01 1179 6678 UB AMSTERDAM  D E GEESTELYKE DON QUICHOT, DERDE DEEL.   D E GEESTELYKE DON QUICHOT, OF HET ZOMER-REISJE van GEOFFROY WILDGOOSE; DOOR § M O L ]L E Tl Uit het Engehch Vertaald DOOR E. B E K K E Wed. A. WOLF F. DERDE DEEL. De Romans zijn het eenig omkleedzel waar door Ui een verfijnd volk het onderwijs ingang vindt. " ■> J' ROUSSEAU. in den haag, bv IS A AC van CLEEF, 1v1 d c c x c i x.   D E GEESTELYKE DON QUICHOT, of het ZO M ER-REISJE van mr. GEOFFROY WILDGOOSE. NEGENDE BOEK. I. HOOFDDEEL. Gezegende gevolgen van Mr. wildgoos e s arbeid. Onze wandelaars waren in hun oogmerk niet weinig te leur gefield: Mr. wildgoose had zich gevleid Misf townsend te Glouchester te zullen vinden, -terry had gehoopt nu welrasch bij zijn oude wijf te zijn. Beiden gingen nu, in zich zelf mijmerend en pruttelend, een geruimen tijd voort. De knegt, die niet lang zwijgen kon, brak toen de ftilte. Hij merkte aan: „ dat, indien zijne Waardigheid zulks had goed gevonden, zij nu in eene knappe dag reizens 't huis hadden kunnen zijn." wildgoose antwoordde met eenige kribIII. Deel. A big-  2 DE GEESTELYKE bigheid, „zo gij gaan wilt, ik kan u niet houden; gij zijt een vrij man. Maar denk niet, dat ik zoo laag zijn kan, om mijn post te veriaaren; of Mr. whitfield ongehoorzaam te zijn! Te meer, daar de Hemel reeds zoo veele zielen geboogen heeft, om mij te hooren; en ik het vooruitzicht heb, om nog veele doolenden, op den weg der Genade terug te brengen, ja, te — bekeeren. " Z:e hier jerrys nadruklijk antwoord: — „ te bekeeren? Daar hoor ik je, zei doove Jaap! Slapperloot Meester, ik fta u toe, gij preekt begut als een Bisfchop, maar ik weet niet, of gij den rechten flag van bekeeren nog .wel hebt. Gij hebt 'er eenigcn van kwaad tot erger bekeerd. Daar is nu immers, bij gelijk, de Barbier, toen wij hem leerden kennen,, was hij een arme kerel ; wat is hij nu'? hij is bekeerd van een baardfchrapper tot een roover. In plaats van de menfchen zoo wat te villen,jaagt hij die nu den dood op 't lijf. ó! Dit is al eene grappige bekeering! Mr. powel, onze Vicaris, zie hij is toch een deugd van een man, heeft ons altijd met duim en. vinger, om het zoo te noemen, ingedampt, dat een bekeerd meesch tien procent beter is, dan een onbekeerd mensch. Kijk, ik kan dat zoo niet na vertellen, maar ik zie dat zoo klaar, als ik de zon daar zie fchijnen. Zoo dat, ik zeg bekeeren tegen u! " . . . . wildgoose was niet merkelijk gefticht door dee-  DONQUÏGHOT. 3 deeze goede, hoewel hollebollig voorgepraate aaninerking, over zijne onhandigheid in het bekeeren. Hij wilde echter iets antwoorden. Hij zei des: „ De Barbier was eene uitzondering ; hij wierd door een onbekeerd man vervolgd, dit. had hem tot een roover gemaakt; maar hij was gerust, dat de Barbier evenwel in den ftaat der genade bleef." „ Nu, zei jerry, ik geef, om vredens wil, dit ook al weer toe, en het zou mij moeien, zo de vent om dit (tukje wierd opgeknoopt. Maar nu Misf. sarsenet? Kijk eens aan, voor dat zij bekeerd was, was zij de beste vrouw, en de naarftigfte werkfter van de heele ftad. Zij vvon de kost voor eene oude moeder en lamme zuster; zij at en dronk kostelijk, zoo als wij zelf gezien hebben, kom nu eens! Wel zedert dat zij beteerd is, en niet veel meer doet, dan zoo wat uit de eene vergadering naar de andere te pampelen, is fchraalhans kok en keldermeester. Zaten deeze drie bekeerde flooven niet aan een tafel, daar zelf niet eens een (tukje kaas op ftond, op wat radijs en een korst droog brood te bijten?" wildgoose wist, om jerry te doen zwijgen , 'er niets beters op dan hem niets' te antwoordt. Hij vreesde misfchien, of 'er iiog meer onaangename waarheden uit den hoek mogten komen; en jerry, boos, om dat zijn heer hem niet antwoordde, ging morrend voort: zoo kwamen zij om twaalf uuren te Tewsburry, Daar hielden zij ftil, om in de grootfte hette van den dag te vertoeven. As  ^ DE GEESTELYKE II. HOOFDDEEL. Het Hotel te Tewsburry. Mr. wildgoose vroeg terftond aan den Easte= lein van dit prachtig Hotel: „ wat of hij te eeten had." — Alles wat u.blieft, Sir; doch zo gij wilt, gij kunt met ons eeten, wij hebben een keurig ftuk kalfs-vleesch, een lekkeren ham en twee gebraaden vogels; die uitmuntend fchoon zijn. ,, Twee fatfoenlijke he«ren en eene damey hier gelogeerd, eeten met ons." Hoewel wildgoose door de zwaare hette vermoeid, niet heel graag was, zoo deed echter de befchrijving van den maaltijd en het gezelfchap hem befluiten, om, van de partij te zijn. Toen men aan tafel ging, traden in de eetzaal twee heeren en eene dame. Zij en de oudfte heer fcheenen omtrent vijftig jaar, de andere heer niet boven de vijf en twintig. Men plaatfte zich nevens den kastelein en zijne vrouw met veel beleefdheid. Het heerlijk ftuk kalfsvleesch was niet anders dan het afgehakte knok-been bij den agter bout; de keuiiijke ham beftond in eenen reeds ontgonnen fchouder; het kalfsvleesch zag rood en de ham geelwit, wildgoose , geen liefhebber zijnde van gekookt kalfsvleesch, wilde het gezelfchap daar van niet berooven; hij wagtte op het  DON QUICHOT. $ het tweede gerecht. Zo dra de vogels op de tafel verfcheenen, ontwaakte zijn eetlust; zij warren groot van ftuk en zeer wel gebraaden. De kastelein fnêe voor, en gaf zijn vrouw het eene been, terwijl hij het andere op zijn bord lag; dit voorfnijden was echter moeilijk toegegaan. Het overige gezelfchap , min kiesch dan Mr. wildgoose, maakte zich meester van de vleugels, wildgoose , zeggende dat- hij een liefhebber van den romp was, deelde de Hospes dien met hem; 'er bij voegende: „ dat dit het flegtfte brokjen niet was." Nu kwam de grootfte zwarigheid! Het vleesch was zo taaij, dat geene menfchelijke kaakebeenen het konden vermaalen. De heeren zeiden ook, dat de vleugels wat hard waren. „ Het is, zeide de kasteleines, dóórvoed vleesch. semïiy is de voornaamfte voogelkooper uit de heele ftad en bedient ons altijd uitmuntend. Nu was het geheele geheim ontdekt! sem.uy had 's daags te vooren een haanen - gevecht gehouden, en deeze twee voogels hadden op het bed van eer hun leven verlooren, na zes jaaren aan één altijd de zege bevochten te hebben. De arme wildgoose geen kans ziende om zijn deel door te krijgen, zag daar van af, en befloot zijn maaltijd met een aanzienlijk ftuk kaas en brood. jerry had het in de keuken veel beter, men gaf hem aandeel aan een fchotel gebraaden kalfspooten met uijen; een gerecht, daar hij zeer veel. van hield. A 3. »  DE GEESTELYKE Hl. HOOFDDEEL. Zwervende Comedianten. Dewijl wildgoose geduurende deezen maaltijd gelegenheid had, om zijn gezelfchap eens opteneemen, verzuimde hij zulks niet. In 't eerst was hij een weinig in de war; hij wist niet, waar hij deeze drie wezens zoude rangfchikken; en wat hun bedrijf was. Daar was iets zoo armhartig ïlordigs en te gelijk zwierigs in hunnen klederdragt, dat hij hen noch voor lieden van rang, noch voor werklui houden konde. De jongeling had een verfchooten groenen rok aan, die nog de tekens droeg van een goud boordzel; dat zeker in een grooten nood zal hebben moeten dienen. wildcoose merkte op, dat zijn gezelfchap hem uwe Hoogheid noemde. De oudfte Heer had een zwarte krippen das om, een ftaartpruik op, halve laarsjes aan de beenen, maar zoo armoedig, dat men wel zag, dat dit gefchiedde om fchoenen en kousfen uittewinnen. De dame had een langen zwarten mantel om, en een ftuk van een kaïnerijks-doeken muts op haar hoofd, als een tulbant omgewonden. De oude man het een en an-  DON QUICIIOT. 7 ander over de eer aanmerkende, antwoordde de jonge heer op een heroïfchcn trant: „ Honour's a faired tic, the law of kitigs! „ It is not to be fportcd with. w Syphax! tliou art a falfc old traitót." Nu bemerkte wildgoose , dat zijn vermoeden gegrond, en dat hij met zwervende Comcdiantcn in gezelfchap was. Zij waren uit het Westen van Engeland , en naar Tirmngham op reis ; dien avond zelfs zouden zij Cato in een hóórfchuür vertoonen % om de reiskosten een weinig goed te maaken. De oude Heer zou den Syphax fpeelen, de natuur had hem hier toe zeer bcgunftigd, want zijn gelaat en mienen duidden zeer getrouw een ftraatroover aan. De Dame die voor maria ten tooneele zoude verfchijnen, was door de rauwe hand des tijds grootelijks befchadigd, maar nog meer door een losbandig leven, waar bij zij een oog en ettelijke tanden verlooren had. Zij geleek echter in één opzicht naar de dochter van cato. „ Zij ftak in lengte uit boven hare geheclc Sexc." juba had een dik opgezwollen bakkes, met een paar ronde rollende oogen; maar was welgemaakt gn zeer wel opgevoed-, doch, zoo als hij aan wildgoose verhaalde, door zijne allesoverfchreeuwende drift voor het tooneel, geheel bedorven. Hier aan had hij bijna tweeduizend pond zoek gebragt, en eindelijk zijn toeA 4 vlucht  1 DE GEESTELYK.E vlucht genomen tot deeze kostwinning, wijl hij «ergens anders zin aan had. „ Ik was, Sir, altijd een aanbidder van sha- kespear, en Mr. garrick Othello en Hamlet hebbende zien fpeelen, en ziende, hoe natuurlijk en gemakkelijk hij die rollen uitvoerde, verbeeldde * mij, hem dit wel te kunnen nadoen; dit bevestigde mijn befluit om Comediant te worden. " „Ik heb in mijn jeugd, antwoordde Mr. wildgoose, verfcheiden maal in de Comedie geweest en moet betuigen, dat Mr. garrick ; zoo wel door de boeken , die hij onlangs gelezen had, als door de gefprekken, met Mr, whitfield gehouden. De vreemdeling fprak hem met groote drift tegen en zei: „ Liever zoude, ik mijn.Bijbel wegwerpen , dan deeze Leerftukken zoo opvatten ala calvyn die voorheen, en whitfield thans voordraagen." „ Gij doet mij denken, Sir, dat gij een aanhanger zijt van john wesley. " — „ Ik ben john wesley zelf. " wildgoose ftond met de grootfte verbaasdheid op en begroette hem met de uiterfte hoogachting en beleefdheid ; en antwoordde, bij wijze van verfchooning; „ Ik ben, wel is waar, zeer bekend met Mr. whitfield , en een toeftemrner zijner meeste gevoelens , maar ik heb zulk een eerbied voor allen, die het groote werk der verbetering hebben aanvaard, dat ik mij verheug een man te ontmoeten, voor wiens karakter ik zoo eene gevestigde achting hebbe," Hij verhaalde nu, wie hij was, en Mr. wesley bleef niet in gebreke om zijn compliment met beleefdheid te beantwoorden. Vervolgens zeide wildgoose: „ dat zijn oogmerk was om de arme koolmijnwerkers in Twednesbury en Walfal te bezoeken. Maar Mr. wesley poogde hem terftond van dit voornemen aftebrengen: „ Ik zelf, zeide hij, ben nu eene zwaare vervolging ontkomen, een groote en woeste menigte, door an-  ïö DE GEESTELYKE anderen opgeruid, had zich gewapend, en zogt nu over al de Leeraars op, die gekomen waren, om te prediken; het zou des der Voorzienigheid niet behagen, dat hij deeze waarfchuwing in den wind floeg; en in de handen liep van een raazend volk, 't welk niet overdagt,wat het deed." Een Geestdrijver is gelijk aan een held, zijn moed groeit met de gevaaren, die hij verwagt. wildgoose, wel verre van dus van zijn voornemen aftegaan, was nu nog meer begeerig, om de kragt zijner vvelfprekendheid te beproeven. Vergeefsch hield Mr. wesley hem voor, dat het onmogelijk was om t% prêeken voor een woest, wild, opgeruid gemeen; ja dat hij, zeer zeker, offchoon hij al het gevaar ontkwam, geen nut altoos doen kondei" „ Geen nut te doen!" Hier ftond hij eindelijk voor; want het gevaar, ó dat was niets voor hem. Nu kwam de knecht met de paarden voor Mr. wesley. Zij namen des affcheid, en wildgoo^ se floeg den weg op naar Birmingham, om zich ' te gaan vervoegen bij de Loodmijnen in de Peak van Derbyfhire. VI.  DON QUICHOT. 3? VI» HOOFDDEEL. liet waart karakter van Lady l —., opgemaakt uit het verhaal van een weggezonden knegt. De bette van dcezen dag was zoo groot, dat zij op den nadenmiddag, in een herberg niet verre van Hagley moesten vertoeven, wildgoose ziende dat 'er veel volks voor de deur onder de boomen zat te drinken, zei tegen den Kasteleint „ dit huis fehijnt wel beklant." Hij, die wildgoose voor een jongen Dominé hield, zei, met eene vroome houding: „Ja, Sir, ik dank den Heere ik heb goede neering; als onze lieve Heef mooi weer zendt, zal 'er veel volk naar Hagley Park komen, en dit zal goed voor mij zijn." — „ Uw huis fehijnt voor de reizigers zeer wel gelegen, maar hoe kunt gij God danken voor de ledigloopers, die hier hun geld komen verdrinken, hunne huishoudens verwaarloozen, en zich met de beesten gelijk Hellen?" — „ Hoe, Sir, deeze allen zijn lui die zwaar werken, en in huis geen teug goeden drank hebben; is 't wonder, dat zij zich ook bij mij eens verfrislchen, en ik fchenk hun ook nooit meer, dan zij behalen kunnen? is de zak leeg, ik fluit mijn winkel." wildgoose vroeg, „ of het huis van Sir 111. Deel. B ge-  iS DE GEESTELYKE george l... dan zo fraai was, dewijl daar afrijd! zoo veele lieden heen gingen, om het te bezien?" — „ Zeker is het, zei een jong man in een livrei-rok, Hagley is een zeer fchoone plaats; en de meeste rijkdom komt 'er in dit jaarfaizoen naar toe." — „ 6, Zei de hospes, Sir george heeft op Hagley wel iets beters te zien, dan zijn kostelijk huis. Zijn vrouw is de fchoonfte vrouw, en de beste Christinne uit geheel Engeland! maar hier mijn zoon , die daar onderhofmeester was, weet daar meer van te fpreeken. Kom in de kamer Sir, gij zijt zeker een man van aanzien." Hierop duwde hij hem in een donker klein gat, van de keuken met planken afgel'chooten: daar wierd men, 't is waar, niet gezien maar wel gehoord. „ Nu, S ir, zoo als ik zeg, mijn zoon was daar onderhofmeester; maar tusfchen ons, Sir, de huishoudfter is eene rechte duivelin, een hamers wijf, daar niet mede te ploegen of te eggen is." ,, Nu, zei wildgoose, laat dat daar: gij zeide, dat Mylady eene zeer braave vrouw is?" „ Dat is zij, en zo zij meester was, zou mijn zoon nog in haar huis zijn." Hoe vervuil hij ook met dit ftuk ware, hij en zijn zoon deeden het uiterfte recht aan Lady l... ,, Daar is, zeiden zij, vijf mijlen in 't rond niet een zieke, een arme, een ongelukkige, of zij deeld 'er medecijnen, geld en goede raad aan uit. Ja dat nog beter is, zij laat de menfchen werk bezorgen, en dus nuttig wezen voor hun  DON QUICHOT. KJ hun en voor de plaats. En zij hadden meer op met het geen Mylady tot hen zeide, als zij ziek, of in nood waren, dan met al wat alle de Dominees in de kerk voorpreekten ; want Mylady heeft zoo veel verftand, dat zij wel met een Bisfchop zou kunnen redeneeren. Zij weet alles wat 'er voor honderd jaar gebeurd is; en van vreemde landen , allegaêr, fpijt de beste Profester." — „ Ik twijfel geenfins aan de goede hoedanigheden van Mylady; ik heb haar als een veelbeloovend kind gekend, maar in verfcheiden jaaren niet gezien. " Vervolgens deelde hij eenigen geestelijken raad mede, dronk een glas ak, en uitgerust zijnde , gingen zij naar den kant van Birmingham. B z VII.  DE GEESTELYKE Vil. HOOFDDEEL. JSen Schets van Lcafowes , en het Karakter van den braaven Eigenaar des Landgoeds. Het was avond, toen onze' Reizigers in eert klein Stecdje Hales-Owen aankwamen. Toen zij opwandelden, zagen zij tusfehen de hagen van den heuvel een voorwerp, 't welk men hen zeide dat den naam droeg van de Gekheid van Mr. shenstonë: zoo noemt het volk doorgaans, met min of meer reden, een werk van fmaak, welks nuttigheid niet werd opgewogen door de uitgaven; ten minste volgens zijne bekrompene bevattingen. Den heuvel afkomende, zagen zij een Edelman met zijn eigen rond hair, die zijne beveelen gaf aan eenige werklieden, die buiten den gewoonen werktijd bezig waaren om de kom te voltooien, waar in een waterval neerftorten moest; dien zij fcheemeragtig door 't geboomte ontdekten. Terwijl nu onze reizigers uit nieuwsgierigheid, en om eens adem te fcheppen, daar ftaande bleven, keerde de Edelman zich om; en Mr. wildgoose ontdekte terftond dat het niemand anders was, dan zijne oude bekende, de nu zo vermaarde Mr. siienstone, wiens landgoed toen begon bezogt te  DON QUICHOT. 25 te worden, door de aanzierielijfcfte lieden in geheel Engeland; uit hoofde van deszelfs natuurlijke fchoonheden, en den poëtifchen fmaak, waar meede diens eigenaars alles op het heerlijkst verfraaid had. Hier door wierd hij als een man van genie bekend; anders ware hij welligt in zijne afgezonderde eenzaamheid onbekend gebleven. Mr. shenstone ontfing zijn Academie-vriend met die warme hartelijkheid, die hem zoo natuurlijk is; en verzogt hem dien nagt te blijven. Niets was aangenamer voor onzen Reiziger, hij nam de uitnoodiging aan, en zijn makker jerr"/ was zeer in zijn fchik met deeze rustplaats. In het naar huis gaan toonde Mr. shenstone hem veele fchoone gezichten: Hij bragt hem bij de watervallen, die hij geleid had, en die zoo algemeen wierden bewonderd; bij de verlaat - bak-' ken; in zijn bosch toegewijd aan virgilius;. bij bij zijne vaazen , beelden, en fchoone opfchriften. Hij verhaalde hem : „ dat hij des volgenden „ daags Lord d—lm—h. verwagtte, en dat dit ,, de rede was, waarom hij nu alles liet in orde ,, brengen, wat diende om den waterval, waar> „ bij men werkte, luisterrijk te vertoonen." wildgoose had te goeden fmaak, om niet met genoegen dit alles te befchouwen. Hij zeide zelfs: „ dat de genoegens, die wij fcheppen in bosfehen, „ hoven en allerlei landelijken fieraad, de aller„ onfchuldigfte tijdverdrijven waren; zoo lang het alleen tijdverdrijven bleven; dat wij zoo B 3 ,3 vcei  £2 DE GEESTELYKE „ veel doenelijk onze denkbeelden moesten ver„ geestelijken ; dat wij altijd bedagt moesten zijn , „ hoe vergangelijk alles was, en bleef, en dat „ niets dan de liefde tot God ons gelukkig ma„ ken koude." Dit gaf Mr. siienstone op zijne beurt gelegenheid, om zijns vriends geestdrijverij te bedrijden; die hem (volgens zijn eigen verhaal) zijne moeder had doen verlaaten, en het Land , als een Verbeteraar der zeden doorloopen; daar hij echter geene andere roeping had tot het prediken, dan eene verhitte verbeelding waardoor de orde in de famenleving niet bevestigd maar geftoord wierd. Beide deeze Heeren waren echter te wel opgevoed , om elkanders overdrevenheid niet intefchikken. Zij bleven laat op, om alle de voorvallen hunner jeugd op de Akademie nog eens, ieder op zijne wijs, optehaalen; vervolgens bragt Air, shenstone zijn vriend in eene keurlijke flaapkamer, geheel in een gottifchen trant, maar bijzonder wel uitgedagt; wenschte hem een goeden nagt, en vertrok. vin.  DON QÜICHOT. 83 VIII. HOOFDDEEL. Ernftige waarfchuwing tegen de ydelheden der waereld. Zoo dra Mr. shenstone was opgedaan, 't welk niet heel vroegtijdig was, ging hij naar zijns vriends kamer, om hem aan het ontbijt te verzoeken. Maar tot zijne verwondering zag hu, dat hij vertrokken was, zoo wel als zijn makker, zonder affcheid genomen te hebben. Rond ziende vond hij dit briefjen op de tafel; myn goede vriend ! De Geest roept mij elders; deezen nagt is mij dit in een gezichte geoopenbaard. Ik beken, dat cij mij, als de goede publius, beleefdelijk ontlanden hebt; en mijne ingewanden rommelen over uwe zaligheid. Maar, mijn vriend! ik vrees dat «ij afgoden in uw hart hebt opgericht. Gij fehijnt meer achting te hebben voor pan en sylvanus , dan voor sylvius en paulus. Gij hebt, zoo als het verbasterd Israël, den fpringader des levenden waters verlaaten, en u zelf uitgehouen .cbrooken bakken, die geen water en houden, VIim gewceten getuigt tegen deeze afgoderij, eel E 4 zal  H DE GEESTELYICE zal nedergeworpen en nebo zal verhoogd worden. Ik hebbe mijne ziele bereid, en zal bidden voor uwe bekeering. Ik ben, Uw broeder in den Heere geoffroy wildgoose. Deeze vreemde brief en het fchieliik vertrek des Schrijvers, ontrustte Mr. shenstone „iet weinig.; maar uitgaande, om zijne grootde kaskade te zien , ontdekte hij het geheimzinnige des briefs. ^nn vriend, beducht, dat hij zich te veel verhief op den lof, dien men zijnen goeden fmaak toejuichte, had de Huizen geopend, en de verlaatbakken doen ledig loopen; dit maakte des, dat op dien dag de groote waterval niet kon vertoond worden: maar het geen nog grooter fchade had veroorzaakt, was dit, hij had een blaazende faune van zijn voetftuk geworpen: dit konde voor de komst des gezelfchaps niet heriteld worden. Mr. shenstone was in het eerst een weinig verftoord, over deezen onkundigen iever zijns vriends: maar ziende, dat alles ligteijk te herdellcn was, kon hij niet laaten, harteUk te lachen, over dit dweepachtig bedrijf eens Jongekngs, die eertijds zoo veel goeden fmaak en belchaavende kundigheden bezat: hoewel nu hier door de gasten van dit vermaak zouden verdoo- ken  DONQUICHOT. «5 ken zijn, zoo geloofde hij echter, dat het lezen deezes briefs Lord d. meer zoude diverteeren, dan de grootfte kaskade, die hij in ftaat was te vertoonen : hij bedroog zich ook niet : men Jachtte daar over, en bleef met een over de kragt eener verhitte verbeelding in de uiterfte verwondering, B $ IX.  a6 DE GEEST ELYKE IX. HOOFDDEE L. leis over Afgodery. Op den weg naar Birmingham gekomen zijnde, gingen zij eerst zwijgend voort, jerry keurde maar in 't geheel niet goed, dat zijn meester dit. gedaan had, noch begreep, wat die meende, als hij uitriep: „ Mr. shenstone aanbid deeze levenlooze dingen en drijft 'er afgoderij meó." Maar nu begon hij zijne vrees te kennen te geven voor de gevolgen van dit bedrijf. ,, Slapper-, loot, zei hij, wij zullen van geluk mogen fpreeken, indien de Edelman ons de dienders niet naftuurt, en ons dwingt om de fchaade, aan zijne beelden gedaan, en het bedelen van zijn vischvijver (want dat zal hij zeker geloven dat wij deeden) te vergoeden." Hij merkte ook op, dat die Heer een verftandig man fchcen te zijn , en kon daarom niet in 't hoofd krijgen, dat hij zoo gek zijn zoude, om beelden aautebidden, zoo als de Papisten doen. „ Zie eens aan, daar is nu onze Schildknaap, die heeft in zijn bosch een primelijk moedernaakt ding neergezet, het is of de : lagd maria , of rosemond, of dinah, die door de Jacobiten gefchaalt wierd, maar ik heb nooit gehoord, dat hij, of iemand in zijn Luis ' '■ zij-  DONQUICHOT. a? zijne gebeden daar voor opzei of het aanbad, wil ik fpreek en." wildgoose poogde hem te bebuiden, dat men afgoderij pleegt met iets, wanneer men daar zijn geheel hart op ftelt, op rijkdom, vermaak, fchoone huizen, lieve kinderen; en dat het eene daad van vriendfchap was zulke voorwerpen wegtenemen, ja, dat de Voorzienigheid meermaal ter liefde van ons, ons zulke dingen ontnam, waarop wij te zeer ons hart gefield hadden. „ Wel wat dat aangaat, onze lieve Heer kan doen alles wat hem behaagt, en dat is wél, en zoo als het behoort: maar zo een mensch het recht had om aan een ander te ontnemen, daar die zijn hart op gefield had, dan mag hij ook iemands kat, of vrouw , of koe, of hond ontnemen, en dan zou het 'er in de waareld heel plaifiërig uitzien. Daar is nu, om zoo te fpreken, Snap, onze hond, ik hou zoo veel van het dier als van onze dorotiie ; en zoo de grootfte Heer uit het geheele Graaffchap hem ftal, ik zou hem narijen, dat beloof ik je; of daar moest geen recht meer in Engeland zijn." wildgoose geen kans ziende, om zulke eenvoudige, maar gezonde begrippen te weerleggen, zweeg, gelijk hij in zulk eene omftandigheid ge■ woon was. Hij voelde ook wel dat hij Misf townsend hartelijk beminde, maar hij nam dit op voor eene geestelijke liefde, die alleen het heil hunner beider zielen bedoelde; hij had niet dan flaau-  DE GEESTELYKE flaauwe hoop op haare bezitting, wanneer hij overdagt, dat dit lief fchoon kind in 't geheel geen fmaak had in zijne geestdrijverij. Hier over mijmerende, traden zij, zonder verdere woordenwisfeling de poorte van Birmingham, om agt uuren in den morgen, binnen. X.  DONQUICHOT. *f X. HOOFDDEEL. Kléine Vervolgingen. iNa een weinig te hebben uitgerust, en na dat jerry een hartig ontbijt gedaan had, gingen zij de Stad uit. Mar.r twee werklieden in een winkelhuis op een bovenkamer ijsfelijk hoorende vloeken en zweeren, oordeelde wildgoose. het zijnen pligt te zijn, hen te bedraden : hij ftond ftil, hief zijne band op en riep: ,, Houdt uwe lastertongen ftil. " — Zij Uit hun venfter een man van een fatfoenlijk voorkomen, en die welgekleed was , ziende, zweegen een oogenblik; doch toen zij hoorden, dat wildgoose met een air van gezach hen, uit naam van den Koning der Koningen , beval Gods naam niet ijdelijk te gebruiken » hernamen zij hunnen toon en vloekten nog meer* der, terwijl zij hem met verachting en fpotternij aanzagen; een van hun fmeet zelf uit het venster een pot vuil water, doch dewijl wildgoose aan den overkant der draat was, kreeg de arme tugwell , die ook een woordje inbragt en digter bij ftond, alles op den kop. wildgoose ging bedaard voort; maar jerry, minder lijdzaam dan hij, begon in zijne handen te fpuwen, terwijl hij zich affehudde en dreigde: „ dat zoo zij naar  fSes DE GEESTELYKE naar beneden durfden komen, zij 'er van lusten zouden." Dit gebeurde echter niet, en hij wierd daar op zoo kwaad op zijn meester, dat hij hem veel zotternijen zeide, en onder anderen vroeg: „ wat gaat het u voor den drommel toch aan, dat gij overal uw neus in deekt?" wildgoose ging een weinig vooruit, maar ziende, dat jerr.y niet volgde, ftond hij ftil, tot dat hij hen» met een groot ftuk pudding zag aankomen. Hij beftrafte zijne gulzigheid, en zei: „ indien gij maar het allerminfte geloof hadt, gij zoud zoo uwe lusten niet alle oogenblik den teugel vieren." jerry nog verftoord over het ongeluk dat hem overgekomen was , was niet mak, maar, terwijl hij in zijn ftuk hapte en kaauwde, zei hij: ,, Nu nog mooier: kan een mensen geen goed geloof hebben, en een liefhebber zijn van een warme pudding?" wildgoose ziende, dat zijn Reisgezel zoo uit zijn humeur was, antwoordde niets, en liet hem zijn ftuk in vrede opknappen. XI,  DON QUICHOT, & XI. HOOFDDEEL. Een aanblik van Mifs townsend. Buiten de ftad koomende zagen zij twee weg* wiizers: op de eene ftond gefchreven: weg naar Litchfield; op den andere: weg naar Warwick. Dewijl nu wildgoose zoo zeer hunkerde naar de plaats, alwaar Misf townsend zich bevond, als tugwell naar zijn hut, hielden zij beiden hunne oogen gevestigd op deeze wegwijzers; maar door het voorbij ftappen van een groot koppel Coventri/che werkpaarden, die een wolk van ftof verwekten, zagen zij naauwlijks een fraai rijtuig, dat op een fterke draf over den weg fnelde, eer dat het voorbij was. Daar zat een bejaard heer met zijn vrouw in en eene jonge Juffer, geplaatst aan de zijde voor het portier. De jonge Dame, dak uit vrouwelijke nieuwsgierigheid haar hoofd uit den wagen, en liet (zeker zonder zulks te merken) een fijnen linnen zakdoek vallen; dien wildgoose fchielijk opraapte, en wilde wedergeven, toen hij het merk ziende, ontdekte, dat hij aan Mifs julia townsend toebehoorde. Hij was al te verliefd, om dit voorval niet met eene verdommende verrukking te genieten. Hij bleef daan, als een beeld,  ga DEGEESTELYKE beeld, de wagen reed voort, en hij zag vluchtig en fchemeragtig het gelaat van zijne beminde. Dewijl nu de verbeelding, door hare toverkragt alle voorwerpen vergroot en verhoogt, zoo was misfchien deeze zakdoek, met haar naam getekend, en dit' vluchtig zien van haar fraai gelaat ^ meer vermogend, om de drift van Mr. wildgoose te verlevendigen, dan de tederfte minnebrief en het volkomendde gezicht van haar geheele perfoon. wildgoose ftond eenige oogenblikken in beraad , of hij weder naar Birmingham wilde terug keeren, om Mifs townsend te gaan opfpooren, te meer, daar hij eene fchijnbaare gelegenheid vond, door haar den zakdoek weder te geeven, toen jerry bij hem kwam en zei: „ wel Meester, onze lieve Heer verlaat toch nooit de vroome lieden. Zie daar, daar vindt gij een zakdoek, en die kunnen wij in de naaste herberg verkoopen, voor een pintje beste ale, hoewel hij mis* fchien uit een ftuk van een hemd gefneden is. " wildgoose was zoo verontwaardigd door deeze ruuwe uitdrukking, dat hij niet nalaten kon dus eenigfins kribbig uittevaaren: „ Beste ale! (onderwijl hield hij den doek, die met den geur van eaudeluce vervuld was, in verrukking aan zijn hart,) ,, ik zou 'er de beste fijne wijnen niet voor willen koopen, ja zelf de Indiën roet alle haare fchatten." „ Grut nog toe! het fehijnt ? Meester, dat gij alzoo zeer gezet zijt op de witte zakdoeken van jonge meisjens, als ik op de koo-  DON QUIC'HOT; 33 kookendheete puddings. Alle gaar mentenen, dat zie ik nu wel. Zo ik u miskende, ik zou waarempel denken, dat hij van uw vrijster was :. en het fehijnt ook een heel knappe Juffer, die hem liet vallen, en zij was gekleed als een Koningin, of zoo. Ik geloof, dat zij de dogter is van een Schildknaap, of wel van een rijken Knoopmaker te Birmingham* „ Hoor, jerry , ik waardeer deezen zakdoek", om dat hij een heel vroom meisje toebehoort: Die jonge Lady, die gij daar in de wagen zaagt, Was die Misf townsend ; die wij bij Mrs. sarsenet gezien hebben." ,, Wat, is dat dat feboon kind, dat na ons te Bristol kwam, en in de Vergadering, zulke compulfions kreeg ? zij ziet 'er nu wat beter in 't vleesch uit, dan toen ; dan, zij zal nu beter haar bekomst eeten, dan bij die arme vrouw, en dat is de heele zaak." wildgoose had maar in 't geheel geen zin daaraan, dat over het voorwerp zijner liefde zoo gemeenzaam gepraat wierd, emvreesde ook, dat, zo dit gefprek langer duurde, jerry agter zijn geheim komen mogt: hij zweeg des, en befloot eindelijk waxWarwkk te gaan,dewijl de Wedloopen op handen waren ; zijne verbeelding was nog zoo verhit, dat hij zich in gemoede verplicht oordeelde, om daar, bij die gelegenheid, te gaan ijveren. Eerst wilde hij echter de Peak gaan bezoeken, om daar zijne ontfangen bevelen uitteIII. Deel. C voe*  54 DE GEESTELYKË voeren. Zij gingen des ftijf door, tot dat zij digï bij LUchfield kwamen. ISu hadden zij drie groote uuren langs een hob" beligen, fteilen, draaijenden weg door ftof en hitte voortgegaan, toen jerry goedvond een zijdweg in te kuieren , wijl die meerder overfchaduuwd was. wildgoose volgde, maar dit bragt hen in 't kort zoo verre van den weg af, dat jerry voorftelde om aan cenen boer, die zij dieper in het land zagen ploegen, den weg naar Litchfield te vraagen. Hier vonden zij een man, die 'er misfelijk uitzag: hij ftond als- een ftaak,- recht op, de oogen geflooten, den mond geopend, .zijn hals'uitgerekt, zijne handen bij ziin lijf nederhangende, in de geftajte van pic'rot in de paï^qmine; hoewel nu de zon ondraaglijk was, was hij in een groenen overrok geknoopt, met zijn muts over de ooren en daar over nog èen neêrgeflaagen hoed. wiodgoose, die altijd alles befchouwde uit het punt van het geen hij godsdienst noemde, oordeelde terftond dat het eene ziel was die zich in ftrijd bevond, en nu de hulp des* Geestes af- wagt- XII. HOOFDDEEL, Wel van pas/en komende uitnoodïging.  