ZAAKELYKE INHOUD e n VERDEEDIGING e e n e TL K E R K E L Y K E REDEVOERING, over. HE BR. II, vs. I4S, 15. Op Zondag den 8«e July 1787 gehouden in de Lutherfche Oude Kerk te Amfleldam. als ook AANMERKINGEN Op het Antwoord van eanige zich noemende Echte Eiuheraauen , ter verdeediging van hunne Befchuldiging tegen deze Redevoering. van CA REL PHILIP SAN DER, Leeraar der Lutherfche Gemeente te Groningen , Honorair Medelid van het Hertogiyk Brunsiuyk'Lunenburgsch Genootichap te Heimfiadt, enz. Te A MS TE L D AM, 33y A. M E N S , J ansz, m O c c l x x x v i i,   VOORREDE, Zr het niet onver antivoor de lyk , dat een Kerkelyk Leeraar , die door de menigvuldige Tredicatien die hy moet houden, en andere bezigheden die zyne talryke Gemeente hem veroorzaaken, verhinderd word, aan ieder zyncr Redevoeringen, met die oplettendheid en nauwkeurigheidtearbeiden, die zybillyk vorderen, gedwongen word, eene R edevoering, alken vcor zyne Gemeente opgefield , — eene Redevoering , die van zes, welke hy in negen dagen moest houden, de laatfte was, — eene Redevoering ■ die hy uit nood en by toeval ook voor eene andere Gemeente heeft gehouden , —— door den Druk gemeen te madken , en wel zonder Vryheid te hebben, wil hy een Eerlyk \man blyven, het minfte daarin te veranderen of te bejchaaven. Het is bekend hoe de Lasterzucht tny ze der t eenige dagen heeft vervolgd, enwcl. * ke.  C « ) ke onwaarheden men in openbaars Gefchriften uitbreidde , om mynen goeden 'Naam, dien ik, God zy dank tot hiertoe heb ft aande gehouden , te'bejwalken, •—, eene handelwyze , die by zommige in deze dagen, fchynd heerfchende Mode te zyn; hoe men my gevoelens aanwryft die ik nooit verdeedigde, en %ich zelfs niet ontziet, in eest Weekblad , -van my gewag maakende , te verklaaren verzekerd te zyn : dac zulke veideedigers van Jefus Godlyke Eer en zyn Zoen eerdienst:, den Eeuwigen Martel-dood fmaaken zullen. . Myn God! welke ouchri/felyke Taal.' L Nu beöordeele ieder onëenzydige , deze myne , onvolledige Redevoering , en zoeke of hy daarin de bewyzeu kan vinden voor de Befchuldigingen van W» Luykens, H Orerhulsman en C. Keyfer. Meer kan ik van deze Redevoering niet leveren, en hoewel het zekeris, datik meer heb gezegd ter uitbreiding , dan men hier leesd, is God nochtans den Tredïkftoel der Ltitherfche Oude Kerk, den July 1787, heb gefproken, Myne T'oepasfingen , ontwerpe ik nooit breedvoerig, daarom ontfangt men hier ook waar den voornaamjïen Inhoud, en hetgeen ik in myne Toepasfing breedvoeriger hebgezegd , weet ik niet meer , en kan het dus ook niet mededeelen. —— Maar dat weet ik zeker , dat men daaruit niets tot nadeel van myne Recht zinnigheid zal kunnen tewyzen. — Het blykt dat tot hierroe^yne befchuldi ** verfchrikkelvk ^fj100^ %eeken,hcm Ikheid ! T ' n,et Zonder an^val. ven d,\ B°de d£S D00ds e" h'etfcr- wende D°0ds.als eenen bedaart befchon^ verëenigd U om geduurende uw geheele Leeven dien Jefus te danken, die u van dit alles heeft verlosd, die U dien God en Vader heeft leeren kennen , die alle uwe lotgevallen beftuurd , die U alle ongegronde vrees ♦ voor Dood en Graf heeft ontnomen , die door Zynen Dood, den Duivel het geweld des Doods heeft ontrukt, en u geleerd , hoe gy met eene welgegronde gerustheid , in de laatfte uwer levensöogenblikken , uwen Geest in de handen van dien God kundt bevelen, die onze door Hem, verzoende God en Vader is. TWEEDE DEEL. Van eene zeer onaangenaame zyde , worden ons dezulke voorgefteld, die door eene beftem dige vreeze des doods , of zal dit eene Hebreuwfche fpreekvvyze zyn, door eene doodely? B 5 ke.  I s6 ] ke vreeze beangftigd wierden, wanneer de Apostel dezelve knechten noemd. En, geen wonder , dat hy hunnen zeer ongelukkigen ftaat, ons als eene knechtfehap , onder Grieken en Romeinen , ten uiterften befwaarlyk en hard, voor oogen fchilderd. Als knechten leefd men onder eenen gedaurigen dwang, afhangelyk van de willekeur van eenen gebiedenden en veelal eigenzinnigen Heer, en de gedachte dat wy boeien draagen, vergald alle onze genoegensin dit Leeven. Men diend vooral in het oog te houden , dat de Apostel het hier voornamentlyk met de He. Ircuwen , of uit de Jooden bekeerde Christenen te doen heeft, met de Nakoomelingen van Abraham, die niet alleen eene ongemeenevrees voor den dood hadden , maar ook door de zo menigvuldig herhaalde bedreigingen van Mofes Wet, die den overtreederen den eeuwigen dood aankondigde , noch fterker in het harnas wierden gejaagd j en uit hoofde van deze vrees, kunnen zy , die behalven dit aan de Levitifche Wet der Plechtigheden waren onderworpen, en dezelve moesten vervullen, met recht als knechten en tot eenen knechtelyken Godsdienst beftemd, befchouwd worden.  C *r 3 Zy waren Knechten, die in eene Wettelyfo Dienstbaarheid leefden , en aan welke veele Plechtigheden , ter flipte waarneeming , veelvuldige Wasfchingen , Vasten , Offerhanden, en diergelyke warenvoorgefchreeven, — Plechtigheden , tot welke zy zodanig verplicht, en waarmede zy zodanig omgeeven waren , dat hun vermogen , om zich van deze dienstbaar» heid en gehoorzaamheid vry te maaken , al te beperkt was. Zy waren Knechten , door de Vreeze des Doods. De gedachte , door den Dood word myn Lichaam verftoord en opgelosd ; met den Dood houden alle myne betrekkingen in deza Waereld op9 de tederfte banden, door Natuur, Bloed en Vriendfchap geknoopt, worden op de onbarmhartigfte wyze gefcheurd; van alle myne Aardfche voordeden, die Gods Vaderlyke Voorzienigheid my hier zo mild toedeelde, worde ik beroofd; en na den dood moet ik voor de Rechtbank van den geduchtflen Rechter verfchynen , om myn Leeven en Wandel te verantwoorden , en myn beflisfend vonnis te ont- fungen; reeds deze gedachte moet ons eene natuurlyke vrees voor den dood inboezemen , en hoe hevig , hoe knechtelyk word zy nietj  r *8 3 niet, wanneer zich met deze gedachte de Joodfche Vooroordeelen verëenigen , en wy ons de duizende gevaarén voor oogen ftellen , waarin zy waren, zich eensklaps den dood op den hals te haaien. Bedenkt men nu, welke eene juiste gehoorzaamheid , niet flegts de Wet der Zeden , maar ook die der Levitifche Plechtigheden vorderden ; hoe gemakkelyk men iets in het volbrengen van haare vorderingen konde verzuimen; hoe ligtelyk men door onvoorzichtigheid God konde vertoornen ; aan hoe veele afwykingen en overtreedingen men zich fchuldig maakte; en hoe zeer men dus, ieder oogen. blik, en by iedere omftandigheid in het gevaardes doods was , — kan het ons dan wel verwonderen , dat de Apostel de Jooden , buiten en voor Christus, als dezulke befchouwd, die door de Vreeze des Doods knechten waren. En, het geen hunne knechtfehap noch verërgerde en meer befwaarde, was dit, dat deze hun ftaat, geduurende bun geheele Leevenvoonduurde. Zo lange de Voorouders der Jooden leefden, tot op de komst van Christus,duurde de Levitifche Godsdienst voort, aan de Wet der Plechtigheden waren zy ten allen tyde onderworpen, geen oogenblik verliet hen de Vree.  I 29 1 zé des Doods, en te recht zegtPaulus ! dat ook zyne Tydgenooten en wy door de Vreeze des Doods ,. geduurende ons geheele Leeven, hadden moeten knechten blyven , wanneer JefuS ons en hen, van de Wet der Plechtigheden, van den Vloek der Zedelyke Wet, van zo veele Vooroordeelen en van de eigentlyke Vreeze dés Doods niet had verlosd. Paulus zegd : Christus zoude die geene Verlosfen, die door Vfeeze des Doods, in 'tgeheele Leeven knechten moesten zyn, enhybezigd in zyn Taal een woord, dat ook betekend , eene verandering onderneemen , voornamentlyk iemand uit de knechtfehap bevryden , en in de Vryheid verplaatzen , het welk ook door middel van eenen zekeren losprys konde gefchieden, die hier in den dood van Jefus aan de Godlyke Gerechtigheid wierd betaald , en by welken Dood, het fchaduwwerk der Voorbeelden, en de Wet der Plechtighedèn ophield ; want Christus zoude door den Dood, doof Zynen Dood, die Verlosfen, enz. Dan , offchoon de Apostel in onzen Text voornamentlyk zyne Hebreuwfcbe Natuurgenoten bedoeld , zal het ons nochtans niet ongeoorloofd , maar zelfs in zommig opzicht onze Plicht  C 30 3 Plicht zyn, ook aan onze Ferlosfing door Jefus uit onze Knechtfehap te denken. , Wy zyn ook knechten buiten Christus, en onze ftaat is niet minder onverdraagiyk , dan die van Israël was. Onder de Zonde als verkogt, aan de IVet onderworpen , verplicht dezelve in alle deekn te vervullen , en eene