KLAÉA VAN HOHENEICHISN Tooneelfpel NAAH HET HO O GDTTÏTSCH C.H. SPIESZ.   AAN DEN LEEZER. Een der fchranderfte wifsgeeren van onzen tijd, de diepdenhendc eberhakd, heeft elders (*) zeer wel aangemerkt , dat men ' in het midden der woeste eeuwen ■van het ftikziend Bijgeloof, toen de srootfte Jchandvlekken van het menschdom de hoofden van den godsdienst waren , het herleei'cn van de beginfelen der menfchelijkheid, en het ontluiken der edelfte deugden alleen aan de Pddderfchap te danken heeft. Rechtvaardigheid, eer¬ lijkheid, grootmoedigheid, dceze zo natuur* lijke gevoelens, die de verbasterde godsdienst van eerlooze priesters in het menjchelijk hart (*) Nouvelle Apologie pour Socrate , pag. 262. * 2  AAN DEN LEEZER. hart poogde te verftïkken, wierden door de wetten der Ridderfchap verheven en veredeld. Ven moedwil te beteugelen van vermogende onderdrukkers, zich te verplichten tot de verdediging van ongelukkigen , zijne aangegaanc verbindtenisjen met de fchrooniachtigfte zorgvuldigheid natckomen, een eer te [tellen zowel in edelmoedigheid als dapperheid, was in dien tijd het onder fcheidend kenmerk van een waar Edelman. (§) Een der fterkfte drijfreéren dcczer ridderlijke deugden was de Liefde. Decze zo natuurlijke drift, dikwils zo nadeclig en gevaarlijk in haare uitwerkfelen , had oudtijds den heldenaart der Spartaanen aangekweekt , en in laater dagen een niet min-der gunftigen invloed gehad onder de Celtifche en Germaanfche volken , die, de edelfte begrippen aan de liefde hechtende, de (§) Hued, Lettres on Chivalri] and Romance, lett. 3. Tom. III pag. 202 &c. Roisertsok, Hiftoire des Cliarles Quint . Tom. 1. pag-  AAN DEN LEEZER. de mannelijke deugden der vrouwen, door de zachte bekoorlijkheden haarer fekfe verfraaid en opgeluisterd' , met een bijna godsdienstige achting eerbiedigden. Van deeze aloude zeden was nog iets overgebleven. Men zag de fchoone Heldinnen onbefchroomd, en met glans, verfchijnen in de ftrijdfpelen, alwaar derzelver kiefche aandoenlijkheid en inneemende bevalligheid de hulde ontfing van de Ridders, die, door de liefde bezield, zich ter befcherming van haar eer en onfchuld overal in de bresfe ftelden. Aan deeze beminnelijke voorwerpen heiligden zij hunne gedachten, hunne tochten , hunne zegepraalen.- Een treffend voorbeeld van het geen wij tot dus verre gezegd hebben , levert ons de gefchiedenis van klara van iiohenjjichen in dit Tooneelfpel, het welk meer dan eens op de voornaamfte Schouwtooneelen van Duitschland met toejuiching ontvangen zijnde , thans in een nederduitsch gewaad onzen landgenooten wordt aangeboden. * 3 Schoon  AAN DEN LEEZER. Schoon ik mij , zonder grootfpraak , vleijen durve , dat dit jtuk , voor zo verre de energie en kracht van uitdrukking betreft, bij de vertaaling meer gewonnen dan verlooren heeft , kan ik echter niet ontveinzen , dat ik in hetzelve, hier en daar, vooral in de fchikking, gebreken heb aangetroffen , die niet wel , zonder een gantfche verandering van het ftuk, te verhelpen waren. Dan niettegenftaande deeze, als ik het zo eens noemen mag , meestal mechanieke pcbreken, is mij in dit Tooneelfpel zo veel gevoel, zo veel waarheid, zo veeh Jclioon in liet pathetieke , zo veel natuurlijke ' teekening in de karakters voorgekomen , dat men 'er met grond van zeggen mag, dat het be'dndwoordt aan den regel, waaraan men alle de voortbrengfeh der jraaije kunsten toet/en moet , name/ijk dat het gefchikt is om te tref' Jen en te behaagen. Ik vertrouw dus, dat het in ieder aandoenlijk hart, voor 't welk de gevoelens cener bepioefde Vriendjchap en kwjche Liefde, die de edele hoofd-  A"A N DEN L E E Z E R. hoofdbedoelingen van de zedeleer van die ftuk uitmaaken ,. niet onverfchillig zijn. kunnen , die zachte en J'treelende gewaarwordingen zal doen ontftaan , welke tot zo veel eer ftrekken der mensclu lijke natuur, en dat menig een mogelijk nog wel eens wenfehen zou , dit ftuk met luister op ons Hollandjche Schouwtooneel te zien verfchijnen.  VERTOONERS. ürs1war van adelingen, Ridder en Heer der kafieelen \Tolenho , Wihburg en Falkhelm, in Frankenland. sla b a., weduwe van den Ridder van Hoheneichen, hendrik, Landgraaf yan Thuringen. otto van s c h o n h o r n , Ridder van den Burg Heilwart in Thuringen. bruno van hildersvveil, Ridder en Overfle der Ruiterij van den Landgraaf. u l l o, een oude dienaar van Adelingen. r ober t , -j Godfried \k'^gSknschten van den Landgraf' williuald, "> fkn echten van Otto. wolfgang, J war ia, kamermeisje van Klara. Vttle Ruiters en knechten.  KL ARA VAN HOHENEICHEN, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt een Gothifche zaal, behangen met geweeren en wapenrustingen. EERSTE TOONEEL. adelingen, ullo. adeling f. n, tegen Ullo, die binnenkomt. Wel rrn! zijn de paarden gezadeld, de fchildknaapen reisvaardig? ullo. Alles is in gereedheid. Maar 'er is zo even een vreemd Ridder op de wacht zich komen aandienen, en verzoekt u te mogen fpreeken. adelingen. Vraag eerst zijn' naam, en zeg hem dan, dat hij mij welkom is. ullo. Dat heb ik reeds gedaan. Hij noemt zich Otto van Schonhorn, komt uit het land van Thuringen, en brengt u een gewigtige tijding. adelingen. Uit Thuringen? — Zo hij een Sara-ceen ware, A Z0B  3 KLARA VAN HOHENEICHEN, zou hij mij oneindig welkomer zijn. Ik haat dat land en deszelfs bewooners, heb hen een eeuwige vijandfchap gezworen. Zeg hem dat ik Urfmar van Adelingen heet, en met geen Thuringer gemeenfchap houde. Is hij gebelgd over die boodfchap, vertel hem dan, dat ik niet, gewoon ben iemand te vreezen, en mijn degen altijd gereed heb om voor mij te andwoorden. u llo. Edele Ridder! is het mij geoorloofd u iets onder het oog te brengen? De vreemdeling is een Ridder en verzoekt om herberging,- zoudt gij hem dit weigeren, dan moest gij adelingen. Zwijg, en doe wat ik u zeg! (hij gaat het Tooneel heen en weder peinzend over) Gij hebt toch gelijk, Vriend, gij hebt gelijk. Dat zou een kwetzing der gastvrijheid zijn. Wat kan hij het helpen dat zijn vaderland bij mij gehaat is! I3en ik neen zo niet! was ik toch zelfs niet een Thuringer? mogelijk ging het hem in zijn land kwalijk! wie weet of zij daar niet met elkander over hoop liggen, en dat hij het moede was, gelijk het mij verveelde. De wacht moet hem begroeten, en gij zult hem hier brengen. Ullo gaat heen. TWEEDE TOONEEL. adelingen , alleen. Ja ! ja ! Ullo hij zij mij van harte welkom  TOONEELSPEL. 3 kom! 'er zijn uit dat land toch ook nog Helden voortgefprooten; en Ridderlijke manieren zal hij immers wel kennen , anders zou hij mijn kafteel voorbijgetrokken zijnl Ik had het zekerlijk wel verzegd om ooit meer met dat volk gemeenfchap te houden, maar (hij klopt op zijn hart) die wonde hier is nog niet volkomen geheeld , en waarom zou ik met een onfchuldigen twisr zoeken? Hm ! Uit Thuringen? Hij zal dan zekerlijk Klara wel kennen ! — — —! (hij ftddert) Ha! met welk eene koude rilling doortintelt deeze naam alle mijne leden1 hoe knaagt en klopt die nog aan mijn hart! Geheeld, Adelingen, is de wonde nog niet! alleen vergroeid, verwilderd! (met een weêmoedigen toon) gij zult ze wel met u in het graf neemen! — 6 Klara! Klara! hoe of het haar toch gaan mag, of zij het nog al wel heefc? (driftig) vraag ik dat nog, zot, daar ik ben! — zekerlijk zal het haar welgaan. In de armen van haaren lieveling zal zij liggen; wellust ademen, wellust fchenken ; kinderen, als engelen, zullen aan haare voeten fpeelen, en ik? — Hier ftaa ik eenzaam en verlaateu! geen zoon, geen dochter! niemand, die eens mijn ftervend oog zal luiken, mijn lijk vergezellen, een traan op mijn graf zal Horten. En dit alles door haar.' door haar! (hij veegt een traan van zijn oog) Ga bij die ontelbaaren die ik reeds vergoten heb, en die gij daar boven, (naar den hemel ziende) zo gij rechtvaardig zi.it , toch allen geteld hebt! (men hoort de trompet blaaA * zen  4 KLARA VAN HOHENEICHEN, zen) Ha, daar komt de vreemdeling. Ik moet op mijn verhaal zien te komen. Ik heb daar weder een feilen (lorm in mijnen boezem verwekt, het gantfche heir der rampen tegen mij in 't harnas gejaagd. Ik zal wéér wat te beltrijden, wat te temmen hebben ! DERDE T O O N E E L. adelingen, otto, ullo. adelingen. Zijt mij welkom, dierbaare Ridder! Ik heb meer dan gemeene achting voor u, wen gij uw vaderland verlaaten hebt met oogmerk om het nooit weder te betreeden. otto. Daar had ik zeker reden genoeg toe. Maar vriend , ik verliet, toen ik van huis reed, een getrouwe gemalin, twee lieve kinderen, en een wel verfterkt Kafteel. Van deeze dingen, gelijk gij bij ondervinding wel weeten zult, fcheidt men zo ligt niet af. adelingen. Of vrouw en kindereu ons zo na aan het harte liggen , kan ik juist bij ondervinding niet zeggen, maar.... otto, hem in de rede vallende. Dus nog niet gehuuwd? ade-  TOONEELSPEL. 5 adelingen. Nog niet; neen, nooit-, in eeuwigheid niet! maar ik wil wel gelooven dat als een vrouw getrouw en deugdzaam is, en men in zijne kinderen zijn eigen evenbeeld — niet dat van een vreemde — mag aanfchouwen; dan moeten beiden hier (op zijn hart wijzende) vast aan een gefmeed liggen, ons onuitfpreekelijke geneugtens doen erlangen, maar ook veele zielgrievende zorgen verwekken! — Ullo, gij moet laaten opdisfchen zo veel als een ongehuuwde Ridder vermag.— De Hof, die op uwe wapenrusting ligt, doet mij vermoeden, dat gij in allerijl gedraafd en verkwikking nodig hebt. otto. Blijf, oude man! — eerst zal ik mijn boodfchap afleggen, en dan niet verfmaaden het geen Adelingen met mij deelen wil. adelingen, tegen Ullo, Nu draag dan zorg, dat ik mij ten minften deeze deeling niet behoeve te fchaamen. (Ullo gaat heen) o tt o, Ik fpreek immers met Adelingen, den Thuringer? adelingen. Men noemt mij Adelingen, een naam, dien ik gaarne hoor, en die mij niet doet bloozen! maar een Thuringer ben ik niet — ik wil het ten minften niet zijn. Ik haat dat land, en — — zie, daar ging ik de maat te buiten — neen! ik A 3 moet  6 KLARA VAN HOHENEICHEN, moet noodwendig onderfcheid maaken! — ik haat alleen deszelfs bewooners otto. Nu zal 'er nog een grooter onderfcheid nodig zijn! Toch alleen de zulken, die een onedele ziel hadden ? adelingen. Juist, Ridder, die alleen ! maar 'er zijn zo veeIe fehurken, dat ik de weinigen, die uitzondering verdienen, geheel daar bij vergat. otto. Uw knecht zal u zekerlijk mijnen naam gemeld hebben! heeft mijn gedacht u beledigd? hebt gij ooit gehoord, dat wij een onedele daad onderno. men, ons Ridderlijk woord gebroken, of onze handgelofte niet zijn nagekomen ? adelingen, Nooit! anders had ik u mijn Kafteel niet geopend, noch u de hand van vriendfchap gegeeven; ik had u afgeweezen, als een knecht, die een ftruikrover diende , en nu bij eerlijke Ridders een goed heenkomen zoekt. Uw naam is mij bij geruchte bekend, e:i het kooit mij hoe langer hoe klaarder voor, dat ik u 'ergens gezien heb, dat ik zelf ooggetuige uwer daden was. Waart gij niet bij het Tournooifpel te Augsburg, toen men de fchoone Klara, — — (zich ze hen beftraffende~) neen , dat was het niet dat het merkwaardig maakte! — waar zo veele Ridders zo dapper flxeeden — waar Wolderich van Klara's — — vervloekte naam! — — (/'«  TOONEELSPEL. 7 ; (in gefladige onrust") waar de oude Wol- derich . kent gij hem niet? Waar hij ■ neen! dat meen ik ook niet! . waar Haslingen en Fallenburg —■ juist, dat was het zo ern- ftig aan elkander kwamen, de harnasten reeds losknoopten en — hoe Klara's witte doek — ach! altijd en eeuwig die naam in 't kort herinnert gij u dat Carroufél niet? otto. Of ik het mij herinnere! Nooit in eeuwigheid zal het mijn geheugen ontflippen; als grijsaart zal ik het nog mijne nanee/en vertellen. Was ik niet een vau de eerflen, die toen uwe dappere vuist gevoelde, zich lang verweerde, maar het eindelijk moest opgeeven? Was ik het niet, dien gij zelve de derde prijs toekende? en, fchoon deze omftandigheid mij dit kampgevecht niet merkwaardig maakte, dan zou het toch uwe dubbele overwinning zijn ,• de overwinning van zo veele dappere helden, de behaalde zegen over de fchoone, anders zo ongevoelige , Klara adelingen. Gij vergeet uw boodfehap! otto, onafgebroken voort'fpreckende. ó, Nog dunkt mij zie ik u met den helm in de hand naar haar toetreeden; uwe fchoone bruine hairlokken met den wind dartelen;nog zie ik uw rollend oog haar vuurig aanlonken; het opzwellen van die mannelijke aderen, en uw majestueus gelaat in glans gelijk aan de ondergaande zon! Zij wilde A 4 u  8 KLARA VAN HOHENEICHEN, u den lauwerkrans op den fchedel drukken, en zonk me: haar hoofd op uwen boezem. adelingen. ó, Houd op, houd op! otto. Alles weérgalmde van het gejuich eener ontelbaare fchaare: — Lang leef dit fchoone paart riep alles wat maar lippen roeren kon; flegts eenige Ridders ftonden verftomd en knarschten op hunne tanden. adelingen. Zijt gij gekomen om mij te martelen? otto. Wie had toen durven denken dat de laffe Hoheneichen.... adelingen. Ook hem noemt gij mij? otto. Dat hij uwen zo löflijk verkreegen fchoonen buit, u zo ras, zo fchandelijk ontrooven zou, dat deeze laf aart u, wiens boezem brandde van een edele liefde voor uw vaderland, tot het befluit brengen zou, om dik vaderland voor eeuwig te verhaten ! adelingen. Als gij niet ophoudt, dan zweere ik u bij mijne Ridderlijke eer, dat ik de gastvrijheid zal kwetzen, u mijn deur wijzen, en u daar buiten rekenfchap zal eifchen van uw onbezonnen taal. ot-  TOONEELSPEL. 9 otto, bij zig zeiyen. Nog is zij hem niet onverfchillig. Hiervan ben ik ten minften nu verzekerd, {tegen Adelingen) Ik was onbedagt, vergeef het mij! Ik had u niet aan dingen moeten herinneren die gij gaarne wenschte te vergeeten. Nogmaals vergeef het mij, en laat u dit ten minften tot troost ftrekken, dat Klara u niet vrijwillig ontrouw wierd, dat men haar, toen gij tegen de Saxen te velde trok, met geweld van uwe zijde rukte. adelingen, met zichtbaare ontroering. 6, Zwijg, zwijg! otto. Dat vader en moeder, met den verleider eensgezind, haar dwongen , naar het altaar fleepten .... adelingen. Ellendige troost! die olie in 't vuur zou Horten, wanneer ik minder moed hadde en mijn heilig bezwooren eed niet wist te houden. Dwingen? (zeer bitter) dwingen ? alsof men een vrouw dwingen kost! Om 't leven brengen kan men haar, en eene grenzelooze liefde eischt den dood, wanneer men haar bet gegeeven woord wil doen breeken. otto. Maar wanneer men nu haar eens gedreigd had met uwen dood ? adelincen, bitter lagchend. Ellendiger uitvlucht heb ik nog nooit gehoord Mij om 't leven brengen, alsof zij mij reeds in hunne magt hadden? als of ik, gelijk een jongen, A 5 voor  to KLARA VAN HOHENEICHEN, voor hunne roede gebeefd had; als of de trouwlooze mijn arm niec kende? niet wist dat ik honderd zulke fchurken meester kon worden, en haar uit een bende van duizenden verlost zou hebben, indien zij Itandvastig gebleeven ware, niet door weelde en rijkdom verblind, zich vrijwillig had opgeofferde o Vrouwen, vrouwen! Ik heb uwe deugd beproefd en haar niet zuiver gevonden. Uwe liefis ijs met fneeuw bedekt. Wee den man, die 'er Zich gerust op waagt; eer hij het denkt, ftort hij reder, en krijgt hier en daar, (op zijn hoofd en hart wijzende) diepe wonden, die nooit te heeleu zijn. Maar, god zij dank, ik heb u leeren ver. achten! En waartoe nu toch deeze verönt- fchuldiging ? Al was zij ook zo zuiver als een Engel, is zij niet met hem getrouwd? is zijniet voor mij (zijn jlem wordt flaauw en zeer aangedaan) verloren? verloren voor eeuwig? (hij fpringt op , en loopt driftig naar liet venfter.) OTTO. In zulk een korten tijd reeds veel gewonnen I Nog bemint hij haar, is bijna van haare onfchuld overtuigd! — — Zou ik het nu zonder omweg wagen durven, hem haar ongelukkig lot openhartig afiemaalen ? uit haar naam om bijftand verzoeken ? Neen', de fchranderheid der vrouwen is altijd beter dan de rondborftig'neid der mannen. Ik zal haar last getrouw nakoomen; uit naam van een ander om hulp fmeeken, en, verlost hij haar, dan inag zij zelve voltooijeu het geen zij begonnen heeft. ADE-  TOONEELSPEL. n adelingen, komt terug; hij is door een hevige hartstocht getroffen, maar houdt zich als of hij bedaard was. Het is heden een fchoone dag, zeer gefchikt om een jagtpartij te maaken, en ik heb verftrooi- jing nodig! wilt gij uwe boodfchap niet afleggen? .— maar, eens vooral zo als gezegd is! geef uw hand daar op ! ott o. Hier is zij! adelingen. Nooit meer haar naam te reppen! otto. Het zij zo! en nu mijn boodfchap ■ In ons vaderland, waarde Adelingen, ziet het 'er bitter uit; dat zult gij bij algemeene geruchte wel gehoord hebben. Sedert den dood van den ouden Landgraaf, is wanorde onze wet, en binnenlandfche onlusten ons lot. De jonge graaf reist, in gezelfchap zijner gunffelingen, het gantfche land door, om overal prooi voor zijnen wellust op te fpooren ; en, waar hij deeze vindt, daar geldt geen Ridderlijke trouwe noch eer! hij berooft de mannen van hunne vrouwen, de vaders van hunne dochters, en dwingt beiden om zijn geilen lust te boeten. Nog onlangs overrompelde hij met zijne baldadige rotgezellen een adelijk Kafteel, en flak den eigenaar overhoop, om zich meester te manken van deszelfs fchoone gemalinne. De vrouw wist dat het op haar gemunt was, ontfnapte in de alge-  12 KLARA VAN HOHENEICHEN, gemeene verwarring — en kwam daags daaraan, alleen vergezeld van een haarer hofjufferen, zich bij mij aandienen. Ik opende haar mijn deur. Nog befpat mer het bloed van haaren echtgenoot wierp zij zich in mijne armen en verzogt om befcherming. De jonge Landgraaf wierd het gewaar, en belegert thans, federt een maand, mijn Kafleel. ADELINGEN. Waarom verzoekt gij den Keizer niet om die wanordens te fluiten en de rust te koomen herftellenï O T TO. Dat hebben reeds eenige gehoonde burgers gedaan; wij hebben reeds meermaalen boden naar hem gezonden, om onze klagten in te brengen ; maar wij hebben nog geen bijftand gekreegen. Hij, die zelf in zijne eigen landen den oorlog voert, en zo veel te beflrijden heeft om zich in zijn aangeërfde goederen te handhaaven, kan zich onze zaak, hoe welraeenend ook zijn hart ware, niet met magt van wapenen aantrekken; en vermaaningen ■—-—- wat zouden die bij zulk een Woesten losbol uitrechten ? ADELINGEN. Maar uwe nabuuren? O TT O. Die zien het met vreugde aan, hoe wij zeiven in onze ingewanden wroeten, en maaken reeds het juk gereed, waaronder wij onze vrije halzen zullen moeten krommen! A D E-  TÖONEELSPEL. 13 ade l i ngen. Dan zijt gij waarlijk te beklaagen. Van binnen verdeeld en van buitenlaudfche hulp verdoken, zijc gij een prooi voor ieder die u den voet op den nek wil zetten. otto. Eene waarzegging die maar al te ras vervuld zal worden; die mij het eerfte treffen kan. De buitenwerken van mijn Kafteel zijn reeds geflegt, het water, dat den burg omringde , is uitgegraaven, de levensmiddelen zijn reeds opgeteerd. Alleen door fineeken zie, zó laag moest ik mij vernede¬ ren — verkreeg ik een ftilftand van twaalf dagen, ik beloofde, na het eindigen van den zeiven , de vrouwe overteleveren, of mij onder de puinhoopen van mijn Kafteel te laaten begraaven. adelingen. En denkt gij uw woord te breeken? zult gij de verlaateue overleveren? otto. Neen, dat zal ik niet doen , als gij mij bijftand biedt. De hulpelooze zendt mij zelve naar u; zij heeft van verre van uwe daden gehoord, heeft vernomen, dat gij magtig en groot geworden zijt, dat gij nog onlangs den geweldiger, roover, den trotfchen Schellenberg, beoorloogt en verwonnen hebt; dat zeshonderd ruiters u ten dienste ftaan , en dat gij helpen kunt, als gij flegts helpen wilt, ik heb mij aan de noordzijde van mijn Kafteel met een touw afgelaaten, en ben mijne vijanden ge-  !4 KLARA "VAN HOHENEICHEN, gelukkig ontkomen, om u deeze boodfchap te brengen. adelingen. Gij hebt veel gewaagd. Hoe, als ik nu eens.... otto, hem in de reden vallende. Uwe bede niet verhoorde? dat wilde gij immers zeggen? zie, deeze gedachte is mij nog niet eenmaal ingevallen, want ik ken u en uwe daaden. Valsch, verfchriklijk valsch moest dan het gerugt zijn, dat dagelijks zo veele uitmuntende heldendeugden van u verhaalt, u eenen befchermer der weduwen, een vader der weezen noemt, u.... ad el inge n. Houd op! al lof genoeg! ik heb geene vermaaning van doen, want te helpen is mijn plicht, en om de verdrukten te veiiosfen, heb ik geen fpoore nodig. Vloek zou mij treffen, en eeuwige fchande mii tot in het graf vergezellen , wanneer ik uw vertrouwen niet beandwoorde. Van nu af aan neein ik de zaak van de arme weduw geheel voor mijn rekening; ik zal haaren man wreeken en haar verlosfen. Daar kunt gij flaat op maaken, want Adelingen belooft het u. . Wee u, gij fnoode fielt! mijn vuist zal u die wellustige aanprikkelingen wel verdrijven , ik zal u met roeden tuchtigen, wier kneileiide ftriemen gij nog lang gevoelen zult. Thuringen zal gewaar worden wat het van mij te verwachten had, en wat het aan mij door een éénige verloor. ■ Twaalf  TOONEELSPEL. 