DÓN QUICIIOT. 35 wagtte. Hij fprak hem des ook aan in zijnen trant: „ Mijti goede vriend, de Heere trooste en helpe uwe ziele." De Edelman dus onverwagt uit zijne* mijmering te rug geroepen, ftond verbaasd, en herftelde zich zoo goed hij konde. 5? Sir^ zeide hij, gij «ft mij onbekend, maar ik ben u verpligt voor uw goeden, wensch: hoewel mijn lighaam veel meer huhp noodig heeft, dan mijn ziel." — 55 Wat is de oorzaak daar van, Sir, indien ik zoo vrij mag vraagen." — „ Och Sir, ik wenschte, dat ik u die zeggen konde! dan zoude ik u meer berichten dan alle de Engelfche doctors met hun allen mij zeggen kun- lien." Wel Sir , waar ligt dan uwe voorname kwaal." — „ Ach overal! ik heb alle mogelijke ziekten en kwaaien , die bekand en niet bekend zijn. Ik heb de jicht, de rumatisme, de teering, de fteen, het graveeL Ik heb eene kwaal die oorzaak is dat niets mij voedt. Ach Sir! ik denk, dat ik geeti maand meer kan leeven!" — „ Wel Sir, dat is grappig, gij ziet 'er zoo wel 'gedaan uit." — Dit is het jtfty, Sir, dat mij het meest verfchrikt; ik eet wel., ik drink wel, fiaap wel, en dit was het zelfde geval van een mijner vrienden eni die ftierf evenwel aan eene beroerte." „ Kom, Sir, gij zijt een weinig hypokonder; Ik hoop ook dat uw vrees ongegrond zijn zal. ' Maar, Sir, wat voordeel hebt gij toch van dit UM, dat gij in dit faizoen laat beploegen?" — C a « Geen  36 DE GEESTELYKE „ Geen ander, dan dat gij ziet, heb ik deeze vijf laatfte jaaren daar voor gehad; en evenwel geen land rent beter. Hier door fpaar ik Doctors en Apothecars rekeningen, want daar is niets zoo heilzaam, dan het inademen van den reuk der opgeploegde aarde. Ik laat het ftuk land alle daag omploegen, ten minden twee voorens wijd; dan volg ik geftaag den ploeg, en die geeft mij goeden eetlust; ja heeft mij deeze vijf laatfle jaaren in 't leven gehouden." wildgoose had, in weerwil zijner overdreevene begrippen van het geen hij Godsdienst en zijn pligt noemde, oordeel genoeg, om te zien dat deeze man een weinig zijn verftand kwijt was ; maar met veel geduld en ernsthaftigheid dit zot geklap hebbende aangehoord, was de Edelman voor hem ingenomen: en toen jerry te rug komende riep: „ wij zijn nog verre van Litchfield," zei de zieke Gek, „ ik geloof, Sir, dat gij nog niet gegeten hebt, ga met mij, wij zullen in mijn huis wel wat vinden, dat ik u durf voordienen; mijn'huis is aan 't eind der laan, en ik meende heen te gaan om te middagmalen. jerry gaf zijn meester geen tijd om te antwoorden, en zei: „dat hij niet twijffelde, of de Voorzienigheid had dit zoo bedierd , dat hij ► hoopte, dat zijn meester dit verzoek niet zoude afflaan." wildgoose nam het aan , deels uitnoodzakelijkheid, en deels om dat hij hoopte, daar eenig goed te kunnen doen; dat is, de men- fchen  DON QUICHOT. S7 fchen tot zijne gevoelens over te haaien. Zij gingen dan beiden met den zieken naar zijn huis. XIII. HOOFDDEEL. Eenig bericht noopens den Gastheer. Onder het voortwandelen poogde Mr. slicer (dus was de naam deezes Edelmans) uittevinden, wie wildgoose en wat zijn bedrijf was. Maar deeze wist dit behendig te ontwijken, door hem zelf ten onderwerp huns gefpreks te maken. Hij vroeg hem dan: „ hoe hij in deezen zieken toe» ftand gekomen was?" Deeze vraag werkte zoo fterk op de fpraakdeelen des zieken, dat hij dus antwoordde. Ik heb een groot gedeelte mijns levens in London doorgebragt, mijne zaaken gaven mij ongeloofelijk veel te doen; nooit was ik echter ziek. Maar iemand mijner naastbedaande overleden zijnde , liet mij een fchoon landgoed ten erfenis ; daar ik nu geene familie had, en rijk genoeg was, fcheidde ik uit mijne zaaken, in de hoop van op het land en in de afzondering een beter genoegen te zullen erlangen, dan in het noeste ftad-leven mogelijk is te genieten. Maar ik ben ïasch overtuigd geworden , dat het geluk geen vrucht is eener bijzondere levenswijs , en dat het 't verst af is van eene luie werkeloosheid $ dat men C 3 zich  38 DE GEESTELYKE zich bezigheden geven moet, om niet ten prooi zijner eigen gedagten en zeer ongelukkig te worden. Toen ik overdelpt was door mijn beroep, was ik gezond , lustig , at wel, fliep gerust : maar federt ik mij van alle beflommering ontdeed , ben ik in deezen droevigen ftand vervallen, waar in gij mij ziet. Het gebruik van veele kostbaare middelen heeft mij wel een weinig herfteld, doch mijne gezondheid is geknakt, en ik wagt, hoewel ik over niets bijzonders klaagen kan, alle daag mijn einde." Zo als Mr. wildgoose wilde aanmerken, dat men in deeze waereld noch rust, noch geluk vinden kon, dan door de verzekering, dat onze zonden ons vergeven , en wij erfgenamen des eeuwigen levens zijn zullen, door het getuigenis des Heiligen Geest, naderden zij het huis, dit was oorzaak , dat 'er geen verder gefprek, teq minden van dien aart, mogelijk was.  DON QUICHOT. 3? XIV. HOOFDDEEL, Het leven eens ftervenden Mans. Naauwlijks waren zij in de zaal of de oude huishoudfter Mrs. yuicK, ontmoette haar Heer met veel onthutstheid op haar gelaat. „ Sir. riep zij, wij hebben daar een groot ongeluk gehad. Zegen mij! gij wilde niet dat de Schoorfteen geveegd wierd, en ik heb je wel gezegd, hoe 't gaan zou." - „Hoe? is 'er brand Mrs. quick." — „Juist geen brand, maar 'er is een heele klomp roet in de Vischketel gevallenzen de kostelijke karpers zijn bedorven. Gelukkig, dat ik, al zeg ik het nu eens zelf, rijen en omzien kan, anders was oiys fchoon ftuk kalfsgcbraad dat aan 't fpit ftak, ook weg geweest, maar met handigheid, en in gevaar van mij bitter te branden, heb ik het nog gered." - „Kom oat is niets, zulke voorvallen moet men zich getroosten , wij zullen dan geen karpers eeteni." Maar ging zij voort, zegen mij Sir! waar blijf je zoo lang? de vogels zijn tot moes gekookt, én de kalfsrib is zo droog als een ftok; 'er is o-een jen meer in: En de Dominé en Mr, selriTH hebben al een half uur aan de tafel zitten wagten." - „ O ho , die zwaarigheid is klem, maar ftil eens! Niet waar, deezen 'ogtend nam ik C 4 Wij»  40 DE GEESTELYKE mfjn cordiaal van Bostock. Kom geef mij mijn tinctuur voor de maag : me„dunkt, ik moet 'er eenige druppels van nemen, dat zal goed zijn om honger te krijgen; geef mij ook een klein brokje van den levens - balfem; en twee pilletjes Sa/utari<&; en dan kunt gij het eeten op doen zo dra gij wilt." „ Eer zij echter het middagmaal liet opdraagen, zeide zij: zie Sir, indien ik geweten had, dat gij een vreemd heer zoud hebben mede gebragt , dan zoud ik nog een Pudding te meer hebben klaar gemaakt : nu zal ik maar fpoedig een paar eijers met wat room , fuiker en oranjebloesfem te faamen kloppen en 'er een klein fchoteltje van opdisfchen." „Doe gij, Mrs. quick , zoo als gij dat goed vindt; en wijs deezen man, op tugwell wijzende, de keuken." Hij zelf trad met Mr. wildgoose in een zeer fraaije zijkamer. Daar vonden zij een Nicht van Mr. sltcer, die hem was komen bezoeken, met een klein jongetje en meisje. Mr. selkith, de Schoolmeester , en een klein dik vet rond gemest Domineetje. Zijn zwierige pruik, zijden rok en glimmende zwarte fchoenen met groote franfche gespen, gevoegd bij zijn verderen opfchik , gaven hem veel meer het voorkomen van een Aartsdiaken , dan van een Zielen - herder. Mr. slicer maakte eerst eenige verfchooning over zijn lang uitblijven; en bood daar op Mr. wildgoose het gezelfchap aan. Vervolgens flik*  DON QUICHOT. 4t ilikte hij zijne pillen en levens-balfem ; hij' poogde Mr. wildgoose wel te bewegen , om daar eens van te proeven , doch die bedankte, zeggende; dat hij rede had om den Heere dankbaar te zijn zoo wel voor eenen goeden eetlust, als voor alle andere weldaden. Nu dagt men eindelijk aan tafel te gaan, doch Mr. slicer zond zijn knegt eerst om het Medicament van Mrs.stephens tegen den deen,waar van hij zich dagelijks bediende. Hebt gij nog , zei de Schoolmeester, het Graveel Mr. slicer? „Neen, maar indien ik dit middel niet gebruikte, dan zou ik zeker aan die fmartelijke kwaal onderhevig zijn! En ook dit middel is zo gemakkelijk dat het onverfchoonelijk zij, daar van geen gebruik te maben." De knegt bragt het middel en Mr. slicer. nam het terdond in met een groote kom kalfsnat. Mr. wildgoose wist wel, dat dit middel door voorname Geneesheeren voor' zeer gevaarlijk gehouden wierd ; hij zweeg dit echter en zeidde alleen. „ Ik meen, Sir, dat gij door zoo veele goede middelen onder elkander te gebruiken uwe gezondheid zult ondermijnen." Niemand , Sir, heeft grooter afkeer dan ik van de kwakzalvers; en gebruik nooit iets, dan van welks uitwerking ik zeker ben, en dat ik ook geheel en al doorzie; want ik zelf kan door eigen ondervinding nog wat de Geneeskunde. Zulke middelen meen ik, die de verflapte veezelen verderken; de fpijsverteering bevorderen; de raauwigheden verdeden en C 5 tot  4* DE GEESTELYKE tot eene goede kooking brengen; de bezette onzichtbare doorafeming herftellen; de zenuwe verkerken, de levensgeesten geregelder affcheiden en dus den geest in zijne werking niet meer verdooven door duizenderlei ongemakken, die zulk een grooten invloed hebben op ons denken en doen." Mr. wildgoose en de overige gasten bedwongen met moeite een algemeenen lach over zulke vernaaien, van eigenbatige kwakfalvers uitgevonden , om daar door het gemeen en de ingebeelde zieken te bedotten, maar de goede kleine Dominé gaf het discours eene andere wending , en men ging aan tafel. XV.  D ON QUICHOT. 43 XV. HOOFDDEEL. Middel tegen het gebrek aan eetlust. Mr. wildgoose zag nu, dat de Huishoudfter alleen uit beleefdheid verfchooning gevraagd had, toen haar Heer een vreemdeling in de kamer leidde , want men zette een uitmuntende Jorkfche ham, een fchoon ftuk kalfsvleesch, een fchootel hoenders en verfcheiden andere fmakelijke gerechten op. Mr. wildgoose merkte, dat, hoewel Mr. slicer zeer naauw acht gaf op de hoedanigheid der fpijzen, hij al vrij onachtzaam was op de hoeveelheid, die hij gebruikte. Het was des niet te verwonderen , dat iemand die zoo overdaadig veel at, zijn maag geduurig bedierf, wijl een gezond man bij geene mogelijkheid zulk een voorraad, zonder hinder, zoude hebben kunnen verteeren. Toen men van tafel opftond , begon Mr. slices. al weder te medicineeren. Om den Lezer echter niet te verveelen , zullen wij dit verhaal wat opkorten en zaken van meer belang en van aangenamer foort mededeclen. XVI.  U DE GEES TELYKE XVL HOOFDDEEL. Nieuw Systema van Opvoeding, Toen Mr. slicer weder in de Zaal trad, vroeg hij den Schoolmeester , zijt gij wat voI.' daan over uw kleine fcholier. Dit kind, 't welk m de kamer ipeelde , was een neefje van Mr slicer. Wij moeten deezen Schoolmeester een* weinig bij den Lezer bekend maken. Mr. selkith was eertijds een Schots werkman , maar met een hoevenaars- dochter getrouwd zijnde en eenig geld behuwelijkt hebbende, begon hij een winkel. Hier mede niet voldaan zette hij een fchool op. Hij had zelf eene geleerde opvoeding ontfangen, doch zoo als zijne meeste landslieden eene groote zucht tot reizen; hij kwam zuidwaards af, en droeg al dien tijd, zoo als hij dikwijls al lachende verhaalde,een groot pak op zijn rug om zich te amufeeren. Deeze opvoeding ftelde hem i„ ftaat om de jeugd niet alleen in het lezen, fchrijven en cijferen te onderwijzen, maar ook lesfen te geven in het Grieksch, Latijn, de Algebra of Wiskunde. Mr. slicer verhaalde toen, welk een gelukkig plan hij voor de opvoeding van zijn kind had uitgevonden. „ Mr. selkith , zeide hij, is zulk een vijand van de kinderen te plaagen en te bedroe-  DON QUICHOT. droeven dat hij hen zelf de Rudimenta al fpeelend leert." Naar de leering van locke, vroeg rvfr. wildgoose? „ Wat, wat, zei de Schoolmeester ! Koih eens hier kleine fchelrh , laat deeze heeren eens hooren , hoe gij hit h met den Schuldbrief des Keizers ; en wenschte vervolgens hem wel te rusten." Hierop zei een ftudent: ,, Sir, gij hebt ons verhaald, op welk een wijs een onderdaan zijnen vorst ontfing, ik verzoek de vrijheid om te mogen verhaalen, welk een middagmaal een Keizer van Marocco aan een Engelsen onderdaan gaf. Het was shaw , die onlangs zijne Keizen door Africa en Egypte heeft uitgegeven. Aan het boveneind der tafel ftond een fchotel visch, begaande uit een jongen gekookten walvisch, om den rand lagen eenige andere gebraden groote visfehen ; daar over ftond de agterham van een Olijfant; aan den eenen kant een lendenftuk van een Leeuw met een fauce;daar over een nek van een Kameel, bp eenè wijs klaar gemaakt, die de Doctor Cabobd noemt. Het tweede gerecht beftond uit eenige gebraden ftruisvogels , een griffioen, een fchootel kraanen en ooijevaars ; en eene geftoofde crocodil. Daar was geen een ftuk uit het flagthuis, dan flegts een ftuk van een gebraden buffels-rib, maar die ftond op een tafel ter 'zijde. De Doctor zegt, dat hij alleen eens pikte van den gebraden Leeuw, maar hij vond de lenden daarvan een lekkerbeetje. De Keizer vroeg:" of hij hem niet een vleugel óf een bout van den griffioen zoude voordienen." „ Dewijl nu een griffioen zelfs in Africa iet zeldzaams is, zoo was dit van den Keizer eene bijzondere beleefdheid." Ik  . «o DE GEESTELYKE Ik geloof , zeide Sir william , dat dit grapje is uitgevonden, om het verwonderlijke in zommige reizigers een weinig te befpotten : evenwel ik hoor van kundige lieden, dat het werk zelf zijne verdienden heeft, vooral betreklijk de aard - befchrijving." Men verhaalt, (hernam de ftudent) dat de Doctor: toen hij bij den Koning was ingeleid, om hem eenig verflag te doen van zijne reizen, zijne Majefleit ^verzekerd heeft, dat hij indedaad van de leeuws-lenden gegeten had en dat dit een keurig lekker beetje was. „ Wat mij betreft , zeide Mr. wildgoose al lachend, en op het fchoone veldgezicht wijzend, aan welks eind de Waldhoorns geblaazen wierden: ik heb geen denkbeeld van een aangenamer onthaal , dan dat waar bij Sir william mij de eere deed mij toe te laten." Toen het collation geëindigd was, wierd Mifs forester. verzogt om nog een aria te zingen; zij demde daar in toe; en Mr. william met den dudent accompagneerde haar met de dwarsfluit. De zon ging onder, de Ladys traden in de koets, de Heeren gingen te voet; maar de Colonel rekende het beneden zijne waardigheid met de Infanterij te gaan. Hij liet zijn appelgraauw voorbrengen , fprong 'er op met een halve piek in de hand , verzelde de koets a grand pas, en wildgoose met zijn reisgenoot volgden, op het verzoek van Sir william, het gezelfchap.  DON QUICHOT. Sï IX; HOOFDDEEL. Tooneel in de Kinderkamer. Sir william had hü het oogmerk van Mf. Wildgoose , om namentlijk in de Loodmijnen daaromtrent gelegen , te prediken , geheel ontdekt. Dewijl hij nu wel wist, dat deeze arme lieden zeer weinig begrippen van Christelijken Godsdienst hadden. en even weinig bekend waren met zijne heilige Zedenleer , vdnd hij dit oogmerk goed, hij wenschte alleen maar, dat Mr. wildgoose een dag of twee daar wilde vertoeven , dewijl hij dan in dien tijd berichten Zoude zien te krijgen, waar mede de prediker zijn voordeel doen kon. Hij zeide ook aan Mr. wildgoose. dat Lady forester zeer godsdienstig was, en dat het haar een bijzonder genoegen geven zoude, indien Mr. wildgoose met hunne kinderen en bedienden over dat onderwerp wildé fpreken. Toen zij aan het huis van Sir william kwamen, zag wldgoose dat het een oud Gottisch gevaarte was, 't welk men naar den hedendaagfchen fmaak , zo al niet verfraaid, immers veranderd had. Lady forester , die met Mf. wildgoose bijzonder in haaren fchik was en alle mooglijke oplettenheid voor hem betoonde, zeis III. Deel. F „ SirJ  82 DE GEESTELYKE „ Sir! ik heb de gewoonte, om altoos, zoo dra ik thuis kom, en vooral des avonds, in de kinderkamer te gaan, mijne kleintjes te zien, en te hooren bidden." Zij verzogt wildgoose , om met haar te gaan. Bij de deur der kamer vonden zij Mrs. molly de kamenier van Mevrouw, met een jongske van een jaar op den arm, zij wist wel, dat dit de aangenaamde dienst was, die zij haare Mevrouw konde doen; want dit kind, het jongde en hulpelooste, had ook het grootde aandeel in de tedere zorgvuldigheid zijner deugdzame moeder. Zij omhelsde het kind met verrukking, kuste het en gaf het haaien, zegen ; toen ging zij in het vertrek bij nog vier andere kinderen, fprak hen aan , kuschte hen, hoorde hunne kleine gebeden, wenschte allen goeden nagt en keerde naar het gezelfchap terug. Het goede hart des beminnelijken dweepers floeg en fmolt van aandoening öp dat gezicht der moederlijke liefde en zorgvuldige minzaamheid. Zij zag dit. „ Denk óók Sir! zeide zij glimlachende, dat deeze kinderen al mijn fchat zijn; en gij weet, daar de fchat is, daar zal ook het hart zijn. Ik vrees ging zij voort, dat gij denken zult of deeze kinderen niet te veel deel hebben in mijne liefde. Maar ik durf zulk een gemoedelijk man wel belijden, dat zij de onbedrieglijk de verzekeringen van mijnen ongeveinsdeu Godsdienst zijn. Ik del zulk een hoogst belang in alles , wat hen als . menfchen en Christenen moet  DONQUICHOT. 83 moet gelukkig maken , dat ik geduurig den goeden God daarom ieverig fmeek." wildgoose antwoordde: „ Mevrouw niets is zoo treffend, zoo beweegelijk, dan de tederheid, die gij voor uwe kinderen voedt. Ik wensch alleen nog, dat gij dit bekoorlijk kind 't welk deeze Juffrouw op den arm heeft, niet meerder bemind dan het heilig kind Jezus , door wiens voorfpraaak alleen wij het recht verkrijgen op de befcherming der Voorzienigheid. Lady forester antwoordde niets,maar ging met hem de kamer uit. F % X  84 DE GEESTELYKE X. HOOFDDEEL. Familie - Gebeden, en eenige verdere gefprekken* Nu traden zij in de groote zaal: wildgoose was niet weinig verwonderd daar het geheele gezelfchap, behal ven Colonel rappce te vinden; en Sir william met een groot gebedenboek in quarto voor zich te zien, die alleen fcheen te wagten naar zijne vrouw om als dan eenige gebeden te lezen. Doch zijne verwondering zoude nog veel grooter geweest zijn, indien hij geweten had, dat Sir william , voor zijn huwlijk een zeer los leven geleid had , en zelfs fchuldig ftond aan veele nieuwmodifche begrippen en bedrijven; maar dat zijne-groote achting voor Lady forester., en voor haare Godsdienstoefeningen, hem dus inde-" daad veranderd hadden, zoo zeer, dat hij, ook in de ftad als een uitmuntend gefchikt man leefde, en indien 'er geene groote beletzels waren, alle avond een gebed en des zondags eene predikatie voorlas. Toen de gebeden geëindigd waren, verfcheen de Colonel op nieuws ; doch wierd niet weinig gekweld door Mifs saintiiill , eene zeer verftandige vrouw, de bijzondere vriendin van Lady  DON Q U-I C H O T. «5 forester. , over zijne pooging om toch alle hypocrifie te vlieden. „ Ik begrijp niet, gaf hij ten antwoord, waarom men niet even zoo wel zoude kunnen bidden als men alleen is, 't zij in zijn kamer of op eene wandeling; dat Godsdienst iemand in 't bijzonder aanging enz." Hij gaf evenwel van ter zijde te kennen: ,, dat hij even zoo veel Godsdienst konde hebben dan zij, die daar altoos over fpraken, en zich tot hervormers opwierpen." Mifs sainthill zeide hier op: ,, dat niemand hem zoude betwisten , of men overal zijn gebed doen konde , maar zij geloofde echter, dat 'er eenige betamelijkheid in gedrag behoorde te worden waargenomen, zoo wel omtrent het Hoogde Wezen als omtrent onze medemenfchen; en dat zij dacht dat zij, die hun gebed uitdelden tot dat zij in een zagt warm bed lagen, (zoo als zij geloofde dat de Colonel deed) dikwijls in flaap vielen en het bidden vergaten." ,, Wel (antwoordde hij,) daar is een gedeelte van mijnen Godsdienst dat ik nooit vergeet"; en dat -bedaat in dankzegging. Ik heb God altoos voor drie dingen gedankt. —r ,, Ei lieve laat mij . deeze drie dingen toch eens hooren; ik denk dat dat het eene behelst om dat gij geen oude vrijster jijt." — „Neen, het eerde is om dat ik niet in Rusland gebooren ben." — ,, En dat Sir, om dat gij bang zijt voor de kou denk ik? Neen, om dat ik bang ben voor de knout ; en geen F 3 fmaak  96 DE GEEST ELYKE fmaak heb in willekeurige Regeeringen."—,,,En wat is het tweede ftuk?" — „ Wel om dat ik geen kaaskoper ben." — «Zo, en dat wel om dat u de reuk der kaas tegenflaat ? maat om die zelfde rede moest gij geen foldaat geworden zijn." En waar waarom dat?" Om dat gij den reuk Van het kruid niet konde verdragen." Hij lachte, doch ging voort. ,, Maar ik dank echter het meest daar voor dat ik geen lange neus heb." Mifs sainthill boog; nam een fnuifje, wel wetende dat de natuur haar in dit opzicht rijkelijk bedeejd had, en RAPPéE eene geringe overwinning willende geven, door het algemeen gelach , ging dus voort. „ Zeker, de Colonel heeft gelijk, een lange neus zou voor hem in een gevegt zeer lastig zijn; vooral indien hij nog eens de Hooglanders in de .oogen moest zien; dewijl zijn neus dan groot gevaar zoude loopen van hunne groote zwaarden." „ Hij is wel betaald zeide Sir william. Ga te rug Colonel , terwijl het nog tijd is. Cedant artna toga." Men prefenteerde vervolgens nog eenige ververfchingen , en, kort daar aan fcheidde het gezelfchap; de hofmeester, vergezeld van Mifs molly bragt de waskaars voor haare Lady. molly was een zeer mooi meisje, haar fchoone bruine oogen , die-zij geduurig op Mr. wildgoose floeg, blonken als vuur; zij befchouwde hem, als een man met haar omtrent gelijk. Dewijl het bekend is, dat een paar fchoone oogen iets betooverends be-  DONQUICHOT, bezitten, is het niet te verwonderen , dat Mr. wildgoose bijnaar niet in ftaat was, om niet een i weinigje op zulke oogen te antwoorden. Diü wierd zeer wel door Mr. george , die naar haar vrijdde en niet weinig jaloers was, opgemerkt. De Hofmeester kreeg bevel, om Mr. wildgoose te bedienen in zijne kamer; hij voldeed daar aan nog al tamelijk beleefd. Doch toen Mifs mqLly vroeg, „ of 'er wel water en een kom, in dien Heers kamer was?" gaf Mr. george haar grommig ten antwoord, „ dat zij zich met haar eigen zaken zou bemoeien." Vervolgens bragt hij Mr. wildgoose in zijn flaapkamer, en, wenschte hem een goeden nagt. F 4 XI.  *S DE GEES TELYKE XI. HOOFDDEEL. Een morgen gefprek op den beneden trap. Het was om agt uuren toen betty de werkmeid de trappen vreef; doch haar werk ftaakcnde en tegen de leuning wijkende om Mifs molly door te laten, die nu eerst te voorfchijn kwam. Zij had een overhemd met lubben in de eene , en een deel van Pamela in de andere hand. ,, Ik denk mifs molly , zei betty , dat gij niet vroeg naar bed gegaan zijt. „ Dat is waar, kreeg zij ten antwoord, het was al mooi laat." ,, ó Mrs. molly ,riep betty, wat wilde ik niet doen voor de beste Mevrouw in de waereld." „ Wat zal ik zeggen betty, onze Lady is zo goedaartig, en wij even zo gaarn by elkander, dat de tijd altoos om is voor wij 'er aan denken. Wij raakten juist aan de 'praat over dien Edelman, die hier gisteren aankwam. Zeker betty, hij heeft zoo veel van een fatfoenlijk heer, 't is jammer dat hij als zoo een Schotfche marskramer te voet reist." Wel wat is dan zijn kostwinning'?" „ Kostwinning, maloor! hij is een Edelman zeg ik u immers; en leeft van zijn eigen goed, maar hij gaat preeken voor de arme mijnwerkers in de High-peak" — ,, Hede mijn tijd , ik dagt dat ni*>  DON QUICIIOT, *o niemand preeken kon, dan de Dominees." „ Ja kind, dat plagt zoo te zijn; maar de lui zijn nu yeel geleerder en wijzer dan toen. Wel zie daar onze Hofmeester george kan beter een Comedie of een predikatie lezen,dan onze vicaris." „Ik dagt, dat george en gij gister avond nog over dien Heer woorden zoudt gekregen hebben, Mrs. molly— george is een jaloers fckepze/r als een mensch maar een woord kikt tegen een mensch, dan zou hij wel willen, dat men hem daar rekenfchap van deed: hij, och heer , wat heb ik met dien Edelman te doen? hij wenschte mij alleen een goede nagt, en dat was Hechts uit beleefdheid." „ Nou altijd, Mr. george zweert dat, zo hij en de fchoenlapper hier langer büjr ven, hij," . . . hier fchelde Lady forester , en h*t gefprek wierd geëindigd. F 5 XII.  $o DE GEESTELYKE Xlï. HOOFDDEEL. Het is noodzakelijk dat de Leeraars wettig aangefteld worden. Hoewel Mr. wildgoose federt een geruimen tijd omtrent zijn gewaad en houding zeer agteloos was , zo had hij , wijl hij zich in zulk een fatfoenlijk huis bevond , voor de klok tot het ontbijt luidde, zich bezig gehouden met zich beter aantekleeden en voortedoen; hij had zich zelf gefchooren , den rok uitgefchuierd , fchoon linnen aangedaan, en zijn hair een beter fchikking gegeven door middel van een weinig poeier en pomade. Toen hij in de zaal trad, had hij des niets minder dan het voorkomen van een landloper. Na dat de gewoone morgenbegroetingen geëindigd waren, bragt Lady forester nogmaals het gefprek op het oogmerk om in de loodmijnen te gaan preediken. „ Uw oogmerk zeide zij is zeer loffelijk, maar het komt mij vreemd voor, dat, daar gij, Sir, eene academifche opvoeding gehad hebt , gij u niet hebt laaten ordenen, eer gij deeze bediening I aanvaardde." „ Mevrouw heeft gelijk, viel de ! Colonel haar in de rede, don quichot , hoe gek bij  DON QUICHOT. 