Bibliotheek Universiteit van Ams erdam 01 3260 6047  OUDHEID- en GENEESKUNDIGE VERHANDELING OVER DE DEMONISCHE MENSCHEN, WAARVAN IN DE GES CHIEDVERHAALEN DER EUANOELISTEN WORDT GEWAAGD, DOOR THEOD. GERHARD TIMMERMANN, Dofior en Iloogleeraar in de MeJu^aen Sc. &c. op ,t Hooge School te Rinteln. Uit- hetLatyn vertaald en met aanmerkingen verrykt, DOOR J. F. LEKT Z; En met eene VOORREDEN in het licht gegeeven DOOR F. G. C. R Ü T Z, Hoogduitscb Leeraar der 'Lutberftbe Gmeints in 's Haagc. Te HAARLEM, By A. L O O S J E S, 1789»  Congrua mulia Scopo docuit me feite veNflai, %t rudis bumani principium Gentris. Lux, Tentbra, Fragor at illorum Infiitia lauf* ftox bomini horrif cos ut peperrre melus, Anxia pbcmtaf* pittori s imagine vani Pujio deluja ejt tmtitpna Katio: Morte pe.emtorum m'mo Jïmutacra refingens Quos timuit mants, vivida fpectra putat. JDamones inceêunt, jam Demones omnia replent, JC( fpeeulaiores Jingula fan» fii~,i*. Garruta opinio fit umbrarum erevit ttmdo, & $utm facerdotum fraude Svperpitio efi, TlMMERMiNK)  VOORREDEN. t Uitleg - en Gefchiedkuhdig Rechtse geding over het al of niet beftaan van zogenoemde Demonen, en over de vraag, of deeze Demonen, althans en byzonder in. de dagen van onzen Goddelyken Verlosfer, de de waare werkende oorzaaken al of niet geweest zyri , van die toevallen welke men ontmoet by de zoogenoemde Demonifche menfchen , waarvan de Heilige Euangelifteh in hunne Gefchiedverhaalen gewagen? heeft thans reeds bykans achttien Eewvoen lang gehangen voor den Rechtbank van de Geleer dé Taal- Genees- Oudheid- Gefchied- Üieleg* s ■ ■ en  vi VOORREDEN. cn Oordeelkundige Waereld, en iszedertal die Jaaren herwaards, en byzonder in laatere tyden dikwerf van weerszyden bepleit geworden. Zoude men niet uit deeze Gefchiedkundige en onloochenbaare waarheid, naar de Regelen van de hoogfte Waarfchynlykheid, kunnen, moogen en moeten befluiten : dat deeze Exegetifche Rechtszaak, reeds van alle mogelyke kanten , uit elk mogelyk ftand- en oog-punt zal zyn befchouwd geworden? dat alle mogelyke gronden zoo voor als tegen volleedig zullen zyn aangehaald ? en dat de geheele zaak voldongen zynde, oolc reeds door den Rechter flnalyk uitgeweezen en ten vollen afgedaan ,zy? — Nochtans toont ons de ondervinding ten opzichte van den ftaat, waarin zich dit Exegetisch en Hiftorieel Proces als nog bevindt, juist het tegendeel. Want, onder .anderen, de Heer Ridder en Geheime JuJlitie Raad J. D. MiCHAë'Lis, een, ook in dee-  VOORREDEN, vir deeze zaak, bevoegd Rechter, is van oordeel , dat de zaak nog niet van alle kanten befchouwd, en dus nog niet voldongen is, terwyl hy den Uitlegkundigen Pleitbezorger ren openlyk als 't waare verwyt, dat zy de zaak nog niet voldongen hebben, en dat '-er nog meer dan e'éne zaak moet worden verhandelt en in orde gebragt, voor en alleer,de Aften zouden kunnen worden geflooten, en de Hoofdzaak uitgeweezen. Hy fchryft in zyne JVeue Oriëntalifche Und Exegetijche Bibiiothek TheilIIL N. 57. pag. 177. „ Niet „ tegenftaande 'er tot dus verre zoo veel „ en ZOO veelerley over dc ^Demonifchc) „ Bezetenheden gefchreeven is; zoo zoekc, „ ik echter alsnog te vergeefsch na het ée'n „ en andere waarvan ik wensehte dat het „ door éênen Man mocht worden gelevert. „ (erfetzet) Myne waare Geloofs-Belydenis die ik reeds in 't voorgaande heb afgelegt) is „, deeze: uit de meefte plaatzen in het N. T. al* 4 „ waar  ym VOORREDEN. „ waar van bezetenheden wordt gewaagd. „ kan ik niet befluiten, of, als een gevolg „ opmaaken: dat 'er waarlyk en in de daad „ Bezetenheden geweest zyn, maar houde, „ ingevolge van die plaatfen, alle bezeten„ heden volftrekc voor natuurlyke ziektens, „ van welken de H. Schryvers zeer gevoeg„ lyk de gewoone uitdrukkingen konden ge„ bruiken, zonder daardoor fchuldig te wor„ den, aan eene leer, dewelke in de oogen „ van den Geneesheer en in die van den „ Wysgeer , zoo veel bedenkingen baart. „ Reiner Jb verdachtigen Lehre") Ook „ wenschte ik werkelyk, dat deeze Leer in B 't geheel in het N. T. niet mogt worden gevonden; in dat geval zouden wy eene v tegenwerping te minder hebben tegen de „ Waarheid en Goddelykheid van het N. T. }i Dan! eenige weinige plaatfen fchynen zich „ echter te onderfcheiden van de overi,> gen, en niet zoo vatbaar te zyn, voor „ het  VOORREDEN. ix „ het we gv er klaar en van Demonifche beze„ tenheden. Deeze plaatfen wenschte ik, „ dat van de overigen rnogten afgezondert, „ en alsdan onderzocht en verklaart wor„ den. Dit zyn zulke plaatzen alwaar niet „ de Euangelift'en, maar Christus zelf „ fpreekt. Byzonder behoort tot deeze „ plaatzen, aan dewelke nog geen genoe» Sen gefchLed is {kein Genüge gefchehen „ ist') en die ik niet onopgemerkt kan voor„ bygaan , die plaats, alwaar de Duivelen „ gezegt worden, in de Zwynen te vaaren, „ en dezelve in den Zee te ftorten. Op dee„ ze plaats fchynt het toch, of, dat 'er wer„ kelyk Demonen ('t zy dat zy afgcfcheide „ Zielen, of het zy, zoo als de meeften ge„ looven , dat het.Duivelen geweest zyn) „ in de zogenoemde Bezetenen gehuisvest „ hebben, en uit hen in de Zwynen „ gevaaren zyn. Want, al gelooft een Zieke „ nog zoo vast en zeeker, dat hy van den * 5 ■ „ Dui-  x VOORREDEN. H Duivel bezeeten zy, en al bid hy in diens „ naam om verlof, van in deZwynen te mogen „ vaaren; zo zullen zich daarom de Zwynen „ niet in den Zee ftorten, of, ézEuangeliften, „ en wat meer is, drie hunner raaken ten „ uiterüen verdacht, dat zy eene onwaar„ heid verhaalen. Men geloove al het gee„ ne voorafgaat, zoo blyft nogthans't gee„ ne zy van de kudde Varkens zeggen, „ ongelooflyk." En pag. 181 op de aangehaalde plaats, laat Hy 'er op volgen : „ Nog „ iets! Wie zelf wil oordeelen, zoude al„ tyd onder het leezen daarop moeten let„ ten; of niet de Bezetenen in Palejlina veel„ meer geoordeelt hebben, van door Dui„ velen bezeeten te zyn, of, hetwelk naar „ de Joodfche manier van denken op 'tzelf„ de uitkomt, bezielt {begeijlert) te zyn „ en gedreven te worden door Heidenfche „ Afgoden ? Deeze verklaaring , zou de „ eertyds gewoone verklaaring zyn. Maar, „ 't geene tot haare ftaving en verdeediging „ zou-  VOORREDEN. xi „ zoude kunnen worden gezegt, zoeke ik „ doorgaans (gemeiniglich) te vergcefsch. „ Niemand heeft deeze verklaaring zoo uit„ voerig bearbeid, als de tegenoverftaande „ verklaaring uitgewerkt is, dus is aan de gewoone verklaaring nog haar volle recht „ niet gefchied." e. z. v. Zoo en op deeze wyze denkt en oordeelt een Michaêlis, een bevoegt Rechter in en over deeze zaak; wie durft het waagen om te beweeren: dat de zaak reeds van alle zyden befchouwt en voldongen zy? En wat betreft de twee Hoofd-partyen, waarin de geleerde Waereld ten opzicht van dit letterkundig twistgeding is verdeelt; zy zyn nog even verre, zoo niet verder, dan weleer van eikanderen verwydert, en geene van beiden is als nog geneegen , om te bekennen , dat haare zaak onherftelbaar verloeren zy, en nog minder, is eene van beiden gereed aan de andere het flagveld overtelaaten en aan haar de volle Overwinning toetekennen. Wan-  xii VOORRÉD E N. Wanneer men nu in 't oog houdt, dat bei* de partyen, gelyk niet kan of zal ontkent worden, (behalven eene meenigte van ligte Troupen, die alleen door hard te fchreeuwen en door voor de vuist weg, knaphandig te verketteren , in hunnen tydkring befaamd zyn, en voor 't overige in geen aanmerking verdienen te koomen ) Groote, Geleerde en Oordeelkundige Mannen, aan het hoofd gehad hebben, en nog hebben, die de wapenen, welke zy ter verdeediging en totftaving van hun gevoelen hebben opgevat, ook wél en naar de regels der kunst weeten te gebruiken,en wanneer men teflèns overweegt, dat de zaak waarover de twist gereezen is, noch tegenwoordig onvoldongen hangt, en naar alle waarfchynlykheid ook wel onbeflist zal blyven hangen; zoo dunkt my, dat men met grond en met rede de Vragen kan en durft opperen, en ter beantwoording voorleggen: Waarby komt het toch toe en waar-  VOORRE D E N. xai waaraan ligt toch wel eigenlyk de fchuld, dat deeze geleerde Rechtszaak als nog niet voldongen is? dat de Aften nog niet hebben kunnen en mogen geflooten worden? dat zy nog niet beflist is? en dat zy naar alle regelen van waarfchynlykheid ook wel nooit tot algemeen genoegen zal worden uitgeweezen? Op deeze vraagen , welke ik aan my zeiven , niet eerst gifteren of eergifteren voorgeftelt, maar zedert lange overwoogen heb, weetik, althans tot hiertoe, voormy, geen meer voldoenend antwoord te geeven dan het volgende: de fchuld van dit alles is te vinden, onder anderen, in de Natuur en Gejleldheid van de zaak zelve, waarover getwist wordt. Want, de zoogenoemde Demonen , hunne voorgewende werking, en de gewaande kring van hunne werking, zyn, myns inziens, altemaal zaaken welke niet behooren in en tot het gebied van de Reeden, van de Gefchiedenis en van de Open-  xiv VOORREDEN. Openbaaring, maar in en tot dat van de menfchelyke Verbeeldings kracht en van een fchrander-of geeflig vernuft.(JVitzyK.oxtt\y\a, en met andere woorden : het Leerftuk van de zoogenoemde Demonen, is, naar myne gedachten, niets meer en niets minder dan eene loutere Hypoth?fe. Behelst dit antwoord waarheid in zich, en is het Leerftuk eene loutere Hypothefe; zoo volgt als van zelve, dat dit Leerftuk, zoo lange hetzelve is, gelyk hetzelve tot nogtoe gebleven is, eene Hypothefe, zoominfolide en onwederleglyk kan cn zal betoogd, als grondig en bondig wederlegt worden, en dat uit die Reede het Proces, over dit Leerftuk gevoerd, nog niet heeftkunnen behoorlyk worden voldongen, en naar alle gedagten nooit tot algemeen genoegen zal worden beflist en uitgeweezen. Want, i. Is het geheele Leerftuk eene Hypothefe: zyn dienvolgens de Demonen, zoo als men  VOORREDEN. xv men in dc Schooien der Wysgeeren fpreekt: entia rationis, of zulke zaaken, welker Aanweezigzyn men als bewee* zen vooronderftelt, hoewel haar beftaan als nog even min ten vollen folide betoogt is, als de onmogelykheid van haar Aanweezig zyn, beweezen is: behoort dus de Leerftelling van de Demonen tot het getal der Gevoelens of der Meeningen (Opiniones") en is eene meening, een gevoelen of een opinie, zulk een Helling, die op eene onvoldoende wyze beweezen is, maar die men nogthans als eene betoogde waarheid aanneemt, enkel om van deeze of geene uitwerking en gebeurtenis toch eenigzins grond en rede te kunnen geeven , waaruit men die uitwerking of gebeurtenis min of meer zoude kunnen verklaaren en begrypelyk maaken: 2. Heeft men tot dus verre onder alle die waar-  VOORREDEN. waarheden welke de gezonde Reden opleevert, en welke wy op goede gronden en om voldoende redenen eenpaarig voor beweezene en onbetwistbaare waarheden houden, nog geene eenige ontdekt, waaruit men het dadelyk beftaan van zoogenoemde Demonen, met volmaakte zekerheid op eene wysgeerige wyze behoorlyk zou kunnen afleiden: met andere woorden: heeft men hei werkelyk Aanweeztg zyn van zoogenoemde Demonen tot dus verre zoo min uit de Reden bondig beweezen en kunnen bewyzen, alzo min men in ftaat is geweest, om behoorlyk uit de Reden te betogen, de innerlyke en uiterlyke onmogelykheid van zulke Weezens, als die zyn, welke men Demonen noemt: en moet men dienvolgens van de ééne zyde toeftemmen, dat het werkelyk beftaan van de Demonen, nog nooit be- wee-  VOORREDEN, xviï weezen is uit de Reden, en van de andere zyde, dat de Mogelykheid van het beftaan van Demonen uit grondbeginzelen ontleend uit de Reden, nieC kan ontkent worden: 3. Kan men uit de ondervinding, en uiC de Gefchiedenis zoo min het al, als heC niet beftaan van Demonen, op eene voldoende en ontegeuzeglyke wyze betogen : 4. Vind men in het Heilig Bybelboek,waar* in wy Christenen onmiddelyke Goddelyke Openbaaringen leezen, van de céne zyde gecne ée'ne eenige plaats, alwaar met ronde en duidelyke woorden op eene Categorifche wyze gezegd word , 'er zyn werkelyk zulke wezens, als die zynt welke Demonen genoemd worden, aanweezig: geeft, noch onze Goddelyke Verlosfer, noch God door zync van iiem onmiddelyk verlichte Propheeten  xvni VOORREDEN. en Apostelen, eene duidelyke en befiemde befchryving of definitie van een Demon, om ons Geloof ten deezen opzichte behoorlyk te bepaalen: en worden van de andere zyde de Demonen in Gods Heilig woord nooit en nergens rechtftreeks op eene Categorifche wyze voor harsfenfchimmen, die buiten de Verbeeldingskragt der menfchen geen beftaan hoegenaamd hebben, te boek geffcelt: 5. Heeft dus eindelyk nog geene van beide partyen tot ftaving van haar gevoelen, het (_a~) Dat de ééne party en wel die geenc die het beftaan van zoogenaamde Demonen ontkent, door raifonnement en gevolgtrekking uit zommige plaatzen,alwaar vau Demonen gewaagt word, op eene ten hoogden waarfchynlyke wyze afleidt , dat de Demonen een Mets, dat zy Harsfenfchimmen zyn, — voldoet hier niet en doet de zaak niet af. Want de andere party zegt en beweert: dat dit Raiionnement niet folidc, en de gevolgtrekking niet regelinaatig zy.  VOORRÉDEN. Xit het zy uit de Rede, het zy uit de Gefchiedenis, het zy uit de Openbaaring, zulke gronden aangehaalt, die volftrekt onvvederleglyk zyn; Zoo volgt, dat ook nog geene van beiden haare zaak voldongen heeft: dat dus de Aften nog niet hebben kunnen of moogen worden geflooten , en dat bygevolg, het letterkundig rechtsgeding, ook nog niet heeft kunnen worden beflist. En, zal geene van beide Partyen naar alle regels van waarfchynlykheid , ook in *t vervolg zulke voldingende en onwederieglyke gronden en bewyzen tot flaving vaö haar gevoelen kunnen bybrengen; ZOö volgt ook naar dezelfde wetten van waarfchynlykheid, dat deeze geleerde Rechtszaak, ook wel nooit tot elks genoegen zal kunnen worden beflist en Uifr-geweezen. Ik bevroede van zelve, en zeer gemafcké'-  xx VOORREDEN. lyk dat myn Leezer een nader, uitvoeriger1 en vollediger bewys voor di.-eze fteünigen zal eisfchen en willen leezen, voor en aleer hy zal willen oordeelenover de gegrondheid of ongegrondheid, over de waarheid of onwaarheid van myne volgende houfdftelling: dat het Leerftuk van de Demonen, oorfpronkelyk niets meer en niets minder d.ut eene vrucht van de verbeeldingskracht en van het geestig vernuft der menfchen is, en dat hetzelve in- en- na de dagen van onzen guddelyken Verlosfer gebleeven is, hetgeen 't zelve vantevooren en oorfpronkelyk was, te weeten: eene loutere Hypothefe. Aan deezen billyken eisch zoude ik getracht hebben in deeze Voorreden te voldoen, en myn Leezer zoude myn bewys daarin hebben gevonden, om hetzelve te kunnen beoordeelen. Want, toen ik by my belloc t om een' Voorreden voor de volgende Verhandeling tc fchryven, en de ftofiln cf mate-  VOORREDEN. xxi terialen in gedachten byée'nverzamelde, welke gevoeglyk tot den Inhoud van een' Voorreden zouden kunnen worden gebeezigt, viel myne keuze op het bewys van de aangeftipte Helling, en op de Gefchiedenis met de twee zoogenoemde Demonifche Mannen te Gadara voorgevallen, volgens Matth. Vliï: 28—34, Mare. V: 2—17, Luc. VIII: 27—37. en op eenige andere tot de Leerftelling van de Demonen behoorende ftoffen. Zoo als zich alle die materialen aan myn' Geest onder het nadenken over dezelve vertoonden, voor dat ik de pen opvattcde, om dezelve op het papier te brengen, verbeeldde ik my, dezelve altemaal binnen den omtrek van eene Voorreden te zullen kunnen te zamenpersfen. Maar, toen ik myne gedachten op het papier begon te ontwikkelen, begreep ik weldra, dat enkel en alleen het bewys d er Helling : dat hetLeerJluk van deDemoKen niets dan eene loutere Hypothefe zy en ge& # g bles-  xxii VOORREDEN. bleeven zy, reeds veel te groot eene plaats zou beflaan, dan dat de overige ftoffcn binnen den omtrek van eene Voorreden de nodige ruimte zouden hebben kunnen vinden. Ik moest iicrhalven aan al de rest, dat is,aan myne verlilaaring van de gebeurtenis te Gadam, en aan de overigen van myne gedachten, die ik by deeze gelegenheid aan kundige Leezeren ter beoordeeling en den ongeletterden tot befpiegeiing of onderwys wenschte te vooren te leggen, eene andere plaats aanwyzen,en befloot dus daaraan de gedaante te geeven van Byvoegzelen tot de volgende Verhandeling van den Heer Profesjhr Timmermann , en wel tot pag. 6,13, 90, en deeze Byvoegzelen agter dezelve te doen drukken, gelyk aan den Leezer , dit myn voorneemen, op de aangehaalde Bladzyden in de Noten zal blyken. Dan, toen ik myn bewys voltooit en myne verklaa^ ring van de gebeurtenis te Gadara voorgevallen die zeer wydlaopig en uitvoerig wierd, en  VOORREDEN, xxin en myne overige gedachten, in den beginne tot den Inhoud van myne Voorreden, en tot ByvoegzelenbeRetad zynde, nu met der daad op het papier gebragt hadde, zag ik oogfchynlyk, dat, wilde ik deeze myne nu te papier gebragte gedachten, in de gedaante van eene Voorreden, en van Byvoegzels tot de volgende Verhandeling, het licht doen zien, dit Werkje in eene wanftaltige gedaante zou voor den dag komen, en de Leezer meer Notert dan Text ontfangen, terwyl ik my zelve belachelyk zou maaken en aan fpotternyen blootftellen. Ten einde nu dit alles voortekomen, veranderde ik van Plan en befloct aan alle myne tot den Inhoud, eerst van de Voorreden, en naderhand gedeeltelyk tot Byvoegzelen by de Verhandeling van den Heer Profesfor Timmermann beftemde gedachten , eene andere gedaante te geeven, en dezelve als eene afzonderlyke Brochure te doen drukken. In deeze Brochure, die * * 4 de  xxiv VOORREDEN. de Heer A. Loosjes te Haarlem, UitgeeVer deezer Verhandeling, binnen zeer korten tyd in 't licht zal geeven, onder den Tytel: JDemonotogifche Fragmenten, zal myn Leezer myne gedachten, zoo over het aangeftipte onderwerp als over eenige andere hiertoe behoorende zaaken , gelyk mede myne verklaaring over de plaats Hand. XVII: 16—32. kunnen vinden en leezen om 'er over te kunnen oordeelen. Mynen geëerden Leezer dus na deeze Brochure zendende, fchiet'er thans niets meer over, dan dat ik nog eenlg verflag doe van de gefchiedenis der vertaaling van de volgende VerJiandelingvan den Heer Profesfor TimmerM a n n , die thans aan den Nederlandfchen Leezer word aangebooden. Omtrent drie jaaren ge\ee&ex\ ,de Diatrib? Antiquario - medica deDamoniacis Euangeliomm, die uit de pen van den Heer Profesfor Ta, G. TiMMERMANNte Rintelen gevloeid  VOORRED EN. xxv vloeid is, met fmaak en voordeel geleezen, en over den Inhoud van dit Gefchrift onder anderen ook met eenige ongeletterde en der Latynfche taaie niet ten vollen kundigeVrienden en Liefhebberen van Waarheid en Religie gefprooken hebbende, wierd ik door hunnen wensch, om in ftaat gefield te worden van de geheele Verhandeling in haaren zamenhang te kunnen leezen, bewoogen en aangeprikkeld, om op middelen en wegen te denken, waardoor en langs welken deeze onfchuldige en van Weet- enLeeslust getuigende Wensch het best zoude kunnen worden vervuld. Dat eene Nederduitfche vertaaling van de Diatribe, het best ja het eenigst middel zy, waardoor aan die begeerte zou kunnen worden voldaan, begreep ik wel ras zonder een diepzinnig gepeins. Maar om in deeze dagen in ons land, (daar de liefhebbery voor- en de trek tot dele&uure van zulke en zoortgelyke Ver# # 5 han-  xxvi VOORREDEN. handelingen gelyk die van den Heer Proferfor Timmermank is, zedert eenige jaaren herwaards, en helaas! nog fluimert zoo niet grootendeels nog in een diepen flaap ligt, terwyl de Boekverkooper door de vrees, van tot zyn fchaade en nadeel, zonder dat *er de waereld voordeel van heeft,voor den Kruidenier te zullen drukken, terug gehouden word, zulke Verhandelingen ter Persfe t leggen) een' Man te vinden, die het zou willen en durven waagen om de Vertaaling te doen drukken, en dien al eens gevonden hebbende, in de tweede plaats een' bekwaamen der Latynfche en Griekfche Taaien, zoo niet ten vollen, ten minften toch genoegzaam kundigen en teffens geduldigen en arbeidzaamen Man te vinden, die de Diairibe zou kunnen en willen vertaaien; dit hadd' meer zwaarigheid in. Maar! hoe groot ook deeze zwaarigheden by den eerien opflag in myne oogen waren, zy wierden  VOORREDEN, xxvn den beiden gelukkig uit den weg geruimd. De eerfte werd weggenomen door den Heer A. Loosjes te Haarlem, dien ik door één myner Vrienden aldaar, daarom vriendlyk had doen verzoeken. Ik wenfche en hoope dat het hem niet berouwen maar ver blyden moge, dat hy in deeze tyden dit hangyzer heeft aangetast. -— De tweede werd opgelost door den Kundigen en Geleerden Heer J. F. Lentz, die met eene taaye en yzeren geduld en een onvermoeiden vlyt op myn voorftel en verzoek de Vertaaling van dit Werkje heeft begonnen en gelukkig voleind. Het nut en het voordeel, hetwelk deeze Vertaaling zal en moet ftichten , kan onmogelyk luttel en gering zyn, byaldien hetzelve zal en moet evenaaren aan de groote moeite, vlyt en geduld, die 'er aan hebben moeten worden befteed, en, gelyk ik uit de ondervinding zeer wel weet, 'er werkelyk aan zyn ten koften gelegd. Vermits nu i  xxviii VOORREDEN. nu deeze twee hoofd zwaarigheden gelukkig overwonnen waaren , zoo fchoot 'er nog maar ée'ne, hoewel niet zoo gewichtige zwaarigheid , over, die uit den weg moest worden geruimt. Te weeten, ik ben van gevoelen dat het ftrydig is met de wetten van billykheid, rechtvaardigheid en welleevendheid, wen men, zonder alle voorkennis en toeftemming van een' nog in weezen zyn den Schryver eener Verhandeling, willekeurige Veranderingen met de laatstgenoemde voorneemt, gelyk die by voorbeeld, dat men dezelve uit de oorfpronkelyke taal, waarin zy is opgefteld, in eene andere overbrengt. Ten tinde niet tegen deeze wetten te handelen, fchreef ik aan den Heer Profesfor Timmermann na Rintelen , gaf aan hem kennis van myn voorneemen en verzocht om zyne toeftemming met byvoeging : dat, ingevalle ii y hier en daar, nog het een of ander, gelyk ik niet zonder grond, en uit  VOORREDEN. xxix uit meer dan ée'ne reden, die ik aan hem, ten deele onder het oog bragte, vermoedde, in de Vertaaling zyner Diatribe mocht wenfchenintelasfchen, ik alsdan zorge zou draagen, dat zyn wensch vervuld werd. Dit is van dat gevolg geweest, dat de Heer Profesfor niet alleen zyne toelïemming tot de Vertaaling zyner Diatribe heeft gelieven te geeven, maar my ook nog verfcheide Supplementen tot dezelve toetezcnden, die op hunne plaatfen behoorlyk te pas gebragt zyn geworden. Dus dat de Nederlandfche Leezer in deVertaaling die hem thans wordt aangebooden, meer vind dan de Leezer der Latynfche Diatribe in 'c oorfpronkelyke ontmoet. Voor 't overige wenfche en hoope ik dat deeze Vertaaling van de geleerde en doorwrogte Verhandeling van den Heer Profesfor Timmermann tot eer van God,van de waarheid en van de Religie van onzen Godde-  xxx VOORREDEN. delyken Verlosfer, zonder vooroordeel en met eene oprechte en onzydige zucht vooren zuivere Liefde tot de waarheid, met nut en voordeel moge worden geleezen, en met 200 veel goedkeuring ontfangen als de Latynfche Diatribe, althans by dat gedeelte der Geleerde Waereld, hetwelk ten opzichte van de verhandelde ftoffe met den Heen Schfyver van e'én en hetzelve gevoelen is, toejuiching en lof heeft ontmoet. Gefchreeven in 's Hage den 15 Juny 1789. Frantz Georg Christopher Rütz, Hoogduitsch heeraar der Ziuthtrfche Gemeente in 's Hage. VOOR-  VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER» w at men in andere opzichten ookyan de Leert der Bezeetenen , van welken in het N. T. gefprooken , wordt y houden moge ; zo blyft nochthans dezelvey enkel Exegetisch befchouwd, altoos van gewigt, en kan, myns bedunkens, den Uitlegger van het N. T. geenzins onverfchillig zyn. Het is waar, dat 'er in korten tyd over deeze flof zo veel, en zelfs van gezach-hebbende Schryvers is gefchreeven, dat 'er veelen zullen zyn, die dezelve reeds voor beflist en afgedaan houden, ja zelfs het niet der moeite waardig oordcelen, om verders hierover één woord te verliezen. Ik wensch met al myn hart, dat de ondeiy'mding hun Oordeel beveftigde! Dan deeze leert ons, dat zodanige beflisfngen in de meefie gevallen fl'echts eens  xxxn VOORBERICHT v a «ene betreklykc .waarheid hebben ; het. geen de eene mensch uit .overtuiging ah waar aanneemt, ditzelfde verwerpt wederom een ander, uit hetzelfde grondbeginzel ah valsch; ja men zou byna kunnen zeggen, dat'er zo veele verfchillende gevoelens over één en hetzelfde onderwerp zyn, ah 'er verfchillende gezichtpunten .gevonden worden , uit welken men het ken befch'o'üven. — Dat zulks omtrent het onderwerp detzerVcrhandelinge noch plaats heeft, dat de gevoelens hier noch zeer verdeeld zyn, behoeft welniet beweezen te worden. In hoe verre deeze Verhandeling gefchikt zy, niet om alle Verfcheidcnhcid 'der Gevoelens in dit flik te vernietigen, dit te verwagten zou vermeetelheid, of zelfs dwaasheid zyn, — maar o?n ons der waarheid, al was 't f echts om eenen ftap, nader te brengen, of tot nieuwe onderzoekingen aanleiding te geeven, die toch de ee?:igfte weg zyn, om eikanderen nader te komen, in hoeverre, zeg ik, deeze Verhandeling hiertoe gefchikt zy, ftaat niet aan my te bcflisfen; dit moet veeleer ieder Leezer voor zich beoorde e le n. ' Nochthans, hoop ik, zal dit my niet beletten, tm het oordeel van andere Geleerde Mannen over deeze  den VERTAALER. XXttft Ktf Verhandeling hier te plaatzen; en dit doe ik te eerder, om dat de Leezer uit hetzelve in het kort zal kunnen zien, v;at hy hier te wagten hebbe. Behalven andere Journalen, hebben ook de Geleerde Schryvers der Allgemeine Litcratur-Zeitung, die te Jena uitkomt, deeze Verhandeling hunne beoordeeling waardig gekeurd. De Geleerde Schryvcr dier beoordeelinge noemt dezelve, eene Schoone Byirag tot de Bybelfche Geneeskunde, waarop hy dus voorvaart: „ Met groote beleezenheid in de Oudhe„ den, en in 't byzonder met groote kunde in de mee„ ningenen dwaalingen der oude tyden omtrent Na„ tuur-gebeurtenis/en, en in den hiervan afhanglyken zeer gebreklyken toe/land der Geneeskunde, „ verdeedigt de Schryvcr die Verklaaring der Eva „ gelifihe Verhaalcn van de Bezeetcnen, welke hffl ■•'-< voor Kr anken, Krankzinnigen, met de vallends „ Ziekte geplaagden enz. hoi.dt, en welke in de ,y nieuwere tyden van alle zelfsdenkende Uitleggers „ is aangenomen. In deeze reeds zo dikwyls bchan„ deldeftof, welkers hoofdzaak in zeer wAnige flel„ lingen beftaett, was het zekerlyk moeilyk of nieuwe „ ophelderingen, of van anderen noch niet gebruikte „ bewyzen voor den dag tc brengen; bovendien had r. * * „de  jcxxiv VOO RB E-RICHT v a n 15 de Schryver reeds eenige Geleerde Mannen uit zyn „ vak, ah Mead, Gruner, Qvm wien hy fJ nochthahs nooit /preekt ~) en anderen tot Voorgangers in dit Stuk. Ondertusfchen moet het den Ver* deedigeren van het gemelde gevoelen niet onaangep, naam zyn, te zien, dat ,zy de goedkeuring van „ meerdere Geleerde Artzen wegdraagen, als wel„ ken men in hun oordeel ovsr deeze zaak zo wel ge^ „ gronde Doorzicht, als Onpartydigheid kan tue„ vertrouwen. Boren dien ftrekt het eene noch niet „ algemeen aangenomen waarheid altoos tot voordcel, „ wanneer zy uit meer, dan een gezichtpunt be, „ fchouwd, en op meer, dan eene wyze wordt voorgefield, omdat den eenen deeze, den anderen weder5, om geene wyze van. de zaak te befchouwen duidelyker en vatbaarder is. Dan onze Schryver heep „ ook noch door veele Geleerde en uitmuntende Aan„ merkingen, uit de Gefchiedenisfe der Wysbegcc. te 9, en Geneeskunde ontleend, over Volks-denkwyze en ,9 Volks-taal der Oude Waereld, aan verfcheiden w Gedeeltens van. dit Onderzoek een nieuw licht bygezet i zo dat zyn werk met recht in het vervolg oiider- de voornaam/ten, die wy over dit onderwerp w hebben, moet geteld worden, #» <■• ' * &  ©en VERÏAALËR, xxxv „ In de eer ft t plaats ontwikkelt de Heer Ti sijs, beteekénis van het Griekfche woord ., Demons, en toont, dat het, naar het fpraakge- bruik der Ouden, over 't algemeen eene mcnsch* „ lyke van het ligchaam afgefcheiden ziel beteekent, en vervolgens onzichtbaare Magten, Middelwee- zens tusfchen God en Menfchen; doch met dit on~ „ derfcheid,dat de Grieken cn Romeinen hiermede niet ,, de denkbeelden der Oosterlingen, en in 't byzondef „ der Jooden, van Duivelen en Engelen verbonden* „ Hierop handelt hy uitvoerig over den jammerly" „ ken toeft and der Geneeskunde by de Oude Volken; „ welke op zyn best genomen in eene goede Disetetik „ beftond; maar die voor het overige beftierd door de „ ingecvingen eener vreesachtige Onweetenheidf en „ door de Kunftenaryen der Kwakzalvers, naamlyk „ der F rie ft ers, alle Ziekten aan den invloed vati „ de ftraks ge?ioemde hoogere Magten tocfchreef. „ Vervolgens wordt dit by geloof mét veele van hier afkomftige benaamingtn der Ziekten, en met der- zeiver befchryvingen, zo als zy by Oude Schryvers „ voorkomen, opgehelderd. Verders onderzoekt de Schryver den waaren „ aart der ziekten van die Lyders, die in de Evan* * * * o. „ #2*  xxxvx VOORBERICHT van gelien Dcmonifchcn genaamd "worden , naar de 9, toevallen, die van hun worden opgegeeven. Slechts „ zesmaal vinden wy zodanige toevallen in de Evan- gelien befchreeven, als Matth. IX: 32.