ei 1179 6595 UB AMSTERDAM   D E GEESTELYKE DON QUICHOT, EERSTE DEEL.   D E GEESTELYKE DON QUICHOT, OF HET ZOMER-REISJE VAN GEOFFROY WILDGOOSE; DOOR S M O 3L L E T: Uit het Engehch Vertaald * DOOR E. B E K K E R, Wed. A. WOLF F. EERSTE DEEL. De Romans zijn het eenig cmkleedzel waar door bij een verfijnd volk Jtet onderwijs ingang vindt. KOUSSKAÜ. in den haag, by iSAAC van CLEEF, mdccxcviii.   VOORREDE VAN DE VERTAALSTER- BESCHEIDEN LEÉZE'R! De Engelfche Nieuwspapieren hebben om bericht , dat het werk , waar van ik u thans de Vertaaling aanbiede , zeer veek Lezers en - dit zen iets meerder - en onder hen , die bevoegd zijn, om over dit foort van werken te oordeels _ Zeer veele goedkeurders gevonden heeft, lok vóór men wist, aan welk luimig vernuft men dit Boek te clanken had. Het fmaakte mij ook genoeg om het geheel te doorlezen. Baar eens eene Vertaaling van te geven kwam mij niet ondoenlijk voor; ik nam 'er eindelijk de * 4 Proef  < VIII > proef van, en thans bied ik u het eerfle Deel daar van aan. De fmaak mijner Landgenoot en heb ik nu en dan weten te voldoen, vooral in zulke Lecture légère, want anders is het mij wel eens ontfchooten; zoo als , bij voorbeeld, omtrent het onvergelijkelijk fchoon werk van den Beer garve, getiteld: „ Philofophifche Anmerkungen und Abhandlungen, zu cicero's Büchern von den Pflichten;" een Werk, waar van , in agt jaar en tijds bijna niets verkogt is; hoe veele drukken daar van in Duitschland ook in weinige maanden geheel zijn uitverkogt ; een Werk , dat ik alle jaar eens geheel doorlees , en waar van de Vertaaling mij, 't is waar, zeer veele moeite en oplettenheid kostte , doch dat mij tiieibaar genoeg %vas. en beflendig blijft, om daar in zelve een zeer levendig vermaak te vinden. Uit dit gering debiet des Boeks, be- floot^ ik , dat mijne Landgenooten juist geënt driftige liefhebbers zijn van Philofophifche fchriften; ook dan ?üet , als een uitmuntende garve die bearbeid heeft. Indien de fmaak vrij is , is daar niets op te zeggen; en zij die iets ongevalligs vinden in het blijven liggen van Werken. dit zij bewmderen , moeten ( indien zij toch fchrijven willen!) zorg draagen andere Lecture te be- zor-  < IX > zorgen. Zo veel over garve ! waarde Landgemoten! dit lag mij als lood op 't hart; nu ik mijn woord gezegd heb , moet dat uit zijn , ik zal niet op u fchempen , om dat gij geen garve leest; en gij moet mij niet uitlachen , om dat ik u nog zoo weinig ken. Lang nam ik in overweeging of ik niet een gedeelte des Engelfchen titels moest weg laaten: hij luidt: „ De Geestelijke Don Quichot, of het Zomer-rcisje van Meester gecffroy wildgoose." Ik wist immers dat 'er een legio Lezers zijn, die een boek beoordeelen naar het titelblad. Ei lieve , hoort eens hoe ik met mij zelve fprakl „ Hoe veele ongegronde en doodelijk bange be- denkingen zullen niet bij het lezen des Titels „ gemaakt worden , d«or twee zeer van elkan„ der verfchillende Lezers. Ongetwijfeld zouden „ zij daar in zijn overeen gekomen om dit boek „ te houden voor een fpo'fchrift op eene Orde, die „ in zich zelf eerwaardig is; en nog op eenigs „ mannen roem draagt , die niet verdienen in een „ belachlijk licht geplaatst te wprden; ik denk , „ dat ik de moeite wel kan fpaaren om dit te „ gaan bewijzen. Alle denkende menfchen indien „ zij niet door partijfchap bezield, 'k meen be„ zeten zijn, zullen dit met mij eens wezen. * 5 „ Gees-  < x > „ Geestelijke don quichot ! (zoo ze/de ik al „ voort) koe zal de Lichtzinnigheid met haare „ dartelende fpeelzieke vrienden juichen , om dat „ men haar al weer een werk aanbiedt, 't welk j, haare losfe, oppervlakkige, veranderlijke, be„ ginzels zoo zeer te fiade koomt. ... 6 Mij „ dunkt, ik koor reeds de treuzelagtige Naauw5j gezetheid, met haare home treurige benden uit„ roepen: zie daar al weer een dier boeken, „ waar tegen de Christelijke Overheid, waar 5, tegen de Eerwaarde Clasfen en Hoogeerwaar„ de Synodes moesten waaken. En het vonnis „ dat men als dan over Uitgever en Vertaalftei zoude geveld hebben, kan men niet plaatzen op de lijst van het onbekende." Zie daar Lezer, zoo dagt, zoo [prak ik (met mij zelf) hier over , in dien tijd, toen de Profesfor Nonêhs nog met fckorpioenen geesfelde; toen het gezond menfchenverftand het naauwlijks durfde wagen óók een woordje in V capittel te brengen ; toen de Rede als de vijandin des Ge loofs wierd afgemaald; in dien tijd toen onze harpen hingen aan de wilgen! Dan nu , nu de tooneelen geheel veranderd zijn , en de Acteurs andere beginzels zijn toegedaan , nu dunkt mij waag ik niets , al knotte ik den Engelfchen titel niet.  < xi > niet. Ik ben ongeneegen om te onder/lellen , dat em werk ah dit zoo noodzakelijk voor ons Land is, als men het voor Engeland oordeelde; toen het werd afgelopen door cene groote menigte firaaten weg-predikers, die de verregaandfte zotternijen en losbandigheden veroorzaakten. Tusfchen ons gezegd, Lezers, Engeland moge zoo veel men wil pronken^ met den ?iaam van het Vaderland der Wijsgeeren , der diepdoor denkende mannen ; en mijn bemind Vaderland moge, wil men het toch volflrekt zoo hélen, minder vertooning maken in dit uitfchitterende vak; het wordt echter bewoond door veele menfchen , niet onvoorzien van hecht, flerk, door en door gezond oordeel, V welk ons taamelijk beveiligt voor zulke-raazende zotte wegen Jlraat-predikers. Nooit heeft men van ons Vaderland gezegd, — of — ( dit is nog beter!) kunnen zeggen , zoo als men met waarheid van Engeland gezegd heeft: „ dat een Kat, of een oud Wijf daar in flaat is eene Secte uit te vinden." Lieden , die denken ; lieden die in de ruïnes onzer zedelijk eid en verpand, nog den trotfchen heerlijken aanleg weten te zien ; en zij die flegts lezen, zoo a s zij fpeelen om den last der zelfsver veiling van hunne zwakke fdonders te fchuiven, hunnen dit Boek met nut iuzim ; want het rust op  < XII > op de historie van dien tijd, waar in het gefchreven werd. Het moet toch voor de eerjien eenftukje van liefhebberij zijn , nategaan: „ tot welke alk zede-verwoestende hiitenfpoorigheden de verhitte^ inbeelding eenen jongen Dweper kan verleiden." Ook: „ hoe weinig 'er noodig zij om eene gekwetfte eigenliefde zoo zeer te venmkken, dat zij het gehcele karakter omftemt, ja voor eenigen tijd geheel onkenbaar maakt" Zo mijn oordeel mij niet fchrikkelijk bedriegt, dan is het geheele werk met eene kunstige eenvoudigheid gefchreven, en behoort het onder die weinige origineelefchriften, die niet gemakkelijk zijn naar te kratzen; dan heerscht 'er eene aangename verfcheidenheid in; dan toont het dat de Schrijver Csmoixet) veel menfchen en waereldkennis bezit; dan is het karakter van jerry en zijnen Meester met eigenaartige trekken afgebeeld. Lezers, die niet fchrikkelijk afkeerig zijn van, onder het lezen, een lutje te denken, zullen met vermaak geleid worden tot de eerfte bron, die onzen Dweeper in beweging brengt. Die bron is gehvetfle hoogmoed en fpijt: hij vreesde bekend te zijn voor eenen dier jonge lieden, wier leven niet zoo wonderbaar naauwgezet is, als zij ons zoo heel gaarn zouden willen doen geloven. Ik  < XIII > Ik zeg dit niet, Lezers, om u inteneemtn tt' gen Meester wildgoose; neen: hij is in veelen opzichten een braaf, beminlijk jongman; ik verzeker u zelfs, dat zijn hart goed gebleven is, en dat hij aan zijn geweten geene fijtage gekregen heeft bij zijne uitfpoorigfte dweeper ij: ik voer dit alleen aan , om ons meer oplettend te maken op de eer/ie roer fels onzer daden en gedag- ten. Het zal verfiandige opmerkers der ' menfehen ook niet kwalijk bevallen, dat geene der in dit werk voorkomende perfoonen met eene Romaneske volmaaktheid zijn afgemaald! De brave lieden , die men hier ten tooneele voert , behooren bij dat foort ■san goede menfehen , die het bruikbaarfle zijn in de groote maatfcluippij, en die men daar zoo broodnoodig heeft, zullen de zaaken nog zoo goed gaan , als voor het, algemeen belang het wenfchelijkst is. De min volkoomene zijn naar het leven gecopieerd; zulke wezens vindt men overal, op alle publieke plaatzen. Meester iuvers en zijne vrouw maken een goed contrast met den bon ton, dien Meester wildgoose te Bath leerde kennen. De door - goedaartige eerlijke Dominé greenville fteekt zeer voordeelig af tegen dat groot, lomp, fchreeuwend gevaarte, den beruchte» weg-  < xiv ):. mg-prediker Meester whitfip.ld. Met genoegen zal men zich in het gezelfchap van Lord williams en Lady forkstkr, en eenige an* dere perfoonen bevinden. De Alderman culpepper en zijn lief fijn vrouwtje zijn ook eenige oogenblikken goed gezelfchap. Voor het overige', de zeedeleer deezes werks wijkt zoo verre af van la Morale de 1'Opera, als van die overdreevene eifchen , die dweeperij en bijgeloof veele eeuwen lang een dom , onkundig , vreezagtig , flaafsch gemeen hebben voorgefchreeuwd. Deeze zeedeleer is geheel bereekend naar den zagten geest des Euangeliums. Ook van deeze zijde is des de onnadenkende jeugd veilig. Hier ontmeet men geen fchaduuw van tooneelen , waar van de bloozende fchaamte haare duiven oogen wegwendt. Tooneelen, gefchilderd door de vuigfle ligtmisferijen, en alle orde vertrappende d'iften, — geenzins geoopend door de fchoone onbed>rvene Natuur, of de geheiligde liefde der beide Sexen. Onze Dweeper fpreekt dikwijls, gelijk zijne medelanders . de taal des Bijbels; en past „ bijbelfche uitdrukkingen om met abraham blankaart tefpreken ) óók op zich zelf zoo zot, en jankagelsmal toe , dat een goed christen - mensch , wil ik fpreken , bet bloed in de ooren ftijgt." Laat  -:( XV > u, lefcheiden Lezer , dit niet ergeren! Denk, dat men voor u een Dweeper [Mildert. Lees voort en gij zult het tegengift in overvloed vinden. Zie daar, geëerde Lezers! wat ik oordeelde ever het werk zelf te moeten zeggen. Nu hoop ik maar , dat gij mijne Foorrede niet ongelezen zult over [nappen ; als hebbende geen ander verland met het boek zelf, dan dat zij daar voor gedrukt is. Doet gij het al? Wel gij zijt immers vrije menfehen! Gij hecht zeker te veel waarde aan uwe , u zoo klaar bewezene vrijheid, om die door een zoo gering weztn, als de Schrijfeer te laaten beknibbelen. Evenwel maken mj, in dit geval, èéne conditie ' ik zal niet aanfpraakelijk "zijn noch geheel noch ten deele, -voor de vooroordeelen die gij nu misfehien in 't begin des Werks zult opdoen. Het is immers mijn fchuld niet, dat gij niet wildet hoor en? Voor '& overige moeten wij over zulke wisfewasjes geen ver[chil krijgen. Men vertaalt juist een werk als dit niet om zich een naam te maken in het rijk der Letteren, of zich eenen zoo hoogen tooren te bouwen, dat hij aan de wolken reikt; ik voor mij dagi ten minsten aan niets minder, dan 'aan zulk een tooren , of aan het maken van eenen naam, toen ik,  < XVI > ik, in onvervulde uur en , en als de groote bette mij noodzaakte ftil thuis te zitten, dit Boek vertaalde. Laat ik maar alles zeggen. Ik vind iet zoo ftreelends daar in , dat ik op een af/land van meer dan twee honderd mijlen de kennis met mijne Lezers kan onderhouden l Dit vermaak treft mij zoo fterk , dat men eenen poëtifchen fnor moet weg keblen, om het zoo in al zijne kragt levendig zich te kunnen voorflellen. Dewijl 'er ook geduurig berichten in mijn Vaderland omdwaalen , die zeggen , dat ik , zo al niet lij mijne vaderen verzameld ben', ten minsten lij de dooden uitrust van al den arbeid, dien ik onder de zonne gearbtid heb , vond ik goed dit nog eens te ontkennen; ik fta toe, 'er is, in zulk een gerucht niets ter waereld beledigends voor haar, die men dus bepraat; maar het is echter een et onwaarheid en die , dagt mij, moet ik — logenftraffen. Vaart welf elizabeth eekker, Wed. wolff» In het Departement de 1'Ain bij Tiévonx, i;j>7. se nb  EENE TER INLEIDING DIENENDE VOORREDE. ANECDOTE, Gefchreven door deit Uitgever. oor weinige dagen ging ik in den winkel van een kleinen kamerbehanger, niet verre van het vermaarde verblijf der Zang-godinnen, genaamd Grubflreet; ik zag, dat hij een ring met kleine fleuteltjes in zijn hand hield, en juist bezig was, om met een daar van een zwartlederen brieventas, zoo als men op reis doorgaans gebruikt, te oopenen. De arme vent fchudde zijn hoofd en fcheen geheel te leur gefield. Ik vroeg hem naar de rede daar van; zie hier wat hij mij verhaalde. Het is eenige jaaren geleden dat hier een dik vrolijk Heer, met een zeer ftaatige tronie, in * * mijn  XViïï mijn huis een kamer huurde, op de agterfte derde verdieping. Het is wel niet zeer gewoon, dat men aan zulke huurders lana; crediet geeft, maar hij kwam mij zulk een eerlijk man voor, en naar zijn gewaad te oordeelen, fcheen hij ook een Land-Predikant, (doch hij dronk noch rookte nimmer;) ik wilde hem de moeite niet aandoen om alle week de huur te betaalen: die duurde zo een week of zes: tot dat hij op een vrijdag morgen, voor nog iemand bij ons op was, zachtjes verdween; en niets hier agter liet dan een paar floffen, een oude grijze pruik, en een oud fmerig ftichtelijk bock. Ik dagt, dat het der moeite niet waardig was, den goeden man, in de couranten te laaten zetten. Ik deed onderzoek naar hem in het koffijhuis, daar hij veel plagt te gaan, en in de gaarekeuken, daar hij meest altijd at: doch niemand wist mij iets van hem te zeggen. De man van het huis, bij gelegenheid dat hij een ledikant verplaatfte, vond op het gehemelte deezen brieventas; en hoopende, dat hij daar in een bankbriefjen, of iets van waarde zoude vinden, had hij die geopend; maar hij had het verdriet om daa? in niets te ontdekken dan het manufcript der historie, die ik thans uitgeef; en 1. ' ai-  < XIX > alleen goed oordeelde voor fcheurpapier;. mis£ fchien met rede voorfpellende, dat ze alleen dienstig zijn zoude om bordpapieren - doozen mede te bekleden. Na dat jk het ftuk zelf hier en daar had ingezien, dagt ik dat het misfchien aan onze tijdgenooten niet {legt zoude bevallen; het onderwerp zelf fcheen ook niet ongefchikt voor onze dagen. Ik bood 'er dan de zes weken huur voor; en na dat wij in de naaste herberg een pint ale gedronken hadden, floten wij den koop. Toen ik het gefchrift nader inzag vond ik de volgende-ruwe fchets van eene Voorrede, en dit deed mij vermoeden, in weerwil des behangers, dat de Schrijver zeer zeker een kerkelijk perfoon zijn moest. D E  < XX > DE VERDEEDIGING, O f EEN WOORD TOT DEN WYZEN. Tl J- Fe eerfle ons bekende Roman, „ De Minnarijen van Theagenes en Chariclea," is gefchreven door heliodorus Bisfchop in Thraciën. Het Synode riep den Prelaat ter verantwoording: maar toen het hem de keuze gaf om, of zijnen Roman te fcheuren, of zijne bediening te verhaten, zegt men, dat hij den letterkundigen roem van dat jeugdig gefchrift boven zijne inkomften piaatfte. Hoewel nu de goede man in deezen verkeerd handelde, zo dunkt mij, dat het Synode eene te groote ftrengheid oefende. Hoe, zoude 'er meerder kwaad l4jn in een gefchrift van dit foort, mits het wel behandeld zij, dan in eenig ander zinnebeeldig voorftel der waarheid ? Ik voor mij geloof dat de don quichot, de gilblas , de clarissa, of grandison, meer aanleiding geven om de dwaasheden der jeugd te verbeteren, en haar vaster indrukken te geven van deugd en zedeleer,  < xxi > leer, dan groote zwaare boekdeelen waar in ftrenge beginzels naar ftrikte leerwijzen worden ingedampt. Het volgend verhaal was ontworpen, om zekere foort van nü in Engeland zo veel onrust verwekkende dwaasheid in een helder licht te plaatzen, en geenzins om waaren Godsdienst belachelijk te maken. Het is veel meerder het gedrag dan de beginzels deezer lieden die men laaken moet. En het werk zelf is zoo verre af van den Godsdienst befpottelijk voor te ftellen, (zo als men misfehien, ter goeder of kwaader trouw, zal uitventen,) dat het integendeel, onmiddelijk is ingericht om hem daar voor te beveiligen, door zulke onbekwame leeraars ten toon te ftellen. En ik zie niet, hoe de eer van god meer betrokken zij in eene onderneming, die den dwaazen iever deezer Geestdrijvers aan den dag brengt, dan het gezach des Konings, wanneer men een zotten Land-richter of een gering Rechtsdienaar affchil derde. Dus verre de Schrijver. Op een fchoon bladzijdje, agter het titelblad, vond ik een misfelijk bewijs van des Schrijvers bijzondere denkwijze: want daar had ** 3 hii  hij gefchreven eene grillige Parodie op het grillige Graffchrift voor shakespear: „ Reader! fbr goodnefs fake , forbear n Ta cbang'e one woid that's witten here. „ Blesf'd be the man, that fpares my fcribbling; « But, curfd be he that would be nibbling ? Daar ik nu de taal redelijk goed, en het ftuk zelf tamelijk wel uitgevoerd oordeelde , geef ik het, zo als het mij ter hand gekomen is, in het licht. Wat 'er van den Schrijver geworden zij, weet ik niet. Of hij is opgelicht door de Vijanden der behoeftige verdiensten, (de StadsRakkers,) of door de begunstigers des befchaamden moeds, (de Pesfer,) daar omtrent kan ik mijne Lezers niets met zekerheid zeggen. Maar volgens het verhaal des behangers, fchijnt het, dat hij, eenigen angst hebbende om dit werk uittegeven, het heeft daar gelaaten, zoo als de Struisyogel zijne eiërs, om het in betaaling te geven: of hij bediende zich misfchien van dk onfchuldig loopje, om dat, zo het door eenig toeval mogt gevonden worden, de aandagt des Lezers hier door te meerder zoude worden opgewekt; en in vermoeden gebragt, dat hij om alle moeite voor te komen, zich voor altijd uit  xxm ):- uit de weg gemaakt had. Ik voor mij kan niet denken, dat de Lezer meer belang heeft in te weten: „ dat de Schrijver van een werk „ eene jonge juffrouw is beneden de twiutig „ jaar, of een oud grijsaart, of dat het ge- , fchreven is in al het gewoel der bezigheden, *, of in eene ziekte," (zo als eenige uitgevers ons mededeelen; ) dan daar bij, „ dat de man-, „ die dit boek fchreef, zich heeft opgehangen „ of verdronken." NASCHRIFT. Z^oude het geheel onmogelijk zijn, dat de rede, waarom Schrijver zijn werk, zo als hij eerst voornam, niet heeft uitgegeven, ook deeze zijn: „ NB. Na dat ik de volgende vertel„ ling gefchreven had, voor eene winteravond „ tijdkorting; toen eene zwakheid mijns ge„ zichts mij het lezen belette; begon ik te be„ vatten, dat ik in veelen opzichte de regels „ van de Epopoea niet had waargenomen, en „ dit belette mij, om, zoo als ik eerst voor„ nam, dit boek uittegeven. Want ik herin** 4 », ner-  •< XXIV > „ nerde mij, dat 'er onlangs een gezelfchap „ Critifeerende lieden was opgekomen, Over' „ zieners genoemd; die om lief noch leed een „ Schrijver willen toelaaten, zomwijlen in zijn „ armftoel, een uiltje te vangen, zonder hem „ een duuw te geven, of dat hij wartaal fchrijft, „ zonder hem tegen te fpreken, of belachelijk >} te maken.." BEKENDMAKING. dat deeze Voorrede gedrukt was, viel 'er iets voor, dat ik den Lezer moet mededeelen. Het geval wilde, dat een fchildknaap uit het Graaffchap Gloucester die in handen kreeg; en in deeze woorden uitbarstte: „ Slapperloot! „ mijn oude vriend en medemakker, die grap„ pige fnaak, christoffel callop ; in de wan„ deling de mooie Vicaris! Ja, ja, altijd zat „ hij aan 't papier bekladden; en nu komt het „ mij te binnen, dat voor omtrend tien jaar, „ hij naar London kuierde, zo als hij altijd ge„ woon was, om zijn vet wat te verliezen, met „ oogmerk om het een of ander wisfewasje uit » te  xxv te geven; zo als zijne vrienden ten minste „ vermoedden; maar hij heeft ons nooit een „ kik gezegd, hoe dit is afgeloopen." ,, Wat (zo ging de fchildknaap voort) even„ wel het voornaamfte is, is dit, indien stof„ feltje de Schrijver van dit ding zij, zo is het „ echter waar, dat, hoewel hij het ftraat- en „ weg-preêken der Methodisten afkeurde, men „ hem verdagt hield, van hen in zijn hart te „ begunstigen en tot zijn dood toe zulks deed." OPDRA'GT des SCHRIJVERS aan den heer P A T T Y P A N, Pastei]' • bakker van zijne Majesteit G E O R G E den Hde. myn heer! H oewel ik de eere niet heb u in perfoon te kennen, zo is mij echter uwe uitnemende bekwaamheid in uw beroep zeer wel bewust. Meermaal heb ik mij vermaakt met fommigen uwer fraaakelijke uitvindsels waar op gij het publiek  -:( xxvi bliek dagelijks onthaalt. Ik ken voor lang de verdiensten van uw gezontheids-brood, en ben een eerst vriend van uwe kleine pasteitjes en uitmuntende roomtaartjes. Ik ben des overtuigd, dat gij een goed gebruik zult maken van dit mijn werk; doe het recht, en bedek zijne onvolmaaktheden; bewaar het door de goedheid van uwen fmaak voor de aanvallen der zuure critique: indien gij door mijne medebroeders niet genoeg van fcheurpapier voorzien werd, dan neme ik de vrijheid u deeze bladen ten uwen dienste aan te bieden; en ben met eerbied myn heer! Uw Dienaar X. X. INLEIDING des SCHRYVERS. ie weet niet dat politianus en petrus bembo, de valfche kieschheid hadden, om, uit vrees dat zij hunne ftijl zouden bederven, nooit den Bijbel (ik geloof de Vulgata) in wilden zien? Hoewel ik nu zo onredelijk niet ben, om van alle de wel opgevoede Lezers deezer klei-.  xxvii > kleine Historie te eifchen dat zij hunnen Bijbel zullen gelezen hebben, en veel minder nog, alle de Commentators die over zommige gedeeltens daar van gefchreven en gedwaald hebben, zo is het echter noodzaakelijk, dat men, om dit boek wel te vermaan, eenige kennis hebbe van den Godsdienst zijns Vaderlands; iets wete van de opvoeding die in de dagen van Koningin euzabe-th vrij algemeen was; ik meen, dat zij hunnen Cathechismus, het Onze Vader, het Geloof en de Tien Geboden in hunne jeugd moeten geleerd, ja min of meer uit den Bijbel zelf zich onderwezen hebben; ten minsten nu en dan fpraken met hen, die den Bijbel beter kennen. Want dewijl de held deezes Romans zich opwerpt, om de gronden'van het geen hij zich verheelt het waare Christendom te zijn, te doen herleven, zo is het onmogelijk, dat iemand, naar de nieuwe wijs opgevoed, (waar van de Leer des Godsdienst zelden eenig aandeel heeft) het .oogmerk des Schrijvers wel zoude bevatten, en niet misbruik maken van het geene hij zegt of doet zeggen. Ik hoop om mijns Boekverkopers voordeel, dat zulk een Lezer fmaak zal vinden in Reis- be-  XXVni > feefchrijvingen, en Journalen; Dan zal hij mis-' fchien in die Werk iets meerder vinden, dan hoe verre deeze ftad van die gelegen is; hoe hij in de herbergen onthaald wierd. Hoe veel Aldermans 'er in een Landltad en hoe veel klokken 'er gevonden worden. Men heeft in dit boek eenige voorvallen verhaald, doch die zijn zoo wel verplaatst en in zommige omftandigheden veranderd, dat men de bijzondere toepasfing niet vinden zal, dan alleen wanneer men dit wel gewild heeft. D E  D E GEESTELYKE DON QUICHOT, of het ZOMER-REISJE van Mll. GEOFFROY WILDGOOSE. EERSTE BOEK. I. HOOFDDEEL. Eerfle Jeugd en Onderwijs des Jongen Mr. wildgoose. Breeds voor eenige geflagten had de familie der wildgooses zich nedergezet in een eenzaam dorp, welks gothifche tooren, hoewel ook bezwaarlijk te ontdekken op de algemeene kaart van Europa , eene fchilderagtige vertooning maakte tusfchen de Cotwoldfche heuvelen. De held deezer historie was de eenige erfgenaam haarer aanzienelijke landerijen. Hij had een broeder gehad, maar die was in zijne luiers overleden, en zijne zuster, die vroeg en tegen den zin haarer ouders getrouwd was, maakt weinig vertooning in de jaarI. Deel. A boe-  DE GEESTELYKE boeken des geflagts; wiil men niets van haar konde zeggen, dan dat zij eene voorbeeldige en vruchtbaare moeder wierd. Mr. wildgoose ontfing zijne eerde lesfen in het dorps vrijfchool op het kerkhof. Verfcheiden klasfen doorgegaan zijnde, wist zijn Leermeester zoo veele wonderen van 'sjongelings bekwaamheden te vertellen, dat hij zeventien jaar oud zijnde naar Oxford gezonden wierd. Zijn vader, naar gelang hij zelf degelijk ongeleerd was, had dies te grooter denkbeeld van geleerde lieden, wildgoose leefde daar naarfh'g en ordentelijk, 't Is waar, dat men hem tweemaal had overgehaald, om met eenige andere losfe zielen een uitflap naar Londen te doen. Hij had daar ook eens even in de fatfoenlijke waereld geweest, hij had quin in zijnen afnemenden en garrik in zijnen opgaanden roem gezien: hij had een pijp gerookt in het Eedfordfche Coffijhuis, en een foupé gehouden met het toen vermaarde mooije betje careless, in Covent-Garden: maar hij keerde tot zijne ftudie met vermaak weder. Hij won door zijn aangenaam en openhartig voorkomen en zijne eenvoudigheid van zeden de liefde en achting zijner beste mede-ftudenten. Maar naauwlijks was hij met de kap gepromoveerd, (welke plegtigheid hij onderging om onder dat voorwendzel van zijnen ouden heer eenige guinees aftetroggelen,) of de dood zijns vaders riep hem in zijne geboorteplaats terug. De  DONQUICHOT. 3 De oude Mr. wildgoose had voor zijnen zoon altijd veel liefde betoond: maar de noodzaakelijke uitgaven eener academifche opvoeding fcheenen hem ten tuleriten buitenfpoorig J overeenkomstig met de begrippen, die hij nu van zijns zoons karakter had opgevat, vreesde hij, dat de nalaatenfchap heel fpoedig verkwanszeld zijn zoude, indien hij die, na zijn overlijden, zijnen zoon ter hand Melde. Dit was het niet al: maar door zijns vrouws goederen, (zij was de dogter van een rijk Landprediker,) eens uit eene groote belemmering gered zijnde; en overtuigd van haare goede bezuiniging , ftelde hij in haare magt al wat hij kon. Deeze fchikking was den jongen wildgoose dies te minder ongevallig, wijl hij haar eenige zoon en haar lieveling bleef. Hij leefde voortaan met haar en hield het oog 'zo wat over de landerijen. Zij was zeer over hem voldaan. Alle de nabuuren, van wat rang ook, beminden hem: nooit was 'er een bruiloft of doopmaal bij de Landpachters, waar bij hij niet verfcheen, en de vrolijkheid vermeerderde, terwijl hij het orakel deezer Héden genoemd wierd. Zijne bezigheden waren niet zoo veel, dat hij geen tijd ter zijner uitfpanning had: zijn grootlïe vermaak beltond in het lezen van gedichten en historiën; hoewel hij dagelijks uitging met ziin fnaphaan en twee honden. Zijn oogmerk was niet hier door eenig leed te doen , maar alleen om bij de Land-edelen eenige vertooning te maken en A 2 Soed  4 DE GEESTELYKE goed gezelfchap te hebben, als hij dus omzwierf. In deeze gelukkige onvermaardheid zoude hij waarfchijnelijk zijne voorvaders opgevolgd hebheb, indien een beuzelagtig voorval zulks niet belet hadde. K. HOOFDDEEL. Dispuut met den Vicaris. Dewijl ordentelijke lieden nog de gewoonte hebben om het kersfeest met vrolijkheid en maaltijden te vieren , zo wierd bij die gelegenheid Mr. wildgoose, de Vicaris Mr. powell, met nog eenige perfoonen, door een rijken boer genoodigd, om eenen genoegelijken avond door te brengen. wildgoose , hoewel bedeeld met gezond verftand j had echter fmaak om door academifche wonderfpreuken de verbaasdheid zijner ongeleerde buuren optewekken, eri vond een groot vermaak in hun proeven zijner behendigheid in de Logica te geven: bij de minste gelegenheid'vatte hij iets op, en beweerde het voor of tegen volgens alle de regels van aristoteles of locke. Het geval wilde, dat de gefprekken vielen op een voorwerp, waar in wildgoose naar de letter der wet gelijk had, terwijl de Vicaris het tegen-  D O N Q U I C II O T. i 5 gendeel begreep. De regeering had onlangs eene •belasting gelegd op de vengsters; dit verwekte bij de burgers veel ongenoegen, en leverde ruime ftoffe tot gefprekken. wildgoose had, federt hij terug gekomen was, eenige verbeteringen gemaakt in het Landhuis, en onder anderen eene glaazen deur laaten zetten, waar door men uit de zaal in den hof konde gaan. Nu was de vraag, of deeze deur al of niet als een vengster moest befchouwd worden en gevolglijk al of geen impost diende te betaalen. De Ouderling en de Vicaris zeiden ja. wildgoose zeide neen: zie hier hoe hij zich uitdrukte: „ Offchoon een geheele vergadering van Landrichters (die zelden groote Logici zijn) verklaarde: dat eene deur een vengster was, zulks geenfins iet beflischte; wijl een deur en een vengster altijd onderfcheiden bleven door den naam , de gedaante en het gebruik. " De Vicaris wilde daar niets ernftigs op aanmerken; maar gaf aan zijn gezegde een belachelijken draai, waar in zoo wel aartigheid als waarheid verfchoolen lag. „ Een glazen deur, zeide hij, licht doorlaatende, voldeed aan het gebruik van een vengster; zij moest des impost betaalen; dat het gebruik daar van, als eene deur gemaakt, niet weg nam, dat zij een vengster bleef; dat de naam het wezen eener zaak niet veranderde; kort gezegd, voegde hij 'er bij: Mr. wildgoose mag met even zoo veel regt oordeelen, dat kleine meelkoekjes en groote puddingen in hunnen aart onA 3 der-  6 DE GEESTELYKE derfcheiden zijn, als dat een glazen deur en vengster in de daad niet een en het zelfde is." De meeste menfehen worden meer getroffen door eene grappige uitdrukking of kwinkflag, dan door eene welgeleide redeneering: het gezelfchap lachte des hartelijk, maar wildgoose zweeg met misnoegen ftü$ doch de vreugd kwam weêr algemeen te voorfchijn; alle de genodigden «eten eenen vroolijken avond; men dagt niet eens meer aan het voorgevallene. Doch wildgoose , dus vernederd, kon dit niet vergeten; hij was daar veel gevoeliger over, dan men bij den eersten opflag denken zoude; en dit had ook grooten invloed op zijne aanftaande levenswijs. III. HOOFDDEEL. Ernfiige gevolgen van dit Dispuut. Veele groote gebeurenisfen hebben geringe oorzaaken. Indien cesar , als de Raad hem buitengemene eer op het Capitool bewees, van ziine plaats beleefd ware opgedaan, hij zoude niet vermoord geworden zijn. Had de hond van den Graaf van Wildshire den Paus niet in de toon gebeten, toen de Heilige Vader zijn voet uitftak «ra hem te haten kusfehen, de onderhandeling over  DON Q U IC H O Ti over de ccbtfcheiding van hendrik den VHIften zoude niet afgebroken, en de reformatie m Engeland toen geenfins begonnen zijn. Zo de Hertogin van marlbourg geen glas water geftort had over de japon van Misi masham, de torrys zouden niet in de regeering gekomen, en de geheele gedaante van Europa niet veranderd zijn. Zoo ging het ook met Mr. wildgoose. Zijn geheel lot verwisfelde door den invloed van dit beuzelagtig verfchil, waar bij hij echter zo weinig belang fckijnt te hebben, dat ik noodig vind, den Lezer daar omtrent nog iets in vertrouwen mede te deelen; en hem te herinneren: dat weinige menfehen zo beneden alle bekwaamheden zijn, dat zij niet ergens veel betekenen. Geen zoo flegt d'anfer die niet ergens uitmunt. Hij, die in het eene gezelfchap over het hoofd gezien werd , zai in een ander al de praat hebben, en goed gekeurd zijn in alles wat hij zegt. Dit was het -eval met Mr. wildgoose. Bevond hij zich bij aanzieneliiken of kundiger lieden, dan hij was, ö dan was hij ftilzwijgend, beleefd, kon met een voorbeeldig geduld zijne begrippen hooren tegenfpreken: maar was hij in den kring zijner Landpagters en gebuuren, dan befchouwde hij zich als in ziin eigen Koningrijk. Dan had hij altijd veel te zeggen, dan was hij het licht, de groote man. De Vicaris nu had zijn gevoelen doen uitlachen, den invloed over zijne minderen onder-, mijnd; hij was des fchuldig aan een foort van , A 4 hoo2  8 DEGEESTELYKE hoogverraad, en Mr. wildgoose, zo in zijn roem gekwetst, konde dit niet makkelijk vergeven. Evenwel de tijd, die alles te regt brengt, zoude ook hier wonderen gedaan hebben, indien wildgoose des volgenden zondags niet in de kerk gegaan waar, toen het gebeurde nog levendig op zijnen geest drukte. Mr. wildgoose had zich niet alleen altijd in de kerk zeer betamelijk gedraagen: maar was gewoon om, over zijn bank heen leunende, met luider ftemme een Predikant te beantwoorden, en zijne aangehaalde texten in een Latijnfchen Bijbel na te zoeken. Juist toen was hij een weinig in verdenking, of hij wel omtrent zijns moeders linnenmeid de ftiptfte wetten der kuischheid in agt name ? Zijn gedrag was wel niet erger dan dat van anderen: doch hij onderfcheidde zich buiten de kerk niet zoo verbaasd van hen, als in de kerk. Dit verdient hier eenige opmerking. De Vicaris predikte, toen over de zonde der fchijnheiligheid. Nu zal men misfchien zeggen , dat deeze ondeugd niet zeer aanleidend is, om op zich zelf toe te pasfen: want welk deugeniet zou dit masker aannemen, indien hij niet hoopen konde, dat hij hier door zijn karakter zoude verbergen? Het is echter denkelijk, dat Mr. wildgoose zich aan eenige overtreeding moet fchuldhg gekend hebben, weinig overeenkomende met zijne uitwendige godsdienstige houding ; en dus te veel deel had in Mr. powells re-  DONQUICHOT. 9 redenvoering, om niet te vermoeden, dat die meer van zijnen wandel wist, dan hem lief was: •t kan ook zijn,- dat hij meende, dat de Vicaris even gevoelig over het gebeurde was, als hijzelf. Hoe dit zij, hij najade voortaan 'smans gezelfchap en bleef uit de kerk. Daar hij nu, zonder zijne eigen zwakheid aan te toonen, de ware oorzaak daar van niet konde mededeelen, wierd hij allengs ongezelliger en menfehen-fchuw; hij wierd norsch en ftuursch en bleef alleen. Mrs. wildgoose kon deeze verandering in haaren geliefden zoon niet opmerken zonder veel ongerustheid, dewijl zij daar de oorzaak niet van wist. Zij zette hem des aan,om uit te gaan, menfehen te zien , en zich te diverteeren; doch te vergeefsch. Zij befloot zelfs om Mr. powell , 't welk een goed man was en die dikwijls met zijne vrouw bij haar thee dronk, te verzoeken haar zoon hier over eens aan te fpreken: hij deed dit gaarn, maar al het antwoord beftond hier in, dat hij wat droefgeestig was, en hij wist veele verfchooningen voor zijn niet uitgaan bij te brengen; eindelijk voegde hij 'er bij, dat hij verkoos alleen te zijn. De Vicaris zweeg, en men liet hem zijn hoofd volgen. A5 1V'  to DE GEESTELYKE IV. HOOFDDEEL. Mr. wildgoose begint eene nieuwe Letteroefening. IVIen ontbeet niet langer met geroost brood, maar met een boterham en kers. Lamsvleesch en falade was niet meer een zondags onthaal. De lekkere en eerzuchtige Dominé van F—field gooij7 de zijne oesterfchelpen niet langer op den weg; hij at in zijn tuin aardbijen met room of comcommers met verfche kaas.