01 1177 2257 UB AMSTERDAM  D E RECHTEN VAN DEN MENSCH EEN V Ó L K S B O E iS* DOOR Mr. DIRK HQÖLA VAN NOOTÊN. Raad en Oud Burgemeester der Stad Schoon, hoven , en Lid van "t Utrechtsch provintiaal genoodfchap van kunsten en wetcnfchappcn. Te ROTTERDAM Jtij J. H & N D RT K S E N, in Comp:  JDe maoht des heerfchenden is geene inbreuk in de rechten 'van hèt menschdom "; zij is'van de voorzienigheid gefield, om deeze rechten te befchermen, in om het genot daar van ligt er en algemeen te maaken. Zonder dezelve, zou niet de geringfie trap van "wezenlijke welvaart » mooglijkzijn; zonder dezelve zou het menschJijk geflachi of in domheid kruipen , of in •wildheid raazen, en orde , noch zeden, noch welvaart hadden ooit onder de menfchen kunnen ingevoerd -worden. ÏSELIN.  BERICHT AAN DEN LEE Z E R. E/cn van de allerwezenlijkfte vercischten in het fchrijven van eenc verhandeling over eene zo belangrijke ftof, als deeze , welke ik thans aan liet publicq aanbiede, is, buiten allen twijffel, de onzijdigheid. Trouwens deeze behoort altijd eenen fchrijver te bezielen , welke zijnen leezer door de zuivere befehouwing van de waarheid wil overtuigen , maar nooit word zij met meerder recht van hem gevorderd , dan wanneer hij zodanige onderwerpen behandelt, welke niet alleen van eenen algemeenen invloed zijn , maar welke tevens in betrekking ft aan tot zaa. ken, over welke, in het algemeen, niet eenparig gedagt word. Zo dra toch  U B E R t C tt f. toch, in de behandeling van zodanige onderwerpen * een geest van partij, digheid doorftraalt, (evenveel aan welke zijde) dan kan de fehrijver zich 3 natuurlijk, niet anders voofftellen, .dan alléén van die geene te Zullen worden geleezen, welke met hem dezelfde partij zijn toegedaan, terwijl die geene, die van hem in denkwijze verfchillen, zo dra zij zijne partijdigheid ontdekken , het boek uit de hand zullen leggen, en onder èe twistfchriften plaatzen ; een zodanig fehrijver kan zich dus volkomen verzekerd houden, van zijn oogmerk, om te overtuigen , te zulten misfcherk De onzijdigfte wijze , waar opmen Zodanige onderwerpen behandelen 1&an, beftaat, naar mijn inzien, daar in,, dat men alles,' wat tot het onderwerp behoort, eenvoudig uit de smuur van de zaak betooge, dar. men de grondeïi van zijn betoog met zo vee-  "BERICHT. iri veele klaarheid openlegge , als de na» tuur van het onderwerp kan toelaaten, dat men de eene waarheid uit de andere afleide, dat men van beweezen waarheden telkens een toepaslijk gebruik maake, en dat men, over het geheel, zo fchrijve, als of'er over het onderwerp geen verfchil ter wae* reld ware. Dan, men moet mij wel verffaan. De waarheid kan niet meer dan ééne zijn, fchoon de dwaaling zich in duizend bochten moge wringen. Het is dus onmooglijk, dat een fehrijver, die over zodanige onderwerpen handelt, (zo hij ten minften niet in 't onzekere, en zonderbepaald oogmerk, fchrijft) niet eindelijk zijnen leezer # tot een befluit trachte te brengen , 't welk op de waarheid gegrond is, en uit welk befluit men dan ook duide« lijk kan opmaaken, hoedanig zijne bijzondere denkwijze zij, Men zou dus de onzijdigheid te ver trekken „ * a ia-  ï» fi E R. I C H T. indien men begeerde, dat een fchrijver over zodanige onderwerpen zij. ne eigene waare denkwijze zodanig behoorde te verbergen , dat men , na alles geleezen te hebben , dien aangaande nog in het onzekere bleef, eene zodanige verhandeling zou zeker aan niemand kunnen be. haagen, om dat zij geheel befluitenloos zou moeten eindigen omtrent het onderwerp zelve, 't welk in dezelve behandeld wierd. De- onzijdigheid kan derhalven zich alleen bepaalen zo tot de keufe van van de gronden, van welke men zich bedient, als tot de wijze, op welke men dezelve voorftelt, men behoort zich niet alleen van alle haatlijkheid, van alle fcherp. heid, van alle uitdrukkingen, welke aanftoot moeten geven, te onthouden, maar men behoort zich te gelijk te wagren van overdrevenheid, en van het opdringen van belangrijke  BERICHT. ie , dog onbeweezen , onder {tellingen , in zodanige verhandelingen moet vooral vermijd worden het partijdig ftaande houden van zodanige gevoelens, welke bij veelen, die over 't geheel met den fehrijver eenftemmig denken, geliefkoosd worden, dog, 'niet te min, bij een onzijdig onderzoek, den toets der waarheid niet Kunnen doorftaan, de fehrijver behoort, aan den eenen kant, te toonen, dat zijn oogmerk zuiver is, om de waarheid uit echte bronnen af te leiden, en, aan de andere zijde, doen doorftralen, dat hij in zijnen leezer geen ander oogmerk onderftelt, dan om de waarheid te zoeken, en zich door geene fchijn gronden te laaten misleiden. Deeze waren de gevoelens, welke mij bezielden, toen ik mij tot het fchrij ven van deeze verhandeling be paalde. Ik had geen het minfte oogmerk, om een twistfehrift te fchrfj. * 3 ven  iT H D l A 3 r VI BERICHT. ven.. Niets anders bepaalde mij t dan alleen de. begeerte , om mijne landgenooten., welke gevoelens ook toegedaan, zodanige gionden aan de hand te geeven , ' weljte , naar mijn inzien, gefchikt zijn, om zelfs den onzijdigften tot een bepaald befluit in dit gewichtig'onderwerp te brengen, In hoe verre ik aan mijn oogmerk voldaan hebbe, zal de tijd motten leeren: dit moet, en wil ik gaarne aan den befcheiden leezer overlaaten; zo veel kan ilc 'er van zeggen ? dat mij de onzijdige uitvoering van mijn oogmerk gemaklijk is gevallen om dat ik niet alleen deeze zelfde gevoelens, welker .gronden ik thans voo.rdraage , altijd bij mij zdve ge. J^oefterden geduurende de ongeluk-; kige twisten , welke nog omlangs on$ dierbaar Vaderland beroerd hebben, aangekleefd hebbe , maar ook , om dat ik , in die ongelukkige tijden , fchoon  BERICHT. Vlf fchoon een hartelijk beminnaar van onze oude conftitutie, en een vijand van nieuwigheden zijnde , 'echter te fterk overtuigd was, quod jliacos int ra mufos peccaretur, et extra, dafl is, dat men aan beide de zijden wei eens verdér ging, dan met het eigen' thema van de eene en andere partij overeenkwam , en dus wel eens Tot uiterften overfloeg, dan dat ik een blinde partijvolger konde zijn. Zij, die m a anmerkingen op den. Geest der wetten van de Montesquieu £een werk, 't welk ik in die ongelukkige tijden vertaald, en met aanmerkingen vermeerderd heb, en 't welk my niet alleen eene alleraangenaamfte en drukke bezigheid verfchafte , die ongeloofiyk veel heeft toegebragt, om, wanneer ik aan het werk was, mynen geest af te trekken van de bekommerende rampen, met Welke ons Vaderland geteisterd wièrd, maar 't v. elk my ook overvloedige * 4 ge-  yin b,_ e.t f, i c H T, gelegenheid gaf, om myne gevoelens over zaaken van deeze en andere natuur aan den dag te leggen) geleezen htbbcn , zullen van myne onpartydigheid jn de ^behandeling van dat werk overtuigd zijn , en , ik durf den leczer verzekeren, dat hij in deeze verhandeling denzelfden toeleg , om niemand te ftooten , en onpartijdige fchryven, weder zal ontmoe- Al fllit) (HaOiii-'VO n5jJj2jiJ ' Natuurlyk moest myn oogmerk zyn, om in dit werk alle langwyligheid te yermyden, zo veel de natuur van het onderwerp konde toelaaten. Ik heb dus hier en daar veel moeten affnyden, en my meest in algemeene befchouwingen moeren ophouden , mij vergenoegende met die vaste kenmerken aan tc tooiien, door welker yoorzichtinge en bedaarde opvolging men van zelve in ftaat kan geraaken, om, in byzondeiheden, een proefhoudend befluit op tc inaaken, Dan,  B E R I C: H. T.' IX Dan, voor al ,• heb ik my, door myn voorneemen , o:n niet al te Jangwylig te zyn, In de behandeling van myn veertiende hoofdftuk, of in de korte vergelijking van mijne gelegde gronden met de republiek der vereenigde Nederlanden, genoodzaakt gezien, om my alleen by het groote. te houden » en my in geene breedvoerige byzonderheden te begeeven , en ik wil niet ontveinzen, dat ik, toen ik deeze verhandeling , geheel afgewerkt , den vyfden September van dit jaar, ter drukpers overleverde, het nog niet volkomen met my zelve eens was, of het niet nodig zou zyn , om aan dat hoofdftuk eene meerdere .uitgebreidheid te geeven ? 'er was ze. j^er veel voor, om my daar toe te doen béfluiteri, doch, aan den eenen kant , de niet ongegronde aandrang van mynen boekverkopper, om toch fpoedig deeze verhandeling af te drukken, en, aan de andere zyde, * 5 het  X B E R I C II T. liet zeker vooruitzicht, dat eene nïeér omftandïge behandeling van dat laatfte ftuk, dit werk tot eene al te groote uitgebreidheid zou moeten doen uitloppen , hielden my dien aangaande befluitenloos. Tót dat ik 'eindelyk op eene aangenaame wyze verrascht wierd, door in de omlangs by Wouter Brave te Amflérèam uitge'geeven fchoone verhandeling over de rechten van den mensch in Frankrijk, geene gewaande rechten in' Néderland> dat ftuk zo uitvoerig en wel behan* 'deld te vinden, dat ik met alle gc= rustheid myne pen kon ter nederleggen, en den lezer aanbeyeelen, oni de toepasfing van myne gelegde gronden op ons Vaderland, in dat werk in zeer veelc byzonderhederi te zoeken. Ik heb my toegelegd, pm, zo veel moöglyk, in eene zo ingewikkelde ftof, voor eenvoudigen verftaaiv baar te zyn.' Ik heb zaaken moeten aan-  B E . R I C H T. 3i* aanroeren , welke zeker niet daaglyks onder den aandacht van den ftillen , en zyne nyverige bezigheden behartigenden burger , gebragt worden, maar, daar het voor al,, inde tegenwoordige tyden, allerbelangrykst is, dat ftille burgers van onze republiek (welke men met alle , recht, een der gelukkigfte maatfehappyen van de geheele waercld mag noemen) met goede gronden, gewapend worden tegen die ongelukkige nieuwigheden , welke men thans, met zo veel gedruisch, over de geheele waereld wil verfpreiden, zo verzoek ik , dat, voor al, de zodanige , in die uuren, welke hun Van hunne voor het Vaderland zo nuttige bezigheden overfchietcn, my eenig gehoor gelieven te verlee. nen. ik heb de proeve genomen, of ik verftaanbaar was? ik heb zommige ftukken, by gelegenheid, aart ongeöeffendcn voorgeleezen, en ik fmaak-  XII B E 1R I C H 'ï„ fmaakte hét genoegen van tc ondervinden, dat ik begreepen-wicrd. Indien dit algemeen gelukke, indien deeze - verban deling die uit\Ver* king hebbe, dat zy iets toebrenge, om de zo hoognodige eensgezind-heid, en inwendige rust, en de, daar mede ten naauwften verhouden voorfpoed van myn dierbaar Vaderland te bevorderen, dan zal ik myn waare oogmerk bereikt hebben. Schoon h oven den 2 November. !793'■ D. HOOLA VAN-NOOTEN  I N H OUD VAN DE HOOFDSTUKKE N. L hoofdstuk Algemeene yoorfleliing ■van het oogmerk dezer verhandeling. Blzdz. i. II. r—1—■ Dat men, om dc oorfpronglij~ • ke rechten van den mensch na te fpe.nren, den mensch moet bcfchouwen , zo ah hij leefde, eer ''er nog burgermaaifcha/pijen, en onderfcheiden volkeren waren. 1.3, III. Bcfchouwing van den mehseft in zijnen oorfprongljjkcn /laat, en van hel recht der natuur, met alle die oorfpronglijke rechten, welke daar toe beboeren. 27. IV. Hoe de rechten,en .pliehtenvan het richt der natuur door .de natuurlijke zedenkunde geleenigd worden. 47. V. ■ ■ Of de menfehen, in den oor- ' fpronglijken /iaat levende, hunne oorfpronglijke rechten , en plichten gekend hebben , en of zij voldoende middelen hadden, om die rechten, cn plichten te doen eerbiedigen. 62. VI. Over de natuur van eene verbintenis in het algemeen. 74" ' VII. Nafpeuring van het geene tot de natuur van eene burgerlijke verbintenis behoort. . - . .. VIII. —. Nafpeuring van dat geene, *# welk noodiaaklijk vereischt word, indien eene burger maatfchappij beftendig- zal zijn. ■ , IX. • Voordeden van eene burger- maatfehappij. —. -— X. hoofd-  t INHOUD '—■— Welke vermindering, aan den tenen kant „ de oorfpronglijke rechten van den mensch op zijn leven, zijne bezittingen , en zijne genietingen, en, welke uitbreiding, aan de andere* zijde , zijne verplichtingen' dien aangaande , door de natuur van de burgerlijke verbintenis ondergaan hebben? 144* , Welke vermindering, aan den eenen kant, de oorfpronglijke rechten van den mensch op de gelijkheid, en welke uitbreiding , aart de andere zijde zijne ver. plicktingen dien aangaande, door de natuur van de burgerlijke verbintenis ondergaan hebben? -— — i7°* . :— Welke vermindering, aan den eenen kant, de oorfpronglijke rechten van den mensch op de onaf hanglijkheid, en welke uitbreiding, aan de andere zijde, zijne verplichtingen dien aangaande, doorde natuur van de burgerlijke verbintenis ondergaan hebben? 210. -— Welke vermindering, aan den ' eenen kant de oorfpronglijke rechten van den mensch op de vrijheid, en welke uitbreiding , aan -de andere zijde, zijne verplichtingen dien aangaande door dé natuur van de. burgerlijke verbintenis ondergaan hebben? 22S* — Wat de mensch in den burgert flaat van alle zijns oorfpronglijke rechten overgehouden heeft, en in hoe verre zijne oorfpronglijke plichten vermeerderd zijn ; korte vergelijking van dit alles met de burgermuaifchappij der vereemgde Nederlanden , en bejluitvan deeze verhandeling. —~* a?° XI XII XIII XIV.  . D E RECHTEN V A N , D E N MENSCH. EERSTE HOOFDSTUK. AI. CE MEE NE VOORSTEELING VAN HET OOGMERK DEEZER VERHANDELING, H,e meer algemeen eene waarheid uit haaren aart gefcbikt is, om de meest geliefkoosde neigingen der menfchen te (heden, des te omzigtiger behoort men te zijn, om die waarheid niet alleen zuiver voor te (tellen, maar ook om die juiste grenzen aan te toonen, binnen welke die waarheid ligt, en welker overfchreeding dezelve in eene dwaaling doet veranderen. Men behoeft niet meer dan eene zeer oppervlakkige kennis van het menschlijk hart te hebben, om overtuigd te zijn, dat alles, wat zich aan het zelve onder eene aangenaame gedaante, vertoont, ook even daarom door hetzelve begeerd word, dat die begeerte heviger word, naar evenredigheid van de meerdere genoegens, welke tet hart zich uit het genot van de A bef  a de RECHTEN. begeerne zaak voorftelt, en dat die begeerte eindelijk tot eene rustelooze poging overflaat, om de begeerde zaak te bekomen , zo dra men tusfehen dezelve en de bevorderingof vciftooring van de tederfte belangens eenen dringenden invloed meent gewaar te worden. Even weinig behoeft men zich in de kennis van het menschlijk hart te verdiepen , om toe te Haan, dat hetzelve veel meer geneigd is, om aangenaame, en met de neigingen over een Hemmende VoorftelUngen aan te neemen, dan zodanige, welke tegen de neigingen ftrijden, de inwendige begeerte naar geluk werkt in de eerstgenoemde foort even fterk mede, als dezelve zich in de laatstgenoemde, zo rang mooglijk is, Verzet. Hier van daan niet alleen, dat voortellingen, die de neigingen llreelen , doorgaands met minder angstvalligheid onderzogt worden, dan zodanige, welke reeds in het vooruitzicht eene onaangenaame gewaarwording doen gevoelen, en welker aanneeming met een zeker ongenoegen gepaard gaat, maar ook hier van daan, dat men even zeer genegen is , om de laatstgenoemde foort linnen de englte bepaalingen te houden, als om aan de eerstgenoemde alle mooglijke uitbreiding te geeven. En juist deeze laatstgenoemde waarneeming bewijst, dat men,in het voorstellen van onaangenaame waarheden, minder beducht behoeft te zijn, dat aan dezelve door misbruik eene uit- brei-  VAN DEN MENSCH. 3 breidende betekenis zal worden gegeeven , dan wanneer men zodanige voorftêllingen doet welker eerde begrip reeds de begeerten van net hart in beweeging brengt. Dit alles is, niet alleen rerf aanzien van bifrondere menfchen, waar, maar het is nog veel meer waarachtig ten aanzien van geheele volkeren; zo dra men met zodanige voorftellin2en welke den fmaak en de genoegens vlijen f de' Hanen de menigte in beweeging weet te brengen, dan flaat de inwendigen drijfveer tot aan genaam genot, die in ijders hart werkt, door onderlinge mededeeling van het aan het werken geholpen gevoel, wel dra tct eene algemeen* volksdrift over, welke de plaais der redelijke en bedaarde overweging inneemt. Eene zodanige volksdrift (of ent&u/ïastne ) wind, natuurlijk , zich zeiven hoe langer hoe hoögér op" naarmaate het vooröel belangrijker, en be»ee' riger is, tot dat het zelve eindelijk rot de hoogfte büirenfpoorigheid verleid, en de op zich zelve r-utiigfte waarheid, door het rampzahv, fte misbruik, in de fchroonilijkfte dwaaling doet uitloopen. ° Ik zou dit,indien het mijn oogmerk toeliet met zeer veele voorbeelden, zo uit de alge' meene, als uit onze eigen vaderlandfche historie kunnen bewijzen. Wanneer men derhalven nuttige en onlochenbaare waarheden onder een volk wil ver. fpreiden, dan overweege men wel, of dezelve' A * V3^  I deRECHTEN van dien aart zijn, dat zij de gemoederen ftreeleu zullen, en in dat geval zy men even omxigtig, om de juiste grenzen van die waarheden aan te wijzen, als om de waarheden zelve zuiver voor te frellen, men toone, met dezelfde kracht, de fchroomlijke gevolgen van het misbruik, als de heilrijke vruchten van het gebruik aan , maar, voor al, men fpreeke, in het voorftel van beide, in eene duidelijke taal, die niet alleen voor geoeffenden, maar die voor allen, zonder onderfcheid, Verftaanbaar is. Onder ai!e zodanige waarheden verdient voornaamentlijk gerekend te worden de thans zo veel geruchts maakende leer van vrijheid, en gelijkheid. Deeze leer maakt een voornaam gedeelte uit van de rechten van den mensch, zij is op zich zeiven , en binnen haare juiste paaien befchouwd, niet alleen waarachtig, en onlochenbaar, maarzij is boven dien ten uiterften voordeelig, én heilrijk, zij is, uit haaien aart, gefehikt, om de haatlijkfte dwinglandij van verachtelijke ai istocraaten te fnuiken, om den beledigenden hoogmoed van zodanige, die zich op niets beduidende voordeden iaaten voorftaan bevoegd te weezen, om hunnen meflelurgw te drukken, (den befpotlijken waan van alles door drijvende Egoïsten) te vernietigen; door haar word de eerlijke burger, de naai Hip e landman, ijder lid van de maatfehappij 'm zijnen kring tot ijver tot medewerking'ter be-  VAN DEN MENSCH. 5 ■bevordering van de algemeene belangen* aangemoedigd, zij geeft de onvmkbaètfte beweegredenen tot de hartlijkfte vaderlandsliefde op , zij verbreekt alle die boeijen . welke de werkzaamheid, de naarftigheid wederhouten , welke den lust, om nuttig te zijn, ver dooven, zij is de waare ziel en het leeven van de burgermaatfchappij ; door haar word het waarachtige geluk, 't welk eene wel geordende, en braaf beftuurde burgermaatfchappij opleveren kan, in c;e onbekrompenfte maate ?enooten: alle deeze , en meerdere "voordeeien Jggen zo duidelijk, en zichtbaar, in deeze leer van vrijheid en gelijkheid opgeflooten-, dat men geene diepe redeneeringen , nog eene lange reeks van gevolgtrekkingen nodig hebbe, om dezelve te bevatten. Zo dra men de leer van vrijheid en gelijkheid aankondigt, zo dra jnen de menfchen leert, dat zij alle in eenen «aat van onderlinge gelijkheid gebooren wor«en dat z,j alle eene onlochenbaare aanfpraak op de vrijheid hebben, zo fpringen hun P-eïïjktycbg alle de opgenoemde en andere voordeelen van zelve, en ten duidelijkllen , in het oog, Is het dan wel te verwonderen, dat eene zo beminhjkeieer, dat eene leer, die zodanig met' „ge leCi eenen verbaazenden opgemaakt' -ceten metalle hartstochten in b'elëegbg ^ A 3 raa.  0 de RECHTEN raaken* om die heilzaame leer algemeen door te drijven, en in eene ftandvastige practijcq te brengen! zeker, hij, die voor zodanige voordeden ongevoelig is, moet of belang hebben bij de onderdrukking van zijnen medeburger, of geheel en al onverichillig zijn omtrent het geluk van de tnaatfchappij , of aan zodanige andere gebreeken ziek gaan, welke hem , voor het minde, alle aanfpraak op de achting en liefde zijner medeburgers ontzeggen. Dan juist alle deeze fchitterende, en op het eerite gezicht ten fterksten bekoorende voordeelen, welke natuurlijk alle de harten van vaderland bevende burgers in beweeging moeten brengen, zijn, uit derzelver aart, ten uiterften geichikt, om de menfchen die voorzigtige bedaardheid, welke tot het onderzoek van zodanig belangrijke zaaken nodig is, te doen verliezen, en eene volksdrift te verwekken, welke de plaats der gezonde redeneering inneemt , en tot fchadelijke overdreevenheid vèrvoert; en zeker! zo 'er een ftuk is, in weite overdreevenheid gevaarlijk is, dan is het dit. Zo lang de denkbeelden van vrijheid en gelijkheid binnen de paaien van waarheid blijven , even zo lang zijn dezelve onuitputbaare bronnen van geluk, en zegen, maar zo dra dezelve tot buitenfpoorigheid overflaan, even zo dra worden zij de grond van de verfchriklijkite rampen, en onheilen; dan maaken zij alle de ichroeven los, welke de maatfchappij aan  van den MENSCH. 7 aan elkander verbonden hield, dan verliezen de wetten haare verbindende kracht , en de vasrgeftelde regeeringen hun noodzaallijk ver, mogen, en waar dit plaats heeft, daar is altó zekerheid voor eer, voor goede naam, vcur bezittingen, voor het levea zelf. verboren; waar eenmaal de waarachtige grenspaalen, welke de natuur van de burgermaatfchappij aan de oorfpronglijke vrijheid en gelijkheid gefteid heeft, te buiten gegaan, en ligt geacht worden, daar is het gedaan met alle denkbeeld van geluk ; daar verandert de feemihnelijfcfte maatfehappij in een moordhol, endaar word het eenzaam en geheel afgezonderd leven ia eenen akeiigen ipelonk de howgfte aardfche zaügh.id! Veel word 'er over deeze leer van vrijheid en gelijkheid gefprooken , en gefchreeven • de bekende onhandigheden van het ongelukkig en deerlijk geteisterd Frankrijk hebben deleer van vrijheid en gelijkheid niet alleen meer al* gemeen bekendgemaakt, maar zelfs aan kwaadwilligen gelegenheid gegeeven , om dezelve, in de buitenfpoorigfte overdreevenheid over al onder het gemeen te verfpreiden, Én aan te kondigen, even als of zij eene nieuwe leer wa, re, even als of dezelve eene ontdekking ware welke men aan de verlichting van ovitèfcfê jaaren van de agtiende eeuw te danken had even als of dezelve te voren geheel onbekend ware geweest, even aïs of deeze ontdekking A 4 den  3 de RECHTEN den grond, moest leggen tot ontelbaare veranr deringen, en verbeeteringen, ja tot eene lengte van Staatsomwentelingen i terwijl bet ondertiüfcheu onlochenbaar is, dat de zuivere dénkbeeldea van vrijheid en gelijkheid niet alleen geene nieuwigheid zijn , maar dat zij zelfs bij zeer veele Europeaanfche volkeren, en inzonderheid in onze gezegende republiek, de grondfiagen zijn, op welke het Staatsgebouw rust, en de geest, welke in de burgerwetten doorftraait, en men in deeze geheele leer niets «ene nieuwigheid noemen kan, dan alleen de overdreevenheid , aan welke men zich, zedert weinige jaaien, ten aanzien van dezelve heeft toe geteeven. Ik zou dit alles uitvoerig kunnen bewijzen uit menigvuldige fchrifr ten van Staatsmannen en Wijsgeeren, welke in de laatlte eeuwen Europa, hebben voorgelicht, en de rechten van den mensch, tot welke ook, onder anderen ,de vrijheid en gelijkheid behooren, op de heiderfte wijze hebben aangeweezen, indien mijn beftek zodanige bewijzen vorderde: dan hoe zeer het 'er dusverre van daan is, dan deeze leer, in deszelfs oorfpronglijke zuivtiheid , nieuw zou zijn , zo . kan men evenwel niet ontkennen , dat dezelve nooit zo algemeen over de waereïd verfpreid is ge weest,, dan ia onze dagea , in welke_ men zich toelegt, om dezelve, buiten verband met zodanige andere waarheden, zonder welke zij niet kan veritaan worden, en zonder aanwijzing  VAN DEN MENSCH. ' 9 zing van de grenzen, binnen welke zij beflooten ligt, door alie ftanden van menfchen te doen aanneemen, en erkennen. Eene zodanige handelwijze (waar van men onnodig acht de geheime drijfveeren na te fpeuren; vordert noodzaaklijk, dat men zich toelegge, om door omijdige gefchriften en eenvoudige en verftaanbaare verhandelingen over de rechten, en plichten van den memch, aanleiding te geeven tot een voorzichtig en be* daard onde^oek, en tot verhoeding van die rampen en onheilen, welke de weuneerend fte burgers, door een al te hoog opgewonden enthuftasme vervoerd, met de beste oogmer. ken zouden kunnen veroorzaaken. Ik zou aan de verdierven van 'uitmuntende mannen te koit doen, indien ik de fchoonheid van veele gefehriften, welke, zedert korten tijd, over dit belangrijk onderwerp in ons vaderland, zijn ten voorfchijn gekomen, zou wil en ontveinzen \ de juiste paaien binnen welke zich de waarheid van de leer van vriiheid en gelijkheid bevind , zij„ door verfthej_ den vaderlandfche pennen,binnen korten tiid zo duidelijk, en met zo veel naauwkeur.V* heid aangeweezen, dat ik waarlijk zou kunnen geoordeeld worden gedaan werk te doen met op nieuw over dit onderwerp te willen fchrijven indien ik mijn oogmerk niet een weinig nader' ontwikkelde,.eer ik ter zaake zelve toetreede leer van vrijheid en gelijkheid is geene ^ 5 waar.  io de RECHTEN waarheid., welke blootelijk op zich zeiven heiraat, ïij behoort tot het zamcnftel van den geheelen onvang van alle de oorfpronglijke rechten , en plichten van den mensch , zij heeft haaren grond in het recht der natuur, en zij ontfangt, in den burgerftaat, haare wijzigingen uit de grondbeginzelen van de burgermaatfchappij ; warneer derhalven dit onderwerp onder geleerden behandeld word, dan kan men veilig zeer veele denkbeelden, die en uit het recht der natuur, en uit de burgermaatfchappij , ontftaan, als waarheden onderftellen , welke noch uitlegging, noch betoog behoe-. ven, maar wanneer de onbepaalde voortplanting van een op zich zelve zo fchoon onderwerp, en de wijze op welke die voortplanting, zelfs door geheime zendelingen gefchied , een fehrikverwekkend oogmerk verraaden, om, door het misbruik tan zodanige waarheden , welke den fchijn van onbedrieglijkheid hebben , over de geheele waereld onrust, tweedracht , oproeren, en Staatsomwentelingen te ftooken, dan word het noodz-aaklijk, dat die zelfde waarheden zodanig in derzei ver oorfpronglijke zuiverheid voorgefteld, en dat de paaien, binnen welke zij liggen, met zo veel eenvoudigheid en klaarheid worden aangeweczen, dat zelfs de ongeoeffendlte verftanden in dezelve ingelicht worden, en, zo het al niet moogüjkis, om het onderwerp zelve, in deszelfs geheelen omvang, door zodanige ver-  van den MENSCH. ir verftanden te doen begrijpen, dan men da» de zodanige vten minden to: die voorzichtigheid brenge, dat zij door het al te verloklijk fchoone van zaaken, welker verband met andere waarheden zij niet ten vollen doorzien, niet tot buitenfpoorigheden te Verleiden zijn S in zodanig geval moeten dus alle die tusfchen denkbeelden, welke in betoogen, die voor geoefender! gefchreeven worden , veilig kur.nen ónderfteld , of althans enkel met den vinger aangeroerd behoeven te worden, met alle mooglijke klaar, heid en eenvoudigheid open gelegd, en de leezer,op eene gelijdelijke wijze, tot kennis, en erkentenis van de waarheid, en des zelfs grenspaalen worde gebragt hier van eene proeve te neemen door eene zo eenvoudige ontwikkeling, als de aart der ftoffe toelaat, van alle de oorfpronglijke rechten, en oor! fprongiijke plichten van den mensch , en der. zclvei' bijzondere wijzigingen , welke zij ter zaake van het burgerlijke contract ondergaan, was mijn oogmerk: men merke dit gefchrift enkel aan als een volksboek , gefchikt o,m zuivere en eenvoudige denkbeelden te geeveu van de waarachtige leer van de rechten van den mensch, zo als dezelve, binnen haare "reuzen be(looten,eene bron van waar geluk iJdra burgerilaat oplevert, en zo veel mooglijk ingericht naar de vatbaarheid van die geene , die, 't zij- door hunne beftemming van jongs 'af tót zodanige nuttige bezigheden , welke hunnen  13 de RECHTEN geheele tijd gevorderd hebben , 't zij door andere beletfelen van onderfcheiden a3rt, verhinderd, nooit in de gelegenheid zijn geweest., om hun verftand in zodanige kundigheden te oeffenen, welke tot het grondig doorzicht van deeze waarheden vereischt worden, en welke niet te min, door getrouwheid en eerlijkheid in het waarneemen van die beroepen, en in het beantwoorden aan die befremrmngen , in welke zij zich geplaatst vinden, de gewichtigfte diensten aan de maatfchappij bewijzen ; in hoe verre ik dit oogmerkzal kunnen bereiken, zal de tijd moeten leeren; ik ga dan nu, zonder verdere voorbereiding , tot de zaak zelve over. TWEE-  van den MENSCH. r3 TWEEDE HOOFDSTUK. 15 a t men, om de oorspr o n glijk e hechten van den mensch na te speuren, den mensch moet beschouw en, zoals h ij leefde, eer 'er nog burgermaatschappijen , en onderscheiden volkeren war e n. Wanneer men van gelijkheid onder de menfchen hoort fpreeken, wanneer men hoort zeggen dat alle menfchen oorfprcnglijk in eenen • (laat van gelijkheid gehoor en worden, dan moet men dit niet verftaan van gelijkheid iu lig.chaamskrachten, of in vermogens van de ziel, dit zou de ongerijmdheid zelve zijn, welke door de geringde oplettenheid zelfs van zodanige, die nimmer hunnen bepaalden aandacht op dat tastbaar onderfcheid gevestigd hadden, zou worden tegen gefproken. Door den daat van oorfpronglijke gelijkheid verdaat men eenvoudig, dat ijder mensch oorfpronglljk gebooren •word, aan den eenen kant, met eene onloochenbaar re aanfpraak op die rechten, welke in het algemeen aan het menschdom toebehoor en, en aan de andere zijde, met eer.e even onlooc kenbaar e vtrplichting}ojndie rechten, op welke men zelve uit  14 de RECHTEN uit hoofde van gelijke geboorte aanfpraakheeft, ook ah een eigendom van alle andere menfchen door woorden en daaden te erkennen. IV] en moet in dit gewichtig ftuk nooit vergeeten, dat de gelijkheid van rechten en verplichtingen onaffeheidbaar met eikanderen gepaard moeten gaan, im'mers zo dra men aan zijne zijde zijne rechten zou willeh doen gelden, zonder te vens aan de verplichtingen jegens zijne medemenfehen te -willen voldoen, zou men zelve die gelijkheid verbreeken, welke den eenigen grond kan opleveren , op welke men zijne rechten zou kunnen doen gelden; op welke gronden toch zal hij, die nooit zijne verbintenissen nakoomt, van anderen kunnen vergen, dat zij hun woord, ten zijnen opzichte, getrouw houden? indien hij zich van zijne verbintenisfen kan ontflaan, en evenwel bij anderen op het voldoen aan hunne beloften aanhouden, dan moet hij immers betere rechten hebben, dan die andere, maar hoe kan hij betere rechten hebben, dan andere, en evenwel gelijk zijn? Het fpreekt derhalve van zelve,dat hij, die zijne rechten inroept, maar zijne verplichtingen verwaarloost, de gelijkheid verbreekt,en zich boven anderen verheft. En dat dienvolgende gelijkheid van rechten eiï gelijkheid van verplichtingen hand aan hand gepaard moeten gaan. In de voorgeftelde befchrijving van de gelijkheid der menfchen word onderfteld, dat 'es  - VAN DEN MENSCH. tg 'er zekere rechten zijn, welke algemeen aan het geheel menschdom toebehooren, en zekere verplichtingen i welke algemeen op het geheele memchdom liggen. Maar, zo dra men bepaaldelijk fpreekt van zekere rechten, en zekere verplichtingen, dan leert de natuur van de uitdrukking zs\ve,dat men niet onbepaald alle hoegenaamde rechten, en alle hoegenaamde, verplichtingen bedoelt. ^ Die uitdrukking onderlïelt dus , dat niet alle rechten en alle verplichtingen van denzelfden aart zijn. Laat ik dit mst een voorbeeld ophelderen. Zodra ik mij verbinde, om aan u een zeker goed te leveren, dan hebt gij aanfpraak op dat goed, en ik ben tot de levering verplicht, maar, vóór dat die verbintenis zijn aanweezen had, was 'er nog aan uwe zijde aanfpraak, nog aan mijnen kant verplichting , dus fpreekt het van zelve, dat uw recht, en mijne verplichting uit die verbintenis geboren, en door dezelve verkreegen worden; de aanfpraak op dat goed behoort dus niet tot de algemeene rechten van den mensch, maarzij is °een verkreegen recht.' Om deeze reden ©nderfcheid men de rechten van den mensch in oorfpronglijke, en in verkreegen rechten, terwijl men , tot duidelijker verftand van de zaak , de oorfpronglijke rechten gewoon is de natuurlijke rechten te noe-  16 de RECHTEN noemen, om dat zij uit de natuur van de gelijkheid ontdaan. De mensch heeft derhalven natuurlijke en verkreegen rechten, en verplichtingen. Om dit uit het aangevoerde voorbeeld op te helderen, merke men op, dat ijder mensch recht heeft, om in 't algemeen te vorderen, dat andere hun woord, 't welk zij aan hem gegeeven hebben, houden, en dat hij even zeer verplicht is, ©na zijne verbintenisfen naar te komen ,* het tegendeel zou de gelijkheid verbrecken,- dit is dus een natuurlijk recht. Maar gij hebt aanfpraak op het u toegezeg. de goed, ik ben verplicht om u het toegezegde goed te geeven , die recht en deeze verpliciitiBg vloeijen uit de verbintenis zelve. Uit is dus een verkreegen recht. Dit verkreegen recht bepaalt zich eenig tot het toegezegde goed ,• dit is derhalven een bijzender geval; doch dit recht, 't welk u in dit bijzonder geval toekomt, heeft zijnen grond, en krachc, in het natuurlijke recht, 't welk mij leert, dat alle verbintenisfen heilig moeten naargekomen worden i de verkreegen rechten zijn dus niet anders, dan de toepasfiflg van het natuurlijke recht op bijzondere gevallen. Het zal dus nodig zijn, dat wij de kennis van de natuurlijke rechten, en -verplichtingen van den meiuch nafpeuren. Dan  VAN DEN MENSCH. Dan welk eenen weg kunnen wij veilig i„üaZ' °m t0tdat °ogmerkte genaken. Wanneer wijden tegenwoordig uitgebreid recht0e78lg;r f mcai^S o«derfcheiden «m^ r 56 de menfc,,en ondcr ónderen g maakt hebben, befchouwen, dan vinden I' °ra,fflaar eeni£e forten te noemen) het ^rgubjk recht en meni tnder. b Sn d w 16 °VCr Rondere onderwer. 4n et n?r " dat aIie die rechten niet v n rechf' V«ie, zeer veeie eilcht J" door ^'«oodzaaküjke ver- S en Ü r inc"£ch">ebehoefteJnin^ &£JttF*veele van die bchoef»« zeer veele L,noe3ten bevinden 'er zich geheï^e^ al er S 1-3 WeIke de me»fc^n zich in de bén Ï A 3ardb01 °nder Zich ^eeld neb- verbaden 7°r hel^a 0ndcrli"S verbonden zijn, waren 'er niet altijd. fri-J 15 "n Ujd geweest, in welkende men® ring  i8 beREGHTEN ring van het menschdom heeft derzelver verfpreiding over den geheelen aardbodem noodzaaklek gemaakt, onderlinge Vereenigingen van bijzondere menfchen tot één hghaam hebben de onderfcheiden volkeren doen gebooren worden, die onderfcheiden volkeren wierden dus ijder op zich zeiven onderfcheiden iighaamen: die onderfcheiden lighaamen verkreegen dus bijzöndeie belangen, welke verfchilden van de belangen van andere foortgelijke lighaamen, die op dezelfde wijze vereenigd wa. ren. Die onderfcheiden belangen moesten bevorderd worden, de bevordering van die belangens waren behoeftens, die behoeftens veroorzaakten evereenkomften of verbintenisfen , en die verbintenisien baarden aanfpraaken, en verplichtingen : ziedaar de oorfprong van alle verkreegen rechten, welke tusfchen de onderfcheiden volkeren plaats hebben. (jutten wij dit een weinig laaten rusten , om nu op dezelfde wijze de onderfcheiden volkeren zelve in hanne geboorte te befchouwen. fn de aller eerlle tijden van de weereid waren de menfchen niet zodanig in burgermaatichsppijen aan elkanderea verbonden, als wij tegenwoordig zien, dat plaats heeft. Ijder leefde ih het aarts vaderlijke huis, offcheidde zich naar w-elgevallen van het zelve af, om af gezonderd te'woonen; zo lang men lid was van het aardsTederliike huis,had men dezeif. de belangen met het zelve,', maar zo dra men zich  VAN DEN MENSCH. 19 zich afzonderde, kreegmen bijzondere belangen voor zijn eigen huis. Tusfchen alle die bijzondere huizen regeerden geene andere rechten dan het bloote natuurlijke recht, dat is, alle die rechten, welke in het algemeen aan alle menfchen toebehooren, en alle die verplichting gen, welke in het algemeen op alle menfchen berusten. Veel is'er gefchreeven over den oor^ fprong der burgermaatfehappijen. Ik wil eenvoudig blijven, en de waarheid uit eenvoudige gronden opdelven. 't Zal 'er niet op aan komen, ("daar wij niet! naar de gefchiedenis, maar naar het recht zoeken; of dezelve aan overheerfching en geweld, dan of dezelve aan zucht tot meerder gemak, tot meerder veiligheid, en meerder geluk, of aan navolging en uitbreiding van het geene men in de aardsvaderlijke huizen Zag, of aan welke oorzaaken men ook wil, toegefchreevea moeten worden ? dit is zeker, dat men al zeer* vroeg, en genoegzaam in de allereerfte tijden van de weereld, van het bouwen van fteeden leest; de bewooners van die fteeden verzamelden zich dus tot één lighaam ; vóór dat zij zich vereenigden, Honden zij ijder op hun zeiven, de vereeniging, ('t zij dan vrijwillig, 'c zij gedwongen door overmacht aangegaan) ver-* oorzaakte derhalven belangens, welke Vodf den tijd van het aangaan van die vereeniging onbekend waren • die belangens waren aan alle die leden gemeen, de gemeenfehap van dig  ■zo de RECHTEN belangens vorderde beftuuring, die beftuuring vorderde orde, die orde vorderde bepaalingen, die bepaalingen moesten verbindende kracht hebben, en die verbindende kracht maakte die bepaalingen tot wetten ; en hieraan heeft rften den oorfprong der burgerwetten te danken. JVIen behoeft alweder weinig overweging, Om te erkennen, dat het 'er in het begin van die bufgermaatlchaprijen ver van daan is geweest, dat die burgerwetten den hoogstmooglijkcn trap van volkomenheid zullen hebben gehad; ichrijft men den eerften oorfprong van burgermaatschappijen aan overheerfching en geweld toe, dan zullen de wetten ook zeker daar van de tastbaarfte bewijzen gedraagen hebben : zoekt men dien eorfpong in de zucht tot meerder gemak, veiligheid, en geluk dan zullen die wette.n de blijkbaarfte bewijzen van onbedrevenheid, de zichtbaarfte kenmerken van gebrek aan ondervinding opgeleeverd hebben: neemt men de navolging, en uitbreiding van het geene men in de aardsvaderlijke huizen zag, tot den oorfprong van burgermaatfehappijen aan, dan zullen die wetten zeer onbepaald zijn geweest, dikwils zeer willekeurig: en welk een oorfprong men ook ftelle , altijd zuilen de eerfte burgerwetten zeer gebrekkig, en onvolkomen zijn geweest. Het was voor die alleryroegfte wetgeevers in de burgermaatfchappijen (het zij die wetgeeving door willekeurig opgeworpen gezag gefchiedde, het zij  VAN DEN MENSCH. zij de nieuwlings vereenigde leden de wetten met eikanderen overwogen , en maakten , het zij, zij daar toe de verftandigften ouder hun uitzogten) het was voor die wetgeevers nop oneindig minder, dan .oor laatere^, moogliju^ ommallemooglijke gevallen te voorzien 5 heel gebrek aan ondervinding, en voorbeeld moést noodzaaklijk hunne denkbeelden bekrompen maaken , en leert zelfs thans de ondervinding, dat na zo veele eeuwen, na zo ontelbaar veel voorbeelden, het maaken van eene burgerwet, die nimmer in een eenig geval te kort fchiet, het vermagen der menfchen te boven gaat, dan oordeele men , wat 'er van di*e aller eerfte b-irgerwetten moet geweest zijn; de meerdere Ondervinding, de aanhoudende overweeging van voorbeelden, de meerdere befchaaving vair de verftandelijke vermogens, de uitvinding van nuttige wetenfehappen3, het onderling verband tusfchen dezelve, het gevoel van de behoeften*, de meerdere uitbreiding van deielve , ja zelfs de rampen en onheilen, welke gebrek aan orde ve,oorzaakten, en duizend andere redenen hebben door den tijd verbeteringen, en befchaavingen aan dc wet. ten veroorzaakt, de fchrande^en tot verwondering toe uitgebreide [vernuften van eenen Solo», Lijcurgus, Draco, en andere wetgevers der oudheid hebben hunne kundigheden alleen u,t een wijs en voorzigtig gebruik van dC opgeevene en ioortgelijke zaaken geput, h $ en  2% en het is 'er nog zo ver van daan , dat wij in onze tegenwoordig zo zeer verlichte eeuw bij eenia volk op den aardbodem volmaakte bur- ... gerwetten zouden viflden, dat wi| vounondig moeten bekennen, dat,niet tegenftaande alle mooglïjke voordeden , welke de meerdere befchaaving der wetenfchappen, aan ons boven de ouden , geeft, evenwel het inaakea van een volkomen, en in alles voorziende, in niets dwsalende wetboek, altijd de krachten van de menschlijkhewd zal blijven te bovengaan ; nooit zullen de burgerwetten tot die volmaakte vol. komenheid geraak en, «dat dezelve voor geene hoogere verbeetering vatbaar zijn. Dan men begrijpe mij wel? ik ftel dit niet ter neder om ecnige kleinachting voor de burgerwetten te verwekkeu, of derzelver heilverwekkende klem te verminderen, dat zij verre 5 zij zijn in eene burgermaatfchappij niet alleen aUernoodzaaklijkst, maar zij zijn zodanig de ziel en het leeven van dezelve, dat nimmer eene burgermaatfchappij zonder dezelve kan beftaan; het vervolg van deeze verhandeling zal dit leeren : mijn oogmerk is alleen om te doen zien, dat burgerwetten hunnen oorfprong aan behoeftens hebben te danken. dat zij bepaalingen zijn, welke de bevordering van de bijzondere, en algemeene belangens ten doel hebben, dat zij van tijd tot tijd befchaafd en verbeeterd kunnen worden, dat die befchsaving in eene gelijke evenredigheid voortgaat met de RECHTEN.  VAN DEN MENSCH. -3 met de befchaaving van de wétenjfehappen» en het daar door zich meer en meer ophelderende doorzicht, en dat,gelijk die befchaaving voor onbepaalbaare uitbreiding vatbaar is , even zo ook hier uit volgt , dat nooit een wetboek zal gemaakt worden , 't welk den hoogden trap van volkomenheid bereikt, zo lang niet alle menschlijke vvetenfchsppcn dien trap vau volmaaktheid zullen bekomen hebben, dat zij voor verdere uitbreiding onvatbaar zijn. Dan ter zaake : de groote fom van al het tot hier toe beredeneerde komt hier cp ter neder , dat alle burgerwetten hunnen oorfprong aanbelangens en behoeftens, en aan fchikkingeu welke de menfchen ter bevordering van die belangens en behoeftens gemaakt hebben, verfchuldigd zijn, en dat zij dus geene natuurlijks, maar verkreegen rechten zijn. Maar indien derhalven de fiand.in welken wij thans het menschdom bevinden , niet dezelfde is, in welken zich de menfchen in de allereerfte tijden van de weereld bevonden hebben, daar de menfchen zich in volkeren verdeeld, de onderfcheiden volkeren zich in burgermaatfebappijen gevormd hebben, daar dit alles aanleiding gegeeven heeft, tot zo ontelbaar veele verkreegen rechten , dan fpreekt het ook van zelve, dat wij nimmer, met eerjigen grond, over de natuurlijke rechten van den mensch kunnen fpreeken, zonder dat wij den mensch befchouwen, zo als hij ocrfpronglijk B 4 wa  -4 de RECHTEN was, eer hij nog eenige van die verkreegen rechten kende. . Wij moeten dus tot den oorfpronglijken ftaat van den mensch opklimmen, en hem befchoir wen, zo als hij leefde, eer 'er nog burger maatfehappijen , en onderfcheiden volkeren waren i deeze 's de eenige veilige weg , welken wij tot bereiking van ons oogmerk kunnen inflaan. Ik beken, hier kunnen zeer veele vraagen gedaan werden, men kan vraagen, is 'er ooit een tijd geweest, in welke de menfchen ijder op zich zelve zonder burgerlijkemaatfchappij leefden? hoe lang heeft die tijd geduurd? en - hebben wij echte berichten van hunne toerr malige levens wijzen? en wat dies meer is: maar, behalven dat men op alle zodanige vraagen zou kunnen antwoorden, dat de ver eeniging van de menfchen in maatfehappijen, en de verdeeling van het mensc'hdorn in volkeren, uitderzelver aart, gebeurtenisfenzijn,die zeker plaats moeten gehad hebben, om dat noch de burgermaatfchappij, noch cle verdeeling van het menschdom in volkeren , zo noodzaaklijk zijn , dat men zonder dezelve geen menschdom zou kunnen begrijpen , en dat derhalven , eer die gebeurtenisien plaats hadden, de menfchen zonder vereeniging van belangens zullen geleefd hebben '•> dat het voorts geheel onverfchillig is, hoe lang dit geduurd hebbe, en hoe groot het getal der menfchen toen waren '■> dat ten miniien, zo veel  VAN DEN MENSCH. -5 veel zeker is , dat hoe kort men dien tijd ook ftelie, de menfchen evenwel nooit hebben kunnen beftaan, zonder dat 'er tusfchen hun rechten en verplichtingen waren, en dat, fchooïi wij wel geene gefchkdkundigc berichten hebben van de rechten, volgens welke zij toen leefden, het evenwel niet onmöoglijk is, om die rechten en verplichtingen uit te vorfchen; behalven dat alles, zou men op alle zodanige vraagen, zelfs met de uiterfte toegeevenheid , kunnen antwoorden, dat zelfs, al wilde men eens onderzeilen , dat 'er' nooit een tijd geweest zij, in welke de menfchen geheel 0p zich zeiven'geleefd hebben zonder vereeniging van onderlinge belangens, maar dat de eerfte maatfehappij reeds in het aller eerfte aardsvaderlijke huis, en in de voortduuring van het zelve moet gezogt worden, dan zelfs daar door mets zal worden ontnomen van de waarheid, dat de oorfpronglijke rechten van den mensch onderfcheiden zijn van die wetten welke de burgermaatfchappij heeft ingevoerd ' en dat men dus, om die oorfpronglijke rechten « te kennen, den mensch behoort te bèYchouWen zonder eenige betrekking tot eene burgerlijke maatfehappij; alle denkbeelden van rechten en verplichtingen, welke uic de burgermaatfen» PU ontftaan, moeten, in deeze befchouwin! geheel uit het 90g verlooren worden; zeSi de wilde volkeren,in de min befchaafde w*>relddeeien, kunnen ons geene gronden opleveb S ' ren,  0.6 de RECHTEN ren , want, hoe ruuw en onbefchaafd ook hunne zeden en gewoontens mogen zijn, zij zijn echter in onderfcheiden volkeren verdeeld, en ijder van die volkeren maakt eene bijzondere maatichappij uit, welke, hoe ruuw ook, evenwel wetten heeft, en, zo dra 'er gemaakte wetten zijn, dan bevinden zich de menfchen niet meer in hunnen oorfpronglijken ftaat. DER-  VAN DEN MENSCH. 2? DERDE HOOFDSTUK. BESCHOUWING VAN DEN MENSCH IN ZIJNEN OORSPRONGLIJKEN STAAT, EN VAN HET RECHT DER N A-" , TUUR, MET ALLE DE O O RSPRONGLIJKE RECHTEN', WELKE DAAR TOE E EH O OREN. M lV±en zou zich ten allerfterkften vereis, ichen, m dien men zich wilde verbeelden dat de mensch , ïn zijnen óorfpronglijkeu ftaat'bebouwd in t geheel geene betrekkingen had gehad. De oorfpronglijke mensch, fcIWgeene de mmfte kennis hebbende aan eenige wet ten, welke hem door andere menfchen waren voorgefchreeven, bevond zich niet te min i„ drie zeer yoornaame en volftrekt onlochenbaare betrekkingen; hij bevond zich in eene betrekkmg tot God, i„ eene betrekkin, tot zich zeiven, en ineene betrekking tot zodan „e K de bron, mt welken alle zijne rerplichtin gen legens het Opperweezen ontftaa/, 2£ „ v thans nicc ophaalen, om dat zii mii te v r v ijn d«dlijkoogme* zouden^e den " Ua VCrt0°g inwikkelen, 't welk, zo het  a§ d e RECHTEN het zelve niet zeer uitvoerig wierd behandeld, niet zeer duidelijk zou kunnen zijn, en het daar om beter zal zijn, dat ik 'er niets van zegge , fchoon het anders niet ongemaklijk zou zijn, omuitdezelve ook alle overige natuurlijke rechten, en verplichtingen afte telden: ik wil, zo veel d.eze ftof toelaat, duidelijk zijn, en mij toeleggen, om ook van ongeoeffende\erftanden te kunnen worden geleezen: alleen verzoek ik, dat de zodanige, van hunne zijde, zich de moeite geeven, van te zorgen.dat zij de gronden, welke ik legge, wel verdaan, en van de eene tot de andere waarheid niet eerder overgaan, voor dat zij dezelve begreep en hebben: want ik moet kort zijn , langwijligheid verveelt niet alleen, maar zij doet ons den draad der redeneering verliezen. De mensch daat in eene betrekking tot zich zeiven : dat is te zeggen , hij bevind in zich, aan den eene kant, eene rterke en altoos heerfchende trek tot geluk, en, aan de andere zijde , eene even fterke, en nimmer wankelende aandrijving, om dat geluk op alle moognjke wijzen aan zich zeiven te verfchaffen: deeze betrekking noea^en wij zelfs liefde. Deeze betrekking is de rustelooze drijfveer, het altoos werkzaame beginzel van alle zijne daaden, zij doet hem alle middelen bij de hand neemen, om alles wat hem in de bevordering van zijn geluk zou kunnen hinderen,  VAN DEN MENSCH. 