15 Twaalf dagen, zegt gij, verleende hij u ftilftand? Hoe veelen zijn 'er reeds van verloopen? otto. Het is heden de derde dag. adelingen. Dan hebben wij overvloedig tijd! maar waarom getalmd, als men iets goeds ondernemen en de boosheid (tuiten wil? Wij breeken nog heden op. o tt o. Ik dank u, edele vriend! adelingen. Ik moest u veel eer bedanken, dat gij mij gelegenheid geeft, om mijne plicht te vervullen. VIERDE TOONEEL. de voorigen, ullo. adelingen, tegen Uil». w ij zullen heden niet op de jacht gaan, de knechten moeten zich reisvaardig maaken, en driehonderd mannen van mijne ruiters bij een vergaderen; nog deezen dag moeten zij op de heide verfchijnen, want morgen breeken wij op. ullo. Het is mij lief, Ridder, dat wij eens weder iets ernftigs te doen krijgen; 't verveelde mij reeds lang tegen beeren en wolven onze krachten te beproeven. ad e-  jtf KLARA VAN HOHENEICHEN, adelingen. Verblijd u niet te zeer, vriend! wij gaan llegts op een haazenjagt, gij kunt uwe wapenrusting wel te huis laaten. otto. Niet alzoo, waarde Ridder! de legerhoofden zijn meestal jongens, maar hunne Ruiterij is dapper volk: zij vochten dikwils als leeuwen; en, zo gij goede raad wilt volgen, neem dan alle uwe ruiters mede! zij zullen dubbel hun man vinden. Het krioelt rondom mijn Kafteel; zij hebben zich diep verfchanst. adelingen. Ullo, doe zo als ik u zeg; niet meer dan drie honderd; zij zijn meer dan genoeg. De beste honden raaken het fpoor bijfter, als 'er de jager niet altijd achter heen zit, en is de aanvoerder een onnozele bloed, dan zinkt den dapperften man de moed in de fchoenenJ Ik zal ze wel uit hunne fchuilhoeken jagen! En, onthoud dit altijd als een les van uwen vriend, Otto: Hij, die een goede zaak voorftaat, vecht veel fcherper dan drie anderen die een flecht ftuk onderneemen; dat heeft hij daarboven (naar den hemel wijzende') reeds zo ge» fchikt, reeds zo in het menfchelijk hart gegraveerd. Hoe zou toch anders een braaf, eerlijk man bij zo veele guiten en fchurken op deeze waereld beftaan kunnen ? Ga nu heen, Ullo, en gij met hem , want gij zult wel eetlust hebben, en uw maaltijd zal reeds gereed  TOONEELSPEL. 17 reed (laan. Maak nu fchielijk mijn wapenrusting gereed, en ik zal op *t boaenblik bij u zijn. otto. Ik zeg u dank» gij hebt mijn hart reeds verzadigd , nu verlangt het lichaam ook zijn aandeel. Ik zal mijn vrouw, mijne kinderen wederzien, en dit door u! Ik kan u niet genoeg dan¬ ken, mijn borst is te beklemd, het is daar te vol. (Hij vijst op zijn havf) Ik vind geene woorden, om het uittedrukken zo als ik het meene, zo als ik het gevoele. Mijn vrouw, mijne kinderen zullen, indien het God behaagt, dit beter kunnen doen ; en wanneer de oudften met de taal der onfchuld, en de jongden met flamelende tonge aan uwe kniën hunnen dank betuigen, dan zal alles bij mij ook beter los raaken. Hij gaat met Ullo heen. VIJFDE TOONEEL. adelingen, alleen, I/ij gaat peinfend heen en veder , en jlaat zich voor V voorhoofd. D at was weder te fchielijk gehandeld; ik hnd dit om mijne rust nooit moeten inwilligen. Maar wat geldt hier de rust, als het op de réddtng van eer en onfchuld aankomt ? Heb ik nog weinig vermaak van mijn leven genoten, ik zal het ten minften 111 de vervulling van mijn plicht vinB den!  it KLARA VAN HOHENEICHEN, den! Ik zal de kinderen hunnen vader, de vrouw haaren echtgenoot wedergeeven; en wanneer gij ze dan aan uw hart drukt en deel in haare vreugde neemt, en denkt: gij had het toch ook zo kunnen hebben! . Nu ja, daar komen wij weder op den ouden tekst! alles brengt en leidt mij daar weder op! Ik beloofde naar Thuringen to trekken, eu dagt 'er niet aan, dat ik dan weder digt bij haar kwam. —Ik bij haar? — ja, Adelingen, ja, gij bij haar! mogelijk trek ik haar burg voorbij waar zij haaren zetel houdt! —■ Wanneer zij dan eens aan de poort Haat ! met haare kinderen, met haaren man mijnen ftoet naoogt! Wat zult gij dan doen, Adelingen? (niet vuut) Haar wegrukken van den lafbek, en die trouwlooze voor zijne oogen den dolk in den boezem ftooten! — — Haar vermoorden! (hij fchudt met zijn hoofd) Neen, Adelingen! aan haar voeten zoudt gij vallen en haar aanbidden. ö Klara! gij mijn vrouw, en dan was 'er geen gelukkiger flerveling dan ik! Wie u uit mijne armen rukken wilde, die — (hij flaat met zijn hand tegen zijn voorhoofd) — Zie daar! ik wil ten ftrijde trekken, en beb nog niet eens een zwaard aan mijne heupe gegord, (hij gaat naar den wand, neemt 'er een af en beziet het) Dat is veel te zwaar! met u zou ik den romp van een reus kunnen fplijten, en door het fcelet van zulk een ontzenuwden, waterachtigeii wellusteling zoudt gij in eens doorgaan; rust hier tot beter daaden! (hij hangt het weder op, en neemt een  T O ONEELSPEL. i9 een ander af, dat hij op de hand weegt') Bijut nog te zwaar! voorheen droeg ik u flegts, als ik voor de vrouwen fchermutzelde en mijn hof bij de fchoone Klara maakte. Hoe dikwils prees zij uw greep, uwen kling! (Hij werpt het wgg) Weg met u! gij mogt haar voorbeeld volgen, en, wanneer ik eens het meest op u ftaat maakte, mij ook bedriegen, mij ook verhaten! ZESDE TOONEEL. adelingen, otto, ullo, willibalu. otto, buiten adem inkomende. ó Adelingen! een bericht, dat mij door de ziel dringt! zij zijn . zij hebben in den nacht ■ terwijl de getrouwe voor mij tot God fmeekte . ó, fpreek Willibald, fpreekl mijn fmart is te hevig! ik kan niet! ad e lin gen. Spreek vreemdeling, wat is het? welk bericht brengt gij ? wie zijt gij ? wi llibald. Een van des Ridders Schonhorns ruiteren. Toen onze heer zijn Kafteel verliet, en wij, op bevel zijner vrouwe, in de Kapel ons gebed voor zijne gelukkige terugkomst uitftorteden, hebben de trouwlooze vijanden ftilftand en eed verbroken, en zijn den burg overgeklomraen. Zij overvielen B 2 ons  2o KLARA VAN HOHENEICHEN, ons aan het heilige autaar, en ontwijden het met ons bloed. OTTO. Denk een«, Adelingen! gevoel het met mij! mi n vrouw ! mijn getrouwe , deugdzame vrouw , is in de handen van den wellusteling. ADELINGEN, tk gevoel het, Ridder, ik gevoel het; ik weet bij ondervinding, hoe dit fmart ; maar wees gerust, en draag uw leed als een man, ik zal voor u m de bres fpringen. Voorheen beloofde ik u flegts hulp, nu neem ik uw zaak geheel voor mijn rekening. Uw vrouw zal gered, uw Kafteel weder veroverd worden. Mijne knechten kunnen ook rotfen beklimmen. Niet a's de dieven in den nacht, voor hunne oogen zullen wij ze beklimmen, en rekening met bén houden; wèes niet bekommerd, wij zullen een gladde fom maaken en geen een zal 'er overblijven die het den ftedelingen verhaalen kan, wie op uwen burg gehuisvest is. OTTO. God gave dat het zo ware! maar hoe zult gij hen met geweld kunnen aanvallen , zonder mijne vrouw en kinderen in de waagfchaal te Heller. ? Zullen zij deezen niet terftond voor het front plaatfen ? zullen zij niet eerst moeten fneuvelen, eer gij hen treffen kunt? ADEL IN GEN. Laat mij eerst overleggen ! Zo het niet met gewekt wil gelukken, dan moet het 'er met list door.  TOONEELSP;EL. M door. Onbewust van het lot, dat ik hen bereiden zal , zullen zij zekerlijk in uwen burg brasfen en zwelgen , geenen vijand vreezen , omdat zij 'er geenen denken te hebben. Verrasfching was flas hier het beste middel. (Tegen fVillibald") Kom hier, verhaal mij verder hoe gij ontkomen zijt. WILLIBALD. Toen ik zag dat mijne edele vrouw reeds in hunne handen was OTTO. ó Zeg toch Willibald! hoe bejegenden zij haar? W1LLIB1LI). Voor zo veel ik onder al het gewoel en verwarring bekeuren konde, niet onbetamelijk. OTTO. Ha! niet onbetamelijk! ja, ik ken de fchurken, met haare bevalligheden zullen zij zich verlustigen, haar dwingen willen ADELINGEN. Vrees het erglte^ niet! (Tegen Willibald) Ga voort met uw verhaal. WILLIBALD. Ongewapend was ik niet in ftaat haar bij te Itaan, en zogt dus te ontkomen. Ik vond de deur open, en op de heide de paarden der vijanden zonder oppasfer: Ik befprong een derzelven en jaagde mijnen Heer na. Ras ontdekte ik zijn fpoor, doch kon hem niet eerder dan hier innaaien. B 3 ox-  13 KLARA VAN HOHENEICHEN, tób OTTO. En waar waren mijne kinderen? WILLIBALD. Bij de vreemde vrouwe. OTTO. Ach! mijn eigen lijden belette mij tot nog toe aan het uwe te denken, ó Adeüngen ! ook gij hebt fmarte te verwachten! woedende, knaagende fmarte! Zeg Willibald , vroegen zij niet naar haar ? WILLIBALD. Dikwils en dringend ! Twee der voornaamfte Ridders namen onze vrouwe bij de hand, en verzogten bij haar gebragt te worden. In traanen (bekende moest zij hen volgen , de gantfche ftoet volgde haar op de hielen — toen vond ik juist gelegenheid om te ontvluchten. OTTO. Langer te zwijgen ware dwaasheid! Adelingen, gij moet alles weeten! Deeze vrouw, welker echtgenoot de roovers vermoord hebben, die bij mij om befcberuiing fmeekte, die nu weder in handen van den Landgraaf is! Deeze vrouw — zegt uw hart u niets ? Gevoelt gij niet zekere geheime aandoening? — Deeze vrouw ADELINGEN. Spreek maar uit dat donderend woord: Is 't Klara? OTTO. Zij is het. Ik moest haar heilig belooven u dat niet te zeggen, omdat zij voor uwen haat ia  TOONEELSPEL. 23 in haar afwezen beducht was , en zich zelve in uw bijzijn wilde rechtvaardigen. Maar het eigenbelang dwingt mij deeze bekentenis ^af, en, Adelingen! hier ftaa ik en zweer u voor het oog van den Almachtigen God: Indien ik geen waarheid fpreek, dat dan de Landgraaf mijne vrouw zijne knechten ten prijs gceve ! — Klara was onfchuldig. Klara bemint u nog even zo zeer, als zij 11 ooit beminde ADELINGEN. ■ Donder maar voort! Het word een ontzaglijk onweder, een woedende (lorm. OTTO. Ik, Otto van Schonhorn, was 'er bij tegenwoordig , toen heur vader haar dwong, de aan u verloofde hand aan Hoheneichen te geeven. Ik hoorde, hoe zij haar dreigden u naar het leven te zullen dingen , als zij niet haar toeftemming gaf. Ik zag haar naar het altaar fleepen, en liep 'er woedend van daan , omdat ik haar niet helpen kon. Mijn vrouw — want zedert dien tijd hield ik met Hoheneichen geen vriendfchap meer — mijn vrouw gaf haar nu en dan een bezgek, en verhaalde mij altijd, als zij weder te huis kwam, hoe ongelukkig Klara midden in den overvloed was, hoe zeer zij de haar opgedrongen echtgenoot haatte, nog met eene hartelijke liefde aan baaren Adelingen verkleefd was, geduurig naar hem vernam, en altijd weende, wanneer zij zich flegts aan u herinnerde. 13 4 ADE-  24 KLARA VAN HOHENEICHEN, ADELINGEN. Gij moet mij flegcs eene opheldering geeven van iets, dat anders voor mij nog duifter is. Kreeg ik niet door haaren biechtvader een brief, waarin zij — anders kende ik deezen brief van woord tot woord als mijn onzen vader van buiten ; —. maar uw verhaal heeft mijn verftand verbijsterd, hec voorledene geheel uit mijn geheugen gewischt. Ik kan flegts alleen aan haar denken , haar geVoelen herinnert gij u deezen brief niet? OTTO. Volkomen uit het geen zij mij nog kortlings verhaald heeft. De vader van Klara wilde zich zeiven en Hoheneichen wreeken. Hij dwong haar u te laaten fchrijven, dat zij u verachtte, haatte, en in Hoheneichens armen gelukkig leefde. AD C LINGE N. Vervloekt fchelmftuk! OT TO. C>, Als gij wist, met welke verrukking zij nog onlangs van u fprak , toen zij zich vrij gevoelde van de banden, dié haar aan haaren man boeiden! God heeft het zo beftierd, zeide zij, de Landgraaf moet onwetend Adelingens wreeker worden. Dikwils klaagde en weende zij bitter, wanneer zij dacht overtuigd te zijn, dat gij haar reeds lang vergeeten had, reeds lang had leeren verachten, ê, Onderzoek toch vooral, zeide zij, toen ik van haar affeheid nam, of hij reeds een vrouw heeft? of hij mij nog bemint? En.vindt gij het eer-  TOONEELSPEL. 25 eerfte, overtuigt hij u van het tegendeel van het laatfte, keer dan zonder hulp te rug, en laat mij fterven. adelingen. Neen! gij zult leeven, Klara! nog leevcn in mijne armen, dagen van wellust en vreugde! Ach! gij mij weer gefchonken ! Gij nog de mijne ! Gij mij nog" beminnen ! o Otto , ach , hoe klemt het daar! (hij wijst op zijn hart) Veel fterke'r dan het verdriet, ö Ik gevoel het: vreugde, bovenmaatige vreugde is ook pijnelijk. (Hij wringt zijne handen , ziet vol aandoening naar den hemel, loopt op en neder) Mijn hart is niet ruim genoeg 0111 dit alles te bevitten. Zij onfehuldig! deeze gedachte alleen is reeds te wellustig, om ze in haar gantfche kracht ie kunnen gevoelen! Zij mij nog beminnen! Zij weder de mijne! Dat is te veel' zaligheid ! Wie deelt ze met mij? Wie kan haar bevatten? ■ Waarlijk ik ben een kind geworden! ó, Vriend Ullo! waar is mijn volk? zij moeten vrolijk weezen, zij moeten juichen-, dat men het door het gantfche land kan hooren! Open hen mijne kelders en kluifen , laat hen drinken , deel neemen aan mijne vreugde! o t ï o. Deeze blijdfebap is nog te voorbarig. Denk, dat deeze vrouw, die gaarne de uwe zijn wil, ten tweedemaalen in de handen van een wellusteling is. Ieder dag is kostbaar, ja ieder oogeribl'k! IS 5 Re4  s6 KLARA VAN HOHENEICHEN, Red Klara, red mijne deugdzaame vrouw, mijne arme kinderen! ADELINGEN. Ja, redden! redden wil ik, moet ik haar! — Hoe vergeerachtig maakt ons de vreugde ! Dat arme flagtoffer! Redden! reddeu! Ullo! hoort gij niet? waar zijn mijne knechten, waar mijne ruiters? allen moeten zij opzitten, geen een moet te rug blijven! De fchildknaap, die flegts een Heen werpen kan, moet mede voort. Mijne burgen zullen ledig ftaan; raaven en fteenuilen gullen daarin nestelen, roovers hun buit ongefloord daarin deelen,- maar alles moet voort, alles vechteti, wat flegts een hand roeren kan, totdat ik haar hebbe , totdat ik haar wreeke! ó Otto! Otto! haar wreeken over den helfchen guit! zijn boordevollen maat van euveldaaden tot op den bodem toe uitfchudden, en over ieder op zich zeiven wraak varderen, wraak neemen! dat is nu de gedachte die mij bezielt. Nu is alles weder wel bij mij. Nu kan ik weer denken en handelen. Maar, gij ftaat daar zo werkeloos, zo vreedzaam, zonder geweer, zonder zwaard1- Ik zelf moet mij wapenen! (Hij gordt vcrfcheiden zwaarden aan, behangt zich met vecle gewceren, en dit alles met den uiterjien fpoed) Zie, zie ik wapene mij voor u, zal in den nood broederlijk met u deelen! Nu voort! Laat de trompet blaazen! voort ten ftrijd! Naar u , Klara! {Hij loopt gezwind heen, 4t overige volgen hem.) ZE-  TOONEELSPEL. *7 ZEVENDE TOONEEL. Een zaal in O/ïo's burg, R t a r a komt binnen, n e n d r i k volgt haar driftig na. klara. En gij volgt inij toch? hendrik. Overal, waar gij heen vliedt, zult gij mij vinden! overal zal ik u met duuren eede fineeken i overal u volgen! klara. Dan kunt gij mij ook in den dood volgen! En dit zweer ik u, eer ik langer uw onbezonnen taal aanhoore , eer ik u langer voor mij zie, kieze ik liever den fchandelijkften dood! Lach niet, ik weet, gij hebt mij van alle wapenen beroofd, maar deeze hairlokken zullen mij voor een ftrik dienen, zo gij mij niet mijne vrijheid geeft, zo gij mij nog langer kwelt! hendrik. Raas en dreig zo veel gij wilt, mijne woorden blijven onveranderlijk, mijne liefde voor u zo on. wrikbaar als een rots! • — Ik bemin u, Klara, ik bemin u woedend! (haare hand grijpende, die zij met verontwaardiging terug trekt) Kan deeze belijdenis u beleedigen? K l a-  28 KLARA VAN HOHENEICHEN, klara. Even zo min, als de mijne, die ik nu voor u zal afleggen, u beleedigen kan: Ik haat u, Hendrik, ik haat u tot razernij! hendrik, opeen trotfchen toon. Klara! klara. Verdient gij dan deezen onuitbluschbaaren, deezen vuurigen haat niet? Hebt gij niet voor mijne oogen mijnen echtgenoot vermoord? Hebt gij ook hier uw woord en eed niet verbroken? den burg veiöverd , niet als een held, maar als een verachlelijke flruikrover? hendrik. Dit alles zal en moet mijne grenzelooze liefde voor u veröntfchuldigen. klara. Vervloekt zij die liefde, die met moord begint en met roof haar einde neemt! . Een moordenaar, een verbondbreeker, een roover zou ik beminnen? — Neen! Ik koos veel liever den geringften uwer knechten, dan dat ik met u den troou van een Keizer beklom, en over de fchoonlte landen het gebied voerde. hendrik. Gij zegt mij veel! klara. Veel? ja veel te weinig roor uwe fchanddnaden. h en-  TOONEELSPEL. 2? HENDRIK. A!s gq flegts met bedaardheid overweegen, flegts bij u zeiven onderzoeken wilde, waarom ik dit alles ondernam, waarom ik een moordenaar, een roover wierd , dan zoudt gij veel billijker oordcelen. KLARA* Verachtelijk fchepzel! wilt gij mij deel doen nee^ m?n in uwe euveldaaden? Heeft ooit een enkele lonk van mij u tot die vermeetelheid aangemoedigd? een enkele wenk u ooit uitgenoodigd , ooit een enkel woord u geroepen? Spreek, doemwaardige , fpreek, en vel zelf uw vonnis! HENDRIK. Neen, nooit! maar ik zag u, onfchatbaare, ik zag u op het renfpel van Graaf Willem; het algemeene gerucht had mij doen verdaan , dat gij door den dwang van uwen vader met Hoheneichen gehuuwd waart , dat gij hem haatte, en echter getrouw waart gebleven K LARA. ö Had het algemeene gerucht u maar alles verhaalt , dan zoudt gij uw gedacht nooit zo onteerd, nooit uw edel bloed bevlekt, nooit de daaden uwer voorouderen gefcliandvlekt hebben! (bij zich zelven~) o Adelingen, kon gij mijn lijden zien, fneller dan een pijl zoudt gij ter mijner redding toefchieteu! IIE N D R I K. U te zien, u te beminnen was het werk va-i één oogenbülf: dag en nacht .door uw fchaduw- beeld  3o KLARA VAN HOHENEICHEN, beeld vervolgd, waagde ik alles; u te bezitten was de eenige wensch die mij bezielde. Ik zond boden naar u uit, gij wees ze te rug. Ik kwam zelf. KLARA. Wierdt een moordenaar, en dacht bij de begraafenis van eenen echtgenoot uwen bruiloft te vieren. Waarlijk een fchoon ontwerp! De gevoelens van een bedorven wellusteling dubbel waardig! HENDRIK. Indien ik al zulk een bedorven wellusteling ware, heb ik dit echter nooit bij u betoond. Wat belette mij anders deeze vier dagen , waarin ik vergeefs naar een enkelen gunftigen lonk van u gefnakt heb , wat belette mij met geweld te vorderen het geen ik met goedheid niet verkrijgen kon? KLARA. Ik belette het u! HENDRIK. Gij? Als de fchoone Klara maar eens wilde overweegen, dat honderde ruiters onder mijn bevel Haan; waar mede zou een zwakke vrouw zich flegts tegen twee van dezelven kunnen verweeren? KLARA. Met dit oog. Zie mij aan Hendrik! met deezen lieren opflag van het oog. Dit is de blik van cen zuivere onbevlekte ziel. Dit is de blik van een fchuldeloos hart. Uwe onderneeming is een fchelmftuk, waarvoor de verhardite booswicht van fchrik  TOONEELSPEL. 