01 1178 57*7 UB AMSTERDAM  SIECFRIED VAN LINDENBERG. Uit het Hoogduitsch vertaald. TWEEDE DEEL.   SIEGFRIED VAN LINDENBERG. Uit liet Hoogduïtsch vertaald. Itifpicerc, tanquam in fpeculam, in vit as omnium fuadto, atque ex aiiis fumere exemplum Jïbi, TEREN! TWEEDE DEEL. met plaaten. IN ,sGRAPrENHjiG E, B v I S A A C van C L E E F. M D C C L X X X F 1 11,   SIEGFRIED Van LINDENBERG. EERSTE HOOFDSTUK* Waarmede dit tweede Deels eerste ft uk begint* 'Wil/ el tot cla-tig Btelen toe zegt gy ? Ja! Mevrouw! ten minsten zo veel! en ik zou dit kunnen bevvyzen met meer dan vyfhonderd. Heefdftubkeii, die ik, om myn geheugen te hulp te koomen, reeds op het papier ontworpen heb. On* der ons gezegd, ik heb het oogmerk om, gednurende myn leeveti, 's jaarlyks twee Deden Slegfri* diana uittegeeven $ zonder dat da leezer bang be* hoeft te zyn, dat het my immer aan voorraad zal ontbreeken , dewyl ef menschlyke zwakheeden , dwaasheeden, enz., in overvloed voor handen zyn. tu D e e l. A Zo,  2 SIEGÏRIEO VA TT Zo, gelyk ik geloof de menfchen te kennen, vertrouw ik, dat het my niet onmooglyk geweest zou zyn, om, in de gefchiedenis van onzen Jonker, by elk Deel, een nieuw en fterk belang te voegen! Hier mede maak ik my zelve geen Compliment, wxnt ik ben zeker overtuigd, dat zulks, over 't algemeen , niet veel moeite in hebbe: 't ligt zelf veel eer in de natuur der zaak, dat het geen ik hier in dit geval in myne magt geloof te zyn, ook taamlyk in de magt behoort te ftaan van eiken Schryver, die onafhanglyk van eens anders vernuft, zyn eigen pen in zyn eigen int doopt! Die u alleen, Lieve Moeder Natuur ! Zo, gelyk gy zyt en gelyk hy u vind, aankleeft, en niemand anders! Die op zyn eigen Pad voortwandelt, zelf dan, wanneer, (gelyk het zomtyds, uit hoofde der ontellyke wegen, die het gebied der Schryvers doorkruisfen, niet wel anders mooglyk zy,) het Pad van een ander parallel langs het zyne loopt! Die den gekogten, den gebedelden ■ grooten naam onderfcheid, van den vvaarlyk zeldzaamen grooten Man! Die zig van de omftandighecden, met voordeel, bedient! enz. —— Heeft .zulk een Schryver, by deeze trekken, die, behalven dat, tot- het weezen van een waarlyk verftandig Man grootendeels bchooren , flegts oogen cm te zien, ooren om te hooren, en is hy, wat zyne overige beftemming aangaat, flegts gefchikt tot den Leevensbefchryver van een Sicgfried; dan moet hy j indien by flegts lang genoeg leeft, tien dui-*  tINÜENBÉ&G. | duizend Dcejen, Siegfridiana kunnen fehryven, zonder daarom dat gedeelte vim het Publiek, dat iets dergelyks leezen mag en kan, een gast van drie dagen te worden: dit gedeelte nu is zekerlyk taamlyk groot, en zulke Leezers j, die weezenlyk door een Siegfried beekje vermaakt worden j, moo» gen juist wel niet de gefleepenfte. zyn, en veelligt ook niet de kleinfte helft uitmaaken j echter fpreek^ het van zelve,, dat de meer doorzigtige Leezer j den neus niet moet opfchorten, wanneer hy ziet4 dat niet elk ■ Hoofdftuk , niet elke uitdrukking 5 kaken voor zyn rok is! Elk het. zyne, myne Heeren! De Dames het .toilet en de Cavalliers hei flrydperk! dat is billyk en rechtvaardig, en wie zal er iets tegen hebben, wanneer men zulke rechtfcha* pen menfchen voor heeft, die gaarne den kring hunner beftemming ecre aandoen ? Laaten de Grooten hunne zyden en purper draagen! Maar moet daar* om een ander eerlyk Moederkind,, dat ook zyne behoeften heeft, den huid aan wind en regen bloot geeven , om dat een Weledelgebooren, of Hoogade-" lyke, hier of elders , beter rok dan een py draagt?-^ Ganschlyk niet, myne Heercn! Leeft en laat leevenl is een van onze devizen : wy vinden het ook zeer gefchikt, dat, vermits de fmaak niet betwist behoort te worden, en het onmooglyk zy, om tot een talryk gezelfchap enkel gasten van eenen fmaak te verrocken , hy die een maaltyd geeft, niet blootlyk gerookten Zalm by zyn blomkool opdischt 5 een tafelA * bord  4 SIEGFRIED VAN bord niet ham en een dito met goeden haring, zal er geen kwaad aan doen, en offchoon Madame, op den reuk van den haring, den neus optrekt, hy zal evenwel ongetwyffcld zyn liefhebbers wel vinden; want Zalm is niet elks eeten, en ook niet dienftig voor allen maagen. < Vermits wy nu juist, op ■ dat punt gekoomen zyn, willen wy er nog eenige oogenblikken by ftil ftaan, en, wyl de geleegenheid ons zo gefchikt voorkomt, haar by de lokken vatten. Onder alle de boeken, die 'sjaarlyks uitkoomen, mag, gelyk men zegt, en dat ook zeer wel waar zou kunnen zyn , onder de honderd naauwlyks één draaglyk, onder de duizend misfehien één goed , en onder de twee of meer duizenden , ten hoogften één voortrcflyk gevonden worden! Intusfchen troost zig een verftondig Man daarmede, dat hy, van de honderd boeken, er geen negenennegentig behoeft te leezen; terwyl hy de menigte van flegte Schriften , daarmede verontfchuldigt, dat wy in een Land leeven, waar men , helaas! niet leeft om te Schiyven-,. maar Schryft om te leeven. Wy voor ons, gunnen alle rustige Schryvers hun brood! Leeft en laat letven! maar dat onder zo veele Schryvers, die een draaglyk, een goed, ofwel een voortreflyk boek kunnen fehryven, er zig zo weinig om bekommeren, om, van tyd tot tyd, het nut van den Leezer onder 't oog te houden, waar voor doorgaands het minste gezorgd word, offchoon zy wel het meeste be-  ^ï. I ND E N B ER G. 5 behoeven, dat komt my zeker niet biüyk voor. Zou ook wel alles, wat menige grooten, en voor groot uitgekrèeten Mannen , in hunne voorredens , van hunne oogmerken zeggen , wel gangbaare munt zyn ? Indien men eens de Scheikunde , van het gezond verftand, en het Aqua regis der mensenkennis bezigde, dan mooglyk zou het blyken, dat dee■ ze groote Man Schreef, om een Bedelbrief, in de vorm van een Opdragt, aan den Man te helpen ! geene ten behoeve zyner zwakke maag ! en andere om andere reden, welke alleen op te noemen, ons te verre van ons onderwerp verwyderen zou! —« Zo het waarlyk hun oogmerk waare nuttig te weezen, zouden zy de zaak geheel anders aangrypen. Voor weezenlyk befchaafde menfehen is reeds in overvloed gearbeid: zy hebben buiten Mozes en de Profeeten, opgepropte boekenkasfen met Zedekunde , verbeeldingswerk, vernuft , fatiren, gevoel, enz. — Daarenboven zyn er nog zulk eeneverfchriklyke menigte van Sentimenteele Romans, die er zorgvuldig op uit zyn, niet om gaapingen te vullen, daar er geen zyn , — maar om gevoel, vernuft, verbeelding, Zedekunde, enz. op dito, dito, te ftapelen. Doch een groot aantal menfehen, die werklyk by eene grootere zorgvuldigheid, in befchaafdheid gewinnen zouden , moeten zig enkel met Mozes en de Profeeten vergenoegen; vermits de andere Schriften of te geleerd, ofte ernftig, oi te treurig zyn Wel nu! indien gy het eens A 3 en-  6 . SIEGFRIED VAN ondernaamt,om u deczer menfehen aantetrekken ? Zeer goed! maar wie heeft er u toe beroepen ? My beroepen? Ik ben een mensch! Alles wat de menschheid aangaat'gaat my aani Dat is myne roeping ! Heb ik wel een andere noodig ? m—- Neen! maar de fraaie eer, om een Schryver voor den ge- meenen Hoop te weezen ? . Foei ! dat zulk eene tiotfche gedagte immer in myn hart kon op- • koomen ! 3 "Zyn de Luiden van de bonton, Van den Hoogedelgcbooren Heer.af, tot zyn Majeftcit toe , meer menfehen , zyn ze meer myne -broeders, beter Schcpzels van den i grooten Oorfprong der Natuur, dan eene der Leden, van den gemeenen hoop? — o Zyu wy niet allen van eene vrouwe gehoqren.?-— De Dienstknegt die zyn Heer getrouw en yverig dient, is, buiten allen tegenfpraak een veel beter mensch , dan de willeken-" ,rige Hcerfeher, die zyn Vuik ongelukkig maakt ! Eindlj k, wie verhindert my een boek te fehryven, dat. de Luiden van de bonion zo goed], als die van ,-den gemeenen hoop leezen kunnen. ?. ——- Laaten wy haring naast den- Zalm , ter rechte zyde van het gebraad, ingelegde vrugten , en ter .'linke zyde , agurkens zetten! Want zo de blomkool en het gebraad goed zyn, dan zal mén de nellens geplaatfte fchotels, gemaklyk kunnen dulden, Wat gekken vorderen kunnen weet ik niet, maar nimmer begeerde een redelyk mensch', by eene maaltyd, veertig .Schotels, el-k.geheel tiaar zyn eigen fmaak J,e vinden; zo  L I N D E N £ È ~R* G. 7 zo het geheel flegts maar niet naar de {muiparty van den Doctor in Peregrine Peckle gelykt! \ Heb ik ook niet aan Smoïlet, Fielding, en anderen reeds voorgangers, die het niet -beneden zig rekenen, om den gemeenen Hoop zyne gebreken, dwaasheeden enz. in een vrolyk en hem behaaglyk gewaad te vertoonen ? Ten naasten by aldus dagten Avy, toen wy met het ontwerp van onze Siegfried gefchiedenis bezwangerd gingen; daarmede begonnen wy getrouwlyk te copieeren, 't geen Moeder Natuur ons voorgefckil-derd had, en dus werd de waarheid het caracter voor ons penfeel. Zekerlyk, Gy, Mevrouw! — en dat was het waarop wy koomen wilden, —Ui Gy, die door den Hemel , by eene fchoone Ziel, met de zeldzaamfte bekwaamheeden en de keurigfte fmaak begaafd zytü—— Gy, myn Vriend! wiens veel omvattende Geest, bshalven met onvvaardeerbaare na-r laatenfchap van de Wyzen der voorige eeuwen, ook met het beste vau alles, wat Duitschland, Schotland, Engeland, Spanje, en Frankryk, heden keurigst voortbrengt, verrykt is! Gy! en allen, wier harten reeds hunnen vorm, wier zeden reeds hunne befchaafdheid hebben! Gy , die onbekend met de laagere clasfen der ftervelingen alleen het belaghlyke der Aanzienlyken en Verheeven, met het gepunte Wapen des hekelenden Vernufts, te beftryden en te bedwingen weet, Gy moet zekerlyk, in een A 4 Boek,  SIECPRIE5 VAN Boek, waar in zy hier en daar voedzel voor hunnen kruipenden geest vinden, verfcheiden zaaken en Uitdrukkingen aantreffen, die u als laf en plat zullen voorkoomen, die echter'den Schryver misfchien , zo hy zelf anders van Natuur geen Platkop is, moeite genoeg gekost zullen hebben, om ze in zulk eene nederige fmaak optedisfchen, dat ze juist voor die Leezers, waarvoor hy ze toebereidde, geengefchilderde maaltyd werden. Wy twyffelen in hes minst ook niet, of het is u zeer mooglyk, om een — Siegfried by voorbeeld, —— zonder eenige platheeden te fehryven ; eenen Siegfried, waarin zo wel de edele Jonker, als het plat daaglyks gezigt _ van den Ludiinagister; de Alweeter Fiks , en de overige gemeene aangezigten , een verhevener rol in het comique zouden fpeelen; wy gelooven verder, dat het u zeer gcmaklyk zou vallen, omdat alles geheel uit den aart deezer platvoeten, en daaglykfche aangezigten te kunnen feheppen, en, wyl dit de Hoofdzaak is, even door deeze verheeven Comique voortellen,- ongemeen leerzaam te worden , voor alle kruipende geesten en daaglykfche aangezigten, Non omnis fert omnia tellus l Zegt Qartholomeus Schwalbe, en vertaalt dit aldus; Alle kruit groeit op elks akker niet. Het zou eene zeer nederige Comique pronkery \veezen, wanneer wy de algemeene waarheid van decze Spreuk, met opzigt tot ons, door een Exceftiinem a tegula wilde beperken ! Wy belydert daar*  X. I N B E _ N B E R C. £ daarom vrywillig, dat wy, zo veel als ons individueel betreft,, volkoomen buiten ftaat zyn, om een comiecq boek , vol fyne en geestige lafheeden , op hooge laarzen gefchoeid, .in 't licht te geeven, zo niet iemand ons daartoe, een zeer juist en volledig Ideal aan de hand wil geeven: tot dien tyd toe veroorloove men ons, die zeer geneegen zyn om elk een te fehryven, en dus niets■ verborgen willen houden, dat wy een ieder , overéénkomftig' zyn ftaat en ftand, op de best mooglyke wyze onthaalen ; het hoogdraavend comieque met het laage, en de geestige trekken met plaatte uitdrukkingen vervvisfelen % welk laatfte wy, in 't vervolg, gelyk tot hier toe gefchied is, — met verlof van elk een, die hier in iets te veroorlooven heeft, —— zomtyds, wanneer onze eigen kragten niet toereikende genoeg zyn, uit de oude en nieuwe Schryvers, in allerlei taaien, ontleenen, of getrouwlyk vertaald, leveren Zullen, zonder geheel en altoos onze zegsmannen te noemen. Wy zyn waarlyk onvermoogende, om, in dit geval, iets uit onzen eigen voorraad te fcheppen, en houden, over 't algemeen, het voor veel gemaklyker , voor befchaafde menfehen , en voor hoofden die eiken Auteur volgen kunnen, te fi-hry ven, dan wanneer men het nut van den ongelyk grooter Hoop, wien het aan Geest mangelt, mede onder het plan begrypt. Voor veel gemaklyker , zeggen wy, want kan men niet, naar welgevallen , al de daartoe behoorende kundigheeden , op A 5 zyn  ÏO SIÏ CF Hits VAN zyn ftudeerkamer, en in den behaaglyken omgang met menfehen, van een opgehelderd verftand en gezuiverde zeden, opzamelen ? Daarentegen welkeen •last is het niet voor den Man, die aan zyn Tacitus, en aan zodaanig eene verkeering gewend is, wanneer hy zig genoodzaakt vind, menig kostlyk uur lang, zyn vleesch, dat ook met zenuwen dösrvlogten is, te kruifigen, en Zig als Aanfchouwer in een Kolfbaan , een Heiberg of Kroeg, aan alle de onaangenaamheeden van dergelyke plaatfen, bloot te Hellen , en onder dat alles «ok wel, — ach! dit perst ons het doodzweet uit, — zyn hof te moeten maaken, aan een Doorlugtig , Hoogwelgebooren , Grootachtbaar Medelid van het Gemeen, en zyn Weledelens bierkruiers vernuft te moeten dulden, enkel en alleen om de natuur te beftudeeren, en om met den toon bekend te worden, die voor het grootst getal, en de meest verwaarloosde menfehen, verftaanbaarst, bevatlykst en nuttigst weezen kan ? - Wy foreeken uit eigen ondervinding, want wy hebben ook in deezen zuuren appel gebeeten, en verzekeren by deezen, deels , om der waarheid hulde te doen , deels, uit vriendbroederlyke toegèn'eegenhcid , ten nutte van zulke Schryvers, die met ons derzeiven loopbaan betreeden willen, dat de aanzienlyke enryke Medeleeden des Gemeens, juist de onverdraaglykften, — doch zulks doet niets ter zaak,juist de ongeneeslykften zyn, waaraan de zedenbervormer tyd en kosten verfpilt. Het edtl rood der fchaaai-  t I N D % N B Ë R G. « ichaamte hegtniet meer op hunne wangen; geestige fpotterny verftaan deeze Domöoren niet, en voor de geesfelflagen van den fcherpen Hekel, zyn hutine ruggen zo hard als zooileder.: want voor onderwys achten zy zig te groot; voor de befpotting te verheeven, en zy zouden liever anders alles willen gelooven, dan dat zy zouden denken, dat iemand koen genoeg waare, om den geesfel der Satire tegen •hen opteheiïen ! Zodaanige Gezigten vergoeden, in' geenerlei opzigten, de moeite, die men, om hèh te beftudeeren, er aan te kosten legt, ten zy dat men ze als voorbeelden ter waarfchouwing en affchnk voor anderen , waaraan alle hoop nog niet volftrekt verlooren is, wilde beezjgen: want voor deeze te fehryven, voor het gemeen te fehryven, is beneeden de waardigheid van een Man van eer. Doch veelligt zal iemand denken, dit behoeftig gedeelte des menschdöms, dat wy het gemeen noemen , is niet zo zeer verwaarloosd als het ons toefchynt! ia* Zulk een zal ons mooglyk op de menigte boeken wyzen , die ter onderwyzing, ter ver'beetering enz., van het Gemeen gefchreeven worden , en uit alle hoeken te vooffchyn koomen ! Wy ontzeggen geen een deezer boeken zyn waardy, want -r- wy hebben geen een derzelven geieezen, gelyk wy er ook geen een in dedianden van het Volk gevonden hebben, ten minsten niet zo verre als wy gekooraen zyn; alhoewel wy in de verlichte hoeken van ons Vaderland lang genoeg ons hebben opgehouden,  12 SIEGFRIED VAK den, en onderweg ook niet hebben nagelaaten om de duistere te bezoeken. Met dat alles kunnen wy met weeten, in hoe verre het Volk, (men mag dan onder deeze geliefde uitdrukking, den ambagtsman of den boer, of wel beiden verftaan,) daar door bevoordeeld is geworden. En zo wy al op het land een douzain of anderhalf Predikers gekend hebben , die, ten nutte hunner kudde,' zoortgelyke boeken' als 't waare, met duimen en vingers zogten in te' prenten, zo waaren evenwel, voor het uiterlyke, daarom hunne fchaapen minder pokkig noch fchurftig, noch de bokken onder dezelve minder Nootachtig. — Gelyk gezegd is, de inhoud deezer boeken mag zo Christlyk, dat is, zo voortreflyk zyn als mooglyk is, en de vosrdragt zo bevatlyk als men flegts kan uitdenken; zo dat een kind zelf het alles moet kunnen begrypen! ik heb er niets tegen; het zal er alleen maar op aankoomcn of dat kind, 't zy met of zonder baard, dathet zelfde zy, ze 'vel leezen zal kunnen! en indien dit eenvoudig het geval is, dan beüuiten wy kort en goed, dat de verheeven en'vernuftige toon, niet voor elk een gebruikbaar Vehkulum is. Die de waarheid laghende weet voortedraagen , behoeft om geene Leezers van allerlei ftanden verleegen te xveezep. En wanneer men menfehen vmd, by wien zy, onder een ander gelaat, zo ligt geen ingang vind, gelyk zulk by vier vyfde deelen van het menschlyk gcflagt het geval is, dan is het be-  t ï" li D E N S E R G. IJ beroeps genoeg, om de Waarheid de vrolyke roozenkrans 'op te zetten , en ze een lugtige dans op het toneel der Waereld te laaten doen. Dit nu is waarlyk door veelen verzogt geworden, maar zy kwaamen niet genoeg tot den grootften hoop af; de meesten wyl zy niet wilden, de overigen mooglyk om dat zy er niet aandagten. Wy dagten er aan, en verkoozen in dit geval, vriend SiegJ'ried tot onzen Held, een eeflyk Man, waarby elk leezer zyn Conto vinden kan , by aldien , dat de Hemel verhoede ! de goede Jonker niet onder onze handen verongelukt, 't welk dan kennelyk onze en niet des Jonkers fchuld zyn zou. Onze Vriend StegfrM derhalven zal, dit is onzen wensch, de gunst van elke eerlyke ziel verwerven : hy zal den Leezer behaagen en den grootften hoop nuttig weezen. Hy is gefchrceven voor alle ftanden : daarom moesten wy, gelyk hy zelf zig ergens uitdrukt, het brood naar de monden fnyden. Elke ftand heeft zyne waardige en edele Leden en ook zyn Gemeen, zelf zyn canailje, doch wat dit betreft vide fupra! —- aldus, elk het zyne ; voor elk een gefchikt vehiculum. Deeze eea. Epigramma, die een platte uitdrukking, geene de eenvoudige nattuir. Kinderen geeft men best hun worm poeder met de pap in; Gy, Mevrouw! flaat het in' een vogtig ouweltje, en een volwasfchen Man, Huurt het, frisch weg, met een lepel koud water naar binnen. Wy zouden dit met fraaje Schryvers kan-  ;4 S I E O F R * E D VA» kunnen bevestigen, indien de zaak er by won 4 Horatius zegt: , P«em o///w cruflula blandi Doftores , ehmenta velint ut discere prima (*). En Tkr/o zegt hier van< Cö/T rf//' egro fanciuü porgiamo asperfi. Del foave licor gF drk del vafo; Succd amarö ingannato intanio ei leve t E dal ingaan 0 fuo vita ricey'e~(j\y. Dus hebben wy by voorraad latyn en Italiaans* "Wy zouden het ook in anderen taaien kunnen vinden , al had het nooit iemand anders, in onze moederfpraak uitgedrukt. Op Fielding en Smollet, die zo meesterJyk het brood naar den man te fnyden weeten, hebben wy ons behalven dat reeds bêroepen; wy hadden by die geleegenheid ook Tcrick, Wieland, en meer andere voornaame mannen , quos penes arbiiriUm est, & vis,, & nor ma loquendi i kunnen noemen, wanneer er ons aan gelcegen was om te bewyzen, dat het niet zonder Voorbeeld waare, dat een Schryver zig naar de bevatting van zyne Leezers fchikte , en den verfcheiden fmaak van het algemeen iets toegaf. Doch de zulken, wier lee- (*)//» zyn eerjle boek der SatireH. ( 1 ) In den eersten zang der Exerufalefflme liberata.  t i v d e k n e r e: zig derwaards niét uitftrekt, dat mooglyk het geval veelei beoordeelaars die voor kunstrigters fpeelen gelyk de kinderen voor zoldaaten, zyn zal, deezen kunnen wy het voorbeeld der Geneesheeren voorhouden, die niet altoos met ftroopjes ea conferven, maar zeer dikwils mét veel goedkooper, en voor de Lakkerbekken veel onaangenaame dingetl geneezen , om dat. ftroopjes of conferven geene univerfele geneesmiddelen zyn. Zy kennen de natuur der ziekten, en ontzien niet om , wanneer het nood is, Castoreum, Afafcedda, Album gracum en nog leelyker dingen voortefchryven, en juist daarom zyn ze Geneesheeren. Hy die gelooft dat dit fchry verlyke en geneesheerlyke Album gracum > zomtyds flegts een Volksgeneesmiddel zyn mogt, deeze moet aan het woord Volk enkel een bepaalden zin van ambagtsman en boer hegten. Wat ons betreft, wy Zaagen dikwils een boer, agter den ploeg, of een bedelaar, aan den rand van een floot,zyn fpaarzaame maaltyd houden ; en meestal beftond dezelve by den eersten, uit een ftuk fpek met een fnede eigen gebak , en by den anderen uit wat kaas en roggenbrood! fchraale, maar gezonde kost, gelyk de ondervinding bevestigt. —— Daarentegen , fnippendrek, — met eerbied te noemen! half verrot wildbraad enz., is de lekkeruy van Vorsten en aanzienlyken: menige Dame krygt, van de reuk der roozen, hyfterique toevallen, om met bevergeil weder herfteld te worden, en ia myn Siegfried heb-  t6 SIECFKIÏD VAN hebben ongetvvyffeld het Stierengevegt en het $e* rail, openlyk en in 't verborgen, de meeste (temmen voor zig, hoewel het deeze Hoofdftukken niet zyn, waarvan ik de ontfterflykheid verwagt. Vraagt gy, wat wy met dit alles zeggen willen? Niets ter waereld, lieve Leezer! het ftaat er flegts om de plaats te vullen. Doch wy weiden in der daad wat te verre van onzen tekst ; fpoedig' weder te keeren is het beste middel om er wederom op te koomeri. Het was ons dus, gelyk wy zeiden, ongemeen gemaklyk, om Sicgfried, al wierden wy zo oud als Methuzalem, onsgeheele leeven lang doortezetten, en wy zyn er niet ongeneegen toe. Daar wy echter, in dit geval, het publiek niets bepaaldelyk verpligt zyn, neemen wy de vryheid om aan de zeer gezonde reden * die wy voor liet tegendeel hebben, gehoor te geeven, en fluiten met dit tweede Deel het Siegfrieds toneel: of wy evenwel, in 't vervolg, ons niet geneegen zouden vinden, om nog eenige fchetfen uit het leeven van den bruinen Man, of van eenigen anderen Vriend , die met onzen Siegfried in verbindtenis ftaat, of de Gefchiedenis van den menschlievenden Heer Albregts, of ook wel de ongehoorde en zeer waaragtige gebeurtenis/en , van den goeden Heer Thomas, en de zeer eerbaar e Dame Kunigunde of zoortgelyken, in het licht tc- geeven, zulks laaten wy voor als nog onbeflischt, en der tyd aanbevoolen. Doch  fcïW DENBER C. t? Doch het word tyd dit lang Hoofdftuk te beiluiten, welks zwetfery wy, by deezen, zelve belyden, op dat geen ander ons den tekst voorleeze! Aldus derhalven raag Jonker Siegfried, de Heer Bartho/o* tneus, de Heer Suss, en al wie tot de Gefchiedenis van den Edelman in Pommerland verder behoort, hier, ten genoegen der daaglykfche gezigten , afmarfcheeren. Het is, God zy gelooft! niet elk een gegeeven, een zondagsgezigt te hebben! en alhoe» wel ik van ganfcher harte begeer, dat myn arbeid alle Zondaagfche en Hoogfeestdaagfche aangezigten, tot vermaak en kortswyl verftrekken mooge, ben ik evenwel niet Hoogmoedig genoeg te waanen dat ik, die niet tot de groote Feestdaagfche gezigten behoor, in ftaat ben , om ter vervrolyking of ter leezing, van een eenig Feestdagsgelaat te kunnen fehryven. Ik reken het my geluks genoeg, dat ik door den arbeid myner handen, verfcheiden werk* daagfche Plufiognomien, eenige nuttigheid veroorzaake. En gaat ook dit niet aan, dan troost ik my" met de fpreuk: Non est in medico femper, relevetur ut aeger; Interdum do&a plus valet arte malum* In 't voorbygaan willen wy ook wel aanraaderi ^ dat niet elk. die geluid word, gelyk heden weieens plaats heeft, zig daarom daadlyk een Apostelsaangezigt verbeelde te weezen! Maar dat hy naauwn« DEE.',: B keu-  18 SIEGFRIED VAH" keurig acht geeve, welke handen het touw van de klok trekken 1 ook of het gelui, dan of hetgeklep, of gebrom zy! , En hier mede weest Gode bevolen 1 T W K V-  Ï.2NÏJENBERG. ï|> TWEEDE HOOFDSTUK. 'f Welk met het laatfle in het eerjle Deel faamenhangt. zult gy evenwel uw Paarden by my wat laa» ten ververfchen!" Zei de Edelman. Zy was eene dier fraaie en goede Zielen , op Welks gelaat, een flegts middelmaatig geoeffend oog$ elke gedagten van het hart leezen kan: maar by onzen Jonker had dit niets te beduiden. Hy befpeurde niet eens dat de zagtfte roozenkleur zig over de Wangen van Elize verfpreidde, en dat haar fchoöri oog van eene vreugde tintelde, die zy weezenlyk zig zelf niet veroorloofde: doch , alles wel over^woogen zynde, hoe had hy dit ook kunnen opmerken , daar wel anderen dan hy, by een gelyke overeenftemming der harten, den moed niet bezaten, om hunne fchooneh in het oog te zien. Wy allen Weeten; hoe vreezend befcheiden de eerfte liefde doorgaands zy, te meer wanneer zy zig zelf niet kent en in geen veragtlyk hart huisvest; B % Eli-  «O SIEGFRIED VAN Elize beantwoorde de aanfpraak des Edelmans met eenige hoflykheeden, en wende zig naar de neffens haar zittende Dame: Dit is de Heer van Lindenberg, Genadige Tante! De Dame hief daarop haar fpreuk op: Zy verheugde zig dat zy de eer had van den Heer van Lindenberg te keren kennen: doch de Heer van Lindenberg gunde haar den tyd niet te voleinden. „ A ï „ ha!" riep hy., „ Genadige Tante! Is dat niet w de Genadige Vrouw, uw Tante , die laast op „ het ftervcn lag? Is het zo niet? Nu, ter blikst Het is my aangenaam, dat gy toen den dood „ ontfnapt zyt! Ik ben er bly om, by myn ZielT „ dat ben ik! Ik hoop dat gy nog lang uit zyn „ klaauwen moogt bly ven!" Hoe flegt de ftyl van dit compliment ook weezen mogt, het onbefchryflyk trouwhartig weezen evenwel , waarmede de Jonker het voortbragt, maakte eenen zeer goeden indruk by Matante. Zy verga,, derde al haare welfpreekende hóflykheid, om hem te antwoordden: „ o fnak!" viel hy haar in het eerste woord: ,, lk ben niet voor complimenten, Genadige Vrouw! Al goed! — al goed! — „ al overvloedig wel! — " Matante echter liet zig niet tegenhouden, maar complimenteerde gezwind weg, zonder zig, door zyn herhaald, „ al „ goed! al goed!" van haar tekst te laaten brengen , tot dat het haar 'aan adem begon te ontbreeken. Siegfried ziende dat deeze inundatie niet te keeren was,  &INDENBE5.G. $g| was, getrooste het zig eindlyk, om deezen onbandigen ftortvloed van hoflykheid, den vryen loop te katen. Toen zy gedaan had, veegde hy het zweet van zyn voorhoofd; dwong zig zelf tot laghen en fprak : „ Ter bliks! Genadige Tante ! — Ge„ nadige Vrouw! wil ik zeggen! Gy weet afgrys„ lyk mooie complimenten te maaken; dat, by „ myn Ziel! is meesterlyk: waar wy Soldaaten,, „ zie je! wat dat aanbelangt Nu, toeluifteren „ kan ik zo goed als iemand, en daarmee Holla! —• ,, maar om niet het een door het ander te haaien: „ vermits uw Genade zig nu op myn grond bevind, ,, moet gy ook eens zien waar ik te huis ben! he ? " De Dames poogden hier iets tegen in te brengen , doch de Edelman liet geen uitvlugten gelden : „ Ik „ was ook eens uit reizen " , zei zyn Genade, „ zie „ je! en daar kwam ik aan een nest van een Stad, „ of zo iéts dergelyks, daar ze my niet binnen ,, wilde laaten, voor en alleer ik zei wie ik was en „ van waar: maar, verftajé! ik reisde inconto, of „ zo als men dat noemt, en dan is het geen geferuik „ zyn naam te zeggen , en bons ging de flagboom „ toe! 'c mag daar te land de manier zo weezen , „ en daarmede afgedaan ! Hier in myn land wil ik de „ manier invoeren, dat uw Genade en uw Tante „ niet doorreizen zullen , zonder vooraf by my „ uitterusten , en daarmede ook uit J — Voor „ uit Koetfier! Eu wanneer uw Genade my „ nu dat vermaak wil doen, dan'kunt gy alle da» B 3 gen,  22 SIÏOFUED VAW „ gen, die de Hemel geeft uw reis vervolgen! —awa „ Vooruit Koetfier! " Misfchien was dit eene der langde redenvoeringen, die onzen vriend, tot heden toe, tegen een eenig fterveling ooit gehouden had. doch wy duchten, dat hy ze, in 't vervolg, nog veel langer zal houden. De Koetfier gehoorzaamde den Edelman, vermits hy van zyn Dame geen tegenbevel ontving jen de Jonker luisterde een zyner Bedienden etlyke woorden in 't oor, die, op een gelop , ftraks vooruitjaagde ^ doch hy, de Jonker zelf, reed ftaatig ter zyde van, de koets. DER-  t I N DE N B S. * él %% DERDE HOOFDSTUK. Waai in wel een onweder kon opkootiien. JMdn zal ligtlyk begrypen dat da Heer van Lindenberg aan die zyde van de koets reed, waar Eüze van Wellenthal gezeeten was, en dat hy zyn best deed om haar te onderhonden. Dit laatfte wilde hem zo wel niet gelukken, vermits, ingevolge dc flegte opvoeding, die men hem gegeeven had, elk vak van zyn breinkas, of leedig of met dwaasheeden opgevuld was: de eerste omftandigheid was zekerlyk wel genoeg, doch uit oorzaaken, die hem zelf onbekend waaien, den goeden Jonker niet geheel aangenaam. Doch het inftinéï, zo wy toeflaan, myne Heeren! dat het met het inflincT: wel gefteld zy! zonder dat, daar het hier gelukkig de plaats van het verftand bekleedde, was de Edelman tot nu toe , op zyn flot in dezelfde ontevreedenheid ge'bleeven, zonder eens te weeten, waarom hy eigenlyk ontevreeden was: en alles wel gewikt zynde , gie ik niet, wat immer in een Ziel, die zo goed, B 4 edel  H 'S ï E:TG F R I E D V A tt edel en groot als de Ziel van Siegfried, uit de hand des Scheppers voortkwam , het inftinct ichaadeis kan! —- Het inftinét derhalven kwam hem te ftade. Zy waaren nu juist aan een fchei, of kruisweg : niet aan biuio Herculh, waar van ik veel fraais zou kunnen zeggen , zo niet het veel fraais zeggen ook zynen tyd had, in welk geval ik my voorzigtiglyk op den Koning Salomon beroep, die de zaak verftond. rr- De fcheiweg waar van wy hier fpreeken, ftrekte zyne beiden armen naar het flot van den Edelman uit, flegts met dit onderfcheid, dat de eene taamlyk regter bygevolg de kortfte was ; de andere , uit hoofde zyner kromte, voerde den Pelgrim door het bosch van zyn Genade, 't welk wy reeds in het eerfte Hoofdftuk deezer waaragtige Gefchiedenis roemlyk gedagtte, en door het Dorp Lindenberg, bygevolg,,per ambages, naar den Burgt, en van daar verder de Wacreld in, „ Neen ! deezen weg om ! riep zyn Genade tegen den Koetfier, die den korftcn weg wilde inflaan. „ 't Is billyk dat ik uw Genade den vermaak„ lykften weg overvocre!" Hier tegen hadden de beiden Dames in. de koets niets in te brengen. Binnen weinig minuuten waaren zy in het bosclr. Ja de geheele Schepping is er bezwaarlyk een bekoor? lyker oord dan dit te vinden! Zulks kan ik met eede bevestigen, die menig uurtje fieet aan den over van den Rpozenbeek, in dien hoek van het bosch; dat  XfINDENBZR.Gr. *5 dat een uitzigt naar G * * * opent, welke eenzaame uuren zo helder en zagt daar heen rolden als de Zilveren baaren, deezer behaaglyke Waterftroom, Bezat ik de begaafdheeden van myn Collega Molkr te Ulm, ik zou de geleegenheid, om hier een tafereel op te hangen, geenzins laaten voorbyflippen. Ik troost my echter, in dit geval, daarmede, dat reeds voor den Leezer, de op-en ondergang der lieve Zon ; de Roozenwolken ; de vriendlyke Maan , die zig in cryftallen vloeden fpiegelt, terwyl Phihmele het keurig oor vergast; Het azuur gewelf ; de fchitterende fterrentranfchen; de fluimerende hoornen, beneffens het laghende groen der uitgeftrekte weiden, waarin de botervaten huppelen, ten minften, tien duizendmaalen zyn gefchilderd geworden. Ik vergenoeg my daarom met te zeggen, dat, zd het Paradys in Pommerland geleegen had, dit ongetwyffeld er de rechte plaats van geweest zou zyn: en was dit hemelfche hoekje het myne, dan mogt elk, die zig met den ballast belaaden wilde, gerustlyk het overige der Waereld voor zig houden. De Edelman geleidde zyn Hengst by den toom, en hield by de Dames aan, om te voet door zyn bosch te willen gaan, (want deeze naam gaf hy altoos aan dit middelmaatig getal boomen,) en voorwaar , men zou geen voeten gehad moeten hebben, indien men hier niet liever verkoozen had te gaan, dan in een vergulden Bak voortgefleept te worden, Hy gaf daarop zyn Paard aan een der Bedienden 5 B. | hi^P-  ? va ar dienden , en alles wat flegts handen en voeten had, zig dapper gehaast hadden. Zyn Genade geleide de Damesin eenfchooneZaal. „ Nu, welkom hier! Ik woon hier, gelyk ge ziet, „ nog al taamlyk wel. Dit en dat kon wel een ,, weinigje anders weezen, doch daar geef ik zo „ groot niet om; wanneer het maar gemaklyk is! „ maar, begrypje! gemaklyk moet alles by my wee,, zen, dat moet het, en het behaagt de Hemel dat „ het ook zo is." In der daad, de Burgt van den Jonker is, gelyk elk keniier die dezelve zag zou moeten toeftaan, een Gebouw van een edelen fmaak. De overleedene Vrouw Oveiftelieutenantin had dezelve, in de laatfte jaaren van haar leeven, van den grond af, nieuw laaten opbouwen, en ontwerp en bouwmeester daar toe uit Romen ontbooden. Zy had er de geheele erfnis van een ouden, gierigen Oom aan te kosten gelegd; en byaldien dit flot één gebrek mogt hebben , dan zou het eene te verre gedreeven pragtzyn; en dat dan ook nog maar in de oogen der zulken , die het onbepaalde vermoogen der Lindenbergfche famiije niet kennen. Wy voor ons zyn van gevoelen , dat het een en ander nog zeer wel een toevoegzei van pragt zou kunnen veelen ; wy hebben er altoos aan berispt dat de poorten van hout en niet van metaal zyn. fïïze van Wellenth'al bezat zo veel verftand en fmaak  1ÏNBENBERG. ï§ fmaak als fchoonheid. Zy prees alles, vermits alles pryzenswaardig was; en de Jonker was zo vergenoegd als hy, in zyn ganfche leeftyd, nog immer geweest was. Tante Emerentia verzekerde insgelyks dat de Heer van Lindenberg gruuwlyk mooi gehuisvest was. Het was haar furieufement aangenaam een zo geweldig bekoorlyk oord gezien te hebben, -—En het geen verder de Oceaan haarer weiipreekenheid , met volle ftroomen uitgoot. Wy moeten onzen Leezer, offchoon het nog vroeg op den Dag is, opening van een zeker geheim geeven. De Baron Welknthal had zyne weduwe, in zeer bedroefde omftandigheeden, met twee jonge weerlooze kinderen, en met ten uiterfte met fchulden bezwaarde Landgoederen agtergelaaten , gelyk wy reeds in het voorige Deel gezegd hebben. Tante Emerentia was ryk en had Elize wel lief, doch ongelyk liever nog had zy haare louisd'or. Tante Rensje intusfchen was de eenige toevlugt en fteun van Elize, en , by naauw onderzoek , vond de oude Dame ook een kleine Dofis goeden wil, in haar bekrompen hart , om zig nigt Lysfe getrouwlyk aantetrekken, welteverftaan, zo veel, als zy, zonder merklyke onkosten te maaken , doen kon. Deeze laatfte claufule hield zy zekerlyk diep in haar hart verborgen, evenwel was het zo goed als of ze op haar voorhoofd gefchrcevcn ftond, om  JO SIEGFRIED VAN om dat de Verkleefdheid van Tante Rensje aan haa-s ren Mammom een openlyk bekende zaak was» Elize was op de bovengemelde wys tot haare dervende Tante gereisd, en deeze had enkel aan de zorgvuldige , de onvermoeide, en alle zwaarigheeden te boven dreevende oppasfing van haar edele Nigt, die evenwel haare eenigfte Erfgenaam was, te danken, dat zy voor ditmaal de kaaken des doods ontkwam. Heden reisden de beiden Dames naar de Landgoederen van Elize , wervvaards Tante haar Homme $ affaires reeds vooraf gezonden had; want het oogmerk van deeze reis was dubbel: Vooreerst 5 door verandering van mgt, de gezondheid der oude Dame volkoomen te herftellen, en ten anderen , om den waaren toeftand der zaaken te Wellenthal te onderzoeken, en te beproeven of er geen mooglykheid waare, om dezelve, wanneer nigt Lysje met haar beiden kinderen by Tante Rensjehazr uitrek nam, waardoor dan de kosten van een huishouden werden uitgewonnen; by een fpaarzaam beduur; of, naar bevind van zaaken, door verpagting der goederen, allengskens van de fchulden te ontheffen , en voor de kinderen te bewaaren. De man die, tot haar geluk Homme d''affaires van Matante was, heeft reeds de eer om eenigermaatcn met on-' zen Leezer bekend te weezen: het is niemand anders dan de bruine Man, waarvan wy, in het eerfte Deel, een langen breed verflag gedaan hebben. Nart  I N D E N B E K 6. 31 Nam hy de befchikking haarer zaaken op zig, hy deed het even wel niet om loon; want deeze .zeldzame kop kénde de waardigheid van een vry Man, en der menschlykheid te wel, dan dat hy iets, dat «iet onmidlyk zyn beroep was, voor loon zou kunnen gedaan hebben. Alles wat hy door zyne bekwaamheeden, tydlyk vermoogen, aanzien of kragten vermogt, dat alles, zo weinig en veel het waare, ftond ten dienste van elke redclyke Ziel; en zulks hield hy voor zo minbeduidende, zo geheet voor menschlyke verpligting, dat hem zelf de blooje dankbetuigingen daarvoor lastig vielen. Vecleri hielden deeze oprechte oude duitfche denkwyze ,voor trotschheid, —— voor een veragtlyke vvysgeerige Hoogmoed, —— doch dit alles liet hy gerust zeggen, zonder er een enkel woord om te verfpillen; hy°wist dat de gevoelens van andere menfehen hem beter noch ilegter maakte. Doch dit flegts in 't voorbygaan! —- nu weder tot ons geheim; want van den bruinen Man denken wy, te zyner tyd, nog Veel te fpreeken, is het niet in dit, het zydan in een afzonderlyk boek. De zeldzaame fchake^ zyner gebeurtenis verdient ook wel een gefchiedenis op zig zelve; gelyk wy met ons geheim pok wel een nieuw Hoofuftsk vullen kunnen. VIER-  3» SIECFRIID VAN VIERDE HOOFDSTUK. Waarin het onweder werklyk opkomt. JCn het Koningryk Spanje , oudtyds Iberia geheeten, — 't welk uw Genade niet met Hibernia gelieve te verwarren ; want Hibernia, heet nog heden ten dage, in het duitsch Ir/and; — In het Koningryk ' Spanje dan, bygevolg onder 't oog van Europa, leefde eens, —- het is zo geheel lang nog niet geleeden5 een Edelman, (Al myne voorbeelden zullen, is 't flegts mooglyk, voortaan hunne Jetze quartier hebben, elf cela pour caufe,) dia met tytel, naam en toenaam, Don Juan de Mathes Fragofa gemand werd. —- Dit was een Hy. perbaton, myne Heeren! — Verftaat my wel, een Hyperbaton, geen Hyperbole, want dat is een geheel ander ding, fchoon zy daar irt-overeenkoomen, datze beiden, zelf in den mond en de Schriften van onzen vriend Cicero, zeer dikwils een paar zoutelooze woorden en zaaken zyn. ■ Deeze Edelman Don Juan de Mathos Fragofa had zyn be- fehtl»  E, 1'N D < E N B E R 6» 33 fcheiden deel nienfchenkennis, die hy in zeer geestige fpreuken , nu en dan, bezorgd was aan den Man te helpen. —— Zo zegt hy , by voorbeeld ergens, dat wy getrouwlyk aldus in onze moederIpraak overbrengen» „ „ De Ryken zyn allen met elkander yermaag,, „ fchapt, om dat zy allen eenerlei bloed in hun„ ,, ne kisten hebben."" Of de menfchenkennis van deezen Cavallief zig ook tot aan deeze zyden der Spaanfche grenzen hebbe uitgeftrekt, weet ik. niet zeker; of de menfehen van deeze en geene zyden, gelyk zyn in algemeenc Familjetrekken, laat ik hier onaangeroerd, en of Don Juan zelf ryk was, daarmede heb ik nimmer myn hoofd gebrooken: doch dit weet ik, dat ik hem daarom hier te berde brenge, ten einde ditfpreukje, indien hetzelve eenige onbefchoftheid behelze, op rekening van hem koome, waar het te huis hoort: want de geheele Waereld weet, dat ik veel te diepen eerbied voor den Rykdom heb, dan dat ik my onderwinden zou, om deszelfs Bezitter iets onbefchofts te zeggen. Voor al bewonder ik die Ryken, en vereer hen als weezens van een hooger Rang, die heldenmoed genoeg bezitten, om uit het zWeet van den behoeftigen Daglooner fchatten te verzamelen , en uit het bloed der weduwen, uit de traanen der weezen en de zugten van een geheel Volk, of uit de laatfte beet der gebreklydende Rykdommen te peuren. , Deeze zyn het, die onder de overige Ryken 21. DEEL. C Uit-  34 S I E C 7 R I E'D' V'A W uitmunten gelyk Phebus en Diana onder het fterfengepeupel: want wat die gaauwerts betreft, die door een of meer wel overlegde bankerouten hunne fchaapjes op het drooge gebragt hebben, of door fmoklaaryen, contrebande, of zoortgelyke tot het handwerk bihodrende kunstgreepen , hun geld by een gefchraapt hebben , wat , zeg ik , deeze en huns-. gelyken betreft, het zyn armzalige lomperds, die op verre na zo veel fterkte van Ziel niet bezitten, als die groote Mannen, die den tydlyken Zegen, op den gemeenen weg, in eenzaame plaatfen, donkere bosfchen of dergelyken, met dolk en pistool, in het aanzien van Galg en Rad, te veroveren weeten. «—ü Zulke Menfehen, die niets meer dan de moeitevolle bekwaamheid hebben, om, door wel aangewenden vlyt, arbeid, verdiensten, geleerdheid , enz., ryk te worden; of zy, die door het geval begunftigd, zig ryk huuwlykten, of wien een groote erfnis te beurt viel, —— aan zulke menfehen vind ik niets byzonder eerwaardigs; vêel meer ken ik onder hen zulke kleine geesten, die er hun vermaak in Hellen, om kunsten en weetenfehappen aantemoedigen , verdiensten te beloonen; onderdrukten te befchermen; traanèn aftewistchen; der Menschheid en het Vaderland eere aan te doen, en zoortgelyke geldverkwistende, en k'ostbaare kinderagtigheeden meer, waarvan het bloot register een fterken geest een huivering aanjaagt, zo al niet de geweldigfte af keer én vefagting inboezemt. Doeh  t I N- ï> Ê 'N B E ft.'©» 3f Doch de geest van mynen hoogadelyken Collega, den zaligen Hoogwelgebooren Heer Don Juan de Mathos Fragofa, tikt iny op de kneukels , en trekt my, als was hy myn Apollo, by het oor. Hy is bedugt dat ik zyn ipreuk vergeet; ik wil hem die zorg beneemen» Allen en een iegelyk dan, die de aanmerking van Don jfuan voor waarheid aanneemen , of tot de van hem uitgevonden Maagfchap behöoren, allen dee*en, en die verder, zo als ik zeker weet, onder nryne Leezers, menfehen met gefnooten neuZen zyn, (gelyk de Latinisten zig keurig weeten uittedrukken,) zullen voorzeker al lang myn geheim doorgrond hebben! maar de overigen, die het in deezen aan doorzigt ontbreekt , en voor wie de aanmerking van Don Juan een mannetje in de maan is, maak ik hier mede bekend ; dat Tante Rem je, op het zelfde oogenblik, dat Nigtje Lysje haar, in de>koets, den naam van den Heer van Lindenberg noemde, deezen verheeven en een vollen geldbeurs waardigen inval kreeg: Hoe! wanneer nigt Lysje en buurman Siegfried eens een paar wierden , dan behoefde ik nigt Lysje noch haare jongen te voeden. Drie menfehen eet en in een jaar al wat op! Een kamenier en een bediende dient zy er nog wel by te houden, dat zyn vyf onnutte kostgangers, i—> Wy weeten niet woordlyk wat de oude Dame verder dagt; — lieve Hemel!, zy was zo woordenryk in het denken als in het fpreeken! en Ca wy  3°" SIEGFRIED VAN wy zouden het gezegde ook niet weeten, zo zy, hei: niet zelf, by het ontkleeden, aan de eerbaare Jufvrouw Ltrretje., die haar Kamenier en geheimtrefor was, had toevertrouwd. Jufvrouw Lorretje nu had in de agt of negen en veertig jaaren (waarvan zy er maar dertig toeftond te weezen,) haares jongvrouw- Jyken leevens, gleerd geheimen te verzwygen, in zoo verre naamlyk, dat zy niet regelregt uit het fchool klapte, 't welk in allen opzigten voor een pèrzoon van het fchoone geflagt, die negen en veer- ■ tig jaaren oud, en een Kamenier is al vry veel te beduiden heeft: evenwel had Jufvrouw Lorretje een zékere Methode om het geen zy wist en wilde on« der de menfehen te brengen. Zy beroemde zig een groote fcherpzinnigheid, doorzigt, diepzinnigheid, of zo als men het noemen wil, dat ons om 't even is, té bezitten; zo een zekere gaaf, om ftraks aan de kous té kunnen zien of het been fcheef was. Wanneer dus haar Genade haar een voomeemen , een befiuit, of wel een regt hartlyken wensch ontdekte, en er niet volftrekt alleen van moorfche kasteden • gefprooken werd, dan was de fchoone Leonora gewoon om zulks zeer gaarne haaren goeden vriend Steur Bouillon, waarop zy in alle eere het oog had, als haare eigene gisfing of gedagten, vertrouwlyk medetedeelen: werd de zaak dan vervuld, dan was het altoos: Heb ik u dat niet lang voorzegd? Dat zeide ik u immers lang van te vooren ? en zy was hier dan magtig mede in haar fchik. Maar Sieur Bouil'  L I N ï> TL N B ERG. £?. Bouillon, die méér noch minder dan de Kok van Tante Rensje was, en die,, onder ons gezegd in eere noch oneere een oog op Jufvrouw Lorretjehad,, was een geveinsde Loosaart, en kende de' bron zeer wel, waaruit Lorretjes diepzinnigheid haare gisfingen fchepte, die hy dan ook, niet voor gisfingen, maar voor het geen ze weezenlyk waaren wederom aan. Hansje het Tuinmeisje, die hem in 't oog frak, overdeed, om er de befchaarde boutjes en taartjes, die hy haar bragt, mede te vcraangenaamen. Hansje .het Tuinmeisje, die niet groot met Sieur Bouillon was ingenoomenj maar zeer gaarne zyne lekkernytjes at, deelde dezelve en het nieuws met de jaagers handlanger Mathys, die de fleutel van haar hart bezat. M,.athys -behield het aandeel lekkernytjes voor zig zelve, en deelde het nieuws met zyn kameraaden , en, op deeze wys, circuleerde het geheim van Tante Rensje eerst in een nederdaalende en dan weder in eene opklimmende linie, tot den Amtman, aan wien ik dan ook de ontdekking van dit geheim, 't welk ik mynen Leezer heb medegedeeld, dank te weeten heb. . Wy verlieten Tante Rensje toen zy bezig was met den Pommerfchen Edelman te verzekeren, dat zyn Burgt , een zeer geweldige , gruuwlyke en afgryslyke fchoone Burgt was. Het groot vermogen van Siegfried, beneffenszyn perzoneele eigenfchappen waaren bekend genoeg en de onde Dame had van beiden ook het een en ander C 3 reeds  j8 SIEGFRIED.VAN' I reeds vernoomen. Het laatfte waaren dingen die haarer opmerking niet verdienden, indien flegts het eerde zyne rigtigheid had; en dat zulks volkoomen in order was, daarvan overtuigde de heerlyke gefteldheid der goederen haar ten vollen, vermits de zigbaare bjyken van overvloeden welvaaren, haar, toen zy door het dorp Lindenberg reed, met eiken hof, met eiken hut, ja! met eiken inwoonder in 't oog vielen 3 gelyk de fraaie Burgt zelf, met deszelf pragtig huisraad, en de talryke, kostbaar geldeedde en vetgemeste Bedienden, in *t kort, alles wat zy Zag, haar niet minder dan onbepaalde fchatten aankondigden, In lange hadden haare oogen zig derwy-, zen niet verlustigd. Dit alles verderkte haar in den wensch, dm Elize Vrouw van Linden berg te maaken, en bragt te wege, dat zy, den Dag, de ontmoeting van den Jonker, zyn half geweldig ver-, zoek, haaren eerften vlugtigen inval in de koets, ja! zelf haare ziekte, als de voornaamfte oorzaak deezer kennismaaking, in haar hart zegende. Betreffende de fchoone Elize , van alles wat haar Tante zag bemerkte zy niet veel : in vergoeding daarvan zag zy, zonder in den beginne te weeten dat zy het deed, de edele gedalte, en bekoorlyke welgemaaktheid van onzen Jonker; zynen koningly. ken 'gang, zyne majeftueuze houding; de fi.'re grootheid in den opflag zyner vonkende blaauwe oogen , en in zyn geheel gelaat; de onbefchryflyke goedaartigheid, die beilcndig in alles doordraaide, «elf  -zelf in zyn misnoegen over de ónverdraaglyke fpraakr zaamheid der oude Matrone , en in de zielkwellen4e Zondvloed van Complimenten , die van haare ,-graf kleurige Jippen droomde. In dit alles verloor deze voortreflyke Vrouw zig zelf! — en ach! zy vond zig flegts weder in den gloeienden wensch, dat deeze grootfche aanleg niet zo geheel verwaarloosd mogt geweest zyn! Het hart van Jonker Siegfried was gelyk een Vogeltje in de lugt. Hy was zekerlyk gansch buit^p ilaat om er in 't minst reden van te kunnen geeven, .maar hy dagt er ook op geen tien duizend mylen wegs aan, dat hy immer des wegens .eenige reden behoefde te geeven. Aldus Honden de adtien, toen wy ons aan het einde van het voorige Hoofdftuk, met een. vol vertrouwen tot den Leezer keerden. Tante Emerentia relde nog al voort toen d''Homme de Chambre van zyn Genade binnen trad, en een kleine buiging maakte. De Jonker wist, van kindsgebeente af, wat deeze ceremonie in zyn huis beduide; onze Leczers echter, die het waarfchynlykniet zullen weeten, geeven wy dit narigt, dat het juist zo veel betekende, als wanneer men elders ter tafel getrompet, geluid of geroepe-n word : onze .Edelman derhalven geleidde de Dames in een andere kamer, waar zy een Collation in gereedheid vonden, 't welk, uit ,-hoofde van de kortheid van C 4 den  40 SIEGFRIED VAN' den tyd, en het geheel onverwagt bezoek, ongemeen aartig was. Tante Rensje kon zig aan het pragtige en overvloedige Zilverwerk niet zat zien. Zy geleek op een hair de Vrouw van een Woekeraar of Paiidhoi*. der, die het Pand, waarop haar Man voorneemens is, een derde der waarde, tegen twaalf of festien van 't honderd, te fchieten, met het oog te weegen fchynt, of het waarlyk wel twee derden meer dan de fceleening waardig is. ,, Nu," zei zyn Genade, „ buurmevrouw! — .», Genadige Tante! —— Vrouw! wil ik zeggen, — „ ik weet wis en waaragtig niet, hoe my dat Tan- V, te zo dikwils op de lippen komt! Neem „ dit , zo als het in der haast heeft kunnen 3, klaar gemaakt worden, voor lief! ..." De Dames gebruikten eenige ververfchingen. ',, Alle Büks!" riep de Edelman plottling. „ Het doet my in de Ziel leed, dat gy niet heden „ morgen vroeg gekoomen zyt! ter hagel „ nog eens!1 dat is jammer {_ Dan had gy een Stie„ rengevegt kunnen zien, dat wis en waaragtig te „ pynewaard was,by myn keel ,dat was het. Myn ,, Prisfedent Leéloris, wilde ook zyn beste beentje „ voor uit zetten , en een Stier kapot maaken j „ maar ter büks i dat was fout! waaragtig dn „ was het! De Bul heeft hem den broek braaf opge„ hesteld en hem de lenden gekraakt. ~—- Nu-, sj op  t l N D E N HER G. 4C „ op een ander tyd zal hy _beter oppasfen f „ ha!"