- Hoofd. „XII: 22. Hoofd. XVII: 14. Luc. IV: 33„ Matth. VIII: 28. en in de gelyk luidende plaat„ zen. Allen zyn zy dezelfden, als die van Krank- zinnigheid , fchoon wel niet met Wildheid en „ Woede gepaard, gelyk hier ook tegen den Heer Semleu aangemerkt wordt. „ Het geen de Schryver over den Öorfprong, over „ de zitplaats en dc Werkingen deezerZiekten zegt, „ zal den Jrtzen mooglyk even zo zeer hehaagen, ah ons. de ryke fchat van Gefchied- en Lettcrhm„ digc Bemerkingen over de Lotgevallen van hel Ge„, loof aan de Jooclfche en lieidenfche Deimnologie pt in de Geneeskunde behaagt heeft. „ Omtrent de Verhaalen der Evangeliflen zeiven h de Her Timmermann het overal met w Hu go Farmer eens. „ Eindclyk kunnen wy niet voorby noch cxntemer„ ken, dat de Schryver hier niet te onrecht vraagt; „ waarom toch wcljohannes in zyn Evange^ium van „ getix Bszeetemn /preekt ? De Heer Timmer- y, mank  den VERTAALER. xxxvn mann erkent wel, dat het by zonder doel, het w geen deeze Apojlel by het opfeilen van zyn Evan„ gelium beoogde , hem juut wel geene aanleiding „ tot het verhaalen van diergelyke voorvallen gaf; doch vermoedt hy tejfens, dat Johannes het be,, denklyk had gevonden, om in het zo zeer verlichte „ klein Aften, waar hy leefde, en voor hetwelk hy „ zyn Evangelium V naast beflemdc, en in het & welk, naamlyk te Smyrna , eene zeer beroemde ,, Geneeskundige School bloeide, over zodanige ziek- ten in de gewoone Volks* taal te fpreeken. Eene „ Vermoeden wel niet van alle waarfchynlykheid „ ontbloot, doch die met het 4. vs. van het 5. Hoofd. „ (_Zo deeze plaats anders .echt is) niet wel overeen kan gebragt worden." Zo verre de Jenafche Recenfent. Hetgeen ik 'er bytevoegen heb, betreft gedeeltelyk de Verhandeling zelve, zo als zy hier in het Hollandsch verfchynt, en gedeeltelyk myne Vertaaling. Zo dra den Geleerden Schryver het voorneemen „' cm zyn Werkje hier te vertaaien, was bekend geworden , heeft hy de moeite genomen , om hetzelve nauwkeurig op nieuws natezien, het welk ten gevolge had, dat hy het op fommige plaatzen ver* * * q be-  .xaxvui VOORBERICHT van béterde, en hier en daar aanmerklyk vermeerderde. Deeze verbeteringen en vermeerderingen, die tut •groote 40 bladzyden in ^to waren aangegroeid, heeft hy de goedheid gehad, om den Eerw. Heer Rütz toetezenden, die ze my heeft medegedeeld, ik heb ze in myne Vertaaling op hunne bedoorlyke plaatzen ingelascht. Integendeel heb ik fommige Vaarfen, met welken de Schryver naar alle gedachten, om zyne zucht tot de Fraaye Letteren, en zyne liefde voor de oude Litteratuur te doen zien, zyn werkje heeft vercierd, onvertaald moeten laaten. De Zanggodinnen hebben my by myne Geboorte niet gunflig toegelacht, en ze in Profa te willen vertaaien, zou dwaasheid geweest zyn. Ondertusfchen kan ik den Hollandfchen Leezer verzekeren, dat hy, wat de zaak zelve aangaat, door derzelver uitlaating -niets verliest. Zy fiaan met het onderwerp zelfs flechts in eene toevallige verbinding, en kunnen dus even zo goed weggelaaten, als geplaatst worden; dan om hun, die der Latynfche taaie kundig zyn, 'er niet van te berooven, heb ik ze achter de Verhandeling in het Latyn laaten afdrukken. £y het her kezen yah myne Vertaaling, voel ik zelf  ben VERTAAL ER. xxxix zelf zeer wel, dat ik geen Ilollandsch Origineel leeze, maar dat het hier en daar^ maar al te kenlyk is, dat het eene Vert■ aaiing is. Gaarne wenschte ik, dat dit zo niet was; dan 't was my onmooglyk om het by deezen. Schryver anders te maaken. Ik herinner my niet ooit iets geleezen tn hebben, dat in eed moeilykeren ftyl is gefchree~ -ven , dan dit Werkje: behalven dat de Geleerde Schryver als met opzet na weinig gebruiklyké woorden , ongewoone Verbindingen, vreemde figuurlyke fpreekivyzen zoekt; zo heeft hy voornaamlyk daardoor zynen ftyl moeilyk gemaakt, dat hy zyne Perioden door eene meenigte van tusfchenvoegzels zodanig verlengt, en ik mag wel zeggen verward, datmen ze meer dan eens moet leezen, om ze te verftaan, en ze niet, dan met moeite ontwikkeld. Zo ik lust had, om aftefchryven, zou ik hiervan verfcheiden ftaaltjes , en voornaamlyk uit de gefchreeven byvoegzels, kunnen bybrengen. Had ik dus myne Vertaaling vloeibaarder en cierlyker willen maaken; dan zou ik uit zodanige lange perioden ftechts den zin hebben moeten neemen, en denzelven naar myne wyze inkleeden. Dan dit was my al te vry vertaald, ik zou dus niet hebben  xl VOORBERICHT e n ^ 'ben kunnen vermyden, dat eenige denkbeelden, en mooglyk geheele tusfchenvoegzels van den Schryver, in welken hy waarfchynlyk eenig gew'igt fieldt, in myne Vertaaling verhoren gingen. My bleef dus niets anders over, dan hem flap voor flap te volgen. En dit heeft gemaakt, dat myne Vertaaling v/el getrouw, ten minfien dit vlye ik my, maar niet cierlyk is. Het geen de lange Perioden des Schryvers aan duidelykheid ontbrak, heb ik gepoogd op de eene of andere wyze te hulp te hoornen, fchoon het my onmooglyk is geweest, overal zyn gebrek te vermyden. Mooglyk zou ik noch wel het een en ander hebben kunnen verbeteren-, doch hiertoe wierd meer tyds gevorderd, dan r ik op deeze Vertaaling heb kunnen befteeden. '& Gravenh age «en 2 Decemb. jr88. OUD-  OUDHEID- en GENEESKUNDIGE VERHANDELING, OVER DE BEZETENEN, WAARVAN IN DE EUANGELIEN GESPROOKEN WORDT, 5 i. Ik heb voor, in deeze Oudheid- en Geneeskundige Verhandeling over de Bezetenen, vaa welken in de Evangeliën gewaagd wordt, te handelen. Dat deeze lïof, zo door haar gewigt, als moeilykheid,zich een iegelyk,der zaake kundig, aanbeveelt,behoef ik wel niet te herinneren. Dan! voor ik ter zaake koom, wensch ik, — en 't zy my geoorloofd, — het een en ander vooraf rondborstig te zeggen, offchoon het wel meer om my. nen, dan om des Leezers wil,zou kannen fchyneu hier ter neergevleid-te zyn. Wanneer het, voor ruim 4oJaaren, myne eer» fte en voornaamfte zorg begon te zyn, orn op vaste gronden te weeten, wat ik omtrent de Leere van den Godsdienst, van God en Christus voor waar moest houden, vertrouwde ik myn fcheepje aan .den ruimen Oceaan der Gefchiedenisfe en Natuur, En? om niet zonder eene Leid-fter te zyn, oor». A dee|*  » VERHANDELING deelde ik terftond in het begin twee grondregels te moeten vast ftellen, naar welken ik my kon rigten. Waarvan de eene was, dat niets zo heilig zou kunnen zyn, het welk ik niet, het Gordyn van den Godsdienst, zo veel ik immer kon, of geheel, of gedeeltelyk, weggefchooven hebbende,met onverfchrokken oogen, die de gezonde Reede aanfpoort, zou wenfchen te aanfchouwen, en nauwkeurig te onderzoeken. Het bewys van het veiligere ontleend (argumentum a (ulo') van den zo door zynen naam,als door dien van zynen leerling, lactantius, vermaarden Kerk - vader arnobius, en naderhand ook nog door dën, naar de leére der Roomfche Kerk, Godvruchtigen Wiskonstenaar Jslafius pascal aangepreezen,dit bewys, zeg ik, ten opzicht van een leeven, na den dood des ligchaams, behaagde my niet, als zynde gefchikt, om van het onderzoek der waarheid aftefchrikken; offchoon het anderzins, recht aangebragt, naamlyk wanneer de bewyzen voor en tegen in evenwigt ftaan, niet te verwerpen is. Verder zag ik gemaklyk, dat, 't zy dan dat de zaak van den Godsdienst ftond, of viel, het in de Natuur zelve gegrond was, dat ik, om gelukkig te leeven, my zei ven niet beleedigde, en dat, om dit te bereiken, het noodig was, dat men ook anderen niet beleedigde , en dat men om deeze reden, fchoon 'er ook geen God, geene Voorzienigheid , of ten min- ften  over de BEZETENEN. 5 i. 5 ften geene onfterflykheid der Zielen ware, of dat, fchoon zy ook na den dood des ligchaams voortduuren, de herinnering aan het voorige leeven ge* heel en al verdelgt wierde, dat men, zeg ik, nogthans maatig en rechtvaardig moest leeven. En dit wierd myne 2de Grondregel. Daar ik zag, dat de loop der waereldfche dingen en de ondervinding leerde, dat deReede zekere voorfchriften aan de hand geeft, door welken men zyne voorgeftelde oogmerken kan bereiken; zo oordeelde ik, dat het eene grondregel der gezonde Reede was, dat zelfs- de Godsloochenaars, zo zy niet ongelukkig wilden zyn, overeenkomftig met de natuur en de menschlyke Maatfchappye hun leeven moesten inrigten; fchoon ik gaarne toeftaa, dat dit geen'anderen zullen doen, dan die in hun leevensgedrag Spinoza navolgen. Wanneer ik my dan de wet, om maatig en rechtvaardig te leeven, als de veiligfle, om in deeze waereld gelukkig te zyn, tot het rigtfhoer van myn leeven had voorgefteld, ftortte ik my, noch een jongeling van io'jaaren, in. het alleruitgeftrekfte theoretifche Scepticismus. De zucht voor het Zekere en het Waare, tot welkers nafpooring de natuur zelve eenen trek als naar een zoet vermaak in de harten der menfchen geplant heeft, poogde ik niet te beteugelen, veel min uitterooijen, maar flegts te zuiveren, en haar behoorlyke volmaaktheid te geeven. By alle myne A 2 oa=  4 VERHANDELING onderzoekingen zo van Heilige, als Twyfelachtigc waarheden, in welker geheimen ik drong, bragt ik eene, met de vuurigfte gebeden, zelfs onder aanbod van de drukkendfte en uiterfte armoede ea verachting, afgefmeekte liefde voor de waarheid mede. En in die overtuiging, dat deeze. liefde by my oprecht was, verfterkte my de gedachte, dat, zo ik den gemelden grondregel,om maatig enrechtvaardig te leeven, getrouw bleef, dan geene hartstogten myne onderzoekingen van het rechte fpoor zouden afleiden. Daar ik my dus had voorgenoomen, om de Ieere. van God en den Godsdienst, in haare geheele uitgeftrektheid, te onderzoeken, zo moest ik ook op het onderwerp van de Bezetenen in de Evangeliën komen. Ik oordeelde, dat de oplosfing der vraag: wat van hun te denken en te ftellen zy? gedeeltelyk uit de gefchieJenis, en gedeeltelyk uit de gronden der natuurlyke Geneeskunde moeste voortvloeijen. Inmiddels ontbloot voor eenen langen tyd van de hulpmiddelen, die ?er vereischt wierden, om dit VQorael van alle kanten aan het licht te trekken, en ter befchouwingals in ieh vollen dag te. ftellen» en door andere Letteroefeningen, voornaamlyk de Geneeskunde, aan welke ik my toen byna geheel had overgegeeven,afgetrokken, heb ik deszelfs beantwoording lang moeten uitftellen, tot dat ik» voor 32 jaaren, de heilige Geneeskunde van KI*  over de BEZETENEN. §i. 5 J richard me ad, (a)* en het werk van s y c k es ( £) doorlas. Van dien tyd af aan begon ik, door hunne bewyzen, fchoon van me ad Hechts kort en oppervlakkig, maar van syckes nauwkeuriger voorgebragt, overreed, tot hun gevoelen overtehellen. Dan niettegenftaande hetzeb/e geheel en al gegrond was, gedeeltelyk op de toevallen der Bezetenen, die allen dezelfden zyn? nisdie der Krankzinnigen,en met de vallende Ziekte geplaagden, en gedeeltelyk op de joodfche by krankheden gebruikelyke fpreekwyzen; maakten evenwel noch veelal zwaarigheden, die me ad niet eens had aangeroerd, en syckes Cc) niet overal gelukkig uit den weg geruimt, dat ik de zaak alsnog niet voor beflist en afgedaan kon hou'den. Nadat ik dus, zedert dien tyd, meer dan eens , en zelfs herhaalde maaien deeze geheele ftof ernltig weder heb onderzocht, en van alle kanten , zon- (a) Amfterdara T749- Ö. c. 3. 9» I0( b) In Bibliotbeque Brittannique a la Haye. Tosi. viii. part. a. Art. 6. (c) Zyne bewyzen heeft r,e chaire. om ze te weerleggen, herhaald, (de FranfcheVertaaler,gelyk men meent, van een nuttig Werkje, het welk ook in het Hoogdnitsch is vertaalt) en wel in het aanhangzel op hetzelvo, te weeten: th. stACKHOUse, Vertbeidigung der CMstlicben Rtligiwti 2de Atfl. Hanaov, und Gb'ttingen, 1759, 8^°» A 3  ö VERHANDELING zonder eenige partyfchap, overwoogen, verbeeld jk my, eindelyk de waarheid der zaak gevonden te hebben, welke ik niet onwaardig keur, om ze in 't kort den Leezer medetedeelen in eene Academifche Verhandeling, die ik thans naar gewoonte te fchryven heb. §2. In de eerfte plaatze zal 't noodig zyn te onderzoeken, wat de Ouden door Demonen verftaan hebben. Zeer zeker is het, dat dit woord, afkomftig van het griekfche werkwoord Imo 00» of ik weet, door inlafching van de letter ^ nu kü^w» geworden, zo als van y»««, door inlasfching der letter /», y^»», en van e*es», exs»^» wordt, gelyk plato in zynen Cratylus Qb~) reeds aangemerkt heeft, in de alleroudfte tyden betekend heeft, de ziel van een' overleeden mensch. Immers zingt reeds hesiodus,(0 die met homerus qccj jaaren voor Christus geleefd heeft, van de menfehen van de eerde of de gulden Eeuw dus: - Eerst fchiepen de enfterflyke Hemel-be» ÏUOO- (a) Zie het Byvoegzel, lub Lit, A. achter deezeVerhandeling; (b) Pag. 263. c. (c) Oper. ti Dits. vs. 109.  over de BEZETENEN. §2. f wooners bet gulden Gcjlacht der menfchen , die onder Saturnus* toen beheerfcher des hemels, ah Goden leefden* gerust van hart* bevryd van zorgen en kw'ellenden kommer; /leeds jeugdig* zich jleeds in krachten gelyk, fleeten zy hun leeven in vergenoegde gastmaalen* in overvloed van vruch' ten en in der Goden gunst. Zy flierven als door een zoeten Jlaap overvallen. Dan, nadat de aarde dit gcjlacht had bedekt, zyn zy door den wil van den grooten jupiter goede Demonen geworden, die, in eene wolk gehuld, op aarde omzwerven, om de flerjlyke menfchen te befchermen, hunne goedé en kwaade daaden gade ie {laan: zynde uitdeelèrs van overvloed en rykdommen. Vervolgens zegt hesiodus: dat zy 30,000 ten getale zyn, gebruikende een rond en bepaald getal, als zynde dit het heilige Getal, Cvan drie Myriaden of driemaal Tienduizenden) in plaatze van een zeer groot en onbepaald. (V) Van deeze Demonen, of zielen van geftorven menfchen geloofden zy, dat zy weetenfehap van de menschlyke zaaken hadden, van waar hun ook de naam van Demonen, dat is, Weetenden, is gegeeven: door welken naam nogthans, als zynde over het algemeen van eene middel- of dubbelzinnige betekenis, niets aangaande hunne natuur, of (rf.) In het zo even genoemde Boek vs, 247. A4  6 VERHANDELING zy naamlyk goed of kwaad is, wordt te kenners gegeeven, welk onderfcheid zy naderhand eerst door de benaaming van Eudaimon, dat is, goede Demon , en Rakodaimon , kwaade De?non, uitdrukten. Homerus fchynt wel, na het gefprek van Minerva met Achilles, alwaar hy van haar zegt : Dan zy ging met de overige Demonen hemelivaards, na de ivooning van jupiter der Geite voed/Ierlingy CO dit woord in eene ruimere betekenis te gebruiken, terwyl hy Minerva en de overige Goden der Grieken, die de eer van j u i' iters naderen omgang genooten,Demonen noemt, die "anders altoos by hem Goden en Godinnen heeten. Dan, de zwaarigheid omtrent deeze benaaming ruimt reeds zyn oude uitlegger uit den weg, door aan te merken, dat hy de Goden Demonen noemt, om dat zy alle dingen weetcn. (_/) En fchoon men ook aan zyne Goden den naam van Demonen toeftna; zo wykt dit noclubaus in der daad van de Griekfche Theologie niet af; omdat, naar het eenpaarig getuigenis van allen, zelfs van de oude Grieken, hunne Goden eertyds Menfchen en (*) //. «. VS. «i. (ƒ) Schol, kaïpwcts xcttet rtvs Swvs, tri 6/0-1 Sanfltytf  over de BEZETENEN. $2. 9 en Helden waren geweest, die naderhand, trapswyze, eerst in Demonen, en eindelyk in Goden. waren veranderd. Daar hesiodus zeer duidelyk gezegd heeft, dat de goede menfchen van de eerfte,of Gulden Eeuw5 na hunnen dood, Demonen zyn geworden, en daar plato, Qg) hem, benevens andere Dichters, om deeze reden gepreezen heeft, dat zy geleerd hebben, dat mannen door deugd en braafheid uitmuntende, na hunnen dood, Demontn wierden; meent nochthans de beroemde Heer se ml er, dat plato zelf dit niet geloofd, maar flechts met een zedekundig oogmerk geleerd en verzonnen hebbe, dat menfchen, door een deugdzaam leeven te leiden, Demonen wierden. Dan, deeze leere was plato niet by zonder eigen, want zy was reeds zedert veele Eeuwen aangenomen, hy nam ze flechts over, vermeerderde en verflerde ze met zyne verdichtzelen, die hy waarfchynlyk voor een gedeelte uit Egyptcn ontleende. Men vergunne ons hier noch by te voegen, de woor- (g) In zynen Cratylus p. 863. D. Hiermede vergelyke men noch het 5de Boek de Kepullica p. 464, C. Vert. (6) In zyne Latynfche Verhandeling over de Bezetenen p. ao, ar. der vierde uitgaave van 1779. in 8vo. in de aanmerking dd. A 5  ïo VERHANDELING woorden, ter zaake dienende, van den Platoniker maximos Tyrius, die omtrent het midden van de tweede Eeuw leefde, en hier ook wegens zyn Vaderland, zynde naamlyk van Phoenicien, en dus een nabuur der Jooden , merkwaardig is: Wanneer, zegt hy, (z) alle de banden, met weiMen de ziel aan het ligchaam gebonden is, verbroken zyn, dan daalt bet ligchaam in den afgrond in zinkt onder; maar de ziel, alleen uit eigen krachten, dit gevaar ontzwommen, redt zich en %rygt vast land. Zodanig eene ziel wordt dan een Demon genoemd. Wanneer de ziel zich van hier weg begeeven, en haar ligchaam uitgetrokken beeft, wordt zy op dienzelfden tyd en naar die zelfde wet uit eencn mensch een Demon, zynde nu ccii' bewoonfler der fynere bovenlucht, werm waards zy van de aarde verhuist is. En in deezen fiaat verlaat haar niet het medelyden met de overige zielen, haare natuurgenooten, die noch op aarde omgedreeven worden: gaarne zou zy noch naar haare toegenegenheid tot de menfchen, met hen willen verkeer en, en haare wankelende fchreeden beftuuren. Inmiddels is haar van God als haar amft aanbevoolen, de aarde te doorwandelen-, en met menfchen van al- (i) In zyne 2de Verhandeling over den Demon va»Sosratet af de 15de naar de uitgaaf van Davifius in 4to,  over be BEZETENEN. §2. ir allerlei aart, van allerlei om/landigheden, van ieder kunst en wetenfchap te verkecren; en wel den deugdzaamen te hulp te komen, de onderdrukten te redden, en de onrechtvaardigen te flraffen, zo nogthans, dat niet ieder Demon dit alles doet, maar ieder heeft zyn by zonder werk, de eene dit, de andere dat. Uit deeze zelfde meening, dat naamlyk de zielen van uitmuntende mannen Demonen of Goden wierden, is naderhand ook gemaklyk voortgevloeit de plegtige vergoding, zowel van homerus, van de Griekfche Wysgeeren en van anderen, als ook die der Romeinfche Koningen en Keizers, en de toewyjing van zo meenige Altaaren en Tempels aan dezelven; fchoon wel de vleyery hierin geen gering'aandeel had; zo zou het ftuk nogthans, zonder dit bygeloovig vooroordeel, geene plaats en ingang by die volken gevonden hebben. De Demonen dan of met een ander woord, de Geniën hield men dienvolgens voor geestelyke Zelfftandigheden, voor Magten tusfchen de Goden en de menfchen in het midden gefteld, aan welken de Goden het beduur en de zorg over en voor de v» acreldfche en menschlyke zaaken hadden opgedraagen, en die de Heidenen als halve Goden vereerden. Qk~) Vraagt {*) Men zie PLDTAECHUS* Placitit Philof. I. 8. pla-  is VERHANDELING Vraagt men na her ontdaan, den oorfprong, of de gebourte dier Geesten, dan antwoordden de öosterfchen, dat zy of gefchapen, of uit God uitgevloeid zyn: en deeze Geesten, by de Hebreeuwen Malachim gebeeten, noemden zy met den in de chaldeejUwfche Wysbegeerte gemeencn naam van Migten, CO °f met den griekfchen en Iatynfchen'van Engelen. Dan.de inboorlingen en volkplantelingen van Griekenland, die hunnen Godsdienst voor het grootrté gedeelte, of van de Egyptenaara hadden ontkend, of met den hunnen vermengd • geloofden, dat die Demonen ontdaan waren uit de zielen van overleeden' menfchen, die tot eenen verhevener trap van kennis, vermogensen krachten waren opgeklommen, en hoe langer hoe meer zullende opklimmen, zo zy Helden of Wy- TL A T O in Sympojïo, met welken moet vergeleeken worden M A x i M u s Tyrius Distert. XV §, i, 2. Disfert- XIV. §. 8. BJit. Davif. :'» 4to. ATHENAGo&AS Legat. pro Cbrist. p. 25. Vert. (/) Van hier noemt ook de Samariusnfche vertaaling Tan den Pentateuehus diezelfde wezens Magten, welke Mofes Engelei noemt, van weiken Simon Magvs voorgaf de voortreflykfte te zyn, zeggende, dat hy zelf was de Megas, de Groote Mags van God, dat is, de Mesüas, Hand. VIII: 9, xo. (Over het woord Magt, Poteitas, A«v«f4/s, kan men noch met nut nazien de aanmerking van den Geleerden Heer va* Goens op Porpbyrius ói amro Nympb. p. 96. Vert.)  over de BEZETENEN. •§». 13 Wyzen waren geweest, en dat zy in de fynere bovenlucht als gezuiverd-moesten worden, tot dat zy, den fterren gelyk, in het gezelfchap der Goden kwamen, zullende dan hmhe Goden, uf Godeu van minderen rang worden. Zodanige den Grieken uitheemfche en vreemde Demonen meenden de Athenienfers, datPAULUs hun onderden naam van je sus en anastasis verkondigde, om van hun gpdlyk \erecrd te worden 'By die gelegenheid drukt de Apostel naar waarheid, en teffens befcheiden den aart van' den Giïekfchen Godsdienst uit, wanneer hy de Athenienfers in hunne Vergadering groote Vereerers yin Demonen noemt C'O* En wat is duidelyker-, j : dan (m) Hind. XVII: 18, M.j ( « ) Ik twyfel nogthans, of Paulus hier wel aan Demout» . gedacht heeft ; my komt 't voor, dat hy het woord esiir' -; t<\ * vr- .ïliV ii ? 11)  $t., VERHANDELING dan dat, zowel by paulus, als by johankes, in die kenfchetzende voorfpelling van zekere Christenen, die wederom tot het heidensch bygeloof zouden vervallen en de Demonen aanbidden, (O door deezen geenzins Duivelen moeten verftaan worden, (als die nooit van de Christenen godsdienftig vereerd zyn,) maar ziellooze Demonen, beeldtenisfen dei- Overleedenen, dat is, zielen der Dooden, welkers vereering de Sibyllinfche Godfpraaken den heidenfchen Romeinen verwyten O) en welken zy, die, zo men de echte betekenis van het griekfche woord Demon behoudt, inderdaad vereerers van Demonen zyn ,Patrooncn en Befcherm-heiligen noemen? Al waarom ook de vereerers van Christus door die voorfpelling ernfUg vermaand worden, om uit die wooning der Demonen uittegaan. Zelfs onder de Grieken ontkenden hunne fcherpzichtigfte onderzoekers der godlyke Oudheden geenzins, dat zelfs hunne Goden van den eerften rang eertyds Helden onder de menfchen waren geweest. Waarvandaan het ook is, dat de Theologie en TIeroölogie,dat is, de leere van de Helden (o) i Timoth. IV: t—j. s Thesfal. II: 3. Openb, ISs XX en XVIII: 2—4. 0>) Boek VIU, Zie de aanmerking bh op §. 18,  over de BEZETENEN. $2,. 15 den, by de Egyptcnaaren, Grieken en Romeinen onoploslyk in eikanderen verwikkeld zyn. Ook wierden deeze Demonen noch 4,ux"«"» Ziel • Goden , om dus te fpreeken, genoemd, om dat zy Zielen der menfchen waren geweest, die naderhand in Goden waren veranderd. Wanneer zy voor befchermers der huizen en huisgezinnen gehouden wierden, noemde men ze Huis - Goden, ( Penates) en dan wierden ay onder het zinnebeeld van eenen hond voorgefteld; hierom waren ook hunne beeltenisfen in de gedaante van eenen hond gemaakt, of met hondevel bekleed. Dus ontitonden uit de Hieroglyphen en uit de groote achting voor de Vborauders, beide tot den Afgodendienst gelegenheid geevende, Schimmen en Honden tot Halve-Goden verbeven. Hieruit zou men ook het zweeren van socrates by eenen hond, of zomtyds ook by eene gans (naamlyk den Huis-Demon daaronder verftaande) kunnen verklaaren, als ook de vereering der honden, by de Ghebriers onder de Perfiaanen gebruiklyk, geloovende, dat de honden, omdat zy door hunnen fcherpen reuk de dingen gemaklyk kunnen onderfcheiden, de zielen der vroomen, na hunnen dood, ontfangen , en aan de Engelen, om in het Paradys te brengen, evergeeven,en die der Godloozen integendeel van zich weeren. Ge-  ï6 VERHANDELING Gelyk dan de goede menfchen goede Demonen wierden, .zo geloofde men naderhand, dat de zielen der' booze menfchen booze Demonen wierden, en zich in de i beneden lucht ophielden, van welken empedocles,een leerling van pythagoras, die byna honderd jaaren vroeger, dan plato, leefde, naar het getuigenis van plutarci-ius, OjO reeds gewag maakt. Daar nu de Oosterlingen de zorg voor de menschlyke zaakeu aan Engelen hadden aanbevolen, — en daar de Jooden geloofden, dat het Opperwezen niets zonder den dienst der Engelen deed,— en daar de Grieken de zorg voor de menfchen aan Demonen, of aan de zielen der dooden,voornaamlyk aan die hunner Voorvaderen, toeeigenden; zo kan het niet wel anders, of 'er moest, na de vermenging dier Volken, en de verwisfeling der naamen, perfoonen, en derzelver posten, eene verwarring der denkbeelden hieromtrent ontdaan; hetwelk voornaamlyk by de Nieuwe • Platonikers gebeurde , onder welken 'er waren, die, door de waarheid van de gefchiedenis van het Christendom en door de voortreflykheid der Christelyke leere getroffen, hun Heidendom met het Christendom poogden te vereenigen; en bovendien ook nog by de Kerk-vaders plaats had, die ({) De Qra:ul. DeftSa Tom, II. p. 419. A.  over. de BEZETENEN. §3. 17 St veele dingen uit de leere der nieuwe Platotonikers hadden overgenomen. Doch, willen \vy hier niet dwaalen, zomoeten wy de denkbeelden, die men oorfpronglyk aan het woord Demon hegtte, terug roepen en bybehouden. S- 3- Dan laaten wy voortvaaren: wanneer de ziel van een' overleeden mensch op aarde verfcheen, gelyk men geloofde, dat zy zomtyds deed, dan wierd zy ook Idolum genoemd, van het griekfche woorde tHos, een verfchynzel, gedaante of beeltenis; van deeze zaak, als ook van den naam en deeze Betekenis komen reeds voorbeelden by homerus («O voor, hoewel ook by de Jooden wierd O) Das verfchynt de ziel van den overleeden Patroclug aan Achilles in het 23fte Boek der Iliade vs. 65 en volg. Eigentlyk was dat, hetgeen homerus Idolum noemt, nog van de ziel onderfcheiden, waarfchynlyk was het een dun «n fyn bekleedzel van de ziel. Dit onderfcheid vinden wy zeer duidelyk by homerus in het 11de Boek van de Odysfé vs. 602, waar Ulysfes het Idolum van HERCULES in de Hel ziet; hy zelf, dat is, zyne ziel was by de onfterflyke Goden, en zyn ligchaam verbrand. Men zie over deeze plaats couperus in Apoth, Van dit onderfcheid gewaagd ook tüCRBXIUS I, vs. m. B  18 VERHANDELING wierd reeds het griekfche woord nmp*, d. i. een Geest, in dien zelfden zin gebeezigd, gelyk over bekend is uit het verhaal van de verfchyning van Christus na zyne opftanding, wanneer zyne discipelen, hem ziende,meenden, dat zy eenen Geest, 5r»£^*, dat is, een Spook zagen; Luc. XXIV: 37. Zelfs behoort hier ook toe de ziel van Samuël, door de Toveres vanEndor, met behulp van buik* fpraak, ten toneel gevoerd; toen zy voorgaf denzei ven te zien aankomen, riep zy: ik zie EJohim (Goden) uit de aarde opkomen. Zy gebruikt dit hebreeuwfche woord in het meervoudig getal, om daardoor haaren eerbied voor den voortreflyken Geest van Samuël aan den Koning Saul te betuigen (£> §• 4- Dan voor dat ik verder gaa, oordeel ik 't noo^ dig te herinneren, dat de Grieken en Romeinen , Cvol- Quo neque permanent anima, neqru corpora noftra; Sed quasdam Jimulacra modi) patentia miris. Zodanig een Idolum befchryft maximus iïritjs Disfert. xiv: 2. welke befchryving uit homerus fchynt •ntleend te zyn. De Latynen noemden het Simulatrum, Umbra, Imago, gelyk uit verfcheiden plaatzen van virghibs Wykt. Vert. , {*) Zie 1 Samuël XXVIII: ij.  over de BEZETENEN. J 4,5. tp (volken,aan deeze zyde van Afia en Afrika woötiende) nooit iets van eenen Duivel en goede en kwaade Engelen geweeten hebben: maar dat, het geen wy* zedert het Christendom, van Geesten, ofverftan* dige onftoflyke wezens Ieeren, de Grieken hetzelve enkel en alleen aan de Demonen toefchreeven, en de Romeinen aan de Genii, Larva-Lemu* res, of Manes, door welke woorden zy de Demonen der Grieken verftcnden. De Duivel der Christenen, of de Sammaël der Jooden heerschtë daartegen, van ouds, ten minden door het geheel Oosten , omdat by aldaar in de leere deezer volken was opgenomen. 5> Behalven dit moet men nog aanmerken, dat de oosterfche volken, fchoon wel niet allen, zeer onbedreeven waren in de Geneeskunde, als welken beweerden } dat de oorzaaken van meest alle ziekten de uitwerkingen van Geesten of Engelen waren. Met dit zelfde gevoelen waren ook de Egyptenaars doortrokken, welkers oudfle Arts, Esculapius, dien men met dien der Grieken verward heeft, geroemd wordt, wiens geheeld kunst nogthans flechts in eene ruwe heelkunde en binnen 's monds gemompelde bezweeringen bóB 2 ftoridj  fto VERHANDELING ftond,als geneezende, gelyk pi nd au 13 s zingt-;(.a) deeztn door zachte bezweer ingen, geenen door heilzaame dranken, anderen wederom door toverkruiden, op alle leden gelegd, en nog anderen door infnydingen; dan hierin verdienen de Egyptenaars allen lof, dat zy eene zeer naauwgezette leevenswyze in acht naamen, waarom zy cok den meesten tyd van hun leeven gezond waren, en een' hoogen ouderdom bereikten. Voor het overige gebruikten zy zachte en in hunne uitwerking geenzins gevaarlyke geneesmiddelen, dat is, zulken, die meest de dieet betroffen. Dan hoedanig hunne Pathologie (£) over de oorzaaken der ziekten gefield was, kan men hier uit beoordeelen, dat zy fielden, dat 'er 36 deelen van het menschlyke ligchaam waren, en dat ieder van deeze deelen aan eenen byzonderen God of Demon onderworpen was, die door den invloed der fterren, welke hun tot wooning verftrekten, hunne raagt uitoefenden, aan welkers gunst of gramfchap men de gezondheid of ongefteldheid dier deelen, waarover zy gefield waaren, verfchuldigd was; waarom men ook deeze Demonen moest vereeren, en door zekert) Pfth. Hym. iii: vs. ^t. (&) Zie DAN. LE CLERCO., Hifl. d* la Medetlne, of JOH. HENR. SCHULZ, Bifior. Med. of JOH. CONR. «ARCHUSEN, dt oriu (£ Pratrtjf* Medic'm*.  over de BEZETENEN. § 5,6. 21 kere gezangen verzoenen, en daarenboven ze zich door kruiden , die hun toegewyd,en door fteenen, in welken hunne beeltenisfen gegraveerd waren, gcneegen maaken. Van waar dan ook byna hunne geheele CJinïfche Geneeskunde in bygelovige plegtightden was ontaard: de oorzaaken der ziekten wierden naamlyk aan Demonen, uitdeelers van ziekte en gezondheid, toegefchreeven. De Grieken hebben hunne meeste Goden en ruwe Geneeskunde, zelfs met haare bygelovigheden, of van de Egyptenaars ontvangen, of, na de vermenging van beide Godsdiensten, zeiven verzonnen, en maakten hunne Goden, voornaamlyk Apollo en Diana, die met hunne pylen fneïle ziekten zonden, en noch anderen, welken Hippocrat.es noemt, en die ik naderhand ten voorbedde zal aannaaien, tot de oorzaaken der ziekten. En die zelfde Theorie aangaande de oorzaak der ziekten hadden de Jooden insgelyks aangenomen, als welken het gevoelen , dat de ziekten van Engelen gezonden , ot van Demonen verwekt wierden, fteeds zeer zyn toegedaan geweest. 5- 6. Befchouwt men de zaak zelve en de gefchiedenis van het raenschdom wat naauwkeuriger, zo fchynt dit gevoelen by alle die Volken, by welken het ooit in zwang is geweest, geen' anderen oorfprong B 3 ge-  $2 VERHANDELING gehad te hebben, dan eensdeels de vreesachtige pnweetendheid dier Volken, en anderdeels het bedrog en de kunstenaryen der Priesters, die in dien tyd tefTens ook Artzen,dochin der daad waare Kwakzalvers in de Geneeskunde waren. Dan hoe dit ook zy, zo is 't nogthans zeker, dat het alleroudfte gevoelen was , dat de goede menfchen, de Helden, de Weldoeners van het menschdom, na hunnen dood Demonen wierden , en wel goede, en dat zy de leevende menfchen, voornaamlyk hunne nakomelingen, nog fteeds geneegen bleeven, of hen om hunne misdaaden met verfchrikkingen en ftrafTen kaftydden, Niet ongaarne zal men hierover clemens van Alexandrien Qa~) hooren, zy-, zegt hy, die in hunlieder leere bedreeven zyn, hebben in veele Tempels bykans alle de CaRelletjes voor de dooden ge/ligt, welkers zielen zy Demonen noemen, en lecren, dat zy van de menfchen moeten vereerd worden, als hebbende, om de zuiverheid van hun leeven-, de magt ontvangen, cm, onder godlyke toelaaling, ten dienst van de menfchen zich op die plaats optehouden, die rondscm de aarde is. Uit welke meening ook by de Japaneefen en Chineefen de afgodifche vereering van hüune voorouders is voortgevloeit, welke de Jefuiten hun des te gewilliger konden toeftaan, als (0)STROMAT,L. VI: 266. p. 268. Edit. Syftur.  ©ver de BEZETENEN. §6. ay als zynde met het Christendom, dat zy predikten, veréénigbaar, omdat zelfs hun Roomsch Christendom , tot verwonderens toe , met de vereering van heilige Demonen vervuld is, tot welkers Koningin zy de Heilige Maagd gemaakt hebben. Maar naderhand kwam ook het gevoelen op, dat, behalvea de goede menfchen, ook de boozcn, na hunnen dood, in Demons, en wel in boozen, veranderd wierden, die dan nog niet ophielden met de leevendige menfchen op verfcheiden wyzen te plaagen en te beledigen, tot welken zy ook zodanigen bragfeh, die op eene onrechtvaardige wyze van het leeven waren beroofd, en die nu, door de Furiën aangefpoord, als ftrafoefenden, en eindelyk zulken, die door eenig anderen geweldigen dood omgekomen, en uit dien hooide na wraak begeerig waren. Dat dit zelfde gevoelen reeds van ouds by de Jooden in zwang is geweest, is uit hunne,overleveringen bekend. Eisenmenger haalc uit verfcheiden Rabbynfche Boeken, die wederom uit ouderen getrokken zyn, de volgende plaats aan: De Satanasfen en Geesten beflann gedeeltelyk uit Engelen, die van God zyn afgevallen, en gedeeltelyk uit menfchen: want de Geesten, of Zielen der Godloozen worden, na den dood, in deeze waereld Duivelen: dus zyn de zielen van alle ge/lorven* menfchen uit het ge/lacht van Kaïn, Duivelen geB 4 wor*  44 VERHANDELING worden; dus zyn de zielen van het geflacht voor den zondvloed in Geesten en Duivelen veranderd, die de menfchen kwellen. Onze Wyzen leeren, dat insgelyks de zielen van het geflasht van hun, die by het bouwen van den Tooren van Babel in de verflrooijing zyn geraakt, voor een gedeelte in Duivelen en kwaaddoende Geesten, die fleeds rusteloos omzwerven, zyn veranderd. Insgelyks zyn de Amalekiten, de afvalligen van den Jaodfcben Godsdienst, de Ketters, Verraaders en Epicuristen, en allen, die de Israè'liten door allerlei kunstenaryen by de Regeering hebben zwart gemaakt en gelasterd, en ze of aan hunne goederen, of tan hunne ligebaamen fchade en nadeel hebben toegevoegd, deezen zyn die Godhozen, welkers zielen, na den dood, in Duivelen zyn veranderd (O- Ja, om u zelfs niet in de geringfta twyfeling te laaten, hoe oud by de Jooden dit gevoelen zy geweest, dat naamlyk de zielen der Godlooze menfchen Demonen wierden, zo beroep ik my nog op het getuigenis uit een, fchoon Apochryph, Boek, nogthans om zyne oudheid hier te recht verdienende aangehaald te worden,ik meea het Boek van henoch (<-')• Laa- ( b ) Entdeches Judtmbum, Tb. II. p. 4:7-429. te Koningsberg i?ri. 4to. (1) De Heer Timmeiwan haait deeze plaats,in *yne gcfci.ree»#n' Byvoegiélen tot $ 6. uit dit Boeit in het gtieksch t»i naar te Is- iyn«  over de BEZETENEN.}?. Z3 i. 7- Laaten wy thans overgaan, om de oudheid van het vereenigde gevoelen, dat naamlyk de Demonen den tyiifche Vertaaling aan, dan my komt dezelve zo bedorven voor, dat ik 'er geen' gezonden zin in kan vinden, noch veel minder ze vertaaien. Daarenboven vrees ik ook,dat zy, ten minft^n zo ver ik ie verftaa, dat niet be wyst, het welk de Heer timmerman *er door wil bewyzen. Die lust heeft, zie deeze plaats na by pABRICIUS Cod. Pfeudepigr. V. T. vol. I. p. 195. Vert. HetXatynfche zoude men nog wel a}dus kunnen vertaaien: De kwaaden, uit hunne vleeschlyke ligchaamen uitgegaan, houden zich als Geesten op de aarde op. De Geesten der Reuzen, hetgeen aan hen by toedeeling is toegevallen.dat beleedigen, bederven, befpringen zy, knellen en persten en werpen het aan den grondj in eene vermagerde geltahe rondzwervende, fpeelen ze voor Spooken. Deeze Geesten aullen tegen de Kinderen van Mannen en Vrouwen opSaan. — Wy zullen hier den veelverwarder klinkenden griekfchen Text laaten volgens J*V£t)fi«T* 5T0V))^, TA iltXvScTK IK TH faUXTO; TDJ (TtfJMe avrm xuTtixrio-i; avtm i?rt rjj5 yrlS ta Ttnvtiara TOy Tiymrm yiftopeva, aIx^ta , *(?