D E M 31 T Z E N H E ELM EES TEE: DER L^ND- EN ZEE-LIEDEN» Vervattende, in eenige Lesfcn, de eenvoudigfte en beste Middelen, ter geneezing der Kwaaien en Ziektens, aan welke de Zeevaarenden en ■ anderen, in verfchillende Luchtftreeken des • Aardkloots, onderheevig zyn. Ten dienfte van alle Land- en Zee-Chirurgyns, , en derzelver Leerlingen. . Voorgefteld in de duidelykfte en bevatbaarfte" bewoordingen, en gegrond op eene langduurige en gelukkige ondervinding; . door Nm D. F A L C K.j , Medicina DoBor. UIT HET ENGELSCH VERTAALD. met Pl. Te ROTTERDAM, By J. HENDRIK SE N, Boekverkooper in het Hang, by de Groote Markt, 1791,   VOORRE DE VAN DEN SCHRIJVER, Wanneer men de veelvuldige voordeden, welken de Zeevaart aan den Koophandel verfchaft, overweegt, en teffens hoe zeer van deeze laatfte de bloei van eencn Staat afhangt, zal men zekerlijk erkennen moeten, dat de Zeelieden een nuttig deel der menfchüjke Maatfchappij uitmaaken; en wanneer wij «echts een oogenblik (til ftaan bij de menigvuldige toevallen en gevaaren, aan welke zij zig op een zoo onbeflendig Element bloot ftellen, om ons de viugten * 3 vaa-  iV VOORREDE, van hunnen zuuren arbeid te doen genieïe'l za?hetalgemeen belang derrmenfch, SliMaatfchappijons doen bezeto hoe zeer wij, zelfs uit hooide van ons ei^en rfeUmT, verpligt zijn , voor hun behoud als laden dier Maatfchappij, zorgetedrag" teiTens hoe zeer het onze pl.gt is, hun als onze mede menfchen, alle hulpe, die inons vermoogen is toe te brengen, en hen zoo veel doenlijk is, van de ongemaScn, die met hunbe' roe» eepaard gaan, te ontheffen. Een l^hip OP Zee, kan als een drijvend ICnnSk aangemerkt worden, welks ond~, fcloon weinigen in getal niet alleen onderhevig zijn aan die zelve S n, waar voor de bewooners van het Land bloot ftaan, maar ook daar en boven aan veele andere, die het. onftuimigen dobberend Element, d^en omringt ponder eigen zijn. En hens om dcSe rede, dat Zeelieden, behalven de kunftom êen Sehip van de eene naar andere Have te voeren, nog veeie ^ndere^dingen noodig hebben te wee- teWelke doch van alle de kundigheden ' du hè menfehdom zoo verre boven ie redelooze Schepzelen doen uumun. ^ isnuuiSer,envan meer waarde d n  • VOORREDE. v. die, welke tot behoud des levens en der gezondheid rtrekt? Ik houde mij verzeekerd, dat een ieder bij wien gronden van menfchlievendheid buis verten, met mij wenfchen zal, dat op deeze kundighei J, in de opvoeding meer acht gefljgen. wierd, dan hedendaags gelchied. Het is in der djaacï verbaazend,dat eene zoo gewigtige kundigheid als die, van het lichaam dat wij omvoeren en van de middelen tot deszelfs behoud, zoo geheel en al verzuimd word, dat men dezelve in dc opvoeding geenede minrte plaats vergund: eene kundig heid, die niet alleen het gemoed verlevendigt, maar ook in zig. zelve wezenlijk aan ons beftaan verknogt en tot derzclvcr behoudenis noodig is. Dan nog meer moet men zig verwonderen, dat een Zee* man die den wijden Oceaan doorkruit!:, in geval van ziekte of ongemakken van alle hulp zig beroofd en buiten ftaat be» vind , om zig zeiven of die weiken aan zijne zorg toevertrouwd zijn, cenïge de minrte verligdng toe te brengen. Ik weet wel, dat deeze aanmerking geen plaats heeft omtrent groote Schepen: doch is niet het leeven van de manlchap aan boord van kleine Schepen, van even groot ge» wigt en waardij, als dat der geenen die zig op groote Sdiepen bevinden. * 3 Ik  H VOORREDE. Ik ben de eerfte niet wien het welzijn der Zeelieden ter harte gaat. Verfcheidene Schrijvers en lieden van bekwaamheid hebben waarneemingen wereldkundig gemaakt, dié zekerlijk voor dit foortvan menichen nuttig bevonden zijn; enfchoon de boeken waar,in dezelve vervat zijn, nimmer gefchreaven zijn met oogmerk noch gefchikt, om aan zodanige Zeelieden in handengegeeven te worden, welken thans die waarneemingen meelt noodig hadden te weeten, maar alleenlijk dienen kunnen voor lieden in de Geneeskunde ervaaren, verdienen echter die Schrijvers , als nuttige leden der Maatfchappij, openbaare erkentenis en dankzegging voor hunnen arbeid. Dan , wanneer men op het getal der Zeelieden acht geeft, dunkt mij, dat derzelvcr grootfte gedeelte gebruikt word op kleine Schepen, die of geen Heelmeefter voeren , of fomtijds eenen ^odanigen (het moeit mij zulks te moeten zeggen) die door onkunde erger dan geheel geen is, voornaamlijk in Oorlogstijden, wanneer'er inzonderheid een goed Keelmeefter vereücht wierd. Mijn bellek is te poogen zodanige lieden hulpe te verfchaffen, en teffens de Middelen daar toe algemeen bekend te IBiakën» en ik geloove dat deeze de eer- - fte  Vrit VÓÓRREDE. ie bèoogen. Deeze gaven den Zeelieden niet alleen beftieringen aan de hand om alle kwaaien en ziektens te geneezen; maar zelfs de geneesmiddelen op de koop toe. Of om ernftiger te fpreeken, zijjgaven hun de wijze op, hoe zodanige middeleh te gebruiken, die het meefte voordeel toebragten aan den Apotheker , die hen met een fchijn van kundigheid uitrüsfte : en ik ben niet vreemd van te gelbo ven; dat dit foort van kwakzalverij aan menig braaf Zeeman het Ieeven gekoft heeft' Men is in het algemeen van gevoelen, dat Zeelieden niet te raaden zijn; dit fchoon grootehdeels —, is echter verre van algemeen waar te zijn; en fchoon blinde vooroordeelen hun doorgaans een afkeer van de geneeskunde gceven, moet ik egter ook ten hunnen voordeele zeggen ^ dat tot nog toe niets hun aangeboden is, het geen gepaft was om die vooroordeelen te verdrijven, hun deoogente ©penen, eh de fchoonheid en nuttigheid der Geneeskunde, zoo-wel als den kleinen omtrek waar in deszelfs waaregrondbeginzels vervat zijn, voor het gezicht pe brengen. • De Geneeskunde is wel eer zoo wel ris de Godsdienit, door veele nuttelooze ge-  voorrede; ix geheimen verduiden; hier uit zijn veele dwalingen en ongerijmdheden voortgeiprooten. Doch het glansrijke ligt der Waarheid, heeft alle deeze nevelen en duifterniiTen verdreeven en ons doen zien, dat ze beide fchoon, eenvouwdig en ten hoogden redelijk zijn, en dat derzelver nuttigde en noodigde gronden binnen de vatbaarheid vallen van een ieder die rede gebruikt. Dit plijt ten voordeele mijner onderneeming , en behoort bij ieder verdandig mcnfch alle vooroordeelen te verdrijven. Om te beter in mijn oogmerk te flagen, heb ik mijn werk aangevangen, met de altereerde Grondbeginzelen, naamlijk hec Werktuigkundig famendel des Menlchlijken Lichaams, te verklaaren: Want mij is onbegrijplijk , hoe iemand voorgeeven kan den aart eener kwaal te kennen, of met zekerheid; eenig middel voor te fchrijven , zonder eenige kennis te hebben van die deelen, welke aangetaft zijn: dit derhalven is het onderwerp van mijne eerde Les; en om dezelve' te veraangenaameu en den Leezer niet te verveelen, hebbe ikallefchoolvoflerij, alle onnoodige en veïbij(terende bijzonderheden agterwege latende, mij alleenlijk bepaald tot de zo-danigen, die een beknopt en waar denk* 5 beeld  x VOORREDE* beeld geeven van het geheele dierlijk gefteï; en zoo mij geoorloofd is in het gevoelen van fommige mijner geleerde vrienden te beraden , durve ik mij vleijen, de goedkeuring mijner Leezers, Geneeskundigen 200 wel als anderen, ten opzigte van de duidhjkheid der taal, beknoptheid en nuttigheid eener zoo korte, op ondervinding gegronde en van vooroordeelen en dwaalingen gezuiverde verhandeling, te zullen weg draagen. De tweede Les bevat een niet minder uitgebreid en nuttig —- doch hier in een kort beftek faamgetrokken onderwerp , en ik vleije mij dat dezelve zoo wel als de voorige genoegen geeven zal. Uit den geheelen Apotheek, heb ik flegts zeer weinige Geneesmiddelen uitgekozen, en bij deze alleen mij in dit geheele werk bepaald. Ik weet wel dat veele Scheeps-Chirurgijns met eene zoo beknopte uitrusting niet zullen te vreedc zijn, en de tijd heugt mij dat ik zelve zulks even weinig zoude ge weeft zijn; dan federtik door langduurige ondervinding geleerd hebbe mij van vooroordeelen te ontdoen, en de Wijsgeerte mij den aard der dingen in het algemeen, meer dan voorheen, deed inzien, verklaare ik plegtiglijk, dat ik, niet alleen met de hier opgegeevene —, maar zelfs met eenen veel  xn VOORREDE wijl men in dit ftuk nimmer te omzigtig zijn kan. De noodige hoeveelheid en de prijs van ieder der geneesmiddelen heb ik agter vvege gelaaten: ik was eerft voorneemens melding 'er van te maaken, doch vond dat zulks met geene nauwkeurigheid gefchieden konde zonder mij in andere zaaken uitte laaten, die met de beknoptheid van mijn voorgenoomen beftek onbeftaanbaar waren. Dan wijl ik verfcheidene zaaken tot welzijn der Zeelieden, voordraagen zal, inzonderheid ten opzigte van verafgelegene geweften , zal ik van dit voorgemelde ftuk, ter plaatze waar zulks meer regtsftreeks toepaffelijk is, gewag maaken: voor het overige moet zulks aan den Apotheker die de Medicijn-kift levert, overgelaaten worden. Deeze zal zoo hij een eerlijk en kundig man is en de voorgenomene reize en de hoeveelheid van hec fcheepsvolk weet, zeer wel inftaatzijnal het noodige te verzorgen. Wat de overige Lellen aanbelangt , ik hebbe dezelve zoo veel mij doenlijk was in haare verfchiliende rangen en afdeelingen gefchikt, en ter zeiver tijd die Leflen zoo aan een gefchakeld, dat de volgenden fteeds tot opheldering van de voorigendienen.En wij 1 ik het geheele werk door, meer of min van  VOORREDE xn* van de gewoone wijze van behandeling afwiike, vind ik mij verpligthier teverklaaren , dat ik in dezen mijne eigene ondervinding meer dan het gezag van anderen geraadpleegd hebbe, zonder beniping te vreezen of eenige andere goedkeuring, dan die der waarheid en mijns eigen geweetens te verwagten. Schoon ik voornaamlnk gefchreeven hebbe met oogmerk, om door Bevelhebbers van zodanige Schepen, die geen Heelmeefter voeren, verftaan te worden, houde ik mij egter verzekerd, dat de meefte Genees- en Heel-meefters, te Lande zoo wel al ter Zee , in dit werk verfcheidene nuttige onderrigtingen vinden zullen. Wat mijne voorfchriften aanbelangt dezelve zijn eenvouwdig en kragtig : edoch ik verge geene ftipte opvolging der zelve van lieden, die de kragten der geneesmiddelen grondig kennende, voor eemg bijzonder Middel vooringenomen zijn. De zodanigen behoeven flegts mijne met haare eigene gedagten te vergelijken, en zig aan die te houden, die zij oordeelen de befte en geerondfte te zijn. De vereifchte leevensregel voor zieken aan boord derlchepen , heb ik flegts even aangeroerd, fchoon die een  VOORREDE, een ftuk is,het welk op de gezondheid in hef algemeen den grootften invloed heeft;doch ik bevond het zelve van zoo veel uitgebreidheid, dat'er dit werk te zeer door uitdijen zoude, en wijl ik verfcheidenegewigtigezaaken hiertoe betreklijk voordraagen zal, verzoeke ik den Leezer intuflchen zig te vergenoegen met de volgende aigemeene en onbetwiflbaare vvaarneemingen; dat naamlijk de maatigheid het voornaamfte deel van eenen gepaften leefregel uitmaakt; dat lijders die beweeging miflen, geen voed zei dan dat ligt te verteeren is moeten gebruiken; dat kooperen en looden vaatwerk fchadelijk —— maar dat van ijzer en ■aarde, op zee zoo wel als op het land, het veiligft is. Om dit werk zoo nuttig te maaken als ik het zelve hartelijk wenfchte, raade ik het zelve van de eerfte tot de laatfte bladzijde aandagtig door te feezen. Een boek van ■ dit foort word veel al flegts ingezien, dan, wanneer men raad tegen het een ofander ongemak zoekt: doch dit is verkeerd > cn het befte werk van dit foort, op die wijze gebruikt , • kan misleiding veroorzaaken* Het is niet genoeg te weeten wat Middel voor deeze of geene kwaal moet gebruikt werden , zoo men niet vooraf die kwaal  'VOORREÖE, xv kwaal kent; en hoe zal men dezelve kennen , zonder'er, eer zij zig ontdekt, eenig denkbeeld van te hebbên. Een boek van deze groote is ras door geleezén ; het leezen van een Les of Afdeeling bij een ledig uur aan boord, za! -écnLeezerfpoedig het geheele werk doen doorloopen; en ik vleije mij, dat de eerfte doorleezing aanmoediging tot de tweede zal verfchaffen, wanneer mert vervolgens het boek kan weg leggen om het bij voorvallende gelegenheid veilig te raadplegen; en ik hoope dat een zoo wezenlijk en nuttig onderzoek, als dat van onze zelfs behoudenis, voortaan in een gunftiger ligt zal befchouwd worden, als tot nog toe gefchied is. Tot verdere opheldering heb ik'er eene kopere plaat bijgevoegd, waar op het geen door woorden alleen, aan lieden in de Heelkunde onervaaren, niet duidlijk genoegfchrecven konde worden, afgebeeld is. Ten befluite vergunne men mij hierbij te voegen, dat de genegenheid en achting, met welke ik mij beftendig vereerd gevonden hebbe door alle braave Zeelieden, wier leeven en gezondheid aan mijne zorge zijn toevertrouwd geweeft , mij aangefpoofd hebben alle mijn* poogingen aan te wenden,  DER ZEELIEDEN. waarwordingerj , dat hec gehoorzamen der deelen Het rieken gefchied door middel van menigvuldige zeer fijne zenuwtjes, welke zeer gevoelig zijn, en zig alomme door het geheele binnenfte vlies van den Neus, en verder in het gehemelte van den mond in den flokdarm, en zelfs tot in de maag toe, uitipreiden. Vervolgens is de [maak die gewaarwording, welke ons door de natuur gegeeven is, niet alleen om ons de noodige en gepafte ipijzen te doen onderfcheiden, maar die ons teffens veelvuldige aangenaamheden en genoegens verfchafc; fchoon uit de overmatige involgingen der lullen deezes zintuigs, veele kwaaien en ongemakken voor het menfchdom voortfpruiten. . De tong is wel het voornaame werktuig van den fmaak; dan wanneer men de zaak nauwkeuriger beIchouwt, zal men gewaar worden, dat de wezenlijke en eigenlijke oorfprong der geneugtens of der onaangenaamheden van ten fmaak, zo wel als van den reuk, eigenlyk in de maag geplaafl is. Immers zal die fpijze of drank, welker fmaak in het eerft aangenaam en lieflijk was, welras walchelijk en verveelend worden, wanneer de maag verzadigd is: en de maag zal nimmer dan met tegenftreeving en afkeer datgeene, het welk onaangenaam van fmaak is, ontvangen, en fteeds geneegenzijn, zig ten fpoedigften van het zelve te ontladen. De tong is een werktuig, (zoo men mij vergunt het zoo te noemen) ten uiterden kundig faamgedeld- dezelve word door veel verfchillende fpierea bewogen, en dient niet alleen tot het proeven, maar zij wentelt en fchuift ook de fpyze tuflehen de tanden, op dat van dezelve niets ongekauwd blijve, en alles vermengd worde met dat nodige ontbind vogt, het fpeekzel naamlijk, ten einde de gekauwde fpijze Ba dus  10 DE ARTZ EN HEELMEESTER dus toebereid, te gemaklijker moge doorgezwolge» worden. Daar en boven is de tong het voornaamft en noodigft werktuig van de fpraak, dat uitmuntend en verheven vermogen, hetwelk een der voornaamfte begaafdheden is, die ons boven de onredelijke dieren zoo verre doen uitmunten. De pokdarm is de buis, door welke fpijze en drank uit den mond naar de maag gevoerd worden; zij is met fpieren, peezen, zenuwen en een celachtig vlies voorzien. Deszelfs opening het keelgat (Pbarynx) genaamd, is in den mond, en zeer kunllig gemaakt, perflende door deszelfs faamtrekkende bewceging en met behulp der tong, de ontvangene fpijze naar de maag. De Maag veel naar de zak van een fchotfche zakpijp of doedelzak gelijkende, legt raakende onder het middenrif (Diapbragma), aan de regter zijde gedeeltelijk bedekt met de lever, en aan de linker zijde met de milt. Aan de linker of bovenfte zijde is de flokdarm, die als een deel van den tak der maag aan te merken is; en aan het regter of benedenile gedeelte der maag is eene opening, die het begin der darmen is. De eerfte deezer openingen word de krop—— en de tweede hec portier (Pylorus) genaamd: Aan de laatfte is een kunftig klapvlies, hec welk hec genomen voedzel, by kleine hoeveelheden ceffens in de darmen inlaat, in welke het zelve vervolgens de overige vereifchte veranderingen ondergaac. De maag heeft drie bekleedzelen of rokken, een fplerachtigen, een peesacbtigen en een zenuwachtigeti', doch deeze laatfte is inwendig nog bekleed mee een flijmachcig vlies, -zijnde een zeer fijn famenweefzel van zenuwen en fijne takjes der bloedvaten. De  DER ZEELIEDEN ftl De darmen zyn vliesachtigè buizen, die men a!s eene verlenging der maag aanmerken kan. Gemeenlijk rekent men dezelve zesmaal de lengte te hebben van het menfchlijk lichaam waar in zij befloten zijn. Zij zijn onderfcheiden in dunne (tenua ) en wijde (Craffa). Ieder deezer zyn weder in drieërlei verdeeld. Tot de dunne behooren de twaalf -'vingerige darm (Duodenum): de ledige of nugtere darm (Jejunum) en de gekartelde of kromme darm (Ileum). De dikke darmen zijn verdeeld in de blinde (ccearni): de cbloa of kronkeldarm; en de regte, endeldarm, of aarsdarm (retlum). 'Door alle de darmen is eene menigte van klein» vaatjes, melkvaatjes of melk aderen genaamd, verfpreidv welke het maagzap (chylus) dat uit de fpyzen getrokken word,naar deszelfs verzamelplaats in het darmfcheil (mefenterium) voeren. Van hier loopt dezelve door de chijl-buis langs den rugftreng opwaards en vereenigc zig met de linker onderfleutelbeenige ader, waar het maagzap zig trapswyze in bloed begint te veranderen , al.'iuiaib'j!) - v Met deeze korte befchrijving zullen wij ons vergenoegen, en nu tot de werking der befchreevene deelen overgaan. ■ De fpijze tor voedzel gefchikt, in den mond genomen zijnde, word tuflchen de .tanden gekauwd en door de torig omgekeerd; door. deeze werking des monds fpuit hec fpeekzel uit de fpeekzelklieren, en worde met het voedzel vermengd, wanneer het zelve dus genoeg gekauwd en met fpeekzel bevogtigd is, word het naar het keelgat (pharynx) gevoerd, welke het zelve ontvangt en door zig faam te trek ken in denflokdarm drijft, uit welke het verder, door kerhaaidé faamcrekkingen, benedenwaards tot-in de B 3 maag  52 DE ARTZ EN HEELMEESTER maag gevoerd word; hier word het weder door een zeepachtig iap bevogtigd, door het welke en door de geduurige beweeging der maag, het aan het verteeren geraakt zijnde, vervolgens by kleine hoeveelheden, door het portier der maag (pylorus) in den naaft bijgelegen twaalfvingerigen darm overgaat. Deeze darm is omtrend twaalf vingers lang; terwyl het voedzel zig in dezelve bevind, word bet vermengd met de gal, welke een vogt is, het welk door de lever afgeicheiden en in de galblaas bewaard word. Dit vogt der gal word in de twaalfvingerige darm gevoerd door middel van een kleine buis, de gal-blaas-buis (du&us cijflicus) genaamd, door welke mede nog een ander lborc van vogt, het alvliesfap. genaamd, aangevoerd wordt. Het voedzel dus bereid en tot een zeker foort van ontbinding bereid zijnde, word het zelve in en door de ledige of nugteredarm (jejununi)gedreeven. Deze darrn is omtrent twaalf of dertien handbreed lang en defielfs beweeging eenigermate fnel: dus gaat het voedzel er fchielijker door, her geen oorzaak is, dat deeze darm doorgaans gedeeltelijk ledig is. Terwijl' het voedzel door dit deel gaat, word de chyl of'het maagzap daar van afgefoheiden, door middel der daar. toe gefchiktc melkvaten of melkade-ren, die in dit deel der darmen meer dan in eenig ander, gevonden worden. Uit deeze gaat het voedzel verder in de gekartelde of kromme Darm (Ueum). Dit is het langde van alle de deelen der darmen, zijnde omtrent een en twintig hand breeden lang : het heeft eene groote menigte kronkels en veele meikaderen tot affcheiding der chijl, voornaamlijk in dat gedeelte het welk 't naaft aan de nugtere of ledige darm is. Uit deeze komt het voedzel in de wijde darm, en  DER ZEELIEDEN. 23 en wel eerft in de zoogenaamde"! blinde (ccecum). Die deel der darmen gelijke veel al een aanhangzel, hetwelk aan de andere gehegr is even als een vingef aan een handfehoen. Over hec gebruik van hec zelve is veel verfchil onder de oncleedkundigen ; hec fchijnc egcer waarfehijnlijkft, dac hec zelve gefchikt is om hec voedzel , hec geen in hec zelve gekomen zijnde, reeds begine ce verroccen en in drekftoffen ce veranderen nog verder ce ombinden, en ce doen verteeren. Van hier komt hec verder in de kronkeldarm (colon), welke lang is en doorgaans mee wind vervuld; dezelve loopt opwaards langs en om de lever heen en raakende voorbij de galblaas in de milt, en van hier nederwaards naar het heilig been (os facrum). Deeze darm heeft flegts weinige meikaderen , eg is als het ware de laatfte plaats waar in van de drekftoffen nog eenige vogcen afgefcheiden worden. In deezen darm ook is de zecel der colijken en andere diergelijke buikkwaaien. Op deeze volgt de regce- endel- of aarsdarm (reclum). Die is de laatfte en regefte der darmen. Zij neemc haaren aanvang aan hec heilig been, en eindige in het fondament; welk voorzien is metfpieren, die den aars fluiten of ontfluicen, ten einde de drekftoffen in te houden of te ontladen. De werktuigen tot bereiding van het maagzap in het menfchlijk lichaam verfchillen in 'c algemeen van die in de lichaamen der dieren, uitgezonderd alleen de zwijnen, welker inwendige deelen mee die van den menfeh zoo veel gelijkheid hebben, daehet vei> fcThil fleges zeer gering is. De redelooze dieren worden gemeenlijk onderfcheiden, in -uleefcheetende en in graaneetende. De eerde voeden zig mee vleefch; de cweede mee graanen, kruiden.en vrugcen. Ook leert ons een nauwB 4 kc.i-  DER ZEELIEDEN. 25 te zeer overlaaden hebben", zig van hetzelve ontladen kunnen door middel vanbraaken, hét geen op deeze wijze gefchied: wanneer de binnende rok der maag die mee zenuwen doorweven en zeer gevoelig is, geprikkeld wordt door iets dat dezelve hinderlijk is, brengt zulks een faamtrekking der geheele maag te wege, waar door het daar in vervatte gedwongen word plaats te maaken en door den konden weg, den flokdarm naamlijk , naar den mond en verder naar buiten zig te ondaden. Deeze foorc van uitwerping,' is alleenlijk eigen aan vleefcheetende dieren De buikzuivering of ontlading uit het fundament is aan alle dieren , van. welke foort ook, gemeen; dezelve word veroorzaakt door eene prikkeling in, de darmen , die derzelver wormswijze bcweéging'. doet tocneemen. Zij kan ook ontdaan uithetdremmen van'de affcheiding der melklappen, waar door de vogten vermeerderd, de beweeging vorfneld' en de drekdotïen ondad worden, zondereenige voeding' aan het Lichaam medegedeeld ce hebben, dus bij gevolg hec geheele gedel vermindert.1 De fpijsverrering is die wérking waar door de fpij ze bereid word om een goede chijl en bij gevolg, goed bloed tot voeding des lichaams voorc ce brengen. Schoon geen der dieren een cederder maag heeft dan de menfeh, is hec egcer aanmcrklijk dac geen derzelvc een maag heefc becer voQf alle foorc van voedfel gefchikt. Hierom is doorgaans de maatigheid en genoegzaame lichaams beweeging al hec geen de natuur tot behoud der gezondheid vereifchtdaar in tegendeel niets voor dezelvenadeeligeris, dan gulzigheid, welludigheid en Luiheid. B5 z*-  %6 BE ARTZ EN HEELMEESTER. ZEVENDE AFDEELING Van de Beenderen, Spieren, Banden, Peezen en derzelver faamhegting. Be Beenderen kan men aanmerken als de vaftigheid en den flut der inenfchelijke geftalte, waar door hec lichaam geflevigd en in zijne behoorlijke gedaante gehouden word, en alle deflèlfs deelen hunne verfchillende beweegingen, zonder hindering of verwarring volbrengen. De Beenderen zijn de vaftfte en ftevigfte deelen des lichaams, faamgefteld uic harde en onbuigzaame vezelen, welke op eene daar aan bijzondere eigene wijze in en over elkander gepakc zijn. De vezelen der beenderen zijn in zig zelve ongevoelig, dan wijl de beenderen hier en daar met flag-aderen en aderen voorzien zijn, en öok zekerlijk de zenuwen in derzei ver maakzel deel hebben, is 'er in dezelve een zeker bijzonder foort van gevoeligheid, die men in fommige deelen meer dan in andere gewaar word; dus kan men de beenderen om nauwkeurig te fpreeken, niet geheel ongevoelig noemen. Het geheele geftel der beenderen is overcogen mee een pees en zenuwachtig bekleedsel,-her beenvlies (perioftium) genaamd, uicgezonderd alleen dac gedeelce der randen hec welk eoc hec kauwen gefchikc is, hec geen mee een bijzonder foorc vanemaljeerfel of verglazing bekleed is, harder zijnde dan de overige zelfftandigheid der beenderen. Het Beenvlies is bij uitftek gevoelig, en dient tot beveiliging van de zelfftandigheid der beenderen, welke fchoon, op verre na niet zoo gevoelig dan de bekleedzelen met welke zij bedekt zijn, egter uitnemend teder zijn; zo zeer zelfs, dat zij aan bederf* on-  DER. ZEELIEDEN. 9-T onderhevig zijn, zo dra ze maar eenigfins aan de lugt bloot geteld, of door eenig vreemd lichaam gekwecft, of door vette en olijachtige zelfftandigheden aangeraakt worden. Dus men'in geval van zwaare wonden of beenbreuken, nauwkeurig acht behoort te geeven, om het been voor bederf en affchilfering, het welk zeer gevaarlijke en dikwijls ongeneeslyke toevallen zijn , te bewaaren. Doch hier over zullen wij in het vervolg nader fpreeken. Het beenmerg is voornaamlijk gefchikt tot voeding der beenderen; het geen daar uit blijkt,dat men bij jonge lieden, wier beenderen 'tftcrkft zijn, hecmeefte merg vind, daar wanneer het zelve ontbreekt, de beenderen broos worden en haare vaftheid verliezen. Dit merg is bevat, gedeeltlijk in blaasjes van een zenuwachtig faamweefzel en gedeeltlijk in beenachtige huisjes of celletjes. Aan de einden der lange beenderen is derzelver faamweefzel fponsachtiger dan in derzelver midden, alwaar de holligheid kleinder, doch de zelfftandigheid des beens digter is en vater. i Schoon de ontleedkunde geen omloop der vogten door de beenderen ontdekt, blijkt het egter dat zulks plaats heeft, door het fap , dat uit de einden van een gebroken been, in levende dieren, zijpelt; door het zelve word het gebroken been weder aaneengehegc; men noemt het zelve callus: zoo lang dit fap vloeibaar is, gelijkt het naar het wit van een eij, trapswijze wordt hec zelve beenachtig en zoo hard als de zelfftandigheid van het been zelve. Het getal der beenderen verfchile fomcijds een weinig in verfchillende lichaamen, doch gemeenlijk bedraagc hec zelve cwee honderd en drie en vijftig; als: drie enfeftig in het hoofd; fevencig in den romp des lichaams; feftig in de armen en handen, en fes- tig in de bcenen en de voecen. * De  der zeelieden. 31 agste afdeeling. Van de werktuigen der Pislozing en van de Teel-deelen. De nieren, de pisleiders, de blaas, en de fchacht, zijn de voornaame werktuigen tot affcheiding en lozing 'der Pis. De nieren ontvangen twee uitmelkende flag-aderen (arteria emulgentes) van de groote flag-ader (aorta) hier voor befchreeven. Het bloed door die twee flag-aderen aangevoerd, word weder naar de groote of holle ader (vena cava) te rug gevoerd, door middel van twee aderen. Terwijl het bloed door de nieren omgevoerd word, fcheid zig de pis geduuriglijk bij kleine hoeveelheden teffens van het bloed, en word uit elk der nieren door een vliesachtige buis, die gewoonlijk de dikte van een fchrijfpen heeft, en pisleider (ureter) genaamd word, naar de blaas afgevoerd. De pisleiders openen zig in de blaas , niet regelregc, maar tufTchen derzelver vliezen door, dus de pis belet word te rug te loopen. Hier om is een blaas in zijn natuurlijke geftalte water- en lugt-digt, maar niec wanneer hij omgekeerd word. De pisblaas is een vliesachcige met zenuwen doorwevene zak, die zig zeer uiczeccen kan, doch ceffens uicfteekend gevoelig is. De hals der blaas is met een fluic-of ringswijze fpier voorzien, door welke hec uicvloeijen der pis wederhouden word. Eh wijl die deel een uicerften gevoelig is, Haat het zelve bloot voor inkrimpingen of faamtrekkingen, doorgaans mee ontfteekingen gepaard; ook ontftaan hier veelcijds hevige pijnen en velerlei ongemakken, die uicvenus-ziekcensof uit graveelachtige kwaaien voorcipruicen. De  32 DE ARTZ EN HEELMEESTER De fchacht, een buis die tot ondafting der pis zoo wel als van het zaadvogt dient, loopt van den hals der blaas, tot aan het eind der roede. Alle deeze piswegen zijn als bezaaid met een menigte zeer kleine klieren, om dezelve te bevogtigen en als 't waare te zalven, ten einde dus die tedere* en gevoelige deelen tegen de fcherpheid der pis te beveiligen. Deeze zijn de deelen tot affcheiding en ondafting der pis gefchikt. Wij zullen nu overgaan tot debefchrijving van de werktuigen der voortteeling. De zaad-ballen zijn de voornaame werktuigen tot bereiding van het menfchlijk zaadvogt; gemeenlijk zijn dezelve twee in getal. De zaad-balien ontvangen het bloed van 't welk zij het zaad affcheiden van de groote ilag - ader aorta , door flag1- aderen, digc bij de plaats daar de uitmelkende flag-aderen, van welke hier boven melding gemaakt is, ontfpruiten. Deeze flag-aderen loopen zeer gcflingcrd en in veele bogten van de aorta tót aan de zaad-ballen, en zijn gepaard met aderen , die bet bloed van de zaad-ballen te rug voeren en zig in de groote of holader ontladen. Deeze bogtige en door elkander geflingerde vaten, de zaad-vaten genaamd, neemen het bloed bij kleine hoeveelheden uit de flag-aderen over, en voeren het zelve langzaam naar de groote ader te rug. In de zaad-ballen word van het daar in omloopend bloed, het zaadvogt afgefcheiden; dit gefchied zijnde word het zelve uic de zaad-ballen te rug gevoerd, door buizen, die de zaadleiders (vafa deferentia") genaamd worden , naar den hals der blaas, al waar twee onregelmaacige blaasjes zijn, zaad-blaasjes (vejicula feminalis) genaamd , in welke hec zaadvogt beflocen en cot hec gebruik bewaard word. Deege zaad-  DER ZEELIEDEN. §3 zaadblaasjes zijn bij uicftek teder en zenuwachtig £ met zaad vervuld zijnde veroorzaaken zij eene wclluftige aanprikkeling in alle de teeldeelcn. De roede (penis), of het mannelijk teel-lid, is gedeeltelijk met degewoonehuid bekleed; het voorHe gedeelte dat hec hoofd der roede bedekt, word de voorhuid genaamd. Deeze voorhuid is van cederen aan de roede gehegt door een band, ffdrtuni genaamd. Hec binnenfle der roede is faamgefteld uic cwee foorcen van lichaamen , naamlijk de fponsaehtige lichaamen der roede (penis) en die der fchacht (urethra): de eerfte zijn in haare bijzondere bekleedzelen ingewikkeld en maaken hec groorfte deel der roede uic zij neemen oorfprong inde oprègcende of opbeurende fpier der roede, welke nabij hec fchaambeen geplaacfl is. Door elk derzelve loopc een flag-ader en een zenuw , welke zig door die lichaamen verfpreiden. Die lichaamen zijn vol hollighcedén, die alle mee eikanderen gemeenfehap hebben. Hec fpönsachcig lichaam der fchachc loopc van de bol, nabij den hals der blaas, coc aan hec eind der roede, welks hoofd door de uicbreiding van die fponsachtig weefzel overdekc en bekleed is ; die fpönsachcig weefzel is meelt: van eene zelfftandigheid als die der voorige. Over den rug der roede loopc in de lengee de groota ader (vena penis), welke zig in ontelbaar veele takjes verfpreid, die zig overal In de fponsaehtige lichaaj men, mee de takjes der flag aderen vereenigen; en hier door word de opfpanning of oprechcing der roede veroorzaakc, welke ik nu befchrijven zak Hec hoofd der roede (glans) is bij uicftek ceder en gevoelig , zijnde de voornaamfte zecel des vermaaks in de vleefchlijke vereeniging. Het is van C een?  54 DE ART Z EN HEELMEESTER eene fponsaehtige zelfttandigheid en eene vervolging van het fponsachtig weefzel der fchacht. Deszeifs gevoeligheid word zeer vermeerderd door den band of toom (franum), waar mede de voorhuid aan het roedenhoofd gehegt is, en die het zelve, bij de opregting der roede, in eene aangenaame faamtrekking houd. De roede heeft twee paar fpieren benevens eene enkelde. Het eerfte paar zijn de opregtende fpieren (ere&ores), welke haar oorfpronk neemen aan de vlccfchachtige uitfleekzels van hetzitbeen (ishium) en in de fponsaehtige lichaamen der roede eindigen. Het tweede» paar fpieren zijn de dwarflche (transver fales): deze beginnen nabij de voorgemelde, en zijn aan den wortel der roede gehegt. De vijfde enkelde of onevene fpier, is de voortdrijvende (accelerator ) genaamd. Deeze fpier neemt zijn begin in hec fponsachtig lichaam der pisbuis of fchacht, omvat de geheele roede en is aan den fluitlpier van den aars gehegt. Alle deeze fpieren zijn eikanderen behulpzaam in het opregten der roede; 'c welk op de volgende wijze gefchied. Bij den invloed der dierlijke vogcen , word de grooce ader der roede (vena penis) een weinig faamgecrokken, waar door hec bloed in de fponsachcige lichaamen der roede (penis") en der pisbuis of fchacht (urethra) gedreeven word, wijl de te rug loop van het door de flag-aderen aangevoerde bloed verhinderd word; hier door worden de celletjes der fponsaehtige lichaamen genoodzaakc op ce zwellen en alle de deelen ce doen uiczeccen, waar door de roedellijf en gefpannen word; wanneer vervolgens in de vleefchelijke vereeniging de roede door de wrijving gekitteld word, worden alle de deelen coc eene aangenaame faamtrekking aangeprikkeld , waar door het zaad-  3t) DE ARTZ EN HEELMEESTER' Het buitenfte deel is de opperhuid (cuticula)", dit is een hoornachtig en ongevoelig vlies, door de natuur gefchikt als tot een befchutting van de daar aan volgende huid welke bij uitllek gevoelig is; bij nauwkeurig onderzoek blijkt dat de opperhuid van eene hoornachtige zelfdandigheid is, die als in kleine fchobben de geheele eigenlijke huid (cutis) bedekt, en zig bij allerlei uitwendige belediging, zooalsderke of aanhoudende wrijving, branden door vuur of heete vogten, door blaartrekkingen enz. affcheid van de eigenlijke huid (cutis~): Deeze is een derk laamenweefzel van pees - en zenuwachtige vezelen, tuffchen welke eene oneindige menigte takjes der flag-aderen, der aderen en watervaten verfpreid zijn; waardoor deze huid niet alleen zeer gevoelig is, maar ook teffens veerkragtig, en op de minde belediging aan het bloeden geraakt. Over de buitende oppervlakte van deze huid legt een zeer dun netvlies (reticulum); het welk de koleur aan de opperhuid geeft en oorzaak is van het onderfcheid tuffchen Negers, taankleurige Indianen en blanke Europeezen. Het faamdel van deeze huid is bij ukdek kundig en verwonderlijk ; men kan dezelve aanmerken, als eene nergens aïgebrookene —, affcheidende en ontladende klier; of eigenlijkeralsdebadvaneenboom; wanc daar deeze huid gedadiglijk de uitwaadèmingen des lichaams doorlaat, is zij teffens in daat om de fijnde deeltjes van alles het geen haar omringt in te flurpen, en de grovere deelen uit te duiten. Over deszelfs geheele oppervlakte is eene ontelbaare menigte poriën verfpreid , Deeze zijn niet anders dan de kleine openingen van de verfchillende bloed- en watervaten , die ieder met hunne bijzondere kliertjes, welke men geerdkliertjes noemt, gemeenfehap hebben. Tuffchen deeze, zijn op de hairige deelen, de  DER ZEELIED EN. de fiairen als het waare met hunne worteltjes ingeplant,dezelve komen in koleur overeen met de bijzondere gefteldheid (complexio), van ieder menfch. De voorgemelde poriën verwijden of vernauwen zig, naar maate van de in-en uitwendige warmte des lichaams; waar door, wanneer zij zig faamrrekkenhecvelruw* hard en hobbelig word, daar het zelve in tegendeel,' wanneer zij zig openen, zagc, lenig en glad word.' Aan deeze huid volgt de vet-rok, (membrana adipofa), welke eene aaneenfchakeling is of weefzel van celletjes in welke het vet vervat is, en die eene onmiddelijke gemeenfchap hebben met de naaft bijgelegene bloed- en watervaten. Dit deel van de huid is niec algemeen over het geheele lichaam , wijl hec zelve aan fommige deelen van hec aangezigc .; aan de ceeldeelen, enz. niec gevonden word. Hec laatfte of onderfte deel van hec vel is hec vliesachtige (membrawja), hec welk dun is en eenigzins naar parkement gelijkende, en aan ieder bijzonder deel, het welk'er door bedekt word, gehcit is, hec zij aan het beenvlies, aan de peezen , banden of fpieren. Deeze zijn de vier voornaamc cleelen van de huidvan welke egcer hec cweede, naamlijk de eigenlijke' huid (cutis) hec voornaamfte is; over hec zelve zal ik m hec vervolg van die werk , nog verfcheidene zaaken en opmerkingen aanbieden, die voor de' zeebeden, tot welkers nut deeze leflèn bijzonderlijk gefchikt zijn, van het ukerftc belang en voordeel gijn. ° £ S TIEN  3$ *e artz en heelmeester tiende afdeeling. Over Je uitwendige zinnen. Het gevoel is de algemeene aandoening of gewaarwording der zenuwen, van welke alle de andere zinnen afhangen. Wat het zelve is en van waar het den oorfprong neemt, is alreeds hier voor uitgelegd; naamlijk eene gewaarwording der zenuwen, door welke wij een denkbeeld verkrijgen van hard of zagt, nat of droog, heet of koud of in algemeene bewoordingen van vermaak of Jmerte. Het gevoel fchijnt voornaamlijk geplaatft te zijn in de toppen der vingeren; of deeze plaats aan het zelve of door de natuur , dan wel door de gewoonte gegeeven is, zal ik hier niec onderzoeken; luilTchien werken deeze beide te faamen, om hec gevoel voornaamlijk op die, als de beft daar toegefchikce plaacs, te vettigen. ' De smaak is de naaft daar aan volgende gewaarwording der zenuwen , waar door wij de toe ons voedzel gefchikte zelfftandigheden onderfcheiden, en denkbeelden vormen vmzout, zoet, zuur, bitter, feberp, of bijtenden aangenaam, welke naar maate van derzelver vermenging of hoeveelheden eenen lieflijken, of eenen onaangenaamen fmaak opleveren. 'De ünaak is voornaamlijk in de tong geplaatft, doch dat zij zig tot zelfs in de maaguicftrekc fe klaarblijklijk uit de onmidlijke overeenftemming dier deelen; alles immers wat aan de tong en hec gehemelte onaangenaam is, zal altoos aan de maag walging veroorzaaken. Hier over zal ik in hec vervolg nader handelen. De reuk is die gewaarwording,welke aan allen dieren in meerderen of minderen trap gegeeven ^  DER ZEELIEDEN. 