gerechtigheid te verwerven, dit alles vergund ons waarlyk geen blyder uitzicht dan de Dood , en dezen befchouwende als dien Gezant, die ons aan Gods Gerechtigheid en den Eeuwigen Dood overleverd, moet ons de vreeze zelfs voor den tydelyken Dood geduurende ons geheele leeven beangftigen , en de zoetfte rust onzer dagen, in de fmartelykftg onrust veranderen. Doch door Jefus zyn ook wy verlosd en vry* gemaakt, en deze onze Vryheid is eene echte want zy is ons door den Zoon bezorgd , Joh, VIII: vs. 36". Is het dat u de Zoon vry maakt' zo zyt gy recht vry. Hy heeft ons vry ge¬ maakt door Zyne Leer, Joh. VIII: vs. 32. j)ê Waarheid zal u vry maaken; maar voornamentlyk door Zynen Dood , waarin Hy den losprys" voor ons betaalde , en ons het recht op deze Vryheid , onder zeer billyke voorwaarden verwierf. Aan deze voorwaarden moeten wy voldoen, en dan zyn wy waarlyk vry. Zy.i  [ 3i 3 Zyn wy, gelyk ik reeds heb aangemerkt i knechten , wegens de Zonde ; Jefus heeft ons van dezelve verlosd, en de vergceving der zonden verworven. Rom. VI: vs. 18. Nu gy vry geivorden zyt van de Zonde , zyt gy Knechten geworden der Gerechtigheid; dit herhaald Paulus vs. 22. met deze woorden: Maar nu gyvande Zonde vry zyt, en Gods Knechten geworden, zo hebt gy uwe vrucht, dat gy heilig word. Zyn wy , befchouwd als aan de Wet onderworpen , en Wegens den Vloek der Wet knechten: Jefus heeft Gods Wet volmaakt en volledig voor ons vervuld , ons die Flichten voorgefchreeven , die wy als Christenen moeten volbrengen , en ons dus ook van den Vloek van Mofes Wet verlosd. Gal. III: vs. 13. Christus heeft ons verlosd van den Vloek der Wet, toen Hy wierd een Vloek voor ons. Zyn wy knechten buiten Christus , door de Vreeze -des Doods: Hy heeft ona ook daarvan vry gemaakt, naar het getuigenis van den Apostel Paulus in onzen Text, en naar zyne verzekering, 2. Tim. I: vs. 10. Jefus Christus heeft den Dood de magt ontnomen. Zyn wy knechten buiten Christus , door de vreeze voor den eeuzvjgen Dood of Verdoemenis, waar*  C 32 3 waaraan wy door den tydelyken Dood zouden overgeleverd worden: Jefus heeft voor ons voldaan , en ons ook van dit eeuwig verderf verlosd. Rom. VIII: vs. 1, Nu is 'er geene Vet. doemenis voor dezulke die in Christus Jefus zyn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naarder» Geest, Dit zy genoeg ter opheldering van onzen Text, dien wy meenden van deze zyde te moeten befehouwen. Gaarne zal ik gedoo- gen dat anderen hem van eene andere zyde betrachten , want noch ligtvaardig te beöordeëlen, veel minder te veröordeelen , was ooit myne zaak* TOEPASSING. Willen wy van dit voorftel, nu, en ih onze laatfte oogënblikken, groot nut hebben, laaten wy ons dan dagelyks met de overdenkingen vah den Dood , die voot ons onvermydelyk is , en ons onverwacht kan overvallen, bezig houden, op dat wy hem van naby mogen leeren kennen, en dus niet voor hem , als voor eenen onbekenden ontftellen, enzw — Laaten wy wél onderfcheiden, tusfchen het geen de Dood fchynd te  t 3* 1 Kyn , en het geen hy indedaad is, enz. ——=•> Laaten wy nooit onze gedachten gevestigd houden , op de bykomende , akelige en fchrikverwekkende om Handigheden , waardoor men den Dood in een Gedrocht veranderd, enz. , Laaten wy door een Godzalig Leeven en Wandel , onze dankbaarheid omtrend Jefus , die door Zynen Dood dien , die het geweld des Doods had, deze magt heeft ontnomen, en ons, die wy zonder Hem, moesten knechten blyven, ce Vryheid bezorgde, aan den dag leggen, enz» Laaten wy ons zeiven onderzoeken of wy ons zodanig gedraagen, dat wy ieder oogenblik den dood gerust kunnen verwachten, enz. Vinden wy het tegendeel., laaten wy ons voor God verootmoedigen, onze zonden oprecht bekennen, betreuren, haaten , en tot onzen Verlosfer onzen toevlugt neemen, om door Hemde vergeeving van.-alle onze zonden te verkrygcn, enz. — Laaten wy God om Zynen Gtest fneeken , ter verbetering van ons leeven , op dat een Ghriltelyk gedrag voortaan het kenmerk zy van ons echt vertrouwen op Jefus , enz. — Laaten wy hier medevooftgaan, tot dat de eeuwigheid ons wenkt, enz. —- Dan zullen wy, en alle die hunnen Verlosfer van Harte liefhebC ben,  C 34 3 ben , oprecht aan Hem geiooven , en in vooren tegenfpoed Hem getrouw zyn , in het uur des Doods door de aangenaamfte voorftellingen worden opgebeurd , het fterven als eene uitmuntende weldaad kunnen befchouwen , den Verlosfer in de laatfte oogenblikken van Zyn Lyden ons vertegensvvoordigen, de verfchrikkingen van Graf en Verrotting overwinnen , aanvangelyk "aar de Ziel, en ten dag der blyde Verryzenis, flaar Ziel en Lichaam eeuwig gezaligd worden, enz. enz. God zy gedankt dat Jefus Dood Myn Dood van Prikkel beeft ontbloot: Hy ftierf, die my het Leeven gaf En my verfchrikt geen ak'lig Graf. Door Hem worde ik Gods kind genoemd, Op Hem vertrouwend' nooit verdoemd, Hem vreeze ik, maar geen Doods gezveld; Dien Satan beeft hy ne ér geveld. De Dood verliesd zyn fcherpe fchicht, 't Verdoemend Helsch vermogen fwigt, Niets is 'er daar myn Hart voor beefd: Ik weet dat myn Perlosfêr hefd. AMEN! V E R-  VERDEDIGING der VOORGAANDE REDEVOERING. Op Maandag den 16. July 1787 , ontEng ik uit Amfteldam het 28fte Vertoog van een Weekblad , genoemd De Christen Vriend, en las op pag. 224. den volgenden Brief met het Antwoord, luidende letterlyk dus: Myne Heeren den Christen Vriend! Daar wy, tot onze innigfte fmerte! op laatstleden Zondag-Avond , zynde den 8. July 1787. In onze Luthersche Oude Kerk , van den Groninger Predikant C. P. S één Redevoering hebben hooren doen, waarin niet alleen, zyne Uitgekipte Schriftuur-Text; C 2 (na-  L" 3* ] fnarnelyk, Hebr. II: het .laatfte gedeelte van het 141e en het geheele 15^ Vers.) Op eene geweldige wyze is gemarteld, en verdraait.— Maar ook , de Eer van onzen Goddelyken Verlosser! in den zeiven is verduiftert, en zyn Volwigtig , en Eeuwig geldent verdienst voor Doemwaardige Zondaars, door den zei- ven, den Christen is ontrooft geworden En wanneer Uwe, daar by tegenwoordig zyn geweest, kan U dit alles niet onbewust zyn. — Zo is het dan , dat wy U Eerwaarde! Door dezen verzoeken, oro, wanneer U.' liet tegenwoordige Stuk, van Uw Ouderwerp hebt afgehandelt, dat Gy dan , deze zo Hemel fchreeuwende verdraaide Schriftuur Text, weêr in zyn geheele luister gelieft voorteftelJen. — Verblyve met alle Achting , Uwe Beftendige Leezeren. Eenige echte Lutheraanen. JNtB. Wanneer de Heeren! Onder het Gehoor van gemelde Predikant , niet zyn tegenwoordig geweest, verzoeken wy Vriendelyk, een klein Lettertje in uw Weekblad; dewyl wy als dan , die Zielverderffelyke Preek, Uw zullen toezenden. NS.  C 37 3 NB. Wy verzoeken onze Geëerde Lezers ! dewelke ons dien bovenftaande Brief, hebben toegezonden ; dat zy ons , die Zielbederfelyke Preek toezenden , dewyl wy niet onder 'sMans gehoor zyn geweest. -! En beloven in 't vervolg, aan hun verzoek te voldoen. Men kan gemakkelyk nagaan, dat, op zulke eene wyze gemishandeld te worden, my zomin aangenaam als onverfchillig konde,zyn. Reeds ^ den volgenden dag , gaf ik eenen Brief aan eenige zich noemende Echte Lutheraanen in het licht, die by den Boekverkooper A. Mens, te Jmfteldam te bekomen is. Op het einde van dezen gedrukten Brief, was een P. S. geplaatst , waaruit die eenige Echte Lutheraanen beiloten, dat ik hunne naamen begeerde te weeten, en het gevolg hiervan was,datikopMaaudag den 30'ten July , van Amfteldam een Couvert ontfing met een groot en dik zegel, en dit opfchrift: Aan De Wel - Eerwaarde en HoogGeachte Heer ! C. P. Sander, Predikant der Lutherfche Gemeente , te Groningen. In dit Couvert was een, by johan Chrifloph Roeder, Boekverkooper op de Princegragt, by deEgelan~ C 3 ti£r'  C 38 3 praat, gedrukt Antwoord op mynen voornoemden Brief, een Antwoord naar eene geheel nieuwerwetfche Etiquette, in eenen nieuwen ftyl, en nieuwe taal, (hiervan in het vervolg nader) zo dat het wel laat in den avond was, voor dat ik hetzelve, na verfcheide ma^en uit de hand geworpen te hebben , om mynen tyd daarmede niet te verfpillen, geheel had uitgeleezen, en een Brief van den volgenden letterlyken inhoud: Amfterdam Den 28 July i^gf. Wel Eerwaarde, en Zeer Geachte Heer! Na dien Uyt Uw P. S. Welke Gy onder Uw Brief Geplaast hebt: Bleek, Dat Gy'Begeerig waart te weten; De Naamen van Hun, die Zig, onder den aan den Christen-Vriend! Gezonden Brief: Tekenen, Eenige Echte Lutheraanen! Zo is het, Dat Wy Hier