kostbare fteenen. —— vs. 12. Rijkdom enz,] Alle rijkdom en eere, dje menfchen bezitten, hebben de menfchen aan u te danken. vs. 15. Vreemdelingen voor u.] Wij zijn in dit land Kanaan eigenlijk vreemdelingen, dewijl onze ftamvaders, van elders herwaards gekomen, daar in als rondzwervende lrerders en vreemdelingen gewoond hebben. — Bijwooners.] Volkpriantelingen. vs. 17. Recht vrolijk enz.] Niemand was gedwongen, dus ftondt ook niemands gelaad treurig. vs. 19.] Hoe beminlijk vertoont zich hier, zelfs in zijnen hoogen ouderdom, het gevoelig en aandoenlijk karakter van david. vs. 22. Feestmaaltijden.'] Of, offermaalen. Voor de tweedemaal.] salomo was reeds voor Koning verklaard, en gezalfd, maar thans gefchiedde dit meer plegtig. vs. 28. Verzadigd enz.] Hij hadt voor zich geene wenfehen meer op aarde, die niet vervuld waren geworden. vs. 29.] Deze aantekeningen moeten ten tijde van den Schrijver dezer Boeken nog voorhanden geweest zijn. — Het is ondertusfchen zeer twijfelachtig, en zelfs min waarfchijnlijk, of onze Boeken van samoêl ?n der Koningen hier bedoeld zijn. ■'vs. 30. Koningrijken enz.] Niet, dat deze manIBbFz] , nen  6f& korte aanmerk. over I chron. XXIX. nen eene algemeene gefchiedenis befchreven hebben 5 neen, 'er wordt gedoeld op die nabuurige Koningrijken , met welken david geoorloogd, en op welken hij zöo veele overwinningen behaald heeft.  KORTE AANMERKINGEN OVER. HET TWEEDE BOEK DER. CHRONIEKEN. VOOR ONGELEERDEN*  ■  KORTE AANMERKINGEN over' het TWEEDE BOEK der CHRONIEKEN. Het tweede Boek der Chronieken vervolgt de gefchiedenisfen van salomo , en zijne opvolgers, op den troon van Juda , tot aan de Babijlonifche ballingfchap , waarna het, als een overgang tot het volgen1 de Boek van ezra, met een woord, gewag maakt, van de vrijheid door cijrüs, den eerften Koning of Alleenbeerfcher der Per/en, aan de Jooden verleend, om naar hun vaderland te keeren, met welk bericht het volgende Boek van ezra eenen aanvang neemt. — Dus loopt het tot het jaar der wereld, 3481, na den zondvloed, 1824. — De Schrijver roert de gefchiedenis der Israëlitifche Koningen over de X Stammen alleen in zoo verre aan, als zij in een naauw verband ftaan met de gefchiedenisfen der Koningen van Juda, maar in deze laatften heeft hij verfcheiden merkwaardige bijvoegzelen hij het geen in de Boeken der Koningen, des aangaande, voorkomt. — Verders [Ccc 2] ver-  $J& KORTE AANMERKINGEN verzeilde ik mijnen Lezer tot de inleiding op het eerfie Boek der Chronieken. HOOFDSTUK L VS. i.] Men vergelijke i kon. III. 4. In zijn Koningrijk bevestigd zijnde.] Na het uit den weg ruimen van zijnen mededinger AHONia, eis. deszelfs aanbangeren, 1 kon. I. en II. vs. 2. Deedt — een voorftel.'] Vergelijk onze Aan» merking over 1 chron. XIII. 2. vs. 4. Eene tente.J Onderfcheiden van den Tabernakel, die te Gibeön was. Wij weten niet, bij welke gelegenheid de Tabernakel te Gibeön gekomen is. vs. 5. In bedevaard.] ' Om daar eenen Staatlijken, Godsdienst te vieren, in het begin van zijne regeeïing, ten einde den zegen yan God over dezelve af te bidden. vs. 6. 1000 brandoffer en.} En naar evenredigheid dank-offeren, van welken offer-maaltijden gehouden werden. Zulke maaltijden dienden, bij gelegenheid van het aanvaarden der regeering , om de ingezetenen aan den nieuwen Vorst te verbinden. Zie i kon, I- % vs. 7.] Vergelijk 1 kon. lil. 5». volgg. VS, 14..] 1 kON. X. 26-29. H OQFDSTUK IK VS. Ï-] I kon. V. 15, vs, 2. 3,600.} 1 kon, V. 16, 3,300. Misfehien is e*ê}iï van beiden eene féhrijffout. vs, 3. huram,] De naam wordt anders hiram gefpëldj deze Koning hadt reeds een gezantfchap aan ÏAJL.owq gezonden, om dien met «ijne komst tot den ft&Qö, geluk te wenfcUen, i son« V, enz,  over 2 chron. VII. 8-14. • VUL I-Io. 683 vs, 8. 9 ] Dit ftaat duidlijker i kon. VUL 65. waar uit blijkt, dat het feest der inwijding van den* Tempel zeven dagen heeft geduurd, en onmidlijk daar op vierde men het loofhuttenfeest zeven dagen, en op den achtften dag het fluitleest. vs. 11.] 1 kon. IX. 1 volgg. vs. 12. Des nachts.] In eenen droom. vs. 13. 14.] Dit flaat 1 kon. IX. niet. — vs, 14. Gezond maaken.] Van de gemelde en andere plagen bevrijden. HOOFDSTUK VIII. vs. 1.] Vergelijk 1 kon. IX. 10. met de aantekening aldaar. vt, 2. [Te rug.]] De reden der invulling zal men vinden in de vergelijking met 1 kon. IX. 11-13. Vergelijk daar de aantekening. vs. 3. Hamath-Zoba.] Hamath betekent hier die landfchappen, welke te vooren aan het rijk van Hamath behoord hadden, maar door de Koningen van Zoba bemagtigd waren geweest, doch die david aan HADADëzER, Koning van Zoba, of Nifibis, weder ontweldigd, en aan het Israëlitifche rijk gehecht hadt.— Zij ftrekten zich uit tot aan den Eufraat. Vergelijk de aantekening op 1 kon. IX. 18. vs. 4. Hamath.] Het evengemelde Hamath-Zoba. — Het rijk van Hamath zelve is nooit aan salomo onderworpen geweest. Zie verder 1 kon. IX. 15. volgg. vs. 10. 250 in getal.] 1 kon. IX. 23. 550. Zie daar de aantekening. vs. 11.  684 KORTE AANMERKINGEN vs. ii. Tot reden gevende.] Een merkwaardig bijs voegzel op i kon. IX. 24. zou men hier uit ook moeten befluiten, dat deze dochter van faraö bij haaren Egijptifchen Godsdienst gebleven is? of zal salomo in het gemeen de Levitifche onreinheden bedoeld hebben, daar de vrouwlijke kunne meer dan de manlijke aan onderworpen was? ? ys. 12.] Zie 1 kon. IX. 25. doch hier naauwkeuriger. vs. 14. Volgends de verordening enz.] Zie boven i chron. XXIII-XXVI. vs. 16.] Zie 1 kon. IX. 26. vs. 18. Zondt höram — fchepen.] Hier is eene zwaarigheid, die men 1 kon. IX. 26. 27. niet vindt. — Hoe zondt huram van Tijrus fchepen na havens aan de roode zee gelegen? Nam men die fchepen uit eikanderen, en voerde men ze over land derwaards, om ze daar weder in een te zetten? — De oude Schrijvers geven ons foortgelijke voorbeelden aan de hand, — Of voeren de fchepen van huram geheel Afrika rond? — Men brengt uit de oudheid bewijzen voort, die fchijnen te kennen te geven, dat men van ouds Afrika heeft rondgevaaren. — Doch, hier van meer in mijne Aardrijkskunde. vs. 18. 450 talenten.] 1 kon. IX. 28. ftaat 420, Zie aldaar de aantekening. HOOFDSTUK IX. vs. 1.] Men vergelijke 1 kon. X. met de aantekeningen aldaar. vs. 4.  over a chron. IX. 4-ïO. 685 vs. 4. Opgang.'] Dus fchijnt hier eene bijzondere aanleg, ftraat, of gang bedoeld te worden, die van 's Konings paleis tot op den Tempelberg ging. 1 kon. X. flaat het een weinig anders. vs. 8. Op zijn troon — voor jehova.] De Israëlitifche Koningen zijn flechts aan te merken als Onderkoningen , die in den naam van jehova , Israëls. waaren Koning, volgends de Theökratle, of Godsregeering, op zijnen troon het bewind voerden. vs. 12. Gefchenken van gelijke waarde enz.] Dit komt mij voor de zin te zijn der woorden: Dehalven het geen, dat zij tot den Koning gebracht hadt. salomo zal toch aan deze Vorilin haare gefchenken niet te rug gegeven hebben, 1 kon. X. 13. is de lezing eenigzins anders. vs. 18. Voetbank.] Dit ftaat weder anders, 1 kon. X. 19. alwaar van den voetbank niet gewaagd wordt. vs. 25.] Zie 1 kon. IV. 25. en aldaar' de aantekeningen. vs. 26.] Zie 1 kon. IV. 21. vs. 27.] Zie 1 kon. X. 27. vs. 29. nathan.] Deze badt ook davids gefchiedenisfen befchreven. 1 chron. XXIX. 29. AHia.] Deze is die, welke aan jerobeSm de voorzegging deedt, dat hij Koning der X ftammen zou worden. 1 kon. XI. 29. jedi.] Waarfchijnlijk dezelfde met iddo. hoofdst. XII. 15. XIII. 22. De bijzondere fchriften dezer Profeeten zijn voor lang verloren; misfehien waren zij zelfs afzonderlijk niet. meer voorhanden, toen deze Boe-  692 KORTE AANMERKINGEN RorsEaM lang heeft zwanger gegaan met een ontwerp van opftand en muiterij, voor dat de gelegenheid daar toe, door de onberaadenheid van rehabi-Sm geboren werdt (Zie de Aanmerking over i kon. XI. 29.) wat ook andere Uitleggers gezegd hebben. vs. 7. Nog jong enz.] Nog onërvaren in regeerings-zaaken, — Op deze wijze moet de zin van ABia genomen worden; anders was rehabe&m, 41 jaaren oud zijnde, toen hij den troon beklom, oud genoeg, om te weten, wat hij hadt behooren te doen, doch, hij volgde den raad der jonge raadslieden ; maar dit verzwijgt ABia. vs. 8. Het Koningrijk van jehova enz.] Volgends de Godsregeering over Israël gefproken. — Het is waar, zelfs ABia was niet zuiver in den dienst van jehova, maar men hadt in Juda den Tempel,die als het gemeene Heiligdom voor alle de Israëlitifche Stammen erkend was. vs. 9. Zoo als andere volken enz.] Met één woord, de Godsdienst is bij ulieden louter Staatkunde geworden. vs. 10. Wij hebben hem niet verlaten.] Dit is veel gezegd! rehabeüm hadt reeds in Juda bijgeloovigheden ingevoerd; doch, met dit alles, bleef men den uitwendigen Tempeldienst waarnemen. ys. 12, Met de krijgstrompetten."] Waardoor wij ons bij jehova in aandenken brengen, num. X. 9. Tegen jehova.] Die eigenlijk onze Koning is. VS. 19. Bethel enz.] Drie fteden de geheele vrucht van eene overwinning,. die zoo groot was, dat 'er 500,000 man fneuvelden! Veelen gelooven ook om die  OVER' 2 CHRON. XIII. 41-22. - XIV. 1-8. 6Q3 reden, dat de getalen verfchreven zijn, doch, misfehien is de kort daar op volgende dood van ABia, die maar 3 jaaren regeerde, voor de oorzaak te houden, dat de overwinning geene grootere gevolgen hadt. vs. tl. Nam.] De mening zal niet zijn, dat ABia na dezen veldflag eerst zal getrouwd zijn, maar dat hij nu nog meer vrouwen nam, tot 14 toe, bij welken hij, zoo voor als geduurende zijne regeering-, 38 kinderen verwette. vs. 22. Ophelderende gefchiedverhaal.] Of dat ge« fchiedkundig gedeelte, het welk bij de voorzeggingen van iddo, ter opheldering van dezelven, gevoegd was. Vergelijk hoofdst. XII. 15. HOOFDSTUK XIV. vs. 1.] asa was nog zeer jong; hij regeerde onder voogdijfchap van maücha, zijne grootmoeder, tot dat hij haar uit het bewind zette. Tien jaaren rust hadt.] Zonder dat de aanhoudende ftaat van vijandfehap met het Israëlitisch rijk die rust ftoorde. Vergelijk de Aanmerking over 1 kon, XV. 16. VS. 2.] i kon. XV. ii. Vf. 5. Zonnezuilen.-] Die ter eere van de zon waren opgericht. vs. 8.] Dus te famen 580,000 man. — Ik weet niet, of men hier wel eene febrijffout behoeve te (tellen met fommigen, uit hoofde, dat alle man de wapens moest voeren;het is waar,men fchijnt met zulke magt geene reden van vreeze te hebben voor een IDdd 3] 3e,  7lO korte aanmerkingen doch, dat gevoelen firijdt niet alleen met het eenvouwig verhaal, 2 kon. II. maar ook met 2 kon. lil. 11. uit welk vers blijkt, dat ELia reeds ten tijde van josafat niet meer op aarde was. — Gemeenlijk denkt men , dat de Profeet ELia, den aart van joram kennende, en zijne' wreedheid voorziende, dezen brief bij zijn leven gereed gemaakt heeft, om, op zijnen tijd, aaö dien fnooden Vorst ter hand gefield te worden. hezel gist, of joram zijne • neiging tot afgoderij getoond, en zijne broeders vermoord hebbe, nog bij het leven van zijnen vader josafat, toen hij zijns vaders deelgenoot in de regeering was, vergelijk 2 kon. I. 17. — Anderen gisfen, dat de naam eliS verfchreven is, lezende daar voor elisa, "maar indien de naam verlchreven is, gelijk zeer mooglijk is, zou ELia gefield kunnen zijn - in plaats van jehu, het welk in 't :Hebreeuwsch flechts weinig verfchilt, en dan zou men aan jehu, den zoon van hanani , kunnen denken, die ook josafat beflraft heeft, boven hoofdst. XIX. 1. enz, — Dit laatde is de gisfing van venema, en heeft veel waarfchijnlijkheids voor zich. - ■ • ' •. •' r' ï'i ' v i ■■ f, ■•■ ■ .';: ■ vs. 16. Filiftijnen enz.] Deze waren zedert davids overwinningen af hanglijk 'van de Israèliten, ver* volgends van het rijk jfuda,'ze.ïïs nog ónder josafat. hoofdst.. XVII. 11. ■ Kufchiten.~\ Dezen woonden in gelukkig Arabië, maar ook in Ethiopië, de eerften worden hier gemeend ; en de Arabiërs, die aan hun grenzen, zullen omzwervende Arabieren, of Bedouijyen zijn; roof- , zuchtige en ftróopende Stammen. - • • VS. 17,  over ft chron. XXI. i7«ao. - XXII. 1-9 711 Vs. 17. joaHAZ.] ahaziï, die hem opgevolgd is, hoofdst. XXII. 1. vergeleken met hoofdst. XXV. 23. ys. 19. Brandde enz.] Vergelijk de aanmerking over 2 cHRONf XVI. 14. ys. 20.] Zie boven vs. 5« Maar niet in de graven enz.] Deze bijzonderheid ftrekt ter opheldering van 2 kon. VIII. 24. en is een bijvoegzel tot die plaats. HOOFDSTUK XXII. vs. t. AHAZiii.] joaHAZ genoemd, boven hoofdst. XXI. 17. AZARia in het vervolg, vs. 6. In het leger."] De flroopende Arabieren hadden, naar het fchijnt, het Joodfche leger, onder den Koning joram, die zijne zoonen bij zich hadt, onvoorziens overvallen, en bij die gelegenheid alle de zoonen des Konings gedood, zijnde alleen de jongde behouden. vs. 2, Twee-en-veertig jaaren.] Dit is zeker eene fchrijffout, en moet twee-en-twintig wezen, 2 kon. VIII. 26. want zijn vader joram was niet meer dan 40 jaaren oud geworden, hoofdst. XXI. 20. Kleindochter.] Zie 2 kon. V1ÏÏ. 26. vs. 3. Raadgeeffter.] athaliü volgde dus maar al te veel het voorbeeld yan haare moeder, de inoode jezabf.l. vs. 6. AZARia.] Zie op vs. 1. vs. 7-] Vergelijk 2 kon. IX. 21. vs. 8.] 2 kon. X. 12. volgg. ys. 9>] 2 K0N- IX. 27. met de Aanmerking. dlzoo het huis enz.] 2 kon. XI. 1. volgg. [Eee 4] vs, n.  ?IS KORTE AANMERKINGEN VS. II. jozabad.] 2 kon. XI. 2. joseba. Uit de faapkamer.] Zie de Aanmerk, over 2 kon XL 2. HOOFDSTUK XXIII. vs* 1. Onderftondt.] Letterlijk: Mij verferkte zich; m waagde het. Men vergelijke met dit hoofdstuk a kcn: XL 4. enz. alzoo deze beide hoofdstukken elkanderen ophelderen. Dus geven hier vs. 1. en 3. ons een duidlijk bericht van het voorzichtig beleid van-den Hoogenpriester, die eerst een plan vormde, en het, toen de zaak rijp was, ten uitvoer bracht. * vs. 2. Bijeenkomen.-] Zij befcheidden hen, op een' bepaalden dag, te Jerufalem te zijn, denklijk, op een' der groote Feestdagen, wanneer deze bijeenkomt .geen' argwaan"aan het Hof kon geven. vs. 3. Maakten een verbond met den Koning.] Zij beraamden een rijks verdrag, op welke voorwaarden zij den Koning aanfleiicn, en aan hem gehoorzamen zouden. De zoon van den Koning enz.] Dit is de grondflag, waar op de Priester te werk ging, dat, naamlijk, de troon van Juda, volgends de uitfpraak van jehova, bekleed moest worden dooreenen nakomeling van david, waar uit volgde, dat athaliü eene vreemde Prinfesfe, eene indringfter en overweldigffer was. • / vs. 4,] Wanneer -men dit vergelijkt met 2 kon. XI. 5. 6. zal men eenig onderfcheid vinden, echter Itrijclen de beide vernaaien' niet, maar helderen elkanderen op, in 2 kon. XI. fpreekt de Priester tegen de be-  over 2 chron. XXIII. 6-20. - XXIV. 1-3. 713 bevelhebbers van de lijfwacht, hier tegen de Leviten, ten blijkc, dat zoo de ééne als de anderen in zijn belang waren. vu 6. In jehova's Tempel.'] Ik verfia hier door niet alleen het Tempelhuis, maar ook den voorhof der Priesteren. — Het volk bevondt zich in den buitenften voorhof, of den voorhof der Israèliten. vs. 7. In den Tempel,] 2 kon. XI. 8. tusfchen de gelederen. Duidelijker. ys. 8. Tusfchen de klasfen,] Anders was maar ééne klasfe in dienst, doch, bij deze gelegenheid, bracht de Priester hen allen in werking. vs. 11. jojada en zijne zoonen.] Een bijvoegzel tot 2 kon. XI. 12. vs. 16. Tusfchen hem.] Den Hoogenpriester, die in naam van jehova handelde: daar voor Raat 2 kon. XI. 17. Tusfchen jehova enz. vt. 18.] Hier voor Haat 2 kon. XI. 18. alleenlijk: Blaar bij jehova's Tempel, ftelde de Priester wach. ten, te weten, om alle ongeregeldheden daar te weeren. vs. 20. Hooge poort.] 2 kon. XI. 19. de poort der lijfwacht, genoemd. HOOFDSTUK XXIV. vs. 1.] 2 kon. XII. x. **• 3«] PJada heeft, naar het fchijnt, de voogdijfchap van den jongen Koning waargenomen, en hem ais va Ier behandeld. — Hij gaf hem twee vrouwen, de veelwijverij was door de Wet van moses niet verLEet 5] bo-  yi4 KORTE AANMERKINGEN I boden, maar £en al te groot Serail was den Koningen verboden, volgends de Wet van moses. vs. 4. Weder te herft ellen.] Daar die bouwvallig geworden mogt zijn. 1 vs. 5. Israël.'] Staat hier weder voor Juda» vs. 6. De fchatting enz ] Zie de Aanmerk, over S kon. XII. 4. vs. 7. De bouwmeesters.] Dus leze ik met eene kleine verandering in den Hebr. Tekst; de gewoone lezing heeft geenen zin: De zoons van athaliü enz. ATBALia hadt geene zoons , en kon 'er geene heb? ben, die oud genoeg waren, om den Tempel te be» nadeelen. Aan den Tempel gebroken^] Misfehien door veranderingen te maaken, ten diende van Afgodifche Bijgeloovigheden. vs. 8. Op 's Konings bevel.] Volgends dit bevel liet dé Priester'jojada deze Kist maaken. 2, kon. XII. 9. Buiten voor de poort.] Eene opheldering van 2 KON. XII. p. vs. 14.] Hoe dit vers te vereffenen zij met 2 kon. XII. 13. is in de Aanmerking aldaar gezegd. vs. 17. Foor hem nedervallende enz,] Hier moet de Lezer met zijné gedachten invullen het verzoak, dat zij aan den Koning bij die gelegenheid, voordroe.gen, en het welk men uit ys, 18. kan opmaaken, hier in beftaan te hebben, dat hun de vrije Afgodsdienst mogt worden tosgeftaan, dien de Priester jojada met alle magt geweerd hadt. ys. 21. Voorhof.] En wel in den Voorhof der Priester  over 2 chron. XXIV. 22-&7. teren.— Snpode ondankbaarheid jegens den zoon van eenen man, aan wien joiis leven, kroon, en alles te danken hadt.' vs. 22. Onderzoeken.'] Of ftraffen. — Dit is geene wraakzucht te rekenen in den ftervenden zacharië, maar eene welmeenende waarfchuwing van de rampen, die den Koning' en het rijk wegens dezen moord zouden overkomen, en die één jaar daarna gevolgd zijn. vs. 23. [Veelen] van het volk.] Dit is de eenvouwigfle • verbetering van dezen Tekst, die anders geenen zin geeft. ' Koning.] HAZAëL. 2 kon. XII. 17. -Ps. 24. Straffe aan joas.] Door zijn leger te ver-, flaan , en de kracht van zijn rijk te verzwakken, en hem zeiven te wonden. — ' vs. 25. Ter wraake.] Volgends de Godlijke befchikking, 'Wedervoer dit aan den ondankbaren- Vorst tot ftraffe van dien moord. — Ondertusfchen is het zeer wel mooglijk, dat de faamgezworenen dit tot een voorwendzel van hunne daad genomen hebben. : Der zoonen.] Waarfchijnlijk ftaat het meervouwig getal hier voor het enkelvouwig, zoon; wij lezen toch niet, dat joas meer zoonen van jojada heeft laten ombrengen.' Maar niet in de graven der Koningen.] Even gelijk joram. hoofdst. XXI. 20. * vs. 26.] Zie de Aanmerking. 2 kon. XII. 21. VS. 27. Ophelderende Bijvoegzels.] Of opheldering, verklaring, Commentarius — van welke wij verders niets met zekerheid zeggen kunnen. HOOFD-  7i6 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XXV. vs: i.] Vergelijk a kon. XIV. i. volgg. vs. 2. Mei -een volkomen hart.] Dat is, hij bleef niet volharden bij den waaren Godsdienst. Vergelijk vj. 14-16. 2 kon. XIV. 3. ftaat 'er voor; niet gelijk zijn voorvader, david; hij handelde veel meer in alles , zoo als zich zijn vader joas gedragen hadt. vs. 3.] a kon. XIV. 5. é. vs. 5-13.] Hier ftaan veele bijzonderheden, die men 2 kon. XIV. niet vindt, alwaar alleen de hoofdzaak verhaald wordt, fchoon daar nog de vermeestering van de ftad Sela, of Petra , gemeld wordt, daar wij hier niets van lezen. vs. 5. 300,000.] Ik vind geen reden, waarom men dit getal te zeer vergroot rekent, het komt niet ééns bij de legers van ABia, asa, josafat, Koningen van Juda, waartoe misfehien de invallen der Sijriërs onder den voorgaanden Koning joas veel hebben toegebracht. vs* 6. Huurde hij 100.000 enz.] Waartoe huurde hij nog zno veel volks? en konden de Israëliten hem ioo,coo man leveren, als men leest 2 kon. XIII. 7? Op het eerfte antwoorde ik, dat men oudtijds de hoop der overwinning meestal in de talrijkheid der legers ftelde. — Op het tweede, dat het rijk van Israël door behaalde overwinningen op de Sijriërs zich op eene aanmerklijke wijze herhaald hadt. Foor 100 talenten zilvers.] Volgends mici-iaclis , 79,000 rijksdaalers. — Eene kleine fom! doch, dit was niet hunne foldij, maar een gefchenk in ééns gege-  over. 2 chron. XXV. 7 12. 717 geven, de hoop van buit lokte verders deze manfchap tot den togt uit. — De gefchiedenis laat hier weder iet over voor den denkenden Lezer, naamlijk, dat amaziS deze toerusting maakte,met oogmerk, om de Edomiten te beoorlogen , het welk uit het volgende moet ingevuld worden. — Maar , daarom behoeft men niet te denken, dat hier iet uit den Tekst zou uitgevallen zijn, nademaal men dergelijke voorbeelden in deze gefchiedenisfen meer ontmoet. vs. 7. Een Godsman.'] Zelfs flaatkundig befchouwd, was dit huuren der Israèliten bedenklijk, omdat het groot oogmerk dezer benden enkel op buit en roof uitliep. VS. 8. Ga gij enz.] Of: Indien gij met hun te veld gaat, hoe dapper gij « gedraagt, zal God u nogthans doen vallen. vs. 9. Gegeven heb.] Dus blijkt het, dat dit geld reeds, als een gefchenk, betaald was. vs. 10. Zeer verfloord.] Onder voorwendzel, van in hunne eer beledigd te zijn; maar in de daad, omdat hun de hoop op buit werdt afgefneden, hun misnoegen openbaarden zij door hunne ftrooperijën, vs» 13. gemeld. vs» 11. Sëiriten.] Inwooners van het gebergte Se'ir. Sëiriten zijn eigenlijk geweest de aloude en oorfpronglijke inwooners van dit gebergte, die door de Edomi* ten verdreven en te ondergebracht zijn,maar de naam Sëiriten wordt in dit Boek meermaalen van de Edo* miten gebruikt. vs. 12.] Een voorbeeld van de woestheid, met wel-  722 korte aanmerkingen HOOFDSTUK XXVU. VS. i.] 2 kon. XV. 33. vs. 2. Dat hij niet enz.] Wel verfcheen hij in den voorhof, om zijnen Godsdienst waar te nemen,, maar hij ging niet in het Heiligdom, in het eigenlijke Tempelhuis, daar alleen de Priesters in roogten komen. Het volk enz.] Zie 2 kon. XV. 35. vs. 3. Bovenfte.] Of hooge poort, meer weten wij van dezelve niet. O/el.] Eene zekere hoogte van den heuvel Zi'ón, die met een' bijzonderen muur omringd was. Zie mijne Aardrijkskunde des Bijbels. II. Deel. Bladz. 31. volgg. vs. 4. Hij' bouwde fteden.] Hij legde nieuwe lieden aan, of hij verflerkte de fteden. — Beiden kan het Hebr. betekenen, waarfchijnlijk heeft hij beiden gedaan. vs. 5. 100 talenten zilvers.] Volgends MiCHAëus 79,000 rijksdaalers. — De Ammoniten hadden zijnen vader ussia hulde gedaan, maar waren, denklijk, bij deszelfs ongefteldheid, afgevallen. vs. 8.] Zie vs. 1. vs. 9.] Zie 2 kon. XV. 38. HOOFDSTUK XXVIH. vs. 1. Twintig jaar oud.] Sommigen lezen 25 jaaren, waardoor de zwaarigheid, in de daad, vermindert, welke anders in den ouderdom van zijnen zoon hiz- Kia  over 2 chron. XXVIII. 3-5. jzy Kia gelegen is. Zie de Aanmerk, over 2 kon. XVIII. r. doch 2 kon. XVI. 2. leest men ook twintig jaaren. vs, 3. Zijne zoonen.] 2 kon. XVI. 3. zijnen zoon. Vergelijk boven hoofdst. XXIV. 25. alwaar aangemerkt is, dat zoonen dikwijls Haat voor zoon. vs. 5.] Hier heeft men weder de gefchiedenis breedvoeriger, die a kon. XVI. 5. beknopt verhaald was. — Aldaar wordt alleen verhaald, dat de verbonden Koningen van Sijrië en Israël, Jerufalem belegerd hebben, doch, zonder hetzelve te kunnen bemagtigen, gelijk ook jesaiü voorzegd hadt. jes. VII. Maar te vooren was deze veldflag voorgevallen ; na de nederlage was achas in Jerufalem geweken. vs. 6. i2o,oco.] Dit getal is zeker groot, doch niet ongelooflijk, uit vergelijking van het geen wij nopens de volkrijkheid der Jooden reeds in het voorgaande , bij meer dan ééne gelegenheid, hebben aangemerkt. vs. 7. 's Konings zoon.] - achas is in 't geheel maar 36 jaar oud geworden, dus kan deze zijn zoon nog kwalijk de jongelings-jaaren bereikt hebben gehad. — Ook betekent het Hebr. woord, eer vermoorden, dan in 't gemeen, dooden. Dus fchijnt dan deze zoon van achas niet in den veldflag vechtende gefneuveld, maar,ik weet niet bij welke gelegenheid,in 'svijiinds handen gevallen, en in koelen bloede vermoord te zijn. Den tweeden na den Koning.] Men zou hem thans in 't Oosten Groot-Vizier noemen. vs. 8. De Israëliten.] Die van de X Stammen. \Fff 2] Br,e-  704 KORTE AANMERKINGEN Broederen.'] Die van Juda. 200,000.] Een verbaazend getal. — Doch niet on» gelooflijk. — Verders was dit de wreede gewoonte van oorlogen in die tijden, dat alles in flavernij werdt weggevoerd. — Doch, weidenkenden keurden deze wreedheid van hra'èliten tegen Israèliten af. ff. 9. Hemelfchreeuwêide woede.] Zie de Aanmerking over vs. 7. vs. 12. 13,] Deze aanzienlijke mannen zijn, wegens hunne menschlievendheid , te prijzen. vs* 15.] Als men oplet, dat de naakten onder deze menigte alleen gekleed werden, en dat men niet behoeve te denken, dat men alle de 200,000 gevangenen op dezelfde wijze hebbe onthaald, vervalt de zwaarigheid, die fommigen uit deze bijzonderheid hebben afgeleid tegen het getal, dat hier genoemd is. Hen zalvende.] Bij rijker maaltijden was ook het zalven in gebruik. Na Jericho, de palmftad.] Dus genoemd naar de menigvuldige palmboomen , die daar groeiden. De ftad lag op de grenzen der beide Koningrijken. vs. 16. Koningen van Asfijrië.] 2 kon. XVI. 7. ftaat maar van éénen Koning, ticlath-pilezer. — Koningen zal hier dan gefteld zijn voor den grooten Koning, gelijk de Asfijrifche Koningen waren, of ook die Koningen in zich bevatten, die Vafallen waren van den Asfijrifchen Opperheer. vs. 17. Edomiten.] 2 kon. XVI. 6. lezen wij, dat de Koning van Sijrië, de haven Elath, in Edom gelegen, bemagtigd, en daar eene Sijrifche volkplanting  OVER. 2 C H B. O Ni XXVIII. 18-23. 7*3 ting gevestigd hebbe. —- Bij deze gelegenheid zullen de Edomiten, tegen de Jooden opgeftaan zijnde, in Juda eenen inval gedaan hebben. —■ vs, 18. De Filiftijnen.] Dezen vischten nu ook, gelijk men zegt, in troebel water; de Heden, die hier genoemd worden, lagen allen in de laage, of Nederlanden , aan de westzijde van Juda, en zijn ons reeds meermaalen voorgekomen, uitgezonderd Gimzo , dat nergens elders genoemd wordt. vs. 19. Israelitifchen Koning.'] Israël ftaat hier weder voor Juda, Tegen hem opgejlaan was.] achaz fnoodheid en afgoderij wordt als een opftand tegen God aangemerkt, die, door de bijzondere Godsregeering over Israël, de waare Koning van dit volk was. vs. ao. Tillegath-Pilnezcr.] tiglath-pilezer. a kon. XVI. 7- In plaats van enz.] Deze Koning van Asfijrië hadt wel een einde gemaakt van het Koningrijk van Sijrië, 2 kon. XVI. 9. volgg. ook hadt hij een groot gedeelte van het rijk der X Stammen bemagtigd, 2 kon. XV. 29. maar dit gaf achaz geen voordeel, integendeel hij moest dezen trotfchen Vorst ontzien, en zich fchattingfchuldig aan hem maaken. vs. 22. 23.] Dit wordt breedcr verhaald. 2 kon. XVI. 10. volgg. vs, 23. Geheel Israël tot eenen val.] Israël ftaat hier weder voor Juda. — In plaats, dat deze Afgoden eenige hulp zouden aangebracht hebben, verzwaarde jehova zijne rechtvaardige ftraffen over den fnooden achaz , en het afgodisch volk. [Fff 3] vs. 24.]  726 KORTE AANMERKINGEN vs. 24.] De deuren van het eigenlijk Tempelhuis; terwijl de voorhoven met Afgods-altaaren vervuld werden. — Dus ftondt de openbare eeredienst van jehova ftili — Dit wordt wel alleen hier verhaald , maar bevat echter niets, dat vreemd is voor het karakter van achaz. vs. 27,] Vergelijk 2 kon. XVI, 2®. Men zal hem dn het begravenis-veld hebben bijgezet, daar de graven der Koningen waren, gelijk de melaatfche ussia, boven hoofdst. XXVI. 23. HOOFDSTUK XXIX. vs. 1. jEHizsia ] Of hiskiü. 2 kon. XVIII. 1. Vijf-en-twintig jaaren.] Zie de Aanmerk, over 2 kon. XVIII. 2. ABia.] aei. 2 kon. XVIII. 2. vs, 3.] Gelijk in het tweede Boek der Koningen niet gefproken wordt van het fluiten des Tempels door achaz , zoo gaat dat Boek ook voorbij het plegtig openen van denzelven. Dus is dit een bijvoegzel tot opheldering van de gefchiedenis, gelijk 'er meer voorkomen in deze Boeken der Chrenieken, In de eerfie maand.'] Dus terftond, toen hij de regeering aanvaardde. Ten zij iemand denke, aan de êerfte maand van het eerfte kerklijk jaar, toen hij misfehien reeds eenige maanden geregeerd hadt. Herftelde ze.] Misfehien hadt achaz de fieraaden dezer deuren, en het koper, daar zij mede beflagen waren, 'er afgenomen, het welk hiskiü nu liet her'ftellen. vs. 4.  OVER 2 chr on. XXIX. 4-16. 727 vs. 4. Oostermarkt.] Bij de ftadspoorten hadt men oudtijds, gelijk nog in 't Oosten, pleinen, daar men de markt, en openbare bijëenkomften hieldt. vs. 5. Leviten.] Onder deze algemeene benaming worden ook de Priesters begrepen. Vergel. vs. ii-i Heiligt enz.] Door wasfchingen, onthoudinge enz. «aar de voorfchriften der Wet. Den Tempel.] Door dien te zuiveren van alle de afgodifche onreir.igb.eden, beelden, altaaren enz. en hem weder op nieuw te wijden. vs. 6. Hun aangezicht af te wenden enz.] D. i. door jehova's dienst te verlaten, en de Afgoden te dienen. vs. 7. Deuren aan het voorportaal.] Dat is, de deuren van het Tempelhuis, of van het heilige. vs. 8. Tot een fchrik enz.] Hun fchrik en vreeze aangedaan — bun land verwoest — hen belagchlijk en verüchtlijk gemaakt bij hunne nabuuren. vs. 9.] Zie hoofdst. XXVIII, 8. enz. vs. 11. Wierooken.] Hier wordt het of eten onder begrepen. — Dit was bijzonder het ambt der Leviti» fche Priesteren. vs. 15. Omtrent de zaak van jehova's dienst.] Letterlijk: In of door de woorden van jehova, dat is, of overëenkomftig de uitfpraken van jehova, of, be* treffende de zaak of dienst van jehova. Het laatfte heb ik in de Vertaaling verkozen. vil 16. De Priesters.] Deze alleen mogten in het Heilige gaan, het welk anders aan niemand, zelfs niet aan de gemeene Leviten, geoorloofd was. {Fff 4] Bui.  72? KORTE AANMERKINGEN Buiten.] De ftad — aan de heek, of het dal A7dron. vs. 17.] Zeven dagen hadden de Leviten zich zeiven geheiligd en- voorbereid, en zeven dagen befteedden zij aan het heiligen van den Tempel. Op den. zestienden.] Op den veertienden moest eigenlijlc het Paafchen geflacht worden , doch dewijl dit op zijn' tijd niet kon gefchieden, werdt dat feest eene maand laater gevierd, hoofdst. XXX. ; l9- A™ iène zijde gezet hadt.] Die hij, heiligfchendig, aan eene zijde geworpen hadt. vs. 21. Zeven enz.] Dit zevental gaf te kennen, dat deze offeranden, ter eere van jehova, gebracht werden. Voor het rijk.] Voor den Koning, zijn' troon, huis enz. Tempel.] Om dien weder te heiligen, ook kan men hier onder tevens de dienaaren des Tempels begrijpen. Foor Juda.] Om het geheele volk te verzoenen. — Alles hadt zich fchuldig gemaakt omtrent jehova, onder de voorgaande regeering. Op jehova's altaar enz.] Dien achaz te rug gezet hadt, hebbende eenen nieuwen altaar, naar het voorbeeld van den altaar te Damaskus, in de plaats gezet, op welken hiskiü hier niet wil geofferd hebben. vs, 23.] Zie van de zond-offers de Wet. levit I. en III. vs. 24. Israël.] Het zou kunnen fchijnen, dat Israil hier weder ftaat voor Juda. Vergelijk vs. 21. Maar^ het kan pok wezen, dat hiskiü wel deeglijk Opk,  over 2 chron. XXIX. 25-36. - XXX. 1. 729 ook gedacht heeft aan de overige Stammen, zijne volksgenoten. vs. 25. Verordening van david enz.] Zie 1 chron. XXV. Dit voorfchrift der Profeeten enz.] david handelde hier in naar den Godlijken wil, hem door deze Profeeten bekend gemaakt. VU 31. Brengt ook — in jehova's Tempel.'] Tem» pel wordt hier ruim genomen, zoodat het ook de voorhoven in zich bevat. — De zond- en brand-offeren waren nu afgelopen, nu wil hiskiü, dat men Ook zulke offeranden zal brengen, van welken offermaaltijden gehouden werden. vs. 34.] Van de Priesters hadden zich, naar het fchijnt, flechts zoo veelen geheiligd, als eigenlijk op dezen dag den gewoonen dienst verrichten moesten, dus, toen het getal der offeranden zoo menigvuldig was, kwamen 'er Priesters te kort; maar de Leviten hadden zich in grooter getal geheiligd, dan die eigenlijk den dienst verrichten moesten, dus konden zij toetreden, om den Priesteren behulpzaam te wezen. vu 36.3 Het volk ging met eene gewilligheid en geestdrift te werk, die boven verwachting was, dus ging deze herflelling van den Godsdienst fpoedig voort. — Deze goede gezindheid des volks wordt door den Godvruchtigen Koning aan het befluur van God toegefchreven, en deswegens verblijdt hij zich benevens het volk. HOOFDSTUK XXX, vs. 1.] Efraïm en Manasfe waren de aanzienlijkfte IFfftf Stam  korte aanmerkingen Stammen in het rijk van Israël, onder welke benaming dit gantfche rijk begrepen wordt. — Dit rijk was thans zeer laag gedaald, onder deszelfs laatflen Koning hose5, die echter niet zoo fnood was als zijne voorzaten, a kon. XVII. 2. en dus gedoogde , dat zijne onderdaanen, die wilden, naa Jerufalem ter feest mogten gaan. — Of msKia tevens bedoeld hebbe, het Israëlitifche rijk den éénen of anderen tijd met Juda o»k in 't burgerlijke weder te verëenigen, is onzeker. vs. tb] Dit was geoorloofd volgends de Wet. num. IX. 10. volgg. vs. 3. Op den behoorlijken tijd.] In de eerile maand des jaars, dewijl toen de Heiliging van den Tempel nog niet volbracht was. Geer.e Priesters genoeg.] De Priesteriland was zeer diep vervallen, en hadt verzuimd, zich van tijd tot tijd te reinigen. En het volk enz.] Niet alleen uit Juda, maar ook wilde nisraa afwachten, welk volk 'er ook uit Israël komen zou. vs. 5. In lang niet gehouden hadt.] Zoo plegtig en algemeen. vs. 6. De loopers,] De renboden, door Hisaia afgezonden. Het over blijfzel.] De twee en een halve fiam over den Jordaan waren reeds voor eenige jaaren weggevoerd in ballingfchap. vs. 7. Uwe brced'.ren.] De gemelde twee en een halve Stammen. vs. 8.  OVER 2 CHRON. XXX. 8-20. 731 vs. 8. Verbindt u aan jehova.] Letterlijk: Geeft jehova de hand. Vergel. ezra X. 19. vs. 11. Uit Afer enz.] Ook uit Efraïm, en Isfa~ fchar. vs. 18. vs. 14.. Ofer-altaaren.] Aan de Afgoden gewijd. vs. 16. Sprengden enz.] Dit was het werk der Priesteren. levit. I. 5. 11. vs. iS. Eene grtoie menigte enz.] Dit was niet te verwonderen, te min, onder de Isrrëliten , die uit de X Stammen waren opgekomen, aan welken, naar alle waarfchijnlijkheid, veele bijzonderheden van de Godsdienst-viering onbekend waren geworden, omdat dezelve onder hen zoo lang verwaarloosd hadt gelegen. — Om verders deze woorden beter te begrijpen , moet men zich herinneren, dat anders naar de Wet elk huisvader het Paaschlam zelf ilachtte, terwijl de Prieoters 'er het bloed van aan den altaar fprengden, maar dan moest ook elk huisvader zich behoorlijk gereinigd hebben. — Dit was nu niet gefchied, daarom vervangen de Leviten hunne plaats. vs. 19.] msKia toont een recht begrip van den Godsdienst te hebben. — Onwetendheid was de oorzaak, dat het volk zich niet behoorlijk gereinigd hadt, en geen moedwillig verzuim van Gods Wet.— Hun hart was met dit alles oprecht geweest. — En het was al veel, dat de Israèliten uit de X Stammen dat hart openbaarden, door hun opkomen op het Feest. vs. 20. En hieldt het volk gezond.] Niemand werdt bezocht door eene of andere buitengevvoone plage , die  73^ korte aanmerkingen die als eene ftraffe voor de overtreding der Wet hadt kunnen aangezien worden. vs. 2-6. Zedert den tijd van salomo.] Want zedert dien tijd was 'er geen gemeenfchaplijk Paaschféest van alle de Israèliten gevierd. vs. 27. Hun gebed — drong door.] Gelijk bleek uit den voorfpoed, dien Hisiua, onder zijne regeering, genoot. HOOFDSTUK XXXI. vs. 1.] Men ftelle zich de zaak dus voor. -— Zij, die te Jerufalem ter feest geweest waren, keerden nu, vol opgewekten ijver over den herflelden Godsdienst, naa huis, bij geheele troepen, of Caravaanen, onder weg flormden zij de beelden, en verbraken de afgodifehe heiligdommen, zonder dat zij, die voor den afgodsdienst waren, zulks durfden of konden verhinderen. — Gelukkig, indien deze ijver verftan» dig en duurzaam ware geweest! vs. 2. In de poorten van jehova's leger."] Of aan de poorten van den Tempel en deszelfs voorhoven. —- In de woeftijn was de Tabernakel, rondom welke de Leviten gelegerd waren, en rondöm dezen de Israëlitifche Stammen, met eikanderen één leger, van het welk God zelf als de heirvoerer werdt aangemerkt. — De Tabernakel werdt door den Tempel vervangen, en van daar de fpreekwijze van jehova's leger. vs. 3. Foorgefchreven in jihova's Wet.] Zie num. XXVIII. XXIX. vs, 4. Het volk, de inwooners,] D. i. het volk en de inwooners van Jerufalem. Deel  over 2 chron. XXXI. 4-14. 733 Deel enz.] Hunne inkomften; eerftelingen, tienden enz. Qpdat zij enz.] Die den altaar bedienden, behoorden van den altaar te kunnen leeven. vs. 5. De Israëliten.] Zouden dit de Israëliten uit de X Stammen zijn? of zouden 'er bepaaldelijk de inwooners van Jerufalem door bedoeld worden? Zij worden vs. 6. onderfcheiden van die van Juda. — Ondertusfchen is dit vers duister. De eerftelingen.'] De oogst was thans daar, gelijk men uit den tijd van het gehouden Paaschféest, zijnde eene maand later dan het voorige, kan opmaaken, dus kon dit Koninglijk gebod van Hissia terftond ten uitvoer gebracht worden. vs. 7. In de derde maand.] Het laatst van Mei of het begin van Junij. Zevende maand.] Het laatst van September, en het begin van Octoler. Wanneer de oogst geheel geëindigd was. vs* 10. Overvloed geweest enz.] Zoodat de Priesters en Leviten rijklijk beftaan konden. vs, 11. Vertrekkend] Van de zijdvertrekken of andere kamers in de voorhoven van den Tempel. Vs. 13. Beftuurer enz.] Of Vorst. — Anders de Hoogenpriester. vs* 14. Vrijwillige — giften.] Welke boven de door de Wet verordende inkomften nog buitengewoon tot onderhoud der Priesteren waren opgebracht. — Om deze onder hun gelijklijk te verdeelen , hadt deze kore het opzicht, en nog zes onder-opzieners, in de fteden der Priesteren. Al-  734 KORTE AANMERKINGEN Allerheiiigfte dingen.} Die {lukken der offerbeesten, welke aan de Priesters gegeven, en door hen in den Tempel moesten gegeten worden. vs. 16. Fan drie jaaren."] Deze en de volgende in* komften kan men Familie-inkomden noemen. Voor drie jaaren gist michaëlis , dat men 30 jaaren moet lezen, doch geen één handfchrift heeft dus. Wanneer men de lezing behoudt, moet men door de kleine kinderen vs. 18. kinderen onder de drie jaaren verftaan. vs. 19. Mannen bij naame enz.] Of de bovengemelde mannen, vs. 15. vs. at> Dienst van Gods Tempel, in de Wet enz.] Niet alleen de Tempeldienst, maar ook de overige burgerlijke en kerkplegtige Wetten van moses werden door HisKia weder in trein gebracht. HOOFDSTUK XXXII. vs. 1] Deze gefchiedenis wordt 2 kon. XVIII. 13. en XIX. breeder befchreven. — Evenwel zijn 'er hier bijvoegzels, die merklijke opheldering aan dezelve geven. Dacht te vermeesteren.] En van welken hij 'er, in de daad, veelen bemagtigde. 2 kon. XVIII. 13. vs. 2. volgg.] Dit wordt in het 2 Boek der Koningen voorbijgegaan. — Alleen wordt 'er 2 kon. XX. 20. van Hisitia gezegd, dat hij den vijver, en de waterleiding , aangelegd heeft, waardoor hij water in de ftad bracht. — vs. 3. Bron-wateren.] Daar waren verfcheiden bronnen buiten Jerufalem, waar van ik gehandeld heb in het II. Deel mijner Aardrijks-kunde des Bijbels. —1 Wan-  ©ver a chron. XXXII. 3-5. 735 Wanneer men dezen flopte, of derzelver water onder den grond door in de flad bracht, hadt een vijandlijk leger, dat de flad belegerde, gebrek aan water. ys. 3. Stoppen.] Door 'er eerst groote fteenen op te leggen en 'er vervolgends veel zands over te brengen. — Uit hoofdst. XXXII. 30. zien wij, dat hiskiü bijzonder den bovenften uitloop of vijver van de bron Gihon, bewesten de ftad geflopt, en deszelfs water in de ftad geleid heeft; de kleinere bronnen zal hij geheel geflopt, en den vijver, of bron Silod, die in 't zuidwesten der flad is , met eenen muur aan de ftad gehecht, en dus voor den vijand afgefneden hebben , het geen ik opmaak uit a chron. XXXIII. 14. vs. 4. De beek, die midden door het land loopt.] Hier door kan men de beek Kidron verftaan, die flechts een regenbeek is,en in het drooge jaargetijde, weinig of geen water heeft, aan deze kan hiskiü den toevloed van water afgefneden, en verders de beek door verzanding geflopt hebben. — Of men kan 'er door verftaan de beek, die uit de bron Silodm haaren oorfprong neemt, en langs de zuidzijde der flad vloeide, deze kon verftopt worden, door het water dezer bron af te leiden. De Asfijrifche Koningen.] Zie boven hoofdst. XXVIII. 16. vs. 5. Nog een tweeden muur.] Om de beneden» ftad in te fluiten. Dit is ten minlten het waarfchijnlijkfle. Aloude heiligdom.] Millo. Zie. richt. IX. 6. x kon. XI. £7. ys. 6.}  korte aanmerkingen vs. 6.] Deze aanfpraak en bemoediging door hiskiü aan liet volk gedaan, is een fchoon bijvoegzel tot de gefchiedenis in het Boek der Koningen, en getuigt van de godvruchtigheid van dezen Vorst, en zijn vertrouwen op God, echter onder en te gelijk met het gebruik der verëischte middelen! — vs. q.'\ Hier wordt kortlijk faam ge trokken, het geen wij 2 kon. XVS1L 17. enz. breeder vinden. vs. 11. Eenen Engel ] 2 kon. XïX. wordt het getal der dooden uitgedrukt. Krijgshelden.] Het beste en dapperfle volk.— Dus zegt dan onze Schrijver niet, dat alleen de bevelhebbers en legergrooten zouden omgekomen zijn, gelijk MicHAëLis dit vers fchijnt opgevat te hebben. vs. 23.] Geen wonder, dat veele omgelegen volken, zelfs de Egijptenaars, hiskiü verëerden, alzoo de krijgstogt van sanherib op hun niet min dan op het Joodfche land gemunt was. vs. 24.] Dit breeder 2 kon, XX. 1. volgg. vs. 25. Hoogmoedig.] Hier van gaf hij eene blijk in zijne onderhandelingen met de gezanten van Babel. Vergelijk de Aanmerking op 2 kon. XX. i*. vs. 26. Verootmoedigde.] hiskiü fchijnt zich niet verder in het verbond met de Babijloniirs tegen de 'Asfijriërs ingelaten of gemoeid te hebben. Bij het leven.] Nogthans ondervondt zijn zoon manasse reeds de gevolgen van dit onvoorzichtig verhond ; te weten, de Asfijrifche Koning èsarhaddon bracht Babel weder onder zijne magt, en zondt vervolgends een leger, om de Jtoden. als bondgenote» der  ©ver a chron. XXXII. 27-33. - XXXIII. 1-6/737 der Babijlonièrs te beoorlogen, die manasse gevangen namen, en na Babel voerden. — vs. 27. Kleinodiën.] In de gewoone Vertaaling, fchilden. Ik volg hier eene andere lezing in den Tekst. vs. 30. Gihon ] Aan de westzijde van Jerufalem. Deze bron hadt twee vijvers, den bovenden en onderden. vs» 31. Gezanten.] Zie 2 kon. XX. 12. Dat hier Gezanten van Babels Forften,eu daar alleen van berodach baladan, genoemd worden, zal opgehelderd kunnen worden uit de wereldlijke gefchiedenis. De Babijlonièrs waren na den dood van sanheuib afgevallen van de Asfijriërs, en fchoon zij berodach, of merodach baladan, tot Koning hadden aangedeld, was deszelfs rijk nogthans niet zoo gevestigd, of de Grooten des lands hadden veele inzage in de regeering. Zijn gantfche hart enz.] Het welk bij deze proeve bleek, niet vrij te zijn van hoogmoed, fchoon de goede Koning zich oprecht verootmoedigde. vs, 32. Gezicht enz.] Zie jes. XXXV1-XXXIX. vs, 33. Der hoogfte plaatzen.] Dit geloof ik, zal betekenen, ééne der aanzienlijkde en meestgcëerde plaatzen in de Koninglijke graven. HOOFDSTUK XXXIII. vs. 1.] a kon. XXI. i. volgg. vs. 6. Zfonen.] 2 kon. XXII. 6. zeon in het enkelvouwig getal. [Ggg] ys. 11.]  f$ korte aanmerkingen VS. ii.} Van dit geval flaat niets in de Boeken der Koningen. — Deze Koning van Asfijrië is esar* iiaddon, die het nieuw gedichte rijk van Babel weder onder de Asfijrifche magt gebracht hadt. Tusfchen de doornen."] Waarfchijnlijk hadt manasse zich in een kreupelbosch verfteken, na het verliezen yan eenen veldflag. Na Babel.] Alwaar hun Vorst zich misfehien nog bevondt, om daar alles in orde te brengen. vs, 13. Bracht hij hem enz.] Door dezen Asfijrifchen Ko» ning zelf. — Waarfchijnlijk heeft manasse onderwerping beloofd aan de Asfijrifche heerfchappij, en de Koning van Afijrië zondt hem onder die voorwaarde te rug , ten einde dus in het rijk van Juda eenen af* hanglijken Vorst te hebben, die de Provintiën, bewesten den Eufraat, kon dekken tegen de ondernemingen der Egijptenaren. — Het is mij zelfs waarfchijnlijk, dat toen de landen der X Stammen aan hem onderworpen zijn geworden. Erkende,] Bij ondervinding deze waarheid geleerd hebbende. vs. 14.] Deze muur zal vervallen geweest zijn, ©f door de Asfijriërs geleden hebben. O fel.] Zie hoofdst. XXVII. 3. VS. 18. Zijn gebed.] Mén heeft onder de Apokriffe Boeken nog het gebed van manasse, doch het welk onbetwistbare blijken van onëchtheid draagt. vs. 19. hozat.] Wie deze geweest is, kan ik niet zeggen. — Men zou het ook kunnen vertaaien: De gefchiedenisfen der Zieners. — Hoe het zij, dit Boek is thans niet meer voorhanden. vs. 20.  over 2 chron. XXXIII. ftO-2.ff.-XXXIV. I-I2. 739 «. 20. In zijn paleis.] En wel in den Hof van zijn paleis. 2 kon. XXI. 18. ys. 21-25.] 2 kon. XXI. 19-26. met nog eenige bijaonderheden. HOOFDSTUK XXXIV. VS. 1-2.] 2 kon. XXII. Ii 2. vs. 3-7.] Een bijvoegzel bij de gefchiedenis vaii het Boek der Koningen. vs. 3. Toen hij nog zeer jong was.] Zestien jaaren Oud, en dus nog minderjaarig. Twaalfde jaar.] Toen bij twintig of een-en-twintig jaartn oud, en nu misfehien mondig geworden was* 'vs. 4. Baals — zonnezuilen.] Men meent, dat SaSl de Zon verbeeldde, van hier, dat men zonnezuilen bij zijnen altaar vondt. VS. 6. De fteden enz ] Josia hadt gezag in deze fteden, omdat het land der X Stammen aan zijnen grootvader manasse door de Asfijriërs onderworpen was. Die thans — verwoest waren.] Dit is de eenvoudige zin dezer woorden, omtrent welken fommigé Üitleggers zwaarigheden gemaakt hebben ,■ zonder noodzake. vs. 8.] Vergelijk 2 kon. XXII. 3 volgg; vs. 11. De Koningen van Juda.] Van achaz af, en ook ten tijde van manasse en amon. Vs. 12. Waren allen muzijkkundigen.] Zij waren uit die klasfe der Leviten, die tot de Tempel-muzijk [Ggg 2] be;-  74® KORTE AANMERKINGEN beftemd waren. Ondertusfchen zijn deze woorden, gelijk ook die vs, 13 Want uit de Leviten enz.] bij MicHAëLis verdacht van onechtheid , omdat men niet ziet, hoe zij hier in 't verband, of tot de zaak, waar van ge> fproken wordt , te pas komen. ys 14..] Zie 2 kon. XXff. 8. volgg. ys. 20. abdon.] 2 kon. XXII. is. heet hij ach- JBOR. vs. 22. tokhath] 2 kon. XXII. I4. tikva. hasra.j harhas. vs. 30. Leviten. ] Hier voor flaat 2 kon. XXIII. 1. Profeeten. — Misfehien wordt Profeeten daar genomen in den zin van heilige Zangers, die uit de Leviten waren. ys. 33.] Breeder 2 kon. XXIII. 4. volgg. HOOFDSTUK XXXV. ys. 1.] Dit flaat kort faamgetrokken. 2 kon. XXIIÏ. 21-23. ys. 3. Onderwijzen moesten.] Dit was in het gemeen het ambt der Leviten, maar hier wordt bijzonder een onderwijs verftaan in de plegtigheden, met welken dit Paaschféest gevierd moest worden. ^ Zet de heilige Kist enz.] Deze moet dan, onder de regeering der afgodifche Koningen, van haare plaats geweerd zijn. vs. 5, Ten dienfte van het volk.] De gemeene Israèliten — om die te helpen bij het bereiden en flachten der Paaschlammeren. vs. 6.  OVER 2 CHRON. XXXV. 6-28. 74I vs. 6. Bereid ze voor uwe broeders.] Vergelijk boven hoofdstuk XXX. 16. volgg. vs. 7. Runderen.] Tot Gastmaal-offeren. vs. 12. Ten einde het overige enz.] Dit is te verftaan van die offeranden, welke ten . grootften deele tot offermaalen g»bruikt werden. 'vs. 13. Braadden zij enz.] De Paaschlammerea werden gebranden, maar het vleesch der andere offermaaltijden gekookt. — Beiden deeden de Leviten, ten dienfte des volks, met veel ijver en hartlijkheid. vs. 20.3 De gefchiedenis, 2 kon. XXIII. 29. 30. met eenige nadere bijzonderheden. Karchemisch.] Eene vermaarde ftad aan den Eufraat, naderhand Circefium, of Cercufum. — Het Asfijrisch rijk was thans in diep verval, zijnde Nineve door de Meden en Babijlonïèrs belegerd, evenwel behoorde dit Karchemis nog aan den Koning van Asfijrië. 2 kon. XXIII. 29. faraö necho dacht met de verwarringen in 't Asfijrisch rijk zijn voordeel te doen. Tegentrok.] Als daar toe verbonden, uit hoofde van zijne betrekking tot het rijk van Asfijrië. vs. 21. Mijne erfvijanden.] De Asfijriërs hadden reeds onder sanherib oorlogen met de Egijptenaaren gevoerd* God heeft mij geboden.] Hoe dit te verftaan zij, zal duidlijker worden uit mijne Aanmerking over 3, kon. XVIII. 25. vs. 22. Verkleed.] Vergelijk boven hoofdst. XVIII. 29. Om niet kenbaar te zijn voor den vijand, IGgg 3] en  74® korte aanmerkingen en voor deszelfs aanvallen op zijn perfoon in 't bijzonder ten doel te liaan. vs. 24. Van den wagen,.] Den krijgswagen, niet gefchikt, om eenen gewonden Vorst te voeren. Tweeden wagen.] Die gemaklijker was, en tot gemak in 't leger medegevoerd werdt. Hij overleedt enz.] 2 kon. XXIII. 30. met de Aanmerking. vs. 25. Klaagliederen."] Sommigen hebben gedacht, dat men die nog in de Klaagliederen van jerejmir vindt, doch dit is niet waarfchijnlijk. — Deze treurzangen.] Doch thans zijn zij voor ons verloren. — josia moet als de laatde Koning van Juda aangemerkt worden, de volgenden waren afhanglijke Vorden, en hadden meer de fchaduw dan het wezen van het Koningrijk. — Met josia daalde de voorfpoed van Juda tevens in 't graf, geen wonder, dat alle Vaderlanders hem betreuren. HOOFDSTUK XXXVI. vs. 1.] 1 kon. XXIII. 30. Vflgg. vs. 3. Uit jerufalem.] Eerst hem te Rib/a latende gevangen zetten, en hem verv'i Igends met zich na Egijpte voerende. 2 kon. XXIÏi. 33. 34. Vergelijk vs. 4. vs. 5.] 2 kon. XXIII. 36. XXIV. 1. volgg. vs. 6. Deedt binden enz.] Zie de Aanmerking over a kon. XXIV. 2. vs. 7. In zijn paleis.] Of Tempel, dan. II. 2. misfehien gedeeltlijk in zijn paleis, gedeeltlijk in zijnen Tempel. vs. 9.  over a chron. XXXVI. 9-23. 74S vs. 9. Acht jaaren."] Achttien. 2 kon. XXIV. 8. Hier eene fchrijffout, vs. 10. In den volgenden veldtogt.] Letterlijk: Bij de omkeer in g des jaars. Zie 2 sam. XI. I. — Zie verders 2 kon. XXIV. 8. volgg. vs. u.] ft kon. XXIV. 18 vs. 16.] Men heeft daar van voorbeelden in da Godfpraken van jER&Mia, vs. 17. Zelfs in den heiligen enz.] Daar zij zich verborgen hadden, waanende daar veilig te zullen zijn, door de heiligheid der plaats. vs. 21.] 70 jaar lag het land onbebouwd, en genoot dus rust, dit waren zoo veel Sabbath- of rustjaaren, ter vergoeding, dat het volk de waarneming der Sabbaths-jwren zedert langen tijd verzuimd hadt. vs. 22. 23.] Met deze zelfde woorden vangt het Boek ezra aan , alwaar wij het nodige zullen aanmerken: alleen teken ik hier aan, dat voor jehova zijn God, vs, 23. ezra I. 2. alleen ftaat: Zijn God enz, —«»   KORTE AANMERKINGEN OVER. HET BOEK EZRA. VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN over HET BOEK EZRA. D it Boek heeft zijnen naam naar ezra, eenen Joodfchen Geleerden en Priester, wiens geflachtlijst en afkomst wij hoofdst. VII. u enz. vinden, eenen man, die zich bij uitnemendheid gekweten heeft, ten dienfte van zijn volk, en vaderland, zonder dat wij, om hem te verheffen, de fabelen nodig hebben, die door de Jooden en anderen van hem verdicht zijn.— De reden der benaming van dit Boek van ezra zou kunnen zijn, omdat hij en zijne inrichtingen één voornaam gedeelte van het onderwerp en den inhoud van dit Boek uitmaaken, maar ook, omdat hij 'er de Schrijver van zal geweest zijn, welk laatfte ten hoogften waarfchijnlijk, ja met betrekking tot de laatfte hoofdstukken, genoegzaam zeker is, alzoo hij daar in van zich zeiven meest-al in de eerfte perfoon fpreekt, ééne of andere keer uitgezonderd, wanneer hij de derde perfoon gebruikt, het geen ook bij de beste Schrijveren niet ongewoon is. — Wat de eerfte zes hoofdstukken betreft, deze bevatten gebeurenisfen voor zijnen tijd, welke hij uit \VLhh 2] Aan-  ?4§ «0RTE AANMBRKINGEN Aantekeningen, door ooggetuigen en tijdgenoten op» gefield, fchijnt ontleend te hebben. — Daar het Boek aanvangt met eene herfiaalhïg van'de laatfie verzen * vs. 3Ï. 3,930.] 3,630. vs. 44. 148.] 1*8. vs. 45. i38-] *39- .„ „, , . vs 46-55.] Komen nog eenige verfchillendheden in de n'aamen voor, doch die de moeite niet verdienen, om ze op te tekenen. vs. 62. 642.] 652. w 66.] De hoofdfomme is hier dezelfde als bij ezra doch, wanneer men de bijzondere getallen optelt, bedragen zij hier eene fom van 31,101. gelijk bij ezr'a 29,818. dus hier meer 1.283. vs. 67. 245O Bii EZRA 20°' VJ 7o. 500 .. ..] Hier fchijnt de naam van het «efchenk weggevallen te zijn. — Verders is hier ook verfchil in de getallen, als men ezra II 68. enz. vergelijkt — uit welken grond deze veranderingen oorfpronglijk zijn, kan men niet met zekerheid zeggen. HOOFDSTUK VIII. vs. 1.] Men heeft getwijfeld, of dit hoofdstuk, als ook de volgende IX. X. enz. ten minften gedeelte lijk, wel van NEHEMia zijn , en of het niet tot het Boek ezra behoort. Het zij dan, dat het door misdag hier overgebracht is, of dat het tot die oude ooirkonden behoorde, waar uit nehemiü ook de voorgaande lijst hadt overgenomen. — De grootfte zvvaa-  BoS KORTE AANMERKINGEN zwaarigheid is, dat ezra hier weder voorkomt, van wien in de 7 voorgaande hoofdstukken geen gewag gemaakt was. Doch, ezra's zaak was meest de beoefening der Wet, en de regeling van den Godsdienst , dus was 'er geene bijzondere reden, om hem te noemen in de voorgaande hoofdstukken, die van het opbouwen der ftads-muuren handelen. Sommigen hebben getwijfeld, of ezra nog wel in leven ware , doch deze twijfeling is zonder reden, alzoo wij hem in het 7de jaar van artaxerxes Langhand nog in de kracht van zijn leven vinden, dus kon hij in het 20de jaar van dien Vorst nog wel in leven zijn. — 't Is waar, nebemiS fpreekt hier in 'de derde perfoon, daar hij anders van zich zeiven de eerfte perfoon gebruikt, doch, beiden doen ook andere Schrijvers. — Dat deze hoofdstukken hier op de rechte plaats. Haan, en van neheïuiS's hand zijn, fchijnt daartegen te blijken uit het volgende. De muuren waren volrooid in de maand Elul of Augustus , hoofdst. II. 15. en toen waren de Israëliten of Jooden , die mede gebouwd hadden , naa hunne fteden te rug gekeerd; in de volgende maand, Tisri, de zevende maand, September, kwamen zij weder bij een tot de lezing der Wet. hoofdst. VIII. 1. Dus hangt dit famen. — Ook wordt nehemiS uitdruklijk genoemd, en wel onze nehemiü de Landvoogd, vs, 10. en hoofdst. X. 1. rs. a. Op het plein.] Dat men in het Oosten bij de poorten groote pleinen heeft, die tot markten, gerichtsplaatzen enz. dienen, hebben wij meermaalen aangemerkt. vs, 3.  over nehem. VIII. 3"I5' 8c7 vs. 3. Die ze verftaan konden.] Die geene kinderen waren. vs. 5-] Deze lieden ftonden bij ezra zeer waarfchijnlijk, om hem in het lezen te verpoozen. vs. 8. Verftaanbaar.] Door korte ophelderingen te geven van zulke plaatzen en woorden, die, door een verandering in de taal, verouderd, en min of meer onverftaanbaar geworden waren. vs. .9. Overzetting.'] Omdat het Hebreeuwsch bij veelen niet meer de moederfpraak was, maar het Chaldeeuwsch. — vs. 10. De Landvoogd.] Sommigen houden dit voor een bijvoegzel van eene later hand, doch ik vind daar geene genoegzame reden voor. Uwen God gewijd.] Het was de dag der nieuwe maan, en de eerfte dag des jaars, dat met deze maand begon, op welken dag het feest der bazuinen gevierd moest worden. Weende enz.] Alzoo zij overdachten, hoe gelukkig hunne vaderen geweest waren — en zij hadden kunnen zijn. — Indien deze Godlijke Wetten fteeds gehoorzaamd waren geworden.» iv. 11. Eet het vette enz.] Houdt vrolijke maaltijden — bijzonder naar het fchijnt, offermaaltijden. De blijdfchap enz.] Dit maakt u wezenlijk geluk uit, dat gij u in jehova verblijdt, zijne weldaaden erkent, en hem met vrolijkheid dient en gehoorzaamt. vs, 14. Te verftaan.] Dus werdt het lezen der Wet vervolgd. vs. 15. Vonden — gefibreven.] levit. XXTIL 34-43- vs. ij'  So§ KORTE AANMERKINGEN vS. 17. Elk op zijn dak.] De daken der huizen zijn in 't Oosten plat. vs» 18. Van josuii.J Men hadt het Loofhuttenfeest niet zoo vrolijk, niet zoo algemeen waargenomen ; fchoon het anders ten tijde van david, salomo, hiskiü, josia enz. wel gevierd zal zijn. — In. dien men het dus verftaat, is 'er geene genoegzame redenen, om, met MicHAëLis, de woorden,^» zoon van nün, voor eén bijvoegzel te houden, en aan josua, den eerften Hoogenpriester na de ballingfchap, te denken. vs. 19. Het fluit feest.] levit. XXIII. 41. HOOFDSTUK IX. vs. 1. Hen vier-en-tmntigfen.] Op den aaflen was het fluitfeest gehouden, dus liet men éénen dag voorbijgaan , en hieldt toen dezen boetdag. vs. 2. De echte aframmelingen.] Letterlijk: Het zaad van Israël, zulken, die Israëlitifche vaders en moeders hadden. Af {lammelingen uit vreemde volken.] Die bij uitheemfche vrouwen verwekt waren. — Het fchijnt dus" uit deze plaatze, dat, ten minften, fommige Israèliten hunne kinderen bij uitheemfche vrouwen verwekt, nadat die huwlijken gefcheiden waren, ezra IX. of bij zich gehouden hebben, of weder hebben doen komen, om ze als hunne kinderen te erkennen. Doch, thans worden zij volkomen afgezonderd, nu het volk eenen plegtigen boetdag wil vieren. Vs. 3. Vierde gedeelte.] In plaats, dat wij onze dagen in uuren verdeelen, deelen de^ Oosterlingen die in  over ne hem. IX. 4-22. 809 ■in vierdedeelen, elk van 3 of in zesde deelen,elk van 2 uuren. Het eerfie vierdedeel is van zor.ne-opgang tot 9, en het tweede van 9 tot 12 uuren of den middag. vs. 4. Het geftoelte.~\ hoofdst. VIII. 5. vs. 6. Geheele heir.] De hemelligchamen, die bij de Heidenen voorwerpen der aanbidding waren. Aanbidt u.] Deze hemel-ligchamen bewijzen hunne, hulde aan den Almagtigen, dewijl zij zijne eere en heerlijkheid zichtbaar vertoonen, en den opmerkzamen mensch opwekken, om den Schepper te aanbidden. vs. 7. Verkozen.] Als uwen vriend uitgekozen hebt. j*. 8. rechtvaardig] en waarachtig. vs'. 9. Gij zaagt.] Met ontfermende deelneming. Hoordet.] Verhoordet. vs. 11. Geweldig.] Diep water. VS. 16. Zij en onze voorvaders.] michaclis denkt, dat dit en overtollig is, dit zie ik niet. Zij, die uit Egijpte trokken en onze volgende voorvaders, levert eenen zeer goeden zin op. vs. 20. Goeden geest.] Waarfchijnlijk wordt de aanftelling der 70 Oudften bedoeld, die door den Godlijken geest bezield werden, num. XI. 25. ys. 21. Kleederen verjleten.] Zie de Aanmerk, over deut. VIII. 4. vs. 22. Eenen hoek des lands.] Misfehien is de toefpeling op de gewoonte der Oosterlingen, om de hoekplaatzen in het zitten voor de aanzienlijkften te keuren. — Dus zal dan een hoek des lands zijn een goed best land. [Mm'm] vs. 29.  8lO KORTE AANMERKINGEN vs. 19. Trokken hunnen fchouder enz."} De fpreekwijze is ontleend van beesten, die voor den ploeg gefpannen wordende, zich onwillig betoonen, om het juk te dragen. vs. 37. Bezen heerfchen.] Op eene willekeurige wijze. — Hoe treffend is dit voor een welëer vrij, onafhanglijk, edel volk! — Het kon iemand vreemd fchijnen, dat in een boetgebed, daar men belijdenis van zonden zou verwachten, alleen eene belijdenis van de zonden der voorvaderen gevonden wordt, doch, in deze voorvaderen begrijpen de boetvaardige bidders ook zich zeiven, hebbende zij maar al te veel derzelver voetfpoor gedrukt. — Maar mogt nehemiü , een dienaar en Landvoogd van den Perffchen Koning, de woorden van dit vers mede bidden? Ik vind geene zwaarigheid: daar hij ons zelf hoofdst. V. 15. bericht, hoe de voorige Landvoogden der Perftfche Koningen het volk gedrukt hadden. vs. 38.] Dit vers behoort, gelijk men duidlijk ziet, niet tot dit gebed,maar tot het volgende hoofdstuk. Een verbond.'] Met God, waarbij wij ons tot flipte gehoorzaamheid aan zijne geboden plegtig verbonden. HOOFDSTUK X. vs. 1. NEHEMia de Landvoogd enz.] MicHAëLis vermoedt, dat de naam n-ehemiü hier zou ingevuld zijn , omdat hij deze gebeurenis vroeger plaatst voor den tijd van kehemiü , doch zonder reden. — NEHEMia ondertekende dit plegtig verbond het eerst, omdat  over nehem. X. 8-32. 8U dat hij, als Landvoogd , de beftuurer van deze geheele zaak was. — ZEDEKia.] Deze naam, geloof ik, dat de naam van nehf.miü's moeder is. Seraia enz.] Deze zijn niet de eigen naamen der genen, die ondertekend hebben, maar de naamen vau priester-geflachten of priesterlijke klasfen, in naam van 'welken het toenmalig hoofd van elk geflacht of klasfe zal verzegeld hebben. Dus was, van het ge{lacht Seraia, de Hoogepriester• eljasib het hoofd, die dan ook zal getekend hebben. — Deze opvatting wordt nog meer geftaafd, omdat wij verfcheiden van deze naamen, hoofdst. VII. 7. en XII. 1-6. vinden onder die Priesters , die met zerubbabel uit Babel zijn wedergekeerd, welke echter thans niet meer in leven konden zijn. vs. 8. Maafeia.] hoofdst. XII. 5. Maadid. vs. 9. De Leviten.'] Ook dit zijn naamen van geflachten , niet van enkele perfoonen. Dus ook vs. 14. volgg. ys. 28. Afgezonderd enz.] Hoedanigen, in vervolg van tijd, Profelijten of Joodengenooten genoemd zijn geworden. ys. 29. Hielden zich.] De zin is, fchoon deze allen het verbond niet fchriftelijk ondertekenden, hielden zij zich echter aan de ondertekening, die in hunnen naam gefchied was. vs. 30.] Vergelijk ezra IX. vs. 31.] Volgends de Wet. levit. XXV. 2-5. deut. XV. i. 9. vs. 32.] Dit was niet bevolen in de Wet van mo[Mmm 2] ses,  8 t 2 korte aanmerkingen ses , maar de tegenwoordige omftandigheden en behoeften vercischten deze fchatting, ten diende van den Tempel. vs. 33. De heilige dingen.~\ Het reukwerk enz. VS. 35.] exod XXIII. 19. XXXIV. 2.6. levit. XXIII. 17. num. XVIII. 12. enz. HOOFDSTUK XI. vs. 1.] Na alle deze fchikkingen en plegtigheden , wordt ter bevolking van Jerufalem de tiende man verpligt, om in die flad zich met der woon te vestigen. Zie hoofdst. VII. 4. 5, vs. 2,] In de tegenwoordige gefteldheid der tijden, konden de Jooden in de landlieden, door het beoefenen van den landbouw, beter en ruimer beftaan hebben , dan in Jerufalem. — Deze is de reden, waarom men het als eene prijslijke daad aanmerkte, wanneer iemand vrijwillig van die voordeden afftand deedt, en het ondernam, om in Jerufalem te woonen , ten einde de hoofdftad, de zetel van den Godsdienst, beter bevolkt mogt worden. Het overige van dit hoofdstuk behoeft geene nadere ophelderingen. HOOFDSTUK XII. vs. 1.] Het eerde gedeelte van dit hoofdstuk tot vs. 26. heeft verband met het vorige, om, naamlijk, een nader bericht te geven van de voornaamfte geflachten en familiè'n der wedergekeerde Joodfche ballingen , zoo als die, benevens derzelver hoofden, in ver-  OVER NEHEM. XII. 7"IO. 813 verfcheiden tijden, en onder verfcheiden Hoogenpriesters zijn opgefchreven.^ ezra.] Wel te onderfcheiden van ezra, den Schriftgeleerden, want die is niet met zerubbabel te Jerufalem gekomen, maar eerst in het 7de jaar van artaxerxes Langhand, ezra VII. 8. vs. 7. Ten tijde van jEsua.] JEsua of josua was de eerfte Hoogenpriester, na de wederkomst uit Babel. vs. 8. Zingen enz.] Tot de heilige Tempelmuzijk. vs. 10.] Dezen zijn de Hoogenpriesters na de Babijlonifche gevangenis. — Onder josua kwamen de ballingen te rug ; jojakim was Hoogenpriester, toen ezra de Schriftgeleerde in Judeë kwam; ten tijde van NEHEMia was eljasib Hoogenpriester. — Maar nn jojada, jonathan, en jADDua. jADDua was Hoogenpriester onder den laatften Perffchen Koning darius kodoman, en ten tijde van alexander den Grooten, zijnde hy die Hoogenpriester, van wien josefus verhaalt, dat hij alexander te gemoet ging, toen die Vorst in toorn op Jerufalem aantrok , om die ftad te verdelgen, en dat hij 's Vorften toorn bedaarde, hem de voorzeggingen van DANiëL nopens hem vertoonde enz. Maar hoe kan nehemiï dan van hem gewagen, daar NEHEMia gewis zijn Hoogenpriesterfchap niet beleefd heeft? — Men kan hier op eenvouwig antwoorden, dat eene laater hand deze opvolging der Hoogenpriesters hier vervolgd heeft, waar van wij meer voorbeelden vinden. — Doch, het kan ook zijn, dat NEHEMia het Hoogepriesterfchap van jojada, of ook van jonathan, beleefd heeft, en dat jadduü' toen reeds geboren was , ja , den ouder[Mm m 3] • dom  8i4 korte aanmerkingen dom van 16 of i§ jaaren kan bereikt hebben, een jongeling, die toen reeds als aanflaande opvolger van zijnen vader in het Hoogenpriesterfchap aangemerkt, en uit dien hoofde hier door NEHEMia op deze geflachtlijst der Hoogenpriesteren geplaatst wordt. jojada.] Sommige handfchriften noemen hem joda of juda , en dezen naam judas heeft hij ook bij jo- sefus. ' VS. ii. jonathan.] VS. 22. 23. heet hij j0han4n, gelijk hij ook bij josefus joSnnes heet. vs. 12. jojakim.] In wiens tijd ezra de Schriftgeleerde bloeide. Van ezra.] Die vs* %. genoemd was, niet de Schriftgeleerde. vs. 14.] Het geflacht van Rattus vs. 2. vinden wij hier niet. — Het zij dat dit geflacht uitgeflorven, of zoo zwak geworden was, dat het in een ander geflacht was ingefmolten. Sebanja.~\ vs. 3, Sechanja. vs. 15. Harim.] Bij verzetting der letteren, Rehum vs. 3. Merajoth.] vs. 3. Meremoth. vs. 16. zACHARia'.] Misfehien de Profeet, Ginnethon.-] vs. 4. Ginnethoi. vs. 17. Minjamin . . . .] Hier fchijnt een naam uitgevallen te zijn. vs. 20. Sallai.~\ vs. 6. Sallu. vs. 22.] Men vergelijke hier de aanmerking op vs. 9. — Ook hier kan eene laater hand dit bijgevoegd hebben. — Of men moet denken, dat eljasib , en jo-  over ne hem. XII. 24-36. 815 jojada , hunnen zoon en kleinzoon mede gebruikt hebben tot beftuurers bij deze opfchrijving. darius.] Indien deze darius kodoman, de laatfte Perftfche Koning, is, dan moet dit van eene laater hand zijn bijgevoegd. - Maar kan hij ook niet zijn darius nothus (of de Baftaard,) opvolger van artaxerxes Langhand, en NEHEMia toen nog geleefd hebben? vs. 24. Jefiua, zoon van Kadmièl.] Moet dit ook zijn: Jefua, Binnui, Kadmiëi? Zie vs. 8. vs. 27.] Van hier af worden de plegtigheden befchreven, met welken de nu herftelde muuren vmjerufalem werden ingewijd. —1 vs. 29. Zich dorpen enz.] Of hutten en tenten opgeflagen, om bij de hand te wezen, wanneer hun dienst in den Tempel verëischt werdt. vs. 30. Reinigden.'] Door wasfchingen, onthoudinge en de poorten en muuren door befprenging enz. vs. 31. Op den muur.] Die breed genoeg was,om 'er veilig op te gaan, hebbende nog naa de buitenzijde eene borstweering, met openingen en ihfnijdingen van plaats tot plaats, waar, in gevalle van belegering, de verweerers (tonden, en uit die openingen op de belegeraars pijlen enz. fchoten. Rechts af] Dat is zuidwaards — want de rechtehand betekent bij de Hebreën het zuiden. vs. 36. Muzijkinftrumenten van enz.] Zoo als david verordend hadt. ezra, de Schrijver.] Deze geleidde dus het ééne Dank-choor. [Mm m 4] *3. 38'  Sl5 KORTE AANMERKINGEN vs. 38. Ik zelve.] Dus was NEHEMia aan het hoofd van het andere Dank-choor. vs. 40. Wachtpoort.] Eene Tempelpoort, waarfchijnlijk anders de poort Mifkad genoemd tegen over de fchaapspoort van de ftad. Zie hoofdst. III. 31. vs. 44.] Dit en de volgende verzen breng ik liever tot het volgende hoofdstuk , omdat zij geen verband hebben met de inwijding der muuren. In zijn fchik.] Men verheugde zich, dat de openbare Go Isdienst in den Tempel thans weder geregeld en ftaatlijk werdt waargenomen. ys. 46. Lof- en dank-liederen.] Die wij nog in het Boek der psalmen hebben. L vs. 47. Het Heilige.] De Tienden. HOOFDSTUK XIII. vs. 1. Gefchreven.] deut. XXIII. 3. 4. vs. 4.] In de Voorhoven van den Tempel waren aanzienlijke kamers, die gedeeltlijk tot voorraadhuizen , gedeeltlijk tot verblijf en verrichtingen der Priefleren dienden. — Eén van deze gebouwen fchijnt de Hoogenpriester eljasib zich toegeëigend te hebben, en een vertrek daar van ruimde hij in aan tobiü' den Ammoniter, dus woonde een Ammoniter in de Voorhoven van den Tempel. vs. 6. Koning van Babel.] Hier dus genoemd, omdat het Koningrijk van Babel onder de magt der Koningen van Perftè gekomen was, zedert -cijrus. Na verloop van eenigen tijd.] Ten einde van dagen.^ Letterlijk. Of na een jaar of na eenige jaaren ? dit is onzeker. vs. 9,  over nehem. XIII. 9-25. 8x7 vs. 9. Te reinigen.] Die door het verblijf van eenen afgodifchen Ammoniter Levitisch-onrtin was geworden. vs. 15. Wijn — persfen.] Men hadt kelders inden grond getnetzeld, in welken de druiven gelegd, en vervolgends met de voeten getreden werden , om 'er den wijn uit te persfen. Betuigde.] Het woord wordt dikwijls van jde Profeeten gebruikt , wanneer zij ern'tige bet tigingen en voorftellen deden aan het volk, wegens deszelfs overtredingen, en de gevolgen, die daar uit moesten voortvloejen. vs. 16.] Tijrus was eene zeeflad, wier inwooners van het visfehen, maar vooral van den koophandel beftonden. vs. 19.] De Jooden beginnen hunne etmaalen met den avond, dus nam de Sabbath vrijeaj-avond zijnen aanvang. — vs. 20. Kooplieden.] Bijzonder zulken, die eetwaren verkochten. vs. 23. Aschdod.] Filiftijnfche, want Aschdod was ééne der Filijlijnfche hoofdlieden. —o De ijver van ezra tegen de huwlijken met vreemde vrouwen, was derhalven reeds weder vergeten, ezra IX. X. vs. 24. De talen enz.] De opvoeding der kinleren was bij de Jooden voornaamlijk het werk der moeder, geen wonder dus, dat de kinderen de taal en tongval der moeder volgden. 'vs. 25. Plukte hun enz.] Elk ziet hier den ijver van den wakkeren nbhemiS. — Ondertusfchen moe[Mmm 5] ten  8l8 korte aanmerk. over nehem. XJJJ. 26-31. ten wij dit niet naar onze zeden,maar naar de zeden der Oosterlingen, beöordeelen. vs. 26.] Het voorbeeld van salomo, den Wijzen, leert in de daad, hoe groot het gevaar der verleiding van vrouwen zijn kan. vs. tl» Het leveren,] Zie hoofdstuk X. 34. 35. KOR-  KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOEK E S T H E R. VOOR ONGELEERDEN.  Pi  KORTE AANMERKINGEN over het B O E K E S T H E R. Het Boek esther, dus genoemd naar de hoofdperfoone in het zelve, de Joodin hadassa, mcht van den Jood mordechai, uit den ftam van Benjamin, welke, door den Koning ahasveros tot Koningin verheven, in de plaats van zijne verftoten gemaalin vasthi, den naam esther ontving, en, in de hand der Voorzienigheid een werktuig was, tot behoud der Jooden, die in de Statten van ahasveros verftrooid als ballingen leefden, tegen den wreeden aanflag van den trotfchen haman, dit Boek, zeg ik, is m ftijl, en houding, geheel onderfcheiden van de overige Gefchiedboeken des Ouden Testaments, en heeft de tegenfpraak van zeer veele kundige lieden, waar onder waare beminnaars van den geöpenbaarden Godsdienst, moeten dulden. Ik heb, bijzonder in mijnen Bijbel Verdedigd, VII. Heel. Bladz. 134-184. breedvoerig over de waarheid der gefchiedenis, in dit Boek vervat, gehandeld, en aangetoond, dat men dezelve tegen alle bedenkingen en tegenwerpingen genoegzaam kan  $22 KORTE AANMERKINGEN kan handbaaven, waar toe ik den Lezer, die lust heeft, hier van meer te weten, verzende, dewijl de beknoptheid, welke ik mij zeiven in deze Aanmerkingen voorftelle, geen breedere uitweiding duldt. Het bevreemdt eenen Lezer van dit Boek terflond bij den eerften opflag, dat hij in hetzelve, daar het eene merkwaardige verlosfing der Jooden befchrijft nogthans niets leest van het Joodfche land, niets van Jerufalem, niets van den Tempel, ja, dat hij den naam van God of jehova, in dit gantfche Boek, niet ontmoet. — Duidlijk is de naaste bedoeling van dit Boek, om de aanleidende gelegenheid van het Feest Purim, het welk nog- tot den tegenwoordigen tijd door de Jooden gevierd wordt, te verhaalen , en evenwel'is 'er in hetzelve geen gewag van Priesters, of Leviten, geen Hoogenpriester wordt 'er genoemd, niettegenftaande de waarneming der Feesten en Hoogtijden tot de Priesters bijzonder behoorde. Doch, deze bedenkingen verdwijnen allen, wanneer men flechts een rechtmatig begrip van den tijd en plaats, wanneer en waar deze gebeurenisfen zijn voorgevallen, en van derzelver eigenlijke gefleldheid en famenhang, verkregen heeft. Deze gebeurenisfen zijn voorgevallen onder eenen Koning der Meden en Perfen, die ahasveros genoemd wordt. De Uitleggers zoeken hem onder de Perftfche Vorften, na cijrus, en verdeelen zich tusfchen xerxes, en artaxerxes Langhand, de meesten echter ftemmen voor xrrxes , doch, indien deze gefchiedenis onder eenen Perfifchen Vorst, na cijrus, is voorgevallen, zie ik geene kans, om de bovenaan- ge-  over esther. 823 gehaalde bedenkingen te beantwoorden, dan is het ook zeldzaam, dat ezra of nehemiï geen flip van deze verlosfing der Jooden gewaagen enz. Ik blijve daaróm nog bij mijne gedachten , dat de gebeurenisfen vnn dit Boek zijn voorgevallen, geduurende de Babijlonifche gevangenis in het Medo-Periïsch Rijk. Deze onderflelling heldert alles op, en de bedenkingen, daar tegen ingebracht, weegen geenszins op tegen de bewijzen, welke voor deze mijne gedachten dienen. Wij ontmoeten in den Bijbel twee Vorften, met den naam ahasveros, eenen Perfifchen, den zoon van cijrus , die bij de Griekfche Schrijvers kambijzes heet, ezra IV. 6. en eenen Medo-Perfifchen Koning, den vader van darius den Meder, dan. IX. 1. welke de astijages der ongewijde gefchiedenis is, de vader van kijhxares of darius den Meder, en grootvader van cijrus , die uit zijne dochter mandane geboren was. — Onze ahasveros kan niet kambijzes zijn, alzoo kambijzes flechts 7 jaaren geregeerd heeft, en de gebeurenisfen van dit Boek lopen ten minden tot het 12de jaar van onzen ahasveros hoofdst. Hl. 7. artaxerxes Langhand heet in den Bijbel arthahsastha, en niet ahasveros; xerxes wordt in den Bijbel met flilzwijgen voorbijgegaan, dus mag men uit den Bijbel beduiten, dat ahasveros in het Boek van esther dezelfde is met ahasveros, dan. IX. 1. en dus ASTijaoas de grootvader van cijrus of coresch. De vader van dezen astijÜges kijSxares I. was een bondgenoot van nebukadnezar, en hadt denzel- ven  824- KORTE AANMERKINGEN ven het Asfijrisch Keizerrijk helpen floopen en te onderbrengen, vervolgends hadden zij de landfchappen van dit Keizerrijk met eikanderen gedeeld, in dit Asftjrisch rijk waren veele Jooden verftrooid en ballingen , zoo uit de eerfte verftooring van het Rijk der X Stammen door de Asfijriërs, als vervolgends na de verwoesting van Jerufalem, uit de Stammen Juda en Benjamin, welke in de landen der bondgenoten neüukadnezar en iujax&r&s waren overgevoerd. Derhalven, geduurende de Bahijlonifche ballingfchap, is deze gebeurenis voorgevallen, en wel bepaaldelijk met de Jooden, niet die in het rijk van Balel waren, maar die zich in het rijk van Medië en Perfië bevonden. Jerufalem lag thans verwoest, de Tempel was verbrand , ja het Joodfche land was bij de verdeeling aan nebukadnezar.s rijk gehecht, dus natuurlijk geen gewag van dit alles in dit Boek. De meeste Jooden uit de Stammen Juda en Benjamin, ook de ftam Levi en de Priesters waren ballingen in ■Babel, gevolglijk kunnen wij van dezen ook geene melding vermoeden. Dit dus onderfteld zijnde, dat de gefchiedenis, geduurende de Bahijlonifche ballingfchap, is voorgevallen , moeten wij ten tweeden opmerken, dat aan het Hof van ahasvlros of ASTija'GES, een vadzig Koning, zoo als zelfs de ongewijde gefchiedenis hem aan ons vertoont, geduurige kuiperijen van de Staatsdienaaren en Hovelingen plaats hadden, om eikanderen den voet te ligten, waarbij dan ook de Koninglijke vrouwen en bijwijven in het fpel kwamen, en waarlijk, even dus vertoont zich de toeftand van zaa-  o v k r esther» 825 zaaken in deze tegenwoordige gefchiedenis, welke hier -medegedeeld wordt, als een uittrekzel van, of ontleend uit, de Jaarboeken der Meden en Perfen, en dus als een echt ftuk, in het welk men zich derhalven niet moet verwonderen , den naam jehova, of god , niet uitdrukkelijk genoemd te vinden. Na deze aanmerkingen, bekomt deze gefchiedenis alle kracht van echtheid en geloofwaardigheid. Wie de eigenlijke Schrijver is, kunnen wij niet bepaalen. mordechaï befchreef deze gefchiedenisfen , hoofdst. IX. ao. het bevel van esther omtrent het Purim~ feest, werdt in een Boek gefchreven. hoofdst. IX. 30. Onder het opzicht van mordechaï was deze gefchiedenis ingevoegd in de Staatsregisters, waar op de Schrijver of Uitgever zich beroept, hoofdst. X. 2. mordechaï kan dienvolgends voor den Schrijver van het wezenlijk verhaal, of van het verhaal zelve, gehouden worden, maar of hij de Uitgever van het 1 verhaal in dien vorm, zoo als wij het hebben, is, of iemand anders? en wie? kunnen wij niet met zekerheid bepaalen. Het oogmerk en de nuttigheid van dit Boek is blijkbaar. Het naaste oogmerk is, om den oorfprong en aanleidende gelegenheid van het Pw/im-kcst, het welk de Jooden nog heden vieren, aan te wijzen. Maar onze onderftelling verfprcidt nog meer licht, ten aanzien van de nuttigheid van dit Boek; wij leeren 'er uit, hoe de God der Jooden voor zijn volk, geduurende hunne ballingfchap, zorge droeg, waarvan dit Boek de bewijzen oplevert, met betrekking tot dat deel der Joodfche ballingen, die verftrooid waren \Nnn\ ia  825 korte aanmerkingen in het Medo-Perfsch Rijk, gelijk het Boek DANIeL de bewijzen van die zelfde voorzorg oplevert omtrent de Jooden, in het BabijIonisch rijk verftrooid. — Nog meer, indien esther geweest is de gemaalin en mordechaï de eerfte Staatsdienaar van astijêïges, den grootvader van cijrus , dan kan men eenigzins nagaan, waar uit onder anderen de genegenheden van dezen Vorst voor de Jooden hunnen oorfprong kunnen genomen hebben. Dewijl in den loop der korte Aanmerkingen de bedenkingen, die tegen de echtheid en geloofwaardigheid van dit Boek gemaakt zijn, ons van zeiven zullen voorkomen, en opgelost worden , zal ik deze algemeene Inleiding tot dit Boek eindigen, met de beknopte opgave der overige gronden voor deszelfs echtheid, te weten: i.) Deze geheele gefchiedenis behelst niets, dat in zich zelve onmooglijk, of onwaarfchijnlijk is. 2.) Het gantfche Boek ftemt overeen met de Perftfche en Medo-Perfifche zeden en gewoonten. 