3 om als eene waarfchouwing aan den fmaak te dienen, en hen te meer in ftaat te (lellen tot het uitkiezen van hun voedzel. Deeze gewaarwording gefchied door middel der reukzenuwen welkèinhetfnot-vlies, waar mede de neus van binnen bekleed is, verfpreid zijn en eene onmidlijkc gemeenfchap hebben met de herfTenen; dit gedeelte van het zenuwgeitel word aangedaan door de ruikende deeltjes, die uit de zelfftandighedcn uicwaaflétncnde, zig verfpreiden, en de reukzenuwen op eene aangenaame of onaangenaame wijze prikkelende, het gehemelte en het geheele zenuwgeilel in die gewaarwordingen doen deelen. Het gehoor is die gewaarwording der zenuwen, welke door de trilling der lugt veroorzaakt wordende, het geluid vormt, welk in de holligheid der ooren komende, de werktuigen van het gehoor fchud en in beweeging brengt. Het oor is naar ons begrip miffchien een zoo kunrtrijk werktuig, als eenig der dee'en welker befchouwing de ontleedkunde verfchaft. Tot de werktuigen des gehoors behooren het uiten het inwendig oor, welke van eikanderen gefcheiden wordemdoor een dun vlies, uit kleine zenuwtics faamgeweeven, het trommelvlies genaamd: agter hec zelve vind men in het inwendig oor ie vier kleine; beentjes, naar derzelver gedaante genaamd de hamer (malleus); het aambeeld (ancus); de flijgbeugel (/tapes) en 't rondbeentje (orbicularis).  DÉR ZEE LIEDEN. ^ tti tèffens de langdradigheid te vermijden , zal ik alleenlijk eenige weinige regelen aan de hand "erwerl met welker behulp men onderfcheidèn kan wanneer de laating voor den lijder dienftig of fchadelijk Al het nut het welk van heraderlaacenfnet e&tö mooghjkheid kan verWagt en ontvangen worden beHaat in hec verminderen van dé hoeveelheid des bloeds Waar door hec geheele lichaam verflapc en dus min' der vatbaar wordt, voor de prikkeling en onrfteekmg, die eene te groote hoeveelheid bloed in het zelve zoude kunnen veroorzaaken. Doch wanneet m regendeel de vafte deelen reeds verfiapt zijn het b oed weinig is en fchraal, vermeerdert men door het bloed laaten de kwaal die men tragt te gerieezen wiil men daar door alleenlijk hec lichaam nog meer verzwakt en buicen ftaat Hele, om zig van hec fchadeftiké, waar mede hec belaft is ce omdoen : dus is dit gel neesmiddel in diergelijke gevallen verderflijker dan de kwaal zelve. Het voorgeeven dat men hec kwaade bloed aflaat is zeer ongerijmd en bezijden de waarheid} die deelen uic welke hec bloed faamgefteld is zijn zodanig door den anderen vermengd, dar geene, hoe dikwijls ook herhaalde aderlaacingen in deszelfs zelfftandigheid eenige verbetering zullen ce wege brengen, zoo lange de kwaal zelve niec eerft geneezen is. Het aderlaaten is derbahen modi?. u Wanneer fterke , grove perfoonen van eene volle en bloedrijke gefteldheid, door een of ander toeval, een beenbreuk eene hevige kneuzing — of een woade bekoomen, bij welke zig eene om' D ftee*  50 DE ARTZ EN HEELMEESTER fteeking der deelen voege, die eene koorts ten gevolge heeft ; of wanneer de pols hard is en vol, de aderen opgefpannen , enz. 2. Wanneer even zodanige perfoonen een hevige flag of floot ontvangen of een zwaaren val gedaan hebben; wanneer zij door zwaaren fchrik of hevige gemoedsbecwegingen aangedaan zijn, waar door het bloed verdund en voor koorts gevreesd wordt. 3. In het begin van pleuriffen, en long-ontfteekingen in fchiclijke en hevige koortfen, \ zij heeteof koude enz. mede in fchroeijingen en gebrandheden, ook In beroertens, ftuiptrekkingen, hartkloppingen, verdikkingen en alle diergelijke hevige en gevaarlijke toevallen. In deeze hier opgenoemde gevallen is alleenlijk het aderlaaten van nut, en dan behoort het zelve oogenbliklijk doch ook met maat, in hec werk gefield te worden: eene laating van zes of agt oneen is voor den fterkflen man genoeg : men kan wel altoos, wanneer zulks vereifcht word, de laating herhaalen, doch niet gemaklijk de plaats van het te veel afgetapte weder vervullen. Het aderlaaten is doorgaans fchadelijk. 1. In tuffchenpoozende koortzen , fchoon ook de verheffing der hitte in dezelve flerk is, wijl de vafte deelen in dit geval reeds zeer verflapc zijn. 2. In alle befmettelijke kwaaien; dit verdient zekerlijk de uiterfte oplettenheid. Rede en ondervinding bewijzen beide, dat het aderlaaten iri die kwaaien zeer fchadelijk is, want daar door wordt de beImetting flegts meer en meer in de geheele mafla des bloeds verfpreid en • vermeerderd. Dit is hec doodlijk flruikelblok het welk aan veele duizenden men-  DER ZEELIEDEN. * menlchen het leeven gekoft heeft. De manier om dit foort van kwaaien te behandelen en te geneezen, zal ik te zijner plaats opgeeven. 3. In alle langduurige fleepende ziektens, die gepaard zijn mer een zwakke, flauwe doch raflè pols, is het laaten öngeföhikt, wijl het geftel reeds te zeer verzwakt is. 4. In allerlei kwaaien uit waterzngt of uic fcheurbuik ontftaande; in teeringen, enz.: want in deeze behoeft de kragt der vafte deelen geenzins verflapt te worden, wijl de lijder in tegendeel gebrek aankragten en voorzeker geen bloed te veel heeft. 5. In alle zinkingen en jigtige kwaaien; wantin i deeze moet men de natuur te hulpc komen om de pijn verwekkende ftoffe uit te drijven , door zoodanige middelen die de vafte deelen verftcrken en dezelve in het naar buiten drijven van het kwaad behulpzaam zijn, het zelve teffens belettende weder in het bloed te rug te kceren, of zig op eenige andere, fomtijds gevaarlijker plaats, te veftigen. 6. In alle venus-kwaalen, voor al wanneer dezelve niet verouderd zijn; wijl op het aderlaaten onvermijdlijk de pokken volgen zullen , door dien de befmetting der venus-ziekte in de-geheele mafla des bloeds opgeflurpt en omgevoerd wordt. 7. In alle geraaktheden en foortgelijke ongemakken , door welke de lichaams-kragten meer of min verzwakt zijn. Ten 8. en laatftcn zijn aderlaatingen nadeel ig ten tijde van andere ontladingen , als buikzuiveringen, buik- en roodeloop, enz. en inzonderheid wanneer men zweet of flerk uitwaaflèmc. Uic het hier opgegeeven zal men, zoo ik hoope, ■de goede of kwaade uitwerking van hec aderlaaten D a in  52 DE ARTZ EN HEELMEESTER in veele andere gevallen, te lang om hier te melden, hunnen opmaaken: ik zal derhalven tot dc manier van het aderlaaten zelve overgaan. DERDE AFDEELING. Van de wijze op welke men de aderlaatingen verrigt. Met aderlaaten wordt gemeenlijk voor eene ligte en geringe handgreep gehouden, doch 'er i« in der daad geene operatie in de ganfche heelkunde, die meer zorge en oplettendheid vereiicht, of die kwalijk gedaan wordende, gevaarlijker gevolgen naar zig fleept. Het is niec genoeg flegts een ader te openen, maar zulks dient behoorlijk en zeer omzigtig te gefchieden, zoo dat men geen flag-ader of pees kwetze ; voorts moec de hoeveelheid bloed, die men aflaat, genoegzaam zijn en geëvenredigd aan de omftandigbeden des lijders; en eindelijk moet de wonde behoorlijk verbonden worden en geneezen. In de kneep of buiging des arms vind men drie onderfcheidene aderen, de hoofd-, de middel- en de lever-ader (Ba/iUca). Voor de ontdekking van den omloop des bloeds verbeeldden de ouden zig, dac de hoofd- of bovenfte ader hec bloed van hec hoofd; de middelde ader hec bloed van de borft, en de lever ader. dac van dc lever, enz. afvoerde ; doch deeze onderftelling is chans als ongerijmd verworpen. Indien men zig herinnen hec geen in de vijfde afdeeling der cerfte les, wegens den omloop des bloeds gezegd is, zal men duidlijk zien, dac deeze aders alle in een uidoopen , voor dat zij binnen in het lichaam komen, dus 'er in dezelve geen ondeafcheid is,  BER ZEELIEDEN 53 Is, dan alleen in de gemaklijkheid om dezelve te openen: de ader welke men bevind op het oog de gemaklijklte te zijn, is die geene welke men behoort uit te kiezen; wijl der menfchen armen ten deezen opzigte even zoo zeer verfchilien als hun gelaat. Om dan de befte te kiezen,- voele men met den vinger hoedanig de ader gelegen is; voelt men onder dezelve een plat en hard lichaam, zoo is zulks een pees; word men een polsüag of klopping gewaar, zoo legt daar ter plaats een flag-ader; beide deeze moet men mijden, zoo ér een ander ader gevonden, word die vrij, legt, gezien en gevoeld kan worden. Dan y zulks niet zijnde, moet men die ader openen met i de uiterfle omzigtigheid, wijl de kwetzing van een pees niet alleen bij uitftek pijnlijk is, maar ook dc | daar op volgende oncfleeking den geheelen arm, ja zelfs het leeven in gevaar brengt; en door het openen van een flag-ader, zoude de lijder in gevaar geraaken van dood te bloeden, cf een flag-ader-breuk1 zak, welke voor zijn leeven even zoo gevaarlijk zijn zoude, te krijgen. Doorgaans is de middel-ader de gefchiktfte en veiligfte, mits dezelve niet over een pees legge, wijl de bovenfte of hoofd-ader gemeen I ]iJk zeer diep legt en klein is, en de benedenfte of j lever-ader dikwijls over een pees of over een (lagI ader legt. Gemeenlijk egter zal de een of ander der j zelve bekwaam bevonden , en dus met behoorlijke voorzigtigheid de laating gcmaklijk kunnen verrigc j worden. Welk eene der beide armen men kieze, maakt geen verfchil in de uitwerking; het zij het de regter hetzij hec de linker arm zij, de aderen'van beide loopen in dc groote- ofhol-ader uic, eer dezelve zig in het hart ontlaft. Voor den geen die de laacing doec, is de regeer arm- voor den lijder de linker, dc gemakE> 3 lijk-  j4 DE ARTZ EN HEELMEESTER lijkfte. Beft is hec dien arm te kiezen in welke de aderen het bekwcamft gelegen zyn. De plaats waar men de laating op den arm verTin, is op denhoven arm, omtrent twee duimen bov en de kneep of buiging. Na dat men een der aderen gekozen heeft, ftroopt men het vel een weinig opuaards en legt de laatband aan, dezelve tweemaal cm den arm leggende en met een ftrik toebmdende : de rede waarom men den band om den arm Wt, boven de plaats daar men de ader openen wil is?om het te rug loopen te verhinderen van het bloed, hn welk door middel der fiag-aderen van het bare overgebrage zijnde naar de vingers, van daar, door de aderen weder te rug gevoerd wordende, door den aangelcgden laatband gefluit word en dus de ader zig doet uitzetten en opzwellen. Dcfaatband (welke een lint offlröok laken zijn moet van omtrent twee vingeren breed en vier ol vijt voeten lang) aangelegd, en die ader genoegzaam opgezwollen zijnde, open!men dezelve: ten dien emdeopen men de laatvlijm (tó) &*, dat deszelfs lemmer en handvat eenen fchopen hoek te famen maaken-, men neemt het lemmer tuffchen den duim en voorf en vinger van de regterhand; indien dedaaung^ de regter arm gefchied, moet het lancet op dezelve wijzein dc linker hand gevatworden. (*) Voorts maakt men eene fchuinfe opening mde ader^eteene enkele fneede van hec lancet, ter zeiver ujd met de ï** Dit is de regte wijze van aderlaaten , want ie.Jul di ulks vLigt, behoort even handig tnet gevaar te MW<  DER ZEELIEDEN. SS duim der andere hand de ader een weinig nederwaards ftrijkende. Men moet zorge draagen de fneede een weinig fchuins of zijdewaards te doen, want indien zulks regt op en neer gefchiede, zoude men daar door niec alleen meer pijn veroorzaaken, maar "er zou ook gevaar zijn , dat het lancet de ader geheel-doorboorde , en een pees of flag-ader raakce , welke misflag van zeer gevaarlijke gevolgen is. Men moet de opening maaken een weinig fchuins in de ader, en nimmer regc in derzelver lengce, wijl als dan de ader ontflippcn kan en dus geene genoegzaame opening om hec bloed vrijelijk door ce laaten, zoude gemaakc worden: nog minder moec de opening regc dwars over dc ader gemaakc worden, wijl men op die wijze ligt de ader geheel doorfnijden kan, dus het bloed zeer moeijelijk te flempen en de wonde niet ligt te genezen zijn zoude. De ader dan op de hier voorgemelde wijze geopend zijnde, laat men hec bloed loopen (den arm fteeds gebogen houdende) toe zoo lange men ziet dat de kleur van het zelve hooger word, die is hét zekerfle ceken dac men bloed genoeg afgelaaten heefc, en doorgaans zal hec zelve plaats hebben na dac 'er vier-, zes- of agc oneen bloed afgeloopen zijn, naar maace van de gefleldheid des lijders. Op diceenvouw« dig kenteken alleen raade ik achc ce geeven, want hoe zeer men ook voorgecven mag, de noodige hoeveelheid van hec af ce laatene bloed te vooren te kunnen bepaalen, blijft hec egcer vaft, dac zulks alleenlijk mee zekerheid, een cijde der laacing gcfchieden kan. Wanneer hec nu cijd is op te houden, laac men trapswijze de laacband los, en oncbind dezelve vervolgens geheel, als dan houd hec bloed doorgaans D 4 op  ,g6 DB ARTZ EN HEELMEESTER. op te loopen; men fluit de opening geheel digt en yeegc dezelve rondsom fchoon af; men doet de lijder den arm een weinig buigen, en de wonde (leedsdigt gefloten houdende, legt men een vierdubbeld drukdoekje (compres) van droog, fchoon en redelijk fijn linnen, ter dikte van een drie gujdens-fluk, op dezelve; vervolgens den arm een weinig opbeurende, wind men over het compres een zwagtel van vier voet of daar omtrent lang, dezelve beurtlings om de boven- en beneden arm windende , zoodanig dat dezelver pmwindingen in de buiging van den arm, op het compres, kruislings over den anderen loopen, en maakt dit verband met fpelden vaft, wel zorg draagendc dat het zelye noch te digt noch te ruim zij, maar zoo dat de arm , zonder merklijk ongemak, kan geboogen of uitgeftrekt worden. Dit verband laat men 'er 24 uuren op blijven, wanneer gemeenlijk de wonde zal gefloten zijn en geneezen. In het vervolg van dit werk zal ik opgeeven, welke middelen 'er moeten aangewend worden, wanneer men bij ongeluk een pees of een flag-ader gekwetft heeft. VIERDE AFDEELING. Van de op zee vereifcbt wordende geneesmiddelen, Wijl mijne grootfle eerzugt in die leeven alleenlijk daar in beftaat om mijnen mede menfeh nuttig te zijn, zal ik zorgvuldiglijk allen valfchea fchijn van geleerdheid vermijden. 'Er is miflehien geen middel in de geneeskunde bekend, het welk ik bij voorkomende gelegenheden niet onderzogt, eh welks krag'ten en goede hoedanigheden ik niet beproefd hebbe ; dan zoo ménig-.   Pag, 57 lSchaareT 1 A' ' ■ Ct D' u- Camil-Bloemen. 1. \ Tennjz^ ^Tandï" Smeera!l Boom" Zo^Geeft 11. Citroen-kruidt. U deliranae van van SpateL Wijn' Zeep. J Salpeter. £2iL ! , , „ — —sT—£. , * 14. Saslairas. i Tandt-lnftbmenten. K. * o. P. ^ ,* Havermeel. 2. Spuitjes. .f°?te Precipi- Kwik- 3- Weer - Pijpen en Honig. ' _taat_ Zalve. Elixir ~— -— Blaazen O R —« van 16\ Kaneel en andere Spe- . e-t, , 1 p, , ' Vitriool. cerijen. 4- SchaalenenGewigten. ^ ,Rh.aber- Jalappe. Hypeca- . —F. I ber- | cuanha. lt l?' almn* 1 5« Spalken. ^ , Z—,—~— i.8. Krijt. I A 4 Geele 1. i TJ. 1 W \vv • p i 6. Zwagtels. Bafilicum. La.udan.tEsT. OlyTurliug- SJJT ^" Zouten' 7- Oud Linnen. Y]U1" van. tons Pri^is- j 8- Werk. ilHg^iPeperni.lBafem ! ^ Diachylum_Zalve. ! V- Plukzel. ' I L' M. 2i. Kwik-Zalve. io. Linnen Lint; NmIcW V|[^tónde Ceraat-Zalve Koorts- M £2. Blaartrekkende Garen en^"- tleftUane' | Tu^ P-der. ,Poedfr. Zalve. BESTEK DER SCHEEPS - MEDICIJN - KIST In alle derzelver verdeelingen: Wordende de daar tn zijn}e m bier gemelde Geneesmiddelen, volgens de daar op Jlaande Numero's en Leners in dit Werk aangehaald.  DER ZEELIEDEN. nigmaalhebikmij bedrogen gevonden, dat onder de veele honderden van geneesmiddelen, aan mij bekend, flegts twintig, dertig of op het allerhoogft veertig gevonden worden, van welke ik in eenigerlei geval, van wat foort ook , hulpe zoude verwagten, Egter is het hier mijn oogmerk niec vooroordeelen uit te roeijen. Ik weec zeer wel dac ieder artz zijne begunfligde geneesmiddelen heeft, en dac ieder genegen is, dac geene, waarbij hij zig wd bevonden heeft, ook anderen aan ce prijzen. De weinige geneesmiddelen egter welke ik hier ppgeeven zal, als genoegzaam coe eene fcheepsuisruiting, weece ik bij ondervinding dat alle goed zijn, en als zodanig prijze ik dezelve aan. . Ik hebbe zelve den wijden o.qeaan doorkruid; veelerlei landen en lugeftreeken der bekende wereld bezogc, en in mijne prakrijk op dac onftuimig elemenc waarneemin°-en gedaan, welke ik mijvleije dat den zeelieden, diedaaglijks en meer dan andere de vergankelijkheid des menfchelijken leevens ondervinden, van veel nut zijn zullen. Ten deezen einde zal ik in de eerfte plaats opgeeven hec oncwerp. van een fcheeps-medicijn-kift, gefchikt voor fchepen die-geen genees-of heel' meeiler voeren. Hec oncwerp dier kift in deszelfs genommerde verdeelingen is hier bij gevoegd, en in de befchrijving van dezelve zal ik cragcen 'zoo klaar ce zijn, dac men geene misüagen ce vreezen hebbe. Van de Injirumenten. of gereedfehappen. Voor eerft dan zal ik fpreeken van de inftrumenten, welke noodzaaklijk tot de medicijn-kift, hoe klein dezelve ook zij , behooren. In de verdeeling No. i. Lancemn oflaat-vlijmen: van deeze behoort mea D5  58 DE ARTZ EN HEELMEESTER 'er drie of vier te hebben, en dezelve altoos zeer fchoon, zuiver en glad te bewaaren in een koker, en ze zoo veel mooglijk is voor de vogtigheid der zee-lugc te beveiligen. Hec befte raiddel hier toe is, dezelve dikwijls mee eenen fchoonen , droogen, warmen linnen doek ce wrijven (zorg draagende dac in hec wrijven het lemmer van het lancet altoos op een der bladen van hec handvac legge, ten einde de punt niet te befchadigen ) ; wanneer ze op deeze wijze wel gezuiverd zijn, plaacft men ze in de koker en wind dezelve iu een grooc ftuk droog papier. Nimmer moer men verzuimen de lancetten, zoo dikwijls dezelve gebruikezijn, eer deege ce zuiveren en fchoon te maken. •, Ik zal hier eens voor al opmerken, dac alle ijzeren en ftaalen inftrumencen beft fchoonen zuiver gehouden worden, door ze mee een warmen, droogen en fchoonen doek wel af ce wrijven, en ze vervolgens in droog, fchoon papier ce winden. Op deeze wijze hebbe ik mijne befte inftrumencen, geduurende mijne reizen, zoo helder en glad gehouden als ze uic des werkmeefters handen kwamen, niec tegenftaande ik ze, zelfs zeer dikwijls, gebruikte. De manier van de inftrumenten mee olij of vee te befmeeren, is zeer verkeerd, en zoo verre 'er van daan om dezelve cc bewaaren, dac ze in tegendeel dezelve alcoos des te eerder doet roeften. Ze droog en fchoon af te wrijven en in zuiver, gedroogd papier in te winden, is zekerlijk het befte middel om het ijzer en ftaal op zee glad te houden, en hier op dient fteeds nauwkeurig gelet te worden. Schaar en: van deeze behoort men'er een minften twee ce hebben; eene voor daaglijkfch gebruik, dc andere voor bijzondere voorvallen : beft is hec dat men zig ook van eene kromme voorzie, welke in vee-  DER ZEELIEDEN 59 veele gevallen beter en handiger is, dan degewoone fchaaren: de geenen die niet daaglijks gebruikt worden , bewaard men als boven gemeld is. Een tentijzer: dit is een zeer noodig gereedfchap om wonden te peilen enz. Het zelve moet van goed zilver gemaakt zijn, en hoe dunner het zelve is, hoe beter, wijl het daar door buigzaamer is en gemakhjk in de wonden die men peilen wil, kan gebragt worden. Het zelve moet aan het eene einde mee een kleinen zeer glad rond knopje , aan het ander einde met een driekante punt, als een zeilmakers naald, voorzien zijn, ten einde men die laatfte punt met plukzel bewinden kan, om dus wonden of verzweeringen van binnen te zuiveren: de lengte van het tent'ijzer moet zes of agc duimen zijn. Een [patel , hec is bijna onverfchilhg waar van deeze gemaakt zij, van zilver, of ijzer, (mits maar niec van rood of geel koper.) Deszelfs eene einde moec eenigzins buigzaam zijn , ten einde des ce gemakliiker te zijn tot het fineeren van pleifters en diergelijke: het andere einde moet ftevigcr zijn , ten einde men de tong 'er mede nederwaards drukken kan, wanneer men de keel bezigtigen wil. De fpatcl moet mede zes, zeven of agt duimen lang zijn, en een duim breed. n» Incifie-meffen (bi/toum) en mci/ie-lancjtten. L>* eerfte zijn fijne fcherpfnijdende mesjes, die in veele gevallen zeer nut en noodig zijn ; en een groot ittcifie-laneet;, hetwelk in de gedaante van een gewoon lancet gemaakt is, uitgezonderd dat deszelfs punt naar de eene zijde omgeboogen is, heeft men menigmaal noodig coc hec openen van verzweeringen en andere gezwellen in welke eene vergadering van etter gekomen is. .... ' Tand-injlrsnenten. Van deeze ^ er zekerlijk  6o DE ARTZ EN HEELMEESTER geen van algemeener gebruik dan de zoogenaamde (leutel. Bij deeze behoort men drie verfchillende haaken te hebben, welke men 'er naar vereifch der omftandigheeden aan en affchuiven kan. De tandlosmaaker vind ik van geen nut, en nimmer heb ik gezien dat dezelve te pas kwam, dus dezelve mij voorkomt eer hinderlijk te zijn dan nuttig. Die inftrument moet men op dezelve wijze fchoon houden en bewaaren als hier voor gezegd is. No. 2. Spuitjes: In elke kift behooren 'er ten minden twee te zijn. Ivoor is dc bede dof om dezelve van te maaken: zij moeten niet dun uitgeboord maar redelijk dik zijn en devig, wijl ze anderzins aan krimpen of barden onderhevig zijn. Men moet een klein hebben, welks pijpje dun is, zeer glad en aan het einde meteen knopje voorzien: dit is van zeer veel gebruik in alle gevallen daar infpuitingen vereifcht worden. Een tweede moet men hebben bet welk grooter is en gebruikt kan wórden ineen zweerende keel, of diergelijke toevallen, in welke het noodig is eene grootcre hoeveelheid vogt in te fpuiten. No. 3. Klijfteer-pijpen en blaazen: van deeze moet men 'er verfcheiden hebben. Ik denke bed te zijn, dat men dezelve deeds in gereedheid houde, om dezelve oogenbliklijk te kunnen gebruiken; en om te beletten dat de blaazen bederven, door ongediert of door motten opgegeeten worden, vuile men dezelvemet alfïèm; dit middel hebbe ik bij uitdek goed gevonden , en men kan dezelve, wanneer men ze noodig heeft tot gebruik, zeer gemaklijk met een weinig lauw water zagt maaken. De gewoone wijze om de blaas aan de pijp te hegten, is door een kurk in de pijp te deeken, welr ke kurk men, wanneer de infpuiting gefchieden za!, door middel van een koortje ukhaald: ik voor mij heb-  DER ZEELIEDEN. Cl hebbe die altoos ongemaklijk gevonden , en binde daarom, in plaats van mij van een kurk te bedienen, de blaas met een fnoer, waar in een fchuifknoop gelegd is, toe, het geen wanneer de pijp ingebragtis, gemaklijker los te maaken is. Een tinnen kiijfteer-fpuit, die anderhalf of ten minden een pint houd, is op zee veel beter en men kan gemaklijk 'er een tweede, kromme pijp by voegen, waar door iemand zig zelve een klijdeer zetten kan. No. 4. Schaalenengewigten: deeze zijn eennoodzaaklijk vereifchte ; om de hoeveelheid van de gifte der geneesmiddelen teregelen. De balans enfehaalen behoeven geene befchrijving; alleenlijk behoeven de beide armen der balans even lang en de fchaalen in evenwigt te zijn. Het apothekars gewigt word op de volgende wijze verdeeld en in de bijgevoegde merktekenen uitgedrukt. 1 fS • Een pond is 12 oneen - ■■■ -f xtu § 1 Een onceis 8 drachmen >3vnr. 3 1 ■ Een drachme 3 fcrupels . 9 m, B 1 -*» Een fcrupel 20 greinen -gr.xx. Deze tekenen zijn gemeenlijk op de gewigcen gedempeld. Wijl geheele ponden of oneen zeer zeldzaam in de giften der geneesmiddelen te pas komen, vind men dezelve doorgaans niet in de kleine gewigtdoosjes, die ten deezen einde gemaakc zijn. Voor het overige zijn de gewigten van drachmen, fcrupels en greinen, met hunne behoorlijke tekens gemerkt; dus men dezelve gemaklijk mee een opflag van het oog onderfcheiden kan. Ik gaa nu over toe eene andere afdeelino; der m°dicijn kid. ö No. 5. Spalken: hier van behoord men ten minden vier paaren ce hebben : twee paaren voor ge- broo.  6i DE ARTZ EN.HEELMEESTER brooken beenen , en twee paaren voor gebrokene armen. Gemeenlijk zijn dezelve gemaakt van zeer dun hout met leder beplakt, en zoo dat ze in de breete buigen kunnen', en zig om het deel fluiten, doch in de lengte onbuigzaam zijn en flijf. Men kan zig ook zeer bekwaamlijk van bordpapier bedienen tot fpalken, en wanneer men het zelve in vellen medeneemt, heeft men het voordeel om daar van altoos fpalken naar vereifch te kunnen fnijden; dan men moet dezelve, wanneer men ftoovingen aan het bcleedtgde deel legt, zoo veel doenlijk voor vogt bewaaren , wijl . anderzins het bord papier flap word en week. No. 6. Zwagtels: van deeze moet men 'er drie of vier hebben, van vier ellen of daar omtrent lang, en drie vinger breed, langs draadsgefcheurd van een oud, doch niet al te zeer verfleeten flaaplaaken: beft is dat dezelve van een ftuk zijn, doch zoo zulks niet is, moeten ze dus aan een gezet zijn , dat dc naad geen dikke zoom en maake. Men houd dezelve net opgerold zijnde in gereedheid. No. 7. Oud linnen: dit is op zee een hoogftnoodi^ artikel en hoe meer men 'er van heeft, hoe beter. Het zelve moet vooral fchoon zuiver, en van een middclmaatige fijnte zijn. No. 8. Werk: dit heeft men insgelijks op zee zeer noodig. Men moet van het zelve eene ruime hoe. - veelheid fcheep neemen, het zelve van de vezels en harde zelfftandigheden die het flijf maaken en on* buigzaam, zuiveren : het grauwe is doorgaans het befte voor dit gebruik. No. 9. PlukMel: hier van moet men mede rijkelijk voorzien zijn; fchoon men anderzins het zelve, zoo men flegts oud linnen genoeg heeft, daaglijks maaken kan. No,  DER ZEELIEDEN. 63 No. 10. Linnen lint: dit komt mede zeer dikwijls te pas, inzonderheid dac twee vingers breed is en caamlijk fijn en zagt. Men behoort hier van een minden een el of zeitien mede re neemen. Naalden, gaaren en [pelden moet men vooral niec vergeecen, wijl dezelve in menigvuldige gelegenheden noodig zijn. Ten tweeden. Zal ik nu overgaan cot de kruiden, van welke men geene groote hoeveelheden dienc mede te neemen, wijl zij zeer aan bederf onderhevig zijn. No. 11. Camil- bloemen worden door fommigen veel gebruikt en onderfleld de maag re verderken: ik voor mij hebbe nimmer rede gevonden zulks te gelooven: dan wanneer men een braakmiddel ingenomen heefc, is hec aftrekzei van camille zeer goed om deszelfs uitwerking ce bevorderen ; doch het zelve moer niec ce fterk gemaakc worden. Men laace zoo veel camille als men tuflchen deniduim en de cwee voorfte vingers vatten kan op anderhalve pint kookend water trekken en gebruike die aftrekzei: doch men moet zulks niec dikwijls herhaalen, ten zij de maag hec zelve zeer wel verdraagen wil. No. 11. Citroen-kruid: die is een uicmuntend goed middel in veele gevallen; hec is verkoelend, en mij is geen aftrekzei bekend , welk ik zoo zeer den zeelieden aanraade ce gebruiken, in wac voor ongemakken hec ook zij: die kruid is van een balfemachtigen en heelenden aarc, en zal niet ligt de maag verilappen, uirgezonderd wanneer hec geheele gedel verzwakt is , als wanneer men bed doec bij hec cicroen - kruid her een of ander te voegen hec welk meer verwarmend is voor hec lichaam. No. 13. Salie: die kruid is meer verhiccend, en mpec in koonfan mee omzigcigheidgebruikt worden, be-  f54 DE ARTZ EN HEELMEESTER behalven dan wanneer 'er uitwaafièming nodig' ié. Hec zelve is pis- en zweecdrijvend; in veele gevallen kan men hec te famen mee hec cicroen-kruid gebruiken : als dan is hec een zeer goed afcrekzel voor gezonden zoo wel als voor zieken. No. 14. Sajjafras: die is een van de verwarmende en balfemachcige houcen; een af kookzel van hec zelve gemengd mee fnippers van zoechouc is een uiefteekend goed middel in alle zinkingachtige kwaaien , en is cefFens zeer dienffig om her bloed ce zuiveren en ce verdunnen. • No. 15. Haver-meel: die kan men eigenlijk niet als een medicijn aanmerken, dan wijl 'er menigmaal voor zieken garfte- of broodwater en diergelijke afkookzels noodig zijn, dunkt mij dat van haver-meel hec belle ce zijn; daar en boven is hec zelve bij uicftek goed om pappen te bereiden, wijl het zeerverzagcend is en verlterkend van aarc Dan wanneer men hec niec heeft kan men zig in deszelfs plaacs bedienen van geftocen biscuic, welke ook vrij wel aan hec oogmerk beancwoord. Ten opzigte van de ievensregcling der zieken, zal ik op zijn plaats breedvoeriger fpreeken. No. 16. Kaneel: hier van moet men op zee noodzaaklijk voorzien zijn, wijl her zelve een zagc faamtrekkend en teffens verwarmend middel is, en ongetwijfeld de befte van alle de fpecerijen, wanneer de ingewanden verzwakt zijn. Van deszelfs byzonder gebruik zal ik breedvoeriger fpreeken in het vervolg, wanneer ik over buikloop en diergelijke kwaaien handele, in welke de kaneel voornaamlijk nuttig is. No. 17. Aluin: die faamcrekkend geneesmiddel is zeer nuttig coe gorgel- en fpoeldranken, in verfcheidene andere ongemakken. Uicgebrande aluin (welke  DER ZEELIEDEN. 6*5 ke men bereiden kan, door een ftuk aluin opeen ijzeren fchop, zoo lange over het vuur te houden, tot dac zij met blaasjes opborrelt en tot een wie koekje word) is een zeer goed middel om op eene zagte wijze, wild of weelig vleefcb uic zweeren of wonden ce verdrijven ; ook is dezelve een uitneemend goed tandpoeder. No. 18. Krijt: dit is een der noodigfte genees, i middelen en op lange reizen zoo nuttig, dat een fchip altoos behoorde 'er zeel wel van voorzien te zijn 3 niet alleen is het zelve een uitftekend goed opfiurpend middel, en dienftig om den buikloop te ftremmen , wanneer men zig 'er van bedient in daar toe gefchikte af kookzels , maar hec krijc is ook zeer nuccig toe zuivering van het water, en brengt dus zeer veel coe coe bewaaring der gezondheid van hec fcheepsvolk ; gelijk ik in hec vervolg breeder aancoonen zal. ■ No. 19. Zouten: purgeer-zouc van Glauber; aan die middel worden zeer veele goede eigenfehappen roegefchreeven: als een verkoelend - buikzuiverend middel is hec zeer goed, doch buiten dac kan ik 'er ihec gebruik niec van aanraadett: de gifce daar ran izij een of anderhalf once, en het beft is dat men ihec zelve in een kop water geduurende den inagc laace ftnelcen, hec des morgens vroeg in neeme, en wanneer het begint te werken 'er van tijd | tóe cijd een kop chee op drinke. No. 20. Diachylum zalve. Neemtfijn, bereid goud\ glid een pond; olijfolij anderhalf pint; kookt dezelve te I famen over eenzagt vuur, een weinig water in de pan I doende, roert het weiier degen om endraagt zorge dat ! het niet aanbrande; laat het zoo lang kooken tot ihet de dikte van zalf krijge, en maakt het tot rol\ïtn: dit laatfie gefchied befi, door de zalf, eer z& E ge.  66 DE ARTZ E« HEELMEESTER eebeel koud geworden is met vogtige handen over eenen nat gemaakte» marmerf eenen plaat te rollen. Wind die rollen zalf vervolgens in papier, het welk met een weinig zeep befmeerdis, om bet aankleeven te heletten. ' ... . , 'Er is geen nuttiger en algemeener middel dan deeze zalve voor allerlei toevallen, het zij kwetzuuren kneuzingen, zweeren enz. De medicyn-kiit behoorde niet alleen met deeze zalf voorzien te zijn, maar ieder man aan boord diende een rol en eenige in voorraad gefineerde pleiner van deeze zalve inzijn kift te hebben; want in alle geringe toevallen, van fniidcn, fchaven aan het aangezigt, handen of beeneti enz. voor welke een zeeman fteeds bloot ftaat, is 'er geen gereeder en nuttiger middel dan een pleifter van deeze zalve, wijl ze de ontfteeking en het zweeren der wonden verhoed, dezelve geneeft en geringe verzweeringen belet zig verder uit te breiden. No. si. Kwik zalve. Neemt van de zoo even gemelde diacbyHum zalve, een pond; gezuiverde kwik een half pond; wrijft de kwik met een weinig varkens reuzel of terpentijn, zoo lange tot zig geene holletjes meer vertoonen ; f keltvervolgens de diachylium zalve, en mengt ze met de gewreevene kwik wel door een. Deeze zalve is voornaamlijk gefchikt tegen venaskwaalen, klapooren en andere diergelijke verharde cezwellen; men kan zig ook van dezelve bedienen op chankers en kwaadaardige zweeren. Doch nimmer moet men dezelve gebruiken, ten zij zulks noodzar.klijk vereifcht werde. No. 22. Blaartrekkende zalve. -Neemt fpaanfche vliegen tot een fijn poeder ge« maakt, agt oneen} bafilicum zalve een pond: fmelt des-.  DER ZEELIEDEN. C? deeze laaflgenoenide zalf'en flrooit W bet fpaanfche vlieden poeder in, en mengt het wel door elnande, en, en maakt bet tot rollen op de wijze hier voor ge, ^Deeze zalf is gefchikt om blaaren te trekker). Ten opzigre van derzelver gebruik merke ik alleenlijk aan dat men zig nimmer 'er van bedienen moet, ten zij zulks hoog nodig zij; dat is om eene fcheiding (crifisj der koorts te wege te brengen; gelijk ik te zijner plaats nader melden zal. Hier zal ik alleen de manier op geeven om zig van dezelve te bedienen, De plaats op dewelke men dezelve leggen wil, hec Sri in den nek, hec zij tuflchen de fchouders, of aan de knieën der bcenen, wafcht men eerft met een weinig azijn, zoo lang wrijvende tot hec vel rood word, dan legt men 'er de blaartrekkende pleiner op ter groote van de palm der hand, reedelü* dik en op leder gefineerd, zorg draagende dat dezelve niet verfchuive, en laate ze dus twaalf uurenleggen: in die tijd zal de blaar genoegzaam getrokken zijn; men opent dezelve vervolgens, om het vogt uit te laaten (zonder egter, gelijk dikwi|ls gefchied, hec vel af te trekkenj; verbind hec vervolgens met de ceraat zalve van Turner, (zie deszelfs bereiding wat verder op K ) op linnen, of 'c geen beter is, op plukzel gefineerd, die verband vernieuwt men alietwaalt uuren coe dat de wond geheeld is. Ik ga nu verder over tot het binnenft ol middeilte gedeelte der medicijn-kift. A. Gecampherde brandewijn. . . Neemt anderhalf pint flerke brandewijn en laaf in dezelve twee oneen campher fmelten. Dit is een uitwendig middel in kneuzingen en andere onefteekende toevallen, waar in ontbinding en verfpreiding der vogten noodig is. Deszelfs voorr ° £ a naam  68 DE ARTZ EN HEELMEESTER naam gehruik is in verrekkingen, ontwrichtingen en been - breuken. Dit egter moet ik omtrend de gecampherde brandewijn aanmerken , dac dezelve, fchoon zeer nuccig in de voorgemelde- en fommige andere uic zinkingen voorckomende toevallen, nogtans altoos omzigtiglijk en fpaarfaam moet gebruikt worden, wijl ze ligcelijk de vacen opdroogen en bederf aan hec been zoude ce wege brengen, indien men ze in te groote hoeveelheid gebruikte. B. Smeerzel van zeep. Neem fterke brandewijn een mingelen; gediftiU leerde rofemarijn olij, een drachma; campher een once; [paanfche zeep een half pond: fnijd de zeep in kleine plakjes; mengt alles te famen en laat bet [metten. Dit is een uicneemend goed uitwendig middel in verrekkingen, zinkingen , kneuzingen , enz. Dit middel noemc men gemeenlijk opodeldoch, en hec is in alle diergelijke gevallen verre te verkiezen boven de geeft van campher alleen; uitgezonderd alleen wanneer die kwaaien met groote loomheid en vadztgheid verzeld zijn, en 'er dus fterker aanprikkelende middelen noodig zijn; gemeenlijk egter zal dit middel ten vollen aan het oogmerk voldoen. (*) C. Boomolij: deeze moet zuiver zijn en van de befte foort: dezelve dienc in veelerlei geneesmiddelen , zoo als ik te zijner plaats melden zal. D. Zoete geeft van falpeter* Deeze geeft wordt volgens de bewerking derfchei- kun- (*) Dewijl dit famenmengzel zoo gemaklijk te maaken is, kan men het zelve altoos aan boord bereiden: dus rpade ik den zeelieden in plaats van het zelve flegts campher en zeen mede te neemen , en bij gebrek van dubbel oveigehaalde brandewijn, kan men zig zeer wel van gewouue brandewijn of ook van trum bediene«t  DER ZEELIEDEN. 6p kunde (chymie~) gediflilleerd van anderhalve pms brandewijn en een half 'pendi'geeft van falpeter. Die is een uitneemend goed middel in alle ongemakken die uit fcherpheid der vogten ontdaan, en het zelve werkt voornaamlijk als een zagt pisdrijvend middel; daar en boven is het zelve zeer goed tegen de kramptrekkingen en daat bet bederf of verrotting tegen : dus is hec zeer nuttig in alle oncfteekende ziektens, voornaamlijk in rotkoortfen: gelijk ik in hec vervolg van die werk zal aanmerken. E. Honig: deeze is mede een zeer nuttig middel, waar van men eene genoegzaame hoeveelheid van de bede foort moec mede neemen: zij is voornaamlijk diendigin gorgeldranken, klijdeeren, enz. gelijk ik op zijn plaats zal aantoonen. F. Geele Bafilicum: Neemt olij —, geele was —, geele har ft —, en hourgondifche pik van ieder een half pond; terpentijn twee oneen; fmelt dit alles te famen en mengt het wel door een. Dit is een zeer goed uitwendig digedief, om verzweeringen ce zuiveren en de etcer ce verbeceren, waar door de oncdeeking verdreeven worde. G. Elixir van vitriool. t Neemt maag elixir een pint; olij van vitriool vier oneen. Vermengt dezelve te famen, en zijgt ze door een papier. Die is een uicneemend goede elixir cegen de zwak¬ heid der maag, die uic gal en bedurven ibiisverree- ring ontdaat ; gij is mede een der bede middelen tegen het fcheurbuik en foortgelijke ongemakken; als ook in koorcfen. Men ncemc van dezelve, 2o:, 40 tot 60 druppels in een weinig water. H. Elixir proprietatis. Neemt myrrhe tot poeder gemaakt, anderhalf E 3 once\  yc. pE ARTZ EN HEELMEESTER once; fuccotorijnfehe aloe in poeder, een ome; faf{vaan vier omen; zoet gemaakte geefi van vitriool, z"S oneen; dubbel overgehaalde brandewijn, vieren twintig oneen-: laat dit alles te famen vierdagen lang in heet zand tréken, giet vervolgens het vogt tot gebruik af. ... Deeze elixir is een uiefteekend goed maag-middel, Zij bevordert de ipijsvertcering; verfterkc de maag en wekt de eetlutt op; zij doec mede zag.elnk open lijf houden en is dus dienÜig tegen veele kwaaien der ingewanden. De gifte daar van is een paar dracnmen, of een middelmaacige lepel vol. Neemt ze op zig zeiven of in een glas wijn. Het is een zeer aangenaam bitter. I. Verzagtende eleiïuarie. Neemt gedroogde vijgen, een pond; tamarinde--, 'talïïa, en gedroogde franfche pruimen, van ieder eenhalf pond; fennebladeren, agt oneen; corian- , der zaad , vier oneen ; zoethout, drie oneen; befte brood zuiker, twee ponden en een half; maakt de ' fennebladeren en het coriander zaad tot een poeder, en zift het door een zeef; kookt de vijgen, de cafjia, de tamarinde, pruimen en het zoethout te famen tot een dikke pap, zijgt dezelve door mengt 'er vervolgens bet poeder onder, en maakt het met behulp der broodzuiker tot een eleéluarie offltkbrok. ■ Dit is een zagc buikzuiverend middel, het welk verkoelend is en openend, dus zeer nuttig in koonzen en in verzwakte geftellen waar open lijf dienftig is Men neemt 'er een brok van ter groote van een muskaatnoot, en herhaale zulks zoo dikwijl de omftandigbeden het vereifchen. K. Ceraat zalve van Turner. Neemt boom-olyeen pint; gedewafch en bereids Ulmeifteen* van ieder een half pond; /meltèetwajca w  DER ZEELIEDEN ft in de olij en mengt 'er de calmei-fteen onder: roert het ge/ladig tot alles- is koud geworden. Dit is eene heelende zalve , die zeer goed is in fchroeijingen en gebrandheden : ook om blaaren mede te verbinden, als mede tot heeling van uitwendige zweeren, wanneer dezelve zig beginnen tot geneezing te fchikken: ook gebruikt men deeze zalve om andere verbanden te doen op haar plaats blijven. L. Poeder tegen de koorts. Neemt gezuiverde falpeter, een half pond; bereide kreefte oogen, vier oneen; cinnaber van antimonie, wel bereid en fijn gemaakt , twee oneen; zoete kwik een drachme: mengt dezelve. Dit is hec vermaarde kramptegengaande poeder van den beroemden stahl, hec welk nog zeer merklijk verbeterd is, door bijvoeging der zoete kwik, welke ik in den loop eener langduurige praktijk bevonden hebbe een allernuttigfl middel te zijn tegen koorezen. Geen foort van koorts door welke hec menfehdom, zoo ce wacer als ce lande, aangetaft word, is mij bekend, in welke men zig niec veilig en met veel voordeel van dit middel bedienen kan., De gifce van die poeder is een fcrupel, of een half drachme ,] en men herhaalc hec zelve naar maace de hevigheid der koorcfen zulks vereifchen. M. Maag-Poeder. Neemt gezuiverde bereide falpeter en krijt, van ieder agt oneen; muskaat noot en, twee oneen: maakt ze te zamen tot een fijn poeder , alles wel door een •mengende. Die is een uicneemend goed middel cegen de zoode of andere rauwigheden der maag en ingewanden; wanc wijl hec de fcherpe en zuure ftoffen, die zig in de eerfte wegen onthouden, opflurpc, is hec teffens losmaakeod en windbreekend: hier om is het voor E 4 de  fi DB ARTZ EN HEELMEESTER de zoode, voor oprifpingen en diergelijke laftige toevallen bij uitllek diendig. N. Calomel of zoete kwik. Dit is een zoet gemaakte kwik, welk bereid word. uit vier oneen fublimaat en drie oneen gezuiverd kwikzilver; dezelve mengt men wel door elkander ren, en fublimeert ze zes maaien. Deeze is de veiligde en zagede van alle de bereidingen der kwik , en mag, mits men ze met oordeel gebruike, voor een der belle en. nuttigde geneesmiddelen gehouden worden. Om deeze rede zal ik 'er hier een weinig breedvoeriger over handelen. In de eerde plaats moet dezelve onvervalfcht, getrouwelijk bereid en wel gezuiverd zijn ; en ten tweeden zoo fijn gemaakt als eenigzins mocglijk is. Om dit laatde .te verrigten, hebbe ik in mijne verhandeling over de venuskwaalen aangeraden , dezelve met een weinig water, op een marmeren plaat, tot den hoogdmogelijken trap van fijnheid te wrijven en ze vervolgens te laaten droogen en to: gebruik te bewaaren. De fijnheid van dit uitmuntend geneesmiddel is van het uiterd gewigt en behoort dipt in acht genomen te worden: want niet alleen doen derzelver grove deelen zeer veel nadeel in de ingewanden, maar het is teffens zeker, dat hoe fijner dezelve verdeeld is, hoe doordringerder en uicgedrekter derzelver werking is. En in het gebruik van geneesmiddelen uic kwik bereid, moet men deeds in bet oog houden, dat de geringde hoeveelheid altoos de bede is. Geen fcherpigheden komen 'er in het menfchlijk lichaam voor, welke niet door dit algemeen , de fcherpigheid tegendaand middel geneezen worden, wanneer men zig behoorlijk van het zelve bedient; in de venuskwaalen is hec zelve hec eerde en voor- naamft  DER ZEELIEDEN. 