3I fehrik moet te rug deinzen, als hem deeze opflag van het oog treft. Ik vrees u niet, noch uwe honderde ruiters. hendrik. Arme ügtgeloovige ! Ik wil dit middel nog niet kiezen. Nog wil ik beproeven KLAIJ A. Beproef niets, want gij verkrijgt niets. Zo 'er nog een enkel vonkje van mededoogen voor u in mijn hart geglimd had, uwe bedreiging zou dezelve geheel uitgebluscht hebben. Gij zoekt mij te verfchrikken, fielt mij monsters voor, doch gij bedenkt niet, dat mijn moed met ieder bedreiging aanwast, en dat wanhoop in (laat is om alles te waagen. Sterven, mij zelve den dolk in 'c hart ftooten, dit kan ik , als het tot uiterftens ko.m , maar beminnen — dit kan, dit zal ik nooit! ii e n d r ik. Zo heb ik dan niets te hoopen? klara. Niets! zelfs als uw en mijn leven tien eeuwigheden duurde. hendrik, met een verbitterden lach. Ha! niet één nacht langer; — Bedenk u wel Klara! — niet één nacht langer, en gij zijt mijne bijzit1 Kies! klara, op een hoonende toon. Kies! kies! Vrouw? Bijzit? Welnu, laat ons kiezen! De vrouw van een landgraaf? ge- «erd  32 KLARA VAN HOHENEICHEN, t:erd van alle de Ridders des Iands, behangen met kosilware paerlen en gouden ketenen! « maar deeze ketenen zijn met roest bedekt, de paerlen nog befpat met het bloed van haaren voorigen echtgenoot. (Zij rukt een paerlenfnoer, dat aan haar hals hangt, af, en werpt -een handvol van dezelven Hendrik in. V aangezicht.) Weg met u! Vloek zijnen moordenaar! II F. NDillK. Klara! om Godswil, gij maakt mij woedend. klara, zeer gelaten. Wilt gij mij niet verder laaien kiezen? . HENDRIK Neen! uw lot is in dit oogenblik beflist. KLARA. Ha, nu laat zich de wolf geheel naakt zien, «u laat hij het fchaapsvel vallen. Een fchrikketijk monster! Ai! ik ijze! (verbitterd lachgende) Ha, ha, ha! een belachüjk onding! Nu zie ik het eerst recht. ïlet heeft geene tanden; kan wel zwakke lammeren verfcheurén maar geen (langen vernielen. HENDRIK. 6, Hoe waar fpreekt gij? Slange! ja, dit is uw naam ! K LAR A. Ja, (lange! zij vlucht zo lang zij vluchten kan, maar wanneer men ze met voeten treedt, dan iteekt zij doodelijk ! (Zij 'haalt een dolk uit haaren boezem') Zie hier is haar angel! hen-  TOONEELSPEL. 33 HENDRIK. Gij nog een geweer ? Die onvoorzichtigen! KLARA. 13eflraf geene onfchuldigen! Eerst rieden vond ik deezen dolk in een kleed, dat bevlekt was met het bloed van mijnen echtgenoot. Denkt gij wel dat hij daar bij louter toeval Hak, en houdt gij het ook voor toevallig, dat ik hem juist op dien dag vinden moest, waarop gij mij tot uwe bijzin maaken wilt? Ik houde het voor een wenk van den hoogften Rechter, en zal dien volgen. 6, Hij is mij nu dubbeld dierbaar Ik kreeg hem eens van iemand! — Ik wil u dien iemand niet noemen; zijn naam zou u in onmacht doen nederzijgen. Hendrik wil heengaan. Waar wilt gij heen? wegloopen? uwe honderden roepen om eene vrouw te ontwapenen? om haar den eeniget medgezel van haar ellende, den eenigen befchermer van haar deugd te ontrukken ? (zeer driftig) Spreek ellendige! wilt gij dat? Heb ik uwe gedachten geraaden? HENDRIK. Neen, Klara ! ik zogt flegts, ik wilde flegts.... (hij tracht kaar den dolk te ontfutfelen) KLARA. Zocht gij de eenvoudige zelf re ontwapenen ? (zij treedt eenige fchreden achteruit) Ha, ha, ha! daar vond zich de listige bedroogen! mijne'zenuwen zijn nog zo niet verzwakt; het geen zij vatten houden zij vast, al ware het de dood zelve. DeeC ze  34 KLARA VAN HOHENEICHEN, ze dolk zij rechter tusfchen u en mij ! Gij hebt mijnen echtgenoot vermoord, mijnen naam bevlekt, en gaat nu met de affchuwlijke gedachte zwanger om mij mijne eer te rooven. hendrik. Gij dwaalt, wanneer gij denkt dat ik in ernst... (hij ziet eenigzins verlegen naar de deur.) klara. Gij vreest, zo het mij voorkomt, dat men ons bcluiftere, of bij onze afreekening overrasfche. Gij hebt geen ongelijk. Ik wil liever de deur op 't flot doen ! (zij loopt naar de deur) hendriK, haar naloopende. Wat begint gij? wat onderneemt gij? ACHTSTE TOONEEL. de voo rigen,Godfried, komt fchielijk binnen. hendrik. .Ha, dat is recht van pas! ontwapen de dolzinnige! kl a r a. Niet nader ! Godfried, valt haar van achteren in den arm en ontrukt haar den dolk. Het is reeds volbragt. klara. Ha, booswicht! Ach, ik onvoorzichtige! hendrik. Leert gij nu de iterlue van mijn volk beter kennen? KLA-  TOONEELSPEL. 35 k l a r a. Ja! d!e leer ik kennen, maar om u des te meer te verachten. Godfried, trekt Hendrik aan een zijde. Vergeef mij, edele graaf, dat ik u flooren moet. De Jagers, die in het woud jaagden, brengen kwaadé tijdingen. Een welgewapende troep, meer dan duizend man lierk, komt op het dal afftroomen, en zoekt zich zorgvuldig achter de boomen te verfchansfen! hendrik. Wel duizend man fterk ? Zouden het ook vijanden zijn ? godfried. Maar al te zeker; want zij hebben reeds, volgens het zeggen der Jaagers, eenigen der onzen gevangen genomen. Waarfchijnlijk heeft de ontvluchtte Otto hulp gezogt en gekreegen. Wee ons , indien zij ons op dit oogenblik aanvallen! De kettingen der valbruggen zijn aan (lukken gehouwen , de gragten hier en daar gedopt. Wij kunnen hier geen tegenftand bieden. hendrik. Waar is Bruno? godfried. Hij zond mij met deeze boodfchap naar u, en verfamelde intusfchen ons volk, van welken bij ongeluk wel de helft hier en daar iu de bosfchen rondjaagt. C a rjEN.  j6 KLARA VAN HOHENEICHEN, hendrik. Nu fchielijk naar Bruno! Zo wij ons niet verdeedigen kunnen, moeten wij trachten ta ontvluchten. (Hij gaat met Godfried heen.) NEGENDE TOONEEL. klara, (alleen.) "Vijanden in de nabijheid! Dit begrijp ik 'er duidlijk uit. Als het Otto eens ware en Adelingen met Hem! Als hij eens kwam om eene vreemde vrouw te redden,en hij vond zijne Klara, vond ze als weduwe , maar hem altijd even getrouw, hem altijd, hem eeuwig beminnende! En mij dan in zegepraal wegvoerde, en ik • ach arm hart, gij hoopt te veel, gij waart voor eenige ogenblikken op den rand der Wanhoop, en droomt nu de naderende vervulling van uw zaligfte geluk! (Zij luistert.) Ik hoor voetflappen. Maar Ik beef. ■ het komt nader. Zijn het mijne verlosfers ? TIENDE TOONEEL. KLARA, MARIA. Maria, huiten adem. ïClara! — - NauwÜjks kan ik van vreugde, van angst, van verwarring fprseken. ■ Ik zoek  TOONEELSPEL. 37 zoek u reeds lang. — Verlosfers! — God in den hemel fterke hunnen arm ! klara. Zou het wezenlijk waar zijn? — Spreek verder, fpreek! maria. Ik Hond met Kunegunde aan het venster! Wij praatten van haaren Echtgenoot! Zij klaagde, weende! Eensklaps fcheen zich het digtbewasfen woud te openen. Gantfche fchaaren van krijgsvolk kwamen 'er uitfh'oomen en befprongen den burg! Toen zij nader kwamen, zagen wij twee Ridders met gepluimde helmen vooruit trekken. Aan den zwarten herkende Kunegunde haaren man. klara. En de andere, Maria, de andere? m a r 1a. Die was mij en haar onbekend. Doch het fcheen bijna, als of hij nog fneller dan Otto jaagde. klara. ó, Hij is het! hij is het! het is Adelingen! Maria! Hij komt! Hij zal mij, ons allen verlosfen! Ik wil hem te gemoet vliegen ! Over den wal bij hem fpringen ! Ach, had hij dien reeds beklommen ! Ik wil, — maar neen! Ik wil — ó , God weet, wat ik zelf wil! Hij hier! Hij mijn verlosfer! ó Maria! verheug u met mij! Adelingen hier en ik vrij! Hoe klopt mijn hart! — — Hoort gij wel? Reeds vechten zij. (Zij valt op haar C 3 kiiiën.^  33 KLARA VAN HOHENEICHEN, kniën.) Almachtige, befcherm hen , en fcbenk hem de zege! ELFDE TOONEEL. DE VOORIGEN, WOLFGANG. Mes wordt tot aan het einde van dit bedrijf zeer driftig en fchielijk uitgebroken. WOLFGANG. Verheugt u, edele vrouwen, verheugt u! Onze verlosfer is voor de deur en veeie honderden met hem. Reeds flrijden zij aan den open valbrug! De zwakken zullen zich niet lang kunnen verweeren. KLARA. Hoe ? zijn zij den wal reeds over ? WOLFGANG. Dit viel niet zwaar, daar de valbruggen niet opgehaald waren. Zij moeten goede kundfchap gehad hebben. Hoort gij dat geraas niet? Het geklinkklank der wapenen? KLARA. Zij komen, Maria, onze verlosfers komen! MARIA. AI nader, al nader! (tegen Wolfgang) Ga, zeg hem, dat wij hier zijn. KLARA. Waarom niet wij zeiven? Kom, vliegen wij in in  T O O NEELSPEL. 39 in zijne armen ! (zij loopt driftig met open armen naar de deur.') TWAALFDE TOONEEL. devooe.igen, hendrik, veele gewapend e n. hendrik. A h! nog hier! neem haar, fleep haar weg! fchielijk! De achterpoort uit.' Komt! komt! (De gewapenden maaken zich meester van Klara en Maria.) klara, zich verzettende. God in den hemel! Zijn dit mijne verlosfers? Nieuwe krijgsknechten dringen de kamer in. een uit dezelve n. Voort! Graaf, voort ! 13ru.no kan het niet anger houden. Zij zijn reeds op den voorhof. hendrik. Voort! voort! Boschwaards. Naar Hohenhauzen! De paarden zijn immers in 't bosch? veelen. Ja wel! ja wel! hendrik. Nog maar eenige ogenblikken kan Bruno het gevecht aan den gang houden, en wij ontvluchten 1 Voort, voort! Hij gaat met Klara en Maria de zijdeuren »ƒ'/; C 4 de  4o KLARA VAN HOHENEICHEN, de krijgsknechten kopen in allerijl hem deels na, deels ten'- huisdeure uit. Het geraas en alarm wordt hoe langer hoe jlerker, men hoort een woest gefchreeuw en het geklinkklank der zwaarden. Een flem roept: Hier, hier moeten wij weezen, hier zijn zij. DERTIENDE TOONEEL. adelingen, otto, zij komen met bloote zwaarden de deur in, wolfgang. adelingen, rondziende. ^^"aar zijn zij? Waar? otto. Waar? waar? (hij ziet Wolfgang, die toen Hendrik met zijne krijgslieden Klara voortjleepte, alleen ftaan bleef?) Waar is mijn vrouw? wolfgang. Boven aan het venster. adelingen. En is Klara bij haar? wolfgang. Neen. De Landgraaf fleepte haar, eeuige ogeublikken geleden, van hier weg. adelingen. Weg? Waarheen? Waarheen? otto en adelingen, tevens. Welken weg namen zij ? WOLF*  TOONEELSPEL. 41 WOLF GANG. Zo veel ik hooren kon, vluchtten zij met haar de achterpoort uit. OTTO. Ha, die- hebben wij vergeten te bezetten. Voort hen na! ADELINGEN. Hen na! hen na! WOLFGANG. Naar Hohenhauzen toe! Zij hebben paarden. ADEL IN GEN. Al hadden zij vleugels, ik zal hen wel in. haaien. (Allen met fpoed ter zijdeure uit.~) Einde van het eerfle bedrijf. C 5 TWEE-  42 KLARA VAN HOHENEICHEN, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Een zaal te Hohenhauzen. iiendrik, onrustig op en nedergaande, kort daarna b r ü n o. hendrik. tiet is mi] lief, dat .gij komt. Ik heb uw raad, uwen bijftand nodig. Doch eerst van het gewigtigfte : Hoe zijt gij ontkomen? brun o. Geliik de vos, wanneer hem de honden op de hielen zitten. Waarfchijnlijk zoeken zij mij nog. Toen ik hoorde , dat gij reeds gelukkig ontkomen waart, nam ik gezwind mijn toevlucht in den gang van den burg. Ik hoorde alles van boven neder de trappen afltorten, en volgde ongeftoord met het overfchot mijner Ruiters uw fpoor. hendrik. Hebt gij 'er veelen achtergelaaten ? brun o. Meer dan honderd! Die kaerels vochten als leeuwen. De vreemde Ridder maaide alles weg, wat onder zijn zwaard kwam en knikte de foldaaten als ftroohalmen in elkander. Eer ik nog wist dat gij in veiligheid waart,. drong hij en Otto reeds woe-  TOONEELSPEL. 43 woedend door de hoop naar de vertrekken ,• doch die drift kwam hen duur te Haan. HENDRIK'. Hoe zo ? BRUN 0. Ik ontmoette hen op mijn aftocht aan het einde der heide, bij den ingang van het bosch. Zij ftoven van de eene plaats naar de andere, gelijk de brak, wien het wild ontvlucht is; zij brulden, als beeren , en zochten waarfchijnlijk u en de vrouwen. Ha, welkom, dacht ik, hier alleen! en omcingeide hen terftond met mijne ruiters. Nu bemerkten zij onraad, en wilden terug. II E N D R I K. Welnu? En? Spreek Bruno! Verhaal mij toch verder! BRUNO. Zie mij eens recht aan, Hendrik! groenen niet reeds de lauweren om mijnen fchedel? Straalt niec reeds de glans van het heldenvuur om mijn hoofd? HENDRIK. ö, Eindig toch uw verhaal! BRUNO. Zij wilden terug; maar de weg was afgeflooten. Toen ging het op nieuw aan 't vechten, en eer wij, met onze vijfhonderden, deeze twee overweldigden , waren 'er meer dan tien van het beste voetvolk in Hukken gehouwen. Juist viel Otto onder den flag van mijn zwaard op den grond neder, toen zijn bondgenoot op mij indrong. Ik ont-  44 KLARA VAN HOHENEICHEN, ontweek zijnen flag, en hij hieuw, gelijk een woedend everzwijn, met zulk een kracht in den naastftaanden boom , dat de greep van zijn zwaard hem alleen in de handen bleef. De knechten rukten hem van agteren op den grond, en zelfs in ïijij val verfmoordde hij 'er nog een. Ik liet hem terftond binden.... Hendrik, uitgelaaten van vreugde. Gij hebt ze dan overwonnen? Was Otto dood? bruno. Dood? Hij ftorue ten minften als dood voor mijne voeten neder, en bleef, bij onzen aftocht onder het voetvolk liggen. hen d r ik. Eu zijn bondgenoot, de gevangene ? bruno. De knechten bewaaken hem op den tooren. hendrik, hem om den hals vallende. Hoe zal — hoe kan ik u mijn dank betuigen? Gij hebt ons uitmuntend gewroken. Uw verhaal geeft mij het leven weder, ftort nieuwen moed in mijne fidderende leden. Ik was reeds voor het ergfte bedugt. Reeds dacht ik u gevangen , zag reeds Otto met zijnen bondgenoot in aantocht en wilde met de vrouwen naar Erfurt vluchten ! Gij maakt op eenmaal een einde van alle mijne zorgen, verandert de vlucht in zege! Ik dank u, ISruno! Eer ik deezen ongemeeuen dienst vergeete, eer ik ooit ondankbaar worde, zo —■ .eisen liever terftond, eisch mijn kasteel, mijne kudden i  7. O O N E E L S P E L. 45 den, eisch alles, behalven Klara, en alles zij u, alles u toegeiiaan! BR UNO. Ik neem uw aanbod aau , doch zal mijne keuze tot een gefchikter tijd befpaaren, daar ik niet eerder rusten wil, voor dat ik u volkomen gelukkig zie; want tot nog toe zijt gij het niet. Voorheen maalde de vrees onoverkomelijke gevanren voor uwe verbijsterde zinnen, thans doet de buitenfpoorige vreugde u alle gevaaren over het hoofd zien. HENDRIK. Wat hebben wij dan nog te vreezen, daar Otto dood, en zijn bondgenoot in onze macht is? BRUNO. Bijna nog duizend dappere Ruiters, die, nu met Otto 's kneGliten vereenigd, hunnen Ridder zoeken, en den dood van hunnen Heer willen wreeken. HENDRIK. Zonder hoofd , zonder aanvoerder zullen zij dit nauwlijks durven onderneemen, en nog minder kunnen uitvoeren. BRUNO. Deezen zullen zij ligt kiezen, en de keuze zal zekerlijk op den dapperfte vallen. Wie Haat ons daar borg voor, dat de vreemde Ridder ook niet zijn' aanhang, ook niet zijne vrienden heeft, die, wanneer zij zijn ongeluk verneemcn, tot zijn hulp zullen toefchieten? HEN-  46 KLARA VAN HOHENEICHEN, HENDRIK. Dat ware mogelijk, doch bijna meer dan waarfchijnlijkl Kent gij deezen Ridder niet? BRUNO. Noch ik, noch iemand van de uwen. Hij is geen Vasfal van u , maar moet uit het nabuurig Frankenland gekomen, machtig en groot zijn. Hij voert in zijn fchild een Wolf, die zich tegen een Leeuw verweert. Ik heb hem wel tienmaal onder weg naar zijn naam gevraagd, maar altijd zweeg hij Uil, en knarschte op zijne tanden. Dikwils kwam het mij klaar voor, dat ik hem wel meermalen gezien had; maar, al moest ik 'er op iterven , kan ik u niet zeggen, wanneer, waar of bij welke gelegenheid? HENDRIK. Gij doet mijne vreugde weer voor een groot gedeelte verdwijnen. Wat zullen wij nu aanvangen? BRUNO. Ook hier is hulp te vinden, als gij naar mijn raad luisteren, en mijn voorftel opvolgen wilt. Gij begeert niets dan Klara, alleen het ongehoorde bezit van haar? Niet waar? HENDRIK. ja! alleen Klara! haar alleen! neem mij alles af, laat mij Klara, en ik ben de rijkfte fterveling. ö Bruno, mijn karakter is geheel uitgewischt. Voorheen was ik bij de vrouwen zo ondernemend, zo viijmocdig; nu ben ik een onnozele, laffe blood-  TOONEELSPEL. 4? bloodaart, beef voor den opflag van haar oog, en ben bevreesd als zij met mij ipreekt! ■ • Zie, reeds vier dagen was zij in mijne macht, en ik ben nog niet in Haat geweest den top van haa. ren pink met geweld aanteraaken. EK UNO. Dat is uw fchuld. HENDRIK. Zekerlijk 1 dat gevoel- ik wel, dat heb ik mij zeiven ook genoeg te verwijten. Maar zij is in mijne oogen eene godheid, die ik tegen mijn wil gedwongen word te eerbiedigen, te aanbidden. Ik fnak met de vuurigfte begeerte naar haar bezit, gevoel , bij de vooritelling alleen van de uitgeftrektheid van mijn geluk, de grootlle wellust mijnes levens, en fiddere echter, als een misdaadiger voor ieder geweldige onderneeming. Het kan" zo niet lang met mij duuren. Het leed knaagt te Merk aan mijn hart, en de vuurige begeerte naar haar bezit verteert het merg in mijn gebeente. Mijne krachten neemen af, mijne zenuwen verflapl pen. Mijne kniën knikken onder mijn afgeteerd ligchaam; bij ieder tred gevoel ik mijne beenderen kraaken. Mijn bloed ziedt in mijn lijf, e„ geen enkele blik van haar, die deeze vla'mme koelt! Ik ben tot alles onbekwaam, 011- gefchikt om iets te doen, om iets te denken! Heb toch mededogen, denk, werk toch voor mij! BRUNO. Arme Graaf! gij zijt verzonken in liefde. Het doet mij leed; want ik zie, als gij zo voortvaart, uw  48 KLARA VAN HOHENEICHEN, uw lijk reeds voorbij mij heen draagerr! Veiligheid, vreede kan ik u wel verfchaffen, maar Klara's vrijwillige wedermin niet; ook zal deeze u, gij moogt mij vrij gelooveu en vertrouwen, nooit ten deel worden. Gij hebt reeds zo lang in .hetfchool der liefde verkeerd , en hebt nog dien hoofdregel niet geleerd: hoe meer gij een vrouw liefkoost, boe meer gij haar met den teugel laat fpeelen, des te minder zult gij ze gewinnen. De vrouw moet den man vreefen ', uit vrees moet bij haar hoogachting, uit hoogachting liefde ontdaan , en fpringt gij over een van deeze trappen heen, dan hangt gij vafi de luimen van een vrouw af, die u uwen gebreken duizendvoudig zal toerekenen. Ware ik in uwe plaats, ik zogt een andere. HENDRIK. Is dit uw raad, ga dan in vrede heen , en Iaat mij aan mijn noodlot over! Klara moet de mijne zijn , of ik otnfla mij van alle bewind, en neem mijn toevlucht in een klooster.... BRUNO. Toch in een Nonnenklooster? HENDRIK. ■ Spot niet! de liefde maakt ons voor alles vatbaar. Toen ik laatst met haar de vlucht nam , en de knechten ze met geweld op het paard hielden; toen ik haar zo weemoedig hoorde jammeren, en haar echter niet helpen kon, ó Bruno , hoe klopte mijn hart! Toen was mijn vast, onverzettelijk be-  T O ONE EL SPEL. 49 3 befluit: Klara moet de mijne, eeuwig de mijne | zijn ! BRUN O. Ik wensch 'er u van harte geluk mede, en I geef 'er gaarne mijn zegen over! Ik hoop dat ze I kragtiger mag werken dan de zegen van een priesI ter! Maar nu nog een woord van het geen ons in 't vervolg te doen flaat. Gij wilt Klara hebben en yreede. Voor het eerste .moet gij zelve zorgen, het laaide neem ik op mij. Zo veel ik in dien korten tijd, dat ik den onbekenden Ridder hier bragt, heb kunnen opmaaken, is hij nog een man van den ouden trant. Een gegeven woord is bij hem heilig, en op zijn hand belofte kunt gij kasteelen bouwen. Laat hem bij ü komen; fchenk hem zijne vrijheid, onder beding, dat hij geen wraak over u neeme, nooit meer tegen u oorloge, noch u voor het gerecht daage. Laat hem zweeren, dat hij Otto's dood niet wreeken, en Klara aan u overlaaten zal. Dan zijt gij ten minden veilig, kunt gerust aan Klara's voeten verfmachten, en ik kan ook eenmaal mijn har nas afleggen en in vrede onder de dochteren des lands naar eene .vrouwe omzien. HENDRIK; Maar zal hij het doen? Zal hij z\veeren ? BRUNO. Dat dnat beide zekerlijk aan hem. Doch wei* gert hij het, dan moet gij dreigen, van een eeuWige gevangenis, van een aandaande doodftraf fpreeD ken.  50 KLARA VAN HOHENEICHEN, ken. Ik wed, hij zal wel toegeeven , Klara als uw vrouw eerbiedigen, en Otto's dood voor een onvermijdelijk noodlot houden. Het is geen liefde, maar de eer die hem boeit, en deeze is bevredigd , wanneer gij belooft om Klara te trouwen, en Otto's weduwe te befchermen. Laat hem maar komen! hendrik, roepend. Robert! Robert! TWEEDE TOONEEL. DEVOORIGEN, robert. HENDRIK. ]S[eem tien gewapenden met u, en breng den gevangenen hier. ROMiiT, gaat heen. BRUNO. Toon u nu als een man uwer geboorte waardig ! Spreek als beheerfcher van uw landl Z;jt trotsch, maar ook te rechter tijd grootmoedig! HENDli IK. Laat deeze zorg aan mij over. Zulke zaaken liaan mij beter ter hand, dan het voeren van oorlog. bruno. Ook beter, dan vrouwen te winnen? HENDRIK. Spot niet! uw fpotternij treft mij het hart. Het is  TOONEELSPEL. 