29 ren, af te weeren, en alles te doen, wat die bevordering kan behulpzaam zijn. Maar de mensch bevind zich niet alléén in de waereld , hij ziet , dat 'er,buiten hem, ook andere menfchen zijn, die uit het zelfde beginfel van zelfsliefde werkende, even eens gedreeven worden , om alles af te weeren , wat hun geluk hinderen, en alles te doen, wat hun geluk bevorderen kan. Dus zien wij hier alle menfchen uit hetzelfde beginfel werkzaam ; maar, 'er is weinig overweeging nodig, om te erkennen, dat die werkzaamheden elkander nadeelig kunnen zijn • indien de eene mensch zich toelegt, om zijn geluk op den ondergang, of het nadeel van den anderen te bouwen, en de andere daar en tegen zich door het beginfel van zelfsliefde gedrongen vind, om zijnen ondergang, of nadeel af te weeren, dan zou hier uit noodzaaklijk een ftaat van onrust, of een oorlo°van alle menfchen tegen alle menfchen moeten ontdaan; maar eene zodanige ftaat van onrust loopt ten fterkften in tegen de ruste, looze drijfveer van eigenliefde , een weinig overweeging doet den mensch ras gewaar worden , dat, hoe fterk ook een mensch moge zijn, hoe gelukkig hem ook , in zijne verbeeldingzijne krachten gemaakt mogen hebbep, door overwinningen , en verftooringen van het geluk van anderen, zijn geluk echter altoos aan de grootfte onzekerheden onderworpen  3o de RECHTEN pen is, en dat 'er niets anders nodig is om het zelve te doen eindigen, dan dat hij maar door een ander aangevallen word, die fterker is, dan hij, en die hem, even gelijk hij zelve anderen gedaan heeft, aan zijne zelfsliefde opoffert, terwijl die overwinnaar zich, ogenbliklijk daarna, weder in het zelfde geval van zijnen overwonneling kan bevinden. En dat dus die ftaat van onrust nimmer dienen kan tot bevordering van zijn geluk; zelfs het beginfel van zelfsliefde moet hem dien ftaat van on-„ rust doen befchouwen als een middel, 't welk uit deszelfs aart gefchikt is, om de bevordering van zijn geluk te hinderen, en dus hem aanzetten , om die hindernis af te weeren i erkentenis van dit een en ander moet hem natuurlijk, tot het befluit brengen, dat het beginfel van zelfsliefde niet onbepaald kan zijn, dat hij in de opvolging van die aandrijvingen niet rusteloos kan voort hollen, en alles om verwerpen, wat bemin zijnen weg ontmoet, maar dat in tegendeel aan dat beginfel paaien moeten gefteld zijn, paaien, die ten uiterften dienen tot bevordering van het geluk, doch die, eenmaal overfchreeden zijnde, niet dan ramp en verwoesting kunnen ten gevolge hebben j dit befluit doet hem met meerderen aandacht op zijnen medemensch letten. Hij ziet, dat dezelve een mensch zij van dezelfde beweegingen, als hij zelve, en uit dezelfde beginfe. itn, als hij, werkende; zijn eigenliefde geeft heen  VAN DEN MENSCH. or hem eenen onoverwinnelijke!! afkeer, om zich aan zijnen medemensen te onderwerpen en op te offeren, en wel dra erkent hij, dat het zelfde beginfel ook denzelfden afkeer in zynen medemensen werkt,- hij voelt zich van zijnen medemensch onafhanglijk, en wel dra etKéfit hij in zijnen medemensch het zelfde gevoel; en thans valt 'er geen ander befluit op te maaken , dan dat die zelfde genegenheid die hem aanzet, om alles wat tot zijn geluk hinderlijk is, af te weeren, ook in zijnen medemensch heerscht. Hier uit volgt eene erkentenis, dat hij zich ongelukkig maakt, wanneer hij zijnen evenrnensch in den weg tot zijn geluk froort, en dat hjj integendeel zijn eigen geluk bevordert, door zijnen evenmensch onverhinderd op den jeg tot zijn geluk te laaten voortgaan- op oeeze wijze ontdekt bij eene bepaaling aan het beginfel van zijne zelfsliefde, welke daar in Penaat, dat hij zijn geluk niet moet trachten te "ouwen op de puinhoopen van het geluk van anderen, deeze bepaaling bepaalt ook zijnen meclemensch, deeze zelfde gevolgtrekkingen Helen ook perk aan de zelfsliefde van zijn even\e" de ê'roote "itkomst van deeze geeeiÏ;!?61'^ kanSgeRe -derezijn,2at rSllTlï? dat alle men- tl Te 1 Jk T °°r*™^ dezelfde rechtui hebben, en dat een ij der verplicht is de dus  32 de RECHTEN dus dat zijn medemensch hem volkomen gelijk is, dat hij uit het zelfde beginfel handelt, dat hij van hem niet afhangüjk is, dat hij dezelfde aanfpvaaken heeft op de bevordering van zijn geluk, dat hij hem daar in niet mag hinderen, en wat dies meer is. Alle deeze ovcrweegingen doen hem eene zekere betrekking tot zijnen medemensch gewaar worden. Hij moet zijnen medemensch aanmerken of als een middel om zijn geluk te hinderen, en dus zich tegen hem verzetten, indien deeze zich op de ftooring van zijn geluk toelegt, of hij moet hem aanmerken als zijn gelijken, en hem onverhinderd laaten voortgaan, indien bij hem ook niet ontrust: dit Jeid hem op tot een opgeklaarder begrip van zijne aanfpraaken op onverhinderd geluk , doch tevens van de noodzaaklijkheid, om ook zijnen evenmensen niette hinderen; hier kom* een verband ten voorfchijn: zijn aanfpraak op geluk is een recht, die aanfpraak niet te ftooren is eene verplichting; dit is over en weder, waar aan den eenen kant recht is, daar is aan de andere zijde verplichting • zie daar dus de duidelijkfte paaien, door de natuur zelve, die alle menfchen gelijke rechten gaf, aan het beginfel van zelfsliefde geftcld, zie daar het oorfpronglijke recht der natuur. Verzeketd te zijn van in den weg ter bevordering van zijn geluk door andere menfchen niet geftoord te worden, noemt men veiligheid, en wan*  XAiv den MENSCH. 3j wanneer die verzekerdheid algemeen plaars heek, dan is de eene mensch tegen den andren veilig, dan worden aan de eene zijde ee« ne rechten verftoord.en aan den anderen t' geene verplichtingen overtreeden: dus fa 5? algemeene erkentenis, van de gelijkheid van rechten en verplichtingen van alle menfchen gevalle menfchen, de algemeene veiligheid van het menschdom : de hoogfte h.t recht der natuur is derhalven de veilig, hud en de uitfpraak van die wet bepaalt daaden zodamg , dat gij de veiL ^ * het menschdom door dezelve niet ver (loon üusleeren de betrekkingen, in wette dé mensch zo tot zich zeiven, &als tot zijnen nat demensch ftaat , hem zijne oorfproLL et f **** kenneD' ^ "ntensc b" Vind zich oP de weereld geplaatst, met eenen heeftenden <«* tot geluk, en een werkzaame aandrijving , 0r„ zich zeiven da £uk op alle mooglijke wiJze te mfch^ n Inj vind «ch omringd van menfchen, w j kê hem gelyk zyn, bij welke dezelfde trek en «undnjving plaats hebben. Alle willen alïcï toebrengen, om voor zich zo veel geluk te genuten.als hun mooglijk is, en de een heelt geen voorrecht boven den anderen, de een mag den anderen niet hinderen. Om i„ 0„2C redeneering op eenen vasten VOet V00rt te «1 bet wel der moeite ^ waar-  g4 de RECHTEN waardig zijn, dat wij het waare denkbeeld van dat geene, 't welk hier door geluk bedoeld word, tot eene effene bepaaling trachten te brengen,en tevens te doen zien, dat juist die heerfchende trek , en aandrijving den mensch in de omftandigheden, waarin hij zich geplaatst vind, gerechtigd maaken, om al het geluk te genieten, voor 't welke hij vatbaar is. rVien zal van zelve begrijpen, dat, gelijk dc mensch in dit gezichtpunt alleen befchouwd word , als geplaatst op deeze waereld, zo ook het denkbeeld van geluk, waar van wij hier fpreeken, zich alleen tot dien ftand kan bepaalen, en dat dus,hier,'s menfchen beftetriming voor eenen toekomenden (land, en voor een leven na dit leven hier niet in overweeging komt. De bellemming van den mensch voor de eeuwigheid behoort wel , en buiten twijfTel, in alle zijne pogingen ter verkrijging van geluk, zijn groote en voornaame doel te zijn, doch wanneer wij over zijne rechten en verplichtingen op • deeze waereld fpreeken , dan moeten wij ons natuurlijk alleen tot zijnen tegenwoordigen ftand op deeze waereld bepaalen. Wij fpreeken dus hier van aardsch geluk. Zal de mensch op deeze waereld gelukkig zijn, dan moet hij leven, en de voortduuring van dat leven zo lang kunnen uitrekken, als door menfchelijke middelen immer mooglijk is; maar het leven van den mensch vordert ogenbliklijk onderhoud, en, zonder zodanig on-  VAN DEN MENSCH. S£ dC ~-gva„ het leven Het leven van den mensch is dus de grond- v L>nrZlJne aardsdl *eJllk'- het onderhoud van dit leven is derhalven zijne eerfte behoeften. va die TT rmiddfWdke t0t VO,doe™g van d,e behoeften kunnen ftrekken , worden Jttea m de verkrijging van de middelen tot s levens onderhoud kunnen hinderen, worden door hem afgeweerd, üe behoeften van den mensch, i„ zijncn oorfpronglijken ftaat, tot onde^d van zijn leven, zijn even ecnvouc|>g , oan alle zijne denkbeelden, en niet voor dat de overvloed hem het gemak leert kennen worden zijne behoeften meer uitgebreid De mensch vind, in zijnen oorfpronglijken - ftaat, dat geene, 't welk tot zijn leveVonderhoud nodig is, rondom zich. De natuur levert dat geene op, 't welk hij tot voedfel en dekfel nodig heeft: maar,indien hij van die milde gefchenken van de natuur gebruik Zal kannen maaken, dan moet hij niet alleen recht hebben, om die gefchenken aan te neemen, maar dan moet tevens niemand eenig recht hebben , om hem die eenmaal aangenomen gefchenken weder te ontneemen; wat zal hem het gez.cht baaten van die gefchenken, in. dien hij dezelve niet naar zich kan neemen? Wat voordeel zal hem het na zich netmen geeven, indien hij niet zeker is, dat hij de. c * zei.  36" de RECHTEN zelve behouden kan ? Maar mag hem dus niemand , dat geene ontneemen, 't welk hij naar zich genomen heeft, dan is hij ook verplicht om aan niemand dat geene te ontneemen, 't welk deeze naar zich genomen heeft, en dus bepaalt zich zijn recht om de gefchenken van dc natuur naar zich te neemen, alleen tot die gefchenken, welke te voren nog niemand naar zich genomen had,- het naar zich te neemen, van iets 'c welk nog niemand naar zich genomen heeft, is dienvolgende een gebruik maaken van de milde gefchenken der natuur: dit recht is gegrond in de natuurlijke gelijkheid van de menfchen , de natuur erkend in alle dezelfden rechten, en bied het ongeftoord genot van haare gunnen zonder onderfcheid aan, aan den eerften, die zich van dezelve wil bedienen. Zie daar dus den oorfprong van het recht van eigendom, en tevens de eerfte, en allernatunrlijkfte wijze van verkrijging van denzei ven, door aanvaarding uit de milde hand van de natuur, van dat geene,'t welk tot nog toe aan niemand toe behoort. Dan, even gelijk hij recht heeft,cm de gefchenken van de natuur te aanvaarden , en dezelve, daardoor, zijn eigendom worden, even zo {laat het hem vrij, om die eenmaal aanvaarde goederen weder te verlaaten. Dit kan hij doen, of door eenvoudig den eigendom te laaten vaaren }of door dien eigendom aan een ander te geeven. In het eerfte geval, ftaat de aan-  va n d e n MENSCH. 37 aanvaarding wederom aan ijder een even vrij «Is voor dat die gefchenken aanvaard ziin geweest, om dat de eerfte verkrijger zijnet a^;TdtlSn5etsi^'twelk een ander kan beletten, om de verlaaten goederen weder te aanvaarden. I„ bet _ ™ ver aat de eerft ^ ^ ^ fl«s, d.D ten behoeve van een ander, welke hem das ,n zijn recht opvolgt. Du is de w|de wijze van n de overgifte van het goed door den eerfte, aanvaarder aan een ander eeleró* L ? ovpro-Jftfl j ëeiegen: door die een afftand van den eigendom js, en de aai neeming van den anderen kant, worlhetYoed weder door den nieuwen eigenaar a^S en het word zyq volkomen eigendom. Ik f°u f taen uitnaaien,"en doen zien oogmcik om den eigendom te fchenken of w£r ^Md/:- d°0r Ua 5 vuurueeiu de eigenaar van een J^PT', *" «■"**• « * eiger■ k^Tl r°? 'PP"™, ""den ande«nlM, v„k,efe„ om den eigendom ™ gras. ik ien t7 dltlMBt««oemde geval zo» *"WW ver«;derd geLkén " ™ C3 De  38 de RECHTEN De groote groniflag van het aardfche geluk is derhalven het genot van het leven: en het geluk zelve is de mooglijkheid om aan die behoeften te voldoen , welke tot onderhoud van dat leven nodig zijn. liet aanvaarden van de milde gefchenken, welke de natuur zonder onderfcheict aan de eerstkomenden aanbied, is derhalven een recht. Het ongeftoorde genot van dat recht is veiligheid. Dienvolgende is de verftooring van het leven, en van den eigendom eene verbreeking van de veiligheid. Dus zien wij dat het waare denkbeeld van het geluk, 't welk hier bedoeld word , in de aliereerfte plaats , beftaat in eene veilige genieting van het leven, met die middelen, welke tot^onderhoud van het zelve noodzaaklijk zijn. Dan het noodzaaklijk onderhoud van het leven is wel de eerfte, maar geenzints de eenige behoeften, welke de oorfpronglijke mensch kent. Alles, wat de genieting van het leven veraangenaamen kan, breid zijne denkbeelden van geluk uit, alles, wat het ruimer genot van die aangenaamheden kan hinderen , verminderd zijn geluk, en fehoon ik gaarne toeftem, dat de denkbeelden van den oorfpronglijken mensch nopens de aangenaamheden van het leven, zeer eenvoudig moeten zijn ,. en onnoemlijk, verschillen van dat geene, 't welk de tegenwoordig van hunnen oorfpronglijken ftand zo zeer verwijderde menfchen voor aangenaamheden van het leven houden, zo zijn 'er evenwel aan-  van den MENSCH. 39 aangenaamheden, die in den oorfpronglijken ftaat gekend worden, welke zich verder uitftrekken, dan dat geene, 't welk men enkel oorfpronglijke behoeften noemt. ■ Maar de mensch vind zich in het genot van dit leven , hij vind zich omringd van alles wat hem tot het onderhoud van dat leven nodig is, hij ziet dat 'er middelen zijn, om die genietingen te veraangenaamen; uit dit alles, befluit hij, dat hij tot de genieting van dit alles, 't welk wij onder het denkbeeld van geluk gebïagt hebben, beftemd is, maar, indien hij die beltemming erkent, dan gevoelt hij tevens , dat hij gerechtigd is lot het genot van zijne beftemming,en dat hier in alle menfchen met hem gelijk ftaan. Alle menfchen hebben derhalven een gelijk recht op hun leven en hunne bezittingen, en de verdere aangenaamheden van dit leven, en alle menfchen zijn verplicht om eikanderen in het genot van dat leven en die bezittingen en aangenaamheden ongeftoord te laaten. Alles dien volgende wat den mensch in de genieting van zijn leven , en in de bevordering van de middelen tot het onderhoud van hetzelve en tot meerder genot van aangenaamheden dienftig kan zijn, maakt hem gelukkig, zijne heerfchende trek ftrekt zich daar na uit, en zijne altoos werkzaame zelfsliefde zet hem aan, om zich dat alles te verfchaffen, terwijl, in tegendeel, alles wat dat genot, en de bevorC 4 de-  4o üeRECHTEN dering van de middelen tot het zelve hindert, hem ongelukkig maakt, en tot de afweering van het zelve aanzet, en daar hij zijne bevoegdheid, om dien trek tot geluk op te volgen , aan den eenen kant, en zijnen plicht om ook een ander in de opvolging Van dien trek niet te ftooren, aan de andere zijde, erkent, zo leert iiem dit zijne betrekking, in welke hij tot zijnen mederee r, jch Haat, en de rechten, en plichten , die uit ede betrekking,volgen, duidlijker kennen. Laaten wij dk in eenige bijzonderheden nafpeuren. Indien het waar is, dat alle menfchen oorfpronglijk een gelijk recht op hun leven, en op hunne bezittingen hebben, ende een den ander in de genietingen van die rechten nkt magllooren, dan volgt, dat de menfchen oorfpronglijk vnn eikanderen onaf hanglijk zijn , de onafhahgtijkhsid is cierhalven eene oorfpronglijke eigendom van den mensch, zij heeft haaren grord in de gelijkheid, de eene mensch heeft oorfpronglijk geen het minde recht om over den anderen te gebieden, of aan den anderen wetten voor te fchrij ven, de eene mensch is oorfpronglijk in geenen deele verplicht, om den anderen te gehoorzaamen, of zijne beveelen te eerbiedigen. Het recht der natuur kent geene afhanglijkheid van den eenen mensch van den anderen, alle dwang, ade misbruik van krachten, welke de een boven de ander zou mogen hebben, alie overheerlching, alle  VAN DEN MENSCH. 4I geweld zijn benadeelingen en verftooringen van de veiligueid , zij neemen die zekerheid weg, dat men in den weg ter bevordering van zijn geluk docr anderen niet zal gehinderd worden, ea loopen dus regelrecht tegen het recht der natuur in. Dan , niet tegenftaande dit alles, is evenwel de oorfpronglijke mensch niet volftrekt onafowiglijk,' de natuurlijke gelijkheid , welke tusfchen alle menfchen plaats heeft, Helt zelve paaien aan zijne onafhano-, lijkheid.^ Immers, mag hij geene indrachten maaken in de rechten van anderen, en is hij verplicht om dezelve te eerbiedigen, dan hangt hij reeds daadlij k van die verplichtingen af en hier uit volgt, dat, fchoon in den oorfpronglijken ftaat de eene mensch over den anderen niet kan gebieden, evenwel de eene mensch den anderen kan dwingen, om zijne veiligheid niet te ftooren; de natuur geeft middelen aaa de hand, om de onbepaalde onafhanglijkheid te keer te gaan, zij leert, dat men geweld met geweld mag afkeeren, en,fchoon zij het geweld, 't welk ijmand word aangedaan , als eene verftooring van haare rechten aanmerkt, zo beftempeld zij echter dat geweld, 't welk ter afweering van geweld gebruikt word, met den naam van billijke en rechtveerdige zelfsverde. diging die uit het beginfel van zelfsliefde voortvloeit. Dus ftelt de natuurlijke gelijkheid paaien aan de natuurlijke onafhanglijkheid ; de natuurlijke onafhanglijkheid eindigt juist C 5 daar»  42 de RECHTEN. daar, waar dc rechten van anderen beginnen , zij word van zelve in de natuurlijke verplichtingen verzwolgen. Indien het waar is, dat alle menfchen gelijke natuurlijke rechten en gelijke natuurlijke verplichtingen hebben , indien het waar' is, dat alle menfchen oorfpronglijk van eikanderen onafhanglijk zijn, en over eikanderen niet gebieden kunnen, dan zijn ook alle menfchen vrij. D.è vrijheid is derhalven ook eene oorfpronglijke eigendom van den mensch, en heeft al weder haaren grond in de oorfpionglijke gelijkheid; ijder mensch heeft derhalven oorfpronglijk het onbetwistbaar recht, om zijne daaden naar zijn welgevallen te beftuuren, zonder daar in door den wil van anderen gedwongen te worden; alle verhindering, welke hij in de verrichting van zijne vrijwillige daaden ontmoet, is eene veritooring van zijn recht: eene zodanige verhindering neemt zijne zekerheid op den weg tot zijn geluk weg, zij verbreekt de veiligheid, en is dus eene fchending van het recht der natuur. Pan ook deeze natuurlijke vrijheid is niet onbepaald? ook hier worden de billijkfte paaien door de natuurlijke gelijkheid gefield; onbepaalde vrijheid, welke noch rechten, noch verplichtingen ontzag, welke noch het leven, noch de bezittingen, nog de genietingen van anderen eerbiedigde, zou geene vrijheid zijn, zij zou dwang, overheerfching, geweld worden, zij zou den bedreig-  van den MENSCH. 43 dreigden, of reeds gedwongenen recht geeven toe zelfs verdediging, zijn beginfel van eigen- vmd de natuurlijke vrijheid al weder haare paaen m de natuurlijke gelijkheid, en even gelijk de natuurlijke onaf hanglijkheid, zo verbat ook de natuurlijke vrijheid haar geheele beilaan in de natuurlijke verplichtingen? Wanneer wij nu alles, wat wij van den oorfpxonghjken mensch gezien hebben, bij elkan- zSTJiï erennk0rCen o™*»ë Plaatfen, dan z en W1J f d aue menfchen oorfpronglijk ge4k ztjn, dat zij alle oorfpronglijk gebooren gehjke aandrijving om het zelve te bevorderen dat zij oorfpronglijk volkomen gelijke rechten ' en volkomen gelijke verplichtingen hebben,' alle menfchen onderling van eikanderen onathanghjk, en dat alle menfchen vrij zijn, doe Siiïf °FafhatlShjkheid, en vrijheid door de gelijkheid binnen behoorlijke paaien gehouden worden. Ziet daar dus in een kort bellek de waare en oorfpronglijke rechten en verplichtingen van den mensch. Maar hier word de vraag: welke midde. len geeft het recht der natuur aan de hand, om die rechten te doen gelden ? Reeds het ik iets van die middelen zien, toen ik over de natuurlijke paaien van deonafhanglijkaeid en vrijheid fprtk, doch ik moet er meer van zeggen. De  44 de RECHTEN De natuur van deeze rechten en verplichtingen is, dat zij volflrekt niet kunnen gelochend worden. Zij zijn op de aller tastbaarfte wijze in de natuurlijke gelijkheid van den mensch gegrond: zo dra, in den oorfpronglijken ftaat, de eene mensch zich voor laat ftaan, dat zijne natuurlijke rechten door alle moeten geëerbiedig worden, doch dat hij niet verplicht is, de natuurlijke rechten van anderen te erkennen, zo verbreekt hij de gelijkheid, zo dra hij de gelijkheid verbreekt, beneemt hij aan zijnen gelijken medemensch de zekerheid, van inden weg tot zijn geluk niet geftoord te zullen worden, van dat ogenblik af is de eene mensch van den anderen niet meer veilig, van dat ogenblik af ftaat wanorde, ea de eindelijke verwoesting van het menschdom voorde deur: maar kunnen dus de aangeweezen rechten niet gelochend worden, dan brengt haare natuur mede, dat zij volmaakt zijn, dat zij even volmaakt zijn, als de bron, uit welken zij vloeijen, dat is, als de volmaakte gelijkheid. Ijder mensch heeft derhalven een volmaakt recht op zyn leven , op zijne bezittingen , op alle die aangenaamheden van het leven, welke hij zich zelve kan verfchaffen, op zijne onafhanglijkheid, op zijne vrijheid: maar gelijk de verplichtingen uit denzelven bron ontdaan, uit welken die rechten gebooren worden ,zo volgt, dat zij ook van dezelfde natuur zijn, als de rechten; ijder mensch is dus volmaakt verplicht,  VAM DEN MENSCH. plkht, om zijnen medemensch in het veih> en ongeltoord genot van zijn leven , van zijne bezittingen, van de aangenaamheden van het leven, die hij zich verfchaft heeft, van ziine onafhanglijkheid, van zijne vrijheid te laa, ten. Doch, indien de rechen en verplichtingen volmaakt zullen zijn, dan moeten zij kunnen worden ftaande houden; zullen zij kunnen worden ftaande gehouden, dan moeten da.r toe middelen zijn* zullen die middelen toerij leende zijn, dan moeten zij even volmaakt zijn, als de rechten zelve; hier uit volgt, dat ijder mensen, m den oorfpronglijken ftaat, een voU mam recht heeft, om alle verftoÓrin* van zijne oorfpronglijke rechten af te weer-n en zijnen aanvaller te dwingen tot eerbiediging van zijne volmaakte verplichtingen; de rniddelen, welke daar toeftrekken, zijn, in den oorfpronglijken ftaat, geen rechtsdwan*- in dien ftaat van algemeene oorfpronglijke geHjkheid is geen rechter, de eene mensch erkent geenrechterlijkgezag in den anderen, niemand kan m dien oorfpronglijken ftaat gebieden memand ,s bevoegd om uitfpraaken te doen' memand is verplicht om die uitfpraaken te eer' ^edigen, alle zijn zij aan eikanderen eeliik • l«er blijft dus niet anders over , dan zelfsirdedigmg; deeze is het eenige middel, en even daarom » het volmaakt, ijder mensch heeft dus,m den oorfpronglijken ftaat, een volmaakt recht  46* deREGHTEN recht, om geweld met geweld te keeren, om zijnen aanvaller af te weeren, en hemde middelen ter verdere befchadiging af te neemen: en, wanneer hij minder in krachten is, dan zijn aanvaller, zich ten dien einde met anderen te vereenigen, om dus met zaamgevoegde krachten den verftoorer van de algemeene veiligheid tot de eerbiediging van zijne verplichtingen te dwingen, en binnen de paaien van gelijkheid te houden. VIER-  VAN DEN MENSCH. 4? VIERDE HOOFDSTUK. HOE DE RECHTEN, EN PLICHTEN VAN HET RECHT DER NATUUR DOOR DENATUURLIJKK ZEDENKUNDE GELEENIGD WORDEN. 1 ot hier toe zagen wij den oorfprongiijken mensch van zijne onafhangiijke zijde 5 wii zagen hem, in het bezit van volmaakte rechten, en volmaakte plichten,volmaakt aan zijnen medemensch gelijk, wij vonden hem val, zijnen medemensch volmaakt onafhanglijk volmaakt vrij in de befchikking en beftqurW van zijne daaden. Zijne,onafhangljjkheid en vrijheid kenden geenen anderen teuae!, dan degroote wet der natuur, welke hemm-bied de algemeene veiligheid vaa het menschdom te verftooren. Maar, hoe betoverend ook, in den eerften op flag,dat genot van volmaakte gelijkheid, van volmaakte ynjheid, van volmaakte onafhankelijkheid, fchijnen moge, zal 'er evenwel al we der niet veel onderzoek nodig zijn, om over" tuigd te weezen, dat dit alles niet toerijkende kan zijn, om eenen zodanigen ftaat als zeer bevallig af te fchilderen: de meer bepaalde befchouwnig van dien ftaat moet ons vrij na tuurhjk opleiden tot het denkbeeld, datzoda- in-  48 de RECHTEN nige menfchen van elkanderèn afgezonderd zullen leven; immers eene zodanige drooge bezitting van volmaakte rechten , vergezeld van geene andere , dan zodanige dorre verplichtingen, die enkel in onthouding beftaan', is zeker, uit haaren aart. weinig gefchikt, om de zamenleving begeerlijk temaaken^eene zamenfeving, in welke geene andere rechten , en geene andere plichten bekend zijn, dan deeze, moet noodzaaklijk zeer lastig en verveelend zijn , de menigvuldiga gelegenheden , van zelfs onwetende eens anders rechten tebenadeclen, of door anderen benadeeld te worden , en het volflagen gemis van zodanige plichten, welke in doen beftaan, moeten natuurlijk den omgang zo koud als ijs maaken; tusfchen zodanige menfchen is noch gulheid, noch openhartigheid , nog eenige andere van die gezellige deugden te zoeken. welke de waare ziel van de zamenleeving zijn, en zo veel kunnen toebrengen tot de vermeerdering van het aardfche geluk: in den tot hier toe befchreeven ftaat, moet natuurlijk, aan de eene zijde, eene altoos kwaaddenkende waakzaamheid voor zijne rechten, en,aan den anderen kant, eene altijd zorgvuldige behoedzaamheid, om niet te overtreeden, de regel van het gedrag zijn , en hier uit moet eene gedwongenheid ontftaan, die alle genoegen beneemd, en de zamenleving doet fchuuwen ;en dus is, in eenen zodanigen ftaat, het afgezonderd, en ver van alle men-  van mensch. t 49 ffi^^S leven ZCer Veel.boveu onaerbnge zamenleving te verkiefetf. ' - 22 ° ^S*^"** een zodanig af. gezonderd leven beftemd w^en > ven ^.rLitterd word, nooit kan hij, in dJefl «d geluk voldoen, en,aan de andere zijde,Ö de mensch niet alleen zeer veele vel* en hoedanigheden, die hem C & heid gefchikt maaken, en die geheel™ f loos zouden fchijuen, indien de menie n' ongezelhg wezen was,.„iet a!Ieen hjk de mensch eenen inwendioen tZ ™ dooid worden, door een vooruitzie!, van * dwongenheid, maar daar. en boven heeft dé ongezelligheid , de geftadige eenzaamheid Ue ,UU rchlJ»t ^ kunnen bègreepen D  So de RECHTEN worden de oorfpronglijke beftemming van den mensch op deeze waereld te zijn, of hem een aangenaam genot van het leven te kunnen verfcharfen. . 'Er moet dus, belialven de opgenoemde volmaakte rechten, en volmaakte verplichtingen, nog eene middenweg open zijn, welke die beletzelen , door welke men zich zou genoodzaakt vinden om de zamenleving te fchuuwen, op eene aangenaame wijze ten goede kan beftuuren, en den mensch beter in ftaat ftellen om een vruchtbaar genot van zijne beftemming tot gezelligheid te verkrijgen; en die middenweg is dat geene, waar na wij thans zullen zoeken. Wanneer wij den mensch befchouwen in alle die omftandigheden, in welke hij zich op deeze waereld geplaatst vind, dan ontdekken wij zeer gemaklijk, dat de eene mensch de hulp van den anderen behoeft. Een eerstgeboren kind kan,zonder behulp van zijne ouders , of, deeze ontbreekende , zender den bijftand van andere menfchen, onmooglijk blij" ven voortleven, gebrek aan het nodig voedfel zou binnen weinige uuren het pas ontloken levenslicht geheel uitdooven ; in zijne opgroei, (vooral,in den oorfpronglijken ftaat,van welken wij thans fpreeken) zouden hem menigvuldige gevaaren, en zwarigheden ontmoeten, welker ontworfteling , zonder behulp van andere menfchen, zo ai niet geheel onmooglijk, ten  VAN DEN MENSCH. 5x ten ninften ten boogften rnoeijlijk zouden zi]n; bij het verdere leven, bewijzen ziektens, onge! makken, en vooral de krachteloofe ouderdom ten duidelijkften, hoe de eene mensch de hulp van den anderen behoeft. Deeze onderlinge behoefte van hulp ontdekt ons een weldaadig oogmerk van den wijzen en goeden Schepper; zij is eene onuitputbaare bron van menfchelijk geluk. Deeze behoefte lenigt de fteile en ijskoude denkbeelden van drooge volmaakte rechten, en ftroeve volmaakte plichten , zij verwekt tusfchen bij en omftreeks elkander wonende menfchen een aangenaam verband, zij opent eene rijke bron van buiten dit verband onbe kende rechten , en plichten. Wij zagen reeds, hoe de natuurlijke trek tot geluk, en de rustelooze aandrijving om die neiging op te volgen, den mensch. niet alleen aanzet, om alles, wat hem in zijn geluk kan hinderlijk zijn, af te weeren, maar tevens ook drijft, om alle wegen in te flaan, om dat gelu't te bevorderen ; de onderrinding van betoonde hulp van zijne medemenfehen van kindsbeen af overtuigd hem,op dekrachtigftewijze, dat dezelve een zeer voordeelig middel is, ter verkrijging van geluk , dat dezelve zeer gefchikt is , om zijne aangenaame genietingen meer en meer uitgebreid te maaken ; deeze hulp word hem dus zeer begeerlijk; zij word voor hem eene,duidelijk erkende behoeften.D a maar  ja de RECHTEN maar hoe zal, in den ftaat van volkomen gelijkheid ,en onafhanglijkheid, de eene mensch den anderen overhaalen, om hem hulp te bewijzen? Natuurlijk zal hem de overtuiging van die behoeften aanzetten, om alle middelen in te flaan, welke .hem de voldoening van dezelve kunnen doen verkrijgen, en-naauwlijks is 'er overweging nodig, om te erkennen , dat bereidveerdigheid , om, in alle voorkomende gelegenheden, aan anderen hulp te bewijzen, de beste weg is, om ook anderen tot behulpzaamheid jegens ons te beweegen: hij gevoelt in zich eene neiging, om genooten hulp met erkentenis te beantwoorden , hij gevoelt eene zekere genegenheid tot hein» die hem geholpen heeft, daar hij in tegendeel eenen af keer heeft 'van hem , die hulp weigerde, toen het in zijn verwegen was, om.dezelve aan te brengen: deeze genegenheid en af keer bevind hij jGok in andere menfchen , zij hebben hunnen grond in de zelfsliefde, welke dat geene zoekt, 't welk tot bevordering van het geluk ftrekt, en dat geene vermijd , 't welk aan dat oog^nierk, zo al niet hinderlijk, ten minden onverfchillig is. . 11 Alle deeze overweegingen moeten natuurlijk invloed hebben, op het gedrag, hij die de be. .hoefren, van door anderen geholpen te moeten worden, gevoelt, zal in de .gelegenheid, waar in hij anderen hulp bewijzen kan, niet eerst over zijne drooge volmaakte rechten, en dorre  van 33en MENSCH. 53 re volmaakte plichten gaan redenkaveïen, maar op het gezicht van de "benoeften ter daadhjke hulpe toel'chieten. Dus lenigt de behoeften van..onderlingehulp de fteile denkbeelden, zij opent het hart: voor menschlievendheid, zij verminderd wel mets van de volmaaktheid der natuurlijke rechten , en verplichtingen, maar zij beftuurt het. gebruik van dezelve ten goede, ten voordeele van de zamenleving; de verzachting , vveike. de menschlievenheid aan de geftrengheid der natuurlijke rechten en verplichtingen geeft* ileit m gevoelige harten, in zodanige'harten, welke niette koud zijn, om de bekoorlijke aangenaamheden van de gezelligheid te kunnen fmaaken, paaien aan de harde eisfehen van de volmaakte rechten, zij breid de grenzen van de plichten mt, zij paart de denkbeelden van gelijkheid, onafhanglijkheid, en vrijheid, met de gevoelens van liefde , en genegenheid, en opent dus den weg tot de natuurlijke zeden, kunde. Üeeze natuurlijke zedenkunde is derhalven die middenweg , welke alle die beietfëlen, door welke men zich zou genoodzaakt vinden, om de menfchelijke zamenleving te fchuuwen op eene aangenaame wijze ten goede kan beituuren, en den mensch meer in ftaat nellen, om een vruchtbaar genot van zijne beftemming tot gezelligheid te verkrijgen. b taaten wij nadere kennis met dezelve maaD 5 ken,  54 bï RECHTEN ken, zij 'kan toch onmooglijk onbepaald zijn, immers zal zijuieawe aanfpraaken,nieuwe plichten leeren, welke uit eene drooge befchouwing van het recht der natuur niette kennen zijn, dan moeten die aanfpraaken, en die plichten ook tot juistheid kunnen gebragt worden; de zedenkunde moet, derhalven, even gelijk het recht der natuur, eenen grondregel hebben, waar aan alle voorftellingen kunnen getoetst worden. De zelfsliefde drijft den mensch natuurlijk aan, tot de bevordering van zijn eigen geluk. Zo dra hij derhalven ontdekt, dat hij, door anderen in de bevordering van hun geluk behulpzaam te zijn , voor zicbzelven nieuwe wegen' opent tot bevordering van zijn eigen geluk, dan vind hij zich genoodzaakt om te erkennen , dat het algemeen geluk van het menschdom een allerheerlijkst middel is, ter bevordering van het bijzonder geluk, van ijder mensch in het ondeelbaare; deeze erkentenis doet hem zijne daaden tot dat oogmerk inrichten, en thans kan hij zich niet meer vergenoegen met den droogen regel van het recht det* natuur , welken wij boven aangeweezen hebben. Thans erkent hij duidelijk, dat de veiligheid alléén niet genoeg is, om hem alle die aangenaamheden des levens te doen genieten, welke hem de omftandigheden, waar in hij geplaatst is, aanbiedeni de onderlinge hulp, de daar uit vloeijende meerdere bevordering van  VAN DEN MENSCH. ss van zijn geluk doen hem dien regel van het recht der natuur met de zedenkunde paaren, en thans word de uitfpraak van dezelve deeze ; beftuur alle uwe vrije daaden zodaanig, dat gij niet alleen de veiligheid van het menschdom door dezelve niet verftoord, maar dat gij tevens door dezelve het gelukvan het menschdom bevorderd. Dus moeten dan alle zijne daaden niet alleen de bewaaring van zijne eigen rechten, en de behoedzaamheid tegen overtreeding van de rechten van anderen ten doel hebben, maar zij moeten alle tevens op de bevordering van het algemeene geluk uitloopen; en deeze is de zalige bron van alle de gezellige deugden, die zo zeer gêfchikt zijn om de zamenleving beminlijk te maaken, hier uit vloeijen , algemeene goedwilligheid, liefde, w.ldaadigheid, medelijden, edelmoedigheid, opofferingen van eigenbelang, en dnizend andere deugden voort. En zijne zelfsliefde doet hem niet alleen de waardij van die deugden kennen, maar tevens de maate van derzelver uitoeffening berekenen, het inwendig gevoel ftrekt hem hier in toteenen regel, hij meet de hulp, die hij aan anderen bewijzen moet, af, naar het denkbeeld van die hulp, welke hij zelve . gevoelt, dat hij, in gelijke omftandigheden geplaatst, gaarne van anderen zou genieten. Hier zien wij dus de hooge wijsheid van. dien regel, welke de mond der waarheid zelve aan het mensch. D 4 dom  56 Dj RECHT EN dom gaf, alle dingeyi, die gij wilt dat u de ptenfchen zullen doen, doet hun ook alzo! Zo is de befchouwing van de welbefluurde zelfs liefde het waare beginfel , uit het welke alle de rechten en plichten, zo van het recht der natuur, als v an de natuurlijke zedenkunde gekend kunnen worden, terwijl in tegendeel de verkeerd beftuurde zelfs liefde, dat onverzaadlijk voorthollen in het doordrijven van zijne eigene begeertens, zonder eenige overweeging omtrent het geluk van anderen, het waare beginzel is van,alle overtreedingen van het recht der natuur, en zedenkunde. Zo leert dan de natuurlijke zedenkunde rechten en plichten kennen, welke eene bloote befchouwing Van het recht der natuur voor altoos onbekend, zou gelaatan .hebben. De eene mensch heeft, derhalven, aanfpraak -op de hulp, de goedwilligheid enz. van den .anderen, de.eene mensch is , derhalven, verplicht lüm uen>anderen hulp , goedwilligheid .enz. te bewijïtsj, terwijl tie maat van dierechten en verpüetuingen door het gevoel bepaald word, 't vvelk men in zich .verwekt, door zich in dezellde ornlbndigheden te plaatzen, waarin zich die geefte bevind, aan wien men hulp moet bewijzen. Maar , indien dit. nu alles zo is , dan word hier de vraag: of de natuurlijke zedenkunde ook middelen aan de hand geeft, orn haare -rech- i I : t: tlVstW l . >m tCU  van ben MENSCH: '57 ten te doen eerbiedigen? en deeze vraag verdient met aandacht befcftouwd te worden. Zo dra men begint, met de rechten en plichten van het recht der natuur, en de rechten en plichten van de natuurlijke zedenkunde te, gen eikanderen te vergelijken, zal men een tastbaar onderfeheid tusfchen dezelve «ewaar worden. üe eerstgenoemde foort hebben hunnen grond inde onlochenbaare gelijkheid van de men, lenen; de geringfte overtreding opent den weg tot verwoesting; en, hoe klein zij ook zij, is zij niet te min geweld: ten aanzien van d'ee- ' zen Itaat het, in den oorfpronglijken ftaat vrij, omgeweld. met geweld te keeren ; enden aanvaller door uiterlijken dwang tot zijnen plicht te doen wedeikeeren, Maar de laatsgenoemde foort hebben hunnen grond in den inwendigen trek tot geluk; derzelver overtreeding vermindert wel demaate van het algemeen geluk, maar zij benadeelt niets aan de oorfpronglijke gelijkheid, of vrij. heid van de menfchen, zij is dus geen geweld zij kan dus door geen geweld gekeerd worden' de overtreeder kan door geen uiterlijk geweld' tot zijnen plicht,ten deezen aanzien, te rug gebracht worden. Hem , die mij van mijnen eigendom bstoufd, kan ik met geweld dwingen , om mij denzelven te rug te geeven, maar hem , die mij in nood weigert van zijn orooj mede te decien, kan ik hetzelve niet met nie|te min door de behoef, ten van onderlinge hulp een zeker .nietig verband tusfchen die van eikanderen onafhangijlke menfchen ontftaat , 't welk eene onnitputbaare bron is van aardsch geluk • dit verband heeft, niet alleen, gelijk wij reeds zagen , aanleiding -regeeven om de zedenkunde te leeren kennen, en langs dien weg eene geheele bron van rechten en verplichtingen geopend, welke de zamenleeving tusfchen van etkanderen onaf. hanghike menfchen mooglijk, en zelfs zeer begeerlijk maaken, maar zelfs heeft dit ver 1 band den weg tot nadere verbintenisfen onder de menfchen gebaand, die meer gefchikt zijn om het algemeen geluk te bevorderen. VIJF-  de RECHTEN. V JJ F D E HOOFDSTUK; of de menschen, in den oorspronglijken staat levende, hunne oorspronglijke rechten en p lic ii t e n gekend hebben, en of zij voldoende middelen hadden, om die rechten en plichten te doen eerbiedigen? £jo hebben wij' dan nu voldaan aan ons oogmerk, om tot den oorfpronglijken ftaat van den mensch op te klimmen , thans hebben wij den mensch befchouwd, zoals hij leefde, eer 'er nog burgermaatfchappijen waren. Wij hebben bij die befchouwing bevonden, dat alle menfchen oorfpronglijk gelijk, van elkanderen onafhanglijk, en volmaakt vrij waren, dat de oorfpronglijke gelijkheid uit haaien aart eenen teugel opleverde, om de onaf hanglijkheid en vrijheid binnen derzelver waare paaien te dwingen, en dat de natuurlijke zelfsliefde zodanige zedelijke rechten en verplichtingen leerde kennen, welker algemeene erkentenis en waarneeming gefchikt waren, om het algemeen geluk van het menschdom te be¬ o's vor-  van den MENSCH. 63 vorderen. Wij zagen tevens hoe de beledigingen tegen de gelijkheid; onafhanglijkheid en vrijheid door uiterlijk geweld konden worden te keer gegaan, en hoe de overtredingen tegen de zedenkunde geenen anderen rechter erkende, dan het geweeten. Dan wij moeten het hier bij nog niet laaten. Degroote vraag is hier: of de menfchen, in dien oorfpronglijken ftaat levende, die volmaakte en inwendige rechten en verplichtingen gekend hebben ? en of de opgegeeven dwangmiddelen krachtig genoeg waren, om die rechten, en verplichtingen te doen gelden? En gelijk deeze vraag zich in twee deelen verdeelt, zo zullen wij ijder derzelver afzonderlijk befc houwen. Wat het eerfte gedeelte aangaat, of de menfchen , in den oorfpronglijken ftaat levende, hunne volmaakte en inwendige rechten gekend hebben ? om hier omtrent tot bepaalde begrippen te geraaken, moeten wij alle die befehaavingen van denkbeelden, welke het verftand aan de voordeden der burgermaatfchappij verfchuldigd is , geheel uit het oog verliezen, en ons het verftand van den mensch, in deszelfs oorfpronglijk ruuwen, en onbefchaafden ftand voorftellen- De behoeftens van den mensch, in dien oorfpronglijken ftand, kunnen niet dan zeer een. voudig geweest zijn ; eene ruuwe hut, alleenlijk bekwaam,om den mensch tegen den on- ge-  64 d~e .RECHTEN geftadigheid', en geftrengheid van de lucht te dekken, en eenigen voorraad te bewaaren, een vel van een beest tot kleeding, ten hoogden een klein hoekjen land ,y om eenige graanen en andere eetwa2ii.11 te zaaijen,en voortsde jacht, en het v^lchen , zulkn wel de voornaamfte behoefens van dien ftand geweest zijn.; terwijl, voor het overige, het leven in ledigheid, en daar uit volgende luiheid, en vadfigheid, zal verfiaapen zijn. Eene zodanige levenswijze is, uit haaren. aart,niet gcfcbikt, om den mensch tot befchaa-. ving van zijn verftand op te leiden ; wij kun- .nen dus met geene reden verwagten, dat de merfchen, in dien ftand, hunne natuurlijke en zedelijke rechten, in die orde en zamenhang, even gelijk wij, bij wijze van eene aanééngefchaakelde wetenfehap, zullen gekend hebben.- Or.dertusfchen laat dit niet na , dat zij evenwel hunne rechten, gekend hebben; het recht van zijn leven tegenallen vijandelijken aanval te. veideedigen, vloeit zo natuurlijk uit de inwendige aandrijving tot geluk voert, dat het zeker nimmer aan een mensch, die in den oorfpronglijken ftaat leeft, in de gedachten zal komen, om eerst te overleggen, of hij zijn eigen leven verdedigen mag? het recht van eigendom , is zo eenvoudig, dat 'er naauwlijks redenkaveling nodig is, om het zelve t£ begrijpen : zelfs de woeste dieren, die eenen pooi bejaagd hebben, zullen hunnen eigendom  VAN DEN MENSCH. ?d de RECHTEN ging tot geluk het gehoorzaamen aan die rechten en plichten telkens als wenschlijk aan den geest hebbe doen voorkomen , zo behoeft men zich echter alleen een ogenblik met zijne denkbeelden in dien ftand te plaatfen, om overtuigd te zijn, dat alléén de hartstochten alles moesten bederven, dat dezelve éénmaal in beweging zijnde, ogenbliklijk die zwakke bolwerken, welke tegen hun geweld gefteld waren, moesten ter nederwerpen,en dat dus juist die ftaat, welken ik zo even befchreef uit eene kwalijk beftuurde zelfsliefde te moeten volgen, ijder ogenblik te vreefen was. £n, behoeft men wel eenige andere redenen dan deeze aan te voeren , om na te gaan, waarom de ijverige opvolging van de plichten van de zedenkunde, zelfs in de burger maatfehappij, met den naam van grootmoedigheid beftempeld word. Immers, wanneer men ijdere zedelijke plicht op zigzelve befchouwd, wanneer men eenen behoeftigen door eenen rijken van brood ziet voorzien, wanneer wij eenen zieken door eenen gezonden zien verzorgen, wanneer wij eenen wcerloofen, die onrechveerdig aangevallen word, door eenen fterkeren zien verdeedigen, dan zijn dergelijke daaden, op zich zeiven, toch niets anders, dan beoeffeningen van die plichten, welke de natuurlijke zedenkunde voorfchrijft, en welke, in den grond bezien, geene meerdere verdiensten hebben,dan de  van den MENSCH. 71 de onthouding van de verftooring der algerneene veiligheid; maar wanneer wij de be« oeffening van die en dergelijke plichten befchouwen in verband tot de menschüjke hartstochten , dan vinden wij wel dra '-, in de uitoeffening van dezelve, eene meerdere of mindere opoffering van genoegens , en deeze baart verwondering: de grond van die verwondering ligt in de ondervindelijke kennis van het dwingend vermogen der hartstochten; ijdere opoffering van genoegens vind tegenftand in de hartstochten; ijdere beoeffening van die opoffering is eene beteugeling van de hartstochten , ijdere beteugeling van dezelve is eene overwinning na geleverden ftrijd: hoe grooter dus de opoffering is, dies te grooter is de overwinning; ijdere overwinning levert bewijzen op van de fterkte van den geest, ijder bewijs van fterkte van geest verwekt bij zwakken verwondering; hoe grooter blijken van fterkte men geeft, des te grooter is die bewondering, hoe meer dus, inliet geval, te zien is, dat 'er eene fterke tegenftand der hartstochten te beftrijden was, des te verhevener naam krijgt de beoeffening van den plicht, dan juist ijdere zodanige verwondering tekent de laagheid,tot welke de mensch,door de opvolging zijner hartstochten, gezonken is. Zo zeker is het, dat de hartstochten eene machtige dwinglandij over de vcrftandelijke vermogens van den geest voeren. E 4 Uit  72 de RECHTEN Uit al het tot hier toe beredeneerde moet dien volgende beflootcn worden , dat,offchoon de mensch, in den oorfpronglijken ftaat, vol. maakte rechten en verplichtingen heeft, en ten vollen bevoegd is, om dezelve met geweld tegen alle , verftooring te verdeedigen, of fchoon de rechten en plichten van de natuurlijke zedenkunde eenen middenweg aanwijzen, welke die beletfelen , door welke men, alléén bij de volmaakte rechten en plichten van het recht der natuur levende, zig genoodzaakt zou zien, om de zamenleving te vermijden , op eene aangenaame wijze zou kunnen ten goede beftuuren, en den mensch meer in ftaat ftellen, om een vruchtbaar genot van zijne beftemming tot gezelligheid te verkrijgen. en offchoon ook de zedenkunde middelen aan de hand geeft, om haare wetten te doen eerbiedigen, evenwel die middelen, zo van het recht der natuur, als van de zedenkunde, veel te zwak zijn, om aan den druisfehenden ftroom van de menschlijke hartstochten, in alle gevallen, het hoofd te bieden. De beteugeling der gevolgen van die hartstochten moet derhalven , van de oudfte tijden der waereld af, de ftudis der menfchen zijn geweest; het te keer gaan van geweld met geweld moet natuurlijk verbintenisfen van zwakkere met fterkerén veroorzaakt hebben, deeze verbintenisfen moeten,hoe ruuw ook, toch zekere regels gehad hebben, en deeze regels,' die zeker  VAN DEN MENSCH. 73 ker in het begin zeer eenvoudig, waarfchijnlijk zeer onbepaald, mooglijk zeer onrechtveerdig en geweldig waren , moeten door den tijd wetten geworden zijn. Dan hoe die zij, alles roept ons toe , dat de hartstochten oorzaak hebben moeten geeventot verbintenisfen, en dat uit die verbintenisfen, Cwat dan ook de bijzondere gefchiedenis van dezelve zij) door den tijd burgermaatfehappijen zijn ontftaan. Het kan zelfs zeer gemaklijk gebeuren, dat zich, in het begin, eenige geweldige menfchen met eikanderen vereenigd hebben, om de overige te onderdrukken, en dat de overige hier door gedwongen zijn geworden , om ook ter hunne verdeediging verbintenisfen aan te gaan. Het zal 'er dus nu op aankomen, dat wij onderzoeken, of de burgermaatfehappijen een gefchikt middel zijn om de hartstochten te beteugelen, en of de mensch in de maatfehappij gelukkiger kan zijn, dan inden oorfprong. lijken ftaat ? ö E 5 ZES-  74 de'RECHTEN ZESDE HOOFDSTUK. OVER DE NATUUR VAN EENE VERBINTENIS IN HET ALGEMEEN. ï~ïet grond denkbeeld,derhalven, 't welk wij ons van het oogmerk van die verbintenisfen , uit welke de burgermaatfchappij en ontftaan zijn, te vormen hebben, moet van zelve ter nederkomen op eenen toeleg om te beter in ftaat te zijn, om die rechten, en plichten, welke den mensch toebehooren, en op hem leggen, met meerderen klem ce doen gelden, en&dus aan diemiddelen , welke het recht der natuur en zedenkunde aan de handgeeven, meerdere fterkte bij te zetten: en het zal geheel onnodig zijn, om, in'de gefchiedems zelve, onderzoek te doen naar de wijze, op welke dit oogmerk, in het begin van de burgermaatfchappijen , is werk fteilig gemaakt. Om in de befchouwing van dit belangrijk ftuk langzaam en voorzichtig voort te gaan , zullen wij zeer wel doen, met te beginnen om over de natuur van eene verbintenis te fpreeken. Dan men verwagte hier geene uitvoerige verhandeling over dezelve, ik zal 'er alleen zo veel van zeggen, als tot het duidelijk begrip van mijn geheele ftuk nodig is. Een •  van den MENSCH. 