*><&r*, tfwxrttrz, rvji-naXauna., eiTtmvT* tut tjj; y„5? fytfiug ■n-cianx, «riTS»t«, Qao-fiXTX sraisvr», if-avaryo-otTui ta ttsiviicctz. tm ths vicv; tui firfytivm >&1 ™» yvmuvav. — Ook de zielen der Reuzen, fchoon naar het oude wangevoelen door Engelen met de Dochteren der menfchen geteeld, waren nogthans menfebelyie zielen volgens het begrip der ouden, en hiermede valt de bovenbedoelde zwaarigheid van den Vertaaider tegen de plaatze uit het Boek Henocb weg, Grabe/u SpUihpo patrum pag. 3Jz. beeft zoo wel in't grietui als latyn verfcl/eia'e Varianten., B5  16 VERHANDELING den menfchen ziekten aanbrengen, natefpooren. Hippocrates, die omtrent 400 jaaren voor Christus geleefd heeft, maakt van dit, als van een ten zynen tyde reeds oud gevoejen, gewag. De plaats verdient hier aangehaald tc worden; uit welke ook te gelyk kan blyken, voornaamlyk zomen ze met andere plaatzen van hippocrates wil vèrgélykeh, dat het gevoelen wegens Demonen, die de menfchen befp rongen , zyne geboorte in de kranke hersfenfehimmen der menfchen ge'iad heeft. Hy zegt dan Eerst zal ik handelen van de ziekte, die de Heilige genoemd is (dat is Epilepjie, of vallende ziekte ) en van de Beroerden, Qatlonilis, live fideralis, d. i. die als door een fier waren getroffen, de Grieken noemden ze £Mrw,)en van de verfchrikkingen, (s«g. ™ h'^rm, d. i. Droefgeestigheid, of Melankolie (\b~) die de menfchen zo fterk kun~ tien aandoen, dat zy ylen, en zich verbeelden zommige, hun vyandige, Demonen te zien, zomtyds by nacht, zomtyds by dag, en zomtyds op beide tyden. Zodanige fpook- gezichten zyn reeds by veelen oorzaak geweest, dat zy zich zeiven na- (a) In het Boek over de ziekte der Maagden. (bi LueiANUS (preekt in zynen Pbihpfeudil p. 337. Tom. II. EMt. Gravii van zulken, die de Bezetenen of De» monifchen van die verfchrikkingen verlosten.  over de BEZETEN EN. $ 7. hy naderhand Lebben verwurgt, doch meer vrouwen dan mannen: want de vrouwen zyn van natuur kleinmoediger en neer/lagtiger. — -— Wanneer nu zodanig een meusch wederom tot zyn verfijnd is gekomen, dan wytn de vrouwen, bclalven vecle andere dingen, ook haare kostbaarfle vrcuwlyhe kleederen aan Diana toe % wordende zy van de Priesters, die dit beveelen, bedroogen. Naamlyk hippocrates bedoelt hier hoofdzaaklyk het ylen, en de raazende moer Cfuror utcrinus') als mede de vallende ziekte van het opftygen der baarmoeder, welke men geloofde, dat Diana, de Godin dtr Maandftonden, of de Maan, veroorzaakte, wanneer, naar het zeggen van horatius- een dwecpachlige waati, en eens vertoornde Diana de de Vrouwen aangrypt. De Hyfterifche Zeïfsmoord der mïletifche zich zeiven verhangende Maagden, welke uit plutarchus (O hier ter plaatze verdient bygebragt te worden, moet uit hiïpocrates worden verklaart, gelyk deeze gebeurtenis wederom van haaren kant het zeggen van u i p p o c r a t e s met een byzonder voorbeeld fiaaft: dit onheil, zegt plu* tarciius, fcheen door Demonen veroorzaakt te zyn, dan, naar ik gis, was het voortgekomen 20 uit het leezen van Romans,als voornaamlyk uit een (O Dt Virtutibui Mnlierum, Tom. lï. p. 249. b.  ü8 VERHANDELING een ongehuuwd leeven, door gebrek aan jongelingen, die mogelyk te velde waren getrokken, en dus uit eene verliefde Droefgeestigheid of Melanokolié. Deeze gebeurtenis heeft ook A ulusGeilius 00 uit een der verboren gegaane fchriften van p l utarchus, naamlyk die over de ziel, en wel uit het eerfte Boek; over de ziekten, aan -welken de zielen der menfchen onderhevig, zyn, verhaalt. De Graaf J ohannes van Oxe nstiern, een treffend voorbeeld van de wisfelvalligheid van het geluk! heeft dit verhaal, uit die fraaije zucht om te behaagen, (a la voltaire) voortreflyk met onwaarheden opgefiert: Aultjs Gellius, zegt hy (O' verhaalt, dat in de Stad van Mikte alle jonge Dogters of eenmaal zo een" buitengewoonen afkeer voor allen verliefden omgang kreegen, dat zy veel liever den dood, dan de liefde verkoozen, en dat zy, om zich van den «verlast haarer ouderen te o?itflaan, die haar encphoudelyk tot het huvvelyk aanmaanden, eer verkoozen zich alle te verhangen, dan daarin toetefiemmen. Men zou zeggen, dat Venus, vergramd op {d) Lib. XV: C. 10. (f) In zyne Rtcueil de Pcnfêes fur divers fujets, Tom. III. j>. 42. en volg. onder den Titel: d'am quanlité de Lucreces. Te Frankfort 1725. Svo. Welk Boek hy aan C AR EL, Landgraaf van Hesfen, heeft opgedraagen,  over de BEZETENEN. 57. op deeze weerfpannige Schoonen, die den boog van Cupido, baaren Zoon ,hadden durven verbreeken, haar ten minften met deszelfs koord heeft willen firajfen. Dit ging zo verre, dat men te Mikte, geduurende eenige dagen,van niets anders hoorde, dan van den dood van eenige fchoone jonge Dogteren, die zich hadden verhangen : zodat, behalven de fmert, die de Ouders over zodanig een ongeluk in hunne huisgezinnen gevoelden, de Senaat zelfs zich 'er over begon te ontrusten, bedenkende de droevige gevolgen van zo eens /irenge kuischbeid, door welke haare Stad binnen weinig tyds geheel ontvolkt kon worden, uit gebrek aan verliefden omgang.—■ Dan, hiervan vinden wy by die geloofwaardige Schryvers geen enkel woord! Om desLeezers wil, zie hier de woorden van Gellius! Plutarchüs verhaalt, dat de Miletifche Maagden, byna alle, zo veel ,er toen in de Stad waren, op V énverwastst, zonder eenige blykbaare oorzaak, in het hoofd kreegen, om te willen fierven, waarop ook zeer veelen haar leeven door den Jlrik eindig' den. Daar dit van dag tot dag dikwyler gebeurde, en men geen geneesmiddel voor haare in het èefluil van te fierven volhardende geest sgefieldheid wist te gebruiken, dat de Miletiers toen beflooten hadden, dat alle Maagden, die zich zouden verhangen, naakt en met dienzelfden ftrik dien zy noch om den hals hadden, ter begraafnis zouden uit'  So VERHANDELING uitgedraagen worden. Dat, na dit bi-fluit, de Maagden niet meer net een' Dry willigen dood hadden ge/laan, alleen door de fchaamte voor zo eene fchandelyke begrafnis afgefchrikt. En plutarchus zelf zegt: De miletifche Maagden beving ep zekeren tyd een verfchriklyk en ongehoord toeval, waarvan de oorzaak onzeker was, behalvett dat men geloofde, dat de gefteldhcid der luckt,met vergif befmet en geneigd zynde om dolheid voorttebrengen, die verandering en ver by flering der gemoederen had veroorzaakt. Allen beviel op een* maal en onvcrwagt eene zucht tot den dood, en een woedende drift, om haar leeven door eenen ftrik te eindigen; en veelen voldeeden ook in het geheim aan deeze zucht. De woorden en traanen haar er Ouderen, en de toefpraak van haare Vrienden vermogten hier niets, integendeel ontkwamen zy de waakzaamheid en listigheid van haare oppasfers; zulks, dit onheil van Demonen fcéeen voorttekomen, en voor menschlyke Geneesmiddelen te flerk te zyn. Tot dat een zeker verftandig Man een Wet voorjloeg, die bevelen zou, dat alle, die haar zeiven hadden verhangen, naakt over de markt ter begrafnis zouden uitgedraagen 'worden. Deeze Wet vastgefield zynde, beteugelde niet alleen, maar vernietigde ook geheel en al die zucht tot den dood, waaraan die Maagden kwxnden. Want men heeft opgemerkt, dat de op zeker voor-  ©ver de BEZETENEN. §7. 31 voorwerp gehegte' krankzinnige denkbeelden van melankolieke Menfchen niet zelden gebeterd ea verdelgd worden, zo zy door geweldige tegenovergeftelde denkbeelden onverwagts worden getroffen. Dan, laaten wy de waarheid met den haar behoorlyken ernst behandelen! Behalven andere Vrouwen, die tegelyk aan eenezwaaremelankolie en hyfterifcbe ziekte kwynde», en die by Lucas VIII: a. gezegd worden: van booze Geesten geneezen te -zyn, febynt voornaamlyk tot dit foort behoord te hebben, Maria Magdalena, gefolterd door een' zevenvoudigen Demon, dat is, die raazend of eene uitzinnige Vrouw (op dat ik my hier van de eigen' woorden van Celsus bediene)^.?, gelyk gy Christenen zelfs volgens eigen belydenis zegt. Ziet C £ L s u s woorden by Origenes: QQ En voorzeker had zy eertyds eene woedende krankzinnigheid gehad, doch was zy, ten tyde van de opftanding van Christus, reeds lang weer gezond en geenzins meer van haar verftand beroofd. Origenes, die het eerde, de raazerny naamlyk, in zyn antwoord door uitvluchten, ontleend van het ontbreken aan uitdruklyke ftellige bevestiging der Evangeliën daaromtrent, ontkent, antwoord niet wel op de hier- vo- (ƒ) Lib. II. 9 7. Of in de Hoogdaitfche Vertaaling va» mosheim, S. 232.  32. VERHANDELING voren aangehaalde woorden van celsus, dewelke veel beter over den zevenvoudigen Demon der Jooden oordeelt, het geen hem ook gemaklyJcer was,doordien hy,omtrent eene geheele Eeuw nader, dan Origenes, aan de Evangelifche tyden geleefd heeft. Hiertoe reken ik ook noch, als een foort deezer ziekte, den Enthufiafiifchen St. Vitus- Dans! Ik heb eene jonge Dogter, aan de Maagde - ziekte kwynende, gekend, die met denzelven geplaagd was, welke dan over tafels en ftoelen fprong, en dan wederom allervuurigst uit den Bybel predikte. Nog verdient gehoort te worden, hetgeen Vader HiPPocRATEsin een byzonder Boek, over de vallende ziekte, zegt, welkers woorden, om dat zy al te zeer tot ons oogmerk dienen, dan dat zy, die het Boek niet by der hand hebben,'er van zouden verftooken worden, ik hier, ten minften in een hoofdzaaklyk uittrekzel, zal plaatzen: Allen, zegthy, die aan deeze ziekte gewon dezelve reeds van te voor en voelen aankomen, vlug' ten uit het gedrang der menfchen na huis, zo, zy "er digt by zyn; zo niet, dan' na de eenzaam/ie plaats, waar zo weinigen, als mooglyk, hen kunnen zien neervallen, en dan bedekken zy zich terpond, en dit uit febaamte over bun toeval, niet uit vrees voor den Demon, gelyk veelen meenen. Ik zou evenwel liever tegen Hippocrates. met  over de BEZETENEN. §7. 33 met die veele anderen welke hy hier berispt, ftaande willen houden,dat een' fchrik verwekkende gedaante zich by den aanval van den Paroxismus,van tyd tot tyd, aan het oog van de Lyderen vertoone, voorzeker niets anders zynde dan een gewrocht der verbeeldingskracht, voornaamlyk by jongelingen en lieden van eene leevendige fantazy, waarover zy dan ook, weer tot zichzelven gekomen zynde, klaagden; en dat door zodanig een verfchynzel den Lyderen die fchrik aangejaagt zy.Deeze gezichten der verbeelding hebben de meening van Demonen en Spooken voortgebragt. Aret^eÜs fpreekt hiervan dus: Veelen zyn zo bevreest, als of hun een wild dier aanviel, of verbeelden zich eene Schim te zien, en vallen zo ter aardeneer ■ (g). Op andere plaatzen zegt Hippoc rat es nog het volgende: Die het eerst deeze ziekte de heilige Ziekte genoe?nd hebben, fchyneil my zodanige menfchen geweest te zyn, als men tegenswoordig ook noch vindt, naamlykTovenaars, Verzoenders en Kwalzdlvers en zommige andere verwaande menfchen, veinzende zeer godsdienstig te («) n«»«(o-i & pö/3o5 £«•< smttret 5 ^xtraa-m, cvm xamriTm. Acutor. Morb- Cauf. Sc Sign. Lib. i. C. 5. p. 2. Edit. Boerb. Schimmen noemt ook Homerüs reeds de zielen d«ï, dooden. Ziet Odysf. k, 49;. c  II VERHANDELING te zyn, en iets meer, dan gemeen te verjlaan: dan, geen middel voor deeze ziekte weetende, hebben zy ze, om hunne onkunde niet te verraaden, dezelve met den mantel van Heiligheid bedekkende, voor heilig uitgegeeven, en eene geneeswyze vastgefleld, vjaarby zy niets waagden: naamlyk Verzoeningen en Beztveeringen, op dat, zo de kranke niet genas, zy de fchuld van zich af- en op de Goden konden fchuiven. Want niet eens, maar dikwyls maaken zy van dezelven gewag, fchryvende, in alle byzondere foorten der ongefleldheid, de oorzaak van ieder aan een zekeren God toe. Immers, byaldien de Lyders de Geiten nabootfen, en een gelykfoortig geluid gee ven, dan zeggen zy, dat de Moeder der Goden 'er de oorzaak van zy. Doch, zo zy een fcherper en heviger geluid geeven, dan vergelyken zy hen by een paard, en zeggen, dat Neptunus de ziekte gewerkt heeft. Zo hun ook eenige vuiligheid ontgaat, dan wordt zy aan Hecate Enodia, (dat is,die op de Driewegen vereerd wiexdt)gewesten. Zo zy een menigvuldiger en fcheller geluid gaven, gelyk de vogelen, dan was Apollo Nomius, dat is, de Herder, de oorzaak; doch zo zy fchuimbekten en met de voeten fchopten, hielden zy Mars voor de oorzaak. Voorts, als anderen by nacht overviel een fchrik, eene vrees, een ylen, hetfpringen uit het bed, of verfchrikkingen, of een vlugten buitenshuis, dan zeiden zy,dat het hinderlagen vanHecate en befpringingen of  over de BEZETENEN. $7, 55 of aanvallen der Heroën waren. En hiertegen gebruikten zy dan Verzoeningen en Bezweeringen. Dan, naar myn oordeel, is deeze ziekte niet heiliger , dan de overigen, zy heeft met haar dezelfde natuur, en dezelfde oorzaak. Dit hier en daar uit Hïppocrates verzamelde zy thans genoeg! Het blykt derhal ven reeds ten vollen, dat men, ten zynen tyde, reeds van ouds algemeen geloofd heeft, dat verfcheiden ziekten van de Goden, Heroën, of Demonen wierden gezonden. Ja! zelfs maakt Homerus reeds in dit opzicht van een' boozen en vyandigen Demon gewag. Want de vreugde der Kinderen over de herftelling van hunnen Vader befchryvende, drukt hy de oorzaak der ziekte dus uit: Ch) Zo heuchlyk den Kinderen des beminden Vadert geneezing Is, die reeds lang aan brandende fmarten dei' krankheid Neerlag eti verging, van een' nydigen Demon gefolterd, Doch welken thans, tot hun vreugd, de Goden hebben herfleld: Zo heuchlyk — ■— —1 De (*) Odysf. e, vs, 3J4. naar de Hoojdukfche Vertaaliflg Tan V o s z, C a  0 VERHANDELING $. 8. De Demonifchen der Grieken wierden by de Romeinen Lymphatici genoemd, van het grieksch ,t^feÜ~., dat is , door eene Water nymph aangegreepen. Want voor het griekfche woord Nympha, dat -water betekent, zeiden de Latynen Lympha. Zy geloofden, dat de bronnen en rivieren aan Watermmphen, dat is, aan ruifchende zielen, toegewyd waren, welken ook, onder hét bewind van Apollo, Waarzeggers en Dichters met water uit da Pièrifche Bronnen geput, bezielden. Welken by de Grieken Demonen heetten, die wierden by de Romeinen, naar het getuigenis van Cicero O), Lares of Pr Lar was een goede, Larva een kwaade Demon, gelyk een Spook van Hecate gezonden. Larvatus is dus hetzelfde, als Lymphaticus, dat is, door eenen Demon Bezeeten. By Sext. Pompej. Festus, die („) In Tim*i Fragm. Cap. ii. Zie ook noch AidAB. ad Diog. Lairt. L. ii. 79- (6) Zie over het onderfcheid deezer naatnen Apulejus * Genh Soera,. Tom. ii. §. ». p. 109. B*t. AUenUrgi 1778. Over PraftUe,, Zie C arol. Nb AP01,is ad Ov,d„ Fafi, V, vs. u9. p. 217. Vert.  over de BEZETENEN. §8. 37 die het Werk van Verrius Flaccus, eenen Grammatiker ten tyde van den Keizer Tiberius, over de Betekenis/en der woorden, in een uittrekzel gebragt heeft, by Festus, zeg ik, zyn de Larvati Woedenden,van het verftand beroofden,welken by Plautus gezegd worden, vol van Larven te zyn, die anders ook Cerriti genoemd wierden, dat is,door de Godin Ceres gefolterden, met welken naam de zwaarfteKrankzinnigen genoemd wierden. In de oude Christlyke Kerk noemde men Raazenden , Energuménen (bewerkten) van de werking der Geesten in hun, welke manier van uitdrukking uit eenige fpreekwyzen van P aulus was ontleend, in welken hy gewag maakt, van de werking des Satans, van den Geest, die nawerkt in de Kinderen der ongehoorzaamheid, dooide inwerking van dwaaling ( c~). Dat de Larvati der Romeinen, en zy, die by de Grieken gezegd wierden door een* nydigen en vyandigen Demon gefolterd te worden, dezelfden zyn., als de Bezetenen der Jooden, van welken in de Evangeliën gefprooken wordt, blykt uit flavius josephus, die ten tyde van de Apostelen (<) 2 Thesral. II: 9. Ephef. II: 2. In 't Grieksch «vfgyouftEvoi atro rvi tm TtiivjMTuv tvigyAias. (Voorbeelden hiervan zie bySuiCEROS in zynen Thefaurvs, op het woord in^yta. Vert.) C 3 i  35 VERHANDELING len leefde en fchreef;aan hem immers kon 't niet onbekend zyn , welke betekenis de Jooden aan de woorden Demon, en Demonisch hegtten. Hy nu zegt (d~)'. De zogenaamde Demone^ zyn de Geesten van booze menfchen, die in de leevenden vaaren en hen dooden, zo zy geene hulp krygen. Een zeker iemand heeft hier tegengeworpen, dat José phus elders een onderfcheid maakt, tusfchen de zielen (■ Dit gevoelen was niet aan Justinüs byzonder eigen, gelyk zommigen het hem, Jooden en Oosterlingen van de Geesten reeds zedert lang bekend was, hunnen oorfprong. Van hier is by my de vermoeding ontftaan, dat de Pneumatiti hun Pneuma wel van de Jooden hebben overgenomen en tot de oorzaak der ziekten gemaakt, in zo verre naamlyk dieGeest, binnen het ligchaam des menfchen gevonden zynde dezelven verwekt; doch dat zy, zynde naamlyk in het fchool van Hippocrates onderweezen, voor 't overige geenzins met de Jooden en het overige Volk overeenftemden, die geloofden, dat die Geesten uit de dooden uitgingen, en zomwylen wederom in andere jnenfchen vaarende, hun verftand verwarden. Daar men nu Beloofde,dat de Pfycbe,(i\e\) die anders ook naar haar verhevener vermogen Nous, of het verftand genaamd wierd, en het Pneuma, (de Geest) met hunne Zelfftandigheden volmaakt onder eikanderen vermengt waren, zo wierd de Pficbe gezegd door haar werktuig, het Pneuma, te werken. Uit de verwarring van dit donker onderfcheid, en uit de vereenigde werking van beider weezens moest wel noodzaaklyk eene verwisfeling der naamen van Pfyche en Pneuma ontdaan. (ƒ) In «yne Apologie I. of by zommigen de II.  over de BEZETENEN. $8. 41 hem, als zynde een Platoniker, alleen toefchryven, maar was algemeen aangenomen : immers hy zelf zegt, allen noemen ze zo. Getuige zy hier ook noch Tertullianus; want daar zyne naavolgers, ds Fertullianisten, naar het getuigenis van Atjgustinus, (g) geloofd hebben: Dat de godloos/ie'zielen der menfchen, na hunnen dood, in Demonen wierden veranderd, en daar hy zelf, C offchoon het Boek van Ter tul li anus, waarin hy dit gezegd heeft, niet meer overig is) in de Apologie zegt: Wysgeeren en Dichters weeten van Demonen, ja zelfs gebruikt het ongeleerd Gemeen ze niet zelden tot vervloeking; — Hun werking is de vernieling van den mensch, — dus brengen zy den ligchaamcn wel ziekten en andere zwaar e ongelukken toe, maar de ziel doen zy op het onverwagtst uit het ligchaam gaan; hunne fynheid en tengerheid dient hu,n , om tot beide Zelf/landighcden van den mensch doortedringcn — Daar hy, zeg ik, zulke dingen zegt, zo is 't niet twyfelachtig, wat hy gemeend hebbe, naamlyk dat zelfde, hetwelk toen het algemeen gevoelen was. Dan op dat deeze om Handigheid, dat naamlyk dan eens de Moeder der Goden, of de Aarde die alles voortbrengt, of Neptunus, of Hecate, of Cy- (g) De Hare/1. Cap, Sö. aangehaald door Sbmder Abh, pag. si. C5  4S VERHANDELING Cybele, of Mars , of Apollo, of eenig andere Godheid gezegd wordt de menfchen te befpringen, en dan wederom de zielen der dooden onderfteld worden hen te folteren, niet misfchien aan iemandeenige zwaarigheid veroorzaake, of toefchyne eene tegenftrydigheid , of ten minftcn eenige duisterheid in zich te vervatten; zo heeft men, om deeze heidenfche leere, of liever bygeloovigheid, destebeter te kunnen beoordceien, flechts te weeten, hetgeen ons het getuigenis van PlutarchüS leert, hetwelk ons hier destewaardiger is, omdat Plu t a r c ii u s het noch in diezelfde tweede Eeuw heeft afgelegd, welke 't naast op den leeftyd van Flavius Josephus volgde, en in welke Eeuw hy een tydgenoot van Jüstinus den Martelaar was: Naamlyk in zyn Boek, over bet ophouden der Godfpraakcn onderregt hy ÖrtS, dat ieder Demon den naam van dien God aanneemt, van welken hy zyne magt en last heeft bekomen, en dat hy dan, als een last hebbende Demon, uit naam van dien God handelt en de menfchen kwelt: zo, by voorbeeld,de ziel van eenen overleeden door Diana of Ceres op iemand was afgezonden, dan wierd die mensch gezegd, door deeze Godinne omgedreeven te worden, offchoon men geloofde dat een Demon, naamlyk eene ziel, hem (b) Ds Oracutorum defe4n.  over. de .BEZETENE N. § 8,9. 43 hem onmiddelyk folterde. Dienvolgens kan men zeer wel hebben geloofd, dat die dienstmaagd, welke den Apostel Paulus te Phiiippen navolgde en nariep (/), en welke gezegd wierd den Geest-van Apollo Python te hebben, juist wel niet onmiddelbaar door den Pythifchen of Delphifchen Apollo zeiven was bezeeten, maar door eenen Demon, ofzielvaneen geftorven mensch, die van Apollo den last gekreegen had, om haar Enthufiastisch te maaken, ofte bezielen, en dusdanig moet zy ook van ons, met der daad worden aangemerkt, overéénkomftig den denktrant van dien tyd. I 9. Offchoon meu moet toeiïaan, dat de ouden tweederlei foort van Demonen Helden, Qa) een naam- lyk (i) Handel. XVI: 16. (a) Hiervan moeten nogthans de Grieken uitgezonderd worden, by welken alle Goden van menschlyken oorfprong waren, gelyk, behalven Hesodotus l. i. Cap. ift, dit ook noch ronduit betuigt Euhemerüs, een Siciliaansch Cefchiedfchryver, die 300 Jaaren voor Christus leefde, en welke dus den ouden G^beurtenisfen , Crsff-lirifien en Overleveringen nader was, zelfs is deeze Eu heme rus voor een Atheist gehouden , omdat hy bewees en openbaar verfpreidde, dat de Griekfche Theologie, (die reeds zedert lang, nadat de Godsdienstige Vereering der Sterren door de eerfte menfchen verouderd en in onbruik wat ge-  44 VERHANDELING lyk van een' verhevener, dan menschlyken oorfprong, hoedanigen die der Oosterlingen waren, en het ander foort van zodanigen, -die eertyds menschlyke zielen waren geweest; zo is dit nogthans uit alle getuigenisfen der oudheid volkomen zeker, dat die Demonen, die de menfchen Demonisch maakten, zelfs in het Oosten voor zielen van geftorven menfchen zyn gehouden. Niemand, die alle plaatzen der Ouden hierover heeft nagevorscht en overwogen, kan hieraan twyfelen. Ten vollen hebben dit ook beweezen de zeer geleerde Engclschman Hu go Farmer en de beroemde Semler Cc). Hier geraakt, eene Theogonie, dat is, de leere van de geboorte der Goden, was geworden ,) niets anders was , dan de oude Herooi loqie, dat is , de Leere van de oude Helden. Dit zelfde hebben ook gezegd Varro de geleerdfte der Romeinen, en Cicero, de eerfte der Wysgeeren. (b) In zyne Verhandeling over de Wonderwerken, vertaald in het Hoogduitsch door L. T. A. von Cb'lln te Bremen en Leïpzig 1777. En in zyne Proeve over de Bezetenen, vertaald in het Hoogduitsch door Bamberger, te Berlyn 1776, en in het Hollandsch te Amilerdam 1777. Verder in zyne Brieven tegen Ds. worthington, in het Hoogduitsch,metByvoegzeb van semler, te Halle 1783. (c) In Disjert. de Dcemoniacis Ha'a 1760 4to , welke aldaar X769, onder den Titel van Commentatio &c. en voor de vierdemaal 1779 met weinige veranderingen herdrukt is. En in zyne Unterftabung der Damonifeben Lease, Halle noz.  over de BEZETENEN. 5 8- 45 Hieruit is dan duidelyk, dat de Demonifchen, die men meende van Demonen bezeeten te zyn, geenzins van eigenlyk genoemde Duivelen zyn bezeeten geweest, die onder een geheel ander foort van Geesten gefteld wierden, en welke Duivelen den ouden Grieken en Romeinen onbekend waren, die hunnen Godsdienst, wat de leere der Geesten betreft, en dus ook hunne leere van de Demonen , van de Egyptenaaren hadden gekreegen, fchoon zy ze naderhand met hunne eigene byvoegzels ver* mengd hebben, en zelfs is het zeer waarfchynlyk, dat de Jooden, en mooglyk reeds al zedert hun verblyf onder de Egyptenaaren (V) en Moabiten , ten deele aan deeze bygeloovigheid hebben deel genoomen, daar Mos es den Israè'liten reeds verbied, den Dooden, dat is, den zielen der geftorvenen, te offeren of wyn te plengen, gelyk uit de vergelyking van zommige plaatzen van Mos es blykt. In het 5de Boek 2.6, 14, wordt gezegt: Ik en hebbe daarvan niet gegeeven tot (of aan ) eenen dooden gelyk my geboden is. Wat in het 4de Boek 25. 3- heetena, /lacht ■ of eren haarer (der Moabiten) Goden, voor welken de Is ratli ten zich nederboogen cn van welker /lacht • of eren het Volk at, dat wordt 5de Boek 32. 17, vergde» ken met Pf. CVI: 28—37. aldus uitgedrukt: Zy • jv, ..... ;.. .. .. , heb- ( d) Jofaa xxiv: 14. Ezechiel. xx: ï.  45 VERHANDELING hebben den Demonen (welk woord de 70 Taalsmam.cn hier gebruiken) geoffert en van de offeranden der Dooden gegeeten. Het Hebreeuwfche Methim hebben zowel de oude Samaritaanfche vertaaling, als ook de Syrifche der Oosterfche Christenen, en de Arabifche der Jooden, allen naar den Grond-text gemaakt, door Dooden vertaalt, gelyk zelfs Robert Cleyton, Bisfehop van Glochester, (die het eerst de Sinaitifche Opfchriften, door het Opperhoofd, der Franciscaanen in Egypten ontdekt, heeft bekend gemaakt.) herinnert (c); fchoon hy zelf van gevoelen is, dat hier geene offeranden aan de Dooden, maar zulken, welke flechte vrouwen aan Phallus bragten, bedoeld worden, waarvan hy deeze reden geeft: Ik ban, zegt hy, met het groot de gedeelte der Uitleggeren niet gcloovcn, dat dit ziet op de vereering, welke men aan de overleeden Helden bewees ■» vjant my komt 't voor, dat de vergoding van die Helden toen noch niet ingevoerd was; maar Israël voegde zich by Baal Peor. Dan Cleytom bedenkt niet, dat de vereering der overleeden Voorouderen, zynde als in de natuur zelve gegrond, en van hier by onbefchaafde Volken zeer oud, moet (-) UtroduSion a VHiftoire desjuift depuis te Detuge jusque 0 la fin du Gouvernement de Moyfe,tradnite de l'A»sl°i) ,a Leidt 1732. 4to p. 248. volg.  over de BEZETENE N. S 9. 47 moet onderfcheiden worden van de vergodingen der Helden, die eerst met 'er tyd volgden. Voor 't overige is mooglyk het Feest, Phallophoria genoemd Cf), dat de Moabiten vierden, te gelyk eene nabootzing van een geboorte Feest geweest, ten aandenken van Loth en hunne Stammoeder, omdat zy wisten, dat zy uit deszelfs bloedfchandige byflaap, in zyne dronkenfehap gepleegd, gefprooten waren, op welk Feest zy gewoon waren te eeten, te drinken en byflaap te pleegen, waarop zy naderhand ook de Abrahamiten noodigden, wegens de verwandfehap met hun. Dat ten minnen de Israè'liten in de ftrikken van de gelykfoortige en verfoeilyke zonde der Cananiters, naamlyk de Necromantie, zwarte-konst, of het raadvraagen aan de dooden, verward zyn geweest, blykt zo wel uit de godlyke vermaning van Mos es (Deut. XVIII; 9—12.) als ook, in weerwil van dezelve, uit de fteeds onder hen voortduurende zwartekonstenaars, of Wichgelaars, die, door middel van buikfpraak, veinsden, dat de fchimmen, uit de Aarde opgeroepen, hun antwoordden, en eindejyk uit het voorbeeld van Saul. (1 Sam. XXVIII: 7.) En deeze ligtgeioovigheid, Eeuwen lang (ƒ) Omtrent de woorden P&altus, Phallophoria, Baal-Peor wy* ik den HoUandfchen Leezer op Go e ree, Moza'tfcbe Hifiorit der Hehréeuwfche Kerk, Deel I, p. 210, yolg. Vert.  43 VERHANDELING lang aan die plaatsgebonden, fchynt den nakomelingen met eene oosterfche hardnekkigheid aangekleefd te hebben. Voor het overige ftrëkt zelfs die Necromantie het oudfte Volk der Aarde tot getuigenis, dat zy reeds van oüds, en bygevolg ook de Volkplantingen der Phocniciers , Cg") geloofd hebben, dat de zielen, van den dood des ligchaams bevryd, hetzelve overleefden. Dan hoe dit alles ook zy, zo is ten minden datgeen, 't welk voor ons toereikend is, buiten allen twyfel gefield, naamlyk, dat de Pharizeeuwen, reeds lang voor Christus, met het gevoelen der Grieken en Romeinen wegens de Demonifchen zyn doortrokken geweest, te weeten, dat zy door de ziel (g) Al te moeilyk en te omuagtig laat de Geleerde Joh. JAC. Hes» (Verjwb vom Eekbe Gotiei , Zurich 1774- 8vo ifteriffS'/*», Ster Abfcbni». p. 306.) David de onfterflykheid zyner ziel, na den dood des ligchaams, en derzelver gelukftaat na dit leeven, bettuiten uit de langduurige werkzaamheden omtrent en beloften van lehova aan Abrahams nakomelingen, fchoon ondertusfchen allen Hechts aardfche dingen betreffende ; dan, ik denk, dathy, zelfs buiten deeze daaden en beloften, en zonder alle fluitreedenen, dezelve, als zynde reeds van de voorouders overgeleeverd, niet minder zeker, ja zelfs veel beter, geloofd heeft, dan de Moabiten en Canarnters, welken wy uit de te vooren aangehaalde plaatzen ge„oegzaam gezien hebben, dat, volgen, het fundament, waarop de by hun gebruiklyke vereening der Demon» fteunde, overtuigd waren , dat de zielen het ligchaam overleefden.  over de BEZETENEN. § ïö. 49 «iel van een overleeden mensch bezeeten en gefolterd wierden; hoe zeer ook van den eenen kant,by de Jooden,de Sadducëen ,en van den anderen kant, by de Grieken, de fchool van De moc ritus* zich tegen dit gevoelen verzetten. §• ™> Öm dit en het volgende des te beter te beoordee* Jen, moeten wy noch herinneren, dat de oude Jooden, gelyk ook de Perfifche hierin met hun overéénftemende,Chebriers (V), (die voor naavolgers van Zoroaster willen gehouden worden, en die veele ftukken, fchoon verdraaid, uit den Joodfchen Godsdienst fchynen ontleend te hebben) hebben geloofd, dat 'er veele rangen var! Engelen en Demonen waren. Tot het Opperhoofd! van de boozen onder hen maakten zy den Duivel, {Diabolus) of Samma'èl, anders ook Asmodceus genoemd. Deeze had verfcheiden gewesten vari Zyn Ryk wederom aan zommige Archidemoneii, dat (a) Zie den in de Oosterfche Geleerdheid zeer bedreeven,doch dikwyls niet zeer oordeelkundigen Thomas Hidb, Bijloria Retigionis Veierum Perfarum EJit, Oxonii 17*0. Cap. 12, 13, 19, 20. Jlsmodaus, zegt hy p. 128. komt van het Arabifche Azmuden, d. i. in verzoeking leiden, gelyk by MatthV IV: 3. de Duivel de verzoeker genoemd wordt. D  rp VERHANDELING dat is, Opper - Demonen, afgedaan. Zodanig eerï jfcebsdezKn -was Beëlzebub. Doezen naam Beëlzebub, uadat de Jooden denzeiven, uit fpotterny en verachtiag, door eene ©mzetting van letters en naar oe toen ter tyd gewoone wy/.e van fpreeken veranderd hadden in Beëlzebub, dat is, Drek-Heer of,(uit cenenMoerasL-evvoonder eens weeken vliegenryken boderas, gewordenen Heer, gelyk onze Grfekfche Texc noch leest,) heeft de Syrifche Vertaaier van Mattiieus en Lucas, die zelfs in het Oosten en zeer na aan de Apoftolifche tyden leefde, en dus, naar alle waarfchynlykheid, de zaak wel wist, in zyne Vertaaling met opzet behouden, hebbende denzeiven becfteld uit den Griekfcheh naam Apomyïos, dat is, Ver dry ver der vliegen en aardvfooïjcn , voornaamlyk in moerasfige en hee'.e plaatzen O); welke naam, om zodanig een algemeen (b) pAOSAfjIAS, jScbaie. L. VII: t., verhaalt, dat de ïttsroKsners vati Myus, een Stad in Jonien,door de verbaazenée, ifieaigte vliegen, tegelyk met een moeras ontftaan, nadat de mand van de rivier Meander verftopt was, genoodzaakt uraisen geweest hunne Stad te verlaaten alle hunne goederen eii de fceeltenisfen hunner Goden met zich voerende. De Ee&s, toen eene menigte Vliegen hun de pest had aangefee-ïgt, riepen den Vliegenverdryvenden God aan, gelyk ytlislvs& zegt, Hifi. Nat. L. X. C. 40. Edit. Bipant. JANUS 0/!K4SCSNDSi die 't eerst begon Galenus in het Arabisch ie vee taaien, ea die mooglyk deïelfde is als de Syriër Jo-  over deBEZETENÈN. fio. jt meen beweezen weldaad gegeeven, voor dee'zên God even zo aanzienlyk wieid geacht, als die van Co- joannes mesue, fchryft: dat overal, waar een groots overvloed van Vliegen w,n, in welken tyi van bet j :ar ooi , Ziehten, die uit verrotting voortkom-n, onder de Inveomert ontftaan zyn, Apbor. 