in Gaarn, Aan Uw Begeerte Voldoen, En Onze Naamen , Uyt Naam Van Alle Onze Andere Mede Broederen : (Een Groot Getal Uytmaakende) UE Toezenden. DewylWy ver-  C 39 3 vertrouwen , Dat de Waarheid in de Mond van twéé a Drie Getuygen Beftaa. Dewyl de Andere Naame Een Al te Groot Register Zoude üytmaaken: Verblyve Hier mede Met Alle Schuldige Eerbied & Hoogachting W. Luykens. H. Overhulsman. C. Keyfer. Dat de eerfte van deze drie , door wien ook deze Brief was gefchreeven de Schryver is, van den Godloozen Brief aan den Christen Vriend, zal men welhaast ontdekken. Intusfchen had ik de voorgaande Week, het ,2Qte Vertoog van den Christen Vriend ontfan. gen, en las in 't zelve pag. 229 boven aan: dat Jefus niet ftierf als Martelaar, en hierop, beneden deze noote geplaatst: Dit heeft verhaald onlangs de Heer C. F. Sander ; zvy heklaagen hem in ons binnenfie! wyl het onfeilbaar zeker is, dat alle zulke Verdedigers van Jezus Goddelyke C 4 Eer,  C 40 ] Eer, en zyn Zoen ver dienst den Eeuwigen Martel, Dood fmaaken zullen. ■ Op dezelfde Bladzyde word geleezen : dat een Martelaar fterfd, wyl hy niet verhinderen kan, dat hy door anderen word ter Dood gebragt, en op het einde van die Bladzyde leesd men , deze aanmerking : volgt hier uit nu niet, dat Sander, zulk een onmagtigen Jezus gelooft. (Hoe zoude het den Christen Vriend fmaaken , wanneer ik naar zyn voorbeeld zeide ; de Christen Vriend, noemd op pag. zz?. den Verlosfer , verfcheide maaien, flegt weg, den Mensch Jefus , by gevolg hy .oritkendt de Godheid van Christus.)°— En pag. 232 word deze fl-ichtelyke Noote geleezen , waaruit men niet alleen kan erkennen welke Landsman deze Nootemaaker, maar ook hoe flegt zyn Hart geplaatst is:Derhalven,moe. ten wy als ootmoedige Christenen , nochtans in naarvolging van Jezus , altoos yveren voor de Eer en den Dienst van Godt ! vooral dan wanneer dezelve ondermynt wordt. Jezus waar-* fchouwde zyne Hoorders : voor de valfehe Propheeten, die in fchaapsklederen koomen , maar inwendig grypende wolven zyn. Matth. Vli; vs. 15, Dit ook. moeten wy doen , en ze onze Broederen opentlyk aanwyzen. Jezus noemde  C 41 1 de verachters van zyn. Leer, Hangen en adderen gebroedzels. Matth. XXIII: vs. 33. Kinderen van den Duivel. Waarom.zoude dan een Christ de verachters van Jezus Godsdienst, de Rovers van zyn Eer , de vertrappers van zyn Vtrzoei- ning , alzo niet mogen noemen. —■ 1 Wat al fwarte Gal! Ik kende niet e'énen der Schryveren van den Christen Friend , maar een van dezelve , ten minfte de maaker van de bovenftaande Nooten verraad zich nu zeiven, door zyne op elkander geltapelde beledigende uitdrukkingen, waarvan de eene altoos de andere moet overtreffen. Ik geloof dat ik al meer van die Natuur van hem heb geleezen , en vergisfe ik my niet, dan is hy die man , die my in het jaar 1783 zo veele eerroovende anecdotcn } en Familie ftukjes tot nadeel van eiken Eerwaardigen Ouderling onzer Gemeente te Amfteldam verhaalde , zo fterk op de oudfte Heeren Predicanten fchold, en by dien het reeds tot eene tweede Natuur is geworden, zyne Weldoenders te lasteren, en te beledigen. • Doch, hoe komt het, dat die man ook my zo fterk aantast, en zelfs in de Eeuwige Verdoemenis werpt; ik weet my niet te binnen te brengen , hem ooit eene Weldaad beC 5 wee-  L 4» 3 weezen te hebben, behalven dat ik wel byzommige myner Vrienden tot zyn voordeel heb gefproken. -— Tot wat zoort van Christenen hy behoord , blykt niet flegts uit zyn , zedert % veele jaaren herwaarts bekend gedrag, maar ook uit zyne Nooten, die immers alles wat onchris- telyk is , overtreffen. Vergisfe ik my in den Schryver , dan heb ik , het geen op zyn Perzoon niet toepasfelyk is , niet gezegd, maar zyne Aanmerkingen zyn daarom niet minder onchristelyk. Wanneer ik alle , tot hiertoe tegen my uitgekoome gefchriften wel befchouwe, vinde ik, dat men eene drieledige befchuldiging tegen my inbrengt: ten eerften dat ik mynen Text op eene geweldige wyze zoude hebben gemartelden ver. draayd ; ten tweeden , dat ik de Eer van den Godlyken Verlosfer zoude hebben verduisterd; en ten derden , dat ik zyn volwigtig en Eeuwig geldend Verdienst, voor doemwaardige Zondaars, den Christen zoude hebben ontroofd. Ik had in mynen gedrukten Brief bewyzeti voor zulke eerroovende befchuldigingen gevorderd, en zo veel ik bemerken kan , zyn het de volgende : ten eerften , ik heb mynen Text op eene geweldige wyze gemarteld en verdraayd, om  L 43 3 em dat ik door den Duivel die het geweld des Doods had, den Joodfchen Engel'des Doodsheh verftaan ; ten tzveedcn , ik heb de Lr van den Godlyken Verlosfer verduifterd, om dat ik gezegd heb , dat Jefus ook als Martelaar ftierf, en zyne Leer met zynen Dood bevestigde ; en ten derden , ik heb Jefus volwigtig e'n Eeuwig geldend Verdienst, voor doemwaardige Zondaars den Christen ontroofd , om dat ik zoude gezegd hebben , Hem als Verlosfer befchouwende, dat Hy ons maar had verlosd van den Engel des Doods. Om de eerfle Btfchuldiging te keer te gaan, zal ik het bevvys voor dezelve ontzenuwen, door te toonen dat het geen ik zeide niet ongegrond, niet zonder voorbeeld, en voor myne Rechtzinnigheid niet nadeelig is. Ik zal drieïrly bewyzen: dat de Jooden dit gevoelen aangaande tLn Engel des Doods hadden; datverfcheideSchryvers van gedachten zyn , dat Paulus dit Joodfche Vooroordeel in het oog hebbe; en dat men, wanneer ook ik dit gevoelen omhelze, daarmede myne onrechtzinnigheid niet kan bewyzen. Uit het 3ifte Vertoog van den Christen Vriend, 't welk ik op Maandag den 6. Augustus ontfmg, (en dat ook geheel tegen my ingericht is , en niets  C 44 ] niets betekenende Aanmerkingen op mynen ge. drukten Brief behelsd, die ik niet denke te beantwoorden,) daar de Schryver my op pag. 224 verzekerd , dat myne Leerrede niet van Geleerden gebillykt en goedgekeurd is , moet ik beduiten dat myne Antagonisten, (choonmttverftandige (want die onderfcheid de Schryver duidelyk van de Geleerden) nochtans Geleerde Lieden zyn. En in het antwoord op mynen Brief by Roedcr gedrukt, zegd de Schryver of Schryvers (want men kan *er niet wys uit worden) pag. 5. Het fchynt als of de Verflandige alleen maar met uwe Verklaaring te vreede geweest zyn. Be Geleerde fchynen het daarentegen niet te weezen !! ( Dat was een zet; daar mogten wel tweemaal, de zo geliefkoosde, en van den Schryver te pas of onpas zo naarftig gebruikte Tekens, geplaatst worden) daaruit befltiite ik dat VV Luykcns, H. Üverhulsman, en C. Key. fer, ook niet met myne verklaaring te vrede zyn, (want de Geleerde zyn 'er niet mede te vrede) msgelyks niet onder de Verflandige, maaronde» de Geleerde Lieden behooren. . £n in de ze veronderftelling zal ik niet noodig hebben ' alles, wat ik uit andere Schryvers aanhaale, te' vertaalen. Ik  C 45 ] ' Ik diene alzo te bewyzen, dat de Jooden indedaad bet gevoelen van eenen Engel des Doeds hadden. Men zal misfchien met my niet tevreden zyn , wanneer ik my op Tob. lil: vs. 8. beroepe , daar gezegd word : dat een booze Geest, Asmodi genoemd, zeven Mannen, na elkander had gedood. Ps. LXXXIX: vs. 49. ut in het Chaldeuvsch dus vertaald : waar is hy 3 die den Engel des Doods niet zal zien ? Hab. IV: vs. 5. Hy zondt den Engel des Doods. ■ Buxtorf zegd in zyn Lexicon Chald. Talmud et Rabbin. dat de Jooden geloofden, dat deze Engel des Doods op den tweeden dag was gefchapen : In Jdammedenu , fe&ionc nt3!2n DN Pip. Scriuitur, Eum creatum, ejfe feciindo die, qm'a dicitur GWl b'j "j'#m # tencbrae ereint, J'uper faciem abyjfi. Gen. I : vs. 2. Hic nemps eji Angelus Mortis , qui tenebrofos reddit oculos creaturarum. «■ Rabbi Kimchi noemd naar het getuigenis van dezen den tweeden dood , NIYlÖI den Engel des Doods. — De Jooden vernaaien van den Engel des-Doods, dat hy vol oogen zy, en wanneer het laatfte oogenblik van den krankennaderd, aan het hoofdeind van het bed ftae , met een uitgetogen fwaard in ie hand , aan het welk een druppel gal of vergif  i46 i gif hangt. Dat, dc kranke , zo dra hy aezm Engel ziet , verfchrikke en den mond opene. Van deze gelegenheid maake de Engel des Doods gebruik , om den kranken dien druppel gal, in den mond te laaten vallen , waarvan hy ftexft, Hinkend en bleek word. Men zie Buxtorfi Lex. Chal. Talmud, &c. Jub. voc. DID «ma , en de eige Woorden uit oen Talmud, kan men vinden in het Talmudisch Travaat Avoda Sara, met eefle Latynfche verwalin» uitgegeeven door Georg Eilczcr Edzara, Hamb 170.5. Cap. I. pag. 163 De beroemde Joh. Lightfoot, in zyne Horae Hebraicae et Talmudicae, merkt aan op Lac. XI: vs. 15 dat de Jooden drie Daemonen , For/len der Daemoneu hebben genoemd , % onder deze, den Engel des Doods , die genoemd wierd , Q-jaan V'D tVKI de Forst van alle Saians. Elieh had* debhanm Rabb. fol. 3cc. 2. en wel , gelyk Wy in het vervolg vinden : cm dat by alle menfehen ■ nkmand uitgezonderd, doodt. Zy geloof¬ den, dat God de Waereld in 70 Natiën had verdeeld, die hy onderworpen had aan het beftiuir van 70 Engelen • boven deze Engel - Vorlkn, Hellen zy eenen, |ie boven de^e alle uitmundt, eo dien noemen zy Samaël den Engel des Doods," den  [ 47 3 den Aartsduivel, vid. Lightfoqt in Joh. XII: 31. Bemidbar Rabba, fol. 277. 