01 1179 6637 UB AMSTERDAM  D E GEESTELYKE DON QUICHOT, TWEEDE DEEL.   D E GEESTELYKE DON QUICHOT, OF HET ZOMER-REISJE VAN GEOFFROY WILDGOOSE; DOOR S M O L ]L E T2 Uit het Engehch Vertaald DOOR E. B E K K E Wed. A. WOLF F, TWEEDE DEEL. De Romans zijn het eenig omfileedzel waar door lij een verfijnd volk het onderwijs ingang vindt. ROUSSEAU. IN DEN HAAG, BY ISAAC van C L E E F ? MDCCXfVlIl.   D E GEESTELYKE DON QU.ICHOT, of het ZOMER -REISJE van mr. GEOFFROY WILDGOOSE. ii »i ZESDE Ë Ö E fc. I. HOOFDDEEL; . Mr, wildgoose ontmoet een oud vriend: Toen onzë Reizigers iri de vöorftedën vin Bath waren, vroeg tugwell, zeer beleefd, den weg naar Bristol. „ Volg uw neus, en üw ... zal volgen;" zei een kleêrmakers knegt. Schaamt ^ij u niet, zei jerry , dat gij omtrent vreemdelingen zoo onbefchoft zijt? Ik weet zeker dat jelui te Bath alleen vaft Vreemdelingen leeft. " Niet van zulke knaapen als gij bent, die fchelden en preêken tegen de mooie kleêfen."— „Kom Mr. ging hij voort, laaten wij het ftof van onz-e voeten fchudden; als een getuige tegen Bath.'" Evenwel een ou„d man riep hun, toe, „ loopt II. Deel. A voor-  e DE GEESTELYKE voonvaards tot den eerden omweg, aan de regte hand." Hoewel nu dit onderricht een weinig duister ware, zoo durfde tugwell niets meerder vraagen, maar ging met zijnen Meester zijn's weegs. Hij was zeer onvoldaan ovcv het volk te Bath; en drukte zijn gevoelen daar over ook duidelijk uit. Maar Wildgöose merkte aan: „ dat het gemeene volk overal het zelfde is; en dat men altijd onderfcheid moest maken tusfchen het onderfcheiden gedrag van eenigen, en de meer befchaafde lieden. " Zo al voort praatende, vorderden zij twee mijlen, en waren nu op den top eens heuvels; het wierd avond, en de weg deelde zich in tweën; nieuwe verlegenheid! wildgöose wilde de regte, jerry de flinker hand om. Dit maakte eenige ftribbeling: maar tugwell, om dit verfchil te eindigen, wierp een oortje in zijn hoed: indien het hoofd boven lag zouden zij regts, zo de letters, lings afgaan. Doch eer dit nog door het lot beflischt was, zag tugwell op een kleinen afftand van hun een eenvoudig gekleed man -en riep, „ holla jij daar Meester! wat is de weg naar Bristol?" Of nu de Edelman diep i*n gedagten was, dan of hij geen fmaak had in dit onbehouden geroep; hij antwoordde niets, wildgöose ging des digter bij hem, en vroeg het zelfde, doch op eene zeer beleefde wijs. „ De weg? kreeg hij ten antwoord, gij zijt verkeerd, deeze weg zou u te Wells brengen." Zoo als wild-  DON QUICHOT. 3' wildgöose hem wilde verzoeken, dat hij hen te regt hielp, ftond hij verbaasd en riep uit: „ Mr. rivers ! zijt gij het zelf?" — „ Mr. wildgöose, mijn goede oude kennis, zijt gij het? ... wat drommel, hebt gij toch te doen in dit deel van de waereld?" Toen gaven zij elkander hartelijk de hand, en betuigden hunne wederzijdfche vreugd: beide deeze Heeren hadden te Oxford, in eene bijzondere gemeenzaamheid geleefd, doch federt zes zeven jaar niets van elkander gehoord. wildgöose vroeg, hoe lang hij zich in dit oord had opgehouden? of hij een ftandplaats had ? en hoe of het hem ging ? ' Mr. rivers voldeed aan alle deeze vriendelijke vraagen: „ Ik heb, zeide hij, hier digt bij een huis; daar verzoek ik u te overnachten; want het is nu te laat om naar Bristol te gaan." Deeze uitnodiging was te heusch om afgeflagen te worden: zij gingen des met Mr. rivers. Hier bij kwam nog dat wildgöose zich herinnerde, bele zijn vriend op de academie altoos veel genoegen in den Godsdienst gefteld had; en nu voedde hij de hoop, om hem ook misfehien tot zijne begrippen te bekeeren. Hij gaf ook aan Mr. rivers, op zijn verzoek te kennen, waarom hij in dit gedeelte van Engeland was; dit trof den eerlijken man tot verbaasdheid toe; maar hij voegde 'er wellevend bij : „ dat hij eeer blijde was óók bij deeze gelegenheid zijne A 2 vriend-  i DEGEESTELYKE vriendfchap met wildgöose te kunnen her* nieuwen." ft HOOFDDEEL, Befchrijving van het huis, en eenig bericht van dc omftandigheden van Mr. rivers. iVlr. rivers ftond nu met zijne twee gasten op den top eens heuvels; zij hadden eene fchoone valei voor zich. Daar was eene deur in het bosch ; zij daalden af langs eenen ruüWen, weinig betreden weg, tot aan den voet des heuvels. Hier zagen zij een oud gottisch huis, aan den wegkant ingeflooten door een zwaaren grooten muur, overgroeid met mosch en andere foortgelijke planten; die wel inftaat waaren om de gehecle koningüjke Sociëteit, ja, zelf den onvcrmoeiden Dr. hill, bezigheid te verfchaffen. Het huis fcheen gebouwd geduurende de Burgerlijke oorlogen tusfchen de Huizen van jork en lancaster , doch was ten tijde van Koningin elizabeth een weinig gemodernifeerd; ook onlangs met nieuwe vengfters verfierd, en opgefchilderd, om Mr. rivers te ontfangeft.- Mr. rivers klopte aan de poort, een knegt in een bruine rok oopende die. Zij traden in een fraaien, met allerlei bloemen en gewasfen beplanten,  donquichot; s tón, hof; van daar in eene ouwerwetze duistere groote zaal, die zeer net gemeubileerd was; de muuren waaren bedekt met land- en tijdrekenkundige kaarten; en men zag hier ook afbeeldingen der zeden, gebruiken en kleding van veele vol, ken. • , Mr. rivers wees tugwell met zyn knapzak den weg naar de keuken, en ging met zijnen vriend in eene met hout befchotene groote zijkamer, insgelijks met printen veriierd, als ook eemge weinige goede fchilderijen, en twee borstbeelden op den fchoorfteenmantel; maar al zijn aandagt viel terftond op Mrs. rivers, die zijn vriend aan hem aanbood. Zij zat aan het hooger einde; naaijde , en had twee lieve kinderen bij haar, een jongen en een meisje van zes en vijf jaar Mrs. rivers ontfing wildgöose als haar's mans vriend, met de grootfte beleefdheid: deeze fchoone minzame vrouw gaf aan alles, wat haar omringde, eeveii als de zonnenfchijn op een Landfchap van claude lorraine , ziel en leven. Zij was omtrent vijf en twintig jaar; groot en welgemaakt, en hoewel haare aangename zorgvuldigheid voor haare jonge kinderen en huishouding haar een weinig van haare eerde frisheid ontnomen hadden, zoo was hier door haare fchoonheid nog veel belangrijker geworden; ja haare bevalligheden waren niet verminderd, maar toegenomen.Mr. rivers verhaalde haay, wie Mr.. yvihna 3 goo-  6 DE GEESTELYKE goose was en hoe toevallig hij hem ontmoet had.' Zij beantwoordde dit met beleefdheid, en liet toen de thee binnen brengen. Na het theedrinken gingen Mr. rivers en wildgöose in den hof, alwaar zij geen uitgeftrekt, maar een zeer fchoon gezicht hadden. Het was aangelegd in een romanesken fmaak; het vrolijke en het ftaatige vereenigde zich. Roozen en laurieren, mijrthen en leHjën groeiden door en met elkander op ; banken van zooden en prieelcn van linden, hier en daar een vaas met gepaste opfchriften vormden het geheel; het veruitzicht beftond in eene rei rotswerk, waar onder eene altijd watergevende bron vloeide. Hier plaatften zich de beide vrienden in een zomerhuisjen; na dat Mrs. rivers naar huis gegaan was om eenige fchikkingen te maken. wildgöose in fpijt zijner godsdienstige flrengheid, kon zich niet onthouden om zijn welgevallen in deeze beminnelijke vrouw zijnen vriend medetedeelen. „Ik verwonder mij, zeide hij, Sir, minder daar over, dat gij zoo vroeg setrouwd zijt, als over het geluk, 't welk gij had van zulk eene lieve vrouw te vinden. Zou het niet onbefcheiden zijn, als ik verlangde een weinig onderricht te worden noopens de bijzonderheden uws levens, federt gij de univerfiteit verliet?" Mijne historie, antwoordde Mr. rivers is eenvoudig, immers daar is niets ongemeens in; maar dewijl ik mij vlei, dat ik in een der gelukkige Eilanden ben aangekomen, en niet geftooten heb  DON QUICHOT. 71 fceb op die klip,waar tegen zoo veele jonge lieden fchipbreuk lijden; zoo denk ik, dat ik, als een ervaaren Reiziger , de nieuws'gierigheid eens vriends voldoen mag; en hem zoo veel onderrichting geven, als ik ik immer kan, op dat hij eens den zelfden koers zoude kunnen ftuuren." wildgöose glimlachte en Mr. rivers begon dus zijn verhaal. A4 Ui.  * DE GEESTELYKE III. H O O F D D E E L. i Historie van Mr. rivers en charlotts woodville. » Weinig tijds na dat gij de Univerfiteit verliet, wierd ik tot lid verkooren van een zeer waardig gezelfchap; ik vervolgde daar mijne ftudie geregeld , en leefde bijna twee jaaren in het grootfte vergenoegen: dan , of dit leven al te zittend voor mij ware, of dat ik teveel gézelfchap zag; (want ik befteedde mijn dag met lezen en mijnen avond in gezelfchap;) hoe dit zij, ik voelde, dat mijne gezondheid zeer verminderde. Ik befloot des om de groote Vacantie, op het Land te gaan doorbrengen. Maar dewijl ik noch vader noch moeder had, vond ik mij niet genegen om naar ~fhi. re te gaan, daar ik, zoo als gij weet, gebooren ben: en alwaar mijn oudfte broeder en nog eenige vrienden van mij woonen. Men fprak mij over een aangenaam dorp in —fhire , twintig mijlen van Oxford; daar had men ook de goedheid om mij bij een gegoed Hoevenaar, eene kamer en in de kost te bezorgen." „ Mr. woodville, de Hoevenaar, was een zeer braaf, deugdzaam- man, zijne edelmoedigheid ging verre boven zijne omftaiidigheden. Hij Was  DON QUICHOT. £ was in zijne manier van denken, zijn voorkomen , en zijn gedrag waarlijk een edel man. Hij was vijftig jaar. Zijne eerfte vrouw was uit eene zeep goede familie, hij had bij haar twee dochters en een zoon. Maar hij zeer jichtig zijnde, had men hem aangeraaden, om een goed flag van een vrouw, beneden hem in omftandigheden , te trouwen; zij, hoewel verzekerd, dat zij in den ftaat eener zieke-oppaster trad, was ver? heugd over dien voorflag, meer om haare kinderen te kunnen bevoordeelen, dan wel om zich zelf." „ Ik had daar vrij goede vertrekken, geheel afgefcheiden van de overige familie; dit kwam zeer wel overeen met het oogmerk, om mijne ftudie te vervolgen, en mijne gezondheid meer oplettend te bezorgen. Gij weet, dat ik nooit fmaak had in de hevige tijdkortingen, die op het Land in gebruik zijn. Maar ik genoot hier, niet lang, (hoe zeer ook afgefcheiden van mijne lustige buuren,) eene rolkomene gerustheid." „ Weinige lieden zijn zoo phlegmatiek, dat zij altijd hun genoegen kunnen vinden in de eenvoudige nafporingen der waarheid, en der rede. De driften, de begeerten, ja zelfs de verbeelding hebben alle haare eifchen, en houden niet op die van ons te vorderen. Vooral de liefde is eene plant, die zoo natuurlijk in den boezem der jonge lieden opwast, dat, wanneer ik hoor dat een man in de hitte der jeugd, met gemaaktheid de taal A 5 eens  to DE GEESTELYKE eens Stoïcijns fpreekt, als men over deeze drift handelt, ik hem dan altijd verdenk, dat hij in bet geheim genegenheid koestert, of voor een onvaardig, of ten minsten een voor hem onvoegzaam voorwerp. Dit laatfte was mijn geval; want hoewel door mijne omftandigheden mijne- liefde onvoegzaam ware, zoo was het voorwerp echter alle mijne liefde, fa ik durf zeggen, de eerzucht eens vorsten waardig. " ,, Mr. woodville had, zoo als ik zeg, twee dochters, de oudfte was negentien jaar. Zij was noch lelijk noch mismaakt, maar de norschheid had haar zo geheel overmeesterd, dat zij daar door in de daad lelijk wierd. De zuster was naauwlijks vijftien, en was zoo zeer van haare zuster onderfcheiden, als eene Bevalligheid van eene Furie. De befchrijvingen eens minnaars, hoe zeer ook ter goeder trouw, zijn altijd min of meer verdagt. Eene verhitte inbeelding ziet de voorwerpen niet, zoo. als zij die, bedaard zijnde, hefchouwen zou. Evenwel, ik durf u verzekeren, dat charlotte woodville het fchoonfte meisje was, dat zich de verbeelding zoude kunnen uitdenken: niemand zag haar met onverfchilligheid, en allen ftemden daar in. overeen, dat zij over het geheel door geene vrouw konde overfchenen worden.- Jeugd en gezondheid zetten alles luister bij, mnar de hoedanigheden van haar hart en geest maakten haar onwederfhunbaar beminlijk, goedaartig, eenparig, vriendelijk, blijmoedig en ge-  DONQUICHOT. it geheel ongemaakt, in al wat zij zeide of deed." „ Zoo was dit jong meisje in haare natuurlijke eenvoudigheid, zonder de hulp der kunst of eene andere opvoeding, dan die men op het land hebben kan; en die nog, door den dood haarer moeder, toen zij nog zeer jong was, onvoltooid gebleven was." „ Sir, zeide wildgöose, gij zult mij zeer genegen vinden om alles, wat gij mij noopens haar verhaalt, toeteftemmen. Ik zie, duidelijk, wat Mrs. rivers moet geweest zijn, ook nu, nu de jaaren een weinig verandering hebben veroorzaakt. " ■ „ Gij kunt wel voorzien, Sir, dat een jongeling, meer philofoof, dan ik immer voorwendde ts zijn, niet lang in dit huisgezin kon verkeercn, zonder al zijn aandagt op dit bekoorlijk meisjete vestigen, maar dewijl eene liefdens-verbintenis voor mij zeer onvoegzaam was, om mijne ömftandfgheden, zoo zou een verftandiger man zeker deeze geneigdheid hebben tegen gegaan, en de gelegenheid gevloden, om met dit jong meisje veel om te gaan; te meer, daar het voor mijn ftaat en uitzichten verre beneden mij geplaatst was. Want naar het oordeel der waereld : is de liefde, indien zij niet met eerzucht vereenigd zij, flegts eene zwakheid der ziel." „ Ach, zuchtte wildgöose , niets dan de liefde tot god kan de redelijke eerzucht eener ontfterfelijkë ziel voldoen." ^ Goed, antwoordde Mr. rivers, ieder heeft zijn  ** DE GEESTELYKE zijn fioaafc, maar ik zal mijn verhaal weder opvatten. " IV. HOOFDDEEL. Vervolg. „ Terwijl ik toen ziekelijk en zeer verzwakt was, en zoo weinig tijd, als doenlijk, wilde verliezen om mijne fhidie voorttezetten, at ik op mijn uur, en in mijne kamer; en hield zoo wei* mg gemeenfehap met de familie, als zonder onbeleefd te zijn mogelijk was. Mrs. woodwille hield eene dienstmaagd om het huiswerk te doen, en ook om mij optepasfen; maar dewijl zij veeje bezigheden had., wierd zij meermaal door de zusters vervangen. Ik bemerkte wel rasch dat de jongde veel naauwkcuriger was in haare bediening, dan de oudfte; doch ik zag dit aan als toevallig , en fchreef dit toe aan de kribbigheid der oudfte of aan de goedaartigheid der jongde dochter, charlotte deed alles zoo ftil, Zoo fnedig, en zoo goed, dat het mij geen gering vermaak gaf, als zij mij oppaste. Ik ontfing°nooit iets uit zulke lieve handen, zonder haar daar Voor iets zeer erkentelijks te zeggen. Hoe beleefder ik was, des te gedienftiger wierd zij. Dit nam dermaate toe, dat, hoewel ik een ander rieÏ5  ÜON QUïCHOTi i$ riep, charlotte altijd kwam. Dit alles deed Zij alleen uit haare natuurlijke welwillenheid, en •geenzins met het oogmerk, om mij bijzonder te behagen. Maar niet lange, denk ik, bleef zij dus:°'er ontfprong in haar jeugdig hart eene andere Veer; en mijne onvoorzigtigheid deed weldra al het overige." Op zekeren morgen trouwde 'er een paar; de'nieuwsgierigheid had de heele familie naar de Kerk oebraït, behalven lotje, die haaren zieken v^der oppaste. Zij kwam, terwijl de klokken luidden, juist in de kamer om iets te fch.kken. Een huwlijk op het lafld maakt alle meisjes wel gehumeurd, en geeft gelegenheid tot veele praatjes en kleine- Zotternijen. Ik lachte ook daarover met lotje ; en fprak van het geluk diens (taats. Zij antwoordde mij daarop met alle natuurlijke eenvoudigheid; doch dit bragt mij in verzoeking om haar onder de kin te ftreelen. Zij bloosde, en ging haastig te rug; deeze haare zoete verwarring trof mij derwijze, dat ik die onnozele vrijheid wilde herhaalen: ik verzogt des dat zij een oogenblik te rug wilde komen, zo dra zij binnen de&deur was , omhelsde ik haar, en ontftal haar, haastig, een kusch. Dit vergrootte haare verwondering, zij ging weg, zoo rood als vuur: ik zag dit aan voor een verregaand misnoegen, :Doch ik had haare maagdelijke onfohuld zoo zeer vepfchrikt, dat ik haar den geheelen dag niet weder zag.  * DE GEESTELYKE ■ „ Ik was nu den Rubicon der befcheidenheh! overgetrokken." „Ja, zeide wildgöose,' gij. had nu van de verbode vrucht geproefd. Het al der-vergif ligt ook op de lippen der onfchuldig, lte vrouw. Daar is tegen den aanwas der liefde geene zekerheid, dan door de eerfte beginzels te wederftaan. Die eene vrouw aanziet om haar te begeeren, bedreef reeds overfpel in zijn hart." „ Ik verzeker u , antwoordde Mr. rivers dat SS mij veel te ftreng beoordeeld. - Maar laat' mij vervolgen." V. HOOFDDEEL. Vervolg. •, Ik deed eene wandeling voor het middagmaal; en door de zaal, alwaar de familie bijeen was, te rug komende,zag ik, dat charlotte, wel verre van mij met haare gewoone openhartigheid aan te zien, haare oogen befchaamd nederfloeg. Mijn geest was nu in eenen toeftand, dat, indien ik geloofd had, dat de vrijheid, die ik gebruikte dit lieve meisje waarlijk misnoegd had gemaakt, ik dan als nog geheel en al van mijn oogmerk zoude hebben afgezien; maar even als de minfre koelheid mijne opkomende drift had kunnen uitdoven , zoo was ook de minfte blijk van goedkeu-  UON QUICHOT. 13 keuring in ftaat.om die vlam levendig te houden. Ik kan niet nalaaten van eene geringe omflandigheid te fpreken, die ik in dat licht befchouwde." Ik gebruikte voor mijn avondeeten , federt ik'mij hier bevond, niets dan een kom melk. De dienstmeid bragt mij die, en zette een fchooteltje aardbeziën 'er bij. Het was nog vroeg in 't jaar: van wie, zeide ik, is dit prefent?" „ Van eene onzer jonge juffrouwen, was haar antwoord." „ Ik giste nu terftond, wie van beide de zend(ter ware. Deeze kleine blijk van vergeeving bragt niet veel toe om mijne drift te doen verdwijnen." „ Den volgenden morgen was lotje verphgt, door het afzijn der dienstmaagd, mij optepasfen. Ik glimlachte over het voorgevallene; zij verftond mijl haar hand vattende, drukte ik die met veel drift." „ Zij wees mij af, maar op eene wijze, die ■mij overtuigde, dat dit haar niet mishaagde: en hoe wel ik nooit over mijn perfoon gunftig dagt, zoo begon ik mij echter te vleien, dat ik ccnige indrukken op haar eenvoudig lief hart gemaakt had: dewijl nu niets de liefde fterker aanvuurt, dan de hoop dat men wederbemind wordt; zoo maakte dit haar ook nog veel dierbaarder voor mij. Nu begon ik haar zonder maate te beminnen." Jaloczii is dikwijls het kenmerk van een laag gemoed en gering verltand. Een jaloersch man is ook • meermaals een bclachlijk fchepzel: maar een  ïS DE GEESTELYKE een jaloersch minnaar, dunkt mij, verdient'meer* der beklaagd, dan wel veracht te worden door zijne beminde. Argwaan na het huwelijk verraadt gebrek aan vertrouwen in haar, van wier waarde wij moeten veronderfteld worden genoegzame proeven té hebben. Maar in eenen minnaar is het wel in te fchikken, dat hij zijnen medevrijer ducht; dewijl het niets dan eene dwaaze tfotsch* heid, en geenzins eene edelmoedige gerustheid moest aanduiden. Wat des eene vrouw ook moge denken over een jaloersch minnaar, jaloefij is zeer zeker bij hem het kenmerk der waare liefde." ,, Wat mij betreft, ik beminde haar zoo teder4 dat ik niet dan met moeite haar uit mijne oogen konde misfen: en dewijl ik mij nu vleidedat ik haar niet onvcrfchillig was, kon ik ook het denkbeeld eens medevrijers niet dulden; maar hier toe had ik ook geene rede. Evenwel, eens op een avond zag ik haar op de plaats met een jongman uit de buurt zoo vrolijk en zoo levendig in gefprek, en met zoo veel coquetterie (zo mij dagt) lachen, dat mijne jaloefij zo veel veld won, dat ik die ook niet konde verbergen. Ik belde met veel drift; mijn oogmerk was alleen om haar te noodzaaken aan mij te denken. In plaats van de dienstmeid, zoo als ik verwagtte, binnen te zenden, kwam zij zelf terftond. Ik verzogt haar, dat zij mij een glas water wilde laaten brengen; maar zij had de goedheid om het mij zelve te geven. Ik had mij nu met het air eens Sultans in mijn  DON QUICHOT. 17 thljö armftoel geplaatst; en leunde zeer onachtzaam agter over, terwijl ik mij hield als of ik las; en, met een verwaanden knik verzogt ik, dat zij het op de tafel zou zetten. Zij was zeer gevoelig over deeze beleediging, en ftraks alle de waardigheid aannemende, die aan haare fex eigen is, vloog zij met de houding eener vorftin de kamer uin" „ Het bleek wel rasch, dat deeze jongman zöo verre was van mijn medevrijer te zijn, dat hij kort daaraan met een buurmeisje trouwde, en dat het vrolijk gefprek geen ander oogmerk gehad had, dan hem daar over wat te kwellen. De kleine kibbelarijen der gelieven komen doorgaans uit op tedere bevreedigingen. Het billijke gedrag van Misf woodville , ter deezer gelegenheid, ook de verklaaring die 'er op volgde, vermeerderde onze wederzijdfche .gehechtheid niet weinig: én dus leefden wij eenigen tijd onopgemerkt zeer gelukkig. Ik dagt in al dien tijd niet eens aan de onvoegzaamheid, of de natuurlijke ;gevolgen van zulk eene liefde; ik was gelukkig, al het overige was niets." Ik meen, dat het de Kardinaal de retz is die ons zegt: ,, het algemeen uitzicht, dat men heeft, als men onvoorzichtig was, is, men zal wel het eene of andere middel uitvinden, om zich te redden" Zo vleidde ik mij zelf ook, dat ik mijne drift altijd in mijne magt zoude hebben , en hoe misleidde ik mij!" IL De Ei. B VI.  SS DE GEESTELYKE VI. HOOFDDEEL. Vervolg. n In dien tijd oordeelde ik het hoogstnoodzaakelijk mijne vrienden in Strafordshire te bezoeken; zijnde bijzonder daar toe uitgenoodigd door een oud bloedverwant, waar van gij mij dikwijls hoorde fpreken met de benaming van den kleinen dikken Dominé; van wien ik veel te verwagten had. Ik had juist niet veel (maak in die reis, maar ik was verpligt dezelve te doen." „ Daar ik Mifs woodville nooit dan vluchtig zag, en het niet waarfchijnelijk was, dat dit voor mijn vertrek zoude veranderen, en dewijl zij, zonder aandagt op te wekken, onmogelijk lang met mij fpreken kon, waagde ik het haar iets voorteftellen, 't welk ik te gelijk dugtte dat zij weigeren zoude; het was dat zij mij een uur wilde bepaalen, waar in zij, na dat het gezin te bed was, in mijne kamer komen zoude. Misf woodville was jong, onnozel, onkundig van de listen der mannen; en geen eene vriendin hebbende, om mede te raad te gaan, gaf zij haar woord, dat zij op dien zelfden avond, zoo dra haar zuster fliep, zoude komen. Ik wagtte haar zoo lang te vergeefs, dat ik begon te denken, of zij  DON CJÜICHot 19 fcij zich ook bedagt mogt hebben. Ik nam een boek, maar mijn aandagt was te veel afgeleid door het geen ik hoopte, om een regel te kunnen verftaan: eindelijk tikte Zij aan de deur, en ik die haastig geopend hebbende, kwam zij binnen met een blos op haar gelaat, en de oogen uit Verlegenheid nefirgeilagen; zij begreep nu, dat zij niet moest gekomen zijn, of liever, dit niet moest beloofd hebben. Toen ik haar zeide, dat ik reeds had gewanhoopt aan haare komst i en Vroeg , of zij dus lang gedraald had uit vrees voor haar zuster, zeide zij: „Neen, maar dat zij alles nader overdagt hebbende, had getwyfeld, of zij wel had behooren te komen, dat indien ik des1 morgens niet op reis gegaan ware, zij zeker niet zoude gekomen zijn; doch dat dit haar had overgehaald, en niets anders." Ik verzekerde haar, dat zij deeze goedheid nooit zoude hebben te be* klaagen. Ik zag met genoegen, dat lotje nog geheel en zeer zindelijk aangekleed was. Ja zelfs een fchoone halsdoek en lubben aan had: dit beide overtuigde mij van de zuiverheid harer verbeelding, en groote kieschheid; of liever, dat zij wel overtuigd was van de zekerheid, waar in zij zich bij mij bevond. Niets is zoo laf, dan het verhaal vafi gefprekken tusfchen twee gelieven. Ik zal alleen het volgende mededeelen. Ik hield haar vrij laat bij mij* Mijn reis, en een maand afwezigheid vormden het •grootfte deel onzes gefpreks. Zij gaf mij te verB a ftaaa  qe DE GEESTELYKE Haan , hoe zij duchtte, dat 'er in andere plaatzen ook jonge dames waren, die ik beminde. —Ach! zeide ik, wat is 't leven zonder liefde? Gij begrijpt wel, dat een ftudent overal een meisje heeft? en ten minden een half douzijn te Oxford! Zij lachte gedwongen; en ik verbeelde mij, dat zij 'er geen anderen zin aan hechtte, dan ik zelf. Maar, ging ik voort, mijn geliefde meisje is het afbeeldzel van u zelf, even fraai, even goedanrtig: o hoe gelukkig zal ik donderdasr avond zijn!" ,, Nooit zal ik die verbaasdheid befchrijven over het geen nu voorviel. Wijl ik dus, als een gekke fnoeshaan, voortfnapte, zag ik, dat zij op haaren doel nederzeeg, zoo bleek als de dood, en zonder eenig teken van leven. Nooit was ik zoo verfchrikt, zoo verlegen. Hulp in huis te gaan zoeken, dit was onmogelijk: 'er ftond een kom met water op de tafel, ik befprengde haar daar mede, vreef de flapen van haar hoofd met lavendel, die ik gelukkig bij mij had; en na weinige minuten hcrftelde zij ten vollen. Ik verfoeide mijne eigen dwaasheid, ik betuigde, dat ik dit alles in jokkernij gezegd had; en dat zij het eenige meisje was, dat ik ooit bemind had of zoude beminnen. Dit bewijs van lotjes liefde maakte haar nog veel waardiger en beminlijker voor mij. Ik vertrok des morgens, maar met hoe grooten tegenzin!-" VIL  DONQUICHOT. aï VII. HOOFDDEEL. Vervolg. ,Mijn voorneemen was om een geheele maand ï'itteblijven: doch, binnen drie weken was ik reeds wederom; mijn verlangen om Misf woodville te zien, had mij overmeesterd. Vermids ik aan haaren vader gefchreeven had, dat ik op den dag, dien'ik noemde, dagt t'huis te zijn, vond ik alles in gereedheid, maar tot mijne groote verbaasdheid, zag ik charlotte niet. De overige familie was naar gewoonte bijeen. Rondziend°e vroeg ik , of 'er niet een perfoon minder was dan naar gewoonte ? Deeze gemaakte vraag wierd door Mr. woodville , die voor zich zag en een weinig verlegen was, met zwijgen beantwoord, maar Mrs. woodville zei, glimlachende , „ dat lotje voor nog eenigen tijd naar een fchoo'l gezonden was; wijl zij had opgemerkt, dat het meisje veel talenten had, voor allerlei naaldenwerk, maar deezen avond, zeide zij, zal zij weder bij ons wezen." Voorts fprak zij over geheel andere dingen." „ Ik vermoedde terftond, dat hier wat agter fchool. Ik had lotje altijd over haar zeer fraai naalden-werk hooren prijzen, het was des vreemd J3 3 dat  ft2 DE GEESTELYKE zij hu nog naar het naastgelegen dorp ter fchool gezonden wierd, om zich daar in te laaten onderwijzen. Ik begreep ook, dat dit met kleine meisjes naar fchool te moeten gaan, lotje, die nu bijna zestien jaar, en groot van geftalte was; niet moest bevallen. Met ongeduld wagtte ik haare t'huiskomst. Eindelijk hoorde ik in dei naaste kamer haare Item; ik ontroerde; en mij digt bij de deur geplaatst hebbende, hoorde ik alles wat 'er gefprooken wierd. De arme charlotte eenige ongewoone voorbereidzels voor den maaltijd ziende maken, vroeg, hoe dit kwam? ?, Och, zei Mrs. woodville, ik denk, dat gij zelf daar het best de rede van geven kunt; het is voor u en uw Heertje, als wij allen naar bed zijn zullen." Nu begreep ik meerder van de zaak; ik zag, dat onze verkeering verklikt, en dat de zuster de uitbrengfter was." ,, Ik zag wel, dat ik haar deezen avond niet meer zoude fpreken. Ik ging des in de zaal onder voorwendzel van te hooren of het nog lang lijden zoude, voor men at? Zoo dra lotje mij zag, wierd zij doodelijk bleek, daar op zoo rood als vuur. Zij heette mij welkom, doch haare moeder gaf haar iets in de naaste kamer te doen, en ik zag haar niet meer, dan toen wij aan tafel gingen." „ Des morgens vonden wij echter gelegenheid om elkander eenige oogenblikken te fpreken. Toen verhaalde zij mij, dat haare zuster ons verklapt had;  DONQUICHOT. 23 had: dat haar vader zeer verftoord geweest .was en haar ftreng beftraft had, dat haare moeder had gewild, dat men mij het huis verbieden zoude dat haar vader dit geweigerd had, mij kennende'voor een braaf jongeling, onbekwaam, om zijn kind te verleiden. Dat 'er eindelijk befloten was, haar alle dag naar fchool te zenden, tot men iets beters wist uittedenken." Uit dit alles zoude men opmaken, dat Mrs. woodville eene braave ftiefmoeder was, die voorbeeldig zorgde voor baars mans kinderen. Dit was zoo niet. Over het geheel genomen was ey ceene kwaade vrouw. Dan in- alle tweede huwlijken als 'er kmderen van wederzijden zijn , zijn ook de belangens ftrijdig. Eene vrouw uit eigenbelang hertrouwd, was niet zeer te befchuldi-en als zij voor haare eigen kinderen onvermoeid zor-de Zou nu Mrs. woodville dit doel treffen" dan was het noodig dat zij haaren man volftrekt beheerschte. Zij had ook door veele goed* hoedanigheden zijne liefde gewonnen; en dewijl lotje haars vaders lieveling was, kon zij dit kind niet zoo vriendelijk behandelen, als zij anders zoude gedaan hebben. Zij was des met lot,es onvoorzigtigheid zeer in haaren fchik, en zij bediende zich daar zoo behendig van, dat Mr. "woodville 'er niets van ontwaar wierd. Zij K»« lotje niet flcgts aan als haare medednigfter, maar zij kon het denkbeeld niet verdragen, dat die eens mijne vrouw zijn zoude en dus verre B 4 b0"  %A DE GEESTELYKE boven hun allen verheven zijn. Dit alles en do norschheid der moeder maakte mij nog veel ver, liefder. Ik zag nu ook dat men meer wist, dan ik om het lief meisje konde wenfchen. VIII. HOOFDDEEL. Vervolg. 95 Het is voor een man veel moeilijker onbekend te leven in een dorp, dan in eene volkrijke ftad; de nieuwsgierigheid wordt opgewekt, naar mate men zich verbergt: en dewijl in kleine plaatzen de minde beuzeling opgemerkt wordt, en tijdkorting verfchaft, zoo is ook het geringde voorval in ftaat, om overvloedige Mof tot gefprekken te geven. Mijne genegenheid voor lotje was niet langer een geheim voor het Huisgezin. Het geheele dorp was daar van zoo wel onderrigt, dat dit gerucht zich tot op de Univerfiteit zelf verfpreid had. Zo dat men mij ook met veel vrijheid daarom befpotte, toen ik voor het eerst daar weder vertelleen. Mijne bijzondere vrienden onderhielden mij daar ernftig over, en zeiden alles, wat men in zuik geval van voorzichtige lieden wagten kan. Zij toonden mij de ongelukkige gevolgen eener verbintenis zonder fortuin, zonder . ftand  DON QUICIIOT. s5 ftand in de waereld, zoo levendig, dat ik uit liefde voor lotje zelf bijna befloot van haar af te zien; en daarom zoo rasch doenlijk dit graaffchap te verlaaten. Maar toen het ter uitvoer zoude gebragt worden, bezweek mijn moed. Ik beminde lotje zoo oprecht, dat het denkbeeld alléén van haar niet meer te zien, alles afdeed. Dit verftoorde mijne vrienden dermaate, dat zij mij, met alle tekenen van verachting, en verontwaardiging verlieten." „ Des anderen daags keerde ik teruggen nam voor, zoo al niet mijne onvoorzichtige liefde af te breken, ten minde die te matigen. Maar zo dra ik lotje weder zag, voelde ik meer voor haar dan immer. Ik gaf haar bericht van het voorgevallene te Oxford, en dat mijn voornemen was haar voor zoo lang te verlaaten, tot dat ik mijne ftudien zoude geëindigd hebben; en ik eenen ftand had, die voor ons beiden noodig was om te leven. Dan, mijn hart was nu zoo zeer met haar vervuld, dat ik mij zelf fchaamde, als ik dagt, hoe dit mij in de oogen van zo een jon* meisje moest doen voorkomen. Het eind van°dit alles was, dat ik haar de fterkfte verzekering gaf van mijne getrouwheid, en de plechtigfte belofte van haar nooit te zullen verlaaten." B 5 ÏX*  t6* DE GEESTELYKE IX. HOOFDDEEL. Vervolg. „ Hoe zedig en betamelijk wij ons ook gedroegen, was echter Mrs. woodville zoo verfbord over mijne gehechtheid aan haare Hief-dochter, dat zij Mr. woodville aanzette, om met mij over mijn oogmerk te fpreken. Hij nam de gelegenheid waar en vroeg mij: „ wat of mijne vrienden van mijnen liefden-handel toch zeiden?" Hij voegde 'er bij: „ dat hij zijne dochter niet veel konde ten huwelijk geven; dat het des voor mij beter ware eene andere vrouw te kiezen, en dit meisje niet te vleien met uitzichten, die geheel iedel waren." Ik antwoordde: „ dat ik zijne dochter beminde, ja geen geluk zonder haar kende; maar dat ik, een jonger Broeder zijnde, niet rijk was, en het dus onvoorzichtig zijn zoude haar te trouwen, voor dat ik eene plaats had. Dat mijne oogmerken eerlijk waren; en dat'ik hoopte, dat hij mij niet zoude verbieden, briefwisfeling met haar te onderhouden , tot dat ik in ftaat gefield was , om mijne liefde door het huwelijk te bevestigen. " „ Dewijl Mr. woodville een zeer goedaartig man was, en hij mij meest, om zijn vrouw te be.  