— Dit was voor de Dames louter Grieksch; zy verzogten hem een nadere opheldering. „ Ziet e«ns! Weet gy niet wat een Stierengevegt is ? Ik zal 't u zeggen. Dat is zo een ding gelyk „ als zyn Pattagiefche Majefteit heeft, en zo als de „ Koning — van Maidrid, of zo als de Stad „ heeten mag, ook wel eens vertoont; Onze Duit„ fche Koningen hebben iets dergelyks niet. Zie ,, je, genadige Vrouw !*dat is de ganfche historie!" In weerwil van deeze duidlyke inlichting, was de zaak voor de Vrouwen in 't minst niet klaarder. „ Ter bliks! Genadige Vrouw! had ik hier een „ (tukje kryt, of een Lei emeen grifje, ik zou het ,, u zo begryplyk maaken als dat twee maal twee „ vier is, by myn Ziel! dat zou ik. Want zie„ je, daar is zo een ding van hout gebouwd , zo „ dat de Bullen , — Gy weet evenwel wat een„ Bul is ? he ? dat is een zoort van een Os, die — „ die nog een beetje boozer is dan een Os, hoe „ doller hoe beter! zo dat, wil ik zeggen , de„ Bullen het niet ontloopen kunnen. Wanneer nu„ de Bul, met de grootfte forcie uitkomt, uit zyn ,, hok, meen ik, en hy komt dan in dat houte ding;■ „ dan zit ik daar en zie toe, en dan zyn er men-,, fchen, die met den Bul;vegten tot hy dood is! ?, en daar mee afgedaan! " Tante Emerentia verklaarde al fidderende dit geC 5 vegt  4* $ IE « 1? R I E D . V A H vegt voor een halsbreekenden arbeid, en was van gevoelen, dat het toekyken het beste van de geheele historie was. „ Hm! meent uw Genade dat ? Neen, by myn, „ Ziel ! het toekyken is voorwaar niet. vermaak„ lyk, neen, waaragtig, dat is het niet! Uw Ge,, nade moest maar eens zien, hoe zo een arm beest „ zig wringt, hoe het worftek, eer.liet van de „ Waereld fcheid, en ik verzeker u, dat uw Ge-. „ nade, de lust om toetekyken wel vergaan zou l „ Ik houd het daarom voor veel beter zelf met den. „ Bul te vegten; dan kan men nog by zig zelve „ denken: Ik of gy ! en verweeren zyn huit; en „ dan kan het iemand ook nog verheugen wanneer „ de Rakker van een Bul met den dood worftelt: „ want zo een dier is als een baarlyken Duivel ; „ wanneer mes niet kort en zaaklyk met hem om„ fpringt dan weert hy zig op een verfchriklyke ,, wys. Daarvan zou myn Lecloris u een deuntje „ kunnen zingen, die zyn eene been is voor den ,, hond. Uw Genade zou het zelf eons kunnen ,, zien, wanneer ik eens weder een Stierengevegt „ geef." De zagtaarte Elize verzogt daarvan verfchoont te moogen bly ven. Beiden, zei zy, het lyden der dieren en het gevaar der menfehen, zou zy niet, zonder zelf gevoelig te lydsn, kunnen aanzien , hoewel zy toeftond, dat de laatfie het gevaar ryklyk verdienden , om dat zy zig tot Pynigers .en Moerdmaars , van  1 I N D * H * * * «• 41 y«» ro/ vreedeg'eneegent en wierpen. Uit dit gezigtspunt de zaak te bel'chouwen, was tot heeden toe onzen Jonker nog niet in de gedagten gekoomen. Thans fchaanide hy zig voor zig zelve, van de moorder van een onfchukiig dier geworden te zyn, en het was hem zeer lief, dat, tot nog toe, hem daarvan geen woord ontvallen was. V Verwondert my, voer de reizende Baronnes voort, dat de Heer van Lindenberg, van wiens edel en groot hart het geheele Land fpreekt, in zulk een afgrys'yke vertooning vermaak kan fcheppen, „ Neen !• voorwaar! fpreekt er het ganfche Land „ van? 't Is my lief, by myn Ziel! Maar dat gy daar zegt, Vrouw Baronnes! dat ik vermaak „ fchep, in het zien van zulk eene afgryslyke ver-. „ tooning, daaromtrent kan ik u wel zeggen, dat „ dat vermaak zo heel groot niet is, als'gy mooglyk „ wel .denkt: want wat dat betreft, verftaaje, ik „ doe het juist niet voor myn plaifler, maar om ,, dat het my in de Ziel grieft, dat monsje de Ko„ ning vah Protregal, of, 't is. zelfde hoe de birel „ heet, my het een of ander vooruit zou hebben. „ Is hy een ouder Edelman als ik ? he ? neen! by ,, 'myn Ziel! Ik kan zo wel als hy Stierengevegten„ geeven; dat moet de Waereld weeten en hy ooki 9, en ik kan aan myn zitplaats zo wel gouden lappen , „ franjes en kwasten laaten hangen als de beste KoM ning van de Waereld! ja! dat kan ik en daar- „ me-  44 $ I ï C F R I S D y A N ,, mede, holla! zie je, genadige Vrouw! daar zit „ hem de knoop! — Geeft hy alle jaaren een Stie„ rengevegt, ik zal er alle maanden een geeven, „ en wy zullen eens zien , wie het dan het langde „ zal uithouden. Maar uw Genade eet on- „ dertusfchen niet! dat komt van al dat babbelen. „ Laat u toch niet lang noodigen! wy zyn immers „ buuren en buurskinderen, — wy ten minsten „ Vrouw Baronnes! want wat uwe Tante aanbelangt, dan is die buurfchap al van heel verre, „ maar het zal my ten hoogden aangenaam zyn, „ wanneer de genadige Vrouw zo doet als of wy „ de naaste buuren waaren. Ik hoop dat het u „ maar wel fmaaken mag! neem het toch, zo als „ het is, voor lief! Ik zal zien of wy het van „ avond beter kunnen maaken." De Dames verklaarden zig tegen alles wat den avond goeds kon aanbrengen, by hun vertoeven op den Burgt: zy verzogten verlof om zig i» zyn gundig aandenken te beveelen en te moogen vertrekken! „ Vertrekken ? denkt eens! Veroorlooven ? Neen! „ ter Bliks! wanneer het op verlof geeven aankomf. „ een fchelm zo ik het u van myn leeven ooit „ geef. Ook zyn alle fes uw Paarden al lang nitge„ fpannen en het zal dikdonker weezen , eer de ?, zelve weder m order zyn; of hebt gy lust om „ te verdwaalen of te verdrenken ? of om doodgea, donderd te worden ? kykt maar eens buiten het - - - * ven-  I l Ut > D X N ï ï S. C. 4J „ tender! 't zal by myn Ziel! een goede bui gee„ ven, wanneer dat weer opkomt. Zou ik een „ Christenmensen in zulk een noodweer laaten verstrekken? he? neen, waaragtig dat kan, dat mag „ ik niet doen! by myn Ziel 1 niet." Inderdaad kwam er een zwaar onweder opzetten , en juist uit den hoek, werwaards de Dames heen moesten. Het blikfemde reeds in het verfchiet, en het liet zig zo aanzien, dat een dronke derdewaak er bang voor geworden zou hebben. Elize bleef op vertrekken aanhouden, hoopende dat, vermits zy flegts maar eën klein uurtje te ryden had, zy nog wel voor het uitbarsten van het onweder, te huis zou kunnen weezen. „ Gy zyt „ hier ook in geen hooifchuur!" riep zyn Genade al laghende. „ Wis en waaragtig, ik wil geen „ Siegfriedhtaen, indien dat niet het veritandigfte „ onweder is , dat ik immer beleefd heb." —— Tante Emerentia betoonde zulk eene hevige angst voor dit weder, dat wy, wanneer de opdryvende donderwolken boven onze hoofden koomen, zeer verleegen zullen zyn, hoe de Dame voor een Be' faillanee te bewaaren. Voor 't overige willen wy niet bepaalen, of deeze vrees een gebrek was van haare opvoeding, dan of dezelve eerst dat oogenblik plaats greep: 't is genoeg dat wy den Leezer den draad in handen gegeeven hebben , die hy flegts te volgen heeft, om in de beoordeeling van Matante niet te dwaalen. Het  tede, geen verhaal geeven kunnen, uit hoofde dat het Kamermeisje van' Elize, op dat tydftip, juist zwaare kiespyn had. By deeze gefchapenheid van zaaken kunnen wy dit Hoofdftuk, waar in niets te zeggen viel, dan het geen de Leezer, in zyn eerfte flaap gemaklyk droomen kan', zeer gevoeglyk et? met eerc fluiten. S E S-  tïNDENBEKG. 4£ SE S DE HOOFDSTUK. De morgenflond heeft goud in den mond. - Waarby eene audiëntie. *ZV7gtje Lysje was geen der zeven flaapfters ; teri minsten was zy, in dit ftuk, geheel het tegen over gefielde van Tante Rensje, waar by het, in lief of in leed, in gezondheid of ziekte, nimmer voor tien uuren des morgens , dag werd. Elize beminde het morgenrood, en liet zig door de opgaande Zon, de Vriendin der Leeuwrikken en der Zanggodinnen, en ouk der menfehen , die zig lchaamen om op hellen lichten dag, een pand in de Lombaard te brengen , zelden of nooit verrasfehen. Ook ditmaal dreef de gewoonte haar uit de veereri, en naaüwlyks had haar Kameniertje, de trippelende Jufvrouw' Martha, eens of tweemaal met de deur gekraakt, of er vertoonde zig reeds, een Looper van zyn Genade in de voorkamer, om te verneemen hoe hunna Hoogvryheerlyke Genadens gerust hadden; terwyl op' de voorplaats een half douzain Bedienden ter haarer opwachting gereed ftonden. Dit nu was geene byzondere opletten-beid die men ih b e e bi D Eli-  50 SIEGFRIED VAN Elize afzonder!yk betoonde, maar de gewoone etiquette op Lindenberg, waar mede men, gelyk ik, uk eigener ondervinding weet, eiken vreemden bejegende. Ik heb aldaar wel honderdmaalen gefhapen, en telkens, wanneer ik opftond, was de voorkamer en de voorplaats vol Lediggangers,die, op order van zyn Genade, wagtede of ik, Ledigganger, iets te beveelen had; die agter my heen flenterde wanneer ik wandelde; .my het fchenkbord voorhielden wanneer ik een glas water dronk; een pyp voor my Hopte wanneer ik ze liever zelf geflopt zou hebben; my> het hair liegt opmaakten wanneer ik het zelf beter zou hebben kunnen doen, —— In 't kort, die my, die in zoortgelyken zaaken, altoos aan my zelve genoeg heb, gelyk elk gezond mensch in zulke gevallen aan zig zelve genoeg moet en kan hebben, op duizenderlei wyze lastig vielen, zynde het een genade datze geen Profit zeiden wanneer ik geniesde; in dit geval lieten ze my aan my zelve over, om dat ze niet gewoon waaren, iets tegen de hofflykhcid. te doen. Doch ik moet cr by zeggen, dat deeze goede luiden, gelyk in het algemeen de trouwhartigheid den aart der Pommerlanderen is, zo 'trouwhartig inneemende waaren, dat het byna onmooglyk was, al waare men een Diogenes geweest , om zig niet van hen te laaten bedienen. Men befpeurde duidlyk dat men hunne goedaartigheid krenkte , wanneer men van hunne dienstvaardigheid geen gebruik maakte. ffl*  tlND ÈNBÉRG. $% Elize was 'niet flegts vroeg op, maar zy had ook de zeer goede gewoonte, om den dag niet met zig optefchikkeu te verkwisten. Ik ken onder al de Vrouwen, van de aanzienlykfle tot de geringfte toe, geen een, die zo weinig tyd aan haar toilet vejfpilde. Jonker Siegfried zelf hoorde met verwondering, toen hem zyn Kamerdienaar, uit den mond van den Looper berigtede, dat de Dame, gelyk de Loopqr gezien had, toen Jufvrouw Maartje hem zyrt Compliment afnam, reeds in de uiterfte order was aangekleed. De Edelman was dit van zyn Mama Zaliger geheel anders gewoon: Deeze behoefde, God weet hoe langen tyd, tot haar morgenkleeding, en een halve eeuwigheid tot haar volkoomen opfchik. „ Ik zal er eens een blaauw oog aan waagen." zei zyn Genade. ,, Ik weet wel niet of zulks ge„ bruiklyk is, want, by myn Ziel! Wy hebben „ wel wat anders te doen, dan zig met de gebrui- „ ken der wyven te bekommeren. ■ Maar „ Chrhtiaan .' vraag eens, of ik by het öntbyt myn „ opwagting by haar maaken mag ? en of het haar „ in de Zaal, in den Tuin, of in haar Departement geleegen komt om te dejeuneeren ? . Chris- ,, tiacml hei daar! — Christiaanl — Ter „ Bliks! Christiaan! Zet den Looper toch op zyn „ hart dat hy zyn woord wat hoflyk doet." De Dame liet antwoorden: Dat het Gezelfchap van een zo goeden Gastheer, haar op alle plaatfen welkom was; doch vermits zy uit het venster bemerkt D 2 had,  5^ SIEGFRIED VAN had, dat de Tuin van zyn Genade zeer fraai was, enz. Zyn Genade, in een pragtfg Uniform gekleed ,■ met een fraaie Vederbosch , die uit een roos van bril* lanten zig verlief, op den muts, en in een nagelnieuwe geele Tfiima, geleidde de jonge Dame in den Tuin. Maartje 't Kamerdeerntje huppeldeagter hen, en Monfieur Christiaan ging met een deftrgen flap, naast Jufvrouw^tMzr/,%. ' Halt een oogenblik, Godinne des Gefchiedenis! Wy zeggen , Monfieur Christiaan, en het maakt ons een geweetenszwaarigheid , of wy niet Heer Christiaan hadden moeten zeggen ? Wy zyn wel niet zeer ervaaren in de Etiquette derKamerdienaaren, doch over 'c algemeen weeten wy dat het eene vervloekte verpb'gtïng is, om eere te geeven dien ecre toekomt, gelyk het fpreekwöord zegt. - Maar dat, dien het toekomt! daar zit jtiist de knoop. 1 Maar waarom zou een Homme de Chamhre, die een eerlyk man is, en dat is Heer Christiaan, niet het niets beduidende woordje Heer toekoomen, daar Monfieur, 't welk Mynheer betekent, weezenlyk vry meer zegt dan Heer los af, en daar er tegenwoordig zo veel Heeren gevonden worden, dat wy wel dra geen eenen knegt meer hebben zullen. Intusfchen is het met dat eere toekoomen, een geheel eigen zaak. Ik ken zekerlyk etlyke douzatnen,-*- en zo ik wat mauw reken eflyk fnecs Guiten, die uit Straatilypers-, Kroegloopers, Hoeren- waar-  fcINDENBER.tr» 5S' waarden, of ten besten genoomen,uit Schoewmpoetfers tot ryke mannen worden , door welke wegen en middelen moogen zy zelf wceten en verantwoorden ! en die eindlyk voor hun geld mannen met tytcls geworden zyn , zonder daarom echter meer dan Guiten te weezen. Elk die dan zo ongelukkig is van aan hen te moeten fehryven, noemtze Weledelgebooren Heer!—- Het woord Guit met deszelfs Synonymen behoud hy zekerlyk in petto; het zou een Cacophonie maakcu, die onlydelyk zou knarfen in het muzikaal duitsch oor 1 wegens deeze wanklank moet men deeze gedistingueerde, gequalificeerde en gecaraéteiifeerde Luiden, die eere, welke -hen uit hoofde van hun waar Caraéter toekomt , onthouden ! o Waardige Philofophia inftrumen- tefis! Gy edel Parade en Bataillepaard, alhoewel gy flegts een merrie zyt, — uit welke omftandighcid gy evenwel dit voordeel trekt, dat gy uw eigen ftro niet bewaterd! Voert gy ons niet uit dit fop, dan koomen wy er, zo lang de Waereld ftaat, niet uit! Dïsünguendum igitur , en wel iuter accidens praedicahile en int er atcidens praedicamenta- le, Geeft wel acht, myne Heeren! dit is eene fcherpzinnige onderfcheiding, en om u zulke fufaplia bevatlyk te maaken, zo brengt my .de eerste de beste van dit flag van Guiten, en fielt hem recht voor uw gezigt! Noemt hem Titus, Cajus, Sempronius, of zo als gy wilt, hy mag dan Schoenenpoetfer, Koppelaar, Bloedzuiger, TafUfchuimcr, en D 3 ai-  54- • S I E G 1 VL 1 E D ¥ A H al-les geweest zyn wat gy goedvind, en nu, voor zyn geld, Commisfionsraad weezen! Denkt nu eens zo fterk als gy kunt, dat is, denkt zyn accidentia praedicabilia geheel weg! Wat blyft er dan overig? de aceidens praedkamentale , de Guitfchap.' Deeze kunt gy niet wegdenken, zonder dat gy den geheelen Guit teffens wegdenkt. Hoe veel verkeerdheeden er nu ook in de Waereld zyn, is het evenwel het gebruik, om een zaak met naaide praedicamentak , maar volgens de pracdicabeh accidenten te fchatten; gelyk, by voorbeeld, een gouden met diamanten omzetten pronkdegen, die tot niets ter waereld deugt, ongelyk duurder betaald word, dan een goede, deugdlyke kling, waar aan men zyn leeven vertrouwen kan , met een ffcrk metaal gevest. Spreekt gy rRi met de praedicamentak accidenten van den Guit, dien gy voor u geplaatst hebt, dan gefcbied hem eere genoeg wanneer gy uw : Karei! fcheer u ter zyde! niet met een goede fchop of oorvyg vergezeld ! doch fpreekt gy met zyne accidentibus praedicabilibus, dan komt hem de eere toe van Welgebeoren Heer, wanneer gy aan hem fchryft; en 'gefchied het mondling, dan moet gy niet Karei, -maar Heer Commisfionsraad! zeggen. Met de fchoppen en oorvygen moogt gy het verder ftellen, zo als gy het naar rydsomfhndigheeden zult goed vinden! Ik weet niet, myne Heeren! of myne onderfcheiding u vei tembaar genoeg is \ maar God verftaac  L T N D E N B E R S: US' my, zegt Sancho. En in 't voorbygaan kunt gy • ook zien, dat de Logica van de lieve Oudvaders zeer wyslyk Inftrumentum Inflrumentomm, en nog wystyker Schientiarum Scientia genaamd is geworden , daar zy ons nog, ten huidigen dage, gelyk een andere Arcadne ons uit den Doolhof voert. Niet te vergeefsch zeg ik ten huidigen dage, want in myne jeugd, was het niets zonderlings, wanneer iemand de Logica een weinig ter hulp nam, 't was zelf een verpligting, want die toen mannen waaren, hielden haar in eere, en lieten hunne Zoonen, in welks hoofden zy licht en order moest brengen , door haar in het ryk der wysheid en wetenfehappen inleiden. Van daar kwam het dan ook, dat Duitscüland, aoor eene eerbiedwaardige reeks van lezenswaardige fchriften , een naam en roem verwierf,' van daar ook een Ilagedom, Gelkrt, Ebc?t, RaasIer, Wieland, Efckcnburg, Platner , Garve, Klop' ftock, enz. Heden is het geheel anders. De Schryvertjes, die tegenwoordig in de Waereld fpringen, doen het.knap weg met een ledig hoofd,' bekommeren zig niet ten drommel met Logica of Zanggodinnen; zyn Genies, vol overmoed! zyn Schryvers eer ze nog, zonder behulp, hun broei; kunnen opnaaien; en Polygraphen eer hun baart nog uitbot! de Kaaskoopers verheugen er zig zigtbaar over, om dat zy hen goedkoop fcheurpapier bezorgen , en dat is het a!. Maar ftelleu wy de Logica, met al haar distincties D 4 ter-  SÏECPRIEB VAN ■ ter zyde! voor de onlogicaalfte kop is verftaanbaar, dat gcfchreeven ftaat : De eere laat zig niet koopen. Wanneer een kaalkop een pruik voor zig laat maaken, is hy dan 'daarom minder kaal? Die hem ziet, zegt flegts: De man doet wel met een pruik optezetten. In 't wcezen van de zaak doet het niets af, of hy met een bloot dan met een gedekt hoofd gaat, vermits deganfche Waereld weet dat hy geen hair heeft. Het is een fpaansch Schryver(*) die dit zegt, en zelf het Maarfchalksgericht kon niet meer de waarheid fpreeken. Heeft Christiaan derhalven een kaal hoofd , dan is het om 't even of wy hem een calot of een pruik opzetten, en heeft hy goed eigen hair, dan geeft hy de koekkoek van oude pruiken en calotten, en zulks met het hoogfte recht. Agter Christiaan volgden de Lyfknegten van zyn Genade, een iegelyk op zyne wyzeenmet zyn eigen gang. Deeze trein marfcheerde vooreerst naar het Tuinhuis, alwaar chocolade, koffie, thee. met al de verdere drooge en natte toebehooren, ten gebruike werden aangebooden. Toen Elize een kop chocolade, en de Edelman zyn gewoon ontbyt genpomen had, deeden zy een tour door den Tuin, cicn Elize ongemeen bekoorlyk vond. Met voor-' dagt bleef zy by de groote Fontein feil (laan, en befchouwde dezelve met al de verwondering, die een zo fraai werk verdiende. „ Ah ja!" zei de J°n« (*) Dom Pedro Calderon de la Barca^  LINDEMSERG. 57 Jonker „ dat is wel een hubsch ding daar! vooral „ wat de Poppen betreft: maar zie je, ik voor my, zie liever het. water zo als het liegt weg over ,, Gods aardbodem loopt, dan dat het daar zo hoog „ in de lugt fpringt. Doch wanneer uw Genade „ een Liefhebfter van zulke Poppen zyt, dan zult gy er nog wel mooier te zien krygen: ten mins„ ten zeggen alle menfehen dat het myn besten „ zyn." Hier mede geleidde hy Elize naar een anderen hoek van den Tuin, en toonde haar onder andere ftatuen fes voortreflyke Antiquen, waar van wy , tot waar fieraad van ons boek, gaarne iets meer zouden zeggen, wanneer wy niet vreesden, om daar door onze Helden aan bereisde Leezers kennelyker te maaken, dan wy voorneemens zyn. Toen zy de Beelden, of gelyk de Edelman ze noemden , de Poppen, lang genoeg gezien hadden, en het grootfte gedeelte van den Tuin waaren doorgewandeld , zetteden zy zig in het Tuinhuis neder om van de wandeling ultterusten. Hoe zeer ook do Heer van Lindenberg zig alle moeite gaf, om zyne fchoone Gast den tyd, door vertelzels, te verkor-. ten, want vertellen is alles wat leedige en van eigen fondfen ontbloote hoofden, ter onderhouding weeten by te brengen, dewyl hun weinigje ondervinding en nog minder oordeel in een oogenblik uitgeput is , — had echter de verkeering verfcheiden gaapingen, en byaldien hy zig niet gelukkiglyk do D 5 ;  5& SIEQFRrED VAN gefchiedkundige Sociëteit erinnerd had, zou hy, ten minsten dat halfuur, ;t weik hy daarmede aanvulde, om ftof tot fpreeken zeer veileegen geweest zyn: doch nu begon hy met den Vorst Jablonowshy; Kent gy hem , Vrouw Baronnes ?" Zy gaf een ontkennend antwoord. „ 't Is een Vorst te Letpzig die een Historifche 9, Sosfeteit gemaakt heeft! en van mynentwegen mag „ hy dat ook zeer wel doen. Maar het zou my „ vervloekt tegen de kop fpringen, wanneer een „ ander het ook niet doen kon, en daarom , zieje, „ maakte ik er ook een. Ik maak wel niet veel „ werk van de Historiën, als dat myn Lectoris my „ zo nu en dan wat voorleezen moet; maar wat de „ rest aanbelangt, geen mensch heeft er hier een, „ en ik heb er een gemaakt grooter en beter als die „ van Jabohrtomvsky, gy zult dat wel uit de Cou„ ranten gezien hebben ? " Haar antwoord was wederom, neen ! '„ Ter Bhks! dat was! — Nu! dan zal ik uw „ Genade zeggen, dat " En hiermede vertelde hy er op los; als dat naamtyfc 5 gewigtige Prysvraagcn had opgegeeven ;. zyn Ornari tot Prisfedent gemaakt had, en al wat er verder van te zeggen viel: vooral: „ datdeSosfe„ teit reeds eene zitting gehouden en de Leéloris in dezelve een infaam mooi ding voorgeleezen had, ,, waaraan wel tien koppen waaren zonder eene 5, ftaart. ■- Ik wil zeggen,/' voegde zynG.e-  L I N D E N B E R O.' 53 nade er by, „ dat hy wel tienmaal begon zonder „ ééns te eindigen, trouwens 't heette ook „ het Eindelooze Lied, en behelsde de Historie van „ èen oude Vrouw; die ik niet weet hoe haar naam „ was, en die weder een jong meisje worden moest, ,, en telkens op 't punt ftond om een jong meisje „ te worden, en evenwel een oude verfleeten ka,, merbezem bleef; en dan nog van een Ridder die „ aan een Slot van komyr.de kaas en westfaalfche „ hammen kwam , 't fpyt my, dat ik niet in „ zyn plaats was, ik had, by myn Ziel! het Slot van het eene einde tot het andere opgevree„ ten, — dat is te zeggen, niet in eens, maar zo „ agter malkander, dat verftaat zig van zelf. —. „ En toen , perdaf! zat -zyn Monsje Knap met „ man en muis tot zyn ooren toe, in de keel van „ een Snippenpastei. — o Dat Deuntje wasduivelsch „ vermaaklyk om aan te hooren, wis en waarag,, tig, dat was het; maar vermits het geen einde „ nam , maakte ik er toen een einde aan tot op een „ volgende geleegenheid. — Ter Bliks! 't is jam* „ mer, dat de Prisfedent Lectoris zyn eene voet, ,, of been, wat het is, niet, door dat verduiveld „ Stiergeflinger, tot zyn gebruik heeft, anders zou „ het op (taande voet Sosleteit. zyn, extrodinari „ meen ik: dan zou de Prisfedent zyn Pfalm van „ vooren aan weder moeten beginnen, en dan kon ,, uw Genade zelf eens hooren. — Nu, ik zal het ,, u laaien zeggen, wanneer de Sosfeteit weer by. 55 el-  6» SIEGFRIED Y A N „ elkander komt, wanneer gy my dan de eer van uw „ bezoek gelieft te geeven." De Dame beantwoorde dit blootlyk met zig te buigen, en vriend Siegfriedvervolgde met hetoverfchot, de Sociëteit betreffende, te verhaalen : als, dat hy ze zelf met een aanfpraak had geopend; en zelf eén Wetboek voor gemaakt had, —- dat was, wel te verftaan voegde hy er by, „ het geen in het „ boek gefchreeven ftond ; want de Boekbinder „ had het boek van wit papier gemaakt, waarop „ dan vervolgens de Wetten zyn gefchreeven gewor,, den." Hy was echter voorneemens om ze met den eersten, wanneer zyn Burgtcourantendrukker flegts daartoe tyd zou hebben, te laaten drukken, of er mooglyk heden of morgen een Societeiter gemaakt mogt worden, die geen gefchreeven fchiift leezen kon. enz. Hoe menig mensch komt niet zyn voordeelig voorkoomen te ftade ? —— Elize zelf, offchoon zy duidlyk genoeg zag, dat voor het overige het gerugt niet loog, wanneer het onzen Siegfried alles ontzeide wat mengewoonlyk Culture noemt, Elize zelf nam de helft van al het geen de Jonker hier in vollen ernst zei, voor Ironie, zo weinig gelyks was er in zyne houding. Maar wy flaan ook toe, dat Siegfried alles had kunnen worden, wat immetde kunst, uit de gelukkigfte aanleg, hervoort kan brengen, indien de opvoeding flegts het haare had toegebragt. Ja! had men ljcm flegts aan zig zelve. over-»  E,I"NDENBER6. É>I overgelaaten, of gelyk den Zoon van een Handwerksman laaten opwasfchen, dan had zyn aanleg, gewislyk het overwigt bekoomen, en hy zotizig, van de een of andere grootfche zyde, hebben doen uitmunten: doch zyn Moeder was er altoos vlytig op uit, om , zo veel in haar was, al het verftandige, het goede en groote, uit de Ziel van haaren Zoon wegteredeneeren, gelyk wy boven , in het breede , vermeld hebben. Elize kon ook des te gemaklyker, al het verhaalde door den Jonker, voor Ironie neemen, hoe ernfiig het aan zyn kant c>okgemeend was, daar zy ongetwyffeld, zo 'wel als wy, menig Lid eener geleerde Sociëteit gekend zal hebben , wien de bekwaamheeden, op 't zelfde oogenblik, dat by zyn naam tekende, werdenIngefchapen. Wy zelf hebben een Secretaris van naby gekend van een welbekende geleerde Sociëteit, die zeer veel moeite had, om zyn eigen naam te tekenen , en zo geleerd was dat hy de E in het woord Homerus zo kort uitfprak als de engelfchen die in het woord have. Wy zeggen dit niet, om des armen fchelms wille; want monfieur de Dood heeft hem al voor lang weggefikkeld ; maar wy zeggen het ter eere van dat geleerd Gezelfchap, 't welk hem tot Medelid benoemde en tot zynen Secretaris aanftelde, welke tytel anders de bekwaamheid om gefchreeven fchrift te kunnen leezen vooronderftelt. Zyn Genade was juist klaar met de Sociëteit,toen Chris-  6z Siegfried van Christiaan binnen trad} en vroeg of het zyn Genade geleegen kwam om audiëntie te geeven ? Deeze formaliteit mogt Christiaan , geen eenen morgen, wanneer het daartoe beftemde uur floeg , iigterlaaten. „ Gy zult my dit wel willen veroorlooven, Vrouw „ Baronnes f Ik zal bet zeer kort maaken." Hy wenkte daarop Christiaan met het hoofd; deed eenige fchrcden voorwaards tot omtrent midden in de Zaal; zette zyn muts op; leunde met de linkehand op de fabel, en zette zyn rechtevoet een weinig vooruit. De beiden deuren gingen daarop gelyk open , en de gefaamlyke Huisbedienden van zyn Genade traden binnen, en fchaarden zig, in een hal-j SIEGFRIED VAN geest; alles maakt u wyzer. In het leeven zyn er gevallen, dat men dikwils van de kunst om een bezem te maaien meer voordeel kan trekken, dan van de bekwaamheid om de moeilykfte vraagen in de Mathefts optelosfen. Daarby voerde hydan een oud Schoolmeester aan, die deeze, voor het overige egte Homerif che, gelykenis uitgevonden had. Echter waarfchuuwde hy my tellens gctrouwlyk om Ergon en ParergonCO niet te verwissen, dat is, geen bezems te maaken ten kosten van de Mathefis. Zo dikwils ik ervaare, dat my of een ander eene nevensgaande bekwaamheid te ftade komt, zo dikwils vertegenwoordig ik my den nu omflaapen Grysaart , die ife zo van ganfeher harte gaarne, een blyvend Gedenkteken wilde oprigten , indien bekwaamheid en goede wil my, in een gelyke maate, ten dcele gevallen waaren. Onder verfcheiden menfehen, die ik', in den omtrek waar ik my bevinde, kenne, zyn er meer dan twintig, die, ingevolgen van geloofwaardige bengten, zig de eere aanmaatigen van tegelooven, dat wy hunne geringe perzoonen onder den naam van den Heer Pieter Fiks, die in louter Parergis alleen beftond , hebben afgefchilderd. Eenige onder. de« zeiven ftaan zelfs deswegens in bedenking, of ze ons niet gerechtlyk achtervolgen willen. — Dat is, op myn woord, gten gekfteekenI twintig Bullen kunnen wel éénen Leeuw overweldigen, en aan ons, (*) Hoofdzaak en tywsrk.  E.INBENBEK ftp ?ï ons, wy bekennen het gaarne, ontbreekt zoveel Leeuwenmoed, dat wy veeleer een Lam in zagtmoedigheid evenaaren. — Wat raad derhalven ? —* Als Conuiclus kunnen wy in eeuwigheid, door hen , niet voor '{ gerecht geroepen worden, en als Confesfus dat hangt enkel van ons af. Wy behoeven dus geen Rechter te. fchuuwen, zelf den ftrengen Roomer niet , welks vierfchaar men de klip der beklaagden noemde, laat ftaan dan den Rechterfioet van den goeden en rechtvaardigen Heer , waarvan wy het ons een geluk en eere rekenen een onderdaan te weezen. Zy , die volftrekt door onzen waarheidlievendcn mond tot Fikfeit gemaakt wilden weezen, zouden zig eene onoverzienlyke menigte van wydloopige procedures op den hals haaien! Goedhartig, gelyk wy zyn, willen wy het publyfe Zulk een klugt, en hen den tyd en het geld-a dat zy hun beroep en huishouden anders zouden moeten onttrekken, volkoomen befpaaren! den zulkcn derhalven zy kond en kennelyk , dat ik, arme zondaar, hier voor den Rechterftocl van myn eigen Gewecten Conmetus & Confesfus fla; want ik zelf verkondig en beken by deezen den Heeren Fik/eitg in myne nabuurfchap, allen zowel als eenen, en cc nen zo wel als allen, dat ik, zo wel die ik ken als die ik niet ken, zo veel als er weezen moogen» en waarop flegts een titteltje van het geen mynen Heer Pieter Fiks betreft, naar hun eigen verbeelding past of pasfen mag, * hoewel ik niet geE 4 loof  ?ar t I S 0/~F RIED V A N loof dat hunne onberoemde naam Z^/o Zy, i gemeendgefchilderd noch, indien dit mooglyk waare, geleerd of bekeerd hebben wilde s Ik ftaa verder toe, dat deeze daad my zo weinig berouwt, dat, zo dezelve niet verrigt waar, ik dezelve ten eersten verrigten zou! verder, daar het deeze Heeren , niet zo zeer om myne belydenis alleen, als wel om een bede van vergiffenis en eene eerlykverklaaring te doen is, bid ik hen gefaamlyk om vergeeving, indien ik, die niet alweetende ben, door het over 't hoofd zien van deeze hunne zwakke zydc-n , hen minder leerryk en nuttig geweest moest zyn! en om alles goed te maaken, in zoo verre ik hun Caracier beleedigd heb, klop ik my zelve op den mond, die het voortbragt; terwyl ik, met betrekking tot de twee derdedeelen der Heeren Fikfen, al het goede, dat ik van mynen Pieier Fiks gezegd heb , en nng verder zeggen zal, als onwaar , kwalyk pasfende, en als voor deeze twee derdedeelen in 't geheel niet aantemaatigen verklaare , en by deezen te rug neeme! ; En daar mede geluk op. uw reis, myn Heeren! Zal het nu vreede zyn ? Ten minsten hebben wy vrywillig alles gedaan, wat immer een Rechter onder de Zon , ons, door uitfpraak en recht, had kunnen oplegden. Doch op dat wy niet kwalyk verdaan, en daar door fchaddyk zouden kunnen worden , toonen wy nog aan, dat wy m den Heer Pkttr Fiks v. t. . Lyf-  LIN D ENEER ©. 7$l Lyfcourantendrnkker van den Heer van Lindenberg, in 't geheel niet berispen , dat hy , behalven zyn Ergon , de Juwelierkunst, nog tienduizend P ar er ga daarenboven verftond, maar dat hy bezems maakte ten kosten van de Mathefis, dat is, dat hy zyn Juwelieren , waar door hy ryk en vermaard kon worden , aan een zyde zettede, om zyn tyd en geld met dwaaze ontwerpen , niets beduidende, dikwils naar het Gasthuis voerende kunstjes, ( die men alle wel met lof en nut verftaan kan, doch alleenlyk in geval van nood gebruiken moet,) onverantwoordelyk te verkwisten: want het gelukt niet eiken Pieter Fiks om eenen Siegfried van Lindenberg te vinden. En zo men er zelf al eens tien mogt vinden , dan is zodanig een Patroon evenwel niet meer dan een hand vol vliegen. Men moet hem door geftadige afwisfelingen^van fpeelgoed bewaaren, en het vernuft van een kinderagtigen Bartholorneus bezitten om hem aan den gang te houden: gemeenlyk verliest men zoortgelyke patroonen, zo dra zy den fmaak in het fpeelgoed verliezen, 't welk, om dat er niets veranderlyker is dan zulk een fmaak, elk oogenblik gefchieden kan. Wy zouden hier nog het een en ander kunnen by voegen, maar Cetera quis nescit. Wy fpotten dus in 't minsten niet met hem, die, gelyk den Heer Fiks, buiten zyn welbetragte Hoofdzaak, nog tien duizend kundigheeden van nefüefflsgaande zaaken bezit; in tegendeel, wy pryzen E 5 het,,  74 -nsf riï9 val? het, en zeiden reeds in'het begin van dit Hoofdftuk, dat wy zelfs in de jaaren onzer jeugd, door een verftandig man werden aangemoedigd, om zo veel ledige byvakken, als de Hoofdzaak flegts gedoogden, aan te vullen: en zekerlyk zouden wy menig vak, (en onze Hoofdzaak zelf beter) aangevuld hebben, wanneer wy de aanmoediging van deezen braaven man eenige jaaren langer haddenmoogen genieten. Maar daarover laghen niet alleen wy, maar elk verftandig Befchouwer, wanneer de Heer Fiks , Lyfcourantendrukker te Lindenberg, het eenvoudig menfehenverftand zo weinig in eeren houd, dat hy, by zo veelen zyner weiaangevulde vakken, van geen eenige een behoorlyk gebruik maakt, of wil maaken. Hoewel onze Edelman het ryden voor zyn Ergon hield, had het evenwel billyk flegts zyn Pat ergon behooren te weezen. Deeze gefchiktheid intusfehen kwam hem toen wonder wel te ftade. Wy hebben dikwils opgemerkt dat het ceterisparibus op het hart van een Vrouw eenen onfeilbaaren indruk maakt, wanneer een man meesterlyk met zyn paard weet om te gaan; wy weeten niet zeker of Ovidius het in zyn werkje de Arte insgelyks aanmeikt: doch het is 1o goed als of hy het zcif gezegd had, dat naast de perzoonlyke dapperheid en fterktc, geen andere bekwaamheid zig fterker aanbeveelt; en dat, by voorbeeld, een bekwaam Danzer , op verre na, dien voordeeligen indruk niet te wege brengt, ten minsten  L 1 N D E N B E U C-. ten niet by zulke fchoonheeden, welker Item in aanmerking verdient te koomen. Zyn Genade vergezelde Elize, en laat zy het tegenfpreeken zo zy den moed heeft, of niet zyne houding op den Hengst, menig oneffen plaats, op den weg tot haar hart, gelyk gemaakt hebbe ! 't Is waar , raenigvverven werd het groen en geel voor haar oogen, wanneer geen grep hem te breed , geen fïaketzel hem te hoog was; maar zelf de verzekerheid, waarmede hy deeze zwaarigheeden overwon, beviel haar, offchoon zy de dolkoenheid laakte waar mede hy dezelve opzogt, dewyl de Landweg breed en effen genoeg was, en het buitendien geen Galanterie kan heeten, om zonder noodzaake, een Dame vrees, zo piet fchrik te veroorzaaken. N E-  ?tf SIECÏRIE» Y A N NEGENDE HOOFDSTUK. Behelzende de onderhandeling tusfchen Tante Rensje en Nigtje Lysje, in de koets. JVa dat de Edelman zyn Gasten iets meer dan halverweg begeleid had, beval hy zig in haar gun. ftig aandenken, en keerde te rug. De beiden Dames en de twee Kameniers reeden, dat byna ongelooflyk is, meer, dan agt minuuten in een diep fHlzwygen voort. Eindlyk ving Tante Emerentia, wie het aangenaam zou geweest zyn, indien de Baronnes het eerst gefprooken had, in deezer voegen aan: „ Wel nu, Nigtje lief! hoe gevalt u den Heer van Lindenberg ? " Elize. Die vraag mogt ik u doen, Tante! Tante. „ Ik moet bekennen hy is zulk een ont,, zetlyk mooi man , als ik ooit met oogen gezien „ heb." Elize. Ja! my dunkt ook dat hy niet leelyk is. Tante. „ Niet leelyk? Nu, nu! Ik „ fpreek net zo als het op myn hart ligt, hy is de „ Charmantfte Man, die op den fchoonften dag ib, ons.  LI'NDENBERG. 77 ons te vooren kan koomen. En hy moet aller„ verfchriklykst ryk weezen." Elize. In zyn huis ten minsten is alles pragtig. Tante. ,, Ja ik durf wel zeggen Vorstlyk: en ik „ wil er op'wedden dat hy geweldig goedaartig „ is." Elize. Dat komt my ook zo voor. Tante. ,, My dunkt het fchynt dat? komt my zo voor Gy hebt van daag een „ apart facon u te exprimeeren. Wanneer ik ergens , op wedden wil, dan is het ontzettende meer, als 5, dunken , fcbyncn en voorkoomen , niet waar , „■ lief kind? • o Ik wed van myn leeven niet, „ wanneer ik niet zeker van de zaak ben." h Elize.- Dat befpaart u ook een verwyt, genadige Tante'. Tante. „ Sans doute. Maar dunkt het u „ niet verfchriklyk Singulier dat zulk een Cavallicr „ zo lang ongehuuwd blyft? " Elize. Neen! hy zal cr reden voor hebben. Tante. „ Reden? roila qui est comique! reden „ en gy, y pen fez vousP — Het is hem nooit in„ gevallen, voila fes raifons" Elize._ V Is mooglyk. Tante. ,, En ik wed , tout ce que vous voadrez, ' dat een Vrouw het monftereus goed by hem heb„ ben zal!" Elize. Ik heb niet veel om optezetten , genadige Tante! Tan-  ?8 SIEGFRIED YAH Tante. „ Tam pis! ma chere! tam pis! ~* „ Een Vrouw behoort zig wel wat naar den man „ te fchikken, cela s'en va fans dire, maar zig naar „ een beeldfchoonen, ontzaglyk ryken en affchuuw„ lyk goedaartigen Man te fchikken, dat is even„ wel geen hexen werk. Niet waar, Nigt lief?" Elize. Een verfiandige Vrouw fchikt zig ook tiaar den man, wien dat alles ontbreekt. Tante. „ Zo als uw Wellenthal? —. Eiize. Hy is dood, lieve, genadige Tante! (ver* zoekenderwys zei zy dit.) Tante. „ Recht zo, kind! — Doch het ver- „ ftandigfte Ik wil zyn dooden mond niet be- „ liegen, het verfbndigfte dat hy zedert zyn „ trouwdag deed is — dat hy flierf. " Elize. Beste Tante! Tante. „ Recht kind! en het verftandig- „ fte, Selon mot , dat gy doen kunt, is, hem , au „ premier beau jour een Opvolger te geeven." Elize. Denk eens , Genadige Tante! Tante. „ Ei kind! fpreek ik immer zonder te „ denken? veel te fprceken is myn zaak niet, maar „ het geen ik zeg , overdenk ik geweldig vooraf. Ty "ipenfé, vous dis je, et méme de reste. Cest „ un epoux qifil rous faut ,mais un epouxasfezbien „ dans fes affaires pour pouvoir rétablir les votres ,, qui vont asfez mal. Elize was voorneemens haar Tante in de reden te vallen, doch de Koetfier, die waarfchynïyk, op dea  L t N D E N B E R G. 79 "den Burgt van den Edelman, zig te veel goed gedaan bad, fineet het rytuig om verre, en koets eti Dames laagen zeer zagt in een grep. Alles liep wet zonder eenige fchade af, zo men eenige bezeerde handen en voeten, en verfcheidèn niet veel beduid dende blaamve plekken uitzonderd; doch Tante was er derwyze van verfchrikt, dat zy vergat hetgefprek te vervolgen, en de Baronnes was zeer verheugd, van het zo goed koop afgebrooken te zien. Zy bemerkte zeer .duidlyk waar Tante Rensje heen wilde, en wie weet, of deeze onderhandeling haar, tusfehen vier oogen , niet veel verdraaglyker zou gevallen hebben ? wy ten minsten zouden niet gaarne het tegendeel bezweeren: doch dat de fnapagtige tong van Tante, op den rechten weg was, om haar Nigt aan de Kamermeisjesprys te geeven, door welk Canaal zy het algemeene fpreukje werden kon, en zulks in een zaak, waaraan wel eenigzins te denken was, tioch waarvan nog niet te fpreeken viel, dat moest haar zeker pynlyk vallen. Zy kende de manier van Tante maar al te wel, die niets minder dan detieat was, 't zy in het fpreeken of in het handelen : en offchoon de indruk, die zy op den Jonker gemaakt had, haar fcherpziend oog geenzins ontfnapt was, en zy het zelf, hoewel heel lH by zig zelve, wel lyden mogt, dat de Edelman, ten haaren opzigte, niet geheel onverfchillig ware, zo was evenwel deeze kennis, voor zulk een onderhoud, nog veel te nieuw, de zaak was nog te bedenk-  <0 SIEGFRIED VAN denklyk, en wat verder Elize meer daaromtrent dagt, 't welk alles, een iegelyk , die niet geheel zonder gevoel is, breeder by zig zelve kan nadenken. — Met een woord, nooit is er een koets gelukkiger omgeworpen. TIEN-  TIENDE HOOFDSTUK. De Jonker ondervind eene ontegênzeglyke waarheid-. jVaauwlyks had de Pommerfche Edelman de Dames den rug gekeerd, toen hy reeds wederom zyn ganfche ontevredenheid gevoelde. Tegen wil en dank zag hy wel tienmaal om, alhoewel de koets al voor lang niet meer te zien was; en teffens was hy zo te moede als of hy weder tetug moest keeren: hy keerde echter niet te rug, om reden , die hy alleen, en geen mensch anders kan opgeeven. Zo geheel in zig zelf verboren, dat hy eindlyk niets dagt, gaf hy het paard den teugel, en het edele Dier, dat waarfchynlyk niet in gedagten Was, rende lustig Voor uit, en bragt zyn Genade tot midden in het Dorp Lindenberg ; zonder twyffel zou het den Jonker weibehouden in den Burgt hebben gebragt, indien er zig, hier ter ftede , geen mugge op den hoogadelyken neus gezet, en onzen jonker door een gevoeligen fteek, uit zyn bedwelming, te rug geroepen had. li, deel. F ?s Ter  fci SIEGFRIED VIN „ Ter hagel nog eens! zyn wy hier?" riep zyn Genade, terwyl hy zyn Hoogwelgebooren neus wreef. „ Nu hier zo goed als ergens elders." Tegelyk wende hy zyn paard links, en hield omtrent tien of twaalf treden van de deur van onzen Leétoris ordinarii 03, „ 'k Ben toch nieuwsgierig te wee„ ten, hoe het de arme Drommel maakt!" Dit zeggende jprong hy van 't paard en ging in huis. En aldaar vond onze Jonker zyn Prefident onder de handen en, — dat nog tienduizend miljoenen maaien erger is, onder de tong van zyne be- huuwlykte Iluisêer, de zagtmoedige en deugdzaams Vrouw Prefidentin , Btïgitta Schwalbe. Door den boventoon haarer fchelklinkende ftem , had noch de Dominus Patiënt, noch de Vrouw Doctores, het Paardengetrappel gehoord of opgemerkt, en zyn Genade trad, zonder eens door het edel paar gezien te worden , tot voor de openftaande kamerdeur. Daar lag zyn lieve getrouwe uitgeftrekt op een bank, nudus membra , uitgezonderd de armen en het bovenlyf, als het welk van de Cr.rtilagine Scutiformi af tot de Regione Umbilicali naar vooren, en van de Atlante tot de vertebras lumbares naar agteren toe, met een gansch niet zindelyk hemd bedekt was, zo dat de Edelman de plaats, waar het os coccygis de ruggegraad fluit zo naakend dezelve was, net in 't gezigt had, vermits de Patiënt met den rug naar de deur lag. Op de hoogte van deeze plaats, agter de Patiënt, ftond de zagtzinnige Bri-  llftSfcNBEfcC. 