— De Lente naderde, toen wildgoose op zekeren dag, in zijne ouwenvetze zaal, ledig en met de armen over elkander zat te mijmeren, zonder zelf recht te weten waar over. Alles (temde overeen, om zijne zwaarmoedigheid te vergrooten. De vengsters overgroeit met lauwertakken ; het doods - gelui eener oude klok; het naargeestig gezang van een liedje, dat knegt,die in den hof fpitte, voortdreunde; zoo zat hij daar en bekeek alles in de zaal, zonder iets te onderfcheiden. Eindelijk vestte hij zijn oogen op een dik boek in Quarto, dat boven op een plank lag, en met (tof en fpinrng was bedekt. Hij voelde zich genegen om het in te zien, en rees uit zijn leuningftoel op. Hij zag, dat het beftond uit eenige Predikatiën over de  DON QÜICHOT. li de Predestinatie , Verkiezing , Verwerping en foortgeliike Godgeleerde onderwerpen, ten tijde van cromwel gefchreven door de beruchte ongeordende Leeraars des volks. Dewijl wildgoose nu niet langer behaagen vond in zijne voormalige leCtüur, en hij afkeerig bleef van alle gezelfchap, zo vond hij deeze kwalijk toebereide zielenfpijs niet zoo walchelijk. Het fmaakte hem vooral, dat de heerfchende kerk daar zoo ongenadig (in haare predikanten) gehavend wierd; en om dat hij niets las, dan verdoemingen van zulke menfehen, die niet tot het klein getal der uitverkoornen behoorden. Hij las des voort; en zijn reeds ontfteld hoofd raakte daar door nog verder in verwarring. Hij herinnerde zich nu ook, dat hij wel van een klein kamertje, 't welk zijne Grootmoeder, eene ftrenge Nonconformiste, had toebehoord, had hooren fpreeken, en 't welk federt haaren dood fteeds gefloten Heef. -Dat zogt hij op, en oopende het: maar hoe groot was zijne blijdfehap , toen hij daar eene groote menigte boeken ontdekte, alle gefchreven door Sectarisfen van haaren tijd. Hoe zeer nu deeze mannen onderling verfchilden, dit is echter waar dat zij een punt van eenigheid hadden — haat tegen de geordende Geestelijken. Nu konde hij zijnen fchat niet overzien! Zijn afkeer van den Vicaris , deed hem alles met drift opvatten , waar door het heerfchend fyftema betwist en ondermijnd wierd. In korten tijd doorlas hij: „ Oogenzalf en harts-  ta °E GEESTELYKE kartsfterking der Geloovigen. » „ Hef Honiggraadje der Vertroosting." „ Kruimels der Genade," enz. met de meeste boeken, die onder zulke titels voor een halve eeuw algemeen gekend, gelezen en geroemd wierden. V> HOOFDDEEL. wildgoose omhelst een nieuw Godgeleerd ftelzel. Z^oo doordrongen met de begrippen der Puriteinen, was Mr. wildgoose regt voorbereid voor die der Methodisten, die toen ter tijd door het Rijk begonden omtewandelen. Bij geval had hij ergens een paar Journaalen gevonden, en zij hadden geen kleinen indruk op hem gemaakt. Hij raakte door zulk een mismas van ongegronde'Leerftellingen al meer verward; en verviel daar op in dat foort van ijlhoofdigheid, 't welk men zulke Dichters, Schilders en Toonkonstenaars toeëigent, wier verbeelding zoo geheel met hunne kunst is opgepropt, dat zii, naar het oordeel van bedaarde en redelijke menfehen, fpreken en doen als dwaazen. Om des armen wildgooses ontfteld hoofd geheel en al te verwilderen-gebeurde het, dat eeni' ge  DON QUICHOT. 13 ge Weg-predikers ook in een nabij liggend fteedje gekomen waren, en tweemaal 's weeks vergadering hielden. Deeze avond-bijeenkomsten woonde hij neerftig bij i eerst buiten zijns moeders weten, en zonder door zijne buuren ontdekt jè zijn. Toen zij daar eindelijk agter kwam, oordeelde zij best daar niets van te reppen , zich verzekerd houdende, dat deeze gril wel van zelf zoude verdwijnen, indien zij daar maar niet tegen inlag. Eene godvrugtige overhelling, om het geen hij in die vergaderingen gehoord had, anderen mede te deelen, gevoegd bij den natuurlijken trek om zijne eigen begrippen te verfpreiden en bij den afkeer van'den Vicaris,' drongen hem onwederftaanbaar aan, om den fchat door hem bij een gebragt niet langer voor zich alleen te behouden. Somwijlen waagde hij het bij zijne moeder de Methodisten te verdeedigen; zij was echter geenfins de vrouw om zulks met geduld aan te hoor ren. „ Zoon, zeide zij, zo maar de Dominees, gelijk mijn arme Vader plagt te doen, hunne pligten deeden, dan zoude 'er voor dat ftraat- èn weg-leeren geene gelegenheid zijn. Schieten zij bier in te kort, wij weten waar wij onze klagten hebben in te brengen. Hoe veel opziens dit ftraatprediken (want het is wat nieuws en ongewoons ) ook maken mag, mijn Vader heeft oneindig meer nuts gedaan in zijn dorp en ronds om , dan alle deeze onbevoegde Leeraars. Wat deed  *4 DE GEESTELYKE deed hij ? Hij leerde de onkundigen, vermaande de ongeregelden, cathechifeerde de kinderen, bezogt de zieken, bezorgde de armen: en nu nog vind men een groot getal braave lieden, die alles aan mijn Vader naar ziel en lichaam te danken hebben. " wildgoose vond eindelijk goed eene zoo ijverige verdeedigfter der orde niet meer tegen te fpreken, maar fprak nu en dan een goed woord tot de dienstmeisjes, wier fex en jaaren gunstiger voor zijn oogmerk waaren dan die der knegts, welke, zoo wel door oude gewoonten , als andere bezigheden niet in 't minste genegen waaren, om daar hun hoofd mede te breken. Hij had zoo lang alle gezelfchap gemijd, dat hij met de fatfoendelijke lieden geen ftichtelijk woord meer fpreken konde; hoe hartlijk hem zulks leed deed. Want fpreken moest hij, tegen wien dan ook. Dit is het niet al: dit afgezonderd leven begon hem fchrikkelijk te verdrieten. Hij waagde het des om in de avond-fchemering uit te fluipen, vervoegde zich in de kleine bijeenkomst, welke handwerklieden en boeren des avonds onder een grooten olmboom hielden; die voor de deur van den fchoenlapper jeremiah tugwell Mond. Hier werd het nieuws verhandeld, fprak men over den flegten tijd, de duurte van alles, de fchaarsheid van geld, en hadden zommigen gelegenheid om hunne liefde voor het Vaderland en doordringend oordeel bekend te maken. De-  DON QUICHOT. 15 Dewijl nu deeze tugwell geen gering aandeel heeft in de volgende historie, verzoek ik den kiesch-keurigen Lezer de vrijheid, om hem met deezen man nader in kennis te brengen. VI. HOOFDDEEL. jeremiah tugwell. Jeremiah tag- tack- of tugwell, (want in zijne familie vindt men zijnen naam op deeze drie onderfcheiden wijzen gefpeld) was een kort, dik, gezet, vijftigjaarig man, zeer van de zon verbrand; zijn kruin meest-al kaal en door den tijd, die hem bijna grijs gemaakt had, in zijn gelaat zeer befchadigd, vooral door het berooven zijner tanden, waar van hij 'er flegts een in het boven kakenbeen overhield, en die, als hij lachte de fchilderagtige lelijkheid zijns aangezichts vergrootte. Hij had een tamelijk gedeelte van natuurlijk verftand: doch min of meer peinsagtig, en een liefhebber van de boeken, verzuimde hij meermaal de algemene regels der voorzichtigheid: en de minder fchrandere doch oplettender buuren, hielden jerry voor een halve gek. Hier door was hij, vooral federt 'er een hun meer aangenaam  l6 DE GEESTELYKE naam operateur in het dorp gekomen was, var! fohoenmaker tot fchoenlapper vernederd. Hij werkte echter nog voor Mrs. wildgooses familie, die zich een zaak van geweten maakte om een werkman ligtelijk te verhaten; en des ook geen oud man, wiens eerlijkheid en gedienstigheid zeer groot Waren, om eenige gebreken in zijn werk opgeven kon. Offchoon tugwell een liefhebber van boeken was, zo verkoos hij echter zulken, die in het fabelagtige en verwonderlijke doen. Hij brak nimmer zijn hoofd met de wisfewasjes der Tijd- of Aardrijks-kunde; en las des met groot vermaak: „ Be zeven Voorvechters van het Christendom:" die, zoo als de historiefchrijver verhaalt, een weinig tijds na den Troojaanfchen Oorlog en dus eenige duizend jaar vóór Christus leefden: hij voegt 'er bij, dat een hunner, van Steilten, door Cappadocia, Tartarijën, het eiland Cyprus enz. , als zijnde de naaste weg, naar Jerufalem, op zijn paerd gereden had. tugwell had ook de oudfte editie van mandevilles reizen, die onder anderen verhaalt, dat hij menfehen gezien heeft, wier hoofden beneden de fchouders Honden. Hij fprak met veel vermaak over de wandelende Jood, en Paap jan in het Heilige Land; en geloofde alles wat men daar van verhaalt zoo vast, als zijn Euangelie. Hij had ook eenige kennis der Sterrenkunde. Wist, waar de poolftap en de wagen te zien zijn; 't is waar, dat hij zich  DONQUICHOT. tj ïich nog niet voor het fyftema van newton verklaard had: maar hij konde van de oorzaak des Noorderlichts even goede reden geven als de meeste Philofophen; hoewel hij hardnekkig ontkende, dat het voor het jaar 1715 (wanneer eenige Edele Rebellen onthoofd zijn) ooit in Engeland verfcheenen was. Wat zijne ftaatkundige denkbeelden betrof, jerry werd zoo wel als zijne meeste b.uuren verdagt, dat hij de stuarts zeer genegen bleef: hoe wel dit vermoeden geen anderen grond fchijnt gehad te hebben, dan dat hij eens in 't jaar, den elfden Junij, een onnozel bosjen thijm en wijnruit op zijn hoed Hak, terwijl hij den tienden dag , dat zijne Majesteit tot den kroon kwam , dien met eene witte roos verfierde. Zijn zedelijk karakter zal men best uit de historie zelve leeren kennen. tugwells geheele huisgezin beftond in zijn vrouw dorothy, zijn hond snap, en zijn groote bonte kat. Zijn zoon joseph , de eerbaarheid van des Richters dienstmeid beledigd hebbende, (die men wist dat voor ieder een te krijgen was,) had liever dan,haar te trouwen dienst genomen, en men geloofde, dat hij in Amerika overleeden was. jerry en zijn vrouw leefde in vrede, zoo echter, dat zij hem ten eenenmaal onder de firn hield; waar over jerry ook veel fchemp en fmaad moest hooren; doch zij wist hem te overtuigen, dat hij de gelukkigfte man en I. Deel. B zi]  F ïS DEGEESTELYKE zij de beste vrouw van de heele waereld was. Nog iets en dan fcheide ik van hem. Terwijl zijn naam aanleiding gaf tot kwinkflagen en woord-fpeelingen, zo gaf ook'de gelegenheid van zijn pothuis in 't midden der ftraat veel aanloop en begroetingen van allerlei foort. Elk had wat te zeggen tegen jerry, en jerry had altijd iets te antwoorden. Dit had hem zekere haastige uitdrukkingen, en fcherpe aanmerkingen doen eigen "worden, weinig inftemmend met zijne natuurlijke beleefdheid en goedaartighcid. VII. HOOFDDEEL. Schets van Mr. wïldgooses Godgeleerdheid. *tW as vöor de huisdeur deezes tugwells , dat Mr. wildgoose' een begin maakte met de leer, onlangs door hem aangenomen, voortteplaiiten. Hij begon met eene weeklagt over het verval des Christendoms, en hier toe had hij zeker veele rede, vooral met opzicht tot zijne toehoorders. Vervolgens gaf hij te kennen : „ Dat de tegenwoordige leerftukken en tuchtoefening der kerk daar de oorzaak van waaren; dat, wat hem betrof, hij ook veel plagt ter kerk te gaan; dat hij nu  DON Q U I C H O T. 19 nu zag hoe alles ijverloos en Deur- ja lippenwerk waar. Dat het prediken alleen nog eenigen zweem van Godsdienst in ftand hield, maar dat het geen zielen won, noch wijs maakte tot zaligheid. Dat, offchoon wij al eens zoo zedelijk goed konden worden, als ons door den Predikant bevoolen wierd, alles nog maar todden en vodden van eigen werk en nergens goed toe zijn konde. Geloof in jezus , dit was het al! Wij moesten verzekerd zijn,dat wij tot de uitverkoornen behoorden, '• en dan hadden wij niets te doen dan alles lijdelijk aftewagten." — . Op deeze wijs onderhield wildgoose zijne geringe toehoorders onder den olmboom. Deeze lieden konden, 't is waar, niet oordeelen over het onderfcheid van dit en het geen zij van Mr. powell leerden; maar wildgoose fprak veel gemeenzamer. Dit, gevoegd bij het ongemene van den prediker, die geen geestelijke was, en bij de plaats, maakte groote indrukken op hen; en bragt den volgenden avond veel meer volks bijeen. Dit mun geduurig toe. En, dewijl d'e avonden koel waaren, oordeelde hij het best, om in de keuken van tugwell, terwijl hij zeifin den hoek van den haard zat, tot het volk te fpreken. Mr. wildgoose wist zéér wel, hoe groot het onderfcheid was tusfehen fpreken en prediken op een geestdrijvende wijs. Indien men alleen onderwijzen wil, dan is het eerste voldoende. Maar wil men driften en genegenheid opwekken, dan moet B i racn  &© DE GEEST ELYKE men met vervoering, met heftigheid in woorden en gebaarden uitbarsten. Doch de ongeleerde ftraat-prediker kan zeker van dit middel zich niet op de beste wijze bedienen. VIII. HOOFDDEEL. wildgoose word een Orator. H8 leende des van vrouw dorothy een ftoel; en zich daar op boven zijne toehoorders verheffende, fprak hij tot hen. Hij toonde hen de noodzakelijkheid der wedergeboorte, en van het Geloof; hij fchilderde met de zwartfte verwen de geheele verdorvenheid der menfchelijke natuur. Wat hem aanging, hij beleed, dat hij alle de geboden der zedelijke wet had gefchonden. Ja hij zeide, in de hitte zijner geestdrijverij, terwijl zijne oogen vonken fchooten en zijne lippen beefden: ,, Dat hij god gelasterd en den Koning gevloekt had; zijn vader en moeder onteerd en zijnen broeder gedood." Hier ftond het gezelfchap verbaasd. Een ieder was bekend, dat hij nooit meer dan een broeder had, en dat die, nog in de luiers, aan de kinkhoest geftorven was. Hij verklaarde verder, „ dat hij zijn's naastens wijf begeerd, ja op den grooten weg geroofd en gemoord  DON QUICHOT. ax moord had." — „ Hou op, hou op, meester, (riep tugwell, die niet langer zwijgen kon,) waarlijk gij zijt buiten zinnen. Ik houde u voor zoo een braaf edelman, als 'er een in het heele Graaffchap te vinden is. " „ Ach jerry, antwoordde wildgoose, (zich zelf bedenkende,) ik ben misfchien niet daadelijk fchuldig aan alle deeze misdaaden; doch ieder onwedergebooren mensch maakt zich daagelijks in waarheid daar aan fchuldig, want hij heeft in zijn boos bedorven hart alle de zaaden daar van; en het is alleen de vrije genade die hem belet alle fnoodheden ter uitvoer te brengen. " Op deeze wijs fprak Mr. wildgoose doorgaans tot zijne kleine vergaadering: en hoewel hij een geoefenden fmaak had, en met veel welfprekenheid zich in de dagelijkfche voorvallen uitdrukte, zo had hij echter door het lezen der genoemde boeken hunne wijze van fpreken geheel en al aangenomen. Voor al volgde hij hen na in fchriftuurplaatzen van het Oude Testament, en eenige gezegden der Apostelen, hun eigen omftandigheden betreffende, bij ieder beuzelagtig voorval in het burgerlijke leven zoo zot als verwaand op zich zelf toe te pasfen. Vooral was hij magtig in de weêr met deeze woorden: ,, Hij fprak als magt hebbende, en niet als de Schriftgeleerden ," dat is — zoo als een Mr. powell of ander zedelijk dorp-leeraar. Dewijl Mr. wildgoose nu doorgaans zeer B ^ woor-  S2 DE G E E S :T E L Y K E woordenrijk was, zeide jerry : „ Mr.! het fpreken is een droog werk." Om die reden verfterkte hij zijne bewijzen met een goede kruik beste ale uit zijn moeders kelder; dit bragt ook ongemeen veel toe tot de vertroosting der kudde , wou haare vriendfchap, en overtuigde haar ten vollen, dat zij, ,, op den regten weg was." Om nu ook vrouw tugwell in een goeden luim te houden, (want zij was de meesteres in de keuken,) en om haar voor het gebruik van haar huis eenige vergelding te doen, belastte Mr. wildgoose haar, dat zij dagelijks in zijne keuken zoude komen, en als zij daar een kan bier haalde, wist hij 'er nog meest altijd iets van meer waarde bij te voegen. IX. HOOFDDEEL. Een bijzonder foort van Kerkelijke tucht. D oor deeze behandeling groeide de vergaadering dagelijks aan; en wierd bijna zoo groot als die voor welke Mr. powell in de Kerk het Woord predikte. Deeze man deed zijn pligt wel genoeg, maar daar was in zijne leiding eene bijzonderheid , die hem veele heimelijke vijanden verWekte, en die zal ik den Lezer meêdeeleu. Hij  DON QÜI CH O T. as » Hij was een zeer weldaadig man, maar een regte oude Brit zijnde, viel zijn ongeduld dikwijls in hevige vlaagen uit; hij was daar bij zeer fterk en onvertzaagd: indien nu eenige zijner Boeren zich fchuldig maakten aan vloeken, zweeren, drinken of dergelijke onbetaamelijkheden, dan fprak hij hen dus aan: „ Ziet, mijne vrienden, uw drinken, uw vloeken, uw zweeren zijn open» baare verachtingen van de wetten des Konings, dien ik dien; en een affont voor mij, die u deeze wetten verkondig. Meermaal heb ik ik* u vermaand, meermaal met zachtheid toegefproken: doch alles te vergeefsch: ik waarfchuw u des voor de laatfte keer, dat, zo ik weêr hoor, dat gij u hier aan fchuldig maakt, ik u ijsfelijk zal afrosfen." Deeze bedreiging had zulk een goed uitwerkzel, dat hij maar zelden genoodzaakt was die ter uitvoering te brengen. Zij wisten allen, dat bij ongemeen fterk was en 'er geen , zwarigheid in zoude vinden, om hen op deeze wijs tot het goede te doen wederkeeren. Hij was des veel meer gevreesd dan bemind: en het volk was wei te vreeden , dat het eene leer hoorde verkondigen , zoo verbaasd afwijkende van die des Vicaris, B 4 X'  H DB GEESTELYKE X. HOOFDDEEL. Mr. wildgoose neemt een ongemeen beJJuit. Door zoo geduurig over het zelfde te fpreken, wierd hij een meer dan gewoon Volks-prediker; en daar hij fteeds van zijne Toehoorders werd toegejuicht, begreep hij, dat het ziin pligt was voor grooter vergaderingen en op aanzienelijker plaatzen zijnen roem te gaan vermeerderen. Hierom gaf hij, volgens zijne loffelijke gewoonte, irt de woorden der H. Schrift te verdaan: „ Dat hij zijne talenten dus niet in een doek moest verbergen , maar zijn licht van onder de fcoornmaat nemen en lichten allen die in den huize zijn." Hier kwam nog bii, dat hij in de handelingen van god, met veele foortseliike Heiligen, als bunjan » die in hun jeugd de duivelfche vermaken van beldeurtje fpeclen, om de meijboom danfen, en meer anderen grootelüks hadden bemind , zoo als zij ons zelve in hunne dierbaare Schot» fche boekjes zeer omftandig mededeeLn, relezen had, hoe zij echter verwaardigd zijn geworden , om arbeiders te zijn in den wijnberg des Heeren, zo ontbrandde zijn iever, om hen ook in deezen na te volgen; vooral vleide hij zich fmaad en verachting te zullen ontmoeten, en  DON QUICHOT. en dus onderfcheiden te worden van den gemenen hoop der menfehen , die hier toe niet verwaardigd waaren, wijl zij het betreden pad des onderwijs gehouden hadden. Hij vond ook geen het minste genoegen meer in den ommegang met befchaafde lieden, of in zijne voorige vermaken en uitfpanningen, en befloot dus aan zijns moeders oude knegt steven , de bezorging haarer land-goederen over te laaten en, als een waar geestelijk don quichot , zijn huis te verlaaten, om, op het voorbeeld van Mr. whitfield en zijne Medebroeders, door het geheele Koningrijk de eerfte godsdienstigheid, en de begrippen der Reformatie te doen herleven, met bijvoeging zijner eigen denkbeelden. Zie daar hem dan een Zendeling! B 5 TWEE-  DEGEESTE LYKE TWEEDE BOEK. I. HOOFDDEEL. Oorfprong dar Methodisterij. Mr. wildcooses voornemen om de Sociëteit te Bristol te bezoeken. Toen de geleerde prideaux zijn Leven van mahomet eenen boekverkoper aanbood, verzogt die om het boek ter doorbladering eenige dagen te mogen houden. Maar dewijl hij geen grooten voorraad van kundigheden bezat, gaf hij het ter beoordeeling van zijne geleerde vliering-bewoonders. Deeze vonden dat het een fchoon werk was: toen nu de fchrijver om befcheid kwam, zeide de boekverkooper: ,, Mijnheer! (hoe ook uw naam zijn moge,) ik heb uw boek doorlezen, ik denk, dat ik wagen zal het te drukken, ik verfta het niet al te wel, maar mij dunkt, dat 'er wel een weinig meer grappigs in zijn mogt. " Zo nu de beleefde lezer even zeer op het grappige mogt gefield zijn als deeze vrolijke boekverkoper , hoop ik, dat hij nu en dan aan zijn fmaak zal voldaan vinden, hoe weinig' ook de historie van een Methodistisch Zendeling daar toe fchijnt aanleiding te geven. , Maar het grappige is niet  DONQÜICHOT. a? altijd van den zelfden aart. Doch hij zelf moge oordeelen. Ik heb reeds gezegd, dat in dien tijd de Secte der Methodisten zich begon te verfpreiden: misfchien doet men hun zoo wel te veel eer als onrecht aan, indien men hun eene Secte noemt, want ik weet niet dat zij eenige nieuwe begrippen voorftonden, dan alleen dit: dat het prediken , zonder geordend te zijn, op wegen en ftraten vrij ftaat5 hoewel dit ftrijde tegen 'sLands wetten. Zeker Schrijver doet Mr. whitfield te veel eer aan, als hij hem den oprichter der Methodisten noemt en zegt, dat hij een beursgenoot was in het collegie van pembroke. Mr. whitfield, die alle wacreldfche eer verfmaadde, getuigt in tegendeel, ( welk eene nederigheid! ) dat hij, zoo als 'swaerelds Heiland, gebooren wierd in eene herberg, en insgelijks niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen. Hij was een dienaar en geen ftndent op dat collegie. Hij was ook geen der eerde Methodisten; hoe groot eene vertooning hij ook onder hun gemaakt hebbe. In het jaar 1730, eer hij op dat collegie kwam, hadden Mr. wesley, itudent in het collegie van Lincoln, zijn broeder charles , ftudent in het Christ-collegie, Mr. clayton, en nog twee of drie jongelingen, een klein gezelfchap opgericht ; met het zeer loffelijk oogmerk, om namelijk  *8 DE GEESTELYKE Jijk twee of meer avonden 's weeks bij een te komen en dan met elkander historiën of andere goede boeken te lezen, in plaats van te drinken, zoo als toen bij de jonge lieden der univerfiteit algemeen was. Des zondags-avonds laazen zij godsdienstige fchriften, en hier door zagen zij weldra, hoe groot het verval der beoefenende godsvrucht overal in het Rijk was. Hierom bellooten zij hun gezelfchap eene andere richting te geven. Zij bragten tot een liefderijk gebruik eenig geld bijeen, om daar mede voor zieken medicijnen en voor onkundigen eenige boeken te koopen. Zij bezogten daarom de gevangenen in het kasteel; die toen ten tijde zeer verwaarloosd wierden. Om nu daar toe tijd te vinden, zonder hunne andere ftudien te benadeelen, Helden zij tot deeze verrichtingen eenige uuren; waar in zij geleid wierden door de Godsdienstige Beoefening, gefchreven door Mr. nelson. Deeze zeer (lipt methodifche waarneming dier pligten, kreeg daar na den naam van Methodistisch: misfchien niet zonder toefpeeling op een oud Natuurkundig fchool dus genoemt. Mr. wesley had toen geen de minste gedagten om zich van de hooge Kerk aftefcheiden; wier meeste gevoelen hij bleef toegedaan; en nog veel minder om den burgerftaat zo veele nuttige handwerklieden te ontnemen, lieden, die als zij zich boven hunne foort verheffen, niets bedoelen dan zich zelf. Zij hebben ook niets noodig om  DONQUICHOT. 29 cm Leeraars hunner broederen te worden, dan een groote bef, een ftemmige ftuurfche tronie, en eenige babbelpraat, die zij in zulke bijeenkomsten opdoen, en op een heftigen toon uitkramen. Maar „ het begin van een twist is als het uitlaaten van water." Indien één mensch vrijheid heeft om de orde der Maatfchappij te verbreken, heeft een ander dit zelfde recht, het eind daar van is — algemene verwarring. Dit volk had toen ten tijde reeds in London, Bristol, en de grootfte deden van Engeland zijne Sociëteiten: maar Bristol digtst bij gelegen zijnde, befloot Mr. wildgoose daar eerst heên te gaan; daar met de broeders te fpreken over het geen hem te doen (tonde, en aftewagten, waar toe men hem, die nu nog maar een vrijwilliger was, gebruiken zoude; wel overtuigd, dat hij daar heen ging op eene Goddelijke roeping.  3o DE GEESTELYKE II. HOOFDSTUK. Hij deelt zyn voornemen aan jerry mede. "Voor hij echter hem iets oopenbaarde, lag hij hem een .volkomen geheimhouding op: hem eens alleen in zijn pothuis aantreffende zeide hij: „ tugwell, ik maak, zo als gij weet, veel werk van u, en gij zljt overtuigd, dat gij een waare bekeerde fijf van ons godsdienstig ftelfel. ■ Uwe geduurige toeftemming, als ik tot het volk fpreek, fielt mij daar over gerust. Als ik het verval des Christendoms beween, zie ik, dat gij met hoofd en hand uwe eenftemmigheid met mij te kennen geeft. Als ik fpreek over de nietigheid der goede werken, hebt gij dit niet alleen met „ja" beantwoord, maar tot aller (lichting 'er bij gevoegd, dat zij niets om 't lijf hadden, niets dan fpinnewebben zijn. Uwe driften zijn niet zeer fterk, zelden vloekt of drinkt gij, en dit zijn twee fouten, waar aan zich de aanzienelijke man meest fchuldig maakt. " Ik dien den lezer hier te zeggen, dat jerry «en groot bastertvloeker was, maar dat hij dan ook gewoon was te zeggen , „ onze lieve Heer bewaar mij voor vloeken!" dus voldeed hij dan zijne drift en zijne vroomheid. De  DON QUICHOT. || De grootfte verzoeking voor tugwell was eea kroeg in zijne buurt daar de Engel uithing, en daar ging hij maar te dikwijls heên, om met zij. nè vrienden een flokjen te némen. Maar dewijl 'er geen wet in Engeland is, waar door aan de Vrouw verboden wordt meester van de kas te zijn, bediende dorothy zich van die vrijheid, en hield daar door jerry nog zo al tamelijk ia orde: hij had des niets voor zich, dan nu eri dan een klein vervalletje, dit hield hij niet lang bij zich, maar fnapte naar den Engel om zijn keël eens nat te maken. Doch federt wildgoose in zijne keuken tot het volk fprak, ftrekte dit tot een onfchuldiger tijdverdrijf; en hier door was tugwell overtuigd, dat hij tot den Godsdienst .bekeerd was; verre gevorderd op den weg naar den hemel, en dus wel in ftaat om anderen den weg te wijzen. Om nu echter jerry beter voor te bereiden tot eenen medehelper zijner zending, vond Mr. wildgoose goed hem nader te examineeren over verfcheide punten der Godgeleerdheid, die hij thans verkondigde. Hij vroeg hem dan: „ Of hij wel een waar gevoel had van zijn gevallen ftaat? dat hij een groot zondaar, en een overtreder van alle de zedelijke wetten was? Want zo hij hier aan twijfelde, was zijn ftaat hopeloos." „ Zeg mij nu, jerry, hebt gij de wetten der eerfte en tweede tafel verbroken? hebt gij ooit afgoden gediend?" Wel .wat dat aangaat, ant- woor-  3a DE GEESTELYKE woorde hij, ik heb zeker in mijn jeugd veel opgehad met de vermaken van de kermis, en alle andere feestdagen, maar andere goden, zo als bel, nebucadnezar en anderen, daar heb ik nooit mijn hoofd mede gebroken; zoo dat ik in dit ftuk niet te befchuldigen ben. " „ Hebt gij cod wel alléén bemind jerry?" „Ja Mr., wat zal ik daar veel van zeggen? Ik heb het kegelen en knuppelen meer bemind dan naar de kerk te gaan, en mijne gebeden op te zeggen. " „ Gij zijt dan ook hier fchuldig. " „ Hebt gij ooit gods naam ijdelijk misbruikt?" — „ Neen, daar heb ik, god zij dank, geen deel aan; 't is wel waar, dat een mensch, als hij driftig is, wel eens zegt , „ dat je de die en de die haalt ! 'k ben ftom ; flapperde boeren; maar daar is geen kwaad bij,, wil ik fpreeken. " — „ Zeer groot kwaad jerry , het oogmerk is zondig, en deeze uitroepingen zijn tekenen van wraak en boosheid. Om dit nu voor te komen moeten voortaan uwe woorden zijn ja, en neen, het overige is uit den boozen." tugwell zette hier groote oogen, hij wist niet, dat zulke bastert-vloeken een zier kwaad inhadden. ,, Hebt gij, vroeg wildgoose nooit den Sabbath ontheiligd door op dien heiligen dag eenig werk te doen?" — ,, Nooit; behalven dat ik dan dikwijls raapen of aardappels fchilde, als doortje de vleeschketel te vuur had, waar toe zij in de week zich geen tijd gaf; en ik herinner mij ook, dat ik eens op een Hemelvaartsdag nog een  DON QUICHOT. 33 een Reek of tien aan een paar fchoenen deed, doch dit was om een kalant te gerijven." —■ „ Wel jerry ik heb maar te veel reden om te vreezen, dat gij tegen alle de geboden zult gezondigd hebben. En indien gij al uws naastens wijf niet verleid hebt, gij hebt die evenwel begeerd, doet gij niet?" — ,, Dat niet Mr.! en mijn ergfte vijand kan mi) dit niet nageven, maar ik heb ook de beste vrouw uit geheel Engeland" dorothy, die al een wijl aan de deur geluisterd had, om dat zij den hamer niet hoorde kloppen, fchreeuwde met een zeer zoetluidend ftemmetje: ,, Waarom doe je jou werk niet, he? Weet je niet dat de fchoenen morgen avond af zijn moeten ? " De vrees om dorothy te mishaagen deed Mr. wildgoose voor deeze keer zwijgen; en jerry hervatte zijn werk. Vermits hij nu voor niemand te zorgen had, dan voor zijn vrouw, die zich zelf konde redden, en die hij geloofde, dat wel wat bij een en agterbaks hield, kostte het Mr. wildgoose weinig moeite om hem tot zijn oogmerk over te haaien. Te meer nog om dat jerry altijd een eerst liefhebber van reizen was., eene zucht, die hij door het lezen zijner geliefdfte boeken fterk had aangekweekt; nu had hij evenwel nooit daar toe kunnen komen. Hii ftelde ook geen kleintje verdienste 'er in om met wild» goose te vertrekken en vleide zich, dat dit hem, bij zo een goed heer, geen fchaade zoude ver- I, Deel. C oor»  54 DE GEESTELYKE oorzaaken. Hier om zeide hij: „ dat hij het zich tot de grootfle eer rekende hem te vergezellen." Maar dewijl hij het noodig achtte eenige zwarigheden in te brengen, zal ik die in het volgende hoofddeel ontvouwen. III. HOOFDDEEL. ■tugwell wendt eenige zwaarigheden voor. „Mr .! zeide hij, ik zal niet weinig trotsch zijn op uw gezelfchap, en zal met u de waereld door reizen; en ik heb altijd lust gehad aan het reizen"; maar waar zullen wij geld krijgen om ons logement onder weeg te betaalen ? Reizenden hebben veel noodig, en dewijl mistris niet weet, dat gij heen gaat, zal zij zeker uw beurs niet voorzien." — ,,ó Wat dit betreft, jerry, bekommer u daar niet over. De werkman is zijn loon waardig, en zij, aan wien wij onze geestelijke gaven mededeelen, zullen ons wel van het lichamelijke voorzien; en ook de Voorzienigheid is groot! ik betrouw op haar, en ben daar zoo Zeker van, als of ik twintig millioenen in de bank van Engeland had. Weet gij niet dat elias door de raven gefpijsd wierd, en dat beter, dan of hij aan 'sKonings tafel gegeten had? Sliep hij •niet  DON QUICHOÏ. SS met zagter onder een Jenever-boom dan in een vorstelijk bed ? " — „ Ja, ja, Mr. dit is alles góed en wel, maar dat was bij gelijken in 't Heilig Land, daar is liet wat warmer dan hier, en misfehien waaren 'er geen ale-huizen of gaarekeukens, noch ook in zulk een wildernis geen duit te verdienen ; zo dat de Propheet moest wel op de Voorzienigheid vertrouwen; en ook de lui waaren toen wat goedgeeffcher; kom nu eens, geen geld, geen huisvesting, en als men nu een onnozel glas bier op den weg vraagt, wordt men als een vagebond bij de lurven gevat. In plaats van eeten geeft men goeden raad: het is: waarom blijf jij niet in jou dorp? Wij hebben zelve armen genoeg. Waarom werk je niet, zeidt eett ander. Hier zijn zoo veel ledig - gangers , voegt 'er een derde bij; en dan is het nog een groot geluk als zij den hofhond niet op je affluuren, die een mensch de kleeren van 't lijf fcheurt, zo hij al niet een beet of twee geeft. Ik zou 'et zié zoo veel' niet tegen hebben, indien wij naar de Turken-of Hottomans gingen , want ik heb wel gelezen, dat men daar niets te doen heeft, dan den knapzak in de herberg te leggen, dat een ibort van aalmoes - huizen zijn en carry-jariy hceten, en niemand vraagt daar: Wie ben je? waar kom je van daan, waar ga je heen ? Maat in een Christen land kan men niet reizen, dan met geld in de beurs, om het zoo te noemen." 3, Wel nu, zeide wildgoose, indien dit dan C a zoo  36 DEGEESTELYKE zoo zijn moet, dan kan ik geld genoeg krijgen, om over den weg te komen. Doch ik twijfel fterk, of een Prediker des Euangeliums wel vrijheid heeft om deeze voorzorg te gebruiken: gij weet, de Apostelen mogten geen ftaf in de hand, geen geld in den gordel draagen; of zelfs twee rokken mede nemen."— „Nu, nu, zei jerry, ik geloof dat wij met ons tweën maar een rok hebben zullen; want gij Mr. zult zeker in deeze heete dagen niet met uw rok kunnen wandelen; en mijne is niets dan een borstrok met opdagen." „ Kom aan dan, zeide wildgoose,ik zal dan in dit geval eens gelooven dat deeze uitdrukking niets beduidt, dan een volkomen vertrouwen op de Voorzienigheid, en om goede Christenen de gelegenheid te geven om ons wel te doen." ,, Goed Meester, maar hoe komen wij aan fchoon linnen; gij doet immers alle daag een ander hembd aan , en ik moet voor 't minst alle zondag een fchoone das hebben ? Daar valt mij wat in, zo het niet tegen den Bijbel ftrijdt moest ik mijn knapzak meênemen, daar kunnen wij linnen in pakken, en bij gelegenheid ook een ftuk brood en kaas, of het te pas kwam; wij zullen zeker op den weg naar Cotswold verdwaalen en de lieden zijn daar, zo als gij weet, een foort van heidenen. " ,, Gij hebt gelijk, antwoordde Mr. wildgoose : wij moeten alle voorzorg gebruiken; en ons niet inbeelden, dat de Voorzienigheid ons als de kin-  DON QUICHOT. 