01 1065 007* UB AMSTERDAM  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.  r  J. ALLAE. T Ixcud.  r  D E LEVENS van doorluchtige GRIEKENenROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, door PLUTARCHUS. UT HET OORSPRONKEI.YKE GRTEKSCH , GEHEEL OP NIEUW , VERTAALD , EN HET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD. EERSTE DEEL. met plaaten. te AMSTERDAM, by JOH ANNES A L L A R T. HDCCLXïïIïi   VOORREDE. J^T/g daar dan, gtinjlig Lezer, een aanvang gemaakt met het uitgeeven van eene Nederduitfche Vertaaling der Levens van Doorluchtige Mannen , zo Grieken, als Romeinen, onderling vergeleeken door plutarchus. Waarlyk ! eene Jloute Onderneming, maar die, gelukt zy wel, van groot nut zal kunnen zyn, en de Kundigheden van die genen , welke onder ons de Oude, of zogenoemde geleerde Taaien niet verjlaan , op eene ongelooflyke wyze uitbreiden. De Uitgetver deed, op onderfcheidene ty'den, aanzoek by my, dat ik deze taak wilde opneemen. Ik wees zulks voorheen geheel van de hand. Geen wonder! Wie merkt niet, hoe vele, en vclerley de vereischten zyn, welke hier moesten zamenloopen ? — * Wtlk een tyd hier aan zoude moeten worden te kost geIggd? Eéne Bedenking, evenwel, haal¬ de , wanneer het aanzoek vernieuwd werdt, in het eind de Schaal over: de Vrees, naamelyk, dat men onzen Landgenooten geene Overzetting van den oorfpronkelyken plutarchus ; * 3 maar,  VI VOORREDE. maar, zo als het gaat, eene Overzetting van de Franfche, of eenige andere moderne Vertaalinge van plutarchus in de hand floppen zou. Dit zeggen wy, de Verdienfle van die VertaaUngen, vooral van den Heere dacier , in haart volle waarde laatende. Maar een Stuk ; —■ fin Werk , als dit voorhanden , wordt zo lichtelyk niet herdrukt, en , bygevolg , ook zo licht niet verbeterd. Onze Landgenooten zullen 'er misfchien vele Geflachten achter een mede te vrede moeten zyn; het zy dan ook , hoe het zy : gelyk zy, tot hier toe , zich hebben moeten vergenoegen met eene thans geheel verouderde en onleesbaar gewordene Vertaaling' , gemaakt naar de oude Franfche van w. amyot. Dit verzeke¬ ren wy, dat onze Vertolking zo getrouw, als het ons mogelyk was, naar het oorfpronkelyk is gefchied; en wy vertrouwen , daar en boven, hier of daar wel eenig licht aan duif ere plaatzen bygezet, en de misvattingen van andere verbeterd te hebben ; zonder ons , echter , te yermcetcn, dat wy zelve geene nieuwe begingen. Voor het overige gelieve men in gedachten te hou-  VOORREDE. VII houden, dat deze Vertaaling geenszins is gefchied met oogmerk om den Geleerden voor ts lichten ; maar wel ten dienfle van hun s dit liefst de levendige Taaien leezen, of ook niet anders kunnen: ten dienfle, dus, van onzen Landaart. Wy erkennen, daaretiboven, een gepast en beoordeelend gebruik van de Franfche Vertaaling te hebben gemaakt in opzicht der Aantekeningen, en meenen al het wezenlyke daar uit in de onze overgebragt te hebben. In het leven van plutarchus zelvcn is het Franfche Stuk van dacier meer van naby gevolgd, zonder het echter te veel te vertrouwen. Liever hebben wy in alles ons eigen oordeel willen gebruiken, en zulks heeft tot vele zo Aflaatingen, als Byvoegzels; misfehien ook tot eenige Verbeteringen, gelegenheid gegeeven. Vooral zyn de aangehaalde plaatzen van plutarchus , in dat Leven , niet naar d acier , maar naar het Grieksch zelf vertolkt. Be vrye, of liever de losbandige wyze van vertaaien, by de Franfchen doorgaans in gebruik, gaf hier toe aanleidinge. Den nieuwen Franfchen plutarchus van vaurilliers ; ook * 4 den  vin VOORREDE, den Engelfchen , hebben wy tot heden niet gezien. Ondertusfchen bleek het , geduu- rende den loop der Vertaalinge van dit eerjle Deel, 't welk thans het licht ziet, en waaraan de Uitgeever het keurigst cieraad heeft bygezet; (*) dat eene Onderneeming, als deze 3 zoude zy (*) De Afbeeldingen der vermaarde Grieken en Romeinen door plutarchus befehreeven , en in dit werk geplaatst , zyn gevolgd naar afdrukken van gefneedene bteenen der Ouden, door puil. dan. lippert, inSaxifche talkaarde op de origineelen afgedrukt; welke ,1fd> ukken oneindig dulirzaamer , vaster, fcherper en voor minder p-rjs te bekomen zyn , dan die in Italiën in Zwavel afgedrukt worden. • Tot geleide deezer afdrukken heeft de Heer lippert daarby uitgegeeven twee 40. Boekdeelen , in de Hoogduitfche taal te Leipfig in 7 jaar 1767 op de Drukkerj van B. c. BREiTKOPFF en zoon gedrukt, ten Tytel voerende : Dnctyliotliec ;das ist Sammlung gerchnittener Steine der AUeu aus denen vornchmften Muleis in Europa zum nutzen der fchönen Kunste und Kunstier in zwey taufend af« «klieken, ediret von puil. dan.lippert, Anno mdcclxvh. Het eerfte Deel bevat eene Verklaring der MytholosrJfehe, en het tweede Deel eene Verklaring der Historifclie gefnedene Steenen, mei aamvyzing waar dezelve in de Ver-  VOORREDE, IX zy tydig en geregeld worden voortgezet, door een - enkelen Perzoon, die buiten dat met velt andere bezigheden bezet was , niet zou kunnen •worden volvoerd. Weshalven men befloot naar hylpe om te zien ; het werk te verdeden , en de Levens der Romeinen aan tenen tweeden Vertaaler over te laatcn. Zulks is reeds aanvankelyk gefchicd in het Leven van numa : terwyl men voornemens is, by ver volg, op deze zelfde wyze voort te gaan. De verfcheidenheid van Styl, hier uit noodzaakelyk voortvloeyende, zal den Lezer, zo dra hy hier van, naar bchooren , verwittigd is , noch verwonderen , noch fchaaden. De onderfcheidene Stukken toch yan zeer vele Griekfche Schryvers zyn , even zo, Verzameling der Afdrukken , die , verdeeld in T—II duizend enz. en in i—'i of meerder Laaden of'Plankjes, waarop de afdrukken zyn vastgehecht, volgens hunne nommers te vinden zyn. Dus is de the^.us, de ^fte Steen , die hy befchryft, te vinden in het Mi tl. II. P. t. n. 37. de ro- »IULUS - 455 - MilL IL P- 2- n' 202, LYCUiGÜS- 313. MUI. I. P. 2- «• l8l« eK de Num 7 *>$7 ~ l' P' 2 11. 204. — alle in het tweede Deel, als hehoorende tot de Êtsiorifche verzameling der gefnedene Steenen, beJc.Hrceven. *5  X VOORREDE, zo , door onderfcheidene Geleerden in Tiet Latyn vertaald geworden ; en wie heeft het, voois korte jaar en , kwaalyk genooimn, dat de Fabels en Vertellingen van den- éénen gellert door een geheel Gezelfchap. onzer Dichtere» in het Neder duit scji zyn orergebragt? Ter aanbcveelinge van plutarchus zeiven mcenen wy in deszelfs Leven genoeg gezegd te hebben. Een der beroemdfle Letterkundigen dezer Eeuwe, de groots lodewyic caspar valckenaar , noemde- hem „ den byna geleerdfien Schryver van allen, uit de geheele Oudheidf (Scriptorem ex antiqukate tota omnium ptene erudirisfimum.) Alle zyne Schriften verdienen den uitnrmtendfien Lof: maar inzonderheid hebben de Aanzienelykfle Mannen, de grootfle en geleerdfie Vorsten ten allen tyde op deze levensbeschryvingen den hoogfleii prys gefield. Men weet, dat de geliefde Schryver van de groote Engelfche Koninginne, elisabeth., plutarchus was ; en dat prederik de Groote , Koning van Pruisfen , volgens het bericht van den Heer zimmerman , zich dikwerf 's avonds iets uit cicero , of plutarchus voor liet kezen !  VOORREDE. XI zen! Wy kunnen ons niet onthouden deze Foorrede te fluiten met het voortref fa Getuigenis, door den beroemden Edinburgfchen Gefchiedfchryver, robertson , hier omtrent afgegeeven: , Zyne Werken s (zegt hy , fpreekende van t plutarchus) zyn de Levens van beroemde Mannen, en Vertoogen over de Zeden. De „ laatstgenoemde bevatten zeer goede grondbe}3 ginzels voor het Levensgedrag , verhevene 33 kundigheden omtrent de Godheid , en on„ fterflykheid der Ziele. Zy zyn doormengd 33 met wetenswaardige Gebeurtenisfen. Doch 3 de Levens van beroemde Mannen is het „ Werk , dat den naam van plutarchus ver„ eeuwigd heeft. Men houdt het voor het nut» tigfte boek in de Wereld om lieden gefchikt te maaken zo voor het amptelooze als beampte „ leven. Het vloeit over van de aanmerkens„ w tardigfte By zonderheden. De dingen zyn 3, "er op den waar en prys gefchat. Hy be, paalt zich niet alleen tot de groote en fchit3, terende daaden der beroemde Mannen, wier „ Levens hy befehryft; hy vergenoegt zich niet, „ zegt rollin , met den Bevelhebber, den s, Overwinnaar , den Staatsman , den Over- 33I:eiuS-  XII VOORREDE- heidsperzoon , den Redenaar te fchilderen; „ maar brengt zyn en Lezer, ah het ware, in „ het Kabinet, of liever in de Harten der „ Perzoonen, van welken hy fpreekt, en maakt „ hem kennis met den Vader, den Echtgenoot, „ den Meester, den Vriend. Wy fchynen met hun te leeven en om te gaan , en tegen„ woordig te zyn by hunne Partyen van ver„ maak; hunne Wandelingen; hunne Feesten; „ hunnen Ommegang ! cicero merkt ergens „ aan , dat men in het wandelen door Athene „ en de omgeleegene plaatzen naauwlyks een voetfap zetten kon , zonder een Gedenkte„ ken, in de Gefchiedenis Vermeld, te ontdek„ ken, het geen der Verbeeldinge de gedachte„ nis aan een groot Man der Oudheid te binncn bragt. ——> Het kezen der Levensbe„ fchryvingcn van plutarchus brengt een ge„ lyk uitwerhzel voort, vertoonende als het „ ware aan onze oogen de groote Mannen, „ waarvan hy /preekt, en ons een denkbeeld „ gecvende van hun Gedrag en Zeden zo leven. „ dig en krachtig , als of wy lydgenooten en „ Metgezellen van hun waren ! " A. j$ •• LE-    HET LEVEN VAN PLUTARCHUS. De weergaloze Schryver der Levens vau de berocradfte Grieken en Romeinen , onderling mee eikanderen vergeleken, ik meen plutarchus , werdt geboren te Cheronéa, eene itad van Beötien, aan de grenzen van het Landfchap Phocis (». By deze ftad gaf Philippus, koning van Macedonië, de nederlaag aan het Leger der Bondgenoten , welker hoofden de Athenienfen en Beotiërs waren; en deed daar door de aloude Griekfche Vryheid het hoofd voor altyd onderhalen (£). Gelukkig echter is zy ook van eene meer gunftige zyde vermaard geworden; ,(a ) Zie Chandler's Reize door Griekenland, bi. 393- (b ) Zie Robertfon's Gefchiedenis van Oud Grie. kenland, If Deel, bl. 189, enz. A  a hetLEVEN den; door de geboorte naamelyk van plutarchus. Beötie lag, by ouds, onder den kwaaden naam van geheel niet vruchtbaar te zyn in het voortbrengen van fchrandere vernuften. By aldien 'er dan eenige weinige vermaarde Mannen geboren zyn, behoort die lof niet aan het Landfchap, maar is volkomen eigen aan die byzondere Perfoonen. En deze aanmerking ftrekke om de eeuwigduurende eer van eenen pindarus, van cebes den Thebaan, van epaminondas , van onzen plutarchus , indien mogelyk, nog te vergrooten. 'Er is geen Gewest in de Wereld , in het welk Vernuft en Deugd niet kunnen worden hervoort gebragt. plutarchus ftamde af van een der voornaamfte en meest aanzienlyke Gedachten te Cheronéa. Hy fpreekt van zynen Vader , als van een deugdzaam en zedig man, zeer kundig in de Wysbegeerte en Godgeleerdheid van zynen tyd, maar vooral ook geoeffend in het leezen der Dichters. Nergens echter heeft hy hem genoemd, of het moest zyn in een van die Boeken, welke verlooren zyn gegaan. Zyn Grootvader heette lamprias , aan wien hy het vereerende getuigenis geeft,dat hy een zeer welfpreekend man was; van eene ryke verbeeldingskragt ; die zich zeiven over-  van PLUTARCHUS. 3 overtrof, wanneer hy met zyne vrienden over tafel was (c). Dan wcrdt zyn Geest als van een nieuw vuur ontvonkt, en zyne altyd vruchtbaare verbeelding nog levendiger en vruchtbaarder. Hy meldt ons een geestig gezegde van dezen Lamprias, die betuigde „ dat de warmte van den Wyn op ,, zyn' Geest dezelfde uitwerking had , als het vuur op den wyrook, welken het zyne gcurigite dampen rykelyk doet uitwaas„ femen (d) ". Zyn Overgrootvader, de Vader van Lamprias , droeg den naam van nicarchus. Het is niet geheel" onwaarfchynelyk , dat deze Grysaart het genoegen gehad hebbe zynen Achterkleinzoon te zien. Immers deze bericht ons, dat Nicarchus gewoon was zekere byzonderheid van antonius te vernaaien; dat naamelyk de Burgers van Cheronéa door hem gedwongen waren geworden, (c) Men viel te Athenen het eerst op de gedachten, om de vrolyke Maaltyden dienstbaar te maaken tot Redekavelingen, en het behandelen van de gewig* tigfte , zo wysgeeriga als andere, onderwerpen; en deze Tafelredenen waren doorgaans , overeenkomflig met tyd en plaats, waar zy gehouden werden , met geestig zout doormengd. Zulke wysgeerige Gastmaalen zyn ons gefchest door de meesterlyke hinden van PLAto, van xenophon, en van flut^rctuszeiven. (yj Frankfortlche uitg 15^9. li Deel, bl. 61a. A 2  4 het LEVEN. den, tot onderhoud van het leger, zekere hoeveelheid koorns op hunne fchouders naar de Zeekust te draagen, terwyl men hun, die niet genoeg haast maakten,, met geesfelflagen achter aan zat. Eens hadden zy dezen arbeid verricht: de tweede last was nu toegemeeten, en men ftond gereed denzelven op te vatten, toen de tyding der nederlaag by Actium inkwam, die deze arme menfchen redde. De Antonianen kozen het hazenpad, en de Burgery van Cheronéa deelde het koorn onder zich, in vergoeding der doorgeftaane moeite (e). Men weet niet nauwkeurig het geboortejaar van plutarchus : maar hy bericht ons zelf, dat hy de lesfen van den Wysgeer ammonius reeds te Delphi by woonde, wanneer Keizer nero in Griekenland was. De togt van Nero door Griekenland heeft plaats gehad in het twaalfde jaar zyner Regeering, wanneer Burgemeesters waren c. suetonius paullinus , en c. lucius telesinus ; dat is in het jaar 67 naar onze telling. Toen was plutarchus ongetwyffeld reeds 17 of 18 jaaren oud, gelyk men kan opmaaken uit zyne gevorderde kennis, blykbaar uit de redeneeringen op dien tyd met andere, in de tegenwoordigheid van zynen meester Ammo- nius, (O I Dee'» bl Hz-  van PLUTARCHUS. 5 üius, gehouden, welke hy zelf opgeeft in zyn onderzoek over het geheimzinnig opfchrift van den Delphifchen Tempel, beftaande alléén uit het woordje indien! (of EI) Men fchynt dus veilig te mogen befluiten, dat hy nog onder de regeering van Keizer claudius , en wel in diens laatfte jaaren, gebooren is, omtrent het jaar 50 naaide gewoone rekening. Na in zyn Vaderland een geregeld onderwys genooten te hebben, waar toe, behalven den genoemden ammonius , zyne eigene Bloedverwanten, alle beminnaars der wetenfehappen, waarfchynelyk niet weinig hebben medegewerkt, begaf hy zich , volgens de algemeene gewoonte van die tyden, op reis naar Rome , het middelpunt , waarin toen alles zamenliep, en waar de Griekfche Taal op dien tyd fchier zo gemeen was, als in Griekenland zeiven. Hy behoefde zich dus minder toe te leggen, om het Latyn volmaakt meester te worden: ook werdt hy hier in verhinderd door de zaaken van zyn Land, met welker bezorging hy zich belast had (ƒ). Voorts fchynt hy deze reizen naar Italië veelmaalen herhaald te hebben, en aldaar, vooral te Rome, by een verzameld die keurige BouwftoiTen tot zyn groot werka (ƒ) I Deel, bl. 846".  