3.) Bij de Jooden is dit Boek voor Kdnoniek bekend, en josefus heeft het in zijne lijst der heilige Schriften. 4.) Het Feest Purim wordt, ter gedachtenis van deze gefchiedenis, nog bij de Jooden gevierd. „ Ik heb," zegt hézel, „ bijkans geen „ één Bijbel-boek met zoo fterke trekken, en zoo ,, zichtbare fpooren, eener verëeringswaardige Voor„ zienigheid Gods, en in dit opzicht, met zoo veel „ (lichting, gelezen, als het Boek esther." Wij hebben onder de Apokrijfe Boeken nog eenige ftukken, als aanhangzels bij het Boek esther, doch deze brengen de blijken van onechtheid mede, en ge-  over esther. I. 1-2. 827 geven aan de gefchiedenis weinig of geene opheldering. HOOFDSTUK L vs. 1. ahasveros.] astijSges , vader Van KijaxA" res II. en grootvader van cijrus. VS. 127. Landfchappen.] Deze astijüges was een bondgenoot van nebukadnezar , met wien hij het magtig As/yrisch rijk te onder gebracht en verdeeld heeft. Van Indiè enz.] De benaming van Indiü en Cusch wordt, in de oude Aardrijks-kunde , niet altijd even ééns genomen. Indië is dikwijls de algemeene benaming van de verre oostwaftrd gelegen landen , gelijk Cusch van de westlijke en zuidwestelijke, ten opzichte naamlijk van de groote Rijken van Afië, het Asfijrifche , Bahijlonifche enz. Cusch behoeft derhalven hier niet te wezen Ethiopië, want het rijk der Meden en Perfen Voor cijrus heeft zich niet zoo ver uitgeftfekt, evenwel was het uitgetlrekt genoeg , om in 127 Landfchappen verdeeld te zijn. Men kent de tfotfche ijdelheid der Oosterfche Despoten, om eene grootfche vertooning te maaken, vergelijk dan. VI. 2. vs. a. veilig zat enz.] Wij weten niet veel van de bijzonderheden der eerfte regeerings-jaaren van astitüges , maar dat aan zijn Hof menigvuldige kuiperijen hebben plaats gehad , is wel zeker uit deze gefchiedenis zelve. — In het derde jaar zijner regeering meende hij alle ondernemingen tegen zijne regeering beteugeld te hebben , en nu veilig op zijnen [Nnn 2] troon  Sa8 ^ 0rte aanmerkingen troon te zitten, waarom hij zulk een prachtig feestmaal liet aanrichten. In de hoofdftad Sufan.~\ Zie nehem. I. i. Maar behoorde Sufan niet aan het BabijIonisch rijk, zelfs nog een' geheelen tijd daar na? dan. VIII. i. Ik antwoord , dat men daar wel leest, dat danicl zich toen te Sufan bevondt, maar geen woord, dat die ftad toen aan de Babijlonicrs behoorde. Daniël kan er van wegens het Hof van Babel geweest zijn, om eenige onderhandelingen met het Medifche Hof tot ftand te brengen. vs. 3. 4. maaltijd — 1S0 dagen lang.] Eene maaltijd van een half jaar is, naar onze zeden, bevreemdend, maar niet zonder voorbeeld in de Oosterfche gefchiedenisfen — om de zwaarigheid voor te komen , of de beftuurers der landfehappen zoo lang van hunne Landvoogdijen afwezend konden zijn, moet men aanmerken, dat aan het Perftfche Hof, de Chans of Vorften en hoofden der landfehappen zich aan het Hof gemeenlijk onthielden, terwijl zij hunne onderbevelhebbers in de landfehappen hadden. vs. 5. volgg.] Volkomen Oostersch. De huizen der aanzienlijke Oosterlingen hebben naar de zijde van de firaat weinig of geene pracht, maar de voorhof, een vierkant plein, dat door de vleugels van het gebouw omfloten is, levert de uiterfte pracht op, en rondom het zelve zijn doorgaands gaanderijen met pilaaren, aan welke behangzels hangen, waar door die gallerijën een foort van opene vertrekken uitmaaken.' De vloeren van deze voorhoven- zijn dikwils marmer fteenen ,  OVER ESTHER. I. 6-II. 829 nen, men heeft er ook in de Koninglijke paleizen boomen' en tuinen in. — In deze voorhoven of binnenpleinen onthaalt men zijne gasten enz. vs. 6. Katoenen] of Chitzen. De Ge/loelten] of Tafelbedden, of liever Sofas. vs. 7.] 'Men behoefde de ledige bekers niet te geven, om te vullen, maar genadig werden andere volle aangebracht, die dan met de ledige verwisfeld werden. Koninglijken wijn.] De Koningen van Perjië dronken bijzonderen wijn, die bij de ftadChalijbon, in Sijrië, waste, en zeer uitnemend was. Of dit ook bij de Medo-perjïfche Koningen reeds plaats hadt, is onzeker. Misfehien wordt in dit vers van onderfchei- den wijnen gefproken; Koninglijke wijn, of letterlijk wijn des koningrijks, zal dan inlandfche wijn zijn; en wijn naar de hand des Konings, zal zijn de mondof tafel-wijn des Konings. vs, 8. Niemand — gedwongen.] Daar werdt aan niemand eenige bepaling gezet, elk kon naar welgevallen drinken, zoo veel hem lustte. Het fchijnt, dat er anders bij de Meden en Per/en eene zekere hoeveelheid van wijn op de maaltijden bepaald was. vs, 9. De Koningin enz.] Ook dit is volmaakt naar de Oosterfche Zeden , wanneer de mannen gastereeven , houden ook de vrouwen maaltijden, met gelijke overdaad en pracht. vs. 10. Vrolijk enz.] Men behoeft dit niet van volftrekte dronkenfehap te verftaan. vs. II. Met de Koninglijke kroon.] Het Diadeem * Deze ftaat voor de geheele Koninglijke ftaatzie- \Nnn 3] kle-  over esth. VII. 1-7. 845 met zijne vrienden en wijzen te raadpleegen , wac hem, in deze omftandigheden, te doen ftondt. HOOFDSTUK VU. vs. 1.] Wanneer men zich herinnert, dat de Koning , zonder te weten welk volk , in 't gemeen hamans voorftel, heeft ingewilligd, gelijk wij boven gezien hebben,zoo is 'er in dit verhaal niets vreemds, noch onnatuurlijks. Vs. 3. 4.] Deze bede van esther is in haare omHandigheden zeer gepast — te meer, daar de Jooden, als ballingen, door het land verftrooid waren, met welken de overwinnaars ftreng hadden kunnen handelen. Hoewel toch die enz.] Deze woorden zijn in den grondtekst duister, mijne vertaaling is mij voorgekomen de eenvouwigfte te wezen. vs» 6. Is deze fnoode haman.J Een donderwoord voor haman ! — Maar ook een woord, dat den Koning ontfteltenis aanjaagde. — Zijn gunfteling, daar hij alle vertrouwen op ftelde, wordt befchuldigd, als die het toelegt op het leven van zijne geliefde Koningin en haare geheele Natie. — De Koning voelt diep den heillozen ftaat der Vorften, die zoo zelden waare vrienden hebben, maar,door vleijers omringd,verhinderd worden , om de waarheid in haare eigene gedaante te befchouwen. hamans gedrag toonde , dat hij fchuldig was, en dat de befchuldiging der Koningin waarheid behelsde. ys. 7.] De Koning gedraagt zich hier, voor een' Despoot, vrij gematigd. — Hij fpreekt niet terftond [O 00 3] het  846 korte aanmerkingen het vonnis uit, maar zoekt de ruime lucht, om alles te overweegen. vs. 8. Op de Sofa.] Men zat niet op ftoelen aan tafel, maar lag op eene Sofa. Geweld aandoen?] Of de Vorst gedacht heeft, dat haman de Koningin hadt willen verkrachten, gelijk veele Uitleggers denken, twijfel ik zeer. Natuurlij, ker kon hij vermoeden, dat de wanhoop haman daar toe gebracht hadt, om de Koningin geweld aan te doen, van het leven te berooven, en zich dus van haar te wreeken. hamans wezen bedekt.] Misdaadigen, die ter dood gevonnisd waren, bedekte men het aangezicht. ..vs, 9. Foor mordechaï.] Dit bericht zet 's Konings woede nog heviger aan. biordechai was,dien zelfden dag, op 's Konings last, met de grootfte eere verheerlijkt. vs. 10.] Men moet zich hier in het Oosten verplaatzen, daar foortgelijke vonnisfen, en de daadlijke uitvoering derzelven , niet vreemd zijn. —haman hadt den dood dubbel verdiend. — En men kan esther niet befchuldigen, dat zij niet voor zijn leven gebeden heeft. — HOOFDSTUK VIII. vs; 1. Ferfcheen enz.] Dit was eene bijzondere gunst. — mordechaï hadt wel te vooren reeds eene bediening aan het Hof, evenwel niet eene zoodanige, die hem in 's Konings tegenwoordigheid bracht. vs. 2.] Hij ftelde hem aan tot Groot-Vifter of Athemaad Eddaulet. vs. 3.  over esth. VIII. %-lU $4? vs. 3. In '* Konings tegenwoordigheid.] Dus bij eene volgende gelegenheid. vs. 5.] Deze bede van esther is zeer billijk. Zij ftneekt, om 'het behoud van haar volk, en dat 's Konings bevel mogt herroepen worden. Niets is billijker. vs* §.] Een door den Koning eens gegeven, en met zijn zegel bekrachtigd, gebod kon niet herroepen worden. Dus moest 'er een middelweg worden uitgedacht, gelijk ook gefchiedde, door een nieuw gebod, het welk de Jooden vrijheid gaf, om zich te verdedigen, en hun lijf en goed te befchermen. vs. 9.] Het eerfie gebod was gegeven op den dertienden der eerfte maand van dat jaar, dus voor ruim twee maanden. vs. 10. Dromedarisfen.] Dezen zijn zeer fnel in 't loopen. Men maakte dezen fpoed, om de Jooden , die diep gedrukt waren door het eerfte gebod, te verblijden , en moed te geven. vs. ii.] Het gevolg van dit tweede gebod moest natuurlijk wezen, dat de Koninglijke Landvoogden en Bevelhebbers niet alleen niets tegen de Jooden zouden ondernemen, maar hen integendeel de behulpzame hand zouden bieden: ten tweeden, dat geene Meden of Perfen de Jooden zouden aanvallen. Zoodat de Jooden nu niets anders te vreezen hadden, dan alleen van den aanhang van haman, en van de Amalekiten, en andere Volksltammen, die, van ouds erfvijanden der Jooden, thans met hun in het rijk van ahasveros verftrooid leefden, indien dezen van het eerfte gebod zich wilden bedienen, om op de Jooden aan te vallen. vs. 15 j  848 korte aanmerkingen f vs. 15.] Hij vertoonde zich dus als den eerften Staatsdienaar. — De hoofdftad was met deze keuze van den Koning wel te vrede, blijde zijnde, dat de trotfche haman gevallen was, Ook dit is overeenkomftig met de zeden van het Oosten. vs. 16. Licht.] Licht is een zinbeeld van blijdfchap, voorfpoed, bij de Oosterlingen. - Zij houden veel van Muminatièu, bij hunne feesten, of ook bij heuglijke gebeurenisfen. Misfehien kan men het dan ook hier eigenlijk verftaan. — De Jooden verlichtten hunne huizen. - vs. 17. Nawen- de partij Letterlijk: Zij werden Jooden. Dit verfta ik niet zoo, dat zij den Joodfchen Godsdienst aannamen, maar met venema, zij kozen kunne partij, en voegden zich met de Jooden. HOOFDSTUK LX. vs. u] Deze was de dag, die door het eerfte gebod , het welk haman van den Koning hadt weten te verwerven, tot den moord der Jooden beftemd was. Vijanden.] Gelijk ik boven gezegd heb, ikverfla door deze vijanden, Amalekiten, Edomiten enz. Volksltammen, die een' ouden wrok op de Jooden hadden, en die, even ais de Jooden, door de overwinningen van nebükadnezar en zijnen Bondgenoot KijaxAREs I. uit hun land vervoerd, en in de Staaten dezer beide Vorften verftrooid waren. — In de groote Oosterfche Rijken is het niet zonder voorbeeld, dat bijzrndere Volksftammen, fchoon onder denzélfden Oppervorst ftaande , met -eikanderen oorlogen, mebuhr zegt: „ Dit zal eenen Europeer vreemd voor- „ ko-  over esth. IX. 2-12» 849 komen. >— Doch, in Turkijën is het niet zeld,, zaam, dat ook de Pafchas kleine oorlogen met el„ kander voeren." vs. 2. Steden, daar zij enz.] Letterlijk: In hunne fteden, niet, die hun toebehoorden, b. v. in Judeë, maar daar zij woonden. Dit moet wel onderlcheiden worden. Die hunnen ondergang enz.] Niet de eigenlijke Meden en Perfen, maar de gemelde erfvijanden der Jooden — de Meden en Perfen zijn die ingezetenen, die met ontzag voor de Jooden waren aangedaan, — Verders merk ik aan, dat men, op deze wijze , volgends dit verhaal, ziet, dat de Jooden de aanvallers niet waren, als welken alleen hun leven en eigendommen befchermden. vs. 3. Door vreeze voor mordechaï.] Die nu eerfte Staatsdienaar was. — Zulk ecu eerde Staatsdienaar, of Athemaad Eddaulet in Perfië, is de fpil, daar alles in het rijk op draait. vs. 6.] Dezen zullen de partij van haman toegedaan geweest zijn, en misfehien tot zijnen volksftam behoord hebben. vs. 10. Geen hand enz.] Dit was prijslijk in de Jooden, dat zij geen gebruik maakten van het verlof, hun bij 's Konings gebod gegeven, om de goederen hunner vijanden buit te maaken. vs. 11.] De Athamat Eddaulet, of eerde Staatsdienaar in Perfië, doet den Koning daaglijks verfiag, van het geen in het rijk voorvalt. vs. 12.] Waarfchijnlijk bevondt de Koning zich in den Harem of het Vrouwentimmer. {Pp ft] vs. 13.]  850 korte aanmerkingen vs. 13.] Men berchuldigt hier esther veelal van wraakzucht en wreedheid. — Doch, de bijzonderheden, die haar verzoek in dezen rechtvaardigden, zijn ons niet genoeg bekend. —- Misfehien was de partij van'haman nog fterk, en op wraak bedacht. — vs. 15.] Men ziet dns, dat de Jooden te Sufan twee dagen achter één bezig waren, met hunne vijanden te verdelgen, den 13 en 14, en dat zij den 15 als een feestdag vierden, terwijl die in de landfehappen alleen den 13 ftreden , en den 14 een feestdag hadden. Deze is de reden, waarom voor het feest Purim twee dagen beftemd zijn; de 14 en 15 van Adar3 {Februari]'.') vs. 16. 75,cco.] De Griekfche Tekst heeft 15,000» ■— Door het geheele wijdüitgeftrekte rijk van MedoPerf'è. —• Dit is derhalven niet ongelooflijk. — Of 'er van de Jooden geen gefneuveld zijn in deze gevechten, wordt niet gezegd, uit vs. 19. kan men misfehien befluiten, dat 'er ook eenige Jooden gefneuveld zijn. vs. 19. Deelen en gerechten.'] Niet alleen aan de armen, maar ook aan alle treurigen, volgends de gewoonte der Oosterlingen. — Misfehien waren 'er van de Jooden eenigen gefneuveld,'wier naastbeflaande derhalven treurig waren. — Wij lezen niets van dankoffers enz. Is dit niet eene nieuwe bevestiging van onze gedachten, dat deze gefchiedenis gebeurd is, geduurende de Babijlonifche ballingfchap, toen de offerdienst niet kon waargenomen worden? — vs. 2c. Befchreef enz.] Hier uit volgt echter niet regelrecht, dat dit Boek in deze vorm van mordechaï ge-  over esth. IX. 21-3°. 85l ■gefchreven en uitgegeven is; men zie onze inleiding in dit Boek. Heinde en verre.] Letterlijk: Die nabij en verre waren Door de eerften verlta ik de Jooden, in het rnk van Medië verftrooid, en door de laatften, de Jooden in het gebied van Babijlonië. Aan deze laatften werdt de aanfchrijving met alle de bijzonderheden gedaan 20-28. gelijk zij dan ook op zich namen, het feest te vieren. - Aan de eerften werdt in naam van de Koningin esther nog bijzonder gefchreven. vs. 29. volgg. . . vs. 21.] Twee dagen warden dus ter feestviering beftemd. Zie tv; 15* . , vs 23. Ook namen enz.] Dit verfta ik bijzonder van de Jooden in Babijlonië, die deel namen aan de gelukkige verlosfing van hunne landgenoten. vs. 26. Purim.] Gelijk dit feest onder dien naam nog heden bij de Jooden gevierd wordt. vs 07. Gezien hadden enz.] Men ziet hier duidlijk het onderfcheid tusfchen die Jooden, welken in het rijk van ahasveros deze gebeurenisfen zeiven hadden bijgewoond, en de Jooden in het Babijlonisch rijk, aan welken alleen bericht van dezelven gekomen was. ,.. vs. 29.] Dit fchrijven, met volle magt, was bijzonder gericht aan de Jooden in het Rijk van ahasveros , over welken esther en mordechaï gebieden konden. . Vs 30. Met oprechte enz.] Letterlijk: Met woorden 'van vrede en trom: Met het gewoon opfchrift [Ppp 2] e11  8 52 korte aanmerk. over esth. X. 1-3. en groetenisfe, gelijk in de bevelen van Westerfche •Overheden Saint gebruikt wordt. HOOFDSTUK X. vs. 1.] Het Medo-Perftsch rijk hadt met het rijk van Babel de landfehappen der Asfijrifche Mogendheid gedeeld. —In het laatfte der regeering van astijüges, onzen ahasveros,begonnen de oorlogen reeds met de Babijloniërs enz. Dit kan opheldering geven omtrent het geen hier gezegd wordt van de magt van ahasveros, en van deze fchatting enz. vs. 2.] Dit beroep op de Jaarboeken der Meden en Perfen geeft een bewijs aan de hand voor de echtheid van dit Boek, en de gefchiedenis, in hetzelve vervat. vs. 3. Sprak fteeds enz.] mordechaï kan, volgends onze onderftelling, cijrus jeugd nog beleefd hebben, en dien jongen Vorst denkbeelden hebben ingeboezemd, gunftig voor de Joodfche Natie, gelijk ook aan cijrus oom, kijSx.nres II. of darius den Meder enz.      KORTE AANMERKINGEN OVER HET OUDE TESTAMENT.   KORTE AANMERKINGEN OVER HET OUDE TESTAMENT. VOOR. ONGELEERDER DOOR Y S BRAND van HAMELS VELD. tweede deel. Te AM STELT) AM hij MAUINUS de BRUJJN, In de Warmoesflraat, bet zesde Huis van de VischPteeg, Noordzijde. M D C C X C I I I. NB. Deze Titel te plaatzen voor de Korte AanmerWngen pvet het.Eer, fleI Boek der Koningen, v3 nen, indien zij de Bondkist bij zich hebben, zal jehova hen ook bijftaan, en de overwinning verkenen. vs. 4. Die tusfchen de Cherubs enz.] De Verbondskist werdt aangemerkt als de troon van jehova, exod. XXV. aa. vs. 5. Zoodat \r de grond van dreunde.] Door het geluid wedergalmde. — vs. 7.] Om dit gedrag der Filiftijnen te begrijpen, moet men de denkwijze der oude Heidenfche volken kennen. — Zij geloofden , dat elk volk zijne bijzondere Befchermgoden hadt, van welken de één magtiger ware, dan de ander. — Dus kenden de omliggende volken jehova, den Befchermgod der Israëliten, als een' magtig God, die groote dingen verricht hadt, ten behoeve van zijn volk. — Doch tevens geloofden zij, dat het, bij zekere gelegenheden, kon gebeuren, dat hij min in magt ware, dan hunne Vaderlandfche Goden, enz. Overëenkomftig deze denkbeelden fprekeu de Filiftijnen. God.] in den mond der Filiftijnen kon het ook zijn : De Goden zijn in het leger gekomen! Zij meenen den Befchermgod der Israëliten. — Voords fchijnen de woorden vs. 7 en 8 te zijn van het leger, maar de woorden vs. 9. bijzonder van de Bevelhebbers, welke het bevreesde volk een riem onder het hart fteken. vs. 8. De Egijptenaars — in de woeftijn.] Men moet het den Filiftijnen niet kwalijk nemen, dat zij de wonderen in Egijpte , en die in de woeftijn, onder een mengen. vs. 10.] Dus was deze nederlaag veel grooter dan 10,3] de  lo6 kor. te aanmerkingen de eerde, hebbende de Israëliten te hardnekkiger geftreden, naar mate zij op de Bondkist meer vertrouwen fielden. — De gevolgen van deze nederlage waren allerrafchriklijkst. — Men zie ps, LXXVI1I. 61-64. vs. ia. Een Benjaminiet.] Waarom dit juist saul zou moeten zijn, gelijk de Jooden ons weten te vertellen, weet ik niet. Verfcheurde kleederen, en ftof.] Ten teken van de uiterde droefheid en fmert. vs. 13- Straat.] Dit kan zijn het plein, bij de poort der dad,alwaar,in het Oosten, de openbare famenkomden, de markten, enz. gehouden worden; alwaar men zich ook vervoegt, om nieuwstijdingen te hooren. — Hier zat eli, hier was veel volks bij een, het welk den jammerkreet aanhief, zoodra men dezen bode uit het leger zag aankomen , wiens haveloze gedaante reeds het treurig bericht der nederlage te kennen gaf. vs. 14. Zich na eli begaf.] Door het volk heen dringende, en den doel van den grijsaard naderende. vs. 15. Stonden ftijf.] Van ouderdom, misfehien ook, dat hij den zwarten daar op de oogen hadt, zoodat hij niet zien kon. vs. 18. Zoo ras hij enz,] Dit trof den ouden man nog meer dan de dood zijner zoonen. — eli vertoont alszins een zach»godvruchtig karakter, alleen, al te zacht voor eenen Richter des volks. — Zijn dood valt in,omtrent het jaar na de fchepping,soi7, na den zondvloed, 1290. HOOFD-  OVER I SAM. V. i»4. 207 HOOFDSTUK V. Vt, 1.] De Filiftijnen voerden de veroverde Bondkist, in zegepraal, na ééne hunner voornaamfte Aasden, Asdod, in het Nieuwe Testament Azot, gelijk die ftad in laater tijden genoemd werdt. — Welk een fmaad voor Israël! Hun voornaamfte Heiligdom in handen hunner vijanden! Hoe zullen de Filiftijnen zelfs den God van Israël gefmaad hebben, als minder in magt, dan hun Befchermgod! Doch, God zal zijne eere handhaaven! vs. 2. Den Tempel van dagon.] Hunnen God, dien zij als den Befchermgod van hun land eerbiedigden, vergel. richt. XVI. 23. en dien zij thans als meer in magt,dan de God der Israëliten, aanmerken. fs. 3. Op den grond — neergevallen.'} Als het ware, zijnen eerbied bewijzende aan dit Heiligdom van jehova. — Dit moest reeds de Filiftijnen verbaazen • Evenwel, het kon een toeval zijn , daarom richten zij hunnen God weder op. vs. 4.] Voor de tweede keer, lag dagon, den volgenden dag, weder voor de Bondkist van jehova, doch nu geheel gebroken, het hoofd en de beide handen, of armen, misfehien het geheele bovenftuk van het beeld, het welk een mensch verbeeldde, lag, afgebroken van het onderftuk,dat de gedaante vaneen' visch hadt, aan den drempel. — Nu bleek het, dat hier eene hooger magt werkzaam was. — En de Filiftijnen leerden, dat jehova der Isratliten grooter was, dan dagon der Filiftijnen, evenwel, dewijl zij bei[O 4] den  2o3 KORTE AANMERKINGEN den enkel als Befchermgoden aanmerkten , bleeven zij hunnen dagon verëeren. vs. 5.] Omdat zij den drempel als geheiligd aanmerkten, door het hoofd èn de armen van hunnen God. De Profeet zefanja ï. 9. wordt van fommigen geacht, op deze gewoonte te doelen. vs. 6. Tot hun verderf.] Zoodat 'er veelen van hun omkwamen. — Blinde getakte ambeijen.] deut. XXVIII. 27. heb ik het woord eenvouwig fpeenen vertaald, hier volg ik de Iaatere Uitleggers, daarom, dewijl zeker deze plaag der Filiftijnen. verfchriklijk , en voor veelen doodlijk was, vs. l2. _ Ik zal de befchrijving dezer ziekte, gelijk ik ze bij hezbl vinde, hier zetten. De Hcemorrhoides coecee tument.es , zijn eene foort van ontfteking, of bloedzweeren, die een' hevigen brand en ondraaglijke fmerten veröorzaaken. De "lijder kan niet zitten, of op den rug liggen, en bij den ftoelgang zijn de pijnen naauwlijks uit te liaan. Zij hebben dikwijls eene heete ontfteking-koorts ten gevolge, die fomtijds den lijder doet ijlen en raazen, van daar de naam , Hcemorrhoides furentes, en wegens den pijn, dtlgntes.. — Zij eindigen even als alle andere ontllekingen. De beste uitkomst is, wanneer 'er eene fcheiding komt; maar als dit niet gefchiedt, komt 'er het koud vuur in , dat meestal den dood na zich fleept, of 'er volgt eene verzweering, die, uit hoofde van de veelheid van vet, te dier plaatze, in korten tijd, zich fterk verfpreidt, jj en ligt tot een fistel wordt." — vs,. 8.] Zij bewijzen de Bondkist van jehova als een  OVER I SAM. V. 9-H- " VI. I-a. 209 een Godsdienfiig Heiligdom eere, doch ze geern wil- . lende behouden, als een zegeteken, zullen zij beproeven, indien zij haar naa eene andere plaats voeren, ef de plaag zal ophouden. vs. 9. Ontfteltenis.] Of ook kwelling; ook hier was deze fmertelijke kwaal voor veelen doodlijk. VS. 11.] Dus kwamen die van Ekron het eerst op de gedachten, om dit Heiligdom der Hebreen te rug te zenden, gelijk ook daar toe vervolgends algemeen befloten werdt, hoofdst. VI. evenwel niet dan na rijpe overweging, en nadat men, gelijk het fchijnt, nog beproefd hadt, om hetzelve buiten op het platte land ergens te plaatzen; wanneer God door muizen zoodanige verwoestingen aanrichtte, dat de Filiftijnen , hoe qngeern ook, genoodzaakt wierden, de heilige Kist te rug te zenden. HOOFDSTUK VI. m i. 1» het land.] Sommigen vertaaien dit: Op het platte land, in het veld, en meenen, dat de gewijde Kist nog 7 maanden, nadat men ze in de Heden hadt rondgevoerd, op het platte land gehouden is, wanneer de muizen hunne velden verwoestten.— De gefchiedenis is hier kort, en heeft niets van de muizen, dan vs. 5. Dit is meer eigen aan de oude gefchiedenis, dat zij, alleen bij gelegenheid, zaaken aanroert, die in het verhaal zelf worden voorbijgegaan. — De gewijde Kist fchijnt in het geheel, niet langer dan 7 maanden,in het land der Filiftijnen vertoefd te hebben. vs. 2.] Men ziet, met welken eerbied en omzich[£5] tig-  &ï© KORTE AANMERKINGEN tigheid de Filiftijnen deze zaak, die hun allergewig» tigst voorkomt, behandelen. vs. 4„] Dit is overëenkomftig de zeden der Heidenen, die nog heden bij de Indi'dmen bekend is, dat men, van eene ziekte bevrijd willende wezen, het beeld- van dat lid, het welk ongemak lijdt, aan de Goden offerde, van goud, zilver, of koper,naar mate van elks vermogen. vs. 5.] Het is reeds door anderen aangemerkt, welk een fchadelijk ongedierte de veldmuizen zijn, wanneer zij, in groote menigte, den oogst vernielen. — Uit dit vers blijkt, gelijk wij oVer vs. i. zagen, dat de Filiftijnen ook met deze landplage bezocht zijn geweest. vs. 6.] Erkent, dat jehova, de God der Hebreen een vermogend God is, en zendt aan dat volk zijn Heiligdom te rug, met behoorlijke verëering aan hunnen God. vs. 7.] Zij denken een middel uit, om nogmaals eene proeve te nemen, of de plagen ook toevallig waren. — Van twee zoogende koejen, die nooit den wagen getrokken hadden, en van welken men de kalveren afnam, was, natuurlijker wijze, niet te verwachten, dat zij geregeld den weg houden, en den wagen voorttrekken zouden. vs. 9. Beth-femes.'] Eene Levitifche ftad in den ftam van Juda, naast aan de Filiftijnfche grenzen. vs. 12. Al loejende.] Naar de kalveren, die men haar ontnomen hadt. — Men kan ligt opmaaken , welken indruk van de magt van jehova dit op de Filiftijnen moet gemaakt hebben. — Doch, niet genoeg-  OVER I SAM. VI. I4-I9. 211 noegzaam, om hen van de Afgoderij te genezen, omdat zij de Godheden als hijzondere Land- en Volksgoden aanmerkten. vs. 14. Steen.] Deze fteen is naderhand Abel, [rouwe, treurigheid] genoemd, naar het geval,vs. 19. verhaald. VS, 18.] DllS waren 'er meer afbeeldingen vatl muizen, te weten, naar het getal der ftede» en vlekken van het Filiftijnfche land, omdat de plaag der muizen het geheele land getroffen hadt. vs. 19.] Deze plaats is zeer moeilijk, omdat het hoogst-onwaarfchijnlijk is, dat zulk een aantal menfchen te Beth-femes zouden geweest zijn, wanneer men de nederlage, gelijk men gemeenlijk doet, alleen tot de inwooners dezer ftad bepaalt. — Daarenboven is de plaatzing der getallen ongewoon: „ Hij flneg 70 man en 50,000 man." Veelen neigen, om te gélooven, dat de getallen hier bedorven zijn door de Uitfehrijvers, dan neemt men zekerlijk in eens de zwaarigheid weg, maar zelfs, wanneer men de lezing behoudt, kan men zich redden, door te vertaaien, gelijk ik, op voorgang van hezel, gedaan heb. — Ik begrijp de zaak dus. — De Bethfemiten , verheugd, dat zij de gewijde Kist weder hadden, behandelden dezelve niet, naar moses voorfchrift, maar het dekzel afligtende, zagen eenigen van hun in dezelve, om welke reden, weet ik niet, nu ontflondt 'er eene pest, die 70 van de Bethfemiten deedt omkomen, en zich vervolgends door het gantfche land verfpreidende, 50,000 man onder het volk het leven kostte. — De rechtvaardigheid van dit oordeel kan ligt  sis KORTE AANMERKINGEN Jïgt ingezien worden. — Afgoderij en Bijgeloof heerschten, ten dezen tijde, onder de Israëliten, en door het voorbeeld van eli's zoonen,was de eerbied voor den waaren Godsdienst geheel in verval gekomen. — Door de nederlage, die de Isra'èliten van de Filiftijnen geleden hadden , was het volk nog niet ge* beterd. — Thans bezoekt God het volk met de pest, welke haaren aanvang neemt, bij gelegenheid, dat de Bethfemiten de gewijde Kist, tegen de voorfchriften van moses Wet, behandelden. vs. 20] Men ziet uit dit gezegde der Bethfemiten, hoe onkundig zij waren, in het wezen van den Godsdienst. — Hoe fchielijk is hunne vreugde over het wederkrijgen van het Heiligdom, in droefheid en verlegenheid veranderd, die hen doet vragen, even ge^ lijk de Filiftijnen; Waar zullen wij met dit gevaarlijk Heiligdom heen? — Men zou zeggen, na Silo, daar de Tabernakel was, doch men bedenkt niet, dat Silo, en het Heiligdom aldaar, na de nederlage dooide ' Filiftijnen, eene vreeslijke verwoesting ondergaan hadt, zoodat zelf de Tabernakel van daar hadt moeten vervoerd worden. — Alles was thans in het land in de grootfle verwarring, ps. LXXVIII. 60-67. vs. 21. Kirjath-jfearim.'] Niet verre van Beth-femes , op eene hoogte, gelegen, was, denklijk, reeds ten dezen tijde, eene bevestigde plaats, daar men zich derhalven verbeeldde , dat dit Heiligdom veiligst zou geplaatst, en bewaard kunnen worden. HOOFDSTUK VII. vs. 1.] Dit vers behoort ongetwijfeld tot het voorgaande. — vs, t.J  OVER I SAM. VII. 2-5. SI3 vs. 2.] De Bondkist is, veel langer dan 20 jaaren, te Kirjath-Je&rim geweest, ook wordt in dit vers niet gezegd, dat zij 'er 20 jaaren, in het geheel geweest is, maar nadat zij 'er 20 jaaren geweest was, gebeurde, het geen nu in dit hoofdstuk verhaald wordt. — Deze 20 jaaren zullen een tijd van verwarring en ellende, geweest zijn, gelijk uit het beloop der gefchiedenisfen blijkt, maar nu kwamen de hraêliten oprecht tot inkeer. vs. 3 en 4. Astharots en Baals.] Zit richt. II. 13. vs. 5. Mizpa.] Sommigen houden dit voor een' geineenen naam, den hoogen heuvel, en denken, dat deze landdag te Silo gehouden is, vergelijk richt. XX. 1. Doch, dewijl het onzeker is, of de Tabernakel thans nog te Silo ware, zou ik liever, indien ik hier Mizpa niet als een eigen naam aanmerkte , aan Kirjath-Jearim denken, alwaar thans de Bondkist was; doch ik geloove, dat men Mizpa heel wel kan behouden, en denken om de ftad van dien naam in den Ham van Benjamin, werwaards thans misfehien de Tabernakel verplaatst was, vs. 6, Plengden zij water.] Van zoodanige gewoonte vinden wij anders in den Bijbel geen voorbeeld.— Doch, zoo veel kunnen wij met grond zeggen , dat onder dit beeld de toeftand van ellende, en diepe verootmoediging onder dezelve,kon vertoond worden. 'Vergel. ps. XXII. 15. Nogthans hebben wij geene volle zekerheid, omtrent de waare bedoeling der Is* raïliten met deze plegtigheid* Misfehien heeft 'er eene heilige wasfehing, of doop , plaats gehad. — V&or jehova.] Of deze fpreekwijze altijd te kennen  S14 korte aanmerkingen nen geeft: Foor den Tabernakel, 0f voor de Bondkist, dan of zij ook gebruikt wordt van andere bidplaatzen, fta ik in twijfel. Nam SAMüëL — het richter-ambt op zich.'] Deze waardige man, wiens godvruchtig, volk- en vaderlandlievend karakter ik elders gehandhaafd heb, hadt reeds voorheenen het volk goeden raad en verrnaaningen medegedeeld, maar thans aanvaardt hij, met toeftemming des volks, het Richter-ambt, om aan het hoofd des volks zorge te draagen voor deszelfs Godsdienst, Vrijheid, en Voorrechten. — Onderfteld zijnde, dat hij geboren is, niet lang na het begin van eli's Richter-ambt, moet hij nu al een man op zijne dagen geweest zijn. vs. 7.] De Filiftijnen moesten natuurlijk argwaan opvatten uit dezen algemeenen landdag der Israëlite^ welke eene nieuwe werkzaamheid van dit volk aankondigde, die voor de belangen der Filiftijnen nu gewoon hen te overheerfchen, nadeelig moest we'zen. Met vreeze.] Zij waren niet gereed tot eenen veldtogt tegen deze geduchte vijanden. vs, 9.] De openbare Godsdienst was thans zoodanig in verwarring, dat samgël hier kan geofferd hebben bij| deze buitengewoone gelegenheid, alfchoon ook de Tabernakel niet te Mizpa ware. Ook is zijn óffer iet ongewoons; een zsoglam! wat hier van de reden geweest zij, kunnen wij niet zeggen.- VS. io.] Meermaalen waren groote onweders verfchriklijk voor de vijanden der Israëliten, waar van wij in de voorgaande Gefchiedboeken reeds meer voorbeelden ontmoet hebben. — Terwijl dan deze vijan»  over I sam. VII. II-i4. 215 vijanden door opkomende onweders verfchrikten, grepen integendeel de hrdiliten moed, en merkten ze aan, als den bijftand, hun door jehova verleend. vs. II. Btthkar.] De ligging dezer ftad is onbekend. — Doch, zij moet ergens op de grenzen van Juda, na den kant van het land der Filiftijnen, gelegen hebben. vs. f*. Spits der bijgelegen rots.] Anders Sen, het welk fommigen voor een' eigen naam houden van eene ons onbekende plaats. — Onze Vertaaling is daarom waarfchijnlijk, omdat de naauwte tusfchen Mizpa, op een hoogen berg gelegen, en de fpits eener bijgelegen rots, juist de plaats fchijnt geweest te zijn, daar de Filiftijnen door het onweder belopen, en in verwarring gebracht werden. vs. 13.] Zoo lang samuEl alleen Richter was , 'het welk josefus op 12 jaaren bepaalt, ondernamen de Filiftijnen geenen nieuwen inval; maar zoodra saul tot Koning was aangefteld, hervatten zij den oerlog. 1 sam. XIII. enz. vs. 14..] Ekren en Gath, beide hoofdlieden van het land der Filiftijnen. — Alle de lieden, tot aan dezelven op de grenzen gelegen, die de Filiftijnen dei! Israëliten voorheen ontweldigd hadden, hernamen dezen bij die gelegenheid. Vrede met de Amoriten.] De Amorittn, onder welken naam alle Kanaaniten kunnen begrepen wor« den, van welken nog fteeds een goed aantal was overgebleven, hielden zich ftil en onderworpen, zonder eenige onrust te verwekken, geduurende het Richterambt van SAMüëL. vs. li.  %ié KORTE AANMERKINGEN • VS. 15. Zoo lang hij leefde.] SAMüëL bleef zelfs in aanzien, ook nadat saul tot Koning verkozen was, als de Handhaaver van de rechten en voorrechten des volks, tot aan zijnen dood toe. vs-, 16.] Deze plaatzen waren midden in het land gelegen, alwaar, naar waarfchijnlijkheid, van tijd tot tijd, landdagen zullen gehouden zijn. vs. 17. Rama.] Daar hij geboren was; Ramathaïm in het landfchap der Zofiten, hoofdst. I. daar hij ook zijne vaste woonplaats verkoos. — Stichtte eetf altaar,;] Men moet aanmerken, dat SAMUëL een waar Profeet van God was, anders was een altaar ongeöorloofd, elders dan in den Tabernakel. — Te Rama ftichtte samuSl ook een gebouw tot eene fchool voor leerlingen van Profeeten. HOOFDSTUK VUL vs. 1.] Men handelt onbillijk, wanneer men gelooft, dat SAMüëL het Richter-ambt in zijn huis erf-" lijk heeft willen maaken,dan zou bij zijne zoonen niet , in het afgelegenfte gedeelte des lands, geheel in het Zuiden te Beërfeba, geplaatst hebben. — Neen, hij nam hen enkel tot zijne medehulpen aan, en wel, waarfehijnlijk, met toeftemming des volks. joëL.] Deze wordt misfehien ook vasni genoemd. 1 chron. VI. s.S. vs. 3.] Het is ongelukkig, dat méermaalen braave en deugdzame ouders ontaarde zoonen hebben. Groote mannen wijden alle hunne zorgen aan het algemeen welzijn, zou dit ook de oorzaak zijn, dat zij  övïr I sam. Vilt. 4-7« 217 «ij 'de opvoeding hunner kinderen in perfoon, min of meer, verzuimen? — és. 4.] Evenwel was het gedrag van samucls zoonen geene reden voor de lsraeliten, om hunne vrijheid, die zij onder de Godsregeering genoten, op te offeren aan eene Koninglijke regeering. — Was dan aan samucl het onbillijk gedrag zijner zoonen bekend? Heeft bij, gelijk ELI, hen niet geftraft? Het is zeer waarfchijulijk, dat hij hen terftond, ten .minften, afgezet heeft, want wij lezen Vervolgends 'niets meer van hun. — Dit was derhalven enkel een voorwendzel. — Men hadt al meer gemompeld , om een' Koning te verkiezen. 1 sam. II. 10. — Men was de vrijheid moede. — Daar bij kwam de vreeze voor de toerustingen van den Koning der Ammoniten , nahas. i sam. XI. XII. ia. — Met één woord, men wilde met andere volken gelijk ftaan , bij welke de luister van eene Koninglijke Hofhouding- het kleinood der vrijheid verdoofde. vs. 6\] Dit 'voorftel mishaagde SAMüëL, niet, omdat hij daardoor benadeeld werdt, maar, omdat deze waare vriend des volks, de euvele gevolgert voorzag, als wetende het groot onderfcheid tusfchen de vrijheid, en de slavernij onder Koningen — welk de Israëliten ook bitter genoeg ondervonden hebben. vs. 7.] moses hadt reeds voorzien , deut. XVII. 14. dat het volk zijn geluk ééns niet langer zou weten te fehatten, maar eenen Koning zou aanftellen, eii daarom de fchikkingcn gemaakt, die, in zoodanig geval, tot grondwetten moesten dienen. — Ondertusfchen mishaagde het tegenwoordig voorftel aan m God,  SïS KORTE AANMERKINGEN God, omdat het eene ontevredenheid met zijn Godlijk beduur, en een wantrouwen op hem, te kennen gaf; dus gaf Hij aan het volk eenen Koning in zijnen toorn. hose5 XIII. n. Mij verworpen.] God was Isra'èls Koning. —■ deut. XXXIII. 5. — Zelfs bleef de Godsregeering aanhouden, nadat de Koningen waren ingevoerd. 1 chron. XXVIII. 5 XXLX. 23. vs. 9. Rechten — aanmatigen."] Het is toch uit het volgende tafereel, het welk samiiël ophangt, duidlijk genoeg, dat daar in niet gefproken wordt van de rechten, die billijk den Koningen toekomen, die over een vrij volk het bewind zullen voeren, maar van de rechten, die Koningen, bijzonder Oosterfche, ja, het ontbreekt in de gefchiedenisfen niet aan voorbeelden van Weuerfche en Europifche, zich hebben aangematigd, om met het goed en leven hunner onderdaanen willekeurig te handelen. — De Bijbel blijkt alszins de vrijheid van het menschdom te begundigen. — vs. 12.] Men moet aanmerken, dat, in die oude tij. den, de Bevelhebbers, zoo.min als Soldaten, foldij trokken. — Dus waren krijgsdienden tevens vroondienden. Om zijne akkers enz.] Tot allerleië foorten van heeredienden. vs. 13 ] Zalf-oiiên en reukwerk, maaken een aanzienlijk Huk der Oosterfche Luxe uit. vs. 15. Tienden.] Boven de tienden, die de Israë* liten opbrachten, tot onderhoud der Priesteren, en van den Godsdienst. Hs-  over i sam. VIII. 16-22. - IX. i. 219 Hovelingen.'] Letterlijk: Gefnedenen. Dewijl foortgelijke perfoonen, aan de Oosterfche Hoven, dikwijls xeer veel invloed hebben , wordt de naam in het gemeen gebruikt van Hovelingen. — De Israëliten mogten, volgends moses Wet, geene gefnedenen hebben , rnaar de Koningen zouden fpoedig middel vinden,om zich boven die Wet te verheffen. vs. 16. Ezelen.] Die voor de Israëliten dat geen waren , dat voor ons de paarden zijn. vs. 17. Slaaven.] Daar gij thans een vrij volk zijt! VS. 18.] Dit is ook gebeurd, tot de wegvoering iiaa Babel toe. vs. 19. 20.] Onbezonnen keuze! De Israëliten. niettegenflaande deze warme en waarachtige voordragt van zaaken, door eenen waardigen Vaderlander, verkiezen jlaaven te wezen! — Onder nietige voorwendzeis ! Hadden zij dan geene heerlijke overwinningen behaald op hunne vijanden, wanneer Hechts deugd en vaderland-liefde hen bezielden? — Doch, de Israëliten zijn alleen zoo dwaas niet! — vs. 22.] Met de toezegging, dat eerlang aan hun Voorftel zou voldaan worden. HOOFDSTUK IX. vs. i. Een man van vermogen.] In de gewoone Vertaaling: Een dapper held. ABlëL.] Ook ner. I chron. IX. 39. zeror.] zur. I chron. VIII. 30. IX. 3?6. èéchorath.3 Ook JEÏëL. I chron. IX. 35. Van een Benjaminiter.] Wiens naam op de gefhchfrlijst Hiet fchijnt bekend geweest te zijn. £ü a] vs: ii  220 KORTE AANMERKINGEN vs- &. Groette.] Men zag onder de oude volken, bij de verkiezing van eenen Koning, veel op liet gunltig, groot, manhaftig voorkomen van den perfoon." — saul zou dan, wanneer hij aan het volk aangewezen werdt, bijzonder aan hun voldoen. — Voorts, fchoon saul hier een jongeling heet, moet men dat in de ruimte nemen, alzoo hij, ten dezen tijde , omtrent 30 jaaren oud zal geweest zijn, en ook reeds kinderen hadt. vs. 4. Gebergte Efraïm.] Dit gebergte ftrekte zich uit tot in den flam Benjamin, het fchijnt, dat saul niet buiten dien (tam gegaan is — het landfchap Sali/a. en de landftreek Saalim', misfehien naar de menigte Schaka/s, of Jakhalzen, die daar gevonden werden , genoemd, waren kleine diftriéten in den ftam Benjamin. — Verder door het land enz.] Door het overige gedeelte van Benjamin. vs. 5. Zuf.] De landfireek, waar in Rama gelegen was,daarom Ramatatm-Zofim genoemd.hoofdst. I. 1. vs. 6. Een Godsman.] Een Profeet. — samucl maakte, fchoon Richter van Israël, geene luisterrijke vertooning. — De eenvouwigheid der zeden van die tijden vertoont zich hier zeer natuurlijk. —. Even eenvouwig is het, dat saul's knecht bedacht is, om eenen Profeet te gaan raadpleegen over eenige verloren ezelinnen. — In beide deze Hukken moeten wij ons in de zeden van die tijden verplaatzen. vs. 7. Gefchenk.] Niet een loon voor waarzeggerij. — Maar, in het Oosten bezoekt men niemand , die m  over I sam. IX. 8-12. 221 in achting is, zonder hem een gefchenk aan te bieden , ten blijke van eerbied. — Dit maakt een gedeelte der Oosterfche wellevendheid uit. Brood enz.] Want deze gefchenken beflaan ook uit deze of gene fpijzen, zoo wel als uit geld. vs.- 8. Een vierde van een' zilveren fikeh] Als men den fikel zelfs op het hoogst, bij voorb. op 25 duivers , fch'at, niet meer dan een fchelling ■— dezer, wil de knecht, ten gefchenk, aanbieden, opdat de Profeet hun wijze, waar zij de ezelinnen zouden kunnen vinden. vs. 9.] De aanmerking in dit vers, dat een Profeet toen ter tijd, een Ziener heette, wordt door den Schrijver van dit Boek, die hetzelve, uit ouder opftellen, in dezen vorm gebracht heeft , hier bijgevoegd, ter opheldering van het volgende vs» u« alwaar hij de eigen woorden van saul wilde behouden, die, zonder deze aanmerking, duister zouden wezen, als men niet wist, wat saul met het woord Ziener betekende; maar nu zijn zij duidlijk. Hij vraagt naamlijk: Waar de Profeet woonde? vs. 10. De ftad.} Rama, of Ramsthaim-Zofim, de geboorte- en woonplaats vaa samucl, daar zij nu toch dicht bij waren. vs» n. Die uitgingen, om water te putten.] Naar de zeden van dat land. — Zie gen. XXIV. 11. en onze Aanmerkingen aldaar. vs, 12.] Dit gefprek der meisjens van Rama is zeer natuurlijk medegedeeld. — Zij zijn vrij fpraakzaam — en daar zij saul raaden, zich te fpoeden , houden zij hem lang genoeg op. — lr 3] m  &%Z korte aanmerkingen Mijne Vertaaling van dit vers maakt verders de omftandigheden der zaak duidlijk. — Zij wijzen saul het huis van den Ziener, als hij, de ftad ingaande, maar recht uit ging — doch hij moest zich haasftn , want 'er was dien dag een plegtig offer, waar men een offermaal zou hebben. vs. 13. Over het offermaal enz.] In de gemeene Vertaaling: Hij zegent het offer. Dit is onverftaanbaar. — De zin is : Hij doet het gebed over tafel. Genodigden.] Zoodanige offermaalen waren gefchikt voor de Priesters, Leviten, Weduwen, Weezen, en Armen, ook voor goede vrienden, die genodigd werden. VS. 14. In de ftad gcktmen,] Letterlijk: In het midden der ftad, doch dit wordt bij de Hcbre'én Hieermaalen genomen voor binnen. Verg. hier vs, 18. vs. 15-17.] Hier uit leeren wij, dat, in deze geheele gebeurenis, de hand van God werkzaam was. Tevens leeren wij 'er uit, dat God, hoe zeer de begeerte des volks naar eenen Koning hem mishaagde, echter in gunfte aan zijn volk gedacht. — Daar de Filiftijnen, fchoon beteugeld door de overwinning, 1 sam. VII. nog fteeds geduchte nabuuren bleeven, zou de Koning, die aangefteld zou worden, dat volk in bedwang houden enz. vs, 18.] Volgends het te vooren verhaalde, is de. zaak dus te begrijpen. Zooara saul binnen de ftad was gekomen, ontmoette samuEl hem op het plein, bij de poort, saul fprak hem aan, dewijl hij hem niet kende, en vraagde hem : Waar de Ziener woonde ? vs,. 19.  eVER I SAM. IX. IQ-Ï4» 223 VS. 19. Gijlieden zult met mij eten.} Hij nodigt hen dus op het offermaal.. vs. 20.] Hier uit blijkt, dat samuSl eene hooger openbaring gehad heeft. Hoe kon hij anders het oogmerk van sauls komst, en alle de overige bijzonderheden, weten? Wien behoort enz.] samucl gewaagt hier reeds ingewikkeld van de Koninglijke waardigheid. vs. 21.] saul fchijnt samuël wel begrepen te hebben. — Doch, wat fchijn was 'er, dat men, bij de aanflaande verkiezing, waarvan hij toch zal gehoord hebben, het oog op hem zou flaan? vs. 22.] Ook dit is naar de zeden van die landen, dat de knecht met zijnen Heer tevens eere wordt aangedaan. vs, 24. Het fchouderfluk,] SAMüëL, niet als Priester , maar als Profeet, bezorgde de offerande, en het deel der Priestercn, volgends de Wet, het fchouderfluk, was hem ook daar van gefchonken.—Gemeenlijk vertaalt men, de fchouder, met dat daar aan was; doch eigenlijk ftaat 'er: Het fchouderjluk, en dat 'er over is, dat is, het nat, of de jeu , en dit is ook volgends de toebereiding van vleesch door de Oosterlingen. Dit is, zeide hij,] Te weten, samuêL , en de mening zijner woorden is: „ Ik heb dit fchouderfluk, dat mijn deel was, en dus boven de fpijze, voor de gasten gefchikt, overfchoot, (want al het vleesch moest «p zoodanig offermaal opgegeten, en zo 'er iet'overfchoot , moest het verbrand worden,) evenwel laten klaarmaaken, en ik gaf 'er den kok reden van, de[£ 4] wijl  6&4 KORTE AANMERKINGEN wijl ik boven de reeds genoodde gasten,nog anderen zou medebrengen;" te weten, saul en zijn' knecht, wien aangaande ?amuöl, daags te vooren, eene openbaring hadt gehad. vs, 25. Op het dak.] Op de platte daken, wandelt men in het Oosten, men houdt 'er, met zijne vertrouwdlte vrienden, gefprekken, ook flaapt men 'er op. vs. 17. Gods bevel.] samucl heeft, in de gefprekken van den voorigen dag, denklijk, saul in verfcheiden opzichten getoetst, maar de volledige opening van alles, en de uitvoering van Gods bevel, om hem door zalving af te zonderen, en in te wijden tot eenen Vorst over Gods volk Israël, ftelde hij uit to| het laatfte oogenblik. — HOOFDSTUK X. w 1. Oliekruik.] Met zalve, of balfem. Kusfende.:] Met den kus van eerbied en inhuldiging. Zeker! enz.] Door deze zalving wordt u betekend, dat jehova u tot Koning van Israël heeft verordend, vs, 2. rachels graf.] Hier is eene zwaarigheid in de gefchiedenis. — indien SAMüëL thans te Rama in Benjamin is , gelijk fchijnt uit hoofdst. IX. 5. hoa ken dan saul , van hem na zijnen vader keerende bij,of omtrent, rachels graf komen, dat zuidwaards yan Jerufalem bij Bethlehem lag? waar toe zou hij zulken omweg nemen? Ik beken het niet te weten. Op de grenzen van Benjamin te Zelzah.] De grenzen yan Benjamin ürekten zich tot aan Jerufalem uit,  over. i sam. X. 3-5, a25 uit, dus kan rachels graf gezegd worden op de grenzen van Benjamin geweest te zijn. — De plaats Zelzah kennen wij niet. VS. 3. Terpentijnboom Tabor.] Op den weg van Jerufalem naa Bethlehem, omtrent anderhalf uur van de eerfte ftad, ftaat een Terpentijnboom, die naar MARia den naam heeft, misfehien is deze de Terpentijnboom Tabor. — Deze boomen ftaan bij de jooo jaaren, en wanneer zij dan verwelken , wasfen uit derzelver zaad weder nieuwen daar dicht bij op. Naa Gods-huis.] Of: Na Beth-el. Doch, het is zeer bedenklijk, of Beth-el hier wel een eigen naam zij, en of 'er niet gemeend wordt de plaats, daar zich thans de Tabernakel bevondt. Waar? weten wij niet met zekerheid. — lk heb ten minlten liefst verkozen te vertaaien: Naa Gods huis. vs. 5. Aan God gewijden heuvel.] Waarfchijnlijk te Kirjath-Jeürim, daar thans de gewijde Verbonds-kist was, hoofdst. VII. 1. op de grenzen van het land der Filiftijnen. Een gezelfchap Profeeten.] samucL was het, die fchoolen der Profeeten ftichtte in verfcheiden plaatzen des lands, daar godvruchtige lieden in de kennis van den Godsdienst, en in de Heilige Zang- en Speelkunde, geoefend werden ; want her, woord Profeet wordt in eenen naauweren, en in eenen ruimeren zin, in het Oude Testament gebruikt. vs. 5. Cithers.] Men meent, dat de meesten dezer Inftrumenten, nog heden, fchoon misfehien met eeltige verandering, in het Oosten,in gebruik zijn,van de Adufe is dit zeker. 5l 2*  tz6 KORTE AANMERKINGEN In geestverrukking /preken.] Letterlijk: Profetee» jen. Vergelijk exod. XV. 20. vs. 6.] s«ul zou in eene geestverrukking met hun Jnflemmenj en den lof van jehova zingen, en nu een heel ander man worden, dat is, met moed, met verhevenheid van ziel, met één woord, met die eigenfchappen, voorzien worden, die tot de waardigheid van eenen Koning behooren, vs. 7. Want God is met u.} Het geen gij onderneemt, zal wel gelukken. vs. ?. Op mijne nadere aanzegging.] Letterlijks Foor mijn aangezicht. Ik heb van die woorden deze vertaaling gegeven , omdat 'er geene reden is, om te twijfelen , of 'er wordt gemeend, bet geen wij lezen, hoofdst. XIII 8. en het welk een' geruimen tijd danrna gebeurd is. — De mening is. In het vervolg zal ,k u te Gilgal befcheiden, alwaar gij mijne komst zeven dagen lang verbeiden moet enz. vs. 9. Een ander hart.] Niet in den podsdienftigen zin. — Maar, hij kreeg verheven gezindheden , en voelde nu zijne waarde. — vs. is. Wie is dan hun vader?] Deze woorden zijn min of meer duister. Vader is leermeester, onderwijzer. Nu kan de zin zijn: Wie is toch de leermeester van deze Profeeten, dat hij saul tot zijnen leerling aanneemt? — Doch, hier tegen ürijdt, dat dit gefproken wordt door iemand, die daar t' huis hoorde, en dus fchijnt eene andere uitlegging wel zoo gegrond te zijn. Te weten: op de bewonderende vraag: Is saul ook onder de Profeeten ? geeft iemand, die daar t' huis hoorde, eene verklaaring: Var-  over. i sam. X. 14-23. ft.2? Verwondert gij u zoo! En wie is dan de Vader der Profeeten? Weet gij niet, dat jehova hun waare Leermeester is ? enz. Ook kan de mening zijn: Wie is de vader van deze allen? zijn alle dez; Profeeten dan van eene aanzienlijke geboorte? Toen hij op de hoogte kwam.] Op welke hoogte, wordt niet gemeld, doch waarfcbijnlijk dii godgewijde heuvel, vs. 10. vs, 14. Oom.] Vaders broeder, vs. 16.] Dit wordt hier zekerlijk aangetekend, om den Lezer te doen opmerken, dat, in de daad, bij de kort daar op gevolgde verkiezing geen menschlijke invloed heeft plaats gehad, dewijl saul het gebeurde met SAMüëL, zelfs aan zijnen oom, en dus aan zijn gedacht, verzweeg. vs. 17. Gantfche volk.] Of deszelfs- familiehoofden, tot eenen algemeenen landdag. vs, 19. In jehova's tegenwoordigheid.] Was de Tabernakel ook thans te Mizpa? vs. 20.] Het lot werdt geworpen, en Benjamin aangewezen, als de ftam, die den eerften Koning aan Israël geven zou. vs. 21. ] saul was wel mede op den landdag geweest, maar hadt zich verborgen. — Of dit juist uit eene laagheid van geest gefchiedde, weet ifc niet; het kan ook geweest zijn, dat saul, merkende,dat Benjamins ftam door het lot getroffen was, zich verftak, om allen fchijn te vermijden, als of hij zelf eenige aanfpraak maakte op het Koningrijk. vs. 25. De grondwetten enz.] samuEl vertoont zich beftendig, als de beminnaar van zijn volk en va-  ses ïörte aanmerkingen vaderland, en draagt zorge, dat 'er een Rijksverdrag wordt vastgefteld, en plegtig befchreven, waaraan de nieuwe Koning zich zal hebben te houden. Dit Boek legde sAMuëL voor jehova neder, op eene heiige plaatze in den Tabernakel. vs. 26. Wier hart God bewogen hadt."] Deze verkiezing was derhalven niet naar den zin van het gantfchc volk. Het gantfche volk begeerde wel eenen Koning, maar de voornaamfte ftamrnen, bij voorb. Efraïm en Juda, die fteeds naar het gezag fïonden, en daar over naarijverig waren, zullen, voornaamlijk, nijdig geweest zijn, dat de keuze zoo geheel buiten hunne gisfing was uitgevallen op den kleinen ftam Benjamin, en op saul , die tot hier toe enkel den landbouw fchijnt beoefend te hebben, en door geene aanmerklijke verrichtingen eenen naam of aanzien verworven hadt. 'vs. 27. Brachten hem geen gefchenk.] Gelijk elk anders in het Oosten verpligt was, aan den Koning op te brengen — voornaamlijk, toen 'er nog geene vaste belastingen, ten dienfte van de Koninglijke Hofhouding, bepaald waren, saul gedroeg zich hier, in de daad, verftandig. — Het vervolg der gefchiedenis zal ons leeren , hoe hij zich aanzien verkreeg, door eene overwinning op de Ammoniten te behaalen, en hoe toen zijne verkiezing vernieuwd, en hij, meer plegtig en eenpaarig, tot Koning is ingehuldigd geworden. — Schoon zijn gezag fteeds zeer bepaald fchijnt geweest te zijn in den Ham van Juda. HOOFD-  over i sam XI. i-S- a--3 HOOFDSTUK XI. vs. ï. nahas ,de Ammonitifche [Koning.'}] Dus heb ik ingevuld,omdat hij uitdruklijk de Koning djr Ammoniten genoemd wordt, hoofdst. XII. 12. Misfehien heeft deze Vorst de oude aanfpraken der Ammoniten op de landftrcek over den Jordaan , vernieuwd. Zie richt. XI. 12. enz. De LXX Overzetters lezen in het begin van dit vers: Omtrent eene maand daarna — van waar zij dit hebben, is onbekend, doch, denklijk,uit eene verkeerde lezing in het 47(te vers van 't voorgaande hoofdstuk. — Echter, dat 'er 18 jaaren zouden verlopen zijn , tusfchen sauls eerfte verkiezing en dezen oorlog, gelijk anderen willen, kan ik niet gelooven. Job es in Gileiid.] Deze ftad is bekend, door het droevig lot, haar overgekomen, omdat zij geen deel hadt willen nemen in den burgerkrijg, tegen den (lam Benjamin. RICHT. XXI. 9. volgt'. — Deze aanval der Ammoniten was ééne der wezenlijkfte drangredenen, die de Israèliten aanfpoorden, om eenen Koning te verkiezen. vs. 2.] Eene harde voorwaarde zeker, door welke de Ammonitifche Vorst bedoelde, de inwooners van Jabes onbekwaam te maaken tot den krijg, en tevens de Israèliten vrceze aan te jaagen,en hen te hoonen, als die zich aan zulke ftrenge voorwaarden onderwerpen konden. vs. 3.] De Ammonitifche Koning vergunt dien van Jabes het verzochte uitftel, denklijk, omdat hij zich verbeeldde, dat, binnen zeven dagen, het ontzet on- moog-  «3» korte Aanmerkingen mooglijk was; wanneer wij naauwkeurig de omHandigheden gadellaan, zullen wij vinden 9 dat de Israèliten thans verre waren van eendragtig te zijn. —De Staats-omwenteling hadt inwendige tweedragt veroorzaakt, de keuze van den nieuwen Koning was veelen, en onder dezen zelfs den magtigHen Hammen, niet naar den zin. — Dus meende nahas , hier vart wel onderricht, bij dit uitftel niet te zullen verliezen. vs. 4. Het gantfche volk.] De inwooners van Gibed, en de Benjaminiten, en anderen, welken hunne opwachting bij saul maakten, en hem als Koning erkenden,' vu 5.] Het is geheelj naar de zeden der oudheid, dat saul, fchoon tot Koning verkozen, evenwel den landbouw nog oefent, men heeft bij de Romeinen zelfs eerfie mannen gehad, die van achter den ploeg kwamen, zich aan het hoofd des legers Helden, het Vaderland verlosten, en tot den ploeg wederkeerden,' — Die hier bedenkingen maakt, verwart onderfcheiden tijden en zeden met malkanderen. 'vs. 6. Godlijke geestdrift.} Wij hebben deze fpreekwüze reeds meermaalen ontmoet in hét Boek der' Richteren. vs. 7. Mei de runderen enz ] Eene harde bedreiging voör een volk, dat grootendeels van den akkerbouw zijn beflaan hadt. saul en SAMüëL.] saul handelt hier verftandig dat hij ook SAMüëL noemt, wiens aanzien zoo groot Was bij de Israèliten. Ontzag voor jehova.] Te weten, deze rondzending der in fttik gehouwen runderen, en de daarbij"  OVER i sam. XI. 8 ii. 3-31 gevoegde aankondiging, was eene foort van bezweering, waar door ieder een verpügt werdt, om tot redding van het veege vaderland toe te fchieten. Eenparig.] Dit moet echter niet in den volden zin verdaan worden, gelijk uit het getal der manschappen kan blijken in het volgende Sde vers. vs. 8. Bezek.~] Bij Bethfedn, of Scijthopolis, niet verre van den Jerdaan, en dus eene gelegen zamelplaats voor eenen togt na de Overjordaanfche landfireek, tot ontzet van Jabes in Gilead. 3o,coo uit Juda.] Uit vergelijking van andere tellingen des lsraëlitifchin volks, kunnen wij hier opmaaken, dat de invloed van saul niet algemeen op allen gewerkt heeft, het klein getal uit Juda , vergeleken met'andere blijken, die ons, in ?t vervolg,zullen voorkomen, doet ons zien, dat, inzonderheid, deze dam met hem, als Koning, niet zeer in den fchik geweest is. vs. 9. Zou beginnen heet te fchijneni] Vergel. gen* XVIII. ié De hitte van den dag, begint in die gewesten al vroeg * om 9 of 10 uuren reeds, naar onze rekening. Bezek, de verzamelplaats van het leger, lag dicht genoeg bij den Jordaan , om, als men tegen den avond op marsch ging, en over den Jordaan trok, met den vroegen morgen, de legerplaats der Ammoniten te kunnen aanvallen. vil io.] Dit deeden die van Jabes, met eene foort Van krijgslist, dewijl de Ammoniten, uit deze verklaaring, konden opmaaken, dat zij op geen ontzet hoopten. — iv. 11.] saul, geduurende den nacht, met zijn leger'  S.n david ééns was. 2 $mi. XXIV. 17. —• Uit het vervólg blijkt ook, dat hij meer êamiuls misnoegen vreesde, om den fnvljoed van dezen Godsman bij het volk, dan dat hij waarlijk berouw hadt van zijne daad. vs. 2 . Atgefcheurd } Het fchenren van den mantel neemt samucl tot een teken, dat de regeering van saul èen even zoo geweldig einde nemen zoude, gelijk ook gebeurd is. vs. 2.). I.-raëls waarheid.] Die het a'tijd zoo wel en oprecht met Israël gemeend heelt. — Deze woorden wijzen ons aan, hoe wij de fpreekwijze, het berouwt mij, vs- 10. te verftaan hebben. vs. 30.] Uit dit gezegde zien wij duidlijk, dat saul riet oprecht en hartlijk berouw beeft, maar alleen SAMUëL zoekt te beweegen, om hem, voor de hoof-  over isam. XV. 32-35. - XVI. 1-2. 251 hoofden des volks, en voor het volk, te verëeren, opdat zijn gezag niet verminderen mogt. vs. 32.] Denklijk, verbeeldde hij zich, het leven 'er te zullen afbrengen, nu hij tot den Profeet geleid werdt. vs. 33.] Men moet agag befchouwen , als het hoofd van eenen Rooversftam; men moet het krijgsrecht van die tijden en volken; men moet den aard van den ban (Chareiri) in het oog houden; en dan deze daad van SAMüëL beöordeelen. —■ Of SAMUëL eigenhandig agag ter dood gebracht hebbe, dan of zulks1 enkel op zijn bevel gefchied is, is onzeker. — Het laatfte kan zeer wel plaats gehad hebben. vs. 35. Ging — niet meer zien."] Hij zag hem niet weder. <— Doch dit woord wordt ook gebruikt voor: Hij gaf hem geen bezoek meer; vergel. £ kon. Vill. 29. — Gezien heeft SAMüëL saul nog,i sam. XIX. 24. maar bij geval, anders moeide hij zich met den Koning niet verder. HOOFDSTUK XVI. vs. 1.] SAMüëL toont, door deze zijne droefheid, dat hij geenen haat tegen saul heeft opgevat, en het is eene valfche befchuldiging, wanneer men den waardigen man beticht van een ontwerp, om saul te onttroonen, dewijl deze hem geen gezag genoeg zou hebben willen laten. isaï.] Men zie zijne geflachtlijst en afkomst. RUTH IV. vs. 2.] Hier uit ziet men, dat SAMüëL het karakter van saul, die aan zijne heerscheucht alles opöf[T a] fer-  *52 korte aanmerkingen ferde, en een bloedgierig dwingeland kon wezen, om den troon te behouden, wel doorgrondde. Zeg, dat gij komt."] Dit was in zoo verre waarheid. — Daar is toch onderfcheid, tusfchen eene onwaarheid te zeggen, en eene waarheid te zwijgen. Dit moet hier in het oog gehouden worden. Wanneer wij verders de Godsregeering over Israël, en de betrekking van SAMuëL als Profeet, in het oog houden, zal men het in hem geene misdaad vinden, dat hij iemand'tot aanftaanden Koning zalft, nog bij het leven van den Koning. vs. 4.] Het fchijnt, dat het misnoegen van sawuëL over saul , het welk reeds bekend was geworden, hen iet euvels heeft doen vreezen. vs. 5. Heiligt «.] Bereid u behoorlijk, om het offermaal te kunnen bijwoonen. vs. 6.] SAMüëL dacht, uit aanmerking van de voordeelige geftalte van ellïb , dat deze wel door jehova beftemd kon zijn tot den Koning in sauls plaats. vs. 7.] Weder eene groote waarheid, die van de menfchen, over het gemeen, te weinig opgemerkt wordt. — Wanneer de Godfpraak zegt: Dezen wil ik niet, letterlijk: Ik heb hem verworpen, moet men dit niet verder uitltrekken, dan voor zoo verre het Koningrijk betreft. vs. 8. Verkozen.'] Tot zijn oogmerk, te weten, tot het Koningrijk. — Misfehien zal SAMuëL dit oog-merk aan isaï verklaard hebben, echter komen 'er,in 't vervolg, duidlijke blijken voor, dat isaï's zoons van dit oogmerk niets geweten hebben. vs. 10.  over i sam. XVI. io-i^. *53 vs. 10. Zeven van zijne zoonen.~\ Een voor één , elk bijzonder. vs. 11. Aan tafel gaan.] Om bet offermaal te eten. vs. 13. Midden onder zijne broederen.] Ik heb dit letterlijk vertaald, omdat ik den Lezer piet wilde voor uit lopen, hoe deze woorden te verdaan. Is de zalving verricht in de tegenwoordigheid zijner broederen? ik denk, het waarfchijnlijkst, neen! Maar midden onder zijne broederen, zal betekenen, hij boven alle zijne broederen, fchoon hij de jongde was. davids broeders fchijnen niets van de zaak geweten te hebben. Men vergelijke hoofdst. XVII. 28. vs. 13. Een' godlijke geestdrift.] Letterlijk: jehova's geest werdt vaardig over hem. Wij hebben deze fpreekwijze meermaalen ontmoet in het Boek der Rschtererr. vs. 14.] Letterlijk: jehova's geest week van saul, en een booze geest van jehova verfchrikte hem. De meening is in de Vertaaling uitgedrukt, saul verloor die opgewektheid van geest, die rustigheid, die hem in daat kon dellen, óm, met moed,werkzaam te zijn, integendeel, hij verviel in eene fombere naargeestigheid, Melancholie, die hem gemelijk, norsch, verdrietig, moedeloos, maakte. Dat deze de kwaal van saul, en dat hij niet bezeten geweest is, gelijk fommigen zich verbeelden, blijkt, uit alle de toevallen zijner kwaal , welke juist die zijn, die zich in Melancholieke menfchen voordoen. Zijne Hovelingen begrijpen het ook zoo, dewijl zij de Muzijk en verdroojing van gedachten, door dezelve, als een genees- en hulpmiddel aanprijzen, gelijk die ook in \T 3] zul-  254 korte aanmerkingen zulke gevallen, in de daad is. — saul is ook, bij tusfchenpoozen, opgeruimd, vervalt dan weder tot zijne kwaal, beeft het minst van dezelve te lijden, als hij wat te doen heeft, met oorlogen en ftaatszaaken. — De Vorst komt nu in eenen rampzaligen toeftand, die de wereld voor hem lastig en zwaar, en hem tot een plaag en geesfel zijner onderdaanen maakt, en deze toeftand overkomt hem, niet zonder het beftuur yan jehova. — vs. 15.] Zijne Hovelingen noemen de kwaal met de bewoordingen, dies tijds gebruiklijk. vs. 16. U overvalt.] Wanneer u een nieuwe aanval van zwaarmoedigheid aankomt. — Deze kwaal heeft haare tusfchenpoozen van verheffing. De M/uzijk. is een beproefd middel tegen deze kwaal, bijzonder, wanneer zij haare oorzaak beeft in zwaarmoedig gepeins,over deze of gene voorwerpen, welke ouk. — Door de Muzijk toch worden de zenuwen geprikkeld , en de gedachten verftrooid enz. ys. 18.] Zoodanig een jongeling kon ten Hove dienen , en tot meer dan één oogmerk gebruikt worden. vs, 19.] De Herders- en Boerenftand was bij de Ouden niet onaanzienlijk, maar geëerd. vs. 20.] Zonder gel'chenken maakt niemand in het Oosten zijne opwachting bij aanzienlijke lieden. vs. 21. {In vervolg van tijd.]] Dit bijvoegzel heb ik nodig geoordeeld, om eene zwaarigbeid voor te komen , die uit hoofdst. XVII. 55-58. ontleend wordt.. Ik begrijp, dat de gefchiedenis hier, gelijk meermaalen, alles famen en te gelijk verhaalt, het geen,in de bijzonderheden, van tijd tot tijd, gebeurd is.  over t sam. XVI. a3. - XVn. i. *55 lSt Bij de eerlle komst van david aan het Hof, bleef hij 'er niet, ma-.:r toen de Koning fcheen gebeterd te zijn , keerde hij naa zijnen vader te ru^, en ging flechts, van tijd tot tijd naa het Hof. hoofpjt. XV11. 5. — Dnch, na de overwinning op goliSth, bic.f d • d aan het Hof. en toen gebeurde, het geen hier, als bii voorverhaal, gemeld wor dt vs. 21. 22. vs. 23. Hoé eerigcn tijd.] Ook de?e invulling wordt doe* het bJuop der gefchiedenis noodzaaklijk gemaakt. HOOFDSTUK XVII. it* 1.] Hoe lant> of kort deze oorlog ontffaan zij, na davids eerite komst a.n liet liof, wtten wij niet. *- Genoeg is het , dat david zich thans niet ten Hove bevoncit. en dus dat saul voor tege .woordig opgeruimd moet geweest zijn, -misfehien door de werkzaame dmkre , die hem deze op nieuw ontdaande oorlog veiTchafte. — Men heeft tejen een gedeelte van dit hooi d.^Tt'K vermoedens ingebracht, van onechtheid, on dus vs. 12-31. vs. 41-50. en 55-58. willen uitroonfleren, doch ik heb derzelver echtheid gehandhaafd . en alle bedenklijkheden opgeruimd in den Bijb. Ferded, VI. Deel. B/adz. 366. volsg. Verz'itrelden hunne leger magt.] De vijf Vorflen der Fili'iiinen verëenigden hunne benden, en trokken gez menlijk tegen de Israèliten te veld. Sacho enz.] Deze plaatzen waren gelegen in de laage, of Nederlanden van den ftan Juda, naa de grenzen der Filiftijnen toe, en Efes Dammim ('liet het einde van Dammim, ge ijk in de gewoohe Ver[T 4] taa-  256 KORTE AANMERKINGEN taaling) anders Pas-Dammim, i chron. XI. 13. lag tusfchen Sacko en Azeka In. vs. a. Bij het Terpentijnboemen-daL] Bij, liever dan in, blijkens vs. 3. vs. 4. Zes ellen en eene fpan.} De el is hier de kleine el der Hebreen, de arm van den elleboog af, tot aan den wortel der hand, omtrent de langte van onzen voet, dus zal goliath 6£ voet lang geweest zijn; eene langte, die hem een' reus kan doen heeten, doch die niet in het ongelooflijke valt. — rs. 5. 5,000 Melen.] Deze kunnen berekend worden op 39 pond en 2. lood. vs. 6. Werpfpies.} Anderen vertaaien dit woord een fchild, doch men hangt het fchild niet op den rug, wel den werpfpies, wanneer men denzelven niet gebruikte. - Deze werpfpies moet onderfcheiden worden van de fpies, die GonaTii in de hand hadt, de laatfte is de hafta, en de eerlte, de pilum der. Latijnen. vs. 7. 600 ftkelen.} Naar de beste rekening, omtrent 4 pond, en 22 lood ijzers. vs. 8. De Filiflijn.] Die beroemde Filiflijn, die van der jeugd af, door oorlogsdaaden, bekend en vermaard ben. Zie vs. 33. Slaaven.] Die nu onder een Despotieke Regeering Haat, lieden, zonder moed cn dapperheid. Kiest een man uit.] Indien saul zijnen voorigen heldenmoed hadt bezeten, zou hij, naar de zeden der oudheid, de man geweest zijn, om dezen Uitdager te keer te gaan, maar zijne kwaal hadt zijne perfoonlijke dapperheid verzwakt, vs. n. vs. 9.]  over i sam. XVII. 9-16. *5? vs. 9.] De oude gefchiedenis heeft meer voorbeelden van zoodanige uitdagingen tut eenen kamp,onder foortgelijke voorwaarden. vs, ia] Men moet aanmerken, dat, zeer waarfchijnlijk, het verhaal in dit hoofdstuk» uit oude ooirkonden en gedenkftukken woordlijk is overgenomen , en in deze gefchiedenis ingelascht, dan verdwijnt de in den eerden opflag gewigtig fchijnende bedenking van onnodige en ongepaste herhaaling, welke men hier meent te vinden. vs. 15.3 Ik vat deze woorden op, als llaande op hoofdst. XVI. ai. en tot opheldering van het aldaar verhaalde, dienende. — david plagt, van tijd tot tijd, aan het Hof entboden te worden, doch bleef 'er, tot hier toe, niet beftendtg, maar keerde telkens weder tot zijnen vader. — En' nu, daar zijne oudfte broeders te veld moesten trekken , was hij te Bethlehem , om voor de kudden van den Ouden Man zorge te dragen. vs. 16.J Ook uit het getal van 40 dagen, en de onwaarfchijnlijkheid, dat de Israèliten zich zoo lang zouden hebben laten befchimpen, of dat de Filiftijnen zoo lang zouden gewacht hebben, om op de vreesachtige Hebreen eenen aanval te doen, heeft men bcdenklijkheden tegen deze gefchiedenis ontleend. — Doch, het ronde getal van 40 dagen kan gefield zijn voor een bepaald getal, wij zouden zeggen, zes weeken lang hoonde goliüth de Israèliten, zonder juist volle zes wecken te verflaan. — Het moet ons niet bevreemden, dat niemand onder de Israèliten moeds genoeg hadt, om dezen Kampvechter onder de [7' 5] 00.  S5§ KORTE AANMERKINGEN oogen te zien , de vreeze hadt zie - nu, ééns voor al, van hun metster gemaakt, de Konin- zelf vre s* de hem. — En wat het iaat te bdangt,' saul hadt zich weder, gelijk meermaalen, zoo vooHeelig gelagerd, dat de Filiftrjnen hem,in zijne legerplaats,*n et konden aantasten. — Maar is dat niet vreemd, dat david van dit alles te Bethlehem niets gehoord hadt? Mij komt dit niet vreemd voor, nun hadt m die tijden immers geene geregelde gemeenfehap, tusfchen cenigzins van elkander afgelegen plaatzen; gelijk wj heden hebben. — isaï's zoonen hadden in allen dezen tijd geene tijding gezonden, ja, misfehien niet kunnen zenden, aan hunnen Vader, weshalven de go de oude mm, eindelijk, zijtien jongden zoon Dl. vin aan zijne broederen zendt, om tijding van hun te hailen. »$é 17. Gemout koorn.] 7At levit. II. 14. vs. 18, MeiMkaasfem.'] ónderen: tien mekten melks. eene melkte zoo veel. nis men door ééns melken van eene koe fcrijgf4 — De Meltebttsjdu waren verscn gewrongen, en naairvlüks 2 pond zwaar. Bericht.] Eigenlijk, zo zij u iet heimlijk te berichten hebben. vs. 20. Legerplaat*] Eigenlijk, wagenburg, omdat men difcwijfe met de legerwagens , dicht in een gefchoven , de legerplaats omringde, en, tegen de vijandlijke drijdwagens en ruiterij, dekte. vs. 26] Ik denk, dat davijs meening is: Wat! met verwondering; is 'er niemand met zoo veel ijver en liefde voor zijn volk en vaderland bezield, die de, zen  OVER I SAM. XVII. 28-39- *59 zen hoon uitwischt, dat men zulke belooningen moet uitlooven? vs. 28.] Uit deze woorden van davids oudlten broeder, blijkt duidlijk, dat hij van davids zalving en geheime beftemming , niets moet geweten hebben. vs. 29. Is 'er geen reden genoeg?} Waarom ik hier gekomen ben? Heeft mijn vader mij niet gezonden? — Anderen vertaaien: Het was immers enkel een W(>ord! Ik fprak Hechts met uwe fpitsbroederen! vs. 31. david fprak.] En waar uit bleek, dat hij moed en genegenheid toonde, om met den Uitdaager den kans te waagen. vs. 32. Uv knecht.] D. i. Ik. — De Oosterfche wijze van wellevendheid. vx. 33. Een jongeling.] Misfehien van 20, of 22 jaaren. vs. 34.] Leeuwen en Beeren gaan nooit met eikanderen te. gelijk op buit uit. — david fpreekf van twee onderfcheiden gevallen. Ut. 35-] Men vergelijke hier onze aantekening op richt. XIV. 5- vs. 36. Als één van deztn.] Ik zal hem doen, gelijk ik den leeuw en den beer deedt. vs. 38.] david wordt doorgaands voor zeer klein gehouden, dit was hij niet, gelijk zelfs uit den inhoud van dit vers blijkt, evenwel, ftaat 'er ook nergens, dat hij meer dan gemeen lang was, hij was van een middelmatig, gezond, en welgemaakt postuur. vs. 39-j david was immers sauls wapendrager? hoofdst. XVI. 21. Ik antwoordde: Toen nog niet. Men zie de aantekening op die plaats. vs. 40.]  260 korte aanmerkingen vs. 40.] Dus was david nu vrijer, om te handelen , en kon zich vaardiger roeren. vs. 42.] Hij zag david voor niets min dan voor een' held aan; hij,zag een' bloozenden jongeling voor zich, die niet eens wapens, zwaard, of ipies, noch zelfs een harnas aanhad. vs. 43. God."] dagon. vs. 44.1 U dooden, en onbegraven laten liggen. vs. 45. In den naam.] Met vertrouwen op den Almagtigen bijftand van jehova,den God van Israëls legerfiammen. *?' 43-47-2 Zoodanig gefprek is geheel in den fmaak der Oudheid. —Bij homerus houden de Griek, fche en Trojaanfche Helden ook vooraf foortgelijke redenen, eer zij daadlijk handgemeen worden. vs. 49. Slingerde.] Men zie op richt. XX. 16. In het voorhoofd.} De Filiflijn hadt wel eenen helm op het hoofd, doch het vizier van den helm zal opgeflagen geweest zijn. — Of voords het geweld van den geflingerden fteen goli&th terftond gedood, dan wel hem verdoofd hebbe, zoodat hij ter aarde Hortte, waarna david hem met zijn eigen zwaard van kant maakte, kan ik niet bepaalen, 'er Haat wel vs. 50. david doodde hem, zonder enz.] Doch did kan ook betekenen, hij bracht hem eene doodlijke wonde toe, eene wonde, die hem in ftaat ftelde, om den Filiflijn met zijn eigen zwaard het hoofd af te houwen. VergeL vs. 51. vs. 51. Hun held.] Hun voorvechter, de dapperfte man van hun leger. Namen zij de vlucht.] De vreeze beving hen, zij wee-  9VER I SAM. XVII. PW- - XVm' U *61 W£eken in wanorde, terwijl de Israèliten, onder een luid krijgsgefchrei, op hen aanvielen. ». 52. Vallei.} De vallei bij £*r«, ééne der J». liliijnfche hoofdlieden. . «. 54. {.Naderhand.-]] Deze invulling is nodig, r»/i/«» was toen nog in handen der Jebufutn. Maar nadat david, Koning zijnde, die ftad vermeesterd hadt. In z^11 Paleis' °P den berg Z' ~~ Dus wordt de bewoording, davids Tente , gebruikt. ps CXXXII. 3. — Wanneer men dit vers dus, als een voorverhaal, opvat, verdwijnen alle zwarigheden, die men daar in gevonden haeft. vs 55.] Hoe! kent saul zijnen Harpenaar, zijnen wap'endraager, niet! Maakt dit deze verzen niet verdacht * Ik antwoord: Vooreerst: saul vraagt met: Wie is deze jongeling? Maar wiens zoon is hij? Hoe is het met zijn geflacht gefteld? omdat, naamhjk , de belofte, dat hij aan goliüths overwinnaar zijne dochter zou geven, thans in aanmerking kwam. Ten tweeden, men leze onze Aanmerking over hoofdst. XVI. 21. en men oordeele, of het niet heel wel mooglijk geweest zij, dat saul david thans niet herkende, die Hechts in zijne melancholieke vlagen, nu en dan, voor hem gefpeeld hadt, en die, eerst na deze overwinning, door hem, tot zijnen Koninglijken Wapendrager gemaakt is. HOOFDSTUK XVIII. vs, 1. Uitgefpraken hadt.] Dus is ons alleen de korte inhoud van dit gefprek medegedeeld, hoofdst. XVII.  Ê6*6 korte aanmerkingen XVII. 58. - Men heeft ook de 5 «rite verzen y&n dit hoofdstuk voor onëcht willen verklaaren, en veele van de laater Uitleggers en Oordeelkundige!, hellen daar toe over, doch zonder reden, gelijk ik getoond heb. Bijbel Ferded. VI. Deel. Blad.' 3,3 vs. a.] Dus bleef davio, van dien tijd af, beltend,g aan het Hof, en leerde hetzelve kennen, zoodat hij. naderhand aan de kroon gekomen, niet onkundig was , hoe het aan de Hoven toeging. — Eene voor hem ongemeen gunftige beftnuring der Voorzienigheid' vs. 3.] Eene vriendfchap, . die tot den dood van jonathan, tusfchen deze twee waardige mannen, beftendig heeft voortgeduurd, en welke ons een uitmuntend voorbeeld van de edelfte vriendfchap oplevert *• 4-] Nog is het in het Oosten een biijkbewifs van bijzondere achting en genegenheid, dat Grooten en Aanzienlijken aan hun, die zij verëeren en be°un. ftigen willen, hunne eigen kleederen fchenken, en dat vrienden wederzijds hunne kleederen verwisfelen vs. 5.] Men vraagt, hoe dit overeen te brengen 213 ,< met het geen onmidlijk volgt, dat saul, op den zelfden dag van zijne wederkomst uit den veldtogt jaloezij opvatte tegen david, doch ik antwoord' voor eerst, de veldtogt kan eenigen tijd geduurd heb"ben en geduurende denzelven, zal geplaatst moeten Worden, het geen wij hier *. 5. lezen; maar ook ten tweeden, fchoon saul, bij het toejuichen der raehtifche maagden, de zaaden van argwaan in zii„e borst ontving, lang echter duurde ^ eer zich naar buiten openbaarde, en dan werden deze en ge-  over. i sam. XV1ÏI. 7-13. ao~3 gene blijken toeg. fchreven aan vlagen van sauls naar» geestige kwaal enz. jf. 7.3 Deze woorden zijn een gedeelte van den Zegezang,welken iedere afdeeling.of Couplet van den* zeiven, fchijnen befloten te hebben. — Zij verhellen davi »s daaden als tienmaal g otter, dan de oorlogsdaaden van saul. vs. 8.j Hoe ver gaat de achterdocht van den argwaanenden Vorst! — Doch, de aankondiging, hem door sam' cl geJaan , zal hem ook voor den geest gezweefd hebben. vs. io. Als in verrukking [prak ] saul , bij zich zeiven gemelijk, en treurig mijmerende , werdt dra van eenen nieuwen aanval zijner kwaal getroffen, in welken hij allerhande zeldzame gebaarden maakte, en als in eene foort van geestverrukking fprak; david poogde hem door de lieflijke harptoonen tot bedaaren te brengen. — Nu viel saul de gedachte in, om, met zijne fpies, die hij, als het teken zijner waardigheid, naar de toenmalige zeden, in de hand hadt, david van kant te helpen.— Maar deze ontweek hem voorzichtig één en andermaal. — Men begrijpt ligtlijk, dat deze onderneming enkel aan den luim van saul werdt toegefchreven, en dus kan bier mede zeer wel beflaan, dat david, desniette>enftaande, aan het Hof bleef, en ook, naar het uiterlijke, in sauls gunst deelde. vs. 13.] En wel tegen de FiliRijntn, een krijgskundig volk, met het welk de oorlog nog fteeds bleef aanhouden; saul hoopte, dat davids dapperheid hem  KORTE AANMERKINGEN hem eindelijk, in het één of ander treffen, het leven zou kosten. vs. 15.] saul begon beducht te worden, dat david wel ééns zin in den troon mogt krijgen, waartoe de gunst van het volk hem ligtlijk aanleiding kon geven. vs. 16.] Die van Juda hadden nooit veel met saul opgehad, david was hun ftamgenoot _ alles liep hier derhalven famen, om sauls argwaan te verHerken. vs. 17.] Of saul, in de daad, tot eene beloning der overwinmng van goliath, het huwelijk met zijne dochter gefield hadt, en dat hij hetzelve, onder deze of gene voorwendzels uittelde, te vervullen , of dat alleen het volk zich dit in het hoofd hadt gebracht, hoofdst. XVII. a5. is onzeker. Nu belooft hij ze, onder een nieuw beding, aan david. jehova's oorlogen.] saul blijft nog al den Go'dsdienffigen vertoonen. VS. 19. ADRiëL enz.] Mehola, of Jbel-Mehol* eene ftad in den halven ftam Manasfe, niet verre van Scijthopolh. — De ichijnftrijdigheid tusfchen deze plaats en s sam. XXI. 8. zullen wij daar oplosfen vs. 21. Geven.] Dat is, toezeggen, belooven, maar zulke voorwaarden 'er bij voegen, door welke hijzeer waarlchijnlijk, zijn leven zal verliezen. ' Met de tweede.] De woorden in den grondtekst zijn niet duidlijk. Ik geloove, in mijne Vertaaling, den zin te hebben uitgedrukt. vs. 22. In vertrouwen.] Zonder te laten merken, dat zij dit van den Koning in last hadden. vs. 23.  OVER I SAM. XVIII. 23-27. 265 M. 23. Arm man enz.] Te weten, tegen den Koning gerekend."— davids vader isaï was een bemiddeld man, en zijn gedacht was van aanzienlijken oorfprong —evenwel hij was een ambteloos man,en hadt acht zoonen, van welken david de jonglle was. — Dus kon hij, in dat opzicht, niet denken aan eene Koninglijke Prinfes, te min, omdat de Oosterlingen de vrouwen, als 't ware, koopen, en dus den bruidfchat moeten opbrengen. vs. 25. Honderd voorhuiden ] De Filiftijnen boorden onder de onbefneden volken. — saul wilde dan, dat david honderd van hun zou nederleggen , te weten, met behulp van die bende, over welke hij het bevel voerde. vs. 26. De gefielde tijd.] saul hadt derhalven zekeren tijd bepaald, binnen welken deze onderneming geichieden moest, en volbracht worden. • vs. 27. 