37 kinderen Israëls in de Woestijn zal kleeden en voeden." „Dat zou ik denken, zeide jerry: wij beleven nu heel andere tijden, dan toen bet eeten in den mond viel, de klederen nieuw bleven en de fchoenen niet verlieten, zoo als men zeggen mag." „ Ik herinner mij niet, zeide wildgoose, dat Mr. wesley of Mr. whitfield , in hunne Journalen gewag maken van geld of fchoon linnen; noch ook, of zij deeze voorzorgen wettig of onwettig noemen. " „ Maar ftil eens, jerry , hebt gij t'huis niet een groote kruik ? " ,, Ja Mr. en die houdt wel vier ftoop bier." „Goed jerry, maar nu moet gij weten, dat Mr. whitfield en zijne vrienden gewoon zijn, om in twijfelagtige gevallen het lot te raadplegen. Zij zeggen ons niet, op wat wijze, maar de ouden waren bij zulke gelegenheden gewoon ettelijke briefjes te fchrijven, die dan in een vat of kan te doen, en de uitkomst aan de Voorzienigheid te bevelen." „ Is het anders niet Mr? dan kan men zulke briefjes in een ouden hoed omhutzelen, of een halve fluiver, zo als de jongens doen, opgooijen; maar dat kon flegt uitvallen voor ons, zo als gij weet, Mr. 1" „ Kom aan, tugwell , alle zwarigheden ten einde! Wij die het volk gaan leeren, zullen nooit gebrek aan het noodige hebben. Zoek eerst bet koningrijk van god en alle andere dingen zullen u toegeworpen worden." C 3 De  S8 DE GEEST ELYKE De Lezer gelieve te weten dat eene fchriftuurplaats, hoe verkeerd en ' tegen deszelfs oogmerk aangebragt, bij jerry altijd alles afdeed: en dewijl hij nu niet minder tot het dooiend ridderfchap was opgewonden dan zijn vriend, en driftig verlangde om Mr. wildgoose te volgen, verzogt hij dien, den dag van hunne afreis te noemen. wildgoose fprak hem dus aan: „ Pinxtereti is aanflaande; dan pleegt het gemene volk veele godlooze ten minsten onzedelijke bedrijven; en daarom heb ik voorgenomen, met u, naar Brhtol te gaan : dan kunnen wij de heidenfche oefeningen door Captein dover ingefteld, bijwoonen: want ik meen door deezen weg herwaard te gaan." „ ó ! Zeide jerry , ik ben daar dikwijls geweest, om mede te knuppelen, doch toen was ik een jonge knaap, en ik hoor dat 'er deezen keer veel pret zijn zal." „Ach tugwell! kunt gij dit een pret noemen, daar zoo menige arme ziel door vloeken en dronken drinken verlooren gaat? Deeze famenkomsten geven den duivel veel voordeels, hier is zijn fterkfte hol, wanneer hij uitgaat om de menfehen door zulke ver'maaken gevangen te nemen; evenwel ik vrees hem zoo weinig, dat ik daar heenen ga, om mijne broederen te prediken en te vermanen, ja te waarfchuwen voor deeze helfche listen. Ik zal donderdag morgen voor Pinxteren heenen trekkken, dit is, dunkt mij, de dag, dat men deeze bijeenkomst tan Kaptein dover houdt." ' tug«  DON QUI.CHOT. 59 tugwell vond dit alles goed en zei: ,, Indien ik onze dorothy kan ontfnappen, dan zal ik met het krieken van den dag gereed zijn. Maar Mr.! ik heb u vergeten te vraagen, of wij te voet of te paard gaan?" „ Wel jeremiah! hebt gij ooit gehoord, dat de Apostelen te paard reisden? Neen! zij gingen te voet, ende zoo zal ik, hun navolger, ook doen." „ Zie Meester, ik zeg dat niet om mijnent wil, want federt ik als een jongen de paarden van den fchildknaap, voor thomas den koetzier, in het wed reed om het zoo te noemen , heb ik geen paard of paards gelijk onder mij gehad." „ Nu zoo als ik zeg, Meester, ik zal u volgen te voet of te paard, 'te land of ter zee, al zoo als gij goed vindt. " Zij fcheidden toen , om ieder eenige voorbereidzels te maken. C 4 IV'  4° DE GEESTELYKE IV. HOOFDDEEL. Verhandeling over het Dooiend Ridderfchap. Offchoon de vermaarde cervantes ons de Ridderfchap als een voorwerp van befpotting heeft voorgemeld;, daarom moeten wij evenwel niet geloven , dat de oorfprong daar van belachelijk in, zich zelf ware. Het Dooiend Ridderfchap is ontdaan uit waaren heldenmoed, en uit de édelmoedigde beginfclen van eer en algemeene zucht tot weldoen. De meest vermaarde oude helden, waaren in de daad Dooiende Ridders; zij reisden overal heen om monsters te verdelgen en de menfehen van verdrukking te redden; zij befchermden den zwakken, weêrdonden en flxaften den onbefcheidenen: met één woord , zij beftreeden alle zulke misdrijven, waar tegen, in den onbefchaafder tijd der waereld niet genoegzaam door de wetten gezorgd was. Indien wij des lachen over den befaamden don o^uichot, als hij deeze Ridderorde wilde doen herleven , gefchiedt zulks, om dat toen de meer geregelde zamenleving en burgerlijke wetten die orde niet flegts onnoodig, maar ook onwettig maakten. Zijne denkbeelden waaren, door het onophoudelijk lezen van Legenden, Vertellingen en  DON QUJCHOT. Ai en Romans, zoo verbaasd bedorven, zijne verbeelding zoo hoog boven haar peil opgewonden, dat hij zich in gemoede verpligt oordeelde, om uittetrekken en zich alle moeilijkheden en gevaaren te troosten, om avontuuren te zoeken, die hij niet vinden zoude, om beleedigingen te ftraffen, die niet meer gepleegd werden; of die hij onder eene geregelde Regeering geenzins mogt beflisfen noch wreeken. Hij zag ook niet flegts windmolens aan voor reuzen, en eene weerlooze kudde fchaapen voor Heidenfche legers; maar dwong een eerlijken boer, die zijnen knegt afroste, tot een doodelijk gevegt: en ftelde eenige gevangenen in fpijt der Rechters in vrijheid, hoewel zij tot de Galeij veroordeeld waren. Eene foortgelijke dwaalende verbeelding had ook onze geestelijke quichot. Daar was een tijd, dat de Voorzienigheid om wijze redenen, goed vond fommige mannen te zenden, uitgerust met ongemeene begaafdheden en kragten; om de menfehen, toen de waereld in onkunde en zedeloosheid als verdronken lag, eenige gewichtige waarheden te verkondigen, te waarfchuwen tegen aanftaande rampen, bijgeloof te beltrijden, en godloze bedrijven te flraffen. In deezen welverklaarden zin kan men zeggen, dat de Aartsvaders, de Propheeten, de Apostelen, de Euangelisten geestelijke dooiende Ridders geweest zijn: zij hadden eene goddelijke roeping om zulk een allergewichtigst werk Cs °P  DE GEESTELYKE op zich te neemen, en heil en vreede te verkondigen. Ja zelf onze eerde Reformateurs hadden beiden de Rede en de H. Schrift zoo volkomen voor hen, €n de dwaalingen der Roomfche Kerk waren tot zulk eene afgrijsfelijke hoogte opgedegen, haare vervolging was zoo algemeen en zoo moorddadig, dat deeze mannen, toen zij de vastgeftelde beperkingen der famenleving verbraken, door de dringende noodzaakelijkheid, fchijnen gerechtvaerdigd té zijn, ook bij zulken, die zich niet naar 'hunnen naam begeeren te noemen. Maar onze moderne, ongeleerde, omzwervende Hervormers, hebben -in onze meer verlichte dagen, de magten der duisternis door hunne wilde verhitte verbeelding, opgevloekt; zij hebben hun werk ondernomen, in fpijt der wetten, zonder eenige noodzaakelijkheid, en veel minder een goddelijke zending. Zij planten, in een Christenland het Euangelium , bevechten de fchaduuw der Paperij, overal waar de Protedantfche -Leer is vastgedeld; en fchreeuwen en waarfchuwen tegen het doen van goede werken, in dien zelfden tijd, dat zij eene algemeene en hoogde godloosheid, nevens allerlei kwaade werken der waereld ten laste leggen. Daar is echter nog een geringer foort van DonQuichotterij. Zij ontdaat grootendeels uit de zucht ter nabootzing, die in den mensch gevonden wordt, en zij is misfehien algemeener, dan men  DON QUICHOT. 43 jnen in den eerlïen opflag vermoedde. Ik'meen de begeerte van fommigen om eenig groot perfoon, die zij door de historie kennen, natevolgen in hunne kleding, hunne manieren, in de alleronbeduidendste handelingen, en de beuzelagtigfte voorvallen: en wel bijzonder van zulke perfoonen, die op zekeren afftand van de waereld levende , iets eerwaerdigs en heldhaftigs bij hun karakter gevoegd hebben. Daar zijn, denk ik, maar weinig zulke zedelijke natiën, die niet min of meer van deeze onfchaadelijke zwakheid of ( zoo als de koele befchouwer der waereld dat noemt) befpottelijke gemaaktheden hebben. In de daad, het leven zoude onfmaakelijk, ja verveelend zijn, en geen menfchelijk fchepzel kon zich altijd vergenoegen met zedelijke zuivere verlustigingen; indien de verbeelding niet nu en dan onzen engcn kring van vermaaken uitzette: niet alleen door daar over eenen geleenden glans te fpreiden, maar ook door eene ingebeelde waarde daar aan te hechten: die door dit middel, terwijl de nieuwheid voortduurt, doorgaans de bronnen zijn van zeer kiefche genoegens. Ik herinner mij een edelman uit het LaagerHuis, wiens geleerdheid en fijne fmaak uitmuntten, die veel gelezen had in de historie en oudheden van Engeland, en wiens ingenomenheid inet de fchilderijen van van dyck, hem een groot behagen had ingeboezemd voor de kleding •nzes ouden adels: zoo zelfs, dat hij, op zijn land-  44 DE GEESTELY K E land-huis zijnde, linten op zijne fchoenen en een kraag, in plaats van een das, om den hals droeg: zoo als ook aan veele andere Hukken dier kleeding de voorkeuze gaf: terwijl hij het nutte en fraaie daar van met zeer ftaatige uitdrukkingen bewees. Wie heeft niet hooren fpreken van dien geleerden man op onze Univerliteit, die gehoord hebbende, dat de lamp van epictetus, na zijnen dood tot een hoogen prijs verkogt was, en zich hier mede ook vleijende, befloot, om van de nieuwe uitvinding van de kaersfen aftezien, en bij een lamp te gaan fiudeeren; die hij echter het ongeluk had van omver te werpen en eene menigte olie te Horten over een fchoonen foliant, dien hij geleend had. Dit is het niet ai: ik heb zelf een grillig edelman gekend, die, in navolging der oude helden, niet met een nagtmuts maar met een helm wilde flaapen, tot dat die eens van zijn hoofd vallende zijn porceleine waterpot brak. Dus bok Mr. wildgoose , in naarbootzing der eerfle Reformateurs en Van andere mannen , van welke hij in zijner Grootmoeders Bibliotheek gelezen had, en die hun eigen hair droegen, zoo als toen het algemeen gebruik was, befloot zijn pruik weg te werpen en zijn hair, dat hij ten dien einde een weinig had laaten aangroeijen, rond te draagen, hoe wel het niet tot beneden zijne ooren hing, zijnde alleen dik genoeg om hem te verwarmen. V.  DON QÜICHOT. AS V. HOOFDDEEL. Mr. wildgoose en zijn Vriend vertrekken om geestelijke avontuuren te zoeken. Donderdags 's morgens vroeg Mond Mr. wildgoose uit zijn bed, en het kundig bedckfel zijns hoofds weg doende, dreek hij zijn kort hair met zijne duimen bij de ooren neder, trok een effen blaauwen rok, zwart kamifool en broek aan, dak eenige guinies in zijn zak en ging 'er op uit. Toen hij voor het vengfter van tugwell kwam gaf hij de afgefproken leus. jerry kwam weldra voor de deur in een kort boeren - rokje, of borstrok met opdagen, zijn linnengeélen karpoesmuts op het hoofd, een dikke eikenfiok in de hand en een knapzak op den rug. wildgoose gaf hem twee fchoone hembden, een klein bijbeltjen, en een paar dierbaare fchotfche boekjes, tugwell , die nooit vergat, dat hij uit ziel en lichaam bedond, had de voorzorg gebruikt om in dien zak een groote homp roggenbrood en een hoek goede kaas te doppen: of Mr. wildgoose zich daar over immer met misnoegen uitliet, toen hij dit gewaar wierd, is onbekend. De zon was naauwlijks boven de kimmen, toen onze twee pelgrims hun dorp agter zich lieten,  46 DE GEESTELYKE en den weg naar de Cotswoldfche heuvels infloegen; hier meê vermijdden zij door hunne buuren ontmoet, en dus ontdekt of opgehouden te worden. Naa twee uuren gaans bereikten zij den top der heuvelen; Mr. wildgoose hield ftil om eens adem te haaien en befchouwde de geheele landftreek, die beneden hem lag. De zon had nu den morgen-daauw opgetrokken, en deze dooide lucht verfpreid gaf eene aangenaame en frisfche koelte; alles was heerlijk, alles was nieuw. De toorens, die tusfchen de hooge digt-bewasfen boomen oprezen, waaren door de zonneftraalen fterk verlicht; en het gezang der vogelen maakte dit geheele tooneel nog treffender: allen fcheenen zij den Schepper hun morgenlied toe te zingen. wildgoose was door dit alles zeer geroerd, en 'er fcheen nog eenmaal eene zuivere ftraal van waare godsvrucht in zijne ziel; hij barstte des uit in deeze heerlijke verfen van milton : „ Thefe are thij glorious works, Parent of good, „ Almightijl Thine tbis univerfal frame. „ Thus wóndrous fair." enz. Na wat zwijgens zeide hij: „ jerry, ik ben altijd verrukt door dit heerlijk uitzicht en ik heb het meer. dan duizendmaal befchouwd." Ta zei jerry, (die agter zijnen meester omgeflipt was) men kan hier — eenige uuren — ver — zien; dat is zeker." Wel ik denk, antwoordde wild- coo  DON Q U I C I I O T. 47 goose , dat de fchoonheid van een uitzicht niet afhangt van veele uuren gaans; maar van den rijkdom des landfchaps." — „ Wel ja — zeker, meester — deeze valei is• rijk. —- Het meeste land is veertig fchellingen het acre (*) waardig; doek in den winter is het hier ook ijsfelijk en verdort flikkerig." Hier keerde wildgoose zich om en merkte, dat deeze geduurige afbreeking ontftond uit hét fmakken eener pijp die jerry in den brand frak. Want,.terwijl de Mr. zich in al dit fchoone verloor, had de knegt vuur geflagen en zijn pijp aangefto'oken. Nu fmookte hij zijn kort zwart pijpje,;dat het hem aan 't hart ging. „ Helaas, jerry, ik zie dan, dat gij nog geen afftand doet van de iedelheden der waereld! Gij vergenoegt u niet met de hemelfche manna der overdenking, gij hunkert dan nog naar de uijen en de vleeschpotten van Egypte." — „ Wel nu ook meester, is het zonde een onnozel pijpje te rooken? Ik meen, dat dit althans niet ftrijdt tegen de wetten van het Euangelie." ,, Neen, jerry, ik houde dit niet volftrekt voor zondig, want voor den reinen is allés rein."— „ Wel dan moest men ook zijn gebed doen voor men een pijp opftak." —■ „ Dat zeg ik niet,maar wel,dat men nooit eenig ' vermaak mag neemen waar voor men Gode niet danken kan. Kort gezegd, ik vrees, dat gij de ge- £ * ) Een huif morgen.  *!ï DE GEESTELYKE gewoonte hebt, om uw gehemelte dikwijls te prikkelen, en daar niet van af kunt zien." jerry, die een weinig knorrig was, om dat hij dus in zijn tabak - rooken, waar in hij geen zier zonde zag , geftoord was, fchreeuwde; „ wel wel, ik hou van een pijp en ik dank God dat ik nu en dan een half onsje puiks puik kan opdoen; en ik zal het niet aflaaten, al kwam de Bisfchop, ja Mr. whitfield zelf daar tegen op. Weet gij wat, meester ? indien tabak-rooken zonde is, dan zendt God ons goeden drank om eens door te fpoelen; en meer weet ik daar niet van." wildgoose fchudde zijn hoofd, en begon te vreezen, of jerry wel meer dan half bekeerd was. Hij vond het evenwel het voorzichtigst, zijn reisgenoot door te groote flrengheid niet boos te maaken. Hij zweeg des ook, en zij beiden gingen dus eenigen tijd voort.  DON Q U I C II O T. 4? VI. HOOFDDEEL. Natuurlijke gevolgen van honger en vermoeidheid. Eindelijk kwamen zij , zonder veele redenwisfeling , digt bij de plaats genaamd Doverhill, daar het volk bij een zoude komen. Maar dewijl het eerst in den agtermiddag zijn zoude , en de zon ondraaglijk heet fcheen, ftelde jerry voor, om wat onder een eiken boom te rusten , die zijne breede fchaduuw over den weg fpreidde. Naauwlijks zaten zij , of hij oopende zijn knapzak, en haalde 'er een goed ftuk brood met kaas uit ; dit gezicht herinnerde wildgoose aan zijn ontbijt ,. waar aan hij tot op dat oogenblik niet gedagt had, veel min aan de middelen om dat te kunnen houden. „ Kijk, Meester, zeide jerry, indien wij, om het zoo te noemen , op de Voorzienigheid gewagt hadden, en ik niet gezorgd had, waar mede zoudt gij nu ontbijten ? " — ,, Hou uw lastertong ftil , dit is geen geval , waar in de tusfehenkomst der Voorzienigheid noodig is." „ Ware dit zoo , dan ben ik 'er zeker van ; zij maakt fomtijds haare werktuigen, ter vervulling haarer oogmerken, van hen, die alleen hun eigen vermaak bedoelen , zoo als ik denk dat gij ook deed, toen gij uw zak zoo wel opvulde." Jerry zweeg , en niets te drinI. Deel. D ken  5o DE GEESTELYKE <. ken hebbende, vleidde hij zich op het gras neder en viel wel dra in een diepen flaap, fnorkend en gonzend, als of hij in zijn eigen bed lag. Mr.. wildgoose zette zich tegen eenen boom en vatte een zijner boekjes in de hand; hij begon ook te lezen, maar, insgelijks een weinig vermoeid zijnde, gaf hij der natuur haar eisch en fliep nevens zijnen reisgenoot in: hier zullen wij hen laaten, om te zien, wat uitwerkzel hun vertrek bij Mrs. wildgoose en vrouw tugwell voort bragt. VII. HOOFDDEEL. Karakter van Mrs. wildgoose, ongerustheid over het vertrek van Meester wildgoose en tugwell , vrouw dorothys redenvoering. ^trs. wildgoose was eene vrouw, die een witten beverhoed droeg, en alle morgen met falie thee ontbeet. Deeze twee bijzonderheden, en de beginfels, waar uit zij ontltonden, vormen de onderfcheidendlle trekken haars karakters. Zij, als een vrouw van goed verftand, verkoos altijd het betaamelijke boven de vertooning; en gaf altijd da tegenwoordige vermaken op voor haar eigen gemak en het geluk haars levens. Hierom, in weerwil der veranderlijke mode, en om zich voor de tand-  DONQUICHOT. tandpijn, waar aan zij zeer onderhevig was, te bewaaren, droeg zij den ftaatigen witten hoed, die onder de regeering van karei, den II. het bijzonder fieraad der aanzienelijken was, en zij dronk falie-thee, om dat zij die van Ceylan en Qongo voor haare gezondheid nadeelig achtte; hoe veel liefelijker ook derzelver geur en fmaak zijn mogt. Mrs. wildgoose beminde haaren zoon als eene braave moeder, het fpect haar ook, -dat zij hem zoo zelden tot gezelfchap had. Maar zij was overtuigd, dat hij in geen goeden ftaat van gezondheid was, en om die reden onderhield zij hem te minder over zijne grillige verkiezingen. Zij wist ook zeer wel, dat hij dikwijls bij tugwell ging, maar niet wat hij daar uitvoerde, als ook dat hij de vergaderingen der Methodisten bezogt; zij had hier over ook geraadpleegd met Mr. powell. Offchoon zij nu vreesde, dat zijne droefgeestigheid de oorzaak zijner bijzondere godsdienstigheid was, veel meer dan van zijne overtuiging; dagt zij echter, dat dit het onfchuldigfte zijn moest, waar toe zijn luim hem drijven konde. Sterke drank en zondige involgingen der lusten waaren, dagt zij, meermaal de toevlucht geworden van zulke menfehenfehuwende knorrepotten, als haar zoon zich eenigen tijd betoond had. 3Xy was federt lang gewoon, dat hij met zijn graauwen hond vroeg de tuindeur uitging •n alleen ontbeet: dit was de oorzaak, dat zij D a ook  DE GEESTELYKE ook dien morgen geen agt floeg op zijne afwezigheid. Vrouw tugwell wist bij ondervinding, dat jerry meermaal vroeg opftond en in zijn pothuis zat te werken; terwijl hij voor zonnen opgang door zijn gebabbel, gefluit en gezang zijne buuren dol maakte. Om agt uuren was zij gewoon hem te gaan haaien, en als hij met haar ontbeten had, weêr heen te brengen. Maar hem daar niet ziende, vroeg zij de buuren, of niemand hem ontmoet had. Geen mensch had hem gezien. Nu bedagt zij dat wildgoose en hij eenige dagen het magtig druk gehad hadden, en ging terftond naar Mrs. wildgoose, om te hooren, of hij daar bok was. Men zeide neen, en dat Mr. wildgoose, hoewel het re~eds negen uuren was, en hij nooit zoo lang uitbleef, niet was terug gekomen. Zij en Mrs. wildgoose waaren daar over niet weinig verlegen. „ Zie Mrs. wildgoose , ik verbeur mijn hoofd, zo deeze twee niet iets geks in de kop hebben. Ik heb wel gemerkt , dat zijne waardigheid en onze jerry altijd hunne hoofden bij elkander hadden, en eene drukte je leven zoo niet: en als ik dan op de mat kwam, zwegen zij als mieren. Hoor, ik voor mij had nooit zin in dat preêken en bidden: want daar is nu geen noodzaakelijkheid toe; wat zegt gij 'er van Mrs. wildgoose? Ik zeg altijd, dat elk in zijn kerk moest gaan, zijn best doen om met eere het lieve brood te winnen en ieder het zij-  DON QUICHOT. 53 zijne te geven; meer zal 'er van ons niet geeischt worden." Dit zeide zij, om dat zij zeer wel wist, hoe deeze goede dame dagt. ' „ Maar, (ging zij voort) wat henker hebben zij toch in t hoofd? Meester wildgoose is eenigen tijd zoo fchrikkelijk mankeliek geweest, hij zal des niet naar het feest van dover zijn gegaan, 't Is waar, onze jerry heeft voor een dag of wat veel gepraat van de pret, die daar zijn zoude. Maar wat zou hij daar nu te doen hebben, indien hij daar om den zilveren lepel te winnen, geen bekken gaat trekken. Nu, zo hij daar is, zal ik het rasch weten. En ik zal zijn beste borstrok weg fluiten, want dat moest niet weêr gebeuren. Ik zal hem beduien, denk ik, dat hij zonder mijn toeftemming niet weer zijn kostelijken tijd en geld zal gaan verkwisten." Zo dra Mrs. wildgoose in ftaat was, om deeze aan een gehechte praatjes te breeken, zeide zij: „dat doortje over haar man niet ongerust zijn moest, dat indien hij met haar zoon gegaan was, zij hem voor zijne moeite zou beloonen." „ Och lieve Mrs. wildgoose, grijnde vrouw dorothy, gij weet dat ik, federt mija arme joseph foldaat wierd, maar een arm fchepzelben; en zo nu mijn man mij ook nog verlaat, wat zal ik dan doen? alles is zoo duur, en het geld zoo fchaarsch, en ik kan met mijn fpinnen maar agttien ftuivers 'sweeks opdoen, en wat is dat voor een mensch om van te leven?" Om D 3 van  84 DE GEESTELYKE van dit gefnap af te zijn, zeide Mrs. wildgoose, dat zij in de keuken gaan zoude om wat te eeten, beloofde nogmaals voor haar te zorgen eïi liet haar vertrekken. Zoo dra Mrs. wildgoose zich alleen bevond kon zij niet aan het gebeurde denken zonder zich grootelijks te ontrusten. Zij kon ook niet bedenken, wat zijn oogmerk ware. Eerst meende zij haaren ouden knegt naar DovershiU te zenden, 0.m zeker te kunnen zijn, of hij daar al of niet was, maar zij bedagt zich: het kwam haar zeer omvaarfchijnelijk voor, dat haar zoon in zulk een droevigen luim naar dit gezelfchap zoude gegaan Zijn. Terwijl zij hier over mijmerde, kwam Mr. poWell naar zijne gewoonte haar een ogtend bezoek geven: zij verhaalde h em het geen zij wist: de goede man antwoordde: „ Het zou mij in 't geheel niet verwonderen, indien Mr. wildgoose daar, of in eene andere vergaadering der Methodisten gegaan was; want het is genoeg bekend, dat hij deeze laatfte zes maanden voor zijne buuren gepredikt heeft. Maar gij weet Mrs., hoe hij mij heeft geantwoord, en wat zal men zeggen, als de lieden zich beroepen op hunne inwendige aandoeningen, op hun innerlijk gevoel? Dit kunnen wij zoo min ontkennen als zij bewijzen. Wijl zij dewildfte en woestfte ingevingen hunner inbeelding aanzien voor heilige infprakcn." Mrs.. wildgoose was wel overtuigd, dat de braa-  DON QUICHOT. 55 braave Domine de waarheid fprak. Zij wist wel, dat haar zoon eenigen tijd zich misfdijk genoeg gedraagen had; maar was verlegen, wat te denken. Zij nam dan geduld en hoopte, dat hij in een uur of twee wel weder terug zijn zoude: in dit opzicht rekende de goede vrouw evenwel geheel verkeerd. VIII. HOOFDDEEL. Zij vertrekken naar het feest van Dovershill. "Xv^ildgoose was te zeer vervuld met zijn oogmerk om lang te kunnen rusten, hij wekte zijn medereiziger, en, door den flaap verkwikt, gingen zij moedig naar de plaats der bijeenkomst. Mr. wildgoose in de overdenking zijner onderneming , die namelijk van voor het eerst tot het volk te fpreken, 't welk nu op het feest gekomen was om zich te verlustigen, ging, zonder een woord te fpreken, zijnen weg. Hoe wel hij nu voor onnodig hield over het geene hij zeggen zoude zijne gedagten te laaten gaan, wel verzekerd, dat hem alles, wat hij zeggen moest, zoude worden ingegeeven: kon hij echter zich niet beletten daar over te denken en zich te vraagen, hoe zoude Mr. whitfield zich in zulk eene om» Handigheid gedraagen hebben ? Hij wist, dat die D 4 grpo-  i<5 DE GEESTELYKE groote man zijne woorden doorgaans ontleende van de omdandigheden. Toen hij bij den Wedloop van Noi'thampton predikte, Iprak hij over „ onzen geestelijken loop der ziele." En bij den Windmoolen te Bedford vermaande hij hen, om niet weg gevoerd te worden door den wind van allerlei leer," zoo als hij in zijne Journaaien zelf getuigd, wildgoose overlei des bij zich zelf, hoe hij best zoude zinfpeelen op de worstelende oefeningen, daar in zwang zijnde; en hoe hij alles op het nuttigde zoude toepasfen. ,, Hij nam voor om de worstelaars te vermanen, om met hunne zonden te drilden; met den duivel en hun eigen vleesch te kampen; dat zij, zoo als Mr. whitfield veelmaalen deed, zouden worstelen in het gebed." Tot de knuppelvechters dagt hem te kunnen zeggen: „ Kneust en breekt den kop van het oude roode Serpent, zoo als st. augustyn den duivel noemt; bewaart u voor alle aanvallen van geestelijke vijanden; enz." Dit dilzwijgend voortwandelen dond jerry maar maatig aan, hij zeide dan: „ Luister Mr. ik heb ook al zoo eens over ons preeken gedagt; maar nu wij zoo na bij komen, is het of mij de moed ontvalt. Zeker uwe waardigheid fpreckt jjoo kostelijk over prestinatie, en repebatie, en generatie, en zoo al voort; dat is alles heel mooi bij ons — in den hoek van den haart, — wij hebben dan niets anders te doen, en niemand fpreekt tegen. Maar, (lapperment — hier komen de.  DONQUICHOT. 57 de knaapen bij een — om vrolijk te zijn — dat is zich den kop te kneuzen, vuistflagen te geven en zoo al meer; mij dunkt zij zullen den tijd niet hebben om naar ons preeken te luisteren; zij zullen ons misfchien voor den gek houden , want op zoo een dag van godsdienst te fpreeken zal wat raar zijn. Wie weet, of zij ons niet zullen afrosfen, weg jaagen of met vuiligheid gooijen: en daar om, Meester, was het niet wijzer, dat wij weêr terug gingen, he ? " „ Ach jerry ! heb ik u dan niet verhaald, hoe Mr! whitfield eens bij zulk eene gelegenheid voor twintigduizend menfehen predikte, bij Kennington,alwaar, zoo als hij zelf verzekert, tagtig koetzen en veele paarden waaren, en dat zoo als hij begon te fpreeken alles ftil wierd. Ja dat hunne harten fmolten, dat zij hunne oogen hadden willen uitgraaven, om hem die te geven; dat zij hem om het lijf hingen en elkander verdrongen om hem te groeten?" - „ Maar laat dat zijn zoo als het*wil, jerry. Ik ga mijn pligt doen, en zal mii gelukkig achten, indien ik lijde voor deeze heerlijke zaak. — De waare Heiligen hebben dikwijls geünagt naar vervolging, befpotting, verguizing, en verfmaading." — „ Nu, nu, Mr.! zeide tugwell, ik zei dit maar zoo, en niet om dat'ik bang ben; de duiker! ik durf den besten vechter nog ftaan; hij zou 'er van lusten." — „ jerry, jerry, wees niet zoo ftout: de mensen niets; denk aan petrus; wij moeD 5 tm  5* DE GÊESTELYKE ten op den Heere vertrouwen; het zwaard des ge« loofs opvatten. Zo wij op vleefchelijke wapens betrouwen, dan zullen wij in den dag der verzoeking te kort komen. " IX. HOOFDDEEL. wildgooses eerste Predikatie. N ±\u waaren zij oigt bij de vlakte waar het feest gehouden wierd: dit plein lag tusfchen de Cotweldfche heuvels. Hunne ooren wierden begroet door het verward geluid van trompetten, fluiten , fioolen en doedelzakken: men hoorde- geen oorlogs toonen, maar alleen znlke wijsjes, als waar mede de kinderen zich op een dorps-kermis vermaken. Daar was een groot getal boeren, allen in hun zondags-kleed met bandelieren om den middel en zijden doeken om den hals. De meisjes met ftrooje hoeden, en verflenste linten, even coquet en even dartel als onze vrouwen van meer fatfoen op een bal of danspartij. Daar Mond om de worstelaars en knuppelvechters een welgeflooten kring van aanfchouwers, beftaande uit rijke boeren op hunne lang geftaarte paarden gezeten; twee of drie koetzen drentelden, met haare zwartgallige ingezetenen, zoo wat heen en  DON QUICHOT. & en weêr; daar gekomen van hunne landhuizen, om de vreugd van het boeren volk te befchouWen; en dus een uur van hun langduurende maand op het land te verdrijven. Buiten geven de kleinfte voorvallen ftof tot tijd-korting. wildgoose en zijn vriend maakten maar eene geringe vertooning in dit gezelfchap; en wisten bijna niet, hoe zij de aandagt zouden opwekken. Dewijl zij tot op dat oogenblik nog niets gedronken hadden, vroeg jerry zijnen Mr., of het zonde ware, nu om'een glas ale te verzoeken? Zij gingen daarop beiden in een tent, en dronken de hitte en' het ftof eens van het hart; toen het volk uit elkander ging, en men uitriep dat 'er om ecu hembd van fijn Hollandsen linnen zoude geloopen worden. Dit hembd was met linten vérfïerd, en hing aan den ftaak ten toon. Hier op maakte zich zes jonge Vrouwen gereed, en hielden naauwlijks meerder kleding aan, dan nodig was, om ook den minst zedigen niet te ergeren. Men heeft aangemerkt, dat de kieschkeurigfle lieden de groffte .denkbeelden hebben: en misleiden hebben zulke eerbaare menfehen de alleronkuischte bevattingen van veele zaaken. Hoe dit zii, Mr. wildgoose ontwaarde niet zoo dra dit verborgen kleed' der zedigheid, of dit Hollandsch hembd, zoo oopenbaar ter befchouwing gegeven, en deeze zes jonge vrouwen bezig met zulk een iedele tijdfpilling, of zijn gewoone ijver ont-  6o DE GEESTELYKE ontwaakte, en op eene omgekeerde mand, dié, bij de tent lag, klimmende, wenkte hij het'volk ' en fprak het dus met eene fterke ftem aan: „ Om Christus-wil, mijne Christelijke broeders , zo de gezondheid uwer zielen u dierbaar is, fta dan af van deeze antichristifche, ja meer dan heidenfche vermaaken; zij zijn vergiftigd: hoort mij! " Het volk, een redelijk wel-gekleed man, dus boven de menigte verheven ziende, die gereed itond om iets te zeggen, zag elkander aan en men vroeg wat of dit zijn zoude. Men had iets van gezond gehoord, en nog eenige medicinale uitdrukkingen; hieruit beflooten de meesten, dat het een kwakzalver was, die zijne medicijnen wilde uitventen: de knapzak van tugwell wierd behouden voor de bewaarplaats der geneesmiddelen van den doctor. Mr. wildgoose toonde hun wel dra, hoe verkeerd zij hem befchouwden ;' offchoon hij toen nog heel gebrekkig den ffijl van Mr. whitfield, (dien deeze zedige man de waars Euangehfche noemt! ) wist naa te aapen. „ Mannen, Broeders, en mede geloovigen; gij Zijt bij een gekomen om een heiligen dag te houden; dat is, den duivel te offeren; en uwe bezigheid te vinden in zulke dingen, die deezen Vijand der menfehen hoogst aangenaam zijn." „ Dit feest is ingefteld om de afdaaling des Heiligen Geests op de eerste Apostelen te vieren. Doch in plaats van vervuld te zijn met den Hei. li-  DON QUICHOÏ. 61 ïlgen Geest, vult gij u op met fterke dranken; met den geest des brandewijns en den geest des jenevers, met Engelfche geesten, roet buitenlandfenje geesten , en waar niet al mede ? " „ l Mijne broederen! bedenkt toch wat gij doet! Is dit den duivel en zijne werken verlaaten? Is dit de pracht en de iedelheid der waereld verwerpen? Is dit de lusten des vleefches beftrijden? Het oogmerk deezer goddeloze bijeenkomst is in alles het tegengeftelde. In plaats van te waken tegen uwen geestelijken vijand, en het oude roden Serpent den kop te breken, breekt gij elkanders kop met knuppels en Hokken. Gij worstelt niet tegen vleesch en bloed,maar om elkander den voet te ligten. Gij zijt zoo verre van de iedelheden en opfchik der waereld te verzaaken, dat gij in tegendeel een wedloop begint om een Hollandsen hembd, en voorraad opdoet voor de lusten des vleefches." „ Ach mijne waarde mede zusters! gij die zoo ' begeerig zijt om een aardfche verfiering te erlangen ; laat mij u vermanen, om kleederen der gerechtigheid te verlangen, kleederen van kuischheid en zachtmoedigheid; zet toch uw hart niet op zijden linten en Hollandfche hembden. " Door de geheime verbintenis die dit had met de geboorte, wierd onze prediker ongemerkt geleid tot de wedergeboorte; en ondernam voor deeze woeste , ongeoefende menigte de verborgenheden des Christendoms te verklaaren; toen een eerlijk recht- ziu-  62 DE GEESTELYKE zinnig tollenaar, vreezende in zijn inkomen benadeeld te zullen worden, uitriep: „Bij die en die heft het hembd op! komt, mijne meisjes begint den loop. " Hij wierd bijgeftaan door' een heethoofdig voerman, met een zijden doek om zijn hals; die niet laaten kon hartelijk te lachen om de gemeenzaamheid, waar mede wildgoose zinfpeelde; en, denkende, dat, zo hij langer fprak, de vreugd daar door zoude benadeeld worden, een oranje fchil naar zijn hoofd gooijde. Een ander een paardenvijg opnemende fmakte die behendig in tugwells openen mond, wijl hij, al gaapend, op zijn meesters woorden ftaroogde' dit gaf moed aan anderen en weldra was de arme jerry het voorwerp van allerlei fchimp en dartelheid, zoo zelfs, dat Mr. wildgoose genoodzaakt was van de mand te komen en zijne redenvoering te eindigen. Een paar jonge gasten ligtten jerry van de bank en leidden hem in eene bij een geloopen plas van allerlei vuil water- terwijl anderen hem ftootten en floegen, en beletten op te rijzen. Kort gezeid, wildgoose vond goed zich voor een meer gunstige gelegenheid te bewaaren; hierom ging hij tot zijnen mede arbeider, en ontfloehem van het voJk. Zij trokken af en wierdei, be! fpot, gefcholden, uitgejouwd, door deeze onbedagte menigte; wildgoose betoonde alleen medelijden voor het volk, en zijn hoofd fchuddende, zeide hij: „ arme menfehen, zij weten niet wat zij  DON QOICHOT. 63 zij doen." jerry, een weinig tot zich zelf ge-' komen, morde al voortgaande. „ Vervolging 1 Vervolging ! Vervolging! ik geloof het ook, gaa maar heen, jij lui hebt hier het beste van deeze waereld, maar wij zullen het in de andere dies te beter hebben." Zoo ongelukkig eindigde Mr. wild-qooses eerfte pooging om de waereld te hervormen; maar dit, verre van zijnen iever te verflaauwen, zette dien nieuwen moed bij. Hij was zeef te vreden niet deeze geringe vervolging. Hij vermaande ook jerry om goedsmoeds te zijn , want dat dc Heere ter zijner tijde het hart zijns volks neigen zoude, tugwell, die maar tamelijk gedicht was door het gebeurde, antwoordde: ,, Dat geloof ik ook, meester, maar ik denk dat die tijd nog verre af is." Hij had eene groate begeerte om naar, Zijn eigen haard weder te kceren; (evenwel daar fprak, hij niet van.) „ Onderftei, dus ging hij voort. Meester , dat wij uit gegaan zijn om te zien, wat nut wij doen konden. En ik geloof niet dat on> iemand onzer bekenden te DoverhiU ontdekt heeft; want ik zag althans niemand onzer buuren; en ook ieder is druk bezig in het veld om de garsï in te oogsten, zoq dat ik maar zeggen wil, dat wij nog makkelijk zouden kunnen naar huis gaan , en als het donker is, onbekend influipen, zonder dat 'er een haan naar kraait." „ Wel jeremiah , houdt gij mij dan voor zoo pen Apostaat, zeide wildgoose met veel vuurs. Ik  64 DE GEESTELYKE Ik terug gaan, die mijne hand aan den ploeg geflagen heb? Neen, ga gij; doe uw zin, maar ik ga op naar Ghucester, daar wierd Mr. whitfield gebooren, daar verkondigde hij de eerste maal het woord; ik ben gerust, dat ik daar een klein kuddetje vinden zal, en dat zij mij met liefde zullen ontfangen. " Deeze zagte beftraffing had de beste uitwerkzels; jerrys lust om te reizen nam weder toe. Hierom gaf hij te verftaan, dat hij zijnen meester zoude bijblijven; en zeide, na dat hij zijn aangezicht had afgewasfen, 't welk een weinig bemorst was, dat hij ook zulke wisfewasjes van vervolgingen niet meer rekenen zoude, maar goedsmoeds zijn. ,, Doch zo ik daar weer kwam, zou ik de fhaaken, die mij zoo toegetakeld hebben , eens anders beredderen, voor al dien gaauwdief, die mij van de bank wierp. Dan, zoo is het, men komt ons zoo onverwagt op het lijf, dat een eerlijk man geen tijd heeft om van zich te tasten. Nu, nu, dat in het vat is verzuurt niet, iedere drommel regeert in zijn maand." wildgoose vermaande hem tot geduld en vergeving: en, zoo al voort fnappende, gingen zij eenige mijlen, zonder iets aanmerkelijks te ontmoeten.  DONQUICHOT. 65 X. HOOFDDEEL. Eene lofreede over de oude hedendaagfche Schild, knaapen. "V^iens huis is dat? vroeg Mr. wildgoose aan eenige boeren, die hij op den weg naar.London ontmoette; daar met dat kleine coupeltje 'er boven op ; en die groote lange Chineefche latwerken voor de deur. — „ Schildknaap shapelys van London," kreeg hij ten antwoord. „Ja, zei een oolijke vent, hij was een Londons kleermaaker, maar hij heeft wat geld gewonnen, bouwde dit mooie huis, en is nu een vredenrechter en een fchildknaap." Zodanig is- de fmaak de titel en de ceconomie van uwe Londonfche fchildknaap en. Een landfchildknaap is een edelman in eene afgelegen provintie; hij blijft altoos in het landhuis zijner voorouders, dat hij zo tamelijk onderhoudt; maakt een paar nieuwe deuren, en zet een zomerhuis in een hoek van zijn hof. Vertrouwende op zijne zilvere fpooren, en nette laerzen, gaat hij 'er op uit, om naar de rijke erf-dochter eens edelmans te vrijen; loopt hij een blaauwe fcheen, dan trouwt hij zijne huishoudfter, maakt een erfgenaam voor zijne goederen, fterft, en is vergeeten. L Deel. E Eens  €6 DEGEESTELYKE Eens in zijn leven gaat hij naar London; hij logeert in den Bok bij smithfield , bezoekt eene oude tante, wiens fchatten hij hoopt te krijgen; en die door het crediet der familie hem een degen weet te bezorgen; die hem agter na wappert en « verbaasd hindert. Zoo flentert hij, met zijne laarzen aan, naar en doorFleed-ftreet,de eene gaauwdief dringt hem in de goot, de andere floot en hurt hem, een derde trekt zijn zweep van onder zijn arm, onder het voorwendzel van de twee eerfte afterosfen, en ruim baan voor hem te maken; hij geeft zes duivers voor een paar dubbeldgeïiaaijde leeren handfchoenen, keert naar zijn landgoed terug, met de ijsfelijkfte denkbeelden van de bedriegerijen der ftad; en (hoewel altijd gefopt en beftoolen door de loosheid zijner pachters, en de over groote winsten eens dorpwinkeliers,) vervloekt hij alles, wat maar den naam van London draagt; — uitgezonderd de Londonfche Avondpost , en den boode, die hem een vaatje oesters op 'kersdag mede brengt. Zie daar, dit is een waar, oorfpronkelijk, maar nu reeds onbekend en vergeeten landfchildknaap. Hier uit befluit ik, dat 'er veelerlei foorten van fchildknaapen zijn, en dat een nieuwerwets fchildknaap zoo wel door zich zelf als door zijne levenswijze geheel en al van de oude fchildknaapen onderfcheiden is. Het geflagt deezer 1'eden, wiens bijzonder en algemeene nuttigheid voor de waereld ik wensch te roemen, waren eertijds, ar- mi-  DON QUI.C HOT. msgerl, oïfiuiifen', dat is: wapendraagers van oude helden; hier van daan zijn zij overgebragt in de nieuwere vertellingen en romans, daar heeft ieder koning zijn fchildknaap. Zoo was antoMedon die van achilles, de getrouwe achates van den vroomen /ENEas , sancho pancha, van don qui'chot , en raepho van hudibras , zoo als nu de oude fchildknaapen in de helden-eeuwen alle zulke bezigheden verrichten, die beneden de waardigheid der helden waren; hunnen wagen menden, hun paard zadelden, en zoo al meer: zoo ook in meer gemeene romans, is de fchild= knaap altoos het doel van fpotternij en van zulke ontmoetingen, die beneden de ,eer des helds geacht worden. Zoo wordt sancho pancha helder in den deken gefchud, terwijl men voor zijnen held zaaken .van meer belang uitdenkt. Dewijl nu de roman eene fchilderij van het leven zijn moet, zoo ziet men ook, dat deeze ondergefchiktheid in den dagelijkfchen ommegang plaats heeft. Uit dit oogpunt befchouwd is een fchildknaap een zeer beleefd infchikkelijk edelman, die niets kwalijk duidt, alles zich getroost; die den tweeden rol fpeelt in het leven. Hij dient voor een foort van fchild om te befchermen, of als een vernis, om het voorname beeld meer te doen uitkomen. Ieder aanzienelijk man heeft zijne opwagters» die hem omringen. Mijlord heeft zijn nalooper, die hem van dienst is om vreemdelingen hunnen E a af-  68 DEGEESTELYKE afltand te doen houden, wijl hij hen het voorbeeld geeft. De Bisfchop heeft zijn Capelaan; die zoo gedwee is, dat hij zelfs aan zijnen'meester vraagt, wat hij begeert, dat troef zijn zal? Dit is het niet al: ieder hedendaags fchildknaap heeft een fchildknaap van den ouden tijd, die hem al7 tijd opwagt, in de gedaante van een jaagend Dominé, een getitelt Kaptein, of een vreedzaam Advocaat , die hem voor zijne medebroeders der wet bewaart,of den rol fpeelt van den dwerg, als het zijne waardigheid lust eens wat fterk door te fchijnen, als hij geestig zijn wil; of om zijne jokkernijen uit te leggen, zijne wonderfpreuken te verklaaren, of het eerst te lachen. Om niet in het langwijlige te vallen, zal ik hier alleen nog bijvoegen, hoe nuttig deeze wezens zijn, in werken van dit foort, Hoe konde .ik dan eenen tugwell misfen, als ik de heldendaaden van onzen geestelijken don quichot der waereld mede deele? XI.  