6 het LEVEN werk, de Levens der voornaame Grieken en Romeinen. Men hoore hem zclven in het leven van Demofthenes (g)-, daar hy zegt: „ Die een groot zamenftel gaat ver„ vaardigen, en eene Gefchiedenis,in welke gebeurtenisfen zullen voorkomen, die niet „ voor handen of bekend zyn, maar vreemd, ,, menigvuldig en door veclerleye gefchriften verfpreid, dient wel, met 'er daad, een „ burger te zyn en bewooner van eene aanzien„ lyke, fraaije en volkrykc Stad, waar hy over vloed van allcrleye boeken hebben kan, „ en door vraagen 'wys worden omtrent die „ dingen, welke, niet te boek geflagen, in het „ getrouw geheugen der menfehen bewaard zyn. en du^ klaarblykelyk geloof verdienen; „ op dat hy geen ituk aan het licht brenge , , waaraan veel, en wel het noodzaakelykst ontbreekc. Zyn verblyf te Rome fchynt alleen plaats gehad te hebben onder de regecririgen van vespasianus , titus . en domitianus. Na de dood van den laatften bleef hy, waarfchynelyk, in zyn Vaderland, zonder wederom naar Italië te gaan. Deze gisfing rust op drieërleijen grond. Voor eerst hier op, dat hy, in zyne Lesfen voor hun, welke Staatstaken willen behandelen (Ji*) , fpreekende van C^-J Aldaar. O) II Deel, bl. 8is.  van PLUTARCHUS. 7 van iets met de Rhodiè'rs voorgevallen, zegt: dat zulks onlangs gebeurd zy onder domitianus. Een vast bewys, dat hy die Lesfen opftelde niet lang na het overlyden van dezen Vorst. Nu is het zeker, dat hy omtrent dien tyd eene bediening in zyn eigen Stad gehad heeft: waar van in het vervolg nader. Een tweede grond voor het gemeld gevoelen is, dat, wanneer hy de merkwaardige fpreuken der oude Koningen, Princen en Veldhecren verfamelde, en aan Keizer trajanus opdroeg, hy reeds vervaardigd had zyn groot werk van de Levens der beroemde Mannen. Hy zegt duidelyk in zyne aanfpraak aan den Keizer (i): „De bedry„ ven dier Mannen zyn wel vervat in ons „ zamenftel van de beroemdlte Veldoverften, „ Wetgevers en Opperheeren onder Grie„ ken en Romeinen; maar onder het meer„ derdeel hunner bedryven heeft zich het „ Geluk gemengd: daar de merkwaardige „ Gezegden, te midden van de bedryven, „ onder het woelen der hartstogten, en „ het ondergaan van veele wisfclvallighc„ den uitgefproken, ons, als in een helde„ re fpiegel, elks byzondere denkwyze doen „ ontwaren." trajanus ftierf in het jaar, na (/) II Deel, bl. 172. A 4  8 het LEVEN na Christus, 117. plutarchus had toen , waarfchynelyk, den ouderdom van 67 of 68 jaarén bereikt. Men kan wel niet bepaalen, in welk jaar der Regceringe van Trajanus meergemelde Spreuken gefchreeven, en aan hem opgedraagen zyn ; maar dit is zeker, dat de boven aangehaalde Lesfen voor hun, welke zich tot de Regeering fchikken, opgefteld zyn onder Trajanus, en dat onze Schryver toen eene bedieninge te Cheronéa had, welke hy zelf waarnam. De aangehaalde Opdragt van plutarchus kan ons dienftig zyn, om het gevoelen tegen te gaan van joannes van salisbury ('Vfr) j „ dat plutarchus de Leermeester ge„ weest zou zyn van trajaan." Hy beroept zich op zekeren Brief aan den Keizer gefchreeven, welke echter alléén maar in het Latyn voor handen is. Dan, deze brief is zonder twyffel verdicht. Het is een ftaal van fchoolvosfery, even weinig overeenkomftig met de gewoonc zedigheid van onzen Schryver, als met de waardigheid van Trajanus , en den ouderdom, welken deze reeds bereikte by het aanvaarden van het gebied '(7). Byaldicn plutarchus de eer genooten had ( k ) joann. sARESBimiENsrs Policrat. L. v. prol. Deze joannes saresberiensis leefde in de XII Eeuw, ea was een Leerling vnn thomas van kanthlbekg., (/) Fabric. Bibl. Gr. Vol. III. p. 365*  van PLUTARCHUS. 9 had dezen Vorst in zyne jeugd te onderwyzen, zou hy, zckerlyk, iets daarvan gemeld hebben in de boven aangehaalde Opdragt der merkwaardige Spreuken van groote Mannen. De aanleiding was natuurlyk: en ondertusfehen fprcekt hy geen woord hier toe betrekkclyk. Maar laat ons hier nog eene andere en dieper gewortelde Dwaaling te keer gaan. suidas naamelyk verhaalt, „ dat trajanus hem „ vereerde met de Burgemeestcrlyke waardig" heid, en bevel gaf, dat alle Overheids-perfoonen in fflyrium O) zich naar ^ " goedvinden richten zouden." Maar ook dit bericht heeft geen gezach hoe genaamd. Plutarchus zou niet vergeeten hebben daar van te fpreeken, en zyne dankbaarheid aan den dag te leggen. Hy fpreekt van geringere ° bedieningen door hem waargenomen in zyn Vaderland; hoe zou hy geen gewag hebben gemaakt van zulk een groot aanzien, waartoe hem een Prins,als Trajanus, verheven had? Men kan, derhal ven, dit verhaal van Suidas niet anders aanzien, dan als een van die gedienttige verdichtzels, welke, nu en dan , gefmeed en uitgevent zyn ge- wor- (m) Een? groot? Landlreek , nu beken 1 onter den naam "van Sclavonie, en bevaitenie Dalmatie , Bosnië, Croatie en het eigentlyke Sclavonie. A 5  10 het LEVEN worden, om Schryvers, voor welken men eene zeer hooge achting had opgevat, nog meerder klisters by te zetten. Maar plutarchus heeft, gelukkigïyk , deze hem vreemde eertitels niet van noden. Een derde grond, om te itellen dat plutarchus zedert den dood van domitianus zyn Vaderland niet verlaten hebbe, wordt gevonden in zyne Verhandeling : „ of een Man van jaaren zich nog behoort, te moei'„ jen met zaaken van Regeering?" Hy richt dit ftuk aan een man van aanzien, genaamd euphanes , en zegt hem , onder anderen, dit volgende (»). „ Gy weet, dat ik zints veele Pythiaden de plechtigheden bezorg op het feest van apollo ; en evenwel zult , gy my niet willen toevoegen: plutarchus ! ', gy hebt genoeg geofferd; genoeg de ftate', lyke optogten beftierd; de Reven aange„ voerd! Hctistyd, oude Man, dat Gy de „ kroon aflegt, en het Orakel, van wegens uwen hoogen ouderdom, verlaat!" De Pythiaden, even gelyk de Olympiaden , bevatteden een tusfehentyd van ruim vier jaaren. Als men verfcheidene Pythiaden telt, zedert den tyd, op welken hy, onder de Regeering van trajanus , een burn-erlyk ampt te Cheronéa bekleedde (o) , & " dan O) II Deel, bl. 792. f. (<,) I Deel, bl. 811. B. C.  van PLUTARCHUS. ii dan zal dit ons leiden naar het midden der Regecring van Adrianus. plutarchus had toen, gelyk boven gezegd is, waarfchynelyk 67 of 68 jaaren: men telle daar eenige Pythiaden by, en het zal genoegzaam zeker fchynen, dat plutarchus zyn beftendig verblyf in zyne vaderlyke Stad gehouden hebbe zedert het afkerven van Keizer Domitianus tot zynen dood toe; en zyne onderfcheidene reizen, naar Italië gedaan, vielen dus voor in een tydperk van groote twintig jaaren. Voorts behoeft men zich het reeds aangevoerde maar even te herinneren , om het gevoelen van den geleerden ruauld , dat hy zich wel veertig jaaren te Rome zou hebben opgehouden, als van alle waarfchynelykheid ontbloot, te verwerpen. Men voege hier nog eene vierde rede by; de uitmuntende liefde voor zyn Vaderland, welke hem drong, om in hetzelve te verblyven: „ Wat my belangt, zegt hy, in •, den aanvang van het leven van Demofthenes (/;), ik woon in eene kleine Stad, „ en op dat deze niet kleiner worde, dryft „ my de liefde tot myn Land, om daar in „ te blyven wooncn." Dit fchreef hy, lang vóór dat hy de opdragt van een veel kleiner werk aan Keizer Trajanus deed : gelyk voor- (/.)! Deel, bi. 846.  i z het LEVEN voorhenen is aangeweezen. Voor het overige vervat dit zeggen van plutarchus den fchoonften trek van Vaderlandsliefde: en als men gadeflaat, aan de eene zyde, zyne groote en veelvuldige bekwaamheden, zynen werkzaamen en voor zuivere eerzucht vatbaaren Geest; en aan den anderen kant, het grootsch Toneel van Rome, gereed hem ten allen tyden met opene armen te ontvangen, en met gunstbewyzen te overlaaden, dan eerst zal men begrypen de grootheid der opofferinge, welke de edele zucht voor zyn vaderlvk Cheronéa dezen braaven Man deed overkomen. Zy, die gefchreeven hebben, dat hy ook eene reize naar Egypte zou hebben ondernomen, verhaalden dit zonder grond, en in dat geene, wat wy van Plutarchus overhebben, is geen bewys voor deze gisfing. Alles, wat hy ons bericht van de zeden , gewoonten en Hellingen der Egyptenaaren, had hy gehaald uit Boeken van anderen. Ook is het niet zekerder, dat hy ecnigen tyd zyn verblyf te Sparte zou gehad hebben , om dat hy veele zaaken meldt tot dezen Staat betrekkelyk; dan het zeker is. dat hy op het eiland Creta zou hebben vertoefd, om dat hy zich over de Wetten en Regeering der Cretenfen meermaalen heeft uitgelaaten. In zyne overig zynde fchriften be-  van PLUTARCHUS. 13 bepaalcn zich zyne reizen en uitlandigheid tot Athene, Italië en Rome: en verders tot eenige kleine Steden van Griekenland, buiten Beötie , werwaam hy of door byzondere, of door Landszaaken geroepen werdt. Geduurcndc zyn verblyf te Rome was zyne wooning dagelyks vervuld met een zeer groot aantal zelfs van de aanzienlykfte Romeinen , byeen gevloeid om zyne Lesfen aan te hooren. Want in dezen tyd maakten de hoogde Perfoonen, de Keizers zelve, 'er zich een vermaak en eere van de Lesfen van groote Wysgeeren en beroemde Redenaars by te woonen. Met welk eene drift men de openbaare redeneeringen van Plutarchus hoorde; welk een aandacht daar by plaats had, blykt ten vollen uit het geen' hy ons zelf verhaalt, in zyne Verhandeling over de Nieuwsgierigheid (q~). „ Wanneer „ ik eens te Rome myne openbaare Lesfen „ hield, gebeurde het, dat rusticus (de, zelfde, welken Domitianus naderhand, uit „ afgunst van wegens zyn' verkreegenen roem, „ liet ombrengen) zich onder myne Toe, hoorders bevond. Een krygsknecht treedt „ binnen, en overreikt hem een brief van „ den Keizer. Elk een hield zich ftil; ik „ zelf ftaakte myne redenen, ten einde hy „ den (,7) II Deel, bl. 522.  ^4 het LEVEN „ den brief laze. Dan hy wilde zulks niet, „ en open.'.e denzelven niet, voor dat ik „ myne les geëindigd had, en de Toehoor,, ders heen gegaan waren." Deze rusticus , van wiens dood suetonius ook gewag maakt in het leven van Domitiaan (r), fchynt dezelfde te zyn met juNius rusticus arulenus , een der braaffte Mannen, welke Rome onder het Gebied der Keizers gehad heeft. Wanneer de wreedaart Nero voorgenomen had, de Raadsheeren Ihraseas en soranus door den Raad zeiven te doen veroordeelen , en om het leven brengen, was rusticus, hoe jong ook, moedig genoeg om zich ter verdediging van Thrafeas voor den vollen Raad aan te bieden: doch deze wees zulks edelmoediglyk van de hand. Hy was vervolgens Hoofdfchout onder Vitellius, wien hy de krachtigfte blyken van trouwe gaf. Onder Domitiaan Helde hy een loffchrift op voor de gedachtenis van thraseas en helvidius priscus , waarin hy hen niet fchroomde Mannen van de onbevlektfte deugd te noemen. Dan zulks hielp de woede des Dwingelands aan het zieden, en Rusticus om het leven. Opmerkelyk is het, dat Domitianus, by deze gelegenheid, alle Wysgeeren uit Rome en geheel Italië ver- (r) Hoofdd. io.  van PLUTARCHUS. 15 verbande. Gaf de dood van rusticus hier aanleiding toe, dan behoeft men niet te twyffelen, of deze werdt als een geleerd Man, en te gelyk ook, als een groot voorftander en befchermheer der Geleerden, aangemerkt, en trok zyne ongenade de hunne natuurlyk naar zich. Zouden ook deze gebeurtenisfen, en de moord van zvnen Vriend, plutarchus van Rome vervvyderd, en aanleiding gegeven hebben, dat hy, na dien tyd, Italië nimmer wederom wilde zien ? plutarchus hield, fchoon in de zetel des Romeinfchen Gebieds , zyne lesfen in het Grieksch. Want hoewel de* Latynfche taal door het geheele Ryk in gebruik was, kende hy dezelve niet genoeg om ze te fpreeken. Hy bericht ons zelfs, in het leven van Demofthenes (s~) „ dat, geduurende zyn verblyf te Rome, en in de Italiaanfche Steden, de tyd hem ontbrak, om zich deze taaie eigen te maaken, zo van wegen de zaaken en belangen van zyn Land, welke hy aldaar had waar te neemen, als de menigte lieden, welke hem dagelyks kwamen hooren en fpreeken over wysgeerige onderwerpen: dat hy eerst laat, en op zyne jaaren de fchriften der Romeinen begon te leezen: dat de uitdrukkingen dezer taal hem minder gediend hadden om kennis van (s) Op de boven aangeh. plaats.  16 11 b t LEVEN van de gebeurtenisfen te krygen, als wel de te vooren verkreegen kennis der gebeurtenisfen hem vorderlyk geweest was in het begrypen der taaie." Maar het Grieksch was, gelyk boven reeds is opgemerkt, op dien tyd overbekend te Rome. Getuigen de gefchriften van Keizer marcus aijrelius zclven. Deze gebrekkige kennis van het Latyn heeft onzen Plutarchus ondertusfchen eenige misdagen doen begaan, welke men in zyne fchriften ontdekt. Wat nu verder betreft de openbaare Lesfen door hem te R ome gehouden, dezelve hebben, zekerlyk, den grond gelegd van fommige der Zedekundige Verhandelingen, welke hy heeft nagelaaten. Hy geeft ons zelf aanleiding tot dit gevoelen, daar hy, cornelics puLCHERaanfpreekende, in zyn onderzoek : hoe men zelfs van zyne vyanden nut kan trekken, zich dus uitdrukt: „ Het geen 5, ik derhalven over deze dof in het openbaar „ gefproken heb, zend ik U nu, ook met de„ zelfde woorden, by een verzameld toe (*)." Vóór dat hy Cheronéa verliet, om naar Rome te trekken, waren zyne bekwaamheden reeds in zyn Vaderland bekend geworden. Want, nog jong zynde, werdt hy toen al, met een' zyner Medeburgers, naar den Romeinfchen Landvoogd, over eene zaak van be- (?) II Deel, bladz. 86.  van PLUTARCHUS. 17 belang, afgevaardigd. En het is dit gezandfchap, 't welk hem aanleiding gaf, om van zynen Vader een getuigenis af te geven, dat dezen de grootfte eere doedt, daar hy ons vermeldt den zeer wyzen raad, welken dezelve hem toediende, by zyne terugkomst («"). „ Het heugt my, zegt hy, dat ik, nog jong „ zynde, met nog iemand anders, afgevaar„ digd werdt naar den Landvoogd. Myn medegezant, om de een of andere reden, ach„ ter blyvende, verkreeg ik alleen gehoor, „ en bragc de zaak, gelukkiglyk, ten einde. ,, Wanneer ik , derhalven , thuis gekomen „ zynde, verflag ftond te doen, rees myn „ Vader op, trok my ter zyden, en vermaan„ de my, niet te zeggen:" Ik vertrok, „ maar;" wy vertrokken : „ ook niet:" Ik zeidc, „ maar;" wy zeiden; „ en dus ook, „ in al het overige, mynen medegezant mede „ te betrekken, en hem in myn verflag te „ doen delen." My fchiet, by deze gelegenheid, het zoortgelyk zedig gedrag te binnen van den groten Maarfchalk de tubenne , welke, van veldflagen, en in dezelve door zyn beleid en dapperheid behaalde overwinningen fprekende, altyd gewoon was te zeg ■ gen: „ Wy overwonnen," en niet: „ ik „ ovei- (u) II. Deel. bi. 816. B  i8 het LEVEN „ overwon. Wy dreven den vyand op de „ vlucht," en niet: „ ik dreef. Wy maken hier geen gewag van de verfchillende gevoelens en opgaven van een en ander tydrekenkundige, omtrent het tydftip der vermaardheid van plutarchus. Het is buiten twyffel, dat hy te Rome geweest, en bekend is geworden onder de Regeringen van vespasiaan, titus en domitiaan. Zyn roem beklom het hoogde toppunt, na dat hy de Levens der Grieken en Romeinen , onderling vergeleken, had uitgegeeven; dat is, waarfchynelyk, in de eerde Jaaren van Keizer trajanus. Maar toen was hy niet te Rome. In het mcnfchelyk' leven zyn twéé voorname tydfïippen, van welke geluk of ongeluk voor het overige, 'grotendeels, afhangen: dat namelyk van de Geboorte, en van het Huwelyk. Het is niet genoeg, dat de Geboorte gelukkig zy: een gelukkig Huwelyk moet 'er bykomen. Dit is eene waarheid , -welke homerus reeds leeraarde, daar hy menelaus dusdanig van nestor doedt fpreken (V): ,, Ras onderfcheiden wy het kennclyk geflachc „ Van hem , dien jupiter metryken voorfpoedzegent, „ Wanneer hy trouwt, of eerst ter wereld wordt gebragt. „ Dit heil heeft nestor ook zyn leven lang bejegend. Moei- 00 Odysf. IV. v. 208.  