75 Eene verbintenis is eene verplichting, onder welke men zich vrijwillig brengt, om iets te geeven, te doen, ofte lijden, waar toe wij te voren niet gehouden waren, of iets na te laaien, waar toe wij te voren bevoegd waren, gejlerkt door de aanvaarding van die geene, ten wiens behoeven zij gefchied. Deeze moet, in den oorfpronglijken ftaat van denmenscli, noodzaaklijk vrij willig zijn, irnmers, indien dezelve niet met mijnen vrijen wil behoeft aangegam te worden, dan moet nood. zaaklijk een ander het recht hebben, om mij tot dezelve te dwingen, maar, indien mij ijmand kan dwingen om mij te verbinden, tot iets, waartoe ik re voren ongehouden was, dan moet hij een meerder natuurlijk recht hebben dan ik, maar zo dra hij een meerder natuurlijk recht heeft dan ik, dan zijn onze natuurlijke rechten niet meer gelijk, en dus vervalt dan de natuurlijke gelijkheid der menfchen : dus kan, in den oorfponglijkenftaat, niemand onder verplichtingen, tot welke hij te voren ongehouden was, gebragt worden, dan met zijne volkomen toeftemming. Het zal onnodig zijn hier aan te wijzen, dat eene vrijwillige toeftemming natuurlijk onderftelt kennis van het geene, waattoe men zich verbind, en dat dus dwaaling, en bedrog het denkbeeld van volkomen toeftemming vernietigen, dat men ook dan vrijwillig toeftemt, wanneer men maar uit twee bepaalde zaaken kan  f6 de REC II T E N kan kiezen, fchoon deomftandighedende keuze uit andere zaaken, welke men in andere gevallen zou kunnen doen, verhinderen. Dar ook de toeftemming moet verkeeren, omtrent mooglijke, en geoorloofde zaaken, dat geweldige afpersfing het denkbeeld van vrije toeftemming beneemt: terwijl het mij te ver zou afleiden, om hier te onderzoeken in hoe verre de vreesin het recht der natuur gerekend word de vrije toeftemming te vernietigen. Maar, even gelijk de volkomen toeftemming van die geene , die zich verbind, noodzaaklijk is, om de verbintenis krachtig temaaken, even zo noodzaaklijk is het, dat die geene, ten wiens behoeven de verbintenis gefchied, dezelve ook aanneeme: eene bloote aanbieding, of toezegging geeft geen verband, zo lang zij niet aangenoomenis, de aanneeming maakt dat geene, 't welk te voren bloote aanbieding, of toezegging was, en herroepen kon worden, tot eene verplichting, de aanneeming maakt de verbintenis volkomen. Door het aanvaarden van eene aanbieding, of toezegging ,bekomt men een recht, om den canbieder of toezegger te noodzaaken tot de vervulling van zijn aanbod, of toezegging. Dit recht is niet natuurlijk, maar verkreegen, men bezat het zelve niet vóór dat de verbintenis haar beftaan had, doch dit verkreegen recht heeft zijne kracht uit het natuurlijke recht. Dit verkreeg»-n recht kan door niemand ontnomen  VAN DEN MENSCH. 77 men worden; immers die hetzelve ontneemen zal, moet beter recht hebben, dan die geene die het zelve bezit, maar gelijkheid van réchten laat geene betere of mindere rechten toe • derhalven leert liet recht der natuur , dat geene verkreegen rechten kunnen ontnomen worden, eene verbintenis moet derhalven heilig gehouden worden, zij kan niet verbrooken worden, dan door vrijwillige toeftemming van die geene , ten wiens behoeven dezelve aangegaan is, en dus door eene nieuwe verbintenis van zijne zijde, om zijn verkreegen recht te laaten vaaren. Men kan zich enkel, en zonder eene wederkeerige daad, verbinden, deeze foort draagt den naam van eene beloften, en heeft volkomen kracht, zo dra zij van den eenen kant gedaan, en van de andere zijde aangenomen is. Maar men kan zich ook wederkeerig verbinden , wanneer men zijn aanbod aan eene wederkeerige daad vast maakt, en deeze foort draagt,den naam van een contract, of verbond, hier in word van beide de zijden eene beloften, en ook van beide de zijden eene aanvaarding vereischt, en niet voor dat aan beide de zijden de beloften gedaan, en aan beide de zijden de aanneeming gefchied is, heeft de handeling de natuur van eene verbintenis en zo dra zij de natuur van eene verbintenis verkreegen heeft, zijn 'er van beide zijden verkreegen rechten, en verkreegen verplichtingen,  ?8 de RECHTEN gen, welke hunne kracht hebben in het recht der natuur, en dus heilig moeten gehouden, en zonder wederzijdfche toeftemming niet mogen verbrooken worden. Zodanige toeftemmingen, 't zij in de belof- ■ ten , 't zij in de aanvaarding, behoeven niet altijd door woorden , of gefchriften, of andere gewoone tekenen • door welke wij onzen wil te kennen geeven, te gefchieden ,• zij kunnen ook door daaden gefchieden, want, hoe zeer wel onze. woorden de gewoone tekenen zijn. door welke wij onzen wil te kennen geeven, zo kunnen echter ook onze daaden even. duidlijk fpreekende zijn, als onze woorden. Bij voorbeeld, de een zegt, indien gij mij' heden een mand met appelen geeft, dan zal ik u morgen eenen zak met koor en geeven, en de ander fpreekt niet, maar geeft de appelen , dan is dat geeven eene daad, welke even fterk fpreekt, als of de andere gezegd had, ik neem uwe belofte aan, en beloove van mijn ne zijde, en het aanneemen van de appelen is eene daad welke even fterk fpreekt, als of men gezegd had, ik aanvaarde ook uwe be* hften : en dus is dan ook de belofte van den volgenden dag eene zak met kooren te geeven, eene volkomen verplichting: dit noemt men een ftilzwijgend contraft, doch hier in leert de natuur van de zaak, dat de daaden zo fterk moeten fpreeken, dat zij geeuen twijffel overlaaten, en, even gelijk de woorden, ge&* ne  VAN DEN MENSCH. 79 ne andere uitlegging, die even natuurlijk is, kunnen toelaaten; want, indien zij eene even natuurlijk uitlegging kunnen toelaaten, uit welke geene verbintenis vloeit, dan zijn zij geene verbintenis , om dat dan van geene toeftemming blijkt,en men , zonder toeftemming, onder geene verplichtingen kan geraaken, welke niet natuurlijk zijn, om dat de natuur aan alle menfchen gelijke rechten geeft. Men kan zig even zo wel door anderen , welke wij daar toe van volmacht voorzien hebben, dan door zichzelven verbinden, om dat het 'er niets toe doet, door welke middelen wij onze toeftemming te kennen geeven, in_ dien maar die middden zo duidlijk zijn, dat men volkomen zekerheid van de toeftemming hebben kan ; men kan zich tot céne daad, of tot veele daaden, voor eenen bepaalden tijd of voor zijn geheele leven , verbinden, dit alles hangt af van de natuur der beloften. Dan hier rijzen twee gewichtige vraagen: r. kan men zodanige verbinteniffen aangaan, door welke men zijne natuurlijke rechten van gelijkheid, onafhanglijkheid, en vrijheid benadeelt : en 2. kan men zich voor zich zeiven en voor zijne kinderen, en nakomelingen verbinden? en juist deeze twee vraagen leiden ons op, tot het nafpeuren van de heden ten dage zo veel ophef maakende leer van de on. yervreemdbaare rechten. i. Kan men zodanige verbintenisfen aangaan»  ;3o de RECHTEN gaan, door welke men zijne natuurlijke rechten van gelijkheid, onafhanglijkheid en vrijheid benadeelt? Deeze vraag, die In den eerften opflag zo gewichtig en belangrijk fchijnt, behelit waarlijk eene tegenftrijdigheid. Laaten wij dezelve met weinige woorden tot eenvoudigheid trachten te brengen, en aanftonds zal de tegenftrijdigheid in het oog fpringen. 9 Alle verbintenis behelst eene verplichting, onder welke men zich brengt, om iets te doen, of te lijden, of na te laaten. Zich onder eene verplichting te brengen, onderdek , dat men te voren niet onder die verplichting was, maar zo lang men niet onder die verplichting was , was men, ten aanzien van dat geene , waar toe thans de verplichting Itrekt , vrij. Deeze nieuwe verplichting (lelt dus eene nieuwe bepaaling aan de vrijheid; maar ijdere nieuwe bepaaling vermindert de uitgebreidheid van de vrijheid ; dus kan 'er geene verbintenis zijn , zonder vermindering van de vrijheid. Zo lang men niet onder de verplichting was, hing men alleen af van het recht der natuur , en zedenkunde, maar zo dra men zich verbind, word men afhanglijk van zijne ver. bintenis. Deeze verbintenis fielt dus weder eene nieuwe bepaaling aan de onafhanglijkheid ; maar ijdere nieuwe bepaaiing vermindert de uitgebreidheid van de onafhanglijkheid. Dui  VAN BEN MENSCH* 81 Dus kan 'er geene verbintenis zijn , zonder vermindering van de onafhanglijkheid- Zo lang men niet onder 'de vefpHcht,W was, bezat men gelijke rechten met alkMenfchen, maar zo dra men zich verbint' vermindert men zijn recht ten aanzien va» dat geene waar toe men zich verbonden heeft h evenred.gheid van zijne verbintenis. %?6 verbintenis ftelt dus weder eene hieuw* bepaa h?g aan de gelijkheid van rechten ; maar ijïere Alle verbintenis onderdek dus nadere benn» Wiggen hier uit volgt eene onlochenbaaTe gortmgvan de natuurlijke vrijheid, onafha " Jheid en gelijkheid; want, indien'er h l veibintenis geene nadere bepaaling, dan de na tuurlyke verplichting, was *waartoe zou an bind zich alléén tot dat natuurlijk niet v«^r^aat^| 2 g";" ' *" naUlUrlijk^ vètpltóhlS ge aakt dan is men niet meer zo vrij, zo on- afhanghjk, zo gelijk als te voren. Maar'erisnochmeer in eene verbintenis dan wij tot ner toe zagen. Immers wanne men «b, «ader eene nieuwe verplichting b eng dan ftelt men niet alleen nieuwe bepaaLen fan W S« onafhanglijkheid', en^ip! F hud  8d de RECHTEN heid, maar dan word ook, daar door, de omvang van onze plichten grooter, dan dezelve te voren was, want indien ik mij verbinde,om iets te doen, of te lijden, of te laaten, waar toe ik te voren niet verplicht was, dan worden daar door mijne plichten meerder in getal; hier uit volgt, dat naar evenredigheid van de meerdere bepaaüngen, welke ik door verbintenisfen aan mijne natuurlijke rechten geeve, ook meerdere uitgebreidheid, aan mijne verplichtingen gegeeven word. Het verminderen van de rechten van vrijheid, onafhanglijkheid , en gelijkheid , en het evenredig vermeerderen van de plichten, behoort dus zodanig tot de natuur van alle mooglijke veibintenhden ,dat ,zij zonder die vermindering aan den eenen, en vermeerdering aan den anderen kant, hun geheele aanwezen verliezen , en zunder dezelve niet kunnen begreepen worden; en nu loopt de tegenftrijdigheid van de vraag van zelve in het oog, zij word in de daad, kan men zodanige verbinte* msfen aangaan, door welke men zich onder geene verplichtingen brengt, tot welke men te voren niet gehouden was? en dit fpreekt zich zeiven tegen. Het fpreekt dus van zelve, dat men, bij alle verbintenisfen, nieuwe bepaalingen maakt aan zijne vrijheid, onafhanglijkheid, en gelijkheid; en meerdere uitbreiding geeft aan zijne plichten; en dus is en een van beide waarheid ,  VAN DEN MENSCH.- 83 heid, of men mag in het geheel geene verbintenisfen aangaan , of men mag ook over zijne vrijheid, onafhanglijkheid en gelijkheid befchikken. Maar indien men in het geheel geene verbintenisfen zou mogen aangaan, dan zou men in het geheel niet vrij zijn. Immers, vrij te zijn, is het vermogen te hebbes, om zijne daaden naar zijn welgevallen te beftuuren, mits daar door de veiligheid van een ander niet benadeeld word: maar hoe zal men die vrijheid oeffenen, indien men geene vrije be< fchikking over zijne rechten heeft? Het onverhinderd aangaan van verbintenisfen is ée'n vandeduidlijkfte blijken, en wezenlijk!le genietingen van vrijheid, en onafhanglijkheid: hoe onbepaalder mijn recht is, om mij te mogen verbinden, des te grooter is mijne vrijheid en onafhanglijkheid ; 't is waar, door verbintenisfen legt men zich aan banden, waar van men te voren vrij was, maar die banden zijn vrijwillig, zij worden met volkomen toeftemming gelegt, de gevolgen van de verbintenis zijn de uitvoering van den vrijen wil, dien men, bij het aangaan van de verbintenis, verklaarde te hebben, en dus zijn zij de volkomenfte uitoeffening van de vrijheid 5 de denkbeelden van vrijheid en onafhanglijkheid fluiten dus van zehe in zich het recht om verbintenisfen aan te gaan 5 het fpreekt dus van zelve, dat men verbintenisfen mag aangaan, F a en  de RECHTEN en, bij dezelve, nadere bepaalingen aan zijne rechten van vrijheid, onafhanglijkheid , [en gelijkheid,en meerdere uitbreidingen van zijne plichten maaken. Maar zcu dan ijmand ook vrijwillig* zijne geheele vrijheid, zijne geheele onafhanglijkheid, zijne geheele gelijkheid door eene verbintenis mogen vervreemden ? Clk fpreeke van vrijwillige vervreemding, want alle dwang •ftrijd tegen het recht der natuur.) Indien de vrijheid des te grooter is, naar maate de vrijwillige befchikking over zijne rechten uitgebreider is, en minder paaien kent, dan fpreekt het van zelfs, dat 'er, inden oorfpronglijken ftaat van den mensch, niets is, 't welk hem in de volkomen befchikking over alle zijne rechten hinderen kan: indien hem dit niet geoorloofd is , dan is hij niet volkomen vrij; het is dus zelfs een bewijs van volkomen vrijheid, dat een mensch zich vrijwillig, en voor zijn geheele leven, tot den dienst van een ander kan verbinden, met opoffering van zijne geheele gelijkheid, vrijheid, en onafhanglijkheid; terwijl het tevens klaar is, dat eene zodanige verbintenis niet verder gaat, dan de beloften inhoud, en dat dus zelfs een flaaf zijne vrijheid, onafhanglijkheid, en gelijkheid behoud in dat geene, waar toe hij zich niet verbonden heeft; en deeze is eene rijke bron , waar uit de plichten van heeren omtrent hun-ne flaaven,in den oorfpronglijken ftaat, kunnen;  VAN DEN MENSCH. 85 nen worden afgeleid. Doch men begrijpe mij wel, ik fpreek hier van vrijwillige flavernij, waar toe men zich vrijwillig verbind, en niet van gebooren flavernij , deeze kent het recht der natnur niet,alle menfchen worden, inden oorfpronglijken ftaat, gelijk gebooren. Men zou hier kunnen vraagen, of het dan, inden oorfpronglijken ftaat, geoorloofd zij, zijne overwonnen vijanden tot flaaven te maaken ? en ik zou meen en , dat ook dit door geene voldoende redenen zou kunnen worden tegen gefprbkeu, de overwonnen vijand had, in den ftrijd, de keuze om zich dood te vechten , of liever, om zich meer en meer aan het gevaar blood te Hellen, door langduiiriger verdeediging, of om zich in flavernij te begeeven ? Zijne keuze bepaalt zich tot de flavernij, derhalven verbind hij zich vrijwillig tot dezelve. 1 Zou dan ook de eene mensch aan den anderen de vrije befchikking over zijn leven mogen afftaan? Hier omtrent moet met onderfcheid geantwoord worden. Het fpreekt van zelve, dat niemand meer recht op een ander kan overdraagen,dan hij zelve bezit; maar een mensch heeft zelve geene vrije en onbepaalde befchikking over zijn eigen leven, en dus kan hij ook zodanig vrij en onbepaald recht aan geen ander overdraagen; 't is waar, het zou zeer moeijljjk, zo niet onmooglijk zijn, om, uit het recht der natuur, de ongeoorloofdheid van de F 3 zelfs  AS de REGHTEN zelfmoord te bewijzen » dan de zedenkunde , en vooral de natuurlijke Godgeleerdheid (welke den mensch zijne plichten omtrent God leert kennen, dan waar van ik, met opzet,in deeze verhandeling niet heb willen fpreeken) geeven van die ongeoorloofdheid de duidlijkite redenen op. Wij zullen dus voor eene waarheid aanneemen, dat geen mensch de vrije eii onbepaalde befchikking over zijn eigen leven heeft, om dat het bewijs ons te ver van ons oogmerk zou afleiden, 'dus kan dan ook de eene mensch aan den anderen de befchikking over zijn leven niet onbepaald afftaan , en hier uit volgt, dat het nooit, in geene gevallen, bij geene volkeren , met eenige fchijn van recht, te verdeedigen kan zijn , dat aan de heeren het onbepaalde recht van leven en dood over hunne flaaven zoude toekomen. Dan hoe zeer niemand onbepaald de vrije befchikking over zijn leven heeft , zo zijn'er evenwel gevallen, in welke een mensch zich aan 'zodanige gevaaren mag blood ftellen, welke het verlies van zijn leven ten gevolge kunnen hebben, bij voorbeeld ter zelfs verdeediging , ter afweering van geweld, en dergelijke ; ik zal hier al weder niet onderzoeken , in hoe verre hier oncftrfcheid moet gemaakt worden tusfchen noodzaaklijk, en moedwillig gevaar, 't is genoeg, indien ik bewijze, dat 'er mooglijke gevallen zijn , in welke een mensch vrijheid heeft, om zijn leven  VAN DEN MENSCH. 87 ven aan gevaaren blood te (lellen; en dit bewijs ligt zeer duidlijk. Immers indien het recht der natuur zelve als een middel, om hanre wetten te doen gelden, aan de hand geelt dat men geweld met geweld keeren mag, gelijk wij boven zagen, indien geweldige aanval , en geweldige tegenfland, uit derzelver aart, met gevaar van het leven gemengd zijn, dan fpreekt het van zelve , dat men, in zodanig geval,vrijheid heeft,om zich aan zodanige gevaaren blood te dellen, waar door men het leeven kan verliezen. Maar , even gelijk de zelfsverdeediging, en afweering van geweld, en dergelijke, in den oorlpronglij ken ftaat, aan den mensch. voor zich zeiven vrijftaan, even zo ftaat het hem vrij, tot meerdere bereiking van zijn oogmerk , zich met - andere ter zelfs' verdeediging enz. te ver eenigen, dus mag hij zich clan ook, in vereeniging met anderen, aan gevaar van zijn leven blood ftellen. Die vrijheid, om, in zodanige gevallen, zijn leven aan gevaaren te mogen blood ftellen, is dus een recht, en dit recht zou niet volkomen zijn, indien men het zelve niet ten behoeve van anderen zou mogen afftaan: het ftaat derhalven, in den oorfpronglijken ftaat, aan den mensch vrij, om zich zodanig aan een ander te verbinden, dat hij, in alle die gevallen, in welke het aan een mensch vrijftaat, om zich in gevaar van zijn leven te F 4 be.  de RECHTEN. begeeven, verplicht zijn, om zich aan dat gevaar , ook voor die geenen, aan welken hij zich verbonden heeft, blood te ftellen. Dus zien wij, dat de mensch alle zijne rechten mag vervreemden, en dat juist die macht het volkomenüe bewijs van zijne vrijheid en onafhanglijkheid oplevertj de gevolgen van zodanige vervreemding zijn de uitvoering van den vrijen wil, dien hij, ten tijde van-de vervreemding, verklaarde te hebben ; de band waar aan hij zich legt, is een bewijs van zijne vrijheid, en indien hij eeue zodanige band naderhand zou mogen verbreeken, door een beroep op de onvervreemdbaarheid van zijne rechten, dan zou hij, even daar door, bevoegd zijn, om aan anderen hunne verkreegen rechten te mogen ontneemen, en, even daar door, de natuurlijke gelijkheid van rechten tusfchen alle menfchen , uit hun evenwicht te rukken. Maar, en dit was de tweede vraag, kan men zich voor zich zeiven , en zijne kinderen, en nakomelingen verbinden ? Ik zal mij hier niet ophouden met een onderzoek naar de macht der ouders over hunne kinderen, in den oorfpronglijken ftaat. Ik zal, om te fpoediger ter- zaake te komen, onderftellen, dat ouders verplicht zijn, om zolang voor de rechten, en belangen van hunne kinderen te zorgen, tot dat zij zelve tot het bekoorlijk gebruik van hunne verftandige vermogens gekomen zijn, doch dat, van dat ogenblik  van dén MENSCH. 8p blik af,alle macht de»- ouders eindigt, dat, van dat ogenblik af, aan de kinderen onlochenbaar het volle gebruik van alle hunne natuurlijke rechten toebehoort; en dat zij niets dan eerbied, en dankbaarheid aan hunne ouderen verfchuldigd zijn. Wij moeten, in de befchouwing van deeze vraag, in het oog houden, dat verbintenisfen zo wel betrekking kunnen hebben tot goederen, en eigendommen, als tot perfoonen; een vrij eigenaar van goederen heeft de onbepaalde befchikking over dezelve,- hij kan dus op zijne goederen een verband leggen , waar door, fchoon hij den eigendom behoud, evenwel een ander ook een zeker recht op dat goed verkrijgt, dit verkreegen recht kleeft dus het goed aan, de verbintenis, waar door die ander dat recht opdat goed verkreegen heeft, geeft hem een zeker recht op dat goecJ zonder eenige aanmerking , wie de eigenaar ook moge zijn ? dus kan een eigenaar uit krachte van zijnen volkomen eigendom een verband op zijn goed leggen, 't welk altijd blijft werken, en 't welk alle andere op volgers indien eigendom (evenveel, ofzij zijne kinderen zijn, of met) verplicht zijn te gedoogen • een zodanig verband is, in den grond, geene verplichting op den volgenden eigenaar, maar eene vermindering van den vollen eigendom, welke dus ook, even zo verminderd, op de opvolgers over gaar, om dat niemand meer recht F 5 op  9o de RECHTEN' op een ander kan overdraagen, dan hij zelve bezir. Dus kan (indien wij onderftellen , dat, in den oorfpronglijken ftaat, kinderen van de ouders erven, fchoon ik het niet aanneeme te bewijzen) een vader, uit kracht van vollen eigendom , verbintenisfen leggen op zijne goederen, welke zijne kinderen, en andere opvolgers, gehouden en verplicht zijn, te gehengen, en te gedoogen. Dan geheel anders is het met perfoneele verbintenisfen gelegen. Wij hebben gezien, dat alle menfchen met die rechten en plich'en gebooren worden, die uit hunne betrekkingen kunnen worden algeleid, wij hebben tevens gezien, dat zij aan hunne rechten,door vrijwillige verbintenisfen, zelfs de allernaauwfte paaien mogen zetten, ja dat zij dezelve geheel mogen vervreemden i maar dat tot de natuur van de verbintenisfen behoore tos/temming : de toeftemming word hier derhalven volftrekt vereischt. IVIaar* zo lang een mensch nog niet tot het behoorlijk gebruik van zijne verftandige vermogens gekomen is, kan hij geene toefieni' ming geeven, om dat toeftemming eene daad van den wil is, welke uit de bepaaling van het verftand gebooren word, en,in dat geval,hebben wij onderftelt dat ouders verplicht zijn, om voor de belangen van hunne kinderen te zorgen. Wij zullen die onderftelling (om ons niet op te houden) hier voor waarheid aanneemen. Dit  VAN DEN MENSCH. 91 Dit een en ander leert ons, in de eerfte plaats, dat ouders hunne kinderen, die tot het behoorlijk gebruik van hunne verftandige vermogens gekomen zijn, in den oorfpronglijken ftaat , onder geene hoegenaamde perfoneele verbintenisfen kunnen brengen, zonder derzelver vrijwillige toeftetmrdng. Maar het leert ons ook,in de tweede plaats» dat ouders, uit hoofde van de hun aanbetrouwde zorg,hunne kinderen, en nakomeling gen, inden oorfpronglijken ftaat, wel zo lang kunnen verbinden, tot dat hunne verftandige vermogens tot rijpheid zullen gekomen zijn, dat ouders, in hunne verbintenisfen, wel kunnen zorgen, dat hunne kinderen,en nakomelingen , het genot van de voordeden van hunne verbintenisfen behouden, zo lang zij nog zelve niet kunnen toeftemmen, maar dat die verbintenisfen niet verder kunnen gaan : dat de kinderen, en nakomelingen, zo dra zij tot het behoorlijk gebruik van hun verftand gekomen zijn, hunne toeftemming kunnen weigeren, en hunne aangebooren rechten inroepen; fchoon het dan evenwel, uk hoofde van de natuuilijke gelijkheid, van zelve fpreekt, dat zodanige kinderen, tevens bij het vernietigen van dié verbintenisfen, verplicht zijn, om de voordeden, die zij,tot zo lang, uit dezelve genooten hebben, te vergoeden; en in zo verre, zijn de natuurlijke rechten , met welke de menfchen gebooren worden , door anderen onvervreemd-  9» 'd e R-E^C HTEN vreemdbaar; doch men begrijpe mij wel, deeze waarheid, die op zich zelve niet kan gelochend worden, ligt tusfchen zeer enge paaien, en kan zeer gemaklijk totfchroomlijke gevolgen misbruikt worden. Wij hebben boven gezien , dat de toeftemming niet altijd door woorden behoeft te gefchieden, maar dat zij ook door fpreekende daaden kan gegeeven worden, maar men kan niet uitdruklijker door daaden fpreeken, dan wanneer men , tot het gebruik van zijn verftand gekomen zijnde, blijft volharden in die verbintenisfen, onder welke men door zijne ouders gebracht is, die volharding is derhalven eene toeftemming door daaden, door welke men zich volkomen onder de verplichtingen van de verbintenis der ouders brengt: zo dra men derhalven volhard heeft, is men het recht kwijt, om zijne door anderen onvervreemdbaare rechten in te roepen , want dan heeft men die rechten zelve, door vrijwillige toeftemming , vervreemd. Ik beken, het blijft een moeijlijk verfchil, om, in den oorfpronglijken ftaat, het juiste ogenblik te bepaalen,wanneer ijmand het behoorlijk gebruik Van zijne verftandelijke vermogens bekomt, fchoon 'er kenmerken genoeg zijn., om het zelve te kunnen opmaaken , maar juist die moeijlijkheid bewijst de noodzaaklijkheid, zo al niet van eene algemeene overéénkomst dien aangaan, de, in den oorfpronglijken ftaat, dan ten min- ften  van de nIMENSCH. 1 93 ften, van eene ftellige bepaaling in de verbintenis zelve, en deeze is een van de voornaamfte fchoonheden in de groote verbintenis van de burgermaatfchappij. ZE-  94 beRECHTEN ZEVENDE H O O F D S T U K: naspeuring van dat geene, 't welk tot de natuur van eene burgerlijke verbintenis behoort. I^aaten wij nu de tot nier toe verzamelde denkbeelden tot ons oogmerk toepaslijk maaken. Wij zagen, dat de menfchen zodanige verbintenisfen, uit welke de burgermaatfchappijen onr.ff.aan zijn, hebben aangegaan met eenen toeleg, om die rechten, en plichten, welke den mensch natuurlijk toebehooren, en op hem leggen, met meerderen klem te doen gelden, wij zagen tevens, dat men bij geene mooglijkheid eenig denkbeeld van eene verbintenis kan vormen, zonder toe te liaan, dat dezelve, aan den eenen kant, eene nadere bepaaling geeven aan de uitgebreidheid van die rechten, welke men vóór het aangaan van die verbintenis bezat, en, aan de andere zijde, in gelijke evenredigheid den omvang der verplichtingen uitgebreider maaken. Wij zullen dus nu onderzoeken , hoedanige bepaalingen de verbintenis van de burgerlijke maatfehappij aan de oorfpronglijke rechten van vrijheid, onafhanglijkheid, en gelijkheid moet  VAN BEN MENSCH. o- moetftellen, en hoedanige uitbreiding dezelve daar en tegen aan de plichten moet geeven, indien zij aan het oogmerk, met &het welke wij gezien hebben, dat zij moet aangegaan zijn, zal voldoen; en gelijk deeze befchouwing op zich zelve ftaat, en afgetrokken is, en alleen maar in gevolgtrekkingen uit de natuur van de zaak zal beftaan, zo zul. len wij ons, nog met de gefchiedcnis van de eerfte burgermaatfchappijen, neg met de bijzondere begrippen, welke in vroege of laate tijden, de wetgeevers van bijzondere burgermaatfchappijen bezield hebben, behoeven op te houden. Om tot ons oogmerk te geraaken, moeten wij, in de eerfte plaats, de natuur «van de verbintenis van eene burgermaatfchappij na fpetiren,hier door zullen ons,in de tweede plaats de bepaalingen, welke de oorfpronglijke rechten, en de uitbreidingen, welke de oorfprong. lijke verplichtingen door die verbintenis ondergaan, in het oog vallen, en dus ten derde van zelve klaar worden, wat van de oorfpronglijke rechten en plichten in de burgermaatfchappij over gebleeven zij ? Door eene burgermaatfchappij verftaik, eene cnlosmaakbaare verzameling van eene menme van menfchen , welke alle oorfpronglijk vrij, aan eikanderen gelijk, en van elkander onafhanglijk waren, bij eikanderen vergaderd op een door hun allen in gemeenfchaplijk bezit genoomen  de RECHTEN gedeelte der aarde, op het welke ijder van deeze menfchen den zetel van zijn wehaaren geplaatst heefi, met onderlinge verbintenis van hunne perfoonen, en goederen, om deeze gemeenfchaplijke, en ijders bijzondere bezitting met alle vermogens te onderhouden, en tegen allen aanval van buiten te befchermen, en te verdedigen, en binnen dezelve de onderlinge veiligheid, en geluk van alle de leden op de uitgebreidfte wijze te bevorderen, en eikanderen het gemeenfchaplijk genot van alle die voordeelen te doen ondervinden. Eene zodanige menigte van menfchen moet noodzaaklijk bij eikanderen woonen, om dat anders het gemeenfchaplijk genot van onderlinge veiligheid, en onderling geluk niet te verkrijgen is. Deeze menigce moet noodzaaklijk afgefcheiden van anderen woonen > oai dat de vermenging met anderen, die in de verbintenis niet begreepen zijn, de onderlinge befcherming, en werking van de verbintenis onmooglijk zou maaken. Zij moeten dus noodzaaklijk een gedeelte van de waereld in gemeenfchaplijken eigendom neemen, om niet door anderen te kunnen verjaagd worden, en dan leert de natuur van den eigendom , dat zij niemand in dat land behoeven toe te laaten, 't zij om te woonen, *t zij om als vreemdeling te verkeeren, die met fchaadlijke oogmerken tegen hunnne verbintenis, of gemeen» ichaplijke bezitting, bezield is. Eene  VAN DEN MENSCH. 97 Eene zodanige menigte van menfchen verHaart, door het gemeenfchaplijk in bezit neemen van een land, en door in het zelve, ijder in het bijzonder, den zetel van hun wel vaaren te plaatzen, een onlochenbaar voorneemen te hebben, om zich niet maai; voor eenigen tijd te verbinden, maar om eene verbintenis aan te gaan, welke onlosmaakbaar is, en tot in het laatste nagedacht moet voort geplant worden. Eene zodanig bij elkander verzamelde, en aan elkander verbonden menigte van menfchen word , door die verzameling, en verbintenis, een lichaam op zich zeiven, onderfcheiden van de overige menfchen, die tot deeze maatfehappij niet belmoren, en dus ook onderfcheiden van alle andere zodanige lichaamen, welke op dezelfde wijze verzameld, en verbonden zijn. Alle de rechten en plichten , wel^ ke tot deeze verbintenis behooren, hebben alléén hunne betrekking tot de leden van dezelfde maatfehappij, terwijl tusfchen dit lichaam en de overige menfchen geene andere rechten en plichten plaats hebben, dan zodanige, welke het recht der natuur, en de zedenkunde opleveren, of welke uit bijzondere verbintenisfen, tusfchen dit lichaam en andere , f Z!J gelijke lichaamen , 't zij bijzondere menfchen aangegaan, ontdaan zijn. Eene zodanige verzameling van menfchen beftaat natuurlijk uit eene menigte : weinige G kun*  93 de RECHTEN kunnen aan het groote oogmerk van verdeediging niet voldoen, zelfs hoe grooter die menigte is, des te zekerder is de verdediging. Deeze menigte beftaat uit allerlije foort van rrenfchen , ouden , jongen. In zodanige maatfehappij worden,ijder ogenblik,menfchen gebooren, worden, ijder ogenblik, menfchen meerderjaarig,dat is, komen, ijder ogenblik, menfchen tot die jaaren, in welke de wet voordeelt , dat zij tot het behoorlijk gebruik van hnnne verftandelijke vermogens gekomen zijn, fterven ijder ogenblik menfchen. Hier uit volgt, dat deeze maatfehappijen, geftadig, van leden veranderen , bij eene gemiddelde rekening fielt men,dat teikens om de dertig jaaren de geheele maatfehappij van leden verwisfeld is, maar dit gefehied niet in een ogenblik, het eene gedacht maakt, zodanig ongevoelig, plants voor het andere, dat men het zelve , zonder overweging., niet gewaar word, de verwisfeling van leden is geftadig,en onophoudelijk, zo dat 'er geene maatfehappij van eenig belang gevonden word, in welke zichmorgen nog alle de leden bevinden , welke heden in dezelve zijn; en hoe grooter het getal van leden is, des te zekerder is ook deeze onophoudelijke, en van ogenblik tot ogenblik werkende verwisfeling: maar juist deeze geftadige verwisfeling, waar door eene burgermaatfchappij geen ogenblik alle dezelfde leden behoud, bewijst ten vollen, dat de beltendig- heid  van den MENSCH. 99 heid van deeze maatfehappij in de verbintenis zelve, en niet in de leden, moet gezogt worden 5 dat is te zeggen , dat het oorfpronglijk contrad:, zodanig als het zelve tusfchen de eerfte leden is aangegaan,' of door rtandvastige gewoonte geworden, alle de volgende leden verplicht . en niet meer aan herhaalde overwegingen onderworpen is. Immers de natuur van alle verbintenisfen brengt mede, dat zij heilig moeten gehouden worden, en niet, dan met vrijwillige toeftemming van de aan elkanren verbondene perzoonen, kunnen verbrooken worden : en, is dit in 't algemeen waar, dan is her des te ontegenfpreeklijker in zodanige verbintenisfen,die van die uitgebreidheid zijn, dat de leden hunne geheele welvaart met dezelve gepaard zien. Hier uit volgt dus, dat de volgende leden, die na het aangaan van de burgerlijke verbintenis gebooren worden, of van buiten aankomen, verplicht zijn, om met de eenmaal vastgeftelde verbintenis .genoegen te neemen , zonder dat, om hunnent wille, raadplegingen mogen worden aangelegd tot verandering in de oorfpronglijke verbintenis, want,niet alleen hebben de oude leden,welke in de bezitting zijn van de verbintenis , welke, ten allen tijde, aan hunne verplichtingen, volgens het ooifpronglijk contract, voldaan hebben, een onlochenbaar verkreegen recht op die verbintenis , en op alle de voordeden , welke zij uit dezelve réchtveerdig genieten , G 2 maar  ico de RECHTEN maar daar en boven zou 'er, dan, indien 'er,bij ijdere verandering van leden, ook nieuwe raadplegingen over het contraót. konden vallen, nooit eenige de minde zekerheid omtrent de wijze van de vei bintenis zijn, om dat, elk ogenblik , deleden veranderen, om dat 'er, elk ogenblik , nieuwe leden komen, en 'er dus,niet nu en dan ,maar elk ogenblik, nieuwe raadpleegingen zouden moeten weezen, zónder eenige mooglijkheid van ooit tot een befluit te komen , 't welk niet al weder in overweging zou moeten worden genomen. Maar, hier zou men kunnen vraagen: is dan het burgerlijk contraór. , zo als het oorfpronglijk is aangegaan, onveranderlijk? leert niet de natuur van de zaak, dat het oorfpronglijk contraft, door gebrek van ondervinding, nimmer zo volkomen heeft kunnen zijn, als de • ondervinding naderhand leert, dat het zelve zoude kunnen gemaakt worden? mogen dan ook geene wezentlijkegebreeken, welke door den tijd in het zelve ontftaan zijn, verbeterd worden? en wat van honderd dergelijke vraagen meer is. Dan, indien men het bovenftaande gezegde in dier voegen op nam, als of een éénmaal aangegaane burgerlijke verbintenis letterlijk zo zou moeten blijven, als zij oorfpronglijk was, dan zou men mij zeer verkeerd verftaan hebben Ik wil alleen leeren, dat de natuur van de zaak mede brengt, dat zodanige raadpleegingen en toeftemmingen, als bij het  VAN BEN MENSCH. IOI het eerde oprichten van eene burgermaatfehap. pij tusfcheq alle de, op dat ogenblik , van elkander onafhangiijke menfchen , die dezelve willen oprichten , plaats hebben, op dat ogenblik afgedaan zijn, wanneer de burgermaatfchappij begint, dat ,van dat ogenblik at' alle de leden afhanglijk zijn van hunne verbintenis, dat zij, van dat ogenblik af, nieuwe reciiten op eikanderen verkreegen, en zich onder nieuwe verplichtingen jegens eikanderen gebragt hebben, welke heilig zijn, welke door geene nieuwe raadplegingen, ten gevalle van nieuw gebooreue, of nieuw aankomende leden, aan wankelbaarheid kunnen wordenbloodgelleld, temeer om dat men, dit eenmaal toegeevende, even daar door, de wankelbaarheid en onzekerheid voor altijd invoert, om dat geene burgermaatfchappij van eenige uitgebreidheid kan begreepen worden, in welke de leden niet ijder ogenblik veranderen. Trouwens eene zodanige altijd wankelbaare en nooit een ogenblik zekere verbintenis zou zich zeiven regen fpreeken. Maar hier uit volgt niet, dat, daarom, het burgerlijk contracT:, zo als het oorfpronglijk is aangegaan, onveranderlijk zou zijn. Eene dergelijke ftelling zou de dwaasheid zelve zijn, en alle mooglijkheid van vorderingen in de menschlijkereden, kundigheden, en doorzichten moeten lochenen, 'rir zijn verfcheiden wijzen, op welke zodanige veranderingen kunG 3 nen  IOfi de RECHTEN nen plaats hebben. Laat ik de voornaamfte opnoemen, (doch men houde in het oog, dat ■ ik thans geen politicq traclaat over de natuur der burgermaatfchappijen fchrijve, maar alleen zo veel van dezelve aanroere, als nodig is, om de denkbeelden van de rechten van den mensch , zo als hij dezelve behoud in den burgerltaat, binnen derzelver waare grenzen te bepaalen). In het oorfpronglijke burgerlijk contraét komen veranderingen of ftilzwijgende, of uitdruklijk : ftilzwijgende, door ftandvastige gewoonte, dat is,door zodanig algemeen, één. parig , en boven menfchen geheugen aanhoudend gebruik, 't welk veihg,en buiten twijffel, voor den algemeenen wil van allen kan en moet genomen worden. Dit kan zich bepaalen of tot eene zodanig omfcheeven gewoonte van iets niet te doen , 't welk in het oorfpronglijk contract bepaald was, dat gedaan moest worden, in welk geval dat gedeelte van het contraét word gerekend , in onbruik vervallen te zijn , of door eene zodanig omfchreeven gewoonte van iets te doen, 't welk tegen den letter van het oorfpronglijk contraét aanloopt, in welk geval dat gedeelte van het contraét word gerekend, veranderd te zijn, of door eene zodanig omfchreeven gewoonte van iets te doen, of na te laaten, waar van in het oorfpronglijk contract geen woord gemeld is, in welk  VAN DEN MENSCH. 103 welk geval het oorfpronglijk contrad word gerekend verbeterd te zijn. Doch ik herh-iale met opzet, telkens, eene zodanig omfchreeven gewoonte, dat is te zeggen een zodanig algemeen. eenparig, en boven menfchen geheugen aanhoudend gebruik, 'f •welk men veilig, en buiten allen twijffel , voor den algemeenen wil van alle kan en moet neemen. \ Is immers boven beweezen, dat men zijnen wil, niet alleen door woorden, maar ook door fpreekende daaden, kan te kennen geeven ; indien derhalven alle de leden door aanhoudende, en boven menfchen geheugen voortduurende , en telkens herhaalde daaden iets doen, of iets nalaaten, 't we:k van het oorfpronglijk contract afwijkt', of bijvoegzels bij het zelve maakt; dan fpreekt het van zelve . dat die aanhoudende daaden onlochenbaare uitfpraaken van den wil van allen zijn, welke dezelfde kracht hebben als het oorfpronglijk contract; en dit is dat "geene, 't welk men de aloude con/litutie noemt, welke dus beftaat in de bepaalingen, die bij het oorfpronglijk burgerlijk contract zijn gesaakt, en in de veranderingen, welke eene boven menfchen geheugen aanhoudende gewoonte, ongevoelig, en zonder geweldige krenking van wettig verkreegen rechten , heeft ingevoerd, en hier uit volgt (dat ik dit in het voorbijgaan doe opmerken) dat het niet eens nodig zij, dat het oorfpronglijk contract van eene burgermaatfchappij met G 4 vee-  104 de RECHTEN veele plechtigheden aangegaan, of befchree, ven zij : de menigte van menfchen kan, eenvoudig, zich, in den eerften aanvang, bij elkanderen geplaatst hebben, ongevoelig eene burgermaatfchappij geworden zijn , ongevoelig kunnen zich ftandvastige gevvoontens gevestigd, en deeze kunnen, eeuwen lang, aangehouden hebben , zonder dat de eerfte bijeenkomers, of hunne opvolgers, ooit gedagt hebben, om plechtig befchreeven verbintenisfen aan te gaan , hunne aanhoudende, eeuwen lang, van gedacht tot gedacht voortgeplante gewoonten, en daar op gevolgde, en mede ove eenftemme'nde daaden zelve , hebben voor hun gefprooken , en dat. geene verricht, 't welk, anders,woorden doen, zij zijn de onlochenbaarfte verklaaringen van de eenftemmigheid van alle hunne willen , en die eenftem-? hi'gheid is het contract zelve. Maar het oorfpronglijk burgerlijk contrad kan ook uitdruklijk veranderd worden; het zij door zodanige misbruiken, welke eene lange gewoonte heeft ingevoerd , en waar van men eindelijk de nadeelen gewaar word, te herftellen, het zij door zodanige uitdruklijk nieuwe bepaalingen te maaken, welke de veranderingen van zeden, Godsdienst, tijden, en omftandigheden, noodzaaklijk maaken. Ik kan, zonder in langwijligheden te vervallen, dit met geene voorbeelden ophelderen; met een kort woord: eene woefte natie zonder be- fchaafd •  VAN DEN MENSCH. 105 fchaafdheid, zal, bij den eerften aanleg, en dus in Inare oorfpronglijke verbintenisfen, bedingen invoeren, van welke het recht der natuur eenen afkeer heeft, en die aan die zelfde menigte, of dezelver opvolgers, wanneer het heilzaam genot van de vruchten der maatfehappij de woestheid befchaafd heeft, tegen de borst zijn (men herinnere zich maar de oudfte wetten der Romeinen.) Eene natie die, bij haare opkomst, heidensch was, omhelst naderhand den Christelijken Godsdienst: een volk 't, welk zich, in deszelfs ruuwen opkomst met jaagen , en visfehen, en een luij en ledioleven geneerde, word naderhand eene groote handeldijvende natie ; alle deeze , en duizend dergelijke veranderingen bij de natie zelve, vorderen, noodzaaklijk, ook veranderingen in haare oorfpronglijke conftitutie, het zij die conftitutie befchreeven zij, of niet. Maar het invoeren van zodanige veranderingen vordert eene zeer groote voorzichtigheid, eene voorzichtigheid, die nimmer fterk genoeg kan aanbevolen worden, zij vordert eene kundigheid die de gemeene vermogens van het gros der menfchen ver te boven gaatImmers naauwlijks is eenige verandering m eene vastgeftelde conftitutie mooglijk, in welke niet eenige wettig verkreegen rechten van leden van eene maatfehappij' benadeeld worden, maar die verkreegen rechten zijn beihg, die mogen niet benadeeld, die mogen V* 5 niet  ioS de RECHTEN niet aahgerarid worden, de onfcbendbaarheid van die rechfen is de ziel van bet burgerlijk contract;, op voorwaarden van die onfchendbaarheid worden de lasten gedraagen: en wanneer die onfchendbaarbeid verviel, dan zou waarlijk de burgermaatfchappij eene last worden , die oneindig ondraaglijker zou zijn, dan de oorfpronglijke ftaat van den mensch wanneer dus, immer, eenige uitdruklijke veranderingin eene conftitutie zal voorvallen, dan word 'er°n!et alleen eene volkomen kennis van alle die wettig verkreegen rechten vereischt, die uit de conftitutie vloeijen, eene kennis, die in niemand kan veronderfteld worden, dan alleen in zodanige, die in de gelegenheid zijn geweest, van alle de belangens van de leien der maatfehappij door te zien, maar dan word "er tevens eene groote voorzichtigheid vereischt- om die rechten, welke door die conftitutie wettig] verkreegen zijn, niet te na te kotnéh, of, zo derzei ver min of meerdere benadeeling onvermijdelijk is, zonder bemoeiing van de meer algemeene belangen van de maatfehappij, dan eischt de rechtveerdikheid, of, dat tegen zodanige benadeelingen zodanige fchadevergoedingen gefteld worden, met welke de benadeelden, in redelijkheid, en aangefpoord door hunnen plicht, om het algemeene nut van de maatfehappij, op eene biiüjke wijze, te bevorderen, moeten genoegen neemen, of, dat de voorgenomen verandefc rin-  van den'MENSCH. 107 ringen, door wijze fchikkingen, even ongevoelig, ingevoerd worden, als de langduurige gewoonte dezelve invoert, dat is, zónder krenking van eenige rechten, of overfchrijding van eenige plichten. : Wanneer men, bij voorbeeld, bij eene natie, bij welke het burgerlijk contract op de leenroerigheid der bezittingen gegrond'was, eensklaps alle leenroerigheid den bodem inflaat, dan fchend men de heiligde verkreegen rechten, dan begaat men eene misdaad tegen het recht der natuur, om dat men de heiligheid der verbintenisfen lochent, dan beneemt men , in eens , alle die zekerheid, om welke te genieten de burgerlijke maatfehappij aangegaan, en de lasten gewillig gedraagen zijn; maar wanneer men, of bij de vernietiging van de leenroerigheid, eenen bil lijken prijs bepaald, voor welke de leenmanen de leenroerigheid van hunne goederen kunnen afkoopen! en tevens de betaling van dien prijs zodanig regelt, dat nog de leenheer klaagen kan/nog de leenman gedrukt word, en verder zodanige andere inrichtingen maakt, door welke alle klachten van belang hebbende weg genomen worden, of wanneer men,ter bereiking van die vernietiging,zodanige bepaalingen invoert, door welke die leenroerigheid na verloop van drie of vier gedachten, ongevoelig, van zelve vervallen moet, dan handelt men overeenkomftig die wijsheid, en voorzichtigheid ,  108 de RECHTEN heid, die bij veranderingen in eene conftitutie aller noodzaaklijst vereischt worden. Maar ter zaake; dit is het nog niet al; evengelijk de veranderingen in de conftitutie, welke de ftandvastige gewoonte te wege brengt) worden gerekend door den wil van alle de leden van de maatfehappij, met fpreekende daaden verklaard, te gefchieden, even eens moeten ook'de uitdruklijke veranderingen door den verklaarden wil van allen gefchieden ■ en om die te kennen, moet ik thans reeds in eene zaak treeden, waar over ik in het vervolg meer zal zeggen. De wil ran eene maatfehappij kan niet meer dan éénezijn„al!ede bijzondere willen van eene geheele maatfehappij moeten tot éénen wilgebragt zijn, indien men zal'zeggen, de maatfehappij wil. Bij dön aanvang van ijdere burgermaatfchappij is, 'tzij uitdruklijk, 't zij door de gewoonte, bepaald, op welk eene wijze die maatfehappij zou beftuurd worden; die beftuuring, 't zij dezelve door een, door weinige, door veelen, of door allen gefchied, brengt uitbaaren aart mede, dat zij den wil van de natie bepaale; dat geene, 't welk de beftuurders willen, word gehouden voor den wil van de natie; wij zullen dit'nader op zijne plaats zien. Eene verandering in de conftitutie moet derhalven gefchieden met den wil van die geene , aan welke het beftuur van eene natie is toebe- trouwd,  VAN DEN MENSCH. IOO trouwd, dat is te zeggen , alle de beftuurders moeten, op eene wijze, langs welke, volgens de conftitutie, de wil van hun allen tot éénen wil gebragt word, tot eene zodanige verandering befluiten; indien dit plaats heeft, (en de natuur van de zaak, de gevaaren van benadeelingen van verkreegen rechten, de te vreezene onzekerheeden uit tegen cvergeftelde handelwijzen , doen genoeg zien, dat zodanige veranderingen niet dan zeer zeldzaam en volftrekt nooit, dan in onvermijdiijke om' Handigheden, moeten voorvallen) dan is eene zodanige verandering uitdruklijk, dan is zij wettig, dan is zij verbindend, dan is zij even zeker de eenparige wil van de geheele natie, als zodanige veranderingen , welke door ftandvastige gewoonte ingevoerd worden. Eene hollende menigte moge zig dan, op gronden van eene meerderheid van eene natie uit.te maaken, het recht aanmatigen, van de conftitutie onderst boven te werpen, zij handelt niet te min, (fchoon zij het geweld aan haare zijde heeft, en daarom onweerftaanbaar is) zij handelt tegen het recht der natuur; eene aan elkander verbonden natie kent geene meerderheid in het houden van haare verbintenis : de geheele natie heeft cénen wil, en deeze is, om de conftitutie heilig te houden, deeze wil blijkt uit hunne verbintenis , niemand der leden mag anders willen, om dat ijder verbonden is juist zo, en niet anders  iio de RECHTEN ders,te willen,alle andere wil loopt tegen de verbintenis in, en de verbreeking van de verbintenis is eene daadiijke overtreeding van het recht der natuur; geene meerderheid kan derhalven verbintenisfen breeken, ijder lid is verplicht dezelve te houden; ijder lid van de meerderheid begaat eene misdaad tegen het recht der natuur, ijder lid van de minderheid word in zijne volmaakte verkreegen rechten benadeeld, ijder lid van 'de geheele natie is verplicht te, willen, dat de conllitutie onveranderd blijve , om dat alle andere wil eene misdaad is tegen het recht der natuur; en niet vóór dat alle eenparig willen, dat is, niet vóór dat de wil van de beltuurders, op de in de conftitutie gegronde wijze, tot uitvoer baare bepaaling gekomen is, om de conftitutie te verbeteren, gebreeken te herftellen, en wat dies meer is, mag eenig lid van eene btiraermaatfchappij eenen anderen wil hebben, dan om de conftitutie, zo als zij is, te bewaaren, en de verbintenis heilig te houden ; om dat deeze plichten , niet uit bijzondere begrippen, maar uit een daadiijke verbintenis ontftaan. Maar zouden dan even wel zodanige, die in de burgermaatfchappij gebooren zijn, uit ouders, die leden van dezelve waren, bij hunne n.eerderjaarigheid, niet kunnen klaagen, dat hunne oorfpronglijke rechten, door hunne ouders, of voorouders bij het aangaan van het  VAN DEN MENSCH. m het burgerlijk contracl vervreemd waren, en zouden zij dan die rechten niet als onvervreemdbaar kunnen inroepen ? üeeze is de fpeelbal, met welke men, zedert een geruimen tijd - werpt. Laaten wij deeze vraag eens bezien. Zodanige, die in eene maatfehappij gebooren zijn, uitoudcis, die leden van de zelve waren (want van vreemdelingen, die zich willen nederzetten , of reeds neder gezet hebben, kan geen verfchil zijn, deeze zijn alleen bij vergunning leden, aan deeze voegt het nooit, om aanmerkingen op het verminderen, of vervreemden van hunne oorfpronglijke rechten te maaken , die vervreemding is in alle geval hunne eigen daad geweest, toen zij zich leden lieten maaken) zodanige die in eene maatfehappij gebooren zijn, uit ouders, die leden van den zelve waaren , hebben, buiten twijffel, betrekking op die verbintenis, zij waren in dezelve begreepen, toen hunne vroege voorouders dezelve aangingen, zij vonden dezelve bij hunne geboorte, en zij leefden in dezelve, tot dat zij tot hunne meerderjarigheid gekomen zijn , thans meerderjarig geworden zijnde , bevinden zij zich nog in dezelve. Men Helle nu , dat zodanige geen genoegen willen neemen met de verbintenisfen , welke hunne ouders of voorouders aangegaan hebben , men Helle, dat zij hunne oorfpronglijke rechten willen inroepen, dat zij  112. de RECHTEN zij ftaande houden, dat die rechten nooit, zonder hunne toeftemming, hebben kunnen vervreemd worden, en wat dies meer is. Wat moet dan gefchieden? Nieuwe raadplegingen over de wijze van verbintenis, hebben wij gezien , dat onmooglijk zijn, om dat elk ogenblik menfchen meerderjaarig werden, en dus elk ogenblik nieuwe raadplegingen zouden moeten worden gehouden , en 'en dus nooit eene verbintenis zou zijn. De geheele verbintenis, om hunnent wille , verbreeken? dit zou nog onredelijker zijn, hier doo? zou men niet alleen de verkreegen rechten der andere leden vernietigen, maar tevens, in deeze meerderjaarig wordende leden, eene meerderheid boven de andere leden erkennen , die tegen het recht der natuur ftrijd; 'er blijft dus voor hun niets anders over, dan dat zij verklaaren, geen deel te willen neemen in de maatfehappij, en dus dezelve verlaaten. Maar die verklaaring zou,natuurlijk,moeten gefchieden, op het ogenblik van de meerderjarigheid , en, van dat ogenblik af, zouden door hun geene hoegenaamde daaden moeten gefchieden , welke eene ftilzwijgende toeftemming in het burgerlijk contracl: te kennen gaven om dat,anders, hunne fpreekende daaden tegen hunne klachten zouden ftrijden, en die verlaating zou moeten vergezeld zijn met eene geheele verhuizing buiten de maatfehappij, want, behalven dat men door eene burgerlijke  van den MENSCH. 