DON QUICHOT, *y believen, had aangefproken, fchikten wij alles gemakkelijk genoeg. Temeer, daar hij wel verzekerd was van mijne eerlijke beginzelen, en van mijne liefde voor het meisje. Wij zagen nu elkander zoo veel maar mogelijk was; maar dit ftond de ftief-moeder zoo tegen, dat zij lotje het leven derwijze ondraaglijk maakte, dat ik wel begreep, dat zij daar niet lang blijven konde. Ik meende ook, dat, hoewel Mrs. woodville van natuur zeer befchaafd en befcheiden was, het noodig zijn zoude haar meerder vrouwelijke bekwaamheden te geven, dan zij op het land konde verwerven. Ik onderhield haar daar over, het ftuitte haare kieschheid een weinig te moeten denken, dat zij een gedeelte haarer opvoeding aan mij zoude fchuldig zijn, maar ook op dat ftuk wist ik haar te overreden; en met haare toeftemming ftelde ik dit haaren vader voor. Ik deed hem begrijpen dat London de beste plaats was voor eene jonge julfer om ter fchool befteld te worden; wijl men daar allerbekwaamfte en braave lieden vind, om de jeugd te onderwijzen; dat zij dus ook aan de praatjes der dorpelingen niet langer onderhevig zoude zijn. Hij. antwoordde mij: „ dat hij zijne dochter gerust aan mij betrouwde: maar dat de waereld hem noch meer, dan mij zoude befchuldigen, indien hij dit toeftond, voor dat hij verzekerd was, dat ik haar zoude trouwen. Maar, ging hij voort, ik weet wel 9 dat mijne vrouw daar nooit toe zal over* gaan;  s8 DE GEESTELYKE gaan;: zonder deeze verzekering dat gij het meisje zult trouwen." In dit fhrk bedroog de goede man zich grootelijks. Zij had altijd ten oogmerke haare kinderen boven die haars mans te verheffen, en derzelver hoedanigheden in het ongunftigfte licht te plaatzen, op dat haare dochters daar door te meerder zouden uitblinken. Maar dewijl zij lotje met de nijdigde oogen aanzag, om dat die haars vaders lieveling was, zo was zij niet in het minde te onvreden, over het uitzicht van ontflagen te zullen zijn van dit kind; -zij voorzag dat dit plan niet dan nadeelige gevolgen voor lotje hebben zoude; -en hier door moest deze het hart haars vaders eens geheel verliezen: maar toen zij wel verzekerd was, dat alles volgens mijn voorflag ftond uitgevoerd te worden, veranderde zij zeer fpoedig van gedrag omtrent lotje en mij.", ,, Ik zei tegen Mr. woodville, dat, dewijl ik nog dudent was , het mij onmogelijk was te trouwen, niet om dat men zulks (zo als men doorgaans gelooft) verbiedt, maar om mijne omdandigheden, en om dat ik, indien mijn huwelijk bekend wierd, eenige nadeelen zoude moeten lijden in mijne bevordering. Dat ik het voldrekt nodig hield nog eenigen tijd voorttedudeeren, dat ik hem om die rede verzogt mij van de plegtigheid voor als nog te ontdaan; maar dat ik, zo dra ik te London gekomen zoude zijn, mijne verbintenis zoude bekragtigen; en dat ik hem daar van nu al-  DON QUICHOT. =9 alle verzekering die hij begeeren konde, geven zoude. Welke goede gedagten hij bok van mij had, hij konde echter in zulk eene twijfelagtige verklaaring geen genoegen nemen." X. HOOFDDEEL. Vervolgé ^ Juist in dien tijd wierden wij alle genoodigd bij een Broeder van Mr. woodville, die weinig mijlen van daar zijn eigen Landgoed bebouwde; om een dag door te brengen, Zijn huis ftond afgelegen en in het midden van het Bosch. Het was een groot ouwerwets gebouw, met een kapel waar in alle maand dienst gedaan wierd. Dewijl Mrs. woodville nu omtrent ons zeer beleeft Was, weigerde zij niet ons derwaards te vergezellen: en vermids wij verfcheiden dorpen doof moesten, daar wij bekend waaren, geloofde men dat men daar heen ging, om ons te trouwen; en of nu Mrs. woodville dit aan haaren man ook verzekerd hebbe, dan hoe het zi), hij gaf weldra zijne toeftemming om zijne dochter naar London te brengen." „ Na eenige dagen voorbereiding, doch zondef dat ik naar Lvndon fchreef, om een Logement of een  3o DE GEESTELYKE een goed kostfchool, vermids ik daar geen eert Vriend had, aan wien ik dit ftuk durfde aanbetrouwen , zond ik in de naaste grootfte ftad om twee plaatzen in de Diligence, die van daar alle dag op London vertrekt." „ Dewijl lotje nooit twee geheele dagen van haar vader geweest was; hij haar teder beminde, en niet gezond was, was dit affcheid zeer beweeglijk. Alle bedienden fchreiden. Ja zelf Mrs. woodville veinsde met de uiterfte betamelijkheid." Hier zweeg Mr. rivers , wijl een bediende kwam zeggen, dat het avondeeten op de tafel ftond. Mrs. rivers had een eenvoudige nette fmaakelijke maaltijd laaten gereed maken : en wildgöose geheel opgevrolijkt, door de vriendelijke converfatie met een zijner oude kennisfen, vergat een weinig van zijne gewoone ftrengheid en gedroeg zich als een wel opgevoed man. Evenwel, toen Mr. rivers , na den maaltijd op de gezondheid zijner vrienden in Gloucester dronk, zuchtte wildgöose uit de diepte van zijn hart, en zei: ,, ó mijn vriend, de vriendfehap deezer waereld is vijandfehap met god." ,, Wel, mijn vriend, antwoordde rivers , ik wil over den zin deezer woorden met u niet twisten, veel minder over de toepasfing, maar, indien gij denkt, dat de neigingen voor onze bloedverwanten en vrienden , die de natuur ons gegeven heeft, zondig zijn: hoe verfchil ik dan niet van u! Ik moge zo ongezellig fchijnen als men wil. Ik moge af- ftand  DONQUICHOT. 8* ftand doen van de beüzelagtige genegenheid der zotte waereld, maar het geluk onzes levens beftaat in die gemeenfchappelijke geneegenheden , die de Voorzienigheid ons inplantte. In onzen tegenwoordigen zeer bepaalden ftand, moeten die in'enge kringen blijven. De hoogmoed, de verwaandheid, welke de meeste menfchen beheerfchen, en uit hunne ftrijdige belangens ontflaan, maakt het tot eene betamelijke voorzorg, dat wij weinig vrienden, en wel meest in onze huisgezinnen en familien zien te erlangen: maar in een ander leven zal onze weldaadigheid, en dus ook ons geluk zich verbaazend uitbreiden! Het geheele genacht der menfchen zal waarfchijnelijk, met de zelfde wederzijdfche liefde en overeenftemming verkeeren, als nu een wel vereenigde familie." wildgöose meende te antwoorden, toen een vijfjaarig jongske, met het gelaat van een Engel in de kamer kwam, en in zijns moeders armen liep en om haaren zegen bad. Zij zag op het kind, met ene onuitdrukkelijke zoetaartigheid, en het air ecner madonna van RAPHAëL, of corregio ; en na hem in haare armen gedrukt en duizend kusfchen gegeven te hebben, liet zij hem gaan. wildgöose glimlagchte en zei: „ dit was eene alles bewijzende proef van het geluk, 't welk ontftaat uit natuurlijke neigingen." Mrs. rivers ging naar haare kamer, en Mr. rivers vervolede zijn verhaal. IX.  Sa DË GEESTELYKE XL HOOFDDEEL. Toen wij vertrokken, gaf Mr. woodville onS een getrouwe knegt mede; om de post koets af* tewagten. Wij gingen in de Herberg alwaar de familie altoos introk. Ik beval mijne lotje aan de vrouw van het huis; die eene weduw zijnde, haar in haar eigen kamer nam. 's Morgens namen wij de koets waar; des avonds in den donker reden wij binnen London; en wij wierden afgezet in de Bolt en Tun, in Fleetftreet. [Hij die ooit dit donker, naargeestig Logement zag, (hoewel in oude tijden misfchien een prachtig paleis) kan begrijpSn hoe dit gezicht een jong meisje verbaasde, die nooit iets gezien had, dan haars vaders vrolijk Landhuis ! Wij wierden door een groote, grofledige, .in vrouwen kleeren uitgedoste dienstmeid, naar een agterzaal geleid, met vengsters, die geen ander uitzicht had, dan een niorlige binnenplaats, juist groot genoeg, om 'er een oud flesfchenrak op te zetten, waar op men ook het gezicht had." ,, Zo dra wij in dit vertrek traden, riep Mifs woodville : „ Hemel is dit London ? Wel Mr. rivers , ik ben geheel in uwe magt, mija arme va- Vervolg,  DON Q'UICHt) T, 33 vader!" Zij bezweek bijna in mijne armen. Ik poogde haar te troosten, door te zeggen, dat Wij alleen deezen nacht in dit huis. zouden blijven, en dan zien een aangenamer logement te vinden; dat zij dan over deeze groote ftad geheel anders zoude denken." „ Hier ftoorde ons een oppaSfer, dié kwam vraagen, of wij gebeld hadden. Hij befchouwde ons met veel oplettenheid;. terftond kwam een kamermeid, die ons vroeg, óf wij twee bedden moesten hebben? Toen ik dit met ja had beantwoord, kwam de Meestres, en vroeg ons met eene gemaakte onverfchilligheid , wat wij geliefden te eeten? Nu begon ik eerst te bedenken, in welk een twijfelachtig licht Mifs woodville moest voorkomen; dit {lootte mij geweldig. Ik verzogt echter de Meestres voor deeze jonge Mifs te zorgen. Zij gaf haar een cabinetje in haar eigen kamer." „ Zo dra wij ontbeten hadden, ging ik 'er op uit om logement te zoeken. Ik bepaalde mij in die afgelegen wijk der ftad, waar St. Martini Lam is. Daar zag ik , dat 'er een apartement op de tweede verdieping te huur ftond. Ik klopte aan de deur, en een kleine vrouw van middelmatige jaaren en een vrij gunstig voorkomen , deed oopen ; ik zei haar mijne boodfchap: zij begreep in eens mijn oogmerk, en met veel woorden verhaalde zij mij, dat zij nog onlangs een Dommes vrouw uit —fhire gelogeerd had, juist in de zelf- g. Deel. C ds  34 BE GEESTELYKE de omftandigheden, en dat die haar als haare moeder had bemind. Dat zij twee dochters had, die goed gezelfchap zouden zijn voor de jonge juffer; en die nu alle dag naar het dansfchool gingen; iets, dat dus zeer wel fchikte." „ Wij waren het rasch eens over de huishuur en de tafel; en ik bragt Mifs woodville daar nog voor den middag; zij feheen zeer te vrede met de vrolijkheid van het vertrek, ik twijffelde ook niet of zij zou daar wel geplaatst zijn." xn.  DON QÜICHOT, sS XII. HOOFDDEEL. Vervolg. Ik had dit meisje nu geheel in mijne magt; en mijn geluk echter onvoltooid. Want ik was overtuigd, dat dit alles niet billijk was; en wist waarlijk niet hoe te handelen; daar was maar eene weg, dien ik konde inflaan, maar die fcheen, in den eerften opflag, met de voorzichtigheid te ftrijden. Ik had geen een vriend in London, met wien ik had kunnen fpreken; ook konde ik dit met gewaagd hebben; het ftuk was al te teder. Den volgenden ochtend, door het park dwalende, lïad ik het onbegrijpelijk groot geluk, dat de Voorzienigheid mij een oud vriend deed ontmoeten, dien ik in veele jaaren niet gezien had. Mr. hammond vroeg mij, wat ik in de ftad te maken had? Ik antwoordde zo wat om den kant. Maar wetende, dat hij een zeer verftandig man was, die de waereld van nabij kende, maakte ik geene zwarigheid om hem de heele zaak aan te betrouwen. Ik verzogt hem des, dat hij na den middag bij mij zou komen thee drinken; toen hij kwam verhaalde ik hem alles, en bereidde hem om Mifs woodville te zien." ?, Dewijl hij wist, dat ik een jonger broeder C a was,  DE GEESTELYKE' was, en nog werkelijk ftudeerde, moest hem dit alles zeer onvoorzichtig voorkomen. Hij poogde mij te bewegen, dat ik daar een eind aan maaken zou; hij verzogt mij cptemerken,- hoe ongevallig voor mijne familie, en hoe ongelukkig dit voor mij zijn moest. Ik ftond hem alles toe, maar bad hem, dat hij de omftandigheden, daar ik mij werkelijk in bevond, eens wilde nadenken; dat ik een jong meisje van haar vaders familie had afgetroond, en dat die vader geloofde, dat wij reeds getrouwd waren; ten minsten van mijne eerlijkheid verwagtte, dat ik haar trouwen zoude. " „ Nu trad Mifs woodville binnen. Mr. hammond was opgetoogen door haare fchoonheid. Hij fprak weinig; maar fcheen fterk in gedagten al den tijd dat zij in de kamer was. Toen zij, thee gefchonken hebbende, weder heen ging, gaf hij eenigen lof aan haare beminlijkheid , haare ongemaaktheid, haare edele geftalte. Hij vertrok, en zeide den volgenden dag te zulten wederkomen." ,, Toen hij weder kwam, zeide hij, na wat fülzwijgens. Ik heb met alle oplettenheid over uwe zaak gedagt;- en hoewel ik kan wenfchen, dat die zoo niet ware, zoo moet ik echter, Wijl ze niet te herdoen is, en uw oogmerk blijft Mifs woodville te trouwen, u zeggen, dat .ik niet begrijp, waarom gij niet terftond die belofte voltooid." „ Hoewel' ik niets vumiger wenschte, en de eer  DON QUICHOT. 3? eer mij zulks gebood; maakte de geringheid mijner inkomften mij niet weinig verleegen, hoe ik met zo eene jonge vrouw door de waereld zoude komen. Maar nu een getrouw vriend en raadsman gevonden hebbende, befloot ik mijn hart en eer beide te vergenoegen. Hij gaf mij te kennen , dat hij een man kende, die Leeraar was in eene afgeleegen wijk der ftad; dat die ons zeer geheim zoude trouwen. Mifs woodville daar in toeftemmende , namen wij voor, dit zo rasch doenlijk , uittevoeren." „ Offchoon lotje met goedkeuring haars vaders zich in mijne magt gefteld had, zo kon zij niet geheel verbergen, dat zij niet over haren tegenwoordigen toeftand voldaan was. Het is des wel nategaan, dat zij gereedelijk in dit voorftel bewilligde. Den volgenden morgen trouwden wij 5 en dewijl het noodig was de lieden van het huis daar van te verwittigen, liet ik een goed middagmaal komen, en verzogt hen daar bij; hoewel zij naderhand wel toonden, dat zij dit alleen voor een zogenaamd huwelijk hadden gehouden; zij behandelden ook Mrs. rivers als eene vrouw, die zij weinig achting fchuldig waren." g 3 xieu  S DEGEESTELYKE XIII. HOOFDDEEL. Vervolg. „Een geheele week was ik gelukkig in het bezit van alles wat mij dierbaar was; maar toen was ik verplicht naar Oxford te reizen. Of nu Mr. hammond mij voor een jaloers man hield, of hoe het bijkwam, ik had hem niet verzogt Mifs rivers , in mijn afzijn te bezoeken; hij bezogt haar ook niet. Ik deed geen onderzoek naar de lieden, bij wie ik haar liet; noch gaf haar kennis waar zij Mr. hammond , in geval van nood , vinden kon. Alle deeze voorzorgen waren echter maar al te noodzakelijk. Ik had meermaal eenige maanden in London geweest, en verbeeldde mij dwaazelijk, de ftad wel te kennen. Maar wist niet, dat in die wijk, van de tien huizen ten minden negen door ondeugende lieden bewoond werden." ,, Ik was nog geen week te Oxford geweest, toen mijne vrouw mij fchreef, dat zij in zeer flegte handen was, en mij bezwoer terdond over te komen. Ik vertrok oogenblikkelijk met extrapost; zeer laat in den avond des volgenden dags kwam ik voor het huis. De vrouw kwam voor, en toen ik vroeg naar Mrs. rivers, zeide zij mij:  DON QUICHOT. 30 rtijj „ uw Lady is reeds te bed; arm ding! zij is zeer vreesagtig, en verbeeldt zich, dat zij ziek is." Wetende hoe gezond lotje was, vreesde ik het ergfte! Ik vloog in haar kamer, en vond haar in eene hevige koorts. Toen ik de rede daar van vroeg, kreeg ik dit ten ante woord." „ Daar logeerde, in het zelfde huis een jong Edelman, zeer zedig en befcheiden van voorkomen ; hij had reeds twee avonden roet ons doorgebragt, en mij verhaald, dat hij capitein was op een oorlogfchip in de middellandfche zee; ik geloofde met rede, dat dit ook waar was. Naauwlijks was ik vertrokken of de vrouw was bij Mrs. rivers gegaan, en had haar verteld : „ dat die Oxfordfche ftudent haar zeker nooit weer zoude zien; dat dit "grapje dikwijls gepleegd wierd; zij raadde haar, dit ongeluk zo ligt te zetten nis mogelijk was." Mrs. rivers was zeer verbaasd ov»r dit vertelzel, maar haar jeugd en onervaarenheid troostte haar: zij kon niet geloven, dat 'er in de hecle waereld zulk een ondeugend man zijn konde; zij hield dus dit alles voor eene onwaarheid. Vervolgens verzekerde zij mijne vrouw, dat de jonge capitein haar hartelijk beminde, en dat, indien zij met hem wilde leven, hij haar een kamenier en een lijfknegt zoude bezorgen , kostelijke kleeren koopen, en wel andere dingen voor mij doen, dan ik voor haar doen konde." • _ C4 » De  49 DE GEESTELYKE „ De capitein was veel bij haar, maar dewijl hij zich altijd met groote betamelijkheid gedroeg, was dit haar niet onaangenaam." „ Op een avond kwam hij bij haar, in de kamer en onder het voorwendzel eener hem aangename ontmoeting, zeide hij, dat hij het huisgezin op een kom araek-punsch wilde onthaalen. De huisvrouw was daar zeer mede in haare fcbik, fprak veel van de vreugd, die zij dien avond met elkander zouden hebben. Mrs. rivers dagt aan mets ergs; maar was niet wel bereid voor zulke partijen, wijl zij nu het volk van het huis begon in 't oog te houden, en om dat zij zeer naar mijne komst verlangde. De glaazen gingen lustig om; de huisvrouw had nog een paar ïlonfen uit de buurt genoodigd. Mrs. rivers kon met veele moeite naauwlijks bewogen worden om twee halve glaasjes te drinken; en of het kwam , dat zij nooit fterke dranken proefde, dan of men iets in haar glas gedaan had, dit is zeker, dat zij zich aangedaan begon te voelen. Zij fl00p, zonder iets te zeggen naar haare kamer; bevreesd ' dat zij onder het een of ander voorgeven de deur mogten oopen doen; en gemerkt hebbende' dat haar bed op rollen ftond, fpande zij alle 'haare poogingen in, om dat voor de deur te plaatzen Na dat dit verricht was, hoorde zij dat het volk de trappen opkwam; het lachte en gierde, als dronken menfchen; en riep dat, zo men de 'deur met oopen deed, men haar uit baar bed zoud* haa=  DON Q U I C II O T. 4t haaien. Zij was geheel gekleed, maar de angst, en de fchaamte haarer fex eigen, vooral de vrees , dat zij in een flegt huis was, ontftelde haar dermate, dat zij in fterke vlaagen van benauwdheid viel; vooral toen men {prak van de deur op te loopen. De capitein was 'er bij, maar uit den toon haarer ftem hoorende, dat zij zeer verfchrikt was, deed hij al dit geweld ophouden; en de hospita wilde, des morgens, alles als een onno, zei grapje befchouwd hebben." „ Mrs. rivers was zoo ziek, zoo ontfteld dat zij den geheelen nacht niet fliep; en dien geheelen dag bleef zij zeer onpasfelijk. Den volgen-, den dag verzogten de twee dochters, of zij met haar in .het Park een luchtjen wilde fcheppen. lotje had daar maar eens met mij en Mr. hammond geweest. Toen zij voor den vijver kwam en daar de lieden, die de eenden voedden, bezig zag, trok dit eenvoudig land-tijdverdrijf haar geheele aandagt, en bragt haar weder voor den geest die genoegens, die zij in haars, vaders huis gefmaakt had. Zij verloor zich eenige oogenblikken in droefgeestige overdenkingen; maar om zich ziende, vond zij haar gezelfchap niet meer. Zij verfchrikte, . toen zij zich door duizende vreemde menfchen omringd zag; zij wist noch den weg, noch de ftraat, waar zij woonde. Onuitdrukkelijk verlegen en bedroefd , zag zij juist den capitein die al buigend en glimlachend tot haar kwam. Dit eerfte gezicht verheugde haar C 5 on"  42 DE GEESTELYKE ongemeen: maar zij begreep nu, dat dit alles een beftooken werkje was. De capitein bood haar den arm, leidde haar in de Brid+Cagelaan, en begon nu ernftig onderzoek te doen naar haare , omftandigheden: Zij verhaalde hem alles met zoo veele eenvoudigheid en droefheid, dat hij overtuigd wierd van haare oprechtheid. Hij bragt haar t'luiis; en federt dit oogenblik was hij in allen opzichte zeer befcheiden omtrent haar." „ Alle deeze ontmoetingen drukten evenwel zoo zeer op den geest mijner jonge vrouw, dat zij krank wierd, en mij des anderen daags dien brief fchreef, welke mij naar de ftad gejaagd had." „ Ik vond haar in eene zwaare koorts, maar de vreugd van mij weder te zien gaf haar haare zielsrust, en weldra haare gezondheid weder. Ik zeide maar weinig over het gebeurde, wijl het met te herdoen was, maar vertrok terftond uit dit huis." „ Nu had ik in een fraaie plaats bij —fquare een logement, en dit beviel mij te meer, om dat de heden zeer ftrenge disfenters waren: want hoewel 'er tusfehen de karakters, het gedrag en de godsdienstige begrippen zelden veele overeenkomst is, zo is het echter waar, dat zij die van de publieke kerk afwijken, veronderfteld'worden , dat naar beginfels te doen, en nog „aauwgezetter zijn moeten, wijl zij de eer der fecte moeten helpen bewaaren, en dewiü ook hunne Leeraars meer ommegang met hun houden en beter  DON QUICHOT. fi-s ter onderwijzen, dan zij, die tot de oopenbaare kerk behooren, hebben zij ook meer gedaante van godzaligheid." „ Ach! zeide wildgöose met een zucht, het beduidt weinig, tot wat kerk men behoort, of wat fecte men is toegedaan, indien ons het geloof ontbreekt en wij niet wedergebooren zijn uit water en geest. " „ Hier, vervolgde Mr. rivers, bleef ik met mijne vrouw een geheele week, toen ik weder genoodzaakt was haar te verlaaten; en hoewel de familie zeer zedig en zeer gefchikt voorkwam, zo was zij door de voorige ontmoeting niet dan te vreesagtiger geworden; en'ik had befiooten haar na mijne terugkomst alle dag in een digt bij ons gelegen fchool te zenden, om daar lesfen van onderfcheiden meesters te nemen ; nu gaf ik haar ook adres aan Mr. hammond. " ,, Veertien dagen na mijn vertrek, ontfing ik een brief waar in zij mij, tot mijne verwondering fchreef, dat zij genoodzaakt geweest was van wooning te veranderen. Toen ik in de (tad kwam, verhaalde zij mij het volgende: „ De vrouw van het huis ging zeer geregeld iedere labbathdag naar de vergaadering. Mrs. rivers op dien dag de meid binnen fchellende, om haar te helpen aankleden, kreeg geen gehoor, maar weinige minuten daar na, kwam tot haar verbaasdheid de meester zelf, en bood zijn dienst aan,  44 DE G E E S ï E E Y K E aan, haar verzcekcrende, dat hij zeer handig in dit werk was. Deeze, haar zeer onthutzende dienstaanbieding, wierd verzeid door eenige onbefchaamde uitdrukkingen. Mrs. rivers was veel meer vergramd, dan bevreesd, op deezen veragtelijken man, die onder de lelijkfte gedaante zulk een ondeugend hart had; en van hem, half gekleed, af vliegende, riep zij door het vengfter Mrs. thomas , een zeer fatfoenlijke, maar arme vrouw, die daar ook inwoonde, .en die zoo eene beminnelijke jonge vrouw in zulk een gezelfchap ziende, na dat ik haar verlaaten had, haar in het oog had gehouden, en kennis met haar gemaakt. Dit gedrag van Mrs. rivers deed den zedigen boef weg druipen. Zij verhaalde toen alles, Mrs. thomas hielp haar haare klcde? ren inpakken, bedelde eene koets, en Mrs. rivers vertrok naar dat kostfchool, dat ik reeds voor haar had uitgezogt." „Indien gij, Mr. wildgöose, mijne vrouw gezien had, toen zij zestien jaar was, dan zoudt gij bevatten, hoe zij alle oogen tot zich trekken moest. Zij was volmaakt fchoon, maar haare zedigheid, haare natuurlijke eenvoudigheid vergrootte haare bekoorlijkheden oneindig. Evenwel ik fchrijf ook voornamelijk veel toe aan het twijfelagtig licht, waar in zij moest voorkomen; vermits mijne omftandigheden mij dwongen alles, met een zeker geheim te behandelen, Zy wist te  DON Q U I C II Ö T$ U te wel, dat ik niet rijk was, en wilde daarom ook geene bediende houden. Dit gaf flegte menfchen moed om haar geduurig aantevallen, iets, 't welk zij zeker nooit zouden ondernomen hebben, indien zij als de vrouw van een fatfoenlijk man bekend geweest ware." XIV.,  *6 DE GEESTELYKE XIV. HOOFDDEEL. Vervolg, „ IVlrs. rivers was nu in een veel beter huis; zij deed haar voordeel met de lesfen die zij ieder uur ontfing. De beste roeesters onderwezen haar, en zij maakte ongeloofelijke voortgangen. Zij was nu meer modieus gekleed, en meer gewoon aan de manieren der ftad. Zij wierd overal opgemerkt. Nooit kwam zij op de ftraat of ieder befchouwde haar met begeerte, of met goedkeuring. Zij was tweemaal in de Comedie geweest, terftond waren de lunetten op haar gericht. Hoewel nu twee Ladys door onbefcheiden aankijken als een perfoon, die niemand kende, haar geheel in de war bragten, zo herftelde zij zich weldra, en begreep, dat deeze welgekleedde vrouwen, in fpijt van haaren ton, niets dan een paar onbefcheiden fchepzels waren, die weinig eer deeden aan haare opvoeding; zij hield zich, voor het overige, alleen bezig met het ftuk dat gefpeeld wierd." „ Eens met verfcheide jonge lieden uit het zelfde fchool des dansmeesters, die de eerfte danfer in Dnirylane was, in de Comedie zijnde, wijl hij \\tt Benefit had, en zij met eenigen geplaatst wierd, daar  DON QUICHOT. 4? daar doorgaans meisjes, die onderhouden worden, zitten, zoo trok haare fraaie geftalte terftond alle oogen der heeren, die in de bak zaten. Onder die bevond zich een Mr. fitz thomas , die zijn landgoed digt bij dat haars vaders had, en met wien wij verfcheiden maaien daar gegeten hadden. Hij kende haar terftond; en wetende, dat zij met mij naar London gegaan was, vreesde hij het ergfte en het algemeenfte; vooral om dat hij haar in dat gedeelte der fchouwplaats vond zitten; dit trof deezen man te meer om des braaven vaders wille, om evenwel niets verkeerd te ondernemen, kwam hij bij haar, en tot zijne groote vreugd hoorde hij, hoe het bijkwam, dat zij daar zat, en met welke jonge dames zij daar geplaatst was." „ Ach, Mr. rivers, zeide wildgöose, waar kan men wel geplaatst zijn in de tente des Satans ? " „ Om u niet langer bij Mrs. rivers fchoonheid op te houden, vervolgde Mr. rivers, zal ik u alleen nog een Maaltje daar van verhaalen. Gij mogt anders misfchien denken, dat een getrouwd man zijnen hoogmoed te veel gevleid voelde, door te zien dat ieder zijne keuze dus openlijk goedkeurde; wijl hem dit voor het verlies zijner vrijheid een weinig vertroost." „ Daar was eene Lady, die haar meisje in dat zelfde fchool had, en als haar man uitlandig was zelve daar in woonde. Zij, en een der meesters hadden op zekeren dag (ik weet niet met wat oog-  43 DE G E E S T E L Y K E oogmerk,) Mrs. rivers met zich genomen, naaf de Koninglijke Capèl. Daar wierd zij, zo als men mij verzekerd heeft, zeer lang en oplettend befchouwd, dooi* eenen jongen Held van dé hoogfte geboorte. En, toen zij veel moeite hadden, om in haare draagftoelen te komen, kwam een officier, onder voorwendzel om' haar te helpen, bij haar, en onderzogt zeer behendig, waar" zij zich ophield. De Lady die zelf een vrouw van intrigue was, befloot hier uit, dat daar iri zekere gewigtige bedoeling verfchooien was. Het karakter dezer vrouw die Mrs. birdlime heette, was oorzaak, dat Mrs. rivers daar zoo aangenaam niet was, als zij anders zoude geweest zijn, en ook de oorzaak wierd, waar door zij dit huiö eerder dan het oogmerk was, verlaaten moest." „ Deeze vrouw, die daar in woonde, en haar eigen wijn dronk, plaagde Mrs. rivers geduurig om te famen de onkosten te doen. Daar nu deeze hier van afkeerig was, en ook nooit fpeelde, verweet dit wijf haar, dat zij van laage afkomst, en op het land moest zijn opgevoed." „ Eens had ik de gelegenheid, om met deeze booggebooren dame thee te drinken; en na dat ik gehoord had, dat zij van Oxford was, befchouwde ik haar naauwkeuriger, en wie was zij anders, dan Sally nuNAGE de herbergiers dochter, onze oude ftudente fchoonheid, die zo lang de kostwinning haars vaders bevoordeeld had, en die het ook gelukt was, om een aartig rijk jong heer te knip-  DONQUICHOT. 4S3 knippen; die gedeeltelijk pm zijn eigen inkomen te vergrooten, en gedeeltelijk om minder bij zijne vrouw te zijn, een commisfie gekogt had, en nu in het noorden van Engeland Soldaten wierf. Mrs. birdlime vertroostte zich over haaren weduuwftand, nu eens met een kom punch, en dan , vrees ik, op eene nog fchuldiger wijs; ten minften, zo haare daaden inftemden met haare manieren. Ik wist, dat Mrs. rivers, ten uiterften afkeerig van haar was, cn vond goed, ook om de eer mijner vrouw, van daar te verhuizen." Toen ik dit aan de Gouvernante zeide, (zij was eene zeer bekwame braave vrouw; fchoon oud en zwak,) gaf zij haar leedwezen daar over te kennen, en betuigde, dat federt Mrs. rivers daar geweest was, zij het oog over de geheele huishouding gehouden had, en dat zij ten uiterften daar over voldaan bleef." ,, Deeze nuttige hoedanigheid, huishoukunde, was mij dies te aangenamer, en verraschte mij te meer, om dat zij nog zoo jong was; ook waardeerde ik die verre boven die talenten, die zij door het onderwijs haar gegeeven toonde. Dewijl eene verftandige huishoudelijke vrouw en moeder, zeker veel meer betekent in eene geregelde familie, dan dansfen, tekenen, muziek, en borduuren. II, Deel. D XV.  5o DE GEESTELYKE XV. HOOFDDEEL. Vervolg, IVIrs. rivers was nu bijna een jaar in Lort* dun geweest, toen ik een uitnoodiging kreeg van een aanzienlijk edelman thans in de ftad, om met' Mifs woodville den dag in gezelfchap zijner Lady te komen doorbrengen. Het was Mr. wyliuot, die insgelijks zijn landgoed in de nabuurfchap van Mr. woodville had; en die, hoewel Veel ouder dan ik, mij met ene bijzondere vriendfchap vereerde. Ik nam des mijne vrouw, (als Mifs woodville) met mij; zij wierd met groote beleefdheid ontfangen." „ Toen Mr. wylmot en ik alleen waren, en hij mij over mijne goede keuze gepreezen had, onderzogt hij met vriendelijkheid, welk een ftand ik in de waereld meende aan te nemen, indien ik getrouwd ware, zo dit mijn oogmerk was, voor ik nog iets had. Mij dus door een man, die ik wist dat mij geneegen was, in 't naauw gebragt ziende, en hem niet willende om den tuin leiden, zeide ik hem , dat ik reeds voor eenigen tijd getrouwd was, en zelfs, dat ik geloofde, dat Mrs. rivers zwanger was. „Wel antwoordde hij mij driftig1, waarom maakt gij uw huwe-  DONQUICHOT. huwlijk niet bekend, en doet gij geen afftand van uwen rang als ftudent?" Ik wist niet wat te antwoorden; ik zeide alleen, dat dit ook mijn 'oogmerk was, en dat mijn ftudententijd ten einde liep. ,, Hoor, antwoordde hij, ik heb met uw ftudententijd niets te doen, maar mag ik u bidden, ftel u niet langer bloot aan de berisping der waereld door uw huwelijk dus zorgvuldig te verbergen. Breng Mrs. rivers ten eerften op het land, en beken daar, dat gij getrouwd zijt" Ik zweeg. Hij ging dus edelmoedig voort: Gij zijt in verlegenheid, dat zie ik, gij weet niet hoe het te Schikken: maar geen nood; ik heb een landhuis, dat is tot uw dienst. Ik zal dat voor -U gereed laaten maaken, ik zal niet alleen u met genoegen daar zien, om uw beider wil, maar ik ben verheugd u tot nabuuren te hebben, tot dat gij beter geplaatst zijt." ,, Ik was verbaasd door deezen blijk van edelmoedigheid, hij bood mij niet alleen een huis dan, maar zelfs zijne befcherming tegen de kwaadfprekende waereld; wint hij was een man van zulk een deugdzaam karakter, dat zijne genegenheid ons ten grootften roem verftrekken moest, in dien kring waar in hij ons als zijne vrienden wilde inleiden. Ik antwoordde met gevoel en dankbaarheid, dat ik alles zoude gaan fchikken, en Mrs. rivers zoo fpoedig mogelijk buiten brengen. Hij beloofde mij des anderen daags naar buiten te gaan, en als wij kwamen, zoude hij zijn rijdtuig D a aan  8» DE GEESTELYKE aan de postkoets zenden, om Ons aftehaalen ,■ op dat mij met alle betaamelijkheid daar konden aankomen." „ Toen ik dit Mrs. rivers verhaalde, Hortte zij traanen Van vreugd, om dat zij eens weder op het land zijn zoude, zij beminde de ftad zoo weinig, dat zij alleen om zich te laaten onderwijzen , gebleven was; haar verlangen om haaren Vader te zien, was ook zoo fterk en' levendig, dat zijn afzijn haar dikwijls bedroefde." „ Wat nu' Mr. woodville betrof, hij was kort na ons vertrek gewaaT geworden,- dat wij niet getrouwd waren, eer wij Vertrokken; dit had misnoegen omtrent zijne eertijds geliefde dochter doen toenemen Toen ik, na dat ik Mrs. rivers te London gebragt had, bij hem kwam, toonde hij de grootfte bekommering voor haar. Hij vroeg mij met traanen, wanneer hij haar als mijne vrouw zoude wederzien? Ik liet den eerlijken man, die zo wel over mij gedagt had, geen oogenblik in onzekerheid, maar overtuigde hem dat zij reeds mijne vrouw was, en dat zo dra als het oogmerk, waarom ik haar naar London gebragt had, bereikt zijn zoude, ik haar weder bij hem zoude brengen." ,, Na dat onze reis bepaald was, en wij eenige fraaie doch geringe meubelen gekogt hadden, vertrokken wij uit de ftad, verzeld door onzen goeden vriend Mr. hammond. Wij kwamen behouden met twee bedienden , al vrij aanzienelijk op Mr.  