83 gitta. Op haar hoofd had zy een gewoone Vrouwenmopmüts, over deeze een geftreepte fnansmuts, Waaronder ter wederzyden de beiden flippen van een dikgevouwen kindoek heen liepen: deeze kindoek droeg zy beftendig, zonder ooit tand-of kiespyn te hebben, ten einde haar ooren voor de indringende lugt te bewaaren. Kenners evenwel waaren van gevoelen, dat het beter geweest zou zyn om haare lippen met een mondflot te verzekeren, dan haare ooren, deeze gaHsch onfehadelyke ledemaaten , met een neusdoek te bewoelen. Haar hals was met, de hemel weet best hoe veele doeken, de een over den ander, bedekt, die, ten minsten een vierdedeeljaars te vooren gewasfehen waaren. Haar lighaam had zy insgelyks met borstrokken en jakken, de een haveloozer dan den anderen , bezorgt; De eigenlyke kleur van het bovenfte jak was , door fineer en ouderdom , niet meer te onderkennen , docli fcheen weleer graauw geweest te zyn j de armen waaren ter naauwernood nog met de fchouder geconjungeerd; onder de armen daarentegen was alles, van het uitwendige jak af tot het hemd incluis, flegts een enkele hiatus. De rokken beantwoorden aan den overigen opfchik, en van onder dezelven , keeken een paar dikke , ryklyk bewonden beenen uit, welkers uiteindens in vaalzwarte mansfloffen ftaaken. . DeeZe archontifche Bevalligheid had in haar rechtehand een Potdoek; naast haar, op een hout bankje, ftond een kopje met wyn, in welke roode myrF a rhe  f 4 SIEGFRIED VAN rhe gekookt was; in het zelve dopte zy telkens den doek, en bettede er de befchaadigde lenden van den ongelukkigen Ludimggister mede, die het, zeer geduldig, gelyk Job onder de kwellingen des Satans, ■zonder te mokken , onder haare vuisten uithield, fchoon zy niet zagtzinnig met hem feheen omtefpringen. Vermits Vrouw Brigitta, deels wegens haar bewoeld hoofdftuk, deels wegens haar eigen ftem, de tegenwoordigheid van den Heer van Lindenbergniet bemerkte, voer zy, in de liefderyke onderhandeling met frar bezeerden Egtgenoot, dus voort. Maar zo gaat het ! dat komt er van ! in zulke waters vangt men zulke Visfchen! Wanneer de Ezel weelderig word loopt hy op het ys en breekt een keen. — Had gy Ezel: — », is Jchande dat men een zo oude Gek een Ezel moet heet en; maar een Ezel zyt gy en zult het blyven, tot dat de Duivel u haalt! God zegene alles wat hier is! — Had gy Ezel! den Stier een Stier laaten blyven!dan zoud gy nu nog met een keele huid naar uw nest kunnen gaan! Maar zo ah men het Zwyn dryft Z0 hopt het! Godfchenkt den mensch alles goeds, maar de mensch is er niet dankbaar voor: Hy gaf u hee- ïe, gezonde knokken, en Maar ik wil geen een woord meer fpreeken, neen! —- God geeve dat zulks waarheid zy! zei de Ludimagister met een diepe zugt. W»l zo waaragtig, wenscht gy dat? fchreeuwde Vrouw  LINDENPEJcG. 35 Vrouw Brigitta. Dat geloof ik! woud ge niet wel dat ik ft om was, en doof en blind daarenboven, op dat ik uw duivelfche zttheeden niet hooren of zien zou ? Ei zie! wanneer ik op alles maar den bek hield, dan was ik eerst een braave Vrouw! niet waar? r- Maar zo gaat het, die de waarheid preekt, /laat men met den Bybel o;n de ooreni.de waarheid vind nergens Herberg. Maar dat waar is, is waar en bly ft waar, zieje , al wierd gy etdol om! begrypfe? En zo ik u niet geduurig de waarheid zei, dan zsu men eens zien hoe het gaan zou! Maar het zy God geklaagd, gy bejegent uw Vrouw, als of gy haar in de vuilnisbak gevonden had; als of zy het affchrapzel van den Duivel zyn 'temen ■was! My ftomheid toe te wenfchen! — Foei Godloos mensch! - Ja! dat zyt gy! een oppergodlots mensch zyt gy , en ik wil den man op Gods aardbodem wel eens zien, die braaver wyf heeft dan gy hebt! My ftom te wenfchen ? Schaam u tot in het merg van uwe beenderen toe! Gy rechte Hans. . . . Wy weeten niet van waar het kwam, dat de Heer Bartholomeus Schwalbe zulk eene verfchnklyke antipathie tegen het fcheldwoord Hans . . . I had; maar zeker is het, dat hy het nimmer hoorde, zonder dat zyn gal overliep, ('t welk zyn minzaame wederhelft ook zeer wei wist,) en dat hy het zelf nooit in zyn moedertaal noemde; maar hut altoos in 't latyn overbragt, en het Joannes Podex F 3 uit-  8°" SIEGFRIED VAN uitfprak; en ook dit deed hy niet dan in de uiterfte vervoering van toorn; want zo lang h^ nog maar eenigzins bedaard was zei hy liever Joannes Fundatnentum. Steeg egter zyn gramfchap tot den hoogden top, dan noemde hy, in zyn moedertaal het woord Hans! — Maar dan was het ook hoog tyd, om voor den Ludimagister uit den weg te gaan. Zo geduldig als hy zyne lendenen de magere vuisten , en zyn ooren de venymge tong yan zyn vroome Brigitta had prys gegeeven, zo heftig voer hy uit, toen het onzalige woord Hans, met deszelfs garstige appendix , van haare bevallige lippen vloeide. Met faamlluitende tanden , en een leeuwengryns, die onze Leezers in 't geheel niet van hem verwagten zouden, fchreeuwde hy: Brigitta zwyg! of ik haal u den tong uit den hals! Brigitta laghte, -— even gelyk de Satan gelaghen zal hebben, toen Judas Iscarioth de Zilverlingen in den Tempel wierp en heenging om zig te verhangen , zy laghte, zeggen wy en ant- woorde hem. By myn Ziel! dat zult'gy niet doen.'—? Ik heb u flegts by uw regten naam genoemd. IVyf! ik raade u dat gy zwygt, —— of! —— Maak u toch niet boos, myn Zoon! Gy zyt toch niets meerder dan een Hans. . . . ! Monfier! helsch Monfierdier? — Monster? wagt! dat zal u op het hart vaa- ren! Oo-   Met een had zy de muil van naar voet, en bearbeide met deszelfs agterlap de vleeschlyjcfte deelen van den armen Xudimagistc-r, enz. Bladz.87.  LINDE N BERG. 87 Oogenbliklyk floeg ■ zy haar ltnkcbeen over hem heen, zo dat zy hem als een Ruiter op den rechten Hypochondrio zat; (op den linken lag hy,) daarop fchoof zy te rug tot verre over de Costas Spartas van den Delinquent. Met een had zy de muil van haar voet, en bearbeide met deszeifs agterlap de vleeschlykfte deelen van den armen Ludimagister, iii den zelfden fmaak als een Leertouwer zyn fchaapenvellen; terwyl zy, by eiken flag, riep: Toe! *r($k my nu de tong uit, toe! gy rechte Hans . . . ! Ben ik nu nog een monster? —■Gy zyt een Satan! fchreeuwde de Ludimagister. Jonker Siegfried behoorde niet tot die menfehen, die huns naastens ongeluk-met Christlyke gelaatenheid, toegeevenheid, onderwerping aan den wil des Hemels, en zo vervolgens kunnen aanzien. „ Neen, ter hagel!" aldus donderde hy: „ Wat „ te boos is, is te boos, by myn Ziel! Bitster! Fre- „ derik! wie kan het gaauwften ? Haalt den Schout eens! — Ik moet hier een exempel ftatueeren! loopt met u beiden ! die het eerste weer* „ komt zal een ducaat hebben !" Pieter en Frederik, de twee Loopers van zyn Genade, vloogen als een pyl uit den hoog. Even gelyk de Trojaanen, toen de Grieken uit den buik van het houten paard, neen! deeze gelykenis is te oud, en om zyne ïydgenooten een zaak recht bevatlyk te maaken, zyn voorbeelden, die een paar duizend jaaren agter den rug hebben, - F 4 * ze-  S8 SIEGFRIED VAN zekerlyk de gefchikfte niet. En alhoewel de nieuwe en nieuwfte gefchiedenisfen ons voorbeelden van eene ontzaglyke fchrik en verbaasdheid, als met beiden handen , aanbieden , is het evenwel met nieuwe voorbeelden, —gelyk het is. Exempla , zegt men, funt ochofa, dat is, men fiaat er wel eens een kalf mede in 't gezigt, Uit dien hoofde vergenoegen wy ons, ( en wel zeer verftandig, zo als ons dunkt,) met droog weg te zeggen, dat de fchrik en verbaasdheid , deezer lieve Egtgenooten wel door eene ten hoogfte leevendige verbeelding zig eenigzins laat voordellen, doch dat geen pen , door een fterflyke hand gevoerd , al was het zelfde hand van den Man , dien by Gotfehed den oneindigen Schilder heet, in ftaat zy om dezelve aftemaalen. De Vrouw Piefidentin gaf een fchreeuw toen zy deeze ftem hoorde, en, naar de deur opziende, den Jonker voor zig aanichouvvde; en, zoals er de fchreeuw uit was, bleef ook tegelyk, haar engelagtig mondje, wagenwyd opengefperd ftaan; de muil, of mansllof, in haar opgeheeven rechtehand zweefde zeeven volle Seconden in de lugt; haare knien iidderden en fticten tegen den ëbdome en de Lenden van den Ludimagister op een gevoelige wys: haar fletfche oogen Haarden , van onder haare geftreepte mansmuts, even als de glazen van een toverlantaarn : haare gaapende neusgaaten hadden de volkoomenfte overeenkomst met die, van een ftervende Menie, en haar kin zou om het alterum tantum merk-  L I N D E N « E R G. 89 merklyk langer toegefcheenen hebben, zo niet de nydige kindoek, het gezigt daar op afgekaats had. Zeeven volle Secundcn bleef zy, in deeze gaapende houding, fpraakloos en gevoelloos, in eene zinnelooze bedwelming fchrylings op haar Gemaal zitten, die door den gewigtigen last van deeze zyne groote egtlyke ribbe, alle zyne overige ribben voelde plat drukken. Eensklaps kwam den Geest weder in de Vrouw; zy wilde van den Martelaar affpringen, -—— doch hy, die zig van haare drukkende knien bevryd voelde , deed, in dat zelfde oogenblik, eene zo geweldige pooging, om haar van zig aftewerpen, dat de ganfche bank omfloeg, en de liefderyke Egtgenooten, de een over den ander, in gansch geen eerbaare houding, tot voor de voeten van den Pommerfchen Edelman rolden. „ Heb ik ooit van myn dagen zulks beleefd?" riep zyn Genade, en floeg, van verbaasdheid en verwondering zyn beiden handen, paralel met zyrt oogen , in elkander 1 ,, Neen wis en waaragtig ! „ van al myn leeven niet! WyfJ zyt gy des „ Duivels? Sta op, Lectoris! Wyf! is „ dat Gods verordening? uw Man zo te tractee„ ren? — Sta op, Ornari! — Wagt wat, ik zal „ u leeren , gy Helleveeg! — Leert Gods woord niet dat hy uw Heer zal weezen ? . Ik zal „ u dat anders wel leeren , ichwerenotzer! ■ „ Knegts! Heer Stalmeester! Helpt den Prisfedent F 5 „ eens  $0 SIEGFRIED TAN „ eens op de been! — Wilt gy uw Man dwin„ gen onderdaanig te weezen , zo gelyk gy daar „ met hem omfpringt ? Hoe is het met u, „ Lectoris? — Maar wagt, wagt maar! gc« „ vleeschte Duivelin! de ftukken zullen u te huis „ gebragt worden! of, by al wat heilig is, myn „ naam zal geen Siegfried weezen! " Dit geheele Toneel was Schilderagtig; doch voor een koelbloedig aanfehouwer moest ongetwyffeld de Edelman de zonderlingfte van de geheele groep zyn. Voo/ eerst, zyne diepe verwondering waarmede hy de handen faamenfloeg; dan zyn heftige aanfpraak aan deeze Amazone, en tegelyk daarop dat goedige, medelydende „ fta op Lectoris!" en zo beurtlings, tedere bezorgdheid voor den Man, en gramfchap tegen zyn huisduivel, met de fnelfte verwisféling. Men hielp den befchaamden Ludimagister op een hout bankje, en eene der bedienden van den Jonker was hem behulpzaam in het aantrekken van zyn broek en kousfen, vermits hy, wegens de heldendaad van gisteren , nog niet op zyn beenen ftaan kon. Zyn Vrouw had hem, dewyl hy over hoofdpyn klaagde, een oude vaatendoek , waarmede zy menige pot had gewasfehen, over zyn flaapmuts heen, om het hoofd gebonden. Dit hoofddekzel, waar door hy al vry veel naar een turk zweemde, rukte hy zelf af, en verzogt een der Bedienden om hem een pruik van den wand toetereiken. Intüsfchen deeze goede Man aan zyn toilet bezig was,  &ÏNDENBE RG. 91 was, kroop zyn lieve Wederhelft, in dezelfde gedaante als zy van den bank gevallen was, op handen en voeten, voor d« voeten van zyn Genade, om haare fchuld te boeten. Ach! myn allerlieffte Genadige Heer! fchrecuwde zy huilende , wees toch zo boos niet! Lieve, lieve Genadige Lieer! indien gy, van het begin af, gehoord had hoe die Traiter my gefard heeft ~ „ Houd den bek! " riep den Edelman, „ Ik zal „ u leeren liegen, flangengebrocdzel ! wilt gy my ,, knollen voor citroenen veikoopen? weet gy niet „ dat ik zo lang reeds aan de deur gedaan heb, om „ alles aantehooren, he? — Doch wagt maar, ,, Leugenaarfter! daar zult gy agt dagen langer „ voor moeten boeten." Ach! lieve barmhartige God! wees gy my Genadig en Barmhartig! Lieve', lekkere , gezuikerde Genadige Heer ! de Barmhartige God is immers ook Genadig en Barmhartig. ,, Houd fmoel, wanneer ik het u beveel, gy Ser„ pent! wanneer God niet Genadig was, dan had„ den de Raven u al voor lang opgevreeten! Wilt „ gy u tegen Gods verordening kanten, en zoekt gy die omtekeereu Beest? Moest gy de weder„ fpannige hand tegen uwen Man opheffen ,'he? — „ En hoe ziet gy er uit, ïoverhoer? en hoe ziet er „ deeze kamer uit, varkensfnuit? is dat een kamer? „ zyn dat klederen voor een Vrouw, wier Man zo „ veel penfion van my trekt , he?" Vrouw  02 SIEGFRIED VAK Vrouw Brigitta, wie het fpreeken zo uitdruklyk verbooden was, begon nu te huilen gelyk een gevangen Wolf; 't zy dat zy het deed, om des Jonkers hart te beweegen , of om aan haar eigen hart lugtte bezorgen, 't welk wy zo naauw niet bepaalen kunnen. Doch dit helsch muzyk was volftrekt niet behaaglyk in de ooren van den Heer van Lindenberg. ,, Mannen!" riep hy, „ fmyt dat wyf ,, eens zo lang in het varkenskot tot dat de Schout „ komt!" Dit bevel zou ongetwyfield daadlyk uitgevoerd zyn geweest , zo flegts een der bedienden de zindelyke Vrouw had durven aanraaken , en vrywillig fcheen zy niet zeer geneigd om op te ftaan; doch Siegfried wist er wel raad toe. „ Maf„ tbys! waarom gebruikt gy de zweep niet? Help „ haar 'daar eens mede op de been !" —r- ,, AA„ lons , Vrouw Schoolmeesteres !" riep Mathys, ,, Ik raad u ten beste!" ——— Tegelyk klapte hy met de zweep; doch Jufvrouw Schoolmeesteres vond niet raadzaam om de uitwerking van dit zwiepend werktuig aftewagten, maar ftond knap overend op haar beenen, gelyk een Gans. ,, Nu marsch „ met haar! " ——— Ach ! alderüeffte Genadige Heer lom Gods wil, toch niet in het Zwynenkot! „ Marsch! zeg ik, en geen tegenkakelen! 't „ Is toch om duivelsch te worden, dat het Vrouw„ volk altoos tegen den ftroom in wil. — Voort, „ zeg ik! - En laat een van u allen oppasfehen ,, dat zy het niet ontloopt! " „ Nu,  LÏNDÊNÉERG. 93 Nu, prisfedent Lectoris!" vroeg de Jonker, toen Vrouw Brigitta weg was. „ Nu, hoe gaat 5, het? — met uw kwetzmir aan uw been meen „ ik, want voor de rest zullen wy wel raad wee„ ten." De Ludimagister was nog zo vol van fchaamte en fchrik, dat hy den mond niet kon open doen. ,, Ha, ha! ik zie wel, gy hebt de fpraak nog ,, niet wedergevonden. Maar zeg my eens zyt gy „ niet een regte oude Jan hennegat, dat gy u z» „ van een Wyf laat kloppen; he ?--—" Ach! Genadige Heer! ftamerde de Ludimagister; haalde de fchouders op en wees op zyn been. „ Ik verfta u, wanneer gy u had kunnen roeren 9 „ zou het wel anders toegegaan zyn? Nu, nu, „ het kwam my ook wat' fpaansch voor, dat een „ Man, die couragie genoeg had, om een Stier te „ lyf te gaan, zig met zyn Wyfs fiof liet afklop- „ pen!(*) Maar om niet het een door het „ ander te babbelen, weet gy wat nieuws ? Gisteren „ toen (* ) Met een half drachma menschkunde zou zulks man zyn Genade met fpaansch zyn voorgekoomen, en nog minder het appel van den Prefident aan zyn beert en lenden, voor goede munt ontvangen hebben, pjfy kennen mannen, • •■ • mansperzoonen zullen wy zeggen, i die den Duivel uit de hel zouden haaien, en evenwel niet kikken durven , wanneer httnng huisaristoeraaten in*t de flif van leer trekken.  $>4- SÏECFRIE» T A tr „ toen het Stierengevegt voorby was, wie meent „ gy dat my toen een bezoek gaf? Neen! dat kunt gy van al uw leeven niet raaden ! — Nu, ik „ wil het u zeggen, op dat gy het in de Courant „ zoud kunnen zetten. —De Baronnes van Wel„ lenthal, zo als zy gaat en ftaat was het, met haar ,, oude Tante de Generaalin, by haar. Ter bliks! „ 't is jammer, dat ik het geen dag Van te vooren „ geweeten heb, dan had ik ze eens met de uiterfte „ pragt kunnen onthaalen, en gy had er een mooi „ verhaal van in uw Courant kunnen zetten* Maar dat is tot daar toe! zy komt wel eens weder, en ,, dan zal ik traóteeren, dat er het land van waagert „ zal!" Zyne wonden , de onverwagte verfchyning van den Edelman , en al de Wederwaardigheden van zyn leeven, wanneer zy allen te gelyk hem hadden kunnen overvallen, zouden den Lector niet het tiende gedeelte zo zeer getroffen hebben en nedergefkgen , dan dit berigt hem deed. Ja ! wy weeten met zekerheid, dat hy zig gaarne nog aan een vol douzain flofflagen zou onderworpen hebben, voor de bloote mooglykheid , om deeze noodlottige tyding flegts in twyffel te kunnen trekken. Onzen jonker zelf, hoe onervaaren, hoe weinig hy zig met onderzoek ophield, ontfnapte deeze plotslyke verandering van de zwarte Genie niet; hy zettede echter de doodkleur, die fchielyk zig met een gloeiend rood verwisfelde; het klamme zweet op het voorhoofd; het^  L I N D E N S ER C. $$ het fidderen der leden, beneffens al de overige verfchynzels op rekening van de beenfrnarten en de tegenwoordige omflandigheeden van zynen gunste» ling. —— „ Wat fcheelt u , Lectoris? word gy „ flaauw ? " — Ach neen! Genadige Heer ! het is reeds al weer over. „ Ik kan u wel zeggen." Vervolgde Siegfried. ,, Dat my nog nooit de tyd zq kort gevallen is als ,, van gisteren namiddag af tot heden toe. Zy zyn daar zo even op reis gegaan, en ik keer van „ hen te convoieeren te rug. Wis en waaragtig, ,, »t ging my zeer aan 't hart, toen wy elkander „ vaarwel zeiden. En ik begreep het zelf ook niet; „ met een toen ik omkeek, fnap! was de wagen uit myn gezigt: maar dat kwam daar van daan ,, dat zy ginds en ik herwaards reed: want, by „ myn Ziel! men gaat niet gezwinder en verder „ van elkander, dan wanneer de eene regt naar het „ Oosten , en de andere regt naar het Westen ryd.'* Dat is eene onwederfpreeklyke waarheid, Genadige Heer! zei de Ludimagister. „ Ei, zeker? is het dat? zie eens! en die heb „ ik uitgevonden, zonder ooit van myn leeven „ gefhideerd te hebben: dat wist myn Mama Zaliger „ wel, dat het ftudeeren voor een Edelman niets ,, helpt. Ik wed dat gy, met al uw geleerdheid, „ dat niet uitgedagt zoud hebben!" ELF-  96 SIEGFRIED VAK ËLFDE HOOFDSTUK. Animus Coelestis. Wy verlieten de deugdlyke Brigitta Schwalbe ter plaatje waar zy, en allen die haar gelyk zyn, billyk te huis hooren, om ze met het andere vee vettemesten. Geduurende zy daar gromt, en de Edelman, of onder 't wagten naar'den Handvesthandlanger der Gerechtigheid, met zyn Prefidant faamenfpraak houd, zullen wy, ter uitfpanning, een woord of twee over het Caracter van de Vrouw Prefidentin zeggen, Zy is zekerlyk maar een alledaagsch gezigt, maar des te beter: want het zeldzaame valt elk een van zelfs in 't oog; doch op het alledaagfche geeft men zelden acht, juist om dat het zo, en ons eiken dag voor oogen is. Vrouw Brigitta was inhaalig, gierig , nydig, kwaadfpreekende, lasterzugtig, wraakgierig, jalours en in den hoogften graad vuil. Alle deeze, en een groot aantal andere zoortgelyke eigenfchappen, bedekte zy met een eenig vygeblad, naamlyk de vroomheid, Zy was, om met één woord een kort Begrip van alle haare volkoomenheeden te geeven, een Pilaar- byfc  LINDENBËRG. 97 bytfler, of, indien het iemand anders verkiest genaamd te hebben, een fyn Vrouwtje: nu weet een ieder, die niet van zyns moeders buik af in eene woesteny geleefd heeft, dat het beter is met openbaare VVaereldlingen, dan met zogenaamde Fynen om te gaan; bygevolg zal het niet ligt iemand invallen om den Ludimagister zyn huislyk vermaak te benyden. Teffens ziet men hoe het vygeblad der Vroomheid tot alle dingen goed is, uitgezonderd om den ingang in het hemelryk te bevorderen, als waar binnen op myn woord, geen Fynen, van dit flag, koomen kan : (want, gelooft zy de Vader al* Ier weezens! eenig en alleen de waare Godzaligheid, niet de fcbyriheilige naaraaping van dezelve, heeft aanfprank op het eeuwig gelukkig leeven!) haare lompige , verfcheurde en, vuile jakken, droeg deeze fyne Vrouw uit Christlyke ootmoedigheid.— Ifeest niet gelyk de Tollenaar en l —— Zyt met als de ryken deezer Waereld! Haare lasterzugt noemde zy liefde tot waarheid en gerechtigheid. ' Beftraft uwen broeder! . Roep uit de keele en. houd niet in ! Verkondig het op deftraaten!—> En waarom zou zy geen kwaad van haar naasten fpreeken ? Gy zult niemandpryzen! zegt Jezus Syrach. En waarom zou zy zig niet ter geleegener tyd wreeken ? —— Er is een tyd om te kastydcn; zegt de Bybel. Haare egtlyke Dienaar — dit fchynt heeden een gepaster naam dan Egtgenoot te weezen, de Ludimagister, droeg, gelyk wy, 11, DEEL, G Uit  98 SIEGFRIED VAN uit verfcheiden voorbeelden reeds gezien hebben , het hart vry hoog; het was hem echter niet mooglyk zyn Vrouw deeze honnêtte ambition inteboezemen. Hy befchonk haar ryklyk en dikwils met ftaaie klederen , kanten, neteldoeken en anderen optooi; zy nam het ook greetig aan doch pakte het zorgvuldig in haare kisten of kasten, en droeg het nooit, deels uit gierigheid, deels ten fpyt Van haarman, die uit ydele glorie, en:nog meer, uit een bi 11 yken.afkeer van-haaren opfchik, haar daaglyks aanporde, om haar goede klederen liever te draagen, • dan ze der ïnotten prys te geeven. Doch dan ftond zy daar als éen moeder Blagdalcna, met een hangend hoofd, verdraaide oogen, faamgevouwen handen en een lleepende ftem en fprak: Achl Schwalbe! Christus blocdsgerechtigheid Geeft my tooi. en Majefteit. Z.eer goed, antwoorde dan de Schoolmeester, iaat dat de -tooi en opfchik uwer Zielweezcn! maar fchaam u dat eene zo fraai opgetooide Ziel in zulke bedelaarslompen , en fmecrige potdoeken gebakerd is! Ach! God! zugtede dan Vrouw Schwalbe daarentegen. Ik heb niy met een zak omgordet, maar zy fpotten met my , &dm negen en fes tig! Maar Vrouw! waar voor hebt gy dan uwe klederen ? Och! Schwalbe! laat. my toch in ootmoed'wande' ten!  lindèkbErc. 93 ïen! God ha-at den hoogmoedigen , maar den nederigen geeft hy genade. Wanneer by haar dan te gemoet voerde, dat een befcheiden en zindelyke kleeding geen hoogmoed, en daarentegen Vuilheid en Lompheid geen ootmoed , maar luiheid en laagheid van Ziel aanduidder}, dan antwoorde zy: Zeg u goede nagi, o Waereldfche pragt'. 'Hoe fchoon gy moogt brallen ! Wie u hulde bied l Wien gy moogt bevallen j i My behaagt gy niet. Zeg u goede nagt. Zalig zyn de armen van Gecste want hunner is het Koningryk der Hemelen. Mattheus vyf. En gy weet wel, Schwalbe! Wat het te zeggen is , arm van Geest te weezen ? Dat wil zeggen, zig in denGeest intebeelden, dat men arm is; %ig zelve en het genot van ons Waerelds goed te verloochenen, en zytf_ boos vleesch te kruifigen. De Heer Schwalbe haalde als dan de ichouders op | ging weg, en op zyn gelaat ftond als dan letterlyk gefchreeven: Vrouwe! gy dwaalt! «s—- Iets dergelyks te zeggen dorst hy evenwel niet, fub poend van in agt dagen enkel aangebrande, rookerige, of te zoute kost te zullen moeten eeten 9 en van by' dè O 2 naar.  ICO SIEGFRIED VAN naaste geleegenheid een pantoiïelexecutie te zullen ondergaan. Kwaamt gy, voor het overigen, het zy wat tyd gy wilde, by deeze Vrouw, dan lag de BybeJ, Smytegeld, Brakel, Lodenftein enz., op de tafel, doch de lighaamlyke verfterkingen waaren weggeflooten: des avonds laat echter, wanneer er niemand meer kwam, waaren de boeken in de prifon 9 en de pannekoeken, de wentelteefjes, de anysbefchuitjes, de liqueuren, chocolade enz., waaren op de parade. Voor de rest had zy den naam van een zeer vroome Vrouw te weezen , want zy bad of liever huilde haar gezangen, zo dikwils zy flegts zeker was, dat het iemand hooren kon: zy deed ryke gefchenken aan den Prediker en den Koster; zy biegtede ten minsten eens in elk vierdedeel jaars (*) Zy had vier of vyf oude wyven aan de hand, die , voor een weeklykfche aalmoes, haar, door het ganfche Kerfpel , als eene vroome Vrouw uitbazuinden; beftendig had zy Schriftuurplaatfen in den mond, waarmede zy, op de bovengemelde wyze, alles bewyzen kon wat zy wilde, dewyl het op de faamenhang niet aankwam., en zy haar eigen gezag van uitlegging had. Zy ging by veel menfehen ook voor een wyze Vrouw door, vermits zy uuren lang fpreekwoorden kon voortbrengen, en zeer beproefde huismiddeltjes voor menfehen en dieren wist. ( * ) Zy was Van de lutherfclie Godsdienst. TWAALF-  L I N D E N S E; R G. IOÏ TWAALFDE HOOFDSTUK. Fiat justitia, &pereat mundus. JD e Edelman was van gevoelen dat zyn fidus Aekaïes best zou doen wanneer by zig naar den Burgt voeren liet; waarhy, ter geneezing zyner wonden-, ongetwyffeld beter opgepast zou worden en tegglykt; in de draaglyke tusfehen beiden uuren, de courranf bezorgen kon. 't Is waai",, dat de zwarte Man, door zyne gewoone kunstgreepen, den genadigen Heer, (die reeds van begeerte brande om Elize\s bezoek, en alles wat hy ter haarer eere gedaan had., beneffens de befchryving van het .Stierengevegt, de bevordering van den Opperftalmeester: enz., zig te ïaaten voorleezen op deeze gedagten ge.bragt.had: evenwel maakten deeze dingen de.hoofdzorgen vin onzen; Schoolmeester niet uit; hy.beyverdezigifflleenlyk hoe hy Elize den Jonker uit 'het hoofd zou krygen. In zo verre was-'alles reeds befebikt,- dat men nog flegts maar een 'middel om hem te' vervoeren moest uitdenken. -„ Ter Bliks! het-fpyt my dat ik geen G 3 „ draag-  ••') S.'l G tf E I E DC. T A N J „ draagkoets heb!" zei de Edelman. „ Want zie* „je, als ik u in een koets laat overbrengen, dan „ vrees ik dat gy te veel fchudden zult, begrypje, „ he?" > De Ludimagister zou zig op een mitskar, of zelf wel op den rug van dien Demon hebben Ïaaten overbrengen, aan wien wy het Signa te Signa! reinere me tangis et angis te danken hebben, en met wien de kunst om verzen te maaken, die menvoor-r uit en agteruit leezen kan , fchynt uitgeftorven te weezen. Ja! hy zóu nog gevaarlyker voertuig dan dat van Doctor Fauftus gekoozen.hebben, eer.hy het gewaagd had om den genadigert Heer langer aan zig zelve overtela'aten. Hy dagt. Wanneer de ■Koetfier wat zagtjes reed „ Neen! Lectoris!" .viel zyn-Patroon hem m de reden: „ Neen! dat <„ kon altemets-verkeerd uitvallen! maar weet gy '„ wat, wanneer-gy in een beddelaken gingt leggen, .„ met het beddegoed ónder u, verftajo, en vier ka„ reis droegen u dan , he ? dan zou het kunnen. „ aankoomen , niet waar ? " ' In deeze vindingryke gedagte. geloofde de Heer E N B E R G. IQ? DERTIENDE HOOFDSTUK. Dat van een pragmatiqiien e:i apo 'qgigi/01 inhoud is, ^^erfcheiden Leezers zullen zig. verwonderen, dit de Heer Bartholomeus Schwalbe het noodlot van zy;i lieve Wederhelft, zo-ftil en lydlyk"aanzag. Veelca zullen dit met 'smous hooge hart niet kunnen overeenbrengen ; anderen zullen gelooven, dat hy zig Facilis descenfus averni, Sed revocare gradum, fuperasqua evader e ad auras, Hic labor, hoe opus est. V I R G. jMfen z^et anders gewoonlyk, dat de Gelukgewordene zyne oude verbintenisfen, zyne arme vrienden vergeet 'en zyner behoeftige bloedverwanten zig fchaamt, in ftede dat hy hen de behulpzaame baud bieden zou; dat hy hen op een vliering laat verfmagten, terwyl hy in een vorstelyk zaal zyn gezel fchap onthaalt! zulks was echter het zwak niet van onzen Ludimagister, welk een alledaags gezigt hy voor het overige ook zyn mogt, het welk wy geenzins ontkennen, noch waarvoor wy ons in de bresfe begeeren te ftellen. Hy gedagt veeleer aan zyn oude. vrienden, en het eerste dat hy als Minister deed, was zynen Heer zo verre te beweegen , dat hy voor den Hospes een aartig huis liet bouwen , dat gefchikt was om er Reizigers in aftewagten. Hy erinnerde daarenboven zig ten zeiven dage, zyn wettige Huisplaag, de Engel des Satans,  144 SIEGFRIED VAN tans, die hem met flufFen floeg , zyn knorrende Bedgenoote, Vrouwe Brigitta! Hy waagde het om heeden, daar zy nu reeds drie weeken gezeeten had, voor haar een goed woord by den genadigen Heer te doen: doch zyn Genade beweerde dat die Draak op verre na nog niet mak en tam genoeg was, en hoog noodig had om nog beter mor is te leeren , en wees dus der fupplianten bede glad van de hand. Deeze hield echter aan, en viel eindlyk op de gedagten om den Jonker voorteftellen , of het evenwel niet wat bedenklyk was, dat de Man aan 't roer van Staat en de Vrouw in de gevangenis zat? — Dit argument, 't welk Wy, om der waarheids wille, betuigen, dat de Minister niet met eene hartlyke welmeenenheid voordroeg , maar het eerst, na dat zyne ganfche welfpreekenheid tot den bodem toe was uitgeput, als zyn laarfte toevlugt gebruikte , fcheen eenigen indruk op den Heer van Lindenberg te maaken. De Schoolmeester was leep genoeg om zulks te bemerken. Hy floeg derhalven op het zelfde aambeeld, en zei alles wat deswegens te zeggen was, om den Edelman te bewee. gen. „ Maar zeg my toch eens, Manister Lectoris! „ wat zoud ge er aan hebben wanneer ik die oude „ Lastermoel los liet? is het te veel dat gy meteen „ heele huid naar bed gaat ? Hebt gy dan zo een „ overheerfchende trek naar pantoffélflagen ? weet „ gy wel wat gy verzoekt ? by myn Ziel, dien ,, Huis-  t I N D E N E R «. 145 Huisduivel is op verre na nog niet in behoorlyke ,, order. :—- En dat declareer ik u rondborstig, dat, zo wanneer ik haar, op uw begeerte, voor 3, den tyd los laat, eri zy komt u dan weder op „ den huit, dat gy dan niet moet koomen klaagen I „ ik fteek my dan niet weder in uw zaaken, dat „ moet gy weeten! — Maar, by alle drommels, „ Manister J waarom wilt gy nu zelf een roede voor „ uw eigen agterkasteel binden ? laat het beest nog „ maar een vierdedeeljaars zitten, tot dat ze zo ge- dwee is als myn handfchoe! verfta je?" Ach! genadige Heer ! zugtte de Heer Schwalbei Et facilis motus meus generofa Capit! Gelyk uw Genade zeer wel weet. Ik hoop zy is nü gedwee genoeg. Parcere fubje&is & debeliare fuperbos -— „ Eens voor al, kwel my nooit meer met dat vervloekte fransch of kramerlatyn, wat het is! —; •,, Gy weet dat ik het in myn ooren niet verdraagen L- kan! — Spreek uw moedertaal gelyk ik en al„ le Christen menfehen! verftaje?—■ Nu ik wil uw zin eens doen; maar, dat moet gy weeteti; ,, valt het kwalyk uit, dan wasch ik er myn handen van af. Christiaan! haal Schout houdherfr „ vast eens, en laat hy zyn gevangen Draak me- debrengen !" De Schout verfcheen met zyn kostgangfter en hield de bullepees onder den arm. ,, Nu wyf! '* riep haar de Jonker te gemoet;  T46" SIEGFRIED VAN „ Hoe gaat het met u? Hebt gy de Catechismus„ geleerd, he ? Hoe luid dat vyfde Gebod ? " Zy zei het huilende op. „ Wat beveelt nu dat Gebod?" Zy antwoorde wederom al huilende \ toch toen zy aan de woorden Ouders en Heeren kwam, riep de Jonker: „ Halt eens! weet gy wel wat Ouders en Hee„ ren zyn? Hoor, ik zal het u, eens voor altoos, „ verklaaren, en God zy u genadig wanneer gy het „ vergeet! — zieje! _ onder Ouders en Heeren „ zyn alle die geenen begreepen, die in ftede van „ Ouders over u gefield zyn, en die van Gods en „ rechtswegen iets over u te beveelen hebben. Nil „ is uw Man u in de plaats van een Vader, want „ hy kleed voed u, duivelskind! en haalt een Doc„ ter voor u, wanneer gy ziek zyt, begrypje? ook „ is hy uw Heer,, want God zegt dat de Man des „ wyfs hoofd zal zyn, zo als de Prediker dikwils ge„ noeg zegt! gy hebt hem ten aanzien van Hemel „ en aarde gehoorzaamheid beloofd. Dus wanneer s» gy u tegens uwen Man vergrypt, vergrypt gyu „ dubbeld tegen het vyfde Gebod, want gy veracht ,, en vertoornt uwen Vader en uwen Heer. Hebt „ gy my wel verftaan , he? Ach Cod! ja! zeer wel, allergenadigfte genadige Heer! „ Nu, dan is het goed! maar verfhat er dit dan „ nog by! Het eerste oubetaamlyke woord „ dat  LINDENBERG, 14/ dat gy tegen uw Man fpreekt, of het eerst dat „ gy de hand tegen hem opheft, zieje! zal ik u de „ tong Ïaaten uitfnyden eri de hand door den Beul ,, Ïaaten afkappen, en u voor uw leeven lang te wa„ ter en te brood zetten, gy boos wyf! —- daar „ kunt gy u naar fchikken, begrypje ? *» Schout! „ neem nu dat wyf nog veertien dagen onder uw handen, doch geef haar de halve portie bullepees-* „ flagen , maar ook maar de halve portie water en brood ! — en nu, marsch ! Ach! allerliefjle genadige Heer I riep Vrouw Brigitta , en wierp zig aan de voeten van den Edelman; Ach! zoete, lieve gezuiverde Heer! wees toch zo ongenadig niet! Ach! ik bid u, om Gods wil. - m „ Wyf! misbruik Gods heiligen naam niet!" Ach! ik bid u om dér borsten wil die gy, genat dige Heer! gezoogen hebt „ Ja! die zyn heel wat fchoons! die behooren aan een Hoer, die myn Mama Zaliger voor Minne gè„ bruikte: ——- marsch! • ■ - marsch, zeg ik, „ of'.-i." Genadige Heer! zei de Minister, laat u voor dit' maal eens verbidden! en de barmhartigheid voor hei recht gaan! ik hoop. dat zy zig beteren zal, ,, Nu, om dat gy een goed woord voor haaf „ doet, dan, -—- mag zy over agt dagen los koo„ men , en fpreek er my nu geen enkel woord meer van, of zo waar als ik Siegfried heet, zy zal er nog vier weeken zitten, en daarmede, hola! Ka „en  148 SIEGFRIED VAN „ en marsch nu! op dat dit ondier uit myn ge» „ zigt komt 1" Onder gehuil en getjenk werd Vrouw Brigitta wederom door den Schout weggeleid. De Edelman trad buiten de deur en riep haar nog na: „ Apropo ! pas op , dat wanneer gy los komt,gy „ er niet meer zo beestagtig vuil uitziet, en dat gy „ uw nest zindlyk houd, of anders , verftaje, zal „ ik u een quartier aanwyzen, daar zon noch maan ,, fchynt! onthoud dat, hoorje!" Daarmede wende Jonker Siegfried zig tot den Ludimagister, en fprak: ,, Zie eens, Manister Lec„ toris! ik heb alles ten uwen gevalle gedaan, wat ik doen kon! nu is het uw beurt om toetezien. „ Die niet hooren wil, moet het voelen. Schud „ gy uw bed goed, dan kunt gy gemaklyk flaapen! „ verftaje? — maar, maar — 't fpyt my dat zy „ nog niet murw genoeg is. Ik heb altyd gehoord, „ dat een boos wyf tienmaal erger is dan tien „ duivels , en men behoord zo wel wat Siegfried- agtig te weezen om ze moiis te leeren." EEN  EEN EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. . Dat niet heel lang is en den Leezer tot het volgende voorbereid, jMen kan uit de laatfte woorden van zyn Genade afneemen dat Hoogstdezelve zig wonder veel toevertrouwde, en verre weg meer dan nog immer een Man, zcdert de Schepping derWeereld, mooglyk gelukt is uittevoeren. — Om van Mejufvrouw Brigitta met eere af te koomen, zullen wy een week vooruit fpringen , en haare verlosfing atiticipanda vernaaien. Op den agtften dag liet de Edelman haar voor zig brengen. „ Hoor!" riep hy haar toe. „ Zeg eens, „ hebt gy alles wat ik u laatst gezegd heb, wel out-. „ houden?" Ach God! ja', genadige Heer! „ Wyf! gy liegt het! Heb ik u niet gezegd dat. gy Gods heiligen naam niet noemen zoud? he? „ voor een Duivel, — en gy zyt een gevleeschte „ Duivel, is dat niet geoorloofd: want daar uit kan ik niet zien dat gy u gebeterd hebt, of u immer. v beteren zult, maar fchiklyk te weezen moet gy evenwel leeren, wis en waaragtig dat moet gy! -* k a » Nu*  tfS SIEGFRIED VA H ,, Nu, wat zegt gy! wilt gy u voortaan tegen uw ., Man behoorlyk gedraagen ? " Ach! allerlief/ie genadige Heer! uit den grond van myn Ziel, zeer gaarne. ,, Uit de grond uwer Ziel? — Zie, daar liegt „ gy immers al weer! —— zeg liever uit vrees ., voor den Man met de bullepees en hans Hangop .'—« „ Nu, ga en kusch uw Man de hand! verzoek hem „ vergiffenis, en beloof hem gehoorzaamheid en een „ behoorlyk gedrag!" Vrouw Brigitta gehoorzaamde met Adderen en beeven, waarvan wy ons niet toevertrouwen om juist te bepaalen, of het een uitwerkzel van vrees dan van een gefmoorde boosheid was. „ Nu!" riep de Edelman, „ wyf! houd uw „ woord, dat raad ik u, by myn Ziel! of ik zal „ myn woord houden, en een Exempel aan u fta-s ,, tueeren, waarvan men tot den jongften dag toe „ van fpreeken zal' — Ga nu naar uw huis!" Deeze kuur, door den Jonker aan haar te werk gefield , had een goed gevolg. De Heer Schwalbe had zyn leeven lang aan haar de volgzaamfle en buigzaamfte Vrouw, hoewel zy, in haar hart, hem en •den Jonker voor alle Duivels wenschte. Wy fpringen nu weder etlyke dagen te tug, cm een ongeval te verhaalen dat de Premierminister overkwam en dat hy nog te vooren voorzien had, of dat hy, met al zyn wysheid, niet magtig was cm het geheel te vermyden. m  L I « V Z K » E -» *• Het gebeurde naamlyk dat de zwynenhoeder van het Dorp Lindenberg oud en der dagen zat, tot zyne vaderen vergaderd werd. Deeze plaats moest wederom vervuld worden, dit was ontegenzeglyk: doch uit hoofde van het Indigenat, moest zy door een ingebooren van het hoogadelyk Lindenbergfche Goed . bekleed worden , en deeze omftandigheid veroorzaakte oneindig veel zwaarigheeden. De gefaamlyke gebooren onderdaanen van den Pommerfchen Edelman , waaren door de zagte en Vaderlyke regeering, _ door de brkfche grootmoedigheid en beftendige gunftige voorzorg van den genadigen Heer, veeltewelvaarend, dan dat zy zig tot zulk een moeilyk en gering amt zouden vernederd , wy zwygen , zig aangebooden hebben. De Dorpelingen braaken hier hun hoofd mede in de kroeg en de Edelmam in den raadl doch te vergeefsch. „ Geef eens wel acht, Heer Manister Le&oris! „ en zie of gy daar iets op vinden kunt, — " Zei zyn Genade, toen hy de boeren, die geen weg met hunne zwynen wisten, niet meer te vreeden kon ftellen, „ Gy moet raad fchafTen! wis en waaragtig? „ waar heb ik u andets voor?" K4 TWEE-  15* SIEGFRIED V A 1| TWEE - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. «-—- —— Cicerone disfertius ipfo. M A R T I A L. Heer Premierminister verheugde zig innerlyk, dat hy het Noodanker van zyn adelyke Principaal was, in eene verleegenheid, die geheel buiten zyn toedoen ontftond. Hy zag wel geen uitkomst in deeze zaak, doch zulks bekommerde hem niet. Hy zettede zig neder en ftelde een fierlyke redenvoering öp, en wanneer by dezelve zo vast in zyn geheugen geprent had, dat hy zig zelve toevertrouwde, om ze zelf voor zyn Keizerlyke Majefteit, ja! voor alle Koningen van Europa optezeggen, riep hy den geheimen raad extraordinair by een. Toen de Heeren vergaderd waaren ftond by op; rispte twee of driemaalen; opende zyn mond, en hief zyn fpreuk pp als volgt: MYNE HEEREN VAN DEN GEHEIMEN RAAD! Ik als uw geëerbiedigd Hoofd, heb, op allerhoogst bevel van zyn Hoogwelgebooren Genade, onzen genadig gebiedenden Heer, uwe welwysheeckns latten faamenroepen, om met », myne Heeren van den gt-  LINDENBERG. ÏJJ geheimen Raad! over eene voor het Vaderland aangeleegen zaak te raadpleegen. —-- Wat zeg ik aan» geleegene? Het is de Hoogstaangekegenfte, de allergewigtigfte zaak van de Weereld, Gy weet gefaamlyk , wyze en voorzigtige Vaderen van den ftaat ! dat, helaas! de onverbidbaare dood, de dagen van den nu zaligen, Klaas Schulte, in zyn leeven getrouw Varkendryver der Lindenbergfche Natie, ontydig heeft af ge]needen! Ach! ja! zo is het !• Pallida mors aeqiio pulfat pede! (*) Ach myne Heeren! wy hebben gegronde redenen om met de door dit ontydig fterfgeval in verleegenheid gebragte Gemeente uitteroepen: Quis defiderio fit pudor. aut modus Tam,' onontbeerlyk Capitis! ( % ) Onze hier tegenwoordige dierbaarfte Landsheer , zyn hoogwelgebooren Genade, ——— ik , —— gy , myn Heeren ! — de ganfche Hoogadelyke Linden» berg» (*) Pauperum tabernas xegamqne turres, dit Hit da Heer Schwalbe, volgens zyne Ufiyke gewoonte, agter* vrege. ,(t) Dit 'is de eenige reis in het geheele leeven va» I<5l maakte wet. In 'c kort volgens de meeste ftemmen was de Heer Schwalbe Zwynenhoeder. Doch de Secretaris ftond op en beweerde, dat de ■ Ludimagister, uit hoofde zyner hooge bedieningen volftrekt niet verkieslyk was ter bekleeding van dit amt. De Heer Detri zei, eer hy onder een Zwynenhoeder ftaan wilde, hy liever zyn Genade om zyn Demisfie verzogt. De Secretaris en de overfte Stalmeester fpraaken uit eenen mond. De genadige Heer, die tot heden toe als tusfchen vier muuren geklemd gezeten had , herftelde zig eensklaps, en verbood den Heer Justitieminister in Hoogs tdeszelfs tegenwoordigheid te verfchynen, tot nader beve 1; terwyl hy de overige Ministers, die met hem geftemd hadden, het zeer kwalyk afnam. Eindlyk werd goedgevonden dat men eenen Inboorling zou aanftellen onder den tytel van Veehoeder infpeétor, die met een inkoomen voorzien, ter waarneeming van het Hoedersamt zelf, eenen uitSandigen knegt zou vermogen te houden. Op deeze wys geloofde de Jonker het jus indigenatus gered te hebben. Toen echter eenige jaaren naderhand, myn lieve eerlyke Prediker ftierf, welks leeven en gevoelens ik mooglyk in een volleedige gefchiedenis der Predikers op Lindenberg, van de reformatie af tot op dit kopende jaar omftandig zal befchryven en uitgee- ven, toen zeg ik deeze Prediker ftierf nam het Indigenat van zelf een einde, vermits geen eeneZ,/»- IX. DEEL. L den-  I>6> SIEGFRIED y A Jf denbergfche boer in de Theologie geftijdeerd had f en de Kerkenraad geenen Ontheologifchen Prediker erkennen wilde. Wanneer nu tot groot welgevallen van den Jonker en den Schoolmeester de Zwynenzaak, op gemelde wys gefchikt was» liet zyn Genade den raad fcheiden, en gaf den Stalmeester en verdere Bedienden bevel, om den volgenden dag alles in gereedheid te hebben, wyl hy voorneemens was, in volle ftaatfie , een tegenbezoek op Wellenthal afteleggen. Einde van het Tweede Deels Eerfle Stuk. I N-  INHOUD DER HOOFDST UK & E M> In het Tweede Deels Eerfte Stuk. EERSTE HOOFDSTUK. bladZi Waarmede dit tweede Deels Eerfte Stuk begint. X TWEEDE HOOFDSTUK. Welk met het laatfte in het eerfte Deel faa* menhangt. jej DERDE HOOFDSTUK* Waarin wel een onweder kon opkoomen. 4t VIERDE HOOFDSTUK. Waarin het onweder werklyk opkomt. 32 VYFDE HOOFDSTUK. Welks inhoud de Schryver met ftilzwygen veorbygaat, ^ % & SES-  1*4 I N H O U D\ SESDE HOOFDSTUK. blad*. De morgenfïond heeft goud in den mond! waarby eene audiëntie. 49 ZEVENDE HOOFDSTUK. Het word dag hy Matante, die door zyn Genade in de koets geleid word. 6$ AGTSTE HOOFDSTUK. Door den Schryver aan alle de Heeren Fikfen , onder zyne Leezers opgedraagen. 69 NEGENDE HOOFDSTUK. Behelzende de onderhandeling tusfchen Tante Ren?je en Nigtje Lysje in de koets. 7& TIENDE HOOFDSTUK. De Jonker ondervind e:ne ontegenzeglyke waarheid. , ^l ELFDE HOOFDSTUK. Animus Coelestis. 9^ TWAALFDE HOOFDSTUK. Fiat justitia & pereat mundus. «P* DER-  INHOUD. i# DERTIENDE HOOFDSTUK. bladz. Dat van ecH pragmatiquen en apologiquen inhoud is. l°? VEERTIENDE HOOFDSTUK. Waarin getoond word, hoe men zonder dieploot het water peilen kan. 110 VYFTIENDE HOOFDSTUK. Pa ulo major a canamus. V IR O. 11$ SESTIENDE HOOFDSTUK. De genadige Heer ziet zyn Dorp voor een Koningryk aan. I2* ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Een merkwaardig Hoofdftuk. 13° AGTTIENDE HOOFDSTUK. Dit handelt flegts van pourtretten. 13$ NEGENTIENDE HOOFDSTUK, Waarin men groots zaaken gebeuren zjetK 14* L. 3 ÏWII*  iét INHOUD. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. bhdz, —— —■» Facilis descenfus averni, Sed revocare gradum, fuperrasque Evader e ad auras , Hic labor, hoe opus est. VIRG. 143 EEN - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Dat niet heel lang is en den Leezer tot het volgende voorbereid. 149 TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. ».' —1— Cicerone difertius ipfo. MAR. TI AL. igZ Einde des Inhouds. S1EG-  SIEGFRIED VAN LINDENBERG. Uit het Hoosduitsch vertaald. TWEEDE DEEL. TWEEDE STUK.   SIEGFRIED VAN LINDENBERG. EERSTE HOOFDSTUK. Zyn Genade is zo gelukkig om een ledig nest te vinden. !Xot troost van veelen onze Leezers verklaaren wy, voorneemens te zyn om dit Stuk, zonder eenige de minste voorreden, te zullen beginnen. Niet als of wy niet veel aan deezen en geenen te zeggen hadden, maar het ontbreekt ons aan geneegenheid, om den narren en domkoppen verftand inteprediken, vermits dit de vrugtlooste arbeid onder Gods Zon is , en om dat wy bevinden dat de wyze Zoon van Koning David gelyk heeft, wanneer hy verzekerd: Dat zekere menfehen in een mortier tot flof geftampt kunnen worden, zonder dat daardoor haare natuur veranderd of zy er een hair te wyzer door worden. L 5 Den  17° SIECFIHEB VAK Den volgenden morgen, ter behoorlyker tyd, was onze vriend Siegfried ten vollen marschvaardig. Het is zeer bergryplyk dat Monüeur Le Premier, met deezen ridderryken optogt niet zeer in zyn fcbilc was, en dat hy , indien zulks mooglyk geweest waare, dien gaarne zou hebben uitgefteld. Nu echter hier omtrent niets te veranderen viel, verzogt hy den genadigen Heer, hem te veroorlopven, om hem in dit bezoek te moogen vergezellen, 't welk den Jonker zeer gaarne toeftand, vermits Hoogstdezelve te minder vermoeden had, wat belang de zwarte Genie by deeze zaak hebben kon, daar hy zyn eigen neigingen niet eens kende. Jonker Siegfried zette zig dus, beneffens den Ludimagister, den Opperftalmeester, en een fchittelend gevolg, te paard, en de trein ging rechttoe recht aan op Wellenthallos, met de beiden Loopers vooruit. Toen de Edelman in 't gezigt van het Slot kwam, vaardigde hy een Looper derwaards af, om zyn komst aantedienen: hy zelf volgde zoetjes en zagtjes. Hoe nader hy kwam hoe fterker zyn hart begon te kloppen. De Ludimagister nam dit tydftip waar, om zyn Genade te verzoeken, om voor als nog niets van den nieuwlyks opgerigten Geheimen Raad te zeggen, tot dat dezelve eerst beter op zyn dreef zou weezen. mm Zyn hooggebiedende Heer» lykheid handelde, m deezen, waarlyk regelrecht tegen  J.IH D ENEER G. 171 gen zyn eigen belang: want daar hy ten oogmerke had den Jonker van Elize te vervvyderen, kon zulks niet gemaklykcr geichicden, dan Wanneer hy deeze Dame, die hy te dier tyd niet anders dan nog volkoomen vry van hart kon aanmerken, met al de byZonderheeden, grillen, nukken en kuuren van den Edelman bekend maakte. Doch hy begreep dat in de daad alle deeze grillen en buitenfpoorigheeden van onzen Siegfried zyn eigen werk waaren , en hy bezat nog zo veel verftand, om zig wegens dezelven , gelyk ook zyn Ministerfchap, voor verflaniige menfehen te fchaamen; en dit was de reeden waarom hy gaarne van den Raad een geheim wilde gemaakt hebben. Intusfchen keerde Pieter de Looper met het onaangenaam berigt te rug; dat de Vrou'.v Baronnesfe van Wellenthal, beneffens haar Tante, de Vrouw Generaalin, naar de Hoofdftad gereisd was, om in perzoon, het einde van een rechtsgeding, door den Fsaron naargelaatsn, te bevorderen. Dit was een Donderdag voor de ooren en het hart van zyn Genade, die des te vuuriger trof, hoe onverwagter dezelve kwam. Hier viel nu anders, niet te doen, dan wedertekeeren tot de plaats van waar men gekooinen was; en dit deed onze Edelman , geemlyk en gramftoorig 5 zonder den geheelen weg over den mond open te doen; en met hem, wien anders geen vlieg te na mogt koomen, was den ganfehen dag niets uitteregtcn i zelf Monfieur Le Premier onderwond zig niet een enkel woord te fpreeken, TWEE,  172 SIEGFRIED TAN TWEEDE HOOFDSTUK. Borgen is geen kwytfckelden. Gfeduurende eenige dagen bleef het nog een betrokken lugt, by den genadigen Heer: eindlyk maakte hy , uit eigener beweeging, de volgende aanmerking: „ Ik weet het, voor den Bliks! niet, maar ik „ moet afgryslyk goed op de Baronnes weezen , „ dat moet ik waaragtig! om dat het my zo gewel,, dig fpyt en wee doet, dat zy nu juist uit reizen „is." De Minister greep deeze Geleegenheid om aante-J merken. Mislukte oogmerken en voorneemens, zelfs in kleinigheeden , maaken doorgaands geemlyk en verdrietig : En waarfchynlyk is hi.r door uw Genade die onvergenoegdheid aangekoomen. Anders, wat de Vrouw van Wellenthal betreft, zy is eene veelte daaglykfchs Vrouw en een te ordinair gezigt, dan dat uw hoogwelgebooren Genade iets in haar vinden kan, om haar by voorkeur boven anderen, geneegen te zyn. De mensch bedriegt zig niet ligter dan in zyn eigen gewaarwordingen. ——— En wat hy verder meer fnapte. De  Lindenberg. 