DONQUICHOT. 69 XI. HOOFDDEEL. wildgoose wordt zeer beleefd ontfangen aan het huis van een rechtzinnig Leer aaren de uitkomst van een tusfchen hen ontftaan verfchiL Onze reizigers hadden reeds zeven mijlen afgelegd van de plaats hunner rampfpoedige onderneming, wildgoose verheugde zich , dat hij waardig geacht waare vervolgd te worden; om — zoowaande hij — om den Godsdienst; en tugwell troostte zich met eene betere ontmoeting, toen zij in een liegt dorp , aan den voet van den heuvel gelegen, even voor zonnen ondergang, aankwamen. Zij kenden het zindelijk Herbergje aan een verfleten half onleesbaar uithangbord. De fchilder had waarfchijnlijk daar een rooden leeuw op willen fchilderen , maar het figuur had veelmeer van een fchapenfchouder. Toen zij in huis kwamen, vonden zij het bezet met een klein gezelfchap , beftaande uit een Osfeweijer, den Ontfanger der Imposten, den Dominé en den Mollevanger. Mr. wildgoose vroeg aan den hospes. „ of zij hem een bed konden bezorgen," maar deeze, in plaats van op zijne vraag te antwoorden,- vroeg, E 3 • „ waar  fo DE GEESTELY K E „waar zij van daan kwamen?" wildgoose vond niet goed, dit te zeggen, maar herhaalde zijne vraag. De hospes antwoordde: „ dat hij niet ruim behuisd was; dat hier zelden iemand logeerde : dat hij maar één afgelegen kamertje had, alwaar niemand fiiep; maar dat hij, zo dra zijn vrouw t'huis kwam, (dat zeeker niet lang meer zoude du uren, want zij was Op een Bruiloft in het naaste dorp,) haar zoude vraagen , of zij hem logeeren konde, en hij dagt, dat dit wel fchikken zoude." In onze kamer zijn twee bedfieden. — Wat belieft gij te drinken, Sir?" Onze twee Pelgrims waaren een weinig ontrust over dit berigt. wildgoose vroeg dan: „ hoe verre ligt Gloucester van hier?" „ Gloucester, Wel Sir! gij zijt van den weg af naar Gloucester, maar ik denk zoo omtrent twaalf goede mijlen, is het zoo niet Mr. pottle?" Dit was de naam van den eerlijken kerkelijken perfoon; op wien onze hospes zich beriep , om dus zijne gasten in gefprek te brengen; dewijl farnen praaten famen drinken voortbrengt , en dit zijn belang was. Maar Mr. pottle, wel bewust, dat hij in geen goeden ftaat was , om zich veel te doen hooren, en deeze- vreemdelingen niet willende ergeren, wendde voor zulks niet te weten, en geen gemeenfehap te hebben met de overige twee drinkers. Daar op zweeg hij, dampte ter deeg door, en wel haast was hij in een wolk Van tabaks-rook bijna onzichtbaar. Wijl  DON QUICHOT. 71 Wijl wildgoose geen antwoord kreeg, luisterde hij naar een dispuut tusfchen den Osfeweijer en den Ontfanger van den Impost. De eerfte ftelde vast, „ dat, indien een man een paard gekogt had , waar mede hij bedrogen was, ,het geen zonde was, het, zonder iets te zeggen, aan een ander te verkoopen." Dewijl nu dit dispuut eenige betrekking had op den Godsdienst , zo dagt wildgoose dat het hem betaamde zich daar mede te bemoeijen. En dewijl hij altijd eene groote zucht had voor de Logica, zeide hij, na betuigd te hebben, hoe hg duchtte, dat zulke principes in een Christenland zeer nadeelig Waaren, dat de meeste controverfien niet verftaan wierden bij gebrek van behoorlijke iefinitien, en om dat men daar van afging. Hij verzogt des vrijheid om het verfchil in een fyllogistifehen vorm te brengen, en hoe wel hij altijd ieverde tegen mcnfchelijke geleerdheid, ziet de lezer, dat hij, zo dra 'er maar gelegenheid toe was , dezelve uitkraamde, zelfs voor zulke lieden, als waar mede hij nu fprak. Alle bedrog is zonde, „ Een ongezond paard voor gezond te verkoopen, is b*i „ drog, ergo, „ Een ongezond paard voor gezond te verkopen, is zonde " Hier nam de Dominé zijn pijp uit den mond, en konde niet nalaaten zijn gevoelen hier omtrent E 4 "  72 DE GEESTELYKE te zeggen. „ Zoo, zoo, Sir, gij zijt een geftudeerd man, hoor ik wel. Negatur minor: ik ontken uwe tweede Helling : „ dat namelijk een ongezond paard , op een kermis te verkoopen, in den dagelijkfchen zin des woords bedrog zij." „ Ja zeide wildgoose , zoo doet men altijd, als men disputeert, gij veronderftelt het geen nog ia verfchil is. Gij hebt de termen veranderd, en woorden in de premisfen gebragt, die 'er niet toe behoorden. Indien wij door denkbeelden en gebruiken moeten geregeerd worden, die wij dagelijks ontmoeten , dan zullen wij weldra zoo weinig eer als Godsdienst hebben." „ Godsdienst? riep de Dominé, Godsdienst? ó wij leven in een naaren tijd: de waereld is overftroomd door ongeloof, ketterij en geestdrijverij: en nooit leed de Kerk zoo veel van Atheïsten en Sectarisfen, dan nu." ,, Sir, antwoordde wildgoose, ik geloof, dat de Kerk in het grootfte gevaar is door het zorgeloos leven en de ontaarde beginzels haarer eigen leden." „Kom, kom, riep Mr. pottle , wij zullen hier niet over den Godsdienst disputeeren, en dewijl ik vrees, dat de hospes u niet welgenoeg kan huisvesten, verzoek ik, dat gij met mij gaat,- gij zult welkom zijn, en ik zal u zoo een goed Bed.geven als ik kan." Hoewel nu wildgoose zich herinnerde, wat 'er met den Vicaris gebeurd was, en vreesde , of hij met deezen man niet in verfchil zoude komen Op eene wijs , welke onaangenaam voor beiden zijn  DON QÜICHOT. ?3 zijn moest; zo konde hij echter dit beleefd verzoek niet weigeren, vermids het nu te laat was , om verder voort te gaan. Toen zij het huis uitgingen, drong de nieuwsgierigheid den hospes, om aan tugwell ftilletjes te vraagen: „ of zij beiden niet in kurken handelden? of misfchien geflooken goederen in dien zak waaren, om te verkoopen?" „ Neen, neen, antwoorde jerry, mijn meester is een geheel ander man dan gij denkt: hij is erfgenaam van wel vier hondert pond 'sjaars ; en zou zich te goed achten iets te verkoopen. Nu dat .is al het zelfde, ik zal onze geheimen niet vertellen aan iederen gek die daar naar vraagt. Neen, neen, ik heb wel verftand van reizen, dat beloof ik je." E 5 xn.  74 DE GEESTELYKE XIL HOOFDDEEL. Wat 'er bij Mr. pottle voorviel. Mr. pottle was nu in zijn huis; hij zond Tugwell in de keuken, en nam wildgoose met zich in een redelijk nette zijkamer. Zijn leuning-ftoel ftond gereed, op de tafel vond men tabak , pijpen, eenige 'gedraaijde papieren, om die aantefleken. Ettelijke oude couranten lagen in 't vengfter, en een enkel fchilderij, het portrait van den Cardinaal de fleury namelijk, hong voor den fchoorfteen. Meester pottle was een bruinrood, vijfenvijftig-jaarig, vrijer. Hij woonde hier met een bejaarde huishoudfter en een oude knegt. 'sMans karakter zal weldra uit het gefprek /van deezen avond bekend worden. Hij liet voor wildgoose en hem de tafel dekken; de eerfte at regt hartlijk van een kouden fchaapen-fchouder en comcommers; terwijl jerry zich zeer wel in de keuken bevond met het overfchot van de tafel en een kan lekker bier. Toen het eeten was weggenomen, vulde Mr. pottle zijn pijp en poogde al rookend uittevinl den, wie Mr. wildgoose was, wat hij bij de hand had, en waar hij naar toe ging; vooral hoe het  DON QUICHOT. 75 het bijkwam, dat hij te voet reisde? wildgoose, wanhoopende om een man van die jaaren, zoo' vast gehecht aan zijne begrippen, te bekeeren, was in 't eerst een weinig verlegen, en wist de 'beantwoording zijner vragen nog al lang te vermijden. - pottle maakte toen eenige cxcufen, om dat hij in een ale-huis gezien was; en op dat zijn gast niets ergs daaromtrent zoude vermoeden, zeide hij: „ dewijl de Pastorij zoo verre van de Kerk af lag, was hij daar gegaan , om op het Lijk van een arm man te wagten; die in een hut, wel drie mijlen van daar, geftorven was. Maar zij kennen mij wel. O ho! als zij te zes uuren niet daar zijn, dan laat ik liever het Lijk op het kerkhof, dan dat ik het wil begraaven. Ik denk des, dat zij het tot morgen hebben uitgefteld, want- niemand heeft zich aangediend. „ Wel, antwoordde wildgoose, ik geloof dat het Landvolk op dit ftuk al zeer lastig is, maaf hunne onkunde verdient meer beklaagd, dan berispt te worden: zij gelooven, dat zij, door hunne overledenen lange boven aarde te houden, hunne agting voor hen betuigen." „ Ja, zei de Dominé, en denken niet eens hoe veel moeite zij ons aandoen door deeze zotte grillen; daar evenwel dé doode niets aan heeft." Dat is zoo, antwoordde wildgoose, het is van weinig belang, wat 'er van het lichaam na den dood komen moge; maar mij dunkt , dat men wat moet toegeven aan de be-  76 *>E GEEST ELYKE bekommering en de zwakheden onzer Broeders, m onverfehillige dingen; te meer n0g indien hen door anders te doen zouden ergeren , en ons buiten ftaat brengen om hun dienst te doen. Ik beken, dat ik, indien ik een Leeraar der Kerk ware, mij zelf zoude aanzien als een dienaar des Volks, en liever wat infchikken van hunne luimen, dan hunne goede gedagten van mij verliezen. " „ Sir, antwoordde de Dominé met eenige drift hoe ook eenige lompe boerenvlegels over mij den*en , zo zal ik nooit hunne zotte vooroordeelen en bijgelovigheden voldoen. Dat Janhagel! hoe meer men doet, hoe meer zij eifehen. Indien zij reden van klagen hebben, laaten zij naar den Blsichop gaan, ik zal voor hunne ziel zorgen, dat 13 mijn werk, en laaten zij naar de galg lopen.» *i* bid u Sir, zeide wildgoose, (zo ik zoo vry zijn mag) vvat verftaat gij door voor hunne zoel te zorgen? - „ Wat ik daaf door Yerfta Wel, ik verftaa daar door, de dooden begraaven - doopen - trouwen - lezen - biddenen, en, en zo al voord." „ Wel, wat het begraven en trouwen betreft , antwoordde wildgoose , deeze bezorgingen hebben meer betrekking op het hehaam dan op de ziel, en wat aanbelangt het prediken (hoe wel ik uwe prediking daar van uitzonder) ik heb opgemerkt, dat, wat er ook van onze zielen worde, het Christendom met lange meer bij ons ftand kan houden, ten wa-  DON QUICHOT. 77 ware de Heere beter arbeiders in zijnen wijngaard gelieve te zenden." Hier op wierd M. pottle zoo kwaad, dat nn zijn pijp uit den mond nam, uit zijn leuningltoel rees, digt bij wildgoose kwam, en zei: „wat. doet'gij mij in mijn eigen huis een affront? Ik vrees, Sir, dat gij een Presbyteriaan, of nog er«rer, een Methodist zijt. Dat zwerven door het land ontrust het volk, en zet het op tegen hunne wettige Leeraars; 't zijn deugeniéten, die de tolerantie fchande aandoen." Hoewel nu Mr. pottle wel genoeg predikte, als hem niemand tegenfprak, zo had hij evenwel eenige moeilijkheid in zijne fpraak, als hij zich driftig maakte. Zeer verftoord zijnde op wildgoose , verviel hij in dat dotteren, en, zijne tabaks-pijp met zijn pink induwende, ging hij dus voort: „ Ik moet u zeggen Sir, dat de k- kk- kerk magt heeft; ja de k- kerk heeft m- mmagt, om zulke gui- gui- guiten te ftraffen, de k- k- k- kerk heeft m- m- magt S- S- S- Sir." Zoo als hij deeze woorden uitte, ftond wildgoose op, om hem te bedaaren, en met viel de Dominé over een geoopende tabaksdoos, die op den grond lag, en fchreeuwde zoo hard, dat de knegt in de keuken het hoorde, die daar op met tugwell en de huishoudfter toefchoot; en ziende, dat wildgoose bij zijnen Meester (wiens pruik in dit geweld was afgevallen ,) bukte, terwijl hij hem wilde ophelpen, bedroog de knegt zich  78 DE GEESÏELYKE zich zoo zeer, dat hij deeze houding voor die eens overwinnaars hield. Hij vloog dus toe, en gaf wildgoose een harden noot onder zijn linker kaakebeen. jerry zijn goeden Meester zoo mishandeld ziende, viel op den knegt aan, de oude hmshoudfter vatte tugwell met al haare kragten aan en fchreeuwde met eene fchelle ftem»' Ik da§t wel dat het een paar fchobbejakken van Preêkers waaren, en het fpeet mij, dat mijn Meester hen in huis genomen heeft. Na dat zij het beste uit het huis hebben opgevreeten, gaan zy nog heen en Haan een braaf man in zijn ei-en huis; wat janrap is dat." Dit gefchreeuw maak- 11? ? °P hMrd laS te flaapen, wakker; die dan ook aan * blaffen raakte en zo! damg hep en jankte, dat de verwarring nog ,rooter wierd. Sfc De Dominé was nu opgerezen en poogde met wildgoose beide de knegts, die nog terdeeg aan t vegten waaren, te fcheiden : Mr. pottle zeide nu aan de huishoudfler: „ Dat Mr. wildgoose geen fchuld aan zijnen val had, en hem ook niet had geflagen; maar ik vrees, dat vvii twee wolven in fchaaps-klederen gehuisvest heb-' ben." wildgoose, die nu wel zag, dat hij de goede gedagten van Mr. pottle verbeurd had, wa* ongenegen om daar langer te blijven. Hij zei dei aan tugwell, dat hij hem zoude volgen, en maakte zoo goed hij konde,'eene verfchooning we-  DON QUICHOT. 79 wegens de moeite, die hij Mr. pottle had aangedaan; bedankte hem voor zijn goed onthaal, en vertrok: de Dominé zeide niets en liet hen aftrekken. XIII. HOOFDDEEL. Nagt -^edagtcn. Spooken en Kaboutermannetjes. Zonderlinge ontmoeting. Het karakter , en gedrag deezes rechtzinnigen Leeraars overtuigde wildgoose meer dan ooit, dat de kerk eene reformatie noodig had: cn zette hem aan, om met nog meer iever zijne romanesque onderneeming te gaan uitvoeren. De maan fchecn heerlijk; de nagten waren op dien tijd van 't jaar zeer kort, onze twee Pelgrims vervolgden des hunnen weg , en gingen naar Gloucester. Zoo wandelden zij een wijl, toen kwamen zij in eene duistere laan; die ter zijde van den heuvel omliep en digt bij het dorp eindigde. De duisterheid en ftille eenzaamheid deeden in jerrys geest eenige angst opkomen (hoe onbefchroomd hij ook anders ware, als 'er wat te vechten of te flaan viel,) en hoewel hij voorgaf, dat hij ver boven zulke kinderagtigheden verheven was, zo hield hij zich toch digtjes bij zijn Meester; en met een  to DE GEESTELYKE een gemaakten moed wilde hij eens uitvisfcheu , wat of Mr. wildgoose over Geesten en Spooken dagt. „ Daar zijn wel menfehen, zeide hij, die bang zijn om alleen te gaan in zulk een donkere laan en in het hartje van den nacht. Maar ik denk niet, dat 'er zoo iets is, als 't geen men fpook noemt, althans nu in onzen tijd niet meer. — Denkt gij Mr. dat 'er fpooken zijn? — of geesten, zo je wilt?" „Wel jerry, ik geloof met een groot man, (Mr. locke) dat 'er niet meer geesten des nachts dan bij den dag wandelen, dat zij niets meer met den nacht dan met den dag gemeens hebben; en hij geeft van onze vrees deeze rede: 'er is eene asfociatie van denkbeelden:" „ Ja, ja, antwoordde jerry, ik denk daar nog door aan de fociation in den tijd der Rebellen, onze Schildknaap wilde geen lid der fociatie zijn; maar dit is voor uw tijd gebeurt, Mr." „ Ach, zeide wildgoose , ik fpreek van de verbinding der denkbeelden; zoo dat bij voorbeeld, als een kind nog bij de min zijnde, van geesten en nagtverfchijningen hoort praaten, dan zal het nooit in ftaat zijn om het denkbeeld van fpooken aftefcheiden van dat der duisternis! Maar hoewel dit rede geve van deeze vrees, zo is het echter natuurlijk, dat men in het duister en alleen zijnde meer omzichtig is, want men weet niet, wat ons kan ontmoeten. Zoo dat, al heeft iemand nog zulke klaare en nette denkbeelden van onder- fchei-  DÖN QUICHOf. 8l fcheiden dingert, zo geloof ik echter, dat men nooit in eenzaamheid en duisternis zoo gerust, zoo bedaard zijn kan, als bij helderen dag." Hoewel nu jerry geen enkel woord van dit alles veritoud; zo luisterde hij echter als een vink, en ging zoo ftil als een muis digt bij wildgoose voort, die, zonder dit te bedenken, aldus zijne redeneering weder opvatte. - „ Niemand dan een Athcist, jerry, kan ontkennen, dat 'er in zekeren zin geesten zijn; maar of mogelijk de Voorzienigheid voor de komst van Christus noodig dagt te mcermaalen tusfehen beiden te komen, door, aan verheevener wezens, bij gewichtige voorvallen, toe te (taan zich zichtbaar voor ons te maken; en hoewel ik overtuigd ben, dat de duivel nu nog eene zoo wezenlijke magt over ons heeft, als hij toen over den mensch had; zo moet gij toch geloven, dat alles , wat men u van verfchijningen verhaald, leugen en bedrog is, of door natuurlijke oorzaaken ontftond. Verbeelding, zwakheid, of, zoo als ik zeg, bedrog kunnen veele verfchijnzels doen ontlhan. Ik zelf herinner mij, dat ik, toen ik eerst te Oxford kwam , iets dergelijks ondervond» Ik was gelogeerd op eene groote kamer, met groen faaij behangen, mijn bed ftond in een foort van affchutzel en had twee groote deuren ter affluiting. Naar bed gaande liet ik die altoos oopen om lugtiger te liggen. Eens in den nacht wakker wordende, zag ik bij helder fterrenlicht aan I. Deel. F de  82 DE GEESTEL YKE de overzijde van het vertrek een groot figuur geheel in het wit, bijna zes voeten hoog; het lcheen een vierkanten muts op defchouder, maar geen hoofd te hebben." — „ Heere wees ons genadig! (riep tugwell, terwijl hij wildgoose bij het pand van zijn rok hield) — ja zonder hoofd! mijn grootje heeft mij wel duizendmaal verhaald, dat de fpooken meest altijd zonder hoofd verfchijnen." — „ Nu, hoewel ik gewoon was te lachen over zulke dingen, zo kon ik echter niet bedenken, wat de oorzaak ware van dit ijsfelijk fpook! Na eenigen tijd mijn moed bij een gezameld te hebben vloog ik uit mijn bed: ik wilde weeten wat dit was. En wat omarmde ik? Een wit overkleed, dat een ftudent des avonds na het gebed in mijn kamer gelaten en aan een koperen pen gehangen had; hier had ik naderhand mijn ftudente-muts over gehangen." ,, Ja, ja, zeide jerry, uwe Trenohard-mutzen, ik heb veel van die mutzen hooren fpreeken." ,, Ik ben des gerust, vervolgde wildgoose, dat alle deeze verfchijnzels , wel onderzogt zijnde, even zoo op een natuurlijke oorzaak zullen uitkomen. " ,, Wel nu, Mr.! dat is waar, dat de fpooken zoo algemeen nu niet meer zijn, dan in oude tijden. Maar mij ftaat nog wel voor, dat vader de w ijze vrouw was gaan haaien op uw grootvaders paerd witvoet, 't was het beste fchepzel dat ooit op vier voeten liep. Uw grootvader kogt het van  DON QÜICHOT. van den ouwen peter simons. " — „ Nu verhaal dan voort." — „ Nou altijd, het was een heele donkere nagt; en vader reed voorbij een eenzaam onbewoond huis aan het eind eener laan, zoo als deeze zijn mag, en hij zag vreemde lichten door de vengsters, en als hij in 't midden van de laan reed, rolden groote vuurballen om de voeten van het paerd: toen kwam de vrouw van de fchildknaap, die in de kraam ftierf, zij zat alleen in de koets met zes paerden en met haar kind in den arm; en, — en, — de koetfier (het is waarlijk waar Mr.) de koetfier had geen hoofd, en" — zo als jerry zijne vreesfelijke historie wilde vervolgen, (lootte zijn voet tegen iets aan ; daar lag hij hals over kop op den grond, en riep uit: „Ach mij, ach Mr.! ik val over een doodkist." — ,, Domoor, zeide wildgoose , gij zult nog zoo lang van fpooken babbelen, tot gij zelf voor uwe fchaduuw bang zijt." jerry had echter gelijk: en de lezer kan wel nagaan, dat het het lijk van dien armen man was, waar op de Dominé te vergeefsch gewagt had. De vrienden des overledenen hadden zoo lang op het affcheid gedronken, dat het zes uuren floeg, eer zij in het dorp waaren: daar zij nu wisten, dat de Dominé niet langer bleef, hadden zij de kist daar gelaaten tot den volgenden dag; en dit was de rede, waar door de arme jerry zoo verfchrikt wierd, om dat hij waarlijk over een doodkist viel. Fa Nu  «4 DE GEESTELY RE -,. Nu kwamen zij in een oopen veld, en tugwell gaf voor, dat hij aan de Herren zien konde, dat het drie uuren was; èn dewijl zijn iever niet zoo vuurig bleef als die zijns Meesters, klaagde hij van vermoeidheid en vaak. Zij leiden zich dan beiden op eenige bosfchen flrooi neder, en (liepen zeer gerust tot agt uuren , toen zij opftonden en hunne reis voortzetten, jerry liet niet na zijnen Mr. te herinneren om toch te gaan ontbijten in het eerfte huis, daar zulks mogelijk zijn zoude. XIV. HOOFDDEEL. : Dt -uitkomst van wildgooses tweede Redenvoering. In den nadenmiddag, digt bij Gloucester komende, traaden zij in een fraai huis aan het eind van het dorp, en vonden alle de inwoonders op de ■plaats %ij een, om ettelijke Morisco - danfers te zien, die daar, bij gelegenheid van de Pinxter en ter vervrolijking der gasten, danfen zouden. wildgoose oordeelde dit eene gunstige gelegenheid voor zijn oogmerk, en fprak hier over met tugwell. Maar deeze, die de bedroefde ontmoeting van den voorigen dag nog niet vergeeten had,  DON QU1CH0T. • »5* had, wilde zijnen Meester daar van afbrengen; ja \aoegde 'er ftoutelijk bij: „ Zie Meester, ik mag wel zien, dat het volk op zulke tijden zich wat vermaakt." ^ wildgoose bleef echter bij zijn oogmerk, en jerry, die nu al wist dat Mr. een hoofd had, dat niet ligt te verzetten was, gaf toe, ging bij de danfers en zeide wat zijn Mr. begeerde. Dewijl nu deeze lieden al meer zulke zwervende Predikers ontmoet hadden, hielden zij hun tijdkorting een weinig op, en omringden den Leeraar, die nu reeds op een trap geklommen was, en met groote heftigheid uitvoer tegen allerlei vermaakelijkheden , als ftrijdig met het Euangelie; en vooral onbetaamelijk op een Pinxterfeest. Deeze leer fmaakte de toehoorders zoo weinig, dat veelen hem lieten Maan en hunne verhinderde danfen lustig begonnen. Zij, die deezen dans kennen, weten dat hij doorgaans verzeld wordt door een danfer Tom ^ool genoemd, die, zoo als de hansworst in de fpellen, de gekkernijen voorthelpt. Op zijn zotsmuts, zat een groote vosfen Haart, die als een pruik af- en rondsom neder hing; in plaats van kleine bellen, had hij 'er een fchaaps bel agter aan gehecht. Terwijl nu ieder nog luisterde, had deeze gaauwdief behendig zijn muts op jerrys hoofd en de bel over zijn hals getrokken: zo dra merkte deeze dit niet, of zijn toorn ontltak derwijze, dat hij in de handen fpuwende en zijne vuisten fluitende, den Tom Tool een fchoonen flag in 't aangezicht F 3 gaf.  86 DE GEESTELYKE gaf. De gek, meer grappig dan moedig, poogde in 't gedrang weg te raaken. tugwell vloog hem raazend na, en de bel maakte ondertusfchen een vreesfeljjk geweld. Dit alles was zoo vreemd en potzig, dat het volk in een luid gelach uitfchaaterde. Nu zag wildgoose, dat het onmogelijk was, hier de menfehen te bekeeren, hij vermaande jerry tot geduld, en fchudde het ftof van zijne voeten. Zoo gingen zij weg, en ontmoetten geene verdere moeilijkheden. wildgoose zeide, dat zij tot nu toe niets dan onchristelijke gewoonten gezien hadden, maar troostte zich met de verzekering, dat zij in Gloucester op eene betere wijs zouden ontfangen worden, als zij in de Bell, alwaar Mr. whitfiêld gebooren was, zouden zijn aangekomen: want, zeide hij, overal waar de geest des Christendoms heerscht, daar is vrede, blijdfehap, broederlijke liefde, en christelijke mededeelzaamheid." „ jerry antwoordde, dat een glas goede ale hem nu de grootftc blijdfehap geven zoude, want dat hij fchrikkelijk dorstig was. wildgoose deed, of hij zulks niet eens hoorde, en wilde niet rusten , eer zij, laat in den avond, in de oude ftad Gloucester binnen Hapten. DER-  DON QUICHOT. 8? DERDE BOEK. I. HOOFDDBE L. Hoe Mr. wildgoose in de Bell te Gloucester ontfangen wordt. ï'ïet was fteeds de gewoonte van Mr. wildgoose geweest, om, als hij ergens In eene vreemde plaats kwam, te gaan hooren wat 'er zeldzaams te zien was; welke handwerken 'er gedreven werden, welke koophandel 'er meest bloeide, kort gezegd, hij poogde zijne kleine reisjes met eenig nut of voordeel voor zich zelf te doen: maar federt hij in zijnen cigenzinnigen luim was, vond hij geenen fmaak meer in alle deeze dingen. In plaats van des zijne aandagt bezig te houden met de ligging, de gebouwen, de oudheden van Gloucester, ja zelfs, zonder in het minst getroffen te zijn door de fchoonheid der hoofdkerk of de ongemene ligtheid haars göttifchen toorens, zag hij deeze ffad uit een geheel ander oogpunt — namentlijk als de geboorteplaats van Mr. whitfield , en hij vroeg terflond naar de herberg de Bell. Toen zij in de poort aan den ingang traaden, vroegen onze reizigers: ,, Of zij daar konden F 4 lö-  SS DE GEESTELYKE logeeren?" De knegt, die een fchotel gebrade* kalfslapjes in een der kamers bragt, verwaardigde zich niet eens te antwoorden , zag hen met een opgefchorte neus aan, en ging voorbij. Toen riepen zij een foort van keuken-jongen, die op de plaats eenig fmeerig werk afwaschte. Deeze, de twee vreemdelingen voor volk van zijn foort aanziende, vroeg dit aan den kok; de kok, na rijkelijk in zich zelf gemorreld te hebben, ging naar binnen, bij zijne meestres, en vroeg: „ of zij twee voetgangers wilde logeeren. " Mrs. whitfield , die juist gezelfchap bij zich had, jecs met tegenzin op, en kwam voor 't vengster; maar toen zij deeze twee, beftofte, onaanzienelijke menfehen had opgenomen, verliet haar haare gewoone geleefdheid omtrent vreemdelingen : ,, Wel nu nog mooijer, zeide zij: wat hamer! om dat fchildknaap fielding in zijn boekje van tom jones zegt, dat die hier gelogeerd heeft, zou mijn huis verpest worden, met al de ftraatflijpers die hier doortrekken." Mr. wildgoose was als van den donder getroffen , over deeze onchristelijke verwelkoming. Maar tugwell , die eerst met zijn hoed af ftond toen hij zulk eene opgefchikte madam zag, herhaalde haar woord: ,, Straatflijpers ! nu, nu, als mijn Mr. maar wilde, zou hij op zulk een mooi paerd rijden, als 'er een in Gloucester te vinden is, en mij ook hebben laaten rijden; maar wij gaan, als goede christenen te voet, en mij dunkt,  DON QUICHOT. 89 dunkt, dat lui, die een ale-huis houden, verpligt zijn alle gasten in te nemen." ,, Wat! fchreeuwde Mrs. whitfield, een ale-huis? jou onbefchofte vlegel, ( de vrouw had weinig christelijke verdraagzaamheid) je bent verkeerd, ga jij in een ale-huis in een agterftraat, daar zul je te regt komen, en volkje van jou foort vinden." „ Grut nog toe, fchreeuwde tugwell, die zeer geaffronteerd was over deeze uitdrukkingen omtrent zijn Meester en hem zelf: daar is geen kwaad bij, zo jij ons niet wilt huisvesten, daar zullen anderen genoeg zijn, die daar hun voordeel bij zullen vinden: maar weet je wat vrouw, Mr. whitfield mogt u wel wat beter bekeerd en wat meer beleefdheid geleerd hebben." F 5 II.  $ó DE GËESTELYKÈ II. HOOFDDEEL. Zij vinden een ander verblijf. Onze twee reizigers waren niet weinig vernederd over dit onthaal, en in verlegenheid, waar dien nagt te blijven, en hoe onverfchillig Mr. wildgoose ook geworden ware, voor waereldlijke eer; dit echter viel hem wat hard, te meer nog, wijl hij eene geheele andere ontmoeting verwagt had; en nu fpeet het hem, dat hij niet wat meer overeenkomstig zijnen rang de reis had aangevangen. Terwijl zij overleiden, wat te doen, zag \vildgoose een barbiers ftok, en, denkende dat misfchien Mrs. whitfield, die van zijne inwendige verlichting niets wist, mogelijk was afgefchrikt door den uitwendigen, llordigen, ongehavenden mensch , befloot om zijn baard te laaten fcheeren, zijn hair wat op te potzen, zijn das te verknoopen, en 'er dus wat beter uit te zien. Hij ging in het huis, en terftond was alles in orde. De eerlijke baardfchrapper, wiens bekrompener omHandigheden hem beleefder maakten omtrent alle zijne kalanten, ontfing hen met de uiterfte befcheidenheid; en , terwijl hij het fcheermes aanzette , fprak hij zeer wijdloopig over het heete weêr, den  DON QÜICHOT. 9i den ftoffigen weg, en foortgelijke onderwerpen; volgens de gewoonte deezer kunstenaars; misfchien om hier door of hunne kalanten te vervrolijken , of den aandagt af te leiden, van de pijn die eene zwaare hand of een bot mes hun aandoet. Terwijl wildgoose gefchooren werd, vroeg hij, of de meester ook logement wist voor hem en zijnen reisgenoot, en verhaalde vervolgens, hoe zij in de Bell, ontfangen waaren. tugwell voegde 'er bij: ,, dat zijn Mr. in ftaat was, om te betaalen het geen hij eïschte, en niet behoefde op den fchooi te loopen. Wij weeten wel, hoe het in zulke huizen gaat: niets of geld 'er bij, maar daar waren wij nog niet aan toe; en Mrs. whitfield is een trotsch wijf, al is zij hondert en duizendmaal bekeerd." De barbier, aangemoedigd door zulk eene gemeenzaamheid , ondernam nu te vraagen: „ waar zij van daan kwamen? Of zij lang in Gloucester dagten te blijven? en wat het bedrijf van Mr. wildgoose was?" wildgoose voldeed aan alle deeze vraagen met zijn geheel hart. Sprak over zijne roeping, over zijn oogmerk om hier te prediken, en zich dus van zijnen pligt omtrent het arme volk der ftad te kwijten. De barbier antwoordde; „dat Mr. whitfield hier veelmaal en met veel vrucht gepredikt had en ook eenige weinige discipelen nagelaaten, doch dat hier ook waar was: de vrouw van den fchoenmaker draagt meest altijd gefcheurde fchoenen." — „ Dat weet *v-. 'ik  ?a DE GEESTELYKE ik bij ondervinding," zeide tugwell. „ Zoo dat, vervolgde de barbier, offchoon hier eene gemeinte is opgericht door Mr. .whitfield, is evenwel het volk van Gloucester niet beter dan de meeste inwoonders van Engeland, vooral federt die groote man zoo veel opgang in London en Bristol maakte: wat baat het hun, dat zulk een groot Propheet onder bun gebooren wierd. Wat nu logement betreft, ons huis (dus ging hij voort) is groot genoeg, maar het is wat vervallen, en dewijl ik een vrouw en veel kinders heb, zoo komt het wat zuinig uit met onze bedden; evenwel mijn vrouw zal dit wel wat fchikken." „O! antwoordde wildgoose, dat is niets; ik meen het vleesch niet te koesteren, maar ten nutte mijper broederen alle hardigheid te ondergaan. Maar hoe vinden wij een vertrek om in te prediken ? Wat dit betreft, zeide de barbier, daar is raad voor; wij hebben eene oude eetzaal, die u wel aanftaan zal; 'er is geen huisraad in, dan een oude cederkist of twee, en eenige"gebrooken ftoelen, doch die neemen weinig plaats weg." Kort gezeid, de barbier fprak met zijne vrouw, die door een fchreefje van de keukendeur geluisterd, en goede gedagten had van hunne gasten: in een oogenblik was alles gefchikt en beiden bleeven bij den vriendelijken barbier. III.  DONQUICHOT, 33 TIL HOOFDDEEL. Gloucester. "Van ouds was een fcheerwinkel in een landftad de algemeene verzamelplaats van allerlei nieuws. Dit ontltaat gedeeltelijk uit de bcdrijveloosheid en fnapagtigheid deezer lieden, en gedeeltelijk uit de bezigheid, die de werker verricht aan den lijder; terwijl hij hem inzeept en fcheert; zijnde dit een tijd , waarin men niet wel anders dan over nieuws•tijdingen praaten kan. De aankomst des' van een -zoo bijzonder vreemdeling, als Mr. wildgoose , kon voor het minste foort van burgers niet lang een geheim blijven; te minder nog, daar de barbier bij alle zijne kalanten liet omzeggen dat een rijk vreemdeling dien eigen avond daar het woord zoude fpreeken, (want zoo had Mr. wildgoose goed gevonden,) indien hij maar volk konde krijgen; zoo ongeduldig was hij om zijne verboren landgenooten eenig geestelijk voedzel mede te deelen , die hij befchouwde als fchaapen , die geenen herder hebben; hoe wel zij een braaven Bisfchop, een Deken en een geheel geleerd collegie hadden. Die eerde avond was 'er weinig volk; en alleen zulke lieden, die gekomen waaren, om zich te  94 DE GEESTELYKE te laaten fcheeren, of zulke van de naaste buuren , die de barbiers - vrouw had gewaarfchuuwd. Maar de roem deezes ongemenen Preedikers door ieder een die hem gehoord had, tot in de andere wijken der ftad verfpreid zijnde, had niet alleen de verftrooide discipels van Mr. whitfield, maar ook veel nieuwsgierigen en lediggangers uit alle Handen doen opkomen. Dit alles gaf Mr. wildgoose nieuwen moed; hij bleef des langer, dan hij gedagt had, te Gloucester, en in agt dagen was het reeds iets fatfoenlijks hem te gaan hooren. Hij fprak dan niet flegts voor bejaarde vrijers en oude vrijsters, die van hun lijfrente en kaartgeld leven, maar ook voor arme kruiers en fleepers, en vrouwen, die oude zijde lappen opkoopen, om daar nieuwe kindermutzen en fpeldekusfens van te maken. Hoe billijk heeft Mr. wesley aangemerkt, dat offchoon een engel in zijn eigen kerk predikt, het volk hem niet aan ziet, maar als men zegt, daar is een man, die zal op een berg prediken, aanftonds vliegt het volk daar heen; het is, vervolgt hij, het ongewoone van in een veld te prediken, dat dit prediken zoo veel opgang doet maken. Dit is zeer toepasfelijk op Mr. wildgoose , en den opgang, die hij tz Gloucester, maakte. Indien de koster der hoofdkerk op een zaturdag avond had bekend gemaakt, dat des volgenden dags een vreemdeling prediken zoude, dan misfchien ware ieder naar de kerk gegaan, die dit reeds  DON QUICHOT. 