van PLUTARCHUS. ij) Moeijelyk valt het te bepalen, in welk van deze beide opzichten plutarchus het gelukkigst geweest zy. De Natuur opende voor hem, by zyne geboorte, hare kostelykde trezoren; zyne Schriften leveren het fchoonst bewys op van zyne uitmuntende vermogens en bekwaamheden; van zyn uititekend vernuft; van zyne grote wysheid. Zyn Huwelyk was niet minder gelukkig. Hy bekwam tot zyne Bruid eene Vrouw uit een der beste Gedachten van Cheronéa, en die een voorbeeld was van wysheid, zedigheid en deugd. Zy was genaamd timoxene. Vier Zoons, achter den anderen geboren, en een Dogtertje waren de vruchten van dezen echt. Aan dit Dogtertje, het welk den wellust van beide de Ouderen uitmaakte, gaf de Vader den naam van zyne beminde tdioxene. Hy fpreekt van dit Kind met veel tederheids, en verhaalt ons, dat hy van de goedheid van deszeifs hart een gundig gevoelen opvattcde, om dat zy hare Voedder drong, niet alleen aan andere kinderen, welke zich by haar bevonden, maar ook aan hare poppen, de borst te geven; nodende dus deze Gasten, als 't ware, op de vriendelykde wyzc, aan hare tafel, en dezelve willende onthalen op dat gene, 't welk voor haar nog van alle dingen hetTmakelykst was (x). plu- tar- (x) II Deel, bl. 608. B 2  HO het LEVEN tarchus , deze blykcn opperende van de goedhartigheid van dit kind, levert ons de cnwederfprekelykfle proeven van zyne eigene braafheid. Hy had het ongeluk twee van zyne Zoonen ontydig te verliezen. Ook ftierf zyn Dogtertje pas twee jaaren oud. Wy bezitten een* brief van vertroosting' by dit droevig voorval aan zyne Echtgenote gefchreven: want het Kind was in zyne afwezigheid geftorven. plutarchus meldt ons in dien brief vele trekken uit het Karakter van zyne Huisvrouw, welke haar de grootfte eer doen. Hy zegt, niet te twyffelen, -of zy hebbe in dit geval reeds de nodige orde gefield; echter zonder omflag of vertoon van onmatige droefheid. Dat hy wel wist, dat zy, welke zich nimmermeer voor de openbare plaatzen en vertoningen, wanneer zy 'er verfchynen moest, plag op te fchikken; maar die door hare zedige en eenvouwdige kleding aller oogen naar zich trok; zich ook van allen nodelozen omflag, by de rouwe en begraaffenis van haar Dogtertje, gewacht zou hebben. Hy pryst verder hare gelatenheid by het fterfgeval van haren oudflen, en van haren tweeden Zoon, den beminnelyken charon, welken timoxene zelve gezoogd, en daardoor eene zwellende borst gekregen had, in welke eene pynelyke infnyding had moeten gefchieden. Onkundig van het overlyden van dezen Zoon  van PLUTARCHUS. 21 Zoon keerde de Vader op dien tyd, van cenige zyner goede Vrienden verzeld, naar 3mis. Men boódfchapte hem het derven des Jongelings: zyne Vrienden traden mede binnen,doch alles in ruste en dil bevindende geloofden zy (gelyk ze naderhand zelve verhaalden) dat de tyding valsch, en het ongelukkig voorval niet gebeurd was. Dit alles was het bedryf dezer verftandige Vrouwe, welke, ook in hare bitterde droefheid gelaten, de regels cencr befchaafde welvoegelykheid opvolgde. De wyze, op welke Man en Vrouw te zamen leefden, kan men niet onduidelyk opmaken uit het duk van plutarchus zelvcn, waarin hy Lesfen voor het Huwelyk opgeeft. Deze lesfen toch fchynen ontleend te zyn uit zyne eigene huisfelyke levensmanier, en tonen aan de grote zorg, welke hy droeg ter bewaringe van eendragt onder Echtgenoten. Voor diezelfde eendragt yverde hy ook, inzonderheid, in hetburgerlyke. Hierom leerde hy, dat een Overigheidsperzoon gereden toegang tot zich behoorde te geven, en fpraakzaam te zyn jegens allen. Dat diens huis dagelyks open moest dar,n, als eene veilige haven, voor elk, die zyn toevlugt derwaarts zoude willen nemen. Dat dezelve zich niet moest vergenoegen met een gedeelte van den dag te bededen tot het B 3 ver-  ■21 het LEVEN verlenen van gehoor, en het befchikken van ftads- of ftaatszaaken; maar dat hy ook een deel tyds moest afzonderen tot de zorg voor byzondere belangen, om Mannen, by voorbeeld, met hunne Vrouwen, Naastbeftaanden met Naastbeftaanden, Vrienden met Vrienden te bevredigen. Deze bezigheid befchouwde hy als een der voornaamfte plichten, en fchreef dezelve voor in zyne fhatkundige Lesfen. Want het gebeurt niet zelden, dat oneenigheden van byzondere Perzonen, welke in het begin van geen belang fchynen, even als een vonk onder afche verholen, vervolgens van het grootst gewigt worden, en eencn brand veroorzaken in flaat om eene geheelc Stad in lichter laaije vlam te zetten (j). plutarchus bekleedde in zyne Vaderfed de aanzienlykfle Eerampten. Men weet dat hy Archon geweest is (V); en deze was de hoogite ftcdelyke waardigheid. Maar hy heeft ook nog bedieningen van minder aanzien bekleed: echter met dezelfde zorg, denzelfden yver, hetzelfde genoegen, of zy van meer belang waren geweest: lerende ons dus, met zyn voorbeeld, dat van alle Bedieningen, welke 's Lands oorbaar van ons afvordert, 'er geene is, welke ons vernederen kan: dat het vaa 0) II Deel, bl. 824, 825, . (s) II Deel, bl. 6ps.  van PLUTARCHUS. 23 van een weldenkend en verftandig Man afhangt dezelve te veredjlen door de wyze, waarop hy 'er zich van kwyt. Tot verdere bevestiging hier van maakt hy beroep op epamixomdas, welke te Thcbe,door den invloed zyner tegenftreevcren jaloersch geworden van zynen roem, en die hem eene kleinigheid zochten aan te doen, tot Telearch verkoorcn, dit ampt geenszins verachtede, zeggende, dat niet alleen „ de Bediening den Man verheft, ,, maar ook de Man de Bedieninge:" gelyk hy zelf ook deze post, welke te vooren in het opruimen en reinigen van ftcegen en ftraaten, als ook in de afleiden der waterlosfingen bcftond, van toen af gewicht en aanzien byzette Van zich zeiven fpreekende, zegt onze Schryver, dat het mogelyk by Vreemdelingen ftofte van befpotting opleveren zou, wanneer men hem geduurig,in het openbaar, met dusdanige geringe bezigheden onledig zag : maar dar hem hier omtrent te baat kwam, het geen van antisthenes verhaald wordt, die, wanneer iemand zich ergerde, dat hy hem met zoute visch over de markt zag gaan, aan dezen te houden gaf: „ Ik „ draag hem voor my zeiven! Dus kan ik „ ook," vaart hy voort, „ wanneer men my „ vindt ftaan by het afmeeten en aanvoeren n van (a) II Deel, bl. 811. B 4  n het LEVEN „ van Klcy, van Kalk cn Steen, en my daar„ over doorhaalt, antwoorden: Ik flaa deze „ bouwftoffen niet voor my zeiven gade, maar „ voor het algemeen (£). Iemand moge „ laaghartig en een kruimelaar fchyncn, die „ voor zich zeiven op zulke dingen nauwzien„ de is, maar wanneer de zaak het publiek en „ den Staat betreft, dan heeft deze bemoei„ jenis niets onedels. In tegendeel, hoe ge^ „ ringer de dingen zyn, tot welke men zyne „ opmerkzaamheid uitftrekt, hoe grooter de „ zorge cn geneigdheid om den Vaderlande te „ dienen, moet voorkomen." Uit deze zedige en zedelyke gemoedsgefteldheid, welke hem ook de geringere Bedieningen in zyn Vaderland niet beneden de yvcrige behartiging van een braaf Man deeden voorkomen, ontftond de eerbied en het ontzag, 't welk hy ook aan mindere Overheden gedeeltelyk zelv bewees, en ook aan anderen trachtte in te boezemen. Hy zag nu en dan (en dit gebeurt ook hedendaags meer dan te veel) dat zommige ryke en vermogende Lieden met verachting nederzicn op Magiftraatsperfoonen, welke in goederen, aanzien of ge- (h) plutarchus fchynt dus, op dien tyd, het Studshouwmeesterfchap te Cheronéa bekleed, en in die hoe? danigheid toegezien te hebben op de voor rekening der Stad geleverd wordende bouwltofièn.  van PLUTARCHUS. =5 geboorte beneden hen zyn. „ 't Is," fchryft hy elders (c), ,, eene zeer goede en nutte „ oefFening, dat men leere zyne Overheden „ te gehoorzaamen; of fchoon zy ons noch „ in magt, noch aanzienelykheid evcnaaren, „ Men begaat eene ongerymdheid, wanneer „ men, met goedkeuring, ecnen theodorus, „ of polus (d) op het Tooneel onder het „ Gevolg ziet van een'gemeenen Huurling, „ maar welke op zulk een' tyd den koningly„ ken Haarband en Scepter voert: wanneer „ men hen met denzelven in alle onderdaa„ nigheid fpreeken doet; terwyl, in ernflige „ zaakcn en het ftaatsbeftier een ryke en aan„ zienlyke zyne Overheid, wanneer deze een Man van geringer vermogen cn geboorte „ is, met kleinachting behandelt, cn, door „ zich zeiven te verheffen den Staat vernedert ., en fchande aandoedt: daar hy liever, door „ eerbcwys van zyne zyde, het aanzien der „ Regecring met zyn aanzien en magt ver„ grooten moest: gelyk te Sparte de Konin„ gen zelve voor de Ephoren," (lieden van geringer afkomst) „ opflonden." Deze genegenheid van plutarchus voor zyn Vaderland; deze fterke verkleefdheid aan de (c) II Deel, bladz. 8i<5, 817. (d) Twee zeer beroemde Griekfche Tooneelfpeelders. B 5  £6 het LEVEN de goede Orde,deedr hem,daarenboven,nog eene andere Les aan zyne Medeburgers uitdeden, welke niet minder belangryk voor de hedendaagfche wereld fchynen moet. Hy befchouwde met verdriet, dat in de verfchillen en twistgedingen, die nu en dan rusfchen byzondere Ingezetenen ontftondcn, veele, welke zich voor lieten ftaan hoger aanzien en gunst by de Romeinen te hebben, hunne Gedingen rechtftreeks voor deze hogere Rechters , voor den Landvoogd, by voorbeeld, of Hoofdfchout, bragten. En dit misbruik was het, dat hy zocht te verbeteren, en uit te roeijen: „Wanneer men," fchryft hy, „ zyn Vaderland doedt gehoorzaamen aan de „ Oppermagt, moet men het echter, daar „ boven, niet geheel tot laagheid brengen, „ en, daar de beenen reeds gekluisterd zyn, „ ook nog den hals met het Juk bèzwaaren. „ Dit is het wanbedryf van hun, die alle din„ gen, klein en groot, den Landvoogden of „ Keizeren aandraagende hunne Medeburgers „ het fmertelyk verwyt der flavernye dagelyks „ herinneren: ja den Staat van alle inwendig „ bellier beroofd met gebuktcn hoofde en neêr„ gellagene oogen zonder magt of heerlykheid „ doen nederzitten. Hebben zy, die, zon„ der het goedvinden van hunnen Genees„ heer, noch eeten durven, noch in de Bad„ {loof gaan, geen gebruik van die gezond- „ heids  van PLUTARCHUS. 27 „ heid, welke de weldaadige Natuur hun „ fchenkt; wat moet men van zulke zeggen, „ die by elk Raadsbefluit, by ieder Vergadc„ ring, by alle Begeevingen, by alle Inrich„ tingen, den wil des Opperheers inroepen, „ cn hem noodzaaken hen meer als flaaven te „ behandelen, dan hy uit zich zclven begee„ ren zou? Dus worden Raad, en Volk, „ en Vierfchaar , en Amptenaaren van alle „ gezag ontbloot.'" (e) plutarchus had twee Broeders, lamprias en timon. Hy heeft beider naamen vereeuwigd, daar hy den eerften fpreeken laat in de bovengemelde Verhandeling over het Opfchrift van den Delphifchen Tempel (ƒ;, en den anderen in het eerfte Boek der Tafelredenen (g). 't Schynt dat lamprias eerst, en voor timon geflorven zy; kunnende men zulks opmaakcn uit eene plaats in de Verhandeling over de Broederliefde (//), alwaar hy dus fpreekt: „ My aangaande, behalven dat ik „ een aantal andere Gunsten, voor welke ik „ de hooglle dankbaarheid fchuldig ben, van „ de (f) II Deel, bladz. 814, 815. Men zie uit deze plaats, welke de toelhnd geweest zy der Wingewesten onder de Roomfche Keizers. (/) II Deel, bl. 385. O) II Deel, bl. 615. (Ji) II Deel, bl. 487.  28 het LEVEN „ de" Fortuin genooten heb, ben ik boven „ dat alles by aanhöudenhcid en tot op dit oo„ genblik in het genot geweest der volle toe„ genegenheid van mynen Broeder timon, „ gelyk dit aan allen, welke immer iets met „ ons te doen gehad hebben, inzonderheid „ aan onze gemeenzaame Vrienden kennelyk „ is." Byaldien lamprias toen nog geleefd had, zou plutarchus, waarfchynelyk, niet alleen van timon gefprooken hebben. Ondertusfchen is het ook uit deze woorden blykbaar, dat timon een Man van groot vermogen en aanzien geweest is. Onze Schryver beklaagt zich in de aangehaalde Verhandeling, dat, in zynen tyd, de eensgezindheid onder Broeders even zeldzaam was, als derzelver tweedragt van ouds, wanneer men die, als iet vreemds, ten Tooncele voerde. Dat men nu twee Broeders, in eenigheid levende, met gelyke verwondering befchouwde, als die Molioniden, in de Fabelgeschiedenis vermaard, welker Lichaamen fcheenen zamengegroeid te zyn (T). Hy deelt, tot aankweeking van deze edele Deugd, een aantal wyze lesfen uit, welke ons een' fchets opleveren van het geen hy zelf ten dezen (i) eurytus en cteatus. Zie apollodorus, Bib!, li. Hoofdd. 7. § 2. De aantek. van eustatihus, op de Ilias, bladz. 834. esz.  van PLUTARCHUS. 29 zen opzigce waarnam. Hy verhaalt, dat hy, zich te Rome bevindende, op zekeren tyd tot fcheidsman tusfchen twee Broeders, welke met eikanderen over hoop lagen, gekoozen werdt. "t Zal niet ondienftig zyn hier van de wyze, op welke hy zich in deze zaak gedroeg, verflag te doen, op dat de Lezer met 'sMans denkwyze meer en meer bekend worde. „ Het heugt my," meldt hy (£), „dat ik, te „ Rome zynde , tot Scheidsman tusfchen ,, twee Broeders aangenomen werdt , van welken de een voor een' Wysgeer wilde „ doorgaan. Dan ras bleek het, dat hy den eertitel van Wysgeer, zo wel als den naam „ van Broeder, onwaardig was. Want wan,, neer ik hem aanfpoorde, om zich jegens „ den anderen, welke een ongeletterd Man, en daar boven zyn Broeder was, zo te ge,, draagen, als het een Wysgeer betaamde;" antwoordde hy: „ Wat dat aanbelangt, van „ ongeletterd; zulks geef ik U gaarne toe! „ maar, voor de rest, weet ik niet, wat voor tedere betrekking het baare, of van wat aangelegenheid het zy, dat men uit „ dezelfde deelen voortfproot!" plutarchus gaf hem, op deze taal, te houden: „ Dat „ het de Leer van alle wyzen en wetgeevers, onder alle Volken, ware, dat men zyne „ Ou- (k) II Deel, bl. 475.  3° het LEVEN „ Ouders eeren en believen moest. Dat öfr« „ der de plichten van Kinders jegens hunne „ Ouders geene gevonden werdt, welke hun „ meer vermaak gaf, dan wanneer zy eene5, vaste Broedermin onder hunne Zooncn be„ vestigd zagen." In het eerfte Boek der Tafelredenen (/), fprcekt plutarchus van eenen crato , welken hy y«iA@?óv noemt. In het tweede Boek (m) van eenen humus onder den zelfden naam. Eindelyk ook nog in het zevende Boek («) van eenen patrocles onder even dezelfde benoeming. Het woord betekent, eigenlyk, iemand, die door huwelyk vermaagfchapt wordt; vervolgens gewoonlyk, by de Grieken, een' Schoonzoon; welke betekenis het, echter, op de aangetoonde plaatzen niet hebben kan, om dat het zeer waarfchynelyk is, dat onze Schryver geene andere Dogter gehad hebbe, boven die, van welke wy hier voor gewaagden, en die pas twee jaaren oud geworden is. Wy moeten, derhalven, het woord in een ruimeren zin opvatten voor Schoonvader, Schoonbroeder, of Aanverwant: gelyk het elders ook gebezigd wordt. En valt het dus bezwaarlyk te bepaalen, op welk (/) II Deel, bladz. 