173 De Pommerfche Edelman vatte dit gezegde verfchriklyk euvel op. „ Zie!" riep hy vol ongenoegen. „ Zie! daar redeneert gy weer gelyk een le„ verbeuling! zo kalt gy en de Duivel altyd! -„ Heb ik nog ooit van myn leeven dommer zotte- „ klap gehoord! Indien gy niet het booste „ en domfte beest waart, zoud gy moeten zeggen „ en zien, dat de Baronnes het capitaalfte Wyf is, „ dat onze lieve Heer ooit van zyn leeven gemaakt „ heeft! die Tante, ja! dat is een Heidens wan-; „ fchepzel, dat kan ik toeftaan! maar de Baronnes, „ noem my nog eens een zo excelent Wyf!" Ik moet zeggen, genadige Heer! ■ „ En ik moet zeggen, mosje Mamster! dat gy „ niet wel by uw zinnen zyt, en dat gy verftandig „ zoud handelen, met uw dommen bek te houden!" Dit compliment bleef waarlyk zonder replicq-, ook hield de Heer Schwalbe het beste te weezen, om het ftiptlyk naartekoomen. Er waaren eenige nietsbeduidende zaaken te verrigten, evenwel niet zo zeer daarom, als wel om zig zelf wat te verftrooïen , liet de genadige Heer, kort na deeze onderhandeling, den geheimen Raad beleggen. De Heeren Ministers verfcheenen allen, uitgenoomen de Heer Suss, als die, uit hoofde van het onlangs gegeeven verbod; nog niet in de tegenwoordigheid van den Edelman verfchynen mogt. Het Eosteramt aan de hoogadelyke Pfarkerk was vacant: deeze omftandigheid fcheen den Premiermi- nis-  174 JIEBÏR.IïD VAK nister zeer gefchikt toe, om zig op den Gerechtsarmman , die hem onlangs tot Zwynendryver wilde maaken, te verhaalen ; niet dat hy hem tot Koster; wilde bevorderen; dit dagt hem al te veel eer te zyn, neen! zyn wraak ging verder, gelyk wy zien zullen* 't Was anders zedert onheuchlyke jaaren de gewoonte op Lindenberg, dat, wanneer de Kostef kwam te fterven, de Schoolmeester hem in dat amt kwam op te volgen i deeze moest reeds deszelfs vices ex officio waarneemen , wanneer de Koster wegens ziekten of om andere reden niet ter kerke gaan kon* Deeze keer echter was dit alles zo niet, vermits de eerste Minister, zo dra hy bemerkte dat de Koster krank werd, zyn Schoolmeesters bediening, in handen van den genadigen Heer, gefield had, onder dit aanneemlyk voorwendzel: het was contra decorum, $ht de eerste Staatsbediende van zyn Genade, tefen] ook de boerenjongens het a, b, c, langs het vlee* fchigjie gedeelte van hun llghaam , moest in den kop prenten, en dat een Man, die hooggunjliglyk verwaardigd werd, om daaglyks het aanfchyn van zyn hoogwelgebooren Genade te zien, te gelyker tyd met el de lompe gezigten der loeren kinkels, die niemand gaarne ziet, bekend moest weezen. Dus waaren er eigenlyk twee vacante plaatfert, het Koster en Schoolmeesteramt, alleen de veivulling van het laatfte# behoefde geen overhaasting, om dat het zomer was, en de Lindenbergfche jeugd flegts t  L I N V E , N B E R 6. f75 flegts, des • winters het Dorplyceum frequenteerde. De Heer Premierminister drong derhalven aan dat men by gebrek van een ander voorwerp, den eernamen Hannes Meyer , thans verdienstlyk Nagtwagter op den Burgt, het Kosteramt mogt opdraagen. Hy ten minsten voor zyn aandeel, kende geen gefchikter perzoon , want: vooreerst, blies hannes .meyer den Nagtwagtershoorn, volkoomen juist } een hewys dat by ook bekwaam was om volkoomen juist te kunnen zingen. Ten tweeden had hy vocem Sanoram, een ftem, die men byna verder dan zyn hoorn, hoe groot en veltoonig dezelve ook zyn mogt, hooren kon, wanneer-hy op den burgt het uur riep» Ten derden, kende hy de meeste Zangwyzen; hy wist ooi Je meest gebruiklyke Kerkliederen, verbotenus van buiten, ingevolge de zo loflyke als Christlyke ingevoerde gewoonte, dat de Nagtwagter, des avonds, des middernagts en des morgens, het roepen van het uur, met een versje uit een Pjalm of geestlyk Lied vergezellen moest. Ten vierden was hy een rustig kare! , die kragls genoeg had om het klokkentouw ts trekken, en die men zo ligt door den dood niet verliezen kon. —— Om veele andere redenen niet aantevoeren, By het ondervonden gebrek aan gefchikte Landskinderen ging de voorflag van den Premierminister door. De Man werd binnen geroepen en verheugde zig hartlyk, dat hy zynen flaaploo*;n dienst meteen be*  176 SIEGFRIED VAN beter en gemaklyker zou verwisfelen: en het vervolg leerde dat hy weezenlyk een zeer verdraaglyke Koster was. Doch nu kwam de vraag ter baan van waar men »u weder een Nagtwaker bezorgen zou ? Monfieur Le Premier , die deeze zwaarigheid voorzien had , zweeg ftok' ftil, zo lang tot al de Heeren er zig vrugtloos den kop over gebroken hadden. Toen kwam hy voor den dag, en zei: Hy wist wei iemand, die al zo goed, ja! zelf beter voor een Nagtwagter gefchikt was dan hannes meyer, ' maar ——— Hier zweeg hy. ,, Nu laat eens hooren! wat is er dat voor een? " vroeg de genadige Heer. Vermits uw Genade het beveelt, zal ik het zeggen, antwoorde de Zwarte Genie. Ik ken geen bekwaamer Man dan den Oppergerechtsamtman. Hy heeft Op den Dag weinig te doen , en des nagts in 't geheel niets, en heeft, zo klein als hy is , een ftem waarmede, hy, gelyk wy dikwils ondervinden den ganfchen Raad overfchreeuwd: vermits er ook nog verfcheiden dagen verhopen zulllen, eer en alvoorens Hannes Meyer zyn Kosterbediening aanvaarden kan, zo zal deeze, wanneer de Heer Suss er flegts een drinkpennigje aan waagen wil, hem zeer gaarne in het hoornblaazen en in de verdere vereischte kundigheeden onderwyzen. „ A'lebliks!" riep de Edelman, by wien het on- ge-  tlN ÖENBËRG. 177 genoegen tegen den Gerechtsamtman boven kwam* ,, Alle bliks! Manister! dat is zo geheel kwaad niet uitgedagt. Nu, Heeren! laat ons daarover? uw advis eens hooren ! wat denkt gy van dé „ zaak ? zou dat kunnen fchikken ? " Onder alle de aanweezenden was er zekerlyk geen een, die den Gerechtsamtman eene zonderlinge geneegenheid toedroeg J daarenboven zagen zy dat da Edelman er reeds meer dan half toe beflooten had, bygevolg werd de voorgeftelde Candidaat, met een-' paarigheid van ftemtnen tot Nagtwagter op den Burgt VerkooZeri. De genadige Heer Het hem derhalven aanzeggen; dat hy zig ten eersten in den geheimen Raad zou Ïaaten vinden! deeze boödfchap Was den kleinen Mart Zeer aangenaam, om dat hy geloofde dat het ongenoegen van den Edelman geëindigd Was. Hy ging dus welgemoed derwaards* ——* Maar, goede Hemel! welk een fchrik beving hem, toen hy zyne toekomftige beftemming als Nagtwagter vernam !—» Zyn gelaat, Zyn houding, zyne volkoomen zinnelooZe gebaarden te befchryven zou een .voortreflyft proefftukje Voor onze fchilderende Schryvers wee2en, .„ . Wy houden ons ffiet dergelyken arbeid niet gaarne op, vermits wy ze Voor overtollig houden, daar elk, die ons leest, denklyk wel eenmaal in zyn leeven een oude rat in de val gezien Zat hebben! —-— Wanneer eindlyk de verbaasde Ge* rechtsamtman weder een weinig tot Zig zelve kwam * 11. DEEL* M be-*  178 SIEGFRIED VAN begon hy met een geweldige zondvloed van niets betekenende woorden tegen deeze verkiezing uittevaaren! Monfieur Le Premier lag hem het zwygen op; verzekerde dat de verkiezing met eenpaarigheid van ftemmen gefchied, en door zyn Hoogvvelgebooren Genade, den Heer van Lindenberg bekragtigd was wreef de door hem zelf gemaakte Wet onder de neus , en vorderde van hem, om of genoegzaame reden tegen deeze verkiezing aantevoeren, of om, binnen vier - en - twingrig uuren de hoogiidelyke Lindenbergfche Staaten te ruimen. De Gerechtsamtman, wien het Landruimen niet zeer aanftond, bragt alles ter baan wat zyn verbyflerd en half zinloos brein kon opleeveren als by voorbeeld : de Nagtwagters bediening was beneden den rang van Justitieminister ! hierop kreeg by ten antwoord, dat zulks volgens zyn eigen ftelling niet waar konde zyn, vermits hy zelf het Varkendryvers' cmt niet beneden de waardigheid van een Premierminister gekeurd had. Verder wierp hy tegen: Hy was tot zulk een onrustige en moeilyke bediening veel te zwak! Men antwoorde hem: Eenige maanden oefening zouden zyne zwakke natuur verft er ken , en binnen weinig jaaren zou hy er volkoomen tegen gehard zyn. Toen hy nu zag dat de Raad geene zyner redenen , fterke noch zwakke, wilde Ïaaten gelden T maar die allen wederlegde, moest hy nolens volens zig fchikken om de Nagtwagtersplaats te aanvaarden.  £ I lï D E N B ï R 6. Ï70 ^den. Hy bedong er evenwel by, dat men hem ten minsten het zelfde recht als den Zwynendryvers In.1 fpeélor toeftond, wien men veroorloofd had om het ) Hoedersamt door een gehuurden knegt te Ïaaten beï dienen. Hier tegen kon niemand met reden iets hebben, ü en daarmede was deeze zaak afgehandeld. M 2 DER-  180 SIEGFRIED VAN DERDE HOOFDSTUK, Van de tweede reis die de Edelman deed* J^edert de Heer van Lindenberg de vergeeffche reis naar het flot van de fchoone Elize van Wellenthal gedaan had , ftak hem alles tegen de borst. Het kittelde hem wel eenigzins zynen moed aan den Heer Suss gekoeld te hebben , doch dit was fpoedig voorby. Op eens viel hem in, om zelf naar de Hoofdftad te reizen! naauwlyks fchoot hem deeze inval te binnen, of hy maakte daadlyk toeftel om hem ter uitvoer te brengen. Ten dien einde gaf hy de noodige bevelen tot eene lange reis; ontdekte echter aan geen mensch waarheen de weg loopen zou. Tot zyn geleide benoemde hy den Heer Schwalbe, en den Heer Fiks, welke laatfte zig zedert de jongfte reis van den jonker, onder het beduur van denOppeiftalmeester, zo vlytig in het ryden geoeffendhad, dat hy nu zelf een goede Ryder genoemd kon worden, 't welk den Edelman, die zeer veel van den Heer Fiks hield, tot een groot genoegen verftrekte. Ja! zyn Genade, die in de kunst van lyden bezwaarlyk zyns gelyken, en gewislyk geen meester vinden ion , maakte er zyn werk van en vond er zyn vermaak in,  IINBENBER6. l8l in, om hem zo nu en dan een lesje te geeven! en om de waarheid te zeggen, tëïteèiMks, die een groot welgemaakt man was, maakte een fchoone figuur wanneer hy te paard zat. Doch men moet toelïaan, dat zo zyn Genade groote geneegenheid voor den Heer Fiks betoonde, deeze eerlyke man daarentegen , zig zo zeer aan zynen Heer verbonden rekende , en hem zo veel liefde toedroeg, dat hy zonder bedenken lyf en leeven voor den jonker gewaagd en opgeofferd zou hebben. , Er verliepen eenige dagen eer alles, tot deeze onverwagte reis, in gereedheid gebragt kon worden, en elke dag fcheen de Jonker een jaar toe. Eindlyk verfcheen de zigtbaar gewenste uur van vertrek. Zyn Genade en de beiden Minister reeden , door den Overfte-ftalmeester en een groote menigte Bedienden vergezeld, de Burgt poort uit en Gods wyde Weereld in. De bagagiewagen volgde hen agter op, en en cas de befoin, een koets met fes paarden befpannen, waarin als toen de beiden Loopers hun quartier genoomen hadden. Gebrek aan Geographifche kundigheid deed den Pommerfchen Edelman een geweldigen misftap be^ gaan. Volgens het fpreekwoord, mag men langs elken weg eindlyk te Roomen kunnen koomen , evenwel is de eene weg langer dan den anderen. Dit, ondervond de Jonker. Geen leevendige Ziel wist waar heen hy eigenlyk 'wilde; ieder een van zyne geleiders volgde hem derhalven werwaards hy voorM 3 ging.—  *8s siegfried r A. n ging. , En hy? ^ Hyreed naar deegteou- de Ridderlyke wys, waarheen zyn Hengst hem voerde. Daar nu de Hengst geen jota of tittel er van wist, dat de reis naar de Hoofdftad bepaald was, was het beest in 't minst niet te verdenken, dat het juist den tegenovergeftelden weg infloeg. Zyn Genade reed dus op goed geluk aan, nu eens rechts, dan eens links, dan recht vooruit, al naar dat de Landweg liep. Kwam Hoogstdezelve aan een bewoonde plaats, al was het flegts een Gehugt of Dorp , fluks moest Pieter met zyn fnelvoetige collega vooruitloopen. Op alle merkwaardige plaatren hield hy zig zomtyds wel een paar dagen op, deels om te zien, deels om zelve gezien te worden; en dus kwaamen zy, binnen de veertien dagen over de dertig duitfche mylen verre van den Burgt' en derhalven waaren zy ook, omdat zy den geheel verkeerden weg hadden ingeflagen, over de dertig mylen verder van de Hoofdftad verwyderd. 't Is zekerlyk jammer dat wy geen uitvoerige be. fchryving van deeze avontuurlyke reis geeven kunhen! want men kan ligt begrypen, dat, wanneer een Siegfned van Lindenberg uit dooien gaat elke voetftapvanhem, met ongehoorde en vermaakly» ke avontuuren gepaard moet gaan. _ Doch, in het fehryven zyner gefchiedenis hebben wy ons tot vierftu^ken, in twee deelen bepaald ; en deeze re» alleen, lndien wy ze omfland)g befdiryven zou. «Jen, zou 013S te» een gehed Ded daarenboveq nood*  X, I N D H N E E Tt noodzaaken. Onze Leezers moeten dus dat weinige, 't welk de plaats ons toelaat optedisfchen voor ïief neemen, daar het ongetwyffeli tot hun eigen bestwil is. Jonker Siegfried zig verbeeldende byna het einde der aarde bereikt te hebben , verwonderde zig magtig dat er zig nog geen Hoofdftad opdeed. Hy reisde nog agt dagen voorwaards, en nog eens andermaal agt daeen, met den fterktlen marsen, die de paarden flegts konden uithouden, en evenwel daagde de Hoofdftad niet op. Eindlyk belande hy in een groote Stad, en wel zo afgemat, dat hy geen lust had, om heeden in dezelven rond te kyken. Hy bleef dus alleen op zyn kamer in het Logement, en zond zyn twee Ministers om een weinig door de Stad te flen- tC Eene pyn had hy uitgerookt, en Christiaan bragt hem de tweede toen hy den vernuftigen inval kreeg, om den waard te Ïaaten roepen. Naar eenige onverfchillige vraagen, betreffende de plaats, by voorbeeld, of hier veel adel was? of dezelve veel verteering maakte? kwam hy met de vraag te voor- ë ; *** A*«r van daan lag? De Waard fchyn , hoe verre * * * daar van u<«u «& antwoorde zulks niet juist te weeten , maar van hi?r tot de Pommerfche grenzen, voegde hy er by, zyn ten allerminsten vyftig mylen reizens, e.r meer dan minder — wat.' - ja l '* \f, . Tot aan de Pommerfche grenzen?" — nep M 4  Ï84 SIEGFRIED VAN Siegfried vol verbaasdheid. „ Loopt de wegnaar*** „ van hier door Pommeren , he ? " Uw Genade kunt niet anders en ook niet nader reizen. Hernam de Waard. De Genadige Heer ftond ah een geküischten os* Hy herftelde zig echter gezwind; zag buiten het venfter, in 't welk hy leunde en zei; „ Deeze „ buurt fchynt taamlyk leevendig te zyn!" Bat gaat nog al heen! antwoorde de Waard. De Edelman liet een flesch wyn brengen, en den Waard, die een hubsch man fcheen te zyn, een ftoel geeven ; fchonk het eerste glas eigenhandig voor hem in, en vroeg, wat goed nieuws hy had? wat hier al bezienswaardig was ? en zoortgelyken meer, om zig het aanzien te geeven, als had hy den Waard enkel uit tydverdryf by zig Ïaaten koo* men-. De Waard dronk de gezondheid van den Heer van Roozenbeek (onder deezen naam reisde zyn Genade,) en antwoorde omftandig genoeg op al de voor* geftelde Vraagen; zo dat er ten zynen opzigte zeer fpoedig een uur Voorby was, hoewel het voor den Edelman als op looden ichoenen voorby kroop, Wanneer de Jonker hem welvoeglyk kon Ïaaten vertrekken. De Heer Fiks efl de Heer Schwalbe verwonderden zig zeer by hun te rugkomst, den genadigen Heer zo ongemeen knyzig en grommig te vinden, ea  L ÏNDENBÏRGo t%$ tn hun verwondering fleeg ten top toen zyn Genade beval om des morgens vroeg zig reisvaardig te maaken, dezelfde poort weder uit reed dien hy ingekoomen was,en met den hoogst moogelykenfpoed den weg naar zyn Landgoed nam, zonder zig of zyn pragtig gevolg, in deeze waarlyk aanraerklyke Stad, ter befchouwing over te geeven. Onderweg bromde Hoogstdezelve dikwils binnens monds. „ Ter duivel haal me, zo dra hy maar „ wil!— Alles loopt my tegen ï — Ik heb daar „ een end van den drommel voor niemendal ge„ reisd ! wind en wolken zyn myn vyanden." — En meer dergelyke afgebrooken woorden, waar uit de beiden Ministers niet wys konden worden; evenwel er zo veel uit konden befluiten, dat zyn Genade, by deeze reis, een zeer gewigtig en geheim t»ogmerk gehad hebben moest. M$ VIER-  SIEGFRIED VAN VIERDE HOOFDSTUK. In 't welk de Heer Fiks eere inlegt. karavane was zedert etlyke dagen op reis Daar het Vaderland geweest, toen zy in een Dorp het middagmaal hield, dat zy, in allen gevallen, al zo goed op het open veld zou hebben kunnen doen, vermits men in de groote plaatfen, zo goed als mooglyk was, voor de keukenwagen zorg droeg. Toen de Edelman en de beiden Ministers door een koud gebraad , hunne uitgeputte kragten herfteld hadden , ftelde hy aan deeze zyne twee Geleiders voor, om geduurende het gevolg at en oppakte, zagtjes vooruit te ryden, ten einde van den rook en fmook der Dorpkrocg bevryd te worden. Zo gezegd zo gedaan. De drie Heeren reeden ftapvoets vooruit, en kwamen, na omtrent een quartieruur gereeden te hebben, in een digt bosch, naauwlyks hadden zy omtrent duizend fchreeden in het zelve afgelegd, wanneer er uit het dikst van 't geboomten een fchoot gedaan werd, waarvan de kogel digt voorby het hoofd van den Heer van Lindenberg heen fnorde. Ter zelfder tyd kwam er een tweede fchoot, die op de borst van het Paard des genadigen  LINDE NB ERG. lij gen Heers affehampte. Op 't zelfde oogenblik fprongen twee Roovers met bloote houwers en nog twee anderen , met dikke zwaare knuppels voor den dag* Het paard van den Edelman, een jong, vuurig beest, was gedeeltlyk door de onverwagte fchoot, gedeeltlyk door de fmart Van de wond, fchuuw geworden ; fteigerde; geraakte tusfchen de boomftruiken en viel. De Heer Bartholomeus Schwalbe toen hy zag dat de nood aan den man kwam, wende zyn paard om, en reed op een galop naar het Dorp te rug. Aldus deed de wakkere Fiks niet! Hy zag zynen Heer, zynen weldoender weerloos liggen, en de fchelmen, diemooglyk dagten , dat de Edelman aireede zyn aandeel weg had, op hem aankoomen. Met heldenmoed vattede hy zyn pistool; verpletterde, die hem 't naast by kwam, de herfenpan; bragt, met een tweede fchoot, den geenen, die volgde een wond toe, en ging toen , met de degen in de vuist, op de anderen twee los. Intusfchen had de Edelman zig van onder zyn paard losgearbeid r en kwam den goeden Fiks met de bloote fabel te hulp. Drie Roovers, waarvan er een zwaar gewond was, konden tegen twee dappere Mannen niet lang beftaan. Siegfried tekende den dapperften der Aanvallers met verfcheiden fabelflagen, en toen deeze viel, reddeden zig de twee anderen door de vlugt, naar het digtfte van het woud ; de Heer Fiks fprong van het paard, en bood den Jonker de behulpzaame hand, om den gevallen Hengst, die,  ïSS SIEGFRIED VAN dfe, in de omftandigheid waar in hy lag, niet kon opftaan, op zyn andere zyde te helpen keeren, dat naauwlyks gefchied was, of het beest fprong alleen over end. De Heeren zetteden zig -te paard, en renden, zo hard de paarden loopen konden, terug, hun gevolg te gemoet; want zy vreesden, en niet zonder reden, dat hen misfchien , uit de digte ftruiken , nog eenige kogels nagezonden mogten worden. Aan den ingang van het Dorp vonden zy den Heldhaftigen Premierminister, die eenige Bedienden te paard gebragt had, en die nu, daar in allen gevallen zyn Heer behouden of vermoord moest zyn, en er niets meer in het bosch te doen viel, de beiden aangevallenen te hulp kwam. De Heer Fiks viel, in zyn eerste gramfchap de zwarte Genie heftig aan, dat hy zyn Heer , zyn Medebroeder en vriend , in een zo dringend gevaar, zo eerloos als lafhartig, in de pekel had Ïaaten zitten! doch de genadige Heer luisterde hem in 't oor: ,, hy zou dit maar ongemerkt Ïaaten door„ gaan! want een Man, die geen moeds genoeg had „ om zig tegen zyn wyfs pantoffel te verzetten, verdiende toegeevenheid, wanneer hy voor vier „ Roovers het haazenpad koos." Deeze errinnering en de zagte wyze, waarmede Siegfried ze voorftel» de, bevreedigde den wakkeren Fiks,, die zig zo dapper gckweeten had, hoewel hy mooglyk nooit van te vooren , zo als wy ten minsten uit zynen ftaud  V Y F- LINDENBER6. lgs> ftand vermoeden, een ontblootendegen gehandeld mogt hebben. De beiden Helden beraad Daagden , wat nu wel het raadzaamfte was, tot morgen te wagten , of daadlyk, terwyl de Roovers nog op de vlugt,of met het verbinden van hun gekwetften bezig waaren , door het bosch te trekken ? Beiden waaren zy voor het laatfte , tot ontzettend misnoegen van den zwarten Man, die ongevraagd den raad gaf, dat men zou onderzoeken of er niet een weg, buiten het bosch om, te bereizen was, al ware hy dan ook tien mylen langer. — Want,--zei hy, die zig m V gevaar begeeft zal er in omkoamen ! doch de kloekmoedige Man had de fmart, om voor zyn getrouwen en veiligen raad, door al de Bediendenoitgelaghen te worden,  I0O SIEGFRIED VAM VYFDE HOOFDS T U('K. De Cavalcade komt hekouden op Lindenberg te rug. met lange, dan met korte dagreizen, al naar dat het hoofd van zyn Genade ftond, en weg en weer hem gunstig waaren ; kwam Hoogstdezelve met zyn caravane, zyn hoogadelyke verblyfplaats hoe langs hoe nader, en had veele en veelerhande avontuuren, vry wat meer dan op zyn uitreis; welken dan ook gedeeltlyk, in de Lindenbergfche Courant , die op reis op de rustplaarfen gefchreeyen werd, zyn aangetekend. De Hoofdbezigheid van den Jonker was te overweegen, of hy te Lindenberg blyven , dan wel zyn Landgoed voorby, en naar de Hoofdftad reizen wilde. Hy bleef lang befluiteloos en was nog maaï weinige uuren van zyn Burgt af, toen hy befloot om, zonder zelf eens ftil te houden, zyn weg naar de Hoofdftad te vervolgen. Dit maakte de zaak hoe langs hoe duisterder, zo dat noch zyn Ministers noch iemand van zyn gevolg de reden van dit befluit konden ontdekken, Hy heeft er zig nimmer over verklaard. Twee dagen reisde de Edelman voort; op den derden dag echter , toen zy caauwlyks een uur voort-  LINDENBERG. IJjf voortgereeden waaren, riep zyn Genade plotsling: „ Halt! daar valt my wat. in!. ——■ Ik heb „ my bedagt! — Rechts om! — wy moeten we„ der naar huis." Dit was inderdaad het verftandigfte befluit dat ■ Jonker Siegfried neemen kon; want byaldien hy, zonder te vraagen, op deezen weg voortgegaan was» zou hy de Hoofdftad meer dan twaalf mylen zyde» Jings van zig af hebben Ïaaten liggen. Waarfchynlyk was het geen hem tot dit beflait bragt, zo als men uit de gevolgen kan opmaaken, de niet ongegronde vrees, dat, daar hy zo veel weeken in de Waereld had omgezworven , Elize mooglyk ondertusfchen haare bezigheeden afgedaan mogt hebben, en uit de Hoofdftad vertrokken zyn. Zyn Genade kwam aldus, tot geen geringe blyfchap van alle zyne onderdaanen, op zyn ndderlyk goed weder te rug. Het eerste dat hy deed, zo dra hy in den grootvaderlyken Leenftoel voor anker gekoomen was , was dat hy den Heer Fiks roepen liet. „ Hoor eens, myn lieve Manister Fiks! gy hebt „ my daar onderweg zeer veel genoegen gegeeven , ,, met u zo braaf te houden, en my met zo veel „ couragie by te ftaan. Ik houd altoos zeer veel „ van dappere luiden, die hun hart op de rechte „ plaats draagen, en die geen oude hoeren zyn , ,, verftaje ? (hier liet de Edelman een blik op den Ludimagister vallen.) Ik ben, zo waar als ik „ Sieg-  IQ» SIEGFRIED VAW s, Siegfried heet, myn leeven aan u verfchuldigd j ,, dat ben ik! — Gy kunt een gunst van mybe„ geeren!" De Heer Fiks voelde zig door deeze blyk van ge-' neegenheid doordrongen. Het byvoegzel Myn lieve, waarmede de Jonker mooglyk in zyn ganfehen leeftyd, nog geen mensch aangefprooken had, ten waa» re hy tegen den een of anderen vreemdeling of geringen burger myn lieve Man gezegd mogt hebben , greep hem in de Ziel. Genadige Heer ! riep hy, uw genade heeft my, terwyl ik hier geweest ben, zo veel goed gedaan, dat ik niet verdiende, dat ik wel hoog en duur verpligt ben, om, voor zulk eenen gunftigen Heer, lyf en leeven te waagen. Ik heb niet meer dan myn pligt gedaan , en dit is geen dankenswaard. „ Nu, Nu! eischt een gunst van my ! " Ik weet wis en waaragtig niets te verzoeken, ge* ftadige Heer.' anders dan dat gy my altoos de genade betoont, om my als uwen getrouwften en yverigf enDienaar aantemerken. Deeze woorden, die de eerlyke Man, uit de volheid van zyn hart voortbragt, troffen den Edelman derwyzen,dat hem weezenlyk een traan in de oogen fchoot. „ Dat doe ik bovendien, myn lieve Manister! * antwoorde hy. „ Maar ik moet u doen blyken dat „ ik dankbaar ben, en trouwe diensten te erken- nen weet, want beloonen kan men niet, wan- n neeg  tINDENBERG. 103 ,, neer iemand het leeven waagt, om dat van een „ ander te redden ! " Met deeze woorden rees de edele Siegfried op \ ging in zyn Cabinet, en kwam weder met een Geldbeurs iu de hand. „ Daar! neem deeze tweehonderd Louis d'or als '• „ een bewys van myn goeden Wil! en tot eene be- ftendige gedagtenis fchenk ik u dit Horologie! 'j (hier trok de gehadige Heer zyn Horologie, dat ryklyk met brillanten etnZet was, uit zyn zak,) „ Ook fchenk ik u het Paard waarop gy opdien dag „ gereeden hebt." De Heer Fiks begeerde volftrekt niets meer dan het Horologie aanteneemen. Dit, zei hy , zal my zo lang ik leef een heilig gedenkteken van de gunst ■van mynen goeden Heer zyn; te meer daar het tot heden toe zyn gewóón zakhorologle geweestis. „ Hoor eens hier! neem aan het geen ik ü geef, „ of gy maakt my boos, Hebt gy u niet, moeder„ ziel alleen, toen ik onder het paard lag, tegen vier kareis gewaagd, he ? dat is geen kinderfpeï, „ by myn ziel! En had God u dat niet inge„ geeven , zie je , dan was ik nü al in den Hemel, „ en al myn rykdom in de hatiden van laghende ,, Erfgenaamen. Neem dat Wtinigje! want ZO 4, waar als ik Siegfried heet zo gy tienmaal meer gevraagd had, zou ik met vreugde u tienmaal meef „ gegeeven hebben!" „ De Heer Fiks wilde hem bedanken \ doch de iï. dëëu N a jon*  194 SIEGFRIED VAN „ Jonker verbood het hem: hy wilde den Edelman. „ de hand kusfchen, maar Siegfrieddulde het niet, „ doch drukte hartlyk de zyne. Toen de Heer Fiks vertrekken wilde, riep de Jonker: „ Apropo! nog een woord' in 't toekoo„ mende hebt gy den vryen toegang tot myn per„ zoon; gy moogt ter aller uuren ongeroepen en „ onaangediend by my koomen. En wat ik u nog „ meer zeggen wil, hoor eens! houd u gereed! mor„ gen vroeg zal ik u op een geheime Expeditie uit„ zenden, verftaje? — Nu, ga in vreede!" ' De Heer Bartholomeus Schwalbe, die by deeze ganfche onderhandeling tegenwoordig was, meende op elk woord, dat zyn Genade fprak, door den grond te zinken. Toen de Heer Fiks weg was, zei de Jonker tegen den zwarten Man: „ Hy begeerde, „ het geen daar zo even gefchied was, niet in de ,, Courant gezette hebben!'! S E S-  I % N D S N » É R G. 1§0 SESDE HOOFDSTUK. Z>e geheime Expeditie, JQ)en volgenden morgen , toen zyn Genade naauwlyks was opgeftaan, verfcheen de Heer Fiks gelaarsd en gefpoord, om het bevel des Edelmans te verneemen. „ Neen! neeü!M riep de genadige Heer. „ 't is „ nog een weinigje te vroeg dag! om een uur of 4, negert of daaromtrent, verftaje ? — Nu , ga „ maar wat zitten! gy zult met my ontbyten." 'omtrent een half uur naderhand kwam de Premierminister ; deeze zonk byna in onmagt neder, toen hy den Heer Fiks daar zitten zag, met zyn Genade een kop chocolade drinkende en een pyp rookende. Doch dit was het kleinfte hartzeer dat de Heer Bartholomeus op deezen dag overkwam l want toen het omftreeks agt uuren was, had hy het verfchriklyk verdriet, dat zyn Genade hem gebood heen te gaan, vermits'hy Iets met den Heer Fiks te fpreeken had. De Ludimagister brande van nieuwsgierigheid om te weeten welk geheim er toch verhandeld ftond te wenden; doch herwas hem onmoóglyk zulks uittevorfchen, want de Heer Fiks was een 'man, die de- zeldzaame gaaf van zwygen, in een N $ 2eer  I$)t> SIÏGFRIED. VAN zeer hoogen graad bezat: om aan de deur te luisteren was ook niet gèraaden, vermits de Antichambre beflendig met Bedienden was opgevuld. De geheime inftructie die den Heer Fiks ontving, beftond daarin : om naar Wellen thal te ryden, en onder de hand te verneemen of de Baronnes reeds te rug was gekoomen of niet; en of zy nog in dei Hoofdftad dan hy haar Tante was ! Toen de Heer Fiks weggereeden was, gaf zyn Genade den Generaal, overfle, Srrantie, domeinen oeconomieminister, den Heer Detru, beneffens den Heer Secretaris en Minister der uitlandige zaaken, die beiden in zyn afweezigheid, de landsregeering in handen gehad hadden, een geheime audiëntie, om Zig van al het voorgevallene in zyn afweezen, rapport te Ïaaten doen. Toen dit gefchied was gaf hy een openlyke audiëntie aan alle zyne Huisbedienden, om hunne gelukwenfchingen, wegens zyne te huiskomst aanteneemen. De Heer Fiks deed zyn zaaken in de uiterfte order. Hy was , gelyk by een geheime Expeditie niet wel anders weezen kon , zonder Bedienden of ryknegt uitgereeden. Niet langs den naasten, maar langs een kleinen omweg, als of hy naar een geheel ander oord wilde , reed hy naar Welienthal. Hy fteeg voor de Herberg af, liet zyn paard voeder en zig een glas alzemwyn geeven. Daarop deed hy den Waard allerhande vraagen : eindlyk meende hy dat het Slot en deszelfs Tuinen overheerlyk waaren! — Ach)  1 I K D E N B E R S. 197 Ach! ja! zy zyn het geweest .antwoorde de Waard, maar de Baron, God hehbe zyn ziel! heeft ze in de iaatfte jaaren jammtrlyk laaten vervallen. Hy verftond dan van den Waard, dat deEigenaares uit reizen was; waaarheen wist de goede man niet te zeggen- Dewyl nu dit berigt niet toereikende was, zond hy den Waard naar den Burgtadministrateur, en liet hem vraagen, of het een Reiziger wel geoorloofd ware om het Slot en de Tuinen tebezigtigen P de boer kwam met een toeftemmend antwoord te rug , en de Heer Fiks flenterde daarheen. Het eerfte voorwerp dat hem onder 't oog kwam , toen hy den voet in den voorhof van het Slot zettede , was de bruine Man , die juist met eenige arbeiders fprak. 't Was een hartlyke blydfchap voor hem eens iemand uit zyn geboorteplaats te moogen zien. Hy liep naar hem toe-j fchudde en drukte hem de hand; en de brune Man vond insgelyks genoegen om met zynen voormaaligen Medeburger te fpreeken. M zie, dat was een gelukkige inval, dat ik voor tydkorting, intusfchen myn paard ft alt, deeze Tuinen eens bezien wilde! de bruine Man bood aan om hem zelf rond te leiden: dus kwam het eene woord in het andere. De Heer Fiks verhaalde het bezoek van de Baronnes op Lindenberg; van de moeite die de genadige Heer zig gegeeven had om haar deftig te onthaalen 5 van het genoegen waarmede hy nog altoos dit bezoek zig erinnerde; dat by daarvan dikN ^ wils  ipll SIEGFRIED VAK wils en altoos tot lof van de Baronnes fprak! Hy verhaalde dus ook, dat de genadige Heer, voor omtrent twee maanden, de tegenvizite wilde afleggen, doch haar /niet te huis gevonden had! daarop vroeg hy; of zy nog in de Hoofdftad was?— Netni antwoorde de bruine Man, zy heeft, helaasl haar Proces verhoren, waardoor haare omftandighaeden zeer verergerd zyn: zy is heden by haar Tante, de Qeneraalin. Doch, voegde hy er by , ik twyffel niet, ofzy zal in deezen herfst overkoomen, en zig hier eenige weeken moeten ophouden. De Heer Fiks vroeg daarop zeer onverfchillig: of het dan waar was dat men algemeen verzekerde, naamlyk dat haare omftandigheeden geheel redluos Waaren ? ■ Niets minder dan redhos , antwoorde de bruine Man : twintig duizend Daalders, en eenige jaaren zeer ftrenge oeconomiezyn in ftaat, om haar van den endergang te redden, en de wyduitgeftrekte goederen niet flegts ie behouden, maar ook in een taamlyk goeden ftaat te ft ellen. Maar twintig duizend Daalders zyn eene goede fom ! en waar zal de Eigennaarfter iemand vinden, die haar dezelven, op deeze bezwaar de en in 't verval'zyn de goederen, fckieten zal? Tante Emerentia zou ongetwyfeld haare eenige Erfgenaame,zeer gemaklyk daar mede kunnen gerieven! maar de geheele Waereld weet, welke een gierige Duivel Tante Emerentia is, en dus is er van dien kant niets te hoepen. ï, Dan  I, 1 M D E M B E R C. IP9 Dan is het waar, dat die oude Tante zo gierig ,, is ? ik heb er wonderlyke klugten van hooren ,, vertellen!" Onmooglyk zo wonderlyk, myn lieve Heer Fiks! als het in der daad is. Aldus, by voorbeeld, fmelt zy van alle brieven die zy ontvangt het zegellak te faamen, en bedient er zig van, om er de brieven die zy fchryft, mede te verzegelen. Haare verachtlyke wrekheid is fchaamtloos en fchuuwt de openlyke vervloeking der Waereld niet, Zy heeft een huis in de Stad, voor welker poort om zo te fpreeken, haar Landgoed B*** ligt. In dit huis en op dit Landgoed iszy doorgaands gewoonbeurtlingshuis te houden. Gy weet dat het te dier plaatfe de gewoonte is , dat de Weeskinderen op hoogtyden geluk koomen wenfchen, en zy dan aan elk huis een vry willig gefchenk ontvangen! wanneer nu deeze Weezen by haar koomen, als zy in 't huis inde Stad is, wyst zy dezelve door aan de glaazen te tikken af, even gelyk men een beedelaar afwyst. Is zy op haar Landgoed en koomen deeze kinderen daar, dan kat zy de deur van den Hof fluiten. Haar overleeden Man was geen hair beter: hy was er altoos by tegenwoordig wanneer de melk gemeeten werd. Toen hy zelf op fterven lag moest de boer voor zyn bed koomen en aldaar de melk toemeeten, Met dat alles moet ik bekennen dat Tantes gierigheid op verre na nog zo ondraaglyk niet is, als haar begeerte om, in een zo verre gevorderden oudrrdom, nog N 4 vcap  200 SIEGFRIED V A V voor jong en fchoon doortegaan, en veroveringen te maaken. Onder zoortgelyke gefprekken waaren zy den Tuin rondgewandeld. Op navraag hoe het in deeze en geene huizen omging, verftond de Heer Fiks, dat Madam Banke op den verjaardag van haar oudfte Dogter, zig door danzen te fterk verhit had en geftoiven was; dat de Heer Banke reeds een tweede huuwlyk had aangegaan: dat Meester Priem, byna aan 't bedelen geraakt, wederom aan 't fchoelappen was, enz. Hiermede nam de Heer Fiks zyn affcheid, na dat hy den bruinen Man zeer hoflyk verzogt had, om hem toch eens op Lindenberg te koomen bezoeken; waar hy aan den genadigen Heer een Man zou leeren kennen, welks weergade in grootmoedigheid en goedheid, maar ook van zeldzaame invallen, hy op Gods wyden aardbodem niet meer vinden zou.— De bruine Man vergezelde hem tot aan de Herberg; vertoefde daar tot dat hy afreed, en verwonderde zig zeer hem zo kostlyk gekleed te zien, en zo ganfch in manieren hervormd te vinden; want de Heer Fiks had, zo als elk onpartydige moet toe. ftaan , in den daaglykfchen omgang met den Secretaris en Administrateur, dat beiden zeer welleevende mannen waaren, _ Mejuier Lyfdigteres niet eens medegerekend, -— zig zeer befchaafd, en, dat het beste was, het rampzalig Gemeweezen byna geheel vaanvel gezegd.  x,indenbeh.g. 3.QM ZEVENDE HOOFDSTUK. Rapport van den Heer Fiks en deszelfs gevolgen, jOe Heer Fiks rende fpoorflags naar Lindenbetg te rug, en toen hy in de kamer trad, had zwarte Barthel andermaal het hartfeer om weggezonden te worden. De Edelman nam den Heer Fiks mede in zyn Cahinet, om in 't geheel niet geftoord te worden; beval hem te zitten, en hoorde deszelfs rapport; 't welk hy ook zo getrouwlyk overbragt dat er geen fyllahe van verboren ging. „ Neen!" riep de Edelman i ,, om een fotfige ,, twintig duizend Daalders, zal dat beste Wyf van „ de Waereld niet verlooren gaan ! neen! waarag,, tig niet! —n Hoor eens ! ga daar eens aan de „ Lesfenaar zitten en fchryf een verzegeld briefje; „ aan uw goeden Vriend, waarby gy hem morgen „ middag by my ten eeten verzoekt! verftaje ?" De Heer Fiks gehoorzaamde. Toen hy gereed was, verzogt zyn Genade hem den ouden Aniries te Ïaaten roepen. Dit was een oud trouw Man, die lang by den nu zaligen Qverftelieutenant gediend hadj op wiens getrouwheid zyn Genade zig verlaa-> N 5, ten  tOi SIEGFRIED VAN ten kon; die hem nog op alle zyn rypartyen vergezelde, en zelf de laatfte groote reis met hem gedaan had. Hoor Andrks!" zei zyn Genade. „ Laat een s, Paard voor u zadelen en doe wat de Heer Fiks u ,, beveelen zal. Maar houd van dit alles den bek! „ dat heb ik tl te zeggen, indien wy vrienden zul„ len blyven !" Andriet boog zig; nam den brief aan en beftelde denzelven , volgens de aanwyzing van den Heer-F/fo, en bragt een fchrifielyk ja te rug. Toen op den volgenden morgen de Heer Schwalbe zyn opwagting maakte, liet de genadige Heer hem zeggen: Hy wilde heden geen Courant hooren en met den Heer Fiks alleen weezen. , Zyn Genade liet zig daarop door den Lyfboekdrukker nogmaals alles herhaalen, wat hy van den Staat der V/ellenthalfche goederen gehoord had; doch dit was te weinig om hem een toereikend Jicht te verfchaffen. Van de goederen kwaamen zy allengskens op deszelfs Eigenaarfter, en de Edelman liet zig ontvallen: ,, Hy wist niet hoe het „ kwam, maar hy was zyne Nabuurin derwyze „ geneegen , dat hy niet flegts twintig duizend „ Daalders, maar zyn gansch vermoogen zou opof„ feren om haar een dienst te doen!" Offchoon de Heer Fiks om reden, die wy bereids in ons eerste Deel hebben opgegeeven, vastlyk befjooten had, om als jonggezel, ongehuuwd , dit  X, I N B Z N > £ R G. 20J tydelyke met het eeuwige te verwisfelen, had hy evenwel ondervinding genoeg, om in alles wat de Jonker hem zei, den vinger van den God Cupido, en in zyn geneigdheid een onbedrieglyk kenteeken van de liefde te erkennen. Hy was verre weg onbaatzugtiger dan de zwarte Man; en gefield de Edelman gaf hem al eens , ingeval van een Egtverbintenis, zyn affcheid; dan had hy, gedeeltlyk doot deszelfs mildheid, een taamlyk vermoogen overgegaard; gedeeltlyk ook békwaamheid genoeg om zig te kunnen geneeren , (iets dat den Ludimagister ontbrak,) ook was hem de lust om projecten te maaken, zedert zyn verblyf op den Burgt , ten vollen vergaan. Daarom zei hy: Wanneer ik wist dat uw Genade myn vrypostigheid niet euvel zou opvatten , zou ik wel in ftaat weezen dit Raadzel te kunnen oplosfchen. „ Neen! neen! Heer Fiks! fpreek maar vry uit! „ ik zal alles gunftig opvatten." Nu dan'. —— dan moet ik zeggen , dat het tnooglyk daar van daan komt, dat uw Genade, zonder het te weeten, op de Baronnes verliefd is. ,s Verliefd? — verliefd?-»--" herhaalde zyn Genade en kreeg een kleur tot aan de toppen zyner Vingers. „ Gy praat als of gy niet wel by het hoofd waart! •--*» maar neen ! laat eens hooren! zyt 5, gy van uw leeven wel verliefd geweest ? " Wat my zelf betreft, neen, Genadige Heer! maar ik  104 SIEGFRIED TAN ik heb zulks zeer dikwils aan myn jonge vrienden waargenoomen. ,, Weergaêloos! by myn ziel! nooit een lepel in ,, de bry gefèooken te hebben en evenwel te weeten ,, hoe ze fmaakt! " Dat is niet moeilyk, genadige Heer! _ En vermits ik eens vooral uw woord heb, dat gy my niets kwalyk zult afneemen, 231 het my nog geoorloofd u verder te moogen zeggen: waaróm toch zouden uw vitgeftrekt vermoogen en landgoederen aan laghende Erfgenaamen koomen? en daar uw Genade, by een Huuwlyk niet op geld en goed behoeft te zien , en de Vrouw Baronnes u behaagt, zo maaken de omftandigheeden der goederen, die met een/'ommetje Gelds te verhelpen zyn, dat voor uw Genade maar een bagatel is, deeze verbintenis met eene zeer veordeeliga Party Nu, Nu, laat dat alles eens wel zyn! ik zal „ daar op een ander tyd wel eens over fpreeken, „ Er behooren er twee toe om een koop ie fluiten, weet gy dat wel? —— Of ik nu de Baronnes ,, al eens hebben wilde, dan is de groote vraag, of „ de Baronnes my hebben wil ? " 0 Genadige Heer! wat dat aanbelangt, zy moest door den Hemel wel met blindheid geflaagen weezen, indien zy den welgemaakften, besten, goedaartigften en rykften Heer niet met beiden handen aannam! „ Ja dat gelooft gy nn wel! maar weetje! ik heb n oog  &INDENBERG. 2Ó5 ,, nog nooit van myn leeven met vrouwluiden om„ gegaan, neên, waaragtig, nooit niet! en verftaje „ ik weet er niet den koekkoek van, hoe men zig by haar aangenaam maakt." Dat is ook niet noodig; uw Genade behoeft zig Jlegts tevertoonen zo als ge zyt, met al de goedheid en grootheid van uw hart, dan ——• „ Praatjes! Doe my het vermaak, en trek „ uw beste kleed aan, en wandel zo eens den Wel„ lenthalfchen weg op, wanneer het tegen den mid„ dag gaat, en breng den Vreemden ten eersten by „ my! — Christiaan!— Van middag voor drie ,, menfehen dekken! AGT-  %$6 SIEGFRIED VAK . AGT STÉ HOOFDSTUK. Ga. heen en doe ook alzo! JOe Heer Fiks kleedde zig aan en ging, vergezeld door den ouden Andries, den Gast te gemoet. Hy had den tyd zo Wel afgepast, dat hy hem naauwlyks een quartieruur gaans van den Burgt tegenkwam. De bruine man, (wy willen hem dien naam Ïaaten behouden, of fchoon hy toen ter tyd een groen kleed droeg,) fteeg van het paard, toen hy zyn ouden bekenden Vriend aanfchouwde , en wandelde met hem naar den Burgt, terwyl Andries het paard hen agter na voerde. De Heer Fiks geleidde den Vreemdeling, door een reeks aanzienlyke en rykgeftoffeerde kamers , tot in het vertrek van zyn Genade. Deeze ontving hem ongemeen gulhartig, en zei, — „Dat hy het „ vermaak wilde hebben , om den Heer Fiks,'die „ hem van hunne oude vriendfchap, en ongeho'opte „ ontmoeting op gisteren verteld had, en te gelyk „ ook zig zelve, een vrolyken dag te maaken l „ deswegens had hy aan den Heer Fiks opgedraa„ gen, om hem nadere kennis aan dien Vriend te ,, bezorgen." De  % I . N D E N E E R G. èÖf De bruine Man, die in zyn leeftyd echter Luiden Van allen ftanden in overvloed gezien had, was getroffen door het edele gelaat en de groote en Koninglyke houding van onzen Siegfried.' — mooglyk om dat hy hem zig geheel anders had voorgefteld,—> mooglyk om dat zyn Majeftueus uitZigt waarlyk treffende was, en het nog. meer geweest zou zyn, wanneer hem zyne leelyke knevels, niet het wilde en woeste van den krygsman, gegeeven hadden. Men fprak over de maaltyd van koeien en kalven , doch toen het Desfert was opgedraagen en de Bedienden zig verwyderd hadden, vroeg de Edelman, die zig niet, op de kunst om omwegen te neemen , verftond , wanneer het er op aan kwam om iemand te helpen: „ Hoe veel er wel noodig was om de Wellenthalfche goederen in order te brengen ? en „ of zy, over 't algemeen, voor verbetering vat„ baar waaren ? " De bruine Man antwoorde hem byna woordlyk, het geen hy gisteren tegen den Heer Fiks gezegd had: er nog by voegen de; dat hy den Staat der goederen, op het zorgvuldigfte onderzogt had, en niets ten dien opzigte zei de, dan het geen hy, met voldoe»' de hewyzen ftaaven kon. Het ganfcke gevaar werd enkel door eenen fchuldeisfcher veroorzaakt, die er vermoedlyk op uit was om in troebel water te visfchen ! wanneer de Baronnes haare fchatryke Tante had kunnen beweegen, om flegts vier of vyf duizend Louisd'or te fchieten, " ■■ dat zy zo veel te gemaklyker doen kon ,  SOS SIEGFRIED VAN kon, om dat Elize toch eindlyk in het bezit van kaar gansch vermogen koomen moest, ***** dan zoil het alleen maar aangekoomen zyn, op eenige jaarent zeer goed beftuur, om alles in goeden ft and te brengen: doch Tante was van zulk een aart, dat men zulk ten voor ftag zelf haar niet eens doen mogt. ,, Dat beestagtige wyf!" riep Siegfried. „ Nu „ hoor eens, dan moogt ge aan my. dien voorflag „ doen? — twintig, dertig en meer duizend Daal* ders 'zullen binnen vier weeken gereed weezen; „ maar notabene! — Vooraf beding ik, dat <— " Uw Genade zal alle moogelyke zekerheid erlangen , die in deeze omftandigheid van zaaken gegeeven kan ■worden. Ik wil niet ontkennen, dat ,er misfchien, zo er eenige ongelukkige toevallen bykoomen, die evenwel niet waarfchynlyk zyn, vier of vyf duizend Daalders by verhoren zouden kunnen worden, doch cok deeze zouden, by den verkoop der goederen, we* der te vinden zyn. ,, Ik heb u met geduld Ïaaten uitpraaten, Myn* „ heer! maar zeg my toch eens, heb ik u één ge* „ benedyd woord van zekerheid gefprooken, of iets „ dat er naar gelykt, he ? " Ik meende —- „ Ja! gy meende, Mynheer! en ik meende ook, „ zieje! ik meen dat ik u voor een redelyk Man „ mag houden, die den bek houden kan! en, ver„ ftaje, dit was de Notabene, die ik maaken wilde, „ dat de geheele onderhandeling geheel onder ons' » dri-  ,, drien blyven moet! Voor den Heer Fiks „ kan ik inftaan, en dat de genadige Vrouw „ al haar leeven , en God gutine haar nog een „ heel lang leeven, — nooit .te wééte'ö kryge, „ Van wien haar dit bagatelletje geld gtkoomen ïs. ,, Zieje, Mynheer!" (vervolgde hy met een zagt'er ftem,) „ dus begeer ik geen Handfchrift Inte„ resfen oi: zo iets dergelyks, en kan het ook niet ,, begeeren! Ik begeer geen andere zekerheid, dan „ dat ik myn naaften helpe! — Het geen ik voor „ de Baronnes doe, zou ik, zo waar als ik Sieg,, fried heet, voor myn Doodvyand doen, zo dra „ hem de een of andere Hakker , op een fchelmag,, tige wyze, in den grond zogt te helpen. Zeker„ heid! *- Jawel, Mynheer! ik zie wel dat gy my „ nog niet recht kent. Ik vraag er, zie dat niet, „ na, wanneer ik iemand helpen kan, of ik er dart „ eene fotfige twee duizend Louis d'or by verlies of 9i niet! -—<— Want, God zy geloofd! Ik kan er Verfcheiden duizenden aan waagen, eer ik er de inkomften van een jaar by infehiete! En wat zal „ ik ook anders met den flykhopp uitvoeren? Waar „ toe heeft God my het Geld gegeeven, zo ik er ,, geen goede luiden by help, wien het water aan de lippen ftaat ? " De bruine Mun zat verftomd en verwonderd. Hy bad veele plaatfen doorwandeld , meenige Synagogen bezigt, doch zulk eene denkwyze had hy, tot heden toe, in Israël niet gevonden. Ryke luiII. diï r.. O ^'sa5  2IO SIEGFRIED VAM den, die tien, twintig en meer duizend Daalders op eenen avond verfpeelen; ryke luiden die eene onwaardige Hoer, met de grootfte geldzommen, het genot van een uur betaalcn; — ryke luiden, die aan den opfchik der mode, die binnen 't jaar, alle waardy kwyt is, ganfche Capitaalen verkwisten, enz. deeze had hy, in den loop zyns leevens overvloedig aangetroffen, maar geen een , die naar evenreedigheid van zyn vermogen, er flegts een duizend, of maar eene twee honderd Daalders, zonder ten minften halve zekerheid te hebben, aan gewaagd had, om eenen ongelukkigen te redden! — Hy vond doorgaands de luiden ongevoeliger en wreeder, hoe ryker zy waaren! en hier vond hy een Man, die , zonder de toneelen der ellenden gezien te hebben, zonder door eigen ervaaring te weeten wat ongeluk zy, enkel uit een aangebooren edelheid en grootheid van Ziel, uit waare goedheid des harten, niet uit weekheid noch trotschheid, deel nam aan het ongeluk van eenen vreemden! ■ Niet zo als veelen onzer hedendaagfche Aandoenlyken, die met een pynl'yk gezigt; weenende oogen; met opgetrokken fchouders en een klaaglyke ftem, zonder helpende handen, de rampen van hunnen evenmensen bejammeren! — Neen! by Siegfried was de onheilen te zien en die te verhelpen, zo hy ze flegts verhelpen kon, maar een en dezelfde daad. Had de bruine Man nu ook eens geweeten, hoe hy zelf zynen-byftand niet onttrok, al waare het, ge- - lyk  LINDENBERG* 211 lyk eens of tweemaal het geval, dat er zyn eigen zaaken door lydcn moeiten, tot zo lang dat hy of zyn renten of de remifen van zyn Banquier weder inkreeg J Groote, edele Man! riep de bruine. Ik bewonder tt! ■ 1.1 Mynheer van Lindenberg! — Gy zyt het tweede mensch dat ik bewonder! —— „ En waarom dat?" Ik zie, by myn Ziel! er ,, niets in dat bewonderenswaardig is. Hoor eens, Mynheer! Elk mensch, heeft myn [Prediker my eens gezegd, toen ik nog maar een kleine jon„ gen van omtrent die £rootte was, elk mensch ,, is verpligt zyn eyennaaften te helpen waar hy .