95 reeds voornemens was , of geene zondaagfche. vermaken te verzuimen had. Maar toen het hekend werd, dat een reiziger bij een' barbier predikte, op een cederkist, en leunende over een oude kaas-pers, (de eenige lesfenaar, die men had kuur nen beloopen) moest weldra het heele huis vervuld zijn met toehoorders. Ik moet het evenwel aanmerken, dat wildgoose, in weerwil van zijn kort hair, iets Ratuurliik bevalligs in zijn voorkomen en eene zeer muzikale ftem had: 't is waar, als hij in zijnen iever voort draafde, dan had hij iets wilds in zijne oogen; doch dit zelfs zette nadruk bij aan zijne meest aandoenelijke brokken van welfprekenheid: zijn ernst was zoo oprecht, en hij zoo overtuigd van het geen hij zeide, dat hij zijne toehoorders bewoog. Zie hier hoe hij zijne redenvoering . leidde. Eerst fprak hij over de algemeene bedorvenheid der menfehen, dan betreurde hij die, en maakte zulke levendige afbeeldzels van de vreesfelijke gevolgen daar van, fprak zoo omftandig over de hel en alle haare ijsfelijkheden, dat dit op ongeoefende menfehen Herken invloed hebben moest; hoewel hij dikwijls in omfchrijvingen van kleinigheden viel, die verftandigen zouden hebben doen lachen: hij was, met een woord, een groot •volks-prediker; hij wist hoe hij tegen zulke lieden fpreken moest. Na hen tot in de ziel tot verfchrikt te hebben, door de angsten der verdoem-  5$ DE GEEST ELYKE doemden, veranderde hij van batterij, en fmolt in traanen over de groote genade en barmhartigheid Gods; allen weenden en ieder gevoelde de tederfte liefde voor den grooten herder der zielen. De Puriteinfche en Methodistifche boeken, die hij gelezen had, Helden hem in ftaat om in hunnen ftijl te fpreken; deeze beftaat in de figuurelijke toepasfing der allerwellustigfle uitdrukkingen op geestelijke liefde. Wat dit voor uitwerkzel hebben moet op menfehen, wier warm temperament en opgewonden verbeelding dus wordt aangevuurd, is wel na te gaan, en meermaal oorzaak geworden van eene begoocheling, die niet altijd fchurkerij, maar nu en dan ter goeder trouw bleek te zijn. Hierom fprak hij: ,, dat hunne zielen met jezus vereenigd waaren; dat zij het lieve lam in hunnen boezem moesten draagen; zich laaven met de kusfehen zijner lelij - lippen," zulke uitdrukkingen vermogten alles op de vrouwelijke toehoorders, en (temden in met die, welke zij van hunnen Apostel whitfield gehoord hadden. Voor de wellustigen had hij ftroomen van hemelfche verrukkingen , feesten , melk, honig, merg der vetheid, en alles wat het meeste indruk op hen moest maken. Voor de begeerlijken en heerschzuchtigen had hij goud, zilver, verborgen fchatten, kroonen, fcepters, koningrijken. Voor de jonge pronke- pink-  DONQUICHOT. g7 pinkjes, wisfelkleederen, bloem-kranfen, purper, fcharlaaken, wit fijn linnen, en een heemelfchen bruidegom. Door alle deeze middelen vermurwde wildgoose ook zulke harten, die dus lang alle vermaningen verfmaad en den besten vrienden - raad verworpen hadden. Ja zelfs die hunne confcientie geen gehoor verleenen wilden: alle deezen be • keerde hij; ten minften voor zoo lang, als alle deeze zinnebeelden in hunne verhitte inbeelding in kragt bleeven. 't Is waar, hunne driften alleen opgewekt zijnde en hun Verftand onverlicht blijvende, vervielen veelen van hun in hunnen zonden-ftaat te rug. Daar was eene Weduuw van Buxion onder ziine volgfters, die, om dat zij niets dan een fraai huis tot haar weduuwgoed had, doch alleen zoo lang zijn niet hertrouwde, daar toe des ongeneegen zijnde, befloot, om haare liefde wat verandering van voedzel te geeven: doch toen zij wildgoose gehoord had, was zij zoo getroffen, dat zij het voortaan alleen hield met een officier op halve gage, die bij haar in huis woonde. Een dronken twistmaker en vechter, fchuldig aan veele flegte ftukjes, nam voor om een geregelder leven te leiden en voortaan geen twist te onderneemen , ten ware hij rijkelijk voor zijne moeite betaald wierd. Dit is het niet al! een oude vrek wierd zoo getroffen, dat hij op eenmaal befloot al zijne oude I. Deel. G klee-  9* DE GEESTELYKE kleederen aan arme lieden te geven, die hij meer dan vijftig jaaren bewaard had. Hij bleef ook zoo ftandvastig bij dit opzet, dat hij des morgens een oude borstrok, die hem te naauw was, en een paar fchoenen, die zijne lijkdoorens te veel knelden, weg fchonk. Ja in zijn testament inlaste, dat men op den dag zijner begraving aan het Godshuis een briefjen zoude vereeren, 't welk de Bankier had geweigerd te betaalen. IV. HOOFDDEEL. ffy maakt nog meerder opgang. De roem zijner welfpreekenheid vloog door de geheele Had: Mrs. whitfield was onder zijne eerfle bezoekers, die door de nieuwsgierigheid daar heen gedreven wierden. Zij zag terftond, dat wildgoose en zijn mede-arbeider die twee lieden waren, die zij zoo onbeleefd ontfangen had, en. hoorende, dat zij het voorneemen hadden, om bij haaren fchoonbroeder te Bristol eene opwagting te gaan maaken, nam zij die gelegenheid waar om haare onbelcheidenheid een weinig te verfchoonen: ,, Mr.! zeide zij, dewijl gij in dit huis niet wel gelogeerd zijt, zo verzoek ik u, dat gij in mijne Bell komt, daar zal ik u beter kunnen be-  DON QUICHOT. 99 bezorgen." Offchoon nu wildgoose niets minder dan wrokkig was, waande hij echter, dat het hem, om zijns Werks wille, meerder betaamde in deezen Haat van vernedering te blijven. Hij bedankte haar des voor haare aanbieding. Op eenen avond, dat Mr. wildgoose in het hevigfte zijner predikatie voortfprak, zijnde de vergaadering toen zeer groot, drong 'er een man, met een zilvren boord om den hoed, in huis, en werkte zich tusfchen deeze bijeengepakte menigte Zonder veel complimenten door: toen gaf hij een brief aan een van de toehoorders, die hem aan tugwell overreikte, die beneden de cederkast gezeten was en het amt van koster zoo wat nabootfte. Zo dra Mr. wildgoose een weinig ophield , Helde hij hem dien brief ter hand. Toen hij het opfchrift las, riep de brenger, die niemand anders was dan de Gloucester - boode, „ lees dit, Sir, gij zult 'er tijding van uwe arme moeder in Vinden." Maar wildgoose verfmaadde nu alle' familie-betrekkingen zoo zeer, dat hij zijne hand uitftrekkende, zeide: ,, zie hier mijne moeder, mijne zusters, mijne broeders," en ging voort of 'er niets gebeurd was. De rede van deezen brief was, dat, hoewel 'er bij zijne eerHe predikatie te Doverhill niemand zijner buuren tegenwoordig ware, hem echter fommigen van aanzien hadden gekend; hoe zeer zijn kort (luik hair hem veranderd had; en Mrs. wildgoose kreeg daar weldra kennis van. Deeze G a tij-  ioo DE GEESTELYKE tijding had zijne liefhebbende moeder zoo getroffen, dat zij krank wierd; Mr. powell gehoord hebbende, waar hij zich ophield, en welk eene bezigheid hij daar verrichtte, had den Gloucesterboode een brief voor zijnen buurman, den wandelenden Prediker, medegegeeven; waar in die eerlijke man hem de ziekte zijner moeder en de oorzaak daar van levendig voor oogen Helde, hem vermanende, terftond weder te keeren; en zulk een waardige en liefderijke moeder niet langer te bedroeven. Geestdrijving is doof voor de Hem der natuur, ja vindt het verdienftelijk, haare dierbaarfte beveelen te verfmaaden. Zulke lieden oordeelen alléén dat van gewigt te zijn, 't welk met hunne verdoolde verbeelding overeenkomt, en hunnen eigenwilligen godsdienst voldoen kan. , wildgoose floeg des geen acht op des Dominees brief, maar hij fchreef eenige regels aan zijne moeder, waarin hij zijne droefheid over haare ziekte betuigde; doch voegde 'er ook dit bij: „ Thans kan ik niet over mij zelf befchikken; mijn geweeten laat mij niet toe in vleefchelijke gerustheid te leeven, daar de geestelijke oogst zoo groot is en de waare arbeiders zoo weinige zijn. Wee mij! zo ik het Euangelie niet verkondig." Wat is 'er met zulk een hoofd te beginnen? V.  DONQUICHOT. ïoï V. HOOFDDEEL. wildgoose wordt door de Dames begunftigd. D aar was onder de toehoorders van Mr. wildgoose eene zeer zedige vrouw Mrs. sarsenet, eene galanterie-winkelierfter, die, hoewelzij eene oude zwakke moeder en een lamme zuster door haar arbeid onderhield, evenwel zoo geraakt was door Mr. wildgooses predikatiën, dat zij zwarigheid maakte over de wettigheid en onfchuld haarer kostwinning. Zij verzogt hierom Mr. wildgoose om bij haar thee te komen drinken; en bediende zich van die gelegenheid, om hem over dit onderwerp als een cafuist te fpreeken. Na dat hij hier over een weinig gedagt had, zeide hij: „ Dat, hoewel zommige takken haars arbeids toevalligerwijze zonden konden veroorzaaken; echter eenige gedeeltens der vrouwelijke kleeding niet alleen zeer betamelijk , maar ook in dit koud klimaat noodig waren ; en dewijl het werk zelf niet was ingerigt om onmiddelijk kwaad voort te planten; zo kon hij het niet volftrekt voor zondig verklaaren:" evenwel het zal uw pligt zijn om de Dames door uwe opfieringen niet tot iedelen tooi en dartelheid gelegenheid te geven; maar zelf tegen uw eigen belang aan haar G 3 al-  DE GEESTELYKE alles afteraaden wat niet ten uiterften betamelijk en zedig is." De lezer zal in 't vervolg zien dat Mrs. sarsenet deezen raad zoo overdreven opvolgde, dat zij en haare hulpelooze familie daar door tot armoede verviel. Wij moeten ons evenwel niet inbeelden, dat deeze deftige matrone een gefchikt voorwerp was, om een godsdienftig dweeper te behaagen. Bij Mrs. sarsenet bevond zich eene jonge julfer, die veel minder het voorkomen had van een winkeldogter, dan wel van een bloedverwante, daar gelogeerd; en die zoo wel in haar houding als manieren toonde, dat zij zich niet in haaren kring bevond. Een keurig kenner van het fchoone zoude. haar misfchien niet voor eene fcboonheid gehouden hebben; maar zij had zulk eene lieve levendigheid op haar gelaat, en zulke blinkende groote.oogen, dat zü, met den blos der jeugd en gezondheid verfierd, en welgemaakt zoo als zij was, niet misfen konde, de bijzondere aandagt van Mr. wildgoose op te wekken; hij richtte ook zijne meeste ftichtelijke woorden tot deeze beminnelijke Discipelinne. Zoo dikwijls hij iets zeer aanmerkelijks fprak, beriep hij zich op Misf townsend , bij wijze van inftinkt aangedreeven, om haare goedkeuring te erlangen. Hoewel nu ons fchoon kind wclgenoeg over Mr. wildgoose te vreden was, als hij over onverfchillige zaaken fprak , zo was zij echter altijd in de weer om de ftrengheid zijner doorgaande begrip-  DONQUICHOT. toS: grippen of af te keuren, of uit te lachen. Dit was het niet al. Zij nam zelfs de gelegenheid' waar, dat Mr. wildgoose haar, zoo als hij dagelijks deed, bezogt, om hem te vraagen: „ Hod is het mogelijk, dat gij uwe moeder, die krank' is en u begeert te zien, niet gaat bezoeken? Geloof mij, dit zeide zij zuchtend en met neêrgeflaagen oogen, de Hemel zegent nooit oneerbiedigheid omtrent ouders." Mlsf townsends ernst over dit Huk wekte de nieuwsgierigheid op van Mr. wildgoose; en met een meer galant voorkomen, dan hij gewoonlijk had, vroeg hij: ,, Hoe of zij zoo treurig bij deeze gelegenheid zag?" Na wat gezwegen te hebben en niet zonder bloozen, antwoordde zij: ,, dat het grootfte ongehak haars levens, en van haare tegenwoordige onaangenaame' om Handigheden te wijten was aan haare oneerbiedigheid omtrent eenen waardigen, en, over het geheel genomen," goeden vader." ,, Ik bid u, welke ongelukken kan zulk eene jonge juffer betreuren?" zeide wildgoose i, ,, want gij fchijnt naauwlijks zeventien jaar? " Misf townsënd was nu vrij wat verlegen; zij zag, dat zij te veel gezegd had. Maar Mrs. sarsenet zeide haar: ,, dat 'er geene rede zijn kon om niet openhartig met zulk een goedaartig man te handelen , die nooit misbruik van haar vertrouwen zoude maken; en haar mogelijk nog wel eenigen geestelijken raad zoude mededeelen; die haar.meer lijdelijk zoude onderwerpen aan haar lot, 't welk G 4 uw$  io4 DE GEESTELYKE uwe eigen onvoorzichtigheid , (dus fprak zij) of liever mijne dwaasheid veroorzaakt heeft." Mr. wildgoose wenschte in ftaat te zijn, om haar eenigen dienst te kunnen doen. Hij gaf ook te kennen., dat hij zeer begeerde haare historie te weten. Misf townsend weende; maar, haar moed hervattende, gaf zij hem dit verhaal. VI. HOOFDDEEL. Historie van Misf townsend. „ Mijn Vader is een rijk man, hij woont op een fraaij Landgoed bij den kant van -±shire, alwaar zijne familie voor ettelijke geflagten zich nederzette. Daar wierd ik ook gebooren. Mijne lieve moeder is, tot onherftelbaar verlies van mij, voor een jaar geftorven. Ik heb nog eene zuster, die ouder, en eene die zeer veel jonger is dan ik ben. In mijns moeders leven ontfingen wij zeer veel fatfoenlijk gezelfchap; zij droeg zorg om ons in huis die opvoeding te geven en die bekwaamheden bij te brengen, welke voor jonge lieden gefchikt zijn. Maar naauwlijks was zij overleden, of mijn vader zond ons alle drie naar een buitenbrei-fchool, hoewel wij, mijne zuster en ik, reeds groot, en zij in ftaat was, om zijn huis waar  DON QUICHO T. 105 waar te neemen. Het bleek weldra, dat mijn vader eene andere huishoudfter in het oog had, met welke hij veel op had, en dat dit rede was, waarom hij ons van de hand zond. Dit was eene Ierfche vrouw, die bekend was onder den naam van Weduwe townsend ; toen zij, een half jaar voor mijner moeders dood, in onze nabuurfchap kwam. Men zei, dat zij de weduwe was van eenen Capitein townsend die in America eemg fortuin gemaakt, en zich verklaard had van onze familie te zijn: hij overleden zijnde,, was zij in een klein landftadje digt bij ons komen woonen. En daar zij niet rijk is, heeft zij, geloof ik, het niet beneden zich geagt, onze huishoudfter te worden." „ Zij is omtrent veertig, niet fraai, maar zij behaagt den mannen door zulke manieren, waar door zij onze fexe in 't algemeen mishaagt; en (zoo als Mrs. sausenet weet) mijn lieve moeder kon haar niet veelen. Zij heeft geene de minfre. kennis, en mijn vader, die altijd bij haar is x zal ongetwijfeld haar weldra tot onze ftiefmoeder maken: zo dat gebeurt, dan zal ik haar om mijns vaders wil zeer beleefd behandelen, maar mijn afkeer van haar nooit kunnen overwinnen, noch vergeeten , hoe veel verdriet zij mij heeft aangedaan. Om hier over te oordeelen, moet gij weten, dat mijn vader voorleden kersfeest aan mij en mijne oudfte zuster verlof gaf om t'huis te komen: het fchijnt, dat de waereld zeer ten zijnen nadcele G 5 over  ro5 DE GEESTELYKE over onze afwezigheid fprak, en dat wij uit het huis gebannen waren, om de eerzuchtige bedoelingen deezer vrouw te begunftigen. Ik voor mij geloof evenwel, dat zij omtrent mijne zuster eenige andere oogmerken had, en dat zij ons daarom liet t'huLs komen. Ik zal daar in 't vervolg van fpreeken. De weduwe wendde veele liefde en vriendfchap voor, en poogde door gemaakte beleefdheden het gezach, dat zij overmeesterd had, min haatelijk te maakcn. Zij ftond ons zelfs eeni-e kleine pronkerijtjes toe, die mijne moeder misfchien zoude verbooden hfbben. Hier door won zij mijn zusters hart; wat mij betreft, ik beken, dat ik zeer in mijn fchik was met het horologie en andere kleine juweelen, die mijn vader mij op haar verzoek had vereerd: maar ik kon niet wel dulden, dat ik voor deeze giften aan de weduwe towxsend verpligting had; mijn vader had mij altijd bij uitnemendheid bemind, ik meende des dat ik deeze goedheden buiten haar had kunnen verwagten." „ Mijn vader leest altijd, en ik geloof dat hij een zeer geleerd man is; men houdt hem althans voor een groot Antiquarius en Virtuofo. Daar ik nu zelf altijd gaarn las, was het natuurlijk, dat hij mij, zoo gelijk met hem in fmaak zijnde, beminde. Hij nam mij dikwijls met zich in zijne bibliotheek, en daar plaatfle hij mij dan in een hoek, alwaar eene oude vrijfter, onze Tante, ae-  DON QUICHOT. 107 eenige boeken verzameld had, ik vond daar dryden, en alle Poëtifche Schriften, Tooneelfpelen, Romans en Vertellingen van onze vermaardfte Dichters. Hier hield ik mij mede bezig terwijl mijn vader ftudeerde." , Ik ben beducht, zeide Mr. wildgoose, dat gij bij uwen vader weinig godsdienftige verhandelingen laast." ■ „ Gij hebt gelijk, antwoordde zij, maar ik had 'er zoo eenige van mijne moeder, die ik ook des zondags naarflig las; tillotsons werken, Alk de pligten van de mensch, en meer van dien aart." „ 0 Misf! zeide wildgoose, gij mogt al zoo wel de Zeven Voorvechters des Christendoms of Jan de Reuzen-dooder geleezen hebben, als de Heek pligt van den mensch; of tillotson, die, zoo als Mr. whitfield in zijne Journaalen zegt, niet meer kennis had van het Christengeloof dan mahomet." Wel, gaf zij ten antwoord, ik ben geen rechter in deeze dingen, maar zal mijn verhaal vervolgen. VII.  fa* DE GEESTELYKE VIL HOOFDDEEL. Vervolg. „ Miin fmaak in het lezen maakte niet alleen mijn zuster jaloers, (zij nam nooit een boek in de hand) maar ook mij bij Mrs. townsend minder aangenaam; en ik denk, dat aan beide deze omftandigheden mijne ongelukkige toefhnd is toe te fchrijven; want deeze vrouw, hoe veel zij ook van ceconomie zwetfte, was nooit recht gelukkig, dan aan een fpeeltafel; en dewijl ik eenvoudig genoeg was, om 'er voor uit te komen, dat ik de kaarten haatte, gaf dit haar de gelegenheid, om mijn vader wijs te maken, dat ik niets beoogde dan mijn eigen vermaak. Dit was in een jong meisje ook wel zeer ongevallig. Zij had zoo veel vermogen over mijn vader, dat zij hem fmaak deed vinden in des avonds met haar te ombren of te piquetten, in plaats van naar zijn kamer te gaan. Dit was wel in mijn zusters trant, die niets behaaglijks vond in lezen, of in haar naaidenwerk; en dus altijd gereed was om een partijtje te maken." „ Mijn vader, zoo omgezet, vond nu mijn leeslust minder billijk; zij, bemerkende dat ik een weinig bij hem begon te daalen, bediende zich daar  DONQUICHOT. 109 daar van, om zijn hart alleen te bezitten. Zij toonde hem dan, dat het veel beter voor mij ware, indien ik mij wat vlijtiger op mijn naaldenwerk toelag. Hier voegde zij behendig bij, dat het goed zijn zoude mij nog een jaar uithuizig te laaten en op fehool te leggen. Ik ben overtuigd, dat Mrs. sarsenet te wel over mijn werk voldaan is, om mij niet toe te Maan, dat dit onnoodig was. Zij bereikte in zoo verre haar oogmerk , dat ik uit mijns vaders gunst geraakte, dit gaf baar moed, om mij kwalijk te behandelen, et» mijne zuster, die haare gunst zogt, wierd koel en agterhoudend. Dit is het niet al. Zij begon mij aantezien voor eene lastige mede-vrijster in eene zaak, die ik u ga mededeelen." „ Mijne zuster was veel rijker dan ik: eene Tante van mijn vader had haar zevenduizend pond fterlings gemaakt. Dit wil zij, zo dra zij agttien jaar is, in handen hebben; nu zal zij dit binnen zes weken zijn. Dit is de reden, denk ik, dat de weduwe haar broeder, Capitein mahony (zoo noemt zij hem) in onze nabuurfchap gebragt heeft, en ook bij ons ingeleid, daar hij dikwijls een week agter een blijft. Ik geloof voor mij, dat hij Luitenant is op halve gage. Hij is dertig jaar, ziet 'er vrij wel uit, is goed gekleed, maar verwaand en onweetend; maar dewijl wij aan ons huis zelden jonge heeren zien en mijne zuster gaarn meesteresfe van haar geld zijn zoude, vrees ik, dat deeze gekskap haar zoo onverfchillig niet is,  iro DE GEESTELYKE is, als ik om haarent wil wel wenschte. Dewijl hij nu wel eens zijne laffe praatjes tot mij richtte, misfchien om zijn oogmerk omtrent mijne zuster te bedekken, begon zij mij allengs als een hinderpaal voor haar geluk te houden , en mij ook als zodanig te behandelen. De koelheid miins vaders, de onbefcheidenheid der weduwe, de behandeling mijner zuster deeden mij ons huis zeer onaangenaam vinden. Maar het geen mij uit de goede gedagten der weduwe verhandde., was een vriendelijke brief, die ik over haar ontfing van Mrs. sarsenet, die met mijne moeder haare eerfte jeugd had doorgebragt , en wier gedagtenis haar dierbaar bleef. Zij meldde mij , met meer oprechtheid dan voorzichtigheid, hoe zij dagt over de huishoudfter; deeze brief kreeg, ik meen door mijne zuster, de weduwe in handen; dit verftoorde haar dermaate, dat zij mijn vader bewoog , om mij met mijne kleine zuster nogmaals naar een kostfchool te zenden; of ergens anders, waar ook, ten zij hij verkoos dat zij het huis verliet; maar de goede man kon tot dit laatfte niet befluiten; alle mijne onfchuldige uitfpanningen wierden mij belet; ieder mishandelde mij; dit, gevoegd bij de vrees, om weder naar fchool gezonden te worden, maakte mij ongeduldig en geemelijk. Ik had te veel Romans gelezen om onkundig te z'rjn van foortgelijke huisfelijke kwellingen; 't welk gemeenlijk gevolgd wordt door het ontvluchten  DON QUICHOT. in ten der lijderes, haar ongelooflijk goed geluk in de waereld en verzoende terugkomst. Ik had ook uitgebreide denkbeelden van de grootheid, rijkdom cn befchaafdheid der Londenfche waereld; en had opgemerkt, dat zelf gemene lieden, als zij van Londen te rug kwamen, veel beleefder en aangenamer waaren , dan de meesten , met welke ik doorgaans verkeerde. Eindelijk vormde ik het romaneske ontwerp, om zelf naar Londen te gaan, en te zien, of ik mijn lot niet verbeteren konde. Ten dien einde ontfnapte ik naar Oxford, ging daar in de postkoets om naar Londen plaats te nemen, en dan in Westminfler eene bijzondere vriendin , die nog eenigzints aan mijne moeder verwant was, te gaan opzoeken. Deeze braave vrouw had 'sjaars voor mijner moeders dood eenige weken bij ons doorgcbragt; zij had mij meermaal verzogt. Maar, zo ik haar niet vond, 6 wat zwarigheid, ik had de verbaazende fom van twintig guinees, mij door eene Tante van tijd tot tijd vereerd en door mij zuinig bewaard. Met dit geld vleidde ik mij wel eenigen tijd mij te kunnen helpen. Ik verwagtte ook, dat ik in een fatfoenlijk huis zoude komen, en daar als een ongelukkig meisje wel behandeld worden , vooral om dat ik eenige nuttige bekwaamheden bezat. Ik durfde geenen onzer bedienden vertrouwen; maar fprak met een vrouw in onze buurt, die bij mijne moeder gediend had, en nu getrouwd was met  ii2 DE GEÉSTELYKE met den man, die in mijn moeders leven voor koetfier bij ons diende; zij ftonden beiden in mijn moeders gunst; doch de weduwe townsend had hen doen verhuizen. Deeze braave vrouw deed al wat zij kon, om mij daar van aftebrengen, doch toen zij zag, dat ik onverzettelijk was, en wetende , hoe flegt ik t'huis behandeld wierd, haalde ik den man over, om mij den volgenden nacht met zich, op zijn paard, naar Oxford te brengen, zonder veel te denken wat hij-deed, noch welke gevolgen dit voor hem en ook voor mij hebben konde. Niets was gemakkelijker, dan te ontfnappen. Mijn vader, de weduuw en mijne zuster lpeelden altoos laat, en ik las in mijne kamer; als zij naar bed ging, kwam zij nooit bij mij. Ik pakte des mijne beste kleêren bijeen, nevens mijn linnen , klom met mijn geleider te paard ,N en kwam veilig te Oxford, om den volgenden morgen naar London te vertrekken. vin,  DON QUICHOT. "3 VHI. HOOFDDEEL* Vervolg. I* Daar was, nevens andere pasfagiers, eén bejaard, zeer wel voorkomend, heer. Hij behan^ delde mij Zeer beleefd en fcheen rijk te zijn , immers hij had een lijfknegt bij zich en had al het uitwendige van een gegoed mam Ik geloofde, dat hij op het zien van een zoo jong, wel gekleed, meisjen, een weinig verwonderd was, om dat ik alleen reisde. Hij wist allengs agter mijne historie en mijn oogmerk te komen. Hij fcheen minder nieuwsgierig, dan begeerig, om mij dienst te doen. Wij beiden aten alleen, en die gelegenheid nam Ik waar, om hem openhartig alles te zeggen. Hij was zeer in verlegenheid, zoo wel voor mij als voor mijn vader5 want hij zag wel, dat ik alleen bedroefd was over zijn gemis. " „ Hij vroeg mij, hoe of ik in zulk eene duure plaats, als London, mij dagt te onderhouden: ik toonde hem mijn geld; en zeide dat, indien ik mijner moeders vriendin niet kon vinden, ik eenigen tijd in een beterkoope wijk zoude gaan logeeren* Hij glimlachte over mijne onnozelheid en toonde mij, hoe veel gevaar ik zoude loopen in eene Had als London , en hoe romanesk mijne onderneming I. Deel. H was.  ii4 DE GEESTELYKE was. Hij verhaalde mij eenige ijsfelijke voorbeelden hier op betrekkelijk. Dit trof mij zoo zeer, dat ik, in traanen fmeltend, hem om zijnen raad vroeg. Wel, zeide hij, geef mij de vrijheid, om, zo dra wij te London zijn , een plaats voor u in de zelfde koets te neemen, die te rug rijdt en ga weder naar uw vader." ,, Ik ftond een weinig verbaasd over deezen, voor mij zoo ongevalligen raad. Ik kon het denkbeeld niet dulden, dat Mrs. townsexd mij zoude befpotten, mijne zuster mij verachten; ik vreesde ook mijnen vader. Maar toen ik London inreed en die geweldige groote ftai zoo vol oproer gefchreeuw en verwarring zag, ontzonk mij het hart; vooral toen ik des avonds in de herberg in Holbourn trad, en de Edelman om eene kamenier voor mij vragende, die mij mijn flaapkamer zoude wijzen, 'er een ongevallig, morfig, norsch figuur in kwam, die zeide, dat hij de kamerdienaar was. Zie daar, Mifs, zeide de oude Heer, dat is uw bediende voor deezen nagt, en die u morgen zal helpen aankleeden , andere kameniers kan eene jonge Dame in London niet vervvagten." ,, Ik was als verfteend door fchrik en beangstheid, en zei: dat ik nu met genoegen zijne fchikkingen omtrent mij aannam. Hij nam een plaats voor mij en beval mij ernflig aan de goede dienden des koetfiers. Ik was befchaamd, toen ik merkte, dat hij voor mij betaald had, ook in de herberg, maar dat wilde hij volflrekt. Ik nam? af-  DON QUÏCHOT. aflcheid van hem dien zelfden avond, zonder zijnen naam te kunnen ontdekken ; ik had alleen opgemerkt, dat hij in het Graaffchap Hereford Woonde." „ Ik was zoo vermoeid van mijne reis, dat ik gerust fliep tot den morgen, toen men mij kwam wekken. Ik was zoo flaaperig, dat ik niet wist, wat te antwoorden, toen men mij zeide, dat de koets zoo zoude afrijden ; men zeide naderhand, dat ik gezegt had, „ Iaat haar rijden;" hier weet ik niets van; maar wel, dat de hospita të negen uuren bij mij kwam, • begeerig om eene jonge juffrouw te zien, die alleen reisde, en zeker, om te weten wat mijn voornemen was. Zij was zeer beleefd, en toen ik hoorde, dat de koets vertrokken was, verfchrikte ik zeer en was in mijn hart bedroefd. Maar zij gaf mij ten anti woord , dat terwijl ik uit nieuwsgierigheid te London gekomen was, en ik de volgende koets moest verwagten, zij mij zeer gaarn eenige merkwaardigheden van de ftad wilde laaten zien; indien ik haar die eer wilde aandoen. Ik zeide , dat ik eene bloedverwante in Westminfter had, die ik zoude poogën te vinden; zij vroeg mij in . wat flraat haar huis flond, — „ zij heeft geen huis, maar zij logeert daar, en dewijl zij veel gezelfchap ziet, denk ik, dat ik haar wel zal vinden." De vrouw lachte over mijne onnozelheid, en zei, „dat ik al zoo weinig haar, als een naald in een voer hooi zoude vinden." H 2 Zij  u6 DE GEESTELYKE Zij nam mij met haar naar beneden in haar kantoortje, daar ontbeet ik , en bleef 'er meest den heelen dag, wijl zij den tijd niet had om met mij uittegaan. In den agtermiddag kwam 'er een buurvrouw, die een zindelijk huis bewoonde, bij haar thee drinken. De hospita wierd geduurig geroepen , ik bleef alleen met Mrs. shelton (zoo was haar naam). Gehoord hebbende, dat ik mijn vader ontvlucht was en geen vrienden in London had, ftelde zij mij voor om bij haar in de kost te komen; en mij met haar te nemen om London te zien. Om mij des te meer in te nemen , voegde zij 'er bij, dat zij mijne landsvrouw was; en daar nog haare vrienden had. In 't kort, deeze vrouw beviel mij zoo wel, dat ik fmaak kreeg in haaren voorflag, te meer, wijl mijn afkeer om te rug te gaan zoo fterk was als immer. Ik was dan regt blij , dat de koets zonder mij vertrokken was." ,, Ik verhaalde daar op aan de hospita wat haare vriendin mij had voorgefteld, zij antwoordde mij , dat dit zeer gelukkig voor mij was; dat ik daar zeer wel zijn zoude, en dat zij veele fatfoenelijke lieden (waar onder zij ongetwijfeld zich zelf rekende) zag. Dit alles geloofde ik toen, maar ik ondervond wel dra, dat de waereld heel anders is, dan ik, die in de boeken had leeren kennen." IX.  DONQUICHOT. 117 IX. HOOFDDEEL. Vervolg. „ Mrs. skelton wendde voor, dat ik haar ongemeen beviel; en den volgenden morgen voldeed zij aan haare beloften, om mij de ftad te laaten zien. Om daar te beter aan te voldoen bragt zij mij op den tooren van St. Paul, en ik zag met beangstheid, meer dan met vermaak, deeze groote ftad. Toen fleepte zij mij naar den Tower, en nam voor mij een koets, om met mij naar Holborn te rug te gaan. In het naar huis keeren, reden wij aan bij een Galanterie-winkel, en daar kogt zij eenige, zo ik geloof,' meer modieufe dingen , voor mij , die evenwel weinig kostten. Toen wij t'huis waaren , kleedde zij mij naar haaren fmaak, en zei mij, dat de oude heer, die op de tweede verdieping woonde, met ons 's middags eten zoude. ,, Ik verzeker u , dat hij rijk is, en wel misfchien op u zal verlieven. Hij is te oud voor u, maar ik ken veele jonge dames, die zich gelukkig zouden agten, met zoo eene fcboone vangst." ,, Wel nu, hij kwam aan tafel: hij was gekleed in blaauw, met goud, fcheen vijftig jaar en aangenaam genoeg'van perfoon. Maar het II 3 geen  ti8 DE GEESTELYRE geen mij het meest voor hem innam, was dat hij mij mijnen vader levendig herinnerde. Hij, hoorende hoe onbekend ik in de ftad was, waarfchuuwde mij, voor de loosheid van llegte menfehen, en voegde 'er bij, dat, indien ik eenigen tijd dagt te vertoeven, hij mij bij veele zijner vriendinnen zoude brengen , als ook bij zijne eigen familie." ,, Mr. blakman, (dus was zijn naam) ontbeet met ons; ging in de ftad eeten, maar hoopte des avonds bij ons te zijn. Hij zeide vervolgens tegen Mrs. skelton, dat 'er dien avond een fchoon ftuk gefpeeld wierd, en vroeg of zij niet ging? Zij wendde voor, dat zij mij niet alleen kon laaten; om, gelijk ik denk, hem gelegenheid te geven van ons billetten te overhandigen , die hij in voorraad had ; dit deed hij terftond." „ Wij gingen dan in de Comcdie en zaten op de zijdgalerij. Naast ons zat eene jonge dame, kostelijk gekleed , die juist eene goede bekende van Mrs. skelton was. Zij praatte zonder ophouden , en vond al het ernftige zeer belachelijk; al het befcheidene laf. Zeer vermaakte zij zich met een Landedelman en zijn vrouw, die op een bank zaten in de loge. ,, Ik kan niet begrijpen, zeide zij, dat een vrouw zich met haar man in een landhuis kan gaan opfluiten. Om daar ieder in den hqek van den haart des winters avonds te knikkebollen, en meer te groeien dan te genieten. Ik voor mij was liever een winkeliers vrouw in \ de  DON QUICHOT. 129 de ftad dan de vrouw van een graaf op het land." Ik was fchrikkelijk geërgerd door zulke praatjes, eu wenschte, dat ik daar niet bij was. Maar hoe was ik verftomd, dat Mrs. skelton haar vroeg, wanneer zij de eer zoude hebben haar te zien? dat beantwoord wierd, ten eerften." ,, Thuis komende, vonden wij een zeer fraai ingerichte maaltijd, die de oude heer uit een herberg had laaten haaien; hij wagtte ons reeds met ongeduld in de zijdkamer. Zij beiden dronken, eenige glaazen wijn, de vrouw wilde mij vergen, mede te doen; dit weigerde ik volftrekt en ernftig; en hij keurde dit goed in mij. Dit vaderlijk gedrag nam mij nog meer in: ik woonde daar agt dagen niet onaangenaam. Beiden behandelden mij als eene geliefde dogter, en wisten altijd iets ter mijner verlustiging uit te vinden. Op zekeren morgen, vroeg Mrs. skelton, of ik plaizier had om over de rivier met haar te gaan, wijl zij te Chelfea een vifitie bij eene goede bekende moest doen? Wij zullen nog een heer en dame hebben, die u niet onaangenaam zijn zullen, en de kosten met ons deelen. Ik antwoordde, dat ik gaarn op het water was, en Chelfea wenschte te zien. Zij wenschte dat Mr. blakman mede kon gaan. Die verfchoonde zich , hij moest in de ftad zijn, doch, zo het mogelijk ware, zoude hij ons daar tegenkomen om twaalf uuren bij de brug." „ Toen wij daar aankwamen, was 'er niet ali ken Mr. blakman , maar ook die dame die ik H 4 ia,  iso DE GEESTELYKE in de Comedie gezien had met nog een heer. Hij was een beleefd man van omtrent veertig jaar. Hij fprak ons aan, met eene vrolijke gemeenzaamheid, die mij tegenltond; hoewel hij bij veelen zoude doorgaan voor een aangenaam en welopgevoed man. Mr. blakman had eene overdekte boot ge* huurd en daar in eenige verfnaperingen, ook een fles witten wijn. Dewijl het ander paar, 't welk ik voor getrouwd hield, zeer mal met elkander waren, fprak Mr. blakman het meest met mij, en poogde mijn aandagt op te wekken voor alles wat hij zeide. Maar ik was zoo opgetoogen door de fchoonheid der gezichten, dat ik weinig anfc woordde, tot dat wij, bij het hospitaal van Chelfea uit de boot traaden." ,, Nu zag ik dat de vifite van Mr. skelton gemaakt was om mij mede te nemen; want Mr. ulakman ging in een kleine herberg digt bij de rivier, en beitelde daar een maaltijd, die door de beide heeren betaald wierd." ,, Dit alles misviel mij: maar ik was zoo onkundig van de waereld, dat ik niets ergs wantrouwde. Na den maaltijd ging Mrs. skelton bij haare vriendin, die in de buurt woonde, zij beval Mr. blakman wel zorg te draagen voor haare dochter." „ Naauwlijks was zij vertrokken, of het verliefde paar zeide, dat het eens in den tuin ging wandelen, en tcrftond zoude wederkomen. Ik Itond wat verzet, doch dewijl ik geen van beiden  DON QUICHOT. 