113 ke maatfehappij te verlaaten, alle gemeenfchaplijk aandeel aan dezelve verliest, zo zou het zelfs aan de leden van de maatfehappij niet te vergen zijn, om te moeten dulden, dat zo een mensch, welke door zijne geboorte in hunne verbintenis is begreeper., doch tot zijne jaaren gekomen zijnde geen genoegen in die verbintenis geliefde te neemen , nog onder hun als vreemdeling bleef verkeeren , daar toch de natuur van de zaak leert , dat vreemdelingen, zo lang zij zich in eene maatfehappij ais vreemdelingen bevinden, zich aan de orde van de maatfehappij moeten onderwerpen, en dus geene vreemdelingen, welke verdacht zijn van gevoelens ten nadeele van de orde der maatfehappij te voeden , in de maatfehappij, aan welke zij geen deel hebben , behoeven verdraagen te worden, welke verdenking een zodanig verlaater, door woorden en daaden, zou toonen rechtveerdig te verdienen', terwijl eindelijk de billijkheid zou vorderen, dat een zodanig verlaater, die, tot zijne ' meerderjaarigheid toe , de voordeden van de maatfehappij gènooten- hadmaar door zijne minderjaarigheid tot hier toe buiten Haat was geweest, om van zijne zijde eenige wederkeerige dienften aan die maatfehappij te bewijzen, dat gemis, op 't welke de maatfehappij een onlochenbaar recht heeft verkreegen, op eene redelijke wijze zou moeten vergoeden, door het betaalen van eene zodanige H fom  114 de RECHTEN fom voor zijn ontflag om te verhuizen, als ten dien einde reeds van ouds vastgefteld mogt zijn, of in evenredigheid vastgefteld zou moeten worden. Dus blijkt ten klaarften, dat eene burgermaatfchappij niet alleen eene onlosmaakbaare verbintenis is, maar tevens, dat de beftendigheid van de maatfehappij in de verbintenis zelve gelegen is , en dat in die verbintenis geene verandering kan worden gemaakt, dan met den wil van allen, 't zij ftilzwijgend, door ftandyastige gewoonte , 't zij uitdruklijk, wanneer veranderingen van zeden , Godsdienst, tijden, en omftandigheden het noodzaaklijk maaken, en dat, als dan, de wil van alle moet verklaard worden door een conftitutioneel befluit van die geene , aan welke, volgens de oorfpronglijke, of op de gezegde wijze veranderde, verbintenis het beftuur is toebetrouwd. Laaten wij nu de verdere denkbeelden ontwikkelen , welke de natuur van deeze verbintenis oplevert. ACHT.  VAN DEN MENSCH. 115 ACPITSTE HOOFDSTUK. NASPEURING VAN DAT GEENE, 'T WEEK NOODZAAKLIJK VEREISCHT WORD, INDIEN EENE B V RG ERMAATSCHAPPIJ BESTENDIG ZAL ZIJN. 11' oogmerk, waar mede eene burgermaatfchappij moet worden gerekend te zijn aangegaan, kan geen ander weezen , dan om het gemeenfchaplijk in bezit genomen land, met alle vermogen, tegen allen aanval van anderen te verdeedigen, en om, in het alzo gemeenfchaplijk bezeeten land, de onderlinge veiligheid, en het geluk van alle de leden op de uitgebreidfte wijze te bevorderen, en elkanderen het gemeenfchaplijk genot van alle die voordeden te doen ondervinden. Immers, zagen wij reeds boven, dat de middelen, welke het recht der natuur, en de zedenkunde aan de hand geeven, om haare rechten en plichten tc doen eerbiedigen, een veel te zwak bolwerk zijn , om aan den druisfchenden ftroom van de, door bedorven zelfs liefde aangedreevene, hartstochten, in alle gevallen, het hoofd te bieden , en dat de ondervinding van de zwakheid van dat bolwerk de menfchen, reeds van de oudfte tijden der H 1 wae-  n6 de RECHTEN waereld af, heeft moeten aanzetten, om zich met eikanderen te verbinden, om aan dat bolwerk meerdere fterkte bij te zetten, dan moet noodzaaKlijk die verbintenis het boven befchreeven, en fgeen ander, oogmerk hebben. Maar, daar dan ook dit oogmerk het waaragtige is, zo moet volgen , dat alles daar aan ondergefchikt moet zijn, en dat derhalven, in alle maatfehappijen , als eene onlochenbaare waarheid moet worden erkend; dat het welzijn van de maatfehappij de hoog/te wet is. Het oogmerk van alle burgermaalfchap-" pijen is derhalven tweeledig : 1. uitwendige verdeediging, en 2. inwendige veiligheid,, en geluk. Maar geene van deeze oogmerken kunnen im» mer bereikt worden, zonder dat middelen bij de hand genomen Worden , welke bekwaam zijn om het bedoelde einde te treffen , het uitvinden van zodanige middelen, dezelve bij de hand te neemen, en dezelve tot het bedoelde einde te doen ftrekken, noemt men heftuuren, en fchoon een ijder, in den oorfpronglijken ftaat, volkomen vrij meefter is, om zijne eigendommen, die hem alléén toebehooren, naar zijn welgevallen te beftuuren, te verbeeteren, of niet te yerbeeteren , in goeden ftaat te houden, of tot verval te laaten verloopen, zo vermindert hij echter die vrijheid, zo dra hij eene gemeenfchaplijke bezitting heeft, en zich tot bevordering van het  VAN DEN MENSCH. H7 het welzijn van die gemeenfchap verbint. Die verbintenis beneemt hem het recht, om van zijne eenmaal verklaarde, en in plicht Veranderde keufe te rug te keeren, hij kan nu niet meer onvcrfchillig zijn, omtrent het - al of niet belhuiren, zijne mede verbondene hebben een verkreegen recht, de te voren vrije wil van ijder is thans eene bepaalde wil van alle geworden, die wil heeft zich bepaald tot het welzijn van de bezitting^ derhalven kan het niet anders, of 'er moeten middelen uitgedacht worden, om dat welzijn te bereiken, die middelen moeten bij de hand geno men worden, men moet' dezelve tot het bedoelde einde doen ilrekken, met een woord de maatfehappij moet noodzaaklijk belluurd worden. En die beftuuring moet, even daarom, ook zo volmaakt zijn als mooglijk is, dat is, de middelen, die tot bereiking van het oogmerk uitgedacht , en bij de hand genomen worden, moeten zo nabij aan het oogmerk komen, als menfchelijk vermogen en doorzicht dezelve kunnen brengen, om dat de verklaarde wil van allen geene andere kan zijn , dan de uitgebreidfte bevordering van het voorgeftelde oogmerk. In eene zodanig vereenigde menigte is één groot en algemeen belang, 't welk zich tot de uitwendige Yerdeediging, en de inwendige veiligheid en geluk bepaalt; maar 'er zijn teH 3 vens  *i8 de REGHTEN vens zo veele duizenden bijzondere belangen, als 'er duizenden bijzondere leden van de maatfehappij zijn. Alle die duizenden van bijzondere belangen tot één algemeen belang te doen uitloopen, en, ondertusfehen, aan geene van die duizenden van bijzondere belangen eenige meerdere verhindering toe te brengen, dan die duizenden van leden, ijder in 't bijzonder, bij hunne verbimenis,zich verplicht hebben, te moeten lijden, is de groote zaak, en de waire kunst van het beduur van eene burgermaatfchappij. Maar die beduuring moet door menfchen gefchieden ; zij kan geheel en al aan één mensch worden opgedraagen, zij kan aan eenige weinige, zij kan aan zeer veele worden toebetrouwd, zelfs alle de leden, die tot hunne behoorlijke jaaren gekomen zijn, kunnen deel aan dezelve hebben, zij kan erflijk, zij kan verkiesbaar zijn, en,'daar zij aan veele is toebetrouwd , kan de verkiezing der leden of door het volk gefchieden, of door de collegienzelve, of door het hoogde beduur, of door benoeming van den eenen, en verkiezing uit de benoemden aan den anderen kant, of op andere wijzen. Dit alles hangt, bij het aangaan van de maatfehappij, van den wil van de menigte , die zich verbinden zal, af Dit alles is, op alle de genoemde wijzen, 't zij zuiver, 't zij op allerlije wijzen vermengd, daadlijk, geduurende eene lengte van eeuwen be-  van den MENSCH. 119 beproefd, in alle die wijzen is aanhoudend ondervonden, dat duizenden gebreeken kunnen iniluipen, en wie is de man, die, op eene onwederfpreeklijke wijze. kan aantoonen , welke foort van beftuuring,van alle zijden bezien,de beste, de zekerfte, de veiligfte zij, en het minfte aan influipende gebreekeu onderworpen ? Schoon het buiten tegenfpraak is, dat, in 't algemeen, de repubükijnfche, indien zij behoorlijk verdeeld is, meer dan eenige andere regeeriugsvorm, de karakters van een burgerlijk contract vertoont. Dan, hoedanig de wijze van het beftuur ook moge ingericht zijn, zij moet altijd het beftuur van de maatfehappij blijven, zij moet altijd ten behoeve van de maatfehappij gefchieden ; maar zij moet ook volkomen zeker, en onwankelbaar zijn. De zekerheid van het beftuur beftaat niet alleen daar in, dat het zelye wel verdeeld moet zijn , en dat alle de deelen eikanderen moeten fchraagen, en met eikanderen, in eene volkomen zamenftemming,tot één geregeld algemeen beftuur uitloopen, maar die geene, aan welke het beftuur zal worden toebetrouwd, moeten onverhinderd die middelen kunnen uitkiezen, welke hun voorkomen de beste en gefchikfte te zijn, om het groote oogmerk, namentlijk, het algemeene welzijn te bereiken , zij moeten die middelen, zonder eenigen tegenftand, in het werk kunnen ftellen, en niets moet hun in H 4 den  r> e RECHTEN. den weg kunnen geworpen worden , om de alzo in 't werk gefielde middelen tot het bedoelde einde te doen ftrekken. Wanneer dit plaats heeft, dan is het beftuur zodanig ingelicht, als nodig is, om de behoorlijke werking te doen. Maar, hoe kan dit plaats hebben,zonder dat die geene, die beftuuren, recht hebben, om den wil van de geheele natie te bepaalen ? immers alle beftuur van eene burgerlijke maatfehappij, hoe ook genaamd, gefchied uit krachte van gemeenfchaplijk deelgenootfchap aan ééne algemeene bezitting,en één algemeen belang, alle deelgenooten hebben, bij hunne verbintenis, verklaard te willen, dat het algemeene welzijn bevorderd worde , 'er moet dus ook ééne gemeenfchaplijke wil van alle de deelgenooten zijn, omtrent de middelen, door welke dit algemeene welzijn zal bevorderd worden , dus moeten alle willen tot éénen wil gebragt worden, maar zodra alle die willen'één wil geworden zijn, dan eischt de aart van de gemeenfchaplijke verbintenis, dat niemand van wil kan veranderen, maar dat zij moet gevolgd worden. Dit alles bewijst ten duidelijkften , dat onder de opdracht van de beftuuring aan cénen, of veelen, noodzaaklijk moet begreepen zijn, eene verbintenis van alle, om dat geene, 't welk zij, die beftuuren, zullen willen, te eïker.nen voor den algemeenen wil van de maat-  VAN DEN MENSCH. 110. maatfehappij, welke opgevolgd moet worden: maar dit leid ons van zelve op tot het denkbeeld van gebieden, en gehoorzaamen. Im. mers den algemeenen wil van de geheele maatfehappij te bêpaalen, omtrent die middelen, die ter bevordering van het algemeene welzijn moeten ftrekken, die middelen in het werk te (lellen , en tot het oogmerk te doen ftrekken , is niet anders dan gebieden, en dien algemeenen, en tot éénheid gebvachten, wil op te Yolgen, is niet anders dan gehoorzaamen dus behoort tot de zekerheid van het beiumr, dat de beftuurders moeten gebieden, en dat alle leden verplicht zijn om te gehoorzaamen; ik zeg, met opzet, dat alle leden verplicht zijn, om te gehoorzaamen, om dat, hier, omtrent nooit moet uit het oog verlooren worden, dat die geene, aan wien het beituur is toebetrouwd, te gelijk leden zijn, en blijven, en dat zij dus, fchoon zij als beftuurders, den algemeenen wil bepaalen, evenwel , als leden, ook den algemeenen wil moeten volgen, dat is, dat zij even zo wel, als alle andere leden, aan den bepaalden algemeenen wil moeten gehoorzaamen; eene zodanige.wet, derhalven, bij welke de Souve. rain word verklaard boven de wetten te zijn, ftrijd tegen het denkbeeld van eene burgerlijke verbintenis. Maar eene beftuuring van eene burgermaatfchappij moet ook (zeide ik) onwankelbaar H 5 zijn,  122. de RECHTEN zijn , dat is te zeggen, het moet nimmer twijfelachtig zijn , aan vvien het beftuuren •ftaat, en op welk eene wijze de beftuurders aangefteid worden ? Immers , wanneer het twijfelachtig is, aan wien het beftuuren ftaat? dan is alies onzeker, dan is de wil van de maatfehappij nooit tot één te brengen, omdat die éénheid alleen bepaald kan worden, door die geene, aan wien het beftuuren ftaat, en dus niemand eenen anderen wil gehoorzaamen mag, dan van die geene, die bekend, en oniwijlfelbaar zeker bevoegd is, tot het beftuur, en die, op de gewoone wijze, daar toe is aangefteid, dus moet, bij het burgerlijk contract, .het zij uitdruklijk , het zij door zodanige ftandvastige gewoonte , welke men buiten twijffel voor den algemeenen wil van de maatfehappij kan houden, bepaald zijn, wie zal, of zullen beftuuren , en hoe zij tot dat beftuur zullen aangefteid worden ? dit dus éénmaal bepaald zijnde, is van dezelfde kracht, als het oorfpronglijk contract, en word een zeer belangrijk gedeelte van de conftitutie, waar in dus ook riet', dan in de hoogst noodzaaklijke, en niet dan zeer zeldzaam voorkomende omftandigheden, op de boven befchreeven wijzen veranderingen kunnen worden gemaakt. Een zodanig zeker en onwankelbaar beftuur kan niet geoelfend worden ,zonder/het uitdenken , daar Hellen , en onderhouden van alle zodanige middelen, als tér bereiking van het oog-  van den MENSCH. 12-3 oogmerk dienstbaar zijn; maar, geene van alle die middelen kunnen zonder kosten bereikt worden, die kosten moeten natuurlijk betaald worden door de geheele maatfehappij , om dat de nabuur leert, dat die geene, die de voordeden genieten, ook de lasten moeten draagen, maar alle de leden van de maatfehappij genieten de voordeelen van de algemeene beicherming, veiligheid, en geluk, derhalven komen ook de lasten voor algemeene rekening ; maar, hoe zeer wel ijder lid zo veel van die voordeden geniet, als zijne omftandigheden toelaaten , is evenwel de waardij van het genot van ijder niet even groot; wanneer een lid, welke zeer weinig door de fortuin bedeeld is, wiens omftandigheden bekrompen zijn, en vorderen, dat hij met zijner handen werk zijn brood moet winnen, zich tegen vijandelijke aanvallen verzekerd ziet, zich wegen geopend ziet, om zijn beftaan te vinden, en te verbeeteren, en veilig is, dat hem geene onrechtveerdige verftooring van zijn beftaan, nog eenige andere onrecht veerdigheden zullen overkomen, dan geniet hij wel alle voordeelen, voor welke hem zijne omftandigheden vatbaar maaken, maar de waardij van die voordeelen is zo groot niet, als de waardij van de voordeelen, welke een rijke, in de befcherming, en beveiliging van zijne uitgeftrekte bezittingen geniet, fchoon hij ook niets meer, en niets minder geniet, dan  124 de RECHTEN dan waarvoor zijne omftandigheden hem vatbaar maaken ; hij ftaat dus wel met den meer bekrompenen, in zo ver geljjk, dat de een even zo wel als de andere, niets meer, of niets minder van de voordeelen der verbintenis geniet, dan waar voor zij beide, wegens hunne onderfcheiden omftandigheden, vatbaar zijn, maar hij ftaat ook tevens, in zo verre , met dien meer bekrompenen ongelijk, dat zijne voordeelen van veel meerdere waardij zijn; die meerdere en mindere waardij moeten dus tot evenredigheid gebragt worden, indien de gelijkheid zal blijven; wanneer dus ijder, hooid voor hoofd, dezelfde fom in de lasten moest draagen, dan zou niet ijder evenveel draagen, want, dan, zou de meerdere en mindere waaiv dij van de voordeelen uit het oog verlooren worden, maar, wanneer die geene, die de voordeelen geniet, ook de lasten zal draagen, dan moeten de waardijen der voordeelen in evenredigheid tot eikanderen gebragt worden, en dus draagen rijken en meer beh.oeftigen, dan even veel, wanneer een ijder, naar evenredigheid van de waardij zijner voordeelen, draagt: langs deezen weg, draagt een rijke, welke bij vooibeeld jaarlijks, ter bevordering van dé gemeene zaak, duizend guldens moet opbrengen, juist zo veel als een meer bekrompene, die,daar toe éénen penning moet geven, cm dat ijder zo veel draagt, als bij in evenredigheid geniet, dat is, ijder draagt zo veel, en  VAN DEN MENSCH. I2J en geniet zo veel, als zijne vatbaarheid toelaat. De beftuurders van eene maatfehappij moeten dus bevoegd zijn, om zodanige belastingen te beveelen, en de evenredigheid in dezelve te bepaalen : en deeze beveelen, en bepaalingen daar gefteld zijnde, zijn alle de leden, en dus zo wel de beftuurders, als alle de andere, veplicht, om alle die lasten te betaalen. De beftuurders moeten de alzo, uit de belastingen , ontfangen penningen ten algemeenen nutte befteeden, diepenningenzijr.de gemeenfchaplijke eigendom van de geheele maatfehappij, en dus moet hier uit betaald worden alles . wat tot onderhoud, befeherming, beveiliging , en bevordering van het geluk van de maatfehappij behoort. Het beftek van deeze verhandeling laat niet toe, om dit verder uit te haaien, hier toe behooren alle kosten aan vestingen, aan openbaare gebouwen , aan de militie , aan krijgsgereedfehap , aan allerlije foort van aroptenaaren, en bed:enden, en duizend andere artikelen meer, waaromtrent de bepaalingen, de bedingen, en wat dies meer is , al weder door de beiluiten van de beftuurders tot eenen algemeenen wil gebragt worden ; terwijl het juist niet altijd nodig is, dat de betaalingen van het geene- ten dienfte var» de geheele maatfehappij gefchied , altijd irj geld gedaan worden. 'Er kunnen gevallen plaats hebben, in welke de beftuurders oor- dee-  125 be RECHTEN deeJen , dat de dienden, welke een lid van de maatfehappij aan dezelve bewijst, zeer verre overtreffen , de lasten, welke hij, in evenredigheid van zijne bezittingen, zou moeten opbrengen, in zodanige gevallen, kunnen zij, zonder de evenredigheid te breeken , die dienden betaalen door aan de zodanige, behalven hun tractement, vrijdom van de belastingen te geven , zodanige vrijdom word dan niet gerekend te zijn, eene ontheffing van dien plicht, welke op alle de leden rust, maar hij, die zodanige vrijdom geniet, word gerekend zijne lasten te betaalen door de dienden, welke hij aan de maatfehappij bewijst. Een zodanig zeker , onwankelbaar, en door behoorlijke geldmiddelen onderfchraagd beduur, verkeert omtrent de uitwendige zekerheid, en de inwendige veiligheid, en geluk. Maar, zal het beduur, in zodanige gewichtige zaaken, van behoorlijke uitwerking zijn , dan moet het zelve krachten hebben, om zich zelve ftaande te houden,* het moet dus niet alleen recht hebben om te gebieden, alle de leden van de maatfehappij moeten niet alleen verplicht zijn om te gehoorzaamen, maar de middelen, welke zij behooren te hebben, om hunne beveelen te doen gehoorzaamen, moeten van meerderen klem en nadruk zijn, dan die, welke het recht der natuur en zedenkunde aan de hand geeven; 'er moet dus aan de gee-  van ben MENSCH. 127 geene, die eene maatfehappij beftuuren, macht toegekend-worden. Die macht moet beftaan: 1. in te kunnen willen, alles wat tot de uitwendige zekerheid, en inwendige veiligheid, eri rust behoort-, dus moeten , om maar eenige voornaame zaaken op te noemen (want mén houde in het oog, dat ik niet in 't algemeen, maar met een bepaald oogmerk fchrij ve) ten aanzien van de uitwendige zekerheid , de beftuurders macht hebben, om tot oorlog, en tot vreede te befluitèn, om verbonden met andere foortgelijke maatfehappijen aan te gaan , om zodanige zaaken, waar door aan andere foortgelijke lichaamen rechtveerdige redenen van aanval, of klachten over beledigingen, zouden kunnen worden gegeeven, te verbieden, en wat dies meer is: ten aanzien van de inwendige veiligheid, en geluk, moeten die geene, die eene maatfehappij beftuuren, macht hebben, niet alleen om alle onrust tegen te gaan, en alle wegen en middelen te openen, door welke de inwendige welvaart bevorderd, kunften, en wetenfehappen aangemoedigd , koophandel en fabrieken meer en meer uitgebreid, de zeden meer en meer befchaafd, de betrekkingen omtrent God , zich zei ven , en den naasten meer en meer bekend worden, maar ook om bepaallingen te maaken omtrent dat geene, 't welk in alle gevallen, in alle omftandigheden, in alle handelingen , voor recht of onrecht zal moe-  ia8 de RECHTEN moet worden gehouden, dat is te zeggen, de beftuurders moeten de macht hebben, om burgerwetten té, maaken, aie van eene verbindende kracht zijn i dit alles bij elkander genomen, met dat geene, 't welk 'er verder, (indien het mijn beftek toe liet) zou kunnen worden bij gevoegd, maakt dat geene uit, 't welk men, gewoonlijk, de wetgeevende macht noemt. . Maar 2. de macht , welke aan beftuurders van eene maatfehappij moet worden toegekend, moet ook beftaan in het recht, om dat geene , *t welk, dezelve uit krachte van hunne wetgeevende macht,bepaald hebben, te doen uitvoe. ren, zij moeten van zodanige bedienaaren van haare beveelen voorzien zijn, welke niet alleen ten allen tijde gereed liaan, om hunne beveelen uit te voeren, maar ook zodanige macht hebben, door welke zij allen tegenftand, in de uitvoering van de aan hun toeberrouwde beveelen , kunnen afweeren, dit noemt men de uitvoerende macht. Eindelijk. 3. moeten 'er bekwaame middelen zijn, om de overeenkomften van het gedrag van de leden met de bepaalingen, die door de beftuurders gemaakt zijii, te kunnen vergelijken. Dat is, 'er moeten rechters zijn, die volgens de wetten oor. deelen, deeze rechters moeten geëerbiedigd, hunne uitfpraaken moeten gehoorzaamd worden, hier toe moeten zij macht hebben, deeze word de rechterlijke macht genaamd. Hier toe  VAN DEN MENSCH. sip toe behoort riet alleen het doen van uitfpraaken in verfchillen, en het verzorgen. dat hunne uitfpraaken van behoorlijke uitwerking zijn, maar ook het ftraffen. Dus moeten de beftuurders van eene burgermaatfchappij, in de uitvoering van hunne rechterlijke macht, ook bevoegd zijn om te kunnen ftraffen ,• eene ftraf is een kwaad , V welk 'geleden word, om een kwaad , V welk hedreeven is: het is dus eene vergelditag van eene daad; hij, die, in den oorfpronglijken ftaat, zijne veiligheid ziet veriïooren,is, gelijk wij reeds gezien hebben, volkomen bevoegd, om zich zdven te verdeedigen, en vergoeding te verzorgen, maar dit zou, in de burgermaatschappij, alle rust b^neemen > in de burgermaatfchappij bdiooren goede en duidelijke wetten te zijn , in welke niet alleen bepaald moet zijn, wat voor verftooiing van de veiligheid , wat voor vtrfiooring van de zekerheid , en rust , wat voor beledigingen , voor benadeelingen enz. moet worden gehouden? maar cok,op welk eene wijze alle die verltooringen , beledigingen , benadeehngen moeten worden gebeeterd ? die beteringen moeten in evenredigheid ftaan tot het geene gebeterd moet worden : zij moeten dus op halsftraffen, lijfftraffen, geldboetens, fchadevergoedingen, en diergelijke, neerkomen, zij moeten zwaarder, of ligter zijn , niet alleen in evenredigheid van het bedrecven kwaad, maar l ook  i3o de RECHTEN ook in evenredigheid van het meer of min nadeelige van het voorbeeld, van de meerdere en mindere geneigdheid van het geheele gros der natie tot een zodanig kwaad, van de meerdere en mindere gelegenheid en aanleiding tot het zelve, van de meerdere en mindere moog1 ïijkheidjom het zelve, op eene bedekte wijze, te bedrijven , en wat dies meer is ; in die wetten moet de manier, waar op zodanig bedreeven kwaad moet worden beweezen, de wijze, waar op de bedrijvers moeten worden vervolgd, de wijze waar op zij zich verdeedigen, en verontfchuldigen kunnen, naauwkeurig bepaald zijn; die alles moet door rechters uitgevoerd worden, die de wetten verftaan, die de gevallen op de wetten toepasfen, die een ijder onvertogen recht toe wijzen , die geen onderfcheid tusfchen peizoonen maaken, aan deeze rechtshandelingen moet een ijder zich onderwerpen, en een lid van eene burgermaatfchappij moet, zo dra hij verbonden is, voor altijd afzien van zijn natuurlijk recht, om zich zeiven recht en voldoening te verfchaffen, maar het zelve aan de geheele maat. fchappij overlaaten, die liet zelve door rechters en wetten uitvoerd. Alle deeze onderfcheidene machten, de wetgevende, uitvoerende, en rechterlijke, moeten behoorlijk verdeeld zijn, de eene macht moet de andere fchraagen, deeze machten moeten elkandercn niet hinderen, nog in werkzaam- he  VAN DEN MENSCH, ,j,r beden van elkandcren treeden. Dit alles is ook reeds, door alle eeuwen heen, op oneindig verleidende wijzen, beproeft, in alle die wijzen zijn voor en nadeden ondervonden, en tot hier toe is nog nimmer, op eene beflisfende wijze uitgemaakt, welke verdeeling en fchikkmg dien aangaande de volmaakfte zij ? dan, die vei-deeling en fchikking moet ook,in het oorfpronglijk contract, of door de ftandvastige gewoonte bepaald zijn, zij is mede een voornaam gedeelte van de conftitutie, en moet dus even zeker, en onwankelbaar zijn, als alles, wat dien aangaande reeds voorgedraagen is. Dit ai!es,en oneindig meer, 't welk mijnbe Hek mij niet toelaat op te noemen, behoort noodzaaklijk tot het denkbeeld, en de natuur van eene burgermaatfchappij; zonder liet zeive kan geene burgermaatfchappij begreepen worden. r I 2 N E-  131 de RECHTEN NEGENDE HOOFDSTUK. VOORDEELEN VAN EENE BURGERMAATSCHAPPIJ. Eene zodanige verbintenis , als wij tot bier toe befchouwd hebben, is ten hoogden vruchtbaar in aangenaame en allerbelangrijklte gevolgen. Laat ik de voornaamfte, die uit de natuur van de zaak voortvloeijen,kortelijk bij eikanderen plaatzen. Een lid van eene burgermaatfchappij heelt naauwlijks denkbeelden van de ontelbaare zorgen, die den mensch, in zijnen ooifprongiijk™ ftaat levenden, ogenbliklijk omringen: immers daar de bolwerken, welke het recht der natuur en de zedenkunde tegen de geweldige drift der menfchelijke hartstochten ftellen, gelijk wij gezien hebben, niet toereikende zijn,daar dus een mensch , in den oorfpronglijken ftaa', altijd gewapend behoort te leeven, altijd op zijne hoede behoort te zijn tegen aanvallen van anderen , nooit eenige zekerheid heeft, omtrent zodanige bezittingen, welke niet regelrecht binnen zijn bereik zijn, en zelts ten aanzien van de verdeediging van die geene, v.-elke daadlijk onderzijn bereik leggen, geene andere middelen heeft , dan zijne eigene krachten, daar hij door gebrek aan krachten.  VAN DEN MENSCH. 133 of door mindere fterkte dan ziin aanvaller , éénmaal van zijne bezittingen beroofd zijnde, geenen anderen weg tot wederbekoming van dezelve kent, dan dien van geweld , daar dus een zodanig mensch altijd in gevaar verkeert, daar is,in tegendeel, een Ud van eene burgermaatfchappij onder de befcherming van de wetten veilig. 't Is waar, de maatfehappij, van welke hij een lid is, kan in oorlogen geraaken, kan door huitenlandsch geweld aangevallen worden, hier door kan hij ongelukkig worden, en alle zijne bezittingen verliezen , hij kan zo nabij aan de grenzen woonen , dat hem de onheilen van eenen zodanigen oorlog, en aanval, het eerfte treffen. Maar, behalven dat hij aan alle die rampen, in zijnen oorfpronglijken ftaat, eveneens blood. gefttid is, zo zijn die gevallen, in de maatfehappij , niet alleen veel zeldzaamer, maar , daar en boven, heeft hij , in de maatfehappij, in zodanig geval, voordeelen, die buiten dezelve niet gekend worden. Zeldzaam, zeer zeldzaam komt een oorlog zo geheel onverwagt op , of die geene, die aan de grenzen woonen , en dus het eerst voor den aanval blood ftaan, hebben nog gelegenheid , om met hunne roerende goederen, en vee te vluchten: de befchaafdheid der natiën (welke haaren oorfprong ook uit de burgermaatfchappij ontleend hteftj heeft de gewoonte ingevoerd van oorI 3 logs-  ï34 de rechten loffsverklsaringcn, daar, in tegendeel, de natuur van den oorfprongiijken ftaat medebrengt, om allen aanval op het onvoorzienst te doen. Hier komt bij, dat een zodanig aan de grenzen woonend lid nitt verftooken is van verdee* diging , en, vooral, dat zijne fchaden, die onvermijdlijk zijn. door de maatfehappij in evenredigheid gedraagen, en hem veeltijds, het zij in geld, het zij in eene tijdelijke vermindering, of zelfs geheele ontheffing van zijn aandeel in de algereeene belastingen voor eenige jaaren, vergoed worden. Terwijl, niet zeldzaam, de geledene rampen van de zodanige aan de beftuurders van de maatfehappij nieuwe fpoor. Hagen geeven ter uitdenking van nieuwe wegen , ter bevordering van hunnen welftaud. En 'wat de inwendige veiligheid aangaat, men kan niet ontkennen, dat,zelfs in de best ingerichte maatfehappij, wel eens zodanige verftooringen plaats hebben, tegen welke de gewoone voorzorgen van de jultitie en politie niet altijd beftand zijn, vooral in weinig bewoonde , of ten behoeve van den landbouw wijd uitgefcrekte ftreeken op het platte land , waar, béhalven dat zodanige gevallen niet dan zeldzaam zijn, en ahhans in geene vergelijkingkunnen komen met de geheele onzekerheid, in welke men, in den oorfpronglijken ftaat, ten rieezen aanzien, onophoudelijk leeft, zo zijn daar tegen evenwel, in alle eenigzints wel ingerichte maatfehappijen,zodanige inrichtingen, dat  van den MENSCH. 135 dat het naauwlijks, en niet dan in zeer bijzondere omftandigheden, mooglijk is, dat zoda-nige verftoorders van de algemeene veiligheid de waakzaame, en in flilte werkende , nafpeuïingen van de jtiftitie ontfnappen , en dan , niet alleen ter evenredige vergelding van hun bedreeven kwaad , rnaar ook ten affchrik van. anderen, en dus tot eene ziehtbaare vernieu, wing van de voorzorgen voor de veiligheid * hunne welverdiende ftraf ontfangen. 't Is zo, de best ingerichte ftaaten zijn wel eens aan beroeringen bloot gefield j 'er zijn tot hier toe weinig maatfehappijen op de waereld geweest, welke zich beroemen kunnen, dat 'er geene tijden.zijn geweest, in welke alle de wervelen van het beftuur los geraakt. n, alle banden van verbintenis vernietigd, alle klem van het beftuur verbrooken wierd,' warneer alle hartstochten in hevige werking, en alle gemoederen in een onftuimige gisting geraakt zijn. In zodanige ongelukkige tijden, moet men bekennen, dat de bolwerken, welke het burgerlijk contracl: tegen de verftooringen van de zekerheid, veiligheid, en rust opwerpt, doorgaans te zwak bevonden worden" in zódanige rampzalige tijden, loopen dikwils het leven, de bezittingen, en alles, wat het leven veraangenaamen kan , het hoogfte gevaar, in zodanige fchrikverwekkende tijden, is menigmaal de eene mensch van den anderen niet veilig. 1 4 Maar  ÏS^ t> ë REC ft T é N Maar , behalven dat zodanige beroeringen zelden langen tijd kunnen duuren, en menigmaaien, als van zel ve, tot de orde terug keeren, behalven dat zodanige beroeringen niet dan zeer buiten gewoon zijn, behalven dat, ten alle tijde, alles moet aangewend worden •> om deeze ramp te verhoeden , welke, met het hoogfte recht,onder de vreeslijkfte van alle onheilen moet worden gerekend, die immer aan eene burgermaatfchappij kunnen overkomen, en welke ramp nimmer door opvolgende voordeelen , hoe groot en fchitterend ook, kan herfteld worden , behalven dat, geduurende die tijden van verwarring en beroering, eigentlijk niet kan gezegd worden , dat de maatfehappij een beftaan heeft, behalven dat, zelfs in zodanige zeldzaame tijden, de rampen niet grooter zijn > dan die geene , waar aan men , in den oorfpronglijken ftaat levende, altijd is bloodgefreld, en tegen welke men, in dien ftaat, nooit beveiligd is, behalven dit alles, zou men toonen, weinig kennis re hebben aan het geweld van den druisfehenden 1'troom van éénmaal aan het gisten gebrachte, en losgebrooken hartstochten, indien men begeerde , dat het mooglijk zoude zijn , eene burgermaatfchappij uit te vinden, welke zodanig volmaakt ingericht was, dat, ten allen tijde , aan zodanig alles te bovengaande geweld het hoofd kan gebooden worden. Zeker, de burgerlijke verbintenis is een allerheilzaamst mid-  van den MENSCH. 137 middel ter bevordering van zekerheid, veilig-, beid , en rust onder de menfchen , buiten twijffel, overtreft de gelukftaat, welke , zelfs alleen uit deezen hoofde, in eene burgermaatfchappij genooten word , oneindig den oorfpronglijken Haat van die mensch, pntegenfpreeklijk 4 levert de burgerlijke verbinte, nis, is gewoone tijden , volmaakt toei ij kende middelen op ter beteugeling van de hartstochten , en, zelfs moeten de driften al tot eene zeer aanmerkelijke hoogte opgeklommen zijn, eer die middelen te kort fcnieten: zij, die zodanige beroeringen willen aanvangen , moeten al zeer behendig, zeer omzigtig zijn, zich aan zeer groote gevaaren blood Hellen, eer de fchroeven,tot eene zodanige hoogte, losgemaakt zijn, dat het kwaad niet meer te fluiten is; maar, met dat alles, hij, die zou willen beweeren, dat de middelen, welke eene burgermaatfchappij ter beteugeling van de geweldig losbreekende hartstochten kan opleveren, altijd onfeilbaar zouden moeten werken , zou dat geene van menfchen vergen, 't welk derzelver vermogens oneindig te boven gaat, zou de flandvastigfle ondervinding van alle eeuwen lloutmoedig moeten tegenfpreeken , zou een geheel ander menschdom moeten kunnen vormen , met een woord , hij zou., in deeze onvolmaakte waereld, de hoogde volmaaktheid moeten zoeken. Het fpreekt dan van zelve, dat een lid van I 5 ee-  i38 de RECHTEN eene lurgermaatfchappij onvergelijkelijk zekerder, veiliger, en geruster leeft,, dan de mensch in zijnen oorfpronglijken ftiat. En, hoe bevallig ook die zekerheid, veiligheid, en gerustheid, op zich zelve, mogen weezen, nog onbefchrijflijk grooter zijn de voordeelen, die uit dezelve gebooren worden. Een zodanig beveiligd leeven ontflaat den mensch van alle die angstvalligheden, en zorgen , die den oorfpronglijken ftaat onophoudelijk verrellen. Veilig, onder de befcherming van eene warkzaame juilitie en politie, kan de eene burger den anderen, de eene mensch den anderen genieten: in de burgermaatfchappij ftaat de veilige weg open tot onderlinge oeffening van de plichten van zedenkunde , tot daadiijke in 't werk Helling van alle die gezellige deugden, die zo veel kunnen toebrengen tot de genoegens van dit leven. Ik beken, en men zou willens blind moeten zijn, om dit niet toe te ftaan, dat de burgermaatfchappij 'ook ondeugden leert kennen, welke .buitende maatfehappij,moogüjk altijd onbekend zouden zijn gebleeven, ik heb geen voorneemen, om eene ï'latonifche republiek, of een Utopia te ichilderen. Doch de nadeelen van die ondeugden kunnen, in eene wel ingerichte maatfehappij, waar juilitie en politie hand aan hand gepaard gaan in derzelver werkzaamheden, «immer opwegen tegen de belangrijke voor- dee-  van den MENSCH. in deelen van de geheele masfa van gezellige deugden. Een zodanig genist, en door de aangenaamheden van de gezelligheid vervrolijkt leven wekt den mensch op ,tot ontwikkeling van die vermogens van zijnen redelijken geest, welke, onder de bekommeringen van den oorfpronglijken ftaat verfmoord, altijd buiten werking zouden zijn gebleeven: de van zorgen ontheven geest vind nuttige kunften en handwerken uit, en verzorgd aangenaamheden, en gemakken , welke inden oorfpronglijken ftaat, zelfs in de denkbeelden, onbekend waren. Dan ook hier blijft het niet bij. De vrije werkingen ontwikkeling van de vermogens van de ziel kunnen niet anders ,dan die vermogens meer en meer befchaaven, en van tijd tot tijd aanfpooren tot het uitvinden van nuttige en verhevene wetenfehappen, en, langs dien weg, den mensch tot die hoogte van geluk opvoeren, voor welke zijn redelijke geest vatbaar is. De ongeftoorde veiligheid, en het vreedzaame genot van hunne bezittingen, doen de menfchen tot onderneemingen befluiten, welke in den oorfpronglijken ftaat niet alleen nimmer onder den aandacht zouden komen, maar zelfs, om de onuitvoerbaarheid, aanftonds zouden verworpen worden. Verzekerd , dat buiten zodanige toevallen, welke geen menschlijk doorzicht kan voorzien, nog menschlijk vermogen kan afwenden, zijne kinderen en nako- me-  *4° de RECHTEN melingen de vruchten van zijne naarfligbeid en arbeid nog zullen kunnen plukken, baunt zich de mensch, inde maatfehappij,alle mooglijke wegen tot eenen bloeijenden buiten en binnenlandfchen koophandel, en hier in word hij door verlichte beftuurders, op alle wijzen,aangemoedigd, en geholpen. Datzelfde vreedzaam genot, en onbekommerd uitzicht op een ongeftoord vervolg, doet den mensch,op allerhje wijzen, voor zijne nakomelingfchap zorgen, men ziet hem huizen bouwen , die eeuwen kunnen verduuren, men ziet hem bosfehen planten, waar van hij zeker kan.zijn, dat hij; in zijn leven , de vruchten niet kan genieten, men ziet hem weldaadige fondfen en geftichren aanleggen, welke voor de •vormende geflachten ten waarborge ftrekken, dat geene onfchuldige behoefte, geene eerlijke armoede, van gebrek zal behoeven te vergaan. Alle deeze, en nog veel meerdere vootdee» ïen, waar van de uitneemende waardij op het b'oote voorftel in het oog valt, zijn de heil. arijke gevolgen van de vereeniging der menfchen te burgermaatfehappijen. Zo zeer is de burgerlijke verbintenis gefchikt tot voltooijing van het aardseh geluk ! Maar ook hier bij bepaalen zich die voordeelen niet. De geruste, de veilige ftaat, waar ik zich de burger bevind, de ruime, en door j;cene altoos verpletterende bekommeringen ver-  VAK DEN MENSCH. Ï4*. verfmoorde werkzaamheden van den geest ,doert den mensch niet alleen naar aardfehe genietingen heigen, maar zij geeven hem ook gelegenheid , om naar het oogmerk van zijne waarac'-tige beftemming te onderzoeken. Zijne betrekkingen tot God vallen hem,in den veiligen burgerftaat ,veel duidelijker onder den aandacht, dan in zijnen oorfpronglijken fiaat, gemeenfchaplijke , vertrouwelijke gefprekken vermeerderen zijnen lust tot nafpooringen ten aanzien van zijnen oorfprong, en beftemming. En wanneer wij de wijze, op welke de Godlijke liefde de openbaaring van haaren wil aan het menschdom heeft gelieven bekend re maaken, en den weg tot kennis aan , en ver. trouwelijke gemeer.fchap met dat verheven Opperweezen te openen, nafpeuren, dan vinden wij , dat dit aan maatfehappijen gefchiedde. Toen de groote Heil-Gezant Jezus Christus zo deeze waereld zou verlaaten, gelastede hij zijne zendelingen, om zich over de waereld te verfpreiden, en hel Euangelij aan alle volkeren te verkondigen. En zeker, hoe zouden de aangenaamheden, welke het lieflijk Euan. gelij, reeds op de waereld, doet fmaaken, immer in den oorfpronglijken ftaat kunnen genoten worden ? Hoe zou die gemeenfchaplijke dienst van God , welke zo veel toebrengt, om het gevoel te verleevendigen, en het vuur van Godvrucht aan te wakkeren, immer kun. nen geöelfend worden, door menfchen, die in  pp be RECHTEN in den oorfpronglijken ftaat levende, geen en anderen omgang met eikanderen hebben, dan die de noocizaaklijkheid vordert! Hoe zou die gemeenfchap, die de ziel van het Christendom uit maakt, hoe zouden alle die verhevene deugden, welke de Christelijke zedenkunde leert, en welke, zo in derzelver natuur, als uitgebreidheid, die zedekunde, welke het licht der reden doet kennen, oneindig overtieffen, immer het menschdom kunnen veraangenaamen , en verderen, indien de burgerlijke verbintenis geen zodanig onderling vertrouwen vestigde, waar door alle vrees verbannen, en alle beletfelen benomen worden! Zo blijkt dan onwederfpreeklijk, dat de burgermaatfchappij niet alleen een aller fchoonst middel is, om de hartstochten der menfchen te beteugelen, maar dat zij juist allergepast is, om den mensch aan zijne beftemming te doen beantwoorden, en den weg te baanen ter voorbereiding tot zijnen toekomenden ftand in de eeuwigheid. Een ijder, die deeze voordeelen, in dit kort beftek, bij elkauderen gevoegd, leest, zal van zelve de grootheid van dezelve • gevoelen, zal moeten erkennen, dat dezelve zodanig, inden oorfpronglijken ftaat,niet kunnen genooten worden, en zal dus op de burgerlijke maatfehappij moeten verlieven. En dit alleen was mijn oogmerk, ik zou die voordeden meer hebben kunnen uitnaaien, ik zou meer  VAN DEN MENSCH. Ï43 meer andere voordeelen hebben kunnen opnoemen, doch mijn voorneemen om kortte zijn, weerhoud mij, genoeg zal ik gedaan hebben , indien ik ,hier door, aanleiding heb gegeeven, om de burgermaatfchappij van eene zijde te doen bezien, welke, door de algemeene gewoonte van alle die voordeelen van kinsbeent af te genieten, niet, dan zeer zelden, onder den aandacht van de groote menigte valt, en alleen door opmerkende bewonderd word. TIEN.'  t44 be RECHTEN TIENDE HOOFDSTUK. WELK E VERMINDERING AAN BEN EENEN KANT BE RE CHTEN VAN BEN MENSCHOP ZIJN LEVEN, Z IJ N e BEZITTINGEN , ENZIJNE GENIETINGEN , e'n WELKE UI TB Tv EIBI N G AAN BE ANDERE ZIJDE ZIJNE VERPLICHTINGEN BIEN AANGAANDE, DOOR BE NATUUR VAN Di BURGERLIJKE VERBINTENIS, ONDER GAAN HEBBEN. Wanneer men 'alles, wat ik tot hier toe over de natuur, en de voordeelen van de burgermaatfchappij gezegd heb , met aandacht overweegt, dan zal men moeten erkennen, dar ik «Heen algemeene denkbeelden heb opgegeeven, die op alle burgerftaaten toepaslijk zijn , hoedanig dezelve ook mogen weezen ingericht. Trouwens ik heb alles, zo veel mijn doorzicht toeliet, uit de natuur zelve van het oogmerk, waar mede men moet onderftellen, dat eene burgermaatfchappij is aangegaan, afgeleid. Ik beken, dat mijne denkbeelden, welke ik hier heb voorgedeld, in den eerden opflag, zullen fchijnen het meeste te drooken met  VAN DEN MENSCH. , 145 met de repraefentatief democratisch republiekijnfche regeeringsvorm., ook wil ik niet ontveinzen , dat deeze, indien zij wel ingericht is, en de onderfcheidene machten zodanig verdeeld zijn, dat alles in evenwicht blijve, mij het meeste vau alle de tot hier toe bekende regeeringsvormen bevalt, fchoon haare gebreeken mij ook niet onbekénd zijn. Dan deeze mijne fmaak is echter de reden niet, waarom mijne voorgedekte denkbeelden het naaste met de genoemde regeeringsvorm overeenkomen; de waare reden van die overeenkomst is enkel daar in gelegen, dat in de repraefentatief democratifch republiekijnfche regeeringsvorm de natuur van het burgerlijk contracl, zo als hetzelve met het oogmerk, waar mede het is aangegaan, overeenkomt, het eenvoudigfte doordraait, en het minde ingewikkeld is: dan dit laat niet na, dat echter alle mijne denkbeelden ook op alle andere foorten van regeeringsvormen behooren te kunnen worden toegepast, pm dat men zich,bij geene mooglijks heid,een denkbeeld kan vorm» van eene burgermaatfchappij , welke geene bij een vergaderde menigte zou zijn, die het land, waar in zij gevestigd zijn, nier gemeenfchaplijk bezitten, en die met eikanderen niet tot gemeenfchaplijke verdeediging , en bevordering van onderlinge veiligheid en geluk verbonden zijn. "Deeze kenmerken zijn zo volftrekt noodzaaklek, dat, daar dezelve niet gevonden worden, & gee-  I4(5 de RECHTEN geene maatfehappij, maar duidlijke overheerfching piaats heeft; dan zij zijn in alle regeeringsvormen niet even zichtbaar; zij zijn in de monafchien , en zuivere aristocraüen meer ingewikkeld, zij vallen, daav, minder in het oog, doch zij maaken niet te min , ook daar % indien dezelve niet bedorven zijn , het wezentlijke karakter uit, en leveren,in alle (laaten, de waare veerkracht op, welke aan de burger wenen eene zekere, en ftandvastige werkingkan geeven. Uit alles, wat ik nopens de natuur van de burgerlijke maatfehappij gezegd heb, blijkt derhalven, dat dezelve eene zeer voordeelige verbintenis is tusfchen menfchen, die te vooren riet verbonden waren , maar in hunnen oorfpronglijken (laat leefden. Wij hebben boven breedvoerig gezien, dat het denkbeeld van alle verbintenis, hoe ook -genaamd , natuurlijk, en noodzaaklijk, medé "brengt vermindering van die rechten, en uitbreiding van die plichten, welke men vóór de tijd van dè verbintenis bezat, of aan welke men gehouden was. Eene verbintenis zonder daar uit vloeijende verplichting is een denkbeeld, 't welk zich zeiven omver (loot, doch wij hebben toen ook tevens gezien, dat de vermindering van de rechten, en de uitbreiding van de plichten niet verder kunnen gaan, dan bij de verbintenis bepaald is. Dus zullen wij nu tot het onderzoek moeten  VAN DEN MENSCH. 