73 naamft geneesmiddel ; doch men moet wel zorge draagen dat de hoeveelheid daar van klein zij en ge. evenredigd aan de kragten des lijders ; ook moet men verhoeden dat de kwik niet op de fpeekzelklieren valle en eene kwijling veroorzaaken. De gifte moet nimmer meer zijn dan een grein, en die is genoeg voor den tijd van vier en twintig uuren; ten ware 'er noodwendig ontladingen en zuiveringen des lichaams vereifcht worden, in welk geval men de gifte naar vereifch der omftandigheden vermeerderen mag, vooral in kwaadaardige buikloop of diergelijke toevallen. Men geeft dit middel onder veelerlei gedaantens ; doch het beft is in .pillen met een weinigmeelbloem en water enz. Ook kan men de kwik, naar vereifch der omftandigheden , vermengen onder andere geneesmiddelen, waarvan ik in 't vervolg gelegenheid zal hebben nader ce fpreeken. O. Frevipitaat. Deeze word gemaakt door gelijke zwaartens van huik en flerk water door een te mengen, en vervolgens in beet zand tot droog wordens toe te laaten uitdampen; door deeze bewerking verkrijgt dezelve eene roode verwe. Die is een uicneemend goed middel in alle kwaadaardige vetzweeringen, wijl het zelve de fcherpheid der eccer yerbecerc; hec wild of weelig vlees wegneemt, en een goede etter doec te voorfchijn komen. Insgelijks zuivere hec zelve de huid van allerlei uicflag en verdrijft geheellijk luizen en diergelijk vuil ongedierc. Dan hec zelve moec even zoo wel als hec voorgaande zeer fijn gewreeven worden, wijl hec daar door de fcherpheid verheft en veel krachtiger worde. Ook moet het zelve met de eene of andere E 5 zalve  •74 DB ARTZ EN HEELMEESTER zalve vermengd en nooit, ten minden zeer zelden,allcen gebruikt worden , gelijk ik hier agter zal aanwijzen. P. Kwik-zalve. Neemt varkens reuzel, agt oneen; gezuiverd kwikzilver, een once ; venetiaanfche terebinthijn, twee draehmen: wrijft de kwik met de terebinthijn, zoo lang, tot dat men geene bolletjes meer zien kan, en mengt het dan met de reuzel wel door een. Die middel is inzonderheid goed in venuskwaalen, als ook om zeker foort van vuil ongedierte, platluizen genaamd, te verdrijven. Doch ik raoec hier een ieder waarfchouwen, zig niec al te rijklijk van deze kwik-zalve te bedienen, wijl dezelve niet alleen kwijling veroorzaaken kan, maar ook om dat wanneer (gelijk maar al te veel gebeurd) de kwik met loot vervalfcht is, daar uit hevige en ongeneeslijke pijnen in de beenen ontdaan, dus fomcijds het geneesmiddel erger zijn zoude dan de kvyaal zelve. Q. Rhabarber. Die is een noodig middel in allerlei foorten van buikloop en verflappingen der ingewanden : wanc behalven datdezelve zagcelijk buikzuiverend is, bezie zij teffens eene faamcrekkende krachc, genoegzaam om de verflapte vaten te devigen en toe voorige derkte te herdellen. Men geeft van de Rhabarber gewoonlijk een fcrupel teffens, het welk men met eene gelijke hoeveelheid fijn gemaakt krijc of maagpoed&r (M) vermengc, vooral in herbegin van een buikloop. R. Jalappe. Deeze is van alle buikzuiverende middelen hec bede, dan, wanneer'er noodwendig eenige merklijke ontlading vereifchc word. De gifte zij van een fcrupel coc een half drachme; men maakt het zelve toe een drankje, mee een weinig fyroop en water of anderzins. Men kan 'er in alle gevallen, die ontlading vereiflehen, veilig  DER ZEELIEDEN. ?5 een of twee greinen zoete kwik bijvoegen, uit wat oorzaak ook hec ongemak oncftaa. S. Hypicacuanba: die is het befte van alle de braakmiddelen: men geeft van dezelve omcrendeen fcrupel, hec zij in een drankje of in een flikbrok. Braakmiddelen zijn niet zelden nuctigerdan buikzuiveringen ; niec zoo zeer door hec zuiveren der maag, als wel door de beweging die zij in het geheele lichaams-geftel te wege brengen; door welke de uitwaaffeming bevorderd, en den geftremden of belemmerden omloop der vogten herfteld worde. T. Laudanum Ilquidum, of aftrekzei van opium. Neemt gezuiverde opium, een once; kanneel en kruidnagels van ieder een drachme; laat dezelve een week lang, zonder warm te maken, op een pmt witten wijn trekken, zijgt het vervolgens door, m bewaart het voor gebruik.\ Dit is een zeer goed middel in pijnlijke en ruftlooze ziektens, doch nimmer moet men zig van hec zelve bedienen, dan in geval van de uiterfte noodzaaklijkheid. Want wijl hec zelve de gevoeligheid der zenuwen verdooft, verzwakt het derzelver hevigheid en vermindert dus merklijk de krachten des lichaams; doch daar hec wezenlijk vereifcht word, is het, van zeer goede uitwerking om hevige pijnen te ftillen en de natuur ruft te verfchaffen. De gifte van dit aftrekzei is van tien- tot dertig druppels, naar maace van de omftandigheden des lijders. U. Esfentieele olij van peper munt: die is eender befte middelen voor de zenuwen, welke de geheele apotheek opleverc; en is teffens dat geene het welk 'c minft prikkeling veroorzaakt. In alle gevallen van zwakheid en verllapping raade ik dezelve veel liever aan dan geeft van hareshoorn en diergelijke prikkelende middelen, hoedanig ook. Deeze olij verwarmt de  "7 6 DE ART Z EN HEELMEESTER de maag , verfterkt de ingewanden, verfrifcht en verlevendigt het geheele zenuw - geftel. De gifte daar van is 3 , 4 of 6 druppels, op een klompje broodzuiker, het welk men ineen glas wijn of water laat fmelten; dit kan men altoos veilig, naar vereifch der omftandigheden herhaalen, zonder gevaar te loopen het lichaamsgeftel eenigzins te benadeelen. W. Turlington's' Balfem: Neemt St. fans kruid, een kleine handvol; flerke brandewijn anderhalf mengelen', laat de zelve eenige dagen flaan trekken, en zijgt het aftrekzei door; neemt vervolgens angelica wortel, olibanum, myrrhe en Jocotorijnfche aloe, van ieder een once; ftyrax, benzoin en balzem van peru, van ieder anderhalf once; laat het al te famen, op de voorge.' melde brandewijn eenige dagen, in eene maatige warmte trekken; zijgt dan de balzem door en bewaart ze voor het gebruik. Dit is het egre voorfchrift van de balfem vanTurlington, welke in veelerlei toevallen een uitmuntend geneesmiddel is. Uitwendig gebruikt is dezelve zeer goed voor verfche wonden, fnijdingen, kneuzingen enz., mits men zig ten eerften van dezelve bcdiene. Doch inzonderheid is dit middel, inwendig gebruikt zynde, van zeer veel nut; hetzelve verwarmt de maag, bevordert de fpysverteering, verbetert het bloed-, verfpreid eene aangenaame warmte door het geheele lichaam, en is inzonderheid een overtreffend goed middel in alle kwaaien uit zinkingen ontftaande. Men neemt van dezelve een thee lepeltje vol, in een glas wyn of eenig ander vogt; en in alle gevallen in welke men zig van bitters bedient behoort dit de voorrang te hebben; zijnde het een deï  DER ZEELIEDEN. 77 der befte maag middelen. Dan men moec echter in aanmerking neemen, dat wanneer het geilel koorcziais, die middel nimmer moet gebruikt worden, wijl hec zelve uitnemend verhittend, en dus beft gefchikt is voor koude en zwakke lichaams -geftellen. Hier mede zal ik deze les eindigen; alleenlijk zal ik nog aanmerken, dat fchoon 'er nog verfchillende andere geneesmiddelen zyn, zeer goed en gefchikt voor uic- zoo wel als inwendige kwaaien, ik echter dezelve met opzet voor by gegaan ben, wyl derzelver gebruik eene meerdere oplettenheid vereifcht, dan men van lieden, die zig niet bijzonderlijk op de geneeskunde toegelegd hebben, verwagten kan. Teffens verzekere ik, dac de hier opgegeevene genoegzaam zijn, mits men zig van dezelve op de voorgemelde wijze bediene. Ik voor mij ftelle vaft, dat de goede uitflag niet zoo zeer van degeneesmiddelen zelve, als wel van de kennis hoedanig en wanneer dezelve te gebruiken, afhangt. Nog moet ik den leezer verwittigen, dat ik my zoo veel doenlijk was, gehouden hebbe aan de voorfchriften, welke men in de gedrukte apotheken opgegeeven vind, op dat dezelve des ce becer in de apotheken van alle landen zouden te bekomen zyn, en men zig dus altoos van de ontbrekende middelen zoude kunnen voorzien. Het zoude my weinig moeite gekoft hebben in de bereidingen dier middelen verandering te maaken; dan ik begrijp, dat zulks alleen de moeijelykheid om dezelve te bekomen vermeerderd, en de algemeene nuttigheid van die werkje verminderd zoude hebben. III. LES.  ?8 DE ARTZ EN HEELMEESTER LIL LES. Over toevallen en derzelver gepafte behandeling. Ïk zal nu overgaan tot de daadlijke hulp, welke het menfchlijk lichaam noodig heeft, wanneer desfelfs welftand door toevallen of ziektens benadeeld is. Dit is mijns bedunkens de grootfte en edelmoedigfte dienft, welke de eene menfch aan den anderen kan toebrengen. .. De gezondheid is zekerlijk de voornaamfte der tijdelijke zegeningen; en wat grooter dienft kunnen wij onzen evenmenfch toebrengen, dan hem indringenden nood te hulpe te komen. De overweeging hier van toont duidlijk aan, hoe veel oplettenheid en nauwkeurige omzigtigheid 'er vereifcht word in iemand, die dezen gewigtigen en menfchlievenden poft op zig neemt. Eer ik dan tot deeze Les, welke van zo veel belang is, overgaa, verzoeke ik mijnen leezeren op dezelve alle hunnen aandagtte veftigen, en nimmer iets te beginnen voor en aleer zij den aart der kwaal, zoo wel als de manier van dezelve te behandelen, grondig begrijpen; wijl niets minder dan de gezondheid —, ia menigmaal het leeven zelfs, hier van afhanglijk is. Ieder menfch hoe voorzigtig hij zig ookgedraage, ftaat voor toevallen en ongelukken bloot: zeelieden egter meer dan andere menfchen; niet alleen uit hoofde van hun beroep, maar ook van de veranderlijkheid en onftuimigheid van het element dac zij bevaaren, welke hen geftadig aan de grootfte gevaaren bloot {tellen. „ De uitwendige gevaarlijke toevallen, aan weiKe zij  DER ZEELIEDEN. 79 zij bloot gefield zijn, zal ilc verdeelen, in zoodanige die ontflaan uitvallen, wonden, kneuzingen, ontwrigtingen, fchroeijingen door beet water of diergelijke, branden en verdrinken; ieder dezer toevallen, zal ik afzonderlijk en zoo klaar mij doenlijk is, verhandelen. EERSTE AF DEELING. Fan het vallen. Een menfch die valt, is gedeeltelijk van zijn verfland of tegenwoordigheid van geeft beroofd ; en wel zoo veel meer als hij angftig en bekommerd is voor zijn zelfs behoud]; voeg hier bij, dat dit doorgaans een voor hem geheel ongewoon,, toeval zijnde, hij des te minder in ftaat is, middelen tot zijn behoud aan te wenden: hier van is het dat, het vallen bij verfchillende perlöonen ook verfchillende uitwerkingen heeft; want fommige die in het vallen hun oordeel en tegenwoordigheid van geeft behouden, zullen daar door hec een ofander ongeluk vermijden, dewijl anderen als een blok of als een dronken man nedervallen, zonder in ftaat te zijn iets tot hun behoud aan te grijpen. Ik herinnere mij eens uit de puttingen van de voormaft gevallen te hebben, zonder mij, door de goede beftiering der voorzienigheid, eenigzins te bezeeren. Ik beken; dac dit groocendeels een geluk was; dan egter was ik ter zeiver tijd zeer werkzaam tot mijn behoud , en eene zekere vaardigheid aangenomen hebbende, om van hec dek in hec ruim van een klein fchip te fpringen, had ik mij daar door aangewend mijn adem in te houden, en eene tegenwoordigheid van geeft verkreegen, welke mede veel tot mijn behoud toebragc wan-  80 DE ARTZ EN HEELMEESTER wanneer ik dus onverwagc viel. Ik melde dit alleenlijk om cc coonen, dac de grootfte onheilen in hec vallen , uit angit en verbaasdheid ontdaan. Ik hebbe een Matroos gekend, die meermaalen uic grappen, zig hier of daar uichecfcheepswant het vallen, in het naar beneden komen, als een kat van het een in het ander touw rollende, ieder een tot zijn hulp deed toefchiecen, en hun vervolgens om hunne goedwilligheid uitlachce. Een menfch die vale, loopt gevaar den adem ce verliezen, inzonderheid zoo hij niec zorgvuldig is en tegenwoordigheid van geeft genoeg heeft, om dezelve ih ce houden, op hec zelve oogenblik dat hij zig voelt vallen; zoo dra hij den adem kwijt raakt, verheft hij tevens alle oordeel; wordt dus beweegloos en aan alle ongelukken blöotgefteld. Hier door zicc men gemeenlijk, menfehen, die van eene aanmerklijke hoogte gevallen zijn, zonder eenige beweeging en als dood op den grond leggen, fchoon ze zelfs anderlins geen de minfte kweczuur bekomen hebben. Behandeling. Wanneer ik bij zodanige gevallen geroepen zijnde, den lijder beweegloos vond en buiten kennis, was hec eerde dac ik deed zijn daslos te maaken, hem bij de kraag van zijne rok of wambuis cevaccen, en hem dus fterk ce fchudden; hier doorkwam hij gemeenlijk in den cijd van een half minuuc onder hec lozen vaneen zwaaren zugc, bij zig zeiven; vervolgens opende ik een ader, en lieceene zeermaacige hoeveelheid bloed af; hier na onderzogc ik hem verderen wonden of kneuzingen vindende; behandelde ik dezelve naar vereifch der omdandigheden. Een menfch die vallende niet oogenbliklijk dood blijft  DER ZEELIEDEN. §1 blijft, is egter aan eene menigte gevaarlijke toevallen onderhevig. De hevige ontroering, fchrik, angft enz. zijn veelal zoo gevaarlijk als de uitwendige kwee zuur of kneuzing zelve. De herflènen en derzelver bloetvatenzijn zeer teer, enberften niet zelden,zoo wel door het gebrek aan ademhaaling als door den fchok van den val; dit heeft veeltijds eene doodlijke beroerte ten gevolge. Op het vallen volgt veeltijds een koorts, welke menniet verzuimen moet te verdrijven; na dat derhalven de lijder adergelaaten is , en geheel weder bij zig zelve gekomen, behoord men hem alle uuren eene gifte te geeven van het poeder tegen de koorts (L),en hem eene tamelijke hoeveelheid aftrekzei van citroen kruid te doen drinken , ten einde hij zagtlijkaan hec zweeten geraake, waar door hij in dit geval doorgaans fpoedig weder herfteld en toe zijn werk bekwaam zijn zal. TWEEDE AFDEELING. Over de wonden. Een wond is eene onnatuurlijke opening in eenig deel des Lichaams, door welke den geregelden omloop des bloeds meer of min in wanorde gebragt —,'de vafte deelen van eikanderen gefcheiden en de vogten uicgelaaten worden. Dezelve worden veroorzaakt door veelerlei onverwagte en meer of min hevige uitwendige beledigingen. Dan wanneer zodanig eene opening zig tot zweeren zet, noemt men dezelve niec meer een wond , maar eene verzweering of verettering. Hierop dient fteeds nauwkeurig gelet te worden, wijl wonden en verzwe i ringen, door onkundigen, niet zelden met elkande8 j> ren  S» DE ARTZ EN HEELMEESTER ren verward worden. Derzelver aart egter zeer verfchiliend zijnde, behoort ook derzelver behandeling niet minder te verfchillen: dus word hier toe oplettenheid en eenige kennis vereifcht. Wonden onderfcheid men beft in drie verfchillende foorten, als; geihedene —, gekneusde — of gefchotene wonden. Ik zal kortelijk de bijzondere manier, om ieder derzelven te behandelen en tegeneezen, aanwijzen. Gefnedene wonden. Een gefnedene wond is enkel eene van een fcheiding der deelen; hoe fcherper het werktuig is waar mede dezelve toegebragt word, hoe ligter dezelve heelen zal. Men behoort egter altoos in aanmerking te neemen, welk deel des lichaams 'er gewond zij, want fchoon de natuur zelve zeer behulpzaam is om de afgefcheidene deelen weder te vereenigen en zaam te hegten, geneezen nogtans fommige dier deelen veel ligter dan andere. Menneeme derhalven in acht de volgende. Verfchillende behandelingen. Wanneer 'er een flag-ader gekwetft is (het welk men ontdekt aan de hoger koleur van het bloed, en het uitfpringen van het zelve, met afgebrooken ftraalen) moet men door het bloed te ftempen den lijder bewaaren voor dood te bloeden. Hieromtrent moet men egter niet al te vreesachtig en te fchtelijk zijn. Twee of drie oneen bloed uic een wonde geftort, maaken een grooten plas; en dikwijls is het verlies van een weinig bloed, der gencezing zcerbe- vor-  DËR ZEELIEDEN 83 vorderlijk. Wanneer egter het bloed, hevig uit de wonde gudft, voornaamlijk uit een flag-ader, m.akz men een compres of groote wiek van plukzel, beftrooic dezelve met poeder van aluin (17) > legt daar overeen drukdoek of compres in gecampherde brandewijn (A) bevogdgt, en wind 'er een zwagcel zodanig om, dat het verband wel op zijn plaats blijve. Zoo dit niet helpt, rolle men een ftuk geld in eert compres, en maake het zelve op de wonde vaft, mits de gekwecfte plaats zulks toelaace , de wonde bij voorbeeld op de armen, beenen, enz. zijnde. Dit eerfte verband laate men twee of drie dagen of langer zoo het den lijder niet hinderlijk is, op zijn plaats blijven.Zöodit alles niet baat moet men tot de naald coevlugt neemen, deflag-aderonderfcheppen en toebinden. In alle andere gefnedene wonden, moet men zorg draagen dezelve eerft wel te zuiveren, met een weinig fchoon water, (waar onder men eene kleine hoeveelheid wijnazijn of brandewijn mengen kan) vervolgens fluit men de lippen der wonde wel te famen, en verbind dezelve met een wiek op welke een weinig van deTurlingtons balfem (W) gefineerd is, en legge daar over een compres in gecampherde brandewijn (A) nat gemaakt. Pleifters en zalven zijn op versfche wonden altoos onnoodig. Al wat 'er tot de geneezing vereifchr word, beftaat alleen in het zuiveren en lchoonbouden der wonde, het gekwecfte deel ruft te geeven, en zig van bijtende of fcherpe dingen te onthouden. Turlingtom balfem (W) is bij uitftekgoed, doch dezelve gelukt doorgaans beter op kleine, dan op groote wonden. Wijl de vingers doorgaans meer dan de overige deelen des lichaams gevaar loopen van ggfneden te worden, en daar uic fomtijds pijnlijke en zelfs geF 2 vaar-  84 DE ARTZ EN HEELMEESTER vaarlijke toevallen onrftaan kunnen, zal ik hier een eenvouwdig, gemaklijken goed middel opgeeven— ; wanneer men in den vinger gemeden heeft j wasfche men denzeive fchoon af in zout of verfch water en winde vervolgens een ftevigen langen draad, doch niet al te valt 'er om; zorg dragende dat die omwoeling op zijn plaats blijve; binnen een paar dagen zal de wond geneezen zijn , zonder dat men verder eenige zalve of ander verband noodig hebbe. Wanneer men ontfteeking aan de wonde gewaar word, moet men middelen daar tegen aanwenden, en zig zonder tijdverfuim van aderlaatingen, koortspoeders, enz. bedienen. Van de gekneusde wonden. Dit foort van wonden is van een erger aart en niet zo gemaklijk te geneezen als de voorgaande. In dit geval fchijnen de deelen verfcheurd en met geweld van een gereeten te zijn, zoo dat 'er niet alleen eene fcheiding der deelen, maar ook eene verbréeking van menigvuldige fijne vezelen, in den omtrek der wonde, plaats heeft. Hierom zijn deeze toevallen met eene merklijke zwelling, ontfteeking en pijnverzeld; wijl het bloed, in deiïèlfs omloop gehinderd zijnde, natuurlijkerwijze de deelen doet zwellen, en de verfcheuring der zenuwen noodwendig van hevige pijn gevolgd word. Dus moet zig de natuur eerft van de fchadelijke en verfcheurde deelen ontlaflen, eer zij de wonde kan heelen en zig doen fluiten. Hiertoe is geen ander middel dan de verettering. .In ligte gevallen van die foort, is niets beter dan de Diachylum Pletfler (20), welke de ontfteeking verligt, de fcherpheid verzagc, en de wonden in eenen goeden ftaat en tot geneezing brengc.  DER ZEELIEDEN. §5 Tot dit foort behooren mede de wonden der fcheenen door fchaaven, flooten enz., welke aan boord der fchepen zeer dikwijls voorkomen. En wijl uit dezelve (fchoon ze doorgaans weinig geteld worden) zeer kwaade gevolgen kunnen voortkomen, raadeik den zeelieden, ten eerflen een Diachylum pleifter (co) 'er op te leggen; hier door zullen zij gemeenlijk, zig voor zweerende beenen, die zeerlaftig en moeijelijk te geneezen zijn , behoeden. Wanneer de gekneusde wond op eene andere plaats is, en alle de omleggende deelen mede gekneusd zijn, moet men zorge draagen eerft de wonde, zoo als hier voor opgegeeven is, ce zuiveren •, vervolgens legt men 'er een wiek op met geele bafilkum (Fj en over deze een compres in gecampherde brandewijn of rum (A) nat gemaakt; wanneer dan de wond begint te heelen, verbind meji dezelve met droog plukzel. Wijl dit foort van wonden zeer onderhevig is tot verzweeringen over te gaan, moet men van den beginne af aan zeer oplettend zijn dezelve na behooren te behandelen —. In het algemeen moet men alle wonden niet te dikwijls verbinden of naar dezelve zien; hier door benadeelt men dezelve flegts en vertraagt degeneezing. Het eerfle verband van eene wond moet in de drie eerfle dagen niet worden los gemaakt. De natuur zelve, is, boven al in gezonde lichaams-geflellen, zeer behulpzaam, en niets meer word 'er vereifcht, dan haar flegts, wanneer zij te kort fchiet, te hulpe te komen. De behandeling eener wonde die zig tot verzweering, zet, zal men hier agter onder dat hoof'Jlluk vinden. F 3 Ge-  S5 »B ARTZ EN HEELMEESTER. Gefchootene wonden. Deeze zijn de vreeslijkde en gevaarlijkde van alle wonden; niec alleen door de kneuzing en verplettering der deelen, maar ook daardoor, dat de kogel dikwijls vreemde lichaamen, als Hukken der kleeding, enz. met zig in de wonde drijft. De gefchootene wonden zijn op haar beft genomen moeijelijk en zeer langzaam te geneezen, maar zeer dikwijls hebben zij eene verderving der deelen ten gevolge, en worden dus zeer gevaarlijk. Daar en boven worden zelden door dezelve de vleesachtige deelen alleen gekwetst, maar veelcijds dringc de, fchooc coc in de beenderen zelve door en beledigt of verbrijzelc dezelve meer of min. Hec eerde dac men tot geneezing der gefchoocene wonden aanwenden moec, is de kogel en andere vreemde lichaamen, die in de w&nd gedrongen zijn, uic te naaien; vervolgens verbind men dezelve met geele ba/dicum (F), gemengd met precipitaat (0> Ten deezen einde neemt men No. I. Geele bafilicum, een once; precipitaat, een fcrupel, en mengt dezelve wel door een. Alle de omleggende deelen der wonde, moeten geduurig gedoofd wörden met warme roode wijn , die met gecampherde brandewijn vermengd is. Zoo de lijder volbloedig is en weinig of geen bloed door de wond verlooren heeft, moec men bem aderlaacen en hem van eerften af aan behandelen even eens als ware hij door koorcs aangecad. Zoo de pijn in de gekwecde deelen toeneemt en hevig word, geeve men agc of tien druppels laudanum liquidum of aftrekzei van opium (Tj, gemengd in dercig of veertig druppels zoete geeft van falpeter QD.) Dit middel geeve men hem eens —twee — *" %f' ' of  DER ZEELIEDEN. tj of driemaal's daags naar vereifch der omftandigheden. j Zoo de wonde rijkelijk en goede etter opgeeft, moec ; men met het zelve verband blijven aanhouden. Maar inI dien de deelen zwart worden, de wonde begint te : ftinken, de lijder zeer pijnlijk is en dikwijlsin zwijm ■ valt, is 'er eene verfterving te vreezen ; hier van zal I ik op deflelfs behoorlijke plaats nader handelen. Dan wanneer de ercer weinig is en flegt, en de deelen zeer ontftoken, moet men zig van een pap bedie; nen. Men neemt No. II. Havermeel (15) of (dit niet aan boord | hebbende) fijn gefiooten bifcuit, drie lepels vol; honig een lepel vol; water zoo veel als genoeg is 4 om dit te famen tot eenbekwaame pap te koe-ken; in i\ welke pap men vervolgens een halve lepelvol boom-olij | mengt. Deeze pap vernieuwt men ten minfien tweeI maal '1 daags; men legt dezelve zoo warm op de i wond, als de lijder eenigftns verdraagen kan. Wijl gefchotene wonden ligtlijk tot verzweeringen overgaan, wijze ik den leezer tot mijne in dit werk ' volgende verhandeling over de verzweeringen in hec ï algemeen. derde afdeeling. ' Van de kneuzingen. ' «tTT neu zin gen in wat trap ook, befchadigen jgk meer of min eenige der bloed — of andere vaten, en mogen gevoeglijk aangemerkt worden als I inwendige en mee hec vel overdekte wonden. Die ' kweczing of verbreeking der bloedvaten, waar door hec bloed uit zijne natuurlijke buizen uitgeftort word, is de oorzaak der zwelling die deeze toevallen lleeds verzelt. Zoo de kneuzing flegts gering is, herflellen »g de vaten en dus den omloop der vogten fpoedig: F 4 raaar  88 DE ARTZ EN HEELMEESTER maar wanneer de kneuzing zwaar is, loopen de witgeftorte vogten gevaar te bederven en eene verzameling van etter te maaken; hier uit volgen natuurlijk ettergezwellen en verzweeringen. De kneuzingen der vleefchachuge deelen zijn op verre na niet zoo gevaarlijk en kwaad, als die der geledingen; wijl de vezelen in de fpieren buigzaamer zijn en zig veel fpoediger weder vereenigen ; de banden der geledingen daar en tegen zijn zeer hard en bij uitftek gevoelig; dus zijnze veel pijnlijker en moeijelijker te geneezen. Hier toe moet men voor eerlt de uitgellorte vogten tragten te verdunnen en te verfpreiden, en dan de kragc der beledigde vezelen weder te herftellen. Ten deezen einde moet men ten eerfle de beledigde deelen waffchen met gecampherde brandewijn (A). Doch indien de kneuzing zeer digt is bij eene der geledingen, is het fmeerzel van zeep (B) veel beter. Eene omzwagteling waar door men het beledigde deel zoo veel mooglijk in ruft houd, is mede van zeer veel dienft. Dan wanneer het. deel zoo fterk gekneusd is, dat 'er eene verzameling van gegeftold bloed en vervolgens een ettergezwel op völge, moet men zig van de in de laatft voorgaande afdeeling opgegeevene pap bedienen, om het zelve fpoedig te doen rijp worden, en voorts behandele men het als eene gemeene verzweering. Edoch dit gebeurd zelden. Zoo de kneuzing zeer zwaar en de lijder volbloedig is, moet men hem aderlaaten; wijl 'er in dit geval koorts te vreezen is, tegen welke men op zijn hoede zijn —— en den lijder naar vereifch. der om* ftandigbeden behandelen moet. VI IR-  DER. ZEELIEDEN. 80 VIERDE AFDEELING. Van de ontivrigtingen. Veele en veelerlei zijn de toevallen, door welke een der beenderen kan ontwrigt worden of uic het lid geraaken: de herllelling daar van maakt een wezenlijk deel uit der heelkunde. Dan fchoon 'er geen heelmeefter bij de hand is, behoefd daar om een menfch niec in dien pijnlijken en beklaaglijken ftaat te blijven, welke niec alleen hec oncwrigce lid in gevaar ftelt om voor alcoos onbruikbaar ce worden, maar ook ligcelijk den lijder uic die leeven rukken kan. Ik zal derhalven die geval met alle mij mooglijke klaar- en duidelykheid verhandelen, en alle uitdrukkingen en kunllwoorden, welke misfehien de voorgefchreevene behandeling eenigzins verduifteren zouden , zorgvuldig vermijden. Voor eerft dan moet men zig herinneren, hec geen ik in mijne eerfte les, van de geledingen, banden en faamvoegingen, in de daar over handelende afdeeling, gezegd hebbe: vervolgens merken wij aan de oncwrigcing van den opper-arm en den fchouder, als die welke het meelt en liglt voorvalt, ter oorzaake, van de in zoo veelerlei verfchillende rigtingen beweegbaarheid dier geleding, van de platheid van het bovenlte hoofd des opper-arms, en de ondiepte van de holligheid des fchouderblads. Hier aan volgt de ontwrigting van hec dije been en de heup: doch deeze laatlten oncwrigcen zig in verre na niec zoo gemaklijk , dus zijn ze ook veel moeijelijker ce herftellen. Alle de andere geledingen , die zig hoekswijze , fleges naar eene zijde beweegen laacen, geraaken zelden geheel oncwrigc, zijnde dezelve fterker te faamverbonden , en kunnende niec gefcheiden F 5 wor-  QO Dï ARTZ EN HEELMEESTER worden , ten zij eerft derzelver omringende banden verfcheurd worden; egter zijn dezelve zomtijds onderhevig van gedeeltelijk ontwrigt te worden; en dit is het geen men doorgaans verrekkingen noemr. De ontwrigtingen fpruicen voort uit tweeërlei oorzaaken, voor eerft uit geweldige en uitwendige toevallen , ten anderen uit verzwakking en flapheid van de banden der geledingen. In het laatfte geval is zekerlijk de herftelling het gemakkelijkft, doch de geleding loopt teffens gevaar, van bij hec minfte tot-. val weder ontwrigt te worden. (*) Ik zal kortelijk de verfchillende foorten van ontwrigtingen , aan welke een menfch door een of ander toeval onderhevig is, verhandelen. Ontwrigtingvan den opper-arm en denfchouder. Deeze ontwrigting kan tweeërlei zijn , naamlijk nederwaards en voorwaards; agterwaards of opwaards kan dezelve niet zijn, een zij 'er een gedeelte van hec fchouderblad gebroken zij. De befte wijze om te onderzoeken hoedanig de ontwrigting zij ( inzonderheid voor iemand in de heelkunde onervaaren,) is de beidefchoudersnauwkeuriglijk mee eikanderen te vergelijken; hec verfchil zal (*) Ik herinnere mij een man gekend te hebben, wiens fchouder menigmaal uit hec lid geraakte, en die telkens deeze ontwrigting zelve weder herftelde. De eerfle keer dat zulks voorviel op een fchip op het welk ik mij als heelmeefter bevond, wierd ik, gelijk men denken kan bij hem geroepen, en wilde hem helpen : 'Aot* dottor (zeide hij tegens mij) ik heb een takel in mijn kift medegenomen en zal het ras weer in een takelen, en ïrt der daad hij had een catrol en touw, waar mede hi(> zijn fchouder in een oogenblik herftelde.  DER ZEELIEDEN. 91 ?al als dan zeer duidlijk kunnen gezien en gevoeld worden. Zoo de ontwrigting nederwaards is, zodanig dat het hoofd van het armbeen in den oxel gegleeden is, zal men boven aan den ontwrigten fchouder eene holligheid gewaar worden, die men aan den anderen fchouder niec vind; de elboog zal opwaards getrokken zijn en niet naar het lichaam coe kunnen bewogen worden; ook zal de lijder zijn hand niet kunnen uitftrekken, zonder de hevigfte pijn te gevoelen. Wanneer men het geval dusdanig bevind, zal men, om den arm weder in het lid te brengen, den lijder op een laag en vaftftaand bankje, kift of diergelijken plaatfen. Voorts neeme men een fervet of handdoek, brenge dezelve onder den arm door en laace de einden daar van agter in den nek des geenen die de operatie doed, faam vaft knoopen. Men laat door een ofcwee helpers den lijder vaft op zijn plaacs houden, terwijl een derde deszelfs arm vat, en den elboog geboogen houdende dezelve trapswijze uitrekt. Vervolgens vat men den arm met beide de ham den en wijl men denzelve door behulp van het om den nek faamgebonden fervet opligt, trekt een ander helper den arm naar zig, tot zoolang de uitrekking voldoende zynde, men hec hoofd van het uicgefchooten been gemaklijk wederom in deszelfs holligheid brenge, hec welk men onrdekc aan den knap, die het weder in hec lid fchietend been doet hooren: waar na de lijder den arm allerwegen heen zal kunnen beweegen, zonder merklijke pijn gewaar te' worden. Wanneer het hoofd van hec opperarms-been voorwaards ontwrigt is, zal men ageer aan den fchouder eene holligheid gewaarworden, de elboog zal agterwaards uiefteeken, en de lijder zwaare pijn gevoelen. Ia  $1 DE ART Z EN HEELMEESTER In dit geval plaatftmen den lijder even als in het voorige, en trekke met behulp van het om den hals faamgeknoopt fervet en der helpers, den arm eerft voorwaards, en brenge vervolgens het hoofd van het armbeen weder in zijn geleding; het welk men even als het voorige, aan den knap dien men hoort en aan de beweegbaarheid van den arm gewaar word. Wanneer de fchouder weder in het lid gebragc is, verbind men denzelve met een langen zwagcel, wiens midden men onder den oxel brengt en. den zeiven over den fchouder en om het lichaam doet kruiflen. Dit verband bevogtigc men des morgens en des avonds met gecampherde brandewijn (A). Voorts houde men den arm digt aan het lijf en den elboog gebogen. Dus houd men dezelve in een fluijer of ferver, het welk op de fchouders vaft gemaakt is, hier in laat men den arm zoo lang zonder hem te bewegen ruften, tot dat dezelve geheel weder herfteld is. Van de ontwrigtingen des elboogs of der knie. De elboog of knie, worden, zoo als ik reeds gemeld hebbe, zeer zelden volkomen ontwrigt, ten zij ze teffens gebrooken en derzelver banden verfcheurd worden, en dit zijnde is het geval vreeflijk. Dan dikwijls worden deze geledingen flegts verdraaid, verwrongen of verrekt, het welk, fchoon 'er niets van zijn plaats of uic het lid geraakc, egter doorgaans zeer pijnlijk is, uic hoofde van de veele Peezen, welke deeze deelen omringen. Het eenigfle dac men in deeze verrekkingen te doen heeft, is het deel te ftooven met gecampherde brandewijn (A), of liever met hec fmeerfel van zeep (B). Van hec zelve middel bedient men zig aamde knie; men bezorgt dezelve wel met een zwagcel, men doe die dee-  DER ZEELIEDEN. 93 deelen zoo lang ftil houden , toe dezelve geheel heröeld zijn: hier toe is de rufte hec voornaamfte middel. Van de verrekkingen van het gewrigt der hand — .en van dat des enkels. ! Hec gewrigt der hand en dat van den enkel zijn geledingen die zfg in verfchillende rigtingen beweegende, tot veelerlei beweegingen bekwaam en dus ook onderhevig zijn aan eene merklijke verfcheidenheid van verrekkingen of verwringingen; doch niet aan eene volkomene ontwrigting; des niet tegenftaande zijn deeze toevallen zeer pijnelijk, moeijelijk en fomtijds zeer langzaam te geneezen. Hoedanig ook een geval van dit foort zij, behoeft men flegts hec beledigde deel mee hec gezonde ce vergelijken, en men zal wel ras het verfchil gewaar worden. Wanneer het nu gebeurd dat men een merklijk onderfcheid vind, moet men het verrekte deel zag- ■ telijk uitrekken en herftellen; al het geen verders te doen is, beftaat alleenlijk in het zelve met een goed ■ en ftevig verband te bezorgen en het van tijd toe tijd te ftooven mee gecampherde brandewijn (A), of, hec geen nog becer is , mee hec fmeerfel van ; zeep (B). De Duim egter is onderhevig van ontwrigt te worden; dit plaacs hebbende , oncdekc men zulks zeer gemaklijk. Deeze oncwrigcing moec een fpoe» ■ digften herfteld, — door een bekwaam verband op zijn plaats gehouden en voorts behandeld worden als hier boven opgegeeven is. Out-  94 DB ARTZ EN HEELMEESTER Ontwrigting van bet dije- been. De geleding van het dije-been met de heup is gelijkvormig aan die van den opperarm met den fchouder, ten opzigt van bet hoofd des beens, en de holligheid in welke het zelve zig beweegt, uitgezonderd dac de holligheid des heupbeens veel dieper is. 'Er word grooce kragt vereifcht om het dije-been te oncwrigcen, en dus is ook het zelve zeer moeijelijk tè herdellen. Hec zelve kan of inwaards, -— of agcerwaards oncwrigc worden. Zoo de ontwrigting, gelijk meelt gebeurd, inwaards is, zal de voet buicenwaards gedraaid zijn, en de oncwrigte dije en been iecs korcer dan hec andere; Insgelijks wanneer het dije-been agcerwaards ontwrigt is, zal dac been mede iets korcer zijn dan hec andere , doch de voec zal binnenwaards gedraaid Zijn. He: befte middel, zoo als ik reeds gezegd hebbe, is, hec oncwrigcebeen mee hec andere ce vergelijken. De herdelling dezer ontwrigting is moeijelijk en dele fomtijds den bekwaamden heelmeeder te leur,: om dat de dije-fpieren de derkde zijnde des geheelen lichaams, niet ligt mede geeven of zig laaten uitrekken , zoo dra zij eens begonnen hebben de deeleni: faam te trekken; niet te min moet men dezelve onder-';! neemen: hier toe legge men den lijder op den rug of op de tegen overgetelde zijde der zieke heup , op eene vad daandc tafel, en laate hem om het lijf welu vadhouden, terwijl men hec been , de knie een weinig gebogen zynde, mee kragc laac uicrekken; de geen die de operaaeie doec , heefc even als in de ont-1 wrigeing des arms, een onder de dije doorgeflagen en om zijn nek vad gemaakc fervec; hij vat de dije mee beide de handen en brenge hec hoofd des beens weder in deszelfs holligheid, in welke het mee een luiden knap infehiet.  