4. toen de Wet wierd gegeeven , zeide God tot den Engel des Doods: de geheele Waereld zy in uwe magt, behalven dit Volk (Israël) dat ik voor my heb verkoozen. In het Targum van Jonathan leesd men Gen. III : vs. 6. en de vrouw zag KrYlD VxüDIV Samaël, den Engel des Doods, en vreesde. Ontelbaare maaien, komt deze Engel des Doods onder de benaami.ng van Samaël by de Rabbynen voor. Lightfoot loc. cit. Deze Samaël, de booze Engel en Qverfte der Duivelen , wachtte met ongeduld op den Dood van Mofes, als pp een voor hem gewenscht en vrolyk oogenblik, ziet Saurin Betrachlungen über die wichtigfien Begebenheiten des A. und N. T. deel I. pag. 961 en volgende. En , begeerd men te weeten welke gevoelens de Jooden aangaande den dood van Mofes hebben, men leeze Saurin loc. cit. Schmidt DiJJert. Theol. Exeget. de Morte' Mo fis. Helmft. 1703. PfeijferiDubia vexata fcript. loc. XLIV. de morte et fepultura Mefis. Ook de Turken geiooven , dat 'er een Engel des Doods zy , en tellen dezen onder de vier, van God boven andere begunftigde Engelen. Zy  C 4» 3 Zy «oernen dezen Engel des Doods , die de Zielen der Menfchen van hunne Lichaamen afit.-nt.idL, Jzraëi. Men vindt van denzelvengewag gemaakt in dtn Koran , Hoofdft. 16. en HoOwWi, 32. ■ ::. ( ■ . Met deze getiiigeni.Men van Mannen,die reeds voor. vede Jaaren by de Êeilferdi Waereld in achting waren en noch zyn, zal men , zo als ik hoope te vrede zyrC Meer getuigenisfen aantehaaien oordeele ik onnoodig te zyn , ten deele om dat het Geloof niet berust op de menigte maar op de geloofwaardigheid der getuigen, en ?en deele om dat de Schryvers, -die vangedachleö zyn, dat Paulus in mynen Text, het Joodfche Vooroordeel aangaande den Engel des Doods bedoele, ook als Getuigen voor dit Jood. fcüe gevoelen kannen worden -aangemerkt. Nu zal ik met eenige voorbeelden dienen aantetoonen, dat 'Ma-wen ivel bsdreeven in de Uit' legkundt , biet la met my van een gevoelen zyn, of ik valser met hen. Chrifiüf h. Cartwright, zegd in zyn MelL'ficium Hebraicttm , Lib. III. Cap. 6. ter opheldering van Hebt: II: vs. 14. Ut per mortem aboleret eum qui mortis imperium habet, hoe eil, Dia'bolum. Ut Diabolus bic diatur habere imperium Mortis , ita ab He* braeis  [ 49 1 hraeis fokt appèllari rfl&fi *]wSö Angelus raoftis &c. In de bibl. Crit. Tom. IX. merkt de groote Huig de Groot op Hebr, II. vs. 14b. het volgende aan : Samaël, id est Diabolus, dici" tur Hebraeis habere imperium mortis. Habes hoe in Talmude Baba-Bathra, in libro Caphtor, in libro de morte Mo/is , apud Maimonidem Di' retloris dubitantis 3. 22. In Poli Synopf. Crit, Tom. V. worden niet flegts de zo even opgetekende woorden van Grotius , ter ophelderingvan onzen Text aangehaald , maar ook het gevoelen van Joh. Owen , die zegd : Diabolus, Hebraeis Samaël di&us, et Angelus Mortis , ut in Targ, Jon, ad Gen. III: vs. 6. et alibi-, di~ citur Hebraeis habere imperium mortis. Joh. Lightfoot fchryft in zyne Hor. Hebr. inEuangl. Joh, Cap. XII: vs. 31. Angelus Mortis è Kgelras Hebr. II: vs. 14. — Deze Schryver meend ook dat de Apoftel 1 Cor. X: vs. 10, door de uitdrukking Verderver , zinfpeele op den Joodfchen Engel des Doods, en haald zyne bewyzen , in de opa heldering van die plaats uit de Joodfche Schriften. Joh. Chrifte Wolf zegd in zyne zo algemeen geroemde Cur. Philolog. & Crit. op dezen Text : T*rt?i, rev /3oAov) Ita Satanam Ju» D daei  ï 5° 3 daei möïT]K^Ö ■> Angelum Mortis appellant, b$?2D a^as vocatum. Vide loca öp«iStarckium in Notis Jeleciis pag. 16. Schoetgenium pag. 935. et Erfenmengerum inJudaismodetetloParte 11. pag. Mii fq. - F. S. Zickler ver¬ klaard deze onze Textwoorden , onder de bevvyzen tot de Dogmatique Theologie behoorende , en zegd in het deel, pag. 48. dat deze Duivel, van welken Paulus hier fpreekt, by de Jooden fcfl^ "]i6t2 de Engel des Doods word genoemd. Joh. Andr. Cramer merkt aan, in zyne Verklaaring van den Brief van Paulus aan de Hebreeuwen, in 't ffte deel , op onzen Text: de Duivel heeft het geweld des Doods,... Daarom word hy ook in de oude Joodfche Theologie, de Engel des Doods genoemd, in welke ock geleerd wierd, dat hem in de dagen van dm Mesfias, dit geweld zoude ontnomen worden. — Nu zal ik noch de woorden van eenen Schryver aanhaalen , die , de fpreekwyze , geweld hebben verklaarende , zich dus laat hooren • Hebr. II: vs. 14. word deze uitdrukking gevonden , die de Grieken ook gewoon zyn , van de Opperbevelhebbers , zo voel in den Staat als in het Veld te gebruiken ; by voorbeeld Horodotus, in 't 9 .n bchriftuurtm op deze of geene wyze verklaarde, aan de Verklaa- riug zelve wel eenig gezag? Ik ben met Paulus i Cor. III: vs. 10 en 11. van gevoelen, dat men den gelegden grond moet ongel'chonden laaten , en de grondwaarheden van het Christendom Heilig houden , maar voor het overige heeft men Vryheid , op dien grond , dat te bouwen, waarvan men overtuigd is , dat het 't beste en Waarheid zy. Waarin zal ik dan onrechtzinnig zyn? ik kan niets vinden dan misfchien daarin , dat ik door den Duivel hier den Engel des Doods veritae. Maar behoord het Leerituk van den Duivel dan ook tot de grondwaarheden van het ChristenD 3 dom. ——  i 54 3 dom, -*—~ ls het reeds onbetwistbaar zeker dat de Apostel Paulus in onzen Text het woord Duivel heeft gebruikt ? dat hy aan de Hebreu, wen in de Criekfche Taal, en niet, zo als Clemem van Alexandriën, tufebius, Hieronymus, Chryfostomus , Theodoretus en anderen willen, in de Hebreuwfche of Syrisch-Chaldeuzvfcbe Taal, heeft gefchreeven.? Doch , gefteld ook Paulus fchreef Grieksch, Paulus bezigde het Woord Duivel, ontkenne ik dan met myne Verklaaring het beftaan van den Duivel, en zoek ik denzelvn uit bet Ryk der Schepzelen te verbannen ? en ben ik daarom onrechtzinnig, en heb mynen Text op eene geweidige tuyze gemarteld en verdraayd 9 den eio-emlyken Duivel immers , hielden de Jooden voor den Engel des • mds, gelyk duidelyk genoeg uit de aangehaalde Schryvers blykt, en dus word het beftaan van den Duivel by myne Verklaaring niet ontkend, maar in tegendeel veronderfteld. Misfchien zal men zeggen : de Chriflelyke Duivel, moet in dezen Text gevonden , 0f hy befchouwd worden, niet in zo verre de Hebreuwen hem voor den Engel des Doods hielden maar in zo verre hy dat is, waarvoor hem veele Qhrismen houden, Doch, men bewyze  C 55 1 asy, dat in alle Schriftuurplaatzen , waarin wy het woord Satan of Daivèi vinden, aan den eigentlyken Satan en Duivel moet gedacht worden. Wy hebben zekerlyk veelal de gewoonte, dat wy aan de Vertaaling van den Bybel blyven hangen , zonder de zaak daarin voorgefteld , verder te overdenken. Had Luther maar niet het woord Atojiftri dat zo wel goede a's kwaade Geesten betekend, of A«e beroemde Buddeus zsgd: ad Martyrem proprie fic diclum requiritur primo , ut non criminis cujusdam caufa, fed tantum ob fidei et do&rinae christianae profesfionem , duriora i/la fata fubeat ,• deinde, ut illud faciat lubens, laetusque, hilari animo atque dlacri ; et denique , ut non faU tem cruciatus quosdam aut afflicliones perpetiator, vel mortis imminentis metum fufiineat, fed ut mortem ipfam fubeat. En waarom zoude ik Jefus niet als Martelaar voorftellen, waarby ik niet ontkenne dat hy ook . voor ons geftorven is, om ons met God te verzoe, nen , gelyk hier en daar duidelyk genoeg uit myne Redevoering blykt. Wierd Jefus niet om zyne Leer gehaat, hebben zy hem niet om dezelve  [ 59 1 zelve vervolgd, zogten zy hem niet om deze te dooden, hebben zy hem niet wegens deze zyne Leer aangeklaagd , ja zelfs ter dood veroordeeld. —— Stierf Hy niet op die Waarheid dat Hy Gods Zoon, en God zyn Vader zy, bevestigde Hy niet zyne