9* hij ook was, wilde eerst tot ridder geflagen zijn voor hij avantuuren ging opzoeken; en hoewel ik alle preekerij doodelijk haat, zoo wil ik echter, dat de preeker geordend zij, en dat ieder in zijn eigen rang blijve. Een commisfaris of quartiermeester mag met het zelfde regt een leger willen gebieden, en den flag regelen als een leek voor Dominé fpelen en op den kanfel klimmen." „ Maar, zei wildgoose , indien de Generaals en opperde officieren hun pligt verwaarloozen, is het dan niet beter, dat een quartiermeester of corporaal het beduur op zich neeme dan dat het heele leger in dukken gehakt wordt? „ Het komt mij voor, zei Sir williams , dat het geval geenfins het zelfde is; want, hoewel vroome menfchen het leven eens waaren Christens vergelijken, bij dat eens krijgsmans, zoo moet gij in uw geval verondcrdellen , dat de opperhoofden hunnen pligt verwaarloozen, niet flegts in een bijzonder gevecht, maar geduurende den heelen veldtocht; en is dat zoo, dan zijn de foldaten verpligt daar over hunne bewijzen eh klagten in te leveren bij den Souverein, op dat zij gedraft en van hunnen dienst geweerd worden. De Bisfchoppen zijn de opperde Regenten, zij zijn het des, bij wien men zich voegen moet, maar niemand heeft recht zich tot preediker optewerpen, ' die niet gewettigd is , om dat ambt te bedienen : ook niet als men de behoorlijke bekwaamheden bezit, wijl de gevolgen daar van wanorde en verwarring moet voortbrengen." wild-  5f DE GEESTELYK wildgoose antwoordde hier op: „ dat deeze wanorde, ftaatkundig befchouwd zijnde , eenige gevolgen hebben kon, en dat over het algemeen hijj geenfins goedkeurde dat men de bepalingen der Maatfchappij verzette , doch dat bij buitengewoone gelegenheden, men daar toe vrijheid had, en ik twijffel ook niet, of de Voorzienigheid de handeling van Mrs. whitfield , en westley heeft goedgekeurd, door de uitmuntende gevolgen, die hij aan hun arbeid gegeven heeft." „ ó, Riep de ftudent, deeze logica is valsch; want de voorzienigheid bediende zich meermalen van flegte middelen tot goede einden." „ Indien, hervatte Sir william dit onregelmatig gedrag ooit te verdedigen zij, dan is het in dit geval, dewijl Mr. wildgoose het Euangelie wil gaan verkondigen aan arme verlatene Mijnwerkers , die waarlijk als fchapen zijn, die geen herder hebben. Morgen, voegde hij 'er bij, ga ik met eenige vrienden dien weg uit, om hun eenige bijzonderheden van de Peak aantewijzen, en zal dan met een eens vernemen, hoe de zaken daar gefield zijn, ten waare Mr. wildgoose zelf\ verkoos met mij te gaan. wildgoose beloofde dit , maar zijn oogmerk wierd niet ter uitvoer gebragt. XIII,  DON QÜICHOL 9» XIII. HOOFDDEEL, Een Voorlezing in de kamer der Bedienden. N a het ontbijt fcheidde het gezelfchap, en ieder ging zich naar zijnen fmaak bezig houden, bob tenck en zijn makker fielden voor, om op de rivier de Dove te gaan hengelen , en vroegen -wildgoose of hij van de partij zijn wilde. Maar Lady forester gaf te kennen, dat het haar zeer aangenaam zijn zoude, indien Mr. wildgdose haar en haare vriendin in het bosch wilde vergezellen, na dat zij eenige huislijke zaken befchikt, en haare kinderen zoude bezorgd hebben. Mr. wildgoose boog en bleef bij haar. Terwijl hij in de zaal bij het gezelfchap zich onderhield, vertelde tugwell aan de eerde be^ dienden in hunne, zaal, alles wat hem in de gedagten fchoot. De Hofmeester had hem een groot glas oud bier bij zijn ontbijt gegeven en dus zijn tong los gemaakt. Hij vermaakte het gezelfchap door het verhaal zijner ontmoetingen op hunne reis; hoewel hij ontfangen was bij den Alderman culpeper, de Rechter alworth,Dominé griskin : als ook in hoe veele groote gevaaren zij geweest waren, zoo wel te land als ter zee. Hij fprak ook over zijns meesters levenswijs in zijn huis;  94 DE GEESTELYKE huis; hoe veel agting men voor hem in het dorp had, hoe rijk hij was, hoe veel lieden hij door zijn preeken bekeerd had; doch gaf van ter zeide te verftaan, dat bij vermoedde of het zijn Heer niet nu en dan een weinig in de harsfens fcheelde; en dat hij zelf gek genoeg geweest was om zijn vrouw dorothy en eene goede kostwinning te verlaten, en dit landloopers-leven te leiden." tugwell was nog in zijn vollen iever toen zijn .Mr. op het verzoek der Lady binnen trad, op dat hij met de bedienden een goed woord van ftichüng zoude fpreken; toen hij nu al dat gebabbel hoorde, fchudde hij zijn hoofd en zei met veel deftigheid. „ Ach jerry! ik was hoopende, dat gij deeze goede menfchen met eenig godsdienstig onderwerp zoudet ftichten, in plaats van hen te doen lachen over uwe potzen en zotte vertellingen. Ik zie helaas, dat gij den ouden mensch met zijne begeerlijkheden nog niet hebt afgelegd." „ jerry, die een weinig knips was, antwoordde , zeer geraakt." „ Ouwe mensch, ouwe mensch ! dat is meer mijn ongeluk , dan mijn fchuld en wij zullen alle oude menfchen, of ouwe wijven worden indien wij maar lang genoeg leven." Mr. wildgoose wendde zich voorts tot de bedienden , die hun ontbijt nog niet geëindigd hadden , en zeide : „ ik houde mij verzekerd, dat gij lieden de beste heer en vrouw uit geheel Engeland hebt." ,, 6 dat is waar," „ riepen zij al-  DON QÜfC HO T. allen eenparig uit: Doch de Hofmeester voegde 'er bi'): „ ik heb maar eene klagte tegen Sk william, hij doet mij zoo wel, dat zo hij my ooit mijn affcheid geeft, dan ben ik voor altijd bedorven ; want nooit zal ik mij meer kunnen fchikken naar de zotte grillen, die de meeste bedienden van hunne heeren moeten involgen." MrsL molly,die met haar naaiwerk bij de deur 'ftónd, gaf het zelfde getuigenis van haare Lady. „Wel, antwoordde Mr. wildgoose, ik Vertrouw ook, dat gij lieden ook om die rede de beste bedienden zijt, die ooit in een huis van orde hun eigen geluk wisten te genieten en zorg dragen voor alles, wat hun is aanbetrouwd. Maar mijne vrienden, wij hebben allen een veel grooter meester, op wiens goedkeuring wij den hoogften prijs moeten ftellen ; en om wiens wil wij onze aardfche meesters met liefde en getrouwheid moeten eeren.'* Vervolgens deed hij ieder in het bijzonder eenige Godsdienstige vraagen; en bevond, dat Lady forester hun meer onderwijs had laaten geven, dan men doorgaans verwagt in de huizen der Grooten : Maar vermits hij waande, dat zij geheel onkundig waren van de wedergeboorte, zoo als Mr. withfield , en hij ook die begrepen; zoo begon hij daar over op zulk eene dubbelzinnige en vreemde wijs te fpreeken, dat Mrs. molly haare oogen neerfloeg, maar van ter zijde met een dartelen lonk Mr. george toelachte ; de befchrijving, die wildgoose maakte van het geloof,  g6 DE GEESTELYKE loof, was zoo menfchelijk, en werkte zoo zeer op de driftendat hij tegen zijnen wil, of oogmerk aan , daar den 1'chuld van had: De Hofmeester, bedugt of zulk een oogwenk ook mogt vallen op iemand anders dan op hem ,• zeide met een jaloerfche Ituurschheid , Mifs molly gij zoudt beter doen, indien gij in uw Ladys kamer gingt, of bij de kinderen, dan hier te blijven, daar gij niets te dden hebt." Lady forester fchelde en alle de bedienden gingen ieder aan zijn Werk. Zij nu gereed zijnde om uittegaan, verzogt Mr. wildgoose en Mifs sainthill haar te vergezellen op haare morgen wandeling. XIV.  DONQUICHOT. t>7 XIV. HOOFDDEEL. Morgen bezigheden van Lady Forester. Deeze uitmuntende vrouw had zich gewend om nooit eenige uitfpanning of vermaak te nemen, dan na dat zij haare pligten vervuld had; alle morgen gaf zij in het dorp den arme lieden een minzaam bezoek: wat zij ook op den dag te verrichten of bijtewoonen had. Haar eerde bezoek was bij eene hoog zwangere vrouw, voor wien zij een bundel linnen bij een gezogt had. Dewijl deeze vrouw doorgaans alle jaar in het kinderbed kwam, had deeze goede Lady om het voor meer dan eene reis te doen dienen, alles van fterk nieuw linnen vervaardigd. De vrouw bekeek en wendde en keerde alles om; en toen de Lady vroeg, hoe of het haar beviel kreeg zij dit antwoord: „het is zeer rauw, maar het zal zoo moeten zijn." Mifs sainthill vroeg aan het wijf, „ of zij nu Mylady niet bedankte voor de moeite, die zij zich gegeven had?" „ Moeite, zei het wijf: zij heeft zoo veel meiden , die voor haar naaijen, dat zij zelf daar geen moeite van gehad heeft." wildgoose was verontwaardigd over deezeonIII. deel. G |3c.  5S DEGEESTÊLYKE befchoftbeid. Lady forester glimlachte, en ging in eene andere hut, om eene vrouw met agt kinderen , die bijna naakt waren en van honger vergingen, te helpen , zij vroeg dit wijf „ waarom zij, zoo als zij gewoon was, niet om vleeschfoupe \ oov de kinderen bad gezonden?" „Wel om u Mylady de* waarheid te zeggen, de foupe is federt gij uw nieuwen kok hebt , niet meer zoo goed." „ Dat doet mij leed," zei Lady forester ! „ En ook , Mylady de oude keukenmeid plagt nu en dan ook nog een mond vol vleesch aan een arm mensch te geven; ja, ja zij was een braave oude vrouw en goed voor arme lieden." Ik vrees , hernam de Lady, dat zij te goed voor fommigen en te karig voor anderen was, want zij deed alles uit grilligheid. Zij gaf haare begunftigdcn dubbeld en anderen zond zij ledig weg; dit is een van de redenen, waarom ik haar ook 't affcheid gaf." In het naaste huis lag een arm man met de jicht te bed. Mylady vroeg hem, ,, of het drankje, dat zij voor hem gemaakt had, hem niet wat geholpen had;" en kreeg ten antwoord, dat die prullen hem niets verligtten. „ Gij neemt het misrehien ook niet geregeld in." „ Dat is zoo, het was te bitter , ik kon het niet gebruiken." Maar in die bitterheid bellaat de genezende kragt; en zo gij het niet nemen wilt, geduld, ik weet niets beters dan dit." „óDan zal ik geduld hebben.  DON QUICIIOT. 99 ben, want ik kan geen doctors goed innemen al moest ik fterven." Zij vertrokken zwijgende. Nu ontmoette zij een arm ellendig oud man, die juist uit een herberg floop. „ Zoo jan, zei de Lady, ik ben regt blijde dat ik u op de ftraat zie; uwe verlamming is dan veel beter; en hoe hebben u de boeken bevallen, die ik ter tijdkorting gezonden heb." „ ö Mylady , ik heb die niet ingezien, ik had zoo veel te doen, dat ik 'er geen woord in gelezen heb." Dit alles roerde het edel gemoed van Mr. wildgoose zoo fterk, dat hij met alle beweging zijner ziel zeide:" „ 6 Mylady gij moet uwe belooning in den Hemel verwagten." ,, Ik ben wel beloond, Sir, in de bewustheid, dat ik wel deed uit een goed beginfel." „ Zo gij, antwoordde hij, deeze ondankbaaren tot het waar geloof konde bekeeren , gij zoudt hier reeds de vrugten inoogften." „ Wel Sir, om u te overtuigen, dat alle mijne poogingen om anderen wel te doen , niet iedel ziin, zo zal ik u in eene andere veel goeds beloovende inrichting brengen." Hier op gingen zij naar een fraai welgebouwd huis, dat bij het bosch op een kleinen heuvel gelucht was. Daar lag eene ruime plaats voor, die met aalbesfen en bloemen omzet ftond. Men deed de deur open, en zag twintig zindelijk gekleede meisjes en jongskens, die breiden en hun les leerden: de meestres zat bij hen, zij was eene minzame bejaarde vrouw , die kinderen onderwees. G 2  loo DE GEESTELYKE Zo als Lady forester in trad, viel 'er een klein aartig meisje voor haar op de knieën en bad haar. „ Och Mylady! zend mij toch niet naar huis, ik zal nimmer ftout of ongehoorzaam zijn." De meestres had deeze foort van Itraf uitgevonden , wanneer de kleinen iets van belang misdeden ; en dewijl allen den grootften eerbied voor Mylady hadden, die in zulke gevallen uitfpraak deed , werkte dit oneindig meer uit, dan alle hardigheden of bedreiging. Alle deeze kinderen waren bijna eender gekleed en zeer zindelijk. Zij befteedden den dag met leeren en arbeiden zoo wel in den tuin , als in huis, en federt tien jaar dat Lady forester deeze fchool had opgerigt, waren 'er veel braave, gefchikte bedienden uit voortgekomen, die allen wel geplaatst waren. Nu vroeg wildgoose aan de meestres, welke Godsdienstige boeken zij gebruikte , en of zij de uitmuntende werken van wesley over de opvoeding kende." Zij antwoordde: „dat zij den kinderen de Cathechismus, met de korte verklaaring, leerde. Dat zij hen onderwees noopens hunne pligten tot God, den naasten en hun zelf, doch meende dat dit voor den kinderen genoeg was, te meer nog, wijl zij geheel ongefchikt waren tot befpiegelende leerflukken; of voor de verborgenheden des geloofs." Hierop verhaalde wildgoose , dat men onlangs kinderen gezien had naauwlijks vijf(*)ja driejaar oud, (*) Mr. tVtileys Journal.  DON QUICHOT. töt oud, die bij eigen ondervinding de grootheid hunner zonden , en dë vergeving daar van kenden. Ook dat zij begenadigd wierden met openbaaringen en gezichten : dat men ook geene rede had om te twijfelen , of God nu ook kinderen en zuigelingen tot werktuigen zijner verheerlijking maken wilde. De fchoolmeestres toonde zich zeer verbaasd over dit alles: zij wist niet,wie Mr. wildgoose was, noch wat zijn oogmerk was; maar de Lady vond goed dit gefprek aftebreken, en eene wandeling in het bosch voorteftellen. G 3 XV.  joa DE GEESTELYKE . i ——^ XV. HOOFDDEEL. De wettigheid eener goede Maaltijd. Het was middag, toen de twee dames verzeld van haaren leidsman in de eetzaal traden , alwaar zij reeds het gezelfchap bij elkander vonden. Vermist Sir william een opentafel hield, was het bufet ook ongemeen rijk en prachtig. Mr. wildgoose kon niet nalaten eenige vergelijking te maken tusfchen deezen overvloed en de armoede,die hij nog zoo onlangs in de meeste hutten had aangetroffen. Mylady! zeide hij, tot Mevrouw forester, ik behoorde mij zelf niet te verzadigen, ja zelf toetegeven met en in allen deezen overvloed , terwijl de arme mijnwerkers vergaan van gebrek, door het ontbeeren van geestelijk voedzel; van 't welk ik voornam hen te voorzien." „ Sir , alles heeft zijn tijd : wij zullen u daar niet van ophouden, zoodra gij daar omtrent vaste fchikkingen gemaakt hebt." „ Wel zei de ftudent, het komt mij vóór, dat het een heerlijk bewijs van zelfsverlochening zijn zoude, indien gij, Sir, zo terftond, nu gij gereed zijt aan tafel te gaan , uwe zending werkftellig maakte. Zoo als men mij verhaald heeft, dat Mr. wesley en zijne vrienden meermaal deeden (toen zij hun ontwerp  DON QUICHOT. *3 werp van hervorming op de Univerfiteit het eerst begonnen) dat zij dikwijls eene goede maaltijd beitelden doch zoodra die was opgedischt, alles naar dè gevangenen op het kasteel deeden breno-en zich zelf behelpende met een (tuk brood en een'kom thee." „Ja, ja antwoordde de Colonel, thans ziin zij zoo nu al niet meer, of fchuldi°- aan zulke paapfche onthoudingen. Zij houden even veel van een goed ftuk eeten als andere menfchen; cn zijn ook geen bijster groote lefhebbers van vasten." „ Ik zie niet, zeiSir william , dat een Christen geene vrijheid heeft om bij gelegenheid zijne vrienden aftewijzen, als die hem op eene prachtige maaltijd noodigen, anders zoude onze Leermeester ons daaromtrend gewaarfchouwd hebben en gezegd," als gij op een maaltijd verzogt wordt, weiger het en gaa niet " „ Waar vroeg Mylady mag toch nu onze' Capelaan blijven." „ Och zei Mr. tencic, dat kan ik uw Ladyfchap zeggen: Hij is naar de herberg gegaan, ik had beloofd hem daar te haaien, doch ik heb aan den kaaien Dominé niet gedagt dan toe het te laat was." „ Geloof vrij Mr. wildgoose, zeide Mylady, dat ik zulk een gedrag even fterk afkeur als gij." „Mevrouw! ik keur deeze dingen af, om dat ik 'er geen fmaak altoos in heb ; en het zou voor mij even lastig zijn een g'eheelen nadenmiddag met kegelen of de kaart of met het drinken van punch door te brengen , als het was voor zeker Heilig, alle nagt op een oilaar van veertig voet rëgt op te ftaau," "■; g 4 Su:1'  ï°4 DE GEESTELYKE „Sir! zeide Mr. tenck , de Dominé is een geleerd man, hij publiceert zeer veel en meest alle maand." „ I„ het Magazijn denk ik?" „ Neen an de kerk hij publiceert de huwelijken tusfehen verliefden die in het heilig huwelijk willen treeden. Het eten, opgedragen zijnde wierd weldra alle gefprek onaangenaam, wildgoose dreunde echter nog al op denzelfden toon: „ Iemand, die de genoegens van het geestelijk leven eens regt gefmaakt had, kon geen trek hebben in alle dè beuzehngen der dwaaze waereld." „ Mr wild goose, zeide Mylady, laat ik u eens wat van deeze heerlijke ragout voordienen." De geurigheid deezer heerlijke ragout floeg wel rasch alle de geestelijke denkbeelden des dweeper op de vhigt Hij nam met de grootfte beleefdheid het bord aan ' en verbeelde zich waarlijk eenige oogen blikken,' dat hij ,n het beloofde land was; hij at ook met zoo veel aartsvaderlijke graagte , dat hij eedeed aan de tafel van Lady forester XVI.  D O N Q U I C H O T. 105 XVI. HOOFDDEEL. Proteftantfche Nonnenklooster. De ontroostbare Weduwe. De maaltijd geëindigd zijnde bragt men Ladys geliefd onderwerp, den Godsdienst, wederom ter bane. Zij en Mifs sainthill, fpraken hier altoos over met veel oordeel en bevalligheid. De Colonel kon echter het compliment, dat men hier door maakte aan Mr. wildgoose, dien hij alleen voor een landlooper hield, niet verduwen. Hij zeide des al grommend: „Men kan van deeze Methodisten zeggen , het geen Karei II van de Presbyterianen zeide.: 'er is nooit onder hun een eenig edelman gevonden." Sir william antwoordde : „ Gefield, dat deeze aanmerking van Koning Karei waar zij, dan neem ik dit aan voor eene Lofrede der Disfenters dier Regeering; want toen noemde men Edelman ieder een, die misfchien welgenoeg voorkwam en eene befchaafde opvoeding ontfangen had, doch zijne bezigheid maakte van zuipen , hoereeren of het verleiden van de vrouw en dochter zijns vriends, en die daar over vervolgd zijnde, geen ander antwoord gaaven, dan zonder eenige omftandigheid den verongelijkten overhoop te fteken." G 5 Mifs  ioö DE GEESTELYKE Mifs sainthill , om den Colonel te plaagen, trok nu met Teel hevigheid de partij der Methodisten , waarop de oorlogsheld niets anders antwoordde, dan deeze woorden van hamlet: „ Ga in een Klooster Oipbelia, g» in een Klooster zsg ik u."- „ Dat zoude ik ook, was haar antwoord, indien 'erin de proteftantfche landen gelegenheid toe was; mij dunkt dat ik daar mijne dagen met vergenoegen zoude kunnen flijten." ,,Wel hervatte RAPPéE dit zou mij in veelen opzichte eene goede fchikking toefchijnen , en een veilig verblijf geven aan alle oude en lelijke vrouwen; men koa 'er ook zulke meisjes in plakken , die niet bevallig genoeg waren, om zich met een man te kunnen vleien." „ En ik, gaf Mifs saixthjll ten antwoord , en ik verzeker u, dat ik zulk een plaats ook zoude houden voor een gelukkige fchuilplaats voor zotten en petit maitres, die men zelfs in de beste gezelfchappen niet ontvlieden kan." ,, Spotterij daar gelaaten , zeide Mylady, ik heb dikwijls mijne gedagten toegegeven om een verblijf van deezen aard te ontwerpen en in orde te fchikkèh: ik geloof, dat zulke gedichten in alle landfchappen zeer veel nuts zouden doen, mits zij welgeregeld en naar verftandige wetten geregeerd wierden. Mijn oogmerk zoude niet zijn, om een jong onbedagt meisje, of een vrouw in eene mistroostige vlaag daar in te nemen. Neen veels vrou-  DON QUICHOT. 107 Trouwen zijn onontbeerlijk in de maatfchappij, 't zij als bedienden , naaifters , kapfters enz., maar ik wilde, dat zulk een gefticht ten toevlugt Bleef voor fatfoenelijke jonge juffrouwen, die weinig middelen hebbende, daar door genoodzaakt Zijn zeer bekrompen te leven of misfchien een huwlijk doen, 't welk haar geduurende haar geheele leven ongelukkig zal maaken." Men zoude geregelde uuren hebben om te arbeiden, te leren, en om zich uittefpannen. Zij zouden daar vrijwillig in gaan, en niet voor zekeren bepaalden tijd, bij voorbeeld bij haar dertigfte of veertigfte jaar. Men zoude ook verder goede fchikkingen ten nutte der focieteit kunnen maken. Het getal zou bepaald kunnen worden, enz." De ftudent merkte hierop aan : „ dat alle kloosters en godsdienstige geftichten federt de regeering van Hendrik den Agtften verboden waren , en zonder een acte des Parlements konde dit verbod niet worden opgeligt." De Colonel merkte hierop nog fpottend aan, dat de belofte van kuischheid wei moest overwogen worden, en hoe menigmaal die belofte zelf tegen de natuur het proces verboren bad. Bij deeze gelegenheid verhaalde hij ook het volgende. Onlangs was 'er in Skire eene weduwe, die zo ontroostbaar was over den dood haars mans, dat zij niet flegts geheel alleen wilde leven, maar  ie» DE GEESTELYKE maar ook volftrekt de waereld verlaaten, en nooit eens mans aangezicht zien. Om haare droefgeestigheid te koesteren, bleef zij geftadig in haare kleerkamer met de gardijnen halfgeopend, hield een miniatuur portret van den overledenen in de hand, maakte daar vervolgens, op een fraai voetftukje, een klein maufoleum van en fierde het op met alle haare juweelen: zoo plaatfte zij het op haar toilet en befchouvvde het van den morgen tot den laaten avond. Deeze Mugt fpeelde zij drie maanden, doch toen moest zy Dit hoofde van haar weduvv goed, dat zeer aanzienlijk was , voor eenigen tijd haar verblijf te London houden. Toen zij in de koets trad, kregen de knegts bevel om niet onder haar oo-en te verfchijnen, en haare kamenier leidde haar, gefluiert daar in. Een,mijner vrienden, Capitein van de Garde, hoewel hij haar in perfoon niet kende, had door nudde van een knegt, die in zijne familie gediend bad, kennis gekregen van alle de omftandigheden baar fortum en haare gemoedsgesteldheid betreffende en kreeg door het geven van eenige gefchenken ook voort zoo veel bericht als hij bekeeren konde. Mijn vriend befloot des haar, bijde de eerftepleister plaats van de post tegemoet te rijden. Zoo als dekoets ftil hield, vloog hij daar bij, opende die, ffiet de kamenier ter zijde en hielp de weduw met al de beleefdheid van een fraai wel opgevoed man, uit de koets, haar zelf tot in de 2udkamer geleidende. -r J oen  DON Q U I C I-I O T. lof Toen zij nu, hoewel door haaren fluier, een man zag, gaf zij een gil, en hield zich zeer geftoord op hare kamenier, wijl die haar in deezen nood verlaten had. Eenwei zij gevoelde, dat zij niet geheel onaangedaan bleef op het gezichc van een mooi en in uniform gekleed man. Zij bekeef, 't is waar haare bediende , doch vroeg met een, ,, weet gij ook nancy wie of deeze heer zij?" Vervolgens gaf zij haar bevel „om in het eerde posthuis beter op haare hoede te zijn." Mijn vriend nam, zoo wel als de Lady, het middagmaal in dezelfde herberg. Hij nam zijne maatregels zoo wel, dat hij nu zeer zeker wist, welk een weg de Dame zoude nemen en waar zij zou overnagten. Kort gezeid, de Capitein fchikte zijne zaken zoo goed, dat hij ook daar voor haar aankwam en haar met dezelfde beleefdheid ontfing; en weldra durfde hij haar den voorflag doen om met haar het avondmaal te deelen. De bedroefde Weduw begon nu klaar te zien dat zij ter redding haar zaken een vriend nodig had, wijl zij zelf daar geheel en onbekwaam toe was. En allesfchikte zoo gelukkig, dat deDame binnen zes maanden befloot haar lot in de handen van zulk een verdandig heusch man te dellen, met wien zij ook even gelukkig en vergenoed leeft als met den eerden. XVII,  sro DE GEESTELYKE XVII. HOOFDDEEL. De Sex is alleen niet zwak. „ En wat maakt gij nu, zeide Mylady forester , op uit dit fprookje ? Dat de vrouwen zwak zijn, en haar hart niet ten vollen kennen, maar veeltijds handelen tegen haare best gevatte voornemen?" „ Helaas antwoordde Mr. wildgoose wij zijn allen doodonmagtig zonder den bijftand der genade ! De ondervinding leert dit ieder oogenblik. Onze geestelijke vijand kent alle de toegangen van ons hart, en bedriegt ons ieder oogenblik." Ik houde mij verzekerd , zeide Sir william , dat wij mannen meermaalen in grooter zwakheden vallen dan die Sexe: welke men bij uitnemendheid de zwakke, minzame, toegevende Sex noemt. De Dame toonde alléén, dat zij niet fterk genoeg was, om haar voornemen uittevoeren, en trouwde een man die haar behaagde. Doch binnen weinige maanden is 'er iets voorgevallen, 't welk ons leert, waar toe eene overheerfchende drift een man kan doen vervallen. Dewijl M. wildgoose in dat zelfde Graaffchap woont, zal hij zeker de omftandigheden weten en niet weigeren ons het geval, zoo als het gebeurd is, te verhaalen. Ik doel  D O N Q O I C II O T. irt doel op het ijsfelijk geval van Sir w. k. die, zoo als mij gezegd is, in eene vlaag van jaloufie zich zelf en een prachtig huis verbrand heeft, 't welk hij gebouwd had ter ecre van eene zijner hoogmoedige Meestresfen; hoewel hij voormaals zijne vrouw niet minder bemind had, dan de weduw haar man." Mr. wildgoose antwoordde : „ ons Graaffchap weet alle de omdandigheden van dit ijsfelijk geval; doch het is zoo treurig, dat ik niet ondernemen durf, dit gezelfchap daar mede te onderhouden." Men drong'er echter zoo zeeropaan, dat Mr. wildgoose toe gaf; en beloofde bij de eerde gelegenheid der nieuwsgierigheid hier omtrend voldoening te geven. De Dames, volgens onze loffelijke gewoonte, verlieten nu het gezelfchap, op dat het zoo veel te onbelemmerder zijne zwelgzucht konde involgen, en zich toegeven in losbandige gefprekken. Doch Sir william of zijne overige gasten vonden geenen fmaak om van deeze vrijheid gebruik te maken; maar gingen van elkander om ieder in 'tbijzonder den tijd naar hun meeste neiging door te brengen. Sir William verzogt Mr. wildgoose met hem te gaan om een der fchoonde landhuizen in dat gewest te zien. De dudent ging met hun en zij wandelden naar Ham, het buitengoed van Mr. porïer. Het ligt bij de rivier Manifold, die na vier mijlen onder den grond te hebben voortgedroomd , daar uit een holle rots op- bruischt  ii2 DE GEESTELYKE bruischt en door den geheelen hof in heerlijke cascades voortrolt , en het geheele tooneel ten uiterfien romanesk maakt. Mr. wildgoose nam deezen voorflag dies te gereder aan, wijl in den omtrek een Loodmijn lag , die zij voorbij moesten; en dewijl hij met een als dan eenige fchikkingen zoude kunnen maken, betrekkelijk zijn oogmerk, om daar te prediken. De Colonel bewust, welk een fraai figuur hij te paard maakte, reed met zijn knegt derwaards. Mr. tenck ging met hem tot aan de rivier de Dove; en twee huisbedienden namen tugwell met zich naar de Loodmakerij, die hij zeer begeerig was te zien. xvm  DON CiUICHOL nj XVIII. HOOFDDEEL. Wonderen van de Peak. Een dei* leidslieden van tugwell was dë oude Tuinman der plaats, een aartig luimig man, die veele reisbefchrijvingen en het een en ander van de natuurlijke historie gelezen had, zo wel als zulke boeken , die meer bijzonder over zijne kunst handelden. Hij verhaalde jerry onder het wandelen veele wonderen van de Peak: „ die gij', zeide hij, morgen zien zult, als zijn heer met de dames daar heen ging, zoo als hij hoorde, dat het voornemen was." „ Daar is hier een heuvel , zeide hij, zoo groot en zwaar als een der Welfche bergen, waar van gij mij verhaald hebt, die altoos ftukken vart rotzen en aard afwerpt en echter niet in 't minfte verminderde, terwijl ook de valei, bij menfchen geheugen, niet was op gehoogd." „ Hier is ook eene lood regt nedergaande kloof tot in de ingewanden der aarde, genaamt Eldenhole: zij is vijftien voet wijd en zoo diep, dat mén met agthonderd vadem nog geen grond kan bekomen. Hier digt bij ligt Matswortk,het fraaifre huis in Engeland, behoorende aan den Hertog van Devonshire, de venfter-ramen zijn allen ver- m Deel. H guld;  %|4 DE GEESTELYKE guld ; en de hoven de fchoonften, die men zich kan voordellen.v „Goed, — maar waar is het Dtvili-Afe waar ieder zoo veel van fpreekt; vroeg terrry, dat zou ik het liefst van al zien." „ Daar hebt gij gelijk aan , het is een monstfeus groot bol, zoo hoog als het binnenst eener hoofdkerk, op de,n top van een zeer hoogen berg. In den ingang deezes hols zijn verfcheiden hutten , alwaar de arme lieden bindgaaren maken. Dwars daar door loopen drie .ftroomen die zich onder den grond verliezen, doch twee daar van kan men in eene zeer platte fchuit overvaaren. Evenwel een man had moeds genoeg om zich op de andere te begeven , in weerwil der rotzen en gevaaren, die hij te duchten had; Hij leidde zich op den grond uitgeftrekt neder en liet zich door zijne makkers aöiooten ; hij kwam eerst des volgenden daags weder." ,, En wat duiker zag hij toen hij daar was ? " „ Dat zou ik u nu verhaalen , zeide de Hovenier." „ Zoodra hij landde, kwam hij in eene groene weide, niet begroeid met gras, maar met Esmarouden. Aan het eind daar van ftond eene groote ftad, bevolkt met lieden , die nkt grooter waren dan een fpan. Toen hij vroeg waar hij was, zeide de burgers hem (die juist Engelsch verftonden) en meermaal lieden van onze boven-waereld gezien hadden, dat hij zich bevond in het Koningrijk der Bergftoffen; en de ftad was de hoofdftad van den Koning der Diaman-  DON QUICHOT. 115 manten. Zij zelf waren geesten die gefield waren over de voorbrengzels der mijnen, niet flegis over het Lood, Tin, Koper, Yzer, Zilver en Goud, maar ook over de edele Gefleentens. De ftad was omringd door wallen van agaat en coralijn. De poorten waren van koper of ftaal. Alle hunne huizen gebouwd op pijlaaren van kostbaar marmer van allerlei kleur. Het Bisfchops - paleis was geheel en al van paerfche amethisten, en de huizen der Geestelijken van faphieren, enz." „ Maar hoe kwam de man te rug, dat zou ik gaarn weten?" „ Gij zult het hooren." „ Hij wilde eenige losfe diamanten in zijn zak fteken, waar mede de ftraaten bevloerd waren en een zilveren deurpost uitrukken, toen hij zich over zijn geheele lijf als met naalden en fpelden gedoken voelde; en een zwaaren flag op zijn rug kreeg; vervolgens voer de boot weder af en hij vond zijne makkers bij elkander : doch hij wist niet zeker of hij gedroomd, dan of hij dit alles waarlijk gezien had." Deeze vertelling herinnerde jerry het fprookje van Luilekkerland, alwaar de huizen bedekt zijn met pannekoeken en taerten; alwaar de gebraden duiven door de lucht vliegen en de gekookte visfchen in heerlijke fauces voortzwernmen. Ik zou, zeide hij, dit koningrijk wel zien willen, indien ik het zien konde, zonder op 't water te komen." H 2 XIX.  U6 DE GEESTELYKE XIX. HOOFDDEEL Geziekt van de Loodmijn. N u ftonden zij op den top des hooglten heuvels en hadden van daar het gezicht op de loodmijn; hier vonden zij flegts drie werklieden, bezig met het opwinden der mond, die met bergftoffen vervuld was : doch de Hovenier vertelde aan jerry, „ dat 'er denkelijk twintig of dertig perfoonen in de mijn zelf waren, en dat hij wel zoude doen om voor hen een weinigje te preeken, of ten minfte om hun eenig bericht te geven van zijns Meesters oogmerk , op dat zij zich daar min of meer toe voorbereidden. En, voegde hij 'er bij, dan kunt gij met een het Koningrijk der Mineralen ook zien." Vermits jerry zijn heer dikwijls had hooren prediken , was hij in de verbeelding gekomen, dat hij dit werk zoo goed zoude klaaren, als Mr. wildgoose ; hij fcheen ook in 't eerst zeer in zijn fchik met het compliment des ouden Hoveniers. Maar toen hij bij het gat van de mijn wat nader kwam , verfchrikte hem dit ten uiterften , en hij zei. „Zie mijn vriend, ik wend niet voor, dat ik kan preeken. God heeft mij met die gaaf niet begenadigd, mijne uitfpraak is ook niet gefchikt, en  DON Q U I C II O T. 11? en ik kan al die moeilijke naamen u niet noemen. Ik ga alleen voor gezelfchap mede met Mr. wildgoose , en zeker zal hij mij 'eens al mijne moeite betalen." „ Gij zult echter,zeide de Hovenier,dewijl uw Mr. mogelijk te laat zal komen, niet weigeren om deeze arme lieden onder den grond eenige onderrichting te geven, hoe weinig het ook zijn moge." „Ach zeide tugwell,ik ben niet meer dan een arme fchoenlapper; cn ik kan dus mijn werk niet maken van zielen te behouden."