„ kan! Doch zo gy lust hebt om iets te be- „ wonderen! bewonder dan den Heer Fiksdie, „ toen ik onder myn Paard lag, vier Roovers, die ,, my den hals zogten te breeken, moederziel alleen, dorst aangrypen! een daar van geheel, „ en een anderen half dood fchoot, en de twee „ overigen naar den duivel jaagde! dat deed hy! „ Zieje, Mynheer! zo iets is nog waardig dat er ,, met verwondering van geiprooken word! " Genadige Heer! nep de Heer Fiks bloozende t behaagt hu u om een kleinigheid zo breed uittemeeten? „ Een kleinigheid? —- Hoor eens, Heen Fiks! „ zo moet gy niet praaien! Ik kan het huichelen „ en tandtrekken niet verdraagen , dat weet gy, „ en ik zelf, ik Ipreek altoos gelyk my op het hart O a „ ligt,  2li SIEGFRIE» VAN „ ligt. Een tegen vier, wanneer het om lyf en lee„' ven te doen is, is, zo waar als God leeft, geen ,, kleinigheid. " De bruïse Man betuigde, wegens deeze dappere daad, den lieer Fiks zyn hoogachting. ,, Nu, Mynheer! hoe ftaan wy er by ? Wilt gy „ myn notabene ad notum neemen , geef er my dan , „ als een eerlyk Man de hand op! " De bruine Man deed het. „ Nu, kinderen! als gy niet meer eet, Ïaaten „ wy dan opftaan, dan zal ik deezen Man behe-or„ lyke aanwyzing geeven." De genadige Heer ging daarop in zyn Cabinet, om aan zyn Banquier te fehryven, en de bruine Man kon zig niet ohthonden om den Heer Fiks voor zeer gelukkig te roemen, dat hy in den dienst van zulk een Heer was. Gy zult u nog meer verwonderen , zei ■ de Heer Fiks, wanneer gy hem, heden of morgen zyn geld wederbrengt, ■ dan zal by u vlak in't aanzigt zeggen dat gy verkeerd zyt! Dat hy zig niet erinneren kan u ooit een rooden duit geleend te heb' ben l en zo gy u dan op zyn Banquier wilt beroepen , die het u toegeteld heeft, dan fchiet gy evenwel tegen hem te kort: want deeze heeft zyne Inftruclie, en zal, met den genadigen Heer, uit eenen mond fpreeken; Siegfried van Lindenberg geeft flegts en weet niet van weder te ontvangen. Op dien vost, zei de bruine Man, kan ik van  LINDENBERG. ai3 zyne grootmoedigheid geen gebruik maaken. Mynheer! dat zou een vaifche kieschheid weezen! de Baronnes zou dezelve pasj'en ! maar u , —- daar gy haar helpen moet? Hoe! Overlegt het eens wel! Red de Baronnes, daar God u deeze redding aan de hand geeft. De Heer van Lindenberg is onhegryplyk ryk , en daar hy de helft van zyne onnoemlyke inkomflen niet verteerd, heeft, zeden den dood zyners Ouders, zyn rykdom ontzaglyk toegenoomen, en groeit 'sfaarlyks, ten minften, twintig of dertig duizend Daalders aan! ; Overleg dat alles eens ter deeg! Gy hebt waarlyk gelyk, Mynheer Fiks! maar ik heb ook geen ongelyk. — De Baronnes intusfehen, die het beste Wyf is dat ik ken, is in verleegen- heid. En er is kans om den Heer van Linden* berg zyn verfchot weder ter hand te (lellen. Braaf zo, riep de Heer Fiks, die niet gaarne gezien zou hebben, dat zyn Heer in zulk een edel bedryf geftremd zou worden. In tusfchen kwam de Genadige Heer te rug en gaf den bruinen Man deeze volgende Asfignatie. Waarde Heer *!* * ! „ ,, Wil aan Toonder deezes, na .verloop van „ „ drie of vier weeken , of, verftaje, liever als „ „ gy kunt ten eerften , twintig of dertig duizend O 3 „ „ Daal-  tI4 SIEGFRIED VAM „ „ Daa.ders' ter hand fteilen, hoorje! Ik ,, „ weet dat gy al zult doen wat gy kunt. Gy ,, ,, zu!tze my dan wel in rekening brengen. In ,, „ die verwagting ben ik Uw torgeneegen Siegfried van Lindenberg. Op myn Burgt, den . . . Anno 17 . . Men ziet hier uit dat Siegfried in het fteilen van Asfignatien' geen Tovenaar was, doch laat de kundigfte Koopman zyn hart eens evenaarenr N E-  NEGENDE HOOFDSTUK. Waar by de Leezei' geen tyd beeft om in flaap te vallen. My het drinken der koffie, en onder het rooken van een vertrouwlyke pyp, praatte zyn Genade' nog veel met den bruinen Man, en deeze twee Heeren vonden onderling een zeer groot welgevallen in elkander. De Jonker verzogt zynen Gast hem, zo dikwils hy konde, te konnen bezoeken, al was het alle dag, en het geen hy by hem vond voor lief te neemen. De bruine beloofde zulks, zo lang hy op Wellenthal verblyf hield, en deed zyn woord geftand. De Heer Fiks had reeds order gegeeven om zyn paard, dat, in 't voorbygaan gezegd een ongemeen raare ligtbmim Deenfche Hengst was, ingereedheid te houden. Toen de bruine Man zyn affcheid nam, verzogt hy hem een einde wegs te vergezellen. Hy verwisfelde derhalven zyn ftaatfiekleed •met zyn gewoonen rydrok, en de beiden Heeren fteegen te piard. Onderweg gaf de Heer Fiks aan zynen voormaali.gen Medeburger, wiens geheimhouding hem béO 4 kend  Sl6 SIECFRIED VAH kend was te kennen ; dat de Edelman, voor een zo korte kennis veel geneegenheid voor de Baronnes liet blyken : zulks had echter op zyne tegenwoordige handelingen geen. den minften invloed, wanthy zou voor eiken ongelukkigen even het zelfde gedaan hebben. Hoe, voer hy voort, wanneer wy er beiden ons werk eens van maakten, om, tusfchen deeze twee perfoonen, een Huuwiyk tot fiand te brengen? Ik neem het aan om dit by den genadigen Heer te bswerkftelligen ; doet gy het insgelyks by dj Dame, / dan is er geen twyf'el, of het Huuwiyk is klaar, en de Baronnes is in den grond geholpen. „ Doe gy in deeze zaak wat gy wilt en by uw ,, geweeten verantwoorden kunt;" antwoorde de bruine Man; „ Wat my betreft, ik ken zo weinig „ gelukkige Huuwlyken, dat ik onverzetlyk voor„ genoomen heb, nimmer myn gemoed met dat ,, zoort van zaaken te bezwaaren. *—- Maaran„ ders, waarlyk, wanneer men alleen op het tyd,, lyke ziet, dan zou deeze verbintenis een groot ,, g;luk voor Elize zyn. " Gelyk gy verkiest! evenwel dit kunt gy met een gerust,geweeten doen, dat gy my onder de hand herigt geeft, zo dra Elize op Wellenthal zal aangekoomen zyn. „ By de onverwagte keer die haare zaaken genoo„ men hebben, zal zy zekerlyk hier weezen,-eer „ een maand verftreeken is! doch 't zy zo 't wil, „ den dag voor haar te huiskomst zult gy het wee» ten." TIEN-  2. ï N D E N B E X «. lij 'TIENDE HOOFDSTUK. Confesfum cavsne, difcrimina ordinum percunctatitur. T A C I T. niet te ontkennen, dat, zo zyn Genade nimmer zig zelf verveelde, hy het heden deed; elk uur was ten minften een dag voor hem, zo lang de Baronnes niet weder te rug kwam. Itizonderheid'ontwaarde hy zulks, zedert de Heer Fiks hem met zyn eigen hart bekend gemaakt had: geen wonder derhalven, dat hy alle geleegenheeden aangreep, om zig den tyd en de geemlykheid te verdry ven. Op een zekeren dag hoorde hy uit de Courant voorleezen, dat te Berlyn een nieuw Toneelftuk, met ongemeene toejuiching was vertoond geworden: ftraks deed hy onderzoek hoe het met zoortgelyken zaaken gefchapen ftond. —~ Ten allen gelukke was de Burgtpoëet by dit onderzoek tegenwoordig, die in ftaat was om zyn Genade, in allen deelen, een genoegzaame verklaaring te geeven, vermits Monfieur Le Premier het op verre na niet gedaan O 5 kon  llt SÏECrRIED VAM konkrygén, duidlyk uitteleggen wat een Blyfpel en wat een Treuifpel -was: maar de Jufütieminister wist dat alles op een hair, en verklaarde wat een Toneel was, wat Schermen, Parterre en Orchesten, Logies en Staanplaats waaren. Hy had zelf in zyn dwergachtige Bibliotheek, een taamlyke verzaamBng van Toneelftukken, waarvan hy er eenige haaien liet, om den Edelman de zaak recht bevatlyk te maaken. Zyn hooggebiedende Heerlykheid, de Premierminister moest voorleezen, en hoe erbarm» lyk hy ook den toneelftyl martelizeerde, vond echter de Genadige Heer , in de Minna van Bamhelm zo veel behaagen, dat hy plotslyk uitriep : ,, Alle „ bliks! Ik kryg ook trek tot den huspot! • „ Ter hagel nog eens, dat is grappig! — Manis- „ ter Leétoris! weet gy wat! Ik wil voor „ den koekkoek ook een Toneel aanleggen! ——„ Wis en waaragtig wil ik." De regeerende Minister vond niet ligt eene onderneeming te avontuurlyk, en de Heer Suss had reeds voor lange gewenscht, om op een liefhebberytoneel, zyne bekwaamheeden te doen gelden. De Secretaris en de Adminiftrateur waaren reeds gewoon aan de zeldzaame invallen van hunnen Heer, die zy om zyne goede hoedaanigheeden, welke zyne zwakheeden zeer verre overtreffen, hartlyk beminden. Aldus vond de Inval van den genadigen Heer geen de minfte tegenfpraak. Zyn Genade was veel te ongeduldig , om zyn voor-  IXNBENBÏRC, SI9 voorneemen ter uitvoer gebragt te zien, dan dat by wagten kon tot het Arbeidsvolk het Toneel in een Zaal van den Burgt vervaardigd hadden. Hy bevond dat de koeftal, ad interim, waar de plaatfing der' koeienfchutten, rechts en links, de natuurlykfte fchernien van de waereld maakte, een zeer gebruikbaar Toneel opleverde, en befloot om, by voorraad, de Minna van Barnhelm aldaar zelf te vertoonen. Het was ook niet onaartig om met de Minna het Lindeniergs Toneel te openen, daar zy het eerfte ft.uk was dat den genadigen Heer eenig denkbeeld van het Toneel gegeeven, en onder alle anderen, die de Gerechtsamtman bezat, den ft-'rkften indruk op hem gemaakt had ; in 't vervolg werd de Hèritier du Village zyn lyfftuk. De Vrouw Gerechtsministerin, die haare kwaaien, zo 't fchynt, onder haar bevel had, had juist een hyftericq toeval, zo ongemeen heftig, dat zy niet kon medefpeelen: waarom men, in haare plaats, naar eene andere Minna moest omzien. Op het Dorp Lindenbefg , op Fahlenoord, ten huize van een boer woonde een oude festigjaarige franfche foi difant Mademoifélle, om redenen incognito vel quafi. Zy had voorheen 'te Praag, de Hoofdftad van Bohème» als Huishoudfter of Mademoifel gewoond; zag zig echter genoodzaakt dat Koningryk incognito te verlaaten, en vertrok naar Saxen; van daar ging zy op een plaats by Warfchauw. De Hoofdftad echter deed haar voor onge. . 1 1 val  420 SIEGFRIED VAN val vreezen, waarom zy, eer vier weeken ten einde waaren, zig naar Krakau begaf; van daar weder naar Saxen, naar Hanover, Altona, Maagdenlurg, Berlyn en Spandow. zy had aan alle deeze oorden merkwaardige gevallen, en was tegenwoordig een Inwoonfter van Pommerland. « Zy had, ■—• cafu het rechte oog veilooren, kon echter nog zeer goed zonder bril of lorgnet met het linke zien: zy lprak, — Cafu. — een weinig likker door haar neus , nis een delicaat oor verdraagen kon. Er zyn zekerlyk menfehen, die ftsande houden , dat de punt van haar neus, die men toen aan haar zag, geen deel zou hebben aan de wederepftanding van haar lighaam: zien kon men het echter niet, en bevoeld hebben wy denzelven nooit, 't Is ook zeer onvoegïyk en contra bonos mores iemand by den neus. te vatten: en wie zal het ligtlyk willen dulden, wanneer het op zyn wii .aankomt? • Maar,-om weder op de Mademoifeïjé te komen: de Edelman fcheen er niet als te wel mede in zyn fchik te weezen, om dat zy uit Frankryk afkomlü'g was! doch hier viel niet anders te doen, dan van den nood een deugd te maaken, en dit onzalige fchepzel verbeelde de Minna. Des Edelmans Huishoudfter- of Opzienfbr over het vrouwlyk gezin, zo als men ze noemen wil, een fraaie Matrone nam de rol van Fransciska voor haar rekening. Zy had,,wel is waar, een vyftig jaaren omtrent geleeden haar borstbeen in twee ' ftuk-   ]D>e Edelman zelf Ipeelde voor den Graaf van bruoisal om dat die cle Hoofdperfonaadje van het lïuh was. Bladz.^j}^.  ftukken gebrooken, door welk toeval, onder haar ipitfe kin een , zo merklyk voorgebergte was opgefchooten, dat het eerlyke Wyf- zelf' niet wist van wat gedaante de deelen waaren, die beneden deeze heuvelen laagen, ten zy ze muoglyk, uit vrouwlyke, nieuwsgierigheid een fpïegel te hulp genoomen had, dat wy echter niet weeten kunnen, om dat zy er denklyk geen getuigen by riep; ■ doch dit alles doet niets ter zaak, zy was een goedaartig Wyf, en fpeelde, in weerwil van haar borstheuvel, haar Franciska flot weg. De manlyke rollen waaren niet minder goed verdeeld. De Edelman zelf fpeelde voor den Graaf van Bruchfai, om dat die de Hoofdperfonaadje van het Huk was; hoewel hy, als Soldaat, tot den rol van Overftewagtmeefter grooten trek gevoelde. Vermits hy echter zyn geheugen niet overlaaden wilde, vond hy goed, om zyn part, dus noemde hy zyn rol, uit het boek voorteleezen, waarin hem de Heer dirigeerend Minister, die over 't algemeen tot Souffleur van het Lhidenbergs Toneel was aangefteld, vlytig helpen moest: zyn Genade kwam er dan ook nog al'vry weL, zonder veel te haperen, door. Dejaager Pauh/s, met zyn houten been, fpeelde voor Telheim; de Heer Juftitieminister voor Overftewagtmeefter; Christiaan had de rol van Waard, en door den Heer Fiks werd de perzoon van Just verbeeld. x De Heeren Bedienden van zyn Genade, die 'geen rollen hadden waaren toekykers. E L F-  4S2 S 1 1 S F X I I O V A H ELFDE HOOFDSTUK. Ejusdem argumenti —- maar eerstlyk word er recht aan een knevelbaard gedaan. JDe Heer Fiks was, gelyk wy in een voorig Hoofdftuk, aantoonden, zeer in de kas by den genadigen Heer. Het begin van dit ons knevelbaardshoofdftuk zal deezen Gunfteling in het waare licht plaatfen; terwyl het blyken zal dat de Heer Fiks dingen dorst onderneemen, die geen fterfiing, tot op den huidigen dag, had durven waagen. Den avond te vooren, eer de Minna van Barnhehn vertoond werd, zat de Heer Fiks by zyn Genade, zoetlyk keuvelende, zyn pyp te rooken. Piotslyk kreeg de Edelman den inval om zyn Graaflyken opfchik, tegen morgen befiemd, heden eens aantepasfen. Dezelve beftond in een pragtig ryk» gegallonneerde rok; goudlakenfche vest; witte zyden kousfen ; fpaanschleere fchoenen; een fraaie zakpruik en een nieuwmodifche henriquatre hoed, Biet een witte panas op denzelven. Dit  LINDENBBRG. 22& Dit alles ftond zyn Genade zeer fraai, doch zyn kascanje bruine knevelbaard maakte een verwonderlyk contrast met dat alles. ,, Offchoon ik my in al de fpiegels bekyk , die „ er in huis zyn, Heer Fiks! 'c komt my evenwel „ voor, als of die kleederen my niet wel aanzig„ ten! " Indien ik verzekerd waare, genadige Heer! dat gy het my ten goede zoud houden , durf ik wel. op my neemen om u net te zeggen waar zulks van daan komt. „ Ik wil het u zeer gaarne ten goede houden, „ Manister Fiks! laat my dat eens hooren! " Het komt, dunkt my, —— doch uw Genade neeme het my vooral toch niet kwalyk, ■ nergens anders van, dan van de knevelbaard', die zeer wel by de Uniform, maar in V geheel niet by zulk een Cavalüersgewaad voegt. „ Ter hagel nog eens! — Maar by myn Ziel! „ ik geloof dat gy gelyk hebt, — Maar geef my 3, eens raad, wat daar mede aantevangen ? " — Affnydenl Genadige Heer! en maar zo een klein fnorbaardje overlaaten, gelyk de voomaamfe Husfaaren Officiers gewoon zyn te draagen! dat kon uw Genade dan, wanneer gy Comedie /peelt, laat en wit poederen, dan ziet het niemand. ,, Ter bliks en ter hagel! —— Hoor! — Maar ,, 't is waar, ik zal 't u niet kwalyk afneemen wat „ gy zegt. —— Een Man, waaraan mm het iee- ven  284 SÏEGTRIfiD TAN „ ven verfchuldigd is, heeft vin zelve het recht, ,, om een vry woord te fpreeken, dat men zo „ naauw niet necmen moet. Neen, Heer ,, Fiks! Een Husfaar zonder baard, is gelyk een „ hond zonder (taart. " Uw Genade rekent my zekerlyk dat geene te hoog aan , waarmede ik niet anders deed dan het geen ik doen moest; terwyl ik er myn eigen huid mede verdeedigde. ,, Zie eens! wanneer gy flegts aan uw eigeft „ huid gedagt had, dan had gy eveneens gedaan ge- „ lyk de Lectoris, die oude Hoer. Maak my „ dat toch niet wys. Gy zoud my uw hielen heb„ ben Ïaaten zien! en waart op een loopen gegaan, „ dat de haazen 't u gewonnen zouden gegeeven „ hebben! dan zoud gy uw huid zo goed be- „ waard hebben als iemand. Neen! neen! myn „ goede Man! dat zyn maar fiouzen, zieje! —— „ lamme'quinten! veraftje! neen! wy zyn nog niet „■ met den kop gebruid ! " Veroorloof my, dit gefprek aftehreeken, genadige Heer! • Indien wy alleen waaren, zou ik de vryheid neemen, om nog een klein woord, wegens den baard, te zeggen. „ Nu laat eens hooren! Christiaan! „ Bedienden! — gaat zo lang heen tot ik u roep. ■— „ Wel nu, Heer Fiks? " Maar ik verzoek toch alleronderdaanigst, dat het u gelieve, om alles ten besten optevatten! „ Komt  i I N D É N S E & 6. 22f ,, Komt gy daar al weder met uw voorwaar- „ de Meent gy, dat ik niet Weet wat ik doe ,:, en zeg of ü daar zo even beloofd heb? — Zieje; ,, Zo waar als ik Siegfried heet, — dat is eert ,, zwaaren eed, Ik Wil alles zeergunftig opvat* „ ten! — Doe nü den bek maar wagewyd open, en i, kraait er lustig op Ibs! ',' • Dit fta 'ik uw Genade zeer greetig toe, dat eeri Husfaar zonder baard, maar half aanzien heeft. Ik zeg ook niet dat uw Genade hem geheel moet afleggen; ik raade u veeleer, om er zo veel van ie behouden als ik de Generaal A * * * en de Generaallieutenant B * * * wel duizendmaal heb zien draagen: Ik Onderneem my ook te zeggetf, dat, (uw Genade vergeeve het my! de Dames zyn ——— Dames,~) dat een zó groote baard zekerlyk elke Dame zou affchrikken. Praag in dit geval flegts eens aan de Baronnes vart Wellenthal óf aan haar Tante, óp het gewisfen af, wat zy er van denken! Item, —U „ By myn Ziel! Manister! —- 't Geen gy daar „ zegt, van de Generaals meen ik, ter ,, bliks! dat laat zig hoören. —-— Ik droeg ook „ flegts zodaariig een knevelbaard; om dat myn Pa- pa zaliger dien droeg. " Ja, genadige Heer! maar dat waaren toen andere tyden én dus andere zeden! >—- heden —-^ „ Nu laat dat nu maar blyven! Ik zie dat gy ge„ lyk hebt, eri de baard zal nog heden avond naar ii. deel. P a de  42 r> SIEGFRIED VAN „ de Oudvaders gaan! maar apropo! had gy niet ,, nog een item ? " Ja! en die is, dat daar uw Genade hetfchoonfte bruine hair van de waereld heeft, het my verwonderd, dat gy die pruik niet aflegt! te meer daar het heden voljlrekt de mode is , dat alle Officiers, al waaren zy halve kaalhoofden, hun eigen hair draagen, en de Keizer zelf, en alle Koningen en Vorften het zelfde doen! 5, Dat zal ik u zeggen; Papa zaliger zei altoos, ,-, dat eigen hair op een harde kop nergens anders „ toe deugt, dan om er een karei by van Tt paard te rukken ;• en de Husfaaren van zyn Escadroii moesfr ten altoos al hun hair onder hunne mutfen ftee- ken. ** . Vooronderfïel eens dit was zo l uw Genade zal immers nooit geen dienst weer doen ! , God bewaare my! " En eigen hair , dat de natuur ons geeft ftaat altoos veel beter dan die dingen l „ Gy hebt zekerlyk geen ongelyk. Ik wil het wel ,1 eens probeeren of myn hair weder groeien wil. — ,, Christiaan! — hebt ge daar geen fchaar by de „ hand? " •-. Wil uw Genade het my veroorloven ? vroeg de Heer Fiks. — Ik weet mooglyk beter dan Christiaan hoe het weezen moet. Uw Genade zal in zyn eigen oog een beier voorkoomen hebben; en al was dat  it NBSÜBËRG. 2Z$> dat zo niet een baard groeit fpoedig weder aan. De Heer Fiks nam daarop de fchaar en knipte er lustig op los, en het is niet te zeggen, hoe veel zyn Genade, in bevallig voorkoomen, er door won, toen de leelyke knevelbaard Weg was. Dit moest hy zelf betuigen. Op den volgenden dag Werd de Minna van Baruhelm met alle mooglyke pragt, die in een Koeftal practicabel is, met een oneindige menigte kroonen enillullres met brandende kaarzen bezet, vertoont* Pi TWAALF-  tzS S I E G F R I E D VAN TWAALFDE HOOFDSTUK, Aan welks hoofd, ejusdem argumenti heter past dan by 't voorgaande* (u^nze goede Jonker had omtrent veertien dagen lang zyn fpel met het Toneel: doch, gelyk alles eens een einde neemt, — Onze beoordeelaars zullen bevinden dat wy veel met dit fprcukje op hebben, — ten laatften, zeggen Wy, gelyk al het ondermaanfche verganklyk is, nam ook by voorraad het Toneelvermaak een einde, door een vernuftigen inval van de Burgtdigteres. Deeze voornaame Dame was te dier tydert afgryslyk aanzienlyk, en vond het verfcbriklyk verre beneeden haar waardigheid om een rol op een LiefhebberytonecI te fpeelcn. Daar men evenwel niet zyn geheelen leeftyd, -*■— zo men ten minften niet alle vermaak wil verloochenen, -** Hyfterique toevallen hebben kan, moeiten de haare, ongetwyffeld, ook hunne Lucida Intervalla hebben. In zulk een tusfehenfuimte, dat andere omftandigheeden de Vrouw Lyfpoëet gebooden om volftrekt gezond te weezen, drong de Edelman haar  LINDENBERG. 229 haar de rol van Lysje in den boer met de er/nis op. Dit Toneelfpel was, zedert hy het kende, zyn be* gunftigd Huk, enhybefloot om, in eigen perzoon, de rol van Jurjen te fpeeleij. Alles ging zeer goed tot dat men aan het tweede Toneel kwam, waar Jurjen zyn Vrouw onderrigtenwil, hoe zy zig nu, daar ze voornaame Luiden geworden zyn, te gedraagen hebbe! Hier wil Jurjen zyn Lysje irj de galanterie onderwyzen. Vooronderftel, hy is haar Man niet maar haar Galant, en vraagt haar, hoe zy zig by een liefdeverklaaring houden zou? vervolgens zegt hy haar op zyne wys Douceurs; valt voor haar op de knie, en vraagt; Wat zoud gy toch daarop antwoorden? Wat ik daarop antwoorden zou, Jurjen! ei, wis en waaragtigl \k zou u eent een ftomp voor den bek geeven ƒ Zy vergezelde deeze woorden met een zo geweldige muilpeer, dat zyn Hoogwelgebooren Genade byna ruglings agtcr over floeg. -n—■ Toen onzq jonker echter by zig zelve kwam, en de eerfte pyncn wat geftild waaren, had men de raazende woede van onzen beleedigden Pommerfchen Roeland eens moeten zien, die door het luid gelagh der foufietteerende Dame ten toppunt (teeg! Haar leven als een bosje telhout onder den arm te neemen; met haar de Koeltaluit te vliegen en ze hals over kop In de Paardewed te fmyten , daar dezelve diepst was, dit alles gefchicde fpocdiger dan men een fnuifP 3 ic  %$Q I I I e P H I I s VAN je neemt. Men had veel moeite om haar te redden, want de dolle Jonker wilde volftrekt dat zy verzuipen zou! en zelf toen men er haar uitgehaald had, ftond hy er ftyf en fterk op, dat zy vooral haar leeven in het gat gevangen gezet zou worden, en even als Vrouw Brigitta, maar met dubbele Hagen gekasryd zou worden; en'de nette Gerechtsamtman, die, in dit ftuk, de rol van 4>lequin fpeelde, wilde hy zonder de minfb genade, met fchimp enfchande, van den Burgt Ïaaten geesfelen. Dg veréénde Voorbeden van het ganfche Hof, en de dringende voorftellen van den Heer Premieiminis-. ter waaren olie in 't vnur! zyn Genade wilde volftrekt zyn geftrengc Sententie ter uitvoer gebragc hebben. Eindlyk nog kreeg de Minister Fiks den Verftandigen inval, om aan zyn Genade voorteftel-. len, dat het een magtjig opzien in de waereld zott, piaaien, wanneer in alle Couranten geleezen werd, dat de Beer van Lindenberg, anders zo zeer beroemd Wegens zyne goedheid en rechtvaardigheid, in zulk (en geval, dat hem inperzoon betrof, ja zelf in zyn. eerfte drift, een vonnis geveld had, zonder zig daar ever met zyn geheimen Raad te beraaden. Dit maakte indruk De zaak werd aan den Raad opgedraagen, die met eenpaarigheid van ftemmen, de Burgt Poè'etes fchuldig verklaarde aan de misdaad Van gekwetfte Majefteit, en dit vonnis velde; ,, De p Suppliante zou, daar zy eigenlyk het leeven ver-, s, beurd had. als eene aan hoogverraadfchu{dige,  fctNDENB ERG. 231 ,, gekleed in een linnen Koornzak, mee hangende ,, hairen, blootshoofds en barrevoets in den groo- ten Raad verfchyncn, en eens by haar intreede, „ eens midden in de Zaal en eens drie fchreeden van ,, de'zitplaats zyner Genade, en dus drie maal op „ de bloote knien vallen; de laatfte maal blyven lig„ gen, en in zulke termen, als de Raad haar zou „ voorfchryven, in zulker gcilalte, haar misdi yf ,, bekennen; de genade van den Hoog-en Welge„ booren Landsheer ootmoedig affmeeken, en als ,, dan afwagten, wat zyn Genade in deezen verder „ zou goedvinden te doen, enz. " Dit was zekerlyk een zeer zeldzaam vonnis, wanneer men het volgens den gewoonen ftyl van rechten beoordeelt: daar het intusfehen door geheel in de Stadshuisrechten (dat een ander zoort is,) onervauren Mannen, volgens de regels der natuurlyke billykheid geveld was, zyn wy gereed om allen, die er zig aan mogten itootcn, met een groote verzaamling van puuie dooikundige rechtsgeleerde uitfpraaken, die voor een groot deel, minder billyk, rechtvaardig en verftandig zyn, grondig te geneezen. De Edelman was, gelyk het te denken is, by deeze zitting niet tegenwoordig; twee Gedeputeerden uit den Raad, bragten hem dit vonnis ter bekragtiging. Hy liet het zig voorleezen; doch toen men aan de woorden kwam, „ de genade van den „ Hoog- en Welgebooien Heer ootmoedig afi'meu„ ken! " riep hy; P 4 „ Halt  832 S t K Pï M I B V A Hf „ Halt daar | Ter bliks nog eens, halt daar! „ fchrapt dat alles door! zy moet nooit van myn leeven onder myn gezigt koomen, dat beest! zy „ moet den Burgt af, en daarmede uit!.'" Doch de Gedeputeerden fielden hem voor; zyn Genade behoefde in den Raad niet tegenwoordig te zyn! Indien het hem flegts geliefde om zyn Premier Minister zyn befluit medetedeelen! Dit geviel den Jonker en hy ondertekende het Vonnis. De zwarte Genie was niet gezind om deeze geleegenheid, om den Gerechtsamtman verdriet aan te kunnen doen , ongebruikt te Ïaaten voorbyfnappen , maar hy bragt het daarheen, dat hy het insge'yks ondertekenen, en zo wel by de Publicatie van het Vonnis als by de befchimpende plegtigheid tegenwoordig zyn moest. De Dame werd alzo geroepen om haar Vonnis te koomen aanliooren, en de voltrekking van het zelve , werd niet langer dan tot den volgenden dag verfchoven. Haar Man, hoewel hy uitwendig tegen haar vertoornd was, mogt niet by haar toege-* Ïaaten worden. Toen zy den volgenden dag aan den inhoud der Publicatie letterlyk voldaan had, verkondigde haar Monfieur Le Premier, die in dc plaats van den -Edelman het pracfidium waarnam, op een plegtfhatige wyze i Het behaagde den genadigen Heer , uit een ever maat van goedheid, haar de verdere ftrafe kwyt tefchelden, doch zy en haar Man werden gecondempeerd, om, binnen den tyd van fes nut en, het hoogte. de-  L I N D E N * E - R. G. (leJyke Slot te ruimen, werdende, zy, van heden af aan, «fer inwooning en tafel op den Burgt onwaardig en verbeurd verklaard: de Suppüante had daarenboven , zig, haar leeven lang, ten zorgvuldig/ie te wagt en, zyn Genade nooit weder onder de oogen te kaomen, op poene van naar bevind van zaaken, enz. Intusfchen werden, door dit voorval, de Toneel-? yertüoningen opgefchort. P $ DER-  É534 SIEGFRIED VAM DERTIENDE HOOFDSTUK. De Schryver erinncrt zig oude lekenden. Wy hebben tot dus verre zo veel met onzen Edelman te doen gehad, dat wy geen tyd hebben kunnen vinden om naar Elize om te zien: Intusfchen hebben wy haar niet vcrgcctcn. Haar Gemaal had haar een wigtig Proces naargclaaten, 'twelk, wanneer zy het won, haare omfiandighecden volkoomen redden kon. De biüykheid was aan haare zyde, maar de Pleitbezorgers haarer Tegenparty en de floffigheid van den overleeden Baron hadden den Rechtshandel zo verdraait, uitgerekt en verduifterd. dat geen Argus er een gat of einde aan vinden kon: en billykheid en wetten zyn dikwils zaaken van een zeer onderfcheiden natunr. Het geding liep nu ten einde, en de beflisfehing iïond voor de deur. De bruine Man raade haar om zelf de reis te doen, en de zaak doortezetten: zy volgde zyn raad, maar te vergeefsch. Het Proces werd geheel tot haar nadeel uitgeweezen. Gaarne had zy zig aan de voeten van den Koning geworpen; hem  ï, I N D E N B E R O. hem haar recht voorgeftelt en om Revifie van het Proces verzogt; maar hy was juist in het afgeleegenfte deel zyner ftaaten, Zy vertrok dan naar het Landgoed van Tante Rensje, alwaar haare Kinderen reeds waaren. Tante Rensje, die de Reiskosten naar de Hoofdftad verfchooten had, bromde de arme Elize onophoudlyk de ooren vol; ja! wanneer haar hoofd niet wel ftond, ging zy zelf zo verre, om het haar bitsch te verwyten I —. Elize had haar zekerlyk kunnen bewyzen, dat de grootfte weldaad, wanneer Zy iemand , flegts maar van ter zyden, verweeten word, overvloedig betaald is: doch daar toe was de Ziel. van Elize te edel, Zy erkende een weldaad altoos als weldaad, al had men haar die alle uuren voorgeworpen : maar haar hart bloedde daar over. Zy wenschte dat de tyd, die reeds bepaald was tot de terugreis naar Wellenthal, en waar van de bruii e Man tegen den Heer Fiks, by de befchouwing der Tuinen reeds gefprooken had, al tegenwoordig mogt zyn, en was vastlyk voorneemens, nooit weder tot haar Tante te rug te keeren, al zou zy dan ook op Wellenthal water en brood moeten eeten. Tante Rensje was zekerlyk, in haar aart, het' vriendlykfte beest niet; evenwel was er heeden, in haar brommen en verwyten iets Staatkundigs. Zy kende de kieschheid van Elize, en had het oogmerk haar Nigt, ondertusfchen zy haar het leeven een weinig bitter maakte, des te gemaklyker daar heen te  SIEGFRIED VAN te brengen, om den Heer van Lindenberg haar hand te geeven, wanneer zyn Genade, gelyk zy eenigzins hoopte, te beweegen znu zyn, om haar de zyne aantebieden. Dit plan had zy, kort na het omvallen van de koets, gemaakt, en zig zedert dien tyd zorgvuldig onthouden, om flegts niet een woord van den Jonker te reppen: wanneer zy nu zag dat het hart van Elize genoegzaam verbryzeld was, nam zy het oogenblik waar, dat Elize een troostloozen brief van den bruinen Man ontving, waarin hy haar van de volftrekte onmooglykheid om geld gefchooten te kunnen krygen, en van de onbuigzaame hardheid des Crediteurs, die voort zon gaan, met de hand op de goederen te leggen, be-. rigt gaf, Elize las en fmolt weg in haare traanen. o God! riep zy, myne Kinderen! wat zal er van u worden ? „ Wel nu, Kind! wat wonder zou dat toch „ weezen , als zy ook eens, eenige jaaren, genar „ debrood moeften eeten, zo lang tot dat de Jon,-, gen Kadet, en het Meisje Gezelfchapjuffer wierd? „ Dat maakt dikwils de beste menfehen, die in „ haar jeugd braaf door het ongeluk gefold wor-, den! zulks doet la Jeunesfe dikwils furieufe,, ment goed. " Ach! genadige Tante! gy waart nooit Moeder! „ iV'y d t'il que eela? —— Kind! en al was ik „ dat tienmaal, dan zouden myn Kinderen, na. -nyn vrfcheiden, een ryklyk beftand vinden % ,, zon»  LINDENBERG. 3.%f H zonder dat zy dans la necesjité zyn zouden, om haar voeten onder een anders mans tafel te moe* j, ten fteeken. " Dit verpletterde het hart Van Elize! Ëen traanen»' Vloed was haar antwoord. „ Ecouté, ma chere! Voor alle dingeH is raad. Gy hebt een moten in üw geweld, om u en uwe '„ kinderen te redden 1 waarom trouwt gy niet we* ;l der? " . .. Tante! „ Eh, malsl ün bon paftt redresferait merveilleu* femeni vos affaires! " v Genadige Tante! uw verwyt kan ik zwygende op* kroppen, maar ik bid u, laat uw [potten agterwege! „ Gy werd moeilyk Kind ! Ne voüs echattffez 3, point! in allen zaaken fangfroid, zeg ik door- gaands. Wie fpot er dan? Je parle tout ,j de bon. Laaten wy eens bedaard van de zaak 5, fpreeken ! Gy zyt immers nog niet te oud, „ Kind! en ik kan ook niet zeggen dat gy leelyk „ zyt! wanneer gy de zaak eens aan het rechte *, einde aangrypt l Hoe ligt valt een Man in den „ ftrik!" Genadige Tante! verfchoon myner toch! Eh mon Dieu et mon Pere! Ik weet niet wat , ,r gy verzoekt. Ik bemin u! Ik neem u en uwe „ Kinderen op en aan! Ik bewys u alles goeds! ,, Ik raade u tot uw bestwil, als of gy myn eigen t, vleeschlyke Zuster waart, en gy bid om verfchoo- „ ning?  J3S SIEGFRIED VAH „ ning ? Hoor my, Kind! hoor my! Ik ben wel u niet veel ouder dan gy (*), maar peut être heb „ ik meer experience* Alleen een bon mariage kan •5 u uit de mifere redden. " Beste Tante ! uw fcherts is te wreed! -«*-*» Een Vrouw in myne hulplooze omftandigheeden. —— ,, Hulploos? Zo moet gy niet fpreeken, „ Nigt Lysje! zyt gy hulploos? fla ik u niet ge„ houw en getrouw by ? Geef ik u geen huisves* „ ting en gemak, eeten en drinken? Kind! ver„ zondig u niet tegen my en den barmhartigen God! „ blyf ik niet alleen, enkel om uwen wil? om .„ uwen wil,-en dat in den prilften bloei myner „ jaaren ? Maar fpreek uit! gy wildet nog „ meer zeggen ! " Een Vrouw in myne treurige omftandigheeden! arm? zonder redding! met twee Kinderen, waar- van de oudfte nog geen drie jaaren bereikt! - * Ge-i nodige Tante! ——■ IVat Man zal zig met zulk een last belanden ? ,, Vous radotèz, ma chere enfant! Kind! Vous j, parlez en un becille! Geloof my toch! Vous devcz „ favoir dat er niets gemaklyker is, dan om tien „ Man- (*)£>*• waaruit* is dat Elize, die op kaar vyftiende jaar huuwlykte, en in een kortftondigen egt geleefd had) nitt het derde gedeelte der jaaren haarer haatlyke Tante had.  L INDE N 5 E R G, Sjg, „.Mannen te krygen, wanneer gy het er flegts ,, naar aanleggen wilt. Daar is, by voorbeeld, de ,> Heer van'Lindenberg!'" ——— Elize. werd rood tot de lelletjes van haar ooren toe. , Daar is, by voorbeeld, de Heer van Linden„berg, een wakker Cavallier, een beeldfchoon „ Man , furieufement riche , en van een goed « nart '■> a*f*z fngulier a la verité, maar elk „ mensch heeft zyn gebreken, et nous avons les no* „ tres, en au bout du compte maakt zyn rykdom „ alles goed. Wat heeft hy daar een heerlyke ,, Burgt • een ameublement! welk een Livrei! „ Ah! ca vous enlevel pa vous enchantei zieje, dien zoud ge kunnen krygen wanneer gy wilt! '* Genadige Tante l waar hopen uwe gedag ten? „ Daar waarfchynlyk, wanneer gy wys zyt, de „ uwe oók heen loopen. Ah\ nefaitepas lafain„ te NitoucheX Hebt gy niet opgemerkt met welk „ een otitzetlyk genoegen zyn oogen aan de uwe ,, kleefden? a d'autres, ma bonne enfantl Ik weet ,, hoe verfchriklyk fcherp wy zien! — Waarlyk, „ le pauvre gareon, s'il ayait du goüt, —. tantt „ foit peu feulement ——— Zo weet ik wel ,, Mais je me, tah la desfus. In 't kort, Nigrje ,, Lysjel werp het net terwyl het tyd is! et ne ,, faité po'int Pinnocente! Battez le fer pen? ,, dant qu^il est rouge, mon enfant! " Genadige TanteX ik ben ver baas dl gy raad my sulks?  140 SIEGFRIED V A N zulks? gy die my beden tot Bloeder en Vriendin ver* firekt, gy raad my het net uittewerpen? „ Eh maisl quel mal y a i"ü a cela? — Wêl nu, puisque Madame la Baroniie fait ld delicate* 5, nous fauverons les apparences! Laat my eens be,, gaan! js me fais forte u uwen Adinis aan uwe Voeten te leveren, fans vous cominetre le moindrt „ du monde. Neen, myn genadige Tante! wanneer gy immer gencegenheid voor my gehad hebt, dan bid ik u ■ „ Mon Dieu\ quel entêiement\ In uwe omftart- digheeden, Nigtf moet men toegrypem Laat ,, het my over! " Beste Tantel om Gods wil\ ., Sachez ma mie, qu'on s^ennuïe enfin dè voüs „ parler raifon! Maak het dan zo als gy zelf wilt, ,, Die niet te raaden is, is ook niet te helpen. Ik ,, heb u ëenen verftandigèn raad gegeeven, et dé ,, bon coeur. Gy hebt voorgenoorheh om er niet ,, naar te Imiteren, he trouvez doncpas mauvais^ „ fi Fon vous abandonne a votre fort! " ■ Hiermede liep Tante de kamer uit, en Elize hoorde zig, zeer verllaanbaar, door haar met den naam Van, la fottepecore betytelen. Er verliepen verfcheiden dagen dat Tante geeri woord met haar lydende Nigt fprak. Onvervvagt kwam er een tweede brief van den bruinen Man, die de zaak een geheel andere gedaante gaf. Hy luidde als volgt;  LINDENBERG. „ „ Uw Hoogwelgebooren Genade vind heeden „ „ bet einde haarer zorgen! Een fom van dertig „ „ duizend Daalders, die ik, in Louis d'or, in ,, „ handen heb, fielt u in ftaat om op uwe goe„ „ deren, (die gy., wanneer gy myne voorftel„ „ len met uw vertrouwen verëerd, binnen fes of ,, ,, agt jaaren, geheel de uwe zult kunnen hoe,, ,, men,) onafhanglyk te kunnen leeven. Nooit ,, ,, was ik vroiyker, nimmer wel te vreedener, „ „ dan heeden, daar ik u, edele Lyderes! dit be,, ,, rigt geeven kan ! en zo iets in ftaat is myn ,, ,, vreugd te beperken, is het dit, dat de boven „ ,, myne befchryving verheven edele Man , die ,, ,, uit vrywillige beweeging, deeze gelukkige ,, „ wending aan uwe omflandigheid geeft, die, ,, „ uitgenoomen myn woord, alle zekerheid en ,, „ pinden van de hand wyst; die zelf zig tot „ „ verdere onderfteuningen aanbied; my by „ ,, handtasting verpligt en tot een heilige ver„ „ bintenis opgelegt heeft, zyn naam op het „ „ zórgvuldigfté te verzwygen. „ „ Uwe tegenwoordigheid zal tegen het mid,, „ den der aanftaande maand, wanneer dringende ,, ,, bezigheeden my elders zullen roepen, hier „ „ hooglyk noodig zyn. Beveel wanneer gy wilt ,, ,, dat ik uw Equipagie zenden zal, De neffens» ,, ,, grande vyfeig Louisd'or zullen u mooglyk „ „ van dienst weezen. Ik ben , met de.volkoo-  24* SIEGFRIED VAM menfte verkleefdheid , waarmede ik my aan „ „ uwen dienst wydde, van het oogenblik af, ,, „ dat Ik de eer bad, om met uw onbepaaldst ,, „ vertrouwen verwaardigd te worden. " " tnx* VEER-  £ J tf » B N B Ë R ©. 54| VEERTIENDE HOOFDSTUK/ eeze blymoedige eh trouwhartige brief fchonk de jonge Baronnes een nieuw leeven. Het zagte vuur tintelde wederom in haare fchoone oogen, en de roozen ontlooken op nieuw op haare bekoorlyke wangen. Haar ontbrak niets dan eene aandoenlykê Ziel, waaraan zy haar zielsgenoegen kon mededeelen. Zelf Tante Rensje, welke niets minder dart teder gevoel bezat, bevond zig zedert eergisteren in haar huis in de Stad, en had Elize niet eens Verzogt medetegaan; waarfchynlyk met oogmerk orri haar de geleegenheid te bezorgen, om in de eenzaamheid baar lyden, in zyn geheelen omtrek j te Voelen. Want de Eenzaamheid , die Vriendinhé der Gelukkigen, fcherpt de fmart der Ongelukkigen, welker Voedfter zy is. Veele plaatfert uil Klopftecks Mesfias zyn meest altoos voor mynen Q 3 geesl Omgekeerd, Heer Kulpel! B R A N D E Si  244 SIEGFRIED YAM geest tegenwoordig: dikwils herinner ik my deeze voortreflyke Vaarzen; betreklyk de Eenzaamheid: De beker van vermaak houdze In de rechte hand; De linke omvat een dolk, gewet tot hooploos woeden: De beker fchenktze aan hem, wien V welgaat in zyn fan dl De dolk is V lot des Mans, gekromt doortegenfpoeden. Ditmaal mischte het menschlievende oogmerk van Tanre Rensje. De Eenzaamheid reikte aan Elize den Vreugdebeker toe. Zy dankte^de goede Voorzienigheid! zy verheugde zig dat zy haaren Zoon tot een waardig Burger voor den Staat, en haar Dogter tot eene waardige Huisvrouw zou kunnen optrekken ! zy maakte een ontwerp , hoe zy in het totkoomende, — want fpoedig veiloopen er eenige jaaren, wanneer haare goederen eens weder in order, en van de drukkende last der fchulden omheèven zouden zyn, den Hulpbehoevenden onder de armen zou grypen! zy viel op de knié'n en bad God voor haaren onbekenden Weldoender En wanneer iets haare Gelukzaligheid onvolkoomen maakte, was het dit, dat de hulpryke hand, die haar het onuitfpieek'ykfte, het naamloofte lyden, de uiterfte behoefte en afhanglykheid, die baar dreigden, zo grootmoedig onttrok, haar onbekend wilde blyven, en de offerhande van haare vuurige dankerkentenis niet te achten fcheen.  LINDENBERG. 245 Zy liep, met haare gedagten, de ganlclie reeks van haare bekenden door, om de grootmoedige Ziel te raaden,. van wie zy zu'k een edele daad verwag- ten kon, maar te vergeefsch! ■ ■ Dikwils bleef zy by den Heer van Lindenberg ftaan! zy kon zelf de heimlyke wensch niet afweeren, dat deeze ongewoone handling van hem mogt zyn. — Zy wist dat zyn Rykdom groot genoeg was tot zodaanig een verfchot, maar zy had geen grond , om die kieschheid, die fynheid van gevoel, — van hem te verwagten, die alleen in ftaat is, om den Ongelukkigen zelf zo verre te verfchoonen, dat men hem het hart en de hand , waaruit de hulp voortfpruit, poogt te verbergen. Ip tegendeel hield zy hem voor zeer hovaardig, vermits hy haar eens ten antwoord gaf; „ Ei, voorwaar! fpreekt het ,, ganfche land van my ? by myn Ziel! dat is my ,, Lief. " Dit zei de Edelman toen ter tyd al fpottende, maar Elize wist zulks niet; want deeze edele oprechte Man had den fpottenden toon en houding zo weinig in zyn magt, dat men hem dikwils op het allernaauwfte kennen moest, om in zyn mond, vooral wanneer hy van zig zelve fprak, jok van ernst, en pronkery van zelfvoldaanheid te ouderfcheiden. Dit kon de Baronnes by een zo geringe kennis aan zyn Perzoon, niet weeten. Haar kiesch gevoel maakte het haar zelf, in den b:ginne bedenklyk, of zy zulk eene aanmerklyke weidaad, van een onbekende wel vtrmogttó aanQ 3 vaar-  $4-6 SIEGFRIED TAK vaarden! Doch de edele trek, dat hy onbekend wilde blyven; het onbaatzugtige om van een 20 aanzienlyke fom, in verfcheiden jaaren, geen Voordeel te willen trekken; het vertrouwen op haar eerlykheid; geene andere zekerheid dan haar woord, en dat wel door den mond van een derden, te be-. geeren, dit alles kondigde haar een Man van zulk een verheeven caracter aan, dat zelf de kieschfte Ziel z:g niet fchaamen zou om er een weldaad van te ontvangen en er hem voor verpligt te weezen. Wy willen niet onderzoeken of iri dit befluit niet wel een weinig fofistery gemengd was!: Laat ons veeleer toegeeven, dat hy, die zelf een argloos en groot hart bezit, in zulk een geval, te naby zo gelyk Elize denken zou. Tante Reusje zou, in de jaaren en omftandigheeden van Elize mooglyk argwaan tegen deezen of dien hebben opgevat; maarZielen, gelyk die van Elize, zelf fchuldeloos en edel, zulke Zielen zyn boven allen argwaan verheeven. By dit alles kwam ook deeze gedagte in haar op ? Zoud gy niet van den heillooften Woekeraar, van den Slegtstdenkenden , onder uwe bekenden, deezefom ter leen met vreugde aangenoomen hebben? (*) •waarom (*) J.a ■ Elize!' maar tegen intrest', daaraan^ dagt gy nigt, edele yrouw! en deezen neenten een deel der Verpligting weg ! doek den onbekenden kunt gy niet an~ 4er$ dan met de Jlille dank van uw hart beloontn.  LINDENBERG. 247 waarom dan niet van eenen onbekenden, die zig van zulk eene fchoone zyde aanbied? ■ ■ En de brief van mynen Vriend, die toch eigenlyk de Man is, wanneer het op verbintenisfen aan komt, is zo blymoedig, en ontraad my met geen enkele lettergreep em van dit aanbod gebruik te maaken! • Een zeker bewys, dat de dryfveer van deeze daad waar» dig is , dat ik deeze onderfleuning aanneeme! Ongetwyffjld was deeze laatfte wigtig en zon Ier tegenfpraak geldig. Elize kende het hart van den bruinen Man. Op den derden dag, na den ontvangst van bovengemelde ichryvens, kwam Tante Generaalin uit de Stad te rug; en verkondigde haare tegenwoordigheid door brommen, fchelden en raazen. Elize kreeg naauwlyks berigt van haar te huis komst, of zy fpoedde zig naar de kamer van Tan-; te: verheug u, genadige Tante! —-— „ Ja wel, waaragtig! " viel de oude knorrepot haar in de reden. ,, Ik heb wel oorzaak om my ,, furieufement te verheugen, by de enorme last „ die my thans op de fchouders legt! " ——• Dat is het juist, beste Tante! waar over gy u mgt my verheugen moet , „Met u ?" viel Tante haar andermaal in. ,, Waarover dan ? peut être over een Weiblomme» „ tje buitenstyds op 't veld gegroeid ? " Zy vergezelde deeze woorden met een vuilaartige fchamperlagh, die haar nog tienmaal haatlyker Q 4 maak-  248 SIEGFRIED VA» maakte dan zy was, daar zelf een zogenaamd vriendlyk laghje haar gelaat verleelykte. jfa! wel een blommetje, en meer „ Mooglyk nog twee Kostgangers voor my?" Beste Tante l juist het tegendeel! gy moet u verheugen am dat gy binnen weinig dagen uwe Kostgangjler kwyt zult raaken. „ Hoe? Wat?