OER ZEELIEDEN. $jf Menigmaal gebeurt het in deeze zwaare ontwrigting, dat het uitgefchoten lid, zig niet weder laat herftellen of ook wel oogenbliklijk weder uit deszelfs geleding glipt; zoo dat de lijder, nimmer het been weder als voorheen, tot zijn wil heeft. Dan in die ■geval is de natuur mede zeer behulpzaam, en de deelen waar in hec hoofd des dije-beensgegleeden is, worden mee den tijd vereeld, en vormen als het ware eene nieuwe holligheid of heuppan, dus de lijder met den tijd weder in Maat geraakt van ce gaan, hoe wel hij mank blijft. In den loop mijner praclijk is mij flegts tweemaal de volkome ontwrigting van het dije-been voorgekomen ; van beide zijn de lijders volkomen herfteld: doch men moec in aanmerking neemen , dat zij beiden nog in jeugdige jaaren waren, in gunflige omftandigheden en eene volmaakce oppaffing genoocen. Dan op zijn beft genomen, is deeze onewrigting een leelijk coeval, wijl niec alleen de banden die de geleding omringen, doorgaans verfcheurd zijn, maar doorgaans het dije-been teffens gebrooken is. Het vereifcht veel meer kundigheid dan men denkt, om wel te bepaalen of het eene ontwrigting zij dan een beenbreuk, of wel beide teffens ; en ik ben zeer genegen ce gelooven, dat hier omcrenc niec zelden misge,taft word. Wanneer de ontwrigting herfteld is, moet men dezelve door een wel aangelegd verband verzekeren, den lijder zig doen ftilhouden; de deelen als hier voor gemeld is, ftooven, en naar vereifch der omftandigheden aderlaatingen doen. Gemeenlijk is die toeval van koorts verzeld, tegen welke men die middelen moet aanwenden; welke in het vervolg zullen opgegeeven worden. Meeftentijds zijn ontwrigtingen door uitwendig'ge- wetë  96 DE ARTZ ÉN HEELMEESTER weid met pijnlijke toevallen verzeld, wijl die deelen zeer 'gevoelig zijn, en 'er word fomtijds een geruimen tijd verdicht, eer de lijder weder tot voorige kragten herfteld zij. Men moet derhalven zorge dragen de beledigde deelen warm te houden, en den lijder zoo veel ruft als mogelijk is te verfchaffen. Ook is het zeer goed, dat men, na dat de ontfteekingverdweenen is, een verwarmenden op leder gefmeerde-n pleifter, geftadig rondsom het ontwrigt geweeft zijnde^ deel houde. V IJ F D E AFDEELING Van de beenbreuken. Wij gaan nu over tot de beenbreuken, den naam van dit toeval, luid ijiïèlijk,- gemeenlijk egter zijn dezelve yrij gemaklijker te behandelen en te geneezen dan de ontwrigtingen: de natuur zelve is bier toe inzonderheid behulpzaam. Uit de einden der afgebroken beenderen, vloeïd een lijmachtig vogt voort , Callusof beemveergenaamd, 'twelk dezelve weder als 't ware aan een lijmt, en hard geworden zijnde, ze fterker dan ooit famenhegt. Zoo lio-t als men een beenbreuk mishandelen kan en bederven, even gemaklijk kan men dezelve wel behandelen en geneezen. Ik zal ten dien einde eenige weinige regelen opgeeven, welke naar behooren in acht genomen wordende, fteeds met een goeden uitflag zullen gepaard gaan, wijl ik zelve de ondervinding van derzelver goede gevolgen m mijne eigene praftijk gehad hebbe. In de eerjle plaats, moet een beenbreuk, zoolpoedig doenlijk is, gezet worden. Ten tweeden, moet men aan het gebroken deel alle mooglijke ruft geeven, tot zoo lange de Callus hard geworden en hec ge-  DER ZEELIEDEN. 97 gèbrokcn been wel weder te faam gehegt is. Ten derden, moeten de vérbanden en zwagcels niec te digt of ce fterk aangelegd worden. Ten vierden, moec men zig niec te veel van ftoovingen met campher bedienen. Ten vijfden, moet men hec lichaams-geilel des lijders zo veel mooglijk in een gezonden ftaat houden j en hem daar coe, ten zesden, een gezonden en zeer maatigeu levensregel doen in acht neemen. Ten opzigte van hec zeccen van een gebroken been , heeft in voorige tijden eene groote dwaal ing plaacs gehad, deeze naamlijk, van hec been eene recht uitgeftrekte houding ce doen aanneemen; wijl de. uitrekking der fpieren hec been klemc en faamcrekc, en dus hec zeccen pijnlijk en teffens gevaarlijk maakc. Hier coe rade ik eene beccre manier aan; die naamlijk , van de fpieren zoo veel doenlijk is, in eene buigzame geftalce te houden, zoo wel geduurende de operatie als geduurende de geneezing. Ik gaa nu over coc de verfchillende foorten van beenbreuken. Breuk van het Bekkeneel ofbarfjenpan. Dit foort van beenbreuk is doorgaans met veela kwaade en zeer gevaarlijke gevolgen verzeld , en vereifcht dikwijls het gebruik der trepaan of beenboor; welk sk hier, als te wijdlopig voor mijn bellek, zal overflaan. Alleenlijk zal ik aanmerken, dat 'er veele voorbeelden zijn van lijders, die van dit ongeval herfteld zijn, zonder eenig ander middel dan aderlatingen: dus zijn deeze het befte, Waar van men zig bedienen kan, wanneer men geen kundig heelmeefter aan boord-heeft, en veeltijds zal men daar door den lijder behouden; voor hét overige fcheere men deslijdeis hoofd, en behanrielehemz,ooals de G ons-  J)8 DE AR.TZ EN HEELMEESTER. omftandigheden vereifchen zullen, zonder zig verder met de breuk van het bekkeneel te bemoeijen, dan alleenlijk zagte ftoovingen, van camil bloemen (n) in rooden wijn gekookc en een weinig vanhet fmeerzel van zeep (B) er in gemengd, op hec hoofd te leggen; zoo 'er verder eene uitwendige wond is, verbinde men dezelve op die wijze, als ik reeds in de hier voor geplaacfte verhandeling over de wonden opgegeeven beb. Van de arm-breuken. Zoo de opper-arm gebroken is, behandelt men dezelve op de volgende wijze. Voor eerft onderzoek c men nauwkeurig of het arm been wezenlijk gebroken zij; om die te weecen vat men met de eene hand den arm, en met de aadere den elboog, en beweegt dezelve zagtelijk heen en weder; zoo *er een breuk is zal men eene kraaking gewaarworden, welke fomtijds zoo fterk is, dat men dezelve duidlijk hoorc. Teffens bevind men den arm een weinig gezwollen, en de lijder kan dezelve niet beweegen dan mee zeer grooce pijn. Zoo dra men dan verzekert is, dat 'er wezenlijk een breukm hec armbeen plaacs heeft, gaae men op volgende wijze ce werk; men plaacft den lijder op een laage ftoel of kift, men laac hem door een of ewee helpers op zijn plaacs vaft houden, en door een ander helper den arm opligcen , zoo dat hij mee de fchouder even hoog uicgeftrekc zij, en dezelve trapswijze uitrekken, altoos zorg dragende, dac de elboog een weinig gebooge blijve. Vervolgens vac men den gebrooken arm mee beide handen, en herfteld de afgebrokene einden van hec been zoo,dac men voele dat dezelve volkomentlijk tegen eikanderen fluiten: Som-  DER ZEELIEDEN. Somtijds gebeurt het, dat de einden des afgebroken beens, een weinig over eikanderen gegleeden zijn:. In dit geval móet de uitrekking naar evenredigheid fterker zijn. Die gedaan zijnde, neemt men een taamlijk breedezwagtel van omtrent drie ellen lang, welke men in gecampherde brandewijn (A) uitvvringd en oprold; men wind dezelve glad om den arm, beginnende aan den elboog en verder naar boven tot aan den fchouder, daar gekomen zijnde, wind men weder naar beneden, toe zoo lang de zwagcel een einde is. DeeZe omzwagceling moec niet te vaft zijn no:h tC los, maar zoo, dac ze juift om den arm fluice: over dezelve lege men een dubbeld gevouwen compres, hec welk de geheele zwagcelirig bedekc, en óver dac compres weder cwee fpalken, een boven Op en een onder den arm; deeZe maakt men op drb plaaczen vaft, door middel van een breed linnen lirir. Vervolgens plaacft men den arm, even als in de ontwrigting, in een flinjer, die den geheelen arm en de hand bedekt, en men legge den lijder te bed, om hem te doen rullen. Zoo de breuk in de voorarm is. zal de moeite om dezelve te herfrellen eenigzins groocer zijn , doch alleenlijk ten opzigte van het zetten der breuk; wijl 'er in de voorarm twee beencn zijn, moet men nauwkeurig onderzoeken, of flegts een — en welk derzelver, dan of ze beide gebrooken zijn. Om de breuk vervolgens te zetten, laace men als vooren,. den arm geboogen zijnde, den lijder door een of twee helpers op zijn plaacs vaft houden , door eenen' anderen helper den elboog des lijders — en weder door eenen anderen deszelfs hand bij hec gewrigcj vatten ; men laac zagcelijk den arm uitrekken, zoo lanG a ge 5  IOO DE ART Z EN HEELMEESTER ge tot dat de breuk op de hier voor gemelde wijze gezet is. Vervolgens legt men de zwagteling, het compres en de fpalken aan, op de evengemelde wijze. De lijder moet zig in dit geval, zoo lang hij niet geheel herffeld is, zoo veel mooglijk onthouden van zijn hand te roeren; wijl de beweeging van derzelver fpieren, de faamhegting van de einden des gebrooken beens merklijk hinderen of vertraagen kan. Van betgebrooken dije-been. Deeze breuk is zeer zwaar en moeijelijk te herdeden, zelfs dan wanneer men van een bekwaam heelmeefter voorzien is ; voor eerft , wegens de gelegenheid van het gebroken been, het welk met zwaare en vleefchachtige fpieren omringd is , en ten anderen, wegens de kragt en tegendand dierzclver fpieren. Om dit te verrigten, legge men den lijder op de tegen overgehelde zijde, mee de knie geboogen; men laate1 het gebrooken been te wederzijde door verfcheidene helpers met alle kragt uitrekken, en zette het zelve zeer zorgvuldig, op de hier boven gemelde wijze. Tot het verband van deeze beenbreuk word een zeer lange zwagcel en breede fpalken vereifcht; Men moet den lijder zig in het bed doen ftii houden. Echter moet hij niec gedadig op den rug en in eene uicgeftrekce houding liggen, gelijk men zulks voorheen gewoon was, maar hij moec beurclings nu op d'eene, dan op d'andere zijde liggen, en alcoos, en minden zoo veel doenlijk is, met geboogene knieën; kan hij hec meeft op de zieke zijde leggen des te beter; ook mag hij nu en dan een weinig zijne  VSti ZEELIËÖKN. 101 ne geledingen beweegen, ten einde dezelve niec geheel te doen verltijven. Van gebrooken beenen. Dit toeval is gemeener, doch behoort met veel omzigtigheid behandelt te worden. Om zeker te weten, of het been gebroken is, legge men den lijder op den rug of op de zijde, en iaate hem de geledingen der dije en der knie buigen, zoo dat de fpieren geheellijk in ruft en buiten werking zijn. Laat het been bij de knie vafthouden, en vat ïnet de eene hand den enkel, en met de andere het been omtrent zijn midden, en beweegd den enkel heen en weder, mee de andere hand hec been wel vafthoudende; zoo gij dan eene kraaking gewaar word en de lijder groote pijn gevoeld , is zekerlijk het been gebroken, inzonderheid zoo de lijder niec op het zelve ftaan konde. Hier omtrent dan zeker zijnde , onderzoekc men verders , welk der cwee , het fcheen- been of hec kuit-been, gebroken zij; en gaa dan op de volgende wijze te werk. Laat de lijder leggen zoo als boven gemeld is; en deszelfs been, met de knie geboogen, door een helper, en digt aan de voet door eenen anderen, vatten en door beide langzaamerhand uitrekken. Vervolgens herfteld men de breuk, door dezelve zagtelijk met de palmen der beide handen te drukken, zoo dm het been genoegzaam uitgerekt is. Die gedaan zijnde legt men 'er een langen zwagcel om, of hec geen in die geval veel becer is, hec veelhoofdig of agtienhoofdig verband, het welk men op deze wijze ververvaardigd : Men neemt negen of tien ftrooken linnen , van omtrent twee duimen breed, in de lengte yan twaalf coe twintig duimen aangroeijende en omG 3 rren:  %Ot DE ART Z EN HEELMEESTER «rent een halve'duim over elkanderen leggende. Dee» ze ftrooken moeten door een .reep linnen aan de bui-' tenlie zijde, zoodanig aan een-gehegt zijn, dat de breete van het verband gelijk zij aan de lengte van het been ; voorts bevogtigt men het zelve met gecampherde Brandewijn. Wanneer men zig yan dit verband bedienen wil, legt men hec zelve onder het been, en aan den enkel beginnende, legt men alle de hoofden van het verband tot boven coe over eikanderen, het zelve nauwkeurig en glad om het been doende fluiten, zonder egter het zelve te zeer te drukken. Hier over lege men vervolgens een compres, en daar over weder de fpalken, welke voor af met eene genoegzaame hoeveelheid Werk (8) opgevuld zijn, teneinde dezelve nauwkeurig om het been te doen paflen. Eindelijk maakt men het geheele verband vaft, met linten, gelijk bij de arm-breuken aangeweezen is. Dit gedaan zijnde, moet men den lijder zoo ras ïuooglijïc is te rullen leggen ; en gemeenlijk zal bij het gemaklijkft leggen op die zijde waar de breuk is, met de dijen en knieën voorwaards geboogen. Deeze manier van leggen is niet alleen de geichiktfle aan boord van een fchip, welks gedumïge beweeging ligtelijk de eerft herftelde breuk zoude kunnen befebadigen, maar zij is tevens de natuurlij kfte , gemaklijkfte en befte tot geneezing; wijl in die lichaamshouding alle de fpieren ruften en ontfpannen zijn, waar door aan hec lichaam vaftigheid en gemak verfchaft wordt. Van de faamgeftelde Been-breuken. Wanneer een been-breuk met een wonde verzeld ïs3 begrijoc een ieder ligtelijk dat dezelve van een ° ■ ■■ ■ ■ veel  SER. ZEELIEDEN.' 103 veel gevaarlijker natuur is. Zoo de kneuzing zoo groot is geweefl, dat het been afgefplinrerd is, moet men die fplinters, welke los zijn, en door het vleefch fchijnen heen te fteeken, vooral uit den weg ruimen. Egter moec men zig wagten zulks mee geweld te willen doen; wijl mee een weinig geduld, de natuur uic haar zelve diefplincers afïcheiden en zig daar van onclaflen zal. De zagtfte behandeling is zekerlijk in de heelkunde altoos dc befte, edoch men moet daarom niec nalaaten, de toevallen naar vereifch der omflandigheden aan te vatten, naar behooren te behandelen en ce verbinden. Wanneer de breuk gezet is, behandeld men dezelve even zoo, als hier voor van de eenvouwdige breuken gezegd is, mee die onderfcheid egter, dac men hier zig altoos bediend van hec voorgemelde veelhoofdig verband, een einde men hec zelve alcoos, zulks vereifchcwordende, kunne openen om dencoeftand der wond ce befchouwen. Voor hec overigo moec hec verband zoo eenvouwdig zijn als mooglijk is; zijnde hec been zoo ceder van aart, dac hec zelve nimmer veelen kan lang aan de lugc blooc gefield ce zijn, en veel minder eenige veccigheid, zalve of ftneerfel verdraagen kan; beide, de lugc en de veccigheid veroorzaaken een been bederf (Caries) welk van de allergevaarlijkfte gevolgen is. Niecs is derhalven becer dan droog plukzel, inzonderheid nabij hec gebroken of afgefchilferd gedeelce van hec been; KorcQm men moec deze gevallen ten uicerften voorzigcig en even als verzweeringen behandelen, vooral zorg draagende dat de herftelde breuk op zijn plaacs blijve en niec verfchuive; ook dezelve vooral aier meer dan volftrekc noodig is, losmaaken en verbinden. G 4 Es-  594 D* ARTZ EN HEELMEESTER Befluh der aanmerkingen over de Been-breuken. In voorige tijden, wanneer de heelkunde nog in de duifternis der vooroordeelen bedolven was, bediende men zig van verfcheidenerlei middelen, om, zoo men meende, de been-breuken des te eerder te doen heelen. Dan deze onnutte, ja doorgaans fchadelijke voorzorgen, zijn uit de hedendaagfche heelkunde ganfchlijk verbannen. Egter vereifcht de onriteeking welke doorgaans de been-breuken verzeld , éene ftoovirg met Gecamfherde Brandewijn (A), ten 'einde den geftremden omloop der vogten te herftellen; doch wanneer 'er zig' geene ontfteeking opdoed, 'is het beter geene ftoovïngen -^p-het beledigd deel rë-leggen, wijl het als dan blijkt '-dar den vrijen omlotp der vogten geen■zins verhinderd word. In het algemeen moet men zig in allerlei been-breuken, zoo fpaarzaam eenigzins mooglijk is, van foortgelijke middelen bedienen. Ook is genoezaam bekend, wat moeite 'er voorheen aan vaft was , om de gebrpkene bcenen te zet^èn. Voornaamlijk was de oorzaak daar van de uirfirekking van bet'gebroken lid in eene zoodanige houding , welke alle de fpieren zig deed faamtrekken en wederftand bieden. Deze verkeerde gewoonte is rhede afgefcbafr. ' In het herftellen der been-breuken, moet men derhalven de fpieren zoo weinig uitrekken en zoo veel ruft verfchaffen, als flegts ecnigzins mooglijk is, geduurende de operatie zoo wel als den geheelen tijd der geneezïbg. In deezen verfchild mijne behandeling veel van die, 'welke opgegëëven ij doordëmeefte der Schrijvers die. over dit onderwerp gehandeld lebben, inzonderheid de zoodanigen, welke men y vei»  DER ZEELIEDEN I05 verwagten kan dac in handen der Zeelieden vallen zullen. Daar en boven had nog eene andere dwnafing plaats, die naamlijk van de verbanden zeer digt en derk fluitend aan te leggen. Men verbeeldde zig hier door het gebroken been te verderken en het Zelve des te gladder te doen geneezen; dan in tegendeel, belette men daar door fomtijds ganfchlijkder zeiver faamgroeijing. Zal het verband van nut zijn, zoo behoord het zelve zekerlijk niet al te flap en los aangelegd te .worden, wijl men als dan het zelve even zoo wel geheel agrer wegen laaten konde. Doch hec moec alleenlijk gefchikt zijn tot onderfteunin^en bij een houding dergebrokene deelen , en nimmer moet hec zoo vad aangehaald worden, dat het de deelen prange en den lijder ongemak veroorzaake. In eenvouwdige been-breuken moet men het verband zoodanig aanleggen, dat het zelve geen gevaar loope , in de zeven, agt, negen of meer eerde dagen los te geraaken \ mits de lijder 'er geen merklijk ongemak van hebbe. Ik voor mij, altoos in het herdellen der been - breuken zeer gelukkig geweeft zijnde, hebbe nimmer het eerde verband," dan na verloop van veertien dagen , fomtijds drie weeken losgemaakt. Hec gedadig op den rug leggen, wanneer een der beenen gebroken is , is insgelijks geheel onnodig, zeer laihg en zelfs der geneezing hinderlijk. De hjder moet in eene ruime, gemaklijke kooi geplaacd worden, en zoodanig dac hij van de flingeringen en derke beweegingen des fchips geen ongemak hebbe,- wanneer dan hec been behoorlijk verbonden en gefpalkt is, mag hij veiliglijk zig op de eene en andere zijde verleggen; mits hij zig wagce van in hec feed overeind ce ziccen (wanneer zulks niet voldrekt P 5 noa-  ïo6 BE ARTZ EN HEELMEESTER noodig is); wijl daar door de fpieren zeer uitgefpannen worden en gerekt. Men moet hem een zeer maatigen leefregel —— en fteeds open lijf doen houden ; ook hem fteeds gemaatigd warm doen blijven, ten einde zagtelijk de uitwaafleming te bevorderen. Van fterke en verhittende dranken moet hij zig inzonderheid wagten, en zoo veel het mogelijk is, varflche fpijzen en groentens gebruiken. Zes weeken is de gewoone tijd, welke tot de geneezing vereifcht word; dan dit is juift geenen algemeenen regel; wanneer de breukeenvouwdigen de lijder van eene gezonde lichaams gefteldheid is , zal hij in den tijd van een maand, op krukken of op eenen zijner kameraaten leunende, bij ftil en fraai weder, kunnen beproeven eenige beweeging te neemen, dan zoo zulks hem eenige de minfte pijn veroorzaakt, moet het agter wege gelaaten en uitgefteld worden. Dit is het voornaamfte het geen ik ten opzigte der eenvouwdige been-breuken aan te merken hebbe; het zelve gaat mede omtrend de faamgeftelde door, behalven dat de daar mede gepaard gaande wonden vereiffchen meermaalen verbonden te worden; dan dit behoord altoos met de uiterlle omzigtigheid te gefchieden, zoo dat men den faamgroei des afgebro? ken beens niet verhindere. Zes-  DER ZEELIEDEN. 1®7 ZESDE AFDEELING, Over degefchroeidheden, door heet -water, enz. veroorzaakt. Deze gefchroeidheden zijn toevallen die van gevaarlijke gevolgen zijn kunnen en fpoedig behooren verholpen te worden , ten einde veelerlei gevaarlijke toevallen van ontdeeking en diergelijken, die'er ligtelijk uit voortfpruiten, te verhoeden. Voor eerlt dan wijze ik den leezer, tot hetgeen ik in de negende Afdeeling der eerde les, van de huid, gezegd hebbe; onderltellende dat de gefchroeidheid niec verder dan de huid doorgedrongen zij , wijl anders die toevallen in der daad vreeslijk zijn en van gevaarlijke gevolgen. De aart en uitwerking derfchroeijingen zijn deze: Het heet water enz. op eenig deel des lichaams komende , icheid ogenbliklijk de opper- van de eigenlijke huid, opend dus de wacervaacjes, doed dezelve het daar in befloten waterachcig vogt onder de opperhuid uicdorcen, waar door blaaren in dezelve oprijzen: daar en boven, de hicte van hec water de zenuwen prikkelende, trekken dezelve zig te zamen, klemmen en drukkende tedere en fijne vaatjes, en dremmen dus den omloop der vogten; hier uit ontdaat de vuurige ontdeeking en de fcherpe, pijnlijke prikkeling der deelen. Die leere ons, dat men in dit geval tragten moet de verflapping der vade deelen te herdeden , en de fcherpheid der vogten te verbeteren. Bed is het zoo draa men zig fchroeid, oogenbliklijk een pleider van linnen met de Ceraat zalve van Turner (K) befmeerd, op de beledigde plaats te  Io8 DE ARTZ EN HEELMEESTER te leggen, of het geen even goed is en fomtijds be« ter, het fmeerzel van Zeep (B). Zoó 'er des niet tegenltaande blaaren voorden dag-komen, zoo open dezelve niet, maar laat 'er flegts de voorgemelde middelen op blijven leggen, waar door wel ras de geneezing volgen zal; maar wanneer de blaaren van zelve opbreeken , of wanneer de fchroeijing de opperhuid weggenomen heeft; zoo legge men op de gefchroeide plaats een pleifter met de volgende Zalve befmeerd. No. III. Neemt van Turners Ceraat Zalve (K), een en*, ce; zoete kwik (N), en Precipitaat (O), van ieder tien greinen; vermengd dezelve onder elkander. Deze Zalve op een wiek van plukzel gefineerd en op de wonde gelegd zijnde, zal een zoo goed en kragtig geneesmiddel bevonden worden, dat het zelden noodig zijn zal zig van eenig ander te bedienen. ZEVENDE AFDEELING. Over de gebrandheden. Deze fchoon van den zeiven aart als de gefchroeidheden , zijn egter veel gevaarlijker en van kwaader gevolgen, naar maate het geene waar aan men zig gebrand heeft gloeijender of de daar door veroorzaakte gebrandheid grooter is. Zoo de gebrandheid flegts de opperhuid beledigd heeft, behandeld men ze even als in de voorgaande afdeeling opgegeeven is; maar indien dezelve dieper doorgedrongen is, begrijpt men ligtelijk dat de ontfteeking grooter zijn, en dus met meer omzigtigheid behandeld worden moet. Zoo de wonde diep ingebrand is, en 'er een roof op  DER ZEELIEDEN. ïoq op de deelen komt, moec men dezelve met zuiverende en eccermaakende middelen verbinden. Het zal nimmer kwaad zijn onder dezelve een weinig kwik-zalve (P) ce mengen. Zoo 'er zig zwaare oncfteeking opdoet, moet men zig van aderlaacingen en andere koortscegengaande middelen bedienen. Dan gemeenlijk zal de zoo evcngemelde zalve No. HL van zeer goede uicwerking bevonden worden. agste afdeeling Van de Drenkelingen. IRfen ^atl k'j ongeluk over boord gevallen , .gaf zijnde, weder uic hec wacergehaald word, moet, : fchoon hij geene de minde tekenen van leeven geeve, ; niec ten eerden voor dood gehouden en als zodanig behandeld worden. Wijl dit een zaak is in welke zeelieden boven al belang hebben, zal ik mijnen cijden moeice zeer wel bedeed achten in hec opgeeven der middelen, kx behoud van hec leeven mijner mede menfchen. 'Er zijn verfchillende wijzen van verdrinken, en i! naar den aart der toevallen, die met zoodanig ongeluk gepaard gaan, heeft men meer of min grond om op heiftelling ce hoopen. Een menfch kan eer hy in hetw^ter komt, eenen ongelukkigen fchok of dooc krijgen , welke hem ' met alleen beduizeld en verdoold , maar hem ook met kragt doet uitademen, (gelijk zulks bij hec vallen van eenige merkelijke hoogce doorgaans plaacs heeft) als hier voor reeds aangemerkt is. ï In die geval zijn alle zijne zinnen verdoofd , en j hij in gevaar, van bij hec inademen eene hoeveel| beid water, in plaacs van lugt, in de longen ce 1 OHtfangen j dus barden zoo wel.door den fchok van hec  UO DE ART Z EN HEELMEESTER . bet vallen als door de geheel belettte ademhaaling, fommigen der bloedvaten, zoo wel in de longen als in de herflènen , wcshalven een zoodanige oogenbliklijk en onherftelbaar dood blijft. Ieder dezer toevallen op zig zeiven is genoegzaam om hem den dood te veroofzaaken. Ook kan een menfch ih het verdrinken zelve; eene ongemeene groote hoeveelheid water inzwelgcn, welke niet alleen zijn maag en ingewanden vervuld; maar ook het water met kragt in de melk vaaten, en uit deze weder in de bloedvaaten drijvende, dezelve doet berften. Daar en boven kan de groote hoeveelheid koud water de maag en ingewanden doen killen en krimpen; derzelver gevoeligheid weg neemen en hunne wurmswijze beweeging doen op i houden; dus de werking van het zenuw-geftel, het welk de fpringveer des levens, en beweegoorzaak is van den omloop des bloeds, doen ftüftaan; waai' door de dierlijke beweegingen en dus het leeven vernietigd worden. Doch demeeftedierongelukkigen, die verdrinken, worden verflikt, door eene fchielijke ftremming en faamtrekking van de werktuigen der ademhaaling, wordende den toevoer der lugt afgefneden, dus den omloop des bloeds noodzaaklijk moet ophouden en ftil ftaan. Dit word bewaarheid door eene menigte voorbeelden van verdronkene lieden, bij welke men nauwlijks eenig water in den buik of in de longen gevonden heeft. Om dit wel te doen verftaan, merken wij voor eerft op ; dat 'er een geftadigen toevoer van verflche lugt noodig is tot den omloop des bloeds, voornaamlijk om het zelve in beweeging te houden, en ook aan het zelve voedzel bij te zetten. Daar benevens moet men aanmerken, dat de longen, eer» werk-  OKR Z8BLIEDBN. III werktuig zijn alleenlijk tot de ademhaaling gefchikt en zoo uitneemend teeder en gevoelig, zoo wel i» de lugtpijp , de longe pijp met derzelver flag-aderen , als in de blaasjes der longen zelve , dat het minde vreemd lichaampje in dezelve eene ftuipachtige beweeging en pooging veroorzaakt, om zig van dat fchadelijke te oncladen: hier van daan den hoeft die altoos een gevolg is van deze toevallen. Dan wanneer die deelen zeer fterk geprikkeld worden, knijpen zig de longen geheel toe en veroorzaaken eene verdikking. Dit is het geval, wanneer onder het eeten of drinken een kruimel van het voedzel of eenig vogt in de verkeerde keel, (gelijk men zulks noemd), doch eigenlijk in de lugtpijp, geraakt: daar uit ontdaateen hevigen hoed, fomtijds een verdikking. Om dit voor te komen, heeft de natuur aan de lugtpijp een klep gevoegd , de gorgelklep (Epiglottis) genaamd, welke zig in het ademhaalen opend, doch zig in het doorflikken fluit en het voedzel laat voorbij gaan: dan deze gorgelklep kan fomtijds door een of ander toeval verlamd en buiten ftaat geraaken om zijn werk te verrigten _ Dit alles wel overweegende, zal men niet alleenlijk de oorzaaken van het verdrinken begrijpen, maar tevens de middelen ontdekken kunnen , welke behooren aangewend te worden, omwaarfchijnlijk den lijder te herftellen en als *t ware uit den ftaat des doods te rug te brengen. Ik hebbe die driërlei wijzen van verdrinken opgegeeyen, welke mij thans in het geheugen kwamen; en in alle die kan een Drenkeling herfteld en in leven behouden worden, mits 'er geen van de bloedvaten der long, der herflènen of van eenig ander der voornaamfte ingewanden geborden zij; mits de longen niec zoo zeer met water, opgevuld zijn, dat ze bui«  112 DB ARTZ EN HEELMEESTER buiten ftaat geraaken om de ademhaaling te volbrengen (het geen egter zelden gebeurd); of eindlijk mits hec geheele zenuw-geftel niec door hec in de maag oncfangen koud water verdoofd zij en zijne gevoeligheid en prikkelbaarheid geheel verlooren hebbe. Hier coe is niets anders noodig dan de dierlijke werkingen weder aan den gang ce helpen, de gevoeligheid der zenuwen ce herftellen; de pompswijze beweeging aan hec hart weder ce geeven, en de longen te doen ademhaalen, een einde de vogten des lichaams voorc ce ftoocen en weder ih haaren omloop ce brengen. Ik zoude hier omtrent meer kunnen zeggen; doch laat ons de wh>geerte aan een zijde zectende, fleges zien, welke middelen 'er tot her [lelling eens drenkelings behooren aangewend te worden. Tot bereiking van dit oogmerk worden drie zaaken vereifcht. Foor Eerft: de vogten des lichaams vloeibaar te maaken. Want zoo dra derzelver omloop geltremd is , ftollen het bloed en de waterachtige vogten; waar op trapswijze derzelver bederf en verroccing volgd. Ten Tweeden: aan de zenuwen derzelver gevoeligheid en prikkelbaarheid weder te geeven; want van deze hangd het leven geheel af, en door dezelve worden alle de beweegingen des dierlijken geftels veroorzaakt. Ten Derden: de ademhaaling te herftellen. Want zonder dezelve kan 'er geen omloop van het bloed noch geene gevoeligheid der zenuwen plaacs hebben. Zoo draa derhalven een drenkeling uic hec wacer gehaald is, moet men hem de natce klederen uittrekken , en hem in drie of vier warme dekens bewinden ; zoo zijn buik door hec ingezwolgen wacer gezwollen is, legge men hem op den buik over een  DER ZEELIEDEN. S 13 ftoel of over een ton, ten einde hem het ingezwolgen water te doen uitfpouwen; dan hier mede moec men niec veel tijd Verfpiïlèn , maar zulks zoo fchielijk mooglijk is verrigten. Men neemd eene goede hoeveelheid zout, waar mede men den lijder door drie of vier handige perfoonen over het geheele lichaam laat wrijven ; als aan de flaapen des hoofds, aan de gewrigten der handen , der armen; op de borft, op den rug, de lendenen, deknien, de enkels enz. : dit wrijven doet men met dö handen of met ruige wolle doeken, eh hetzelve moec taamlijk ras gefchieden; wijl men hier mede bezig is, moet een ander zijnen mond op die des lijders1 leggen, en, deszelfs neusgaten toehoudende, hem met alle magt lugt in de longen blaazen en hem dus tragten aan het ademen te brengen. Zoo de longen lugt in laaten, geeft zulks hoop op hertelling, ert men houd geftadig en fchielijk aan met lugt in dezelve te blaazen. Incuffchert beproefd men eert ader op den arm te openen; indien hec hoofd ge^ zwollen is, gelijk doorgaans plaats heeft, opent meft deftrot-ader of eene andere die digt bij of aart het hoofd gelegen is, en zig hec meelt opgefpanneri vertoont. Wanneer de lijder begint tekenen van leeven te vertoonen , blijft men fteeds met wrijven aanhouden, op die wijze als hier voor gemeld is-, ook ftrijke men den lijder een weinig Ejjèntieele olij van Peper* munt (Ü) in— en om de neusgaten. Zoo dra hij weder bij komt, zal hij ten eerften de oogen openen, de borft zal uitzetten , hec hare beginnen te Haan, en hij zal langzaamer hand het een öf ander zijner leden beginnen te beweegen. Mert doe hem een weinig zout in den mond, zoo dra hij denzelve opent en geve hem vervolgens dit drankje.  114 DE ARTZ EN HEELMEESTER No. IV. Neemt Effentieele oly van Pepermunt (U) zes druppels, laat dezelve op een flukje broodzuiker druppen, het welk men in een gewoone lepel vol Elixir Proprietatis laat fmelten, en dus famen den lijder ingeeft. Zoo men'neiging tot braaken befpeurt, bevordere men de zelve , door een af kookzel van Camilbloemen ( 11 ) of een braak drankje van Hypecacuanha (5) aan den lijder in te geeven; daar en boven moet men bij aanhoudenheid dekens warmen en hem daar in bewinden, ten einde hec lichaam fteeds warm ce houden. Wanneer de lijder geheel weder cot zig zeiven gebragc is, legge men hem een eerften in een warm bed, en geeve hem eene gifte van hec koorts-poeder (L); voorts laate men hem rijklijk Punch met Salie drinken, ten einde de uitwaaffeming, welke in dit geval zeer noodig is, te bevorderen. Dezen drank bereid men op de volgende manier. No. V. Men neemt Salie, 200 veel als men tuffchen den duim en de twee voorfle vingeren vatten kan; men giete daar op anderhalve pint kookend water, voorts voegt men'er zoo veelzuiker en oude Jamaica Rum ( of bij gebrek van deze goede oude Brandewijn) by, als noodig is om dezen drank aangenaam, doch niet te jlerk te maaken. Of in plaats hier van, geeve men warme wijn mee zuiker en een weinig fpecerijen. Meelt altoos word de lijder door een koorts aangecaft. Hier om moec men omzigtig zijn, hem door het ingieten van fterke dranken niec al ee zeer te verhitcen, wanneer men bezig is hem coe zig zeiven te brengen. Hier door zoude hij bloot gefteld worden  ©ER ZEELIEDEN. li$ den aan eene zwaare ziekte die immer zoo gevaarlijk zou zijn als het onheil zelve , waar uit men hem gered heeft. Dan wanneer de bovengemelde middelen van geeri vrugt zijn, moet men egter daarom aan de hertelling des lijders niet wanhoopen, noch ophouden mee het aanwenden van middelen tot zijne hertelling. Wanneer de lugtpijp en de longen zoodanig te faamgetrokken zijn, dac men het onmooglijk vind, door middel van in den mond te blaazen, dezelve te doeri doordringen ; moet men toevlucht neemen tot de Bronchotomy, of het openen der lugtpijp , tuflchen deflelfs derde en vierde kraakbeen: op deze opening moet iemand den mond plaatzen en dus de longen öpblaazen; voores moet men den lijder met een veder in de keel kitcelen , hem een weinig peper in den neus blaazen, en door middel van naalden of diergelijke, kleine wonden op zijn armen maaken, welke men rijklijk met zout wrijft. Zelfs is het, wanneer men van eene genoegzaame'hoeveelheid zout voorzien is, zeer goed, des lijders lichaam geheel daar mede te overdekken. Men heeft voorbeelden van lieden,die niet voor dat men twee uuren geftadig met het aanwenden der hier opgegevene middelen bezig geweeftwas, eenig teken van leeven gaven, en egter ten vollen herteld zijn; dus behoort men den lijder niet fchielijk op te geeven, maar in tegendeel alle mooglijkè middelente beproeven. Van alle de verfchillende prikkelende middelen, is Zout, of Pot-afch', de bete. Van' geetrijke middeLm , inzonderheid vah azijn , moec men zig nimmer bedienen , zoo lange de lijder niet weer bij zig zeiven gebragt is j die middelen zijn in ftaat het bloed te doen ftollen en verhinderen dus deszelfs omloop. Doch wanneer de lijder weder  Il6 DE ARTZ EN HEELMEESTER tot zig zeiven gebragt is, kan men hem geruftelijk de .hier voorgemelde Punch met Salie, of warm gemaakce Wijn met zuiker enz. laaten gebruiken. Zoo men Geeft van llartshoorn aan boord heeft, mag men den lijder, terwijl hij nog buiten kennis en ^beweeging is, dezelve onder den neus houden, of'er hem een weinig van in de keel gieten; wijl dit middel prikkelend is doch niec ftremmend. Wanneer nu eindlijk de lijder bij zig zeiven gekomen is, geeve men hem het hier voorgemelde drankje, en vervolgens de Punch met Salie of de warme Wijn, gelijk reeds opgegeeven is. Zoo men zig genoodzaakt gevonden heeft de lugt pijp te openen, walïche en zuivere men die wonde, fluite dezelve en verbindeze met droog plukzel , waar over men een compres legt, 't welk in warmen rooden wijn met gecampherde Brandewijn vermengd, nat gemaakt is; en om des te eerder de wonde te doen heelen, doec men den lijder het hoofd altoos naar die zijde, waar dezelve gemaakt is, overgebogen houden: voorts moet men den lijder zoo veel mooglijk is ruit verfchaffen, ten welken einde men hem agt of tien druppels Laudanum Liquidum (T) kan ingeeven, welk doorgaans van eene gewenfchte uitwerking zijn' zal. Insgelijks moet men hem zeer Uil houden en niet toelaaten dat hij fpreeke ; hier op moeten die geenen welken hem oppalTen zeer nauwkeurig letten. Jn alle overige opzigten moet men hem behandelen even als in o'nze verhandeling over de koorezen of andere toevallen, die zig mogten opdoen, gezegd is. Hier mede zal ik deze Les befluiten. Men vergunne mij egter nog deeze aanmerking te maaken, dac, wijl ieder menfch, doch inzonderheid een Zeeman, tot wiens nuc die werk inzonderheid gefchikt is, voor veelerlei doch wel voornaamlijk voor die foort  DER ZEELIEDEN I foorc van toevallen bloot ftaat, men zig derhalven altoos voor afin ftaac diende ce Hellen, door deze en andere middelen in hec geheugen in te prenten, om zijnen in doodsgevaar zijnden medemenfch metvrugt behulpzaam te zijn. Bij het voorvallen van eenig onverwagt ongeluk is gemeenlijk de ontroering te groot, om met eenige opmerkzaamheid ce kunnen leezen en de gepafte middelen na te zien , daar en boven vereifcht de gevaarlijkheid van dit en foorcgelijke toevallen , eene vaardige en onverwijlde hulpe. Dus zal een regcgeaard en voorzigcig Scheepsbevelhebber, die hec onder zijn bevel ftaande fcheepsvolk als zijne kinderen aanmerkende, hun welzijn en behoudenis behartigt, zig in zijne ledige uuren toeleggen, deze en foortgelijke middelen in zijn geheugen te prenten, ten einde hij altoos bij voorvallende gelegenheden in ftaat zij met raad en daad behulpzaam te zijn. De dankbaare erkentenis dier geenen, welke dus door zijne edelmoedige menfchlievendheid behouden zijn, zal hem deeze geringe moeite genoegzaam vergelden. VIERDE LES. Vm de uitwendige kwaaien en derzelver geneezing. Jn deze Les zal ik de uitwendige kwaaien verhandelen, hec zij dezelve veroorzaakc zijn door uitwendige oorzaaken , of door inwendige , uic hec lichaam voorekomende, fcherpigh ?den; alles roch wat de dierlijke huishouding hinderlijk is, benadeelc en belemruerc de nacuurlijke fchikking en werking van II 3 de  \lB DE ARTZ EN HEELMEESTER. de vezelen der vafte deelen, en deeze eenmaal befchadigd zijnde, geraaken de vogten mede wel ras bedorven. Hoedanig ook deze toevallen — en welke derzelver oorzaaken zijn mogen, dit is altoos zeker, dat .tuffchen de uitwendige en inwendige deelen fteeds ■een allernauwft verband plaats heeft; hier op behoort altoos nauwkeurig acht gegeeven te worden. Ik ga over tot de verhandeling van de verfchillende foorten dezer toevallen. PERSTE AFDEELING. Van de ontfleekingen Wanneer de belediging der vafte deelen den natuurlijken ^rijen omloop der vogten ftremt of verhindert; of, wanneer die vogten zelve eene ^zoodanige fcherpte verkrijgen, waardoor de kleine buizen , door welken zij omloopen , toegetrokken worden, geraakt dat gedeelte der vogten befloten en dus de geregelde omloop derzelven belemmerd : hier uit volgt noodwendig eene op eenhooping dier in hunnen omloop gehinderde vogten, en dus eene zwelling van dat deel waar in dezelve plaats heeft. Zie daar den aart en oorzaak derontfteekingen. ; Het bloed in zijnen omloop opgehouden wordende, moet natuurlijker wijze het deel zwellen; pet bloed in de kleine watervaatjes gedrongen wordende, veroorzaakt de roodheid der huid , welke altoos de ontfleekingen verzelt, en eindlijk de vajen door de grootere hoeveelheid bloed uitgezet, en door de fiilftaande vogten geprikkeld wordende, w ver-  DER ZEELIEDEN. II? veroorzaaken de pijn, welke men in dit foort van ongemakken gevoelt. r u-u 3 Een omfteeking kan op drieërlei verfchillende wijzen eindigen. Wanneer de vafte deelen ontfpannen of de vloeibaare verdund worden, zoo dat de faam vergaderde, of op een gehoopte vogten zig verfpreiden, en in hunnen gewoonen en vrijen omloop herfteld worden, noemt men zulks eene ontbinding (Refolutio); en deze is de befte en de gunftigfte weg, om de ontftekene en gezwollene deelen te herftellen. Wanneer eenige der kleine Woed- en water-vaatjes , door de al te fterke uitzetting der daar m bellotene vogten, berften en het dus uitgeftorte bloed met water vermengd, in etter veranderd word, noemt men dit eene Verettering (Suppuratio); dit is mede eengunftig uiteinde der ontfteekingen ; mits de etter wel rijp , behoorlijk ontlaft, en de beledigde deelen naar vereifch der omftandigheden weder geneezen worden. Men moet altoos tragten de ondteekingen dezen weg te doen neemen , wanneer men de hier boven gemelde ontbinding (Rejolutto) ondoenlijk vind. Maar, wanneer de in de buisjes beflotene vogten verdikt worden, en de vafte deelen, die hen omringen, verflikken, volgen daar uit hardnekkige en kwaadaartige gezwellen. Dit is de derde weg in welken de ontfteekingen uitloopen, en men behoort a les wat mooglijk is, aan te wenden, om dit toeyai u verhoeden; want dezelve zijn of zeer moejelijk en zeer langzaam te geneezen, of worden door kwaadaartige verzweerden gevolgd, welke, wanneer ze deVerachtige deelen aantallen, de eerfle beguüèls *J Dan wanneer de beflotene en opgeftopte vogten H 4 t0  gSO DE ARTZ EN HEELMEESTER tot verderf overgaande, eene kwaadaartige en in vreetende fcherpheid verkrijgen, waardoor de reeds gefpannene vafte deelen zoodanig geprikkeld en uicgefpannen worden, dac zij geheel geene vogten meer doorlaaien, en de aangetalte deelen hij uicftek pijnlijk zijn; word de lijder onruftig, benauwden door een felle koorts aangegreepen; de vogten worden invreetend en ftinkend, de aangetafte deelen paars en Ioodverwig; djc is het geen men hec Heetvuur (Gangrena) noemt. Trapswijze beginnen de deeJen te rotten en zwart te worden; de vogten krijgen een ftank als die van een dood en verrottend lijk; de vafte deelen verliezen haaren natuurlijken famenhang en verfterven; dit deerlijk toeval noemt men eene verderving (Sphacelus); en indien de dus verflorvene deelen niet fpoedig weggenomen, en van de gezonde afgefcheiden worden , is een onyermijdlijke dood hec gevolg daar van. Deze zijn de verfchillende uiteinden der ontfteekingen , het zij dezelve of door uitwendige beledigingen of door inwendige fcherpigheden veroorzaakt zijn. Wij zullen ieder derzelve afzonderlijk be. fchouwen. Van de ontbinding (Refoluttó). De ontfleeking welke de wonden, kneuzingen, enz. fomtijds verzelt, moet men verfpreiden en verdrijven , door die middelen, welke ik reeds jn de voorgaande lellen opgegeeven hebbe, naamlijk door gecampherde Brandewijn (A),of door het fmeerzel van Zeep (B). De eerfte is beft gefchikt voor de ontfteekingen der vleefchachcige deelen; het tweede voor die der peesachcige deelèn en  DER ZEELIEDEN. 