121 ben kende, en niet van meening was, om met de dame mij gemeen te- maaken, bleef ik daar, te meer, daar ik nooit iets onbetaamelijks van Mr, blakman gehoord noch gezien had; in tegendeel het was mij aangenaam met hem te blijven. " „ Ik trad naar het vengster, om den Theems te zien, en hij, mij volgende, oopende eene andere deur digt bij dit vengster, en zeide, dat het gezicht in die kamer nog veel fchooner was." Hier zweeg Mrs. townsend en wierd zoo rood als vuur. Mrs. sarsenet verzogt .haar, om voort te gaan, op dat Mr. wildgoose niet zoude vermoeden, of zij ook rede had om zich te fchaamen. Rede om mij te fchaamcn heb ik zeker, zeide Mrs. townsend, over mijne dwaasheid, en mijne romaneske onderneming, maar ik dank god , dat ik mij nergens van te befchuldigen heb, dan van mijne groote onvoorzichtigheid; en dat ik zoo gelukkig ontkomen ben aan de natuur? lijke gevolgen daar van. Mr. blakman kwam naar mij toe, ik, ziende dat het een flaapkamer was, ging terug, hij vatte mijne hand, en trok mij in de kamer de deur toefluitende. Ik had wel gelezen, dat 'er Faunen en Satyrs in de bosfchen omliepen, dat 'er in oude tijden onkuitche ridders en wilden waaren; maar had geen denkbeeld, dat een man, die zulk een waardig voorkomen had, die een pruik droeg en fremmig gekleed ging, die veel meer een Vrederichter dan een lichtmis fcheen, zoo een fchurk H 5 zijn  122 DE GEESTELYKE zijn konde, en zich dus omtrent mij gedraagen. ,, Ik fchreeuwde uit al mijn magt en zei, dat ik geen oogenblik met hem alleen zijn wilde. Ik rukte mij los, vloog naar het raam; dat was geflooten. Ik maakte zoo veel geweld als ik kon, ik ftampte, fchreeuwde, doch vergeefsch: hij hield niet op mij te vervolgen; ik was raadeloos; toen 'er zeer hard op de deur geklopt wierd. Toen de knegt de deur had oopengemaakt, trad 'er eene jonge, mooje, zedige, vrouw in met een meisje van een jaar of agt. Ons ziende, ging zij terug; wij waaren het niet, die zij zogt en maakte haar excuus. De knegt verhaalde ons, dat zij naar eenen Mr. andreas gevraagd had; en zij had gezegd, ik weet zeer wel dat hij met dit gezelfchap in de boot geweest is." ,, Mr. blakman bekeef hem over zijn inkomen: doch ik verzocht hem te gaan zien, waar het ander gezelfchap bleef. Zoo als ik de kamer afging, ontmoette ik Mrs. shelton. Ik beklaagde mij, dat zij mij alleen gelaaten had; en verhaalde haar, hoe onbefchoft zich Mr. blakman gedraagen had. Zij hield zich hier over zeer verbaasd, en, hem ziende, zei zij: Mr. blakman, dit had ik nooit van u gedragt. Het is of gij gek geworden zijt, federt gij deeze jonge juffrouw kent. Maar zoo lang zij bij mij is, zal zij niets te vreezen hebben. Aldus poogde deeze fnoode vrouw mij te doen gelooven, dat zij geheel onkundig van alles was: maar nu kreeg ik een  DON Q U I C H O T. iajj een weinig ondervinding en zogt maar naar gelegenheid, om haar te ontvluchten." ,, De fchrik had mij moed gegeeven, maar nu viel ik biina in flaauwte, ik dronk een glas water en beterde nog al fpoedig." „ Mr. blakman ziende, dat ik zoo ontfteld was , zeide, dat het hem leed deed, dat hij mij dus door een grapje verfchrikt had, en hoopte, dat ik dit zoude vergeeveu, hij had niets ergs bedoeld. Dan hoe afïchuwélijk is de ondeugd, voor al in een bejaard man! Tot nu toe had ik hem als een vader bemind, maar nu verfoeide en haatte ik hem met al mijn hart. Ik vond altijd iets ondraagelijks voor mij in de woorden: oude gek, oude deugentet; jonge lieden zijn zoo geneigd om lieden van jaaren hoog te achten: maar zulk een man konde ik niet dan met afkeer befchouwen. Ik verborg echter mijne gevoeligheid , wijl mijn oogmerk was uit het huis te vluchten; zo dra wij terug waaren liet ik deeze twee flegte menfehen te zaamen en ging naar mijn kamer." ,, Het ander paar zag ik niet weer. Maar toen wij in het voorhuis waren, hoorden wij in eene beneden zaal een groot geweld: en ik bemerkte, dat de vrouw, die zoo van pas voor mij gekomen was, de vrouw was van Mr. andreas : zij ' had haaren man lange verdagt en zoo lang nagefpoord, tot dat zij hem eindelijk ontdekt had, en wetende, dat hij in dit huis had gegeeten, zogt zij hem: met meer drift dan voorzichtigheid kwam  JH DE GEESTELYKE kwam zij om haar oudfte dogtertje getuigen te maaken van haar's vaders flegt gedrag: men verhaalde , dat hij deeze vrouw geheel arm gemaakt had, en dat hij voorheen, geen ongeacht winkelier in de ftad geweest was: maar nu, geruineerd zijnde, was deeze vrouw zoo het fchijnt, uit moedeloosheid dus van haare gewoone bedaardheid en voorzichtigheid geheel afgeweken." X. HOOFD D E E L. Vervolg. *s Toen de dienstmaagd kwam om mij uittelde? den; vroeg ik, haar, wat het voor een man was die beneden woonde? Zij fcheen onwillig om mij dit te zeggen, maar toen ik haar iets liet blijken van het geen mij gebeurd was, lachte zij, fchudde haar hoofd, als of zij wilde zeggen, ik weet meer dan gij." „ Toen ik haar zeide, dat ik voorneemens was morgen, zo al niet London, ten minsten dit huis te verhaten, vroeg zij mij, waar of mijn kleeren waren ?" „ In de commode, zeide ik, doch, die open doende, vond ik, dat zij uit mijn kamer genomep waren; en de meid luisterde mij^ in, dat ik die nu niet makkelijk krijgen zoude." „ Lie? ve  DON QUICHÖT, ve tijd! zeide ik, en in de commode lag een beurs, waar in meest al mijn geld is." Toen deed zij mij begrijpen, dat zij in dit huis ook tegen haaren zin bleef, doch dat zij mij helpen zoude, om het goed, ten minsten de beurs uit Mrs. sheltons kamer te ontfutzelen; en zij wilde mij vergezellen, want, zei zij, ik ben genoegzaam de flavin, en indien Mrs. shelton mij mijn huur niet fchuldig was, zou ik geen öogenblik blijven, maar naar mijn dorp terug gaan. Ik bid u, ging zij voort, laat hier toch niets van blijken, want zij zou mij zeker in 't fpinhuis laaten zetten. Ik antwoordde haar, dat ik te wel mijn belang in 't oog hield, om haar in nood te brengen." ,, Daar ik nu eene vertrouwde had, was ik een weinig geruster; en hield mij den volgenden dag nog al vrolijk, om dat ik mijn voornemen bedekken moest. Des namiddags kwam zij, met wie wij naar Chelfea geweest waren, thee drinken; toen zij zich verwonderd hield dat wij zonder haar. vertrokken waren, zeide Mrs. shelton, met de grootfle onbefchaamdheid, dat de jonge juffrouw, die zij onder haar opzicht genomen had, gisteren zeer ontfteld was, door het onbetaamelijk gedrag eens Edclmans. Toen befpotte zij mij ongenadig, en zei: ,, ik kan wel zien, dat gij van buiten komt , want zulke ontmoetingen zijn zeer natuurlijk, als men jong en mooi is; maar dat zal wel wat fchikken, en ik  i2ö DE GEESTELYKE ik hoop u behulpzaam te zijn om uw fortuin te maaken,zoo als ik. deed, en dan zult gij het land wel vergeeten: ik fpreek bij ondervinding. " ,, Terwijl zij dus al voortpraatte liet zij als bij toeval mij eenige fchoone juweelen zien: doch ik was nu op mijn hoede, begreep alles, en mijne veragting voor haar was te grooter, toen ik bemerkte, dat zij het loon haarer ondeugd waren. "' ,, De meid waarfchuuwde mij des avonds, dat zij alles geborgen had, behalven een zijden kleed dat ophing, dewijl zii vreesde, dat Mrs. daar erg in mogt krijgen. Hier over bekommerde ik mij niet; 'snagts ten twee uuren kwam zij terug en zeide mij, dat Mr. blakman en Mrs. shelton maar even te bed gegaan Waren en dat. zij het zeer druk gehad hadden , misfchien wel, voegde zij 'er bij, om u in hun magt te krijgen." ,, Toen wij bij de voordeur kwamen, was de fleutel weg: ik ftond als van den donder getroffen; maar zij leidde mij in de keuken en daar klommen wij een raam uit, daalden af langs de balustrade, en ontfnapten maar even de wagt, die twee uuren riep. Na veel angst en benaauwdheid kwamen wij buiten Hammerfmith, ik meen op den wester-weg. Dewijl ik te wel gekleed was voor eene voetganglter, (lelde de meid mij voor, daar dien dag te blijven, in een huis, dat wat van den weg afftond: wij zouden daar wel gelegenheid hebben om voort te komen. " „ Tot  DON QUICHOT. mj „ Tot nu toe was ik zoo bevreesd, (hoewel ik wist, niemand beledigd te hebben) en onthutst, dat ik niet in ftaat was, om zoo ten eerften een plan te maken omtrent het geen ik doen wilde, wij bleven daar den geheelen dag." „ Nu verhaalde zij mij, dat Mrs. shelton eene dier eerlooze vrouwen was , die haar kost winnen met jonge lieden te verleiden; dat de juffrouw, die ik gezien had, door Mr. blakman bedorven was, door hulp van Mrs. shelton, en nu onderhouden wierd door een getrouwd man te London. Dat Mr. blakman van aanzienlijken huize en zeer rijk was; dat hij niets ontzag om zijne ondeugden te voldoen, en daar woonde, wijl Mrs. shelton hem in allen opzichte ten dienfte ftond. Zoo dat ik groote reden had,om verheugd te zijn over mijne ontkooming." ,, wildgoose merkte aan: dat de Voorzienigheid om wijze redenen gedoogde, dat zulke donders de volle maat hunner boosheid vol maaten, maar dat de burgerlijke wetten hen behoorden te ftraffen." ,, Wij bleeven daar den nacht,maar ik geloof, dat de lieden daar in huis, geene breede gedagten van ons hadden, althans zij gaven ons een kamer, van het huis afgezonderd door een binnenplaats. Dewijl wij den voorigen nagt niets geflapen hadden, gingen wij vroeg te bed; ik fliep tot zeeven uuren, en toen rond ziende, vond ik het bed mijner reisgenoote ledig; en tevens, dat zij-  1:3 DE GEESTELYKE zij veel mijner goederen, als ook mijn beurs ge» ftoolen had. Gelukkig voor mij, dat ik, nog vier1 guinees bij mij vond en mij konde aankleeden, ik had ook mijn horlogie , beiden had ik onder mijn hoofdkusfen gelegd." „ Nu had ik genoeg-van de waereld gezien, om voldaan te zijn, en had mijne tiendaagfche ondervinding duur betaald. Het verlies van mijn geld en kleêren was het minste. Ging ik terug, wat Hond mij te wagten, dan mijn vaders hoogst en billijkst ongenoegen, fchande bij mijne bekenden , en fmaad en mishandeling van mijne zuster en de weduuw. Naar London te gaan, dit begreep ik nu, was in mijn bederf loopen! Ik befloot des naar Gloucester te vertrekken met den eerflen wagen, en daar Mrs. sarsenet, die ik kende, wijl zij bij mijne moeder voor twee jaar gelogeerd had, en toen mij zeer genegen was, op te zoeken. Ik ging nog dien zelfden dag derwaards, in het gezelfchap van twee bejaarde vrouwen en kwam hier zonder eenig toeval gelukkig aan." XI.  DON QUICHOT. iat> X. HOOFDDEEL. ^•J?.*ï3l«j|fc8 ..siïvS ::~7 'iahd ah uit io jsV/ U/We daar voel ik mij niet bezwaard over: hun lot is dan beliegt, en ik geloof dat de fmarten des doods voornamelijk in de vrees beftaan; als zijj nu' oogenblikkig is, (zoo als zij in het flagten zijn moet) hebben zij daar alleen een rasch geëindigd gevoel van." „ Mr. pope heeft dit in de volgende regel* zeer fchoon afgemaald: „ The Lamb, thy riot doorns to bleed to-day, 3j Had he thy reafon, would he fkip and play.? „ Pleaf'd to the last, he crops the flow'ry food, „ And licks the hand, just rais'd to fhed his blood.' „ Oh! Blidnesf to the 'future! kindly given, „ That each might fill te circle markd by heaven!" ,, Ongetwijffeld, antwoordde de edelman, mert voelt het fterkst voor mishandelde dieren. Doch in 't algemeen geloof ik dat de paerden en lastdieren het meest geteisterd worden. Gij zaagt, hoe  DE GEESTELYKE hoe die flagter zijn paerd overlaadde en floeg, en wat is het een droevig gezigt, als men ziet, hoe een fchoon edelmoedig paerd trilt, het beeft op de Item van een woest, onbarmhartig ftalknegt, kende het zijne kracht, het doodde op éénmaal een douzijn zulke beulen. Ik ontmoet nooit eenige koppels lastpaerden, bukkend onder hunne vragt, of mijn haft bloedt van deernis. Dikwijls heb ik dan bij de vervloekingen van moses nog deeze'gevoegt: „ Vervloekt zij hij, die liet vragtpaerd uit zijnen weg doet wijken.!" tugwell moest nu ook een woord inbrengen. „ Wel, Sir, zeide hij, onze kleermaker is in dit ftuk een goed man; hij heeft een paerd te huur, maar nooit geeft hij het, eer men hem beloofd heeft, dat mén hef zal ophouden om het zijn gevoeg te laten doen." De edelman lachte fmaakelijk om dit gezegde, maar wildgoose'gaf hem een norfchen wenk, dat hij zwijgen zoude; en voegde 'er bij: „ dat wreedheid niet meer tegen de wetten van moses lïreed dan tegen die van onze kerk." „ Gij hebt gelijk, mijn Heer, zeide de edelman. Ik wensch ook, dat in dit land van vrijheid de grooten het voorbeéld van zagtmoedigheid wilden gefven, dan zoude zij misfchien navolgers vinden. Ieder vader is ook verplicht, liefderijke denkbeelden in het hart zijner kinderen te drukken, vooral omtrent de dieren, zoowel vogels , infecten als anderen. Wat mij betreft, ik ben  D O N Q U I C H O T. "177 ben de don quichot der beesten; en heb mij dikwijls in een gevecht gevonden, zoo als dat, waar in gij mij gezien hebt, terwijl mij niets daar toe bewoog, dan medelijden! " XI. HOOFDDEEL. De befchaafde Philofoof. De oopenhartigheid deezes edelmans, (graham genaamd) bemoedigde wildgoose om, onder het wandelen, ook het een en ander hem zelf betreffende, mede te deelen. Hij zei des: „ Dat hij ook in den dienst zijner medefchepze* len was; en hunne denkbeelden poogde te reegelen omtrend een onderwerp van oneindig grooter gewicht, dan het leven, de behoudenis hunner ziel." „ Zo, Sir, gij zijt dan een dier Methodisten, die zoo veel geruchts maken." — „ Gij moogt, Sir, mij noemen, zoo als gij wilt, maar ik predik de waare oorfprongelijk gereformeerde Religie. " „ Wel, antwoordde Mr. graham, hoewel ik voortijds veel in de waereld verkeerde, zoo dijt ik federt lang mijn tijd bij mijne boeken, daar denk, daar zoek ik waarheid: het gevolg daar I. Deel. M van  17S DE GEESTELYKE van is, dat ik niet met geduld zien kan op de Cchaare van vooroordeelen, en dwaaze plegtigheden, die ik overal vind. Dit bragt mij meermaal in verzoeking, om een wandelend Leeraar te worden, de menfehen te gaan verbeteren en alle verongelijkingen te ftraffen." ,, Als ik hoor, dat een vader zijn dochter tegen haar zin uittrouwt, en haar geluk opoffert, dan ben ik even bereid als don quichot om hem tot een gevecht uittedagen en het ongelukkig flagtoffer te redden, waar omtrent hij zijne macht misbruikt." „ Ik ben geen lid des Parlements, of een gröot ftaatkundige, maar kan het niet laaten, mijn advis te geven over de Militie-acte, en de noodzaakelijkheid van wetten tegen de weelde en pracht." ,, Ik heb ook nog een gefchrift, 't welk ik noem Li tem Hottentotica, of, Brieven eener fchoone Hottentotfche rrou:v aan haare Caapfche vrien* den: waar in zij de barbaarfche en zotte gewoonten en denkwijzen der engelfchen, die zij drie jaar te London had opgemerkt, mede deelt." „ Maar, Sir, gij zult mijne vrijheid verfchoonen, als ik u verzeker, dat van alle gevoelens die ik onderzogt heb, 'er geen mij zoo ongegrond voorkwam als dit: de waare godsdienst beftaai in juist te denken over eenige weinige verborgene voortellingen; die zoo veele eeuwen zijn beftree» den en waar omtrent naauwlijks twee menfehen het zelfde denken. Toen de Methodisten eerst te  DON QUICHOT, 175 te vDorfchijn kwamen , vleide ik mij, (want d« voorzienigheid werkt fomwijlen heilzaame uitkomsten door ongefchikte middelen) dat zij eenig goed deeden; de al te onverfchillige Leeraars hielpen ontwaken, en de eerfle zuivere zeden der Christenen onder ons deeden herleven. Maar nu vrees ik, dat zij den godsdienst zeer nadeelig zijn; door de fpinnewebbige verfchillen der voorige eeuw te hernieuwen, en de menfehen van het werkend leven aftebrengen, door bloote befpiegelingen: want , zo ik wel heb opgemerkt» dan is het voldoende, om bij hen onder de uitverkoorenen gefield te worden, dat men hunne vergaadering naarflig waarneemt, en zich over geloof en rechtvaerdigtuaking zoo verklaart, als zij bepaald hebben; nu weet ik, dat veelen deezer uitverkoorenen zoo los en zorgeloos leeven, als zij zelf goedvinden, wat zeg ik? fchuldig mogen zijn aan allerlei overdaad en wellust: ja, indien zoo een man maar fpreekt en 'er uitziet als een heilige, mag hij leven als een zondaar." „ Sir, antwoordde wildgoose, wat ook bij enkele Methodisten het geval zijn moge, gij kunt toch niet zeggen, dat deeze zedeloosheid de noodzaakelijke gevolgen zijn van hunne Leerftellingen." „ Neen, Sir, maar zij zijn de waarfchijnelijke gevolgen hunner practijk; want, dus onderfcheiden van hunne broeders, beginnen zij zich te M a be-  i«o DE GEESTELYKE befchouwen als bevoorrechte perfoonen,, en ziende, dat men zoo veel gewicht ftelt in juist te denken, worden zij min naauw gezet in wel te handelen; daar dan de natuurlijke bedorvenheid huns aarts niet meer bewaakt wordt, zijn zij maar te zeer geneigd om tot de grootfte overtreedingen te vervallen. De ondervinding heeft ons daar maar te veel voorbeelden van opgeleverd. Om nu niet eens te reppen, hoe zeer het Leerfhik van de verzekering, en het inwendig gevoel is ingericht om den mensch hoogmoedig en afkeerig te maken van alle eigen onderzoek." wildgoose voelde weinig trek om met een man, die zoo tegen zijne Leer was ingenomen, te disputeeren; te meer nog, daar hij in zijne eenzaamheid zoo veele overweegingen gemaakt had, en die nu met zoo veel iever mede deelde, dat wildgoose naauwlijks gelegenheid had, om een woord te antwoorden. Dewijl hun beider weg meer dan eene mijl de zelfde was, fpraken zij ondertusfchen over verfcheide onderwerpen, en wildgoose bemerkte weldra, dat Mr. graham een waar befchaafd Philofoof was, dat hij eenen genoegzamen vporraad bezat van veelerleie kunsten en wetenfchappen, veel had gereisd, veel gedagt, en zeer gelukkig was in het mededeelen van het aanmerkelijkste, dat hij gezien, en het keurigfte, dat hij had opgemerkt omtrent de zeden, gewoonten, en gebruiken van verfcheiden rijken en landen. Vooral  DON QUICHOT. ïfci al (en dit is zeker zeldzaam in een geleerd man) was zijn fmaak kiesch, gezond, en edel. Hij leefde nu geheel afgezonderd en ging nu en dan eens naar Bath, zoo ais men naar eene comedie gaat, om te hooren en te zien. Hij had ten zijnen koste de waereld zoo wel leeren kennen, dat hij haar ontweeken was en zich nu aileen, in het gezelfchap van weinige uitgelezen vrienden, onthield. Zijne matigheid en arbeidzaamheid hadden hem in den herfst zijns levens een fchat van blijmoedigheid, gezondheid en rust aangebragt. Kort gezegd; het was een dier mannen, die meer den menfchenhater voorwendde, dan hij het in de daad was. Hij verzogt wildgoose en zijn makker, om bij hem wat te verpoozen, in zijne hermietage, zoo als- hij het noemde, die hij hun aanwees onder het zwaare loof van oude eiken boomen, een weinig van den weg af, bij den kant eens heuvels. Mr. wildgoose, ongeduldig om zijne christelijke broeders te Bath te bezoeken, zoude zeer gaarn dit vriendlijk aanbod van de hand gewezen hebben; maar tugwell , die altijd een weinig met eene drooge keel geplaagd wierd, zeide, dat hij den edelman zeer dankbaar zijn zoude, indien die hem een glas dun bier of cieder geliefde te geven. Om die rede gingen zij des met hem naai- zijne, wooning. M 3 xn.  18* DE GEESTELYKE XII. HOOFDDEEL. 1 Een zonderlinge Verblijfplaats. IVTr. grahams huis lag in het geboomte en was letterlijk op een rotsfteen gebouwd; wier fcherpe fteilten zijnen weg derwaards infiooten. Een heldere fontein, die uit een der rotzen voortftroomde en omplant was met veelerlei kruiden, beperkte de ligging. Zij traaden door eene fterke deur in een gaanderij, aan den eenen kant toonde Mr. grahaji hun een llaapkamer van zeven vierkante voeten, aan den anderen kant een buffet, en andere geriefelijkheid in de gelijke ruimte. Toen bragt hij hen in een fpreek - kamer, merkelijk grooter en zeer net en zindelijk gemeubileerd, het vengfter gaf het heerlijklle uitzicht in de valei en toonde op eenen grooten afftand Bath en haare omfingelingen: dit was, zoo het fcheen, het geheele huis. Maar hij leidde hen eenige draaijende trappen af, in de rots gehouden; daar langs kwam men in een ander vertrek, onder de fpreekkamer, dit was zijne keuken, kelder en verblijf voor zijne dienstmeid. Z'. was niet jong en ook niet oud en zat te naaien. Maar om boven alle verzoeking, of misleiden alle verdenking te zijn, had Mr.  D Ö N Q Ü 1 C fl O T. iSy Mr. gr ah am haar zoo lelijk, als mogelijk was, uitgezogt. Een tuin, overeenkomstig het huis, en groot genoeg voor deszelfs bewoonders, ftond vervuld met allerlei groenten, kruiden en vruchten, als daar het best groeiden: de grootfte zindelijkheid en eenvoudigheid had* hier ook alles aangelegd en onderhield alles op de volkomenfte wijs. Mr. graham liet tugwell bij zijne bediende en gaf hem een glas goede cieder; maar hij leidde wildgoose in zijne kamer en fchonk hem- iets aangenamers; en men vindt niet verhaald, dat de vroome man zulks affloeg. Mr. graham oopende een kleine kas, of liever een nis in de rots gehouen, waar in zijne boeken en cordialen geplaatst waren, wildgoose kon niet nalaaten zijne oogen te vestigen op de afbeelding eener jonge juffer, daar in een fraaie lijst ter zijde van de deur opgehangen; Mr. graham dit bemerkende , kon zich niet weerhouden zijn hoofd te fchudden en zeide: ,, de Lady, die hier is afgebeeld , heeft mijn geheele leven de richting ingeprent, die ik zoo veele jaaren volgde." wildgoose toonde zijne begeerte om iets meerder daar van te weten; en hem ontglipte (want hij dagt aan Misf townsend ) insgelijks een zucht. Mr. graham zeide wel, dat zijne historie voor een ander van geen belang was, maar, vervolgde hij, dewijl ik een droefgeestig vermaak vind in mijne jeugd te overdenken, zo wil ik uwe nieuws-gieM 4 xig-  io"4 DE GEEST ELYKE righeid voldoen; en hij begon, zonder meer voorbereiding, aldus. Ik ben de jongfte broeder uit den jongden tak eener adelijke familie , maar gedeeltelijk door mijn eigen overleg en gedeeltelijk door mijn's vaders zorgvuldigheid heb ik een vast doch niet groot inkomen, en leef daar genoegelijk van in mijnen tegenwoordigen toeftand. Ik genoot eene geleerde opvoeding; van de academie ging ik naar den tempel; en bij gelegenheid dat ik mijne zuster bezogt, die in het Noordelijk gedeelte deezer landftreek met een Baronet getrouwd was; wierd ik daar op een bal en foupé genoodigd bij een edelman onzer goede bekenden. Daar vond ik onder anderen de dogter eens Predikants, die ik orphelia noemen zal. Men had -mij van haar gefproken als van een geleerd meisje, dat veel verfland bezat. Zij was redelijk fraai;maar fcheen zeer droefgeestig: en men zeide mij, dat dit ontftaan was uit de mislukking haarer eerfte liefde: de jongeling, met wie zij op het punt ftond om te trouwen, was onverwagt overleden. Dewijl het haar nu onmogelijk was zich te diverteeren, XIII. HOOFDDEEL. Historie van Mr. graham. hoe  DONQUICHOT. 185 hoe zeer dit ook het oogmerk des vriendelijken. gastheers geweest ware, toen hij haar noodigde, zat zij in een vengfter-bank zonder deel te nemen aan de vermaaken: dewijl ik nu geen groot liefhebber van danfen was en de ftudie beminde, begaf ik mij met haar in gefprek." „ Wij beiden hadden het heel druk. Maar in plaats van het geen ik gewagt had — een geestig meisje dat de aartigfte dingen met eene onbefchroomde levendigheid zegt, bevond ik, dat zij een gezond oordeel, fijn gevoel en veele belezenheid had. Zij was des, 'tis waar, zeer geleerd, maar zonder de minfte neuswijsheid, en zij zeide haatoordeel zoo ongemaakt en zoo eenvoudig, over meer dan een tak der letterkunde, dat ik zelden haar weergaê ontmoet heb. " „ Ik was zoo verliefd op haaren ommegang, dat dit wel rasch door eene perfoonlijke genegenheid gevolgd wierd. Ik bezogt des anderen daags haar vader, onder het voorwendzel van te hooren, of de jonge juffrouw zich wel bevond? Hij was eeh~geleerd, verftandig man, maar zijne inkomften waren -fchandelijk weinig. Dewijl hij van dit zijn eenig kind zijn afgod gemaakt en haar boven haaren ftaat had opgevoed, waren zijne goederen niet vermeerderd: zij leefden zuinig doch fatfoenlijk, en ik vond dit verblijf zoo aangenaam , dat ik daar met mijn knegt en paerden dien nacht in den omtrek bleef, en genoegzaam dagelijks daar mijn bezoek, aflcide." M 5 Gij  rfö. DE GEESTELYKE „ Gij denkt misfchien, dat ik met een zeer genegen antwoord begunftigd wierd , toen ik haar"van mijne liefde verzekerde, maar zij was nog zoo gehecht aan den geliefden overledenen, dat het veele maanden duurde, voor ik eenigen indruk op haar hart gemaakt had. Wij leefden twee jaar in alle de. onfchuldige genoegens eener zuivere liefde, en mijne eenige bedoeling was haar tot mijne vrouw te maaken. Mijne volkomen afhangelijkheid van mijne moeder maakte het voor mij onmogelijk dit oogmerk eerder te voltooien. Zij beminde mij teder, maar dewijl mijne bezitting, als haar jongde zoon niet groot was, beloofde zij van haar goederen zoo veel mogelijk voor mij aftezonderen. Ik had wél een groot legaat van eenen mijner naastbeflaanden geërfd, doch de wijs, waar op ik leefde, had dit ter betaaling mijner fchulden naauwlijks toereikend gemaakt; ik vreesde ook, dat mijne moeder zeer verftoord zijn zoude over deeze mijne buiten haar weeten aangegaane verbintenis; niet alleen, om dat zij daar door de hoop zoude verbazen om mij eens» voordeelig uit te trouwen, maar ook om dat ik dus verftooken zoude zijn van eenigen opgang in de waereld te maken, door die talenten, °die zij gunftig in mij ondcrftelde. Dit was ook zoo als ik gevreesd had. Maar mijne moeder verzuimde ook niets, wat in ftaat was om mij van dit lief meisje aftetrekken , en eindelijk genoot zij het loon haarer listen; ik wierd bedroogen.". Ter-  DON QUICHOT. 187 „ Terwijl ik op het fterk aanftaan mijner moeder een geheele maand met haar in London bleef, ontfing ik een naameloozen brief, opgevuld met lasteringen tegen den Dominé, zijne dochter, en de geheele familie. Dewijl ik wist, dat de meesten ongegrond waaren, vertrouwde ik zulks ook van de overige: men waarfchuuwde mij onder anderen , dat de jonge Misf zich eene gewoonte gemaakt had om zeer veele liqueurs te gebruiken, en wees mij op de gevolgen deezer onmaatigheid. Ik floeg echter geen acht op eenen kwaadaartigen nameloozen brief; evenwel die befchuldiging trof mij meer dan ik zeggen kan." „ Ik vertrok terftond naar mijne zuster op het land, met oogmerk om haar over orphelia te onderhouden, of ten minfte om haar gedrag naauwkeurig gadeteflaan. Dit keurde ik zelf af; ik zas? 'er het onedelmoedige van omtrent iemand, die ik federt bijna drie jaar gemeenzaam kende; ik wist wel, dat zij fomwijl na de maaltijd een of twee glaazen wijn dronk, zonder, zoo als veele Ladys, daar eenige gramatzen bij te maken , maar ik had altijd gedagt, dat een vrouw, die weigert één glas te drinken in gezelfchap, 'er twee of drie zal nemen, als zij alleen is." „ Toen ik bij mijne zuster kwam , vond ik daar eene jonge Lady uit de nabuurfchap, die voor eene jreheele week daar bleef: zij was jong, rijk, behaaglijk en zo ik niet bemind had, zoude zij mij waarlijk zeer bevallen hebben." Ik  i8S DE GEESTELYKE „ Ik toonde mijne zuster dien brief, zij las dien over het geheel met verwondering, maar wat de groote befchuldiging betrof, hier omtrent bedroog zij mij zoo listig en met zoo veel zweem van waarheid en deelneming, dat ik begon te wankelen ; en ik in plaats van mijne beminde te gaan bezoeken, fchreef ik haar een brief, waar in ik haar deed verftaan, dat mijn moeder zoo verftoord was over mijne onvoorzichtige verbintenis, en mij zoo veele moeilijkheden veroorzaakte, dat ik wenschte deeze zaak niet te vervolgen." ,, Deeze brief zoo onbefchaamd en onvergeeflijk, wierd op eene wijs, haar, de gehoonde, pasfende, beantwoord. Dit antwoord, verre van mij tot inkeer te brengen, en haare onfchuld te doen zien, verminderde mijne liefde nog meerder; en ik gaf mij de vrijheid om door de coquette lavinia (zoo noem ik haar) vermaakt te worden. Mijne zuster had zich om mij geheel en al te be- ' driegen, van haare hulp bediend. Nu reed ik dagelijks met haar alleen uit, niemand dan haar knegt volgde ons: en zij wist het zoo te befceeken, dat ik haar op zekeren dag bij een edelman op het middagmaal geleidde, wiens huis in het dorp ftond, daar mijne voortijds geliefde orphelia woonde, en wier deur wij voorbij moesten." „ Dit, hoewel het zeker de liefde deezer jonge Misf geheel uitdoofde, liad haar zoo geweldig getroffen, dat zij (want de laster was haar ter ooren gekomen) van febaamte en billijken hoogmoed  DON QÜICHOT. 139 moed eerst aan het kwijnen floeg, en binnen weinige maanden ten graave daalde. Het fchijnt, dat deeze laage verdenking haar hart nog meer bedroefd had dan mijne trouwloosheid. Nu ontwaakte mijn geweeten. Ik zag haar in alle haare onfchuld, in alle haare waardij. Ik verliet terftond mijne zuster en ging naar Londen. Ik was daar maar weinige dagen geweest, toen ik een vrij groot paquet ontfing. Het opfchrift was van orphelia. Mijne moeder en jongde zuster waren in de kamer. Zoo dra ik het cachet en adres zag, viel ik in flaauwte; men verzuimde niet om mij te herdellen. Dit gelukte eindelijk, maar het was om mij mijne dwaaze gevoeligheid te verwijten , en mij over te haaien, om haar den brief te laaten lezen, orphelia fchreef mij daar in, dat, hoewel zij het beneden zich geacht had haar té verontfchuldigen bij een man, die haar dus verfmaadelijk had kunnen behandelen, zij zeer wel wist wat men haar had nagcgeeven. Dat deeze befchuldiging nog meer dan mijne laagheid haar tot dervens toe bedroefde: dat zij zeer wel wist, uit welk een bron die laster gevloeid en door wie en met wat oogmerk tegen haar gebruikt was. „ Door uwe zuster en haar moeder, zeide zij, deeze voldoening, u dit te doen weten, als ik dood ben, is de eenige die ik begeer." „ De daat waar in dit mij bragt is onbeschrijfelijk: ik vervloekte mijne zuster, lavinia, mij zelf, en de eerbied voor mijne moeder kon mij naauw-  iqo DE GEESTELYKE naauwlijks weerhouden, om haar niet de bitterde verwijtingen te doen. Mijn ziel was en bleef zoo geheel buiten daat tot alle bezigheden, dat ik van de dudie der wetten geheel afzag. Ik ging op reis, zag geheel Europa, en het was alleen de dood mijner moeder die mij in Engeland om mijne belangen wederbragt. Ik nam mijne erfenis, zette die uit, verliet mijn geboorte-plaats en bouwde dit verblijf, daar ik nu tien jaar in afzondering leefde, en mijne dagen hoop te eindigen." XIV. HOOFDDEEL. Levenswijs van Mr. graham. Toen Mr. graham zijn verhaal geëindigd had, antwoordde Mr. wildgoose , dat toen hij nog een jongen was eene foortgelijke historie in zijn nabuurfchap was voorgevallen; doch dat de naam des edelmans eene andere was dan graham. Mr. graham veranderde van kleur en beleed, dat hij die zelfde was. „Wel! zeide wildgoose , de oude vader van orphelia leeft nog en is in eene beklaagelijke zwakheid en armoede." „Goede hemel riep Mr. graham, leeft die braave man nog? Voor ik uitlandig was, heb ik gehoord, dat hij om de dood zijner dogter tot ftervens toe treur*  DON QUICHOT. 191 treurde, leeft hij nog? Maar ik zal zoo veel vergoeding doen, als ik kan, ik ga de gelegen- ^ heid zoeken, om hem in zijnen nood ten minste hulp te kunnen geven, en dus vergoeding doen voor mijne fnoodheid." Mr. wildgoose merkte hier op aan, dat de Zaligmaker vergoeding voor ons gedaan had en de verzoening had te weeg gebragt voor de zonde der geheele waereld, en waarfchuuwde Mr. graham om toch geene verdiende te ftellen ia eigen goede werken. -„ Hoe, antwoordde Mr. graham, (die geen geduld had om zulke fijne onderfcheidingen langer te hooren,) denkt gij dan, dat 'er zonde ligt in ongelukkigen bij te itaan, de oorzaak moge Zijn -/.o die is.? Ik zou mij zelf voor een fchurk houden, indien ik thans hier in gebreke bleef. Gelooft gij, dat men een kind, dat in de rivier valt, niet moet helpen eer men onderzogtheeft, met welk een oogmerk men dit doet?" wildgoose vond niet goed, zich met zulk een driftig man in verfchil te begeven. Maar het gefprek afwendende, zeide hij: ,, Het komt mij voor, dat gij Mr. graham, hier het leven leidt van een Heremiet; want uw huis is niet groot genoeg voor gezelfchap." Hier op antwoordde Mr. graham : „ Eene onafgebroken eenzaamheid is een onbegeerde en onnatuurlijke ftaat, men ; vind die nergens dan in verfen en romans. Ik voor mij kan mij zeer wel vergenoegen met da- * ge-  192 DE GEESTELYKE gelijkfche fpijs en drank, ja zelf ik begeer niet meer. Maar om van wortels en bronwater te leven, dat is niet in mijn trant. Ik beminde nooit groote, woelige bijeenkomsten, maar ik zie in dit verblijf eenige weinige, met mij vrij wel in verkiezing gelijke, vrienden. Met die (hun getal gaat niet boven drie,) breng ik veel nutte vrolijke uuren door, en ik onthaal hen, op het geen ik zelf heb. Wat betreft uwe lompe kleine fchildknapen, of zulke, die geen verftand genoeg hebben om eenvoudig te kunnen zijn, die niet fmakelijk eeten kunnen, zo zij niet een knegt agter hunnen ftoel hebben, fnaaken die bij ons hun fles komen legen en in het oopenbaar u zonder te groeten voorbij gaan; laat mij met hen begaan. Indien eene onbefcheide nieuwsgierigheid hen hier heen drijft, dan ontfang ik hen op eene wijs, dat zij nooit wederkomen: niets zou voor mij ondraagelijker zijn; maar zoo als ik zeg, ik weet hoe hen te ontfangen." „ Sedert mijn ongeluk en dwaasheid is mijne liefde voor al wat vrouw is, zeer verminderd. Ik ontmoet geene ophelia , en wat de alledaagfche vrouwen betreft, die zijn voor mijn hart niet gevaarlijk. Ik leef hier gerust, gezond, werkzaam, en getroost mij alle zulke onvolkomenheden, als onvermijdelijk zijn in eenen Mand, als die der menfehen in dit leven van voorbereiding." wildgoose was een weinig geërgerd door Mr. grahams beoordeeling der fchildknaapen en an- de-  DON QUICHOT. dere bezoekers. Dit ftreed tegen de liefde en gaarn zoude hij hier over eene predikatie gedaan hebben, doch zijn toehoorder was de man niet, dien hij kon bekeeren. Hij zag des op zijn horologie, Mr. graham ziende dat hij vertrekken wilde, toonde hem een. veel korter weg naar Bath. Zij namen beleefd affcheid en onze twee reizigers vervolgenden hnn oogmerk. SN I. Deel. VYF-  194 DÈ G EÊSTEL YIvE V Y F D E BOE K, \ »2±isTTT07 gil ïïft 3 IV. HOOFDDEEL. wildgoose gaat te Bath in eene Vergaadering. Toen Mr. wildgoose zich noemde, ftond hij nier weinig verbaasd, dat zijn roem hem reeds daar bekend gemaakt had. Zommige doorgangers te Gloucester gehoord hebbende, dat een fatfoenlijk jongman daar predikte, hadden de nieuwsgierigheid gehad om hem te gaan hooren, met dit nieuwtje waaren zij naar Bath gekomen, en hadden zijn inkomsten van vier tot negenhonderd pond vermeerderd, zoo dat wildgoose des in zijn voordeel had een groot inkomen, en bijzondere talenten. De broeders waren dan ook zeer verheugd met zulk eene aanwinst; eene bekeerde als Mr. wildgoose was geen dagelijks werk; zij ontfingen hem ook met de grootfte onderscheiding. Den volgenden avond ging hij met tugwell derwaards. Zij beiden waren zeer te vreden over de lofzangen; debora had hen reeds gezegd, dat zij zeer liefelijk waren; maar toen de fpreker, die een keurslijfmakers knegt was, voor dien avond, zijne welfprekenheid ontvouwde, kon wildgoose naauwlijks blijven, zoo geërgerd was hij door de laa'ge ftraattaal en gemeenzaame zinfpeelingen; en was een weinig ver- ne-  *°4 DE GEESTELYKE nederd, door te denken dat hij zelf geene betere vertooning zoude maken voor deeze vergaaderin», als hij fprak. Maar zommigen hem biddende' ook het woord te fpreken, en hem herinnerende, welke zaligende uitwerkzels zijne woorden te Gloucester gehad hadden, en ook begrijpende, dat hij zijn talent niet moest begraven, beloofde hij het voor den volgenden avond. Hij fprak toen voor veel volk, en verwierf de goedkeuring en den lof der menigte, V. HOOFDDEEL. Hij Predikt op de Paradeplaats. w V* ildcooses roem verfpreidde zich nu door alle rangen en itaaten; dewijl hij eene welluidende Item, veele natuurlijke welfprekenheid had, en van perfoon zeer innemend was, dagt de vergaadering dat hij een eigenaartig werktuig was, om haare leerftukken op het voordeeligst voor te ftellen voor het gezelfchap, dat hierin dit faifoen gekomen was. Men maakte des bekend: „ Dat een jong edelman van Oxford, die affland gedaan had van alle waereldfche gemakken en rijkdommen ter liefde van den Godsdienst, den volgen, den morgen op de Paradeplaats prediken zoude.