DON Q U I C H O T. Mr. wyi-mots landhuis aan. Dewijl men mij als den vriend vanMr. wylmot kende, en voor een jongeling hield, wiens fortuin nu nog gering was , maar die groote uitzichten had, wierden wij daar ontfangen met zo veele onderfcheiding en opmerking, als of wij lieden van grooten rang waren. Wij bleven eenige dagen bij hem, cn toen vertrokken wij naar zijn fraai landhuis, dat voor ons gefchikt was. Nieuwsgierigheid en achti'ig voor Mr. wytmot bragten ons veele bezoekers. Dit gaf ondertusfchen veel ftof tot onderlinge gefprekken en bedenkingen." 5S- D 3 XVI.  $i DE GEESTERYKE XVI. HOOFDDEEL. Vervolg. „ /La dra wij daar een weinig gewoon waren, haastte Mrs. rivers zich naar haaren Vader. Ik liet de braave man daar van verwittigen. De ontmoeting tusfchen beiden was tederer, dan ik zeggen kan." „Wij bleeven eenige dagen zoo gelukkig bij elkander, als oprechte en hartelijke genegenheid drie menfchen, na een treurig afzijn maken konden. Maar Mrs. woodville ftoorde dat genoegen. Zij poogden ook haaren man te beduiden, dat zijne dochter van grootsheid niet wist, wat zij deed; dat haar huis niet goed genoeg was voor zoo eene Mevrouw; niets was meer bezijden de waarheid, en 't was ook alleen eene nijdige ftiefmoeder, die dus konde fpreeken. Mrs, rivers was door haare zoetaartigheid de gunfteling der geheele familie; doch ik oordeelde best, om de rust des goeden mans, ons bezoek te verkorten; wij keerden naar het landhuis, en leefden daar uitnemend gelukkig; doch dit duurde niet lang." ,, Mr. wylmot en zijne waardige vrouw deeden alles voor ons, en dat op zulk eene kiefche wijze, dat wij nooit dankbaar genoeg zijn konden.  DON QUICHOT. gs den, Geene ouders kunnen meer voor hunne kuideren doen; maar dus te blijven leven van de gunden eens vriends, ftuitte mij geweldig; te meer, daar ik aanfpraak had op veele goederen, en meerder aanzien. Ik kon het niet dulden, dat wij, zelf door onze bedienden gehouden wierdefl yoor afhangelingen deezes mans, vooral dat fommige verre naastbeftaanden (wijl Mr. wYXMOT geene kinderen had) voorgaven, dat wij ten hunnen koste verrijkt wierden; ja dat men mij nns* fchien in den rang .der eigenzoekende vleijers eens rijken mans plaatfte: daar evenwel de vriendfchap die deeze waardige menfchen ons betoonden, hen weinig kostte, en vooral hen niet kon benadeelen, die hij, als een billijk man, voor zijne erfgenamen hield. Dit was het niet al. Mrs. rivers was in dat oord bekend voor de dochter van Mr. woodville, en hoewel zij in haare manieren en gefprekken voor geene vrouwen van den hoogden rang en de beste opvoeding behoefde te wijken, zo gaf echter haare nederige afkomst, veelen de gelegenheid om te zeggen, dat Mrs. rivers zich gedroeg op eene wijs, die alleen aan vrouwen van de hoogde geboorte betaamde, en geenzins pasten aan een boerenmeisje. Zij wierd des in alles berispt, nu deed zij te veel, dan te weinig; men verwaarloosde haar zoo zeer, dat mijne vrouw 'met al haar natuurlijk verdand, daar voor bezweek. Wat mij betreft, ik was, en met rede, te grootsch op mijn vrouw, om dit met die D 4 koe-*  56 DE GEESTELYKE koele onverfchillighcid aan te zien , die hen zoude overtuigd hebben, dat ik weinig acht doeg op de denkwijze van zulke lieden, die zo verre beneden mijne vrouw in allerlei verdienden en begaafdheden waren, als zij boven haar in afkomst uitblonken. XVII.  D O N Q U I C H O T. 57 XVII. HOOFDDEEL. Vervolg. „Gij zult, mijn vriend wildgöose, misfchien u verwonderen, dat ik, na zo veele jaaren op de Univerfiteit naarftig te hebben doörgebragt, mij niet tot den eenen óf anderen ftand liet promoveeren ; 't zij in de Rechten, de Medicijnen, of in ,de Godgeleerdheid: maar, zo wel in deezen zin, als met opzicht, tot hoogcr ambten, heeft shakespkar. te recht aangemerkt, dat men van een harder rtof moet gevormd zijn, dan waar uit ik ben famengefteld; daar bij kwam nog, dat ik mij verbeeldde, veele zwarigheden tegen deeze drie {landen te kunnen inbrengen. Ik had, 't is waar, mijn tijd wel befteed, maar, zoo jong getrouwd zijnde, had ik mij den weg tot onderwijs op de Univerfiteit afgebroken; ik had wel genoeg voorbereidende kundigheid, vooral in de Medicijnen, doch vond mij niet inftaat, om die te beoefenen. Wat nu den kerkdienst betreft, (die fchuilplaats voor zo veele domme luie knaapen , ) de geringe vorderingen, die ik in de Godgeleerdheid, maakte , om dat ik een verkeerd plan gevolgd had, en dit zeer {legt had weten toe te pasfen, benamen mij den moed, om mij aan zulk een ftaatig beD 5 roeP  5« DE GEESTELYKE roep toetewijden. Want hoewel ik zeker de vrij. heid zoude gekregen hebben, om alle week eenmaal een fermoen der Gemeente voortelezen, zo denk ik echter, dat het veel beter voor de kerk zijn zoude, indien meer jonge lieden in mijne omftandigheden, zich in een laager kring van werkzaamheid wilden begeven; en dus zich niet indringen in een amt, waar van zij zoo wel door hnnne onkunde, als door hunne gemene opvoeding moesten zijn uitgeflooten : dan zoude, deeze gewichtige, deeze heerlijke bediening, niet zoo dikwijls onteerd, of het volk misleid Worden." „ Ach , zeide wildgöose, het is noch natuur, noch geleerdheid, noch opvoeding, die een man tot dit heilig werk bekwaam maken, het is alleen de Heilige geest, die dit verricht." ,, Dat kan, antwoordde Mr. rivers, in een welverklaarden zin waar zijn; maar de kragtige roepftem is nu meestal (in Engeltmd} het uitzicht op een goed inkomen. En indien ik door mijn huwelijk mijn neef Dominé griskin niet boos gemaakt had, zoude hij waarfchijnelijk mij nu reeds zijne plaats hebben afgedaan. Maar dewijl fommige lieden, de onbefchaamdheidj hadden van hem te vertellen, dat Mrs. rivers eene trotfche, buitenfpoorige, verkwistende vrouw is, zot wil hij ons niet zien, noch iets in ons voordeel hooren. Ik heb des geen uitzicht altoos op eene ftandplaats; en nu nog een Vicaris te worden, daar is mijn leven te ver toe verloopen; voor-  DON QUICHOT, 59 rooral, als ik bedenk, dat ik zal moeten werken voor vijftien duivers daags, dat is voor vijfen> fwintig pond fterlings het geheele jaar." XVIII. HOOFDDEEL, Slot der Historie. „ Terwijl ik in die onzekerheid was, en niet wist, welk plan van leven te aanvaarden, ging ik een paar dagen bij Mr. fitz-thomas doorbrengen. Daar vond ik nog een academie vriend , die in dit Graaffchap een zeer groote menigte Landerijen bezat. Het was Mr. grandison , een naast beftaande van Sir charles grandison, die zich, door de hoedanigheden van zijn hart en verftand zoo bekend gemaakt heeft; en Mr. grandison deed eere aan de betrekking waar in hij met Sir charles ftond." ,, Over mijne onzekere omftandigheden, met deeze mijne twee vrienden fprekende, zeide Mr. grandison al lachend: ,, Mr. rivers, ik heb thans een Hoevenaar noodig, de braave man, die op mijne hoeve woonde, is geftorven, ik zag dit landgoed gaarn in de handen van een eerlijk man." Mr. grandison had denkelijk geen oogmerk met dit zeggen, en ik^hoe onkundig van den hedendaag-  6o DE GEESTELYKE daagfchen Landbouw, had evenwel te veelLatijnfche Schrijvers daar over gelezen, wijl dit met mijnen fmaak in de kruidkunde altoos zeer wel imdemde, om niet veele, hoewel misfchien wat romaneske denkbeelden van het geheel te hebben. Ik was des aangenaam vfrrascht door dit zeggen, en begon 'er ernfvig over te denken. Toen ik 'er. omftandiger met hem over fprak, begreep ik, dat met het inkomen 't welk ik 'er bij had, ik daar zeer wel, en zoo als ik wenschte, van zoude kunnen leven. Mr. grandison ziende, dat het mij ernst was, verzuimde niets om mij te overreden, hoe aangenaam hem zulk een nabuur zijn zoude in dien tijd des jaars, dat hij zich buiten ophield." „ Na dit alles met Mr. wylmot en mijne vrouw overlegd te hebben, ging ik met Mr. grandison de plaats bezien. Zij beviel mij in allen opzichte. Op zeer goede voorwaarden, en in de volle zekerheid, dat de Hoeve altijd aan mij zoude blijven, verlieten wij, zo dra mogelijk , het fraaie huis, daar wij ons nu nog bevonden, voor dit oud Gottisch gefticht, waar gij ons thans ziet; en daar wij, met de hulp van eenige oude lieden, die daar in dat hutje, bij die olmen woonen, ons werk verrichten. Zij doen den zwaarden en morfigden, arbeid: wij leven hier gelukkiger dan ik in daat ben u te doen bevatten. Het goed geeft ons veel meer, dan wij noodig hebben, om in de huishouding te-gebruiken: en  DON QÜlCHOt 6i en het is ongeloofeRjk, met hoe weinig geld wij alle onze behoeften kunnen voldoen. De huis^ heilkunde mijner vrouw is zoo groot, dat wij niet alleen het noodige, maar, zoo als gij ziet, het overvloedige genieten , en zelfs onzen fmaak in het fraaie kunnen voldoen." Wij leven zeer gemeenzaam met den Dominé'en zijne vrouw, het zijn een paar verftandige braave lieden. Ook worden wij dikwijls verzogt door den adel, maar dewijl ik wel weet, dat, zo dra de nieuwsgierigheid voldaan is, die uitnodigingen moeten eindigen , en zij ons getoond hebben, hoe prachtig zij leven, zo geef ik hun zeer zelden die voldoening. Ik agt mij zelf, 'vooral mijne waardige vrouw veel te hoog, om haar overal mede te flepen , daar hun oogmerk zoo weinig in mijn fmaak valt. Ik ga niet veel om met mijne mede-hoevenaars; veelcn hebben dat looze, *t welk een gevolg der eigenbaat en gemene opvoeding is. Ontmoet ik onder hen lieden van gezond verftand, en waare natuurlijke eenvoudigheid, dan ftel ik grooten prijs op hun', voor mij altijd leerrijk, gezelfchap." „ De tijd vliegt hier ongeloofelijk fnel om. Alle de uuren, die ik niet op het land doorbreng, hefteed ik, in mijne ftudien; en ik vind grooter genoegen in mijn land en weiden wel te bellieren, en net te houden, dan een rijk man in zijne bosfehen en lusthoven. Thans doe ik zelf het onreinfte werk met vermaak. Als ik een mest-  6 2. DE GEESTELYKE mesthoop zie, die de onwaardigfte dingen in de riatuur tot de grootffe nuttigheid herfchept, geeft dit mij een genoegen, gelijk aan dat eens kunftenaars, die orde uit wanorde voortbrengt; of aan dat eens fchilders, die het fraaifte landfchap fchildert, door een famenvoeging van die kleuren, die hij in weinig regelmaatigheid op zijn pallet gebragt heeft. Maar ik begin, vrees ik, te breed uitteweiden i ik zeg alleen met den Dichter: „ Ik hebbe de haven beftevend, leg veilig ten anker. » Vaar nu wei, iedele hoop — laat anderen in zee fteken.* Mr. rivers eindigde hier zijn verhaal. Hoe begeerig Mr. wildgöose ook ware, om zijn vriend, dien hij gunstig voorbereid vond, te bekeeren, zo eischte de natuur flaap; en dat gewichtig werk werd des tot den anderen dag uitgefteld. Mr. rivers , die insgelijks de goede gewoonte had, om voor middernagt ter rust te gaan, leidde zijn vriend zeer beleeft in zijne (kapkamer, en weldra was alles in rust. XIX.  DONQUICHOT. 6$ XIX. HOOFDDEEL. Mr. wildgöose ondrvraagt Mr. rivers over den Godsdienst. „ De duiker haal u! ik wenschte, dat gij ge* trouwd waart, en buiten woonde," — zeide de Hertog van buckingham tegen een hond, die hem op de (traat aanblafte. Want zijne Excellentie dagt,dat ditde grootfte vloek was, die hij zijnen ergften vijand konde toegraauwen. Evenwel, men heeft altijd menfchen gevonden, die het buitenleven verkoozen en daar, vooral als zij getrouwd waren, het geluk, elders vergeefsch nagelopen , gevonden hebben: onze goede rivers had de ouwerwetze zwakheid, om zich in dien rang te plaatzen. Mr. wildgöose was al vroeg door het liefelijk gezang der vogelen ontwaakt, zo wel als door zijne vuurige verbeeldings-kragt, die hem. naar Bristol dreef. Beneden komende vond hij zijn vriend, Mrs. rivers , en de twee kinderen in de ontbijtkamer; die thans heerlijk door de oprijzende zon verlicht wierd. . De netheid der theetafel, de frisfche fchoonheid der moeder, hare tedere oplettenheid voor de vrolijke kinderen , ontftak nos-maals in wildgoose's hart de liefde tot  &4 DE GEESTELYKE tot de famenleving; hij dagt niet met veel goedkeuring aan zijn zwervend leven, en loosde een zucht om dat Mifs towxsend afwezig was. Na het ontbijt hield hij het echter zijn pligt te zijn een woord van god, zo als hij dat noemde, te fpreken, en begon zijn ouden vriend over zijne Godsdienstige begrippen te onderhouden. „ Ik herinner mij, zeide hij, dat gij, op de Univerfiteit veel gefchiktheid had voor de vroomheid; en hoewel god mij toen nog niet had aangeraakt, zo keurde ik hen mijne goedkeuring waardig, die, in dit ftuk, mij overtroffen." „ Ik weet niet, kreeg hij ten antwoord, dat ik beter ben of was, dan mijne buuren, dit is zeker, dat ik veele godsdienstige gevoelens, die ik toen had, te danken hebbe aan mijn goeden Neef dominé griskin , de kleine dikke Leeraar in Strafordfhire; bij wien ik na mijns vaders dood een wijl inwoonde." „ Mijn vader een zeer geleerd man ^ gaf zich maar weinig moeite om ons godsdienstige denkbeelden te geven, 't Is waar, ik had eene oudé Moei, die bij ons woonde, na de dood mijner moeder, die ons eens 's weeks daar over fprak. Maar zij kwam des zondags avonds altijd zoo knorrig en geemelijk uit haar cabinet, dat zij ons daar door geen beminnelijke denkbeelden van den Godsdienst inboezemde: indien wij lachten of praatten, dan voer zij geweldig uit, en verweet ons dat wij nooit aan iets goeds dagtten. Wij la-  DON QUICHOT, 6*5 lazen veel in: „ Den geheelen pligt van den mensen." (Hier fchudde wildgöose zijn hoofd, met een verachtelijken glimlach.) Zij onderhield ons ook dikwijls over de gezegden van fommige vroome fchrijvers, over de maatigheid in eeten en drinken; zij zeide: dat het eenig oogmerk deezer natuurlijke bedrijven alleen beftond in de onderhouding des levens, en dat het zeer zondig is, daar eenig vermaak in te zoeken. Ik begreep des, dat iedere hartige maaltijd mij tot een zondaar maakte, want ik ondervond, dat zelf het eten van brood en kaas, eene aangename gewaarwording veroorzaakte. Zulke misfelijke denkbeelden van Godsdienst bluschtten mijne vrolijkheid uit, ja ik fchrikte zelf op het enkel woord Godsdienst. " „ Maar bij mijn Neef griskin gewendde ik mij aan deszelfs (brengheden, door eene aangename afwisfeling van verlocheningen en' toelaatingen. Bij hem hadden het vleesch, en de geest een vriendelijk verbond geflooten , ja beloofd, nooit op elkanders grond te treeden. Geen man bad meer, en geen man at fmaakelijker dan mijn goede Neef. Hij was zulk een hartig eeter, als een oprecht kerkganger, 't ls waar, de klok luidde alle dag driemaal om het geheele huisgezin tot het gebed te noodigen, het zij in huis of in de kerk , maar ieder gebed wierd ook gevolgd door een lekker ontbijt, eene overvloedige maaltijd , of een fmaakelijk avondeeten: de her- II. Deel. E den-  tfü DEGEESTELYKE denking daar geeft mij nu nog wel eens eenig yermaak." „ De goede boeken die mijn neef mij gaf, ftemden met mijn fmaak meer overeen; zij gaven mij de eerfte begrippen van oefenenden Godsdienst. Hij gaf mij: „ Het groot belang des Codsdiensts door Bisfchop ken. nelsons , Betrachtingen, en meer zulke fchoone, verftandige, eenvoudige fchriften." „ Ik ontken geenzins, dat ik, toen ik eerst op de Academie kwam, vrijgeestige boeken las, en met vrijdenkers omging; toen ik de zedeloosheid van veelen leerde kennen, een twijfelaar wierd, en naauwlijks één vast geregeld denkbeeld behield: maar de zaak was te gewichtig om niet eens overdagt te worden. Ik nam des mijn Bijbel in de hand; ik vond daar zeker veele dingen in, die voor mij duister, ja onverftaanbaar waren, en op zulk een afftand van tijd noodzakelijk zoo zijn moesten; maar ik vond tefféns, dat de waare pligten van den Godsdienst daar zoo klaar, zoo treffend, zoo overtuigend in afgetekend zijn, dat ik bij mij zelf zeide: om onzen pligt wel te verdaan , moeten wij alleen een nederigen geest, en een eerlijk hart bezitten; dan zal de gewoone bijdand der Godheid ons de kracht geven, om dien te doen." Hier begon wildgöose zijns vriends begrippen tegen te fpreken, maar ziende, dat hij daar verkeerd was, wilde hij hier niet verder met hem over  DON QUICHÖT. 6> fpreeken. Hij befloot des ook te fpoediger om tiaar Bristol te vertrekken. Hij had eens en andermaal zich bij Mrs. rivers vervoegd, doch Mr. rivers maakte daar een eind van. Hij zeide i „ Mijn goede vriend l Mijne vrouw bidt, gaat ter kerk, voedt haare kinderen wel op, is eene uitnemende huishoudfter, en doet zoo veel goeds als zij kan aan armen en zieken, dit houdt haar zoo nuttig bezig, dat zij geen tijd heeft om aan zulke fchoolfche fpitsvinnigheden te denken, als waar mede gij, federt eenigen tijd, zoo geheel bezig zijt, dat uwe verbeelding daar mede onophoudelijk vervuld blijft. Daarom zullen wij over dit onderwerp niet meer fpreken, en eens eene wandeling in den hof doen; of zien, dat wij uit den vijver wat viscfl ophaalen , om deezen middag te eeten. " Mr. wildgöose bedankte zijnen vriend voor deeze uitnodiging, dewijl hij nog voor den avond te Bristol zijn wilde. Hij nam affcheid van Mrs. rivers, en ging met tugwell op reis ; terwijl Mr. rivers met hem ging, om hem den weg te wijzen. E * XX.  0 DE GEESTELYKE XX. HOOFDDEEL. Genoegens in het Huwlijk. Zoo gingen deeze twee oude vrienden een mijt of drie met elkander, wildgöose kon niet nalaaten hem over zijn huifelijk geluk hartelijk geluk te wenfehen. Hij zeide: ,, Waarlijk, Mr. rivers , gij hebt, om volkomen gelukkig te zijn , maar een ding noodig." Mr. rivers antwoordde, ,, ik ben gerust dat ik zoo gelukkig in deeze waereld ben, als dit ooit mogelijk is. Ik befchouw ieder jongeling, voor dat hij getrouwd is, als den heuvel des le-' vens opftrevende. Elke treede geeft hem een nieuw uitzicht, en vleit zijne hoop met een nog volkomener genot. Maar ik fia nu op den top diens heuvels, en ben overtuigd, dat ik zoo veel geluk geniet, als deeze waereld ooit geven kan. Ik heb tevens een helder en onderfcheiden uitzicht in de wijd uitgftrekte valei der fterfelijkheid; en weet reeds, dat het volmaakt geluk daar niet woont: maar door het aller best gebruik te maken van alles, wat hem ontmoet, wat dit ook zij, geloof ik dat een verftandig man, door dit leven een taamelijke aangename reis doen kan, en met bedaardheid moet wagten naar het volmaakte, tot dat hij  DON Q.UICHO T. 6f> hij in ecnen anderen ftaat zal overgevoerd worden." wildgöose maakte toen eene beleefde aanmerking op de bedrijveloosheid eens zoo jongen mans als zijn vriend. Mr. rivers antwoordde: „ ik zie zeker veele mijner vrienden en bekenden opgang maken in het leven, fommigen zijn Generaals, Admiraals, Rechters, Bisfchoppen of beroemde Geneesheeren, zij vinden hunne belooning in de toejuiching der waereld, en ik de mijne in mijn huifelljk geluk met mijne vrouw en kinderen, in eene werkzame gerustheid, .en vooral in een onbevlekt geweeten." Voor zij fcheidden, vermaande rivers zijnen vriend nogmaals, eens wel te denken, op welk een onvoegzaamen weg hij zich bevond. ,, » weet het, zeide hij, uw oogmerk is goed; de waereld mogt ook wel wat beter zijn, dan zij is, maar is 't een bijzonder man tocgelaatcn, ziclj tot hervormer op te werpen, en de orde en rust der maatfehappij te ftooren; vooral indien hij zijne Goddelijke zending niet op de fterkfte wijs aantoont." Meer zeide hij niet. Deeze verftandige man wist .wel, dat de beste raad vruchtloos is, als zij aan hen gegeven wordt, die in de roagt eener alles overheerfchende drift gebonden is. Zoo een man is als een wildpaerd, dat'naar maate men het "vervolgt, nog woester wordt. Zij fcheidden dan. Mr. rivers wenschte nog alleen, dat Mr. wildgöose welhaast tot zijne bedroefde moeder mogt wederkeeren. E 3 XXI.  7* DE GEESTELYKE XXI. HOOFDDEEL. Aankomst te Bristol. Het was nu tegen den middag;- en de hirte zeer groot, jerry verzogt des om in eene kleine herberg aan deeze zijde van Bristol te gaan en zich eens te ververfchen. Hoe ongeduldig Mr. wildgöose ook was om te Bristol te zijn, hij Hond dit verzoek toe. Hij nam zelf niets; 'maar gaf aan jerry de vrijheid om te eifchen 't geen hij wilde. Die deedt zulks, en zijn pijpje aangeftooken hebbende, zette hij zich op de bank, tusfchen den Postknegt van BHstol en den knegt" uit de herberg; hij fliep weHra zeer gerust, maar wildgöose liet hem daar niet lange het'genot van; hij haastte zich naar die groote, volkrijke ftad van koophandel, die hij befchouwde als een ander Capemaum, de groote withfield hield daar zijn meeste verblijf. Om zes uuren kwamen zij in de ftad. Zij gingen in de Tempelftraat, die geen zeer voordeelig denkbeeld van Bristol geeft. Eenige firaatjongens riepen tot tugwell,0 die eenige fchreden agter zijnen meester aanwaggelde. Ha, jerry! uw dienaar meester jerry." E er hij zijne verbaasdheid daar over konde uitdruk»  DON QUICHOT. 71 drukken; fchreeuwden nog anderen ; „ God zegen u, jerry. Lang leve jerry.": Zo dra hij bij zijnen Mr. kwam , zei hij: „ flapper de boeren, wij zijn dan ook hier reeds bekend; wij zullen hier alles gereed vinden. Zij hebben zeker van ons preeken gehoord, door geheel Engeland, de kinderen zelf kennen ons en noemen ons bij onzen naam.". „ jerb.y, zeide wildgöose, ik denk niet, dat dit zo zeer door onze predikatiën is uitgewerkt, maar ik twijfel niet, of God heeft zijn Engel ( * ) voor ons uitgezonden , zo als hij deed voor Mr. whitfield in Wales; die zal over al waar wij komen, het volk voorbereiden om ons te hooren." Zo fprak hij, toen jerry , hem voorbij treedende, hem gelegenheid gaf, om te zien, dat zijn naam in groote letters met krijt , op zijn bruin rokje getekend ftond. Dit vernuftig ftukje was uitgevoerd door de knegt in de herberg, terwijl tugwell fliep. wildgöose vreef zo goed hij konde den naam uit, om zulk geroep voortekomen , en zij beide gingen voort. Na dat zy aan een bedaard man , die op zijn floep ftond naar logement gevraagd hadden, weet die hen naar de groote gragt ; aldaar vonden zij een redelijk goed vertrek, bij een zoetekoekbakker ; de huur was niet hpog, maar dewijl zij onbekend waren, moesten zij eene week voor uit betaalen. wild- Zie liet Journaal van Mr. withfielb. E 4  7* DE GEESTELYKE t wildgöose oordeelde het nu te laat om bij Mr.' whitfield zijne opwagting te gaan maken, hij befteedde des dien avond in zijn verblijf, deed onderzoek naar de lieden, daar hij zich bij bevond, en deelde zeer mildeiijk goeden raad uit aan elk' dien hij fprak. Na eene luchtige maaltijd ging hij Daar bed» ZE.  DON Q U I C II O % 73 ZEVENDE BOEK. L HOOFDDEEL. Mr. wildgöose bezoekt Mr. whitfield. Alle de inwoonders van Engeland, de aanzienelijke lieden, die in de hofvvyk hun verblijf houden, uitgezonderd, zaten nu aan de theetafel, en verfterkten zich met een aangenaam ontbijt, toen Mr. wildgöose naar de keuken ging, om zijn reisbroeder te roepen : hij vond hem bezig met zijn pijp in het hoekje van den haard uit te rooken. ,, Leg uw pijp neder, zei hij, en volg mij." Toen zij voor de deur kwamen , zeide wildgöose, dat hij het huis van Mr. whitfield had, gevonden, en dat het niet ver van daar was. ,, Maar , ging hij voort, die reuk uws tabaks heeft een zeer onheiligen geur, het.is als de reuk in een Bierhuis, en ik vrees, dat de vroome man daar door zeer zal geërgerd zijn ; ik ben verzekerd, dat zij reeds verfcheiden uuren gewaakt en gebeden, of zijne vijfduizenden met hemelsch manna gevoedt heeft; (*) wat mij betreft, ik wilde niets (*} Zie het Journaal. E S  f4 DE GEESTELYKE niets nuttigen voor ik hem gezien'heb; om dus beter in ftaat te zijn om zijne goddelijke onderwijzing te genieten. Zoo al vermanende kwam wildgöose voor het huis; en toen hij naar den heiligen man vroeg, wierden zij door eene dienstmaagd den trap opgebragt, zij tikten aan-de deur, terftond wierden de beide reizigers ingelaaten., Mr. whitfield zat in een gemakkelijken armftoel, in een fraaie eetkamer. Hij had een paarfchen nagtjapon aan, en een fluweelé muts op het hoofd ; in plaats van een bijbel of gebedenboek f zo als de goede wildgöose gewagt had, had hij een groote kom chocolade, met een fchootel wel geboterde wittebroodjes voor zich. wrLDGOosE bleef bij de deur ftaan, een weinig in twijfel, of hij ook wel te regt was. tugwell flapte te rug, geen kleintje verbaasd over zulk eene Bisfchoppelijke vertooning. Maar Mr. whitfield riep hun zeer vriendelijk toe. „ Komt in mijne waarde vrienden. Ik heb altoos tijd om met mijne christelijke Broeders te fpreeken. Ik ontbeet vroeg met eenige gevangenen, in Newgate, met wat fcheepsbefchuit en thec;.maar ik vond mijn maag een weinig ledig , en neem nu een kom chocolade." „ Wel nu ging hij voort. „ Heeft God van de dwaasheid (*) mijner prediking zich bediend om u een gezicht te geven van uwen gevallen ftaat? Komt (*) Joureaal.  DON QÜICHOT. Komt mijne Broeders, zit néder, zegt mij, wanneer gij wedergebooren zijt , en welke tekenen van de wedergeboorte gij in uwe ziel hebt- ondervonden. " „ Ach, Sir, antwoorde Mr. wildgöose, wij hebben tot hier toe het geluk niet gehad van u te hooren, maar ik hoop, dat deHeere door fommige andere middelen ons eenige denkbeelden van den Godsdienst gegeeven heeft, en wij hebben eenen vrij grootenweg afgelegd, om uit uw mond eene volmaakter kennis van den waaren weg te verftaan." „ Ja, ja, zei tugwell , ( een weinig bemoedigd door de minzaamheid des vroomen mans) zijne waardigheid is geen nieuweling in zulke zaaken. ó Hij kan fprceken fpijt de beste Bisfchop; bij geval, om het zo eens te noemen : maar dat is het niet alles, hij is gekomen om te zien , of uwe Eerwaarde hem ook zoude willen gebruiken , en met een ook om nog een beetje meer van het Euangelie te hooren." Deeze ontdekking was Mr. whitfield niets minder dan aangenaam : want het zij nu, dat hij zich op het getal zijner navolgers te veel beroemde, om'de zoetheden van deeze ondérfcheiding te fmaken, of dathijdagt, dat het te groot getal van arbeiders in den wijngaard den grond voor hem te klein zoude maken; hoe dit ook wezen mogt, hij gaf niet gaarn aandeel in den arbeid, maar begon te klagen Dver de menigte der verfchillende gevoelens  *5 DE GEESTELYKE lens onder hen. (*) „ Dat deeze zich noemde naar paulus, en die naar apoi.los; dat Broeder wesley een geheel ander Euangelic predikte dan hij ; en dat uit die bron voortvloeiden nijd, wraak , agterklap, dronkenfehap en alle overige booze werken, die fterk de overhand bij hen namen. " „ Nu, Sir! zeide tugwell, zijne waardigheid doet het alleen uit liefde, zoo als men zeggen mag, wy hebben zoo omtrent hondert mijlen te voet gereisd; maar was het niet om te preeken, dan beloof ik je, dat Mr. wildgöose wel zulk een fchoon paard op zijn flal heeft, als een eenig edelman op het land , en hij heeft geld genoeg om te betaalen , en wil voor zijn preeken geen enkelden rooijen koperen duit; zie dat durf ik zeggen, en 't is de klinkklaare waarheid. " Toen Mr. whitfield den naam van Mr. wildgöose hoorde, herinnerde hij zich terftond, dat men hem over deezen rijken bekeerden uit Gloucester gefchreeven had, en voelde zich ook meer genegen tot de voorilellingen van Mr. wildgöose. Hem dagt, dat hij deezen jongeling, wiens begaafdheden zo beroemd waren , als een goed zendeling naar eene der. afgelegenfte Provinciën zoude kunnen ftuuren. Hij onderzogt nu ook naauwkeuriger naar de omftandigheden zijner bekeering, en wat C') Omdehlende ii mi' rrIf zo iet, dat v.'el wat n.:ar Nijd *m:r?nd bradtr henleï gl/eek, — Joiuriiaul pag. 6.  DON QUICHOT. 77 wat proeven hij kon geven van zijne roeping tot het predikamt. „ Wel broeder wildgöose , zeide hij , wanneer .