620. («) Aid. bl. 636. (») Aid. bl. 700.  van PLUTARCHUS. 31 welk eene wyze de drie genoemde perfoonen, cratö , firmus en patrocles met onzen Schryver zyn vermaagfehapt geweest. plutarchus had ook eenen Neef, genaamd teXTUS, zyns Broeders of Zusters Zoon. Deze sextus van Cheronéa was een zo groot en beroemd Wysgeer, dat hy genoodigd werdt, om eene plaats onder de Leermeesters van Keizer marcus antoninus te bekleeden. Ook bekwam hy van dezen aanzienlyken Leerling een' zeer uitmuntende getuigenis door den Keizer zeiven nagelaaten (p)i „ sextus," zegt hy, „ leerde my de Deugd der Goedwil„ ligheid: het voorbeeldige van zyn huis als een Vader te bellieren: het begrip, om volgens de Natuur te leeven: het deftige zonder gemaaktheid: voor zyne vrienden „ zorg te drstagea met de genegenheid van ,, een' naastbeftaanden: geduld te oeffenen ,, met onkundigen: zich niet te ftooren aan „ achterdochtigen:" enz. Deze fchildery, welke ons antoninus maakt van den Neef, is het echt af beeldzei van den Oom; en men behoeft geene andere bewysredenen, dan juist deze Beeltenis, om het gevoelen van fommio-en te verwerpen, welke geloofd hebben, dat deze Neef van plutarchus, sextus empiricus, de Pyrrhonist, geweest zoude zyn, welke (0) In het I Doek zyner Gedenkfchriften, § 9.  So het LEVEN ke een ftuk over de Sceptifche Wysbegeerte heeft nagelaaten (ƒ>). plutarchus was een goed Zoon, goed Broeder, goed Vader, goed Man. goed Meester, goed Burger. In één woord, hy vervulde volmaaktelyk, in de Maatfchappye, alle pligten zo der namurlyke, als aangekoomene verbintenisfen. Wy hebben gezien, met welk eene tederheid hy zynen Vader, zyne Echtgenoote, zyne Kinderen, vooral ook, zyn Vaderland beminde. Dan zyne redelykheid ftrekte zich ook tot zyne flaaven, en tot zyne beesten uit. Dit karakter doedt zich met luister voor in het Leven van cato den Zedemeester, daar hy de hardigheid afkeurt van dezen anderszins grooten Man, welke zyne flaaven, na 'er het best, om zo te fpreeken , af gebruikt te hebben, gewoon was te verkoopen. „ Wat my belangt," zegt onze Schryver ,, ik houde dit voor wreedaar„, tigheid en het kenmerk van iemand, die „ denkt, dat de eene mensch met den ande„ ren niets te maaken hebbe, dan uit belang. Daar evenwel de Deugd van Goedaartig- „ heid (j>) Over dit Gefchil kan nagezien worden gataker op de aangehaalde plaats van antonimjs. Jonsius in de Histor. Phil. L. III. C. 12. kuster op suidas , Tom. III, p. 299. enz. (3) IDeel, bl. 339-  van PLUTARCHUS. 33 „ lieid verder gaat, dan de Rechtvaardig,, heid: Wetten toch, en rechten kunnen ,, wy maar alleen gebruiken jegens onze me,, demenfehen; maar weldaden en gunstbe,, wyzen {trekken zich ook gereedelyk uit ,, tot de redelooze dieren. Zy vloeijen uit „ Goedaartigheid, als uit eene ryke bron, „ hervoort. Het onderhouden van Paar,, den, fchoon dezelve door ouderdom en arbeid nutteloos geworden zyn; het voe«. den van Honden, niet alleen wanneer „ dezelve jong zyn, maar ook in den ou,, derdom, doet het hart van een medely„ dend mensch eer aan. Wanneer men eens ,, te Athene zekeren Tempel bouwde, gaf het Volk acht op die Muilezels, welke het meest hun best gedaan hadden, en liet ,, dezelve vervolgens los, en vry en rustig weiden: van welken een, gelyk verhaald „ wordt, uit zich zelf, naderhand, op het ,, werk toeloopende, den Lastbeesten, wel„ ke de Vrachtwagens naar de Burg optrok,, ken, op zyde plag te gaan, of ook wel „ vooruit toog, hen als het waare aan„ fpoorende en moed geevende; welken het Volk ook, by openbaar befluit, gewild „ heeft dat op kosten van den Staat geduu- rende zyn leven zou gevoed worden. De „ paarden van cimon, met welke hy, in i„ de Olympifche fpelen, tot driewerf den C prys  3( het LEVEN ptys behaald had, zyn dus ook begra, ven dicht by de Grafftede van hunnen „ Meester. Veelen heeft men 'er, daaren„ boven, gevonden, die hunne Tafel- en „ Huishonden begraven hebben, by voor„ beeld xanthippus de oude, (vader van „ pericles) wiens hond, wanneer Athene „ by de aannadering der Perfen verlaaten „ werdt, het Schip, daar zyn Heer op was, „ al zwemmende bybleef. Men moet met „ dat geen, 't welk ziel en leven heeft, „ niet zo handelen, als met fchoezoolen, of " ander tuig, dat, als het door lang gebruik „ gefcheurd of verfleeten is, wordt weg ge„ worpen. Neen! al waare het nergens an„ ders om, dan ten einde menschlievenheid „ te lee'ren, gewenne men zich jegens de.„ zelve zagtzinnig en vriendelyk te zyn. „ Ik voor my zou niet gaarne een' Ploeg„ os wegens ouderdom verkoopen; veel min „ een Slaaf aan myn huis en kost gewoon; „ en hem dus, om luttel gelds, van zyn „ Vaderland, als het waare, berooven, daar hy toch voor kooper en verkooper even " onnut moet zyn." Zie daar de menfchelykheid met een uitneemepd beginzel van rechtvaardigheid vereenigd! Deze groote Zagtheid van plutarchus belettede evenwel niet, dat hy de noodige ftrengheid oeffende omtrent zyne Slaaven, wan-  van PLUTARCHUS. 35 wanneer dezelve ftraf verdiend hadden: maar hy deed zulks zonder drift, alléén met oogmerk om hen te verbeteren. Een leerling van plutarchus, de Wysgeer taurus, verhaalde , hieromtrent, eens een aanmerkelyk geval aan aulus gellius (V): „plutarchus," dus luidt het bedoeld verhaal, „had onder zyne Slaaven eenen weêrbarlligen Deug„ niet, maar die, nu en dan, wysgeerigö boeken geleezen, en de Lesfen zo wat „ gehoord had. Dezen beval hy eens, ,, wegens zekere misdaad, den rok uit te trekken, en, naar gewoonte, met Iedere s, riemen te geesfelen. Hy fchreeuwde in het eerst geweldig, en zong den gewoo„ hen zang van" geen fchuld te hebben, ,», niets te hebben misdreeven. Daarna hield hy, onder de geesfelllagen, plotzeling op „ van klaagen en kermen, maar begon nu „ met ernst te fpreeken en zynen Meester „ te beftraffen, zeggende, dat" hy plutaRchus de Man niet waare, wien zulk een » gedrag betaamen kon: dat het een' Phiw lofoof fchandvlekte zich te vergrammen,! „ Dat hy zelf, dikwerf, over het onDe' „ hoorlyke der Gramfchap had geredentwist; „ ook een fchoon Boek gefchreeven had 5) om te leeren, „ hoe men zich voor de „ Toom (r) Zie de Attifche Nachten, I Boek, H. 26, C 3  3f5 het LEVEN „ Toorn wachten moest." Dat het ganfche-,, lyk niet met het gefielde in dat ftuk over„ een kwam zich dusdanig in verregaande „ Gramfchap toe te geeven, en hem der, maate te doen teisteren! plutarchus ant„ woordde, met alle zachtzinnigheid en be„ daardheid:" Deugniet! op welken grond „ fchyn ik U nu vergramd toe? Kunt Gy „ uit myn gelaat, uit myn' ftem, uit myne „ kleur, of woorden merken,, dat ik door. „ toorn vervoerd worde? Myne oogen gün„ fleren niet wreedaartig: myn aangezicht is. „ niet beroerd: ik fchreeuw niet uitzinnig: „ ik gloei niet om myn hoofd: het fchuim „ flaat my niet op den mond: ik fpreek „ geene fchandelyke woorden, over welken ,t ik, naderhand, met reden berouw hebben „ zou: ik beef niet van kwaadheid, noch „ maak geweldige beweegingen met myn „ lichaam! en echter, of gy dit, moogelyk, „ niet wist, zyn deze de blyken van uitge„ laaten' gramfchap. Ter zelfdcr tyd zich „ wendende tot hem, die de flraf uitvoerde: „ Ga gy voort, fprak hy, met Uwe zaaken, „ terwyl ik en deze knaap hierover twisten." Zie daar eene zeer opmerkelyke koelzinnigheid, die op de bezadigfte wyze uitvoert al wat men van woede en gramfchap mogt. verwachten, plutarchus was van oordeel, dat men ftraffen kon zonder aanvoering van drift,  van PLUTARCHUS. 37 drift. Dan men zal, mogclyk, denken, dat zyn-e goedhartigheid en menfehenliefde hem hadden behooren af te maanen van zelf ooggetuige dezer ftrafoeffening' te zyn: veel min dezelve met al het voorkoomen •ecner zagte gemaatigdheid te doen voortduwen; cn 'er is, misfchicn, welke die bedaardheid ruim zo zeer af zullen keuren, tils de uitbundigfle vervoeringe van Toorn. Maar, wanneer men de tyden van plutarchus, en het groot vermogen der Gewoonte gade flaat, dan zal men eenige verfchooning' vinden voor een gedrag, hetwelk ons, aan de dienstbaarheid van Slaaven, en den lyfeigendom niet meer gewoon, anderszins een hoogflen laakbaar febynen moet (f). En wie zal dien Man niet hoog fchatten, welke zich dus uitdrukt, in de Verhandeling over de Bygeloovigheid (7): „ My asor „ gaande, ik heb liever, dat de menfehen van my zeggen, dat 'er nimmermeer een ,, plutarchus in de weereld was; dan dar zy zeiden: plutarchus is een onftandvas- tio\. (s) De plaats, op welke de Slaaf, in het boven verhaalde, het oog had en zich beriep, vindt men H Deel, bl. 459. Dat onze Schryver gewoon was de flraf der Slaaven uit te flellen, tot dat zyne Drift bedaard waare, blykt uit II Deel, bl. 640. (O II Deel, bl. 169. C 3  SS hetLEVEN , tig, een lichtveranderlyk mensch! de ge„ ringde beuzeling vervoert hem tot gramH fchap; het minst misdryf wekt zyne „ wraakgierigheid: hy is aanflonds geraakt ]] en te onvreden. Indien Gy, anderen ten " eeten vraagende, hem by ongeluk thuis liet; indien Gy, door overmaat van be" zigheden , 's morgens uwe opwachting" niet by hem kwaamt maaken; indien het '', gebeurde, dat Gy hem vergat aan te , fpreeken; hy zou U wel willen aangrypen en verfcheuren; uw kind vatten en „, Haan zoo lang 'er adem in was; of in„, dien hy een wild Dier had, het zelve in , uw koorn zenden, en het gewas beder- , ven." Het is duidelyk, dat plutarchus hier ter zyden de bygeloovigheid aantast van hun, die geloof floegen aan het verhaal, dat diane, verfloord op oeneus, om dat deze vergeeten had ook aan haar van de eerftelingen zyner vruchten te offeren, het Calydonisch Zwyn op hem losliet, 't welk alle zyne akkers verwoestte, Offchoon plutarchus het ons niet met eigene woorden gezegd had, dat hy meest overhelde tot de Platonifchc Wysbegeerte, zouden wy zulks ten overvloede uit zyne Schriften kunnen opmaaken. Uit deze School' haalde hy die wysheid, die denkingskracht, welke wy in zyne werken zien doordraaien»  van PLUTARCHUS. 35* kn, en kundigen, zo wel als onkundigen, verbaasd doen ftaan. De Wysgeerte toch van socrates is de proefTteen van het fchoone en wanflaltige: van waar en valsch! horatius erkende dit in zyne Dichtkunst (u~). „ Goede fmaak," zegt hy, „ is de , bron en grondflag om wel te kunnen fchryven. Wilt Gy U daar mede bekend „ maaken, de Socratifche Schriften zullen 'er U handleiding toe geeven." Deze goede fmaak, dit gezond oordeel flelde hem in flaat de Daaden der menfchen juist te wikken en te weegen; de Zeden en Karakters wel uit eikanderen te fchiften; de grenspaalen van Deugden en Ondeugden naauwkeurig aan te wyzen, zonder dezelve immermeer te vermengen, en noit aan de eene te geeven, 't geen aan de andere toebehoorde. Dit gemelde was reeds een groot voordeel voor onzen Schryver: maar hy had 'er noch een veel uitmuntender ujt afgeleid. Aan socrates en plato was hy verfchuldigd die edele en grootfche begrippen van Godheid en Godsdienst. Het Weezen van God was by hem niet dan Grootheid en Majefleit; en Goedheid, en Liefde, en Heerlykheid. Hy geloofde, dat God overal te- («) Vers 309, 3io> C 4  4s fin LEVEN tegenwoordig was. Hy hield hem voor een gelukkig Wezen: voor onveranderlyk, voor onverderffelyk; en dat zyn waare naam was: Hy die IS. Wy zullen hier eenige trekken byvoegen, uit zekere aanmerkelyke plaats in de Verhandeling over het geheimzinnig opfchrift van den Tempel te Delphi (r). „ Het gaat met den Tyd," zegt hy daar, „ even als het met de Natuur gaat. In ,, de Natuur komen de dingen met den Tyd te voorlchyn, en gaan 'er mede ver„, looren. Maar het is onbetaamclyk van „ dat geene, 't welk IS, te zeggen, dat „ het WAS, of ZAL ZYN; want dit fluit ,, verloop, afwisfeling en verandering in. „ Men zegge; God IS, en hy is niet voor eenen tyd; maar voor de eeu,, wigheid; voor eene onbeweeglyke, ty- delooze, nimmer afloopcnde eeuwigheid, ,, in welke noch eerder noch laater, noch ,, korter geleeden is. God één zynde ver-r vult met het ééne NU de gehecle eeu, wigheid. Hy is het eenige, dat, in die geheele Eeuwigheid, met 'er daad IS, en niet geweest is, noch zal zyn: Dat noch aanvang genomen heeft, noch zü „ ophouden." Kan 'er grootfcher omfchryvin0- van de Godheid gegeeven worden? Men (V) IIJDeel, bl. 3P3.  van PLUTARCHUS. 41 Men kan niet ontkennen, dat hy hier en daar van Goden, in het meervoud, gewaagt, even als zyn Meester plato: maar deze uitdrukking moet ons geen ongunftig denkbeeld van zyne Leere inboezemen. Men kan dezelve, zo veel het Heidendom toelaat, gemakkclyk in een' goeden Zin verklaaren: en op andere plaatzen fpreekt hy maar van éénen God. Het was onmoogelyk, dat een Man, als plutarchus , cn met zulke gevoelens omtrent de Godheid bezield, Hellen konde, dat 'er veele Goden, elkandercn gelyk in vermoogen, zyn konden. Elders zegt hy, dat God voor de menfchen de goedheid heeft van een Vader; dat hy hen tederlyk bemint; dat hy nimmer ophoudt hun wel te doen; dat dat oog deiZiele, waardoor God gekend wordt, van alle de andere het helderst en fcherpzichtigst is; dat het God zelf is, die deze kennis verleent, en dat men niet moet ophouden hem daarom te verzoeken; dat God onder geene menfehelyke gedaante vertoond kan worden, en dat men zich niet tot hem kan verheffen, dan met zyne gedachten. Niet minder wel fpreekt hy van de onfterflykheid der Ziele, welke hy erkent gegrond te zyn op redenen, die van de Godheid zelve worden afgeleid; dat is, dat zy een gevolg is der Goddelyke Goedheid C 5 cn  4i het LEVEN en Rechtvaardigheid. In de Verhandeling, in welke hy onderzoekt, waarom de Godheid traag is in het ftraffen der Boozen? Iaat hy zich dus uit fV). „ Het is, der„ halven, een en dezelfde grond, waardoor ,, zo wel de Voorzienigheid Gods, als de onfterflykheid van 's menfchen Geest bes, weezen wordt: en het een kan niet be„ Itaan, indien men het ander wegneemt. Indien de Ziel derhal ven overblyft na de „ dood, is het zo veel te natuurlyker, dat „ dezelve, alsdan, of belooningen, of flraf- fen ondergaan zal. Zy ftrydt toch in dit „ leven als in een Worflelperk: en hierom geniet zy, de flryd afgelïreeden zynde, ,, het geen haar toekoomt. Maar, wyl zy „ daar ter plaatze afgefcheiden en op zich „ zelve is, treft het ons, die leeven, niet, of zy, van wegen haare voorige bedry„ ven, loon, dan wel ftraffe ontvangt ; ja „ blyft dit veel eer voor ons verborgen, of wordt ook wel in twyffel getrokken." plutarchus was zo getroffen van de verderffelyke gevolgen uit de Leere van epicurus voortvloeijende, dat hy dezelve ging bchryden. epictetus , tydgenoot van onzen Schryver, had zulks ook van zyne zyde gedaan; maar men kan zeggen, dat hy voor- naa- (if) In de uitgaaf van den Heer wyTTENBACH,bl.70.  van PLUTARCHUS. 