*» De,  don quichot. ïo$ De grootfte weldaad, die men aanzienelijke lieden op publieke plaatfen kan bewijzen, is hen iets aan de hand te geven, dat nieuw is en waar over zij fpreken kunnen. Een nieuw zanger, philofoof, koordendanfer en nieuwe prediker dat is taamelijk het zelfde, alle geven zij tijdkortingen aan de rijke lediggangers die naar Bath komen, Het gezelfchap ging des met vermaak van de pompkamer tot de paradeplaats over, in groot verlangen om den jongen gelukzoeker te zien en te hooren. Maar Mr. nash , hoe grootelijks hij zelf de ze-* den en het gedrag zijner onderdaanen in de publieke kamer verbeterd had; zeer zachtzinnig zijnde in zijne leer, en te vreden met den godsdienst, zoo als hij daar toen geoefend wierd, wilde geene andere reformatie gedoogen: onderricht van Mr. wildgooses oogmerk, huurde hij eene groote menigte Muzikanten om die bij zijn eigen troep gereed te hebben, en voegde daar onder anderen nog drie waldhoorns en een keteltrom bij: zo dra nu Mr. wildgoose begon te fpreken, gaf hij een wenk en de heele bende begon het groote chorus, ,, God fave the king." Dit fchoone ftuk, zoo wettig door deszelfs inhoud, durfde niemand doen ophouden; ja zelf het groote aantal der Brongasten was zeer vermaakt met deezen inval van den luimigen nash; en dewijl het nu tijd wierd om te ontbijten, fcheidde het gezelfchap van zelf. i d«  2oö DE GEESTELYKE De vrienden van Mr. wildgoose hielden echter bij hein aan, om dit nuttig werk te vervatten; hij nam des dien zelfden avond de gelegenheid waar; toen het gezelfchap naar de zaaien ging, en fprak onverwagt met beeter gevolg. Dewijl Mr. nash had uitgeftrooid dat Mr. wildgoose gek was, gebruikte deeze die woorden van paulus : „ Ik ben, magtigfte felix , niet dwaas, maar ik fpreke woorden van gezond verHand." Hij hield zich evenwel niet ftrikt bij den text; maar, op verzoek der Broederen, voer hij verfchrikkélijk uit over pracht, weelde, opfchik, en alle de fatfoenlijke uitfpanningen deezer plaats; ja zelfs tegen het bezoeken der Bad-kamers met het alleronfchuldigst oogmerk. Zo dra wildgoose zijne reden geëindigd had, die meer dan eene uur duurde, kwam 'er een Lakei van een reusagtige geftalte; hij drong onbefchaamd door al het volk, ftak Zijn groove vuist omhoog en bood den Orator een kaart aan. wildgoose , die federt lange niet meer in de groote waereld verkeerde, kon het oogmerk daar van niet bevroeden , maar dagt, dat het een Spotternij op hem was, die zoo kragtig tegen het fpel had uitgevaaren. Maar de knegt fchreeuwde met een norfche Hem: ,, Vriend, lees voor die en die, wat 'er op ftaat. My Lady wenscht u te zien in haar logement op de paradeplaats. " wildgoose las dan en vond dit volgende : „ Eene Lady, die der waereld moede is, verzoekt 4» Mr.  DON Q U I C H 'O T. 207 Mr. wildgoose , zo dra mogelijk zij, bij haar, om een half uur met hem te fpreken." wildgoose antwoordde: ,, dat hij zo daadelijk bij de Lady zijn zoude:" en zo dra hij met twee mannen gefproken had, die hem over de wettigheid hunner kostwinning kwamen raadplegen, zijnde de eene een Waaijerfchilder en de andere een Capellevanger, volgde hij den knegt bij de Lady* VI. HOOFDDEEL. Uitweiding over de Uitnodiging!-kaarten (*). Daar zijn maar zeer weinig algemeen aangenomen gebruiken in de waereld, hoe vreemd die in 't eerst voorkomen, die in hun oorfprong niet een wezenlijk nut, of betamelijkheid hebben: maar als de aanzienelijke waereld-zulke gebruiken heeft vastgefteld, zoo daalen zij weldra tot het gemeencr foort van lieden af; die dan dit blindelings volgen zonder op het eerfte oogmerk daar van acht te geven. Bij voorbeeld de boodfchapkaarten, zijn uitgevonden door de groote lieden , als (*) Toen dit werk gefchreven wierd, had men zulke kaartjes nog niet uitgevonden , maar thans heeft men 'er, die in al-, Ie» opzichte voldoen aan het plan hier ontworpen.  se3 DE GEEST ELYKE als het beste middel om misverstand voor te komen, 't welk de domheid hunner bedienden zoude kunnen veroorzaaken; en men moet bekennen , dat deeze uitvinding in veelen opzichte niet alleen zeer nuttig zij, maar zelfs iet aangenaams en beleefds aanduidt, en veel onnoodige moeite fpaart, zoo wel bij hem die. zendt, als hem, die ontfangt. De aanzienelijke ledig-looper, die zijne meeste bezigheden in coffijhuizen en herbergen heeft; de nieuwmodifche Lady, wier geheele kring van beftaan omtrokken word door de danszaal en de comedie, kan bij geene mogelijkheid zulke kaarten misfen; in alle onverwagte gelegenheden heeft zij die nodig: een partij whist kan niet beter aangediend , of een compliment bevalliger overgebragt werden dan door zulke kleine (tukjes Stijf papier, die doorgaans voldoende zijn, voor het vernuft, de beknoptheid en den inhoud zuiker berichten en hunner fchrijvers. Maar wat kan ook aan den anderen kant zoo wanyoegelijk zijn, dan dat een godgeleerde een pakje gebruikte kaarten bij zich draagt, om daar zijne boodfchappen op te fchrijven. Hij die niet ophoudt van tegen alle kaartfpeelen uit te vaaren, en alle tijdkortingen fcherp veroordeelt! Of dat een itaatig Raadsheer, die altijd omzet is met Parlementsacten, volmagten, Schuldbrieven, indaagingen ; aan zijne cliënten op een kaart zoude fchrijven, dat hij hen wenschte te fpreken; daar hij  DONQUICHOT. te? hij toch ftukjes papier en perkament in overvloed heeft. En ik zelf zou mijn kleermaker terdeeg gefchraapt. hebben, om dat hij de verkleining mij* fier opflaagen en zakgaaten op een kaart had ge* merkt — maar ik bedagt nog net van pas, dat zijne laatfte rekening nog niet betaald was. Boodfchap-kaarten zijn ook zoo min overal voegzaam en bij alle gelegenheden, als aan perfoonen van allerlei karakter, of bediening. Het was ook eene bekende onvoegzaamheid van dien Franfchen Marquis, die, komende om zijne eerbewijzing te doen voor de kast eener Santinne, die juist toen bij den zilverfmit zat om wat opgepoetst te Worden, een kaart daar liet, ten bewijze dat hij zelf daar geweest, doch haar niet t'huis gevonden had. En hoewel eene zekere Lady digt bij St. James-park goed vond eene andere Lady op een bal te verzoeken, door haar zulks aan de avondmaals - tafel in te luisteren, zo dunkt mij echter, dat het nog erger zoude geweest zijn, (zo al doenlijk) om haare vriendin daar een kaart in de hand te floppen bij zulk eene heilige pleg. tigheid. Ik wenschte ook nog, dat men een weinig meer acht gave om de kaarten te fchikken naar de boodfchappen, en de perfoonen aan wie men die zendt: 'er is iets galants in aan eene fchoone vrouw te laaten vraagen hoe zij zich bevindt, door de koningin van harten; een bericht van ziekte of dood door, bij voorbeeld, fchoppen - heer, maar de vernuftige lezer zal misI. Deel. O fchien  ffiio DE G E E S T E L Y K E fchien meer verlangen, om te weten, wat Mri wildgoose wedervoer, dan hoe ik in deezen mijne verbeteringen voor de invitatie, en boodfchap-kaarten wilde invoeren. VII. HOOFDDEEL. Een Téte a Tête. De knegt leidde Mr. wildgoose in eene fraaie, wel gemeubileerde eetzaal. De Lady ontfing hem in een zeer keurlijk negligé; zij zat leunende in eene fopha; en in die houding, dat haare eene fijne voet geheel zichtbaar bleef. Zij was zes en twintig jaar, wel gemaakt en mooi, hoewel haar gelaat reeds veel van deszelfs frischhcid en jeugd verboren had : doch dewijl het overfchaduuwd wierd door een zomerhoed, en baar hair onagtzaam opgemaakt dit verfierde, fcheen zij niets minder dan onbevallig. Ik wil niet te kennen geven, dat zij het oogmerk had om onzen Prediker te behagen, vee} minder hem te overmeesteren; maar dit geloof ik te mogen zeggen, dat eene vrouw, die eertijds zeer fraai was, en bij ondervinding weet, lioe veel zij daar door vermogt, zelden het plan om overwinningen te maken ter zijde legt; maar in- te-  DON QUICHOT. ait tegendeel de gewoonte behoudt om zich te willen zien bewonderen', en zeer te leur gefield wordt, indien zij den wierook der vleierij niet meer voor haar ziet aangeftokén. 'Mr. wildgoose aan zijne zijde was een beval lig jongman. Vijf en twintig jaar, wel gemaakt aangenaam van gelaat en houding. Zijne laatft omzwervingen hadden hem eene frisfche rustig hëid gegeven, die den man zoo wel onderfcheidvan den weeken Jonker; zijn hair, natuiiriijl gekruld en donker bruin, hoewel nog een wéinig" te kort. Eenvoudig, doch tamelijk net gekleed. In 't kort, offchoon Lady booby dan oot waarlijk dagt, dat zij eenjgen geestelijken raad no« dig had, zo zoude zij echter waarfchijnelijk nooit aan zulk een bezoek gedagt hebben, indien de Leeraar 'er zoo beminlijk niet uitgezien, of baar minder behaagd had, toen zij hem voorbij haar vengster naar de Pompzaal had zien gaan. Na dat zij voor Mr. wildgoose zich geboogen had verzogt zij hem een floel te nemen en bij haar te gaan zitten. Toen nam zij haaren waaijer fpeelde 'er eenige oogenblikken mede , waaijde zich, maar alles met ongemaakt fchijnende agteloosheid: ,, Mr. wildgoose," zeide zij, ,, ik zal geene verfchooning maken over de moeite, die ik u geef; ik ken uw karakter genoeg, om mij daar van ontflagen te achten: en hoop alleen dat gij mij uwen raad, in mijne verdrietige omstandigheden niet zult weigeren." O 2 Mr.  DE GEESTELYKE Mr. wildgoose boog zeer beleefd, en ant« >ordde, zoo als zijne goede opvoeding hem ingaf». ■ > .. ....;. ,-. ;\<< r./-: ^ Zij ging voord; „ Zie, Sir, ik ben der waed moede. . . . Maar gij zult beter in ftaat jn om over mijnen toeftand te oordeelen, als ik mijne historie verhaald heb; want in mijn voo| g leven ligt de bron van mijn tegenwoordig verriet." wildgoose betuigde niets vuuriger te /enfchen, dan haar nuttig te kunnen zijn, en haar enigen geestelijken troost mede te deelen. Mrs. •jooby begon dus. VIII.  DON QUICHOT. «3 VIII. HOOFDDEEL. Mrs. boobys Historie. „ Ik was omtrend negentien jaar, toen mijne moeder mij voor den eerden keer mede nam naar Bath: of 'er nu toen juist fchaarschheid aan fchoonheden was, dan of ik in mijne jeugd redelijk fraai waare," — (hier murmelde wildgoosk een compliment en boog zich met veel bevalligheid) „dit weet ik niet: maar dit is zeker, Sir, dat ik algemeen gezogt en geliefd wierd; ja een groot getal minnaars had. Onder deeze was een zeer zedig , gefchikt, jong Heer, die bijzonder aan mij gehecht was, en dewijl mijne moeder niets tegen zijn oogmerk had, begunstigde ik dit. Maar, na dat wij eene maand in geduurige en zeer vertrouwelijke briefwisfeling geweest waren, wierd mijne oude dame aangezogt door een ander Edelman, veel rijker dan Mr. clayton en veel ouder dan ik; die bood mij een inkomen aan van zes honderd pond 's jaarlijks en twee honderd voor mijn fpeldengeld. Mijn moeder luisterde naar dien voorflag, en zeide; dat zij niet twijfelde , of ik zou zulk een man verkiezen boven een jongen knaap, die mij eenige weken had nagelopen. " o s t» &  ai4 DE GEESTELYKE „ Ik Mond verbaasd over dit gezegde en antwoordde , dat , offchoon ik in een zaak van zoo veel gewichts zeer zeker veel aan haar oordeel overliet, zij toch wel wist, dat ik Mr. clayton had aangemoedigd, en ik dus niet kon hooren naar den voorflag van een ander man: dat dit tegen de eer ftreed." „Tegen de eer,riep zij, ha, ba, dat is een beuzeling; de eer, de eer." ,, Nu, vervolgde zij, ik zal uwe genegenheid niet dwingen; maar of gij Mr. eooby al of niet neemt, ik verbied u voortaan aan Mr. clayton te denken." Dit ftreng verbod maakte wel, dat ik mij uiterlijk anders gedroeg, maar veranderde mijn hart niet in 't minfte. Hij wierd , als hij mij bezogt, afgewezen, onder het yoorwendzel, dat ik niet t'huis was, evenwel ik vond gelegenheid om hem te zeggen, dat, hoewel ik niet denken konde om mijne moeder ongehoorzaam te zijn, ik hem echter altijd getrouw zoude blijven, en mij nooit dan met hem verbinden." „ Weinige dagen daar na was hij genoodzaakt om van wegen zijne zaaken Bath te veriaaten, en bleef twee maanden op het land. Onze briefwisseling ging echter zijn gang: hij fchreef mij, dat hij zonder mij niet gelukkig zijn konde en nog heel veel in dien ftijl. Eerst antwoordde ik op den zelfden toon, dit was zeker meer onvoorzichtig dan wel onbetaamelijk; ik kende genoeg romans, om mijne brieven met derzelver uitdrukkingen op te vullen; ik betuigde, liever met hem on-  DON QUICHOT. 215 onbekend en in behoefte te willen leven, dan met den eerden edelman van het rijk gehuuwd te zijn." „ De vuurigfte liefde kan echter bij eene te lange afwezigheid verkoelen; eert afzijn van weinige dagen brengt het tegendeel voort, maar die veele weken agter blijft, is oorzaak dat die drift verflaauwt. Ik ben overtuigd, dat de tijd en de veelvuldigheid der verltrooijende vermaken ook der oprechtfte liefde nadeelig zij. Hier van moet mijne moeder zich wel hebben verzekerd gehouden, want, hoewel zij nooit fprak over Mr. booeys aanzoek , zo liet zij echter zoo veele voordeelcn van rang en rijkdom voor mijne oogen fcliitteren, fprak zoo behendig over de onderscheidingen , waar mede vermogende lieden ontmoet wierden : kort gezegd, zij fprak zoo als alle moeders fpreken, die het geluk haarer kinderen opofferen aan rang en Schatten: ik ontken geenzins, dat mijne genegenheid voor Mr. clayton begon te verminderen; eindelijk befloot ik iets. uittevinden, om een voorwendzel te hebben, waar door ik mijne briefwisseling konde afbreken." ,, De verbintenissen tusfehen gelieven zijn gelijk aan de tractaaten der vorsten. Hij die twist zoekt, kan dien altijd vinden. In eenen zijner brieven liet de goede Mr. clayton zoo veele jaloufie doorfchijnen, dat een jonge fchoone daar uit, indien zij billijk gehandeld had, niets haatelijks, maar veel meer eene oprechte liefde zoude hebben opgemaakt. Evenwel dit was nu mijn O 4 oog-  «»6 DE GEESTELYKE oogmerk niet, ik nam des deeze gelegenheid waar, om met hem overhoop te raaken. Ik antwoordde hem, dat eene vrouw nooit gelukkig konde zijn met zulk een argwaanend man. En dat, indien ik nu reeds, daar hij nog geen het minste recht of macht over mij had, dus door hem in mijne vermaken wierd afgekeurd, wat of ik dan niet moest verwagten, wanneer hij die macht over mij konde oefenen. Ik voegde 'er bij dat ik mijne moeder niet langer ongehoorzaam zijn durfde, en des alle briefvvisfeling met hem affneed." „ Deeze brief had den Heer clayton zoo ontrust, dat hij terftond te Bath kwam, dit deed mij derwijze aan, dat ik aarzelde in mijn voornemen. Toen ik hem gevallig ontmoette aan het huis, daar wij onze brieven bezorgd hadden, voelde ik alle mijne liefde voor hem herleven, en in plaats van, zoo als ik voorgenomen had, onze brieven uit te wisfelen, vestten wij onze correspondentie nog vaster dan immer. Na twee of drie geheime bijeenkomften moest Mr. clayton Bath verhaten; en wij zetten onze briefwisseling ieveriger voort dan ooit. Maar hoe weinig kennen wij ons eigen hart! Ik wierd nogmaals zoo verbijsterd door vleierij en het uitzicht op een aanzienelijk huwelijk, en vond ook nogmaals de gelegenheid om alle onderhandeling met hem aftebreken. Mr, clayton gaf zich nu de moeite niet om .over te komen; hij verdedigde al-  DON QUICHOT. «7 alleen zijn gedrag in eenen beleefden brief; ten minsten dit geloof ik, want ik had de onbefcheidenheid, om hem dien brief ongeopend weder te zenden; en hier mede bleef alles afgedaan. " „ Nu vond mijne moeder goed Mr. booby te waarfchuwen; zij had ontdekt, dat ik met Mr. clayton niet eensgezind was. Hij vernieuwde zijn verzoek: ik verwierp het met kleinachting. Maar, befpeurende dat mijne moeder door hair ftuursch misnoegen mij, hoewel zij voorwendde mijne genegenheid niet te willen dwingen, het leven onaangenamer konde maken, dan ik gedagt had, begon ik gehoor te geven aan Mr. booby, en na nog eenigen tijd befluiteloos gebleven te zijn, gaf ik mijn woord: wij wierden des perfoonelijk verbonden, maar twee harten, als de onzen, konden zich nooit vereenigen. Mr. sooby was geen onbevallig man, hoewel hij twintig jaar ouder was dan ik; ook wist hij zich zoo wel te kleden, dat de geringe nadeelen, die de tijd hem had aangebragt, bijna onzichtbaar waren. Doch toen hij, drie jaaren getrouwd zijnde, nog geene kinderen had, waar op hij ten uiterften gefteld bleef, gaf hij zich niet langer de moeite om mij te behagen. Hij wierd flordig en ik verwaarloosde mijn opfchik; weldra wierden wij van onverfchillig lastig, ondraaglijk voor elkander. Nu verfchilden wij ook over de minste beuzeling, ja zelfs disputeerden wij wel eens daar O 5 over,  ii8 DE GE.ESTELYKE over, waar over wij het den voorigen dag oneens geweest waren. " „ Maar het geen mij Mr. booby nog het haateJijfcfte maakte, was het denkbeeld, dat hij koesterde van zijn meerderheid als man; en de wijze waar op hij in het, algemeen oordeelde .over de vrouwen, als echtgenooten befchouwd. Kort gezegd, Mr. wildgoose, dit was het groote point waar over wij verfchilden en dat eindelijk veroorzaakt heeft, dat wij gefcheideii zijn." „ Leeft Mr. booby dan nog, vroeg wildcoose, en leeft gij van hem gefcheiden?" „Dat zult gij hooren Sir! Niets dan de volftrekte noozaakelijkheid had mij hier ook toe kunnen bewegen, maar zijn beestagtig gedrag heeft 'er mij toe gedwongen. " ,, Het.familie-landgoed van Mr. booby was te verre af van Bath (daar hij de waters voor zijne gezondheid moest gebruiken) en ook niet gefchikt voor de jagt, waar in al zijn vreugd beftaat; hij kogt des een jagthuis bij Wiltthire; daar bande men mij weinig tijds na mijn trouwen, of liever daar was ik veroordeeld om met honden en paerden omtegaan, of, dat noch erger is met fchildknaapen, dominees, en vosfen-jaagers: want tien mijlen in den omtrek was 'er geen een leverbaar fchepzel voor de converfatïe, dan ééne enkele familie, doch die was zelden buiten." „ Op zekeren dag, dat Mr. booby van de jagt kwam, bragt hij naar zijne gewoonte den Dominé van  DON QÜICHOT. 219 van het dorp en den Notaris mede, hoewel hij wist, dat ik toen juist die eenige familie genoodigd had, om den avond met mij door te brengen. Dewijl ik zelden de vrijheid had om zulke fatsoenlijke lieden te ontfangen, had ik 'er een zeer fraai avondmaal voor laaten gereed maken ; en dewijl ons huis klein was, en de eetzaal gcfchikt wierd om gezelfchap te ontfangen, hoewel ik een kamer voor mij en mijn bezoek had, zo moesten wij toch in de zelfde zaal eeten. Zo dra wij van tafel opstonden, verzogt ik Mr. booby met zijne lompers in een rookkamer te gaan en hunne pijpen en flesfcn mcö te nemen; dit weigerde hij volstrekt. Toen ik beweerde, dat ik meestresfe was van de zijdkamer, bewees hij dat de eetzaal hem toekwam , ja dat hij eigenlijk meester was van het gtheele huis. - Dit ging zoo hoog, dat ik hem zeide, Mr. eooby, ik wil liever in een hut woonen dan met zulk een fchepzel als gij zijt. Hij antwoordde „ en ik liever in een windmoolen, dan met zulk een helleveeg; en dat hij mij nooit wenschte weder te zien. " Daar op gooide ik hem mijn trouw-ring in het gezicht-, fchreef een briefjen aan mijne genoodigden, waar door ik hun berichtte, dat ik hen niet konde afwagten, liet aanfpannen, en reed naar Bath, alwaar ik tot nu toe gebleven ben." ,, Nu begeer ik van u te hooren, Sir, of ik in dit alles iets het geringfte tegen mijn plicht of Strijdig met de huwlijks - belofte begaan heb. Want  ifio DE GEESTELYKE Want gij moet wel begrijpen, Mr. wildgoose, dat alleen zijn beestagtig gedrag mij hier toe bewegen konde; en gij ziet, dat ik gedwongen was, om te doen, zoo als ik deed. Dat moet gij in 't oog houden, Mr. wildgoose, en dan boude ik mij verzekerd, dat gij in mijn voordeel zult vonnisfen,' en mij vrij fpreken ook van de minste Verkeerde behandeling." Mr. wildgoose was in het eerst zoo verftomd door dit gezegde, dat hij niet wist wat te antwoorden, maar een weinig tot zich zelf gekomen, zeide hij: „Dewijl gij, Mevrouw, mijn gevoelen gevraagd hebt, ben ik overtuigd, dat gij oprecht wilt behandeld zijn; mijn geweten laat mij ook niet toe te fpreken tegen het geen ik denk: een waar Christen wil liever den fchijn geven van onbeleefdheid, dan van onoprechtheid. Ik wil geenzins, Mevrouw, u al de fchuld geven. Ik oordeel dat eene verbintenis, zoo als gij mij de uwe befchreven hebt, niet in ftaat is oia een voortduurend geluk te veroorzaaken, dewijl die niet rustte op wederzijdfche genegenheid, en zoo als ik vrees niet is aangegaan in de vreeze des Heeren. Gij zegt zelve, dat uwe genegenheid gedwarsboomd zijnde omtrent haar eerfte voorwerp haar natuurlijk vermogen niet konde oefenen. Ik vrees ook nog, Mevrouw, dat gij niet genoeg overwogen hebt uw plicht om te gehoorzamen aan dien man, dien gij uwe natuurlijke vrijheid eenigermaate, volgens 't contract des hu-  DON QÜICHOT. *ai huwelijks afftond." j, Mijne vrijheid afftond? Ik? — liever ftond ik mijn leven af." „ Geef mij de vrijheid, Mevrouw, om mij nader te verklaaren. Ik doel zoo zeer niet op de letterlijke uitdrukking des contracts als wel op het geen wij in de Heilige fchrift daar omtrent lezen, en op dat recht, 't welk de Natuur den man gegeven heeft over de tedere Sexe." „ Ei zie, zoo fpreekt mijn man ook, maar gij moet begrijpen, Sir, dat ik die meerderheid niet toefta." Dit zeide zij, terwijl zij zoo rood wierd als vuur en driftig met haar waaijer klappende. „ Wel Mevrouw, ik wil niet met u in verfchil treden over de natuurlijke gelijkheid der fexen, maar ben wel overtuigd, dat, in huislijk zoo wel als in burgerlijk bellier, om alle twist over de meerderheid voor te komen, 'er ergens eene overwegende magt zijn moet, die beflisfen kan, en ook, is het nodig, beflist. Nu is het zeker dat Godsdienst en rede die magt in den man gegrond hebben." „ Zeer wel, Sir, zeide Mrs. booby met een veragtelijk gelaat, zeer wel Sir." „ Maar, ging wildgoose voort, maar om nu die magt wel te gebruiken is de man verplicht god en zijn geweten te hooren, hij. is verantwoordelijk beide voor goddelijke en burgerlijke wetten. Ik ben ook verzekerd, Mevrouw, indien gij deeze magt in Mr. booby, erkend had, vooral in dat Huk, waar uit uw laatfte twist ontftond, gij veel gelukkiger zijn zoudt dan gij zelve toeftemt, dat gü  222 DE GEESTELYKE gij nu zijt. «ÏSamt; hoe bedorven onze natuur ook zij, geloof ik, dat geen man zoo onbefchoft zijn kan, dat hij een arm. hulpeloos fchepzel kan mishandelen, dat zijne geheele afhanglijkheid erkent, en haar behoud en befcherming van hem venvagt." — ,, Befcherming, behoud! riep zij uit; ik wagt mijn onderhoud van mijn Speldengeld, en ik verfmaad zijne befcherming." „ Sta mij toe, Mevrouw, mijn reeden te befluiten. Ik weet, dat dit Speldengeld zelf veel kwaads gedaan heeft, en u aangemoedigd tot eene fcheiding. Bijzondere beurzen en bijzondere bedden zijn voor echtelieden eVen onnatuurlijk. Zó dra eene vrouw inkomften heeft buiten haars mans giften, is zij te zeer in gevaar om haar belang tegen het zijne te befchouwen; en om bij het minfte verfchil daar toevlugt toe te nemen. De ondervinding leert dit dagelijks. Voeg hier nog bij, Mevrdbw, dat de gemakkelijkheid, die gij vond in uwe eenzaamheid te verruilen voor de vermakelijkheden van Bath een der eertte beweegredenen was , om Mr. booby te verlaaten en u zelf ongelukkig te maken , en deeze haastigheid zie ik nu, dat uw geweten bezwaart." ; ,, In waarheid, Sir, antwoordde Mrs. booby, (als uit éene mijmering te rug komende) gij hebt grootelijks mis, want een publieke plaats verveelt mij nog meer, dan mijn huis, zo dit mogelijk zij: ik heb ook al eens gedagt om weder terug te keeren, te meer, daar Mr. booby mij daar om-  DON QUÏCHOT. m omtrent .voorflagen laat doen. De vermaken van Bath; ó ik verfoei deeze plaats, en kan zelf wenfchen, daar uit voor altijd gebannen te zijn. Het is een verveelende, altijd eenzelvige kring van geraas, angst en vermoeidheid, de vermaken zijn ingebeeld, de verdrieten zijn Wezenlijk: van daag is men in de mode, morgen bezoekt ons niemand, beide zonder rede: in het eerfte geval wordt men overladen met bezoeken, vervolgd door uitnoodigingen, in het laatfte geval is men een prooi der droefgeestigheid, als- men ziet waar aan men is blootgefteld. Ieder zoekt lieden boven zijnen Haat; verfmaadt zijns gelijken; en offert de wezenlijke genoegens der gezelligheid en vriendfchap op aan de dwaaze trotsheid van in goed gezelfchap gezien te worden. Niets is zoo beu-, zelagtig, als het leven eener Lady te Bath, en niets zoo fmaakeloos, als het leven eens Edelmans in deeze plaats; en de gefprekken, die beiden houden of bijwoonen, zijn veelal of ergerlijk , of zoo weinig beduidend, dat men. wel dwaas zijn moet om daar eenig vergenoegen in te kunnen vinden." ,, Wel Mevrouw, ik verheug mij zeer, dat gij zoo denkt als het betaamt over dit tooneel van verftrooing en ongeregeldheid. Ik vleie mij, dat dit een voorteken der wedergeboorte is. Indien, gij eens . een regt bezef hebt van uWen gevallen fta»t, dan zult gij weldra daar rust zoeken, daar zij alleen gevonden wordt." 6 Sir, gij kent  *i4 DE GEESTELYKE deeze plaats niet in alle haare boosheid. Het fpel verflindt zoo wel hier den rijkdom als den vrede der ziel. Ik zelf plagt verzot te zijn op allerlei fpellen; en befteedde daar aan al de aandagt waar toe ik in ftaat ben. Maar nu verfoei ik die allen. Ik doe 'er voor altijd afftand van; en ken ik mij wel, dan zal ik nooit weder een kaart aanraaken." IX. HOOFDDEEL. Zoo leeft men te Bath. Terwijl Mrs. booby dus fprak, en wïldgoo3E wooglijk goedkeurde, opende de knegt de deur, en zei, dat Lady fanny flurry aankwam. Zij (loof binnen. Maar zulk een onaanzienlijk figuur ziende, als Mr. wildgoose, ging zij te rug, en denkende, dat hij een fchoenmaker was of een ander werkman, zei zij, „ zoo booby, gij hebt iets te doen." Maar Mrs. booby wenkte haar, en zei: ,, dat zij niets te doen had." ,, Wel, lieve booby, ik kom oo*k alleen om u te verzoeken op een partij quadrille tegen deezen avond, en zal vast (laat op u maken in de groote Zaal." „ ó Lady fanny, doe dat niet, ik heb een vast befluit genomen om nooit weêr te fpelen; ik was gis-  DON QÜICHOT. 225 gisteren al te ongelukkig. Maar uw Ladyfchap is zoo verplichtend «—"men kan u niets weigeren. Evenwel ik kom niet in de Zaal, ik kan daar niet in uw gezelfchap zijn " „ Zoo, riep Lady Flurry, nu verraadt gij u zelf. Gij zijt zeker misnoegd, om dat gij deezen morgen niet verzogt zijt öp het dèjeuné Van Mr. clayton. Kom, kom, gij hebt hem afgewezen , en kunt gij den armen jongen kwalijk nemen, dat hij bij een andere troost gezogt heeft? Nu, dertigduizend pond en een mooie vrouw zal'hem met 'er tijd ook troosten kunnen." Zoo was' het I geheele geheim ontdekt, de oorzaak van Mrs. booby's afkeer van de waereld, en dat zij over haar toeftand met een Methodist fpreken wilde was deeze. Mr. clayton was aangekomen, hij was onlangs getrouwd met éene rijke, mooie, jonge vrouw, en zij beiden maakten eene fchitterende vertooning te Bath'. Mrs. booby niet bijzonder genoodigd zijnde op het ontbijt, en des avonds veel gelds verlooren hebbende, was zij hier door zoo moede van de waereld geworden, als zij betuigde, en "had zich eene andere tijdkorting willet! bezorgen, door met eén wegprediker eenige oogenblikken door te brengen. Zij was ook zoo met zijn gezelfchap ingenomen * dat zij, offchoon hij opftond, om affcheid te nemen , hem vriendelijk verzogt om te blijven: en liet thee en coffij voordienen. I. Deel. P X.  ia5 DE GEESTELYKE X. HOOFDDEEL. Toonetl van het befchaafde leven. Mrs. bardolf , Misf trufle , en Mr, rouvilx komen binnen. Hunne karakters. „ Het grootst onderfcheid tusfchen het zien van aanzienelijk en gering gezelfchap beftaat hier in: dat men de zelfde dingen hoort bij een douzijn wasch-kaersfen of bij een paar fmeer-kaersfen." Dit zeide Mr. addison in een zijner fpectators. Maar ik ducht,,dat de eerlijke burgers van onzen tijd door deeze vergelijking beledigd zouden worden. Onder hun vindt men nog eenige trekken van een beter onderhoud. Daar hoort men fpreken over bezigheden , ftaatkunde, historiën , nieuwstijdingen, ja, nog wel eens over zedekunde en godsdienst. Maar zij, die zich het uitfluitend recht hebben aangematigd om goed gezelfchap genoemd te worden; fpreken niet dan over wisjewasjes, het ergerlijk nieuws van den dag, het fpel, de opera, de bals, enz. Kundigheid is daar neuswijsheid en en een zedelijk gefprek eene predikatie. Lichtzinnigheid geest, onbefchaamdheid waereld-kennis. Mrs. booby dien geheelen dag niet voor den dag gekomen zijnde, kreeg nu het bezoek van eeni-  DON Q ü I C H O T. aa? esnige haarer goede bekenden. Onder die waren Mrs. bardolf , Mr. rouvill , anders genaamd Snoeshaan rueful, vergezeld van de toen alom bekende Misf trufle ; zij, had naar gewoonte een witten hónd onder den arm en een eenkhörentje in haar zak. Mrs. bardolf was getrouwd met een zeer braaf man; dit, gevoegd bij haare goede tafel en dat zij altijd gereed was om quadrille te fpeelen, had haar toegang gegeven bij vele aanzienlijke lieden. Van die eer bediende zij zich om haar tijd een weinig minder verveelend te flijten en de nieuwtjes en kleine gevalletjes van het eene huis naar het ander te brengen; zij was de levendige kronijk van alles wat in haar kring twintig jaar lang voorviel. Misf trufle was van eene goede familie; doch zoo min aanmerkelijk om haar fchoonheid als om haar verftand. Zij was lelijk, kribbig, flegt gemaakt en bezat weinig oordeel. Zij zou misfchien nog bij geluk een Landjonker hebben kunnen knippen, die zich met zulk eene verbintenis zoude vereerd geacht hebben, maar haare gemaaktheid was zoo groot, dat niemand kon denken om haar te trouwen. Zij had twee zusters, die zeer bewonderd wierden; en om dat men haar daar over eens een paar complimenten gezegd had, had zij, in fpijt yan haaren fpiegel zich in't hoofd gezet, dat zij zeer veele familietrekken had. Zij gaf zich ook al de coquette-airs van eene beruchte fchoonheid, was onbefchaamd, P 2 trots,  DE GEESTELYKE trots, en zeide aan ieder-een onaangenaamheden. Dewijl zij nu reeds dertig jaar en ongetrouwd was, had zij haare liefde gevestigd op aapen, honden, katten, en eenkhoorens; en had altijd een of twee dier fchepzels bij zich. Mr. rouvill of Snoeshaan rueful was een jonge knaap, die door een zamenloop van gelukkige voorvallen, een ftout gelaat, en een gegaloneerden rok, zich in de beste gezelfchappen had weten in te dringen. Hij had zelf de naam van een vernuft gekregen, om dat hij alle de uitkomende losfe blaadjes onbefcheiden beoordeelde; met al wat ernftig was den gek ftak; en de gaaf bezat om zedige lieden verlegen te maken. Hij had door zijne verkwistingen een goede fom, die'hem door erfenis was ten deel gevallen, geheel opgemaakt en was nu een fortuinzoeker; hij had geen de minfte verdienfte noch de geringfte perfoonlijke voordeden en zijn afkomst was bijna onder het gemeene volk. Deeze drie perfoonen door fympathie te zamen gebragt, bezogten Mrs. booby. rueful boog voor Mrs. booby en Lady fanny knikte tegen Mrs. bardolf, tikte Misf trufle op den naakten fchouder, maar lette niet meer op wildgoose , dan op den .knegt of op den grooten hond, die op een kusfen te flapen lag. Gezeten zijnde, leunde hij gemakkelijk over de canapé, en zijn hoed een weinig voor zijn gezicht houdende, vroeg hij met eene genoeg hoorbaare Item: ,, Mrs. boo-  DON QUICHOT. 12$ booby! wie duivel hebt gij daar bij u?" Dit vroeg ook Mrs. bardolf op den zelfden toon en met haar waaijer voor haar gezicht. Misf trufle zag wildgoose fterk aan, barstte in lachen uit en vroeg den Jonker, waarom hij ook zijn eigen hair niet droeg, dat nu algemeen in de mode begon te komen. Mrs. booby antwoordde dat die Heer Mrs.. wildgoose was, en zij hoopte , dat hij hen allen tot zulke goede Christenen zoude maken als hij zelf was. Op de naam van wildgoose vroeg Mrs. bardolf , of hij van de familie der wildgooses in Wihskire was?" — „ wildgoose te Wiltshire zei Mrs. booby, ik ken die familie niet! " — ,, Hoe gij kent Misf wildgoose niet, die weg liep met haars Vaders koet' lier?" ,, Ei, gij meent Misf gosling." —> ,, Hede dat is ook waar, antwoordde Mrs. bardolf, maar ik kan geen namen onthouden;" (en hier in beftond evenwel al haare kundigheid). ,, Nu, dat is het zelfde, zei Mr. rueful, gosling of wildgoose, zij zullen zeker familie zijn cn het zelfde wapen voeren." Dit gefprek was voor Mr. wildgoose niet aangenaam , maar zijn aandagt wierd daar van afgeleid door dien de knegt, terwijl hij hem cofflj prefenteerde, hem op den voet trad. Mr. wildgoose rukte zijn ftoel haastig agterwaards en verzogt excuus aan Mr. jan, om dat hij zijn voet zoo verre had uitgeftoken; de onbefchofte knaap, verre van door deeze beleefdheid getroffen te zijn, P 3 dien--  *3o DE GEESTELYKE diende hem nogmaals zoo agteloos, dat hij de heete coffij over zijn broek en kamizool kreeg. 'Mrs. booby bekeef hem toen, en hij beloofde beter te zullen dienen. Niets was in ftaat om Lacly fanny zoo lang te doen zwijgen, dan de diepe veragting, die zij voor dit gezelfchap ontwaar wierd. Zij had zich bezig gehouden om met haar lepeltje de thee te koelen, fcheen geheel afwezig met haare gedagten, dronk het kopje half uit, goot het overige in de fpoelkom, en toen haastig oprijzende, zei zij: ,, Wat begin ik, ik heb beloofd thee te komen drinken in de Zaal, en moet nog een paar honderd vifiten doen." „ Sir, zei zij tot den knegt, laat mijn draagftoel komen." Toen haalden zij haar zakboekje uit: „ Laat zien, Lady loiter , de oude Lady shocking-phyz , Sir artt thurlurch; —ja, onze whist-partijen zijn vol voor donderdag-, vrijdag- en faturdag-avond. Maar, chere booby, zondag avond wagt ik u vast en zeker op onze quadrille-partij." H-ier fronsde wildgoose zijn voorhoofd en zuchtt- in zich zelf. Lady fanny ging voort: ,, och ik verzin mij, ik dagt niet, dat ik te Bath was, die ouwerwetfche knevel nash wil niet gefpeeld hebben op zondag. Nu van avond te agt uuren wagt ik u dan, Toen, voorbij Mr. wildgoose gaande, ftootte zij met haar hoepelrok tegen zijn hoofd en ■ nam dus affcheid: Adieul ma chere booby je votts attens tout a Fhe-.irs. XI,  DON QUICHOT. «31 XI. HOOFDDEEL. ATog meer gefnap. Nu wilde Mrs. booby Mr. wildgoose gelegenheid geven om ook iets te zeggen, zij vroeg hem dan: „ Wat is uw oordeel, over het bezoeken der Badkamers en andere vermakelijke bijeenkomften." wildgoose antwoordde zeer beleefd, „ dat hij tot nog toe geen gelegenheid gehad had om hier over bij eigen ondervinding te oordeelen, maar uit alle berichten, die ik, Mevrouw, (zeide hij) daar van ontvangen heb, is het groote oogmerk aller deezer bijeenkomften, fpelen, intrigue , niets beduidende tijd-kwistingen; in 't kort, ons te beletten een prooi te worden van onze eigen overdenkingen en onze eigene bedorvenheid te leeren kennen ; ik kan daarom niet raadzaam vinden, dat men daar ook met de beste oogmerken komt, dewijl dit een kwaad voorbeeld geeft." „ \Vel Sir, zei de Jonker, gij zult lang moeten preêken voor gij lieden van rang daar van afbrengt; deeze bijeenkomften zijn al te aangenaam." „ Wel Sir, antwoordde Mr. wildgoose, volgens de befchrijving, die Mrs. booby mij daar zoo aanftonds van het leven te Bath gegeven P 4 lieeft >  232 DE GEESTELYKE heeft; ben ik zoo verre van te denken, dat dit aangenaam zij, dat ik veel eerder geloof, dat het niets is dan een tooneel van iedelheid en dwaasheid, ik bid u, Mevrouw, hebt gij ooit de Christen-reis naar de Euwigheid gelezen?" „Ha ha, ha, fchreeuwde rueful uit met het gelach van een zotskap, ik geloof dat wij dit allen in onze kinderkamer gelezen hebben, en jan de Reuzen, dooder daar bij." „ Gij moogt lachen Sir, zoo veel gij wilt, ik fpreek alleen van dat boekjen, om dat ik 'er de befchrijving van de kermis der iedelheid zo eigenaartig in vinde. Het is de natuurlijke afbeelding van het geen voorvalt tusfchen onbedagte lieden, om niets ergers te zeggen , op deeze laffe oopenbaare bijeenkomften. " „ Laf,zoo veel gij wilt,Sir! zei rueful; maar als men in de waereld leeft, moet men op zulke plaatzen verkeeren, alwaar alle lieden van rang bijeen komen; zelfs zij, die zich voor hervormers uitgeven, moeten daar verkeeren, indien zij daar eenig goed doen willen. Ik durf u verzekeren , dat paulus zelf, hij, die allen alles wierd om eenigen te winnen, zo hij te Bath gekomen was, in de zaaien zoude getreden zijn; en lucas, zou, als alle andere doctors, zijn pijp in het coffijhuïs gaan rooken." „Mooi gezegd,zeide Mifs trufle, en gij denkt misfchien, dat de vier Euangelisten quadrielle zouden gefpeeld hebben. Waarlijk gij zult een alierlieffte Dominé worden." WILD.  