én waar zijt gij bekeerd, wanneer voelde gij de eerfte werking des geestes ? In wat jaar, wat maand, dag, uur, en hoe ontfingt gij deeze verborgene roeping tot het heilig dienstwerk ? Welke genade hebt gij ontfangen ? Welke verfchijnzels voelde gij van de wedergeboorte?" wildgöose was zeer weinig voorbereid ter beantwoording deezer vreemde vraagen; hij ftamelde een weinig, eindelijk zeide hij: „ dat veele omHandigheden zich vereenigdhadden, om hem tegen de iedelheden der waereld te waarfchuwen ; dat deeze gefchiktheid bevestigd was door het hooren van een of twee predikers des Euangeliums; maar vooral, door het lezen van goede boeken, en allerbijzonderst door het Dagverhaal van hem en Mr. westley ; en dat hij, gezien hebbende, hoe veel opgang zij in hun werk maakten , hij zich ook genegen vond, om hem op den zelfden weg behulpzaam te zijn." • Nu was het jerry volHrekt onmogelijk langer te zwijgen : ,, flapperment, zeide hij, ik geloof, dat ik heel wel verfta , wat deeze Heer met de wedergeboorte bedoelt. Het is niet langer geleden , dan den laatften October , toen wij appels geperst hadden , om cijder te maken voor Mrs. wildgöose, uw waardigheids moeder; en den geheekn volgenden dag was ik dood krank, en had fchrik-  fS DE GEESTELYKE fchrikkelijke pijn in het lijf; en ik dagt , dat ik 'er aan koud was; de oude Mevrouw gaf mij wat Ëtgrij-pigrij'', en ons doortje , die de beste vrouw uit heel Engeland is, wilde , dat ik wat fpek met eijers zou eeten ,• maar de zaak zelf ftond mij tegen; zie, ik meende te fterven. Doch dien zelfden avond, als uwe waardigheid'bij ons in den hoek van den haart begon te preeken, wierd ik beter ; en van dien dag af heb ik geen droppeltje cijder geproefd , noch in een Bierhuis geweest, tot dat wij op reis waren, noch op eenig boerenfeest, zoo als uw waardigheid zelf weet. " wildgöose had, doch v£rgeefsch, met knikken, het hoofd fchudden, en met zetten van groote oogen , gepoogd hem tot zwijgen te brengen, maar Mr. whitfield vond behagen in het opnoemen deezer bijzonderheden , en gaf 'er den godsdienftigen zin aan , die hij 'er uit trekken konde. Vervolgens fprak hij tot Mr. wildgöose. „ Sir, ik hoop dat gij, voor gij uw hand aan den ploeg flaat, de kosten zult overrekenen; dat is: of gij de vervolgingen, den hoon , de befpottingen zult kunnen verduuren, die ons in deeze groote onderneming te wagten ftaan: gij moet in den liefden - dienst het laaglte werk verrichten; gij moet door goed en kwaad gerucht heenen gaan. Verkeeren met hoeren en tollenaaren; zo gij. die hoopt te winnen. Ik zal mijne gedagten eens laaten gaan, hoe ik u best naar uwe talenten zal kunnen gebruiken Maar ik geloof, dat  DON QUICHOT. 79 dat ik u, om het Euangelie te prediken, naar de koolmijnen in Strapshire zal zenden , of tot d; onderaardfchebewoondersvande loodmijnen van de Peak vmDerbyfhire; zij zijn daar als fchaapen die geen herder hebben ; hoe wel ik vertrouw, dat Broeder weslev daar nu reeds geweest is." wildgöose antwoordde, dat hij over hem kon befchikken, zo als hem best dunken zoude. En tugwell, die zich als eenen anderen timotheus befchouwde, en niet meerder in zijne reizen zogt, dan den tijd te verdrijven, riep uit: '„ Grut nog toe ! wat zal ik een vermaak hebben als ik. door Derbyfhire reis, en de wonderen zie van de Peak. Daar is een gat in de aarde, dat geen grond heeft, zo als men vertelt, en een doorgang in de andere waereld, en dat gat noemen zij 't Duivels - gat." Ik weet niet , antwoordde Mr. whitfield , hoe zij het noemen, maar dit is zeker, dat de duivel daar, zo als overal, het oppergezag voert, vooral , bij het armtle volk, wiens onder-aardsch werk hun verftoken houdt van alle geestelijke onderwijzingen : maar ik hoop, dat ik met hulp der Broeders weldra het rijk des fatans zal doen fchudden tot in het binncnfte zijner magt. Ik ga deezen nademiddag prediken voor de koolwerkers te Kingswood, en mijne bitterfte vijanden moeten bekennen , dat ik daar groote dienften gedaan heb ; deezen avond fpreek ik voor een gezelfchap te Bristol: ik verzoek, Broeder, dat gij mij daar verzeilen wilt, en Gods wonderbaare werken aaufchouwen." • wild-  8o DE GEESTELYKE wildgöose boog en zeide, dewijl de Heere hem nu de genade gegeven had om Mr. whitfield zelf te zien, zoude hij affcheid nemen, en alleen nog maar het compliment van Lady sheerwood , die hij te Bath had Ieeren kennen , aan Mr! whitfield doen. ó! Zeide Mr. whitfield , dat is een uitverkooren vat, een ftarder eerftegrootte; en zij zal door haar rang en rijkdom veel nut's doen aan het groote werk , dat nu op de aarde ftaat gewrocht te worden. " De beide Reizigers namen beleefd affcheid, en Mr. wildgöose herhaalde , dat hij zeker dien namiddag en avond , onder de middelen komen zoude. IJ.  DON QUICHOT. 81 II. HOOFDDEEL. Mr. wildgöose hoort Mr. whitfield te Kingswood. Zij waren nog naauwlijks op de ftraat toen tugwell uitriep: „ Sakker de krenten, wat is dat een ellendig gemeenzaam Heer! Wel ik ben zoo eigen met hem, als of ik hem hondert jaar gekend had Maar hij mogt ons wel een weinig van zijn geboterde ale geprefenteerd hebben, en wat van zijn ovenkoekjes ook. Nu, dat is al zoo: kom aan Sir, laaten wij zien, of wij ook wat krijgen kunnen, gij zult het anders niet uithouden; en onder ons, de Heilige man lust ook wat goeds, zo wel als andere lui." , Ach jerry , hunkert gij dan nog al naar de vleeschpotten van Egijpte? Evenwel onze Meester verbiedt ons nergens het maatig gebruik, alleen het pnmatig binnen flaan der goede fchepzelen. Men mag den dorfchenden Os niet muilbanden, zij die 't geestelijk akkerwerk verrichten, hebben het meeste recht op deeze vleefchelijke dingen; zij moeten alleen hun grootfte geluk daar niet in plaatzen." Zoo kwamen zij t'huis; de vrouw had een zeer goed warm middagmaal bereid; de aangenaame II. Deel. F &™  ti DE GEESTELYKE geur wekte wildgooses eetlust; en de vleefchelijke mensch den geestelijken onder de knie gekregen hebbende, zat hij met het huisgezin en met ierry aan tafel; en at ook zoo veel als de beste hunner. Nu wierd het tijd om Mr. whitfield te Kingswood te gaan hooren; zij kwamen daar langs een floffigen moeilijken weg; en vonden omtrent tien duizend toehoorders: de boomen en haagen waren vervuld met aanfchouwers. Daar was een ijsfelijken ftorm en donderbui gevallen; maar die was nu op de bede van Mr. whitfield geheel verdweenen. Het weder was zoo fchoon, juist toen Mr. whitfield begon te fpreken, dat hij nederig aanmerkte: ,, dat de loop der natuur was opgefcbort ter gunste zijner aanfpraak." (*) De 2on fcheen fterk door en de wind was zoo gunstig voor den fpreker, dat al het volk hem duidelijk hoorde. Terwijl nu alles kalm en bedaard was, en de toehoorders reeds een uur zeer aandagtig geluisterd hadden, bewolkte de Hemel op nieuw, en in weinige oogenblikken kwam 'er een ftorm, verzeld van donder en blixem; de regen viel zoo geweldig; dat het veld droomde. Nu zag men het verbaasd onderfcheid tusfchen heiligen en zondaars ! zij die uit nieuwsgierigheid of uit nog erger beweegredenen gekomen waren; liepen met al- £*) Journaal.  DONQUICHOT. 83 allen fpoed henen en fielden zich onder boomen en hangen, of onder de tenten, die daar voor de koolwerkers gefteld waaren. Terwijl zij, die zich inbeeldden waare geloovigen te zijn, geen voet verzetteden; 'en niet eens aan hunne lichamen dagten, terwijl hunne zielen dus met den hemelfchen daauw door Mr. whitfield gelaafd wierden. De Heilige man bediende zich behendig van dit voorval; en zijne rede weder hebbende hervat, zeide hij: (*) „Dat offchoon de Voorzienigheid „ bij hunne eerft zamenkomst zoo wonderdaadig den regen had doen ophouden, hij nu, met de zelfde genadige bedoeling den regen toegelaaten had, om den iever te beproeven, en de vroomen van de godloozen te onderfcheiden, en dat hij ook niet twijfelde , of de Heere zoude zijnen regen, of den verfrisfehenden daauw zijnes geestes op hen doen nederdalen." De lucht helderde weder op, maar veele vroo* me menfchen namen nu de gelegenheid waar, om een flokje te nemen, zoo dat de zoetelaars een groot debiet van brandewijn en zoetekoek hadden, zij volgden ook altijd de Whitfieldfche kudde met hunne flesfen en trommels. (*) Jonrnaal. f 3 ni.  84 DE GEESTELYKE III. HOOFDDEEL. Avond Oefening. TVT l^aauwlijks hadden onze reizigers na hunne terugkomst van Kingswood, zich wat gedroogd, en opgeknapt, of zij begaven zich naar het kerkhuis, om Mr. whitfield nogmaals te hooren. Daar fprak hij voor minder volks, maar de plaats was even vol gepropt. Hij fprak doorgaans elke reis over eenen anderen text, maar, wat ook het onderwerp ware, hij eindigde altijd als cato in den Raad. „ Delenda est Carthago." 't Welk hier zoo veel beduidt als: ,, Weg met goede werken." Hij kreet de eigen-gerechtigheid lelijk uit, en riep, dat het geloof alleen voor alles voldeed; even als of een deugdzame wandel onbeftaanbaar ware met het geloof in het Euangelie! De uitmuntende Dominé chillingworth heeft evenwel, met het grootfte recht aangemerkt: „dat de Leer, die de eigen-gerechtigheid dus verfmadelijk voorftelt, meest ingang vindt bij zulken, die geene eigen goeden werken, in een wel verklaarden zin hebben af te ftaan, wijl zij die niet plegen. " Nu begon Mr. wildgöose 'er achter te komen, waar in het geheele geheim beftond om bekeer-  DONQUICHOT. 85 keerden te maken. Hij zelf had meermaal de voldoening gehad, dat hij gevolgd en over zijne welfprekenheid toegejuicht was; evenwel, hij vermoedde, dat hij meer behaagde dan bekeerde. Dit kwam, om dat hij het altijd verkeerd begon-. Hij betrad fteeds den ouden weg. Hij vermaande het volk van zijne zonden berouw te hebben, het leven te verbeteren, de wetten des Euangeliums te betrachten; zoo wel als de Leerftukken te gelooven. Hoe beweeglijk en aangenaam hij nu ook fprak, vond dit echter zoo veel ingang niet als men zoude verwagten. Mr. whitfield fprak weinig over berouw; hij fchreef alles toe aan het geloof. Zoo dra iemand nu geloofde, ja zelfs zich zulks inbeeldde, wierd hij terftond befchouwd als een uitverkoorne; het zij hij zijn leven al, of niet verbeterde. Het kostte des niet veel om Heiligen van dat flag te worden; van die foort waaren ook de meeste koolwerkers, fchoenpotzers en andere lieden van zulke en dergelijke kostwinning. Zij wierden engelen des lichts; en kregen dus het recht op menig fmaakelijk ontbijt, van thee en geboterd brood, die de meer vermogende Heiligen uitdeelden, en waar door zij de reformatie ongemeen fterk bevorderden : om nu niet te fpreken van de grappen, die Mr. whitfield van tijd tot tijd verhaalde, en die men vinden kan in de vertellingen van joel miller , en anderen onzer vrolijke fchiïjvers; als ook door de Pfalmen ea Lofzangen, op F 3 S<=-  $6 DE GEESTELYKE gemene wijsjes gebragt. Dit gezang had dezelfde uitwerking in het aanprijzen hunner Leerftellingen, als waar door eertijds, door de eigen kunst, i de Beggars Opera (*) zoo algemeen geroemd wierd. De oefening geëindigd, en Mr. whitfield wat vermoeid zijnde, fcheidde Mr. wildgöose van hem. De Heilige man noodigde hem tegen den volgenden ochtend op het ontbijt. Hij verfcheen op het gefielde uur, Mr. whitfield zeide, „dat de geest hem gezegd had, dat Mr. wildgöose Noordwaards gaan zoude; en aldaar het Euangelie den armen koolwerkers, en in de lood-mijnen prediken; maar dat hij eerst een woord moest fpreken tot de Broeders die te Bristol zijn; op dat hij, Mr. whitfield, zoude kunnen oordeelen, over de zuiverheid zijner Leer, en hem nog eenige onderrichtingen mede deelen." Hoe wel dit nu maar een brood mager compliment was voor zulk een aanzienelük bekeerden, en Mr. whitfield zijne kudde fomwijlen eens eenige verandering gaf, om het onthaal wat te verlevendigen; zoo had hij echter, wijl hij eenige fpranken van afgunst in zich befpeurde, een fterke begeerte om deezen jongeling zoo fpoedig doenlijk verre af te zenden. Mr. whitfield had eenige voordeden boven Mr. wildgöose , zo wel in zijn fterker llchaamsgeftel , als door zij- (♦) Het mcestcrKuk van den beroemden Gay.  DON QUICHOT. ï? zijne groote, zwaare pruik, want (zoo als de baardfchrapper zeide 3 een goede pruik helpt niet weinig om zondaars te bekeeren. Maar Mr. wildgöose overtrof hem verre in bevalligheid, en een verftandiger uitzicht; en had boven hem alle de inneemendheid van een fatfoenlijk man, die volmaakt wel is opgevoed. Ja misfchien zoude zijn rijkdom ook nog bij veelen eenig gewicht op de fchaal gelegd hebben. Om alle deeze redenen befloot Mr. whitfield den jongen Heer nog dien zelfden avond af te fcheepen, die zulks na eenige beleefde weigeringen aannam, en voor dien dag affcheid van hem nam. F 4 IV.  «8 DE GEESTELYKE IV. HOOFDDEEL. Mr. wildgöose beklimt den Leerftoeh Onverwagi voorval. Des avonds op het gefielde uur ontmoetten de twee Broeders elkander in het Bedehuis, en wildgöose wierd door Mr. whitfield zelf naar den floel geleid. Daar digt bij zaten reeds eenige dames; die plaats voor de eerfte gehouden wordende , wierd ook bezeten door vrouwen van fatfoen. Zij fcheenen wonderlijk in haar fchik met deezen, hoe eenvoudig ook uitgedosten, mooien, jongen Leeraar. De nieuwheid geeft den Prediker geen gering voordeel, indien hij maar niet zoo lelijk is als een Molok, of zoo onbefchaafd als een Twenter Boer. wildgöose had echter nog andere aanbeveelingen. Hij wierd ook gehoord met aandagt en toejuiching, en zijn goed gerucht verfpreidde zich weldra bij alle de Bristolfche Heiligen; hij predikte ook verfcheide avonden voor veel meer toehoorders dan Mr. whitfield zelf. Zijn roem ging met nog meer voordeden vergezeld, en bragt hem in kennis met twee of drie rijke Weduwen, en verfcheiden mooie vrouwen.  DON QUICHOT. wen. Onder deeze was hij zeer bijzonder gehecht aan Mrs. cullpepper , de jonge vrouw eens lijken Aldermans dier Stad. Deeze lieve floof , geen kinderen hebbende, waar meê zij zich bezig kon houden, en weinig genoegens in het huwelijk vindende, had in 't hoofd gekregen, om driemaal 'sweeks in de Methodiftifche Vergaadering te gaan; en haar oudagtige Man zag met genoegen, dat zij den toevlucht name tot zulk een onnozele uitfpanning. Deeze vroome wijfjes dagten, dat niets te goed was voor zo een beminnchjken Heilig, zij onthaalden hem des ochtends op chocolade en fijn brood, des middags op het keurigst, dat land en rivier opleveren; hij dronk de beste en fijnfte Wijnen: des avonds was het onthaal nog al zoo kiesch: zoo dat het Mr. wildgöose"hier wel naar den yléefche ging. Eens op een avond gefproken hebbende, terwijl het mooie vrouwtje van den Alderman, (even als men den Engel over den fchouder van mattheus fchildert) agter den ftoel des jongen Orators geleund lag, bood hij haar zeer beleefd de hand, om haar uit het geftoelte te leiden , terwijl het volk al vast voor uit ging. Voor de deur der vergadering komende , vonden zij daar eene menigte volks ftaan , rondom een paar fatfoendelijke vrouwen, die reisklederen aan hadden: men zeide, dat de eene in flaauwte lag. Dewijl dit niets ongewoons was voor de kenners der wedergeboorte, fchoot wildgöose ook F 5 toe,  «o DE GEESTELYKE toe, om eenige vertroostinge uit te deelen, zoo dra de Lady een weinig zoude herfteld zijn, maar toe verbaasd ftond hij niet, toen hij zag, dat het niemand anders was dan Mifs townsrwd, die hij te Glowcefter zijnde zoo hartelijk had lief gekregen. Mrs. sarsenet, onder wier befcherming de onvoorzichtige vluchtelinge zich begeven had, had eenige bezigheden op de Glowcefierfche Kermis, die toen begon: en Mifs townsend, die nooit te Briftol geweest was, toonde eene groote' begeerte, om die ftad te zien. Zij hadden dan met het aanbreken van den dag zich in de postkoets geplaatst, dit, gevoegd bij het vermoeiend rijden, waar aan het kind niet gewoon was, en misfchien ook het gezicht van de vertrouwelijke famenfpraak tusfchen eene mooie jonge vrouw, en Mr. wildgöose , hadden haar dermaate getroffen , dat zij reeds in deeze benaauwde volle bijeenkomst zich niet wel bevond, en toen zij in de lucht kwam, van haar zelf viel. Mr. wildgöose het volk gezegd hebbende, dat deeze twee dames bijzonder met hem bekend waren, maakte eene heufche verfchooning bij Mrs. cullpepper, en verzogt de vrijheid om beiden naar haar Logement te brengen. Dit gefchiedde. Zij fpraken den geheelen avond over niets anders , dan over de zaaken in Gloucefter , en de voorvallen haarer reis; zulke wisfewasjes , hoe belangrijk voor hun die daar over fpreeken, fla ik ten  DON QUICHOÏ. $ ten genoegen mijner Lezers over. Dit alleen nog, Mrs. sarsenet en onze Prediker ileeten den avond zeer aangenaam: en het is waarfchijnelijk, dat de geestige, levendige Mifs townsend , in haar fchelms hartje, ook wonderlijk wel te vreden was. V. HOOFDDEEL. , Glouceflers Journaal. Dewijl de beide Dames den volgenden dag zich jn Briftol ophielden, befteedde Mr. wildgöose al dien tijd bij haar. Mrs. sarsenet verhaalde hem toen ook, „ welke vervolging de arme Mr. keen, de Barbier, had ondergaan van zijnen buurman den Ontfanger van den Impost; dewijl hij dien, in het geval, dat wij hier boven verhaald hebben (*), voor den Major geroepen had. Dit had den Ontfanger zoo verlloord, dat hij den Barbier over eene geringe fomme had laaten dagvaarden: Hier door was deeze man zoo verarmd, dat hij tot den bedelzak gebragt was; zij zelf was in veele onaangenaamheden geraakt, om dat zij haare kalanten eenige onbehaagelijke Waarhe¬ en I. D bl. 141. en vo!SS*  92 DE GEESTELYKE heden gezegd had; maar zij verheugde zich ïn deeze vervolging om des Euangeüums wille." Mifs townsend verhaalde, op het verzoek van Mr. wildgöose , wat 'er in de ontmoeting met haaren Vader w?.s voorgevallen. „ Mijn Vader, zeide zij, ontbood mij in de Bell, ik knielde voor hem en weende, hij hief mij op en drukte mij in zijne armen; terwijl zijne traanen insgelijks voor den dag kwamen. Toen bekeef hij mij; en daar heeft hij maar te veel reden toe; maar alles zou nog al gefchikt hebben, indien ik mij niet bij Mrs. sarsenet begeven had, die zeide hij, hem en de Weduw townsend in haare brieven zeer beledigd had." „ Toen ik poogde mij hier over te verfchoonen en zeide, dat Mrs. sarsrnet de vriendin mijner moeder zijnde, ik gemeend had — Liet hij mij niet uitfpreken, maar wierd zoo vergramd, dat hij dus uitvoer: „ onder het voorwendzei van agting voor uwe moeder, toont gij veranin* voor mij," het is, vervolgde hij, zeer onbe°fchaamd van u, dat gij mijn gedrag durft berispen, of met kleinagting fpreken van eene vrouw, die ik in mijne huishouding zoo noodig heb: ik wil u ook niet in huis neemen, voordat gij omtrent deeze Vrouw waardiglijk handelt, en u beleefd omtrent haar gedraagt. Evenwel ik zal zien u «rgens te plaatzen, want ik zweer u, dat gij bij deeze Mrs. sarsenet niet blijven zult." Toen gaf hij mij zijn Knegt mede om mij daar te brengen ,  DON QUICHOT. 93 gen, nam koeltjes affcheid, en voegde 'er bij: „ ik hoop, dat gij u zult bedenken en uw pligt doen omtrend de Weduwe townsend-" Toen ik alleen met den Knegt was, zeide die mij, dat mijn Vader, eer hij naar huis keerde, naar Warwickshire ging; dit doet mij denken, dat zijn oogmerk is, mij daar bij een zeer braaf Dominé , die onlangs met een Nicht van ons getrouwd is , te beltellen; en dit is thans voor mij het aangenaamfte, dat ik wenfchen kan." Mifs. townsend vroeg daar op aan wildgöose , „ of hij niets van zijne bedroefde Moeder gehoord had; en wanneer hij toch meende, tot haar weder te keeren. Mr. wildgöose antwoordde," dat dit voor eerst niet mogelijk zoude zijn, wijl hij in het Noorden het Euangelie ging verkondigen, en op zijne te rug komst, door Gloucefier zoude gaan; evenwel zeide hij: zoo als de Geest zal goedvinden; want die is het, wiens infpraak ik moet volgen. Dewijl de twee vriendinnen des anderen daags vertrokken, nam hij haar, zeer tegen den zin van Mifs. townsend , in de avond-oefening van ■ Mr. whitfield mede. Zij weigerde evenwel volftrekt in het doophuis te zitten, om dat zij daar dat mooie vrouwtje reeds zag, waar meê Mr. wildgöose zoo vertrouwelijk fcheen , en die zij niet kende dan van aanzien. wildgöose nam dien avond affcheid; de twee vriendinnen vertrokken des ogtends vroeg met de post-  24- DE GEESTELYKE postkoets. Evenwel, toen het begon te dagen, trok zijn hart zoo fterk naar haar logement, dat hij zich aankleedde en nogmaals affcheid nam van dit beminnelijk meisje: dit affcheid was meer dan beleefd : beide jongelieden waren teder en vrij wat onthutst: wildgöose kuschte haare hand, zuchtte, en haastte zich weg. VI. HOOFDDEEL. Zegepraal van het nieuwmodisch Geloof. Onze Prediker vervoegde zich dien zeiven morgen bij Mr. whitfield, die hem mede nam, om de gevangenen in Newgate, en nog eenige perfoonen te bezoeken. Mr. wildgöose toonde niet meerder liefdadigheid dan zijne beurs kon uithouden; te meer, daar hij bezwaarlijk die weder zoude kunnen opvullen. Onder anderen bragt Mr. whitfield hem bij een Suikerbakkers-knegt, die, door zijnen Meester in het gevangenhuis gezet was, om dat hij een navolger was van Mr. whitfield , en, om dat hij een fout in zijn rekening ontdekt had. Een andere jonge knaap verzekerde hem, dat hij daar zat, om dat hij uit barmhartigheid met een boer, die door een ongeluk geruïneerd was, den  DONQUICHOT. 95 den naam van een landrechter op zijn verzoekbrief gefield had. Mr. wildgöose gaf ook een rijkelijke gift aan een arm wijf, dat voorheen jenever op de ftraaten verkogt; maar die voorwendde, alle hare kalanten verlooren te hebben, federt Mr. whitfield hen bekeerd had. Grootcr aanbeveeling kon de goede wildgöose nooit ontfangen, en Mr. whitfield beval haar zelf aan zijnen vriend. Mr. whitfield bragt toen zijnen Broeder, om zijne nieuwsgierigheid te voldoen , nog bij verfcheiden lieden, die groote voorftanders zijner Leer waren; die op alle Geloofs-belijdenisfen als onbillijke, overheerfchingen der Kerk nederzagcn. Zij eischten eene alleronbepaaldfte vrijheid in alles , wat zij dagten of verkoozen. Om' nu dit raazcnd plan dies te beter te volgen , hadden zij zich ontflagen van alle waereldlijke bezigheden, deeden niets dan den Bijbel befludeeren, en volgden fchroomvallig den letterlijken zin. Zommigen namen de woorden, ,, dat alle dingen algemeen zijn:" zoo op, dat ettelijken zich in één huis hadden begeeven en daar zonder onderfcheid van fex of omftandigheden, alle goederen gemeen maakten; zij droegen elkanders "klederen; hierdoor gebeurde het fomwijl dat de mannen vrouwen-rokken en de vrouwen in mans-klederen geftoken waren. Hetgeen wij hier in 't vervolg vernaaien, is let-  ?5 DE GEESTELYKE letterlijk waar, en Mr. whitfield neemt 'er menigmaal in zijn Journaal gelegenheid uit, om de kracht der genade te verheerlijken, die door zijne prediking zulke groote dingen wrocht, wildgöose zag ook een man, die als een wedergeboren kind niet dan pap wilde eeten; waartoe men hem ook uit barmhartigheid overgefchooten broodkorsten zond. Een ander had alles gegeeven wat men van hem eischte, en bedelde nu zijn brood bij zulke gelovigen, die de zaaken een weinig anders begreepen. Mr. wildgöose deelde overal iets mede, offchoon hij en Mr. whitfield hen poogde te overtuigen, dat zij zeer verkeerd handelden, en „ hoe zij onkundigen in gevaar bragten, om met den Godsdienst te fpotten , daar zij oofterfche fpreekwijzen en zinnebeeldige uitdrukkingen dus letterlijk opnamen. Dus, zeide wildgöose , heeft de plaatfnijder in den bijbel van Mr. weslev , een man vertoont die in zijn eene oog een lange ftok had, terwijl zijn buurman alleen met een klein ftrootje bezwaard was. /Hoe wel wij vermaand worden om elkander in het geloof op te bouwen, zo zoude het evenwel eene flegte fchilderij zijn, indien wij dit letterlijk zagen afgebeeld, en een gedeelte christenen bezig zagen met op het andere gedeelte huizen en muuren als op grondfteenen te bouwen. " Hunne beginfels, zeide Mr. whitfield , dit beken'ik, zijn te zinneloos, om wederlegd te wor-  DON QUICHOT. 97 worden, maar dewijl de Heere hunne «ogen gedeeltelijk geoopend heeft , om de waarheid te zien, twijfel ik niet, of Hij zal zijn begonnen werk voltooijen, en allen het waare geloof deelagtig maken. Toen trad hij met Mr. wildgöose in een duistere naauwe morfige agterftraat, daar gingen zij over een plaats en een gevaarlijken fteilen trap op. Hier klopte hij aan de deur , een fchraal mager man deed hem oopen en verzogt hem om binnen te treden. Zijn kamertje was zindelijk genoeg , maar men zag 'er niets dan een afbeelding der kruifiging, een Bijbel in quarto, doch geenerlei gereedfehap van eenig beroep. Mr. wildgöose , zei nu whitfield , geef mg de vrijheid om u deeze Godsdienstige zeldzaamheid te toonen, of liever, indien hij zich niet bedriegt , dit mirakel der Goddelijke Genade. Onze broeder slender heeft deeze vijf laatfte jaaren niet gezondigd." „ Hem! riep de Broeder, zijne handen op zijn borst leggende , noch wil immer zondigen, zo lang hij in dit vleesch woont, door Gods genade." „Hebt gij geen handwerk, vroeg wildgöose?"— „ Neen door Gods genade. Want fchoon ik een Keurslijfmaker ben, zoo boude ik dit voor een onwettig beroep.» _ „Hoe zoo? — Wijl het aanleiding geeft tot zondigen." —„Ik zie niet hoe dit noodzakelijk ftuk van vrouwenkleding aanleiding geven kan tot zondigen; ik denk veel eerder, dat II. deel. G bet  9? DE GEESTELYKE het tegendeel, als zijnde het der zedigheid behulpzaam , waar is; ten minsten, dewijl het dit niet rechtftreeks uitwerkt, kan ik niet toeftaan, dat een Keurslijfmakers-beroep zondig is." „ Maar vroeg hij, vervolgens, hoe en waarvan leeft Mr. slender ? " — „ Van de liefdadigheid mijner vrienden en der Goddelijke Voorzienigheid", antwoordde hij. ,, Dan vrees ik, zeide wildgöose, dat uw geheele leven zonde zij, dewijl niemand, die zijn brood kan winnen , recht heeft op de aalmoefen." Nu veranderde Mr. whitfield van batterij. „ Wel zeide hij, ik toon u broeder slender meer als -een arme ziel, onder de magt des duivels, dan dat ik alle zijne gevoelens zoude zijn toegedaan. Hij heeft een goed hart, maar-zijn hoofd is zwak; want indien wij zeggen, dat wij geenzonden doen, misleiden wij ons zeiven." Sir, zeide slender, Mr. wesley heeft deeze woorden geheel anders uitgelegd. " „ Dat kan zijn, antwoordde Mr. whitfield, doch ik vrees, dat uw tegenwoordige levenswijs niet te verdeedigen is noch door de Rede, noch door de Schriftuur, dewijl gij thans geheel onnut zijt voor de waereld , en een last voor de maatfchappij. " Dewijl evenwel deeze dweeper zeide, dat hij van liefde - giften leefde, wilde wildgöose alle vermoedens van eigenbelang weg nemen, gaf hem ook iets, en ging weg. VII.  DON Q U I C H O T, 9? VII. HOOFDDEEL. Over het Tooneel. Ontwerp om het te verbeeteren. Mr. wildgöose zag geduurend zijn verblijf te Brïftol genoeg blijken van de befmettelijkheid der Geestdrijvers, en tot welke dolligheden het volk overflaat, als het de rede verwerpt, om een man van zijn gezond oordeel tot zijn verftand weder te brengen : maar .zijne verbeelding was zoo hoog opgewonden, en de lof , die hij als een welfprekend Leeraar behaalde , vleidde hem dermaate, dat hij als nog onvermoeid voortging. Hij fprak dien avond nogmaals, vertrok met Mrs. cullpepper en bleef daar naar gewoonte, met nog ander gezelfchap eeten. De Alderman was een goed flag van een man, die door naarstigheid, en een gelukkigen handel, reeds een grooten rijkdom verzameld had. Hij ging wel nimmer bij de Methodisten, maar belette zijne jonge vrouw daar niet in: hij was te zeer verliefd op de kerkelijke pracht en praal, om dat hij ddar in zijn ftatie-kleed kon verfchijnen, om zich in zulk eene vergaadering te laaten zien. Dien avond at ook bij hem een Schots Officier, de Kaptein van een fregat, dat ten oorlog voer. Dat fchip lag toen te Kingroad, en gereed Ga om  ia© DE GEESTELYKE om de vloot in de Westïndïèn te gaan opzoeken. Juist zoo als zij aan tafel zouden gaan, kwam 'er ook een Kruidenier uit Wehch in de zaal, die voortijds veel met den Alderman gehandeld had. Hij had eenige dagen in Bristol moeten blijven, en kwam nu uit de Comedie, die hij voor het eerst gezien had. Toen men hem vroeg, hoe hij zoo laat kwam, en of de Comedie hem wat behaagd had, zei hij in zijne vreemde Welfhe fpraak: „ Het was 'er heel mooi, zij fpeelen regt goed, op de harp en op de fioolen, en de fluiten, doch daar kwamen twee groote heeren te voorfchijn, die over hunne zaaken het zeer druk hadden, en toen ging ik weg, want het past niet, dat men blijft, als de lui over hunne dingen met elkander praaten. " Ieder lachtte om de misvatting van deezen goeden man; maar niemand onderrechte hem daar omtrent. Dit voorval bragt het gefprek natuurlijk op het tooneel, en gaf Mr. wildgöose gelegenheid om met groote drift daar tegen uittevaaren. ,, Het fcbouwtooneel, zeide hij, is een kweek- ■> fchool van wellust en losbandigheid, en ik ben verwonderd, dat het in een Christenland wordt * toegelaaten." ,, Kom, kom, zei de Alderman, ik wil wedden, dat gij zelf meer dan eens in de Comedie geweest zijt, en wat kwaad is 'er ook in het zien van een goed Tooneelftuk." ,, Ik ontken geenzins , antwoordde wildgöose , dat ik in mijne jeugd meermaal daar geweest ben, maar  DONQUICHOT. 101 maar ik ontken ten fterkfien, dat 'er, in een zédelijken zin , goede Tooneelftukken zijn. Ieder ftuk, dat ik zag of hoorde,-is of een looze liefdehandel, of komt uit op list en bedriegerij, opgevuld met fchandelijke, lasterlijke, wellust opwekkende uitdrukkingen, of laage en vuile fpotternijen, zo dat ik het toonecl zo wel voor de tente des Satans aanzie, als de Kerk voor het huis des Heeren, en.meen , dat liet den Christen ongeoorloofd is daar integaan. " „ Wel, zeide Captein cordon-, ik vrees dat 'er maar te veel lede is om deezen Heer zo te doen fpreken, doch, dat alle Tooneelftukken zonder onderfcheid zo onbetaamelijk en ongeoorloofd zijn, dit geloof ik niet .- want is de afbeelding van dwaasheden en ondeugden ongeoorloofd, indien zij ten oogmerk heeft om anderen daar van af te houden, hoe zullen wij dan de H. Schriften des O. Testaments verdeedigen? Daar vindt men veele geile, veele onrechtvaerdige, veele wreede daaden aangetekend, zelfs ook van het beminde genacht van Israël." — „ Sir, zeide wildgöose , met eenige drift, ik hoop niet. dat gij de Heilige Schrijvers vergelijkt met onze hedendaagfche blij- en treur-fpel-maakers ? " „ Niets minder, Sir, zulke verkeerde vergelijkingen kan ik niet maken; ik zeg alleen, dat de Heilige Schrijvers veele treurige, en ook, het zij met eerbied gezegd, eenige vrolijke tooneelen gefchetst hebben ; maar dit had altijd eene zedeG 3 Ijjke  na DE GEESTELYKE lijke of Godsdienstige bedoeling; en ik ben overtuigd, dat dit geenzins van onze hedendaagfche Tooneelfpeelen in het algemeen kan gezegd worden: dit is een fterk bewijs van de billijkheid eener gedagten die ik voorlang voedde over derzelver wettiging." „ Wat meent gij hier door, Sir?" vroeg Mr. wildgöose. „Dit, Sir, nu zijn alle tooneelftukken aan het onderzoek van den Lord cumberlam onderworpen, om voortekomen, dat 'er niets tegen de Regeering in geplaatst worde, om nu in deezen de zelfde zorg voor den Godsdienst en de goede zeden te draat gen, moesten zij insgelijks onderzogt worden, door den Bisfchop van dat diocefe, daar zij gemaakt wierden. " „ Door den Bisfchop ! " riep Mrs. cullpepper met eenige verwondering! „Door den Bisfchop! zeide wildgöose, (met een veelbeduidenden fchimp) zij moesten allen verbooden worden." „Het is waar, antwoordde de Captein, deeze dingen zijn thans op eenen flesten voet. Ik meen, dat volgens de Engelfche wetten de Comedianten als Vagabonden befchouwd worden, en men heeft mij verhaald, dat zij door eenige kerkelijke kamers geëxcommuniceerd zijn, en evenwel ftaat men toe, dat zij omzwerven, de zeden bederven, de verkwistingen invoeren, zelfs in de kleinfte fteden des Rijks." „O, ho, zei de goedaartige Alderman, alle menfchen moeten leven: ik geloof zoo wel als  DON QUICHOT. 