13 i. fabricius Hildanus verhaalt, Cent. IV. Obf. 23. dat in den Zomer van het Jaar 1612, toen de pest woedde , 'er zo eene meenigte van Vliegen ij geweest, als by menfchen geheugen niet is gezien. Het fchynt,dat de Helden, of de kleine Koningjes zich den Titel, van verdryvers der Vliegen , verworven hebben , door moerasferi en flykerige ongezonde plaatzen uïttedroogtn, en door het afloopen van het water te bevorderen. (Zie noch H. farmer; over de Bezetenen p. 21 volg. Holl. Vert. De beroemde' MlCHAè'Lls verdeedi^t de gewoone lees:ng Beëlzelul, ètt is zelfs niet vreemd, dat het in de oude Syrifche Vertaaling voorkomende Beëlzebub niet van den Vertaaler zeiven afkom* ftig is. Het woord Beêlzebu'. verklaart hy door lieer éeticf Hemelfche wooning, of Hemehteken ( dom 1nus domui co'leftij,) Welke verklaaring hy op de oude Sterrekunde gréndvestj deeze naam'yk verdeelde den Hemel in 12 wooningen, over ieder van welken zy eenen Planeet, a's He»r, ft-.lde, die niet een fterrekundig kunstwoord Heer der WooninG (Do minus Domus) genoemd wierd. Het Hebreeuwfche beteeken; eene uiooning, en wel voornaamlyk eene wooning der Sterren; en dus beteekent S>?3 eïgenlyk eenen Planeet, H,er eener He e'fcbe wooning; dienvolgens meent hy, dat, daar de Heidenen, welkers Sterrekunde en Godsdienst op 't naauwfte vereenigd waren, om zich een w00n" plaats te zoeken, welke zy zomtyds vonden in deligchaamen der Ieevendigen,als zynde voor hun, wegens de gelykheid van natuur, het best gefchikt. ■ Deeze, by de Jooden aan Beëlzebub onderworpen Demonen, zyn by de Grieken en Romeinen de fchimmen van Pluto. Dan,die Demonen , die niet onder het gebied van Beëlzebub Honden, maar dienaars van andere Archidemonen waren, worden dan eens met den algemeenen naam van Demonen geniet den Opper-Vorst van alle Demonen, nogthans den Vorst vaneen' zekeren rang van Demonen, en die in magt boven anderen uitdak, Heer der Hemelfcbe wooning genoemd hebben; fchoon hy ook niet twyfelt, of de Jooden hebben ook wel op de andere betekenis van dit woord, volgens welke het Heer tener Misthoop, of Drek-God betekent, uit verachting, gezinIpeeU. - Deeze plaats heeft de Eerwaarde Heer RUT z my medegedeeld, uit het eerde Deel der Supplementen tot het Hebreeuwfche Woordenboek van gemelden beroemden Schryver. Vert.) (O Van zulke omdwaaiende zielen, nadat zy haar oordeel van de onderaardfche Rechters omvangen hadden, fpreekt ook Pk A T o in zyn Phcedon p. 398. Vert.  over de B E Z E T E N E N, J io, 53 genoemd, en dan met dien van Engelen, Satanasfen, zynde het menschdom vyandig, en 'er fteeds op uit, om hetzelve allerlei rampen toetebrengen; eindelyk waren allen, welken post zy ook bekleeden mogten, aan Asmodaeus onderworpen, Die in wolken gehuld, den zwarten nacht gelyk, Met boog en weiverdekten koker omhangen, Grimmig komt,en zyn' vergiftigen pyl affchict(V). Maar fchoon nu voornoemde Satans het ligchaam en de ziel der menfchen wel poogden te befchaadigen; zo geloofde men nogthans, dat zy, door de lucht zwervende, zulks flechts van buiten door de phyfike elementen, aanblaazingen, en betovering der zinnen bewerkten, fchietende als het ware pylon, en wel vuurigen Ce), op de menfchen af; dewyl hunne natuur al te zeer van die der menlchen verfchilde,dan dat zy met hunneZelfflandigheid zelve in de menfchen konden vaaren en influipen. Dan Beëlzebub, de Vorst der fchinimen,kon, gelyk men geloofde, de zielen der overleeden booze menfchen in de ligchaamen der leevenden zenden, om dat zy, wegens de gelykheid van natuur, hiertoe Cd) Deeze regels zyn nit Versjes van homerus en Hesiodus ontleend. (e) Dus fpreekt ook p au lus van vtiurige pylen Ephel. VJi 16. D 3  54 VERHANDELING toe beter gefchikt waren. Men moet dus de Depionen van Asmodaeus van die van Beëlzebub wel onderfcheiden. Daar Bochart en Seldenus, beide anders onfterflyke naamen, dit niet wisten, zo moet men zich niet verwonderen, wanneer de eerite zegt: Het is moeilyker te beftsfen, waarom de Pharizeeuwen Beëlzebub, of Beëlzebul'hielden voor den overjlen der Demonen, die by andere Hebreeuwen Asmodaeus is; en S e lp e n u s: Ik beken met Origenes nie t te weeten, cm welke reden men 'den naam Beëlzebub of Beël zebul (waardoor zy echterBeëlzebub mecnderfgebruiklcom den Forst der Demonen te betekenen : ook maaken degïdenhfebri/ten der Hebreeuzuen de'izen niet tot den Vorst der Demonen, maar veeleer Asmodaeus; van hem gewaagd ook Ëftas in ThisM, zeggende, dat by ook Sammaëlgenoemd wierd ( / >■ Op welk onderfcheid de beroemde ?emler ook niet omzichtig genoeg fchynt gelet te hebben, terwyl hy de tegenwerping, hem uit het B >ek van Tc-bi as gemaakt, en van den aldaar gemeldcnDepton C?) ontleend, dat naamlyk de Jooden, behalven de zielen der overleeden menfchen, noch andere Demonen geftcld hebben, niet met een voor deeze zwaaiigheid gepast antwoord oplost, door flechts te (f) Dt> dit frrb. Èilt. Atnjiel. i«So- pag- nxtg) Kip. III: 8, 17. VI: 17- en VH. 3-  over deBEZETENENJio. 55 te zeggen, dat het Boek van Tobias eene jood- fche Fabel is. Daar het toch niet raoeilyk is, De derfa) Stromat. L. I. p. ïtf.^Edit. Sytbur. 1592. of p. 338. in de uitgave van het jaar 1641. o TlXartiy h' «SM rc'S 9"'* tcircfe/tst hxtex.Tot Tint, pxMr* i**> ct7ro Tm ev«j*r«"' ««.■ n Tm *-'t«» s' tpSiyyoiTiti Qemi, »«h SiseAixrov, t«» tui vit%' of niet! CO Hierop herinnert Petr. Salius Di versus met alle Catholike vroomheid den Muhamedaner: Dat, zo hy door den Demon, die onreine Geesten verjlaat, van zuelken in de Heilige Schrift wordt gefprooken, de gcneezing dier ziekten dan niet het werk der Artzen, maar dat der Priesters is C k). Ik heb gezegd, dat de Demonifche bezetenheid, eene hngwylige(Chronicus) ziekte van het verftand was, behoorende tot het foort van de zwartgalligen: want de Phrenitis, welke een hevige en zich fpoedig beflisfende raazerny (aciita Infanid) is, of.het ylen in de koorts, wierd van de grickfche Artzen niet aan eenen Demon toegefchreevcn. De oosterlingen, zo men Avicenna hoort CO' fchynen wel eenigzins. an- (i) In het groote Arabifche Werk: Canon MeM ln & quod cum iffo boe dcema- Hi'0  over de BEZETENEN. S 12. 69 Hy fchynt dus den oorfprong deezer uit de zwarte gal voortkomende raazemy wel ingezien te hebben. Salius maakte, in zynen tyd, op deeze woorden de volgende aanmerking: van deeze zaak heeft noch geen Schryver ge/proken, A vi c e nna alleen, befchryft deeze door eenen Demon ver' wekte raazerny. (Phrenitis') Voor 33 jaaren, in het begin van myn' Prahyk, had ik zelf gelegenheid, om zodanig een' zwartgallige Phrenitis of raazerny, die verfcheiden weeken duurde, waarteneemen. Zy is als eene raazerny, zegt Avicenna, met eene heete ont(leeking en koorts ge' paard, en zoel gaat de Demon dikwyls haar voor* af, en volgen dan op dezelve de ontjieeking en de koorts. Naamlyk de medelydige (Confenfualis) raazerny, uit den onderbuik voortkomende,pleegt dikwyls woedende te zyn, en zo zy van het zwartgallige foort was, wierd zy in het oosten aan de werking van eenen Demon toegefchrceven. Daar in tegendeel de eigenlydige (idiopathica) van de naauwkeurigfte Waarneemers fleeds zacht- aar- nio aut poft ipfum proveniat apojiema; Apoflema quidem & D) befchryft dit foort van menfchen, als ongevoelig, neerftagtig, droefgeestig, menfchen-fchuuw, loodkleurig van aangezicht; ftomp van gehoor, zwaar van begrip, wegens de traagheid en de ongevoeligheid der zintuigen en des verftands, cn zwaar ter taal; ja zelfs berooft deeze ziekte den lyder eindeïyk geheel van zyn verftand. Anderen met de vallende ziekte geplaagt,kreegen zonder zodanig eene krenking in het verftand, hunne toevallen, en deezen fchynen, onderfcheidshalveu, in de Evangeliën Maanzieken genoemd te worden. Schoon zy even zo wel, als de anderen, de vallende ziekte hadden,waren zy doch hierin van hun onderfcheiden, datzy byde eerstgenoemden met eene zwaarmoedige en hyfterifche ongefteldheid van gemoed gepaard ging, om welke reden zy dan onder de Bezetenen geteld Wierden. Maar de ouden verbeeldden zich, dat Diana, dat is, de Maan, vergramd zynde den menfchen de vallende ziekte zond, en dat zy, voor- naam- (/>) JXaê^ei, i'.tvuoi , 5tetr*4>ses, ilxi^uTrct, a^ixro/, ït uwe re/A ?W> i «etwej i *'5 rat srarroe pu£cuntt.  over de BEZETENEN. ^ 12. 73 naamlyk by zekere af wisfelingen van de Maan, terug kwam, van waar ook zodanige lyders Maanzieken (Ltinaticiy genoemd wierden: want die zelfde godheid, die in den hemel Lima (Maan) genoemd wierd, heette op aarde Diana, en by de onderaardfchen Ilecate of Proferpina; van hier zegt Hippocrates,^; 'er zyn, die meencn, dat de heilige ziekte, dat is, de vallende ziekte, van Hecate wierd gezonden. De denkbeelden der krankzinnigen houden zich voornaamlyk beezig, of met te vooren reeds opgevatte meeningen en vooroordeelcn, of met het een of'ander voorwerp dat hen, of door hunne liefde cf vrees voor hetzelve, ontrust; 'al waaruit dan ook hunne gezegdens voortkomen, en zelfs verkrygen hunne zeden van deeze denkbeelden verfcheiden'en wonderlyke wyzingcn. Dus zoogen toen ter tyd de menfchen, van hunne vroegde jeugd af aan, het denkbeeld in, dat Demonen, of zielen der gedorver.en, by de Romeinen Larvte genoemd, op bevel, of door toelaating van de Goden, die zy beledigende en kwaadaanbrengende Goden (Vejoves ff lava numina~) noemden, voornaamlyk van Pluto, den Beheerfcher der Schimmen, en by de Jooden van Beëlzebub, den opperden der Demonen, in de ligchaamen der menfchen voeren, en zielen ligchaam folterden, en dat zy, of hunne beftendige zitplaats in de herzenen verdigden,of ten minden E5  74 VERHANDELING van tyd tot tyd by verheffingen, na eenige gezonde tusfchenpoozingen, weer nieuwe aanvallen deeden. Tot de gevallen van het laatstgenoemde foort Tekenden zy de Epileptifcben, of met de vallende ziekte behebten, dat is, in hunne taal, zulken, die van eenen Geest werden aangegreepen, of gevat, (gelyk by Luc. IX: 39- ftaat: de Geest greep hem aan, uit kracht van dien was dan Epilefie hetzelfde, als eene voorbygaande Demonolepfic) van het eerstgenoemde foort waren voorbeelden de zodanigen, die langduurig en by aanhoudentheid met ylhoofdigheid gekwelt waren. Nadat dit gevoelen by allen zeer diepe wortelen had gejehooten; (zeer weinigen, of Artzen, of IVysgeeren, oi Lucianen, uitgenomen,) 20 kon net niet anc*ers > of het, moest de gefprekken en zeden van hun, die 'met hetzelve, noch gezond zynde,doortrekken waren, op eene verwonderlyke manier wyzigen, zodra zy tot zwaarmoedigheid begonnen overtehellen. Van hier fpraken en rammelden zodanige yïenden, ofraazenden, vervuld en als opgezet en trots met dat denkbeeld\znLarven, nathans byhen zwartgallig geworden te zyn, altoos en overal van eenen Demon, of Demonen,' die in hen hun verblyf hadden genomen, en welk denkbeeld, by hun vastgehegt zynde, zy hardnekkig behielden, geloovende, dat niet zy, maar de Demon, die hen bezat, alles door hen fprak en verrigtte, en dat  over de BEZETENEN. § 12. 75 hy de handelende Geest was, en zy niets anders» dan zyn werktuig. Gelyk zommige zwartgallige menfchen zich verbeeldende Koningen en Vorsten, te zyn, nu als zodanige hooge perfonaadjes fprceken, dus fpraaken ook zy, die zich verbeeldden, van eenen Demon bezeten te zyn, als Demonen, en derhalven waren hunne gefprekken dwaas, zot en uitzinnig. Ik heb zelf eenen krankzinnigen gekend, die zich verbeeldde, de Zoon van den Pretendent uit het Koninglykge/lacht der Stuarten te zyn,en vol van ftaatkundige beuzelpraatjes was. Zo zyn 'er geweest, die zich inbeeldden een haan, een mosch, fleen, glas, en zelfs God te zyn. Boer have zegt in zyne Academifche lesfen over de Nerven- ziekten (#)*. Ik heb ee:i zeker iemand onder handen gehad, die zich verbeeldde God te zyn. Even zo gaf die ongelukkige , in het Evangeliura, door zyn zeggen,dat hy een Legioen van Demonen was, een even zo groot bewys van zyne krankzinnigheid , als een ander, door te zeggen, dat hy God was; zulks zich nu voorzeker de geene aan de gezonde reede en aan Christus zou bezondigen, welke thans noch, nadat dit alles in zo klaar een daglicht is gefield, wilde ftaandc houden, (5) Gehouden in het jaar 1730, en volg. Ia zyn Colegia na gefchreevenj en dus in een handfcbrifc.  ?6 VERHANDELING den, d.it die godlyke Lèeraar gewild heeft, de omftanders zouden geloovcn, dat het in der daad zo met de zaak geltegen was, als die Bezeten in zyne kranke verbeelding allerdwaaslykst voorgaf Hy, die zodanige raazenden en krankzinnigen met verftandige en gegronde redeneeringen wilde tegen gaan, zou in der daad den Moriaan wasfchen; veelmeer moet men zich met voorzichtigheid naar hunne valfche denkbeelden voegen; en uit de Evangeliën zien wy dat op die wyze onze godlyke Verlosfcr te werk ging. Niet alleen fpraaken de Bezetenen, van welken in de Evangeliën gewaagd wordt, veele gekke en dwaaze dingen in den perfoon van hunne Demonen,' maar dit deeden ook de Bezetenen,by de Grieken, Romeinen, en by alle die Volken, by welken dit gevoelen had (tand gegreepen. Als getuigen biervan noem ik volgenden. In het voorgaande heb ik reeds eene plaats van Plato, uit Clemens van Alexandrien aangehaald, waarin, overéénkomilig met het gewoon gevoelen, gezegd wordt: dat niet de Bezeten, maar de Demon door den mond van den Bezeten fprak. Even eens zegt Lucian u s: te weeten. naar de meening van het gemeen  over de B E Z E T.E N £ N. § 13. 77 meen Ca). De zieke zelf zweeg, maar de Demon antwoordde of in het grieksch, of in eenige uitlecmfche taal. — Apollonius van Tyanen zegt (b) tegen eenen jongeling, dien hy voor Bezeten hield, en die hem hoonde: Niet gy, doet my deeze ftnaad aan , maar de Demon ; die u aanfpoort. Insgelyks heeft Sop 11 ocles, reeds lang voor Plato, gezegd (c): Lastertaal jpreekende, die een Demon , maar geen mensch geleerd heeft. Ook verbeeldden zich de Bezetenen zei ven, dat zy niet uit eigen beweeging fpraaken, maar op aandrift van den Demon, kunnende nu de zodanigen te recht Larvati genoemd worden, ook in de in het Blyfpel gebruikiyke betekenisfe van dit woord, daar het vermomde perfbonen beduidt. Van hier Iaat Plautus, in een zyner BlyfpellenfV) den Menaxmmus in den perfoon van eenen krankzinnigen, met herhaalingen van een zelfdegezeg- dens, (a) In Philopfeude T. IL p. 337. Edit. Grcevii, o ftci letrui ctvTos ciair», o ^xifim S'i «jroxgivsTse» sAA^n^yy ? (h) 'By Philostratos in deszelfs leeven , p. 157. tv ten eene Ouinta esfentia, dat is, een uittreksel (Extraölum) uit de werking der vier elementen van Aristoteles verzonnen hebben , eveneens de Jooden de afgetrokken werking van ziel en ligchaam Geest genoemd hebben, zynde naamlyk het derde ftuk, om het Wezen van den mensch uittemaaken. Op eene andere wyze raaskalde Joh. Casp. Westpii al os (V), een Arts te Delitsch in Saxen. Deeze, de werkingen, gewoonlyk aan de Demonen toegefchreeven, ontkennende, en ze allen voor een fpel der verbeelding uitgevende, maar daarentegen van den anderen kant (uit die verbeelding, als het waare, den Demon, die weleer uit het ligchaam van den dooden mensch voortkwam, op eene andere wyze weder voor den dag haaiende, naamlyk thans den evenmachtigen Demon van den- zelf- In ivne door eene Mtipbrap (dat is, figuurlyke ma. pier van fpreeken , waardoor het tegenovergettelde van het. gezegde verdaan wordt) to genoemde Patbulogia Dtr i oniaea ? |C Leipzig 1707. 4to.  over de BEZETENEN, gr^, t6. 89 zelfden maar nog lee venden, mensch) zo groot eene kracht toefchryfr>,aan een ftyf en fterk zich overredende en op epn onwrikbaar vast vertrouwen ftcunende verbeelding, dat door dezelve, behalven verbaazende toevallen in den mensch zei ven, en behalven vlakken, die men zomtyds aan het ligchaam ontdekt, en zelfs aan den Duivel toefchreef, niet alleen voorfpellingen van het toekomende , als uit den fchoot der waarzeggery zullen voortkoomen, maar ook zelfs leevende uitvloeizels uit deezen gestenden, verbeeldingryken en werkzaamen microcosmifchen mumialilchenGdw/, (ik gebruik hier de eigen woorden van den Schryver) zullen opwellen, men zou haast zeggen op dezelfde wyze, als de SanBoriaanfcbe uitwaazeming, welke uitvloeizels,even als uit de oogen van eenen Bafiliscus, in anderen overgaande, verwonderlyke uitwerkzels in dezelven zullen voortbrengen, zo door Betoovering, als door Magie, (tum per fascinum tum & Magicè.~) En ziedaar! het kluchtfpel met dienzelfden Geest wordt in onze dagen onder den naam van den Dierlyken Magnetismus weder vertoont. Zo lang 'er menfchen zyn, zullen dergelyke fpelen herhaald worden. $. Ï6. Dan het wordt tyd, om van den afweg, waarop Fludd ons gebragt had, terugge te keeren. F 5 'Er  9» VERHANDELING 'Er zyn in dit (luk bevoegde rechters geweest, die toeftemden, dat alle toevallen van de Bezetenen volmaakt dezelfden zyn, als die van andere krankzinnigen en met de vallende ziekte geplaagden; doch welken voornaamlyk die gelchiedenis in den I weg is, in welke verhaalt wordt, dat eene Legioen f van Demonen uit een mensch in eene kudde varkens voer en dezelve in zee Hortte. Naamlyk, I cmdat hier eene daad van Demonen openbaar aan den dag legt; zo willen zy, dat hieruit volgt, dat de Demonen inderdaad de varkens op zo eene ongefiuime wyze in zee hebben gejaagt O). Doch wat is duidelyker, dan dat, de Bezeeten door een wonderwerk van Christus van zyne dol-, heid geneezen zynde, de woede die kudde varkens terftond aangreep, en dezelve, woedend geworden zynde in zee joeg, waardoor de godlyke macht hi inne bezitters ftrafte. Het zy nu dat dit verlies der varkens eene byzondere ftraf voor hunne ryke bezitters zou zyn: het zy dat 'er juist gevallig toenmaals ter rechter tyd een ongeluk over het algemeen gebeurde, dat in de oogen der kortzichtige ltervelingen, zonder onderfcheid de fchuldigen en onfchuldigen benadeelt, gelyk aan dat,hetwelk zomtyds eene zwaare hagelbui aan de vruchten en wyn- gaar- (a) Nota. Ziet het Byvoegzel achter deeze Verhandeling, fob licera C,  over de BEZETENEN. §16. gr gaardens veroorzaakt: het zy dat die varkens het eigendom van de Jooden, of liever dat der Heidenen , die te Gadara, eene Griekfche Had CIO woonden , zyn geweest; dit alles is ons hier om 't even. Want niet met deeze vraagen, maar met de verklaaring van de daad zelve hebben wy 't hier te doen, welkers hoofd-oogmerk, hoe zeer wy dan ook de byzondere omftandigheden 'er van niet weeten , nogthans duidelyk doordraait te zyn geweest, de gemoederen krachtig te treffen, en opzien te verwekken. Deeze onverwagts aanvallende woede der varkens dienvolgens, waardoor zy in zee wierdon gcflort, den toefchouwer toefchynende door niemand anders, dan door de Demonen veroorzaakt te zyn, wat wonder dus, dat ook in de Evangeliën naar de meening dier toefchouwers gezegd wordt, dat de Demonen, als hun verblyf of wooning veranderende, uit den mensch in de varkens verhuisden, en ze in zee Hortten. Hetwelk in een' gezonden zin niets anders kan betekenen, dan dat de kudde varkens, door een wonderwerk van Christus woedende gemaakt, als door eenen dwarrelwind gedreeven in zee ftortte,en daar omkwam. Of wil men liever hier geen eigenlyk wonderwerk der godlyke. Almagt met Farmer aanneemen, zo zou men een zo genoemd natuurlyk wonderwerk der (*)Josbphvs. Joodfche Ondhed, 6, XVII. 13.  $z VERHANDELING der Voorzienigheid kunnen (lellen (cj, hetwelk my ook beter behaagt. Dus zou men waarfchynlyk (e) Zodanige wonderen der Voorzienigheid, die waarfchynlyk alleen door de krachten en wetten der natuur gefchiedden, hebben zich tot verbaazing doen zien in verfcheiden gevallen, zommigen derzelven met het heilig zejel van voorfpelling geftaafd; gelyk de raeesten door Moses in Egypten verrigt 5 de doortocht der Israëliten door de roode leej insgelyks de ontelbaar* meenigte kwartels, hun door eenen wind tot fpys toegevoerd, en het te ruggaan van de fchaduuw op den zonnewyzer van Achaz op het Gebed van den propheet JflSAÏAS- (2 Kon. XX: ii.) Dus verhaalt ook CHR. wolf f in den Vernünftigen Oedancken van den (Purkwngen der Natuur, $. 380. uit Anton Parent recherches de Phyf. & d= Miithem. dat te Metz in het jaar 1703 op den 7 Juny de fchaduuw van den zonnewyzer, op het midden van den dag, langzaamerhand wel rl uur was te rugge gegaan, en toen wederom behoorlyk voorwaards ging. Anderen wederom van deeze gebeurtenisfen gefchK-dden > z >nder voorfpeld te zyn, doch zynda met omftandigheden vergezeld, die even gefchikt waren om de gemoederen te treffen; gelyk de felle neerlaag der Asfyriers, op het gebed van Hiskias, door den Engel desHeeren ,ofte dood aanbrengenden wind; (ten zy men liever dit voorbeeld tot het eerfte foort wil brengen, omdat die verflikkende en drukkende zuidenwind, even als uit eenen fterk geftookten oven waaijende, in 2 Kon. XTX: 7. zou kunnen fchynen voorfpeld te zyn.) De oorlog van MARCDS Aurel. Antoninbs tegen de Marcomannen en Quaden, in welken de Donderaar door een' wonderdaadigen regen , in bet uiterfte gevaar afgefrr.e'-kt, de dorstende overwinnaars verkwikte, en op den vyand zynen blixem flingerde; de ver- fchrik*  over de BEZETENE N. 93 Iyk kunnen vermoeden, dat het een orkaan of wolken wind Qd), (Ecnephia) die, zo 'er blixetns bykomen, vlam- ofblixemwind (P refter) genoemd wordt,geweest was;deeze wind is allergeweldigst, ontftaat op 't onverwagtst by helderen hemel, barstende uit eene wolk of zwarte wolkjes, voornaamlyk op bergen aan ilrand geleegen, en voert alles, wat hem in den weg komt, met zich, gelyk ftormbuijen , dieniet zelden, zo als de waarneemingen in de fchriften en dagboeken der Natuurkundigen over het weer opgcteeke'nd betuigen, gewoon zyn hunne woede in eene beperkte richting van weerskanten uittelaaten; en dat dus van den eenen kant fchriklyke, met vuurbrakinge vergezelde Aardbeeving te Jeruzalem , toen op bevel van Julianus de Tempel zou herbouwd worden, en eindelyk die, in het jaar X672, den 12 July, buitewoone vertoeviog van den vloed, die 12 uuren langer, dan naar gewoonte, uitbleef,waardoor deEngelfehen, tot geluk van de Hollanders belet wkrden, om de voorgenomen landing te doen.— Gods Voorzienigheid op het oog hebbende, en in de Gedenkfchriften des eeuwigen opzienders als eenen blik werpende, bidt aan, en eerbiedigt God! iev n^a- ( Zie over deezen wind, by de Spanjaards en Schippers Travados genoemd, en voornaamlyk op de Caap de Goede Hoop bekend, varenius Geograp. General. L. I. C. 20 Prop. 10. p. 476. volg. de uitg. van J. newton, te Jena herdrukt, 1093. En Phnius, Hip. Nat, L. II, C. 48, 49, Aristoteles de Mundo C. 4.  •94 VERHANDELING 'kant de dwarrelende loop van deezen orkaan of wolkenwind de varkens van eene fteilte in zee had geftort, zodra hy, nadat van den anderen kant de twee Bezetenen geneezen waren, dik op een gepakt ontftond, terwyl ondertusfchen de varken'hoeders, door in een nabygeleegen hol te vluggen (O, en de overige toefchouwers door den verren afftand'in veiligheid zynde, 'er behouden afkwaamen Cf), verhaalende de eerstgenoemden dit verbaazende voorval vervolgens niet alleen terftond aan hunne fcadgenooten, maar doende het hun ook met eige oogen aanfchouwen. Het was dus, (zo wy den gedrongen fchryfcrant van dien tyd, volgens welken men flechts het merg van die menigvuldige zaaken, welken men in het geheugen bewaarde, ter neerflclde, en die den Evangelisten en hunnen naasten tydgenooten gemaklyk om te verïlaan was, naar onze wydloopigere manier van 'fpreeken, willen ontwikkelen.) Zo was het, zeg ik, een zeer woedende en onverwagt opkomende orkaan of wolkenwind, die voorzeker gemaklyker duizend varkens van eene fteilte in zee kon florten, dan, gelyk hy anders wel doet, huizen, muuren en zwaare eikenboomen omver haaien; en dit was noch te gemaklyker, zo met denzei ven eene wol- ken- (e ) Matth. VIII. 33. (ƒ) Matth. VIII: 30.  over de B E Z E T E N E N. § iö. 9$ kenbreuk Cg~), (Exhydria) gelyk gewoonlyk het 'geval is, gepaard was. Daar nu de onbefchaafde en bygeloovige oudheid waande, dat door de gezangen van Tovenaars, met hulp van Demons, regenbuijen en onweer kon aanger voerd of afgedreeven worden; zo is 't geen wonder, dat de Gadareners, terwyl zy Jefus verzogten , van hunne grenzen te gaan, hem voor zodanig eenen Tovenaar hielden. Dus fchreeven Dia Cassius ( h) en Lampribius (i) den van den hemel gezonden en met donder en hagel vergezelden regen, die het van dorst fmagtende leeger van Marc. Aurelius verkwikte, en dat der Quaden vernielde, aan Tovenaars, voornaamlyk aan den Egyptifchen Arnulph, en aan Ghal- deen- (ij) Doch is een wolkenwind gewoonlyk reeds van zelS vergezeld met llagregens of wolkenbreuken, en verfchilt dm Hechts van eene wolkenbreuk, als het meerdere en mindere; want een wolkenbreuk is niet anders, dan wind met feilen regen, en is dus gemeener, dan een wolkenwind. Zie VARE N IU S in het flraks aangehaalde Werk, p. 483. — In den gefchreeven Text, of Byvoegzels, leest men noch de verfgendé poëiifche befchr.yving van de Exhydria: Sive nubibus ex iratïa eatara&es tonans & fulgurans, lapideus eluens iniber, per c,nos Territus ille fuum totiés prOblematicus grex ornnis ad inteiitum qua data porta ruit. it) Hiji. -Rem. tib. VII. (i) In Hetiogalbo.  96 verhandeling deeuwcn toe. Van de meenigie, die eerbiedig tfl> gen Jefus overftond, en hoorde, dat hy door zyn bevel: gaat heen\ het verzoek van de Legio inwilligde, werdt de toomelooze woede van dien orkaan of wolkenwind, die terftond op zyn bevel volgde, en de varkens met zich in zee voerde, door eene verbloemde wyze van fpreeken, aan de Legio, die hen bezat, toegefchreeven. — Om kort te gaan, zodanige fchadelyke luchtverfchynzels wierden in de Natuurkunde der ouden aan Demons toegefchreeven. Men hoore uit het Oosten,als den naasten, flechts Origenes. Wannier, zégt hy , men zyn gevoelen omtrent deeze dingen vry mag uitten, zo zeggen wy, dat hongersnood, onvruchtbaarheid van boomen en wyngaard, befmetting van de lucht, die vruchten, dieren en menfchen vernielt, en olie diergelyke dingen door ds Demons uit eigen krachten zuorden veroorzaakt, die door deeze dingen,als ieulen, de menfchen firajfen (k). Want dikwyls verrigten de Demons zulke dingen lot verderf der fchepzelen ( /). Eindelyk moet ik hier noch gewag maaken van Beausobre Cm),voor wiens naam ik allen eerbied heb, maarniet voor zyne redekaveling over deeze zaak: want dat die Gadarener door (*) Contra Celfum t. VIII.C. j. $. 4- Of in de vert. van Mosheim, p.844. ( /) Aldaar L. VII. C. 8. §. &) sreiïxg, met den der Griekfche taaie zeer kundigen Guil. BuDiEusfV)» door touwen, ft rikken, of riemen; of hand- en been-boeijens. Dan zal men, wat de krachten betreft, hier niets dan een' raazenden krankzinnigen hebben, hoedanig wy zien, dat die, van welken IJandl. XIX: 16. gewaagd wordt, in de aanvallen der raazerny was: want veele krankzinnigen hebben in hunne woede, zo eene ongelooflyke-, ja zelfs verbaazende kracht, dat zy hunne boeijens fneHer, dan in een oogenblik, verbreeken, en met eene cnweerftaanbaare drift derwaarts ftortten, waar de woede hen voert. Dan zo die Gadarener met yzeren ketens was geboeid geweest, gelyk by Chrysostomus, een zeker Monnik, Johannes genoemd, ouder de zogenoemde Demonifchen aan ketens lag (<0 •>zou hy ze voorzeker niet verbrooken hebben. Zo- (» ) In Qommint. Llng, Graca. (») Pmocii Bill. p. 2 7. G  93 VERHANDELING §• 17. Zodra integendeel het v.ilfche denkbeeld van Demonifche Bezetenheden, by wat volk het ook zyn mogt, eindelyk was verdweenen, hoorde en zag men ook niet verder zwartgallige menfchen als Demonen handelen en fpreeken. Zo waar is het, dat de vooroordeelen de hoedanigheid engeaartheid der verfchillende toevallen in de ziekten vormen en wyzigen, en by verfchillende menfchen verfchillende herzenfchimmen voortbrengen; waarvan het ons vergunt zy een treffend voorbeeld aanteiiaalen. Eertyds zag men een foort van dolheid, die men .Lycanthropia noemde, omdat de lyders, hietmede bezocht, zich verbeeldden in wolven verandèrd te zyn. Ik zal dezelve met de woorden van ürib asiü" s , Lyfmedicus van den Keizer Julianus, befchryven: Deeze krankzinnigen, zegt hy (_a~),bootzen in alles de wolven na,,snagts gaan zy uit hunne huizen en zwerven, tot aan den dag, (a) Zie Joh. freind, Hifi. Mcd. in e'yjts Opp. edit. Xiorni 1733. Fol. p. 380 , of in de Paryfer uitgave van 1735. 4to p. 104. Ilift. (Waarfchynlyk behoord ook tot dit foort die krankzinnige ,"van welken de Heer BAHHdi fpretkt, in zyne aantekening op Mare. V: li. Vertaaling van het N. T. derde Bitgave, 1783. Vert.)  • ver de BEZETENEN. §17. 99 dag,by da-Graffledin om,hunne beencn zyn vol van xzueeren, dewyl zy ze des nachts dikwyls aan doorens fcheuren, of zich aan ft eenen ft 00 ten, (dit zelfde zegt ook Marcus V: 5. van dien Gadarener) •f omdat zy ook wel door honden gebeden worden. Zodanig eenen krankzinnigen heef: Forestus gezien (b). Dit foort van dolheid heeft den naam van Lycanthropia gekreegen van Lycaon, Koning van Arcadien, die van Ju pi ter, gelyk de Fabel zegt, om zyne misdaaden in eenen wolf was veranderd. Zolang dit bygeloof, dat menfchen in wolven konden veranderd worden, onder eenigvolkheersch* te,- en voornaamlyk heerschte het lang by de Noordfchevolken, waarfchynlyk, wegens de lange winter nachten, by welken zodanige krankzinnigen Weer-oï Beerwolven genoemd wierden.zolang zag men ook van tyd tot tyd, onder hetzelve dit foort van dolheid; dan zodra dit bygeLof fleet, verdween ook terftond de Lycanthropie. Zolang men geloofde, dat de zielen der geflorven menfchen om de Graflieden zworven, en daar te gelyk met de lucht, welke Thales van Mikten CO> en veele andere Wysgeeren, na (*) Obf. Med. Lib. X. Obf. ïf. (<) Dat Thales de Milelier uit een Phenicisch geflagt afkomstig, en zyn leerling Pythagoras de Saraier, ini£e!yks uit Phenicien, die de leere, dat de lucht vol van zielen of Demonen was, welke gedeeite'yk vsn ligchaam ontbloot waren, (hoedanigen Moses Engelen nosmt) en gedeeltelyk G 2  tüo VERHANDELING n.i hem, (lelden vol van zielen te zyn, door de neusgaaten konden in- en uitgeademd worden ; zo lang liepen ook zommige krankzinnigen na de Graflieden buiten de ftad, niet alleen uit liefde tot de eenzaamheid, maar ook, omdat deeze plaatzcn, naar hunne kranke verbeelding, volgens welke zy waanden thans Schimmen of'Demonen te zyn, zich voor hun het beste voegden. Maar nadat dit bygeloof wa? opgehouden, zag men naauwlyks eenen krankzinnigen meer zich by de Graflieden ophouden. z-odanigen, die door de zielsverhuizing van ligchaam verrafelden, (na hunnen dood van de Grieken Demonen of HerSe» genoemd wordende,) het eerst, zoveel bekend is, in da Jonifche en Italiaanfche Philofopiie gebragt hebben, dat, zeg ik, deeze Wysgeeren dit begrip uit de Oosterfche overlevering, „fwysgeerte van hunne nabuuren.de Palestynfche Jooden. ontleend hadden , maakt eene aandachtige befchouwing van de gefchiedenis der Wysbegeerte waarfchynlyk. Gelyk het insgelyks waarfchynlyk is , dat die allervoortreflykfte leere van eenen NoUS.of Godlyk verftand,den Schepper van het Geheelal, welke aan anaxagoras den Milefier, die ten tyd* van de Perf.fche en Griekfche Ooilog bloeide, en een leerling was van anaximenes, leerling van Anaximan der, welke Thales opvolgde, wordt toegefchreeven, dat, zeg ik, die allervoortreflykfte leere, misfehien ten tydJ v^n den VeHtocht van Xerxes in klein Afien, waarby ook Jeruzalemfche Tooden, die Pden:cisch fpraken, waren, van de Jooden, die toen reeds hunnen eenigen God en Schepper aanhiden, tot de Grieken is overgegaan.  over de B E Z E T E N E N. § 17. 101 den. Gelyk zommigen zich verbeeldden in wolven veranderd te zyn, zoo was by Nebucadnezar, de zwarte gal oorzaak, dat hy waande, in eer en os veranderd te zyn; immers is het waarfchynlyk, dat hy deeze of eene gelykfoortige dolheid, waardoor de menfchen zich verbeeldden in beesten veranderd te zyn, gehad heeft, en dat hy door de kracht der zappen van gras en kruiden, die in het geneezen van Miltzuchtige ziekten, by een aanhoudend gebruik, van eene uitftekende nuttigheid zyn, of door enkel groentens te eeten, fchynt geneezen te zyn, terwyl aldus de ftraf zelfs tot een geneesmiddel wierdt (d). By Forestus (e) leezen wy van eenen adelyken Spanjaard,die,door eene kranke verbeelding waanende, in eenen beer veranderd te zyn, in eenzaame plaatzen, en op de bergen omzwierf. Dus ziet men dan, dat die Bezeeten, welke in de Evangeliën gezegd wordt, zich in de grafplaatzen opgehouden te hebben, geenszins van eenen Demon derwaards was gedreeven en aldaar wierdt gehouden; maar alleen van zyne verbeelding, en dat zyn zeggen; dat eene geheele Legio van Demonen in hem woonde, aller ongerymst is (ƒ). De befaamde Rousseau heeft (d) Dan. iv. (e) In hec aangehaalde Werk, en daar in Scbotio. (ƒ) De latynen zouden van zo iemand gezegd hebbent G 3  Ï02 VERHANDELING heeft zich niet ontzien, om met Christus op eene bittere wyze den fpot te dry ven, om dat hy, naar zyne meening, den bezitten Jen Demon na zynen naam vroeg (g ). Voorwaar eene belachlyke onkunde in den Grondtext, uit welken duidelyk blykt, dat Christus niet na den naam van den Demon,mm na dien van den Bezeeten gevraagd heeft (h). En hiermede had hy zyn wys oogmerk, immers gaf hy, door deeze vraag, aan den Bezeeten gelegenheid, om zelf een blyk en bewys van zyne dolheid aan de omftanders, die Christus gevolgd waren, te geeven, welke, voor de wonderdaadige geneezing, oor- en ooggetuigen van deszelfs dolheid moesten zyn. Voor Larvarum plenus ejl, (d. i. hy il vol van Larven, waardoor ey de afgefcheiden zielen der godloozen verftonden, die, na de affcheiJing van hunne ligchaamen, geene vaste verblyfplaats hadden, maar als ballingen overal omzworven, en de vroome menfchen verfchriluen, en de kwaaden kwelden, zie A pul et u-s, de Genio Socratis II. p. iio. Edit, Altenbürgi, 1778. Vert.) By de Grieken zou hy voor eenen Demelriacos (A«/toiTgi«*»ï) gehouden zyn geworden, d. i. die Tan Ceres, of Demeter was dol gemaakt. (g) Leiire III. Ecrite de la Montagne. (b) Mare. V: 2—9. Luc. VIII: 27-30. Op beide plaatze» (laat in den Grondtext: avrov, hetwelk tot het voorgaande Ktêgviras behoort.  