— „Dat is waar, voor zo verre gij een fchoenlapper zijt, doch dewijl gij voorgeeft een Methodist te zijn, zo behoort gij ook te prediken, bij tijde en ontijde boven den grond maar ook onder den grond, zoo dikwijls gij 'er maar gelegenheid toe vindt." „ Haal mij Joost , riep jerry , met een zeer ligtvaardige houding, ik ben geen Methodist, zeg ik je immers,en zou in dit gat niet gaan willen, al konde ik al de zielen in 'tvagevuurverlosfen."' De overige bedienden , ziende, dat de mand ledig was, wenkten de werklieden om tugwell daar in te fmijten, 't geen zij ook, hoe zeer die fchreeuwde en zich verweerde , met veel handigheid uitvoerden, zo ging een van hun met jerry in den mand naar beneden, terwijl de twee overigen hen met het windasch aflieten , ter diepte van ettelijke vademen, tugwell brulde zoo geweldig , toen hij naar beneden ging dat het gerucht zich rondsom verfpreidde. H 3 Nu  118 DE GEEST-ELYKE Nu kwam juist Mr. wildgoose met bob tenck, die liet gezelfchap nog te Ilani gelaten hadden, deezen weg heenen; en zulk een vreesfelijk gefchreeuw hoorende , vroegen zij naar de oorzaak. De Hovenier vertelde hun , dat zij tugwell bewogen hadden om in de mijn te gaan prediken, doch dat hij in het hol nederdalende een weinig beangst fcheen. „ Mr. wildgoose kende jerry te wel om onkundig te zijn van zijne overgroote bevreesdheid in fommige gevallen ; en duchte - des of dit nederdalen ook eenige nadeelige gevolgen voor hem-' hebben konde. Hij verzogt des de werklieden om hem we» der op te winden, 't welk zij te meer daar de goede en hun zoo wel bekende bob tenck het ook verzogt, terdond deeden. Zo dat jerry had maar weinig gezicht gehad van het koningrijk der mineralen. Naauwlijks bevond hij zich buiten gevaar en op den bovengrond , of hij begon zich in de handen fpuwend in een postuur te dellen, dat niets vreedzaams aanduidde ; en daagde twee Mijnwerkers te gelijk uit, om dat men hem zoo verraderlijk behandeld had; toen hij , zijn Meester ziende, die hem tot lijdzaamheid vermaande , zich niet konde weerhouden, om alle zijne boosheid op hem uitteftorten. ,, Heb jij, zeide hij, zulk een raazende lust om te preêken, ga dan zelf raar den grond, ik bedank 'er voor, om mij met andere lui zaken te moeien en.levendig be- graa-  DON QUICHOT. ti*# graaven te worden. Ik weet wel , dat indien ik laager gedaald was; ik zoude geflikt hebben door de koude dampen." ,, Wel antwoordde Mr. wildgoose, met zijne gewoon e 'bedaardheid, ik verg dit ook niet van u; doch ik ga terftond in de Mijn, en bij dit arme volk, om mijne zending te aanvaarden; het zal geen dag langer onder de magt des fatans blijven! Laat mij terftond neder, mijne vrienden , op dat ik uwe medegezellen het Euangelie verkondige." De Mijnwerkers antwoordden hem, dat federt eenige dagen de Mijn onder water ftond , en dat zij alleen afgedaald waren, om nog eenige gereedfchappen en uitgedolven ftoffen optehaalen , dat zij ook deezen goeden man alleen hadden medegenomen ,' om hem wat vermaak aan te doen." Na dat Mr. wildgoose hen nog eenige vraagen gedaan had , keerde hij met bob , en het overige gezelfchap naar het huis van Sir william. tugwell had zijn lot met zoo weinig geduld verdragen, dat hij verfcheiden kleine wonden aan zijn hoofd gekregen had; doch bob was altoos wel voorzien van wond-balfem en hoofdpleisters. Hij lapte :jerry des fchielijk zoo verre op, dat het bloed ftelpte, en, hoewel bepleisterd en befmeerd, kwam hij ook behouden aan. Terwijl Mr. wildgoose zich beklaagde over deeze zijne teletirftelling, verhaalde de oude Hovenier hem, boe onzeker deeze bewerkingen walen; dat de groote Kopermijn in de nabuurfchap H 4 * die  i2o DE GEESTELYKE die 's jaars zes duizend pond fterlings opbragt, nu geheel onder water ftond, en de ruïne zijn zoude van eene geheele zeer waardige familie: dat een ander Edelman groote fommen verbruikt had met het opfpooren van een ader en eindelijk bij gebrek van geld had moeten uitfcheiden. Dat een ander Edelman,dit zelfde werk hebbende opgevat , twee voet lager eene zeer rijke ader had opgezogt,die hem wel tien duizend pond waardig was." „ Ach zeide wildgoose , indien de menfchen zoo ieverig waren in het opfpooren der gerechtigheid als zij zijn in het opgraven van zilver, en zo ieverig zogten naar de waarheid als naar verborge fchatten." ... „A bot zei tugwell , ik wilde liever voor agt ftuivers daags werken boven den grond, dan in de Mijn afdaalen , om alle de verhooien fchatten in de heele waereld," bob tenck luisterde zeer weinig naar dit alles, ging weder in de Dove visfchen en des avonds thuis komende, bragt hij een ongemeene groote Forel mede; en zeide met eene zegevierende houding, „ dit Was het fraaist gezicht dat hij deezen geheelen dag gezien had." XX.  DON QUICHOT. 12 i XX. HOOFDDEEL. Schoonheden der Natuur. : Toen het gezelfchap bij elkander in de zaal was, fcheen Mr. wildgoose minder opgeruimd, dan naar gewoonte. Wat fcheelt 'er aan? vroeg Mylady, zijt gij vermoeid van uwe wandeling; hoe bevalt u J/am? „ Het is, antwoordde liij, zeker een der fchoonfte en romaneskst Buitenplaatfen, die men ergens konde aantreffen; doch." — „ Wat doch?',' vroeg Mifs sainthill met eenige drift. „ Doch de natuurlijke -mensch alleen kan daar door verrukt worden, maar, als men dit alles befchouwt in een geestlijk licht , dan dunkt mij, dat het alles derwijze is aangelegd, dat het mij de ruïne vertoonde van een uitmuntend verblijf voor den mensch, in zijnen ftaat van onfchuld en onnozelheid; en ik beken dat deeze gedagten mij zeer ernftig maakt : want om den mensch zucht en lijdt de geheele fchepping, en is als in barensnood." Dit alles kan zoo zijn, antwoordde Lady forester, maar acht gij het zonde; dat men zich verlustige in de fchoonheden der natuur ? Gij zegt, dat de natuurlijke mensch daar door verrukt wordt, alles wat groot , fchoon of ongeil 5 meen  m DE GEEST K L Y K E meen is , treft zijne verbeelding volgens zeer tts? ttturlyke wetten , en ik kan niet zien, dat het zonde is, onder zekere bepaalingen te genieten het geen de Voorzienigheid ons gelieft mede te deelen." „ Ware dit zoo, hervatte Mifs sainthill , dan moet davio een zeer goddeloos mensch geweest zijn; want hij fpreekt altijd met de grootfte geestvervoering over de fchoonheden der natuur. Hoe is hij opgetoogen, als hij den heerlij, ken Sterren-Hemel aanfchouwt , en uitroept, hoe groot zijn uwe werken ó Heere , die allen hebt gij met wijsheid gemaakt : het aardrijk is vol van uwe goedertierenheid.'' „ Dit is viel de Colonel haar in de rede, een fraai gebed! Mijj dunkt, dat Mylady, als gij hier zijt, geen werk heeft voor een Capelaan, gij hebt de bijbel op. uw duimpje,fpijt de geleerdfte Dominé."Op deeze laffe fpotternij gaf dit braaf meisje hem geen antwoord; iets dat hem vrij wat vernederde. Het avondeeten opgedragen zijnde , nam de natuurlijke mensch weder zijn oude plaats bij Meester wildgoose ; en hij at zoo wel als de beste van het gezelfchap. Op het desfert verzogt Sir william , dat hij zijne belofte geliefde te voldoen, en de historie van Sir k. —, omftandig vernaaien, „ Sir, antwoordde Mr. wildgoose ,- het kost mij zeer veel om u een geval te verhaalen, 'dat eene familie betreft, voor wie ik de hoogde ag- tin»  DON QUICHOT. 123 ting vocde. Maar dewijl de zaak zelf ieder een bekend is, en de buitenfpoorigheden eener toomelooze drift in het fterkfte licht vertoont, en hoe verre de natuurlijke mensch van het pad der deugd kan afdwaalen, indien de genade hem niet tot ftaau brengt , zal ik , echter zo kort mogelijk, dit droevig geval vernaaien."  1=4 DE GEESTELYKE XXI. HOOFDDEEL. Gevolgen eener onbetamelijke liefde. Oir william k was een rijk aanzienelijk Baronet: van zijne reis te rugkomende, toonde hij een allerbeminnelijkst karakter. Ja was het geen de waereld een fine Gentelman, noemt. Men geloofde des, dat hij eene goede partij zijn zoude voor een der braaffte en edelfte familien ; men Ichikte hem dus voor de dochter van een Edelman in de nabuurfchap: eene Lady van de grootfte verdiende, eene uitmuntende fchoonheid, en van goede middelen. Sir k— en zijne vrouw leefde eenige jaaren zeer gelukkig met elkander, en hij had vier of vijf lieve kinderen bij haar; toen hij verkoozen wierd om" de plaats, alwaar hij zich bevond, in het Parlement te vertegenwoordigen. Na dat de verkiezing geëindigd was, nam hij uit een foort van erkentenis de dochter van een herbergier dier plaats, welke zijne verkiezing zeer had "bevordert , als dienstmaagd in zijn huis. Zij was een groot fchoon welgemaakt vrouwsperfoon, haar voorkomen fcheen zoo zedig als ontfchuldig. molly was reeds eenigen tijd in den dienst der i  DON Q U I C H O T* der Lady geweest eer Sir k— de minfte aandagt op haar liet vallen. Hoewel Lady k — of uit jaloufie of om te zien, hoe hij dit zoude aanhooren, dikwijls herhaalde, dat molly alle daag nog fchooner en bevalliger wierd; waar op hij dan antwoordde , ik voor mij zie niets bijzonders aan haar. Ja, hij voegde 'er zelf eenige ongunflige aanmerkingen bij over haar ftuurschheid en trotschheid: dóch dewijl deeze aanmerkingen geheel ongegrond waren, begrijpt men ligt; dat hij zich derwijze uitdrukte, op dat hij zijne waare gevoelens dies te beter zoude bedekken. Kort daar aan kregen echter de bedienden agterdogt, en onderhielden elkander over de gunst, waar in molly bij Sir k.— geraakt was.. De oude huishoudfter, die in haar veertig-jaarigen dienst veele ondervinding ook van dit foort had opgedaan , zag wel dra dat deeze vermoedens gegrond waren. Zij wist, dat de Hofmeester zelf molly over zijne genegenheid had onderhouden: van deezen man bediende zij zich om de gehecle zaak te weten. Zijne jaloufie maakte hem zoo waakzaam , dat hij wel dra den heelen handel ontdekte. Deeze berichten deelde de huishoudfter mede aan haare Lady, en jaagde hier door alles in de grootfte verwarring. Lady k — was te minnenijdig en te zeer gehoond, om zich in dit geval met behoorlijke bedaardheid te gedraagen; waar door zij misfchien haaren ligtzinnigen man zoude gewonnen en alle gerucht voorgekomen hebben. Sir  ïaö DÉ GËÉSTELYK Sir k —, dit wasbekend, had, ih weerwil deezer zondige drift, eene groote agting voor zijn vrouw, en was een goed vader voor zijne kinderen. De vlijtige waakzaamheid des Hofmeesters , wiens naam men gebruikt had, ware bijna doodelijk voor hem geweest, molly had aan Sir k — verhaald, dat hij de aanbrenger was, en dat hij zulks gedaan had uit jaloufie, want Sir k. — ging naar de knegtskamer nog in den volgenden nagt, en gaf met zijn degen verfcheiden fteken in het bed des hofmeesters , die gelukkig daar dien nagt niet fliep. Dit gedrag van Sir k — toont ons, dat hij , die één gebod overtreedt, dikwijls ook in een letterlijken zin, fchuldig is aan allen. Nu was deeze minnehandel in de familie bekend , en dewijl alle fchroom van ontdekt te zullen worden, en alle fchaamte verdweenen waren , liepen de zaken weldra uit op eene fcheiding tusfchen Sir k — en zijne vrouw. Hij liet zijn vrouw en de twee jonglte kinderen in het huis te W—fhire; hij zelf ging met zijn Meestresfe en de twee oudfte zoons naar een Land-hoeve, die hij had bij de Coswolhill. De ligging was heerlijk, dit fpoorde hem aan om daar een huis te bouwen en tuinen en bosfchen aanteleggcn. Hij maakte, om zijne meestres te voldoen, veele en niet noodige uitgaven. Ik maak van dit laatfie gewag , omdat dit de oorzaak wierd van' de ver-  DON QÜICHOT. xi7 Verwarring zijner geldmiddelen , hebbende dit huis en tuinen hem ruim tien duizend pond fterling gekost. De moeilijkheden, waar in hij zich gewikkeld had, deden hem toevlugt nemen tot de fles. Nu hield hij ook, zoo als men dat noemt een openhuis. Zulk een man heeft altoos gezelfchap. De levenswijs was zoo ingericht, als men verwagten kan, daar de Meestresfe de honneurs van de tafel ophoudt. Zijne fchulden vermeerderden zeer fterk; hoewel men bekennen moet, dat molly alles met groote oplettenheid en zuinigheid beftuurde» Sir k—was nu bijna vijftig jaar, en zijn oudfle zoon kwam van deUniverfiteit ;iii plaats van den jongen Edelman zijn reis te laaten doen, en hem de voordeden te bezorgen van een man van aanzien, hield hij hem bij zich en maakte hem getuigen en deelgenoot van zijne ligtmisferijen. 'Maar het geen het meest (ih een waereldfchen zin) te bejammeren was, is dit. Hij bewoog hem , onder voorwendzels van eenige onrechtvaardigheid , aanfpraak te maken op zijner moeders aanzienelijk weduw-goed ; het eenige 't welk tot nog toe , niet geheel en al verpand ware. Kort daarop kwam 'er in dit huis een meisje om als boerenmeid te dienen. Zij had geene andere fchoonheid, dan die der jeugd en der gezondheid. Lieden, gewoon om alle hunne driften den teugel te vieren, vervallen zeer natuurlijk  fcaS DE GEESTELYKÉ lijk van de eene buitenfpoorigheid in de andere Sir k— liet zijn oog op dit meisje vallen; zij was nog geen twintig jaar. Dit vermeerderde de verwarring in dit huisgezin ; Mrs molly ontdekte weldra deeze toenemende drift en was op middelen bedagt om zich zelf weg te maken. Dit gelukte haar, door dien zij zich in een klein marktvlek eene geringe kostwinning wist te bezorgen. De oudfte zoon, 't zij zijns vaders gedrag hem ergerde , of om eenige andere reden, hield meest al zijn verblijf bij zijnen vriend Lord L . Hoewel nu Sir k — geen medevrijers in zijnen laagen liefdenhandel te duchten had, maar dien ten vollen konde involgen, zo begon hij echter de uitwerkzels zijns ondeugenden handels te gevoelen. Hij poogde zich wel door allerlei verftrooijingen daar over heen te zetten , doch in zijne ledige uuren leed hij te meer door zijne droefgeestige overdenkingen. Hij had eene deugdzame vrouw^ hoogst beledigd ; dit veroorzaakte hem hem de wreedfte wroegingen: hij had zijne onnozele kinderen verongelijkt , en konde aan hun nooit denken , dan met de tederfte gevoelens van een vaderlijk mededoogen. Zijn oudfte zoon, die hem voormaals bijbleef, had hem om zijn eigen wangedrag verlaaten. En dewijl zijne Meestres hem in veelen opzichte nuttig geweest was, fpeet het hem ook, dat die, aan welke hij alles had opgeofferd, hem verlaaten had. Hij bevond zich des meest altijd alleen in dat zelfde huis, waar  DON QUICHOTi. i2g waar van de opbouw en verfieringen zoo zeer zijne ruïne verhaast hadden» Verfcheurd door zoo veele wreede overdenkingen , had hij zich geduurende eene geheele week door overmatig drinken tot zulk eene woede gehragt, dat zijne nieuwe gunftelinge zelve zich bij hem niet veilig agtende, hem insgelijks ontliep. Op den morgen van den dag, waar op hij zijn rampzalig voornemen uitvoerde , zond hij om zijn zoon en zijne jonge meestres; met welk een oogmerk is wel te bevroeden 5 gelukkig dat geen van beiden hem gehoorzaamden. In den vooravond in de maand October, frak de Hofmeester twee kaarsfen aan en plaatfte die naar gewoonte op een marmeren tafel. Kort daar aan riep eene der huis-meiden: het portaal is vol rook. De bediendens, geholpen door eenige werklieden, vloogen terftond naar boven, en liepen de deur open van een kamer, waar uit de rook fcheen te komen. Hier zagen zij dat Sir k — een hoogte van fijn linnen in de kamer geftapeld en in brand geftoken had. Dit kostbaar linnen was een gefchenk, door eene oude Dame in de familie aan den oudften zoon bij testament gemaakt. Terwijl deeze lieden alle moeite aanwendden om het vuur te blusfchen, floop Sir k — in eene Jlaapkamer, waar in een katoenen bed ftond, en die met wagenfchot geheel en al bekleed was. Toen zij ook deeze deur openbraken, barstte de vlam zoo geweldig uit, dat zij zich allen om 't meest haastten, III. Deel. I dit;  .t3o DË GEESTELYKE dit gevaar te ontkomen. Des morgens was alles door het vuur verteerd en men vond van Sil k— niets dan eenige beenderen. een goud orloge en drie neutels , die hij vermoedelijk in zijn zak zal gehad hebben. Zie daar, dit was de ijsfelijke uitkomst eener misdadige drift, niet bedwongen bij haaren aanvang. Helaas wat zeg ik ? zoo zal ieder onwedergebooren mensch van de eene zonde tot de andere verleid worden , want hij is verlaten van den Geest Gods en overgegeven aan zijne eigene, begeerlijkheden. XXII.  DON QUICHOT. 131 XXII. HOOFDDEEL, Hulpmiddel tegen de Zelfsmoord. „Wij zijn , zei de Colonel RAi>péE u zeer verpligt Sir voor uw verhaal, en voor uwe predicatie ook." „ Zeker zei Sir william, het is voor een mensch ten hoogfte gewichtig zich zelf te vermoorden, en als 't ware in de tegenwoordigheid van zijne Rechter te dringen , beladen met duizende dwaasheden en zonden, waaromtrent men geen berouw gehad heeft!" „Indien,antwoordde de Colonel, ons het leven gefchonken is tot een zegen, zo mag zeker hij, dien het ten last ftrekt, dat zonder iemand te beledigen verlaaten." ,, Dat is waar , hervatte Mr. wildooose , indien men niet ftaat onder eenige wetten , 't zij die der Natuur, der rede, of der famenleving, om nu niet eens te fpreken van die des Godsdiensts ,die allen moord verbiedt." ,, Ik, zeide Sir william , wensch geen ander bewijs tegen den zelf-moord, dan dat hij ftrijdt tegen de eerfle wet der natunr, — zelfsbehoudenis." De ftudent voegde hier bij : „ Dewijl zelfsmoord de grouwlijkfte moord is, had zeker heer voorgefteld om dien te doen ftraffen, zoo als ijsfelijke moorden." — Hoe dan ? vroeg de CoI 2 lo-  T3£ D E G E ES TELYKE lonel." „ Wel door den zelfs-moordenaar hl kettingen op te hangen." — ,, Dat, antwoordde Sir william , zoude veel meer een ftraf zijn zijn voor zijne familie als voor hem zelf." „Juist daarom zei de ftudent wordt dit ook voorgefteld ; mogelijk zou dit denkbeeld, welk eene fchande breng ik over mijne vrouw en kjuderen , hen weerhouden van deeze ijsfelijke misdaad." „ Colonel ! zeide Mifs sainthill , indien wij' ooit tot deeze misdaad overgaan, zoude ons deeze wet niet treffen , wij zijn maar onder de oude vrijers en vrijsters te tellen." Zoo als de Colonel daarop wilde antwoorden, hoorde men een fchaaterend gelach in de kamer der bedienden; en eene woeste vreugd $ die in dit huis geheel en al vreemd was, Mifs forester ging met bob naar de kamer, om te hooren wat of hier toe aanleiding gave. Toen zij bij de deur kwamen, zagen zij, dat tugwell alle de bedienden zoo verre uit hunne gewoone ftille tevredenheid gebragt had. Hij ftond op een tafel en hield eene predikatie in den fmaak van Mr. whitfield en wildgoose. Zie hier, hoe dit was bijgekomen, jerry had dien dag veele fchrikken. en gevaaren uitgeftaan, was zeer vermoeid en meer dan gemeen dorstig. De Hofmeester, zeker met een kwaad oogmerk, gaf hem zoo veel zwaar» bier, dat hij geheel knips was. Zoo gefteld zijnde, had hij het in 't hoofd gekregen om eene lofrede , die hij van deeze hee-  DON QUICHOT. Ï33 heeren over de matigheid gehoord had, zoo goed en kwaad op te zeggen, als zijn geheugen dit tDeftond. Dit zijn gedrag dak zoo fterk af bij zijne woorden en maakte die zoo belachelijk , dat alle de toehoorders in eene luiddruftige vreugd uitbarstteden. De kok had hem een tafellaken omgehangen en de overige bedienden bewezen hem honderderlei onwaardigheden. Zij folden, zij*rosten, zij gooiden hem heen en weêr en droegen hem eindelijk als een dronken lap naar zijn bed. Toen Mifs forester glimlachend in de eetzaal terug kwam en Mylady iets in 't oor luisterde, vroeg Sir william aan bob, wat de rede was van al dat geraas en geweld beneden in de kamer? bob, Mr. wldgoose zeer fpottende van ter zijde aanziende, zeide: ,, Mr. wildgooses vriend fprak eene verhandeling uit over de matigheid , doch zijne vermoeidheid en ettelijke glaazen zwaar bier waren oorzaak , dat hij de lofrede niet met de uiterfte betamelijkheid konde uitfpreken." wildgoose bloosde over dit onbetamelijk gedrag van tugwell; wel overtuigd zijnde, dat hij de gefchiktheid niet had om over zulk een fchoon onderwerp te fpreken, zijnde zijnen iever veel grooter, dan zijne bekwaamheid, I 3 XXIH,.  13* DE GEESTELYKE XXIII. HOOFDDEEL. Liefde is fterker dan Wellust. Het wierd nu mooi laat, molly bragt voor de dames kaarfen; en zinfpeelend op het geen in de kamer was voorgevallen met jerry , lachte zij minzaam tegen Mr. wildgoose. Doch.daar was iets zoo verleidends in den opflag haarer oogen, dat hij, hoewel buiten Haat dien niet te beantwoorden, echter overtuigd was , dat hij zich aan eenige onkuischheid fchuldig hield. Eenigen tijd daar na fcheidden insgelijks de heeren, en wildgoose, in zijne kamer gekomen zijnde, floot-de deur op het nachtflot; vervolgens knielde hij bij zijn bed neder om te bidden. Maar hoe groot was zijne verbaasdheid , toen hij een onderrok, een chitzen japon en een paar zijden fchoenen tusfchen de gordynen en onder het bed zag, nevens een paar witte kousfen, die op een ftoel bij elkander lagen! Hij opende het beden zag,zo hem drgt,een jong meisje met een kanten nagtmuts op, daar in liggen , met het aangezicht van hem gekeerd. Eerst ftond hij ftil en in de uiterfte verbaasdheid; doch zich verbeeldende, dat molly, die hem zoo dikwijls had atngelacht, deeze ftrik voor zijne deugd gefpreid had,  DON QUICHOT, 135 had, begon hij dus te fpreken. „ Ongelukkige daar ik ben I -Ik heb door mijne zwakheid dit meisje doen befluiten, om dus alle zedigheid af. teleggen; had ik haar geene aanmoediging gegeven, maar mijne oogen altijd neèrgeflagen, zy zou zich zelf zoo niet vergeten hebben. Doen hoe zal ik deeze verzoeking wederltaan. Ik kan de waereld, ja den duivel overwinnen; maar! het vleesch is zwak! Hemel befcherm mij!" icrwijl hij dus fprak, had hij werktuiglijk den zakdoek van Mifs towsend uit zijn zak gehaald. De liefelijke geur, waar mede die vervuld bleef, verlevendigde zijne tedere gevoelens, en zijne aangename vooruitzichten, die hij omtrent deeze jon^e fchoone Dame koesterde. „ Kan ik , dwaas daar ik ben de zedige lach en het liefelijk oog van Mifs towsend vergeten en mij fchuldi* maken aan ontrouw, daar mijne julia het voorwerp is!" - „Heruit fatan - ga agter mij!" dit zeide hij met zulk een hevigheid 111 ftem en gebaarden , dat de gewaande Mifs molly in een fchaaterenden lach uitbarstte; en tom de ftal-jongen , wien door den Hofmeester deeze rol was opgedragen, liep de kamer uit: daar vond hij Mr. george en nog eenige bedienden , die in het portaal bij ecu waren om de uitkomst deczer grap aftewagten. Mr. wildgoose zag zeer verwonderd toe en was in 't eerst wat knorrig, om dat men hem dien trek gefpeeld had: doch hij herinnerde zien I 4 wdl  136 DE GEESTELYKE weldra dat hij door zijne eigen onvoorzichtigheid hzer toe eenige oorzaak gegeven had, en vond goed, daar geene verdere aanmerkingen over te maken. Hij ging des te bed en lag no* een paar uuren wakker , zijne gedagten waren te levendtg om te kunnen rusten, niet alleen over het gebeurde, maar ook over nog vërfeheiden andere onderwerpen. XXIV.  DON QUICHOT. 13? 8™ Bg XXIV. HOOFDDEEL. Nog meer gevaaren. jNaauwlijks fchikte hij zich tot den flar.p toen zijne deur open ging; hij vreesde nog al of men eenen vernieuwden aanval wilde doen op zijne deugd, toen, tot zijne groote verbaasdheid jerry op een allerbeklaagelijkften ^toon uitriep: „ Meester, meester, om al wat u lief is, word toch wakker, ik wil geen oogenblik langer hier blijven." „Waarom dat?" „Wel het fpookt hier ijsfelijk, de lakens en dekens zijn allen betoverd, ik zou om geen honderd pond weder te bed willen gaan." „ Ik vrees jerry, dat gij nog dronken zijt, want ik heb gehoord, dat gij gister avond op de allerfchandelijkfte wijs u bedronken hebt." ,, Ach Meester, jk ben geheel nuchter, de flaap heeft mij herfleld, doch het bed is betoverd: daar was geen'levendig mensch in de kamer, en een kol, of een geest, of een fpook, daar wil ik afzijn , heeft wel twintig maaien alles van mijn lijf gefcheurd en 'er weer opgefmakt. Hoor het was ijsfelijk, en het bed is betoverd." De Lezer zal wel begrijpen, dat dit alles door de huisbedienden wierd uitgevoerd; die door middel van dunne touwen en andere voorzorgen • I 5 dus  i3iï DE GEESTELYK E dus den armen tugwell de dood op het lijf gejaagd hadden. wildgoose raadde jerry nog wat naar bed te gaan, en zeide, d.at hij voornemens was vroeg in den morgen te vertrekken. „ Ik zie jerry, dat de huisbedienden in plaats van aan hunne zaligheid te arbeiden met vrcezen en beven, niets bedenken, dan hun te kwellen en te befpotten." „Ja, ja, net als de Mijnwerkers, die geen hair beter zijn , zoo als ik ondervond, wat zal ik blij zijn, als ik uit dit heidensch land ben." ,, Sir william en zijne Lady zijn zeer braave lieden, jf.rry, maar wij hebben niet wel gedaan door ons dus te verwarren in de vermaken der waereld. Ik heb wel beloofd,.met hun morgen naar de Peak te gaan, doch ik vrees'-, dat de bedienden ons daar weder eenige kwaade ontmoetingen zullen veroorzaken. Ik ducht , dat "net uur hunner bekeering nog verre is! Nogmaals, leg u een uur of twee neder, en dan zullen wij vertrekken." tugwell was hier toe niet te bewegen. Zijn vrees was al te groot, hij lag zich des op zijn knapzak in een hoek van de kamer neder; en fiiep dus digt bij zijn meester: tusfehen drie en vier uuren wekte wildgoose hem op en zij vertrokken zonder gezien te worden. wildgoose lei een briefje op de tafel, waarin hij Sir william en zijne Lady op de beleefdlle wijs bedankte voor alle weldaaden, maar waarin hu  DON QUICHOT, 13? hij ook dit volgende fchreef: „ God heeft mij elders geroepen ; het oogmerk dat ik eerst had , om naar de Peak te gaan, door onverwagtte toevallen nu verijdeld zijnde, ftelde hij tot een gelegener tijd uit, om het Euangelie in de Kool- en Loodmijnen te gaan prediken; als dan hoopte hij de eere te hebben, om zijne opwagting bij Sit william en zijne Lady te Diaken. ELF-  i4c DE GEESTELYKE ELFDE BOEK. I. HOOFDDEEL. De twee Reizigers vertrekken met een flille trom. Zoo gingen zij dus in den vroegen morgen het huis uit: tugwell , die niet wist, wat zijns Meesters oogmerk was, zag met veel bJijdfchap, dat hij zich zuidwaards wendde. Hij was echter een weinig verwonderd, dat zijn.vriend het oogmerk om naar de Peak te vertrekken zoo gemakkelijk vaaren liet, daar hij tojsh om aldaar te gaan prediken zoo veele mijlen had voortgereisd. Zie hier, hoe het met die zaak gelegen was. . wildgoose vreesde, dat de trek die hem in zijn bed gefpeeld was, hem in een belachelijk licht zoude plaatzen, en ongunflig over zijne deugd doen denken. Maar dit was het niet al. Mr. tenck had, onder het wandelen naar Ham verhaald, dat hij Sir harry hotspur beloofd had te bezoeken bij gelegenheid van, den Wedloop, die binnen drie dagen te Warwick ftond gehouden te worden. ■ Dit had Mr. wildgoose aangezet om zijne God-  DON QÜICHOT. **1 Goddelijke zending aldaar bij het eindigen daar van, heerlijk te maken: hier zoude hij, bij deeze zondige bijeenkomst, ook de gelegenheid hebben om waarfchijuelijk Mifs townsend te zien, waar naar hij zoo vuurig verlangde! Hij had reeds een paar uuren geheel in zijne gedagten vcrlooren voortgewandeld, toen jerry het eindelijk waagde een woordje te fpreken." Hoe laat is het Meester?" „Ach jerry wat zijt gij zoo nieuwsgierig naar de uuren des daags , wat mij betreft : ik heb voorgenomen niets te weten dan christus en dien gekruist! op dat ik zwakke Christenen niet ergere , en nooit meer aanleiding geve om mijn eigen karakter in verdenking te brengen; ik wil nooit meer lachen." ,, Wel Meester, zo dit uw oogmerk is , dan raade ik u, dat gij nooit meer twee dingen doen moet : dan moet gij nooit meer de koddige opfchriften lezen, of de Hansworst te Wesham op de kermis hooren: doet gij dat, dan zult gij zoo wel barsten van '/ lachen als ik en anderen, uw voornemen zal fut zijn." wildgoose had bijna zijne belofte van nooit meer te lachen reeds hier verbrooken, hij glimlachte een"weinig over het denkbeeld, dat jerry had van geestigheid en aartige luimen. Ten agt uuren kwamen zij bij een herberg, die niet verre afftond van een fchoon Landgoed. Hier vonden zij twee onbefchofte lijfknegts, ieder met een fnaphaan en eenige jagthonden in de  m DE GEESTELYKE de keuken. Zij waren in dienst van Lord b — den vader van Lady forester , wien ook het Landgoed toebehoorde. Zij gingen op de Patrijzen-jacht; en zo, als zij het huis intraden ,fchudde hospes zijn hoofd en zei ; „ Het is zonde en fchande, dat men de honden in het koorn jaagt, voor dat men den oogst nog eens begonnen heeft." „ Ja, ja, zeide de hospita, het is flecht fchuim van volk; zij bederven het heele land tien mijlen in den omtrek: men vindt 'er bijkans geen een braaf man of zedige vrouw meer: ik hou maar in 't geheel niet van hun gezelfchap, zij hebben geen ander oogmerk dan, ware het mogelijk, mijne dochter te bederven." wildgoose zag met verdriet het groote onderfcheid, 't welk 'er was tusfchen de deugdzame godsdienstige Lady forester en haaren losbandigen , ondcugenden vader. „ Hospes , zeide hij, ik had mij verbeeld dat Lord b — een goed zedelijk karakter had ; hoewel hij geen groot vriend is van den Godsdienst." — „ Wat zal men zeggen Sir, Lord b — doet zeker nu en dan veel goed., maar men kan geen ftaat op hem maken; van daag is hij omtrent een arm mensch goed en milddadig, en morgen komt het hem in het hoofd dien, om een beuzeling, in het ge» vangenhuis te zetten. Laastleden winter liet hij een heel dorp door koude fterven , om zich te wreeken over eene belediging, die de inwoonders hem hadden aangedaan." „ Hoe dan? vroeg wild-  DON QÜICIIÖf. i43 wildgoose." „ Wel, antwoordde de vrouw: hij kogt voor vier duizend pond kooien op, en in tien mijlen in den omtrek kon men geen ftukjc, zoo groot als een vuist , bekomen." Dit verftcrkte wildgoose in zijne gedagten over de broosheid der menfchelijke deugden , indien zij niet' door den Godsdienst, of zoo als hij het noemde , door het geloof onderfteund en gezuiverd worden.  *tf DE GEESTELYKË Iï. HOOFDDEEL. Een geleerd Herbergier. Wildgoofe ontmoet eene oude bekende. Mr . wildgoose en zijn reismakker hadden den voorigen nagt maar weinig geflapen, zij maakten daarom hunne dagreis korter dan gewoonlijk, en trokken in eene kleine herberg digt bij het bosch van Nedwood. Den volgenden morgen om elf uuren bereikten zij Lichtfield. Hij zag op het uithangbord een grieksch opfchrift waar van den inhoud was: Of drink, of ga uws weegs. Hij verbeeldde zich , dat de een of ander geleerd man, die hier of veel verkeerde of het huis begunstigde , dit opfchrift daar gefield had. Zij voldeeden ook aan het eerde deel daar van en dronken een fles ale op de bank voor het huis; toén de man van het huis, die een zeer fatfoenlijk voorkomen had, zich met wildgoose in een gefprek inliet: en merkende, dat hij eene geleerde opvoeding genooten had , verhaalde hij hem het volgende. „ Ik heb te Cambridge voor Doctor gedudeerd. Doch ziende, dat dit geene goede fl , . ■ kost-  DON QUICHOT. Md kostwinning was, trouwde ik met eene jonge weduuw,die een herberg hield, ontfang hier veel fatfoendelijke lieden, ben heer van een zeer goed huis , heb de lieffte vrouw van de waereld en leef zoo gelukkig als een koning." Wijl de man dus over zijn geluk uitweidde, trok zijne beminnelijke vrouw met veel drift aan de fchel, en riep met een niet zoetluidende ftemi „ Doctor brewer waar blijf je dan toch? Wat duivel doe je daar zoo lang. Daar, daar heb je erten te doppen, 'er is een groote familie ingereden en jij zit daar jou tijd te verfnappen met twee voetgangers, die misfchien voor een paar Huivers bier drinken. Wie hoorde 'er van, he." De Doctor wierd door het geluid der fchel en deeze liefelijke ftem even eens bewerkt als eed uurwerk , vertrok en zei, Sir, ik zal zoo aanftonds weer bij u zijn. Zie hier het geval. Juist was 'er op dat oogenblik een jong heer den ftal ingereden; die opgefchikt was als een Londonsch jonkertje. Hij riep met veel gezach: „Hospes waar zijt gij." „Hier Sir, ben ik om u te dienen. Wie is 'er gekomen." „ Wie 'er gekomen is, wel ik ben gekomen zotskap." „ Dat zie ik wel antwoordde de Doctor, maar waar is de familie, waar is dé équipage? hoe veel plaats hebt gij noodig voor de paarden?" Dit gefpr&k had de Hospes in huis zijnde ge- III. deel. K hoord,  MS DE GEESTELYKE hoord, hij geloofde des dat 'er een groot gezelfchap kwam. Doch de heer, die al dat rumoer maakte, bragt zijn paard op ftal, verzogt den Hospes zijn mantelzak In huis te brengen , en eischte een fchaaps-foup voor zijn middagmaal. Zoo als hij onzen reiziger voorbij ging', dagt Mr. wildgoose, dat hij dat aangezicht kende, het was een vrij bijzonder opmerkelijk aangezicht, maar hij kon zich zoo terftond niet herinneren wie het was. Doch dit figuur zijn grooten reismantel hebbende afgegooid, dien hij in deeze zwaare hitte , zoo het fehijnt,had omgeflagen om zijn mantelzak onderweeg te bedekken, bezag hij hem nog ernftiger; em wie was het anders, dan rouvell, de petit maitre rotjssull dien hij op het Collegie gekend, en te Bath weder gezien had. Dewijl nu hier geene aanzienelijker perionen waren, vond rouvell ook geene zwarigheid om zijne oude kennis aan te fpreken. vermits wildgooses beroep aan rouvell bekend was, kon die zich niet verwonderen hem daar en in dien ftaat te vinden. Doch wildgoose vroeg hem waarom hij te Lichtfield 'gekomen was?" „ Een zaak van groot belang was het antwoord, en indien gij hier bij mij eeten wilt, dan zal ik u ailes vernaaien : zeker ik ben zeer verheugd over het een en ander met u te kunnen raadplegen. Hoe  DON QUICHOT. ,47 Hoe zeer nu ook wildgoose verlangde om naar Warwickfhire te gaan, nam hij echter de uitnoodiging aan , te meer wijl de Wedloop eerst 's daags daar aan gehouden wierd en hij des nog tijds genoeg voor zich had, K 2 IL  i43 DE Gt ESÏELIKE III. HOOFDDEEL. De laatfte poogingen eener ftervende iedelheid. Toen de beide heeren alleen waren , begon rouvell dus zijn verbaal: „ Ik ben door eene rijke vrouw, met wie ik meende te trovfwen, gefopt, en in een vlaag van fpijt en knorrigheid nam ik eene zeer aangenaame vrouw, die een ftuiver goeds had, de weduw van het huis, alwaar ik te Bath inwoonde, en nu is mijn voornemen om een veel Killer afgezonderder leven te leiden. Ik heb daarom een plaats aangenomen, die mij door de leden van Coventry is aangeboden en ga thans naar den Bisfchop, om mij te doen ordenen. „ Tot den.Bisfchop, om u te doen ordenen! riep wildgoose , en dat met een gouden boord om uw hoed?" „ ö zei rouvell, dat is alleen om mij onderweg zo wat aanzien te bezorgen, dewijl ik mijn knegt niet meê bragt; doch voor ik bij den Bisfchop kom, zal ik dat ftuk van pronkerij 'er af tornen. Evenwel ik ben federt zo langen tijd gewoon in de waereld te verkeeren, en als een Edelman gekleed te zijn, dat de Dominees rok mij maar weinig bevalt. Ik zie ook niet, waarom een Dominé door zijn gewaad zou-  DON Q Ü I C II O T. ï,9 zoude onderfcheiden worden van de overige wacreld, door zulk een treurigen öpfchik; ev^&A^ of de Godsdienst zulk een duister verdrietig voorwerp ware, en zulk een dood vijand van allerlei uitfpanningen." „ Ik denk niet, antwoordde wildgoose , dat ?er eenige deugd fteekt in een zwart kleed , doch het fehijnt betamelijk, dat men de geestelijkheid, door zekere uiterlijke merktekens pooge te herinneren , welk een gewichtig en waardig amt zij bedienen en te vermanen niet al. te veel deel te nemen in de vermaken der waereld. Men heeft mij gezegd, dat dit ook bij de Reformatie het oogmerk geweest is, toen men de geestelijken een onderfcheiden kleeding gaf." „ Hoor, hervatte rouvell, het fehijnt mij voor een jongen wilden knaap eene ijsfelijke zelfsverloochening te zijn als hij al den opfchik van een rijken pronker moet afleggen. Ik kan mijn ongenoegen daar over niet geheel uitdooven , maar heb 'er gewag van gemaakt in een fchertzend avertisfement 't welk ik u toonen zal." Hierop haalde hij een fraaie marokijnfche brieventas uit zijn zak en las het volgende „ Vermits op laatstleden Zondag tusfehen tien . „ en twaalf uuren twee of drie flegt voorkomende knaaoen, die in weerwil der black arP met krip „ vermomd waren, gcweldaadige handen gefhgen „ hebben aan een orrfchuldig jong Edelman , M digt bij het Eisfchoppelijk Paleis te A—n; K 3 »*  J5o DE GEESTELYKE „ makende hem zeer bevreesd, door hem toe te „ roepen fla en antwoord; en hem dwongen, „ eenige zeer vreefelijke eden te doen. Hem „ vervolgens veele dwaaze en geheel niet te pas„ fe komende vraagen doende; hem doende toe„ Hemmen dat zij, en alle heeren van hun be„ roep zeer beleefde en eerlijke lieden zijn; (in ,, weerwil van zijn eigen gevoelen en hun welbe„ kend gedrag) dat zij het recht hadden , om ,, ieder, die onder hunne handen valt,-op deeze „ wijs te behandelen: dat zij hem ook ontroofd ,, hebben twaalf pond en zes Huivers in geld, ,, hem alle zijne kleederen uittrokken, namenlijk „ een zeer welgemaakte modieufe rok met een „ witte zijden voering , een rooden broek , en „ een gegalloneerd kamifool, als ook een half „ douzijn hemden met lubben, item een half „ douzijn witte kousfen, ja dat zij hem zelfs „ hebben afgenomen, den zilveren knoop en de lis van zijn hoed. — Zo is van dit alles ken„ nis gegeven , op dat indien iemand een deezer „ misdadigers mogt brengen bij de groote pompte „ Oxford of bij eenige andere pompen of paarden„ wedden te Oxford of te Cambridge, op dat hij „ voorbeeldig daar ter plaats geflraft zoude wor„ den, zal eene goede belooning hebben." enz. „ Wel Sir, zeide wildgoose , ik zie juist in zo een Hukje van fchertzerij niet veel kwaad. II; geloof alleen , dat het tot die fchertzerij behoort, waar van paulus zegt, dat zij niet zeer voegzaam  DON OÜICIIOT. i5l zaam is, bijzonder in iemand, die weldra in de heilige orde zal ingewijd worden. Bedenk ook, dat menig een eene aartige fpotternij duur betaald heeft. Gij weet zeker het geval van dien jongen Romein, die aanfpraak maakte op het Confulfchap , en die zijne verkiezing miste , door dien hij fpotte met de roode handen eens werkmans. Ik denk echter, dat de verandering van gedrag voor een Leeraar noodiger zij,dan die zijner kleeding, en dat een jongman veel meerder opoffert als hi| van levenswijs, dan als hij van gewaad, verandert." En mij, vervatte rouvell, komt het voor, dat het geen nadeel doen zoude aan den Godsdienst in 't algemeen of aan zijne dienaaren in 't bijzonder, indien zij een weinig afnamen van dat ftaatig füjf karakter, 't welk hen dikwijls van huichelarij doet verdenken en ten fpot der waereld fielt ï dat zij wat meer van den fatfoeniijken, wel opgevoeden man moesten vertoonen , zoo wel in hun gewaad als ommegang , wijl zulks veele der zotte vooroordeelen konde wegnemen , die de waereld heeft omtrent veele braave en verftandige mannen." „ Ik denk niet, antwoordde wildgoose, dat het eenige middel om de befpotting te ontgaan daar in beflaat, maar veel meer te vinden is in het doen herleven dier eenvoudige zeden , welke de eerfte Reformateurs zoo zeer onderfcheidden : en hoop ook, Mr. rouvell dat, welke dwaasK 4 te  152 DE GEEST ELYKE heden gij ook tot hier toe bedreef, gij die zuil afleggen met uw geboorden hoed en lubben." Ik heb , antwoordde rouvell , vast voorgenomen mijn verbeuzelden tijd door naarstigheid in te winnen , en dat ik, offchoon al niet bekwaam veel nuts te doen , door mijne welfprekenbeid, ten minfte nooit iemand zal ergeren door een onbetamelijk onzedig gedrag." Dit gefprek wierd afgebroken door dien het-middagmaal wierd opgezet: en hoe zeer deeze beide heeren ook verfchilden in hunne Godgeleerde gevoelens , zij Hemmen echter daar in overeen dat Mr. brewer lekker kookte, en dat beiden even fmaaklijk hun portie opaaten. Na het middagmaal liet Mr. rouvell een fles Portwijn komen en zeide: „ Ik wil van de Leken een betamelijk affcheid nemen." Doch vermits Mr. wildgoose niet verkoos zijn aandeel te drinken, verzogten zij, Dr. brewer met hem de fles te ledigen,die dit niet alleen beleefd aannam, maar een fles van zijn eigen maakzel ten besten gaf. Hier dronk dus een doctor zijn eigen voorfchrift; iet dat zeer zeldzaam gebeurt. Het was laat in den namiddag, eer zij vertrokken, want Mr. wildgoose had zijnen ouden bekenden nog ernstig vermaand, om toch zijne goede voornemens geftand te blijven, rouvell vertrok naar den Bisfchop, en wildgoose ging verzcld van zijnen reismakker naar den kant van Warwickfhire. IV.  DON Q U I C II O T. i53 iy. HOOFDDEEL. Beuzelagtige moeilijkheden. Onze geestelijke gelukzoekers hadden zich zelf zeer wel verfrischt en verfterkt : zij leiden des nog eenen grooten weg af. wildgoose' verlangde nog dien avond te Stttton Cofield op den weg naar Warwick te zijn; zoo dat 'er vielen weinig redenwisfelingen voor: ja, hij kon eindelijk zijne verwondering niet langer verbergen, dat een Heer, dien hij onlangs zoo zwierig opgefchikt gezien had, ja met een gegaloneerden hoed op, morgen een Dominé zijn zoude ! Dit ging zijn ver* ftand te boven. Mr. .Wildgoose was in geen praatagtigen luim , en tugwell moest dus geduld nemen met zijne verwondering. Het faifoen was reeds verre gevorderd, zoo dat de nagt hen fchielijker overviel, dan zij gedagt hadden. Het was bijna ftik donker, toen zij in het bosch van Sutton kwamen , vermits zij eenen grooten omweg waren afgedwaald. Eindelijk kwamen zij bij een paal , welken zij namen voor eenen wegwijzer. „jerry, vroeg wildgoose, kunt gij niet tegen die paal opklimmen en met uw vinger de eerfle uitgehouwen letter op de uitgeftooken handen bevoelen? Dan kunnen wij den weg vervolK 5 gen ,  *54 DE GEESTELYKE gen, want ik hou mij verzekerd, dat de eene weg ligt naar Birmingham en de andere naar IVarwick" „ Heel wel Meester! ó toen ik jong was, was ik een der beste klimmers in het heele graaffchap en heb meenig kraajen - nest geftoord: bewaar jij maar mijn ftok en knapzak." Hij klouterde als een kat tegen den paal op. Doch toen hij een voet of agt hoog was; hield hij ftil; en viel paf op den grond, ,, Heer bewaar ons, zoo waar als ik leef, daar hangt een dood man aan de paal." Dit was ook gedeeltelijk zoo; want een ftraat - rover, die een moord begaan had , was daar federt drie jaar in kettingen opgehangen: 'er hongen ten fchrik der boosdoenders nog eenige overblijfsels van hem;de ontfteltenis van den eerzamen jerry was echter grooter dan de fchrik van hnn, dien zij ter leering moest verftrekken. Eindelijk nog verder voortgaande, zagen zij licht en kwamen te Suttoncofleld aan. Zij gingen ter»ftond naar bed: doch de hospes, die gaarne zich ontflagen zag van een dronken fmit, bewoog hen een oogenblik op te blijven, wildgoose begon daar op een redenvoering over de wedergeboorte, die deezen armen knaap de vlucht deed nemen en bij zijn vrouw en kinderen bragt.  DON QUICHOT. i5S V. HOOFDDEEL. Tugwell wordt genodigd, om zwaar bier in plaats van ligt bier te drinken. Wildgoose door den hospes verftaan hebbende , dat de Wedloop eerst des volgenden daags gehouden wierd, bleef tot negen uuren daar in huis, hoe zeer ook zftn hart trok naar het verblijf van Mifs towsend. Na in 't heetst van den dag drie of vier uuren braaf te hebben doorgeftapt, kwamen zij in een koornland, alwaar zij een menigte maaijers op vonden, die den oogst begonnen hadden, en nu onder het lommer yan een zwaaren eik hun middagmaal deeden , terwijl zij zich lustig vrolijk maakten en uit de borst opzongen. Het oogmerk van wildgoose bleef beflendig het zelve: bekeerlingen te maken. Hij meende des, dat het zijn pligt was, tot deeze lieden, die zich dus toegaven in eene berispelijke vrolijkheid, een woord van dichting te fpreken. Naar hen toetredende vroeg jerry zeer beleefd : of zij niet een glaasje dun bier voor een dorstig man hadden ? „ Ja wel beste maat en ook zelfs zwaar bier, het kost ons niets, en wij deelen gaarn mede." Deeze heuschheid moedig, de  ï56 DE GEESTELYKE de jerry aan, om zonder de minste ontfchuldiging zich bij hen te plaatzen, Hij opende zijn knapzak fchpmmelde daar zo wat in en nam 'er eindelijk een ftuk kaas en brood uit. Een jonge hoevenaar zei: flapperloot gij zult zulk een bedroefd fchraalen maaltijd niet doen; en de mand opnemende fneed hij hem een goed ftuk gekookt osfenvleesch , en meel-pudding, het welk Mr, wildgoose, op jerrys verzoek, met hem deelde. Na dat men wel gegeten en een teug of twee zwaar bier uit een lederen kruik gedronken had , verzogt een der boeren : „ dat de jonge baas het liedje wilde zingen, 't welk hij begonnen had, toen deeze twee lieden door hunne komst hem daar in gehinderd hadden." Mr john, zei 'er een, kan het zingen als in de comedie, want, hij heeft, twee jaar met Mylord in Londin geweest. „ Wat moet ik zingen ?" vroeg hij. „Wel het gezang op den oogst." ,, Ik ben wat lchor zei 'hij, maar ik zal zoo goed zingen ais ik kan; hoewel wij voor ons dit lied met gerustheid kunnen zingen, wijl 'er nog veele moeilijke dagen voor onze rekening blijven. Daarop zong hij het beminde Lied." De overwinnig van Ceres. Met veel natuurlijke bevalligheid en een goede ftem. „ Wie,vroeg wildgoose,heeft dit fraaie lied gemaakt?" Mijn eigen broeder: „antwoordt de de jongman." „ Uw broeder?" „ ja, mijn broeder; hij is te Cambridge opgevoed, en hoewel het mijn vader aangenaam zijn zoude, dab lm  DON Q U I C H O T. ï57 hij ons thans in den oogst wat hielp met het opbinden en fchikken der fchoven, zoo zit bij den heelen dag onder een boom en maakt verfen." Nu vermaande wildgoose hen, om hunnen arbeid te heiligen door het zingen van heilige lofzangen en pfalmen, in plaats van waereldfche liedjes." Toen jerry in het veld een menigte vrouwen ontdekte , die bezig waren om koorn te zoeken, en dus fprak : „ was nu mijne ouwe dorothy hier, zij zou meer opzamelen , dan een van allen, die ik daar aan dat werk zie." „ Zij zou, zeide de jonge baas, niet ligt meerder opzamelen , dan hier in den laatften oogst een jonge vrouw opzamelde, aan wie wij deezen goeden maaltijd verfchuldigd zijn." „Wel, vroeg jerry , hoe veel bedroeg het dan wel ?" „ Wel veel meer dan dit koornland en het naaste in tien jaaren kunnen opbrengen." tugwell toonde zijne verwondering, en de jonge Hoevenaar zei: „ het geval is aanmerkelijk genoeg, en indien men mij daar toe de vrijheid gave, dan zoude ik het ook vernaaien," leder gaf hem gaarn deeze vrijheid, en hij begon dus. VIL  $58 DE GEESTELYKE VI. HOOFDDEEL. De gelukkige Cecile. n Uit landgoed (waar van mijn vader het grootfte deel in pagt heeft) wierd gekogt door onzen fchildïcnaaps vader,een voornaam Londons Raadsheer, die ftierf, voor hij nog op dit goed woonde. D& jonge heer, een groot liefhebber van het buitenleven , betrok het huis en bleef daar beftendig bij ons. Hij nam een klein gedeelte van het land voor zich, onder zijn beftier, om zich zelf bezigheid te verfchaffen; en was gewoon in den oogst alle daag uit te rijden om te zien, hoe de maaijers het maakten. Onder de arme lieden, die Op den akker kwamen om het koorn te raapen, was ook een jong meisje, wier moeder als een vreemdeling in de parochie was komen woonen; en nu reeds negen of tien jaar daar haar vast verblijf hield met geen ander gezin, dan dit meisje; dat nu zestien jaar oud en zoo fchoon was, dat alle jonge hoevenaars op haar verliefden ; en indien zij een weinig gelds gehad had , haar allen even gaarn zouden getrouwd hebben. Zij was gekleed als alle boerinnetjes , doch alles fiond haar zoo wel, dat zij geen anderen opfchik behoefde, haar muts en handfchoenen, die zij zelf maakte, waren  DON Q U I C I-I O T. i& i-en in een beter fmaak en als zij baar japon opfpelde, zag men een rok die zij zelf heel aartig met een bloemenrand geborduurd had. De jonge heer zag haar houding en fraaie geftalte , maar zij was zoo fchaamagtig , dat bij haar gelaat niet zien konde. Hij vroeg wel wie of zij was, doch niemand kon daar iets van zeggen, vermits noch zij, noch haare moeder ooit iemand bezochten. Eens op een avond volgde hij haar op eenigen afftand , en zag, dat zij in een dal ter zijden afging, alwaar de hut ftond, die haare moeder en haar ter wooning ftrekte; bij de zijde van een bosch , op eenigen afftand van. een boerenhuis, het eenige in deeze nabuur* fchap. De Schildknaap maakte zijn paard aan een boom vast en trad in huis, alwaar hij de oude Mevrouw vond (want dit was zij) bezig met het breien van fijne kousfen; en met het grootfte genoegen ziende, hoe veel haare dochter dien dag had opgezameld. Het huis was klein, doch zeer wel gemeubileerd. Hij zag met verbaasdheid een clavecimbel, eenig muziek en andere goede boeken, dienstig voor jonge lieden. cecile wierd zoo rood als bloed, toen zij den Schildknaap zag inkomen, en eene buiging maakende ging zij in een ander vertrek. Hij maakte eene beleefde ontfchuldiging bij de moeder en zeide, dat hij derwijze getroffen was, door de beminnelijke jonge juffer, dat hij niet op zich  i6o DE GEEST EL Y K E zich had kunnen verkrijgen , om niet eenig nader bericht noopens haar te zoeken ; hij voegde 'er bij, men ziet zeer duidelijk, dat zij niet is opgevoed voor deezen nederigen ttaat." De moeder antwoordde alleen : „ dat zij eertijds in beter omftandigheden geweest was , doch dat eenige ongelukken haar gebragt hadden Waar zij zich bevond, en dat zij thans, onderfteund door haars dochters handwerken en haar eigen vlijt zeer gelukkig leefde." Vermits zij niet genegen was iets meerder te zeggen, verliet de. jonge heer haar, doch niet voor dat hij haar een aanzienelijke fom had aangeboden, die zij wel beleefd, maar echter volftrekt weigerde. Den volgenden dag kwam cecile weder op den akker. De Schildknaap had geene oogen dan voor haar ; en nu eenig voorwendfel hebbende om haar aantefpreken, vroeg hij haar naar haare moeders gezondheid; wikkelde haar al verder in een gefprek en ondervond, dat zij met de grootfte beleefdheid en een goed geoefend verftand alle vragen beantwoordde: in 't kort, de jonge heer verliefde op haar. Nog drie dagen verliepen 'er voor hij weder tot haare moeder ging. Hij fmeekte haar, dat zij hem haar geval wilde vernaaien, en hoe zij tot dit afgezonderd leven gekomen was; hij verzekerde haar, dat het niet uit nieuwsgierigheid , maar uit deelneming ontltond , als hij haar dit verzoek deed; en dat hij hoopte haar en haars dochters lot weldra te verzachten. Kort  Ö O N QÜICHOT. iöi gezegd, hij vroeg de weduw om hem zijn verzoek intewilligen. Mijn man , zeide zij , had eene goede plaats in de Regeering en had door zijne oplettenheid , en ordentelijk gedrag een groot goed bij een gezameld, doch verloor alles bij de zuidzee-negotie. Dit trof hem zoo geweldig, dat hij weinig jaaren daar na ftierf > laaiende mij en mijn kind, toen zes jaaren oud, zonder de minftë middelen van beftaan, dan het geen ik zoude kunnen krijgen uit het verkoopen mijner juweelen, die geen drie honderd ponden bedroegen. Ik vertrok naar dit gedeelte van Engeland, om geheel en al onbekend te leven, nam den naam aan van Tairfax, maar mijn waare naam is . De jonge Schildknaap had haar geheel verhaal zeer opmerkzaam aangehoord, toen hij haar naam, hoorende uitriep. „ Hemel Mevrouw, zijt gij de weduw van dien braaven man , waar aan onze familie de grootfte verpligting heeft? Hoe dikwijls heeft zich mijn vader beklaagt óm dat hij u noch uwe dochter nooit had kunnen vinden. Hoe verheugd zou hij geweest zijn, indien hij aan de weduw zijns vriends zijne achting en erkentenis had kunnen bewijzen. Maar Mevrouw hebt gij niet gehoord , dat mijn vader onlangs dit landgoed gekogt heeft, of wist gij niet dat hij Sir — groote vriend was? „ Wel antwoordde zij, ik geef mij zoo veel bezigheid met de opvoeding van mijne dochter, ik zie geen mensch, ik III. Deel. L hoor  ifc DE GEESTELYKÈ boor des geen nieuws, evenwel, mij dunkt dat ik heb hooren fpreken van zekeren Heer —, die dit Landgoed gekogt heeft ; ik herinnerde mij ook wel, dat mijn waarde man een vriend had van dien zelfden naam; maar nooit dagt ik, dat die verpligt ware zijns vriends weduw bijteftaan, waar van hij nooit de geringfïe vriendfchap of beleefdheid ontfing." De jonge heer antwoordde: „ dat 'er verfcheide middelen waren, waar door hij het geluk konde hebben haar van zijne achting te verzekeren , doch dat hij 'er maar één zag, waar door zij hem zoo gelukkig zoude kunnen maken, als zijn hart begeerde. Het belfond hier in: dat hij haar de vrijheid gave om zich zelf en zijn goed aan haar en haare dochter aantebieden." Airs. taxrfax was zeer geroerd door deeze edelmoe» digheid, doch raadde hem zich niet in zulk eene zaak in te laaten , voor hij alles wel overdagt had; en te overwegen, of hij in ftaat zoude zijn, den ipot zijner vrienden en bekenden over zulk een onvoorzichtig huwelijk , te draagen." De jonge heer antwoordde: ik ben mijn eigen meester , ik ken uwe dochter genoeg, en zal mij zeer gelukkig achten, indien de jonge juffrouw mij met genegenheid kan onderfcheiden." Men ftelde dit cecile voor , haar antwoord gaf genoeg te verftaan , dat zij niet ondankbaar was; den volgenden dag trouwden zij, en leven thans zoo gelukkig, als men op de waereld leven kan. De  DON QÜICHOT. 163 De oude Dame verkoos in haar huis te blijven, huurde eene dienstmaagd, alle daag wordt zij met de koets afgehaald, om den dag met haar fchoonzoon en dochter door te brengen. Uit achting en liefde voor zijne vrouw geeft de jonge Schildknaap 's jaars twee maaltijden, een bij den aanvang van den oogst, in het veld en een bij het eindigen aan zijn huis: 't was bij die gelegenheid dat mijn broeder het lied 't welk ik zong gemaakt heeft. „ Wel, zei jerry, dat is braaf dat de jonge heer zorg draagt voor de oude Dame: zij zal nu zeker uit zuinigheid niet behoeven des avonds zonder eeten naar bed te gaan." „ En het is net een historie uit den bijbel van Ruth en Boas." „ Kom hervatte tugwell laaten wij op die braave lieden hun gezondheid nog eens drinken." De Iedere fles ging nu nogmaal rond, en jerry begon door te fnappen ; toen Mr. wildgoose het gefprek een andere wending zocht te geven,enzinfpeelend op hunne bezigheid zeide: „ de oogst is groot doch de arbeiders zijn weinig." De Maaijers die dit letterlijk opnamen , riepen: „6 ho, wij zijn volks genoeg om dit heele veld en meer daar bij nog deeze week af te maaijen," doch deeze woorden van wildgoose als eene leus om aan 't werk te gaan opnemende fprongen zij op , en hervatten den arbeid met lust en iever, terwijl zij de twee wandelaars gelegenheid gaven hun weg te vervolgen. L a VUL  i L 4 ver  -6*8 DE GEESÏELYKE ver zeker de namen verkeerd had opgegeven en in plaats van lucia, julia gefchreven had; dewijl hij wist, dat Mifs julia federt eenige maanden niet bij haaren vader, maar bü een haarer vrienden te Warwick was; dat hij zelf haar daar ten langden morgen ogtend hoopte te zien, na dat hij deezen nademiddag eenige bezigheden verricht had. Dat de kortde weg tot Mr. towxsend was, den Londonfchen weg af te daan, en door Warwick te gaan, wanneer hij haar zoude vergezellen. Mrs. mahnoy agtte zich zeer gelukkig, zulk eenen man te ontmoeten, die gefchikt fcheen haar veele diensten te kunnen doenzij nam des zeer beleefd deeze aanbieding aan en zoo reisden onze vrienden te famen vergenoegd voort, tot dat zij op den middag, te Warwick aankwamen. Mr. wildgoose was zeer genegen om terdond naar Dominé greville te gaan, en Mifs towxsend zijne gedaane ontdekking mede te deelen: doch hij bedagt zich : daar hij het voor eene groote zonde hield, het tijdelijke «luk van eene familie voor te trekken boven het eeuwig geluk van zoo veele duizend zielen, die hij door zijne predikatie hoopte te bekeeren, en dus den fatan als eenen roof te ontrukken. IX.  DON QUICHOT. itffj IX. HOOFDDEEL, Het gezelfchap nam zijn intrek in de eerstko-. mende herberg. Hier vonden zij alles in de grootfte beweging, alles was bezig om zich tot den Wedloop, die niet verre van daar ftond gehouden te worden, gereed te maken. Met veel moeite kregen zij een weinig eeten voor hun middagmaal, terwijl jerry opmerkte: hoe grappig het was, dat hij nu deeze Lady zoo ontmoet was , en wel haast Mifs townsend zien zoude. ,, fa, voegde hij 'er bij: als ik mijn zoon, onzen josef ook nog eens weer vond, dan zou ik denken geen verlooren reis. gedaan te hebben. Gisteren nagt droomde ik van hem. Het was, als of ik in de Loodmijn ging, en zoo als die fchurken mij daar in nederlieten, kwam onze josef , trok zijn fabel, floeg de Mijnwerkers, en wond mij weer op. Maar ik zal den armen josef nooit weder zien! Hij zal dood zijn, anders had hij ons in die vijf jaar wel eens een lettertje gefchreven, doch misfchien heeft hij ons niet gefchreven, om dat hij niet lezen noch fchrijven kan." Vermits het gezelfchap zeer veel met zijn eigen zaken bezig was en vol gedagten zat, gaf nieL 5 mand  ifo DE GEESTELYKE mand veel aandagt op zijne praatjes. Na eene korte maaltijd, Honden zij op, en Mr. wildgoose deed Mrs. mahony beloven, hem daar te wagten; vervolgens vertrok hij met jerry, verzeld door. een geestigen jongen, die tot het huis behoorde, en die onder het wandelen aan Mr. wildgoose beloofd had, een tafel of ftoel .uit hunne tent te bezorgen: want de jongen nam hem voor een goochelaar, en hoopte door dit middel zijne kunstjes van heel nabij te zullen zien. XI-  D O N Q U I C H O T. ijt X. HOOFDDEEL. Olympifche fpeekn. Zo als de Wedloop zoude beginnen, traaden de twee reizigers op de baan. Hun gehoor wierd getroffen door allerlei geluiden. Het trompet gaf het teken om aantevangen. Een bende recruteurs was bezig om volk te werven en floeg helder op den trom: het geheele plein was met paarden opgevuld. Koetzen en chaifen reden af en aan, de rijders draafden heen en weer, om de beste plaats uittezoeken , van waar zij het fraaifte gezicht hadden. Wat ter zijden af ftonden eenige liefhebbers zeer bedaard, doch ijsfelijk vloekend en zweerend , weddingfchappen te doen; en met eene groote wijsheid het lot der Wedloopers te beflisfchen. wildgoose zag dit alles met groot medelijden, of zoo als hij het noemde, met ingewanden, rommelende van barmhartigheid, wijl zijne broederen ieverig jaagden naar dingen, die zoo weinig nuttig, ja zelf zoo fchadelijk waren; wijl ieder gering ambagtsman zich zoo veele moeite gaf, als of zijne zaligheid daar van afhing. Onder alle deeze woeste, menigte zag hij een Oxfords jongeling van aanzien en middelen op de verhevendfte ftand-  172 DE GEESTELYRE ftandplaats , gefchikt voor de helden van dien dag; die met alle eigen bewuste meerderheid ver. agteliik op het volk neder zag. Geen Romeinsch Veldheer had ooit trotfcher gelaat, als hij zijne intrede te Romen deed; ja zelf Mr. whitfield overtrof hem niet, wanneer die bij de Wedplaats te Northamton predikte. Nu was de ijver des dweepers boven alle peil en perk opgeflegen : echter oordeelde hij best zijne redenvoering niet te beginnen, voor dat de grootfte drift een weinig zoude bedaard zijn, hoopende als dan, dat zijne toehoorders beter zouden toeluisteren, iets waarop hij thans, niet konde hoopen, XII.  