103 gij, dat zij veele jonge lieden bederven: en het hoofd met zotternijen en verliefde wartaal opvullen, maar misfchien zouden de jonge knaapen hun tijd buiten dit nog erger doorbrengen." wildgöose begon te antwoorden, doch de Capitein zeide eenige galante dingen aan Mrs. cullpepper, en lachte om haaren fmaak, -die haar naar de Methodiftifche Kerk en niet naar de Comedie leidde; daar men zich veel fatfoendelijker diverteerde. " Men moet weten, dat het vrouwtje veel meer geluisterd had naar wildgöose , dan naar cordon , en dat die daar wat jaloers over was; hij was voor eenigen tijd de Cecisbeo. Deeze jaloufie had gevolgen, die Mr. wildgooses vertrek van Briftol verhaastten. G 4 m  m DE GEESTELYIE Vm HOOFDDEEL. Meer beveelen van Mr. whitfield , voorttelen van het Priesterlijk gewaad. Den volgenden dag ging Mr. wildgöose nogmaals bij Mr. whitfield om zijne beveelen te verftaan. De vroome man vond goed: „ dat de Broeder zich gereed zoude maken, om in weinige dagen naar het Noorden van Engeland te vertrekken; wijl hij brieven ontfangen had, Waar m men hem verzogt de Broeders Koolmijnwerters, in de hooien van Straffardfkire en Shropfhn-e te bezoeken: hoewel hij gehoopt had, dat Mr wesley die op zijnen weg zoude bezogt hebben. Maar , ( vervolgde hij ) maar om u voortebereiden voor de vervolgingen, die gij van den Vorst der duisternis zult ontmoeten, vind ik goed, dat gij in deeze ftad nog eerst eenige vrijwillige beproevingen ondergaan zult. Ga des mNewgate, treed daar in die kuilen, alwaar de crimmeele gevangenen zitten; en predik daar het Euangelie. Bezoek ook nog twee plaatzen, alwaar ik, zonder de zwakke broeders te er-eren met gaan kan; het eene huis is een vermaarde jeneverkroeg, het waare af beeldzei der hel- het andere is het beruchtfle huis der ontucht.' De vrouw  DON QUICHOT. 105 vrouw daar van heeft eenige voortekenen der xvedergeboorte; en is niet ver van het Koningrijk der Hemelen; ik hebbe ook meer hoop op de bekeering van Hoeren en Tollenaars , dan op die van Christenen, die op eigen gerechtigheid fteunen , welke men een goed foort van lieden noemt, onberispelijk zijnde naar de waereld." wildgöose was een te icverig dienaar van Mr. whitfield, om niet tot alles gereed te zijn, ook liet hij zich zoo veel voorftaan op zijne fteeds toegejuichte welfprekenheid, dat hij niet alleen Mrs. toddy in de jeneverkroeg, en moeder placket in het fpeelhuis, maar den Duivel zelf in eigen perfoon, zo Mr. whitfield dit «eëischt had, zonde hebben gaan aantasten. De heilik man wilde evenwel, dat hij dit tot den volgenden dag zoude uitftellen, en zijne kragten voor de avond-oefening' fpaaren, dewijl hij geboord had, dat eenige losfe jonge kwanten, uitgelokt door den roem zijner welfprekenheid, dien avond in het huis des Gebeds komen zouden. De voorzienigheid, zeide hij, heeft meermaal zich bediend van de nieuwsgierigheid of fpotlust der arme zondaars om hen te bekeeren; en hij kon zonder zijne eigenliefde te kwetzen , zich voordellen, dat een nieuw Leeraar dat geen zoude kunnen uitwerken, waar toe hij nooit in ftaat geweest was." Toen wildgöose in zijn Logement kwam, ftond hij verbaasd, van te zien, dat zijn vriend G 5 jerry  ïo6 DE GEESTELYKE jerry in plaats van zijn kort kroest hair en geele muts, een groote lange grijze pruik op had, en uitgeftreken was in een grooten, geheel gekleeden, ouden, zwartlakenfchen rok van den Alderman, Mr. cullpepper, zo het fchijnt, opgemerkt hebbende, hoe zijn mooie wijfje met -Mr. wildgöose was ingenomen, en tugwell meestal in zijn huis ontmoetende, had gemeend, dat 'er iets veel betaamelijkers voor den knegt van een Prediker in lag, dus te zijn aangekleed, dan als een boer in een borstrok met opdagen, en een geele muts te lopen. Hij had des, tegen zijne gewoonte, afftand gedaan van iets, 't welk hem toebehoorde, en tugwell op zulk eene misfelyke wijs opgefchilu, deeze rok was hem niet alleen veel te wijd en te lang, maar omtrent veertig jaar uit de mode. De ftaatige wildgöose moest tegen zijn wil en dank, glimlachen. Hij nam ook, volgens zij. ne gewoonte, hier uit aanleiding om zinnebeeldig over dit gewaad te fpreken, doch jerry viel hem in de reden. „ Sakkerdekrik , riep hijMeester, weet gij wel dat gij een fcheur in uw broek hebt?" Dit trof wildgöose te meer, wijl hij geen andere bij zich had, en het nog maar een half uur voor de oefening was. In deeze groote verlegenheid was goede raad duur, doch de getrouwe jerry fchafte hulp; zoo geheel gekleed als hij was, knapte hij dit ongemak, hoewel wat onhandig, geheel op, en wildgöose hield  DON QUICHOT. «7 hield zich HU. Terwijl hij nu zijnen meester deezen dienst deed, kon hij niet nalaaten dus te fpreken. „ Ach Mr. zeide hij, indien uwe waardigheid een lang dominé's overkleed droeg, zo als onze Leeraar Mr. powell , dan zoudt gij, z0 als gij nu zijt, naar de vergaderplaats hebben kunnen gaan, zonder dat 'er een haan naar gekraaid, of gij 'er u over ontrust had. Ik kan het niet helpen, maar ik verlang dikwijls om i» onze Parochiekerk te zijn, de klokken te hooren luiden, dat een menfchenhart'er van verdaagt. Onzen Dominé op den ftoel te zien Mappen , ot hij begut een Bisfchop zelf was; en den grooten Bijbel met zulk een fmak voor zich te zien legeen, te oopenen, en in te zien; 6 dit doet een mensch goed aan 't geheele lijf! En wat kan hij preeken, dat het zoo door merg en bloed heen rilt." „ Ach mijn vriend, dit zijn alleen uiterlijke fieraaden: alleen goed om voor de zwijnen geworpen te worden. De ziel blijft 'er fchraal en dor onder." Hii zoude zeker nog meer gezegd hebben , maar tugwell ontfchoot de naald, en de prik was zoo gevoelig, dat de ieverige man een grooten fchreeuw gaf, die een einde maakte aan dit gefprek. IX.  io8 DE GEESTELYKE IX. HOOFDDEEL. IVieuwmodifche Proppen, uinverkzels der welfprekenheid van Mr. wildgöose. ^af lMV' rDG°0SE naar ^Bedehuis, -oo als hn zijn Sermoen zoude aanvangen; riep Mu wITHFIELD met luider fternme : ,,1'aaten Slrt K'* ^ onzen"waarden otef es dl ™ TYWISE' ^ "» *» vit hii », g J 15 Cen llitverkooren vat, hu bemint ons volk, en heeft veel toe*ebragt om onze Sijnagoge te bouwen." & Zoo dra dit gebed geëindigd was, rees een f-hoenmakers knegt op, (hij was bij geval ook aleens Leeraar) en fchreeuwde, „Halleluja, wij hebben overwonnen; de Heere heeft ons het leven des Aldermans gegeven. Het is mij geopenbaard, dat de koorts hem verlaaten heeft en dat hij zal leven." Toen hieven zij Lofzangen aan en dankzeggingen, voor de herttelling des Aldermans pennywïse. Maar eer zij nog uitgezongen hadden , kwam 'er een ander in de vergadering, die zeide, Broeder pennywïse is in Pap geml.'en; de Propheet was hier door een weinig onthutst. Nu begon wildgöose met groot geweld te daa-  DON QUICHOT. 109 daaveren ; en dewijl hï] hoopte dat de bewuste jonge gasten komen zouden, om den boel in de war te helpen, had hij ter hunner bekeering deeze woorden uit het IX Capittel des Predikers voorgelezen: „ Verblij u, 0 jongeling in uwe jeugd, „ wandel in de wegen uws harten, en naar „ het gezicht uwer oogen, maar weet, dat „ God u om dit alles zal dagen voor het Gericht." Predikatie in den fmaak van Mr. whitfield. Als of salomon had gezegd. Ga jij jou gang maar, jonge gast! Neem je zoopje, drink je fles, rook je pijp, eet in de herberg je lekkere konijntjes. Speel met kaarten en dobbelfteenen, loop van daar naar de Comedie, of naar moeder douglass, en kies maar een meisje naar uw zin; kort gezegd, doe al wat u behaagt, volg alle uwe driften tot zatheid toe, maar pas op, gij zult om alle deeze dingen verdoemd worden! Verdoemd, en waarom dat? zult gij zeggen. Wel, niet om uw zuipen, liegen, zweeren, vloeken, hoereeren: 0 ho! God is zoo grillig niet, dat hij met zijne fchepzels om zulke beuzelingen twisten zoude; neen, het is om uw gebrek aan geloof, gij zult verdoemd worden om uwe ongeloovigheid. Ik  jio DE GEESTELYKE Ik zal je lui daar ereis een hiftorietje van verLaaien. Een Roomsch Edelman wandelde eens met zijn Proteftantfchen Buurman op een zijner vastendagen , zij bleven uit tot den avond, een groot onweer joeg hen in een klein herbergje; daar konden zij niets te bikken krijgen, dan fpek met eijers. De goede Roomfche Edelman wilde niets dan eijers proeven. De Proteftant, die een van uwe zoo genaamde gefchikte menfchen was, zei, wel lieve vrede^, wat kwaad kan 'er tog liggen in een ftukje fpek te eeten; dat fpek ook geen vleesch, dat het omtrent een gedroogden haring was; zeker het is bijnaar visch, het is geen vleesch; en zoo, moet je weten, nam de Roomfche marl een klein fnippertje fpek bij zijn eijers. Maar zoo als hij het in den mond ftak, floeg 'er een feilen donderdag. Terftond leidde hij het op zijn bord en mompelde: ,, wat geweld maakt men hier om zoo een fnippertje fpek." Hij verbeeldde zich dwaaslijk, dat de zonde gelegen was in het eeten van fpek. Ganfchelijk niet! Het was zijn gebrek aan geloof: Hij had geen geloof genoeg in zijne eigene bijgelovige beginfelen." ,, Ik herinner mij, dat,toen ik te Oxford was, mijne gewoonte wierd zevenmaal daags te bidden, en mij tot een geraamte te vasten. Ik poederde mijn pruik en ging alle week ten avondmaal: had „ De vergezelier tot den Altaar'''' in mijn zak; ik mogt even zoo goed de minne-brieven van ovidius mede genomen hebben. De Duivel  DON QU1CHOT. ni Duivel ftond agter de kerkdeur in zijn vuist te lachen. De Duivel bemint zulke plechtigheden. Ik dagt, dat ik een goed Christen was, en ik was zoo dood als een haring. Ik begreep niet, dat ik wedergebooren moest worden, en niet meer geloof had, dan een Jood, of een Mahometaan." Zoo fnapte hij al voort in den ftijl van Mr. whitfield: maar het geen natuurlijk was in een groot lomp gevaarte, zonder opvoeding, of manieren, was zoo onnatuurlijk en zoo belachelijk, in den mond van een fatfoenlijk , fraai, zachtaartig jongeling, dat deeze ftraattaal niets uitwerkte van het geen hij gehoopt had. Want die jonge Lichtmisfen, die in 't eerst zoo wat gedruisch gemaakt hadden, wierden zoo overdrommeld van verwondering op het hooren van eene Predikatie uit zulk eenen mond, dat zij zich ftil hielden; en wel dra hernam Mr. wildgöose , zonder het zelf te weten, zijn gewoone, bedaarde aangename, befcheidene, aandoenelijke wijs van voorftellen, en een geheel half uur was alles in diepe ftilte. Doch, toen begon, zeer onverwagt, een jong meisje van dertien jaar uit te roepen, „ dat zij voor eeuwig verboren was, dat zijne taal haar het' hart doorboorde." Dit maakte eenige verwarring, doch het volk, dat digtst bij haar zat, verbood haar dit gefchreeuw; toen  H2 DE GEESTELYKE toen een ligte knaap, die half dronken was en bij de deur zat, uitriep:" Verd—t zij zulke babbeltaal , deeze gekken moeten gegeesfeld en aan de kaak gefield worden bij G. . . ." Toen gooide hij een ftuk van een appel naar den fpreker; en hij en zijn makker liepen de deur uit onder het zingen en fchreeuwen : „ Weg met de fteilooren, verv —t al dat gepreek en gehuil." Deeze onbefchoftheid ontgloeide eindelijk den toorn der geheele kudde, die met drek en fteenen fmeet en welhaast meester van het veld bleef. Dewijl de predikatie door dit geraas een weinig was opgefchort, nam whitfield hier knaphandig de gelegenheid uit, om tot troost van zijn Broeder wildgöose optemerken : „ dat de Satan hun geluk benijdde, maar houw moed mijn vriend! wij zullen zijn rijk tot op den grondflag doen beven; (f) ik fta 'er borg voor, ga des voort. " wildgöose hervatte dan zijn redevoering, en toen hij geëindigd had, verzogt Mrs. cullpepper hem en den Broeder whitfield op een zeer (*) aangenaam avond-eeten. X. ft) Journaal p. 5c (•) Comfortatöe, dit veel behelzend woord zoude ik liefst door va-troostend, vertaaien, luidde het hier niet voor ons te vreemd, een vtrtroeittni ayond-cetcn.  DON QUICHOT. «3 X. HOOFDDEEL. Uitwaafeming van eigen waardigheid. Mr. wildgöose ontmoet eene weigering. jVL. whitfield had niet zoo dra den natuurleken mensch met de aangeuaame fchepzeltjes gefpijsd en gelaafd, of hij vertrok om nog elders geestelijken troost mede te deelen; Mrs. cullpepper ging in haar gemoeds- kamertje, en dg Alderman bleef met wildgöose tête-a-téte. De Alderman was alles wat hij bezat fehuldig aan zijn geluk, in den koophandel ; geholpen door eigen naarstigheid en zuinigheid: zijn rijkdom was zeer groot. Hoewel hij een laage ziel en zeer bekrompen begrippen had ; had hij evenwel eenige eerzucht om het karakter van een edelmoedig man te overmeesteren, mids dit doenlijk was met weinig kosten. Dewijl hij daarom zoo iets, dat naar een oopen tafel geleek, moest houden; zoo had hij altijd liefst zulke gasten, die hem niet gelijk in rang waaren; met wien hij zijne zuinigheid kon in agt nemen, en die zich met een enkeld glas wijn vergenoegden; hij hield ook altijd de fles naast hem op de tafel, en fchonk als hij dit zoo goed vond, dit en nog foortgelijke kunstjes had hij gegeleerd, toen zijne omftandigheden zoo ruim niet * II. deel. H waa-  Ii4 DE GEESTELYKE waaren, en 'er zich zoo wel bevonden, dat hij die bleef oefenen. Met dit zelfde oogmerk verhaalde hij altijd de daaden van grootmoedigheid door hem verricht, oflchoon hij, gelijk de reiziger, die zich beroemde op den grooten fprong, dien hij op het Eiland Rhodes gedaan had, liever verkoos dit door getuigen daar van, dan zelf te verhaalen. Hierom had hij ook altijd zulke gedienflige menfchen bij zich. Nu bevond de Alderman en Mr. wildgöose zich alleen, gedeeltelijk om zijn wijn te befpaalen, en gedeeltelijk om Mr. wildgöose een groot denkbeeld van zijne milddaadigheid te geven, overtuigd dat' die hem op dat ftuk nooit zoude beproeven, fprak de Alderman met groote toejuiching zijner eigen waardigheid, terwijl hij de tusfchenrede met een diepe doorhaaling zijner pijp vereenigde en geheele wolken van tabaksrook uitdampte, aldus : ., Wel, al zeg ik het zelf, daar is geen man in de heele ftad, die meer invloed heeft op de regeering dan ik. Hoewel ik mijnen rijkdom nooit anders befteedde, dan om mijne vrienden dienst te doen. Daar is nu immers Sir henry plausible , die heeft eene bijzondere achting voor mij. ( Sir henry is zeker de aangenaamfte man in de heele waereld. ) Het is niet om dat ik een weinig belang heb in de Regeering. Neen neen,ik durf zeggen, dat is de zaakgansch niet, ó ik kende Sir henry jaar en dag eer hij ten oogmerk had een Reprefentant der  DON QUICHOT. "5 der ftad te zijn. Men houdt den Baronet ook voor een trotsch man. Maar nooit was hij trotsch omtrent mij. Hij is in het oopenbaar wel zoo wat koel, maar dat voegt aan lieden van rang, die de waereld kennen. Maar, ho, als wij te faamen zijn, dan fpreek ik zoo vrij met hem, als gij kunt fpreken met uw reismakker; — en, hoe hiet hij ook? — ,, Ach antwoordde wildgöose, niets is zoo verwaand dan die kleine onderfcheidingen, waar op de kinderen deezer waereld zoo gefield zijn. Wij zijn niet alle Leden des Parlements, maar wij zijn alle Leden van Christus; en ook elkanders Leden." — „ Wel daar hebt gij gelijk in, zei de Alderman; wij zijn allemaal menfchen." „ Maar, heb ik u wel ooit verteld: „ hoe ik onzen Dominé een goede plaats bezorgde?" „ Neen, zeide wIldgoose." „Kom aan, dan zal ik 't u eens vertellen, maar let wel, hoe fijntjes ik dit aanlei! Het was op de laatfte Maaltijd , die Sir henry aan het volk gaf. „ Ik zat juist naast Dominé; het glas ging lustig om."— „Ach! zeide wildgöose, daar twijfel ik niet aan. Volksmaaltijden zijn in Engeland, Duivels Feestdagen!" „ Nu ging Mr. cullpepper voort, zonder de minfte agt te geven op hetgeen wildgöose zeide; ik zeg dan, dat 'er ftijf gedronken wierd, maar evenwel niet te veel ook. Nu altijd de Raadsheer begon wat knips te worH a den %  Sï6 DE GEESTELYKE den; ó dat zag ik wel gaauw. Daar ik nu altijd van alles kennis krijg, zo wist ik, dat 'er dien eigen morgen een plaats oopen gekomen was, te Ganderhill, en zei ik zo tegen den Raadsheer; daar zit onze goede Dominé, zei ik, aan het eind van de tafel. Hij is een regt braaf man , zei ik zo, hij heeft nu reeds agtien jaar een klein plaatsje gehad, en ik hou kragtig veel van hem. Ik wou, zei ik zo, dat ik hem iets beters kon bezorgen. Hij is nog met een nicht, maar eene heele verre nicht, van mij getrouwd: 't is een zeer braaf man." „Sir, zei daarop de Raadsheer als ik u ooit dienst kan doen, dan heb je maar te fpreken, zei hij zoo." „Ik geloof dat hij dit zoomaar zei,ik niet lui, vatte hem en zei, wel Sir! ik zal uw belofte in gedagten houden, zei ik zoo. Ik heb al iets in 't oog, het hangt van den Cancelier af, zoo dat voor komt, maar een woord van u kan alles afdoen." „Toen het opgebrooken was, zei ik niets meer. Dog den volgenden morgen pagaaijde ik je daar zoo terftond naar het Raadhuis, en zei hem, hoe gelukkig het was , dat juist het geen waar op ik het oog had, vacant was; en zoo kreeg ik het voor Dominé op het zelfde moment. " Zo dra hij dit geëindigd had en den wierook opgefnooven , dien de beleefdheid van wildgöose hem had toegezwaaid, begon hij een ander  DON QUICHOT. der verhaal, over het leenen van geld aan een jong werkman: hoe wel dit al zoo weinig van belang was voor wildgöose , als het vorige. Evenwel hij bediende zich van dit gezwets, en beproefde, of de edelmoedigheid des Aldermans ook voor hem iets doen zoude. ,, Wel, Sir, zeide wildgöose, hoe wel dit laatlte nooit mijn geval zijn kan, zoo geeft mij uwe edelmoedigheid aan leiding om uwe hulp in eene kleinigheid te verzoeken: overtuigd, dat ik u daar mede plaifier doe." „ ó zeker Mr. wildgöose , daar in toont gij, dat gij mij wel kent, ik zal dat met vermaak doen, indien het niet te zeer buiten mijn vermogen is." — ,, Ik heb, antwoordde wildgöose, federt ik te Bristol ben, gelegenheid gehad om eenige liefdegiften te doen, en dewijl ik maar weinig geld mede gebragt heb, is mijn beurs bijna geheel ledig. (Hier nam Mr. cullpepper zijn pijp uit den mond en floeg groote oogen op.) wildgöose ging dus voort: ,, Ik denk niet, dat ik voor mij eenig geld zal noodig hebben, de Voorzie* nigheid zal daar voor zorgen; maar zo gij mij tien Guinies, kond bijzetten, om die aan arme Broeders uittedeelen." — ,, Tien Guinies zei de Alderman, tien Guinies! En, hoe kunt gij zeker zijn, dat gij dit weder zult geven?" — „Sir ik hoop , dat ik daar toe in ftaat zijn zal, maar zo niet, en dewijl gij het tot zulk een goed werk leent, zoo kunt gij gerust zijn, dat H 3 gij  nS DE GEESTELYKE gij het honderdvoud weer zult krijgen, in den grooten dag der vergelding. " ,, Hoor Mr. wildgöose, ik heb niets tegen de zaaken, waar in gij u gewikkeld hebt, maar ik durf u verzekeren, dat de Briftolfche kooplieden te goed op hunne zaken letten, om op zulk een losfen voet geld te leenen. Gun mij ook, Sir, u te zeggen, dat, wegens 't geen ik gehoord heb, gij uw geld zeer onvoorzichtig hebt weggegooid; en dat gegeven aan een hoop Me kwanten, die, in plaats van met hunne handen den kost te winnen, van de eene oefening naar de andere flenteren, voor vrouw noch kinders zorg draagen." Terwijl de Alderman zoo ieverde en uitbazuinde, en aan wildgöose goeden raad, maar geen geld mededeelde, kwam Mrs. cullpepper uit haar gemoedskamer in de zaal; en hoorende, waar over haar man te onvreden was, bedaarde zij hem met een zoet lachtje, en verzekerde met een door wenken en andere gebaarden aan wildgöose , dat, hoe wel niemand liefdadiger was, dan Mr. cullpepper, hij echter eenige proeven van Mr. wildgooses aelmoesgeving gehoord had, die hij volftrekt moest afkeuren , maar dat dit ook de eenige rede was, waarom hij nu niet gereed fcheen om iets te leenen." — „O hernam wildgöose , het heeft niets te beduiden, en kon zich thans zeer wel redden." Hier bleef dit bij; want het was tien uuren, en  DON QÜICHOT. up en dus de tijd dat hij gewoonlijk affcheid nam; zoo deed hij nu ook; maar in het voorhuis ontmoette hij Capitein cordon , die fpoedig affcheid kwam nemen, wijl hij zoo aanftonds orde ontfangen had om den volgenden morgen onder zeil te gaan naar de Weft- Indien. De Alderman was zoo vol van deezen onverwagten aanval op zijne edelmoedigheid, dat hij niet konde nalaaten den Capitein daar over te onderhouden; en het mooie vrouwtje, meer onvoorzichtig dan kwalijk gemeend, trok zoo fterk de partij van Mr. widgoose, dat haar man raazend hoos, en de Capitein zeer jaloers daar om wierden: en dit bragt eene uitkomst voort, die zij nimmer had kunnen verwagten. H4 »•  i2o DE GEESTELYKE XI. HOOFDDEEL. Mr. wildgöose wordt een groot Casjïer. IVtr. wildgöose had Mr. whitfield beloofd hem te Kingswood te komen zien, en daar een woord van ftichting tot de arme Koolmijnwerkers te fpreeken. Hij was des voor zes uuren opgeftaan, om in navolging deezes heiligen mans, aan de arme zondaars, die bij hem kwamen, raad uittedeelen. jerry was reisvaardig met een reiszak op den rug, waar in de meid des Aldermans eenig wittebrood en koud vleesch gepakt had. Hij hield een dikken eiken ftok in de hand; maar om 'er wat deftiger uittezien had hij zijn groote grijze pruik opgezet; zijn zwarte rok, die hem wat veel belemmerde, was evenwel aan de kapftok blijven hangen. Zoo als wildgöose uit zijn kamer trad, kwam 'er een bejaard dik vrouwsperfoon in huis, redelijk welgekleed, en bitterlijk grijnende, zij lloeg nu en dan haare oogen wild op en vroeg, ,, waar is hier ergens Mr. wildgöose ?" jerry hielp haar te regt, en zei, dat die heer Mr. wildgöose was. Zij ging dan in de kamer en verzogt de vrijheid om zig te mogen nederzetten. Na nog wat gehemd en gegrijnd, en na eenige uitroepingen gedaan te hebben, fprak  DON QUICHOT. 121 zij dus: ,, Ik ben Mrs. plachet, en hou een klein Cofijhuis, alwaar fomtijds heeren en dames bijeenkomen, om met elkander thee te drinken: alles zeer onnozel; maar ik heb kwaadfprekende buuren, en die geven mijn huis een flegten naam." „ De waereld, antwoordde Mr. wildgöose , is ergdenkend; evenwel wij moeten zorg dragen om haar geene rede te geven om ons te verdenken." „ Ach, Sir, daar over juist is het, dat ik u kom fpreken! God vergeeve het mij! ik vrees, of ?er niet wel eens wat is voorgevallen dat niet in den haak is. Als jonge lieden te famen komen, gij weet het, Sir, dan wordt 'er wel eens geftoeid en geravot, en zoo; en men kan niet weten, waar dat eindelijk op uit kan komen." — „ Mrs. plachet , gij zegt zelf, dat uw huis niet zoo ordentlijk is , als het behoorde te zijn." — „ Lieve, waarde Sir! dat is juist, dat mijn geweten ontrust. Ik heb ook wel eens geld aangenomen om jonge Lords en Ladys bij elkander te brengen, en ook altijd eenige jonge meisjes in mijn huis, om bij gelegenheid de kalanten te die ■ nen." — ,, ó Mrs. plachet, gij houdt dan een fchandelijk Hoerhuis." — ,, Wel, Sir, dat zeggen mijne buuren ook; en nu zoude ik gaarn weten, of dit eene geoorloofde, of onwettige kostwinning is: want gij moet weten, Sir, dat ik alles in mijn huis in order hou, en dus, hoewel ik veel neering heb, ik evenwel God dank nooit in ongeluk gekomen ben. Nooit is 'er H 5 iemand  122 DE GEESTELYKE iemand bij mij vermoord of zoo. Zelfs geven wij geen openbaare ergernis; alles is zoo ftil en geregeld, dat het een lust is. Ik laat ook alle zondag mijne arme Lammertjes neerftig in den Bijbel leezen; en te kerk gaan, zo dat haare leden mogen bezoedeld worden, maar ik draag groote zorg voor haare zielen, en ik hoop, dat de Heere mijne arme Lammertjes nog eens in zijne fchuure zal verzamelen". ,, Wel waarlijk onze uiterlijke daaden zijn in zich zelf onverfchiilig, het komt alles aan op het hart. God ziet geene zonden in zijne uitverkoornen. Zo wij het waarc geloof hebben, zullen onze werken geheiligd worden. Gij weet, dat rachel , de hoer, door het geloof behouden is. Maar dewijl u geval wat bijzonder is, zal ik met Mr. whitfield daar over raadpleegen." — ,, Ach! Mr. wildgöose , ik vrees, dat ik niet lang meer leeven zal en wat zal 'cr dan worden van mijne Lammertjes als ik na den hemel ga en weg ben?" Mr. wildgöose was nog met dit ondeugend vrouwmensch in gefprek, toen het meisje binnen kwam, dat des avonds te voren zulk een geweld in de oefening gemaakt had. Het was verzeld door de moeder, ze zag zeer bleek, en viel, voor wildgöose komende, in ftuiptrekkingen; maar hij zeide aan de moeder dat zij niet moest fchrikken, wijl Mr. whitfield hem verzekerd had, dat dit de gewoone verfchijnzels der wedergeboorte waren." „ — ó Lieve tijd, zei die vrouw 5  DON QÜICHOT. 123 vrouw, ik wenschte dat dit niets anders ware! Maar mijn dochter is zwanger." — „ Dat kind," zeide hij met verbaasdheid!" „ Dat zelfde kind, en het is nog geen vijftien jaar, hoe fchoon het ook uit de kluiten gewasfen is. Maar een ondeugend matroos heeft het onder belofte van haar te trouwen, dus bedorven." De arme floof fchreide zeer droevig; en zeide: ,, Ik zal nooit de kost kunnen winnen voor ons meisje en haar kind; want de tijden zijn zoo flegt en 'er is weinig te verdienen." Het oogmerk van dit bezoek was alleen iets te verzoeken, wijl zij gehoord had, dat deeze Leeraar zeer mildadig was, en het voorwendzel om hem te fpreeken over gemoedszwarigheid, kwam alleen op de beurs uit. Maar toen noch zilver noch goud hebbende, gaf hij haar alleen geestelijken raad. Hij zeide haar daarom. „ Deeze val van uwe dochter kan tot haar geluk (trekken, want Mr. whitfield had hem daarvan overtuigd, dat de grootfte zondaar de grootfte heilig kan worden; dat zij alleen zig bij Jezus houden en in het geloof moest verfterkt worden; dan zou zij eerder in het Koningrijk der Hemelen ingaan, dan de werkers der eigengerechtigheid, en de zogenaamde braave lieden.*' Naauwlijks was deeze bedroogen moeder vertrokken of 'er kwam een lelijke morfige vent, die door jerry ook al ingelaten was, binnen. Hij zeide tegen wildgöose met eene zeer zachte Item: „ Dat hij ergens zwarigheid -over maakte en  1*4 DE GEESTELYKE en dat een vriend hem geraaden had den Leeraar te fpreken." — „ Wat is dat mijn vriend ? " — s, Is het niet met God ftrijden, als een man die gevangen is, zich van zijne vrijheid niet laat beroven, zo hij middelen vind om te vluchten." ( *) wildgöose bedagt zig een wijl, en toen zeide hij: ,, Zelfsbehoud is de eerde Wet in de Natuur; en het fchijnt dat een gevangen man zig mag poogen te redden door de vlucht. Maar Natuur is iets anders dan Genade. Een goed Christen moet alles lijden , wat de Voorzienigheid toelaat; en zo hij wettig gevangen is, moet hij volgens mijn inzien den tijd afwagteh. Evenwel ik zal Mr. whitfield daar nog earst eens over gaan fpreken; en wij zullen het lot werpen." ó Dit is te laat hernam de kaerel; want ik ben in 't voorjaar ontvlucht, en ga nu naar zee, evenwel ik ging liefst met een geruste confcientie." Eer'deeze vent nog uitgefproken had, kwam 'er een groote lange magere uitgerekte (loeris, hij had op zijn langwerpig hoofd een uitgekamde groote pruik , die hem over de fchouders hing , en zei (f) „ Ik ben een Disfenter van geboorte, en een knoopmaaker van mijn ambagt; toen ik nog een Leerjongen was, trouwde ik eene bejaarde vrouw met een beetje geld; maar zij was zoo £•) Jouanaal !. 99. (t.) Een waar geval.  