DON QUICHOT. 233 wildgoose was in zijn ziel getroffen door deeze Schandelijke zotternijen. Maar, Mrs. bardolf vroeg, om het gefprek een weinig af te wenden, of zij wel wist, hoe zeer de oude Lady shoching-phyz gisteren avond in de Pompkamer vernederd was?" ,, Neen, antwoordde Mrs. booby, ik heb den geheelen dag geen levendige ziel gezien dan Sir. wildgoose en Lady fanny!" ,, Wel zei Mrs. bardolf gij kent de trotschheid der oude op haare familie?" „ ó Dat is zeer natuurlijk, als men weet, dat men in zich zelf niets roemwaardigs bezit, moet men zich die van iets anders bezorgen. Ik meen, dat zij maar eene dochter heeft om de eer der familie op te houden. " — „ Het was ook voor deeze dochter, dat zij nash verzogt een danfer op te fchommelen. Hij beval haar een aartig wel gekleed jongman; en Mifs huppelde ook den geheelen avond met hem en was boven de huizen te vreeden. Maar van den morgen heeft daar immers onze fnapfter Mrs. marrall aan de oude Lady gaan overbrengen, dat de jonge Mifs met geen ander perfoon gedanst had, dan met een Linnenfabrikeur uit Cheapfide." „ Wel zei de Lady, wat of die onbefchaamde vlegel nash zich verbeeldt, dat hij ons dus durft ten toon ftellen." ,, Hier op vloog zij naar nash , maar die zei heel droogjes , dat zij geliefde optemerken, dat de jongeling in 't groot handelde en nog nooit een el linnen had afgemeten. " „ Zijt gij, vroeg zij, daar P 5 ze-  ?34 DE GEEST EL YKE zeker van? Mag ik het geloven Mr. nash? Wel dan is 'er zoo veel niet aan misdaan." Al het gezelfchap lachte om deezen haaren hoogmoed, en om het antwoord van nash, die dus openbaar den gek met haar hield. Wel nu, zei de jonker, ik zal u geene vernedering vertellen die Lord T. gisteren had, maar wel zijnen grooten fchrik. „ Een gefchikt winkelier, die eene mooije vrouw heeft, was volgens zijne gewoonte bezig in zijn winkel, maar bij geval in de Slaapkamer moetende zijn om geld uit de bureau te krijgen , vond hij op de kaptafel een hoed met een kostbaar point cTEspagne, en een wel gefchoeide voet keek even van tusfchen de gordijnen door, waar agter Lord T. die daar inwoont, zich verborg. Dit bij een genomen deed den eerlijken man, zoo goed hij ook was, dermaate opvliegen, dat hij zeide: Mylord ik zweer u, dat indien ik u nog eens hier vind, ik zoo waar als ik leef uw hoed door 't vengster zal fmijten. Deeze ijsfelijke bedreiging zal Lord T. zeker noodzaaken om op een anderen tijd voorzichtiger te zijn." Al het gezelfchap lachte over dit ergerlijk historietje, wildgoose had alleen deugds genoeg om ftemmig voor zich te zien. Mrs. booby merkte nu aan, dat Lady fanny den geheelen dag bijzonder ftil geweest was; men zou haast geloven moeten, dat haar Ladyfchap ook iets vernederends gebeurd is." „ ó, Zei r'je-  DON QUICHOT. 135 h.ueful, lieden van rang zijn altijd ftil en ftemmig als zij in gemengde gezelfchappen zijn. Maar wat mij betreft, ik heb nooit aangenamer lieden gekend, dan lieden van hoogen rang. Ik herinner mij, dat toen ik de eerfte week bij Lord grandison doorbragt, 'er Sir peters , jack , KORTii en nog een half douzijn mijner vrienden ook waaren; en dat ik van den eerften avond zoo vrij was met de jonge Pair als ik nu ben." — „ Wie in de waereld, zei Mifs trufle, kan u verdenken van eene verkeerde fchaamte ? " Hij, niet in 't minste verzet door dien fteek, ging dus voort: ,, Nooit vergeet ik de grap, die wij daar hadden. Zijn Lordfchap had een Switfer, die voorgaf een fchoenfmeerzel te hebben uitgevonden, fraaier en glimmender, dan het Engelfche, en hij moest, toen hij onze fchoenen poetfte, dat gebruiken. Maar kunt gij 't gelooven ? dit fmeerzel was zoo zamentrekkend, dat wij des morgens allen in de eetzaal kwamen hompelen als lamme podagreufen. — Mylord was zo vermaakt met deeze pots, dat hij bijna ftierf van lachen." ,, Nu waarlijk, zei Mrs. booby, dit voorval is ook gewichtig genoeg om nooit vergeten te worden. " „ Nu wij toch van groote lieden praatcn, zei Mrs. bardolf. Lady sherwood wenscht zeer fterk met Mr. wildgoose te fpreken, zij heeft zeer veel van zijne vroomheid gehoord en zoude zeer verheugd zrjn, Sir, indien gij de goed--  4$ DE GEESTELYKE goedheid had, om u eens te laaten aanmelden. (wildgoose boog.) Zij heeft goede gedagten van de Methodisten." wildgoose antwoordde, „ dat hij het zijn plicht achtte ook den minsten zijner medemenfchen nuttig te zijn, en dat hij zich zeer vereerd zoude achten met dit bezoek. " rueful babbelde weer voort: „Weet gij niet, zei hij, dat lieden van rang zich te Bath dikwijls ten koste van zekere misfelijke knaapen diverteeren? Hebt gij nooit gehoord hoe Lady riot den armen calomel, onzen apotheker, behandelde?" Dit met een algemeen neen beantwoord zijnde ging hij dus aan 't vernaaien. XI',  DON QUICHOT. *37 XII. HOOFDDEEL. Historie van Lady riot en Mr. calomel. IVlr. calomel is een braaf man en een kundig'apotheker, maar heeft in zijne manieren, kleeding en cortvetfatie iets allerongerijmdst: Lady RiOT, die heel vrolijk is, had hem dikwijls hij haar ontbooden om wat 'te lachen, calomel was zodanig vereerd 'met dit bewijs van onderfcheiding, dat hij, hoewel reeds vijftig jaaren oud,' zich in 't hoofd bragt, dat Lady riot op hém verliefd was." Daar hij nu voorleden winter naar London ging om aldaar zijne bezigheden te verrichten, ging hy met een een bezoek geven aan Lady riot ; hy vond haar niet t'huis maar liet een kaart met: „ Mr. calomel maakt zijn compliment aan Lady riot, om haar te zeggen, dat hij zich de eere gaf haar Ladyfchap een bezoek te geven, en te fpreken is in den Witten Beer, in Piccadiily." „ Toen Mylady om vijf uuren terug kwam en zich aan het middagmaal zette gaf men haar dit kaartje. Dit vermaakte haar zeer, en dewijl het juist haar asfemblee - avond was, las zij dit fraais fluk het gezelfchap voor, en befchreef den grilügen man zoo omftandig, dat men befloot om ca-  a38 DE GËESTÉLYKE Calomel te gaan haaien. Men wedde voor en tegen tot de fora van vijftig guinees. Mylady, om zeker van haare weddingfchap te zijn, floop met Lady.rattle de zaal uit, zette zich in haar koets en zij beiden reden naar Piccadilly. In den Witten Beer vroegen zij naar Mr. calomel. calomel , die zeer matig was en voor zijne gezondheid zorgde, ftond gereed om naar bed te gaan, toen de knegt hem de boodfchap bragt. ó! Zeide hij, dat zullen een paar flegte vrouwlieden zijn, ik heb niets aan haar te zeggen. Doch toen de knegt hem verzekerde, dat het eene Lady van aanzien was in haar eigen koets met twee flambouwen, kwam hij naar beneden met zijn nachtmuts op, vast gemaakt met een kousfeband, in zijn japon en op doffen. Zo dra Lady riot hem zag, zei zij: „ 6 mijn goede Mr. calomel , hoe vaart gij ? Ik moet iets met u verhandelen, maar fta niet op de ftraat, kom een oogenblik in de koets. Hij deed dit en de knegt volgde zijne order, klapte het portier toe en de koets reed op een Herken draf naar huis; alwaar calomel zoo opgefchikt, als hij was, aan meer dan dertig fpeeltafels vertoond wierd. In 't eerst ftond hij wat verlegen, maar men wist hem zoo te behandelen, dat hij weldra weder in zijn eigen humeur geraakte, en zeer veel toebragt ter vervrolijking van dit edel gezelfchap." Men prefenteerde hem wijn, maar daar opium  DON QUICHOT* 239 um in was, en ten elf uuren fliep hij gerust in zijn leuningftoel; vervolgens wikkelden zij hem geheel in zijn japon, omwonden hem met zijn fjerp en leiden hem in "het bed van een dikken vetten keuken-jongen, en daar bleef hij zoo gerust voortflapen, als in zijn eigen kamer." „ En hoe, vroeg Mrs. bardolf, kwam de goede man weer in zijn herberg?" ,» Daar laat ik hem voor zorgen, zei rueful, verder weet ik niets van de historie." Ook dit zot vertelzeltje wierd zeer toegejuicht en wildgoose bedroefde zich over den gemenen fmaak der aanzienelijke lieden. XIII.  a4o DE GEESTELYKS XIII. HOOFDDEEL. Nog al meer 'praatjes. „Een burger van Bath, zeide'Mrs. booby', ré zoo pedant als een ftudent op de academie; even gek, even onkundig van de waereld; hij is zo zeer buiten zijn kring, wanneer hij uit zijn winkel is, dan de laatfte, als die uit zijn kamer naar een cofhjhuis loopt. " „Dat kan-zijn, antwoordde rueful, maar met dit al de burgers van Bath worden rijk door onze groote verteeringen, voor zij nog weten hoe den hoed af te neemen of in een kamer te komen." „ ó He! zei Mrs. booby, in ken in Bath zeer veele verftandige, beleefde lieden." „ Het zou ook, hervatte rueful vreemd zijn, dat het befchaafdfte gezelfchap uit geheel Engeland hen niet een weinig ontbolfterde; en ik hou Bath voor een jongman veel nuttiger dan 'alle univerfiteiten en academiën in de geheele waereld: en ik zag nooit dat jonge lieden, die nooit eene anderen opvoeding kregen, zich niet zoo wel in een gezelfchap vertoonden, als die druilooren, die zeven jaar in de wetenfchappen wroetten. " ,, Nu kon wildgoose niet langer zwijgen, hij merkte aan: dat, hoewel hij vreesde, dat de Gods-  DON QUICHOT. 241 Godsdienst op de univerfiteiten niet hooget gefchat wierd, dan in de andere fteden in weerwil der voortreffelijke inftellingen, welke deszelfs bloei bedoelen, zo hield hij evenwel de hooge fchoolen voor zoo veele hoofdbronnen der geleerdheids „ Daar is wel, ging hij voort, een ligte zWeem van oppervlakkige kundigheden door alle rangen önzes tijds zichtbaar, maar indien 'er geene groote voorraadplaatzen voor de wetenfchappen waren en eenige aanmoedigingen, zoo als voor Onze profesforen om dieper te doorzoeken $ dan het gros der menfehen lust heeft, dan houde ik mij verzekerd, dat de grondbeginfels weldra zouden verlooren zijn, en wij in eene gottifche onkunde zullen vervallen* Men heeft lieden van moedj die geen uniform draagen, en een edelman kan zich op den degen verftaan, zonder naar het leger te gaan trekken; of voor het vuur niet duchten, al is hij niet opgevoed voor de vloot; en met dit al, daar is en blijft een zekere krijgskundige geest, meer eigen aan de krijgslieden5 zekere regels voor de eer en den moed." j . i Hier fprong Wildgoose als of hij door een adder geftooken wierd op, tot groote verbaasdheid vart het gezelfchap. rueful barstte in een onbefchoft gelach uit. Mrs. booby fchreeuwde, wat hebt gij dan gedaan Mifs trufle ^ (deeze had het federt eenigen tijd beneden zich geacht, om mede te fpreeken en fpeelde alleen met haar fchoothond. ) Dat kwaadaartig fchepzel had haar I. D e el. Q eenk*  *4* DE GEESTEL YKE eenkhoorntje ongemerkt op wildgooses ffoel gèzet en terwijl hij nu in het midden zijner rede was, gaf het wildgoose in zijn hals zulk een fmartelijken beet, dat geen Spartaan of Stoïcyn dit zonder gevoel, fchrik en verbaasdheid had kunnen doorftaan. Toen het gezelfchap nog maal over dit ftuk van vernuft en vinding gelachen had, zei Mr. rueful : Ik veragt geenzins eene geleerde opvoeding zoo als de oude vrijsters het huwelijk; want zij is ook mijn deel geweest. ,, Ik zeg alleen (hier befchouwde hij zich met goedkeuring en ftreek zijn kin met zijn hand) dat ik meer verplicht ben aan Bath en de dames, die ik hier zie, dan aan alle de Profesforen en voogden, die mij op de univerfiteit onderwezen."— „Daarhebt gij gelijk in, zei Mrs. booby; en het figuur, dat gij hier maakt, doet eer aan uwe opvoeding, waar gij u ook bevindt Mr. rueful."- Zo dra Mr. wildgoose zijn waaren naam hoorde, befchouwde hij hem aandagtiger, en vroeg hem: of hij voor enige jaren niet te Oxford op het collegie geweest was, ik heb daar een Heer gekend die uw naam draagt," zeide hij. — ,, Dat kan zijn, antwoordde Mr. ruefol, maar ik ben van Cambridge,:—i wel, Dames, wij hebben u lang genoeg verveeld met onze pedante disputen." Hij zag op zijn horloge. „ De duiker ik moet bij Sir james townly te zeven uuren in het coffijhuis zijn." Hij Hond op en nam overhaastig affcheid. Het  DON QÜICHOT. 243 Het was de zelfde knaap, die met wildgoose op de univerfiteit geweest was; rueful kende hem nu ook, maar het gewaad en vooral het rond hair had hem zoo veranderd, dat hij hem niet terftond gekend had, te meer, daar zij nimmer eenige converfatie gehouden hadden, wildgoose had op de academie altijd zeer modieus gekleed geweest, en het voorkomen gehad van een rijk, fatfoenlijk, jong edelman. Mr. rueful , die zich thans zulke airs gaf, was op de academie, een der bedienden, die mede lesfen hooren. Maar door een vergrooting van zijn fortuin had hij dien laagen ftaat verwisfeld met dien van ftudent te Cambridge. Zo dra rueful heên was, fpraken de Ladys over hem op eerte wijs, die wildgoose deed zien, dat hij altijd de zot van het gezelfchap was, en dewijl het nu avond werd, was het tijd voor wildgoose om affcheid te nemen, willende hij naar de Vergaadering gaan. Hij vroeg aan Mrs. bardolf waar Mylady sherwood logeerde, op dat hij haar des anderen morgens zijne opwagting konde maken. Toen hij op de flraat kwam, zag hij rueful op de parade, in het coffijhuis met Sir james townly in een flinger van zulke bejaarde maagden, die alleen gevormd fchijnen om op de publieke plaatzen het groot onderfcheid der fchepzelen aan te toonen; en die zo zij befluiten konden , om in haare huizen te blijven, goede voedQ 2 fters  244 DE GEESTELYKE fters en oppasters zouden zijn haarer zwakke of ziekelijke ouders en vrienden, voorbeeldige tantes voor jonge nichten , ja nog al iets zouden beduiden in de asfemblees der afgelegenfte provinciën, terwijl zij te Bath en Tumbridge zich door jonge dartele knapen doen uitlachen, in de eerft.e gezelfchappen worden aangezien en gefchuuwd als ballast, en nog gelukkig zijn, als zij nu en dan een fnaak als rueful kunnen bij zich krijgen om hier en daar heen te Slenteren. XIV. HOOFDDEEL. Potzen onder de bedienden. Tijding van Mrs. sarsenet. "Vv^ildgoose was zeer vermoeid door zijn aanspraak op de parade, en het lang verblijven in een plechtige visite ; hij vergenoegde zich des, om dien avond alleen toe te luisteren. De Spreker was een kaarfenmaker, en hield zijne kudde door zijn langwijlig geteem zoo lang op, dat hij door het verbranden der lichten zich geen klein voordeel bezorgde. Terwijl wildgoose bij Mrs. booby was , had tugwell zich in de herberg vermaakt j hij vond zijnen meester bij de deur des  DONQÜICHOT. 24? des Tabernakels en zij gingen beiden naar hun verblijf. Onder het henen gaan, zeide jerry: „ Och Sir, in welk eene goddelooze ftad zijn wij nul Men doet hier niets dan vloeken, zweeren, (pelen van den morgen tot den avond en dat zelfs de knegts en leerjongens. Ik heb gehoord, dat een lijfknegt zijne Meestres op de ondeugendfte wijs voor guinees, die hij zeide verlooren te hebben had opgeligt, maar dat hij dat geld met de kaart en niet agter op de .koets (taande, had verlooren , en nu was zijne goede Meestres zoo verftoord op hem, dat hij terftond de deur had uitgemoeten, en nu naar London ging." Hij verbaalde nog veele (treken en bedriegerijen in dien zelfden trant, wildgoose was daar over zeer geërgerd, als ook over het lichtvaardig volk dat met hun in dezelfde herberg was; maar antwoordde : „ dat zij nog maar een nacht te Bath blijven zouden; want dat hij opgemerkt had, dat twee broeders twee onderfcheiden leerftukken geheel tegen elkander ftrijdig leerden, dat zij zelf niet wel onderricht fchenen en dat zijn oogmerk was, om den volgenden dag naar Bristol te gaan en Mr. whitfield zelf daar over te gaan raadplegen; die ongetwijfeld al zijne zwarigheden zoude weg nemen, en den waaren weg der zaligheid aanwijzen. " Toen zij in de herberg kwamen, vroeg de hospes aan onzen held: „of zijn naam wildgoosb P 3 was?"  246 DE GEESTELYKE was?" dit met ja beantwoord zijnde: zeide hij: hier is van den namiddag een knegt uit Gloucester gekomen die daar in de Bell logeerde, hij gaf mij deezen brief en wenschte zeer u zelf te fpreken." wildgoose nam den brief aan, hij was van Mrs. sarsenet, hij las dien zeer vlijtig; hoopende daar in eenig bericht' van Mifs townsend te vinden; die hij nu vond, dat alle daag dieper indrukken op zijn hart maakte, in fpijt van alle de fchoone en geestige Ladys te Bath. Mrs. sarsenet gaf hem bericht noopens den toeftand hunner kleine gemeente, die hij onder het opzicht van haar en den barbier daar gelaaten had. ,, Dat zij alreeds uit twee voorvallen eenige nadeelen in haare kostwinning voorzag, dewijl zij zoo naauwgezet haar geweten volgde; maardat zij alles fchaade en drek agtte, indien zij christi gewinnen mogt. Zij voegde 'er bij dat 'er in het gedrag van Mifs townsend iets verborgens voor haar was; dat zij haar niet kon bewegen om in de Vergaadering te gaan; ja dat zij daar federt zijn vertrek nog geen voet gezet had; dat zij, hoewel zij met achting aan hem dagt en veel goeds van hem fprak-, evenwel zijne godsdienstige begrippen voor zotternijen bleef houden; waar uit Mrs. sarsenet befloot, dat zij meerder afkeerig was van zijne leer, dan van zijn perfoon. " Maar het geen hem meerder trof, was de inhoud van het postcriptum. Mifs townsexds va-  DONQUICHOT, «47 vader was twee dagen na zijn vertrek naar Bath, daar geweest, had zijne dogter in een herberg ontboden en met zoo veel tederheid als verftoordheid ontfangen, hij was. te meer op haar vergramd , om dat zij bij Mrs. sarsenet bleef, en had evenwel niets bepaald om haar daar van daan te doen vertrekken." Deeze brief veroorzaakte Mr. wildgoose meer vermaak dan verdriet; hij beantwoordde dien nog voor hij te bed ging. Hij fprak over Bath en gaf zijn oogmerk om naar Brhtol te gaan daar in të kennen. Hij verzekerde met de levendigfte bewoordingen Mifs townsend van zijne hoogfte achting, en beloofde vuurig om haare bekeering te zullen bidden. Q4 xv.  §13 DE GEESTELYKE XV. HOOFDDEEL. Ernstig gefprek met Mr. rueful. w W ildgoose was zoo vervuld geweest door da ontmoetingen des voorigen daags, en zijn hart was dermaate ontroerd door het bericht noopens Mifs townsend , dat hij lang wakker bleef, en naauwlijks was aangekleed, toen 'er een knegt met een kaart bij hem inkwam, het was een compliment van Lady sherwoqd die hem op het ontbijt verzogt; Mrs. bardolf had niet verzuimd de Lady een allergunstigst verhaal te geven zoo Wel van den perfoon, als het zedig gedrag en aangenaamen ommegang, van Mr. wildgoose. Deeze beloofde den knegt op het beftemde uur daar te zijn. Toen hij in de oranje - zaal gekomen was, om zijn bezoek te gaan afleggen, ontmoette hij juist Mr. rueful, die hem daar in een fraai deshabillé tegen kwam. Hij groette Mr.-wildgoose nu veel beleefder dan bij Mrs. booby, en vroeg hem terftond; „ of hij niet in zo een collegie te Oxford geweest was." wildgoose zeide „ ja " en rueful ging dus voort: „ Wel zie, Sir, ik Was daar ook, maar toen gij mij dit gister avond vroeg, meende dat gij nuj vroeg, of ik daar nu  DON Q U I C II O T. 249 nu nog was: want ik heb een groote erfenis ge^ kregen , die mij in ftaat ftclde, om ftudent te Cambridge te worden; en zeker men wil bij lieden van rang niet gaarn weten, dat men een dienaar van het collegie geweest is." ,, Ik weet niet, Sir, zei wildgoose, dat aanzienlijke lieden buiten de univerfiteit hun hoofd met zulke dingen breken , of dat een man befchaamd behoeft te zijn, dat hij eens een minder plaats had, dan nu, daar is niets belachelijks in een klein fortuin of in eene geringe afkomst. Maar wel in te toonen, dat men deeze ontdekking vreest, en in voorkomen en kleeding het tegendeel doet gelo» ven." „ Sir, zei rueful, indien gij wist, hoe veel eer en geluk 'er ligt in wel te ftaan bij lieden van aanzien , gij zoudt niet afkeerig zijn van een weinig kunst, om zulke omftandigheden te verbergen , die hen tegenftaan; of uwe uitgaaf wat boven uw vermogen te maken, alleen öm met hun in verteering gelijk te zijn." ,, Sir, antwoordde wildgoose, het is, denk ik, nog gewaad, noch geboorte, noch fortuin, die alle edellieden gelijk maakt, maar opvoeding en gedrag; zelfs naar het oordeel der waereld. Maar Mr. rueful, vergun mij dat ik u hier dezelfde wenk géve, die gij mij gisteren gaaft; dat wij zeer ligt kunnen bedroogen worden in de beleefdheden, die lieden van aanzien ons bewijzen; en het geen niets is dan beleefdheid houden voor eene bijzondere gehechtheid; waar door wij, indien wij'er ons  859 DE GEESTELYKE te veel op laaten vocrftaan, in gevaar komen om agter onzen rug te worden uitgelachen. Ik voor mij geloof ook, dat gij bij zulke lieden meer achting zoudt erlangen door een ernftjger, ja zelfs godsdienstiger gedrag, ja indien gij, zoo als men het noemt, Methodist wierd. " „ Ik ben u, antwoordde rueful zeer verplicht voor uwe oopenhartigheid; en onder ons, hoe zeer ik het flaatige des geestelijken karakters fchuuw, zo denk ik echter wel eens om mijn zwierig gewaad voor een zwarten rok te verruilen. Want ik heb nu de gunstige gelegenheid om in mijn provincie een zeer goede ftandplaats te krijgen: en ik denk het ook daar naar toe te ftuuren, ten waarè ik van deezen zomer nog een fortuintje kon beloopen; dat te Bath niet onmogelijk is. Dit is nog eene rede, waarom ik mij boven mijn ftaat vertoon. En ik zou nu reeds een meisje weg hebben, die twintig duizend pond waardig is; maar de ouwe izegrim wil niet genoeg aftellen, en de duivel haal mij, indien ik een engel trouw, als zij mij geen duiten aanbrengt." Wildgoose , hoe zeer ook afkeerig van deeze losfe babbelpraat, kon niet nalaaten in zich zelf te lagchen over de goede gevoelens, die rueful van zijn eigen perfoon had; maar dewijl Lady sherwood hem wagtte, nam' hij affcheid, en ging haar bezoeken. XVI.  DONQUICHOT. 251 XVI. HOOFDDEEL. Lady sherwoods karakter en tegenwoordigen toejland. Lady sherwood was van eene oude en edele afkomst, getrouwd met een Pair van 't Rijk. Zij had een zeer goed begrip, maar haar oordeel wierd dikwijls verduisterd door het gefchitrer haarer verbeelding; zij was niet meer in den bloem der jeugd, doch toen was zij tamelijk fraai en maakte in de groote waereld eene aanzienelijke vertooning. Maar Mylord, het zij uit fmaak, of om eenige andere rede, had zich vroegtijdig van het hof verwijderd en leefde op het land. Lady sherwood was met hem volkomen overeenftemmig. Om zich in haare eenzaamheid wat te vermaken, had zij haare verbeelding genoeg ingevolgd om het bosch in' een Arcadisch Oord te veranderen. Daar leidde haare Ladyfchap met twee haarer kamerjuffers geduurende den geheelen zomer een herders leven; en wandelden zoo als de griekiche herderinnen met ftaven in de handen. Bloemkranfen en mandjes met ooft hingen aan iedere eik, nevens fluiten, harken, hooivorken, en ander gereedfchap voor het land. Dit alles had eene fchilderagtige gedaante en verfraaide het  »5? DE GEE'STELYKE geheele bosch. Dit is het niet al: De capelaan zelfwas genoodzaakt zijn fles en pijp, ja zijn fpeeltafel te verhaten, om voor Mylady, onder eenen zwaaren gelommerden boom op de fluit te fpelen, want nu had de huishouder ook een heele kudde fchapen voor haar gekogt. Jammer dat dit herderleven in onze noordelijke gewesten niet veele maanden duuren kan , en dat zeer veele bezigheden der herderinnen niet wel ftrookten met de kieschheid eener hedendaagfche vrouw van fatfoen. Mylady had doorgaans kiespijn, en had dikwijls de hulp van den dorps-apotheker noodig, een karakter, dat men zelden in de herders-liederen gevonden heeft: Een haarer gezellinnen ontmoette echter een grooter ongeluk, terwijl zij haar werk verrichtte. Het arme meisje eens met haar ftaf de poot van een grooten belhamel aanrakende, en dit dier met een breed blaauw zijden lint om haaren middel vast zijnde gebonden, fleepte dit onbehouden dier haar door dik en dun eenige roeden ver, terwijl de herderin, toen men haar redde, het aangezicht zoo bezeerd had, datzij in volle zes weken niet zichtbaar was, dit was ook de oorzaak, dat dit herderleven eindigde. Lady sherwood was nu het land hartelijk moede, maar dewijl zij, met Mylord te vreedzaam leefde, om buiten zijne toeftemming of tegen zijne genegenheid alleen naar de ftad terug te keeren; zo had zij den doctor te kennen gege-  DON QUICHOT. 253 geven dat hij Mylady moest aanraden om voor haare gezontheid naar Bath te gaan. Maar dewijl Zij in deeze publieke plaatzen in lange na dat vermaak niet vond, 't welk zij daar wagtte, wijl zij niet meer gevleid en algemeen gezogt wierd, wierd zij der waereld zoo moede, als het land. In zoo een geval is het klaar, dat alleen eene godsdienstige converfatie nog iets wezenlijks kan aanbrengen. Maar dewijl nu de eenvoudige en redelijke voorfchriften des vastgeltelden godsdiensts niet meer eifchen dan liefde tot god , onzen naasten, en ons zelf, onder de verzekering van aanftaande belooning en ftraf, de levendige verbeelding van Mylady niet genoeg voldoen kon, luisterde zij met den' zelfden ernst naar deeze ongeleerde Straatpredikers, als een hypokondrifche kranke naar de ongehoorde zwetzerijen eens kwakzalvers: en was zeer in haaren fchik, dat zij eenige uuren zoude kunnen weg praaten met een zoo aangenaam Geestdrijver, als Mrs. bardolf haar Mr. wildgoose had afgebeeld. XVII.  254 DE GEESTELYKE XVII. HOOFDDEEL. Een geleerd gefprek. Mr. wildgoose vond Mylady alleen verzeld door Mrs. bardolf; wier voornaam ontwerp alleen beftond in den tijd aangenaam te fiijten tusfchen het ontbijt en het middagmaal, en die alle plaatzen buiten haar eigen huis verkoos: zij vond een even groot vermaak in iemand te zien bekeeren als in een huuwlijkfluiting, of aan den fpeeltafel, als anderen partij maakten. Lady sherwood ontfing Mr. wildgoose zeer beleefd en na een weinig over onverfchillige dingen gepraat te hebben, begon zij de zamenfpraak in deezer voegen. „ Zeg mij, Sir, hoe kunt gij den tegenwoordigen ftaat des Christendons overeen brengen met de heerlijke befchrijvingen, die de Propheten daar van gegeven hebben ? " Onze held ftond een oogenblik verzet over zulk eene geleerde vraag. Maar weldra antwoordde hij: „ Mylady, de wegen der Voorzienigheid zijn verborgen: god heeft misfehien aan de Propheten een algemeen en groot gezicht gegeven, van het koningrijk van Christus; van deszelfs aanvang tot aan het einde der waereld; en om die  DON QUICHOT. a55 die rede vertoonen zij het in zijn luisterrijk geheel." „ Ik voor mij, hernam de Lady, moet beltennen, dat, voor zo ver ik het leven der Christenen over het geheel hebbe waargenomen, ik het zoo weinig beter, dan dat der Heidenen en Turken heb bevonden, dat ik, (ik moet het beken? nen) een weinig in de war ben , hoe dit zeldzaam verfchijnzel overeen te brengen: en hoe of het komt, dat eene Godlijke inftelling zoo gebrekkig aan haar oogmerk voldoet." ,, Mylady, zeide wildgoose, gij zijt bekend genoeg in de oude Historiën, om eene vergelijking te kunnen maken tusfchen den toeftand der Godsdienst en Zedeleer, die voor de komst van christus zoo veele eeuwen bekend was en dien der onbekeerde Heidenen, die nu nog leven, en met de drie of vier eerfte eeuwen des Christendoms; het gevolg daar van zal zijn, Mylady, dat gij een treffend onderfcheid vinden zult." „ Ik verbeeldde mij nooit, hernam Lady sherwood , dat de waereld toen beter was dan nu." „ En ik, zeide wildgoose, ben van het tegendeel overtuigd. De Heidenen waren zoo verre af van zuivere beginzels dat zelfs de fchandalijkfte ondeugden als Goden geëerd wierden, en in hunne Godsdienstige ftelzels verdeedigd. Het te vondeling leggen van kinderen, de bloedige zwaardfchermers, om niet meer op te noemen, waren niet alleen in gebruik , maar wierden .goed-  256 DE GEESTELYKE gekeurd bij de verftandigfte en befchaafdfte vol* ken. Maar welk eene verbaazende verandering zien wij in de eerfte tijden des Christendoms! Deszelfs belijders waaren godvruchtig, zedige kuisch, en matig in alles. Hun leven overtuigde den aanfchouwer zoo zeer, als hunne leer. Indien wij nu onzen godsdienst moeten beoordeelen, dan moeten wij hem bij de eerfte bronnen opfpooren, dewijl zijne vroegfte ook zeker zijne eigenaartigfte vruchten zijn moeten." * ,, Dat is zeer wel geredeneerd," zeide Mrs. bardolf, die hoewel zij geen flip van dit gefprek begreep, evenwel voorwendde, dat zij daar zeer na luisterde — „dat is zeer wel geredeneerd. " ,, Maar, vervolgde wildgoose, zoo groot is de bedorvenheid onzer natuur, dat iedere pooging der Voorzienigheid om ons te herftellen, met den tijd haare kracht verliest en weldra niets meer uitwerkt. Het fchijnt mij daar om toe, dat de Goddelijke magt zich in. verfcheiden tijdperken bedient van ongewoone middelen om der oude inftellingen nieuwe krachten bij te zetten: en dat zij nu eene ongemene maate van genaade heeft uitgeftort over zijne twee nitverkoorene dienaars Mr. whitfield , Mr. weslev , en hunne medearbeiders : die hen in Haat ftelde om door de fpinnevytbbige beletzels der menfchelijke inzettingen heen te breken, en door fchijnbaar ongeregelde handelingen de menfehen op te wekken uit hun-  DON QUICHOT. 257 hunnen doodelijken zondenflaap, en hunnen aandagt op te wekken voor de zuivere oorfprongelijke inftellingen der eerfte Christenheid. " Sir, antwoordde Mylady sherwood, ik heb groote gedagten van beide deeze mannen, en dewijl men mij gezegd heeft, dat gij een hunner navolgers waart, heb ik gewenscht met u eens te fpreken. Mag ik u nu nog eene vraag doen, Sir? zij is deeze: worden dan die leerftukken niet in de publieke Kerk geleerd?" ,, Mevrouw, zeide wildgoose, de artikels en homilien onzer Kerk, hebben ongetwijfeld deeze leer in zich bevat, dewijl zij opgefteld zijn door vroome Hervormers. Maar ik vrees, dat onze Geestelijkheid van de meeste zijn afgegaan: vooral van het leerft.uk der Rechtvaerdigmaking alleen door het geloof; en dat zij meer vertrouwen inboezemen op eigen werken dan op de verdiensten van christus." ,, Ik weet het niet, zei Mrs. bardolf, maar mij dunkt, dat ik dit ook dikwijls heb hooren zeggen: maar ik ben een bedroefde rechter in zulke zaaken, evenwel al de Dominees, die ik daar ooit over hoorde, hebben rond uit gezegd, dat men altijd nog een onnutte dienstknegt blijft; en daar om geloof ik voor mij, dat alsThen naavolgde het geen men in de Kerki hoort, men dan nog al vrij wat kans heeft, om in den Hemel aantelanden." Ladij sherwood beleed : „ dat zij eenigen I. Deel. R tijd  *58 DE GEESTELYKE tijd nacrstig ter Kerk gegaan was, en met het oogmerk om gods wil wel te kennen, doch dat zij door zulke plegtige Godsdienstoefeningen weinig gedicht was geworden." ■ ,, Ik ontken geenzins, zeide wildgoose, dat 'er in onze Liturgie zeer fchoone trekken van waaren Godsdienst overig zijn , en hoewel zulken, die alleen ter Kerk gaan om te berispen, misfchien kleine gebreeken daar in zullen vinden , het echter over zijn geheel een fchoon ontwerp bleef. Maar ik meen dat de fout niet fchuilt in den dienst, maar in die, die denzelven verrichten; de godvruchtigfte gevoelens, de fchoonfte lesfen zullen ons maar weinig aandoen, indien zij worden opgezegd door hun, die weinig daar van overtuigd fchijnen, die, terwijl zij op hunne elboogen zo al voort lollende, de Kerk rond zien, even als of het prediken hen vermoeide of wel verveelde, en zij reeds hunkerden, om tot de iedelheden der waereld weder te keeren. Om alle deeze redenen, Mylady, moeten wij ergens ter behoudenis onzer zielen eene Kerk zoeken. Ik voor mij zoek alleen den regten weg en ga nog deezen dag naar Mr. whitfield te Bristol, aan wien ik, met uw welneemen, Mylady, uwe goede gefleldheid zal vernaaien, wiens tegenwoordige ongeduurigheid, zo ik hoop, een teken is der wedergeboorte." Zo als Lady sherwood aan wildgoose meende te zeggen, dat zij zelf veel met Mr. whitfield  DON QUICHOT. *59 field en Mr. wesley gefprooken bad, kwam "er een knegt in de kamer, die zagtjes aan haar zei: dat Mr. ... beneden was en kwam hooren , of haar Ladyfchap iets naar London te beveelen had. „Hemel! riep zij, die man kwelt mij doodelijk; hij noemt zich mijn neef, om dat zijn overgrootvaders eerfte vrouw met de agter-ftiefdogter van mijn — ik weet het zelf niet — getrouwd was. Ik wou, dat gij hem bekeeren kont; want ik denk, dat hij geen zier Godsdienst heeft, en alleen zich zelf bemint. — Zeg, vervolgde zij, aan den knegt, dat Mr. ... kan boven komen." „ Toen hij binnen kwam, zei hij aan Lady sherwood , dat hij Bath moede was en des anderendaags naar London vertrok. " ,, Ik heb, zei zij, niets te beveelen, maar gij hebt ons geftoord in een zeer goed gefprek over den Godsdienst; ik wenschte dat gij 'er bij geweest waart." „ Godsdienst! zei hij, ik heb daar niets van te hooren, die dient alleen om warme hoofden en disputen te veroorzaaken, maar ik zie niet, dat iemand zijn leven verbetert, door zijne voorschriften te volgen." ,, Dat is, zei Lady sherwood, om dat zij die niet waarlijk geloven; zij hebben geen werkzaam geloof." „ Geloof! riep hij uit. Ik denk met pope :" „ For modes of Faith let fenreles Bigot's fight, „ His can'tbe wrong, whofe live is in the right." „ Ik leef zo goed ik kan, betaal mijne belastinR 2 gen  «60 DE GEESTELYKE gen en mijne werklieden; en als ik arme ongelukkige menfehen vind, deel ik hun van het mijnt mede. Ik ga wel eens in de herberg, doch gebruik nooit meer dan mij goed doet. Ik verongelijk niemand, zoo dat ik niet zie, wat of een Christen meerder doen kan." wildgoose meende hem te antwoorden, doch zijn naam hoorende was hij verftomd: het was de zelfde edelman, die Mifs townsend had poogen te verleiden, wildgoose voorzag niets goeds van een gefprek met zulk een man; hij koos des de voorzichtigfte partij; en nam affcheid : Mylady verzogt: „ dat hij aan Mr. whitfield veele groetenisfen zoude doen, en zeggen, dat zij hem, als hij te Bath terug kwam, hoopte te zien. " XVIII. HOOFDDEEL. Geleerd bericht der Baden, onze Reizigers gaan uit Bath. Toen Mr. wildcoose in de herberg wederkeerde , kwam tugwell van de Heete Baden terug; en de hospes met een apothecars knegt waaren bezig om dit verbaazend verfchijnzel voor den eerlijken jerry uit te leggen. De hospes zei:  DON QUICHOT. a ja ■> r'eP tugwell , die jonge heer fpreekt 'er wel over en heeft het zoo duidelijk gemaakt als de neus in 't aangezicht, indien men hem maar verftond." wildgoose, die dit geleerd gefprek had aangehoord , voegde 'er' bij: „ de Philofofen vergenoeR 3 Sen  26« DE GEESTELYKE DON QTJTCHOT. gen zich nimmer met proeven te doen, zij willen ook fcheppen. Zij willen de geheime kunst weten, door welke de natuur haar werk verricht. Zij willen niet meer verborgenheden in de wijsbegeerte dan in den Godsdienst toeftaan. Zij durven met de bijzondere Voorzienigheid zoo wel twisten als met haare onbepaalde kennis van alles. " Nu eischte hij zijne rekening. Maar, hoewel hij niet veel verteerd had, zo had zijn aangenaam, zedig en ernftig voorkomen den hospes geheel en al ingenomen; en hij wenschte ook hem dienst te doen: hij noodde hem des op een heerlijk ftuk kalfsvleesch, dat aan het fpit ftak, en dewijl tugwell nietgaarn met eene ledige maag vertrok, hielden zij nog eerst een hartig middagmaal, betaalden hunne rekening en gingen naar Kristol. Einde van het Eerfle Deel.