121 en der geledingen. Dan wanneer de ontfteeking een wond aancaft en derzelver verettering iTremt, moet men zig van pappen bedienen, om daar door de vezelen te oncfpannen, de verzweering te gemakkelijker van de fchadelijke ftoffen te onclaften, de opgeftopce vogten van het oncftoken deel af te leiden, en dus de oorzaak dier ontfteeking weg ce neemen. Van de Verettering (Suppuratio). Wanneer de onfteeking uic eene inwendige oorzaak voortkomt, fchuilen'er doorgaans eenige fcherpe vogcen , welke men moet tragcen zig naar buiten te doen ondaften: in die geval zijn oncbindende middelen niec alcoos veilig, wijl dezelve gevaar loopen de pijn en ontfteeking te vermeerderen. De dikcens en gezwellen, welke zig fomtijds onder de oxelen en in de buiging der knie vercoonen, behooren coc die foorc van onefteekingen. In die en ioorrgelijke gevallen bedienc men zfg beft van pappen, welke men zoo warm de lijder flegesverdraagen kan, aanlege; men maakt die pappen van havermeel of van geftootenbiscuic, mee honig en een weinig bocer vermengd; men legge dezelvo warm'op de oneftokene deelen, en ververflchedezelve dikwijls. Wanneer hec gezwel aangroeit, 'er zig boven op hec zelve eene verhevenheid vercoonc, en men eene geftadige klopping in het zelve gewaar; word, is zulks een teken dat 'er eene verzameling van etter fchuilc, temeer, wanneer hec gezwel beginczagc te worden. Wanneer men vervolgens de fchudding of dobbenng der eccer duidlijk voelen kan, en hec topII 5 punc  142 DE ARTZ EN HEELMEESTER punt des gezwels eenigzins zwartachtig en geel word, is de verzwering rijp en moec geopend worden, ten einde den etter uit te laaten; die doet men beft door middel van een lancet: vervolgens legt men 'er de pappen weder op, en wanneer de etter geheel ontlaft is, bedient men zig van eenpleifter mee DiachyUtm zalve (20) om de wonde te doen heelen. Dan wanneer hec gezwel zig tot verzweering zet, moet men hec zelve behandelen even als in mijne verhandeling over de verzweeringen opgegeevenis. Van de Gezwellen uit ontfteekingen ontftaande. Wanneer onefteekingen zig noch laaten verbreiden , of ontbinden noch zig tot verettering laaten brengen, veroorzaaken zij veeltijds harde gezwellen; deze zijn fomtijds ongevoelig; fomtijds zeer pijnlijk. In deze gevallen is niets beter dan Kwikzalve (ai), voornaamlijk, wanneer 'er meer of min eenige Venus-kwaal in het lichaam fchuilt. Zoo dra zig deze gezwellen beginnen te verfpreiden en op ce losfen, moet men boven al zorge draagen, om inwendige geneesmiddelen te doen gebruiken , ten einde de&fcherpheid der vogten te verbeteren, en ook nu en dan den lijder eene buikzuivering doen mneemen, ten einde de fchadelijke ftoffen af ce drijven. Dan wanneer dezelve zig des niet te min coe verettering zecten, moet men op nieuws pappen aanleggen, en om de verzweering des te eerder te doen rijp worden, zoo lange mee de buikzmvenngen ophouden, tot dac de ecter geheel ontlaft zij. Van  SER ZEELIEDEN. Igg Van de Verjlerving. Deze heeft twee trappen; zij begint met het heete vuur (Oangrena) en eindigt in de volkomene verderving (Spbacelus}. Wanneer zig de ontfteeking noch laat ontbinden of verfpreiden, noch tot verettering brengen, noch tot een hard gezwel overgaat, maar integendeel langs hoe meer brandend word, en bij uicftek pijnlijk; wanneer de zwelling geftadig vermeerderd, de aangetafte deelen buitengewoon murw worden, en gevoelloos ; derzelver koleur van vuurig rood, afchgrauw word en loodverwig, en de opperhuid, zig zoo dra men 'er aanraakt," affcheid, kan men verzekerd zijn , dat het heet vuur begonnen is. In deze beklaaglijke omftandigheden moet men geen cijd verliezen , maar zig ten fpoedigften bedienen van hec Volgend middel, 't loopen van een dun en helder vogt; deze kitteling egter verandert wel ras in eene laftige pijn. Trapswijze  C R ZEELIEDEN. 143 wijze word de uitdruipende ÜofFe fcherp en Hinkend en de Pis brandend ; de voorhuid en het hoofd der Roede zwellen en oncfteeken; de lijder is veeltijds gekweld met onwillige en zeer pijnlijke fpanningen der Roede; en het geheele lichaams-geftel geraakt oogenfchijnlijk in wanorde. Wanneer alle deeze toevallen te voorfchijn komen, is 'er geen rede om aan een wezenlijken druiper ce twijfelen. Hec eerfle dac men in die geval doen moet, is, eenige van de Poeders tegen de koorts (L) in te neemen, ten einde de uitwaaflèming te bevorderen en het branden der Pis te verminderen. Vervolgens, en het geen hec voornaamfte is, gebruikemen het volgend eenvoudig, doch onverbeterlijk middel, om de fcherpigheden tegen te gaan en te verbeceren, naamlijk: No XXI. Men neeme zuiver water, een once; zoeteKwik^ een fcrupel. Men vermenge dezelve, en febuddeze wel door èen , zoo dikwijls men 'er gebruik van maakt. Hier mede fpuice men driemaal 's daags in dé fchachc, en zoo zulks behoorlijk aangehouden word, zal men de kwaal ras in zijnen eerden oorfprong ce boven komen en alle de uic dezelve voorefpruicende ongemakken verhoeden. Die middel verdrijft ert oncworcelc al de kwaadaarcige fcherpigheid van het vergift der Venus-kwaalen; belee de Chankers ; de fpanningen der Roede, en hec verder verfpreiden der befmeccing. Ter zeiver tijd doe men den lijder de zoete Kwik inwendig gebruiken , geevende hem ieder morgen eene der Pilletjes onder No. X. voor^ gefchreeven. % m  HÓ DE ARTZ EN HEELMEESTER Van de Phimofis en Paraphimofis. De Phimofis is, wanneer de voorhuid het hoofd der Roede bedekkende, zodanig gezwollen is, dat men dezelve niet agcerwaards brengen, dushetRoeden-hoofd niet ontblooten kan. De Paraphimofis is het tegengeltelde. In dit geval is de voorhuid ageer het hoofd der Roede geftroopt en zodanig gezwollen, dat men ze niet weder voorwaards brengen kan. Beide deze toevallen ontdaan uit het vergift der befmetting, het welk in de voorhuid gedrongen zijnde, dezelve doet zwellen en zig om het hoofd der Roede toefluiten. Zoo men in tijds gebruik maakt van de infpuiling No. XXI., zal men deze ongemakken voorkomen , welke fomtijds zeer hardnekkig zijn en langduurig. Wanneer de ontfteeking zeer zwaar is, bediene men zig van de Pap No. II, en zulks wel zonder eenig tijdverzuim; dit middel zal doorgaans de ontfteeking verdrijven , waar toe het zeer gefchikt is, inzonderheid zoo men bij die pap een paardragmen voegt van de Kwikzalve (P), waar door dezelve een volkomen tegengift word tegen het vergift der Venus-kwaal. Van de Cbordea en Priapismus. De Priapismus is eene onwillige opfpanning der Roede; en de Chordea een faamtrekking der fchagt, door welke de Roede de een of de andere weg hean, naar maate van de plaats der faamtrekking, geboogen word : gewoonlijk egter is deze buiging nederwaards, en hier door word de voorgemelde onwillige opfpanning zeer pijnlijk gemaakt. Dit ongemak oneftaat uit het ki den fchacht be- flo-  DER ZEELIEDEN, I / 7 ilocen vergift; het welk en faamtrekt en tevens de, geheele Roede prikkeld en doe: opfpannen. De infpuicing van het onder No. XXI. opgegee-' ven middel, zal doorgaans, wanneer zulks in tijds gefchied, deze ongemakken voorkomen: dan wanneer door verzuim daar vaa, of door de hevige befmetting dei* vergiftige ftoffen;, deze toevallen zig vertoonen moet men zig bedienen van de Kvuikzahe (P); hier mede befcrijkc men de Roede drie — of vier maal 's daags: zoo hec ongemak hier na niet luifterc, bediene men zig van de Pap No. II; en voege daar bij eene genoegzaame hoeveelheid van de even gemelde Kwikzalve. Van de Dijfuria, of brandende Pis. Dit ongemak, welk in eene brandende hitte def pis, wanneer deze den fchachc door gaac, befcaac; word insgelijks verhoed, door in cijds zig van de infpuicing der onder No. XXI. of No. VIII. opgegevene middelen ce bedienen. Dan, wanneer die toeval reeds plaacs genomen heefc, laace men den lijder rijklijk .verkoelende en verdunnende dranken gebruiken, gelijk aftrekzei van Citroenkruid en diergelijke; voorts geeve men hem eenige giften van hec Koortspoeder (L); hier door zal die ongemak fpoedig verdwijnen; te meer, wijl het zelve gemeenlijk van zelve verminderc, zoo, dra de fcherpheid der Venus - kwaal afneemt. Van de Chankers. Die zijn kleine zweeren, welke zig over het hoofd, den coom en voorhuid der Roede verlpreiden. Niec alleen zijn dezelve laftig en pijnlijk, maar cevens moeijelijk en langzaam ce genezen. De infpuicing van K s het  !48 DE AR TZ EN HEKLMÏESTER het meergemelde middel No. XXI, zal, in tïjdsgebruikt zijnde, ook doorgaans dit pijnlijk toeval afkeeren. Dan fomtijds vertoonen zig deeze onaangenaame gaden j zelfs dan, wanneer 'er geen druiper plaats heeft; in dit geval neemen ze gemeenlijk fterk de overhand, aleer men in ftaat is zig van eenige gepafte middelen te bedienen. Beft bedient men zig als dan van het zoo even en meermaal gemeld middel , No. XXI, het welk men bij herhaaling tusfchen de voorhuid en het hoofd der Roede infpuit. Dit niet helpende, gebruikt men het volgende No. XXII. Men neeme van de Kwikzalve (P) twee drag~ men; zoete Kwik (N) twee fcrupels; Precipitaat (O) tien greinen. Mengt dit te famen tot een zalf. Hier mede het aangetafte deel verbindende, zullen alle de Chankers fpoedig geneezen worden. Zoo 'er zig wratten vertoonen , fnijde men dezelve oogenbliklijk af met eene goede fcherpe fchaar, en verbinde de daar door veroorzaakte wonden, met de- laatft gemelde zalve. Wanneer de Chankers zig zonder voorafgasmden zaadloop of druiper vertoonen , moet men dezelve altoos aanmerken als voorloopers der Pokken zelve; zonder uitftel derhalven, laate men den lijder van de op No. X. voorgefchreevene Kwikpillen daaglijks een des morgens en een des avonds gebruiken, ten einde de gevreesde onheilen af te wenden. Van de Klap-Ooren. Een Klap-oor is een gezwel in het begin van de befmettinge der Venus kwaaien ontftaande: fomtijds plaatft zig hec zelve in een,— fomtijds ia bei-  DER ZEELIEDEN". *49 beide de liezen. Dit toeval is, of het eerfte teken van de befmetting der Venus-kwaal, of ook wel een gevolg van de verplaatzing dier befmetting. Een Klap-oor begint met een doove pijn in de hes en een klein gezwel hec welk op hec aanraaken pijnlijk is: zoo men verzuimt middelen 'er tegen aan te wenden, groeid het zelve trapswijze in grootte, word pijnlijker en geraakc eindlijk met cccer opgevuld. r Zoo dra men een Klap-Oor gewaar word, ge* bruike men de buikzuivering No. IX; men Wriive de hes mee Ktvik-zalve (P) , fmeere- een Kwikpieifter ter groocce vaneen drie gulden - ftuk, en leggc dezelve, na eerft hec hair weg gemeden ce hebben op de aangecafte plaats ; deze pleiner laace men zoo lange leggen, coe ze van zelve afvalc en de zwelling geheel verdweenen is; de lijder moec zig warm en fteeds open lijf houden: ook moec hij geene fterke lichaams-beweeging neemen. Door deze middelen zal de Klap-oor ras verdreeven en hec vergift der befmeccingin des zelfs eerften oorfprong gefluit worden. Doch wanneer die ongemak reeds te vergevorderd is, om door de voorgemelde middelen ce kunnen herfteld worden, wanneer het gezwel reeds mee etter gevuld, gezwollen is enzagc, en men de dobbering der etter voelen kan, moec men tragcen de verectenng ce bevorderen en dezelve rijp zijnde, hec gezwel zonder tijdverzuim openen, ten einde' aan den etter eenen vrijen uitgang te verlchaffen. Geopend zijnde verbind men hec zelve, even als eene verzweering , eerft mee de zalve No. I. en wanneer hec zelve redelijk wel diaagc, mee de zalve No. XXil. Door die coeval op de gemelde wijze te behanK T de-  l§0 OS ARTZ EN HEELMEESTER aden en den lijder zijn gemak te doen houden, zal men nimmer miflèn het zelve te geneezen. Over de zwelling der Zaadballen. De befmetting der Venus-kwaal taft fomtijds de zaadballen aan : dit is een van de ergfte toevallen der Venus-kwaal, fomtijds is hec ongemak in een , fomtijds in beide de zaadballen geplaatft. Dit toeval begint met eene doove pijn, verzeld met een onaangenaame verftijving en fpanning in de zaadvaten , van de ballen tot aan de ingewanden zig «uitrekkende ■ . De zaadballen zwellen langs hoe meer, worden hard en zeer pijnlijk : Zoo men niet intijds gepafte middelen aanwend, volgen er. verettering, knoeftgezwcllen , ja zelfs het heet vuur en verfterving. .. Zoo dra men pijn in de zaad-ballen gevoelc, imjde men al hec hair van en rondsom den balzak weg, cn legge eenen op leder gefmeerden Kwikpleifter ©ver dcnzelven; vervolgens doe men den balzak rusten in een draagband, welke men zoo digt aanhaalt als de lijder flegts verdraagen kan; voorts laate men den lijder de onder No. IX. opgegevene buikzuivering gebruiken: dit zal zelden miflen eene fpoedige en Volkomene geneezing te wege te brengen. 1 Men moec den lijder zig zoo ftil doen houden als doenlijk is, wijl zwaaren arbeid of fterke beweeging, ïiiet alleen de geneezing vertraagt, maar ook de pijn zeer verzwaart. Dan zoo deze middelen niet genoegzaam zijn, bediene men zig van de Pap No. II. eene genoegzaame hoeveelheid Kwik , als vooren opgegeeven daar onder mengende. Deze pap legge men zoo warm als eenigzins draaglijk is, op de deelen , en men ververfche dezelve geftadig, ten einde de deelen - al-  PER ZEELIEDEN. I^I altoos warm te houden. Dit middel zal men meeft altoos van gewenfchte uitwerking bevinden. Doch wanneer tegen alle verwachting, dit ongemak tot veretcering overgaat, moet men het zelve even als alle andere ettergezwellen openen en behandelen. Doch zoo 'er knoengezwellen, heet vuur en verfterving volgen, moec men de aangeftoke deelen wegneemen. Hier omtrent zie men mijne meermaal gemelde verhandeling over de Venus-kwaalen. Van uitwajjèhen, uit Venus-kwaalen voortkomende. Behalven de voorgemelde toevallen, die uic de Venus-kwaal voorcfpruicen, is 'er nog een van bet welk wij hier fpreeken zullen. Dit is eene menigce van onaangenaame en laftige uitwaffchen, aan de roede, den balzak en in den omcrek van hec fondament. Wanneer men deze te voorfchijn ziec komen, mag men veilig vaftftellen, dac de pokftoffe door het bloed verfpreid is, en den Lijder ingevolge van dien behandelen. Zoo 'er mooglijkheid is, moec men dezelve met het Inciefie-mes of de fchaar wegneemen, en ze verbinden met de volgende zalve. No. XXIII. Neemt gelijke hoeveelheden Kwik-zalve (P) en Precipitaat (O) ,* vermengt dezelve. Somtijds zijn deze laftige en hardnekkige gezwel • kn zeer diep in hec vleefch geworteld; hier op bchoorc alcoos gelet ce worden : de uiewaffchen moet men zoo digc mooglijk aan den wortel wegnemen; mee de laatftgemelde zalve verbinden, en teffens de meermaal gemelde inwendige geneesmiddelen doen K 4 ge-  15» »E ARTZ EN HEELMEESTER gebruiken. Hier door zal men gemeenlijk deze las-: «ge toevallen fpoedig verdrijven. Van den tweeden of hoogeren trap van hefmetting. Eene breedvoerige verhandeling hier van, zoude voor mijn tegenwoordig beitelt te zeer uitgebreid en voor den leezer verveelend zijn; des wijze ik hem natr mijne een en andermaal gemelde Verhandeling ever de Venus-kwaaien, alwaar men hier omtrend een uitvoerig onderricht vinden zal. Al het geen ik deswegens hier ter plaatfe zeggen zal, is, dat mijne geneeswijze dezer kwaal, bij uicftek eenvoudig is en gemaklijk, en zoo ik met grond durve geloven, teffens kragtiger en zekerder dan eenigerleie andere, van welke men zig tot nu toe bedient heeft. De infpuicing onder No. XXI. opgegeeven, is het kragtigfte en veiligfte middel om een druiper ce geneezen en alle deszelfs kwaade gevolgen ce verhoeden. De overige bereidingen der kwik, welke toe in — zoo wel als ujewendig gebruik aangepreezen zijn, zijn niet minder goeden kragcig coc geneezing yan de overige coevallen deezer gevaarlijke kwaal. Ik ben ten uicerften afkeerig van de kwijling > dit is de kwik in plaats van een geneesmiddel een vergift te doen worden. Zeer weinig lijders zijn ooit daar door geneezen, en die weinigen, aan welke zulks gebeurd is, hebben meer hunne herftelling aan een fterk en gezond lichaams-geftel dan aan deze zoo gevaarlijke > geneeswijze ce danken gehad. Doch veele daar en tegen zijn door de kwijling bedorven en aan onherflelbaare kwaaien onderhevig geraakc ; Veele duizenden van anderen zijn door dac verderflijk middel jammerlijk gefneuveld. Van  DER ZEELIEDEN I53 Van het aderlaaten in Venus-kwaalen ben ik mede afkeerig, ten zij het ten alleruicerden noodig zij: in de meelte gevallen drekt het zelve alleenlijk-om alle de vogten aan te lleeken en te bederven, wijl de aderen natuurlijker wijze hoe meer ze ledig gemaakt worden, ook des te meer de vogten uic alle de deelen des lichaams influrpen, en dus de geheele mafia des bloeds daar door. gevaar loopt met hec vergift der Venus-kwaal beimet te worden. Buikzuiveringen egter zijn goed, mits men dezelve maatiglijk gebruike. Inwendig, moet men zig van de Kwik met de interne omzigtigheid en in zeer kleine Jhoeveelheden teffens, bedienen: op die wijze gebruik:, is ze een zeer heilzaam — ja een der befte middelen, welke de geheele Geneeskunde oplevert, daar ze onvoorzigtig of onmatig gebruikt wordende, een louter vergift word. Van het afkookzel van Saffa-fras mag men zig, geduurende den'geheelen loop der Venus-kwaalen, altoos veilig en in ruime maate bedienen. Eindlijk moet ik, belangende dc Werking der Kwik op he: bloed, nog deze eene aanmerking plaats geeven, dat naamlijk dezelve zagte en fpaarzaame behandeling, welke ik omtrent derzelver inwendig gebruik, in den eerden of laageren trap van befmetting, voorgefchreeven hebbe, insgelijks behoord in acht genomen te worden in de tweede of zwaardere befmetting, fchoon ook de kwaal ten uiterden kwaadaartig , verouderd, ja tot in de beenderen zelve doorgedrongen zij; egter met dit onderfcheid, dat naar maate de kwaal meer verouderd en doorgedrongen zij, men ook even te meer tijd tot dezelver geneezing bedeede. Door zagte en gefchikte middelen met voorzigdge K 5 op-  254 DE ARTZ EN HEELMEESTER oplettenheid gepaard, kan men in meed alle gevallen de natuur behulpzaam zijn; doch hij die dezelve met geweld aantaft, handeld als een dwaas, en bedriegt niet alleen zig zei ven maar ook die , welke ongelukkig genoeg zijn hun op zijne voorgewende kundigheden te verhaten. ZESDE AFDEELING. Over de beetcn van vergiftige Dieren, Alle kundige en nauwkeurige onderzoekers der natuur hebben ondervonden, dat de vergiften , ten opzigte van haare uitwerking op het dierlijk lichaam van tweërlei foort zijn en uitwerking. Sommigen befchadigen alleen dan, wanneer men dezelve inneemt, doch doen geen kwaad wanneer ze flegts door middel van uitwendige wonden in het bloed geraaken. Andere vergiften daar en tegen, zijn doodlijk, wanneer flegts een klein gedeelte daarvan, door uitwendige wonden in het bloed vermengd word, daar ze ingenomen zijnde ,, de ingewanden geenzins befchadigen. Tot de eerfte, inwendig befchadigende vergiften behooren die uic de Mincraalen, Planten en Gewaflen. De tweede of uitwendige vergiften, zijn die, welkeop.de beeten van dieren, die in haarenaart vergiftig zijn, volgen, als van Scorpioenen, Adders, Ratelflangen enz. Uit verfchillende proeven ten deezen opzigte genomen, blijkc klaarlijk, dac deze vergiften ingenomen wordende, geheel ónfchadelijk zijn. Die was reeds aan de oude geneeshceren zoo wel als aan ons bekend, gelijk uit de werken van Celftis blijkc. Zonder mij verder met eenige voorafgaande aan- mer-  DER ZEELIEDEN. 1$$. snerkingen op te houden, zal ik alleenlijk die mid-. delen opgeeven, van welke men zig oogenhliklijk ten minden zoo fpoedig mooglijk behoord te bedienen , wanneer men hec ongeluk heeft door de beec van een of ander vergiftig Dier gekwetft te worden. Geneezing van de beet der Ratel/lang. De beet van dit venijnig Dier, isdoodlijkerdandie van een der overige foorten van Slangen of Adders. Wanneer deszelfs vergift door eene wonde inhec bloed gedorc word; volgd daar op, zoo.men geene middelen daar tegen aan wend, eene verderving der deelen , welke ras van doodlijke gevolgen is. Oogenhliklijk dient men de wonde uic te zuigen, hec zij de lijder, de wonde mee den mond bereiken kunnende, zulks zelve doe, het zij een ander wel die vriendfehap voor den lijder over hebbe. Br. Mead raad in dit geval, zoo lang men zuigt, Olij in den mond ce houden : doch op goede.gronden houde ik mij verzekerd, dac hec fpeekzel zelve een genoegzaam tegengift voor die foor van Venijn is. Men begrijpc ligt, dat de geen die hec Venijn uiczuige, voor al geen fcheurbuik, geen oncvellingen, zweeren of wonden in den mond hebben moet; die zoude hem grooc gevaar doen lopen van zijne vriendlijke behulpzaamheid ten duurden te betaalen. Ook zal hij wel doen onder hec uiczuigen telkens deinde mond komende vogten uic ce fpuwen, en hec uicgezoogen venijn niec door ce flikken. Wanneer 'er dus hec vierde deel van een uur aan de wonde gezoogen is, verbinde men dezelve mee de Kwik - zalve (?). Ook kan men zig van Boomolij bedienen, dikwijls de ontdokene deelen daar me-  1$6 DE AR.TZ EN HEELMEESTER. mede fmeerende. Deze Olij is inzonderheid goed, wanneer men dezelve eerft een tijd lang op Campher heeft laaten trekken. Ook kan men zig bedienen van de volgende bereiding. No. XXIV. Neemt Boomoüj, (C) twee oneen ; Campher, een fcrupel; Kwik-zalve (?), een dragme: vermengt dezelve te famen. Men geeve den lijder een braakmiddel, beftaande uic ten fcrupel Hypecacuanha (S) ; vervolgens eenige druppels Effentieele Olij van Pepermunt (U), welke men op een klompje broodzuiker laat druppen, hec welk men vervolgens in een kopje water laat ftnelten : dit laatfte middel, moet de lijder gebruiken wanneer het braakmiddel deszelfs werking gedaan heeft, en het telkens herhaalen, zoo menigmaal de omftandigheden een braakmiddel vereifichen. Het vet van een Ratelilang , word mede voor een onfeilbaar middel gehouden, wanneer men het zelve oogenhliklijk op de wonde legt, en den lijder daar op een af kookzel van Slang-wortel laac drinken. Het zelve middel, het uitzuigen naamlijk der beet van de Ratelilang , wanneer de wonde nog verfch is, raade ik aan voor de beeten van alle an^ dere Slangen, Adders, Scorpioenen en diergelijke vergiftige Dieren. Dat de Olij zoo al geen tegengift tegen de beeten , egter een vergift is voor dit foott van Dieren zelve, blijkt daar uic, dac ze, met Olij ©vergoten zijnde, in dc uiterfte benauwdheid fterven. Dan of die een uicwerkzel is van hec doordringen der Olij in hunne lichaamen, dan wel van hec vernietigen of kragtlpos maaken van hun vergift, kan roe nu toe mee geen zekerheid bepaald worden. Mij  OER. ZEELIEDEN. I57 Mij is eens door den Bevelhebber van een fchip op de Baai van Honduras vaarende, een geheim medegedeeld, hec welk een beproefd middel zoude bevonden zijn, toe geneezing der Scorpioen neeken ,• hec zelve beltond hier in, dac men het gedoken deel met hec hoofd der mannelijke roede, aanraakte , waar door , zonder eenige de minlte be» fchadiging van hec gemelde hoofd der roede oogenhliklijk hec vergift zoude weggenomen worden: Voorts was hec onverfchillig of de lijder zelve dan iemand anders die aanraaking verrigce —. Zoo dit middel van eenige kragt is, bekenne ik gaarne dac hei mijn begrip te boven gaat. -■—— Egter dagt mij raadzaam het zelve op te geeven, fchoon niec als een zeker en veilig middel, ten zij het door nadere ondervinding en proeven zodanig bevonden worde. Edoch het gebruik der Kwik raade ik in deze gevallen altoos aan; men gebruike dezelve oogenhliklijk, uic— zoo wel als inwendig. Die middel zijn wij een minden verzekerd, dac veilig en zonder gevaar kan gebruike worden. ZEVENDE AFDEELING. Over de Doïïe-honds- besten. ytTen vind in de Nacuur veele verbaazende dinXviL gen, van welkers aanweezen wij door hec gezigc en bevinding klaarlijk overcuigd worden, fchoon derzelver oorzaaken voor ons een diep geheim zijn. Onder deze wondervolle verfchijnzels behooren de fchriklijke gevolgen, der Dolle-hondsbeecen, die even verbaasend zijn als rreurig en aandoenlijk. Dat  Ï5?> DE AR TZ EN HEE LMEESTER Dat Honden en Wolven, meer dan andere Dieren , aan dat foort van dolheid (Rxibies) Hondsdolheid genaamd, onderhevig zijn, word daar door veroorzaakt, dat;deze Dieren de uitwendige doorwaafleming ffiilïende, genoodzaakt zijn, dit gebrek, alleen door het Openhouden van den mond en het ukfteeken der tong, te vergoeden; hierdoor geraakt hun bloed ligtlijk verhit en door eene zeer kwaadaartige ontfteeking befmet, welke deszelfs ' vreeslijk venijn aan het fpeekzel dier Dieren mede deelt. Doch önbegrijplijk is het, hoe het allergeringlte, fchier ondeelbaar deeltje van dit allerkrag* tigft vérgift, deszelfs befmetting mededcelen kan aan de ganfche mafla des bloeds van eenig menfch of dier, welk het ongeluk hebben door de tanden van een dollen Hond of Wolf gekwetft te worden. —— Dat dit egter zoo is, leert de fmercelijke ondervinding. Doch fchoon wij hier van geene rede weeten te geeven, kunnen wij egter uit herhaalde ondervinding die kentekenen en toevallen opgeeven, welke de dolheid in Honden verzeilen, ten einde men zig des te beter voor het gevaar wagten kunne, van door de fchadelijke beet dier Dieren in de uiterfte en doodlijke ellende gedompeld te worden. De tekenen van Dolheid der Honden. Een Dollen-Hond vertoont duidlijke tekenen eener kwaadaardigcn en brandende koorts; hij loopc verbijfterd, angftig en regc uit; de tong hangt uic den mond, is met fchuim en fpeekzel bezet; het hoofd nederhangend ; de oogen ftaan dof en treurig;, de ftaart tuifchen de agterfte beenen ingetrokken, en hij vertoont in alle opzigcen tekenen van wilde !  OER. ZEELIEDEN. 1$<) wilde woeftheid en pijn ; hij loopc genadig voorwaards, en bijt zonder iets te onczien naar alles wat hem in zijn weg onrmoec: hij is alcoos onruftig, wil noch eecen noch drinken en is vooral bevreesd op hec zien van water; de uic den mond hangende tong word zwart, en eindlijk nerfc hij in een vërfchriklij* ken toefland, ten zij men het ellendig Dier doör eenen ipoedigen dood uit zijne ellende verlofle en dus veele fchriklijke gevolgen voorkome. De uitwerkzelen der Dolle-honds-beet. Zoo fijn is het doodlijk venijn dezer beeten, dat de daar door veroorzaakte toevallen eenen geruimen tijd agter wege blijven eer zig dezelven uitwendig doen gewaar worden, zelfs geneeft de wonde der beec fomtijds even fpoedig en gemaklijk als eenige andere , twee —, vier —, ja zes maanden daar na beginnen de toevallen zig te openbaren, en brengen trapswijze den lijder in den allerjammerenswaardiglteis toeftand. De eerfle toevallen dezer vreeslijke kwaal, Zijn: een pijn in het gebeten deel, welke zig allengs verder en verder rondsom verfpreid; gemeenlijk gevoeld de lijder eene doove en zwaare pijn door hec geheele lichaam, verzeld van loomheid en vermoeidheid ; hij word neerflagtig en angftvallig ; verlieft den eetluft en heeft geftadig walgingen; hier op volgt moeijelijkheid in het doorzwelgen, pijn in de keel en een toevloed van fpeekzel in den mond. Wel ras grocijen alle deze toevallen aan. Da hevige pijn in de keel, welke het doorzwelgen van allerlei vogten zeer pijnlijk maakt , verwekt den uiterflen afkeer van alle vogten; dit is het begin der Hydropbobia of watervrees; welke in deze jammer-  ifo DE ARTZ EN HEELMEESTER merlijke kwaal de maat der ellenden des lijders vervult. . De oogen zijn wijd open gefpalkt, het gezigt verwilderd, het aangezigt bloozend en paars > hec geheele gemoedsgeitel des lijders raakt in verwarring en word door drift, boosaardigheid en woede gedreeven: de lijder fchuimbekt, word door fluiptrekkingen aungetaft, en door fpanningen der Roede; hec zaadvogt ontloopt hem; hij begint als een Hond te blaffen , te huilen en naar al dac hem omringd te bijten. Op deze jammerlijke wijze eindigd hij zijn ellendig leeven. Van de geneezing der Dolle-honds-beeten. Hier toe zijn van tijd tot tijd veele middelen aan de hand gegeeven, doch weinigen waarlijk die van goeden uitflag bevonden zijn. Eer ik overgaa tot het mededeelen dier geneeswijze, welke ik bij ondervindingdurve aanbeveelen, vergunne men mij een bijzonder geval te verhaalen van dit fmertlijk foort, mij in den loop mijner praktijk ontmoet, en welks behandeling van gewenfchten uitOag gevolgd wierd. In de Welt-Indien zijnde, wierden 'er twee aan de wal zijnde Matroozen door een dollen Hond gebeeten; een hunner behoorde tot de manfchap van het fchip op 't welk ik voer, de ander tot die van een op de Reede, digc bij ons leggend fchip, beide waren zij in de kuit van hec been gebeeten. Gevallig bevond zig de Heelmeefter van het andere fchip zoo wel als ik zelve mede aan de wal, en beide waren wij op het oogenblik bij de lijders. Ik was van oevoelen . om de ffebeetene deelen . zonder eenig uitltel geheel en al uit het been te fnijden; hier toe was de Matroos van mijn fchip terltond gereed  DER ZEELlÊDENf. itTt reed en in gevolge van dien verrigre ik zulks odgenbliklijk, hebbende bij geluk rriijn Zak-koker mee lntlrumemen bij mij. Doch deze operatie werd door den Heelmeefter van hec ander fchip niec goedgekeurd, en bleef deswegens zoo wel als door de bevreesdheid van den gebcecen Macroos coe zijn fchip behoorende, agterwege. Ik fneed den lijder naar mijn gilling ruim anderhalf once vleefch uic de uitwendige kuitfpier, rondsom de gebcecene deelen. Vervolgens befmeerde ik een dod Plukzel mee Bafüicum gemengd mee Precipitaat, en leide dezelve op de wónde, na dac ik eerft uic dezelve vijf of zes oneen bloed had laaten loopen; hier over leide ik eene goede hoeveelheid droog plukzel , en wanneer hij aan boord gebragc was bevogtigde ik hec zelve mee gecampherde Brandewijn , in vier oneen vah welke omtrend een grein gefublimeerde Kwik ombonden was; ■Inwendig deed ik hem veercien dagen lang, des morgens en des avonds, telkens een grein zóeee Kwik innecmen. De wonde verbond ik bij aanhoudenhcid mee Kwik-zake; dezelve was in. den tijd van een maand volkomen geneezen.. Van hec gebruik der Kwik kreeg de lijder eene geringe kwijiing, welke ik door gepafte zagte middelen verdreef. Door deze^ftrenge doch kraebcige geneeswijze, herftelde dc lijder zeer wel en ik liet hem ruim drie maanden daar na, wanneer ik vertrok, in goeden welftand. Doch de tweede gebeetenman, van het ander fchip, was verre na zoo gelukkig niet; want, zoo als ik naderhand vernomen hebbe (zijnde zijn fchip konDa dit voorval in zee gegaan ) , ftierf die ongelukkige lijder op een vreeslijke wijze, aan de watervrees, in de fchriklijkfte woede en razernij. De Kwik is zekerlijk liet befte middel tegeri de h feher-  lt«t DE ARTZ EN HEELMEESTER foherpigheden, het welk wij hebben, en ik ben vaftclijk in die gedagten, dat dezelve in dit geval het kragtigft geneesmiddel is ons tot nu toe bekend. Het koude bad is zeer fterk aangeraaden door Dr. Mead', en federd word het op zijn raad gemeenlijk gebruikt, zoo dra men vermoeden heeft van door •een dollen Hond gebeeten te zijn : in die gevallen egter daar zulks wezenlijk plaats had, is het zelden van gewenfchte uitwerking geween. Des niet te min, pleit de rede voor het gebruik van hetzelve, en nimmer behoort men te verzuimen zig 'er van te bedienen. Anderen hebben aangeraaden de wonde met fterke pekel te waiïchen; dit middel is mede geenszins te verwerpen. Eer ik die middelen opgeeve, welker gebruik mij het raadzaamft voorkomt, zal ik eerft het voorfchrift van Dr. Mead^ in zijne eigene bewoording opgeeven. „ Men laate *den lijder uit den arm negen of tien „ oneen bloed af; Vervolgens neemt men Afch „ koleurd grond Leverkruid (Lichen Cenereus „ Terreflris)., wel gezuiverd, gedroogd en tot „ poeder gemaakt, een half once ; zwarte Pe„ per fijn geftoten, twee dragmen: men vermengt „ dezelve wel door elkander , en verdeelt ze „ in vier giften , van welke men vier agter „ een volgende morgens, telkens 'er een neemt, ,, in een halve pint warme melk. Na deze vier „ poeders gebruikt . te hebben , moec de lijder „ geduurende eene maand, zig alle morgens nugte„ ren baden, in een koud bad; in een koude bron of rivier: hij moet daar in geheel ingedompeld „ worden, doch nimmer met het hoofd bovenwater „ langer dan een half minuut daar in blijven, wan* „ neer het water zeer koud is. Vervolgens moec ». hij  DER ZEELIEDEN» ItrJ „'hij nog geduurende veerden dagen, des weeks: „ driemaal daar mede aanhouden," Dan om regc uic mijne gedagcen ce zeggen, ik heb geen groot denkbeeld van die voorfchrifc; doch dewijl men teffens mee hec zelve andere middelen gebruiken kan, vond ik niec onnuc ook die middel op te geeven, wijl men in een coeval van deze aangelegenheid , niets, hec welk eenigzincs raadzaam fchijnr, behoorc onbeproefd ce laacen. De eerlle die mijns wecens hec koude bad aangeraaden heefc, was Celfus; dan deze'raade hec zelve zoo ce gebruiken, dac men den lijder als 'c ware beurdings deed verdrinken en herleevcn; wanneer de lijder reeds coe razernij vervallen is, fchijnc daar voor eenigzins rede te zijn, wijl in die droevig uitterfte een zodanig ellendeling doch reeds op den uicerflen oever des doods en een voorwerp is van afgrijzen ; daar en boven kan de .ontleken is en fchrik, welke op een fchielijken en onverwagten val in hec wacer, het geheele lichaams-geftel beroert, miffchien eene gunfb'ge verandering in deszelfs kwaade gefteldheid voortbrengen. ■—- Dan wanneer de vvacervrees den lijder aaneafl:, als dan helaas! baacen geene middelen meer : niecs dan de dood , de dood alleen, kan dien ongelukkigen uic zijne jammerlijke ellende verlosfen. Nimmer egter geeve iemand, (vooral een Zeeman } den moed verloeren —~— : Nimmer wanhoope men zoo lang 'er leven is. Alle middelen welke men eenigzins denkc van nuc ce kunnen zijn, beproeve men. Doch om korc ce zijn, zal ik overgaan coc hec opgeeven der geneeswijze, welke mijns bedunkens de veiligfte en alcoos door mij is werkllellig gemaakr, in deéze vreeslijke coevallén. Wanneer men volgens de hier voor opgegeevene L 2 keu  IÓ4 DE ARTZ EN HEELMEESTER kentekenen befluit, dat de Hond door welken da lijder gebeeten is, wezenlijk dol zij, fnijde men zonder tijdverzuim de gebetene deelen geheel uic, en behandele de wonde als hier voor gemeld is; dan zoo de plaats daar de wonde is dit ondoenlijk maakt, bediene men zig oogenhliklijk van de Kwlk-zalve met Precipitaat gemengd, onder No. XXI. opgegeeven. Daar over legge men een Pleifter met gewoone Kwik-zalve. Dagelijks geeve men den lijder des morgens en des avonds eene van de Pillen onder No. X. gemeld, hier mede houde men eene geheele maand aan. De Pleifter laate men nog een geruimen tijd na dat de wonde geneezen is, op de plaats leggen. Op deze wijze hebbe ik zeker Heer en een kleinen jongen in Nieuw-Jork behandeld, welke beide door een zeiven Hond, zonder gecergd of daar coe aangezec te zijn, gebeecen waren; nimmer was zulks voorheen gebeurd, dus fchoot men den Hond een eerften dood, ën vond aan hem alle de rekenen van dolheid. —- Die geval gebeurde des middags en ten eerften zond men om mij, doch niec bij de hand zijnde begaf mijn tweede Meefter zig derwaards, verbond de wonden mee Bra/ilicum en leide "er een compres over mee gecampherde Brandewijn , de wonden, wijl ze zeer klein waren, van geen belang achcende. Doch ik des avonds van hec geval verwictigd wordende, begaf mij oogenhliklijk naar hen toe, nam hec opgelegde verband weg, en leide'er de hier voorgemelde middelen op. Ik had mij niet bedrogen, want binnen eenigen tijd verroonden de wonden en omleggende deelen zip ontdoken en ganfeh niec gunftig; die egter beterde langzamerhand , door oplettenheid en de aangewende middelen. De kleine jonge was dieper ge- bee-  DER ZEELIEDEN, 165 beeten dan de Heer; zijne wonden waren te wederzijde der Pees van Achilles: doch de wond van den Heer was een weinig boven de buitcnde enkel van het regter been, ltrekkende naardc Pees van Achilles. Het was in de maand Juhj —,—.. ik beval hen zig des morgens en des avonds in koud water te baden, waar toe het jaargecyde zeer gefchikt was. Ik deed hen daaglijks geduurende drie maanden, des morgens en des avonds telkens een grein zoete Kwik gebruiken. Hier door fchikte zig alles naar wenfeh en beide de lijders wierden zonder eenig ongemak te houden, volkomen herfteld. Doch wanneer het gebeurd, dac de kwi'kmiddelen kwijling veroorzaaken, zal men dezelve door zagte buikzuiveringen gemaklijk verdrijven ; ik voor mij ben ten uiterften vijand van de kwijling, wijl dezelve mij toefchijnc zeer fchadelijk ce zijn. Dan wanneer deze middelen ce laac aangewend worden , zoo. dac niec cegendaande dezelve , dc lijder droefgeedig word , mee moeite adem haalt, en pijn in de keel gevoelc, doch inzonderheid wanneer hec gebeecen deel zeer pijnlijk is , moec hij dikwerf in' koud wacer gebaad of liever gedompeld worden > teffens moet men mee de kwik middelen aanhouden en voorts in alle opzigcen dezelve handelwijze houden als in de kwaadaaredigde Rockoortfen. Wanneer des niet cegendaande de lijder in Razernij vervalc, moec men boven al zorgc draagen,, dar hij die geenen welke hem oppaffen of omtrenc hem zijn geene wonden coebrengr, in welke Cegcs hec geringde deel van zijn fpeekzel zoude kunnen geraaken; vooi ts moec men den rampfpoedigen jijder buicen daac dellen om zig zclvcn of de geenen L 3 die  \66 OË ARTZ EN HEELMEESTER die omtrent hem zijn te befchadigen; wijl hij even als een hond rondsom zig bijt. Men moet hem in een hangmat naaijen, zijne armen mede daar in opfluitende : in deze geflalte dompele men hem door middel van een Takel, van tijd tot tijd in zee, zodanig egter dat zijn hoofd niet onder water geraake. Dit is ten minflen veel beeter dan de onnatuurlijke en wreede manier van den lijder tuflchen bedden te verfmooren, waar door men in eens alle mooglijkheid van herflelling affnijd. Hoe treurig ook het onderwerp zij, heeft egter mijne genegenheid om ellendige, ware bet mooglijk te redden, deze afdeeling eenigzins wijdloopiger doen worden, wijl ik in dezelve alles bij den anderen geraapt hebbe, waar van ik mij flegts eenig nut beloven konde. Ontelbaar zijn de middelen Welke men ons van tijd tot tijd, tot geneezing dezer toevallen of verhoeding van derzelver fchriklijke gevolgen, aangeprcezen heeft: dan zeer weinige zijn door de ondervinding goedgekeurd. Van alle die middelen hebbe ik 'er geen gevonden van beter uitwerking dan die waar in Kwik vermengd was, en wijl ik meermaaien de voortreflijke deugd en nuttigheid van dit uitfleekend geneesmiddel, in deeze en andere jammerlijke toevallen ondervonden hebbe, durve ik met zekerheid het zelve , boven alle andere, mij tot nu toe bekende geneesmiddelen , aanraaden. Tot befluic dezer afdeeling achte ik noodig aan te merken, dat hoe gevaarlijk en vreeslijk de uitwerkfelen der dolle Honds-beeten ook zijn, wanneer de ongelukkige lijder door derzelver venijn befmet is, die toevallen egter veel zeldzaamer in der daad plaats hebben , dan men zig uit vrees voor derzelver ongelukkige gevolgen, doorgaans verbeeld..  