over. be BEZETENEN. J18, ioj S 18. Voor dat ik verder gaa, kan ik niet voorby, hier gewag te maaken van die uitmuntende oordeelkundige mannen, en voornaamlyk van de oude I Geneesheeren, welke het gevoelen van Demonifche Bezetenen door gewigtige bewyzen en getuigenis-^ fcn O) hebben weerlegt, offchoon zy, door de fchuld der kerkelyke Leeraars, die uit eene al te % bekommerde vroomheid de leere van HinPocRA- \ tes, als zyride Iieidenscb, verwierpen, en de Christelyke Geneesheeren, onder den deknrmel van Godsdienst, omtrent dezelve befchroomt maakten , met ter tyd in getale afnamen, en zeldener wierden. Onder de Grieken was Hip pocr ates, zo veel ik weet, de eerfte, die zich tegen dit bygcloof aankantte. Van hem kan men zeggen, het geen Lucretius van Epicurus zingt: U volg ik 6 roem der Grieken ! die V eerst uit den duist ten nacht Der verreezen zon gelyk, het helderst licht hebt voortgebragt. In het voorgaande heb ik reeds eene aanmerklyke plaats uit hem aangehaald, waarby ik thans ten min- ( a) Deezen vindt men reeds van Wetstein,Farmkï sn Semlex aangehaald. G 4  ïo4 VERHANDELING minften noch ééne zal voegen, die te gelyk ees bewys van zyne oplettenheid kan zyn, om door behulp van de beoefende ontleedkunde de oorzaaken der ziekten naartevorfchen: Wanneer men, zegthy, (Tpreekende van iemand, die de vallende ïiekte had, ot voor Demonisch, or voui maande*. } ivierdt gehouden) wanneer men het hoofd openende, \ de her zenen al te vochtig, of op eenige andere wy[ ze beJchadigd,ofkwaalyk ruikend vindt; wie erkent * j„„ j..},?,?vb. A*t ftn.tr eene godheid, nog een Demon, maar eene ziekte het ligchaam van dien mensch bedorven heeft (b)? Vyftig jaaren na Hn>pocrates heeft Aristoteles, fchoon een leerling van Plato, nogthans een Wysgeer van een zeer fchrauder oordeel, terwyl hy beweert, dat de ziekten en ongcfteldheden, welke anderen aan Demonen toefchrcevcn, de uitwerking van de zwarte gal waren, juist hier door ontkent, dat zy van Demonen waren voórtgé'bragt: Omdat, zegt hy, de hitte van de zwarte gal digt by de zitplaats van het verftand is, zo worden veclen van zodanige ziekten aangetast, die hen van het verftand berooven, of geestdry very by hen verwekken; vanwaar de Sybillen, Bacchanten en Geinfpireerden ontftaan, wanneer zy, niet door eene ' piekte, maar door eer.e natuurlyke gemaatigdheid var, (b) Dt Satto Mort*.  ©ver. de B E Z E T E N E N. § iS. 105 van de hoeveelheid en hitte en koude der gal sodanigen worden Cc). En hoe zou hy o >k de Demonenvoor de oorzaak van ziekten kunnen houden, daar hy geencn geloofde V Ten minften geeft hy dit ingewikkeld te kennen,wanneer hy zegt: De ouden hebben onder de gedaante van verdicht zeis aan de nakomclingfchap overgeleverd, dat deezen (de he- \ mclfche ligchaamen) Goden zyn, en dat de godbeid\ de gtheele Natuur omvat; het overige fabelachtige is V flechts by gevoegd, om des te beter het volk te everreeden, en den zuetten en het belang van den Staat in de hand te werken: Want zy zeggen, dat zy de gedaante van menfchen hebben, of naar zommige andere dieren gelyken, en meer diergelyke dingen, overeénkomstig met het gezegde, verhaalcn zy van hun. En dus is de mecning van onze voorvaderen en die der eerfle menfchen hieromtrent ons flechts in zo verre bekent Cd). Het verwonderd (*) DoAAo/ iïs yj/j het Tt tyyvs titxi nu voegev Ttirtv tw ttgpoTyTct Tdvrtit (tjjs whccifcts £oAus) no-^xnf aXia-Konxi (tct)IKOIs , jj ithvcrictriKois, cêi» rifiuXXxi, x&j Pa.z%t}tS /pj • 1 tvhsi yiimtM sravTfs, orttt fui vou-yi^xti yiiunau, cOCKti Qvtrmy x^atrti. Probtematum Sect. XXX. pag. I3IJ. Tom. \U Eiit. ap. G. Lamarium 1607. 6vo. {)> i ïo%x Jgtf »i sr«{* m» ■ar^arm, %ni twobtm «fti» /*•»«. Metopbyfior. L. xii. C. viii. p. i^oi. Tom. ii. (e) Diet. Hijl- Oit. art- Arijlot. Note G. (ƒ) By e u s e 3 i u s Prap. Evang. l. XV. c. ii. (t) pariet Hijlorie Lib. BK. C. 36.  over deBEZETENEM. §18. 107 waarom hyAthenen verlaaten had, ten antwoord: omdat ik niet wilde, dat de Athenienfers zich tweemaal aan de l-f'ysbegeerte zouden bezondigen ; waar. mede hy, den dood van Socrates, en zyn eigen gevaar ingewikkeld bedoelde. Dat Aristoteles dit gevoelen wegens de Bezetenen aanlIipPocRA* tes verfclnildigd is, komt my waarfchynlyk voor; immers had hy zelf weleer niet alleen de Geneeskunde geoefend (h~), want hy was de Artz van Amvntor den Koning der Macedoniers geweest, maar 'er zelfs ook over gefchreeven CO- Ja l e n u s fchroomt niet te beweeren, dat de Schriften van Aristoteles voor niets anders moeten gehouden werden,dan voor verklaaringen over de Wysbegeerte vanHippocrates(K).Schoon ik behalven de twee genoemde mannen, — doch groot genoeg, om zoveel, als veele anderen, te gel' den, geen meerdere getuigen uit eenige volgende Eeuwen, voor Hippocrates cn myne meening kan (b) Volgens Diogenes Loert. Lib. V. C. I. §. i. (») DlOSENESlam. Lib.V.§. 2J. telt onder de Schriften van Aristoteles laTgi»«, /3. d. i. twee Schriften over de Geneeskunde; zommige Cri'iei, niet indagtig, dat Aristoteles zich ook op de Geneeskunde had toegelegd , en dezelve wel eer had geoefend, hebben gemeend, dat men, in plaats van ïxt^ikx moest leezen •cax.tMin. (Zie MlNAGiüS, die de gewoone leezing verdedigt, Vert.) (*) Dt Fa:ult. Natur. Lib. t M.tbtd. Ked, t. c. 2.  icS VERHANDELING tan voor den dag brengen, omdat veele Schriften flëroudeGeneeèheerén zyn verlooren gegaan, voorraamlyk toen de Bibliotheek van Galenus met verfcheide andere groote Boekerycn xin het Paleis te Romen verbrand zyn (/),zo zal ik daarentegen ftraks met eene groote meenigte, uit de tweede Eeuw na Christus geboorte, wederom verfterkt, ten voorfchyn komen. Doch wil ik hier niet met het gezach van anderen Arydcn, maar flechts de gevoelens van voortreilykc mannen, die met het myne overéenftemr.ien, tusfchen myne bewyzen •voegen. In het begin dan van de tweede Eeuw, een tydperk, kt wel! in de keikelyke gefchiedenis zo berucht ten opzicht van de Demonen, heeft die alïcruitrauntenfte Griekfche Geneesheer, en een der voornaanifte van zekere fefte van Artzen, Methodtsten genaamd, ik meen Soranus de Ephelïer, die ten tyde van Keizer Tra-janus van Alexandrien na Romen kwam, in zyne Boeken over de oorzaaken, (AiTwAoy^sra) zeer breedvoerig getoost, dat nog eenig God, nog eenig halve God dat is een Demon , de oorzaak van de vallende ziekte (Èpilepfuï) is. Schoon de Grickfche werken van Soranus zyn verlooren gegaan, zo heeft nogthans deszelfs leere Coelius Aure- Lï- (/) Galenus de Cotuptjhiwt Medicam, L. I. c. !•  over de B £ Z E T E N E N. J 18. *°9 lian'us, die noch in de tweede Eeuw leefde, en insgelyks ons gevoelen was toegedaan, der nakomc'in;;fchap in het latyn bewaard Cm). i)e tweede uit hetzelfde tydvak, die om zyn gc- / voelen in deeze zaak hier vcrfchynt, is Aret.£»3I van Cappadoeien, insgelyks een aanzienlyk Geneesheer, die van de Bezetenen zegt; dat zy,maarfiegt3 naar de gemecne meening, van Demonen gekwelJ wierden (n~); doch dat de waare oorzaak van du £ alles is,de koude gepaard met vochtigheid Coj^cn * dus, naar zyn oordeel, geen Demon. De derde, uit de tweede Eeuw, die met ons m dit gevoelen overéén (temt, is Sextus Esipïr i c u s, die tevens G cnecsheer, Wy sgcer, en Was* 'kons- (m) Morborum Cbronicor. Lib. I. C. 3, p, 2S9. Amjieloi, 1709. (*>) Ai» Ttis S»%m iïxt;.tcvsi m tov «v^taffe» uroccv. -— A r e t. Copp. de Caujis Cf Signii Morb. Diuturnir. l, \. c. Edii. Boerb. p. 29. Vergelyk hiermede P. Pe t I t i C.mmem, _ ïn Aket. Capp. Londini 1720. 4to p. 9. en 76, 77. Va» deeze eerfte en nette uitgave der Commentarien van Petit over de drie eerfte Boeken wordt geen gewag gemaakt in 'de uitgave van Boerhave, welke ons alleCommecrrieti vais Petitus, in 8 Boeken, levert, en die, door de vereenigde vlyt van Eoerhave enJoHANNEs van groenveld, beider Rechten en, der Medicynea Doctor, met een grieisch Register van MiCHAè'l Maitxaire, 1735,33 Eeyden,in Folio, zyn uitgekomen. (») At«j »g\ roif h airm ff» v/^ornri ^'ftt»  tro VERHANDELING konstenaar was (pj. Hoe veel deeze drie takken van geleerdheid,in denéénen Sextus vereenigd, toegebragt hebben, om zyn fcherpzichtig oordeel noch meer te vormen, behoef ik niet optemerken. By deezen voegen zich noch, Lucianus van Samofatien Welke, fchoon wel een fnoode fpot- (f1) Bjpot. Pf. L. I. Sect. 101. p. 27. Edit. Fabr. De waanzinnigen ^gSKTi^ovrss) zegt hy , en geïnfpireerde* (Qiotps^cvfievti) verbeelden zich Demonen te hooren, wi daartntegen niet. Door (p^tir^oiTti; verftaat hy niet alleen «alken,die in de koorts ylen, maar die ook, buiten dezelve, in het verftand gekrenkt zyn, gelyk ook Celsus dit woord in deeze ruimere betekenis neemt, Lib. iii. C. 18. verftaande 'er niet alleen zulken door, die in de koorts ylen, maar ook krankzinnigen en miltzuchtigen. (cj) In zynen Pbilopfeuiet, p. 337. t. ii. Ed. Cravii, zegt hy ; —— allen kennen den Syriër van Palteftina, in de kunst van Demonen uittedryven, zeer bedreeven, — wanneer by by de Lyderi komt, vraagt by ben , van waar de Demon in bet ligchaam is gekomen* en, als de Demon hierop geantwoord beeft, lezweert by bem, doch zo by bier noch niet na luistert, dry ft hy hem door dreigementen uit. Ik zelf heb eenen Demon zwart en berookt zien uitvaaren. Men gist gemaklyk, dat LuciANUs den Jpreeker deeze laatfte woorden in den mond legt, om dat gevoelen belachlyk te maaken. — Zommigen (by voorbeeld, PALMERiusin zyne aantekening op de aangehaalde plaats) hebben gemeend, dat die Duivelsbanner, waarvan L u c 1 AK u s fpreekt, een Christen is geweest j doch zo men  ©ver de BEZETENEN. J 18. tv* fpotter, nogthans om zyn verftand en zyne toeftemming in deeze zaak, hier verdient aangehaald Clemens Romanos, of hem, die zich deszelfs naam heeft toegeëigend, hoort, dan fchynt hy, of zelf niet wel by zyn verftand, of een Jood geweest te zyn; ten zy men hier liever door dreigementen wil verftaan bevelen met gezag gegeeveri, in dien zin, waarin Christus, by Mare. IX: 2;. en by Lacas IV: 3ï. VIII: 29. gezegd wordt de Demonen beftraj* te htbbcn. Ik zal hier een getuigenis, dat, van wien het dan ook zyn moge, nogthans oud is, aannaaien, hetwelk die onbetamelyk dreigende Duivelukbanners dapper doorftrykt» en ons te gelyk de kwakzalverachtige handelwyzedier Eeuwe, van zommigen by dit werk gehouden , vertoont. Het Haat naamlyk in een van die twee brieven, welke de genoemde Clemens, (die daartegen eenen anderen, maar verloorengegaanen brief, ter verdeediging van het huutvlyk, tegen des» zelfs verachters, gefchreeven had) aan de zich van vrouwen onthoudende en jongmans blyvende Geestelyken der Kerk gefchreeven heeft, byna geheel vervuld met den lof en de aanpryzing van den ongehuwden Haat, en hier en daar ook van derzelver zeden gewag maakende. Zy zyn in Mefopotamien in,het Syrisch (doch oorfpronglyk, gelyk uit verfcheiden kenmerken blykt, in het grieksch) gefchreeven. In dezelven heerscht eene verwonderlyke, en van onzen tyd hemels breed verfchillen-ie, maar naar Wetsteins oordeel, Apoftolifche eenvoudigheid, en eene angstvallig vrooms naauwgezet;e kuisheid en fchaarrte, verklaarbaar evenwel vaa den eenen kant, uit de ftrenge gewoonte der oosterlingen, om afgezo -derd van de vrouwen te leeven , en, van den anderen kant, nlt de i>(lerIosbanJ:gfte zeaen der Romeinea .hieromtrent. Men vindt ze als een aanh^ngze! achter deu Sy-  112 VERHANDELING haald te worden, en eindelyk zyn tydgcnoot de Redenaar en Wysgeer Dio Chrysosto- mus Syrifchen Codex van het N. T. Wetstein, door behulp van Jacob Por ter, Engelsch Gezant by den Turkfchen Keizer, ze van Aleppo gekreegen hebbende, heeft ze *t eerst in het latyn uitgegeeven, te Leyden 1752 ,in Folio: verdeedigende derzelver echtheid in de Voorreden, en in een' te Amflerdam 1754 gedrukten byzonderen Brief aan den beroemden Profesf. H.Venema, uit aanhaalingen van Hiesonïmus en Epiphanius. De plaats, die de Duiveluitbanners betreft, fchoon zy wat lang is, zal nogthans den Leezer, en om de oudheid der gebeurtenis, en om de zeldzaamheid van het Boek, aangenaam zyn. Zy luidt dus: Verder is ook dit fchoon en hillyk en welvoeglyk voor de broeders in Christus, dat zy diegeenen, welke door booze Geesten gekweld worden, bezoeken, over bén bidden en ze bezweeren met Gode aar.genaame gebeden ; niet met opgefmukte en veele en net gefchikte woorden, waarop men zich voorbereidde, ten einde by de menfchen welfpreetmde en van een gelukkig geheugen te fchyncn. Het ydel geklap der zodanigen, gelyit naar eene fluit, die geluid geeft, of naar ten klinkend Cymbaal, en baat dengeenen, die zy bezweeren, niets ; maar zy fpreeken in verfebriklyke woorden, jaagfr.de den menjeben fchrik en tntzetting aan met bunnen woorden , en handelen niet in bet recht geloof, naar de leere van den Beere, die gezegi beeft: Dit gedacht vaart niet uit, dan door vasten en bidden, naamlyk aanhoudend en met een aandachtig hart. Wyders voegt bet de broederen, dat zy God heilig bidden en Jmeeken, in vreugde en in alle waakzaamheid, en kuischheid, zonde;- haat en boosaartigbeid. laaien wy dus onzen kranken broeder of zuster naderen, en hen bezoeken , gelyk billyk is, zonder bedrog en-zonder liifdt tot bet geld, zonder geruitch m ydel geklap, en niet onder eene «•*•  over de BEZETENEN. §18. 113 mus O), die insgelyks in dit ftuk niet overéénkomstigmet den grooten hoop dacht. By Balt- HA- aangenoomen gedaante van vroomheid; en zonder Hoogmoed, maar in den nederigen en onderdaanigen Geest van Christus. Dat zy derba'ven in vasten en bidden de Duivelen bezweeren, niet in opgefmukte en welgeschikte woorden der Geleerdheid, maar gelyk mannen, die de gave der geneezing van God hebben ontvangen , gy hebt ze om niet ontvangen, geeft ze ook om niet, volhard altoos getnuwlyk tot lof van God in vatten en bidden en in uwe waakzaamheid; beneffens andere goede werken, doodt de werken des vleefcbes door de kracht van den Heiligen Geest. Zodanig een is een tempel van den Heiligen Geest Gods. Zodanig een werpt Demonen uit, en God belpt hem. IVant bet is fchoon, dat iemand de kranten belpt. De Heere beeft gezegd: Werpt Demonen uit, en geneest veele andere ziekten, en gy hebt het om niet ontvangen, geeft het ook om niet. Zodanige» eindelik behoort de goede belooning van God toe , zy, die bunnen broederen dienen met bunne gaaven van God ontvangen. Zo verre Clemens,Ep/«. I. §. 12. Wetstein is hier van oordeel, dat Clemens, (die toch buiten twyfel doorDemoniftbe of Bezetenen geestlyk (fpiritualiter) kranken verflond, en ze van andere hranken onderfcheidde) daar hy hier de fpreekwyzen: Demons uitdryven en zieken geneezen, door eikanderen gebruikt, de eerfte duistere, door delaatfte duidelykere, hebbe willen verklaaren. Doch Wetstein fchryft hem bierin een doorzichtiger oordeel toe, dan wel behoort. (r) Orat. 23. Oirs.5 h «AA' tya m sv xctTü rjjv ffutvrev ïisiteyttoii, »Ma rr,v rm H  114 VERHANDELING hazar Bekker(0' Iees ik het volgende van Galenüs: „ het geen verder in f bezonder hier „ ter zaken dient, is *t geen my een voornaam „joodsch Arts, terwyl ik met dit fchryven be,, zig ben, regt ter [nee mededeelt, 1 en zedert „ van my zelf ook nagezien,dusdanig is, in fragm. „ Galeni ex Aphor. Rabbi Mofis coll. Expof. IV. „ in libr. Tim: §. 99, gelyk ik dat bevinde in „ het II. Deel van 'i IX. Stuk der werken van „ Galenus, pag 40a. daar in 't latyn van „ woord tot woord aldus te leezen flaat: Aliqui „ antiquorum infpicientes Apoplexiam CO esfe „ segritudinem diram, Dxmonium nominaverunt. Et aliqui eam Lunam: Lunam autem dixerunt, „ quia in circulatione Lunaa accidere coniuevit. Et „ Plato impofuit huic morbo nomen Dremonis, „ quia capiti accidit, & manifefte nocet loco dei, „ fcilicet cerebro. Dat is: Sommige der ouden, „ inziende dat de beroerdheid eene bystere ziekte „ is, noemden dezelve Dczmonium. Sommige de „ Maan: en dat daarom, dewyl zy gemeenlyk „ met (5) In de Franfche uitgaave zyner Betoverde Waereld, Tweede Boek, Hoofdft. XXVII. pag. 48J, te Amlterdam 1694. 4 Deelen, in izrao, waar B ekker zynen naam eigenhandig als eener echte uitgaave voorgezet heeft. (f) Voor Apoplexiam moet men hier leezen Epilepfiam, en du» in het Hollandsen voor Benen e, vallende tiekte, enz.  o ver 'be BEZETENEN.giS.ii^ „ niet den omloop der Maane komt. Ende heeft „ Plato defe öekte dert naam van Dcemon gege„ ven, devvyle zy het hoofd bevangt, ende klaar„ lik krenkt de zetel of zitplaatfe Gods, te weten „ de hersfenen." Dan, ik heb noch deeze plaats, die naar de Hebreeuwfche denkwyze fmaakt, noch iets anders van Demonifchen, by Galenus ge-f vonden, uitgezondert in het Boek over de Melancholie , waar hy zegt: zommigen vermoeden, dat ( van vyanelige tovenaars Demonen in hen zyn gezonden. Deeze woorden van Galenus heeft Aë'Tius Amidenus («) een Christelyk Arts, van de vyfde Eeuw, en aan het Hof te Gonftanrinopolen Hoofdman van 's Keizers gevolg, (W** ïtywiov) wel tot de zyne gemaakt, doch wordt evenwel te onrecht van anderen, omtrent ons tegenwoordig onderwerp gepreezen: want hy was veelmeer met eene beluchlyke bygelöovigheid bezat» Ten voorbedde hiervan zy het volgende: onder de middelen, om een ingefJokt beentje of iets anders, dat in de keel was blyven fteeken, 'er uit te haaien,tïelt hy ook het volgend middel \oox\MTehti u terflond tot den zieken, en beveel hem, op a te letten, en zeg : Gaa uit, been ! zo gy een been zyt, ofzvatgy dan ook moogt zyn; gelyk Jefu> Christus Lazarus uit het Graf, en Jon as uit den PFal- viscb (■) TetrabiM. 2. Serm. 2. Cap. 9. de Melantb. H 2  nö VERHANDELING visch getrokken heeft. En den lyder by de keel grypende, zeg: Blasius, de Martelaar en knecht van Jefus, beveelt: Of klim op! of daal , neer (v)lln diezelfde Eeuw fchynt ondertusfchen Theodoretusonder de kerkvaderen felierper, datigewoonlyk, gezien te hebben, wanneer hy in ,,^yne aantekening op Pf. XCI: 6. zegt: By gewaagt hier van een' middagsch Demon QMfuncv Mtm^un') '}naar 's volks gevoelen. Naamlyk in zo verre hy niet met het volk de Demonen voor de oorzaaken der ziekten hield. Maar voor het overige volgens de Oosterfche, Joodsch-Christelyke,Wysbegeerte van dien tyd, en als Leerling van Jo hannes Chrysostomus, noemt hy Demonen, wanneer hy aan Satan ondergefchikte en den menfchen vyandige Duivelen verftaat, gelyk uit verfcheiden plaatzen zyner fchriften blykt 0> zyne waare meening over de Demonifche menfchen heeft hy inmiddels niet geopenbaard. By AëTius zal ik noch voegen Paulüs Aegineta, die noch in Galenus voetftappen trad,een ervaaren Alexandrynsch Artz, die in het begin van de zevende Eeuw, ten tyde van Mohamed, onder den Kei- (v ) Jbid. Serm. 4- C. jo. ( u>) Zie ZMwiku» irufap*Tul ©fgsesreujwij; Sermo III. de angelit, diis, d 5S. Edit- Sylburgi. U9». Fel. qva prima Gra.a efl.  over deBEZETENEN. §18. 1x7 Keizer Heraclius bloeide. Over de miltzucht en dolheid handelende, zegt hy (x): Zommigen verbeelden zich, wilde beesten te zyn, en boot zen der zeiver geluid na, anderen wederom, dat xy - * ■ • v - < • »■•.< v ■ fj aarde potten zyn, en vreezen , van gebrooken teworden, en noch anderen, dat zy van zommige hoogere Magten aangevallen worden. Uit de aangehaalde plaatzen blykt, dat Galenus en AëGiNETA, fchoon zy wel niet met uitdruklyke woorden, gelyk Soranus, en deszelfs navolger Coelius Aurelianus, ontkennen, dat krankzinnigheid door Demonen werden veroorzaakt, nogthans duidelyk genoeg beweerd hebben, dat die nabootzing van wilde dieren by zodanige lyders in de zwarte gal en hunne kranke verbeelding moet gezocht worden, en dat zy bygevolg eene wezenlyke aanranding van Demonen even zo min zullen hebben toegeftemd, als zy geloofd hebben, de daadelyke herfchepping van zulk eenen krankzinnigen in een mosch of in een haan. De waarheid hiervan wordt door andere woorden van Galenus bevestigd. In een zyner Verhandelingen over Hippocrates zegt hy (x) Lib. iii. C. 14. Tint iïe xgjj Sokcutiii tis-a mai H 3  nS VERHANDELING hy (jO: In het Boek over de Heilige ziekte, zyn ook veele dingen gefchreeven , om het gevoelen van die geencn uitterocijen , die feilen, dat de ziekten van de Goden ivorden gezonden, wy gelooven der%alven ook niet, dat de vallende ziekte eene godlyke ziekte is. Dienvolgens, de beuzelin- L«, die van de Heilige ziekte gemccnlyk gezegd worden, achterwegen laat ende, zullen wy dezelve volgens Hippocrates poogen natefpooren. Wy zien dus, dat alle deeze, uit de tweede Eeuw aangehaalde .ichryvers met hunne navolgers moedig tegen de gemeene denkwyze ftaande houden, dat de Bezetenen uit natuurlyke oorzaaken ziek waren, en de Demonen daarvan weg bannen. Dit zelfde gevoelen heerschte onder de Artzen van de derde Eeuw, gelyk ik zie uit Origenes, een der geleerdfte kerkvaderen, doch wiens Geest door zyne toomelooze zucht tot allegonzeeren van eene gezonde wyze van Philofopheeren maar al te ver terug gehouden werdt. In zyne aantel-enmg op Matth- (z) zegt hy: Laaten de Artzen vry uit de (ji) Lib.ï. C. 2. Commtnl. in H I p p. Preedittiones. Ev Ji ta jregi tie,m voo-ov >&i xteia yiy^xrcci srjos fAsy^o» rat e(«ftsv«v, me» yiM<&«ei ra nr/iiix-rx., pur ovv »t»i*t$c<. t«i (z) Cap. 17. — Ie«Tgo< ,ns» ou» Qonotoyurvtrxt, ttn fiwn »xA*'r»t mivficc tiv*l lepiZpvTis xa.ro, rot r»ire», «Mts srgas Tt ityiXwhxxw efiui' ifttif h, tt H&i ra toxyyiAia •xi^ivnifti, oti ts vtryipx rovro xirt mtv fictrtf XKxtSxevov s» tois 7rcto-%>v de, om Plotinus zei ven nateflaan, heb ik naar de Vertaaling van den Heer Timmerman moeten vertaaien.; H5  Mfc VERHANDELING nvierd? Dan, de ziekte was immers iets onderfcheiden van den Demon! Vervolgens, zo hy zonder eenige oorzaak in den mensch is gegaan, waarom is die mensch dan niet zonder alle tusfehenpoozing f i /■ J _7„„ n„.„.,*. y&- milt virrvn Upnitrfioinp uranit: \itour t*en sjomvi,, «<& w* w^w» ^»»vö.-a j 7-.„. T\n^U /,„, BinAnt^Ar e.e.nt> oorzaak ; »» fJCm Ut-yj * J XJUlsw *v vj , »w—» voorhanden is, in den mensch vaart, wat is er ^dan noch een Demon noodig tot verwekking der ziekte? Want de oorzaak, die de koorts voortbrengt, is op haar zelve reeds toereikend. Het zou lelachlyk zyn, zodra 'er eene oorzaak van ziekte voorhanden is, dan noch, nevens dezelve, eenen Demon, als een tweede oorzaak te willen vooronderfiellen. Dit zeggen uit den mond en uit het hart van eenen Platoniker voortkomende verdiendt voorzeker alle opmerking. Onder de Schryvers uit de vierde Eeuw beroep ik my opCjesariüS) broeder van Gregorius Nazianzenus, Arts van den Keizer Julianus, een Christelyk Wysgeer tevens en Godgeleerde; De Evangelist, zegt hy (bb~), noemt ze Maanzieken, naar het gemeen gevoelen van zulken, die voor verhevener denkbeelden niet vatbaar zyn. In het begin van dé vyfde Eeuw bloeide de in zy- (bb) Quaft. Tbeol. Pbilof. 122. HsXi)n*£oitfwii« **™ grgoxug»» ™» **Xb* mwu*, , f*V X»pv*i*» cwovtm r» «J/ijAoTif»».  ©ver de BEZETENEN. § 18. 123 zynen tyd uitmuntende Arts Posidonius, zoon van Phieostorgius, insgelyks een' beroemde Arts. Deeze heeft zeer nadruklyk beweerd, dat Demons over 't algemeen geene magt hadden, om de natuur des menfchen cp eene vyandige wyze te beleedigen; en dat de menfchen geenzins duor aandryving van Demons tot raazerny wierden gebragt-, maar dat die gcfteldheid uit eene kwaade vermenging der vochten en uit bedorven zappen voortkwam. Het gevoelen en het gülden zeggen van Posidonius hierover heeft Phieostorgius, de Cappadocier, de Schryver ecner Kerkelyke Gefchiedenisfe, zyn tydgencot, en die hem van perfoon kende, bewaart, maar het telfens onkundig beoordeeld (cc). Onzen Posidonius moet men niet verwisfelen met eenen anderen, insgelyks een' beroemden Arts, die na aan de tyden van Trajanus bloeide; wiens fchriften, (al voorlang verlooren gegaan (dd)) en wiens ervarenheid in (cc) Hifi. Ecclef. L. viii. c. 10. TJotrsihvici tv Ixt^x^ iia.it (lx tma — — — Asyïfv S xvto> , opto; ovx. optSaz, ovj^t iïxsfioiav imSitrei rcvf aiQgw7rovs £x/3ci>t%svi<&a , vypui Je riiuv x.etx.ex.viiMi to xxêe; tgyac^it&a' fwh y«g nvctt ra xa^ccxctt it%v) ixipiatim, xtè^axm tpwti ixi\(i»c\o7x.v. (dd) Behalven eenige weinige uittrekzels by Aë'TIus, die eene plaats uit hem aanhaalt, waarin hy zegt: dat de Naclttmerrie geen Denim is, (quod lncubus non D«.,  over i)E BEZETENEN. 5 18. ia? kant de koude vochtigheid, en van den anderen kant de heete droogte, beiden hun ten hoogften tegenftaande, te vermyden, de natuurlyke warmte der dieren , waarvan zy zeer veel houden, konden genieten, en 'er door gekoesterd worden: en dat zy dus niet uit haat, of uit lust, om kwaad te doen, in zommige dieren vaaren; maar alleen uit begeerte na de dierlyke warmte. Want, zegt hy, daar hunne wooning anderzins in de allerafgezonderfte wykplaatzen is, alwaar de uiterfte graad van koude en droogte heerscht, zo verlangen zy na de vochtige warmte der dieren, om welke reden zy zich niet alleen gaarne in badftooven en warme baden, ophouden, maar ook in de ligchaamen der dieren, en voornaamlyk in die der menfchen poogen te dringen, omdat aldaar de hitte en vochtigheid zeer gemaatigd zyn (§g). Dan het is ons genoeg, dat de goede Psellus zelf toeftemt, dat de Artzen anders gedacht hebben. Deeze getuigenisfen kunnen toereikende zyn, om te bewyzen, dat de geleerdere en verftandigere navorfchers der Natuur, de Artzen, welke die groote iSZ) D' Operal. Damon. p. 78—82. Sdit. Haifenmütleri Kilonii 1688. i2mo. Voor het overige vinden wy het denkbeeld , dat de onreine Geesten de dorre droogte niet bemin, nen, reeds by Matt. XII: 43. de onreine G~eest doorwandelt dorre plaatzen, zoekt rast en vindt haar niet.  i26 VER H ANDELI N G groote mannen. Hippocrates, Galenus, en Avicenna, die geduurende eenige Eeuwen in de Geneeskunde en de Schooien met Aristoteles geheerscht hebben, met reden gcvolgt zyn, de waarheid der zaak niet alleen hebben ingezien, maar ze zelfs ook van tyd tot tyd voor de Godgeleerden opengelegd. Dan de Godgeleerden van die tyden, hunnen eigen weg gaande, wilden naar de Artzen niet luisteren, maar voegden zich liever of naar eene onberaaden vroomheid, of naar de denkwyze van het volk, of, naar ftaatkundigc redenen, waarin zy van het grootfte gedeelte der latere Godgeleerden, uit onweetenheid in de ou* de Geneeskunde, gevolgd zyn. ■ Van daar ook is het toegekomen, dat daar by Jooden en Grieken, geduurende veele Eeuwen, en wel blykbaar, tot bykans aan het eind van de vierde Eeuw na Christus geboorte, een Demon, in leevende menschen vaarende, ofte de Demon der Bezetenen, voor een' ziel van een geftorven mensch wierd gehouden, dat, zeg ik, volgens de aanmerking van Farme'r (hhj, Joh. Chrysostomus, deeze eertyds algemeene denkwyze, en voornaamlyk het reeds in zynen tyd tot een (hb) In zyne Brieven aan Doft. Worthing ton, tweede Brief, p. 102—107. in de Hoogduitfche Vertaaling, en over de Bezetenen, p. 32, naar de Holland, Vert.  over de B E Z E T E N E N. $ 18. ia? een volksgevoelen geworden begrip,dat inzonderheid zulken, die door een geweldigen dood waren omgekomen,!)^^ wierden (. 473, I  v3o VERHANDELING en bygeloof niet flechts, maar ook door list en bedrog, byzonder na hy de Duivel der latynfche Kerk geworden was, trefFelyk gekoesterd, heeft hy nu reeds door bykans anderhalf duizend jaaren op het ergst geregeerd, 5- *9- Daar ondertusfchen de verdedigers der Dcmoni* fche Bezetenheden zagen, dat alle toevallen van zodanige Iyders reeds zedert lang van de geleerdfteen weldenkendfte wysgeerige Artzen, aan natuurlyke oorzaaken wierden toegefchreeven, en daarom nu na kenmerken zochten, waaraan men dc waarlyk Bezetenen van natuurlyk krankzinnigen en uit natuurlyke oorzaaken met de vallende ziekte geplaagden zeker zoude kunnen onderfcheiden; zie daar! zo hebben zy eindelyk, na lang zoeken,.in hunne verlegenheid een allerhcerlyksten verwonderenswaardig kenmerk verzonnen en uitgevonden, waarvoor ook de allerongeloovigfte terftond moet onderdoen! Dit kenmerk, zo het u belieft, is niets minder, dan de tusfchen beiden komende als uit de lucht invallende en den knoop doorhouwende Godheid! het beflaat naamlyk hierin, dat zulkeen toonte wezenlyk bezeten te zyn, dien men in vreemde taaien heeft hooren fpreeken. By voorbeeld Werner Rolfinck, weleer beroemd Hoog-»  over de B E Z E T E N E N. S 19. 131 Hoogleeraar te Jena («), en de ïaatfte, die onder de Duitfchers de fchriften der Arabifche Artzen in zyne Academifche lesfen verklaarde, van eenen raazenden fpreekende zegt ( b): Hy heeft zo eene I verbaazende kracht, dat vier flerke mannen hem ' naauwlyks konnen houden, hy fchopt en flaat de emftanders ; fa hy gedraagt zich zo, dat zyne bloedverwanten beiveeren, dat hy van eenen Demon bezeeten zy; (zodanig een, opdat ik 'er dit als tusfchen twee haakjes by voege, was ook die perfoon, van welken Handl. XIX: 16". wordt gefprooken; doch die nu naar Rolfinck te oordeelen, niet voor Bezeten zoude moeten gehouden worden: want Hy zeer behoedzaam en voorzichtig te werk gaande omtrent zynen kranken, Iet op het echte kenmerk, door 'er bytevoegen :)doch ,er zyn geene blyken van zodanig eene duivelfehe bezetenheid: want hy fpreekt niet in vreemde taaien, die .'7 niet geleerd heeft. Deeze lichtgeloovigheid, omtrent het onderfcheidend kenmerk der duivelfche be- (o) Hy was een groot liefhebber van de Anatomie, en gelyk hy telkens, wanneer een misdadiger ter dood werdt gebragt, om het Cadaver verzogt, zoo verzochten de Maleficau. ten voor hun einde, om na hunnen dood niet gerei/inkt te worden. Ziet JöCHERS allgem. Gelehrten Lexicon, Theil IIÏ. p. 2191. Vert. (b) Ju Confiliis Medieis, Jena i6C$. p. 133. 421* volg.  over de B E Z E T E N E N. § 19,20. 