147 ten overgaan van die belangrijke vraag: welke verandering hebben de oorfpronglijke rechten, en welke uitbreiding hebben de oorfpronglijke verplichtingen van den mensch, door de natuur van het burgerlijk contract, ondergaan ? en welke oorfpronglijke rechten zijn aan den mensch, in den burger/laat, noch overgebleeven ? Laaten wij voor af zien, hoedanig het tusfchen die geene, die leden van eene maatfehappij zijn, en de overige menfchen gelegen zij, en van welke natuur de rechten zijn, die de leden van eene maatfehappij onder eikanderen verbinden.'1 De natuur van alle burgermaatfehappijen brengt mede, dat alle de leden van eene burgermaatfchappij met eikanderen een bijzonder lichaam uitmaaken. Wij hebben, in den loop van deeze verhandeling, gezien, dat alle menfchen oorfpronglijk in rechten en verplichtingen aan elkanderen gelijk ftaanj maar, zo dra zich menfchen aan eikanderen verbinden , dan worden die oorfpronglijke rechten en verplichtingen uit haaren ftaat van oorfpronglijke gelijkheid gebracht. Een lid van eene zodanige verbintenis heeft derhalven meerder rcht, dan een ander mensch, die tot de verbintenis niet behoort. Menftelle, dat de zaak, waar toe dè verbintenis ftrekt, van dien aart zij, dat dezelve volkomen met de voorfchriften van de natuurlijke zedenkunde overeenftemme, dan hebben wel K s al-  be RECHTEN alle menfchen het zedelijk recht, om die zaak te vorderen, maarniet te min hebben leden van de verbintenis boven dat zedelijk recht, nog een bijzonder verkreegen récht, om die zaak re eisfchen: even eens is het met de verplichtingen gelegen. Alle menfchen zijn wel in wendig verplicht tot dat geene , 't welk de zedenkunde voorfcbrijft, maar die geene , welke zich daar toe uitdruklijk verbonden hebben, zijn des te meer verplicht. Is dit waar in zedelijke rechten en plichten, bet is nog duidelijker in ónverfchillige zaaken. Dat geene, 't weik ijmand, op zich zeiven, niet kan eisfchen, dat geene. waar toe ijmand, op zich zeiven, niet verplicht is , word een verkreegen recht, word eene nieuwe verplichting, zo dra 'er eene verbintenis tusfchen beide komt, maar dat recht, cn die verplichting, hebben alleen hunne betrekking tot die menfchen, tusfchen" welke de verbintenis plaats heef t, en tot geene andere menfchen. Wanneer wij deeze eenvoudige waarheid op de burgermaatfchappij toepasfen , dan doet zich aanftonds aan ons verftand op eene ongelijkheid in rechten, en plichten, tusfchen menfchen en menfchen. Een.vreemdeling, die geen lid is van eene burgerlijke maatfehappij, kan niet vergen . dat bij die zelfde voordeelen za! genieten, tot welker onderling genot de, leden van die maatfehappij zich onderling verbonden hebben, ook kun-  van den MENSCH. 149 kunnen de leden van die maatfehappij den vreemdeling niet noodzaaken tot het voldoen aan die verplichtingen, welke uit de verbintenis vloeijen, tot welke hij niet behoort. Dus is 'er een wezentlijk onderfeheid tusfchen de rechten en plichten van burgers, en van vreemdelingen. Maar hier in moeten uiterllen vermijd worden. Even weinig als een vreemdeling aanfpraak heeft op de voordeelen, of verbonden is tot de lasten," die uit de verbintenis gebooren ziin , even weinig verliest hij, door die verbintenis, van zijne oorfpronglijke rechten, en plichten. De verbintenis is . eene zaak, welke tusfchen derdens, of andere menfchen, is aangegaan, deeze is hem noch voordeelig, nechnadeelig, maar indien zij hem niet nadeelig is, dan kan zij hem ook in zijne oorfpronglijke rechten, en pliehten,ten aanzien van de leden van die maatfehappij, als menfchen aangemerkt, niet verkorten. Dus, blijven tusfchen hem, en alle die te zamen verbonden menfchen alle oorfpronglijke rechten , en plichten in derzelver oorfpronglijke kracht en waarde. Evenwel, wanneer hij zich op den grond van de maatfehappij bevind , is hij verplicht zich naar de orde, die in dezelve fs vastgefteld, te ge draagen, en wanneer hij daar aan niet voldoet , is demaatfchappij.nietalleen gerechtigd, om hem haar grondgebied te ontzeggen, maar zelfs om hem .als een verftoorder van de gemeeK 3 ne  X50 de RECHTEN ne rust te ftraffen, of (om mij meer overeen» komftig den aart der zaake uit drukken) de maatfehappij is in dat geval bevoegd, om in de plaats van die geene van haare leden die door zijne verftooring van de vastgefteldeorde' benadeeld zijn, herftelling en vergoeding van eenen Zodanigen vreemdeling te neemen. De maatfehappij is volkomen bevoegd,om, in haar eigen lighaam, zodanige orde en inrichtingen te bepaalen, als zij goedvind, zonder eenige aanmerking te neemen op vreemdelingen , maar vreemdelingen zijn geheel onbevoegd, om, wanneer zij zich op den grond van de maatfehappij bevinden, die orde en inrichtingen te overtreeden. Zij worden als vreemdelingen geduld, alleen onder ftilzwijgende voorwaarden van de vastgeftelde orde te zullen eerbiedigen, even gelijk wij ijmand, die tot ons huisgezin niet behoort, in het zelve dulden, onder ftilzwijgende voorwaarde, dat hij de vastgeftelde orde in ons huisgezin niet moge verbreeken. Hier uit volgt, dat de yreemdelingen wel hunne natuurlijke rechten op de burgers behou den, maar dat zij echter mindere rechten op die burgers hebhen, dan burgers op burgers. Dat ook burgers wel alle hunne natuurlijke verplichtingen aan Treemdelingen behouden, maar echter, dat de verplichtingen tusfchen burgers en burgers uitgebreider zijn. 2. De natuur van de burgerlijke verbint e-. nis  van den MENSCH. 151 nis brengt mede, dat alle burgers aan eikanderen verbonden zijn. Wij hebben reeds boven gezien, en uit de natuurlijke gelijkheid, welke oorfpronglijk tusfchen alle menfchen plaats heeft, afgeleid , dat het rtc.it der na-uur leert , dat verbintenisfen heilig moeten gej ouden worden , dat hij, die zijne vtrbi' u rt verbreekt, tegen het reduier .fen verkreegen worden, dus even volmaakte rechten zijn, als de oorfpronglijke rechten vaii het recht der natuur, dat het ver.wecken van eene Yerbintenh een geweld is, 't welk met geweld mag te keer gegaan worden. Maar het burgerlijk contraft is eene veibbitenis, en dus zijn alle redden, en verplichtingen, welke uit het zelve vioeijen, volmaakte rechten, en volmaakte verplichtingen. Hier uit volgt, dat die rechten, en die plichten, die tot het burgerlijk contracl behooren, offchöon 'er oiufr dezelve ook zodanige zijn, die op zich zeiyen enkel zedelijk zijn, ev-.: .el, door tusfehenkomst van het burgerlijk contracl, alle de natuur van volmaakte rechten aandoen. Ik zal het onderfcheid tusfchen zedelijke, en volmaakte rechten hier niet -weder herhaalen. De leden van eene burgermaatfchappij hebben derhalven, uit hoofde van hunne verbintenis, volmaakte rechten, en volmaakte verplichtingen jegens eikanderen. Dan,ook hier, moeten uiterlten vermijd worK 4 de„  *5*1 de R E G II TEN den De rechten en verplichtingen die. uit eene verbintenis afgeleid worden, kunnen mm- : mer verder gaan; dan de 'verbintenis zelve medebrengt. Offchoon dus de leden van eene burgermaatfchappij volmaakt aan elkander verbonden zijn, voor zo verre hunne rechten, en verplichtingen, die uit het burgerlijk contracl: ontdaan, aangaat, blijven zij evenwel ,ten aanzien van dat geene, 't welk niet tot liet burgerlijk contrad behoort, ijder die rechten, eh'die verplichtingen behouden, die hun oorfpronglijk eigen zijn, zonder dat die-rechten, en verplichtingen eenigzints van natuur veranderen. De leden van eene burgermaatfchappij hebben dus hunne oorfpronglijke rechten juist in zo verre verminderd, en hunne oor. fpronglijke verplichtingen juist in zo verre versmeer der d, als de 'natuur van het contraU mede brengt, deeze aanmerking zal ons voor het vervolg van zeer veel nut zijn, en van zelve klaarder worden. Dus bepaald hebbende, hoedanig het met de oorfpronglijke réchten en plichten van den mensch, tusfchen burgers en vreemdelingen, gelegen zij, en ,van welke natuur de rechten en plichten tusfchen burgers en burgers zijn ? kunnen wij ter rechtftreekfche beantwoording overgian van de boven voorgetelde vraag Twelke vermindering hebben de oorfpronglijke rechten Van den mensch, en welke uitbreiding hebben zijne oorfpronglyke phchten door de natuur van  VANDEN MENSCH. 153 van het burgerij k contraSl ondergaan, en wat is "er, van dat alles, in den burger/laat over gebleeven? Wij hebben boven'gezien, dat de waare en* oorfpronglijke rechten, en verplichtingen, van den mensch, in een kort bedek, daar in beftaan: Dat alle menfchen gebooren worden met eenen gelijken trek tot geluk , en eene gelijke aandrijving, om het zelve te bevorderen, dat zij oorfpronglijk alle gelijk zijn, dat is, dat zij oorfpronglijk alle volkomen gelijke rechten, en volkomen gelijke verplichtingen hebben, dat alle menfchen onderling van eikanderen onafhanglijk zijn , en dat alle menfchen vrij zijn . doch dat die onafhanglijkheid, en vrijheid, door de gelijkheid binnen behoorlijke paaien gehouden worden. En dat alle menfchen, oorfpronglijk, verplicht zijn om die rechten jegens eikanderen te eerbiedigen. Wij hebben tevens gezien, hoe de natuurlijke zedenkunde de fteile denkbeelden lenigt, welke uit de drooge befchouwing van deeze oorfpronglijke rechten en plichten gebooren worden. Alle menfchen hebben dus eenen gelijken trek tot geluk , en oorfpronglijk een volmaakt recht, om het zelve te bevorderen. Dit geluk hebben wij gezien te beftaan in eene veilige genieting^van het leven, met die middelen, weike,zo tot onderhouding, als tot veraangenaaming van het zelve, noodzaaklijk K 5 AU  154 deRECHTEN Alle menfchen hebben derhalven een gelijk recht op bun leven, op hunne bezittingen , en op de verdere aangenaamheden , en alle menfchen zijn verplicht, om eikanderen in het genot van dat alles ongeftoord te laaten- 't Is waar, de natuurlijke zedenkunde baant wel den weg tot verzagting van den ftroeven leeftrant, welke die drooge rechten-en plichten op zich zelve zouden veroorzaaken % maar de zwakheid der bolwerken, welke de zedenkunde tegen de hartstochten kan opwerpen, heeft nadere verbintenisfen doen zoeken, en hier liit is, zo als wij zagen, de burgerlijke Verbintenis gebooren. Map-, zo dra zich eenige menfchen,in eene gemeenfchaplijke verbintenis begeeven , om, ter meerdere bevordering van hun geluk, hunne krachten te vereenigen, zo dra eene menigte van menfchen eene gemeenfchaplijke bezitting aanvaarden, en zich onderling verbinden om die bezitting met al hun vermogen te befchermen, te verdedigen, en te onderhouden, dan moeten, natuurlijk, uit die verbintenis nadere bepalingen aan die volmaakte rechten en verplichtingen gemaakt worden. Dat volmaakte recht op het leven, en de bezittingen, word door de volmaakte verplichting 'ter gemeenjchaplijkö befcherming, en onderhouding bepaald. Laaten wij dit bij de Hukken befchouwen, en eerst van het leven, dan van de bezittingen»  VAN DEN MENSCH. 155 gen, en eindelijk van de verdere aangenaamheden van dit leven, fpreeken. De natuur van de burgerlijke verbintenis brengt mede volmaakte verplichting' ter gemeenfchaplijke verdediging; maar men kan zich geene gemeenfchaplijke' verdediging voordellen, zonder gemeenfchaplijk gevaar, ijder is dus volmaakt verplicht, om in eene gemeenfchaplijke verdediging van zijn vaderland, zijn leven , met dat van zijne medeleden, in gevaar te dellen, 't zij dan ter afwering van eenen vijandelijken aanval, 't zij ter vergoeding van moedwillig aangedaane fchaden, en verongelijkingen, 't Is waar , de hedendaagfche manier van oorlogen, door middel van bezoldigde foldaaten, doet die volmaakte plicht zo zeer niet meer in het oog vallen, doch men moet zeer blind zijn, indien men dezelve niet nog, in volle kracht, kan vinden, inde betaalingen van de belastingen, voor zo verre dezelve bedeed worden ter voldoening der foldijen der geregelde militie , welke zich verbonden hebben, om deezen plicht voor de maatfchap. pij te vervullen, en dus hun leven voor het welzijn van de maatfehappij te waagen. Dan ter zaake- Uit deeze volmaakte plicht van ijder lid, om met gemeenfehap van alle leden, als het nodig is: zijn leven aan gevaaren blood te dellen , volgt al aandonds eene bepaaling van het oor-  I5ö de RECHTEN. oorfpronglijk recht, 't welk ijder mensch op zijn eigen leven heeft. Oorfpronglijk behoeft niemand zijn leven voor zijne eigene bezittingen in gevaar te ftellen, het (laat hem vrij. om liever zijne goederen ten prooi te geeven, dan zijn leven te waagen. Oorfpronglijk kan het in zommige gevallen mooglijk weezen, dat een mensch in c ne zedelijke verplichting geraakt , om zijn leven , ten behoeven van een ander, te waagen, maar. dan nog,is het niet meer dan eene zedelijke verplichting . die geenen anderen yierfchaar»kent, dan het geweeten. Dit oorfpronglijk recht blijft ijder lid van eene burgermaatfchappij, in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid, behouden, Voor zo veel het belang van, de maatfehappij met het zelve niet gemoeid is, en dus voor zo veel zijne eigene bezittingen, en zijne zedelijke plichten aangaat. Niemand kan, in eenen burgerftaat, ten aanzien van zijne volkomen eigendommen, de vrije keus benomen worden, om, in de zeer zeldzaam voorkomende gevallen, zijn eigendom ten prooi te geeven, of zijn leven te waagen? niemand kan, inden burgerftaat, in de zeer zeldzaam voorkomende gevallen, gedwongen worden tot de oeffening van de zedelijke verplichting, om zich voor anderen in levensgevaar te begeeven: de zedelijke plicht moge zo zeer in 't oog loopende zijn, als zij wil, zij kent geenen ukerlijken dwang ; zij blijft  VAN DEN MENSCH.- ■ Jg*r uïtjii zieaelijk, en kan niet gedwongen worden. Maar, voor zo veel het algemeene be-' lang van de maatfehappij betrefr, is dit oorfpronglijk recht bepaald ; de maatfehappij heeft, door het burgerlijk contracl, een volmaakt recht gekreegen , om ijder weerbaar lid van dezelve, in nodige gevallen, te dwingen, om zijn leven aan gevaaren blood te Hellen, en even gelijk dus, hier door, het oorfpronglijk recht verminderd is, even zeer is de oorfpronglijke verplichting van ijder lid uitgebreider geworden; zijne vrije keus heeft hij opgeofferd, eu zijne zedelijke plicht is in éene volmaakte plicht veranderd. Dan hier word de vraag, hoe ver gaat die verplichting? ftrekt zij zich ook zo ver uit, dat ijder burger, ter behoudenis van de gemeene zaak, als het op hem aan komt, verplicht is, om, zonder op zijn bijzonder eigen belang te denken, in eenen.gewisfen en onverrnijdbaaren dood te loopen? buiten eenigen twijffel, ja, indien 'er anders geene behoudenis aan te brengen is, de plicht welke de verbintenis voorfchrijft, is onbepaald, en zij word, (indien eene zo heilige plicht, die uit verbintenis gebooren word, verfterking no-lig heeft) verfterkt. eensdeels door het voorgaande genot van de verdeediging, die anderen aan de maatfehappij op gelijke wijzen beweezen hebben, en anderdeels door de hoop , van daar door het geluk yau de maatfehappij te helpen yes.  i58 de RECHTEN vestigen , en aan de nakomelingfchap de aangenaame genietingen te verzekeren; dus is, in alle gevallen, waar in het verlies van het leven onvermijdelijk is , ter behouding van de maatfehappij, de plieht om het zelve op te offeren volmaakt. Maar de uitoeffening van dien plicht is af. lermoeijlijkst, niet alleen vordert dezelve een helder doorzicht in de natuur van de verbintenis, niet alleen vordert dezelve eene getrouwheid, die van geen wankelen weet, maar boven alles vordert dezelve eenen moed , die zeer verre is, van algemeen in alle menfchen gevonden te worden. Hier komt, zeer dikwils bij, dat de omftandigheden, waarin men verkeert, het onmooglijk maaken, om te beflisfen, of zodanige leden , welke na eene manlijke vèrdeediging , zich hebben overgegeeven , alles hebben gedaan, wat in hun vermogen was, en of zij niet, door langduuriger, door hardnekkiger vèrdeediging, door den dood met nog meerdere onverfchrokkenheid onder de oogen te zien, de overwinning hadden kunnen behaalen ? De gevallen kunnen jnenigmaalen zodanig zijn, dat het vermijden van eene onderneeming , of het opgeeven van een langduuriger gevecht, volkomen verfchoonbaar, zelfs lof lijk zijn, terwijl ondertusfehen anderen, die door meerdere onverzaagdheid bezield waren , de onderneeming gewaagd, en  van den MENSCH. 159 en 'er zich, roet volkomen zegenpraal, door geflaagen zouden hebben. Hier van daan die bijzondere hoogachting, welke alle menfchen, door alle tijden heen ,aan de dapperheid, en heldenmoed beweezen hebben. En juist deeze aanmerking noopt mij tot eenen kleinen uitflap; die evenwel ter zaake zal zijn. Men kan, zonder ten uiterften onbillijk te zijn, niet ontkennen, dat zodanige leden , die doortrokken van het gevoel yan hunnen plicht» en bezield met eenen heldenmoed, die alle ge" vaaren braveert, daaden nitgevoerd hebben, welke voor het gewoone gros der menfchen onuitvoeibaar zijn, en door die daaden aan de maatfehappij eene zekerheid bezorgd hebben, die alles te boven ging, wat men van gewoone moed en krachten der menfchen gerechtigd was te vergen, dat zodanige menfchen zich ten hoogflen van hun Vaderland verdiend gemaakt, en dus veel meer aanfpraak op de liefde van hunne mede leden van de maatfehappij hebben , dan zodanige , die deezen hunnen plicht als eenen zeer onaangenaamen last aanmerkende, en geenen buiten gewoonen moed gevoelende, juist zo veel, en niet meer, verricht hebben, dan nodig was,- om zich te kunnen verfchoonen, en buiten befchuldiging te blijven. En zeker men heeft weinig kennis vari het gewoone beloop der menfchen nodig, om niet te erkennen, dat de laatsgenoemde foort, ten allen tijde, verre, zeer verre het grootflé foorc  az RECHTEN foort der menfchen hebbe uitgemaakt, en dat uitmuntende helden niet algemeen gevonden worden. . Dan dit laat niet na, dat bij alle volkeren, yan tijd tot tijd, helden gevonden zijn. De gefchiedenistoont ons , in meest alle maatfehappijen , die van eenig belang geweest zijn, of nog zijn, vooral in het begin van zodanige maatfehappijen, doorgaands eene reeks van helden, die de grondflagen van hunne maat. ichappij of in hun bloed gelegd, of door onderr eemingen, yau welke een mensch van gewoonen moed en krachten ijst, gevestigd hebben. Zodanige helden verwierven dus de liefde Van'de maatfehappij; maar dat niet alleen. Hun. ne dapperheid, alle blijken dfaagende van uit gevoel van plicht te ontdaan, moest natuurlijk bij hunne medeburgers hot denkbeeld verwekken, dat zij,op eene bijzondere wijze, de belangens van da maatfehappij doorzagen , voor welke zij zulke voortreflijke daaden ondernaamen. Dit deed hun het vertrouwen winnen. Maar liefde en vertrouwen van eene maatfehappij te genieten verwekt eenen grooten roem. Zodanige helden wierden dus zeer beroemd. Niet alleen was het zeer natuurlijk ' dat zodanige heiden,door voorbeeld, en opvoeding, hunnen heldenmoed in hunne kinderen voortplanteden, maar het kon niet anders weezen, of de lieföe en het vertrouwen bleef pp ciie .  VAN DEN MENSCH. 161 die kinderen berusten, indien zij de voetdappen hunner roemruchtige vaderen bleeven drukken. Langs deezen weg wierden, door den tijd , zornmige gedachten in eene maatfehappij beroemd : de maatfehappij zelve moest 'er prijs op (lellen, om oie dapperheid in de nakomelingen van die gedachten aan te wakkeren Zij konde rekenen, dat zodanige leden, bel hal ven het gevoel van hunnen plicht, eenen fpoorflag te meer hadden, om dappere daaden te verrichten, daar zij de liefde, achting, en vertrouwen van de natie om de heldendaaden van hunne ouders en voorouders genietende, zeker konden zijn van dat alles te verliezen , indien zij den roem van hun gedacht door flaauwhartigheid bezoedelden. De roem was dus niet alleen eene allernatuurlijkde loon, die hun onmooglijk kon ontgaan , maar zij was tevens een heerlijk middel, om de dapperheid ia zodanige gedachten te doen yoortduuren. En behoef ik nu wel meer te zeggen , om den oorfprong van den adel aan te wijzen , die zich bij alle volkeren in de donkerde tijden van hoogden ouderdom verliest ? behoef ik meer te zeggen, om aan tetoonen, dat de onderfcheidingen, welke de adel geniet, natuurlijke gevolgen zijn van den" heldenmoed, en verdienden van roemruchtige voorvaderen. Ik heb geenen lust om alle die onderfcheidingen , die de adel in veele burgermaatfehapL pijen  162 BERECHTEN pijen geniet , te verdeedigen , ik zou eene dwaasheid begaan , indien ik niet erkende, dat die onderfcheidingen bij veele volkeren tot buitenfpoorigheden gedreeven zijn , en, onder anderen, dat het koopen van adeldom de befpotlijkheid zelve is; indien ik niet met de volkomenfte overtuiging erkende, dat zodanige afftarnmelingen van den ouden adel, bij welk een volk het ook zij, die op de verdiènften en behaalden roem van hunne vooroude ren leunende, hun leven in luiheid, vadzigheid, weelde, en lioogmoed Üijten, zonder den minften lust, of beweeging,om zich waardig den roem van hun gedacht te gedraagen, niet alleen geene achting, en onderfcheidingen waardig zijn, maar dat zelfs hun fchroomlijk misbruik van de oude, en op hun zo onverdiend nedergedaalde, liefde van de natie, hun den biilijkften afkeer op den hals moet haaien. Een edelman , wien de aloude roem van zijn gedacht niet tot eenen onweerftaanbaaren prikkel verftrekt, om het loflijk voorbeeld van zijne voorouderen na te volgen, en daarvan, in alle mooglijke gelegenheden , doord tande bewijzen te geeven, moge met zijne adelijke wapenen prijken; hij is in den grond verachtelijker, dan een ongelukkige bedelaar, en ijder van zijne quartieren is een gloeijend bewijs van zijne onwaardigheid, van zijne verachtelijkheid. Maar dit meen ik, met veiligheid te kunnen  VAN DEN MÊNSCH. ,163 nen zeggen, dat, fchoon het waar is, dat, in den oorfpronglijken ftaat van den mensch, de adel zelfs in het denkbeeld onbekend was, het 'er evenwel, zo ver van daan is, dat de adel tegen het recht der natuur, op burgerSEaatfchappijen toegepast, zoude ftrijden, dat, in tegendeel, dezelve de waare loon van groote verdienden jegens het vaderland is, en dat het, voor al bij opkomende volkeren, even onvermijdlijk is, om eenen adel te zien groeijen, als het onmooglijk is, om roem en waare verdienden van eikanderen te fcheiden. Ja, ik fchroome niet om te-zeggen, dat, fchoon er,bij een volk,redenen kunnen plaats* hebben, om die onderfcheidingen, welke de adel, door den tijd ■> door aanmatigingen, door verkeerde ftaatkunde , en dergelijke middelen verkreegen heeft, en welke tot befpotlijke en buitenfpoorige dwaasheden zijn overgeflagen, op eene wettige, en in de oude conftitutie gegronde wijze, in te korten, een volk evenwel nooit eene grooter onvoorzigtigheid kan begaan, dan allen adel af te fchaffen, en alle onderfcheid tusfchen edel en onedel weg te neemen. Immers, niet alleen word, daar door,j het ongenoegen van alle adelijke gedachten opgewekt, hunne vaderlandsliefde verflaauwd, hunne moed uitgeblust,en, even daar door,de voordeelen van alle die gedachten, die wel eer de fteun van het vaderland waren , voor" het vaderland geheel verlooren , maar, het L 2 geene  164 de.RECHTEN geene verder gaat, door eene volkomen affcliaffing van den adeldom worden alle verdienden den bodem ingeflagen, en alle onderfcheid tusfchen dapperheid , en flaauwmoedigheid , tusfchen verdienden , en ongevoeligheid , tnsfchen vaderlandsliefde , en laauwheid, tusfchen roem, en onbekendheid, niet een woord, tusfchen waare burgerlijke deugd en ondeugd weggenomen. Trouwens, zo lang het onmooglijk is, om aan waare verdienden den roem te beneemen, zo lang zullen, in alle maatfehappijen , de onderfcheidingen tusfchen beroemden en onbekenden, tusfchen beminden, en onverfchilligen, tusfchen vertrouwden , en onopgemerkten plaats hebben , en deeze zullen , fchoon de brieven van adel ontbreeken, echter in de harten van alle, die bun vaderland beminnen, eenen adel ftaande 'houden, die niet af te fchaffen is. Dan, ter zaake; deeze uitftap , welke , hier ter plaatze , bij de behandeling van de vermindering, welke bet oorfpronglijk recht van den mensch op zijn leven, door het burgerlijk contrac\, ondergaat, zeer natuurlijk vloeide, zal in 't vervolg van zelve te pas komen. Laaten wij nu overgaan, om te bèfchouwen , welke vermindering het oorfpronglijk recht van den mensch op zijn eigendom, en op het genot van de aangenaamheden van het leyen, en welke uitbreiding daar en tegen zijne ver-  van den MENSCH. 165 verplichtingen omtrent het gemis van dezelve, door het burgerlijk contnidr., ondergaan ? De natuur van de burgerlijke verbintenis brengt mede eene volmaakte verplichting, om de gemeenfchaplijke bezitting te helpen onderhouden; dat is, om,met gemeenfchaplijke vermogens J alle die lasten te helpen draagen, welke nodig zijn, tot goedmaaking van alle die kosten, die tot het onderhoud en welzijn van de maatfehappij, beueed moeten worden. En.deeze volmaakte plicht van alle de leden ftelt noodzaaklijk eene bepaaling aan het oorfpronglijk recht, 't welk ijder mensch'op zijne eigene bezittingen, en op het genot van de aangenaamheden van het leven heeft. Oorfpronglijk, is een ijder vrij meester om zijne eigendommen te onderhouden, of teverwaarloozen, oorfpronglijk, heeft niemand in de weereld , behalven de eigenaar, eenig recht op de bezittingen; Dit oorfpronglijk recht blijft ijder lid van de burgermaatfchappij ,,in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid, behouden, voorzover het belang van de maatfehappij met het zelve «iet gemoeid is. Niemand kan eenen eigenaar zijn recht van eigendom ontneemen , nog hem in de vrije beheering van zijne bezittingen hinderen. Maar , voor zo ver het algemeene belang van de maatfehappij betreft, is dit oorfpronglijk recht,door het burgerlijk contradt, bepaald. Schoon ijder inde burgermaatfchappij zijne eigendommen kan onderhouden, of L 3 ver-  166 de RECHTEN verwaarloozen, naar welgevallen, mits maar' zorgende, dat door die verwaarloozing geene nadeelen of ongelukken kunnen gebeuren (bij Voorbeeld,een lid van eene maatfehappij had een eigen huis aan eene plaats flaan, voorbij welke, daaglijks, eene menigte menfchen moeiten) gaan, en hij liet dat huis zodanig vervallen, dat het zelve gevaar liep om in te ftorten, en de voorbijgangers te verpletteren, in dat geval vordert het belang van de maatfehappij, dat den eigenaar bevolen worde, dat huis te herftellen, of af te breeken) fchoon ijder, in de burgermaatfchappij, volkomen eigenaar is van zijne bezittingen, zo is echter ijder lid van dezelve volmaakt verbonden, om den algemeenen eigendom te helpen onderhouden. Hier is geene keus meer overig, éénmaal is, bij het burgerlijk contracl, de verbintenis geflooten , dat de getneene zaak, met alle vermogen, zal onderhouden worden , hier van mag niemand te rugkeeren, de gemeenfchaplijke bezitting van het Vaderland, met alles, wat 'er toe behoort', moet dus onderhouden, mag niet verwaarloosd worden. De maatfehappij heeft, hier door, een volmaakt recht gekreegén, om ijder van deszelfs leden te dwingen, om zo veel van zijne bezittingen aan den algemeenen fchatkist op te brengen, als tot het onderhoud van de algemeene bezitting nodig is, en dit ftrekt zicli over alles uit, wat daar toe betrekking heeft: hier voor zijn de bezittingen van ijder lid van de  van den MENSCH. 167 de maatfehappij verbonden. En dus beeft de maatfehappij eene foort van eigendom over al le de bezittingen der ingezetenen verkreegen, welke zij volmaakt recht heeft van uit te oeffenen , de maatfehappij is dus volmaakt gerechtigd , om de bezittingen zelve aan te fpreeken, wanneer de eigenaars nalaatig zijn, om de lasten te betaalen. Maar dit recht van eigendom van de maatfehappij gaat nog verder; daar ijder lid van de maatfehappij, bij het burgerlijk contracl: , verplicht is, om alles toe te brengen, wat tot nut, en voordeel van de maatfehappij noodzaaklijk is, zo gaat het recht van eigendom van de geheele maatfehappij over alle be_ zittingen zo ver, dat zelfs eene maatfehappij volmaakt recht heeft, om, wanneer bet beland zulks vordert, eenen bezitter te noodzaaken" om zijne eigendommen ten behoeve van de gemeene zaak af te (laan. Dit noemt men den uitfteekende eigendom , bij voorbeeld, wanneer eene vesting moet worden aangelegd, zijn alle eigenaars van die landerijen, waar de vesting noodzaaklijk geoordeeld word, verplicht hunnen eigendomaf teftaan: wanneer eene niette we wegj moet worden gemaakt, welke aan den koophandel, of anderzints, zeer veel voordeel en gemak zal toebrengen, is ijder lid verplicht, den eigendom van zijn huis, 't welk ten dien einde zou moeten worden afgebrooken, en weg geruimd , aan de maatfehappij af te liaan; maar even volmaakt als dat recht is, even zeer is ^ 4 ook  1-58 de RECHTEN ook de maatfehappij volmaakt verplicht, om aan eenen zodanigen eigenaar volkomen fchade vergoeding te bezorgen, en dus om hem de volmaakte waarde van-de hem alzo ontnomen eigendommen te betaalen. En dit,recht van uitfieekenden eigendom is zeer eenvoudig te bewijzen : wij hebben gezien, dat tot de natuur van eene maatfehappij behoort, dat zij het land, waar in zij zich vestigt, in gemeenfchaplijk bezit neemt. Dus behoort , in den eerften aanleg , de geheele grond, gemeenfchaplijk, aan de maatfehappij toe. Alle bijzondere eigendommen van vaste goederen fpruiten dus uit onderhandelingen van de geheele maatfehappij met haare bijzondere leden; ijdere grondbrief van eene bijzondere vaste bezitting is een contract tusfchen de maatfehappij en een bijzonder lid van dezelve," en alle volgende eigenaars zijn zijne opvolgers, die geen beter recht kunnen hebben,dan de eerfte contractant gehad heeft. Maar het ftrijd tegen de natuur van de zaak, te onderltellen, dat eene maatfehappij, in haare bijzondere contraden met bijzondere leden, het oorfpronglijk oogmerk van haare inrichting zou vergeeten. Zij nam het geheele land in bezitting, om daar door in ftaat te zijn , om te kunnen beftaan , en zich ftaande te houden, en alle haare leden verbonden zich om haar,daar in, met al hun vermogen bij te ftaan. Nooit kan zij dus gedeelteus van die gemeenfchaplijke bezitting aan bijzondereieden , in bijzon-  van den MENSCH. 169 zonderen eigendom , aftlaan , zonder een ftilzwijgend, maar allernatuurlijkst beding , dat dit nader contracl aan de groote , en oorfpronglijke, verbintenis ondergefchikt zal zijn,en dat het zelve dus zal vervallen, zo dra de belangen van de oorfpronglijke verbintenis zulks vorderen. Dan, gelijk, door zodanig verval, evenwel de lijdende partij niet behoort befchadigd te worden, zo heeft dezelve, in dat geval, aanfpraak op de maatfehappij, tot vergoe • ding van het gemis van het effect van het contract , en die vergoeding kan nooit billijker zijn, dan door aan den eigenaar de waardij van ziin goed te betaalen, en die waardij, zo na mooglijk,te regelen naar het bijzonder belang van den eigenaar , gegrond op zodanige uitzichten, welke hij,als eigenaar, en in vertrouwen op de beftendigheidvan zijne bezitting, bevoegd waste hebben, en welke hem tot bijzondere onderneemingen op die bezitting hadden doen befluiten, en die onderneemingen werkflellig maaken. En wat het genot van de verdere aangenaamheden van het leven betreft, de natuur van de burgerlijke verbintenis brengt mede, eene volmaakte verplichting, om alles toe te brengen, wat het geluk van de maatfehappij bevorderen kan. En deeze volmaakte plicht Helt, noodzaaklijk , eene bepaaling aan het oorfpronglijk recht, 't welk ijder mensch op zijne genietingen heeft. Oorfpronglijk,mag ijder zich zeiven, langs L 5 eer-  ï7o de RECHTEN eerlijke wegen, zo veel van de aangenaamheden des levens verfchaffen, en van dezelve zo veel genieten, a!s zijne omftandigheden toelaaten. Dit oorfpronglijk recht blijft ijder lid van eene burgermaatfchappij, in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid , behouden, voor zo verre het belang van de maatfehappij met het zelve niet gemoeid is. Niemand kan, in eene burgermaatfchappij, gedwongen worden, indien het belang van de maatfehappij 'er niet mede gepaard gaat, om het verkrijgen, of genieten, van eenige aangenaamheden van dit leven op te offeren. •Maar, voor zo veel het algemeen belang van de maatfehappij betreft, is dit oorfpronglijk recht bepaald; de maatfehappij heeft, door het burgerlijk contract, volmaakt recht gekreegen, om ijder lid van dezelve te dwingen , om van het verkrijgen van de aangenaamheden van het ïeven af te zien, of om het genot van dezelven, als het de nood vereischt, aan het algemeen welzijn op te offeren, en even gelijk dus het oorfpronglijk recht verminderd, even zeer word daar door de plicht van ijder lid uitgebreider. De verbintenis tot bevordering van het algemeen welzijn maakt, in de voorkomende gevallen, waar in dezelve moet werken, alle zedelijke plichten tot volmaakte. . Laat ik dit met eenige duidelijke voorbeelden ophelderen, ijder mensch heeft, in den oorfpronglijken ftaat, volmaakt recht, omdat gee-  van den MENSCH. 171 geene van zijne bezittingen, 'twelk hem over. toüig is, tegen zodanige zaaken, als hij behoeft, te ruilen; aan dit-recht zijn geene andere paaien, dan alleen de toeftemming zo van die geene, die de ruiling voorllaat, als van die geene, wien de goederen toebehooren, die hij inruilen wil, waar die menfchen ook op de waereld woonen , of .waar zich die goederen ook bevinden. In de maatfehappij noemt men dit koophandel drijven; dit volmaakte recht is ook in de' maatfehappij, in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid, gebleeven, voor zo ver het belang van de maatfehappij met her zelve niet gemoeid is. Ijder lid van eene maatfehapdij heeft het volmaakte recht behouden, om over de geheele waereld koopmanfehap te mogen bedrijven; maar, voor zo veel het belang van de maatfehappij betreft, is dit oorfpronglijk recht bepaald. Wanneer de eene maatfehappij met de andere overeen gekomen is, dat zommige goederen van dien algemeenen koophandel zullen zijn uitgefiooten , dat, in zommige gevallen, en gelegenheden, aan andere maatfehappijen zommige goederen niet zullen mogen geleverd worden, dan brengen die verbintenisfen bepaalingen aan het algemeen oorfpronglijk recht , dan vordert het algemeene welzijn , dat die goederen (Contrabande genaamd) niet mogen verhandeld worden, trouwens niet alleen vordert het algemeen welzijn van de  17» de RECHTEN de maatfehappij, dat zij haare verbintenisfen heilig moet houden, en niet in 't geval geraaken, van, wegens verongelijkingen aan anderen aangedaan, vijandelijk aangevallen te worden, maar zelfs is, in dat geval, ijder lid van. die maatfehappij, die zich verbonden heeft, even fterk verbonden als de geheele maatfehappij, om dat de wil van de geheele maatfehappij ook de wil van ijder bijzonder lid is, en dus zijn, in dat geval, de leden van die maatfehappij volmaakt verplicht, om de voordeelen en genoegens, welke zij uit eenen zodanigen handel zouden kunnen berekenen , aan de maatfehappij op te offeren. . Maar zelfs dan, wanneer 'er geene verbintenisfen tusfchen onderfcheiden maatfehappijen zijn, kan het geval gebeuren, dat het belang van de maatfehappij, tot welks heil ijder lid verbonden is, vordere, dat dat oorfpronglijk algemeen recht van koophandel eenige bepaaling moet ondergaan. Wanneer twee maatfehappijen met eikanderen in oorlog zijn, en een van die maatfehappijen een gedeelte van zijne oorlogs behoeften , noodzaaklijk; moet haaien bij eene derde maatfehappij, die buiten den twist is, maar, onder tusfchen, door hét leveren van die behoeften, gevaar loopt van in den twist te zullen betrokken worden, dan behouden wel alle de leden van die neutraale maatfehappij recht •> om hunnen koophandel te drijven, maai-, wanneer de beftuurders van die nen-  van den MENSCH. 173 neutraale maatfehappij zien, dat dat gedeelte van oorlogs behoeften, tot welker levering zij volmaakt vrij is, echcer op zich zeiven niet zeer belangrijk is, en althans in geenen deele kan opwegen tegen de onnoemlijke verliezen, welke de algemeene handel zou lijden, indien die bijzondere handeling doorgezet , en de neutraale maatfehappij , daar door? mede in den twist gemengd wierd ,|dan kan, buiten twijffel, die bijzondere handel door de beftuurders van de maatfehappjj verboden worden, en dus het oorfpronglijk recht van ijder lid tot het drijven vanalgemeenen koophandel, daar door, bepaald worden, om dat Jjder lid zich verbonden heeft, om het algemeen belang te bevorderen, en dus, uit hoofde van die verbintenis, zijn bijzonder belang voor het algemeene belang moet wijken, en derhalven word ook de opoffering van de voordeelen, en genoegens, welke uit eenen zodanigen handel zouden volgen, eene volmaakte vetplichting. Nog een voorbeeld, ijder lid van eene burgermaatfchappij heeft volmaakt recht op het genot van de befcherming van de geheele maatfehappij; doch het geval kan gebeuren, dat hij zich even volmaakt verplicht zie, om dit zijn recht aan de maatfehappij op te offeren. Men ftelle een geval, dat eene vreemde maatfehappij zich door een lid van eene andere maatfehappij beledigd acht,' indien die belediging  «74 BERECHTEN ging waarheid is , dan moet 'er, ongetwijffeld, herflel gefchieden , maar men ftelle die belediging onwaar , men ftelle, dat hij onfchuldig is. De vreemde maatfehappij heelt zich van zijn perzoon, of goederen meester gemaakt, en zal haare. vermeende belediging daar aan verhaalen, de onfchuldige burger roept de befcherming van zijne maatfehappij in; maar het geVal is van dien aart, dat die befcherrning niet kan verleend worden, zonder dat duizenden andere leden .benadeeld, zonder dat het welzijn van de geheele maatfehappij opgeofferd word; in dat geval, zoude maatfehappij wel alle minnelijke wegen moeten inflaan, om haar medelid te helpen, doch, wanneer het tot volkomen daadlijkhederi zou moeten komen, dan zou de maatfehappij bevoegd zijn, om dat onfchuldig lid te verlaaten, en dat onfchuldig lid zou volmaakt verplicht zijn, om van zijn recht op het genot van die befcherrning af te zien, om dat de volmaakte verbintenis, om het algemeene welzijn te bevorderen, medebrengt, dat het bijzonder belang voor her algemeen belang moet wijken: trouwens indien een lid van de maatfehappij, gelijk wij zagen, in nood , volmaakt verplicht is, om zijn leven op te offeren, dan fpreekt het van zelve, dat hij even \olmaakt tot mindere opofferingen gehouden is. Maar geheel anders zou het zijn, indien zodanig burger? nog geene van zijne goederen ia  VAN DEN MENSCH. *7S in handen waren van die vermeend beledigda maatfehappij, maar dezelve ondertusfehen eiscln te ,dat die burger aan haar zou overleverd worden. In dat geval, zou de overlevering niet moge» gefchieden, de maatfehappij zou volmaakt verplicht zijn, om dien eischafte liaan. Zij is volmaakt verbonden, om haaren burger in het genot van zijne veiligheid ongeftoord te laaten; maar hem over te leveren, zou zijne veiligheid verftooren, en dit zou eene vofkomene verbreeking van het burgerlijk contract zijn: want deeze verbreeking loopt regelrecht tegen het algemeene belang van alle de leden in, die veiligheid is de ziel van het geheele contract. Laaten wij nu ter onderzoek van de verdere paaien, die de natuur van het burgerlijk contracl: aan de oorfpronglijke rechten van den mensch ftelt, overgaan. ELF-  176* de RECHTEN ELFDE HOOFDSTUK. welke vermindering aan den eenen kant de o ORSÏR o.nglij k e rechten van den mensch op gelijkheid, en welke uitbreiding aan de andere zijde zijne verplichtingen dien aangaande, door de natuur van de burgerlijke verbintenis, ondergaan hebben. Tot hier toe zagen wij, op welk eene wijze de burgerlijke verbintenis , uit haaren aart, paaien zet aan die rechten, welke ij dér mensch, ia zijnen oorfpronglijken ftaat, heeft op zijn leven, zijne bezittingen, en de verdere aangenaamheden van het leven. Maar wij moeten hier niet bij blijven berusten. Wij hebben gezien, dat alle menfctien oorfpronglijk gelijk zijn, dat is, dat zij,oorfpronglijk, alle volkomen gelijke rechten, en volkomen gelijke verplichtingen hebben, dat alle menfchen onderling van eikanderen onafhanglijk zijn, en dat alle menfchen vrij zijn, doch dat, in den oorfpronglijken ftaat, die onaf-  van den MENSCH. -177 af hwglijkheid en vrijheid door de gelijkheid binnen behoorlijke paaien gehoude:i worden. Wij zullen dus nu moeten zien, of aan die oorfpionglijke rechten van gelijkheid, onafhang'ijkheU, en vriiheid, door de burgerlijke verbintenis , ook eenige nadere pnalen gefield, en in tegendeel de plichten uitgebreider ge« maakt worden? Laaten wij ijder Huk op zich zeiven bezien; ên ons,in dit hoofdftuk, alléén met de gelijkheid ophouden. Oorfpronglijk zijn alle menfchen aan eikanderen gelijk, dat is, oorfpronglijk hebben alle menfchen volkomen gelijke rechten, en volkomen gelijke verplichtingen. De eene mensch heeft, in den oorfpronglijken ftaat, geene meerderheid boven den anderen, in het genot van zijne oorfpronglijke rechten , nog in de oeffening van zijne oorfpronglijke verplichtingen; de oorfpronglijke ftaat kent geenen meerderen nog ndnderen. Ijder is, daar, bevoegd tot gelijke rechten» en verbonden tot gelijke verplichtingen, voor zo veel de oorfpronglijke betreft, want, zo dra hij bijzondere verbintenisfen aangaat, vaa welk eenen aart ook, worden aanftonds zijne rechten verminderd , en zijne plichten uitgebreider, in evenredigheid van die verbintenis. Dit oorfpronglijk recht blijft ijder lid van eene burgermaatfchappij ,in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid, behouden, voor zo ver het M b®  -x>3 de RECHTEN belang van de maatfehappij met bet zelve niet gemoeid is, en dus voor zo veel zijne eigene rechten, en zijne eigene verplichtingen aangaat", niemand kan, in de burgermaatfchappij, in het gelijke genot van alle zijne rechten, gehinderd worden, niemand kan zich, in de burgermaatfchappij, van de gelijke oeffening van zijne verplichtingen onttrekken- zelfs het burgerlijk contract bevestigd die gelijkheid ten allerfterkften, de verbintenis is volkomen algemeen , ijder heeft volkomen gelijke aanfpraak op de rechten, die uit de natuur van de verbintenis ontftaan, cn ijder is volkomen gelijk verbonden, om aan de plichten, die uit de natuur van de verbintenis volgen, te gehoorzaamen, alles in evenredigheid van ijders bij. zondere omftandigheden: de grond, op welke ijder burger , op eene gelijke wijze , zijne rechten kan deen gelden, en, op eene gelijke Wijze, zijne verplichtingen moet voldoen, is geene andere , dan de oorfpronglijke gelijkheid van alle menfchen, welke, bij de burgerlijke verbintenis, niet verder verminderd is, dan de natuur van het eontraéfc mede brengt < ?elfs de onderfcheiden Handen neemen die geheele gelijkheid niet'weg; een arm daggelder heeft even fterke aanfpraak op de befcher ming, en beveiliging van zijne kleine bezitting, als de rijkfte edelman, op die van zijne uitgebreide goederen; dus zijn alle burgers vol* komen gelijk. Ti h  VAN DEN MENSCH. ' 179 't Is waar, de eene burger verkrijgt meer van de aangenaamheden des levens, dan de andere, de een bezit alleruitgebreidfte fchatten , die hem gelegenheid verfchaffcn , om, op de onbezorgdfte wijze, alle mooglijke aangenaamheden , en gemakken te genieten , terwijl de andere onder de nijpendfte armoede zucht, en in de droevigfte zorg en kommer , van den eenen dag tot den anderen, om brood moet wroeten,- dan, hoe zeer het waar is, dat, tusfchen zodanige menfchen , de genietingen van de goederen deezes levens niét gelijk zijn, zo zou men echter op eene geheel verkeerde wijze met het woord gelijkheid moeten fpeelen, indien men, hier uit, een nadeelig gevolg ten aanzien van de gelijkheid van rechten en plichten zon willen trekken. De gelijkheid, welke oorfpronglijk tusfchen alle menfchen plaats heeft, beftaat niet in alles , waf den geheelert mensch betreft.' De eene mensch is niet gelijk aan den anderen in krachten van het lighaam, de eene mensch is minder dan de andere in vermogens van de' ziel, en dergelijke , maar de eene mensch heeft gelijk recht als de andere, om van die krachten van-jijn lighaam, en van die vermogens vandeziel, met welke hij zich begaaft vind, eer» onfchaadlijk gebruik te maaken. De natuur heeft haare milde gefchenken over de geheele waereld verfpreid, wij hebben, boven .gezien, dat ijder mensch volkomen recht heeft, om die ge* M 2 fchen  i8o ' d e RECHTEN fchenken, zo lang dezelve nog door geene andere menfchen aanvaard zijn, naar zich te rieemen, en dat hij, door dezelve naar zich te neemen, een recht van eigendom verkrijgt, 't welk hij,met volmaakt recht, tegeneen ijder, die het hem zou willen ontneemen, mag befchermen. Wij hebben ook gezien , dat een ijder over zodanig aanvaarde eigendommen,naar zijn welgevallen , mag befchikken, dat hij dezelve mag verlaaten, aan andere overdoen, eiiz, Ijder mensch heeft dus een gelijk recht, om, het zij docr zijne lighaams krachten, het zij door zijne ziels vermogens, zo veele van die gefchenken der. natuur naar zich te neemen, als hij, zonder kwetzing van de gelijke rech_ ten van anderen, verkiest, ijder heeft dus een gelijk recht, om, voor het befteeden van de krachten van zijn lighaam, of de vermogens van zijne ziel, ten behoeve van anderen, zo veel van de eigendommen van anderen te bedingen, als hij, zonder bedrieglijke overeenkomst , van dezelve bekomen kan; ijder heeft een gelijk recht, om dat geene, 't welk .hij, door aanhoudende naaiftigheid, en ziels of lighaams arbeid, verzameld heeft, te bewaaren,en, 'tzij toteenen waarborg voor zijnen ouderdom, 't zij tot verzorging van zijn nakomelingfchap te bezuinigen, en op te leggen, of ogenbliklijk weder te verteeren. Ijder mensch is volmaakt verplicht, om zijnen medemensch in het on-  VAN DEN MENSCH. ï8l onfchaadlijk oeffenen van die rechten ongeftoord te laaten. Zie daar den oorfprong van rijkdom en armoede. De rijkdom en armoede Zijn, dus, inden grond, met anders, dan de onderfcheiden gelukkige of ongelukkige gevolgen van de onderfcheiden lighaamskrachten en ziels vermogens, welke de natuur zelve onderfcheiden heefc, zij zijn niet anders, dan gelukkige of ongelukkige gevolgen van het gebruik, 't welk men, 't zij zelve, 't zij reeds door zijne ouders, of voorouders , van die lichaamskrachten, en zielsvermogens gemaakt heeft , zij zijn niet anders, dan gelukkige of ongelukkige gevolgen van het verftandig, of onverftandig beftuur van dat geene, 't welk men op eene eerlijke wijze verzameld heeft, zij zijn niet anders, in een woord, dan gelukkige of ongelukkige gevolgen van voorfpoed, of tegenfpoed ; maar, en dit is, hier, de zaak, op welke het aankomt, zij zijn geene gevolgen van de burgermaatfchappij; het recht van eigendom is een recht der natuur, 't welk,in den oorfpronglijken ftaat, volmaakt bezeten word; het geeft of neemt niets, of men den mensch, in den oorfpronglijken ftaat, dan wel in de maatfehappij, befchouwe, in beide die ftaaten, heeft bij het volmaakte recht, om dat geene, 't welk niemand toebehoort, naar zich te neemen, om het zelve te behouden, om, voor de befteeding van zijne lichaams. krachten, en zielsvermogens , ten behoeve van M 3 an-  J8i i> b R E C II T E N and eren, voor zich voordeelige bedingen te rcatken; meteen woord,rijk u:n enarmoede zijn, even zo wel in den oorfpronglijken ftaat, als in de burgermaatfchappij , bekend ; het burgerlijk contracl: doet hieromtrent niets anders af, dan dat het die oorfpronglijke rechten yerfterkt, dat is te zeggen , de verftooring van dezelye met meerdere krachten afweert, de bezittingen meer beveiligt; met zodanige onderfcheiden bezittingen wieid het btrgerlijk contracl: aangegaan, ijder lid van de burgermaatfchappij bezat zijn volkomen eigendom, «t zij dat dezelve groot, 't zij dat dezelve klein was, ijder lid van de beginnende maatfehappij bezat zijne natuurlijke "lichaamskrachten, en zielsvermogens, ijder bedong de beveiliging van zijne bezittingen, en het behoud van zijn volmaakt recht, om van zijne lichaamskrachten, en zielsvermogens ten onfchaadlijk gebruik te maaken, tot verkrijging vjn meerdere aangenaamheden van het leven , ijder verbond zich, om die bezittingen, en behoudenis van rechten, met vereende krachten, te helpen yerdeedigen. Maar dit was het ook zaaklijk alles, wat dien aangaande bedongen wierd,- de meerdere of mindere bezittingen maakten dus geene , hoe ook genaamde, ongelijkheid in de rechten en verplichtingen; ijder,'t zij hij uitermaaten rijk, 't zij hij arm zij, heeft evenveel aanfpraak op i de  VAN DEN MENSCH. Ï83 de befcherrning , is even zeer verbonden tot vèrdeediging van het algemeen belang. Dus maaken rijkdom en armoede geene onderfcheiding uit, die in de burgermaatlchappij gegrond is; zij is, indien men hier uk eene onderscheiding wil trekken, haaren oorfprong reeds aan het recht der natuur verfchuldigd. Hij, die zich zou laaten voorftaan, meerdere rechten dan andere te hebben, of aan min* dere verplichtingen verbonden te zijn, dan andere , om dat hij rijker is,dan andere, zou, in den oorfpronglijke ftaat, de rechten van de gelijkheid verbreeken, en, daar het burgerlijk contracl, ten deezen aanzien, de gelijkheid in deszelfs volkomen zuiverheid gelaaten heeft, zo zou een dergelijk begrip ook tegen het burger, lijk contracl inloopen. Maar, daar hij, die om zijn brood ,van den eenen dag tot den anderen, moet wroeten , en zuchten, evenwel meer belang heeft, om zich de gunst en genegenheid van die geene te verwerven, die met fchatten oyerlaaden zijn, die hem dus daaglijkfche gelegenheid kunnen geeven, om zijne ziels of lighaams vermogens, ten hunnen dienfte, en tegen beding van eene. redelijke winst, te befteeden, en daar en tegen een zodanige rijke zich minder aan de gunst van den arbeider fchijnt te behoeven te bekreunen, daar zou men evenwel, in de eerften opflag, moeten denken, dac het ontzien M 4 van  X84 n e R e ;c h t e n van den eenen, en het niet ontzien van den anderen kant ongelijke rechten en verplichtingen zou moeten veroorzaaken. Dan ook dit is. 