200 Filiftijnen enz,] De Filiftijnen waren de erfvijanden van Israël. — david is dan niet te laaken, of van wreedheid te befchuldigen, dat hij zijne overwinning verdubbelt. Het heeft fommigen vreemd gefcheenen, dat saul zijne oudlte dochter merab aan david belooft, zonder omwegen, fchoon hij zijn woord niet hieldt, Vs. J7. en dat hij daartegen zoo veel omwegen gebruikt, eer hij hem zijne jongfte dochter michal geeft. — Doch, de gefchiedenis hangt dus famen. saul belooft zijne oudlle dochter aan david, deze hadt daar op reeds zijne uitzondering gemaakt, vs. iS. Dit fchijnt saul aangenomen, en tot een voonvendzel gebruikt te hebben , om ze aan eenen anderen te [F] fehea-  2.ög korte aanmerkingen fchenken. — Maar nu kon hij immers, dewijl david ééns zwarigheid gemaakt heeft, niet regelrecht de tweede dochter aan david aanbieden, derhalven gebruikt hij deze omwegen. HOOFDSTUK XIX. vs. i. Alle zijne Hof bedienden.] Ik verfta zijne vertrouwdfte Hovelingen. — Hij zal aan zijnen zoon, en aan deze vertrouwelingen, die denklijk Benjaminiten, of wel vreemdelingen waren, zijne vermoedens, omtrent david , geopenbaard hebben , en die aangedrongen , door de aanmerking, dat david uit den ftam Juda was enz. — vs. 6. 7.] Door de aanfpraak van jonathan was saul bedaard; zijne naargeestigheid hadt thans ook eene gunftige vlaag, waartoe zijn verblijf op het veld veel kan toegebracht hebben. — Ondertusfchen bleef de wortel van kwaadvermoeden in zijn hart zitten, en bij den eerften aanval der Melancholie, berstte alles in heviger woede uit, en wel bijzonder toen david , volgends vs. 8,] nieuwen krijgsroem behaalde, door zijne overwinningen op de Filiftijnen. vs. 9.] Deze was de tweede poging, die saul, bij foortgelijke gelegenheid, deedt, om david van kant te helpen. — Nu kon david deze poging niet weder geheel op rekening van sauls kwaal brengen; en het opzetlijk voornemen van den Koning was nu te blijkbaar, te meer, dewijl david zich herinnerde, wat jonathan hem gewaarfchuwd hadt. Vs. 2. vs. 12.] Misfehien in eene mande, gelijk paulus over  over i sam. XIX. 13-18. 26? over den muur van Damaskus, hand. IX. 24. en gelijk rachab de verfpieders deedt. jos. II. 15. vs. 13. Huisgod.'] Thtrafim. — Hoe godsdienflig saul ook naar het uitwendige zich vertoonde, echter fchijnt zijn huisgezin niet vrij geweest te zijn van bijgeloof. — Trouwens rachel, jakobs huisvrouw, ftal wel de huisgoden van haaren vader. oen. XXXI. 19. Men moet de zeden van dien tijd ia aanmerking nemen. In het bed.] Het bed bij de Oosterlingen is veelal een matras, op den grond gelegd, over welke een met katoen gevoêrde linnen-, of in den winter een wollen-deeken, of fprei, gefpreid wordt. Met geitenhaair.] michaSlis vertaalt, geitenlever, en meent , dat michal een verfc-he geitenlever , die nog eenigen tijd beweegt, onder het kleed gelegd heeft, om het nog waarfchijnlijker te maaken, dat hier iemand lag te flapen, te meer, omdat de Oosterlingen doorgaands gewoon zijn den deken, wanneer zij flapen, geheel over het hoofd te haaien, —1 Dit komt mij wat geleerd voor. — De geiten in het Oosten zijn meest zwart, of donkerbruin, en hebben zeer lange haairen. — Dus kan men de gewoone Vertaaling, die ook niet zoo gekunfteld is,behouden. Een deken.] Een kleed, dat is, het laaken, Hijk genoemd, dat de Oosterling over dag als een opperkleed gebruikt, en 's nacht tot een dek, waar in hij zich wikkelt, om te flapen. — Het oogmerk van michal met deze list was, ten einde david tijd te geven, om in veiligheid te geraaken. vs. 18. School.] De gewoone Nederlandfche Ver\V 1] taa-  263 korte aanmerkingen taaiing heeft Najoth als eèn« eigen naam. Dnch wat is: Najoth in Rama ? Najoth betekent wooningen, en dewijl wij weten,^ dat SAMüëL Profeeten-fchoolen heeft aangelegd,.is niets redelijkeren eenvbuwiger, dan dat hier zoodanige wooningen verftaan worden in welken de leerlingen van dien Profeet, als in een Koïïegie, gehoond, hebben. — Zulk een Kollegie, daar de achtbare grijsaard zelf leerde en onderwees, kon eerbied inboezemen, en a!s eene fcbuilplaats verdrekken, om david tegen saul te beveiligen, indien deze waarlijk ontzag voor den Godsdienst hadt. vs. 20.] saul hadt echter zoo veel eerbied niet voor SAMuëL., maar zondt een kommando volk, om david te haaien. — Dezen ontmoetten juist eene vergadering van Profeeten, die, met SAMuëc aan hun hoofd, den lof van God, onder zang en fnaarenfpel, verhieven. —■ De achtbaarheid en het aanzien van den gewezen Richter des volks , het hoogstftaatlijke van den godsdienftigen toeftel, de kracht der Muzijk, zoo fterk werkende op den gevoeligen Oosterling, troffen, onder het beduur der Voorzienigheid, sauls afgezondenen , met dien eerbied, dat zij zeiven, opgetogen en verrukt, mede indemden, en zich bij den Godsdienst-rei voegden, zonder hunnen last uit te voeren. vs. 22. Groot en waterbak te Sechu.] Wij hebben meermaalen reeds gewag gevonden van groote regenbakken — of Sechu dezelfde plaats is, die anders Socho heet, hoofdst. XVII. i. is onzeker, en mij niet waarfchijnlijk. vs. 23. Een godlijke geestdrift.'] Een Enthujidsme. — De  over i sam. XIX. 24. - XX. 1-3. 269 De Heiligheid der plaats, die hij naderde, nam zijnen gantfehen geest in , zoodat hij ook begon eene godsdienftige vertooning te maaken. — Anderen denken, dat hem een aanval van zijne naargeestigheid overviel, zoodat bij in eene foort van razernij, of ijlen, geraakte. Vergel. hoofdst. XVIII. 10. vs. 24. Ongekleed.] Men verfla dit, ten opzichte van zijne bovenkleederen, en Koninglijken mantel enz. Het fpreekwoord.] Boven hoofdst. X. 11. doch na eenigzins in eenen anderen zin. — HOOFDSTUK XX. vs. r. Ondertusfcken.] Terwijl saul daar te Rama verbleef. — vs. a.] Het fchijnt, dat jonathan van het Hof afwezig geweest is, terwijl dat alles was voorgevallen, hoofdst. XIX. 9-24. — Of liever mag men denken, dat jonathan, na het gebeurde te Rama,nieuwe pogingen heeft aangewend, om zijnen vader te bevredigen, dat hij meende, daar in gedaagd te zijn, en dat de aanftaande feestdag der nieuwe maan beftemd was, dat david dan weder ten Hove zou verfchijnen , maar dat david te voorzichtig was, om in dit alles op saul te vertrouwen, bij welke onderftelling alles in deze gefchiedenis zeer goed famenhangt. — Evenwel is het eerfte het waarfchijnlijklte, omdat jonathan zelf van zijne onkunde van sauls fnoode voornemens fpreekt, te weten , na de door hem bewerkte verzoening, hoofdst. XIX. 6. vs. 3. Niet meer dan eene enkele fchrede.] Ik heb W 3] op  iJO KORTE AANMERKINGEN op het punt geltaan, van door uwen vader gedood te worden, en loop nog elk oogenblik nieuw gevaar. vs. 5.] De nieuwe maan werdt niet alleen bij de Hebreen, maar ook bij andere oude volken, met eene maaltijd gevierd. Den derden avond.] Het fchijnt, dat men toenmaals op de nieuwe maan, drie dagen achter een, feest hieldt. vs. 6.] Men behoeft dit niet te houden voor een louter uitgedacht voorwendsel van daviü; alzoo het zeer mooglijk is , dat zijn gellacht, op dien tijd, een bijzonder feest en offermaaltijd hadt , van hoedanige bijzondere feesten wij meer voorbeelden vinden. vs. 8. Een verbond.] Van onfchendbare vriendfchap. vs. 10.] Als gij hem zegt, dat ik na Bethlehem, op het Familie-feest, ben. vs. 13. enz.] Sommige toeren in jonathans gezegden fchijnen blijken te geven, dat hij iet weet, van de beftemming van david tot het Koningrijk. vs. 19. Op den dag van dat geval.] Toen ik u met mijnen vader verzoende, hoofdst. XIX. 2. enz. — Bij dezen (leen Azel, fchijnt men zich geoefend te hebben, met pijl en boog naa het wit te fchieten. — Dus was dit eene bekwaame plaats, daar jonathan zich vervoegen kon, zonder opzien te baaren. vs. 21.3 De bediende moest zich op zekeren affland plaatzen, als dan jonathan riep, de pijlen liggen aan dezen kant van u, zij zijn niet tot aan u toe gekomen , dan was dit een goed teken voor david enz. vs. 22. jehova laat u ontkomend] Geeft u, door mijne waarfchuwing, gelegenheid, om op uwe veiligheid bedacht te wezen. vs. 25,  OVER I sam. XX. 15-43- - XXI« i« 2~r vs. 25. Zitplaats bij den wand.] Op de Sofa, in den hoek van de kamer. - Deze is nog heden de plaats van eere in het Oosten. Terwijl jonathan ftondt.] Niet wetende, wat 'er kon voorvallen, en zelf zijnen vader, en deszelfs luimen van naargeestigheid, wantrouwende. vs. 26. Waardoor hij onrein was.] Levitisch onrein, in welk geval men geen offermaal mogt bijwoonen. ievit. VIL 21. vs. 30. Gij zoon enz.] Dat is, gij fnoode zoon, die u gedraagt, als of gij eene onwaardige moeder hadt. Tot fchande van uwer moeder fchaamte.] Tot fchande uwer moeder, die zulken zoon ter wereld bracht! Vs. 33.] Hoe verre gaat de woede van dezen ongelukkigen Vorst, die nu, door zijnen argwaan gedreven, zijn' eigen zoon voor zijnen vijand aanziet! — vs. 41.3 david, die zich, in eene diepte, achter ftruiken en houtgewas, verborgen hadt, fchoon nu door het gegeven fein gewaarfehuwd, wilde echter niet vertrekken, zonder ten minften een teder affcheid van zijnen boezemvriend genomen te hebben. — Ziende derhalven, dat jonathan nu alleen was, kwam hij uit zijne fchuilplaats te voorfchijn. vs. 43- Nadat jonathan enz.] Deze woorden pasfen, dunkt mij, wel zoo goed, bij het volgende hoofdstuk. HOOFDSTUK XXI. vs. 1. Nob.] Eene ftad, tusfchen Geba en Jerufalem. — Wanneer de Tabernakel, die, gelijk uit dit hoofdstuk blijkt, thans in deze ftad was,derwaards \y 4] van  272 korte aanmerkingen van Silo is overgevoerd, wordt nergens gezegd. — Doch na de nederlage der Israëliten, ten tijde van e t, toen de Bondkist door de Filiftijnen bemagtigd is, fchijnt de ftad Silo ook door deze vijanden der Israèliten bemagtigd, en/om bunnen wil de Tabernakel naar elders vervoerd te zijn. achimklech.] Boven hoofdst. XIV. 3. heet hij Ai'ia. — Nob was eigenlijk niet onder de lieden, die aan de Priesteren, bij de verdeeling des lands, waren afgedaan. — Was zeer ontfteld.] Des Konings fchoonzoon, een voornaam Bevelhebber,alleen en ongewapend, te zien, ontftèlde den Priester, te meer, omdat de toeftand van saül , en zijne voorgaande aanflag-en op davids leven, fchoon men ze toe'fchreef aan de aanvallen zijner ziekte, terflond alles kwaads moesten doen denken. vs. 2.] david behelpt zich op de vraag van den H"ogenpriester, met een' noodleugen. — Men behoeft hem echter deswegens niet ten ftrengften te befchul. digen..— De omflandigheden, waar in hij zich bevondt, verfchoonen hem zeer veel. — En dat hij den Priester geen verflag van alles geeft, leert ons, dat hij altoos niets min dan opfland tegen saul in den zin heeft, waarvan anderen hem verdacht houden. Ook is zeer wel opgemerkt, dat david den Priester zeiven heeft willen fpaaren, door hem de waarheid te bedekken ; daar kwam bij de tegenwoordigheid van Doëc — De droevige gevolgen van dezen noodleugen mogen ons nndertusfehen het gevaar doen opmerken het welk in het gebruik derzelven gelegen is. vs. 3.] De Oosterlingen zijn doorgaands zeer fpaar- zaarn  OVER I SAM. XXI. 4-9. 273 zaam in het eten. — Een brood, of vijf van hunne dunne brooden, kan david ligt genoeg zijn tot teerkost op zijne vlucht. vs. 4. Heilig brood.] De Toonbrooden, die juist van de Heilige tafel genomen waren-, om anderen in de plaats te leggen, en die den Priestereu ten deel vielen; doch, in gevalle van nood, oordeelde men, dat ook andere Israëliten , mids Levitis'ch rein zijnde, dezelven eten mogten. matth. XII. 3. 4- vs. 5.3 Het laatfle gedeelte van dit vers, levert den zin op , dien ik in mijne Vertaaling uitdruk, de gewoone Vertaaling heeft geenen verflaanbaren zin, en voldoet ook niet aan het oogmerk. — david wil zeggen, voor verontreiniging is geene zwaarigheid, want met de vrouwen hebben wij nu al drie dagen geene gemeenfehap kunnen hebben; ook is de Pakkaadjen rein, en al mogt ons op weg iet onreins, een dood ligchaam, of aas, of wat het zij, ontmoeten, in onze vaten, die rein zijn, zal dit brood toch rein blijven. vs. 7.] De reden dezer aantekening ontdekt zich. * hoofdst. XXII. 9. — Veelen vertaaien het grondwoord, dat ik met MicHAëLis overzet, hij verrichtte zijnen Godsdienst, en waar voor onze gewoone Vertaaling heeft: Hij was opgehouden: hij was opgefiotcn, of' afgefloten, en verzinnen dan, dat DoëG misfehien melaatsch was enz. Ik heb, bet geen mij het eenvouwigst toefcheen, verkozen. — Doëo was een Edomiter, maar die den Joodfchen Godsdienst hadt aangenomen. vs. 9. Doek.] Kleed, in een laaken, het geen wij \V 5] meer-  =74 KORTE AANMERKINGEN meermaalen gezegd hebben, de Hijk der Arabieren te zijn. Geef het mij.-] De befchuldiging, die men hieruit tegen david afgeleid heeft, dat hij zich tegen saul wilde wapenen, is te onnozel, om met veele woorden wederlegd te worden! vs. 10.] david oordeelde zich in het gantfche Rijk van saul niet veilig, en begaf zich derhalven, na het land der Filiftijnen , doch alleen, en hoopende onbekend te blijven. - Hij begaf zich na Gath, ééne der Fiüftijnfche Hoofdlieden , alwaar achis regeerde, welke, zo hij dezelfde is, die in het vervolg dezer gefchiedenis voorkomt, een Vorst van een befcheiden aart fchijnt geweest te zijn. vs. ii.] david moet derhalven fpoediger bekend zijn geworden, dan hij vermoed hadt, ondertusfchen komen de woorden van achis Hofbedienden meer voor als vermoedens, dan wel als eene zekerheid die men hadt, of hij, in de daad, die david ware. De Koning vau dat land.] Ik geloof, dat de Fili. fijnen, die zelf door vijf Vorften geregeerd werden, hier de ftaatsgefteltenis van de Israëliten afmeten naar de hunne — dat david ééns Koning van Israël zijn zou, fchijnt nog zoo algemeen niet bekend geweest te zijn. — Ondertusfchen was foortgelijk gemompel reeds geducht voor david, waarom hij een middel uitdacht ter zijner redding, dat hem ook gelukte. vs. 12. Hij ftelde zich enz."] Sommige meenen,dat de woorden zelfs kunnen aanduiden, dat david waarlijk krankzinnig is geworden, doch dit komt mij niet waarfchijnlijk voor. — Men heeft in de gefchiedenis- fen  over. i sam. XXL 14-15- - XXII. 1-7. 275 fen meer voorbeelden van groote mannen, die, om zekere gewigtige oogmerken te bereiken, zich zot geveinsd hebben. — De wijze solon zelf is onder dat getal. — Het fchijnt, dat men david naa het paleis gebracht hadt, om hem aan achis voor te [lellen. vs. 14. 15.] D"s werdt david ontflagen, en kreeg gelegenheid, om zich naar veiliger fchuilplaats te begeven. HOOFDSTUK XXII. vs. 1. Adullam.] david keerde dan te rug na zijn vaderland, in den ftam Juda. — Volgends fommige Reizigers zou deze fpelonk bij Adullam van eene verbaazende grootte zijn, die niet flechts honderden, maar duizenden, menfchen kan bevatten. vs. a.] Met één woord, verdrukten, rampfpoedigen, ook misnoegden. Vergelijk richt. XI. 3- vs. 3. Mizpe.] Dezen naam voeren verfcheiden lieden, die op hooge bergen aangelegd waren — dit Mizpe in Moab, heet uitdruklijk eene bergvesting, vs, 5. — davids geflacht was van den vrouwlijken kant vermaagdfchapt met de Moabiten, door rlth , de Moabitin. vs. 5. Het woud Chereth.]In de woeftijn van Juda. vs. 6. Werpfpies.] Als een eereteken , gelijk naderhand de fcepter. vs. 7. Benjaminitenl] Over het geheel vinden wij, dat saul zijne ftarngenoten bijzonder begunfligde, gelijk zij ook voor htm het getrouwst waren. — Dit bedoelt ook saul, met zijne vraag: Wanneer ééns david, die uit Juda was, Koning mogt worden,zal hij  £7Ö korte aanmerkingen hij dan niet zijne ftamgenooten voortrekken, en hoe veel zult gij daarbij verliezen? vs. 8.] Hoe wantrouwend is de rampzalige Vorst. — Hij vermoedt, dat alle zijne Hovelingen zeiven,in 't geheim , met david aanfpannen! vs, 9.] Deze lasteraar Helt, het geen tusfchen david en den Hoogenpriester was voorgevallen, opeen' ongelegen tijd, .en in een valsch licht, voor, en is dus oorzaak van sauls wreedheid aan de Priesteren, denkb'jk, om bij saul gunst te bejaagen. — Hoe veel minder kwaad zouden Vörften bedreven hebben, indien 'er minder ooëcs, Hooffche pluimflrijkers en lasteraars, geweest waren! vs; 10. Deze vraagde.] Dit wordt niet gezegd in de gefchiedenis zelve, in het voorgaande hoofdstuk, evenwel zal het waar geweest zijn, doch de vraag zal Hechts in algemeene bewoordingen beuaan hebben: bij voorb. of zijn voornemen voorfpoedig zou zijn? enz. —Ook ontkent de Hoogenpriester het niet. vs. 15. vs. 11.] Op dit bericht is saul woedende. — De Priesters ook in de famenzweering! zoo denkt hij; deze wapenen zelfs mijnen vijand! Nu vergeet hij dien fchijn van eerbied, dien hij voorheen voor den Godsdienst, zelfs met zoo veel vertooning van ijver, geopenbaard hadt. vs. 14. 15.] De verdediging van den Hoogenpriester is, in de daad, manlijk, en zijne hooge bediening waardig. — Doch, het maakt saul raazend, dat hij zoo veel goeds van david zegt; waaróm hij in deze vervoering last geeft, om de Priesters te dooden. VS. IJ.  over i sam. XXII. 17-23' " XXIII. 1-6, 277 vs. 17. Lijfwachten.] De doodvonnisfen werden toen niet door fcherprechters, maar door de lijfwachten , volvoerd. Wilden de hand niet leenen.] Deze wreedheid was nog ongehoord in Israël! — Men kan zelfs nanuwlijks begrijpen, hoe saul tot dat uiterfte heeft kunnen komen, of men moet de kracht van melancholieke argwaan en woede kennen. - Ondertusfchen wordt hier aanvanglijk vervuld , de bedreiging , aan deii Priester eli gedaan, hoofdst. II. 27. volgg. vs. 2ü. Ik heb aanleiding enz.] Evenwel onnozel. vs. 43.] david wil zeggen, wij hebben dezelfde beweegreden, om saul te ontgaan, en ons tegen hem in veiligheid te ftellen. HOOFDSTUK XXIII. vs. 1. Kehilai] Eene Had in de laage, of Nederlanden van den Ham Juda, en dus niet verre van de grenzen der Filiftijnen. — Dorschvloeren.] In het Oosten dorscht men terftond het ingezamelde graan op dorschvloeren, in de open lucht. Het was derhalven in den oogsttijd. Zie richt. VI. 11. vs. 2. Raadpleegde.] Hij hadt den Priester abjathar, die, tot hem gevlucht zijnde, de priesterlijke kleding , en dus het Urim en Thummim , waardoor men God raadpleegde, hadt medegenomen, vs. 6. bij zich. — Het blijkt dus, dat david abjathar als Hoogenpriester erkende, gelijk hij ook, geduurende davids regeering, dat ambt heeft waargenomen. vs. 6.] Wij hebben in dit Boek reeds meer foort- ge-  2?S KORTE AANMERKINGEN gelijke aantekeningen gevonden, welken de Schrijver tusfchen beiden inlascht, ten einde het voorgaande of volgende , duidlijker te maaken. — Dus dient hier weder deze aantekening, 0m, het geen Vs. a verhaald was, en het geen verhaald zal worden, nopens het raadpleegen van jehova, op te helderen. vs.7.]De Vorst begreep,dat het nu mooglijk was hem te om fingelen, het welk anders in de woeflijnen en het gebergte van Juda, niet zoo ligt mooglijk was, te mm, omdat saul in dezen Ham nooit grooten invloed gehad hadt, anders dan die de vreeze afperste. vs. 8.] Ik geloof, dat saul eene algemeene heirvaart na Kehiïa befchreef, onder het voorwendzel, van de Filiftijnen te willen opzoeken, terwijl zijn waar oogmerk op david doelde; het fchijnt toch met, dat de Israèliten anders, over het geheel, vaardig geweest zouden zijn tot gehoorzaamheid' • , en hier mede ftrookt de inhoud van het volgende 9 versdavid, die saul kende, zag door zijne list heen, en was daarom op zijne hoede. vs. 10-12.] De burgers van Kehila, hoe zeer aan david verpligt, zouden de vreeze voor sauls wreedheid niet kunnen wederfiaan, maar liever , dan het ergfie te ondergaan, david aan hem overleveren. vs. 13. Omtrent 600 mannen.] Zijne manfchap was derhalven met 200 man verfterkt, die zich bij hem vervoegd hadden. Staakte hij den togt.T, Dit kon saul weder doen onder voorwendzel, dat de Filiftijnen alreeds naar hunne eigen grenzen gekeerd waren. vs. 14,,  OVER I SAM. XXIII. H-i2. 279 vs 14. De woeftijn Zif.] Naar de ftad van dien naam, ééne der berglieden van Juda, welker woeftijn grensde aan de groote woeftijn van Juda. vs. 17.] jonathan openbaart fteeds eene belangeloze'vriendfchap. - Hij weet met zekerheid, david zal eens Koning wezen, saul wist dit thans ook met zekerheid , en alles begon zich te fchikken, om dit aan te duiden, doch evenwel vergenoegt zich de edele jonathan, indien hij, wanneer zijn vriend regeert , Hechts de eerlle plaats na hem mag bekleeden. — Ook is deze eene waarlijk zeldzame vriendfchap, die den vriend, in zijnen nood en baUingfchap, ge- trouw blijft. . vs. 18. Een verbond gemaakt.] Of vernieuwd heb- bende. „. 19. Ziftten.] Inwooners der ftad Zif. — Deze zoeken zich bij saul verdienftelijk te maaken, door hem de tegenswoordige verblijfplaats van david , op den heuvel Hachila, welks gelegenheid wij echter niet nader kennen, aan te wijzen. — Trouwens, de Ziftten fchijnen niet zoo wel omtrent david gezind geweest te zijn, dat men hun bedrijf alleen aan vreeze voor den Dwingeland zou moeten toefchnjven, het welk, ten voordeele van die van Kehila, kon aangemerkt worden. vs. 21. Medelijden enz.] Hoe rampzalig moet de zelfskwelling van dezen Vorst geweest zijn, dat hij dit doen der Ziftten noemt, een medelijden met hem te hebben? vs. 11.] saul wil van zijne zaak zeker zijn, om geen vruchtelozen togt te ondernemen, in de ontoe- gang-  a8o KORTE AANMERKINGEN ganglijke gebergten, wouden en woeflïjnen, waar men eene omzwerven le bende niet gemaklijk opfpooren , en nog min bezetten kan. vs. 23. Ge/lachten.] Eigenlijk, onder alle de duizenden van Juda; dat is, in alle oorden van Juda. vs. 24. Maön.] Eene ftad van dien naam , bekend door nabal, hoofdst. XXV. gaf den naam aan dit gedeelte van Juda's woeftijnen. 26 ] Ind ien saul david hier, door eene verhaaste marsch, hadt kunnen voorkomen,zou hij hem aan de andere zijde van dezen berg bezet, en den weg afgefneden hebben. vs. 28.] Dewijl dezelve niet alleen de fcheiding tusfchen david en saul gemaakt hadt, maar ook, omdat saul hier, zijns ondanks, van david gefcheiden en afgetrokken werdt. — Of ook, rots der ontkoming en bevrijding, gelijk anderen het vertaaien. HOOFDSTUK XXIV. vs. 1.] Engedi, niet verre van de doode zee, is omringd van verbaazend fteile bergen en ontoeganglijke rotzen; in deze bergen en rotzen heeft men groote en ruime fpelonken. vt. 4.] Deze gebergten hebben hier en daar vlakten, daar fchaapen weiden, welke des nachts, in zekere horden, of omtuiningen, worden opgefloten. Legde zich te jlaapen.] Zie richt. lil. 24. Zijholen.] Of achter in het hol. — Deze bergfpelonken hebben verfcheiden gangen, en holen, die elkanderen doorkruisfen. vs. 5. 6. enz.] Men kan deze omltandigheden ge- mak-  over i sam. XXIV. 6-14. *8r maklijker begrijpen, indien men ftelt, dat saul fliep, dan, indien men de fpreekwijze, zijne voeten bedekken, vcrnaat, van den nooddruft der natuur te voldoen. —'In het eerfte geval kan niemand eenige bedenking tegen de waarfchijnlijkheid der gefchiedenis maaken, dan misfehien deze, dat het vreemd is, dat saul zich alleen in een hol nederligt, om te flaapen. Doch, men moet zich in de zeden van dien tijd, en de omstandigheden, waar in saul thans was, verplaatzen, en de zwarigheid zal ras verdwijnen. vs. 6. Klopte zijn hart.] Gelijk doorgaans, wanneer wij eene bedenklijke, en in de gevolgen ver uitziende daad verrichten. vs. 7.] Een zeer edelmoedige trek in davids karakter ! w. 8.] davids manfehap was, naar het fchijnt, te onvrede, dat hij zich deze gelegenheid liet onttlippen. — Evenwel david handelde niet alleen billijker, maar ook tevens voorzichtiger. vu 10.] Gelijk Doëo en foortgelijken,die den, uit zich zeiven genoeg achterdochtigen, Koning de ooien vol bliezen. vs. 11. Mij vrijliet.] Hij zeide, naamlijk, God. — Deze Helde uw leven in mijne magt , dit kon mij een wenk der Voorzienigheid zijn, dat ik u dooden, en door uwen dood mijne eigene veiligheid verzekeren zoude. VS. 14. Spreekwoord.] De zin van dit ipreekwoord fchijnt te zijn: „ De fnooden leggen het doorgaands zoo aan, dat zij zich hun eigen verderf berokkenen." Daar is dan geene wraak nodig. — [X] vs. 51.J  2§2 KORTE AANMERKINGEN vs. 15.] Eenen onmagtigen man, die u geen nadeel kan, en even zoo min wil toebrengen, dan een doode hond, of een vloo. vs. 16.] Deze verwachting van david is, bij de uitkomst, ook vervuld. w« lS'j" saul is getroffen door het geen gebeurd was, en overtuigd, dat david niets kwaads tegen hem in den fchild voerde. **• 2S'J Wat zo" saul gedaan hebben, indien hij david eens op zoodanige wijze hadt aangetroffen? Het geweten fpreekt hier. vs. 22.] Dit was van ouds, en is nog veel, de Staatkunde van Oosterfche Despoten, wanneer zij den troon bemagtigen, dat zij de geheele familie, en het geflacht van den voorigen Vorst, uitroejen. — Hier voor is saul bekommerd, en daarom neemt hij david dezen eed af. vs. 23. Steil gebergte.] david bleef saul wantrouwen, hij kende 's Vorften luimen. — Ook heeft het vervolg bewezen, dat david wijslijk deedt. — Hij bleef zich onthouden in dat zelfde fleile gebergte, omftreeks Engecli. HOOFDSTUK XXV. vs. 1.] Hoe groot en waardig een man SAMuëL geweest zij, blijkt uit het algemeen rouwbedrijf des Israeütifchen volks. — Hoe oprecht zal dit volk den laatflen Handhaaver der Vrijheid betreurd hebben, daar zijne trouwhartige waarfchuwingen reeds in saul bleeken waarheid te zijn,te weten; hoe fchielijk de Vor- flen  over i sam. XXV. a-ii* flen «maarden kunnen in Dwingelanden ! — Doch, hu was het te laat! enz. In zijn huis enz.] Eene bijzondere eere,daar men hem mede verwaardigde. - Anders werden de dooden buiten de Heden begraven, bij de hraëliten, gelijk nog bij de Oosterlingen; Paran.~] De algemeene naam der woeftijn , die zich tusfchen Egijpte, en ten zuiden van Kanaan , tot aan den uithoek Paran, tusfchen de beiden golven van den ' Arabifchen zeeboezem, uitflrekt. — david onthieldt zich in deze woeftijn, doch op de grenzen van Juda, gelijk uit de volgende gefchiedenis blijkt; vs. 2.] Karmel is niet de vermaarde berg Karmel', maar eene ftad in Juda's gebergte, hoofdst. XV. 12. / . .. Het fcheeren zijner fchaapen.} Bij die gelegenheid was men gewoon, een groot feest te houden. vs. 3.] Kalebiet, eigenzinnig, norsch, ftuursch, of een 'afftammeling van kaleb. -- De Uitleggers zijn Verdeeld. vs. 6-8.] Men kan zich david niet beter voorftellen, dan als éénen der Arabifche Scheichs, of Emirs, die, aan het hoofd van hunne benden , dikwijls befcherming verkenen aan reizende Karavaanen enz. vs. ie] Dit was fmaadlijk! De norfche man befchuldigt david niet min dan van muiterij, wiens voorbeeld door veelen gevolgd werdt! — vs. 11.] nabal hoopt belediging op belediging. — Hij kent'DAViD niet, den Verlosfer van zijn vaderland, den Held i de eer der Natie, zijnen Weldoener, erf [X 2] de  284 KORTE AANMERKINGEN de Befchermer van zijne bezittingen! — Hij wil hem niet kennen! vs. 13.] Dit verwondert mij in den edelen Held niet. — Elke gevoelige ziel, die eere in het hart heeft, zou geraakt zijn, en zich zeiven hier te beteugelen, moest eene groote overwinning der deugd wezen. — En evenwel overwon david zich zeiven toen abigaïl hem alle de onhandigheden deedt op-* merken. - david komt mij hier groot voor, zoo ver is het 'er af, dat ik grond voor die befchuldigingen zou vinden, met welken men tegen hem zoo mild is, omdat de Bijbel hem prijst. vs. 16. Als tot een' muur.-] Zoodat wij, onder hunne bedekking, veilig waren. vu 17.] Deze bediende van nabal befchouwde de zaak uit het rechte gezichtpunt. vs. 18. Klaargemaakte.-] Gebraden, of gekookt. Rozijnen en vijgen.] Dezen zijn nog voor de inwooners van dat land eene verfrisfchende fpijze. Dit gefchenk was vrij aanzienlijk, en men kan 'er een befluit uit opmaaken tot nabals rijkdom. vs. ao. Dat hij haar niet zien kon.] Zijnde zij denklijk in eenen hollen weg, tusfchen het gebergte vs. 22. Zelfs een enkelen hond ] Dien, die aan den wand pist. - Het waarfchijnlijkst is, dat hiermede de honden, een bij de Oosterlingen yerachtlijk beest worden aangeduid. — Andere Uitleggers verftaan 'er door, kleine kinderen. — De Bijbel prijst hier niet de hevigheid van davids toorn en wraakzucht; deze gaat ook, in de daad, te ver, fchoon men heni niet kwa-  OVER I sam. XXV. 84-36. 285 kwalijk kan nemen, dat hij geraakt is over zijne beledigde eere. vs. 24.] Deze lieftalige, doorfchrandere, innemende aanfpraak van de fchoone abigaïl , is een bewijs van haar voortreflijk karakter, vs. 3. opgegeven. vs. 25.] nabal betekent „ een' Dwaas." VS. 26.] Dit vers, dat ik meer omfchreven, dan letterlijk vertaald heb , om den Lezer de kracht van abigaïls vleijende overreding te doen voelen, heeft dezen zin: „Onteer uwe zegerijke en heldhaftige wapenen niet, door ze tegen eenen laagen nabal te wenden, gebruik ze tegen vijanden,die uwen heldenmoed waardig zijn. — Dezen wensch ik, dat gij uwe overmagt zult doen gevoelen, tot heil van Volk en Vaderland!" — david neemt de fpreekwijze over, i». 34. doch in eenen anderen zin. vs. 27.] Zij fielt haar gefchenk als te gering voor, om het aan david aan te bieden, maar biedt het voor zijne bijbebbende manfchap aan. — Hoe fchrander! vs. 28.] De wijze vrouw geeft genoeg te kennen, dat zij david eens Koning van Israël denkt te zien. vs. 29.] Een trek van welfprekendheid. — Haare overdragtige woorden doelen duidlijk op davids overwinning op den Filiflijn, goliSth. vs. 31. Zonder rede.] Omdat de dwaaze nabal, een verachtlijk man, uwen heldentoorn, in de daad, onwaardig is. vs. 36. Maaltijd.] Het feestmaal, bij gelegenheid zijner fchaapfcheeringe. [X 3] vs. 37.]  a86 korte aanmerkingen vs- 37-] abigaïl handelde wijs en voorzichtig. — Bij eenen dronken man kon overtuiging geen vat hebben, of treffen. — Doch des anderen daags trof hem het bezef van het gevaar, waar in hij geweest was, met dien doodlijken fchrik, dat hij, na een' dag of tien , den geest gaf. vs. 41.] Men moet bedenken , dat deze gefchiedenis in het Oosten is voorgevallen. vs. 42.] nabal was rijk, vermogend, een foort van Vorst. — Dus was het huwlijk met zijne weduw, niet beneden davids waardigheid. — De veelwijverij werdt door de Wet van moses geduld. vs. 43. Trouwde.'] Reeds te vooren, hoe lang, of kort, zegt de gefchiedenis niet. vr. 44.] Dus was, in zeker opzicht, davids huwJijk met baar verbroken, fchoon hij, ten troon geklommen, haar weder in zijn bed heeft opgenomen, s sam* III. 15. HOOFDSTUK XXVI. vs, 1.] Hoe veel overeenkomst deze gefchiedenis pok hebben moge, met die, welke hoofdst. XXIII. en XXIV. verhaald wordt, zij is echter in veele omftandigheden , gelijk ook in de uitkomst, te verfchillende, dan dat men ze met fommige Geleerden voor dezelfde zou houden. vs. 3-J De gefchiedenis hangt dus aan een; saul, met zekerheid vernomen hebbende, van de Ziftten. dat david zich op den heuvel Hachila onthieldt, trok regelrecht naar dezen heuvel, op welken hij ?ich nederfloeg ; david befpeurde uit deze beweging, dat  OVER I SAM. XXVI. 5-12. 287 dat saul van de plaats van zijn verblijf kundfchap moest hebben, doch, om daar vah geheel zeker te wezen, zondt hij eenige lieden uit, die hem zulke berichten brachten, waar uit hij befluiten moest, dat zijn vermoeden, meer dan te veel, gegrond was. Nu waagde david het, om, zijne fchuilplaats verlatende, het leger van saul te naderen, doch hij vatte tevens post op eene ongenaakbare hoogte, van waar hij het leger van saul kon overzien. vs. 5. Legerplaats.'] Eigenlijk, wagenburg; doch, alzoo geene wagens, of rijtuigen in die bergachtige oorden gebruikt kunnen worden, geloof ik, dat het woord, in het gemeen, eene legerplaats betekent, en wel eene, die in eene rondte, of kring, was opgefla- gen. Deze legerplaats kon david ook bij nacht van de hoogte zien, omdat men gewoon was', menigvuldige vuuren te ontfteken. vs. 6. achimelech, den Hethiter.] david hadt onder zijne Bevelhebbers meer anderen, die uit dezen alöuden Kana'anitifchen ftam oorfpronglijk waren. — vs. 7.] Een ftout beftaan' van david. — Doch, hier bij (laat aan te merken, dat de krijgstucht, ten dien tijde , niet zoo flipt was, waardoor foortgelijke ondernemingen min gevaarlijk waren. Zijne fpies.] Het teken der Koninglijke waardigheid. vs. 11. Wattrfchale.] Drinkvat, of fchale. vs. 12.3 Dus was de Godlijke Voorzienigheid hier ©p eene bijzondere wijze, werkzaam, ten voordcele van david. [X 4] W- «5'  •#88 KORTE AANMERKINGEN vs. 15. Zijt gij niet enz.] Eene fchampere fpotternijj vs. 17.] saul, de voorgaande edelmoedigheid van david zich herinnerende, begrijpt uit het geen hij hoorde,dat 'er thans weder iet dergelijks heeft plaats gehad. — Dit brengt hem reeds vooraf tot die bedaardheid, dat hij david vriendelijk aanfpreekt, en hem verder gehoor verleent. vs. 19. Is het jehova enz.] Door de toevallen dier kwaal, waar aan gij onderhevig zijl, en op welks rekening saul van eerten af, zoo veel geteld hadt, om zijne ondernemingen te ontfchuldigen. Verzoen hem.] Laat hem een fpijs°ofer rieken, tot een' welriekenden offergeur zijn. 'Niet verëenigd enz.] Hier over klaagt david meermaaien in zijne Pfalmen, geduurende deze vervolgingen opgeteld, dat het hem niet gebeuren mogt, den openbaren Godsdienst van Israël bij te woonen. vs. 20. Eene eenige vlao.] david wil zeggen, het is beneden de waardigheid van Israëls Koning,'mij eenen geringen perfoon, zoodanig te vervolgen.' ' Berghoen.] De Damasceenfehe veldpatrijs 0f berghoen. vs. 25.] De verzoening blijkt echter, van sauls kant, niet oprecht geweest te zijn. HOOFDSTUK XXVII. **• T- Dat *9ioch enz-3 Te weten, indien hij in het land der Israëli'ten bleef. — vs. 2.] De omtendigheden waren thans merklijk veranderd, zedert dat david de eerte keer den toezingt  over i sam. XXVII. 5-8. a8? vlugt tot achis nam; toen was hij alleen en onverzeld, de doodlijke haat van saul tegen hem, kon toen zoo niet bekend zijn, als jaaren daarna en nadat saul zoo veele togten tegen hem ondernomen hadt; de oorlog ftondt weder op het punt, om tusfchen de Filiftijnen en Israèliten uit te breken. Alle deze onhandigheden veroorzaken dat davii. thans een goed onthaal vindt aan het Hof van den Ri&f*. fchen Vorst. vs 5 Landfteden.] Steden van den tweeden rang, onderfcheiden van de vijf Filiftijnfche Hoofdlieden. Het is niet zonder voorbeeld in de oude gefchiedemsfen, dat, op gelijke wijze, fteden en landftreeken aan voorname ballingen door de Vorften, die hen aannamen, gefchonken zijn. Vs. 9. Aan de Koningen van Juda behoort.J Ziklag was "eigenlijk eene ftad, die toebedeeld was aan den ftam Simeön, doch thans in de magt der Filiftijnen, door wier Koning achis zij, nu aan dwid gefcbonKen wordende , is zij niet alleen aan de Israëliten cebleven, maar bijzonder een eigen goed,een KoningHik Domein, geworden van de Joodfche Koningen. 'vs. §. Gefuriten, Girziten, en Amalekiten.] Alle deze" Hammen waren rooversftammen; de Amalekiten zijn bekend, als erfvijanden der Israèliten; (in het voorbijgaan merken wij aan, dat saul dezen geheelen ftam niet hadt uitgeroeid, zie boven hoofdst. XV 8.) De Gefuriten fchijnen afkomftig geweest te zijn'van die Gefuriten, die men in het Noordoosten ven Kanaan, bij den oorfprong des Jordaans vindt, en die zich auidwaards gewend hebben. — De [X 5] Gir-  2?o korte aanmerkingen Girzhm fchijnen dezelfde met de Girgaziten, een' Kanaanitifchen ftam, inwooners van de ftad Gazer, of Gezer, gelijk ik elders in mijne Aardrijkskunde des Bijbels, III. 2),,/. ^ breeder hgb m wezen. Na den kant van Sur.] Pelufiüm, hedendaags, Ttne; dus zworven zij om door die geheele woeftijn, tusfchen Kanaan en Egijpte, vs. 9.] Die eenig denkbeeld heeft van de gefieldheid der Ambifche roovers-ftammen, en van den toeftand der hier gemelde, met betrekking tot de lsraëhten; zal deze krijgstogten zoo min onrechtvaardig vinden, als, bij voorbeeld, de kruistogten der Maltheefche Ridders tegen de Zeeroovers van Barbarijè. — De befchuldiging van wreedheid, hier tegen david ingebracht, is ook van weinig aanbelang, als men in aanmerking neemt, hoedanige lieden deze rooversHammen waren, erfvijanden der Israëliten, en daarbij bedenkt, dat de bloedwraak der Oosterlingen dikwijls oorzaak is van zoodanige ftrengheden, die niet naar onze zeden moeten beoordeeld worden. vs. 10. Jerahmeëliten.] Een fterk geflacht in Juda, woonende in bet Zuiden van dien ftam. — Van de Keniten hebben wij boven hoofdst. XV. 6. gezien, dat zij vriendelijke gebuuren der Israèliten walen. — david fprak hier dubbelzinnig; de volken, die hij beoorloogde, woonden, in de daad, ten Zuiden van de hiergemelde ftammen , maar achis kan Bavjds gezegden zoo verftaan, als of deze in het zuiderdeel van Juda enz. zelf eene ftroop gedaan hadt. ±.n de waarfchijnlijkheid pleitte 'er voor, dat achis z»  over i sam XXVIII. 1-3- *9ï Ze dus nemen moest. - Men moet hier voorts in het oog houden, dat 'er geene geregelde gemeenfc.ap tusfchen de volken, in die tijden en oorden , plaats hebbende, achis de eigenlijke gefteldheid der zaaken niet ligt nader kundig kon worden. HOOFDSTUK XXVIII. vs j n Wij hebben reeds voorbeelden ontmoet ^Htbreeuwrche Overloopers, geduurende sauls peering, die in de legers der Filiftijnen tegen hunn? Ulieden dienden , het was derhalven met vreemd, dat achis dezen voorflag aan david deedt, dien bij als een' onverzoenlijken vijand van saul aanmerkte. . ... f « a l david fpreekt weder dubbelzinnig, hij zegt „iet'regelrecht, wat hij doen zal, maar de Koning zou het , bij de ondervinding, zien. achis vatte dit weder ten zijnen voordeele op, en geeft, met de gende woorden, zijn volkomen goed vertrouwen, dat hij op david heeft, te kennen. V,.] Zie hoofdst. XXV. u Dit wordt hier Hechts herhaald, om een' gevoeglijken overgang te maaken tot het volgend verhaal, en om hetzelve in het behoorlijk licht te plaatzen. De Doodenhczweerfters.-} Of buikfpreekfters. saul hadt hier in gehandeld, volgends de Wet van moses. deut. XVIII. 9. 10. 11. Deze Vorst liet meermaalen ijver voor den Godsdienst blijken, zelfs tot vervolging toe, en nogthans was hij niet godsdienftig, volgends andere beginzelen, dan die van Staatkunde. — En deze Vorst verviel tot die zwakte van geest, dat  spa korte aanmerkingen dat hij, i„ het laatst van zijn leven, eene foortgelij. fee bednegfter ging raadpleegen. . vs 4. Sunem.-] Eene ftad in den ftam Isfafchar, m de vermaarde vlakte van Esdrelon, of izreël in welke zoo menige veldflag geleverd is, die het lot' van gantsch Palxflina befliste. Gilboa.-] Een gebergte, het welk de gemelde vlak. te ten Zuiden inftuit. - SAÜL ^nLj^Z heel de kunst zeer wel verftaan te hebben, om voor^fiS""** zijn land, vs. 5.] Daar liepen veele redenen famen tot deze moedelooshetd. _ SAULS me]ancholieke gefteldhe d die hem voor alles deedt vreezen, gelijk z| ^ eenen woesten wreedaard maakte. - JL h>dt ™ gemoederen van veelen zijner onderdaanen van zieh afkeeng gemaakt, david, die vermaarde krijgsheld bevondt ach bij het Füiftynfche leger enz. -Doch' gehjk dit saul moedeloos maakte, zoo zal ook niet adeen znn leger, maar in 't gemeen, elk fchrander mensch, zich weinig goeds van den uitfiag van de zen veldtogt, voor de Israilite», beloofd hebben Nu lag Endor in de nabijheid der legers, dus kan men befluiten, dat de waarzegfter aldaar ook niet onkundig is geweest van den toeftand, waar in saul zich bevondt; dit dient ter opheldering van het volgende. vs-. 6.] Hier worden verfcheiden wijzen opgenoemd, op welken God zich onder het Oude Testament wel gewoon was te openbaaren. Noch door dc UrimJ Den gewijden priesterlijken man-  over i sam. XXVIII. 7-9- *93 mantel met de Urim hadt abjathar medegenomen , toen hij den moord van zijn geflacht ontvluchtte. hoofdst. XXIII. 6. - Of saul een' anderen hadt laten maaken, door welken hij jehova poogde te raadpleegen, weten wij niet. - Dit, dat jehova hem met geen antwoord verwaardigde, maakt den ongelukkigen Vorst wanhoopig, en hij neemt het zotfte middel ter hand, dat bijgeloof kan aanbieden, het raadpleegen van dooden! Dit zou ongelooflijk fchijnen, indien wij niet wisten, dat zelfs Christen-varften rneermaalen dit middel gebruikt hadden. Wat doet een mensch niet al, die in wanhoop is! w 7] Denklijk een buikfpreekfter, die uit den buik eene Hem wist te vormen, en door allerhande gochelfpel, bij nacht, de genen, die haar raadpleegden, een rad voor de oogen wist te draajen. — Dit zal 'ook, meent men,de eigenlijke betekenis der Hebr. grondwoorden zijn. _ ' Endor.] Eene ftad, in de vlakte van Esdrelon, ol Jizreil, in de nabijheid der beide legers. vs. 8. Onkenbaar.] Door van kleederen te veranderen — doch, hij bleef immers fteeds zijn lengte behouden, en was dus ligt kenbaar voor een flhn wijf, het welk overal haare kondfchappers hadt, en wist', dat de Koning bevolen hadt, om eene van haare kostwinning op te zoeken. Des nachts.] Juist de bekwaame tijd voor zulke bedriegers. vs. 9.] Het wijf houdt zich, als of zij saul niet kende, dien zij echter, onder alle de bovengemelde omflandigheden, ligtelijk erkende, wie hij was. — Haar  $94 korte aanmerkingen Haar gezegde zelf, wel bekeeken wordende, duidt dit openlijk aan. Kon zij wel beter haare rolfpeelen? vs. io.] Deze verzekering van saul kon ook dienen, om hem kenbaar te maaken, indien het wijf hem niet genoeg gekend hadt'. vs. 12. De vrouw zag SAMüëL.] Te weten, gelijk zij voorgaf; want ik houde dit geheele geval voor eene bedriegerij van dit wijf. Trouwens, dat menfchen ooit de magt zouden hebben, om dooden, op hun bevel, in het leven te doen opkomen, is de ongerijmdheid zelve; dat de Duivel hier in het fpel geweest zij, wordt met geen enkel woord te kennen gegeven; en wat het gevoelen dier Geleerden betreft die meenen, dat, indedaad,zelfs tegen de verwachting van het wijf, samucl verfcheenen zou zijn, ook dit heeft mij te weinig fchijn, en is aan te veel tegenbedenkingen onderhevig, dan dat ik hetzelve kan aannemen. — Men grondt zich het meest daar op, dat het wijf een luiden gil geeft, doch men ziet duidlijk haare kunstgreep. Zij wilde het voorkomen hebben, als of zij nu eerst door dit gewaand verfchijnzel vernam, wie saul was, en dus was het, als 't ware, de vreeze voor den Koning, én diens voorgaand gebod , die haar doet gillen. vs. 13.] saul zag derhalven niets! en heeft ook niets gezien! De Tekst zegt 'er geen woord van. vs. i3. Eene Godheid.] Een godlijk man, of perfoon. vs. 14.] saul ontdekt hier alle de domheid, daar het Bijgeloof vatbaar voor is. — Hij fchijnt het wijf hier mede op de proef te willen Hellen, even als of  over. i sam. XXVIII. ï4f*S- £95 zij SAMuëL,dien vermaarden man, nooit gezien hadt, cn dus ook niet befchrijven kon. vs. 14.] Op haare befchrijving gelooft nu saul, dat zij haare kunst volmaakt verftaat, en op haar woord af, want zelf zag hij niets, bewees hij aan den gewaanden SAMUÏL zijnen eerbied, doch fchijnt hem echter niet eerst te durven aanfpreken. vs. 15. SAMuëc.j De gewaande samucl. — De Gefchiedfchrijver geeft zijn verhaal, zoo als, bij voorbeeld, de beide officiers, die saul verzelden,het verhaald kunnen hebben. — Het was het wijf' zelve, die, als eene buikfpreekfter , eene heefche piepende ftemme voortbracht, welke de ftem van den overleden SAMuëL zal heeten, want de dooden kunnen toch niet luid roepen. vs. 16.] Het wijf fpeelt haare rol meesterlijk. — Ondertusfchen kon zij zelve, gedeeltelijk alles weten, wat zij den gewaanden SAMuëL laat zeggen, gedeeltelijk raaden, uit aanmerking van den famenloop der onhandigheden. — De woorden van dit vers, en uw vijand gewerden is, worden door oude Ovcrzetteren dus gelezen: En uwen mededinger begunftigt. vs. 18. Morgen.] Vrij onbepaald, gelijk wanneer Wij zeggen: Van daag, of morgen; eerlang. — vs. 21. Met gevaar van haar leven.] Mijn leven in mijne hand gejleld; is de Hebr. fpreekwijze. vs. 23. Aan tafel.] Men denke aan eene foort van Kanapèe, of Sofa, zoo als men nog in het Oosten gebruikt. — Men geeft in het Oosten dezen naam aan eene verheven plaats in een vertrek, die 's winters met een dik tapijt, en 's zomers met een fijnen de- ken  *9 KORTE AANMERKINGEN ken belegd is, op zijde zijn dikke matrasfen met kusfens tegen den muur, op welken men leunt. vs. 24.] Het onthaal is volkomen naar de Oosterfche zeden ingericht. HOOFDSTUK XXIX. vs. i. Afek.] Daar is meer dan ééne ftad van dezen naam, de hier genoemde fchijnt dezelfde te zijn met die, welke hoofdst. IV. i. voorkomt. Zie mijne Aardrijkskunde des Bijbels. III. Deel. Bladz. 208. De bron te Jizreël.] Aan den voet van het gebergte Gilboa. vs. 2.] Hoe david zich gedragen zou hebben in den aanftaanden veldflag, weet ik niet. — Dit geloof ik, dat de eerlijke man zich in de grootfte verlegenheid heeft bevonden, doch uit welke hij, nog gelukkig , bij tijds, gered werdt. vs. 4. 5.] Ook hier van hebben wij voorbeelden gevonden, dat de Hebreen, in het Filiflijnfche leger dienende, in de hitte van het gevecht, tot hunne landslieden overliepen, en den .Filiftijnen het grootfte nadeel toebrachten. vs. 6. Legerhoofden.] De Vorften der overige Hoofdlieden , en de verdere Bevelhebbers. vs. 8.] Hoe david dit meende, kan men gemaklijk opmaaken. vs. 11.] Dus was david uit zijnen moeilijken toeftand gered! — Naa Jizreël.] Het dal van Jizreël dieper in, m de legerplaats der Israëliten toe, voorwaards. HOOFD-  over i sam. XXX. 1-20. m HOOFDSTUK XXX. Pt. n Het Zuiden.] Eene benaaming van het zuidergedeelte van PaUftina. vs 2. In Slavernij enz.] Niet, omdat zij menschlievender waren dan david, gelijk de bedillers van dezen inbrengen, maar dm ze tot flaaven en flaavinnen te verkoopen, en 'er voordeel mede te doen. . vs 4 ] Men Helle zich den Oosterling voor m zijn gebeéle'gedrag, daar de hartstochten bij hem zoo fterk werken. vs. 6. Hem te fteenigen.] In eene vlaag van wanhoopige moedeloosheid. Zijn vertrouwen enz.] Hij verjierkte zich ,n zsj- nen God. vs 9. Beek Befor.] Die van het Westen naa het Oosten loopende, zich omftreeks Gaza in de Middellandfche zee ontlast. vs. 12. Klomp vijgen enz.] Zie boven hoofdst. XXV. iS. , vs 14 Krethiten.] Dit fchijnt eene benaming der mMijnen, of van eenen ftam der Filiftijnen te zijn, vergebik vs. 16. alwaar, in plaats van dezelve, de naam Filiftijnen ftaat. kaleb ] kaiehs erfdeel was Hehron, in het Zuiden van Juda gelegen. vs. 16.] Deze rooversbende was op niets mis, dan 'op een' vijiindlijken aanval bedacht , en des te gemaklijker te overwinnen. vs. io. davids buit.] Door david, en onder zijne aanvoering, behaald ! [T] '** S5J  korte aanmerkingen vs. 25,] moses verdeelde wel eer den buit op den togt, tegen de MidiSniten behaald, voor de helft aan de foldaaten, die denzelven gedaan hadden, en voor de andere helft aan het gantfche vo!k. — De inrichting van david was hier van in zoo verre onderfcheiden, dat hij de foldaaten, die geltreden, en die, welke bij de pakkaadjen gebleven waren, gelijklijk in den buit liet deelen. vs. 26.] Deze plaatzen en (leden lagen allen in den Ham van Juda, of Simeön. — Oudjien, zijn de Regenten dezer Heden, de burgerlijke Overheden. — •david betoonde dus zijne liefdé voor zijne landgenoten, zijne dankbaarheid voor de bewijzen van hunne genegenheid, hem, geduurende zijn omzwerven, gefchonken, maar tevens wikkelde hij zich in hunne gunst in, het welk hem in de tegenwoordige tijdsgefteldheid van zeer veel dienst kon zijn, daar alles zich tot eene omwenteling, ten zijnen voordeele, fchikte, hebbende zich reeds duizenden Israèliten bij hem vervoegd. 1 chron. XII. 10. 20. HOOFDSTUK XXXI. vs. 1 ] De Filiftijnen fchijnen de Israèliten in hunne legerplaats te hebben aangetast. vs. 4. Te bevreesd.] Om zijne handen aan den Vorst te liaan. Viel 'er zelf in.] Naderhand verhaalt de Amalekiter, 2 sam. I. 10. dat hij saul gedood heeft. — Hier uit kan men echter geene befchuldiging van tegenllrijdigheid tegen den Gefchiedfchrijver afleiden , maar wel,  over i sam. XXXI. 6-13. 9-$9 wel, dat deze Amalekiter zich , valschlijk, daar op beroemd heeft, meenende , david daarmede te zullen behaagen. vs, 6. Wapendrager.'} Vergelijk hoofdst. XIV. 1. Alle zijne lieden.'] Zijne huistroepen,, zijne lijfwacht enz. vs. 7. Dal} De Jordaan-vlskit, thans nog, Algattr, of het dal genoemd» — Derhalven alle de in het Westen des lands woonende Israëliten. vs. 9. 10.] De hoofden hingen zij op in den Tempel van dagon. 1 chron. X. 10. Bethfan.] Naderhand, Scijthopolis, gelegen aan het zuid-oostelijk einde der vlakte van Jizreël, daar de Jordaah-vhkte, (Algaur,) begint. vs. 11] Die van Juhes in Gile'dd hadden groote verpligting aan saul , die ben, in hetVbegin zijner regeering , ontzet hadt. hoofdst. XL vs. 12. Verbrandden.] Zekerlijk, om ze voor nieuwe fmaadheden te bewaaren.— Of het verbranden der dooden toen reeds, bij nabuurige volken , of [lammen , in gebruik zij geweest, weten wij niet, bij de .Israèliten was het te vooren niet gewoon, naderhand vinden wij het meer en meer ingevoerd, tot dat het met de Babijlonifche ballingfchap weder werdt afgefchaft. vs. 13.] Die van Jabes bewezen dus aan sauls ontzielde lijk, en aan de lijken zijner drie zoonen, • alle eere, en toonden, boe zij de weldaaden van dezen Vorst in geheugen hklden. — Om uit te weiden over het karakter van saul, is hier de plaats niet. — Hij hadt veele goede hoedanigheden, maar ook eene heel Hechte zijde, met betrekking tot den Gods[T 2] dienst,  300 korte aanmerkingen over i SAMUeL. dienst , dien hij aan zijne Staatszucht dienstbaar maakte. — De Joodfche Gefehiedfchrijver josefus prijst hem zeer, waarbij echter de zucht, om zijne Natie te verheffen. , mede in aanmerking moet komen.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET TWEEDE BOEK VAN SAMUËL. VOOR ONGELEERDEN.  ■  KORTE AANMERKINGEN OVER- HET TWEEDE BOEK van SAMUËL. Jjij het geen ik, nopens de beide Boeken van sawuër., reeds in mijne inleidende Aanmerking over het eerde Boek, gezegd lub, kan ik hier niets voegen, dan alleen, het geen den inhoud en de tijdrekening van dit Boek betreft. — Dit tweede. Boek vervolgt de gefchiedemsfen van Israïh volk, daar het eerlle eindigde; te weten, van den dood van saul, den eerden Koning van dit volk,af, en bericht ons de komst van david tot den troon, eerst over den (tam van Juda, en vervolgends, na den dood van isboseth, sauls zoon, die eenige jaaren de overige (lammen der Israïliten, meest echter onder den invloed van abner, beheerscht hadt, over geheel Israël; vcrvolgends de regeering en bedrijven van dezen vermaarden Vorst, die aan Israëls Staat eene vastigheid en luister gaf, waar door dezelve eenen voornamen rang onder de [Z 2] Mo-  S°4 KORTE AANMEE KINCEN Mogendheden kon bekleeden; eindigende dit Boek met het verhaal der volks-telling, door david, in de laatfte jaaren zijner regeering, ondernomen. Het Boek draagt alle blijken van waarheid en echtheid. — Hoe zeer het den roem van david , op wien de Joodfche Natie moedig is , als den besten haarer Koningen, niet met veele woorden, maar door het verhaal zijner verrichtingen, verheft, en hem vertoont als eenen man tiaar Gods harte, voor zoo verre david een oprecht Voordander en Handhaaver>was van den Godsdienst van jehova, tevens echter verhaak dit Boek, onbewimpeld, de misdagen en gebreken van dezen Held, zonder die in het geringde te verfchoonen, of te veruisfen; en zij, die zich vermaaken , met DAvn ten drengden te beöordeelen, alleen met dat oogmerk, om den Bijbel te hoonen, behooren ten minden zoo billijk te wezen, om te erkennen, dat zij geene ondeugden van dien Vorst zouden kunnen aanwijzen, indien de Bijbel, en bijzonder de Opfteller en Verzamelaar van dit tweede Boek van SAMuè'l,min oprecht geweest was, en ze verzwegen, of wel in een gundiger licht geplaatst hadt. Het bevat een klein tijdsverloop van nog geen 40 jaaren, want het eindigt, gelijk wij reeds zeiden, met de volks-telling, door david ondernomen, terwijl het overlijden van dien Koning eerst in het eerde Boek der Koningen verhaald wordt, doch, met zekerheid, kunnen wij het tijdsbeftek niet bepaalen, omdat wij niet weten, in welk jaar van davids regeering, hos lang of kort voor zijn overlijden, die volks-telling is voorgevallen. Wij mogen echter onderdellen, dat dit ge-  ovp.r 2 sam. I. 1-6. 305 gefchied zij nia heel lang voor het fterfgeval vnn david, en dus neernj dit boek eenen aanvang met het jaar dtr ichepping 2957,na den zondvloed 1300, t.:rWijl dav1d3 fterfjaar valt in het jaar der fchepping 2997, na den zondvloed, 1340. HOOFDSTUK I. vs. 1.] Vergelijk 1 sam. XXX. en XXXI. vs. 2. Die onder hem gediend hadt.] Deze gedachten wordt in de Hebreeuwfche woordvoeging, die wij hier vinden, duidlijk begrepen. — Deze perfoon was een Amalekiet. vs. 8. en 13.— Hij komt, ais de bode van eene groote nederlage, met alle tekenen van treurigheid. Vergel. 1 sam. IV. 12. enz. Hem hulde bewees.] Hij boog zich neder; aanbidt. Hij bewees david hulde, als den aanftaanden Koning en opvolger van saul. \s. 6.] Wanneer men dit verhaal van den Amalefoet vergelijkt met bet eenvouwig bericht, 1 sam. XXXI. zal men meer dan ééne ftrijdigheid vinden, doch welke men niet op rekening van den Schrijver dezer Boeken moet zetten; integendeel is het blijkbaar, dat de Amalekiet zich beroemt, saul gedood te hebben, en verfeheiden onwaarheden verdicht, om zich bij david te veraangenaamd), het geen hem echter, door damos billijkheid, geheel mislukt, en op het leven te Haan komt. Bij geval.] Zijne eerde onwaarheid. — Hij wil, naamlijk, niet weten, dat hij met saul den veldtogt gedaan hadt, uit vreeze, dat hij aan david, in dat geval, mishaagen zou. [Z 3] Staan  3o6 korte aanmerkingen Staan leunen enz.] saul doorfteekt zich, volgends i sam. XXXI. 4. met zijn eigen zwaard, de Amalekiet zegt: hij leunde op zijne fpies, verzwakt dooide ontvangen wonden, vs. 6, 10. Wagens enz.] Het verhaal 1 sam. XXXI. 3. luidt veel natuurlijker. De boogfchutters drongen saul; de ,Filiftijnfche wagens en ruiterij kon het gebergte Gilboa niet zoo gemaklijk befleigen. 7-] Van dit alles weet de gefchiedenis 1 sam. XXXI. niets, alles is een verdichtzel van den Amalë* kiet. vs. 8.] Dit is zoo openlijk; met zekere bedoeling, door den Antalekitef in zijn verbaal ingelascht, dat het met handen getast kan worden. — Men voelt, .dat de Amahkiet zich ftrceJt, met zekere gedachten van eene laage wraak. vs, 9.] Dit is geheel onvvaarfchijnlijk. — Was 'er dan nu vöffirëkt niemand meer bij saul ? ook zijn wapendrager met? dat saul juist een' Amakkiet verzoeken moest, hem de dood, als eene weldaad, te fchenken ? Eene bedwelming.] Of onmagt, bezwijming door fchrik, _ rje geheele fpreek wijze wil te kennen geven: Ik kan leeven noch derven. — ]n de gèwooné Vertaaling flaar; Deze malilnkoller heeft mij opgehouden, en dan verbeeldt men zich de zaak dus: saul hadt zich met zijne fpies willen door/leken, en dezelve ten dien einde op zijne b TSt gezet, doch alzoo de fpies niet do. r 'et ijzren harnas kon dringen, hadt saui. zijn Oogmerk niet kunnen bereiken. — Mijne Ver-  OVER. 2 SAM. I. IC-l6, 3<Ï7 Vertaaling is in den famenhang gepast, en voldoet aan den Hebr. Tekst. vs. 10. Doodlijk gewond enz,] Letterlijk, dat hij, na zijnen val, niet leven zou. Hoofdwrong.'] Diadeem. — In het Hebr. vinden wij hetzelfde woord,het welk anders van den tulband, of muts van den Hoogenpriester, gebruikt wordt. Armband.] Dezen dragen de Oosterlingen nog tot een fieraad, maar ook tot een teken van waardigheid. — Deze tekenen der Koninglijke waardigheid bracht deze Amalekiet aan david , als den Opvolger van saul, zich tevens beroemende, denzelven met eigen handen gedood te hebben. — Maar, zo hij saul niet gedood heeft, hoe komt hij dan aan zijn hoofdwrong en armband ? Men mag onderftellen, dat hij niet ver van saul geweest is, toen deze zich zeiven doorltak, en daar in van zijnen wapendrager gevolgd werdt. —i En nu was 'er voor hem niets ligter, dan den gefneuvelden Koning te plunderen, eer de Filiftijnen nog bij de hand waren. vs. 11.] Men mag deze blijken van leed en rouwe in david voor Staatkunde houden, maar zijn gedrag doet zich al te ongekunfteld en hartlijk welmeenend voor,dan dat men hem met argwaanende vermoedens, zonder grond, zou verdenken. — Men begrijpe, dat david treurt, om saul niet alleen, Hij treurt om 's Konings ramp, en 't lot van 't Vaderland. Hij treurt om den dood van jonathan, zijnen boezemvriend. vs. 13-16.] david hadt meer dan ééne reden, om [Z 4] dus  $0$ korte aanmerkingen dus te bandelen. — Een moord, een Konings moord verdient de dood. — david moest de waardigheid der M'jVh-it handhaven, daarbij thans gereed (tondt, zelf den troon te bekleeden. — Hij moest openlijk doen blijken, dat hij in dezen Koningsmoord, op geenerleë wijze, de hand hadt gehad, vs. 15. Soiuaaien.'] Men hadt geene Scherprechters, maar e doodvonnïsfen werden doorgaands door de lijfwachten wr/.] Wij hebben reeds meermallen aangemerkt, dat op de pleinen, bij de poort, oudtij Is de vergaderingen gehouden, en zaaken verricht werden, joac leidt abner wat ter zijele-, int het volk, als hem iet bijzonders te zeggen hebbende. Öm de bloedwrake enz.] Dit was joans voorwendzel. - Het welk nogthans niet bedaan kon, alzoo de bloedwraak geene plaats hadt over zulken, die 10 den oorlog gefneuveld waren. — Ook was asahel zelf oorzaak van zijn' dood. Men herleze het omdandig verhaal in het voorgaande hoofdstuk. vs. 28.] Hevig is david in de eerde uitlating zijner gemoedsbeweging; trouwens, de dood van abner fcheen alle zijne ontwerpen te zullen verltooren. — Daarom betuigt hij zijne onfchuld , en wendt de ftraffen van zoo fchandelijken moord, van zich af op joüb , den moordenaar. vs. 29. Die zich aan ten\ ftok moeten houden.] Die zoo zwak en magteloos zijn, dat zij zich niet op de been houden kunnen. — Sommigen vertaaien het: Die het ffinrokken houden. — Alle dapperheid ontbreke in joübs nagedacht! maar zijne nakomelingen moeten verwijfde bloodaards wezen! vs. 31.] Het febeuren der kleederen, het aantrek» ken van eenen fak, een kleed van grof doek enz. waren tekens van rouwe en treurigheid. — david hadt alle reden, om over den moord van abner aangedaan te zijn, en zijn leed deswegens te betoonen. — abner was voor den Staat een belangrijk man, [Aa 3] . door  322 korte aanmerkingen door zijn toedoen fiondt david nu op het punt, om, zonder bloedftorting, of geweld, Koning van geheel Israël te worden. — Dit geheele ontwerp liep gevaar, van te niet te loopen, indien het volk argwaan opvatte, dat abners moord door david belleken, of zelfs, dat hij 'er van bewust was, en dien billijkte. Achter de bare.] De lijken werden in eene foort van open bed, dat men eer eene bare dan een' doodkist kan noemen, ten grave gedragen. vs. 3a.] De Oosterling is heviger en luidruchtiger in zijne droefheid, gelijk in alle zijne hartstochten , dan de koeler Europeaan. vs. 33.] Of wij wel den geheelen Lijkzang hebben, twijfel ik zeer. — Het komt mij voor Hechts een Huk van denzelven te wezen. Als een vei achtlijk wezen."] Nabal flaat 'er in den Grondteksr. — De zin is: Een zoo groot Held is, niet met roem en lauren bedekt, niet op het bed van eere, geftorven, maar door een fchandelijk moord.' vs'. 34.] Nooit was bij in 's vijands handen als krijgsgevangen geraakt, maar hadt zich uit alle gevaaren weten te redden. Deugnieten.] Moordenaars, daar niemand, hoe dapper ook, zich voor wachten kan. vs. 35. Bet treurmaal.] david gedroeg zich, bij het begraven van abner,als den naasten bloedvriend. •— De gewoonte der oudheid was, dat men aan dezen een treurmaal gaf, waar op men hem, bijzonder, den zoogenaamden beker der vertroosting toedronk. Vergelijk de aantekening op deut. XXVI. 14. Zoodanig een treurmaal wilde het volk nu aan david geven. Brotd  OVER 2 sam. III. 36-39- - IV' I' 323 Brood enz.] Het vasten was ook onder de tekenen van rouwe bij de Hebreen. vs. 35. 37O Het volk, davids onderdaanen, en alle de Israèliten, in wier naam abner met david gehandeld hadt, waren ten vollen overtuigd van davids oprechtheid. — Dus bracht de dood van abner geene verhindering of verandering in het plan van het verëenigen van alle de (lammen onder davids beduur. Vs. 38. Een groote Veldheer."] Een groot en veelvermogend Veldheer. — Dit was abner in de daad, gelijk de voorgaande gefchiedenis getuigt. vs. 39 ] Door de zalving tot Koning beflemd over gantsch Israël. — En het groote plan van de verëeniging des volks, onder mijnen fcepter, is nog niet voltrokken! Hier toe zou abner mij van dienst geweest zijn, maar hoe ligtlijk kon het nu te niet ioopen, door deze daad van joüb. Te magtig.} Het was voor david, naar alle regelen der Staatsvoorzichtigbeid, niet geraden, joaB thans voor deze moord, en het verijdelen der beste ontwerpen, te (Iraffen. — Misdaad vergelden.] Den last, om joüb te (Iraffen, droeg david naderhand aan zijnen zoon salomo op. 1 kon. II. 5' <; HOOFDSTUK IV. vs. 1. Verloor hij allen moed.] Letterlijk: Zijne handen verden flap. Hij was van alle hoop en toevlucht verdoken. — Hij hadt kennis van het ontwerp van abner, en fchijnt 'er in bewilligd te hebben,onder voor hem gunftige voorwaarden, maar nu vreest \Aa 4] hij,  334 kor, te aanmerkingen hij, en geheel Israël, dn de burger-oorlog weder een' aanvang zal nemen, en niet eindigen, dan met de geheele uitroeiing van sauls geflacht. — vs, 2. Ligte troepen} Het Hebr. woord betekent benden, die op ftrooperijën uitgaan. vs. 3 ] Beëroth was ééne der fteden, die tot bet gemeenebest der Gibeöniten behoorden, en met welken de Israèliten een verdrag hadden aangegaan; dit verdrag werdt door saul gefchonden, 2 sam. XXL die, onder voorwendzel van Godsdienst-ijver, de Gibeöniten verdreef, en hunne fteden aan zijnen ftam Benjamin toewees, zoodat Beëroth thans tot dien ftam gerekend werdt. Cittkatm.} Het fchijnt, dat men deze ftad, wier naam met dien van Gath , eene der Filifiijnfche hoofdfteden, eenige gelijkheid heeft, in het land der Filiftijnen zal mogen ftellen. vs. 4.] Deze aantekening wordt hier geplaatst, omdat de Schrijver, van dezen zoon van jonathan, in 't vervolg, meer zal moeten zeggen, en om ons te doen zien, dat het huis van saul niemand hadt, in ftaat, om , op eene waardige en voeglijke wijze, den troon te bekieeden. Lam.] Of kreupel, en dus onbekwaam tot het waarnemen van het Koninglijk bewind , bijzonder in oorlogstijden. vs. 5. Tegen den middag.] Letterlijk: Als de dag heet werdt, Middagftaapjen.] Eene gewoonte, waartoe de hitte van die luchtftreek de Oosterlingen nodigt. vs. 6.] Het fchijnt, dat de foldij der krijgslieden, ten  oVBR. a sam. IV. 11-12. - V. 1-2. 3-5 ten minden voor een gedeelte, in graan bedondt, het welk deze O verden, naar gewoonte, uit het Koninglijk magazijn kwamen af haaien , het welk in één der vertrekken van het paleis zal geweest zijn. vs. li. Onfchuldigen maaQ Wij vinden ook, in de daad, van isboseth geene enkele fnoode trek aangetekend. — Zelfs, dat hij Koning is geworden, was meer het bedrijf van abner , dan het zijne. vs. 12.] Ook deze daad van dwid is lofwaardig, en een blijk, dat hij niet, langs den weg van geveld of moord, op den troon wil (lappen. HOOFDSTUK V. vs. i.] Thans kreeg het ontwerp , door* abner gevormd, zijn volle beflag; alle binderpaalen waren geheel uit den weg geruimd, en david wordt, bij eene vrijwillige keuze des IsraëUiifchen volks, ,tot Koning over alle de dammen aangenomen en erkend. — Zij leggen tot eenen grondflag, dat alle de dammen maar één volk uitmaaken, ten aanzien van hunne gemeene afkomst uit jakob, of isracl , uit wien ook david afdamde, die dus geen vreemdeling, maar hun volksgenoot, was. vs. 2.] Ten tweeden, zij hadden de bewijzen van davids beleid en dapperheid reeds, geduurende sauls regeering, gezien in zoo veele gevallenTen derden: Daar was nopens hem eene bekendmaaking van jehova voorhanden , die hem , weleer een hoeder, of herder van het vee, hadt bedemd tot herder van zijn volk. Dit beeld van eenen herder, op [ Aa 5] ee-  3*6 korte aanmerkingen eenen Koning toegepast, is bij de Ouden zeer gewoon , en het is in david bijzonder gepast. vs. 3 ] De verkiezing gefchiedde door het volk, vs. 1. en werdt plegtig aan david, van wegens het volk, opgedragen, door deszelfs Oudften en Staaten. — david bezwoer ook de voorwaarden, op welken hij regeeren zou,hij floot een rijksverding met'svolks Oudften, voor het oog van jehova. vs. 6.] Jerufalem was, van ouds, de aanzienlijkfte ftad in Kanaan, bewoond door de Jebupten; daar was, naar alle waarfchijnlijkheid, de oude algemeene bidplaats der Kanaanitifche (lammen , in de burgt Zi'ón, op den berg van dien naam; de ftad zelve was wel te vooren door den ftam Juda, niet lang na josua's dood, veroverd, maar men hadt het (lot op den berg Zi'ón niet kunnen vermeesteren. Dit onderneemt nu david. — Jerufalem was in het midden van zijn rijk gelegen, en bij uitnemendheid gefchikt, om 'er zijne hofplaats te vestigen. . De kreupelen en blinden.] Deze en de volgende woorden zijn niet zonder moeilijkheid. Ik begrijp de zin eenvouwig dus: De Jebujiten, (leunende op de fterkte van het bergflot, het welk zij voor onwinbaar hielden, en niet min op het heiligdom , het welk zij waanden, dat door de magt der Goden genoeg zou befcbermd worden, befpotten davids onderneming, zeggende: Dat kreupelen en blinden hem wel zouden afvveeren, door enkel te roepen: david komt hier niet binnen. — david bemagtigde echter de bergvesting, door de dapperheid van joSb. i chron. XI. 6. En als men nu genoegzaam meester was van de fterk- -  over 2 sam. V. p. 327 fterkte, doordien men doorgedrongen was tot san de waterleiding; (om dit te verftaan, moet men weten, dat de bron Siloam, door eene waterleiding, aan den burg op ZiSjt, water bezorgde, en dat een Belegeraar van Jerufalem, meester zijnde van deze bron en waterleiding, den belegerden het water kan affnijden, en dus tot de overgave dwingen.) — Als david , zeg ik, nu meester'was van deze waterleiding, en dus op bet punt, om de vesting te bemagtigen, wilde bij dezelve niet verwoest, maar gefpaard hebben, hij zeide vs. 8. Al wie enz. Zijne mening is: Men zal de Jebufiten in het leven Ipaaren; met hen te dooden, zou men geen meer eere inleggen, dan of men kreupelen en blinden verfloeg, dan of men bijzonder die Afgoden verfloeg, welker geflagen vijand david was, en die, in de daad, zoo magteloos waren, als lammen en blinden. — Vergelijk den Bijbel Verded. VII. Deel. Bladz. 2.—Van hier kwam nu hetfpreekwoord: ,, Een kreupele en blinde komen niet in den „ Tempel," in dat heiligdom. Het zal den Jebufiten , ééns van daar verdreven, of hunne Goden, onmooglijk zijn, om 'er zich ooit weder te vestigen. r*. 9. davids ftad.-] Bethlehem heet ook davids ftad, omdat het zijne geboorteplaats was, maar Ztm wordt dus genoemd, omdat hij 'er zijnen rijkszetel vestigde. Eet aloude Heiligdom.] Millo is ,, eene verzamelplaats," hier het oude Heiligdom der Kanaaniten, in den burg Ziön; welk Heiligdom, volgends de gewoonte der oudheid, een op zich zelf bevestigd flot was. Van  3 ?. 8 korte aanm erkingen Van binnen tegen de ft ach] Jerufalem, waar vnn Zion het flot of de vesting was. l vs. io. hiraM.] Wij hebben geene reden, om dezen hiram niet voor denzelfden Tijrifchen Koning te houden, die ook salomo de behulpzame hand boodt. Uit den Tijrifchen Gefchiedfchrijver menander , bij" josrfus aangehaald, zien wij, dat zijn vader niet HlRAM, maar abibaül, heette.— Hij regeerde 33 jaaren. — Uit 1 kon. IX. 10-13. befluit men, dat hij in het twintigfte jaar van salomo nog leefde,dus zou hij niet vroeger aan de regeering gekomen zijn, dan twaalf of dertien jaaren voor davids overlijden, en daar uit befluit men, dat het geen hier verhaald wordt, in de laatfte regeeringsjaaren van david moet zijn voorgevallen. Kogthans is dit niet genoegzaam bewezen, en de aangehaalde plaats , 1 kon. IX. kan op eene andere wijze verklaard worden, gelijk wij daar zien zullen. Cederen hout:] De cederbosfehen op den Libanon, behoorden onder het gebied der Tijriërs. Timmerlieden enz.] De Tijriërs waren van ouds vermaard door hunne ervaarenheid in'de Bouwkunde, welke bij de Israèliten naauwlijks in de eerfte beginzelen bekend was. js. i'3-] Schoon de veelwijverij niet uitdruklijk verboden Was in de Mofaïfche Wetten, was het echter den Koningen, wanneer men ééns Koningen zou verkiezen, uitdruklijk verboden veele vrouwen te hebben. deïjt. XVII. 17. — Men kan david hier niet wel anders verfchoonen, dan dat hij de zeden van zijnen tijd, en den luister van het Oostersch Serail, navolgt, en  OVER ï sam. V. I4-Ï2. 3*9 en zich omtrent de Wet zal behelpen hebben, met deze of gene gunllige uitlegging;het woord veele was toch een zeer onbepaald woord. vs. 14.] Vergelijk 1 chron. III. 5- volgg. vs. 17.] Dit fchijnt, terftond in het begin van davids regeering, gebeurd te zijn,misfehien kort na het bemagtigen van de burg Ziön, doch, eer david die behoorlijk verfterkt hadt. - De Filiftijnen bedoelden , deze aanwasfende magt, in de eerile beginzelen, te fmooren, wel begrijpende, dat zij, indien david tijd gelaten werdt, de meerderheid over de Israèliten verliezen , en eenen gedachten vijand aan dezen Vorst hebben zouden. Week na de burg.} Letterlijk: Hij toog af na de burg. Hij week zuidwaards na de burg. — Hier fehijnen hem de Filiftijnen belegerd te hebben, ten minften zij waren gelegerd In het dal Refaïm.] Het welk ten zuidwesten van Jerufalem gelegen is, en zich uititrekte tot aan Bethlehem. * . vs. 19. Geraadpleegd hebbende.] Door de Urim en Thummim. vs. 1* Bn al-Per azim.] Dezen naam kreeg de plaats eerst na het wel gelukken van dezen uitval, hij wordt dus hier, bij wijze van voorverhaal, gelteld. Wanneer een dijk doorbreekt.] De vesting was nu van het beleg verlost. — vs. 21. Opnamen.] En verbrandden. 1 chron. XIV. 12. vs. 22.] Df Filiftijnen hervatten de belegering, op nieuw, hebbende verfterking van manfehap bekomen. vs. 23.  330 korte aanmerkingen vs. 23. Moerbeziënboomen.] Sommigen houden het voor een eigen naam, Becaïm, en mcenen, dat die plaats dus zou genoemd zijn naar zekere plant, de Becaplant, of ftruik , die, inzonderheid omtrent Mek. ka, menigvuldig wast, en die te dezer plaats ook overvloedig zal geweest zijn. vs. 24. Want dan trekt enz.] Dit geruis moest david derhalven aanmerken, als een teken , dat God hem op dit oogenblik de zege wilde verkenen. vs, 25. Geba] in Benjamin, niet heel Verre ten noorden van Jerufalem. — Gezer, eene ftad, in den ftam van Efraïm, die thans nog in de magt der Kanaaniten was,en die eerst, ten tijde van salomo, aan het Israëlitisch rijk gebracht is. HOOFDSTUK VI. vs. 1.] Vergelijk 1 chron. XIII. Deze optogt was allerplegtigst. — De Bondkist was het grootfte Heiligdom der Israèliten, deze wil david bij zich in zijne Hofplaats ftellen. vs. 2. Baalim-Juda.] Anders heet deze ftad Kirjath-Jearim, alwaar de Bondkist gebracht was, nadat zij van de Filiftijnen te rug was gezonden.' 1 sam. VII. 1. — Eigenlijk leest men in 't Hebr. van Baalim-Juda, het welk geenen zin zou opleveren; david begaf zich van Baiilim-Juda, om van daar de Bondkist te haaien; doch men kan de woorden zeer wel tot het volgende betreklijk maaken, david deedt een* plegtigen optogt, om de Bondkist van Badlim-Juda over te voeren. vs. 3. Zette ze op eenen nieuwen wagen.} Dit-was te-  over fi sam. VI. 4-9. 33* tegen de Wet van moses. num. IV. 15. Dit Heiligdom moest op de fchouderen^ der Luiten gedragen worden, gelijk dit ook, toen david ze uit het huis van obed-edom haalde, gefchiedde vs, 13. en duidelijker wordt dit aangemerkt. 1 chron. XV. a. abinadabs zoonen.] Nakomelingen. vs. 4-] Het is zeer waarfchijnlijk, dat de naam uzza hier uit den Hebr. Tekst is uitgevallen. vs. 6. Nabijgelegen.'] Anderen houden dit voor een' eigen naam: Den dorschvloer Nachon. Greep uzza.] Het was, in de Wet van moses, num. IV. 15., op doodftraffe, verboden, deze heilige Kist met de bloote hand aan te raken. — Op zijde uittraden.] Zich, waarfchijnlijk, na dezen dorschvloer willende wenden, daar graan op zal gelegen hebben. vs. 7.] Bij deze gelegenheid, dat men het Heiligdom, het welk zoo lang, als 't ware, verwaarloosd was,' nu ophaalde, om het eene waardige plaats te geven, wilde God het ontzag en den eerbied voor hetzelve, en voor den Godsdienst, aan het gantfche volk inboezemen,en tevens de ftiptfte gehoorzaamheid aan zijne Wetten doen in acht nemen. Uit dit gezichtpunt moet men het onheil, uzza overgekomen, befchouwen.— De wijze van uzza's dood, door eene blikfemftraal, of een beroerte enz. wordt niet aangetekend. vt. 8. en 9.] david was ontfteld, mismoedig, en vreesde voor meer leeds. — Bij onderzoek bleek hem , dat 'er meer misflagen hadden plaats gehad, bij voorb. dat men de Bondkist op een* wagen hadt willen ver- voe*  33- korte aanmerkingen voerejij daar zij, volgends de Wet, moest gedragen worden enz. — Hetgée'n en ander ftremde de vreugde van het Feest, en davjd oordeelde best, om de gewijde Kist, voor als nog, niet in zijne ftad over te brengen, ten minften tot dat alles, het geen tot de behandeling van dit Heiligdom, naar de voorfchriften van moses, behoorde, gefegeld was. obed-edom.] Een' Leviet, i chron. XV. 21. Hij heet de Gitthiier, of Gattkiter, denklijk, omdat hij geboren waakte Gdth-Rimmon, eene Levitifche ftad in den ftam van Dan. jos. XXI. 24. — Zijne woonplaats moet geweest zijn tusfchen Kirjath-Jearim en Jerufalem. vs. 12.] Nu vatte david weder moed; hoe hij alles befteld hebbe, om den ftaatlpen optogt alle waardigheid en vrolijkheid bij te zetten, zie men breeder 1 chron. XV. enz. vs. 13.] Dit gefchiedde, om den heiligen eerbied, ten opzichte van dit Heiligdom , te betoonen, en door deze offers verzoening te doen, in gevalle eenige 011verhoedfehe misflng weder gevaar mogt verwekken, dat het feest zou geftoord worden. —- Misfehien is de mening van deze woorden, dat de Bondkist, bij dezen optogt, zesmaalen rustte, en dat men telkens, op iedere rustplaats, dit olfer herhaalde. vs. 14.] De ouden vierden hunne feesten metfpel, zang, en dans, waar van wij ook reeds veele voorbeelden ontmoet hebben in de gewijde gefchiedenis. Het was dus een Feestdans van d.wjd , die zelf de dansfende en fpeelende Chooren der mannen, die door de Chooren der vrouwen beantwoord werden , aanvoerde. In  over 2 sam. VI. iö-20. S3S In een katoenen enz.] Een priesterlijk gewaad. vs. 16.] Zij hielde het beneden de Koninglijke waardigheid ; dat de Vorst, in het geestelijk gewaad, tevens met zijne onderdaanen, deel nam in de vreugden van een Godsdienllig Feest. — Men boude in het oog, dat zij eene geboren Koninglijke Prinfesfe was!— vs: 17. Plaats.] Die david voor haar beftemd hadt, waarfchijnlijk in Millo, of het aloude Heiligdom, dat te Jerufalem was, op den burg Zi'ón. Tente.] Niet de oude Tent of Tabernakel, die te Silo geweest was, en dié wij, in het begin van saIomo's regeering, te Gibeön ontmoeten, t chron. I. 3. vs. 18. Zegende.]Dt Vorst fprak eenen plegtigen zegen over zijn volk uit, en wenschte hun alle geluk van Jèhova zebaöth, den God der Israëliten. vs. 19. Koek.] De Oosterfche broodsn hebben meestal de gedaante van koeken. Reiskost.] Deze betekenis heeft het grondwoord, volgends het gebruik daar van bij de Arabieren. — Gemeenlijk vertaalt men het: Een ftuk vleesch: Klomp rozijnen.] In de gewoone Vertaaling: Eene fiesfche wijn. Van de rozijnklompen, daar de Oosterlingen veel werks van maaken, zie men 1 sam. XXV. 18. vs. 20.] Hoonend is deze fpottaal van michal.— Om ze te beter te verftaan, moet men opmerken, dat de broeken bij de oude Hebreën niet in gewoon gebruik waren, evenwel behoeft men het woord, onibltoten, niet in den ergften zin te nemen. Wanneer zelfs de knie mogt ontbloot geweest zijn, was dit genoeg, om MichaL tegen de borst te Itooten. £Bb] ts. su.J  534 korte aanmerkingen vs, m.] * david beantwoordt zijne gemaalin, niet zonder drift en fchamperheid. — Men ziet nit zijn antwoord, dat hij gevoelig geraakt is over haare verwijtingen ; en dat de trotsheid van deze Koninglijke Prinfes, den edelmoedigen man, die , niet op den troon, maar als een herder, geboren , tot hier toe nog onbedorven denkbeelden van de gelijkheid, en het recht der menfchen, hadt, ten derkden mishaagde. vs. 22. Uwe oogen."] In de gewoone lezing ftaat, mijne oogen, dat het uwe moet zijn, leert het gantfche verband. — dav-d ontdekt hier, de rechte begrippen te bezitten van waare eer. Niet de geboorte, niet de luister der majedeit, maar deugd,godsvrucht, weldoen , geeft den Vorden eere, en Ichenkt hun de liefde der ingezetenen, het welk de waare eere is. vs. 23.] Onvruchtbaar te zijn, en zonder kinderen te derven, werdt voor een' fmaad gehouden bij de Hebreeuwfche vrouwen. — De Schrijver tekent dit aan, om het verborgen beduur der Voorzienigheid, die zoo menigmalen de Wet der vergelding, ten billijkden, uitoefent,, te doen opmerken. — Hoe deze plaats te vereffenen zij met 2 sam. XXI. 8. zullen wij daar zien. HOOFDSTUK Vil. vs. 1,] david, een oprecht hoogfchatter van den Godsdienst, die God als Israëls eenigen Opperheer erkende, doet nathan het onvoegzame bezeffen, dat Israëls Godlijke Koning flechts eene Tente, en hij, de aardfche Vorst ,een kostbaar paleis bewoonen zon. vs. 3.J  over 2 SA7.U VIL 3-14' 335 vs. 3.] Dit zeide nathan, uit zich zeiven, niet ais Profeet, door eene Godlijke ingeving; 's Konings voornemen wordt door hem , als een' wijs en godvruchtig man, goedgekeurd. — Doch, het bleek, dat Gods wil niet was, dat david dit zijn voornemen I zou voltrekken. w 5. vo!gg.