43 naamelyk het bclacchelyke van dit ftclzel betoogde ; in plaats dat plutarchus het aantast met redenen uit den grond der Phüofophie opgehaald. Dit doedt hy in zyn Betoog , „ dat men zelf volgens epicurus geen leven van vermaak leiden kan." De Lezer vergenoege zich met de volgende Redekaveling over dit Stuk, daar ter plaatze voorkoomende (x), waar hy, gefprooken hebbende van het vermaak, uit het leezen der Dichters ontftaande, dus voortgaat: „ Maar „ aan dit genoegen hebben die Philofophen geen deel: ook geeven zy voor daar aan geen deel te willen hebben. Want zy „ dwingen het befpiegelend vermoogen der „ Ziele nederwaarts naar het lichaam, en „ haaien het, door de vleefchelyke begeer„ lykheden, even als met looden' gewichten „ naar den grond. ■ Zy willen, dat „ de Geest door de lichaamelyke vermaa, ken even als een varken gemest worde, „ geltaadig gopperende om zich in genot „ of aandenken aan Wellust te verlustigen; „ zonder denzei ven toetelaaten, dat hy ecnig „ hem eigen vermaak of genoegen uit zich „ zelvcn geniete, of begeere. Evenwel is „ 'er niets onredelyker, dan dat, daar de s, mensch uit twee deelen beftaat, uit ziel » en 00 II Deel, bl 1096.  *4 het LEVEN „ en lichaam, en de Ziel, als van edeler „ hoedaanigheid zynde , over het lichaam „ heerfchappy behoort te voeren, men aan „ dit laatfte een natuurlyk, afgezonderd en „ eigen goed toekenne, terwyl men aan de „ Ziel niets overlaat, behalven de bezigheid „ om fteeds het oog op het lichaam te ves„ tigen, deszelfs genoegens toe te juichen, en daar in allen lust en vermaak te „ fcheppen, daar zy zelfs aanvankelyk als „ zonder gevoel en roerloos zynde niets „ hebben te verliezen, niets te begeeren, „ niets om 'er zich in te verheugen. Want „ men moet of rechtevoort den geheelen „ mensch vervleefchen, het gccllelyk we„ zen der ziele, gelyk zommige docn,gan„ fchelyk wegneemende ; of, indien men „ twee onderfcheidene natuuren in ons over„ laat, dan moet men ook aan elk derzel„ ver een goed en kwaad, een genoegen „ of ongenoegen toefchryven, het geen 'er „ of eigen aan zy, of vreemd: gelyk elk „ onzer Zinnen zonder eenigen twyffel een „ byzonder zinnelyk gevoel heeft, hoe zeer „ zy anders ook ovcreenftemmen. Nu is „ het zintuig, der Ziele eigen, niets an„ ders, dan het Verftand: en zou het alle „ ongerymdheid te boven gaan, wanneer „ men fleldc, dat aan dit Verftand niets in „ eigendom behoore; geene befchouwing, » geen "  van PLUTARCHUS. 45 „ geen gevoel, geene aandoening in wel„ ker genot de Ziel zich zoude kunnen „ verheugen!" Hy trekt dit nog veel verder, en vervoerd door de bekoorlykheid van de vermaaken der Ziele oppert hy eene zaak, welke men fchier fchroomen zou hem na te zeggen, daar dezelve, zonder twyffel, de vinnigfte tegenfpraak van eene groote menigte bedorven' menfehen ondergaan zal. Laat ons echter zo moedig zyn van het te durven zeggen: „ Wie is 'er," dus uit hy zich, „ (;y) welke, honger of dorst heb„ bende, liever de fpyfen der Phaeacenfen „ genisten zou, dan het verflag der doolin,, gen van ulysses doorloopen? Wie zou „ meer vermaak vinden den nacht met de „ fchoonfle Vrouw door te brengen, dan „ waakende te leezen het geen xenophon ?, heeft gefchreeven van panthea, of ari- ,, stobulus Van timoclca, of THEOPOaIPUï» „ van thisbe (2)?" In eene andere Verhandeling tast hy den flelregel aan der Epicuristen: „ Houd U fchuil in uw leven; en hy doedt zien, dat deze grondflelling alleen pasfe aan een Man, die (y) II Deel, bl. 1093. (2) Zie xenophon in het begin van het 5de Boek der Opvoeding van cyrus. De twee andere Schry. vers zyn verlooren geraakt.  *6 HET LEVEN die niet, dan voor zyn lichaam goedvondt te leevcn, en zich niet fchaamde het leven van een worm te leiden: gelyk dit aan epicurus door epicteet verweeten wordt» Braave lieden leeven niet voor zich zeiven, maar voor anderen. Het past der Ondeugd alleen haar leven te bedekken, en zich verfcholen te houden in de duisternis." Een der groote eigenfehappen van plutarchus, die naamelyk, welke een' Gefchiedfehryver zo zeer betaamt, is „ de Liefde der Waarheid." In de levens, door hem befchreeven, zal men noit bevinden dat hy aan de Ondeugd het gelaat der Deugd heeft willen geeven, of aan Deugden het voorkoomen van Gebreken. Wanneer hy ons demetrius en antonius a£ fchildert, welke beide Monfters van wreedheid en allerleije ondeugden geweest zyn verbergt hy evenwel niet het weinig goed' dat nog by hen huisvestte. Tekent hy ons lucullus af; het aandenken der weldaaden door dezen aan zyn Vaderland, Bceötie, beweezen, zal hem niet vervoeren om dat geene te ontveinzen, het geen kwaad in hem was, overtuigd, dat lucullus zelf deze dienst niet betaald zoude willen gehad hebben door een valsch getuigenis van zyne braafheid opgedischt in een glimpig verhaal. Hy verheft, zo veel hy kan, de uitmuntende  van PLUTARCHUS. 47 de daaden der groote Mannen : en belangende hunne Gebreken, hy gewaagt daarvan niet , dan voor zo verre dit noodig is om de gelykenis van hun afbeeldzel te bewaaren. En hy geeft zich geene moeite om daar van in zyn Gefchiedverhaal een naauwkeurig verflag te doen. Des loopt hy 'er ligtkens over heen, fpaarende als het waare de arme menfchelyke Natuure, uit medelyden met derzelver zwakheid, welke hem niet toeliet een geheel volmaakt Origineel voor den dag te brengen, het geen men zou mogen neemen voor een Model van volmaakte Schoonheid, Deugd en Wysheid. Het waare te wenfchen, dat hy denzelfden Schryftrant overal in zyne Zedekundige Stukken gevolgd had. Dit zou hem in veiligheid hebben gefield tegen een billyk verwyt. Maar hy vergat zich zeiven en zyne gewoone onpartydigheid in twee opzichten van zeer veel gewigt: en wel, vooreerst, met betrekking tot herodotus. Deeze had elders kwalyk gefprooken van de Boeötiers en Corinthiers. plutarchus, genoopt door de liefde tot zyn vaderland, vatte des de wapenen op om zyne Landgenooten te verdeedigen. Met dit oogmerk fchreef hy eene verhandeling „ over de Kwaadaartigheid van herodotus" in welke hy zich op eene wyze zyner wysgeerige beginzelen onwaardig te- gens  48 het LEVEN gens deezen Vader der Gefchiedenis uitlaat. Hy vergenoegt zich niet hem Dromeryen en Fabelen te verwyten: hy befchuldigt hem van „ Kwaadaartigheid" in den uitgeflrektftenzin, welken dit woord hebben kan. 't Is waar! hy geeft breedvöerigen Lof aan zyn' bevalligen Styl en kunstryken Schryftrant : (a) maar begaat even het zelfde misbedryf, waar van hy Herodoot befchuldigd; fpillende zynen lof met geen ander oogmerk, dan om het verwyt en de befchuldigingen zoo veel geloofwaardiger te maaken. Dan : het is hier de plaats niet, om dit verder uit te haaien. Voorts is plutarchus nog in een ander geval van zyne gewoone en pryswaardige o?ipartydigheid afgevveeken : te weeten hier in, dat hy tegen de Stoïcynen gefchreeven heeft. De liefde tot zyn Vaderland gaf aanleiding tot den even-gemclden misdag, en zyne groote verkleefdheid aan de Platonifche Wysbegeerte vervoerde hem tot deezen tweeden. Fly flelde twee Gefchriften op tegen de volgelingen van Zeno. Het eerfte noemde hy : „ De Tegenftrydigheden der Stoïken." Het ander gaat „ over de gemeene Begrippen" en is van 's gelyken tegen die Sefte ingericht. Men («) By voorbeeld , II Deel, bladz. ^74. B. en 1093. B.  van PLUTARCHUS. 49 Men kan niet ontkennen, dat de Stoïfche School , afwykende van de gevoelens van plato en socrates, tot groote en grove dwalingen vervallen zy. Maar plutarchus had ongelyk haar met zoo veel bitterheids aan te vallen: haar onophoudelyk te verongelyken. Hy haalt Tegènftrydigheden op, welke gemakkelyk vereffend kunnen worden: om niet te zeggen, dat het onbillyk is, wanneer de eerfle Stichters eener Secte gefehandvlekt worden met de buitenfpoorige Hellingen hunner volgelingen. En wat betreft de gemeene Begrippen: dezelve zyn niet altyd zoo ongerymd: men kan ze grootendeels zeer wel over een brengen met de Gevoelens dezer Wysgeeren. In een woord. De Schriften van Keizer marcus antoninus, en die van epictetus zullen, ten allen tyde^ voor de Stoïfche Schoole een voldoende verantwoording opleveren tegen alles, wat men tot haar nadeel mag hebben voortgebragt. Wy weeten niet naauwkeurig, of onze Schryver rykelyk zy voorzien geweest van de goederen der Fortuin. Echter moet men befluiten, dat zyn fland vry onderfcheiden geweest is. Immers hy fpreekt zyne Huisvrouw , timoxene , dezerwyze aan, in den Brief van Vertroosting aan haar gericht (F) t ,, Slaa (£) II Deel, Bladz. 6i\, A, B. D  50 het LEVEN „ Slaa geen acht," zegt hy, „ op de traa„ nen van hun, die U thans koomen be„ zoeken. Die traanen zyn by hen allen „ de vrucht eener nietswaardige gewoonte. „ Bedenk liever, hoe zeer Gy nu nog van „ wegens de U overblyvende Kinderen, u„ we Goederen en Levensftand door even „ diezelfde menfchen benyd wordt, 't Waa„ re immers verkeerd, dat Gy U zo zeer „ over uwe omflandigheden beklaagenzoudt; „ dat Gy over uw tegenwoordig Lot mis„ noegd zoudt zyn, daar andere, ook na het „ bykoomen dier ramp, welke ons nu treu„ ren doet, echter van harten gaarne in uwe „ plaats zouden willen zyn." De onbekrompenheid van zyn beftaan blykt nog verder uit eene andere plaats, welke men aantreft in de Vermaaning, „ om „ zich voor fchulden te hoeden." (Y) Want na een {terken uitval tegen de hardigheid der fchuldeisfchers voegt hy 'er by: „ Denkt ^ niet, dat ik, dus fpreekende, aan deeze „ lieden den oorlog verklaare: Zy hebben ,, my toch nimmer myn Hoornvee of Paar„ den ontroofd." 't Is bekend, dat dit de woorden waaren van achilles (volgens homerus) fpreekende van de Trojaanen. plutarchus bedient 'er zich geestig van: gelvk hy, (0 II Deel, Bladz. 8so, Ë.  van PLUTARCHUS, 5t hy, overal, van de keurigfte gezegden der Ouden een zeer fnedig gebruik weet te maaken. Wy zullen deze fchets van plutarchus Leven befluiten met eene bondige Loffpaak hem vereerd door een' beroemd Letterkundigen van onzen tyd, aan welken hy eens, zo Wy hoopen, de hoogde verplichting hebben zal onder alle Geleerden, na den herfielden bloei der fchoone Wetenfchappen» Dus luidt zy (rf): „ Groot was het verftand „ van (d) De woorden hier opgegeeven, en welke onzen Lezer geen gering denkbeeld van plutarchus zullen inboezemen, zyn die vaji den Hoogleeraar wytteNbach , in eene Voorrede geplaatst voor de Verhandeling van onzen Schryver, over de langzaam voortspoedende Wraak der Godheid, door Hem, nu eenige jaaren geleeden, uitgegeeven. 'Kr zyn onder de Geleerden geweest, welke gezegd hebben, dat, inden men alle oude Schryvers misfen moest, zy van niemand nooder fcheiden zouden, dan van plutarchus! Het gewigt zyner Werken billykt deze genegenheid. Een Lyst van alle zyne Gefchriften werdt opgemaakt door zyn' Zoon lamprias. Dezelve is nog yoorhanden. Wy zien 'er uit, dat niet eens het derde gedeelte van 's JVlans gadeloozen Arbeid de woede des alverflindenden Tyds heeft mogen ontkoomen. En hierom behoorerï die Hukken, welke overgebleeven zyn, ons zo veel meerder waard te weezen. Opmerkelyk is het, dat wy tem nergens gewag hooren maaken van de christenen ? of fchoon de gelegenheid om van hun te fpreekea zich niet zelden aanboodt. Men jnag 'er sit befluiten. Da  £2 ket LEVEN „ van plutarchus ; uitmuntend zyne fchrari,, dere en fraaije trant van redekavelen': „ maar byna ongelooflyk en onbeperkt zy„ ne bedreevenheid in goddelyke en men„ fchelyke zaaken 5 ongemeeten de voorraad, „ welken hy, in elk deel der edele Weter> „ fchappen, had opgedaan. Deze welver,, diende roem is reeds, uit zich zelve, zo „ grootsch en voortreffelyk, dat 'er fchier „ niets kan worden by gedaan: en evenwel „ mag men 'er, tot overmaat van lof, nog „ dit aan toevoegen, dat hy alle de genoem„ de bekwaamheden geenszins heeft aange„ wend tot het onderzoek van nietsbeduiV dende Duisterheden, noch ook de Volks,, gunst daarmede getracht te winnen; maar „ ze dienstbaar heeft gemaakt aan dat gee„ ne, wat verre wech het belangrykst was, „ dat is, het Nut des Menschdoms in het „ gemeen. Overal beyvert hy zich des om „ onderfcheidelyk te leeren, wat of nuttig „ zy, of onnut: wat begeerlyk zy, of ge„ myd moet worden. Hier handelt hy over „ het betrachten van onderfcheidenc deug„ den; ginds over het bellier des- Gemee- „ nen- dat. hy geen begunftiger van dezen nieuwen Godsdienst geweest is. Ook: dat hy 'er niet op verbitterd was. Het een, of het ander zou hem zeker aangezet hebben, om 'er, nu of dan,, iets van te gewaagén»  van PLUTARCHUS. 53 „ nenbests: elders prysthy de Wysbegeerte „ aan, en wel zulk eene Wysbegeerte, wel„ ke niet, ten einde deftig en grootsch te „ fchynen, het afgetrokken duister bemint, „ noch door fpitsvindigheid van onderlchei„ den zich als fchrander voordoet; maar die „ Dwaaling en By geloof verbant; de Leer„ meesteresfe is des menfchelyken levens, „ en eene Uitdryfller der Ondeugden. Het „ getal der Boeken door hem gefchreeven, „ offchoon 'er het derde deel niet eens ., van overgebleeven zy, is echter zo groot; „ de florTen daar in behandeld zo verfchei„ den ; elk derzelver, in haar zoort, zo „ voortreffelyk, dat ik, onder de oude „ Schryvers, zeer weinige met hem gelyk, „ en volftrekt niemand boven hem Helle! „ Wat zal ik gewaagen van zyne kennis en „ bedreevenheid in de Wysbegeerte, van welke hy alle de Deelen zo naauwkeurig ?, had doorkeeken ? daarom hy ook wat „ ieder Secte goeds had gepreezen, en voor „ het verkeerde, daar en tegen, gewaar„ fchuwd heeft. Wat fpreek ik van de „ Daaden en Bedryven der Grieken en Ro„ meincn, in welker verhaal niemand ligte„ lyk met meerder trouw te werk is gegaan; „ niemand de waare oorzaaken der omwen„ telingen, als ook de binnenfle fchuilplaatw zen der Harten of fchranderder heeft het LEVEN van het wonderbaare te hebben, verhaald wordt. theseus klimt, in zyn afkomst van Vaders zyde, op tot aan erechtheus , en de eerde autochthones (V). Van Moeders zyde was hy uit het bloed van pelops. Deze pelops was', ruim zo zeer door zyn talryk Kroost, als overvloed van Rykdommen, de machtigde Koning van Peloponnefus. Veele zyner Dogteren huwde hy uit aan de voornaamde Heeren. Zyne Zoonen, overal verfpreid, bekwamen in veele Staaten de Oppermacht. Een van deze was pittheus, die Troezen, eene niet zeer groote Stad, gebouwd heeft, en onder zyne Tydgenooten, inzonderheid, beroemd was van wegen zyneVoorzeggings-kunde en Wysheid. De Wysheid nu van die dagen had, zoo het fchynt, geen ander gelaat of vermogen, dan waar van de oude Dichter hesiodüs zig zoo loffelyk bediende. Te weeten: zy bedond in kortbondige Spreuken, hoedanige 'er in zyn Dichtduk over den Landbouw voorkoomen. Zelfs (c) autochthones werden by ouds genoemd niet alleen i.nboorelingen: maar ook Zy, van welker oorlprong of Gedacht men geen verder naricht had, of geeven kon,en die dus uit den vaderlyken grond zeiven fcheenen gebooren te zyn. Hier werden verftaan de oudfle en etrfte Eewooners van Attica.  