5I is thans zo diep gewond, zo prikkelbaar, dat de geringde aauraaking gevoelig finart. de vorigen, adelingen, geboeid, robert, en gewapende knechten. hendrik, zet zich in een ftoel; Bruno gaat achter hem ftaan. Ontbindt hem! adelingen, Word ontboeid. hendrik. Wie zijt gij? hoe heet u gedacht? welk wapen voert gij? en welken Heer hebt gij nulde gezworen? adelingen, ziet hem met verachting aan. hendrik. Andwoord gij niet? adelingen. Omdat ik m'j fchaame. hendrik. Schaamen? waarom? Dat jongens mij voor 't gerecht vorderen, en roovers mij naar mijn (land en wapen vraagen durven. DERDE TOONEEL. adelingen. hendrik. Jongens? roovers? geldt dat my? D 2 ADE'  S2 KLARA VAN HOHENEICHEN, ADELINGEN. Ja, u; zijt gij geen jongen, toon mij dan uw baard! en wilt gij geen roover heeten, breek dan geen ftilftand van wapenen, beltorin de burgten uwer Ridderen niet, noch roof hunne vrouwen. HEN DRIK. Weet gij wel met wieu gij fpreekt? ADELINGEN. Met den zoon van den Landgraaf van Thuringen , die de gedachtenis van zijn braven vader onteert,- zijn geflacht op de laagfle wijze fcbandvlekt, reeds lang verdiend heeft, dat de Ridders zijn fchild verbroken, en het gerecht hem in den rijksban gedaan had. HENDRIK. Ik eisch eerbied van u! ADELINGEN. Dat kunt gij eischen, maar het gehoorzaamen flaat aan mij. En nooit zal ik een man eerbied betoonen , wiens daaden hem in 't openbaar fchandvlekken. n E N p RI K. Gij fpreekt zeer venneten. ADELINGEN. Ik fpreek alleen waarheid; dat deeze fonderling in uwe ontwende ooren klinkt, dat is haar. of 'mijn fchuld niet. Uwe daaden vonnisfen u. Geef de weenende vrouwe haaren echtgenoot, de -gevangene haare vrijheid weder, dan zal ik beproe• • ven,  TOONEELSPEL. 53 ven, of ik op een anderen toon met u fpreeken kan. hendrik. Wie zijt gij, dat gij mij zo durft bejegenen? adelingen. Een man , wiens geweten zuiver van moord is, op wiens hart noch het geklag der onfchuld, noch het gejammer der bedroefden drukt! Een Ridder, die een heiligen eed deed, om de onfchüldigeu te helpen, en de fmarte der verdrukten te leenigen; die deezen eed onverbreekbaar houden en met zijn dood verzegeleu zal. h endri k. Denk, dat gij in mijn macht zijt. adelingen. Voor het tegenwoordige, ja! hendrik. En dat gij, bij zulke gevoelens blijvende, het altijd zijn zult. adelingen., Dit is ook mogelijk! bruno, zich in 't gefprck mengende. Waar zijt gij toch zo trotsch op ? wees liever toegeevend, gij fpreekt met een edel, grootmoedig Heer. adelingen, op een [pottende toon. Gezegend is het land, dat zulk een Heer bezit ! bruno. Ja wel in de daad gezegend! waut hoe fchanD 3 de.  54 KLARA VAN HOHENEICHEN, delijk ook Otto u zijne daaden mogt befchreven, en zijne handelwijze verdagt gemaakt hebben, zo moet de uitkomst hem toch logenftraffen. Hendrik handelde niet onedel, hij verlostte flegts eene vrouw uit de flavernij van haaren man. Hij leerde de vrouw nader kennen, bemint haar nu , en wil ze trouwen. Wat vindt gij, vermetene, aan deeze daad te berispen? ADELINGEN. Aan deeze daad niets, maar aan uw verhaal alles; want dat is geheel gelogen. Bk UNO. Uw drift brengt u andermaal van het fpoor! wees billijker, vriend, wees bedaarder! Laat ons vrede met eikanderen maaken, en ons den tijd herinneren, waarin wij eikanderen voor de eerflemaal ontmoeten; want dat wij eikanderen voorheen meer gezien en gefproken hebben, wordt mij hoe langer hoe klaarder. ADEL IN GEN. Gij vergist u; ik heb nooit met lieden van uw foort eenigen omgang gehad. Als gij u op eenige verkeering met mij woudt beroemen, dan moest gij een veel eerlijker beroep bij de hand hebben. BRUNO. En echter ken ik u. ADELINGEN. 't Kan zijn! zo als de wolf den hond kent. Ik heb u mogelijk vooiheen op andere guitenflukken betrapt en in uw hol gejaagd. BRU-  TOONEELSPEL. 55 bruno. Zo ik mij niet jantfchelijk vergisfe, zag ik u op het Carroufel te Neurenberg! zijt gij daar niet geweest? adelingen. Ik heb nooit in het woud tournoifpelen bijgewoond, nooit aan 's Heeren wegen op Koopmans goederen geloerd, nooit de kloosters van wijn beroofd. Gij kunt mij niet kennen. bruno, in flilte tegen Hendrik. Dat is een ftïjfkop zonder voorbeeld! (tegen Adelingen.') Maar waarom verzwijgt gij zo zorg. vuldig uw naam ? adelingen. Omdat die veel te eerwaardig is, om door uwe uitfpraak bevlekt te worden; omdat ik mij dan dubbeld zou moeten fchaamen, dat gij een man overwon, wiens enkele naam anders den fchrik onder uws gelijken verfpreidde; voor wiens enkel geluid gij eertijds dikwils, als de muis voor de kat, in uw hol kroop. bruno, in flilte tegen Hendrik. Men heeft een goede maag nodig om dit alles i te kunnen verduuwen ! hendrik. Maar zeg mij toch, hoe ik mij houden moet ? er un o. Ja, dat is juist het moeijeliiklle! iïrengheid haat hier niets. Wees liever vriendelijk, toon u grootD 4 moe-  S6 KLARA VAN HOHENEICHEN, moedig , mogelijk is dit van eenige uitwerking. hendrik, tegen A'delingen. Onbekende Ridder! fchoon u alles, wat wij zeggen, onwaarheid fehijnt, zult gij echter deeze waarheid moeten toeflsan , dat gij mijn gevangen zijt! adelingen. Als roovers gevangenen kunnen maaken; ja! hendrik. Dat het aan mij ftaat u zo te behandelen als het mij behaagt. adelingen. Dat ftaat aan u. hendrik. Wel nu! leer mij beter kennen! gij zijt vrij] verdient deze daad uwe dankerkentenis niet? adelingen. Schuldige plicht verdient geen dank! h e n d ri k. Als het plicht is, dan vorder ik ook geen dank. Zweer mij flegts, dat gij nooit den dood van uwen bondgenoot zult wreeken , dat gij nooit wraak zult neemen over uwe gevangenis, en mij het gerust bezit van mijne Klara zult overlaaten! Zweer dit, en trek dan in vrede heen! adelingen. Zou ik dit zweeren? bruno. Ta, dit alleen! Kunt gij dit niet ligt doen, 1 daar  TOONEELSPEL. 57 daar Hendrik u plechtig betuigt, dat hij eerlijke oogmerken met Klara heeft, haar wettig trouwen, en zijne Graafelijke kroon met haar deelen wil? adelingen, fleekt de twee voor(le vingers zijner rechterhand in de hoogte. 7.o zweer ik dan bij Gods woord en mijne Ridderlijke eere, dat ik deeze veete nimmer zal afleggen, dat, wanneer ik ooit weder deeze mijne ten heiligen eede opgeheeven hand aan den greep van een zwaard zal leggen, ik niet rusten zal voor dat ik hem getuchtigd hebbe , die de fchender van haaren goeden naam, de moordenaar van mijn vriend is. Alle de ftraffen van den meineed moeten dubbeld op mij vallen, wanneer ik deezen eed breeke, wanneer alle de folteringen der helle in ftaat mogten zijn om mij anders te leeren denken! (Tegen Hendrik') Ben ik nu nog Vrij? hendrik. Doldriftige! uw lot is geworpen. Een eeuwige gevangenis zal uwen eed vruchteloos, en uw drift wel wat koeler maakeu. adelingen. Neen; zij zal dezelve aanblaazen, dat zij in de hevigfle vlammen uitflaat , en u met uwe hulpgenooten verteert. Mijn dood alleen kan ze uitblusfchen. hendrik. Dien hebt gij ook te wachten, D S ade,  58 KLARA VAN HOHENEICHEN, adelingen, /pottende. Zie mij eens aan, hoe ik voor hem fiddere, hoe ik Leef voor zijn aanblik! ó Dwaas, gij die mannen met den dood zoekt te verfchrikken, die waant, dat hij, die alles verlooren heeft, voor het einde zijner rampen beeft! Meent gij dan ook, dat mijn dood ongewroken zal blijven? Duizenden zoeken reeds hun Hoofdman op ! Geen flaap zal hunne oogen dekken voordat zij hem vinden , leevend of dood! en dan , — wee u, Hendrik, wee uw gantfche rot! • bruno, btj zich zehen Dat is juist dat wij vreezen, anders fliept gij reeds zagt. adelingen. Dan zult gij fidderende voor hen Haan, om ontferming fmeeken , en geen genade erlangen. Zij zullen u vonnisfen naar uwe daaden , u uwen roof ontrukken , u fcheiden van de gcftoolen vrouw. Het hoonend gelach der helle, het gejuich der verdoemden fnorre dan in uwe ooreu, en vervange het muziek van den jubeldans uwer brililof[! Hier fta ik! begin uwe folteringen, fpan ieder enkele pees op de pijnbank, pijnig ieder lid van mijn lichaam! Wees zinrijk, wees onuitputlijk in uitvindingen van nieuwe fmarten, van ongehoorde martelingen; en wanneer dit gezicht verandert, de geringde gelaatstrek om mededogen fmeekt, dan zal ik mijn eed breeken, en u Klara in vreede overlaaten. Kunt gij Helden  TOONEELSPEL. 59 den vangen, leer dan ook hunne ftaudvastigheid kennen, en val hen niet lastig met ijdele dreigementen! HENDltl K. Gij fpor dan met mijne goedheid, en verlaat u op de hulp van die weinigen die u getrouw bleeven? Ik heb meer ruiters dan gij, en vrees hen niet. Gij moet vreede maaken en mij Klara afftaan, of deeze dag zij de Iaatfte van uw leven. Verkies ! of wilt gij tijd van beraad ? Spreek! ADELINGEN. Ik heb niets te kiezen , want ik heb gezworen. BRUNO. Bedenk wel , wat gij zegt! Het berouw kon te laat komen. (Adelingen ziet hem flraf aan) Hoe ziet gij mij zo norsch aan ? gaf ik u kwaaden raad? Droeg ik geen zorg voor uw welzijn? ADELINGEN. Laat die zorg aan mij over! Gij hebt genoeg op uwgeweeten, aan uw eigen misdaaden en ondeugden. Bekreun u niet om de zorg van een ander! HENDRIK. Wilt gij mijn voorflag aanneemen? Ik vraage het u voor de Iaatfte maal. A DELING E N. En ik antwoordde voor de Iaatfte maal: ik heb gezvvooren. H EN D RIK- Wilt gij dan geen vrede maaken ? A DE-  KLARA VAN HOHENEICHEN, adelingen. Oorlog wil ik voeren , zolang ik nog een deezer leden bewegen kan. Ik zal u altijd toeroepen: gij handelt onedel, uwe daden zijn roovers daaden. lk zal dit herhaalen , zolang ik nog een tong roeren, nog woorden Hameien kan! Ik zal, met het halfgebroken woord, roover! inden mond, tot hem overgaan, die ons vonnisfen en naar onze daaden loonen zal. hendrik. AVelaan dan! Gij zult gewaar worden, wat ik kan, wat de Landgraaf van Thuringen in ftaat is te doen. Nog heden, let hier wel op! nog heden zal voor uwe oogen de prielter Klara's hand jn de mijne leggen. Nog heden zult gij zien, hoe ik haar, de van u befchermde, naar mijn huwlijksbed voere of fleepe. Zien zult gij dit alles, en dit gezicht zal het Iaatfte uws levens zijn. Ga nu heen ! adelingen, doet eeltige flappen naar Hendrik toe. Hij beeft , zijne kniên knikken , zijne tanden klappen , hij zinkt in elkander, beurt zich weder op, en (Ireikt met zijn hand over zijn bleek gelaat. Denk niet, Hendrik, dat dit vrees is ! Ik ben niet bang voor den dood! ■ Woede zucht! heete, brandende zucht naar wraak ziedt in mijn boezem! > Dit overweldigt den dapperften man! hen-  T O O N E E L S PE L. 6t hendrik. Weg met hem! vat hem aan, fla hem ia boeijens! adelingen, (laat zijn hand op die zijde, waar zijn zwaard plagt te hangen. Ongetrouw zwaard! Had ik u flegts een oogenblik, gij zoudt mij niet wegleiden, geen ketens aanleggen. (Hij gaat heen. De gewapenden volgen hem.) VIERDE TOONEEL. hen l> ft ik", brun o. bruno. "Dat liep vrij hoog! Had gij dat vooruit kunnen weeten, dan had gij u die inoeijelijkkeid wel kunnen befpaaren. hen d Rl k. Ik ben 'er wel mede in mijn fchik. Ik -kan nu zo handelen, als ik moet en als ik wenschte te handelen. Mijn voornemen blijft nu onverzettelijk. Klara moet nog heden de mijne zijn. Laat haar hier komen. Ik zal het haar zelf aankondigen. bruno. Aankondigen! dat wil ik wel gelooveu; maar deeze aankondiging ter uitvoer brengen, daar aan, moet gij mij niet kwalijk neeroen, te twijfelen! — Is uw voorneemén onveranderlijk? wilt gij Klar.i in de daad trouwen? II EN-  6a KLARA VAN HOHENEICHEN, HENDRIK. Ja, dat wil ik, Bruno, dat moet ik, indien ik nog langer wenscli te leeven. Mijn ziel en liefde tot haar, zijn volkomen eenftemmig. Wanneer ge de laatfle geen voldoening verfchaft, gevoelt zich de eerfte gantsch vernietigd. BRUNO. Goed! laat mij dan voor u handelen! HENDRIK. Hoe zoudt gij dit aanvangen? BRUNO. Ik ga terftond bij haar, en zeg haar uit uw naam, dat gij ze nog heden trouwen wilt. HENDRIK. Wel nu, en dan verder! BRUNO. En dan maak ik 'er ook in de daad gereedheid toe, zend naar een klooster, dat hier het digtfte bij is, om een monnik! Gij verfchijnt, wanneer Zij reeds voor het altaar ftaat, hebt flegts eenige oogenblikken flerkte van ziel nodig, en zij is de uwe, naar recht en wetten de uwe! De trotfche Ridder kan haar u niet betwisten, daar hij zelf getuige deezer echtverbintenis zijn moet! HENDRIK. Maar zal Klara haare toeftemming geeven? zal zij.... BRUNO. Laat gij weder den moed zakken? ■ Klara zal woeden en gillen, en toch ten laatften, door den  T O ONEELSPEL. 6} den glans van haaren nieuwen fland verblind, ftil en treurig aan uwe zijde verfchijnen, en > even zo uil met u naar bed gaan. HENDRIK. Wel aan dan, ik laat dit gewigtig werk, waarvan ik de uitvoering met doodsangst te gemoet z;e , geheel op u aankomen. Begin wat gij wil.t, onderneem alles, wat tot uw oogmerk llegts dienen kan-, maar ontzie haar toch' reikt zij mij dan haar hand aan het altaar, is zij voor eeuwig de mijne, dan zuk gij — — doch waartoe dit weder te herhaalen ! Ik zal zoo dankbaar zijn, als het ooit een mensch weezeu kan.- VIJFDE TOONEEL. Een vertrek in den burg. klara, maria. Maria, die aan een open ven/Ier ftaat, dat van buiten met tralies afgefloten is. Ik zie niets dan hooge rotten, en in de laagten een dikbewasfen woud. klara. / Kunt gij uit de landftreek niet opmaaken, in welke plaats wij ons verblijf hebben? MARIA. Ik zie niets dat mij bekend is.  64 klara Van hohèneichèn, klara, zucht. 6 Waren mijne zugten woorden, en haar geluid zo fterk dat zij zijn gehoor bereiken kosten, dan konde ik ongetwijfeld op hulp en uitkomst hoopen. — Reeds beefde ik op het geritfel van zijnen mannelijken tred; reeds meende ik zijne iremme te hooren en wierdt hem ontrukt! Ontrukt — mogelijk voor eeuwig! — (Haare handen naar den hemel heffende) C> Gij, algoede Vader geef hem toch verftand om de plaats van mijn verblijf te ontdekken, fterk zijn arm, om de ongelukkigen te redden. Gebied den wind, dat hij het fpoor der paarden niet verdelge, opdat Adelingen den weg ontdekke , langs welken zij mij herwaards gefleept hebben. ZESDE TOONEEL. de voorigen, bruno. klara. H a ! gij ook hier? bruno. Ja, edele vrouw, ik kom op last van mij. nen Heer. klara. En wat beveelt deeze Heer ? bruno. Hij beveelt niets, hij bidt, dat de fchoone Klara eindelijk eens erkennen moge, dat zijne lief-  TOONEELSPEL. es liefde tot baar de hevigfle, zijne oogmerken de zuiverde zijn. Hij zendt mij, om u zijn hand, zijne landen aantebieden. KLARA. Ik veracht die beiden. Moet ik dit nog- honderdmaal iierhaalen? Of meent hij, dat, uwe woorden meer dan de zijne vermogen ? BRUNO. Vergun mij, dat ik mijn last volvoere! Hij wil u nog heden trouwen; de toebereidfels tot hec feest worden reeds gemaakt; de priester is reeds ontboden. KLARA. 6, Dat dc rechte priester kwam, dien mijn hart wenschte te zien , men zou een bruiloft vieren, die geen van u behaagde. Zeg aan uw' Heer, dat ik met zijn toeftel lach, dat ik wel den dood, maar nooit aan hem mijn hand zal geeveu. En denkt gij dan, kortzichtige raadgeever van uwen Heer, dat de ftrijd om mij door uwe fchandelijke vlucht reeds beflist is, dat Otto en zijne dappere bondgenoot zich niet zullen fpoeden, om mij optezoeken, om mij te verlosfen. Eer de priester komt, hoop ik reeds op verlosfing, en geen magt in de waereld is in ftaat om mij te dwingen, mijn hand te geeven aan hem, dien ik vervloeke. BRUNO. Het doet mij leed, Gravin , dat gij de Zuivere inzichten van mijnen Heer zo weinig kentj E en  66 KLARA VAN HOHENEICHEN, Mi nog fmanlijker valt het mij, dat ik het juist zijn moet, die u uw eenigen fteun , waaraan uw moed zich fcheen te houden, op eenmaal beneemen moet. Hoor en oordeel: wij zijn hier te Hohenhuifeu op een Bergkasteel, van welks hooge en onoverwinlijke bolwerken gij mogelijk voorheen wel hebt hooren verhaalen. KLARA. ó, Boog niet op uwe rotfen ! Zijn zij niet te hoog voor de vlucht van een adelaar, dan zal hij ze wel bereiken. BRUNO. En zo hij ze reeds werkelijk bereikt had, wen hij zelf reeds hier ware? KLARA. Hij, hij hier, en ik zou nog gevangen zijn ? BRUNO. Helaas! omdat de hemel hem tot een gelijk noodlot beftemd had! Otto viel onder den flag vau m''jn zwaard, en zijn bondgenoot wierd mijn gevangen; want deeze zal het toch zijn, waarop gij al uw hoop fchijnt te vestigen. KLARA. ó Leugenaar zonder voorbeeld! Overwonnen, dood, dif" zou ik nog kuunen gelooven! Maar hij gevangen? Hij, die honderden van uw foort verplettert? Hij door u gevangen? De leeuw door den haas ? Loop heen, vertel uw fprookjes aan de kinderen. Ik heb hunne fchoenen reeds lang uitgetrokken; mij kunt gij daar mede niet verfchrikken. «RU-  TOONEEZSPEL. 6p bruno. Het komt maar op de overtuiging aan! klara. Wel nu , overtuig mij dan, als gij kunt. bruno. Mogelijk! —■— als!.... klara. Overtuig mij, en ik zal op uwen leugenachtigen, onkuifchen mond tien mijner zachtfte kusfcheit drukken. BRUNO. Dat zou eene eere zijn, die ik mij niet vergunnen mag, die mijn Heer tegen den aanftaanden nacht voor zich moet houden. klara. Verachteliike fpotter! Zo als gij daar voor mij ftaat, km ik uit uw gelaat leezen, hoe gij u reeds in uw' hart kittelt over de uitwerking uwer .leugen, hoe gij bij u zeiven zegepraalt over uwe armhartige uitvinding, en het arme duifje daarmede zoekt te verftrikken. Ga, zeg aan uw' Heer, dat Klara's verftand, in fpijt van zijne bedreigingen, nog altijd opgeklaard blijft, en de waarheid van het verdichtfel nog tamelijk wel weet te onderfcheideu. bruno, bij zich zeiven. Zou ik het durven .waageu ? Als zij ziet dat 'er niets te hoopen is, dat zij alles verloorea heeft, zal zij dan niet toegeevender, niet buigzaaE 2 mer  68 KLARA VAN HOHENEICHEN, mer worden? Ik zal het maar waagen! werkt dit niet, dan moet het geweld alleen zegevieren. KLARA. Wel nu, Bruno! geefr gij de weddingfchap op? Zoekt gij naar nieuwe leugens? BRUNO. Geenszins ! Ik overleide alleen , of ik het zonder verlof van mijnen Heer dorst waagen, u te overtuigen. KLARA. Eu hoe zult gij dit best aanvangen ? BRUNO. U door uw eigen oogen te overtuigen , dat Bruno geen haas is, dat hij u geen fprookjes vertelde, u geen leugens op den mouw fpelde! KLAK A. Nu, wezenlijk dan! In vollen ernst! Wat ik u bidden mag, Maria, befchouw me dat gezicht eens! (Op Bruno wijzende.) Zie, hoe of uit ieder trek van zijn gelaat de klaarblijkelijke leugen , de listiglTe ftreeken te leezen zijn! Hoe de menigte van reeds begaane euveldaaden zijn hoofd nederbuigen, en hij zijn holle, flaauwe oogen wegens betrapte leugens niet durft opflaau ! Ik heb reeds voorheen een gelofte gedaan, zo God mij mijne vrijheid geeft, een tafereel van den Kalvariënberg te laaien fchilderen. Uw gelaat zal ik in mijn gedachte prenten; de kunftenaar zal den rampzaligen moordenaar, die aan de linkerzijde van het kruis hangt, naar dit model ontwerpen, en dan w  T O O N E E L SPEL. óp wil ik eens zien, of zulk een verdoemeling ooit beter getroffen zij. Wel nu ! is dit ook een eere, die gij voor uwen Heer bewaaren moet? BRUNO. Ik ben niet gewoon met fchoone vrouwen te twisten! fpreek wat gij wilt, en zo als u belieft, ik heb u reeds alles vooraf vergeeven! . Maar, daar gij zo geheel en al van de onmogelijkheid van mijn verhaal waant overtuigd te zijn, zo kunt gij zeer ligt een weddingfchap met mij aangaan. KLARA. Met u? BRUNO, Ja, met mij, zo u anders deeze vrijpostigheid niet beleedigt! Belooft gij de gemalin van den Graaf te worden, als ik u den gevangen Ridder toon, en ik beloof u daarentegen een vrijen aftocht op dit oogenbiik, als hij het niet is. KLARA. Begint gij weder van nieuws? En wilt gij uw weddingfchap ook houden? BRUNO. Als man, als Ridder! Hier is mijn hand, mijn woord van eer daarop! KLARA. Uw woord van eer ? Hoe kunt gij een zaak verpanden, die gij niet bezit? Oij hebt het op Otto's burg geiaaten , en dnur vergeeten té'losferi. Ik vertrouw, ik geloof u zelf niet eenmaal! OverE 3 tui-  70 KLARA VAN HOHENEICHEN, tuiging is het, dat ik eisch, en gij niet geeven kunt. BRUNO. Ik ben op het oogenblik weder hier! (Bij zich zeiven.) Zijn gezicht zal meer uitwerken, dan duizend mijner woorden. (Tegen Klara.") Gij kent immers Otto's onbekenden bondgenoot? KLARA. Of ik hem ken? onder duizenden zou mijn oog hem vinden! Waan niet, dat gij mij ligt een rad voor de oogen -zult draaijen. BRUNO. Ik zal terftond met hem hier zijn. (Hij gaat heen.) ZEVENDE TOONEEL. KLARA, MARIA. KLARA. ïïij gaat heen! zou hij hem haaien ? Neen, hij is het niet, hij kan het niet zijn! MARIA. Hij zou het immer< niet durven waagen, de leugen zo verre te drijven! KLARA. Wat waagt zulk een booswicht niet al ? Hij zal alleen te rug komen, voorwenden, dat zijn Heer het niet verftaat, en nieuwe leugens bedenken. Hoe  T O ONEELSPEL. 