~\ De grcote inhoud van het eerlfe gedcelte dezer Godfpraak komt hier op neder. Het hoofddoel van God was, zijn volk gelukkig te maaken, en voor dat dit volk gevestigd was, en zijn ilaat bloeide, vorderde hij geenen kostbaren Tempel. — Onder david zou dit volk eerst recht zijnen bloei| ftand ontvangen, en dus , onder deszelfs zoon, ia ;J "Haat zijn, om eenen Tempel, der Godlijke Majedeit • waardig, te dichten. vs. 7. Stammen.] De Richters, die Israël, van tijd tot tijd, verlost hadden, waren uit verfchillende | dammen. — Men vergelijke 1 chron. XVII. 10. alaar voor ftammen , duidlijker, richters gelezen wordt. vs. 12 velgg.] De Godfpraak, min of meer ineen heilis duister ingewikkeld, belooft aan david een nagedacht , het welk den troon altijd zal bezitten — dan eens onder die benaming van nagedacht, of zaad, eenen enkelen perfoon, dan de geheele nakomelingfchap van david , bevattende. — In het gemeen, wordt, in den famenvattenden zin, vs. 12. aan davids nakor melingfchap een bedendig rijk belooft. — vs. 13.] In.'t bijzonder, zal zijn zoon voor God eenen Tempel bouwen. vs. 14] Eén zijner zoonen zal, in allen nadruk, God tot zijnen vader hebben, en Gods zoon zijn. — [Bh 2] Maar  336 korte aanmerkingen Maar zo hij, iemand van davids nakomelingen, uit zijn nageflacht, verkeerd handelt enz. Zachte kaftijdinge enz.] Letterlijk: Eene menfchenroede, en plagen der menfchen-kinderen, dat is, zulke roede en lïraffen, als, onder de menfchen, ee'n vader, jegens zijne kinderen, gewoon is, te gebruiken. vs, 15.] De zin is; ik zal het Koningrijk uit uw geflacht in geen ander doen overgaan, hoe zeer de bijzondere leden van uw nageflacht, die verkeerd mogten handelen, de welverdiende ftraffe niet ontgaan zullen. vs. iö.] De Godfpraak doelt op het Rijk van den messiüs, davids Zoon en Heer. vs. 18.] david ging in het Heiligdom, daar men jehova te Jerufalem toen vereerde , voor of in de Tente, in welke de Bondkist geplaatst was. Eerbiedige geftalte.] Hij zat, ftaat 'er ia de gewoone lezing;denklijk,knielend en op de hurken,gelijk nog heden in het Oosten,zij, die hunne opwachting bij den Vorst maken, zich in die geftalte plaatzen. Gebed.-] Het volgend gebed is een voortrefliik gedenkftuk van davids godsdienftig en aandoenlijk hart — dat hart is geheel vervuld met geloovige dankbaarheid, en nederigen ootmoed. — *SP*3 Zo° veele en zoo groote weldaaden waren u niet genoeg. Perjïe toekomende.] Men merke op, hoe david de Godlijke belofte verftondt en opvatte. Beloften, die den menfchen enz.] Zo iemand het huis van david vijandig is, die kant zich even daardoor  «ver « sam. VII. 20-27. - VIII. i-2. 337 door tegen den wil en de wet van God aan, die duidlijk in deze belofte uitgedrukt is. vs. 20, Wat zal enz.] Zijne dankbaarheid is te groot, om met woorden uit te drukken. Gij kent uwen dienstknecht.] Zijn hart, gevoelens, en gezindheden. , vs. 21.] Niet om davids verdienlïen. — vs. 22. Blijkens alles.] Alle die groote daaden en wonderen, aan onze Voorvaderen en aan ons bewezen. vs. 27. Het geheim.] Letterlijk: Gij hebt het voor zijne oore geopenbaard. Die fpreekwijze wordt gebruikt, wanneer men iemand heimlijk een gewigtig geheim mededeelt. Ik zal u een huis ftichten,] Uwe nakomelingfchap zal talrijk, gelukkig, en beftendig wezen. Moed gehad.] Zijn harte gevonden. HOOFDSTUK VIII, vs. 1. Aan zich onderworpen maakte.] Hij ontnam hun Metheg-Jmma, doch zoodanige eigen naam is niet bekend — hij betekent: Toom des elleboogs, en de fpreekwijze, iemand den toom of teugel ontnemen, geeft bij de Arabifche Schrijvers te kennen, hem aan zich onderworpen te maaken. — Jaaren lang hadden de Filiftijnen met de Israëliten geoorloogd over de Opperheerfchappij, en het was hun meermalen gelukt, die op de Israèliten te verkrijgen, doch, nu, maakte david hen aan zich zoo onderdanig , dat zij nooit weder daar aan hebben durven denken. vs. 2. Moabiten.] Anders hadt david met dezen, {Bb 3] dio,  33-8 KORTÉ AANMERKINGEN die, wegens zijne moederlijke afkomst, nog met hem bevriend waren,in goede nabuurfchap geleefd,doch nu hadden zij, met anderen verbonden, david- den oorlog aangedaan. Deze bijzonderheid weten wij uit den JjAAAHK psalm. De gevangenen.-] Deze daad van david kunnen wij, volgends onze zeden en gewoonten, „iet vrij plijten van wreedheid. - Doch, wij weten niet alle de omllandigbeden, welken hem daar toe aanleiding «geven hebben; het voerenfpoelen, dat onze Voorvaders omtrent de Spanjaarden oefenden, was ook wreed, maar noodzaakten de Spanjaards zelven hen >er niet t0£? - Zoo veel weten wij, dat het doel der verbonden magten, onder welken ook de Moabiten behoorden met minder was, dan de Israëliten geheel uit te roe! jen. ps. LXXXliJ. 5. — Verders ~ • i . o vercitrs, mag men zich beroepen op het krijgsrecht van die tijden enz Met gefchenken.] Deze bracht men, wanneer men Zijne hulde wilde bewijzen, in het Oosten aan den Overwinnaar. Zie i sam. X. 27. **• 3* 1 c«ron. xVlïï. 3. hadar- ëzER genoemd. Zoba.] Zie 1 sam. XIV. 47. Toen deze enz.] De Tekst, letterlijk vertaald, is dubbelzinnig: Toen hij heenen toog, om zijde hand te wenden na de riviere Phrath. Men zier niet duidlijk, of HADADëzER, dan of david, de aanvaller ismaar als men de gefchiedenis raadpleegt, ziet men \ dat HADADëzER de aanvaller is. De Israëliten hadden weiden tot aan den Eufraat, de Koningen van Nijibis wilden hunne bezittingen uitbreiden, bewesten die ri-  over. a sam. VIII. 4'5« *3 rivier, van daar de oorlogen, die saul reeds met .hun gevoerd hadt, i sam. XIV. 47- «» ™ welken hij hen weder over den Eufraat te rug hadt gedreven. HADADëzER zocht zich weder bewesten den Eufraat te vestigen, hadt reeds groote veroveringen gemaakt, en zelfs^ de fteden Betach en Berijtus, {Berothai,) eene bekende ftad in Feniciê, veroverd, ook was hij >thoï, den Koning van Hamath, of ÊpifanU aan den Orontes, met oorlog aangevallen, en zou een magtig rijk in die gewesten hebben gefticht, indien hij met met david Te doen hadt gekregen. vs. 4. 1700 ruiters.] 1 chron. XVIII. 4wagens, en 7..000 ruiters. Doch, in de getallen zijn Kgtlijk fchrijffouten ingeflopen. — Het fchijnt, dat david dit geheele ligchaam troepen van den Eufraat heeft afgefneden , en, in de woeftijnen van Sifriê, bezet en genoodzaakt heeft, om zich krijgsgevangen te geven. Kniebogen enz.] Zie jos. XI. 9. Volgends moses Wet mogten de Israëliten geene ruiterij aanhouden , en de paarden dienden hun ook niet tot den landbouw enz. «• 5'] Volgends een bericht , dat josefus ons bewaard heeft, zal de toenmalige Koning van Damaskus had ad geheten hebben; ook zal de oorlog, met wisfelvallig geluk, een' geruimen tijd, zijn voortgezet, tot dat david eindelijk, in eenen beflisfenden v"eldllag,de zege behaalde.—In het Hebreeuwsch ftaat voor Sijrihs, Arameërs, welke naam zich ongelijk verder oudtijds nitftrekte, dan de naam 'S'ffrit, waar{Bb 4] öm  34° korte aanmerkingen öm 'er uitdruklijk wordt bijgevoegd, de Sijriëq yan Damaskus, en in het volgende vers vs. 6. Damasceensch Sijrië.] Dat gedeelte van Sijrië, waarvan Damaskus, nog heden eene vermaarde ftad, de hoofdllad was. vs, 7. Pijlkokers.] Anderen vertaaien Schilden, dan zullen het met goud overtogen fchilden wezen. vs. 8. Betach.] i chron. XVItL 8, Jibchath. Deze ftad is ons onbekend. Berothai.] Berijtus of Baruth, eene ftad en hayen in Fenieie, aan de Middellandfche zee. Zoo ver hadt de Koning yan Nijihis zijne overwinningen reeds uitgebreid. vs. io. Hamath.] Eene ftad en landfchap aan den Orontes. VS. II. joram] i chron. XVIII. Io. hadoram. hadoram betekent, hador (eene Sijrifche Godheid) ff verheven, joram betekent, jehova is verheven. —■ Deze naams-verandering fchijnt haaren grond te hebben in de deelneming aan davids overwinning. vs. ii.] Deze buit heiligde david, en zij behoort mede tot die fchatten, welke hij, bij zijn overlijden, achterliet tot den Tempelbouw. vs. 12.] Alle deze volken fchijnen, in dezen oorlog tegen david deel genomen te hebben. Men vergelijke den LXXXIII psalm. vs. 13.] Deze overwinning werdt eigenlijk door davids Veldheeren,ABiSAÏ,en joas, behaald, 1 chron, XVIII. ia. psalm LX. 2. Het Zoutdal.] Bewesten de doode zee. 18,000 [Edemiten.]] ps. LX. a. ftaat 12,009 , doch. de  OVER ft SAM. VIII. I5"l8. 341 de overigen kunnen op de vlucht afgemaakt zijn. — Edomiten heb ik ingevuld uit de Chroniken en Pfdlmen. vs. 15.] david was een rnagtig Koning, zijn rijk «rekte zich uit, ten noorden tot diep in het gebergte Libanon, ten oosten tot aan den Eufraat, ten zuiden, door het overwinnen der Edomiten, tot aan den Elanitifchen zeeboezem der Arabifche, of roode zee enz. vs. 16. O/tekenaar.] Aan de Oosterfche Hoven hadt pien van ouds eenen Koninglijken Gefchiedfchrijver, die aantekening hieldt van alles, wat merkwaardig voorviel. Dit ambt fchijnt hier bedoeld te wezen. achimelech enz.] Dus ook 1 chron. XVIII. 16. alleen dat daar abimelech gelezen wordt. — Uit 1 sam. XXI. XXII. is het zeker, dat achimelech de vader, en abjathar de zoon is,dit doet denken,dat hier eene fchrijffout plaats heeft. — vs. 17. Schrijver.] Die de monlterrol hieldt, en het volk, ten oorloge opgeroepen, optekende. vs. 18. Lijfwacht.] Krethi en Plethi, fcherprcchtexs en loopers; met één woord, davids lijfwacht, daar hij meest op vertrouwde. — Eene ftaande en aanblijvende bende van ordonnantie , tot welks aanleg misfehien de 600 man, die hem op zijn omzwerven verzeld hadden, aanleiding zullen gegeven hebben. Davids zoonen cnz.]waren Prinsfen, heeft de gewoone Vertaaling; in 't grondwoord vindt men hetzelfde woord, het welk anders Priesters vertaald wordt. Ik heb vertaald, volgends de opheldering, die het Boek ier Chronieken aan de hand geeft. — Het grondwoord IBb 53 be-  S4« korte AANMERKINGEN betekent iemand,die den vrijen toegang tot den Vorst heeft, van daar hebben ook de Priesters hunnen naam, HOOFDSTUK IX. vs. i.] DAViD gedacht aan zijn verbond van vriend, fchap met jonathan, waarbij hij uitdruklijk beloofd hadt, deszelfs nakomelingfchap wel te zullen behandelen , wanneer hij ééns den troon zou beklimmen, — Geheel tegen de gewoone Staatkunde der Oosterfche Vorften, die zich niet gevestigd op den troon rekenen, voor dat zij het gantfche geflacht van hunnen voorzaat hebben uitgeroeid. — Eer hier aan te denken, om saüls en jonathans geflacht gunst te bewijzen, veroorloofden de om Handigheden niet , in welken david zich bevondt Hij wilde eerst veilig op zijnen troon zitten, eer hij iemand, die toch altijd nog kon aangemerkt worden, als aanfpraak op den troon te kunnen maaken, bijzondere gunften bewees, vs. 2.] Deze ziba fchijnt de huisbezorger, de befluurer van sauls geheele bezittingen, de begunffigde ilnaf van saul, geweest te zijn, omtrent gelijk de Damasceenfche tnëZER van abuaham. gen. XV. 2. vs. 4, Lodebar.} iiene Had over den Jordaan, en dus afgelegen. In deze gewesten fchijnt zich het geflacht van saul onthouden te hebben, omdat isboseth te Mahanaïm zijnen rijkszetel hadt gehad , en omdat zij daar verre van het Hof van david, en dus van het gevaar, dat zij misfehien vreesden, verwijderd waren. machir enz.] Deze man is één der edelmoedigfle en  over 2 sam. IX. 7-lï. 343 en waardigfte karakters. — Zijn huis is de toevlucht en fcbuilptóats der ongelukkigen , en zijn hart is getrouw voor zijne vrienden in voor- en tegenfpoed. —De ongelukkige wkfirosèth vindt bij hem veiligheid, maar ook naderhand bewees hij aan david zeiven , in diens netelige en moeilijke omftandigheden, dezelfde trouwe. 2 sam. XVII. 27. vs. 7. Wees niet bekommerd.'] mefibosetii fchijnt bevreesd te zijn geweest, wetende, welk lot de Oosterfche Staatkunde doorgaands bellernde voor Prinsfen van een geflacht, dat voormaals den troon bekleed hadt. ■Landerijen.] Goederen , die niet tot den troon behoorden ,maar die het bijzonder eigendom van saul, en zijn geflacht, geweest waren. vs. 8. Dooden hond.] Men moet deze fpreekwijze en uitdrukking niet naar onze zeden afmeten; de Oosterling is, in alle zijne uitdrukkingen en handelwijze, ftêrker. Da honci was' zelfs bij' x^n leven 1 onder de Israiliien, een verachtlijk dier, hoe veel meer een doode hond vs. 10. Zijn beflaan.] mefiboseth fpijsde wel aan davids tafel, nogthans hadt hij meer nodig, en daar toe moest-n de hakomften dezer landerijen dienen. vs. ti. Dus fpijsde enz.] Letterlijk: mefiboseth etende aan mijne tafel enz. In onze gewoone Vertaaling heeft men deze woorden voor woorden van ziba gehouden, doch zonder zin, want mefiboseth kon nooit gezegd worden , aan ziba's tafel te eten , die zijn knecht was. —> Zo men de lezing blijft behouden, moeten het woorden van david zijn. — Ik heb,  344 KORTE AANMERKINGEN heb, in mijne Vertaaling, de duidlijkheid en vloei. baarheid des verhaals in het oog gehouden. vs. 12. enz.]_ Niets wordt hier vergeefs aangetekend. — davids daad was ongemeen edelmoedig, maar tevens ftaatkundjg voorzichtig. — mefiboseth kon, uit hoofde zijner geboorte, aanfpraak op den troon maaken; het is zoo, hij was, lam zijnde aan beide d voeten, wel voor zich zeiven geen gevaarlijk mededinger, maar evenwel niet geheel te verachten , omdat hij reeds een' zoontjen hadt, in het welk de hoop des geflaehts weder herleeven kon. — Voorzichtig tevens handelde david; hij hadt mefiboseth fteeds in het oog, en in zijne nabijheid, zoodat alle gelegenheid voor misnoegden afgefneden werdt, om met den perfoon van mefiboseth te fpeelen, en ia hem, tegen davio, eenen mededinger op te werpen. HOOFDSTUK X. vs. 3. Be Forflen.~\ Hoofden der ftammen, Emirs. — Men merke wel op, dat cle hoon, davids gezanten aangedaan, meer aan het volk en de Vorften der Ammoniten, dan aan hunnen Koning,is toe te fchrh> ven. — Daarom gebruikt david ook die ftrengheid tegen hen, na de overwinning. vs. 4.] Men moet in 't oog houden, dat gezantfchappen in het Oosten niet zoo gewoon zijn, als in Europa. Baard.J Den Oosterling kan geen grooter hoon worden aangedaan, dan wanneer men Hechts zijnen baard befchimpt. — Men heeft bij niebühr , Befchrijv. van Arabi'ê, Bladz. 302. een voorbeeld van ee-  OVER. 2 SAM. X. 5-14' 345 eenen oorlog, ontdaan om het affnijden van den baard van eenen Gezant. Kleederen.} De Oosterlingen dragen lange kleederen, en nog heden zijn bij hun de korte rokken der Europedanen, befpöttehjk. Tot het midden enz.] Letterlijk: Tot de billen toe. vs. 5. Jericho.} Hun weg liep door d»ze ftad, daar zij uit het land der Ammoniten kwamen. vs. 6. Verbitterd hadden.] Dat zij zich bij david ftinkende gemaakt hadden. Letterlijk. Arameêrs.] Niet Sijriêrs. Beth-Rechob.] Waarfchijnlijk Rabbn, of Rahabe aan den Eufraat. Zoba.] Die ondar den Koning van Nijibis ftonden. MaScha.] Eene ftad en landfchap aan de oostzijde van den Jordaan. Tob.] Een landfchap ten Oosten van Gilead. richt. XI. 3. Soldij.] Voor 1000 talenten zilvers. 1 chron. XIX, 6. vs. S. De ftad.] Hunne hoofdftad Rabba. vs. 9.] joaB hadt met twee! vijandlijke legers te ftrijden, waar van hij het ééne voor, het andere genoegzaam achter zich, hadt. vs. 12. Steden onzes Gods.] Die onze God ons gefchonken heeft. — Deze korte aanfpraak van joaB tekent ons het karakter van dezen grooten Veldheer recht natuurlijk. vs. 14. Keerde joüb enz.] De tijd van den veldtogt was te verre verlopen. Men doet in het Oosten den veldtogt doorgaans in de lente, en in den herfst, de zo-  34^ korte aanmerkingen zomer is 'er te heet,en de winter doorgaands te nat, dan dat de troepen het veld kunnen houden. vs. 15.] De Arameërs begonnen bezorgd te worden , dat david hun al te' magtig zou worden , ea daarom, daar zij den voorigen togt flechts als hulpbenden gedaan hadden, verëenigen zij zich tot een geducht bondgenootfchap tegen david. vs. 16. Aan de overzijde enz.] Daar was het eigenlijke rijk van dezen Vorst, die te Nifibis zijn [lof hieldt, en misfehien een gedeelte van, of wel geheel Armenië, onder zijnen fcepter hadt. Helam.] Eene ons onbekende ftad. vs'. 17.] david ftelde zich zeiven aan het hoofd van zijn volk, zoo geducht was de magt dezer vijanden dat zijne tegenwoordigheid zelve fcheen verëischt te' worden. vs. 18. Ver/Joeg.] Eigenlijk, doodde, — Dan zullen 700 wagens zijn, het volk, dat op 700 krijgswagens ftreedt, en als men dan 10 man op eenen wagen fielt, heeft men de 7,000. 1 chron. XIX. 18. Paardevolk.] 1 chron. XIX. i8., ftaat 40,000 man te voet. Doch, hier of daar fchijnen de getallen, en de lezing, bedorven te zijn. ff. 19. Koningen} Verfta Arabifche Emirs, hoofden van omzwervende (lammen, welke nog heden, dan aan de Turken, dan aan de PerJiSanen, zich onderwerpen, en in de oorlogen tusfchen grooter Mogendheden, naar mate van het wisfelend krijgsgeluk, ligt van partij veranderen. HOOFD-  over a sam. XI. 1-4. 34? HOOFDSTUK XI. vs. 1.] Dit fchijnt mij toe, de eenvouwigfte Vertaaling van dit vers te zijn. Rabba.~\ De hoofdftad der Ammoniten; bij de Grieken , Philadelphia. vs a.j Dat de Oosterlingen, wegens de hitte hunner luchtftreek, veel houden, van een middagflaapjen te nemen, hebben wij reeds gezien. — Op hunne platte daken gaan zij dan tegen den avond een luchtjen fcheppen. — Zij hebben ook, dewijl zij veel van baaden houden, baden en waterkommen in. hunne hoven, en tuinen. — Dit hadt bij de Jooden, die tot -veele wasïchingen en reinigingen, volgends de Wet, verbonden waren, dan ook plaats, en op deze wijze zag david , van het dak van zijn. paleis, bathzeba. vu 3 ] URia was een Hethiter, en dus van Kanoinitifche afkomst, doch belecdt, gelijk uit vs. 11, blijkt, den Joodfchen Godsdienst, en was één tier helden en voorname 'bevelhebbers van david. vs. 4.] Deze misdaad van david, waardoor hij zich'aan overfpel met bathzeba, en aan den verfoeilijken moord van uRia,fchuldig maakte , wordt, in den Bijbel, die anders zoo veel tot zijnen, lof zegt, met alle de' omflandigheden verhaald,en telkens weder aangeroerd , een blijk van de waarheidliefde van dit Boek. — Wij willen david hier in niet ontfchuldigen, maar dit alleen zeggen wij: Men toone ons eenen Vorst, die, zoo zwaar misdaan hebbende, zoo oprecht en har'tlijk berouw toonde, gelijk david gedaan heeft. Zij nu hadt enz.] Ik befchouw deze woorden,als eene  348 KORTE AANMERKINGEN eene tusfchenreden, waar uit wij zien, dat zij niet zwanger was, toen david haar befliep. — vs 5.] bathzeba, zwanger geworden, geduurende het afzijn van haaren rna„, kon haaren echtbreuk ntet verbergen, waar op, „aar de Wet van moses, de dood ftondt, daarom laat zij dit aan david weten ten einde hij op eenig middel zou bedacht zijn , om haar leven te redden. _ Hij deedt zulks, maar op eene wijze, die ons leert, hoe de ééne zonde eene andere, en fteeds zwaarer, na zich fleept. - Die zich verbeeldt, dat david dit alles verricht hebbe, zonder klopping van zijn geweten, en zielskwellende verwiftmgen, kent 's mans karakter niet - maar zoo groot is bij hem de kracht der verleiding! vs. 6.] Waarfchijnlijk was het voorwendzel, dat als een ervaaren Officier, het best in ftaat zou zijn, om david verflag te doen van den ftaat van het beleg van Rabba. n. 8.] Hier aan was david veel gelegen; hadt uri* dit gedaan, men zou batuzeba's zwangerheid op zijne rekening gezet hebben. Op zijn gemak uitrusten.] Letterlijk: Wasch uwe voeten, gelijk zij gewoon waren, die van eene reizé wilden uitrusten. vs. 9. Hofbedienden.] Of de lijfwacht. vs. siJ Veelen hebben vermoeden, dat üriü eenigen argwaan heeft gekoesterd ,van het geen, geduurende zijne afwezendheid in het leger, met zijne vrouw was voorvallen. - davID bevondt zich ten minftert m groote verlegenheid. Indien de zaak uitkwam, was 'er zelfs een opftand te duchten. vs. 13.]  over. 2 sa Rn XL 13-87. 34p vs. 13.] Men ziet, hoe david alles beproeft,voor dat hij tot het uiterde komt. — Helaas! hoe ongelukkig is de meiisch , die ééns van het fpoor der deugd afwijkt! vs. 16.3 joar, is hier zoo veel te befchuldigen, als david. — Een al te gehoorzaam Bevelhebber! Wee het volk, wanneer de Vorflen de lieden zoo gereed tot hunnen dienst vinden, om zelfs openbaare onrechtvaardigheden uit te voeren! vs. 17.] Ook het bloed van deze lieden kwam voor davids rekening. — Nu vergoot die gemoedelijke Vorst zoo veel onfchuldig bloed! vs. si.] Zie de gefchiedenis. richt. IXi jerubbeseth.] Anders, Jerubbaal, een bijnaam van gideön. — Befeth, of Bofeth , heet fchande, een fchandelijk ding, en wordt gezet in plaats vmBaal, den naam van den fchandelijken Afgod, waar van meer voorbeelden zijn. Uw knecht URia enz.] joeb wist, wat hem bevolen was, en dat derhalven het bericht van URia's dood, den Koning, wegens het verlies, te vrede zou Hellen. vs. 25. De cor/ogskans enz.] Letterlijk: Het zwaard verteert zoo wel dezen als genen. vs. 26,] Of deze rouwdragt van bathzeba , van harten, of alleen eene uiterlijke plegtigheid geweest zij, durf ik niet bépaalen. — david trouwde haar , toen de treurtijd, die bij de Hebreen misfehien ziclï met zeven dagen bepaalde, voorbij was. — vs. 27. Het geen david enz.] Deze woorden pasten ruim zoo wel bij het volgende hoofdstuk. [Cc] HOOFD-  350 KORT» AANMERKINGEN HOOFDSTUK XII. vs. i.] nathan ftelt eene Fabel, of verdichte gelijkenis voor, doch, welke het voorkomen van eene waare gebeurenis heeft, opdat david zelf zou oordeelen. — Door fabelen en gelijkenisfen, waarheden te leeren, is onder de Oosterlingen zeer gewoon, en was zulks reeds van ouds. vs. 3.] In de verdichting is niets vreemds van de' Oosterfclle zeden ; de Arabi'irs houden veel van een lam, of van eene Gazelle, en gaan 'er mede om, als bij ons de jufrerfchap met haare fchoothondjens. vs. 5.] david hadt geen het minde vermoeden, dat hij zelf door deze fabel bedoeld werdt. — Hoe zeer fommigen van de geheele toedragt van zijne handeling met bathzeba en URia wisten, alles was echter zoo bedekt toegegaan, als mooglijk was, ook was hij 'er thans niet op bedacht, dat nathan hem daar over wilde onderhouden, maar hij hieldt de fabel voor eene waare gebeurenis, waar over nathan kwam klaagen. Verdient den dood!] Een diefftal van vee werdt, volgends de Wetten, niet met de dood, maar, wanneer het geltolen vee reeds verbruikt, of verkocht was; met eene viervouwige vergoeding geltraft, doch hier waren zulke verzwaarende omftandigheden , zulke fchreeuwende onrechtvaardigheid, dat david den fchuldigen den dood waardig keurt. vs. 7. Gij zelf zijt die man ƒ] Aan zulke fchreeuwende onrechtvaardigheid, verdrukking, en moord, hebt gij u fchuldig gemaakt! —- Een donderdag voor da-  OVER 2 SAM. XII. 8-I4. 35I david op dat oogenblik! — nathan gedraagt zich met alle die voorzichtige deftigheid en ernst in dit geval, die eenen Gezant van God betaamt! yi. 8. De bijwijven enz.] Het Serail. Onder de pracht der Oosterfche Hoven is een groot aantal wijven; dezen neemt een nieuwe Koning, die zijnen voorzaat van den troon ftoot, in zijne magt over , dus kan'de fpreekwijze eenvouwig betekenen, ik heb u zijne plaats, als Koning en Oppervorst, laten bekleeden. — Trouwens, nergens lezen wij, dat david de bijwijven van saul als zijne bijwijven heeft aangenomen. vs. 9.] De dood van uriü wordt aan david toegefchreven, voor zoo verre hij 'er de fchikkingen toe gemaakt hadt. vs. 10. Nooit.~\ Tot in eeuwigheid. Dit kan zijn, „ zoo lang gij leeft."— Of;,, zelfs tot de laatfte nakomelingfchap." — Verfcheiden van davids zoonen zijn een' geweldigen dood geïlorven, amnon , aesalom, ADONiii, en naderhand veele Prinfen^en Koningen uit zijn huis. vs. n.Gpenlijk.]Z\z beneden hoofdst. XVI. 21. 22. vs. 13. Ik heb gezondigd.] Oprecht is davids belijdenis. Thans kan hij geen meer woorden uitbrengen; doch men leze psalm XXXII. en LL en gevoele , hoe zijn hart van waar berouw getroffen is. Sterven.] Doch, de overige rampen zouden hem tot flraffe zijner misdaad, en tot zijne boetvaardiging treffen. vs. 14. Vijanden.} De Heidenen, en andere vijanden van Israël, en den waaren Godsdienst. — De [Cc 2] waar-  35^ korte aanmerkingen waarheid van nathans aanmerking is zelfs tot in onze dagen bevestigd. Het kind enz.] Het fchijnt, dat david aan bathzeba, om haar tot zijnen zin te bewegen, beloofd heeft, dat haar zoon, zo hij eenen zoon bij haar verwekte, zijn Opvolger zou wezen, en dan zou het dit kind, in overfpel geteeld, hebben moeten zijn. — Men ziet dus de reden, waarom God het laat fterven. vs. 16. In het binnenfle enz.] Deze invulling is uit den famenhang overgenomen. vs. -o.] david legde alle tekenen van treurigheid af, en nam de tekenen van welgemoedheid aan. — Treurigheid verontreinigde, naar de Levitifche Wet, daarom wascht davjd zich; het zalven met welriekende oliën enz. behoorde tot de luxe bij de Hebreen , en men zalfde zich, als men vrolijk wilde zijn. vs. 45. Dewijl jehova enz.] Deze Vertaaling is, volgends eene andere lezing ; naar de gewoone, Maat 'er, dm jehova's wil; dat is, omdat God dit kind in het leven fpaarde, en omtrent hetzelve blijken van zijne liefde en. gunst gaf. vs. 2ó\ Koningsflad,] Een gedeelte der ftad Rabba, daar de Koning zijn hof en flot hadt. Dit gedeelte heet vs. 27. De waterftad.~\ Dewijl het aan het water lag. Daar vloeit een rivier of beek, Serka, aan de oostzijde, voorbij deze ftad. vs. 28. De ftad.] Het overige nog niet bemagtigde deel der ftad. — joüb wil de eere van bet veroveren dezer fterke ftad, de hoofdftad der Ammoniten, aan den Koning overlaten. vs. 30,  OVER 2 SAM. XII. 30-3I. - XIII. 1-2. 353 vs. 30. Een talent.] Een talent is 3,000 fikelen ; naar de zwaarte van den fikel, ten tijde van Christus, zou de kroon 75, of volgends anderen, 85 pond en 12 lood gewogen hebben. Doch de fikel hadt voor de Babijlonifche ballingfchap, Hechts een, vierde of vijfde deel der zwaarte,die een fikel ten tijde van christus hadt, en dan zal de kroon maar 15, of op zijn meest, iU pond, gewogen hebben. Als men het van den Koninglijken fikel verflaat, was het Hechts een tiende gedeelte van dit gewigt, en eene kroon van 7 of 7I pond kon gedragen worden, ten minften voor eene poos,bij plegtige gelegenheden. vs. 31.] Deze behandeling der Ammoniten is, naar onze zeden, wreedheid.— Men heeft verfcheiden pogingen gedaan , om, door andere Vertaaling, de woorden te verzachten. — Doch de Tekst fchijnt niet wel anders vertaald te kunnen worden. — Men bedenke dan, dat hier van andere zeden en krijgsrecht, dan de onze, gefproken wordt — dat de Ammoniten david en de Israèliten ten zwaarften hadden verbitterd —'dat zij zeiven een wreed krijgsrecht hadden. 1 sam. XI. 2. amos. I. 13. Verders leze men den Bijbel Ferded. III. Deel. Bladz, 362. HOOFDSTUK XIII. vs. 1.] david hadt absalom en tijamar verwekt bij de dochter van den Koning van Gefar; en amnon , zijnen oudften zoon, bij ahinoïm, de Jizreëlitifche. vs. 2.] De invulling in de Vertaaling is, volgends de betekenis der grondwoorden , en de zeden der [Cc 3] Oos-  554 KORTE AANMERKINGEN Oosterlingen , bij welken de huwbare maagden van alle verkeering met mansperfoonen afgezonderd gehouden worden. vs. 3. simeü.] Anders samma. Deze jonadab is een Hoveling. — Zijn raad aan amnon gegeven, tekent zijn zedelijk karakter niet gundig. vs. 5 ] Het is in het Oosten niet vreemd , zelfs voor lieden van den hoogden rang, het eten gereed te maaken, bijzonder gebak en verfnaperingen. vs. ö.} Dit gebak draagt in het Hebreeuwsch, den naam van Bartjens, hoe het toebereid werdt, weten wij verder niet. vs. 9.] Hij wil, als 't ware, niet eten, daar iemand, dan alleen zijne zuster, tegenwoordig is. — Men vindt het meer, dat zieken vreemde luimen hebben, en dus behoefde dit nog niet te bevreemden. vs. 13. Spreek liever enz,] Men behoeft niet te denken, dat david zulk een huwlijk van eenen halven broeder en zuster, tegen de Wet van moses, ooit zou hebben toegedaan. — Men ziet duidlijk ,dat tiiamar in haare verlegenheid alles aangrijpt, wat zij gelooft, dat haare eere zou kunnen beveiligen. vs. 15.] Hij hadt zijn' lust geboet; en dewijl zijne zuster hem tegendreefde, en niet dan met geweld ontëerd was, verkeert zijne liefde in haat. vs. 18. Een prachtig kleed.] Zulk een kleed hadt ' jakob ook voor zijnen geliefden josef laten maaken. gen. XXXVII. 3. vs. 19.3 Zij gaf de derkde blijken van haare droefheid. vs, se.-] Men ziet, dat absalom deze redenen alleen  OVER 2 SAM. XIII. 2I-27. 355 leen voert, om zijne zuster te bedaaren, opdat het geval geen al te groot gerucht zou maaken. Eenzaam en treurig.] Men leest naderhand niets meer van deze ongelukkige Prinfes. vs. 21. Misnoegd en verdrietig.] Letterlijk: Hij ontftak. — Hij was toornig over de daad , maar een' goed vader zijnde, valt het hem nog meer verdriatig. Hij voorziet de gevolgen. — Hier te zeggen, dit of dat moest david gedaan hebben, valt gemaklijker, dan het voor david viel, die zich in het geval bevondt. vs. 22.] De eere der zuster wordt in het Oosten voornaamlijk door den broeder gehandhaafd. — De fchending derzelve wordt bij de Arabieren nog hooger opgenomen, dan wanneer de eere hunner vrouwen beledigd wordt. — Ondertusfchen weet absalom zijnen haat listig te ontveinzen, doch zoo veel gevaarlijker is dezelve voor amnon. vs. 23.] De veehoederij was in die tijden zoo geacht, dat ooft vorftelijke perfoonen ze aan de hand hielden. — Wij hebben reeds elders gezegd, dat, bij gelegenheid van het fcheeren der fchaapen,een vreugdefeest gevierd werdt. 1 sam. XXV. Baal-Hazor bij Efraïm.] Efraïm is hier de naam eener ftad, ten noorden van Jerufalem, joünn. XI. 54. komt zij ook voor. vs. 24.] absalom gaat zeer listig te werk, hij verzoekt alle de zoonen van david, en david zeiven, dus kon 'er geen argwaan zijn, dat hij iet euvels brouwde. vs. 27.] Denklijk zal absalom hebben voorgewend [Cc 4] ea-  35^ korte aanmerkingen eene verzoening met zijnen broeder, op dit vreugdefeest te bevestigen. Het geval met thamar was reeds twee jaaren geleden , en het fcheen, dat alles zich zou fchikken. — amnoh zal ook verlangd heb, ben naar eene verzoening enz. vs. 28.3 Het kan zijn, dat, benevens de wraak, ook de heerschzucht absalom tot dezen moord heb' be aangezet. — amnon was, als de oudfïe zoon van david , deszelfs vermoedelijke Opvolger in het rijk. ■ Evenwel was absalom niet de naaste in orde der geboorte na amnon, alzoo chileüb nog tusfchen beiden was, doch deze fchijnt reeds vroeg geftorven te zijn. vs. 20. Muit-ezelen.] Dit is het eerst; dat wij den muil-ezel ontmoeten in de Bijbelboeken, wij vinden 'er echter 1 chron. XII. 40. naar de tijd-orde vroeger gewag van, als bij de Israëliten in gebruik , die ze zekerlijk van nabuurige volken hebben overgeno-, men en in gebruik gebracht. vs. 32.] jonadab kent alle de fireeken van het Hof vrij goed. vs. 57.] absalom vluchtte naar zijnen moederlijken grootvader, want zijne moeder maScha was eene dochter van dezen Koning van Gefur. vs. 39.] Het fchijnt, dat david, van tijd tot tijd, moeite gedaan heeft , om absalom meester te worden en hem te Itraffen, doch als hij hem befehermd zag door zijnen grootvader, en de tijd eindelijk zijne droefheid over amnon deedt fljjten, Jiet hij van deze pogingen'af, zelfs begon zijn hart allengs over a«salcm. te hangen, HOOFD-  ©ver 2 sam. XIV. 1-5. S5F HOOFDSTUK XIV. vs. u Dat davids harte enz.] Sommigen vertaalen deze woorden in eenen tegenftrïjdigen zin , dat davids hart nog fteeds tegen absalom verbitterd bleef, en de list, die joüb in het werk ftelt, om david tot het herroepen van absalom te bewegen, fchijnt die opvatting te begunftigen , doch de gewoone betekenis der Hebreeuwfche woorden vordert den zin, dien mijne Vertaaling heeft, en die ook in de gewoone Nederlandfche Overzetting gevolgd wordt. Men ftelle zich de zaak dus voor: david was een tederhartig vader, en hadt genegenheid voor absalom, doch als richter en bloedwrekcr tevens gevoelde hij zijne verpligting, om den moord van amnon te ftraffen. vs. 2.] Deze vrouw moet bij joüb, bijzonder, wegens haar fchrander vernuft, bekend geweest zijn, en hij haar tot zijn oogmerk dienftig geöordeekl hebben, Thekod lag in. den ftam van Juda, omtrent 3 uitren van Jerufalem, ten zuid-oosten. Zalf u niet met olie.] Gelijk men anders .gewoon was te doen, wanneer men zijn hof bij de grooten of den Koning ging maaken. — Zij moest alle tekenen van rouwe vertoonen. vs. 5.] Het geval, dat zij voordraagt, is, dat haare twee zoonen verfchil gekregen hebbende , de één den anderen heeft doodgeftagen, dat nu de bloedwreker, de naaste bloedverwant, die, volgends de oude zeden, welke moses met wijsheid bepaald, maar niet afgefchaft hadt, verpligt was , den dood zijns bloedde 5] ver-  35^ korte aanmerkingen verwants'door den dood des moordenaars te wreken, haaren zoon, die al haar hoop uitmaakte, en de eenige fteun van haar huis was, zijnde haaren man overleden, naar het leven ftondt, waardoor het ge* flacht van haaren man geheel uitgedelgd ftondt te worden. Zij verzocht dan pardon voor haaren zoon. — Het geval was, onder andere benamingen, en eenigzins onder andere omftandigheden, het geval van amnon en absalom. Indien de Koning, op haar verzoek, pardon aan haaren zoon gaf, waarom zou hij zulks dan aan zijnen eigen zoon absalom weigeren, voor wien zij, in naam van het gantfche volk, vs. 15. hetzelve bij den vader zeiven kwam verzoeken ? vs. 9.] De fchrandere vrouw houdt zoo lang aan, met nadere verzoeken, tot zij niet alleen eene duidlijke verklaring van den Koning bekomt, maar ook eene bevestiging met eedzweeren. vs. 11. Geen haair.~\ Letterlijk: Geen haair van uwen zoon zal op de aarde vallen. vs. 13.] Thans maakt de vrouw de toepasfing van het geval, door haar voorgefteld, op absalom, in wien het gantfche volk belang ftelde, omdat het gantfche volk hem, als den Kroonprins en vermoedelijken Opvolger des troons, befchouwde. En zij dringt haar voorftel vrij nadruklijk, en tevens met alle kunften van vlijende welfprekendheid, aan. — Zij doet den Koning opmerken, dat hij zich zeiven veroordeelt, door de bloedwraak, omtrent absalom, te willen achtervolgen, en dus nog eenen zoon van het leven te berooven, daar hij in het geval, dat zij hem hadt  over a sam. XIV. 14-24. 359 hadt voorgedragen, dat firiktfle recht der bloedwraak hadt afgekeurd. vs. 14.] Zij wil zeggen, den dooden kan men niet in het leven herroepen. Wanneer de Koning absalom ter dood bracht, zou naberouw te laat wezen; God zelf denkt verzoenlijk en genadig , hij ilraft den moordenaar niet terftond met de dood, maar is gezind, hem te vergeven,zo hij de misdaad belijdt enz. Vs. 15.] Zij fchijnt te willen zeggen, dat haar verzoek moest aangemerkt worden , als het verzoek des gantfchen volks, het welk met haar verlangde, dat de Koning aan absalom vergifnis zou fchenken. Anderen vertaalen, dat ik gekomen ben enz. daarvan is de reden, dat het volk mij ontziet en eert enz. vs. 16. Erfdeel van God.~\ Uit Kanaan, het welk God aan de Israèliten ter erfbezitting gefchonken heeft, en dat daarom het erfdeel van God genoemd wordt. vs. 17. De rust.-] Dat de ééne moord niet op de andere volge! — Zij eindigt haare reden met eene kleine vleijerij, om david geheel in te nemen. vs. 19.] joSb zal misfehien reeds van ter zijde, te vooren, hebben laten blijken , hoe hij wenschte, dat absalom vergiffenis kreeg, maar dan van den Koning zijn afgewezen met de verpligting, die op hem als bloedwreker lag, daar joüb te minder tegen in kon brengen, dewijl hij zelf den moord van abner, met dit recht, verfchoond hadt. vs. 24 ] david wilde absalom niet terfiond weder in de voorige gunst herftellen, fchoon hij hem toegelaten hadt, naa Jerufalem weder te keeren , maar hem  3°° korte aanmerkingen hem nog eenigen tijd zijn ongenoegen doen gevoelen. — Misfehien deedt david hier of te veel of te wei-" nig. Te veel, dat hij den Houten absalom, want ziju karakter is floute onderneemzucht , meer dan verftandig beleid, vergunt weder te keeren; te weinig, dat hij dien vuurigen jongeling zijne gunst onthielt, nadat hij hem hadt doen wederkomen, ten ware men wilde denken, dat david, op deze wijze, absalom heeft willen beproeven , wiens heerschzucht,' hij reden hadt, om te mistrouwen. vs. 25,] Uit dit bericht kan men de reden opmaaken, waarom absalom zich zoo gemaklijk van de gunst des volks kon verzekeren , gelijk uit het volgende hoofdstuk blijken zal. vs. 2ó'. 200fikektt.] Men moet hier aanmerken, dat het Koninglijk gewigt het allerligtfte was. Volgends dat gewigt, zal het haair, dat absalom jaarlijks liet affnijden , 15 of 20 lood bedragen hebben. — En dat men dit haair gewoon was te wegen, kan daar in zijne reden gehad hebben , dat absalom telkens zoo veel geld aan het Heiligdom fchonk, als het gewigt van zijn haair bedroeg, hoedanige gewoonte, men zegt, dat bij de Egijptenaareti plaats hadt. vs. 29.] joëb wilde niet bij absalom gaan om geen vermoeden te geven, als of 'er iet tusfchen absalom gaande was. — vs. 30.] Dit fchijnt eene foort van wraak te zijn, die absalom oefent, en waardoor hij aan joüb wil toonen, waar toe hij in ftaat ware.— simson wreekte zich ééns , op eene foortgelijke wijze, aan de ft* lifiijuen. kicht, XV, 4. 5. 33-]  over 2 sam. XIV. 33. - XV. 1-7. %6l n, 3j.j Dus werdt absalom in 's Konings vaderlijke gunst herfteld, maar beantwoordde dezelve, in 't vervolg, met fnoode ondankbaarheid , gelijk het volgende hoofdstuk leert. HOOFDSTUK XV. vs. i.] absalom begon zich, als den vermoedelijken Rijks-erfgenaam te gedragen, en legde, als zoodanig een' vorltelijken ftoet aan — gelijk vervolgends ADONia deedt, toen hij aanfpraak op het rijk maakte. i kon. I. 5. — Lijfwacht.'] Letterlijk: Vijftig mannen , lopende voor zijn aangezicht heenen. vs. 2.] Daar het volk bij een komt in het Oosten, . daar ook de gerichtshandelingen gehouden worden. — De Koning der Israèliten, david voornaamlijk,hoorde zelf de rechtzaaken, en ftreek een vonnis tusfchen partijen. vs. 3.] absalom wil zeggen, de gerechtigheid wordt niet behoorlijk gehandhaafd, omdat de Koning niet alles afdoen kan, en men niet zoo gemaklijk gehoor bij den Vorst kan krijgen, en 'er is geen ander opperlle Richter. ■— Deze waren zijne ftreeken, om het volk tot verandering aan te zetten. vs. 5.] Hoe vriendelijk was de Erfprins! maar hoe kort zou het geduurd hebben! — absalom was trotsch en beerschzuchtig; de heerschzucht en trotsheid kan zich vernederen, wanneer zij daar door haare oogmerken waant te bereiken. vs. 7. Veertig jaaren.] Dit zal waarfchijnlijk vier jaaren moeten zijn, te weten, nadat absalom te Je- rU'  ■ %ii korte aanmerkingen » rufalem was wedergekeerd, of nadat hij in de gunst van zijnen vader herfteld was. — Zo men 40 jaaren moest behouden, zou men die kunnen rekenen, na davids eerfte zalving door SAMuëL. — Doch vier jaaren heeft reeds josefus enz. Hebron.'] Deze was absaloms geboorteffad, en de plaats, daar david te vooren zijn. Hof hadt gehouden, — Deze fcheen derhalven aan absalom gefchikt toe, om 'er zijnen ophand openlijk te beginnen. — Of hij nu wezenlijk eene gelofte gedaan hadt, dan of dit flechts een voorwendzel was, kan men niet bepaalen. Eeredienst.] Door offeranden en eene offermaaltijd. vs. 10. Zendelingen.] Om dit te verdaan, moet men weten, dat, van affland tot afftand, door het gantfche Israelitifche land, wachters op bergen geplaatst waren, die,met een bazuin of trompet,feinen gaven, wanneer 'er iet van belang voorviel, van een' vijandlijken inval of overwinning. — Wanneer nu te Hebron deze wachters de trompet bliezsn, moest dit fein zich natuurlijk ten fpoedigften door het gantfche land verfpreiden, en , in dat geval, moesten absaloms zendelingen uitflroojen, dat absalom te Hebron tot Koning was uitgeroepen. — Dit diende, om davids vrienden te ontftellen, en het volk in den waan te brengen , dat de zaak zijn beflag hadt, waar op ieder zich om flrijd voor absalom moest veiklaaren. vs. 11.] Dezen zullen toch aanzienlijke lieden geweest zijn, en, fchoon zij van de famenzweering niets wisten, echter vrienden van absalom. Te Hebron kon absalom hen, door beloften of bedreigingen, ligt tot goedkeuring van zijne onderneming over- haa-  • ver. 2 sam. XV. i*-&3. 35 haaien, en te Jerufalem moest het een' fchijn hebben, als of zij met hem medepligtigen waren. vs. 1*.] achitomsl was te Giïo, eene ftad in den ftam Juda. — Hij bevondt zich derhalven tegenswoordig niet aan het Hof; misfehien was hij bij david thans niet in gunst, hoe het zij, hij koos openlijk de partij van absalom. VS. 14..] Dit was zeer voorzichtig van den ouden Vorst. — De opftand was zoo fchielijk uitgeborften, dat hij niet wist, op wien hij zich al of niet kon verlaten. — Ook wilde hij zijne hoofdftad niet bloot' (lellen aan eene belegering of plundering. vs. 17. Beth-Hammerchak.] Dit fchijnt de naam eener plaats, of gehucht geweest te zijn, tusfchen Jerufalem en de beek Kedron. Men zou het kunnen vertaaien, het laat/ie huis, te weten, dat buiten Jerufalem , onder het rechtsgebied dier ftad hoorde. vs. 18. De manfehap van Gath.] Deze waren niet de 600 oude getrouwe vrienden, die david weleer in het land der Filiftijnen verzeld hadden, maar wezenlijk lieden, uit Gath oorfpronglijk, welke zich, zedert david deze ftad ondergebracht, en de Filiftijnen aan zich onderworpen hadt , met vrouw en kinderen na Jerufalem hadden begeven, onder het beleid van ithaï,en die, bij deze gelegenheid, hunne trouw aan david openbaarden. vs. 19. Nieuwen Koning.] absalom. david noemt hem dus, omdat hij thans meester van het rijk kon fchijnen te wezen. vs. 23. Het land weende.] Algemeen was david bij de Israëliten bemind; de fchielijkheid van den opftand al-  564- köate AANMERKINGEN •alleen verbaasde de welgezinden. — De Kedron loopt ten oosten -van Jerufalem, tusfchen die ftad en dea olijfberg. — david trok over deze beek en berg na de woeftijn van Jericho, om dus te Jericho meester te zijn van de overtogten van den Jordaan, en des noods over die rivier te wijken. vu 27. Let wel!] Letterlijk: Zijt gij niet een Ziender ? dat is , gij kunt te Jerufalem, gelijk men zegt, een oog in 't zeil houden. vu 28.J Vergelijk hoofdst. XVII. 15. volgg. vs. 29. Weenende.] Het viel den ouden goeden Vorst fmertlijk zijne hoofdftad te moeten verlaten voor oproerige onderzaten, en allerfmertlijkst , voor eenen oproerigen zoon 1 — Het bewinden en bedekken van het hoofd, en het barrevoets gaan, waren ook "tekens van de hoogstgaande droefheid. vs. 32. Op- den top.] Van waar hij Jerufalem voor het laatst kon aanfchouwen , benevens de Heilige Tent, daar de Bondkist ftondt. husal] Men heeft deze affpraak van david met husai afgekeurd, doch ik zie niet,met welken grond. Mogt men geene list gebruiken tegen eenen oproeri* gen zoon,en verraderlijken vriend,gelijk achitofel? vs. 33. Tot een last zijn.] Denklijk was husai de Architer een oud man, die derhalven de ongemakken van dezen togt niet zoo goed konde verdragen. vs. 35. Gij hebt enz.] Deze Priesters zijn op mijne zijde, gij kunt op hen vertrouwen, vs. 37. Voordat enz.] Dit zegt het Hebreeuwsck, en de zaak eischt deze vertaling: absalom vondt derhalven husaï te Jerufalem, en niet wetende, dat deze  over 2 sam. XVI. i-4. 3Ö5 ze david onderweg gefproken hadt, kon hij geen ver,1 noeden op hem hebben. HOOFDSTUK XVI. vs, 1. Bergs.] Den olijfberg, zoodat hij nu begon l af te daalen, om in de woedijn te komen. vs, 2-4.] Men kan niet recht bepaalen, of ziba hier alles verdicht, om zijn Hof bij david te maaken, dan of, in de daad, mefiboseth eenige hoop op het Koningrijk gekoesterd,heeft. Hij was de zoon van jonathan, en, indien de kroon erflijk geweest ware , hadt hij het naaste recht op dezelve. Het geval met simeï, die aan het huis van saul vermaagdi fchapt was, geeft ten minden te kennen, dat dat huis nog vijandlijk tegen david gezind was. 't Is . waar, mefiboseth zelf was lam aan de voeten, maar hij hadt toch reeds een' zoon. hoofdst. IX. 12. Over het algemeen hadt saul veele gunftelingen gehad, ten minden, op zijnen dam Benjamin fcheen men te mogen rekenen, en jonathan was zeer bemind geweest bij al het volk; david werdt nu verdreven, en hoe zeer de gunst des volks zich thans voor absalom fcheen te verklaaren, evenwel deze was een broedermoorder, en wanneer de burger-oorlog, die nu dondt uit te breken tusfchen vader en zoon, de Israëliten mogt verdrieten, kon het ligt gebeuren, dat 'er zich eene partij vormde, ten voordeele van mefiboseth. — Men kan ook bijna niet inzien, wat ziba zou bewogen hebben, om, met belastering van zijnen Heer, davids gunst te zoeken, nu de Vorst zijne hoofddad verlaten, en zich, met [D d] ee»  3?6 korte aanmerkingen" eene fpoedigé vlucht, bergen moest. — Doch , hoe het zij, davids uitfpraak en vonnis is te overhaast en driftig , hij hadt toch de zaak eerst behooren nader in kennisfe te nemen. — Het was toch mooglijk, dat ziba, juist op de hoop van zoodanige uitfpraak, zijnen Heer lasterde enz. Een paar enz.] Het gefchenk was gering, in zich zelve, maar naar ziba's omflandigheden, waar in hij zich vertoonde, aanzienlijk. vs. 4. Alle de goederen enz.] david verklaart ze verbeurd, en fchenkt ze,naar zijne Koninglijke magt, aan ziba, omdat hij, hem geloof gevende, mefiboseth, als een mededinger naar den troon, aanmerkt. vs. 5. Bahürim.'] Op de zuidelijke grenzen van Benja min. vs. 8.3 david was hier aan geheel onfchuldig, volgends de gefchiedenis; evenwel kon simei doelen op den dood van isboseth en abner1, en het gedrag van david als eene veinzerij willen aangemerkt hebben. — Indien de gebeurenis, hoofdst. XXI. vermeld, in orde des tijds, reeds voorafgegaan was,kon hij daar bijzonder het oog op hebben. vs. 9.] Men ziet uit davids gedrag bij deze geheele gelegenheid, hoe hij zich zijne zonde met bathzeba en URia, herinnert, en dit onheil befchouwt, als eene vervulling van nathans aankondiging. — david zag de zaak dieper in, en erkende de befreUing der Godlijke, hem karlijdende, Voorzienigheid in dit alies; hoe hoog hij anders, gelijk naderhand gebleken is, dit flecht gedrag van simeï opnam. vs. 13.] Tusfchen david en simeï zal een diep dal  OVER 2 SAM. XVI. I4-2J. , 3É7 dal geweest zijn, tusfchen twee bergen, hoedanigen 'er op den weg tusfchen Jerufalem en Jericho meer zijn. vs, 14. /!jtifim.~\ Dit woord betekent moeden, afgematten. david zal aan deze plaats denklijk dien naam gegeven hebben, daar hij met zijn volk, moede en afgemat, door den verhaasten togt, zich nederfloeg 4 om adem te fcheppen, zich nu, voor deneerllen overval, in de woeftijn veilig rekenende. vst 18. 19.] Dit voorgeven van hüsaï hadt veel fchijns.—Trouwens achitofel en anderen konden geen' ander voorwendzel voor hun gedrag bijbrengen, daar men hun dezelfde verwijtingen kon doen — en Verders , de ftemme des volks , de ftemme Gods ! — Meer behoeve ik niet te zeggen. vs, 21.] Neem dus bezit van zijn Serail, daar door zal het volk zien, dat gij uwen vader onverzoenlijk beledigt, en het zal u te getrouwer aankleeven, terwijl het anders nog onzeker weifelt, of gij u niet, ten koste van uwe ijverigfte aanhangers, met uwen vader zult verzoenen. ' vs, 22.] absalom ging, voor het oog van 't volk, in de Tent, in welke deze bijwijven gebracht waren. !— Meer zegt de Tekst niet. — Genoeg is het, deze affcbuwlijke daad wordt gepleegd op datzelfde dak, van waar david het eerst uRia's huisvrouw met wellustige oogen befchouwde, het welk het eerlte begin van alle deze rampen was. vs, 23.] achitofel was zulk een fchrander Staatsman , dat men, zijnen raad volgende, geloofde, zeker te zijn van den goeden uitflag. [Dd 2] HOOFD»  3^3 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XVII. vs, i.] Deze raad van achitofel volbracht zijnde, zou geheel verderflijk voor david geweest zijn; dewijl hij, in zijne tegenwoordige om Handigheid, in de daad, niet in ftaat was, aan eene geoefende krijgsbende van 12,000 man het hoofd te bieden. vs. 2. Radeloos.'} Letterlijk. Slap van handen. — Iemand, die radeloos is, laat de handen flap hangen. david was enkel nog maar op de vlucht bedacht geweest , zonder te kunnen raadplegen, hoe zich te verdedigen, of tijd te hebben, om zich tot eenen oorlog te bereiden, zelfs fchijnt joaa thans zich elders bevonden te hebben. —» vs. 3. Al die manfchap van hem enz.] De Tekst is hier duister, ook heeft men verfchillende leeswijzen bij de oude Overzetteren; ik heb verkozen, het geen mij met den aart der taal het meest fcheen overeen te komen , en tevens den klaarften zin opleverde. vs. 8.] Dit voorftel van husaï hadt zeer veel fchijn.—Evenwel hadt david maar een klein getal van zijne ervaaren krijgslieden, behalven zijne lijfwacht,bij zich, de overigen waren getrouwe burgers, zelfs bevonden 'er zich, ten minden bij de 600 man van Gath, kinderen; doch de raad van husaï was, in fchijn, de veiligfte, en absalom toont, in het geheel, weinig beleid in zijne zaaken.. vs. 9.] Dit hadt david dikwijls gedaan, geduurende zijne vlucht voor saul. vs. 11.] Deze raad van husaï was doodlijk voor absalom, hoe zeer hij ook, in fchijn, de veiligfte was.  over 2 saw. XVII, 14-20. 369 was, __ david kreeg dus tijd, om zich te hcrltellen en te wapenen, absalom mede te veld, dit was zeer gefchikt, om fpoedig een einde van dezen burgerkrijg te maaken. — Het overige van husaï's voorftel is Oosterfche grootfpraak, zeer gefchikt, om eenen jongen losbol, gelijk absalom , in te nemen. vs. 14.] Dus zijn dan ook zelfs de beraadflagingen en overleggingen der menfchen'afhangjijk van jehova's beftuur. vs. 15.] Vergelijk hier hoofdst. XV. 35, 36. VS. 16. Aan deze zijde.] Van den Jordaan. vs. 17. Fontein Rogel.] Even buiten Jerufalem, ten zuid-oosten van die (tad. — jonathan en ahimaüz wilden zich in de ftad niet waagen , omdat het bekend was, dat zij david waren toegedaan. — Eene dienstmaagd werdt in dit geval gebruikt, die, on-< der fchijn van water te haaien, veilig naa de fontein gaan kon. vs. iS. Gezien netlende.] Bij de fontein, of fprekende met de dienstmaagd. Zoo veel zij konden enz.] Echter konden zij het niet verder brengen dan Baburim, langs welke ftad ook david zijnen weg genomen hadt, alzoo zij op het fpoor gevolgd werden. Regenbak.] Die thans ledig was. vs. 19. Dekzel.] Waar toe men in het Oosten meestal een' grooten fteen gebruikt. Gort ] Of grutte. »»ƒ. 20. Beek.] Denklijk eene regenbeek, die in den zomer droog was; over welke echter absaloms foldaten zich. niet waagen durfden. [Dd 3] vs. 23.3  37° korte aanmïrkingen vs. 23.] Hij voorzag, welke gevolgen 'de raad van husaï hebben zou — en wilde het ongeluk voorkomen , van ten ecnigen tijde in davids handen te ge. raaken. — De fpijt, dat zijn raad in den wind geflagen was, kan ook tot zijne vertwijfeling veel toegebracht hebben, vs, 24. Mahanaïm."] Welke ftad tot de hoofd- en rijksdad van isboseth gediend hadt. — Terwijl enz.] Te weten, na verloop van eenigen tijd. — De gefchiedenis is hier zeer kort, en meldt alleen de hoofdzaaken. vs. 25. Israëliet} 1 chron. II. 17. heet hij een JsmaëUet, en, naar waarfchijnlijkheid, zal hier ook zoo gelezen moeten worden. — nahaz.] Deze fchijnt de eerde man van davids moeder geweest te zijn, bij wien zij abigal en zero-ja hadt, zijnde, na deszelfs overlijden, getrouwd met isaï. vs. 26. Het land Gilead.] In de landdreek over den Jordaan. vs. 27.] nahas was Koning 'der Ammoniten geweest, die met david in goede verfiandhouding geleefd hadt, 2. sam. X. 2. doch wiens zoon, hanun, david verbitterd. hadt, en gelegenheid gegeven tot den oorlog, die niet eindigde, dan met een geheel te onderbrengen van het Koningrijk der Ammoniten, onder d vids heerfchappij. Deze sobi, een andere zoon van nahas, zal misfehien de onbezonnenheid van hakon afgekeurd , zich in tijds aan david ónderworpen hebben, en naast denklijk door dezen Vorst met eenig beduur over de overwonnen Ammoniten ver-  over SL sam. XVII. 20. - XVIIT. i-3. 371 vereerd geweest zijn. Om welke reden hij ook hier in davids belangen is. In 't voorbijgaan , men ziet hier uit, dat de ftrenge ftrafFe over de Ammoniten. hoofdst. XII. 31. zich niet tot dit geheele volk heeft uitgeftrekt. Machir.-) Zie boven hoofdst. IX. 4. vs. 29. Rundvleesch.'] Men heeft van deze Hebr. woorden veelerhand gemaakt: Kosjenkaafen, osfenptikkéh', het waarfchijulijkst is, dat men vertaa'e: „ Gekookt osfeBvleesch," of, ,, rotten met rundvleesch." — Misfehien ook , ,, vette runderen." — hoofdstuk xvin. vf. 1.] Men onderzoekt vruchteloos, hoe fierk davids leger wel mag geweest zijn.— Zeker is het,dat veelen,en bijzonder de oude in den krijg gediend hebbende Israèliten hem getrouw waren gebleven. — Hij fielt bevelhebbers over duizend, en bevelhebbers over honderd, dat is, opper- en onderbevelhebbers, asnij en zijn volk fpreekt van 10,000, vs. 3. een blijk, dat zijn leger meer dan dit getal bedroeg. vs. 2.] Hij verdeelde zijn leger in drie deelen; hier uit reeds kan men opmaaken, dat 'er veel meer moet voorgevallen zijn in dezen burgerkrijg, voor dat het tot bet laatfle hoofdtreffen kwam, dan.de korte gefchiedenis ons meldt. vs. 3. Gij zijt."] Dus leze ik met eene kleine verandering. — Zij willen zeggen,dat het voornaamlijk, in de tegenwoordige omflandigheden, op den perfoon van david aankwam; de Heer hezel leest, eenigzins anders: En ons getal is nu reeds 10,000. {Dd 4] Doch  372 korte aanmerkingen Doch dit behaagt mij niet zoo wel, dewijl dit niet zoo goede reden in zich bevat van 's volks afraading, als wel bet eerfte. vs. 4] Het volk trok in zijne grooter en kleiner benden, in Regimenten en Kompagniën verdeeld, uit. vs* 5.] De Koning, door te groote vaderliefde gedreven, zorgt voor het leven van absalom, wiens misdrijf hij aan jeugdige onbedachtzaamheid ,meer dan aan opzetlijke boosheid, fchijnt te willen toefchrijven. Ten aanhooren enz.] Dit wordt aangetekend, ter opheldering van vs. 12. vs. 6. Efra'ïms woud.'] Men meent, dat dit woud over, of ten oosten van den Jordaan,gelegen ,en dat het zijnen naam gekregen hebbe, van de zwaare nederlage der Efrüïmiten door jeftha. richt. XII. 1-6. Daar zijn nogthans omftandigheden in het gefchiedverhaal, die mij beweegen, om te denken, dat deze veldflag bewesten den Jordaan is voorgevallen, en dat Efraïms woud is, die wouden en bijna ontoeganglijke woeftijnen , welken men in Efraïms gebergte, en bijzonder bij de ftad Efraïm vindt, waartoe ook de woeftijn tusfchen Jericho en Jerufalem behoorde. Trouwens, wanneer ahimaëïz , vs. 23. van het flagveld naa Mahanaïm loopt, neemt hij den weg door de Jordaan-vlakte. — joüb fchijnt met zijn leger over den' Jordaan getrokken te zijn, als of hij op Jerufalem wilde losgaan, terwijl de overige gedeelten van het leger absalom gadefloegen; absalom, voor de hoofdftad beducht geworden, waar aan voor hem ■alles hing, zal zich te rug gefpoed hebben, en, wanneer hij zich in Efraïms woud bevondt, onvoorziens door  over 8 sam. XVIII, 8-9. 373 door jo?.b en de andere legerhoofden van david zijn aangevallen, en tot eenen veldflag op eene voor zijn talrijk heir zeer onvoordeelige praats genoodzaakt zijn geworden. Misfehien behoort hier vs. 9. toe. Vergel. mijne Aardrijkskunde des Bijbels. I. Deel, Bladz. 386. VS. 8.] De vluchtelingen werden geheel uit één verjaagd, en allerwege nagezet. — In een' zoo ruwen oord,' als dit woud van Efraïm, moesten 'er in de daad veelen fneuvelen, die van de rotzen afitortten, of door de onbruikbaarheid der wegen , omkwamen. — De Reizigers toch verzekeren eenpaarig, dat zij geene akeliger plaats, dan deze, ooit ontmoet hebben. vs. 9.] Men zou het eerde gedeelte van dit vers, misfehien ook in dien zin kunnen opvatten, dat de Schrijver wilde zeggen, dat absalom, in dezen zoo ongelegen oord, door davids meer ervaren manfehap, onvoorziens overvallen , en tot den flag genoodzaakt was. Dat absalom aan zijn hoofdhaair is blijven hangen, is wel eene algemeene gedachten, die josefus ook'heeft, doch de Tekst zegt 'er niets van. Hij kwam onder de dichte takken van een' Terpentijnboom doorrijden,en raakte,tusfchen twee laager hangende takken ,onder welken hij,bukkende,meende door te rijden, met het hoofd verward, waar toe zijn haair ook wel iet kan toegebracht hebben; door den fchok raakte hij van den muil-ezel af, dien hij, naar de gewoonte , bij de Arabieren nog heerfchende, zonder zadel of ftijgbeugels bereedt, en bleef dus aan zijn hoofd, niet eigenlijk aan zijn haair, hangen. — Het blijkt,eindelijk, uit de uitdrukking,dat zekere bekende Terpentijnboom door den Schrijver aangeduid wordt. [Dd 5] w.  374 korte aanmerkingen vs. iï. Waaróm hebt gij hem dan niet terftond af. gemaakt?] Letterlijk: Ter aarde geflagen. vs. 13. Verraderlijk.] In het geheim, mij houden, de, als of ik van des Konings bevel niets wist. Mijn befchuldiger.] Om u zeiven bij den Koning te rechtvaardigen. — De man fpreekt vrij ruiterlijk en rondborftig tegen den Opperveldheer. Eene edele vrijheidstrek vertoont zich in dezen krijgsman! vs. 14, Ik wil enz.] joüb voelde zich getroffen, daarom maakt hij zich van dezen man af. _ JOaB begreep, en niet zonder reden, dat aan absaloms dood de veiligheid van davids kroon en leven hing, echter zou hij geerne gezien hebben, dat een ander, en niet hij zelf, den oproerigen Prins de rest gegeven hadt. V». 16.] joke was, als een verftandig Staatkundige, van begrip, dat,het hoofd van het oproer dood zijn. de, het oproer van zeif een einde nemen zoude. — Over het geheel was hij afkeerig, om in eenen burgerkrijg onnodig bloed te Horten. Verg, hoofdst. II. 27. vs. 17.] Men toont nog heden absaloms graf, en nog heden werpen de voorbij reizenden lleenen op hetzelve. — Of dit bepaaldlijk gefchiedt, om afkeer en verfoejing van zijnen opftand tegen zijnen vader te kennen te geven, is onzeker, dewijl de Arabïèrs ook andere merkwaardige plaatzen geivoon zijn, dus te onderfcheiden-, dat zij 'er fteenen op werpen. vs. 18. 1 Konings-dal.] Ten oosten bij. Jeiufalem. Zie gen. XIV. 17. Geen' zoon.] Zijne drie zoonen, hoofdst. XIV. 27. moeten dus vroegtijdig geftorven zijn. absaloms zuil.] Deze zou hem, naar zijne bedoe. Iing,  OVER. 2 SAM. XVIII. ai-5.2. 373 lïng, eens tot een grafteken (trekken, en bij daar bij begraven worden. — Doch dit gebeurde niet. Men toont dezen pilaar nog heden aan de Reizigers, en men beeft 'er bij pococke eene afbeelding van, fchoon zeer zeker, de oude, door absalom opgericht, reeds lang weg is. vs. 21. küschi.] Wie hij is, weten wij niet; misfehien kischi, een Leviet, ï chron. VL 44. Vs. 24. 7wee poorten.] De buiten- en binnenpoort, zoodat Mahanaïm hier als eene fterke vesting voorkomt. Boven deze poort zal een toorn op de fhuk-muur gebouwd zijn geweest, het welk bij de Verfterking der fteden, oudtijds, plaats hadt. vs. 25. Is hij alleen.] Indien men geheele troepen gezien hadt, zou'het te vreezen geweest zijn, dat het een vluchtend leger ware; maar één man kon niet anders zijn, dan een postbode. vs. 29.] Juist gelijk joaB, die david heel wel kende, verwacht hadt, vraagt de Koning, met zichtbare blijken van bekommering, bijzonder na absalom. — ahimaëz was hier echter op verdacht, doordien hij zich joübs gezegden herinnerde, en ontwijkt derhalven het antwoord op deze vrage, doch zoo, dat david reeds kon voelen, dat het met absalom niet wel was afgelopen. 's Konings dienaar.] kuschi , die reeds in 't gezicht was, en uwen knecht, mij. vs* 30.] Om die reden fchijnt het, houdt david hem ook bij zich, om van den tweede bode het echte bericht van absalom te verkrijgen. vs. 32.] kuschi, niet door joüb gewaarfchuwd, vindt  376 KORTE AANMERKINGEN vindt geere zwaarigbëid, om duidlijk genoeg te ken» nen te geven, dat absalom dood is. vs, 33.] Welke gevoelige ziel heeft david! Welk een teder vaderhart ! En hoe wonderlijk naar de natuur wordt hier zijn aandoening uitgedrukt! HOOFDSTUK XIX. vs. i.J david gaf zich, zekerlijk, al te zeer aan zijne vaderlijke droefheid over, en vergat bijna, dat hij Koning was, en joMb deedt hem, bij deze gelegenheid, door zijne vrijmoedige aanfpraak, den treflijkften dienst. vs. 8.] david begreep ook zijn belang, en gaf daarom gehoor aan joübs raad, zich in de poort, bij de markt, zettende, en zich dus openlijk aan het volk verlooneude, waardoor de gemoederen weder bevredigd en voldaan werden. Israël — gevlucht.} Met deze woorden begin ik in de Vertaaling een nieuw hoofddeel, brengende de voorgaande verzen tot het voorgaande , het welk het onderwerp duidlijk verëischt. — De Israèliten zijn hier de genen, die absalom hadden aangehangen. vs. 9. 10,] Nu hun Opperhoofd dood is, herinneren zij zich davids weldaaden aan het vaderland , en verwijten eikanderen , dat zij zoo lang dil zitten, om den Koning van Mahanaïm weder in zijne hoofdftad te brengen, vs. 11.] david doet dit voordel, met een goed oogmerk, opdat de dam Juda het eerde voorbeeld zou geven , doch de naarijver der ftammen bracht te we-  over 2 sam. XIX. 13-20. 377 wege, dat juist hier door op nieuw eene zorgelijke fcheuring volgde, gelijk het einde van dit hoofdstuk leert. vs. 13. Onder joSb.] Anderen, in de plaats van joüb; doch, dewijl het Hebreeuwsch mijne Vertaaling kan dulden, heb ik die liever verkozen, nadien het weinig fchijn heeft, dat david joüb, aan wien hij" thans zijne kroon op nieuw vcrfchuldigd was, hoe veel hij ook anders, en met reden, tegen hem mogt hebben, zou hebben afgezet, om aan iemand het opperbevel over zijn leger te geven, die het leger der wederfpannelingen hadt aangevoerd.— Ondertusfchen kon amasa, naast joüb gefield wordende, voor david, in 't vervolg, een tegenwigt zijn tegen den al te grooten invloed van dezen woesten krijgsman, en dit was voor joaB, welke dit doorzag, reden genoeg, om amasa vervolgends van kant te helpen. vs. 16.] Uit het gezelfchap van simeï blijkt, dat hij geen verachtlijk man was, wat zijne grootheid en invloed betrof. tt. iS.] De bereidvaardigheid zijner onderdaanen moet david ten hoogden aangenaam geweest zijn, die, met zoo veel ijver,gepaste fchikkingen maakten, om hem en zijn Mofgezin, op eene gemaklijke wijze, over den Jordaan te brengen. vs. 20. Eer dan iemand enz.] Dus vertaal ik liever, dan ik ben de eer ft e van allen, die tot josef behoren , omdat simeï een Benjaminiet, en niet uit josef afkomdig, was. — Men zou verwacht hebben, dat die van josefs huis, bijzonder de vermogende ftam van Efraïm, de eerfte zou geweest zijn,om david  37* korts aanmerkingen vid in te haaien , maar nu was simeï nog eer in zijne onderwerping. vs. 22. Tegenpartij der.1 In 'c Hebr. Satan , in de betekenis van een' tegenftrever, die iemand tegenftaat, bijzonder als aanklager of befchuldiger in 't gericht. — abisaï's reden hadt den fchijn van befchuldiging, als of david het reelat niet wist te handhaaven. Ondertusfchen was davids Staatkundig gedrag veel wijzer en voorzichtiger. Het kwam 'er thans op aan, om door daaden van genade de harten te winnen. vs. 24. Kleinzoon.'] Letterlijk, zoon. Kwam ook.] Echter zoo laat, dat de Koning reeds te Jerufalem was. vs. 25. Deze hadt enz.] Dit ten teken van droefheid. — Het gantfche gedrag van mefiboseth is bij deze gelegenheid zoo dubbelzinnig, dat wij 'er geene uitfpraak over kunnen doen, en dus fchijnt het david ook voorgekomen te zijn. ** vs. 26.] De verdediging van mefiboseth kan door ons niet beoordeeld worden , aan david heeft ze niet volkomen voldaan, en dien konden meer omftaudigheden bekend wezen. vs. 28.] Het is waar, dat saul het zoo met david gemaakt hadt, dat zijn huis niet veel goeds van david, volgends de Oosterfche zeden, verwachten kon, maar jonathan was davids vriend geweest! mefiboseth fpreekt al te vernederend. vs. 29.] Men heeft david van onrechtvaardigheid befchuldigd, wegens deze uitfpraak. Dit kan ik niet zien. — Hij fchijnt niet voldaan te zijn over het gedrag van mefiboseth, maar deze zaak nu verder te en-  over 2 sam. XIX. 3I-43. - XX. 1-2. 379 onderzoeken, en hem misfehien fchuldig te bevinden, dulden de omftandigheden niet. — vs. 31. 8ARS1LLAÏ.] Een voortreflijk karakter. — Een man, naar het fchijnt, die geheel op de wijze der oude aardsvaderen leefde en dacht. vs. 35. Aangenaame enz.] Letterlijk: Goed en kwaad. Wat het leven aangenaam, of onaangenaam maakt. chimham.] Zoon van barsillaï. i kon. 17. 7. vs. 41-] Hier openbaart zich weder de afgunst tusfchen de ftammen, bijzonder Efraïm en Juda, welke, bij zoo veele gelegenheden, zich vertoonde, en, ten tijde van davids kleinzoon rehabeüm, in eene geheele fcheuring uitberstte. vs. 42. Het naast.'] Omdat hij uit den ftam Juda was. Gegeten enz.] Het was geen eigenbelang, dat hen dreef. — Een ingewikkeld verwijt aan den Ham Benjamin, die van saul veele voorrechten, boven anderen , genoten hadt. vs. 43. Tienmaal.] Zij maakten tien Hammen, en dus het grootfte deel des volks uit. HOOFDST U K XX. vs, i. Snood.] Een Belials man. Een deugniet. Benjaminiet.] Veelen uit dezen ftam konden niet vergeten, dat, in saul , de Koninglijke waardigheid bij den ftam van Benjamin geweest was. Wij hebben enz.] De ftam Juda wil den Koning alleen hebben, dat zij hem dan voor zich houden, wij zullen ons met david niet verder inlaten. vs. 2. Israëliten.] Van de overige ftammen, behalven Juda, enkel uit naarijver tegen dezen ftam, en  3^0 S' KO.rte aanmerk1n6en en niet, eigenlijk, uit ongenegenheid tegen den per* foon van david. vs, 4.] amaba ontvangt hier dit bevel van david, terwijl joüb , denklijk , afwezend was , om fchikkingen te maaken, waar van wij de omftandigheden niet weten. De manfchap van Juda.] Dus moeten zij, die david van den jordaan na Jerufalem geleid hadden, Dit een gegaan zijn, ten ware men liever wilde denken , dat alleen afgevaardigden uit den ftam van Juda david hebben afgehaald; welk laatfte ook het waarfchijnlijkst is. vs. 6. abisaï.]joëbs broeder. — Een nieuwe blijk, dat joüb zelf niet bij de hand was, fchoon hij kort daar op moet wedergekeerd zijn, dewijl wij hem, vs. 8. bij deze benden vinden, aan wier hoofd hij zich ook ftelt. vs. 6.] Uitftel en vertoef kon, zekerlijk, tot niets anders ftrekken, dan om dezen opftand zorgelijker te maaken, te meer, indien een of meer vaste fteden zich voor seba verklaarden. Soldaaten v.m uwen Veldheer.] De foldaaten van joüb. vs. 7. Dus was dan joüb nog de Opperveldheer. Deze manfchap fchijnen zekere benden te zijn, die fteeds in dienst bleeven. vs: 8.] Gibeön lag omtrent derdehalf uur van Jerufalem, ten noorden. vs, 9.] Men ftelle zich de zaak dus voor. joaB'hadt een zwaard op zijde, dat ligtlijk uit de fchede viel, toen hij na amasa toetradt, gebeurde dit ook, voorbedachtlijk, van zijn kant, maar amasa hadt geen kwaad  OVER 2 SAM. XX. Il-i^a 38! kwaad vermoeden; toSb beurde het op, en hieldt het dus in de hand, terwijl hij met de rechtehand amasa bij den baard flreelde, en deedt, als of hij hem op denzelven kusfen wilde, volgends de Oosterfche ge? woonte nog in gebruik, en nu Hak hij het hem onvoorziens in 't lijf. — joüb fchijnt dezen moord gepleegd te hebben , aan zijnen neef, want zij waren zusters kinderen, om zich van eenen mededinger te ontflaan, dien hij meende te befpeuren, dat david gebruiken zou, om den al te grooten invloed van hem, en zijnen broeder abisaï, te fnuiken. — Ondertusfchen zal het vertoeven van amasa aan joüb een voorwendzel verfchaft hebben, om dezen moord als noodzaaklijk te doen aanmerken. vs. 11. volgg.] Denklijk heeft dit betrekking tot het volk, het welk amasa, volgends davids bevel, bijëengebracht, en nu bij zich hadt. vs. 14. Hij.] joüb , gelijk het gantfche verband leert. Abel-Beth-Maacha.] Dit is ééne naam. 1 kon. XV. fio. Madcha was een landfchap over den Jordaan, geheel in 't noord-josten, daar in, of bij, heeft dit Abel, of Abila gelegen. Beerim.} Een onbekende naam. Misfehien met eene kleine verandering te lezen, en als een gemeen naamwoord te nemen, verëenigd. richt. XX. 11. „ Van alle kanten kwamen 'er, die zich eenpaarig bij „ joüb voegden," en dus aan david hunnne trouwe bewezen. vs. 15. Een' wal.] Het zij,dat men hier aan eenen wal te denken hebbe, dien men om de ltad opwierp, om dezelve ia te fluiten, en.dien men allengs nader LE'1 " aaa  3§a KORTE AANMERKINGEN aan de ftad bracht, waar voor thans de loopgraven in de plaats zijn gekomen , of, dewijl men naauwlijks ftellen kan, dat de kunst van belegeren "toen reeds zoo verre gevorderd was, dat men alleen denke, aan het opwerpen van eene hoogte, aan eene of andere zijde voor de fladsmuur, om veilig denzelven te kunnen bereiken, en door een of ander ftormgevaarte te rammeien. vs. 18.3 Dit Abel moet derhalven voormaals eene aanzienlijke Had geweest zijn, die veele wijze en verltandige inwooners hadt, van waar dit fpreekwoord ontftaan was. — Ik vind hier niets gedrongens in, en dus geene reden, om van het gewoone af te gaan. vs. 1$. Wij zijn.] Eigenlijk: Ik ben enz. De vrouw voert, als 't ware, de ftad fprekende in. Hoofdftad.] Letterlijk : Moeder, of, moederftad, van welke andere mindere plaatzen afbangen. Erf bezitting.] Het land der Israèliten. vs. 21. Efraïms gebergte.] Dit ftrekte zich ook tot in den ftam van Benjamin uit. Dus kon seba een Benjaminiet, en tevens van Efraïms gebergte zijn. vs. 23.] Men vergelijke hoofdst. VIII. 16. vs. 26. In bediening.] Cohen, het welk anders Priester vertaald wordt. Dit was ira niet, die niet ééns uit den ftam van levi oorfpronglijk was , maar hij hadt den vrijen toegang , als eerfte raad, of dergelijke, tot den Koning. Vergelijk de aantekening op hoofdst. VII. 18. HOOFDSTUK XXI. vs. 1.] Wanneer dit geval eigenlijk gebeurd zij, kannen wij niet zeggen. Het geen van hier af volgt, kan  OVER* 2 SAM. XXI. 4-6. 383 kan men als bijlagen tot de gefchiedenis van david befchouwen. Bloedhuis wil.] Men moet dit aanmerken, ten einde 'blijke, dat sauls huis zelf fchuldig was aan deze mishandeling en moord der Gibeöniten. vs. 2.] Gibeön was de hoofdftad van een Kanadnitisch gemeenebest,de gefchiedenis,hoe de Gibeöniten, die eigenlijk Heviten waren, maar hier Amoriten heeten , omdat deze ftam , de magtigfte onder de Kanaanitifche ftammen, zijnen naam aan alle de overigen mededeelde, door list,een vredeverdrag van de Israëliten hebben weten te verkrijgen, leest men jos. LX. — Dus bleeven deze menfchen in rust, tot sauls tijd. Deze Vorst wendde een' grooten ijver voor den Godsdienst voor, deze ftrekte hem tot een voorwendzel, om de Gibeöniten, ah overblijfzelen derKanadniten ,uit te roejen , doch , in de daad , was zijne bedoeling, om met hunne bezittingen zijnen ftam Benjamin in 't gemeen , en zijn Koninglijk huis in 't bijzonder, te bevoordeelen. Vergelijk het aangetekende op hoofdst. IV. 3. vs. 3. Boeten.] De mishandeling, ulieden aangedaan, om u met ons te verzoenen. Welke voldoening eischt gijlieden'? vs. 4.] Zij begeeren eigenlijk eene bepaalde bloedwraak op de fchuldigen. vs.6. Ter verzoeningvan jehova.] Letterl. voor jehova. Ik geloof, dat de mening in de Vertaaling is uitgedrukt. 0 Gij jehova's uitverkozene!] Ik kan dit niet tot saul brengen, dien de Gibeöniten dus niet zullen genoemd hebben, maar ik volg onze Nederlandfche Verlaalhig, en breng deze aanfpraak tot david. — LEe 3j vs. 7.}  3S4 KORTE AANMERKINGEN vs. 7.] Indien hier eene {"taats-list bij david achter gefchuild hadt, gelijk zijne vijanden hem befchuldigen , dan zou hij dezen het eerst uit den weg geruimd hebben , want mefiboseth was het eigenlijk, die uit sauls geflacht eenige aanfpraak op de kroon kon maaken. vs. 8.] Om zijne kinderen, uit bijwijven geteeld, van akkers en landerijen te voorzien, zal saul deze daad van onrechtvaardigheid voornaamlijk gepleegd hebben. —■ Ook zullen zijne dochter merab,en baar man ADRiëL,hem daar toe hebben aangezet, om hunne kinderen te bevoorrechten.—En dan zijn deze zeven juist de fchuldigften. merab.] In de gewoone lezing ftaat michal, maar 'er zijn affchriften enz. die merab lezen, en deze lezing is de eenige waare. VS, 9. Kwamen — om.'] Letterlijk: Vielen. Het welk gebruikt wordt, van het dooden met het zwaard. Te weten, onder Israël was het geene gewoonte, iemand levend op te hangen, maar wel, na hem eerst ter dood gebracht te hebben, om zijn lijk te grooter fmaad aan te doen. — Dit zullen ook de Gibeöniten gevolgd hebben. Eerfte dagen van den oogst.] De gerst wordt in PaUtfiina het eerst geoogst. De oogstmaanden zijn het laatst van Maart, April, en Meij. vs. 10. Een kleed.] Een grof zwart haairig kleed. Regenwater.] Denklijk de vroege regen, of de herfstregen! '— Dus hebben deze ongelukkigen, buitengewoon lang gehangen, doch de zaak zelve was ook buitengewoon. vs. 11.] Deze blijk van moederlijke liefde roert het hart van david , en beweegt hem, als 'er nu regen gekomen was, die, hoop gaf op de voorige vrucht- baar-  over 2 sam. XXI. ,12-17. 3f?5 baarheid, om het gebeente van saul en jonathan, te gelijk met het gebeente, of de lijken dezer ongelukkigen,in het voorouderlijke graf te laten bijzetten. vs. ïu Markt."} Daar deze ligchaamen bij de poort aan den ftadsmuur hingen. 1 sam. XXXI. 12. vs. 14. Zela."] jos. XVIII. 28. Verbidden.'] De vorige vruchtbaarheid keerde weder, en de regen viel op den gewoonen tijd. vu 15. Bij zekeren oorlog.] Deze gevallen Haan hier niet in orde des tijds, maar zijn in die oorlogen gebeurd, welke david met de Filiftijnen gevoerd heeft, tot hij hen geheel hadt ondergebracht. Na de Nederlanden.} Het westlijk gedeelte van den ftam Juda, na den kant der Filiftijnen , de leegte van Juda, of de Nederlanden genoemd. vs. 16. isei benob.] Of te Nob. rafa.] Van de oude Refaï'ten, gelijk bet waarfchijnlijk kan voorkomen, wier naam in .het dal der Refaïten, bewesten Jerufalem, was overgebleven, en wier ftamvader misfehien zekere rafa was. — Echter kan het zijn, dat deze rafa een voornaam ftamhoofd onder de Filiftijnen geweest is. Kopers.] Waarom zijn fpiesblad van koper was,dat anders ijzer is,kunnen wij niet zeggen,ook is het onzeker, of men het volgende woord,dat ik in'tgemeen, een uitmuntend zwaard, vertaal, moet verftaan vaneen nieuw, of wel van een fcherp en glad geflepen zwaard. 300 fikelen.] Omtrent 2 pond en 11 lood. vs. 17. Met hen in perfoon enz.] Ik benoude deze Vertaaling, omdat wij in de daad ook niet lezen,dat david in de laatfte oorlogen , die hij gevoerd heeft, in \Ee 3] per-  386 KORTE AANMERKINGEN perfoon te veld is getogen. In den oorlog tegen absalom was hij het voornemens,doch het volk hieldt het tegen, misfehien nog wel gedachtig aan dezen eed. ; Israëls licht.] david, van wien het heil van den Israêlitifchen Staat afhing. vs. 18. Goh.] i chron. XX. 4. ftaat Gazer. Goh kan eene plaats in de nabuurfchap dezer ftad geweest zijn,dus genoemd naar een vermaard hol, of fpelonk, want dit betekent de naam Goh. vs. 19.] In de gemeene lezing is dit vers geheel verminkt, en moet uit 1 chron. XX. 5. verbeterd worden. Letterlijk ftaat 'er: elhanan — verfloeg goliath van Gath. vs. 20.] Men heeft zelfs Familiën, in welke deze bijzonderheid plaats vindt, waar voor de Duitfchers eenen bijzonderen naam hebben, Bulfinger. vs. 21. Hoonde.] Hij daagde iemand hunner tot een kampgevecht uit, gelijk weleer goliüth gedaan hadu HOOFDSTUK XXI7. vs. 1.3 Eene bijlage tot davids gefchiedenis.— Dit lied is een zegezang, welken david heeft opgelteld, na zijne bevrijding van alle de vervolgingen van saul, maar welken hij, bij volgende overwinningen, telkens herhaalde, zoodat dezelve zijn danklied was, gelijk de Ambrofiaanfche lofzang, Te Deum Laudamus, onder de Christenen is, het welk ook de reden is, dat hij 'er, van tijd tot tijd, eenige veranderingen in maakte. Het Lied is de XVJII. psalm , in welken die veranderingen, uit vergelijking met 2 samucl, op te maaken zijn. Ik zal mijne aanmerkingen op dezen. Lof-  over 2 sam. XXIII. i. 387 Lofzang, die vol dichterlijke fchoonheden is, bijzonder in de befchrijving van het onweder, in het welk jehova tot davids redding verbeeld wordt te fpoeden, befpaaren tot het Boek der psalmen. — Alleen zeg ik hier, dat de Dichter, na eene verheerlijkende dank-erkentenis aan, en roem van God, en een algemeen voorftel, waar in de gantfche inhoud van dit Zegelied vervat is, vs. 2.-4. eerst zijne verlosfing uit de doodlijkfte gevaaren meer zinbeeldig befchrijft, vs. 5-17. in welk ftuk Hij zich zeiven overtreft, door het heerlijk en ontzachbaarend Tafereel van een geducht onweder, onder het welk jehova , de God der donderen, tot davids hulp verbeeld wordt, toe te fchieten. Dan vs. 18-49. wordt die zelfde Verlosfing, met meer eigenlijke bewoordingen, in zachter en min verheven ftijl, bezongen. — Waarna vs. 50. en 51. het Zegelied befloten wordt met eene nieuwe lofverheffing en dankbetuiging aan jehova, die aan david en zijn nageflacht zoo veele gunden bewezen, en toegezegd hadt tot in eeuwigheid. HOOFDSTUK XXIII. vs. 1. Laatfte Lied.] Het laatde Dichtduk, het welk hij heeft opgedeld. Dit komt mij voor de betekenis van het Hebreeuwsch te zijn. — Ook komt de inhoud van dit Dichtduk daarmede wonder wel over een; zijnde eene herdenking van de Godlijke belofte, weleer aan hem em zijn huis gedaan, door nathan den Profeet, hoofdst. VIL Welke belofte een blij vooruitzicht voor david opende in de volgende eeuwen. Godfpraak.