DÖN QÜICHOT. i?5 XI. HOOFDDEEL. Wildgoofes affcheids Predikatie. Irïet heetst van den dag was nu voorbij, en het volk een weinig bedaarder in zijne verrichtingen, toen wildgoose zijn jongen vriend wenkte; die terftond een tafel 'uit de tent bragt, en jerry, die op eene kleine hoogte geplaatst hebbende, klom wildgoose daar op, en wierd dus van al het volk gezien. Terftond liep 'er veel volks toe, en die ring wierd geflooten door veele wagens en rijders. Zonder veele toebereiding begon hij met de grootfte hevigheid in woorden en gebaarden zijn aanfpraak. Hoewel hij nu in 't algemeen aandrong op de onwettigheid, zondigheid en gruwlijkheid deezcr uitfpanningen , en hoe' een Christen zich daar door den Heidenen gelijk maakte, was echter zijn geliefd leerftuk de wedergeboorte volgens de vreemde begrippen van Mr. wesley en whitfield. Doch terwijl hij dus bezig was om de droevige gevolgen van deeze goddelooze bijeenkomst op te tellen, en met eene verwonderlijke naauwkeurigheid de dronkenfehap in alle haare verfoeilijke uitwerkzels aftebeelden , kwam 'er een jonge knaap  Ï74 DE GEESTELYKÉ knaap te paard gezeten digter bij , en een glas bier in de hand hebbende (meet hij dit, voor het nog geheel ledig was, met de grootfte onftuïmigheid naar des predikers hoofd , 'er bijvoegende ; drink en wees ver—v—kt." Het glas had hem net tegen den flaap van 't hoofd* getroffen ; hij viel niet flechts als dood op den grond, maar dewijl 'er een bloedader gekwest was, ftroomde zijn bloed geweldig , en onthutste de geheele meenigte dermaate, dat men vreesde , dat hij dood zoude bloeden. De arme jerry ziende zijn Mr. op den grond en zoo als hij duchtte, doodelijk gekwetst, barstte uit in deeze rouwklagte. „ Ach ik zal opgehangen worden, om dat ik Meester geoffroy verleid heb; of, ten minfte de klandifie van Mrs. wildgoose ver* liezen, zij zal mij haar huis verbieden." Nu drong hij om zijn Meester te helpen , door de digt in een gedrongen menigte; en was zoo boos, dat hij ieder fchopte, ftootte, met zijn ftok floeg en vuistflagen gaf: dit bragt hem in moeite met twee norfche fterke kerels , en hij zou waarfchijnelijk zoo veel geleden hebben als zijn meester, indien niet een jong foldaat met een ranfel op den rug en een fabel op zijde,door het volk geworfteld en hem bijgefprongen had. jerry kon in alle deeze verwarring niet nalaaten zelf zijn verdeediger af te rosfen; doch een fabel ziende was hij wat voorzichtiger; en bedankte den foldaat voor zijn bijftand, die daarop TOG-  DON QUICHOT. tugwell in beide zijne armen vattende zei: „ Vader kent gij mij niet meer? Geef mij uwen zegen! Hoe is het met moeder?" Nu zag tugwell eerst, dat het zijn zoon josef was, die foldaat geworden was en die men meende in Amerika geftorven te zijn. jerry omhelsde, kustte, zegende hem en riep, nu is mijn droom vervuld," en begon duizend vraagen te gelijk, waarop josef zeide dat hij op een ander tijd zoude antwoorden. Hierop droegen zij beiden Mr. wildgoose in de tent, op dat men hem alle hulp zoude kunnen bijbrengen. T75 XIII.  i?6 DE GEESTELYKÊ XII. HOOFDDEEL. Onder de rijders, die uit nieuwsgierigheid zich digt bij wildgoose gevoegd hadden , was een wel gelaarst jong heer in een bombafijne kiel en een voorrijders muts op; die zeer onthutst was door dit voorval ; en terftond met veel haast een Chirurgijn .liep zoeken. Dit was geen ander dan de goede bob tenck , die zoo als de lezer zich zal herinneren , bij Sir william kennis gemaakt had met Mr. wildgoose en wiens oogmerk was de Warwickfche Wedloop te gaan zien. Sommigen uit het volk wezen hem tot Dr. 3?LASii , een oud Chirurgijn , die bij een kom punch zijn pijp zat te rooken, in de naaste tent. bob riep met veel gezach. „ Repje Doctor, of de arme preeker zal dood bloeden." De Doctor bleef met de uiterfle bedaardheid zijn pijp rooken, en vroeg: „ Wie zal mij betaalen ? Ik kan voor niet niet werken. Mijne opvoeding kostte veel geld, ik was zeven jaar leerknegt , en toen moest ik de hospitaalen bedienen, enz. enz." ,, Vaar voor den drommel riep bob met al dit ge- JVerk voor den Doctor.  DON QÜICHOT. 177 gefnap. Wel de man zal dood bloeden, kom, kom ik zelf zal u betaalen." Dr. flash klopte toen zijn pijp voorzichtig uit, nam nog een glas punch, en zoo ftond hij op met de grootfte deftigheid, en ging den lijdenden Leeraar bezoeken , die nu in de tent lag en een weinig tot zich zelf kwam. De Doctor fchudde veel beduidend zijn hoofd, toonde het gevaar der wond , en liet den lijder eenige oneen . bloed af; offchoon hij meer dan een pond verlooren had. Terwijl de Doctor zijn verband gereed maakte , gaf ieder naar gewoonte zijnen raad. bob meende , dat men wat Tryarbdifem met een goudvlies (dat hij altijd bij zich droeg) op de wond moest leggen. ,, jerry wenschte," dat zijn naamgenoot Dr. tugwell de waarzegger te Evesham , daar was. Die zou zijne Waardigheid in een oogenblik genezen. De jonge tugwell zei: ,, zo de Regiments Doctor daar was, zou hij een been afzetten en het bloed ftelpen in zoo weinig tijd , als men een piftool affchiet." De eigenaar van de tent gaf ook zijn advies. „Niets was beter, zeide hij, dan wat fpermacety in brandewijn voor eene inwendige kneuzing. Dr. flash zag geduurende dit raadgeven niet heel vriendelijk, integendeel zeide hij met de houding van een groot geleerden : ,, als jijlui hier zoo veel leven maakt en de patiënt geen rust heeft, dan mag de duivel de wond verbinden, ik wil 'er mij niet meê moeien." III. Deel. M. XIII»  17% DE GEESTELYKE XIII. HOOFDDEEL. Daar verfchijnt een oud heer in 'i zwart gekleed. Zoo als Dr. flash den duivel noemde, kwam 'er een groot bejaard man geheel in 't zwart de tent in, en vroeg aan den Doctor, of de patiënt zonder gevaar kon vervoerd worden ? De Doctor beleefd buigende, zeide: „ 'er is zeker eenig gevaar in hem te vervoeren , want indien de ader nogmaals ontfprong, wist hij niet, hoe haar te Hoppen, evenwel indien het heel voorzichtig was , konde hij vervoerd worden/' wildgoose zeide met eene zachte ftem: dat indien het mogelijk ware, hij liefst in de herberg te Warwick zoude gebragt worden , alwaar hij een gezelfchap gelaaten had, waar mede hij eenige zaken van belang had te fchikken ; vervolgens wenkte hij tugwell en beval hem, dat hij nog dien zelfden avond , met een klein briefje bij Mifs townsend gaan zoude, om haar, het geen men van Capitein mahony ontdekt had, mede te deelen. Hierop nam hij zijn brievetaseh en fchreef een klein briefje, dat hij zegelde en dit opfchrift gaf, aan Mifs townsend, bij Dr. greenville bij Warwick. Dit briefje toonde hij aan den Chirurgijn en vroeg hem,of hij deezen man wilde den  DON QUICHOT. 179 den weg wijzen. „ Wel zei Dr. flash , Dominé greenville is hier, het is die heer in 't zwart gekleed. Hij gaf daar op dit verzoek van wildgoose aan den Dominé te kennen; wildgoose zoo aangenaam verrascht; wenschte met den Heer greenville te fpreken. Hierop ftelde deeze man voor, met hem in de koets te gaan, kunnende zij onder weg alles nader fchikken. wildgoose nam des affcheid van den goeden bob ; zond tugwell met zijnen zoon naar de herberg en wierd toen in de koets gedragen. Zoo reedden beiden de heeren weg, na dat Dr. flash beloofd had den patiënt den volgenden morgen te komen zien. M a XIV.  X8ü DE GEESTELYKE VIV. HOOFDDEEL. Karakter van Dominé Greenville. jDominé greenville was een man, in wien het amt,'t welk hij bekleedde, met de oorfprongelijk fchoone eenvoudigheid doordraaide: hij had geen aakelig deftig voorkomen, maakte geene ftijve grarhasfen, noch droeg een pruik zoo dik, als die van Dominé sacheverell. Hij was een goed edelmoedig, geleerd, oprecht, godsdienftig, welopgevoed man. Hij was zeer rijk, dit gaf hem gelegenheid, om de uitgebreide goedheid van zijn mildadig hart op de ruimfte wijze intevolgen. Zijn groote grondregel was deeze: „ zoo lang iemand in mijne nabuurfchap het noodige ontbreekt, heb ik voor mij geen recht, om mij het overvloedige te bezorgen." Hij droeg zorg voor eene zeer groote volkrijke gemeente , doch alleen met oogmerk om nuttig te zijn: het pennoen was niet groot genoeg, om een vicaris te onderhouden. Dominé greenville was in de daad het geen Mr. wesley en zijne medeftanders behoorden te zijn, en zoo als ik ook waarlijk geloof, dat in den aanvang hun oogmerk was. Hij deed in zij- ■ ne gemeente en eigen perfoon deeerfte zuivere be- oefe-  DON QUICIIOT, ï8i oefenende godzaligheid herleven ; en [door zijn voorbeeld en vriendelijke en ernftige vermaaningen bragt hij verfcheide zijner omliggende amtsbroeders tot een naauwkeuriger pligtsbetragting. Zijn geloof in hetEuangelie deed hem als onvermijdelijke pligten aanzien alle zulke weldadige bedrijven, die zijne menschlievenlieid hem aanfpoorde te verrichten. Indien Dominé greenville onzen armen wildgoose gevonden had , onder dieven en moordenaars vervallen zijnde, hij zoude niet gelijk de Priester of Leviet tegen hem over zijn voorbij gegaan ; maar in alles den barmhartigen Samaritaan zijn gelijk geweest. Dominé greenville had zeker de eerde geweest, die ter zijner hulp zoude zijn toegefchooten, indien zijn aandagt niet bepaald geweest was op een voorwerp, dat digter bij hem was: ik meen op eene jonge juffrouw, die hij bij zich in de koets had; die ziende, dat wildgoose gewond en ter aarde nederlag, in zwijm viel; en deeze jonge juffrouw was geene andere, daii Mifs julia townsend. Toen Mr. wildgoose zijn fermoen begon, zeide zij, „ dat zij dien preeker in Gloucester gezien had; en dat hy een fatfoenlijk man was. die van zijn eigen goed leefde." Dit bewoog Dominé greenville, om met de koets nader bij hem te rijden, zeer begeerlg zijnde, om te hooren , hoedanig zijne redenvoering zoude zijn ingericht. M 3 wild-  ï8* DE GEESTEL YKE' wildgoose had uit Gloucester (zoo als wij verhaald hebben) een brief gefchreven aan Mifs julia ; die zij zeer zorgvuldig binnen in een fraaien lederen brieventasch bewaarde: doch die zij zekeren morgen, dat zij met Dominé eene kleine wandeling deed, op het toilet had laaten liggen. Mrs. greenville in de kamer komende, opende in een vlaag van nieuwsgierigheid dien brieventasch: deeze vrijheid was zeer verfchoonbaar, federt Mifs julia haars vaders huis zoo onbedagt ontvlucht tvas , te meer daar deeze braave vrouw het allerbest oogmerk had omtrent het ftoute meisje. Deeze brief was zoo dubbelzinnig gefchreven , dat Mrs. greenville , hoe fchrander zij ook ware, niet recht zien kon, of de fchrijver meer zijn eigen , dan Mifs townsends geluk bedoelde. Daar was zulk een vreemd mengelmoes in van godsdienst en liefde , zoo veel van den ouden, en zoo veel van den nieuwen mensch, dat men bijna niet weet, of het oogmerk geestelijk dan of het lichamelijk ware: even • wel Dominé greenville kende de natuur en het hart te wel, om niet verzekerd te zijn , dat zulk êene briefwisfeling tusfehen jonge lieden moest uitgelegd worden, zoo als hij die uitleide. Dominé was des zeer in zijn fchik, dat hij, bij deeze gelegenheid eenige aanmerkingen op het gedrag van Mifs julia maken konde; de heftige uitwerking, die het geval op haar had , lieten hem geen twijfel overig omtrent hare tedere genegenheid voor den jongen Leeraar. Do-  DON QUICHOT, if?\ Dominé greenville was zeer ontfteld, en zond den lijf knegt terftond, om wat water in de, tent; en die de Lady der plaats met haare twee jonge juffrouwen ontmoetende , verhaalde haar het geval; die daar op terftond Dominé ter hulp kwamen, en juffrouw townsend in haar eigen koets namen, om haar dien dag bij zich te houden: dit had den braven man gelegenheid gegeven , om onzen armen wegprediker bijteftaan, M 4 XV,  ï8a de geestelyke XV. HOOFDDEEL. Dominé Greenville en Meester Wildgoofe. Zoodra zij alleen en in de koets waren, verhaalde Mr. wildgoose aan Dominé , • bij welke gelegenheid hij kennis gemaakt had met Mifs julia te Gloucester ; zijne gevallige ontmoeting van Mrs. mahony, en de ontdekking, die hij gedaan had noopens het fnood oogmerk, van Capitein mahony , omtrent eene der dochters van Sir townsend. Dit ontrustte den braaven man ten uiterfte, hoewel hij zeide, dat alle de vrienden van Mr. townsend een zeer flegt denkbeeld hadden zoo wel van dien knaap, als van de weduwe townsend , die daar nog in huis woonde. Het komt zeer goed, vervolgde hij, dat Mr. townsend nog deezen avond hier verwagt wordt, indien hij niet reeds is aangekomen; dit is ook de rede, dat Mrs. greenville t'huis gebleven was , en ook om dat ik geloof, dat gij beter bij mij zijn zult, verzoek ik u met mij te gaan." wildgoose vond zeer veel fmaak in dit voordel; wijl hij nu eindelijk Mifs townsend zien en fpreken konde ; na eenige beleefde weigeringen nam hij dit verzoek met de uiterfte büjdfchap aan. Na  DON Q UT C H O T. 185 Nu waren zij voor de herberg te Warwick, alwaar Mrs. mahony met ongeduld haaren leidsman zat te wagten. Zij kende hem in den eerften opflag niet, zijn bleek gelaat en bewonden hoofd hadden hem. geheel onkenbaar gemaakt ; doch toen men haar daar omtrent inlichting gegeven had, en zij hoorde, dat Dominé* greenville vermaagfchapt was met de familie van Mr. townsend , herhaalde zij het geen zij reeds aan wildgoose gezegd had, en gaf ook den brief over, die zij over die zaak qntfangen had. Toen Dominé echter den naam van julia daar in las , flöeg. hij weinig geloof aan dit bericht: evenwel zij vonden goed om Mr. townsend daar kennis van te geven, op dat hij zelf zoude kunnen oordeelen. Zij verzogten de goede Mrs. Mahony daar tot den volgende ogtend te blijven; vervolgens namen zij affcheid. Terwijl zij dus zachtjes voorttreden, nam Domine de vrijheid om wildgoose een weinig over zijn dooiend ridderfchap te onderhouden, en fprak over zijn onpligtmatig gedrag omtrent zijne moeder op eene wijs, zulk een. braaf man betamende. wildgoose antwoordde : „ hij die vader of moeder liever heeft dan christum , is zijner niet waardig." „ Ik ben, voegde hij 'erin een vlaag van geestdrijverij bij, gedwongen mijn last te volgen : wee mij indien ik het Euangelie niet predikte !" Domine glimlachte over de toepasiing, die de arM 5 me  186 DE GEESTELYKE me wildgoose van deeze woorden op zich maakte. Daar dit toch alleen gezegd kan worden van faulus en de eerfte Apostelen, die zeer zeker eene Goddelijke roeping hadden ; en verwonderde zich, dat een jongeling van zulk een goed oordeel, als hij in anderen opzichte had, zoo zeer onder de magt der geestdrijverij zijn konde. wildgoose begon zijne roeping door den geest te bewijzen , want hij was overtuigd , dat hij even zeer als de Apostelen geroepen was ; toen Domine , vreezende , dat zulk eene hevigheid zijne wonde mogt doen ontfpringen , het gefprek wendde en dus deed voortduuren tot zij voor de Pastorij aankwamen. XVL.  DON QUICHOT. 187 XVI. HOOFDDEEL. By Dominé Greenville. IVIr. townsend nog niet zijnde aangekomen , vonden zij Mrs. greenville alleen. Zij was zoo gewooon aan deeze werken van liefdaadigheid, dat de aankomst eens gewonden mans haar niet in 't minste verbaasde; het fchecn haar alleen wat vreemd, dat Mifs julia niet in de koets was. Maar hoe verwonderd was zij, dat dit de zelfde perfoon was, die aan haare Nicht gefchreven had , en zij begreep niet waarom haar man hem in het zelfde huis bragt, alwaar Mifs julia zich bevond. De verftandige vrouw was maar gantsch niet gedicht , dat Mifs julia in briefwisfeling was met een onbekend man en die zelf ook nog een zwervend geestdrijver was. Na dat zij echter een oogenblik met haaren man gefproken had, zag zij, hoe goed zijn oogmerk ware en hoe het mogelijk zijn zoude Mr. wildgoose van deeze dwaasheid gelukkig te hcrftellen. Dit was haar voldoende. Domine greenville poogde Mr. wildgoose te bewegen om terftond naar bed te gaan; maar die bedankte daar voor, zeggende, dat hij zeer wel tot den avond konde opzitten. Mrs. greenvil-  i83 DE GEESTELYKE tille liet des thee en eenige ververfchingen binnen brengen en gelastte, dat men een kamer en bed zoude gereed maken, ingevalle Mr. wildgoose verkoos niet langer op te blijven. Voor men nog thee gedronken had, kwam de knegt van Mr. townsend binnen de poort, en zeide : dat zijn heer reeds in het dorp was, en hier aanftonds zijn zoude; doch dat hij daar de gelegenheid vindende , om in het veld eenige oudheden te zien, zijn knegt had vooruit gezonden met deeze boodfchap. Hij zelf kwam daar op in en wierd door Domine op het plein verwelkomd. Toen hij de kamer intrad en zijne dochter niet vond , bleef hij ftaan en zei; zijn hoofd fchuddend: „ Is zij ook hiervan daan gevlugt. ó Dat meisje doet alle daag: zie ik, nieuwe onvoorzichtigheden! Captein mahony was voorleden week te Gloucester en daar had hij gehoord, dat het zottinnetje van daar doorgegaan was met eenfchelmvan een Methodistisch preeken Toen de Romeinen in hunnen besten ftaat waren , gaven zij een vader het recht van leven en dood over zijne kinderen, dit had voor hun gedrag de beste gevolgen." Domine antwoordde, dat Mifs julia zeer wel was en weldra zoude t'huis komen, dat zij bij Lady mowbray was, en met de koets zou terug gebragt ■ worden. „ Maar, voegde hij 'er bij, ik vrees , dat gij u te veel veftrouwd op Capitein mahony; die geen vriend is van onze familie." Mr.  DON QUICHOT. 1S0- Mr. townsend wilde hier op antwoorden, toen hij in de zaal komende, Mr. wildgoose zag. Hij zweeg des hier op en maakte zijn compliment aan Mrs. greenville: „ zoo Nicht,, zeide hij , gij hebt hier een zieken. Nu dat is hier zoo vreemd niet , maar waar hebt gij hem ergens opgedaan? wie is hij vroeg hij? zachtjes. Dominé antwoordde, dat het een jong heer was, die bij den Wedloop een ongeluk gekregen had, en dien hij medegenomen had, tot dat hij hem bij zijne vrienden , die hier vrij ver 'van daan woonden , konde bezorgen. Hij verborg voor 't overige zoo wel Mr. wildgooses naam, als de oorzaak van deeze wond. Men zette nogmaals (naar gewoonte) thee, en dewijl het onvoegzaam was in 't bijzijn eens vreemdelings over familie-zaken te handelen , zoo wierd weldra het gefprek algemeen. ,, Wel neef, zei Dominé, hebt gij eenige oudheden opgedaan?" — „Ja Domine, wat zal ik zeggen, ik meende, dat ik een Romeinfchen Stylus (of fchrijf gereedfchap) gevonden had; maar ik denk nu, dat het niets is, dan een ftuk van een ouden ijzeren pen." Mr. wildgoose merkte op , dat Mr. townsend den Wedloop gemist had. „ Dit was ook mijn oogmerk niet Sir. Ik kom alleen hier bij gelegenheid, dat ik eenige Warwickfche oudheden in een kafteel wilde befchouwen. Dit kafteel zelf houde ik voor een praïfidium of voorname Romeinfche legering; als  tfjo DE GEESTELYKE als zijnde in het midden des eilands , en ik geloof zelfs , dat het eertijds diende voor het Dalmatisch Paard (zoo als camben ons verzekerd) en niet voor de Wedloopen van dien tijd." Indien wildgoose deezen heer niet herkend had , dit gefprek alleen zoude genoeg geweest zijn , om hem te verzekeren , dat het dezelfde Virtuofo was , die hij in het Bosch van Lord bathurst gefproken had. Mr. townsend zeide. „Mij dunkt Sir,dat ik u ergens gezien heb, doch ik kan mij uw naam niet te binnen brengen. Doch ik ken uw gelaat , zoo wel als dat van caracalla of biarcus aurelius." Mr. wildgoose vond niet goed hem meerder te zeggen, hij zeide alleen, dat hij federt eenigen tijd veel omgereisd had en dat het des zeer wel zijn konde , dat Mr. townsend hem ergens gezien, doch nooit zijn naam gehoord had. xvin.  DON QUICHOT. #t XVII. HOOFDDEEL. Men maakt eenig gewag van Mrs. Mahonij. Zoodra de knegt met het theegoed vertrokken was, oordeelde Domine best , Mr. townsend iets te zeggen van het bericht dat Mr. mahony gegeven had. Na hij des daar over het een en ander gezegd had , toonde hij Mr. townsend den brief. „ Ha, ha, riep de Schildknaap, dat zijn allegaar leugens, die een weggejaagd knegt van den Capitein heeft uitgeftrooid, die vent is nu digt bij ons getrouwd , en uit boosheid op zijn heer heeft hij dit alles verzonnen: de Capitein is een broeder van townsend , en was nooit getrouwd." Sir , zeide wildgoose , de Lady heet Mrs. mahony , en zij heeft mij verzekerd, dat de Capitein nooit eene zuster had; en dat 'er zeer veel grond zij , om iets nadeeligs te vermoeden." „ Ik ken Mrs. mahony niet, maar dat weet ik, dat de weduwe townsend nooit zoude toelaten, dat hij buiten mijn weten aanfpraak maakte op mijne dochter; zij weet zeer wel, dat haar geluk afhangt van haare getrouwheid omtrent mij." „ Ik  ïo. DE GEESTELYKE „ Ik hoop , antwoordde Domine, dat onze vrees vergeefsch zij, doch Mrs. mahony- fehijnt eene zeer braave en oprechte vrouw te zijn; gij zult dit toeftaan, als gij haar morgen zelf gefproken hebt." XVIII.  DON QUICHOT. 195 XVIII. HOOFDDEEL. Mr. Wildgoofe gaat naar bed. Het was nu donker, en Mn wildgoose zeer vermoeid en doodelijk bleek zijnde j liet zich bewegen om te gaan rusten; hoe begeerig hij ook ware om zijne beminde te zien. De lezer zal wel gelooven , dat een jongeling als wildgoose niet in de zelfde koets zitten konde, waarin Mifs julia gezeten had, noch in het zelfde huis zijn, daar zij zich onthield, zonder de grootfte gemoedsbewegingen te ondervinden. Wie is toch dees jonge heer , vroeg Mr. townsend , hij fehijnt een verftandige lieve jonge en ziet 'er uit als een man van fatfoen? „Hij is, was het antwoord een Edelman uit het Graaffchap Gloucester , van goede middelen, en zoo als ik geloof een nederig dienaar van Mifs townsend. ,, Is het waar? zei de Schildknaap, (zeer driftig) in 's hemels naam laat hij haar maar nemen- Dat zal best zijn voor haar en voor ons ook." „ Dat denk ik óók , antwoordde Mrs. greenville ; en ik geloof, tusfehen ons gezegd , dat Mifs julia daar niets tegen hebben zal: dit was ook eene der redenen, waarom Domine hem hier bragt. De heer greenville had Mr. Mf. deel. N wild*  m DE GEÊSTELYKE wilegoose met een knegt zelf bi de kamer ge« leid ; doch die een der kandelaars op het toilet plaatzende., zag Mr. wildgoose terftond een miniatuur portret van zijne beminde onder de fpiegel agter een glas geplaatst ; dit trok zoo zeer zijn aandagt, dat Dominé hem glimlachend een goeden nacht wenschte, zeer in zijn fchik, met deeze nieuwe ontdekking. Binnen komende vervolgde men het gefprek over den jongen heer; doch terwijl deeze goede menfchen dus alles bepraatten en fchikten, kwam Mifs julia t'huis. Mrs. moweray die haar zelf vcrzclde, verzogt: „ dat men wel zorg voor haar dragen zoude, want dat zij den geheelen nadenmiddag zeer ongefteld geweest ware." Dit wierd op het beleefdst beantwoord. Zoodra Mifs julia haar vader zag, vloog zij in zijne armen , niettegenftaande de oude heer zeer norsch keek; doch de natuur hernam haare regte plaats, en hij ontfing zijne geliefde dochter met alle de tederheid van een teder liefhebbend en verhengd vader. T WAAL F-  DON QUICHOT. i^S TWAALFDE BOEK. L HOOFDDEEL. Tugwell en zijn zoon gingen volgens het bevel van Mr. wildgoose naar de herberg terug. Daar vonden zij Mrs. mahony en haare bediende, en zeiden, dat Domine greenville Mr. wildgoose met zich genomen had. Mrs. mahony verzogt tugwell bij haar in een klein kamertje, dat zij zich voor haar behield en die leide zijn zoon bij haar in. Zoo als joseph in trad, ftond de dienstmaagd en hij even verwonderd; want hoewel Mrs. mahony te veel over haar zelf te denken had, om heel aandagtig te zijn omtrent anderen, zo herinnerde zich de dienstmeid , dat zij deezen jongen krijsgsman in het zelfde fchip , 't welk haar uit Ierland overbragt, gezien had. Zodra joseph den naam hoorde van Mifs mahony, zeide hij : „ Ik herinner mij voor twee jaar te Tork een Capitein mahony gezien te hebben , die een der heeren was, welke zin had om N z een De Herberg te Warwick. N s  ijrf DE GEESTELYKE een vrouw te trouwen, die Capitein townsend getrouwd had." Dit verbaasde Mrs. mahony", die Wel wist, dat haar man, toen, daar ter plaats in garnifoen gelegen had; en hoewel zij niet begreep, wat de jongman eigenlijk meende , door dat : „ hij fcheeii Mrs. townsend te wilen trouwen", zoo fchudde zij echter haar hoofd , als niets goeds verwagtende. joseph had onder weg zijnen vader reeds zijne avontuuren verhaald : wij zullen den lezer die kortelijk mededeelen. Hij was (zoo als wij reeds verhaald hebben) foldaat geworden om het huwelijk met een ligt meisje te ontgaan, dat hem bedrogen had; vervolgens op een der fchepen geplaatst, die de vloot van Cartagena ging verzeilen. Ieder een kent de ongelukkige uitkomst deezer expeditie. Het zal onnoodig zijn daar over uitteweiden. joseph had echter het geluk om' rn dienst te raken van Capitein townsend, die , ziek aan wal komende,zoo wel over joseph voldaan was, dat hij zijn ontflag verwierf. Zij kwamen te Corke alwaar de goede man langen tijd aan het podagra fukkelde. Hier kreeg hij kennis aan eene vermaarde kantoor-meid in^ eene herberg, en menende, dat hij eene zieken-oppaster noodig had, trouwde hij tot groote fchaade van het algemeen. Dit was de weduw townsend , waar van in dit boek meermaal gcfrjroken is. On-  DON QÜICHOT. 107 Onder alle haare minnaars was Capitein mahony haar gunfteling. Hij zag 'er wel uit, was jong en fterk: dit had joseph in de gedagten gebragt, dat hij zin had om haar te trouwen. De jonge tugwell de vrijheid genomen hebbende om zijnen meester dit huwelijk afteraden , wierd, zoodra het voltrokken was, afgedankt; na nog wat omzwervens in Ierland, was hij eindelijk in gezelfchap van Mrs. mahony met het zelfde fchip naar Dublin overgekomen; hebbende hij groote begeerte om zijne ouders te zien. Nj H.  ïq8 de geestelyke ii. hoofddeel. Keuken praatjes. Terwijl jerry en zijn gezelfchap in het kleine kamertje, dat van de keuken met een befchot was afgefcheiden, zaten te eeten , hoorden zij een knaap , die een pint ale ledigde en aan den haard zat, op den toon van een ilaatkundigen zeer verachtelijk fpreken over alle de heeren fchoenmakers op het land. tugwell, die in deeze zaak veel belang meende te hebben, en de ftem dagt te kennen van den babbelaar, luisterde zeer ftipt toe. ,, Ik heb, zeide de orateur , ik heb Mr. crisp in zijn winkel gekeken , en kan zijne fchelmerijen. Ik had zelf meesterknegt kunnen worden bij meester snywell te Coventry : dan geloof mij, Sir, ik verzeker je, dat 'er geen flegter volk op den aardbodem leeft. Wel bet heugt mij, dat men te Lonclon, toen ik leerjongen was, een paar fchoenen kogt voor twee fchellingen, wat?'— voor agttien Huivers." — ,, Waart gij knegt te London?" vroeg Mr. crisp. ,, Ja, zeven jaar , en werkte in White • Capel, en ik heb een oom, die een vermaard fchoenpoetzer bij de koninglijke beurs is. Ha! London, dat is de plaats; en echter , London is niet half zoo goed  DON Q U I C II O T. 199 goed meer als het plagt voor oude fchoe- „ Wel fchoenlapper, zei Mr. crisp ,. ik hoop dat gij een heter man zijt , dan gij voorheen waart." ,, Dat ben ik ook God dank; als wij geld en gezondheid hebben , dan mag een getrouwd man echter nu en dan met een vriend of zoo, wel eens een glas bier drinken. Maar wat kan men met geld op het land uitvoeren? Als ik honderd ponden rijk was, ik zou 'er geen oortje buiten van verteeren. Te London heeft men ten minden nog wat voor zijn geld. Daar is wijn, daar kan men een glas met befcheidcnheid en in goed gezelfchap drinken : doch daar is op het land geen een hospes , die voor een duiver verdand heeft." „ Kom, kom, zei de hospes, die door dit compliment geraakt was, fchoenlapper, betaal jij maar en ga naar huis , gij hebt al twee pinten gedronken en nog niets betaald." Dit gefprek geëindigd zijnde, keek jerry eens in de keuken om te zien, wie die fnapper toch zijn mogt. Hoe zag hij ops toen hij zijn ouden vriend andries tipple daar vond, die in jerrys goeden tijd bij hem voor knegt gewerkt had; doch die nu een reizend fchoenlapper en een wandelende daatkundige geworden was. andries was even verwonderd toen hij zijn nuden baas weder zag. „ Zoo Mr. tugwell, ben jij daar; wel wij hadden gehoord, dat je als een paardendief in het cachot zat. En wat heb je toch uitgeN 4 voerd  200 DE GEESTELYKE voerd met den jongen heef wildgoose? Voorleden week was ik in een dorp. Uw vrouw xjorothy is fchrikkelijk kwaad , om dat je haar verlaaten had. Doch zeid , dat gij 'er van lusten zult, en zij zou 'er zich weinig aan Hooren; indien jij jou besten borstrok niet had medegenomen. En Madam geoffroy wil haaren zoon onterven; en heeft reeds twee haarer kleinkinderen bij zich genomen, federt dat de jonge Schildknaap zulk een landloopers leven leidde." jerry keek niet weinig op zijn neus over alle deeze nieuwtjes , doch met zijn hand op,, zijn broekzak flaande , zeide hij : „ lk heb hier vrienden, die wel vrede voor mij maken zullen." Hierop liet hij nog een pint ale komen om eens op de gezondheid van alle de Gloucesterfche vrienT den te drinken : en na nog wat fnappens keerde tugwell weder tot zijn gezelfchap. UI.  