DON QUICHOT. zoo kwaadaartig, dat ik niet bij haar blijven kon , ik ging naar London, en daar Mr. wesleit hoorende, wierd ik een nieuw mensch, en een zeer zedig meisje van mijn eigen ambagt in de oefening ontmoetende, zeide ik haar mijn geval, wij kwamen overeen om met elkander huis te hoüen: nu hebben wij zeven kinders: nu is zij dood, en mijn geweeten plaagt mij zoo, dat ik , dag noch nacht rusten kan.1 Ik hoop echter, Sir, dat ■ de^Heere iedere dispenfatie wil heiligen. " — „ En ■ wat wierd 'er van de oude vrouw?" „ Ik denk, Sir, dat zij deed zoo als ik, en hertrouwde met een ander man." - „ Zo hebt gij dan zonder oorzaak een vrouw verlaaten en tot overfpel gebragt?" _ „ Dat vreeze ik, Sir, en hoewel ik hoop dat de Heere iedere dispenfatie zal heiligen.» _ M Vriend! zeide wildgöose, God heiligt geen overfpel. Gij moet u een groot zondaar aanzien, en vast houden aan jesus door het geloof; zonder dit is 'er geene zaligheid voor u, maar Hy is in de waereld gekomen om om zondaars zalig te maaken." XII.  iz6 DE GEESTELYKE XII. HOOFDDEEL. Onverwagte voorvallen. Hoe zeer het ook wildgöose behaagde zig in te beelden , hoe veele zondaars hij had wakker gemaakt, was echter zulk janhagels-bezoek hem fchrikkelijk lastig; en hij bedroefde zig waarlijk over het groot verval der zeden ; toen de dienstmaagd van Mrs. cullpepper al glimlachend en neigend inkwam. Zij had het compliment van haare1 meestres, die vraagen liet, hoe hij zich bevond, en gaf hem een klein wel verzegeld pakje over. Hij opende het, en vond tot zijn verbaasdheid vijf guinies en dit briefjen. ,, Geliefde Broeder! „ Geef mij vrijheid om mijn penningske toe te „ brengen tot de bevordering van het groot werk, „ 't welk op de aarde ftaat gewrocht te worden; „ maar kom niet aan ons huis, eer gij verder be„ richt hebt van uwe zuster in den Heere, ,, rachel culpepper." wildgöose kon zich niet herinneren, dat in hen  DON QUICHO T. 127 riet journaal van Mr. wesley of whitfield van een dergelijk geval gehandeld werd; dat zij geld voor hun eigen gebruik ontfangen hadden: evenwel overtuigd, dat zijn oogmerk goed was, maakte hij geen zwaarigheid om het nu aan te nemen. Hij liet des zijn compliment maken, en bedanken voor het pakje :maar hij was veel minder verheugd door deeze gift, dan geërgerd door de waarfchouwing van niet meer daar aan huiste komen. Hij kwam nu aan den gang, en zei tegen tugwell : „ Dat dat de geest wilde , dat hij nog te Briflol bleef, alwaar hij groote dingen doen zoude , en eene ingeeving had, om nog eenige dagen hier te vertoeven." Terwijl hij nog fprak , kwam'er een Iersch matroos die maar een oog en een groot lidteken over zijn gelaat had, in huis, om Mr. wildgöose te fpreeken." „ Ik ben, zeide hij, de booste aller zondaars. " ( En toen verhaalde hij eenige dingen, die de eerbaarheid of zelfs de goede fmaak niet op het papier dulden, hoe wel hij zulks alleen voorwendde en een geheel ander oogmerk had.) ,, Dcch ging hij voort: hoe ondeugend ik ook ben, ik heb 'er geen 't minfte berouw over, alleen bekommer ik mij over mijn trek tot lachen; ik vrees, dat dit een teken van de verwerping is; en nu wilde ik weeten , of lachen zonde zij; wanr men heeft mij verhaald, dat adam voor den val nooit gelachen heeft." wildgöose ftaroogde met de grootfie verbaasdheid op deezen boetvaardigen: maar jerry  i28 DE GEESTELYKE jerry, die zeer haar het ontbijt verlangde, gaf deezen fmjeur dit beleefd andwoord: ,, loop, loop het is geen tijd om te lachen. Wij hebben wel andere gewichtige dingen te doen, jij deed veel beter aan jou eigen Werk te gaan, dan hier met zulke vraagen aan te komen." Hij duuwde daarop den Matroos naar de deur, die hier op voort een zeemans fluit gaf, en terftond vloogen 'er nog vier of vijf fterke knevels in 't voorhuis , een daar van was de ontvluchte uit het gevangenhuis. Zij bonden een neusdoek voor jerrYs mond, trokken zijn groote pruik over zijne oogen, bonden zijn knapzak terdeeg op zijn hals, en beitelden hem zoo wel, dat hij noch hooren noch zien noch zich beweegen kon. De andere overmeesterden wildgöose , die geen den minften tegenfland bood, en geen woord fprak. Zoo leidden zij hen beiden in eene overdekte boot, die in de gragt voor de deur lag, en roeiden fchielijk naar Kingroad; daar bragten zij de vrienden in een groot fchip, 't welk reeds op zijne ankers dreef, en terftond gingen zij onderzeiL XHL  DON Q U I C H O T. ny XIII. HOOFDDEEL. Uitkomst hunner reis. Wildgöose was zoo geheel onderworpen aan het geen hij den weg der Voorzienigheid noemde, dat hij zoo gerust bleef als ooit; hij liet des de Matroozen hunnen gang gaan. Maar tugwell, minder lijdelijk, worstelde met handen en voeten, fehreeuwde zoo dra hij lucht kreeg, raasde, en ging aan als een bezeten mensch, doeg van zich, fchopte in 't hondert, en in betaaling daar van gaf men hem eenige poffen en vuistflagen. Zoo dra hij zoo verre bedaard was, dat hij fpreken konde, drukte hij zijne wanhoop en raazernij op de geweldigfte wijze uit. Nu eens beweende hij zijn ongeluk, dan weer beklaagde hij zijn arme oude wijf dorothy; dan fchold hij op wildgöose , die hem verleid had , dan was hij woedend op zich zelf, om dat hij zijn pothuis verlaaten had, en door het land was gaan zwerven: kort gezeid, met hoe veel fmaak hij ook reisbefchrijvingen plagt te lezen, en diicwljls wenschte van de partij te zijn, zoo vond hij nu, dat een reis in het gezelfchap van baldaadige matroozen in 't geheel niet aangenaam was. II. deel. I  I3a DE GEESTELYKE wildgöose poogde , met eene hem waardige bedaardheid, hem te troosten , te vermanen tot ge* duld, en zeide: „dat de Voorzienigheid hen zoude geleiden , daar zij moesten zijn." Vruchteloos. En niettegenftaande wildgöose nog zoo onlangs eene roeping had om te Brïftol te blijven, zoo was hij nu overtuigd, dat' hij was uitgekoozen om elders het Euangelie te gaan verkondigen, „ en (*) ook in andere Heden te prediken. " Onderwijl maakte het lchip door het Canaal een fnellen vaart, en wie kwam aan de cajuit, alwaar zich de twee Reizigers bevonden , dan Capitein gordon? Hij week van verbaasdheid als 't waars te rug!" „ ó Meester wildgöose ! vind ik u hier! was dit dan de rede, dat de Alderman cullpepper , mij een Guinie zond voor mijne fchelmen om op zijn gezondheid te drinken. Ik was verbaasd over zijne mildheid. Wel Sir, hij heeft u een fraaie pots gefpeeld, want onze reis zal lang duuren. wildgöose antwoordde eenvoudig: ,, ik weet niet dat ik den Alderman ooit beledigd heb; maar hoe dit zij, ik weet dies te beter, dat de Voorzienigheid over mij befchikt naar haar welgevallen, en mij zeker tot een goed einde, elders henen leidt, in wat deel der waereld het ook zij." — ,, De reis legt naar Noord- America, Sir; en ik moet mij te St. Lauwrens bij de vloot voegen; maar dewijl ik te •Jork C*) Journaal, p. ioS.  DON Q U I C II O T. 131 *fork in Ierland moet ververfclien, zoo kan ik, indien gij zulks verkiest, u daar aan land zetten." wildgöose bedankte den Capitein met zijne gewoone innemende heuschheid, niet denkende, dat deze dit mooije ftukje met den Alderman overlegd had; doch de Capitein , jaloers over den voorkeur, die wildgöose op hem bij het mooie vrouwtje had, wilde den Alderman wel dien dienst doen; die, wel is waar, niet jaloers was, maar beducht, dat zijn vrouw hem dat geld mogte zenden, 't welk hij. geweigerd had te geven. Toen jerry het woord Ierland hoorde noemen, hernieuwde hij zijne klagten; en maakte ftaat om door de Ierfche Papisten den hals te worden afgefneden. ,, En , zei hij, zo wij naar Noord-America gaan, dan zullen zij ons wis en waaragtig, zoo als robinson crusoe , op een onbewoond Eiland plakken, bij de Wilden , en die zullen ons met huid en hair opeeten, of misfehien ook levendig braaden, en wij zullen tot op het been toe afgeknaagd worden door de Hannibals en Savengers , (zoo noemde hij de Canibals , en Sauvages,) zoo als ik vrees dat zij mijn armen jongen gemoord en opgegeeten hebben." De Capitein ftelde hen zoo veel mogelijk gerust, en verzogt beiden op het dek te komen;" het weer was fchoon, de wind fterk, maar voordeelig, en het fchip in het midden van het Brifloh Canaal; hier hadden zij \ 2 tus->  V$> D E GEESTELYKE tusfchen de twee oevers een zeer fchilderagtig gezicht; de reis ging eenige uuren zeer voorfpoedig en aangenaam voort. Maar tegen den avond veranderde dit. De dag was fmoor heet; toen zij aan den mond van het Canaal kwamen in den agtermiddag, begonden 'er in 't Zuid-Oost zich eenige zwarte wolken op te doen, en weldra barstte 'er een fterk onweder van donder en blixem uit, dat eenige uuren aanhield. Om niet in eene poëtifche omfchrijving uitteweiden , zal ik alleen zeggen, dat, na dus den geheelen nacht braaf op de baaren heen en weer geflingerd te hebben , zij zoo verre van hunne koers dreeven, dat zij met het aanbreken van den dag, zich bij de kust van Morganshire bevonden; en vonden goed, wijl de takelage een weinig geleden had, in de baaij van Cardïff het anker uittewerpen; alwaar de Capitein, de grap ver genoeg gedreven oordeelende, orde gaf, om beiden aan de wal te zetten, iets, waar over wildgöose zeer te vreden was, toen hij hoorde, dat zij aan de kust van Wales waaren; na den Capitein een woord van vermaning toegefprooken te hebben, bedankte hij hem, wijl hij hem gebragt had, alwaar hij wenschte te zijn. Zij flapten in de boot, de Maats roeiden hen wel en fpoedig aan Land. AGTSTE  DONQUICHOT. «35 AGTSTE BOEK. I. HOOFDDEEL. Aankomst der twee Reizigers te Cardifl". Een zoo overdreeveu dweeper, als Mr. wildgöose, kon niet anders dan zich verbeelden, dat hij, als een andere paulus zoo zeer door God begunstigd was, dat Hij ook daarom hem het leven van al het volk, in zijne hand gegeven had; hoewel de minste zeeman overtuigd was, dat 'er geen het geringde gevaar was geweest. jerry was al dien tijd zoo zeeziek, dat hij niet eens lette op het geen 'er gebeurde; en zoo vrolijk toen hij weder land voelde, dat hij alle boosheid die hij tegen de Matroozen en ook tegen Mr. wildgöose gekoesterd had, geheel en al vergat. Hij fmeet zijn groote pruik in zee, nam zijn eiken ftok, en ging zoo rasch voort, dat hij zich den tijd niet gaf om eens omtezien, of ftil te ftaan. Ja, hoe groot een trek hij voormaals had om te reizen, deed hij nu eene gelofte om nooit meer het vaste land te verlaaten. Zij landden omtrent drie mijlen van Cardiff aan. Daar was nog geen mensch op den weg; men hoorde en zag niets dan het veld, en den I 3 Oo  134 DE GEESTELYKE oever. Toen begon tugwell alweer te jammeren, om dat hij nu niet in den hoek van zijn haard kon zitten, en zijn ontbijt doen met uijenfoep, of een potje bier. Hij had den voorgaanden dag niets genuttigd, dan een fcheepsbefchuit, en klaagde nu van honger en vermoeidheid. Zijn knapzak bij geval door rommelende, vond hij daar eenige ftukken wittebrood en koud vleesch in. Hij verkreeg des op zijnen meester, aan den voet eêner rots neer te gaan zitten, en met hem den voorraad te dcelen. Maar onder het eeten begon wildgöose zich te befchuldigen, om dat hij te Bristol een veel te lekker leven geleid had; hij merkte aan, dat „ geregelde maaltijden, en keurige avondmaalen, in 't geheel niet voegden aan lieden, die het Euangelie moesten verkondigen." — „ Ahbah i zei tugwell, ik zie niet, of Mr. whitfield en andere braave christen menfchen, eeten en drinken zoo goed als wij; zij lusten ook wel een lekker beetje; en wel mag het hun bekomen! Ik wou, dat het ieder wel ging; zie zoo ben ik. Ja, ja, Mrs. cullpepper houd een goede keuken, en gaf mij menig een brok, en — geld ook' nog. " wilxjgoose dit hoorende, veroordeelde zich zelf, om dat hij nog iets meer aan den Alderman , verzogt had;en hij begon te denken, dat eenige jaloersheid van dit foort; (van eene andere had hij geen denkbeeld) de oorzaak waare, dat hij dus was  DONQUICHOT. fSS was opgeligt, en aan boord gebragt. Hij troostte zich echter met de zuiverheid van zijn. oogmerk; en dat het geld wel zoude hefteed worden ; ja dat hij daar van een beter gebruik zoude maken, dan de eerfte bezitter. Hoewel de zon boven den horizont oprees, was het nog geen vier uuren; en de beide vrienden den voorigen nacht weinig gerust hebbende, zette zich wildgöose tegen een rots, en jerry la- zijn hoofd op den knapzak; het duurde met lang of de fiaap overviel hem. De hoog geftemde -eest van wildgöose ontwaakte hem weldra, en hij riep met al de dweeperij eens hedendaagsch wegpredikers. „ Sta op, jerry! het is geen tijd om te flaapen. Het gcheele land van Canaan ligt voor ons. Wij moeten deszelfs Hetittn, Pereziten, Jebuziten, en alle afgodendienaars overwinnen. De Heere heeft ons in Wales geroepen; Hij zal zoo wel zijnen Engel voor ons, als voor Mr whitfield uitzenden (*); en wij zullen als tozua van ftad tot Had gaan , en de fterktcn des Duivels vernielen door ons prediken, gelijk hij op het geluid der llamshoorens de muuren van Tericho deedt omvallen (t)-" ' Dit geestelijk gezwets had weinig vermogen op PPYÖ die nog niet ter deeg ontwaakt zijnde al Luwende zei: „ Grut, Mr., fteden in te neö men, £ *") Journaal, p. 20. (7)"journail, p. !»• 1 .%  136 DE GEESTELYKE men, gaat zoo makkelijk niet. Zoo wou jij fa,* mers Bristol ook innemen, maar ik denk, dat zij ons meegenomen hebben, dat het zoo der pijnewaard is; en ons in een heidensch land gebragt daar niet te eeten of te breken is, en men voor' geld of goede woorden niets krijgen kan." De Lezer dient te weten, dat tugwell gaarn genoeg in een land reisde, daar hij zich alle oogenbhk eens verfiisfchen kon; en nu zeer zeeziek geweest zijnde, ook wat morrig over het woest voorkomen van de zeekust, die hij vergeleek met de goede keuken van Mrs. cullpepper, goot hij al zijn misnoegen uit over den eerliiken wildgöose. Doch dezelfde porzaak, die tugwell nijdig maakte, vuurde den iever zijns Meesters des te fterker aan. Hij fmagte naar een weinig ■vervolging, zoo als Meester whitfield van zich zelf getuigt (*). Hem dagt, dat de dingen niet wel gingen, als men zoo lui en leeg, gelijk te Bristol, leefde. „ De waare heiligen zijn altijd om het Euangelie vervolgd, en gij zelf jerry, zult niet dan te beter zijn door deeze kleine verl volging." „ O, antwoordde hij grommig, ó, ik ken u wel! gij zoudt recht in uw fchik zijn,'als men mij door het paardenwed fleepte ; of'in' een deken omfolde, ter liefde van uw preêken, maar ik zie niet, waarom ik met mijn hoofd tegen den muur zou Ioopen, als ik met fcboenlappen mijn kost C*) Jüitff aal, p, 1C5.  DON QÜICHOT. W kost kan winnen, en ik wou om een lief ding dat ik in mijn pothuis, of met onze dorothy in den hoek van den haard zat. " „ Wel, antwoordde wildgöose , ik wil u niet beletten, wilt gij naar huis? ga; gij zijt vrij, en ik zal u betalen voor al den tijd,-dien gij verzuimd hebt, en dan, dewijl het u niets gekost heeft, dan uwen tijd, hebt gij geen reden tot klagten. Om nu niet te fpreken van het geld dat Mrs. cullpepper u gegeven heeft, of eenig ander vroom mensch: en vaar 'er wel mede." tugwell zweeg; en zijn Meester ging dus voort: „ Gij zijt vrijwillig met mij gegaan, uwe ontmoetingen komen des niet voor mijne verantwoording. Maar, kom aan, jerry, ik geloof, dat wij niet verre zijn van Cardif. Daar zullen wij meer gemak, en 't geen mij meer ter harte gaat,goede Christenen vinden; die, zoo als ik geloof, door Mr. whitfield bekeerd zijn, toen de heilige man door dit land trok." Binnen een half uur kwamen zij digt bij eene fraaie ftad; dit vertroostte tugwell, die nergens zoo zeer naar verlangde, dan naar een goede kan ale, en eenige fneden gerooste kaas; die hij, nu hij in Waks was, regt goed hoopte te eeten. II.  »3» DE GEESTELYKE De eerde herberg waar in onze Pelgrims traden, was eene dier oude afzichtelijke huizen, die voor ouheugbaare tijden wel beklante herbergen geweest waren j waar aan de eene bezitter na den anderen iets had bijgebouwd, zo dat zij over het geheel genomen niet ongemakkelijk zijn ; hoe onregelmatig zulke gevaarten ook in het oog vallen. Dit Huis was vol volks, maar jerry wist echter in de keuken , en in den hoek van den haard te dringen , daar zijn pijp te rooken en onder het vangen van een uiltje zijn bier te drinken: Mr. wildgöose ging digt bij den ftal in een kleine' zaai om daar te ontbijten, en te mediteren. Dewijl de Cambro-Britten een geflagt van Edellieden zijn, jaloers op hun eer, en ongcfchikt om beledigingen te verdraagen, zijn zij geduurig in moeilijkheden gewikkeld. Nu waren 'er eenige Advocaten, in commisfic, juist in de zelfde herberg. Onder die allen was een beroemd Notaris van Bristol, dis 's daags te vooren met de post vertrokken was, en wiens klerk ook in de keuken kwam ; terwijl jerry met een (luk ham zijn ontbijt deed. Dewijl hij bevel had om behendig te «• HOOFDDEEL. Voorvallen in de Herberg te Cardiff.  D O N Q U I C H O T. 139 te onderzoeken of 'er te Cardif ook Methodisten waren; zoo gaf dit den klerk gelegenheid om te zeggen: „ te Bristol zijn 'er althans genoeg, en te veel, maar gisteren zijn 'er twee van op een fchip gegooid, om naar Noord-America te vertrekken , juist zoo als mijn Heer en ik de ftad uitreden." „En, vroeg iemand, waarom?" „Wel antwoordde de klerk, om dat een van die fchurken te gemeenzaam was met de vrouw van eeneri onzer Aldermans; en door zijn fatanfche looze knepen den Alderman voor meer dan hondert Guineas heeft opgeligt, dit weet ik van nabij.» _ Hoe hiet dan die Alderman? vroeg jerry" (den klerk zeer vinnig in de reden vallende.) „ Wel! Alderman cullpepper hiet ny.» _ „De duivel is een leugenaar en jij ook, zei tugwell, 6 ho , ik ken Alderman cullpepper beter dan jij, fnoeshaan; en ik kom zoo wel gisteren van Bristol als jij, verfta je dat?" — „ Ken jij Alderman cullpepper? ó dan geloof ik, dat gij om een kleinen diefftal voor hem gebragt zijt." — „Ik hoest wat in jouw kleinen diefftal, maar 't geen jij zegt is een vervoerde lengen. " — „ Een leugen, een leugen, ik heb het van zijn eigen knegt, en zo jij mij nog eens hiet liegen, dan zal ik je ereis bij de ooren krijgen. De eene geeft voor, dat hij een rijk man is, en leent geld van den Alderman; de' andere is een verloopen fchoenlapper." — „En hoe weet jij, dat ik een fchoenlapper ben? Ben ik dat, dan  Ho DE GEESTELYKE dan ben ik het met eere, en nooit was ik een verloopen kwant.» - „ lk hat mij hangen ? . de klerk, indien deeze niet een van hun is! ja, ja, ik heb dat bakkes in Bristol gezien; en de knegt van den Alderman verhaalde mij ook, dat de eene een rechte flokop, en een vraat was, dat hij hem betrapt had op het fteelen van een durven pastei, die hij voor den maaltijd agter de deur der fpijskamer opfchranste; en dat hij meer dan een douzijn flesfen ale in een week tijds geboxt heeft." - „ Wat zeg jij daar leugenaar? het was een ftuk van een korst, die de kok mij gaf, en een flokje goeden drank voor mijn maag. Groote lui eeten zoo fchrikkeüjk laat. En denk jij, dat iemand die het Euangelie predikt, niet zoo wel eeten en drinken moet als klerken, en zulk tuig?" — „Preek jij het Euangelie, jij, Loeris? jij bent meer gemaakt, om fchoenen te potzen of ichoorfteenen te veegen, dan het kostelijk Euangelie te verkondigen." jerry voelde, dat de oude mensch op de proppen kwam, en zou zeker dit jonkertje ouwerwets beredderd hebben toen de Notaris hem binnen riep. Mr. wildgöose, die zijn lugtig ontbijt geëindigd had,riep jerry insgelijks, en vroeg hem, welke Godsdienstige berichten hij had opgedaan, jerry verhaalde hem, in zijn trant, wat hij van Bristol gehoord had; en wildgöose was minder verbaasd pver dit volks-bericht , dan wel verftoord over d,- ergernis, die hij en tugwell ge-reven bad-  DONQUICHOT* 14» den, door de giften van Mrs. cullpepper aan te nemen; en drukte zich daar over vrij warm uit. Hij vreesde, dat jerry meer had aangenomen , dan hij wilde bekennen, tugwell wenschte daar op, dat de duivel hem levendig haaien mogt, indien hij meer dan een halve Guinea, of zoo omtrent van iemand ontfangen had, federt hij van huis was. wildgöose beftrafte hem; maar was nu nog meer overtuigd, dat hij loog. UI.  142 DE GEESTELYKE III. HOOFDDEEL. wildgöose preekt voor eene Wallifche Vergaadering. Dus ftreeden de Meester en zijn reismakker, toen het volk in de Herberg, dat altijd wenscht om van zulke gasten fpoedig los te zijn, wijl zij de neering bederven, den kelderknegt binnen zonden met het gewoone zeggen: „ heeft mijn Heer geroepen?" wildgöose betaalde de rekening, en vroeg onderwijl, of 'er te Cardif lieden waren, die men Methodisten noemde? — „ Ik geloof ja, Sir, en meer dan ons lief is, en nu hebben wij den vermaarden Prediker howel harris hier." — „Ei lieve! en hoe is hij?" — „ Wel, hij is een jonge knaap, die door het heele land vliegt, en overal preekt, dikwijls driemaal op een dag. Hij doet verduiveld veel nadeel onder de boeren; maar ik hoop, dat de een of ander braaf man hem eens den' hals zal breken." - „ Ha, ha, dat is om dat hijhet volk uit de kroegen en drinkgelaagen houdt."— „ Ik weet 'er weinig van, ik heb niets tegen den jongman, hij heeft mij nooit kwaad' gedaan: zo gij hem hooren wilt, hij preekt deezen avond, cn hij logeert bij een weduw hier digt 'bij. " De-  DONQUICHOT. i« Dewijl Mr. whitfield met lof van deezen Prediker fprak, was wildgöose met dit bericht zeer wel te «reden, zoo dra hij hem gevonden had, ontdekten zij, als vrije metzelaars, elkanders bezigheid, bij inftinct, en in den apoflofi. fchen zin gaf Mr. wildgöose hem de regterhand van • broederfchap. Mr. haiuus bezorgde denzelfden avond nog de groote Stads-Hal, en welhaast ging het gerucht van zijnen naam, en dat zij prediken zoude, door de heele Had: men bragt ruim vierhonderd perfoonen bijeen, wildgöose klom in den Rechterftoel, en daar uit nam hij-aanleiding, om, eigener gezach, het gehcele menfchelijk gedacht te veroordeelen. Veele twisteden, anderen lachten, maar fommige jon  «5* DE GEESTELYKE Hoewel dus bleek,, dat Dominé maar in 't ge. heel nier inftemde met deeze geestlijke gelukzoekers, zoo ontfing hij hen ec -ter op een lmaakeliik ontbijt van coffij en warmbrood. Zij namen affcheid van den braaven man En Mr. howel harris fcheidde vervolgens van Mr. wildgöose, gaande de eerfle naar Cardif, en de laatfte, met zijnen ■reismakker, den weg inflaande naar Gkwcefter, VIL HOOFDDEEL. Een aangename Eenzaamheid. Een familie in den fmaak van teniers. Hoewel Mr. wildgöose , om te voldoen aan het oogmerk van Mr, whitfield , nog in het Noorden bleef- zoo was echter zijn oogmerk, zoo dra het voegzaam was, naar Ghwcefier tl rug te gaan, om de bedroefde broeders te ftichten, en ook om Misf. townsend nog eens, eer hij verder ging, te fpreken. Daar nu evenwel Mr. whitfield en Mr. howel- harris getuigden, dat de inwoonders van Wales, zoetelyk voorbereid waaren om het Euangelie te hooren prediken, ja dat zij zomwijlen twintig mijlen ver gingen om een fermoen te hooren; en dewijl Mr. harris hem gezeid had, dat 'er te Monmouth eene zeer groote gemeente was, en hem zelf een brief  DON QUICHOT. 153 brief aan een rijk koopman had medegegeeven, die daar het opperbélluur over de gemeente had, befloot Mr. wildgöose naar Monmouth te gaan, Offchoon Monmoutfhire thans een foort van een Engelsch gewest zij, en niet zoo fchrikkelijk bergagtig als wel het grootfte deel van Wales* zoo is het echter voor hun, die nooit verder buiten London reisden als Hammerfmith of Brendfort, nie zo effen en gelijk als een turks tapijt. Dit ondervonden ook onze Reizigers; na twee uuren te hebben op en af geklonterd, ftonden zij eerst op den heuvel van Monmoutfhire, en daalden vervolgens af in eene verukkeliike valei, waar langs de rivier de Uske vloeit. De hitte der Zon maakte deeze rivier nog te verfrisfchender; zij volgden omtrent een half uur deszelfs kronkelenden boord, en kwamen toen in het gezicht vaneen fraai dorp, aan den voet eens anderen heuvels; het was heel ingeflooten door een agtergrond van zwaar geboomte. In het midden ftond de kerk, met een aartigen tooren verfierd, die van tusfchen de pijnboomen, en de muuren van een oud klooster oprees; hier vormde de rivier een natuurlijken waterval, en alles toonde , dat dit oord oudstijds aan Godsdienst en Eenzaamheid geheiligd was. wildgöose ftond opgetoogen, en zeide: indien dit volk zoo vroom is, als de eerfte Christenen waren, dan kon 'er geen gelukkiger op den aardbodem ziin. De eerfte wooning, daar zij aan kwamen was net en zindelijk; en fcheen het b.eK 5 ftc!1-  154 DE GEESTELykj? ftendig verblijf van vreede en gerustheid. Een aartig witgeverfd houten hekje floot den fmaüen wegnaar het huis, 't welk geheel omgroeid was -iet kruisbesfen, en ander klein ooft: de venters hadden glaazen, en de fcboorfleen rees ^„t een oude Britfche pracht twee voeten boven het dak. Dewijl de weg zich in het dorp in tweën verdeelde, flapte jerry vrijmoedig naar de deur, om den weg te vraagen. Zoo nabij komende ondervonden zij, dat vreede en gerustheid daar niet altijd haar verblijf hielden. Want men hoorde een verward geluid van fchreiende kinders, en eene fcheile vrouwelijke ftem, die in het harde Wales-^6cent tot jerry riep, „ Ga jij ereis fchielijk heen! Hier is niets voor u ten besten- wij hebben hier beedelaars genoeg." Waar op tugwell zeer heuschelijk antwoordde, „ Wij komen niet om te beedelen, wij willen alleen maat den weg vragen " Een kleene lieve krullebol van een jongen,( die fchoenen en koufen aan had, ) deed nu de deur oopen, en men hoorde dezelfde vrouwe ftem, die fiep: „ Wel waarom maakt gij geen voortaan* is die ham nog al niet gcfchraapt ? Ik wou dat al Je boeken in 't vuur lagen." Toen ziende, dat jerry een knapzak droeg, zei zij: „Ik koop nooit van kramers, mijn eigen vader, die een gebooren f ;1mn was' en een s™°te winkel te Newport heeft, verkoopt mij alles, en van zulke marktbedervers wilde hij niets hebben." Geduurende dit  DON QUICHOT. 15J dit bits gezegde, hadden onze reizigers tijd, om het haardje eens rond te zien 3i behalven het jongske, dat de deur oopende, waren 'er nog vijf anderen; en de vrouw zelf was hoog zwanger. De man van het huis, die niets minder dan de Vicaris zelf was, zat in zijn nachtjapon, met een bef voor; maar zoo beezig, dat hij de naarftigheid zelf vertoonde: ieder lid zijns lichaams en ieder vermogen zijnes geestes hadden druk werk. Hij las in een folio boek, dat aan zijn reute hand op de tafel lag, overhoorde een kleinen jongen, die aan zijn linker zijde ftond, zijn les, wiegde met zijn voet, en fchilde rapen. Zoo dra hij zijn aandagt van al dit werk konde aftrekken, ftond hij op, en vroeg zeer ernftig Wat of zij wilden?" wildgöose vroeg naar den weg naar Monmouth. De Vicaris antwoordde : „ Gij zijt meer dan een mijl van den weg af; maar gij zult dien met een weinig onderricht gemakkelijk vinden." Evenwel wildgöose nader befchouwende, zeide hij: ,, Zo gij wat voor de deur wilt zitten, gij zult mij plaifier doen, het weer is zeer heet: Ik kan u niet verzoeken , om binnen te komen, want behalven andere onaangenaamheden , heb ik ook deeze, dat ik altijd in een nat vertrek zit. Gij ziet wel, dat mijne vrouw eene beste huishoudfter is, doch ongelukkig voor mij gelooft zij, dat een fchoon en een nat huis het zelfde is, zoo dat dewijl wij maar een kamer hebben  155 DE GEESTELYKE ben om in te woonen , en die alle morgen uitgefpoeld wordt, ik het geheele jaar door in >t mt zlt' wil^,oose zeide, „ Ik vrees dat ik u eenige ongelegenheid heb aangedaan, en bedank- LTk ^JT^' maar jerry' ^ aWjd aan iets gebrek had, zeide, dat hij zeer verpligt zou- trTv «^ ViC3riS hem een ^n bi rgehefde te geven.» Hijging daar oo naar *et vat, dat in een klein overdekt hokje lag, en gaf in den letterlijken zin den vraager een glaasje vin.  DON QUICHOT. tgf VIII. HOOFDDEEL. Kerkelykë hoogmoed in het DhtriSt van LandafF. Terwijl tugwell zijn bier dronk, zette wildgöose zieh voor de deur op een bank; en bij wijze van een praatje de oude vervallen ruïne des kloosters aanduidende, zeide hij: „ dit was eertijds een godsdienftig gedicht, Sir?" „ Ik geloof ja, antwoordde de Vicaris; maar ik moet zeggen, 't was lang voor mijn tijd, nu hebben wij, regt uit gezegd, geen een godsdiendig huis in de Parodüi y _ „ Hemel! zeide wildgöose, hoe is dat mogelijk, gij doet zeker hier uw pligt, Sir?»_ „ Ik deuk ja, ten minden zoo goed als mijne medebroeders, maar ik vrees, dat het niet van mij afhangt veel goeds in mijn parochie te doen." - Hoe zoo Sir?" - „ Gij weet, Sir, dat ten tijde der Reformatie van henry den agtften, de inkomften der kerken en kloosters door een acte voor de kroon verbeurd verklaard zijn, en hoe gering een gedeelte daar van voor de kerken parochij wierd afgezonderd; zie daar mij tot een trafteroent van 30 P°»d 's iaars bePaald> e" hier voor heb ik zeven jaar wel gedudeerd, en alle meesters gehad, ik zoude in alles 50 pond kunnen maaken; en dit armzalig inkomen befchouwt het  *5S DE GEESTELYKE het Volk als een groot benefit; en hoe wel gijziet, Sir, op welk een wijs ik huishou, zoo gelooft men echter, dat ik vorftelijk leef en heersch over het erfdeel des Heeren, vermits ik zes zilveren lepels en een zilveren bierkan bezit.' Ik ben ook alle dag in moeilijkheden, wijl mijn inkomen ontftaat uit de thienden. Daar ik nu de man niet ben om mij te laaten befteelen, of bedriegen, krijten zij mij uit voor een knaap, die alleen het waereldfche begeert, en met de zielen zoo wat de hand ligt. Dit is oorzaak, dat ik hier volftrekt niets goed doen kan, hoe gaarn ik zulks wenfchte. Een boer blijft uit mijn kerk en loopt drie mijlen ver naar een Methodistifche Vergadering, federt ik den moed had om mijne tienden zelf te zoeken, wijl hij die niet betaalde. Een ander heeft mij bij den Bisfchop aangeklaagd, wijl ik weigerde drie fchellingen en zes pences' aanteneemen, zo als mijn voorganger deed , in plaats van de tienden eens boomgaards. Dit is het niet al, hier wonen thans drie Disfenters, die het Volk wijs maaken , dat de tienden nog overblijffels zijn van het Pausdom: en willen, dat een arme dominé met vrouw en kinderen van de wind leeven." „ Wel, Sir, antwoordde wildgöose, ik geloof ten vollen, dat wat het waereldfche aangaat het lot der Dominés in 't algemeen, en dat der Vicansfcn in 't bijzonder zeer onaangenaam is. En dewijl het blijkt, dat alle vijandfchap doorgaans ont-  DON QUICHOT. 