'er zeer verre van daan; men moet hier behoorlijk onderfcheiden. ( .eene.belangen om eikanderen re ontzien, of niet te ontzien , maaken eenige verandering in de natuur van de rechten, en verplichtingen, die blijun even veilig, even gelijk, even onfchcndbaar, 't U waar, en wie kan het ontkennen, dat menigmaalen den ambachtsman de moed ontzinkt, om zijne volmaakt gelijke rechten tegen den rijken te doen 'gelden, enden ze!ven tot naarkoming van zijne plichten te noodzaakcn: 't is waar, dat hem menigmaalen de vrees weerhoud, van,daar door,in de middelen van zijn beftaan nog meer ingekort te worden: 't is niet minder waar, dat veele rijken zich in den verachtelijken hoogmoed roegeeven, van den mingezegenden te drukken, hem zijn recht te onthouden , van hem zaaken te vergen, tot welke hij, in geenen opzichte, kan geregend worden gehouden te zijn: 't is waar dat veele dwaaze rijken buitenfpoorig oei noeg zijn, om die geene, die met hunnen arbeid hun brood moeten winnen, met den verachtelijken naam van hunne minderen te benoemen: 'c is waar, dat menigmaalen de menschüjkheid onder den druk van zodanig fchandehjk misbruik van de rijkdommen zuiÊht, enheetetraanen fcJueid; 't is waar dat zo- da-  VAN DEN MENSCH. 185 danige rijken, door hun aflchuuwlijk gedrag, zich de verachting, en ftille vervloeking van , hunne gelijke medeburgers op den hals haaien! Maar, hoe zeer dit alles te beklaagen,te verfoeijen is, ook dit is geen geyolg van de burgermaatfchappij. Het zelfde zou> even volkomen, in den oorfpronglijken ftaat plaats hebben. De natuurlijke gelijkheid van rechten laat, zo wel in den oorfpronglijken ftaat, als in de maatfehappij, aan ijder mensch de vrije keus, omtrent die geene , welke hij zijne bijzondere gunften en genegenheid wil bewijzen, welke hij gelegenheid wil verfchaffen, om zij. ne lighaams of ziels vermogens, ten zijnendienfte, tegen behoorlijk voordeel, te gebruiken: dezelfde beweegredenen, die eenen ambachtsman, in de maatfehappij .huiverig maaken, om zijne gelijkheid tegen den rijken te doen gelden, zouden hem daar toe , in den oorfpronglijken ftaat, beweegen. Het burgerlijk contracl is dus geene oorzaak van dat misbruik, het verfterkt veel eer dat recht van gelijkheid tusfchen rijken en armen , en bepaalt ten minften den euvelmoed van zodanige verdwaasden binnen de paaien yan enkele onthouding van gunst. Terwijl, zo immer, dan althans uit dit gezicht punt, de nuttigheid van zodanige burgerinrichtingen zichtbaar is,door welke men , min of meer, i.i het verleenen van zijne gunften bepaald is,en welke mengildens noemt, als dieft1 5 nen-  i8r5 deRECHT EN nende tot eenen teugel van den euvelmoed van verdwaasde rijken. Dus kan ook het misbruik van de rijkdommen geene onderfcheiding in rechten en verplichtingen tusfchen de leden van eenen burgerfïaat maaken. Het zelfde, 't welk wij, tot hiertoe, van het onderfcheiden genot van de aangenaamheden des levens gezien hebben , zonder dat het zelve eenigtn invloed maakt op de rechten van de oorfpronglijke en burgerlijke gelijkheid, heeft ook plaats ten aanzien van de onderfcheiden genietingen van den adel. 't is waar, de adel geniet (wanneer zij aan haare oorfpronglijke inrichting beantwoord) onderfcheidingen van roem, van liefde, van achting, en uit die roem , liefde, en achting zijn, bij het eene volk meer, bij het andere minder onderfcheiden voordeelen gevoegd, en men zou der waarheid te kort doen, indien men niet erkende, dat, onder die voordeelen, welke de adel, in onderfcheiden maatfehappijen, geniet , 'er doorgaands wel gevonden worden, welker oorfprong geen al te naauwkeurig onderzoek kan ondergaan, zonder dat openbaar worde, dat zij uit aanmatiging aan den eenen, en toegevendheid aan den anderen kant, gebooren zijn, dan die aanmatigingen daar gelaaten (die toch nooit het recht uitmaaken) zo zou men evenwel ten uiterften onrechtveerdig moeten zijn, en alies moeten ontkennen, wat ik boven nopens den oor»  van den MENSCH. 187 oorfprong van den adel gezegd heb, men zon aan de fchoonfte, en belangrijkde maatfchaplijke deugden derzelver onvermijdüjken loon moeten ontzeggen, indien men niet erkende, dat de roem, de liefde, de achting, de eer, en die bijzondere voorrechten, welke, op eene wettige^,wijze, aan den adel zijn gegeeven, rechtveerdige vergeldingen zijn van die dienften, welke, door zodanige geflachten, aan -Ie maatfehappij zijn beweezen , en welke, fchoon de gewoonheid aan het genot der zekerheid van de maatfehappij, die door den heldenmoed van die geflachten bezorgd is, de waardij van die verdienden wei eens doet vergeeten, echter onbetaalbaar zijn ; men zon, daar en boyen, weinig gevoel moeten hebben van het belan y van de maitfchappij bij de behoudenis en aanvuunng van dien alouden heldenmoed in zodanige voor de maatfehappij dierbaare geflachten, indien men hun die rechtveerdige vergeldingen wilde beneemen. Dan alle die onderfcheiden voordeelen hebben even weinig invloed op de gelijkheid van de leden in eene burgermaatfchappij, als de onderfcheidenen genietingen van de aangenaam, heden van het leven tusfchen rijke en armen. Geen edelman bezit zijne voorrechten op hooger titel, dan een rijken zijn bezittingen, beide zijn zij de rechtveerdige gevolgen van gelukkige omftandigheden , en van het goed gebruik, 'c welk zij zelve, of hunne voorouders  188 be HECHTEN ders, van hunne natuurlijke vermogens, in die omftandigheden, gemaakt hebben. Geen edelman is minder gehouden aan zijne plichten, dan de armfte burger aan de zijne: zelfs zijn de plich ten van eenen edelman, om de aanmoedigingen, welke hij geniet, in zo verre geftrenger, dan die van eenen g^ewoonen burger, om dat men, wegens de voordeelen, die hij geniet, meer van hem verwacht. Een burger heeft een gelijk recht, om zijne billijke aanfpraaken te doen gelden, als een edelman, en een edelman kan zich even zo weinig van zijne verplichtingen ontdaan, als een burger, de voorrechten yan den adel bepaalen zieh alléén tot eer, roem, liefde en achting, en tot 'die voordeelen, welke hem wettig zijn afgeftaan, en geenzints tot betere algemeene rechten ,' en mindere algemeene verplichtingen, dan die van de overige leden van de maatfehappij i en zelfs die voorrechten zijn bewijzen van de gelijkheid, want zij zijn rechtveerdige vergeldingen van beweezen dienften, welke, juist daarom, moeten vergolden worden, om dat de natuurlijke gelijkheid van alle menfchen eene dankbaare belooning voor uitmuntende dienften beveelt: men herinnere zich, het "geene ik, ™ lietflot van het vijfde hoofdftuk, nopens de grootmoedigheid gezegd bCDe bilbjke .onderfcheiding tusfchen edele en onedele heelt dus geenen invloed op de gelijk-  va"n>en MENSCH. 189 lijkheid der rechten van de leden ven eene maatfehappij , ijder lid van de maatfehappij heeft gelijke rechten op die genietingen, welke hem rechtveerdig toekomen, ijder lid va» de maatlchappij is verplicht om die genietingen , welke een ander toekomen, ongeftoord te laaten ,* eenen edelman komen zijne voorrechten even wel, en zelfs beter, verdiend toe, als eenen rijken zijne bezittingen, en eenen arbeider zijn loon , en hij, dien eenen edelman (die zich zijner geboorte waardig gedraagd) zijne: Voorrechten betwist, begaat dezelfde,en zelfs meerdere onrechtveerdigheid, dan hij , die eenen daggelder zijnen loon onthoud. Ja zelfs de ftrafoefleningen zijn geene bewijzen van de burgerlijke ongelijkheid ; een misdaadige, die, op eene wettige wijze, ter' dood veroordeeld is, geniet volmaakte gelijkheid ;vzijne ftraf is niet alleen even zeer eene rechtvaardige vergelding van zijne misdaad, als de belooning eene rechtveerdige vergelding van de deugd is, maar, zelfs in het ogenblik , in 't welke bij den wel verdienden dood zal ondergaan, heeft hij noch, zo veel' zijne omftandigheden toelaaten , gelijke aanfpraak op de befcherrning van de maa-fchapv pij, als alle andere leden ; in die treurige ogenblikken mag, nog, geen lid van de maatfehappij hem mishandelen , of zijne rechten benadeelen, dan nog, is hij onder de befcherrning van het burgerlijk contraét; de vergelding  190 BERECHTEN. ding van zijne misdaad mag niet verder gaan, dan de bepaalde ftraf, en alle mishandelingen, welke hem, boven dien. worden aangedaan, zijn volftrekte benadeelingen van zijn volmaakt recht van gelijkheid. . F.n niets kan onrecluveerdiger uitgedacht worden , dan eene zodanige wet, waar bij nien aan eenen misdaadigen, die met eerloosheid geftraft word, voor het overige van zijn leven , den toegang tot de juftitie ontzegd gelijk,wel eer, dit bij de Romeinen plaats had.- Zo zeker is het , dat de oorfpronglijke rechten van gelijkheid van alle menfchen, ook in den burgerftaat, hunne oorfpronglijke zuiverheid behouden hebben, voor zover het belang van de maatfehappij met dezelve niet gemoeid is. Oan dit alles laat niet na, dat ook deeze rechten , voor zo veel het belang van de burgermaatfchappij betreft, door de burgerlijke verbintenis, hunne bepaalingen hebben ondergaan. Het belang der maatfehappij Vordert beftuuring. Beftuuren is (gelijk wij zagen) middelen tot alles , wat het welzijn van de maatfehappij vordert, uitdenken, bij de hand neemen, en tot het bedoelde einde doen ftrekken. Zij, die beftuuren, moeten dus recht hebben, om den wil van de geheele maatfehappij tot bepaaiing té brengen, zij moeten dus volmaakt recht hebben om te gebieden, de maatfehappij moet vol-  van DENrMENSCH. 191 volmaakt verplicht zijn, om te gehoorzaamen. Dit is dus eene noodzaaklijke onderfcheiding, die uit de natuur van de verbintenis ontltaat» en paaien ftelt aan de gelijkheid. Die gebieden, en die gehoorzaamen, zijn in zo verre niet aan eikanderen gelijk, als het gebieden eene meerderheid te kennen geeft boven het gehoorzaamen; en wanneer het recht van te gebieden aan des^eifs noodzaaklijk oogmerk zal beantwoorden, dan kan het niet anders , of het moet met behoorlijk macht gepaard gaan,en ,boven,,zagen wij reeds de onderfcheiden machten, de wetgeevende, de uitvoerende, de rechterlijke, welke dit recht vergezellen. . Zij derhalven, die beftuurd worden, moeten , voor zo veel het beftuur aangaat, ondergefchikt zijn aan hun, die beftuuren, en, zonder eene zodanige ondergefchiktheid, yervalt alle mooglijkheid van beftuur. Uit deeze ondergefchiktheid ontftaat dus eene onderfcheiding, die in den oorfpronglijken ftaat geheel onbekend is, daar, heeft niemand recht om te gebieden, daar, is niemand verplicht om te gehoorzaamen. Dushebben wij hier eene duidelijke inkorting van de oorfpronglijke gelijkheid, doch zij gaatniet verder dan de belangens van de maatfehappij Vorderen: zij die het recht hebben van te gebieden, zijn, in zodanige beveelen, die algemeen zijn, even volmaakt verplicht, om aan ♦He zelfde wetten te gehoorzaamen , als alle de  m de RECHTEN de andere leden: zo dra het op het gehoorzaamen aankomt, dan vervalt alle onderfcheiding , dan zijn zij gelijk aan alle de leden 'van de maatfehappij; en, hoe zeer zij volmaakt recht hebben, om in alles, wat zijne betrekking tot de maatfehappij heeft, volgens de vastgeftelde orde , te gebieden , en om zelfs den ongehoorzaamen door geftrenge dwang, middelen tot gehoorzaamheid te noodzaaken, zijn zij evenwel aan de conflitutie gebonden, en zij mogen hunne beveelen op-geene andere wijze geeven, dan volgens de conftitutie: het is 'er verre van daan, dat het recht om te gebieden onbepaald zoude zijn; dat recht isin de natuur van het burgerlijk contracl: bepaald, en alléén aan het welzijn, en belang van de maatfehappij vast gemaakt; geene beftuurders van de maatfehappij, hoe hoog ook hunne macht, ga, hoe verheven ook hunne titels zijn, hebben het recht, om zaaken te gebieden, welke geene betrekking, hoe genaamd , tot de maatfehappij hebben. Geen Achab was bevoegd om den wijngaard van Naboth naar zich te neemen. Zelfs de hoogde alleenheerfcher is verplicht, om de bijzondere rechten Yan de leden zijner maatfehappij te erkennen, en te ontzien; hij moet zijne bijzondere aanfpraaken ten lasten van anderen even zo wel aan de uitfpraak van den rechter onderwerpen, en even zo wel gedoogen, dat bijzondere leden hem in rechten wegens  'r VAN DEN MENSCH. 193 gens hunne aanfpraaken ,- kannen vervolgen, als alle andere leden van de maatfehappij. In zodanige zaaken kan een lij van de maatfehappij, gehoorzaamheid weigeren; doch die weigering moet met zodanigen eerbied gepaard gaan, dat zij de zuiverde kenmerken draage van eene betaamlijke vèrdeediging van zijne rechten, en, in geenen deele, zweeme naar eedgen moedwil, of kleinachting van de vastgeftelde orde. Trouwens de m .cht, met welke de beftuurders bekleed zijn , vordert eerbied : zij hebben volmaakt recht, om den eerbied van de leden van de maatfehappij te vorderen, en de leden zijn volmaakt verplicht hun eerbied te bewijzen; die eerbied is noodzaaklijk, om den klem aan hunne beveelen te geeven; die eerbied behoort dus aan den gewichtigen post, welken zij bekleeden; 't is zo, zij zelve hebben, behalven den eerbied, die hun ,uit hoofde van hunnen post, toekomt, ook perfoneele aanfpraak op de hoogachting, de liefde, en het vertrouwen van de natie; de posten , welke zij bekleeden, vorderen zulks: zonder die hoogachting, liefde, en vertrouwen te genieten , kunnen zij hunne posten menigmaalen niet zo waarneemen, als derzelver natuur vordert: dan dit laat niet na, dat echter de maat van hoogachting, liefde, en vertrouwen, die zij genieten, afhangt van de wijze,op welke zij hunne gewichtige posten bekleeden; 't is toch onlochenbaar , dat de N maai  194 de RECHTEN maat van achting, liefde, en vertrouwen nimmer kan gedwongen worden, dat zij een gevolg is van de waardij , welke men op dat geene ftelt, 't welk men achten, liefhebben, en vertrouwen zal, maar tevens een zodanig gevolg , 't welk, wanneer de waardij niet .twijfelachtig is , ook zodanig natuurlijk is, dat het aan dezelve niet onthouden kan worden; hoe zeer dus de'hoogachting, liefde, en vertrouwen aan alle beftuurders van maatfehappijen noodzaaklijk toekomen, hangt evenwel de maat van dezelve,waarlijk, alléén van hunne verdienden af, ja zij zijn, in de daad, de grootde loon, de aangenaamfte vergelding, welke immer beftuurders van eene maatfehappij genieten kunnen; en dit leert ons het onderfcheid kennen tusfchen de hoogachting , de liefde, en het vertrouwen , welke perfoneel zijn, en hunne bepaaling, onmooglijk, in iets anders kunnen vinden, dan in de verdienften, en tusfchen den eerbied, welke aan gewichtige posten is vastgemaakt. De eerbied jegens de beftuurders van eene maatfehappij behoort tot de goede orde. De maat van de hoogachting, van de liefde, en van het vertrouwen behooren tot het hart van de leden % hierom moet, noodzaaklijk, aan alle beftuurders de betaamlijke eerbied beweezen worden, zelfs dan, wanneer zij ongelukkig genoeg zijn, van, door gebrek aan verdienften, de hoogachting, de liefde, en het vertrouwen te  VAN EEN MENSCH. ips te verliezen. Waar de betaamlijke eerbied ontbreekt, daar ftaat alle? op losfe fchroeven, daar vergeet men den perfoon, en de minachting valt op den post, daar geraakt de maatfchaplijke order het onderst boven. Zo lang een beftuurder aan het bewind is, moet hij op eene eerbiedige wijze behandeld worden. Zelfs, indien 'er gegronde verdenkingen, indien 'er onlochenbaare befchuldigingen wegens misbruik van gezag plaats mogten hebben, dan moeten dc middelen, welke tot afweering van dezelve gebruikt worden, niet alleen C bij hunne burgerlijke verbintenis,verplicht hebben te moeten lijden; wij za* gen, dat de beftuurders die middelen moeten kunnen uitkiezen, welke de gefchikfte zijn, om het groote oogmerk, de bevordering van het algemeen -belang , te bereiken , dat die middelen zo volmaakt moeten zijn, dat is, zo nabij aan hei oogmerk komen, als menschlijk vermogen, en doorzicht dezelve kunnen brengen; maar, rekent dit niet al aanftonds, dat tot het beftuuren eene groote bekwaamheid, een helder doorzicht, een verflandig beleid behooren ? en zal men dit alles, werktuiglijk door de wet, laaten verrichten! loopt dit niet ogenbliklijk vast; welke wet zal immer bedisfen, of de omftandigheden een befluit tot vreede, dan tot oorlog vorderen ? welke wet zal immer bellisfen, of het aangaan van een bijzonder verbond vóór, dan nadeelig zij? lüt welk eene wet zal men immer haaien, of men, juist op dat ogenblik, den uit- of invoer van graanen moet verbieden, of toelaaten? het fpreekt dus van zelve dat het groote beftuur, of de wetgeevende macht, noodzaaklijk door menfchen moet gefchieden ; en is dit, ten aanzien van de uitvoerende macht, minder? zullen dan de tederfle „belangens van eene maatfehappij, na dat éénmaal dien aangaande beflooten, en het N 3 be-  iq3 ""de" RECHTEN befluit ter uitvoering aanbevolen is, aan eene redenloos werktuiglijke uitvoering overgelaaten worden ? welke wet zal immer beflisfen, of het, op dit ogenblik, raadzaam zij, den vijand flag te leveren, of tot morgen te wachten? uit welke wet zal men immer de vraag oplosfchen, of men eene belegering van eene vijandelijke vesting met hoop op goeden uitflag kan onderneemen? ook hier lluit men. 't Js waar, de rechtelijke macht fchijnt, eenigermaate«nader te komen. Hier fchijnt, in den eerften opflag, niet anders nodig te zijn , dan de uitfpraak van de wet op het geval. Maar, waarlijk, 't is maar fchijn ,• zeker! een rechter kan niet willekeurig handelen, zeker! hij is volmaakt verplicht, om het voorfchrift van de wet te volgen ; maar zijn dan alle gevallen zo duidlijk? hoe menigmaalen fchiethet diepstdenkend brein te kort, om, in alle omftandigheden , in alle handelingen, de waarheid, de juistheid, met zo volkomen zekerheid, te treffen , dat hij 'er veilig op af kan i en waar is de wet, die zo volmaakt op alle gevallen, op alle omftandigheden, op alle handelingen toepaslijk -is,die, op dat alles,zo duidlijk fpreekt, dat men, in dat alles, enkel haar voorfchrift te volgen hebbe? waar is de wetgeever te vinden , wiens vernuft en doorzicht hem tot het maaken van zodanige wetten bekwaam maakt ? ook hier zou men een Utopia fchilderen, en de  VAN DEN MENSCH. 199 de volmaaktheid zoeken, daar niets dan onvolmaaktheid te vinden is. Maar, daar en boven, men ftelle eens, dat dit alles mooglijk zij; de toepasfing van dewet op het geval moet evenwel gefchieden. 'Er moet eene uitfpraak zijn; aan de .eene zijde ligt de wet, aan den anderen kant het verfchil; kan dit de zaak afdoen? De ftomme wet kan geen befluit opmaaken: zal hij, die weigert te voldoen, die de toe-. paslijkheid van de wet op het geval ontkent, gehoorzaamen? immers neen! wie zal hem dan noodzaaken ? loopt dit niet op den oorfpronglijken ftaat uit ? word, langs dien weg, niet ijder zijn eigen rechter? dus ook hier zijn menfchen , zijn rechters nodig, die beflisfen; en vergeet men niet geheel en al, dat de menfchen hartstochten hebben, dat die harts. tochten in toom moeten gehouden worden, dat de beteugeling van die hartstochten oorzaak heeft ge geeven tot het aangaan van het burgerlijk contracl: ? vergeet men niet, dat die zelfde hartstochten de menfchen, in de maatfehappij, bij gebleeven zijn, dat niets, dan de getrouwe handhaving der wetten, derzelverlosbreeking verhinderd? (de menfchen zijn en blijven toch menfchen, onder welk eenen ftaat men hun befchouwe} welk vonnis zou immer uitgevoerd worden , indien 'er geene rechters waren, die met macht bekleed waren? welke orde zal, in de uitvoering der vonnisfen, IN 4. plaats  aoo 'de,, RECHTEN plaats hebben ? wie zal zich onderwerpen? meteen woord, waar zou goede politie, waar zuivere julritie te vinden zijn, in eene weereld Tan menfchen, zo als zij waarlijk zijn, indien er, in alle burgermaatfchapjpijen, geene leden waren, die het recht hadden, om te gebieden, en met eene volkomen toerijkende macht voorzien waren, om dat geene, 't welk' zij gebieden , te doen gehoorzaamen ? indien de leden van eene maatfehappij niet verplicht waren, om te gehoorzaamen ? Laaten wij, in zaaken van eenen zo allerbelangrijkften aartjons toch door geene Romanesque droomen laaten vervoeren, men zie (waar men zich ook bevinde) in het daaglijkfche leven rondom zich, men lette op het geene 'er omgaat, men befehouwè de aller eenvoudigfte handelingen der menfchen , hunne oogmerken, hunne drijfveeren, de wegen, die zij tot bereiking van hnnne oogmerken inflaan, het beleid, waar mede zij hunne geheime uitzichten bedekken enz. en dan vraage men zich, wat van dit alles worden zou', indien 'er geene gebiedende, uitvoerende, en rechterlijke machten waren, die bevoegdheid, en vermogen hadden , om dat alles, volgens de wet, binnen de paaien te houden I Dus zien wij, dat de natuur van de burgermaatfchappij vordert, dat aan de oorfpronglijke gelijkheid van alle menfchen eene bepaaliug geileid worde. Maar  VAN DEN MENSCH. Maar, zou die gelijkheid, ten minden niet in zo verre, kunnen behouden worden, dat alle leden van de maatfehappij, die tot behoorlijke jaaren van onderfcheid gekomen waren, een gelijk deel aan het beduur hadden ? of ten minden,dat in het verkiezen van beduuri ders geen onderfcheid tusfchen menfchen, en menfchen, gemaakt wierd, dat het genoeg was lid van de maatfehappij te zijn, om tot het beduur verkoozen te worden* of dat die verkiozing, ten minden,door allen gefchiedde? Wanneer wij de natuur van het burgerlijk contract raadpleegen, dan vinden wij duidlijk, dxt het zelve beduuring vordert, üe menfchen hebben zich met elkandercn vereenigd, om, met eenparige krachten, een bolwerk op te richten tegen het geweld der hartstochten; maar zal dit oogmerk bereikt worden, dan moeten die krachten behoorlijk beduurd worden. Dus fpreekt het van zelve , dat alle maatfehappijen behoorlijk beftuur nodig hebben. Maar de wijze waar op dit beftuur moet ingericht worden , volgt niet uit de natuur van de maatfehappij; dit hangt enkel af van het goedvinden van die geene, die zich, op eene zodanige wijze, vereenigen; dit hangt enkel af van het contract., 't welk zij dien aangaande maaken; 't zij dan, dat het zelve uitdruklijk aangegaan worde, 't zij dat het zich, door eene zodanige ftandvastige gewoonte , die veilig voor den wil van allen kan gehouden worN 5 den,  £02 de RECHTEN dén, kenbnar maake^de natuur van het burger lijk contracl: bepaalt niets ten aanzien van de wijze van het beftuur, .maar zij vordert noodzaaklijk dat die wijze (hoe zij dan ook züj vast, en onwankelbaar bepaald worde. Eene maatfehappij, die door één mensch beftuurd word, heeft zo wel haare beftüuring, als eene maatfehappij, ia welke alle leden deel aan het beftnur hebben. En, hoe volmaakt men ook eene democratie moge {lellen, zullen 'er evenwel de denkbeelden van gebieden, en gehoorzaamen, tn van betaamlijken eerbied jegens die geene , dié gebieden, en dus van eene ongelijkheid onder de leden, noodzaaklijk in moeten blijven , deeze kunnen nooit weg genomen worden, zonder dat men tevens de geheele verbintenis den bodem inllaat, en tot den oorfpronglijken ftaat te rug keert. üus behoort het niet tot' de natuur van een burgerlijk contracl:, dat alle leden deel hebben aan het beftuur. De bepaalingen , wie hetbeftuur zullen hebben ? moeten zonder twijffelge. maakt worden bij het oprichten van eene maatfehappij, zij móeten (gelijk wij boven zagen) zeker, zij moeten onwankelbaar zijn, het welzijn van de maatfehappij vordert, dat zij, één- ' maal vasgefteld zijnde, onveranderlijk blijven. Zo lang 'er maatfdiappijen op de waereld op. gericht zijn, zijn ook die bepaalingen gemaakt, de inrichtingen zijn r.p menigvuldig Óhderfchcidene wijden gtfchiéd, alle die wijzen zijn dus  van den MENSCH. 203 dus, door lange ondervinding, beproefd, de uitkomften hebben geleerd, d3t alle die wijzen hunne voordeelige , en hunne nadeelige zijden hebben, en dus zal ik mij niet vermeeten, om te beflisfen , welke van alle de beste zijs Hoe fchitterend ook de volflagen gelijkheid in het oog van zommige menfchen moge zijn, dit zullen zij evenwel moeten toeftemmen, dat, zo men al eens toegeeve, dat dezelve, behoudens de mooglijkheid van beftüuring, uitvoerbaar zij, evenwel de gelijkheid, ten minften , niet het eenige zij, 't welk in het maaken van eene inrichting, of in het opftellen van eene regeeringsvorm, vereischt word: dat het waare, het heerfchende oogmerk van eene burgermaatfcnappij enkel beftaat in het genot van meerdere zekerheid, meerdere veiligheid, meerder geluk, dan de oorfpronglijke ftaat kan opleveren ; dat aan dat groote' oogmerk alles ondergefchikt, dat, in evenredigheid van dat groote oogmerk, alle opoffering van oorfpronglijke rechten moet afgemeeten zijn, dat altijd moet in het oog gehouden worden , dat het -welzijn van de maatfehappij de hoogfte wet is. En dat het dus zeer mooglijk is, dat die gelijkheid, daar, waar men dezelve tot den grond van de regeeringsvorm legt, even zo wel, als andere regeeringsvormen, haare nadeelige, als haare voordeelige zijden hebben kan. En, even gelijk de geheele wijze van beftuur van den inhoud van 't oorfpronglijk contract afhangt, even  2C4 de REC II T E N. even zeer Haat bet aan de oprichters van eene maatfehappij, om te bepaalen, welke vereischten in een lid zullen gevorderd worden, aan wien men het beftuur zal toebetrouwen. Bij zommigen, word het recht tot het beftuur als een erfrecht befchouwd,en niets anders vereischt, dan de eerstgebooren zoon van den Vorst te zijn,bij anderen word telkens eene nieuwe verkiezing gedaan. In veel hoofdige regeeringen word, bij zommigen, aanzienlijke geboorte,bij anderen , eene zekere gegoedheid gevorderd, elders,, ziet men op de jaaren, en wat van dien aart meer is: en wie zal al weder tegcnfpreeken, dat niet alles zowel voordeelige als nadeelige zijden heeft? dan, hoe dit zij, in alle beftuurders word, ftilzwijgende,onderftelteene bekwaamheid , .en genoegzaam verftand , om te kunnen beftuuren, en dit vereischte vloeit uit tje natuur van de zaak voorf. Daar, waar het recht van eerstgeboorte de bevoegdheid tot het beftuur geeft, ziet men den jongen vorst, van kindsbeen af, in de beginzelen der regeerkunde onderwijzen, en , fchoon niet te ont-. kennen is, dat de ziels vermogens van geene geboorte afhangen, moet men evenwel ook toeilaan , dat de opvoeding zeer veel afdoet tot befchaaving, en ontwikkeling, zelfs van zeer middelmatige vermogens, en dat men menigmaalen ziet, dat vorsten, welker aanleg van natuurlijke zielsvermogens niet zeer fchir. terende was,evenwel, door eene welingerichte  van den MENSCH. 205 te opvoeding, zo veel bekwaamheid verkrijgen, dat zij in ftaat zijn, om fchitterende vernuften te befchaamen. Daar, waar, in veelhoofdige regeeringen , aanzienlijke geboorte, of gegoedbeid den weg baant tot liet beftuur, ziet men ook, veel al, de opvoeding daar na inrichten , en fchoon het, daar, niet kan tegen gefprooken worden, dat veele ouders de opvoeding yan hunne kinderen verwaarloozen , veele kinderen zich de fchoone gelegenheid, welke hunne ouders hun geeven , om bekwaam te worden , niet ten nutte maaken, maar fchandelijk verzuimen, zo zou men evenwel tc ver gaan, indien men die gebreeken algemeen fteide ■ indien men ontkende, dat niet, van tijd tot tijd, in alle zodanige maatfehappijen bekwaame, en tot de gewichtige posten van het beftuur wel toegeruste jonge luiden ten voorfchijn komen, welke de gebreeken van hunne andere tijdgenooten kunnen vervullen. Dan, hoe dit alles zij, eene maatfehappij in welke niets anders vereischt wierd, om tot het beftuur van dezelve toegelaaten te worden, dan lid van dezelvete zijn, zonder, zelfs ftill zwijgende, eenige bekwaamheid te onderftellen, zou de dwaasheid zelve zijn. En waarlijk, zij, die op deeze wijze redeneeren , toonen geene de minfte denkbeelden te hebben van de moeilijkheid der regeerkunde, maar duidelijk te onderftellen, dat alle menfchen met de bekwaamheid, om eene burger-  2.o6 »e RECHTEN germaatfchappij te beftuuren , gebooren wor-? den. Maar, zou dan waarlijk, die grondige keuris van alle de betrekkingen, in welke eene burgermaatfchappij, tot andere maatfehappijen, 't zij oorfpronglijk, 't zij uit hoofde van verbonden, ftaat, en, zonder welke kennis, de ogenbliklij ke fchending van het recht der volkeren onvermijdelijk is, den mensch natuurlijk eigen zijn! zou die grondige kennis van de waare beweegredenen , waarom men, zo van de eene, als van de andere zijde, reeds in lang verloopen tijden , zich tot het aangaan van verbonden genegen toonde, van de waare redenen, waarom zommige verbonden, welke, wel eer, bij eene natie zeer ijverig gezogt wierden , naderhand aan dezelve tot last zijn, zonder welke kennis, nimmer de waare ftaatsgeheimen van andere volkeren te ontdekken zijn, zonder arbeid verkreegen worden 1 zou die grondige kennis van de vermeerdering, of vermindering van den voor-en tegenfpoed van andere volkeren, zonder welke, het belang, 't welk men bij derzelver ftaatkundige vriendfchap , of onverfchilligheid heeft, nimmer te berekenen is, geene beoeffening vorderen 1 zou die grondige kennis van de waare belangens van zijne eigene maatfehappij, die grondige kennis van den waaren ftaat zijner koophandel , zijner fabrieken, zijner landbouw, zijner zeevaart, zijner yisfeherijen, zijner kun- ftèrij  VAN DEN MENSCH, ZZ~ ften, zijner weetenfchappen , zijner handwerken, enz. die grondige kennis van alles, wat, in dat alles, aanmoediging nodig heeft, wat aan zich zeiven moet óyexgelaaten worden» wat, als benadeelende, geweerd moet worden, welke de wegen ter bevordering , welke die tot onderfteuning zijn , welke nieuwe wegen nog zouden kunnen geopend worden, welke tegenftanden dezelve zouden ontmoeten , of dezelve overkoomlijk zijn, of niet, en zo ja, of, dan nog, de voordeelen tegen de nadeelen zouden opwegen, die uit het overwinnen van dien tegenfland gebooren zouden worden, zonder welke grondige kennis, een beftuurder ijder ogenblik gevaar loopt, van, met de beste oogmerken,de tederfte belangen, zo van de geheele maatfehappij, als van bijzondere leden . van dezelve, onherftclbaarte verwoesten, den mensch ingefchaapen zijn! zou die grondige kennis van alle de handelingen, die tusfchen de menfchen plaats hebben, van de oneindig onderfcheiden omftandigheden, in welke dezelve voorvallen, van de listen, welke in dezelve kunnen plaats hebben, en wat niet al meer, zonder'welke kennis, het onmooglijk is, om de daar uit ontftaande verfchiUen te beflisfen, in een ogenblik doorgezien worden ! zoti die grondige kennis van dat alles, en van nog zeer veel meer, welker bezitting, indien zij niet met eene meer dan daaglijkfche fchranderheid, doorzicht, en beleid vergezeld gaat waar-  sof? de RECHTEN waarlijk, nog niet meer, dan eenen draaglijken regent uitmaaken, zou dat alles den mensch maar aangebooren worden! zou die befchaaving van de vermogens van den geest, door welke men zijne hartstochten leert bedwingen, zijnen plicht leert kennen, eene hebbelijkheid leert krijgen, om , in de moeilijkfte gevallen, in gevaaren, in tegenftand, enz. die 'tegenwoordigheid van geest, dat koele bloed, en die bedaardheid te behouden, die,tot bevordering van de belangen der maatfehappij, zo hoog nodig zijn, zonder eenige oeffening, den mensch natuurlijk eigen zijn ! zou die goedwilligheid, die belangenloosheid , die onzijdigheid , die getrouwe verkleefdheid aan de conftitutie, zouden alle die deugden, dieniet alleen zo zeer verftrekken om het karacter van eenen regent te verciej en , als wel noodzaaklijk, en onmisbaar zijn, om hem het nodige vertrouwen te doen verwerven, zou dat alles , in alle menfchen , zonder onderfcheid, gevonden worden ! Laaten wij, in zaaken van dat gewigtig aanbelang, toch niet droomen, en geene bekwaamheden, als natuurlijk, onderftellen, tot welker matige verkrijging niet alleen eene leeftijd in aanhoudende oefeningen verfleeten, vereischt word, maar, tot welke, zelfs alle menfchen den grondaanleg in hunne natuurlijke vermogens niet bezitten! Of zal men, in alle andere zaaken, de onderftelling van bekwaamheid volgen >  van den MENSCH. ao9 gen, en ondertusfchen dezelve, in dit gewitft)g ftuk, geheel over hec hoofd zien ! wie toch, die de beginfelen van eene beroerte in zijn lichaam ontdekt, zal den geneesheer voorbij zien, en hulp bij eenen rechtsgeleerden zoeken ? wie , die . een nieuw kleed nodig heeft, zal om eenen timmerman zenden ? en zal men dan, daar het vaderland hulp behoeft, die hulp gaan zoeken, bij die geene, die geheel onbekwaam zijn , om dezelve te verkenen! ik weet, ik gevoel de tederheid van de zaak, van welke ik fpreeke. Ik erkenne, dat het onmooglijk is, om altijd de bekwaamfte te vinden, dat, in alleregeeringsvormen, dat gebrek plaats heeft, dat veeltijds de bekwaamfte de onbekendfte zijn, en waarlijk, dit gebrek is natuurlijk : hoe bekvvaamer men is tot het beftuur, de te meer zietmente gelijk de grootheid van de plichten dóór, welke aan die posten vast zijn , des te meer ziet men door het verguldfel heen, waar mede die blinkende pillen vercierd zijn, des te minder vertrouwen ftelt men op zich zeiven, des te min der doet men zich onder de mededingers kennen, des te meer word men door" waanwijzen overkraaid, die de verplichtingen, waar toe zij zich aanbieden, nimmer doorzagen die enkel aan hun recht, aan hunne bevoegdheid denken, die de allergewichtigfce posten als keuken-ampten aanmerken, en die geen ander voorneemen hebben, dan om hunnen O plicli  aoi de RECHTEN plicht wel zo waar te neemen, dat zij buitenbefchuldiging blijven, maar echternoch lust noch vermogen hebben, om in hunnen post alles te doen, wat met eenige reden van hun verwagt moet worden; dan, fchoon het dus ten uiterften moeilijk is, om, in welk eene regeeringsvorm men ook wil, altijd de bekwaamfte beftuurders te vinden, fpreekt her. evenwel van zelve, dat het onmooglijk is, om dezelve, in dien ftand van menfchen te vinden , welke van kindsbeen af, door de bekommerende zorg , om zich het daaglijksch brood te verkrijgen , gefolterd, nimmer eenige gelegenheid gehad hebben , om , zelfs maar de ruuwfte denkbeelden , te bekomen , van die uitgebreide kundigheden, van die verbaazend groote plichten , die op eenen beftuurder van eene maatfehappij berusten. Het fpreekt van zelve , dat men de mooglijkheid' nader bij komt, wanneer men zodanige menfchen zoekt, in dien ftand, in welke de bekommeringen wegens het daaglijksch beftaan niet zo dringende zijn, dat zij de gelegenheid om de nodige kundigheden te verkrijgen, beneemen. Het fpreekt van zelve, dat men de waarjchijnlijk* heid nader bij komt, wanneer men de zodanige zoekt, onder die geene, die zich waarlijk ter verkrijging van die kundigheden met ijver hebben toegelegd ; het fpreekt van zelve, dat men de zekerheid nader bij komt, wanneer men de zodanige zoekt, onder die geene, die  van den MENSCH. 2i r die, reeds in hunne daaglijkfche handelingen * bewijzen geeven, van veel beloovende vorderingen gemaakt te hebben, fchoon het, daö zelve , nog maar al te mooglijk is, dat men in zijne keufe dwaalen kan. Het fpreekt dus voor al van zelve, dat het degrootfte dwaasheid van de waereld zou zijn, dat men alle leden van de maatfehappij, zonder eenig onderfcheid, alléén om dat zij leden» zijn, tot de gewigtige posten van het beftuur bevoegd zou verklaaren. Zelfs, in den oorfpronglijken ftaat, zouden menfchen, die eene gemeenfchaplijke bezit* ting, van wat aart ook , met eikanderen hadden, indien zij niet alle konden beftuuren, natuurlijk dat beftuur aan de bekwaamften in handen geeven. De bekwaamheid of onbekwaamheid maaken derhalven eene onderfcheiding in de gelijkheid , die niet uit het burgerlijk contraét, maar uit de vermogens van de ziel t en uit de befchaaving van dezelve ontftaat. Dan, daar de bekwaamheid, even wel, een onontbeerlijk vereischte tot het beftuur is, kan niemand, dan die geene, die redenloos doordringen wil, zich beklaagen, dat die onderfchei* ding in den burgerftaat gevolgd moet worden. Ik zalhiervan,beneden,nog het een en an* der zeggen, als wij aan het ftuk van de vrijheid zullen gekomen zijn. Eindelijk vraagt men, of dan ten minften de 9 4 o«f.  ais de RECHTEN oorfpronglijke gelijkheid niet beter, in den burgerftaat,zou ftaande te houden zijn, indien alle leden bevoegd waren, om met eikanderen hunne beftuurders te kiezen ? Deeze vraag hangt geheel en al af, van de ontwijffelbaare en zekere beantwoording van die vraag: welke, in alle gevallen, de beste wijze van de verkiezing der regenten en beftuurders zij? Immers, ik meen reeds genoeg gezegd te hebben, om te doen zien, dat het beftuuren eene zeer moeilijke zaak is, dat het zelve niet aan alle menfchen , zonder onderfcheid, kan worden toebetrouwd: en hier uit zal men van zelve begrijpen, dat het niet onverfchillig is, wie tot het zelve verkooren word? maar indien dit niet onverfchillig is, dan is ook de wijze,waar op de verkiezing gefchied, van belang ; dan behoort ook , tot die wijze van verkiezing, een bedaard overleg, dan moet vooral, bij die verkiezing, de bekwaamheid der geene, die verkooren zullen worden, in overweeging komen. Het verkiezen zelve is dus ook een gewichtig ftuk. Dan ,ook dit gewichtig ftuk is, geduurende de gefchiedenis der menschheid , onderzogt; men heeft hetzelve , op allerlije wijze, beproefd, men heeft met alle leden verkooren , men heeft zommige leden tot de verkiezing benoemd, men heeft die geene, die kiezen zouden, door het lot bepaald, men heeft de verkiezingen zelve  van den MENSCH. bi3 zelve door het lot gedaan, men heeft zommige tot benoeming van een veeltal, en andere tot verkiezing uit dat veeltal aangefteid , men heeft de Verkiezing aan eenen gelaatèn, met een woord , men heeft alle mooglijke middelen beproefd; en wie zal bsflisfen, welke volftrekt de beste zij ? wie zal ontkennen, dat alle deeze middelen hunne voordeelige, en nadeelige zijden hebben, en dat het goede , 't welk dezelve, aan den eenen kant, opleveren, doorgaans rijklijk opgewoogen word, door het kwaade, 't welk zij, aan de andere zijde, verwekken ? Ondertusfchen ,zo lang dit niet beflistis,ig ook de zekere beantwoording van de vraag: of de gelijkheid in den burgerftaat beter liaande te houden zoude zijn, door aan alle leden bevoegdheid toe te kennen, om hunne regenten te kiezen? onmooglijk. Trouwens (ik herhaale het nogmaals) men moet nooit uit het oog verliezen, dat het niet is geweest de enkele behoudenis van de oorfpronglijke gelijkheid, welke de menfchen den toevlucht tot de burgerlijke verbintenis h>eft doen neemen, maar dat het waare oogmerk was, om zich te verbinden, om, met gemeenfchaplijke krachten, de hartstochten te beteugelen, en zich dus zekerheid, veiligheid en geluk te bezorgen, en dat, tot de verkrijging van die voordeelen, op eenen beftendigen voet, zo veel van de oorfpronglijke O 3 rech-  »i4 de RECHTEN rechten heeft moeten worden opgeofferd , als de natuur van de verbintenis medebragt. Men moet altijd in het oog houden, dat het welzijn van . de maatfehappij de hoogfte wet is. Dan, daar ik voorneemens ben,om, ook deezen aangaande, nog iets te zeggen, wanneer ik over de burgerlijke vrijheid fpreeke, zal ik thans mijne redenen bij eikanderen trekken. Uit alles, wat wij nopens de opoffering van een gedeelte van de gelijkheid , ten behoeve van het beftuur eener maatfehappij, gezegd hebben, blijkt, dat geduurende den afloop der eeuwen, allerlije foort van regeeringsvormen, en wijzen van verkiezen in dezelve, beproefd zijn, de gefchi veranderd , dan voor zo ver het welzijn a?an de maatfehapv-ij vordert, dat die rechten en plichten gehandhaafd worden. Dan , dit. alles laat niet na, dat ook deeze oorfpronglijke onafhanglijkheid ,door de burgerlijke yerbintenis,eene nadere bepaaling heeft ondergaan. Immers daar wij zagen, dat het belang van eene burgerlijke maatfehappij vordert, dat in dezelve zich leden moeten bevinden , die recht hebben om te gebieden, en dat de maatfehappij verplicht moet zijn, om te gehoorzaamen, daar fpreekt het ook van zelve, dat 'hier uit eene afhanglijkheid van de gebiedende machten moet volgen. Maar, daar niemand kan begreepen worden, verder verplicht te zijn, dan zijne verbintenis inhoud, zo fpreekt het ook tevens van zelve, dat die afhanglijkheid ; niet verder gaat, clan het belang van de maatfehappij vordert, dat ïs te zeggen , dat niemand, in andere zaaken, van de beftuurders van eene maat-  van den MENSCH. 