} Veel heeft het begin van dit Lied van den ftijl, in welken bileüm zijne Godfpraken voortel * 4] bracht.  3^8 KORTE AANMERKINGEN bracht.— Men ziet uit de benaaming, dat david hier zijne gedachten tot de verre toekomfte uitfixekt. Op het hoogst verheven.'] Van eenen fchaapherder achter de kudde, op den troon van Israël. Geliefd in de liederen.] De geliefde Volksdichter bij de Israèliten, of ook, die het geliefd voorwerp van hunne gezangen was. Ik fta tusfclien deze keuze in twijfel. vs. s.] Het geen ik thans zing, is door den onfeilbaren geest van jehova, die deze belofte aan mij en mijn huis gedaan heeft. vs. 3.] david doelt op de groote belofte, hoofdst, VJI. 16. een' heerscher enz/} Den MESsias,— salomo ,of iemand anders van davids nakomelingen kan het niet zijn. Die zijn geene heerfehers van het menschdom , gelijk 'er letterlijk in 't Hebreeuwsch ftaat, geweest; ook hebben die geen' Godlijken eerbied verwekt.] Letterlijk: „ De vreeze Gods!" Deze Vorst zou het voorwerp van Godlijken eerbied zijn, door zijne hoogstheerlijke regeering. vs. 4. Gelijk.] Letterlijk: En gelijk enz. doch dit En ftaat meermaalen overtollig in het begin eener rede. Men zou het hier ook kunnen vertaaien: Naam11 jk y — te weten. — Voords is dit een fchoon beeld van den luister van davids huis, in den messiüs ten top van eere verheven. De glans na den regen enz.] De zin is: gelijk het jeugdige gras op het veld fchittert, na eenen vruchtbaren regen, door de morgenzon, die de wolken wegvaagt, befcheenen, vs. $,  OVER 2 SAM. XXIII. 5-8. 389 vs. 5. Zie! zoo enz.] In 't Hebr. letterlijk: Is zoo mijn huis niet ? dat is, zoo is zekerlijk mijn huis. Bij mijnen God!'} Bij hem vastgefteld, en beraamd. Zijn verbond.] david beeft het oog op de meergemelde belofte, hoofdst. VII. Bepaald.] Naauwkeurig afgetekend en gefchikt. Gehouden.] Dit hadt david, tot hier toe, in zijn perfoon en lotgevallen ondervonden: Zijn God hadt hem uit alle rampen verlost, en hij zag den veelbeloovenden salomo, als zijnen Rijksvolger, opgroejen. Zoo zal enz.] Thans was zijn huis reeds gelijk aan den helderen morgen, wanneer de zon onbewolkt uit de kimmen rijst, gelijk eene jonge grasfcheut, maar glinfterende van malfche regendruppelen; eens zou de volle dag en bloei van dit huis zeker komen, in den HESSias. vs. 6. Snood'darts.] Belidls. Onrustige flookebranden , en muitemaakers, die zich aan davids huis niet zouden willen onderwerpen. Doornen.] Eene treffende tegenftelling tegen het jeugdige kruid.' vs. 4. vs. 7.] Volkomen vervuld, in den ondergang van Jerufalem door de Romeinen. vs. 8. Helden.] Deze waren niet davids gewoone Krijgsbevelhebbers, maar mannen , die zich door bijzondere heldendaaden vermaard hadden gemaakt, en wier naamen op eene bijzondere lijst tot hunne eer ftonden opgetekend. — Men verbeelde zich eene foort van Pvidder-orde, die uit 30 Ridders beflondt. — En, ^ffaar het fchijnt, nog twee drietallen van zulke neigden, die nog hooger eere waardig waren geoordeeld, \E e 5J en  39<3 KORTE AANMERKINGEN en als riten dan over allen eenen als Grootmeester zich voorftelt, heeft men het getal van 37 helden, -.die in deze lijst voorkomen.— Wanneer wij deze lijst vergelijken met die, 1 chron. XI. 11-47. zal men verfcheiden merkwaardige verfchillen vinden, die voor een gedeelte, doch niet allen, aan de Affchrijvers, en ingeflopen fchrijffouten, moeten toegefchreven worden. joscheb enz.] Deze naam is blijkbaar te dezer plaats bedorven. Men herftelle hem uit 1 chron. ,,jASOBAM,de zoon van hachmoni."—hachmoni de wijze. — De eigen naam van jasobams vader, was ZABDlëL. I CHRON. XXVII. 2. Hoofd der drie.] In de Chronieken, der dertig. Hij fchijnt het hoofd van deze gantfche heldenrei geweest te zijn. Soo man.] In de Chronieken, 300. Zo hier op eene der beide plaatzen geen fchrijffout is , denke men, dat hij alleen 300, en zijne bijhebbende manfchap nog 500 vijanden verflagen hebbe. De zoon van ahohi.] In de Chronieken: de Ahohiter. Uitdaagden.] Tot een' tweeftrijd, of kampgevecht, gelijk goliüth eens de Israèliten deedt. vs. 10. Zonder echter enz.] Ik heb dit, om duidlijk te wezen, dus moeten omfchrijven. Te Lechi.j richt. XV. 14.19. De gewoone Vertaaling heeft in een dorp, het welk geen' zin geeft. Linzen.} In de Chronieken, gerst. Beiden kan op een uitgeftrekt veld plaats hebben gehad. — Ook wordt deze heldendaad beide aan samma en aan eleSzar toegefchreven,als men de chronieken vergelijkt, om-  over 2 SAM. XXIII. 13-20. 391 omdat elk dezer twee helden zich op een bijzonder gedeelte van dit veld gefield hadden. De dooden enz.] Letterlijk: Om buit te maaken. vs. 13.] Of dit geval geplaatst moet worden, toen david, op zijne vlucht voor saul, zich in deze fpe"lonk Adullam onthieldt, dan wel toen de Filiftijnen, wanneer hij Koning was geworden,dien inval deeden, waarvan wij 2 sam. V. 17. 18. lezen, in welk laatlfe geval de burgt, aldaar gemeld, de bergvesting Adullam zou moeten zijn, is niet met zekerheid te bepaalen. Ik neig echter meest tot het eerlte. vs. 14. Bergvesting.] Adullam boven op eene rots gelegen. vs. 15.] david begeert niet, dat iemand van zijn volk het daadlijk onderneme, orn hem van dit water te bezorgen. — Doch deze Helden het verlangen van hunnen geliefden Vorst gehoord hebbende, ondernamen vrijwillig deze ftoute daad, die hun ook gelukte. — vs. 16.] david merkte dit water, dat met levensgevaar zijner dapperfle Helden gehaald was, aan, als hun bloed, en plengt het daarom als een drank-offer voor jehova, ten blijke, hoe duur het bloed zijner foldaaten bij hem gefchat werdt. vs. 18. Hoofd van drie.] Van de-tweede klasfe dezer Helden. . vs. 19. Aanzienlijker.] Hij was davids zusters zoon, en dus van het Koninglijk geflacht, en daarom het hoofd van deze tweede klasfe , hoewel hij anders boven deze'drie, in dapperheid, niet uitmuntte. vs. 20. Leeuwen Gods.] Twee Ariëls. — Of men hier door twee groote en fterke leeuwen, of twee dap-  392 KORTE AANMERKINGEN dappere en fterke mannen, die, wegens hunne fterkte , leeuwen Gods genoemd werden , of twee lieden , ARiëL geheten, te verftaan hebbe, is geheel onzeker. Sneeuwdag.] Een dag, op welken het gefneeuwd hadt. Dit wordt aangetekend, om ons aan te wijzen, hoe hij wist, dat 'er een leeuw in dezen regenput gevallen was; hij ontdekte het aan het fpoor in den fneeuw, anders zou hij voorbijgegaan zijn. vs. 23. Lijfwacht.] Letterlijk: Over het geen hem gehoorzaamde, MicHAëLis noemt hem daarom Adjudant. VS. 24. asahel.] hoofdst. II. l8. elhanan.] hoofdst. XXI. 19. vs. 25. Haroditer.] Rarod, eene ftad, omftreeks Jizreël, en het gebergte Gilboa. vs. 26. Paltiter.} Van Peleth, of Beth-Peleth, in den ftam Juda. Thekoa.] In den ftam Juda. vs. 27. Anathoth.] Een Priesterftad in Benjamin. mebunai.] Anders, sibchai. hoofdst. XXI. 18. 1 chron. XI. 29. vs* 28. Netofathiter.] Netofath ,eene fcad in Juda. VS. 30.] Pirhaton in Efrdim. Beeken Gaas.] Of „dalen Gais" in Efrdim. ■ vs. 31. Arbathiter.] Van Beth-Araba. vs. 32. Saaibon.] In den ftam Dan. benifasan.] Een eigen naam. Niet gelijk de Ns» derlandfche Overzetting: De zao«(?»jasf.ns; zonder zin. vs. 36. Zoba.] Zoba is Nifibis. — Hier eene benaming, naar het fchijnt,van de Niftbeenfche Provintie, bewesten den Eufraat, welke david op hadadözer, den Koning van Zoba, of Nifibis, veroverd hadt. HOOFD-  OVER * SAM. XXIV. 1-5. 393 HOOFDSTUK XXIV. vs. i.] Men heeft zwaarigheden gevonden, in het hoofd van deze gefchiedenis, omdat 'er gezegd wordt, dat jehova david aanporde enz. Doch men bedenke dat de Schrijvers des Ouden Testaments, alle de gebeurenisfen der ondermaanfche wereld aan de Godlijke Voorzienigheid onderwerpende , meermaalen dus fpreken, en aan God, als de Opper-oorzaak aller dingen , toekennen , het geen aan de Middel-oorzaaken het naast moet worden toegefchreven. De Schrijver van het Boek der Chronieken heeft daarom het woofd Satan in de plaats gefield, waar over wij,te dier plaat, ze, fpreken zullen. — Wanneer dit geval gebeurd zij, wordt niet aangetekend. — Veelen hebben het, in orde des tijds,geplaatst,omiddelijk na den hongersnood, waarvan hoofdst.XXI. waar door zij ook gelegenheid hebben, om zekere zwaarigheid, vs. 13. voorkomende, op te losfen. — Welk davids oogmerk geweest zij, is insgelijks niet volkomen uitgemaakt. Eene eenvouwige volkstelling kon geen kwaad wezen; maar david fchijnt bedoeld te hebben,of alle de weerbare mannen onder Israël, als krijgslieden, te laten opfchrijven, en dus eene foort van krijgsflaat in te voeren, of om zijnen getelden onderdaanen eene fchatting, bij wijze van hoofdgeld, op te leggen. Hoe het zij, de zaak moet, zelfs flaaikundig befchouwd, naar de toenmalige omftandigheden, af te keuren geweest zijn, omdat joaB 'er zich zoo fterk tegen verzet, misfehien bezorgd voor opfchuddingen onder het volk enz. vs. 5. Aroïr — beek Gad.] Niet Arair aan den Ar-  394 korte aanmerkingen Arnon, maar aan den Jabbok, die hier de beek Gad genoemd wordt, omdat de ftam van Gad daar bij zijne erf bezitting hadt. vs. 6. Tachtim Hodfi} Sommigen vertaaien: Het laage land Hodfi. Het is ons onbekend. Dan Jadn.] Misfehien het Dan bij den oorfprong des Jordaans. vs. 7. Vesting Tijrus.] Niet de ftad Tijrus, maar een zekere vesting, of kafteel,dat veel ouder was dan Tijrus , en reeds in het Boek josua voorkomt. Steden der Heviten,] Langs de zeekust, ten zuiden van Tijrus, die thans onder david's gehoorzaamheid waren. vs. 9.] De getalen in het 1 Boek der chronieken XXI. 5. verfchillen merklijk. Zo'erniethierofdaareenfchrijfFout is,kan men ze dus vereffenen. Bij de 8oo,oco man uit Tsraèi$zullen nog komen 300,000 vreemdelingen, overblijfzels der Kanadniten , overwonnen volken enz. dus heeft men de 1,100,000 man in de Chronieken, en 500,000 man uit Juda, hier is het ronde getal voor 470,000 in de Chronieken. — De talrijkheid zelve behoeft niemand te bevreemden, die de uitgeftrektheid van davids rijk, van Egijpte tot aan den Eufraat, in aanmerking neemr. vs. 10.] davjd bezefte, dat zijn voornemen tegen den aart des lsraelitifchen Gemeenebest aanliep, met de vrijheid des volks onbeftaanbaar was, en naar Despotisme zweemde. vs. 11. davids Ziener.} Zie 1 sam. IX. 9. Door dezen gad , den Profeet, fchijnt david de Godfpraak meermaalen geraadpleegd te hebben. vs. 13. Zeven jaaren.] 1 chron. XXL 12. drie jaa-  over. 2 sam. XXIV. i4-I6. 395 haren. Dit vereffenen fommigen dus, dat zij 'er de nu verlopen drie jaaren van hongersnood, om der Gibeöniten wil, hoofdst. XXI. mede bij tellen. "Waarfchijnlijk echter is zeven eene fchrijffout. vs. 14.3 david ziet de zwaarte van deze drie plagen in, doch liever echter hongersnood, of pest, dan voor den vijand te vluchten — om gewigtige redenen — de barmhartigheid en ontfermingen van den Godder liefde! vs. 15. Den beftemden tijd} Den derden dag. 70,000 man.] Om davids zonde! — Is dit rechtvaardig? — Men bedenke. In de vermindering zijner onderdaanen wordt, in de daad, de Koning geftraft. —Maar ook, fchoon het volk aan deze zonde des Konings geen deel hadt, was het echter van andere zwaare overtredingen thans niet vrij, gelijk wij befluiten moeten uit vs. i. dewijl jehova's toorn over Israël ©ntftak. — Zoo hoog zijn de wegen der Voorzienigheid, en toch billijk! vs. 16.] De pest begon ook in Jerufalem te woeden. Uit 1 chron. XXI. moeten wij nogthans befluiten , dat 'er een zichtbaar verfchijnzel, het welk daar een Engel met een ontbloot zwaart heet, die van david en de Oudften gezien werdt, vernomen is. orna.] Dus kan men de Hebreeuwfche letters uitfpreken, en zoo worden zij, 1 chron. XXI. gelezen. Hier eigenlijk Aravna, ook Avarna, en Arania. Om deze onzekerheid, fchrijf ik, met terzijdeftelling der punten, orna, of ornan , gelijk in de chronieken. — Toen david Jerufalem bemagtigde, behandelde hij de Jehufiten zacht, wij behoeven ons dus niet te verwon-  35«5 korte aanmerk. over 2 sam. XXIV. wonderen, dat oknan, een Jebufiter, eigenaar is van den berg Maria, en daar eenen dorschvloer heeft. vs. 17 ] Hoe edelmoedig is deze belijdenis!— Anders heet het doorgaands. Het volk heeft gezondigd! vs. 20. Overkomen.-] Van den berg Zi'ón door het diepe dal,dat tusfcieu beiden ligt,naa den berg Morin. vs. 2i. Dorschfleden en het rundertuig.] Men dorscht in het Oosten ook met fleeden en wagens, welke door runderen over het graan getrokken worden — door het rundertuig verfla men de jukken en fpannen,daar de runders de dorschfleden mede trekken. vs. 23. orna , de Koning.] Zo het woord Koning hier van de hand des Schrijvers is, waar aan ik twijfel, zal het de betekenis hebben van Emir, >— orna zal een ftamhoofd der Jebufiten geweest zijn , het welk ook blijkt, nadien hij den berg Mori» bezit. VS. 24. 50 jikelen zilvers,] i chron. XXI. ftaat 600 fikelen gouds voor de geheele plaats. — Misfehien is hier achter het woord ,dorschv!oer y de prijs uitgevallen. vs. 25.] Deze plaats zonderde davjd , van dien tijd aan, af, om 'er den Tempel op te ftichten,het welk door zijnen zoon salomo volvoerd is.  KORTE AANMERKINGEN OVER HET EERSTE BOEK DER KONINGEN, VOOR ONGELEERDEN.   KORTE AANMERKINGEN ©ver het EERSTE BOEK der KONINGEN. 33e beide Boeken der koningen,dus genoemd,omdat zij de gefchiedenis der Israèliten, onder de regeering der Koningen van Israël en Juda, in zich bevatten, hangen, ten aanzien van den inhoud, naauw te famen met de beide Boeken van SAMuëL, en vervolgen het gefchiedverhaal, daar dezen geëindigd hadden. Wij hebben de duidlijkfte fpooren, dat gelijktijdige Schrijvers, en bijzonder Profeeten, de gefchiedenisfen der Koningen van Israël en Juda hebben opgefteld; uit hunne aantekeningen en gedenkfchriften heeft een laater Schrijver, wie? is ons onbekend, maar omdat hij den ondergang van de ftad Jerufalem, en den Tempel aldaar, door de Chaldeèn, ja zelfs de verheffing van den Koning jojachin , in het 37fte jaar der Babijlonifche wegvoering, verhaalt, moet hij, na die wegvoering, en denklijk, geduuren- de  4-06 KORTE AANMERKINGEN de den tijd der ballingfchap, geleefd hebben ; niet on« waarfchijnlijk, denken fommigen aan den Profeet jeremi2. — Hoe het zij, uit die bovengemelde gedenkftukken heeft een laater Schrijver deze Boeken verzameld , en de gefchiedenis tot één geheel gemaakt, met de uiterfle trouw en oprechtheid, dewijl hij veelal de eigene woorden der oorfpronglijke Hukken heeft overgenomen, en in zijn werk ingevoegd,en aan een verbonden. — Deze Boeken dragen alle blijken van waarheid en geloofwaardigheid; zij fchrijven, zonder de minfte partijdigheid te laten blijken; en zonder de minfle verfiering of verfrajing, vernaaien zij de gebeurenisfen zoo natuurlijk en eigenaartig , dat men het karakter der Vorften terflond kan opmaaken, nademaal men zich, bij het verhaal, als in die tijden, en bij die perfoonen , die befchreven worden, verplaatst vindt. Zij hebben, ten aanzien van hunne waardigheid en gezag, dezelfde blijken en bewijzen voor zich, als de beide voorgaande Boeken van SAMuëL, gelijk elk onpartijdig Lezer, terflond bij den eerden opflag, erkennen moet. Wat het eerfle Boek in het bijzonder betreft , het vertoont ons de gefchiedenis, zoo burgerlijke als kerklijke,van het hraëlitifche volk , eerst onder de regeering van david en salomo, wanneer het rijk van Israël nog onverdeeld was; vervolgends de fcheuring van dit Rijk in twee Koningrijken, onder rehabeüm, salomo's zoon en opvolger, dan de gefchiedenis dezer beide rijken, dat der X Hammen , of het rijk van Israël, van jerobeüm, deszelfs eerden Koning,af, tot den  over het eerste boek der komingen. 401 den dood van achab, en de regeering van deszelfs zoon AHAZia,toe;en dat van Juda,vm rehabe-aM, dèn zoon van salomo^ tot den dood van josafat^ en het begin der regeering van deszelfs zoon joram ; alwaar aan te merken is, dat, daar de kroon van het eerfle rijk, telkens van het ééne huis, tot een ander overging, die van Juda, beftendig, in het huis van david gebleven is. Wat de tijdrekening van dit Boek betreft, het neemt zijnen aanvang met de laatfle jaaren van davids regeèrirfg, en de verheffing van salomo tot Koning, nog bij het leven van zijnen vader. — Wij Hellen het jaar der wereld, 2997, na den zondvloed, 1340. i kon. VI. 1. hebben wij eene merkwaardige tijdrekenkundige aantekening , aan welke wij onze tijdrekening, die wij tot hier toe gevolgd hebben, tevens toetzen kunnen. De aanvang van den Tempelbouw, in het vierde jaar van salomo's regeering, wordt daar gefield in het 48ofle jaar na den nittogt der Israëliten uit Egtjpte. Wij hebben dien uittogt gebracht tot het jaar, na de fchepping der wereld, 2509, na den zondvloed, 852. (Zie onze Aanmerk, over exod. XII. 40. 41.) wanneer men bij die beide getallen 4S0 jaaren bijvoegt, zal men hebben voor het jaar, na de fchepping der wereld , 2989, en voor het jaar na den zondvloed, 1332. Volgends onze rekening, die Wij in deze Aanmerking, en van het ééne Bijbelboek tot het ander, hebben opgegeven, vinden wij het flerfjaar van david iu het jaar na de fchepping, 2997,en na den zondvloed, 1340, waarbij dan nog de drie jaaren van salomo's regeering, tot het begin van den {.Ff 3] Tem.  a02 korte aanmerkingen Tempelbouw, gevoegd zijnde, zou het wezen, vooi het eerfie, 3000, voor het laatfte, 1344; en dus zou. het geheele verfchil van onze rekening, zedert den uittogt der Israèliten uit Egijpte, tot den Tempelbouw van salomo , met de opgave 1 kon. VI. 1. niet meer dan elf of twaalf jaaren bedragen, het geen zoo nabij gebracht is, als mooglijk is, zijnde het verfchil van geen het minfte aanbelang in eene zoo oude gefchiedenis van bijna vijf eeuwen, daar men de tijdrekening \ met moeite, en enkel uit deze en gene aanwijzingen, moet opmaaken. Ik zal van hier af nu mijne rekening daar naar fchikken. Uit de opgave van de regeeringsjaaren der Koningen van Israël en Jada, van salomo tot den dood van josafat, blijkt het, dat dit eerfie Boek der Koningen een tijdvak befchrijft van 126 jaaren, en dus tot aan het jaar na de fchepping der wereld, 3115, en na den zondvloed, 1458. — HOOFDSTUK I. vs. 1.3 david hadt in zijne jongere jaaren veele ongemakken moeten doorflaan, daar bijgevoegd de veelwijverij, iu welke hij leefde, is het niet te verwonderen , dat hij, op den ouderdom van omtrent de 70 jaaren, afgeleefd, en zijne natuurlijke levenswarmte vervlogen is.—In het Oosten heeft men geene vederbedden , gelijk wij,men flaapt op een matras,en wikkelt zich in zijn Hijk , of opperkleed. — Maar, fchoon men den ouden Vorst met verfcheiden kleederen dekte, hij kon zich niet verwarmen. vs. a.] Men heeft hier, zonder rede,op gefchimpt. fc— De vermaarde galenus zelf geeft zoodanigen raad —>• ea  OVER I kon. ï. 3-5. #OJ — eh zoo deedcn ook de Hof-artzen van david, want deze zullen bijzonder door zijne Hovelingen te verftaan zijn. Wij vinden toch reeds, gen. L. ft. dat josef in Egijpte zijne Geneesheeren hadt. — Van wellust moet men david thans niet verdenken, trouwens dit verhaalt de gefchiedenis zelve, en dat men juist eene fchoonheid opzocht, moet ons niet bevreemden. — Deze jonge fchoonheid was beftemd, om den Koning op te pasfen en te dienen. — De Schrijver heeft dit geval, naar het fchijnt, bijzonder aangetekend, om ons deze abisag te leeren kennen, van welke hij in het vervolg meer te zeggen hadt. vs. 3. Sunem.~\ Eene Had in de vlakte van Jizree'l, in den ftam Isfafchar. vs. 5.] ADONia was davids vierde zoon, zijne ouder broeders, amnon en absalom , waren, gelijk wij gezien hebben, op eene rampzalige,wijze, omgekomen, en chileüb , davids tweede zoon, tusfchen amnon en absalom in, wordt nergens meer vermeld, zoodat hij, buiten twijfel, jong zal overleden zijn. —« ADONia was derhalven de oudfte van davids in leven zijnde zoonen, en merkte zich aan als den Erfprins, doch het .rijk was nog niet erflijk, en 'er was eene Godfpraak gefchied, ten voordeelc van salomo. —• Om deze reden maakte ADONia reeds bij hef leven van zijnen vader fchikkingen , om zich van de kroon te verzekeren; en floeg vooreerst den weg in, dien ab'salom gehouden hadt, 2 sam. XV. 1. Hij wordt genoemd de zoon van haggith, welke zijne moeder was, omdat david bij onderfcheiden vrouwen zijne 'kinderen verwekt hadt. [^/4j «•]  ept. korte aanmerkingen ' vs. 6.] De Schrijver geeft hier de redenen op, welke ADONia zoo ftout maakten. Zijn vader david hadt hem altijd zacht behandeld. — Sommige Uitleg, gers brengen dit vers bepaaldelijk tot zijnen ftoet, dien hij aanlegde , en vertaaien: „ Zijn vader, uit „ hoofde van zijnen ouderdom, beltrafte hem deswe„ gens niet, of zeide : waarom doet gij dit ? " —doch de gewoone opvatting komt mij wel zoo natuurlijk voor. — De tweede reden was, dat hij een fchoon mansperfoon was; de Ouden zagen op de fchoonheid en welgemaaktheid van leden in hunne Vorflen. — En de derde reden, omdat hij, na absalom , de oudfte van davids zoonen zijnde, zijn recht op zijne geboorte grondde.— Ondertusfchen vertoont ADONia zich veel te flaauw en te onberaden, tot zulk eene onderneming, en men ziet duidlijk, dat anderen meer deels hebben in den aanflag, dan hij zelf. vs. 7.] joaB , een krijgsman, zal, natuurlijk, weinig fmaak gevonden hebben in salomo, wiens opvoeding en geheele aanleg meer beftemd werdt tot de kunften der vrede, bij welken een man als joüb niet fchitteren kon. — Wat den Priester abjathar bewogen hebbe, kan men niet zeggen — doch, alleen naarijver tegen zadok, en nathan, die in salomo's belang waren, kan hem reden genoeg gegeven hebben. vs, 8. benaja.] Onder davids helden. % sam, XXIII. 20-13. nathan.} Die de belofte aan david gebracht hadt van den gelukftaat van zijn huis. 2 sam. VII. simeï en reï.] Dezen zijn ons anders onbekend. vs. 9. De fteen Zoheleth —'fontein Rogel.] De  OVER I kom. I. 10-Ig. «Djj fontein Rogel fchijnt dezelve te zijn met die, welke men thans voor de fontein Siloa houdt, ten zuid-oos« ten van Jerufalem, niet verre van de ftad. Hoedanig een gedenkfteen Zoheleth geweest zij, bij deze bron, weten wij niet. — Verders volgt ook, in deze bijzonderheid, van een gastmaal aan te richten, om zijne oogmerken te openbaaren, adoniS zijnen broeder absalom na. — Naar alle waarfchijnlijkheid , zal dit ook een gastmaal-offer geweest zijn. Alle de aanzienlijke lieden.] Letterlijk: Alle mantien van Juda; de zaak zelve fpreekt, dat men dit van de aanzienlijkften van dezen ftam, de familiehoofden enz. te verftaan hebbe. vs. io.] Hij kende salomo voor zijnen mededinger, en de overigen voor vrienden van salomo. VS. ii.] De zaak begon, in de daad, een ernflig aanzien te krijgen. — Door bathzeba , wie zij het naast betrof, als zijnde de moeder van salomo, was hier het meest te werken, uit hoofde van haaren invloed op david , en den eed, dien david aan haar gedaan hadt. vs. m. Red uw eigen leven enz.] Indien adoniï meester van het rijk was geworden, liep zeker salomo, als mededinger van de kroon, gevaar van het leven, volgends de gewoonte der Afiatifche Despoten. vs. 15.] Men ziet hier volmaakt de zeden van een Oostersch Hof; ééne van 's Konings vrouwen bewijst den Koning allen eerbied, en krijgt bij hem op geene andere wijze gehoor, dan eenig ander onderdaan. Zelfs zou bathzeba dit gehoor bij david niet gehad hebben in zijn binnen- of flaapvertrek, indien zijn [*ƒ 5] ver-  4oéo korte aanmerkih8eh verzwakte ouderdom dit niet verëischt hadt; om oni dit te kennen te geven, dient de bijgevoegde aantekening. vs. 20.3 De kroon van Israël was tot hier toe niet erfiijk geweest. — david houdt het recht, om de opvolging vast te Hellen, aan zich, en het volk kent hem dit ftilzwijgend toe. — Toen hij aan de regeeling kwam, hadt hij 's volks keuze afgewacht! vs. 21. Schuldige zondaars."] Zie vs. 12. vs. 27.3 nathan hadt recht, om dus te fpreken, daar david van hem de godlijke belofte, en de beftemming van salomo tot den opvolger in het rijk, ontvangen hadt. — Zo david daar in verandering gemaakt hadt, was nathan de naaste, om van 's Konings voornemen kennis te ontvangen. vs. 28. bathzeba.3 Die, toen nathan aangediend ■Werdt, heengegaan was. vs. 31. Tot in eeuwigheid.] Eene Oude wijze van fpreken bij de Oosterlingen , om hunne Vorften een langduurig leven toe te wenfchen. vs. 33. De dienaaren yan uwen Heer.] Alle de beambten van het Hof, de burger-- en krijgsbedienden , de lijfwacht enz. Muil-ezel."] Op ezels te rijden, was van ouds, aanzienlijk. — In davids tijden was de muil-ezel eigen aan Vorftelijke perfoonen, davids zoonen reden 'er op, ook absalom. — Op des Konings muil-ezel te rijden, gelijk naderhand op 's Konings rijpaard, duidde eene deelneming aan de Koninglijke waardigheid aan* Cï-  OVER. 1 kon. I. 38-51. 4a? Gihon.] Allerwaarfchijnlijkst eene bron, ten wes. ten van Jerufalem. vs. 38. Lijfwacht.] De Crethi en Plethi. vs. 39. De [Heilige] Tente.] Ik heb 'er het woord, Heilige, duidlijkheids halve, bijgevoegd; en ik verlta 'er door de tent, die david hadt laten opflaan op den berg Zi'ón voor de Verbonds-kist. Vs. 40. [Als 't ware,] /pleet.] Ik heb die invulling nodig geöordeeld voor onze Westerfche ooran , fchoon •wij toch eene fpreekwijze hebben, die deze Oosterfche zeer nabij komt, als wij fpreken van het dreunen van den grond. vs. 41.] Bij de fontein Rogel, of die men thans Silod noemt, kon men het buitengewoon gejuich en gewoel der ftad ligtelijk hooren. vs. 42. jonathan.] Hij is ons bekend uit 2 sam. XVII. 17. enz. vs. 48. Op het hed.} Wegens zijne zwakheid ontving david de gelukwenfchingen zijner Hovelingen in zijn binnenvertrek, vergel. boven vs. 15. en wel op het bed, doch zoo veel zijne krachten toelieten, zittende. En nu doet hij zijn gebed, even als de aardsvader jakob. gen. XLVII. 31. vs. 50.] ADONia, van zijne gasten verlaten,neemt zijn' toevlucht tot den altaar, welke meermaalen de toevlucht der beangftigden was, exod. XXI. 14. fchoon de altaar nergens gelezen wordt,tot eene vrijplaats verordend te zijn. — Welke altaar deze geweest zij, kan ik niet met zekerheid zeggen, waarfchijnlijk een altaar, die opgericht was in de heilige Tent te Jerufalem. Vergelijk 1 kon. III. 15. vs. 51. De Koning salomo enz.] De woorden zijn af-  ij.e'8 kor-TE iANMEHKINeEN afgebroken, en de mening is duidlijk, dat hij den aitaar niet eer wil verlaten, voor dat salomo hem het leven, onder eede, toezegt. vs. 52. Hij geen haair beledigd enz.] Letterlijk: Van zijn haair zal niet op de aarde vallen. — salomo betoonde veel zachtheid in dit geval.— Hoe adoKia naderhand, door andere woelingen, aan salomo aanleiding gaf, om hem te dóen ombrengen, zal ons het vervolg leeren.— Thans liep deze geheele farnenszweering, vooreerst, zonder bloedftorting af. vt. 53-3 Dus erkende adonië salomo voor den wettigen Koning. HOOFDSTUK II. vs. 1.] Deze zijn de laatfle voorfchriften, welke een groot Koning hier aan zijnen Opvolger geeft. Op het eerfie gedeelte van dezelve, kan met geen fchijó eenige bedenking vallen. — Het is eene vermaning, om zieh kloekmoedig, godvruchtig, en wijs, te gedragen.- Voortreflijke lesfen, daar david zelf zich wel bij bevonden hadt! vs. 3. Neem zorgvuldig waar.] Letterlijk: Neem waar de wacht van jehova uwèn God; eene fpreekwijze, die anders ook van de Priesters en Leviten gebruikt wordt. — jehova blijft de Koning en Opperheer van Israël, en de Koning van dit volk is verpligt, zijne bevelen te gehoorzamen. Dit is davids denkbeeld. Zijne wegen enz.] Bijzonder, den Godsdienst, van jehova voorgefchreven, eerbiedigende. Ver*  ÖVKR I KON. II. 4-5. 4°§ Verftandig te werk gaan.] Vergelijk nopens de fpreekwijze. jos. I. 8. ' vs. 4. Voor gefchr even weg.] Den Godsdienst, volgends de voorfchriften van moses. — Deze belofte vindt men a sam. VIL vs. 5.] Het tweede gedeelte van davids laatlte geIprek met zijnen zoon, is aan hevige tegenwerpingen blootgefleld geweesr. — Men zie den Bijbel Verded, lil. Deel. Bladz. 371-376. Doch, men merke Hechts aan, dat david, niet regelrecht, en volltrekt,aan salomo beveelt, om joüb , en simeï ter dood te bren« gen. Neen! Hij waarfchuwt salomo Hechts voor deze lieden, en geeft dit algemeen bevel: Handel volgends uwe wijsheid vs. 6. en dewijl gij een verfiandig man zijt. vs. 9. Deze beide lieden, joüb en simeï" waren gevaarlijk, door hunnen onrustigen aart, bijzonder in 't begin der regeering van eerjen jongen Vorst. — Dat david geen volltrekt bevel geeft, om hen ter dood te brengen, blijkt, dewijl salomo, die toch zijns vaders woorden ver(tondt,en zijne mening begreep, hen niet terflond ter dood gebracht, maar v/el in 't oog gehouden, en zoodra zij zich aan vergrijp fchuldig maakten, zonder genade, geftraft heeft. — Ik verwonder mij, dat zelfs vrienden van den Bijbel dit niet hebben opgemerkt. Mij al aangedaan heeft.] Joëb heeft, ongetwijfeld, david groote diensten bewezen, maar, aan den anderen kant, was hij david , als 't ware,boven het hoofd gegroeid — en hadt, om zijne bijzondere wraak en eerzucht te voldoen, door den moord van abner en amasa, david in 't grootfte gevaar gebracht,  4ÏÖ korte aanmerkingen bracht, om de gunst des volks, en de kroon,te verliezen. Bloed, in den oorlog vergoten.] joübs voorwendzel, bij den moord van abner, was de bloedwraak over zijnen broeder asahel. — Maar,de bloedwraak hadt geene plaats, omtrent zulken, die in den oorlog gefneuveld waren, wanneer 'er eene vrede op gevolgd was, Krijgsbloed enz.] Misfehien doelt dit op eene gewoonte, om den gordel in het bloed te doopen, dat men wreeken wilde; doch misfehien ziet het, op de verraderlijke list, waarvan joüb zich, bij den moord van amasa, bediende. vs. 6. Laat zijn grijze hoofd enz.] Hier is de mening niet: Breng hem ter dood, zonder dat 'er iet anders voorvalt, maar houdt hem in 't oog, en bij de .minfte beweging, die zijn onrustige aart niet nalaten zal te maaken, zoo ftraf hem, zonder dat zijne grijze haairen u bewegen, om hem het leven te fchenken. Men bedenke, dat hij het met adonis, gehouden hadt, en dat die Prins nog leefde,ja alle gedachten op de kroon niet uit het hoofd gezet hadt. vs. 7.] Deze is een fchoone trek in davids karakter! Edelmoedige erkentenis en dankbaarheid voorgenoten weldaaden! vs. 8. Waar op u te letten ftaat.] Ziel — david hadt simeï onder eede beloofd, dat hij hem niet ter dood zou brengen; maar deze simeï was een vermogend man, en bleef ook gevaarlijk voor den jongen Koning! Hij was te Bahurim woonende, in de nabijheid van Jerufalem; het minfte, dat 'er voorviel, was  over i kom. II. 0-i£. 4I£ was hij bij de hand, om davids huis onheil te brouwen. vs. 9. Merk gij hem enz.] Schoon ik hem zijne vloeken in zoo verre vergeven heb, dat ik hem niet ftrafte, evenwel moet gij hem niet als een onfchuldig man aanmerken. Hij is, in de daad, een vijand van ons huis, en in ftaat, om uw rijk en deszelfs rust te ftooren. En zijn grijze heofcl enz.] Ik neem dit weder in den zelfden zin als vs. 6. Zo hij zich, in 't minfte tegen u vergrijpt, breng hem, nicttegenftaande zijne hooge jaaren, ter dood. Dat de Gefchiedfchrijver deze bevelen van david heeft opgetekend, is duidlijk, om ons alle kwaad vermoeden , omtrent salomo , te benemen, als of deze Vorst zijne regeering, zoo ftreng, met bloed aanvaardde , door joüb en simeï ter dood te brengen, zonder gewigtige redenen. Neen! de wijze jonge Vorst gedroeg zich, verftandig , naar de waarfchuwingen van zijnen vader. vs. 10. david ontjliep.] Waarlijk een groot man, en een goed Koning! Met alle zijne misflagen! Zijn hart was oprecht, en goed! Zeven jaaren.] En zes maanden. 2 sam. V. 5. vs. 12. Zonder dat iemand enz.] Letterlijk: En zijn Koningrijk werdt zeer bevestigd. Daar was zeker reden van vreeze, dat, na 's vaders dood, adoNia zijne aanfpraken op den troon zou doen gelden enz. Hij hadt dit ook in zijne gedachten, maar salomo's doorzichtig verltand kwam hem voor, en ontdekte zijne inzichten! vs. 13.]  jia KORTE AANMERKINGEN vs. 13.3 Dit voorftel van ADONia doelde op niets minder, dan om zich door abisag tevens van dea troon te verzekeren. Wij hebben reeds meer de aanmerking gemaakt, dat het Serrail, de bijwijven van den overleden Vorst, te bezitten, tevens als een bezitten van den troon aangemerkt werdt. 2 sam. III. f. XII. 8. XVI. 21. De goedhartige bathzeba zag den ftrik niet, die haar en haaren zoon gefpannen Werdt. — Uit adoniü's karakter , zoo veel wij het kennen, fchijnt hij ook dit voorftel niet uit zich zeiven gedaan te hebben. joaB en abjathar fchijnen hier mede in het fpel geweest te zijn. vs. 15-] Men ziet, hoe de kroon adonü in het hoofd maalt. — Het is wonder, dat bathzeba geen argwaan opvat. vs. 16. Weiger enz.] Letterlijk: Wijst mijn aan* gezkht niet af. vs. 19.] Welken eerbied bewijst salomo aan zijne moeder! vs» 22.] salomo's doordringend oog ziet tot op den grond der zaak. Het is niet om abisag te doen, maar om het Koningrijk, op het welk adoni3, als ouder broeder,recht meende te*hebben. — Ook fchuilt hier meer achter ;joaB en abjathar zijn in de belangen van adoniü, zij hebben ten oogmerk, om hem op den troon te helpen , en dan door hem te regeeren. vs. 23.] salomo hadt adoniS. zijne onderneming op den troon, te vooren , vergeven , doch onder voorwaarde, dat hij zich ftil en wel zou gedragen. — Maar dit voorftel, het welk op eene tweede onderneming doelde, om de kroon meester te worden, zal hem  ÓVER i RON. II. 24-33. 4l3 nem het leven kosten. Letterlijk : Dit woord zal hij tegen zijne ziele ge/proken hebben. Vs. 24. Zonder iemands tegenkanting.'] Zie vs, 12. Die mij reeds enz.] Letterlijk, die mij een huis gemaakt heeft. — En gevolglijk ook het uitzicht,dat de kroon in mijn geflacht zal blijven. vs. 25,] benaja was de bevelhebber der lijfwachten, aan wien eigenlijk de uitvoering der doodvonnisfen, in perfoon , of door zijne foldaten, toebehoorde. vs. 26.] abjathar hadt zich mede ingewikkeld in de famenzweering, ten behoeve van adoniü. — Doch salomo verfehoont zijn leven, en vergenoegt zich, met hem af te zetten, en op zijn landgoed te Anathoth, eene priesterlijke Had, niet heel verre van Jerufalem en Noh , te bannen. Vaders lotgenoot.} 1 sam. XXII. 20, XXX. 7. enz. VS. 27. Vervulde.] 1 sam. II. 31. 32, 28.] joüb voelde zich zeiven fchuldig, en men ziet duidlijk, dat hij, en abjathar, in het verzoek van ADONia, en in zijn woelen, de hand hadden gehad. De tent.] Waarfchijnlijk de tente, daar de Bondkist in geplaatst was. Vergelijk hoofdst. I. 50. vs. 31.] salomo volgde de Wet. exod. XXL 14. Een opzetlijke moordenaar hadt geene vrijplaats bij den altaar. Onfchuldig bloed, het welk enz.] cen. IX. 6. vs. 32. En befchouwe enz.] Ik heb deze invulling geplaatst, om de fpreekwijze, jehova brenge zijn bloed op zijn hoofdl te vetklaaren. .vs. 33. Hun bloed.) De zin is: joaB en zijn lGël ge-"  414 korte aanmerkingen geflacht zij aanfpraaklijk, als fchuldig aan het bloed dezer mannen. — vs. 34. Woeftijn.'] Van Juda, die, bezuiden Bethlehem bij" Thekoa, reeds eenen aanvang neemt. vs. 35.] benaja was uit den Priesterlijken ftam, en tevens bevelhebber van de lijfwacht, en Opperveldheer van bet leger. — Dit moet niemand bewonderen. Men heeft 'er meer voorbeelden van bij de Ouden. Alleen men moet zich van de Priesteren geen denkbeeld maaken, als van onze Geestelijkheid. vs. 36.] Uit salomo's gedrag omtrent simeï, ziet men , dat david hem geen bevel gegeven heeft, om simeï, wegens zijn voorig misdrijf, zonder nadere redenen , ter dood te brengen. — simeï was van Bahu~ rim, daar hij zijne bezittingen hadt, maar salomo beveelt hem , te Jerufalem, onder het oog van den Koning, te blijven, op ftraffe des doods. vs. 37. De heek Kedron.] Deze beek, die ten Oosten van Jerufalem , tusfchen die ftad en den olijfberg, vliet, moest simeï over,wannesr hij na Bahurim wilde, daarom wordt deze beek bijzonder genoemd. Uzelven de fchuld enz.] Uw bloed zal op uwen kop zijn. vs. 38.] simeï onderwerpt zich aan salomo's bevel, en is blijde, dat hij 'er het leven afbrengt. vs. 39. achis.] Het is niet waarfchijnlijk, dat deze dezelfde achis is, tot wien david de toevlucht hadt genomen, evenwel is het niet onmeoglijk. — Hoe het zij, nadat david de Filiftijnen hadt ondergebracht , zullen hunne Vorften vafallen van hem, en BH  OVER IKON. II. 40-46. - III. I. nu van zijnen zoon geweest zijn,en daarom ook verpligt, de weggelopen llaaven weder uit te leveren. vs. 40.] Het zij, dat simeï,ten dien tijde,niet aan het verbod van salomo dacht, of waande, dat men, na drie jaaren, hem niet meer zoo naauwkeurig gadefloeg, en dat hij zich, in allen gevalle, meende te kunnen ontfchuldigen, omdat hij niet over de beek Kedron gegaan was, en zich te beroepen, dat hij het gebod van salomo dus hadt verllaan, dat hij niet na Bahurim mogt keeren. enz. vs. 4a. voigg.] Deze aanfpraak aan simeï is niet, zonder bitter verwijt, aan simeï al het voorgaande herinnerende. — Het moest hem en elk overtuigen van de rechtvaardigheid van salomo's ffrenge handelwijze omtrent hem. vs. 46. Bevestigd."] Geen mensch wierp zich op tot salomo's mededinger. — Zijn recht op den troon werdt door allen erkend. — Zijne ftrenge handhaving das rechts fchrikte alle woelgeesten af, om iet te ondernemen , en vervulde al het volk met ontzag en eerbied. HOOFDSTUK III. VS. i.] salomo hadt reeds eene Ammonitinne tot eene vrouw, te weten, naüma, uit welke zijn zoon en opvolger, rehabeüm, geboren is, hoofdst. XIV. 31. doch thans , om zijnen troon te bevestigen , en zijn aanzien te vergrooten, verzwagerde hij zich met fauaö, den Koning van Egijpte.— De naam farao wordt, in 't gemeen, aan alle Egijptifche Koningen gegeven. — Hij trouwde deszelfs dochter, een zelds [Gg 2] zaam  4i6 korte aanmerkingen zaam voorbeeld, dat een Oostersch Vorst eene Koningsdochter trouwt. — Dit ftreedt niet uitdruklijk tegen de Wet van moses, deut. VII. die alleen van Kanaanitifche vrouwen fpreekt, echter was het gevaarlijk voor deu Godsdienst en Zeden , eene Heidenfche Prjnfes, aan een aanzienlijk en prachtig Hof opgevoed, te trouwen. Men meent wel gemeenlijk, dat deze Egijptifche Prinfes den Jooclfchen Godsdienst zal omhelsd hebben, doch men heeft 'er geene zekerheid van, veelëer fchijnt a chron. VIII. n. dit tegen te fpreken. Den bouw van zijn paleis.] Sommigen lezen: Van haar paleis, uit hoofde van de evengemelde plaats, 2. chron. VIII. ii. en beneden hoofdst. VII. 8. vs. 2. Hoogten.] Heuvels, verheven plaatzen, zulken ook, die, wegens eene of andere oude gebeurenis , aanmerklijk waren, moses hadt bevolen, dat men God zou offeren op ééne plaats, daar het Heiligdom was; doch thans was de oude Tabernakel te Gibeön, de Bondkist te Jerufalem, en het dus onzeker, waar eigenlijk de hoofdplaats van den Godsdienst ware, zoodat het volk op de gemelde hoogten offerde. vs. 3. jehova liefhadt.] Tot hier toe was de jongeling nog onbedorven, en gehecht aan de lesfen, hem, door eene wijze en godvruchtige opvoeding, ingeboezemd. vs, 4.] Dat dit een plegtig feest-offer geweest is, vernemen wij duidlijker uit 2 chron. I. Te Gibeön was de Tabernakel en de oude brand-offer-altaar. vs. 5. 's Nachts.] Terwijl het offerfeest nog duurde, iu éénen, van die nachten. vs. 6.]  over i kon. III. 6-I4. 417 vs. 6.] Dit gebed van salomo is reeds een bewijs van zijn verftand. — Hij begrijpt, wat de gewigtigfle pligt is, die een Koning te vervullen heeft, recht ' en gerechtigheid te handhaaven, en aan zijne burgers en onderhoorigen veiligheid te bezorgen. vs. 7. Nog zeer jong.'] salcmo kan, ten dezen tijde, nog niet wel 20 jaaren oud geweest zijn. In het rijksbejluur enz.] Letterlijk: Ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. vs. 9. Gelukkig gehoor.] Letterlijk: Een hoorend hart, dat is , bekwaamheid, om met opmerkzaamheid voortellingen van zaaken te hooren, en kunde , om ze te beöordeelen. Goed en kwaad.] Recht en onrecht. vs'. 11. Ondergang.] Letterlijk: De ziel of het Ie* ven uwer vijanden. v VS. 12. Naar uw voorftel.] Naar uwe woorden. Uws gelijk enz.] Men kan dit heel wel in den uitgebreiden zin nemen. Daar zijn, trouwens, wel Koningen geweest , in fommige opzichten misfehien grooter, en niet min geleerd en wijs dan salomo, maar niet zoo algemeen, gelijk hij. — Zijn roem is ook gevestigd, zoodat alle Oosterlingen, al wat uit de Oudheid grootsch en prachtig overig is, aan salomo toefchrijven. Hij was geleerd, wijs, verflandig, een groot Staatkundige, die, zelfs door het invoeren van den koophandel, te vooren vreemd voor de Israèliten enz. zijn land bloejend en magtig maakte. — Een groot krijgsman was hij niet, maar hij muntte uit in alle kunlten des vredes. VS. 14. Een lang leven.} salomo heeft dezen weg [Gg 3] niet .  4-18 korte aanmerkingen niet flipt gehouden, ook heeft hij zijn leven niet zoo hoog gebracht, als zijn vader david. vs. 15. Het was een droom.'] Het was vreemd, zoodanig een geregeld gebed in den droom te doen, en geregeld Godlijk antwoord te vernemen, evenwel was dit in den droom gebeurd. — Dit fchijnt de mening dezer woorden. — salomo echter hieldt, en met recht, dezen droom voor Godlijk , gelijk hij dan ook , te Jerufalem wedergekeerd, deswegens zijne godsdienftigheid vernieuwt, en een offerfeest houdt voor zijne Hofbedienden; terwijl het feest te Gibeön met alle de Handen des Rijks gehouden was. vs. 16.] moses Wet duldde geene hoeren onder de lsraelitifche vrouwen. — Misfehien waren deze twee vreemde vrouwen, die onder de Israèliten woonden. vs. 17.] Het voorftel en het geheel geval is zeer ingewikkeld. Hier is eene eifcheresfe , welke aanfpraak maakt op een kind, waarvan de andere vrouw de bezitfter is. De eifcheresfe heeft geene getuigen geen bewijs, de bezitfter kan met een bloot ontkennen volftaan. — Elk zal dan verwacht hebben , dat aan de eifcheresfe haar eisch zou ontzegd worden. Dit zou misfehien, naar het ftrikte recht, gevonnisd zijn geweest. — Maar niet naar billijkheid! — salomo zag de zaak dieper in. Het was niet waarfchijnlijk, dat eene vreemde aanfpraak zou maaken op het kind van eene andere,maar wel dat de eigen moeder, van haar kind beroofd, door wanhoop gedreven, den toevlucht tot den troon nam, doch het hapert aan bewijzen en getuigen. — Nu weet de wijsheid van salomo bewijzen,,te vinden, in de natuur van het moe-  over i kon. IV. 2.5. 4ïp moederlijk hart, welk hart hij doet fpreken, en dus wijst hij, op onwederfpreeklijke gronden, beide naar recht en naar billijkheid, aan de eifcheresfe, als de waare moeder, het kind toe. — Nu ftaat elk over zijne wijsheid verbaasd, en erkent 'er iet meer dan menschlijks, eene Godlijke leiding en beftuur, in. Dit is opmerklijk, dat deze beide hoeren twisten, om het kind te mogen behouden, van het verdoen van kinderen, weet de oude Wetgeving van moses niet, de natuur moet reeds verkracht zijn, indien deze gepleegd zal worden. Men kon de kinderen tot flaaf verkopen, misfehien konden deze vrouwen door eenen manlijken erfgenaam de bezitting van eenigen akker of landgoed behouden enz. — Verders, moet men hier bedenken, dat men, in het Oosten,aan een Oostersch Hof, is. — HOOFDSTUK IV. vs. 2. Bedienden.] Letterlijk: Forften. Staatsdienaars. AZARia zoon enz.] Eigenlijk, zoon van ahimaüz, kleinzoon van zadok. i chron. VI. 8. 9. **♦ 3- Schrijvers — Oj>tekenaar.]tSAM.WUl.i6.i-. vs. 4. zadok en abjathar enz.] zadok was, werklijk, hoogenpriester; alzoo abjathar door salomo afgezet, en op zijne landgoederen gebannen was, doch hij fchijnt den titel behouden te hebben. vs. 5. Amhtlieden.] vs. 7. Die de bezorging hadden van salomo's Hof, om hetzelve van levensmiddelen te voorzien. nathan , een Priester.] Dus fchijnt dan deze natGg 4] than  480 korte aanmerkingen than van den Profeet nathan , in het eerde lid van dit vers, onderfcheiden te zijn. 's Konings vriend.} Gelijk husaï de vriend, de gun» fteling, van david was. i sam. XV, 37. vs. 6. Befiuurer van het paleis,] Opperhof/Haarfchalk. Heer en dien fier,.] Over de volken , die tot heerendienften verpligt waren. vs. 7.] Dezen moesten, het zij uit tienden, of andere lasten, of uit de inkomften der Koninglijke Domeinen, elk ééne maand levensmiddelen aan het Mof bezorgen, vs. 8. Be zoon van hur.] Of ben hur, en dus in het volgende, michaclis vermoedt, dat de eigen naamen Van dezen en die vs. 8-11, en 13. zouden uitgevallen zijn, doch 'er is geene reden voor dit vermoeden,alzoo bij de Oosterlingen dikwijls de lieden naar hunnen vader genoemd worden. H?t gebergte ven Efraïm.] Het gantfche Isra'ëlitifche land was in XII bannen of landllrecken verdeeld, welke beurtelings, elk ééne maand lang, het Hof, en misfehien de hoofdftad, van levensmiddelen moesten voorzien. — Het gebergte van Efraïm was het eerfie dezer bannen, vs. 9. Makaz enz.] Steden in den fiam van Dan, vs. 10. Arubboth enz,] Steden in Juda. vs. 11. Landftreek Dor.] In den halven fiam Manas fe, bij de Griekfche Schrijvers van laater tM,Dora, of, Tartura, Eene dochter van salomo enz.] Te weten, in vervolg van tijd 3 trouwde salomo aan hem, gelijk ook rs. 15*  over i kon. IV. i!1I9. 422 vs. 15. aan ahimaüz, ééne zijner dochteren uit; gelijk Oosterfche Vorften nog wel heden hunne dochters aan onderdaanen uithuwen. — Zulk een onderdaan mag heden niet aan veelwijverij denken, misfehien was dit ook zoo in salom i's tijd , en zoodanige Prinfesfen hebben meer aanziens bij haare mannen, dan anders gemeenlijk, de vrouwen in het Oosten. vs. 12] Deze (leden, gedeeltelijk tot half Manasfe, bewesten den Jordaan, gedeeltlijk tot Efraïm behoorende, lagen in de vlakte van Jizreël, of, Es* drejon, vs. 13. Ramoth in Giledd enz.] Over den Jordaan, in het noordelijklre gedeelte van de bezittingen der Israëliten aldaar. — Men zou hier zwaarigheid kunnen maaken, hoe uit een zoo vergelegen oord de le> vensmiudelen gevoeglijk naa Jerufalem konden geleverd worden, doch, men heeft te recht aangemerkt, dat saljmo fommige maanden in het jaar zijn verblijf nam in en aan den berg Libanon, en denklijk, zal de fchikking zoo gemaakt zijn, dat de naastgelegen bannen aan den Libanon, in die maanden, het Hof verzorgden, die salomo ia den Libanon doorbragt. vj. 14. Mahanaïm.] Over den Jordaan, in den fiam van Gad. vs. 16. Badloth."] Is de vermaarde flad Baalbek, gelegen in de vlakte van den Libanon. Zie mijne /iardrijks-kunde des Bijbels. III. Deel, Bladz. 254. vs, 19. De eenigjle enz.] vs. 13. en 14. zijn echter ook ambtlieden in het Qverjordaanfche, — Deze woorden zijn eenigzins duister.— hezel vertaalt ze:DeIGg 53 *#  224 KORTE AANMERKINGEN ze was de eerfie, die in dat land tot ambtman werdt aangefteld. Doch dit voldoet mij niet. — Misfehien zou men, met eenige verandering van leeswijze kunnen vertaaien : Eén ambtman was 'er boven dezen in het land Zoba, dat is, in de overheerde gewesten. Dus venema. — Of met josefus het dus kunnen opvatten: Over dezen (XII ambtenaren) was in het gantfche land êin Opperambtman aangefteld. vs. 20.3 Het land was toenmaals zeer bevolkt. — davids gelukkige regeering hadt daar veel aan toegebracht, op wiens veroveringen nu een tijd van vrede en rust volgde, die tevens overvloed,en ook weelde, aanbracht. vs. 21.] De Israèliten hadden reeds te vooren zich, met hunne kudden, tot aan den Eufraat uitgebreid, maar, door davids overwinningen, hadden zich alle de hoofden der omzwervende Arahifche Hammen, alle die Arabifche Koningen, welke in de woeftijnen van Sij'riê, en langs den Eufraat, woonen, • aan den magtig geworden Isra'élitifchen Staat, onderworpen. Gehoorzaamheid.] Als vafallen. vs. 22. 30. Kor.] Elk Kor heeft tien Efa, beide eene zekere maat van drooge waaren bij de Hebreen. vs. 23. Graasrunderen.] Zoo als zij in de weide vet worden. Jachmurs.] Zie deut. XIV. 5. en de aanmerking aldaar. — Ten einde men zich niet te zeer verwonderen over deze menigte van levensmiddelen, moet men weten, dat aan de Oosterfche Hoven, in plaats van bezoldingen, levensmiddelen aan de Hofbedienden worden uitgedeeldj als ook, dat men zelfs voorbed-  over i kon. IV. 24.-2.6. 4.23 beelden heeft van bijzondere Bachd's, of, Beij's,dis, tot onderhoud van hunne huisgezinnen en ftoet,daaglijks 500 fchaapen nodig hebben. Men vergelijke ook de tafel, die nehemiS, de landvoogd, hieldt. neh. V. 18. Daarenboven, allen, die tot het Hof en huis der Oosterfche Vorften behooren,van allerlciën Hand, bijwijven, ftaatsdienaars, vreemdelingen, dienaars, en eindelijk ook de armen, eten van hunne tafel. vs. 24. Thiffah.] Het vermaarde Thapfacus, of, Thapfacum der Ouden , aan den Eufraat. Gaza.] Eene hoofdllad der Filiftijnen. vs. 25. Elk onder zijnen wijnftok en vijgeboom.'} Eene foort van fpreekwijze, waardoor een ftaat van rust en ongelloorde veiligheid, maar ook van genoegen en overvloed, aangeduid wordt. Van Dan tot Beërfeba.] Insgelijks eene foort van fpreekwijze, om de geheele uitgeftrektheid van het Israëlitisch land, van het noorden tot het zuiden , aan te wijzen. vs. 26. 40,000.] 2 chron. IX. 25. 4000 paardenftallen, en wagenen. Op welke wijze men deze getallen zou kunnen vereffenen, zie in den Bijbel Verded. II. Deel. Bladz. 92.—Docb , het is zeer mooglijk , dat op ééne der beide plaatzen de getallen door de Affchrijvers bedorven zijn. — Misfehien zijn 'er 4000 paardeftallen voor 40,000 paarden te verftaan, wanneer de getallen behouden, en het verfchil vereffend, kan worden. i2,oco ruiters.] moses hadt, deüt. XVII. 16. den Koningen van Israël verboden, de paarden te vermenigvuldigen, hier van week salomo zeker af, doch  424 KORTE AANMERKINGEN doch anders is een getal van 12,000 ruiters voor een' groot Vorst, gelijk salomo was, niet te groot. vs. 27.] Vergelijk vs. 5. en 7. vs. 28.] Niet haver, maar gerst, is in de oude wereld als paardenvoeder bekend, en nog hedehdaagsch in Arabië, Barbarijë, Spanje enz. — Ook haalt men in het Oosten geen hooi thuis, maar geeft den paarden gekapt ftroo , gemengd met gerst en boonen. - Rijdbeesten.] Letterlijk: Loopers. Waardoor men die beesten te verdaan heeft, die men enkel om te rijden, en niet om te trekken, of lasten te dragen, gebruikte. vs. 29. Zeer uitgefrekte kundigheden.] Letterlijk, een wijd begrip des harte, dus eene veel bevattende en wijduitgeflrekte kundigheid. Zand, dat aan den zee-oever is.] Eene foort van fpreekwijze bij de Hebreen, om eene verbaazend groote menigte te kennen te geven. vs. 30. Wijsheid.] Dat is, niet alleen verfhnd, maac ook geleerdheid, gelijk uit het volgende blijkt. Oosterlingen — Egijptenaaren enz.] De zetel der geleerdheid was toen in het Oosten,bij de Arabieren en Hebreen. -— Egijpte was reeds, van ouds, door befchaafdheid en geleerdheid, bekend. ' vs. 31. Alle menfchen.] Die toen leefden. ethan enz,] Deze vier mannen moeten zeer uitgemunt hebben in geleerdheid; twee van hun,heman en ETbAN, kennen wij als heilige dichters, van welken heman,den 88den,en ethan, den Sollen Pfalm heeft opgelteld, — ethan heet hier de Ezrahiter, gelijk ook heman, ps. LXXXVm. 1. dat is, een af. fiam-  over i kon. IV. 33, 425 ftammeling van Zerah, gelijk alle vier deze mannen, zoonen van zerah, heeten 1 chron. II. 6. dat is, affiammelingen , niet onmidlijke zoonen, alzoo zij dan 9 lang voor salomo , zouden geleefd hebben, toen de Israèliten nog in Egijpte waren, daar alles het waarfchijnlijk maakt, dat zij tijdgenoten waren van salomo, gelijk zij dan ook hier zoons van mahol genoemd worden. 3000 fpreuken.] Korte krachtige uitfpraken, waar in de Ouden hunne wijsheid gewoon waren te bevat* ten, en voor te dragen. Men heeft van deze 3000 fpreuken een gedeelte, doch verre na niet allen, in het Bijbelboek, de Spreuken van salomo genoemd. Gedichten,] Van dezen zijn 'er geene overig, dan het Hooglied, de LXXII. en CXXVII. psalm, hoewel men het nopens den LXXII. niet volksmen ééns is. Alle de overige gedichten en liederen van salomo zijn verloren. vs. 33. Den cederboom — hij fop enz.] Van den edelften en voortreflijkflen der boomen, tot de geringde en onaanzienlijkffe plant. — Over den hijfop aan den wand wasfende, heeft men twijfelingen gemaakt,doch zonder reden, de mening is niet, dat de hijfop enkel op de muuren wast, maar zij wordt befchreven als een klein gewas, dat ook op de muuren wasfen kan, dus zal men niet ééns nodig hebben te vertaaien : tot den hijJop, en het geen op den muur wast. Dieren enz.] De zin van dit alles kan zijn; dat salomo in zijne fchriften en gezangen veele beelden uit de natuur, en wel uit het planten- en dierenrijk,ontkend heeft, of ook, dat hij in zijne gedichten, de be-  Aaö KORTE AANMERKINGEN natuur en eigenfchappen van boomen, planten, ea dieren, bezongen heeft. — Beiden verönderflelt in hem uitmuntende kundigheden in de Natuurlijke Historie. vs. 34.] Koningen zelfs zonden gezanten af, om van dezen vermaarden Vorst nadere berichten te ontvangen. — salomo was, in de daad, een wijs, verftandig, en geleerd Vorst. Vergel. hoofdst. III. 12. en den Bijbel Verded. VII. Deel. Bladz, 37. volgg. HOOFDSTUK V. vs. ï. hiram.] Zie van hem. 2 sam. V. 11. vs. 3. Oorlogen.] Een onrustige oorlogstijd was niet gefchikt, tot het (lichten van eenen Tempel voor den God, die vrede bemint. Onder zijne voeten.] Letterlijk: Voetzolen. vs. 5.] Zie 2 sam, VIL 13. ps. LXXX1X. 4. vs. 6. Cederen op den Libanon.] Het westlijk gedeelte van het gebergte Libanon, daar het cederenwoud is, en de beste cederen wasfen, behoorde niet onder de heerfchappij der Israëlitifche Koningen, maar onder den Koning van Tijrus. — Men vindt nog eenige cederen op den Libanon, twintig, of vijf-entwintig in getal; de eigenlijke cederboom is een ongemeen dikke,doch veelal niet zeer hooge, boom,hoewel fommigen tot eene aanmerklijke lengte opgroejen. De dikflen hebben foms zeven, of acht, vademen in den omtrek; de bast is van kleur, tusfchen graauw en bruin, glad en glansfig; het hout is wit, het zou nooit aan wormen onderhevig, en het hout van oude boomen roodachtig worden. Vel-  OVER. I KON. V. 7-II. 4i7 Feilen.] Hier onder kan men ook verftaan het verder bereiden tot balken, planken enz. Zoo verfaatJ] De Israiliten hielden zich meest bezig met den landbouw en het vee. Maar de ZidonU ten, die thans onder den Koning van Tijras ftonden, waren toen reeds vermaard in de bouwkunde. Volgends den Gefchiedfchrijver menander, bij josefus, was hiram een liefhebber van bouwen,en heeft veele grootfche gebouwen gefticht. vs. 7. Over dit talrijk volk.] Tot deszelfs Koning. vs. 8. Dennen.] Anderen meenen , dat hier cijpresfen te verftaan zijn, het welk door bet getuigenis van eenige Ouden bevestigd wordt, dat salomo, tot den Tempelbouw, cederen en cijpresfen gebruikt heeft. vs. 9. Aan de zee.] De zeekust aan de Middel' Jandfche zee, bij Tijrus en Zidon, onder den naam van Fenicie bekend, alwaar men veele goede havens hadt. Ter plaatze enz.] Dit gefchiedde te Jafo, Joppe,o? Jajfa, alwaar eene haven is, en van waar men dit hout dan verder tot aan Jerufalem, over land, vervoeren kon. 2 chron. II. 16, Levensmiddelen.] De Feniciërs hadden geenen landbouw van belang, maar beftonden van den koophandel. — Ook in laater tijden leverden de Jooden veele levensmiddelen aan de Tijriërs. ezra III. 7. handel. XII. 20. vs. 10. Dennen.] Of cijpresfen. vs. ii.] 2 chron. II. 10. heeft men geheel andere getallen en levensmiddelen, het welk aan veelen het vermoeden geeft van eene fout, door de Affchrij- vers  4ö8 korte aanmerkingen ve-rs begaan, doch men kan ook zeggen, dat 'er tan andere zaaken gefproken wordt. Hier levert salomo jaarlijks, ten dienfte van hiram en zijne hofhouding, Jn de Chronieken voor ééns aan de arbeiders op den Libanon. Beste olie.] De olie gebruikt men in Palaftina, in plaats van boter. Zij is, voornaamlijk de beste, die men enkel door ftooten, en niet door persfen, verkreeg, zeer fmaaklijk, zie exod, XXIX. 2. vs. ïs. Vrede enz.] Deze beide Vorften leefden fteeds in eene goede vriendnabuurlijke verftandhouding. vs. 13. enz.] Men bedenke hier, dat deze toerustingen, en deze menigte arbeidslieden, niet voor den Tempelbouw alleen gefchikt waren , dewijl salomo ongelijk meer gebouwd heeft. vs. 15. Lastdragers."] Opperlieden en handlangers. — Deze, benevens de {leenhouwers, waren vreemdelingen,die in het land van Israël woonden, a chron. II. 17. 18. vs. 17. Kostbare fieenen.] Marmer, porfier- en gr?.nietfteenen. — Marmer heeft men eigenlijk niet in Palaflina, ook niet op den Libanon, maar Arabïè heeft dezen fteen. — Doch granietfteenen vindt men op den Libanon enz. Gehouwen?] Vierkante fteenen. Gibliten.] Inwooners van Gebal, waarfchijnlijk de bij de Ouden vermaarde ftad, Bijblus, die aan de. zee gelegen is, tusfchen Zidon en Tripoli, in Sijrië. TAe mijne Aardrijks-kunde des Bijbels. III. Deel. Bladz. 249. HOOFD-  ovjer i kon. VI. I-3. 42» HOOFDSTUK VI. VS. 1. 4Softe jaar.] Zie onze eerfie Hoofd-aanmerlung op dit 1 Boek der Koningen. Bladz. 401. De maand Ziv.] Naderhand Ijar, deze was de tweede maand van het kerklijk jaar, het welk zijn begin neemt met Ni/a», of Abib, onze halve Maart, en eerfie helft van April. VS. 2. Tempelhuis,] Het eigenlijk Tempelgebouw, zonder de voorhoven, gallerijën, zijdgebouwen. — Men moet zich van dit eigenlijk Tempelgebouw geene verkeerde verbeelding maaken, en het geheel niet met onze Kerken, maar met de oude Tempels,waar- 1 van men bij Reizigers en Oudheidkundigen befchrijvingen vindt, vergelijken. De Tempel met alle zijne voorhoven enz. was een grootsch gedicht, maar het eigenlijk Tempelhuis, Hechts een matig, doch aan zijn oogmerk voldoende gebouw. Vergelijk den Bijb. Verd. Vif. Deel. Bladz. 41 Voords zal de Lezer het infchikken, wanneer hij in de Vertaaling van dit i hoofdstuk misfehien duisterheden mogt ontdekken. De befchrijving van dezen Tempel is hier niet uitvoerig, en verfcheiden woorden, welke kunstwoorden in de Hebr. Bouwkunde fchjjaen te zijn, hebben eene voor ons onzekere betekenis. 30 ellen hoog.] Te weten, met de bovenverdieping ; want het eigenlijk benedenvertrek hadt flechts de hoogte van 20 ellen. vs. 20. vs. 3. Voorportaal.] Een van boven bedekt voor- | gebouw, zoo als men voor de deuren van groote ge- I bouwen vindt. De  43° KORTE AANMERKINGEN De hoogte van dit voorportaal wordt hier niet opgegeven, maar 2 chron. III. 4. gefield op 120 ellen; dus zal het, op de wijze van eenen toren, 90 ellen boven het Tempelhuis hebben opgerezen en uitgelloken. vs. 4. Venflers enz.] Openingen, die naa den binnenkant wyd, en van buiten eng waren, met traliewerk , en gefloten van binnen, denklijk door voorhangsels en gordijnen. In de Tempels der Ouden vondt men geen licht, dikwijls geen ander, dan dat door de deur kon invallen; zij werden door lampen verlicht, dit gaf meer flaatlijkheid,en eerbiedwekkend ontzag. vs. 5.] Het is moeilijk, hoe men zich deze zijdgebouwen hebbe voor te Hellen. — Zij liepen aan drie kanten, rondöm het Tempelgebouw, want aan de oostzijde hadt men den ingang, en het bovengemelde voorportaal. — Zij zullen misfehien eene foort van gallerijën hebben uitgemaakt, gelijk men aan oude Tempels te meermaalen vindt. Orakelplaats.1 Het Allerheiligfle, waar de Hoogenpriester Godlijke antwoorden, in buitengewoone gevallen, ontving. vs. 6.] Uit vers 10. blijkt, dat elk verdieping van deze zijdgebouwen, of gallerijën, vijf ellen hoogte hadt, nu waren 'er drie verdiepingen van dezelven , welke, doordien de muur van het Tempelhuis ingekort werdt, bij elke verdieping, telkens eene elle breeder werden. 7-] Dit kan eenen tweeledigen zin hebben, of, dat de eigenlijke Tempel gebouwd is van ongehouwen flee-  ©ver i kon. VI. 8-15. 43I fteenen, zoo als de natuur ze opgeeft, zoodat men, met veele kosten, de grootlte en rechtfle moest uitzoeken, en waar eene gaping bleef, die moest invullen, of, dat men 'er vierkante gehouwen fteenen,maar die elders gebouwen en bearbeid waren, en dus geheel naa Jerufalem werden gevoerd , toe gebruikt heeft. Het laatfte is het waarfchijnlijklle. VS. 8. De deur van het middelfte. enz.] Het.onderfte badt geene deur nodig, alzoo dit eene opene gallerij fchijnt geweest te zijn, zoo als men ze nog aan de aanzienlijke gebouwen in het Oosten vindt. vs. 9. Dekte.] Ik verfta dit niet van het befchieten der wanden, maar van de zolderingen, welke uit cederen balken en planken beftonden. •fs. 10. Met — balken.] Te weten, op die wijze, als vs, 6. befchreven was. vs, 11. Nu enz.] Terwijl hij met het bouwen van den Tempel bezig was, en denklijk in eenen droom. vs. 12.] Letterlijk: Indien gij wandelt enz. — salomo moest zich niet verbeelden, dat het genoeg ware, eenen prachtigen Tempel,ter eere van God, te {lichten, en den uitwendigen Godsdienst luister bij te zetten.,— Gehoorzaamheid aan God, en het waarnemen van zijne geboden, maakt het wezen van den Godsdienst uit, en ons aan God aangenaam. Vs* 13. Woonen.] Mij door zegeningen en weldaaden tegenwoordig vertoonen. vs. -15.] Het Tempelhuis zou van binnen met goud overtrokken worden, daarom liet salomo het eerst met cederenhout befchieten, dewijl men het goud niet op de marmerfteenen leggen kon. IHh 2] vs. 15.  kop-te aanmerkingen vs. 15. Tot aan den zolder.] Letterlijk: Tot aan de. wanden van den zolder, dat is, geheel tot aan den zolder. Den vloer enz.] Te weten, van het voorfle vertrek, of het heilige. — Want de vloer van het heilige der heilige was van cederenhout. vs. 16. Dennenplanken.] Anderen: Cijpresfen-planken. vs. 16. Twintig ellen.] Want het binnenfle vertrek, het geheim-kabinet van God, als Israëls Koning, hadt twintig'ellen in de lengte, even zoo veel in de breedte en hoogte, vs. 20. vs. 18. Coloquinten.] Dezen konden een zeer aartig, wel in het oog vallend, fnijwerk der befchoteu wanden zijn. 'vs. 20. Twintig ellen.] Dit was dus een volmaakt vierkant vertrek , hebbende in het geheel de figuur van een' cubus, welke figuur voor de vólmaaktfle fchijnt gehouden te zijn. Twintig in de hoogte.] Dus bleeven 'er nog tieu ellen over voor een bovenvertrek, of zolder, denklijk zijn dit. de opperzalen, 2 chron. IK. 9. gemeld. Het beste goud.] Volgends de gedachten van michaêlis, goud, dat niet in het vuur geweest is, Apijron, het welk de natuur levert, zoo als het is. Altaar.] Den reuk-altaar. vs. 21. Gouden ketenwerk.] Een tralie-of ketenwerk van gouddraad, om het heilige, en heilige der heiligen, te'onderfcheiden. — michacl-is denkt hier aan gouden ketens, die langs de palmboomen, aan de wanden, welke hij als pilaren van de Fenicifche bouworden befchouwt, doorliepen enz. De zaak kan waar  ©ver i kon. VI. 23-36, 433 waar zijn, maar de woorden van dit vers fchijnen ze niet te behelzen. vs. £3. Cherubs-'] Zie exod. XXV. 18. , Van olijvenhout.] Letterlijk: Olü-hout , dit kan hout van olijfboomen, maar ook van andere haasachtige boomen, betekenen , zoodat deze zaak onzeker is; waarfchijnlijk echter is het, hout van den wilden olijfboom. vs. 27.] Want dit binnenvertrek was 20 ellen breed. vu 31. Olijvenhout.] Ik weet niet, hoe de Ridder MicHAëLis hier gefcbreven heeft, dat in het Heireeuwsch flaat, dat deze deuren van cederenhout waren , en dat men dit van de posten en drempels verHaan moet, want dat de deuren zeiven van dennenhout waren. — In 't Ilebreeuwsch flaat uitdruklijk , dat de deuren van het binnenfle vertrek van olijvenhout waren; die van het voorfle vertrek, of het Heilige , waren van dennenhout, of cijpresfenhout. vs. 33. Vijfde gedeelte [der hoogte] enz.j aiiCHAëus vertaalt: Met posten en drempels, een vijfhoek; doch ik verkies liever het gewoon gevoelen, dat mij aan alles beter fchijnt te pasfen. Dewijl de hoogte van het vertrek 20 ellen was, zoo zal de hoogte van deze deur 'vier ellen hebben uitgemaakt , de overige hoogte befloeg het gouden traliewerk. vs.,z.\. vs. 33. Een vierde gedeelte.} Dus was de deur van het Heiligdom, vijf ellen hoog. vs. 34. Dennenhout.} Anderen, cijpresfenhout. vs. 36. Binnen ft en voorhof] Derhalven hadt deze Tempel meer dan éénen Voorhof. Doch van de overigen zegt ons de Schrijver niets, ten ware men 3] dacht,  434 korte aanmerkingen dacht, dat onmidlijk op dit vers het ia vers van het volgende hoofdstuk volgen moest, het welk misfehien van zijne plaats verfchoven is. vs. 38. Achtfle maand.] Van het kerklijk jaar, dat met half Maart begint. HOOFDSTUK VIL vs. 2. Het paleis enz.] De Uitleggers zijn hier verdeeld. Volgends fommigen zal dit hetzelfde paleis zijn, dat vs. 1. gemeld wordt, doch waar toe het hout gehaald werdt uit het cederenwoud van den Li* hanon; volgends anderen, en dit komt mij het waarfchijnlijkst voor, zal dit een lustpaleis geweest zijn, een zomerverblijf, omftreeks Baalbek, in een aangenaam dal, aan den voet van den Libanon; trouwens, het fchijnt vs. 8. duidlijk onderfcheiden te worden van het paleis, daar salomo in zijne hoofdftad zijn gewoon verblijf hadt enz. Op vier reien enz.] Dit huis fchijnt dus geheel op pilaaren, of zuilen, gerust te hebben, tusfchen welken wandelgangen waren, waar aan de fchaduw van het huis van boven,en de van alle kanten doorwaaiende winden eene aangename koelte gaven. — vs. 3. Drie reien."] Op de vierde rei, vs. 2. kan eene uitftekende gallerij gerust hebben. vs. 6. Foorportaal.] Eene opene zaal, die men heden, in het Oosten, Divan noemt, in welke de Vorften hunne Staatsvergaderingen houden, gehoor geven enz. gelijk hier salomo. vs. 7. vs. 8. Tweeden voor kof.] Denklijk een' bemuurden hof,  OVER i kon.'VII. i2-i.6. 435 hof, waar binnen het eigenlijke woonpaleis van den Koning was. vsu 12. De binnenfte voorhof enz.] Zie boven hoofdst. VI. 36. VS. I3. hiram.] Ook huram. vs. 14. Nafthali.] 2 chron. II. 14. is zij uit de dochteren van Dan. — Zij kan uit Dan geboortig, en haar eerde man uit den dam Nafthali geweest zijn, of zij kan, van vaders zijde uit Nafthali, van moeders zijde uit Dan, geweest zijn. —■ Al zijn werk."] Alle kunstwerken van metaal. — \s. 15.] De befchrijving dezer pilaaren, vergeleken met 2 chron. III. 15. 2 kon. XXV. 17. jerem. LH. 21. heeft veel moeilijkheids, en, dewijl wij van de bouworde van dien tijd, en de kunstwoorden in het bouwwezen, weinig of niets weten, heb ik dit alles, zoo goed ik kon, vertaald, zonder voor alle bijzonderheden te durven in daan. Koperen pilaren.] Volgends jer. LI. 21. waren zij hol, en hadden dechts de dikte van vier vingeren. Achttien,] 2 chron. III. 15. daat voor de hoogte, denklijk van de beide zuilen famen, 35 ellen, dus zouden zij eigenlijk 17! ellen hoog geweest zijn;zijnde misfehien de halve elle voor het voetduk. vs. 16. Vijf ellen.] 2 kon. XXV. 17. drie ellen. Doch, wie zal gelooven, dat zich de Schrijver van dit Boek zelf vergeten, en eene drijdigheid gezegd zal hebben. Konden de kapiteelen geene verandering ] hebben ondergaan ? Zoodat derzelver hoogte was afgenomen, in den laatden tijd, wanneer de Tempel door de Chaldeën verwoest werdt? IHh 4] vs. iy.  43° korte aanmerkingen vs. 17. Kettingwerk.] De Heer michaclis meent, dat deze kettingen door den geheelen Tempel hebben doorgelopen tot in het Allerheiligile, uit 2 chron, III. 16. doch dit is uit die plaats niet te bewijzen. vs. 18. Granaat-appelen.] Dit woord moet ingevuld worden, om een' zin aan de woorden te geven. v/. '19. Fier ellen.] Dit is moeilijk; waren zij vier ellen van het voorportaal verwijderd? of waren zij, buiten het verfierfel, vier, en met hetzelve, vijf ellen . hoog? vs. 16. vs. 20.] Dit vers, beken ik, niet te verftaan. vs. 21.] Dienden deze pilaren enkel tot fieraad, of ook om het voorportaal te onderfteunen ? Hij zal enz.] God , in wien ilerkte is, zal dit Tempelhuis, en zijn volk, fchraagen en bevestigen! vs. 23. Waterbad.] Gemeenlijk de Koperen zee genoemd, gelijk het-Hebreeuw/ene woord voor de zee, maar ook voor een meir enz. voor alle verzamelplaatzen van water, gebruikt wordt. Fan dertig ellen.] Men heeft hier uit de Wiskunde zwaarigheden gemaakt , omdat de evenredigheid van den omtrek van een' cirkel niet juist is als 3 tegen x. Doch hier wordt ook geene wiskundige be~ fchrijving gegeven, daarenboven fchijnt uit vs. 26. te blijken, dat de figuur van dit waterbad een zeshoek is geweest, en dan is de evenredigheid juist. vs. 25.] De Heer michaè'lis merkt te recht aan , dat deze runderen enkel waren, om dit waterbad te dragen, maar dat men nergens leest, dat zij uit den mond water zouden gefpoten hebben, in eene foort van  over i kon. VII. £6-47. - Vïll. 1-2. 437 van kom, gelijk men deze koperen zee wel ééns verbeeldt. vs. 26. 2000 Bath.] 2 chron. IV. 5. 3000 Bath. •— Misfehien is in ééne dezer plaatzen eene fchrijffout. —- Andere oplosfmgen kan men vinden, Bijb. Verdedt II. Deel. Bladz. 101. vs. 27.] De befchrijving dezer tien Hellingen voor de waschvaten , is wederom zeer duister, dus ik het niet waage, iet met zekerheid te zeggen. MiCHAè'Lis heeft verfcheiden gisfingen, die wel aanneemlijk fchijnen, maar zich naauwlijks met het Hebreeuwsch laten overeenbrengen. vs. 51. De mond.} Of hals, em 'er de waschvaten in te zetten. vs. 47.] Daar werdt zoo veel koper aan dit alles verbruikt, dat salomo het niet wilde, of konde, laten weeën, waarom ook het gewigt daar van onbekend gebleven is. HOOFDSTUK vin. aan hir^m te fchenken, die 'er echter, te onvrede over was. —Uit 2 chron, VIII. 2. b Guit men, dat zij door Kanu'dniten bewoond waren , en eigenlijk niet tot het oorfprongUjk land der Israiliten behoorde, want salomo liet ze naderhand door Israëliten bezetten, en dit zoo zijnde, zou salomo niet gezondigd hebben tegen de Wet. levit. XXV. 23. Uit die zelfde plaats, 2 chrcn. VIII. 2. befluit men ook, dat hiram deze lieden niet aanvaard, maar ze aan salomo weder te rug gegeven hèefc. ys. 13. Kabuh] Dit zal, volgends josèfus, in hes Fenicisch betekenen, mishaageti, een land, dat niet behaagt. — Anderen meenen, dat het betekent, fchüld, düs fchfildknd. een land, dat ter voldoening van eene fchttld is afgellaau. Het is onderfcheiden van Kabul. ps. XIX. 27. Zedert.] Men zegt, dat het nog hedendaags van Ui] ^ de  445 KORTE AANMERKINGEN de Arabieren, Zabul genoemd wordt, en dat het twee mijlen, ten noorden van Sa/et, en even zoo ver van het meir Samochonitis, gelegen is. vs. 14. 120 talenten.'] Volgends eisenschmid, 1,468,439, maar volgends michaölis , 527,625 dukaaten. vs. 15.] Ik heb dit tot het volgende gebracht, omdat 'er vs. 20. volgg. uitdruklijk van deze Heerendienden gewaagd wordt, anderen brengen het tot het voorgaande; in dezen zin. Dit, naamlijk, dat de gemelde £o fteden aan hiram niet .voldeeden, en salomo aan dezen Koning echter zoo veel fchuldig was, was de oorzaak, dat salomo het volk eene fchatting oplegde. — Oude heilige fat.] Millo. Zie richt. IX. 6. Hazor.] In Galilee', ten noordwesten van het meir Samochonitis. Megiddo.] In den ftam Lfafchar. fchoon het aan den halven ftam Manasfe behoorde. Gezer,] In den ftam van Efraïm. Deze fteden bouwde, dat is, verfterkte salomo. — Gezer was, tot hier toe, door Kana&niten bewoond geweest, en niet aan de Israèliten onderworpen. vs. 16.3 Of farao daar toe van salomo te hulp ontboden was, dan hoe het met dezen krijgstogt van den Egtfptifchen Koning gelegen zij geweest, weten wij nier. vs. 18,] Baalath is de vermaarde ftad Baalbek, waar men nog de overblijfzels van eenen prachtigen Tempel ziet, en in welke ftad salomo zijn Zomerverblijf fchijnt gehouden te hebben. — En Tadmor, het  ©VER 1 kon. IX. 19-22. het beroemde Palmijra, dat in de Arabifche weeflijnen, doch in eene waterrijke en vruchtbare (breek in dezelven, ligt, en daar de Reizigers zich over de prachtige overblijfzelen van heerlijke gebouwen, verwonderen. -— ln de woeftijn.] De Arabifche, of Sijrifche woeftijn. In het land . . . .] Welk land? dit ontbreekt. Maar venema heeft eene verbetering van de lezinn- ■ van den Tekst, aan de hand gegeven, volgends welke men lezen moet, in de woeftijn, in Aram Zoba, of dat Aram, het welk voorheen aan den Koning van Zoba onderworpen, maar denzelven door david ontweldigd was. — Dan is alles duidlijk. Alleen, ik ■ durfde het niet in den Tekst der Vertaaling overnemen. vs. 19. Vborraadftèden.] In welken magazijnen wa- . ren aangelegd van graan, en allèrhanden voorraad. Steden voor de wagens enz.] In navolging der Egijptcnaaren, welke bijzondere fteden hndden, in wel-' ken hunne krijgswagens en ruiterij gelegerd was. vs. 19. Op den Libanon.] Zoo verre dit gebergte onder zijne heerfchappïj ftondt. vs. flo. 21.] Daar waren nog alömme veele Kar aamten in het land verfpreid , die, bij de bemagtiging van het zelve, zich hadden weten te vérfchuilen, in rotzen, het gebergte, of woeftijnen, en zich allengs weder onder de Israëüten gevestigd hadden. vs, 22. Geene tot knechten.] Te weten, gewoonlijker wijze; bij buitenge/.ome gelegenheid, hadt U' 2] hier,  KORTE AANMERKINGEN hier, omtrent de geringften des volks, wel eens üif* zondering plaats, hoofdst. V. 13. 14. Zijne krijgslieden.'] Staande legers hadt men niet, maar bij opkomende oorlogen, moesten alle burgers krijgsdienst doen. vs. 23.] Zij waren Opper-opzieners over bet werkvolk, en deszelfs beftuurers. hoofdst. V. 15. 55P in getal.] 2 chrom. VUL 10. ftaat enkel 250. denklijk, hier of daar eene fchrijffout; ten zij men zegge, dat 'er van de 550, telkens 250, op hunne beurt, het werk gadefloegen, en 50 nog boven allen Opper-npzieners w aren. vs. 24.] Zie de reden, 2 chron. VIII. ris Oude heilige jlot.] Mills. vs. 25. Driemaalen.] Op de drie hooge Feesten. Daaglijks werdt voor hem het daaglijksch offer geofferd. 2 chron. VIII. 12. 13. Reukwerk op dien enz.] salomo liet door de Priesteren offeren, en reukwerk aanfteken, het eerile op -den brand-offer, het andere op den reuk-altaar, welke laatfte in het heilige, of eerile vertrek van den Tempel, ftondt. vs. s6. Een /chip.] Zoo ftaat 'er duidlijk in 't Bebrteuwseh, in 't enkelvouwig getal. vs. 26.] Ezi'öngeher en Eloth, twee havens aan de Elanitifche golf van den Arahifchen zeeboezem. De laatfte nog overig, Elan of Aila, naar welke de golf den raam voert, maar de eerde niet met zekerheid aan te wijzen. Aardrijksk. des Bijbels. III. Deel. ' Bladz. 373. Beiden behoorden tot het land der Eao- mi»  ■ OVER I kon. IX. 28. - X. I. 449 miten, doch, het welk door david aan het Israëlitisch rijk gehecht was. vs. 28. Ofir.] gen. X. 29. wordt, onder de zoonen , of nakomelingen van joktan , een Ofir genoemd , dus betekent deze naam zekerlijk eene landftreek van gelukkig Arabië, dat door deze nakomelingen van j-oktan bevolkt is. Maar nu is de vraag, of deze benaming ook vervolgends aan andere gewesten gegeven is? — Dat salomo's fchip, of, als men wil, zijne vloot, drie jaaren heeft doorgebracht op haare reize, geeft reden, om te gelooven, dat Ofir, van waar men goud haalde , verder gelegen heeft, dan gelukkig Arabië, aan Ceijlon behoeft men echter niet te denken, maar heeft Ofir geene verwandfchap met den naam Afrika? De Heer bruce heeft, met zeer veel waarfchijnlijkheids, de ligging van Ofir opgefpoord, en den koers en het beloop der reize van salomo's fcbip, of vloot, nagefpoord; volgends hem zal het landfchap Ofir op de Afrikaanfche kust van Meiinde, Sofala enz. te zoeken zijn, alwaar hij ook dat Tarfis meent gevonden te hebben, het geen in de berichten van salomo's fcheepvaart, in het vervolg, voorkomt. 420 talenten.] Volgends de gewoone rekening, 5,123691 dukaaten , volgends MicnAëns, 1,846,654 dukaaten. — 2 chron. VIÏÏ. i9. ftaat 450 talenten, misfehien eene fchrijffout op ééne der beide plaatzen. HOOFDSTUK X. vs. 1. Scheba.] la gelukkig Arabië, op deszelfs zuidlijklte grenzen, van waar de bewoording: Einde V< 3] der  450 korte aanmerkingen der aarde, matth. XII 42. Deszelfs hoofdftad heet thans Marib, of, Mar eb. — Sommigen meenen, dat deze Vorftin ook een gedeelte van de tegenoverliggende kust van Afrika, onder haar gebied, zou gehad hebben, en van daar de overlevering, dat zij eene Ethiöpifche of Abijsfinifche Vorïtin zal geweest zijn. Naam van jehova.] salomo's wijsheid was hems op zijne bede, van jehova verleend, hij hadt eenen prachtigen Tempel, ter eere van jehova, gebouwd. Daar is derhalven geene andere verklaring nodig. Raadzelen.] Hier door beproefden de Ouden elkanders vernuft, richt XtV. 12. Men vindt 'er in de oude gefchiedenis ook blijken van tusfchen Koningen.— De Tijrifche gefchiedenis zegt, dat salomo en hiram dus ook, door raadzelen, met eikanderen gekampt hebben. vs. 2. Stoet.] Karavane. Specerijen enz ] Alle deze goederen waren de voortbrengsels van haar land. Alles [prak enz.] Haare, met fcherpzinnigheid uitgedachte , raadzelen enz. vs. 5. Optogt.] Door deze vertaaling zal deze plaats best vereffend worden met 2. chron. IX 4. Geheel verrukt.] Daar was in haar geen geest meer — door verwondering en verbaazing. vs-, 10. iato talenten.] Zie boven, hoofdst. IX. 14 vs. 11. Almugghn [fandel-] hout.