van T H E S E U S'. êi Zelfs zegt men, dat 'er daaronder eene van. psttheus zeiven zoude zyn; deeze namelyk 00: „ 't Verdiende loon zyfceeds voor uwen Vriend gereed." Dit zeggen bevestigt, onder anderen, ook de Wysgeer aristoteles f» En euripides, wanneer hy hippolytus noemt, „ den Voed„ fterling des heiligen pittheus" (ƒ) geeft daar mede te kennen de achtinge, welke men dezen toedroeg. ;egeüs nu (g), kinderloos zynde, ging tot het Orakel; wanneer men zegt, dat de Priesteresfe, pythïa, het bekend antwoord uitfprak, hem verbiedende met eenige Vrouw' gemeenfchap te hebben, voor dat hy weder te Athene kwam. Daar zy zich, evenwel, niet zeer klaar had uitgedrukt, vondt jegevs geraaden zig naar Troe- (V) hesiobos Landb. v. 370. Met dit zeggan heeft men te regt vergeleeken de plaats der H. Schrift, Levit. XIX, 13. „ Des daglooners arbeitsloon en zal „ by u niet vernachten tot aan den morgen." («) Over de Zedek. IX B. 1 H, (ƒ) In het Treurfp. hippolytus, v. ri. (g) Men had hier eene nieuwe zinfnede kunnen aanvangen. De naam van .tegeus, van welken nog geen gewag gemaakt was, komt hier, eenigszins, onverwacht voor. ^geus, Koning van Athene, en Vader van theseus , was de Achterkleinzoon vari tRECBiHEUS, in het voorgaande vermeld.  62 het LEVEN Trcezen te begeeven, waar hy de Godfpraak aan pittheus mededeelde , welke in deze woorden vervat was: „ Gy zult den voet des faks (h% o Vorst, niet eer ontbinden, „ Voor dat ge U wederom t' Athene zuit bevinden." Het blykt niet, wat pittheus bedoeld hebbe, wanneer hy hem (het zy dan met zyn wil, of dat hy hem wat anders diets maakte) by zyne Dogter zethra flaapen deed. Zeker is het, dat jEGEus, ontdekt hebbende, dat hy met de Dogter van pittheus gemeenfehap had gehad, en vermoedende haare zwangerheid, zyn Zwaard en Schoezoolen achterliet, dezelve onder een' grooten Heen verborgen hebbende, welke van binnen eene holligheid had groot genoeg om het neergelegde juist te bevatten. Voorts vertrok hy, na alleen aan athra de zaak geopenbaard te hebben, met bevel, indien een Zoon uit haar gebooren werdt, welke, tot manbaarheid gekoomen, in flaat zou zyn den Heen op te richten, en 'er het te pand gelaatene onder van daan te haaien, den- (/!>) Eigenlyk: „ Den uitftekenden voet, of kraan des Lederen-zaks." Wy zuilen ons hier over niet verder uit laaten. Die wil, kau nazien wat over dit Orakel gefchreeven is door w. a. muketus Var, Lect. III, 14 en p. leopardus Emendat. VII, 13,  van T I-I E S E U S. 63 denzelven, alsdan, met het gevondene by. zich, tot hem te zenden; echter zoo bedektelyk, als immers mogelyk was, en zonder dat iemand het wist. Want hy vreesde o-rootelyks de laagen der Pallantiden (i), by welken hy, om dat hy geene Kinderen had, in verachtinge was: daar zy vyftig ip getal waren, alle van eenzelfden Vader, pall<\s, gefprooten. Wanneer nu ^thra een' Zoon ter weereld bragt, meenen fommige, dat deze, al aanflonds, den naam van theseus bekwam, van wegen de Kentekenen onder den fteen weggelegd. Andere zeggen, dat hy, eerst lang daarna, te Athene dus is genoemd geworden, na dat hem /EGEUs „ voor zynen „ Zoon verklaard had." (k) Verder, dat hy, opgevoed wordende by zyn1 Grootvader pittheus, ten Opziener en Leidsman zyner Teugd gehad hebbe zekeren konnidas (/), aan Q) d. i. Zoonen van pallas , den Broeder van aigeus; die aanfpraak hadden op het Gebied, zoo wanceer «geus zonder kinderen kwam te derven. (*) Het werkwoord, namelyk, waarvan de naam theseus afdamt, betekent „ leggen-, dellen, zetten, „ plaatzen;" ook, meer byzonder, „ zich tot een „ Zoon dellen; ten Zoone aannemen en verklaaren." (/) Jonge Lieden van geboorte en middelen waren, tot hun twintiglie Jaar, onder het beüier en toeverzicht van een vertrouwden Slaaf, of Huisknecht, welken  64 het LEVEN aan wien de Achenienfers, nog heden, gewoon zyn, des daags voor het Feest van thëséus i een' Ram te offeren; vereerende aldus zyne Gedachtenisfe, en wel uit gewichtiger' oorzaak, dan zulks door hen gefchiedt omtrent silanion en parrhasius (w}, Van welken de eerfte het beeld van theseus gegooten, de andere hem gefchilderd heeft. Daar het toen reeds de gewoonte was, dat Jongelingen, welke de manbaare Jaaren bereikten, zich naar Delphi begaven om daar ter plaatze de eerftelingen van hun Hair aan apollo te offeren (V), reisde ook theseus derwaarts: waarom men zegt, dat nog ken men Pavdagogus noemde, en die volkomen magt over hunne opvoedinge eii bedryven had. Apostel fallus zinfpeelt hier zeer fraai op, in den Brief aan de Galaten, H. III, v. 23, 24 en H. IV, v. 1, 2. (/«) Twee beroemde Kunstenaars, over welken nageleezen kan worden het geen de geleerde Fa. juxius van hun uit de Ouden heeft by een gebragt in zynen voortreffelyken Catalogus Artiff. Veterum. De thessus van parrhasius werdt, met andere Griekfche kostbaarheden en koustftukken, overgebragt naar Ro.me, en aldaar 'm het Capitool geplaatst, meziriac meent, dat hy 'er nog was ten tyde van plinius: (Zie B. XXXV, h. 10) maar hy had verzuimd zyn' Schryver in te zien. (») De Jongelingfchap werdt geacht in de byzondere beicherming van apollo te ftaan, welke Godheid fteeds als een Jongeling afgebeeld, en gehouden werd? eene altyd-duurende jeugd te genieten.  van THESEUS. 65 riog hedendaags zekere plaats naar hem Thefca genaamd wordt. Dan het Hair werdt hem toen alléén maar van het Voorhoofd weggefneden, gelyk homerus getuigt dat de Abanten gewoon waren (V). En deze manier van fcheeren kreeg van hem den naam van de Thefeïfche. Belangende de Abanten: zy werden het eerst op deze wyze gefchooren, niet, gelyk fommige gevoelen, op het voorbeeld der Arabieren, van welken zy zulks geleerd zouden hebben; noch ook, in navolging' der Myfiërs (ƒ>): maar wyl zy oorlogszuchtig waren , gewoon van dichte by te vegten , en boven al geleerd met hunne vyanden handgemeen te worden : geCe) Wad. II B. v. 542. (/>) De abanten waren afkomflig uit het firydbaar Thracie, nu Romanie gehecten. Zy bewoonden zedert het fchoone Kubaïa, nu Negrepont; zynde het grootfle der Eilanden van den Archipel. Het luidt eenigermaate vreemd hier van ahabiers te hooren ge. wagen. Hier aan ftiet zich ook de Franfche Vertaaler ai. dacier. Tegen welken de Engclfche Uitgever, a. bryane uit Strabo (X B. bl. 447) heeft opgemerkt, dat 'er, in de daad, met cadmüs Arabiers uit het Oosten in Griekenland en Euba;a zyn overgekomen. De Myfiërs behoorden van ouds ook tot de Thraciers, en bewoonden die Landen aan den Donau, welke men thans Servië en Bulgarie noemt. E  66 het LEVEN gelyk zulks ook bevestigd wordt door archilochus in de vólgende verfen ., Als mars zyn' moedige Oorlogsmannen „ Ten ftryde voert in 't open veld, „ Zal men geen aantal Boogen fpannen, „ Geen Slinger zien by eenig' Held: „ Het Zwaard zal 't weeryk werk beflisfen, „ Dat, wen d'Euboeè'r vuist het zwaait, „ Gewoon is noit zyn' JMan te misfen. . op dat zy, derhalven (V) den vyand geene gelegenheid geeven mogten om hun van vooren by het hair te vatten, lieten zy hetzelve daar wegfcheeren. Dezelfde reden, zegt men, bewoog ongetwyffeld alexander den Macedoniër zyne Bevelhebbers te gelasten de baarden der Krygslieden af te doen fnyden, dewyl, onder het vechten, niets gereeder was, dan dezelve aan te grypen (Y). Ge- (?) archilochus was een der oudfte Dichters van Griekenland. Hy leefde omtrent de XXIII Olympiade, en de tyden van romulus; en heeft zich, vooral , door zyne bitze jambifche verfen bekend gemaakt. (r) Voeg 'er Waarheidshalve f>y, [„ dus van digte „ by, niet met flinger, boog of lans; maar met het zwaard vegtende."] ($) plutarchus verhaalt ons dezelfde zaak eenigszins omftandiger II Deel, bl. 180. „ Wanneer nu „ alles tot den (lag in gereedheid was gebragt, en „ zyne Hoofdmannen hem vraagden, of hy, boven„ dien, nog iets te beveelen.had? gaf hy ten ant« „ woord: Niets anders, dan dat men de kinnen der „ Ma-  van THESEUS. 6f Geduurcnde de Kindschheid van theseus hield zyne Moeder ^ethra de waarheid zyner geboorte bedekt. Een Gerucht, door pittheus verfpreid, wilde hem voor een' Zoon van neptunus doen doorgaan, 't Is neptunus , wien de Trcezeniers , bovenal, vereeren. De Stad zelve is in de byzondere befcherming van dezen God, aan welken de Eerftelingen der Veldvruchten worden aangeboden; terwyl, daarenboven, hunne Geldmunt het teken van een' Drietand voert (r). Maar wanneer hy nu, een Jongeling geworden, by de iterkte des lighaams, blyken gaf van een' Houten moed, zoo wel, als juist oordcel , dat met verftand en vatbaarheid gepaard ging; toen bragt hem ^ethra by den Steen; deed verflag van het eigenlyk geheim zyner geboorte, en beval hem, voorts, de Kenmerken, door zynen Vader achter gelaaten, weg te nemen, en naar Athene te vaaren. theseus ondergreep, hierop, den Steen, „ Macedoniers glad fcheere! en als PARMENfo hier 3, over zyne verwondering' toonde, zeide Hy: Weet „ gy niet, dat 'er in den fhyd geen beter handvatzei „ is, dan de Baard?" Bekend is het geval van jo.'.b en amasa uit de H. Schrift, ii Samuel XX, 9, i o. (t) Niets was natuurlyker, dan dat de Troezeniers, wier Gebied uiet ver van Zee lag , neptunus by voorkeur eerbiedigden. Men kan 'er over nazien ciiandler's Griekenland, bl. 327. E 1  68 het LEVEN, Steen, en bragt de holte deszelfs met gemak naar boven («); dan hy weigerde fcheep te gaan; hoe zeer ook deze weg alleszins veilig ware, en zyn Grootvader en Moeder hem baden dien te kiezen. Geen wonder; daar de Landweg, die naar Athene ging, niet zonder gevaar te betreeden was, als wordende, allerwege, door Roovers en Booswichten onzuiver en onveilig gemaakt Het was deze Eeuw, zoo het fchynt, welke menfchen teelde, die in handen-kracht, in fnelheid der voeten, en iterkte des Lighaams het gewoon vermogen der menfchelyke Natuur te boven gingen, en nimmer af te matten waren: maar die even dit vermogen tot niets betamelyks of nuttigs aanwendden; veel eer vermaak fcheppende in onrecht en overmoed, en hunne krachten misbruikende tot wreedheid en boosaartigheid; hunne onverwinnelykheid om alles, wat hun maar in handen viel, met geweld te bedwingen en te verderven. Zy oordeelden, dat Schaamachtigheid, Rechtvaardigheid, Billykheid, Menfchenliefde in het geheel niet voegden aan Lieden, die het in hun- 0) dacier verhaalt, dat 'er in het Kabinet des Hertogen van Orleans een antique Korna!yn(leen gevonden wordt, in welken dit bedryf des jongen Helds zeer keurig gegraveerd is.  van THESEUS. 69 hunne hand hadden zich van alles meester te maaken. Dat, voorts, het Gemeen de bovengemelde Hoedanigheden alleen maar goedkeurde, om dat het of befchroomd was onrecht te pleegen; of vreesde onrecht te lydcn. Van deze Geweldenaars heeft hercules, in zyne veelvuldige togten, een aantal gedood en uitgeroeid. De overige, zich verfchuilende by zyne nadering, en met fchrik bevangen, maakten zich zoek, zonder dat men zich over hun,daar zy zich Uil hielden en foberlyk geneerden, langer bekreunde (V). Maar wanneer hercules het ongeluk overkwam, dat hy krankzinnig werdt, en ipiiitus doodde (w); en over zulks de reis naar Lydie aannam, alwaar hy een geruimen tyd by omphale diende (V), als hebbende deze ftraf (v) plutarchus toont hier, en in het vervolg, op de uitnemendlte wyze, hoe bekwaam hy ware om aan, de veele verdichte Gebeurtenisfen der Aloudheid het waarfchynelyke mede te deelen, en dezelve tot waare Gefchiedenisfen te hervormen. (V) iphitus was de oudfte Zoon van eurytus , Koning van OEchalie; en Broeder van iöle. h'.rculus Hortte hem, die anders zyn' Vriend was, in eene vlaag van rafernye, van de muuren der Stad Tiruns, waarin hy zich toen bevondt. Z. apollodor. ii, 6, 2. (x) omph.me, Dogter van iaroaises, Weduwe van twolus , regeerde, na de dood van dezen haren Man, over Lydie, een beroemd ryk in klein Afie, welks hoofdftad Sardes was. Thans heet het Carafla. E 3  7° het LEVEN ftraf zich zeiven opgelegd, wegens den begaanen Doodflag (2); genooten de Lydiers, voor dien tyd, eene volle vrede en veiligheid. Daarentegen begon in de Griekfche Landfchappen de Boosheid wederom uit te botten en los te breeken, wyl 'er niemand was, die haar betemde of t'onderhield. Zy dan, die te Land uit Peloponnefus (a) naar Athene wilden, konden dezen togt niet zonder lyfsgevaar onderneemen. Om deze redenen dan liet pittheus niets onbezocht, ten einde zynen Kleinzoon over te haaien om over Zee te gaan. Hy deed breedvoerig verflag van de Roovers cn Straatfchenders, hoofd voor hoofd; hoe fterk en wreed zy waren; hoedanig zy niet de Reizigers te werk gingen! Maar het gemoed van theseus was, zoo het fchynt, reeds voorlange heimelyk ontvlamd door den roem der dappere daaden van hercules. Van dezen maakte hy by uitnemenheid werk. Wa¬ ren l») plutarchus fielt deze zaak in een gunftig licht voor hercules voor. f Jy gi„g „iet alIéén in e£°e willige baUingfcbap, volgens de gewoonte van die L den, wanneer iemand een' onwiüigen doodflag bcriun had : maar hy onderging daarom zelfs de llavernve cmphale, Koningin van het ryke Lydie, kogt hem voor drie Talenten, en dit geld werdt ten zoen aan de Naastbeftaanden des yerflagenen gegeeveu. (a) Thans Morea genoemd. '  van THESEUS. 7* ren 'er, die verhaalen konden, wat Man die was, vooral zoo zy hem gezien hadden, en oor en ooggetuigen van zyne woorden of daaden waren geweest, dan luisterde hy met de grootlle greetigheid. Om kort te gaan: het bleek ten vollen, dat hy toen inwendig gevoelde dat geene, 't welk zich veele Jaaren laater openbaarde in themistocles , wanneer die zeide: „ dat het Zegeteken van „ miltiades hem den llaap uit de oogen „ hield (£)•" Dus ging het ook onzen Jongeling, die, daar hy de dapperheid van hercules fteeds bewonderde, des nachts in den droom zich diens daaden vertegenwoordigde, en 's daags, door de nayver opgewekt en geprikkeld, vastelyk voornam zich op dezelfde wyze door roemwaardige bedryven te onderfcheiden. Hier kwam by, dat zy eikanderen na bevriend waren, als zynde Zoonen van volle Nichten. Want zethra was de Dogter van pittheus; alcmene van lysidice , en deze laatfle eene * Zus- (b") Dit beroemd zeggen van thmistocles wordt ook elders van plutarchus opgegeeven, als II D. bl. ?4 B. bladz. 184. A. Na den flag by Mara- ihon werdt aldaar, ter eere van miltiades , eene Triumf-zuil opgericht en oudergewoonte vercierd ; dit gezigt deed THtunsTOCLSS, die zich te vooren in allerhande Lichtmisferyen te buiten ging, in edelen nayver ontbranden. E.4  7- het LEVEN Zuster van pittheus, zynde de ouders van beide pelops en mppodamia. theseus oordeelde het, derhalven, misdaadig en onverdraagelyk, dat zyn Neef hercules, overal, op de Boosdoeners zoude los gaan, en Zee' en Land doorzuiveren: hy, daar en tecren, de gelegenheden om zynen moed te betoonen, welke hem als aangeboden werden ondoopen zou. Hy dacht, dat het den genen, wien de waan en roep van het Gemeen voor zynen Vader hieldt, onteeren zoude wen hy over Zee vluchten ging: 00j! zyn' echten Vader fchande aandoen, wanneer hy hem op deze wyze de Kentekens aanboodt; Schoezoolen en een Zwaard no^ onbebloed; in plaatz' van aanftonds door loffelyke daaden en bedryven het onnwfFelbaar blyk zyner edele geboorte daar te Hellen. Met zulke gedachten bezield, en vol van dusdanige overleggingen floeg hy 0p weg, gezind, aan de eene kant, niemand te verongelyken; maar ook, aan de andere zy de, die geenen, welke hem het eerst met geweld aan boord kwamen, zulks betaald te zetten. Allereerst raakte hy, in het Land van Epidaurus (O, aan den gang met periphete^ rL T die 00 Bk Landfchap wordt nu Malvafia genaamd en ,s beroemd van wegens den lekkeren wyD £ daar groeit.  