219 maatfehappij afhangt, dan in zodanige, in welke de beftuurders, volgens ae conftitutie, recht hebben, om te gebieden. En , gelijk geene burgermaatfchappij kan beftaan, zonder dat fin dezelve, door wetten bepaald zij, wat,in alle gevallen,en handelingen , voor recht en onrecht moet worden gehouden, en zodanige wetten eene verbindende kracht moeten hebben, zo volgt dat een lid van eene burgermaatfchappij, door zijne verbintenis, zijne oorfpronglijke afhanglijkheid van het recht der natuur en zedenkunde uitbreid, en dezelve met die plichten, die op hem, als lid van de maatfehappij, berusten, vergroot; hij is dus, door zijne verbintenis, afhanglijk geworden van alles, 't welk het welzijn van de maatfehappij van haare leden vordert. Dus zien wij, dat de burgerlijKe verbintenis ook paaien ftelt aan de oorfpronglijke onafhanglijkheid , trouwens, het denkbeeld alléén van verbonden te zijn, ftoot reeds het denkbeeld van volkomen onafhanglijkheid om ver. Immers, zo verre men verbonden is, hangt men van zijne verbintenis af, zo v^rre heeft men zijne oorfpronglijke onafhanglijkheid op. offerd. Ik zou dit, in veele ftukken, kunnen aanwijzen , dan laat ik maar één voor alle neemen. Door het burgerlijk contraél heeft men zich verbonden, om zich, in allen opzichte,aan de vast-  BERECHTEN. vastgeftelde orde, in de maatfehappij, te zullen onderwerpen. Onder alle die zaaken, welke tot de vastgeftelde orde behooren, bekleed geene geringe plaats, dat niemand zijn eigen rechter mag zijn. In den oorfpronglijken ftaat, mag ijder geweld met geweld afkeeren, daar, ftaat bet ijder een vrij, om zodanige verongelijkingen, als hem zijn aangedaan, met geweid te wreekèn, om zodanige eigendommen, als hem zijn ontnoorcen, met geweld wederom te neeKien. Maar , in de burgermaatfchappij , is eene orde bepaald, langs welke men geweld kanaf keeren, verongelijkingen kan doen beteren, ontnomen eigendommen kan doen te rug geeven. Bij de oprichting van de maatfehappij, verbond zich de geheele maatfehappij tot gemeenfchaplijke beveiliging tegen geweld , verongelijkingen , berovingen , enz. Zij ftelde eene orde vast, langs welke die beveiliging moest gefchieden , van deeze orde is derhalven ijder lid afhanglijk. Niemand mag dus, in de burgermaatfchappij, zijn eigen rechter zijn ; alle eigen recht is eene verftooring van de vastgeftelde orde, en dus eene misdaad tegen de maatfehappij. Maar, ook hier in, moeten uiterften vermijd worden. Hoe afhanglijk men ook, in de burgermaatfchappij n moge zijn van de vastgeftelde orde in de zelfs vèrdeediging, en in de middelen , ©:•: zijne rechten te doen eerbiedigen, kunnen 'er  VAN DEN M2NSCH. Hl t 'er evenwel gevallen zijn, in welke de vastgeftelde middelen te kort fchieten, en de toevlucht tot dezelve onuitvoerbaar is ,• maar ook dan, herleeft het oorfpronglijk recht van zelfs vèrdeediging. Hij, die op eene eenzaame plaats, of bij nacht, op eene geweldige wijze aangevallen word, die alle middelen vruchteloos beproefd heeft , om zijnen geweldigen aanvaller af te weeren, die ■> zo lang, verweerender wijze gehandeld heeft, als hij , behoudens zijne hoop van ontkomen, mooglijk vond, doch, eindelijk, zich tot hetonvermijdlijkuiterften gebragt ziet, van eene keuze te doen, om of zelve te fterven, of zijnen aanvaller ter neer te leggen, mag veilig, ter zijner eigen behoudenis , zijnen aanvaller afmaaken , en ter dood brengen. Hij, die zich, bij nacht, in zijn huis, door dieven, en moordenaars, befprongen ziet, is aan geene misdaad fchuldig, indien hij dezelve in zijn huis, of op zijn beflooten erf, van het leven beroofd; zelfs eene fchandelijke aanval op de kuisheid kan, indien 'er geene andere Vèrdeediging over blijft, veilig met het ter nederflaan van den aanvaller afgeweerd worden,- dit alles is eene noodweer, dit alles is eene zelfs verdeeding, welke, bij het burgerlijk contracl:, aan geene bepaalingen heeft kunnen gelegd worden, om dat, in zodanige gevallen, de toevlucht tot de vastgeftelde orde onmooglijk is , om dat alle hulp, welke de vastgeftelde orde bewijzen  azz de RECHTEN zen kan, te laat zou komen, en de benadeeling , van agteren , onherftelbaar zou zijn 5 maar, ook deeze noodweer heeft wederom haare paaien. Zij moet met die omftandigheden gepaard gaan , welke dezelve volftrekt onvermijdlijk maaken, zij behoort die kenmerken te hebben, welke cierzelver waare karakter uitmaaken : hij die zich gedwongen ziet, om tot een zodanig uiterften den toevlucht te neemen, behoort zodanige voorzorgen te gebruiken , uit welke, van agteren, zijne onfchuld, en de onvcrmijdlijke noodzaaklijkheid van zijne zelfsverdeediging, kan blijken, de veel betekenende noodfchreeuw , de aangewende pogingen , om andere menfchen te hulp te roepen, doen, in zodanige gevallen, zeer veel af; de altoos onzijdige juftitie, aan welke een zodanig verweerder zijne gedaane noodweer ter onderzoek moet ftellen, moet in dezelve zodanige bewijzen vinden, dat zij de gepleegde nederlaag voor noodweer kan verklaaren. Zo word de oorfpronglijke onafhanglijkheid, door de natuur van het burgerlijk contracl:, bepaald. DER-  van pen MENSCH. DERTIENDE HOOFDSTUK WELKE VERMINDERING AAN DEN EENEN KANT DE OORSPRONGL IJKE RECHTFN VAN DEN MENSCH OP DE VRIJHEID , EN WELKE UITBREIDINGEN AAN DE ANDERE ZIJDE ZIJNE VERPLICHTINGEN DIEN AANGAANDE, DU0R DE NATUUR. VAN DE BURGERLIJKE VERBINTENIS, ONDER GAAN HEIB E N ? Eindelijk moeten wij zien , wat van de oorfpronglijke vrijheid van den mensch, in de burgermaatfchappij, overgebleeven zij ?' Wij hebben gezien , dat alle menfchen, oorfpronglijk vrij zijn; dar ijder mensch,oorfpronglijk, het onbetwistbaar rechtheeft, om zijne daaden naar zijn welgevallen te beftuuren , zonder, daar in, door den wil van anderen gedwongen te kunnen worden, mits hij, door dezelve, de algemeene veiligheid niet verftoo. re;dat in zo verre, als de veiligheid betreft, ook dit recht, door de oorfpronglijke gelijkheid van alle menfchen, bepaald word; dat onbepaalde vrijheid, welke noch rechten,nog plichten, noch leven, noch bezittingen ontziet, geene vrij- 223  404 de RECHTEN vrijheid kan genaamd worden, maar dwang, overheerfching, en geweld word. Ook dit oorfpronglijk recht is, in de burgerlijke maatfehappij, in deszelfs oorfpronglijke zuiverheid , gebleeven, voor zo ver het belang van de maatfehappij met het zelve niet gemoeid is, en dus, Yoor zo veel de onverfchillige daaden betreft, welke in geene betrekking tot de verbintenis liaan; ijder lid van de burgermaatfchappij heeft een volmaakt recht op de beftüuring van zijne daaden, voor zo verre zij niet tegen zijne verbintenis inloopen ; ijder lid van eene burgermaatfchappij is volmaakt verplicht, zijnen medeburger, in de oeffening van dat recht, ongeftoord te laaten. En, voor zo verre de zedenkunde, in den oorfpronglijken ftaat, zommige daaden voorfchrijft, of verbied, is ook, in de burgermaatfchappij , de natuur van die rechten en verplichtingen, door de verbintenis, niet verder veranderd, dan de verbintenis zelve mede brengt; de zedelijke plicht, bij voorbeeld, om den behoeftigen van zijn brood mede te deelen, om zich der ellende van ongelukkigen aan te trekken, blijft in de burgerlijke maatfehappij eene zedelijke verplichting , welke alléén het geweeten tot fcheidsman heeft. Dan, niet tegenftaande dit alles, is ook dit recht van oorfpronglijke vrijheid, voor zo veel het belang van de burgermaatfchappij betreft,  van den MENSCH. nag treft, door het burgerlijk contracl:, aan bepaalingen onderworpen. Immers verbonden te zijn, en vrij te blij- , ven,fpreekt zich gelven tegen; ijder lid van de burgerlijke maatfehappij heeft zich verbonden, om de belangen van de burgermaatfchappij voor te ftaan. Eér hij onder die verbintenis lag, was hij dien aangaande vrij, hij lag, ten aanzien van dezelve, onder geene andere, dan, oorfpronglijke, verplichtingen,maar, dóór zijne verbintenis, heeft de maatfehappij een vol- * maakt recht bekomen, is hij onder volmaakte verplichtingen geraakt, ten aanzien van alles, waar toe hij zich verbonden heeft. Te voren ftond hij in dezelfde algemeene betrekking tot zijne tegenwoordige maatfehappij, in welke hij tot alle menfchen ftaat, maar, door het burgerlijk contract, is hij in eene nadere betrekking tot zijne maatfehappij gekomen. De belangen van die maatfehappij mogen hem nu niet meer onverfchillig zijn , alle onverfchilligheid is, hier, plichtverzuim, hij is verbonden om die belangen te behartigen. Die belangen te verwaarloozen, dezelve' uit het oog te verliezen, zijne eigene belan gen boven dezelve te trekken , zijn misdaaden , die tegen zijne verbintenis ftrijden ; en welk eenen afichuuwlijken naam moet men dan niet wel geeven aan de doodde van alle misdaaden, aan het verraaden van de belangen van zijn Vaderland aan vijanden! aan het op * of-  r£26 de RECHTE N offeren van het welzijn van zijne^ maatfchap* pij aan wraaklust wegens wel of kwalijk geplaatste ongenoegens! . Zelfs de zedelijke plichten'ondergaan , door liet burgerlijk contraft, eene zekere wijding. De algemeene zedelijke plicht van goedwilligheid tecen alle menfchen verliest wel haare^ aanfpraaken on den burger niet, maar zij bepaalt de uitoéffening voornaamenlijk, en in de eerfte plaats, (en voor al dan ,wanneer al het overige gelijk is) tot zijne medeburgers, om dat zijne betrekking tot dezelve naauwer is, dan tot het overige menschdom. De fraaije titel, (met welke veele zo veel op hebben) van burger van de waereld te zijn, moge, wanneer zij binnen de behoorlijke paaien blijft, den mensch aanfpooren tot die algemeene plichten jegens alle menfchen, zonder onderfcheid, welke hem het recht der natuur, en zedenkunde leeren, en zeker, het burgerlijk contiaft, heeft hem van die plichten nimmer ontflagen! maar, wanneer dat bur. (rc rfc/iup van de waereld tot buitenfpooiigheid vervoert, wanneer het die ijlhoofdigheid verwekt, door welke men zijne bijzondere betrekkingen tot die maatfehappij vergeet, van welke men lid is, door welke men zijne bijzondere verpliehtingen, tot welke men verbonden is, uit het oog verliest, door welke men de bijzondere belangen van zijue eigene maatfehappij gering acht, door welke men, wan-  VAN DEN MENSCH. S2J warneer voor het overige alles gelijk ftaat, zijnen plicht miskent, om aan zijnen mede. burger den voorkeur, boven eenen vreemdeling, te geeven, dan word die titel van burger van de waereld eene misdaad tegen de maat. fchappij, dan word zij een bedekfel der fchande, agter het welke men zijne onverfchilligheid omtrent zijne Verplichtingen, tot welke men volmaakt verbonden is, verbergt , dan word zij eene listige kun ft enaarij, om de leer van onbepaalde vrijheid, tegen de plechtigfte verbintenis aan , in de burgermaatfchappij voort te planten. Door het burgerlijk contracl, heeft de maatfehappij een volmaakt recht gekreegen, om haare leden te dwingen , om hunne daaden, voor zo verre zij in betrekking ftaan tot het algemeen belang van de maatfehappij, tot algemeen nut en voordeel te beftuuren. Ijder lid van de maatfehappij is, daartoe, volmaakt verplicht, ijder moet, in zijnen kring, mede werkentot dat algemeen Oogmerk. Eene wel be. Huurde maatfehappij • in welke alle de leden door het groote grondbeginfef van Vaderlands liefde bezield zijn, moet gelijk zijn aan een kunftig zaamgefteld uurwerk, in 't welk ijder rad Zijne juifte en evenredige werking doet, en alles door eene bedaard werkende drijfveer eenftemmigte zamenbeftuurd wordtot een groot einde.; iUle daaden, welke tegen de belangen van de maatfehappij ftrijden , benadeelen aan die: P 2 een.  aa8 de RECHTEN eenftemmigheid, en ftrijden, even daarom,tegen het contracl. Ik zou in eene verveelende langwijligheid vervallen, indien ik de wijzen, op welke menr zijne daaden , zo in werkzaamheden, als in onthoudingen, ten algemeenen nutte van de maatfehappij behoort te beftuuren, in bijzonderheden wilde opnoemen. Hier toe behooren niet alleen , (gelijk wij reeds gezien hebben) de opofferingen van het leven, van de bezittingen, van de genoegens, wanneer de nood zulks vordert, hier toe behooren niet alleen de onthoudingen van alles, wat veiligheid, wat rust, wat vreede, wat het geluk van de maatfehappij kan verftooren, hier toe behooren niet alleen ijver, en werkzaamheid van ijder,in zijnen kring, en onthoudingen van andere te hinderen in die werkzaamheden, welke tot hunnen kring behooren , maar hier toe behoort, voornaamentlijk, de gehoorzaamheid aan de burgerwetten. Immers, indien de maatfehappij buiten verwarring zal gehouden w*den, dan moeten 'er bepaalingen zijn, naar welke ijder lid zijn gedrag zal regelen, voor zo verre het zelve, tot de maatfehappij, en dtszelfs leden, in betrekking ftaat. Üeeze bepaalingen behooren noodzaaklijk tot het beftuur, zij moeten verbindende kracht nebben; deeze bepaalingen noemt men wetten. De beftuurders moeten dus vol. maakt recht hebben, om wetten te maaken,  van den MENSCH. 229 en de maatfehappij moet volmaakt verplicht zijn, om aan die wetten te gehoorzaamen. Men kan, ten aanzien van de vrijheid, inde burgerlijke maatfehappij , eene oneindige menigte van vraagen voordellen. Dan,het zou tegen mijn oogmerk ftrijden, dezelve alle te behandelen: het zal genoeg zijn, in de meeste van die vraagen, enkel in het oog te houden , aan den eenen kant, dat men nimmer zijne vrijheid zo ver kan uitftrekken, dat zij de aangegaane verbintenis vernietige, of zelfs maar verflaauwe, en aan de andere zijde, dat de opoffering van een gedeelte van de oorfpronglijke vrijheid aan het belang van de maatfehappij nooit kan gerekend worden, verder te gaan, dan de natuur van de verbintenis medebrengt. Het lust mij evenwel, eenige voornaame vraagen te onderzoeken. Een van de gewichtigde vraagen is deeze: (iaat het niet vrij aan ijder lid van de maatfehappij, om zodanige denkbeelden omtrent het Opperweezen te voeden , en om aan het Opperweezen zodanigen eerdienst te bewij zen,]als hem goeddunkt? Laaten wij deeze vraag in twee deelen verdeden, en eerst befchouwen, of men, inde maatfehappij, vrijheid kan hebben, om, ten aanzien van het Opperweezen, zodanige denkbeelden te voeden, als men goedvindi Wanneer wij den meqsch , in den oorf 3 fprong-  aso de RECHT E N fpronglijké, ftaat, befchouwen , dan fpreekt het van zelve, dat , daar, niémand bevotcd is, om aanmerkingen te maaken , op de denkwijzen van zijnen gelijken medemensch , al weigerde dezelve aan hét beftaan van eerife Godheid te geloven, dit moet, in dien ftaat, aan de volmaakte vrijheid van zijn geweeten 'overgelaaten worden. Maar de burgermaatfchappij vordert, in dit gewichtig ftuk, bepaalingen. Wij hebben, toen wij (in het vierde hoofdftuk) van de natuurlijke zedenkunde fpraaken, gezien, welk eenen aanmerklijken invloed dezelve op het geluk der uunfehen hebbe, en hoe zij, uit haaren aart, geichikt zij, om alle die gezellige deugden aan te kweeken, die zo veel toebrengen? om de zarnenleving begeerlijk te maaken. Wanneer wij nu maar, met eenige infpanning, onzen aandacht bepaalen, op den aart, en natuur van alle burgerwetten, dan zullen wij, wel dra, gewaar worden, dat dezelve alléén maar kunnen verkeeren omtrent de uitwendige handelingen der menfchen , doch dat zij, in genoegzaam alle gevallen, de zedelijke drijfveeren tot de uitvoering der uitwendige daaden, en de beoeffening van de zuiver zede. lijke plichten, aan her geweeten van de leden van de maatfehappij moeten overlaaten > met één woord, dat zij , in meest alle gevallen, verplicht zijn, om de plichten van zedenkunde  van den MENSCH. 231 de te onderftellen, zonder, dien aangaande» uitdruklijke bepaalingen te maaken. Alle burgerwetten, in eere maatfehappij,onderliellen , derhalven, in die geene , voor welke zij gemaakt zijn , eene erkentenis van die plichten van zedenkunde , welke bij die maatfehappij, geëerbiedigd worden, en algemeen aangenomen zijn,* die, algemeen bij die maatfehappij aangenomen, zedenkunde, is de waare leest, op welke,bij dezelve ,de burgerwetten gefchceii worden. Eene maatfehappij, bij welke niet dan zeer donkere begrippen van zedenkunde plaats hebben, zal, derhalven , veel geftrenger burgerwetten moeten hebben, veel flerkere dwangmiddelen moeten gebruiken, oni den flroom der hartstochten te beteugelen, dan eene maatfehappij ■> welker meer opgeklaarde begrippen van zedenkunde eenen heerlijken invloed over de zamenleving van haare leden verfpreid. Maar, indien zich, in zodanige maatfehappijen, leden bevonden , welke de , door die maatfehappij, algemeen aangenomen begrippen van zedenkunde ontkenden, en volgens hunne eigen, daar tegen ftrijdendegevoelens leefden , 'en handelden , dan zouden, immers, de burgerwetten voor die leden te zwak zijn, die wetten onderliellen gevoelens, welke niet alleen in hun niet gevonden worden , maar van welke zij zelfs afkeerig zijn ; de wetten zijn dus P 4 voor  se RECHTEN yoor de zodanige niet berekend, de maatfehappij kan dus in zodanige leden geen vertrouwen ftellen, en het is, derhalven, onmooglijk , dat zij leden van die maatfehappij kunnen blijven. En dit gaat nog veel meer door, in burgermaatfehappijen van Christenen. Tot hier toe heb ik alléén van de natuurlijke zedenkunde gefprooken, om dat ik, algemeen willende blijven, niet anders , tot de behandeling van mijn onderwerp npdig had, doch, zo dra burgermaatfehappijen van Christenen het onderwerp van mijne behandeling worden , moet ik geene natuurlijke , maar de veel verhevener christelijke zedenkunde onderftellen. En zeker! hoe veel invloed de natuurlijke zedenkunde , gelijk wij gezien hebben, op het geluk van het menschdom maake , zij komt, evenwel, in geene aanmerking bij die allerzuivcrfte en aliervoortrtflijkfte zedenleer, welke door Jesüs Christus aangekondigd , en door zijne Apostelen voortgeplant is. De natuur van mijn onderwerp vordert, dat ik iets van dezelve zegge, doch tevens, dat ik mij binnen de paaien van zodanige algemeene uitdrukkingen houde, welke door alle gezindheden, die zich den naam van Christenen geeven, toegeftemd worden. Deeze waarlijk Godlijke zedenleer is gebouwd op de kennis van den waaren God en op de erkentenis, dat die God de waereld met  van den MENSCH. *33 met billijkheid, wijsheid, en rechtvaardigheid beftuurt, dat alle zegeningen , welke de mensch geniet , hem van Zijne hand toekomen , dat 'er een leven is na dit leven, en dat alle deugd, en ondeugd, alle opvolging, en verachting van zedelijke plichten, hunne rechtveerdige vergelding, zo al niet in dit, ten minden ongetwijfeld , in het toekomende leven zullen bekomen. Uit de erkentenis van deeze waarheden leid de Christelijke zedenkunde eene onlochenbaare verplichting af tot liefde, en dankbaarheid aan God, en tot gehoorzaamheid aan Zijnen wil, en zij leert, dat die liefde, dankbaarheid, en gehoorzaamheid, dan , betoond worden, wanneer alle daaden van liefde tot God , cn tot onzen naasten doortrokken zijn , de groote uitfpraak van deeze Christelijke zedenleer, waar aan alle uit- en inwendige daaden, alle gedachten, woorden , en werken moeten getoest worden, is deeze: Gij zult liefhebben den Heer en u-wen God, met geheel uw hart , met geheel uwe ziel , met geheel uw verftand, en gij zult uwen naasten liefhebben als uw zeiven. Men zal weinig overweeging nodig hebben» om aanftonds toe te Hemmen, dat dit beginzel van liefde tot God, en tot den naasten,oneindig verhevener is, dan het beginfel van zelfslieide, en aandrijving tot bevordering van eigen geluk; de natuur van mijn onderwerp laat mij geene verdere uitweiding in dat aanP 5 ge-  234 de RECHTEN genaame onderwerp toe; ik moet, (hoe gaarne ik meer van het zelve zoude zeggen) hier, aan de nadenking van mijne leezers overlaaten , hoe deeze voortreflijke zedenleer den mensch zijne waare beftemming leere kennen, hoe zij de plichten in een veel zuiverder daglicht ftelle, dan het bloote licht der reden, hoe zij veel dringender beweeggronden oplevere, om haare voorfchriften te volgen, hoe zij veele plichten leere ontdekken, welke voor het bloote licht der reden verborgen zijn, ja , hoe zij in de, door reden erkende,plichten veele verfijningen aanwijze.' Ondertusfchen, even gelijk wij in zodanige maatfehappijen, in welke het Christendom niet aangenomen is, ten aanzien van de natuurlijke zedenkunde, zagen, zo is ook, in burgermaatfehappijen van Christenen, juist de Christelijke zedenkunde de leest, op welke de Lurgerwetten gefchoeid worden. De burgerwetten onderftellen dus, in alle Christelijke maatfehappijen, dat de leden die veihevene plichten eerbiedigen, welke de Christelijke zedenkunde voorfchrijft, en juist deeze onderllelling is de grond , en reden , waarom,in de Christen maatfehappijen . de burgerwetten veel zachter zijn, dan elders, en woarom die zachtheid van de wetten meer en meer zichtbaar is, naar maate die maatfehappijen meer en meer in de plichten van de Christelijke zedenkunde verlicht zijn. IMaar,  van den MENSCH. 235 Maar, daar die zachte aart van de burgerwetten, in Christelijke burgermaatfchappijen, alleen gegrond is op de onderflelling,. dat alle de leden de Christelijke zedenkunde eerbiedigen, zo volgt natuurlijk, dat hij, die geene Godheid erkent, die aan het Opperweezen noch liefde, noch dankbaarheid, nog gehoorzaamheid wil bewijzen, die, in zijne daaden, geene liefde tot God , en den naasten, wil doen dooi draaien, maar volgens zijne eigene, en daar tegen ftrijderide,' gevoelens wil leeven, en handelen, niet gefchikt is, om lid van eene Christelijke burgermaatfchappij te zijn. De wetten zijn voor hem niet berekend, zij onderliellen gevoelens, die niet alleen in hem niet gevonden worden, maar van welke hijzelve afkeerig is. De maatfehappij kan in zijne gehoorzaamheid aan haare wetten geen vertrouwen (tellen, hij erkent dien onzichtbaaren band niet, die bij den mensch, welke de Christen zedenkunde eerbiedigt, de plaats vervangt van die geftrengere dwangmiddelen , welke eene lochening van de Christelijke zedenkunde , in de burgerwetten, noodzaaklijk zou maaken, voor hem zouden de burgerwetten veel flerker, veel geftrenger moeten zijn. Hier uit blijkt dus , dat de Godsdienst de ziel van alle Christelijke burgermaatfchappijen zij, dat, in dezelve, de Godlochening, en Godverzaaking niet kunnen geduld worden, en dat derhalven de vrijheid, om het aanwee- zen  atf de RECHTEN zen van de Godheid te ontkennen, of om aan het Opperweezen liefde, gehoorzaamheid, en dankbaarheid te ontzeggen, in geene Christelijke burgermaatfchappijen, kan toegelaaten worden. Zij ondermijnt de kracht der burgerwetten- Een Godlochenaar kan dus, in geene Christelijke burgermaatfchappij, geduld worden. Het is dus onlochenbaar, dat het, in de burgermaatfchappij, niet vrij kan (laan, om zodanige denkbeelden omtrent het Opperweezen te voeden, als men goeddunkt, maar dat de leden van eene maatfehappij verplicht zijn, om zodanige grondbeginfelen van zedenkunde, en Godsdienst,te eerbiedigen, als in hunne maatfehappij algemeen aangenomen zijn , en, daar, den leest opleveren, op welke de burgerwetten gefchoeid zijn. Om dat het voeden van zodanige gevoelens, welke dat geene ondermijnen , 't welk den grondflag der bepaalin gen in de bnrgerwetten uitm aakt, noodzaak lijk tegen de verbintenis inloopt, om het welzijn van de maatfehappij te bevorden. Dan, ook hier in, moeten uiterlten vermijd worden ; zodanige , welke, wel in ltilte bij zich zei ven, van zedenlooze, en zelfs Godloehenende gevoelens zwanger gaan , doch zich zorgvuldig wagten, van immer dezelve aan den dag te leggen, en, in de gehoorzaamheid aan de wetten, voor de bij haare maatfehappij aangenomen gevoelens van zekenkunde , en Gods*  van den MENSCH. 237 Godsdienst openlijken eerbied betoonen , en hun uitwendig gedrag naar dezelve regelen * kunnen niet geweerd worden. Geene opgeraapte befchuldigingen kunnen , in eene wel ingerichte burgermaatfchappij, gelden. Men mag zodanige ongelukkige menfchen beklaagen, en, door gepaste middelen, tot overtuiging zoeken te brengen, maar zo lang zij hunne, in zich zelve fchaadlijke, gevoelens noch door woorden , noch door daaden, openbaaren, kan hun de befcherrning van de wetten niet geweigerd worden; trouwens, dit is een van de voornaamfte deelen van de burgerlijke vrijheid, dat men tegen ongegronde verdenkingen, en onbeweezen befchuldigingen veilig zij. Men herinnere zich, het geene ik , dien aangaande, in het einde van mijn achtfte hoofdftuk, gezegd heb, 1 let tweede gedeelte van onze belangrijke 1 vraag was: of het niet aan ijder lid van eene bnrgermaatfchappij behoort vrij te ftaan, »m het Opperweezen op die wijze te vereeren, alt hem gefchikt voorkomt? In dit gedeelte, moet dus de erkentenis van de Godheid onderfteld worden ; de vraag ver. keert omtrent de wijze, op welke God moet gediend worden. Men behoort den Godsdienst te befchouwen als inwendig, en als uitwendig. De inwendige verkeert, omtrent de kennis van het Opperweezen, en alle deszelfs vol- maakt-  S3& » e REC H TE N 1 naaktheden, vopr- zo ver dezelve onder .het bereik van onze "begrippen vallen kunnen, omtrent de kennis van het oogmerk van onzë. beftemming , en omtrent de kennis van die zedenkunde, welke uit de twee eerstgenoemde' kundigheden, moet Worden afgeleid? evenwel zij beftaat niet ih eene bloote befchouwende. wetenfchap, maar in eene beoefening van die kundigheden, en levensregels, welke-meo uit, de befchouwende kennis heeft 'opgemaakt, en aan welke men zich verbonden rekent , zij onderftelt derhalven eene overtuiging van den geest, eene oefening, welke op een klaar bé-: grip van de waarheid gegrond is. " De uitwendige Godsdienst verkeert omtrent de openbaare leer, , de kerkelijke' tü'jjht , de gèwoone en buiténgéwoone "tijden van open» baarën dienst, en zij bellaat in'een Openbaar hartelijk, en plechtig vereeren 'Van liet Opperweezen. Wanneer men dat alles , eenvoudig , in overweeging neemt, dan fpreekt het van zelve, dat noodzaaklijk alle menfchen vrij moeten zijn, omtrent het 'ftuk van den inwendigen Godsdienst. Trouwens, welke gefchikte middelen zijn toch immer mooglijk, om een mensch te kunnen -dwingen, örn in zijn hart iets voor waarheid, te houden j 't welk hem voorkomt valsch te zijn ? de redelijke geest van den mensch is boven het bereik van alle uit»  VAN DEN MENSCH.- uitwendige dwangmiddelen , en ftaat onder geen ander gebied ,dan dat van de overtuiging. Bij het aangaan van eene burgermaatfchappij , kan nimmer bepaald worden , dat ijder lid zijne gevoelens, omtrent de wiize, waar op het Opperwezen inwendig, of uitwendig, moet gediend worden, aan de meening van de meerderheid zal moeten onderwerpen; de vrijheid van den geest is, niet alleen , eea oorfpronglijk recht van den mensch , maar zij is ook volftrekt onbedwingbaar, het maaken van bepaalingen dien aangaande, is, uit des zelfs aart, onmooglijk, en , fchoon wij wel zo aanftonds zagen, dat noodzaaklijk zodanige grondbeginfelen "van zedenkunde, en Godsdienst , in ijdere maatfehappij, door alle de leden moeten geëerbiedigd worden, als in dezelve den leest opleveren, op welke de burgerwetten gefchoeid zijn, zo moet die, op zich zelve onweerfpreeklijke, waarheid echter tot geene uiterften getrokken worden; niemaud , die de grondbeginfelen van zedenkunde, en Godsdienst van eene maatfehappij, in welke hij leeft , eerbiedigt, kan gedwongen worden in zijne bijzondere begrippen , omtrent dien inwendigen dienst, welke hem zijne overtuiging leert, dat hij aan het Opperweezen bewijzen moet,indien, uit dezelve, maar geene zodanige gevoelens noodzaaklijk volgen, welker gehoorzaaming fchadelijke gevolgen voorde maatfehappij kan hebben. Het  S4» de RECHTEN Het is, buiten twijffel, zeer mooglijk, dat de mensch, wiens geest aan zo veele dwaalingen onderworpen is, zich, in de keus uit die ontelbaare foorten van Godsdienst, welke men op de waereld ziet, kan vergisfchen, hier uit kan lichtelijk volgen, dat hij, voor zich, een zamenftel van Godsdienst kiest, uitliet welke eene zedenkunde moet fpruiten, welke nadeelige en heillooze gevolgen voor de maat fchappij heeft, en de algemeen aangenomen begrippen van zedenkunde ondermijnt. Eenen zodanigen Godsdienst toe te laaten zou, gelijk wij zagen, tegen het welzijn van de maatfehappij ftrijden. In zodanige gevallen, zou het de plicht van de beftuurders der maatfehappij zijn, om zodanige menfchen gelegenheid te geeven, om zich betere dingen te laaten onderwijzen, en, wanneer zij, daar aan, geen gehoor wilden geeven , hun dan , behoudens hunne goederen, hunne eer, hunne goeden naam, uit de maatfehappij , als aan welke hunne gevoelens fchaadlijk zijn, te doen verhuizen. Maar, wanneer uit het zamenftel van Godsdienst, 't welk zommige voor zich verkiezen, geene zodanige zedenkundige begrippen 'kun nen ontltaan , welke eenig nadeel aan de maatfehappij kunnen toebrengen, dan kan 'er ook geene reden ter waereld zijn, waarom de mensch, in de burgermaatfchappij, zou kunverbinderd worden in zijne oorfpronglijke vrijheid,  VAN' ï) i3 N MENSGHi 441 heid, om de overtuiging van zijnen geest te volgen, daar toch de natuur van de zaak leert, dat de verplichting niet verder gaat, dan de natuur Yan de verbintenis medebrengt; in dat •geval, bepaalt zich de plicht van de beftuurders .alléén daar toe , dat de onderfcheiden belijders van onderfcheiden Godsdienften zodanig .binnen de paaien van onderlinge verdraagzaamheid moeten worden gehouden,dat, daar door, de grondfiagen van de maatfehappij niet kunnen gefchokt Worden. Dan, hoe zeef dit alles Waarheid Is, heeft evenwel eene maatfehappij, bij deszelfs oprichting, het recht , om, het zij uitdruklijk, het zij door ftandvastige gewoonte, te bepaalen, dat, fchoon alle andere foortén vart Godsdienst, welke- niet fchaadlijk zijn voor het welzijn van de maatfehappij , zullen worden toegelaten, evenwel e'éne van alle dezelve de heef fcliende zal zijn ; in dat geval, kan zij bepaalen, dat geene van alle de andere Godsdienften , welke toegelaaten worden , doof uitwendige plechtigheden, en openbaare vertooningen , aan den heerfchenden Godsdienst zullen hinderlijk zijn , dat .^Ue de plechtigheden , enz. welke tot andere Godsdienften behooren , binnen de muuren van derzelver kerken zullen moeten beflooten blijven, dat alléén de belijders van den heerfchenden Godsdienst tot de openbaare ampten en bedieningen zullen worden toegelaaten , en wat dies Q mee*  a4» de RECHTEN meer is, mits evenwel, dat de voorrechten, welke aan den heerfchenden Godsdienst worden toegeftaan, nimmer ftrekken tot verfmading van zodanige andere gezindheden, welke toegelaaten worden, en mits dezelve voorrechten geenen den minften nadeeligen invloed op de hoedanigheid van burger, en lid van de maatfehappij, hebben; dan men verfta mij wel, door eenen heerfchenden Godsdienst bedoele ik niet eenen zodanigen? welke over alle andere wijzen van het Opperweezen te vereeren heen heerscht, maar eenen zodanigen, die bij de grootfte meerderheid gevolgd word , die in de wetten doorfteekt, met een ander woord, den publieken Godsdienst, dien Godsdienst, welken de beftuurders bedoelen, wanneer zij van Godsdienst fpreeken, en die in 't algemeen voor den Godsdienst van de maatfehappij gehouden word, fchoon in dezelve ook andere toegelaaten worden ; dat alles hangt, natuurlijk, af van den wil van die geene, die de maatfehappij met eikanderen oprechten, en van de uitdruklijke,of bij ftandvastige gewoonte bepaalde voorwaarden van het contract, welke éénmaal vastgefteld zijnde, een voornaam deel van de conflitutie uitmaaken. Uit het een en ander volgt dus, dat, fchoon de inwendige Godsdienst, voor zo ver dezelve geenen fchadelijken invloed op de maatfehappij hebben kan, niet kan gedwongen worden, maar, in dat geval, een ijder in de burgerlij-  VAN DEN MENSCH» 243 lijke maatfehappij de vrijheid behoud., om, ia zijn hart, en binnen de muuren der kerken yan zijne gezindheid,het Opperwezen, op die wijze, te vereeren, als zijne redelijke overtuiging medebrengt, evenwel de uitwendige Godsdienst aan bepaalingen moet onderworpen zijn , om dat het welzijn van de maatfehappij vordert, dat alle verwarringen moeten geweerd worden, doch dat ook die bepaalingen nimmer met eenigen geweetensdwang moeten vergezeld gaan, en dat het dus tegen den aart van de burgerlijke vrijheid zoude ftrijden, indien men alle leden, zonder onderfcheid, zou willen dwingen, om bij zodanige openbaare vereeringen van het Opperweezen te moeten tegenwoordig zijn, en mede werken, welke de heerfchende Godsdienst leert, doch welke door den redelijken geest van die leden afgekeurd worden ; fchoon evenwel zodanige leden verplicht zijn, om alle gelegenheden te vermijden, om hunne afkeuring van zodanige, door den heerfchenden Godsdienst goedgekeurde, vereeringen van het.Oppervreezen, t« betoonen. Een tweede, niet min belangrijke, vraag is deeze : ftaat het niet aan een ijder lid van de maatfehappij vrij, om zijne gevoelens over allerlije onderwerpen opentlijk te zeggen, en door den druk gemeen te maaken ? Op zich zeiven, en zonder eenige betrekking tot de burgerlijke maatfehappij, fa, niet ont.  £44 bbRECHTEN kend worden, dat een ijder, oorfpronglijk , de vrijheid heeft, om zijne gedachten aan anderen te openbaaren, mits het zelve met die bescheidenheid gefchiede, dat, daar door, een ander niet beledigd worde. ^ Trouwens, daar het, zelfs in den oorfptonglijken ftaat, tot de aangenaamheden van het leven behoort, dat men bij zijnen gelijken■ medemensch eenen goeden en eerlijken naam geniete, zo fpreekt het van zelve , dat, ook in den oorfpronglijken ftaat, niemand de vrijheid kan hebben, om een ander, op eene lasteilijke wijze , in zijne eer en goeden naam aan te tasten, en dat zodanige lastering een belediging is van de volmaakte rechten van veiligheid : en. gelijk het groote oogmerk van de burgermaatfchappij is , om een te zekerder bolwerk te hébben tegen de verrtooringen van de veiligheid, zo volgt reeds aanftonds van zelve, dat het lasterlijk aanranden van eens anders eer, of goeden naam, het zij jn gefprekken,., het zij in openbaaren druk , even weinig in de.maatfehappij, als buiten dezelve, geoorloofd kan zijn, en dat daar tegen , in de maatfehappijuit den aart van de onderlinge befcherrning van elkanders rechten, door wetten behoort gezorgd te.worden; het is naauwlijks der moeite waardig , dat ik, hier, één woord fpreeke van zodanige fchandelijke libellen, bij welke de fehrijver goed vind, om, met verberging van zijnen eigen naam, en van dien  VAN DEN MENSCH. 245- dien van den drukker, eenen geweldigen aanval op de eer, en goeden naam, het zij van de beftuurders, of zelfs van eenige bijzondere leden van de maatfehappij , te doen. Zodanige handelwijzen veroordeelen zich zeiven , en juist het verbergen van den naam van fehrijver', en van drukker,in zodanige gefchriften, tekenen overvloedig genoeg, dat beide overtuigd zijn van hunne misdaad, en zich, uit fchaamre, niet voor het licht durven vertoonen: zodanige oneerlijke handelwijzen kunnen nimmer, zelfs met de oorfpronglijke rechten van vrij, heid, over een gebragt worden. Oan , behalven het tot hiertoe gezegde, vordert ook de natuur van de burgerlijke maatfehappij, dat aan de oorfpronglijke vrijheid, om zijne gedachten met behoorlijke befcheidenheid aan anderen te openbaaren, voor zo verre het welzijn van de maatfehappij daar mede gemoeid is, eenige paaien gefteld worden. Laaten wij dit, ook in eenige voornaame ftukken, nadenken. Reeds hebben wij gezien, hoe, in alle maatfehappijen, de bij'dezelve aaagenomen begrippen van zedenkunde de leest zijn, op welke de burgerwet-en gefehoeid worden, wij heb-' ben daar uit afgeleid, hoe onmooglijk het is, dat zodanige, wdke de aangenomen begrip-' pen van zedenkunde van eene maatfehappij opentlijk ontkennen,gefchikt kunnen zijn, om leden van die maatfehappij-te blijven , en,toen Q 3 «ij  mjfi de RECHTEN wij dit op Christelijke burgermaatfchappijen toepasten , en aantoonden » dat in dezelve de Godsdienst de ziel van den ftaat zij, hebben wij gezien, dat, in zodanige maatfehappijen , geene cpenbaare Godslochenaars konden geduld worden. Wanneer wij nu die waarheden op ons tegenwoordig onderwerp toepasfen, en daar bij in het oog houden, dat ijder lid van de maatfehappij verbonden is, om het zijne toe te brengen, tot de bevordering van het algemeen belang, dan fpreekt het van zelve, dat ijder lid \an de maatfehappij zijne oorfpronglijke vrijheid, om zijne gedachten aan anderen te openbaaren , het zij bij gefprekken, het zij bij gefthriften , in zo verre opgeofferd heeft, dat het hem niet meer kan vrijftaan» om zijne gedachten , op eenige wijzen, aan anderen te openbaaren, voor zo verre dezelve inloopen tegen die, algemeen bij de maatfehappij aangenomen, begrippen van zedenkunde, en Gods. dienst, welke den leest uitmaaken, op welke de burgerwetten gefchoeid zijn, om dat het gevolg van zodanige gefprekken, of gefchriften, kan zijn, dat, langs dien weg,de band losgerukt worde welke bij zedelijk levende menfchen, de plaats vervangt van die geftrengere dwangmiddelen, welke eene lochening van zedenkunde, en Godsdienst, in de burgerwetten noodzaaklijk zouden maaken, en dus zodanige gefprekken of gefchriften ten uicerften  VAN DEN MENSCH. S4JT gevaarlijk zijn voor het welzijn van de maatfchappij. Hier uit volgt vanzelve, dat zodanige gefprekken en gefchriften even weinig, ja zelfs nog veel minder, in eene maatfehappij» kunnen geduld worden, dan de leden , welke zig opentlijk aankondigen als luiden, die zodanige fchadelijke gevoelens voeden, en volgens dezelve leven, en handelen. Dan, ook hier in, moeten uiterften vermijd worden: fchoon het duidlijk Hijke, dat zodanige gefchriften, welke de algemeen aangenomen grondbeginfelen van Godsdienst, en zedenkunde, bij eene maatfehappij lochenen, en ondermijnen , niet geoorloofd zijn, heeft evenwel ijder lid van de maatfehappij zijne oorfpronglijke vrijheid behouden, om, met befcheidenheid, en tot leering en ftichtnig van die van zijne gezindheid, zijne gevoelens over zodanige Godsdienftige, of zedenkundige onderwerpen, welke in geene betrekking ftaan tot het welhijn van de maatj fchappij, door den druk gemeen te maaken; fchoon het weder, aan den anderen kant, bij hodanige maatfehappijen, in welke, volgens de conftitutie , eene Godsdienst de heerfchende is, met geene reden kan afgekeurd worden, dat de beftuurders, voor de bewairing van de zuiverheid van de leer van den heerfchenden Godsdienst, en tegen verleiding van min kundigen zorgen, en vastftellen dat alle gefchriften, welke door leden van Q 4 dea  »jfi n e RECHTEN den heerfchenden Godsdienst, over Godsdienftige onderwerpen , gefchreeven worden, door een opentlijk kenmerk, bij voorbeeld, van kerkelijke approbatie, of dergelijke, onderfcheiden kunnen worden. Uit het zelfde grondbeginfel, dat ijder lid ■van de maatfehappij verbonden is? tot de bevordering van het algemeen belang, vloeit mede voort, dat, fchoon ijder lid van de maatfehappij de vrijheid hebbe, om op eene befcheidene wijze, zijne gedachten over ftaatkundige onderwerpen te openbaaren, het evenwel van zelve fpreekt, dat de natuur van de burgerlijke verbintenis mede brengt , dat men, ook in dit ftuk,zo veel van die oorfpronglijke vrijheid heeft opgeofferd , dat het ongeoor. loofdzij, zodanige gefchriften te verfpreiden, welke den geheelen band van de burgerlijke verbintenis losmaaken, welke de vastgeftelde conftitutie ondermijnen, welke, op eene ottc. tijdige wijze , zodanige ftaatsgeheimen opent baaren, van welke de vijanden van de maatfehappij een fchadelijk gebruik kunnen maaken, welke gefchilst zijn , om oproeren te ver-, wekken, welke, vooral in bekommerende tijden, allerlije ontrustende geruchten aankondigen, 't zij dezelve geheel onwaarachtig, 't zij dezelve aanmerkelijk vergroot zijn , welke, in plaats van de leden van de maatfehappij ia zodanige tijden, tot moed, en vertrouwen op hunne beftuurders aan te moedigen, in tegea, . deel  van den MENSCH. 249 deel ten heilloozen oogmeike hebben , om vrees , en wantrouwen te verwekken ; het fpreekt van zelve , dat zodanige gefchriften, wel verre van aan den onvermijdlijken plicht van alle de leden, om het welzijn van de maatfehappij te bevorderen, te beantwoorden, in tegendeel ten uiterften nadeelig zijn. en dat derlialven ook , in zo verre, de vrijheid van de drukpers aan behoorlijke bepaalingen moet onderworpen zijn ; trouwens hij , die zich eene zodanige vrijheid wilde aanmaatigen , zou toonen, dat hij zijne begrippen nopens de vrijheid oneindig verder uitflrekte, dan hem zijne verbintenis, als lid van de maatfehappij, toelaat. Een derde even gewichtige vraag is deeze: behoort het ten minften niet tot den aart van de burgerlijke vrijheid, dat ijder lid deel hebbe aan het beftuur , of , althans , dat ijder recht hebbe . om te kunnen verkiezen, door wie hij wil beftuurd zijn, door wie hij de overeenkomst van zijne daaden met de wet wil beoordeeld hebben? Reeds hebben wij deeze vraag uit een ander oogpunt befchouwd, reeds heb ik ten deezen aanzien zeer veel gezegd, toen ik van de gelijkheid fprak; toen heb ik doen zien, dat de regeerkunde een allermoeilijkst werk is, 't welk niet aan een ijder kon worden toebetrotiwd , dat het verkiezen van beftuurd is wel verre van onverfchillig te zijn, een aller* q 5 br  a$o de RECHTEN belangrijkst ftuk is,'twelk,geduurende de gefchiedenis der menschheid, op zeer veele onderfcheidene wijzen is beproefd, dat de uitkomften van alle die proeven, geduurende al dien tijd, duidlijk hebben doen zien, dat alle die wijzen hunne voordeelige en nadeelige zijden hebben, dat de ondervinding heeft geleerd , dat die zelfde inrichting, welke, in het eene geval, allervoordeeligfte gevolgën had , juist weder, in een ander geval, allerfchaadlijkfte uitwerking deed. Ik zou het hier bij kunnen laaten, en deeze geheele bedenking hier zelfs niet geopperd hebben, indien ik niet beloofd had, hier van, op deeze plaats, nog het een en ander te zullen zeggen, en indien ik deeze gelegenheid niet wilde waarneemen, van eene gewigtige aanmerking onder het oog van mijnen leezer te brengen. Men zal mij, bij een weinig overweeging, gereedlijk toeftemmen, dat het beftuuren van eene maatfehappij, dat het maaken van wetten , dat het beöordeelen van de overéénkom • ften der daaden met, of de afwijkingen derzelve van de wetten, zaaken zijn, met welke de tederfte belangens, niet alleen van de geheele maatfehappij in 't gemeen, maar ook van ijder lid in 't bijzonder,gemoeid zijn. Maar, indien dit waar is, indien het tevens waar is, dat het regeeren eene zeer moeijlijke post is, dat de vereischtens, die in eenen regent noodzaaklijk zijn , welke aan alle de uitgebreide plich-  van ben MENSCH. «151 plichten van zijnen post zal voldoet», niet algemeen in alle menfchen gevonden worden, indien het waar is, dat zelfs het verkiezen van beftuurders een allerbelangrijkst onderzoek vordert, naar de bekwaamheden van de geene, die tot het beftuur zullen verkoozen worden, indien dit onderzoek een allergewigtigst ftuk is, indien zelfs het allernaauwkeurigst onderzoek aan onoverwinlijke dwaalingen onderheevig is. Indien niemand, die zijn gezond verftand gebruikt, deeze waarheden kan tegenfpreeken, zou het dan wel waarheid kunnen zijn, dat het algemeene deelgenoodfchap van alle de leden aan het beftuur, of dat het algemeene recht van alle de leden tot het ftemmen in de verkiezingen van beftuurders , waarlijk tot den aart der burgerlijke vrijheid behoort ? Laaten wij die vraag eens bedaart overweegen. Wij moeten ons,in zaaken van dat aanbelang , van Romanesque droomen onthouden, wij moeten ons geene andere menfchen verbeelden , dan wij waarlijk zien, dat zij zijn, wij moeten de menfchen zodanig befchouwen, als zij waarachtig aijn. En, wanneer wij het menschdom, uit dit gezichtpunt, befchouwen , moeten wij dan niet reeds aanftonds toeftemmen, dat niet alleen zeer veele, maar dat zelfs verre de grootfte meeiderheid der menfchen. die bekwaamheid mist, welke tot de regeerkunde vereischt word. Dat het getal van die geene, die met die na. tuur-  2£2. d e , R ECHTEN tuurlijke vermogens van de ziel begaafd zijn, welke eenen goeden aanleg - tot eenen bet;, ftuurder te kennen geeven, e» van die geene,*' welke en lust, en gelegenheid hebben, om dien natuurlijken aanleg, op eene behoorlijke wijze, te befchaaven, altijd, in alle maatschappijen , in eene zeer geringe evenredigheid ftaat tot die geene, welke dien natuurlijken aanleg misfchen, of derzelver befchaaving verwaarloosd hebben ? dat, boven dien, de ongelijke verdeeling van rijkdom , en armoede (welke wij gezien hebben, dat geen gevolg is van de burgermaatfchappij) in alle maatfehappijen,aan verrede grootfte meerderheid de gelegenheid beneemt, van zich die kundigheden te verkrijgen , welke tot het beftuuren nodig zijn ? Men begrijpe, mij echter wel,,het zij verre, van mij, dat ik de laaghartigheid zou begaan, van de groote meerderheid van het menschdom van domheid te befchuldigen. Gaarne erken ik, dat dit eene verongelijking zou zijn; maar, aan den anderen kant, is het even zeker, dat de vermogens van de ziel .in alle menfchen, onderfcheiden zijn, dat hij,, wiens vermogens eenen natuurlijken aanleg toteen goedregent rekenen, dikwils een aller ongelukkigst figuur zou flaan, indien hij tot eenen ambachtsman wierd opgevoed, dat, hij, wiens vermogenseenen natuurlijken aanleg toonen , om een uitmuntend liunftenaar te worden, dikwijls eenen verkeerden rol zou fpcelen, indien hij tot het beduur ' 1 wierd  VAN DEN MENSCH. 253 wierd opgelegd. Gaarne beken ik, dar de bekwaamheid van eenen kunftenaar, in zijnen kring, denzelfden lof verdient, welke aan eenen bekwaamen regent, in zijnen kring, toekomt, maar, daar zo wel tot de regeerkunde, als tot de bekwaamheid in handwerken, in kunften, en wetenfchappen, natuurlijke aanleg, en befchaaving van denzelven behoort, zo meen ik, dat het even zeker is, dat hij, die nog natuurlijken aanleg tot de regeerkunde heeft, nog dien aanleg immer beóeffend heeft, geen recht heeft, om te vorderen, dat men hem het beftuur zal toebetrouwen , als; het zeker is, dat/ hij , die geenen natuurlijken aanleg tot de fchilderkunde heeft, nog dezelyè immer befchaafd: heeft,geene bevoegdheid heeft, om zich als fchil. der op te werpen, of te vorderen, dat men de uitvoering van . een fchilderftuk aan hem. zal aanbeveelen; dan ter zaake. Indien het dan waarheid is, dat verre de groote meerderheid der menfchen, in' alle maatfehappij en ,. zo door gebrek aan natuurlijken aanleg, als door gebrek aan-befchaaving van' denzelven, de bekwaamheid mist öm te regeeren : Welke moeten dan de gevolgèn vati, eene zodanige regeering zijn, in welke alle leden van de maatfehappij deel hebben? 't is immers,: uit den aart van dat' fijsthema, 't welk aan alle leden de bevoegdheid tot de regeerino-toekent, klaar, dat ook dan alle evenveel moeten te zeggen hebben, en hier uit volgt even ze-  954 deRECHTEN. zeker, dat dan ook,daar, de meerderheid moet bovendrijven, indien immer de zaaken eenen af komst zullen hebben. Maar wij zagen, zo aanftonds, dat de meerderheid den aanleg en beoeffening mist, en dus onbekwaam is, en derhalven zal dan de maatfehappij door onbekwaame beftuurders geregeerd, alles , op eene onkundige wijze, behandeld worden, en het geheele oogmerk van de maatfehappij tot niet loopen ! En, gelijk dit ten aanzien van het beftuur waar is, even zeker is het waar, ten aanzien van de verkiezing van de beftuurders. Wanneer wij het groote gros der menfchen, in alle ;maatfchappijen der waereld, met een waarheid zoekend oog, overzien, moeten wij, dan niet, al weder erkennen , dat verre de grootfte meerderheid niet alleen nimmer denkt, om die noodzaaklijke vereischtens, die tot een goed regent behooren, maar zelfs , dat aan hun eene groote lengte van die uitgebreide verplichtingen, die op eenen regent berusten, tot in de denkbeelden toe «onbekend zijn ? maar, met welk een re cht, zullen zij, die nimmer over de vereischten in eenen regent gedagt, die zelfs geene denkbeelden van de uitgebreide plichten van eenen regent hebben, zich bevoegd oordeelen, om te vorderen, dat aan hun de keuze van regenten toebetrouwd worde ? moet men niet toeftemmen, dat de gezonde feden leert, dat zij hier toe eveng wei-  van den MENSCH. 255 weinig natuurlijke bevoegdheid zouden hebben, als eene menigte, die nimmer van eenige muflekkunde gehoord had, en evenwel zoubegeeren, dat men, aan hun, de keuze Yan eenen orquest meester zou overlaaten? En ,even gelijk in het beduur, zo zou ook in de keuze van de beftuurders, de meerderheid moeten boven drijven, en dus 'het tedere ftuk van verkiezing oer regenten aan eene meerderheid moeten overgelaatcn worden, welke noch de vereischten noch de plichten van eenen regent kent! Maar (en dit is het punf:, tot het welke ik deeze geheele redeneerir.g brengen wilde) is het nu met eenigen fchiyn van reden te denken, dat de natuur van de burgerlijke vrijheid zou kunnen mede bïengen , dat deeze belangrijke Hukken aan zodanige gevaarlijke beftüuring zouden moeten worden overgelaaten? wij hebben gezien (toen wij over de noodzaaklijke vereischten van eene bnrgermaatfchappij fpraaken) dat de beftüuring van de maatfehappij zo volmaakt moet zijn als mooglijkis, dat is, dat de middelen, die tot bereiking van het algemeen belang uitgedacht, en bij de hand genomen worden, zo nabij aan het oogmerk moeten komen, als menschlijk vermogen, en doorzicht dezelve kunnen brengen. Maar, hoe is het mooglijk , dat de groote meerderheid, welke wij gezien hebben, dat, in  656* de RECHTEN in alle maatfehappijen, dat doorzicht mist, Immer zodanige middelen uitdenken., en bij de hand neemen kan! hoe is het mooglijk,dat die groote meerderheid , zonder kennis van de vereischten, die in eenen regent nodig zijn, immer de beste regenten kiezen kan ! maar indien beide die zaaken onmooglijk zijn, (en wie, die overtuigd is, dat het beftuuren van eene maatfehappij geen werktuiglijk werk is, zal immer de mooglijkheid van dezelve kunnen ftaande houden?) zou het dan wel waarheid blijven , dat, of het algemeen deelgenootfehap van alle de leden aan het beftuur, of, ten minften, he,t algemeen recht van alle tot het ftemmen in het verkiezen van rpgenten , Waarlijk, noodzaaklijk, tot de. natuur van de burgerlijke vrijheid zou behooren ? of zou dat geene waarlijk tot de natuur , van eene zaak kunnen behooren, 't welk van zelve dienen moet,- om die zaak te vernietigen? dit fpreekt zich zei ven tegen; en wat zou 'er toch van de vrijheid van het geheele lighaam der maatfehappij worden , indien dezelve door geen verftandig en doorzichtig beftuur verzekerd was ? wat zou 'er toch van de tederfte belangen van de maatfehappij, wat zou 'er van de tederfte belangen van ijder bijzonder lid worden , indien dit alles aan de onrijpe begrippen van eene niet onderrichte meerderheid , noodzaaklijk, zou moeten worden overgelaaten? zou., men dan waarlijk kunnen ftaande hou-  VAN DEN MENSCH. s§7 Iiouden , dat de menfchen zich, daarom, in burgermaatfchappijen vereenigd hadden , op dat hunne tederfte belangen aan de uitfpraak van eene groote meerderheid zouden verbleeven worden, die onbekwaam is, en nimmer gelegenheid kan bekomen om bekwaam te worden ? zou men dan, waarlijk, kunnen ftaande houden, dat een zodanig beftuur zo nabij aan de volmaaktheid zou komen, als mooglijk is, dat, door een zodanig beftuur, de zekerheid, de veiligheid , het geluk zou kunnen bevorderd worden , dat een zodanig beftuur beftendig zou kunnen zijn • ^ou men een zodanig beftuur kunnen overéénbrengen met den regel, dat het welzijn van de maatfehappij de hoogfte wet is ? Waarlijk, indien wij van geene Platonifc'ie republiek willen droomen , indien wij geene hersfenfehimmige volmaaktheid, onder het zo zeer onvolmaakte menschdom willen zoeken, dan moet, uit al het tot hier toegezegde, een geheel tegen overgefteld befluit opgemaakt worden. Dan moet uit dit alles volgen, dat, wel verre van van dat de natuur van de burgerlijke vrijheid zou medebrengen, dat alle leden deelmoeten hebben aan het beftuur, of, ten minften, ftem in de verkiezing van de beftuurders, in tegendeel, de natuur van de burgerlijke vrijheid medebrengt, dat alle leden de vrijheid, om in het beftuur te deelen, of in het verkiezen van beftuurders te ftenyneii aan het &1R ge-  ag& beRÈCHTEN gemeen belang hebben opgeófferd: dan moet, uit dat alles, volgen, dat de natuur van de burgermaatfchappij medebrengt, dat van het ogenblik van haar aanweezen af, zodanige bepaalingen moeten zijn gemaakt, of door ftandvastige gewoonte ingevoerd, ten aanzien van die geene die beftuuren , en die de beftuurders kiezen zullen, door welke het beftuur mooglijk blijve, en het waare oogmerk bereikt kan worden. Trouwens, ook in dit ftuk, moet tnen nooit uitliet oog verliezen, dat het weizij n van de maatfehappij de hoogfte wet is, dat het groote oogmerk van eene burgermaatfchappij niet is geweest vrijheid, maar zekerheid, veiligheid, en geluk, en dat tot verkrijging van die zekerheid, veiligheid, en geluk, en ongeftoorde bewaaring van dezelve ,zo veel van de oorfpronglijke vrijheid heeft moeten worden opgeofferd, als de natuur van het oogmerk medebrengt. Het is *er derhalven zo ver van daan, dat de natuur van de burgerlijke vrijheid zou vorderen, dat alle leden deel aan het beftuür, of aan het verkiezen vanbeftuurders zouden moeten hebben, dat juist in tegendeel eene zoda* ttige vrijheid onbeftaanbaar is met een goed beftuur, en, uit deszelfs aart ,de doodlijkfte gevolgen voor de zekerheid, veiligheid en het geluk, en dus voor de tederfte belangen zo Van de geheele maatfehappij, als van ijder lid kt het bijzonder *z.ou naar zich fleepen, het is der-  van den MENSCH. 