} Dit is het waarfehijnlijkst. In de Chronieken heet het Algummi, als cl het ware, hout van den Gomboom. +- De Sandelboom wast, ter grootte van een' VValnootenboom , niet alleen in Oostindiê, maar ook op de kust van Afrika, in  over i kon. X. i2-l6. 45! in Sofala, en dus op de kust van Ofir. Het hout is van verfchillende kleur, rood, hooggeel , bleekgeel, en heeft een' fchoonen glans. Daar wordt in 't Oosten groote handel in gedreven, alzoo het gebruikt wordt als verwhout, gelijk het Brafiliënhout, en als een geneesmiddel tegen flangenbeten, maar ook tot verfiering der gebouwen. De IndiSnen verfieren hunne Tempels met Sandelhout, en fnijden 'er hunne Goden van. — **• *»• Verfierfelen} 2 chron. IX. 11. hooge gangen, liever, trappen. Dat is, hij bekleedde de trappen, die reeds gemaakt waren, of befchoot ze met Sandelhout. Zedert niet meer gekomen.'] Na salomo's tijd verviel de koophandel der Israèliten fpoedig. vs. 14. 660 talenten.] 8,149,880 dukaaten, naar de gewoone rekening, volgends MicHAëLis, 1,928,30a dukaten. Deze inkomften kwamen van de lasten, die zijne eigene onderdaanen opbrachten. — Geen wonder, dat zij klaagen! hoofdst. XII. 4. Het Hof was prachtig, en de onderdaanen moesten de kosten dragen! De Tollenaaren enz.] Het Hebreeuwfche woord is onzeker van betekenisfe. — Dit is het waarfchijnlijkst, dat ik 'er van heb kunnen maaken. Arabifche Koningen.] In de groote woefdjnen van Sijriè', die zijne vafallen waren. • 'ft. 16. Rondas/en.] De fchilden, hier gemeld,zijn grooten, die het geheele lijf bedekken, die in 't'v<* gende vers, zijn een kleiner foort. W 4] 609  45* korte aanmerkingen 600 fikelen enz.] Men rekent dit op 4 pond, 22 lood , voor elk fchild. vs. 17. Mina.'] 300 fikelen, 2 chron. IX. 16. dus was elke Mina, 100 fikelen. Ophangen.] Meer tot fjaatzij, dan tot gebruik , gelijk nog lieden de wapens, bij de Arabieren, een fieraad en opfchik der vertrekken zijn. vs. 18. Elpenbeenen.] Het elpenbeen of ijvoir werdt oudtijds , hopger dan goud gefchat. Met goud overtrekken.] Misfehien is dit enkel te yerftaan , dat de troon met ijvoir en goud ingelegd was. vs. s,i: Zilver — niet in tel was.] Men hadt goud in overvloed , zoodat het zilver zeer laag in prijs was. vs. 22. Tarfis.] Tarfis is anders Tartesfus in Span- ■ je, waar op de Ferdciërs grooten handel dreeven. — DtjcIi , nadien dit hetzelfde fchip fchijnt te zijn, welk op Ofir voer, zou men moeten denken, dat hetzelve, of de vloot van salomo, indien men wil, Afrika is rondgevaaren, en dus Spanje tevens bezocht heeft, en, in de daad, 'er zijn blijken bij de oude Gefchiedfchrijvers , dat de vaart om de Kaap de Goede Hoop, fchoon naderhand geheel onbekend geraakt, den ouden echter niet onhekend was; ondertusfchen heeft bruce gedacht, een Tarfis op de kust van Melinde, of Sofala, gevonden te hebben, en dus zou het Tarfis, hier gemeld, -niet verre van Ofir te zoeken zijn. — De verdere overweging hier van, verjëisebt eene andere, plaats. Drie jaaren.] Dit. heeft bruce uitgerekend, naar de  OVER I kon. X. 25.29. 453 de Mousfons, welke dit fclnp moest waarnemen, en die deszelfs reize zoo veel vertraagde. Aapen en Papegajen.] Anderen vertaaien: „ Aipen en paauwen." — Deze dieren werden ongetwijfeld weder aan andere volken verkocht, want bij de Israëiiten waren zij onrein. ys. 25. Gefchenken.] Naar de gewoonte der Oosterlingen , bij welken men niemand een bezoek geeft, zonder gefchenken aan te bieden. Kleederen.] Een gewoon gefchenk in het Oosten. vs. 26. 1400 wagens."] Zie boven, hoofdst.IV.26, Daartoe gefchikte fteden.] hoofdst. IX. 19. vs. 27. Wilde vijgeboomen.] Sijkomoren. — Een boom, die eene niet wel fmaakende foort van vijgen draagt, en welks hout gebruikt wordt tot bouwen. Laage of Nederlanden.] In den fiam Juda. vs. 28. 29.] Deze verzen zijn moeilijk, volgends mijne Vertaaling hebben zij een' duidelijken zin. — Arabië hadt toen nog geene paardentloeterijën, maar in Egijpte waren zij menigvuldig. — Om dezelven van daar uit te voeren, ontving salomo van zijnen fchoonvader het recht; dit uittluitend voorrecht verkocht, of verpachtte hij ,, aan zijne handelaaren, die 'er een Monopolie van maakten; dus werdt de prijs der paarden bepaald; een fpan paarden kwam op 100, en een los paard op 25 daalers te Haan. vs. 29. Hethitifche.] Fenicifche Vorften, die In Fenicië, en in het gebergte van den Libanon woonden. Sijrifche.] Arameïfche. [Ii 5] HOOFD-  154 KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XI. vs. i.] salomo beminde in alles de pracht, dus ook in zijn Serail, of Harem, het welk hij, naar de wijze der Oosterfche Vorften, hadt aangelegd. vs. *.] exod. XXXIV. 16. deut. VII. g. Men moet den Schrijver verdaan van de Kanadnitifche vrouwen, die hier gemeld worden. — Met de overirige volken te trouwen, was niet verboden. vs. 3.] Men ziet uit dit getal, dat deze Harem meest tot pracht was aangelegd. vs. 4. Toen salomo oud werdt.,] salomo , die jong aan de regeering gekomen is, en 40 jaaren geregeerd beeft, kan naauwlijks 60 jaaren oud zijn geworden. — Maar zijne vermogens zullen vroeger, dan in andere lieden, die meer gematigd Ieeven, uitgeput zijn geweest. Tot den dienst enz.] Hij verliet jehova niet geheel, maar duldde, ja oefende zelfs ook tevens den dienst van andere Goden. — Dit deedt hij, om zijne uitlandfche vrouwen te behaagen, en tevens werdt zijne pracht 'er door geftreeld, dat zulk eene verfcheidenheid van Godsdienstplegtigheden aan zijn Hof en in zijn land plaats vondt, terwijl zijn fchrander vernuft hem uitzonderingen aan de hand zal gegeven hebben, op de wetten, die dit verboden. vs\ 7. Den berg.'] Den Olijfberg. vs, 11. Uwen knecht.] jerobë3m, vs. 13. Eènen fiam.] Eenen hoofdftam Juda. Hiermede was de ftam Sime'ón, en Benjamin, groo« tendeels ten minften, verëenigd. vs. 15.]  ©ver i kon. XI. 15-23. 45$ vs. 15.] Om dit vers behoorlijk te verklaaren, ontbreken ons geichiedkundige berichten. \Vorjien.\] Ik heb dit ingevuld, dewijl de zin en bedoeling des Schrijvers het volltrekt verëischten. vs. 18. Miiian.] De Midianiten waren een omzwervend Herdersvolk , en woonden meest in Pe~ treisch Arabië, in die oorden, die men door moest, wanneer men uit Edom na Egijpte wilde. Manjchap bij hen voegde.] Anderen: Van yvaar zij lieden medenamen, te weten, tot wegwijzers en gidzen door de woeftijnen. Landerijen.] Denklijk weilanden , dewijl de Edo* miten ook onder de Herdersvolken behoorde. vs: al. Zijn land.] Zijn vaderland, maar ook zijn land, daar hij, als de eenig overgebleven Prins van den bloede, aanfpraak op maakte. vs. 22.3 De gefchiedenis zegt niet, wat 'er verders van hadad werdt. — D»nklijk werdt hij het hoofd van eene rooversbende , daar zich veele Edomiten bijvoegden, en welke, door geduurige invallen op het Israëlitisch grondgebied, hetzelve ontrustten. vs» 23.] De gefchiedenis fchijnt deze te zijn: rezon was een Generaal van hadadüzer ; toen deze door david geflagen werdt, ontvluchtte hij zijnen Heer, wien hij vreesde onder het gezicht te komen, en zworf met eene bende in de woeltijnen om , tot dat bij, onder salomo's regeering, een' kans op Da~ maskus waagde, die hem gelukte, en waardoor hij den grónd lag tot het Damasceenfche Koningrijk.' — Of rezon dezelfde is met chesjon, hoofdst. XV. iS.  456 KORTE AANMERKINGEN l8. kan onderzocht worden, fchoon daar uit niet yolgt, dat men ook hier chesjon zou moeten lez^n. vs. *6. jerobeSm.] Dien wij. als den eerften Koning der X ftammen, in 't vervolg, nader zullen leeren kennen. vs. a8. Wakker man.] Een man van vermogen. vs. 29. De lastdragers enz.] Men moet deze omHandigheid wel opmerken. — Ik Hel mij deze gefchiedenis dus voor: Men kent den ouden naarijver tusfchen de Hammen Efraïm en Juda; wanneer die van Efraïm volk moesten leveren tot dezen bouw, fchijnen zij misnoegd te zijn geworden, misfehien opgefiookt door jerobuüm, die 's volks gunst zocht, en daar ook vrij wel in Haagde, hoofdst. XII. 3. — Dit ging zoo hoog, dat jeROSEïM bij salomo argwaan verwekte, en dus gevaar van zijn leven liep, waarom hij het nodig oordeelde, Jerufalem te verlaten, dit doende, ontmoet hem de Profeet ahiü, en 'er viel tusfchen hen beiden, alleen in 't veld zijnde, voor, het geen verders verhaald wordt. — Op deze wijze is, volgends den Tekst, de Profeet AHia. geen aanHoker van den opftand van jeroef.&m, want die hadt reeds te vooren plaats, en daarom verliet jeroBEaM Jerufalem en het Hof; — Ook was het gebeurde tusfchen ahiü en jerobeüm de reden niet,waarom salomo den laatfien zocht te dooden , want toen dat voorviel, waren zij met hun beiden alleen in het veld; maar salomo zocht jerobeüm van kant te helpen, om zijne betoonde wederfpannigheid, en omdat hij hem derhalven als een gevaarlijk man befchouwda. nr- De gefchiedenis wordt hier kort verhaald, maar dus  over i kon. XI. 3S-4I0 45? dus opgevat, is zij zeer duidlijk en natuurh'jk famenhangende. Vergelijk den Bijbel Verded. IV. Deel. Bladz. 15. — Een nieuw kleed.] Bovenmantel, Hijk. — Het icheuren van een kleed was meer een zinbeeldig teken van het fchturen, van de verdeeling, van eene geheele omwenteling in het Rijk. 1 sam. XV. 27.28. Schoon de Tekst dubbelzinnig is, fchijnen wij echter te moeten denken, dat "de Profeet dit nieuwe kleed aauhadt. vs. 32. Eènen /lam.] Eénen hoofdftam, Juda, gelijk wij boven gezegd hebben. vs, 36. Een heller fchijnend licht.] Of lampe, eenen opvolger op den troon , die luister geve aan davins geflacht, het welk beftemd was, om den grooten Beheerfcher der wereld eens uit te leveren. — Eene lampe, het licht,is bij de Rebreën een zinbeeld van geluk, achting, en aanzien. vs. 38. Door mij voorgefchreven weg.] Indien gij mijnen, den waaren, Godsdienst zult volgen en blijven aankleven. vs. 3y. Doch niet voor altijd.] davids huis zal eens volkomen herfteld worden , in den messiüs naamlijk, anders toch kan men de vervulling dezer belofte niet aanwijzen. vs. 40. Poogde — te dooden.] Niet om dit verhandelde met ahiü , maar om de blijken van oproerige voornemens, door hem gefmeed. sisak.] Deze is gewis niet salomo's fchoonvader; die zal ten dien tijde reeds overleden zijn geweest. — vs, 41. Het Boek van salomo's gefchiedenisfen.] De Is-  45§ KORTE AANMERKINGEN Jsraëlitifche Koningen hadden eenen Gefchiedfchrijver aan hun Hof, gelijk bij de Oostërfche Vorften ge* bruiklijk was, die alle gedenkwaardige zaaken optekende. — josafat, de zoon van ahilud, bekleedde dit ambt onder salomo's regeering, hoofdst. IV. 3. -— Deze Jaarboeken zullen hier gemeend zijn. vs. 42. 40 jaaren.] Men maakt hier eene zwaarigheid; indiea salomo 40 jaaren geregeerd heeft, is REHABEaM, die 41 jaaren oud was, toen bij zijnen vader opvolgde, reeds aan salomo een' jaar voor deszelfs regeering geboren, en REHABEaMS moeder was eene Ammonitifche, doch het is immers niet waarfchijnlijk, dat saloMo, reeds voor het aanvaarden der regeering, vreemde of uitlandfcbe vrouwen zal getrouwd hebben, veelëer is het waarfchijnlijk, dat in het jaartal van rehabeSms ouderdom eene fchrijffout is ingeflopen. — Wij zullen daar van op zijne plaats zien. vs. 43. Ontfliep.] De gefchiedenis tekent niets aan van salomo's bekeering, — Ook fchijnt zulk een onderzoek voor ons onnodig. — Het is echter waarfchijnlijk , dat hij, voor zijn' dood, tot betere gedachten gekomen is. vs* 43. Als Koning,] Echter, door zijn onflaatkundig gedrag, alleen van éénen fiam. HOOFDSTUK XII. vs. 1.] Om de gefchiedenis van deze fcheuring te begrijpen, moet men zich herinneren den naarijver, die 'er (leeds tusfc'ien de Hammen, bijzonder Efrdim en Juda, heerschte. Die van Ejra'lm zagen node, dat  OVER I kon. XII. 2. 459 dat de Koninglijke regeering aan den fiam Juda was vastgemaakt. — Ten tweeden, moet men zich herin» neren, dat jEaoBEaM reeds bij het leven van salomo het ongenoegen hadt aangeftookt onder de Efraïmiten, over welker aandeel van lastdragers hij het bewind hadt gehad. — Ten derden; het rijk der X ftammen was aan david niet opgedragen, dan onder zekere voorwaarden, en hij hadt plegtig een rijksverding met de X ftammen moeten bezweeren. — Uit deze aanmerkingen volgt, dat Geheel Israël] hier bepaaldlijk zal te kennen geven de X ftammen, die naderhand een bijzonder Koningrijk van Israël, onderfcheiden van dat van Juda, hebben uitgemaakt. Sichem.] In den ftam van Efraïm wordt tot de plaats van den landdag verkozen, omdat de zaak,die te verhandelen viel, meest dezen en de hem meer genegen ftammen betrof. Om hem Koning te maaken.] Dit zegt dan, om het rijks-verdrag met hem te vernieuwen, en hem eenige artikelen voor te ftellenj op welken zij hem voor Koning willen aannemen. Begaf deze zich ook derwaards.] Dit heldert zich nu ook op. — rehabe3.m moest zich derwaards begeven, om met deze ftammen te handelen. vs. 2.] Men lette op'de rol, die jerobeüm fpeelr. — Wie weet, hoe veel hij het volk voorheen zal hebben wijsgemaakt, om het tegen salomo op te zetten, en zich bij hetzelve te doen aanmerken als een voorftander van hunne vrijheden en voorrechten? — En toch was zijne bedoeling de kroon van Israël! vt> 3-]  4^0 korte aanmerkingen vs. 3.] jbrobëüm was de man, die reeds te voo» ren, onder salomo het woord gevoerd hadt, en vaa wien men verdediging van voorrechten te gemoet zag. — Met één woord, hij was bij ^de X Hammen de man des volks. — Dat bet volk iet geweten hebbe van het geen tusfchen hem en den Profeet ahiü was voorgevallen, geloof ik niet. Gemeente enz.] De Landsftenden, of Staateta. — De Stamvorflen en hoofden der huisgezinnen. vs. 4.] De klagten over salomo's drukkend juk zullen niet alleen uit de lasten, die men hadt moeten opbrengen, om de pracht en weelde van het Plof te handhaaven, en die te zwaarer vallen, wanneer de Natie zelve aan de weelde begint verflaafd te worden, ontfhan zijn, maar wel bijzonder uit de dienffen,die men aan salomo bewijzen moest bij zijne trotfche gebouwen, dit viel bijzonder Efraïm hard, omdat veelen dezer gebouwen tot fieraad van Jerufalem flrekten, het welk echter in eenen anderen fiam gelegen was. Zie boven, hoofdst. XI. 27. 28. vs-, 6. Dit volk.] Men lette hier op, dat rehabküm telkens fpreekt, als met een foort van verachting van dit volk. Juda merkte hij aan als zijn erfkoningrijk en getrouwe onderdaanen, maar de overige Hammen hadden te veel op met de Rijks-grondwetten, en hunne voorrechten, en dit valt voor- eenen Despoot ondraaglijk!! vs. 7.] De oude Raadeu handelen fiaatkundig. — Thans was het de tijd geweest, om toe te geven, zoo hadt david gedaan. — vs* 9.] Men merke nog op in rehaeeüms Woorden ,  over i kow. XT5. io** 4ÖÏ den, dat het hem tegen de borst (tuit, dat het volk klaagt over het juk, bun door zijnen vader opgelegds. — Hij'j als een Erfprins ópgeVoed, heeft geen denkbeeld van de rechtmatigheid van 's volks klagten, en is door den luister en grootheid van zijnen vader , verblind f dezen ziet hij voor het geluk des volks ban, en, gevolglijk, al wat zijn vader gedaan hadt^ wiis in zijne oogen billijk' ' , vs. 10.] Schoon de woorden', elk in 't bijzonder, eenige moeilijkheid hebben , echter begrijpen wij den zin van den rand dezer jongè lieden, zeer duidlijk. Hij moest aan het volk doen zien, dat bij geloofde* dat zijn vader te zacht met hen gehandeld hadt, dat daar uit hunne baldaadige en oproerige vorderingen, (want dat zijn immefs in het oog van den Despoot alle aanfpraker, die het volk maakt, wanneer het zijne voorrechten inroept!) voortfproten — dat hij hen derhalven {brenger zou behandelen,' en daar door dat roepen om vrijheid en voorrechten wel verlèeren. — .Deze jonge raadslieden, ftaat mankende op de getrouwheid van Juda, op de krijjsmagt, de ruiters, die salomo aangeworven hadt enz. zullen zich verbeeld hebben, dat men, in allen gevalle i ën des noods, middelen genoeg hadt, om het volk te dwingen. — Schoon hun raad geheel verkeerd was, gelijk alle raad van geweld doorgaands is, Zelfs al flaagt men 'er in, omdat door geweld de gemoederen des volks vervreemd worden, en geefi Vorst met eene flaaffche INatie, in welke de geest verdoofd wordt, dat kan uitvoeren, daar een vrij en gewillig volk hert toe in ftaat ftelt. [Kkj hl li.  f6s SORTE AANMERKING Ë'N vs. it& Scorpiöenen.] De Uitleggers fpreken van fcorpiöen-doornen. Waarom denkt men niet aan levende fcorpiöenen? De bewoordingen bevatten een foort van fpreekwijze, onder de Israèliten bekend. vs: 15.] De Voorzienigheid beftuurt alle wereldfche zaaken en uitkomften, terwijl echter de menfchen vrij werken! — vs. 16.] Deze was de oproerkreet, die rehabehm' aan zijn onftaatkundig gedrag te wijten hadt. Men vergelijke 2 sam. XX. 1. Keerden enz.] De landdag liep dus vruchteloos af. REHABüaM wilde geen rijksverding inwilligen, en de X ftammen hem, zonder dat, niet erkennen. vs. 17. Israëliten.'] Bij voorbeeld, de ftam Sime'ón, die zijne bezittingen hadt, midden in de landen van den ftam Juda, voeg hier bij den ftam der Leviten enz. Dit maakte ook, dat het Koningrijk van Juda een evenwigt in magt hieldt tegen dat der X ftammen. vs. i8r] Weder èen onftaatkundige flap, dat rehabeïm juist dezen man afzendt, om met het volk te handelen. Lieden, die foortgelijke ambten bekleeden, zijn doorgaands gehaat bij het volk. Nu berst het in een volflagen oproer uit, waar in adoniram gefteenigd wordt, en de Koning zelf gevaar loopt. vs. 20.] Nu hadt jerobeüm zijn oogmerk bereikt, hij was Koning over geheel Israël, dat is, over de X ftammen. — En de ongelukkige Israèliten waren ■— van meester veranderd! maar — geen vrij volk geworden! Wi 21.] Men ziet rehabesim juist den weg inflaan, dien  OVER 1 kon. XII. Sj» 45.3 dien zijne jonge raadslieden, bij hunnen raad, in het öog zullen gehad hebben. — Hij handelt geheel anders dan zijn grootvader david. — Deze wilde zich niet met geweld tot Koning der X ftammen verheffen, maar wachtte met geduld het tijdftip af, dat de gemoederen zich van zeiven tot hem neigden; en bier voor was thans te meer uitzicht voor rehabeïLm, omdat de Tempel, het Heiligdom der gantfche Natie, in ziine magt was. — En zeker, hadt niet jerobeüm den Godsdienst aan de Staatkunde opgeofferd, en waren de Israëliten niet zoo dwaas geweest, van zich met gulden kalveren te laten paajen, misfehien hadt de gemeenfehap van Godsdienst de gemoederen weder geneigd tot davids flamhuis , wanneer de eerile drift bedaard zou zijn. — Met geweld van wapenen viel niet veel uit te voeren. De X ftammen waren ook magtig, en' jerobeSm bezat beleid en dapperheid genoeg, om zich te verweeren. Dit zal zelfs misfebierj wel de reden geweest zijn, waarom de Israè'liten zoo fpoedig overgingen tot het befluit, om hem Koning te maaken: De vreeze voor rehaBiïüms toerustingen,; yi* as.} De aantekening van michaElis verdient hier, bij verkorting, overgenomen te worden. Men wete Hechts, dat de beflrijders van den Bijbel het gedrag van dezen Profeet berispen. Nu zegt michaclis : — „ Die bet ongeluk heeft, van in de gronden van flavernij te zijn -opgevoed, zal misfehien verfïoord worden op den Profeet semaïa, en naauwlijks gelooven, dat God iet dergelijks heeft kunnen ingeven. Ter beantwoording zou reeds genoeg zijn, dat de Profeet in Gods naam waarfchuwt, dewijl de t >ut [&k 2} niét.  464 KORTE AANMERKINGEN niet gelukkig zou aflopen: maar ik mag, en moet hier nog meer bijzetten. De onpartijdigfire Leeraar van het Natuur- en Staats-recht zou, zelfs zonder Godlijke ingeving, zoodanigen oorlog hebben moeten afkeuren, indien men zijne bedenking gevraagd hadt. De X ftammen waren immers niet verpligt,om eenen Koning aan te nemen, dien Juda hadt. — Bovendien was RSHABEaMS'antwoord van die natuur, dat ik kwalijk begrijpen kan, welk volk, dat niet enkel uit flaaven beftaat, het zou verdragen, en zich niet gerechtigd kon gerekend hebben, om eenen anderen Koning te verkiezen. — Zo iemand anders denkt beboude hij, in allen gevalle, nogthans zoo veel, dat de Bijbel ons niet tot flaaven maakt van eenen Koning , die zijne verdragen breekt, en het volk onderi drukt, maar dat de Bijbel ons vrijheid laat, om te denken, zoo als het met het gezond verftand overeenkomt, en zoo als tot hier toe de beste Gefchiedfchrijvers, wanneer zij over dergelijke gevallen hun oordeel flrijken , gedacht hebben." vs. 25. Sichem.~\ Eene oude aanzienlijke hoofdftad in Palceftina, daar men ook een oud Heiligdom hadt, daar men weleer ook abimeeech tot Koning hadt uitgeroepen.- — Midden in het land, in den ftam va'n Efraïm, en dus gelegen tot eene hoofd- en hofplaats van het Koningrijk. Pnüë/.] Over den Jordaan, -aan den Jabbok. — Dus was deze ftad voor jerobeïm zeer gefchikt, om het Overjordaanfche in bedwang te houden. vs. 26. 27.3 jEROBEaMS vreeze was niet ongegrond.  OVER I KON. XII. 28. 4^5 grond, — De Tempel was liet middenpunt van den Godsdienst der XII ftammen- — In dezen Godsdienst waren zoo veele beloften van God aan david ingtweeven. — Het volk was zoo ingenomen met de pracht en luister van den Tempel enz. — vs. 28.] Dit ontwerp getuigt van de Staatkundige fchranderheid van jerobe§m. — Van ouds hadt Ergijpte den naam van wijsheid en geleerdheid. — Deszelfs Godsdienst was naar den fmaak van het zinlijk Israëlitisch volk, gelijk reeds, in de woeftijn, bij het leven van moses,,gebleken was, in het oprichten van het gulden kalf. — jerobeüh ftondt in verbindtenis met het Egijptifche Hof, het welk, na den dood van salomo's fchoonvader, hem reeds eene fchuilplaats verleend hadt. — Dit Hof ftreelt hij te gelijk, door de invoering van een' naar den Egijptifchen zweemende eeredienst, — Evenwel, hij trekt het volk niet af van jehova, van God, die hen uit Egijpte gevoerd hadt. Hij geeft hun een zinbeeld van die Godheid, .gulden kalveren.— En hij is bedacht, dit is Zijn voorwendzel, ©p het gemak des volks. — Naa Jetufyem, op de feesten te reizen, is te moeilijk, hij richt bidplaatzen in zijn rijk op, twee, om het nog gemaklijker te maaken, één in het Zuiden van zijn rijk, te Beth-el, en één te Dan , op de Noorder-grenzen. —- Hij verordent dezelfde feesten, maar verünJert den tijd, ten minlten van fommigen , en hij laat alle de ftammen toe, tot de eere van het Priesterfchap. — Doch deze fchrandere Staatkunde, die den Godsdienst tot haar oogmerk gebruikt, be« \Kk 3] derft  \66 korte aanmerkingen derft even daardoor de zeden des volks , en" legt den grond tot 's lands rampen! — vs. 30. Tot zonde.'] Zonde is hier, in een' bepaal"den zin, het verlaten van den waaren Godsdienst, door beeldendienst, en vervolgends , door afgoderij. vs, 31. Ge/Jachten des volks.] Letterlijk: Uit alle hoeken des volks, dat is, niet, gelijk men gemeenlijk gelooft, uit de heffe des volks, maar uit alle ftammen en geflachten des volks, zonder onderfcheid, daar het Priester-ambt, volgends de oorfpronglijke inrichting, aan den ftam van levi verbonden was. vs. 32.] Het Loofhuttenfeest werdt op den 15 dag der zevende maand gevierd, men dankte op hetzelve God, onder anderen, voor den gelukkig ingezameldeh "oogst; dit feest verfchoof jer-obehm eene •maand later, om van die van Juda te verfchillen, en pndjaj: voorwendzel, dat de veldvruchten in zijn rijk, als noordelijker gelegen, dan dat van Juda, laater rijp werden, zoodat hij weder den fchijn maakte,van op het gemak en voordeel zijner onderdaanen te zien. vs. 33.] Dit vers hoort, onloochenbaar, tot heï volgende hoofdstuk. Dus het geen daar verhaald Wordt, gebeurde op het cerfte L'döfhuttén'feest j het welk lEROBEaM te Beth-el vierde, v, J . H O O F D S T U K XIII. vs, I. Godsman.] josefus noemt hem jadon, waarfchijuljk, geijk ook anderen gedacht hebben, hern houdende voor jedi den Ziener, 2 chron. IX. 29. aangaande, of ook wel tegen jerobeéïm enz. — fiet ontwerp van jerobeüm was volftrckt tegen het doel  over i kon. XSII. i-^. doel der Mofaïfcke inrichting, weike de XII ftammen door den gemeenfchappelijken Godsdienst wilde verbinden, en tot één volk verëenigd houden. — Geen wonder dan , dat een Profeet, van Gods wege, jehova's ongenoegen hem aankondigt. Uit Juda.] Alwaar , ten minden in het eerst, de waare Godsdienst zuiver werdt aangehouden. vs. 2.] Eene zoo duidlijke voorzegging, als mooglijk is, in welke zelfs de naam van den perfoon, die ze, in de daad, na verloop van drie eeuwen, vervulde, genoemd wordt. Men leze de vervulling, 2 kon. XXIII. 15, 16. vs. 3.] Dit wonderteken ftrekte ter bevestiging van de geloofwaardigheid van zijne voorzegging. —- vs. 4.] Het is zeer mooglijk, dat een onvoorziene blikfemflraal den altaar getroffen, en tevens door den Electrieken fchok 's Konings hand, die over den altaar uitgeftrekt was, verlamd heeft. — Met dit alles blijft het een wonder, dewijl het juist op de voorzegging van den Profeet gebeurde. — Doch tevens kan men dan reden geven, hoe jerobeüm , niettegenftaande hetzelve, volhardt heeft bij zijn ontwerp; te weten, na het bcdaaren van den eerden fchrik, begon men te redenkavelen, en fchreef het gebeurde aan de zeldzame uitwerking van den blikfem toe. — Dit is niet ongewoon onder de menfchen, die of te veel, of te weinig, opmerken, en doorgaands naar hunne vooröordeelen befl uiten. vs. 7. Een gefchenk geven.] Eenvouwig; als een bewijs mijner hoogachting voor u — naar de gewoonte der Oosterlingen. [tti 4] vs, 9.J .  468 KORTE AANMERKINGBIjr vs. 9.3 Daar Werdt thans te Beth-el een Feest ge* yierd,waar op men ook van de geflachte ofFeri eesten öff rmaaltijden hieldt, daarom moest de Profeet hier! niet eten of drinken,om geene blijk van gemeer.fchap met dezen eigenwilligen Godsdienst te vertoonen; ja, nkt ééns denzclfden weg gaan, opdat het niet fchijiien mogt, dat hij op dit Feest ter fcedevaard gegaan vv.afc. vu 11. Een bejaard Br of eet."] Wiens karakter, mijns bedunkens., vrij wat met dat van bileSm overeenkomt. — Hij fchijnt voor zijne achting beducht te zijn geweest, indien men den Profeet uit Juda geloof gaf, daarom verleidt hij Item, zelfs met een leugen, om hem, als een' valfchen Profeet,die flechts zulk een bevel hadt voorgewend, bij een Koning te kunnen aandienen — fchoon hij, onverwachts , vervolgends zelf eene Godlijke infpraak krijgt , welke ftrekken moet, om de echtheid der zending van den Godsman uit Juda te beveiligen. vs. 14. Den Terpentijnboom.] Deze zijn in die lauden dikwijls merktekens van den weg, dien men te houden heeft. ys. 18.] Dit kon ecnigen fchijn hebben; want bij oenen Profeet etende, liiei.it het veimocden op, als of hij deel nam aan de plegtighedèn van het Feest.: vs. 22.] De handelwijze der Godheid is hier niet te lireng. —-i»ij de eerde invoering van eenen vreemden Godsdienst was zulke drengheid nodig. — Aan de ftra'ffe, den ongeboorzamen, hoe zeer ook misleiótii, Proliët overgekomen, hadden de Israëliten kunnen leeren, wat hun te verwachten ftön'dc vs. 24.],  gver I kon. XIII. 24-34. - XIV« ï*2- 4^5 ff. 24.] Het is wonderbaar, dat de leeuw bet lijk geen verder nadeel toebracht, noch ook den ezel. — VS. 32. In de fteden van Samarië zijn.} Samarië is eerst naderhand gefticht, hoofdst. XVI. 24. maar de berg, op welke deze ftad gefticht is,kan,reeds te voren , den naam Saner gevoerd, en de fteden in den omtrek van dezen berg g'legen, de ftefcn van Samarië , geheeten hebben. vs. 33. Keerde — niet te rug.} D't ' ehoeft ons niet te verwonderen. — Staats- en heerschzucht verdooven alle andere aandoeningen, en vleijerij weet ah les een' ander voorkomen te geven. vs' 34-1 jehova hadt wel uitnemende beloften aan jERQBF.aM laten doen, maar onder voorwaarde ! HOOFDST. XI. 3Ö. HOOFDSTUK XIV. vs. 1.] Hoe weinig werks jerobejim anders van den Godsdienst maakte, zoodat hij dien aan zijne ftaatzucht opofferde, echter nu zijn Erfprins ziek wordt, wil hij den Profeet raadpleegen, die hem het rijk beloofd, maar om wien hij zich, na zijne ver* heffing,niet bekommerd hadt. — Nog moet men aanmerken, dat de tijdsbepaling in het begin van ditifte vers, in de ruimte te nemen is. Trouwens , 'er moei vrij wat tijds verlopen zijn, tusfchen de voorgaande en deze gebeurenis, gelijk venbma aangetoond heeft. vs, 2. Trek andere enz.] Houdt u'als eene gemeene Israelitifche vrouw. Het fchijnt, dat jerobeüm niet wil weten, clat hij met den Profeet iet te doen iicbbü, dewijl hij onbeftaanbaar met zich zei ven en \Kk 5] zijn  $79 korte aanmerkingen zijn overig gedrag zou fchijnen te handelen, daariSa» durft hij ook dezen last aan niemand anders, dan aan zijne gemalin, toevertrouwen. — Voords moeten wij ons, om over dit geval te oordeelen, in die tijden verplaatzen, toen men in zorgelijke om Handigheden Profeeten en Godfpraken gewoon was raad te pleegen, vs. 3. Neem tien brooden enz.] Tot een gefchenk, naar 's lands wijze. 1 sam. IX. 7. vs. 4. Stijf van ouderdom.] Zie 1 sam. IV. 15. Dit wordt hier aangetekend, opdat niemand denken snoge, dat de Profeet jercbeSms gemalin misfehien van wezen kende ; zelfs kende hij haar niet aan haare frem, want eer zij fprak, noemde hij haar jerobe3ms vrouw. vs. 6. vs. 5. Sprak.] Of in eenen droom, of in eene geestverrukking. vs. 6.] Deze aanfpraak, die de Koningin zeker moest treffen, dewijl zij onverwacht was, ffrekte, oni haar te verzekeren, dat het volgende eene Godlijke, en dus onfeilbare, voorzegging behelsde. vs. 7. Midden uit het volk.} Ik heb 11, van een ambteloos perfoon en gemeen burger, tot eenen Vorst verheven. vs. 8. Het Koningrijk.] Voor het grootfte gedeelte, X ftammen. Niet anders doende.] Met betrekking tot de grondwetten van Staat en Godsdienst. — Verder moet men dit hier niet uitftrekken. vs. 0. Smaadlijk achter den rug.] Mij den jug hebt toegekeerd. VS, 10,  over i kon. XIV. 10-17. 47* ys. 10. lot den hond toe.] Die aan den wand pist; zie van deze fpreekwijze.' 1 sam. XXV. 34. Het kostbaarfte als het fechtfte.] Het bejlotene en yerlatene. Zie deut. XXXII. 36. vs. 11. Zullen de. honden eten.] Zij zullen een'geweldigen dood fterven, en onbegraven blijven liggen. In 't Oosten houdt men veele honden , doch neemt ze niet ia huis, maar laat ze langs de ftraat lopen, daar zij meest al hun eigen voedzel zoeken moeten. — Zij zijn dus hongerig, en vallen ligt op een dood lijk, of aas, aan. is. 12. Het kind f erven.] Zie de vervulling, ys. 17. vs. 13. Die een graf bekomt.] Die zijn eigen natuurlijken dood llerft. vs. 14. EeiP anderen Koning.] bacsa. hoofdst. XV. 27-30. - , Maar wat zal het ook dan zijn?] De Vaderlanden Godsdienst-minnende oude man, belooft zich ook van die en vokende omwentelingen geen heil. — Het zedenbederf zou van kwaad tot erger vervallen. ys. 15.] Een volk van de overzijde van den Eufraat zou Jsrt'c'ls Koningrijk verltooren, en het volk over die rivier in ballingfchap voeren. Zie de vervulling, 2 kon. XV. 29. XVII. 5. 6. Gewijde bosfehen.} Deze worden hier genoemd, om in 't gemeen den afgodsdienst en beeldendienst tc beteke en. tv, 17. Thirza.] Eene ftad, drie mijlen ten Oosten van Samaris. — jEROBfiaM moet derhalven zijnen zetel yan SizLem herwaards verplaatst hebben. De ftad bleef  ,4?2 korts aanmerkingen bleef de hoofdftad van Israëls rijk, tot de fticht'mg van Samarië toe. •vs.19,De Jaar boeken.'] Zie boven HorFDST.XI.41. vs. 21. Over Juda.] Over het Koningrijk Juda, het welk de Hammen Juda en Benjamin enz. bevatte, Eet.-er.-veertig jaaren.] Dewijl salomo Hechts 40 jaaren geregeerd heeft, zou rehabeüm reeds één jaar, voor dat saeo'mo Koning .werdt, geboren zijn. Hij wordt als zeer jong befchreven, boven hoofdst. XII. g-10. 2 chron. XIII. 7. Veelen gelooven derhalven, dat hier een fchrijffout is, en dat men, in plaats van 41, moet lezen, 14 jaaren; anderen gisfen, dat het ai jaaren moe: zijn. De zaak blijft onzeker. Zijner moeder naam enz ] Dit wordt vs. 31. her» hardd, misfehien, om eenen wenk te geven, dat deze Vorftin het voorbeeld en de aanleiding gegeven heeft tot dat verval in Godsdienst en Zeden, .het welk vs. £2. befchreven wordt. vs. 22.] Het mag iemand in den eerften opflag verwonderen, dat Juda zoo fchielijk en zoo diep tot •afgoderijen verviel, maar hij, die den mensen kent, zal zich niet zoo zeer bevreemden, voornaamlijk bij een zoo zinlijk denkend volk, als het Isrcclitifche volk was. vs. 23. Ook zij.] Zoo wel als de X ftammen. — Ook zij, niettegenftaande zij den Tempel, de Priesters, en Leviten hadden. vs. 24. Schandjongens.] Zie deut. XXIII. 17. VS. 25. sisak.] Hij is dezelfde, bij wien jERÓBEaM den toevlucht genomen hadt. 1 kon. XI. 40. Hij zal dan dezen togt gedaan hebben, als een bondgenoot  « r 7 OVER ï k o Nj XIV. 26-30. « XV. 1-2. 47j van jeeobbïm, om dien legeti dc magj van rbhabeSm op den troon te handhaavcn. — Of bij de Sethofis, of dc Sefojlris der ongewijde Egijptifche gefchiedenis is, kan ik niet zeggen. vs. 26. Hij nam — weg.} Mfet dezen kocht rehabeSm, waarfchijnlijk, het verder gevaar af'. — Mes mng hier wel aanmerken, dat in dit verhaal alleen de uitkomst van dezen oorlog verhaald wordr. — Daar zullen zeker veldflageri geleverd, nederlagen geleden zijn enz. maar alles wordt hier kort faamgetrokkerv vs. 26. Alk gouden fchilden.] hoofdst. X. 16. vs. 27. Trauwanten.] De Koninglijke lijfwacht. vs. 30.] Schoon de eerile togt van rehabeüm tegen jerobeSm niet werdt voortgezet, bleven dc beide mededingers in eenen geduurigen Haat van vijandfchap, dewijl rehabeüm jerobeSm nooit voor Koning Wilde erkennen. — Men kan ligt begrijpen, hoe het Israëlitifche volk daar door zich zelf verzwakt hebbs, HOOFDSTUK XV. vs. u abiSm.] 2 chron. XIII. Haan van dezen Vorst nog eenige bijzonderheden, die hier voorbijgegaan worden. vs.i. maücha.] Letterlijk: maücha , eene dochter van abisalom , of absalom, in de Chronieken 1 chron. XIII. 2. heet zij miciiaja, eene dochter van URiër., van Gibea. Deze was haar eigenlijke vader, maar zij flamde van absalom af, uit zijne dochter thamar. rehabeüm hadt meer gemalinnen uit het geflacht van david. 2 chron. XI. 18. — Verders als ABlfi gezegd wordt, 3 jaaren geregeerd te hebben, dan zijn dit geen r •  474 KORTE AANMERKINSEf} geen volle jaaren. Hij begon zijne regeering in het 18de jaar van jeroeeüm, vs. i. en zijn zoon asa in het «ofte jaar van dien Israïlitifchen Koning, tv. vs. 3.] Zijn karakter was onbeftendig, want hij hadt ook eene goede zijde, van welke hij in de Chrg. «teken befchouwd wordt. Voorvader david.] Letterlijk: Vader, david was zijn overgrootvader. vs. 4. Schijnend licht.] Het geluk van een' troonsopvolger te hebben, hoofdst. XI. 36. vs. 6.] De oorlog, die reeds onder zijnen vader REHABEaM een begin genomen hadt, boven hoofdst.' XIV. 30. eigenlijk hangt dit vers famen met vs. 7. daar was èen aanhoudende oorlog tusfchen abi'üm en jEROBEaM,gelijk die geweest was tusfchen Rehabeümen jerobeSm. vs: 10. Moeder.] Dit is hier grootmoeder$ zie vs. 2. Hij was nog Zeer jong, dus werdt zijne grootmoeder Voogdesfe én Regentesfe, ys. 13. VS. 13- Affchuwlljk Afgodsbeeld.] Eigenlijk een Afgod, die fchrik en vreeze aanjaagt; welke deze Afgod geweest zij, kunnen wij niet zeggen. — Verders houde ik de gewoone Vertaaling van die woorden: 3, Hij zette zijne grootmoeder uit het bewind,"" welke mij eenvouwig,en met het beloop van zaaken bes: overëen fchijnt te komen. Bij de leek enz.] Letterlijk: In de beek enz. Deze beek is een regenbeek, die fomtijds droog is, waarom het dal en de beek Kedron fomtijds verwisfeld wordt. Dit beeld werdt dan verbrand in 7 dal bij de beek. vs. 147  over 1 kon- XV» 14-20. 473 vs. 14. Gewijdde hoogten.'] Op welke men altnaren hadt, ter eere ook van den waaren God jehova; die hoogten, op welke men aan Afgoden offerde, nam asa weg, benevens de zonnebeelden. 2 chron. XIV. 3. Ondertusfchen hadden, volgends de Wet,.ook de eerde moeten weggenomen worden, alzoo men jehova den plegtigen eeredienst alleen in den Tempel te Jerufalem mogt bewijzen. VS. 16.] Dit moet men dus begrijpen, dat het altijd tusfchen deze beide Vorflen een flaat van vijandfchap bleef, fchoon de oorlog niet altijd met dezelfde hevigheid werdt voortgezet,waarom 'er 2 chron. XIV. 1. gezegd kan worden, dat het land, onder asa's regeering, tien jaaren flil was. Verg. ook aldaar Vs. 6» vs. 17. Rama.] In den fiam van Benjamin, niet meer dan twee uuren, ten noorden van Jerufalem. Hier uit begrijpt men de reden van het volgende gedrag van asa, die zich dezen nabuur van den hals wilde fchuiven. ys. 18.] Het Koningrijk van Damaskus was, in de laatfte jaaren van salomo's regeering,van Israël afgevallen , en hadt zijne eigene Koningen gekregen. Deze echter ftonden met de beide rijken van Israël en Juda in verbond; nu handelt asa geheel onvoorzichtig, dat hij den Koning van Damaskus te hulp roept, en dus den weg wijst, van welke aanwijzing deze Vorften, in 't vervolg, tot nadeel van Israël, meer dan te veel gebruik gemaakt hebben. vs. 20.] Alle deze fteden en landftreken liggen in het  476 korte aanmerkingen het noorden van Pdlxftina, en bj het meir Gemfai reth, of de Galileeftche zee. w. gi. Thirza.'] Zijne hofplaats; hier hieldt hij zich ftil, zonder verders op eenen krijgstogt tegen bedacht te zijn. — Op welke wijze hij zich tegen de Sijriërs te weer gefield, of men hen vrede getroffen heeft, meldt de gefchiedenis niet. vs. 33. In zijnen ouderdom enz.] Zie 2 chron' XVI. la| vs. 27. Gihbetheni] Gemeld onder de fteden vafl den ftam Dan, jos. XIX. 44. en door dien ftam aan de Leviten afgedaan* jos. XXI. 23. — Thans was de ftad in de magt der Filiftijnen, zonder dat wij weten, hoe zij daar in gekomen is, of wanneer de Filiftijnen zich weder aan de gehoorzaamheid, daar zij door da* vid onder gebracht waren,' onttrokken hebben, doch de verwarringen en verdeeldheden in Israël hadden hun daar toe gelegenheid gegeven. Vs. 54.] Schoon het Godlijk ftrafvonnis zoo zichtbaar, d oor hem zeiven , het buis van jerobRcÏm getroffen hadt, echter haalden de grondbeginzelen van Staatkunde, door jerobeüm vastgefteld, over bij dezen en de volgende Israëlitifche Koningen, om bij den kalverdienst te volharden. HOOFDSTUK XVI. vs. 1.] Letterlijk: Daar geftchiedde een woord van jehova aan jehu — tegen bacsa. vs. 3. Schoon wegveegen-~] Letterlijk: Achter ndveegen, de gelijkenis ontleend zijnde van ftijk, dat weggeveegd wordt. vs. fi  ovèr i kon. XVI. 7-S3*. 477 vs. 7. Schoon hij het zelf enz.3 Dus vat ik deze woorden op , die, letterlijk, luiden: En omdat hij hetzelve verflagen hadt. — Men maakt zich dan die zwaarigheid, dat evenwel eacsa , door het uitroejen Van jerobeSms huis niets gedaan hadt, dan het geen, van Gods wege, voorzegd was, waar op men te recht antwoordt: dat voorzeggingen geene bevelen, noch verlof, zijn, om iet te doen, maar dat zij alleen vooraf zeggen, wat 'er gebeuren zal, gelijk de gefchiedenis zegt, wat 'er gebeurd is. — Doch de mening van den Schrijver is duidlijk, dat BAësA rechtvaardig zijn lot ondergaan heeft, omdat, fchoon hij zelf het huis van jerobe&m hadt uitgeroeid, hij nogthans deszelfs zonden navolgde. vs. 8. völgg.] Deze verzen hebben geene verdere opheldering nodig. vs. 18.] Hij was dus in de Israëlitifche gefchiedenis, het geen sardanapalos in de ongewijde Asfij* rifehe gefchiedenis is. VS. at-. 22.] Deze burger-oorlog duurde volle vier jaaren, gelijk uit het volgende blijkt. vs. 23. [Alleen] — \tn het geheel.]] Dit heb ik ingevuld, omdat de zaak het eischte. In het 270e jaar van asa , vs. 15. werdt zimri voor zeven dagen Koning, en in het 31de jaar van asa, werdt omri Koning, van Israël, dus heeft de burgertwist, tusfchen hem en tibni, 4 jaaren geduurd. — omri regeert 12 jaaren, en evenwel beklimt ziju zoonACHAB den troon in het sSfle jaar van asa , vs. 29. derhalven moet men de ia regeeringsjaaren van omri rekenen van den deod van zimri af, hebbende hij 4 jaa[£/] ren,  4?S korte aanmerkingen ren, met tibni , en S jaaren alleen geregeerd, in het geheel 12 jaaren. - Ook zijn deze 12 jaaren geene volle jaaren. vs. 31.] De zonde van jerobkÜm was eigenlijk beeldendienst en eigenwillige Godsdienst. — achab voerde volftrekt Afgodendienst, en vreemde, uitlandfche, Goden in. izebel.] Eene Kanaanitifche vrouw. Hoedanige huwlijken moses uitdruklijk verboden hadt. — Het is opmerklijk, dat de Zidonitifche , of Tijrifcke Prinfesfen, want Tijrus en Zidon behoorden toen ouder denzelfden Vorst, in de gefchiedenisfen, ook de ongewijde, voorkomen als wreed, onderneemziek, en heerschzuchtig. — ethbaal, de vader van izeb'el, is de ithobal der Tijrifche Gefchiedfchrijveren, een Priester van astarte , die den vorigen Koning filetus vermoordde, en zich zeiven op den troon plaatite. — Hij was dan een Koningsmoordenaar en Afgodspriester; en izebel, die wij als.moordenaresfe en dwingelandesfe, maar tevens als ten uiterften overgegeven vinden aan den Afgodsdienst, was, ten opzichte van haar karakter, eene echte dochter van zulken vader. vs. 32. baül.] Deze Baal fchijnt de Tijrifche herkules te wezen. «« 33-] Hij voerde een' volmaakt Heidenfchen Godsdienst in. VS. 34.j hicl zal dit, op bevel van achab verricht hebben; hoe Jericho aan het Rijk van Israël thans gekomen zij, daar deze ftad tot den ftam Ben. jamin behoorde, daar van hebben wij geene berich- ten.  over i kon. XVII. i. 479 ten. Verders zie men jos. VI. 26. en de aantekening aldaar. — Letterlijk luidt dit vers: ,, Op abiram^ zijnen eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op segub, zijnen jongen zoon , heeft hij haare poorten gejïeld" « HOOFDSTUK XVII. vs. 1.3 De gefchiedenis van eliü en eliza fchijnt een bijzonder opftel te wezen, het welk de Schrijver van dit eerfie Boek der Koningen in zijne gefchiedenis heeft ingelascht. — Zij waren beiden zonderlinge mannen , groote ijver'aars voor den waaren Godsdienst, die onder achab zoo deerlijk vervallen was, en hervormers van dezen Godsdienst, en van de verbasterde zeden. ■— Hunne gefchiedenis is vol wonderen, doch daarom niet ongelooflijk. De om Handigheden van dien tijd verëischten dezelveR , ten einde de waardigheid van den Godsdienst, bij Vorsten, gelijk achab en izebel , te handhaaven, en te doen eerbiedigen. Ik heb alle de bedenkingen, die men tegen de gefchiedenis dezer Profeeten gemaakt heeft, opgelost in den Bijbel Verdedigd, op verfcheidene plaatzen , waar toe ik den Lezer, die begeerig is, meer te weten, verzende. Dit hoofdstuk fchijnt met het voorgaande onmidlijk famen te hangen, in zoo verre men onderfiellen mag, dat de vervulling van josua's vloek, bij de verfterking van Jericho, geene genoegzame opmerking bij achab , of het lsraïlhifche volk, gemaakt zal hebben, trouwens deze vervulling trof flechts eenen bijzonderen man , het was derhalven nodig, dat ene al. [LI 2] ge-  48° KORTE AANMERKINGEN gemeene volks-ramp de afgodifche Israèliten, benevens hunnen Koning, tot nadenken bracht. — De Tishiter.] MiCHAëLis vertaalt, de vreemdeling. — Onnodig. In bet Apokrijfe Boek van tobiS, hoofdst. I. 2. is Ttsbe eene ftad in den ftam Nafthali'. Uit de inwooners enz.] De afkomst van elië was uit de Overjordaanfr.be landftreek, maar Tisbe, bewesten den Jordaan, of zijn geboorte- of zijne woonplaats. Als zijn dienstknecht.1 Deze invulling rust op de betekenis der fpreekwijze: Voor iemands aangezicht ft aan. Deze jaaren} Drie jaaren en zes maanden, jakob. V. 17. luk. IV. 25. Regen.'] Men moet bijzonder denken aan den gewoonen vroegen en fpaden regen, of den herfst- en lenteregen, die zoo noodzaaklijk is voor de vruchtbaarheid van Palce/ïina. — Het kan tusfchen beide, doch op ongelegene tijden, wel eene enkele bui geregend hebben, maar dit kon den grond geene genoeg, zame'vochtigheid, of vruchtbaarheid geven. vs. 3. Van hier.] Of van Samarië, of van Jericho het laatfte waarfchijnlijk, om het verband van dit met het voorgaande hoofdstuk. De beek Krith.] Veelen ftellen deze beek aan de westzijde van den Jordaan, tegen de uitdruklijke letter van den 'lekst, mids men de Hebreeuwfche uitdrukking wel verfta. vs. 6. Raven.] Ik blijf bij deze Vertaaling; en zie niet, dat eenige andere opvatting beter aan alle zwaa. rig-  OVER I KON. XVII. 7-I4. 48I righeden beantwoordt. — Maar', is het dan ongelooflijk, dat raven, een roofgevogelte, van welke eene foort niet alleen pluimgediert, maar ook jonge haazen , in haar nest draagt, haaren roof thans bij de beek Krith gebracht hebben, door het beftuur der Voorzienigheid? Het was thans eerst in het eerfie jaar der droogte, en dus was 'er nog fpijze voor haar te bekomen. — En, fchoon de raven onrein zijn, voor de Jooden, volgt daar uit, dat ELia de fpijze, door haar aangebracht, niet zou hebben mogen eten, bijzonder in dit geval van nood, in welke gevallen de kerkplegtige geboden werden opgefchort , en geene verpligting hadden? vs. 7. De beek uitgedroogd zijnde.] Deze beek was, waarfchijnlijk, eene regenbeek, hoedanigen 'er yeelen zijn in Pal&ftina, die, in tijden van droogte, haar water verliezen. vs. 9. Zatfath.] Of Zaraftha, Sarepta bij de ongewijde Schrijvers en in het N. T.; aan de Middellandfche zee, tusfchen Tijrus en Zidon; hedendaags Zarfan% of Znrfend. vs. 9. Eene weduwe bevolen."] Door mijne Voorzienigheid zoo befleld, dat gij daar bij eene weduwe uw onderhoud zult vinden, vs. ia. In de kas.] Of in een vat, of in bet fpind. Eten en dan Jlerven.] De hongersnood ftrekte zich derhalven ook tot Fenicië, en du,s buiten het land der Israèliten uit, dewijl de Feniciers, Tijrus, Zidon enz. hunnen voorraad van levensbehoeften meest uit het land der Israëliten haaien moesten. vs. 14.] Men moet opmerken, dat men in PalaILi 3] fii-  482 KORTE AANMERKINGEN ftina de olie gebruikt, gelijk wij de boter. — Dat hier de mening enkel zou wezen, dat de vrouw geen gebrek aan meel en olie zou hebben , geduurende den duuren tijd, en hongersnood, twijfel ik zeer; veeleer fchijnt men te moeten denken, aan een wonder, waar door, in de daad, dit meel en deze olie niet verminderde. Mij dunkt, dit leert het geheele verhaal. — En den Schepper der Natuur kon dit niet onmoogüjk zijn. — Dit en het voorgaande wonder moest ftrekken, om eliS te bemoedigen, en in zijn vertrouwen op God, bij zijn gevaarlijk ambt , als hervormer van Israël, te bevestigen. vt. 17. Dat 'er geen adem enz.] Uit alle omftandigheden, dunkt mij, is te befluiten, dat het kind, waarlijk, overleden is. vs. 18.] Men vertegenwoordige zich, dat deze vrouw eene Heidin is, die naar heidenfche denkwijze fpreekt. In het geheugen.] Bij de Godheid. vs. 19. Opperzaal ] Oké, een afzonderlijk gebouw, boven op het platte dak van het huis, dat van het overige huis dus is afgezonderd. vs. 20. Zoudt laten ftervenl] En dood blijven? vs. ai. Driemaal enz.] Men vindt meer, dat de Profeeten bij hunne wonderdaaden, zekere handelingen verrichten. — Schoon wij hier niet wel het doel van des Profeeten handelwijze kunnen bepaalen. Vs, 24.] Waarfchijnlijk, heeft daar op deze vrouw den Joedfchen Godsdienst omhelst. HOOFD-  over fKON. XVIII. i-io, 483 HOOFDSTUK XVIII. vs. 1. In het derde jaar} Dit kan het derde jaar zijn van eliéï's verblijf te Sarepta, en dus in het vierde jaar van de droogte, welke drie jaaren en zes maanden geduurd heefr. Ga enz.] Het bevel der Godheid wordt hier flechts hoofdzaaklijk gemeld. — Het geen eliS vervolgends verrichtte, verrichtte hij uit hoofdje van het Godlijk bevel,het welk hem dit hadt voor»fchreven. vs. 2. Samariê.~] De hoofdftad des landsï vs. 4. Honderd Profeeten.] Dezen naam dragen hier,die anders leerlingen der Profeeten heeten,welke in de fchcolen der Profeeten werden opgevoed en onderwezen. — Deze fchoolen hadden zedert samucls tijd blijven ftand houden, zelfs in het rijk der X Hammen, en door deze bleef de waare Godsdienst, ten minfteu bij fommigen onder het volk, bekend.— Men ziet hier eene vervolging, om den Godsdienst, door eene afgodifche Vorltin, aangericht. — Het eerfte voorbeeld van eigenlijke Godsdienst-vervolging in de gewijde gefchiedenis. vs, 5. Gras} Paarden en muilezels worden anders in het Oosten , met gerst en gekapt ftroo gevoerd.— Dit moet dan ook ontbroken hebben. vs. 7. Eerbied bewees.] obadja, die jehova eerbiedigde, bewees den Profeet hooge achting, naar de Oosterfche zeden. vs. 10.] Waarfchijnlijk hebben de Baals-Profeeten den Vorst wijsgemaakt, dat eliü, door geheime tooU'l 4] ver-  4 U korte aanmerkingen vermiddelen oorzaak van deze droogte was , vergelijk vs. 17. Daarom zocht achab hem, om hem ter dood te brengen. vs. 13. Ter dood brengen.] Omdat ik u niet, daar ik u ontmoette, heb vastgehouden. — Ondertusfchen kan ik dit niet van mij verkrijgen, dewijl ik jehova eerbiedig. vs. 15. Zebaöth.] Zie de aantekening op 1 sam. I. 3- vs. 17.'^Ongelukkig maakt,] Verwart, in verlegenbeid brengt. vs. 19.] De berg Karmel, aan de Middellandfche zee, aan wiens voet de Kifon ftroomt, en de fchoone vlakte van Jizreël eenen aanvang neemt. Profeeten.] Afgodspaapen, die Profeeten genoemd worden , omdat zij geestverrukkingen voorwendden enz. Gewijde bosch.] Zie hoofdst. XVI. 33. vs. 20.] Dit was dus een algemeene landdag des volks, waar op het Huk van den Godsdienst bepaald zou worden. vs. 21.] De eigenaart der Afgodendienaaren was, dat zij meer Goden eerbiedigden, ook jehova , als den voorvaderlijken God, doch benevens andere Godheden, met walken zij hem in gelijken rang, en naar mate der om Handigheden, dikwijls laager fielden. Het geloof in den éénen waaren God is hier dan het groote punt, daar eliü op aandringt. vs. 22. De eenige Profeet.] De eenige Leermeefter in de Profeetenfchoolen , de eenige, dje daadlijk dit ambt bekleedde. vs. 9,4,.  OVER i kon. XVIIT. 24-30. 485 vs. 24. Door vuur.] Door het blikfemvuur. — Daar door zou blijken, wie, in de daad, de Heer der Natuur ware. Goedgekeurd enz.] Het voorftel was zoo billijk, en de voorwaarde zoo beflisfend, dat ieder den Pror feet moest bijvallen. — Hier kon geen bedrog gepleegd worden. De ##«7.'-Profeeten moesten, daar het volk eenparig fprak , hier ook wel toe komen. vs. 25. Eerst, dewijl gij zoo talrijk zijt.] De Profeet geeft hun dus de voorkeuze. vs. 26. Godsdienftigen dans.] Letterlijk: Zij hinkten rondom den altaar. — De godsdienltige dansfen maakten bij de oude volken een groot gedeelte van hunne plegtigheden uit. — Deze dans wordt hier misfehien, bij wijze van verachting, een hinken genoemd. Vergelijk vs» 21. vs. 27.] De Heidenen fchreven dit alles fomtijds aan hunne Goden toe. Als men dit aanmerkt, voelt men het vernuftige en {lekende van dezen boert van den Profeet te fterker. — vs. 28.] Het ligebaam te kwetzen met mesfen, priemen, en andere werktuigen, was bij veele Pleidenfche Godsdienstplegtigheden iet gewoons. — Men vindt die gewoonte nog bij fommige Heidenfche volken in Afiè. vs. 29. In geestverrukking.] Letterlijk: Zij profeteerden. Spijt-offer} Het avond-offer. exod. XXIX. 41. vs. 30. Het altaar van jehova.] Een' ouden altaar , die op den berg Karmel, in voorgaande , tijden, [£/?5]  4S6 KORTE AANMERKINGEN .ter eere van jehova gefticht, maar in tijden van Afgodsdienst vervallen , of wel omver geworpen was. vs. 31. jakobs.] De naam Israël werdt, ten dezen tijde, reeds in eenen bepaalden zin gebruikt van de X ftammen, even daarom gebruikt de Gefchiedfchrijver hier den naam jakob, als den gemeenen naam voor alle de XII ftammen, die van dezen aardsvader afftamdetj. vs. 32. Ter eere.] In den naam, dat is, ten dienst van jehova, om hem op denzelven te offeren. vs. 34.] Dit gefchiedde, opdat het wonder te heerlijker zou doorltraalen. — vs. 40.] Letterlijk ftaat 'er: elü voerde — eliü Pachtte. — Doch, het geen iemand door eenen anderen laat doen, wordt hij gezegd, zelf gedaan te hebben. — Deze Profeeten hadden de belijders van den waaren Godsdienst vervolgd. — Hun gedrag was ftrijdig met de grondwetten van Israëls Staat. — In deze betrekking hadden zij den dood verdiend. — Hier is derhalven geene Godsdienst-vervolging met vervolging vergolden. — Ook ondergingen zijden dood, volgends het vonnis en gevoelen van het Israëlitifche volk. —— vs. 41.] Nu was 'er een tijd van overvloed op handen. — vs. 42. Zijn gebed deedt.] Ik heb dit ingevoegd, om het voor den Lezer verflaanbaar te maaken. — Deze houding van eliü is in het Oosten de houding en plaatzing van hun , die iet bepeinzen , en ook die hun gebed verrichten. vs. 43-]  OVER I KON. XVIII. 43-46' * XIX. 1-2. 487 vs. 43-] Aan de westzijde heeft de berg Karmel de Middellandfche zee. — Meestal komen de regenwolken van den zeekant over Palajïina. vs. 46.] De zin van dit vers, is — eliï werdt in den geest verrukt, om Gode lofliederen te zingen, dus zingende, en den lof van God in zijne gezangen verheffende , ging hij voor des Konings wagen uit, tot bij Jizreël, alwaar achab dikwijls zijn verblijf nam, daar hij ook een paleis hadt. — Dit is alles volgends de Oosterfche zeden , en heeft niets onvoeglijks , maar alles is deftig , en der groote gebeurenis , die thans was voorgevallen, waardig. HOOFDSTUK XIX. vs. 1.] Van deze groote omwenteling en hervorming in den Godsdienst moest achab aan zijne gemalin, welke meer dan te veel gezags en invloeds hadt, verflag doen. —- Hij deedt het — maar deze trotfche en wraakzuchtige Vorflin was verre af, van zich daar mede te vrede te Hellen. — vs. 2. Den eerfien dag den besten.] Letterlijk: Morgen, omtrent dezen tijd. — Hoe zeer zij ook van wraak ziedende was, vooreerst hadt zij echter geene gelegenheid, om die te volvoeren. — Het gebeurde was te versch geleden, en hadt te fterke uitwerking op den Koning en het volk gehad; zij laat daarom den Profeet dreigen , dat zij, den éénen of anderen dag, hem haaren haat zou doen on« dervinden. vs. 3.  iü» . . JS.OK.xa aanmerkingen vs. 3. Bevreesd.] la de'gewoone uitgave: Hij zag; het welk hier geenen zin heeft. — eliü werdt bevreesd , en niet zonder reden; hij kende de infchiklykheid van achab voor zijne fieerschzuchtige vrouw, de overmoedige wraakzucht van izebel en de ondandvastigheid des volks. — In tijds het land , ten minden voor eene poos, te verlaten dacht hem voor zijne veiligheid noodzaaklijk. Beërfeba.] Heel op de zuidelijke grenzen van Juda, eigenlijk in den dam Simeën t maar behoorende tot het Koningrijk van Juda. — De Profeet vertrouwde zich, naar het fchijnt, zelfs in Juda niet, welk Koningrijk thans in verbond en vriendfchap was met het Israëlitifche, en daar izebel hem ligtlijk zou opgeëischt hebben; daarom ging hij voort de woeftijn van Arabië in, welke ten zuiden voortloopt tot aan de bergen Horeb en Sinaï. vs. 4. Jeneverboom.] Volgends den Grondtekst, die hier enkel dondt, en dien hij op zijne reize door de woedijn, ontmoette. — De Jeneverboom wast, in de zuidlijke landen, zeer dicht, zoodat een reiziger, in deszelfs fchaduw, kan uitrusten. -Hier wenscht de Profeet om den dood. — Voortvluchtig uit zijn vaderland , daar, niettegendaande zijne ijverige pogingen, door wonderwerken onder? fteund, eene vreemde en uitlandfche Vordin den ijzren fcepter zwaaide, en zelfs den Godsdienst naar haaren • zin zwenkte, en hier in de woedijn hongerig en dordig, in gevaar van te bezwijken, daarënboven reeds oud, en die niet beter dan zijne  OVER I KON. XIX. 5-8. 489 ne voorvaderen, ook geen langer leven dan zij, verdiend hadt. — Deze zijn zijne otnltandigheden, die hem naar den dood doen verlangen. Vs. 5. Een Engel.] vs. 7. jehova's Engel. — Ik denk aan dien Engel van jehova, dien wij in de voorige gefchiedenisfen reeds meermaalen ontmoet hebben, als den Vorst van Israëls legerbenden. — vs. 6. Koek enz ] In het Oosten bakt men koeken , die omtrent de dikte van een' vinger, en de grootte van een tafelbord hebben. Dit deeg legt men op hcete, of gloeiende fteenen, keert ze vervolgends om, bedekt ze met de heete asfche en kooien, en bakt ze dus gaar. Zij zijn goed om te eten, en zelfs lekker. — Men zou ze aschkoeken noemen kunnen. vs. 7. Langen weg.] De woeftijn door tot aan Horeb toe. vs. 8.] Sommigen verftaan dit zoo, dat hij hier voorraad van fpijze genoeg vondt, daar hij zich veertig etmaalen mede kon behelpen. — Het naast echter fchijnt men aan een wonderwerk te moeten denken. — Verders. — De afftand tusfchen Beërfeba en Horeb , is zeker geene veertig dagreizen groot, men moet dan hier onder dezen tijd mede begrijpen den tijd, '. VS. 38.. 's Konings wapenrusting.] Anders: Terwijl de. hoir.cn zich in den vijver baadden. Doch, dit , moet  over i kon. XXII. 39-50* 5°ï -moet elk verwonderen, wat deze bijzonderheid ter zaak doen zou! ' vs. 39. Elpenbeenen.] Welks vertrekken van binnen met elpenbeen, of ivoir waren ingelegd. — Dit werdt, oudtijds, met goud gelijk gefchat. vs. 45.] Tot josafat's tijd toe, was 'er aan geene bevrediging tusfchen de beide rijken, van Israël en Juda, te denken geweest; maar josafat erkent »«h"ab voor wettigen Koning, ja, men fluit een huw? lijk tusfchen de wederzijdfche kinderen ; misfehien piet uitzicht, om door den tijd de beide rijken weder verëcdgd te krijgen. vs. 46.] Het tweede Boek der Chronieken verhaalt ons nog het dén en ander van josafat, hetgeen hier niet vermeld wordt. vs. 47. Schandjengens.'] Boven hoofdst. XIV. 24. vs. 48.] Deze aanmerking dient ter opheldering yan het volgende, dat josafat fchepen uitrustte te Ezi'óngeber, eene haven in het gebied van Edom. — Dc Edomiten waren door david ondergebracht, en vielen eerst naderhand van de Koningen van Juda af. vs. 49. Tarfifche.] Gelijk wij zeggen: Oostïndifche, Westïndifche, dus. Tarfifche, zulke groote fchepen^ als op Tarfis, op Spanje, voeren. — Ofir.] Welke koophandel en zeevaard salomo zoo groote voordeden hadt aangebracht. vs. 50.] Om dit met a chron. XX. 35. 36. te vereffenen, moet men de gevallen onderfcheiden. s Dc eerile uitrusting deed josafat in gemeenfehap met AiiAZia, maar nu leden de fchepen fchipbreuk, \Nn al en  $04 KORTS aanmerk» over I kon. XXII. 52, en josafat wilde het voor de tweede keer niet We= der met ahaziï beproeven. vs. 5*. Zeventiende»] Daar zijn hier eenige moeilijkheden in de jaaren dezer regeeringen, doch welke' Ügtlijk worden uit den weggeruimd, wanneer men onderftelt, dat achab zijnen zoon ahaziS, en josa^ fat zijnen zoon joram, nog bij hun leven, tot me^ deregenten en deelgenoten des volks, hebben aangenomen; wanneer alles gemaklijk kan vereffend woü* den.  KORTE AANMERKINGEN OVER. HET TWEEDE BOEK DEK K O N I N G E N. VOOR ONGELEERDEN»   KORTE AANMERKINGEN over het TWEEDE BOEK KONINGEN. V an dit tweede Boek der Koningen, heb ik, bij het geen ter inleiding van het eerile Boek gezegd is, niets te voegen, dan dat dit tweede Boek de gefchiedenisfen der beide Koningrijken des Hebreeuwfchen volks, dat, naamlijk der X ftammen, tot deszelfs vernietiging door de Asfijriêrs, en dat van Juda, tot den ondergang dezes rijks door de Babijlonitrs, vervolgt — loopende zelfs tot he6 37fte jaar van de Bablj'lomfche ballingfchap ; en dus van bet jaar, na de fchepping der wereld, 3115, tot 3448, en na den zondvloed, 145S, tot 1791. Wij hebben eene plaats , ezech. IV. 5.6. welke, wel verftaan zijnde, van de (lichting van den Tempel, tot op de verwoesting van denzelven, door de Babijlotiiërs, 430 jaaren telt, (vergelijk den Bijbel Verded. IV. Deel. Bladz. 191. volgg.) dus zal de verwoeste aj ting der  5o8 korte aanmerkingen ting van den Tempel, door nebukadnezar vallen, in het jaar, na de fchepping der wereld, 3419 , na" den zondvloed, 1762. Het welk met het bovenftaande, na genoeg, overeenkomt. Het oogmerk dezer Boeken is , om ons de Godsregeering over Israël in veelvuldige bijzonderheden, zoo wel als in het geheele beloop der lotgevallen van dat volk, te doen opmerken — tot dat eindelijk, wanneer dit volk het geheel bedorven hadt, in Godsdienst en Zeden, de meermaalen bedreigde flraffen hetzelve getroffen hebben» — Eene waarfchuwing voor alle Staaten en Volken , en eene geduchte les, dat elk de Godheid verëere,de deugd en waaren Godsdienst oprecht beöefene, dewijl een rechtvaardig Albefhiurer het goede beloont, het kwaade ftraft. — HOOFDSTUK I. vs. 1. De Mo&biten.] Welke da vip ondergebracht hadt, en die, zedert de fcheuring, aan het rijk der X ftammen onderworpen geweest waren.—Deze aantekening dient, om het geen hoofdst. III. verhaald zal worden, op te helderen. vs. 2. Opperzaal.] Van dit gebouw, boven op het platte dak, het welk nog heden in het Oosten Oleé genoemd wordt, hebben wij reeds meermalen gefproken; de platte daken in het Oosten zijn met eene borstweering, of leuning, voorzien, foms van traliënwerk, AHAZia viel daar over, of door het breken van hetzelve, daar door, denklijk in den binnen- of voorhof van zijn paleis-, en bezeerde zich zoo zeer, dat hij het bed moest houden. •— Ook kan het een traliën-  OVER £ KON. I. 3-9: £ö$> liërtvenfter van de Oleê geweest zijn, waar tegen AHAzia geleund hebbe, en dat hem begaf. — Baal-Zebub.} Den God der vliegen. — De Grieken hadden ook eenen Jupiter, die de vliegen verdrijft, onder hunne Goden. In fommige landen, bijzonder in Egijpte, en de aangrenzende oorden, zijn zekere foort van vliegen dikwerf zoo menigvuldig, dat men ze voor eene landplaag houdt. — Deze God werdt, te Ekron, eene der Filiflijnfche hoofdlieden, bijzonder verëerd, en fchijnt daar een Orakel, of Godfpraak, gehad te hebben. — Beëlzebub, is door de Jooden naderhand, fpotswijze," veranderd in Beelzebul, Drekgod, onder welken naam in het N. T. het hoofd der booze geesten voorkomt. vs.. 3. jehova's Engel.] De Schuts-engel der Israèliten, de Vorst van het heir des Heeren. — Met één woord, die Engel van jehova, die ons meer is voorgekomen, die thans van den Israè'litifchen Koning geheel miskend werdt. vs. 8. Ruigen mantel.] Een haairig vel, een fchaapenhuid, daar de wol nog aan, en dat ruig bewerkt was. Een gewoone dragt der Profeeten. zach, XIII. 4. matth. VII. 15. vs. 9. Zondt hij.] Om eliü te haaien, en, door hem om te brengen, den voorlang gefmeedden toeleg van zijne moeder izebel te volvoeren. [Karmels.]] Dit heb ik ingevoegd, uit het beloop der gefchiedenisfen van dezen Profeet. Gij Godsman!] Het blijkt duidlijk, dat deze Officier. met de waardigheid van den Profeet den fpot drijft. [Oo 3] vs. 10.]  fjlIO , KORTE AANMERKINGEN vs. io.] Men moet niet denken, dat eliü zich hier aan eene bijzondere wraakzucht toegeeft. — De eere van den Godsdienst werdt in hem, onder Israël, door Israëliten beledigd, daar de Godlijke Wet de grondwet van den Staat behoorde te zijn! Dus is hier alles in den geest dier oude huishouding. — In het Hebr. ftaat enkel vuur, doch, het is bekend, dat de blikfem, onder die benaming, dikwijls verftaan wordt. vs. 14.] Deze Hopman heeft ontzag voor den Profeet, en bidt om de verfchoning van zijn leven, en het leven zijner foldaaten, daar hij den last van zijnen'Koning uitvoert, die toch niet verder ging, dan .om den Profeet te haaien. Vs. 16.] De geduchte ftraf der beide hoplieden met hunne onderhebbende manfchap, en de onvertzaagde aankondiging, die de Profeet den Koning doet, fchijnen den Vorst de lust benomen te hebben, om den Profeet te mishandelen. Vs. 17. In het tweede jaar enz,] hoofdst. III. 1. komt deze joram aan de regeering, in het achttiende jaar van josafat , die in het geheel vijfentwintig jaaren geregeerd heeft. In hoofdst. VIII. 16. komt joram, josafats zoon, eerst op den troon van Juda , in het vijfde jaar van dezen Israëlitifchen joram. Is dit geene ftrijdigheid? Onderfteld, dat de getallen .overal recht bewaard zijn gebleven, is dit de eenvouwige oplosfing. De beide Koningen, achab en josafat , zullen, toen zij den togt zouden 'aanvangen tegen Ramoth in Gilead, hunne zoonen \ de eerfte AHAZia, de tweede joram, tot deelgenoten in het rijk heb-  over 2 kon. II. I2-l6. 513 Voerd , en nog lang daar na op aarde geweest zouzijn. Zijn brief, 2 chron. XXI. 12. aan joram, den Koning van Juda, eenige jaaren na dezen tijd, bewijst dit niet, gelijk wij daar zien zullen. — Veel minder, kunnen wij uit dit verhaal opmaaken, dat eliü door den blikfem gedood zou zijn, dit drukken de Hebreen anders uit , gelijk uit het voorgaande eerile hoofdstuk blijkt. Hij is opgenomen in den Hemel, in een onweder, dit zijn de eigen woorden van het Hebr. in dit verhaal. — Op de bedenkingen, omtrent deze gefchiedenis zelve gemaakt, is geantwoord Bijbel Verd. V. Deel. Bladz. 190. volgg. vs. 12. Mijn vader.' enz.] Daar vaart met u Israëls magt, Israëls beveiliging, op! vergelijk 2 kon. VI. 17. en XIII. 14.— Het gezicht van den vuurigen wagen en paarden doet dit denkbeeld in elisa opkomen. vs. 14.] elisa hadt ELia ten hemel zien vaaren , hij hadt deszelfs mantel, als ter inhuldiging in het ambt van zijn' opvolger te zullen zijn, ontvangen, nu zal hij, door het wonder van de verdeeling des Jordaans , in het gezicht der 50 Profeeten-leerlingen, die aan de overzijde der rivier waren blijven ftaan,in zijn ambt bevestigd worden. ' vs. 15.] Deze erkennen hem ook voor den waardigen opvolger van eliü, en doen hem als zoodanig, hulde, volgends de Oosterfche zeden. vs. 1».] Het is mij zeer waarfchijnlijk, dat zij de onweêrswolk van verre gezien hebben, maar zij twijfelen, of ELia, in dezelve opgenomen, ergens elders weder nedergezet is geworden. — Dit bieden zij aan , te laten onderzoeken. — [Oo 5] vs. 19.]  514 korte aanmerkingen ! vs. 19.] Van de bronnen te Jericho bevestigen de Reizigers, dat zij gewoonlijk een' rand van zout hebben, maar ook berichten zij tevens, dat eene menigte van kleine beekjens, die uit de zoogenaamde elisa's bron vloejen, de tuinen van Jericho bevochtigt en vruchtbaar maakt. — vs. 20.] De nieuwe fchaal met zout kon eigenlijk niets doen tot verbetering der bron, die nadeelig ■was voor de gezondheid der menfchen, maar de Profeetea verrichtten meermaalen hunne wonderen onder zinnebeeldige handelingen. vs. 23.] Men Helle zich deze gebeurenis in het rechte gezichtpunt voor. — Beth-el is de zetel van den kalverdienst. •— Deze jongens zijn jongens, tusfchen de 12 en 16 jaaren, gelijk het Hebr. woord die betekenis heeft, denklijk kweekelingen van de Afgodspaapen. — Zij befpotten den Profeet, als opvolger van ELia, dien zij uitdaagen, om het werk der Hervorming ,' door zijnen meester begonnen, voort te zetten, zo hij kon! — Nu heldert zich het geval op, en het was tijd, dat de eere van den Godsdienst gehandhaafd werdt in den Profeet. — Wanneer 'ér gezegd wordt, dat de Profeet hen vloekte, zegt zulks niets anders,dan dat hij hun de ftraffe van God aankondigde, en dit deedt hij nier, dan na hen aangezien, dat is, wel befchouwd, en gezien te hebben, Wie zij eigenlijk waren, en uit welke beginzelen zij hem befpotten. — Indien men te Beth-el reeds iet vernomen hadt van het opnemen van ELia, zou de befpotting nog vuiler zijn; en de daarbij gebruikte bewoordingen op de opvaart van eli2 doelen. HOOFD-  OVER 2 KON. III. 1-8. 5I| HOOFDSTUK 31* ys. 1. joram.] Zie hoofdst. I. 17. ys. a. 3.] Hij ichafte den Afgodsdienst af, ten minden de groffte,of de Baals-óienst; maar deze is naderhand, op aandrang misfehien van izebel, zijne moeder, weder ingevoerd. Vergelijk hoofdst. X. 18-26. — Ondertusfchen hieldt hij den beeldendienst der gouden kalveren aan. vs. 4-3 Het land der Moabiten liadt veele vlakten» die gefchikt waren tot het weiden van vee , bovendien grensde het aan de Arabifche woeftijnen, alwaar gelegenheid was voor de fchaapsfokkerij —bijzonder, betekeht het Hebr. woord,zeker flecht uitziend foort van fchaapen, kort van pooten, van welken deze Vorst een groot deel zijner irikomflen trok. Rammen.] Of liever, hamels. Met de wol.] Misfehien leverde hij, als eene fchatting zoo veele fchaapenvachten met de wol, dus zou men de Hebr. woorden verftaan kunnen. vs. 5.] Zie hoofdst. I. 1. 'ys. 6. In 't begin enz.] Letterlijk: Ten zelfden tijde. vs. 7. Ik ben als gij.] Vergel. 1 kon. XXII. 4. VS. 8. Door de woefiijn van Edom.] De Koning van Israël hadt den Jordaan kunnen overtrekken, en dus van de noordzijde in het land der Moabiten vallen , doch, daar zou hij terftond vaste fteden ontmoet hebben; de weg door Jude'd, het noordelijk gedeelte der woeftijn van Edom, bezuiden de doode zee om, was wel een omweg, maar dan overviel men de Moa-  j?i6 korte aanmerkingen biten van eenen kant, daar dezen zulks minst verwachten , ook kon josafat dan beter het oog houden op de Edomiten, welke misfehien reeds , ten opzichte van hunne trouw, verdacht waren. Misfehien zal het iemand vreemd dunken, dat josafat weder eenen veldtogt doet met eenen zoon van achab , daar hem zijne verbindtenis met ahazi5 door God zoo kwalijk genomen was, doch misfehien heeft het affchaffen van den ruwen Afgodsdienst, door joram, hem bewogen, misfehien bracht zijn belang het mede, dat de Moabiten geen on'afhanglijk volk werden. vs. 9. Edom.] De Edomiten waren thans nog afhanglijk van het Koningrijk van Juda; zoodat deze Koning eigenlijk niet meer was dan een Onderkoning, of Koninglijke Stadhouder. 1 kon. XXII. 48. Omweg enz.] Door de zandige en waterloze woeftijn. vs. 10.] joram fchijnt het Opperbeftuur van jehova te erkennen, doch wantrouwt deszelfs goedheid , als bewust zijnde van het geen zijn vader en moeder door hunnen Afgodsdienst en vervolgingen, en hij door zijnen beeldendienst, waardig waren. vs. 11. Gediend hadt.] Water oj> eliü's handen gegoten heeft: 'Dus letterlijk. Wanneer de heeren zich waschten, goten de dienstknechten hun het water op de handen, van daar deze fpreekwijze. vs. 12. Bij dezen enz.] Van hem zullen wij eene Godfpraak van jehova kunnen bekomen. vs. 14. josafat.] Die van deze drie Vorften alleen 'een waar en oprecht verëerer van jehova war. vs. 15.  OVER 2 kon. III. 15-21' 517 vs. 15. Harpenaar.~] Niet, om zijn gemoed te bedaaren, ook niet, om door de muzijk Godlijke ingevingen te ontvangen , maar, om, bij de toonen der harpe, de Godfpraak, die hij ontving, in geestverrukking, en in gebonden ftijl, voor te draagen. jehova's hand enz.] Elders vindt men : jehova's geest werdt vaardig over hem. De zin is: Hij werdt Godlijk verrukt, viel in eene geestverrukking: vs* 16. Zong hij:] Dus vertaal ik, omdat de volgende woorden het -dichterlijke duidlijk vertoonen, zoo in de bewoordingen zeiven, als derzelver plaatzing. Vlakte.] Of Dal, zulk een dal, het welk, in den regentijd, tevens een regenbeek is. vs. 17. Wind.] Anders gaat 'er in die landen voor den regen dikwijls een zwaare wind vooraf. Vergel. 1 kon. XVIII. 41. 45. Uw vee enz.] Uw groot en klein vee. —- Onder het eerfte zijn te verftaan: paarden , kameelen, enz. onder het laatfte fchaapen, geiten enz. de eerften ten krijgsgebruik, de laatfte, om tot fpijze te dienen. vs. 19.] Dit is geen bevel van jehova , ook geene goedkeuring eener wreede behandeling, maar alleen eene voorzegging, van het geen gebeuren zou, en hoe verre de Israèliten hunne wraak tegen de wederfpannelingen zouden voortzetten -4- anders was deze handelwijze tegen de Wet van moses. deut. XX. 19. vs. 20.] Misfehien door eene wolkbreuk, op het gebergte van Edom, of Seïr, gevallen. vs. 21.] Op de tijding, dat de vijanden van de zuid-  518 KORTE AANMERKINGEN zuidzijde in aantogt waren van den kant der Edomi. tifche woeftijn. Allen, die in ftaat enz.] Allen, die zich met den gordel omgorden konden, en daar hoven, Dat is, niet alleen de eigenlijke ftrijdbare manfchap, maar ook aankomende jongelingen, en ook zulken, die anders, tót hoofde hunner jaaren, reeds van den krijgsdienst verlchoond waren. is. 22.] Dit water, dat van de bergen van Edom kwam. was, denklijk, troebel, en misfehien over eenen r< >s- of roodachtigen grond loopende, rosachtig van kleur, welke door de itraalen der opgaande zon nog verhoogd werdt. enz. — vs. 23.] Zij waanden/ dat de verbonden Vorften met eikanderen handgemeen waren geworden. — Misfehien wisten zij iet van de gezindheid der Edomiten, welke node het juk der Jnodfche Koningen droegen. vs. 24. Ja, zich dsor het land.] Deze is, meen ik, de duidlijkfte , en tevens naauwkcuriglte Vertaaling der Hebr. woorden, die hier moeilijkheid hebben. vs. 25.] Een voorbeeH van eenen alvernielenden oorlog, tegen muitemaakers en afvalligen.; zoo befchouwde m;n de Mcabiten. Kir-Earejcth.] In de laater Aardrijkskunde der A' r slieren, Cr ach, of Carach, waarfchijnlijk Kallir, rho'ê, aan de oostzjjdc der doode zee, het welk, door zijne gezondheids-bron zoo vermaard was. Slingeraars.] Denklijk, om langzaamerhand bres jn de muuren te maaken , of wel om de verweerers van de muuren te verdrijven, om die te veiliger te kunnen naderen en beltonnen. vs, 26.  OVER 2 KON. III. 26-27. - IV. I. 519 vs. 26. Den Koning van Edom.1 Daar de Koning van Edom gelegerd was. vs. 27. Eerstgeboren zoon.] Niet de zoon van den Koning van Edom, gelijk fommigen denken , meenen» de, dat die in dezen uitval gevangen was, het geen het Hebreeuwsch niet zegt, maar zijn eigen zoon,om dien in dezen veegen Haat, tot behoud der ftad te offeren; eeu blijk van zijne wanhoop, maar welke blijk tevens aankondigt, dat hij zich tot het uiterfte wil verweeren. — Een gemor enz.] De bondgenooten gaven den Israèliten de fchuld, dat zij, door hunne verwoestingen , den Koning der Moabiten tot dit uiterfte gedreven hadden. — Hier uit ontftondt tweedragt enz. HOOFDSTUK IV. vs. 1. Tot zijne flaaven.] Wanneer de fchuldenaar niet betaalen kon , hadt de fchuldè'ifcher recht, om hem , of zijne kinderen, tot zijne flaaven te maaken, of als flaaf te verkopen. Dit wonder fchijnt niet daar in beftaan te hebben, dat de vaten met water gevuld werden, en dat dit water in olie veranderde, het waren ledige vaten, die deze weduwe te leen moest vragen. Maar hier in beftondt het wonder , dat de olie, een zeer voortreflijk en kostbaar voortbrengzel van Palaflina, zoo Veel uitleverde, dat alle de vaten met olie gevuld werden, welke verkocht wordende, eene vrij aanzienlijke fom* kon opbrengen. — Dit wonder was zeer dienftig,om de vrienden van den Godsdienst, in deze zorgelijke tijden, op te wekken, om op Gods albeftuurende Voor-  52° korte AANMERKINGEN Voorzienigheid te vertrouwen, maar tevens leert het de verpligting, om den fchuldëifcheren, die wat van ons te vorderen hebben, alfchoon zij ook hard en ftreng zijn, te voldoen. — vs. 8. Sunem.] Eene flad in de vlakte van Jizreël, niet heel verre van den berg Thabfir, behoorende tot den ftam hfafchar. Zoo dikwijls enz.] elisa hadt zijn gewoon verblijf op den berg Karmel; van tijd tot tijd, ging hij de Profeeten-fchoolen te Gilgal en Jericho bezoeken, op welke reizen hij door de ftad Sunem, die hem in zijnen weg lag, kwam. vs. io. [Oké.]] Dit is een afgezonderd vertrek op het dak , het welk een' bijzonderen trap naa de ftraat heeft , doch ook een' binnentrap s hier kan men geheel alleen en afgezonderd zich onthouden, gelijk de Oosterlingen dit geern doen. vs. 13. Toen geboodt enz.] Dit is volgends de Oosterfche denkbeelden van welvoeglijkheid. Hebt gij ook bij den' Koning enz,] In dat geval biedt elisa haar zijne voorfpraak aan. — Hoe ongodsdienftig het Hof ook ware, echter was elisa in achting, om zijne godsvrucht, ook was zijne Godfpraak op den togt tegen de Moabiten niet vergeten. — vs. 14.] Men weet, hoe gezet de Hebreeuwfche vrouwen waren , om kinderen te hebben, en hoe de onvruchtbaarheid tot een hoon gerekend werdt. vs. 16. Falfche hoop.] Letterlijk: Liegt tegen uwe dienstmaagd niet. — Maak. mij niet iet wijs. Deze zaak is geheel onwaarfchijnlijk. vs. 19. Mijn hoofd!] De groote bitte kan oorzaak van  over 2 kon. IV. 22-2q. f.il van deze ongefteldheid, en daar op gevolgden fchielijken dood geweest zijn, vs. 22. Ezel.~\ Of naar de letter, ezelin. — Deze is de gewoone wijze van reizen in het Oosten, bijzonder voor vrouwen. Zij zitten op èenen ezel, en de bediende drijft denrelven, en als hij zich wenden moet, Huurt hij den kop met een' langen ftok. vs. 23.] Het fchijnt, dat men op de nieuwe maan en Sabbath zich wel tot den Frofeet vervoegde, om de Godsdienftige oefeningen bij te woonen. vs. 27. Omhelsde zij zijne voeten."] In eene üneekende houding. — Van dit omhelzen der knieën fchrijft plinius: „ De knieën der menfchen hebben, naar de zeden der volken, zekere heiligheid. Wie ootmoedig bidden wil, raakt ze, ftrekt 'er zijne hand naar uit, kust ze al knielend, of omhelst ze als een' altaar." — vs. 27.] Men ziet hier uit, dat de Profeeten alleen afhanglijk waren van de Godlijke openbaringen en ingevingen. w.28. Heb ik enz.] Gij weet,dat ik u niet om een' zoon verzocht, gij hebt hem mij van zeiven beloofd, en nu is mijne hoop weg! het kind is geflorven. vs. 29. Te groeten."] Ik heb in de Vertaaling door eene kleine omfchrijving den Lezer doen letten , ' dat hier van het omflagtig groeten der Oosterlingen gefproken wordt. — gehazi moest allen mooglijken fpoed maaken. — Misfehien heeft elisa nog gedachten, dat het kind niet dood was, en dit kan de reden zijn, dat de moeder, dit befpeurende, blijft aanhouden , dat de Profeet zelf mede ga. tPpl vs. 34.  £22 KORTE AANMERKINGEN vs. 34. Weder boven gekomenl} Hij was dan, zijn gebed gedaan hebbende, beneden in huis gegaan. — Men heeft meer voorbeelden, dat de wonderwerken bij trappen, en als met een' zekeren toeflel gewrocht zijn. —■ De Profeet toonde dus zijnen ijver en volHandig geloofs-vertrouwen. vs. 35. Niesde het kind.