7i Hoe jaagt mijn hart bij het enkele vermoeden! II«m weder te zien, die eens de kroon mijner wenichen was! maar hem hier in de handen van dien laffen wellusteling te vinden! liever aan gindfche zijde van het graf! liever nooit in eeuwigheid! Verneemt gij die voetflappen wel? Ik hoor ketens rammelen ! God ahnagtig, befcherm mij! AGTSTE TOONEEL. de vorigen, adelingen, in ketenen, bruno, en g e w a p.e n D e n. klara, kopt naar de deur, in komt, op het zien van Adelingen, met een ijsfelijken gil te rug. Hj is het! God in den Hemel! hij is het! adelingen, komt met een donker opjlag van het oog binnen. Klara'$ fieiu doet hem ontwaaken; hij ftaat verbaasd, en zoekt zich, daar zijn oog onbeweeglijk op Klara gevestigd is, van de waarheid te overtuigen. klara, naar Adelingen haare armen uitftrekkende. Hij is het! Hij is het! (JZij gaat met knikkende knieën naar hem toe.) adelingen, zijne armen uitftrekkende , met een doffen, gebroken ftem. Klara! Klara! klara, in zijne armen vallende. Adelingeu! kunt gij mij vergeeven ? kunt gij ? (Zij gleédt in onmacht aan zijne voeten neder.) E 4 adï-  72 KLARA VAN HOHENEICHEN,' adelingen [laat gebukt over haar, en is niet in ftaat om de onmagtige optebeuren. bruno, is ten uiterften opmerk/aam op alles wat ''er voorvalt. Op het hooren van den naam Adelingen , ontroert hij. Adelingen heet hij? Ha! nu klaart zich alles voor mij op! Nu kan ik haar onverzettelijk tegenftreeven begrijpen! Die ontdekking kan meer nut dan fchade doen! (Hij ziet Klara in onmagt liggen; [pringt toe.) Om Gods wil! helpt! helpt! Alle de Gewapenden fpringen toe. adelingen, bedekt Klara met zijn mantel. Laat haar flaapeu, zij flaapt zacht. Wekt haar niet! bruno. Beurt haar op! (Zij brengen Klara op een /loei.) klara, ontwaakende. Hij is weg! ó God zij dank! Het was flegts een droom! Ik zag hem, Maria, maar niet zo als voorheen; neen, als gevangen, in ketenen geklonken ! (Zij ziet verwilderd om.) Ha, daar ftaat hij weder! komt gij om mij te verlosfen ? adelingen, toont zijn let en, en rammelt 'er mede op eene vreesfelijke wijze. klara, hem met het tederst gevoel der liefde aanziende. Kunt gij mij vergeeven? Uwe vergeeving, en ik zal gerust fterven ! adelingen, werpt zich voor haar voeten, en druilt haar hand aan zijn borst. Klara! mijne Klara! BRt>  TOONEELSPEL. 73 bruno, bij zich zeiven. Trekkebekt nu maar met eikanderen kirrende duifjes! Gij fhïkt vlijtig aan het net, dat u vangen moet. klara. Is Otto in de daad dood? adelingen. Hij fneuvelde aan mijne zijde. klara. Ach ik ellendige! Tot de grootte rampen befte md, moet ik nog anderen met mij fleepen. Ik hoor het gejammer zijner echtgenoote, het geween der kinderen. Ik zie u in ketenen geboeid. En dit alles door mij! — — (Zij wischt een traan van haar oog.) Neem ook deel in deezen traan; het is de eenigfte die mijn verdroogd oog kan weenen, en echter brandt hij (terker dan duizend anderen. adelingen. ó Zwijg! mijn lijden is mijn grootst geluk geworden • Ik heb 11 weder gezien, uit uwen mond gehoord, dat gij mij nog lief hebt. Ik wil nu gaarne [terven, ik kan mijn loopbaan niet gelukkiger volbrengen. klara. 6 Bruno! red hem, en laat mij alleen lijden. bruno, bij zich zeiven. Nu is het tijd! (Tegen haar.) Hem te redden, ftaat in uwe magt. Adelingen ! hoor mij nog eenmaal , of ik moet geweld gebruiken. E 5 AD*.  74 KLARA VAN HOHENEICHEN, adel in gen, oplaande. , Geweld! ö gij hebt mij ontzenuwd; ik ben zo zwak als een kind geworden! Beveel, en ik ge. hoorzaara. klara. Staat het in mijn magt, hem te redden? 6 fpreek toch, wat moet ik doen? Moet ik in zijn plaats zijn keten draagen ? ö Geef ze mij; zij zal een onfchatbaare kleinodie aan mijne handen zijn. Moet ik voor hem derven? Hier is mijn boezem! hier mijn hart, dat buitendien zijn eigendom is! bruno. Ik eisch uw of zijn dood niet. Ik fpreek van vrijheid. De gevoelens van mijnen Heer zijn u bewust, Gravin! het zou overbodig zijn om ze weder te herhaalen. Geeft gij hem vrijwillig uwe hand, dan is deeze vrij; weigert gij ze hem nog langer, dan fterft Adelingen nog heden, en hij fleept u over het bloedig lijk naar het altaar. Die zweerde hij; en mistrouwt gij mijne woorden, dati zal hij u zelf deezen eed herhaalen. klara, werpt zich in Adelingen's arme:i. rukt zich weder los, wringt de handen, en blijft in een diep gepeins ft aan. br'jn o. Bedenkt gij u nog? w;Jt gij hem, dien gij boven ailes bemint, hem, die u wilde verlosferi, niet het leven fchenken? (Bij zich zeiven?) Als dit niet werkt, dan geef ik mijn kunst op. X.L/L-  TOONEELSPEL. 75 klara, grijpt Adelingen''s hand; haare lippen beweegen zich; zij [preekt eenige gebrooken toonen uit, die tot een luid ge[nik overgaan^ zij kust hem vel vuut , en wendt zich [chie/ijk naar Bruno. Breng mij naar uw' Heer' adeliingen, omwaaiende. Waarheen, Klara? klara, zeer bedaard. U voor de tweedemaal redden; u uw leven fchenken! De Almagtige heeft ttisfchen ons bei¬ den een ondoordringbaare rots geplant, voor u en mij onbeklimbaar. adelingen. Klara, wat begint gij ? Handel niet onedel, laat hem dreigen, laat hem mij martelen; maar laat mij den wellust der gedachte fmaaken, dat hij nimmer zegevierde, nimmer genot had van zijn prooi. klara. Stil, ftil! Ik heb die gedachte wel gevat, zij zal mij niet ontflippen. Kom, Bruno! kom. {tegen Adelingen.') Op 't ogenblik zult gij uwe vrijheid hebben, maar ga dan fpoedig van hier, vlieg zo fnel gij kunt, en wanneer gij eens na verloop van jaaren hier voorbij trekt, (in ftilte.) ween dan op Klara's graf een traan! {Zij wil gaan.) adelingen, houdt haar tegen. Ik laat u niet gaan, vrouw! laat uwe ondernee. ming vaaren! anders moet ik op nieuws 't uur ver-  76 KLARA VAN HOHENEICHEN, vervloeken, waarin ik u zag; de tijding vervloeken, die Otto mij bragt. klara. Ik moet, Adelingen, ik moet; ginds zien wij eikanderen weder, (in flilte?) Ik word u nooit meer ontrouw, ik wil u flegts redden! a d e l i n g e n. Neen Klara, neen ! Is het gevoel van mededogen voor mij in uw hart gedrongen, hebt gij ooit Adelingen oprecht bemind, 'ontferm u dan zijner, en verbitter zo grievend het ogenblik niet, dat hij u wederziet; laat af van uw voornecmen! Het is laag, het is affchuuwlijkJ (Hij rammelt wet zijn keien.") Ha, het zal mij uitzinnig, het zal mij woedend maaken. Gij in zijne armsn! Qij zijn zijn — zijn vrouw! Hemel en aarde! Als een gloeijend vuur vliegt het door mijne ingewanden. Uw ondernecming kan mij niet redden! zij bevordert mijn dood. klara. Wat moet ik doen ? adelingen. Standvastig -blijven, hem vervloeken, zijn aanbod verwerpen. klara. En gij? adelingen. Wat kan de eik het helpen , dat de ftorm hem van zijn wortel affcheurt, en zijn val anderen doet nederftorten! Bekommer u over mijn noodlot niet;  TOONEELSPEL. 77 ij niet; en wilr gij oprecht handelen, deel het dan ;j met mij! klara, in zijne armen. Ja, Ade-lingen, ja, ik wil met u derven. bruno. Ik hoop niet edele vrouw, dat gij van uw i voorneemen afziet'? adel inge n. Ja, zij ziet 'er van af, en lacht met u en uwe I bedreigingen, in mijne armen. nri uno. Gij meent het dan in de daad? klara. Hij kome'- Hij brenge hem, maar ook,mij om 't leven! Adelingen's noodlot is nu geheel in 't I mijne ingeweven. Zijn bloed ftroome , maar —. « het mijne moet ook ftroomen. Dat zal ik uw' tie- ii ran in zijn aangezicht zweeren. !■! bruno, die vooraf met één der gewapenden fprak. Dan moet ik mijn last voltrekken. klar a. En die was? BRUNO. Hem naar den voorhof te (kepen, en daar door : de knechten te laaten afmaaken. Dit zwoer ik I den Graaf, en zal mijn eed weeten te houden, {tegen de gewapenden.) Brengt hem weg! , De gewapenden kernen toefchieten. klara, houdt Adelingen beftorven in haare armen. Niet zander mij! bru-  8 KLARA VAN HOHENEICHEN, bruno. Rukt hem voort! Houd haar vast! klara. Ik verlaat u niet! Ik fterve met u! — — Ach , ontferm u toch ! bruno. Weg met hem! De gewapenden trekken haar met geweld van Adelingen af, en Heepen hem voort. adelingen. Klara nog van verre toeroepende. Wees llandvasrig, Klara! uw verlosfer leeft nog. bruno. Brengt hem naar den voorhof! maakt hem af! De "gewapenden gaan met Adelingen voort. klara, tegen Bruno. Hou op, hou op! Bruno, om Godswil, red hem toch ! bruno. Gij geeft dan uwe toefternming? klara, aan zijne voeten. Dood mij met hem! ó Vlieg! roep hem terug! gij komt te laat! hulp! redding! bruno. Niet voor dat gij belooft — zweert..." klara. Ontferm u mijner! Hoor mijn gefmeekj mijn gekerm , mijn gefchrei'- red hem, help hem! bruno. Zo gij langer draalt, dan is geen God in ftaat u te redden ! (Hij rukt de deur open; men ziet.  < T O O N E E L SPEL. 79 lep den agtergron'l in V verfchiet de gewapenden, \die over Adelingen hun zwaard trekken.) klara, van fchrik terug deinzende. Houd op! Ik zweer bij alles war. mij dierbaar lis, Hendrik te trouwen, als Adelingen leeft, ali Ihij vrij is. bruno, wenkt en roept. Brengt hera in de gevangenis te rug! (Bij zich zelvcn.) Dat heeft moeite gekost, maar ook die moeite is mij beloond! (tegen Klara.) Ik vlieg heen, om deeze blijde tijding aan mijn Heer te brengen. (Hij gaat heen.) klara. ó, Naar de hel metu, affchuuwlijke booswicht! Haare vlammen gloeijen u reeds tegen! —. Ik rampzaligfle van alle fchepfelen, ik verlaatenfte van alle vrouwen! (Zij trcit woedend haar hair vit.) Nu andermaal voor mij verlooren! nu andermaal aan mij ontrukt, en ik de vrouw van een ander! ik Hendriks vrouw! (Zij ziddert.) Op die gedagten alleen voel ik een ijskille huivering door alle mijne leden! Neen, dat niet! dat in eeuwigheid niet! Hem redden, dat wil ik, dat kan ik, en dan zij de dood mijn eenigfle doel, dien te vinden, mijn eenigfle wensch! Hier van den top deezer fleile rots mij afflorten, dat mijn gebeente verplettere, en mijn vreesfelijk beflaan een einde neeme! —■ ■— ■—■ Mijn lijden is te groot, mijn fmart te hevig: ik kan het beide niet langer verdraagen! Mijn hoofd gloeit! mijn verftand is bene-  80 KLARA VAN HOHENEICHEN, neveld! (Zij wijst op haar hoofd?) Hier gloeijend vuur! (Op haar hart.) Daar een bruiichende ftorm ! . ■— 't Schemert voor mijn gezicht! is dit de dood, dan zij hij mij welkom! (Zij valt in onmagt op een ftoel neder?) Einde! Einde mijner rampen! Einde van het tweede Bedrijf DER  tooneelspel. Si DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Hendrik alleen , uitgelaaten van bltjdfchap. ZjÏVi de mijne? Klara de mijne? Zij heeft het beloofd, gezwooren? Het is niet mogelijk! — — Bruno zoekt mij flegts te vleijen, mijn gewond hart voor eenige oogenbliklten te verzachten, opdat het de geftrengheid van zijn noodlot nog langer zou kunnen verduuren! Hoe konde zij, die nog onlangs een afgrijzen van mij had, mij nu haare liefde zweeren ? Liefde? ■— — Doch deeze heeft zij mij, volgens hit zeggen van den vleijer, ook niet gezwooren; neen, zij beloofde mij alleen te trouwen! Beloofde het flegts, om haaren minnaar te redden! d Hendrik, waart gij Adelingen, bezat gij zo geheel en al haar hart, dan was 'er geen gelukkiger flervcling dan gij! Doch mijn, geluk is nog zeer wankelbaar! 'Ik ben echter zeker van haar bezit, en dit zal mij ook van haare liefde verzekeren. Tot dus verre kende zij mij als een losbandigen Jongeling, als een toomeloozen wellusteling; Haar bezit 'zal mij geheel veranderen, haare liefde mij lot een model der Ridders, tot een weldoener der nooddruftigen maaF ken. Een zaal te Hohenhuifen.  Ja KLARA VAN HOHENEICHEN, ken. f> Liefde, ik gevoel het, gij kunt de tweede fchepper der menfchen worden. TWEEDE TOONEEL. HENDRIK, BRUNO. BRUNO, komt lachgende binnen. HENDRIK. Wel nu Bruno , waarover lacht gij ? BRUNO. Over de Vrouwen. Het zijn toch fonderlinge fchepfels! Woest als de tijgers, de dwingelanden der mannen , wanneer zij vrij en onafhanglijk durven handelen; doch toont men hen de tuchtroede , dan zijn zij tam als de lammtren, zonder valschheid als de duiven. HENDRIK. Ik ben met uwe aanmerkingen niet gellichr. Vertel mij maar, wat Klara zeide. Mag ik zelf komen? Mag ik zelf uit haaren mond de bevestiging van mijn geluk verftaan? BRUNO. Neen ! Gij moogt niet bij haar komen. HENDRIK. Ha, leugenaar! Ziet gij nu wel? BRUNO. Zij zal zelve komen. HEM.  TOONEELSPEL. 83 HENDRIK. Zelve? Klara bij mij? brun o. Hij is — zeide zij, nadat zij mijn boodfchap verj ftaan had hij is thans mijn Heer , het be¬ taamt dc dienstmaagd het bevel van haaren Heer te volgen. Ik zal zelf bij hem komen. Ik heb nog veel met hem te vereffenen, nog veel van hem te fmeeken. Let wel, te fineeken 1 en dan, voer zij voort , kan nog heden de priester komen, vloek of zegen over ons uitfpreeken, ik ben tot alles bereid. HENDItl K. Ik vergun haar alles wat zij mij flegts verzoeken mag , zonder eenige voorwaarde. Dit heb ik gezwooren en zal het ook houden. — — Maar vloek of zegen! Bruno, zij is nog niet zo als ik haar gaarne wenschte te zien. BRUNO. Wilt gij op denzelfden dag een' boom planten en tegelijk zijne vruchten plukken ? Pas hem wel op, laat hem wortel vatten, groenen, bloeijen; de vruchten zullen dan niet achter blijven! Klara had voorheen een afkeer van u, haar hart is nog vol van liefde voor Adelingen, eene liefde die zijne tegenwoordigheid op nieuw heeft doen ontvlammen ; gij moet haar tijd laaien om dit alles te vergeeten. Gij moet u moeite geeven, om het geen zij i>i Adclingen waant te verliezen, haar in u te vergoeden! — Gij zult nog meer traanen F 2 zien  84 KLARA VAN HOHENEICHEN, zien vloeijen, maar denk gerust, dat de listige achter het floers deïzer traanen op u en uwen rijkdom zal loeren! HEN DEI K# Ik ge'.oof u, omdat het mijn hart ftreelt; maar toen zij zwoer, bedong zij toen ook Adelingen's leven en vrijheid? Zal zij, eer zij mij naare hand fchenkt, niet beide vorderen ? BRUNO. Dat xal zij zekerlijk doen. HENDRIK. En Adeiingen zal nooit vreede met mij maaken ! BRUNO. Dat zal hij zekerlijk niet. HENDRI K. Maar wanneer hij dan, van miine banden ontflagen , in de nabuurfchap zijn gantfche legermagt bijeen vergaderd vindt, met de woede van een leeuw weder komt aanftormen; mij Klara, eer ik ze nog de mijne noem, ontrukt! ■ Hoe, als de gantfche bewilliging flegts met oogmerk gefchiedde, om ons te bedriegen, en dit plan des te veiliger te kuuneu uitvoeren? BRUNO. Dat is zeer mogelijk, zelf zeer waarfchijnlijki HENDRIK. Maar wat dan te doen? Ik ben te vol liefde, om argwaan te voeden, maar hier zie ik zelve den flang achter de roozen. BRU-  TOONEELSPEL. 85 bruno. Als of ik ze niet reeds lang gezien , niet reeds J in den beginne ontdekt had! Schenk hem op de ,| grootmoedigfte wijze leven en vrijheid ! Laat hem | in haare tegenwoordigheid vertrekken ; doch dat hij i' niet te verre reize, niet te ongelegener tijd met zijne Ruiters wederkeere, laat mij daarvoor zor- i gen! hendrie. Hoe ? Gij vvoudt.... bruno. Uw geluk, uw rust bevorderen» hendrik. Maar zo — — Hoor, Bruno , ik kan het u ) niet verbergen; mijn hart heeft een afgrijzen van ii ieder moord! Ik heb voorgenomen , met Klara's hand alle ondeugden afteleggen, in haare liefde ' al mijn geluk, in weldoen en deugd mijn verc maak te vinden. Dit plan zal op nieuw alles verï nietigen. bruno. Het blijve dan fteeken! hendrik. Ook dit is niet mogelijk. Lieve Bruno, heb medelijden met mij , voltooi wat nog te volbren. gen is!— En,.—■ wordt 'er een moord vereischt, dan zal deeze ten minften de Iaatfte zijn! bru no. Verlaat u op mij, ik zal voltooijen, wat ik F 3 b"e-  86 KLARA VAN HOHENEICHEN, begonnen heb, vervolgens affcheid neemen, en u dan uwe Klara oveilaaten. DERDE TOONEEL. DE voorigen, klara. Hendrik, haar te gemoet gaande. Gij komt zelve Klara? Gij bij mij? KL A R A. Niet om uwe voornemens te vleijen, niet om u door veinzerij te bedriegen. Ik koine veel meer u zelve zeggen, dat ik u wel haaten, maar Dooit beminnen kan ! hendrik. Hoe? En Bruno zeide echter. KLARA. Dat ik gezworen heb u te trouwen, als Ade« lingen leeft, als hij vrij is! Was het niet zo ? hendrik. Ja, zo zeide hij. KLARA. Ik kom ook hier om mijnen eed gefland te doen, Ti mijne hand te bieden, wanneer gij de voorwaarde vervullen wilt, die ik vooraf bepaale. hendrik* 6 Klara, 'er is geen mensch gelukkiger en zaliger dan ik! Adelingen zij op dit ogenblik vrij! Hij trekke in vreede uit mijnen burg, en zij eeuwig  TOONEELSPEL. 57 wig van mij gezeegend, omdat Klara door hem de mijne woidr. klara, getroffen. Ook mijn zegen volge hem; ook mijn oog vergezelle hem tot zijnen burg ! — — Maar eer hij vertrekt, heb ik nog veel te fmccken en te bedingen. Zu't gij mij die bede , dat beding wel vergunnen? HENDRIK. Wilt gij de mijne zijn, dan zweer ik u bij God, dat ik ieder uwer beden vervullen zal, dat uw wensen mijn wil,uw wenk voor mij een bevel zal zijn. KLARA. Gij belooft meer dan ik eisch. (zij zucht?) meer dan ik nodig heb! Gij zijt met uwe beloften even zo fpilziek als met uwe eeden! Doek eer ik nog mijne bede uitte , moet ik alvoorens beproeven uw hart te treffen; u met ftamelende tonge, met een kloppend hart , met heete traanen , met gevouwen handen en gebogen kniën (zij valt op haar kniën.) te fineeken, dat gij mij, die in 't flof verzonken ligt, niet het leven — want wat is mij het leven zonder hem ? — geen geluk en eer, — want hoe kan ik beide zonder hem genieten ? — maar alleen vrijheid fchenkt, mij ontflaat van mijne belofte, en mij in vreede met hem laat heentrekken, ó Dan zal mijn gantfche leven een vuurige, gloeijende dank voor uwe edelmoedigheid zijn! (Met gevouwen handen.) Geen dag, dien ik beleeve, geen uur, waarin ik gevoel van F 4 mijn  SS KLARA VAN HOHENEICHEN, mijn beftaan hebbe, geen ogenblik, waarin ik ademe, zal dan voorbijvloeijen, zonder mij te herinneren , dat ik hem moet zegenen, den grootmoedigen, den zichzelven verwinnende held, die mij veel te lijden gaf, maar ook een onuLfpreeke ijken wellust fchonk. hendrik, tracht haar optebeurcn. Klara, gij treft mijn hart. klara, met nog meer nadruk. Gelukkig voor mij, zo ik het treffe! meer dan gelukkig, wanneer mijn vuurig fmeeken uw ziel doordringt , wanneer mijne grensfelooze ellende uwe aandoeningen opwekken! o Hendrik, ontferm u over mij, zoek geen geluk in mija ongeluk, geen wellust in mijn wanhoop! ■ Zie, hoe de anders zo verhevene, zo trotfche Klara als een worm voor uwe voeten kruipt, hoe zij uwe kniën omhelst, den zoom van uw kleed kuscht! hendrik. Ik kan niet, het is mij niet mogelijk! Het zou mijn dood zijn! Eisch mijn leven, eisch alles , maar u kan ik niet misfen. klara, met een-edele drift opftaande. Wel nu , dan zij ik het flagtoifer, de veroordeelde 1 Wortel vast in mijne ziel, rampzalig vonnis! Ik het flagtoifer, ik de doemeling , maar echter de behoedfter van zijn leven! Nooit Hendrik, nooit zult gij meer een enkel woord üneekens van mij hooren ! Ik zal mijn lijden drnagen, totdat ik het groote werk voltooid heb! — — Mijn  TOONEELSPEL. F? I Mijn hand zij van nu voortaan de uwe! Qêij flreït haar hand uit.) Zie hoe zij beeft, maar zij mag beeven zo veel zij wil, zij is echter de tl we ! Zie hoe de vaale doodkleur zich over haar vcrfpreidt, hoe het bloed voor uw aanblik vliedt, hoe het naar het hart te rug trekt, dat hart, dat alleen voor hem doeg! ó , Slaa, klop, zwoeg zo veel gij wilt! Gij moet! Gij moet hem redden. (Zij ftrijkt met haar hand over haar bleek gelaat.) Met is voorbij! Ik moet —~ ik ben bedaard. Gij kunt nu gerust de bruiloftsgasten noodigen, veele pauken en trompetten bededen, opdat haar hel geluid aller ooren verdoove, en niemand dan gij alleen mijn zacht gekerm mogt verneemen. 