139 taaien niet door godlyke ingeeving toen zyn medegedeeld, maar dat die verkondigers der groote daaden van God dezelve reeds hadden gekend, doch dat zy bezield met een' van den Hemel gezonden yver voor den Godsdienst, welke thans onder alle uitheemfche Volken zoude veripreid worden,nu allereerst daarin begonden te prediken, daar het tot dus verre niet geoorloofd was geweest, ze by de Godsdienstoefening in den tempel te gebruiken. § 20. Tot dus verre hebben wy geneeskundige, maar nogthans allergevvigtigfte bewyzen, uit eene ontegenzeglyke ondervinding afgeleid, kortlyk voor den dag gebragt, uit welke zeer duidelyk blykt, dat de Bezetenen geene andere toevallen hebben gehad, dan aan welken ook anderen zo zwaarmoedigen, als dollen, fimpelen, of met de vallende ziekte, of eindelyk metzwaarehysterifche toevallen behebten, uit gewoone natuurlyke oorzaaken, onderhevig zyn. In zo verre dus defcherpzichtigfte Artzen (dit zy zonder nyd gezegd! immers ieder meester verdient in zyne kunst geloof, te meer, wanneer hy genoegzaame bewyzen bybrengf) hier bevoegde Rechters zyn, is de zaak befiisd. Dan thans ontftaat hier eene reeds zo dikwyls opgefierde zwaarigheid van den kant der Godgeleerden,  t4o VERHANDELING den, er! noch eene r.ndere,en vry wat gewigtigerei van den kant der Apostelen, en eindelyk eene allergewigtigfte ten opzicht van den perfoon van Christüs zeiven. Laaten wy ze hooren! De Godgeleerden werpen hier tegen,dat,fchoon ook toegeftaanj hetwelk voorzeker van eenen iegelyk der zaaken kundig moet toegedaan worden, dat de toevallen der Bezetenen dezelfden geweest zyn, als die van natuurlyke kranken, dat, zeg ik, nogthans hieruit blykt, dat de Bezetenen, van welken in de Evangeliën gewaagd wordt, meer, dan natuurlyke ziekten gehad hebben, omdat juist ten tyde van Christus, de Duivel toen heviger woedende, meer Bezetenen in Judea geweest zyn, dan ooit van te voorcn, of naderhand onder de Jooden of eenig ander Volk: van welke meerderheid men naauwlyks eenige andere reden zou konnen aangeeven, dan dat God zulks heeft toegelaaten, opdat Christus gelegenheid mogt hebben, om zyne godlyke magt, als om zo veel meer boven die des Duivels verheven, wonderdaadiglyk te openbaaren, en om deszelfs wreedaartig aangemaatigd ryk te openbaarder te fnuiken, en eindelyk om door de vertooningen van de als in zegepraal opgevoerde Demonen gelegenheid te hebben van de leere der Sadducëen te weerleggen. Ik wil wel toefhan, dat, voor zo verre de Jooden, ais zynde met de bygeloovige Oosterfche geneeskunde geheel doortrokken i  «ver de E S Z E T E N E N. f 20. ut ken, meer ziekten aan de Demonen toefchreeven, dan de Grieken, die reeds lang, zedert Hippocrates, eene gezondere Geneeskunde bezaten, 'er in zo verre ook meer Bezetenen in Judea, dan onder de Grieken en Romeinen zullen gevonden zyn; dragende nog daar ten boven het Clima, als- j mede wat de Esfeners aangaat, de Zeldzaamheid van het huuwlyk onder hen, en tevens hun eenzaam en befpiegelend leeven, het hunne by, om de geneigdheid tot zwaarmoedigheid te vermeerderen, gelyk van den anderen kant de zwaarmoedige menf.hen de eenzaamheid zoeken. Dus zingt Homerus Ca) van Beller op hon: Geheel eenzaam dwaalde hydoor het Aleïfche veld, Vliedende de menfchen, terwyl kommer aan zyn hart knaagde. Zeer ter zaak dienende zegt ten deezen opzichte Moses Ma imonides, van Wetstein aangehaald : Alle foor ten van ziekten, die Melankolii genoemd worden, noemen zy een' boozen Geest; want ""er is een foort van de genoemde ziekten, die maakt, dat de lyder de menfchen myd, en zich ''er van verwyderd, opdat zyne ziel, in het oogenblik van den toeval, in de duisternis en eenzaamheid rust ••*« wLStOti i i a *t • -•f!> (fl) Iliat V: zon  i4» VERHANDELING en vergenoegen vinde, en dit treft men meest aan by uitmuntende mannen. Met een eerbiedig aandenken, haale ik by deeze gelegenheid hier aan,de inwydings verhandeling tot het Docierfchap van raynen zaligen Vader J o a n. Arnol. Timmerman n, Hoogleeraar te Doesburg, en naderhand Koninglyke Lyf-Artz; over de zwarte gal, ah de voornaamfle oorzaak van de ziekten der Geleerden.— Dan,doorloopt met my, van de oudfte tyden af aan, ten minften van die van Hippocrates, die vier Eeuwen voor Christus leefde,Griekenland, en het gantfche Oosten, tefamen met Egyptenland, en gy zult 'er reeds Bezetenen of Demonifchen vinden (£> By de oude Toneel- dich- (b) De plaatsen der oude Schryvers heeft F arm er reeds aangehaald in zyne Verhandeling, üb?r die Demonifcbe, p. 62. volg. of in de Holland. Vert. p. 5 3- volg. (voeg hier noch by S e M l e r , Commcmatio de Vemor.iacu p. 17-) Ey voorbeeld , in het blyfpel van Aristophanes, PlutuS genaamd, zegt Chrkmylus tegen Elepsidemus: Gy febym vel niet gezond te zyn , gy zyt zwartgallig, een kwaade Demon plaagt a, C°v% vyia.mil (tot Jafcfif, j«sAscyxeA*S, s4»Mvas.) in welke plaats men de verfchillende graaden deezer ziekte vindt opgeteld. En in hetzelfde Blyfpel vs. 50L Wie zou niet denken, dat het krankzinnigheid; of veel eer de uitwerking van een' kwaaien Demon wat. (rit tv v% kyttr' timf futvwt, xosbo^.ttfMnm t'iti ftctAAtt) En by PLAUXUS in zyn Blyfpel, Captivi vs. 65, wordt van AlislOf HANUS gezegd ; Larven, d. i. booze Demonen, folteren den man, by fktat reedt 3IU  over deBEZETENEN. §20. 143 dichters, Aesciivlus, Aristophanes, Sophocles en Euripides, die ons de menfchen, de zeden en de denkwyze van hunnen tyd fchilderen, heeten krankzinnigen reeds om dieswille Demonifchen. 1 s o c r a t e s , de tydgenoot zo van E uripides als ook eenigzins noch van Hippocrates, gewaagd van door eenen kivaadcn Demon bezeten en raazende menfchen (<0> waarmede volmaakt ovcréénftemt het zeggen der jooden by Johannes: Hy heeft eenen Demon en is uit' zinnig («')• Pleegt verders raad met den reeds boven aangehaalden Plato, of uit de Romeinen met den Toneel-Dichter Plautus, 200 jaaren voor Christus leevende,en gemakkelyk zult gy'er Demonifchen te zien krygen. Ja zelfs zal men terflond, zonder de geringfte moeite vinden, dat Flavius Josephus, de tydgenoot der Apostelen, zodanige toneelen van Demonen, als-reeds zolang voor menfchen geheugen in Judea plaats gehad hebbende, gekend heeft (0) dat hy geen bedenken maakt, om reeds van den Koning S a u r. te totle klap uil. ( Larva fiimulant virum, jam deliramenta loquitur.) Zie noch zyn Aulularius, vs. 15. Larven, d. i., kwaade Demons, uitjpatigbeden en razernyen , jaagm dien man , (Larva bunc atque intemperia infaniaque agitant virum.) (c) Oratio Araopagitica, p. 208. Edit. Wolfii, BafiU 15581 (d) Kap. X: 20. (e) Antijuir, Jud. Lib. VI. C. 8. 5e II,  144 VERHANDELING te verhaalen, dat hy door eenen Demon gefolterd wierdt, welken David door zyne geneezende Mufiek uitdreef, en ook dat reeds van Salomon een voorfchrift nagelaaten zy, hoedanig met zekere wortelen, waaraan men moest ruiken, Demonen uit den lyder door zyne neusgaten afteleiden (ƒ ). Hetwelk, hoe zeer men ook deeze kunst van Salomon voor eene fabel houde ,JosephuS voorzeker niet had kunnen fchryven, zo niet reeds van ouds, ten minften geenszins eerst eene halve Eeuw voor zynen tyd, het getal der Bezetenen in Judea altoos in zekere evenredigheid had geftaan met die van de menfchen, van dit gevoelen en van het Clima. Daarenboven, daar al het buitengewoone de menfchen altoos in verwondering zet, gelyk wy zien, dat de Jooden van dien tyd verftomd ftonden over de Prediking van Johannes den Dooper, over die van Christus en deszelfs daaden, en wel voornaamlyk ook over zyne geneezing der Bezetenen; zo blykt nogthans nergens, gelyk ieder Leezer der Evangelifche Gefchiedenisfe terftond ziet, dat de Jooden verwonderd waren over de onderftelde, in vergelyking met voorige tyden buitengewoone, meenigte van Bezetenen, en over de toenmaalige mecnigvuldigheid van eene, zo men wil, weleer veel zeidzaamer zaak, in onge- rust- (ƒ) Auliquit. Lib. VIII. C. 2. §. ï.  «ver de B E Z E T E N E N. $ 20,21. 14^ ïustheid geraakten: integendeel befchouwen zy zé zeer bedaard, als iets onder hen van ouds reeds gewoon. Zo dan hier uit blykt, dat het getal der Bezetenen, geduurende Christus omwandeling op aarde, in Judea en de aangrenzende landen geenzins grooter, dan gewoonlyk is geweest, en daar bovendien de gefchiedenis ons leert, dat, gelyk voor de tyden van Christus, zo ook noch lange na hem, overal, waar dit denkbeeld heerschte, zodanige Bezetenen zyn geweest; zo moet noodzaaklyk de geopperde zwaarigheid, en te gelyk met haar het denkbeeld, naauwlyks van allen aanftoot vry, dat naamlyk het Opperweezen den Satan dit wreede fpel toeflond, om dus de Majefteit van Christus te vergrooten, geheel en al vervallen* §. aii Voor dat ik tot de gcwigtige zwaarigheden overga, die dit Geneeskundig gevoelen drukken, rrt zo verre het naamlyk met de Onfchendbaare Heiligheid van den Christlyken Godsdienst, rustende op de waarheid en zekerheid der Evangelifche verhaalen, fchynt te ftryden; zo moet ik eerst noch van die weinige moedige mannen gewag maaken, die, nadat die lange duistere en Roomfche tyden van onweetenheid en bedrog voor de herftelde" weetenfchappen hadden plaats gemaakt, even alÜ K v-'ooï'.  i46* VERHANDELING voofvegtefs, met behulp eener wysgeerige Geneeskunde, gewaagd hebben, om de Bezetenen voor natuurlyk kranken te verklaarën, en anderen hier% omtrent de oogen te openen. Dat 'er reeds van te vooren hier en elders van tyd tot tyd weldenkende mannen zullen geweest zyn, die de waarheid gegist hebben, of dezelve reeds naderby gekomen zyn, maar ze, uit vrees van verkettert, gehaat en vervolgd te worden, zullen hebben ontveinsd, kan naauwlyks in twyfel getrokken worden. Ten minften zien wy uit de woorden van Henr. Morus , een' Éngéifchéri Godgeleerden en Wysg'eër van de voorige Eeuw, dat, fchoon hy zelf aan Demonifchc Bezetenheden geloofde, hy nog-, thans Artzen gekend heeft, die dezelve aan de Natuur toefchreeven. Hy zegt, volgens de aanhaaling van VV e t s t e i n: Krankzinnigen, Maanzieken en alle menfchen met de vallende ziekte, of met ' eenige andere huitengewoone zwaarmoedigheid gej plaagt, wier den, zonder onderfcheid, van de Jooden voor Demonifchen gehouden en zo genoemd, het Volk even zeer geneigd zynde, om natuurlyke ziekten aan den Duivel toetefchryven, als de Artzen geneigd zyn, om ongefleldheden en kwellingen van den Duivel komende, aan de Natuur toetekennen. fcodanigen daarentegen, die uit haat tegen Christus, allegefchiedkundige trouw en waarheid verdraaijen, komen hiefby in geenerhande aanmerking! Be-  over de B E Z E T E N E N. $ ar. 14? Behalven dan die fcherpzichtigere Artzen, hoedanigen 'er ten allen tyden geweest zyn, die het veiliger oordeelden, hun gevoelen liever in gefprekken , by gelegenheid van zodanige kranken, dan iri fchriften te openbaaren, en die dan even daarorri niet zelden, omtrent hunnen-Godsdienst verdacht gehouden werden, is, zo veel ik uit de aanhaaling van H. Farmer vermoede, (want wie heeft 'sMans fchriften in Duitschland ligtelyk gezien?) Josephus Mede, een Engelsen Godgeleerde, en tydgenoot van den in 't voorgaande van ons berisptenDemonologifchen Arts, Robert Fludd, de eerfte geweest, die, voor honderd èn vyftig jaaren, zyn gevoelen hieromtrent openbaar heeft au den dag gelegd, of ten minften het eerst den toon heeft aangegeeven Ca). De beroemde des MAizeaux Ci>) maakt noch van drie ( «) Deeze J O s, M ï D H, wordt ook noch van den groö- ten Bybeltolk th. Newton zeer gepreezen om zyne byzondere fcherpzichtigheid in bet verklaarën van de Prophetitn, offchoon hy, gelyk zo veele anderen, in de tydrekening gedwaald heeft, door de uitkomst der dingen al te zeer te ver/« vroegen, uit verlangen, om de hoop op Babyion» val te vervullen, (b) In zyne aanmerkingen, op p, 669. en volg. Tom. IV; Oeuwes diverfes de Mr. Pierre Bayte, ctmtenant leut ce, que Git auteur a pubtié , exceptt Jou Distionaire j a la Boys 3 ïV Tt&\ ia folie , 1727- 31. K 3  ï,iS VERHANDELING drie andere Schryvers gewag, die de gewoone leere van de Bezetenen reeds vroeg hebben beftree» den; ik zal deszelfs Woorden, doch verkort, hier aanhaalen, omdat die drie Schryvers in Duitschland ^byna onbekend fchynen: In het jaar 1676, zegt hy, verfchecn te Londen, in Octavo, een naamloos Werk, in het Engelsch, onder den Titel: De leere van de Duivels. (The Doctrine of the Devils) De Schryver fchynt zeer gehegt aan de Engelfche Kerk,en een groot vyand van de Socinianen te zyn; doch van de Bezetenen, van welken in het Evangelium gefprooken wordt, zegt hy, dat zy kranken, cf krankzinnigen zyn geweest. ' — Benjamin DE Daillon, gefprooten uil het oud ge/lacht der Graaven van Lude, was Predikant geweest te Rochefoucaud; na de herroeping van het EdiSt van Nantes vlugtte hy na Engeland, van waar jhy vervolgens na Ierland ging, waar hy alsFransch Predikant te Catterlough geflorven is. Hy was een man van groote geleerdheid en verdienften. — Jn het jaar 1687 liet hy te Amfterdam in mmo Drukken: Onderzoek over de onderdrukking der Proteftanten in Frankryk. (Examen de l'Oppresilon de Reforméz en France.) Dit Werk beflaat uit eene verzameling van by zonder e ft ukken; in het derde, zegt hy: dat de onreine Geesten, die Jefus Christus uitdreef, ziekten waren, en dat de Heilige Schrift hun den naam van Geesten, of De*  over BEBEZETENEN.jii. 14$ Demonen geeft, om zich naar ch zuyze van fprce* ken van dien tyd te voegen, — Deszelfs broeder, Jaques de daill9n, ging onder de regeering van Caree II. na Engeland, en vestigde A zyne woontng te Londen , waar hy, als Priester van de Engelfcbe Kerk, in den hoogen ouderdom van ruim 80 jaar en, tn het jaar IJ2.6, overleed. \ In het jaar 1723 gaf hy een Werk in het Engelsch . uit, onaer aen iitcl: Usemonologia, of Verhandeling over de Geesten, ([&mp welk hy dikwyls zeil had opgemerkt, daar hy van veele wonderdaadige geneezingen van Bezetenen door Christus was ooggetuige geweest, en met anderen geloofde, dat de Demonen, of de onreine Geesten van overleeden menfchen, en onder hen mooglyk ook de zielen der Reuzen,door die lyders fpraaken,) zo dat dus, voegt men 'er verder by, die Bezetenen door deeze woorden een getuigenis, en wel een verwonderingswaardig waarachtig getuigenis, van'den perfoon van Christus afleggen; waartegen Christus hun fteeds op 't flerkst verbood, te openbaaren, wie hy was, en niet toeliet, dat zy fpraaken, omdat zy wisten, dat hy de Christus was Cb). Dan (a) Matth. Vijl: 29. Mare. h 74. V: 7. Luc. IV.- 34t yill: 18. (b) Mare, I: 34: Lac. IV: 41.  over de B E Z E T E N E N, j ia, 153 Dan zo men zich wil herinneren, dat in weerwil van allen haat en nyd,de groote naam vmCtirhtus, en de uitmuntende oordeelen der menfchen over hem, niet alleen door geheel Judea, maar zelfs ook door het aangrenzend Syrien overal luidruchtig geworden waren (V); zo zal aan eenen iege- ïyk, (e) Zie Eusebius, Hiftor. Ecc'ef. l. i. C. ti. alwaar in den brief van Abgarus, uit het Syrisch vertaald,mooglyk door Julius Apricanus, den voorganger van Eusebius , daar Eusebiu* zelf voor onkundig in het Syrisch Wordt gehouden, deeze woorden Haan: Iurou Sv hetwelk moet vertaald worden: Aan 'Jefus den goeden Arts. Jn dien zelfden zin ftaat op een Marmer by Gruterus? AtkMxiu Kjf] ryuet ^utd^.v. De affchryver van het Bodle. jaansch Handfchrift, door GrAbe ingezien, heeft het woord 2«rng(, in den brief van Abgarus, ook in dien zin genomen : want hy zet in plaats van hetzelve lecrga dat is, Ar.s. Schoon men ook deeze brieven, zowel dien van Abgarus, waarin hy, aan eene lang^ylige ziekte krank leggende, volgens eene onder de Heidenen z.eer gewoone meening, dat naamlyk de Zoonen der Goden wel eens op aarde verkeerden welke meening de Hoofdman by het kruis van Christus in zyne verwonderende uitroeping insgelyks aan dan dag legr, M s c uLAPius verzoekt, om tot hem te komen, als ook den anderen , dien door Christus namelyk, of uit zj-nen naam door den Apostel Thomas gefchreeven, voor verdicht houde • zo vermoede ik evenwel uit oudheidkundige gronden, dat die brieven voor het minde uit het mondeling verhaal van den Bode A n A n u s , en uit de woorden van den naderhand K 5 nï  I5+ VERHANDELING lyk, die de zaak overweegt, terftond blyken, dat die Bezetenen gemaklykden lof van Christus door de na Edesfa gezondenen Th ad deus, zyn zaraen gelleld, en aldaar door 's Konings Schryver, mooglyk door AsPA3> aru s, of door eenen anderen , in de Archiven zyn nederjelegd ; of ook over 't algemeen genomen en zonder opzicht | tot die briefwisreling geloove ik uit bovengenoemde gronden, dat het verhaal van de onderhandeling, dewelke tusfchen Cbriuus en Abgarus, door eenen Bode plaats gevonden, gefchiedkundig waar zy. Zy, die beweeren, dat Eusebius die brieven verdicht heeft, kennen Eusebius «iet, en verjeeten ook, dat Ephrem de Syriër, die zelfs Diaconus van de Kerk te Edesra was , en flechts 30 jaaren na Eusebius leefde, met lof van dezelven gewag maakt. Ook verhaalt de voor nog ouder uitgeventteLa ERUBN as de Edesfener, die voor den Zoon van Aspa daros wordt gehouden, de zaak by Moses Chorenentts (in zyneHift.ArmemacaLib.il. Ctg. p, ij», volg. en p. 146. Edit. ïtbiston Lond. 1736. 4".) welken men mooglyk met even zo veel rechts, als waarmede men Eusebius heeft zoeken verdacht te maaken, tot eenen Schryver van verdachte trouw zoude willen maaken. Wel is waar, dat hy in veele andere dingen naauwlyks met de verhaaien van cndere Gefchiedfchryvers kan vereenigd worden, doch in ons tegenswoordig geval zon dit geen meerdere moeite kosten, als het kosten zou, om het verhaal van L u C A s omtrent Cyrenius ( Luc. II: 2.) met dat van anderen te vereenigen. Immers de naam Marinos, welken aldaar LAERUBNAsaan den over Palestina en Syrien, ten tyde van Christus wonderdaadige geneezingen, regeerenden Landvoogd geeft, zal wel geen eigen naam van eenen man, maar fctn die van eenig eerampt, bediening of gesach, geweest zyn,  over de B E Z E T E Bt E N. .$ 22. 155 «3e algemeene, in dit geval te recht grootfpraakige faam kunnen gehoord hebben, — gelyk anderen van dit flag te Ephefen- en de dienstmaagd, die den Geest van Apoi-lo Python had, te Philippen, P au lus reeds door het gerucht kenden zyn, te weeten, het Sytifche Mar of Maran, Beer, («vg/es Matth. XXVII: 03.), Pontium Pjl la t u m aanwyzende. Hoedanig voor het overige met dit fragment nit de Hiftorifche overblyfzelen over de eerfte uitbreiding van het Evangelie na buiten, bygeval tot ons gekomen, maar door de fabelen van Christusbeeldtenis en deszelfs brieven, die men daarna als het Palladium der Stad in groote waarde hield, voorzeker misvormt geworden, en deswegens, alsmede uit hoofde van dat andere Schryvers 'er niet eerder reeds van gewaagd hebben (*) , van tyd tot tyd in twyffel getrokken zynde, het dan ook moge geleegen zyn;ik heb flechts ook door dit oud EdesTeenfche gerucht willen aantoonen, dat het wonderdaadige vermogen van Christin, waardoor hy allerlei ziekten genas, wyd en zyd verfpreid zy geweest. Ten minften, naar het getuigenis van Mattheus IV: 24. die hierop te gelyk als met den vinger wyst, is de naam van Christus, door zyne roemvolle geneezingen, in geheel Syrien bekend geweest, waarom ook allerlei kranken tot hem gebragt wierden. (*) Schoon deeze eisch naauwelyksbillyk is, nadien 'er bykans van alle Apostelen en van de 70 Discipelen, Medearbeideren aan het Evangelium, van derzelver. reizen, handelingen, wonderen en lotgevallen , insgelyks generhande gedenkfehriften of overgebleeven, of ook wel niet eens opgefteld zyn, uitgezonden hetgeen Lucas, en dat wel meest maar Pauics betreffende, 'er van fchriftelyk nagelaatea heeft.  i56 VERHANDELING den (V), — en ^at ^e menfchen, toen zy Christus zeiven zagen, nu al het geen zy van hem gehoord hadden, met een' angstvalligen eerbied uitriepen. Daartegen zou ik niet denken, dat aan iemand klaarblyklyk zoude kunnen zyn, hoe toch die aan Christus toegebragte, doch van hem wyslyk verboden lof een bewys in zich fiuite, dat die kranken in der daad door Demonen waren bezeeten. Immers zy fpraaken hier ter plaatze niets anders, dan het geen zy door het openbaar gerucht gehoord hadden, gelyk elders andere krankzinnigen ovcréénkomftig de dwaalingen fpreeken, die zy als met de moeder melk hebben ingezogen; hetwelk, daar het beide evenveel gezags heeft, niemand voor waarheid zal houden, maar op zyn hoogst, voor een Hiftorisch bewys van de denkwyze van dien tyd. En op dien grond zoude ik by de boven aangehaalde getuigenisfen van F l a v i u s JosEPHUsenJustinus den Martelaar, dat naamlyk de Bezetenen, naar het algemeen gevoelen, door de zielen van overleeden menfchen gefolterd wierden, noch het eigen dwaas zeggen van zommige Bezetenen hebben kunnen voegen, volgens hetwelk zy, even als of zy zeiven de Demon waren, zeiden: dat zy de ziel van deezen of geenen overleeden waren; byaldien ik niet myne Leezers liever eerst met den Aart, (d) Hand, XIX: 14-16. en 16, 17.  over de BEZETENEN. § 22. 157 Aart der Bezetenen van naderby had willen bekend maaken. Deeze nieuwe aanmerking ftrekt zich inmiddels van de eerfte Eeuw af, en dient dus ook noch ten baaken voor den tyd der Evangeliën, tot aan de vyfde, en zelfs, van weerskanten noch verder uit: van den eenen kant ,byPmLosTRAtus Ce) naamlyk, bekent de Demon, die den jongeling, met welken Apollonius te doen had, bezat, wie hy was, zeggende: dat hy dc fchim was van een' weleer in den oorlog gefheuveld mensch; en, van den anderen kant, by CtiRYsostomus Cf), zeggen de Demonen, dat zy de ziel van deezen of geenen Monnik waren, fchoon de Kerkvader zelf, gelyk ik te vooren reeds heb aangemerkt, beweert, dat het geenszins zielen waren van menfchen door een' geweldigen dood omgekomen, maar dat het de Duivel was, die de gedaante dier zielen had aangenomen. By die gelegenheid antwoordt Chrysostomus ook nog op de vraag: waarom de Demonen der^ Gadareners zich by de graffleden der overledenen ophielden? Dat zy dit deeden, om dus de groote) In vila Apoll. l. iii. c. 38. Hhyspvn» 0 ixtpu» txvtoi) itira. tteytt umi pit uiaAot xt\c(} ,s st TTohipa iron «jrsS-osvev. (f) Coneio ii. de Lazaro. Oi ^xipms heyovn, rtv Mtsx^*9  i58 VERHANDELING groote meenigte in het denkbeeld te brengen, dat de zielen der overleedcnen in Dcm.nen veranderden gelyk dan de Bezetenen daarom ook riepen: Ik ben de ziel van deezen of dien mensch (gj! Verbeeld u dienvolgens eens, dat gy daadelyk by dien Gadarener, die zich Legio noemde, tegenswoordig geweest waart en hem ter zyde ftaande, dien lyder over dat ftuk wat nieuwsgieriger had ondervraagd , en vult dan in uwe gedachten dat alles aan ,'t geen de Evangelisten volgens hunne korte manier van fchryven nu hebben uitgelaaten, als hebbende niet noodig, om voor hunne tydgenooten by hunne verhaalen, overtollige dingen te voegen, die denzelven reeds van elders bekend waren. Zo gy dan dien Gadarener wat naauwkeuriger had uitgevraagt,zoudt gy mooglyk het volgende uit hem hebben vernomen: Wj Demonen zyn de zielen van verfcheiden ongelukkiger wyze om het leeven gekomen menfchen, alwaarom wy ook met eenen eene veelheid aanduidenden naam, te weeten Legio, genoemd worden, waarvan ik de Opperde ben; wanneer ik weleer uit deezen mensch, dien ik had bezeeten, was uit- ge- (g) In Matth. Homil. S8, al. 29. Ötótyo» [ioyttx *"S sroXXais nfoimi &t>vh»fttnt oiov art ut -i/v^iti rm xti-iaB-o)T*>» ixtfttrcg ymtTzf- —■ «< $*ipevcmn &turn, »?' rtv htitis sy«.  over deBEZETENEN. §22. i$0 gegaan, doortrok ik dorre plaatzen (h), zocht rust, en vond ze niet; toen zeide ik, ik zal in myne oude wooning, waar ik ben uitgegaan, te rugge keeren, en daar gekomen zynde, vond ik ze leedig en voor ons verblyf gefchikt, en ging dus heen, en nam noch meer andere Geesten met my, en daar ingegaan zynde, hebben wy 'er onze zuooning gevestigd. Dan al wilde men my niet toeflaan, dat die Gadarenifche Bezeten zo zou gefprooken hebben, gelyk hy bier van my, zonder gefchiedkundige bewyzen, is fpreekend ingevoerd, zo zal men nogthans, dat niet kunnen ontkennen, hetwelk ik alleen daarmede bedoelde, te weeten, dat de Bezetenen het gevoelen, hetwelk zy, noch by hun gezond verftand zynde, in hunne vroegfte jeugd hadden ingezogen, naamlyk dat zy door de ziel van (h) Die ongelukkigen , naamlyk, zwierven dag en nacht op bergen en door eenzaame plaatzen, en daar de beeldtenisfen dier voorwerpen hun beftendig voor oogen zweefden, zo wa» het gevolg, dar zy, eindelyk door flaapeloosheid en vermoeidheid overwonnen, hoedanig een flaap gewoonlyk met veelerhande gezichten vergezeld is, droomden, dat zy buiten het ligchaam door dorre plaatzen omdwaalden, eveneens ais weleer de Toveresfen, haare reizen na den Bloksberg, al droomende ingevolge van de ingenomen flaapverwekkende dranken, gewoon waren te doen.  iöo VERHANDELING van een' overleeden mensch gefolterd wierdetii in hunne krankzinnigheid herhaalden, en nu op zich toepasten. Een nieuw bewys voorwaar van het geloof en den waan hunner tyden in deezen, hetwelk nu noch ter bekragtiging by de vobrige bewyzen verdient geplaatst te worden! Dan hiertegen werpt Johannes Jortin, een Engelschman, dien ik om zyne bedrevenheid in de fraaije letteren en braafheid hoog acht, met veel fcherpzinnigheid het volgende in (0: naamlyk daar, volgens het herhaalde getuigenis van Marcus en Lucas de Demonen, die Christus uitge¬ worpen heeft, veelen zyn geweest, en daar nogthans die veele Bezetenen, van den eerden tot den laattten, in hun getuigenis, hetwelk zy als op eene plegtige wyze van Christus afleggen, volmaakt overéónftemmen, hoedanig eene volmaakte overéénftemming van raazenden en krankzinnigen op geene wyze te vermoeden zy; maar veeleer, dat zy, Zommigen van hen wel met eerbied, doch anderen integendeel met verachting en met lasteringen tot Christus zouden genaderd zyn, al naar dat hun aart, of perfoonlyk karakter verfchiidej zo meent JOR- (i) AnmeTiMg'*s sber die Kirche i - bijlorle , Sberfetzt von J.P. CASSEL, Brem-» 1755- 8vo I. Tb. p.14. H. Tb, p. 2i2< (t) Zie de laatst aangehaalde plaatzen.  »Ver de BEZETENENJsi, iSl Jortin, dat hieruit blyke, dat met de ziekten dier Bezetenen iets bovennatuurlyks zou moeten vermengd zyn geweest. Dan allen, die met Jortin van hetzelfde gevoelen zyn, moeten het my ten besten houden, wanneer ik zeg, dat zy omtrent de betekenis van het woord Demonisch, dwaalen. Immers vantevooren heb ik reeds getoont, dat de Jooden in Palestina door menfchen van een' onreinen Geest gefolterd, dat is, Demonifchen, niet alleen zulkeh verftonden, die raazend waren, en eene zekere wildheid van gemoed hadden, (gelyk Se ml er. met uitdruklyke woorden zegt, en van welk gevoelen zelfs ook Jortin benevens alle andere zyn O ™ar dat zy 'er ook zodanigen door veiftonden, die de vallende ziekte hadden, en daarby door hunne ziekte zuf en ftomp van verftand zynde* maar voorts buiten de toevallen, eenige doch zwakke, blyken eener gezonde Rede tóonende, en zelfs ook zodanigen die door eene bedorvene verbeelding melankoliek, oïhyflerisch en in eenen hoogen graad hypochondrisch waren, werdende door een, by hun zich vastgezet hebbend krankzinnig denkbeeld, wreedelyk beheerscht en daarom fteeds benaauwt eri beminnaars der eenzaamheid, maar die vóór het Overige hunne gezonde tusfchentyden hebberig waarin zy hun verftand magtig zyn. Hieruit ziet men" ook -.waarom de Jooden, gdoovende * dat va'ïL fetiS  m VERHANDELING fche Propheeten door een' onreinen geest bezield Wierden (/), wanneer zy Christus van God, als zynen Vader, van zyn beftaan voor Abraham* van andere verhevene leeringen , en dat zy, die zyne woorden bewaarden, in eeuwigheid den dood niet zouden fmaaken , hoorden fpreeken, 'twelk die boosaardigen niet begreepen , en daarom op eene onbezonnen wyze voor ketterfche en ongerymde taal hielden, van hem zeiden: Gy zyt een Samaritaan en hebt eenen Demon («O» üm die zelfde reden wordt montanus, die in de tweede eeuw leefde, zynde door eene, hem den naam van eenen Ketter teweeg gebracht hebbende, bygeloovige Vroomheid Melankoliek geworden, van een'ouden Schryver, by Eusebius («), gezegd, door eenen Demon omgedreeven te zyn. In dienzelfden zin was het dat, wanneer Jefus tot de boosaardige Jooden , die hem listiger wyze om het leeven zochten te brengen , zeide, waaron toch zoekt gyl. my te dooden ? de rondomftaande hoop van deezen heimelyken toeleg onbewust, antwoordde; Gy hebt eenen Demon; Wie zoekt u te dooden Qo~) ? Waardoor zy Christus als een zwartgallig mensch wil- (/) Zachar. XIII: 2. (m) Joh. VIII: 48-59(») Hiftor. Eert. L. V. C. 16, f» Joh. VII: 19, 20,  óver. de B E Z E T E N E N, J 31. Ictj Wilden affchilderen, die zich dwaaslyk had in het hoofd gezet, dat anderen het op zyn leeven toelegden. Insgelyks zeiden de Jooden van Johanneï den Dooper: Hy heeft eenen Demon Cp), dat is, hy is zwartgallig, of melankoliek, om dat hy een eenzaam, ftreng en onthoudzaam leeven in de woetty; ne leidde. Het is buitentwyfel,dat onder deTherapeuten, een gedeelte van de Joodfche Secte der.E.rfeners,enals't warePythagorisch-Stoicynfche Monniken zynde, daar zy, met allen vlyt zich toeleggende op degeneezing der ziels krankheden, geheel en al aan de eenzaamheid en myflike befpiegelingen övergegeeven waren, en de Schriften der oudéri met de fterkfle infpanning van geest beoeffenden, ten einde daaruit te zoeken en tot hun gebruik aantewehden, wat tot geneezing van ziel en lich* haam kon dienen door zodanige hunne lee- vensvvyze by zommigen hunner de herzenen eri verbeelding gekrenkt, zwaarmoedigheid en allerlei herzenfchimmen verwekt zyn, dat is met andere Woorden, dat uit de voorzegde Therapeuten al mede het getal der Demonifehen vermeerdert zy geweren) Matth. IX: i6. Luc. VII: 33. (3) Josephus de belh Jud. L. II. C. 7. Edit. Baül. U40. Om deeze reden zyn zy ook van de Egyptenaars met den bf hen gewoonen naam van Artzen, Esf.ners, genoemd wèllsl 4ie Sefte zelve behaagde en haar is bygebleeven, L 2  ïói. VERHANDELING worden, daaraan is geenzins te twyffelen; zo als wy daarvan in de volgende tyden van het Christendom in de Gefchiedenis der Monniken en Heremieten gelykfoortige voorbeelden vinden, by welken het meenigvuldig waken en ftreng vaften veelerleie herzenfchimmen der kranke verbeelding veroorzaakten. Want niets , zegt Mead CO> krenkt zo zeer het verftand, als de Min en de Godsdienst, ik meen naamlyk een valfchen en onberedeneerden: en gelyk de krankzinnigheid der verliefden meer met woedde gepaard is, zo is die der Godsdicnftigen met droefgeeligheid vergezeld. Op deeze wyze kan men niet alleen de meenigvuldigheid , zo gy wilt, van Bezeetenen ten tyde van Christus, onder welken niet weinigen waren, die door herzenfchimmen, uit de zwarte gal voortkomende, geplaagd wierden, maar ook hunnenangstValligen eerbied jegens Christus, en den hem ontydig toegebragten lof verklaarën: want de Droefgeeftigheid, zo zy niet met woede gepaard is, maakt den mensch vreesachtig, en eerbiedig jegens hem, van welken hy voor zich iets vreest, of dien hy voor eenen Priefter van den Godsdienst houdt. Deezen vreesachtigen toeftand noemen Hippocrates en Lucianus, de taal dér Griekfche Artzen daaromtrent gebruikende, deverfchrik- kin- (r) Kooit. Mei. C. 3.  over de BEZETENEN. Jji, r5£ Hingen der Bezestenen (™v itu^uirtn AufatTa.) Daar de Bezeetenen, dat is, op eene jammerlyke wyze met de zwarte gal geplaagden , geloofden, dat de Demons, die hun verblyf in hun haddjn ge* nomen, de oorzaak van hunne zeer zwaare Hypokondrie waren , zo moeiten zy wel noodzaaklyk hem eerbiedigen, van welken zy gehoord hadden, dat hy de verwonderenswaardige Gebieder en Uitdryver der. Demons, Profeet, Heilige en Zoon van God was. Voeg hierby, het geen de onfterflyke Boer have in zyne Academifche Lesfen Over de Zenuw - Ziekten gezegd heeft, naamlyk: Ik heb nauiolyks noch eenen Krankzinnigen gezien, die niet voor een oogenblik van zyne woede bcvryd is, wanneer hem onverwagts onvoorziene voorwerpen voorkomen. Dan ernftig en wyslyk heeft Christus hun Getuigenis van hem, als den Mesfias, verbooden, omdat hy niet wilde, dat menfchen, in het verftand gekrenkt, of meer of min op eene jammerlyke wyze ylende, of met de benauwde miltzucht gekweld, of door Hyfterifche dampen en opblaazfngen krankzinnig geworden, hem voor den Mesfias zouden uitroepen, zolang Zy niet by hun gezond verftand waren (s~); nadien zo- (*) Mare. V: 7. vergeleeken met vs. !