~\ De kwaal, die in het hoofd zijne zitplaats hadt genomen , ontlastte zich door dit niezen. vs. 37.] Dit wonder was zeer gefchikt, om de hoop op een leven na dit leven, en het geloof van eene opttanding der dooden, in Israël te onderhouden. vs, 38. Hongersnood.'] Men leest veel van hongersnooden in het anders zoo vruchtbaar Palnefiina; dit moet ons echter niet zoo fterk bevreemden in een land, welks vruchtbaarheid meest van den regen afhangt. — Ook zegt hongersnood dikwijls niet meer dan een duuren tijd. vs. 39. Na het veld.] Juist naar de levenswijze in het Oosten, daar men allerhande kruiden van het veld gaat lezen, om moes te kooken. Zijn kleed vol.] De Hijk der Oosterlingen is een groot vierkant ftuk laken, in het welk men.derhalven gevoeglijk iet dragen kan. Wilde kolokwinten ] Dezen hebben eenen zeer walglijk bitteren fmaak, veröorzaaken hevig braaken en ftoelgang, en in eenige hoeveelheid gebruikt, zelfs de dood. ys. 41. Niets kwaads.] Niets dat kwalijk fmaakte, of dat nadeelig was voor de gezondheid. — Dit was niet  óver. a kon. IV. 42-44. - V. 1-3. 523 niet door het meel veroorzaakt, neen, hier fchuilde een wonder onder. vs. 42. Baal-Salifa.] l sam. IX. 4. hebben wij eene landftreek Salifa, in den ftam Benjamin ontmoet, in dezelve zal dit plaatsjen gelegen hebben. Van de eerjielingen.] Brood van nieuw koorn. — Men moest, eigenlijk, volgends de Wet,de eerftelingen aan de Priesters brengen, doch in het Rijk der X ftammen konden deze verordeningen niet worden waargenomen. De Godsdienftige lieden fchijnen ze daar aan de Profeeten gebracht te hebben. Groene airen.] Die men vervolgends bij • het vuur roost,en dan op verfchillende wijzen toegemaakt,eet. vs. 44.] Ook dit wonderwerk kon hun de voorzorg der Godheid over haare dienaaren en verëerers leeren. HOOFDSTUK V. vs. 1. Melaatsen.] Eene affchuwlijke, en in fommige foorten, ongeneeslijke kwaal. Zie levit. XIII. vs. 2.] Daar was bijna een aanhoudende oorlog tusfchen deze beide Koningrijken, in welken geduu* rige ftrooperijën en invallen plaats hadden, van tijd tot tijd, door eenen meer geregelden veldtogt vervangen wordende. Jong meisjen.] Deze worden in het Oosten als een aanzienlijke buit, bij zulke ftrooperijën aangemerkt, en als flaavinnen en bijzitten gebruikt: deze werdt als flaavin aan na&mans gemaalin ten deel. vs. 3.3 Het gerucht van elisa's wonderen was in lpt het  £24 korte; aanmerkingen het Israëlitisch land vrij algemeen verfpreid, en kwan* nu ook ter kennis van vreemde volken. vs. 4. Heer.] Den Koning van Sijrië. ys. 5. Brief.] Een' brief van voorfchrijving en aanbeveling. Tien talenten enz.] Eén talent zilvers is,volgends het gemeen gevoelen, 2190 rijksd. volgends michaclis 790 rijksd. 6000 fikels, of twee talenten gouds, volgends michaclis , 8824 dukaaten. Staatzij-kleederen.] Kaftans. — Men herïnnere zich, dat men in het Oosten, bij het bezoeken van iemand , altijd gefchenken medebrengt. vs. 6.] Men leest in dezen brief den trotfehen A~ fiatifchen Despoot. vs. 7.] De Koning van Israël was treurig; hij merkte dezen brief aan, als een gezocht voorwendzel voor eenen oorlog van den kant des Konings van Sijrië — hij dacht niet aan elisa, of, zo hij 'er aan dacht, hij kon den Profeet niet bevelen, wonderen aan eenen Heiden te verrichten. vs. 8.] Op welke wijze elisa dit te weten is gekomen , wordt niet gezegd; misfehien heeft één der Hovelingen aan hem gedacht, en van de verlegenheid, in welke de Koning zich bevondt, aan den Profeet kennis gegeven. Laat hem.] De trotsheid van den Sijriër moest vernederd worden. — elisa behandelt hem van eerften af met eene fierheid, gefchikt, om zijnen hoogmoed te fnuiken. —- De Profeet verwaardigt zich niet, om zijnen naam te noemen. vs. 9.] naüman werdt niet binnen gelaten, noch dooi  OVER 2 KON. V. IO-I^. 5a5 door den Profeet zeiven aangefproken, om de aangevoerde reden, ook was hij melaatsch,- en dus onrein. ■— De trotfche Sifricr moest leeren, den God van Israël te eerbiedigen. vs. 10.] De Jordaan is de landftroom van het Israëlitisch land; in het zevental vonden de Ouden^met toefpeeling op de Scheppings-gefchiedenis, iet geheimzinnigs. — Dus moest de Sijriër leeren, dat hij zijne genezing verfchuldigd was aan den waaren God, den God van Israël. vs. 11.] Hij hadt eenjge flaatlijke en zinlijke plegtigheid verwacht. — De handelwijze van den Profeet kwam hem als eene foort van minachting voor. —> Zij was zulks, in de daad, maar door dezelve moest de Profeet zijn oogmerk bereiken, van hem te vernederen. vs. ia. Ahana en Farfar.~] De Ahana fchijnt de Chrijforrhoas der Ouden te zijn, thans Baradij genoemd. — De Farfar houdt men voor een klein riviertjen, dat zich met den Baradij verëenigt, en Fege, of, Al-Faige heet. Zij worden, wegens hun gezond water, hoog geacht. — vs. 13.] Zijne bedienden oordeelen en fpreken redelijk en verftandig. vs. 14. Van een kleinen jongen.'] Naar de letter te nemen. Wanneer de melaatsheid genezen is, groeit 'er op de melaatsch gewezen plaats eene nieuwe, ongemeen fijne, maar ook zeer gevoelige huid, als de huid van een kind. vs. 15. Met zijn' jtoet.] Letterlijk: Met zijn heit: Hij hadt eene geheele Karavane bij zich. IPp 3] Bim  538 KORTE AANMERKINGEN was van de Hebreeuwfche Koningen, bijzonder, na de fcheuring des rijks, van de Koningen van Juda, Doch nu vielen zij af, en Helden eenen eigen Koning aan. vs. 21. Zaïr.} Deze naam is ons geheel onbekend. — Denklijk is het eene Edomitifche ftad. — michaclis gist, of men ook Seïr ^moet lezen? Misfehien is het hetzelfde met Zoar. gen. XIX. Ik begrijp de gefchiedenis, die hier zeer afgebroken verhaalt, dus: joram deedt een' krijgstogt in Edom , een bergachtig , ruw gewest ; de Edomiten, die hem meenden te bezetten, werden door hem geflagen, maar alfchoon zij de vlucht namen naa hunne woningen , bleeven zij echter volharden in hunne wederfpannigheid , alzoo joram of het niet durfde wagen , hen in hun woest en bergachtig land te vervolgen, of dat hij 'er den tijd niet toe hadt, misfehien te rug geroepen door den afval van de ftad Libna in zijn eigen land, die vs'. 22. gemeld wordt. vs. 22. De ftad Libna.] Libna was eene ftad in den ftam van Juda, naderhand eene Priesterlijke ftad. — Wij weten verders geene omftandigheden van den afval dezer ftad, noch van deszelfs oorzaaken of gevolgen. ys, 26. Kleindochter.] In het Hebr. dochter, maar boven heet zij eene dochter van achab, den zoon van omri. vs. 18. Dit ftemt ook met de tijdrekening in, en de Hebreeuwfche naamen, zoon, dochter, ftrekken zich, gelijk men weet, tot verdere afftammelingen uit. vs, 28. Ramoth in Gilead.] Deze ftad was ook, ten  — OVER 2 kon. VIII. 29. - IX. 1-2. 539 ten tijde van jorams vader, achab, de oorzaak van eenen oorlog tegen de Sijriërs. i kon. XXII. Of deze oorlog door joram ondernomen werdt, om Ramoth te belegeren, dan of de ftad in zijne magt, maar door de Sijriërs gedreigd werdt, en dat hij ze wilde ontzetten, is onzeker. — Het laatfte echter niet onwaarfchijnlijk uit hoofdst. IX. VS. 29.] Het leger bleef bij Ramoth, het welk in dit vers éénmaal Rama genoemd wordt, liggen, alleen de Koning, gewond zijnde, begaf zich na Jizreël, om zich daar te laten genezen. Een bezoek te geven.] Dit wordt hier gemeld, om ons het vervolg der gefchiedenis duidlijk te maaken, waar in verhaald wordt, dat jehu deze beide Koningen, zoo wel dien van Juda, als dien van Israël, gedood heeft. HOOFDSTUK LX. vs* i.] Het bevel, om jehu tot Koning van Israël te zalven, was reeds aan den Profeet ELia gegeven , 1 kon. XIX. 16. doch wordt thans door elisa eerst, hoewel midlijk door eenen van de Profeeten-leerlingen , volbracht. Maak u reisvaardig.] Letterlijk : Omgord uwe lendenen. — De wijde kleeding der Oosterlingen maakt dit nodig, wanneer zij iet fpoedig en onbelemmerd verrichten willen. Ramoth enz.] Het fchijnt, uit deze en eenige volgende omftandigheden, dat deze ftad thans in de magt der Israëliten was. vs. 2.] Mij dunkt, 'er doen zich redenen op, om CS* 4 te  540 korte aanmerkingen te denken, dat jehu reeds de zatnenzweering tegen den Koning in het hoofd hadt, en dus dat men geheel geene reden heeft, om den Profeet te verdenken, als of die den Veldheer aangefpoord, of opgewekt zou hebben tot deze onderneming. — Ten minflen, het geen deze leerling met jehu verhandelt, is geene famenzweering; hij fpreekt den Veldheer in 't geheim, en maakt zich, terflond na het afleggen van zijnen last, weder weg. vs. 5. Bij een zitten.] Zo ik het wel heb, raadpleegende, over de ontworpen famenzweering. — Met u — Veldheer!] De Profeet noemt hem niet bij naame, maar ziet hem aan, het welk jehu aanleiding geeft, om hem te vraagen: Wien meent gij ? vs. 7. Gij zult enz.] Hier zal ik weder een gedeelte der aantekening van MicHAëus plaatzen: ,, Me„ nigen Lezer zal hier de vraag invallen, hoe God ,, iet zoo zondigs, als oproer en Koningsmoord, „ kon bevelen? Voor een gedeelte kan nu wel deze vraag enkel een gevolg zijn eener opvoeding in de „ valfche grondregelen eener diepfle ilavernij. Niet „ alle rebellie of opftand is onrechtmatig, en ook ,, niet alle Koningsmoord, doch wel de heimlijke, ,, en de moorddaadige altijd, maar niet alle openbare. „ Koningen zijn enkel door een verdrag met hunne ,, onderdaanen Koningen; wanneer zij dit grof en ,, openbaar breken, nog meer, wanneer zij in een' ,, hoogen graad dwingelanden worden, dan zijn de s, onderdaanen van hun verdrag ontflagen, moeten zich niet tot flaaven laten maaken, en mogen, het geen zeker niet zonder geweld gefchieden kan, en „ ia  over 2 kon. IX. 8-13. 541 in den mond des Konings rebellie zal heeten, den „ Koning afzetten. Zij hebben tegen hem, en tegen „ allen, die hem bijftaan, het recht van oorlog;hem „ in den krijg te dooden, is zoo min moord, als ,, wanneer men eenen anderen vijaud in eenen recht,, matigen oorlog doodt. Opdat deze zedenleere nie„ mand als nieuw en oproerig moge voorkomen, „ moet ik aanmerken, dat zij dezelfde is, welke vol„ ken en Gefchiedfchrijvers reeds zedert onheuglijke ,, tijden hebben aangenomen, en naar welke thans, „ voor een gedeelte, de grootfte Monarchen op den troon zitten." enz. vsi 8.] Over de fpreekwijzen van dit vers, zie 1 sam. XXV7. 22. i kon. XIV. io. XVI. ii. XXI. 21. vs. io.J Boven i kon. XXI. 23. vs. 11. Dolleman.'] Raazende, onzinnige, -— Zij fchijnen dezen naam aan den Profeeten-leerling, en aan de Profeeten te geven, uit hoofde van de geestverrukking, in welke dezen fomtijds vielen. Gij weet van den man.] Deze woorden kunnen geen' verftaanbaren zin hebben, indien 'er niet reeds vooral' iet op til geweest was, om jehu Kening te maaken. vs. 13.] Ook blijkt dit zelfs daar uit, dat zij nu zoo vaardig zijn met hun befluit. — Boven/ten trap.} De Heer gre1 e meent, dat men dit vers kan vertaaien : „ Op deze woorden nam elk om het eerst zijn kleed , en fpreidde dat onder hem op een fraai rijdpaard™ enz. De zin is zeker zeer gepast, doch ik twijfel aan de betekenis van het E.ebr. grondwoord. — Naar de gewoone en ook naar tX 33.] Geen der Befchermgoden van eenig volk, door de Asfijriërs beöcrlogd, is in ftaat geweest, om zijn land te befchermen, en zou dan uw Befchermgod jehova zulks kunnen doen? vs. 34. Arpad.] Niet te verwarren met Arvad, thans Ruad, maar een afzonderlijk Koningrijk, ergens in Sijrië. Sefarvaïm, /m.] Of Avva. Zie boven hoofdst. XVII. 24. Hena.} Thans Ana, of Anna, gelegen aan weêrszijden van den Eufraat, dien men daar met fchuiten overvaart. . . Samarië.] Hij onderftelt, dat 'er te Samartc m het rijk der X ftammen een andere God gediend was. De Kalverdienst kan hem daar toe aanleiding gegeven hebben , doch buiten dien hadden de X ftammen verfcheiden Afgoden aangenomen. vs. 35. Zijn land.] Waar van hij de Befchermgod was. vs. 37. Gefcheurde kleederen.] De Jooden waren gewoon hunne kleederen te fcheuren, wanneer zij Godslastering hoorden, en de Sijrifche Veldheer hadt in dc daad jehova gelasterd. HOOFDSTUK XIX. vs. i. Scheurde enz.] Wegens de Godslasteringen, die hij hoorde. — Begaf zich — na jeho va's Tempé.'.] Om zijn gebed  5so KORTE AANMERKINGEN bed te doen in Gods tegenwoordigheid, en diens bi]«Hand te fmeeken. vs. 2. jESAia.J Wiens Godfpraken wij nog heb* ben, in het Boek naar zijnen naam genoemd. vs: 3. De kinderen enz.] Eene beeldrijke befchrijyïng van den hoogften nood. —> De mening is: Wij 'hadden gehoopt, toen wij het juk der Asfijriërs aflchudden, op de Vrijheid, maar thans ontbreekt het ons aan vermogen, om de Vrijheid te handhaaven, mi in veiligheid te Hellen, zonder de hulp van den Almagtigen. — vs. 4. Met die bewoordingen, welke jehova gehoord heeft.] En die te verfchriklijk en lasterlijk zijn, om te herhaalen. Overblijfzel enz.] Het rijk der X Hammen was Teeds in ballingfchap vervoerd, en dat van Juda ook diep gedaald. — vs: 7. Eene zoodanige gezindheid enz.] Ik zal hem zoo bevreesd en vertzaagd maaken, dat hij, op een bloot gerucht, dat hij hoort, reeds zal fpöeden, om zich in zijn eigen land te bergen. vil 8. Lachis opgebroken.] Zonder dat de gefchiedenis aantekent, of sanherib deze Had veroverd, dan of hij de belegering opgebroken heeft. Libna.] Deze vesting hg wat noordelijker- dan Lachis. — SANHEEiB naderde dus wel Jerufalem, maar op zijnen terügtogt voor de Egijptenaaren. vs. <). tirhaka enz.] Cusch is anders een volksnaam in gelukkig Arabië, maar deze Ham, volkplantingen in Ethiopië, of Abijijinië, gezonden hebbende, ■deelde zijnen naam aan dat land mede. — Deze tjr- HA#j  OVER 2 kon. XIX. 11-23.' S6* haka heet bij de ongewijde Schrijvers, tarcus, of taraco, en wordt ons verbeeld, als een groot held, die tot in het westelijkte van Afrika zijne overwinningen heeft uitgebreid. Vs. 11.] Het rijk van Asfijrië over den Tigris gelegen , hadt, onder de regeering van pul, salmaneser, en van sanherib zeiven, zich grootlijks uitgebreid , en veele andere rijken, ook al wat beoosten en bewesten den Eufraat lag, aan zich onde; worpen. vs. 12. Gofan.} Een land in Mefopotamië. — Ook ligt 'er eene ftad Gauzan in Medië. Haran.} Bekend door het verblijf van abraham, aldaar gen. XI. 31. naderhand bij de Romeinen , Carra. Rezef.} Misfehien Rezifa in Mefopotamië, of Refofa van ptolemeus in Palmijrene. Eden!} In Mefopotamië. — Telasfer Thalatha aan de zuidzijde van Ninive, daar de Zab in den Tigris valt. vs. 13. Hamath enz.] Zie hoofdst. XVIII. 34. ys. 15. Tusfchen de Cherubs.] exod. XXV. 18. vs, 21. Ziöns maagd.} Niets is gemeener, dan fteden onder eene vrouwelijke gedaante te verbeelden; en dezelve, wanneer zij nooit door den vijand veroverd zijn, maagd te noemen. In onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen fprak men dus dikwijls van de Dordrechtfche maagd enz. Veracht u.} Eenen belegeraar bij eenen vrijer, eene belegerde ftad bij eene vrijiter te gelijken , is insgelijks geen vreemd beeld. vs. 23.] De grootfprekende fnorkerijën van san« he-  5§a korte aanmerkingen herib worden hier natuurlijk gefchetst; met krijgswagens ontoeganglijke bergen beiieigen; in waterloze, woettijnen overvloed van water te brengen; met zijne voetzolen een waterrijk land, gelijk Egijpte, te verdroegen, met één woord, de geheele natuur te herfeheppen, zie daar! wat de onzinnige pochte, dat hij vermogt. Dennenboomen.] Anderen: Cijpresfen. Wouden.] Waar de Libanon eene zekere hoogte bereikt, is hij een woud, maar beneden enkel wijnbergen en lasthoven. — vs. 95. Hebt gij dan niet gehoord.'] Van alle die voorzeggingen , welke van den ondergang dezer volken gefchied waren? Wist de trotfche Vorst niet, dat de Voorzienigheid de wereld regeert, en dat de groote Overwinnaars Hechts werktuigen in haare hand zijn, om de volken te tuchtigen? ys. 2.6. Als gras enz.] Dat door den brandenden wind, en door de zonnehitte verdord en krachteloos is. Vergelijk ps. Cllf. 15. 16. Gras op de daken.] Op de platte daken der Oosterlingen, het welk aan de hitte blootgefteld, en geen Wortel hebbende, terftond verfchroeit. ps. CXXJX. 6-3. vs. 28. Mijnen ring.] Kameelen, buffel-osfen enz. worden door middel van een' ring , die in den doorboorden neus gelegd is, geregeerd, anderen door een ge» bit in den mond. — Dus zal de Voorzienigheid den trotfehen sanherib uit Pahflina naa zijn land te rug voeren. ys. 29. Een teken.] Ter verzekering, dat alles hier door Gods Voorzienigheid belteld werdt. —Men zou  OVER 2 KON. XIX. 50-37. - XX. I. 583 zou dit jaar niet kunnen zaaien noch oogden, maar van zelf zou van de uitgevallen korentjens des vorigen oogsts genoeg opwasfen, en van het overfchot van dezen weder in het volgende jaar, en dan zou men weder vrank en vrij zaaien, en het land bebouwen. vs, 5°-] I^et 8een 'n ^ vers onc'er een beeld beloofd wordt, wordt vs, 31. met duidlijke woorden gezegd. vs. 3&.] Met één woord, het Asfijrisch leger zal Jerufalem niet belegeren — veel min bemagtigen. vs. 35. jehova's Engel ] Waarom zou men hier aan dien verheven perfoon niet mogen denken, dien wij, onder dezen naam, meer in deze gefchiedenisfen ontmoet hebben, als den Vorst van Israëls legerfchaaren, den geleider en befchermer van dit volk? Het zij dan, dat hij zich bediend hebbe van een natuurmiddel, de pest, den verdervenden wind, Sammiël. een geweldig onweder, of hoe het zij. Ten minden de magt van het Asfijrisch leger was geheel geknakt, en 'er bleef voor sanherib niets over, dan ten fpoedigften naa zijn rijk te keeren. vs* 36. Ninive.~\ Deze was de hoofdftad van deze groote Asfijrifche Monarchie. is. 37. Nisroch."] Van dezen Afgod hebben wij geene voldoende berichten. HOOFDSTUK XX. ft* i. Omtrent dhn tijd.] Kort na de nederlage van het Asfijrifche leger, de fpreekwijze wordt dus ook  5H KORTE A'ANM ERKINGEN ook genomen vs; 12. omtrent dien tijd, dat is1, ko?t daarna, onmidlijk daar op. In tene doodlijke ziekte,'] AlIerwaarfchijrJijkst de pest, dewijl de buile, vs. 7. de pestbuil fchijnt aan te duiden; welke in pestziekten de gewoonlijke crijis is, en wel zoodanig, dat niemand van de pest geneest, die geene buile krijgt, hoewel niet allen,'die ze kriigen, genezen. Maak de nodige fchikkingen.] Dit was des te noodzaaklijker, omdat Hisiua tot hier toe geenen zoon hadt, die hem op den troon kon opvolgen. Fan deze ziekte niet opkomen-.] Deze ziekte is dood lijk; naar het gewoon beloop van zaaken zult gij 'er van derven. vs. 2.] De réden van deze treurigheid van msiua is, omdat hij geenen erfgenaam van den troon hebbende, den ondergang vari davids huis in de rechtafdaalende linie, en veele onheilen voor zijn volk tè gemoet zag. vs'. 4. Middeljien voorhof.} Te weten van des Konings Paleis, het welk dus twee voorhoven moet gehad hebben. Eene andere lezing heeft; uit de mid> delft'ad, doch de eerde is verre de waarfcbijnlijkde, omdat wij nergens vinden , dat Jerufalem toen anders dan in de boven- en benedendad verdeeld was. vs. 5.] Is dan de Godheid zoo ongelijk aan zich Zelve? Even te vooren den Vorst den dood te laten aankondigen, en terdond daar op hem 15 jaaren levens toezeggen? Om deze vraag te beantwoorden, moet men onderfeheid maaken. Van de zijde Gods was geene verandering. De Alwetende wist, hoe H1S-  over 2 kon. XXI. 13-22. - XXII. i. 58Q maaien in een' ruimer zin voor alle de Kanaaniten gebruikt wordt. ys. 13. Meetfnoer —pasloot.'] Het beeld is ontleend van de bouwkunflenaars, die, om zeker te gaan, en opdat het één aan het ander gelijk of evenredig zij, en alles juist in den haak kome, het meetfnoer en pasloot gebruiken — de zin is, om gelijke zonden zal Jerufalem een gelijk lot treffen, als Samarië getroffen heeft — en het huis van manassk , als het huis van achab, voor zoo verre, naamlijk, veelen van zijne nakomelingen een' geweldigen dood fterven, en zijn geflacht eindelijk van de kroon beroofd zou worden. Gelijk men eene fchote}.] Een beeld uit het huislijk leven. Eene fchotel wordt uitgewasfchenv, en dan omgekeerd, opdat zelfs het laatfte drupjen vocht zou aflopen ; zoo zuiver en ontledigd van inwooners zal Jerufalem, door zijne verwoesting en omkeering, worden. VS. 16.] Men zegt, volgends de overlevering, dat bij die gelegenheid ook de Profeet jesaü zoude omgekomen zijn, zijnde met eene zaag midden door gezaagd.— vs. 18. Hof van uzza.] uzza was waarfchijnlijk een voormalig bezitter van dezen hof, of tuin. Waarom manasse niet in het graf der Koningen is bijgezet, kunnen wij niet zeggen. vs. 19. Jotba.] Zal, volgends hi£rontjmus, eene ftad in Juda zijn. vs. 22. Weg enz.] Den waaren Godsdienst. — Weg betekent meermaalen den Godsdienst, of de wijze , om God te verëeren. HOOFDSTUK XXII. vs, 1. josia.] Dc regeering van" dezen Vorst is de LT* 3] laat*  ^p© korte aanmerkingen laatfte flikkering van de Beil-zori van juda's Staat. — Hij kwam, nog een kind zijnde, aan de regeering, maar heeft deugdzame mannen tot voogden gehad,onder welken misfehien de Hoogepriester hilkjï zal hebben uitgemunt, die hem liefde tot Godsdienst en Deugd reeds vroeg hebben ingeboezemd. — Hij werdt door het gemeen, want dit is het volk des landt, hoofdst. XXI. 24.' tot Koning gemaakt, nadat het de moordenaars van zijnen vader ter dood gebracht hadt, zoodat wij niet weten , of hij de oudfte zoon van zijnen vader geweest is, en of niet misfehien het volk de anderen is voorbijgegaan, omdat die meer geleken naar hunnen vader amon. — Hoe het zij, ééne aanmerking is hier nog nodig, om de gefchiedenis van josia op te helderen. — Toen zijn grootvader manasse door den Koning van Asfijrië herfteld werdt in zijn rijk, fchijnt zulks op die voorwaarden gefchied te zijn, dat hij de grenzen des Asfijrifchen rijks zou dekken tegen de ondernemingen der Egijptenaaren , ook fchijnt het land der X ftammen en misfehien alles , wat bewesten den Eufraat gelegen was, aan zijn beduur overgelaten te zijn, als Rijksftedehouder der Asfijriërs in dat gewest. Deze aanmerking zal bij het volgende hoofdstuk te pas komen. vs. 3. In het achttiende jaar enz.] Als hij nu 26 jaaren oud was. vs. 4.] Men vergelijke hier de fchikkingen door den Koning jcas gemaakt, hoofdst. XII. 1-16. welke josia al voor eenigen tijd weder zal hebben ingevoerd. Hoogenpriester Hii.Kia.] Misfehien de vader van den Profeet jeremiü. jer. I. 1. vs. 8.J  over a kok. XXII. 8-11. 591 vs. 8.] Dit was, naar alle waarfchijnlijkheid, en uit vergelijking van 2 chron. XXXIV. 14. het oorfpronglijk handfchrift van moses, dat hij in den Tabernakel voor de Bondkist nedergelegd had. deut. XXXI.24-26. Denklijk,hadt men het, of ten tijde van manasse, of al vroeger, onder de regeering van eenen der voorgaande fnoode Vorften, geborgen, en 'er zedert niet aan gedacht. — Een handfchrift, in het Heiligdom, onder het opzicht der Priesteren bewaard, kon zeker na verloop van 8 of 900 jaaren nog wel overig, en zelfs leesbaar zijn, fchoon niet voor ieder een, maar voor den gcöefenden. — Dat dit het eenig affchrift zou geweest zijn van moses Boeken, flrijdt met alle de berichten , welken wij van dien tijd hebben. vs. 10. Het een en ander.] De zaak zelve verëischt deze Vertaaling Denklijk zal safan gelezen hebben die plaatzen, in welken het verbond met de Israëli* ten getraafd wordt door beloften en bedreigingen, levit. XXVI. deut. XXVIII. of XXXII. of dergelijken. vs. 11.] Misfehien hadt josia' tot hier toe, de gantfche vijf Boeken van moses niet doorgelezen, het geen ons niet behoeft te verwonderen; hoe menig Christen-Vorst, die nog al werk van den Godsdienst fchijnt te maaken, zal 'er wel zijn in het Christendom, die den Bijbel nooit doorgelezen heeft. — Daar nu safan juist openflaat de oordeelen, die God aan de jlooden. bedreigt, en de Koning bij ondervinding wist, hoe fterk de afgoderij en verbastering van Godsdienst en Zeden was toegenomen, treft hem dit zoodanig, dat hij vreest, dat de tijd dezer oordeelen daar is. [T* 4] VS. 1,2,  g$2 korte aanmerkingen vs, 12. De toorn enz.] De X ftammen waren reeds in baliingfchap weggevoerd ; en het rijk van Juda was fiechts eene fchaduwe van het geen het voor dezen geweest was, bet ftondt in eene foort van af hanglijkheid van de Asfijriërs, bovendien was de Afiatijche wereld in ïep en roer, door den inval der Scijthen , en den afval der Meden en Babijloniërs van het Asfijrisch rijk, al bet welk den godvruehtigen josü het ergfte deedt vreezen. vs, 14. De Profeetesfie hulda.] Die als zoodanig zekerlijk bekend is geweest, fchoon wij van haar anders mti lezen. Kletderbewaarer.] Van de Priesterlijke kleederen in den Tempel. In de voor ft ad.] Letterlijk: In-het tweede deel. — Waarfchijnlijk de voorftad, daar naderhand de zoogenaamde nieuwe ftad, Bezetha, is aangelegd. vs. 15. Den man. — vs. 18. Den Koning.'] Het is zeer wel aangemerkt door MiCHAëLis, dat 'er aan josia, voor zijn perfoon in het bijzonder, en als Koning aangemerkt, een onderfcheiden antwoord gegeven wordt, maar die geleerde man fchijnt al te fijn te redenkaveJen, als hij vermoedt, dat men vs. 15. Koning, en ys; ïfL Man zou dienen te lezen. — Aan josia, als een bijzonder perfoon aangemerkt, wordt door de Profeetesfe bericht, dat het oordeel over de Jeoden metrasfe fchreden nadert, en niet af te wenden is; maar als Koning wordt hem toegezegd, dat het onder zijne regeering niet gebeuren zal. vs. 20.] josia is wel in eenen veldflag tegen de Egijpicna&ren gefneuveld, nogthans heeft hij de rampen van zijn land niet beleefd,en zijn lijk is veilig en omgeftqprd bijgezet in zijn graf. hoofdst. XXIII. 20. enz. jue  over 2 kon. XXIII. 1-4. 593 'De laatfte woorden van dit vers heb ik, om de vloeibaarheid der lezing,tot het volgende hoofdstuk gebracht. HOOFDSTUK XXIII. vs. 1.] josia was nu bedacht op eene algemeene Hervorming, welke hij zoo plegtig wilde maaken, als tiechts eenigzins mooglijk was. vs: 2. Den gantfchen inhoud.'] Den hoofd-inhoud, te weten, die plaatzen, welken van het verbond van God met het hraë-litifche volk, en van de ftaaving van dat verbond door beloften en bedreigingen handelen. Bij voorb. deut. XXVII. XXVIII. XXIX. XXX. vs. 3. Ook ftemde enz.] Indien dit oprecht en uit overtuiging gefcbied ware, zou de godvruchtige Koning zijn oogmerk bereikt hebben,doch van achteren is gebleken, dat het volk meer 's Konings gezag en voorbeeld vereerde, dan uit waare overtuiging handelde. vs, 4.] Ten tijde van manasse waren alle deze afgodilche bijgeloovigheden ingevoerd. 2 kon. XXI. 3. Na de bekeering van manasse zal de afgodsdienst, ten minften in den Tempel, wel opgehouden hebben, maar de beelden, altaaren enz. waren blijven ftaan, misfehien ock ten tijde van josia's vader amon weder gebruikt, en geduurende de minderjaarigheid van jo£i:i, hadt men ze niet kunnen opnemen. \Het beeld] enz.] Anderen het beeld van Afcheera , waar door zij de Godin astarte verftaan. In de vlakte Kidron.] Ten oosten van Jerufalem, tusfchen die ftad en den olijfberg, door welke vlakte de beek van denzelfden naam loopt, een gedeelte van deze vlakte, of dal werdt gebruikt tot een gemeen 'kerkhof voor de inwooners van Jerufalem. vs. 6. LTs 5] Na  594 kort e aanmerkingen Ka Bethel.] Om die afgodifche ftad, daar de zetel van den beeldendienst door jërobeüm gevestigd was, te ontheiligen. vs. 5. Afgodspaapen.] Chemarim is hier de naam in het Hebreeuwsch. door welken een bijzonder foort van afgodspaapen fchijnt aangeduid te worden, het zij dus genoemd, naar hunnen gewijden gordel, dien zij droe? gen, of naar het branden en ontfleken der offeranden. vs. 6. Op de gemeene graven.] Waar door alles ontheiligd werdt, want graven werden voor onrein gehouden ,-?en lijken en doodsbeenderen gerekend, alles, wat zij aanraaken, te ontheiligen. , vs. 6.] Huizen, in welken jongens tot jongensfehande gehuurd werden, en wel als een dienst van eene ■Heidenfche Godheid, waar van het geld aan die Godheid, dat.is, aan derzelver Priesteren, ten deele viel. Ahvaar.] MicHAëLis gist, dat het koppelwoordjen en is uitgevallen, en dat dit weder andere ontuchtige huizen geweest zijn, waar ter eere van venus, of eenige andere ontuchtige Godheid, ontucht met vrouwspersonen gepteegd werdt. Tenten enz.J Die in het gewijde bosch werden opgeflagen, om daar onder aan de wellust te offeren. vu 8* De Priesters.] Hier verfta ik Priesters uit het geflacht van aêron, die geftadig door het geheele rijk offerden op de gewijde hoogten, wel aan jehova , en dus, geene Afgodendienaars, maar nogthans tegen de Wet, die hen geboodt, alleen in den Tempel te offeren. Fan Geba af enz.3 Zijnde de geheele uitgeftrektheid van Judd's rijk , van het Noorden tot het Zuiden. Ontheiligde.] Op verfcheiden wijzen, door ze te , ileeh,  over £ kon. XXIIT. 9.11. 596 fiechtrn , en 'er asfche, menfchenbeenen, doode lijken enz. op te werpen. Bij de poorten,] Het fchijnt, dat elke Had aan de pont zulk eene gewijde hoogte, of altaar hadt, op welke geofferd en gerookt wer.lt. Deur van josuü.] Noch van dezen bevelhebber der ftad, noch van de reden der benaming van de deur van josua enz. bij de ftadspooft, vinden wij ergens meer opheldering. vs. 0.] Ik kan niet begrijpen, waarom MicHAëLis in dit vers zwarigheid gevonden heeft. De zin is duidlijk. Aan die Priesters uit aSrons geflacht, welke hun werk gemaakt hadden, van op de gewijde hoogten, piet aan Afgoden, maar aan jehova te offeren,werdt niet toegelaten, den Tempeldienst waar te nemen, fchoon zij, tot hun onderhoud, bleven deelen in de jnkomften der Priesteren. vs, 10. Tofeth.] Tof et % meent men, betekent een trommel, en deze plaats zal den naam hebben van het geraas, dat men daar met trommelen enz. maakte, om het gekerm der ongelukkige kinderen, die aan den Molech geofferd werden, niet te hooren; of, volgends anderen, omdat dit dal eene plaats van uitfpanning en vermaak plagt te zijn voor Jerufalems inwooners. — Het dal der zoonen hinhoms, der Bene Hinnom, dus naar zekeren ftam, die zich hier onthieldt, of oudtijds onthouden hadt , genoemd, lag ten zuiden, of zuidoosten van Jerufalem. vs. 11. Paarden aan de zon gewijd."] Of dit leevende paarden, dan alleen afbeeldzels van paarden geweest zijn, is niet duidlijk. — De meeste Oosterfche vol-  59'6 korte aanmerkingen ■volken onderhielden paarden en wagens, aan de zon gewijd, zonnewagens en paarden zijn zelfs in de Griekfche en Romeinfcke Fabelkunde niet vreemd. Parvarim.] Wat dit woord zegge, weet ik niet; fommigen vertaaien: Foorhoven; doch daar hebben de Hebreen een ander woord voor. vs. 13. Mashith.] Verdervende berg , dat gedeelte van den Olijfberg, ten zuiden, (letterlijk, ter rech' te hand, van dien berg, doch de rechtehand duidt bij de Hebreen het zuiden aan:) of de zuidelijke top van den olijfberg, op welke salomo zijne afgoderijen, uit infchiklijkbeid voor zijne wijven pleegde, 1 kon. XI. 7. en welke thans door«de Christenen genoemd wordt: ,, De berg der ergernisfe." josia poogt derhalven alle overblijfzelen en gedenktekenen van den afgodsdienst uit te roejen. vs. 14, Met doodsbeenderen.] ' Om ze voer altijd te ontheiligen. vs. 15. Altaar te Beth-el.] Volgends onze boven gegeven aanmerking was deze ftad , gelijk het gant? fche land der X -ftammen thans aan het gebied van josia' , ten minden in naam van den Koning van As» -fiiriê , onderworpen, en dus hadt josia recht, om in hetzelve de nodige fchikkingen te maaken. vs. 16. Rondzag.] Naar graven, om 'er menfchenbeenen uit te nemen, ter ontheiliging der afgodsplaat2en# :— Thans werdt vervuld de merkwaardige voorzegging. 1 kon. XIII. 2. vs. 18. Uit Samarië.] Samarië wordt hier genoemd voor het rijk van Samarië, naar den naam, dien het ten tijde van onzen Schrijver droeg. — Samarië was an»  over ^ kon. XX11I. 20-29» 59? anders, toen het geval, 1 kok. XIII. geleurde, nog niet gebouwd — ook was die Profeet eigenlijk van Beth-el. vs. 8q, Slachtende alle de Priesters."] Zulke Priesters, die aan beelden, of aan Afgoden offerden, welke, volgends de grondwetten van den Israelitifchen ftaat, het leven verbeurd hadden. — Zij waren dus onderfcheiden van de Priesters, uit. aSrons geflacht, die wel op ongeoorloofde plaatzen, maar nogthans aan jehova geofferd hadden; boven ys. 9. vs. 22.] Het Paaschfeest was wel gevierd, zelfs plegtig gevierd onder Koning hiskjI, maar nooit zoo ftipt en naauwkeurig volgends de Wet,ook nooit zoo algemeen, als ten tijde van josia. VS. 24.] levit. XX. 27. deut. XVIII. ii. Huisgoden.] Terafim. gen. XXXI. 19. vs. a5-] Vergelijk boven, hoofdst. XV1IL 5. vs. 26.] Het befluit van jehova ftondt vast, om« dat, naamlijk, manasse zulk een verderf in Godsdienst en Zeden hadt ingevoerd, het welk in de harten van het volk wortelen hadt gefchoten, zoodat hij naderhand, noch zijn kleinzoon josia, hetzelve niet hebben kunnen uitroejen. — liet volk was ongeneeslijk bedorven. •—* ■vs. 29.] farao necho ondernam dezen togt, tegen het rijk van Asfijrië, ten dezen tijde was Ninive belegerd door de Meden en Babijloniërs, van deze gelegenheid zoekt necho zich te bedienen, en zich aan den Eufraat te vestigen, door Karchemis, eene fterke vesting aan die rivier in te nemen. 2 chron. XXXV. 20. Hij deedt dezen togt te fcbeep, voerende  598 KORTE A ANMERKÏNCEI* de zijne krijgsmagt met eene vloot uit Egijpte, eri ze te Akko, of Ptolemais, in de Baai van dien naam, aan land zettende. — De Koning josia, getrouw aan zijne verbindtenis roet bet rijk vari Asfijrië, trekt hier de Egijptenaars tegen; bij Megiddo, niat verre van de voornoemde Baai en den berg Karmel, valt een hoofdtreffen voor, waar in josia fneuvelt. Dus hangt de gefchiedenis famen, gelijk ik elders' breeder bewezen heb. vs. 3©.] Eigenlijk overleed josia onderweg, aan zijne wonden. 2 chron. XXXV. 24. In zijn graf.] Volgends de belofte hem door de Profeetesfe ,hüeda gedaan, hoofdst. XXII.' 20. Het gemeen.] Wij hebben reeds meer voorbeelden gezien van den invloed van het gemeen op de verkiezing van eenen Koning in het rijk van Juda. joaHAz.] Hij was een jonger zoon van josia, en heette ook sallum. i chron. III. 15. ter. XXII. 11. MicHAëLis heeft hier een' misflag, dien hij elders verbeterd heeft. vs. 31. Drie-en-twintig jaaren.] Dus was hij jonger dan zijn broeder ELiakiM, of jojakim, die 25 jaaren oud was. vs. 36, vs. 33 ] faraö necho trok, na de overwinning op josia na Jerufalem, Kadijtis bij herodoot genoemd, en werdt gemaklijk meester van de Had , dewijl ELiaKiM, de ouder zoon van josiS, naar het fchijnt, zich terftond aan hem onderwierp, en zekerlijk eene partij in het land gehad zal hebben, gelijk hij dan ook door necho Koning gemaakt is. — Bij deze gelegenheid zette de Egijptifche Koning' joSJhaz te  over a kon. XXIII. 34-3S» - XXIV. i. 599 te Jerufalem af, a chron. XXXVI. 3. en liet hem te Ribla, in het land van Hamath, bij den Orontes,gtvangen zetten; voerende hem mede op zijnen krijgstogt, gelijk hij hem vervolgends mede nam na Egijpte. 100 talenten zilvers.] 79,000 rijksdaalers volgends MICHAëLIS. Eén talent gouds.'] 4412 dukaten volgends denzelven. — Zeker eene geringe fom, waar uit men het diep verval van het rijk van Juda kan opmaaken. vs. 34. Veranderende.] eliükim of jojakim is in de betekenis hetzelfde. — De overwinnaar deedt dit alleenlijk, om zijne oppermagt te kennen te geven. vs. 35.] Om deze geringe fom bij een te brengen, moest het gantfche land gefchat worden, hoe arm moet de Koninglijke fchatkist geweest zijn! HOOFDSTUK XXIV. vs. r. Onder zijne regeering enz.] In het derde jaar Zijner regeering, dan. I. 1. of in het vierde, jsrem. XLVI. 2. het welk geen verfchil maakt, mids men onvolkomene jaaren mede telt — van dat vierde jaar van jojakim hebben de 70 jaaren der Bahijlonifche ballingfchap eenen aanvang genomen. Krifgstogt.] Zijnde door zijnen vader gezonden tegen den Koning van Egijpte, om dien de landfchappen, ten westen van den Eufraat, weder te ontnemen ; hij floeg ook het Egijptisch leger bij Karchemls. — En op dezen togt viel hij ook in Juda,welks Koning jojakim door den Koning van Egijpte aangefteld, en aan dat rijk leenroerig was, maar nu verpligtte ne» bükadnezar hem, om de Oppermogendheid der Ba* hijhni 'èrs te erkennen. — Viel  öoo korte aanmerkingen Viel hij weder enz.] Weder de zijde der Egijptei naaien kiezende. vs. *. Stroopendè benden.] De oorlog werdt door de Babijloniërs, of Chaldeën, met ftrooperijën en invallen gevoerd., waar in de nabuurige volken,Sijriërs Moabiten enz. hun hulpe boden, eindelijk in het elfde jaar van jojakim verfcheen neb.ukadnezar, met zijn gantfche leger, die jojakim, op welke wijze4 weten wij niet, misfehien in eenen uitval, in zijné magt kreeg, en in koperen ketenen floot, om hem na Babel te brengen, 2 chron. XXXVI. 6. doch dè Vorst fterfj en zijn lijk werdt, zonder het met eene begraafnis te verëeren, weg geworpen, en kreeg dus eene ezelsbegraafnis. jer. XXII. 19. XXXVI. 30. Chaldeën.] Dit volk, uit het Noorden van Afië gekomen, hadt, te Babel, eene magtige alleenheerfching gefticht, die bijzonder door neb uk ad nez ar, een groot Overwinnaar, vermaard is geworden. Sijriërs enz.] Deze volken waren aloude vijanden der Jooden, en namen deze gelegenheid waar, om invallen in hun land te doen. vs. 3. a.~\ Zie hoofdst. XXIII. 26. 27. vs. 6. Overleden zijnde.] f Zie vs. 2. Deze gefchiedenis van jojakim is hier zeer kort en afgebroken verhaald. ys, 7.] Na den veldflag bij Karchemis aan den Eufraat. was de magt van den Egijptifchen Koning gebroken, jer. XLVI. 2. Deze Vorst, ontzet van alle de landfehappen, bewesten den Eufraat, kon noch durfde zijne bondgenoten de Jooden, die te vergeefs op hem hoopten, geene hulp toebrengen. vs. S.  over a kon. XXIV. 8-14. .ooi vs. 8. Achttien jaar.] 2 chron. XXXVI. 9. ftaat acht jaar, denklijk, door eene fchrijffout. — Hij ftondt, wegens zijne jongheid, onder vöogdijfchap, waarfchijnlijk van zijn moeder, waaröm die ook vs. 12. uitdruklijk mede gemeld wordt. — jojachin heet anders ook Jechoniü, en choniü. jer. XXII. 24. 30. ys. 12. Achtjie jaar enz.] Van nebukadnezAr's regeefing, welke met het derde of vierde jaar van jojakim, die 11 jaaren regeerde, eenen aanvang neemt; jer. LU. 28. wordt het zevende jaar genoemd, het welk weder ligt vereffend wordt, naar mate mén volkomen , of Hechts begonnen jaaren telt. vs. 14. Voerde — weg.] Dus werden de Jooden eindelijk uit hun land weggevoerd. — Dit is op meer dan éénen tijd gefchied. — Men kan ondertusfchen niet zeker bepaalen, of onder hèt getal van 10,000 hier-gemeld, ook de 7,000 krijgsliedenen 1000 kun» ftenaars vs. 16. begrepen zijn, dan zouden 'er 3000 aanzienlijke burgers wezen, die jerem,! LIL 28. alleen en wel geheel naauwkeurig genoemd worden 3,023; dan of men die03.023 bij jeremiS hier van moet onderfcheiden, als die een jaar vroeger weggevoerd zijn, in het zevende jaar van nebijkadnezar , en deze 10,000 in zijn achtfte jaar. Zie het voorgaande vers. Men vergelijke den Bijbel Verded. II. Deel. Bladz. 152. Die bij deze gelegenheid weggevoerd worden, zijn het beste gedeelte des volks. — Hoe jojachin naderhand aan het Hof te Babel in aanzien gekomen is , vinden wij in het volgende hoofdstuk. — Die thans nog in 't land bleven, was het uitfchot der natie. [Vv] vs. 17.  over i chron. II. 51-55. - III. i. 621 vs. 51. salma.] Deze ftaat hier tusfchen de zoons van kaleb in , en kan derhalven die salma niet wezen, die een ftamvader van david is. vs. 11. vs. 52. Menuchot.-] Eene ftad in Juda; vs. 54. wordt de andere helft gemeld , daar Manahiten genoemd, want de ftad heet ook Manahath. 1 chron. vin. 6. vs. 54. Die van Bethlehem.] Ik verfta verfcheiden gedachten in of bij Bethlehem. — Want davids geflacht is hier van te onderfcheiden. VS. 55. Soferiten.} Anderen vertaaien dit, der Schrijvers , en hebben zelfs van Jabes wel ééns eene Hoogefchool gemaakt. — Jabes is hier eene plaats in Juda , misfehien naar dien jabes genoemd, dien wij hoofdst. IV. 9. 10. ontmoeten. Kinken."] Het is bij mij niet zeker, of deze Kiniten dezelfde zijn met de Keniten, die van moses zwager hobab afdamden, en met de Israëliten na Pal&ftina getogen zijn. — Van de Recha bi'ten, die het omzwervend herdersleven aanhielden, en verfcheiden voorfchriften van hunnen ftamvader waarnamen , zie jer.. XXXV. 2. volgg. Ondertusfchen is dit vers zeer duister. HOOFDSTUK Hl. vs. 1.] david is zulk een aanmerklijk perfoon over het Joodfche volk, ja, uit hoofde van den MEssias, die uit hem zou geboren worden, ook voor ©ns Christenen , dat het natuurlijk is, dat zijne nakomelingfchap opzetlijk in deze gellachtlijsten voorkomt. Te Hebron.] Vergelijk 2 sam. lil. 2. ü"y] De  (J22 KORTE AANMERKINGEN De tweede DANiëL.] 2 sam. III. 3. chileüb. ys, 5.] Vergelijk 2 sam. V. 14-16. Simea.] Heet 2 sam. V. Sammua. Bathfua.] Anders Batbïeba. Dat david bij haar nog drie zoonen voor salomo gehad heeft, weten wij alleen uit deze plaats. Ammiël.] Eliam. 2 sam." XI. 3. vs. 6. Elifama.] Dit zal Elifua moeten zijn ,2 sam. V. 15. — vs', 8. komt Elifama voor. vs. 7. Elifelet, Nogah.] Elifelet heet hoofdstuk XIV. 5. Elpelet. Dezen worden 2 sam. V. overgeilagen. -— Misfehien zijn zij vroeg geftorven, gelijk men dan ys-, 8. nog weder eenen Elifelet vindt onder davids zoonen; die denklijk dezen naam ontving, om zijnen overleden broeder te vervangen. vs. 15. Johanan.] Of Joiinnes ; van dezen zoon van josia lezen wij nergens iet, zoodat hij, waarfchijnlijk, vroeg zal geftorven zijn. Sallum.] Anders Joahaz. Hij heet ook sallum jerem. XXII. ii. vs. 16. Jechonia.] Of Jojachin; bij jeremiü , Chonia. jer. XXII. 24. vs. 17. Die gevangen enz.] Anderen als een eigen' naam, Asfir, doch het geen in den Tekst ftaat, komt met mattheus I. overeen. Sealthiël.] Met dezen ftuit hier de doorlopende gellachtlijst, die mattheus vervolgt; ftellende als een' zoon van Sealthiël, Zerubbabel, die hier een zoon van Pedaja is; doch men onderfcheide drie Zerubbabels, een' den zoon van dezen Sealthiël uit den tak van salomo , een' den zoon van pedaja vs, 19. en  OVER i chron. III. 22. - IV. 1-5. 623 en eenen anderen zoon van Sealthiël uit den tak van nathan, die bi] lukas voorkomt, en die het hoofd der Israëliten geweest is, welke uit Babel wederkeerden. vs. 22. Zes.] Wij tellen hier maar vijf naamen, dus moet 'er één uitgevallen zijn. HOOFDSTUK IV. vs. i.] Ook dit hoofdstuk heeft geene andere bedoeling , dan de ftamvaders van eenige voornaame geflachten uit Juda, of van de ingezetenen van eenige Joodfcke fteden op te geven. —• Zoons is in dit vers van eene uitgebreide betekenis; hezron was geen zoon, maar een kleinzoon van juda. hoofdst. II. 5. hur en sobal nog laater afftammelingen van hem. H. 19. 20. 52. vs. 2. REAia.] hoofdst. II. 52. heet hij HARoë. Van Zora.j" Vergelijk hoofdst. II. 54. vs: 3. Etam.] Eene ftad van Juda, niet verre van Bethlehem. — Dewijl hier en vervolgends de ftamvaders der ingezetenen eener ftad of landftreek worden aangewezen, kan in dit geval ééne en dezelfde ftad meer dan éénen ftamvader hebben, voor zoo verre onderfcheiden, aanzienlijke, geflachten zich in dezelve hadden nedergezet. vs. 4. Gedor — Hufah.] Schijnen ook naamen van fteden te zijn. — efratha is de vrouw vnn kaleb. hoofdst. II. 19. — Bethlehem, verfta hier een gedeelte van de inwooners dier ftad. Anderen waren van salma. II. 51. vs. 5. Thekca."] Zie hoofdst. II, 24. LTy 2] vs. 8.  ós* korte aanmerkingen ys. 8. koz,] Dezen ontmoeten wij nergens. — Dus weten wij alleen uit dit afgebroken bericht, dat hij uit Juda afdamde. — ys. 9. jabes.] Of naar dezen man de dad Jabes in Juda den naam hadt, hoofdst. II. 55. weet ik niet. — Eigenlijk hadt hij jazeb moeten heeten,doch de letters zijn verzet, gelijk de Oosterlingen dus meer fpelingen in de naamen hebben. — michaclis meent, dat hij reeds in Egijpte geleefd heeft, daar ik echter aan twijfel. — Het is waar, hij bidt, dat zijne grenzen uitgebreid worden, maar indien dit niet in 't gemeen betekent, zijne bezittingen, gelijk ik vertaald heb, zoo bedenke men, dat hij het herdersleven fchijnt gevolgd te hebben, en dus zeer wel ruimere weiden kan hebben begeerd ; het geen zelfs de laatde woorden van zijn gebed kunnen betekenen, wanneer men van de Hebr. punten afgaat; dan bidt hij, dat God hem weiden wil geven, zoodat Hiets hem bedroeve; of fmerte. — Dit laatde woord is eene duidlijke toefpeling op den naam, dien zijne moeder hem gegeven hadt. vs. 11. 12] Van deze verzen kunnen wij niets ter opheldering zeggen; ook kennen wij de dad Nabas, noch de toen bekende Rechiten, of mannen van Recha niet. vs. 13. oTHNië'l.] Is ons bekend uit jos. XV. 17. hij trouwde achsa , de dochter van kaleb , den zoon van jefunne, en is de eerde Richter der Israëliten geweest, richt. III. 9. vs. 14. Dal der timmerlieden.] Of /meden, neh. XI. 35. bij de deden Lod, of Lijdda, en Ono. vs. 15. • ' 1  over i CHRON. IV. 15-20. 625 vs. 15. kaleb.] Deze is de vermaarde kaleb, zoon van jefunne , die ons uit moses fchriften bekend is. — Zijne geflachtlijst ftaat hier zeer afgebroken. vs. 17. Ook baarde zij enz.]- Dit is voor ons in het Hebr. onverftaanbaar. — Wie is die zij ? of is Jalon ook de naam eener dochter van Esra, welke dan gebaard heeft Mirjam enz. of zijn de woorden verzet, en moet men met MicHAëLis lezen: ,, Deze zijn de zoons van Bitja enz. zij baarde Mirjam enz. Doch zijne Joodfche vrouw enz." vs. 18. Gedor — Socho — Zanodh."] Naamen van fteden. Dezen zijn enz.] Is dit niet onverftaanbaar? zijne Joodfche vrouw baarde hem enz. en deze zijn de zoons van Biija? Het kan echter zijn, dat de Joodin zijn bijwijf was, welke hem deze zoonen baarde, die door de dochter van faraö , welke onvruchtbaar geweest zal zijn, voor haare kinderen werden aangenomen. Dochter van faraö.] En dus naar allen fchijn, eene Egiiptifibé Prinfes. Het is in het Oosten niet vreemd, dat Koningsdochters aan vermogende en rijke bijzondere lieden trouwen. — Deze mered was bovendien een ftamhoofd der Israèliten. vs. 19.] Ook dit vers is duister. Wie is die vrouw HODia? — Garmiter en Madchatiter zullen, denk ik, naamen van huisgezinnen zijn, of geflachten in de fteden Kehila en Estemoa. vs. 20. sïmon.] Dezen kennen wij niet anders, even min als iseï. lry 3] vs. ai.  fa6 KORTE AANMERKINGEN vs. ss. sela.] Van dezen zoon van juda waren nog geene nakomelingen gemeld. — Zulks gefchiedt hier, doch onvolledig — evenwel met gewigtige bijzonderheden, voornaamlijk, indien de gisfingen van MicHAëLis doorgaan. . Er.] Wel te onderfcheiden van er , den zoon van Juda. hoofdst. II. 3. Katoenwerkers.'] Katoen, of boomwol, daar de katoen van gemaakt wordt, is in Egijpte, maar ook in Paleeflifia, overvloedig. — michaclis gelooft, dat zij" deze Katoen-fabriek reeds in Egijpte, geduurende het verblijf der Israèliten aldaar, aan den gang hadden. — vs. 22. Cozeba.] Waarfchijnlijk de ftad Chezih. gen. XXXVIII. 5. In Moab enz.] Wanneer? of hoe zij aan deze heerfchappij gekomen zijn? zeggen ons de gefchiedenisfen niet. — Wat is Jafubi-lehem ? MicHAëLis gist, dat dit gebeurd is, geduurende het verblijf der Israëliten in Egijpte, hij volgt in zijne Vertaaling eene andere lezing, en vertaalt: die weleer over Moab geheer scht hebben, maar naderhand weder na Egijpte, tCham~), te rug keerden. vs. 23. Pottebakkers.] In Egijpte wordt eene fter» ke handel met potten gedreven, welke met een foort van vlotten den Nijl afkomen zakken. Misfehien, zegt MicHAëLis, zijn de nakomelingen van sela de eerfte uitviaders van deze zoo gewigtige fabriek geweest. In ivetaïm en Gecera] Ik ken deze plaatzen niet. —■ Anderen vertaaien , in bemuurde plantaadjen. mi- CHAë-  over i chron. IV. 24-32. S27 chablis begrijpt de zaak dus: „ Terwijl andere Israëliten in Egijpte van de omzwervende veehoeder^ leefden, woonden dezen niet verre van de Koninglijke Hofflad in nieuwe Plantaadjen, die met muuren omgeven waren, (wat daar in gehandeld werdt, weet ik niet.) Doch dezen waren niet hun eigendom , maar behoorden aan den Koning, ook Honden zij in deszelfs dienst." vs. 24. simeöns.] Vergelijk cen. XLVI. 10. —1 Nemuël heet daar Jemuëk — Jarib heet Jachin. — Zera Zohar. — Nog wordt daar een zoon van simeön genoemd ohad, die misfehien zonder kinderen geftorven zijnde, hier wordt overgeflagen. vs. 25. Zijn zoon Sallum.] Men maakt dit betreklijk tot Saul. — Het vers is duister. vs. 28.] Deze fteden waren eerst aan den ftam Juda toegewezen, doch vervolgends aan dien van Sirneön ten deel geworden. vs. 29. Bilha,~] jos. XIX. 3. Bala. Tholad.~\ El-Tholad. jos. XIX. 4. vs. 30. Bethuël.] Bij josua, Bethui. Tot aan de regeering enz.] Naderhand zullen zij misfehien nog nieuwe aangelegd hebben. vs. 32. Herdersdorpen."] De Simeöniten fchijnen nog fteeds het herdersleven aangehouden te hebben. — Zulke herdersdorpen zijn te vergelijken met de Horden der Tartaaren. Etham.~] Is misfehien Ether. jos. XIX. 7. Tochen.J Komt bij josua niet voor, en zal eene nieuw aangelegde ftad geweest zijn. iTy 4] vs. 33.  Ö2S KORTE AANMERKINGEN vs. 33. Baal.] jos. XIX. 8. Baalatk-BeSr-Rafiyith.. vs. 38. Van elders overgekomen.] Ik begrijp de zaak dus: Dewijl, gelijk boven aangetekend is, de Simeöniten niet fterk vermenigvuldigden, fchijnen zij hunne dochters uitgehuwlijkt te hebben, het zij aan hunne flaaven, of aan andere vreemdelingen van andere ftammen, welke dus in hunnen ftam genaturalizeerd , en vervolgends hoofden van geflachten geworden zijn. vs. 39. Gedor.] Wij vinden wel een Gedor, jos. XV. 58. maar onzeker, of dat hier bedoeld zij, dewijl het waarfchijnlijk voorkomt, dat deze Simeöni» ten geheel ver ten Oosten in de Sijrifche, of Arabifche, woeftijnen getogen zijn, daar zij goede weiden aantroffen, en zich nederfloegen. vs. 40. Af/lammelingen van Cham.] Denklijk een Arabifcke ftam , naar zekeren Chain dus genoemd. *«CHAëLis verftaat door Cham Egijpte, en denkt aan eene Egijptifche volkplanting, die zich hier in de woeftijnen van Arabië zon hebben nedergeflagen, en nu door de Simeöniten overvallen zijn. vs. 41.3 Men ziet hier uit, dat de bijzondere Stamvorften, zelfs onder de regeering der Koningen, een zeker foort van heerfcbappij hebben gevoerd, niet ongelijk aan die der Arabifche Emirs. — Daar uit kan men misfehien verklaaren de ongelijkheid van magt en volkrijkheid, die wij, in verfcheiden tijden, aangetekend vinden van het Koningrijk der Israèliten. Hutten enz.] Hunne horden en herdersdorpen. Zedert,} Letterlijk; Tot op dezen dag. -~ vs, 43.  over i chron. IV. 43, - V. 1-4. 62p ys. 43. Amalekiten.] Die het zwaard van saul en david ontkomen waren. Zedert.} Letterlijk: Tot op dezen dag* Men kan daar uit niet beiluiten, dat zij niet mede in de Babijlonifche ballingfchap zijn weggevoerd; fchoon dit nogthans heel wel mooglijk is, dat een of ander geflacht of huisgezin, hier of daar in de woeftijnen omzwervende , de opmerking der vervolgende Chaldeën ontfhapt is. HOOFDSTUK V. ys. 1.] De rechten der Eerstgeboorte waren een dubbel erfdeel, ook hadt de eerstgeboren zoon een meerder aanzien onder zijne broederen. — Hoe ruees zijn eerstgeboorterecht verbeurd hebbe, zie men gen. XXXV. 22. XL1X. 4. Het recht van dubbele ervenisfe kwam aan josef, wien zoons efraïm en manasse twee ftammen onder de Israëlitèn uitmaakten. Het meerder aanzien kwam aan juda, van daar de naarijver tusfchen de beide ftammen Juda en Efraïm. vs. 1. De Vorst."] De Koning. In de laater Bijbelboeken .bijzonder bij HzecHiëL, vindt men dikwijls de Vorst, voor de Koning. Men denke aan david en de belofte aan deszelfs huis gedaan. VS. 3.] exod. VI. 13. vs. 4. Joël.] Van wien deze joëL afdamt', wordt hier niet gezegd. — Hij leefde zeven geflachten voor de wegvoering in de Asfijrifche ballingfchap, gelijk wij uit het volgende kunnen opmaaken, dat is, omtrent 200 jaaren voor dezelve. l^y 5] ys. 6.]  63O korte aanmerkingen vs, €,] Vergelijk vs. 26, vs. 9.] Deze en de volgende berichten zijn ongemeen merkwaardig. Men ziet 'er uit, hoe de Israëliten , reeds ten tijde van saul , hunnen eerden Koning, zich tot aan den Eufraat hebben uitgebreid, en hoe dus de beloften, aan abraham gedaan,naar de letter vervuld zijn geworden. vs. 10. Hedfchr.] Of Hedsjer. Men vindt twee volken onder dezen naam, die ook Hagareenen genoemd worden ; het ééne bij de ftad Petra, de hoofdflad van Petreisch Arabië; het andere aan den Perfifchen zeeboezem; welk laatfte volk hier te verftaan is. Zoo verre breidden deze Overjordaanfche Hammen zich, door overwinningen, reeds ten tijde van saul uit. vs. li. Gad.] De Schrijver geeft geene volledige lijst van Gads nakomelingfchap, maar noemt enkel eenige hoofdgedachten, ten tijde van jerobe3m II. Koning van Israël. — Welke de reden hier van zij, weten wij niet, misfehien haperde het hem aan berichten, misfehien ftrookte dit met zijn bijzonder oogmerk. Salcka.] Eene ftad in het Koningrijk Bafan. deut. RL 10. vs. 12. Bafan."] Voor zoo verre dit oude Koningrijk tot den ftam van Gad behoorde. vs. 16.• Gilead. Bafan.] Een deel van Gilead, een deel van Bafan. i Vrifè weidplaatzen van Saron.] Wij kennen eene vlakte1 van Saron, bewesten den Jordaan, aan de Middellandfche^zte,, van Cafsrea tot Joffie; doch, vee-  OVER i'CHRON. V. I7-20. 631 veelen meenen, dat men ook eene vlakte van denzelfden naam over den Jordaan gehad hebbe. . MicHAëLis gist,dat men in plaats van Saron SiriÖn zou moeten lezen, den naam van een gedeelte van den berg Libanon, deut. III. 9. doch eenvouwuer is het, dat men wel de vermaarde vlakte van Saron verfla aan de Middellandfche zee, maar tevens denke, dat de ftammen, die van de veehoederij' hun werk maakten, ook vrijheid hadden, in de opene weiden, die in de landftreeken van andere ftammen gelegen waren, hun vee,te weiden, en dat dit het geval der Gaditen geweest zij. Vergelijk mijne A-ardrijks-kunde des Bijbels. I. Deel. Bladz. 373. vs- 17. jotham — jEROBEaM.j' Deze Koningen hebben echter niet gelijktijdig geregeerd. — Dus moeten dan deze geflachten der Gaditen meer dan ééns zijn geteld geworden. Ten tijde van jotham, misfehien toen deze Koning tegen de Ammoniten te veld wilde trekken, a chron- XXVII. 5. en ten tijde van juroee3m II. toen die oorlog voerde met de Sijriërs. a kon. XIV. 23-29. vs. 18. volgg.'] Dit fchijnt dezelfde krijgstogt te zijn , daar boven vs. 10. van gewaagd wordt. Jeter en Nafis.] Twee Ismaëlltlfche volksftammen, hoofdst. I. 31. gen. XXV. 15. van den ftam Nodab, insgelijks een' Arabifchen volksftam, lezen wij nergens iet. vs. 20. Door den [Godlijken] bijjïand.} Oi', daze woorden tot het voorgaande brengende : Die hen hielpen, die de bondgenoten van den ftam Hsdfchr waren, VS. 21.  632 kop..ts aanmerkingen vs. 21. Kudden,] Zij waren, omzwervende herders-volken, wier rijkdom in hun vee beftondt. Slaaven.] Letterlijk in het Hebr. Zielen der ?nenfchen. De ballingfchap.] De Asfijrifche ballingfchap. vs. 23. Van Bafan.] Van de noordelijke grenzen van den ftam Gad. , Baai-hermen enz.] Zie de aantekening deut. III. 8. 9. vs. zó.Krijgszuche.] God verwekte den geest enz. dus letterlijk in 't Hebr, dat is,den geest,om veroveringen te maaken, • en hun rijk uit te breiden. Vergelijk verders 1 kon. XV. 29. en XVII. 6. alwaar in plaats van Hara, dat wij hier vinden, ftaat; de fteden van Medië, doch men heeft aangemerkt, dat Hara een© benaming is, die ook aan Medië gegeven wordt. Daar zij zedert enz.] Zijnde alleen eenige weinigen , gebruik maakende van het verlof van cijrus , wedergekeerd, maar verre het grootfte getal dezer weggevoerden in Medië en de overige landfchappen gebleven, gelijk wij uit josephus weten. HOOFDSTUK VI. vs. 4. volgg.] , Omtrent dit geflacht van aSron moet men opmerken, ten einde veele zwaarigheid •weg te nemen, dat hier niet de opvolging van Hoogepriesters voorkome, want men heeft in den reeks der Hoogepriesteren tusfchen beide eenen overgang gehad uit het geflacht van eleSzar in dat van ithamar eenen anderen zoon van aüron, en weder uit het  OVER I CHRON. VI. 8-I5. 633 het geflacht van ithamar in dat van eleüzar. Vergelijk de aanmerkingen over 1 sam. II. 31. vs. 8. 9.] zadok en ahimaSz zijn bekend in de gefchiedenisfen van david en salomo. vs. 10. Joh.anan.~\ Dezen houdt men voor Jojada 2 kon. XI. 4. 2 chron. XXIII. 1. enz. AZARia enz.] Indien deze woorden zouden betekenen, dat AZAiua Hoogepriester was, ten tijde, toen salomo den Tempel (lichtte, is 'er zekerlijk eene fchrijffout. — zadok leefde ten tijde van salomo, hij, of zijn zoon ahimaSz moet dan Hoogenpriester geweest zijn, of op zijn hoogst zijn kleinzoon azaria vs. 9. toen de Tempel gedicht is, maar niet zijn oud-achter-kleinzoon. En dan zou men mogen gisfen , dat deze woorden tot den eerden azaria behooren vs. 9. — Doch, misfehien wil de Schrijver met deze woorden enkel dezen azariS. kenmerken , als onder wien iet bijzonders, met betrekking tot het Priesterambt, gebeurd is, en dit heeft indedaad bij dezen azariü plaats gehad; 2 chron. XXVI. vs. 17. vs. 11. Amaria.~\ Dezen houdt men voor uria 2 kon. XVI. vs. 14. vs. 12. sallum.] hoofdst. IX. ii heet hij me- sullam. VS. 13. hilkü.] 2 kon. XXII. 4. vs. seraia.] Deze was de laatde Hoogenpriester voor de Babijlonifche Ballingfchap , op bevel van nebukadnezar vermoord. 2 kon. XXV. 18. volgg. vs. 15 jozadak ] Deze heeft het Hoogenpriesterfchap niet bekleed, maar zijn zoon josua keerde naa  over i chron. VJL 7~ï$. <537 vijf zoons; hier flechts drie, en nog wel telkens met onderfcheiden naamen. Misfehien zijn van Benjamins tien zoonen vijf zonder nakomelingen overleden , en de geflachten# der vijf overigen in den verderflijken oorlog van dezen ftam met de overige ftammen, richt. XX. XXI. twee geheel uitgeroeid, zoo dat 'er maar drie zijn overgebleven, die hier gemeld worden — wat de naamen betreft, daar in kunnen fchrijffouten plaats hebben, ook hadden niet zelden dezelfde perfoonen meer dan éénen naam. vs. 7. Vijf jlamhoofden.~\ Volgends 1 chron. VIII. 3-5. hadt bela wel negen zoonen, doch die vijf waren hoofden van veele geflachten. *jr« 10. Benjamin^] Deze Benjamin de tweede, achterkleinzoon van den eerften Benjamin, is merkwaardig, omdat sauls geflacht uit hem afdamt. 1 sam. IX. i. i chron. VIII. 29-40. IX. 35-44. Ook de Richter ehud richt. III. 15. en simeï, die david vloekte 2 sam. XVI. 5-6. XIX. 16. ehud.] Deze is niet de Richter ehud, maar een ander van wien hoofdst. VIII. 6. volgg. gewaagd wordt. vs. 11.] Wanneer wij de getallen, die hier van benjamin's nakomelingen opgegeven worden, bij een optellen , blijkt, het, dat deze dam, die tot op 600 man na uitgeroeid was, ten tijde van david , omtrent 60,000 man bedroeg — zeker eene aanmerklijke vermeerdering ! vs. 13.] Dit bericht is zeer kort, denklijk ontbraken den Schrijver de geflachtlijsten van dezen ftam. vs. 14;  638 KORTE AANMERKINGEN ff. 14.] Deze geflachtlijst is zeer duister. —'De mening is. ASRiëL was niet een onmiddelijke zoon van manasse , maar zijn achterkleinzoon, zoon van gileüd, en deze van machir, den zoon van manasse bij zijn Arameïsch bijwijf, num. XXVI. 29. 30. vs. 18. Zijne zuster."] gilesïds zuster. vs. 20.] Men heeft zich veele zwaarigheden gemaakt , in deze geflachtlijst ven Efraïm , omdat men dezelve niet recht begrepen heeft. — Ik begrijp de zaak dus — vs. 20 en 21. worden de nakomelingen van Efraïm opgeteld tot in het zevende lid. —— VS. 21.] Nu wordt een bericht ingevlochten van eene gebeurenis , die plaats gehad heeft, niet toen reeds zeven geflachten van efraïm waren afgedamd, maar toen hij nog in Egijpte woonde, en zijne zoons en kleinzoons, zoo verre zij daar geboren waren, met hunne kudden in de woestijn omtrokken tot aan de grenzen van Palcejlina toe, en die door de bewoners van Gath aangevallen en verflagen werden, want die van Gath waren de aanvallers , gelijk uit het Hebreeuwsch blijkt , zij kwamen af, ftaat 'er; eene fpreekwijze, welke gebruikt wordt van iemand, die van het noorden na het zuiden komt. Dus zal sutelah en één of meer1 van zijne zoonen hier zijn omgekomen , doch tevens moeten 'er van deszelfs kinderen overgebleven zijn, uit welken dit geflacht ten minften tot den tweeden Sutelah vs. 21. is voortgeplant. vs. 22. Zijne broeders.] efraïms broeders , ert bloedverwanten. vs. 23. Fervolgends.] Dat is, onmidlijk, nadat zij-  «vkk l CHRON. VII. 24*40. - VIII. i-8. 639 zijne broeders hem vertroost hadden, en niet eerst na die zeven geflachten vs, 20. 21. opgenoemd, het welk ongerijmd zou zijn. Beria.] Deze geloof ik, is dezelfde met eerech num» XXVI. 35. vs. 24. SEëRA.] Niet eene onmidlijke dochter, maar eene vermaarde vrouw, van hem afgeflamd, die, op zijn vroegst, ten tijde van josua geleefd heeft. vs. 25.] Hier keert de geflachtlijst weder tot efraïm, die nog deze zoonen hadt Re/ah, Refef, Tela en Tahan, want dezen houde ik voor onmidlijke zoons van Efraïm, ten minften is dit van tahan zeker num» XXVI. 35. dan hebben wij van efraïm vier geflachten op eijsama , josua's grootvader, welke bij den uittogt uit Egijpte ftamhoofd was van Efraïms ftam , het welk met de Tijdrekening overeenkomt. Vergelijk den Bijb. verdeed. IV. deel. Bladz. 285-288. vs. 29. Manasfe.] De halve ftam aan deze zijde van den Jordaan. vs. 30.] gen. XLVI. 17. Ook deze geflachtlijst is onvolledig. Vs. 35. helem.] Misfehien is dit hotham 'vs. 32* vs: 40. opgetekend.] Ten tijde van david. HOOFDSTUK VIII. vi, 1.] De herhaaling van deze geflachtlijst gefchiedt bijzonder om de Koninglijke Familie van saul. vs. 6. Zij brachtenze over.] Als eene volkplanting. vs. 8,] Deze Saharaim fcheidde zich van de bovengemelde volkplanting af, en floeg zich neder in de vlakten der Moabiten. fchoon zijne nakomelingen na» [Zz 2] der-  64-0 KORTE AANMERKINGEN derhand weder in het land gekeerd zijn, ten ttiinften fomrnigen van dezelven vs. 12. vs. 10. De inwoners van Gath.] Deze hadden zich, waarfchijnlijk, meester gemaakt van Ajalon, geduurende de Babijlonifche ballingfchap, maar werden thans daar uit verdreven. Vs. 29. De ftamvader enz.] hoofdst. IX. 35. wordt hij genoemd jeucl, en is misfehien dezelfde die 1 sam. IX. 1. ABiëL genoemd wordt. vs. 32. Mikloth.] Deze is vs. 31. weggelaten; zie hoofdst. IX. 37. Deze woonden enz.] Dat is, ©ok fommigen van dezen, want ,de overigen woonden te Gibeön vs. 29. vs. 33. Abinadab.~\ 1 sam. XIV. 49. isri. esbaal.] Anders isboseth, die, na sauls dood, over de X ftammen geregeerd heeft. — Bofteth betekent fchande ,fchandlyke afgod, en is dus gezet voor Baal, zoodat Esbaal en hbofeth hetzelfde is, weg Baal! weg Schande! —saul vertoonde altijd grooten ijver voor de rechtvaardigheid. vs. 34. meribbaal.] Anders mefiboseth. Het eerfte betekent: die met Baal ftrijdt; het ander: Foei Baal! HOOFDSTUK IX. ys. 1.] Deze aantekening fchijnt te willen zeggen, dat, voor de wegvoering des volks in ballingfchap, de geflachtlijsten zorgvuldig werden aangetekend, en zelfs, tot gezaggeving, ingelascht in de Jaarboeken der Israëlitifche Koningen, maar dat zij waren verloren geraakt, zoodat de Schrijver alleen eenige Hukken m  over i chron. IX. 2-31. 64I en brokken kön leveren. — Zelfs zien wij, dat in de voorige lijsten de ftammen Dan en • Zebukn geheel ontbreken. . ys. 2. Knechten enz.] Nethinim, eigenlijk gegevene, toegewijdde — zulken waren vooreerst de Gibeöniten jos. IX, 21. maar ook vervolgends andere in de oorlogen gemaakte flaven , die david enz. ook. ten dienfte van het heiligdom gaf esra VIII. 20. vs. 2-] Hier en vervolgends geeft de Schrijver op, welke geflachten, en uit welke ftammen, zich , bij de wederkeering uit Babel, te Jerufalem en te Gibeön met der woon vestigden. Efrdim en Manasfe.] Wier land door de Asfijrifche volkplantingen, de Samaritanen, in bezit genomen was. — Andere ftammen, die in Gallled en over den Jordaan thuis hoorden , keerden naar hunne oude woonplaatzen. vs. 4. üTHAi.] Het geflacht van uthai, dus ook in het volgende. vs. 7. Van benjamins nakomelingen.] Woonden de volgende geflachten te Jerufalem. vs. 10. Van de Priesters.] Woonden deze geflachten te Jerufalem. Dus ook vs. 14.] Van de Leviten de volgende geflachten en huisgezinnen. vs. 17. Poortiers.] Deur wachters, die bij den ingang des Tempels de wacht hadden. ys, 21. zACHARia.] Ten tijde van david hoofdst. XXVI. 2. 14. vs. 23. Heilige Tente.] De Tabernakel. ys. 31. In de pannen gebakken.] Zie levit. II. 4. EZ* 3] vs. 35.  642 KORTE AANMERKINGEN vs. 35.] Vergelijk boven hoofdst. VIII. 29. ys. 39.] Dit breng ik tot het X hoofdstuk.—Het geflachtregister van saul wordt hier herhaald en daarmede de overgang gemaakt tot het gefchiedkundig ge« deelte van dit Boek. HOOFDSTUK X, vs. 1.] Men vergelijke 1 sam. XXXI. Vs. 4. Zich niet over hem beroemen mogten.] Na hem gedood te hebben, gelijk 'er 1 sam, XXXI. 4. bijgevoegd wordt. vs. 6. Zijn gantfche huis.] Zijne huïstroepen, zijne lijfwacht enz. Want men kan dit niet van sauls geflacht verftaan. Vs. 10. Fan hunnen God.] Van Astaroth 1 sam. XXXI. 10. Hersfenpan enz.] Deze bijzonderheid heeft het Eerfie Boek van samucl niet, maar daartegen, dat zij zijn lijk hechtten aan de muuren van Bethfan. vs. 12. Namen enz.] Van den muur van Bethfan. Terpentijnboom.] 1 sam. XXXI, 13. is het een Tamarindeboom. — Eén van beiden zeker eene, maar reeds aloude, fchrijffout, doch tevens eene kleinigheid. vs. 13;] Zie 1 sam. XXVIII. vs, 14. jehova raadpleegde hij niet.] Niet behoorlijk; het was hem geen rechte ernst, zijn hart was niet oprecht met God ; hij roemde wel veel van ijver voor den Godsdienst, maar enkel uit ftaatkunde. HOOFD-  over i chron. XI. 41. - XII. i-io- 64$ van adina, de Rubeniter, het hoofd was, begonnen aan te leggen, doch hetwelk niet voltallig is geworden. •— vs. 41. Uit Zoba.] Dus leze ik het Hebreeuwsch fiammizzobttt. HOOFDSTUK XII. vs. 1.3 Deze Bijdrage is merkwaardig in davids gefchiedenis — Wij zien 'er uit, welke en hoedanige mannen david hebben verzeld op zijne omzwervingen voor saul , en hoe hij van dezen naderhand de beste bevelhebbers van zijne legers gemaakt heefi. Verfcholen enz.] Letterlijk: Toen hij nog bejloten was. Toen hij zich in de bergvestingen moest opfluiten en op ontoegangelijke plaatzen venz. vs. 2. Slingeraars enz.] Zie richt. XX. 16. vs. 8. Zonderden zich af.] Van sauls rijk. Die 'er als leeuwen enz.] Twee hoedanigheden, die de Ouden in krijgslieden verëifchen, leeuwenmoed en vlugheid der reeën. VS. 15. In de eerfte maand.] Half Maart en half April. Dan zwelt ce Jordaan, door het ünelten van den Sneeuw op Libanon. Vergelijk jos. III. 15. IV 18. 19. En alle bewooners enz.] Anderen vertaaien. „ En de geheele vlakte, aan de oost en westzijde, overftroomd hadt." vs. 16-18.] Een merkwaardig voorbeeld van davids moed en tegenwoordigheid van geest! vs. 19. Toen hij met de Filistijuen.] Zie 1 sam. XXIX. \Zz 5] ys. si.  ©40 korte aanmerkingen vs. 21. Rooversbende.] De Amalekiten. i sam. XXX. vs. 22. Een leger van God.] Zoo talrijk als het heirleger der Israëliten, toen zij onder Gods geleide wel eer uit Egijpte toogen. — vs. 23. Hoofden.] Dit neem ik hier in den eigenlijke zin, gelijk wij het woord koppen gebruiken. Hei rijk van saul.] Het rijk over geheel Israël.— Over Juda was david reeds Koning. — Dit is ook de rede, dat in vs. 24. flechts weinigen uit Juda gemeld worden, in vergelijking van'het getal uit andere ftammen. — Hetzelfde merke men aan van den ftam Simeön. — vs. 31. Halven ftam Manasfe.] Aan deze zijde van den Jordaan, gelijk uit vs. 37. blijkt. vs. 3a.] Ik begrijp dir dus; dat die van Isfafchar, de tijds-omstandigheden in overweging nemende, begrepen, dat de zaak verëischte, om david voor den Koning van geheel Israël te erkennen. vs. 3g. Alle deze enz.J Wanneer men alle de getallen optelt, bedraagt de gantfche fom omtrent S5o5coo hoofden. HOOFDSTUK XIII. vs.. 1.] Men vergelijke 2 sam. VI. 1. volgg. — Deze raadpleeging is niet gefchied op den landdag, jn het vorige Hoofd/ïuk gemeld, maar behoort tot hoofdst. XI. 1-8. nadat, naamlijk, david Jerufalem •bemagtigd, en daar zijnen zetel gevestigd hadt. — Men bedenke, dat de Chronieken eigenlijk niet anders dan historifche bijzonderheden behelzen, en dat dus de tijd-orde ligtlijk afgebroken wordt. vs. 2.  over i chron. XIII. 2-14. - XIV. i-ii. 647 vs. 2. Indien gijlieden.] „ Ik ftip deze plaats aan, zegt michaöus, omdat men uit dezelve klaar ziet, dat david geen onbepaald Koning was, maar met de Kijksftanden [en het volk,] overleggen moest. -~ De Israëlitifche ftaat is ons niet als een voorbeeld voorgefehreven. — Doch dat onbepaalde en despotieke recht der Koningen , dat fommigen in den Bijbel hebben willen vinden, en hetwelk flaaven als iet godlijks hebben willen opdringen, is toch niets minder, dan in denzelven gegrond." vs. 3. Tot ons.] In de hoofdftad des rijks. Niet bekommerd hebben.] Veele jaaren lang hadt de bondkist te Kiri'ath-Jearim, als in vergetelheid, haar verblijf gehad. I. sam. VII. 1. VS. 5. Nijl van Egijpte.] Sichor in het Hebreeuwseh. 7Az jos. XIII. 3. enz. Hamath is Epifania aan den Orontes, dus worden de zuidelijke en noordergrenzen , en gevolglijk de geheele uitgeftrektheid des Israelitifchen lands hier genoemd. vs. 9' Nabijgelegen dorschvloer.] Anderen den dorschvloer van Chidon. 2 sam. VI. den dorschvloer Nachon. vs. 14.] Uit het huis van obed-edom heeft david vervolgends de bondkist overgebracht na Ziön. hoofdst. XV. XVI. HOOFDSTUK XIV. vs. 1. enz.] Vergelijk a sam. V. 11. enz. ve. 5.] Vergelijk boven hoofdst. III. 6-8.; vs. 11. Zoo als zij optrokken enz.] 2 sam, V. 30. ftaat  645 korte aanmerkingen ftaat eenvouwig, dat david hen aantastte bij BaalPerazim, vs. 14,] Naar de gewoone lezing en vertaling van den Hebr. Text, zou het zijn: „ Gij zult niet optrekken'achter hen heenen" — maar dan is 'er eene openbare ftrijdigheid met 2 sam. V. 23. daar aan david uitdruklijk geboden wordt, om hen van achteren aan te vallen; doch, wanneer men de Hebr. Accenten hier verlaat, en den Text eenigzins anders leest, zegt hij volltrekt hetzelfde, het geen 2 sam. V. gelezen wordt. vs. 16. Gibeön.] 2 sam. V. 25. ftaat Gihed, — Dit zijn wel onderfcheiden fteden, maar die zoo nabij eikanderen lagen, dat het in de zaak hier hetzelfde kan zijn, of de ééne voor de andere genoemd wordt, nogthans is waarfchijnlijk één van beiden eene fchrijffout. vs. 17. Gaf hem ontzag.] God maakte, dat david door zijne veelvuldige overwinningen ontzachlijk wierdt bij alle omliggende volken. HOOFDSTUK XV. Vs. 1.] De overbrenging der bondkist met eenen ftaatlijken optogt, wordt ook 1 sam. VI. ia. enz. verhaald , doch hier worden de plegtigheden, daarbij waargenomen, breedvoeriger gemeld. Bouwde zich huizen,] Hij verfierde en bevolkte de ftad, die ten zetel van zijne hecrfchappij verkozen was. vs* 2.] Vergelijk de Wet num. IV. 15. vs. 8. elizafan,] Deze was een zoon van uzzicl , doch ,  over i chron. XXVII. 30-34. - XXVI17. 1. 667 zee van jfoppe tot den borg Karmel, die haaren naam naar de ftad Saron, of Lasfaron heeft. In deze vlakte zijn fchoone weiden voor het rundvee. vs. 30. Kameelen — Ismacliter.] De Ismaë!iten% of Arabiërs, weten bijzonder wel met de kam . len om te gaan. Om die reden ftelde david dezen Ismaëliet, een' vreemdeling, tot dezen post aan. abil betekent in 't Arabisch: Een kameeldrijver. Misfehien is dan dit 's mans bijnaam geweest. in* 31- Uit Hadfchr] Kaar alle waarfchijnlijkheid werdt het klein vee, dat den Koning behoorde, in de ruime woeftijnen geweid, daar deze ftam van Hadfchr zich plagt te onthouden. vs* 32. Raad.] Geheimraad, voornaamfte Staatsdienaar. Deze jonathan wordt van fommigen voor davids oom, vaders broeder, van anderen voor davids broeders zoon, de zoon van simeü, 2 sa.m. XIII. 3. gehouden. Bij' de zoonen des Konings.] Aan hem was de opvoeding van 's Konings zoonen toebetrouwd. vs. 30. achitofel enz.j Denklijk, na het overlijden van jonathan. vs. 33. *s Konings vriend.] Zijn bjzondere gunfteling. vs* 34. abjathar.] Ik zie geene reden, waaiöta deze een ander zou zijn dan de Priester abjathar. HOOFDSTUK. XXVIII. vs. t. Nu enz.] Deze landdag is, zeer waarfchijnlijk , gehouden, nadat de famenzweering van adoniS geftuit, en salomo door zijnen vader david tot zijnen  KORTE AANMERKINGEN nen opvolger verklaard was. — Dus moet dan da» vid van zijne zwakte nog zoo verre herfteld zijn geworden, dat hij dezen landdag houden, en het rijk plegtig aan zijnen zoon overdragen kon. Bevelhebbers der klasfen enz.] De bevelhebbers van die Corpfen van 24,000 man, die maandelijks te Jerufalem moesten wezen. — Wij kunnèïi uit . dit vers zien, wie als de Hoof.len des volks werden aangemerkt, en op welke wijze de Monarchale regeering van den Israelitifchen Staat was ingericht. vs. 2. Staande.] Zoo veel was de oude Vorst thans in krachten toegenomen, dat hij zich vermannen kon, óm deze aanfpraak fiaande te doen. Mijne broeders1.] david vertoont, zelfs in zijnen hoogen ouderdom, zijne volksliefde , en erkent fteeds de rechten van zijn volk, dat hij als zijne broederen befchouwt. Rustplaats enz.] Tot hier was de Bondkist dari her- dan derwaards gebracht, voortaan zou dit Heiligdom , het welk als de troon', de voetbank van God^ Israëls waaren Koning, wordt aangemerkt, eene vaste verblijf- of rustplaats hebben. Toebereidzelen.] Zoo groote, dat men, ten opzichte van dezelven* de Tempel wel davids Tempel zon mogen noemen. vs. 3. Heeft mij laten zeggen.] Door den Profeet nathan. 2 sam. VII. Gij zijt een oorlogsman.] hoofdst. XXII. 8. volgg, vs. 4. Mij verkozen.] david maakt hier van melding, om de gronden van zijn recht, en van het erf-  over i chron. XXVIII. 5-iq. 669 erfrecht van zijnen zoon salomo op den troon te doen opmerken. vs. 5. Den troon van jehova ] iehova was eigenlijk Israëls Koning, volgends de Theocratie, of Godsregeering over dit volk. vs. 9. Hem zoekt enz.] Zoeken is dienen,eigenlijk: „ zijne opwachting maaken." Fan u gevonden enz.] Hij zal uwe gebeden verhooren, en u zijne hulp en befcherming doen ondervinden. vs. 11. Foorportaal-] Voor het heilige. Hoofdgebouwen.] Het heilige en heilige der heiligen. Foorraadkamer en.] De zijgebouwen van den Tempel, die ter bewaring van de Tempelgereedfchappen dienden. Opperzalen.] De bovenverdieping van den Tempel. Binnen-vertrekken.] Dat is, hoe deze vertrekken van binnen moesten gefchikt wezen. Het vertrek, daar de Verzoening enz.] Het allerheiligfte, en deszelfs inrichting van binnen. vs. 14. Beflemde hij enz.] Dat is, hij bepaalde het gewigt van goud en zilver voor elk ftuk. vs. 18. Toeftel der Cherubs.] Dat is, van de cherubs bij, en over de Bondkist, welke een' troon der Godheid verbeeldden. vs. 19. Uit jehova's hand.] Door middel der Profeeten nathan, gad, enz. IBbb] HOOFD*  6fO KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK XXIX. . ys. i. Verkozen heeft.} Tot mijnen Opvolger, op den troon. vs. 2. Porfier- en graniet-fleenen.] De eerfie rood met bonte, de laatflè met zwarte vlekken. Marmer.'] Wit marmer. ys. 3, Mijne bijzondere kasfe.] Mijn bijzondere eigendom. -— 3,oco talenten.] Volgends de gewoone rekening, 36.711,000 dukaaten,volgends MiCHAëus, 13,191,000 dukaaten. Doch misfehien is 'er nog wel eene fchrijffout in de getallen ingefiopen. 7 000 talenten zilvers.] Naar de gewoone rekening, ï>337>°oo> volgends'michaclis, 2,361,000 daalers. vs. 5. Wie is nu gewillig enz.] Ka dat ik dit voorbeeld gegeven heb, ' vs- 7- 5.°'°o talenten gouds.] Naar de gemeene rekening, 61,'185,000 dukaaten; volgends micHAëLis £1,985,000 dukaaten. Eene verbaazende fom! 10,000 Darkemon.] De Perfifche' munt barleus, die naar eenen'Perfifchen Vorst uarius dus genoemd is, waarfchijnlijk is' het Griekfche woord Drachma hier van oorfpronglijk. Men rekent zoodanigen gouden Darikus op kei de waarde dezer vrijwillige gift bepaalen, zonder dat hij wil zeggen, dat de gift in deze munt, die. veel jonger is, zou opgebracht wezen. • 4an zilver, 10,000 talenten.] Naar de gewoone  OVER 2 CHRON. II. ig-I©. 6fö Gelijk — te flichten.] De reden is afgebroken, en moet met de gedachten ingevuld worden, „ handel „ even zoo vriendnabuurlijk ook met mij." vs. 5. Onze God is grooter.] Door de overwinning gen van david was de roem van jehova , als Israëls God, bij de nabuurige Heidenen verbreid en vereerd geworden. — Deze loffpraak behoort ons dan niet te bevreemden in den mond van salomo; vreemder kan het iemand voorkomen, dat hiram vs. 12. jehova, Israëls God, den Schepper van hemel en aarde noemt, fchoon hij „een Heidensch Vorst is, doch, men merke op, dat de Heidenen doorgaands gewoon waren, met eerbied te fpreken van de Goden, ook van andere volken, en in den toon, in welken deze volken van hunne Goden fpraken. Nu was dit de ee* re, die de Israëliten aan jehova bewezen , dat zij hem dienden als den Schepper van het Heel-al. vs. 6. Wie zou in flaat zijn enz.] Eene edele trek in salomo, die ons van zijne wijsheid en verttand nopens de natuur der Godheid getuigenis geeft, daar hij de oneindigheid van het Opperwezen zoo duidlijk erkent. vs* 8. Dennen.] Of Cijpresfen. Algummi-hout.] 1 kon. X. 11. Almuggimhoul* zie aldaar de aantekening. Het Algummi-hout; dat men oordeelt, Sandel-hout te zijn, wies niet op den Libanon, des moet men de woorden op den Libanon tot de cederen en dennen brengen; het Algum' «/-hout werdt door de Fenictërs van elders gehaald. vs. 10. Gefloten tarwe.] Tarwe-meel, niet gemalen, maar geltoten. Zie nopens deze getallen, 1 kon* V. 11. met de Aantekening. [Ccc 3] vs* i$>  '678 korte a an.merkin gbw vs. 13. Mijn vader.,] Deze kunftenaar, die even zoo heette, als de Koning , draagt den naam van 's Konings vader, als eenen eertitel, zoo als de Europifche Koningen iemand oom of neef betitelen. — Ten ware, dat abi bij huram gevoegd moet worden, zoodat zijn volle naam geweest is huram-abi. vs. 14. Uit den ftam Dan.] 1 kon. VII. 14. uit den ftam Nafthali; zie de Aantekening. Vs. 17. 