6 Wij zullen regt vrolijk zijn! Arm in arm geftrengeld voor het volk verfchijnen, en bij deszelf3 gejuich (met een weenende en [nikkende ftem.) ons geluk gevoelen! Stoor u niet aan deeze traanen! Het zijn traanen van het bitterde neen het zijn traanen van vreugde , die mij het geluk, dat mij te wachten daat, afperst. Gij zult ze nog dikwils zien vloeijen 1 Wantik zal immers gelukkig, onuitfpreeklijk gelukkig worden! Spreek ik zo niet naar uw zin? Volkomen naar uw zin? HENDEI K. o Zuivere , deugdzaame zie!, die ik aanbidden, die ik eeuwig vereeren wil! Uw flrijd is verfchriklijk; dit gevoel ik, dit oordeel ik naar mijn eigen hart. Ik dank u daar voor op eene onuitfpreekelijke wijze. Ik zal, ik hoop deezeu fchrikke' F 5 lij-  S,o KLARA VAN HOHENEICHEN, lijken Itrijd te vergoeden ! Mijne grensfelooze dankbaarheid, mijne eindelooze liefde zal het beproeven, u uwe dagen verdraaglijk en 6 laat mij toch deeze verrukkende gedachte — mogelijk eens aangenaam te maaken. klara. Uwe woorden zijn ftreeleud, maar zij hebben geen klem op mij! Laat mij liever eindigen, zolang ik nog kracht genoeg heb voor hem te werken. — Ik zweer de uwe te zijn , wanneer gij Adelingen leven en vrijheid fchenkt. Moet ik u mijne hand geeven, 6 Iaat dan zijne j boeijen ontbinden , en hem' vrij 'en veilig vergezellen naar Otto's burg. HENDRIK. Dit zal op het ogenblik gefchieden. klara. Doch, opdat ik zeker van zijn behouden aankomst overtuigd zij, moeten de Ruiters, die hem vergezellen, mij van hem een teekeu terug brengen. hendrik. En waarin zal dit beltaan ? klara. In een onbedrieglijk kenmerk, dat hij wel en behouden bij de zijnen is overgekomen. Hendrik, ziet Bruno verlegen aan. Maar hoe ? — wanneer hij dit kenmerk , dat: gij begeert, de Riücers niet geeven wil, wanneer: hij 1l a-  TOONEELSPEL. 91 klara. Laat mij daarvoor zorgen! Eer Adelingen ver1 trekt, wil, moet ik hem nog eens fpreèken. Ik ij'zal dan van hem een eed affmeeken, dat hij mij Idit teeken overzendt, en , zweert hij dit, dan J kunt gij veilig ftaat maaken, dat hij zijn woord I houden zal. hendrik. I Maar, zo klara. Geen maar! Dat ik mijn woord alsdan ook zal nakomen, daarvoor moet insgelijks mijn eed borge blijven; doch ik moet zekere en onbediieglijke bewijzen hebben , dat Adelingen wel en ! behouden op Otto's burg aanlandde; hiervoor kan noch uwe, noch uwer dienaaren eed mij borg iftaau, omdat ik u reeds voor een meineedige ken. Zijn leven, zijn vrijheid was mijn beding, en dit moet gij nakomen. hendrik, ziet op nieuw zeer verlegen Bruno aan. bruno, zeer zacht. Beloof alles, en laat mij begaan! klara. Zoras gij mij dit teeken brengt, zodra ben ik ook bereid den priester te ontvangen. Vergunt gij mij dit? hendrik. Moet ik niet? Is uw wil niet reeds de mijne geworden? Beveel, en ik zal altijd gehooxzaamen. KL A-  92 KLARA VAN HOHENEICHEN, KLARA. Welaan! dan zal ik eens zien, of gij gelofte houden kunt , of ik op uw woord kan Haat maaken? (Op Bruno wijzende.) Hier ftaat hij , de zwartgallige leidsman uwer daaden, uw raadgever, uw medegenoot! hij vermoordde mijn gemaal , hij vermoordde Otto, hij overweldigde mijn Adeiingen, en dwong mij een eed af, die mij meer dan mijn leven kostte. — Toen hij lachgend en zegepraalcnd van mij afging, beloofde ik mij in de hevigheid mijner fmarte, wraak over hem te vorderen , het werktuig der ftraffe zijner euveldaaden te zijn! Ik eisch dus van u, dat gij deezen Bruno in die zeilde gevangenis, waarin nu Adelingen verfmacht, voor al zijn leven opfluit. Ik wil hem alle dagen zien, en geeft gij hem gelegenheid om te vluchten, ontfnapt hij , dan zal ik van dit oogenbiik af aan ook mijn eed breeken , en mij van u zoeken te fchciden. Mijn fterfdag alleen zal de dag zijner verlos (ing zijn. Laat hij God bidden, dat d'e ras komen mag, en ik zal mij gelukkig achten, als deeze zijn gebed fpoedig verhoort! Hendrik, ontjlelt. Klara, wat begeert gij ? KLAK A. Het geen gij ftraks beloofde, voor weinige ogenblikken gezworen hebt. HENDRIK. Onmogelijk kan ik B R ü-  TOÖNEELSPEL. 93 bruno, hem in de rede vallende. Ik ontfla 11, edele Graaf, van alle uwe beloften. Kan mijn ongeluk uw geluk bevorderen, dan zal ik met vermaak uw gevangene zijn, en wil de fchoone Klara mijne ongekreukte trouw en verkleefdheid aan mijnen heer zo ftreng ftraffen, dan onderwerp ik mij gewillig aan haar bevel. klara. ó Huichelaar zonder voorbeeld! De getrouwheid aan uwen heer belastte ü niet te moorden. Maar eigenbelang was u drijfveder, toen gij zijne lusten vleide , zijnen wil volvoerde; gij begunftig. de zijne oogmerken, alleen om de uwe te bevorderen, gij verleidde hem tot nieuwe euveldaaden, alleen om nieuwe verdienden voor u te kunnen vinden. hendrib, Bruno's hand grijpende. Val haar te voet1 Ik fmeek u voor hem vergiffenis. En kunt gij zijn gezicht niet langer verdraagen , dan zal ik zijne dienflen beloonen en hem wegzenden! bruno. Kan oprecht berouw.... klara. Onteer toch dit woord niet! (Zij gaat heen en weder.) Foei Klara! Laat de wraak aan hem over, die alles befc'hikt! Streef zijn wil niet vooruit! Hij ontferme zich over mij, zo als ik mij over deezen booswicht zal ontfermen! (tegen Bru-  54 KLARA VAN HOHENEICHEN, Bruno.) Zie, ik konde ! — maar neen, vrees niets! Gij zoudt ongelukkig worden, en gevolgelijk mijn medegenoot zijn, en met u wil ik geen gemeenfchap hebben! Zij en blijf, 't geen gij waart, en laat deeze waarfcbouwing ten minften «enige uitwerking op uw hart hebben ! HENDRIK. Ach, uw bezit wordt mij hoe langer hoe dierbaarder. ... BRUNO. Ik kan geen woorden vinden.... KLARA. Zoek ze maar niet,' gij zoudt ze toch van de veinzeiij moeten ontleenen. —— Nu tot iets anders dat voor mij van meer gewigt is! Vergun mij, dat ik Adelingens bocijens zelf mag flaaken, eu hem hec Iaatfte vaarwel zeggen. HENDRIK. Bedenk toch, dat uw hart daarbij te veel lijden zal, dat K L A R A. Was dit niet reeds vooraf van mij bedongen, niet reeds vooraf van u toegezegd? Moet ik niet zelf hem het teeken aan de hand geeven, dat uwe ruiters mij van hem brengen zouden? Moet ik eindelijk niet door mijne traanen hem zoeken te beweegen,dat hij niet terug keere, om de (linkfche daad te wreeken, die gij aan hem begaan hebt? HENDRIK, Hoe veel ik ook daarbij waage , moet ik het toch  TOONEELSPEL. oj toch toeftaan, omdat ik het beloofd heb. Gij kunt Adelingen nog eenmaal fpreeken, en Bruno zal intusfchen de knechten beftelleu , die hem rergezellen zullen. klara, met nadruk. Bruno ? HENDÏtl k. Wil ik het dan zelf doen? klara. Ik vertrouw u geen van beiden, maar van twee onheilen is altijd het geringde het besta en in dat geval hebt gij de voorkeur. Doch overweeg mijn beding nogmaals wel. Voor ik van Adelingen het teeken zijner behouden aankomst ontvange, krijgt gij mijne hand niet! Laat mij nu naar Adelingen brengen! hendrik. Robert! robert, komt. hendrik. Breng den gevangen Ridder hier; klara. Neen ! niet hier! Ik zal zelf bij hem gaan ; ik moet het verblijf leeren kennen, waarin hij voor mij leed. Dit verblijf zal mij tot eene ge> liefkoosde fchuilplaats, tot een kapel worden. hendrik. Breng haar dan bij hem! (Tegen Klara.) Gij ziit hoe veel vertrouwen ik in u delle. kl a-  oö tKLARA VAN HOHENEICHEN» KLARA. Dat kunt gij ook zonder gevaar doen. Ik betniet gewoon met eeden te fpeelen zo als gij. Ik zie ze als een onfchendbaar heiligdom aan. Ik befcliouw ze als een keten, die on (laakbaar bindt» dien de dood alleen van een rukken, alleen verbrce- keu kan. Ach , 'Hendrik, had gij den zoeten wellust der weldadigheid gevoeld, had gij ooit haare (treelende, nooit verwelkende vreugde, ondervonden, gij zoudt nu dat ingebeelde, doode vergenoegen eener opgedrongen liefde gaarne willen misfen, gij zoudt uwe verbeeldingskragt niet verhit hebben met de voorftelling eener geneugte, die gij nooit fmaaken kunt. — — Doch ik preek voor doove ooren ! Nog eens wil ik het lijden van het menschdom gevoelen , en dan zal ik in de fchaal der ongevoeligheid wegkrimpen, waaruit de dood alleen mij zal kunnen uitdrijven! (Zij gaat heen, leert zich om.) O, ik kan niet 1 Ik ben niet in ftaat! — Naar hem, om hem nooit meer te zien! Naar hem, wien ik jaaren lang zo vuurig beminde , om nu voor eeuwig affcheid van hem te neemen! — — mijn noodlot is verfchriklijk. — — ik ben onuiifpreeklijk ellendig! — Ik kan niet — ik moet eerst bedaaren ! — (Zij gaat heen, Robert volgt haar.) Blijf hier! nog niet! nog niet! Ik zal het u laaten zeggen, als ik weder bedaard ben. (Zij gaat heen.) VIER-  T ö ONEELSPEL. 97 VIERDE TOONEEL. hendrik, bruno, robert. bruno tegen robert. j L/oop haar fchielijk na, en als zij den gevanj gene wenscht te zien, breng haar dan heen , maar • laat het mij terftond weeten. robert, gaat heen. h e n d r 1k. Dat was een harde ftryd. bruno. Was de mijne wel minder* Ik had nooit ge dagt,dat de vrouwen zulke eene arglistige kwaadaanigheid 'bezaten ; maar ik moet haar dank wee. ten, dat zij mij nog bij tijds gewaarfchouwd heeft! — — Gij gaat met haar te bed , en ik zet mij op mijn paard, en draaf voort. hendrik. Niet alzoo, Bruno! Heeft zij het u niet vergeeven ? bruno. Ja, maar om mij des te zekerder te vangen! Ik vertrouw den lijnx niet. Terwijl hij naar het - noorden loert, doet hij een fprong naar het zuiden , : en mist echter zijn buit niet. h e n d,r 1k. Ben ik uw borg niet? G »rw-  98 KLARA VAN HOHENEICHEN, BRUNO. Gij verzonken in de liefde zoudt mijn borg zijn? Voor één kus laat gij mij in boeijens liaan, en voor twee derzelven een dolk in het hart flooten! Gij zijt nu een ledige, gevoellooze machine. Klara is uwe ziel. Zij denkt, ondervindt en gevoelt voor u, Zij zal uw hof in een bedehuis veranderen, en waar eertijds de voorbijreizenJe wandelaar feestliederen zingen én pokaalen klinken hoorde, daar zal hij nu verftomd de monnikken hunne gebeden hooren prevelen. Ik hoop het nog xe beleeven, dat de landgraaf van Thuringen ruiters wetft, om naar het beloofde land te trekken en Christenflaaven te verlosfen. — — Doch daar gij nu nog iets kunt denken , en u het voorledene herinneren, zo herinnere ik ook u aan uwe belofte, aan mijn loon, en, zo ik iets vorderen mag, fchenk mij dan het aan de Saxifche grensfen gelegen Felfenburg! HENDRIK. Ket zij van nu af aan het uwe! Gij zult nog leden den (leutel ontvangen; ook zal ik terftond den kanzelier last geéven, om den Donatiebrief voor u gereed te maaken, opdat gij voor niets te zorgen, niets te vreezen hebt! Maar, eer gij mij verlaat, zo 'denk toch aan uw belofte ! Adelingen leeft nog, ik heb het bedoelde teeken van Klara nog niet', en hoe krijg ik het? BRUNO. Beide zal ik u bezorgen. HEN-  TOON E E L S P E L. go HENDRIK. Maar hoe? zijt gij almachtig? kunt gij Klara's gedachten raaden? of zal Klara's (tem uit de gevangenis zich tot hiertoe doen hooren? ■BRUNO. Dit niet, maar echter hoop ik haar gefprek te verneemehl — — Ik kon u mijn gantfche plan wel vertellen, maar de grootfte ondeugd der verliefden is zwakheid. Gij kondt vroeg of Iaat in de bedwelming van den wellust aan Klara alles ontdekken , en dan zou ook mijn Felfenburg mij voor uwe wraake niet befchennen. Genoeg dat ik mijn woord houde, en u niet eer verlaate voor de Priefter den band om u flingere die u voor eeuwig kluiiteren zal. II E N D R I K. Zo mijn haft in 't toekomende even fterk aan haar verkleefd was als nu, zoudt gij wel eens gelijk kunnen hebben. Ach, dat Adelingen nu maar weg was! ' Ik ben nog fteeds beducht, dat zijn gezicht, zijne redenen mijn gantfche geluk vernietigen zullen. BRUNO. Gij maakt u vruchteloos bekommerd. Zij is in de gedachte verzonken om hem te redden; dit is nu haar geliefkoosd onderwerp. — Laaten zij met eikanderen klaagen en weenen ! Traanen , hoor¬ de ik 'eens van mijne moeder, verligten het hart, en maaken de fmart leeniger. G s VIJF-  ioo KLARA VAN HOHENEICHEN,, VIJFDE TOONEEL. DE VOORIGEN, ROBERT. ROBERT. Zo even heb ik de Gravin in de gevangenis gebragt. BR U NO. Nu reeds? Dan moet ik fchielijk heenloopen. (Tegen Hendrik.') Zorg gij intusfchen voor den Prielter en Adelingens reisgezellen. HENDRIK. Daar ben ïlt nauwlijks in ftaat toe. Altoos reikhalzend naar haar bezit, altijd voor haar verlies beducht, kan ik niet anders denken, ö Bruno, heden nog de mijne'- Schenk mij de gantfche waereld, wat is die voor mij zonder haar? (Zij gaan allen heen.) Einde van het derde Bedrijf. VIER-  TOONEELSPEL. 101 VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Een gevangenis in den toeren; van achteren in de hoogte een tralievenfter, waarvoor men kort daarna Bruno ziet luifteren. adelingen, peinfend op een fleen zittende; men hoort de grendels der deur rammelen , en klara, komt binnen. adelingen, naar den hemel ziende. ÏTeer van mijn leven! Is het een verfchijnzet, is het weezenlijkheid ? (haar te gemoed gaande) Gij bij mij, Klara? Moet ik u groeten als een Engel des hemels', of moet ik uw boodfchap reeds vooraf vervloeken? ó Adelingen, laak mij niet! Verfmaad het offer niet dat ik u brengen moest, zo ik u anders lief had! Laaten de weinige oogenblikken, waarin ik u nog fpreeken, nog zien kan, niet in verwijtingeff heenvloeijen! Gij kunt mijn voornemen niet doen waukelen, gij kunt mij van mijn eed niet ontdaan. Het is dan volbragt? gij zijt mij voor de tweedemaal ontrukt? klara. a delingen. G 3 KL Af  102 KLARA VAN HOHENEICHEN, klara. Nog ben ik vrij! Nog fpreekt uwe Klara met u, nog kan zij openhartig bekennen, dat zij u boven alles bemint, dat zij, om u te bezitten , ook haar leven zou willen opofferen ; maar wel ras is zij het niet meer, wel ras moet zij deeze belijdenis in haar hart verflikken, ö Zie mij zoflreng niet aan! hoe vreesfelijk wentelt zich uw oog! Toen ik u van verre midden onder de zwaarden zag, die boven ü waren uitgetogen, toen zij den doodelijken flag volbrengen wilden, toen zwoer ik ■— — mijn hart wederftreefde toen zwoer ik Hendrik te trouwen, als men u leven en vrijheid fchonk. adelingen, zeer loei. En dit komt gij mij zeiven vertellen ? mij zelfs den dolk langzaam in het hart drukken ? de wonde opfcheuren, die gij mij reeds voorheen toebragt. Dit alles gij zelve? klara. Omdat ik dacht, dat de artzenij uit mijne hand u minder bitter fmaaken zou. adelingen. Het is geen artzenij, het is vergif'. klara. Laat het de dood zelve zijn! Is het n uit de hand der liefde niet meer welkom, dan uit die van een knecht? Spreek zelf, wat zoudt gij in mijn plaats gedaan hebben? a d e"  TOONEELSPEL. ^5 ADELINGEN. Ik had heen gevlogen, mij onder de zwaarden geftort, den flag des doods opgevangen, en was verbleekt, aan uwe zijde. KLARA. Dit mag de man beftaan; maar de vrouw ? En zouden zij u dan wel meer ontzien, — u dan nog wel leven en vrijheid vergund hebben? AD KLINGEN. Neen, dat niet! maar fchcnk: gij mij die ? Gij ontrukt mij aan een f'chielijken dood,' opdat die langzaam aan mij knaage, om de folteringen jaaren lang te doen duuren, waarvan mijne vijanden in twee ogenblikken een einde zouden gemaakt hebben! ó wee u, gij loon: mij liegt! Ik had wel gelijk, gij brengt mij bijiend gif! maar uwe daad zal de vrucht niet draagen, die gij 'er van verwacht. Zodra ik vrij ben , zal het eerfte zwaard, dat ik grijpen kan, mij verlosfen van de kwaal, die gij mij bereid hadr. KLARA. 6 Beroof . mij toch van die eenige gedachte niet, die mijne ziel doorgloeit, mijn hart nog kracht om te gevoelen , geeft ! Laat mij toch die zalije gedachte met mij in het graf neemen, dat ik u redde; laat mij toch met de verzekering fterven , dat gij alleen mijn dood , niet mijn ontrouw betreurt! Zie, ik kome uwe boeijens flaaken, (Zij toont hem een (letttcl.) nog deeze Iaatfte gedagrenis, aan mij van u afïmeeken ! (Zij knielt voor hem ne~ G 4 , der,  104 KLARA VAN HOHENEICHEN, der, maakt het (lot aan zijnen voet los; hij laat het geduldig toe.) Wanneer gij mij nog verwaardigt u mijner te herinneren, dan moete ik u altijd in die gedaante voor den geest komen, zo als ik uwe boeijens flaakte! (Zij /laat op, ontboeid ook zyne hand en drukt de keten vuurig aan haare borst.) Ik zal deeze keten als miin grootfle fchat bewaaren, haar gezigt zal mij verfterken in die fchriklijke ogenblikken, waarin ik tot hem zal overgaan, van wien ik de rust zal vorderen, die ik hier niet vinden kan. adelingen ftaat met neerhangende armen; de traanen rollen over zijne wangen. KLARA. Cij weent? (Zij haalt haar zakdoek uit.) Laat mij deeze zeldzaame paerlen, door een man geweend , opvangen! (Zij droogt zijne wangen.) Ween niet'-Gij zijt vrij ,gij zult een veilig geleide vinden tot aan Otto's burg! Trek heen! Zij de verlatene weduwe, den vaderloozen weezen tot een echtgenoot en vader! (IVeenend.) Bekommer u ' niet over mijn noodlot! Het zal haast voltrokken zijn ! — — (lagchend.) Uwe traanen krijgen medegenooten! Ik was zo ftandvastig, en nu — — (Schielijk om zijn hals vallende.) Vaarwel, mijn eenigfle, vaarwel! (Hem kusfchende.) Dit zij de Iaatfte kus , dien ik u geeven kan; maar tevens het pand mijner onverbreekbaarc trouwe, mi>er eeuwige liefdei ADE«  TOONEELSPEL. 105 adelingen. Liefdi? Trouwe ? En echter de vrouw vau een I ander* Wie dit begrijpen moge, ik kan hec niet ij vatten! (Haar van hem ajjlootende.) Weg van | mij, vrouw ■ Uw gezicht, uw gelaatstrekken wai Ten reeds voorheen valsch, uw hart vol bedrog, uw ziel vol listige treeken. Voorheen reeds toe I mijn verdriet gefchapen, lokte gij mij uit mijne t afzondering , om mij op nieuws te folteren ! ■ \ Ik veracht uwe vrijheid! geef mij mijn keien we1 der! (Hij rukt ze haar uit de handen.) Zij is • mij dierbaarder dan zulk eene vrijheid. Niet één flap zal ik van hier gaan,1 en willen zij 'er mij ij met geweld uitwerpen, dan zal ik met de woe'i dende kracht van een Simfon deeze pijlers in mijj| ne armen klemmen, dat zij inflorten , en den i wanhoopende onder hunne puinhoopen verpletteren • I Nog iu mijn Iaatfte oogenblikken zal ik u vJoejken, en mijn Iaatfte levcnsfnik zal wraak-, wraak I eifchen over u allen. klara, aan zijne voeten. Ontferm u mijner, bedenk u , beraad u toch! adelingen. Wat wilt gij van mij, verloofde van een ander? Verlaat den ongelukkige! fchik u fierlijk op! Uw Bruidegom wacht u! klara. Mijn Bruidsgewaad ontbreekt mij nog, en dit eisch ik van u, dit kan ik alleen van 11 verkrij. gen. Hoor mij, om 's hemels wil, hoor mij, G 5 en  jo6 KLARA VAN HOHENEICHEN, eu oordeel, of ik uwer zo gamfchelijk onwaardig ben? adelingen. Zijt, en blijf het eeuwig '• klara, opjlaande. Nog hoop ik, dat gij mijne gedachtenis zegenen , het offer uwer liefde een enkele traan fchenken zult. — Om zeker te weeten, dat gij in veiligheid waart, heeft Hendrik mij moeten zwee. reu, dat hij u door zijne knechten tot aan Otto's burg zou laaten geleiden. Om te vemeemen, of gij ook wel en behouden aldaar aangekomen waart, bedong ik dat zijne'ruiters mij van u een teeken zouden terug brengen ,• wantin dit geval alleen beloofde ik hem eerst mijn hand te geeven. . Zie hier dit open kistje! (Zij haalt het voor den dag, en ziet angflig om.) Het is groot genoeg om 'er een dolk in te kunnen verbergen. Als gij op Otto's burg komt, zal het u gemakkelijk vallen, eenen te krijgen , die 'er in past ; leg hem 'er dan in, en zend mij dus het geflooten kistje terug. Ik zal wel zorgen, om het weder te openen. eruno, die zich aan het tralievenfter reeds eenige maaien ter jluik vertoonde, doet dit bij deeze reden zeer zichtbaar. adelingen, En wat hebt gij voor met deezen dolk? klara. Eerst mijn eed vervullen, den onverbiddelijke mijn  , TOONEELSPEL. 107 "I mijn hand langen, en dan, als hij den buit waant 1 te hebben, haar hoopt te genieten, zich met deeze I gedachte kittelt, mij den dolk door het hart ltoö1 ten. Dit was reeds lang mijn gedachte, en deeze 1 bede kunt gij mij niet weigeren. ADELIKGBN. Vrouw! wat begint gij? K L A R A. Het geen gij reeds lang van mij begeerde, fs het niet hetzelfde met of voor u te fterven? Heb ik eene andere keuze dan de dood? Zal het mij niet zoeter fmaaken, wanneer ik bij zijne fmarte U aan mij kan voordellen als in vrijheid ademen. il de, u die ik reeds zo veel leed veroorzaakt I heb. ADELINGE N. Gij wilt! gij kunt! (haar in zijne armen fluit' ■ tende.