ƒ, luc. VIII: tt, vergeleeken met vs. 35, 3<5. L %  166 VERHANDELING zodanig een Getuigenis van de Verftandigeren voor niets beduidend, ja zelfs voor dwaaze taal zou, zyn gehouden: want dit, zich wyd en zyd verfpreidende grootsch en waar getuigenis, dat hy de Mesfias zy, verwagtte hy niet, dan van mannen van een gezond verftand, van een zuiver en oprecht hart, en van moeds genoeg, om ook ftraks hetzelve te verdedigen en ftaande te houden: voor het overige verwierp hy met recht, ten opzicht yan het gemeen, vol van bygeloovigheid omtrent de Demons, het getuigenis der Demons, hetwelk hetjonweetend Volk, dat van zyne voorgangers, ■de Pharizeeuwen, afhing, voor een afgefprooken fpel zou hebben kunnen houden. §• *3- Maar thans valt de vraag te onderzoeken: of de Apostelen en Evangelisten zei ven de waare natuur yan de Demonifche ziekte wel mogen gekend hebben? Daar de Apostelen in de gronden van den Joodfchen Godsdienst, zo als hy ten tyde van 'Christus was, met alle zyne bygeloovigheden en vooroordeelen, waren opgebragt, en daar hun verftand en oordeel niet door de opvoeding, als zynde, lieden van geringen afkomst, befchaafd was; zo, geloofden zy, volgens de denk wyze van hunne. Natie en hunnen tyd, dat de Demomfchen door De-  over de BEZETENEN. §23. nfj» Demons bezeeten waren. Dit is voor eenen iegelyk, die de Evangeliën hes , uit de woorden en daaden der Apostelen zo zichtbaar, dat zelfs uit hunne wyze van fpreeken en handelen niet alleen alle leezers, maar zelfs ook de Godgeleerden, van den eerflen oorfprong van het Christendom af san, de wezeplyke"Demmfehe bezetenheden als ontwyfelbaar hebben vastgclteld. En dat de Apostelen noch in dit zelfde, ten minften niet uitdruklyk in het tegenovergeïlelde gevoelen, het Evangelium verkondigt hebben, blykt hieruit, dat, daar zy eerst laat de Evangeliën opltelden, uit hunne gedenkfchrifcen ofte Perkamenten, (w^W* onder de Perkamenten, denke ik, dat P a u l u s befchreeven Perkamenten verftaat O), die hy, als flukken van zeer (a) Tmmers is het niet te denken, dat hy onbefchreeven perkament boven boeken, buiten twyfel kostbaare zaaken! zou gefteld hebben, welkers omflagen, waarin de boeken bewaard werden, in het Grieksch tpxtXoiw, hy tevens verlangd, 2 Timoth. iv: 13. Het Grieksch Mnt of 4>2A«ï«, 't zy dat dit woord, gelyk het woord y.suSgavsi, een Latynsch woord, 't zy het van de Galatiers of Grieken afkomftig is, is om 't evenj Immers wat de afleiding betreft, zo zyn de woorden d>iXA«j (de bast) vellus, ten vel, by de Dnitfchers eertyds Feltes, Vellis, gelyk men, als bekend is, zeide, das Guldene Vliesf, van waar de Franfchen zeggen la.life, en de Dnitfchers thans met een basterd woord FeU h 4 > **  168 VERHANDELING zeer groote waarde van Timotheus te rugge vordert, hem herinnerende, dezelven nier de te neemen, wanneer hy met Marcus na Romen kwam, en die Justinus de Martelaar de Gedenkfchriften der Apostelen noemt als wordende van hun anders altoos op hunne reizen ter verkondiging van het Evangelium medegevoerd (c)., dat, zeg lfiifen, en in het Latyn Pellis, een Pels, van gelyken afkomst. En dus heeft §-M*owi °?er het algemeen, alles betekent, waarin men iets bewaart, als een Kastje, een beurs, een ranzel, een valiis; en in onze plaats, by Timotb., iets, waarin men boeken bewaart, en van vel gemaakt is, om de daarin geborgen zaaken voor nat te bewaaren. (b) Inzonderheid, zegt hy op de aangehaalde plaats, de pergamcnten, dat is, de perkamente rollen, die de Apoftelen tot hunne Memorie - boeken gebruikten: Mooglyk zyn reeds onder deezen geweest het Evangelium van Lucas, den reisgenoot van Paulus , byaldien het naamlyk toen reeds gefchreeven was. (c.) Aangaande deeze Memorie - boeken der Apoftelen ben ik altoos en al voorlang van gevoelen geweest, dat zy reeds vroeg zyn gefchreeven , en dat naderhand niet alleen de Evangeliften, maar ook anderen, die eenige byzondere dingen van Christus wilden fchryven , dezelven voor oogen hebben gehad, om dat reeds Veel en voor Lucas begonnen hadden een Verhaal van deeze zeer geloofwaardige gefchiedenisfen opteftellen. Daar nu de Evangelisten zodanige gedenkfchriften niet zelden woordelyk volgden; zo kon het «liet anders , of men moest zich gewoonlyk verbeelden, dat Mareus den Evangelist Mallbeus had uitgefchreeven, hetwelk nocai.  «ver de B E Z E T E N E N. § 23. 169 eeg ik, zy nogthans daarin niet alleen geenerhande blyken geeven,van in dien tusfchentyd dit gevoelen nochthaas geen van beiden ooit was in den zin gekomen. Naderhand heb ik myn vermoeden van den Beroemden K o p p E duidslyk bevestigd gevonden. Vermits zodanige Gedenkfchriften van Joodfche Christenen in Paleftina wierden gefchreeven, zo is het te denken, dat de eerften zullen in 't Hebreeuwsch vervat zyn gewaest , en nadien Mattheus reeds te vooren, door dat hy Schryver aan den Tol was geweest, san het fchryven en boekhouden gewend was; zo zou mea kunnen vermoeden, dat hy eer dan de overigen, voornaamlyk, eer dan die onder hen Visfchers waren geweest, zodanige gedenkwaardigheden zal hebben opgetekend , en dat naderhand of de Schryver zelf, of een ander, onder zyn opzicht, die papieren tot het opftellen van zyn Grieksch Evangelium gebruikt hebbe. Deeze van Matheus in he't Hebreeuwsch gefchreeven Gedenkfchriften , heeft Barthoiomeut mede na Indien of Arabien genomen, zynde hem dezelven waarfchynlyk medegedeeld, voor dat zy in het Grieksch waren vertaald , of anderzins ook om dat men aldaar geen Grieksch verftond; toen hy naamlyk derwaards vertrok, om Jooden , die geen Hellenisten waren , en aan welken hy derhalven deeze voor hun leesbaare echte ftukken fconde mededeelen, cm anderen tot het Christendom te bekeeren, even eens als ook Paulus ter zelfder plaatze allereerst en wel aan Hebreeuwen Jefus den Cbristus verkondigde. Uit zodanige, op perkament gefchreeven korte aantekeningen, waarvan zommigen van rykeren inhoud, dan anderen waren , hebben niet alleen Mattheus en Manui, ieder afzonderlyk en zonder eikanderen uittefchryven , daar Iran immers alle deeze ftukken, zo veel saooglyk onder eikanderen gemeen waren , hunne Evangeliën L 5 op"1  iro VERHANDELING ten te hebben afgelegd, maar dat zelfs ook de geheele eerfte Christelyke Kerk, noch van de Apos- te- ©pgefteld; maar dat zelfs ook Lucas zodanigen gebruikt heefc, Z3l niemand twyfelachtig voorkomen , d'e flechts zyne woorden, ten minHen in de Verhaalen van de Bezeetenen, met die der beide voorigen wat nauwkeuriger vergelykt, en dan bevindt, dat het of volmaakt dezelfde Griekfche woorden eyn, of van eene gelyke betekenisfe met die van hunne moeder taal, zynde het Syrisch - Hebreeuwsch, waaruit wy vooronderftellen, dat zy vertaald hebben. Daar ook de bladen van zodanige gedenkfchriften, waarvan 'er verfcheiden, als lynde van verfcheiden Difcipelen van Christus opgefteld, voorhanden waren, toen nog niet naar de orde tezamen gevoegd, maar by ftukken hier en daar verftrooid zynde, naderhand in het fchryven der Evangeliën, gebruikt werden, zo is deeze omft ndigheid, behalven nog ieder Schryvers als oor - en ooggeiuigens, eige byzondere heilige en eenvoudige nauwkeurigheid, by zynen Godlyk verwekten , doch niet angstvallig om eene flipte tydrekening bekommerden vlyt, wel de oorzaak geweest zo van de verfchillende meenigvuldigheid der zaaken, daarin verhaald, als vin derzelrer verfchillende fchikking, ten opzicht der tydrekening; zodat 't te vergeefsch is, om zonder eene verfchikking van zommige verhaalen van ieder dier fchryveren in 't byzonder, eene, eertyds reeds zo dikwyls beproefde, naar de orde des tyds gefchikte overeenftemming met elkanderen, uit derzei ver vergely king , of eene zogenaamde,Harmonie, te willen opzoeken. Teffens beii ik vwurlang reeds van oordeel geweest, dat de wat langere gemetnzaame gefprekken en gebeden van Christus, welke Jahannes, docb naar zyne wyze uitgedrukt, in zyn Evangelium gevoegd heeft, als in het 14, is, -6 en *? Hoofd-  over de B E Z E T E N E N. S 23. 171 telen zeiven onderweezen, dit Joodsch-Heidenfche gevoelen, dat reeds alle Volken befmet had, heen: behouden. $■ 24. Höofdftuk, van Christus aan deezen zynen Discipel, met wien hy den nauwften omgang had, in de Vaderlandfjhe taxi gefchreeven, vervolgens van tyd tot tyd zullen zyn medegedeeld. Dit zelfde kan insgelyks plaats hebben met die lange redevoering, welke Cbrhtus op den berg hield , dat zy naamlyk naderhand gefchreeven in handen van de Discipelen gekomen, en dus van Mattheus, in zyn j, 6 en 7. Höofdftuk, is verhaald. Or!GENES(tantra Celfum) en AüGUSTlNUS {Harm. Evang.) zeggen wel, dat Christus niets fchriftelyks heeft nagelaaten; dan hoe ligt is 't mooglyk, dat, daar zy zo verre van de tyden van Christus verwyderd waren, hiervan niets tot hunne kennis is gekomen, temeer daar zeer veele Christus in 't byzonder betreffende zaaken, niet ruchtbaar en zelfs zynen tydgenooten onbekend konden zyn. Dan wat hieromtrent ook te denken zy , zo zal nogthans niemand twyfelen, of de aanhangers van Christus hebben, in zaaken, overwaardig, om diep in het hart gedrukt te worden, behalven de herinnerings-gave van den H. Geest, zich ook nog yan zulke menfchelyke hulpmiadelen bedient, als zy toen konden hebben, voornaamlyk van Spreukverzamelingen naar de wyze der Ouden, waardoor men Spreuken , uit den mond van Geleerden, hunnen aanhangeren, eerst in het geheugen, en ze daarna ook op het papier, naamlyk by volken, die reeds hun eigen Vaderlandsch Schrift hadden, prentte, V«lken in het vervolg nog met fragmenten en verkorte gefchiedverhaalen vermeerderd zyn. Zo men op deeze wyze de zaak befchouwt, zullen veele duisterheden verdwynen. Om  Ï72 VERHANDELING §■ Dan zo dit gevoelen eene dwaaling, en gelyk inen niet ontkennen kan, de bron is geweest van de allerfcbandlykfte en verfchriklykfle bygeloovigheden, waarom zyn zy dan niet, in tyds van deeze verderflvke dwaaling, of door Christus, of door den H Gerst door middel van eene Godlyke openbaaring, verlost? Ik antwoord: De zaak der Beze- te- Om welke redenen ik ook, het verbaazend groot verlies der Gefchiedkundige gedenkftukken, benevens de gaapingen in de ongefchreeven gefchiedenisfen overdenkende, geenzins twyfel, of zommige Apostelen, voonaamlyk de vlugge Paulus, en de langleevende Jobannei, hebben meer brieven , byzonder zulke korte brieven, als die aan Philemon, aan Cajus en aan eene Christelyke Matrone zyn, gefchreeven, dan, na het onderzoek der Kerke, zyn aangenomen, en in onzen heiligen Canon vervat, welke nogthans, door de Godlyke Voorzienigheid, voor de Christlyke waereld ook overvloedig toereikende zyn. Omtrent naby den tyd van het midden der Tweede Eeuw, offchoon reeds zedert lang de Evangeliën algemeen in gebruik waren, begonnen de Chri telyke Kerken, ook de brieven der Apostelen, zo die aan geheele vergaderingen, als aan byzondere perfoonen ge chreeven , zo veel 'er toen nog overig waren, byeen te zoeken : Maar da: 'er toen zedert hunren dood, of zelfs zedert den tyd van het opftel, zommigen zullen zyn verlooren gegaan, zal niemand, dan die de lotgevallen der boeken in de Oude tyden! niet weet, ontkennen.  over de B E Z E T E N E N. $ 24. 573 tenen was van dien aart,dat zy voor de Rechtbank der befchaafde en verlichte Reede moest bepleit en beflist worden, gelyk het verwonderenswaardig ftekel van Copernicus en van de oneindige meenigvuldigheid der hemelfche ligchaamen aan den fier- f renhemel. Het gevoelen wegens de Demonifchen, i dat zy naamlyk door Demons waren bezeten, was, in die oude tyden, een wysgeerig vooroordeel, en moest door de Reede verbeterd worden, als zynde niet alleen op eenen langen reeks van denkbeelden en gedachten gegrond, en den gemoederen der menfchen reeds van ieders kindfche jaaren af aan als ingevlochten, maar ook, zedert Eeuwen, zo wel by de Heidenen als by de jnoden , met den Godsdienst zei ven, dien zy met de moedermelk hadden ingebogen, op 't allernaauwst vereenigd en in eikanderen gefchaakeld. Dat het een zeer moeilyk en eenen langen tyd vereifchend werk is, zodanige nationale denkbeelden te verzetten, en by ongelecrden tegenovergeflelden inderzelver plaatze te ftellen, zal ieder gaarne toeflaan,en dit wel om zo veel te meer, naar maate de Oosterlingen flerker aan hunne zeden en dei.kwyze verkleefd zyn. Kon dus dit gevoelen, hetwelk, met zo eene groote opéénitapelingvan denkbeelden zamengeweefdzynde, hun diep als in merg en beenen zat, wel in korten tyd, even als door eenen fprong, worden uitgeroeid? Dit zou ik toch niet wel gelooven! Waar- fchyn-  i74 VERHANDELING fchynlyk waren de Apostelen niet fcherpzichtig genoeg, 'om die dwaaling voor zich zclven intezien en te ontdekken. In tegendeel, byaldien zy de daartoe verei£chte fchcrpzichtigheid hadden gehad, zo zou dezelve het gewigt van het bewys, ontleend van hunne geringe afkomst, hetwelk, behalven andere bewyzen , hunne Godlyke zending zou aantoonen, vermindert hebben. Veele voorbereidende kundigheden, en wysgeerige verklaaringen zouden hier hebben moeten voorafgaan, en de Apostelen tot de fchoolen der Artzen , en hunne Geneeskundige proefondervindingen Verzonden zyn geworden. Maar in dit geval waren zy dan Geleerden geworden, hetgeen echter dé Godlyké Wysheid niet wilde, als bedoelende veelmeer, dat de waereld door ongeleerden zou verlicht, en het Evangelium op eene wonderdaadige wyze, omhelst worden. Maar, zal men mogélyk vragen, waarom zyn zy niet door een wonderwerk van die dwaaling bevryd en beter onderwezen? Ik beken, is myn antwoord, niet te begrypen, hoe eene geheele aanëéngefchakelde ry van gedachten, of een zamenhangend geheel ftelzel Van denkbeelden, en eene hieruit voortvloeiende dwaaling , door een wonderwerk in een oogenblik geheel en al zou kunnen worden hervormd, dat is te zeggen, in eenen geheelanderen keten van denkbeelden veranderd, en in eene geheel tegenovergeftelde orde omgezet; of an-  oVer de B E Z E T £ N E N. § 24. 175 anderszins, hoe eene verkeerde gevolgtrekking, uit voorafgaande ftellingen afgeleid, zoude konneri weggenomen worden, zolang deeze voorafgaande ftellingen, (\pra.misfen) noch ftaan blyven; Neen! in ons geval wordt beter onderwys,tyd en Geneeskunde gepaard met Wysbegeerte vereischt. Eveneens, als het ook onmooglyk zoude zyn, dat aan iemand door een wonderwerk, zonder den weg van demonftratie met hem te gaan , een duidelyk doorzicht in het Pytbagorisch Problema, of in de grondbeginzels van Euclides, of dat aan eenen anderen, die zich niet op de Sterrekunde had toegelegd, de kennis van het Copernicaansch ftelzel, en dat over de Sterren, en de wetten van K e p l e r , wierden ingegooten; neen! 'er zouden eerst andere denkbeelden ten grondflag moeten gelegd worden, om alsdan zodanig eene wetenfchap daarop te konnen bouwen. De menfchelyke Geest, als zynde door de Reede een zedelyk weezen, groeit in redelyke kundigheden, niet door eenen fprong, maar, gelyk de planten, by trappen, en eene werktuïgelyke kracht verbaast hem wel, maar overtuigt hen?, niet. Zo men hier een wonderwerk wilde vorderen, dan zou men geen menfchen, dat is niet meer met reede begaafde en door haar te beftierende wezens, maar voor menfchen enkele werktuigen dwaaslyk in de plaatze Hellen. Zo Christus aan zyne Djtcipe!en, of aan het Volk gezegd «had: de kranfc- hz-  t76 VERHANDELING heden der Demonifche menfchen, welke Gyliederi gelooft, dat ddbr Demons, die of in die lyders woonen, of op hen aanvallen, worden veroorzaakt * zyn niets anders, dan natuurlyke ziekten, en de Demonen zei ven, zo als Gy lieden u die verbeeldt, zyn enkel dwaaze voorbrengzels van het bygeloof ï wanneer, zeg ik, Christus zo gefprooken had, dan zouden zyne Discipelen, door verbaazing over het gehoorde als bedwelmd, dit zeggen nietbegreepen hebben, veel minder nog, als zy in een ander geval, ingevolge van hunne uit vooroordeelen gevormde verwachting, niet van zynen dood, maar van zyn aanflaand ryk, de duidelyke woorden van Christus aangaande zyne oprtanding uit den dooden ook eer niet begreepen, dan nadat zy hem, uit het Graf verreezen, met hunne oogen zagen en met hunne handen betastten; dus zouden zy, zeg ik, die woorden al mede niet eer verftaan hebben, dan nadat zy derzelver waarheid naderhand hadden kunnen ontdekken, door behulp eener wysgeerige Geneeskunde; daar zy integendeel zyne opftanding, als zynde eene gebeurtenis, en niet eene wysgeerige ftelling, kort daarna, enkel door het getuigenis der zintuigen, als waarheid konden beoordeelen; de Pharïzecuwen en het Volk zonden hem inmiddels omtrent dit ftuk voor eenen Sadduceer gehouden hebben, zulks zyne pooging in deezen by zyne Discipelen vruchteloos en verlooren i ge-  ©ver de B E Z E T E N E N. $ 21. 17? gelyk aan den anderen kant by de Pharizeeuwen en het Volk van eene nadeelige uitwerking zoude geweest zyn. De zaaken dan dus gefchaapen ftaande, daar bovendien het Opperweezen niet gewoon is, om dingen, welke langs den gewoonen ¥ langzamerhand meer en meer gebaanden weg van redelyke kundigheden, uit de befchouwinge der Natuur zelve moeten gefchept en geleerd worden, door eene onmiddelbaare openbaaringe bekend te maaken, voor welke alleen die dingen bewaard zyn , die de Godlyke Wysheid zelve, naar gelang van tyd, van plaats, van natie, en van volgende gedachten, tot den geopenbaarden Godsdienst uit-druklyk noodig oordeelde; en daar al verder tot eene behoorlyke befchouwing der Natuur niet alleen opvoeding of onderwys, maar ook vatbaarheid van verftand en oefening,— buiten twyfel dingen, welken mede onder het beftuureener Godlyke Voorzienigheid liaan, — vereischt worden; zo blykt, myns bedunkens, dat, zo God dit laatfte ftuk by de Apostelen bedoelt had, hyhen dan ook met de middelen daartoe zou voorzien hebben. Behalven dit hebben de Discipelen van Jefus, fchoon door zynen Godlyken mond beter onderregt, noch langen tyd, en zelfs geduurende zynen omgang met hun, ook noch verfcheiden andere valfche denkbeelden der Jooden behouden, by voorbeeld van den perfoon van den Mesfias, en van deszelfs ryk, M wel»  17» VERHANDELING welke dwaalingen zy eerst na zyne opftanding,door verder nadenken over de gefprekken en daaden van Christus hebben afgelegd: want voor hun, die gewoon zyn de zedelyke waereld met een oplettend ? oog te befchouwen, het gebruik en de beoefening * der Reede door verfcheiden gelegenheden opgeivekt zynde, fpreekt God even zo zeker en even { zo verftaanbaar door daaden, en door de uitkomst der dingen, als met uitdruklyke woorden. DelJooden, gelyk wy ten overvloede getoond hebben, fchreeven, volgens hunne Oosterfche ziekten - leere of Pathologie, bepaaldelyk zodanige reeds van ons te meermaalen gemelde ziekten, die hoofdzaaklyk de inwendige zintuigen in wanorde brengen, ofte ook, die de twee uitwendigen, waardoor de inwendigen het meest onderrecht en tot gebruik voor de Reeden worden onderweezen, naamlyk het Gezicht en het Gehoor, en tevens de in het gevolg van het Gehoor zich bevindende en het verftand opwekkende Spraak,in de doof-ftommen, vernielen, aan zodanige Demons toe, die als zielen van weleer levende menfchen, juist wegens die gelykheid van natuur gemaklyker in de menfchen konden influipen, en hen dan als het waare gelyk een huis bewoonen, en over welke tot het Plutomfche gewest of het ryk der Schimmen behoorende Demons zylieden Beëlzebub tot Bewindhebber ftelden : dan de overige, minder wreede ziekten, in zo  ©ver de B E Z E T E N E N. § 24. 179 zo verre zy de natuur der ziele, en die der haar het naast dienende overige zintuigen, in derzelver werkingen niet verkeeren, fchreeven zy aan" de, van de menfchen in aart veel verder verfchillende , en flechts van buiten fchade toevoegende kwaade Sataanfche Engelen toe, ftaande onder het bewind van den Duivel Sammaël, by uitflek de Booze genoemd, den Vorst van alk Gewesten der boosheid, of den ouden Draak C<0; eindelyk onverwagt aankomende, en een' fnellen dood met zich voerende ziekten fchreeven zy aan Gods Engel toe, of ook aan Jehova zeiven, wanneer naamlyk het onheil, als dreigend den lyder aanvallende zou dienen tot verbetering van zulken, die hunnen plicht vergaten, en ter kastyding van de vroomen ; naar het voorbeeld van Moses, zeggende: dat de Heere hem tegen kzuam, en hem zocht te dooden. Exod. IV: 24. Hetwelk, myns oordeels, daarvan moet verklaard worden, dat Moses op het onverwagtst, dnr é^ne zeer gevaarlyke ziekte wierd4 aangetast, die dan ook oorzaak was, dat niet hy zelf, (tt) Uir kracht van <ï:t onderfcheïd, zyn «Jus de fpreelcwyzen: eenen Satan en eenen Demon uitdryven, by Matth.' XD: 26, 27. LucasXI: ij. volg- en Mare, III: 22. volg, niet van dezelfde betekenisfe, ten opzichte van hem, die men geloofde , dat uitgeworpen wierd.nog heeft de ParalleIiISKus van deHebreeuwfchePoè'Ge, met andere woorden flechti het zelfde «eggende, ^ier plaats. M Ü  180 VERHANDELING zelf, maar zyne vrouw Zippora hunnen- zoon befneed. Zo wel Petrus, als Paulus fchynen geene andere, dan deeze eertyds algemeene Pathologie, voor oogen gehad te hebben, wanneer de eerfte, in Hand. X: 38. van Jefus zegt, dat hy het land doorgegaan is, goeddoende en genefende allen, die van den Duivel overweldigt waren, dat is, allerlei foort van kranken; en wanneer de laatfte zegt, dat hem is gegeeven een fcherpe doom Ch) in het vleesch, een Engel des Satans, dat hy hem met vuisten flaan zoude Qc), waarmede hy, (b) 2 Corinth. xii: 7. Het Griekfche woord, dat de Apostel hier bezigd, a-xoAo-^, betekent een dooren of de fcherpe junten aan de bladen der Planten, gelyk die van de Spaanfebi Jidarden, ( Scolymus Aruleatus ) wiens vruchten Arüfchokken genoemd worden, of ook die van de gemeene gepunte Aloë, welke RauWolfp in Rama , een Stad vanjudea,in groote meenigte gezien heeft, van welkers fcherpe dooren byEzechiel xxviii: 24. gewaagd worde, waarby noch gevoegd wordt, •meedoende diaels, utcave* eivms, gelyk in de Griekfche Anthologie L. III, C. 7. Epigr. 12, Ohiat «-«vrij rccpoi turn Ax-mêctt dat is: Rondom het Graf ftaan fcherpe Distels en Doorens, gy zult uwe voeten fcheuren, zo gy hetzelve nadert. En dus moet men ook Paulus vertaaien: een Dooren in iet vl.escb. (t) In den Grondtext, m p Eveneens was al voorlang Job van den Satan met booze zweeren ge- flaa- een fmert of ongemak in het hoofd bedoelt, anders zou hy gezegt hebben, *oA«^, of xoAa-tyy , dat is, op dat hy my bidwinge, of kattyde. (^)Zie Tellers fTb'rterbucb dei N. T. 3te Ausgabe. Art. Engel, p- 108. volg. (e) 1 Corinth. V: 5. (ƒ) Lucas XIII: ii—iö. M 3  fBz VERHANDELING flaagen, Hoofd. II: 7. Daar dan nu Jefus deeze Geneeskundige dwaaling der Jooden omtrent de oorzaaken der ziekten, dat naamlyk de Satan de phyfike werkende oorzaak van dezelven zy,in zyne Discipelen niet verbeterd heeft, zo kon dus ook God hen in hun gevoelen wegens de Demons, als kunnende toch daarvan noch door geweld, noch door bevel van Christus terugge gebracht worden, doordien de menschlyke Reede gefchapen is, om niet door geweld of bevelen, maar door eigen nadenken, en door bewyzen , met 'er tyd , tot betere en nuttigere kundigheden opgeleid te worden, zolang laaten blyven, tot dat of zy zeiven, of hun. ne opvolgers, of nakomelingen gelegenheid zouden verkreegen hebben, om hetzelve op den toetsfteen der gezonde Reede te brengen en te verbeteren. Immers gelyk een waterdrup niet op eenmaal, maar door dikwyls te vallen, eenen fteen uitholt, zo moet ook het menschlyk verftand door meenigvuldig nadenken in kunde toeneemen. 5. »5. Bovendien moeten wy vooral «iet üït het oog verliezen het verwonderenswaardig plan , waarvan zich de Godlyke YVyshei'd in het beftuur en dg ongevoelig langzaame opvoeding van het menschlyk gefiacht tot een' beteren ftaat, bediend heeft, het  oveb de B E Z E T E N E N. f as. 183 het plan naamlyk van faamenpaaring van het vrye den mensch verleende reden-gebruik, met het beftuur zyner Voorzienigheid; waardoor het gebeurde, als de menfchen van den regten weg afdwaalden,dat, wyl God hen van den eenen kant de gelegenheden tot het recht gebruik der Reede wel vermeerderde, maar doch ook van den anderen kant hunner zedelyke vryheid geenen teugel wilde aanleggen, 'er eene wyde deur voor dwaalingen en onkunde geopend wierd.Dan, nadat die, door fchuld der menfchen, in de waereld waren ingevoerd, zo heeft ondertusfchen God, naar zyne barmhartigheid, zelfs ook de Christelyke tyden der wysgeerige onweetenheid overziende doch zich tef* fens met meer kracht daartegen verzettende, eindelyk de waarheid aan den dag gebragt, en haar na langen ftryd de overwinning beftemd. Ten minften, dus luidt de Godfpraak: En het zal ten dien dage gebeuren, zegt de Heere Zebaoth, dat ik do, namen der Afgoden van de aarde zal verdelgen, zelfs zal niet eens hun nagedachtenis overig blyven CO* Dan (o) Hand. XVII: 3"« (6) Zachar. XIII: 2. Terflond achter het woord: blyveti, behoorden eenige uit het latynfche van den Heer Timmermann in 't Nederduitsch vertaaldeVaarfen te volgen,doch, gelyk ik my noch had gevlyd, geenen Vertaaler gevonden hebbende, moet ik ze volgens myne belofte hier achterin hetlatya plaatzen. De Leezer zal ze vinden onder Lett. A. M 4  4' VERHANDELING Dan daar nog Christus, nog de Evangelisten, nog de Apostelen hun oordeel over de Demonijcht Ziekten uitdruklyk aan den dag gelegd hebben, zo zien wy hieruit, dat dit niet onder die dingen begreepen was, welke zy, op Gods bevel, het menschdom moesten openbaaren. Het fchynt, dat Christus enkel en alleen die dingen heeft willen leeren, die dienden, om het ryk der Genade van God onder de menfchen te openbaaren, laatende al het overige onaangeroerd. En God heeft de Apostelen alleen met die gaaven uitgerust, die tot den dienst van het Evangelium noodig waren, gebruikende voor 't overige hiertoe mannen, zo als zy by zyne keuze waren, die geenzins menschlyk onderwys in'de natuurlyke weetenfchappen hadden genooten, opdat zy boven anderen in kunde zouden uitmunten: immers dus heeft God almede toegelaaten, dat de Apostelen ook noch andere denkbeelden, die zy of uit het Joodendom, of uit de Heidenfchc Wysbegeerte gefchept hadden, eenen tyd lang behielden, of dat zy ze ten minften aan anderen die zodanige denkbeelden koesterden, toeftonden. Paulus, die zo wel in yver, als kunde boven de anderen uitftak, gebooren in het letterkundig fieraad van het geleerde klein Allen, naamlyk te Tarfus, welkers Inwooners met zo groot eenen yver voor de Wysbegeerte,en allerleie weetenfchappen bezield .waren, dat zy niet alleen Athe- nen  over de BEZETENEN. §25. l85 nen en Alexandrien, maar ook ieder andere plaats, waar de Wysbegeerte en Vryekunsten haare fchoolen hadden, hierin den loef afdaken (O 5 hetwelk ook, gelyk ik op waarfchynlyke gronden gis, de reden is geweest, waarom God juist een' Tarfifchen Jood boven allen verkoozen heeft, om onder de befchaafdere Heidenen het Apostelampt waarte* neemen, en om den. naam en het Evangelium van Christus van Jeruzalem af tot aan Illyrien en de omleggende landen wyd en zyd uittebreiden; — Paulus, zeg ik, de Tarfcr, doorkneed in de geleerdheid derPharizeeuvven, en ook geen vreemdeling in de Schriften der Grieken, doch daarom zich niet wachtende voor het gebruik van bastartwoorden uit de bedorven taal van zyn Vaderland, Cilicien , en volgens de grondbegiuzels der Pythagorifche of Oosterfche Wysbegeerte, met welke de Ciliciers doortrokken waren, aan de Ephefers fchryvende, gewaagt aldaar van eenen Overjicn of Vorst, dia macht over de lucht had, van dien Geest, die werkt in de ongeloovigen (\d~). Hiermede gelykluidende is nog in de vierde Eeuw het zeg- O) Zie 5trabo,Lib.xiv:p.4ö3.EAf. J. casauboni. Fol. 1587-by welken Rtjmoldus m e h c a t o r , van Duisburg, Zoon van Gerardus, eeneGeographifche kaart van den geheelen Aardkloot heeft gevoegd. (d) Hoofd. ii: 2. en vi: 12-16. M 5  ï35 VERHANDELING zeggen van Athanasius (e), naamlyk dat de Duivel uit den hemel gevallen zynde, tn de beneden lucht omzwerft, en dat hy aldaar over de Demons, die by hem zyn, het bewind voerende, door ten in de bedrogenen allerleie gezichten der verbeelding werkt. Ook hier wordt dus de Duivel gezegd, door de Demons, als Gemachtigden van hem, te werken: maar tot aan den tyd van Athanasius hield men noch altoos de Demonen voor zielen der dooden. En dat de zielen der Zondaars, na hunnen dood, Demons worden, ftaat zelf nog de bovenaangehaalde Joh annes Chrysostomus toe, doch wilde daarby de Christenen overreeden, dat niet deeze Demons, die eertyds zielen waren geweest, als door den Duivel zyne werktuigen werden gebruikt, maar dat veeleer de Duivel zelf, onder hunne gedaante, werke. Dan die Forst der lucht is uit de Oosterfche, uit joodfehe en Heiden fche denkbeelden zamengefteltre, Wysbegeerte ontleend. Immers geloofden de Heidenen, dat de goede Demonen, ontftaan uit Helden of Geesten (Geniën) van eenen nog minderen rang, (Diemonas fa&os, ex Heroibus feu inferioris ad- (e) De Zncarnatione Verbi. AtafioAog wxio-wv aiev ra» en^MBoü, xïgt tm siS£ss-, Tav ö;g£ x«rw, x^ofictrctt, x.ctx.u tia*cv, ctvra iï&ipmm eitw(*£«v , <$xtn*t?ia,s ftiv. h avrar ïJigyit Ti;; ct7ra.tu[£tyois*  over de BEZETENEN. § 25. 187 adhuc fubfellii Gemis,) en die eertyds menschlyke Geesten waren geweest, of anderszins voortgefprooten uit menfchen, in wysheid boven anderen uitmuntende met die nedrige rangen der Helden voorby te ftreeven, zich in het verhevener gewest der fynere lucht ophielden, en van daar allengskens na hoogere plaatzen ftreefden, tot zy eindelyk de vuurige kafteelen, de Herren naamlyk, bereikten, zynde nu halve Goden, ja, zullende eindelyk zelfs Goden worden; want, de Schimmen, tot halve Goden verheven, woonen tusfchen de aarde cn den omloop der Maan, gelyk Lucanus zingt (ƒ). De kwaads Demons integendeel geloofden de Jooden, dat in de beneden lucht woonden, en dat zy ten laatften aan het Oppergebied van den Duivel, als den laatften en opperften Vorst van alle boosheid, onderworpen waren. Insgelyks zegt Paueus in zynen brief aan de Thesfalonicenfen C g), dat de mensch uit Geest,zi&\ en ligchaam is zamengefteld; en dat deeze leere van de drie Zelfftandigheden des menfchen eertyds die der Joodfche en Heidenfche Wysgeeren was, is bekend. Uit alles blykt, dat, zomen Paulus en Lucas, voor zo verre deeze Arts was, uitzondert, en mooglyk ook noch Johannes in zynen ouderdom, die door (ƒ) Lib. DX: 6. (g) 1 Thesf. IV: 23.  188 VERHANDELING door zyn lang leeven en verblyf in klein Afien, waar, gelyk wy herinnerd hebben, met veel yver de Griekfche weetenfchappen geoefend wierden, waarfchynlyk beter geleerd had, dat, zeg ik, de overigen , fchoon even zo vroome, als deeze drie, nogthans ongeleerde mannen zyn geweest, die zich ook, waar eene byzondere leiding en aandrift van den H. Geest niet noodig was, in hunne fchriften, gefprekken en Omgang zodanig vertoonden, gelyk zy inderdaad waren, naamlyk als ongeletterden, eri wegens hunne geringe opvoeding in manieren ónbefchaafde lieden, te weeten, flecht in woorden, en aarde vaten, doch eenen grooten fchat bewaarende (#)► S- af- Om deeze redenen kan ik myne toeftemming niet geeven aan den zeer naauwkeurigen Farmer, die van gevoelen is, dat de Evangelisten,'. offchoon zy wel in de denk- en fpreekwyze van die tyden naar de vatbaarheid van het Volk gefchreeven hebben, nogthans zelveh de zaak beter wisten, omdat de (p) 2 Cerinth. IVi 7. en 11: 6. Jlegl in woorden > zegt de Apostel, Qihctreu r« Xc/u) om dat naamlyk de gemeene Jooden kwaalyk en bedorven Grieksch fpraaken; waarom Suidas te regt zegt: Het tan een Jood het Grieksch viel kundig zyni  over de B EZETENEN. § 26. 1O9 de leere, die zy verkondigden, en voornaamlyk die van Paulus, 'er hoofdzaaklyk op uit was, om het onvermogen en de nietigheid der Demons klaar aan den dag te leggen, maakende naamlyk de Idolen, dat is, de Goden der Heidenen, tot niets, maar dat is met andere woorden te zeggen, de Demonen, welken zielen van overleeden Helden waren. Dus meent ook, zo ik my niet bedrieg, de beroemde Se ml er Gï), dat de Apostelen niet minder, dat Jefus zelf, het Volksgevoelen wegens de raagt, die de Demons over de menfchen hadden, voor valsch en op geen godlyk gezag gegrond hebben gehouden. Dan ik twyfel geenzins, of dit gevoelen is zo wel by Se ml er, als by Farmer uit eenen vroomen eerbied jegens die Heilige mannen gefprooten. Gaarne fta ik ook toe, dat hunne leere, wei overwogen, en voornaamlyk met de fcherpzinnigheid van Paulus voorgedragen, geheel en al ten toon fielt de tot verveelens toe herhaalde eeuwige beuzelpraatjes der godsdienstige, of liever afgodifche Demonenleere Qb~); maar naauwlyks kan ik my overtuigen, dat (o) Comment. §. 13. p. ilö. (b) By voorbeeld: Verwelp de ongoilyke en oudwyffcbe fabelen; een Demon is niets: en oeffen u zehen tot de Godzaligheid* ï Timoth. IV: 7. vergeleken met 1 Cor. VIII: 4. En verder aUe die plaauen, in welken van Demonen, of Afgoden gefprooken word:,  ipo VERHANDELING dat Paulus, die toch het Joodsch gevoelen omtrent de Satanifche Pathologie had ingezogen, en hetzelve by gelegenheid voorbrengt, de Phyfike ongegrondheid van de Demonifche Pathologie zoude hebbtn ingezien, offchoon hem wel het gevoelen der Griekfche Artzen over dezelve, mooglyk zelfs al in het geleerde Tarfus, of naderhand in klein Allen, en door den omgang met Lucas, geenen onbedreeven Arts, gelyk Fr eind aantoont, mag zyn bekend geworden; en noch meer, en wel ten ïterkften ontken ik, dat de Evangelisten de waarheid der zaake zo diep hebben ingezien, houdende het hierin met Lardner, die van gevoelen is, dat zy de Demonifche bezetenheden zo ter goedertrouwe geloofd hebben, als zy ze hebben befchreeven. Hiertegen merkt Farmer wederom aan, dat, zo men de onkunde der Apostelen in de Demonifche ziekten te recht uit hunne wyze van fpreeken en verhaalen befluit, deeze zelfde redenering dan ook van Christus zou moeten gelden, wiens woorden en geneeswyze volmaakt met die der Apostelen overéénftemmen. § 27. Ik beken, dat het hart en gevveeten van eenen vroomen Christen, het Geneeskundig gevoelen wegens de Bezetenen omhelzende, moet worden ge-  over de BEZETENEN. §27. 