- Waar? — Hoezo? — „ Hoe moet ik dan dat verftaan ? he ? " Naar den letter, genadige Tante! binnen weinig dagen vertrek ik ! ,, Wel nu! zo het u by my niet aan ftaat! —— Wanneer gy myn goeddoen moede zyt! Gy „ kunt, voor myn deel, de ftoel voorde deur zet» „ ten! maar vergeet niet, Nigt! dat men zig maar „ eens de ftoel voor de deur laat zetten! Ga, 't is „ zeer goed wanneer gy het elders beter vinden „ kunt! " Beste Tante! hoe verdenkt gy myn hart! ■ ■ Nooit, nooit in den aller gr ootften Gelukftaat zal ik niet vergeet en, wat ik aan u verfchuldigd benl maar God fielt my , onver wagt, in ftaat, dat ik niemand weer lastig behoef te vallen, D-aar neem en lees zelfl Met deeze woorden haalde zy den brief van den bruinen Man uit haar brieventas, en gafze de Generaalin over. Tante Emerentia las en herlas en twyff. 1de of zy haar oogen gelooven moest. Wanneer zy het echter  LINDENB ERG* 249 ter zo duidlyk zag dat er in 't geheel geen twyffel meer overfchoot, riep zy, tervvyl zy, zonder te bedenken wat zy deed, te gelyk den brief, met haar dorre vuist, te faamen kneep. „ Nu, ik zie dat het waar is. Dat noem ik ,, nog eerst geluk. Maar ik heb altoos wel ge„ dagt, dat God u nooit verhaten zou, daar gy op ,, hem vertrouwde , dat heb ik altoos ook ge- ,, zegd. Intusfchen, myn lieve Kind! wie „ weet of dat ding niet ergens een weerhaak heeft !" Zeker niet, genadige Tante! daarvan verzekert my de ftyl van den brief, die gelyk gy ziet, geheel blyfchap ademt, en de rechtjchaapen hooghartigheid van onzen Vriend. „ Vriend! Fi donc, Elize! y penfez vous, mon „ aimable ? Vriend ? Un routurier comme cela! ,, Laat dat Burgerpak dat maar eens hooren! „ Wie onzer zal zig zo verre wegCmyten, lieifte „ Niecel om een mensch van Burgerafkomst Vriend „ te noemen?— Een mensch dat ons dient! Cela efl horrible, ma Niece! Hy is van de beste burgerlyke afkomst, genadige Tante! Hy dient ons, maar hy verfmaad onze belooning, en onze dankbaarheid fchynt hem zelf te pynigen! Hy is de eenige waare Vriend dien ik ken; dien ik in myne hooploozen toeft and heb! Hy is myn Weldoender —— „ Brifons la desfus, ma chere ! Ik ken uwe ede„ le dankbaare Ziel! wanneer die eens tot erkenteQ 5 » n»  SIEGFRIED VAM „ nis overflaat, dan zoud gy de menfehen welver„ gooden, die u flegts vriendlyk goeden dag zeg,, gen. Myn lief goed Kind! in een zeker opzigt ,, is het my lief, u zo goedaartig te zien! maar zo ,, verre als gy het dryft, cela jent fon bourgeois, .. je vous ajjure. Zulke luiden zyn gelukkig ge,, noeg, wanneer gens de qualité genoegen in hun„ nen dienst neemen. " Beste Tante! deeze luiden zouden zeer gemaklyk den Adel kunnen ontbeer en, doch onmooglyk kan de Adel hen misfehen. Bedenk zelf wat ik zyn zou zonder den Man, dien gy als een Vriend verfmaad, en aan wiens onvermoeide bezorgdheid ik myn gansch geluk te danken heb ? „ II yth du vrai dans vos propos, f en conviens, „ alleenlyk moet men zulks niet Ïaaten merken. „ Hy is u nuttig geweest; d'accord! ontzettende „ nuttig, je Pavoue! maar, wat gy zonder hem „ weezen zoud? ■—- Kind! gy waait immers myn „ dierbaare Nigt? myn lieve Huisgenoote? myn „ aangenaam Gezelfchap? Gy waart immers myn „ eenige Erfgenaame ? en bygevolg eene jonge Da„ me, die tot de fchitterendfte verwagtingen ge„ rechtigd zyt! en het geen uw zogenaamde „ Vriend, of liever zyn ongenoemde op een trois „ et deux refiqueert, dat zou ik insgelyks gewaagd ,, hebben, indien niet ongelukkig heeden, myne „ omftandigheeden een weinig bepaald waaren! w (Dit geliefde Tante zo te zeggen. Haare Geldkas-  kasten echter waaren in de beste order en haar documenten in een yzeren kist,) Ik hoop, door de hulp van God en de zorgvuldig' held van den Man, dien ik geen Vriend noemen tnag, dat de grootmoedige Onbekende er geen penning hy gewaagd zal hebben! —- Was er gevaar by, zou dan de brief, ——— o Mag ik hem, myn eerfte Vertroofter, weder te rug verzoeken? ■..-.< Zou dan de briefin een zo blymoedige ftyl gefchreeven zyn ? Zou hy dan zyn woord te pand gegee- ven hebben? ——— „ Daar is niets tegen in te brengen, ma chere ,, Niece; mais avouez, dat er zo wel onvcrvvagt ,, ongeluk als geluk zy! By voorraad, mon aima;, biel je vous felicite de bon coeur. Evenwel kan „ ik niet ontkennen, dat, zo ontzettende als uw „ geluk my verheugt, zo furieufement treft het „ my, u te zullen verliezen. Hel as l cela me fend j, le coeur• dat ik u nu nergens meer in van dienst „ kan weezen! " Aldus wist Tante Emerentia zig omtekeeren. In der daad had zig een zoort van Nydduivel in haar hart genesteld, die aldaar zyn fpel dreef. Zy was geërgerd om dat Elize haar in het toekoomende ontbeeren kon; en in vertwyffeling, wanneer zy bedagt, dat zy zelf aan Elize een denkbeeld van verbintenis met den Heer van Lindenberg gegeeven had. Het fcheen haar toe, als of zy er om koud zou weezen , wanneer Elize de Gemaalin van deezen  t$t SIEGFRIED VAN zen Heer en teffens de rykfte Dame van het Land wierd. Ook in dit punt keerde zy om, en fnaarde haar lier op eenen geheel anderen toon. „ Wanneer ik het reeht bedenk," zei zy by de eerfte geleegenheid, die zig daartoe aanbood, „ dan moet ik uw afkeer voor een tweede huuw,, lyk volkoomen rechtvaardigen. Nog voor korte „ dagen dagt ik la desjus geheel anders. Maïs on „ a quelque fois Pefprit bouché. Heden geef ik vol,, maakt gelyk. Ach! voor al iemand die het eens s, zo geweldig liegt getroffen heeft gelyk gy! Oui, „ je me rends, ma Niece! Gy hebt gelyk wanneer „ gy ongehuuwd blyft. Inzonderheid haal ik alles ,, weder te rug, wat ik u voormaals van den Heer ,, van Lindenberg gezegd heb. Hy heeft geld, „ 't is waar! en wat doet men niet al in tyd van „ nood! maar hy is met dat al een kalfskop! een „ mensch zonder monde, fans education, van wiens grillen het ganfche Land vol is: en uit nood be„ hoeft gy 't heden niet te doen! " Evenwel beken ik, genadige Tante! de Heer van Lindenberg, al had hy nog minder vermoogen dan ik voor agt dagen , was de ëenigfte die > Het ganfche Land, zegt gy, is vol van zyne grillen! — Zeker, men zou beter doen niet van zyne deugden te Jpreeken, om dezelve naartevolgen. „ Doe niet, Kind! gelyk by gelyk, zeg ik al„ toos. Denk eens welk eene ongelyke Party! " Lieve Tante! voor weinig dagen, op even deeze zelfde plaats, n Sprak  LINDENBERG. ,, Sprak ik geheel anders, niet waar? doch toen „ waart gy in verleegenheid, lief Kind! maar daar „ uwe omftandigheeden zig zo affchuuwlyk ten bes,, ten veranderd hebben, verander ik ook myn raad, enz. " De Dames fpraaken nog lang en dikwils op deezen toon, en over deeze zaak; doch Elize kende Tante Generalin te wel, dan dat zy op haar gezwets, en op haare naar den wind gehangen huik, in 't minst agt zou gegeeven hebben. Elize beantwoorde den bruinen Man gelyk hy het verdiende, en beftemde den dag tot haar vertrek. V Y F-  'H5f SIEGFRIED V k UI VYFTIENDE HOOFDSTUK* Le Diahle n'est pas toujours a- la mêmeporte^ U$L\&s verwisfeit onder de Maan! Regen en Zon* nefchyn; Ongenoegen en Lust; Tegenfpoed en Ge* luk; Lyden en Verblyden; Verdriet en Vermaak\ kwalykgeflaagde en welgelukte Verwagtingen. Dit is een locus communis, dat is te zeggen , ia het goed Hollands een- gemeene plaats, Myncheeren! en gy ziet, dat ik u Genade laat wedervaaren, anders had ik, zonder zelf in 't minst te denken, of, dat zeer dikwils gefchied, zonder den geneegen JLeeüet, iets te denken te geeven, met deezen taamlykgemeene plaats, ten minften twee en dertig bladzyden kunnen aanvullen* Het grillige Ding, dat de Sterfiingen Geluk noemen, en het dikwils bezitten zonder het te kennen. . . . Halt! Want ook dit zoU een heus communis wee£en. Ik begryp niet hoe ik heeden zo geneigd ben,  LINDENBERG. 2$f om gemeene plaatzen te boek te zetten! Ik heb evenwel in geen vier weeken Seneca in de hand gehadl En derharven zonder locus communis. Het geluk fchikte zig om onzen Edelman, voot het mislukte bezoek en de vergeeffche reis, eenigen troost te fchenken: want de Heer Fiks ontving eea briefje met berigt: dat Elize, tegen morgenmiddag, op IVellenthal ftond aantekoomen. De Heer Fiks fnelde met dit blyfchapvolle briefje naar den genadigen Heer, en vermits hy den Ludimagister aldaar aantrof, verzogt hy om een geheime audiëntie. De Heer Bartholomeus werd derhalvrcn, verzogt zig te willen abfenteercn. „ Wel nu, myn lieve Heer Fiks! wat brengt „ gy goeds ? " Tyding van de Baronnes van Wellenthal! —* Genadige Heer! ———. ,, Is't waar! gezwind! Iaat eens hooren! Morgen voor de middag komt zy hier voorby en gaat naar Wellenthal, genadige Heer / ,, Terbliks! hoe weet gy dat?" De Heer Fiks berigtte hem, dat hy het zo even van den bruinen Man vernoomen had, en zyn Genade was derwyzen in zyn fchik, dat het weinig fcheelde of hy zou den Minister omarmd hebben, ,, Christiaan! Ten eerften eens den Admi„ niftrateur! —— Maar ten eerften! mm/m Dat zal „ morgen eeas ten Feestdag geeven, Manistet Fiksl  SIEGFRIED VAN ,, Fiksl wis en waaragtig, zal het! daar zullen de „ Couranten weder wat van knnnen fnakken. ■ „ Hoor eens, HcarDetril laat uw luiden eens by u koomen, en maak u gereed, om tegen morgen „ alles in de uiterfte order te brengen! Er moet „ een middagmaal klaar weezen, dat er nooit weer,, gaê van geweest is! alles van het beste, verftaje? ,, doe my ook het plaifier en preek den Kok, de „ Keukenmeid en al wat aan de kookery vast is, eens ter deeg in, dat zy hun zaaken extra, extra „ maaken! of anders morgen op ftaande voet myn „ dienst uit! Zeg hen dat! Ik weet dat „ ik my op u verhaten kan. Ontzie niets! en voor ,, al draag zorg, dat alles pragtig en magnifik is! „ en dat gy eer van de toebereiding hebt, verftaje? " De Heer Detri beloofde zyn best te zullen doen, •en ging daadlyk_alles in gereedheid brengen. De Edelman riep hem nog achter na: „ Apropo! 't „ kon wel gebeuren dat wy morgen avond ook een „ Avondmaal zouden noodig hebben, waaraan ook „ niets ontbreeke'n moet! of nu dat geval plaats „ had verftaje? " ,, Hoor nu eens, myn lieve Manister Fiksl ver,, zoek toch morgen uw goeden Vriend mede ter M gast. —— Gy kunt hem wel fehryven dat ik de „ Baronnes niet zal Ïaaten voorby pasfeeren! of zo „ als gy dat fehryven wilt. " Daarop deed zyn Genade den Overfteflalmeefier roepen, en gaf hem beveelen tegen morgen. S E S-  tlNDEMBËRÖ. SËSTIËNDË HOOFDSTUK* er ii... Se moque de tout: certain dge accompli* Le vafe est imbibé, Té'toffe apris finpli* Ën vain de fin train ordinaire On le veut défacoutumer; Quelque chofe qu'on puisfe faire, On ne fauroit le reformer. Coups de fourches ni dïètriviires Ne lüi font changer de maniéres; Et fusfez - vous embdttonnés, Jamais vous n'en ferez les maitrest Qu'on lui ferme la porte au nez> II reviendra par les fenétres. La FontaiNU* jffet opfchrift vatl dit Hoofdftuk is een Weinig lang; doch het Hoofdftuk zelf zal des te korter weezen. Ik kon my niet onthouden om deeze fraaïe Paraphrafe der Naturam expellas furca, etc. neef 11. deel. R W  258 SIEGFRIED VAN te zetten : te minder daar La Fontaine allengskens in 't vergeetboek begint te koomen. Men zou, zedert een geruimen tyd er op gezwooren hebben, dat de Heer Fiks dat onzalige Genieweezen glad en al had afgedankt: alle kenmerken daarvan waaren voor handen; zelf de Genieöogöpflagwas geheel verdweenen; doch zekerlyk moet er hier of daar, in een verborgen hoek van zyn hersfenvat, nog een lapje tonder geleegen hebben : want naauvvlyks blies de wind deezer ganschbuitengewoorie geleegenheid een weinig door zyn hoofd, of de tonder ontvonkte en zette weldra alles in ligterlaie vlam. 't Is jammer van den Man! De Heer Fiks verzogt den Edelman' om toch alles in 't werk te ftelLn, ten einde de Baronnes den nagt aldaar mogt overblyven: dan, zei hy, zoud gy haar eens recht eer kunnen aandoen. „ Is het waar?—— ei! laat eens hooren! " Wanneer uw Genade de groote Allèe in den Tuin wilde laaten illumineeren, waartoe ik de klaarigheid wel maaken wil; en gy gaaft dan ook een vuurwerk, dat zou dan iets zeer byzonders weezen. „ Gy zegt daar zo wat! hm! het lummeneeren „ ftem ik toe! Maar zeg eens! waar zal ik „ vuurwerk krygen, he?" o Genadige Heer! laat my daar voor zorgen! Ik ben zo goed een Fuurwerkmaaker als iemand in de waereld! „ Nu!  „ Nu! mank het dan gereed! " De Heer Fiks zond daadlyk de rydende Bode naar de naastgeleegen Stad, waar hy zo veel Vuurpylen, Klakkebosfchen, Strontpotten, Voetzoekers, enz. liet opkoopen als er te bekoomen waaren. Hy zelf verbruikte al het Jagtkruit, dat op den Burgt te vinden was; doopte ook eenige boeken papier in den Olie, om er Illuminatien van te-maaken. Hy bezigde ook alle daartoe gefchikte Wyn- en Bier» glaazen, die flegts gemischt konden worden, tot Lampen. Hiermede bragt hy het overige van den dagen den geheelen nagt door, zo dat hy zelf met eens aan tafel kwam, -—> want op bevel van den Edelman, en ten blyke van byzondere gunst, moest de Heer Fiks beftendig aan zyn tafel ëeten, waarover de Heer Schwalbe van fpyt meende te barften. Hoe het Vuurwerk én de Illuminatien uitvielen, )en wat de Heer Fiks nog meer deed, om ter verheerlyking van deezen Feestdag, boven Kok en Keukenmeid uittemuntcn, zullen wy in het Zeventiende en in de volgende Hoofdftukken verneemen. JL a Z Ei  %ÓO SIEGFRIED VAN ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Zy komt, die deezen Aardbol Jiert! Onzigtbaar leid haar hand een reeks bevalligheeden.-— De Jonker voelt zyn Ziel tot loutre liefde kneeden, En ziet haar als voor 't eerst •> 1 ' 1! JlVaauwlyk verfcheen het Morgenrood of zyn Genade zat reeds te paard, en reed door den Heer Fiks , den Overfteftalmeefter en eenigen Bedienden vergezeld , den weg op, van waar Elize koomen motst. Zy waaren een weinig te vroeg opgeftaan, want zy kwaamen in het naafte Dorp zonder iemand te bejegenen. Zy beflooten derhalven een Bediende in het Dorp post te doen vatten, die hen, zo dra hy de koets van Elize van verre zien zou, rapport moest brengen. „ Ryd dan als een Karei, zo ras als gy „ kunt," zei de Edelman, ,, op dat ikintydsbe„ fcheid krygeJ " De  De Jonker intusfchen reed den weg tusfchen Lindenberg en het Dorp heen en weder, en had even zo fchoone geleegenheid om zig te verveelen, als onze Leezers by verfcheiden plaatfen in ons werk; *-* Want dat ons boek van het begin tot het einde langwyligen narhoofdig zou weezen , zulks kunnen wy, met een goed gewisfen, geen Zoïlus toeftaan. 't Was even tien uuren geflaagen toen de Bediende, in volle ren, aankwam, en bcrigt bragt, dat hy van verre een koets met zes paarden gezien had, die hem dezelve toefcheen te weezen, waarin laatst de beiden Dames gezeten hadden. Op dit Rapport maakte de Edelman halt op zyn Grondgebied, tot dat hy de koets in 't gezigt kreeg; en reed toen langzaam haar te gemoet, en naderde het portier van de koets om, ■ het vermaak te hebben van niemand anders in dezelve te vinden dan de fchoone, zagte, bevallige Tante Emerentia. en haare deugdzaame, fcherpziende, en voorzeggende Kamenier, de eerbaare Jongvrouw Lorretje. Of het aangezigt van onzen Jonker vier duimen langer werd is geen vraagens waard. Hy poogde zig te herftellen, doch alles wat hy kon uitbrengen was: „ Ei! Zie eens! — Ter bliks!—- „ Genadige Tante Generaalin! Wel nu! —- ^ Hoe is het? Hoe gaat het? Genadige „ Vrouw!" Ah, Mynheer van Lindenberg! ** Wy zyn er wel op geleerd om elkander op deezen weg te ontmoeten! R 3 -« &  a6z SIEGFRIED VIM „ Ik ryd hem zeer dikwils, genadige Vrouw! -« „ Wel nu, hoe heeft het in al dien tyd gegaan ? " —• en nu ging het complimenteeren, van Matante's zyde er furieufement op los, zo dat Jonker Siegfried zig eerst lang door hoop en vrees moest ïaaten flingeren, eer hy geleegenheid vond om te vraagen: of zy dus alleen kwam ? en hoe zig de Baronnes bevond? Matante was kwaadaartiggenoeg, om droogweg daarop te antwoorden : Gansch alleen, gelyk gy ziet; voor 't overige bevind myn Nigt zig zeer wel. Dat laatfte was zekerlyk de zuivere waarheid! doch zy verzweeg opzettelyk, dat Elize flegts een klein eindje wegs agter haar was. De zaak had zig dus toegedraagen. Elize's Zoontje had denklyk te veel Fruit gegeetcn, en klaagde over pyn in den buik. De tedere Moeder, die tot dus verre in de koets van Tante gereeden had, mogt het Kind niet by zig neemen, vermits de oude Generaalin geen Kindervriendin was; Elize zette zig dcrhalven in haar eigen koets, (waarin Jufvrouw Martha met de Kindermeid en de Kinderen volgde,) en nam haar zieke Zoontje op haar fchoot, wiens onpaslykheid, ge yk het doorgaands, in zulke gevallen, by Kinderen gaat, wel dra her field werd, toen Elize, voor de Herberg ftil houdende, hem den buik, met warme doeken, wry ven liet, Welleevenhcidshalven verzogt de Edelman de oude Dame by hem te willen inkoomen; doch zy die  LINDENBE RC. SÖJ niet gaarne zag, dat hy met Elize in onderhandeling kwam , floeg hem zyn verzoek af, onder voorwendzel, dat zy grooten haast had, en niet tydig genoeg op Wellenthal zou kunnen aanlanden; echter zou zy het voor een blyk van geneegenheid aanmerken, wanneer hy onderweg haar een poos de eer van zyn byzyn wilde vergunnen, ——• byaldien het hem onverfchillig waare, of hy zyn wandeling ginds dan heiwaards paame. Siegfried kon zulks niet afflaan , en het oude vel dagt hem goedfchiks aldus van het vlek aftekrygen, en hoopte, wanneer zy hem, op den weg naar zyn Burgt, verliet, dat Elize, zonder door hem gezien te worden, voorby zou geraaken, Doch haar rekening was geheel fout, want naauwlyks had zy den Koetfier belast voortteryden, of de koets vm Elize, die Tante Rensje poogde intehaalen, verfcheen, op een * vollen draf den weg af in 't Dorp, en was hen, eer zy nog heel verre van deeze plaats waaren, reeds . zo naby, dat Siegfried het Livrei van Elize onder» fcheiden kon. „ Zie eens! " riep hy tot deeze Ouden van dagen : „ Daar komt de koets van de Baronnes! — „ Waarom heeft uw Genade my niet gezegd dat zy „ zo naby was? " Tante floeg het overfchot van haar tanden faamen; de Jonker merkte zulks niet, en wagte ook haar antwoord niet af! » Hy gaf zyn paard de heiden fpooreii! —-™ Want hy reed altoos met R 4 twee  SIEG?RIED VA» twee fpooren, waarin hy den Ridder Hudibras niet naarvolgde, die flegts eene fpoor droeg, om dat by zeer vernuftig begreep, dat, wanneer hy de eene zyde van het paard in beweeging gebragt had, de andere zekerlyk niet agter zou blyven, —— Vermits nu onze Edelman zyn Paard van beiden zyden de fpooren geeven kon, zo deed hy het, en vloog tot aan de portier van de koets der Baronnes! zy had hem reeds van verre aan de koets der Generaalin gezien, en, —■ waariyk haar hart klopte hem te gemoet. Hy fprak haar op het eerbiedigfte aan, en errinnerde haar, dat hy het tot een gewoonte gemaakt had, dat zy nooit over zyn Grondgebied zou ryden, zonder by hem intekeeren. Zy merkte dit voor fcherts aan, maar hy ftond zo ernffig op dit gebruik , 't welk hy, gelyk hy zeide, als zyn heiligfte Landwet befchouw.de, en op zyn gelaat was over 't algemeen, — quelque chafe de fi impofant, zo als de Generaalin zou gezegd hebben, dat het ten uiterfte bezwaarlyk viel, hem iets aftefhan, Elize willigde derhalven zyn verzoek in, onder voorwaarde , indien Tante , enz. Hiermede waaren zy by de Generaalin. De Baronnes het ophouden, om haar voorige plaats wederom inteneemen, en onze Jonker was als een bhks van 't paard om haar de hand te bieden, Daar heb ik u eens een rechte trek gejpeeld, ma Niece,' riep de oude Toverlantaarn. Jk zei den Heer van  LI NDENEERG» Z6§ van Lindenberg geen woord dat gy my agterop volgde. Ik floeg hem zeffs af om een oogenblik hyhem intekoomen, ha! ha! ha! hal HM hi! hi! bi! giimlagfite Jufvrouw Lorretje flgter haar. Elize befpeurde ten eerften zeer wel, onder wat Clasfe van trekken deeze van Tante Emerentia te huis hoorde. Dikwils deeden haar gedwongen lagchen duidlyk genoeg zien , dat het met deeze trekken niet geheel in den haak was. Over het algemeen was Tante, hoe oolyk zy ook dagt te weezen , ratelflangagtig van natuur, dewyl zy altoos haare zelve verried. Elize om deeze oude Toverheks fpoedig den bek te fnoeren en te kastyden , antwoorde : Ik heb beloofd om by den Heer van Lindenberg deezen middag te eet en. Kind! riep Tante heel bedremmeld, hoe kunt gy dat doen ? Gy weet hoe noodzaaklek het is, dat gy breedvoerig met uw Homme d'affaires fpreekt, en dat hy mergen heel vroeg vertrekt! ■ „ Eer gy verder gaat! " viel de Heer van Lindenberg haar in de reden , „ Laat ik u zeggen, gc., nadige Vrouw! wanneer de Vrouw Baronnes hee„ den haar Omdevaar fpreeken wil, dan moet zy s,, zo goed zyn, om by my voor lief te neemen 't „ geen de Hemel geeft: want weetje! uw Omde„ vaar, Vrouw buurin! is een oude kennis van „ myn lieven Fiks, die elkander over een dag agt „ of tien wedergevonden hebben, en zo heb ik de ït $ ■„ Om-  S.66 SIEGFRIED VAR „ Omdevaar Ïaaten verzoeken, om heeden by my ,, teeeten: dit heeft hy beloofd, wis en waaragtig! „ en morgen zal hy ook blyven, en binnen agt of „ veertien dagen wederom koomen. En weetje „ wat, Vrouw Generaalin! in myn Land het ge„ bruik is ? ——— Ik laat den flagboom niet voor, „ maar agter de luiden nedervallen, " By deeze gefchapenheid van zaaken had Tante Rensje verder geen uitvlugt, en men reed, recht toe recht aan, naar den Burgt van den Jonker, waar alles reeds gereed was, om de Gasten ten besten te onthaalen, AGT-  Ï.I MDENBERC5." $6? AGT TIENDE HOOFDSTUK, JE&et Gezelfchap was naauwlyks in de Zaal, en de Dames nog bezig om uit haare Enveloppen te kruipen, of de bruine Man verfcheen reeds. „ Ha! ,, welkom! welkom!" riep de Jonker, ,, Ik zie „ Mynheer dat gy een Man van uw woord zyt! " De bruine Man maakte voor de Generaalin eene hoflyke buiging; voor Elize echter eene zeer eerbiedige; wa^rby hy haar de hand kuschte. Nimmer kuschte een Bedevaartganger met meer eerbied de overblyfzel van zynen Befchermheilig. Dat hy by Tante zig met een buiging vergenoegde, kwam daarvandaan, omdat Tante's hand te adelyk was om zig door burgerlyke lippen te Ïaaten kusfchen, en dat dezelve voor den bruinen Man, njet edel genoeg was om door hem gekuscht te worden. In het ftuk van rok- of ilippekusfchen dagt hy volmaakt ö la Siegfried en liet zulks voor de honden over, Hy Een zekere neus word fpits.  S.68 SIEGFRIED VAN Hy overlaadde Elize met geen gclukvvenfchingen; want over 't geheel was hy geen liefhebber van veel woorden en complimenten; maar die de deelnecmende vreugd niet duidlyk op zyn gela.at las, moest ftekeblind zyn geweest. Tante Rensje fprak veel met den Ht^er Fiks , die zy beftendig Heer van Fiks noemde. Zy hield hem voor een Edelman, zo om dat hy zeer kostlyk gekleed was, als wel voornaamlyk, om dat de Heer van Lindenberg zo vertrouwlyk met hem omging, om zo te fpreeken de pair a compagnon. De Heer Fiks liet haar een tyd lang in deeze dooling, vermits de bruine Man, die er zyn vermaak in had, en by voorraad zig reeds in de ontwikkeling verheugde, hem deswegens een kleinen wenk gaf; — en waarfchynlyk zou zy nog lang in haar dooling gebleeven zyn, indien haar niet ingevallen was te vraagen: Of by ook Goederen in deezen oord bad? De eerlyke Man, die hier eenvoudig met neen zou hebben kunnen volftaan, kon niet langer veinzen, maar bekende rond uit en met een pryslyken hoogmoed: Ik heb geen goederen, genadige Vrouw! als het weinige dat ik geleerd heb, en by aldien uw Genade, gelyk het fchynt, my voor een Edelman houd, dan moet ik u zeggen, dat de Voorzienigheid my Jlegts een Burger tot Vader gegeeven heeft, maar een Burger, die den roem van een redenlyk, menschlievend Man, waarin hoogmoed, gierigheid noch valschheid huisveste, heeft nagelaaten. Ik ben geen Edelman. De  LINDE NBERG. z6> De Neus van Tante Rensje werd zo fpits dat een blindgeboorne baar door de kleinfte naainaalde zon hebben kunnen trekken. Deeze Hyperbole is — een weinig fterk, wy bekennen bet: maar geduld! ftraks zal er een koomen , die tienduizendmaal fteiker is. Wy ïaaten het elk een, wiens voor- en agterhoofd gezond is,, (gelyk het Latyn zeer aartig zegt,) over, om ze opteipeuren. Ik ben geen Edelman! zei de Heer Fiks. „ Maar zo waar als ik Siegfried heet, de Man „ heeft verdiend er een te weezen; want Zulks kan uw Genade onmooglyk met ernst zeg" genl riep de Heer Fiks, en zag een klein weinigje donker. „ Laat my uitfpreeken, lieve Heer Fiks! » „ Want, wat ik zeggen wilde, ik moet de genadi,, ge Vrouw een weinig nader met u bekend maa„ ken. 't Heeft zekerlyk het aanzien als of deeze „ Man myn brood at; maar wanneer men het wel „ beziet, dan ben ik het die zyn brood eet, of,— ,, dat zo lang als breed is, door wien ik brood „ eet; want aan deezen Man, die er geen fpelde„ knop om geeft of hy een Edelman is, heb ik het „ leeven te danken. " Hierop verhaalde de genadige Heer omftandig en met zyn gewoone warmte van hart, de gefchiedenis in het Bosch, en verzweeg niets dan den naam vm den Heer Barthel, en dat hy zelf, zo dra hy zig  J7Q SIEGFRIED VAK zig van onder 't paard vveggearbeid had, hem met aüe moogtyke kloekmoedigheid te hulp fnelde. (*) Ja! riep de Heer Fiks, warmeer uw Genade het veornaamfte niet gedaan had. —-— „ Het voornaamfh? praat toch zo niet, ,, lieve Fiks! het is gemaklyk om onder 't paard „ in 't zagte zand te leggen en toetezien, hoe een „ ander voor ons in de bres fpringt, en dapper in ,, de rondte hakt! " Men fprak tot dat men aan tafel ging over deeze gebeurtenis, en die er niets ter waereld van geweeten had, dat Elize met den Heer van Lindenberg vooringenoomen was, zou het hier op heeden hebben kunnen bemerken. Haare deelneeming was zo groot, dat zy den Heer Fiks, die juist voor haar ftond de hand drukte en hem een dapperMan noemde. Tante Rensje daarentegen keerde den goeden Man met een den rug toe, zo dra deeze ongelukkige woorden van zyne lippen waaren: lk ben geen Edelman. Geduurende het warm verhaal van den Jonker zag zy buiten het venfter; fprak den ganfchen dag geen woord meer met den Heer Fiks, en kon zig niet onthouden om den neus optetrekken, zo dikwils hy de fchalkheid had, om haar een paar woorden te zeggen. N E- (*) De Heer van Lindenberg fprak, zo lang hy leefde, by elke geleegenheid, altoos met dezelfde danklaarheid, van dit voorval.  LINDENB ERG. 2jt NEGENTIENDE HOOFDSTUK. V Welk reeds in het Sestiende is gedagt geworden. JMÉn zette zig in de pragtigfle Zaal van den Burgt ter tafel, om eene Lindenbergfche, dat is, eene meer dan Vorstlyke Maaltyd te doen. De bruine Man, die dikwils gewoon was van zig zelve te zeggen , dat hy zig zelf voor het nutteloofte Schepzel op den, Aardbodem hield, of zo hy ergens door den Schepper toe beftemd was, ware het ter uitoeffening van het ondankbaar Talent, om Narren ds waarheid te zeggen, en den Hoogmoedigen te vernederen ! -—» De bruine Man, zeg ik, vond door tle geefiigheid van Tante Emerentia overvloedige geleegenheid, om, over de Maaltyd, deeze bekwaamheid ten. toon te fpreiden: ook was hy daartoe in het beste humeur van de waereld. Hy fprak, wel is waar, weinig, —- want zulks was hy gewoon zo dra hy zeer opgeruimd was, —— maar hy opende enkel den mond tot Epigramma's; en de Heer Fiks merkende, dat hy daar mede zynen  572 SIEGFRIED V A H Vriend genoegen gaf, hield Matante, met een menigte hoflyke Impertinentiën aan de gang. Ja! zyn burgerlyke moedwil ging zo verre, dat hy haar dooling, en zyn noodlot, dat hem onmooglyk maakte, ten minften tot heeden toe, om festien quartieren te kunnen tellen, op een jammerlyke toon begon te beklaagen, vermits hy anders ongetwyffeld beter in ftaat zou zyn om de Hoog- en Welgebooren Vrouw Generaalin te kunnen amufeeren. Maar nu, hy moest het met leedweezen bekennen, nu had hy naauwlyks het hart, om het oog tot haar opteheffen! Matante wist op een hair, dat zy uit een taamlyk oud adelyk huis, Generaalin en ryk was, daarenboven had zy, van haar verftand, een zeer hoog denkbeeld, en was met dat alles zo zeer ingenoomen, dat zy, op geen tien duizend mylen na, zig liet invallen , dat Burgercanailje de Itoutmoedigheid zou kunnen hebben, om met haar te fpotten! zy nam dit alles dus voor goeden ernst op en bewees hem de Genade er aldus op te antwoorden: Gy hebt geen onbillyk verftand, myn goede Man ! Tot Elize zei zy: yaime cela, quand un roturier fait fe ranger. Genadige Heer! zei de Heer Fiks, gy hebt zo veel qua? tier en, meer mooglyk dan een Edelman in het ganfche Land. Zoud gy my heeden niet een douzain of anderhalf kunnen kenen, — alken om der Generaalinne wil. „ Zie  LINDENBERG. 273 „ Zie eens, myn lieve Heer Fiks'. Ik zou er u „ gaarne zo veel-willen lecnen als ik er zelfs heb, „ wat dat aanbelangt, maar . . . . " De Edelman fcheen eenigzins met dat maar verleegen te weezen : de bruine Man echter, toen hy zag dat zyn Genade zweeg, vatte het woord op, dagt dien trek voor den Jonker geheel uit, én zei, ter- wyl hy zig tot de Baronnes keerde: ■— Blaar de Vrouw Generaalin houd in geenerlei gevallen van leenen. Dit was zo bitter en duidlyk, dat wy er op zwceren willen, dat de oude Tante, onder haar itroohalmsdik blanketzel, fchaamrood werd. Doch genoeg hier van, en <5u tut andere zaaken. Toen de Heer van Linden^ -rg op de gezondheid der Dames dronk, werd hy aangenaam verrascht, door eene generaale Salvo, uit ten minften.fesentwintig Musketten, op de Burgtphats afgefchooten, die wel niet heel gelyk gingen, echter een verfchriklyk geraas maakten, te gelyker tyd lieten, in de Voorzaal, de gerenommeerde Invalide Trommels, beneffensde Trompettenen Waldhoorns, zig lustig hooren. Dit was een coup de genie van onzrn Heer Fiks, waarvan hy den Jonker niets vooraf gezegd had. Den dag te vooren had hy op het Dorp, huis aan huis, geweest, en al de Boeren ontbooden, die Schietgeweer hadden. Een Bediende waarmede hy affpraak gemaakt hsd, moest aan 't venfter ftaan, I I. D E a L. S en  574 SIEGFRIED TAN en de Schutters het teeken om te vuuren geeven. Elize was flegts een weinig verfchrikt, doch Tante Rensje vond goed om in onmagt te vallen ! zy had zulk een hevige antipathie tegen Schietgeweer, dat zy, wanneer er by geval Comedianten in de Stad waaren, nooit in den Schouwburg ging, zonder vooraf te verneemen of er ock gefchooten zou worden. In den beginne merkte niemand dat zy van haar ftoel gezonken was, zo dat de Heer Fiks zelf nog eene breedvoerige verontfchuldiging wegens de muziek maakte, als die zekerlyk voortreflyker had behooren te weezen, doch die, gelyk zyn Genade zeer wel wist, in dit oord niet beter opteloopen was. „ Ei, hebt gy dat zo befchikt, myn lieve Heer ,, Fiks 1 ——— Wis en waaragtig! dat is een fraai „ ftukje! daar zult gy dank mee be Maar, „ wat koekkoek! is dat? ■ Alle bliks en ba- ,, gel! —— Ik geloof by, myn Ziel! dat de genadi„ ge Tante flaauw geworden is! " De Heer Fiks zag en bevond het zo, en het zy hy deeze défaillance voor waar of gemaakt hield; genoeg, by nam een glas water, en befproeide het aanzigt van de onmagtige Dame zo ryklyk, dat er in haar rouge et liane merklyke bresfen kwaamen. Zy herftelde zig ook zeer gezwind. De bruine merkte, dat niemand de eigenlyke oorzaak deezer bezwyming vermoedde, waarom hy gezwind zyn glas  LIMS.ENBKRG. 275 glas nam en de goede beterfchap van de Vrouw Generaalin dronk, i Een tweede generaale Salvo, want de bediende gaf het teeken; —— een tweede gehuil in de Voorzaal, en een tweede flaauw- te van Matante. De Heer Fiks liet niet na om by verdubbeling te fprenkekn, en met deeze Zundvloed fpoelde het grootfte gedeelte van Matante's roozenkleur van haare wangen weg, zo dat zy, meer dan half, in haare natuurlyke gedaante te voorfchyn kwaamcn. Naauwlyks was de genadige Dame haar zinnen wederom magtig, of de bruine Man greep andermaal het glas. Myn eerfte wensch, zei hy, heeft niet geholpen ; ik verftoute my, genadige Heer! het u op de goede heterfchap der Vrouw Generaalin te brengen \ ——• Phoe! phaf! was het al wederom! -—---»■ Doch Tante, waarfchynlyk bedugt, dat haar gedienftige Lyfarts haar nu, voor de derdemaal geheel verzuipen mogt, bezweek nu niet, doch hield alleenlyk beiden haar ooren, met haar vingers, toe. Uit deeze Manoeuvres bc floot de Edelman dat ■Tante Flensje mooglyk niet fchoot- en trommeivast was; en maakte de aanmerking, dat, daar zy nu voor de derdemaal flegts met haar ooren te (f oppen was vrygekoomen, zy het nu wel de vierde en vyfdemaal, met open ooren, zou kunnen aanhooren. Dat ftaat te beproev&pï riep de Heer Fiks. ■ ■ Lang leeve de Vrouw Generaalin! —— Om Gods wil, ik bid u . . . . S a Doch  27<5 SIEGFRIED V AM Doch het hielp niet, want eer zy haar Bede kon uitbrengen , had de Bediende reeds gewenkt: de generale Salvo gefchiede: Tante's lippen fidderde! doch zy viel niet in onmagt en flopte haare ooren niet. Nufrisfche moed, genadige Vrouw! zei de Heer Fiks. Zo iets word men zeer fpoedig gewend. Ik ken iemand die zig inbeelde, dat hy, uit hoofde van zyn natuur, geen Snoek kon eeten; ja! dikwils weezenlyk zeer ziek werd, wanneer hem onverwagt, gezooden Snoek onder 't oog kwam. Wat deed God toen? Ik plaagde hem eens op een avond, toen er juist Snoek op de tafel fond, en hy heel fraai over zyn eigen zwakheid filofofeerde, zo lang en zo veel, tot dat hy dezelve proefde. Hy deed het wel met tegenheid en een gezigt als of hy Rhaharber kaauwde, maar hy gaf evenwel de gezonde reden gehoor en at. Toen hy nu zag dat hy er geen koorts van kreeg, at hy zedert dien tyd Snoek gelyk andere fpys. En in de daad, Matante werd nog dien zelfden middag zo verre gebragt, dat zy, trotsch den Hengst van den genadigen Heer, voor fchieten nock trommelen meer bang was. T WIN-  i lNBENBER©. 277 TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Heer Fiks laat twee Hanzen kopen. %,d)m de waarheid te zeggen, Tante Emerentia was heeden in een pynlyke toéfland. Zy had het bittere Crevecoeur om met twee Roturiers aan eene Tafel te moeten eeten, en het nog ruim zo bittere om Elize en Siegfried in Gezelfchap, en het bitterde van allen, om het hartlykfie genoegen te zien, dat zy in elkander fcheenen te hebben. Zy nam de geleegenheid waar om een lange lofreden op den Jonker te houden , dat hy ongehuuwd leefde; prees den Egtteloozen Staat boven alles, en fprak over den Heiligen Egtenftaat zo veel kwaads uit, als baar helsch vernuft en kwaadaartig hart fl.'gts wilde opgeeven, ter bereiking van haar oogmerk omtrent de Baronnes. Ik kan er zelfvan oordeelen, voegde zy er by, want hoewel myn Man de tederfie Man van de waereld was, moet ik evenwel S 3 *f?  27$ SÏEGFKIED VAN bekennen, dat al zyn tederheid, de verfchriklyke menigte van zwaarigheeden in den Huuweïyken Staat niet opwoog. Gy, Niece! welker verbintenis zo > ongelukkig was! gy weet er ook wel een Liedje van te zingen. Hos verftandig handelt gy, Mynheer van Lindenberg.' dat gy ongehuuwd blyft. ,*, Zeg dat tegen den 'Heer Fiks, genadige Vrouw! ,, die heeft zo een fchrik voor het Huuwiyk, dat hy „ Viyer ftërven wil', want met my, zieje! is het „ nóg zo verre niet. Ik ben de laatfte van myn ' „ geflagt, verftaje, genadige Tante ? En dan daar ,, en boven is het ook zo wat, daar ik Land en „ Onderdaanen heb, en zo nog het een en ander „ weinigje, waarvoor ik God danken moet! ■ ,, 'tls wil ik zeggen, ook al zo wat om ongehuuwd „ te blyven! " . Tante was dubbeld geërgerd : vooreerst om dat de Tonket baar niet byviel; ten tweeden, om dat zy tegen wil en weeten een lofreden op den Heer Fiks gehóuden had., . ■ Elize, die tot dus verre veel er by geleeden had, dat de Generaalin een Weinig befpot werd, kon zig nu zelf niet langer inhouden, daar zy zag dat de Qüden haar boosheid zo zeer den teugel vierde. Of/chaon, zei zy, myn Huuwiyk gelukkiger had kunnen zyn, daarom kan ik evenwel myn Tante geen gtlyk geeven. De moederlyke vreugd, die myn Tante nooit gefmaakt heeft, verzagt alleen al de onaan'gev.aamheeden en'bezwaarnisfen van den Egt, hoewel  l'IKDENBERG. 279 weïzy die van het menschlyk leeven, daarom niet geheel wegneemt enz. De bruine Man viel geheel met de deur in 't huis. Vrouw Generaalin 1 riep hy, ik vind deeze fteiling zeer vreemd in u, want ik weet dat gy uw ganfche leeftyd van een ander gevoelen geweest zyt: maar juist om derzelver vreemdheid, onthoud ik my, om er het minfte tegen in te brengen. Myne fteiling heeft anders de eer om by u bekend, te weezen: die een Vrouw kan onderhouden is verpligt om te trouwen! ,, Wis en waaragtig, Mynheer! dat is verftandig ,, gefprooken! " Men was pas van de tafel opgeftaan, toen de Heer Fiks het Gezelfchap verzogt, zig aan het ven- fter te willen vervoegen. In de laatfte Lente, vond hy, op een zyner Wandelingen, drie jonge Haazcn: hy greepze; nam in elke hand er een by de ooren, ha dat hy de derde in zyn zak geftooken had, en bragtze te huis, waar hy ze oppaste en koefterde, en ze met Melk en Koolbladeren voedde. Toen nu de Heeren en Dames aan het venfter traden, zaagen zy denjaager Paul, die, met eenige Windhonden, twee van deeze Dieren, op de Burgtplaats, jaagde. ——■ De Heer Fiks had dus twee zyner Zuigelingen opgeofferd om de Dames een Feestvreugd te bezorgen. Jonker Siegfried, die over 't algemeen een Vriend van de Jagt was, vond ongemeen veel fmaak in deeze Galanterie; Tante Rensje zag er na: Elize, S 4 wier  2So SIEG. FRIED VAN wier hart te week wa«, dan dat zy immer vermaak of tydverdryf kon vinden, in het lyden vaneen weerloos, onfchnldig Dier, Elize keerde zig van het vertfteraf, en daar zy zag, dat de bruine Man, met het zeilde oogmerk, gelyk zy vermoedde, met groote fchreeden, de kamer op en neder wandelde, vervoegde zy zig tot hem, en fprak van haare aan» geleegenhceden. Zo fterk haare begeerte ook was, om den naam van den grootmoedigen Onbekenden te wèetèh, had zy echter te veel eerbied, voor het gegeeven woord van een Man van eer, dan dat zy hem fterk hiertoe zou aangedrongen hebben. Zy was evenwel zo geheel vry niet van het vrouwlyk zwak, dat zy' niet beproefd zou heb oen, om een weinigje om het kantje heen te praaten: doch de bruine Man raadde haar, tot haar eigen bestwil, dit niet uittevorsfehen: Want, Zei hy, het verzwegen van zyn naam, is het eenige beding dat uw onbekende Vriend gemaakt heeft. Zo als uw Genade zyn naam weet, is de ganfche zaak nul en van geen waarde, en, van dat oogenblik af, heeft hy ha onwederfprelklyk recht, om zyn verfchot weder te neemen. Elize deed vervolgens eenige onverfchilüge vraagen, den Heer Fiks enz. betreffende: daarop vroeg zy wat hy van den Heer van Lindenberg oordeel- jje-f Vermits de bruine Man bemerkte, dat zy hem ftrak ;n 't gezigt keek, ontdekte hy haar toeleg, (want het was natuurlyk dat het vermoeden  LIN DE NBERG., *8r den van Elize gefterkt werd, door den bruinen Min alhier aantetrefFen ,) en redde zig door een onbepaald antwoord uit de zaak. Om volleedig over hem te oordeelen, genadige Vrouw! ken ik hem niet genoeg; hy fchynt my echter, over V algemeen genoomen, een Man te weezen, waaraan flegts een weinig befchaaving en waereldkennis ontbreekt, om een der beste Edelluiden te zyn: doch de Heer Fiks fpreekt van hem als van den edelfien Man, welks goede zyden verdienen, dat men voor zyne avonthuurlyke een oog toedoe. Intusfchen waaren de Honden met de Zoogeliagen van den Heer Fiks klaar geraakt, en de Dames wilden nog , na het gebruik der koffie, vertrekken, doch wy vinden in onze documenten aangetekend: „ „ Dat zyn Genade zo veel hy vermogt, zig „ ,, met een gelukkig gevolg daar tegen verzet „ ,, had, hoewel niet zonder deswegens gedugt „ ,, met Matante te kampen. " " Doch byaldien bok dit narigt niet- met duidelyke woorden aldaar gevonden werd, was evenwel uit het geen volgt bewyslyk, dat de Dames met haar gevolg, beneffens den bruinen Man, op Lindenberg overnagt moeten hebben; want er ftaat gefchreeven: „ ,, Dat de Edelman de tafel in de Zaal van het „ „ Orangeriehuis liet aanrigten, waarheen hy de ,, „ Dames, door de groote geïllumineerde Allée „ „ heen, geleidde: dat zy zelf aldaar in de geur S 5 », » der  aSa SIEGFRIED TAM ,, „ der Oranjeboomen en andere Bloemen, waar„ ,, van Tante Zelf Vapeurs meende te bekoomen, „ „ des nagts gegeeten hadden. Dat verder de ,, „ verlichting , in aanmerking van den fpoed „ waarmede zy vervaardigd was, ongemeen wel „ „ was uitgevallen : dat evenwel na de Maaltyd „ ,, een. Vuurwerk gevolgd was, dat niets ter dui,, ,, vel gedeugd had, en waar by men met de „ Vuurpylen zo onvoorzigtig te werk was ge- ,, gaan, dat er brand door ontftaan was in het ,, ,, pragtige Tuinhuis, dat echter nog gelukkig ,, ,, gebluscht was geworden, en wel zo dat door „ ,, de nyverheid en gefchiktheid van den Heer „ „ Fiks , het Gezelfchap niets van den brand „ ,, gemerkt, en de ganfche fchade alleenlyk be„ ,, ftaan had, zo aan Pannen als Sparren, in om,, „ trent dertien Daalders, fes Grooten en negen „ ,, Penningen. " " Dit berigt hebben wy kortheidhalven hier getrouwlyk ingevoegd. EEN-  LINDENBERG. lZ$ EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin Naamen en Harten branden. G)nze geneegen Leezer vergunne ons, ten einde het genie van den Heer Fiks en zyne edele koenheid , in zyn zaamenftel in 't licht te fteilen, dat wyde een en andere kleinigheid, of liever het een en ander uitfteekendein puntte- der Illuminatien aanftippen. Aan den ingang der AUée was een foot van Eerepoort, Triumfboog van geolied Papier, waaraan men niets byzonders zag, dan een kleine, dikke jongen in Husfaaren Uniform. Het moest zekerlyk de Liefdegod verbeelden; want een paar Gouden Vleugelen waaren door zyn kleederen heen gegroeid; en een Koker, doch waarin geen Pylen ' waaren, ilingerde hem, niet op den Rug, maar op die Spieren, die door de Ontleedkundigên Mufculi Glutei genaamd worden, dat is, het zy met eerbied gezegd voor alle fatzoenlyke Luiden! ■ Op  a84 S I ï 6 T R I B ö VA» Op dat deel, waarop men zit. Dit Jongske had een zeer erbarmlyk droevig uitzigt, dat ook niet te verwonderen was, gelyk men verneemen zal. Tegen over dit bedrukt kykende Wigt ftond een Nimf, doch die, — onder ons gezegd, —— er een weinig als een Groentemeisje uitzag: — Voor haare voeten laagen al de Pylen die in de Koker der Liefde te huis hoorden: in haare hand hield zy haar Boog, die, uit haare houding te oordeelen, zo even afgefchooten fcheen te weezen, want een Pyl ftak iets beneeden den Navel, in den ronden buik van den Minnegod! ■ En wy geeven ter goeder trouw in bedenking, of iemand die een Pyl in zyn Mefenterio heeft freeken, er wel anders dan zeer barmhartig kan uitzien ? ■' ... ■ Een Pyl in 't hart laat zig zomtyds nog wel eens ontveinzen. Te midden in de AUée was een tweede Eereboog, wier Zinnebeelden even merkwaardig waaren: want, by vooibeeld, de Liefde lag aldaar op een Ziekbed , welkers behangzel lierlyk was opgeitrikt: voor het bed ftond de Nimf, die met de eene hand, de Pyl uit de wonde trok, en met de andere een weinig, wy weeten niet recht of eau d'arquebufa-. de of eenige andere univerfele balfem, in de kwetfuur goot. Wanneer men ons om raad gevraagd had, dan zou zy er eau (Tarquebufade toe gebeezigd hebben , dat wy, by deezen, onzen Leezer, als een voortreflyk Heelmiddel, vooral in verlenen, en nog niet zwee-  ÏÏNDEN B SRG. 2?5 zweerende wonden, uit Christelyke liefde, durven aanpryzen ! Hoewel wy tcftens wenfchen, dat de Hemel hem liever by een heelen huid bewaaren wil. Zo als men deeze Eereboogen voorby was, liep, links af, een zeer breede Allée recht aan op het groote Tuinhuis, en rechts af een andere naar den voornaamen ingang van den Tuin, die tegen over den Burgt was: men noemde dezelve uit dien hoof< de ook de breede Allée, om ze van de geillumineerde te onderfcheiden, die, om dat zy voorheen, eer het Tuinhuis gebouwd werd, de grootfte was, nog altoos de grootfte genaamd werd: deeze was donker gelaaten, maar ter rechtehand waaren in den Burgt, en ter linke in het Tuinhuis, alle Venfters geillumineer.d; dat in de daad recht aartig ftond: van vooren vertoonde gig het geïllumineerde Orangeriehuis, aan het einde der groote Laan; digt by de deur van het zelve, ftond de derde Eereboog; waarop pour tout potage, ter rechterzyde de naam van Elize, ter linke die van Matante, met groote Trekletteren, gefchreeven, omgeeven door Roozenkranzen, door gevleugelde Kindertjes gehouden Werd: van boven zag men des Edelmans naam, rusiende op een welgefchikten hoop Kanonnen, Donderbusfchen, Vendels, Spietfen, Sabels, Houwitfers, Piftoolen, Kogels, en meer andere Krygswapens en Veldteekens, welks fpits door een N Hus-  iS6 SIEGFRIED VIN Huslaaren Zadel beflooten werd : op een fierlyk Pedefial van onderen las men deeze woorden: petrus, fixius. haec. omnia. proprio. marte. invenit. delineavit. pinxit. atque. illuminari. curavit. de. reliquo. in. arte. delineatoria. picloria. illuminatoria. pyrotechnica. ficut. in. ceteris. omnibus, quas. omnes. poffidet. AÏTOAlA AKTOS. Hoe de Heer Fiks dit alles, in zo korten tyd, in gereedheid bragt, en tot wiens eer hy dit befcheiden Opfchriftter neerftelde, daar van is in onze documenten jota noch tittel aangetekend. TWEE-  LIHDENSE&C. 2S> TWEE - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De gefchiedkundige Sociëteit groeit aan. Een Hoofdftuk dat gewigtiger is dan het fchynt. C^eduurende de Avondmaaltyd errinnerde de Pommerfche Edelman zig plotsling zyne vosrmaalige onderhandeling , die hy in het Tuinhuis met zyne beminlyke Nabuuren gehouden had. „ Terbliks! genadige Vrouw Baronnes! uw Ge„ nade heeft my laatst beloofd, er by tegenwoor„ dig te willen zyn wanneer ik weder Sosfeteitsdag ,, hield! bewys my nu de gunst en blyf morgen nog „ hier, dan zal ik de Sosfeteit Ïaaten by een koo,« men. " Elize ontfchuldigde zig met de onmooglykheid, dewyl de bruine Man, met wien zy veel te verhandelen had, overmorgen vroeg volftrekt weder naar huis moest. «, In 'sHemels naam! daar weet ik niets tegen in .