~) Vrouw, die ik zo kwalijk kende, val aan ' mijne borst, laat mij nog eens die zalige vreugde : gevoelen. Had ik nu kracht om over deeze muuren te zweeven, dan was 'er geen gelukkiger ■ fterveliug dan ik! Ha! dat verkwikt, dat verzacht! Gij niet de zijne! Gij niet in zijne armen rustende! Dit was een gedachte, die mij altijd ', kwelde! — — Maar moet ik u vermoorden, ik * het werktuig van uwen dood zenden? KEAlt A. Ja giji het is de grootfte weldaad, die gij mij j nog betoouan kuiii. Hoe zoude ik ADE-  zc8 KLARA VAN HOHENEICHEN, ADELINGEN. Ach, laat mij deeze gedachte recht vatten, die ilraks zo fnel als de blikfem door mijne ziel voer en mijn verftaud zo klaar verlichtte.' Niet voordat gij dit kistje — — A geef het mij! (Hij verbergt het?) Niet voordat gij dit kistje krijgt, zult gij Hendrik uwe hand geeven ? Kan hij ook de vervulling van uw eed niet vorderen? Was het niet zo ? KLARA. Zo is het afgefproken. ADELINGEN. Wel nu, dan is 'er ook nog hulp en uitkomst mogelijk! Ik heb gezworen , wanneer ik ooit weder in vrijheid kwam, wraak te vorderen, wraak te neeraen, oorlog te voeren, zolang ik nog een lid beweegen kan. Ook ik zal mijn eed houden. Mijue knechten kuunen niet ver van hier zijn , zij moeten ten minften op Otto's burg zijn ■ Ik zal hen uw en mijn ongeluk affchilderen, en, helfche geesten moeten deezen burg befchermen, wanneer die niet reeds morgen in onze magt is. Zolang kunt gij het nog uithouden ; zolang zal ook de dwingeland zonder argwaan wachten. KLARA. Wee, wee mij, dat ik ook deeze Iaatfte troost moet derven, en u altijd, als gij gelukkig waant te zijn , geheel ongelukkig maaken moet! — — Deeze burg is onoverwinlijk. Gantfche heirlegers be-  TOONEELSPEL. Iüj? belegerden ze reeds jaaren lang vruchteloos! En al was dit zo niet, al konde ze een kind-beklimmen.' Heb ik het niet gezwooren, moet ik geen eed houden? ADELINGEN. Van deezen eed, dien gij in den grootiïe be. 1 naauwdheid uitgebroken hebt, om het leven van )i een mensch te redden, zal u zelf de naauwgezet(< fte priester vri'fpreeken. Zeg: zoudt gij — als ik zo zegepraalend terug keerde , hem onder het | punt van mijn zwaard deed vallen . zoudt gij ! hem dan nog uwe hand langen, dan nog uwe belofte houden?] KLARA. ö Zwijg Adelingen, zwijg! gij verwekt nieuwe fmarten in mijne ziel. Het is onmogelijk. ADEL INGE N. A Spreek, fpreek toch om 's hemels wil! Zo i ik de onmogelijkheid te boven kwam, wat zoudt gij doen? KLARA. Om zijn leven fmeekende in uwe armen zinken, en dan voor eeuwig de uwe zijn. Maar nog eens, het is niet mogelijk ! ADELINGEN. Laat mij dan ten minften het denkbeeld van I de mogelijkheid, en met deeze zalige gedachte i van u affcheid neemen! Voor het overige, mijn hand en plegtige toezegging hierop! Ben ik niet ! verzekerd van den goeden uitflag, dan zend ik uw  iio KLARA VAN HOHENEICHEN, tiw het kistje met den dolk daarin. Doch al vond gij hem met bloed bevlekt, floor u daar niet aan. Ginds zal ik u met open armen te ge- ' moed ftreeven, en dan zal ons niets meer kunnen fcheiden! — — Maar nog hoop ik, hoop veel fterker en ftandvastiger dan ooit. De liefde heeft reeds dikwils onmogelijkheden overwonnen. Al moest ik ook tot bedrog en omkooping mijn toevlucht reemen, hij bedroog immers ook, bedroog veel fchandelijker ! Wat is billijker dan hem met dezelfde maate weder toetemeeten! — — Slaap deezen nacht niet; of ja, (laap , opdat ik aan uw bed komen en u met een kus wekken kan' klara, getroffen. Dar gave God! Maar de hoop is zoet! (Men hoort' geluid en van verre eenige treden.) Zij komen! Wee mij, zij komen om u wegtevoeren! TWEEDE TOONEEL. de voorigen, robert. robert. De paarden zijn gezadeld. Mijn Heer de Graaf wacht u in 't voorhof. Ook u, edele vrouwe. adelingen. Ik ben bereid. klara. Gij gaat! (Het hoofd fchuddende.") Het is niet ! . . rao- j  TOONEELSPEL. m mogelijk! Wij zien elkander voor de Iaatfte maal. (Zij valt om zijn hals.) Gods zegen vergezelle u! adelingen. Hij befcherme u en mij! Vaarwel, getrouwe! (iu flilte.) ik zie u zeker weder. klara. Neen, neen! Ik ga met u. Ik zal u ren minften naöogen, zo ver mijn gezicht reiken kan, totdat - ik u uit het oog verlieze en mijne bewustheid mij tevens begeeven zal. adeli ngen, haar kusjchenie. Wees ftandvasiig tot aan het einde! (haar hand op zijn hart liggende?) Voel, hoe het hier ftpriiit! Kom nog eenmaal aan dit hart, dat zo hevig voor v klopt. (Zij gaan allen ltsen.) DERDE TOONEEL. bruno, alleen. Hij verlaat het venfler, doet voorziehtig onder hetzelve een d. nr open, die naar de gevangenis leidt. Dat was geen kwaad plan. Schielijk bedacht , wel overlegd, en in de uitvoering niet onmogelijk, zo llruno het niet afgeluisterd had, niet wist te verijdelen. Zodra hij het bosch be-  H2 KLARA VAN HOHENEICHEN, bereikt , zal hij moeten buigen voor het zwaard der knechten; zal om mededoogen fmeeken, doch het niet verkrijgen; want ik zelf zal 'er mijn oog op houden. Uw kistje, Klara," zal u geworden. Voor een dolk, die 'er in past, zal ik ook zorgen. » Zij mag die dan in haar hart drukken, ik wasch mijne handen in onfchuld, wist niet wat 'er in het kistje was! ■— — Zekerlijk zal Hendrik jammeren , weeklagen en woeden • doch het is altijd beter dat zij (lerve, dan dat zij hem aan banden legge, en ! vroeg of laat wraak over mij vordere. Ik heb den Burg reeds tot mijne belooning gekregen ; paar zijn gewond hart zal ras nieuwe fchoonheden opzoeken, mijne hulp weder nodig hebben; en dan kan 'er ligt weder een andere Burg op overfchieten. Doch aan "t werk! ik heb nog veel te fchikken en uittevoeren , voordat ik zegepraaleud tegen mij zeiven zeggen kan: Het is volbragt. ', j (Hij gaat heen.') Einde van het vierde Bedrijf. VIJF-  TOONEELSPEL. 113 V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Een Kamer te Ihhenhuifen. hendrik* bruno, binnen koomende. hendrik. Zouden zij ons dus in de daad op het fpoor gekomen zijn? Het is onmogelijk! Wie was hun \ leidsman ? bruno. Dat weet ik nog nier. Maar de zaak is wel zo. Gij kunt 'er ftaat op maaken, dat het bosch I vol van hen is. Vertrouwt gij mijne woorden niet, t; laat dan Robert zelve het u vertellen. hendrik. Gij waart 'er immers bij tegenwoordig, wat heb ik meer bewijs nodig? — -— Ook is het juist ! zo onbegrijpelijk niet. Verhaal nu verder: hoe het i met Adelingen ftaat? Of hij dood is? Of gij het i gevorderde teeken van Klara hebt? bruno. Om zeer gewigtige redenen reed ik de bende, I die hem vergezelde, van ter zijde, na. Bij den ingang van het bosch ontmoeten wij eikanderen. Adelingen zette groote oogen op, toen hij mij vooraan zag. Zo als wij den berg af wilden ftij\ gen, kwamen de onzen, die eerst aan de EremitaH ge  114 KLARA VAN HOHENEI CH EN, ge ons zouden opgewacht hebben, op een vollen draf aanrennen. Vit hen vernam ik, dat reeds alles van vijanden rondom bezet was; dat zij met allen fpoed nader kwamen aantrekken, en dat ons volk bij geluk nog onbemerkt van haar was terug gekeerd. HENDRIK. Wat hebt gij toen ondernomen? BRU NO. Onzeker, of zij ons niet op de hielen volgden; of het bosch niet reeds rechts en links bezet was, oordeelde ik het veiligst naar den burg terug te keeren. HENDRIK. En Adelingen? Is hij dood, of is hij hier? BRUNO. Hier! Ik liet hem door de achterpoort heen* leiden en in een andere gevangenis digt bij het woud wel en goed bewaaren. Hem in het bosch te dooden, zou niet raadfaam geweest zijn. HENDRI K. Dat is buiten tegenfpraak. Dan hadden zij hem gevonden, en hunne woede ware niet te beteugelen geweest. Maar als Klara verneemt, dat hij weder hier is? BRUNO. Door wien? Hoe vertrouwt gij uwe Vrienden zo weinig; En had gij niet even zo wel verraad te duchten , wanneer wij hem bij de Eremitage fedood, en in den berggroef verftoken hadden. Het u  TOONEELSPEL. 115 l is be:er dat hij hier is. Wij zuilen hem zeker | treffen, en even zo diep begraaven. Ik fta 'er I voor in dat hij het daglicht niet meer zien en uw I brood niet lang meer eeten zal. HENDRIK, Hoe gedroeg hij zich, toen gij hem terugleidde? BRUNO. Hij woedde, raasde, fprak van verraad, en wilde een der knechten een zwaard ontrukken. Doch ik liet hem met eenige touwen zo vast binden, dat hij dit woeden fchielijk vergat! Hij knarfchte 1 van fpijr op zijne tanden, doch moest zich echter laaten voeren, waarheen het ons geluste. HENDRIK. Ja knarsch maar zo veel gij wilt. Wij hebben den geboeiden tijger niet meer te vreezen. Maar, I lieve Bruno, het is alles nog niet volbragt. Wij n zijn nog -ver van ons doel. BRUNO. Hoe dat ? naar mijn gedachte zijn wij der volii tooijing zeer nabij. — HENDRIK. Nabij ? Gij vergist u! Waar is het teeken, dat I Klara als een bewijs voor Adelingens gelukkige aanü komst befproken heeft, dat Adelingen , gelijk zij ,! zelve zeide, eerst op Otto's burg krijgen en van II daar ons toezenden kon. BRUNO. Da: zij zo iets kan gezegd hebben, wil ik gaar1 ne gelooven; maar, dan men, om dit teeken in H 2 han-  n6 KLARA VAN HOHENEICHEN, handen te krijgen,niet naar Otto's burg behoefde te rijden, daarvan ziet gij hier een bewijs! (Hij haalt het kistje uit zijn zak en geeft het aan Hendrik?) HENDRIK. Wat zal dat beduiden? BRUNO. Geef het ongeopend aan Klara over, en zij zal u haare hand niet langer weigeren kunnen. Dit is het teeken dat zij befprooken had. Toen zij in de gevangenis met Adelingen weende en klaagde, ftond ik op den wendeltrap van den tooren, aan het tralienvenfler, waardoor het licht in de gevangenis valt, te loeren. Ik zag, hoe zij hem het kistje gaf, hoorde duidelijk , dat zij het door on ze knechten aan haar wilde teruggezonden hebben, en haalde het hem voorzichtig uit de zak, toen wij hem gebonden hier naar toe bragten. HENDRIK. Mijne vrees is dus op eenmaal weggenomen. 6 Bruno, als ik uwe dienden vergeet, moet de Hemel mijner geheel vergeeten ! (Hij kuscht het kistje.) Alle paerlen der waereld zou ik niet voor u willen verruilen' Wat of toch daarin ligt ? (Hijdraaii hetgeen en weder.) Hoort gij wel, hoe het heen en weder rolt? BRUNO. Ik heb het ook reeds bemerkt. Het is zekerlijk de een of ander Reliquie ter befcherming van Reizigers toegewijd. Voor deezen keer zal het niet  TOONEELSPEL. 117 niet veel dienst doen. — — Zijt gij nieuwsgierig , dan is het fchielijk opentemaaketi; doch het flot kou ligt verdraaid worden, en dan zou Klara het voor eene fchending van uwe gelofte houden, en dan nieuwe zwarigheden voorwenden, en dus uw doel geheel en al doen mislukken. hendrik. Neen! Neen! Mijn nieuwsgierigheid is zo groot niet! Ik heb flegts een enkele hartstocht, en deeze fraacht om Klara te bezitten. — — Ach, zij nu ras de mijne! nog deezen nacht de mijne! ■ ó flegts één maand haar man te weezen, en dan wil ik gaarnefierven! Was nu de priester maar hier? bruno. Hij moet nog op dit uur hier weezen! De bode is reeds lang naar hem toe. Hij zal ras hier zijn. Ik verlang zelve reeds naar hem. hendrik. Maar de vijanden kwellen ons op nieuw. Hoe ligt kan de priester hen in handen vallen ? b r lj n o. Ook dan was 'er nog raad te fchaffen. Doch hij komt uit het Koorden , en zij trekken uit het Zuiden op. hendrik. Wees maar op uw hoede, dat wij niet overvallen worden. Bezet den bu.-g wel, laat alles den gantfcheu nacht doorwaaken, opdat zij niet onder begunftiging der duilternis komen aanflormeu, en ons, zo als op Otto's burg, overvallen. H 3 b r c-  n8 KLARA VAN HOHENEICHEN, bruno. Laat mij daarvoor zorgen! Alles is reeës bezet; alles reeds op fchildwacht. Vertrouwt gij u dan zo weinig op den burg! Twee jaaren lang verdeedigde ze uw vader tegen het gantfche leger der Saxen! Wat wil toch die verftrooide hoop uitvoeren? Mogelijk dwaalen zij hier rond om uiewe dienflen te zoeken. Laat de dag flegts aanbreeken, dan zal ik u goede tijding brengen. Mo. gelijk ftaan zij morgen reeds allen in uwen dienst. hendrik. Ja, als dat waar was; alsl — — (de trompt wordt geblaazen.) Wat is dit? Wat wil dat zeggen ? bruno. Niet dan het fein van den fchildwacht. 'Et komen Vreemdelingen! Mogelijk de Abt! hendrik. Of 'er zijn vijanden in de nabijheid. BRUNO. Waarom vreest gij altijd het ergfte? TWEEDE TOONEEL. de voorigen, robert. hendrik, hem tegenkomende. Wat is het Robert? robert. De Abt van St. Gallen is hier aangekomen. hen-  TOONEELSPEL. n9 HENDRIK. De Abt, ó hij zij mij dubbeld welkom! (Robert gaat heen.') Nu Bruno, ik verlaat mij geheel en al op u. Zorg toch wel voor den burg, het overige zal ik befchikken. BRUNO. Wees maar goeds moeds. Gij zult deezen nacht heerlijk flaapen. Ik zal in uw plaats- de wacht houden. Wat belluit gij omtrent Adelingen. HENDRIK. Hij is in uw handen, zorg, dat hij mij niet meer benadeele! BRUNO. Goed! Hij zal heden nacht ook flaapen! Ik zal hem een zacht bed fprijden! (Bij zich zeiven?) En zal nog een plaatsje laaten voor zekere andere. ROBERT. Mijnheer! de Gravin komt met fnelle fchreedcn herwaard.. Zij wil volftrekt weeten, wie ftraks hier gekomen is. BRUNO. Voortreffelijk. (Tegen Hendrik.) Dan kunt gij haar tevens het kistje ter hand flellen. Ik zal intusfehen den Abt opwachten, en fpoede mij dan ijlings naar den wal ! Talm niet lang! (hij gaat met Robert heen.) H 4 DER.  120 KLARA VAN HOHENEICHEN, DERDE TOONELL. hendrik, klara. klara, zeer haastig. Jk zag dea valbrug neêrlaaten en boorde, het getrappel der paarden! Wie is 'er gekomen ? hendrik. De Ruiters, die Adelingen vergezelden. klara. Nu reeds terug? En waar is Adelingen? Waar hebben zij hem gelaaten? hendrik. Gezond en wel op Otto's burg, hier is het teeken dat ik waarheid fpreek. (Hij gecft_ haar het kistje over.) klara, zich ontzettende. Het is het! (Zij rukt het Hendrik uit de handen en bcfchouwt het.) Nog wel bewaard! (Zij keett het heen en weder.) Ook daarin, wat 'er in zijn moest! Dus is hij zekerlijk ook dood. Nu kunt gij den priester..., (zij valt in onmacht neder.) hendrik. Om Oods wil , Klara, wat deert u ? Zij is dood! Help! (Hij loopt naar de deur, keert ijlings weder.) Klara! Dierbaarfte, teergeliefdfte Klara! Ach, ontferm u mijner! klara, weder bijkomende. Waar ben ik? Wat deert mij? Een florm bruischt in mijne ooren! (zich opbeurende en diep zuclw ten-  TOONEELSPEL. iai tende.) & Almachtige, het is te veel! Het is te hard! Uw fchepfel kan het niet dragen ! (Hendrik tiacht haar optebeuren.) Laat mij los! Ik alleen. — Ik zelf! — (Zij valt veder op den grond neder.) Ik ben niet in ftaat. — (Hendrik tilt haar ep.j Leid, voer mij naar het autaer, opdat ik mijn werk volbrenge. Hendrik, haar op een ftoel zettende. Ik mag dan hoopen ! klara. Hoopen, dat ik houden zal, wat ik gezworen heb, dat ik u mijn hand geeve! Dat hier (op haar hart vijzende') is vrij! u niet toegezegd, niet verloofd! — — Zie, gij kunt echter hoopen, maar ik — — voor eeuwig uitgebluscht is de flaauwe fchijn, die ik nog van verre zag fchemeren, ik tast thans in de diepfte duisternis om .' (Zij jlaat op.) HENDRIK. Ware ik in ftaat u gerust te ftellen , u klara. Doe toch geen moeite om mij te troosten! voor mij is 'er zo weinig troost, als hoop overig. En — al fchonk gij mij nu mijne vrijheid , al list gij mij geleiden tot aan Otto's burg , het zou mij niets baaten! ó Hendrik, 6 Hendrik! Gij hebt mij volkomen ongelukkig gemaakt. Gij kunt nooit de fonde boeten , alfchoon gij eeuwig leefde, eeuwig God om genade fmeekte! HENDRIK. En echter hoop ik nog ontfohuldiging bij u te H 5 v'ih-  122 KLARA VAN HOHENEICHEN, vinden; nog vlei ik mij, dat de overmaat mijner liefde u overtuigen zal, dat gij wel veele mannen vinden kon, maar geen die u zo getrouw die u zo teder beminden. Kunt gij dan mij nog uwe wederliefde -weigeren ? klara. Ik heb gebeden, gefmeekt, gejammerd, en gij hebt u niet over mij ontfermd! Gij hebt het lijden der Helle voor mij bereid, mij den fchriküjkften eed afgeperst, en ik zou u nog kunnen beminnen f Stof tot haat hebt gij mij genoeg gegeeven, tot liefde geene. Let hier wel op, Hendrik, herinner u dit toch, als gij ook eens naar troost mogt fmachten! — — lk wil u nu niet verder ophouden , ik zal weder naar mijn kamer gaan: Binnen een uur ben ik bereid ! Dan kunt gij mij ter feest roepen; ik zal opgefchikt verfchijnen. (Zij gaat heen. Hendrik volgt haar.) VIERDE TOONEEL. Het is nacht. Het tooneel verbeeldt een bosch. Op den agtergrond ziet men een oude vervallen muur, die dreigt inteftorten. otto, zijne knechten, die luisterend op den grond liggen. otto. H oort gij het nog? een  TOONEELSPEL. 123 een knecht. Het komt al nader! otto. . 'Het zal Ullo zijn? V IJ F DE TOONEEL. de voorigen, ullo, met de gewapenden. otto, hem te gemoed gaande. * Al weder hier, Wel nu? Zijt gij 'er digt bij geweest? ullo. Tot aan den rots, waarop de vesting ftaat. Ik 1 ben 'er rondom heen geflopen. Doch hij is overal ongenaakbaar, overal zo glad afgehouwen, dat het ; met geen mogelijkheid te beklimmen is. otto. En den ingang? ullo. Wel bewaard en bewaakt. Wij hoorden den I wacht op den wal heen en weder patrouilleeren , en toen wij terug keerden dtn trompet blaazen. otto. Wie kwam 'er? ullo. Naar den draf van de paaiden, zou men zeggen dat het Ruiters waren. Denkelijk nieuwe hulptroeBipen van Erfurt. Hij zal nu op de vreede niet meer  134 KLARA VAN HOHENEICHEN, meer vertrouwen, zich heter in ftaat ftelien en de valbruggen niet meer open laaten. otto. Dus niets gevonden, wat ons dienen kan, niets ontdekt, waar wij kunnen indringen ? ullo. Niets! Om ftorm te loopen zijn wij veel te weinig in getal! Driedubbelde graven! En al lagen 'er maar honderd mau in, zo konden zij zich tegen duizend verweeren! Een vesting, zo als ik 'er nog weinig zag ! 0t t o. Ongelukkige Adelingen! Rampzalige Klara! Hier fta ik nu zo vol verlangen om u te helpen , om u te redden , en kan niets ondernemen. Ik dacht reeds met verrukking aan het ogenblik, waarin ik zegepraaiend indringen, u uit de fluiinering der ellende opwekken en uit de handen der rovers verlosfen kon. Ik zie den burg voor mij en kan niets doen, dan dat ontzaggelijke werk der natuur met verwondering te befchouwen, dat werk der natuur die het tot befcherming der onfchuld, en niet tot een fchuilplaats der misdaad deed ontftaan. ó Ullo, nu voel ik eerst de pijn mijner wonde weder, en de vuurige zucht om haar te redden! Laat 'er mij niet aan denken •, of ik fta tot wanhoop over. ullo Wilt gij den helm niet liever afleggen; hij zal » te veel drukken. ot-  TOONEELSPEL. 