0 E R ZI1UID!». l6> beeld. Veelerlei middelen heeft men al* onfeilbaare — als foortmiddelen (fpecifica) opgegeeven, beproefd en goed bevonden tegen de beecen van Honden, die men flegts vermoedde dol te zijn, doch welke bij nauwkeurig onderzoek bleeken geene de minfte toevallen van dit ongemak te hebben. Dus heeft men eene menigte geneezingen opgeteld van kwaaien die nimmer wezenlijk plaats hadden. Hier door is men niet zelden mifleid, zig op die voorgaande geneesmiddelen verlaatende, wanneer het ongemak in der daad waar was. Men moet derhalven fteeds nauwkeurig onderzoek doen naar dc gefteldheid van den hond die de wonde toegebragt heeft, zoo wel als naar dc daar mede gepaard gaande omftandigheden , ten einde men aan de eene zijde den lijder geene onnoodige pijn en ongemak doe ondergaan , en ook aan de andere zijde , de vereifchte en gepafte middelen niet verzuime aan te wenden. V IJ F D E LES. Van Koortfen en ontfteekende ziektens, benevens de gefchikfte -wijze van dezelve te behandelen. Wij gaan nu over tot de meer inwendige ziektens > in deeze behooren de verfchillende middelen, welke wij tot hertelling der gezondheid zullen opgeeven, altoos met de uiterfle omzichtigheid gepaard te worden, wijl de oorzaaken en zitplaats dier kwaaien inwendig, en dus moejehjker na te fpeuren zijn. . Om deeze reede hebbe ik getracht mijnen leezeren L + m  'ï$% 0E abtz en heelmeester. in de twee eerfte leflèn voor te bereiden en hen de yereifchte denkbeelden klaarlijk te ontvouwen: inzonderheid vérzoeke . ik, dat men de tweede dier leflen aandagtiglijk leeze , herleeze en tragte te begrijpen, wijl op dezelve grootendeels hec behoorlijk en gepaft gebruik beruft, van die verfchillende beproefde middelen, welker nut ik nu verder zal aanwijzen. eerste afdeeling, Van de Koortfen in het algemeen, Hippocrates de Vader der Geneeskunde, was gewoon ce zeggen; "De Koorts is eene „ zoo algemeene ziekte, dac zonder dezelve geen „ zieke fterft." Deeze regel is in der daad zoo algemeen, dac 'er nauwiijks op dezelve eenige uitzondering plaacs heeft, zelfs niec in die beroertens welke den lijder, eensklaps en op hec ogenblik uic hec leeven rukken. Om die behoorlijk ce begrijpen, moet men aanmerken , dac alle, zelfs de kleinfte deeltjes van het dierlijk geftel, ev.enals ineen gemeenebeft, begaafd zijn mee eene neiging coe hun zelfs-bëhoud, en dat die geheele geftel in een zoo nauw verband is mee alle deszelfs, ook de geringde deelen, vafte zoo wel als vloeibaare, dar geene zelfs de minfte ongeregeldheid plaats kan hebben, zonder hec, geheele geftel meer of min aan ce doen en in verwarring ce brengen : Waar of op welke wijze ook die, in zig zelfs geringe wanorde, ontftaan mooge, ieder der deeltjes, als een lid van hec geheele geftel ukmaakende, deelt in de algemeene verwarring, en wend oogen- ' blik-  DER ZEELIEDEN, i6p bliklijk poogingen aan, tot zijn zelfs behoud Deeze is in hec algemeen de oorzaak der Koortien, en hier uic kan men derzelver eigenlijke en waare aarc en oorzaak verklaaren en begrijpen, naamliik als eene cegen nacuurlijke cn ongeregelde werking der valte deelen op de vloeibaare. Wijl nu dc vloeibaare deelen de minfce cegenftand bieoen en aan de drukkingen of perfingen der vafte deelen gehoorzaamen, begrijpt men zeer gernakliik als eene der voornaamfte grond-redenen, dac de geregelde en nacuurlijke omloop dier vogten in verwarring geraaken moet, wanneer de vezeltjes der zenuwen, mee eene meer dan gewoone en nacuurlijke aanprikkeling, op de vloeibaare deelen werken Wanneer men verder aanmerkt, dac hec bloed onderhevig is eene fcbadelijke fcherpheid te verkrijgen waar door hec zelve de inwendige bekleedzelen der bloedvaten prikkelt, ziet men teffens klaarlijk dac die valte deelen daar door moeten aangezee worden tot eene wederwerking op dac zelve bloed, hec we'k die prikkeling veroorzaakt. Daar en boven, wijl de bewceging verfnellende ook de hitte vermeerderd word ; die hicce zelve de bewceging al meer en meer doet verfnellen; de vaten doet uiczecten en dus de vogten verdunc', kan men zeer duidhjk de voornaamfte weccen der beweegen werktuig-kunde des dierlijken geftels begrijpen , m den ftaac der gezondheid zoo wel als in dien van krankheid _ — Doch laac ik niec vergeecen voor wiejk fchnjve, maar overgaan cot de verhandeling De Koorcfen oneftaan uic veelerlei verfchillende oorzaaken; tallen verfchillende lichaams geitellen aan, en brengen diensvolgens zeer verfchillende uicwerkzeienvoorr. Hec is dcrhalven hoognoodi^ ia L 5 der'  j70 DE ARTZ EN HEBLMEESTER derzelver behandeling behoorlijk onderfcheid te gebruiken. In der daad, dit onderwerp kan met te voorzigtig behandeld worden; wijl het nauwhjks Zoglijk is eene ziekte te vinden welke niet met een meerderen ofminderen trap van Koorts vermengd is — Ik zal tendeezen opzigte, zoo veel mooglijk, tragten nauwkeurig teffens en nuttig te zijn. TWEEDE AFDEELING, Van de toevallige Koortfen. Hoe onzeeker, hoe broos is des menfehen leeven! het een oogenblik bevind hij zig in volmaakten welftand — ; het volgend ligt h,j door . den dood geveld; of neergeflagen door p.jnlijke^toevallen , die in het lichaam zoo wel ais ra den geelt fmertelijke aandoeningen verwekken! Elk toeval, van wat foort ook, kan met alleen maar moec onvermijdlijk Koorts na zig neeperi; deTe moet even als een brand, in deflêlfs eerde beginfelen geblufcht worden. Dan hier in moet, zoo als ik reeds bevoorens aangemerkt heb, voor al op ce lichaams-gedeldheid des lijders acht gegeeven W°In'mijne derde les, over de toevallen en derzelver behandeling, heb ik wel bij alle gelegenheden adertttmgen aanbevolen, echter fteeds met dit beding, wanneer zulks vereifcht of raadzaam bevonden Zierd- Dit een ftuk zijnde van meer aangelegenheid, "dan men gewoonlijk denkt, vind ik noodig mij deswegens uitvoeriger te verklaaren. In de eerfte plaats moet men niemand aderlaaten, die reeds door een of ander toeval eene aanmerkhjke hoeveelheid bloeds verboren heeft, ten zij men  BER ZEELIEDEN* I?t zeker weete, dat hij gezond zijnde, zeer fterk was en volbloedig, of ten zij de Koorts zig zoo hevig verhefFe, dat men volftrckt noodig vind hec lichaams geitel ce verzwakken, om dus de' Koorcs meefler te worden: De vafte en de vloeibaare deelen zijn in zodanig nauw en onderling verband, dac zij fteeds eikanderen behooren in evenwigc te houden. Wanneer derhalven het bloed, reeds al te fcherp zijnde, nog fchraalder gemaakc word door deszelfs hoeveelheid ce verminderen, zullende inwendige bekleedzelen der flag - aderen en aderen, nog des te meer door het zelve geprikkeld worden: Dus zal natuurlijker wijze de Koortfe aangroeijen en de fcherpheid des bloeds vermeerderen, zoo lange rot eindlijk de lijder 'er onder bezwijke. Meermaalen ben ik ooggetuige geweefr, van het daadlijk toenemen der Koorts, bij elke herhaalde aderlaating, tot zoo lange de levenskragten geheel uicgepuc waren, zonder dac op mijne vertoogen daar tegen eenige de minfte achc geflagen wierd, voor dac het te laat en de lijder reeds onherltelbaar was. — De Koorts is fomtijds volftrekt noodig en dient in fommige geitellen tot een natuurlijk en goed geneesmiddel, mits echter dac men dezelve behoorlijk behandele en ze binnen zekere paaien houden. Ten cweeden: wanneer de lijder voor het toeval van eene fchraale lichaams gefteldheid en flymag* tig van aart. geweefl is, moet men zelden en niec dan mee de uicerfte omzigtigheid van aderlaatingen gebruik maaken; wijl het bloed reeds uit zig zelve fchraalzijnde, natuurlijkerwijze door het aderlaaten in hoedanigheid nog meer als in hoeveelheid verminderd word: dus word het bloed langs hoe fcherper; de vezelen der vafte deelen langs hoe flapper; waar uit verzwakking des lichaams en een algemeen be-  17a DE ARTZ EN HEELMEESTER bederf van alle deszelfs vogten, voortfpruiten. Eens vooral moet men in het oog houden, dat ül het voordeel welk men van aderlaatingen verwagten kan, alleenlijk belfaat, om het lichaams-geftcl van overtollige vogten te ontladen en de fpanning der vafte deelen te verflappen; fomtijds is dit beide zeer noodig. Doch nimmer zij men dwaas genoeg om zig te verbeelden, dat men door aderlaaten hec kwaade bloed aftappen en het goede in hec lichaam laaten zal: Verre van daar; de hoeveelheid van hec afgetapte bloed word ras weder vervuld, doch de hoedanigheid van hec zelve word langs hoe fchraalder en (legeer. Hec voornaame Geneesmiddel in Koorcfen van allerlei foort, is de uicwaaffeming te bevorderen. Dit is hec middel welk de natuur zelve toe hertelling aanwijd, en nimmer kan men het zelve te zeer aanbeveelen. Het geheele maakzel van den menfch is daar toe gefchikt, en door deczen weg zijn in vroege tijden de Koortfen geneezen, veele Eeuwen voor dat de kunft de laatvlijm en hec aderlaaten uitgevonden had. Ten dezen opzigte egter behoord men mede zeer omzigtig te zijn, om niet het overmaatig ilerk zweeten voor eene heilzaame uitwaaffeming te houden. Veelen hebben hier in gedwaald en zyn, zijn een verkeerd uicerte overgeflagen. Dikwijls doec de nacuur uic zig zeiven en ongedwongen een maatig zweet te voorfchijn komen; die zijnde moec men de zelve door zagce middelen behulpzaam zijn; doch nimmer bediene men zig van prikkelende en fterke zweecdrijvende middelen. De uicwaaffeming, hec zweecen en de pisloozing zijn die ontlaftingen welke natuurlijk gefchikc zijn om hec lichaams-geflel van fcherpheden ce zuiveren , en wanneer deze ontladingen juift geëvenredigd zijn,, aan  DER ZEELIEDEN; 173 aan dc affcheidingcn en den omloop der vogten des lichaams en wanneer dezelve zonder pijn of moeite Völbragt worden, kan men zeker zijn dat het geheele lichaams-geftel in een ftaac van volkomen gezondheid is. Eindlijk moet ik aanmerken , dat de maag een werktuig is, het welk door cuffchenkomft der zenuwen eene onmidlijke gemeenfchap heeft mee alle de deelen des geheelen lichaams. Dus moet men in de koortfen altoos acht geeven op de gefteldheid van dat ingewand, en nimmer het zelve eenig voedzel opdringen, waar van het afkeerig is of waartoe men geen trek bij den lijder befpeurd. Het gebrek aaneetlull, welk doorgaans de Koortfen verzelt, is natuurlijk en veeltijds voordeelig aan den lijder. Doch de dwaaze misvatting, dat een lijder, zelfs tegen luft en trek aan, eeten moet, om zijne kragten weder te krijgen, is niet alleen zeer ongerijmd, maar zelfs verderflijk en doodlijk geweeft voor veelen, die menfchlijker wijze zouden zijn herfteld geworden, had men met geduld de wijze infpraaken der natuur afgewagt en opgevolgd. Zoo dra de oorzaak der ziekte verdweenen is, zal de maag wel ras uit zig zelve fpijze begeeren, en als dan is 'er gegronde reden om te verwagten, dat hec voedzel in goed bloed verkeeren zal: Doch al wat men voor dien tijd de maag opdringt, ftrekt in plaats van voedzel voor hec lichaam, alleen coc olij in hec vuur, endienc coc niecs anders dan om hec reeds aangeltoken bloed nog meer te bederven. Deeze. hier gemelde aanmerkingen, zullen ten grondflag dienen aan de regelen welke ik thans zal opgeeven, en aan welke men zig in allerlei toevallige Koorcfen, mee de ftiptfte nauwkeurigheid behoort ,te houden. Dezelve mee aandagc nagaande, zal men vin-  174 dB- a.rtz:en heelmeester vinden, dat die regelen ook toepaffelijk zijn in alle andere foorten van Koortfen, offchoon dezelve ook uit inwendige fcherpheden in het lichaam voortkomen; het geheele onderfcheid beüaat in niets anders , dan of het vuur van buiten of van binnen aangeblaazen is. é—.- Dan om ter zaak te koomen. Hoedanig dan ook het toeval zij waar uit de Koorts ontftaan is, het zij een val, een wonde, een beenbreuk, een ontwrigting, kneuzing enz. zal men eerft onderzoeken hoedanig de gefteldheid was des lijders voor het toeval. . Zoo hij een fterk, hardvogtig man was, volgt daar uit natuurlijk dat de vezelen zijns lichaams insgelijks fterk en hardwaren, en de hoeveelheid zoo Wel als de hoedanigheid van zijn bloed ook daaraan geëvenredigd ; uit deze redenen befluitende , dat de gezondheid bij .zodanigen lijder het hoogite toppunt bereikte, is 'er des te meer rede voor eene Koorts te vreezen,- dezelve opzettelijk tegen te gaan, en zoo mooglijk te verhoeden. Zoo die lijder door het toeval geen bloed verlooren heeft, moet men hem vooral aderlaaten, doch nimmer moet men hem meer dan agt oneen, op zijn hooglt, aflaaten. Dit is zoo veel als de fterkfte man, op eene reize behoort te verliezen. Vervolgens moet men tragten de uitwaaffeming te bevorderen. Ten dien einde doe men den lijder na de aderlaating te bedde gaan, en geeve heméenfe gifte van het Koorts-poeder (L); bier op doe men hem rijklijk aftrekzei drinken van Citroen-kruid {\ a) : deze middelen zullen gemeenlijk eene maatigé ■uitwaaffeming te wege brengen. Doch wanneer echter de Koorts toeneemt, de pols hard is en vol, 'er zig'hoofdpijn, moeijelijke ademhaaling en ijlhoofdigheid vertoonen, moet men ze-  DER ZEELIEDEN. IJ§ zekerlijk de aderlaating herhaalen, mits zulks binnen vier en twintig uuren na de eerde gefchiede; doch wanneer zig deze toevallen laater dan een etmaal na de eerde aderlaating beginnen te vertoonen, zal zeldzaam het aderlaaten goed, — maar doorgaans veel eer nadeelig zijn; wijl als dan de Koorts gemeenlijk uit fcherpheid ontdaat, en dus het bloed uit zig zelve reeds fchraal genoeg is, zonder dat het zelve door aderlaating nog meer verdund worde. In de laatdgemelde toevallen, moec men zorge draagen, den lijder deeds zagtelijk open lijf te doen houden, doch niet door buikzuiveringen, maaralleen door klijdeeren; wijl buikzuiveringen in Koorden niet altoos diendig zijn, fomtijds derken buikloop verwekkende. Zoo egter de Koorts zwaar is en de lijder hardlijvig, zette men hem het volgend khjdeer. No. XXV. Neemt warm water een -pint of iets meer, fchraapt omtrent een once Spaanjche Zeep klein en laat dezelve volkomenlijk in het warme water fmelten ; 'voegt 'er vervolgens een lepel vol honig bij, en gebruikt het zelve in den trap van warmte, dat men ds Mijdeerpijp zonder ongemak tegen de wang houden kan. Dit klijdeer moet de lijder, zoo hij kan, zoo lang bij zig houden, tot hec mee doelgang gepaard te rug kome. Zoo des lijders maag ongedeld is, zal een braakmiddel van Bypecacuanha (S) .of liever dat: onder No. XXVI. zal opgegeeven worden, van veel diend zijn, en niets kan men veiliger en met meer voordeel doen gebruiken ; wanc niec alleen word daar door de maag -verligr en gezuiverd, maar ook hec geheele lichaam aan hec uicwaafiemen gebragc, door de  1^6 BE ARTZ EN HEELMEESTER. de perlfing en fpanning der deelen welke dit middel veroorzaakt; Naar het gebruik van het braakmiddel of van het gemelde klijfteer , geeve men den lijder het volgende drankje. No. XXVI. Neemt van het Koortspoeder (L) een fcrupel; gemeen water of aftrekzei van Citroen-kruid een halve theekop vol; neemt vervolgens een klompje Broodzuiker , laat daar op drie druppels Effen* tieele olij van Pepermunt (U) druipen, en laat het in het bovengemeld water of aftrekzei fmelten; voegt 'er vervolgens bij agt druppels Laudanum Liquidum (T) en dertig druppels zoete geeft van Salpeter ,' mengt dit alles met een theelepeltje te famen. Dit drankje zal niet alleen de uitwaafieming bevorderen , maar ook de maag verfterken en den lijder eene aangenaame ruft verfchaften, welke hem grootlijks verkwikken zal. Wanneer de omftandigheden zulks vereiflehen, kan men dit middel alle zes uuren herhaalen. Zoo de lijder van zelve ruft heeft, kan men de Laudanum Liquidum (T) agter wege laaten; en zoo de maag geene wind breekende middelen behoeft , bedient men zig ook niet van de Olij van Pepermunt (LT). Des lijders gevvoone drank wanneer hij dorft heeft, zij het afcrekzel van Citromkruid (12) j waar in men, indien zulks den lijder fmaakt, een fchijfje Citroen, en'Broodzuiker, zoo veel hij verkieft, mengen kan. De levensregeling des lijders moet rriaatig zijn; en hij niec dan ligte fpijzen gebruiken ; doch ook van die de zodanige; tot welke bij de meefte trek heeft; De volgende wacer of wijn pap, (zoo als men ze verkieft ce noemen) hebbe ik menigmaal mijnen lijde-  DER ZEELIEDEN IJ? deren op zee voórgefchreeven en bevonden dat, dezelve hun altoos gezond, en doorgaans zeer fmaaklijk was. No. XXVÏI. Neemt Havermeel of geftooten Biscuit, een paar. goeie lepels vol; water, anderhalf 'pint; Kozijnen een kleine hand vol, en een weinig fpecerijen in een doekje te zamen gebonden* dit ko.ke men te zamen in een tinne kom, zoo lang tot het water op omtrent drie vierde deelen verkookt is , vervolgens, doet men'er een glas goeden rooden of witten wij ff bij, en zoo veel fuiker als de lijder verkieft. Ook; kan men 'er een weinig Citroenfchil onder mengen* Om het zelve een aangenaamen fmaak bij te zetten. Een weing gebraaden verlch vleefch kan mede geen kwaad: ook zijn vleefch föupen zeer goed, inzonderheid wanneer de lijder hardlijvig is ; doch, wanneer 'er in het lichaam geneigdheid is tot buikloop, hebbe ik meermaalen op het gebruik van; vleefch foupen een gevaarlijken loop zien volgen: dus men hier omtrent fteeds behoort voorzigtig te zijn* Dan wanneer foortgelijke toevallen overkomen aan iemand van een teder en zwak-geftel ; of wan-, neer de lijder eene genoegzaame hoeveelheid bloed kwijt geraakt is uit de wonde, als dan is bet aderlaaten niet zoo noodig als in het eerft gemelde geval ; doch voor het overige moet de behandeling des lijders dezelve zijn. Bij deeze handelwijze is 'er weinig rede om te vreezen, of de lijder zal fpoedig en volkomen herfteld zijn, zelfs van de hevigfte koorts die immer fchielijk op onverwagte toevallen van deeze foorc volgt; mits dat hij niet gevaarlijk gekwetft zij. Doch wijl een ongezonde lichaams- gefteldheid uit zig zelve aanleiding geeft tot ziekteos, begrijpt mén ligteM lijk?  173 DE ARTZ EN HEELMEESTER lijk , dac wanneer zig eenig toeval daarbij voegt, de gevolgen daar van noodwendig gevaarlijker en heviger zijn moeten: hier door gebeurt het niet zelden, dat dit foort van Koortfen in zeer kwaadaartige verandert; dit zelfde gebeurt fomtijds Wanneer het toeval zelve van eene gevaarlijken aart is: dit zal ik in bet vervolg nader ontvouwen. Hier mede zal ik van de toevallige Koortfen, die van uitwendige toevalien voortfpruiten , afllappen, en overgaan tot die, welke uit inwendige oorzaaken ontftaan. DERDE AFDEELING. Van de Verkoimdheid. De verkouvvdheid is die foort van Koorts, weike onder het menfehdom de algemeenfte is; zeelieden egter zijn aan dezelve inzonderheid onderhevig, wijl zij ten allen tijde bloot ftaan , aan het vatten van koude, waar door de natuurlijke uitwaaffeming geftremd word. Doorgaans acht men eene verkouwdheid niet en verzuimt men middelen tegen dezelve te gebruiken: deeze onachtzaamheid doet menig menfch ten grave daalen en veele zeelieden tpt fpijs voor de vilfchen worden , die menfchelijker wijze, door gepafte middelen, konden behouden worden. Veelen zouden het voor kinderachtig of verwijfd houden, acht te geeven op of middelen te gebruiken tegen een zoo gering en naar hunne gedagten niet achcens waardig toeval. — Dan wanneer wij de zaak rijpelijk en naar behooren onderzoeken, zullen wij overtuigd worden, dat veele der kwaadaarciglte, dèrlangduurigfte, ja der doodlijkfte kwaaien, met de toevallen cener verkouwdheid hun begin neemen. ——> Men over- wce-  DER ZEELIEDEN. weege flegts, dat eene verkouwdheid, de ftremming is der gewoone uitwaaflèming, en deze alleen is, verzuimd wordende, genoegzaam, om de geheele dierlijke huishouding in verwarring te brengen, en den grond te leggen voor veele dergevaarlijklre ziektens. In mijne verhandeling over de Long-kwaaien, hebbe ik de veelerlei oorzaaken der verkouwdheid opgegceven, tevens met de middelen om zig voor dezelve te hoeden. Ten opzigte der zeelieden hebbe ik 'er nog eene voornaame oorzaak bij te voegen, waar door zij zig verkou wdheden op den hals haaien, en in hun lichaams-geflel- veele gevaarlijke kwaaien doen inwortelen, en dat wel door het verzuim van zig te verfchoonen, of droog linnen er» klederen aan te trekken, wanneer zij nat geworden zijn. Ten dezen opzigte hebbe ik een middel voor te ftellen, het geen even zoo goed en kragtig is als gemaklijk; het zelve beftaat eenvouwdig hier inï — Wanneer iemand lang aan den regen bloot gefteld geweefl zijnde, door endoor nat is, wasfché hij het geheele lichaam met zeewater en trekke vervolgens droog linnen en klederen aan. Al wie dit beftendig in acht neemt, zal nimmer door dezen weg verkouwdheid vatten. Dit middel heb ik niec alleen in mij zelve * maar ook in allen die zig op mijn raad 'er van bedienden heilzaam en van uitfteekend goede uitwerking bevonden. Ook zal men, wanneer men op de ondervinding acht geeft, hec zelve fteeds beveiligd vinden. Nooit immers zal men een zeeman door verkouwdheid zien aangetaft worden, fchoon hij geftadig door hec zeewater nat gemaakc word, daar in tegendeel eenen flordigen regenachtigen dag , dikwijls mecft al het feheepsvolk doet ziek worden. —- Het opmerken hier van deed mij 't eerft de nuttigheid van hec lichaam met zeewater te wailchen M i be-  1%Q DE ARTZ EN HEELMEESTER bevroeden, en mij door de ondervinding daarin be- • veftigd vindende , vond ik ras de rede 'er van, naamlijk : hec Regenwater van een traager aart zijnde en aieer geneigd cot verroccing, is niec alleen bekwaam die geneigdheid coc verroccing aan hec lichaamsgeftel mede te dceien, maar ook om door deszelfs ilijrcigheid de Poriën te verftoppen en dus de uicwaasfeming te hinderen; daarin tegendeel, het zeewater niet alleen de verrotting regendaac, maar ook de Poriën der huid, cot derzelver affcheidende en ontladende werkingen j aanprikkelt. Ik ben zelfs volkomen overtuigd van de nuccigheid van het zeewater in die geval, wijl ik meermaal hec fcheepsvolk overreed hebbende, eikanderen fpeelsgewijze, op dordige, regenachtige dagen , mee Puczen vol zeewater ce begiecen, alcoos mee vermaak ondervonden hebbe, dac zij hier op frifch en gezond bleeven, daar ik in cegendeel een klaarden zag, dac wanneer bij regenachtig weder, dit gieten mee zeewacer verzuimd wierd, nauwlijks een hunner, die door den regen geheel en al nac geworden was, vaneenen meerderen of minderen crap van verkouwdheid bevrijd bleef. —— Ik jnoec niec vergeecen ce melden, da: een flok derken drank , mede in die geval zeer goed is. Doch hec is bed zig hier van ce bedienen, wanneer de wagc geëindigd is, en men zig in de kooi ce rude begeeven kan, wijl 'er als dan de uitwaaflemiügdoor bevorderd worde; dan zoo lang een zeeman de wagc op hec dek heeft, is de befte warmte die geene welke door geftadige beweeging veroorzaakc worde; een zij men van de derke drank in zeer rnaacige hoeveelheid gebruik maake. Dan wanneer de verkouwdheid reeds werklijk plaacs genomen heeft, moec men oogenhliklijk zort^e draagea dezelve in cijds ce verdrijven. De be- naa-  DER ZEELIEDEN. l8ï naaming van verkouwdheid egter, is zeer algemeen en uitgebreid, bevattende eene menigte van kwaaien en ziektens, die uit eene verhinderde uitwaafleming ontdaan, en welke ik ieder in 't bijzonder nader verhandelen zal: doch wijl ik thans over de •Koorden handele , zal ik mij nu tot dezelve alleen bcpaalen en de verkouwdheid befchouwen als het ^geheele lichaam aantaftende , en dus verzeld van hoofdpijn ; loomheid en zwakheid van alle de lcdemaaten ; tuffchenpoozende Koortfen , fomtijds met vlaagen van hitte , dan weder van, huivering, koude, enz. vermengd zijnde. Deze zijn niet alleen de toevallen der verkouwdheid , maar ook van meePc alle de ontdeekende Koortfen , van welke inderdaad de verkouwdheid het begin is. Nu is alles wat de natuur vcreifcht-, alleen de herftelling der uitwaaflèming \ wijl daar door de beflotene fcherpigheden en fchadelijke doffen, van-welke de natuur altoos geneigd ia zig. te .ontdoen, naar buiten gedreven worden. Om dit oogmerk te bereiken, zal men den lijder, indien hij bloedrijk is, aderlaaten; doch met die omzigtigheid, welke ik reeds hier voor opgegeeven hebbe. Vervolgens geeve men hem het 'Koortspoeder (L), en laate hem daar op rijklijk aftrekzei drinken van Citroen-kruid, of indien hij van eene (lijmachtige -geaardheid is, geeve men hem in de plaats aftrekzei van Salie, of ook wel de Salie Punch (No. V. >; doch wanneer de Koorts flerk is, moec men alle deze dingen agter wegc laaten, wijl dezelve dienen zouden om de Koorts te-, doen toeneemen. Zoo de lijder walginge in de maag heeft, geeve men hec volgende braakmiddel : M 3 No.  l82 DE ARTZ EN HEELMEESTER No. XXVIII. Neemt Hypocacuanha (S) een fcrupel: maakt het zelve met een halve theekop vol water , en een klompje broodzuiker tot een drankje. Zoo dra dit braakmiddel heeft beginnen te werken, doe men den lijder rijklijk lauw aftrekzei van Camille of ook wel flegts enkel lauw water drinken; dit herhaale men telkens zoo dikwijls het middel werking doet. Wanneer het zelve met werken opgehouden heeft , laate men den lijder te bed of in zijn kooi gaan, en geeve hem een Koorts poeder (L) of het hier voor onder No. XXVI, gemelde Drankje. De Zinkings-koortfen en alle de andere toevallen der verkouwdheid, gelijk de verftoptheiddes hoofds, den hoeft, de heefchheid enz. verzeilen doorgaans elkanderen , en "verlaaten ook gemeenlijk den lijder ter zeiver tijd; en in der daad is eenen dezelve geneeswijze voor die allen dienftig, naamlijk het bevorderen en het ftellen der uitwaaflèming ; want daar door worden de verftoppingen weggenomen en de natuur in haaien voorigen en behoorlijken ftaat herfteld. VIERDE AFDEELING. Van de tuffchènpoozende en koude- Koortfen. Er is nauwlijks eene ziekte welke den lijder ellendiger en ongelukkiger maakt, dan dit foort van Koortfen. dezelve ontrtaan voornaamlijk uit (lijmachtig en bedurven bloed, het welk teffens met fcherpheden beladen is; en uit verllapping van de vezelen diervafte deelen, welken het bloed in beweeging brengen. De Koortfen , fchoon allen van een en dezelfden flart, worden echter in verfcheidene foojten ver- deeldj  DER ZEELIEDEN. 183 deeld. Wanneer de koude en de daar op volgende Koorts, daaglijks komt en regelraaatig,. noemt men het een alkdaagfche Koorts; zoo zulks eiken tweeden dag gebeurd, noemt men ze eene anderendaag- fche , en eindlijk zoo men de Koorts eiken derden dag gewaar word, «— eene derdendaagfche Koorts. Nog veele andere foorten en verdeelingen dezer Koortfen, vind men bij fommigen; doch dit zijn flegts beuzelachtige onderscheidingen, van waanwijze Geneesheeren, die altoos gezworene vijanden zijn der klaare, duidüjke en voor ieder een vatbaare ontvouwing der waarheid, en zig ver'uftigen in het vermeerderen der duiliere cn onverffaanbaare onderfcheidingen , aan welken wij onnut achten papier en tijd te verkwiflen. Dit is zeker, dat op welke gezette tijdperken, het zij regelmaatig of niec, de verheffingen dezer Koorcfen ook wederkomen, zij des niec ce min in niecs verfchillen, dan daar in, dac naar maate de tuflchenpoozingen langer zijn, de vlaagen van verheffing ook gemeenlijk zoo veel fterker aankomen; en dat hoe regelmaaciger die vlaagen komen, de Koorcs ook des ce hardnekkiger en moeijelijker is te geneezen. Egter hebben ook zelve hier in uitzon • deringen plaacs. Men kan niet zonder verwondering nagaan, hoe veele verfchillende gevoelens men omtrent hec wederkomen van de verheffingen dezer. Koortfen , op bepaalde tijdperken, in de wereld gebragt heeft, en het is niet minder verbaazend, dac zoo weinigen dier gevoelens op rede of eenigen fchijn van waarheid gegrond zijn. Ik zal mij hier eer plaacfe, in geen nauwkeurig onderzoek , daar omtrent inlaa- ten. ■ Dit is zeker, dac 'er bij de op zeke- re gezetce tijden wederkomende verheffingen van M 4 dez»  384 DE ARTZ EN HEELMEESTER deze Koortfen, eene verftopping in hec een of ander deel des lichaams plaats heeft, welke overeenkomt met den bepaalden tijd van den omloop der vogten in zodanig deel — : deze omloop eenmaal in verwarring gebragt zijnde , doet door medewerking der zenuwen het geheele lichaams geftel aan. Het voornaame oogmerk in de geneezing van alle tuïïchenpoozende Koortfen, moet daar heen (trekken , om de flijmachtigheid en fcherpheid des bloeds te verbeteren ; de verftoppingen weg te neemen, •en de vafte deelen te verfterken. Ten opzigte van het bloed volgt onvermijdelijk, dat wanneer het zelve met (lijmachtige kleevende ftoffen overlaaden zijnde, in zijn omloop vertraagd word, noodwendig daar uit hec bederf van de voeding des lichaams volgen moet: hierom ziet men altoos, bij lieden, die aan eenig foort van tuïïchenpoozende Koorcfert zukkelen, gebrek van eecluft, kwaade fpijsverteering en veelerlei laftige ongemakken in de eerfte wegen. Dit foort van Koortfen begint doorgaans met de volgende toevallen , naamlijk , zwaare hoofdpijn, koude en huivering over hec geheele lichaam, gepaard met geeuwen, vadzigheid , enz. pijn in alle de ledemaacen, vetzeld mee vermoeidheid , walgingen der maag en een traage flauwe pols; deeze toevallen een half uur geduurd hebbende, veranderen in eene brandende hitcé , kloppingen in hec hoofd, pijn in de lendecen en in alle de ledemaaten, groocen dorft , een volle en flerke pols, en eindlijk eindigende in een zeer fterk zweeren: dit laacfte fchijnt den lijder voor een- cwee of drie dagen verligcing toe ce brengen; na verloop van welken tijd dc Koorts den lijder weder met de zelve toevallen, doch hoe langer hoe heviger, aantaft, en deszelfs  D E R Z E E U I EDE N. 185 zelfs lichaam en geeft beiden, uitteert en verzwakt. Het eerfte dat men behoort te doen, is den lijder een der Braakmiddelen te geeven, welke men onder No. XV. en No. XXVIII. gemeld -vind. Bell is hec hem dit middel te doen gebruiken in den aanvang van de koude der Koorts, en hem op het zelve rijklijk lauw warer te doen drinken. Wanneer dit middel deszelfs werking gedaan heeft, doe men den lijder hec volgend Drankje gebruiken. No. XXIX. Neemt van het Koorts poeder (L3 dertig greinen; zoete Kwik (N) een grein; Elixir van Vitriool (G) zeftig of zeventig druppels; Effentieelet Oly van Pepermunt iU; vier druppels., welken men op een klompje Broodzuiker laat druppen , vervolgens voegt men 'er een halve theekop, water hij, Dit Drankje zal niec alleen de uicwaafleming bevorderen, maar ook de lijmigheid des bloeds verdunnen ; men herhaale derhalven die middel alle zes uuren, eenige weinige dagen daar mede aanhoudende. Dan na het gebruik van hec zelve, moec de lijder alcoos maaciglijk warm gehouden worden, een einde de uicwaafleming ce bevorderen. Door diq eenvouwdig middel alleen, heb ik meermaalen, lijders die door die foorc van Koorcfen aangetafl: waren, herfteld. Doch fomtijds worden 'er veel kragtiger middelen vereifchc, om deze fchadelijke kwaal een onder te brengen en te verdrijven. Wanneet de vezelen des lichaams verzwak-c zijn , en het bloed deszelfs lijmachtige en bedurvene hoedanigheid blijft: behouden , loopc de lijder een bijna onvermijdelijk gevaar, van lange aan deze Koorden re zukkelen, door dezelve geheel uitgeteerd en eindlijk in het graf gellecpc ce worden. Om die ce verhoeden , is hec M 5 noo-  186 DE ARTZ EN HEELMEESTER. noodig de vafte deelen te verfterken, en aan het bloed eene faamtrekkende kragt bij te zetten. Ten dezen einde word thans gemeenlijk de Kina voorgefchreeven; deze is, met oordeel en kundigheid gebruikt wordende, zekerlijk een uitftekend goed middel, dah wijl het verkeerd gebruik van hec «elve door onkundigen, de gevaarlijkfte en onherftelbaare gevolgen naar zig fleepen kan, hebbe ik opzettelijk de Kina uit de opgegeeven lijft der geneesmiddelen gelaaten ; edoch ik zal in derzelver plaats een ander middel opgeeven 't welk in nuttigheid dezelve overtreft, en veel veiliger is te gebruiken , niet alleen in deze kwaal, maar ook in toevallen uit hec fcheurbuik voortkomende, gelijk ik hier ageer nader melden zal. Dit geneesmiddel is her volgend: No. XXX. Elixir van Tzer. Neemt plukjes roe/lig Tzer, hoe kleiner dezelve zijn hoe beter; giet op dezelve zoo veel fterke wijnazijn , als noodig is om ze te bedekken ; laat de azijn zoo lang op het Tzer trekken, tot dat ze, zoo als ras gefchied, eene donker bruine verwe, en eindlijk de dikte van een zwarten Elixir bekome. Men gebruike hier toe een (leenen of glazen vat; of bet geen nog beter is, een ijzer potje, weikuit zig zelve tot de kragt van dit middel toebrengt. Wanneer derhalven de lijder, naar hec braakmiddel en hec drankje No. XXIX. gebruike ce hebben, weder door de Koorcs even- of nog fterker aangetaft word, maakt men zonder verzuim gebruik van de Elixir van ijzer. -■■ — Men laace den lijder van dezelve alle drie uuren een gewoone lepel vol gebruiken, en wanneer (gelijk dikwijls, inzonderheid wanneer de maag vervuild is , gebeurd) de Elixir  DER ZEELIEDEN. I8? Elixir fchijnt walging en oprifpingen te veroorzaaken, geeve men ten eerden andermaal een lepel vol van dezelve, en herhaale zulks ten minden driemaal 's daags. Een maatigê en zagte beweeging, is op het gebruik van dit middel zeer goed; en wanneer het zelve eene zagte warmte verfpreid over het lichaam en eene maatige uitwaaflèming veroorzaakt, kan men zig van een goeden uitflag verzekerd houden. Doch in het gebruiken van dit middel, behoort men altoos de gefleldheid des lijders en de derkte 'van zijn maag, in acht te neemen. Zoo hij het middel zonder eenig ongemak verdraagen kan, geeve men het zelve niec zoo dikwijls, doch in groorer hoeveelheden teffens; dan wanneer hec meer of min walgingen verwekt, geeve men'het zelve meermaa- len, coch in geringer hoeveelheden teffens. Zoo de Kocrtlèn hier na niet luifteren en fteeds wederkomen, gebruike men het volgend Eleétuarij, "c welk een kragtig foorcmiddel is. No. XXXI. Neemt van het Maagpoeder (M), twee dragmen ; Muscaatnoot, fijn geftooten, een dragme; Aluin, tot Voeder-gemaakt, (17), een half dragme; Effentieele Olij van Pepermunt ("U) twintig druppels; zoete Kwik (N) tien greinen ; Honig (E) een once: vermengt dit alles wel te famen. Hier van neeme de lijder alle agc- of cwaalf uuren een brok, ter groote van een Muscaat Noot, mee hec gebruik van den Elixir van ijzer, op de hier voorgemelde wijze, blijvende aanhouden. Die middel zal men alcoos, zelfs in de hardnekkigde gevallen, van gewenfehee uicwerking vinden. Wijl de lijders aan die foorc van Koortien , op zee zijnde, doorgaans meer of min ceffens hec fcheur- buik  l88 DE ART Z EN HEELMEESTER buik of ten minften eene geneigdheid tot het zelve hebben, zijn beweging en varfche fpijzen mede onder de befte geneesmiddelen. Ook kan men den lijder, zoo wel als in het fcheurbuik , het af kookzel van Mout, voor daaglijkfchen drank laaten gebruiken. Tot befluit zal ik alleenlijk aanmerken, dat men zig in de koude Koortfen, altoos van aderlaatingen behoord te wagten, wijl zulks niet miflen kan, het bloed nog meer van deszelfs wezenlijke en noodig fte deelen! te. berooven ; te meer daar juift dit, gemeenlijk de oorzaak is van dit foort van toevallen. Ook moet de lijder in de tufTchenpoozingen der Koortfen, beweeging neemen, en wanneer de maag greetig word, moet hij maatiglijk en ligte fpijzen eeten. Somtijds is zekerlijk de maag al te hongerig en de eetluft te fterk; doch deze al te groote trek, ontftaat uit dezelve oorzaak als de walgingen der maag, en in beide die gevallen zijn braakmiddelen de befte, en mogen veiliglijk altoos, naar vereifch der omftandigheden, herhaald worden, zonder dac men, vooral in dit foorc van ziektens, voor eenige gevaarlijke gevolgen van dezelven, behoeft ce vreezen. VIJFDE AFDEELING. Van de kwaadaartige en Rot-koortferi. Van deze Koorcfen zal ik niets anders zeggen , dan alleen dat geen, 't welk tot derzelver genezing volftrekt vereifchc worde. Zelden gebeurt hec, dat het fcheepsvolk door dit foort van Koortfen aangetaft worde, ren zij hec fchip de befmetting dier kwaaien uit zodanige plaacs waar dezelve fterk woedden, mede genomen hebbe. Dan wanneer'er veele zieken aan boord zijn. kan die foorc van koorcfen, wanneer men. geene behoedmiddelen daar regen  DER ZEELIEDEN. 