19c gerust gefield , omtrent deeze allertederfte vraagt raakende de geheimere kennis van den Heere Christus , en zyne openbaare, met de algemeene aangenomen dvvaaliugen overéénkomfrige handelwyze. Welke en hoe veele dingen Christus, die in alles, gelyk wy, uitgenomen de zonde,een mensch was, in wien God woonde, als mensch geweeten hebbe, waag ik niet te bepaalen. Maar dit betuigt de geIieele Christlyke Godsdienst, zo men denzelven voor waar en van Godlyken oorfprong houdt, overluid,en de Reede noodzaakt ons zo te denken, dat naamlyk God, die in Christus was, deezen allerheiligften mensch, in die reeks van jaaren,die hy, in Gods rust en onbekend, van zyne kindsheid af tot zyn dertigfte jaar toe, doorbracht, onder andere bezigheden ook, gelyk Justyn de Martelaar zegt (V),met vooi den landbouw en voor het gebruik van de den landbouw fterk dryvende Esfeners O), ploegen en jukken te vervaardigen, door allerleie Goddelyke hulpmiddelen, en dat wel eensdeels door uitwendige, den mensch van buiten omringende en tot zyn onderwys ftrekkende, hulpmiddelen, flaande tevens het allerzuiverst hart van Christus, fchoon nog maar een jongeling, doch (a) Dit verhaalt JU8TINU5 de Martelaar in dialogo tum Trfpbone. , (*) Zie Josephus Joodrche Oudh. Boek xviii.- g.  S9z VERHANDELING doch van een vroeg ryp verftand, de heiligere grondftellingen der Esfeners, by dewelken hy ook naderhand in groote achting ftond O), en die in wildernisfen weleer en in grove pyën omdoolende door Paulus zyn geroemd Qd"), n,aar alle waar- fchyn- (e) Ik weet zeer wel wat de achtenswaardige Pri de au x hierop zegt, om het gevoelen der Deisten, naamlyk dat Christui en zyne Discipelen hervormde afftammelingen van de fe&e der Esfeners zyn geweest, te weerleggen. Dan het was niet noodig, dat hy, terwyl hy aan Christus de Godlyke verhevenheid zyner leere, als hem byzonder behoorende, toeeigent, zyne menschlyke natuur, en de menschlyke wegen en gelegenheden , om kundigheden te verkrygen, uit het oog verloor, en in dien opzicht, ten minften zo het my voorkomt, tegen de Esfeners eenigsins onrechtvaardig wierd, door alle byzonderheden van hunne leere geheel en al te verkleinen, hou> dende hen voor Hoofden en Voorgangers der Pharizeeuwen, fin door willekeurigen Munniksdienst den Carthuiferen gelyk , Connexion der Juden und Völker Hijiorie, Th. II, B. V. p. 4". volg. Edit. 1726, (d) philastrius zegt van de Esfeners : Dan ! Christus, dei Zoon van God, verwagten zy niet, en erbennen ook niet, dat hy de in de Wet en Propheten aangekondigde Heer is, maar zy houden hem alleen voor een Propheet en vroom Man. Uit dit gevoelen der Esfeners van Christus, heeft isaak Vossius het aangevochten getuigenis, dat Flavius Josephus, in dit ftuk van zyne jeugd af aan een Esfener, van Christus geeft, verklaart, naamlyk in zyne brieven, ifiöo gefchreeven aan Matth. Palbitzkï, PreGdent van het Gerechts» Hof te Wismar, en die Jacob Serenius heeft in het lichg  over de B E Z E T E N E N. S 17. 193 fcbynlykheid gade, (doch gereinigd van derzelver bygeloovigheden, zo als ook van die der Anachoreten) eveneens als ook Johannes de Dooper gedaan heeft, en anderdeels door inwendige hulpmiddelen, van zyn natuurlyk verftand naamlyk en geaartheid , maar wel voornamelyk door de met de beoefening der //. Schrift verbondene en ,in de rykfte maate op hem rustende.kracht van den Heiligen Geest, zo groot eene wysheid en kunde van het Ryk van God, als ooit in eenen mensch kan vallen, gefchonken, en hem daarop, in het dertigfte jaar van zynen ouderdom, toen hy, als mensch, tot dat gewigtig werk ryp was, aangefpoord hebbe, om, tot heil van het menschdom, in 't openbaar optetrecden. Wanneer men verder bedenkt, vooreerst, dat deeze kennis van het Ryk van God by Christus van alle dwaalingen vry was, en ten tweeden, dat integendeel de Demonen - kers van die Eeuw voornaamlyk door de bygeloovigheid der Pharizeeuwen was ingevoerd en gekoesterd, en dat Christus hen met hunne uitzinnige overleveringen zo dikwyls allerernftigst ten toon gefteld heeft, fchoon hy, in zyne redetwisten met hun, licht gegeeven in dm Cefammleten Zeugn'nfen, voorrümlieh dn Flavius Josephus,Hoogduitf, Vert. te Göcting. i7j|. p. 148. volg, N  £94 VERHANDELING i hun ,zich zomtyds naar hunne denkbeelden voegde, doch flechts ten einde hen dus uit hunne eigene toegeftaane ftellingen des te nadruklyker te weerleggen, en eindelyk dat hy nergens bevestigd, dat de zielen der dooden, de goeden naamlyk goede, en de kwaaden kwaade Demonen worden, maar dat hy veeleer, om deeze lichtgeloovige dwaasheid 'tegentegaan, in de bekende Parabel de ziel van dien hardhartigen wellusteling rechtftreeks na de Hel, en die van Lazarus in Abrahams fchoot doet gaan (ƒ); zo behoeft men niet te twyfelen, of Christus heeft door nadenken de ongegrondheid Van het gevoelen wegens de Demonifchen zeer wel 'ingezien, doch het ondertusfchen 't best geoordeeld , om zich, ten minften geduurende zyn kort, hoewel tot het oogmerk der Godlyke Wysheid toereikend, driejaarig Leerampt, naar de denk wyze zyner Eeuw te voegen, reeds te vreeden, zo hy, zonder door vreemde dingen afgetrokken (ƒ) De Heer Timmermann, gebrnikmaakende van de woorden van horatius, L. i, oJ. 10, fpreekt hier tusfchen twee haakjes Christus zeiven met deeze volgende Vaaracn aan: Tu pias latit animas reponU Sedibut; contra fcelerum refertas, Vcftaonas cenfens nihili, obferata in Tartara mittia!)  oVer de B ë Z ë t ë N ë N. % af. 19$ ken te worden , volbragt wat eeniglyk hem was oanbevoolen, naamlyk de verborgenheid des Evangeliums, het zedelyke ryk van God onder de menfchen, bekend te maaken, en hun deszelfs verwonderenswaardige voorwaarden van verzoening, onder zynen borgtogt, met woorden en daaden klaar voor oogen te ftellen. Hierom fprak hy ook gemeenlyk in gelykenisfen, opdat hy de menfchen aan de overweeging zyner hemelfche leere gewende en hun den weg baande, om der waarheid nader te komen en ze te erlangen, hen teffens vertnaanende, de ooren te openen , om te hooren* én" alle oplettenheid aantewenden, om te verdaan, wat hy zeide. Dan terwyl hy zich dus naar de zwak» heid van het Volk voegde, genooten ondertusfcheri zyne vertrouwde Discipelen zyn vryer ondetwys en uitlegging. En nogthans, zelfs deezen berispt hy niet zelden om. de traagheid van hun verftand en hunne hardheid des harten, en wat meer is, betuigt met uitdruklyke woorden, dat hy hun frocfi veele dingen te zeggen had, doch dat zy voof dezelven noch niet vatbaar waren; om welke iedefl hy hun eenen.nieuwen Leeraar, den H. Geest, beloofde, die hen in alle waarheid, het ryk Góds betreffende, zou opleiden* Die Godlyke Geest 1 die ook in Christus was, aan de Apostelen nu eindelyk medegedeeld, en op denzelfden weg, waarop Christus begonnen had, voortgaande, onderN a tvf®  i96 VERHANDELING ■wees hen wel in alle die dingen, die zy tot -het groote werk hunner zending noodig hadden te 'weetén; maar dat daaronder geen Natuur- of Geneeskundige ftukken begreepen waren, blykt duidelyk. Alles intusfchen, 't geen naar waarheid 3net veel befcheidenheid zoude kunnen van Christus, als waarachtig mensch, gezegd worden, moet op geenerlei wyze benadeelen de onmeetbaare hoogheid, waarnaar de eeuwige Logos Gods, door -welken alle dingen gefchapen zyn, fchoon vleesch geworden, nogthans boven alles, wat gedacht kan worden, verheven is. Na alle zo veel geruchts gemaakt hebbende naarvorfchingen van 17 Eeuwen is en blyft noch altyd de perfoon van Christus het diep geheim der goddelyke Prediking, 1 Tiraoth. lil: 16. Cg), Men (g) Naar myn oordeel heeft PAULUS, naar eene van de gewoone Grammatikale regels der caal afwykende wyze van fpreeken en fchryven, by hem zeer gewoonlyk, gefchreeven: .avs-fljiov, 'OS. Waaruit naderhand het vroom bedrog, of een neuswyze affchryver gemaakt heeft: ©S. (Alle oude vertaalingen lazen in hunne Griekfche handfchriften, 'o ; in den zin des Apostels gezet, zo ah t Joh. I: i, voor 'OS. Van daar verruilen de laatere affchryvers, in de Griekfche Copyen, die zy namen, het. oorfpronklyk 'O, met het duidelykerfpreekende'OS. De vertaaling moest dienvolgens zyn: (zo als in de eerfte druk der Zurichfche en Lutherfche overzet- tin-  over de BEZETENEN. % 17. tö7 Men vergunne my hier noch by te voegen myne op de natuurkunde van het menschlyke ligchaam gegronde verklaaring Qh) der moeilyke plaatze, 1 Timoth. II: 14, 15. Doch de vrouiv zal zalig worden door kinderen te genereer en ; in den Grondtext : 2<ü0»«t«( ha tjjj Te*v«y.Kü!«. Door het uit het Grieksch vertaald woord, te weeten, de Kinder genereer in g, verftaa ik hier, met alle andere uitleggers, in de eigenlykfte betekenis van het woord, de eigenfchap van het vrouwelyk gedacht, Kinderen, van derzelver allereerst ontwerp in den oorfpronkelyken Kym af, maar by- zon- tïngen) Dat geen ,wat in 't vleesch geopenbaard werdt, is (vervolgens) gerechtvaardigd geworden in den Geest, is verfcheenen den Engelen, is gepredikt den Heidenen en zo voorts. — Maar dat is volgens den zin des Apostels , eveneens als i Joh. 1,1, 3,: De geene, die (oorfpronklyk) in 't vleesch geopenbaard werdt, is (vervolgens) gerechtvaardigd geworden in den Geett, is verfcheenen e. z. v., is gepredikt, e. z. v. Uit OS ontftond eindelyk 0S omdat toch de perfoon , waarvan hier gefprooken wordt, wezenlyk en waarachtig God is. Alles ging zeer natunrlyk en ter goeder trouw, en niet met bedrog of neuswysheid, toe. Ziet Wetsteins N. T, Vert.) (h) Zy ftaat ook achter myne Disfertatie de Infammaiiont Uteri. Te Rintelen 1761. De Latynfche Vaarfen, die achter 1 Timoth. III: 16, behoorden te volgen, zal de Leezer vinden onder Letter B. N 3  ïqS verhandeling zonder,na deszelfs door de paaring verwekte leven en ontwikkeling tot de volle rypheid toe, in en by Zich te draagen, en dan ter waereld te brengen: maar, waarop het hier voornaamlyk aankomt, en zo veel ik weet, van my 't eerst is opgemerkt, is dit, dat hier, door de bewoording: zy zal zalig morden, (eene bewoording,waarmede gewoonerwyze de Verzoening , redding, en gelukkigmaaJring der menfchen word uitgedrukt,) eenig en alleen op het uit de voorzegde vrouwelyke genereerende en baarende eigenfchap ontftaaneen voor het vrouwelyk geflachttot groote eer verftrekkende gevolg, gedoelt word; te weeten, op de uit eene vrouwelyke maagd gebeurde, en om het meafchelyk geflacht oneindig verdienstlyke, Christus-geboorte des allerheiligften menfchenzoons; als op een, om dus te fpreeken, natuurlyk vrouvvelyk voorrecht, 'twelk in het mannelyk gedacht niet kon vallen, maar daartegen voor de vrouwelyke Kunne in rekening en tegoed koome, als een zaligende troost qyerhet oorfpronglyk misdryf,van, haar naar eene j-ederyke manier van fpreeken, door Eva's eerfte fchuld Ingaan, en daarom aan deSexe, als het zondiger gedeelte van het menfchelyk gedacht,in het Ï3de Vaers verweeten, maar thans zy door goddeJyke fchikking, en het vrouwelyk gedacht, door piddel van deeze daaraan byzonders eigen zynde hoe-  over deBEZETENEN. §27. 195 hoedanigheid, christusbaarende geworden, ten einde hetzelve uic hoofde van zyn oorfpronglyk misdryf niet voor Hechter mogt worden geacht, dan het mannelyke. Want het wordt thans verzoent en als in zyne eere herdeld door de Christus-geboorte, door dat hetzelve den geenen ter waereld gebracht heeft, die door den luider zowel van de vroeg in den beginne der waereld, door God verkondigde blymaaie zyner beloofde zendinge, als door dien van zyne zonderling uitmuntende geheel uitdeekende , genereering en geboorw te 0).allerbyzonderst onderfcheiden is, bygevolg onder alle menfchenkinderen de eeniglyk hoogwaardigde en als met een eigen naam de Eerstgeboor ene is, dewelke zyn Folk ontzondigt en redt Qk) Matth. 1. 20 — 25. Immers op de aangehaalde plaatze heeft Paulus, zich op het bekende heilige verhaal 1 Boek Mof. III. 15* 16 beroepende en daartoebepaalende, alleropenbaarst en naauwkeu- rigst (i) Loc. Il 26 —3ï. (i) Hier laat de Heer TIMMERMAN tusfchen beidar de volgende latynfche Vaarfen invloeyen: Famina foipes erit, quia gesfit & edidil olmim firgir,eo Cbr'ti um ca/la puella utera : Protevatigelii, evax! Mojeflateq".e Partut Qui Irimogeniti nomine dignut trau N 4 oen  aoo VERHANDELING rigst op het oog en voor den geest, het Vrouwen' zaad en de daartoe betrekkelyke vrouwelyke genereerings-eigenfchap. Want met hetzelfde recht, waarmede men Eva's zonde aan de vrouwelyke Kunne ten haaren lasten kan aanrekenen , met «ven hetzelfde recht verftrekt aan de Sexe haare Christus - geboorte uit Maria, ook daartegen weder ten hoogden roem. Alwaarom ook deeze godzaalige Maagd den onverwelkelyken eere- krans van haar zo zeer verwonderenswaardig geluk met eene heilige blydfchap in den geest wel vooruitzag, (Luc. li 48 van nu af zullen my zalig pryzen alle genachten) maar niet, dat zy zonder maat en paal zoude verhoogd en met de plechtigfte, bykans goddelyk-gelyke , aanbidding vereerd, en ten dien einde met ontzagchelyk klinkende bazuinen als de vergoode groote hemelkoningin aller heilige Demonen, worden uitgeroepen. Eindelyk zou men noch kunnen vraagen, waarom Jvhartnes in zyn Evangelium , volflrekt geen gewag maakt .van Bezeetenen, door de wonderdaa» dige magt van Christus geneezen ? Men zou kunnen  «ver de BEZETENEN. j s3.aöï nen antwoorden: dat Jobannes het onnoodig ge* oordeeld heeft iets meer van de Bezeetenen te zeggen, toen hy zag, dat Mattheus, Marcus en Lucas, welkers Evangeliën de oude Kerkvaders verhaalen, dat hy met zyn gezag heeft bevestigd, reeds genoeg van de wonderdaadige geneezingen der Bezeetenen opgetekend hadden; en te meer, daar zyn oogmerk eensdeels was, omdat aantevullen , wat by de voorige drie ontbrak, en anderdeels , om in zyn Evangelium de godlyke leerftellige Waarheden aangaande den perfoon van Christus tegen Cerinthus en de Gnostiken en mooglyk ook hier en daar tegen de Sabiêrs, dat is, Doopers, (of zogenaamde Johanries-Christenen) te verdedigen en te bevestigen. Doch zou men mooglyk ook noch door eene andere waarfchynlyke gisfing de rede van dit ftilzwygen omtrent de Bezeetenen kunnen uitvorfchen. Naamlyk terwyl de Geneeskunde by de Jooden in PalefHna geheel en al opdeüosterfcheleest gefchoeid, datis, jammerlyk met allerlei bygeloovigheden vermengd was, zo waren, gelyk men opmerken moet, ondertusfchen in klein Afien de Griekfche Ietteren en weetenfehappen , voornaamlyk de Geneeskunde betreffende, met veel yvers beoefend geworden. Niet verre van dit Land lagen de Eilanden Cos, Cnidus en Rhodus, op welken, naast de beroemde Tempels van Aefculapius, de Geneeskundige Schooien, N 5 voor-  aoa VERHANDELING voornaamlyk die te Cos, enCnidus, welkers eerste den grooten Hippocrates en Praxagoras, benevens Herophilus Chalcedokius en deszelfs leerling Philippus van Cos, endelaatfte,CHRYSiPPUs van Cnidus,enErasistra t u s van Chius heeft opgeleverd, reeds van ouds door haare geleerdheid en nayver zo vermaard waren,dat het niet te verwonderen is, dat uit klein Afien, even als uit een ander Trojaansch paard, zeer veele der beroemdfte Griekfche Artzen van dien tyd zyn voortgekomen; offchoon naderhand wel in het egyptisch Athenen, ik meen, teAIexandrien de Geneeskundige School het hoofd op ftak, daar evenwel ook reeds van ouds te Smyrna, niet verre af van Ephefus gelegen, beiden als het ware, het puikje van Afien , eene uitmuntende Geneeskundige Academie bloeide, ter eer van welkers Voorftanders de Smyrnë'ers gedenkpenningen hebben laaten liaan (a); terwyl aan de grenzen van het na: / (a) Deeze Gedenkpenningen te Smyma, om den Tempel tan Aefculapkis opgegraaven, heeft edmund CHlSHULjj aan richard mead medegedeeld, die, in eene byzondele Verhandeling, gevoegd agter zyne Oratio AnniverJ. Harvefatta, te Leyden 172$. 8vo, dezelven verklaard heeft. Men ziet uit dezelven, dat de Artzen by de Smyrnëers dezelfde eer genooten , als de Praetors , zynde de hoogfte Magiftraatsferfoonen van de Stad, dat naamlyk hnnne naamen, gevoegd  over de BEZETE N E N. S 28- 2oj «abuurig Phrygieii:en Carien, tusfchen Laodicea en Carura, de tempel van Carus (b) ook een beroemd School had, en daarenboven te Pergamus, het vaderland van Galenus, een zeer bloeiende tempel van Efculapius was, alwaar ook zeer oude Codices van Hippocrates, ten tyde vaa Galenus reeds 3ooJaaren oud,gevonden wierden (>)• Uit klein Afien kreeg zelfs Romen, de beheerfcherin der waereld, haare Artzen; onder welken boven anderen beroemd zyn geweest, als, ten tyde van Augustus, Asclepiades, vanPrufa in Bithynien, een vriend van Cicero, en zyn leerling The mis on van Laodicea in Syrien , en Philon van Tarfus, en Menemachus van Aphro- ' voegd by de beeltenisfen der heil aanbrengende Goden, 09 gedenkpenningen gegraveerd wierden. (b) Zie STRABO Lib. xii. T. ii. p. 869. Edit. Cafaub. li#rx\v (Si 7ig; Axoiix.ua; t^ rut Kx^üquv , «go» tri Mytoe K«{» Kxtefutct , TifiUftitet oXtuXcyui' vvnrnM x«9é' iftxg A.iSxot i»t^ut fieyo. inca Ziv^og. Maar ouder de gedenkpenningen der Smyrnëers , brengt M E A D 'er ook een by, waarop het beeld van Aefculapius flaat met het byfchrift: Ztv%ts Siuïif 'Zpivgtxiat waarom hy gist. dat dezelve ook te Smyrna gewoond hebbe. (e) GALENUS de Medici Vuinerarii Muntre.X. ,rmt fit* yxf t(fH Team irxAxiat &ifi\iat anvgttt amxlicvritt jrga T. trut V** Vê^f*»*, «««j Tcc iex\ iftit s» ïlegyaftei.  S04 VERHANDELING Aphrodifien: Ten tyde van Tiberius, SAtlüstiüs van Mopfuefta,XE nop hon van Cos, Arts van Claudius, en Menecrates de Zeophletenfer (dj-, Arts dier zelfde Keizers: En onder Nero, Trallianus uit Thesfalien en Xenocrates van Aphrodifien: by welken, om thans geene andere van hier, of uit het aangrenfende Syrien optezoeken, ik noch zal voegen Jolaus van Bithynien, Apollonius van Pergamenen, en Apollonius van Pithanien, Diphilus van Laodicea, Mnesitheus, de Cyzicener, en eindelyk S ora nus van Mallos in Cilicien, die alle, fchoon van een' onzekeren ouderdom, nogthans naby den tyd der ftraks gemelden leefden, devvyl reeds van hun by Dioscorides, Plinius, en Athenjkus gewag wordt gemaakt. De School,' die te Smyrna bloeide , volgde de Erafiflrateifche Geneeswyze, die alle redekavelingen als in de Geneeskunde overtollig verwierp , integëndeel die te Carura in Phrygien, de Herophileifche,die aan Spitsvinnige redeneeringen in deeze kunst was toegedaan. Kort voor de tyden van Christus leerde te Smyrna II i- (d) Uit eene Stad, gelyk ik vermoede, die beroemd wai 'door heete baden, gelegen of in de heete nabuurfchap van Philadelphien, of naby Corura, of Laodicea. of Hieropolis, omtrent welke Steden mcenigvaldige heete baden waren.  «ver de B E Z E T E N E N. J 28. 20j Hicesius," onder wiens leerlingen was Herac l 1 d e s , en insgelyks zyn vriend Menodorus; tot welken waarfchynlyk ook noch behooren A rtemidorus uit Sida inPamphilien, zynde naamlyk de Erafiftrateifche Geneeswyze toegedaan, en Solon uit Smyrna afkomftig, benevens MycTioNof Mystion insgelyks uit Smyrna, vervolgens P e l 0 p s, Hoogleeraar te Smyrna, welkers Schriften Galenus veel gebruikt heeft, en eindelyk de oude Eude mus van Pergamenen, van welken Galenus ook met lof gewaagd. Ten tyde van Christus, in welken Her as de Cappadocier, Al ex ander de Laodiceè'r en ApollodciRus de Pergamener bloeiden, leefde Zeuxis de Tarentiner,zeer beroemd Hoogleeraar der Geneeskunde aan den Tempel van Cauus in Phrygien Qc), na wiens overlyden Alexander. Phi- (*} Ziet op de voorige bladzyde de aanmerking (£). Voor 't overige zy 't my geoorloofd, eene gisflng hier te waagen, over MHSoS K«jow, by Strabo in de aangehaalde plaats; dat dit te onrecht door den Maand Carui vertaalt is, heeft Cellarius, in zyne Nolitia Orbis jtmiqui, reeds ingezien. Naar myne Vermoeding , is het woord MHNOZ ontftaan uit MHAHK., Melec, Melcb Kxgw, door de kwaade uitfpraak van het Gemeen, daar het waarfchynlyk is, dat de Cariers, die, gelyk bochart in Phaleg: toont, volicplantelingen uit Phcenicien, aan de andere zyde van Cr«t« ei  *ïS VERHANDELING PhilAlethes dien post bekleedde, en twee beroemde Leerlingen naliet, naamlyk Demosthenes Philalethes en Aristoxenus, welke, zynde de Herophileifche geneeswyze toegedaan, het Boek van Zeno, uit Laodicea aan den en de Eilanden waren, hier "mede het aandenken van hnnnenv Koning, of Aanvoerder, of van hunnen Jupiter Karos hebben vereerd j cf mooglyk is Herophilus, die zich in Egypten had opgehouden , alwaar hem noodzaaklyk de groote roenx van Men (t* mhnoz), eerften Koning der Egypte* naars, gelyk HeroDotüS getuigt, moest ter ooren komen, wiens Zinnebeeld, zynde een Os, Me nis (MHNIS) genoemd wierd, naar het Getuigenis van ^Elianüs, mooglyk, zeg ik, is Herophilus in Afien te rugge gekeerd synde, de eerfte aanraader tot den aanleg van dien tempel geweest, waarde Egyptifche Men (MHN) zoude worden vereerd, en tot de ftigting van eene Geneeskundige School daar ter plaatze; mooglyk zyn *t noch eenhje weinige overblyfzels van deezen tempel geweest, welke r. chandler gezien' heeft in Zyne Reize na klein Apen; of eindelyk, 'e geen my het eenvoudigfte en het waarfchynlykfte voorkomt, js uit de omkeering van de eerfte letter in het woord ZHNOE ontftaan mhnos , zo dat dus de waare leezing zou zyn Zwf Xoeg.ii; Want onder den bynaam des Kariêrs wierd Jupiter by de Mylasfenfers vereerd, volgens Herodotus, zeggende L. i, C. 71, dat by de Mylasfenfers een oude tempel is van 'Jupiter Chariot. Dan wat men hier van ook voor waar houde, zo moet nochthans de plaats van strabo vertaalt worden: De tempel van den vergoden firw Carut.  over de B E z E T E N E N. § ü8. 207 den rivier Lycus afkomftig, insgelyks een Herophileet, weerlegde. De Heilige Joh annes,die na Timoth kus over de Kerk te Ephefen gefield was, en omtrent het einde van de eerfte Eeuw zyn Evangelium in het licht gaf, heeft de beroemdfta Artzen van klein Afien, uit deëze Schooien voortgekomen, in het einde van de eerfte en het begin van de tweede Eeuw, tot zyne tydgenooten gehad» als Dioscorides den Aiiazarbeer, Arius dezt Tarfenfer,Seleucus den Cyzicener, Athen&us uit Attalien in Cilicien, Xenocrates en So ra nus beide uit Ephefen, welke laatfte naderhand onder den Keizer Trajanus van Alexandrien na Romen is gegaan, Rufus den Ephefer,die over de zwarte gal en eene uitlegging over Hippocrates fchriften gefchreeven heeft; Hist-omachus insgelyks van Ephefen, Quintus den Pergamener, den beroemdftaaa Leermeester van Galenus Leeraaren, Herodotus den Lycier, Olympicus van Milete, en deszelfs navolger Apollonides van Cyprien, en verder Antiochus uit Laodicea in Phrygien.en zyne leerlingen The u-das denLaodicener en Menodotus van Nicomedien, met zynen leerling Herodotus den Tarfenfer, en Nicias den Nicopolitaner, en Aret^eüs cka Cappadocier, Archigenes den Syriër, en eïïïdelyk den ouderen Posidonius, benevens Li> CIQS  <202 VERHANDELING cius den Tarfenfer, en Stratonicus den Pergamener. Neemt men hu in aanmerking, dat zommigen van deeze Artzen kort voor, en de meesten ten zelfden tyde leefden, toen Joh an nes zich in Afien ophield, en dat Soranus met uitdruklyke, en Aret^eus niet met duistere woorden, het gevoelen wegens de Demons ■> als de oorzaaken der ziekten , weerlegden; ja dat het geheel klein Afien, daar de Geneeskundige geleerdheid zo zeer bloeide , zeer waarfchynlyk der hieromtremt eveneens luidende leere van Hippocra- •tes, die in de gemelde Schooien geleerd wierd, was toegedaan, fchoon men zulks uit de Schriften der overigen, als die reeds zedert lang zyn verlooren gegaan, niet kan bewyzen; en dat bovendien noch zommigen dier Artzen de Wysbegeerte van .Democritus en Aristoteles te gelyk omhelsden, die het beftaan der Demons ontkenden; zo fchynt volgende vermoeding geheel niet van , allen grond ontbloot te zyn: Dat her naamlyk zeer waarfchynlyk is, dat Johan nes, als hebbende zich lange in de vermaardfte Stad van het geleerde Afien, naamlyk • Ephefus, opgehouden, en zynde, wegens de nabuurige Smyrneè'fche School, met eenen drom van zodanige Artzen omringt, die de Demonifche Bezetenheden weerlegden, geduurende zyn lang leeven dikwyls van dit gevoelen der Artzen gehoord heeft,  over ce B E Z E T E N E N. 5 18, 20$ heeft; en dat hy hierdoor omtrent het gewoon gevoelen twyfelachtig gemaakt, en tot nader onderzoek aangefpoord* zynde — (hetwelk des te gemaklyker was, omdat hy noch nooit eene verklaaring omtrent de natuurlyke oorzaak van de gefteldheid der Bezetenen van Christus gehoord had, als zynde dit het werk der Artzen, offchoon hy anders zynen vertrouwdften omgang genoot; ja zelfs zo hoog van hem geacht wierd, dat hy, gelyk wy boven reeds aanmerkten, en gelyk een iegelyk, die de zaak overweegt, met veel grond kan vermoeden, hem zyne langere gefprekken en afzonderlyk gedaane gebeden gefchreeven mededeelde, die Joh a>n nes naderhand of woordelyk in zyn Evangelium voegde, of, zó gy liever Wilt, flechts naar den inhoud met zyne woorden en op zyne wyze inkleede,) — het gezegde gevoelen der Artzen of ten minften menlchelyker wyze heeft willen dulden, of vermyden, om de Demonifche Bezetenheden der kranken, aan het onkundig gemeen door de Griekfche Artzen verweten, te bevestigen ; en dat hy, offchoon hy voor zyn perfoon ondertusfchen noch volhardde in het Joodsch 'gevoelen wegens den dienst in buirengewoone natuurlyke zaaken door God aan Engelen opgedraagen; gelyk, offchoon men aan de echtheid van het 4 vs. in het V Hoofd, van zyn Evang. wil twyfelen, ook buiten dat nogthans waarfchynlyk blyft, O daf  sro VERHANDEL, oveu. de BEZETENEN. dat hy, zeg ik, 't voorzichtigfte geoordeeld heeftoni, naar gelang van tyd en plaats, in zyn Evangelium van de Bezetenen te zwygen; en dus de Christenen flilzwygend aantefpooren, om het gevoelen der Artzen te onderzoeken, en, zo zy hetzelfde waar bevonden, hunne toeftemming 'er aan te geeven. Dan, zal mooglyk iemand zeggen: fchoon men ook al de Voorzichtigheid van dit ftilzwygen toegeeve, wie zal nogthans gelooven, dat Johannes zich van die fynere leerwyze, om naamlyk door ftilzwygen te onderrechten, bediend heeft? Ik antwoord, de H. Geest, op wiens aandrift hy met recht geacht wordt zyn Evangelium gefchreeven te hebben, of de God der waarheid heeft de Christenen, door dit ftilzwygen van Johannes, kunnen leeren, om, door nadenken over de ondervinding der Artzen, in deeze zaak de beste leermeesteresfe, zei ven de waarheid naar te vorfchen en te ontdekken! Sic efl ; Scientem non facient Patres Et dogma prifcum ; fed fapientia Enata rebus , Mensque faSii Experiens, Animusquefelix. A. Vol-  A. Volgende Vaarfen behoorden te ftaan ifi §.25. achter de woorden: — overig blyven. Claret, aurora tenebras fugante, Ex Deo, fteetens attifnot, repulfis Lux & idolis melioris inflat Jam prope Sec li. In dies auStis facibus recludet Veritas plures oculos ê? aures Fortius Jritens hommum triumphet O quoqueCorda! Crefcerent cequis utinam pudore Integri mores Themidosque cultus Pasfibus, cunStd proeul ére jujfd Impietate ! Ethico vinclis Phyficus cohare't Providis mundus^ toties tremendo Infolens tellus, revolutionum Preeco videtur: O 3 c«-  ÏImtü ystg e ftsyis-o? cuut Keu (ilrzirXuirtra) /3i«ii uaMt' «AAaj, Ou fMTClliitAAtl. OvX Vfe caterva, Majejlate volens indig ui/Je fua! Fertur Aiorandus poenas folvijfe malornm, Pejfimus, & pendens in cruce, ïatro velut! Furca virumque Deumqtte ter execrabilis olim Diciiur ex noflris fuflinuijfe probris ! Vix  Hx tridui mor tem, vitte qain arbiter omnis, Ipfe fua, trepidans oppetiijfe mctul Póft obitum viBor, disjeStaque ciauftra fepulcbri, Disci'ulis vivus comparuiffe fugax! ' Denique fublatus procul in Jublimia ctzli, ConfpeBus tarnen hinc abs ocnlis hominum! ignea magnihquum vis traditur ilicel u/um Ltnguarum plebem perdocuiffe rtidem! Si reputo mecum contraria tanta, gelafcunt Aftoniti fenfus, alligat ora ftupor! En maculas in fole vel ipfo, monftraque, pngnas Et Natura fuas exhibet innumeras. Die potius nebulas: non, qua. ceu prodigiofa Afpeil as limis, uilitate carent. Car nis & ingenii ft gaudes fraude, lacunas Et facr<& hiftoria non leve tegmen habent, Ex tenebris, turbis, ftammis, documenta, ruinis, Pauca reliquerunt fecula prima duo. Prisca Oriënt is item facris lucenlia fcripta Omnia Letbao gurgite merfa jacent: Orba Itbris Afta 6? tot Alexandria crematis Hiftoria exftinctas quam doluere faces! Hose  Heec via divini, rerum primordia ceïani Mira gubernacli eft, fied veneranda tarnen* Vix animadverfo tacite magnalia furgunt 'H? ®sij>1 germine ceu Platanus (*). Non vi mechanica, Deus aft hominum Rationest Pondere morali & luce movere folet. Omnipotens fplendor ne cogeret, indole Christus Humana faciks prodiit & docuit. Prctvidit pulfis fugitores Damonas umbris Lumine doelrma. cum Ratione fuct; Sh (*) Oneojalis: perpufilli & infuper lanuginofo abfeonoad pappo feminis (quod xoxko; a "L^x-xia;, ut mihi videtor, eft i) celeri auftu, lata ramoDfiimis exporrefta ramis magnitudine, & palmatis fere dodrantalibus foliis, umbrofifiima,lucis & donariis, pototiis prasfertim fontibus, philofophicis demqae fub ea disputationibus, laude apud veteres arbor celebeiriiaa, cujus nunc fub tegmine cbriftiani congregantur populi; Hyiglflww a-sgi xgn»n», tógsus xata, fiafitu;, K«>»i u3-« nxaT«»is-a ,oht ^iiv xyXxov Ho mee. U, (S. & confident, fitientes hy.Molki> m welken 49 w 9 Chebriers 11 Ghebriers 93 m 17- - buitewoone w bukengewoone ip h sj - . toonte w toone 169 w 14 - - om w en 1E9 *i 10 * -. dat w dan 191 w 3 algemeene w algemeen 197 *-> 23:achter de woorden:zietWetsteinsA^. T., is uitgelaaten: en vergelykt Einige Nebenarbeiten, zar Tbeokgifcben Literator, eerfte Stuk, N. 3, pag. 26-45, vom jahre 1782, door j ohan Andreas Cramer, Procaufelier der Academie te Kiel; dewelke de leezing t(, verkiest, en op 6tu c\urros in het isde Vaers doet Haan, plaatzende de tusfchenwoorden: yuAes — - tot pwi-npoT, ia eene parenthefis; waardoor, eyns oordeels, het bewys uit deezen Text eene nieuwe fterkte wint, wyl Christus uitdrukkelyk daardoor voor . de» levendige» God teov £mra, verklaard wordt. ,o8 w 21 . . - van, haar leest van haar, _ H l6 . . . en het vrouwelyk w het vrouwelyk 203 h 23 - • - moet Ssvï(5, wegvallen, en Hechts ftaan Zt-j^f Swojv.-siw». By  By den Drukker d§ezes wordt uitgegeevenï T A. Hermes (Schryver van het Godsdienstig J' Handboek) Evangehfche Leer¬ redenen, sdeelen, gr. 8°. 4-:-: tt Ditton, over de Opftanding van Jefus, als een bewys voor de Waarheid van den Christel. Godsdienst; en verhandel over de Onitofl. der Ziele, 1 ■ ie, 1 D MicHAëLis, Inleiding in de Godl. Schrift^ j. u. «* des N> verbonds, 5 deelen, 8.10. Verhandeling over de Zedelyke Vryheid van den Mensch, - - - 0-11. Beattie, Wysgeerige en Oordeelkundige Verhandelingen, 2 deelen, - 3-12. E H.Mutzenbecher, Drey Predigten, 0-11. ' , , Gedachtnis Predigt ueber J. D. Deiman, - 0-6. dezelve in 't Nederduitsch, o- 6. Lykredeover J.Vorstius, 0-6. Portrait, door Vinkeks, 1-10. A. Sterk, Leerredenen, sdeelen, - 3-4- Toetze der Aanmerkingen van Do. Boon, - - - °-I4T. C. B aum, Proeve over het Gebed, - 0-18. F G C. Rütz, Leerrede over Ephef.V: 8, 9. 19,go. op den 250(10 Gedenkdag van de overlevering der Augsburgfche Geloofsbelydenisfe, 0-6. Dezelve in't Hoogduitsch, o- 6. , _, Predigt ueber die Verratherei des Apostels Judae, - 0.10. Spuren der Gottlichen Führfehung in dem durch den Tapferen HeerFührer der Hollandifchen Flotte "J.A.Zoutman, ueber die ftarkere Englifche Flotte, am 5 Aug. 1781. Erfochtenen glorreichen fiege. gr. 8°. - - - " 9-5i- , Animadverfiones, in definitionein Irnaginis in Genere, Philofophis receptam, - - 0-12.   TIMMEÈMANIK OVER DB DEMONISCHS MENÖCHEN,  1