„ te  $S8 SIEGFRIED VAN „ te brengen. Het heeft den Heer Fiks kunst ge„ noeg gekost, om het zo verre te brengen, dat „ gy nog deezen eenen dag hier bleeft. (*) Maar ,, borgen is geen kwytfchelden, en ik verzoek dat „ zulks gefchiede wanneer myn goede Vriend we„ der eens hier komt. —— Intusfchcn maak ik u tot „ Leden van de Sosfeteit. " De bruine Man bedankte den Edelman voor deeze Genade, en vernam heimlyk by den Heer Fiks, hoe het met deeze Sociëteit, waarvan hy nog niets gehoord had, gefchaapen ftond? de Heer Fiks berigtte hem, dat het eene Sociëteit der fchoone Weetenfchappen was. (*) Dit was letterlyk waar, want toen de Edelman nog met den Overjleftalmeejter fprak , ( zie het Vyftiende Heofdftuk!) kwam de bruine Man om affcheid te neemen , vermits hy den morgen, na de aankomst van Elize vertrekken wilde; en flegts ep het aanhoudend en ernftig verzoek van den Edelman en zyn Minister gaf hy nog eenen dag toe, en beloofde binnen een dag agt of tien te zullen wederkoomen. DRIE-  t I M D E N B E R G. DRIE -ÉN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eerfte befchaaming van èen Ludimagister, beneffens andere leezensw aardige zaaken, geeven gaarne en van ganfcher harté rekenfchap van alle onze daaden! —* te weeten, waarom wy het voorgaande Hoofdftuk zo kort afbee* ten. -—> Zeven maal elf is zeven en zeventig: zo veel Hoofdftukken hebben wy nu ook reeds in dit Weik gefchreeven! — En dus, Leezer! het groo-> te Moordhoofdftuk! —— Want wat Schryver kan heeden ten dage met zulke zwaarlyvige Folianten voor den dag koomen als de dagen van ouds opleveren ? en hoe kan hy dan het getal der Hoofdftukken tot zevenhonderd zeven en zeventig brengen ? Wy zyn niet bygeloovig, en hebben een te verheeven begrip van het Opperweezen, dan dat wy de Duive's, (naamlyk de zulken die niet in vleesch en beenen omwandelen,) veel magt zouden toefchryven, en aan Toverheken, voorbeduidende Droodeel T men,  290 SIEGFRIED VAN men, Spooken en zoortgelyken gelooven wy hon* derde miljoenen maaien minder, dan aan de waarfchynlykheid om den weg naar de Maan te zullen vinden ! doch het zevengetal is ons heilig! dat getal is het Moordgetal! Elk weet wat een Moordjaar zy. Er gaat geen jaar voorby, dat niet het een' of ander mensch, in zyn negenenveertigfte jaar ftcrft, en er is geen een bock waarin niet de negenenveertigfte pagina , of het negenenveertigfte Hoofdftuk de Parties honteufes van het geheele: Werk uitmaaken. Ergo, in fpyt van het gezonde Menfchenverftand is het per experienliam, klaar en beweezen, dat het getal van zeven, voor menig een, een verfchriklyk getal zy. Toen Elize den volgenden morgen, zeer vergenoegd met het onthaal van den Heer van Lindenberg , en nog vergenoegdcr met zyn goeden wil; (want het is hoogstwaarfchynlyk, dat hy alles wat hy flegts vermogt, om haar alle mooglyke eere te bewyzen:) en allervergenoegdst dat hy dien afzigt]yke Knevelbaard had afgelegd, wederom naar huis vertrokken was, liep het met het hoofd en hart van den genadigen Heer wederom ut fupra. Om zig een weinig afwending te bezorgen, werd hy als voo- ren de Numa, de Solo» cn Lycurgus, en zo als die Heeren verder heeten, van zyn Land. Zekerlyk had de Heer Eartholomem een weinig de hand in 't fpcl. 't Was ondraaglyk voor deeze groote Genie, om daag-  LINDENBERG. 202 daaglyks zyn crediet by den Edelman te zien zakken, en 't viel hem nog ondraaglyker, den Heer Fiks, die hy ganschlyk als het maakzel zyner handen befchoawde, daaglyks meer en meer, by zyn Genade in aanzien te zien ftygen. Hy bepeinsde dag en nagt de wyze, waarop hy gevoeglyk het eerfte punt, by voorraad zou kunnen verhelpen,1 als dan vermeende hy, zou het hem niet bezwaarJyk vallen, om den Heer Fiks een been onder den broek te krygen en hem een gedugten fchop te geeven. Hoe meer hy hier over het hoofd brak, hoe meer hy in de gedagten verfterkt werd, dat zyne oude werktuigen, fchoon zy veel van haar bragt verlooren hadden, evenwel altoos van de kragtdaadigfte uitwerking zouden weezen. Hy befloot dezelven in beweeging te brengen, en den genadigen Heer alle mooglyke afwendingen en bezigheeden te verfchaffen, ten einde hy te minder tyd zou hebben om met den Heer Fiks te verkeeren, en hy intusfchen zig weder noodzaaklyk maaken mogt. Hy beproefde daadlyk zyn geluk met de eerfteCourant, 't Was juist in het tydftip, dat verfcheiden Duitfche Vorften , uit Landsvaderlyke voorzorg , zo als het in hunne Edicten genaamd word, het gebruik der Koffie, door zwaare belastingen en andere middelen, belemmerden. Zodanig een Edict plaatfte de Heer Bartholomeus, in extenfo in de Courant, en fprak, by het voorleezen van het Zelve, de woorden Landsvaderlyke Voorzorgen zo T % ' hard  J«}Z SIEGFRIED VAN bftrd en nadruklyk uit, als zyne ftroeve en ftotterende Spraakdcelen flegts toelieten. Na het Ediil volgden deeze woorden: Het was zeer te wenfchen dat meer groote Heeren, uit liefde en zorgvuldigheid voor het welzyn hunner Onderdaanen, dit voorbeeld mogten volgen, doch te gelyk op kragtiger middelen, dan zwaare belastingen , verdagt zyn mogten. De Edelman luifterde naar dit Articul; fprak evenwel mets, en zulks was den Ludimagister vooreerst genoeg: want hy wist meeiterlyk, by zyn Heer, de kleinfte vonken tot de verfchriklykfte vlammen aanteblaazen. De Heer Schwalbe had zig den bek af gewurmd om het geleerde Articul, waarmede voor ditmaal de Courant beflooten werd, breed uittewerken, en het dit Opfchrift te geeven: van de Natuurlyke en eangebooren Eigenfchappen. Door dit geleerd narrentuig poogde hy zyn fchandlyke vlugt in het bosch wederom by den genadigen Heer te rechtvaardigen of ten minften een glimp te geeven; ten dien einde vernederde hy de natuurlyke deugden, tot den a}lerlaagften trap van verdienstlykheid! by voorbeeld zei hy, dat de Barmhartigheid, die niet op beredeneerde grondbeginzels rustede, maar enkel ontftond uit een foort van pynlyk gevoel, by het lyden of de ellenden van anderen, wanneer men haar by de kaars bezag, met anders was, dan een wyffche weekhartigheid, en volftrekt zonder eenige verdien- ften,  LINDENBBR S. 291 ften, om dat zy zonder onderfcheid zig tot waardige en onwaardige voorwerpen uitftrekte; — vermoedlyk dagt hy er niet aan, dat God, die wy moeten naarvolgen, zyne weldaadige Zon over regtvaardigcn en onregtvaardigen laat opgaan! —« ■ Aldus liet hy verfcheiden deugden de monftering pasfeeren, enfchootze, zonder eenige genade, uit, Eindlyk kwam hy aan de dapperheid. Ook deeze , was volgens zyn gedagten, wanneer zy iemand aangebooren was geen oortje waardig, en wel zo veel te minder, als zy moqglyk meer afhangt, van den vorm der Zenuwen en der vaste Lighaamsdeelen, dan van een goede gefchiktheid der Ziel. Zelf de waare dapperheid was niet eens van elk een te vorderen, en de aangebooren zugt om zig het gevaar te onttrekken, was aan vecle menfehen en ftanden, by voorbeeld aan Geleerden, die niet tegen de gevaareu waaren opgelegd, maar enkel met Jiun hoofd, niet met hun arm, de waereld moeten dienen, noch te berispen noch te wrar.ken. „ Helsduivels! wat dommer gefnap en eindeloos „ gerei is dat! dan zou ik ook den Dief en den „ Moordenaar niet ter ffraf moeten veroordeelen, „ wanneer hy my tegenwierp, dat de lust tot ftee„ len en moorden hem aangebooren was! en uw „ Huisduivel kan dan ook maar zeggen, dat haar „ kwaadaardigheid en ongehoorzaamheid tegen. God „ en zyn Woord, haar ook al aangebooren zyn '% w dan heb ik'onreg-vaardig, een exempel aan haar- 1% ii*.  304 SIEGFRIED VAN ,, gcftatueerd ! he, Lectoris! zyn dat ook niet „ ftreeken en vygebladen van den Duivel en zyn „ Vrienden?—— Niet waar? Alles wat gy ,, daar voor gebabbeld hebt is niet anders. — Wat „ iemand goeds van natuur heeft, zieje, dat heeft „ God hem gegeeven, en daar kan ik my opverlaa„ ten! wis en waaragtig. En wat die grondftel„ ringen aangaat, daar gy zo veel van gefnapt hebt, „ dat is maar gekkepraat! infaame domkoppen» werk! " Zou ik my durven vermeeten, om uw Genade om uw hoogstgenadigst bewys te moogen verzoeken ? dan denk ik! Houd het my alleronderdaanigst ten goede! Ik vrees dat het u zeer bezwaar/yk zal vallen bewys te geeven. „ Zie eens! bliks! — Bezwaarlyk vallen!——. „ Meent gy dat? He? Meent gy dat „ ik niet weet vrat ik zeg ? Niets gemaklyker dan dat! zo waar als ik leef, dat zeg ik u. " Mag ik u dan alleronderdaanigst verzoeken, genadige Heer? j „ Hoe! is zulks u ernst?— Nu luifter dan! „ Ik wil wel juist niet zeggen, myn gcede Man! „ dat gy een oude Hoer zyt, dat wil ik niet. Cöh- „ trarie! — Luifter eens aandagtig toe! Ik j, geloof dat gy uit uwe grondbeginzels meer Cou„ ragie hebt, dan ik of de Heer Fiks van natuur. — „ Maar, verftaje, vermits de Heer Fiks een aangebooren dapperheid bezit, fchoot hy er toen ter ,, tyd,-»  tlNBENB ERG. 20f 9j tv Ach! de genadige Heer heeft een hevel laaten aanplakken, dat wy al ons Koffiegereedfchap moeten overleeveren, en! en! en! ——— Althans zy gaaven den Jonker in bedenking, wat de arme Boeren, Wanneer zy het dropje Koffie, dat beneffens hun mond  $Oö SIEGFRIED VAN mond vol Brandewyn hun eenigfte toevlugt was-, moeiten aanvangen? „ Kinderen! ik kan u niet helpen! Het gefchied „ tot uw bestwil. Gy houd uw Geld in uw zak; ,, er worden meer Landsproducten verteerd en gy „ blyft gezond! ziet gy nu niet dat ik het goede „ met u voor heb. Gy kunt Bier en Zoetemelk ,, drinken, of met Brood daarin gebrokt eeten. Uw „ mond vol Brandewyn ontzegge ik u niet, dat „ is Landsprodudt: —— Maar met myn wil en door myn toedoen zult gy nooit in fchaaden koo„ men, en daarom zal ik u al het tuig, dat aan „ Hukken geflaagen word, ryklyk Ïaaten betaalen: „ maar ter contrarie, die iets verdonkert of agter„ houd , zal agt dagen te Water en te Brood in 5t „ hok gezet worden! yerftaat gy 't ? !" Hiermede wilde zyn Genade aftrekken , doch de Wyven drongen zig om hem heen, en huilden als jonge Wolven. „ Dat kan alles niet helpen, Vrienden! ■ % „ word toch niet dol! — Als Landsvader moet; „ ik uw beste weeten. —-— Nu laat my gaan! — „ 't Helpt toch niet met al, al grynsden gy al uw „ oogen uit. Ik moet voor uw welzyn zorgen , „ en daarmede afgedaan !■" Vervolgens arbeidde hy zig met geweld los en verzekerde hen, dat hy, op den bettemden dag, zyn bevel volvoerd wilde hebben. De Gemeente keerde troostloos wederom naar het  LINDENBERG. $01 het Dorp te rug, en de Wyven huilden en jammerden niet 'anders, dan of de Edelman hen huis en hof wilde Ïaaten ontneemen. Hoort Mannenbroeders! riep een doortrapte knaap: laat dat gegryns en gegrom! laat de Jonker u al de Kraamery bet aaien! want, by myn Ziel! de Koffie zal ons zo goed uit een Kookpan als uit een Koffiepot fmaaken. Ik wilde dat ik zo goed raad wist voor den Dood als daarvoor, dan zou ik welhaast in een koets met fes Paarden ryden. Het gevolg deezer aanfpraak was, dat al hét Koffiegereedfchap getrouwlyk gekeverd en ryklyk betaald werd, en dat nog ten zeiven dage, een iege< lyk, in fraudem legis, zyn Koffie in een Vyzel ftiet, of op een nieuwgekogte Pepermolen maalde , en in een nieuwe Kookpot gereed maakte en uit houten Napjes dronk: terwyl Monfieur Le Premier zig met de hoogmoedige gedagten ftreelde, van den Edelman een oneindig zekerder middel, ter weering van het Koffiedrinken, aan de hand gegeeven te hebben , dan veele Moogendheeden tot nog toe hadden kunnen uitvinden, die dit vermeend gebrek, door niets dan door zwaare belastingen, dagten te kunnen weeren, fchoon zy daarin mistasteden. • Evenwel bereikte hy hier door zyn gewenscht groot oogmerk, om zyn Genade voor eenige dagen be* zigbeid te verfchaffen. Hy gaf den Jonker, die altoos geloofde uit zig zelve te werken, wanneer Barthel zyn fpel met h -m dreefj  302 SIEGFRIED VAN dreef, nog veele andere wetten en voordellen aan de band, welken wy, voor het tegenwoordig, niet kunnen te berde brengen. Vermits hy nu niet meer» gtlyk anders, des Edelmans Bemoeial was, die thans het vermaak om in zyn geheimen Raad te prefideeren tot zyn fpeelpop had, poogde hy, als een groot Politicus, uit den Raad zelve zyn voordeel te trekken. Hy zogt het naamlyk zo te maaken , dat, wanneer er over een zaak geraadpleegd werd, alle voorftellen óf verworpen, of, door zyne draaïeryen, met zo veel zwaarigheeden overlaaden werden, dat men ze tot de naastvolgende zitting verfchoof, en wanneer het hem flegts eenigzins mooglyk was, van deeze wederom tot de derde, vierde en vyfde. Dit deed hy volgens de kundigheeden, die hy van het beftaan des Edelmans had, waarvan hy wist, dat een ontwerp, wanneer het eenmaal post in zyn hersfens gevat had , alle overige gedagten uit dezelven verdrong, hy kon dus onzen Siegfried door deeze kunstjes, dikwils met een kleinigheid, verfcheiden dagen werk geeven. —Doch dit alles diende flegts om zyn val een weinig te vertraagen. V Y F-  LINDENBERG. gof VYF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De gefchiedenis gaat een weinig te rug. Est et columhae fua billis. JL ante Emerentia was, op verre na, zo niet in haar fchik, met het Feest van den Heer van Lindenberg, als haar Nigt: integendeel had zy daardoor een bitteren nyd tegen hem opgevat, vermits hy Elize zo veel achting betoonde, dat zy er zig door verwaarloosd rekende te weezen! nog heviger was haaren toorn ontfteeken tegen den Heer Fiks, waarvan de voornaamfte grond nu niet meer was, om dat hy tot den rang van Edelman niet behoorde; maar die op eene omftandigheid rustede, welke wy billyk met voordagt, tot hier toe gefpaard heb-, ben. Men erinnert zig zekerlyk nog wel de ruinen, die, door het middel van den Heer Fiks, op de dikbefmeerde wangen en bóezem van Matante veroor-  304 SIEGFRIED VAR oorzaakt waaren. Groen en geel fchitterde daardoor, door het rood en wit hervoort, zonder eenige de minde regelmaat; Het overig Gezelfchap wilde zulks uit welkevenheid niet bemerken, en de Heer Fiks zweeg voorbedagtlyk tot op het oogenblik, dat de Dames zig naar haare (kapkamers begeeven zouden. Genadige Vrouw l riep hy toen plotsling, uw toeval van deezen middag moet u wel furieufement aangegreepen hebben! uw Genade draagt de kenteekens daarvan, nog zo duidlyk op uw gelaat, dat ik nimmer iets bejammerenswaardiger gezien heb. De oude keerde hem met verontwaardiging den rug toe, de bruine Man echter, die zy dergelyks niet bieden dorst, en die haare gramfchap des te meer veraehtede, dewyl hy beflooten had, om alle gemeenfchap, met eene zo verachtlyke Vrouw, en alle deelneeming aan haare zaaken, geheelaftefnyden, bevestigde, met den grootften ernst, al het geen de Heer Fiks gezegd had: en deeze begon al weder van vooren af aan: Waaragtig uw Genade ziet er mifer abel uit. Ik hoop toch maar dat het van geen kwaade gevolgen zyn zal. Gelieft gy u zelve eens te zien? Te gelyk hield hy een Zakfpiegel, die hy ten deezen einde by zig geftooken had, om dat men in de Orangcrie geen Spiegel had, en een Kaars, haar voor de oogen. Indien Tante 'waarlyk in onmagt had kunnen vallen,  LÏNDBNBBK.G. 30^ 1 len, dan had zy het heeden, op de befchouwing van haar eigen gelaat, moeten doen. Haare opge- I kropte woede en vertwyffeling te willen fchilderen, 1 zou voor het ganfche Corps Schryvers, uit alle vier de hoeken der waereld, eene dolle onderneeming 1 weezem Zy bevond zig zo dra niet Wederom, öp Weh lenthal, met Elize alleen, of met al de hevigheid eener helfche furie voer zy tegen den goeden Siegfried en zyn Feestmaaltyd uit. Wat zy omtrent de laatfte gezegd mag hebben, zal elk Leezer vart zelf ligtfyk kunnen gisfen : evenwel zal niemand zo gemaklyk vermoeden, dat zy haare woede tot zulk een uiterfle dreef, om Elize met haaren vloek, en —* het geen in haare oogen tienmaal erger was : dan alle vloeken , - met de ontërfing te be- dreigen, wanneer zy immer aan een Huuwiyk met 1 den Heer van Lindenberg dagt. -—-* Elize had een I Zeer klaar begrip van den Vloek zulker onzinnige Luiden, en door een Egtverbintenis met een Heer, zo ryk als Siegfried, kon zy de nalaatenfchap van Emerentia, die, in allen geval, toch op haare Kinderen koomen moest, zeer gemaklyk vergeeten; zy liet derhalven haar Tante grommen en morren, en dagt er 't haare van. Weinig dagen na haar te huis komst, zat Elize j by den haart, (want het was een frischkoele Herftsj dag,) de een of andere vrouwlyke bezigheid te j 11. deel, V ver-  JOÖ SIEGFRIED VAN v^nïgten: Tante verhandelde, juist voor dc vyftiglte maal, haaren bedreigden vloek en ontërfing, en fprak nadruklyker, dan ooit voorheen, van deeze rykeftof: zy liet zig naauwlyks door den Bediende ilaoren , die het berigt bragt, dat een Looper den Heer van Lindenberg en den Heer Fiks aandiende, welke Heeren de Baronnes gaarne een goeden morgen wilde koomen wenfchen. ,, Ik hoop immers niet, dat gy dat bezoek zult „ aanneemcn! ——- Ga en zeg dat er niemand te ,, huis is. " Ik heb reeds gezegd dat myn genadige Vrouw te huis is, antwoorde de Bediende. ,, Zeg dan dat zy ziek is! " Ik heb reeds gezegd dat myn genadige Vrouw zeer Welvaarende is. „ Wie heeft u dat bevoolen? " Myn genadige Vrouw, die niet begeert dat iemand der haaren ooit liegen zal. ,, Vermaledyd zy de fcburk! " Scheld niet, Vrouw Generaalin! myn genadige Vrouw zou die voor een Schurk houden, die haar Heyrei fchande aandoet. „ Zeg dan, dat ik ziek ben! " De Heer van Lindenberg heeft wel aan beiden de Damiszyn compliment laat en maaken, doch hy heeft zig by myn genadige Vrouw alleen laaten aandienen: want de Looper zei: wanneer het de Vrouw Ba-  Baronnes gunftig gelieve te veroorlooven! en zo ver* volgens, gelyk ik het ook myn genadige Vrouw heb aangediend. Ga Henrik, zei Elite, en zeg , dat het bezoek van den genadigen Heer en zynen Begeleider my zeer aangenaam zal weezen. „ Ik zal een beest weezen als ik hem zien zal» " Zulks hangt van u af, genadige Tante! ,, Zo! Is dat myn dank voor — ■-- '* Voor die weinige weeken, (zei Elize wier Jöbt geduld eindlyk moede werd, ) wilt gy zekerlyk zeg* gen, die ik in uw huis geweest ben? Eisch daarvoor tiendubbeld kostgeld, of blyf er tien jaaren voor in myn huis! ——• Maar als een verftan* dige Vrouw, als een tedere Bloedverwante. - „ Bloedverwante? —— Ik fcheur my los van „ u ! —- Geheel los! Ik onterf u! Je „ vous abhorre! je te detefte! ferpent que fai nour„ H dans mon fein ! je te donne ma maledi&ion! " Darts votre fein, ma Tante? riep Elize, met meer bitterheid, dan men immer dit zagtaartige fchepzel toevertrouwd zou hebben : Voila un gite fans doute, qu'on tfa pas lieu de regretter. Tante was niet gewoon om Elize anders dan zagtmoedig en bedaard te vinden; zy was derhalvert niet weinig dooi' de twee laatfte kloekmoedige antwoorden getroffen, en liet haaf toon daalen, naaf maate Elize de haare hooger ryzen deed» Beloof my ten minften, ma JSiece 1 dat gy Va „ dee«  308 SIEGFRIED VAN ,, deeze menfehen op geene uitfteekende wyze be„ jeegenen zult! " Ik beloof u niet anders, genadige Vrouwl dan dat ik myn leeven lang, by uwen vloek zeer gerust, en over het verlies van uw Nalaatenfehap ten vollen getroost zal weezen! ,, Haaftigkop! Hemel! hoe kunt gy nu zo „ weezen ? Ons kan wel eens een haaftig woord ontvallen, que la colere rend excufable. " D'accord, Madame! een woord; —— Suppofê qu"on aie qtielque jufle fujet de fe mettre en colere. Mats des malediclions ne doivent jamais échapper a ttne perfonne bien née, fut elle même en jureur! tnais une femme de condition doit elle jamais entrer en fureur? fans Fexemple de Madame la Generale fen aurois douté toute ma vie. Gy ziet, genadige Vrouw! in tyd van nood, kan ik ook wel een paar woorden Fransch faamenlappen. Op 't zelfde oogenblik zag zy den Edelman en den Heer Fiks, flegts door eenen Bediende gevolgd, de Burgtplaats opryden: zyn Genade had zyn overig gevolg, in de Herberg en in de naastbygeleegen Huizen, geinquartierd, want zedert eenigen tyd, reed hy flegts zelden uit, zonder door een groot gedeelte zyner Bedienden gevolgd te worden. Het is eene overoude Leer der Ondervinding, dat de zagtmoedigfte en infchiklykfte menfehen, wanneer zy eenmaal boos gemaakt worden, niet zo fchielyk tot bedaaren te brengen zyn , of haar gram-  t I N D E N B £ R G. 30£ (gramfchap zo fchielyk kunnen Ïaaten vaaren, als |menfehen, die gewoon zyn telkens opteftuiven. 1 Tante Emerentia alhoewel zy voor vier minuuten en een en dertig feconden, een beest wilde ij zyn, wanneer zy den Edelman zou wederzien, I drong zig echter haar Nigt vooruit, en ontving | hem met een lagchende mond, en het vriendlykfte ij gelaat, dat zy immer vertoond had: Want, i uit hoofde van een parotysmus van overweeging, iihield zy het voor veel zekerder, meineedig te worden, dan dit Gezelfchap aan zig zelve overtelaaten. | Offchoon nu door deeze en andere omftandigheeiden Elize tyd gehad had om tot bedaaren te kooÉmen,——- dat ook waarfchynlyk het oogmerk van I Tante was, ergerde zy er zig des te fterker jdoor, want zy vatte het op als of men haar Steekind siverklaaren, en onder haar eigen dak, haar het recht jvan Huisvrouw ontfutzelen wilde! wanneer toch ibefchouwt de gramfchap de dingen uit het rechte (oogpunt? De Edelman zelf bemerkte, aan de gloeiende wanIIgen van Elize, en aan eenige nog niet ganschlyk iuitgewischte voorhoofdrimpels, en andere kenteeikéns van een halfonderdrukte gramfchap, die voor leen iegelyk kennelyk zyn, dat er iets buitengeI woons gebeurd moest weezen. Hy werd daardoor |zo zeer verontrust dat hy verder om geen compliJmenten of ceremoniën meer dagt. Hy liet Tante te midden in haare volle parade van hoflykheeden V 3 ftaan;  3ï<5 3 I Ë ö F R I E D VAM ftaan; wendde zig naar de Baronnes; floeg al de gewoone Intreecomplimenten over, en vroeg met de grootfte trouwhartigheid en zigbaarfte bekommernis; of haar iets fcheelde? „ God weet, " riep hy, „ ik ben zeer verfchrikt; gy ziet er uit als ,, ik weet niet wie! om 'sHemels wil, wat is er „ voorgevallen ? —— Houd my niet voor nieuws,, gierig? —— Is er iets voorgevallen waarin ik u dienen kan ? beveel dan flegts! " Niets ter waereld, Heer van Lindenberg! niets anders dan een kuislyk verdriet! een woordwisfeling met de Vrouw Generaalin, dat is het al! «—— Deeze onoverlegde openhartigheid bewyst dat de Baronnes nog verre van alle nedergezetheid verwyderd was. Er moogen weinige gevallen geVonden worden waarin de gramfchap te veronlfchuldigen is, maar vergeeflyk'is hy, voor hem die het menschlyk hart kent, in menigte gevallen, inzonderheid in het geval van Elize. De Man, die door haar hart aan alles werd voortgetrokken, was hier het onderwerp! dit was een zyde waaraan men zig niet ligtlyk beftryden laat. Zy had mooglyk meer gedaan dan een eenig fterfling! Zy had, agt dagen lang, met een ongehoord geduld, zig Ïaaten fchelden en lasteren en niet den vloek en ontërfing Ïaaten bedreigen! Was het nu onvergeeflyk wanneer zy eindlyk toornig werd ? Tante vatte het woord op: „ Ik fchertfteflegts „ een weinig met myn Nigt, en gelyk zy alsdan ,, zeer  LINDENBERG. 3U ,, zeer opftuivende is en zo daadlyk in vuur en vlam komt, wilde zy aanftonds de deur uit " Gy ziet, genadige Vrouw l ik verfchoon u niet meer. Heeden legt uw boos hart en uw verachtlyk oogmerk, om myn caracter ver dagt te maaken, 2/^ te duidlyk aan den dag. —— Gy verbeeld u en verlaat er u op, dat de omftandigheeden my de tong binden: maar ik ben in eene gemoedsgeflalte, dat ik mooglyk geen eenige omftandigheid in aanmerking zou neemen, wanneer gy nog maar een eenig beleedigend of onwaaragtig woord fpreeken durft. —« Moeten deeze Heeren u een weinig naauwer leeren kennen? \ Tante vond goed zig dit te Ïaaten zeggen, en keerde zig, als of er niets ter waereld gebeurd was, naar den Heer Fiks, verheugde zig in hem zo welvaarende te zien, wenschte gaarne te moogen hooren of hy zig al dien tyd wel bevonden had, en was zeer vergenoegd met hem, ten haaren opzigte, dezelfde verzekering te kunnen geeven, en hoopte hem, op haare goederen, eens dezelve te moogen betuigen. De Heer Fiks maakte eene diepe buiging, en betuigde dat hy ongemeen verrukt was, dat haar Genade zo veel aandeel nam in den welvaart van een burgerlyk Perzoon. „ Het doet my leed, by myn Ziel! genadige „ Vrouw Baronnes! dat ik dus ter ongeleegener s, tyd koome! " V 4 r«r-  JI2 SIEGFRIED VAN Verfchoon flegts, Mynheer van Lindenberg! —-» Verfchoon flegts, Mynheer Fiks! ■»»—» dat gy —-» fite ™ Bedaar een weinig, genadige Vrouw! zei de Heer Fiks: gy fchynt flaauw te worden. Men moet u verfchriklyk beleedigd hebben. Hy geleidde haar daarop naar het venfier om haar verfche. lugt te doen fcheppen; want zy veranderde van kleur en begon te wankelen. De vcrfchrikte Edelman liep naar de deur en riep, dat men wat Engels Zout en Water zou brengen. Om Gods wil doe zulks niet, riep de Heer Fiks, Naar fchrikken en boos maaken is dit het gevaarlykr ft e middel. Het Zout werkt, volgens de onbefchryflyk geweldige regels der opening, en dringt zig in de kle'mfte, voor het oog geheel onzigbaare Bloedvaatjes , en opent daardoor aan de Gal de weg om zig in 'f bloed te ftorten. Deeze aanmerking van den Heer Fiks mo;ten wy als volkoomen zeker en gegrond roemen, en wy kunnen niet afzyn, om een iegelyk zulk een lclia-* delyk misbruik afteraaden. De verfche lugt was ook reeds toereikende genoeg, om de Baronnes weder te recht te brengerk Zy verzaamelde ook allengskens haare zinnen by een; verontfchuldigde zig by den Jonker, en be-. klaagde zig, (hartlyker dan zy zeggen dorst,) dat hy juist getuige moest zyn, dat zy, voor de eer-* ftemaal van haar leeven aan zig zelf ondervond, wat ei'  LINDENBERG. 313 eigenlyk toorn zy! Maar God weet ook best hoe veel fmart Tante my, zedert eenige maanden, heeft aangedaan ! „ Goede Hemel! Vrouw Generaalin! hoe kunt „ gy het over uw hart krygen, om deeze Vrouw 5, zo te ergeren? -—— Neem het my niet kwalyk! ik kan niet veinzen. " „ Ach! Mynheer van Lindenberg! Ik moet u ,, zeggen, — alhoewel uwe vraag my, met „ recht, bevreemd, Gy weet niet, " Ik 'bid u, genadige Tante! geen een woord meer! Gy ziet dat ik heeden ten vollen bedaard ben. Maar maak er ftaat op, dat ik, wanneer gy, door 'een enkele fyllabe, myn drift weder gaande maakt, my niets ontzien zal, om den Heer van Lindenberg', met de grootfte gelaatenheid, alles te verhaaien wat hy niet weet. „ Kind! gy doet my ongelyk. Ik wilde alleen» ,, lyk zeggen, de Heer van Lindenberg weet niet „ hoe ligt er tusfchen twee Perzoonen, die altyd ,, faamen zyn, een misverftand ——-." Geen misverftand, Tante! gy en ik verftaan, integendeel, elkander maar al te well dat is het geval! .. ■ En nu bid ik u geen een woord meer, uit achting voor myne Gasten, geen een woord meer van fle zaak, Op het zelfde oogenblik wende zy zig met. eene onverfchillige vraag tot den Edelman, om het antwoord van Tante voortekoomen, en het viel haar V 5 niet  314 SIEGFRIED VAN niet moeilyk, om een algemeen onderhoud op de baan te brengen, waar door, by voorraad, de rust geheel herfteld werd. De Heer Fiks vond ook geleegenheid, om door eenige lustige hiftoiïen, die hy zeer fchielyk te voorfchyn bragt, ten minften den Jonker en de Baronnes in een taamlyk goeden luim te brengen: want wat Tante betreft, deeze was, ondanks haar glimlaghen, eigenlyk gefprooken nooit in een goeden luim , dan wanneer zy de gefpaarde Renten naartelde, die weder tot de Hoofdzom gevoegd moeiten worden, en als dan berekende , hoe hoog, in het toekoomende jaar, haare in» komften beloopen zouden: Of wanneer iemand het vermaak nam, om haare bckoorlykheeden te pryzen, en haar voor den zot te houden. Aldus verliep er een uur, waarin, om de waarheid te zeggen, de oogen van Siegfried en Elize elkander etlyke maaien bejegenden, 't welk de opmerkzaamheid van Tante Emerentia geenzins ontfnapte, en waardoor haare woede op nieuw wederom vuur vattede. Nu ftond de Edelman op; greep Handfchoenen en Muts; namaffcheid van de Dames; verontfchuldigde zyn morgenbezoek by Elize; zettede zig met Zyn Geleider te paard en reed naar huis. S E S-  t I N ö X N B E R G. 3X5» SES - EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. vervolgens op Wellenthal 5» Lindenberg voorviel. Generaalin zag nu, — 't geen zy gemeenlyk na alle haare onderneemingen zag, Zonder daarom te flegter over haar verlïand te oordeelen, ■—. dat zy de zaak verkeerd en te lomp had aangevangen, en dat het haar nu niet dan zeer bezwaard gelukken zou om Elize van een Egtverbintenis met Siegfried aftehouden, indien deeze met ernst op het Huuwiyk bedagt was, en dat hy zulks gewislyk doen zou, kon zy geen ocgenblik twyffelen. — Zo dra de Heer van Lindenberg was weggereeden , gaf zy woedende en fchuimbekkende aan Jufvrouw Lorretje bevel, om haar zaaken intepakken, en haar koets te Ïaaten infpannen. Elize, die van haar kant, zeer leevendig begreep, dat hetonmooglyk haar rust en genoegen bevorderen kon, indien Tante langer bleef, liet haar ftilzwygende begaan.Het eenigfte dat zy deed, was te vraagen: of de ge-  $l6. SIEGFRIED VAN genadige Tante niet kon goedvinden om eerst het middagmaal te, neemen ? — Deeze yskoude vraag overtuigde de oude volmaakt, dat er verder voor haar niets te hoopen viel, want tot nu toe had zy zig nog altyd gevleid, dat Elize dit fpoedig vertrekken niet gehengen, en palm in 't vuur fmyten 2ou. —— Toen nu ook deeze flag geen vuur gaf, antwoorde zy de Baronnes met een onbefchofdheid die wy niet herhaalen willen, en reed in de uiterfte grimmigheid weg. OngetwyfTeld zou zy, op de eerfte rustplaats reeds haar Testament gemaakt, en Elize onterfd hebben, byaldien een Testament geen kosten om het te maaken gevorderd had; doch men vermeent te weeten, dat het op de tweede rustplaats haar reeds berouwde een huis verhaten te hebben, waarin zy, zo lang zy begeerde de vrye kost voor haar, voor haar Paarden en Bedienden, kon gehad hebben. Na het vertrek van Tante, genoot Elize den eerften rustigen en vreedzaamen dag, die haar, zedert haar Egtverbintenis, te beurte viel. ; Toen de Heer van Lindenberg zyne Bedienden verfaameld, en Wellenthal agter den rug had, ver. wyderde hy zig een weinig van zyn gevolg, en hield met zyn Vriend Fiks de volgende faamenipraak; ,, 'k Ben niet nieuwsgierig, zulks is u en de ge,, heele waereld bekend, maar ik ben echter be„ nieuwd te weeten, wat deeze twee toch onder ,, han- ,  L I N D £ N BERG. $ïf „ handen hadden. De Baronnes was geweldig bui,, ten haar contenance, en Matante was zo ge„ dwee, en liet zig zo gemaklyk, met een woord, ,, den mond ftoppem! •*—< Hm! Dat was „ niet rigtig daar! " Zeker, genadige Heer! wanneer een Vrouw, zo zagtmoedig ah Elize, boos werd, dan moefen er al zeer gewigtige redenen voor weezen. Het komt my voor als of uw Genade mede in het Jpel begreepen was geweest. „ Ter koekkoek! — Waaruit vermoed gy zulks?" Ja, genadige Heer! zo iets laat zig ligter opmerken dan befchryven ; maar ik zou, by hoog en by laag, durven zweer en dat ik gelyk heb! „ Dat zou, maar ter bliks nog eens, hoe „ kan ik daar in te pas koomen? " Zeer natuurlyk, genadige Heer! ——» Tante zal opgemerkt hebben, dat de Baronnes niet onverfchillig omtrent u is. ——— Zulke oude Vrouwen zyn zeer firn, —— en dan zal zy ook hebben opgemerkt, 'f geen ik zelf reeds voor lang gedaan heb, dat uw Genade insgelyks niet onverfchillig omtrent de Vrouw Baronnes is, en dat ftoot haar tegen de borst; want ik nam waar, dat zy met haar oogen, u en de Vrouw van Wellenthal on'óphoudlyk befpiedde, en dat zy woedende blikken op haar Genade wierp, zo dikwils zy geloofde dat het door niemand gezien werd; verder merkte ik op, dat zy met geen mensch anders dan met my vrimdlyk fprak, alhoewel zy my ook juist niet heel ge-'  31» SIEGFRIED VAN geneegen is. Dit alles zag ik door middel van de Spiegel. Verder weet ik niet te zeggen, doch ik denk dat myn gis/en niet glad en al ongegrond is. „ Alle bliks! my dunkt, ik zelf heb ook zo het ,, een en ander waargenoomen. ■ . Hm! erg geSQfcg., — zeker! " 'k Heb er niets tegen, genadige Heerl Elize, was zo vol yver, dat zy zelf in de tegenwoordigheid van Uw Genade zig niet kon inhouden. Aldus koosden de beiden Heeren tot dat zy op den Burgt kwaamen. Z E-  Ï.INDÏN«ERC. 31$ ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Eerst een aanmerking. Eindlyk een lange Predikt tie, die voor menig jong mensch zeer leerryk weezen kan. *t PPas een groot geluk voor Siegfried en Elize, dat Tante Rensje en de Heer Bartholomeus elkander niet kenden; dat de laatften voor 't grootfte gedeelte, by zyn Heer, zyn vertrouwen en aanzien verlooren had; en dat de Heer Fiks, wie hy dan verder geweest mogt zyn en nog ware, ten minften een eerlyk Man was, die het oor en de gunst, daaglyks, meer en meer by zynen Heer gewon. Had Tante en Barthel te faamen een Verbond geflooten; deeze den Jonker bezigheid op zyn Landgoed verfchaft; geene Elize op haar eigen Landgoed van hem verwyderd gehouden, en tot dien einde ziekte of zo iets dergelyks voorgewend, en had Tante haar Nigt met liefde en voormaalige vriend-  320 SIEGFRIED VAK vriendlykheid bejegend, waarfchynlyk zou als dati de indruk, die deeze twee verliefden óp elkander gemaakt hadden , zeer verzwakt en eindlyk geheel uitgewischt geworden geweest zyn. Zo veel ten minften is zeker, dat Tante, om haar oogmerk te bereiken, zeer dom, Barthel daarentegen zeer vernuftig te Werk ging, en dat de Heer Fiks wiens grondregel was: wiens hrood men breekt, diens -woord men fpreekt: geen ander oogmerk had, dan het geen een eerlyk Man betaamd te hebben, om het geluk, naamlyk, van zynen Heer, zelf op het gevaar af om zyn affcheid te krygen, ten yverigften te bezorgen, en, de een en andere Geniegril niet gerekend, verftandig genoeg in dit alles te werk ging- Agt dagen naar het bezoek van Siegfried op Wellenthal vervulde de bruine Man zyn belofte, en kwam, een of twee weeken , by den Heer van Lindenberg doorbrengen. De Edelman, die zeer veel van hem hield, verheugde zig hartlyk in hem te zien, en liet hem een verblyfplaats naast de kamer van den Heer Fiks aanwyzen, ten einde de twee oude kennisfen des te gemaklyker by elkander zouden kunnen koomen: hier van maakten zy ®ok des morgens, eer zy hunne opwagting by den genadigen Heer maaken konden, en des avonds na den eeten, een zeer vlytig gebruik. De Heer Fiks verhaalde hem zeer uitvoerig hoe alles op den Burgt toeging, hoe de Heer Schwalbe tot heden toe den ge*  LINDENBERG. 321- genadigen Heer en het Landgoed geregeerd had ... ■ „ Schwalbe?—— Schwalbe?'— Dien naam heb ■„ ik meer gehoord. My dunkt ik ken zo ie- mand. • Maar ik kan my niet ter deeg bezin- „ nen. Myn geheugen is ftomp. -—- Wie is ,, die Man? Te vooren eigenlyk de Schoolmeefter van het Dorp; Hy maakte vervolgens zig by den genadigen Heer bekend, en werd, na dat hy zyn Lector en Courantfchryver geworden was, hem allengskens zeer noodzaaklyk 4 . . ; 5, Genoeg! genoeg! ik bezin my. Hy heeft „ my bezogttoen hy u als Boekdrukker aannam:" (de Heer Fiks bloosde een weinig, de bruine hield als of hy het niet merkte:) Om 'sHemels wil, hoe heb ik dat zo geheel kunnen vergeeten, en ,, van waar komt het, dat ik deezen onönibeerly- ken Man hier nog niet te zien heb kunnen kry,, gen? " Hy is reeds meer dan half in ongenade; want hy is het, die by de Boschgefchiedenis het haazenpad verkoos. Daarenboven heeft hy zig onderwonden, om ten nadeele van Elize te fpreeken. Ongeroepen durft en mag hy niet meer by den genadigen Heer koomen; evenwel kan hy nog veel door zyne Couranten uitrigten. Dus hebben wy, door zyn toedoen, zedert tien of twaalf dagen, wel twaalf nienwe Wetten gekreegen: (de Heer Fiks noemde ze allen op; li. DEEL. X Zy  $22 SIEGFRIED VAN zy waaren allen de dwaasheid zelve, tot de Koffie* wet toe, die hy daarenboven voor onvriendlyk en onnut verklaarde.) Ook by my komt hy niet meer', zedert zyn Genade my veel by zig heeft, enikzelfbe* fiendig aan zyn tafel eet en moet, welke eer hem nimmer dan op Societeitsdagen , of' der gelyke geleegenheeden wedervaaren is. Dit is my echter zeer onvermaaklyk , voornaamlyk, omdat wy, zedert ik hier Dp den Burgt was, te faamen een hleine Bibliotheek verfaamelden, en wy elkander onze nieuwgekogte Boeken leenden: het leenen houd nu op, en ik lees gaarne. Ik lees ook dikwils den genadigen Heer wat voor: en om zo veel Boeken te koopen, als ikjaarlyks kan uitleezen, valt my te kostbaar. „ Mag ik uw Bibliotheek zien? " De Heer Fiks deed een kas open, en de bruine Man vond waarlyk neffens Gellert, Rabener, de Leevensbefchryving van Plutarchus, Tacitus en meer anderen, wel twintig of dertig goede Boeken, onder drie of vier maaien zo veel anderen Boeken , die of flegt of van geen belang waaren; want uit gebrek van juifte kunde en kennisfen, kon Fiks tnkel op goed geluk aan, al na dat hem een tytel in de Catalogus voorkwam, de vrugten der Geleerden koopen. Hy fchoot hem de goeden, en onder deezen, de voortreflykften uit; fchreef er voor hem eenigen op, die hem ontbraaken; raadde hem zig enkel aan het goede en het voortreflyke te houden, en voegde er by: „ zo gelyk gy my ziet, heb ik zekerlyk , van  t i N D E N B E R 6. 323. van myn leeven, niet veel over de honderd Boe$, ken geleezen; maar er zekerlyk meer, Veelmeer ,, dan twaalfduizend doorgebladerd; want, zo als „ gy mooglyk weeten zult, ik lees alles byna, wat „ er nieuw uitkomt, en my niet geheel verwerp- lyk voorkomt, zo eens ter vlügt door: dochme,, nig dik Boek neemt my geen halfuur tyds weg, vooral niet die ontzaglyke menigte Predikatieboe,, ken, Digtbundels en dat zoort, waarin meeften;, deels niets nieuw is dan de fcbikking: verder de „ Romans, waarby ,men doorgaands alleen te wee,, ten heeft, naar wiens pypen zydanzen, en wat ,, er op de tien of twaalf eerfte bladzyderi te leezen ,, ftaat, om dat elke Schryver zyn model heeft. Dus maak ik dikwils, tot grootefi last van myn Boekhandelaar, van de eene Vragtwagen tot den „ anderen, een groot pak Boeken, van eflyke Rie„ men papier, in gereedheid, om ze hem, als geen „ leezenwaardig weder te huis te zenden. Daaren- tegen kan ik zomtyds, weeken lang, met vier „ of vyf Boeken doorbrengen. " ~-jFa! dat weet ik: gelyk als met de Oden van Ramler, daar gy wel vyf of fes dagen mede in üw Cablnet opgeflooten zat. „ Recht zo! dat gebeurt my zomtyds nog» „ Daar zit ik dan, ontleedig, ftudeer, fpeur de ,, fchoonheeden en den loop des vernufts naar, tot ,, dat ik niet zelden, het geheele Boek van buiten si weet. Dan kwel ik my zelve, en zou wel weeX 2 nen,-  $24 SIEGFRIED VAN ,, nen, dat ik niet in ftaat ben iets dergclyks voort-* ,, tebrengen! Hoe meenigmaal zat ik dus by eene „ Predikatie van Spa/ding, by een bladzyde van ,, Rousfeau, Ha/Ier den Phyfiologist, Feder en „ verfcheiden anderen , een geheelen dag! In,, tegendeel hoop ik met de festig Deelen van Fbl„ taire binnen de festig dagen klaar te koomen. In „ de jaaren myner jeugd was, gelyk ik zeg, myn „ Handbibliotheek wel honderd Boeken fterk. Hee„■ den is die tot op fes of zeven verminderd. Daag„ lyks lees ik, in de eigenlyke betekenis van dat woord, in dezelve. De overigen, voor zo veel my betreft, verfieren myn Boekenkas. Binnen „ weinig jaaren zal men my hierin mooglyk naar„ volgen: want, die ten oogmerk heeft, om ge,, zondverftand optedoen, en zig tot een Man van „ besten fmaak te vormen, moet veel, maar niet ,, veelerlei leezen! en het waare zeer te wenfchen, „ dat elke rechtfchapen Onderwyzer en Leeraar zy,, ne kwekelingen deeze waarheid diep mogt in* ,, prenten ! dan zouden wy meer edele vernuften in „ plaats van winderige Hoofden en geleerd Scheur„ papier bekoomen, die . .. . " Onder deeze lange Preek was de Pyp van des bruinen Man uitgegaan. Gelieft gy niet nog eens te foppen? vroeg de Heer Fiks: doch de bruine Man bedankte;, zeggende moede van de reis te weezen, — want het was zyn eerfte avond op Lindenberg, en ging naar bed.- A G T-  IINDENBXRG. 325 AGT,EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Myn Koppelhoofdfiuki Jöen volgenden morgen verzogt de bruine Man verlof om Elize te moogen opwagten. „ Hebt gy iets afzonderlyks met haar te fpree,, ken ? " „ Niets dat ik weet, genadige Heer! " ,, Nu hoor dan eens! doe my dan het vermaak „ en blyf nog heeden hier! morgen zal ik Gezel„ fchap maaken en heeden, wanneer het u ernst is , „ uwe aankomst Ïaaten melden. —n- Ik heb nu, „ een weinig met u afzonderlyk te fpreeken. " De bruine Man liet zig dit zonder tegenfpraak welgevallen, De genadige Heer zettede zig daadlyk, na het af-» loopen der audiëntie, met de beiden Heeren, zonder eenig verder gevolg, te paard, en ontlaste zyt\ géheel hart aan zynen Gast. „ Wat dunkt u, Mynheer! zou ik wel doen wan* „ neer ik Huuwlykte? " X. | 99 %  2$,6 S LE 6 FR I E D V .1 N „ Ik heb u onlangs daaromtrent myn meening „ reeds gezegd, genadige Heer! Hy, die in ftaat „ is om een Vrouw te kunnen onderhouden, is, „ volgens Gods Gebod en de burgerlyke Verplig„ ting, verbonden om telluuwlyken. " ,, Indien het alleen op onderhouden aankomt, „ dan kan ik, zo God my tegen ongelukken be„ waard, ruim en ryklyk een Vrouw geneeren, „ 't Is derhalven de vraag niet, of die twee of meer „ duizend Louis d'or, die een Vrouw 's jaarlyks „ kost, verboren gaan of niet?— Maar of een ,, Vrouw zig wel naar my zou kunnen fchikken? f „ Wat het kunnen aanbcla-igt, genadige Heer! „ daar aan is geen de minfte tvvyffel! dergclyke zaa„ ken koomen op het willen aan. '' ,, Hoor, Mynheer! ik heb my nooit van myn „ leeven op de verkeering met Vrouwen toegelegdi, „ Ik verfta er my, niet zie dat, op. Dit weetik. „ wel zo ten naaften by, dat men wel twintig. ,, fchepels zout met een Vrouw zou kunnen eeten, „ zonder haar daarom nog recht te kennen: en dat. „ zy meest allen zo wat van den aart der Katten „ hebben, dat men ook een hoope Pluimftrykery,, tjes, Complimenten en Gatlikkertjes by hen maa„ ken moet, die onder ons Mannen niet gebruik„ lyk zyn, — en dat — wat weet ik het alles! —-» „ Verfta my nu eens wel, myn lieve Heer! Ik wil-. „ de zo gaarne een Vrouw hebben, die ik zo in „ eens weg kon leeren kennen, die geen Kattenaart.-  t I N D E K BE R G. %V? „ bezat; om dat ik geen Katten lyden mag; die ,, niet met alle winden omdraait, en waarmede ik ,, kan omgaan, gelyk ik met u doe, Mynheer J „ zieje, zonder complimenten. " „ Zulke Vrouwen zyn zo gemaklyk niet te vin» ,„ den, genadige Heer! " „ Juist daarom wil ik met u raadpleegen, om dat „ ik denk dat 'gy er u beter dan ik op verftaat. Ik 9, wil geen Kat in de zak koopen, 't Is anders „ juist myn gewoonte niet om te vraagen wat my g, te doen ftaat, wanneer het geen Landen Luiden „ betreft. —Wat dunkt u van de Baronnes? he? 9, my dunkt dat is een capitaal Wyf en de Heer „ Fiks meent het ook; evenwel heb ik nog niet veej „ zout met haar gegecten; op verre na zo veel niet »» als gy!" „ Elize, Mynheer van Lindenberg is, in allen „ opzigten , het beste Wyf dat ik ken, Haare ge„ breken zelf zyn te vergedreeven deugden, Di| „ kan en mag ik getuigen om dat het de waarheid „ is. " ,, Eevenwel heb ik ondervonden dat zy verdui* „ veld toornig worden kan! de Heer Fiks kan zulks „ getuigen. " „ Elize? " „Ja! ja! Elize!" ,, Elize van Wellenthal? " ,, Ja! ja! dezelfde; ja, op zynDuitsch," s, Mynheer van Lindenberg geen mensch dan u. X 4 n  328 SIEGFRIED TA» „ zou ik, Ik zou my zelve naauvvlyks ge- ,, loeven. " „ 't Is evenwel wis en waaragtig waar! zo waar „ als het Amen in de Kerk. Moet ik u de Hifiorie „ vertellen? —— Ik reed laatst eens uit naar haar ,, Landgoed; toen ik midden in het Dorp was, „ hield ik halte, en commandeerde een Looper „ vooruit, die vooraf vraagen moest, of de Vrouw „ Baronnes my en den Heer Fiks veroorloofde om „ haar een goeden morgen te koomen wenfchen. „ Zy liet zeggen, dat ons bezoek haar zeerwel, „ kom zou weezen! nu, dat was goed, evenwel „ niet altegoed, want toen ik binnen kwam pakt „ Tante my met een aan, en braakt zulk een ver„ fchriklyke Zundvloed van haar hoofschtuig, van „ verheugd tc zyn my zo wel te zien, van eere, ,*, en continuatie, en wat weet ik het voor duivel„ dery, over my uit, dat ik groen en geel voor „ myn oogen werd. Eindlyk wat gebeurd-er? Ik ,, keek Elize aan , en deeze zag er uit, als of zy „ in de Hel geblaazen had; rood om den kop gelyk „ een Kalkoenfchen Haan, en zidderende gelyk ,, Eikenloof. Ik verfchnkte en vroeg, in myn ,, verbaasdheid, wat haar fcheelde? of zo als ik. „ het maakte: Ik had zulks zekerlyk liever „ moeten Ïaaten blyven, maar ik was te zeer ver- ,, fchrikt. Nu! daar brak de bommel los! „ daar moest Tante aaullaan, en, wis en waaiagy> tig, Mynheer! Matante had zie zo veel niet, er „ te-  LINDENB ERG. 32(3 „ tegen in te brengen. Wat zy gezegd heeft weet ,, de Heer Fiks veel beter dan ik; doch dit moest ,, waar weezen, dat de Baronnes byna van gratn,, fchap geborften is! — Wel nu, Mynheer? " —„ Qod zy geloofd, dat Elize eindlyk eens ten „ einde van geduld zy! dat zy eenmaal moed gegreepen heeft, om het flaaffche Juk van dat af7 „ fchuuwelyke Wyf aftewerpen! —— Dat is alles „ wat ik er van zeggen kan, tot dat ik nadere om„ ftandigheeden weet. " „ De Heer Mis heeft dezelfde gedagtcn van dee-; ze Katgeriartheid! 