189 gen aanwend, zig ligtelijk onder hec fcheepsvolk verfpreiden. Om dit ce verhoeden, neeme men een Poe of Puds met Azijn, en fteeke 'er een gloeijend ijzer in, waar door zig een damp verfpreid door het lehip, welke een kragcige behoedmiddel is cegen die foorc van kwaaien De Roc-koorcs kan wel oneftaan, uic de door zieken befmecte lugc; dan die gebeurt zeldzaam; egter vereifchc de voorzigcigheid , dac men zig van alle, in ons vermogen zijnde voorzorgen, bediene. Deze Koorcfen zijn van een kwaadaarcig foorc: doorgaans zijn ze bijzonderlijk aanheece lugtftreeken eigen. De lijder gevoelt eerft eene koude huivering, op welke fpoedig eene flauwe onregelmaatige en golvende pols volgt; hec geheele lichaam word door pijn aangecaft en de lijder verzwakt fchielijk; de mond is verhic en droog ; de ademhaaling belemmerd; het gemoed des lijders angftig en benauwd. —-— De Koorts is aanhoudend, doch niec zeer fterk en de pols niec zeer vol; vervolgens word de lijder ijlhoofdig of bedwelmd; de pis is donker van verwe en mee een olijachcig fchuim bedekt; de coeftand des lijders is alsdan, zoo bij uicftek gevaarlijk, dac wanneer 'er niec ras eene gunftige verandering voorvale, en de ziekce geduurende fleges vier en cwincig uuren fterk coeneemc, de lijder buicen hec bereik van alle hulp en onherftelbaar verlooren geraakc. Hec eerfte hec welk de lijder zonder uicftel behoort te gebruiken, is hec braakmiddel No. XXVIII. Hier mede moec men voornaamlijk in alle Koortfen beginnen, niec zoo zeer alleen om de maag ce zuiveren, als wel om de algemeene verligcing welke de uicwerking van die middel aan hec geheele licbaamsgeftel eoebrengc. Vervolgens moet men de fcherpheden en de fcha- de-  .iga DË ARTZ EN HEELMEESTER delijke ftoffen, die oorzaak zijn der verrotting uit het lichaam tragten te verdrijven: ten dien einde bediene men zig'van het volgend drankje. No. XXXII. Neemt van het Koortspoeder (L) een fcrupel; , Elixir van Vitriool (G) dertig druppels; zoete geeft vanSalpJter, (D), dertig druppels; zoete Kwik (N) , twee greinen, Effentieele Olij van Pepermunt (U) vier druppels, welke men op een klomp • I je Broodzuiker laat druipen: men menge dit alles te famen met een halve theekop vol water. Dit drankje laate men den lijder alle zes uuren gebruiken, en wanneer zulks viermaal gefchied is, laite men 'er de zoete Kwik uit. Wanneer het zenuw geftel fchijnt aangetaft te zijn, vermeerderemen de hoeveelheid der Effentieele Olij van Pepermunt. Indien de lijder door ijlhoofdigheid aangegreepen word vermcnge men tien-, twaalf- of meer druppels (naar vereifch der toevallen), Laudanum Liquidum (T) onder dit drankje. Ik weet wel dat veelen het vreemd , ja ongerijmd vinden zullen, dat ik in Koortfen het gebruik der zoete Kwik voorfchrijve; dan dit fpruit alleenlijk voor: uit blinde vooroordeelen: de geheele natuur levert, zoo ver mij bewuft is ,s geen heilzaamer I geneesmiddel op, dan de zoete kwik, mits dezelve met oordeel gebruikt worde; door het gebruik van . dit voorcreflijk middel, heb ik het geluk gehad, mij zeiven en mijne lijders te behoeden, voor de dood- lijke verwoeftingen dezer vernielende Koortfen. Wanneer de huid des lijders droog — en de uitwaasfeming ageer wege blijft, legge men een blaartrekkende pleifter, ter groote van een handpalm, tus- 1 fchen de fchouders, waar door de fcheiding (Crifis) | der ziekte, zeer zal bevorderd worden ,• dan men I moet  DER ZEELIEDEN. 101 ' moet zig niet dwaaslijk verbeelden, dat een blaartrekkende pleifter de ichadelijke ftoffen zal afleiden en uit het lichaam trekken: dit ongegrond gevoelen heeft menigen lijder het leeven gekoft. Al het goed 't welk een blaartrekkende Pleifter doen kan, is de dierlijke werkingen aan te fpooren en te verfnellen, waar door fomtijds de fchadelijke fcherpheden uit het geftel verdreeven wórden. Dan wanl neer deze aanprikkelingen overmaatig of verkeerd aangewend worden, brengen zij bij de ziekte nog andere ongemakken toe, en veroorzaaken kramp' trekkingen, fpanningen en andere pijnelijke kwaaien , die fomtijds op zig zeiven doodlijk zijn. Derhalven zal men zig nimmer van blaartrekkende plei> fter bedienen, dan wanneer het lichaam uitwaaflèming ontbreekt, of het verzwakte.geftel niet in ftaat i is de vereifchte affcheidingen behoorlijk te volbrengen. Wanneer de lijder van de Koorts bevrijd is, blijft 'er gemeenlijk eene algemeene verzwakking na; deze verhelpt men beft door middel van de hier voor gemelde Elixir van ijzer; of door nu en dan een theelepeltje van de Balfem van Turïmgton (W), j als een Maagmiddel te gebruiken, of anderfins eenige I weinige druppels van de Olij van Pepermunt (Uj, '| Voorts moec de lijder het af kookzel van mout drini ken en zig aan eenen maacigen en gezonden leef: regel houden. Gemeenlijk gaan de kwaadaartige Koortfen gei paard, met uitflag der huid, 'c welk fomtijds den ■ li lijder voordeeliger is, en dus geenfins behoord gei ii hinderd of naar binnen gedreeven te worden; doch < t wanneer 'er zig paarsfche vlakken op den huid verijl toonen, die vervolgens zwart worden, is zulks veel 131 eer een gevaarlijk teken, hec welk weinig hoop 6p her-  102 DE ARTZ EN HEELMEESTER hertelling dés lijders, overlaat. Ook in dit geval moet men zig egter. aan de bovengemelde behandeling houden, welke, zoo 'er eenige middelen baaten kunnen, fteeds van goede uitwerking zal bevonden worden. ,„,-,, . Over he: algerheen merke ik aan, dat alle felle Koortfen, gevaar loopen in kwaadaartige en Rotkoortfen te veranderen; en ik hebbe in mijne prak. tijk nimmer noodig gevonden eenig wezenlijk ondcrfcheid te maaken in de behandeling dier Koortfen, het zij dezelve door inwendige fcherpigheden en bederf van de vogten des lichaams het zij dezelve' door uitwendige befmetting veroorzaakt waren. En zoo het mij vergund is, uit vergelijking te oordeelen, blijkt het klaar dat deze mijne manier van behandeling de algemeen aangenomene overtreft; dewijl ik dezelve altoos van veel heilzaamer en gelukkiger uitwerkking bevonden hebbe. SESDE LES. Over de verfchillende inwendige Ziektens en derzelver geneeiwijze. *tt*n de voorgaande Les die handelwijze opgegeeven jj. hebbende, welke mij voorkwam de gefchikfte te zijn tot geneezing der Koortfen , welke de algeméénde ziekte uitmaaken en meeft altoos meer of min met alle de kwaaien des lichaams gepaard zijn; zal ik nu overgaan om de voornaamfte der overige kwaaien en toevallen te verhandelen, in. die orde, als de zelve naar maate van de verfchillende deelen das lichaams, fchijnen te volgen; ik zal in het op- gee-  DER ZEELIEDEN. 193 geeven van derzelver befchrijving en geneeswijze, zoo kort zijn, als de aan der zaaken eenigzins toelaate. EERSTE AFDEELING. OVER DE KWAALEN DES HOOFDS. Van de Beroerte. De Beroerte is een toeval, welk onverwagt efi eensklaps den lijder beweegloos maakt, hem van alle gevoel en gewaarwordingen beroofd * voor een tijd aan eenen dooden gelijk maakt, en niet zelden hem in der daad, onverwagt, uic hec leeven rukt. Dan hec is bijna niec mooglijk, eene nauwkeurige befchrijving ce geeven van deeze kwaal; wijl 'er niet alleen veelerlei foorten en trappen zijn van dit toeval , maar ook veele andere onder den naam van Beroerte doorgaan, fchoon zy uic zeer verlende oorzaaken voorcfpruicen. Hec getal der laarften is in der daad groocer, dan dac van die, welke Wezenlijk coc de Beroerce behooren. De herflènen zijn de worcel der zenuwen, 'en gevolglijk de oorfprong van alle gevoel en gewaarwordingen, ja van hec leeven zelve. Ook zijn zij bij uicftek teder, gevoelig en met zeer veele bloedvacen doorweeven. Wanneer derhalven dié bloedvaten zodanig .met bloed gevuld en uitgezet zijn, dat ze de zelfltandigheid der herflènen zoo zeer drukken,* dat derzelver gewoone beweeging daar door gehinderd word, volgd daar uit natuurlijk eene verwarring en ftremming van de dierlijke werkingen en beweegingen,. welke eenen meerderen of minderen trap van beroerte tot gevolg hebben; doch wanneer die vaten zodanig uitgezet worden, dac dezelve bjuèft N ken,  ?94 DE ART Z EN HEELMEESTER ken, en het daar uit geftorce bloed , zig niet kuri* «ende verfpreiden, de herbenen met meerder kragt drukt, begrijpt men ligtelijk, dat in dit geval de daar uit ontilaande Beroerte ten uiterften gevaarlijk, ja dikwijls doodlijk zijn moet, gelijk de droevige ondervinding niet zelden beveiligd. De zoo even gemelde toevallen kunnen door uit- zoo wel als inwendige toevallen voortgebragc worden. Dus ziet men dat een zwaare val, een flag of kneuzing aan het hoofd, door beroerte ge-< volgd word. . Somtijds weder onflaat dezelve uit eene door inwendige oorzaaken voortgebragte ophooping of vergadering van bloed in het hoofd. Somtijds is de lijder geheel beweegloos, en bijna zonder onderfcheid, eenen dóoden gelijk; nauwlijks befpeurd men eenen zeer fiauwen polsflag; andere lijders daar en tegen vertoonen wel meer tekenen van leeven -—- doch zijn ijflèlijk te befchouwen. De ademhaaling gaat gepaard met vreeslijke iluiptrekkingen ; het fchuim ftaat op den mond — ; voor hec overige geeven zij geen blijk van eenig gevoel of gewaarwording. In dit geval is 'er meer rede om een aderbreuk in de herflènen te onderftellen. • In dit uiterfte egcer moec men zig van aderlaatingen bedienen, ten zij de verflapping en zwakheid des lichaams-gcftels zulks niec raadzaam maakrc; doch die heeft in deze coevallen zeer zeldzaam plaacs. — Na de^ aderlaacing legge men den lijder een eerften eenen groocen blaarcrekkenden Pleifter euflehen de fchouders en handele daar mede, als in de cweede Les, omtrent de blaarcrekkende zalve, opgegeeven is. Hec drankje No. XXXII. zal insgelijks in die geval zeer nuctig zijn, coc zo) lang de lijder geheel weder by zig zelfs gekomen is; waar na hij even eens behandeld moec worden, als in de afdeeling over de Koorc- fen  OER ZEELIEDEN. IO5 jen gezegd is; wijl de fchielijke toevallen der bei roeree, altoos door Koorts verzeld of onmidüjkee, fcolgd worden. Van de Ijlhoofdigheid. \ Wanneer de herflènen en gevolglijk het geheele fenuw-geftel door fcherpigheden zodanig geprikkeld ivorden, dat derzelver gevoeligheid al ce zeer vermeerderd, of derzelver regelmaacige gewaarwordingen in Verwarring geraaken , als dan worden de jenkbeelden en voortellingen der ziele, verwilderd liuitenfpoorig en meer of min uiczinnig. Gemeenfik heeft die plaats in hevige en kwaadaarcige Koorc|n. Deze ijlhoofdigheid verfchild van hec drooJien alleen hier in, dat in de eerfte de verwarde ioorftellingen der verbeelding, meer of mingefchikï jn naar de voorwerpen welke den lijder omringen; ;as men van hem zeggen kan, dac hij mee opene logen en wakker zijnde, droomd. Wanneer de ijlhoofdigheid een gevolg is van he[ge Koorden , is de omloop des bloeds gemeenlijk :er in verwarring; de pols fterk en onregelmaatig. Igcer moec men den lijder geenfins aderlaaccn, een ; are de lijder door die eoeval fchielijk en op hec iiverwagtscaangecaft zij. Blaarcrekkende PJeiflers in in die geval zeer nuttig; en om de al te fterr. prikkeling der zenu wen té verzagten, geeve men |n lijder hec volgend drankje. 1 No. XXXIII. Weemt Koorts-poeder (L) een fcrupel; Laudakm Liquidum (T; tien druppels; gecampherde Brandewijn (A) twintig druppels; Effentieele Olij Uw Pepermunt (U) vier druppelen op een klompje Woodzitiker; water een halve theekop, n 2 m  ipfj DE' ART Z EN HEELMEESTER Dusdanig een drankje doe men den lijder om dé| vier of zes uuren gebruiken; het zal van nog becer'fl uitwerking zijn, zoo men'er nu en dan een grijn zoete Kwik bijvoegt. Verkoelende klijfteeren zijnl mede bij uicftek goed in deeze gevallen. Bij voorbeeld. No. XXXIV. Neemt kout water agt oneen ; Salpeter of m gebrek van dezelve) (*) Koortspoeder (L), twee drag nkn; gecampherde Brandewijn (A), dertig drup pek i Vermengt dit alles te famen Zoo de lijder zeer hardlijvig is, doe men'er eel weinig Honig, of Spaanfche Zeep, welk men eeri laat fmelcen, daar bij : dit zal de buikzuivering zoo wel als de ontlading der pis, merklijk bevoi deren. Voor het overige moet men zig even eens gedrc gen, als in de behandeling der Koortfen reeds ot gegeeven is. Van de Bedwelming en Slaapziekte. Dit is een toeval het welk doorgaans hevige < kwaadaartige Koortfen verzeld, en in deszelfs as regc hec cegengeftelde is van het laadt hier voor g meid toeval, In die, welk wij hier behandcle: is het zenuwgedel verdoofd en gevoelloos geworde ook volgd dit toeval veeltijds op de ijlhoofdighe doch vertoont zig voor dezelve zeer zeldzaa Wanneer de lijder geftaadig in dit foort van bedw ming legt is 'er doorgaans weinig hoop op herfl ling over: des niet te min moet men de midde aanwenden. Bk (*) Dit Koortspoeder laate men eerd een weifjl water trekken , en eiete het klaave tot gebruik af, 'er niets dan de Salpeter noodig U.  DER ZEELIEDEN 107 Blaartrekkende Pleifters zijn in dit geval zeer goed: ^dezelve moeten vrij groot zijn. Men houde den lijder dikwijls wat Mieriks-wortel onder den neus, Ëvclke eene levenwekkende eigenfehap heeft, en «(geene fcherpheden aan het lichaams - geftel mede fedecl t. I Een Braakmiddel is mede niet zelden in deeze gevaarlijke toevallen van groot nut bevonden; men ■noet het zelve om des lijders zwakheid niet agter Mvege laaten, ten ware hij zodanig uitgeput zij, dac ■men niets dan een onverwijld einde te gemoet zie. Het volgend drankje is in deeze toevallen dikwijls van uitfteekend goede uitwerking. No. XXXV. ■ Neemt zoete geeft van Salpeter (D), een dragKrne; Effentieele Olij van Pepermunt (U) tien drupiels opeen klompjefuiker; water een once: vernengt het te famen. Doec den lijder dit drankje om de vier of zes luren inneemen, zoo lang tot hij bij zig zelve tome. Doch men moet in dit geval zeer omzigtig zijn, lat men niet een geruften en heilzamen fiaap , verseerdlijk voor de flaapziekte aanzie. Dikwijls geseurd hec, dat bij eene gunftige fcheiding (cri/Js) fier ziekte, de lijder in eenen langduurigen en ge-, ruften flaap vale , welke al hec gevaar der ziekte :indigd: wanneer men derhalven zicc, dac de lijder 'rij en onbelemmerd ademd, en deszelfs huid, het 'cheele lichaam over door de uicwaafèmïng een weiu"g vogtig is,1 en men zijn pols camelijk regelmaa* ïg vind; onrrufte men hem niec, maar laace de nauur zelve deeze gunftige omwending volbrengen.—■ Die foorc van flaap is zeer verfchillend van die flaapjugc in welke de lijder noch wezenlijk flaapend is N 3 noch  'j|08 DE AR.TZ EN HEELMEESTER. poch wakker, en even ongevoelig en onaandoenlijk, wanneer zijne oogen open dan wanneer dezelve gefloten zijn. Fan zwaare Hoofdpijn Een hevige hoofdpijn gaat dikwijls met Koortfen gepaard; fomtijds egter komt dezelve zonder Koorts. Gemeenlijk volgd 'er ijlhoofdigheid op deze pijn, welke voornaamlijk door de prikkeling der zenuwen veroorzaakt word. Het eerfle dat men behoord tè doen , is de fchadelijke ftoffen van het hoofd te trekken. Hier toe zal een compres in azijn met een weinig gecampherde Brandewijn vermengd, nat gemaakt, en op het -hoofd gelegd, zeer dienftig zijn. Het zitten mee de voeten in warm water is mede zeer goed; zoo ook blaartrekkende pleiflers in den nek of tuflchen de fchouders. Het drankje hier agter onder No. XXXVI. opgegeeven, zal men insgelijks van zeer goede uitwerking bevinden. De Hoofdpijn kan mede uit veele andere verfchillende obrzaaken ontdaan, en is gemeenlijk een toeVal , uic eenige andere kwaal voortfpruitende ; men moec derhalven altoos nauwkeurig nsar de eigenlijke bronwel der kwaal onderzoeken. — Veeltijds óncflaat die ongemak uic eene vervuilde maag, en hec in cijds gebruiken van een Braakmiddel is als dan fcet belte dat men aanwenden kan. TWEE'  DER ZEELIEDEN. TWEEDE AEDEELING. Ziektens der Keel. De ongemakken in dit deel des üchaams, zijn in der daad zeer talrijk; dan wijl dezelve zeer nauw onderling verbonden zijn, kan men dezelve in Hechts zeer weinige fooiten onderfcheiden; van fommigen dezer hebben wijlreeds hier voor melding gemaakt. Van de kwaadaartige ontfteekingen en verzweeringen der Keel. Een ieder die koude vat, is dikwijls aan heefchheid — en dus aan eene zeere Keel , in meerderen of minderen trap onderhevig. Wanneer dit ongemak van Koorts verzeld is , behandele men het zelve zoo, als in de voorige afdeeling over de verkou wdheden opgegeeven is : om de Keel te herftellen , bediene men zig dikwijls van den gorgeldrank No. XVIII, en wel ras zal hec ongemak verdweenen zijn. Dan wanneer de zeere Keel begint te zweeren, met kwaataartige Koorts en ontfteeking gepaard gaac; noemd men hec zelve kwaadaartige of verzwooren Keel-ziekte. Die is een een uicerften gevaarlijk toeval en vereifcht een zeer omzigtige behandeling. Voor eerft moec men aanmerken , dar hec hoofd der Lugcpijp (Larynx) van een zeer faamgerteld en kunftig maakzel is; en ten anderen dat dezelve uit verfchillende en zeer tedere deelen , naamlijk, uit kraakbeen en vliezen, fpieren en klieren faam* gefteld is. Inzonderheid zijn 'er in de verfchillende deelen, uit welke de Keel beftaat, zeer veele klieren, welke ontftooken zijnde niec alleen zeer pijnlijk maar N 4 ook  'fOO DE ARÏZ EN HEELMEESTER ook onderhevig zijn te zwellen, en de ademhaaling te beletten; dus de ontfteeking in 'die deelen, voor het leeven des lijders ten uitèrften gevaarlijk is. Wanneer dan de lijder eene brandende pijn in de Keel gevoeld en de rondsom leggende deelen gezwollen zijn, de ademhaaling moeijelijk, de ftem hecfch en de doorzwelging zeer bezwaarlijk is, moec men geen oogenblik toeven om den lijder vaardige en gepafte hulpe toe ce brengen. ■ Aderlaacen is in dit geval onvermijdlijk noodig, vooral wanneer de oncileeking fchielijk ontltaan is; de voeten in warm water te houden, is insgelijks een noodig en nuctig middel, om de fcherpe vogten nederwaards ce crekken : voorts moet men zig ten fpoedigften bedienen van den gorgeldrank No. X VIII, bij denzelven een weinig gecampherde Brandewijn voegende. Uitwendig bediene men zig van de pap No. 11, en geeve voorts den lijder het volgend drankje: No. XXXVI. Neemt van het Koortspoeder (L), een fcrupel; zoete Kwik(Nj, twee greinen; Laudanum Liquidum (T), twaalf druppels; water twee gewoone lepels vol: maakt dit te famen tot een drankje. Van die drankje doe men den lijder, cwee dagen lang, om de zes uuren, een gebruiken: gemeenlijk zal daar door dit gevaarlijk ongemak geneezen worden. Men moet den lijder zoo rijklijk doen drinken als eenigfins mooglijk is, en fteeds de uicwaafleming zoo. veel doenlijk is, bevorderen. Men kan zig insgelijks naar vereifch der omftandigheden mee nue van blaartrekkende Pleifters bedienen. Zoo de lijder „geene of niet genoegzaame ondafting heeft, bediepe men zig van klylteeren, om de fcherpe vogcen van de aangerafte deelen af - en nederwaards te leiden. Hec volgende is hier toe zeer gefchikc; No.  DER ZEELIEDEN. »Q1 No. xxxvir. Neemt Zout van,Glauber (iq), anderhalf once ; Honig (E), een gewoone lepelvol; warm water een pint. Somtijds is de ontfteeking zoo groot, dac dezelve zoo wel denllokdarm als de lugtpijp toefluic, dies de ellendige lijder noch ademen kan, noch doorzweten• , en dus met alleen gevaar loopt van te ftikken, maar ook om van honger te fterven, behalvenhet overige gevaar , waar mede die kwaadaartige keelontfteekmg gepaard gaat. ■ ■ In die ten uitenten gevaarlijk geval, bediene men uifdde? volsend ee"vouwdig doch voortreffelijk No. XXXVIII. . Men neems «fin dik buikigen aarden Pot of en tinnen kan, in welke men een mengelen water een pmt azijn en een paar lepels vol honing doe - ook neeme men een tregter welks bovenfle of mond redelijk wel op de aarden of tinnen kan fluit e • vervolgens maake men een {luk ijzer, een fleen of iets diergelijks gloeijend heet, en fleeke zulks in de kan met water, azijn en honing, zttte 'er vervolgens de tregter op met de pijp om hoog, zoodanig dat dewaaffem van die vogten door dezelve opklimme Hier over late men den lijder de mond houden, -oo dat bij niet dan dien waaffem inademe; om hier van te zekerder te zijn, legge men den lijder een doek of fervet over het hoofd, op dat de waaiïem daar onder befloten blijuc: wanneer die waaffèm ophoud fleeke men. als voor en weder een gloei; end ijzer of Been in de kan. Men kan dit zelve verrigten door de gemelde vogten te doen kooken; edoch de eerftgemelde manier is de.bandizfïe en befte Intuilchen moec men, wanneer de lijder door de N 5 fterke  5.6» DE ARTZ EN HEELMEESTER fterke ontfteeking en zwelling, buiten ftaat gefteld is voedzel te gebruiken, toevlugt neemen cot voedende klijfteeren. Melk is ten dezen einde het beste ; doch bij gebrek van dezelve, bediene men zig van foppen van hoender- of ander verfch vleefch; zoo men ook deze niet bekomen kan, bediene men zig van broodwater. De melk egter is het befte dezer middelen : dan wijl men dezelve aan boord niet altoos bekomen kan, zal ik behalven het melkkliifteer, nog twee andere opgeeven. No. XXXIX. Neemt melk en water, van elks een pint; ka* ticel (16) een dragme : kookt het te famen en zijgt het door een doek of fijne zeev; laat in het doorgezijgt vogt anderhalf once goede broodzuiker fmeh ten, en voegt 'er zes druppels Effentieele olij van Pepermunt (ü). op een klompje broodzuiker, by. No. XL. Neemt een hoen, fnijd het vleefch in kleine flukJcen en kneusd de beenderen ; laat ze te zamen op. drie pinten water kooken, zoo lang tot dat al de kragt uit bet vleefch en de beenderen getrokken zij, wen laate ook een dragme kaneel 'er in kooken; vervolgens zijge men bet vogt fchoon door en voege 'er broodzuiker en olij van Pepermunt bij, evenals in No. XXXIX. opgegeeven is. Men kan 'er een thee kop vol goede witte wijn onder doen, wanneer de lijder zeer zwak is en niet koortzig. No. XLI. Neemt havermeel of gefiooten bifcuit, twee goede lepels vol; mout eenlepel vol; kaneel tweedragmen; kookt het zelve op anderhalf mingelen water, tntn-h Aj> helft laat verkooken; zikt vervol- pens het vost door, voegd'er zes oneen goede brood-  DER ZEELIEDEN.' 203 zuiker, eenige druppels olij van Pepermunt en een theekop vol goeden wijn, bij. Deze klijlleeren zijn zeer voedend , en men kan zig van dezelve veüiglijk bedienen. Sommigen voegen 'zouc bij hec klijfteer van vleefch-fop, ten einde hec zelve fmaaklijker ce maaken; dan waarfchijnlijk hebben deze vergeeren, dac de deelen door welken men dit voedzel inbrengc, geen gehemelte noch fmaak hebben. Daar en boven is het zouc prikkelend van aarcj het zelve verhard de fpijzen en veroorzaakt dus, dat dezelve niet zoo veel voedzel. aan het lichaam méde deelen, wijl gezoutene fpijzen in verre na niec zoo gemaklijk ce verceeren zijn en dus veel minder voeding verfchaffen , dan varflche en ongezoucene. Deze kwaadaarcige Keel-ziekte, is fomtijds zoo hevig, dac ze den ellendigen lijder, zoo men hem geene fpoedige hulpe coebrengc, doet Hikken. In die bijna wanhoopig geval, is 'er gaen middel overig dan de Strot-fnede of opening der lugtpijp. De wijze om dezelve re verrigten, heb ik in de derde les opgegeeven, die alleen moet ik 'er bij voegen, dac 'er wegens de fterke onefteeking der deelen, in die geval, weinig hoope is, dac die Operatie van goed gevolg zijn zal; 'er zijn nogcans voorbeelden van, en dus behoord men ze ce beproeven. Doch wanneer men zig in tijds van de andere voorgemelde middelen bediend, en op de behandeling der mee die ongemak gepaard gaande Koorefen, behoorlijk achc geeft, zal men zelden of nooic miiïèn hee zelve te geneezen, zonder dac men behoeven zal coc die laacfte en uicerfte middel coevluge ce neemen; wijl ik in mijne prakrijk fteeds bevonden hebbe, dac allecnig hec verzuimen van gepafte middelen, in den aan-  tO-4 Dï ART Z EN HEELMEESTER aanvang dezer kwaaien, dezelve zoo zeer gevaarlijk en niet zelden doodlijk maakt. DERDE AFDEELING. Van de Borftkwaalen. Van deze zal ik voornaamlijk de kwaaien der lugtpijp, der longen, en van het boriïvlies, met het welk de inwendige holte der borft bekleed en de longen omringd zijn, verhandelen. Van den Hoeft. De Hoeft ontftaat gemeenlijk uit verkouwdheid; ten ware dezelve een toeval zij eener andere ontileekende kwaal, of het nablijfzel van eenige zwaare ziekte ; in deze gevallen is de Hoeft zeer na aan -—■ zoo niet de teering zelve. Een Hoeft uit verkouwdheid ontftaande, is zelden diep geveftigd , en heeft gemeenlijk haar zitplaats in het hoofd der lugtpijp , fomtijds in de Lugtpijp, en ook wel eens in de longen zeiven. Gemeenlijk begint de Hoeft met een kitteling in de keel, die een korten droogen Hoeft veroorzaakt, welke trapswijze fterker en verzeld word door uitwerping van flijm of fluimen. Het is verbaazend te zien, welke ongerijmde en fchadelijke middelen 'er fomtijds tegen den Hoeft voorgefchreven worden,- even als of men onderdelde, dat al het geen men inneemt regtdreeks zig naar de lugtpijp,- begeeft en aldaar de bedoelde uitwerkingen verrigten zoude. Onder alle die gewaande onfeilbaare geneesmiddelen, is het Walfchot (Spermaceti") een der beroemden. Hetzelve (zegt men) ver-  DER ZEELIEDEN. iïOg verzngt en verdund de (lijm: doch dk zal waarlijk een weinig varkens reuzel even goed verrigcen.— De waarheid van de zaak is, dat de Hoeft ondtaatuie belemmering of opftopping der doorwaaflèming. Wanneer iemand verkouwdheid vat, word hij eerft 'eene verftopcheid der neus gewaar, vervolgens gevoeld hij heefchheid en pijn in de keel, en eindlijk geraakt hij aan hef hoerten. Dit alles is eene trapswijze verfpreiding der zinking of verkouwdheid langs het flijmvlies , van de binnen zijde der neus af, toe nederwaards aan de longen toe. De middelen derhalven , welke in dit geval zullen dienftig zijn, moeten gefchikt zijn om de verftoppingen te openen en te verdrijven , en de algemeene uitwaaflèming te bevorderen; wijl het onmooglijk is zonder dit, het ongemak te geneezen. ■ Geene geneesmiddelen kunnen nog moeten onmidlijk in de lugtpijp komen, want indien dit plaats had, zoude het onfchadelijkft geneesmiddel zekerlijk een vergift worden. Het eerfte dan dat men doen moet om den Hoeft te verdrijven, is de uitwaaflèming te bevorderen; dit gedaan zijnde zal de natuur zelve de werktuigen der ademhaaling en al hec overige herftellen. Laat ten dezen einde de lijder een ceug of twee goede Punch met Salie neemen , welker bereiding men onder No. V. vinden zal, zig warm houden; en om vervolgens de uitwaaflèming aan den gang re doen blijven en deligte ontfteeking, welke de Hoeft gemeenlijk in de keel voortbrefigc te verdrijven, bereide men het volgend Eleétuarie. No. XLII. Neemt honig of zinker tot fyroop gefmolten, twee oneen ; Limoen fap een half once, of in deszelfs plaats twee dragmen Elixtr van Vitriool; Boom- $m  206" DB ARTZ EN HEELMEESTER olij een once: vermengt dezelve tot een Elecluarie. Hier van neeme men ieder half uur een half theelepeltje vol; men zwelge het langzaam en trapswijze door, óp dac het in het doorglijden het hoofd der lugtpijp als 'c ware eenigfins fmeere ; voorts houde men de uitwaaflèming genadig en zagtelijkaan den gang. Dit middel is oneindig beter, dan alle de zoogenaamde, doch-in der daad onnutte en dwaaze borftmiddelen, wélke alleenlijk in de kwakzalvery gegrond zijn: want wat middel men ook tegen den Hoeft gebruike , nimmer kan hec zelve op de deelen eenige andere uitwerking doen , dan alleenlijk het hoofd der lugtpijp te raaken, zoo lange de wezenlijke oorzaak der kwaal niet weggenoomen is; alles immers wat men inneemt, gaat naar de maag, en ondergaat het zelve lot met alle andere fpijzen. Neemt derhafven het kwaad met wortel en al weg; dat is, herftelt de geftremde uitwaaflèming , en alle overige kwaaien zullen verdwijnen. Van de Pleuris en Longontjleeking. De Pleuris is eene ontfteeking van het vlies, waarmede de binnen zijde van de holligheid derborft, zoo wel als de longen bekleed zijn: —- De longontfteeking (Peripneumoniaj. is de ontfteekinge der longen zelve. Behalven deze twee voornaame foorten van ontfteeking , noemt en onderfcheid men nog veelerlei andere ontfteekingen der nabuurige deelen. Men zal mij, zoo ik hoope, wel willen ontdaan van alle deze nuttelooze onderfcheidingen, welke tot de gefchikfte behandeling en de geneezing deezer kwaaien , geenerlei betrekking hebben. Meermaalen heb ik zeer kundige Geneesheeren zien misraden in de onderfcheidende kentekenen van de plaats der onc  DER ZEELIEDEN 20/ ontfteekingen, en egcer dezelve volkomentlijk zien geneezen. De tekenen van deze ontfleekende ziektens zijn, eene hevige en plaatzelijke pijn in de borft, aan die zijde daar het ongemak gezeten is, met eene belemmerde ademhaaling , en dikwijls met een kleinen droogen hoeft verzeld , welke egter den lijder vinnige en pijnlijke fteekingen veroorzaakt. Voorts voegd'er zig de Koorts en al derzelver toevallen bij, het geen den toeftand des lijders zeer merklijk verergerd. Zoo dra men deze toevallen ontdekt, moet men ten fpoedigflen eene aderlaating in het werk ftellen ; zoo de ontfteeking zeer groot en de pijn zeer hevig is, moet men dezelve herhaalen; doch niet dan met de uiterfte omzigtigheid. Men kan wel na verloop van vier en twintig uuren eene tweede aderlaating doen; doch gemeenlijk is zulks nodeloos en fomtijds gevaarlijk : ik voor mij keure zulks nimmer goed, noch hebbe 'er ooit eenige noodzaaklijkheid voor gezien. Doch de uitwaaflèming moet men altoos tragten te bevorderen. Zoo de pijn hevig is, laate men den lijder het volgend geneesmiddel gebruiken. No. XLHI. Neemt zoete geeft van Salpeter ( D ), twintig druppels; gecampherde Brandewijn (A), tien druppels; Koorts-poeder (L), een fcrupel: mengt dit talles met fuïker en water tot een drankje. Dit drankje doe men den lijder alle zes uuren gebruiken zoo 'er fterke walging in de maag is, geeve men eerft den lijder een klein braakmiddel van twaalf greinen Hypecacuanha (S); niet tegenflaande dit middel den lijder merklijke pijn verwekt, hebbe ik het zelve dikwijls van zeer veel nut bevonden, en den  2o8 ÖEARTZ EN HEELMEESTER den grond zien leggen tot eené gelukkige en vol» komene geneezing. Zoo de pijn fteeds blijft aanhouden, voege men twaalf druppels Laudanum Liquidum (T) by het bovengemeld drankje No. XLIII. Zoo de lijder zeer neerllbgtig is of dofgeeftig , geeve men hem drie, vier- of zes druppels Effentieele olij van Pepermunt (Uj op een klompje broodzuiker , het zij in het voorfchreeve drankje gemengd, of op zig zeiven, naar vereifch der omftandigheden. Men legge op de pijnlijke zijde een heet gemaakt tafelbord , een heete kolijk fteen, een zak met heet zand, of iets diergelijks in warme doeken bewonden, en houde daar mede geduurig aan. Dit zal de inwendige oplosfingof ontbinding van 't ongemak, zeer bevorderen. De uitwaaflèming is het voornaamfte , waar op men in deze hevigé kwaal moet acht geeven, en welke men fteeds moet tragten te bevorderen. Dan hier toe moet men zig nimmer van fterk zweetdrijvende middelen bedienen, wijl dezelve alleenlijk de Koorts vermeerderen. Zoo de lijder zeer ruftloos is ; de Koorts aanhoudend; en de ademhaaling zeer moeijelijk, kan men zig van blaartrekkende pleifters bedienen; doch het is beter wanneer de lijder het zonder dezelve ftellen kan, wijl ze dikwijls flegts dienen om de ontfteeking te vermeerderen. Verkoelendeen teffens pisdrijvende klijfteeren,als onder No. XXXIV: i, zijnvan uitfteekenden dienft; voorts moet men in allen opzigte dezelve handelwijze houden, als in de Koortzen en verzworeneKeelziektens opgegeven is. Alle deze ontfleekende Ziektens zijn van eenerlei aart, en vereifchen meeilaldezelve behandeling. Omtrent de verdere bijzonderheden dezer kwaaien, zie men niijhe verhandeling over de Long-ziekten. VIER-  der zeelieden; aoo vierde afdeeling. Over de kwaaien in de Darmen en Spijswegen. •\ryeele zijn de Ziekcens vari die foort, aan welke \J het menfehdom onderhevig is; de meeflen dier kwaaien ontftaan uit onmaatigheid, wellult en ongeregeldheid. Doch boven al ftaan zeelieden voor dit foort van ongemakken bloot , niet zoo zeer uit hoofde van eene ruime en overvloedige maar wel in tegendeel van eene al te fchraale en bepaalde levens wijze , zoo wel als van de verfchillende lugtftreeken die zij bezoeken. Ik zal ten dezen opzigte zoo beknopt zijn als hec onderwerp èenigfins toelaat, en mij alleen bepaalen tot zodanige ziektens welke het meelt voorkomen, en uit welke men de behandeling der overigen, die) hier niet gemeld worden, kan opmaaken. Van de bedorven E'etlufl. Geen middel is 'er, waar roe de meefte menfchéfi, Zoo dra hen de eecluft begeeft, eerder toevlugt nemen , dan tot de zogenaamde Maag-bitcers ; dan wanneer wij overweegen wat eigenlijk dc bittere middelen zijn, en op welke wijze dezelve in de fpijswegen werken, zullen wij vinden dat dezelve of alleenlijk de inwendige bekleedzelen der maag prikkelen , of dat zij de kragt der gal aanzetten. Dan gemeenlijk komt hec bederf der eetluft voort, uit een taai en lijmachtig flijm in de maag, hec welk de noodige werkingen van die ingewant, toe verteering en bereiding der gebruikte fpijzen, verhinderd : en derhalvén ziec mén gemeenlijk dac die prikkelende middelen flegts voor een tijd de maagaartfpooren, en zoo lange coc dac zij eindlijk geheel baar® O kragc  ?.IO DE AR TZ EN HEELMEESTER kragt verlieft , en onbekwaam word de gebruikte fpijzen tot een goed voedzel te bereiden; en zoo dit bij geluk al niet gebeurd, gewent egter de maag zig zodanig aan deze fterke middelen, dat zij zonder dezelve niets verrigten kan. Doch dit is nog niet alles; dan in zodanige maagkwaaien , welke uit overtollige of bedorvene gal ontftaan, word door het gebruik van bittere middelen, de kwaal altoos verergerd. Dé maag is een 'zeer teder ingewant, en moet altoos met deuiterfte omzigtigbeid behandeld worden. Door de tufTchenkomft der zenuwen kan zij door alle hevige pijnen in elk der lichaamsdeelen , geen uitgezonderd, aangedaan en in haare werkingen verhinderd worden, waar uic ligtlijk walgingen voortkomen; en in zodanig geval, zijtalie prikkelende middelen , inzonderheid \yanneer 'er bitters onder gemengd zijn, altoos na. deelig en van fchadelijke uitwerking. . Gemeenlijk egter is een braakmiddel het natuurlijkfte en nuttigde: dit verligt en zuivert niet alleen de maag, maar is ook dienftig om het geheele lichaams-geftel in beweeging en werking te brengen. Kortom'er zijn zoo geheel weinige gevallen, in welken de bittere middelen van eenig het geringde nut zijn, ren zij men verkeerdlijk de maag'er aan gewend hebhe, dat ik dezelve geheel uit mijne lijd van geneesmiddelen gefchrapt hebb', mij verzekerd houdende, dat ieder menfch beter doen zal zig niet van dezelve te bedienen. Wanneer de maag eene walging heeft van voedzel, de mond dijmig is, en men eene bittere f naak in dezelve gewaar word , gedadig zuure oprifpingen heeft en de maag door de genomene fpijzen bezwaard word, is 'er geen beter — dan een braak middel. Ik  OER ZEELIEDEN S11 Ik weet wel dat braak-middelen, zoo wel als veele andere goede geneesmiddelen, niet zelden misbruikt Worden. Dan dit neemt derzelver gebruik met weg; want indien een braakmiddel op zijn pasen m tijds gegeeven word, zal het zelve altoos van. goeden uitflag zijn. Wanneer de maag vervuild is, noude men zig aan de volgende behandeling. Eerft neeme men een braakmiddel en fpoele hec zelve wel af met klaar lauw water; vervolgens neeme men alle avonden eer men te bedde gaat eene gifte van het Maagpoeder (M). Zoo de maag zeer verzwakt fchijnc, voege men'er eenige weinige druppelen Effentieele oly van Pepermunt(U) bij, en wel ras zal men van de goede uitwerking van die middel overtuigd zijn. Zoo men bevind des morgens eenig prikkelend middel noodig te hebben, neeme men een theelepeltje vol Turlingtom Balfem (W) op een klompje zinker in een glas wijn, op deze wijze zal zig dezelve beft met den wijn vermengen. Dit is een uic-* fteekend goed maagmiddel en aïtoos veel veiliger en beter dan de gewoone maag-bitters. Het drinken van fterke dranken , om de maag te herftellen, is mede een van die verderflijke middelen, door welke menig menfch voor zijn tijd, uic het leeven gerukt is. Ik raade eenen iederen, die Zjn leeven en gezondheid lief heeft, zig voor hee gebruik dezer dranken, als voor een doodlijk ver-* gift te wagten. Over het geheel, klaagen veele lieden zonder rede, over het gebrek aan eetluft: fommigen verbeelden zig flegt 'er aan te zijn, om dat zij geen ontbijc eeten kunnen. Deezen raade ik tot hec middagmaal te wagten: anderen weder kunnen des middags nieteelen,. ten zij ze hunnen eetluft door een glas Stongbtons O a Mxlr  &J» DE A.RTZ EN HEELMEESTER. Elixir of eenig ander bitter opfcberpen: zodanige lieden raade ik des morgens niet te eeten, of anders tot des avonds te wagten. In het kort men moet altoos met de natuur raadpleegen en iri gezondheid, zoo wel als in ziekte, derzelver heilzaame infpraaken volgen. De gewoonte , van de fpijzen met heete en fterk prikkelende fpecerijen of foortgelijke bijvoegzelen te bereiden, is dikwijls zeer nadeélig en niets behoorde men met meer omzigtigheid te gebruiken; want fchoon dezelve de maag verwarmen en prikkelen, veroorzaaken ze egter merklijke verzwakking en zijn gemeenlijk de eerde oorzaaken van deepende kwaaien ; wijl ze de bereiding eener goeder chijl of maagzap hinderlijk zijn , en aan het bloed fcherpe vogten mede deelen. Deze korte verhandeling over den bedorven eetluft, hoope ik dat genoegzaam zijn zal; en ongetwijfeld zal een ieder, die zig haar de hieropgegeevene voorfchriften gedraagd zijne oplettendheid door' £en gezond en langduurig leeven beloond vinden. Van het Kolyk. Wanneer men de lengte van de darmen of fpijswégen, die, van' den mond af tot aan den aars toe, zes maaien de lengte des geheelen lichaams bevatten, in acht neemt, zoo wel als de tederheid der ftoffe uit welke zij faamgedeld en het werk waar toe zij gefchikt zijn, zal men zig geenüns verwonderen over de veelvuldige kwaaien en ongemakken , door welken die deelen aangetaft Worden. Alle deze pijnlijke toevallen der darmen , worden doorgaans onder den algemeenen naam van Ivolijk begreepen, of fchoon derzelver oorzaaken, plaats  DER ZEELIEDEN. 