Leer met zynen Dood,heeft Hy niet, naar i Tim. VI: vs. 13. eene goede Belydenis betuigd, @f van de waare Leer getuigenis afgelegd , en gebruikt Paulus op deze plaats niet het woord ^«^^ew , waarvan het woord Martelaar afftamd? Word de Eer van den Godlyken Verlosfer verduifterd, wanneer men zegd dat Hy als Martelaar ftierf ? Het woord Martelaar is niet oorfpronkelyk Nederduitsch , maar afkomflig van het Griekfche pta,frv^ Martyr, dat weleigentlyk een getuige betekend , maar ook overgenomen is om zulk eenen getuigen aanteduiden, die om de belydenis der Waarheid ftërft, en word Jefus niet uitdrukkelyk Openb. I : vs. 5. de getrouwe Getuige, of, om' het grondwoord te behouden , de getrouwe Martelaar genoemd; — men vergelyke hiermede Hoofdfi. II: vs. 13. en wy zullen in de grondtaal, en In de overzetting dezelfde uitdrukking gebezigd vinden, van Antipas, die gedood is; ook van Stephanus word het  [ 60 ] het woord u#?ruf Hand. XXII : vs. 20. gebruikt. Dus heb ik met Jefus Mandaat te noemen Bybehch gefproken. Maar ik heb ook Luthersch gefproken , en volgde hierin, oude en hedendaagfche van onze Godgeleerden, die tot hiertoe daarom noch niet op de ketterrol zyn geplaatst. Chrifloph Starke , in zyn Synopf. Biblioth. Exeget. in N. T. (een Bybelwerk zo orthodox als 'er by mogelykheid een kan zyn) zegd in zyne aanmerkingen op Openb. I: vs. Er (namentlyk Jefus) ist der Hauptzeuge , der al. len übrigen Zeugen mit dem Zeugniffvorgegangen; Jef. LV: vs. 4. 1 Tim. VI: vs. 13 der treue und beftanlige Zeuge , der mit dem Zeug. nipT bis in den Tod treu gezvefen , und dasfelbe mitfeinem Blute verziegelt haf. der Hauptmartyrer (de Aarts- en voornaamfte Martelaar~) und Blutzeuge , der mitfeinem Exempel alle getreue Nachfolger in diejem Buche zur Bejidndigkeitin 4en ihnen bevor{lebenden Leiden ermuntert, und ihnen die Martyrkrone verheiffet; Cap. 11: vs. 10. der Zeuge , desfen ganzes Evangelium von ihm heipjet das Zeugnifll Jff IV : vs. 33. Dus fchryft een oud Lutherfche Godgeleerde, die door het Nieuwe Licht dat de Brief- Jchry*  C 61 ] fchryvers en Christen Vrienden fchyneri te bedoelen , gewis niet befcheenen wierd , en niemand heeft ooit dezen Bybel Tolk verketterd.— De voorzeker gemoedelyke en rechtzinnige Dr. Seiler Prof. te Er tangen, een man van het edelfte charaéter , en met het beste Hart voorzien, fchryft in zyn Werk das wefent/iche der Christliche Religion zum gebrauch der niedern Schillen, a^e uitgave 1777. pag. 130. Christus hat endlich durch viele grojfe Wunder bewiefen, dapper nicht nur von Gott gefandt, - fondern der ewige Sohn Gottes feye , und diefes hat er auch durch einen gewaltfamen Tod befiegea. Eindelyk zal ik hier noch by voegen de woorden van den beroemden Hoogleeraar J. C. Doder ein , in desfelfs Christlicher Religions Unterricht &c. ite deel. pag. 186. Endlich follte nach der Verficherung Jefu felbst fein 'lodeine Befldtigung feines Anjehens und feiner Ferbin. dung mit Gott werden. Joh. VIII : vs. 28. Wenn ihr des Menfchen Sohn werdet von der Erde erhöht, am Kreutz aufgeftellt und erhöht haben, dann werdet ihr erst erkennen, daff icli es bin , dajf ich der Meffias fey , und nichts eigenmachtig thue , fondern lehre, was mirmein Vater lehrte. Sehr fonderhar, wie es fcheint: wis  L" 62 ] wie bürgt der Kreuzestod Jefufür fein Anjeben? wie beweifet diefe Mis/"handlang, diefe Hinrich* tungfeine Göttiiche fendung? fehr fiegend* wie ich g'aube. Es ist der Tod eines Martyrers, der urn der Wahrhsit willen , der auf das Bek.nntniff duffer Gottes Liebling und Bevollmüchtigter, ist , ftirbt , und für dieje Wahrheit, die niemand J'o wijjèu konnte , wie er , für diefe Gefchichte fein blut aufopfert. &c. Nu zoude ik ook noch de derde Befchuldi» ging dienqn te weêrleggen , daarin beftaande, dat ik den Christen, "jefus volwigtig en Eeuwig geldend Ver dienst voor doemwaardigs Zondaars zoude hebben ontroofd , doch deze zal wel door myne Redevoering zelve weérlegd worden. De Schryvers van den Eerroovenden Brief, in 't sStte Vertoog van den Christen Vriend geplaatst meenen deze Befchuldiging in hun Antwoord op mynen Brief, pag. 13. daarmede te bewyzen dat ik zoude gezegd hebben , Jefus zy maar in zo verre een Verlosfer , dat hy de Jooden van hunne Joodfche Vooroordeelen, verkeerde begrip pen en dwaalingen verloste , enz. van den Duf vel! den Engel des Doods l in die vreefelyke en fchrikkelyke gedaante ! — Daar behoefde zy nu niet meer voor te vreezen, daar had Jefus hun  E te ! , hun van verlost. ' En dan vraagen zy: of dit nu niet is de Schriftuurtext martelen en verdraaijen ? of dit niet is de Eer van Jefus vei duifteren ? of dit niet is den Christen zyn Zoenverdienst ontrooven ? dit laat ik over aan het oordeel van alle weldenkende. En zyt gy f^ominé nu te onregt verdagt en zo zeer beledigt^ oor dat men U Preek een zielbederfelyke Preek noemt. Hoe leugenachtig dit bericht zy, zal ieder inzien die hetzelve met myne Predicatie vergelykt, en dat, het geen ik in mynen Brief vrees, de , dat men namentlyk myne voorgeftelde zaaken uit het verband zoude rukken , en hier en daar een brok van myne Redevoering bezitten niet ongegrond was. Niejnand van die Echte Lutheraanen zoude my tegengefproken hebben , wanneer ik maar had gezegd : deze Duivel is de ei gent lyke Duivel, en van aezen Duivel heeft ons Jefus verlosd: Wel, deze Duivel, en de Engel des JJoods is één, en by gevolg ik heb geleerd, dat Jefus ons van den eigentlyken Duivel heeft verlosd. — Maar zult gy zeggen , dat ik geleerd heb , dat deze Duivel niet het gevoeld des Doods hebbe gehad, maar dat dit flegts een Joodsch Vooroordeel %vas. Dit  C 64 3 Dit laatfte is waarheid, en gaarnebekenneik, dat ik onmogelyk die ongereimde, en nooit door' Gods Geest geleerde gevoelens van veele Christenen , aangaande de magt , het vermogen en de werkingen van den Duivel kan aanneemen, die men verdeedigd , om dat men daarby zich zeiven , wanneer men zondigd , kan verfchoonen, en de fchuld op den Duivel fchuiven, zonder te bedenken , wat Jacobus , die ook door Gods Geest gedreeven is , Hoofd/}. I: vs. 14, 15. zegd. Eene geheele menigte vafl zulke ongereimdheden en werkingen die men aan den Duivel toefchryft , om hem maar het geweld des Doods ih handen te geeven, kart men vinden in deLatynfchePredicatie van Casp. Strefo over Hebr. II : 14 , 15. en dan zal mén zien , hoe deze myne Text op eene geweldige Wyze gemarteld en verdraaid wierd, om uit denzeiven dat te bewyzen, wat zommige ook gaarne in onze dagen daaruit willen beweezen heb* ben. Hoe kan men by mogelykheid van my eisfchen , gevoelens te omhelzen door welker verwerping ik in de hoop op de zaligheid , niet benadeeld worde, gevoelens , die God in zyne Eer te kort doen, en voor onze Zeden zeer gevaar-  [ 65 ] vaarlyk zyn. Kan ik den Duivel, 't ge» weid over den mensen toefchryven , of geiooven , dat hy onmiddelyk ons tot alle zonden die wy bedryven , verlyde , zonder hem Alvermogend , Alweetend en Alomtegenwoordig te maaken, enz. Doch het is 'er zeer verre van daan dat ik Jefus, als Verlosfer befchouwd, niet van eene geheel andere zyde zoude hebben voorgefteld. —1 Wanneer men eene Waarheid verdeedigd, ontkend men dan eene tweede , die zeer wel met de eerfle kun beftaan P En wanneer Jefus door Zynen Dood, het Joodfche Vooroordeel aangaande den Engel des Doods heeft weèrlegd, 1 wanneer hy als Martelaar ftierf en met Zynen Dood, Zyne Leer verzegelde, volgd dan daaruit dat hy niet als Verlosfer der Men* fchen (naar de rechtzinnige Leer onzer Lutherfche Kerk en van onzen Kerkhervormer) konde fterven. Wanneer ik ook van dit laatfte in 't geheel niet , ter gelegentheid dat ik Hebr. II: vs. 14b, 15. verklaarde, had gefproken, konde men dan wel, indien men geen nader bewys van myn gevoelen had, zonder onbillyk tezyn, hieruit befluiten, dat ik de Leer der Verzoening van onzen Go dl y ken Jefus verwierp. God E be-  C 66 1 bewaare my hiervoor! Doch nu heeft men bewyzen voor het Tegendeel op den SCe July gehoord , en nochtans zoekt men my by de Waereld en myne Geloofsgenooten te doodverwen. Ik eindige met plechtig voor God en de Waereld te betuigen , dat ik zo lange ik leeve voor de eer van den Godlyken Verlosfer zal ftryden , en dezelve op geenerly wyze zoeken te verduisteren ; dat ik nooit Zyn volwigtig en eeuwig geldend Verdienst , voor doemwaardige Zondaars den Christen zal ontrooven; enalsLeeraar zyner Gemeente , nooit