't kan zeer wel zyn , dat er iets „ van aan is! Ik wil flegts zeggen, dat gy u geen ,, mensch, zo verfchriklyk boos, kunt voorftel-? „ len, als onze Vrouw Nabuurin was. Ter bliks! ,, anders heeft iemand nog wel eenige conlideratie ,, voor vreemde Luiden, en ontziet zig wel wat', ,, maar zy confidereerde zo min mynen komst, „ als dien van den Heer Fiks. In tegendeel! toen „ ik haar wat dagt ter neder te zetten , Hel en Va„ gevuurd toen had men het leeven pas gaande! ,, Zulk bewyst, genadige Heer! dat de Gene„ raalin haar onbefchryflyk wee gedaan moet heb» „ ben ; want zo lang als ik Elize kende,- heb ik „ haar zeer dikwüs het grootfte onrecht zien ly„ den, doch nimmer zag ik haar in toorn. Dat „ oude Wyf moet haar hart dan wel een onver„ draaglyk wee hebben toegevoegd! " 55 Wis en waaragtig! zy zei ock zo iets dergeX 5 lyks! —•  330 SlEGÏB ! ï D VAM „ lyks! Maar, om niet het een door het an« „ der te haspelen! gy denkt dan, dat, wanneer de „ Baronnes my hebben wil, ik verftandig zou han„ delen* met haar te neemen ? " „ Excufeer my, myn waarde Heer van Linden* „ berg! in zoortgelyke dingen raad ik niemand ,, iets aan! wel kunnen er gevallen voorkomen, „ waarin men , om zyn geweeten te bevryden, af„ raaden moet!" ,, Ter Hagel en Bakfteen! dat is immers hier het „ geval niet? —-— Spreek voor de vuist, waarde „ Heer! " ,, Oprecht gezegd, genadige Heer! neen! dat ,, geloof ik niet. " ,, Zo, dat is braaf! ter bliks! ik werd al bang.--» „ Wel nu dan, Mynheer! gy zoud my een groot „ plaifier kunnen doen. Zoud gy wel eens met da „ Baronnes willen fpreeken ? Wanneer gy die „ zaak voor my klaar krygt, dan zult gy ondervin-» „ den, dat ik Vriendendienften weet te vergel„ den!" „ Vergelden? -— Gy begeert dat ik voor de „ vuist fpreeke? Mynheer van Lindenberg! „ met Huuwlykszaaken bemoei ik my zelf niet „ eens, zonder belooning, ik laat ftaan dan om „ vergelding! " ,, Niet eens zonder belooning? ->---■ By myn „ Ziel ! daar kan ik geen punt aan zuigen! Zo ,> veel begryp ik er van, dat gy niet wilt! ■ J. Maas  I, I N D E U BERG. 331 „Maar eilieve! dóe my het'vermaak, dat gy het. „ woord voor my doet! Want wis enwaar„ agtig! ik weet er geen mouwen aan te zetten! — Ik heb nog nooit van myn leeven uit vryen ge„ weest! " Ook in dit geval moet ik my excufeeren. Ik ,, heb uw Genade het met al de oprechtheid van „ myn hart gezegd. Noch ik, noch iemand die s, eer en geweeten heeft moet zig in het koppelen „ van Huuwlyken Ïaaten gebruiken, Met de beste „ voorkomens kan een Huuwiyk echter kwalyk uitvallen, (naauwlyks een onder de honderd is „ tot het einde toe goed,) en dan, genadige Heer! „ op wien komen dan de zugten , de vloeken, de „ verwenfchingen ? Op den Huuwlykskoppe- „ laar, niet waar? en met het hooglle Recht, wan„ neer hy baatzugtig, «-bw ik mogt wel zeggen, ,, eerloos genoeg was, om zulks om des voordeels „ wille te doen! wanneer hy den Tyger met het „ Rhee, den Wolf met het Lam in een Jok fpant! „ wanneer hy Leeuwenmoed met Ezelsaart, cfden Hond met de Kat te famen paart! --— En wat „ zyn daar veel mouwen aantezetten? wees gy „ zelf de bewerker van uw geluk \ vraag maar kort „ en zaaklyk aan Elize, ofzy gelooft, dat zy met „ u gelukkig zou kunnen weezen?—» Gelukkig, ,, Mynheer van Lindenberg! —En laat dan ver„ der aan haar Genade genoegzaamen tyd, om u 9, van naby te leeren kennen! —*■ Doch alvoorens „ moet  332 SIEGFRIED VAM ,, moet gy u zelve ftiptlyk onderzoeken, of gy, „ van Elize''s hand, u, voor uw leeven, waar ge„ luk belooven kunt! ,, Wis en waaragtig , Mynheer! alles wat gy „ zegt, is altyd zo waar, fchoon het my in den „ eerften opflag nooit zo voorkomt, dat ik u geheel „ gelyk moet geeven 1 morgen, aan den dag, als „ het God belieft, zal ik doen zo als gy zegt. " Zy fpraaken verder nog over eenige andere zaa», ken, zo als in het volgende Hoofdftuk blykt, N E-  tXNDENBEB,©. 333 NEGEN - EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De bruine Man arbeid aan de Lindenbergfche wetten t JD e Edelman vond in zyn Gast, (die, om alle verdenkingen voortekomen, by Elize en by de waereld flegts voor den Gast van den Heer Fiks moest doorgaan,) een ongemeen behaagen, en werd heni van uur tot uur geneegener. En vermits de genadige Heer niet gewoon was, om, wanneer henl eenige gedagtén invielen', die hem duidlyk toeicheenen, tot iemands eer te verflrekken, daarmede achter de fchermen te fchuilen, betuigde hy dit, met de grootfte openhartigheid, aan den bruinen Man: deeze achtte zig verpligt, om zodanig eene gunftige vooringenoomenheid, ten meefien en besten nutte van den Fommerfchen Edelman en zyne Onderdaanen te moeten doen fkekken ! met de laatflen, als van wier welftand altoos de welftand van den Heer afhangt, maakte hy den aanvang. Hy had, wanneer zy met elkander uitreeden, opgemerkt, dat  334 SIEGFRIEÏÏ VAM dat het Landgoed Lindenberg voor zeer veele verbeteringen vatbaar was; van den Heer Fiks had hy' des avonds te vooren gehoord, dat de welftand der toenmaalige Boeren geheel van de milddaadigheid en grootmoedigheid van deezen hunnen Heer voortfproot; en dus befloothy zeer juist, dat deeze welvaart, onder een harden en gierigen Opvolger, geheel vervallen moest. Zy Waren op den weg naar huis en in het gezigt Van het Dorp, toen de bruine Man den genadigen Heer dus aanfprak. „ Uw goed heeft eene heerlyke ligging en uwe Onderdaanen fchynen my toe gelukkige en welvaarende Luiden te weezen. Voor de vuist ge-? ,, fproken, gelyk uw Genade van my vordert, zulksverwondert my! " „ Ja! Mynheer! ik heb er ook menig flaaploosuur voor, om hen gelukkig te maaken! ->-*•* Ik „ ben altoos bezig en er op uit om goede Wetten ,, te hebben. Ik zie niet heel naauw, op den op„ brengst der fchattingen, en wanneer iemand my ,, aanfpreekt, geef ik meteen volle hand! vervvon5, dert gy u nog? " „ Is het my geoorloofd als een Man te fpreeken, ,, dien gy daar even van uwe gunst verzekerd „ hebt? " „ Myn vriendfchap heb ik u toegezegd. En bygevolg, vry van de tong weg te fpreeken! " „ Voor eerst, genadige Heer ï de Wetten! mag  LINDENBER G. 335 ,, ik eenige van dezelven, die den welftand uwer ,, Boeren bevorderen, weeten ? " „ Zeer gaarne! dus beb ik, by voorbeeld, at hun Koffiegoed, voor omtrent agt dagen, aan „ ftuk Ïaaten fmyten, hen evenwel hunne fchade „ vergoedende* " ,, Ën waarom deed gy zulks ? " ,, Wel om dat daar door het Geld, dat anders „ aan de Koffie verkwist word, in het Land blyft; „ en er by gevolg meer Landproducten , gelyk als Bier, Grutten enz. gebruikt worden, die voor den Boer veel gezonder zyn als de Koffie, en om „ verfcheiden andere reden meer. ,, Die allen zeer gemaklyk te wederleggen zyn!—-» Laat het Geld uit het Land gaan! wat fchaad „ zulks, wanneer gy flegts zorg draagt, dat er „ weer ander voor in de plaats komt! De „ Boer, die van kindsgebeente af, aan de Koffie gewoon is, bevind er zig zo gezond by als an„ dere Boeren by het genot der Landproducten* ,, Is zy voor deeze of die nadeelig, men vind er ,, integendeel, die door het gebruik van Bier of „ Grutten dik Bloed, of ilappe Maagen krygen. „ De Landproducten, die, door het gebruiken def „ Koffie, minder gebezigd worden, kunnen ver„ kogt worden. Landproducten, die de Boer zelf koopen moet zyn niet goed voor Hem. Bier is ,~, kostbaarder dan Koffie, Over 't algemeen is Bier, in Landen waar elk Huisvader niet zelf brouwen w niag,  33# SIEGFRIED VAN i, mag, wat hy voor zyn Huisgezin behoeft, geen „ Drank voor den Landman! en ik kan u, flegts „ onder die geenen, die my bekend zyn, wel vyf„ tig Hanoverfche en andere Dorpen opnoemen j „ waarin gy geen eenen Kroeg en buiten Hoogty„ den, Doopmaalen of Oogsttyden, geen droppel „ Bier, en evenwel, by een eenvoudigen Water„ teug, de fterkfte en gezondfle Inwoonders zult ,, vinden; Het gebruik der Koffie te willen beper„ ken , is flegts een voorwendzel om eenige onkos3, ten te befpaaren. De Landsheeren, die er zig van bedienen zouden zeer verleegen zyn , „ wanneer alle hunne Onderdaanen hunne voorzorg ,, erkenden, en het eens werden, om nooit weder ,, Koffie te drinken. Dit geld van hen, dié zwaa,, re Imposten op de Koffie leggen, en er zig op ,, verlaaten, dat de hooge Prys, eene aanprikke,, ling te meer is, om dezelve te drinken. Laat flegts eens huiszoeking doen, en, (offchoon gy ,, al het Koffietuig hebt Ïaaten aan ftukken fmyten) ,, ik zet myn hoofd te pand, zo niet de Boeren, „ gelyk te vooren, zonder eene eigenlyke Koffikan „ te hebben, Koffie drinken. Op reis zynde fchep„ te ik zo dikwils water in de punt van myn hoed." „ Ter bliks! dat gy daar zegt klinkt zo heel ,, vreemd niet." ,, Wanneer anders alles is, zo als het behoort te „ zyn, dan mag, voor my, de Landman, in een vrugtbaar Oord, wel Koffie drinken. Doch zyn „ wel-  tlNBENSERÖ. 337 „ welvaart moet niet Van de mildgeevende Goed„ heid van zynen Heer afhangen» Ten opzigte der belastingen het niet zeer naauw te neemen, met „ volle handen uittedeelen, dit is, in zommige ,, omftandigheeden pryslyk; maar het is het mid»; ,, del niet, om een Dorp welvaarende te maaken, „ want, " „ Ter bliks! Mynheer! daar hebt gy fout. Ik ,, heb daardoor alleen myn Dorp welvaarende ge* ,, maakt! " ,, Zeer goed!»—L Maar voor hoe lang? dit is „ flegts eene voorbygaande welvaart. Uw Boeren ,, verteeren uw goed; worden Vet en lui, en ver-> ,, waarloozen de waare bron van allen Rykdorh, ,, den Akkerbouw. Uw naafle Opvolger, genadi,, ge Heer! geeft mooglyk niets, en Vordert de be» ,, lastin gen met alle geffcrengheid, en ziedaar dan, „ alle uwe Onderdaanen, diegy zo Zeer bemindet, ,, in onherflelbaare Bedelaars hervormd ! Neen, ,, Mynheer van Lindenberg! flegts omtrent den ,, vlytigeii, wanneer hy eens niet katt, zo als hy ,, anders gaarne wilde, moet gy toegeevenheid ge„ bruiken, of, in zulk een geval, hem voor een „ jaar vrydom van Belastingen geeven ! flegts ten „ behoeve van den ongelükkigen Noodlydenden „ moet uw linke hand niet weetert, wat uw rech„ te doet. s Maar moedig den Akkerbouw aSn!"—— „ Dat, Mynheer! heb ik reeds voor lang gen. deel. Y ?> daan! ~>3  338 S I E Gr F R I E D VAN daan! Ik kan my van ganfcher harte verheu- ,, gen, wanneer iemand eens een fchepel Koorn „ of een voer Ilooi op een jaar meer heeft, dan in „ het voorigen." „ Onderzoekt uw Genade dan ook, of hy het aan „ zyn vlyt ,■ daa wel aan het goede weer verfchul„ digd is? " . ,,.Tcr bliks! Mynheer! daar aan heb ik juist „ nooit gedagt. In het toekomende zal ik dit ad „ notam neemen. Doch ik heb een afzonderlyke „ Wet voor myne hooge en laagere Landsbedien,, den gemaakt ,• die hen verpligt, om den Land- bouw, uit al hun vermogen, te bevorderen! „ meer kan ik immers niet doen ? " - „ Met uw verlof, genadige Heer! gy kunt wel „ meer doen. Volgens het oogfchynlyke moeten ,, uwe Landsbedienden, het zy dan met of zonder „ lcliuld, deeze Wet met opvolgen! of de Land,, bouw moet te vooren in een veel grooter verval „ geweest zyn, zo' dat het middelmaatige herftel, „ dat ik er heden van zie, reeds een vrugt der be,, vordering zy! —— Gy moet zelve den Landbouw *>, bevorderen! gy moet Hem beloon en, die, over- éénkomftig de gcfteklheid en hoegrootheid van „ zynen Akker, in elk jaar het meefte en beste „ bouwt. Eene maatige Premie; zodanig een yve,, rig Landbouwer eens de eere aantedoen, om hem „ eens, op een Zondag, met uw Koets, uit de „ Kerk mede naar uw Slot te neemen, en hem aan „ uw  L X N 3 E Tï SE E 33^ ,, uw tafel te Ïaaten eeten, zal hier toe toereiken„ de weezen. Hoe beter de Boer met zyn Land ftaat, hoe meer Vee hy houden kan; en dit is eene tweede milde bron van den Rykdomi gy. ,, moet ook de Byën- en Zydenteelt invoeren! «--=>**. De Veevokkery verbeteren en vermeerderen. Wolle, Wasch, Honing, Boter, Kaas, Zyde, ,, Kalven, Zwynen, Graanen,—u*. dat zyn Ar,, tikels, die Geld in het Land brengen! op deeze „ wyze zorgt men voor het beftendig geluk der ,, Onderdaanen, offchoon zy by hunne Boterham .„ een kopje Koffie drinken! ■->r Dit zyn flegts „ voorloopige fchikkingen, genadige Heer! zo als ,, my dezelve te binnen fchieten. By een gezet* ,, ter nadenken, zou ik mooglyk in ftaat weezen, ,, om u meerder over. dit point te zeggen, gelyk ,,, als ook over de gefchikfte middelen, om het een „ en ander behoorlyk ter uitvoer te brengen, fjwg* 5, Dit eene nog! Gy hebt daar het heerlyk* „ fle Water. Het is op zig zelve reeds gefchikt tot groote onderneemingen, en kan door de noo„ dige afleidingen nog gebruikbaarder gemaakt Wor- den. Papier-, Koorn- of Zaagmolens brengen „ altoos Geld in 't Land, of beletten er den uit„ voer van. '* „ Mynheer! ik wil geen Siegfried heeten, (daÊ is een zwaare vloek!) wanneer dat weinigen daÉ ij gy roy daar gezegd hebt, niet meerder waardig Y £ „ is,  34° SIBGFRIED TAM ,, is, dan alles wat de Lektoris my ooit geraaden „ heeft! " Uit deeze Proeve moogen onze Leezers opmaaIten hoe de bruine Man over de overige Lindenlergfche Wetten gefprooken hebbe! ,, Ter bliks, zei den Edelman eindlyk, ik was ,, reeds voorneemens, om, volgens het Boek, „ waar uit de Heer Fiks my voorleest, wel een douzain nieuwe Wetten te maaken, en ook een ,, School opterigten. Maar nu wil ik eerst daar over uwe gedagten eens hooren 1 't is, wel is „ waar, myn Handboek, maar ter drommel! ikge,, loof, dat al de krabbeldery, die ik er in gemaakt „ heb, wel voor de Kat zal weezen! " De bruine Man verwonderde zig toen de Edelman hem het Beek vertoonde: Het was de Hiftoriedèr Sevorambes; voor hem, en voor dat Oord, een zo zonderling Boek, dat hy de overzetting flegts by raam kende. Voor in het Boek ftond: Fosfesfor Petrus Fixius. „ Gy hebt gelyk, genadige Heer! zei hy, wan„ neer het aan my ftaat, dan gaan er al die krabbel„ deryen uit. Ik heb deeze Roman in deszelfs „ oirfpronglyke taal geleezen, en erinner my, dat „ dezelve, het een en ander uitgezondert, dat het „ geval met alle Boeken is, myzeer wel bevallen „ heeft. Ik ita toe, dat groote Staaten er zig niet kwalyk by bevinden zouden, met het een en an- „ der  LINDENBERG» 341 „ der gebruik deezer Nabuuren der Otahiten aante„ neemen! maar de mooglykhcid, om verfeherden ,, Zeden deezer Zuidlanders op een Riddergoed te „kunnen invoeren, begryp ik niet al te wel. „ Voor het overige bevvyst dit Boek, dat. veele „ ziaken zo nieuw niet zyn, als menig een wel „ gelooft. " Y 3 DER-  343 SIEGFRIED TAN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Edelman in Pommerland gaat uit vryen. $iegfried had een Looper naar IVelknthal afgevaardigd, om de komst van den bruinen Man te vermelden , en in deszelfs naam te vraagen, of hy de Baronnes morgen opwagten, en een paar goede Vrienden medebrengen mogt, die zeer groote begeerte hadden, om naar haaren welftand te verneemen, Elize liet hem verzoeken, om morgen voordemiddag zo tydig te komen, als hy zelf goedvond, en zig te Ïaaten welgevallen, om , beneffens zyne Vrienden, dien dag ten haaren Huize doortebrengen! Den volgenden morgen om tien uuren was de bruine Man, met den genadigen Heer en den Heer Fiks in de kamer van Elize. Na het afleggen der gewoone complimenten, en na dat de Jonker verzekering ontvangen had, dat het nieuwe verdriet geen in-  LINDENBERG. 34J invloed op Elize1 s gezondheid had gehad, bragt een Bediende de Chocolade. Siegfried Haarde een ganfche wyl zeer flerk in zyn kopje; zette zig aan tafel; ftond op; ging verfcheiden maaien , met de zigbaarftc kentekenen der befluitlooze verleegenheid, op en neder; herftelde zig fchielyk en trat tot voor Elize. „ Ik kom heden niet om Vliegen te vangen, „ gelyk men zegt, noch om Chocolade met uw „ Genade te drinken. Ik, wanneer gy ,, het veroorlooven wilde! 1 Ik ben hier geko- „ men, om vyf of zes woorden, in 't vertrouwen, „ met uw Genade te fpreeken ! " Elize opende de deur van een andere kamer en bad Hem zig derwaards, „ Neen! neen ! ter bliks! " viel de Edelman haar in de reden, „ voor deeze twee Heeren kan „ ik al myn geheimen bloot leggen, en met iemand „ verhandelen. Het zyn, by myn Ziel! eerlyke „ Luiden. Wanneer uw Genade flegts uw Be„ dienden voor een oogenblik ter zyden wilde doen „ gaan! " De Bedienden verwyderden zig eer Siegfried noguitgefprooken had. „ Nu, genadige Vrouw! ik zal het kort maaken. „ Ik heb van al myn leeven aan geen Huuwelyken ,, gedagt; maar van toen af, toen ik u in dat * ding, dat ding, hoe heet het ook? — „ Gezien heb, — toen uwe genadige Tante ziek Y 4 „ was, —  344 SIEGFRIED VAN „ was, —f- van toen af heb ik, Alle bliks! „ ik zou maar vyf of zes woorden fpreeken, en ik „ heb er wel al honderd gezegd, *—— daar ik „ het er met zes ruim zo goed kan zeggen ! • ,, Ik verzoek derhalven alletnlyk, genadige Vrouw 1 ,, dat gy my uwe gedagten zegt, of uw Genade „ meent, dat Siegfried van Lindenberg de Man is „ met wien tl * met wien —-— Elize van Wel- ,, lenthal gelukkig zou kunnen weezen? —-— God „ zy geloofd, dat er het hooge woord uit is! —> „ Myn hart is wel honderd ponden ligter. ? ,, Apropos! gy behoeft my nu geen antwoord te „ geeven. Ik bid u flegts, om myn voorftel een „ agt of veertien dagen eens in ernftige overwee,, ging te neemen.—-— En nu, wanneer gy maar ,, een weinigje zuur zult gaan zien, " (hy zag dat ,, Elize bloedrood werd,) „ dan zet zig Siegfried „ van Lindenberg op het paard, en laat zig van „ zyn ganfche leeven nooit weder op Wellenthal ,, zien! " Een hart gelyk hst uwe, zo goed, zo edel, vereert elke Vrouw, die het aangebooden word, al 'was het zelf, dat zy het niet kon aanneemen! en word men beleedigd, wanneer ons eer beweezen word? —» Maar , dit wil ik niet ontveinzen, dat uw aanzoek tny verrascht heeft. Neem dat toch niet voor zuur zien, Mynheer van Lindenberg! en geloof dat ik u, zo dra het mooglyk zal zyn, met allen ernst en re* dcnlykheid antwoorden zal, » Nu*  LINDENB ERG. 345 „ Nu, by myn Ziel! " riep Siegfried uit terwyl hy Elize" s hand kuschte, „ dat heet ik fpreeken „ gelyk eene verftandige Vrouw! —— Wat gy „ hebt of niet hebt, zulks bekommert my niet. „ Ik heb, door Gods goedheid, voor ons beiden „ overvloedig goeds genoeg, wanneer gy ja zegt, ,, welteverftaan. -—> Myn Intendant, de Heer De„ tri zal u, wanneer gy zulks begeert daar van de „ bewyzen voorleggen. God dank, dat gy niet „ zuur ziet. Ik begon al een weinig benaauwd te „ worden, dat, ----- dat ik het zo kort en zaak,, lyk, gelyk ik gewoon ben, by u niet maaken ,, zou. En nu zal ik myn Chocolade drinken. " Nu ze koud is? zei Elize lachende. „ Koud of warm zulks verfcheelt my niets! de „ Hemel weet hoe warm het my hier en daar, en „ daar geweest is. " Hy geleidde de Baronnes naar haar ftoel en nam zyn Chocolade. „ De Hemel geeve, dat ik over veertien dagen „ hier wederom Chocolade mag drinken! " Mag drinken? • . Mynheer van Lindenberg! wat zou, •? „ Dat hangt van uw antwoord af! " riep Siegfried. „ Zo gelyk ge my ziet, ben ik een Man „ van myn woord. Ik heb gezegd, en zo waar „ als ik Siegfried heet, ik zal het nakoomen ! ik „ verfchyn niet meer voor uw oogen, wanneer „ gy, neen! zegt! " Y 5 Wy  34ö" SIEGFRIED VAN Wy waren bezig van zuur zien te fpreeken, en by ja! en by neen! dat zult gy nooit alhier gewaar worden! „ Neen! dat is nog niet genoeg! Even „ als of neen! zeggen niet duizendmaalen erger „ was , dan een gerimpeld voorhoofd! Dat „ is by malkander vergelceken even als een kanon„ fchoot by het rammelen van een Sleutelbosch! — Maar Punctum, voor het tegenwoordige! over „ eenige dagen zal ik den Heer Fiks, om antwoord, tot u afvaardigen; want zo waar als ik leef, ik ,, heb het hart niet, om het zelf te haaien! —— Ik „ ben zo wonderlyk! zo raar! Maar heb ik „ niet airede Punctum gezegd? — Nu, dan ook ,, geen woord meer! ■ Apropro, genadige „ Vrouw! wat doet Matante? is zy niet wel te „ pas ? " Zy is den zelfden dag vertrokken en van dien tyd af heb ik nog geen berigt van haar. ■ ,, Evenwel niet boos ? " jfa! zo half en half wel wat! „ Om 't even, wanneer zy maar opgehoepeld „ is»! de lieve God weet het, dat ik geen maand met „ de Vrouw zou kunnen omgaan! " Men word aan alles gewoon, viel de Heer Fiks hem in de reden, dewyl men toch de juifte toedragt van zaaken tusfchen Elize en haar Tante niet wist, en hy daarom bedugt was, dat de openhartige Edelman meer zou zeggen, dan de Baronnes  LI NDENB ER G. 347* nes mooglyk van eene zo nabeflaande Bloedverwant zou willen hooren: Men word aan alles ge¬ woon , zei het Meisje tegen haar Vriendin. Deeze had aan een gloeiend Haardyzer haar Vingers ge*brand, en riep: 0 dat doet z&n zeer! zo'/z onlydelyken zeer! wat zal men dan niet al in het Vagevuur, en in de Hel moeten uit ft aan? -—- Sotte que tu eft! riep de andere; On fe fait a tout. „ Met uw Fransch gebabbel! kunt gy dat niet in „ het Duitsch zeggen? " Dat heb ik reeds gedaan , genadige Heer! „ Hoor eens, myn.lieve Heer Fiks! weet gy „ wat, wanneer gy van uw leeven nu nog een en„ kei woord Fransch fpreekt, zieje! dan zult gy, „ op ftaande voet, die oude Franfche Mammezel ,., trouwen! dan kunt gy faamen Kikvorfchen van» ',, gen en haar Pasteien en Frikkasfees helpen maa9, ken! " Alhoewel nu de Hiftorietjes noch de Voordragt van den Heer Fiks veel te beduiden hadden, moet men hem evenwel die gerechtigheid Ïaaten wedervaaren, dat hy dezelven altoos ter geleegener tyd bybragt, om of het Gezelfchap te vervrolyken, of om het discours te doen veranderen. Het overige van den dag werd vry vergenoegd gefieeten, Wy hebben er verder niets van te zeggen , dan voor eerst: dat Elize geleegenheid vond, om den bruinen Man het voorval met Tante Rensje, in vertrouwen, te verfraaien: die haar van gan- fcher  348 ! I 1 G ï ï I E D VAN fcher harte geluk wenschte, dat zy zulk eene dwing* landy ontworfteld was. Ten tweeden ; dat de Edelman de Dame tegens morgen in de Sociëteit verzogt, om de intrede van den bruinen Man, door haare tegenwoordigheid, te plegtiger en aanzienlyker te maaken. EEN-  I I N D EN B E R Cr. 34? EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Sociëteit houd haar tweede zitting. JLJ/e bruine Man was geen Vreugdverftoorder, hy fchikte zig veeleer naar de grilligheeden en zwak* heeden van anderen, —— zelf naar de dwaasheeden, wanneer de menfehen flegts goeds genoeg a$n zig hadden, en waardig waaren , dat men hunne kuüren ten beste nam. Hy gevoelde onder dat alles menigmaalen, hoe veel toezigt hy op zig zelf behoefde! en in het tegenwoordig geval begreep hy, den braaven Siegfried te meer te kunnen verbeteren , hoe meer hy in den beginne zig naar hem fchikte. Hy gaf zig derhalven geduldig over, om na het verloop van eerten nagt in de Lindenbergfche Sociëteit ingelyfd te worden, en vertrooste zig daarmede, dat meenig verftandig Man, zo dikwerf het ongeluk had, om Lid van eene Sociëteit te worden, die in het weezen der zaak, met die van Lfth  35 JIE^HiIED VAN Lindenberg gelyk ftaat. Hy ontraadde echter den Edelman de Societeitsmarsch en de Ceremonieklederen zeer ernftfg, waartegen zyrrtfienade zig in den beginne wel fterk verzettede, doch zig eindlyk door de kragt zyner redenen liet overhaalen, die wy alhier niet zullen bybrengen. Den volgenden morgen dus, zo dra Elize aangekoomen was, werd ten beitemden teken om te vergaderen de Burgtklok geluid,- de Heeren Societeitsleeden en de Heer'Prediker Toehoorder, die men ftaatlyk verzogt had, en die zyn rekening maakte, om het einde van het cindelooze Lied te hooren, kwaamen in de.Orangerie by elkander; doch gingen, op het tweede gelui, zonder Zang, Gefpeel of Prosfcsüe, naar de Societeitszaal, alwaar de oude Ledikantshemtl werklyk met eene pragtige Baldaquin was verwisfeld geworden. Daar op geleidde de Edelman de Baronnes binnen; gevolgd doof den bruinen Man: zyn Genade nam met veel deftigheid plaats op zynen troon. In ftede van eene Inleidingsredenvocring, Waarop het nieuwe Medelid noch tyd, noch lust gehad had, te denken, moest het GeZelfchap zig met een vrkndlyk zterkort Compliment vergenoegen.- En zie daar! Het geen waarop geen üeifling • gedagt had, zyn Genade gaf zelve het antwoord; *t welk woordlyk aldus luidde i ,, Daar gy u zelve geluk werjscht, —- ter bliks dat  t I- N D E N B ER & 351 „ dat is flegts de eene helft! de andere wil ik er 4, hiermede met een byvoegen, en de Sosfeteit met; ,, een zo wakker Man geluk wenfchen! dit voegt my wel het best, vermits ik hem, zonder vooraf „ te Ïaaten Hemmen, gelyk anders gebruiklyk is, hem in de Sosfeteit aangenoomen heb. En zie ,, daar, myn waarde Heer! hier meede heet ik u ,, welkom! —— Appropo! weerglas en doodbusch! „ gy hebt my beloofd iets te zullen voorleezen! „ daar meede wenschte ik dat gy nu een begin „ maakte, anders verfnapt de Prisfedent den gehee,, len voormiddag met zyn eindloozen Deum, en „ op den middag is het eetenstyd. " Hier meede zette zyn Genade zig wederom op zyn plaats en de bruine Man vervoegde zig voor den Lesfenaar, in geen geringe verleegenheid, waar meede hy de Sociëteit onthaalen zou! toen hy des avonds te vooren den Jonker zyn woord gaf, had hy niet eerst zyn Memorieboekje geraadpleegd, dat anders doorgaands eenige fchriftlyke vliegende gedagten in zig hield. Dan, gelukkig fchoot hem te binnen, dat hy voor eenige weeken eenige papieren by zig geftooken had om voor nieuwe plaats te maaken. Hy zogt en herzogt en vond niets dan eenige ftukken en brokken, die geen geheel uitmaakten; twee of drie Epigramma's uitgezondert, die byna zo ras geëindigd als begonnen zouden zyn! en al hadden ze langer geweest, zo Zagen zyn Toehoorders  35* SIEGFRIED TAN ders er hein niet Epigrammatis genoeg uit. Toen hy eindlyk op 't punt ftond, om den Edelman en het Gezelfchap, om verzoening te verzoeken, viel hem een papier in handen, waarmede hy zig zo goed hy kon uit den nood redde, en de Sociëteit op eene byzondere wys genoegen, gaf. TWEE-  L t N D EN SE R G. TWEE - EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK* Laatfte vernedering van den zwarten Mant JL oen de bruine Man geëindigd had £ag de gerildige Heer op zyn Horologie, en het nog vroeg bevindende, beval hy om iets ter ververfchihg te brengen: geduurênde men daar van gebruikte, begon hy het volgende gefprek: ,, 't Is nog vroeg op den dag, Heer Prisfedent! gy zoud ons nog wel een Weinigje van uw eind* ,, loos deuntje kunnen voorfnappen! " De Ludimagister, die ongetwyffeld anders den boventoon zou gezongen hebben, zat leelyk op zyn neus te kyken, toen hy de bruine Man mede zag binnen treeden. Hy verontfchuldigde zig met eene heevige fchorrigheid op de borst, die hem niet veroorlooven zou, omteleeZen. „ Ah! ter bliks! dat is jammer ! ik had Wel orfl ii een lief ding gewenscht, dat de genadige Vrouw „ en de nieuwe Heer Medelid , daar mede een 11. deel. Z » mond*  354 SIEGFRIED TAM mondvol van gehoord hadden! gy had maar eens „ moeten hooren, Mynheer! welk een weer en „ winds aartig ding onze Lektoris gemaakt heeft! " Schwalbe. Met uw onder daanlgst verlof het is de moeite niet waardig om van te fpreeken. Siegfried. „ Van een oud Wyf, dat,—" Schwalbe. Uw Genade gelieve in hooggunftige overweeging te neemen, dat wy de Heeren, die nog het een of ander hebben voorteleezen van de gelei genheid her oo ven! Siegfried. „ Hagel en Donderfteen ! „ Schelm! Prisfedent wil ik zeggen; houd gy „ den bek wanneer ik fpreek! Wat wil le ik ,, daar ook zeggen? — Ja! van dat oude Wyf! —■ „ Daar van wilde de Ductor een jonge Jufvrouw 4, maaken, hoewel hy er nooit toekwam! En „ dan van een Ridder in het Slot van Limburgfche ,, Kaas; van de Bootergragt en van de Schildknaap ,, in de Snippenpastei en van meer zoortgelyke „ grappen! " Onze Barthel zat ondervvyl etter en bloed te zweeten, de bruine Man, die hier uit niet weinig argwaan kreeg, wilde zig uit zyn opgevatte twyf■feling helpen. „ Ei Heer Prefident! " riep hy, „ laat u toch beweegen, om ons op een weinigje „ van dit uw opftel te vergasten ! " Schwalbe. In der daad, Mynheer! myn •borst laat zulks niet toe. Brui-  LINDENBERG. S5S Bruine. „ Vergun my dan het ftuk in uwe plaats te kezen 1!' Schwalbe. Gy zoud uit myne hand niet kun* nen koomen en, en, **— Ik heb het ook niet by my. Siegfried. „Ter hagel nog eens! dat is ,-, jammer! Nu op een ander tyd dan. Gy zult dan ,, zien, Mynheer ! dat het infaam mooi is!-*— En 5, hy, de Lectoris, heeft alles in rym gebragt! " Bruine. „ Uw Genade maakt myne nieuws-' gierigheid hoe langer hoe meer gaande» Ei, ,, Heer Prefident! ten gevalle van het Gezelfchap, ,, laat het haaien, en wees verder voor de leezing ?, niet bekommert, ik lees alle handen. " . Schwalbe» Ik geloof u zeer gaarne, » -' • fnaar, —*— maar myn Vrouw zal het niet kunnen vinden. Ik laat haar niet gaarn over myn papieren gaan-, *; Gy weet wel, de Vrouwen haaien ge- meenlyk alles door elkander, en, ——» en ■ ook kan myn Vrouw geen gefchreeven fchrift leezen. De Heer Suss, die, zo goed als iemand der Aanweezenden, den buitengewoonert angst van den Ludimagister bemerkte, en die niets liever deed, dan al waar hy kon , zyn ouden Antagonist een neep te geeven, om 't even op wat wys, ftal heimlyk den ongelukkigen Èarthel een dikken Bundel papieren uit zyn zak, en gaf dezelve aan den bruinen Man, zeggende: Vermits gy doch vermaak hebt om de gedagten vdtt 7, 3 0tH  35<* SIE6FRIED VAN anderen te keien, zo maak daar eens gebruik van! De bruine Man had de kunstgreep van den Heer Gerechtsamtman niet opgemerkt; hy rlam derhalven den Bundel aan; doch naauwlyks floeg hy er de oogen in of hy herkende zyn Eigendom. Driftig gelyk hy Was, riep hy. „ In der daad, Heer „ Prefident! ik lees alle handen, maar myn eigen „ het allergemaklykst. Hoe komt gy aan myne ,, Papieren ? " en de Ludimagister verraadde door zyn geweldige befchaatndheid, uiterfte verwarring en diep ftilzwygeh, dat hy er op geene eerlyke wys was aangekoornen! „ Ik wraak geenzins," zei de bruine Man, „ dat „ gy den arbeid van anderen voor den uwen uit,, vent, dit is een daaglyks werk der Letter,, knoeiers; maar dit moet ik ronduit voor dit „ ganfche Gezelfchap zeggen , dat gy, toen gy myn huis met uw bezoek vereerde, ongetwyf,, feld deeze papieren uit myn Kabinet gefloolen „ hebt! " „ Weer, wind, hagel en donderbusch! Prisfe„ dent! is het waar dat de Man daar zegt? he? " De bruine Man ontwaarde ten eerften welk een onweder hy den Ledtor boven 't hoofd gejaagd had. Hy had berouw van zyne opvliegende hevigheid, en wenschte de zaak weder in order te brengen: want alhoewel hy het voor een groot geluk hield, dat de zwarte Genie geheel van den Edelman verwyderd werd, was hem echter het Nulü nocerc,  L I N » ï K B * * 6. 357 plurimumprodeffe cuique veel te diep in het hart gefchreeven! ten dien einde riep hy gezwind, eet Barthel antwoord kon geeven, zo hy al iets te antwoorden gehad mogt hebben. „ Ten ware dan, „ Heer Schwalbe! dat een ander ze my ontnomen, „ en gy ze van den Steelder gekogt mogt hebben ? " Hier door poogde hy den Lector een uitvlugt in den mond te leggen, om zig te redden, doch de Man was al te zeer ter nedergeflaagen ! „ Wilt gy geen antwoord geeven, Karei? he? „ als ik het u vraag ook niet? — Mars! op ftaan„ de voet uit myn gezigt! kom my nooit weder „ onder de oogen! zo waar als ik Siegfried heet, „ zo,— gy kent my! verder zal ik niets zeg* „ gen!" De bruine Man, de Heer Fiks, zelfs Elize zogten den genadigen Heer ter nedertezetten en te be- vreedigen, maar te vergeefsch! Neen! ter ,, hagel! genadige Vrouw! en gy Heeren! ik wil „ alles ten uwen gevallen doen! maar Pardon voor „ zulk een Schobbejak? — Neen! by myn Ziel! „ dat kan er niet door! 1 Neen! recht moet „ recht weezen! — Wie liegt die fteelt, en wie „ fteelt is tot alle godloosheid in ftaat. En heeft „ hy ons allen geen leugens wys gemaakt, daar hy „ geftoolen papieren voor zyn eigen maakzel uit- „ geeft? Mars derhal ven ! Fluks!—— „ zonder de minde genade! Of ik kryg de „ Sabel uit de fchede! en zal a den huit zodanig Z 3 » toe-  jjS SIEGFRÏED VAN ,, toedekken, dat gy den Hemel voor een Doedelzak zult aanzien! " Toen Barthel uit de Zaal was ftilde ook de gramfchap en yver van den Edelman. Hy maakte zelf aan de Dame een verontfchuldiging, dat hy haar voorfpraak niet in confideratie had kunnen neemen,- vermits anders, „ Maar appropo! " aldus viel hy zig zelf in de reden, „ Heer Gerechtsamt„ man! hoe drommel! zyt gy aan die Papieren ge» „ koomen? " Zy ft aken den Prefident buiten den zak uit, genadige Heer! en met een knaphandigheid poetfte ik dezelve er uit! „ Ter duivel! Mynheer! dat was een vervloekte „ flegte knaphandigheid! gy zyt een Rechtsgeleer„ de en beöeffent gy op deeze wys uwe Praktyk ? —, „ Wat hagel! gy zyt'een Rechter en moet de Ge„ rechtigheid handhaaven, en gy poetst de Luiden 9, de zak? Ik zal ook knaphandig weezen, dat be„ loof ik u! fcheer u daadlyk naar den drommel i „ en draag zorg dat gy morgen niet meer op myn „ Gebied zyt! Mars! mars! zeg ik u, en geen „ een woord meer! " Hy verzogt vervolgens den bruinen Man, om voor Hem naar een eerlyken Gerechtsamtman omtezien, en daarmede nam deeze zitting der Sociëteit êen einde. DRIE-  LINDENBERG. %$9 DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin het werk ten einde fpoed. Toexx de veertien daagen van beraad verftreeken waaren, zond de Pommerfche Edelman zyn Lieveling Fiks, met een gevolg, dat een Ambasfadeur eer zou aangedaan hebben, naar Wellenthal, om het eindlyk Befluit van Elize, op zyn gedaan voorftel te haaien. De Heer Fiks overhandigde zyn Credentiaal en werd onthaald zo als het zulk een Gezant toekomt. Het geen echter hem het meest vergenoegde was, dat hy deeze Onderhandeling tot genoegen der beiden Partyen ten einde bragt. Elize verzogt hem het middagmaal by haar te houden, waarvoor hy bedankte, om dat hy, door zyn toedoen , zyn Principaal geen oogenbhk in zulk eene kwellende onzekerheid wilde Ïaaten! om evenwel de zuivere waarheid te fpreeken, zo als wy beftendig gewoon zyn, was het ongeduld, om eenegoeZ 4 de  350 SIEGFRIED V*N de Boodfchap, en wel een Eoodfchap van die Natuur aan den Edelman te brengen, wel de grootfte beweegoorzaak van zyn fpoedig vertrek. Als een Man, die de zaaken van Elize waarnam kon de bruine Man niet weigeren, om het Huuwlykscontraét in haaren Naam te fluiten! en dit viel gansch niet ongemaklyk te doen; want Siegfried begeerde; dat alles wat Elize bezat geheel ter haarer dispoiitie zou blyven, en by hun overlyden aan hun beider kinderen koomen; doch dat zy, in geval van een kinderloos Huuwiyk met hem, zyn eenige Erfgenaam zou weezen ; dat als dan haar Zoon Hem opvolgen zou, onder dat beding, dat hy den Naam en het Wapen van Lindenberg zou aanneemen. Haar Speldegdi en Weduweönder» houd, ingeval er kinderen mogten koomen, was Zo aanrnerklyk veel, dat er de bruine Man over ver» baasd ftond, en Elize bloozende het Huuvvlyks» Contract ondertekende. En alhier zou het ons niet m.oeilyk vallen om een douzain of anderhalf zwaarigheeden en hindernisfen te verdigten , die eindlyk met kommer en angst overwonnen worden! zo als by voorbeeld, door onverhoopte ontdekkingen , enz. Dus. zouden wy het zeer waarfchynlyk kunnen maaken, dat Elize de onbekende Zuster van Siegfried was, 't welk eindlyk, na dat Elize zig blind gefchreid had, en Siegfried uit mismoedigheid ten porloge gegaan, met een arm of been minder, te huis  t ï N D B N B X R ©. 36| huis gekoomen was , by het fterfbed van Tante Reusje zou blyken een valfche en godlooze leugen te weezen, door de ftervende Dame verzonnen, en met meineedige Getuigen onderfteund, en thans door haar beleeden. Of Elize zou door den eenen of anderen Losbol, die zy reeds voor haar eerfte Huuwiyk, met eene verregaande toegeevenheid beminde, juist des morgens van den Bruiloftsdag, weggevoerd kunnen worden! Siegfried, zo als dan van zelve zou fpreeken , zou haar agter na zeilen; echter door valfche Berigten een verkeerden weg inilaan; en Luiden naarjaagen, die, wanneer zy agterhaald werden, hy nimmer met oogen aanfchouwd had, terwyl intusfehen de Weduwenfchaaker te Hamburg fcheep ging en Elize naar Holland vervoerde. Elize zou dan onderweg in de Zee kunnen fpringen; door een Etigelfchen Kaaper, waarop ongetwyffeld zeer befchaafde Luiden zyn, opgevischt, door den beroemden Noordamerikaanfchen Paul Jones weder hernomen en naar Boston gevoerd kunnen worden. De Hemel weet, door welk een middel Siegfried zulks te weeten komt, die haar ten dien tyde in Napels zoekt! hy gaat ftraks fcheep; zeilt naar Amerika, doch word van een Algierfeiten Roover genoomeu, en word aan de Roeibank geklonken, Te Algiers werd hy als Slaaf aan een wreeden Turk verkogt! hy moet fpitten en mist kruien! ------ Hy neemt eindlyk de vlugt; word agterhaalt en ontvangt twee honderd Z 5 roe-  3eufaité aux  3fJ4- SIEGFRIED TAK aux Negociations; je dois donc veiller a vos intéréts. Deeze Poimen nu moeftn de klip weezen waarop de Vriendfchap geheel Schipbreuk leed; want eenige firookten niet met de edele trotschheid van Siegfried en byna allen belecdigden hem. De Bruid fchreef haar dan ten wederantwoord: dat het haar fpeet, dat de Brief van Tante te laat, en zelf naar het tekenen der Huuwlykfche Voorwaarden was ingekoomen, waarvan zy de eer had een Copie er neffens te voegen, om daar door te töonen, dat de Grootmoedigheid van den Heer van Lindenberg haar Tante en alle andere Menfehen van de moeite ontheeven had, de veiller aux intéréts de fa Promife, Intusfchen werden de toebereidzelen tot de Huuwlyksplegtigheeden gemaakt. Siegfried, die het aan Elize overliet om die geenen van haare Familje ter Bruiloft te verzoeken, die baar aangenaam zouden zyn, vroeg eens: Of zy Tante Rensje niet mede te Cast zou noodt gen? —— By deeze geke/enheid vertoonde zy Hem den brief van de oude Dame, met de arglistige voorbedingen in dezclven, waar van de eerfte was: f, Ten einde de Hooggebooren ,, Vrouw, Vrouw Elize, Vryvrouwe van, en. te „ Wellenthal, zig eenigermaaten fchootvry flvlle „ voor het verwyt , van een Huuwiyk beneeden ,, haar Staat te hebben aangegaan, moet de Heer „ van Lindenberg zig verbinden, om, nog voor „ de  IXST DKNBKRGi 3*5* „ de voltrekking van zyn Egt, zig tot den vry„ heerlyken ftand te Ïaaten verheffen! " Siegfried barfle in een luidkeels gelagh uit, er* riep: „ Hoor eens aan! Hel en Vagevuur! Matante! „ dan was ik een nieuwbakken Baron, en nu ben „ ik een egten, ouden Edelman! Ik wil het overige „ niet eens leezen! 'kheb, by myn Ziel! wel ge„ dagt, toen ik Tante voor een leelyke Kat hield!'' Zo dra men met de toebereidzelen in gereedheid was, werd het Huuwiyk met eene groote Pragt voltrokken. Daar waren ook Illuminatien en Vuurwerken, waarvan men werklyk de directie aan den Heer Fiks opdroeg, om den goeden Man niet te beleedigen, doch welke hunne uitvinding aan de voorzorg van den bruinen Man verfchuldigd waren ; zo dat de directie van den Heer Fiks in weinig meer befbnd, dan, om volgens bevel, de Lampen aantefteeken. Siegfried, wien de oude Ridderboeken nog voor de verbeelding fpookten, wilde volftrekt een Tournooi en Steekfpel van drie dagen geeven, waarby hy zelf zig dapper gedraagen wilde! en geen fterfling zou hem van dit zyn voorneemen hebben afgibragt, byaldien de bruine Man hem niet overtuigd had, van de onrhooglykheid, om flegts een, laat ftaan meer Volleedige Wapenrustingen, in zulk een korten tyd, te kunnen bekoomen. Toen al de Feestvrolykheeden geëindigd waren, kon  $66 SIEGFRIED VAW kon de Heer Fiks .zig niet onthouden, orn den bruinen Man in het oor te luifteren: Gy zult my moeten toeft'aan, Vriend l dat myn Vuurwerk en mynè Illuminatien, van de voorlge keer, veel beter uitvielen! Siegfried leefde veivolgens met zyn beminlyke Egtgenoote in een gelukkigen Eg*, en offchoon hy nimmer vergat, dat hy een Edelman was zo goed als den Keizer, en altoos die hoogmoed behield, om niets aan den grootften Monarch toetegeeven, had evenwel de bekoorlyke Elize zo veel invloed op zynen Geest, dat zy hem de groffte avontuurlyke grillen ontwende, en hem, by eenige verfchoonbaare kuuren, die Hem de noodige tydkorting gaaven en niet veel opziens maakten, binnen de paaien hield. Dit viel . haar des te gemaklyker, daar de Courant, waarvan hy volftrekt niet aftebrengen was, door den Secretaris gefchreeven, en voor dat dezelve gedrukt werd, door haar werd naargezien! Op aanraaden van den bruinen Man kogt hy nog veele Goederen aan, en bragt daar door, en door den invloed van Elize, zo veel goed te wegc, dat wy bezwaarlyk den aandrang kunnen wederftaan, om een derde Deel van zyn Gefchiedenis uittcgeeven: want de bruine Man, die hem vlytig bezogt wist, beneffens zyne Gemaalin, zyne aangebooren Goedheid en Grootheid, (die aan zig zelve overgelaaten doorgaands zwakhecden waren, of op fchaduuwfpel en grillen uitliepen,) dikwils zodanig te be-  SINDBNB ER G. $6*7 beftuuren, dat er op den ganfchen Aardbodem geen menfehen waren, die yveriger en welmeenender voor het welzyn van hunnen. Heer baden, dan de Onderdaanen van Siegfried. De Heer Fiks ftierf als Burgtbboekdrukker en als Vrygezel, nadat hy zig verfcheiden jaaren verheugd had, over het geluk van den Heer van Lindenberg en zyne Gade, 't welk hy, niet geheel ten onrechte, als zyn eigen werk befchouwde, en wil hy zomtyds, door de Paroxysmen van zyn Ginieweezen, die hem nooit geheel verlieten, niet weinig vermaakte. Wy zien uit deeze Gefchiedenis, dat eene aangebooren Grootheid en Goedheid van Ziel, vooral het verftand tot Leidsman moet hebben, wil men niet tot uiterften vervallen, die beiachlyk, fchadelyk en gevaailyk kunnen zyn! de waare Vriend des Menschdoms is hy, die door eene beproefde Wysheiden grondige Menfchenkennis zyn Medemensen, die uit onkunde van het Pad des geluks en der hemelfche beftemming afdwaalt , voor de gevolgen eener grootmoedige onervaarenheid beveiligt, en op den besten weg geleid, om nuttig voor de Maatfchappy en gelukkig voor zig zelve te leeven! Minde des Tweeden en Laatften Deels. I Nt  INHOUD DER HOOFDSTUKKEN, In het Tweede Deels Tweede Stuk» EERSTE HOOFDSTUK. bladz. Zyn Genade is zo gelukkig om een ledig nest te v'mdeni 169 TWEEDE HOOFDSTUK. Borgen is geen kwytfchelden. 17% DERDE HOOFDSTUK* Van de tweede reis die de Edelman deed. l3t» VIERDE HOOFDSTUK. In V welk de Heer Fiks eere inlegt. x?,6 VYF-  INHOUD. 369 VYFDE HOOFDSTUK. bladz. De Cavalcade kamt behouden op Lindenberg te rug. ?9° SESDE HOOFDSTUK. De geheime Expeditie. 105 ZEVENDE HOOFDSTUK. Rapport van den Heer Fiks en deszelfs gevolgen, i AGTSTE HOOFDSTUK. Ga heen en doe. ook. alzoi NEGENDE HOOFDSTUK. Waarby de Leezer geen tyd heeft om in f aap te vallen. a'5 TIENDE HOOFDSTUK. tónfesfttm caveae, difcrimina ordinum percunctantur. Tacit. 217 ii. deel. A a ELF.  Sfo I N H O ü D. ELFDE HOOFDSTUK. bladz. Ejusdem argumenti maar eerstlyk word er recht aan een knevelbaard gedaan. 22a TWAALFDE HOOFDSTUK. Aan welk» hoofd, ejusdem argumenti, beter past dan by V voorgaande. 228 DERTIENDE HOOFDSTUK. De Schryver erlnnert zig oude bekenden. 234 VEERTIENDE HOOFDSTUK. Omgekeerd, Heer Külpël! BR AND E Si 243 VYFTIENDE HOOFDSTUK. Le Diable nefipas toujours h la mêmeporie. 254 S E S-  INHOUD. 37i SESTIENDE HOOFDSTUK. bladz, • Se moque de tout: certain dge accompli, Le vafe est imbibé, fetojfe a pris [on pli. En va'm de fon train ordinaire On le veut défacoutumer; Qtielque chofe qu'onpuisfe faire, On ne fatiroit le reformer. Coups defourche ni d,étrhiéres Ne lui font changer de maniéres > Et fuisfez-vous embdttonnés Jamais vous n'en Jerez les maitres, Qu'on lui ferme laporte au fiez, // reviendra par les fenêttres. La Fontaine. 25? ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Zy komt, die deezen Aardbol fiert! Onzigtbaar leid haar hand een reeks bevalligheeden. • De Jonker voelt zyn Ziel tot doutre liefde kneeden , En ziet haar als voor eerst < .' 269 ACTTIENDE HOOFDSTUK. Een zekere neus word fpits. A a a 267 N E-  372 I N H O Ü D; NEGENTIENDE HOOFDSTUK. bladz. 't Welk reeds in het Sestiende is gedagt geworden* s7l TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Heer Fiks laat twee Haazen hopen. 277 EEN - EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK. fVaarin Naamen en Harten branden. £83 TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De gefchiedkundige Sociëteit groeit aan. Een Hoofdftuk dat gewigtiger is dan het fchynt. 287 DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Eerfte befchaaming van den Ludimagister, benejfens andere leezenswaardige zaaken. 289 VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Voor alles is raad —*— uitgezondert tegen den Dood. Rustie Lindenberg er s. 299 V Y F.  INHOUD. 373 VYF - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. bladz* De gefchiedenis gaat een weinig te rug. ——. Est et columbae fua billis. 303 SES - EN - TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Wat vervolgens op Wellenthal en Lindenberg voorviel. 315 ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Eerst een aanmerking. Eindlyk een lange Predikatie, die voor meenig jong mensch zeer teer ryk weezen kan. 319 AGT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Myn Koppelhoofdflük. 325 NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De bruine Man arbeid aan de Lindenbergfche Wetten. 333 DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Edelman in Ponmerland gaat uit vryen. 342 EEN-  374 INHOUD» EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. bladz* De Sociëteit houdbaar tweede zitting. 349 TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Laatfte vernedering van den zwarten Man. 353 DRIE - EN -DERTIGSTE HOOFDSTUK. Waarin het Werk ten einde Jpoed: 359 VÏER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. Gelukkige Gevolgen. 363 Einde des Inhoudt,