2 IJ plaats en uitwerkingen, in zig zeiven zeer verfehillend zijn, Derzelver algemeene oorzaak egter is eene prikkeling, die de inwendige bekleedzelen der darmen aandoende, dezelve doet faamcrekken; waar door kramptrekkingen in de darmen oncftaan, en derzelver worms wijze beweeging belemmerd of in wanorder gebragt word. Wanneer de Kolijk-pijn de maag aancaft, en voorgegaan of verzeld is van walgingen en oprifpingen, is een braakmiddel het eerft en kragtigft geneesmiddel waar van men zig bedienen kan; wijl daardoor niec alleen de rauwigheden uit de maag ontlaft —, maar ook tevens door de vereenigde werkingen der ingewanden, een paar ftoelgangen veroorzaakt worden , door middel van welke veelcijds de fchadelijke fcherpigheden naar buicen geraaken. Dan wanneer dit middel geene genoegzaame verligcing toebrengt , maar de pijn in tegendeel vermeerdert , inzonderheid wanneer de lijder hardlijvig is, moec men zig zonder cijdverzuim van klijfteeren bedienen ,• wijl buikzuiverende middelen niet fpoedig genoeg werken en ook niec alcoos veilig zijn. Hec kipeer onder No. XXV. opgegeeven, is in dit geval zeer dienftig, en men kan hetzelve naar vereifch der omftandigheden een- en andermaal herhaalen. Meeften lijds egter ontftaac hec Kolijk uic coevallen op de zenuwen, en als dan zijn windbreekende middelen de befte: In die geval geeve men hec volgend middel. No. XLIV. Neemt zes druppels Effentieele olij van Pepermunt, (U) op een klompje broodzuiker;Elixir Proprietatis (H), vijf of zes theelepeltjes vol; mijn , of water , een halve theekop vol. Ö 3 Dit  *I4 DE ARTZ EN HEELMEESTER Dit drankje doe men den lijder oogenhliklijk gebruiken; een theelepeltje vol Turlingtons Balfem (W) is mede zeer goed. Zoo de pijn bij aanhoudenheid zeer hevig blijft, voege men 'er tien of twaalf druppels Laudanum Liquidum (T) bij. De klijfteeren moec men niec verzuimen, maar zigrijkJijk van dezelve bedienen; men kan daar onder die zelve geneesmiddelen, welke menden lijder doec inneemcn, mengen. De drooge buikpijn (het zogenaamd kolijk van Pottou) is eene krampachtige faamtrekking der ingewanden , die de aiierzwaarfte pijn veroorzaakt en den lijder in de allcruicerfte ellende dompeld , 'er zijn geene middelen cegen deze kwaal dan piinftiljendc en khjlteeren; zagte kwikmiddelen zijn insgelijks goed; ook moet men geftadig warme doeken, en het een of ander 'c Welk langen cijd warm blijft, op den buik leggen; wanneer de kwaal op hec alJerhoogft was, zijn fomcijds koude voecbaden van zeer veel nut bevonden. Het Gabkolijk is zeer gevaarlijk, en altoos verzeld mee galachtige oprifpingen, of mee galbraaken. In die geval zijn braakmiddelen de eenigen van welke men zig veilig bedienen kan: deze zullen wanneer men 'er behoorlijk mede aanhoud, zoo lange toe de overcollige gal onelaft is, alcoos van goede uitwerking bevonden worden. Doch hec aderlaaten is ra galziektens alcoos een uicerften nadeelig. Wanneer du ongemak mee Koorts verzeld is, moec men zig van gepafte middelen tegen dezelve bedienen. Van de Buikloop en Roode Loop. Hec Kolijk word veelcijds gevolgd door buikloop; dgze niec hevig zijnde, is dikwijls heilzaam en verdrijft  der zeelieden. jjij drijft veele kwaaien uit het lichaam: dan wanneer ze langer dan vier en twintig uuren aanhoud, word hec tijd eenig middel daar tegen aan te wenden , ten einde de Roode Loop af te keeren. Zoo de Buikloop verzeld is mee walging en neiging coc braaken, geeve men den iijder zonder tijdverzuim , hec volgend drankje. No. XLV. Neemt Rhabarber (Q) een fcrupel; Hypecacuanha, tien greinen; Maagpoeder (M), drie greinen : vermengt dezelve, en maakt ze met water en zuiker tot een drankje , of anders tot een flikbrok. Dit middel zal doorgaans den lijder eenige weinige reizen doen braaken, en hem vervolgens ook eenige weinige ftoelgangen veroorzaaken; doch wijl de Rhabarber zoo wel eene faamcrekkende als z-agtelijk buikzuiverende kragt bezie, zal dezelve doorgaans na dac ze door den iloelgang de fcherpe ftoffen zagtelijk afgedreeven heeft , als een faamcrekkend middel werken; inzonderheid wanneer men cp hec hatftgemeld drankje hec volgend pijndillend middel gebruike. No. XLVI. Neemt oly van Pepermunt (U) vier druppels, op een klompje broodzuiker ; Laudanum Liquidum (T) agt druppels; zoete geeft van Salpeter (Dj, twintig druppels ; mengt dit te famen in een glas wijn. Dan wanneer, niec cegendaande deze middelen, de buikloop deeds blijft aanhouden, en de lijder fnijdingen in hec lichaam , en geftadige perfling coc ftoelgang gevoelc, als dan geeve men hem hec volgend middel. O 4 No.  :*l6 SE ARTZ EN HEELMEESTER. No. XL VIL Neemt Rhabarber, (Q) tien greinen; Maagpoeder (M) vijftien greinen; Effentieele olij van Pepermunt (U), drie druppels; zoete Kwik (N) een grein: maakt dezelve te zamen tot een (likbrok. Die laate men den lijder, een paar dagen lang, alle zes uuren gebruiken. Indien de ftoclgangen pijnlijk en de uiegeworpene ftoffen bloedig zijn en flijmig, moet men zig zonder uitftel bedienen van de klijfteeren die [onxier No. XXXIX, XL, en XLI. tegen de verzworene keelziekte opgegeeven zijn, en boe voedzaamer men die klijfteeren maaken kan, boe beter, wijl dezelve daar door de darmen glibberig maaken en teffens verllerken. In de tuflchen tijden laate men den lijder het witte afkoookzel tot zijngewoonen drank gebruiken; die bereid men op volgende wijze: No. XLVIII. Neemt Krijt (j8) fijn gefiooten, drie oneen; Jianeef mede fijn gefiooten, twee dragmen; kook Sezelve een uur lang op anderhalf mengelen water én zijgt dat 'afkookzel door. . Die afkookzel laate men den lijder voor zijn gewoonen drank gebruiken: men kan ook eenige weinige druppels olij van Pepermunt op een klompje broodzuiker laaten fmelten. Het zelve afkookzel kan men mede, wanneer de loop zeer hevig is, tot een klijfleer gebruiken. Na verloop der twee eerfle dagen , moet de Rhabarber flegts zeer fpaarzaam gebruikt worden ; want de buikloop bloedig zijnde, kan men met grond onderfteilen, dat de ingewanden in eenen ftaat zijn van ontflecking, ja zelfs van verzweering. In dit uitt'erfte zal een weinig zoece Kwik of Laudanum l- Li*  DER ZEELIEDEN. 21? Liquidum, onder het klijfleer gemengd wordende, niec alleen de fcherpigheden verbeteren, maar ook de uitgeteerde ingewanden verzagcen en herftellen. De verouderde Roode loop kan men door deeze behandeling geneezen, inzonderheid wanneer men geduld gebruike, den lijder eene goede levensregeling doec houden, en de zindelijkheid in acht neeme. VIJFDE AFDEELING. Fan de Scheurbuijk. Schoon ik coc de befchrijving dezer kwaal een geheel boekdeel gebruikte, zoude al het geen ik ér van zeggen konde, flechts hier op uickomen, dac hec Scheurbuik een verroccenc verderf is, van hec nog leevend menfchlijk lichaam. De oorzaaken dezer kwaal, zijn eene fchrale, armoedige enjgebreklijkeleevenswijze, befmecce lugc cn gebrek aan behoorlijke beweeging. Ten opzigce der levensregeling,zijn gezoucen mondkod en vuil of bedorven wacer, de cweede of bijkomende oorzaaken dezer kwaal: door hec aanhoudend gebruik daar van word niec alleen hec bloed fchraal, maar verkrijgt ook een neiging coc verrotting, waar door hec deszelfs geedrijke deelen verheft, Verdund word en oncbonden. Dus word hec weiachcig gedeelte des bloeds fcherp en bijcend; de Lijmpha of het wacerachtig gedeelce buiten ftaac om de vafte deelen te voeden, en hec rood geronnen gedeelte des bloeds verheft deszelfs vlugheid: Wijl nu de gefteldheid der vade deelen af hangd van den toeftand des bloeds door hec welk zij gevoed en onderhouden worden volgc noodwendig , dac. zij mede in dien bedorven O 5 ftaat  *l8 DE AR TZ EN HEELMEESTER ftaat der vogten deelen: — hier door vind men in deze kwaal niet alleen eene algemeene vermoeidheid en zwakheid in alle de beenderen en gewrigten, maar de kleinere vaten verliezen mede trapswijze hun vermogen om den omloop der bedorven vogten te bevorderen, breeken eindelijk; ftorten het in hun bevatte bloed uit, en gaan zelfs tot eené verfterving over, die geene andere oorzaak heeft, dan de verrotting en het bederf dier vogten, welke in haar befloten waren. Schoon de toevallen dezer ziekte in het algemeen maar al te wel bekend zijn , en men derhalven niet ligtelijk daar omtrent miftailen kan, zal ik egter hier 'eene befchrijving mede deelen van -deeze vernielende kwaal, in derzelver verfchillende trappen. Wanneer de lijder eerft door de Scheurbuik aangetaft word, gevoelt hij eene vermoeijing over het geheele lichaam en eene bijzondere loomheid en afkeer van werk, waar' toe hem ook de kragten zoo wel als de luft ontbreeken. Hij flaapc meer dan naar gewoonte, doch zijn flaap word geftadig ontruftdoor naare en angftige droomen; Inzonderheid droomd hij doorgaans zig in een of ander uiterfl gevaar re bevinden, het welk hij poogc te ontvlugten, doch dac ongelukkig zijne bèenen zoo zwaar zijn en loom, dac hij dezelve geheel niet beweegen kan. Door deze en foortgelijke naargeertige harflèn - fchimmen word zijn flaap geftadig omruil, tot dat hij eindlijk ontwaakende, zig meer vermoeid bevind, dan toen hij zig te ruft begaf, Zijn mond is vervuild en flijmig , veeltijds mee een onaangenaamen fmaak befmec. De eerluft is bedorven en de gebruikte fpijzen liggen zeer zwaar in de maag. Dit is den eerden trap van de fcheurbuik: zoo dra een lijder dezelve gewaar word, is het tijd mid- de-  HER ZEELIEDEN 219 delen te gebruiken, ten einde de aannaderende Gevolgen en toevallen te verhoeden, welke fteeds lan-s hoe erger worden en gevaarlijker \ trapswijze dus eikanderen volgende, Het tandvleefch begint, doch zonder merkliike pijn of zweering, te zwellen; hetzelve bloed dikwijls, of van zelve, of op de minde aanraaking De adem des lijders word zoo Hinkend, dac ze hem zelve verveelt. De tanden worden bruin of zwart geraaken los, en hec kaakbeen zelve mee de wor' heta,S ***** Somtijds volgt hier op een fcheurbuikig Schurftforntyds vertoonen zig veele kleine vlakjens. Het" lichaam des lijders verzwakt en vervalt aanmerklijk m de koleur van den huid word geel en taanachtig. m gelaat, dc houding en de lichaams geftalte des lijders veranderen en vervallen, op eene zeer aanmerkhjke wijze. n Die is decwede crap dezer kwaal; en als dan heeft hec begin van 'e bederf en de oncbinding der deelen werklijk plaats genomen. h De lijder verzwakt vervolgens langs hoe meer, zodanig dat hij niec meer op zijne beenen ftaan kan Over zijn geheel lichaam vertoonen zig, roode' geek groene, paarfche en zwarte vlakken, van' verfchillende groote , fommigen dier vlakken bloeden uit zig zeiven; fommigen gaan coc kwaadaardige v mveeringcn ^ -, andere ,oc verderving ove . JJt eetluft verdwijnt geheel,- veeltijds volgt een geft clige buikloop .- de pis is dik enftinkend, JL elJendige lijder word door verrotting van zijuleevend lichaam langzaam in het graf gefleepr. Men heeft veelerlei befchrijvingen gegeeven van defcheurbuik, en dezelve ta verfcfaiL* en  120 DE ARTZ EN HEELMEESTER en foorten verdeeld. Al het verfchil egter van deze kwaal, beftaat alleen hier in, dat dezelve, naar maate der lichaams geitellen, met zekeren trap van Koorts verzeld is; welke wel eenigfins van de gefteldheid des lijders - , doch wel het meed van de lugtftreek in welke hij zig bevind, afhangt. Ik moet niet vergeeten hierbij te voegen, dat lomtijds de fcheurbuik met andere kwaaien vereenigd en gepaard is Hier omtrent zoude ik veele aanmerkingen kunnen opgeeven, doch dezelve zouden misfchien meer tot mijne uitfpanning dan tot des lezers nut (trekken. , Ik onderftelle derhalven genoeg er van gezegd te hebben, om nu tot de geneeswijze dezer kwaal over te gaan; dit doe ik des te liever, wijl ik hec genoegen hebbe bij ondervinding te weeten, dat die manier van geneezing gemakkelijk niet alleen maar teffens kragtig en zeker is. , De eerfte reis dac ik ooic gelegenheid nadde deze kwaal mee oplettenheid te behandelen, en nauwkeurig den aart van de egte Scheurbuik te onderzoeken was ik gelukkig génoeg, zoo veel van deszelfs verdervende eigenfehap te ontdekken, datikhetwaare en eigenlijk tegengift uitvond; naamlijk, de zoete of zuikerachtige en de zuure deelen uit het rijk der Planten: op dezen grondflag heb ik beltendig en met zeer goed gevolg mijne geneeswijze ge- b0Ded'veelvuldige proefneemingen en ondervindinCen, door mij van tijd tot tijd genomen en bevonden , zal ik hier niet optellen , maar alleenlijk derzelver uitflag en de handelwijze welke men behoort te houden, opgeeven. In de eerfle plaats is de zinker een middel van veel meer nut, dan men gemeenlijk denkt, en van zoo veel  DER ZEELIEDEN. 221 kragt, dat een Zeeman dezelve wel als eene der voornaamfte behoedmiddelen zijner gezondheid aanmerken mag Op deze volgt de Azijn, welke niet alleen de verrotting tegenltaat, maar ook de dierlijke fappen verdikt en te faamen verbind. Dus vereenigc ze de van een gefcheidene vogten, zonder dezelve fcherp te maaken, maar florpt in tegendeel de fcherpheden op, die zig in de dierlijke fappen onthouden , tellens ltevigd en veriterkt zij de valte deelen. Uit dit zelve grondbeginzel heb ik het gedroogde Mout zeer nuttig gevonden tegen de Scheurbuijk. Wijl in het mout, de zoete — zoo wel als zuure eigenfehap der planten, zelfs in eenen zeer hoogen trap, gevonden worden. Dit voorafgefteld zijnde, handel ik op volgende wijze. Zoo dra men bij iemand duidlijke kentekenen vati de fcheurbuijk ontdekt, menge men zijn gewoonen drank meteen vierde of derde deel van deszelfs hoeveelheid goeden azijn, of het geen nog beter is, Limoenlap, en zoete dezelve vervolgens genoegzaam met zuiker. Zoo men droog Mout aan boord heeft, bereide men daar mede de volgende moutdrank. No. XLIX. Neemt geftampte Mout, een pond, of drie handvollen ; Saffèfras hout aan /paandertjes, eene kleine handvol; kookt dezelve te famen in drie mingelen water, een uur lang, en zijgt het vogt door tot gebruik. Dit laate men den lijder fteeds voor daagüjkfchen drank gebruiken, en in korten tijd zal hij beginnen te herleeven. Uijen, Mieriks ■ wortel, Mollaart enz., moet men hem insgelijks rijklijk laaten gebruiken , en alle avonden, eer hij zig te ruit begeeft laa-  222 DÈ' AllTZ EN HEELMEESTER laate men hem eene van de Pillen onder No. X gemeld, inneemen. Op deze wijze zal de lijder wel dra weder tot voorige gezondheid herfteld zijn, inzonderheid zoo de kwaal flechts den eerften of Jaagften trap bereikt heeft, want wanneer dezelve fterker geworden en de lijder reeds zeer aan het afneemen is moec men kragtiger en onverwijlde middelen in hec werk ftellen. Hier toe zal ik een middel opgeeven, het welk ik bij ondervinding weete van zeer goede uicwerking te zijn. No. L. Neemt een gróotë tobbe of een doorgezaagd wijnvoeder, plaats een foei of bankje in dezelve, en laat de lijder naakt uitgekleed, daar op zitten; giet op den bodem der tobbe, drie of vier mingelen goede Azijn, legt een deken geheel over den lijder en over de tobbe been, zoo dat dezelve ganfeh bedekt zijn. Maakt dan een [luk ijzer {een vuurpoker bij voorbeeld of iets diergelijks) gloeijend, en /leekt dezelve in den Azijn, zoo dat 'er een fterke ivaafem uit oprijze-, houd hier mede een vierde deel of een half uur of langer aan , na dat de omftandigheden het vereifchen. Zoo de lijder zeer fterk door de Scheurbuik aangecaft is, herhaale men die driemaal daags of zelfs meermaalen. De uicwerkzelen van die dampbad zijn zoo kragtig, dac ik meermaalen mee vermaak den lijder, die niec in ftaat was naar de tobbe te kruipen, 'er na deeze operatie alleen, zonder hulp en geheel verfrift, hebbe zien uickomen. In de tuflchen rijden moec men den lijder de Elixir van ijzer, onder No. XXX voorgefchreeven, doen inneemen, hem de mond dikwijls mee azijn doen  DER ZEELIEDEN. 223 doen.wafrcn, en in zijne fpijzen en drank rijklijk Imoen.p, of liever Elixervan ijzer metzuikermengen Van gezourene mondkofl- moet hij zig zoo veel doenlijk is onthouden, of ten miniten moec Met zout er wel uitgeweekt worden, eer hii dezelve gebruike. J Op deze wijze kan men zig niet alleen op Zee voor de Scheurbuik hoeden f maar ook dezelve neezen ™ °°k Zij' volko™*jk ge- Doc-h wanneer de lijder gelegenheid heeft zig aan de wal te begeeven en aldaar een tijd lang te ver- ' Wyven, zal daar door de geneezing grootlijks bevorderd worden fchoon hij geen middelen gebruike maar flegts de uitwaaflèmingen van den grond hebho ,rrme Va" d3S inademe- Meennaalen hebbe ik met verwondering lijders een merkliike hoeveelheid verfche kruiden zien verflinden, en daar door verbaazend fchielijk, binnen weinige uuren erfleld worden; zoo kragtig een tegengift zijn Se mvloe,zeCn der plantgewafïèn, regende verroct.ng der dierlijke deelen. Tot befluir merk ik alleenlijk aan, dat de Scheur, buik voornaamlijk ontflaat uit het gebrek aan gezond voedzel, aan frifie lugt en aan genoegzaame beweeging, welke gebreeken aan boord de Se Scheepen plaatshebben, fchoon dezelve zeer ge! maMijk, voegzaam, en zonder merklijke koflen kon den vervuld worden. J 'kon Al het geen ik hier gezegd hebbe, fleunt op eene ^ngduurige ondervinding, en op p'roefneemmg welke ik, wanneer hec in mijn vermogen wa S' zelve werkflellig te maaken, altoos vafeeneTl." den uitflag bevonden hebbe. Ten opzigte van den voorraad van mondbehoefcens, welke5 men S boord  224 01 ARTZ EN HEELMEESTER. boord mede voert, hebbe ik mede zeer veele dingen aan te merken; dan wijl dezelve te uitgebreid zijn, om in dit werkje plaats te vinden, zal ik bij nader gelegenheid afzonderlijk daar over handelen. Intulïchen zal ik deze Lellen belluiten, en bewuft zijnde , dat mijne voorfchriften op waarheid en ondervinding gegrond, en mijne poogingen in dezen tot hec nut en welzijn mijner mede menfchen gericht zijn> legge ik voor als nu de Pen neder' mij' ver" heugende dus eeniger maate mijn plicht betragt en aan een der oogmerken van mijn beflaan op deze wereld, ten minflen eenigzins voldaan, te hebben, EINDE. ü I T-  UITLEGGING VAN DE PLAAT. Fig. i. Een ontblootten Arm, met de laatband omwonden en de drie aders, gelijk dezelve zig gemeenlijk verroonen wanneer ze opgezwollen zijn. Fig. i. Een ader, in welke drieërlei openingen. A. De opening in de lengte, welke hec bloed niet vrijelijk laat uitlooj->en. B. DwavfFc opening; Wanneer men de opening op deeze wijze maakt, loop: men gevaar de ader geheel door ce Ibijden; daar en boven fluit en heeld dezelve niet gemakkelijk, en men kan niet wel die opening ruim genoeg maaken, om het bloed vrijelijk te doen uidoopen. C. Schuinfe operiing, zijnde het midden tuflchen de twee voorigen en abbos de befte. Fig. 3. De Tandfleucel, om tanden of kiezen te trekken. A. Het handvat van ijvoor gemaakt. B. De kam of dac gedcelce van hec In'.trument, hec welk tegen hec kaakbeen ruit, en 'c welk men wanneer hec gebruike wordt, met een klein ftukje linnen omwind. C. De haak, welke men agter de cand brengd. D. De fchroef aan hec einde van den fleucel, door welke fchroef de haak naar vereifch der omftandigheden verfchoven en vaflgezec wordt. E. Schroef door welke hec handvat aan hec Inft.rument word vaftgemaakt. Fig. 4. Gemeene fpalken, van welke men zig ki beenbreuken bedient: Deze fpalken zijn gemaakt van dunne plankjes of fchors van Pijn - Ceder - of diergelijk hout, op leder gelijmd en zoodanig gemaakt, dac zij zig naar hec been, om 'c welk zij gelegt worden, buigen en fluiten. Fig. 5. Hec veelhoofdig verband. A. Agcerft ftuk linnen, op 't welk alle de flippen of zwagcèls C, ,yan hec verband vaftgehegc zijn. D. HecbenedenP ft«  UITLEGGING VAN DE PLAAT. fte deel van het verband aan den enkel, van waaf dc flippen trapswijze toeneemen in lengte. Fig. 6. Spalken uitgevonden door Mr. Sharp, en gemaakt van bordpapier. A. Spalk voor de buiten zijde des Beens. B. Ledere riemen om de fpalken om het been vaft te maaken. C. Riem die onder de voet omgaat. D. Gedeelte van de fpalk, het welk om de buiten zijde des voets fluit. E, Spalk aan de binnen zijde van het been. F. Lits, door welke de riem beneden aan den voet gehaalt wordt. G. Kleine ijzere knopjes, aan welke de riemen vaft gemaakt worden. Fig. 7. Een Been met het veelhoofdig verband 'er om. A. De over elkander leggende flippen, welke op hec onderft ftuk linnen B. vaftgehegt zijn. C. De flip welke onder de voet doorgaande, hec verband op zijn plaacs houd. Fig. 8. Een been met hec zelve verband en de gemeene fpalken 'er om. A. Hec verband. B. De fpalk, C. De banden, door welke de fpalk aan het been vaft gehouden wordt. Fig. 9. De binnen zijde van een Been, met de fpalken van Mr. Sharp verbonden. Fig. 1 o. Hec zelve Been, aan de buitenzijde te zien. Fig. 11. Een Klijfteer-fpuit. A. De buis of het lichaam van de fpuit van tin gemaakc. B. Een krom geboogen pijp zodanig gemaakc, dac iemand zig zelve daar mede een klijfleer zeccen kan. C. Een gewoone of regre pijp, welke men naar gelegenheid aan de fpuit fchroeven kan. Fig. 12. Een Klijfteer-blaas met de pijp'er aan, A. De blaas. B. De pijp. C. Manier om de blaas aan de pijp te hegten. D. Band waar mede men de blaas wanneer die gevuld is coebind, met een fchuifknoop, welke manier de gemaklijkfte is. Fig. 13. Manier om eone wonde mee hegtpleillers te fluiten. ' R E-    REGISTER. O F INHOUD Van het Werk. EERSTE LES. Jffievattende .gene Onthed- en Natuurkundige be° fchriping des Menfcblijken Lichaams Pag. i eerste afdeeling. Van het faamenfiel en het nauwe en onderling verband der deelen van het menfchlijk Lichaam . . . a tweede afdeeling. Over de Harffenen en Zenuwen . • 5 derde afdeeling. Van het Hart en de Longen ... 9 vierde afdeeling. Over den Omloop des Bloeds . . n vijfde afdeeling. Van de nauwe onderlinge betrekking enfamenwerking dér Harffenen, 'het Hart de Longen enz. ■ ■' i . ' . . ij zesde afdeeling. Van de Bereiding van het Maag-zap en ce . vocdivg , . . . . it ' PV z é-  REGISTER ZEVENDE AFDEELING. Van de Beenderen, Spieren, Banden, Peezen en derzelver faamhegting. . • ac? ACHTSTE AFDEELING. Van de Werktuigen der Pislozing en van de Teel-deelen. . . • S1 NEGENDE AFDEELING. . fan het Fel of de Huid . 35 TIENDE AFDEELING. Over de uitwendige Zinnen . . 38 TWEEDE LES. Over de behandeling der Geneesmiddelen, welke tot her/lelling'der gezondheid vereifch: en aangewend behooren te worden. . 4% EERSTE AFDEELING. Van de Pols . . ■ • < 44 TWEEDE AFDEELING. Over de uitwerkingen van het aderlaaten. 48 DERDE AFDEELING. Van de wijze op welke men de aderlaatingen verrigt • • • • - Sa VIERDE AFDEEITING. Van de op Zee vereifcht wordende Geneesmiddelen Van de Inflrumenten of gereedfchappen 57" Bellek der Scbeeps-Medicijn-Kift ; :'*ff- DER-  REGISTER. DERDE LES. Over Toevallen en derzelver gepafte behandeling . . . 78 EERSTE AFDEELING. Van het Vallen . . . «79 Behandeling . • . . 80 TWEEDE AFDEELING. Over de Wonden. , . . .81 Gefnedene Wonden . • . 8 a Verfchillende behandeling , . idem. Van de gekneusde Wonden . • 84 Gefcbotene Wonden , > . 8£ DERDE- AFDEELTNG. Van de Kneuzingen . 87 VIERDE AFDEELING. Van de Ontwrigtingen ... 89 Ontwrigting van den Opper-arm en den Schouder . . .... 90 Van de Ontwrigtingen des Elboogs of der Knie . 1 . . 9* Van de Verrekkingen van het gewrigt der Handen, en van dat des Enkels . «93 Ontwrigting van het Dye-been ♦ «94 VIJFDE AFDEELING. Van de Been breuken . . .06 Breuk van het Bekkeneel of Harftenpan 97 Van de Arm-breuken " ' . • 9S P 3 Van  r e g i s t e r, Van het gebrooken Dye-been . . i oo Van gebrooken Beenen . . 101 Van de faamgeftelde Been-breuken . 102. Bejluit de aamnerkingen over de Been- breuken . . . .104 SESDE AFDEELINGi Over de Qefchroeidheden, door heet Water, enz. veroorzaakt 1 . . 107 ZEVENDE AFDEELING. Over de Gebrandheden . . ro8 ACHTSTE AFDEELING, Van de Drenkelingen ... 109 vierde LES. Van de uitwendige kwaaien cn derzelver geneezing . . . . XXy: EERSTE AFDEELING. Vin de ontfteekingen . . . j 1 $ Pan de Ontbinding (Refolutió) -. . 120 Van de Verettering (Suppuratio) . . 121 Van de Gezwellen uit ontftt ekingen ontftaan* de. . . . ..122 Van de Verfterving . . 123 TWEEDE AFDEELING. Yaii de Verzweeringen . . j:j DER-  REGISTER. DERDE AFDEELING. Van de Ziektens der Huid npt Van de Schurft . . ' £g Van de Bloedzvjeeren . x' Van de Dauwwurm, Hairwurm enz.' 12* Van de Luisziekte . . > -jfj' VIERDE AFDEELING. Van verfcheidenerlei uitwendige kwaaien. 106" Van de Tandpijn . . ó Van de pijn en ontfteeking der Oogen! ,fó Van de Oorpijn . . Van de Heefchheid en zeere Keel . ^ VIJFDE AFDEELING. 4fe Venuskw aaien . , r /ran den Druiper Van de Phimofis en Paraphimofis'. .' JJJ Van de Chordea enPirapismus. . '. föj Van de Dyfuria, o/ brandende Pis. ,, J Van de Chankers ' Van de Klapooren . * / ™X Over de zwelling der Zaadballen. ' j,Q Van mtwafchen, uit Venus-kwaalen voortkomende Van den tweeden of 'hoogeren'. trap van Befmet- 5' ting J ö ■• • • • 152 ZESDE AFDEELING, Over de beeten van vergiftige Dieren. Je>, Geneezing van de beet der Ratelljang. i|| P 4 ft.  REGISTER. ZEVENDE AFDEELING. Van de Bolle-Honds-beeten. . x . 157 Be tekenen van Bolheid der Honden. 158 Be uitwerkzelen der Bolle-honds-beet. 159 Van de Geneezing der Bolle-bonds-beet. 160 V IJ F D E LES. Van Koortzen en Ontfleekende Ziekten;, henevens de gefchiktfte wijze van dezelve te behandelen. 167 EERSTE AFDEELING. Van de Koortzen in "t algemeen. . 168 TWEEDE AFDEELING. Van de toevallige Koortzen . » 17° DERDE AFDEELING. Van de Verkouwdheid . . 173 VIERDE AFDEELING. Van de wfjchenpoozende koude Koortzen. i8t VIJFDE AFDBËLING. Van de kwaadaartige en Rj>t-Koortzen 188 ZESDE LES. Over de verfchillende inwendige Ziektens en derzelver Geneeswijze. . • 19* EER»  REGISTER. i EERSTE AFDEELING. Over de Kwaaien des Hoofds. Van de Beroerte . . .103 Van de ijlhoofdigheid. . . Van de Bedwelming en Slaapziekte . 196" Van zwaare Hoofdpijn . . . iyg TWEEDE AFDEELING. Ziektens der Keel . . • 199 Van de kwaadaartige Ontfteekingen en verzweeringen der Keel . . ïhid. DERDE AFDEELING. Van de Borftkwaalen . . . 204 Van den Hoeft . . . iUd. Van de Pleuris en Long-ontfteeking % aoê VIERDE AFDEELING. Van de Kwaaien in de Darmen en Spijswegen 209 Van de bedorven Eetluft » , ibid Van het Kolijk . . . 212 Van den Buik-loop en Roode-loop . 214 VIJFDE AFDEELING. Van de Scheurbuik . , . 2i^ EINDE. Aan den Binder. De kopers Plaac te plaatfen agter de uitlegging van de Plaat.  jARTZ | : en * ■ HEELM.^ ! der & ZEE- * :LIËDEN.$     Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3392 0207  VOORREDE; w fle onderneeming is van dit foort; mi] ten minften, is niemand bekend, wiens voetftappen ik in deezen gevolgd heb. be. Indien ik aan de Schrijvers over de Geneeskunde vroeg, waarom zij (leeds verzuimd hebben aan deZeeliedenjdie een zoo nuttig gedeelte der Maatfchappij uitinaaken, vriendlijke onderrigtingen wegens hun-lieder gezondheid mede te deelen, houde ik mij verzekert, dat het meerderdeel dier Schrijvers mij antwoorden zoude, dat de opvoeding van de meefle Zeelieden, Bevelhebbers zoo wel als gemeenen, hen niet in flaat fielt, een zoq verre boven hun begrip zijnd'onderwerp te bevatten. Maarfchoon Zeelieden de voordeden eener volledige opvoeding niet genieten, zijn ze daarom van ver-, ftand en oordeel ontbloot ? en is het onmooglijk hun onderrigtingen mede te deelen in eene duidlijke en naar hunne vatbaarheidgefchikte taal? Dan, fchoon kundige Mannen zig niet verwaardigd hebben, hunne pen ten voordeele der Zeelieden te gebruiken, hebben fommige anderen zulks gedaan; doch flechts zodanigen, die niets dan eigen belang bejaagden, zonder het wezenlijk nut dier geenen voor welke zij lchreeven * 4 te  VOORREDE. xi veel geringeren voorraad van Geneesmiddelen , onderneemen zoude naar het verafgelegen fte deel des Aartkloots zé reizen. De Braak-wijnjieen, éQge/ttbl'mesrde Kwik en de Kina zijn zeer kragtige Geneesmiddelen in de handen eens kundigen Gcnecsheers, maar louter vergift wanneer ze verkeerd gebruikt worden; dus heb ik dezelve in dk Werk overgeflagen; wijl het zeker is, dat elk gepaft Geneesmiddel, welk het ook zij, even goed is. Ik houde mij in de Geneeskunde ftiptelijk aan twee grondregels : de eene is; aan mijne befte vrienden de minfte Geneesmiddelen te geeven: de andere; dat de voornaamfte kragt van een Geneesmiddel afhangt van de wijze op welke hetgebruiktword. De fchikking der Kift met Geneesmiddelen hebbe ik zodanig ingerigt als mij voorkwam bekwaamft en gemaklijkft te zij n; en ik raade aan, elk dier Middelen met derzeiver naam niet alleen, maar ook men eenig ander merk , dat ten eerften ia het oog valt, te merken} en om nog des temeer mistaftingen voor te komen, behoord men aan ieder vies of pot een briefje te binden, waar op denaam van het daar in zijnde Geneesmiddel gelchreeven is, en een ander diergelijk briefje op de plaats waar die pot of vies behoord, te hegten; wijl  XV2 V O O RREDE, den, om hun dit-werk, als eene dankbasfre erkentenis aan. te bieden. En ik durve mij vleijen, dat mijne langduurige ondervinding mij in (laat gefteld heeft, hetzelve dus voor den dag te doen komen, dat het hunne aanneeming waardig zij. Mogten zij flegts allo die voordeelen 'er uit trekken, die mijn hart hen opregtelijk toewenfcht, zulks alleen zoude mij tot eene genoegzaame belooning verftrekken. KB. Overal waar van Mengelen , Pinten enz. in dit Werkje gefproken word , moet men Amfterdamfche maat verltaan; EER-  . EERSTELES BEVATTENDE eene ONTLEED- en NATUURKUNDIGÉ B E S C II R IJ V I N G des MENSCHLIJKEN LI CHAAM S. gfS^^ec werktuiglijk geftel van des menfehen T fifólii ^c^aam ' is 200 verwonderlijk, keurig, $5 $f en met zoo veel wijsheid faamgefreld, dat MtSZ^'M hoe meer wij het zelve nafpeuren, hoe meer .wij met verwondering erkennen moecen, dat niets dan. een almagtig weezen deszejfs maaker zijn kan. Zoo dikwijls wij dit ons wondervolle faamenilel befchouwen, vinden wij eene ruime ltof en onvermijdlijke verpligting tot eerbied en aanbidding van dac onbegrijplijk opperweezen : 111 j doch is de oorfprong en de goedertierene onderhouder der geheele gefchapene natuur, in vvien wij keven , ons bc weegen en zijn. A eer-  3 DE AR. TZ EN HEELMEESTER. EERSTE AFDEELING. Van het faamenftel en het nauwe onderling verhand der deelen van het menfchlijk Lichaam. Des menfcben lichaam is faamgefteld uit vafte en vloeibaare deelen; deeze alle zijn zoo nauw en innerlijk met den anderen verknogt, dat men bij nauwkeurig en natuurkundig onderzoek , ze bijna onaflcheidbaarvan eikanderen bevind, zij zijn eikanderen in alle werkingen behulpzaam, en het leeven bangt niet af van ieder, derzelven in het bijzonder, maar van de verecnigde en afzonderlijke aanprikkelingen, en de levenkweekende werkingen, die zij eikanderen mededeelen: bet (loffelijke dier deelen, maakt ons lichaam uit, en hunne werkingen brengen die der ziele voort. . Zoo lang de werking van alle die deelen vrij, onverhinderd en overeen kom (lig den natuurwetten, gefchieden, bevind zig het geheele geitel in eenen flaat van gezondheid; Ziel en lichaam genieten ruft en vergenoeging. Zoo allernauw(l zijn ziel en lichaam met den anderen verknogt, dat zij vermaak en (inerte met den anderen deelen, en over en weder tot elkanders welzijn behulpzaam zijn. Hoe genegen en bereidwillig houd zig de ziel onophoudelijk bezig, om het lichaam vermaak te verfchaffen ? en hoe vaardig gehoorzaamen allé de leden dcslichaams aan de begeerte der ziele? Deeze wondervolle overeenftemming maakt het geluk van ons beltaan uit. De va/ie deelen zijn de buizen en fpringveeren des Jeevens, en de vloeibaare, door die buizen omloopende, voeden de va(le deelen ejs brengen, derzelver veerkragt in werking. Door  DER ZEELIEDEN. 3' Door de vafte deelen verdaan wij; i. De beenderen , die aan ons verwonderlijk lichaam de gciiake en Hevigheid geeven. a. Het kraakbeen, waar mtde de einden der beenderen bekleed zijn, om dezelve des te gemakkelijker en vlugger te doen beweegen. 3. Spieren, de vlcefchachtige deelen, welke door de gewaarwordingen der zenuwen aangezet worden, om zig willens of onwillens uit te zetten of in te krimpen, en dus die onderlcheidene deelen des Ifc'iaams, aan welke zij gebegt zijn, of beweeging m.'dcdeeien, in werking te brengen. 4. Peezen, de koorden als het ware, waar mede de (pieren aan de beenderen gehegt zijn, om diïezs de faam trekking der fpieren te dóen volgen. 5. Banden, waar mede de beenderen aan elkanderenverbonden zijn, en die aan derzei ver geledingen en faamhegting de noodige valrheid geeven. 6. Slag-aderen, de buizen door welke het bloed, van het hart naar alle de deelen des lichaams gevoerd word. 7. Aderen, die buizen, welke het bloed van de verft afgelegene flag-adcren in de klein!te deelen dei lichaams, naar het hare te rug voeren , om ded omloop van het bloed gaande 'te houden. 8. ïVater-vaten, welke kleine cels wij ze buizen zijn, die de waterige vogten naar alle de deelen des lichaams leiden. 9. Klieren, welke gefchikc zyn om de verfefaillende vogten van bet bloed af te fcheiden. 10. Zenuwen, deeze zijn mergachtige uit de harsfenen voortkomende takken, die zig tot in de kleinfte deelen des lichaams verfpreiden ; door deeze worden alle gewaarwordingen volbragc, en zij zijn de ziel der dierlijke werkingen. A a Ji.Het  4 »E AR T Z EN HEELMEESTER ii. Het Hair en de Nagelen, deeze zijn hoornachtige zelfstandigheden, en gefchikt of tocbefchutting of toe verwarming van die verfcheidene deelen, op welke zij geplaatlt zijn. De vloeibaar e deelen zijn : i. het Bloed; hec welk door de flag-aderen en aderen omgevoerd wordende , het voedzel en de oorfprong is van het dierlijke leeven. 2. De verfchillende vogten, die door middel der klieren van het bloed afgefcheiden worden ; van welke 'er veele zijn tot onderfcheidene gebruiken gefchikt, als het waterig wgt, het weiachtige, het Jpeekzel, het zaadvogt, het maagzap , de pis, de gal enz. van welke in hec vervolg nader zal gehandeld worden. 3. Het Vet, en bet Merg der beenderen, welk niet alleen tot voeding, maar ook tot de verwarming, bevogtiging en beweegbaarheid dier deelen, op en in welke zij geplnatft zijn, dienen. Deeze zijn de hoofddeelen uit welke ons verwonderenswaardig lichaam is faamgeileld. 'Er zijn nog verfcheidene andere, zoo vafie als vloeibaare deelen, van welke de ontleedkundigen gewag maaken. Dan wijl dit werk alleen gefchikt is, om een algemeen der.kbeeldtegeven,vande voornaamfte deelen van dit verbaazend geftel, zullen wij ons ook alleen bepaalen tot de befchrij ving der hier gemelden ,en deovereen' flemmende, zoo wel als tegenftrijdjge werkinren van de voornaamfte fbringveeren des ieevens, overl weegen. TWEE-  C4 DE AR T Z EN HEELMEESTER. keurig onderzoek, dat derzelvermaagenen ingewanden bijzonderlijk, naar ieders eigen foort van voedzel gefchikt zijn , en dat het gras even zoo weinig voor een bond, als fcbapenvleefch voor een paard gefchikt is. Dan de menfeh heeft het geluk, dat alle foort van fpijzen voor hem gefchikt is en door hem kan gebruikt worden, en dus is hij zoo wel vleefchals graaneerend. Alle deeze buizen, van de maag af tot den aars toe, zijn in eene geftadige wormswijze beweeging [rnotus periftalticus); daar door worden de fpijzen ontbonden, van een gefcheiden en van dezelve, in, het doorgaan der darmen, de voedende en fappige deelen afgefcheiden, en in de meikaderen over gebragt, Deeze mclkadcren zijn door middel van het darmfcheil, (een vlies in 'c welk zij verbaazend kundig ingeweven zijn, en 'c geen aan alle deeze buisjes géhegt is) regelmaatig geleid naar een gemeene verzamelplaats , in het midden der ingewanden gelegen cn genaamd het chijl-of melk-zakje Qreceptaculum cbyit) van daar wordt de chijl door een buis, langs de rugitreng loopende, (duclw, tboracicus) jn de linker onder het fleutelbeen gelegene ader gevoerd, waar dezelve begint in bloed te veranderen. Door deeze werktuigen worden wij gevoed, en het zelfïïandigfte gedeelte van ons voedzel in bloed verkeerd, en door het geheele dierlijk lichaam omgevoerd, tot onderhoud van alle de deelen deezes verwonderlijken faamenftels. Wijl alle de dieren die zig met vleefch voeden, meer dan andere aan ziektens onderhevig zijn, hebben zij van de Natuur dit voorregt gekreegen , dat zij, wanneer zij iets met hunne natuur flrijdig of fchadelijk voor dezelve ingekregen, of hunne maag te  *8 DB ARTZ EN HEELMEESTER. De faamhegting der beenderen is verfchillend: die beenderen, welke zig niet beweegen, fluiten raakend aan elkander, en deeze faamvoegingen noemt men naadcn (futura). Op deeze wijze zijn de beenderen van het bekkeneel faamgevoegd met die des aangezigts. Die faamhegtingen daar en tegen, welke tot beweeging gefchikt zijn; noemt men geledingen {articulationes). Sommige dezer geledingen hebben eene duiftere en niet zeer zigtbaare beweging, gelijk die der ribben met de rug(treng,en die der rugftreng zelve, enz;fommigen hebben eene beweeging die flegts naar eene zijde en hoekswijze gefchied, gelijk de elleboogen en kniën; en andere weder hebben eene algemeene beweeging naar meer dan eene. zijde, gelijk het armbeen met den fchouder en het deijebeen met de heup. De naaden en faamvoegingen die zig niet beweegen , zijn onmidlijk met zaagswijze randen en zeer digt aan eikanderen gehegt; doch die geledingen welke tot beweeging gefchikt zijn, zijn met kraakbeen bekleed; en, of zeer digt feamgehegt, öf zodanig dat ze gemaklijk zig over eikanderen beweegen kunnen. De Banden [ligamenti) zijn die taaijepeesachtige deelen, door welke de. tot beweeging gefchikte geledingen aan eikanderen verbonden en gehegt zijn; aan fommige deelen bedekken zij alleenlijk de geleding, en aan andere hegten zij teffensof houden de beenderen bij elkander. Deeze banden zijn zeer fterk en veerkragtig, ook zijn ze zeer nauw aan de bijgelegene zenu-, wen verbonden. De omringende banden van alle de beweegbaare geledingen, vormen ter zei ver tijd een zakje, waar in een flibberig vogt, lede-water (fijnovia) befloten is,, het welk geftadig de oppervlakte der kraakbeenderen van de geleding bevogtigc, ten einde deiTelfs bc«  DER ZEELIEDEN. a