25$ derhalven zeker} dat de natuur van eene burgerlijke maatfehappij de opoffering van dat gedeelte van de oorfpronglijke vrijheid vordert. Dan, hoe zeer het uit al het bovenftaande blijkt, dat het niet tot de natuur van de burgerlijke vrijheid behoort, dat ijder lid van de maatfehappij in het beftuur, of in de verkiezing van beftuurders,deele, zo is het evenwel, aan de andere zijde, zeker, dat het tot den aart ,van de burgerlijke vrijheid behoort, dat alle leden volgens dezelfde wetten beftuurd moeten worden, dat de wetten tegen alle, op dezelfde wijze , moeten werken, dat de handhaving van juftitie en politie tegen alle, op gelijke wijze, plaats moet hebben ,en de een boven den anderen geene voorrechten, in zijne verdeedigingen, en wat daar toebehoort, kan genieten j dat. in de gehoorzaamheid aan de wetten ,niet alleen geen onderfcheid moet zijn tusfchen die geene die beftuuren, en die beftuurd worden, maar dat zelfs zodanige overtreedingen van de wetten, welke door beftuurders van de maatfehappij worden begaan, geftrenger mee» ten vervolgd, en geftraft worden, dan overtreedingen van andere leden, zo om dat de beftuurders de wetten moeten kennen, en, in hun, geene onkunde van dezelve mag onderfteld worden, als om dat zij moeten begreepen worden , het allerwezentlijkst belang , *t WLlk de maatfehappij, bij de naanwkeurige gehoorzaamheid aan de wetten ,heeft , dieper in R s té  2fo BERECHTEN te zien, dan gewoone leden ■> en derhalven ook hun voorbeeld van ongehoorzaamheid aan dezelve des te gevaarlijker is. Maar eindelijk, zou het toch niet tegen den aart der burgerlijke vrijheid ftrijden, dat zomminge leden voorrechten genieten, van welke andere verftooken zijn? Ook dit ftuk verdient onze opmerking. Laaten wij het zelve koitelijk bezien. De onderfcheiden voorrechten , welke, in eene maatfehappij, aan bijzondere Handen, of men. fchen verleend zijn, of worden, kunnen , indien zij de vrijheid niet zullen benadeelen, nimmer willekeurig verleend worden. Het verkenen van dezelve moet op goede gronden, die in het welzijn van de maatfehappij uitloopen, berusten. Indien men eenige kennis heelt aan die menigte van voorrechten, welke, in alle maatfehappijen,gevonden worden , dan zal men mij gereedlijk toeflaan, dat ik mij in eene onoverzienbaare zee van zaaken zou begeeven, indien ik van alle dezelve fpreeken wilde. Laat ik mij tot eenige voornaame bepaalen. De gewoone voorrechten , welke, bij genoegzaam alle volkeren, de adel geniet, moeten natuurlijk, in de eerfte plaats, in aanmerking komen. Gaarne erken ik, dat, bij genoegzaam alle volkeren,hieromtrentaenmatigingen plaats hebben, welker oorfprong geene naauwkeurige navorfching zou kunnen verdraagen: deeze te  van den MENSCH. a6i te verdeedigen, zou de dwaasheid zelve zijn. Maar zodanige voorrechten, als aan dezelve wel en wettig , en op eene conflitutioneele wijze, zijn vergund , kunnen tegen den aart der burgerlijke vrijheid niet ftrijden, om dat zij (gelijk wij boven zagen) vrijwillige belooningen zijn voor uitmuntende dienden, door beroemde geflachten aan de maatfchappii beweezen, om dat zij fpoorflaagen zijn, om de uitmuntende verdienften van voorouderen, in de geflachten, levendig te houden , en ten nutte van de maatfehappij té beftuuren« Dan, even gelijk zodanige voorrechten de dankbaarheid zelfs van de laate nakom :lingfchap tekenen, even zeer vordert derzelver natuur, dat zij niet tot nadeel mogen misbruikt worden. Een edelman, bij voorbeeld, die om de verdienften van zijne voorouders, of om zijne eigen daaden,een regent, die? om de gewichtigheid van zijnen post, met het voorrecht van de jacht begunftigd is (voor zo verre de natuur van de burgermaatfchappij toe kan laaten, dat voorrecht te verkenen, 't welk, in deszelfs juiste bepaalingen, te onderzoeken mij, hier, te ver zou af lijden) moet niet alleen zich naar de bepaalde wetten, die op de jacht gemaakt zijn, gedraagen, maar is, boven dien, Ycrplicht, om zich van alk benadeelingen aan anderen , in de uitoefening van dit zijn voorrecht, zelfs van zodanige benadeelingen, van welke de wetten zwijgen , te onthouden; gaarR 3 ne  öe RECHTEN ne beken ik, dat 'er naauwlijks een ftuk bekend is, 't welk zodanig van aanmatigingen vergezeld gaat, dan dit recht van de jacht, paarne beken ik, dat 'er geen ftuk is, 't welk nader bij de overfchreiding van de grenzen der burgerlijke vrijheid komt, ja, laat ik het onbewimpeld zeggen ? 't welk waarlijk menigmaal de grenzen der burgerlijke vrijheid verder te buiten gaat, dan, hoe zeer dit misbruik te beklaagen is, hoe zeer het te wenfehen was, dat de aanmatigingen, dien aangaande, bij alle volkeren meer beteugeld, dat bij alle volkeren naauwkeuriger wetten tegen de benadeelingen, meer met de vrijheid overeenkomende inrichtingen op de onfchaadlijke uitoefening van dat recht,gemaakt wierden; zal men daarom het voorrecht zelve, indien het zonder benadeeling van ijmands rechten, geoefend word, aan die geene, die met het zelve be» gunftigd zijn, betwisten ? Ik beken, de natuur van de zaak leert, dat al het wild, 't welk in eene maatfehappij gevonden word , aan de geheele maatfehappij toebehoort. Ik beken, dat de geheele maatfehappij be» voegd was, om,bij haarenaanleg,te bepaalen, dat het aan een ijder zou vrij liaan, om een ftuk wild, 't welk hem voorkomt, te vervolgen, te vangen, en zich toe te eigenen, maar, even gelijk de maatfehappij dit zou hebben kunnen bepaalen, bij het oorfpronglijk contracl:  van den MENSCH. trad; of ftandvastige gewoonte, even zeer heefg dezelve , 't zij uitdruklijk, 't zij door eene ftandvastige gewoonte, aan haare beftuurders kunnen overlaaten, om de voordeelen van dat wild ten algemeenen nutte te beftuuren ; en* waar dit plaats heeft, daar zijn buiten twijfel de beftuurders bevoegd, om die voordeelen, en genoegens, te doen ftrekken ter belooning van die geene, die zich aan de maatfehappij verdienstelijk gemaakt hebben. Maar even weinig als het, in geval de vrij* heid van jaagen,bij het oorfpronglijk contracl:, of ftandvastige gewoonte, aan een ijder gelaaten was, aan niemand zou hebben kunnen vrij-* ftaan, om,in de oefening van dit rechc, een ander fchade toe te brengen, even weinig kan ook die geene, aan wien dit recht als eene belooning, en dus als een voorrecht, door de beftuurders van de maatfehappij, is verleend, bevoegd zijn , om anderen te befchadigen j het fpreekt dus van zelve, dat alle benadee-? lingen, met welke de uitoefening van het recht van de jacht vergezeld gaat, tegen deri aart der bnrgerlijke vrijheid ftrijden; ja het fpreekt van zelve, dat zodanige, welke dit voorrecht als eene dankbaare belooning voof hunne verdienften, en die van hunne voorouderen, en als een fpoorflag, om die verdienften levendig te houden, van de maatfehappij genieten, waarlijk zeer ondankbaar aan deez© belooning beantwoorden , indien zij hetzelve R 4 tw  »6*4 de RECHTEN ter benadeeling van hunne medeleden van de maatfehappij, fchoon op eene wijze, door welke zij de werking der wetten ontduiken, willen misbruiken; maar het fpreekt ook van zelve dat,in zodanige maatfehappijen. in welke,«liet zij uitdrukklijk, het zij door ftandvastige gewoonte, aan de beftuurders is overgelaaten, om de voordeelen van het wild ten algemeenen nutte te befteeden, een bijzonder lid even weinig de vrijheid kan inroepen, om , zonder behoorlijke vergunning, of wettig verkreegen recht, te gaan jaagen , als hij recht heeft, om zich de penningen van 's lands fchatkist toe te eigenen; dan genoeg hier van. De uitfluitende voorrechten, welke aan uitvinders van nuttige handwerken , en fabrieken, van voordeelige werktuigen, en wat van dien aart meer is, voor eenen korten of langen tijd verleend worden, kunnen tegen den aart van de burgerlijke vrijheid niet ftrijden zij (trekken ter bevordering van het algemeene nut, ter aanmoediging van de fchranderheid, ter belooning van de verdienften; zij zijn de beveiliging van de vruchten van welaaugelegde ziels-of lichaams vermogens, niemand kan klaagen , dat hem eenig onrecht gefchied, wanneer hij weerhouden word, om een ander het genot van de uitvindingen zijner fchranderheid te ontneemen. Eindelijk (want hoe verre zou zich mijne reden, in dit uitgebreide ftuk, niet kunnen uit- wei-  van den MENSCH. 265 weiden) de voorrechten , welke minderjaarigen, behoeftigen, weduwen, en alle die geene , welke onder den algemeene naam van miferabele perzoonm bekend zijn , genieten , zijn geene benadeelingen aan de burgerlijke vrijheid; niet alleen ftrekken dezelve tot algemeen nut van de maatlchappij, maar zij zijn waarlijk een verheeven cieraad van dezelve ; zij leveren de doorflaandfte bewijzen op van het meerdere geluk ,'t welk , in de burgermaatfchappij , boven den oorfpronglijken ftaat, genoo ■ ten word; zij brengen de gelijkheid te rug voor die geene , die door omftandigheden, welke buiten hunne fchuld zijn , zich anders tot onnatuurlijke ongelijkheid zouden verzonken zien \ in deeze voorrechten blijkt allerzichtbaarst de befcherrning. welke de maatfehappij aan alle haare leden, in eene gelijke evenredigheid, verleent. Dan het word meer dan tijd, dat ik mijn zeilen inhaale, en mij tot de haven fpcede. Uit alles, wat ik , nopens den aart der burgtrlijke vrijheid, gezegd hebbe, blijkt, dat ndodzaaklijk-vbij het aangaan van burgermaatfchappijen, zo veele opoffering van de oorfpronglijke vrijheid heeft moeten plaats hebben, als de natuur van de verbintenis medebragt; gelijk derhalven de vrijheid, in den oorfptonglijken ftaat, geene andere paaien kende, dan die, welke door de wet der natuur, en zedenkunde, voor gefchreeven, of R 5 uit  a66 be RECHTEN uit bijzondere verbintenisfen van allerlije foort gebooren wierden, zo volgt, dat dit recht, door de burgerlijke verbintenis, nader bepaald is, en dat derhalven ook de oorfpronglijke verplichtingen, zo veel ruimer geworden zijn, als de natuur van de verbintenis, en de geheele inhoud van de burger wet medebrengt: ijder lid van eene burgermaatfchappij is dus volmaakt vrij gebleeven, om alles te doen, en te laaten, wat niet tegen zijne natuurlijke, zedelijke, en burgerlijke betrekkingen ftrijd, en ijder is volmaakt verplicht, om zijnen medeburger dat volmaakt recht ongeftoord te laaten genieten. Dus hebben wij nu de waarachtige grenzen befchouwd, binnen welke de oorfpronglijke gelijkheid, onafhanglijkheid, en vrij heid, door de natuur van het burgerlijk contrad, bepaald zijn. En uit dit alles is, dunkt mij, duidlijk gebleeken, de waarheid van het geene ik, in het tiende hoofdftuk, gezegd heb: dat de legden van eene burgermaatfchappij hunne oor* fpronglijke rechten juist in zo verre verminderd, en hunne oorfpronglijke verplichtingen juist in zo verre vermeerderd hebben, als de natuur yan het Burgerlijk contraÏÏ mede» brengt. Binnen deeze grenzen beflooten, is de ken-? nis aan deeze rechten ten uiterften gefchikt» om den burger zijne waarachtige waarde te doen  VAN DEN MENSCH. ft6> doen gevoelen, om hem van het hem onteerend kruipen, en andere verachtelijke laagheden, te bewaaren , om den verdwaasden'rijken, den befpotlijken ariftacraat, en den alle rechten vertrappenden despoot, in teugel te houden, en alles te zamen te doen werken tot het algemeene nut eener maatfcheppij. Binnen deeze^ grenzen mag een burger veilig zij. ne vrijheid en gelijkheid inroepen. Deeze rechten worden, in alle maacfchappijen , die niet geheel en al van het oorfpronglijk oogmerk zijn afgeweeken , in den grond der zaake , gevonden. Schoon het niet te ontkenen is, dat het onderfcheid in de foort van regeeringsvorm het volle genot van deïelve in de eene maatfehappij meer zichtbaar maake, dan Jn de andere. Daar, waar niets van deeze rechten gekend word, is zeker de geheele regeeringsvorm bedorven ,• het is toch onlochenbaar , dat alle beftüuring ' hoe men dezelve befchouwe, ten nutte van de maatfehappij moet gefchieden, die beftuurd word, het kan toch, met geene fchijn van reden, tegen gefprooken worden, dat nimmer eene verbintenis uitgebreider kan worden uitgelegd, dan de natuur van de zaak, tot welke men zich verbonden heeft, mede brengt, en dat, hoe algemeen men ook de verplichtingen, die uit eene verbintenis volr gen, wil opvatten (en zeker het groote oogmerk van de burgermaatfchappij vordert dat tnen ,aaii het burgerlijk contract, den ruimiten uit-  de RECHTEN uitleg geeve, die de gezonde reden kan toelaaten.') dezelve evenwel éénmaal haare grenzen moeten vinden, in dat geene, waar mede bet belang van de maatfehappij niet gemoeid tsi Maar, zo ergens, dan worden deeze rechten allerzichtbaarst gevonden in zodanige maatfehappijen, waar de regeeringsvorm republikijnsch is, om dat, in die regeeringsvorm ,de natuur van het burgerlijk contracl:, zo als het zelve met het waare oogmerk, waarmede het zelve is aangegaan , overeenkomt, het eenvcudigfte doordraait. Maar, en dit kan nimmer duidelijk genoeg gezegd worden , zo dra men de grenzen, binnen welke. Wij gezien hebben, dat de rechten van gelijkheid , onafhanglijkheid , en vrijheid in den burgerftaat, beflooten zijn, éénmaal overlchreid , (en zo ergens , dan is, waarlijk hier, tusfchen rechten overtreeding maar eene zeer geringe fchreede) zo dra men zijne verplichtingen aan de burgerlijke verbintenis geinig acht, zo dra men aarzelt, om, in nood, zijn leven, zijne bezittingen, zijne genoegens, ja zelfs zijne onverfehillige daaden (die door de omftandigheden hunne gewoone onverfchilligheid kunnen verliezen) , aan zijn Vaderland op te offeren, zo dra men zijne gelijkheid zo ver wil doordrijven , dat men aan zijne beftuurders de billijke eerbied, achting, liefde, vertrouwen, en gehoorzaamheid, weigert 20 dra men zich onafhanglijk waant van de ge-  van den MENSCH. dS$ gebiedende machten, zo dra men zijn eigen rechter wil zijn, zo dra men zijne burgerlijke betrekking vergeet, en zijne vrijheid door geene burgerwetten wil laaten bepaalen, zo dra dit alles, zo dra iets van dit alles gebeurt, zo dra hieromtrent maar eenige beginzelen opwellen, tegen welke niet gewaakt word, dan is bet geheele welzijn van de maatfehappij in ge_ vaar; zo dra het beftuur ontzenuwd word, en zich te zwak bevind, om den voortgang van deeze onheilen te ftuiten, dan is de maatfehappij op het punt van haare ontbinding, dan zijn zekerheid , veiligheid , en geluk zelfs tot in de denkbeelden toe, uit de maat! fchappij,verbannen, dan breeken de hartstochten los, en dan keert de burger tot zijnen oor. fpronglijken ftaat van befcbermeloosheid te rug, welke, dan zeker, de* te ondraaglijker moet zijn, na dat men in alle de voordeelen van de burgermaatfchappij gebooren, en op. gevoed is, en in dezelve gedeeld heeft, dan dezelve wezen zou, indien men de aangenaamheden en voordeelen van den burgerftaat nooit gekend had. Zo veel is 'er aangelegen, dat gelijkheid, onafhanglijkheid en vrijheid in den burgerftaat \ binnen die waare grenzen blijven, binnen welke de natuur van de burgerlijke verbintenis dezelve èepaald. VEER-  eyo bk RÉCHTEN VEERTIENDE HOOFDSTUK. IV AT DE MENSCH IN DEN BURGERSTAAT VAN ALLE ZIJNE OORSPRONG L IJ K E R E C H T E N OVERGEHOUDEN HEEFT, EN INHOE VERRE ZIJNE OURSPRONGLIJKE PLICHTEN VERMEERDERD ZIJN? KORTE VERGELIJKING VAN DIT ALLES MET DE REPUBLIEKDER VEREENIGDE NEDERLANDEN, EN BESLUIT VAN DEEZE VERHANDELING. D us heb ik mijnen taak afgedaan : laa. ten wij nu alles, in een kort bellek, bij een trekken. Wij hebben gezien, dat de leden van eene burgermaatfchappij hunne oorfpronglijke rechten door de burgerlijke verbintenis niet ver looren, maar alléén juist in zo verre verminderd , en hunne oorfpronglijke verplichtingen juist in zo verre vermeerderd hebben, als de natuur van het burgerlijk contraér. medebrengt Wij hebben dit, in bijzonderheden,nagegaan, en hier van zijn de groote uitkomften in de volgende waarheeden begreepen. t. Oor-  VAN DEN MENSCH. B7Ï I. Oorfpronglijk, hebben alle menfchen een volmaakt recht op hun leven , en zijn alle menfchen volmaakt verplicht, om elkanderen in het ongeftoorde genot van het zelve te laaten. Maar, in de burgermaatfchappij, is dit volmaakte recht in zo verre bepaald, dat ijder lid volmaakt verplicht is, om,als de nood het vordert, zijn leven aan gevaaren biood te Hellen, en voor het algemeene belang op te offeren, en dat de maatfehappij een volmaakt recht gekreegen heeft,' om ijder van haare leden tot die opoffering te dwingen. 2 Oorfpronglijk,hebben alle menfchen een volmaakt recht op hunne bezittingen, en zijn alle menfchen volmaakt verplicht, om eikanderen in het ongeftoorde genot van dezelve te laaten. Maar , in de burgermaatfchappij, is dit volmaakt recht in zo verre bepaald, dat ijder lid volmaakt verplicht is , om een gedeelte van zijne bezittingen tot goedmaaking van de getneene lasten op te brengen, en, als de nood het vordert, zijn eigendom ten behoeven van de gemeene zaak af te ftaan, en dat de maak fchappij een volmaakt recht Van verband, en «itfteekend recht van eigendom, op alle de beïittingen van haare leden, heeft verkreegen. 3. Oorlpronglijk,hebben alle menfchen een Volmaakt recht, om zo veel van de aangenaamheden deezes levens te genieten, als zij, zon. de?  . a;a BERECHTEN der anderen te benadeelen , door hunne lichaamskrachten, of zielsvermogens,kunnen be" komen. Maar,in de burgermaatfchappij, is dit volmaakte recht in zo verre bepaald , dat ijder lid volmaakt verplicht is, om het genot van de aangenaamheden deezes levens, als de nood het vorderd, aan het algemeene belang opteofferen , en dat de maatfehappij eea volmaakt recht verkreegen heeft, om, als de nood het vordert", zodanige opofferingen te gebieden. 4. Oorfpronglijk, zijn alle menfchen volmaakt aan eikanderen gelijk in rechten en verplichtingen. Maar, in de burgermaatfchappij, is dit oorfpronglijk recht in zo verre verminderd, dat zommige leden een volmaakt recht gekreegen hebben, om, zo ver tot beftüuring van de maatfehappij noodzaaklijk is , te kunnen gebieden, en dat de geheele maatfehappij volmaakt verplicht is, om aan zodanige beveelen te gehoorzaamen, en dat daar door eeneconftitutioneele ongelijkheid tusfchen de leden is veroorzaakt. 5. Oorfpronglijk, zijn alle menfchen volmaakt van eikanderen onaf hanglijk. Maar, in de burgermaatfchappij, is dit oorfpronglijk recht in zo verre verminderd, dat alle de leden van dezelve, voor zo ver tot de beftüuring van de maatfehappij noodzaaklijk is,  VAN DEN MENSCH. £73 -is, volmaakt afhanglijk zijn van de gebiedende machten, en van de burgerwet. En 6. Oorfpronglijk,zijn alle menfchen volmaakt vrij. De oorfpronglijke vrijheid van den mensch kent geen andere paaien, dan het recht der natuur, en zedenkunde. Maar in de burgermaatfchappij is dit recht . in zo verre verminderd, dat de maatfehappij een volmaakt recht verkreegen heeft, om de daaden der leden, door burgerwetten,te bepaalen, en dat alle leden van dezelve volmaakt verplicht zijn, om boven de wetten der natuur, ook aan hunne burgerlijke betrekking, en de daar toe gemaakte burgerwetten te gehoorzaamen. Binnen deeze grenzen bepaalt de natuur van de burgerlijke verbintenis de oorfpronglijke rechten van den mensch. Dan, men verfta mij wel; ik heb alle mijne gronden uit de natuur van de verbintenis afge i leid, en hier uit wil ik geen ander gevolg getrokken hebben, dat dit, Dat alle deeze bepaalingen zo wezenlijk, en noodzaaklijk, tot de natuur van het burgerlijk contract behooren, dat zonder dezelve geene burgermaatfchappij kan beilaan , alle dezelve te zamen zijn vollirekt noodzaaklijk om aan eene burgermaatfchappij beflendigheid te geeven, geen een van dezelve kan gemist, of wijder uitgezet worden, zonder het denkbeeld S van  &74 de R E C H TE N van de natuur van deeze zo heilzaam e verbintenis te verliezen. Dan, het is 'er zeer verre van daan, dat ik zou willen ftaande houden , dat de door mij aangeweezen paaien (welke yolftrekt geene verwijding toelaaten, zonder dat alles verlooren is) in veele maatfehappijen niet veel naauwer ingekort zijn , dan de natuur van het burgerlijk contract vordert. Niet alleen zijn,in veele maatfehappijen,in derzelver grond conftitutie, de oorfpronglijke rechten van den mensch meer bepaald, dan de natuur van het burgerlijk contraéfc eigentlijk vordert, niet alleen zijn , in veele maatfehappijen, oorfpronglijk haatlijke onderfcheidingen , maar zelfs kan men niet ontkennen, dat, bij veele volkeren , zodanige overheerlchingen, en inkruipingen plaats hebben, die waarlijk het geheele burgerlijk contract onkenbaar maaken. Dan , hoe het hier mede ook, in andere maatfehappijen , gelegen zijn,zo ergens, dan is het ook zeker in ons vaderland, dat die waare kenmerken gevonden worden , welke hes wezentlijk karaéter van eene burgermaatfchappij uitmaaken, zo ergens, dan is het in ons dierbaar vaderland, dat de burgerwetten die waare veerkracht bezitten , welke derzelver zekere en ftandvastige werking verzekert. Laaten wij, ten Hotte van deeze verhandeling  VAN DEN MENSCH. Afg ling,dit nog in eenige bijzonderhedennafpeuren. De grond, welken wij mogen betreeden, is, op de zichtbaarfte wijze, onze gemeenfchaplijke eigendom, alles roept ons hier toe, dat wij eene maatfehappij zijn , die met eikanderen tot gemeenfchaplijke vèrdeediging, en bevordering van onderlinge zekerheid , veilig, heid, en geluk verbonden zijn. En zeker , dit word op de treffendfte wijze gezien, in de wijze, waar op onze republiek beftuurd word. Ik kan, in deeze korte be. fchouwing, mij in geene breedvoerige bijzonderheden begeeven, wij zullen de zaaken alléén in het groot overzien. Zeven vrije volkeren, wel eer,eenen geruimen tijd lang, door knellende banden van bui. tenlandfche vorsten verdrukt, zich van hunne flavernij, op eene alle denkbeeld te boven gaande wijze, na eenen tagtigjaarigen oorlo*, vrij gevochten hebbende, vinden zich, zonder eenige krenking van elkanders onafhanglijkheid, door de aangenaame banden van ee. ne unie vereenigd, die de algemeene zekerheid bevestigt. Deeze volkeren beftuuren , in algemeene ftaatsvergaderingen, en in aan dezelve ond-rgefchikte collegien, de algemeene belangen van dit vereenigd lichaam; deeze ftaatsvergaderingen vinden hunne macht, hunne werkzaamheden ,hunne plichten,in verftandige, en door  ftjtf DE RECHTEN door lange ondervinding beproefde wetten bepaald; terwijl de beminnelijke antboriteit van den Heere Stadhouder, die tot ijder van deeze zeven volkeren dezelfde betrekking heeft ■> het evenwicht yan alle deeze vereenig" de machten houd, en zelve door deeze machten bepaald is. ijder van deeze zeven volkeren is, ten aanzien van haare eigen maatfehappij, volmaakt onafhanglijk van de anderen, de rechten, en verplichtingen, welke tot het verbond der unie behooren, gaan niet verder, en kunnen, daar zij door verftandige wetten gefchraagd worden, niet verder getrokken worden, dan de verbintenis inhoud ; in alles, wat geene betrekking tot deeze verbintenis heelt, zijn zij volmaakt gelijk, volmaakt onafhanglijk, volmaakt vrij. En , even gelijk het beftuur van de unie de duideüjkfte kenmerken draagt van eene gemeenfchaplijke burgermaatfchappij, even zeker blijkt dezelve ook uit het beftuur yan ijder deezer zeven lichaamen op zich zeiven. Het groote beftuur van ijder deezer lichaamen word in algemeene landsvergaderingen gedaan; hier worden de algemeene belangen behandeld , en deeze vergaderingen hebben hunne ondergefchikte collegiën, welke de groote zaaken, die behandeld worden, voorbereiden , onderzoeken, en na dat dezelve beuooten zijn, op de uitvoering waaken ; ook  van den MENSCH. Ü77 ook deeze vergaderingen, en ondergefchikte collegiën, zijn aan wijze en billijke wetten bepaald, ook hier, is alles aan de zuiverfte orde gebonden, terwijl de lieflijke invloed van de Stadhouderlijke waardigheid, zo op de raadsplegingen , als op de uitvoering, ook bier, het volmaakte evenwicht houd, en zelve binnen de paaien va» wettig gezag gehouden word. Tot het bijwoonen van deeze landsvergaderingen , en het deelen in derzelver belangvolle handelingen, zijn, van oude tijden af, een lichaam van Edelen , en verfcheiden fteden gerechtigd ; terwijl, bovendien , in een van deeze zeven lichaamen, ook nog eene foort van geestelijkheid in de behandeling deriandzaaken deelt, dit alles heeft zijnen grond in de aloude conftitutie, die nader,door eene ftandvastige, en, zedert ruim twee eeuwen , nimmer afgebrooken gewoonte , ten vollen bevestigd is. Ijdere ftad, het zij tot het bijwoonen van de algemeene landvergaderingen gerechtigd, het zij niet , heeft haare eigene en bijzondere regeering.; alle dorpen, de geringfte zelve, worden door regenten, uit het midden hunner eigene ingezetenen, befttmrd. Alle deeze bijzondere lichaamen zijn leden van het groote lichaam, alles ,wat ter algemeene landsvergadering behandeld zal worden, word bevorens aan de Edelen , en Hemmende fteeden mede gedeeld, in de orde van de Edes_3 len,  BERECHTEN len, en in de collegiën van de regeering der (temmende (leden worden alle die zaaken , afzonderlijk, overwogen, en vervolgens de (temmen door afgevaardigden ter algemeene vergadering uitgebracht, en alzo worden de zaaken, ltaatsgewijze, tot conclufie gebragt. De bijzondere zaaken yan de bijzondere fteden, en dorpen, worden bij de bijzondere regeeringen behandeld, en, voor zo veel zij invloed op de algemeene belangen hebben ,of, wegens derzelver aart, niet dan door den algemeenen wil van de geheele maatfehappij kunnen bepaald worden, ook weder ter overweeging van de algemeene landvergadering gebracht. Zo loopt alles, in de bijzondere landfehappen, op één punt uit, zo werkt het geheele beftuur van ijder der landfehappen tot het eene groote middenpunt van bevordering der algemeene belangen te zamen, zo levert alles ,wat tot het beftuur behoort, de zichtbaarfte tekenen uit van gemeenfchaplijke bezitting, eö van vereeniging tot bevordering van gemeeiifchaplijk belang ! zelfs de wijze, waar op, m de fteeden, de beftuurders, in jtiJHtie en politie , verkooren worden, levert de onweer, fpreeklijkfte bewijzen op van gemeenfchaplijke bezitting, liet is 'er verre van daan , dat ijder rechtsgebied de bijzondere eigendom van ijdere ftad zoude zijn ; alle jurisditlie vloeit uit den boezem van de geheele maatfehappij, m ais dezelve door die geene, die gerechtigd  VAN DEN MENSCH. 279 tigd zijn, om ter algemeene landsvergadering te verfchijnen , vejtegenwoordigd'word , de jurisdictiën zijn de gemeenfchaplijke eigendom van de geheele maatfehappij; alle ju/liHe en politie word uit naam van de algemeene landvergadering beftuurd, en alle beftuurders van dezelve kunnen, als de nood het vordert, door de algemeene landvergadering, op eene conflitutioneele wijze , ter verautwoording geroepen worden ; deeze gemeenfchaplijke eigendom is zichtbaar in de wijze van verkiezing ; in de fteden zelvejworden, jaarlijks, nieuwe leden tot het beftuur van juflitie en politie benoemd, bij een veeltal: de belangen der ingezetenen van de bijzondere fteeden vorderen, dat zij door hunne eigene mede-ingezetenen beftuurd worden, maar uit die veebtallen word door den Heere Stadhouder, aan wien deeze zaak uitdruklijk door de algemeene landsvergadering is opgedraagen, het bepaalde getal gekoozen ; 't is waar, de bijzondere ingezeetenen van de fteeden vergaderen niet, om die verkiezingen der veeltallen zelve te maaken, dit gefchied, op onderfcheidene wijze, door collegien van regeerïng, en die onderfcheiden wijzen zijn alle in de onderfcheiden conjïitutien van die bijzondere lichaamen gegrond; dan, ook die collegien zijn aan vaste wetten gebonden , en onder eede verplicht, cm uit de bekwaamfte , naar hunne beste weteefchap, te verkiezen. Ook hebben wij boS 4 ven  &8a db RECHTEN ven gezien, dat het 'er niet alleen verre af is van uitgemaakt te zijn, of de verkiezingen bij algemeene Hemmen van alle de leden de besté en gefcliikfte zijn, ter bevordering van' de algemeene belangen, maar zélfs , dat dit ftuk in 't geheel tot den aart der burgerlijke vrijheid niet behoort. Ondertusfchen heeft deeze wijze van benoe* ming van veeltallen in de fteeden, en verkiezing van het bepaalde getal door den Heere Stadhouder,uit naam van de algemeene, landsvergadering , zeer aanmerkelijke voordeelen ;niet alleen houden zij de denkbeelden van gemeenfchaplijke' bezitting der jurisdiblien levendig, terwijl tevens ijder bijzondere jurisdlüie door beftuurders , uit het midden van haare eigen le; den, geregeerd wórd, maar zij geeven, aan den eenen kant, door hét recht tot de benoeming van veeltallen , gelegenheid , om ongefchikte leden van de maatfehappij uit het beftuur te weeren , terwijl zij te gelijk , aan de andere zijde, aan de burgers van ijdere jurisdi£tie den weg openen , om in nodige , en dringende gevallen, eerbiedige repraefentatien aan den Heere Stadhouder, en zelfs desnoods, aan de algemeene landsvergadering te doen, zo wegens misbruiken, - en inkruipzelen in de wijze van nomineeren, als anderzints. Zo levert de geheele inrichting van het befiuurdezekerfle bewijzen op van gemeenfchaplijke  van den MENSCH. Ice bezitting, en van vereeniging tot bevorderingvan gemeenfchaplijk belang! En, even gelijk dit tót de inrichting blijkt, even eens blijkt het ook uit het betaalen van alles, wat tot het onderhoud van deeze maatfehappij behoort. Hier in heeft de zuiverfte evenredigheid plaats. De zeven lighaamen draagen, op eenen evenredigen voet, en met algemeene bewilliging, in de lasten , die tot het onderhoud van de unie behooren. Die evenredigheid is geregeld naar het vermogen, den welvaart, blo?ij, getal de? ingezetenen, en andere omftandigheden, van ijder de zeven landfehappen. In ijder landfcha'p, op zich zeiven, worden de lasten tot goedmaakïng van alles , wat tot het welzijn behoort, op gelijken voet,gedraagen. Alles, wat, in't algemeen, tot het ge» heele landfehap behoort, word, op eene eenparige wijze, door alle de leden van dat landfehap gedraagen, alles, wat tot het bijzonder welzijn van bijzondere fteden, van bijzondere diftriden , van bijzondere dorpen behoort, word door de bijzondere ingezetenen van die fteden , van die diftridlen , van die dorpen betaald. De inzameling van dat alles gefchied bij wege van belasting op vaste goederen, op bezittingen, op arnpten , op zaaken die tot de weelde, op zaaken die tot de daaglijkfche comftttntie behooren, en wat dies meer is. Langs deezen weg betaalt ijder, in eene volS 5 maak, a8i  283 de 1EC H T E N maakte evenredigheid van zijn vermogen , het geene hij fchuldig is, langs deezen weg betaalt de eerfte regent, zo wel als de armfte ingezeten , dat geene tot onderhoud van de gemeene zaak, 't welk hij, uit hoofde van het burgerlijk contracl, veplicht is. 't Is waar, men zou, uit misverftand ei onkunde , hier tegen kunnen inbrengen, dat die evenredigheid niet fchijnt waargenomen te zijn, omtrent den Heere Stadhouder, welke in de algemeene lasten niet fchijnt te draagen. Doch, hier in, vergist men zich aller aanmerkelijkst. Immers, wij hebben reeds boven gezien, dat het juist niet altijd nodig is, dat de betaalingen van het geene ten dienfte van de algemeene maatfehappij gefchied, altijd in geld moeten gedaan worden; dat 'er gevallen kunnen zijn, in welke de beftuurders oordeelen, dat de dienften, welke een lid van de maatfehappij aan dezelve bewijst, zeer verre overtreffen , de lasten, welke hij t in evenredigheid van zijne bezittingen, zou moeten opbren. gen; dat, in zodanige gevallen, de beftuurders, zonder die evenredigheid te breeken, die dienften kunnen betaalen, door aan de zodanige, behalven hun traktement, vrijdom van belastingen te geeven, en dat zodanige vrijdom , dan, niet word gerekend te zijn eene onthfcfling van dien plicht, welke op alle leden van de maatfehappij, zonder onderfcheid, rust, maar dat, dan, die geene, die zodanige vrij-  VAN DEN MENSCH. vrijdom geniet, word gerekend, zijne lasten te betaalen, door de dienften, welke hij aan de maatfehappij bewijst. En dit is juist het geval van den Heere Stadhouder. Niemand, dan die geene, die enkelaan den zo noodzaaklijken Iuifter van dien allerbe. ïangrijkften, allergewichtigften, allermoeilijk., ften post blijven hangen, zonder immer over de zwaarte van denzelven een ogenblik te denken , kan de onbetaalbaarheid van die aller aanmerklijk. ftedienften miskennen, welke deeze hooge post aan de algemeene maatfehappij bewijst. Zij, die zich immer de moeite gegeeven hebben, van bedaard over alle de bijzondere plichten van dien aller uitgebreidften post te denken, zijf die de ontelbaare zorgen kennen, welke den Heere Stadhouder altoos omringen, welkenimmer eindigen, altijd op nieuw beginnen, altijd eikanderen overkroppen, verdringen, en afwisfelen, zij, die gelegenheid hebben, om alles, wat tot de waarneeming van dien post behoort, van nabij te zien, zullen de lastigheid van dien post gaarne erkennen, zullen denzelven , buiten bedenken, niet alleen voorden gewichtigften, maar tevens voor den allerwerkelijkften post van den Staat verklaaren, zullen volmondig toe ftemmen, dat die vrijdom van belastingen, welke den onkundigen wel eens tot eene genomene ergenis verftrekt, naauwlijks in evenredigheid ftaat tot alle de dringende moeijlijkheden, welke deezen post verge- zcl-  284 be RECHTEN. zeilen. En zeker,men moet wel zeer onkundig zijn, indien men deeze vrijdom van de algemeene belastingen als een bijzonder gebrek in de evenred igbeid aanmerkt. Immers, in zeer veele fteden, heeft men de voorbeelden van amptenaaren, die een gedeelte van hunne bezolding in vrijdom van ftedelijke belastingen genieten. In de eene ftad,zijnde Predikanten vrij van de ftedelijke lasten , in de andere, worden zij van geene ftads Doctoren gevorderd, elders zijn Profesforen gedeeltelijk vrij van lands en ftads lasten, om niet meer te noemen. En wie zal ontkennen , dat dit gedeeltelijke bezoldingeii zijii, voor dienften die beweezen worden? zelfs genietende ftudenten aan's lands univerfiteit te Leiden eene gedeeltelijke, doch voor hun voldoende , vrijdom van 's lands lasten.En wie kan, daar in , eene waakzaame zorg miskennen, om de ftudeerende jeugd aan te moedigen, om zich bekwaam te maaken, om ,door den tijd, aan hun Vaderland de gewichtigfte dienften te bewijzen ? wie zal in de gedachten krijgen, om, in alle die vrijdommen, eene verbreeking van de evenredigheid in den algemeenen plichr tot betaaling van de lasten te zoeken ? en is die verbreeking daar ïn niet te vinden, met welk eenen fchijn van recht zoekt men dezelve, dan, in die billijke vrijdom , welke de Heer Stadhouder geniet'. Dus worden, in ijder van de zeven landfchappen, cte lasten,in volmaakte evenredigheid, ge- draa-  VAN DEN MENSCH. ig£ draagen. Ja,die evenredigheid is,ook daar ih, zichtbaar, dat zodanige diftri&en, welke,door zwaare tegenfpoeden van allerlij natuur geteifterd, in merkelijke ongelegenheden geraaken, ook billijke te gemoedkomingen ondervinden. De daaglijkfche remisfien van belastingen aan diftridten, dorpen, polders enz. verleend, de menigvuldige continuatie» van dezelve, gevoegd bij de loflijke wijze, waar op de klachten, die tot grond van zodanige remis/ien moeten dienen , onderzogt worden , bewijzen de volmaaktheid van die evenredigheid op de onlochenbaarfte wijze. Zo bewijzen de belastingen, en de evenredige invordering van dezelve, ten duidelijkften, de gemeenfchaplijke bezitting, en de vereeniging tot bevordering van het algemeen belang, Even klaare bewijzen voor die gemeenfchaplijke bezitting, en vereeniging tot bevordering van het algemeen belang, zijn in de eenparige, zuivere, en onvertoogen adminiftratie van öejuftitie gelegen. Zo ergens, dan zijn, in ons gezegend Vaderland , de bedienaars van de heilige juftitie geblinddoekt. Hier, geld geen aanzien van perfoonen ,geen edelman heeft recht om eenen boer te drukken, alle , alle zonder eenig onderfcheid, zijn in de rechtzaaken gelijk. Niemand , dan hij, die uit laffe vrees van gunstbewijzen te verliezen, of om mindere oorzaaken, die daarom ook des te laaghartiger zijn, na-  s36 dï RECHTEN nalaat, zijn recht te vervolgen, kan klaageö, dat hem geen recht wedeivaart, en zodanige klaagers kunnen niet de ju/luie, maar hunne lafheid aanklaagen. Men beproeve het vrij. Nooit zal men den toegang tot de juftitie geflooten vinden. Ook hier is de uitmuntendfte voorzorg ; niet alleen behoeft niemand, in gewoone zaaken, anders dan voor den rechter van zijne woonftede te recht te ftaan (in buiten gewoone gevallen bepaalt zich het zelve door den aart der zaake, door omftandigheden, door invloed van die zaaken op het algemeen belang, en wat dies meer is). Is men met de uitfpraak van zijnen daaglijkfchen rechter bezwaard, men vind een algemeen gerechtshof, waar men zijn verfchil op nieuw kan laaten beflisfen, een hooger gerechtshof ftrekt weder ten waarborge voor zodanige misflagen, voor welke de menschlijkheid vatbaar is , terwijl men eindelijk, ook dan nog, de hoogfte uitfpraak aan eene overziening, waar bij leden van de algemeene landsvergadering tegenwoordig zijn , kan onderwerpen. Dus ftaan alle wegen tot de juftitie open. Niemand word hier geweerd; geen eer, geen aanzien, geene hooge waardigheden, hebben, hier, iets in te brengen, de zaak word onderzogt, zij word op het recht toegepast, en, hoe ongelijk de partijen ook in h oog der waereld zijn, die in zijn recht te kort fchiet, word in het ongelijk gefteld; zelfs de Souverain is daar van niet vrij; wan-  VAN DEN MENSCH. 48? wanneer het op rechtzaaken aankomt', mag ijder, behoudens den noodzaaklijken eerbied, den Souverain voor het recht roepen, hij kan zich verzekerd houden, dat hem recht wedervaaren zal,de zaak alléén, de gronden van zijn recht alléén, zullen onderzogt worden, en de hoogheid van den Souverain zal niet eens in aanmerking komen. Vordert men hier van bewijs, zie hier dan een zeer versch geval: nog onlangs, in den jaare 1792, is de Procureur Generaal van Holland en Westvriesland, in den naam en op expresfe last, en refolutie, van Hun Edele Groot Mogende, procedures voerende tegen de vrouwen van Esfelijkerwoude, en Oudshoorn, wegens thiendens, onder gemelde Heerlijkheden gelegen, door den Hoogen raade niet alleen in het ongelijk gefteld, maar zelfs in de kosten van den procesfe ge' condemneerd. Zo klaar bewijst de zuivere adminiftratie van de juftitie in ons gezegend vaderland de gemeenfchaplijke bezitting, en de vereeniging tot bevordering van het algemeen belang. En, fchoon, door het gebruik van befoi« digde militie, de opofferingen van het leven thans minder gevergd worden, zo bewijzen evenwel de weldaadige onderfteuningen aan verminkte, en aan nabeftaanden van die geene, d« 11, 's lands dienst hun leven verboren hebben dat de maatfehappij vereenigd is tot bevordering van het algemeen belang. De  s88 de REC-H TEN De remisfien aan zodanige, die door vijani delijken inval hunne bezittingen opgeofferd zien , de evenredige fchade vergoedingen, voor de opoffering van zodanige bezittingen , ais ten dienfte van het land nodig zijn, bewijzen niet minder de natuurlijke zachtheid van een beftuur, 't welk uit gemeenfchaplijke bezitting, en vereeniging tot gemeenfchaplijk belang, gebooren is. . En blijkt dus uit dit alles, dat, in ons gezegend vaderland, de waare kenmerken gevonden worden, die het wezentlijk karaóter van eene burgermaatfchappij uitmaaken,zij zullen» .bij eene bedaarde overweging,niet minder gevonden worden, in die gelijkheid, onafhanglijkheid , en vrijheid, welke alle leden van .onze nmatifchappij in alles genieten, wat de natuur van eene burgerlijke verbintenis kan toe laaten. De gebiedende machten zijn even zeer tot gehoorzaamheid, tot eenparige onderwerping aan de wetten verbonden, als alle de andere leden, de Souverain zelve is niet onafhanglijk van de wet; niemand word, in onverfchillige daaden, gedwongen, zo lang dezelve onverfchillig blijven; zo lang de omftandigheden niet vorderen, dat zij niet langer voor onverfchillig kunnen gehouden worden; in zo verre als de vrijheid zich zelve onder verbintenisfen legt, verliest zij natuurlijk haare oude aanfpraaken, en, wanneer zij zich boven haare verbintenisfen wil verheffen, dan  van den MENSCH. £89 dan matigt zij zich meer aan •> dan haar, behoudens de gelijkheid,toekomt,zij mag haare Verbintenisfen niet breeken, anders word de vrijheid geweld: een lid van eene burgermaatfchappij, welke vrijheid begeerde, om daaden te doen, die tegen het algemeen belang ftrijden, zou om geene vrijheid fchreeuwen, maar bewijzen, dat het hem om geweld te doen was, hij zou doordaande blijken geeven , dat hij gelijkheid, onafhanglijkheid, verbintenis, en plicht minder achtede, dan zijne eigene belangen, bij zou toonen , die hartstochten te bezitten, en niet te kunnen bedwingen, tot welker beteugeling de heilzaarne inrichting van alle burgermaatfchappijen gemaakt zijn* Alle aanmatigingen van overheerfchingen, alle geweld, alle dwang vinden, in ons gezegend vaderland, hunnen breidel in de zuivere ad. miniftratie van juftitie en politie. Wanneer men dit alles, 't welk,hier, in \ kort bij een geplaatst is, overweegt, en 't welk nog zeer veel zou kunnen uitgebreid worden, dan moet men erkennen, dat,in onze maatfehappij, zo weinig yan de waare natuur van het burgerlijk contrad is afgeweeken, als mooglijk is, dan moet men toeftaan, dat, in onze maatfehappij , de mensch zo weinig van zijne oorfpronglijke rechten heeft opgeoffert, dat zijne oorfpronglijke verplichtingen zo weinig uitbreiding hebben ondergaan, als, behoH* dens de mooglijkheid van'eene aan het oogT nu'ife  üQo be RECHTEN merk voldoende maatfehappij, heeft kunnen gefchieden. Dan men houde mij voor geenen loffpreeker," fchoon de opgenoemde voordeelen aller wezentlijkst zijn, -fchoon zij deeze onze maatfehappij tot de beminnelijkfte van de geheele waereld maaken, ben ik echter door ingenomenheid mefc alle die fchoonheden niet zodanig verblind, dat ik geheel geene gebreeken zou zien. Wanneer wij, met een bedilziek oog, alle de deelen van het beftuur, alle de handelingen der menfchen, gingen onderzoeken, dan zouden wij, zeker, over al gebreeken, over al plichtverzuim , over , al overheerfching , over al misbruiken, over al onderdrukking , met een woord, over al reden van klaagen, over al ftof tot verbetering vinden. Maar, zal men dit aan de wijze, waar op onze maatfehappij is ingericht, wijten! dan, waarlijk, zal men den bal geheel misftaan. Men zoeke , met het zelfde bedilziek oog, in alla maatfehappijen, in die, welke men voor oneindig beter ingericht houd, dan de onze, in die zelfs , waar in zich de buitenfpoorigfte Romanesque verbeelding vermaaken kan. Men i'childere eene volmaakte Platonifche repu bliek, men droome van een Utopia , maar men plaatze in dezelve menfchen van gelijke hartstochten als wij hebben, en men beproeve of men mindere klachten hebben zal. Me  van den MENSCH. tpr Men zoeke liever den grond van alle dia klachten daar, waar dezelve waarlijk te vinden is, men zoeke dezelve in die onvolmaaktheid, welke alles, wat op deeze waereld is, aankleeft, en bevlekt. Men ftelle zich nimmer voor, dat op deeze waereld volmaaktheid te bekomen is; en deeze weg is de beste, zij is waarlijk de eenigfte, die gefchikt is, om den onvergenoegden bedillaar van zijne onvergenoegdheid te rug te doen komen. Men befchouwe onze maatfehappij met een hart, 't welk van de waarheid der onvolmaaktheid van al het ondermaanfche doortrokken is, met eenhart, 't welk, alle Romanesque denkbeelden van volmaaktheid befpottende, zich naar de onvolmaaktheid voegt, om dat het niet anders kan, met een hart, 't welk,in plaats van dig onvolmaaktheid met een eeuwig morrend o* genoegen te begrimmen , zich in tegendeel toelegt , om zich de gevolgen van die onvolmaaktheid zo draaglijk te maaken , als immer mooglijk is, en aanftonds zal men de wolken zien opklaaren, aanftonds zullen zich de zwarte denkbeelden verwijderen. Men zal de reden plaats geeven , men zal den zamen loop vaa tijden, van omftandigheden, in het oog houden. Men zal den beroemden Zwitzer, den eerlijken Ifelin toe vallen, en hem hartelijk nazeggen; „ Wie te onvreede is, over het kwaad, i, en de rampen, welke thans zijn Vaderland T * „ druk-  goa i>£ RECHTEN enz. j,"drukken, wende flechts zijne oogen, door wijsheid gefcherpt op de voorledene tij„ den, hij zal duizend gegronde redenen vin„ den, om den hemel te danken,, dat die hem „ in den tegenwoordigen tijd heeft doen ge„ booren worden, en ik twijffel niet, of on„ ze nakomelingen zullen nog meerder reden hebben , om hun lot boven het onze te ,, ftellenl" IVien zal onze maatfehappij met andere vergelijken, en eindelijk gulhartig bekennen, dat dezelve, met alle haare onvolmaaktheden, en gebreeken, beminlijk is. Vereenigen wij dan onze te lang verwijderde harten , geliefde landgenooten 1 om een land te beminnen , om het heil van eene maatfehappij te bevorderen, in welke door alle onvolmaaktheden heen, zo veele voorrechten genooten worden, die in zodanige menigte , en vereeniging , te vergeefsch, elders gezogt worden: ' Voorrechten, die (gelijk zich de Heer Raadpetofionaris van de Spiegel , bij eene plechtige gelegenheid, uitdrukte) zo wezent- .lijk,zo uitfleekend zijn, dat het ongevoelig* heid of onzinnigheid móet zyn, dezelve in ,