DON QÜICHOT.' £®r III. HOOFDDEEL. Bij Dominé Greenville. Zoo als Mifs townsend in huis trad, ftond Mr. wildgoose gereed om in zijn bed te gaan; doch vloog naar de venfter, als een havik naar zijn prooij : daar zag hij bij het licht der maan zijne geliefde in alle haare beminnelijkheid , en zeer veel beter gekleed, dan hij haar ooit te Gloucester gezien had. Dit gezicht bragt den armen wildgoose in zulk eene ontroering, en deed zijn hart zoo geweldig flaan, dat hij, wat hij ook deed, niet dan zeer laat konde inflaapen; en zijne droomen bragten hem dit lieve meisje geduurig voor den geest. Omtrent elf uuren, toen het geheele huisgezin in de rust lag, wierd 'er zeer hard aan de deur geklopt. Zij allen onthutsten zich ten uiterften, toen de knegt van Dominé kwam berichten , dat 'er een man te paard was met een brief voor Mr. townsend. Deez man was dezelfde oude koetfier, die Mifs julia in haare vlucht zoo trouw had bijgedaan; en die, deels om boete te doen voor zijne onvoorzichtigheid en deels uit agting voor de familie, te paard gefprongan was , en dien nadenmiddag dertig mijlen afreed, om eenen N 5 brief  sol DE GEESTELYKE brief te brengen , dien zijne vrouw onderfchept bad , geaddresfeerd aan Mifs lucia dooi; Capitein mahony. Mr. townsend opende den brief en vond daar in het volgende: Aan Mifs townsend. Mijne waarde lucia! „ Ieder oogenblik is voor mij eene eeuw tot dat gij mijn geluk volmaakt hebt. Onze uitgeftelde reis is een groote tegenfpoed voor mijne liefde, doch ik kon den wagen niet krijgen, dien ik befproken had; en was verpligt naar Oxford te reiden om een der Post-Chaifes, onlangs in gebruik geraakt ; en die ons veel fpoediger tot ■London brengen zal , of tot Bristol, zoo als gij verkiest, de laatfte plaats is echter verkieslijker: wij kunnen van daar naar Corjti vertrekken, binpen agt-en-veertig uuren zullen wij daar zijn. Gij en Mrs. townsend moeten des morgen avond gereed zijn; zodra het donker is. Ik wagt u met alle uwe bagage, agter de grot van Fiers; tot dus lang blijf ik uw ongeduldige minnaar, pat rik mahony." P. S. Schrijf mij een regel met den brenger deezes. Mr. townsend was Over dit bericht ten hoogflen verfioord ; doch zag weldra , dat hij zelf daar van de oorzaak was, door zijne onvoor-, zich-  DON QÜICHOT. zichtigheid, die hem Mrs. townsend had doen in huis nemen. Eerst meende hij zelf terftond te vertrekken, doch ziende , dat het ftuk je eerst, den volgenden avond zoude voltrokken worden, ging hij weder ter rust en vertrok vroeg in den ogtend. Iiij liet den ouden koetfier voor zijn bed komen en vroeg, hoe hij aan deezen brief kwam? zie hier het antwoord van deezen goeden man: ,, ben, de hospes in de George, alwaar Capitein mahony in quartier legt, is een neef van mijn vrouw, en die door den Capitein, met een brief aan Mifs lucia gezonden zijnde, vond goed mijn vrouw daar over te fpreken [ wijl hij van een huurkoetiler gehoord had , dat de Capitein het rijtuig, 't welk hij bedelt had, niet krijgen kon en hem daar op naar Oxford om een Post-Chaife had gezonden ; die order had , om des avonds ten tien uuren bij den Capitein te zijn. Dewijl nu de buuren voorlang hadden opgemerkt dat hij eenig oogmerk had omtrent Mifs lucia, had zijn vrouw gemeend verpligt te zijn zijne Waardigheid daar van te laaten verwittigen: en zond ben terug met de mondelijke boodfcbap aan den Capitein, dat alles goed was." Mr. townsend bedankte den koetfier, en ging, zoo als wij verhaald hebben, ter rust. Hij zeide ook, „ dat hij te vier uuren zoude uitrijden , hoopende nog bij tijds daar te zijn, om dit flegt oogmerk te vericdelen." Do-  sto4 DE GEESTELYKE Dominé was' in zijn nagtjapon binnen gekomen , om te hooren wat of 'er te doen ware. Hij verheugde zich, om dat Mr. townsend nu overtuigd was , welk eene flegte vrouw zijne goede vriendin was. Hij nam aan den Schildknaap zelf te wekken, en Mrs. mahony, indien zulks vereischt wierd , met een rijtuig en een vertrouwd man bij hem te laaten blijven. Hier mede wenschte hij zijnen neef een goeden nagt «n begaf zich ook weder te bed. IV.  DON QUICHOT. tof IV. HOOFDDEEL. Bij Mr. Townfend. Te vijf uuren vertrok de Schildknaap en reed zoo wel door, dat hij nog voor den middag tot zijnent aankwam. Hij zag tot zijn groot ongenoegen , dat de weduw en zijne dochter het huis verlaaten hadden. Hij vond echter de zaak niet reddeloos. De huisbedienden verhaalden hem, dat Mrs. townsend door den ftaljongen een brief gezonden had aan den Capitein, dat die vroeg in den morgen met eene Post- Chaife (een half uur voor Mr. townsend was aangekomen en dat hij Mrs. townsend en twee groote koffers met zich genomen had, doch dat zij beiden zeer verlegen waren, vermits zij Mifs lucia niet vonden; die federt den morgen vermist was, en waaromtrent niemand daar aan huis eenig bericht geven konde. Terwijl de vader befluiteloos ftond, kwam des koetüers vrouw, en gaf het volgende uoopens Mifs townsend te kennen. ,, Dat zij , vreezende , of de Capitein ook mogt denken dat zijn fchelmerij ontdekt ware, door dien hij alleen een mondeling antwoord gekregen had , en dus de uitvoering verhaasten , bij Mr. to.mpson een hoevenaar des Schildknaaps ge-  %o6 DE GEESTELYKE gegaan was , die zij wist dat al 't vertrouwen had van Mr. townsend. Deeze was bij Mifs lucia gegaan, en had haar verzogt bij hem te komen , wijl 'er iemand was, die haar wenschte te fpreken; en dat Mrs. tompson zich zelf met Mifs lucia in eene kamer had opgefloten, tot dat de Schildknaap zelf zou gekomen zijnj iets 't welk zij alle oogenblik te gemoet zagen." Mr. townsend ging terftond bij Mr. tompson, en vond alles, zoo als de vrouw hem gezegd had ! Hij gaf zijne dochter eene degelijke beftraffing ; vervolgens deed hij haar duidelijk zien, aan welk een gevaar zij ontkomen was, en deelde haar de ontdekking mede , die hij omtrent den Capitein en de weduw townsend gedaan had : grootendeels door den jongen Edelman, die thans bij Dominé greenville was, en die zeer gelukkig met Mrs. mahony op hunne reis uit Ierland kennis met haar gemaakt had. Toen hij met zijne dochter t'huis keerde, vond Mr. townsend dat de weduw niet alleen haar eigen goed had medegenomen, maar ook een gouden repetitie orloge van groote waarde, 't welk zijne overledene vrouw had toebehoord : eene groote menigte kostbaare kanten en klederen: 't welk alles eene goede fom beliep. Doch dewijl hij zoo dwaaslijk zijn vertrouwen op haar gefteld had, zag hij dit veel meer aan voor eene groote laagheid, dan wel als een diefftal : en ziende, welk eene flegte vrouw zij was , verheugde hij zich •  DON QUICIIUT. sa? zich nog zoo goedkoop van haar ontflagen te zijn. Nog een woord van de vluchtelingen, op dat wij den lezer eens vooral daar van ontllaan. Zij haasteden zich naar Brhtol, en van daar naar een afgelegen gedeelte van Ierland, alwaar zij nog eenigen tijd leefden van het geroofde goed,doch, zoo als dit natuurlijk is, eindelijk elkander moede geworden zijnde , en zeer ongelukkig met elkander levende , die fchuldige verkeering afbraaken; om misfcbien nog andere dwaazen en onvoorzichtigcn te bederven. V.  éo$ DE GEESTELYKE V. HOOFDDEEL. Bij Dominé Greenville. N u keeren wij tot onzen gewonden held te* rug; Domine, bevreesd voor eenig toeval, had zijnen knegt bevolen dien nagt in een kabinetje, dat in de kamer was, zijn bed te maken. Des ogtends vertelde hij aan de meid : „ dat de Edelman dien nagt zeer wel geflapen had; doch dat hij, federt hij ontwaakt was, als een kind geklaagd en gekermd had. Ik vroeg hem, zei de knegt, of hij pijn leed; hij zei: neen ik ben wel." Zoo dat, betty, ik vrees dat hij bij den Wedloop zijn geld Verlooren of wel dat hij een vrijster heeft, die hem zoo wat fpels maakt. Domine dit bericht gehoord hebbende, ging bij Mr. wildgoose , en voor zijn bed neder zittende, vroeg hij zeer beleefd naar zijnen toeftand. wildgoose greep met dankbaarheid en eerbied des braven mans hand, en konde zijne erkentenis niet genoeg uitdrukken. „ Ik ben tamelijk wel, zeide hij: en dank zij den hemel, mijn hoofd is veel helderer, dan het eenige maanden geleden was. Doch ik moet u belijden, Sir! dat veele dingen mij nu in een geheel ander licht voorkomen, dan voorheen. Het geen mij het meest bedroeft ?  DON QUICHOT. ao$ groeft, is mijn gedrag omtrent eene ontrootsbaare moeden Nu zie ik, Sir, dat geen leerftelling, geen Godsdienst waar zijn kan, die de tederfte aandoeningen der natuur en der genegenheid tegen werken: of de liefde en pligt die wij omtrent onze ouders hebben , verzwakken." Ik zie, zeide Domine, met het uiterfte genoegen dat die treurige mist, die uwen geest zoo geheel benevelde, begint te verduistren, en gij de voorwerpen zoo ziet en in die betrekkingen , als zij in de daad zijn. Niet dat ik ooit eene blinde gehoorzaamheid aan onze ouders zoude voorfchrijven. 'Er zijn ouders, die een onredelijk gezach willen oefenen over hunne kinderen; maar die moeten wat men ook eifche , aan deugd en Godsdienst vasthouden , en zelfs geen ouderlijk gezach erkennen, wanneer dat hen beveelt tegen hun geweten aantegaan. Zij behooren alleen eerst wel te onderzoeken, of zij dan of hunne ouders op den rechten weg zijn. Maar ik vrees waarlijk, Sir, dat gij tegen uwe bedroefde moeder u bezondigd hebt en dat wel door de blinde aandrift eener verhitte verbeelding in te volgen; dat gy u verbonden hebt, om iets te doen, 't welke tegen de Lands wetten volftrekt ftrijdt, zonder het geringde bewijs eener goddelijke roeping. Ik befluit des, dat gij onder een zeer gevaarlijken invoed voortleefde." „ Dit hernam wildgoose , zie ik nu ook duidelijk. Doch het komt mij echter voor, dat in III. deel. O tij-  »io DE GEESTELYKE tijden van algemeen verval in den Godsdienst, eiï in de_ leerftukken der Reformatie, ieder een eene gödlijke roeping heeft , om den droom des bederfs. tegen te houden en het Christendom te doen herleven." „ Dat hebben zij., antwoordde Dominé, doch alleen door hun voorbeeld:, en overreding binnen den kreits hunner nabuuren en vrienden : en niets is zoo klaar, dan bet bevel, dat men alle ordening- moet onderdanig zijn om des heeren- wil ; dat alles eerbaar en met orde moet gefchieden; gevolglijk heeft niemand recht, om door de vastgeftelde fcheidpaalen der Maatfchappij in te breken, alleen om zijn eigen inbeelding te volgen; ten waare hij eenige zichtbaare proeven geven kan, van zijne goddelijke.zending." „ Wat het-groot verval in den Godsdienst betreft, wij zijn meer geneigd* ;om te oordeelen over den (laat des Godsdiensts, als wij zijn over de befchaafdheid, wetenfchappen, of geleerdheid deezer tijden. Wij geloven, dat de waereld veel kundiger is, dan zij was om dat wij zelf nu meer weten dan in onze kindschheid; en wij denken dat zij minder Godsdienst heeft, dewijl wij misfchien zelf ons van den Godsdienst ontflagei: hebben, en ondeugender of ontuchtiger zijn, dan in onze eerde vroege jeugd." „ De beste methode om onze tegenpartij te winnen beftaat hier in, dat men hem niets toegeve. Want eene volftreke bedrijding van alle zij-  DON QUICHOT. til zijne gevoelens, verbittert hem; doch ziende, dat dat gij zelfs bekent, nu en dan verkeerd te hebben gehandeld, befliüt hij daar uit, dat gij over 't geheel dwaalt. Ik durf u verzekeren, Sir, „ dat, daar moge hier en daar reden van klagten zijn omtrent de verwaarloozing der kerkdijken; en dat indien het volk beter door hun onderwezen wierd, zij zeer zeker niet ieder predikend fchoenlapper zouden naloopen : doch geeft dit vrijheid aan elk werkman, om het leeraars - amt waartenemen , en zich optewerpen tot Godsdienst-hervormers?" „Daar ziin groote misdagen, of wilt gij, verwaarloozin» gen in alle takken der burgerlijke regeering : geene menfchelijke inftellingen kunnen volmaakt zijn, of zoo worden uitgevoerd. Doch onderftel eens, een eerlijk Landrechter doet zijn pligt niet al te zorgvuldig, of is niet zeer ervaaren in de fijnigheden der wetten: kan dit aan een nabuurig Notaris, (die op zijn luimen ligt om een misdag uittefpioneeren) het recht geven om het rechtersamt waar te nemen ? Zeker geenfins : hij moet ziine klagten voor een hooger Gerechtshof brengen, op dat deeze misdagen wettig herdeld worden : anders zal 'er eene vreemde verwarring uit ontdaan." „ Stel eens een oogenblik, uw Dorps Domine verwaarloost zijn pligt, of is van eenen zeer ontftichteüjken wandel. Dan moet men zich bij den Bisfchop vervoegen. Gij weet Sir de wetten O 2 daar  DE GEESTELYKE daaromtrent , en welk onderzoek de Bisfcho}* jaarlijks doet met opzicht tot de leer, het leven en de pligtsuitoefening betrekkelijk tot zijn ambt. Hoort hij niet naar eene dille vermaaning, met wordt hij weldra openlijk befchuldigt en volgens verdienfte veroordeeld. Niets dunkt mij is dienfiiger dan onze kerkelijke regeering, indien zij wel wierd waargenomen. Wat nu betreft de bijzondere leerftukken der Methodisten , die zij voorwenden te doen herleven , en waar aan zij zo veel gewigts hechten, ik zie niet , wat zij daar mede op de geordende geestelijken winnen.' Ik houde mij verzekerd, dat van twintig , die hun naloopen, geen twee den zin bevatten van hunne fijne, brooze, ongegronde onderfcheidingen : maar door hun ernflig leven , en de heftige gemoedelijkheid hunner redenvoeringen , kunnen zij wel eenigen indruk gemaakt hebben, ten minden op de inbeelding hunner toehoorers , en ik geloof waarlijk , dat zij menig zorgeloos Christen tot een matig en gefchikt leven bewogen hebben." Wat de leerdukken zelve betreft; dat bij voorbeeld van de rechtvaardiging alleen uit het geloof; ik ken geen leeraar, die gelooft door zijne eigen verdienden te zullen zalig worden. Wij fpreken ook niet over de verdiendelijkheid, maar over de noodzakelijkheid der goede werken. Ten ware, dat een goed mensch en een goed Christen onbedaaubaare karakters waren, zie ik niet hoe goe-  DON QUICHOTi "3 goede werken verachtelijk zijn kunnen. Kortelijk, hoewel fommige leeraars deeze Hervormers eenig* cerin-e voordeelen op hun gegeven hebben , zoo zijn zij daar over wel gewrooken door de wan, fchaapen leerltelzels, en bnkenfpporige gedragingen van veelen deezer Wegpredikers. Ken hunner vaart uit tegen de wettigheid van fommige beroepen ;Mr. h-ll, die eene naastbeftaande van, Mr. wesley trouwde , mishandelde de arme vrouw door zijn fchandelijk leven met eene andere en wierd een voorvechter der veelwijverij beher ball leert, dat de uitverkoorenen recht hebben op aller vrouwen. Ik -Ha wel toe, dat da geenfins natuurlijke gevolgen zijn van hunne leerftellingen; doch het zijn de waarfchijnehjkfte mtkomften van eene onhandige verdraagzaamheid; of liever van de lichtzinnigheid zulker leeraars. , ik zoude om nog zo veel niet de groote talenten en den godvruchtige» arbeid van Mr. wesley en eenige zijner vrienden willen verkleinen Ik weet , dat het braave verftandige heden zijn , wiens godsvrucht oprecht is., en geduu, rende hun leven kunnen zij zeer veel nuts voortbrengen. Doch zoodra zij opvolgers krijgen , die uit luiheid of heerschzucht hunne werkplaatfen'. verlaten om Volks-Leeraars te worden, dan zal weldra dezelfde koelheid en onverfchilligheid onder hen plaats grijpen, als zij plaatsgreep onder veele n onzer leeraars. En wie zal bet nadeel berekenen, 't welk zij als dan aan het gehele volk zu , i 5» n 2 „weij kn toebrengen. K' •>  ai4 DE GEESTELYKE ,, Wel, antwoordde Mr. wildgoose, onderftel,Sir,dat Mr. wesley en zijne vrienden, verzekerd zijnde van het groot verval des Christendoms , in hun geweten overtuigd waren van de noodzakelijkheid, om.dat in zijnen eerften bloei te herftenen; welk een weg behoorden zij dan in te Haan ?" „Het komt mij voor, Sir, dat, indien hunne kleine bijeenkomst , toen die eerst op de academie wierd opgericht, (eer zij zich noch door haar onregelmatig gedrag haatelijk of verdagt gemaakt had bij de Leeraars) zich gerustelijk verfpreid, en door geheel Engeland hulppredikers geplaatst had, en dus kleine genoodfchappen gevormd met de omliggende leeraars , de invloed daar van zoude groot en heilzaam geweest zijn : dan had dit alles nooit kwaade gevolgen kunnen hebben, zoo als ik nu vrees, dat niet misfen kan." Nu meende Dominé Mr. wildgoose te overtuigen van de verkeerdheid van het gedrag, dat hij tot dus verre had gehouden; en wildgoose fcheen met groote aandagt te luisteren; hij was 'er zelf zoo verlegen over, dat hij niet wel wist, hoe te antwoorden, toen de knegt binnen kwam, en zei : dat Doctor flash gekomen was om den patiënt te zien. Zoo als hij wildgoose zag, ging hij naar hem toe, voelde zijn pols met zoo' veel oplettendheid, als of hij een freind of radcliffe waar, en verklaarde dadelijk,dat die eene volkomen gezondheid aanduidde. Vervolgens nam  DON QUICHOT. *tS hij het verband af , en vond, dat hoewel wildgoose zeer veel bloeds verboren had, de wond in zich zelf niets beduidende was. Wetende dat Mrs. greenville een zeer kundige en oplettende vrouw was , toonde hij haar de wond; en die zag met genoegen, hoe weinig hij betekende. De Doctor nam des affcheid en voegde 'er bij, dat Zij zoo goed als hij zelf, het noodige konde aanleggen, en'dat, indien de patiënt zich noch verhitte noch vermoeide, hij vertrekken konde, zodra hij wilde, wildgooses oogmerk zijnde om den volgenden morgen op réis te gaan, ftak den Doctor een halve Guinée in de hand, die, niets minder dan dit van een wegprediker verwagtende, zeer wel te vreden was; en wildgoose zelf konde niets meer geven, wijl hij nu geen Huiver overig hield om zijn reis goed te maken. O 4 VI-  <"6 degeestelyk vl hoofddeel. Eene Samenkomst. N i^u het men wildgoose alleen, op dat hij zich voor het ontbijt zoude aankleden. Vindende dat sim gemoed veel geruster was, federt Domind zoo omftandig met hem gefproken had, en zijn geest veel helderer, door de hoop, dat hij Mifs julia zien zoude; fchikte hij zijn das in orde, kamde zijn hair uit en kleedde zich zoo wel aan, als thans in zijn vermogen was. Op zijn wond lag een klein zwart pleistertje. Dit alles gaf hem geen onbevallig voorkomen. . In de eetzaal komende, was hij zeer getroffen door het gezicht van Mifs townsend ; die nu geheel anders gekleed was, dan in haaren nedengen ftaat te Gloucester. Domine bood hen elkander aan en zei glimlachend, „ zie hier twee oude kennisfen." Dit deed Mifs julia zoo rood worden als een roos; waar door haar fraai gelaat noch te bekoorlijker wierd; en het geen niet gewoon is, wildgoose zag haar nog veel fchooner, dan zijne verbeelding hem haar had afgefchilderd. „ Lieve jonge lieden! zei Domine, gij beiden zijt vluchtelingen en hebt uwe vrienden eenige on- aan*  DON QUICHOT. air aangenaamheden veroorzaakt. Doch dewijl weldra Mifs julia geene reden zal hebben om haar 's vaders huis te fchuwen, zoo hoop ik insgelijks, Sir, dat uwe omzwervingen zullen eindigen. Niet, dat ik wensch u ooit minder ieverig in de beöeffening van den Godsdienst te vinden , of zelf in zekeren zin wensch, dat gij minder Enthufiast zijn zult; neen ik ben wel overtuigd , dat men zonder een graad van enthujiastne niets grootsch kan uitvoeren: ik wilde alleen, dat uw iever niet verwilderde, of-u tot zulke buitenfpoorigheden verleidde , die u alleen blootftellen kunnen aan gevaar en befpotting. Ja die nooit eenig nuttig uitwerkzel hebben kan." Mifs townsend , hoewel , zelf eenigfins verlegen , begon wildgoose een weinig te kwellen over het geval, dat hem daags te vooren ontmoet was. „ Ik hoop Sir, zeide zij, dat gij nu in den grond genezen zijt van alle zulke romaneske ondernemingen." wildgoose antwoordde : dat hij zich nooit door perfoonelijk gevaar zoude laaten afleiden van het geen hij oordeelde zijn pligt te zijn; doch dat Domine greenville hem alreeds overtuigd had, dat zulke onregelmatige ondernemingen onnut zo al niet onbetamelijk waren." Vervolgens vroeg hij Mifs townsend , of zij •in lang niets van haare vriendin Mrs. sarsenet gehoord had? Dit gaf Mrs greenville gelegenheid om te zeggen : „ Mrs. is een waardig goed fchep-  *i8 DE GEESTELYKE fchepzel,en had wel geoordeeld over het karakter der weduw townsend : doch zij was echter de oorzaak, waar door Mifs julia in huis zoo hard was behandeld, en ook van haare ontvluchtingmaar voegde zij 'er bij, geene flegte behandeling' een kind aangedaan, geven een ander recht, om dat kind tot zich te trekken, of kunnen het onPhgtmatige eens kinds omtrent zijne ouders verfchoonen.'* VIL  DON QUICHOT. 219 VII. HOOFDDEEL, Einde der historie van Mrs. Mahonij. Domine, wel denkende, dat dit gefprek zijne jonge lieden niet aangenaaam zijn konde, gaf 'er eene andere wending aan, en zei, dat hij na het ontbijt zich te paard zoude zetten, om te Warwick bij Mrs. mahony een bezoek afteleggen en te hooren , of hij haar van eenigen dienst zijn konde. Doch terwijl men daar over fprak kwam tugwell en zijn zoon om te hooren hoe Mr. wildgoose zich thans bevond ; en om hem te zeggen , dat zij dagten naar huis te gaan, en Mrs. wildgoose van dit ongeluk te verwittigen. Doch Mr. wildgoose wilde in geenen deele daar toe befluiten , dit, zeide hij, zoude mijne moeder te zeer bedroeven: ik bevind mij ook wel genoeg om deezen nademiddag met u te gaan. Domine greenville keurde dit zeer af, om de ontfangen wond, die gevaar liep om weder te ontfpringen. Vermits het weer te heet en de reis te voet te verre was. ,, Maar, zeide hij, indien gij volftrekt zo fpoedig gaan wilt, dan zal ik u morgen een plaats in mijn koets geven en u tot brengen: ik denk dat dit geen twee mijlen van uw huis af is. Deeze twee goede lieden zullen hier van den middag eeten, en vervolgens, vin-  £Xo DE GEESTELYKE vinden zij dit goed, kunnen zij morgen ogtend nog tot Strafford gaan, indien zij van hier den weg weten." 5? Ja, ja, zei JERRY, ik kan Strafford op de Aron zeer wel. Het is de geboorteplaats van dien ouden grappen maker (*) shakespear ; wel, mijn overgrootvader heeft hij hem voor knegt gediend; en daar is nu nog een moerbefie-boom, dien hij zelf met den grappenmaker plantte, toen die een kleine jongen was." ,, Goed, Mr. tugwell, zei Domine, gij kunt dan daar naar toe gaan; en dien mocrbefieboom eens op uw gemak befchouwen. Blijf tot morgen elf uuren in den Witten Leeuw en dan zullen wij verder gaan." Mr. wildgoose vroeg nu, boe Mrs. maiiony voer. ,, Ach Sir, riep jerry, hoe zou zij vaaren , wel zij is zeer ziek, en is niet in ftaat om bp te zitten , en haar meid zegt, dat zij niet weet , hoe de goede vrouw verder zal kunnen voortrei-cen," Dit verhaal deed de medelijdende Mrs. greenville zoo aan, dat zij terftond haar wagen liet infpannen en alleen naar Warwick reed, om te zien of zij de zieke Dame daar in konde helpen en bij haar brengen. Toen zij te Warwick kwam' zag (*) AUe dc begrippen, die de gemeenc lieden zich vormen van deez groote genie maken, beftaan hier in, dat hy een podtwaker en een gaauwe knevel was.  DON QUICHOT. aal zag zij echter, dat deeze ziekte ontftond uit eene groote vermoeidheid. Ik heb, zei Mrs. mahony, mijn reis met zoo veele verhaasting voortgezet, dat ik geheel en al mijne kragten daar bij hebbe opgezet , doch rust en bedaardheid zullen mij wel raseh herftellen : ik bevind mij reeds beter, dan gisteren. Na dat Mrs. greenvill» haar alles wat zy nog van Capitein mahony wist , had medegedeeld , voegde zij 'er bij: ik ben alleen in mijn rijtuig gekomen om u met mij te nemen, indien gij mij het vermaak gelieft te doen van mij dit toe te ftaan." Mrs. mahony een weinig bekomen zijnde van den fchok,dien het bericht nopens haars mans fnood gedrag haar had veroorzaakt, bedankte Mrs. greenville met de grootfte beleefdheid , en zeide: ik heb eene zeer nabloedverwante te London, die zeer rijk is, en mij veele brieven zond om mij te noodigen, dewijl deeze dame voor mijne arme kinderen zeer veel doen kan, en mij altijd beminde, denk ik bij haar te gaan, dewijl ik wel zie, dat ik omtrent mijnen ondankbaaren man niets meerder zoude kunnen ondernemen." Deeze Dame was de weduwe van een rijk koopman : zij ftierf kort na de aankomst van Mrs. mahony. Zij was zoo voldaan geweest over dit bezoek, dat zij haar en haare kinderen een goede fom naliet, doch zoo, dat Capitein mahony daar nooit konde aankomen. In Ierland wedergekeerd zijn-  222. DE GEESTELYKE zijnde leefde zij ftil en vergenoegd met haare familie. Doch de Capitein , zoodra hij Mrs. townsend moede was en door haar goed geholpen had, wenschte niets liever dan tot zijne braai ve vrouw weder te keeren. Mrs. mahony, na volgens haar oordeel alle bewijzen gehad te hebben van een waar berouw, verwierp hem niet; s, hij is,zeide zij,de vader mijner kinderen."Dewijl hij nu voortaan geheel van haar afhing en niets meèr verkwisten kon , gewende hij nog allengs aan een gefchikt huisfelijk leven, en gaf zijne vrouw vervolgens geen de minfle rede meer tot ongenoegen. Zoo beloont meermaal de Voorzienigheid een deugdzaam mensch, en komt wel eens een man te regt, wiens ligtzinnigheid veel grooter was, dan zijne opzettelijke fnoodheid. VIII.  DON QUICHOT, S23 VIII. HOOFDDEEL. Bij Dominé Greenville. Terwijl Mrs. greenville naar Warwick was, ging Domine, volgens zijne gewoonte eenige medelijdende bezoeken in zijn dorp afleggen; zoo dat Mr. wildgoose eenigen tijd met Mifs townsend alleen bleef. Die oogenblikken befteeddd hij niet met Godgeleerde befpiegelingen; maar gebruikte die meer overeenkomftig met zijn hoofd-, oogmerk. Hij begon zoo iets, dat naar een verliefd gefprek geleek, door haar den kamerijksdoekfen zakdoek te toonen, dien Mifs julia digt bij Birming* ham had laaten vallen. Ik dagt niet, zeide zij, dat gij Sir dien had opgeraapt. Ik twijfelde wel, of u niet door een wolk van ftof gezien had, doch dewijl ik niets verder van u vernam, ontgaf ik mij dat ook." „ Mifs ! antwoordde wildgoose , het was uit agting voor u, dat ik niét te Birmingham ge-' komen ben om u een bezoek te geven; en nooit heeft mij (hier hield hij den zakdoek aan zijn hart) iet meer moeite gekost. Ik heb dit pand met zoo veel iever bewaard, als de godsdienstigfte Roomsgezinde ooit een Reliek bewaaren kan. Mifs. .  «24 DE GEESTELYKE Mifs townsend verkoos niets op dit compliment te antwoorden. Zij vroeg hem alleen fchertzend. „ Zijt gij dit zwervend leven nog al niet moede en kunt gij niet befluiten om naar uw bedroefde moeder weder te keeren?" — „ Ja, ik zal, op uwen raad Mifs , tot mijne moeder gaan; en volgens dien van D'omine greenville waarfchijnelijk mijn zwervend leven eindigen. !Maar het zal voor mij onmogelijk zijn verwijderd jte blijven van dat voorwerp, 't welk mij een ander foort van Enthufiasme heeft. ingeboezemd." X Hoewel deeze verklaaring al te duidelijk was, om niet wel verftaan te worden, en hoewel Mifs julia niets minder dan onverfchillig was voor Mr. wildgoose, beantwoordde zij echter dit alles op een vrolijken trant; doch toen Mr. wildgoose haar daar ernftiger over fprak, zeide zij, zeer bedaard. ,, Eens heb ik een alleronvoorzichtigften ftap begaan, en mijn vader bedroefd: doch ik zal hem geen misnoegen geven door te luisteren na zoo een voorflag, voor dat ik weet, of hij dien goedkeurd." Dit floeg de hoop van Mr. wildgoose bijna geheel ter neder: evenwel zij had hem niet afgeslagen : zij wilde alleen haars vaders goedkeuring hebben. Hier nam hun gefprek een einde door dien Mrs. greenville van Warwick, en Domine van zijn ogtend bezoeken te rug kwamen. Mr. wildgoose Heet een der aangenaamfte dagen van zijn geheel leven: hij was in het gezelfchap  DON QUÏCHOT. j fchap van Mifs julia en haare twee waardige bloedvrienden; Dewijl hij nu zeer redelijk fprak zoo wel over den Godsdienst als over andere onderwerpen* was Domine en zijne wouw ten hoogden met hem ingenomen. Zij waren reeds ter rust, toen 'er een knegt van Mr. townsend aankwam : die het aangenaam nieuws noopens Capitein mahony en de weduw mededeelde. ' Hij had ook een brief voor Domine , waar in Mr. townsend hem erndig verzogt om Mifs julia zelf t'huis te brengen, en met zijne vrouw daar eenige dagen te willen verblijven, om zijne verwarde huishouding te herdellen. Dit verzoek wierd door deeze heufche lieden terdond ingewilligd. III. Deel. P IX.  .426 DE GEESTELYKE IX. HOOFDDEEL. Te Strafford op den Aron,. M, wildgoose een goed (*) ontbijt gedaan en eenige kopjes keuiiijke thee uit de fchoone baud van Mifs julia ontfangen hebbende,was nu ten vollen met het aangenaam huisfelijk leven bevredigd; een leven, waar voor hij zoo volmaakt wel berekend was. Hij nam des affcheid van Mifs julia, niet zonder een diepe zucht en een veel bevattcnden oogwenk. Hij omhelsde Mrs. greenville, beval zich in haare gunst en met Domine in de koets tredende zag hij nogmaals om naar zijne beminde. Ten tv/aalf uuren kwamen zij in de herberg, alwaar zij tugwell en zijn zoon volgens affpraak vonden: deeze twee zonden zij weder vooruit. Terwijl de koetfier zijne paarden liet drinken kwam de hospes bij de koets, om zijn compliment te maken aan Domine; die wist, dat dees man de zoon was van den geleerden Domine welcii.man, zoo bekend door zijne verklaaring van de XXXIX Geloofs-artikels. Dit liet de hospes nooit na zijne gasten te vertellen; hoewel hij zelf (*3 ConfortalU t al weer dat veel beduidend woord, ik durf Jiet echter niet anders overzetten.  DON QUICHOT, a*7 Zelf weinig letterkunde bezat, ftreelde dit echter zijn hoogmoed. „ Heeren, zeide hij dan , gij hebt zeker wel gehoord dat mijn vader deXXXlX Geloofs-artikels gemaakt heeft?" Terwijl zij met den hospes fpraken, begonnen alle de klokken te fpeelen. „ Is hier, vroeg Domine, een huwlijk?" „ Neen Sir, maar wij zullen eene begrafenis hebben, en daarom fpeelen al onze klokken." „ Een begrafenis?" „ Wel Domine hebt gij dan niets gehoord van Mr. shasteiibrains drolligen laatften wil. Hij was in deeze ftad gebooren, en hield te London een herberg : hij trok tien duizend pond uit de Loterij , en liet al dat geld na aan een ambagtsman in onze ftad. Maar ik zal u het nieuwspapier haaien waar in gij alles zelf zult kunnen lezen. „ Begeert ook nog, dat zijn voornoemde neef „ op den dag zijner begrafenis zal uitdeden zes ,', pond zes fchellingen , aan zes jonge meisjes „ die knapjes danfen kunnen; die moeten ge„ kleed zijn in wit katoen met zwarte zijden „ linten , en zich vervoegen bij zes jonge knaa11 pen, die de doodgraaver zal uitkiezen, (doch zo hij zelf verkiest onder dat getal te zijn, het ], ftaat aan hem) en gekleed zijn, in 't zwart „ met witte krippen ftrikken en lanfers. Deeze " twaalf jonge lieden, zullen zeer ftatig naar de ,] muziek van een tambomïn en fluit, de oude „ dans, genoemd thé black joke danfen op het „ kerkhof, indien de Domine zulks wil toeftaan; P « of  ■ *»8 ■ I> E GEESTELYKE „ of anders zoo digt bij het graf als het moge-> 33 lijk zij, de klokken zullen fpeelen van negen s, uuren des ogtends tot zes uuren des avonds." „ Begeert ook nog dat zijn voornoemde Neef „ het volgend graffchrift op zijn zerk zal laaten „ plaatzen." „ Dewijl wij allen ftof zijn, laaten wij dat be- s, vochtigen; laaten wij eet-en, laaten wij drin- », ken, en het ftof zal vergaan." Dominé greenville merkte aan , d-at Mr. shatterbrain , toen hij dit testament maakte meer fmaak toonde in het gerucht, dan in een daad van menschlievenheid, daar hij liever verkozen had in een nieuwspapier aangefchreven , dan door dankbaare armen in zijn graf nog gezegend te worden. Dat deeze fom wel bedeed zijnde nog eenige arme huisgezinnen eene verkwikking had kunnen geven. Hij vond het testament voords 'zeer befpottelitk. „Ik heb federt eenige jaaren,vervolgde hij,veele zulke belachelijke Iegaaten gelezen, doch indien ik Lord Canfelier was , ik zou geen de minde zwarigheid maken, om al zulke Iegaaten te vernietigen en dat geld nuttiger te bededen. X,  DON Q U I C II O T, 229 X. HOOFDDEEL. Nog meer beuzelingen; een vrouw en twee Kinderen, * De koets zou nu vertrekken, toen 'er een far* gon in den ftal opreed: daarin zaten een heer en een dame met twee kinderen, vergezeld door een knegt te paard. De heer Iprong uit de fargon en ligtte een kleine jongen en een meisje daar uit; toen wildgoose op het aangenaamst verrascht wierd door het'gezicht van Mr. rivers en zijne vrouw, die thans'naar Straffordfhire een bezoek gingen afleggen bij den kleinen vetten Dominé griskin, welke thans met Mr. rivers bevredigd was, en die hem zeer veel goederen zoude nalaaten. Mr. wildgoose verzogt aan Dominé greenville de vrijheid , om zijnen ouden vriend te mogen aanfpreken. Na elkander hartelijk gegroet en het oogmerk hunner wederzijdfche reis te hebben medegedeeld, begon wildgoose een foort van verfchooning te maken over de wijs, waar op hij thans zijnen weg vervolgde. „ Kom, kom zeide Mr. rivers , dit is eigenlijk een fpotternij op mijn dominéés equipage, een I» 3 fe*  *3° DE GEESTELYKE fargon met een paard. Hoe zouden onze oude Oxfordfche vrienden lachen, als zij mij dus in een fargon met vrouw en kinderen zagen ingepakt." „ 't Is waar, antwoordde wildgoose, op de academie lacht men met zulke huisfelijke zorgen; doch als wij getrouwd zijn en op het land woonen, geven wij gaarn alle onze kiefche begrippen op voor gemak en voegfaamheid. Ik ken menig jonkertje, dat getrouwd zijnde zijn's kinds luijers warmt en meer dan een beroemd geleerde, die onder het maken eener fchoone predikatie aan den wiegband trekt." Mr. rivers bedankt nogmaals Mr. wildgoose voor den dienst, dien hij hem bij zijnen Neef gedaan had. „ Ik ontving zeide hij met de laatfte post een brief van Dominé griskin , waar in hij mij zijn uiterfte genoegen te kennen geeft , over het bericht 't welk gij, Sir, hem gaaft: en noodigde om mijne lieve vrouw, die hij nu beter kent, en mijne twee kinderen bij hem te brengen. Thans reis ik naar hem toe; ik merk, dat de goede man de allergunftigfte inlichten met mij heeft, wat ons fortuin belangt; en hij hoopt, dat ik mij zal laaten ordenen, om hem in zijn amt behulpzaam te kunnen zijn, en vervolgens eens' in zijne plaats beroepen te worden." wildgoose hoorde dit alles met alle de deelneming van een goed vriendelijk hart , 't welk zijne vrienden teder bemint : doch Dominé greenville niet langer durvende laaten wagten, nam  DON QUICHOT. *W hij beleefd affcheid en verzogt Mr. rivers, dat hij hem, zoodra mogelijk zoude fchrijven, of alles aan zijne verwagting voldaan had. Hier mede zette hij zich weder in de koets, en zij reeden voort. P 4 XL  33* DE GEEST ÈLYKE XI. HOOFDDEEL Ontwerp eener Hervorming. N A .. ■ " d3t Zl] dlls eene gevorderd waren, ont, moctten zij een jongman in een verfleten livrei- koetfier" [Ir", " e™ aalffloes- De We d da ^ Zij" m^bro^rbegunuigen, hield de paarden op, fluitte,enz. Dominé vrieg ï*°: *° T" j°ngman °P den ^ k°nde bedelen ? De knegt verhaalde, dat hij buiten dienst geraak was door eene Zwaare ziekte, en dat hij nu naar Shropfhire, alwaar hij gehooren was Z* M ! geW°°nd h3d biJ Lord ~ *• ^! **. My Lord, ze.de hij, is een zeer goed meester " geeft zijne bedienden goed loon en goed kostgeld; doeh zodra zij ziek worden zendt hij ze weg » ooorinéiksahf hem zes mvers en zd tot GoosE, lk ben met gewoon aan bedelaars zoo veel te geven, dat zulks ben zoude kunnen aanrnoed.gen, evenwel ik geef altoos iets, om hun tegenwoordige behoefte te voldoen en voe* 'er aknd eene vermaning bij, vooral als ik zie^ dat ' net luije zwervers zijn. Dit gaf weder aanleiding om hun gefprek over ^Hervorming te vervatten: en Dominé . fTraffenJ n°Ch ^ Pféfc' "och zelfde ftraffende wetten, die dagelijks vermeerderd wier- . den  DON QUICHOT. m. den iets zouden toebrengen tot dat oogmerk, indien 'er niet eenige verandering konde gemaakt worden door den invloed hunner meerderen, op de denkwijze en zeden des volks. De weelde en overdaad der Grooten en Rijken, daalt, als iets zeer voegfaams neder tot op de menigte, en heeft iederen rang aangeftooken. Indien 'er eene verbintenis wierd opgericht tusfchen onze oudfte en voornaamfte Edelen, om een voorbeeld te geven van fpaarzaamheid en matigheid, door het nutteloos getal hunner knegten en de overtollige fchotels op hunne tafels aftefchaffen, en indien de koning de goedheid wilde hebben , om tot dat oogmerk mede te werken , hoe rasch zou het de mode zijn, dat een fleep van onnutte bedienden, en die, indien zij worden afgedankt, of wanneer zij trouwen de ondeugden en dwaas» heden hunner oude meesters zo veel mogelijk naaraapen en daar door in den middelftaat veel nadeels toebrengen; dat, zeg ik, deeze ondeugende luie knaapen op het land zouden gelaten worden,om daar nuttig te zijn,of zij zouden onze handwerken en fabrieken van goede werklieden voorzien, niet eerder zullen wij matigheid en goede zeden zien herleven. Wat de kerkdijken betreft. Ik wenschte wel, dat zij over het geheel genomen wat omzichtiger waren in hunnen wandel en gcfprekken. Niet dat ik wil, dat zij de waereld zouden verlaten , om ahoos op hunne ftudeer - kamers opgefloteu P 5 • H  D E G E E S T !•; L V K E W zitten; ik wilde hen in groote deden ook vergunnen in coffijhuizen en herbergen: te gaan, als dit voldrekt noodig was : maar ik zoude liefst niet zien, dat zulke huizen hun ten remkz-vom verftrekten. Ik zie niet, dat 'er iets onbetamelijks in ligt, dat zij in bijzondere gezelfchappen eens piqué* of ombre fpelen. Doch het bedroeft mij, als ik hen te Bath oi .Tunbridge zie danfen , of fpeelen en zo als een mijner vrienden het noemt, in iedere publike plaats, uitgezonderd den predikftoel, uitfteeken. Ik wensch ook, dat zij hunne Leerredenen meer fystematisch en beter famenhangend opffelden. Ik weet bij ondervinding, dat iemand veele jaaren aan een naar hun gewoonen flenter prediken kan, en dat het volk 'er niet wijzer door word. Doch eene verzameling van welgefchikte predikatiën over den Natuurlijken en den Christelijken Godsdienst ; het aanwezen en de eigenfehappen des Opperden Wezens, deszelfs zedelijke regeering nevens de bijzondere leerftukken en platen van het Euangelie: zulk een famendelfel zeg ik, m jaar eens of twee maal herhaald, zou het volk hunne pligten leeren, en hen veel geneigder maken om ter kerk te gaan: zij zullen ook hunne tieudens beter betalen, als zij begrijpen, dat zij daar iets voor krijgen , 't welk dat geld waardig'is."' r „ Sir , antwoordde wildgoose, ik durf 'er bij voegen, hoe het te wenfehen waare, dat onze Do-  DON QUICIIOT. *35 Dominees hunne predikatiën uitfpraken met meer ernst , en een zekeren graad van hevigheid, ra toon en gebaarden. Ik weet bij ondervinding , dat , toen ik eerst Mr. whitfield zoo hooide donderen met ftem en gebaarden, mij zulks zeer ftuitte, en dat eene vergadering van fatfoendehjke zedige lieden geen fmaak kunnen vinden in: dat geweld en gedaver, daar is zeker een groot onderfcheidtusfehen de wclfprekendheid van den Predikftoel en die van het Tooneel. Doch als een Predikant zijn redenvoering leest als een nieuwspapier, of eene acte van het Parlement, dan moet hij niet verwonderd zijn, indien zijne toehoorders even onverfchillig' zijn als hij zelf, noch zich ergeren, indien het volk des namiddags een uiltje knapt." „Ongetwijfeld,zei Dominé greenville; doch een' gepaste "toon en betamelijke gebaarden nevens een bewegelijken ftijl hebben veel meer invloed op den middeltland en den laagften rang der menfchen, dan de allerredelijkfte verhandeling, opgezegd in een drooge onvcrfchillige houding. In deezen hebben de Methodisten veel vooruit. Zij doen menig traag en duttend Christen tot een zeker foort van Godsdienst ontwaken. Daar is een zeer aanmerkelijk ftuk ten bewijze van de overtuigende kragt deezer geestdrijvende welfprekenheid , in een Capucijn philip de narni , een volks-prediker te Romen \ in het midden der laatfte eeuw. Nooit hoorde het volk hem, zonder traanen; veelen riepen langs de wegen:  23<* DE GEESTELYKE gen: „ genade, vergeving!" doch het geen no* merkwaardiger is. Hij predikte eens voor Paft gregortus den XVden over de Non Re/idencei en trof de toehoorders zoo geweldig , dat niet minder dan dertig Bisfchoppen den volgenden dag met de post naar hunne Refidentien vertrokken. Wen verhaalt ook, dat toen men naderhand zijne predikatiën in druk las, zij niets bijzonder bewegelijks hadden. Deeze goede Capucijn vond zoo weinig behaagen in het groot getal zijner door nieuwsgierigheid geduurïg 't famenvloeiende toehoorders ; dat hij naar aijn cel terug keerde en daar de historie van zijne orde fchreef. . Zoo zal het , zeide wildgoose altijd met de menigte gaan. Laaten wij onzen pligt doen en het overige der Voorzienigheid overlasten. xir.  DON QüICHOT; «5* XII. HOOFDDEEL. Mr. Wildgoofes thuis komst. IVÏet zulke gefprekken hielden zich de twee he£j ren bezig, toen zij aan de plaats kwamen,alwaar de bijweg lag, die naar wildgooses dorp ging. Hier hielden tugwell en zijn zoon nogmaals ftil: en terwijl zij daar onder een eiken boom bij een rivier zaten , verfterkten zij zich nogmaals met eenige fneden koud 09fen vleesch,die de bediende van Dominé hun gegeven had. Nu wist wildgoose naauwlijks, hoe zijn zaak te fchikken. Hij durfde Dominé niet vergen hem verder te brengen, wijl de weg lang en flikkerig was. Hij durfde ook niet nalaten, hem te noodigen om bij zijne moeder te eten of eenige verfrisfching te gebruiken. Doch uit deeze verlegenheid redde Dominé hem,dewijl de heete drooge zomer de wegen overal zeer bruikbaar gemaakt had, was de braave man' 'er opgefteld , om wildgoose zelf bij zijne moeder in huis te brengen. Een der oogmerken van dit reisje was , eens te zien, hoe het 'er bij Mr. wildgoose uitzage, en wat hij wel omtrent bezat , op dat, indien dit eenigfms aan zijne hoop voldeed, met Mrs.- wild-  ±2$ DE GEESTELYKE wildgoose te fpreken over een huwlijk tusfchen haar zoon en zijne nicht julia townsend. Zoo reed de koets zagtjes den weg op rnet jerry en zijn zoon vooruit, en na veele horten en ftooten , zagen zij binnen een half uur den kerktooren, die zich aan den voet der Cofswolfche heuvelen, tusfchen het pijnboomen-bosch verhief. Dit gezicht na een tweemaandig afzijn verheugde jerry tot in den grond van zijn hart; evenwel 'er mengde zich een weinigje vrees onder voor de welkomst van de verftoorde dorothy , wier misnoegen de vriend andries tipple hem had medegedeeld. Mr. wildgoose voelde niets dan een hartelijk verlangen om zijne waarde moeder weder te zien; hij kende haare goedheid voor hem te wel om iets te duchten , zoodra hij tot zijnen pligt wederkeerde. Het was een zeer heete dag, al het landvolk in het veld en niemand in het dorp, zoo dat zij bijna onopgemerkt voor de poort van Mrs. wildgoose opreden, wier oude trouwe huisbezorger nu juist op het plein kwam met een last graan, en een kleine jongen en meisjen, die wildgoose met verwondering daar zag, liepen in huis roepende: ,, een koets, een koets." Dit klein volkje was niemand dan de kinderen van wildgooses zuster, waar van wij in den aanvang der historie gewag maakten, en die tegen Mrs. wildgooses zin getrouwd zijnde wei- niï  D O N Q U L C H O T. £39 nig in aanmerking kwam , tot dat Mr. wildgoose zijne moeder verlaaten had. Hoewel de goede vrouw juist nooit opgefchikt was , was zij echter altijd zindelijk, en welge- j noeg gekleed,om gezelfchap aftewagten, zij kwam | des uit het huis om hen te ontfangen. Maar ' voor veele jaaren haar zoon niet met zijn eigen rond hair gezien hebbende, kende zij hem zoo ten eerden niet: te meer nog wijl hij een zwarte pleister aan den flaap van zijn hoofd had en doo* delijk bleek zag. Doch toen hij uit de koets trad en op zijne eene knie boog om haaren zegen te ontfangen, was zij zoo getroffen, dat zij bijna op den grond zeeg. wildgoose hield haar in zijne armen , tot dat Dominé ook uit de koets tredende hem hielp en haar in de zaal geleidde. Zij bevond zich weldra beter en wildgoose bood haar Dominé greenville aan , als een man, aan wien hij de hoogde verpligting had. Mrs. wildgoose beantwoordde dit met groote heuschheid, en toen haaren zoon aanziende, zeide zij. „ Ach geoffroy, hoe hebt gij mij op zulk eene wijze kunnen verlaaten;zonder mij daar over iets te zeggen of mij te berichten, waar gij u bevond? Uw gedrag konde voor mij zeer ongelukkig geweest zijn , en indien ik geftorven ware, eer mijn misnoegen een weinig bedaard was , hoe nadeelig zoude dit voor u hebben kunnen zijn? Ik merk, dat gij iets tegen Mr. powell hebt; doch, ik verzeker u, dat hij door zijn eerlijk en gs-  &&o DE GEESTELYKË gemoedelijk gedrag omtrent u oorzaak is , dat ik niet een testament gemaakt heb, dat ten uiterften nadeelig voor u zou geweest zijn. Mr. greenville, ziende, dat wildgoose te zeer was aangedaan, om hier op'te antwoorden, zeide: „ ik geloof, dat Mr. geoffroy eenigen tijd door een misleide verbeelding gewerkt heeft , doch dat de mist, die toen zijn oordeel verblindde,geweken fcheen; en dat hij Mrs. wildgoose meende te kunnen verzekeren, dat hij zich nooit meer zoude fchuldig maken aan iets, 't welk haar zo veel ongerustheid veroorzaakt had." Mrs. wildgoose , die nu weer dezelfde bedaarde vrouw wierd, begreep, dat het hoog tijd was om de tafel te laaten dekken, en bedacht hoe zij best Dominé greenville zoude onthalen; doch dewijl 'er eene overvloedige maaltijd voor de Maaijers gereed was, gaf dit r.a:i eed vrouw van haar beleid weinig moeite. XIIL  DONQUICHOT. 341 XIII. HOOFDDEEL. Tugwells fhuiskomst. . Offchoon ik mij reeds een halve eeuw in de menfchenkennis geoefend heb, zoo zag ik zelden een aanmerkelijker bewijs van zelfseenzijdigheid, dan in den wensch, om 't zij door rang of geld ons te verheffen boven zulken die wij, wijl hun beiden ontbreekt, met kleinagting aanzien. Rang verfchaft ons groote voordeden: hij overwint alle misnoegdheden en geeft zijn bezitter een onbepaald vermogen. Doch waar toe deeze uitweiding ? Laat ik liever de welkomst van jerry hefchrijven. Vrouw tugwell was, zoo als wij verhaald hebben, boven de huizen vergramd , dewijl haar man, in veragting van haar opperst gezach,haar huis had durven uitloopen. Al fpinnend overdagt zij alle oogenblik, hoe zij hem zoude ontvangen en wat zij hem al zoude zeggen, om haar gevoeligheid te toonen omtrent den armen hals, indien hij ooit onderftond zijn voeten over haar drumpel te zetten; Doch dewijl jerry de zwakke zijde van zijn vrouw zeer wel kende, zoo naderde hij haar, ter#1. Deel. q wijl  *4« DE GEESTELYKÉ wijl zij zat te fpinnen, niet met verfchooningerï over zijn misdrijf, ook niet met liefkoozingen, neen, hij trad naar haar toe met een vrolijk onbedeesd gelaat , doch met zjjn rechter hand uitgeftrekt, die hij vol zilver geld had , terwijl 'er twee of drie halve Guinees zo tusfchen doorfchemerden : het gezicht van dit kostelijk metaal verzachtte haare trekken en van eene medusa veranderde zij in de glimlachende Godin. Mogelijk zal een diepzinnig denker geloven dat jerry veel beter zoude gedaan hebben, indien hij joseph , die zoo lang verlooren geweest was, vooruit gezonden had , om dus zijn vrouw voortebereiden. Maar dit komt mij zoo niet voor. Stel hij had zulks gedaan, dan zou immers, na dat de grootfte blijdfchap daar over verdwenen was , jerry het voorwerp haars toorns gebleven zijn: doch nu hij haar konde overtuigen, dat hij 'er niets bij verlooren had, en dat zij zelf in betere omftandigheden zijn zoude , nu was hij op den waaren weg tot eene volkomen verzoening. Ik onderneem niet om vrouw f ugwells vreugd en verbaasdheid op het gezicht haars zoons , te befchrijven. Dit alleen nog, zij toonde zich even zoo nieuwsgierig, om te weten wat joseph wedervaaren was,dan onverfchillig voor alles , wat jerry had overgebragt. Doch met dit alles haare liefde voor hem was nog veel grooter dan haare drift om hem veel te hooren vertellen; zij ftookte ter-  DON QUICHOT. terftond het vüur op, nam haar besten ijzeren pot en fneed daar een fchoon ftuk van een nog geheelen ham in; toen 'er een jongen van Mr. wildgoose kwam om haar, jerry en joseph te noodigen op den maaltijd van de Maaijers. Vrouw boROTHY was in een te goed humeur , om dit verzoek te weigeren: zij gingen des alle drie derwaards. Q a XIV.  DE GEESTELYKÉ N» den maaltijd ging. Mr. wildgoose, tugwell met zijne medereizigers vriendelijk aanfpreken, en zien, of zij wel te vreden waren. Deeze gelegenheid nam Dominé waar om Mrs. wïldgoo^ se te fpreken.over haars .zoons liefde voor Mifs julia townsend, en zei haar, hoe veel Mr. townsend denkelijk met zijne dochter zoude ten huwelijk geven, als ook hoe veel zij nog te wagten had. ,, Indien gij des, Madam : zeide hij, dit huwelijk niet afkeurt, dan zoude ik gaarn weten, hoe veel gij voor Mr. wildgoose doen zult." Sir , antwoordde zij; ik kan niet heel veel voor gèoffroy doen; althans niets, dat in vergelijkking komt met het goed van Mr. townsend. Doch toen Dominé aanmerkte, dat, vermits de jonge lieden eene zeer groote genegenheid voor elkander hadden, men juist zoo heel naauw* keurig niet wegen en wikken zoude; zeide zij: „ ik geef drie hondert ponden 's jaars, indien'er eene behoorlijke fom op haar geduürende haar leven wierd vastgefteld. Dat de heele inkomst 's jaars bedroeg vier duizend pond, en alleen bezwaard was met vijf honderd pond voor haare dochter: maar XIV. HOOFDDEEL. Het groote punt vastgefteld.  DON QÜICHOT. 445 maar dat zij federt haar zoon haar verlaaten had twee klein - kinderen bij zich had genomen, en van voornemens , was om. nog vijf hondert pond bij haar dochters erfdeel te voegen." Zoo dat alle zaken waren weldra gefchikt, en na dat Dominé met Mr. wildgoose een glas wijn op het goed fucces gedronken hadden , gin^ gen zij naar buiten om de plaats zelf te zien : onderwijl verhaalden zij aan den jongen heer , dat alles gevonden was, een nieuws 't welk hij hoorde met evenveel verrukking als verwondering. Nu, zeide Dominé, zal ik binnen twee dagen Mifs julia bij haaren vader brengen, endaar een paar weken blijven ; als Mr. wildgoose in dien tijd ook overkomt,zal ik poogen Mr. townsend ten zijnen voordeele te bewegen. Doch , Sir, dewijl roijö voornaam oogmerk in deeze zaak hier in beftaat, dat ik mijn Nicht julia veel liever met een deugdzaam godsdienftig man getrouwd zoude zien, dan met een onzer rijke lieden dit bon ton, zo gefchiedt dit ook in de verwagting, dat gij voortaan van dit zwervend leven zult afzien T anders zoude ik om niets ter waercld mij daar mede willen bemoeien, en ook nooit mijne toeftemming geven. Even als een waar zedelijk leerftelzel der Godsdienst het geluk der Maatfchappij uitbreidt en bevestigt, zoo ondermijnt ook de geestdrijverij alle gronden derfamenlevïng, jaagt alles in verwarring, en voert eindelijk eene volkomen twijfelarij en losbandigheid van zeden Q3 in*  •46 DE GEESTELYKE in; zoo als de ondervinding dit thans weder pp, nieuw geleerd heeft." Mr. wildooose antwoordde met zijne gewoone befcheidenheid: ,, welke ook mijne gevoelens zijn mogen over fommige leerpunten (en die zelf hadden nog geene groote vastigheid ;J zoo was echter zijn oogmerk om voortaan zich alleen bezig te houden met het beoefenen van den Godsdienst, in zijne nabuurfchap en huisgezin; en dat indien hij het geluk had, om zulk eene aangename vrouw te erlangen, als Mifs townsend , hij zeker niets meer zoude behoeven, om bij huis te blijven." ,, Ik had vervolgde Dominé , in het begin zeer goede gedagten van Mr. wesley en Mr. whitfield ; ik geloofde, dat zij zeer veel nuts zouden kunnen doen , doch ik vrees thans , dat zij zullen gevolgd worden door gemeene, ongeoefende handwerkslieden , die niet Christi, maar hun Euangelium prediken; die hun eigen hebzucht en luiheid voldoen en te gelijk ingang hebben in zulke huizen, daar overvloed hen npodigt en daar jonge meisjes en oude vrouwen meer bewijzen geven van onberedeneerde weldadigheids dan van eenen Godsdienst, die leert, dat hij die niet wil werken, ook niet zal eeten." Na dat zij nu den boomgaard en den hof gezien hadden, die nog geheel in den ouden fmaak was aangelegd, zeide Mr. wildgoose, indien ik ooit zoo gelukkig ben, van Mifs townsend hier te zien.  DON QÜICHOT. nr Sien , dan zal ik dit alles naar den nieuwften fmaak laaten veranderen 5 en naar haar verkiezing fchikken." „ lk keur goed, antwoordde Dominé, dat men aan den goeden fmaak iets opolfere; en mij dunkt , dat gij met kleine kosten hier veele verbeteringen kunt maken: doch ik voor mij, verkies den rijken fmaak onzer voorouders, in wier hoven Flora en Pomona elkander de hand gaven, verre boven den fchraalen dorren fmaak onzes tijds, Het zoude jammer zijn, dunkt mij, bij voorbeeld, deezen rei van pruim- en perfiken boomen weg te doen, om die met nuttelooze en treurige heesters aan te vullen: die niets in hun voordeel hebben, dan dat het nu de mode is," „Ik zie gaarn een groot gebouw op een ruim overfchaduwd plein en zou heel veel van den hedendaagfchen opfchik der hoven afftaan voor wijd uitgeftrekte gezichten , op eene aangename wijze verfierd met hangende bosfchen, en fchuin oprijzende heuvelen. Maar zo gij veranderingen maakt, die in';het kleine vallen,en plannen ontwerpt,die niet grooter zijn dan een kamer-tapijt, dan dunkt mij, dat gij den goeden fmaak| veracht en het burleske verkiest boven het fchoone," Nu floeg het vijf uuren en Dominé herinnerde zich, dat hij nog vier uuren van zijn huis afwas. Na des nog het een en ander gefchikt te hebben nam hij beleefd affcheid en vertrok, Q 4 ^  248 ' DE GEESTELYKE XV. HOOFDDEEL. A'og meer zaken gefchikt. Kort na dat Dominé vertrokken was , kwam Mr. powell en zijne vrouw ingevolge van eene ftille boodfchap, die Mrs. wildgoose hem had laaten doen, thee drinken. Mr. wildgoose ontving beiden met zijne natuurlijke heuschheid en openhartigheid. Mr. powell nam deeze gelegenheid waar om te zeggen: „ Sir, ik weet^at gij iets tegentij hebt; hoewel ik niet weet, wat het zijn mag,doch om u te toonen, hoe ze'er ik uw vriend ben, behoef ik maar te zeggen, dat toen uw moeder mij verzekerde, dat zij een'zeer nadeelig testament zoude maken , heb ik niets verzuimd, om haar van gedagte te doen veranderen." „ Mr. wildgoose beantwoordde dit met alle dankbaarheid en voegde 'er bij : ik ben verheugd, om dat mijn weggaan de oorzaak was , dat mijne moeder mijne zuster in haare sunst herfteki heeft, iets dat hij altijd zoo harrlijk géwenscht had." Vervolgens beleed hij, dat hij bij een zeer gering voorval misnoegen tegen den Vicaris had opgevat; doch dat hij de zaak nu beter doorzag, federt dat 'er een ongeloofeüjk groote last van zwaarmoedigheid (hij wist niet hoe)  DON QUIOHOT. 249 hoe) uit zijn geest verdreven was; en hoopte dat zij voortaan als goede buuren en vrienden zouden leven." Het nieuws van jerrys t'huiskomst verfpreidde zich weldra door het heele dorp;hij en zijn zoon ontvingen de bezoeken van ieder man, vrouw eri kind in de geheele plaats ; behalven van zijn mede-broeder den fchoenmaker, die uit nijd , ontftaande door dien zij beiden hetzelfde werk deeden, en tusfchen lieden van het zelfde beroep niet vreemd is, en van haar naaste buurvrouw de fmits vrouw : zie hier de rede van deeze onheuschheid. ( Mrs. enville liet zich zeer veel voorftaan op haare familie , haar Grootvader van 's moeders zijde was een opper-toeziender , {fuporvifor) doch door haar flegte huishoudingskonst, waren haare omftandigheden niet zoo goed als die van dorothy tugwell; en wijl die altoos begroet wierd met den eerbiedigen naam van Vrouw tugwell , zo moest de eerfte het voor lief nemen wanneer men haar niet Mrs. enville maar liegt weg betty noemde. Toen zij des hoorde, dat jerry t'huis gekomen was, zweeg zij gantsch ftil, doch toen men haar verhaalde dat hij zijn zak vol zilver en goud had; voegde zij 'er bij: „ 't zal goed zijn, indien hij daar eerlijk aankwam." Vervolgens trad jerry in zijn winkel en vond een groote menigte werks , — oude fehoenen, Q 5 die  fijo DE GEESTELYKE die gelapt moesten worden, en die zijn vrouw al dien tijd maar had aangenomen, in de hoop dat bij rasch terug zyn zoude. Doch deeze was zoo vol van zijn reis en had zoo veele vraagen te beantwoorden , dat kr dien dag niet aan 't werken konde gedagt worden; en dorothy had het zoo druk met haaren zoon, en was zoo vergenoegd met den fchat,dien jerry haar had overgegeven: (hij had alleen een nieuwe fchelling voor zich behouden, als eene antikiteit; hij meende: als eene Curijeufiteit,) dat zij hem toeftond dien avond heilig avond te houden. Doch des morgens vroeg toen zij aan 't fpinnen ging, floot hij zijn besten borstrok in de kas, zond hem naar zijn pothuis, en voegde 'er deeze vermaning bij. „ Het is boogtijd om weer aan je werk te gaan, en dat preeken en landloopen uit het hoofd te dellen." Hoewel nu jerrys winkel de rendez-vous was van alle de huuren, geduurende een geheeleweek, zoo paste zij zoo zorgvuldig op, dat 'er niet te luieren viel; en jerry, die nu zijn grooten trek om vreemde landen te zien voldaan had, en zeer wel beloond was door Mr. wildgoose , fcheen zeer vergenoegd en bragt. zijn tijd in zijn eigen pothuis of in den hoek van zijn haard door. B. E:-.  DON QUICIIOT.