25? ontdaat uit ftrijdige belangen, zoo dunkt mij, dat men op eenig ander middel mogt bedagt zijn om de dingen tusfchen de herders en de kudden een weinig anders te fchikken." „ Indien dit, zei de Vicaris, kon gefchieden, ik "zou 'er zeer mede in mijnen fchik zijn; en mij dunkt, dat wij niet door de bijzondere leden, maar door de kerk zelf moesten betaald worden, zo als dit in veele landen gebruikelijk is. Dit zoude door de Bisfchoppen zelf moeten geregeld en in ftand gehouden worden; maar zoo als de dingen gaan, is daar niet aan te denken; en ook wat is op deeze waereld volmaakt? Misfchien zouden 'er zwarigheden uit ontftaan , die ik niet zie." wildgöose ftemde zeer gaarn toe, dat in deze Gemeente niets nadeeliger was, dan twisten en kleinagting tusfchen L eeraar en het Volk, en wel voornaamlijk, wijl men dan geen gelegenheid heeft, om geestelijk onderwijs medetedeelen. Maar Sir, mag ik u'bidden, waar is die Methodiftifche Vergaadering, is zij verre uit den weg naar Monmouth?" - Deeze vraag overtuigde den Vicaris, hoe gegrond zijn vermoeden was, dat deeze vreemdeling ten minden een vriend der Methodisterij zijn moest. Hij zei des, „ zoo gtj daar nader bericht van begeert , in het Dorp zult gij te regt komen. De Boeren zijn' zeer gereed, om ook hunne noodigde bezigheden te laaien vaaren, als zij maar weten, waar zij wezen  «6b DË GEESTELYKE zen moeten. Zij gaan zomwijl twintig mijlen ver, om de, voor de vuist uitgegierde, zotternijen der wegpredikers te hooren." tugwell had nu zijn dun bier alreeds opgedronken en daar en boven zich nog verfterkt met een ftuk kaas en brood en een goed glas ale daar bij; de vrouw des Vicaris, die hem eerst zoo ruuw behandeld had, zag nu, dat zij verkeerd deed; en wilde dit weder goed maken; vooral, om dat jerry, toen de Vicaris opftond, zijn plaats innam, het kind wiegde, het vuur opftookte en raapen fchilde. Het ftond hem niet te breed aan, dat zijn meester voort wilde; de lekkere reuk der pot, die nu lustig door kookte, was hem te aangenaam. Eer wildgöose vertrok, nam hij de vrijheid, om des huisheers beleefdheid met een vermaning te betaalen: hij zeide: „ Ik bid u, Sir, poog de genegenheid uwer kudde te hei winnen, door toegevenheid, door hulp, door minzaamheid, en in plaats van de tienden ftreng bij de armen op te haaien, geef hun liever een brood in de huishouding: door alle zulke onnozele listen zult gij hunne genegenheid winnen, en gij zult in ftaat zijn , om met uwe predicatien nut te doen aan allen." De Vicaris bedankte hem voor zijn goeden raad, doch voegde 'er bij, dat hij alle deeze middelen ook reeds beproefd , maar vruchteloos bevonden had, en dat hij niet begreep , i  DON QUICHOTi 161 greep hoe men een volk moest aanvatten , dat cm een ftuiver te behouden zijn zaligheid verwaarloosde, " Hier fcheidden zij heufchelijk* , IX. HOOFDDEEL. Men roept volk bij elkanderi Toen onze reizigers aan het eind des Dorpë kwamen, zagen zij een ouden kleêrmaker met eeri bril op den neus, op zijn tafel zitten; hij zong met meer aandagt, dan kunst, een Lofzang vari Mr. wesley. Dit was genoeg om Mr. wildgoose te regt te helpen; Hij vroeg dan, „ waar hier ergens de Vergaadering der Methodisten was?" ,, De oude man zeide hem, dat drie mijlen van daar alle week Vergaadering gehouden wierd, maar dat dit de avond niet was, waar op de Leeraar kwam." — tugwell gaf hem te kennen," dat zijn meester ook predikte, endat, indien het Bedehuis op den weg naar Monmouth lag, hij dién avond het woord preeken zoude." Terftond wipte de oude man van zijn tafel, liet het kleed dat hij beloofd had aftemaken , liggen, en zei : „ dat hij met hem gaan zoude al was het nog eens zoo ver." Hij vloog bij een fmit in huis, die zijn naaste buurman, en II. deel. L juist  iö2 DE GEESTELYKE juist bezig was om eert Hoevenaars paerd te beflaan; die liet het paerd in detravaliie, en zoo gingen zij naar des Hoevenaars vrouw, welke eene groote voorftandfter der Methodisten was , zij haar fchoenen en koufen fchielijk aangetrokken hebbende, liet het vee ongemolken, en haar kind in de wieg, zij vonden nog een halfdoezijn meer van hunne goede bekenden, die insgelijks alles listen ftaan; om deeze vroome Landloopers te volgen. Na veele vraagen, wie of de Heer %vas, en" waar hij van daan kwam, gingen zij voort en kwamen in de valei, toen onderzogt wildgöose den ftaat hunner ziel , en tugwell onderhield hen over hunne ontmoetingen en de vervolgingen, die zij op reis ondergaan hadden, geduurende al den tijd, dat zij het Euangelie predikten. Het dorp , alwaar zij belandden, was eene fchoone volkrijke plaats, digt bij Monmouth: de aankomst van een nieuwe prediker ging als een' loopend vuur door de heele wijk; en binnen het half uur kwamen 'er wel twee honderd menfchen bij elkander om het Euangelie te hooren prediken : toen wildgöose , altijd begeerig om den Duivel in zijne verderkte plaatfen aan te tasten, zich voor eene kleine kroeg plaatfte, en daar op' een paardenblok geklommen zijnde, onder de fchaduw van een olmboom, dus lange toegewijd aan de vreugd en het danfen der jonge lieden, ter-  DON QUICHÖT, 163 terwijl de bejaarden dit onder het rookeri hunner pijpen en het drinken van ale plagten te befchouwen, zichtot fpreken gereed maakte. X. HOOFDDEEL. Nieuwmodifche mirakels, en vervolgingen. Zoodra Mr. wildgöose begon te fpreken, be-* gonnen eenige knegts van den Heer des dorps, die een zeer rechtzinnig man, en geen vriend fcheen van dat ftraatprediken, oproer te maken, en den trommel te roeren; dit verwarde in 't eerst Mr. wildgöose een weinig. Maar zijn ernst was zoo oprecht, en de meeste toehoorders waaren zoo aandagtig, dat deeze losfe jongens van zelfs vdtfcheidden, en hij ging ongehinderd voort. De meesten der gemeinte hadden zich op eenen ouden muur gezet, die eenen boomgaard affloot, maar terwijl hij in al het vuur zijner redenvoering bezig was, plofte de muur op den grond en gevolgelijk allen, die 'er op zaten; 'er was niemand gekwetst, maar zij allen bleven bedaard toeluisteren. (*> Dit f *) Mr. wissibï's Journaal, 1740. L 2  i6*4 DE GEESTELYKE Dit voorval wierd weldra door een geheel ander gevolgd. Een arme kaerel uit een bijliggend dorp, die eertijds een groot twistmaker en bemoeial was, doch door Mr. wesley was bekeerd, kwam op een klein mager hitje door de ftraat gereden, fchreeuwend en-tierend, terwijl hij alles voor zich uitjoeg, honden, zwijnen, vrouwen en kinderen ; hij had geen hoed op, en zijn rood ongekamd hair hing hem over het aangezicht. Hij zag wild in 't rond, reed naar wildgöose toe en riep: „ God zegen u, Mr. wesley! hij is bekeerd; en God heeft hem oopenbaaringen en waarzeggingen gegeven, en hij zal Koning zijn en alle zijne vijanden onder zijne voeten werpen." (f) Terwijl het prediken hier door gefloord wierd zeiden fommigen : „ Mr., hij is gek, federt hij Mr. wesley hoorde." Gek? zei wildgöose, ik wensch, dat ieder die mij nu hoort, zoo gek was, als hij is. ó Mijne vrienden, dit zijn tekens van de wedergeboorte. Het zijn worstelingen tusfchen het vleesch en den geest. Laat ieder, die i fterk in het geloof is, in den gebede worstelen voor deezen armen geestdrijver;" maar hij wagtte dit niet af, hij reed weg, zonder zich daar aan te ftooren en fchreeuwende en tierende, als een bezeten mensch. .De predikatie geëindigd zijnde, meende tuc well , (t J Het zelfde Journaal.  DON Q U I C II O T. 165 well , om dat hij het Pfalmzingen te Bristal gehoord had , dat hij het wagen konde in een dorp een proef zijner bekwaamheid te geven. Hij gaf des een Pfalm op; hoewel zijn ftem zo welluidend was, als het geblaat van een ezel. Zijn voorkomen, zijn geluid had ook zoo weinig ftichtends, of betamelijks, dat de knegts, die door de welfprekenheid van wildgöose in ontzag gehouden waren, niet langer (til blijven konden; de een begon te trommelen, een ander fmeet twee of drie vuile eijers , die hij in een haag vond, naar jerry. De boosheid des voorzangers, en het geweld, dat daar uit ontltond, was oorzaak, dat de vergaadering met haast fcheidde. De Hoevenaar, wiens muur was omgeworpen, en die geen vriend was der Methodisten, ?wel verre van gelijk als wildgöose daar iets wonderdadigs in te zien, dwong hem om de kosten te betaalen. Hij deed zulte, en dewijl het avond wierd, en zij beiden vermoeid waren, gingen zij jn een herberg, tugwell was zeer misnoegd en beklaagde zich bitterlijk over den ftank der eijers, die zijn rok bedorven hadden, wildgöose vermaande hem tot geduld , maar een goed avondeeten ftelde hem te vreden, en wildgöose btfteedde den tijd in geestelijken raad der famielie mede te declen, tot dat hij zich ter rust begaf. L 3 XI wm  *M DE GEESTELYKE XI. HOOFDDEEL, Verwelkoming te Monmouth. De zon was reeds een uur boven de kim toen wildgöose zijn reismakker opwekte; en dewijl de dag zeer heet was, gingen zij fpoedig J weg, evenwel met voor dat jerry een goed ont. M genomen, en, of zulks ook noodig Zt m; (fc, knapzak wel gevuld had. D^iU zl een goeden overfchaduwdem weg hadden, fpoed den zxj zoo wel voort, dat zij in den dag te Monmouth aankwamen. Zoodra Mr vTld. ooose den Fabrikeur, voor wien Mr. Jwel harris hem een brief gegeven had, had gev0n. den gaf hij dlen zelf aan den man, die naauw lyks den brief inzag, of hij begreep , waarom Mr" eerst koeltjes, en zei: „ wij hebben federt eeni £ ,tljd .Z0Q veele vreemde predikers geh dat de agting hunner Sociëteit daar door z er is' benadeeld. Maar den brief Dader in^Jf' * en het fatfoenlijk voorkomen des brengers i„' 2 -mende en dat hij door Mr. whitfield was afgezonden, veranderde hij van toon; ""j," by wijze van verfchooning over ziine Zl l hm het volgende vertelde. ' ,5 Een  DON QUICHOT. 167 „ Een wel opgevoed jongeling , die voorgaf van Mr. wesley's gezelfchap te zijn, en te gelijk , zoo hij zeide, een Prediker was, had veelmaalen te Monmouth gepredikt: hij Was overal welkom, maar vooral in het huis eens Edelmans, die van hunne Gemeente was. De Edelman' had eene dochter, die op het punt ftond om te trouwen met een zeer rijk braaf jong heer; en beide familien waaren hier over ten uiterften voldaan. " „ Deeze looze kwant zag weldra, dat de aanftaande Bruid geene groote genegenheid voor haar minnaar had, en wist haar te overtuigen, dat zulk een huwelijk zondig was, vooral, om dat hij geen Christen was, want hij kwam nooit in hunne Godsdienltige Bijeenkomsten. Om nu op eens, zoo wel de raadgeevingen haarer vrienden, als haars Vaders magt te ontduiken, ftelde hij haar voor om met hem door te gaan. Zij vertrokken des naar zijn geboorte land, Ierland; alwaar hij een Pruikmakers jongen geweest en in welk karakter hij ook naar London gekomen was. Maar veel bij Mr. wesley ter kerk gaande, had hij zich weten meester te maken van deszelfs ftijl, hier door en om dat hij met eene zedige vrijmoedigheid fprak, wist hij ons derwijze inteneemen dat wij hem met de grootfte onderfcheiding behandelden. Dit geval heeft voor onze Vergadering veel kleinagting verwekt, onze vijanden lieten zulk eene gelegenheid niet onopgemerkt voorbij gaan. Evenwel Sir, een zoo wel voorkoL 4 mertd  168 DE GEESTELYKE mend jong heer, en die zulke goede aanbevelingen heeft, zal niet weinig toebrengen om ons crediet te heru-ellen, ik zal de Broeders daar van ook bericht geven." wildgöose antwoordde hier op met al de heuschheid, en al de vroome vriendelijkheid, die hem eigen was, nam zijn affcheid, om een paar uuren te gaan uitrusten en zijne gedagten wat te verzaamelen, belovende om zeven uuren in he? Bedehuis te zijn. XII.  DON QUICHOT. 169 XII. HOOFDDEEL. Een onbekende bezoekt Mr. wildgöose. Zij vertrokken naar eene ordentelijke, hoewel niet aanzienelijke Herberg, en terwijl wildgöose iets gebruikte, weidde jerry in de keuken breed uit over de goede hoedanigheden, en den rijkdom zijns meesters; hier was een man tegenwoordig, die verzogt, dat hij bij deezen Prediker wierd toegelaaten. De hospes ging des binnen, en zoo dra wildgöose van tafel opftond, zeide hij, dat een jong Officier, die bij hem w quartier lag, hem wenschte te zien en een flesch wijn met hem te drinken." - wildgöose ant, woordde, dat hij met genoegen dien heer zoude opwagten, maar dat hij niet kon beloven met hem te drinken. Hierop trad een groot, fraai, in uniform gekleed jong Edelman binnen. Hij fmeet zijn hoed , waar op^een zwierige cocarde was, onagtzaam op een tafel, wierp zich in een armftoel, ontgespte zijn port d'Epé, en den degen met verfmaading door de kamer gooijende , riep hij mu „ Laaten dus alle moordgeweeren vergaan!" wildgöose ftond een weinig verbaasd door dit woest, ongewoon en ongefchikt gedrag; toen de L 5 man  i7o DE GEESTELYKE man die hem fterk in 't aangezicht zag, met een voorkomen van verftrooijing zei ; „ Duivels! Sir kunt gg niet eenigen raad geven aan een ziel, die door razernij vervolgd wordt?" Bedaar, Sir!" „ O dat ik nooit gebooren waar.'Hier bgt mijn ongeluk;" hij zei daar op eenige regels uit de Phedra: ms ik ^JjJ zulke begnppen van deugd? met zoo veel af keer voor de minfie ondeugd, en echter de (laaf mijner, dolle dnften?» wiLDgoose poogde hem te troosten. „ Slf, zeide hij, de eerfte trede tot berouw is zijne zonde te zien; maar zeg mij, bid dc u, wat maakt u zoo wanhopig.» Sir -o gij tijd en geduld hebt, zal i![„ aUll ter feaalen , het is geen geringe troost voor een ongelukkige over zijne rampen te kunnen fpreken met eerlijke gevoelige menfchen. Ik heb een moord begaan, een Vadermoord, vrees ik- ik ben een overfpeeler, en wat niet all!" G'oed goed Sir, dies te beter, de grootfte zondaar wordt de grootfte heilig. Hoe fnooder mensc gg waart, hoe beter gij te overtuigen zijt.» Hie op begon de Krijgsman zijn verhaal. XIII.  DON QUICHOT. 171 XIII. HOOFDDEEL. De gevallen van Capitein johnson. IVl'ün Vader was een Londons Koopman, en zeer rijk, maar zijne jaaren en toenemende zwafe heden, deeden hem zijnen handel verlaaten, te meer, daar hij maar een veelbeloovenden Zoon (den deugniet dien gij hier voor u ziet,) had. Ik wierd te ÏVestmunJier opgevoed, en ging met veel roem de Schooien door; vervolgens zond men mij naar de Univerfiteit." Mijn Vader ziende, dat ik niet verkeerde dan met i.tt beste, dat is de meest verteerendc lieden dier plaats, zond mij groote jaargelden ; doch daar maakte ik een liegt gebruik van; in plaats van ftudeeren, verliep ik mijn tijd in allerlei fatfoenlijke buitenfpoorigheden; en mijn flegt gedrag noodzaakte eindelijk den Gouverneur der Univerfiteit , in weerwil zijner neiging mij weg te jaagen. Mijn Vader hier van onderricht, ontbood mij, wijl hij zag dat ik daar niets deed dan mijn fortuin en gezondheid bederven. Hij was zoo zeer met mij ingenomen, dat hij mij fchreef: „ik denk, dat gij thans genoeg kundigheden hebt opgedaan, en ik vind goed u ter voltooijing uwer opvoeding, den tour door Europa te laaten doen." Alleen  m DE GEESTELYKE „ Alleen verzeld van een eerlijk Zwitzer , diemiï «o wel tot Gouverneur als Kamerdienaar diende f.ng 4 op reis: met het oogmerk om menfchen kenms te verkrijgen, en „a een groot gedeel van Europa gezien te hebben, weder te kleren » Geduurende mijn verblijf te Parijs maakte ik kenms met een Engelsen- edelman /die met zi n tu.sgezm « Normandijen te R — woonde/ verzogt mij, om eenige maanden bij hem te bh? ven. II, en 2rjne Lady waaren, het geen men lioemt, gek naar gezelfchap: weldra wL ik Z kend m de beste, dat is de aanzienlijkfte, huizen der provintie. 1 •\ „ Hier maakte ik mijne opwagtjng ook bij eene jonge fchoone vrouw, die met een lid des Parements van R- getroinvd was. %.. ^ ^ tel en coquet, maar niet losfer dan de m.este Pranfche vrouwe." - „ Ach, Sk? jk ^ gy deeze zachte namen geeft aan de fnoode on deugden, die de lusten des vleefches opwek," ken." _ „ Wel Sir, ik ben thans in de zelfde gedagten." „ Lady ruelle was zeer met mij ingenomen Op een avond, dat wij te famen wandelden, zei Zij; „ Ik verlang zeer om London te zien' en weuschte, dat ik gelegenheid had om een Engelsen reisje te doen." Offchoon ik dit zesgen voor mets bedoelend opnam, zeide ik: " Hoe geluk kig zoude ik zijn, indien ik u dat genoegen konde bezorgen.» - „ Ach, Sir, ik wenschte wel dat  DON QUICHOT. ift dat gij tftt meende." De wijs waar op zij zich uitdrukte, deed mij zien, dat zij indedaad fprak zoo als zij dagt. Kort gezegd zij betuigde mij* dat zij ernftig meende het geen zij mij zeide. Ert dat zij bij een gunftiger gelegenheid daar breeder over zoude fpeeeken." ,,, Dit bleef dus eenigen tijd voor zij mij hier over onderhield, zij vertrouwde mij toen: „ Dat haar man haar zeer flegt behandelde; dat zij mij beminde, en gereed was om zich zelf en een forti van tienduizend pond fterlings aan geld en juwelen in mijne handen te geven." Hoe verbaasd ik ook over dit voordel wai'e, het vleidde echter mijne verwaandheid te zeer, dan dat ik op de gevoken van zulk eene ondeugende daad zoude gelet hebben; ik ontfing des met verrukking haar aanzoek." , .. , Wij overleiden des vervolgens, dat wij de gelegenheid van een gemaskerd bal, dat buiten de ftad dien avond zoude gegeven worden, moesten Waarneemen, te meer om dat haar man dien zelfden dag en avond niet 't huis kwam. In weerwil mijner overtuiging van het gevaar-, en de fchande , die ik over mijne Engelfche vrienden brengen zoude, ging ik voort met alles te fchikken, Wat n'oodig was tot zulk een fchelmduk" Ik belastte dus mijn gouverneur en lijf knegt om tcDkppe een fchip te huuren, en zeilree te laaten maken; en op den avond voor het bal kwam Lady 'ruelle als een jong heer gekleed: zij had meer  174 DE GEESTELYKE meer dan vijfduizend ponden aan jnweelen bij haar die zij van haar mans vrienden en familie geleend had om met luister op het bal te kunnen verfchijnen." «mogh .„ Mijn postchais ftond agter een heuvel gereed en zoo drahet bal aan den gang was gingen wij onI gemerkt weg ftapten in de chais, door ni mand dan mijn Zwitzer en den Postillon vergezeld » „ Indien de Postillon niet in het bosch 'verdwaald ware, dan zouden wij in weinig uuren te Dieppe geweest zijn. Zoo dra Wij weder od den regten weg kwamen, naderden ons drie bewapende mannen, die uit 'sKonings naam ons heboden flfl te houden. Ik fchoot hier op befde mijne pistolen af, en mijn knegt, dat een ftoute vent was, ontfing hen met de zelfde hoffelijkheid Hij fchoot een man dood en de twee overigen' koozen de vlucht, terwijl wij naar Dieppe voort joegen. Hier verliet ons de Postillon en ik be loonde zijn getrouwheid met het fchenken der postchaife; hoewel ik naderhand bemerkte, dat hij ons verraden had. " ' „Toen wij te Dieppe in het fchip wilden gaan vroeg de capitein ons onze paspoorten. Ik gaf 'er hem een voor mij en een voor mijn knegt: maar ziende* dat ik 'er geen had V00r dien jongen heer, die bij mij was, fehudde hii zijn hoofd, en weigerde ïnzeete gaan. Ik dreigde hem te doorfchieten, maar hij hield vol, en zei • doe wat gij wilt, doch in zee ga ik niet, die jonge  DON QUICHOT. 175 jonge heer is zeker een perfoon van geboorte; en °zo ik in Prankryk te rug kwam, wierd ik opgehangen." — Hoe bedorven ik ook ware, ikkon niet van mij verkrijgen, om zulk een eerlijk man leed te doen. Ik bood hem geld, doch te vergeefsch, en wij waren genoodzaakt onze reis tot Boulogne te land voort te zetten: weinige uuren van de ftad ontmoette ons een man, dien ik kende voor een dienaar van het gerecht. Hij befchouwde ons aandagtig, en reed toen op een fterke draf naar Boulogne. Dewijl ik begreep wat zijn oogmerk was, fprong ik op het paard van den Zwitzer, verkleedde mij zoo goed ik kon in zijn kleêren, en vloog naar de flad, om te zien hoe het daar geftekl was." „ Zoo als ik de poort inreed, zag ik de foldaten in 't. geweer, en met flaande trommels patrouilles doende. Ik vroeg, wat of dit beduidde, zoo dra ik in eene herberg gekomen was. Bij geval vroeg ik dit aan een Engelsman, die mij zeide, dat het oogmerk was een jong Engels edelman te knippen, die met een getrouwde vrouw doorging, en dat binnen weinige minuten de chais verwagt wierd." „ Terftond reed ik weg, en hield met den Zwitfer en den postillon een raadsvergadering. Het befluit was, om naar een klein visfchersdorp te gaan, en zoo naar Engeland overtefteken; zoo draa ik daar aankwam, huurde ik een visfchersboot, en men beloofde ons, dat wij des anderendaags aandeEngelfche kust zijn zouden: maar ik was dwaas genoeg, om  ï?6 DE GEESTELYKE om hem een beurs met vijftig louis te laaten zien en aan te bieden, indien hij terltond xvilde ondef zeil gaan. Op dit gezicht wierd de knaap bevreesd: en nu vroeg hij ons paspoort, waar aan hij nog niet gedagt had. Ik gaf hem de twee reedsgetoonden, en een befchreven papier voor den jongen heer, doch dewijl hij niet lezen kon, zeide hij: „ dat hij naar den Curé zoude gaan , om te zien of alles in order was. " De Curé kwam bij mij; ik waagde het om den braaveh man een groote fom gelds te-biedenhij antwoordde mij: „ Dat hij om al het geld der heele waereld zich hef vertrouwen zijner gemeente niet zoude willen onwaardig maken." Maar hij bood ons zeer beleefd zijn huis voor dien nacht aan, dewijl 'er in het geheele dorp niet een goed verblijf voor ons was. Dit nameri wij dies te gereeder aan, om dat wij te beter onze zaaken zouden kunnen overleggen." „Het was nu de derdenacht, dat Lady ruellé niet te bed geweest was. Ik deed haar befluiten om rust te nemen. Ik bleef met den goeden Curé tot middernacht op. Naauwlijks had ik mi} in een agterkamer in een leuningftoel geplaatst" om ook wat te rusten, toen ik een groot geweld' hoorde, en vernam, dat het huis was ingefloten door de gerechtsdienaars. Alle tegenweer was dwaasheid, evenwel mijn knegt loste zijn fnaphann op een der aanvallers , zoo als die in den tuin bij het vengftcr kwam. Hij viel dood, maar wierd  DONQUICHOT. 177 wierd wel dra door vier welbedagte knaapen opgevolgd , die op ons aanleiden, en als wrj ons niet gevangen gaven, hadden zij bevel los te branden." „ Hier op greep men Lady ruelle en mij, bond ons rug aan rug op een wagen en zoo voerden zij ons in R... Zij gaf op mijn verzoek een fnoer paerels en een orlogie van groote waarde aan den Zwitzer, die op mijn bevel zig weg maakte; iets dat zeer gunftig voor mij in 't vervolg uitliep. " „Ik kan niet uitdrukken, hoe ik verbaasd was, toen ik zag, dat Lady ruelle zoo weinig door de fchande, die zij te wagten had, was aangedaan , dat zij zig ia de eerfte herberg geheel verkapte, ja zelfs rood op haar wangen lei." „ Te R... komende, bragt men mij gevangen op het kasteel, en van daar wierd ik weldra ten verhoor geroepen. Doch dewijl mijn knegt ontfnapt was, en hij de twee lieden gedood had, als ook de eenige getuige, dat ik met de Lady was doorgegaan, en dewijl het bleek dat zij mij veel meer, dan ik haar verleid had, zoo geraakte ik, door tusfehenkomst mijner vrienden , gelukkig vrij, en kreeg bevel om binnen drie dagen het rijk te verlaaten. Dit bevel volgde ik terftond op, en Lady ruelle wierd in een klooster opgeflooten." „ Men gaf voor, dat de afkeer van deeze vrouw voor haaren man niet geheel was toe te fchrijII. deel. M ven  178 DE GEESTELYKE ven aan zijne meerdere jaaren, maar aan eenen fchandelijken minnenhandel met iemand haarer familie, die haar allernaast beftond." „Toen ik in Engeland te rug kwam,was mijn Vader door verdriet over mijn flegt gedrag geftorven; en mijne overgroote verkwistingen hadden zijn inkomen dermaaten verminderd, dat hij maar tweeduizend pond naliet, waar mede ik en mijne Moedér, die nog leeft, moeten toekomen; nu is zij insgelijks van verdriet krank." „ Ik kogt een Lieutenantsplaats, en doe nu in een rood uniform boete voor mijne dwaasheden, want ik ben in een dorp in guarnifoen; maar mijne wanhoop , die mij zoo jong ongelukkig maakt, kent geene paaien; en ik ben mijn leeven moede." XIV.  DONQÜICHOT. $$$ XIV. H O O F D D E E L„ W ildgoose antwoordde hier op: „ Wees niet Avanhoopig, Sir, de wegen des Heeren om ons te redden zijn wonderbaar, en gij weet immers wel, hoe grooter zondaar hoe heiliger man lk ga dezen avond prediken voor ware Christenen, ,en daar zult gij,ter uwer vertroosting lieden vinden , die eertijds zoo fnood, zoo dwaas waren, als gij nu zijt: doch die nu in vreugd en gerustheid leeven door het geloof. Ga met mij; daar zult gij brood voor uwe ziele vinden." ,, Wel zei de capitein, .al zou men mij ook methodist noemen , en al ben ik' van avond op -een danspartij verzogt, ik zal met u gaan; op mijn ziel dat zal ik." Te zeven uuren vertrokken zij met jerry naar den koopman, alwaar wildgöose voor veele toehoorders op een zolder van een zijner pakhuizen predikte. wildgöose zaagde alweer op zijnen gewoonen toon, en fprak zoo beweeglijk, dat men niets hoorde dan zuchten en weeklaagen: de capitein was ook aangedaan, fomwijlen ftonden de traanen in zijne oogen , en fomwijlen moest hij zijn zakM a doek Kortftondige bekeering.  iSo DE GEESTEL Y K E doek voor zijn mond houden , om niet in lachen uit te fchateren. Maar niets trof hem zoo zeer, dan de traanen van een mooi jong meisje, dat naast hem zat, en met wie hij gaarn zijne gevoelens zoude gedeeld hebben. Toen twintig of dertig der allereerfte voorftanders, naar gewoonte, befloten om den nacht daar biddend en waakend door te brengen, bleef hij daar insgelijks eenigen tijd; en men geloofde, dat dit fchoon kind hem volkomen bekeerd had. wildgöose verliet den zolder om elf uuren, maar zeer vermoeid zijnde, begaf hij zig te bed in het huis alwaar hij gepredikt had; de iever van tugwell was dien avond zoo koel, dat hij in een hoek te flapen lag. Om twee uuren in den nacht ontwaakte wildgöose door een verward gerucht; (*) het was als of 'er menfchen vermoord en doodgeflagen wierden. Hij fchrikte en ging naar den zolder; daar had zich het volk tot zulk een raazernij opgewonden , als de dweeperij ooit of immer heeft gezien. Sommigen lagen op den grond, fchreeuwend en kermend, anderen floegen zich op de borst uit angst over hun voorgaand zondig leven: anderen zongen lofzangen en riepen uit, dat zij den duivel overwonnen, en vergeeving hunner zonden hadden. Onder die was een kleine jongen (•) Mr. wesleys journaal 17^3.  DONQUICHOT. 1S1 gen, ( * ) die zoo werktuigelijk was aangedaan, dat hij den berouwhebbenden zondaar zoo natuurlijk fpeelde, als de beste hunner. Het geweld nam toe, toen Mr. wildgöose in trad en met hun begon te bidden: maar de natuur dus lang boven haar peil opgedraaid, begon van zelf te zakken, en de kalmte herftelde zich. wildgöose vermaande hen nog een weinig, en ging hierop naar zijn bed terug. Hij liet tugwell op eenige wolbaaien zijn flaap voleindigen. Men verhaalde hem, dat de capitein met het mooije juffertje ten elf uuren was weggegaan, wijl hare ouders om haar gezonden hadden, want hoe wel zij haar toeftonden met andere jonge lieden op deeze Vergaderingen te komen , zoo verftonden zij echter niet, dat zij daar tot in den nacht blijven zoude; zoo als nu meer en meer onder deeze dweepcrs doordrong. Onder alle anderen die .in deeze Vergadering kwamen, was ook een rijke molenaars vrouw, zij woonde een mijl buiten de ftad: die had Mr. wildgöose verzogt, indien het mogelijk ware, eens bij haar te komen en over den ftaat haars geloofs te fpreken, zo als Mr. wesley en zelfs Mr. whitfield gedaan hadden. Toen Mr. wildgöose hoorde, dat zij niet verre van den G/ow~ (») Journaal i73ï- Dit Kind, zegt Mr. wesley. was fleg» 3 jaar oud. M 3  ï8a DE GEESTELYKE Ghwcester- weg af woonde, beloofde hij haai dien morgen om zeven uuren bij haar te komen ontbijten, en dan van harte tot harte met haar te fpreken. XV. HOOFDDEEL. wildgöose voldoet aan zyne belofte. Jerry in zijn flaap door dit geweld gehinderd zijnde, zag zijnen meester niet zoo rasch, of hij Begon zijne gramftoorigheid lucht te geven, omtrent de vroome lieden te Monmouth. „Bij dit en dat zei hij, het Walisch volk is ftapel zot. Zie, ik ben een oudagtig man en ik heb ook zoo al met de gasten eens meê gedaan, maar ik laat mij hangen, zoo ik ooit zulk een verduiveld geweld en getier gehoord heb; wel een eerlijk mensch kan geen oog toedoen." „Och jerry , jerry, dit is de glorierijke tijd!Dit is de overwinning des geloofs! Dit zijn de tekenen der wedergeboorte! Nooit zijn de lieden zoo nabij het koningrijk des hemels, dan wan, neer zij dwaas zijn; en hebben nooit meer hoop op behoudenis, dan wanneer men hen in gevaar vind, om zich te gaan ophangen of te verdrinken." (*) . -.. K J „ Maar C*) De woorden van Mr. whitfield.  DON QUICHOT. 183 „ Maar kom aan jerry , wij gaan eene. zuster bezoeken, die in de ünarten der wedergeboorte is; en onzen bijftand verzoekt. Wij moeten een mijl of twee gaan, eer wij ontbijten." — „ Eer wij ontbijten? Wel ik heb gister avond niets over mijn lippen gehad, en mijn maag is zoo ledig, dat ik daar hartelijk voor bedank, zoo dat die zuster moet wagten, tot ik ontbeeten heb." Terwijl wildgöose affcheid nam van den Fabrikeur, fterkte jerry zich zelf in de keuken, en daar op vertrokken zij, om den capitein aftehaalen; want Mr. wildgöose wilde hem tot heil zijner ziele mede nemen: doch hoorende, dat hij uit de Vergadering naar een danspartij vertrokken was, en dat hij daar tot twee uuren in den nacht gedanst hebbende, nu in zijn bed lag, vertrokken zij beiden. Bij den moolen komende ontfing de vrouw hen op een warm ontbijt; want de Molenaar vroeg om zijne bezigheden uitgereden zijnde, dagt de o-oede vrouw, dat zij voor zulke vroome menfchen niet genoeg doen' kon. Het ontbijt was des lekker en overvloedig. Deeze goede vrouw gaf zich zelf meermaal dit genoegen, met lieden die haar van tijd tot tijd geestelijke vertroostingen kwamen mededeelen: dit behaagde haar veel meer, dan het ftroef gezelfchap van haaren knorrigen man; zij fchreef het genoegen, 't welk zij dan genoot, veel meer toe aan den godsdienst M 4 dan  18+ DE GEESTELYKE dan aan de waare oorzaak; de verandering, die tih. bij naar voortbragt, befchouwde zij ak de vrucht der gemakkelijke leer: Behouden te worden door het geloof zonder de werken.- De Molenaar beminde zijne jonge, redelijk mooije vrouw zoo zeer, dat hij niet onderftond taar dat loopen naar de Methodisten te verbieden, hoewel hij daar door zeer dikwijls bij zijne *t huiskomst haar niet vond. Dit maakte hem wel eens zoo knorrig, dat de goede vrouw zich zelf voor ongelukkig hield; hij voer ook wel eens geweldig uit, over de menigvuldige bezoeken deezer geestelijke vertroosters, die niet alleen bij hem epen tafel vonden, maar ook veelmaal met zijne knegts en werklieden den tijd verkwistten. Deeze knapen, die het veel meer met den Meester, dan met de vrouw hielden, beflooten, deeze twee gasten hunner meesteres een trek te fpeelen: zij namen des den tijd waar, dat de meester van huis was, wijl die ter liefde -van zijn vroom vrouwtje misfehien hun dit zoude belet hebben. De naaste weg voor de twee Reizigers lag door een weide, die door een klein naauw rit viertje van de molen gefcheiden was. Hier over had men ten dien einde een plank gelegd. De molenaars, die zulks wel voorzagen, hadden deeze plank van onderen bijna doorgezaagd. Toen onze gasten affcheid namen, koozen 'zij den kortftea weg, wildgöose ging zachtjes de plank  DON QÜICHOT. itS plank over; ze kraakte en boog een weinig, doch men gaf daar geen agt op. Maar toen tugwell met zijn zwaaren ftap en gelaaden rug daar op kwam, viel hij in 't water, en fchreeuwde, tot geen klein vermaak der knegts, om hulp: zij'fchooten terftond met veel deelneming toe, fprongen bij hem, en voor hem daar uit te trekken, doopten zij hem eerst nog eens terdeeg onder. In de eerfte oogenblikkcn was jerry zoo verfchrikt, dat hij geen woord fpreken konde. Maar een der knegts zijn reiszak betastende zei: „ De duiker gij hebt de ham nog behouden. " — „ Wat drommel! (fchreeuwde hij nu uit) zegt gij de ham ? wel het is mijns meesters groote Bijbel, en eenige goede boeken. " Doch zij hadden het welgeraaden: de vroom e vrouw had uit overgroote genegenheid voor deeze twee apostels, buiten wildgooses weeten , met jerry" den zak zoo voorzien, dat 'er niets meer bij kon. Een der knegts zich zeer medelijdend aanftel' lende, raadde jerry te rug te gaan, zich te droogen en nog eenige koppen thee te drinken. Hij vervolgde zijn weg al dreigend, en ging zoo druipnat agter zijnen meester. Doch toen die hem tot geduld vermaande; wierd hij zoo boos, dat hij den goeden wildgöose het leven recht zuur maakte, ja wenschte zelfs, dat hij en zijn zucht om te preêken en te bekeeren , naar joost waren, en hij zich weer in den hoek M p, $n.  J88 DE GEESTELYKE in de eerfte herberg het paard wilde laaten, greep hij dus ook den rok; hij zette jerry daarop, rolde hem in dien rok, wijl hij van koude klappertande. Hij vond in den zak een hoed-band, een ijze-ren tabaksdoos, en een knipmes. Nu fprong hij ook op het paard en reed in de rivier, die vvas doorwaadbaar; hij keerde te rug en hielp met veel moeite zijn vriend agter hem. Zoo gingen zij zagtjes voort, en vonden de weg zoo moeilijk , dat zij moesten ftappen. Vervolgens kwamen zij in een klein gehucht, zetten het paard neder voor de herberg, en hingen den mantel aan den muur. jerry ging terftond in een warm bed, men gaf hem een huis-middel om te zweeten; en weldra was hij weder zoo frisch als een hoen. XVIII.  