125 OTTO. Ja, ik kan het bijna niet verdraagen. (Hij neemt Jen helm af, zijn honfd is verbonden?) Ik zal hem zelve dan niet mogen zeggen, dat ik nog leeve, dat ik gezworen heb niet te rusten, voor ik hen gered, of ten minden gewroken heb! Deeze gedachte fmart mij meer dan mijne wonde. ULLO. Onze Ridder verliet u dan als dood? OTTO. Zekerlijk! Vond gij mij niet zeiven in dien ftaat? Met den flag , dien ik op mijn hoofd kreeg, zonk ik roerloos ,als in een doodsflaap, ter aarde neder, en zou mogelijk ook wezenlijk zijn ingefluitnerd, zo gij mij niet gewekt had. Ik moet hen redden, was de eerfle gedachte, toen ik vernam, dat men ze leevend had weggefleepr. Nu weet ik zeker, dat zij hier zijn, en kan mijn voorneemen niet volvoeren. — — Zo geen list wil baaien , dan moet geweld, dan moet bedreiging ons doen zegevieren! Morgen eisch ik den burg op. ULLO. Niemand van ons allen, die nu zonder Heer omdwaalen, die den besten onder de Ridderen opzoeken , niemand zal deeze vesting verlaaten , zonder ten minden alles beproefd te hebben om hen te redden. Dit beb ik bij God bezworen, op wiens hulp ik in den hoogden nood daat maake. Maar zal een luidruchtige bedreiging niet het leven van onzen ridder aan een nieuw gevaar bloot ftel-  126 KLARA VAN HOHENEICHEN, ftellen, niet van hen, die in veiligheid zijn, helachgen worden ? Met verlangen naar onze bedreiging' kunnen zij ons, van boven, het hoofd van onzen ridder toonen, en zonder gevaar zich in onze woede en wanhoop verlustigen. OTTO. Dan moet mij de wraak vleugelen Ieenen! Is hij dood, die mij mijn vrouw en kinderen weder gaf, dan zal ik zijn dood wreeken, al zoude ik jaaren lang bij deeze vesting omzwervende flegts van wortelen en kruiden moeten leeveu. u L LO. Dat geloof ik ook. Doch Iaat ons ieder list, die mogelijk is, beproeven, en dan eerst het uiterfte waagen. Hoe, als wij ons onder de bedekking van de duisternis des nachts ons digt aan den eerden valbrug verfchoolen ; en als morgen vroeg de Jagers op de iacht gingen of de paarden naar de weide gedreven wierden, door hen, die zich in veiligheid waauen, heendrongen! Wat dunkt gij Otto? OTTO. Geen flegte raad, zo wij maar niet reeds ontdekt zijn, of befpied worden. Ik zag een fris- fche koppel paarden in aantocht! Uw voor- flag verdient in overweging genomen te worden. Waar zijn de anderen? ULLO. Zij leggen nog (lil in het omgehouwen bosch. De anderen weiden de paarden in het dal. OT  TOONEELSPEL. n otto. Wij zullen ze 'nier roepen. Manr, onderricht mij eerst, v.aar en hoe ligt de ingang? u llo. Ziet gij hier dat heldere groen der beukenboo. men wel! «— — Laat ons, om alles wel gade te (laan, hooger klimmen! (Zij klimmen op den 1 ouden muur.) Daar, waar gij dat li ;ht ziet fche. i meren, daar boven in de hoogte ligt de vesting l I: Daar , waar nu de fakkel naar beneden gaat, digt bij den verwelfden boog, dien zij thans geheel ' verlicht, is de Iaatfte valbrug. Zij is altijd neergelaten. Juist daaronder! . (De muur jlort wet hen in\ Otto en Ullo ft aan weder op, de knechten fpringen toe. Men ziet diep in den berg door een ronde opening.') otto. Stil, (lil! 'Er is ons geen leed wedervaaren, I het was maar een oude muur, die onder ons inHortte. ullo, nader bijkomende en rondom tastende. Ziedaar een hol of veel eer een onderaardfche gang, juist, zo als de gewoone uitvallen in de I vestingen gebouwd zijn. otto. Mogelijk (lond hier voorheen een oud gebouw I ullo. 't Kan zijn, doch 't is In allen' gevalle een nader I onderzoek wel wpardig. Ziet gij hier in den glans eer maan dien hoogen rug van den berg wel , hoe  128 KLARA VAN HOHENEICHEN, hoe die zich aan de linkerzijde tegen de vesting kromt! \yie weet of het geen onderaardfche gang is, of hij niet voordeezen gegraaven wierd om uit de belegerden vesting uitvallen te doen, of levensmiddelen te verfchaffen. Want zulke uitgangen moet de burg waarlijk hebben, hoe zou die anders tegen de Saxen zich zo lang hebben kunnen verdeedigen. OTTO. Ach, dat dit zo ware, dat de arm des Aller* hoogden ons hier zeiven een weg aanwees! ULLO. En wij gelukkig binnen kwamen! Reeds zwoegt mijn hart bij de bloote gedachte der mogelijkheid. OTTO. Kom nader! Naar binnen maar! ULLO. Zonder fakkels, zonder licht? OTTO. Hebben die de knechten niet allen bij zich? Als wij dieper binnen komen, dan zullen wij vuur maaken, pikkranzen branden, opdat de onderaardfche dampen het licht niet uitdooven. u L LO. Goed , treflijk ! laat mij dan orde Hellen. De heift moet hier aan den ingang gelegerd blijven; Houd u ftil en bedaard! Zo gij merkt, dat wij gelukkig voorttrekken, dan moet Wolfram de anderen zacht en ftil hier haaien. o T-  TOONEELSPEL. 129 otto. Fn gij, die reeds voorheen de vesting onderzocht hebt, volgt ons terftond langzaam na! Hoe veel fakkelen hebben wij? een der knechten. Agt in getal, en 'twaalf pikkransfen. otto. Verdeelt ze dan onder de anderen, die hier de wacht hebben! ullo. Nu ftil, fiil! Hebt gij lonten? de knechten. Alles! Alles! otto, zet zijn helm - op, en trekt zijn zwaard. Zo, volgt mij dan! ullo. Ik zal vooraan gaan! Zo 'er ergends een afgrond ware, en ik ftortte 'er in, dan kunt gij altijd nog weder terug trekken. otto. Neen ! ik moet de eerfte zijn! ullo. Geenszins! Zo u een ongeluk trof, dan waren zij allen zonder leidsman! (tegen de knechten die agter blijven.) Gij moet den ingang van het hol dekken. Zodra wij 'er allen in zijn, moet g:j 'er digt ftruikgewas voorfteeken, opdat het licht niet uitgaa, want zonder dit zouden wij het niet ver brengen. I o t-  ,3oKLARA VAN HOHENEICHEN, otto. De Almachtige leidde ons, en toone ons den weg ter redding onzer vrienden! Ullo dringt hit eerst naar binnen, Otto volgt hem met de anderen langzaam na , de overigen dekken den ingang van het hol. ZESDE TOONEEL. Een gevangenis. Op den agtergrond een gewelfde boog , waaruit men zien kan, dat hier voorheen een uitgang was, doe* die thans toegemetfili is. ad el in gen, in ketenen. (Hij houdt zijn hand voor zijn voorhoofd.') "Wat baat al dat denken? Maakt het mij niet nog ongelukkiger? Goede moeder! hadt gij' mij zonder verlhnd, zonder herinneringsvermogen ter waereld gebragt, uw zoon was gelukkiger geweest. Ik tel reeds veertig jaaren. Ik heb zeventienmaal het tournooifpei bijgewoond, twaalfmaal den prijs gewonnen , nooit mijne handen met geftoolen goed bevlekt; ik was altijd een fieim der ongelukkigen, een vader der arme weezen, en ,ben nu een ellendige, een gevangene, een gevangene van een jongen, dien ik tegen de geringften mijner fchildknapen niet zou willen verwisfelen! Breng  TOONEELSPEL. i3t — •— Breng dit alles eens overeen, gij zo hoog gepreezen verfland der menfchen , gij heerlijke gave des Scheppers ! Toon mij, hoe? waarom? waardoor mij dit alles overkomt, en ik zal dan niet langer morren, gerust den fchandelijk» ften dood te gemoet zien, en wel te vreeden onder de handen mijner moordenaars flerven. — —■ Klara! Klara! Moge ik u flegts der ellende ontrukken ! (Mm hoort van verre een dof geluid.') Ha i zij komen mij den doodfteek geeven ! ö Komt, komt, niemand zal dien gewilliger ontvangen dan ik! de dood is nog beter dan de bedwelming van ons verftand. De dood alleen is de eenigfle rust voorden ongelukkige; — is zijn flaap , want anders geniet hij geen rust' (Het geluid komt nader, men hoort tegen den muur ,/looten, die den gewelfden boog in/luit.) Zo, moet gij dien weg in, niet door de deur der gevangenis? Mogelijk wilt gij mij in den flaap overvallen, uit vreeze dat het kraaken der deur mij wekken zou! ó! Adelingen (hapt niet, hij zal nooit meer flaapen, dan den flaap des doods. ('Er word aan den muur gebroken; men hoort eenige fteenen vallen, het licht der fakkelen fchijnt over hel looneel.) Geharnascht en in menigte.' Een enkele van u was genoeg. Ik verweer mij immers niet! Wie zou het weldaadiglle gefchenk der Natuur weêrftreven? ULLO. Nu zacht, voorzichtig toch! (aan de gemaakte opening.) Laat zien, waar wij zijn! (Hij licht I b met  i32 KLARA,VAN HOHENEICHEN, met de fakkel naar binnen?) Een ledig vertrek, zekerlijk reeds in den burg gelegen! Niet bewoond ! adelingen, Begoochelende verfchijning! Was dit niet Ullo's Hem? Wreed noodlot, wilt gij mij ook nog bedriegen? (De opening wordt groot er?) otto. Maakt de opening nog grootet, opdat wij 'er binnen komen! {Men hoort het overige gedeelte van den muur in flor ten?) adelingen. Ook Otto? ó Het zijn de zalige fchimmen mijner vrienden; zij komen affcheid van mij neemen. ZEVENDE TOONEEL. adïlingen, otto, ullo, en veele knechten , die naar binnen klimmen. otto. IVlaakt geen geraas '• Eaat ons eerst zien, waar wij zijn? waar wij uitgang vinden? (hij ontmoet Adelingendie hem verbaasd aanziet?) Ha! Hier een vreemdeling! (zijn zwaard tegen hem trekkende.) Sta, en verroer u niet! adel in gen, plegtig. Geest van Otto! Wat wilt gij?  TOONEELSPEL. i33 otto, laat zijn zwaard vallen. Is dir niet de Item van Adelingen ? Is hij het niet zelf? ullo, fchielijk toevliegende. Onze Heer? Hoe? Waar? Ach God, hij is het! De Hemel zij geloofd , wij hebben hem weder ! DE OVERIGE KNECHTEN, tocfchietendc. Onze Heer! onze Heer! (zij omringen hem, kusfchen zijne handen en omhelzen zijne kniën.') ULLO. Gij weder de onze? OTTO. In ketenen? Ha, welk een fmaad! ULLO. Rukt ze af, maakt ze los! (zij trekken aan den keten, doch kunnen ze niet los maaken.) ADEL INGE N. Een fchoone droom! zacht, zacht, dat ik niet ontwaake! Mijn vreugde zou ijlings weder verdwijnen. — .— Of zie ik tl in de daad? Was het geen droom ? Geene mijmering van mijn verfland? Maar gij Otto? Gij, die zo zeker dood waart, als ik hier in ketenen geklonken ben! Eu echter nog leevend, nog fpreekende voor mij! O TT O. Lieve Ridder! ik leef indedaad; mij trof flegts een bedwelmende llag. Ik ontwaakte weder om I 3 u  134 KLARA VAN HOHENEICHEN, u te verlosfen, u te wreekén. Reeds eenijre uuren hebben wij om deeze vesting rondgedwaald, en vonden door Gods goedheid een onderaardfchen gang, waardoor wij hier gekomen zijn. adelingen, door de knechten van zijn ketenen bevrijd. Ik vrij! Ieder oogenblik den dood verwachtende , en nu vrij - Onder u , mijne vrienden ! Ach , barmhartige God! niet te veel op eenmaal' Ik ben de vreugde geheel ontwend! zij beneemt mij de krachten en het vermogen om de dierbaare te redden. Ha, geef mij een zwaard! Komt, volgt mij ! Breekt de deur open. otto. Waar wilt gij heen* adelingen. Klara redden, indien 'er nog redding mogelijk is. Mogelijk nu mogelijk op dit oogenblik! mogelijk is het nog tijd! ó komt, volgt mij! otto, hem tegenhoudende. Vertoef flegts nog een oogenblik! Zeg ons eerst waar wij zijn ? Waar wij Kunegunde vinden? Bederf nu door al te groote haast op nieuws de hulp niet! Wij zijn nog veel te weinig in getal.' 'Er zijn nog anderen aan den ingang van het hol. Ik zal hen laaten haaien. (Tegen eenigen) Gaat fchielijk met de fakkels heen, haalt de anderen hier. Allen, allen! dan breeken wij me: vereenigde macht door! AÖE-  TOONEELSPEL. i3S AD KLING EN. Wij zijn reeds meer dan genoeg! Voort, voort maar! Breekt de deur open! Hulp kan nog moI gelijk zijn, maar, zo wij langer talmen, dan is I alles, te Iaat. OTTO. Volg den raad uwer vrienden! weinig oogen/ blikken uitftel zal de hulp niet onmogelijk maaken. ADELINGEN. ó Gij weet het niet, en ik ben niet in ftaat om ( het u te verhaalen! Om mij te verlosfen, zwoer I zij Hendrik te zullen trouwen, flaakte zelve mij. IJ ne ketenen, en zag mij in vrijheid heentrekken. | Naauwlijks kwamen wij aan het woud , of de Ichurken vielen mij verraderlijk van agteren aan , en vbrpen mij in deze gevangenis. Klara gaf mij een I kistje mede, dat ik, tot een teken mijner gelukkige aankomst op den burg, haar zou terugzenden, ■ Ook dit heeft men mij afgenomen. Bruno moet ons gefprek beluisterd hebben. Zo zijne boosheid nu mogelijk zo ver ginge — ó Ik kan u alles niet verhaalen. Genoeg , zij denkt dat ik vrij ben, geeft mogelijk op dit oogenblik hr.are hand aan den wellustei ling. Is zij getrouwd, wat baat dan onze hulp! — Ontferm u toch mijner ! Breek open! volg ' mij! Wij zijn mans genoeg! Wij zullen de onbedagten overwinnen. Die het wel meent, die volge : mij! (IJij loopt fchielijk naar de ge/loten deur ; allen ! volgen zij hem en zoeken ze met geweld opentebreI keu.) I 4 o i-  136 KLARA VAN HOHENEICHEN, otto, tegen Ullo. Blijf gij dan ten minften hier, en breng de anderen ons na! adeljngen, zelf helpende. Hel en dood! Is het dan niet mogelijk de deur uit zijne duimen te ligteu" Wij hebben nog een langen gang, en dan nog een deur opentebreken. Drukt toe ! til op! {Men hiort van verre het gerammel der fleutels en een deur openen ; voorts de flappen van mannen.) otto. Zij komen van buiten. Mogelijk zijn wij reeds verraden, reeds door ons geraas ontdekt. Laat af! Houdt u allen ftil, en als de deur geopend wordt, dringt'er dan dapper op in! Verbergt de fakkels! {Allen flaan zij met opgeheven zwaarden ftil.) bruno, van buiten. Gij zult niet langer meer woeden ! Ik zal uwe woede wel fmooren! Doe maar open. (De deur wordt van buiten geopend.) adelingen, zacht. Ha! Bruno! onze erfvijand; vangt hem als hij binnenkomt. AGTSTE TOONEEL. de voorigen, bruno, de knechten, met bloote zwaarden. bruno, in '/ binnenkomen. Houwt den dolkop neder! (Otto en de knechten zien -  T O O NEELSPEL. 137 ziende.) Hemel en hel wat is dit? (De knechten vatten Bruno en houden hem vast ; de anderen feepen de weinigen , die hem volgden, binnen, ontwape» nen ze ■ en bezetten de deur?) adelingen, Bruno bij de borst vattende. Waar is Klara? brun o. Genade, genade, geesten der helle! adelingen. Ze%, waar is Klara ? of binnen een oogenblik zijt gij een mm des doods. b r u n o. Om Gods wil! ik zal u alles zeggen; fchenk mij flegts het leven. Klara zal — voor een half uur kwam de Abt! — Ik heb flegts bij de wacht de ronde gedaan — hoorde hier een geweldig geraas! — Klara wordt waarfchijnlijk heden door den Land. graaf naar het altaar gevoerd. a d e 1.1 n g e n. Zo, dan is het nog niet gefchied? bru no. Nog niet! adelingen. Komt fchielijk dan! fleept hem achter na; Voort, voort naar de kapel! Houdt u dapper! Wij zegevieren gewis. (Hij gaat vooraan, de anderen volgen hem , Bruno wordt voortgejlecpt.) ullo Ha, daar komen de anderen reeds aan ! Volgt mij maar na, volgt mij maar na! (Ferfcheiden knechten komen door de opening binnen en volgen de anderen.') I 5 NE-  13* KLARA VAN HOHENEICHEN, NEGENDE TOONEEL. Een kamer, klara, hendrik, maria. klara, zwak en beevend. Tic ben reeds wat beter! Ik volg u terftond, vol? u gewillig' waartoe zou ik langer draaien! (Bij en.) Hij zal reeds op mij wachten. HENDRIK. Gij hebt maar te beveelen, en ik za! nog langer, nof dagen , weeken lang wachten, en binnen, deezen tijd" beproeven, of ik u niet van mijne oprechte genegenheid overtuigen kan. KLARA. C> Neen, neen! de Priester wacht, zegt gij, en ik wil niet dat hij langer wachtte! Kan hij trouwen , 70 zal hij ook wel begraaven kunnen. Zo ik eens fterven mogt, dan fmeek ik u toch, laat mijn ligchaam naar Otto's burg brengen.... hendrik. Om Gods wil, Klara KLARA. Het was maar een gedachte, die mij zo even inviel! (Een woest gefchreeuw van verre.) Wat is dit? hendrik. Vreugdegefchrei! het gejuich van mijn volk, dat zich verheugt, zulk een meesteres te krijgen. KLARA. Is dit vreugdegefchrei ? Het klinkt toch in mijne o oren  TOONEELSPEL. ooren als liet ge:ammer der verdoemden. (Het gefehreetiw komt nader, de trompet wordt geblazen,") hendrik, vcrkgi>n. Zou dit? Neen, het is niet mogelijk! En echter. ... (hij gaat naar de deur.) TIENDE TOONEEL. de VOORIGEPi, adelingen, ullo, veele knechten, bruno , gevangen, hendrik, komt ijlings terug. II. , ik ben verraden ! adelingen. Niet verraden! flegts befprongen ! Boeijent hem, opdat hij niet ontvluchtte. Waar is Klara ? hendrik. Daar, daar! 6 Wee mij! adelingen, naar haar toevliegende. Klara! gij aan mij wedergefchonken ! (haar omarmende.") Mij weder gegeven! klara. Gij zijt het, gij zijt het! (met de hand op den mond wijzende.) Ik kan niet, ik mag niet fpreeken ik kan flegts gevoelen — gevoelen Adelingen I ö God, door welk een wonder! Ma, reeds op den rand des grafs! 6 Mijn Adelingen , mijn Adelingen ! (zij valt in zijne armen.) adelingen. Wel nu, Hendrik, het blad heeft zich gekeerd! Wilt gij mij nu nog niet mijne Klara aftlaan ? HEN,  140 KLARA VAN HOHENEICHEN, hendrik. ö Dood mij liever. Ik. kan haar niet verlaaten, zij moet houden wat zij gezworen heeft. adelingen. Doemwaardige! Zij beloofde u te trouwen, als gij mij leven en vrijheid lchonk. Hebt gij dit vervuld? hebt gij mij niet terug gefleept naar de gevangenis ? Woudt gij mij niet lasten ombrengen ? hendrik. Dat deed Bruno, ik niet. bruno, die voorheen door Hendrik niet bemerkt wierd. „ Laad mij geen meer misdaaden op den hals 1 Ik deed het toch op uw bevel. hendrik, hem ftijf aanziende. Bruno ook gevangen? Nu ben ik verlooren. klara. Affchuwelijk! IJsfelijk! Gij op nieuw in de gevangenis? En hoe komt gij nu vrij,nu zo fchielijk overwinnaar? adelingen. Door hulp van., deze mijne vrienden, die mij alleen door een wonder uit mijne gevangenis verlosten. k l A r a. ö Ik heb nog zo veel te vraagcn! Het is mij alles een wonder! — — Hoe kwam toch het kistje in hunne handen ? adelingen. Zij moeten het van te voren reeds geweten hebben. Bruno heeft het mij afgenomen. kla-  TOONEELSPEL. 141 klara. En deeze dolk, dien ik reeds gereed had om mij door het hart te ftooten. (Zij haalt hem uit haaren boezem?) adelingen. Hoe, ook een dolk daarin? Wie leidde dien in het kistje? (tegen Hendrik.) Spreek doemwaardige! hendrik. Een doik? Gij ziet, dat ik even zeer verbaasd fta als gij. Hier ben ik onfchuldig. adelingen, tegen Bruno. Spreek gij dan,ichuim van alle booswichten 2 Gij had ons beluisterd, gij moet het weeten. BRUNO. Ik heb het ook gedaan. adelingen. Gij? gij? bruno. Ja, ik! En, zo gij ligt denken kunt, zonder voorweeten van mijn Heer. a i) e l i n g e n. En waarom deed gij dit, waarom? bruno. Omdat zij het van u vorderde; omdat het met mijn voordeel overeen kwam , op zulk eene gemakkelijke wijze eene vrouw naar de andire wae.reld te helpen, die mij nog kort geleden met eene eeuwige gevangenis dreigde. adelingen. Dan zij dees dolk ook voor u gefleepen ! Naar de hel met u! (Hij velt hem neder.) k l a-  142 KLARA VAN HOHENEICHEN, klara, hem in de armen. vallende. wat begint gij? adel inge n. Gods rechterambt! Zulk een booswicht te verdelgen is een weldaad voor de menfchen, is een verdienstelijk werk bij God. bruno, heen en veer krimpende. Is dit mijn loon! Ach, ontferming! God! genade! {Hij ft aft.) adelingen. Hij moge het u vergeeven, als gij u verandwoorden kunt! Ha! dat was een verraderlijk gruwelftuk! (tegen Hendrik,) Gij had een voortrcflijk legerhoofd. hendrik, knielende. Ach, dood mij met hem! Ik heb het ook verdiend ! Klara mij ontrukt! Dit is erger dan de dood. klara, fmeekende. Adelingen ! adelingen. Vrees niets! Hij is een gezalfde! Ik laat de wraak aan hem over, die ons lijden zag. LAATSTE TOONEEL. de voorigen, otto, met de knechten. otto. Alles is overwonnen. Zij vochten niet,fmeekten flegts om hun leven. De valbrug is bezet, de gantfche vesting in onze macht. klara, Adelingen vasthoudende. Is dit niet Otto? Was hij niet dood? ade-  TOONEEL SPEL. i4J ad et, i n gen. Slegts zwaar gewond! Ik heb hem mijne redding te danken. Kom vriend, kom in ons midden. Ontvang onze vtiurige dankerkentenis ! kl ar a. Zie mijne dankbaare ziel in mijn gelaat, mijne gebaarden. Ik kan flegts Hameien, niet fpreeken. OTTO. Cij hebt niets te danken. Ik heb flegts weder afbetaald, wat Adelingen mij leende. Ook ik heb mijne echtgenoote weder! Zij verwacht u met verlangen. Hoe zal zij zich verheugen u te zien. — — Nog iets, Adelingen! Hier is een priester; hij zegt dat hij de Abt van St Gallen is, en wilde in de' verwarring de vlucht neemen ; doch ik liet hem vasthouden. Hij wacht nu, of gij hem vrij wilt iaaten. klara. Hij was door Hendrik befteld, om mij met hem te vereenigen. adelingen. Dan zal hij niet vergeefs gekomen zijn. Gij geeft immers uwe toeftemmiug, Klara? klara, haar gezicht aan zijn boezem verbergende. Was dit niet reeds jaaren lang mijneenigite wensen? adelingen. Da: zij dan in dit uur bevredigd worde ! Hier! Eerst mijne dankzegging, mijne hartelijke vuurige dankzegging, en dan gij de mijne, eeuwig de mijne! (H'j omhelst haar-') h e m-  i44 KLARA VAN HOHENEICHEN, hen d r i k , zijn huiven uitrukkende. Dit te moeten beleeven ! AUEi.iNGEN, tegen Hendrik. Morgen vroeg verlaat ik den burg. Alles zij u vergeeven. Ik heb geen lust meer om wraak te oefenen. Doch wilt gij in 't vervolg op nieuw vijandfchap beginnen, dan zal ik mij laaten vinden. "hendrik. Geen zwaard zal meer aan mijne heupe koomen. Ik zeg alles vaarwel. Een klooster, hoop ik, zal mij rust verfchaffen. (zich voor Klara's voeten werpende.) Vergeef het mij, vergeef het mijne grensfelooze liefde! k l a r a. Van harte gaarne en gewillig. Neem 'er nog mijnen dank bij aan! Hoe zou ik nu zo veele vreugde kunnen genieten, als ik niet te vooren de grootheid van het ongeluk gefmaakt had. adelingen. Ullo! Vriend! Ach verheug n met mij! Ik ben gelukkig! juicht! Zegepraalt! — — Wie fc in ttaat mijn geluk uittefpreeken ! Komt, komt, dat ik het nu voltocije. Zij gaan onder het gejuich en vreugdegefchrei der knechten heen. Einde van het Vijfde en Laatfte Bedrijf.