het Heilig Woord van God zal martelen noch verdraaien , maar naar myn beste inzicht en overtuiging, en naar de Regels eener gezonde Uitlegkunde zodanig verklaaren , dat de verklaaring van het eene Gedeelte der Heilige Schrift, in een ander Gedeelte van dezelve zal gegrond zyn , en nooit daar tegen ftryden. Voor het overige mogen deze myne vyanden voortgaan, met my te lasteren, tebefchuldigen, en andere eenvoudige en misfchien noch Christelyk denkende Geloofsgenooten tegen my optezetten , 'k zal alles grootmoedig verdraagen, my niet meer verdeedigen, maar in het bezit van  [ 3 van een zuiver Geweeten gelukkig, myne zaak, ook aan dien God overgeeven , die recht oordeeld, die myn Hart en Gevoelens in den Godsdienst het best kendt, en een Verdeediger i* van de vertrapte Onfchuld. E a EENIr  EENIGE AANMERKINGEN OP II E T ANTWOORD van W. Luykens , H. Overhulsman , en C. Keyfer , gedrukt by J. C. Roeder te Am> . fteldam , op mynen gedrukten Brief van den i?d. July, a. c. uitgegeeven byA. Mens, Boekverkooperte Amfteldam. Dit geheele antwoord is van die Natuur, dat zich een Leeraar moet fchaamen , zulk een gefchrift tegen hem in het licht te zien , en ieder die het leesd verwonderd ftaan over den heldenmoed , of laat ik liever zeggen over de onbefchaamdheid der Schryveren. Myn voornee.  C 69 3 neemen was in het eerst, dit gefchrift niet meer dan eenmaal te leezen , dewyl dit eenmaal my zo veel gedulds had gekost ; doch de voorftelling dat deze Hélden zich zoms mogten verheel" den eene volledige Zegepraal op my behaald te hebben , en daardoor noch veele Harten misleiden , las ik dit gefchrift nochmaals en tekende het volgende aan: Pag. 3. byna op 't einde , ftaat : Maar ik vraag Dominé ! of hy wel kan geiooven, dat het ons Doehvit (ten minfte het myne niet) is om zyne Eer te rooven: nog ook niet om zyne gehouden Redevoering der Waereld van eene geheel verkeerde zyde voortefte'.len. Wien bedoelen zy met dit Hy of Zyn ? eenen derden dan my? Is het eerfte, dan verfta ik hun brabbeltaal niet, en is het laatfte, danbefluitik hieruit, dat de Schryvers dienstbaar zyn , en wel van een zodanig Caliber, dat hunne Patr 00nen hen, met den Tytel Er (dien men in Duitschland gebruikt wanneer men tot een mensch van het gemeenfte flag fpreekt) ge- meenlyk begroeten; . en ik antwoordeop hunne Vraag: Neen! dat kan ik niet geiooven, want door daaden hebt gy my van het tegendeel overtuigd. E 3 Pag.  [ 7° 1 Pag. 4. Men zegd myne Leerrede zielverderffelyk genoemd te hebben , om dat ik mynen Text gewei tig heb gemarteld en verdraaid, en de Eer van den Godlyken Verlosfer &c. De waarheid van dit alles moest eerst beweezen worden voor dat men myne Leerrede zielverderffelyk noemde. Op dezelfde Bladzyde : Men fchynt over 't algemeen, uit ons fchryven nog al te kunnen verftaan, wat wy zeggen willen. Ik waarlyk in dit gefchrift niet. Noch: Gy zegt dan: dat gy niet kan ontveinzen , dat deze Echte Lutherfche behandeling, uw in den beginne zeer vreemd voorkwam 3 devjyl gy verzekerd waard, enz. Hier is myn Brief deerlyk gemishandeïd. De Vrienden kunnen noch niet eens goed copiëeren. Pag. 5. Het fchynt, als of de verftandige alleen maar met uwe Verklaaring te vreede geweest zyn. De Geleerde fchynen het daarentegen niet te weezsn! ! De Heeren zyn alzo niet verflandig maar geleerd , want de Geleerden zyn met myne Verklaaring niet te vrede , en de Heeren ook niet. — Welk onderfcheid is 'er tusfchen Verflandig en  [ 7J 3 en Geleerd? — en wat is beter verftandig dan geleerd te zyn ? Noch : {Ik heb gezegt , dal het my in myne Ziele fmert , dat gy u door die zo Jchynfchoone Naam van Nieuw Licht hebt laaten voorinneemen.) Welk Licht is dat toch wel? Noch: Ik /preek van zulke , die het valfche van het waare onderfcheiden kunnen^ enz. Best, —— de Heeren zullen voortaan Keurmee/Iers van het Lutherfche Geloof zyn. Noch: Dat de bevreemding verminderde, enz. Hier ontbreekt de volzin, men leeze maar Noch: Dominé noch meer: kunt gy die Menfchen ook, die naar u zeggen ^waardige Leeraars aanranden en lasteren ? Neen Heeren! ik kan ze niet. — Welke domme Taal! Noch op 't einde van die Bladz : Hoe kunt gy, die uw beroepsbezigheid te Groningen waar moet neemen, hoe kunt gy zeggen: dat die Leeraars waardige Mannen zyn , die te onrecht belasterd worden. Hier word toegeftemd, dat die Leeraars, van welke ik als van waardige Mannen iprak , te onE 4 recht  [ /a 3 recht belasterd worden, (Heeren is dit geen be» wys dat zy Waardige Mannen zyn?) en veron." derfteld, dat men. van niets echte berichten kan ontfangen , maar ieder gebeurtenis , waarvan wy kennis zullen hebben , in perzoon moeten bywoonen. Pag. 6. Ja zult gy zeggen : cit is my alles bericht geworden. Dit kan waar zyn Dominll waar doch niet door oneenzydige. Dit laatfte is zeer wel mogelyk, want ik heb de berichten, reqnesten en gefchriften, van de Befchuldigers der drie jongde Heeren Predicanten geleezen. — Uwe berichten aan den Christen Vriend zyn van eenzydige, met vooroordeelen bezette lieden , en behelzen leugens , ten minftcn men heeft noch niet beweezen , dat die berichten waarheid zyn. Noch: Nu Dominé ik vraag U : of gy een eenig woord van fcheiden , raazen en liefdeloos beöordeelen , in den Brief aan den Christen Vriend gezonden , kunt aantoonen. (Want die alleen raakt U ! en noch alleen uwe (lellingen maar.) Dat is te zeggen : om dat men in dien eerroovenden Blief op my- of maar op myne Hellingen fcheld , raasd a my myne Eer zoekt te ontnee- men s  [ 73 3 tnen , en my en deze {tellingen liefdeloos beoordeeld , is 'er in dien Brief niet een eenig woord van fcheiden , raazen en liefdeloos be. öordeelen. Hy ftaat hier vooren in myne Verdeediging , men leeze hem eens oplettend. Noch : En zuat de onfchuld van de door U genoemde zuaaraige Mannen aangaat, en het zeggen van de Befchuldigers dier Leeraaren3van een Cabale, daar daag ik U opentlyk op uit, om ti toonen de onfchuld dier Leeraaren, en de Be. fchuldigers derzelve, een. Cabale te wezen • fpreekt gy van fcheiden , raazen , lasteren en liefdeloos öordeelen , lees dan de Toets van Dominé Sterk , enz. en alle de overige fcbriften welke voor de party der Heeren befchuldigde Predicanten zyn in 't licht gekomen. — Dan zult gy , wanneer gy zonder Vooroordeel dezelve befchouwd, hiervan volkomen overtuigd wor* den. Hebben deze woorden eenen zin , dan is het -deze: wanneer ik zonder vooroordeel de Toets van D?. Sterk, en alle, voor de party der Heeren befchuldigde Predicanten , in 't licht gekomen Schriften leeze , dan zal men volkoomen overtuigd worden van de onfchuld der befchuldigde Leeraaren, en dat derzei ver Befchuldigers E 5 eenq  C 7* 3 eene Cabale zyn. Het is ook zo , ik heb ze geleezen, en ben daarvan overtuigd. Noch: Ja Dominè , dit vraag ik U af ah Mensch, enz. Is dit befiaanbaar, om hun, die naar U eigen zeggen dwalende zyn, vsor eene Cabale uittemaaken. Daarvan verfia ik geen woord. Pag. J. Ja hun zelfs noemende flangen, adde~ ren gebroedzels. Dat gy, om dat Jefus deze woorden gebruikte , nieend een recht te hebben , ons flangen, adderen gebroedzels, kinderen van den Duivel te noemen , heb ik* reeds in eene Noot, op pag. 232. van den Christen Vriend gezien. Noch : Wat gy. nu hebt Dominé gaat ons niét aan, namelyk: wanneer gy te weeten kwam,dat gy te Amflerdam zoud prediken , en dat gy, van een in uwer Gemeente gehoudene Leerrede gebruik gemaakt hebt, zal U niemand betwisten, noch U hierover (ten minftc van onze kant) niet werden aangefproken. Taalkundige Mannen! Noch : Of Leeraars der Publicque Kerk in Groningen, zo veel gelegendheid hebben , om by eene andere Gezindte te Kerk te gaan, als wel in hu?me eige , dit en weet ik niet. Ik zeg Leeraars!) ■ Hier-  [ 75 1 Hiervan verfta ik geen woord. Noch: Ja Dominé , ik zie wel dat- gy hard fchreeuwt over mishandeling, maar ik weet noch niet waarin dezelve beflaat. Men leeze uwen Brief achter het 28 N Vertoog van den Christen Vriend geplaatst, dan zal men zien waarin mishandeling beftaat. Noch : Zyn dan die Menfchen die met den Helm geboren zyn , zo eerlyk niet, dan andere Menfchen ? Ik wil u uwe Eerlykheid niet betwisten, maar ik geloof niet, dat alle Naamen op Uw berucht Request, Naamen van Eerlyke Lieden zynrgy diendt wel voor eenen , die gewis niet op het Bed van Eer ftierf, te recruteeren. En , of uw gedrag omtrend my gehouden , een Eerlyk gedrag is, mag uw Geweeten bellisfen. Pag. 