DON.QUICHOT. i8> XVII. HOOFDD E EL. Zij worden op vermoeden gevangen. Terwijl wildgöose zijn's vriends Öerftelling in een benedenkamer afwagtte, verzogt de barbier, -die den Hospes juist fchoer, of zijne Waardigheid zich wilde laaten fcheeren? wildgöose betastte zijn baard, en herinnerde zich, dat hij in geen week gefchooren was. Hij zette zich des om dit werk te laaten verrichten ; nu was de ■eene zijde van zijn aangezicht gepotst, toen vijf of zes boeren gewapend met hooijvorken, ouwe fnaphaanen en knuppels, in huis drongen; het ■waren bedienden van den Hoevenaar, die men dien morgen zijn paard ontdooien had, en nu 'er op af gingen om den dief te zoeken. Zij vroegen aan den Waard, „ waar is de vent, dien dit paard en die rok toebehoort ? " Die wees hen op wildgöose, die met zijn rug naar de deur en onder het fchecrmes zat. „ ó! Zei een der boeren, dat verzeker ik je is de dief, ja, ja een dun, lang, knap man. Toen hielden zij raad wie of hem eerst zou aantasten. De Hoeve- uaar,  10a DE GEESTELYKE naar, wiens paerd het was, zei, dat dit voor den Conftabel zijn rekening kwam. „De Conftabel zei: „ ik zou hem met het gerecht wel aangrijpen , maar bedank wel hartelijk, om mijn leven voor een anders zaken in gevaar te brengen." Een flagter, die, daar bij kwam, beduidde den Barbier, dat hij den diefden hals moest affnijden, doch de eerlijke Barbier was niet zot genoeg, om de gegeven tekens te volgen. Eindelijk rukte de zoon des Hoevenaars, een knaap van zeventien jaar, een der knegts een fnaphaan uit de vuist, £n nam wildgöose , als een paardendief, in 'sKonings naam gevangen. Hij was zoo moedig op dit heldenftuk, dat hij wildgöose niet toeHond, zich geheel te laaten fcheren; en zoo gingen zij met hem terftond voor den Vrederechter: hierop zei de Waard, dat 'er nog een gast té bed lag, die ook op het paard gezeten en den blaauwen rok had aangehad. tugwell die nu lang genoeg de zieke gefpeeld had, kwam juist naar de keuken, om te zien, of 'er wat voor hem te bikken viel. Nu wees' de Waard hem aan, en de Conftabel vatte hem bij den hals. „ Wat! fchreeuwde tugwell, wat begin je, vatje mij bij de keel om mij optehangen?" — ,Ja en als een paardedief. " De man wiens paard het was, zei: » ö dit is de fchobbejak, ik ken zijn ftem nog, ik zweer, dat hij mij beftal op den grooten weg; 't was zoo een dikke  I DON Q U I C H O T, 191 dikke prop van een vent." Hoewel hij kort te . vooren gezegd had, dat het een dun lang knap man was. Nu wilden zij deeze twee dieven de handen op den rug binden, maar de hospes merkte aan, dat 'er lui genoeg waren om hen wel te bezorgen. Zij zetten hen dan beiden op het paard, en reden dus bijna vier mijlen aan de kant van He«fordshire, voor den Rechter aldworth. tugwell jammerde, wilugoose zweeg, of vertroostte hem. XIX.  19* DE GEESTELYKE XVIII. HOOFDDEEL. Zij komen voor den Vrederechter. Mr. aldworth was een rijk Land-Edelman, en een zeer braaf Magiftraat. In zijn huis kreeg men nog een recht denkbeeld van de oude Engelfche herbergzaamheid. Ik doel niet op de dagen van Koningin elizaeeth, toen de Hofdames zelve met mée en een ftuk koud osfenvleesch ontbeeten, maar op de herbergzaamheid, die voor de Revolutie bij onze Edelen plaats had, die tot in de dagen van Koningin anna en george den I. duurde. Toen wierd de eetlust niet getergd door twintig franfche fchotels, ( zoo flegt toegemaakt dat geen Franschman die zoude willen proeven,) of wierd men aangegaapt door een halfdouzijn franfche lakijen; om terftond naar den maaltijd opteltaan, en den valfchen fmaak van Mylord in zijne kunstkabinetten te gaan bewonderen, en nog voor den avond bij waschkaarfen te fpeelen. In plaats van alle deeze verfijningen der dwaaze weelde, vond men bij Mr. aldworth , iederen dag een ham, een lendenftuk, gebraden vogels, duiven - pastijen , port-wijn, en zo men verkoos te blijven, een warm bed en sen hartlijk welkom. Zulk  DONQUICHOT, roj Zulk een man moest altijd zeker zijn van gezelfchap te hebben; en verdiende die achting, welke hem door vrienden en bekenden gegeven wierd. Deeze hraave man zat aan tafel, toen zijne gevangenen aankwamen. Hij liet hen des allen ia zijn zomerhuis aan het eind van den tuin brengen om daar te wagten. Onder ander gezelfchap was daar thans een Mr. newland, een rijk jong heer, die in plaats van de Rechten op de Univerfiteit te beftudeeren, zich bij een voornaam No» taris op het land begeven had, en die een ftrikt waarnemer was van de letter der wet. Dewijl hij nu maar onlangs in bediening was , brandde hij van verlangen om te ageeren en zijn naam aan den kant van een mittimus geplaatst te zien. Hij at des nog een weinig van het tweede gerecht, klonk met eene jonge Lady, in wier oogen hij wenschte een man van gewicht te zijn, en liep naar het zomerhuis; daar nam hij de klerk terftond den eed af, las alles over en floeg toen zijne oogen op wildgöose , die daar halfgefchooren in den kring ftond. Mr. newland nam dit op voor eene vermomming en vroeg met al de trotschheid van een jong advocaat. ,, Wel fchurk wat hebt gij ter verfchooning; fchuldig, of onfchuldig?" wildgöose zei, dat hij voor den Heere niet dan al te fchuldig ftond." „ Schrijf 4at op, klerk: fchuldig; hij zegt het zelf. „ En II. deel. ■ N oia  194 DE GEESTELYKE om Mr. aldworth geen moeite te geven, wilde hij het mittimus zelf maar tekenen, en fpoedig tot de zaaken komen. XIX. HOOFDDEEL. Een vriend in den nood is een waar vriend. Terwijl dit in het zomerhuis voorviel, kwam de goede oude Edelman, die de haastigheid zijns nieuwen collega's kende, in den tuin. Hij was van de tafel opgeftaan met zijn fervet nog voor zich; en wilde de zaken nader onderzoeken. Het bleek uit de verklaaring: ,, dat de Hoevenaar des ochtends om vijf uuren beroofd wa& van vijf Guinies , door een man op dat zelfde paerd, en in dien eigen blaauwen rok, dat die man een floers over zijn gezicht had, en gewapend was met dat zelfde knipmes:" en dit alles vond men bij de gevangenen. Mr. aldworth evenwel, in weerwil dier omftandigheden, en in weerwil van de zogenaamde vermomming , een half gefchooren gelaat, 't welk de hospes ook terftond ophelderde, zag zoo veel eerlijkheid, niet alleen bij wildgöose, maar zelf bij jerry, dat hij daardoor veel gunstiger  DON QÜICHOT. t0 tiger over beiden begon te denken, dan Mr. newland. Hij vroeg des aan wildgöose: „ Wat kunt gij voor uwe zaak zeggen. Waai komt gij beiden van daan, en waar heen is uwe re}s?" _ wildgöose antwoordde: „ Wij komen van Glou-cefier, wij zijn naar Brifiol gegaan om zaken van het uiterfte belang, maar wij zijn dooi zeker voorval genoodzaakt geweest door. Wales en Monmouth te rug te komen." Dit alles fcheen voor den Vrederechter niet wel famen te hangen. Hij vroeg des: „ Hoe komt gij aandit paard, en aan den grooten blaauwen rok ? '* Hierop antwoordde wildgöose met zijne gewoone beleefdheid, het geen de lezer reeds weet uit het voorige hoofddeel: en , voegde hij 'er hij, denkelijk heeft de rover den ftroom onwaadbaarer gevonden, dan ik, die eenige mijlen laater kwam; hij is misfchien in het bosch ontvlugt; maar hoe dit zijn mooge, het is zeker, dat, hoewel ik een groot zondaar voor den Heere ben, ik nooit mijn naasten iets ontnam; dat zij beiden dien zelfden ochtend om zeven uuren, bij den molenaar bij Monmouth ontbeten hadden, en dat hij meer dan hondert getuigen konde bij brengen , die zouden verklaaren, dat hij den voorigen avond voor eene Godsdienftige vergadering het woord verkondigd had." „ O ho, riep Mr. newland , zijt gij van die knaapen ? Uw gepreek te Monmouth bewijst niet, dat gij geen Roover op den grooten weg zijt. n ê Veele  195 DE GEESTELYKE Veele uws gelijken hebben dit ambagt geoefend." ,. Laaten wij niet te fchielijk oordeelen, zei Mr. aldworth. Waar is uw vaste woonplaats , Sir? en wat is uw beroep ? " — „ Ik woon aan de noordzijde van Glowcesterfhire." — „ WTel dan zullen wij rasch 'de heele zaak weten, door den Heer die hier thans aan tafel is: loop, zei hij tegen zijn knegt, en verzoek Mr. powel om eens hier te komen. " wildgöose ontftelde een weinig op het hooren van dien naam; en wierd vervolgens rood. dit bemerkte Mr. newland , en gaf 't met een veelbeduidende wenk te verftaan aan Mr. aldworth. „Maar zei hij, die oude vent is de voornaam/te oorzaak, en ik durf wedden dat hij uit zijn bannisfement terug komt; ik herinner mij zeer klaar, dat ik dit fatfoen te Monmouth voor omtrent zeven jaar gevangen zag, toen ik nog bij Mr. traverse eerfte klerk was. " jerry maakte zich met al de drift van een gemeen maar eerlijk man gereed, om deeze lastertaal terdeeg te wederleggen, toen Mr. powel inkwam. De ontfteltenis van wildgöose was des gegrond geweest, het was geen andere Mr. powel, dan de braave Vicaris der zelfde Parochij, daar Mr. wildgöose woonde. Mr. powel, die zijne familie in Wales had wezen bezoeken, kon deeze plaats niet doorreizen zonder zijn ouden Academie-vriend, Mr. aldworth, te gaan bezoeken. De verbaasdheid der wederzijdfch/e oude be-  D O N Q U I C H O T. ao? bekenden was zoo veel te grooter, als het geheel onwaarfchijnlijk was, dat zij elkander in zulk een afgelegen plaats zouden ontmoeten. Mr. powel betoonde zijn medelijden, dat hij zijnen buurman in zulk eenen ongevalligen toeftand vond, doch moest echter glimlachen, toen hij het half gefchooren gelaat van Mr. wildgöose befchouwde. Het kon Mr. wilgoose niet aangenaam zijn in deezen ftaat door Mr. powel gezien te worden , of verplichting te hebben aan e en m an t en wien hij ingenomen was en bleef; zijne dweperij had nog zulk een vermogen op hem, dat hij niets vuuriger wenschte, dan zoo als de eerlijke bunjan, om het Euangelie, eens pfalmen te zingen in een gevangenhok: dit groot geluk zoude hem nu door de voorfpraak van Mr. powel ontgaan. Toen echter Mr. powel hem over de droefheid en ziekte zijner moeder onderhield, overvielen hem eenige menfchelijke zwakheden; ja 'er rolden vrij wat onwillige traanen langs zijne wangen; hij hoopte vuurig dat zij reeds beter, en niet meer bedroefd zijn zoude. Wat jerry belangt, diens vreugd was over alle huizen, toen hij den braaven Vicaris wederzag, voor wien hij altijd de grootfte agting behield. ,, Hemelfche vrede! riep hij uit, Mr. powel, zijt gij het zelf? Wel hoe heeft het toch mijn arme wijf, en mijn getrouwe Snap? Rn Mrs. wildgöose en onze buurman de fmit? Och N 3 Sir!  IJ?- DE GEESTELYKE Sir.' wij hebben de heele waereld rond geweestte zee en te land, over bergen en door bosfchen* federtdat wij van huis waaren; en na dat wij door heel Engeland en heel Wales het Euangelie gepredikt hebben; uit liefde voor de menfchen en zonder 'er een duitje voor te begeerenden kijk eens aan , daar benne we nou als paar, deudieven opgevat; en dat eenig en alleen, om dat wij op een paard gereden hebben, dat wij vonden graazen, zonder 'dat 'er een christenmeusch hen of omtrent was, en om dat ik dft koorts had." „ Wel mijn vriend, antwoordde Mr. powel het zou veel beter voor u zijn, indien gij in uw pothuis ouwe fchoenen gelapt had, dan dus de waereld rond te loopen om die te verbeteren: maar ik fta borg voor beiden, dat gij geene paardendieven zijt." Mr. alwdorth was zeer wel te vreden met dit getuigenis, maar Mr. newland was te fterk ingenomen met zijne nieuwe waardigheid, om zijn oordeel zoo rasch op te geven hij zeide des, met veel zelfsbehaagen. „ lk betwist Mr. powel geenfints , dat hij deeze twee lieden kent, maar de bewijzen zijn zo fterk, dat wij niets te doen hebben dan het Minimus op te maken." „Sir, antwoordde Mr. aldworth, menig onfchuldig man is gehangen op nog grooter waarfchijnlijkheid; wij moeten des zeer ftaauwkeurig zijn. " %% Mijn oogmerk, hernam Mr. newland , is geen-  PON QÜICHOT. 199 ceenfints hen te veroordeelen, of optehangen: dit is het werk des Rechters: Ik zal hen flegts in het gevangenhok zetten, tot dat de algemeene rechtdag verfchijnt, ën dan hoop R, dat zrj door het volle gericht onfchuldig verklaard zullen worden." — Mr. powel zeide, „ dat het evenwel fchrikkelijk hard- zijn zoude voor onfchuldige menfchen, op zulke kleine waarfchijn-. lijkheden drie maanden in een gevangenhuis te moeten zitten. " Hier op antwoordde Mr. newland , zijn kin met zijn hand ftrijkende: „ Sir, de wet raadpleegt nooit met het gemak van bijzondere perfoonen, maar met het groot algemeen belang." Zoo als Mr. aldworth zoude antwoorden , hoorde men in den tuin een vervaarlijk rumoer. N 4  DE GEESTELY K E XX. HOOFDDEEL. De wtare Roover wordt opgebragt. pjet To„ nee/ verandert. Dit genas wierd veroorzaakt door het ander g ee te volks J welk 'er op uitgegaan was J den dief te zoeken en hem ook in het bosch vonden, had; men vond niet fiegts bij lKm\ls vijf guinies, maar ook een ouden ahuanach, waar » de rekening des Hoevenaars met den Landheer gefchreven ftond. Niets was meer nodt om onze arme predikers, ten genoegen van 2» vrij te verklaren. Mr. al&worth liet^fo woest gezelfchap aan zijnen bottelier over, wel over tuigd, dat het niet droogskcds vertrekken zoude: en verzegt Mr. POwel zijne twee buuren m een benedenzaal te geleiden, begrijpende, dat een zoo fatfoenlijk man als Mr. wildcoose zoo als hij nu was toegetakeld, hiet in een groot gezelfchap zoude willen komen: om d>> liet hij daar alles van tafel brengen * £ en m goede order was. Dit was voor beiden geene onaangenaame verrasfching. Zoo dra zij gegeten hadden> verzuimd PowKt. nlet om Mr. wildgöose overtehaaien' dat hy toch naar zijne moeder te rug zou gaan.' tug-  DON QUICHOT. soi tugwell wenschte niets liever, hij was zeer voldaan van zijne lange reis, maar wildgöose antwoordde met al de knorrigheid eens ftijvcn dweepers: „ Dat hij nog niet over zich zelf befchikken konde, maar wel dra tot zijne vrienden, die hem in 't werk gefield hadden, zoude wederkeeren, en zien, of zij hem verder noodig hadden." Hij vond voorts niet 'goed Mr. powel eenige bijzonderheden te zeggen. Toen Mr. aldworth hoorde, dat Mr. wildgöose tegen zijner bedroefde moeders wil aan, zich op weg had begeeven, fchudde hij zeer treurig het hooofd en zei: „ Ik deel van harten in de droefheid van alle ouders in zulke omftandigheden; en voeg mij bij Mr. powel, om u dat zelfde aanteraaden. Ik zelf lijde door de onvoorzichtigheid van een eenigen zoon en had nog onlangs het genoegen, om eene jonge juffer, die in eene vlaag van onbedagtzaamheid, haar Vaders huis ontvlood, bij haare vrienden te rug te doen keeren. Ik bid u, Sir, ga insgelijksnaar uwe moeder. Geef mij dit genoegen." En wie was deeze jonge juffer anders dau Mifs ' townsend, die hij alleen in de postkoets op London had aangetroffen, en die hij zich verzekerd hield, dat des anderen daags terug gekeerd was. wildgöose onthutfte merkelijk, en kon bijna niet verbergen, dat hij deeze jonge Misf éenlgfints kende; ware Misf- towsend hem onverjvi ^ chil-  *<« DE GEESTELYKE fchillig geweest, hij zoude zulks zeker gezet! Rebben: maar dewijl zijne groote genegtnhdd voor haar hem ten uiterften voorzichtig maakte zweeg hij en niemand lette verder op het ver' fchieteu van zijn kleur. „2 ï? m laat' in nademiddag was, «oodigde Mr. aldworth Mr. wh.dgoose om daar dien nacht te vertoeven; en gaf ook zijnen tnegt bevel, om het begonnen werk des barbiers *i volt0üijen. wildgöose bedankte den ouden beer Voor zijne allerbeleefde aanbieding, maar zich in het gezelfchap van Mr. powel zeer ongaarn bevindende, en van oogmerk zijnde om weder naar Glowcester te keeren, bedankte hij hartelijk, en zij gingen op reis. wildgöose liet zijne moeder op het tcderfte groeten, maar jerry trok Mr. powel ter zijde en zer hem zagtjes aan 't oor. „ Dat hij fa geheel, geen zin had fa deeze landlooperij ■ dat hij wenschte, dat de Geest Mr. wildgöose de vrijheid gave om naar huis te keeren. Maar zeg aan onze dorothy, dat wij 'er niet te ÜWer door geworden zijn, wat het geld betreft, *eef haar deeze Sixpence tot een bewijs. Mr. powel lachte over dit alles, maar raadde hem dat liever zelfs te brengen. Nu had Mr. newland de heele historie 8*B het gezelfchap verhaald, en alle de dames waaren zeer begeerig om Mr. wildgöose te zien • toen zij weg gingen, plaatsten zij zich allen voor" de  BON QUICHOT. toj de glaazen, en fcheenen niet weinig voldaan over het beminlijk voorkomen deezes jongen Enthufiasts. Het fpeet haar ook dat zulk een lieve jongen dus liep zwerven als een Schotfck* kramer, en elk van haar zou hem gaarn tot andere gedagten gebragt hebben, jerry volgde hem naar gewoonte, en fjouwde zijn welgelaaden knapzak op den rug, terwijl hij met zijn eiken ftok zich een weinig aanzien gaf» XXI.  *e man van Rofs. Zoo dra zij zicfr op den m bevonden, en Mr. wiLDG00SE geheel in 2 njechtauen was weggerukt, ftoorde hem allfoo^! bhk tugwell door 2ijn aanmerkingen over het gebeurde, en Zei: „ dat het maar tentjes m hun was vrij gedobbeld, van naar het gevang bu,s gebragt te worden. Nu ik Zal voonaan ook zoohgtmet meer op een paard klimmen, 2ie z^l waar^t ™ £ zal waaragtig mooz z-ijn, niet waar, als Mr Po wel bn ons vertelt, dat wij als paardendieven gevat wierden.»-„JERRY!hoe ™ * u dan nog herinneren, welke groote beloften zij ontfangen hebben, die ontfchuldig lijden T'? Jg zyt gij als de lieden kwalijk van „ 'ft,,** ken, om mijnent wil!»-„Dat ;s allemaal goed" en wel, maar een mensch wil evenwel voor teen dief doorgaan, als hij een eerlijk man is. Ik& " altijd, mijn goeie naam is mijn erfgoed; e„ mcn heeft mxj nooit voor een landlooper of een ^h, pendief gehouden, voor ik in uw Waer^ £ gezefchap omging, (om het Z0 eens te no»m n en ik zou nog licver met vuilnis gegooid j door  DON QUICHOT. *o5 goor een paardenwed g fleept worden, dan dat men mij voor een dief aanzkt. Nu dat is al Weer zo! ik heb ook die fchande gehad, maar heb ook lekker gegeten en gedronken bij dien Rechter Diugs, hoe hiet hij?" Zoo al morrend en 'zich zelf vertroostend, kwamen zij over weg, zonder dat Mr. wildgöose met hem in redenwisfeling trad, en eindelijk zagen zij eene herberg, alwaar zij meende van al dat rampfpoedige getob eens ter deeg uit te rusten. Maar volgens zijne gewoonte was wildgöose naauwlijks in huis, of hij begort eenigen geestelijken raad uittekramen. Hij vond in de keuken een Boeren-Edelman, zoo grijs als een duif en zoo rood als een kalkoenfche haan; die met den hospes rookte, en zijn glas cijder dronk. wildgöose merkende, dat hij uit Herefordshire en de nabuurfchap van den man van Rofs kwam, zoo billijk door den ontfterfelijken Dichter pope vermaard geworden om zijne edelmoedigheid, en liefde des Vaderlands, nam die gelegenheid waar, om het een en ander van dien uitmuntenden man te vernemen. „ Wat, zei de Hoevenaar , de ouwe kyrle? ja zeker ken ik hem; het was een eerlijke ouwe paai, hij rookte zijn pijp en dronk zijn kan, fpijt de beste van ons." „Wel, zeide wildgöose, als men matig gebruik der fchepzelen maakt, is daar geene zonde altoos in, en hoewel men kerken kan bouwen , zonder fiodsvrucht, en aalmoefen geven zonder liefdadig* heid,  220 DE GEESTELYKE heid, hoe zeer ik ook geloof, dat de man van Rofs zich te veel op zijne goede werken verlaaten heeft, was hij ongetwijfeld, een zeer nattig man en een der grootfte weldoeners zijns oords.* «Ja, ja, zei de Hoevenaar; hij heeft goede wegen gemaakt, hij heeft water in de ftad ge leid, hij heeft heele goede dingen gedaan, maar het was niet alles van het zijne. Hij liet het land daar voor betaalen door belastingen , en door geldleeningen. " wildgöose was niet weinig geërgerd over de kwaadaartigheid der menigte, die gewoon is om groote en verhevene karakters hunne verdiensten e ontrooven en ware het mogelijk, tot haar eigen laagheid te doen afdaalen; dus ook oordeelde deze ouwe knaap over het uitmuntend en weldaadig gedrag van den waardige» man van Rofs.  DON.QUICHOT. aof XXII. HOOFDDEEL. Hst Bosch van Dean. Gelijkheid onder dt menfchen. De weg naar Glowcefler lag door het vermaaklijke Woud van Dean. De naam van Woud verfchrikte jerry , wijl hij zich nooit zulk eene plaats konde voordellen , zonder zich met één roovers en moordenaars te verbeelden: en alle de historietjes, die hij in den hoek van den haard gelezen of gehoord had, fchooten hem nu op het ijsfelijkst voor den geest. Maar toen wildgöose hem verzekerde, dat daar op klaaren dag niets te duchten was, van Reuzen, wilde dieren of Bandieten, gingen zij hunnen ouden ftap. Op den middag vonden zij een groep van groote lommerrijke eiken, een bank van zooden, en een heldere beek. Hier zetten zij zich neder, om in de koelte uitterusten , en zich te verzadigen met hetgeen . jerry in zijn knapzak geftoken had, door de bezorging des botteliers bij Mr. aldworth. Zoo al eetende fprak jerry over het verbazend onderfcheid dat 'er was tusfchen de kinderen van vader Adam. Hij kreeg hier toe aanleiding , wijl zij in het bosch eene groote feieeder'rj voorbijgegaan waren, alwaar de lieden ih  '*o* DE GEESTELYKE ïn de heete hondsdagen het allerzwaarfte ijzer fmolten, en gereed maakten; en door zich het gezelfchap bij Mr. aldworth te herinneren „ Ach tugwell ! antwoordde wildgöose het geluk beftaat niet in eeten en drinken maar in den vreede en de vreugd des H. Geestes Ik ben verzekerd, dat het waare onderfcheid tusfchen ryken en armen niet zoo groot is, als het u toefchijnt. Gij ziet alléén het uiterlijke. De arme heeft geen zorg, maar de kommer en angften der rijken zijn menigvuldig. " „ Nu kom aan MrJ geef mij alle dag zulk een goeden maaltijd als gisteren, en ik lach wat met al de an*ften der rijken. Zie het is toch fchrikkelijk hart, dat de eene gebrek lijdt, en de andere van baldaadigheid niet weet wat aantevangen: dat de eene zoo veel fchellingen inkomen niet heeft als de andere ponden." — „ Kom aan jerry! laaten wij eens onderftellen, dat gij, en ik en alle menfchen ieder hondert ponden hebben." „ Goed! meer begeer ik niet." — Haar wie zal dan voor mij fchoenen maaken ? " — fia denk ik; want ik zou voor niemand willen lappen, dan voor mij en voor onze dorothy. " — „ En waar zoudt gij leer koopen?" „ Wel bii Mr. jones te Eveshem. " - „ En waar uw «re. reedfchap? Te Bhmingham. " - „ En wie *QU uw kleeren naaijen?" _ „ Och 1 iZAK onze . fnijder; hij is een eerlijke jongen, hij zou mij bedienen en mijne vrouw ook." jj Gij  DON QUICHOT. ao^ „Gij ziet dus, dat elk werk voor zich zoude hebben ? Dat ieder niet alleen zijn eigen fchoenen en kleeren zoude moeten maken, maar bouwen, zaaijen, planten , oogden , bakken , weeven , met eeu woord, alles doen, wat hij voor zich nodig had. En zij die naarftiger waren of handiger dan anderen, zouden in korten tijd veel rijker zijn» dan zij die (lof of dommelijk of liefhebbers van de vreugd waren. Hier uit ziet gij dan , dat uw wensch nooit vervuld worden kan." „ Slapperloot! ik geloof, dat gi) gelijk hebt, Mr.! en dat onze dorothy en ik, zoo gelukkig kunnen zijn, als Mr. fchildknaap felican ; hoewel wij maar dun bier brouwen; want, offchoon hij zich alle dag dronken drinken kan , zoo fchreeuwt hij toch de helft van den tijd van de podagra; en ik, ik ben altijd zoo frisch , . als een hoen; behalven dat ik nu en dan wat kramp in de beenen heb, maar een ring, gemaakt van het ijzer van een doodkist, kan mij daar van herftellen." II. DEEL. O XXIII.  «ia DE GEESTELYKE XXIII. HOOFDDEEL. Gevaaren onder valfche Broeders. Onze reizigers werden door de groote hitte be* let hunne reis voort te zetten en hadden zich op hunne pleisterplaats opgehouden tot in den na-, denrnidda'iv Het was reeds fchemeravond , eer Zij bij Glowcester kwamen, tugwell begon nu weer van Rovers en Moordenaars te fpreeken, maar dewijl zijn meester hem over zijne bangheid had uitgelachen, fprak hij ( want hij wilde volftrekt daar over babhelen ) nu op een fchertfenden toon. „ Het geestigfte boek, zeide hij, dat ik ooit geleezen heb, is: Het leven van Capitein H«*n , " die in crqmwells tijd het zoo bond maakte, jerry kon zijne verbaasdheid niet uit-. drukken, toen wildgöose hem te kennen gaf dat hij dat boek niet kende. „ Wel hij was ge., booren te Shhping; Norton: Weet gij dan óók niet, hoe hij den Dominé bedroog? ó Dat is om te lachen. " wildgöose zweeg; dagt aan Glowcester en zuchtte, jerry ging dus voort: „ Je mot dan \veten, Meester, dat Captein hind tvv.ehondeit pond gefloolen had van een Edelman, die hem bij gelijks teugen kwam; maar dewijl 'er volk op den weg was, vreesde hij te sul-  DON QÜICHOT* m gullen agterhaald worden. Wat heeft hij te doen ? Hij ziet een armen Dorps Dominé. De gaauwdief zegt:" Och! de rovers volgen mij, neem mijn pistool en fchiet het af in 't gezicht vari den eerden, die'u ontmoet, ik zal naar het dorp loopen, om hulp te haaien. Dit deed de Dominé. tïlND kwam niet te rug, en de arme man ontkwam ter naauwernood den ftrop. " Bemerkende, dat wildgöose niet luisterde $ morrelde hij in zich zelf, en begreep niet, dat die geen zin had in zulke mooije kluchten. Nu traden zij in eene duistere laan. wildgöose was geheel vervuld met de gedagten , dat hij Mrs. townsend zien zoude en zijne kleine gemeente, die hij daar gedicht had, onder het opzicht vari den Barbier en Mrs. sarSenet , in bloei wedervinden. Zij zweegen nu beiden, toen 'er een man uit de haag fprong, die met een zwareri vloek jerry een pistool voor het aangezicht hield. tugwell, die jui3t geen overgrooten moed bezat, fchrikte geweldig, toen hij hem zag. Hij fchreeuwde: „ Moord! moord! " liep wildgöose om verre, en viel over hem. De Rover volgde en zei: „ geef uw beurs of ik fchiet je overhoop*" wildgöose, minder ontfteld, zei: „ doe uw pistool weg, ik zal u genoeg geld geeven voor deezen keer, zoo veel gij noodig hebt, want niets dan de uiterfte nood kan een mensch hiertoe verleiden." Terwijl wildgöose deeze ontijdige predikatie deed, O a fehreeuw-  aia DE GEESTELYKE fchreeuwde de Rover: „ Hemel zijt gij het Mr* wildgöose? Ben ik zoo ongelukkig van u op deeze wijs aantevallen ? " wildgöose was ontfteld; hij herkende de ftem zoo ten eerften niet, „ Wie, vroeg hij, zijt gij?" „ Ach, Sir! ik ben tom keen, de barbier; bij wien uw waardigheid te Glowcester logeerde. " Nu veranderde de fchrik in verbaasdheid, en men onderweg hem naar de rede van dit vreemd en fchuldig gedrag? „ Niets, antwoordde hij, dan de uiterfte nood. Gij zelf, Sir, zonder zulks te bedoelen, zijt oorzaak van mijne armoede. Mijn buurman pielpot heeft, om een jaar huur, mijne meubilen verkogt, mij het huis uitgezet, en wij woonennu in een ellendig kot, mijn vrouw ligt in de kraam en ik heb voor haar en de kinderen zelfs geen brood: oordeel over mijn toeftand." „ Wel zei jerry, ik beklaag alle menfchen, die een maaltijd zonder vleesch doen, maar de duiker.' dat is geen rede om mij den hals te breken, of zoo je wilt dood te fchieten." ,, Ach Mr. tugwell! gij waart in geen levens gevaar, want, indien het licht genoeg was, zoudt gij zien, dat het alleen een piftool is, om licht mede aan te fteken, dat ik uit de flaapkamer van Mr. pasty heb gehaald, die dezelve al tien jaar gebruikt had." wildgöose beklaagde den droevén ftaat waarin hij zich bevond, en verheugde zich, dat hij de eerfte was, dien hij op deeze wijs om geld • vroeg  DON QUICHÖT. aïj vioeg. Hij voegde 'er bij: „ dewijl ik de onfchuldige oorzaak van dit verval uwer huishouding ben, zal ik daar vergoeding voor poogen te doen; maar ik hoop tevens, dat geen wanhoop u ooit meer tot dit gevaarlijk beroep zal doen wederkeeren." n XXIV. HOOFDDEEL. Glowcester. Oud er het voortwaridelen vroeg Mr. wildgöose naar de gezondheid en den toeftand van Mrs. sarsenet. De barbier antwoordde, dat hij niets bijzonders daar van wist, maar dat zij een goed mensen was. „ Doch de liefde begint bij Zich zelf. Zij moet het brood winnen voor een zieke zuster en eene lamme moeder. Maar federt eenigen tijd geeft zij aan Koolwerkers en Schuitevoerders, die bekeerd zijn, zoo dikwijls te eeten en te drinken, dat ik vrees , of zij het wel lang goed zal maken. En die jonge juffrouw , die bij haar logeerde, is vertrokken; en ik denk, dat die haar een groot kostgeld betaalde ; want haat vader is een rijk man, en zij was zoo geestig en zoo handig, dat zij Mrs. sarsenet veel dienst deed in haare zaaken. Dit nieuwtje fmaakte onzen Reiziger niet brjq j zon-  «4 DE GEESTELYKE zonder; en dit, gevoegd bij de flegte gevolgen zijner predikatiën, maakte hem droef-geeftig:"zij fpraken tot zij te Glowcester kwamen geen woord meer. Het was tien uuren toen zij de ftad intraden, Mr. wildgöose gaf bij zijn affcheid den barbier een halve guinie, meer kon hij toen niet misfen, en ging met tugwell naar Mrs. sarsenet, die hij met haar moeder en zuster aan tafel vond, waar op niets dan een droog brood en een fehoteltje radijs te vinden was. Mrs. sarsenet was zeer verheugd op het zien van Mr. wildgöose. Zij bood hem aan het een of ander te laaten haaien om hun voor te zetten, en zei aan Mr. wildgöose: „ Dat dewijl hij nu geen logement had, zij hem haar huis aanbood en ook het bed, waar in Misf townsend geflapen had." Hoewel hij dagt, dat een bed, waar in zijne beminde geflaapen had, een weergaloos bed zijn moest, bedankte hij daar voor; en zich herinnerende, hoe beleefd Mrs. whitfield hem haar huis had aangeboden, eer hij uit de ftad vertrok, dagt hem best daar heenen te gaan. Hij nam evenwel noch eerst zoo veel bericht in, als mogelijk was nopens Misf townsend; en zie hier het antwoord, dat hij kreeg: „ Mr. townsend had een koets om haar gezonden, die baar bij zijne vrienden in IVarwickfhire gebragt had." Toen las hij nog drie of viermaal een adres ■  DON QÜICHOT. si5 adres over , met haare eigen hand gefchreven, „ Aan Misf julia townsend, bij Dominé GREViLLE, bï\Warwich. " Hij zuchtte en nam affcheid ; jerry was zeer in zijn fchik, dat zij naar de Bell gingen; want hij verkoos den reuk eener keuken vol gebraad, verre boven de fchraale zindelijkheid van Mrs. sarsenet's zijkamer, die opgefierd was met de tien geboden in kruisfteek, in een vergulden lijst, nevens nog eenige koningen en koninginnen, die federt de Revolutie in in haare familie bewaard waaren. Zoo vertrokken zij dan naar de Bell. Mrs. whitfield ontfing hem nu met de grootfte vriendelijkheid. Haar man was naar bed gegaan, zoo dat zij alleen zoude eeten; en men bragt op de tafel een fchotel gebraden patrijzen met een groote porceleine kom warme punch. En dewijl alles, wat de zuster van Mr. whitfield deed, goed moest zijn in wildgooses oogen, maakte hij geen zwarigheid, om zich daar van te bedienen. Vervolgens bragt zij hem in haar beste vertrek, daar vond hij het eenige goede bed, 't welk hij op alle zijne reizen gezien had. tugwell deed zich ook rijkelijk goed: zoo wel in de keuken als in de kelder. Hoewel nu de kleine kerk, die Mr. wildgoosr ge£licht_had, door het ongeluk van den barbier, verftrooid was, verzamelde hij echter des morgens zoo veele broeders bij een, als hem doenlijk was, en preedikte in een veld, agter de herberg de Be!h Vc*-  2i6 DE GEESTELYKE DON QUTCHOT. Vervolgens fprak hij e. i ' .-oord voor den armen Barbier, en Mrs. whitfield beloofde hem de klandifie haarer gasten, terwijl dit hem in ftaat zoude ftellen, om zijn ambagt weder optevatten. Onze twee Reizigers waren nu maar eene groote dag: reizens van hun geboorteplaats, terry verlangde fchriklijk om zijn ouwe dorothy weder te zien en aan zijne buuren te verhaalen, wat hem al op zijne groote reis ontmoet was. wildgöose bleef nog in de zelfde gevoelens, wilde zijn reis voortzetten: maar hij koos den weg naar WarwickMre, in de hoop van Mifs Townsend te zullen ontmoeten. Hij nam des nogmaals affcheid van zijne vrienden te Glowcester, fchreef een tederen brief aan Mifs townsend en raadde Mrs. sarsenet „ een weinig van de voorzichtigheid der flang te voegen bij de oprechtheid der duive;" zoo gingen zij bei. den naar Warwickshire, neemende den weg door Worchefter. Einde van het tweede Deel.