van THESEUS. 73 die een' knods tot zyn wapentuig gebruikte, en hierom de Knodsdraager geheeten werdt. Hy doeg de handen aan theseus en belettede hem voort te reizen; maar deze doodde hem, en behaagen fcheppende in zyn' knods nam hy denzelven naar zich, maakte 'er zyn wapen van, en behieldt hem zedert deeds by zich , even als hercules de Leeuwenhuid, welke, dezelve dragende, overal blyken deed, hoe groot een Beest hy verwonnen had. Dus begreep men ook, den bemagtigden Knods in handen van theseus ziende, dat niemand hem denzelven ligt afhandig maaken zou. In de Landengte van Korinthen hielp hy sinis, „ den Pynboomenbuiger," van kant op de eigende wyze, als deze zo veele anderen van het leven beroofd had (Y); zonder 'er zich eerst op bedagt, of 'er zyn werk van gemaakt te hebben: toonende dus, dat waare Moed zich boven alle Kunst en OefTening verheft. si- (d) Deze Wreedaart was gewoon de ongelukkige Reizigers, welke in zyne bloeddorflige handen vielen, met de beenen vast te binden aan onderfcheidene takken van Pynboomen, welke hy tot op den grond nederwaarts geboogen had, en vervolgens wederom los liet ; zoo dat het niet misfen kon, of de rampzalige Lyders werden, wanneer de fterke takken tot haare natuur weder keerden, van een gefcheurd. Zie j. MEURjius in het leven van theseus, Cap. V. E 5  74 het LEVEN sinis had eene zeer fchoone en ryzige Dogter, met naame perigone. Deze nam, na dat haar Vader gedood was, de vlugt; maar werdt van theseus, allerwege, nagefpoord. Zy had zig begeven in eene plaats vol fchuilhoeken, dicht begroeid met wilde Aspergies, en gagehlruiken, welke zy, even of ze gevoel hadden en haar verilaan konden , in haare onfchuld met eene gansch kinderlyke eenvoudigheid fmeekte „ haar te „ willen behoeden, en te maaken, dat men „ haar niet vinden kon! beloovende, in dat „ geval, met eede hen nimmermeer te zul„ len befchadigen, of te verbranden." Dog wanneer theseus haar opriep, en plechtig beloofde, dat hy goede zorge voor haar draagen zou , en haar op geenerleye wyze verongelyken, kwam zy voor den dag, en vervolgens, gemeenfchap met hem gehad hebbende , baarde zy melanippus. Naderhand gaf haar theseus ten huwelyk aan deïoneus, den Zoon van eurytus, Koning van OEchalie. Uit melanippus, den Zoon van THtstus,fproot ioxus, welke, in maatfchappy met ornytus , een' volkplanting' naar Carien overvoerde. Van hem kwamen de Ioxiden (t) , by welke het een gewoon voorouderlyk gebruik was noch de doorn- ach- (e) Eene fhm in Carie, dat nu Aidinelli heet.  van THESEUS, ."5 achtige wilde Aspergies, noch ook de gagelftruiken te verbranden, maar dezelve, in tegendeel, godsdienftig te vereeren. De Cromyonifche Zeug, welke men den bynaam gaf van piuea, was geen zwak verachtelyk dier, maar flrydbaar, en geenszins gemakkelyk te temmen (ƒ). theseus deed, om harentwille, een uitflap, zocht ze op, en floeg ze dood, niet willende, dat men denken zou , dat hy alles uit nooddwang verrichtte. Ook oordeelde hy, dat een kloekhartig Man niet alleen de boosaartige Mcnfchcn, welke hem aanvallen, beftryden moet, maar ook gehouden is het moedig wild gedierte zelf op te zoeken, om 'er een' kans mede te waagen. Zommige willen , dat deze phtea een roofzuchtig, bloeddorflig en geil Wyf zy geweest, welke zich aldaar te Cromyon had neergezet: dat zy van wegen haare Zeden den naam van Zeug ontving, en eindelyk van theseus werdt afgemaakt. Vooraan op de grenzen van Megaris hielp hy sciron van kant, denzelven van de Rotfen afgefmakt hebbende. Het gemeen gevoelen is, dat deze sciron een Rover geweest (ƒ) Cromyon, of Croramyon was de naam van een vlek in het Rechtsgebied van Corinthus, 120 ftadien van die Stad gelegen, volgens thucïdides, Boek IV, II. 45. [fr. vert.]  76 het LEVEN wees: zy, welke de voorby reizenden plag af te zetten. Andere zeggen, dat hy, uit overmoed en brooddronkenheid, de Reizigers zyne voeten gewoon was toe te fteeken, hun bevelende die te wasfchen. Dat hy hun, als zy hier mede bezig waren,vervolgens een fchop gaf, en ze in Zee ftiet. De Schryvers, echter, uit Megaris zelve oorfpronkelyk , handgemeen wordende met het algemeen Gerucht, en den Tyd beoorlogende ("om met simontdes (g) te fpreeken) houden ftaande, dat sciron noch Rover, noch Geweldenaar geweest is , maar in tegendeel de Rovers beteugeld heeft, en een gemeenzaam Vriend geweest is van al wat braaf was, en rechtvaardig handelde. Dat jEacus gehouden wordt voor den heiligflen Man van geheel Griekenland ([li). Dat cychiuus de Salaminiër goddelyke eer geniet te Athene (i). Dat 'er niemand is on- (g~) sijionides, een beroemd Lierdichter, was gebooren op het eiland Cea, anders ook Ceos genaamd. Hy bloeide meer dan 500 jaaren voor ckristus, en wist zich, zo te Athene als in Siciüen, in de gunst der Grooten in te dringen. (A) jeacvs werdt gehouden voor een' Zoon van jupi. ter en /egina. Zyne Rechtvaardigheid was zo beroemd, dat men hem, na zyn dood, een' Pechtersplaats in het ryk der Schimmen toekende. (0 Deze cvchreus, van andere cenchreüs genaamd, was Heer van Salami's, een eiland niet ver van Athenea af-  van THESEUS. 77 onkundig van de vroomheid van peleus en telamon. Nu was, zeggen zy, sciron de Schoonzoon van cvchreus ; hy was de Schoonvader van ;eacus ; de Grootvader van peleus en telamon: want deze fprooten uit endeïs de Dogter van sciron en chariclo (A>); en het is gansch niet waarfchynelyk , dat de braaflle. Mannen zich zouden hebben willen verzwageren met den grootften Straatfchender, en de beste eh dierbaarlle Panden of uit zulke handen ontvangen , of daar in overgeeven (/). Volgens hen werdt sciron ook niet door theseus verflagen, toen hy het eerst naar Athene ging; maar naderhand, wanneer hy diocues, die Archon was te Eleufis (ji»), verrast hebbende, die Stad, welke toen in de magt der Megarenfen was, bemagtigde. 't Is dus, dat de ftrydige vernaaien dezer Gebeurtenis regens eikanderen inloopen. In afgelegen, en dat, doorgaans, in de magt der Athenienfers geweest is. Hy was de Vader van chariclo , de Vrouw van sciron , en de Moeder van endeïs. (Ji) endeïs, de Dogter van sciron en chariclo, trouwde aan ^eacus, die het eiland ./Egine beheerschte. Zy was de Moeder van peleus en telamon; de Grootmoeder van achilles en ajax. (/) Hier wordt gezinfpeeld op het ten huwelyk geeven en ontvangen. 0») De Stad Eleufis was gelegen tusfchen Megara en Athene.  "8 het LEVËN In het Eleufinisch gebied worftelde hy met cercyon , die uit Arcadie geboortig was, en bragt hem om (,?). Een weiniovoortgetogen, tot by Hermion (V, deed hy een zelfde lot wedervaaren aan damastks den Uitrekker, welken hy, geweldigerhand,' op de maat zyner Bedllede bragt, juist zo als deze Wreedaart gewoon was den Vreemdelingen, welke onder zyn bereik kwamen, te doen (ƒ>). theseus handelde dus in na- vol- (n) cercyon werdt gehouden voor een Zoon van neptunus. Hy was de eerfte, welke zich, onder het worilelen , van de verrasfing bediende. Evenwel was theseus hem nog te gaauw; zynde, zo men verhaalt, onderricht door minerva. De plaats, waar deze ftryd' voorviel, werdt nog, ten tyde van p£Usamas [zie hem op bl. 94.] „ het worftelperk van cercyon " genoemd. , . _ fr. vert. 0) Wy volgen hier de gewocne Lezing, fthoon ook die de echte niet fchynt te zyn. De Engelfche Uitgever, bryane , heeft uit een andere plaats van onzen Schryver, in het Leven van phocion, opgemerkt, dat 'er tusfchen Eleufis en Athene eene plaats lag, ge! heeten Herméum, of Hermium. Daaraan zoude'men hier kunnen denken. Andere noemen het verblyf van da.-viastes Corydallus, een Buurfcliap in Attica, by den Cephifus. (ƒ>) damastes, anders ook polypfmon, is nog beter bekend by den bynaam procrustes, d i Uitre'-ker Hy kreeg dien, om dat hy, zo men verhaalt, hen' die in zyne handen vielen, in zyne Bedflede plag te doen liggen, beproevende, of zy de juiste maat daar van hadden. Vondt hy hen te kort, dan rekte hy de Lig-  van THESEUS. 79 volging van hercules, die, het eerst door anderen aangevallen, in zyne wraakoefening even diezelfde ilraf gewoonlyk bezigde , welke men hem had toegedacht. Dus verbrandde hy busiris als eene offerhande Dus doodde hy ant^eüs worftelende (r); en cycnus ia een Lyfgevecht (t). Dus verbryzelde hy termfrus het hoofd: van welk geval men zegt dat de (preekmanier van termeritsch kwaad hervoort gefprooten is. Want termerus bragt, waarfchynelyk, die Lighamen met geweld tot de begeerde Lengte. Die te lang waren werden door hem afgeknot. (?) busiris was, volgens het verhaal van apollo■ dorus, Koning van iEgypte. Hy offerde de Vreemdelingen , die in het Land kwamen, op aan jupiter , volgens den raad van zekeren thrasius, en dacht ook hercules dit lot te doen ondergaan. Deze liet zich gebonden tot voor het outer voeren, maar verbrak daar, onverwacht, zyne banden, en de Dwingeland werdt met de zynen afgemaakt. (r) antjeus , een zogenaamde Reus uit Libye, wordt gezegd een Zoon van de Aarde te zyn geweest, die in het worftelen op den grond geworpen, door het aanraaken van zyne Moeder telkens nieuwe krachten kreeg, hercules met hem aan den gang geraakt, merkte dit; beurde hem om hoog, en verflikte hem dus in zyne armen. (s) cyckus, een Zoon, zo men zeide, van mars, daagde hekcui.es uit tot een Tweegevecht, by den Echedorus, een Rivier van Macedonien, en werdt aldaar van hem overwonnen. Zie van dezen, en de vorige, apollodorus, B. II. H. 5.  8o het LEVEN die geene, welke in zyn magt geraakten, door hen met het hoofd te bonzen, om het leven (O- Niet anders ging theseus te werk in het beteugelen der Straatfchenders, welke van hem, by vergelding, gelyke ftraf ontvingen, als zy anderen gewelddaadig hadden aangedaan. Zy leeden rechtvaardig dat zelfde, wat zy anderen onrechtvaardig hadden doen beproeven. Thans voortgereisd en genaderd zynde tot aan den vloed Cephifus (V), ontmoette hem aldaar eene Bezending uit het Genacht der Phytaliden (V), welke hem het allereerst een goed (7) Van termerus , die door Hercules gedood werdt in een zyner tochten door Thesfalie, vindt men weinig gewag, ten zy dan by de Griekfche Verzamelaars van Spreekwoorden, zenobius, diogemakus, apostolius, enz. («) De Cephifus was geene groote, doch beroemde Rivier in Attica. 00 De phytaliden waren Nakomelingen van phytalus , beroemd wegens zyne Gastvryheid aan de Godinne ces es betoond. Zie pausanias, bladz. 89. De reiniging door hen verricht, en hier bedoeld, is die van Bloedfchuld; waaromtrent men van ouds zo zorgvuldig was, dat theseus, hoe zeer hy geene andere, dan Rovers en Onverlaaten van kant geholpen had, evenwel genoodzaakt was deze plechtige zuivering, van welke men in de oudfle Gefchiedenisfen van Griekenland, en de zo genoemde Helden-Eeuw, eene overvloed van voorbeelden aantreft, te ondergaan, zonder welk hy in de Zamenleving niet zoude hebben kunnen geduld worden.  van THESEUS. 81 goed onthaal aandeeden. En wanneer hy begeerde gereinigd te worden, verrichteden deze de gewoone plechtigheden van zuivering, en onthaalden hem, daarenboven, aan huis , nadat het Zoenoffer geofferd wa?. Tot dus verre was hem , op zynen weg, behalven deze, geen gastvry mensch ontmoet. Voorts kwam hy, zo men wil, op den achtften dag der maand, die nu hecatomBaeon heet, en voorheen cronius genaamd werdt (W), binnen de Stad, alwaar hy niet alleen de algemeene zaken van den Staat vol verwarring en tweefpalt aantrof, maar ook de byzondere van .«geus en zyn Huis in eene zeer Hechte gefteltenis. medea , uit Corinthen gevlucht, was thans de Dyzit van ageus, beloofd hebbende, door middel haarer Toverkruiden, den fmaad van Kinderloosheid van hem te zullen verwyderen. Dit Vrouwmensen had, voortal, de lucht gekreegen, wie of theseus ware, toen de Vader 'er nog niets van wist, (w) De Maand hecatoiib^eon werdt dus geheeten van de veelvuldige Hecatomben , of plechtige offerhanden , welke in dezelve plaats hadden. Zy was de eerfte Maand van het gewoon Attisch Jaar, en ftemt, gedeeltelyk , met onze Wiede- en Hooimaanden over een. Het was, derhalven, midden in den Zomer, toen thesius te Athene kwam , welk by uitnementbeid de stad genaamd wordt. F  82 het LEVEN wist, en vondt weinig moeite den Koning, die een oud Man was, en, van wegen de algemeene wanorder, op alles achterdocht had, over te haaien den nieuws-gekoomen Vreemdeling, volgens de gewoonte van Gastvryheid (V), by zich te onthaalen en alsdan door vergif om te brengen, theseus dus, ter maaltyd gekoomen, oordeelde het wanvoegelyk aanftonds plat uit te zeggen wie hy ware: maar, willende zyn' Vader aanleidinge tot de ontdekking geven, trok hy het Zwaard, als 't ware om daar mede het vleesch, dat voor hem op Tafel ftond, te fnyden, en deed het mgkus in de oogen blinken (j). Ylings herkende deze het; ftiet den Kelk met vergif om verre (z), en om- (x) De Gastvryheid was in deze tyden eene deugd, by welke de Maatfchappy het hoogst belang had. Hierom werden haare rechten hooglyk geëerbiedigd. Wanneer jonge Lieden van geboorte, het zy als Reizigers, of ook als Ballingen , in vreemde Landen of Steden aankwamen , waren zy verzekerd , ook zelfs ten Hove, het beleefdst onthaal te zullen genieten. (31,1 Deeze daad van theseus was buitengewoon Hy deed het, om de aandacht van zyn' Vader op het Zwaard te doen vallen , en dit gelukte, m. dacier befchuldigde des onzen Schryver kwalyk van de Zeden van dezen tyd niet wel in acht genomen te hebben. (z) ovidius befchryft deze zelfde Gebeurtenis zeer fraay, hoewel eenigzins anders, in het VII Boek der Herfcheppingen.  van THESEUS. 