8. Ik hoorde nu en dan al eene uitdruk' king, en zelfs in de beginne.... Ziet Dominé! dit was het geen dat ik gaarne wenschte te booren. Ja zekerlyk wenschte gy dat te hooren , dewyl ik , al moest ik in dit oogenblik voor God verfchynen, my niet weet te binnen te brengen, in het begin iets gezegd te hebben, dat mex. algemeen gevoelen onzer Kerke en Leeraaren is. Noch:  [ 76 ] Noch: Nu zegtgy: de Grondwaarheden van den Chriftelyken Godsdienst U altoos heilig te zyn, en de Leer der. Lutherfche Kerk. NB. In de Heilige Schrift gegrond volgt gy getrouw en naauwkeurig. Het NU. het punctum achter het woord Kerk, en het groote I. op het NB. volgende is uw maakzel. En welke liefdelooze gevolg. trekkingen. . Men bewyze , dat myne woorden, zo als ze in mynen Brief ftaan , niet deze betekenis hebben: dat de Leer der Lutherfche Kerk in de Heilige Schrift gegrond zy. Doch , wanneer ik ook in onze Symbolifche Schriften, niets te verbeteren vinde, zal ik my wel wachten , dezelve voor onverbeterlyk te houden, en in alles met Gods onfeilbaar Woord gelyk te (tellen. — Wanneer ik eens uit uwe woorden op pag. 6. dit vraag ik u af als Leer- aar? wilde beiluiten, dat gy u aanmaa- tigd een Leer aar te zyn: wat zoudt gy dan zeggen? , Noch: De leer e der Geesten, vanhunnefchadelyke werkingen op Aarde, onder de Menfchen. ■——•> Dit alles vervat in onze Symbolifche Schriften , geloof ik volmaakt met Gods Woord overëenteflemmen. Ei!  C 77 3 Ei! hebben de Geesten zulke fchadelyke werkingen op Aarde, onder de Menfchen, dat zyn zekerlyk de goede en kwaade Engelen , en de Menfcheiyke Zielen, verder wil ik niet gaan.— Ik voor my ontkenne niet het bejlaan van den Duivel en de kwaade Engelen , maar ben daarom niet zulk een Voorftander van den Duivel, en zyne fchadelyke werkingen op Aarde onder de Menfchen, als gy zyt. Noch op het einde : En ik voor my , en kan geen andere Leere der Lutherfche Kerk, da?i die met Gods Woord overeenftemt. Hier moet volftrekt noch een Werkwoord by. gevoegd worden, zal 'er een volzin zyn, of Aan is weêr geen kan. Pag. 9. Maar dit zal ook waar zyn Dominé! dat in uwe andere Gemeente. niet goed be- greepen ? liet door de Vrienden bedoeld gefchil, geduurende myn Dienstwerk te Woerden , diende zeer tot fchande van dien Predicant en andere die my wilde verketteren, waarvan ik de ft ukken en blyken, Brieven van onze voornaamfte Godgeleerden in dit Land, en van de Clasficaale Gemeentens te Woerden noch in handen hsb, maar niet tot fchande van my , en myne toen " , ge-  L 78 ] gebezigde en zo verketterde uitdrukking, kunnen de Heeren, meer dan eenmaal, indefchriften van den Zaligen J. J. Rambach vinden.— Nu zal die waardige Man misfchien ook wel verketterd worden. Noch: Dm fchynt gy noch al wat onvoorzichtig in uwe uitdrukkinge te zyn. — De Hoog Geleerde Heeren zullen my voortaan de voorzichtige uitdrukkingen leeren, — niet waar ? Noch: Dus zou het heel wel kunnen weezen, dat wy U ook verkeerd ver/laan hebben!!! . Dat was een zet ! daar zyn drie Favorietjes by. — Zeker is het, dat gy my verkeerd hebt verftaan , of ten minftén hebt willen verdaan. Noch : Maar vraagt gy : „ Moeten dan alle , grondwaarheden uit eiken Schriftuurtext, en . tri elke Predicatie beweezen worden f Dominé! Ik zeg ja! wanneer de Schriftuurtext daarvan handelt. Dit antwoord op myne vraag is zo dom , als het by mogelykheid kan zyn, —- dit was immers de vraag niet, — en naar uwe gedachten handeld ieder Schriftuurtext van alle grondwaarheden. Noch:  C 79 1 Noch: Maar Dominé! bewees U Schriftuurtext Hebr. II. geen grondwaarheden P Ik meen wel deeglyk van ja. Naar myne gedachten bewees hy dat niet , wat gy daaruit met geweid wildt beweezen hebben. Het overige van die Periode op die Bladzyde, verdiend geene Aanmerking. —— En ik zegge: dat, wanneer men eenen Schriftuurtext als een onvoldoend bewys voor eene zekere Waarheid verwerpt, men daarom niet onrechtzinnig is, maar wel, wanneer men die Grondwaarheid zelve , of zo gy wildt, dien Geloofsarticul verwerpt. Pag. 10. Om dat wy door onze IVerken , door onze Goede Werken , niet vermogen Godt te behagen. Wel dat is ongelukkig , dat wy door onze Goede Werken niet vermogen God te tebaagen. Noch : Maar Dominé t zegt my eens, waardoor toonen wy onzen Verlosfer te onteerenP waarin verloochenen wy zyne Leer% Dat gy den grooten Verlosfer ontëerd , en zyne Leer door uw gedrag verlochend, behoeve ik niet te bewyzen, want de bewyzen zyn (God betere het!) maar al te zichtbaar. Uw gedrag in  t Sa ] in de Gemeente te Amfleldam , uw vuiiaartigd Brief aan den Christen Vriend, enz. zyn ftuL jes , waaraan gy niet moest denken zonder te bloozen. Noch: Indien wy wat meer Tolerantswaren, dan zouden wy dit wat minder hooren moeten. — Gy moogt ons wel van wat partydigheid, maar nooit van Tollerantie.... befchuldigen. Heeren! de twee // in uwe woorden Tollerants en Tollermmie ftaan daar zeer gevaarlyk Op eene betaamelyke wyze Tolerant te zyn is Deugd, maar partydig te zyn, altoos ondeugd, het eerfte zyn de Heeren niet, maar het laatfte wel, naar hunne eige Belydenis. Er^o. Noch op 't einde van pag, 10. en boven aan pag. n : Daar gy uwe Natuurgenooten , de Schaapen over welke Jefus U als Herder! 'mede gefteld heeft, en welker Zielen op U Ziel mede gebonden zyn, en die volgens Uzeggen : uit onver ft and y ver en, dat Gy die gaat uitmaaken voor Cabale enz. My word kwalyk genomen, dat ik myne Natuurgenooten, de Schaapen , doch die zich als ftootende Bokken gedraagen , over welke Jefus enz. eene Cabale noem , en zy , die Schaapen zullen een Recht hebben, my, eenen openbaa- ren  C si 3 ren Leeraar van Gods kerk (zy willen ik zy ook hun Herder en Leeraar) voor eenen Schrift* ver draaier, Textmartelaar, Eerroover van den Godlyken Jefus , die op éene hemelfchreeuwende •wyze de Heilige Schrift mishandeld, Zielverderffelyke Predicatien houdt, uittekryten. Pag. n. Ja ik was zelfs met eene myner Vrienden te raade , dat wy ons in tegenwoordigheid van U Perzoon, vervoegen zoude, om daar met U! over uwe gehoudene Redevoering tefpreeken. Maar onze andere Vrienden aan wien wy dit voorftelde , rade ons dit af, en lefloten toen maar een Brief aan de Schryver en van den Christen Vriend! te zenden. Hadden de Vrienden dit maar gedaan, waren zy maar by my gekoomen, ik kan hen verzekeren, dat zy van my niet alleen vriendelyk zouden ontfangen , maar ook ten vollen overtuigd zyn, dat zy zich, in het geenzy van my dachten, zeer bedrogen hadden. Noch : En aan het tydftip , waaraan Gy ons herinnerd, hebben wy juist gedagt, dat wanneer wy voor onzen Verlosfer! verfchynen , wy daar Rekenfchap van alle onze daaden en handelwyzen zullen geeven moeien, en zeker alsdanftrafbaar bevonden zvordett, wanneer wy ons niet van onzen F fli-gs  fligigekweeten hadden. —— En daarom Do-, miné, zyn wy hierin zo gerust, al moesten wyin korte uuren, voor den Rigterftoel van Jefus ver* fchynen, en rekenfchap van onze handelingen afleggen , omtrent de Befchuldigingen van £7, en Van onze andere Leeraaren.- O Vrienden! bedriegd u mennet uwe gerustheid , die indedaad onverfchilligheid en zorgeT loosheid is. •—— Ach! dat Tydftip is zo geducht. — Laaten wy ons toch niet met eene ongegronde hoop ftreelen , noch door de verf beeiding dat onze handelingen goed zyn , dat wy dezelve voor God wel zullen kunnen verantwoorden , misleiden. -,— Wy hebben dik» wyls zeer verkeerde begrippen van onzen Plicht, en noemen niet zelden dat Plicht, 't geen wy gaarne doen. —i— Ik voor my, kan u voor Gods alweetend oog verzekeren, dat 't geen gy my in uwen Brief aan den Christen Vriend te last legd, nooit myn oogmerk is geweest, nooit van my gedacht wierd, ook niet van my den B*s July gefchied is. God weet dat ik Waarheid fpreek. — Kuhdt gy nu noch zo gerust fterven , en uwe-befchuldigingen tegen p?y, voor God verantwoorden, fag, |g, van boven tot byna beneden : Dog nu  [ a3 ] nu zal het op de zaak aankoomen,.... dat Jefus ( die Hy voor zynen Borg houdt) een Martelaar is? Deze Bladzyde zoude de Hoofdzaak bevatten , en bewyst niets ; want myne Predicatie vinde ik daar deerlyk gemishandeld. — Ik heb de Geloovige en Godvruchtige Israëliten onder den Ouden Dag niet laaten fterven als het Vee: want iemand kan wel zalig fterven , offchoon eene pynlyke krankheid zynen Dood voorafgaat. Ik heb gezegd dat Jefus de Onftervelyk- heid der Zielen heeft geleeraard, maar ook, dat deze Waarheid , als in de Heilige Schrift gegrond, toen reeds bekend was. ——- Ik kan Jefus eenen Martelaar noemen, en zeggen, dat Hy met Zynen Dood ook Zyne Leer bevestigde , (dit hebben veele rechtzinnige Leeraars vóór my gedaan) zonder Hem zyne Eer te ontrooven , en dit kan en mag in Luthers Kerk doorgaan. Pag. 13. Maar hoe was Jefus een Verlosfer? Dominé zeide dat Jefus hun ■ (de Jooden.... Daar behoefde zy nu niet meer voor te vreezen, daar had Jefus hun van verlost. Ik heb, toen ik Jefus als Verlosfer befchouyde, vry meer gezegd, dan dat Hy ons van den F 2 En-  t 84 ] Engel des Doods heeft verlosd; men raadpleege den Zaakelyken Inhoud myner Redevoering. Noch : Of dit nu niet is de Schriftuurtext martelen en verdraaien? of dit niet is de Eer van Jefus yerduifleren.,.. Ik vertrouw dat alle 011e'enzydige toehoorders , dit voor u niet bewyzen kunnen , fchoon gy U nog zo zeer op denzelven beroept. In deze geheele Periode verondèr (tellen de Vrienden weer , als reeds beweezen , het geen noch eerst beweezen moet worden. (De Heeren zullen wel weeten WzteenePetitioPrincipii zy.) Pag. 14. Dominé hier herinner ik my iets: Ik vraag U , wanneer wy Qofter ingen zvaren , en dat het Bloed in onze aderen zeer vlugtig was zoude wy dan mve Preek met hebben kunnen na. fcbryven ? Na uwe grondflelling geloov'e ik ja! —— Hoe fraai kunnen deze Geleerde Heeren beSluiten: wanneer het Bloed in onze aderen vlug is, dan kunnen wy ook fchielyk fchryven. - . Is dit Waarheid , dan wenschte ik ook wel een Oosterling te zyn. Noch : Maar noch iets Dominé f Is de Brief aan de Hebreen gefchreeven door in* geer  E % ] geevïnge van Gods Geest ? gy zegt ('vertrouw ik ) Ja! Nu , dan zal.... der Volken aan wieri hy fchreef. Om dat Paulus door ingeeving van Gods Geest heeft gefchreeven, mogt ik niet zeggen, dat hy , zouden de Hebreen hem verftaan, zich naar de denk- en fpreekwyzen zyner ïydgenoo* ten, en van die, aan welke by fchreef, moest fchikken. — Heeft niet zelfs Gods Geest zich naar de Heilige Schryvers gefchikt, waar van daan dan die verfchillende fchryfftyl in de Boeken der Heilige Schrift? Noch: Maar ik vraag hier maar alleen , alt de Apostel in die ze ve Taal, het tegenovergepi'elde van hunne Dwaaiingen fchreef, of zy hem dan niet konde verflaan en begrypenwathy meende ? Ik denk voorzeker ja ! even zo wei als men het in deze dagen ver ftaat, wanneer men in een leesbaare Taal iets tegen een ander zyn gevoelens ie berde brengt. Paulus heeft het tegenovergeftelde van hunne Dwaalingen gefchreeven, maar gy wildt het niet geiooven , en wildt hem iets anders laaten zeggen, namentlyk uw gevoelen. — Noch: Ja Dominé, dit is 't juist, .het welk in ons die verhevt Eerbied gewerkt heeft , en F g waar-  [ §6 ] waardoor wy om verbonden hebben , om , in al len gevallen ons van onzen pligt te kwyten , en hun alle die divalende zyn , tegengaan, en hun wederom zoeken te regt te helpen. Gy hebt zeer zeldzaame begrippen van uwen Plicht, en deze zoekt gy door uwen voorgewenden Eerbied voor God te verdeedigem Leesd en overdenkt toch naarftig de Les van Jefus Luc. VI: vs. 37 tot 45. Noch: Nu zegt Dominé Codt! tot een getuige van zyn onfchuld , omtrend onze liefdelooze BeJchuldigmg aanteroepen. — Het fchynt Dominé, als of Gy wil'bekennen , uit onkunde dus gepreekt te hebben. Wanneer ik God tot een getuige enz. aanroepe, hoevölgd dan hieruit, dat ik wil bekennen, uit onkunde, dus gepredikt te hebben? Neen , ik wil hiermede verklaaren , dat gy u ten opzicht van my onverantwoordelyk hebtgedraagen, om dat het aan God en myn Geweeten bekend is, dat ik my, aan de, door u my aangetygde misdaaden , niet heb fchuldig gemaakt. Pag. 15. Ik kan niet denken, dat wanneer del Christen Vriend! U van een gegronder en beter ge* voelen zoud zoeken te overtuigen, dat gy dezelve zoud aanneemew. . Immers dan was de Ver- klaa-  r_ 8? ] klaar ing over uwe Schriftuurtext onrechtzinnig. Ja! niet wanneer de Christen Vriend my van een beter gevoelen zoude zoeken te overtuigen $ maar indedaad overtuigd, dat eene andere verklaaring van Hebr. LI: vs. 14'', ij. echt is, dan zal ik van de myne als van eene onechte afzien, zonder in aanmerking te neemen, wie my overtuigd. Doch, dit zegge ik te vooreri, dat , wil de Christen Vriend, maar de oude gronden voor uw gevoelen (dat my niet onbekend is) opwarmen, deze voor my niet voldoende zyn. —— Hy doe zyn best om my door betere gronden te overtuigen. —— Uwe laatfte woorden : Immers dan was de Verklaaring over uwe Schriftuurtext onrechtzinnig , verfta ik weêr niet. Wiens Verklaaring zoude dan onrechtzinnig zyn ? die van den Christen Vriend of de myne ? Doch mis- fchien wildt gy hiermede zeggen : dat ik, wanneer ik de Verklaaring van den Christen Vriend, als echt en. beter .omhelze , de myne voor onrechtzinnig moet verklaaren. m Verre van daar Vrienden ! wanneer ik myne Verklaaring verwerpe , is zy daarom noch niet onrechtzinnig. ) F 4 Noch:  . Noch: Maar nu zegt gy Dominé! „ dat 0 j$ öpèntlyk in uwe Redenvoering hebt gezegt, m dat 0 het niémand zal kwalyk neemen , die „ dezen Text van eene andere zyde befchouwden „ anders verklaard." Dat is waar Do • miné, dat hebt gy gezegd, na dat gy de Text op uwé wyze verklaard hadt. —- Hier is myn Brief weêr gemarteld. Naar de gedachten van de Heeren , moest ik 't voor de Predicatie gezegd hebben : dat ik het niemand zoude kwalyk neemen, enz. — Zeerwel Heeren! wanneer uwe Oratorie eerst van deskundigen is goedgekeurd. Noch: Gefteld eens, ik hoorde in onze Kerk, door een Leeraar (om maar een voorbeeld te noe* men) een Predikatie doen , over de woorden t Joh. V: vs. co Jefus Godheid te ver de* digen ? Immers neen / Men omhelze myne Verklaaring van Hebri II: vs. 14b, 15. of de uwe , ik denk niet dat onze Zaligheid daar onder lydt, en dus ftaat de inhoud van mynen Text niet dien van 1 Joh. V: vs. zo. niet parallel. Noch : Dog ik hebbe hier wat veel tegen , vianneer men een ftelfel wil verdeedigen buiten onze Kerk. Men  C So 3 Men fchynd te geiooven dat ik een ftelzel buiten myne Kerk wil verdeedigen. Maakeil de Vrienden wel een onderfcheid tusfchen die Leerltukken , die wy met andere Gezindheden gemeen hebben, en die, waardoor wy ons van andere Gezindheden onderfcheiden. — Wanneer ik een van de eerfte verdeedige , dan verdeedige ik zeker een ftelzel buiten onze Kerk; niet waar Heeren? Noch: Dit is in myne oogen wat al te Tollerants ge/leid. Gy zegt nu : „ dat men lange wagten zal eer dat iemand door U ver„ ketterd word." Dif is fchoon Tollerants Dominé! De Vrienden zouden my wel zoeken te overreeden, dat htx verketter en, een Christen Plicht, de Plicht van eenèn Leeraar zy. Op Pag. 16. als de laatfte Bladzyde , willen de Ifeeren recht Chrifïelyk handelen , maar in het voorbygaan door DitiEëENEN God ! met groote letters te laaten drukken , half en half te verftaan geeven , dat zy geiooven , dat ik dit Leerftuk ook ontkenne. Voorts bedanke ik de Heeren , ten deele voor de goede gevoelens die zy van my hebben : want zy zullen God bidden , dat Hy my log meer en meer zuil fterken en  G 90 ] en bevestigen in het waragtig Geloof in Jefus Christus ! ('t geen daarop volgd verfta ik weêr niet) en veronderftellen dus , dat ik in 't waarachtig Geloof aan Jefus Christus zy. (Maar, waarom my dan aangetast als iemand die juist het tegenovergeflelde is.) en ten deele voor hun gebed voor my, waarmede zy fluiten, dat God wille verhooren. En hier mede neem ik van deze Heeren affcheid, en verzekere Hun Ed. dat ik my in het vervolg niet meer zal kwellen met het weerleggen van deze Hunne zo ongegronde als beledigende Befchuldigingen , met het beantwoorden van hunne Brieven , of met aanmerkingen op Hunne Gefchriften te maaken. Jk zal God bidden dat zy betere begrippen van hunnen Pdicht mogen verkrygen , en met een liefderyker Hart hunnen medemensen voortaan beöordeelen. Zoeken zy de geftoorde rust in de Amfleldamfche Gemeente te herftellen , zoeken zy Hunnen Leeraaren het gebruik der Redelykheid niet te betwisten, zoeken zy overtuigd te worden , dat een onbefuisde iever in den Godsdienst, altoos Godslasterlyke gedachten van het Opperwezen ten grond heeft, ——■ dan ben ik verzekerd, dat zy voortaan God met een  [ 9i ] pen beter hart zullen dienen , de verhevenfte denkbeelden van Jefus en Zynen Godsdienst hebben, en niy zal 't aangenaam zyn , wanneer Hun Ed. my met derzelver vriendfchap gelieven te verwaardigen. EINDE*