18.] Vergelijk 1 chron. XXII. 1. en boven hoofdst. n. 1. 2. HOOFDSTUK III. vs» 1. enz.] Vergelijk 1 kon. VI. j)ie ,— aangewezen was.] 1 chron. XXI. 15. 18. gelijk david vervolgends ook deze plaats tot den Tempel beftemd hadt. 1 chron. XXII. 1. vs. 2. Tweeden dag.] Eene naauwkeuriger bepaling dan 1 kon. VI. 1. voorkomt. vs» 3. Naar de oude mate.] Naar de mate, die de elle ten tijde van moses hadt, en naar welke de Tabernakel gemaakt was. — De Jooden hadden, naar het fchijnt, geduurende hun verblijf in Babel, de Babijlonifche elle aangenomen. — Sommige Uitleggers verftaan dit, in tegenftelling van de mate des tweeden Tempels, dien men nu hadt opgericht. — Het eerfte is mij het waarfchijnlijkst. vs. 4. 120 ellen.] 1 kon. VI. wordt de hoogte van dit voorportaal niet opgegeven. — Deze hoogte van 120 ellen komt verdacht voor, dan zou het voorportaal als een tooren boven den Tempel uitgeftoken hebben, het welk niet in den fmaak der Oudheid valt. Ml-  OVER a CHR on. IIL 5-13' 679 MicHAëus neigt, op voorgang van een Handfchrift, om 20 ellen te lezen. vs. 5. Het grootfte vertrek."] Het Heilige. vs. 5. . .] Denklijk, moet dit aangevuld worden uk 1 kon. VI. 15. „de wanden waren befchoten met .cederen, en de vloer met dennenhout." ys. 6. Fijn kroon en goud.] Goud van Parvaïm. Ik volg hier hezel. - Goud, dat men tot koninglijke kroonen plagt te gebruiken. Anderen maaken van Parvaïm Ceilony fommigen zelfs Peru. vs. 8. 600 talenten.] Naar de uitrekening van MicHAëLis kwam dit op een vierde van een talent, zijnde, 1,099 dukaaten, voor elke vierkante el, waar uit men van de dikte van dit overtrekzel oordeelen kan. vs. 9. 50 fikelen.] Volgends michaclis omtrent 75 dukaaten. — Deze geleerde man gist ook, of men door deze nagelen niet liever te verftaan hebbe groote ijzren fterk vergulde fpitzen, boven op het dak van den Tempel. Bovenvertrekken^ Boven het Heilige en Allerheiligfte, daar de oude Tabernakel bewaard werdt. vs. 10.] Zie 1 kon. VT. 23. volgg. Saamgefteld werk.] Deze Cherubs waren van hout, niet uit één, maar uit verfcheiden Itukken, die in elkander gezet werden. vs. 11. 20 ellen.] Juist zoo veel, als het Allerheiligfle breed was. vs. 13. Zij fionden op hunne voeten.] En dus recbt öp; anders waren de Cherubs uit eene menfchen- en [Ccc 4] die-  6So korte aanmerkingen dierengedaante faamgefteld — maar dezen ftonden recht op ais menfchen. * Het huis.] Het Heilige. • vs. 14. Voorhang.] Die voor de deur van het AIïerheiligfte hing. — Deze voorhang was in navolging van den voorhang in den Tabernakel, exod XXVI. 31. vs. 15. 35 ellen.] z kon. VII. 15. 18 ellen. Zie de aantekening. Granaat-appelen.] Misfehien hingen' dezen aan kettingwerk, om een geluid te maaken, op die wijze, als de Chinezen hunne toorens verlieren. HOOFDSTUK IV. vs. 3.] Als men dit vergelijkt met 1 kon. VII. 23-26. vindt men merklijke verfcheidenheden, doch welken eikanderen kunnen ophelderen. Het fchijnt, dat eenige van deze runderen meer achter •— anderen meer voorwaards geftaan, en dus twee reigen uitgemaakt hebben. vs. 5. 3,000 Bath.] 1 kon. VII. 26. 2jcoo. Zie de aantekening. vs. 6.] Zie 1 kon. VII. 27. enz. VS. 7.] i kon. VII. 49. Vs. 8. 10 gouden tafels.] 1 kon. VII. 48. lezen wij flechts van ééne gouden tafel der toonbrooden. vs. 9. Infioot.] Den voorhof der Israëliten, die öm den voorhof der Priesteren liep. vs. 16. 's Konings vader.] Zie boven hoofdst H. 13. vs. 17. Zeredatha.] 1 kon. VII. 46. Zarthan. HOOFD.  over a chron. V. 1-13. - VI. 1-31. 681 HOOFDSTUK V. vs. 1. Het geen zijn vader enz.] Het geen overgefchoten en niet hefteed was. Verders vergelijke men 1 kon. VIII. I. volgg. vs. 11. Het Heiligdom.] Het Allerheiligfte. — Het geen hier volgt, is een bijvoegzel tot het verhaal. 1 kon. VIII. De bijzondere klasfen.] Alle de klasfen deeden op dit plegtig feest dienst. vs. 13. Dat Hij goedertieren is.] Deze woorden zijn uit den CXXXVillen psalm, welke, bij deze gelegenheid , geheel zal gefpeeld en gezongen zijn. HOOFDSTUK VI. vs. 1.] Men vergelijke 1 kon. VIII. 12. volgg. •— Hier en daar zijn flechts eenige kleine veranderingen. vs. 5. Erfvorst.] Dus vertaal ik, omdat de zin dit eischt, anders zou iemand ligtelijk aan saul denken. —- Deze woorden zijn een bijvoegzel bij 1 kon. VIII. vs. 6. david.] En zijne nakomelingfchap. vs. 13.] Dit vers ftaat 1 kon. VIII. niet; het be. helst eene merkwaardige bijzonderheid. VS. 16. Bij mijne Wet blijvend] 1 kon. VIII. 25. In mijne tegenwoordigheid verkeeren. vs. 18. Bij het menschdom.] Dit ftaat 1 kon. VIII. niet. De zin is: Bij het menschdom, in een Heiligdom woonen? Is hij niet veeleer alomtegenwoordig? vs. 31. Door den van u voorgefchreven weg te bewandelen.] Dit ftaat 1 kon. VIII. niet, IC cc 5] vs. 39.  615a korte AANMERKINGEN vs. 39. 40.] Hier is veèl uitgelaten, dat 1 kon. VUL 51-53. flaat. vs. 40.] Dit tot het einde des Hoofdftuks flaat 1 kon. VUL nier. vs. 41. Kist uwer heerlijkheid enz.] Dat is, door welke gij uwe heerlijkheid meermaalen geopenbaard hebt. — salomo doelt hier waarfchijnlijk op de woorden van moses als het leger in de woeftijn opbrak , of zich nederfloeg. num. X. 35 36. Dat uwe Priesters enZ.~] Een zegen, dien salomo bidt voor de dienaaren van dezen Tempel, de Priesters en Leviten , Gods gunstgenoten, op eéne bijzondere wijze aan hem gewijd. Men vindt deze woorden met eene kleine verandering, ps. CXXX1I. 9. vs. 41. Van uwen gezalfden..] Van mij — maar verhoor mijn gebed; ten goede van uw volk. Gunstbewijzen,.] Aan david bewezen, en verder voor zijne nakomelingschap beloofd. HOOFDSTUK VIL ys. 1. Blikfemvuur."] Gelijk bij de inwijding van den Tabernakel, levit. IX. 24. Deze bijzonderheid vindt men niet in het ifte Boek der Koningen; maar wel het geèn volgt, zie 1 kon. VUL io. Ü. vs. 3. Loofden jeh wa.] Waarfchijnlijk denCXXXVL f-salm zingende en fpeelende, als uit welken ueze woorden ontleend zijn. vs. 4. 5.] 1 kon. VUL 62. 63. vs. 6. Zoodat david enz.] Of met lofzangen van' david , die zij uitvoerden. — vs, 7.] I kon. VIlL 04» vs. 8»  586 korte aanmerkingen Boeken der Chronieken gefchreven werden, maar in? gelascht in de Jaarboeken der Joodfche Koningen. vs. 3oe 31.3 1 kon. XI. 41-43. HOOFDSTUK X. vs. i.] Vergelijk 1 kon. XII. vs. 18. hadoram.] 1 kon. XII. 18. heet hij adoram. Itï mijne Vertaaling, als ook in de Aanmerkingen op die plaats, flaat adoniram, door eene drukfout , die ik den Lezer verzoek, te verbeteren. .HOOFDSTUK XI. vs. 1.] Vergelijk 1 kon. XII. 21. volgg. vs. 5.] Dit is een merkwaardig bijvoegzel op het Boek der Koningen; waar uit wij het een en ander kunnen opmaaken, nopens de ftaatsgefteltenis der beide Koningrijken Israël en Juda.— rehabeürs ,wiens hoofdllad Jerufalem was, eene zeer fterke ftad, hadt' eigenlijk geene vreeze voor jerobeSm zeiven, wiens gezag nog niet genoeg gevestigd was, maar jerobeüm ftondt in verbond met de magtige Egijptifche Mogendheid, en daar tegen zoekt rehabeüm zich te beveiligen; daarom verfterkt hij alle de vestingen van Juda, ten zuiden, westen, en zuidwesten van Jerufalem , want daar zijn alle die plaatzen gelegen, die vs. 6. enz. genoemd worden. — De uitkomst heeft ook doèn zien, dat zijne vreeze niet ongegrond was. vs. 10. In Juda en Benjamin.] Dat is, in het rijk van Juda en Benjamin, want eigenlijk lagen deze vestingen allen in Juda, of ook in Dan, gelijk Zor* en  over. 2 chron. XI. 12-15. 687 en Ajalon, fchoon dezen de partij van davids huis bleven toegedaan. Y's'. 12. Juda en Benjamin enz.] Ik maak deze woonden betreklijk tot het volgende, en niet tot het voorgaande. — Deze twee ftammen maakten het Koning-, rijk van rehabeïm uit, waarbij nog de ftam der Le~ viten kwam, en zo niet de geheele, ten minften het grootfte gedeelte, van den ftam simeön,welke in den ftam Juda zijne bezittingen hadt, voeg hier nog bij alle die genen uit de overige ftammen, welke den waaren Godsdienst bleven toegedaan. — Door al het welk de magt van dit Koningrijk, die van het rijk der X Stammen, fchoon deszelfs bezittingen uitgeftrekter waren, rijklijk kon opweegen. VS'. 13. Priesters en Leviten.] jgrobeüm wilde aan dezen niet toelaten, om den Godsdienst te Jerufalem te gaan bedienen, en zij weigerden den Kalverdienst te Dan of Bet hei'te bedienen, dus befloten zij, om naa Juda te verhuizen. Tot een verbaazend nadeel van het Israëlitisch rijk, het welk dus op ééns beroofd werdt van den geheelen ftam der Geleerden! — Wee het land, daar de uitbreiding der waarheid en der verlichting geftremd, en dus het nut van het algemeen aan de inzichten Van bijzonder belang of heerschzucht opgeofferd wordt! vs. 15. Woudgoden.'] Vergelijk levit. XVII. 7. Misfehien heeft jerobeèïm behalven de beelden der Kalveren in navolging van den Egijptifchen God apis, ook beelden van Bekken, in navolging van den Egijptifchen Afgod mendes,of pan, hier en daar op gewijde hoogten opgericht. —< Zoo veel is ten minften  688 KORTE AANMERKINGEN . fien zeker, dat jEROBEaMs Staatkunde voornaamlijk bedoelde, de gunst van het Egijptifche Hof voor zich te winnen enz. Zoo wordt de Godsdienst dienstbaar gemaakt aan de Staatkunde! vs. 16. Alle — dien het om enz.] Het is eene zeer goede aanmerking, dat verhuizingen om Godsdiem'h'ge of burgerlijke Vrijheid de' volken verzwakken. Zij, die, om de Godsdienfiige of burgerlijke Vrijheid te genieten, het land verlaten, zijn over het geheel juist het beste, deugdzaamfte, kundigffe, en tevens arbeidzaamfte deel des volks. Dit was dan een groote aanwinst van magt voor rehabeëm; Dezen r erft er kt en, zegt de Tekst, het Koningrijk van Juda zeer. vs. 18. Die — afftamde.] In 't Hebr. flaat hier, gelijk in het volgende van dit vers, dochter; het welk bier echter niet voor onmidlijke dochter kan genomen worden. jkrimoth , eenen zoon van david.] Wij lezen dezen naam nergens onder de zoonen van david niïsfchien is zoon hier kleinzoon. rs. 2.0. Fan absalom.] absalom hadt flechts eene dochter thabiar, van deze moet de hier genoemde MAacHA afgeftamd hebben, dus is maücha niet de ■ onmidlijke dochter van absalom geweest. Vergelijk de Aanmerking over i kon. XV. 2. vs. 21.] MicHAëLis plaatst op dit vers eene aanmerking, om het nadeel der veelwijverij te doen opmerken, en berekent, dat 78 vrouwen, elk haaren rv.n hebbende, ten minden 312 kinderen ter wereld gebracht zouden hebben enz, ys. 23.  óver 2 chron. XI. 23. - XII; 1-7. 680 vs. 23. Hij beminde de veelwijverij zeer.] Daar is veel waarfchijnlijkheids, dat deze woorden, met eene kleine verandering in de lezinjr, eenen beteren zin zullen opleveren, naamlijk dezen: Ook gaf hij hun veele wijven. HOOFDSTUK XII. vs. 1. Geheel Israël.] Somtijds neemt de Schrijver van deze Boeken den naam Israël in eenen ruimen zin, zoodat het alle de XII Stammen in zich bevat , fomtijds in eenen bepaalden zin voor het rijk der X Stammen, doch nu en dan gebruikt hij het ook van het rijk der twee Stammen , gelijk hier; hoewel het te gelijk waar was, dat geheel Israël, de X Stammen onder jEROBeaivi, en de twee Stammen onder rehabeüm, thans tot den Beeldendienst vervallen waren; 1 kon. XIV. 22-24. ys. 2. sisak.] Zie 1 kon. XIV. 25. en de Aan» merking aldaar. vs. 3. Wagens — ruiterij.] Egijpte hadt zeer veele paarden, dus hadden ook de legers van dit Koningrijk doorgaands veel ruiterij. Libijërs.] Uit Libijën, een landfchap van Afrika, bewesten Egijpte. Suchiten.] Bij de oude Schrijvers Troglodijten, (Holbewooners,) die het landfchap Troglodijtis, aan de westkust van den Arabifchen zeeboezem, welks hoofdltad Suchee heette, bewoonden. Kufchiten.] Ethidpiërs enz. — vs. 7.' Mijn toorn enz.] sisak zou van het rijk Van Juda geen einde maaken. — Waarfchijnlijk heeft [Ddd] de  690 korte aanmerkingen de Staatkunde sisak bewogen, om dit Koningrijk wel te verzwakken, maar niet te vernielen, dewijl het Is* raëlitifche volk, in twee Koningrijken verdeeld, een min magtig en min gevaarlijk nabuur was. vs. 8. Tusfchen mij of de aardfche Koningen.'] Volgends de Godsregeering der Israëliten, was jehova de Koning van dit volk, en wanneer dit volk jehova getrouw diende, genoot het veiligheid, vrijheid, voorfpoed enz. maar aardfche Koningen gaan te werk volgends het tafereel, door den Profeet SAMuëL gefchilderd. 1 sam. VIII. vs. 9.3 Vergelijk 1 kon. XIV. 26-28. vil 12. Nog goede dingen.] In Vergelijking van het Koningrijk der X Stammen. Daar waren nog veele goede fchikkingen en inrichtingen, met betrekking tot den Godsdienst; het is toch niet te onderftellen, dat de Priesters en Leviten, en allen, die uit andere Stammen, om hunne Gedsdienftige Vrijheid te behouden, verhuisd waren, in zoo kort een tijdsverloop , den waaren Godsdienst zouden verlaten hebben. — Anderen vertaaien het: „ Daar waren in Juda nog veele goederen," die sisak hadt kunnen medenemen. — Anderen: „ Ook gefchiedden 'er voor „ Juda voorzeggingen, daar iet goeds in beloofd ,, werdt." vs. 13. 41 jaaren oud.] 1 kon. XIV. 21. vs. 14. Te dienen enz.] Letterlijk: Te zoeken i. zijne opwachting te maaken, te dienen. — vs. 15. Gefchiedkundig enz.] Misfehien gelijk jes. XXXVI-XXXIX. tusfchen de voorzeggingen van dien Profeet gefchiedenisfen zijn ingevlochten. Ce»  over 2 chron. XII. l6. - XIII. 1-6. 6oi Geduurende hunne enz.] Zie i kon. XIV. 30. VS. l6. ABia.] I kon. XIV. 31. ABiaM. HOOFDSTUK XIII. VS. I>] I KON. XV. I. vs. 2. michaiI] Anders, maücha. — Zie verders de Aanmerking op 1 kon. XV. 2. Alzoo de oorlog enz.] 1 kon. XV. 6. vs, 3. 400,000 man — 800,000.} Deze getalen zijn verbaazend groot, gelijk ook het getal der gefneuvelden. vs. 17. Misfehien is 'er wel eene fchrijffbut ingefiopen, doch, geheel onmooglijk is de zaak niet, alzoo het Joodfche volk ongemeen talrijk was, en allen , burgers en boeren, mede te veld trokken. vs» 4. Berg Zemaraïm.] jos. XVIII. 22. vindt men eene ftad Zemaraïm, in den (tam van Benjamin, doch Efraïms gebergte ftrekte zich ook tot in Benjamin uit. ys. 5.] In deze redenvoering van abiI is zeker alles in het fterkfte licht geplaatst — doch, dat 'er onwaarheden in zijn, gelijk fommige Uitleggers gezegd hebben, kan ik niet zien. Foor altijd.] Doch, onder' voorwaarde , van getrouw in jehova's dienst te volharden, dit verzwijgt ABia. Onverbreekbaar verbond.'} Een zoutverbond. vs. 6. jerobeüm —de knecht enz.] jEROBEaai was zeker in dienst van salomo , evenwel is deze fchimp wat fterk in den mond van eenen Vorst — maar ABia blijft jerobeüm aanmerken als eenen oproermaaker, en in de daad, blijkt het uit de gefchiedenis, dat je\Ddd 2] ro-  6"Q4 korte aanmerkingen leger van 1000,000 man, gelijk asa echter vreesde, toen zerah de Kufchiter tegen hem opkwam, vs. 11. 12; maar de krijgskunde hadt toen flechts eenen geringen trap van volmaaktheid bereikt, dus deedt het grooter getal toen altijd veel af. vs. 9. zerah de Kufchiter.] Van dezen overwinnaar lezen wij niets in de ongewijde gefchiedenisfen. Men kan hem heel wel voor een' Ethïöpisch Vorst houden, (want hij hadt ook Libijërs bij zich, hoofdst. XVI. 8.) die, in Arabië gevallen zijnde, onder weg zich met verfcheiden Arabifchë Stammen verflerkt hadt, en nu met een verbaazend leger in Juda valt. — Trouwens, wij hebben meer voorbeelden, dat de Ethiöpiërs krijgstogten ia en door Arabië gedaan hebben. vs. 10. Zefata."] richt. T. 17. komt eene Rad Ze. fath, of Zefata voor, maar de ligging van het dal, of de ftad van dezen naam kunnen wij niet nader aanwijzen, van Marefa , bij welke ftad dit dal lag, weten wij, dat het tot het zuiden van Juda behoorde, maar niets naders. vs. 11. In uwen naam,'] Op u ons verlatende, en gerust, dat deze oorlog van onze zijde rechtvaardig is, omdat wj ons land en.onze bezittingen verdedigen, vs. 13, Gsrar.] Oudtijds de hoofdftad der Filiftif tien. geheel in het Zuidwesten van Juda. Bijkans geen enz.] Of dat 'er geen verzamelen aan was; zij konden zich niet weder verëanigen, om ergens ftand te houden. Door jehova.] Den Koning van Israël. — vs. 14,  OVER 2 CHRON. XIV. 14. - XV. I-g. 6$$ vs. 14. Be fchrik enz.] Door de groote nederlaag van dit talrijk heir, waarbij de hulp van jehova zoo zichtbaar was, waren alle de fteden en Stammen van omzwervende herders enz. in dezen oord zoo verfchrikt, dat zij geen' tegenftand boden. — Zij hadden , naar het fchijnt, te vooren zich bij de Cufchiten gevoegd, op hoop van buit. HOOFDSTUK XV. vs. la Godlijke geestdrift.] Letterlijk: De geest Gods kwam op hem. Wij hebben deze fpreekwijze meermaalen ontmoet in het Boek der richteren. vs. 2.] Deze aanfpraak van den Profeet afap.iü , behelst geene eigenlijke Profeetie, maar eene gewigtige waarheid, welke uit het voorbeeld van asa en de jFoodett, zoo luisterrijk zegevierende, en dat der Israèliten , of X Stammen, thans zoo rampzalig worflelende met inlandfche verdeeldheden enz. verfterkt wordt. Met u enz.] Juda, in tegenftelling van Israël, of de X Stammen. vs. 3. Israël is nu reeds enz.] Van jEROBEaM af— want de Kalverdienst was niet de dienst van den waaren God. vs. 4. Wanneer het zich enz,] Dit deeden fommigen kort hier na, vs» 9. anderen ten tijde van hiskiS en josia, en veelen bij de wederkomst der Jooden uit Babel. vs. 5.] Het huis van jeroeeSim was door BAëSA van den troon gefloten en uitgeroeid; het huis van dezen wedervoer na eenigen tijd hetzelfde lot — dus {Ddd 4] wa=  ©QQ KORTE AANMERKINGEN waren 'er geduurige verdeeldheden , burger -oorlogen, enz. vs. 6- Het ééne volk.] De ééne ftam tegen den anr deren. vs. 7. Gijlieden."] o Juda en Benjamin, die nu den \yaaren Godsdienst aankleeft, D iar is loon enz.] Indien gij bij den waaren Godsdienst blijft volharden, zal jehova u zegen en voorfpoed verkenen. vs. 8. oded ['s zoon.]] Deze invulling maak ik uit VS- i. Gruwelen.] Afgodsbeelden. In Efraïm's gebergte veroverd waren.] Dus vertaal ik, omdat wij van asa niet lezen , dat hij tot hier toe eenige fteden in Efraïms gebergte veroverd hadt, maar, wel zijn vader ABia, hoofdst. XIII. 19. fchoon asa naderhand, in den oorlog tegen baSsa, ook nog eenige fteden beeft ingenomen. vs. 9. Vreemdelingen enz.] Vergelijk boven hoofdst. XI. 16. — Israëliten uit het rijk der X Stammen. simeön.] Een gedeelte vap dezen ftam, hoe zeer dezelve anders midden in Juda's ftam zijne bezittingen hadt, fchijnt echter het gehouden te hebben met de Israëlitifche Koningen, misfehien die, welke geheel op de zuidergrenzen na den kant van Bgijpte woonden, vs. 11. Buit, dien zij behaald hadden.] Op de Kufchiten. hoofdst. XlV. 14. 15. vs. 12. Hunnen (eredienst enz.] Letterlijk: L}at zij jehova zoeken zouden. vs. 13.]  over 2 cu ron. XV. 15-19. " XVI. i. 697 vs. 13.] Men moet hier in het oog houden, dat jehova als de Koning van Israël wordt aangemerkt; in de Godsregeering was het eene misdaad tegen den Staat, jehova niet te dienen. vs. 15. Liet — zich van hun vinden.] Caf hun de blijken van zijne goedheid door veele weldaaden. ff. 16.] Zie 1 kon. XV. 13. vs. 17. Uit Israël.] Vergelijk de Aanmerking op 1 kon. XV. 14. alwaar dit verhaal met 2 chron. XIV. 3. verëffend wordt; dan is Israël bier in eenen engen zin gefield voor het rijk van Juda. — Doch indien Israël hier betekent het rijk der X Stammen, kan dit eene opheldering zijn van 1 kon. XV. 14. asa nam de gewijde hoogten weg uit Juda, boven hoofdït. XIV. 3. maar in het rijk der X Stammen bleven zij. 1 kon. XV. 14. vs. 19 Daar was geen enz.] Met vreemde volken, zedert den oorlog met de Kufchlten. — Schoon de oorlog met bacsa fteeds aanhieldt. — 1 kon. XV. 16. Dus kan men deze plaatzen verëffenen. — Eene andere verëflening heb ik opgegeven in de Aanmerking over 1 kon. XV. 16. maar volgends die, is het jaartal 35, en in 't volgende hoofdstuk vs. i. 36 jaar moeilijk te vereffenen, waar over wij bij het volgende hoofdstuk fpreken. HOOFDSTUK XVI. vs. 1. In het zes-en-dertigfte jaar.] BAësA, de Koning van Israël, is overleden in bet 26 jaar van asa , dus kan hij onmooglijk met dien Koning oorlog gevoerd hebben in deszelfs 3Ófte jaar, en dus 10 U>dd 5] jaa-  6*98 korte aanmerkingen jaaren na zijn dood. Waarfchijnlijk is het getal hier, en misfehien in bet laatfte vers van het voorige hoofdstuk , fout gefchreven doör de Affchrijvers, of 'men moest deze 35 en 36 jaaren willen rekenen van het eerfie jaar van rehabf.Sm , toen de fcheuring der beide rijken plaats hadt, dan zou het jófte jaar zijn het 15 van asa. En waarom zou men dus niet mogen tellen? Ondernam babsa.] Zie 1 kon. XV. 17. volgg. vs. 4. Abel-Mdim.~\ Anders: Abel-Beth-Maacha. vs. 7. De Ziener.] D. i. Profeet. -— MicHAëLis heeft hier eene goede aanmerking, dat deze en foortgelijke afkeuring van verbonden met vreemde Vorften, die wij meermalen van de Profeeten vinden, met de goede Staatkunde volkomen ftrookt, zijnde het in de daad geenszins het belang van het Joodfcke volk, in hunne twisten met eikanderen, vreemde Mogendheden in te roepen, die men dus overmagtig maakt, en met groot geld en kosten, daartoe moet beweegen, waardoor de Staat, die vreemde troepen inroept, noodzaaklijk wordt uitgeput. Het leger der Sijriërs.] Die bondgenoten van BAësa waren, en welken asa door gefchenken bewogen hadt, om van partij te veranderen. ' vs. io.] asa hoopte dus de ééne misdaad op de andere; voorëerst vertrouwde hij niet behoorlijk op God, dit deedt hem tegen de goede Staatkunde handelen ; ten tweeden vervolgde hij eenen waaren Vaderlander en Profeet, die hem de waarheid onder het oog bracht; eindelijk hij onderdrukte fommigen uit het volk, die zijn gedrag jegens den Profeet afkeurden ,  OVER 2 CHRON. XVI. II-14. - XVII, I-5. 699 den, en daar over, in 't oog van den Despoot, te vrij dachten en fpraken. — vs. it. Het Boek der Koningen.'] Ik geloove niet, dat hier het Boek, of de Boeken der Koningen, bedoeld wordt, dat wij onder dien naam hebben, alzoo hier verfcheiden bijzonderheden verhaald zijn, die ia onze Boeken der Koningen niet (laan, zonder dat 'er eenige reden van vermoeden is, dat 'er iet in dezelven zou uitgevallen zijn. Men zie, wat ik in de Inleiding van het eerfie Boek der Chronieken gezegd heb. : ys. 12.] Welke kwaal dit geweest zij, waterzucht, voet-euvel enz. kunnen wij niet bepaalen. vs, 14.] Sommigen gelooven, dat zijn lijk, met veeIe plegtigheid, en fpecerijën, verbrand is geworden, anderen denken, dat men alleen, b;j zijne begraavenisfe, fpecerijën en reukwerken, ter zijner eere, gebrand hebbe. HOOFDSTUK XVII. vs. 1. Kreeg de overmagt] Door zijne goede inrichtingen werdt het rijk van Juda magtigcr in vermogen en volksmenigte dan Israël, of het rijk der X Stammen , het welk door het willekeurig befluur van achab, en de gewelddadigheden van jü?abkl, met alle de uitwendige vertooning van pracat en weelde, in de daad, zichtbaar verzwakte. vs. 4. Het voorbeeld der Israëliten.] En derzelver Koningen, die thans bij den Kalverdienst ook den Afgodsdienst, bijzonder van BAaL enz. gevoegd hadden. vs. 5. Verëcrde — met gefchenken.] Het fchijnt, dat men bij Keningen, die men niet hoogachtte, hier dik-  yoo korte aanmerkingen dikwijls in gebreke bleef, maar wanneer men een-* goed en algemeen geliefd Koning aan her hoofd hadt, maakte elk zijne opwachting, en wel, volgends de Oosterfche zeden, -met rijklijke gefchenken. — Men kan dit klaar begrijpen, ajs men aanmerkt, dat fleeds veelen van die van Juda hun beflaan als zwervende herders in de groote woeftijnen 'van Arabië vonden, die zich, naar de voorkomende om Handigheden, met meer of min gewilligheid, aan den Koning onderwierpen , en wanneer een goed Vorst regeerde, hem ook als krijgslieden ten dienst ftonden; dit is ook de rede, dat men den eenen Vorst van hetzelfde rijk in ftaat ziet, om zulke talrijke legers op de been te brengen, terwijl de onmidlijk opvolgende zich zeer zwak vertoont enz. vs. 6. Hij was moedig op] of door den Godsdienst. — De Godsdienst boezemde hem vertrouwen op je-, hova , en dus moed in. Gewijde hoogten.] Die bij den tijd van zijnen vader asa waren overgebleven, of die in de laatfte jaaren van dien Vorst, toen deszelfs ijver voor den Godsdienst verflapt was, weder waren aangelegd; waar uit men van de geneigdheid der Jooden, (of liever van de menfchen, want waarlijk, wij zijn niet beter dan de Jooden ,) tot bijgeloovigheid en afgoderij befluiten kan. ys. 7.] Deze Staatsdienaars zouden orde ftellen, dat de Leviten het onderwijs, met ijver en zonder verhindering, uitvoerden. ys. 9. Het Wetboek.] De Boeken van moses, waar uit zij het volk onderwezen. —- De Boeken wa-  over 2 chron. XVII. 14. - XVIII. i"3I. 70I waren toen niet zoo gemeen onder de bijzondere perfoonen, toen alles gefcbreven moest worden. vs. 14. enz.] Het getal dezer manfehappen, famen opgeteld , bedraagt 1,160,000 man. Een verbaazend getal, maar de aanmerking op vs. 5. zal hier opheldering geven, en dit begrijpelijk maaken, en tevens reden geven, waarom bij den fchielijken inval van vijanden, gelijk hoofdst. XX. josafat vreezen kon, omdat,naamlijk, deze krijgsmagt geene (taande krijgsmagt was, maar alle de burgers, in- en opgezetenen, die bij zulken fchielijken overval niet zoo fpoedig bij een geroepen konden worden, enz. HOOFDSTUK XVIII. vs. 1. Verzwagerde zich.] Zijn zoon,Prins joram, trouwde aihaliü, eene dochter van achab; deze verzwagering fcheen in 't eerst wel een einde te maaken van de aanhoudende oorlogen tusfchen de beide Hebreeuwfche Rijken, maar naderhand was zij heilloos voor Juda. Deze athaliü overweldigde den troon, en bracht, op den eenigen joiis na, het gantfche Koninglijke huis van david, gelijk wij in 't vervolg lezen, om den hals. vs. 2. Na [eenige] jaaren.} Misfehien na drie jaaren. 1 kon. XXII. 2. Voords is dit hoofdstuk overeenkomende met 1 kon. XXII. alleen eenige kleinigheden , die fomtijds ter opheldering dienen, uitgezonderd. vs. 31. Hielp jehova hem.] Uit dit bijvoegzel zien wij, hoe het roepen van josafat te verdaan zij. Hij riep jehova om hulp aan. HOOFD-  7©2 korte aanmerkingen HOOFDSTUK XIX. vs. i.] Van hier af vervolgt de Chroniekfchrijvef de gefchiedenisfen van j»safat, in bijzonderheden, die wij in de Koningen niet vinden. vs. 2.] Van de zijde der Staatkunde befchouwd, was zelfs deze flap van josafat te misprijzen. — Het Hof van achab was niet alleen , ten opzichte van den Godsdienst, maar ook van weelde, pracht, en van de beginzelen van Dwinglandij en Despotisme, bedorven, daarmede echter verzwagerde josafat zich; dit moest alle waare Vaderlanders tegen de borst zijn; en waar toe zich met den Koning van Israël verbonden tot eenen oorlog, die josafat geheel niet aanging? In de daad, zijn ook de gevolgen van deze verbindtenis rampzalig geweest voor Juda. vs. 3.3 De zin is: Indien dit niet zoo ware, dat gij den waaren Godsdienst oprecht belijdt, en dienvolgends handelt, zoudt gij reeds het ongenoegen van jehova in eenen hoogen trap ondervonden hebben. vs. 4, Bleef enz.] Zoodat hij zich met den oorlog der Israëliten tegen de Sijriërs niet verder bemoeide. Alleen lezen wij 2 kon. IIT. nog van eenen krijgstogt, dien hij, met en ten behoeve van joram, achabs zoon, gedaan heeft tegen de Moabiten. Van Beërfeba tot Efraïms-gebergte."] De geheele lengte van zijn Koningrijk. — Beërfeba op de zuider- Efraïms gebergte op de noorder-grenzen. De geheele uitgeurektheid van het Hebr eeuwfche land werdt  over 2 chron. XIX. 5-8. 703 werdt anders uitgedrukt door de fpreekwijze: Fan Beërfeba tot Dan. vs. 5. Richters aan ] Volgends davids verordening, 1 chron. XXVI. 29-32. welke, waarfchijnlijk, zedert de fcheuring des rijks, ook verwaarloosd zal geweest zijn. vs. 6. Niet voor menfchen, maar voor jehova enz.] Het rechter-ambt is een heilig ambt. —' Richters behooren te zijn handhaavers der gerechtigheid. — Bij" de Hebreen of Jooden moest dit denkbeeld nog zoo veel fterker zijn, uit hoofde van de Godsregeering, volgends welke God de waare Koning dezes volks was, en dus deze richters, in den eigenlijkften zin, in zijnen naam het recht oefenden. vs. 7. Bij jehova onzen God enz.] Gods Voorzienigheid, die alles beftuurt, kent geen onderfcheid van perfoonen, bij haar zijn alle menfchen gelijk, en hebben gelijke rechten. — Dit voorbeeld behoort nagevolgd te worden. vs. 8. [Een gerichtshof]] Een oppergerichtshof, daar men zich op beroepen kon van de mindere rechtbanken , en het welk de mindere rechtbanken in netelige gevallen konden raadpleegen. Leviten en Priesters enz.] Deze moesten zich bijzonder op de geleerdheid, op de kennis der wetten en vaderlijke zeden, toeleggen; doch, hun werden, opdat deze geene overheerfching zouden invoeren, eenige aanzienlijke hoofden der huisgezinnen, toegevoegd. Dezen hadden hun befendig enz.] Met eene kleine  ?0/< KORTE AANMERKINGEN ne verandering in de lezing van den Hebr. Tekst f komt deze natuurlijke Vertaaling te yoOrfchijn. vs. 9. In de vreeze enz;] Gedenkende, dat jehova tegenwoordig is, en van alles kennis neemt, wien men ook rekenfchap verfchuldigd is. vs. 10. Broederen."] Men lette hier op, hoe het denkbeeld van gelijkheid nog fteeds onder de Jooden bleef heerfchen. vs. 11.] Deze geheele inrichting is prijswaardig, en getuigt van het loflijke hart van den deugdzamen josafat. —- HOOFDSTUK XX. 1 vs. 1.] Dit vers heeft zwaarigheden gemaakt; bijzonder met betrekking tot die woorden, welke ik vertaald heb, met eene kleine verandering in de lezing van den Hebr. Tekst, en benevens hen nog andere volhjlammen. — Nu is alle zwaarigheid weggenomen. ■— Verders komt het mij zeer waarfchijnlijk voor, dat deze togt eigenlijk eene volksverhuizing van deze volken geweest is, die, met vrouw en kinderen en alles, hunne ruwe landen verlieten, om zich in het Israëlitifche land neder te Haan. ys. 2. Uit Sijrië.] Verfcheiden Uitleggers willen hier Edom lezen, omdat 'er, gelijk uit vs. 10 ea 23. blijkt, cok Seïriten of Edomiten onder deze Stammen waren, en 'er anders in 't geheel niet van Sijriërs gerept wordt in dit verhaal. Doch, het is zeker, dat Sijrië de waare lezing is. Edom lag immers niet aan de oostzijde van de doode zee? Men moet  ©ver. S chron. XX. 3-ïï. 705 moet het verhaal wel begrijpen, josafat hadt den /;raëlitifchen Kening bijgedaan in eenen krijgstcgt tegen de Sijriëts. thans komt 'er onvoorziens een geducht leger van beoosten de doode zee, Moabiten % Ammoniten enz. aantrekken, die zee om, en zij zijn reeds in Juda gevalien, en tot Hazezon Tamar doorgedrongen; het gerucht, niet recht de reden van den togt bevroedende, verbeeldt zich, dat het een Sijrisch leger is, het welk eenen togt bezuiden de doode zee om na Juda doet, en onder weg de Ammoniten, Moabiten, en andere volksüammen, het zij vrijwillig of gedwongen, medeneemt, en dus eene geduchte krijgsmagt uitmaakt, om den Koning van Juda te ftraffen, wegens zijnen krijgstogt tegen de Sijriërs. — Doch, het gerucht bedroog zich , gelijk dat meermaalen gebeurt. Hazezon Tamar of Engedi.] Ten westen van de doode zee, geen X duitfche mijlen van Jerufalem. vs. 3. Bevreesd geworden.] Zie boven op hoofdst. XVII. 14. Zocht zijne hulp enz.] Letterlijk : Hij ftelde zijn aangezicht, om J&uwrA. te zoeken. vs. 5. Voor het nieuwe voorhof] Het voorhof der Priesteren, dat waarfchijnlijk, of onder josafat, of onder asa, vernieuwd of verbeterd was, gelijk wij weten, dat zulks plaats gehad heeft, omtrent den altaar, die in dat voorhof ftondt. hoofdst, XV. 8. vs. 9.] Volgends het inwijdings gebed van saloMO —■ hoofdst. VI. vs. 11. Om ons enz.] josafat heeft derhalven thans naauwkeuriger berichten van het oogmerk vas lEee] dc-  7o6 korte aanmerkingen deze menigte, waar van wij over het i vers onze' ge» dachten gezegd hebben. vs. 12.] Schoon josafat zelf een verbaazend getal gewapende manfchap te veld kon brengen, fchijnt hij thans geenen tijd, of het volk geen moeds genoeg gehad te hebben, om dat leger bij een te verzamelen» vs. 14. Kreeg.] Letterlijk: De geest van jehova kwam op hem. — Zeker is het, zijne woorden behelzen eene waare Voorzegging. vs: 16. Hoogte Ziz.] Of Haziz. Deze wordt zoo min als de woeftijn Jeruël ergens elders genoemd, maar uit het beloop der gefchiedenis vs. 20. moeten beiden niet ver van Thekoa geweest zijn. ys. 20. De woeftijn van Thekoa.] Ten zuid-oosten van Jerufalem. vs. 22. Eene hinderlage.] Men kan dit verhaal op tweederleië wijze Verftaan. -— Gelijk MicHAëuis. Roofzuchtige volken, óf Stammen in dezen oord woonende, loerden op deze doortrekkende menigte, die vrouwen en kindei en, zak en pak, bij zich hadt , en deeden 'er 'een onverhoedfchen aanval bij nacht op, waardoor verwarring ontftondt, en de onderfcheiden volken, die deze menigte uitmaakteu, eikanderen voor vijanden aanzagen, en op eikanderen aanvielen — of, gelijk h&zel. Deze volken hadden een' troep in hinderlage gelegd, deze hoorden het gejuich der Jooden, hielden het voor eenen alarmkreet, en braken op, met oogmerk, om óc jooden te wederftaan, maar vielen, door de donkerheid, op hun eigen hoofdlege — Wat men kieze, men heeft meer foortgelijke voorbeelden in de oude gefchiedenisfen. ■ vs. 25*  over a chron. XX< 25-37. 707 vs. 25. Allerhande enz,] Have, bezitting, waar onder vee, flaaven enz. begrepen worden. Gelijk gezegd is, deze volken -waren met pak en zak uit hun land getrokken. Kleederen.] Naar eene andere lezing, In de gemeene lezing , doode lijken, — zonder zin. vs. 26. Dal Seracha.] Ten zuid-oosten van Jerufalem bij Thekoa, hebbende naar deze zege den naam ontvangen. . vs. 31.] 1 kon. XXII. 41. vs. 33.] Het volk was niet zuiver in den dienst van den waaren God , volgends de Wet van möses, volgends welke mén God alleen in de plaats, die tot den Volks-Godsdienst beftemd zou zijn, dienen moes.t, maar het volk hieldt de gewijde hoogten nog aan, om op dezelven aan jehova te offeren, want die hoogten, welken aan Afgoden gewijd waren, hadt asa reeds uit den weg geruimd. vs. 35.] Zie de Aanmerk, óp 1 kon. XXII. 50. Ook rustte enz.] Dit wordt hier bijgevoegd, om den Lezer deze bijzondere uitrustingen te doen onderfcheidcn. — De Haven van Eziöngeber lag in het land van Edom, doch, de Edomiten waren thans nog van Juda afhaDglijk, fchoon zij, die het gebergte Se'ir in dat land bewoonden , zich reeds, gelijk wij in 't voorgaande van dit hoofdstuk gezien hebben*, met andere volksftammen tot den togt tegen Juda verbonden hadden, gelijk dan ook de Edomiten, onder de regeering van joram, josafats zoon, van Juda zijn afgevallen. vs. 37.] Hoe wezenlijk elke nadere verbindtenis {Eee *] met  708 korte aanmerkingen met de Koningen van Israël, bijzonder uit het fnoode huis van achab, onftaatkundig was voor het Rijk van Juda , hebben wij boven reeds aangemerkt. HOOFDSTUK XXI, vs. i.] Vergelijk i kon. XX'I. 51. ys» 2. AZAt'-ia — AZARiaiiu.] In de daad dezelfde naamen, fchoon eenigzins in de uitfpraak verfchiliende, — Misfehien zijn zij flechts halve broeders geweest, hebbende wel josafat tct vader, maar onderfcheiden gemaalinnen van dezen Vorst, tot moeder. Israelitifchen Koning.] Israël flaat in deze Boeken meermaalen voor Juda, omdat, naamlijk, ook deze ftam van israbl afkomftig is, fchoon het gebruik, na de fcheuring des volks, gewild heeft, dat onder den naam Israël gemeenlijk de X Stammen begrepen worden. — Sommige affchriften lezen hier, in de daad, Koning van Juda, doch dit fchijnt eene verklaring te zijn van eenen Affchrijver, en niet de oorfpronglijke lezing. ys. 3. Groote gefchenken gegeven.] Gelijk reh'aïE'dw te vooren gedaan hadt; boven hoofdst. XI. 23. Vestingen.] Over welken hij hen tot bevelhebbers hadt aangefteld. vs. 4.] Eene handelwijze, die aan veele Jfatifchf Hoven nog gebruiklijk is, dat de Despoot, die aan de regeering komt, alle zijne broederen, die hij als 200 veele mededingers naar de kroon aanmerkt, laat ombrengen. — Dit kun ook de beweegreden van jorams broedermoord geweest zijn, te meer, omdat zij, volgends vs. 13. in de daad beter waren dan hij, ca  OVER 2 chron. XXI. 5-12. 709 en dus zich de liefde van het volk, vooral van alle deugdzamen, verworven hadden. — Nogthans, dewijl hij dezen broedermoord pleegde, nadat hij zich op den troon gevestigd hadt, fchijnen hunne rijkdommen en bezittingen, die zij van hunnen vader ontvangen hadden, hem tot deze wreedheid genoopt te hebben EenigeH van de Israëlitifche Grooten.] Dat is, Jood/che. — Dezen zullen zijne wreedheid afgekeurd, en genegenheid voor zijne broederen getoond hebben. yS. 5.] 2 kon. VIII. 17. VOlgg. ys. 6. Dochter van achab.] athaliü. vs, 7. Het huis van david.] 2 kon. VIII. 19. jehova wilde Juda niet geheel verderven. Beide komt op hetzelve uit. vs. 8.] 2 kon. VIII. 20. volgg. VS. 11. Afgoderij.'] Letterlijk: Hoererij, dus wordt de afgoderij meermaalen bij de Hebreen genoemd, vergelijk ook vu 13. vs. ia. Van den Profeet ELia.] ELia's opneming is reeds gefchied onder de regeering van josafat, Koning van Juda, vader van joram , vergelijk 2. kon. II. en 2 kon. III. 11. maar hoe kan 'er dan eenige jaaren daarna een gefchrift van dien Profeet tot joram komen ? Dat de Profeet in den Hemel eenen brief gefehreven heeft, en aan joram toegezonden, zal niemand gelooven , het flaat ook niet in den Tekst. Zie hier, wat men al gezegd heeft. Volgends MiciiAëLis, zal FLia niet in den hemel opgenomen zijn, 2 kon- 11. maar alléén elders verplaatst, en zich dus njg onder de levenden bevonden hebben, \Eee 3] doch,  f}.S korte aanmerkingen Welke"de oorlogen, ten dien tijde, gevoerd werden, — Misfehien hebben de Jooden de Edomiten als rehellen aangemerkt, fchoon zij flechts hunne afhanglijkheid zochten te handhaaven, maar tegen zulken, die den naam van rebellen voeren, veroorlooft men zich alles. De rotze.] Welke bijzondere rots, is mij onbekend. 2 kon. XIV. 7. lezen wjj van deze omftandigheid niets, maar in plaats daar van, dat de Koning van Juda de ftad Sela, of Petra, welke naam eene roti betekent, met geweld bemagtigd heeft. vs. 13. Steden van Juda.] Die de Koningen van Juda op de Koningen van Israël veroverd hadden, en die 'm},Efraïm, tusfchen Samarië en Betkhoron, gelegen waren. — Deze inval en ftroop der Israëliten kan mede ééne der oorzaaken tot den volgenden oorlog tusfchen de Koningen van Juda en Israël geweest zijn. Vergelijk de Aanmerking op 3 kon. XIV. 8. vs. 14. De Godèn.] Deze Afgoden zal hij in den oorlog buit gemaakt hebben, en volkomen naar de zegden der oude Heidenen, eerbiedigt hij nu dezelven. 'vs. 15.] Allergegrondst was deze beftraffing. — Maar wat baat het verftandigst onderwijs, wanneer de menfchen opzetlijk blind willen blijven? vs. 16.] Eenen Koning of Regeering de waarheid onder het oog te brengen, is dikwijls misdaadig. — Maar wee het land, daar de Wijzen en Deugdzamen zwijgen moeten! Wanneer dit gebeurt, zijn de tijden waarlijk boos, en het oordeel is niet verre af! vs. 17.] a kon. XIV. 8. volgg. vs. 20.]  OVER 2 CHRON. XXV. 20-28. - XXVI. 7IQ r vs. 20.] Een bijvoegzel, ter -opheldering van de gefchiedenis, met betrekking tot het beduur derVocrsienigheid; men vindt het niet 2 kon. XIV. vs. 23. joühaz.] Dat is ahazilï. 2 kon. XIV. 13. ook joShaz genoemd, boven hoofdst. XXI. 17. ten ware hier eene fchrijffout was ingefiopen uit vs. 17. vs. 24. Bij ouED-edom.] obkd-edom de Leviet hadt volgends 1 chron. XXVI. 15. ten tijde van david het opper-opzicht over de Tempelfchatten gekregen; welk ambt erflijk bij zijn gedacht fchijnt gebleven te zijn. — Zoodat obed-edom hier is , het geflacht van obed edom. vs. 25.] 2 kon. xiv. 17. vs. 28. In de ftad Juda.] Dit zal, waarfchijnlijk, eene fchrijffout zijn, voor de ftad davids. 2 kon. XIV. 20. — Ondertusfchen kan de ftad Juda betekenen, de hoofdftad van Juda, zoodat de zaak op hetzelfde zou uitkomen. HOOFDSTUK XXVI. vs. 1.] 2 kon. XIV. 21. heet deze Koning azariü ; als ook 2 kon. XV. 1. volgg. vs. 2.] 2 kon. XIV. 22, vs. 5.] Wie deze zachariS geweest zij, weten wij niet; de volgende woorden Een verftandig man enz.] zijn aan verfcbillende lezingen onderhevig. Sommigen, die ervaaren was in hef zien van God, als een Ziener, of'Profeet van God ; anderen: die door het zien van God kundig was. '— Anderen: die hem onderwees in de vreeze Gods; na alles overwogen te hebben, komt mij de Vertaa-  720 korte aanmerkingen ling, die ik in den Tekst geef, de eenvouwigfte en duidlijkfte voor. vs. 6, Gath en Aschdod.] Waren van ouds Filljlijnfche hoofdlieden. Jabne is waarfchijnlijk Jabnsël, jos. XV. ii. in vervolg van tijd meer bekend onder den naam van Jamnid, Verft er kte,] Om door bezettingen, daar in gelegd, de Filiftijnen in bedwang te houden. vs. 7. Gur-haal.] Eene ons onbekende landftreek. Tegen de Ammoniten.'] Dus leze ik, voor Meuniten, waar door men de Mineërs verftaan wil, die, ten zuiden van Mekka, in gelukkig Arabië woonden. — Doch deze komen mij voor te verre van de hand te zijn; en de Ammoniten volgen onmidlijk vs, 8. zij deeden ussia hulde met gefchenken, als een gevolg van zijne overwinning, op hen behaald vs, 7. ys. 8. Tot de grenzen van Egijpte.] Door de overwinning, op de Filiftijnen' behaald. vs. 9. Toorens.] Dezen dienden tot verfterking der fteden, gelijk onze bastions, die waarfchijnlijk, van tijd tot tijd, uit dezelven ontftaan zijn. Boekpoort.] Deze .was op den noordwestelijken hoek der ftad Jerufalem. Dalpoort.] Aan de westzijde, daar men na het dal Gihon ging. vs, 10. Toorens in de woeftijn.] De woeftijn is hier eene landftreek, die nht tot den landbouw, maar voor omtrekkende herderskudden ter weide, diende. — In dezelven ftichtte men toorens; Migdal-Eder is als zoodanige wachttooren bekend, gen. XXV. 21. welken  over 2 chron. XXVI. 15-23- "** ken dienden, om de wacht te houden, zoo wel tegen verfcheurende dieren, als tegen llroopende roovers. Regenbakken.] Regenbakken en putten zijn van het grootfle aanbelang in die gewesten. Hakte.] De ^W^re-vlakte. Karmel.] In het gebergte van Juda, te onderfcheiden van het voorgebergte Karmel, het welk buiten zijn gebied lag* vs. 15. Werktuigen — om pijlen en groote jleenen te werpen.] Zulke krijgswerktuigen, als de Katapulten, Balisten en Tormenta der Romeinen. — Blijden bij onze voorouders genoemd. vs. 16.] Dit is flechts kortlijk verhaald, 2 kon. XV. 5. hier duidlijk en breedvoerig. jehova's heiligdom.] Buiten de Priesters mogt niemand in den voorhof der Priesteren komen, veel min in het Tempelhuis zelf, alwaar in het heilige de reukaltaar ftondt. vs. 19. Melaatsheid.] Deze breekt meermaalen onvoorziens uit. Vs. 21. Dewijl hij uit jehova's Tempel was uit ge" floten.] Zelfs uit den voorhof des volks, want hier moet men het woord Tempel in alle ruimte nemen. vs. 22. jESAia.] Denzelfden , wiens Boek der voorzeggingen wij lezen. vs. 23. Op het begravenis-veld.] Derhalven niet in het graf der Koningen, om de befmetlijkheid der melaatsheid. [Fff] HOOFD-  ?66 korte aanmerkingen HOOFDSTUK VII. **• i. arthahsasta.] Dezen houde ik voor artaxbrxes, bijgenaamd, longimanus , of langhand , zoodat wij van het zesde jaar van darius hijstaspes, geduurende deszelfs overige regeering, en de regeenng van zijnen zoon xerxes, tot het zevende jaar van artaxerxes eene gaping in de gefchiedenis der Jooden hebben van omtrent 50 jaaren. ezra.] Niet die, welke nehemiS XII. 1. voorkomt, onder de genen, die mee de eerfte volkplanting na Judeë gekeerd zijn. Zoon van seraiü,] seraiü was de laatfte Hoogenpriester, voor de verwoesting des Tempels, die, op last van nebukadnezar ter dood gebracht is. 2 kon. XXV. 18. 21. Dus is zoon hier niet onmidlijke zoon, maar afftammeling, gelijk ook in 't volgende geflachtregister verfcheiden leden of tusfehengeflachten worden overgeflagen, het welk ons blijkt uit de vergelijking met 1 chron. VI. 4. vs. 6. Een handig Schriftgeleerde.'] Of Schrijver. — Een titel, die in 't gemeen te kennen gééft iemand, die goed en vaardig fchrijven kan, eene zaak, welke in die tijden den uitmuntendften geleerden bijzonder eigen was. — ezra voerde dezen titel met recht, niet alleen dat hij verfcheiden en goede affchriften van moses Wetboek maakte, gelijk men uit **. 10, 14, ai. befluiten mag , maar hij was ook de Schrijver van dit Boek en van de beide Boeken der Chronieken , gelijk ten minften zeer waarfchijnlijk is. — Daarenboven was hij geoefend in die Wet, en recht in  OVER EZRA VII. 7-14' "67 ïn fiaat, om een herfteller van den vervallen Godsdienst te wezen. — Deze eertitel is naderhand onder de Jooden gemeener geworden, wij kennen dus de Schriftgeleerden in het Nieuwe Testament. - Ik kan mij niet begrijpen, om welke reden fommigen gedacht hebben, dat deze lofverheffing berispelijk zou zijn in ezra's mond, hem daarom niet houdende, voor den Schrijver van dit Boek, ten minden tot dus verre. Daar wordt immers alleen gemeld, dat ezra in moses Wetboek wel ervaaren was?en dit moest hij aantekenen , opdat zijne Lezers de reden zouden inzien, waarom de Koning van Perftë juist hem na Jerufalem gezonden hadt, om den kerklijken toeltand der Jooden te onderzoeken, en dien, daar hij gebrekig bevonden werdt, naauwkeurig, naar de Wet van moses , te herltellen. Alles, wat hij verzocht.] Daar onder misfehien ook de Jaarboeken der Koningen van Israël en Juda. ■ vs. 7. Eenigen.] Die tot hier toe in Bahijlonië enz, gebleven waren. Priesters en Leviten enz.] Vergelijk hoofdst. VIII. 15- volgg. vs. 8. 9] Zij brachten dus vier maanden op hunnen 'togt van Bahel naa Jerufalem door, zegt MicHAëLis. — Groote Karavaanen reizen in die landen langzaam voort. ■— vs. 12. Koning der Koningen.] De Perftfche Alleenheerfchers voerden trotfche titels. — Bij de Grieken zijn zij veelal onder den naam van groote Koning bekend. vs. 14. Zeven raaden.] De geheime raad der Perfi. [/ii 4] fche  768 KORTE AANMERKINGEN fche Vorften beftondt uit 7 perfoonen De Griekfche Gefchiedfchrijvers leiden den oorfprong van dezen Raad gemeenlijk af van de 7 'Perftfche Vorften, welke famenfpanden, om den valfchen smerdes om t'e brengen, doch men vindt van zoodanigen Raad reeds fpoeren in vroeger tijden. vs'. 16. Bekomen zult.] Bij inzameling van vrijwillige giften. ys. 18. Zoo als het aan uwen God behaagen zal.] En dus ten diende van den openbaaren Godsdienst. 221 100 ?a/em» zH-ers.] Welke talenten hier bedoeld zijn, weten wij niet, dus kunnen wij ook de fom naar onze munten niet met zekerheid bepaalen. Zout.] Ten behosve van de offeranden en offermaaltijden. vs. 23.3 Wij zien weder uit dit vers, in welk hoog aanzien de God der Jooden bij de Perfen gehouden werdt. vs. 25.3 ezra wordt hier niet tot Landvoogd aangedeld, maar hem wordt de zorg voor den Godsdienst, voor de fchikking van het recht, en het behoorlijk onderwijs aanbevolen. VS. 28. De reize.] Na Jerufalem. HOOFDSTUK VIII. vs; 1.] Dezen moeten onderfcheiden worden van de eerde volkplanting, waar van de lijst ftaat. h of ST. II. 3 ] Hier, gelijk ook vs. 5. en 10. fchijnen naavallen te zijn. vs. i3.  OVER EZRA VIII. 13-22. 7fy vs. 13. Een tweede tak.] Met zerubbabel waren uit 'dit geflacht fommigen reeds mede na Juda getogen, hoofdst. II. 13' vs. 15. Die na Ahava loopt] Beneden vs. 21. heet de rivier zelve Ahava. — Wij kennen deze rivier, of de plaats Ahava niet uit de oude Landbefcbrijving. ^ Drie dagen gelegerd enz.] - Eene gewoonte, die de Karavaanen nog heden in het Oosten hebben. — Wanneer zij bijëengekomen zijn, blijven zij gemeenlijk eenige dagen ftil liggen, eer zij de reize aanvangen, ten einde te zien, of 'er nog iet ontbreke. Nader — kerende kennen.] Of ook, monfterende. vs. 17. Landfchap Kaspia.] Een landfchap in Babijlonië, men moet hier niet denken aan één of ander landfchap aan de Kaspifche zee, die veel te verre van de hand was. vs. 18. Te weten.] Dus vertaal ik hier in plaats van en , omdat het mij niet waarfchijnlijk voorkomt, dat die verftandige man , in het eerfle gedeelte van dit vers, ongenoemd zal gebleven zijn. vs. 22. Dewijl ik mij' fchaamde.] Dit zou zeker niet overeengekomen zijn, met het geen de Jooden van de magt en goedheid van den God des Hemels beleden, en een blijk, dat zij het behoorlijk vertrouwen op hem niet (lelden. [Die wij ontmoeten mogten.}] Deze invulling heb ik geplaatst, opdat de Lezer niet denken zoude aan de vijand'ijk gezinde bewooners des lands, hoofdst. IV. 1. daar hier bedoeld worden die omzwervende roovers'tammen, welke toen, gelijk nog, de weeflijnen, door welken de togt uit Babijlonië naa Jucleë gaan moest, onveilig maakten. [Iii 5] VS. 2(5.  770 KORTE AANMERKINGEN vs: s.6. 650 talenten — 100 talenten.'] Denklijk: zijn hier Babijlonifche talenten te verftaan, van welke men de zilveren op 1312,en de gouden op 18,368 daalers rekent. «— Het welk dus eene aanmerklijke fom zal uitmaaken. vs. q.7. 1000 Adarcon.] OïDarkemon, boven hoofdst. II. 69. alwaar men de Aanmerking moet nazien. Blinkend best koper.] Aurichalcum, een door kunst faamgefteld metaal. HOOFDSTUK IX. vs: 1.] Deze gefchiedenis heeft tot eene ftoffe van verwijt tegen ezra moeten verftrekken, als of hij hier te hard gehandeld hebbe, ja harder zelfs, dan de Wet van moses geboodt. — Men overweege het volgende. — De huwelijken met Kanadnitifche vrouwen waren volftrekt aan de Israëliten verboden, andere vrouwen van Heidenfchen oorfprong mogten zij trouwen, mids dat deze de afgoderij verzaakten, en den Joodfchen Godsdienst omhelsden. — Priesters mogten volftrekt geene andere vrouwen huwelijken, dan Joodfche. — Thans hadt het Joodfche volk niet alleen, maar zelfs de Priesters deze Wet overtreden, en wel zoo, naar het fchijnt, dat zij 'er niet ééns na gezien hadden, of deze vrouwen afgodisch bleven.—Daar bij moet men aanmerken, dat, in 't begin van de herftelling van den Joodfchen Staat dit voorbeeld gevaarlijker was , dan in andere tijden , waarbij nog kwam, dat deze heidenfche volken, ten dien tijde kwalijk gezind, en geneigd tot oproer waren tegen de Perfen, de weldoeners en befchermers der Jooden. — Dit alles houde men in 't oog, indien men de  over ezra IX. 2-22. - X. i. 771 de handelwijze van ezra behoorlijk en naar billijkheid wil beöordeelen. Gruwelen.] Van afgoderijen, en fnoode zeden,die daar doorgaands mede gepaard gingen. vs. 2. Schuldig ftonden."] En dus den gemeenen man door hun voorbeeld verleid hadden. vs. 3. Scheurde.] Ten teken van droefheid en misnoegen. Rukte zijn hoofdhaair.] Meermalen hebben wij gelegenheid gehad, om te vernemen, hoe hevig de Oosterlingen zijn in hunne hartstochten. — Hoe eerwaardig de baard bij hen ook zijn moge, in hevige gramfchap, droefheid, fpijt enz. ontzien zij zich echter niet zich denzelven uit te rukken. vs. 4. Boven het hoofd gaan.] Als een overftroo-1 mende vloed. Tot den hemel reikt.] En dus voor U volftrekt niet onopgemerkt blijven kan. vs. 7. Thans nog zijn.] Een groot deel des volks was nog in hunne ballingfchap, de muuren van Jerufalem nog niet opgebouwd, de Tempel verre af van zijne voorige pracht enz. vs. 9. Schoon wij nog dienstbaar zijn.] Afhanglijk van den Perfifchen Alleenheerfcher. Eene bemuurde vastigheid.] Of eenen tuin, of omtuining. vs. 11. Het land enz.] levit. XVIII. 24. 25. vs. 22.] deut. VII. 2. 3. HOOFDSTUK X. vs. I. Belijdenis.] Van de zonden des volks. — Alzoo het volk zeer luid weende.] Waar door 'er fteeds meer toeloop des volks kwam. vs* 3.  772 KORTE AANMERK. OVER EZRA X. $-44. Vs. 3. Fan mijnen Heer.] Ik verfla hier ezra. — Dat men naar de Wet enz.] De Wet fpreekt niet duidlijk van het wegzenden der Heidenfche vrouwen, in gevalle men die reeds hadt— Doch, in het tegenwoordig geval fchijnt zulks nodig geweest te zijn. vs. 4. Dit is uwe zaak.] Zijn last van den Perjifchen Koning bevatte het volkomen herflel van den voorvaderlijken Godsdienst en Wetten. vs. 5. Eenen eed.] MiCHAëus gist, dat deze overheden der Priesteren en Leviten meest wel uit vreeze voor het volk dien eed hebben afgelegd; het is zeer wel mooglijk. — vs, 6. De kamer.] Eéne van de kameren des Tempels. * vs. 9. Plein.] In den voorhof. Zidderende.} Zij wisten vooreerst niet, hoe deze gewigtige zaak zou afloopen; daarenboven was het thans de regentijd, die in die landen ook dikwijls met ftrenge koude gepaard gaat. vs. 16. Zonderde nog.] Volgends eene kleine verandering in de lezing van den Hebr. Tekst. — Ik begrijp, dat het volk vier mannen verkozen heeft tot dit werk, waarbij ezra nog anderen, hoe veel? weten wij niet, gevoegd heeft. vs. 16. 17. Tiende maand — eerjie maand.] Zij waren dus drie maanden met dit werk bezig. vs. 19. Gaven 'er de hand op.] Beloofden, onder handtasting, dat zij zich aan deze fchikking zouden onderwerpen. vs-. 44. Daar zij kinderen enz.] Welke kinderen nu het lot hunner moeders volgen moesten. — KOR-  KORTE AANMERKINGEN OVER HET BOE K N E H E M I A. VOOR. ONGEL EERDEN.   OVER NE HEM. VII. 4"5« 8o3 gebruikte NEHEMia. om de ftad tegen alle overvallen te beveiligen. Dat men wachten.] De Leviten fcbijnen over dag de wacht te hebben gehouden; en de burgers des nachts. vs. 4.] Jerufalem was nu weder bevestigd, en de muuren herfteld, maar het ontbrak die groote ftad aan behoorlijke bevolking. — Ook hier voor wil de wakkere NEHEMia zorgen, ten dien einde liet hij het volk op nieuw befchrijven, waar toe hem de oude lijst der wedergekeerden te ftade kwam, welke door hem ten grondflag werdt gelegd, en die vs. 6. volgg. wordt ingevoegd — vervolgends werdt de Wet ftaatlijk voorgelezen — hoofdst. VIII. — Een algemeene boetdag gevierd , hoofdst. IX. — en het verbond met God vernieuwd, hoofdst. X, waarna van de fchikkingen verflag wordt gedaan, ter bevolking van Jerufalem, hoofdst. XI. welk hoofdstuk dus, na alle die infchietende ftukken, in verband ftaat,met het tegenwoordige. vs. 5. Oorfpronglijke lijst.] Deze lijSt hebben wij ook ezra II. Zie daar onze Aanmerkingen op vs. r. Bij het geen ik daar gezegd heb, kan men nog voe2Cn, dat in deze lijsten dit onderfcheid kan geweest zijn', dat de ééne is opgefteld, zoo als de familien en perfoonen zich in Babel hebben aangegeven, om den togt mede te doen, terwijl de andere lijst is van de genen, die den togt daadlijk mede hebben gedaan. — Sommigen waren van gedachten veranderd, en bleven in Babel; anderen kwamen 'er nog bij, nadat de eerde lijst reeds was opgemaakt. — Dus zou men reden  8c-4 korte aanmerkingen den kunnen geven van huisgezinnen, die neb, VII. ontbreken, en ezra II. gevonden worden, bij" voorbeeld, de huisgezinnen van Magbis en Asna , vu 34. 52. vergel. met ezra II. 30. 5o. Als ook,,hoe het komt, dat fommige huisgezinnen op de ééne 'lijst een grooter getal perfonen bedragen, dan op -de andere; ik zal de verfchillen tusfchen de beide lijsten hier bijzonder opgeven , opdat de Lezer zelve oordeele. vu 7. Azariü.] ezra II. Seraia. Raamïd.] Reïlaia. Nahamam.] Deze flaat bij ezra niet, denklijk door fout der Affchrijvers. Mispereth.-] Mispar. Nehum.] Rehum. vs. 1©. 652.] ezra II. 775. vs. 11. 2,818.] 2,812. vs. 13. 845.] 945. vs. 15. Bintiui.] Bani. 648,] 642. vs, 16. 628.] 623. VS. 17. 2 322.] 1,222. vs, 18. 667.] 668. vs. 19. 2,067.] 2,056. VS. 20. 655.] 454. VS. 22. 328.] 223. vs. 23. 324.] 323. vs. 24. ffarif.] Jora. vs. 25. Gibeön.] Gibbar. vs. 26. Bethlehem enz.] Bij ezra afzonderlijk: Bethlehem 123. Netofa 56. famen 179. Hier famen gevoegd 188. vs. 32.  830 KORTE AANMERKINGEN kleding. — De Koning wilde de Koningin in alle haare Koninglijke pracht aan zijne Vorftelijke gasten vertoonen. Men moge dit vreemd vinden in den Oosterling, maar men heeft meer voorbeelden, van iet dergelijks, men wilde zijne gasten verëeren, wanneer men hun zijne Gemaalin vertoonde , daar anders de vrouwen opgefloten gehouden worden. vs. 12. Weigerde.] Het zij uit trotsheid , het zij uit prijswaardige fchaamte. — Hoe het zij, de Vorst vertoornde zich zoo hevig, dat hij raadpleegde, wat met de Koningin te doen ftondt. —- Dit moet niemand in eenen Oosterfchen Despoot verwonderen. — Men leest van den Perfifchen Vorst Schach sefi , dat hij in dronkenfehap de Koningin tot zich liet roepen, en als zij niet terftond gehoorzaamde, haar zelf met zijn zwaard doorftak. vs. 13. Dus moeflen enz.] De Medo-perfen en Perfen hielden, ten minften den fchijn van ftrikt recht, zeer naauwkeurig in 't oog, xenofoh roemt zeer hunne wetten. — Dit is derhalven weder overeenkomftig met het geen hier verhaald wordt. De Vorst raadpleegt over het verftooten zijner Koningin met zijne raaden. — Dat hij zulks deedt, geduurende het feestmaal, is insgelijks volgends de zeden der Perfen. vs. 14. Zeven Vo*ften.~\ Boven, zeven Kamerlingen of gefnedenen vs. 20. De uitleggers denken hier vrij algemeen , dat de melding dezer 7 Vorften een bewijs bevat , dat deze gefchiedenis tot later tijd behoort, alzoo deze raad der 7 Vorften zijnen oorfprong verfchuldigd zou zijn aan de medehelpers van darius «ijstaspers, doch in de daad zijn 'er fpooren genoeg , dat zoodanige Staatsraad van 7 Vorften, die den  over esther. I. 15-22. 8jl den Divan uitmaakten, reeds ouder was in het Per. fisch en Modoperjisch gebied. «r, 15. Naar de Wet.] De wet eischte het hoofd van den genen, die ongehoorzaam was aan het bevel des Konings. — Dus wordt hier nog zacht met vasthi gehandeld. vs. 16.] Om de klem dezer redenen van dezen Staats-raad te verdaan , behoort men te bedenken, dat men in het Oosten is , alwaar de vrouwen , het is waar, als flaavinnen behandeld worden, maar daar nogthans van de mannen, die meer vrouwen hebben, zeer geklaagd, en het geluk geroemd word van hun , die maar déne vrouw hebben. Doch , te gelijk vermoede ik, dat hier ook een hooffche (treek onder verborgen was . dat de Koningin vasthi eene partij hadt, die door haaren invloed veel vermogt, en welke partij nu door de tegenpartij kon overhoop geworpen worden, door de Koningin te doen vallen. vs. 19. Onherroepelijk zij.] Vergelijk hoofdst. VIII. 8. en dan. VI. 8. 15. vs. 22. Dat elk man enz.] Dus werdt verhoed, dat het voorbeeld van de Koningin geen' nadeeligen indruk zou maaken. Dit werdt enz.] Dus geloove ik, dat men deze woorden vertaaien kan.— De gewoone vertaling, dat elk man fpreken zou naar de fpraak van zijn volk, kan niet gemaklijk op eene verltaanbare wijze verklaard worden. [Nnn 4] HOOFD-  KORTE AANMERKINGEN HOOFDSTUK II. vs, i. Benigen tijd daarna.] Onbepaald hoe lang ?— Ondertusfchen , zoodra de partij , die tegen vasthi was, bemerkte,.dat 's Konings genegenheid voor zijne gewézen gemaalin weder begon op te wellen , waren zij in de weer, om de gevolgen daar van voor te komen, en met dit oogmerk deeden zij den volgenden voorflag , om alle fchoone jonge dochters bij hem te brengen , opdat uit dezelve ééne door den Koning tot Koningin-gemaalin in vasïHï's plaats verkozen wierdt. — Niet zonder voorbeeld in de gefchiedenisfen der Oosterfche Despoten. — In 't voorbijgaan; ik vind hier nog eene nieuwe bevestiging voor de waare tijdsbepaaling dezer gefchiedenis. De laater Perftfche Koningen na darius hijstaspis , waren verpligt om hunne eerfie gemaalin-koningin te nemen uit één der geflachten van die 7 Vorften, welken zich verenigd hadden, om den valfchen smerdes om te brengen. — Gevolglijk moet deze gefchiedenis van 's Konings huwlijk met esther voor dien tijd , en dus onder éénen der Medo. Perftfche Koningen voor cijrus, voorgevallen zijn. vs, 3. Harem.] In het paleis van den Koning ahasveros vindt men hier drie onderfcheiden vrouwenvertrekken. — De Harem of het vrouwenhuis der bij een gebrachte maagden vs. 3 en 8. — een Harem der bijwijven vs.\ 14. de tweede Harem genoemd en het Koningrijk -paleis, daar de Koningin-gemaalin haar hof hieldt vs. 16. Hes Konings gefnedenen.] Men weet, dat aan de Oos-  over esther. II. 5"7' 833 Oosterfche Hoven gefnedenen of ontmanden in het Serail, den Harem, of de vrouwen-vertrekken, de dienden verrichten en het beduur hebben. „ 5 KIS.] Zou dit ook de vader van saul, den eerden Koning der Israëliten zijn ? dan was mordechaï afkomdig uit, of ten minden naverwandt met het eerde Koninglijk huis van Israël.- Zijne geheele geflachtlijst wordt hier niet opgegeven, maar alleen eenige bekende perfoonen. - Misfehien is dan ook de simeï hier genoemd, die simeï van Bahurim mt het geflacht van sauls huis , die in de gefchiedenis van david voorkomt . sam. XVI. 0. Is nu in de daad mordechaï van het Koninglijk damhuis van saul geweest, dan was hij een aanzienlijk man , en men begrijpt te gereeder, hoe het kome, dat hij eene aanzienlijke bediening aan het Hof van ahasveros 6 Die.] Dit betreklijk woord flaat hier allerduidlijkst op mordechaï , deze was door nebukadnf zar weggevoerd , en bij de verdeling van den buit en gevangenen , tusfchen de bondgenoten KijaxARES en nebukadnezar , in de landen en aan het Hof van den eerden gekomen. — Eene nieuwe derkte voor mijne tijdsbepaling van deze gefchiedenis. vs. 7. hadassa — esther.] De eerde was haare Joodfche naam, betekenende een mijrtheftruik oïmijrtheboom. — esther is de naam, dien zij van de Medo-perfen ontvingen , van dezelfde betekenis, gelijk fommigen willen, een groenende Mijrtheboom, of gelijk anderen meenen , zal Esther eene Star betekepen. De Perftfche taal heeft veele woorden, welke wij [A7hb, 5] ook  $34 korte aanmerkingen ook in onze taal hebben , in dezelfde betekenis, dus Esther, eene Ster. Vaders broeders dochter.] Hij was dan haar oom en zij zijne nichte. vs. 8. Genomen.] Zonder dat mordechaï zulks kon verhinderen, dit moet men in het oog houden, opdat men mordechaï niet ten onrechte verdenke, als of hij de eere zijner nicht hadt opgeofferd aan deze of gene inzichten van heerschzucht. In het Koninglijk paleis.] In het verblijf, daar deze jonge dochters geplaatst werden, zie vs. 3. vs. 10. Niet geöpenbaara.] Welke bijzondere reden mordechaï daarvoor gehad hebbe, weten wij niet met zekerheid. — Ondertusfchen werdt er geen onderzoek gedaan naar esthers eigenlijke afkomst, gelijk die in het Oosten, in de Harems der vorften niet in aanmerking komt. vs, 11. Daaglijks enz.] mordechaï hadt eene bediening aan het Hof, en hij kon dus daaglijks af en aangaan voor den voorhof van den Harem , daar die jonge dochters bij een gebracht waren. — Ook weten de vrouwen in den Harem in 't Oosten middelen te over, om geheime kundfchappen te krijgen en te geven. Kf. 12. Twaalf maanden.] Men begrijpe , voor eerst, dat de Despoot bijwijven genoeg hadt, voor de voldoening zijner lusten, om de bedenking weg te nemen, dat hij een vol jaar zou gewacht hebben. Ten tweeden, aan de wellustige Hoven van het Oosten is zoodanige toebereiding der maagden voor den Harem niet vreemd. Daar zijn aan het Perftsch Hof, fchrijft  over esther. II. i4-19. . 835 fchrijft kaempfer , die de eerstaangekomen bijwijven onderrichten in de Hooffche wellevendheid , eer zij voor den Koning gebracht worden. Onder dezen is 'er één , die het postuur van 't ligchaam beoordeelt, en eenen gordel of band heeft, om de dikte van het ligchaam te meten, en als deze te groot is, verbiedt hij haar alle fpijzen, zoodat zij alleen water met rijst gebruiken , totdat zij zoo mager zijn geworden , dat zij in dezen band of gordel pasfen. Dus is hier alles volgends de Oosterfche zeden, en geen verdichtzel. ys. 14. Den tweeden Harem.'] Daar 's Konings bijwijven haar verblijf hadden, onder welker getal zij aangenomen werdt, en daar zij verder haare dagen moest verflijten. vs, 16. Zevende jaar.] Dus 3 of 4 jaar na het verfloten van vasthi. — Dit is evenredig. Vooreerst is 'er zekerlijk tijd verlopen, eer de Koning weder aan vasthi dagt, vervolgends verliep 'er tijd met de uitvoering van 's Konings bevel, en een vol jaar, eer de eerfte jonge dochter aan den Koning kon aangeboden worden. Tebeth ] December. Koninglijk paleis. ] Zie vs. 3. vs. 18. Eene groote maaltijd,] Een Koninglijk bruilofts-maal. vs. 19. Voor de tweede keer.] Ik begrijp het beloop dezer gefchiedenis met den geleerden venema dus. De partij van vasthi bleef woelen , en men poogde esther te vernederen , tot een voorwendzel zal verftrekt h bben , dat zij onderhandelingen hieldt met MORDEctLi, die aan het Hof eene bediening hadt, en  836 korte aanmerkingen en die de partij van vasthi niet was toegedaan. —. Men liet dan voor de tweede keer jonge dochters bij een brengen, maar de list mislukte, esther behieldt 's Konings liefde, doch nu ging men verder , en fmeedde eenen toeleg op 's Konings leven. Aan het Koninglijke Hof.] Letterlijk. „ mordechai zat in de poorte des Konings." — De Ottomannifche Porte is nog heden ook bij ons eene bekende benaming van het Turkfche Hof. vs. a3. Gekruist werden.] De kruisftraffe was bij de Perfanen in gebruik. Jaarboeken.] Wij hebben reeds in onze aanmerkingen over de voorgaande Boeken gezegd , dat aan de Oosterfche Hoven alle gebeurenisfen , door daartoe verordende Schrijvers; in de Jaarboeken werden, ongetekend. FS HOOFDSTUK III, vs. 1. haman.] agag was de naam van eenen Amalekitifchen Koning 1 sam. XV. misfehien de vors'hjke geilachtnaam bij de Amalekiten, ten minften, ook josefus houdt dezen haman voor eenen Amalekiet, hij fchijnt een Emir van dien volksftam geweest te zijn, die ook door nebukadnezar en zijnen bondgenoot overwonnen was, en dus aan dit Medo-Per. fisch Hof gekomen. Dit ftrookt weder met onze tijdsbepaling dezer gefchiedenis. Den rang enz.] Vergelijk a kon. XXV. 27. a8. alwaar dit desgelijks aangetekend wordt van de verheffing van den gewezen Joodfchen Koning jojachin aan het Hóf van Babel omtrent gelijktijdig. Hier echter  over esther. III. ' 83? ter met dit onderfcheid, dat haman Groot Viftr werdt, of gelijk hij in Perftë heet Athemaad Eddaulet, ys *.] Deze is de eere der Adoratie , onder de Oosterlingen, zelfs bij ie Hebreen, in gebruik, als eene burgerlijke eerbewijzing. Men neemt het mordechaï kwalijk, dat hij dezelve weigerde, doch, indien wij alle de geheime woelingen en kuiperijen, die thans aan dit Hof van ahasveros plaats hadden, kenden, zouden wij heel waarfchijnlijk zijn gedrag gegrond vinden. — Zoo veel is zeker, tusfchen de Amalekiten en de Jooden hadt eene erfvijandfehap plaats , en zal dan mordechaï , die toen ook ten Hove in aanzien ftondt, zich nederwerpen voor eenen Amalekiet? vs. 3- 4'] Uit dit §edra§ der K0"1"^6 bedienden kunnen'wij een befluit afleiden, dat mordechaï geen gering of onaanzienlijk man geweest is. Een Jood.] Deze benaming was reeds in gebruik voor den ouden naam Israëliten, ol'Hebreen. - Eigenlijk is een Jood één uit den ftam Juda, maar mordechaï was uit den ftam Benjamin. vs 6.] Dit was niet vreemd in eenen wraakzuchgenOo'sterling, eene geheele Natie, te meer, daar zij als ballingen in het rijk verftrooid waren , te willen uitroejen, te weten, die, welke in het Medo-Perfisck rijk zich bevonden. — De Jooden in Babijlonië waren buiten zijn bereik. — Nog minder vreemd was het in eenen Amalekiet, onderfteld , dat haman uit dien ftam was. vs. 7. Pur, dat is, het lot.] Pur fchijnt de Perftfche naam van een zeker foort van heilig lot te wezen. — De Oosterfche volken, bijzonder de Perfen, heb-  83S korte aanmerkingen hebben altijd de gelukkige en ongelukkige dagen onderfcheiden ; nog heden hebben zij eene zoodanige foort van loting, Ramh genoemd, wanneer zij zekere dobbelfteenen , met zekere flippen gemerkt, werpen, en door dezelven de uitkomften van zaken trachten uit te vorfchen. Fan dag tot dag enz.] Niet, dat haman alle dagen het lot liet werpen, tot aan de twaalfde maand, maar in de eerfie maand Nifan (Maart) wierp men het lot, welke maand en dag gefchikt zou zijn, om zijn oog! merk uit te voeren; en daar mede hieldt men zoo lang aan, tot de twaalfde maand Adat % dat is de volgende Februari;, als de gelukkige maand werdt aan. . gewezen. vs. 8.] In dit voorftel van haman aan den Koning gewaagt hij niet van het landfchap Judeë noch van Jerufalem, gelijk hij hadt moeten doen, 'indien de gefchiedenis onder eenen Petfifchen Koning na cijrus was voorgevallen. Hij noemt zelfs de Jooden niet, maar fpreekt verachtlijk van hun, als van een' volkflam, die verftrooid was , als ballingen door het rijk van ahasveros. Ik teken dit aan, omdat door deze aanmerkingen verfcheiden bedenkingen vervallen die men tegen de gefchiedenis uit dit voorval van haman ontleend heeft. vs. 9. 10,000 talenten.] Meer dan 20 millioenen guldens. Haman was een Emir van eenen volkftam, en tevens eerfte Staatsdienaar. Dus een man van vermogen. vs. 10. ring.] Zijn zegelring, daar de Koninglijke bevelen mede bekrachtigd werden - de Koning vertrouwt  over esther III. 12-15- " 1V- «• 239 trouwt zijnen gunfteling in zoo verre, dat hij niet eens vraagt naar den naam van het volk, het welk deze bedoelde. vs. 12.] Men heeft zich verwonderd, dat dit bevel elf maanden voor de uitvoering afgevaardigd werdi; doch , men moet wel opmerken , dat het openbas.r bevel luidde, om zich gereed te houden tegen den 13 der twaalfde maand, om dan die bevelen des Konings te volbrengen , welke verzegeld hier bij gevoegd waren, en die bijzonder geheim moeiten blijven voor de béftuurers der Landfehappen. Stadhouders.] Satrapen, een Perfisch woord, betekenende Vorftelijke landvoogden, bewindhebbers. De eerfte lettergreep van het woord in den Grondtekst heeft overeenkomst met den naam Aga en Agafi, bij de Turken en Perfianen nog een bekende naam vrm waardigheid. Landvoogden.] Het grondwoord is het zelfde met Basfa, Bei], of Beg. vs. 13.] Dit was het geheim bevel aan de Landvoogden en Krijgsbevelhebbers. vs. 14.] Dit was openbaar. — Allen moeiten zich gereed houden, om zeker volk , dat men als verderflijk voor het rijk befchouwde, te helpen uitroejen. vs. 15. In vervening.] Zeer natuurlijk.' Dat 'er een bloedbad moest voorvallen , was bekend , maar wie het treffen zou, was een geheim. HOOFDSTUK IV. vs. i.1 Mordechaï was in aanzien ten Hove, en hadt  840 korte "aanmerkingen hadt 'er, zijne vrienden, hij kwam dus achter het geheim , dat het eigenlijk op de Jooden gemunt was. Onder een luid enz.] Waarfchijnlijk vervoegde hij zEch op deze wijze na het paleis , cm recht van den Koning tegen haman te bekomen, gelijk ten minften dit nog de gewoonte in Perfië is. — Maar mordechai bekomt geen gehoor, en in het paleis zelf mogt hij niet ingaan met zijn treurgewaad, ook kon hij niet ongeroepen voor den Koning verfchijnen, volgends de wet. vs. 3.] Misfehien was dit geheim bevel in de andere landfehappen, op deze of gene wijze, ruchtbaar geworden, het welk te eer gefchieden kan , hoe verder men van het Hof af was. 'vs. 4.] Esther wist de oorzaak niet van mordechaï 's treurigheid, maar zocht hem te vertroosten, en door het zenden van een eerekleed te verzekeren van haare aanhoudende genegenheid. — De partij van haman moet ook tegen esther ten hove gewoeld hebben, zoodat men den Koning van haar hadt weten af te trekken , die haar in eene geheele maand niet -bij zich ontboden hadt. vs. 6. Stadsplein.'] De Meidan heet het te Ispahakan, de hoofdftad van Perfië, nog hedendaagsch. vs. 7. 8.] Mordechaï was derhalven wel onderricht van het gantfche ontwerp, het welk haman tegen de Jooden gefmeed hadt. vs. 11.] Deze wet was door dejoces, eerften Ko. ning der Meden, onder dat volk ingevoerd. Gouden ficepter.] Een ftaf, met goud beflagen, was het  over esth. IV. I3-I6. - V. 1-3. « + t bet eigenlijke teken der Koninglijke magt, en het tehen der majefteit toereihen, was bij hun zoo veel,als aan iemand gunst bewijzen. Al in geen dertig enz.] Zeker dit was een zeer ongunfïig teken , en eene blijk , dat 'er eene kwaade partij aan het Hof werkzaam was tegen esther. vs. 13. 14.] Dit voorftel van mordechaï is zeer krachtig en overtuigend. vs. 16. Brie etmaalen.] Door deze natuurlijke vertaling vervalt de tegenwerping , dat. een mensch het geen drie dagen en nachten kan uithouden in die warme landen, zonder drinken. — Ook vasten.] Niet drie volle etmaalen , want op den derden dag fpijst esther reeds met den Koning hooedst. V. • Kom ik dan om enz.] Zij wil haar leven waagen tot behoud van haar volk. HOOFDSTUK V. vs. i- Op den derden dag.] Van deze driedaagfthe vasten. Be Koninglijke gehoorzaal.] Den Bivan. Want fchoon niemand ongeroepen tot den Koning, in een bijzonder verhoor, mogt komen, echter hadden deze Vorften zeker uur op den dag, op hetwelk zij aan hunne onderdanen gehoor gaven, en derzelver klagten en verzoeken aannamen. Koninglijken troon.] Een Sofa, gelijk in Perfië gebruiklijk is. vs. 3-] Het kwam ahasveros voor, dat zyne geliefde gemaalin iet byzonders te verzoeken moest hebben, dewijl zy, ongeroepen, in.zijne tegenwoordig. [O 0 0] beid  842 korte aanmerkingen heid verfcheen, onder de menigte der geringer onderdanen, die iet te verzoeken of te klaagen hadden. Het halve Koningrijk.] Een oosterfche grootfpraak. vs. 4-] Esther is voorzichtig genoeg, om haare eigenlijke begeerte nog niet te uiten. — Op eene maaltijd kon zij beter haar verzoek doen, te meer , omdat de Medo - Pet flfche en Perfifche vorMen een verzoek, op eene maaltijd gedaan, doorgaands inwilligden. Benevens haman.] Des Konings gunfteling , dien zij, indien hij geweten heeft , dat zij eene Joodin , en zoo na met mordfchai vermaagdfchapt was, het geen ik voor het naast geloof, dus doet denken, dat haar van het geheim ontwerp tegen de Jooden nog niets bewust was. # vs. 7.]' Esther doet nog haar verzoek niet, hoe fchrander! Haar uitftel moest den Koning , die vadzig was uit den aard, opwekken, en doen gelooven, dat het eene zaak van het uiterst gewigt was, welke zijne Gemaalin hem te verzoeken hadt, omdat zij zoo huiverig was, om die voor te dragen. Hij wist, dat 'er aan zijn Hof kuiperijen enz. in zwang gingen, hier aan moest hij beginnen te denken. ■ vs. 9. Opjlondt enz.] Hadt mordechaï de eerbewijzing te vooren aan haman geweigerd , thans na» tuurlijk zoo veel meer, nu hij wist, wat haman tegen hem en tegen de Jooden in den fchild voerde. —. vs. 10. Bedwong.] Mordechaï hadt zich bij den Koning verdienstlijk gemaakt, door het ontdekken der famenzwering van de twee gefnedenen hoofdst. II. 21-23. en behoorde dus onder die lieden , welken in Per-  over esth. V. ii-I4. " VL I,ft', 8^3 Perfië den eernaam hadden van Orofangen, of weldoeners van den Koning, en die in de grootfte achting waren. vu 11.] Hij droeg dit alles voor, om hen te doen gevoelen, hoe hard het hem , een man als hij was, vallen moest, zich verfmaad te zien van den Jood mordechaï. Het getal en grootheid.] Dit betekent het grondwoord. — Zijne zoons waren, naar het fchijnt, ook reeds tot hooge eereposten bevorderd. — vs. ia. De Koningin enz.] Deze, wil hij zeggen, heeft derhalven geene kennis, van het geen ik tegen haar volk voornemens ben. vs. 14. Een kruis, 5° ellen enz.] Dat is, een zeer hoog kruis. - Zij geven hem dezen raad, om zijne gevoeligheid tegen mordechaï bij voorraad te voldoen. HOOFDSTUK VI. vs. 1. Niet in fiaap enz.] Omdat hij op het gastmaal bij esther te veel wijn gedronken hadt? — Ik geloof het niet, maar omdat hij zich bekommerd maakt, wat zijne Koningin esther hem toch te openbaaren heeft. Hij weet, dat zijn Hof vol kuiperijen en partijfchappen is. Daarom laat hij ook de gefchiedenisfen zijner regeering zich voorlezen, of hij iet kan ontdekken, daar het verzoek van esther uit zou kunnen opgemaakt worden. — Dus hangt alles famen. — Deze nacht was de nacht tusfchen de eerfte en tweede maaltijd, die esther aan den Koning en haman gaf. vs. 2.] Zie hoofdst. IL 2. [O 9 0 2] VS. 40  *44 KORTE AANMERKINGEN vs. 4.] Des morgens. — Nu tradt haman.j Hij was reeds vroeg aan bet Hof, om den raad,hem door zijne gemaalin en vrienden gegeven, omtrent mordechaï, in 't werk te fielten. vs. 8 ] Verfia een Koninglijk eerekleed, het welk de Perfidnen nog heden een Kalaat noemen, anders ook een Kaftan, alles 'is hier weder naar de zeden van het Oosten, bijzonder in Perfië. vs. 10. Jood mordechaï.] Men vraagt, daar de Koning mordechaï den Jood noemt, denkt de Vorst dan niet, aan het geen hij op hAMANS voorftel geboden hadt, te weten, den moord ter Jooden? Ik antwoord: Nergens lezen wij, dat haman aan den Koning de Natie genoemd heeft, die hij wilde uitroejen , zoodat de Koning niet wist, dat die Natie de Jooden waren. — De Despoot hadt, zonder verder onderzoek, het voorftel van zijnen gunfteling ingewilligd, het welk deze hadt doen voorkomen, als nuttig voor het rijk, om zekere Natie, die als ballingen verltrooid was, maar, gelijk hij ze voordroeg, fteeds oproerig en onrustig bleef, geheel uit te roejen. — Hoe moet ondertusfchen dit'woord haman, als met eenen onverwachten donderdag, getroffen hebben! vs. 13. Zijne Wijzen.] Zijne Wichelaars, Starrenkijkers enz. gelijk de Perftfche Grooten fteeds omzich hebben, en die hem , door het Pur of lot, den gelukkigen dag .voor zijne oogmerken te vooren bepaald hadden. vs. 14.] haman hadt dus geen'tijd, onrverder met