83 omhelsde zynen Zoon, na de Kentekens onderzocht te hebben , tederlyk. Hy riep , vervolgens de Burgerye by een, en verklaarde hem in het openbaar voor zynen Zoon. Ook werdt de Jongeling, van wegens zyne kloeke geftalte en fchynbaaren moed, met algemeene blydfchap ontvangen. Men verhaalt, dat de Kelk viel, en het vergif uitgeftort werdt op die plaats, waar nu de Ringmuur is, in het Delphinium (V): want aldaar was het hof van ;egetjs, en den mercuriijs, welke aan de oostzyde des Tempels flaat, noemt men den mercurius by de Poort van ageus (b~). De Pallantiden hadden te vooren gehoopt, dat O) Dat is, gelyk M. meziriac het wel fchynt opgevat te hebben, in dat gedeelte der Stad, ,waar de Tempel ftond van apollo delphinius , en diana delphinia : nevens welke de Vierfchaar was, die men de Vierfchaar by het Delphinium noemde, waar in zulke gevonnisd werden, die ja een doodlïag hadden gedaan , maar ftaande hielden , dat zy dien met recht begaan hadden; b. v. zo iemand zyn Lyf had moeten verdedigen ; zo een Overfpeelder op heeter daad was afgemaakt, enz. > • mgevs het kwartier der Stad, waar hy woonde, willende verfraaijen , had de evengemelde Gebouwen zelf gedicht , z. pausan. bl. 70. (b) Door geheel Athene waren Mercuriusbeelden voor de Deuren geplaatst. Vergelyk nepos in het Leven van Alcibiad. H. 3. chandler, Reize door Griekenland bl. 53. F %  het LEVEN dat de koninglyke waardigheid aan hun koe- ' men zoude, wanneer ^lgeus eens zonder kinderen overlyden mogt. Toen nu theseus tot opvolger was verklaard, namen zy dit zeer euvel, jegevs zelf had den Throon beklommen met geen ander recht, dan dat hy de aangenoomen Zoon was van pandion fV). Hy raakte dus de Erechthiden (d) in het geheel niet. „ Nu," zeiden zy, „ zullen wy wederom onder theseus moe,, ten flaan, een Vreemdeling, die hier van „ buiten is ingekoomen." Zy vatteden des de wapens op, en zich in twee hoopen verdeeld hebbende, trok de eene, met hun Vader pallas aan het hoofd, opentlyk uit Sphettus (e) op de Stad aan. De andere plaatfte zich heimelyk by Gargettus (/) in eene hinderlaag. Het voorneemen was den vyand van twee kanten op te koomen. By de laatstgenoemde Bende bevondt zich een Herout, een man uit Agnüs (g), genaamd leos. (f) Hier wordt bedoeld pandion de II, de Klein, zoon van erechtheus. (d) Van alle de oude Koningen van Athene , voor theseus , was erechtheus de beroemdde. homsrus gewaagt met lof' van hem in het II 15. der lliade v. 547. Zie ook Ovid. Herfch. vi, 677. Zyn Gedacht, of de Erechthiden, waren hierom in het hoogst aanzien , en als 't ware gerechtigd tot de koninglyke waardigheid. (O (/") Cs) (!>) Sphettus, Gargettus, Agnüs, Pal.  van THESE U S. 8£ ueos. Deze openbaarde aan theseus de raadflagen der Pall antiden , welke zonder marren hen , die in de hinderlaag waren, op het lyf viel. en allen nederfabelde. De bende van pallas , hier van verwittigd, Hoof uit clkanderen. Zedert zegt men, dat het Volk van Pallene geene onderlinge huwelyken wil aangaan met de Agnufiers. Dat ook de Herout het anders in Attica gewoon Formulier: Hoort leos (i)! by hen niet oproept. Want zy haaten den naam , van wegen het verraad door dien Man gepleegd. theseus het niet ledig kunnende harden, en zich tevens aangenaam willende maaken by het Volk, trok, hierop, uit tegen den Stier van Marathon, die de bewooners van Te- Pallene zyn alle naamen van Burgten, of Buurfchappen onder het behoor van Athene. (Pagi Attici, in het Grieksch AHMOI) Men kan ze ook Voordeden , of Landlieden noemen. Het blykt uit de oude Schryvers, dat zy zeer volkryk zyn geweest. Ook waren zy door geheel Attica verfpreid. (i) AAOZ , en op zyn Attisch AEftZ betekent Volk. Dit was ook de naam van den gemelden Roeper , of Herout. Het Formulier , hier opgegeeven, werdt uitgefprooken om het Volk te bereiden tot de Redenvoeringen , die voor hetzelve gedaan werden. Daar men nu by het plechtig begin van eenige Zaak gewoon was alle ougelukkige woorden, en die een kwaade betekenis of voorbeduiding hadden, zorgvulF 3 dig  Só het LEVEN Tetrapolis niet weinig te doen maakte fT), Hy overwon denzelven, ving hem levendig en vertoonde hem zo, by eene plechtige omleiding door de Stad, aan het Volk. Eindelyk offerde hy hem aan Apollo Delphinius. hecale, en het oud verhaal, hoe zy theseus herbergde en onthaalde, fchynt geenszins van alle waarheid vreemd te zyn (J\ De inwooners, naamlyk, van de omgelegene Buurfchappen pleegen eene plechtige zamenkomst te hebben, en alsdan eene offerhande aan jupiter hecaleus te offeren. Dit was het Hecalefium; en zulks gefchiedde tot eer van hecale, welke men, haaren naam vergoeijelykende, hecalene noemde (/»), om dat dig t£ vermyden, was het niet vreemd dat de Gargettiërs en Pallena:£rs deezen gehaaten naam in hunne Volksvergaderingen niet wilden hooren. (£) tetrapolis zegt eigeutlyk Vierftad. Vier Burgten, naamelyk, behoorden tot deze Landftreek: Oeuoë, Probalinthus, Tricorythus en Marathon. (/) Deze beroemde Vrouwe, hecale, hield haar huis voor niemand gedooten. De geleerde Dichter callimachus , befchuldigd wordende, dat hy niet dan kleine flukjes in het licht gaf, ftelde daarom een werk van langer adem op, en noemde het naar onze Gastrrye : hecale Dit Gedicht is , met duizenden wetenswaardigheden , betrekkelyk de Attifche en andere Oudheden en het leven van tuesecs , verlooren gegaan. (rn~) By verkleining, r.aamlyk , hoedanige bewoor- din.  van THESEUS. 87 dat zy ook, wanneer zy theseus herbergde, die toen nog vry jong was, de gewoonte had hem, naar de wyze van oude Lieden, met zulke lieftaalige naamen, by verkleining, te begroeten en te ftreelen. Wanneer nu theseus tot den flryd («) uittrok, deed zy voor hem eene gelofte aan Jupiter, welke betaald zoude worden , indien hy behouden wederkeerde. Dan, zy kwam voor zyne wederkomst te nerven, en ontving , zedert, op bevel van theseus , de voorzeide erkentenis voor haare Herbergzaamheid, gelyk zulks philociiorus in zyne Gefchicdenisfen verhaalt (V). Weinig tyds verliep 'er, of men zag uit Creta (ƒ>) voor de derdemaal verfchyncn die gadingen (nomina diniinutiva) doorgaans uit vriendelykheid gegeeven worden. (n) Hier wordt een zekere bepaalde ftryd bedoeld , ongetwyffeld die tegen den Stier van Marathon. Kwa]yk ftaat 'er des in de Fr. Vertaal. Si Théfée revenoit d'une expédition qu'il alloit entreprendre. Dit blykt uit den Text en Zamenhang. (0) Deze PHiLocffor.us , een Athenienfer, bloeide geduurende de Regeeringen van de ftolem/bussen , thilopator en epiphanes; ten tyde van antiochus de groote. Ily heeft een aantal Werken gefchreeven, waar onder het gewichtigite was, dat hier aangehaald wordt, de Atheenfche Gcfchiedenis in XVII Boeken, het welk tegen een ander Historie-Schryver, demo genaamd, was ingericht. (p) Dit groot en gewigtig Eiland heet thans Candia. F 4  88 het LEVEN geene, welke de fchatting kwamen af haaien. Te weeten: Nadat androgeos (q) in Attica arglistig, zo men voorgaf, om het leven was geraakt, volgde hier uit, aan de eene zyde, dat minos gewapenderhand den Men. fchen veel leeds aanbragt, en dat, anderdeels, ook het Land door 's Hemels gramfchap vernield werdt. De Rivieren droogden uit: Velden en Akkers lagen onvruchtbaar: het Volk zelf werdt door veele befmettelyke ziekten aangegreepen. Als nu Apollo uitfpraak had gedaan, dat de Wraak bedaaren zoude, en de Rampen ophouden, indien men minos te vreden Helde en zich met hem verzoende; zonden zy in alle de- moe- (q) androgeos , een Prins van groote verwachting, was de Zoon van jknos de II, Koning van Creta, en achterkleinzoon van den grooten minos. Hy (tak over naar Athene: mengde zich in de Strydfpslen, en deed 'er zynen moed en kracht in uitblinken. De Zoonen van pallas haasteden zich , derhalven , met hem vriendfchap te maaken. Dit wekte de achterdocht van ^egel's , die, gelyk wy boven zagen, aan dit euvel hinkte. Hy nam zyn' flag waar, wanneer de vreemde Prins naar Thebe wilde, om ook daar de Spelen by te woonen, en deed hem, opreis, by de Eurgt OEnoë, heimolyk ombrengen. Dewyl *r*DRogeos uit het Geflacht van Jupiter afdaalde, moet men hier uit verkiaaren het geen van der Goden gramfchap gemeld wordt, zo op deze plaats, als by diodoor, den Siciüaan, B. IV. bl. 183.  van THESEUS. 89 moedigheid Gezanten af, en werdt het vergelyk op deze voorwaarden getroffen, dat men, negen jaaren achter een (r) , zeven Jongelingen en even zo veele jonge Maagden zenden zoude. In deze omftandigheden koomen de meeste Schryvers over een. Maar dan is 'er nog een zeer tragedisch verhaal, vol verdichtzelen, medebrengende, dat de jonge Lieden, naar Creta gevoerd, door den minotaurus (j) , in den Doolhof werden omgebragt, of zelf omdoolende, en den uitgang niet kunnende vinden, daar ter plaatze fterven moesten : dat de minotaurus, gelyk euripides zegt, was: „ Een zeldzaam mengzel, en wanfehapen misgeboorte. Of: „ Van tweeërley natuur, gemengd uit Stier en mensch. philochqrus, daarentegen, getuigt, dat de Cre- (>■_) diodouus meld van zeven Jaaren, en dit velgen wy liefst, om dat hier eene fpeling fchynt te zyn in het getal van Zeven. Het gevoelen, dat deze fchatting telkens om de negen jaaren zoude gevorderd zyn geweest, is ongerymd. (s) minos , was gewoon alle Jaaren aan neptunus te offeren den fchoonlten Stier, dien hy had. Op zekeren dag zag hy 'er eenen 'zo fchoon, dat hy 'er van bekoord werdt, en in plaats van denzelven te offeren zonderde hy hem af, een ander in zyn plaats Hellende. Dit verdroot neptunus : hy deed de Koningin pasi-" róii op dezen zelfden Stier verlieven , en d£dalus F 5 aar  00 het LEVEN Crerenfen die geenszins indemmen, maar zeggen, dat de Labyrinthus, of Doolhof een gevangenis geweest zy, in welke geen andsr kwaad was, dan dat zy den gevangenen van zyne vryheid beroofde, minos , zeggen zy, ftelde plechtige ftrydfpelen in, ter eere van androgeos (t), en gaf deze jonge Lieden tot pryfen aan de overwinnaaren, dezelve tot dus verre in den Labyrinth bewaard hebbende. De eerde reize, dat deze fpelen gevierd werden, behaalde zekere taurus de overwinning, die toen 's Konings eerde Gundeling en Veldheer was, een man noch toegevend, noch zacht van aart, maar die dc Kinderen der Athenienzers trotfelyk en met hardigheid behandelde. Het blykt ook, dat zelf aristoteles , daar hy onteerde zyne kunst door deze ongelukkige Vorftin in haare onnatuuriyke drift behulpzaam te zyn. Die drift was oorzaak van de geboorte van den minotsurus, die te gelyk Stier en menscb was. Zie daar wat 'er de Tabel van zegt. [Aant. van den Fr. Vert.] (./) Zoortgelyke Strydfpelcn werden van ouds in Griekenland ingefte!d, om op deze wys te vereeren de gedachtenis van beminde Perfoonen na hun Dood. Dit gaf aanleiding tot de Isthmifche en Nemcï'che Spelen. Dus handelt achilles omtrent patroclus , zynen Vriend, in het XXIII B. deriuAs, en msea.s by virgiuus omtrent zynen Vader anchises in het V, B. der *:NEis, en minos hier ter plaatze omtrent zynen Zoon ANDROGEOS.  van THESEUS. 91 hy handelt van de Gemeenebestbefliering der Bottiaeërs, niet van gevoelen is geweest, dat minos de jonge Lieden waarlyk gedood hcbbe; maar wel, dat zy in Creta een dienstbaar leven geleid en aldaar grys geworden zyn (a). Dat de Cretenfen eens, ten einde eene oude gelofte af te doen , Eerflelingen, uit Menfcheh beftaande, naar Delphi hadden afgezonden: dat onder deze afgezondene vermengd, en mede uitgetrokken waren Afitammelingen van de voorgemelde Athenicnfers, welke, om dat het land hen daar niet voeden kon, eerst overftaken naar Italien , en zich nederzetteden in de (treek van Iapygien (V), en van daar wederom in Thracicn belandden, alwaar zy den naam van Bottiieërs kreegen (V), om wel- (») Verfta hier zulk eene dienstbaarheid, als by welke de Heviten aan de Hebreeuwen, en de Heloten aan de Spartaanen onderworpen waren. Dit gedeelte van het verhaal van tlutarciius is ontleend uit een alleszins gewigtig, doch nu verlooren Werk van den grooten Wysgeer aristoteles , waarin hy de Regeeringsvorm, Wetten en Zeden van niet minder dan CLVIII oude Republieken befchreeven had. M Het Iapygien hier bedoeld was het land der Salentinen, grenzende aan Apulien en Calabrien , en dus een deel van het geen de Ouden Groot Griekenland noemden. (V) strabo B. VI. bl. 082, getuigt ook dat 'er uit Creta eene volkplanting naar Brunduflum gegaan is, en  92 het LEVEN welke redenen de jonge Dogters van dit Volk, by het volvoeren van zekere plechtige offerhande, onder het zingen deze woorden herhaalen. „ Laat ons naar Athene „ gaan!" Inderdaad, het fchynt zeer gevaarlyk te zyn met eene Stad, die haare Redenaars en Dichters heeft, over hoop te liggen. Dit ondervondt minos, die altoos een' kwaaden naam had en gefmaad werdt in de Schouwburgen van Athene. Weinig baatte het hem, dat hy van hesiodus de grootmagtigfte Koning (_x) was genoemd. Het hielp 'er en van daar weder vertrokken naar Bottiaa; dit Iaatstgemelde Deel van thracie werdt van het naburig Landfchap Amphaxitis afgefcheiden door de Rivier Axius, nu de Vardari geheeten. Het zeggen der Jonge Maagden: Laat ons naar Athene gaan! bewees de zucht voor het oude Vaderland. (*) plutakchus , gelyk andere reeds hebben opgemerkt, vermengt hier minos den ouden , op welken de gemelde Eeretitels pasfen , met min=os den II , (van wien wy boven reeds gewag maakten) den Vader van andeogeos. hesiodus noemde den eerften, d. i. den Grooten , den Wetgever minos : basileutaton, den Koning by uitnemenhcid; den Koning der Koningen; den grootmagtigften Koning. Op dezelfde wyze wordt agamemnon by homerus begroet. Deze laatfte noemt minos I, in het XIX B. der Odysfée, v. 179, den gemeenzamen Zamenkouter en Vriend van Jupiter. munos, naamlyk , de doorluchte Wetgever van creta j gaf voor, gemeenzame gefprekken, onderhandeld-  van THESEUS. 93 'er niet aan, dat homerus hem begroet had als den gemeenzamen Zamenkouter met jupiter. De Treurfpeldichters , de overhand gekreegen hebbende, deeden dikmaals zynen naam met oneere klinken van de Spreekplaats en het Tooneel, hem als norsch en wreedaartig affchilderende. En doch zegt men dat minos de Koning was en Wetgeever; maar rhadamanthus Richter en Handhaaver van die billyke Wetten, welke hy, minos, had ingelteld. Na lingen en verkeering te hebben met jupiter. in zeker heilig Hol, en van hem aldaar die Wetten te ontvangen , die hy naderhand uitgaf. Men vergelyke , met eerbied, de Gefchiedenis van mosbs in de H. S. en deze vergelyking zal ons het grootfche dezer betiteling van minos, door homerus gefchied, doen bezeffen. Ondertusfchen hebben meziriac en an¬ dere te recht aangemerkt, dat alles wat plutarchus hier verhaalt van het ongelyk door de Treurfpeldichters aan minos aangedaan, ontleend is uit den Dialogus van plato , geheeten minos. In welken ook deze «roote Wysgeer den misflag begaat van de beide Minosfen te vermengen ; onze Schryver, zulk eenen Leidsman volgende , viel te lichter in dezelfde dwaling, van welke hy zich, anJerzins, misfchien, met meer andere onder de Ouden, zou gewacht hebben. , Met een woord moeten wy hier byvoegen, dat het aanhangzel der Sinfnede , waarop wy thans onze aanmerkinge geeven, weinig op dezelve Ichynt te (luiten : zelfs dan niet eens, wanneer men 'er eene verdraaide vertaaling van geeft.  94 het LEVEN • Na dat, derhal ven, de tyd, om de fchatting voor de derde maal te betaalen, gekoomen was, en de Ouders, welke volwasfene Kinderen hadden, met dezelve te voorfchyn moesten koomen om te loten, ontftondden 'er op nieuw morringen, ten nadeele van «dus, onder de Burgerye, welke zich overluid beklaagde en kwalyk nam, dat hy, die de fchuld van alles was, alléén geen deel, hoegenaamd, aan de ftraf had. Terwyl hy, na de opvolging van het Ryk verzekerd te hebben aan een' Zoon, die buiten het zelve , en buiten wettigen Echt gebooren was , weinig acht floeg, of zy van hunne lieflte panden beroofd en kinderloos gelaaten werden ! Dit trof theseus : hy oordeelde dat men deze klagten niet in den wind moest fiaan, maar te °-elyk met de Burgery in de algemeene ramp deel neemen: des geeft hy zich zeiven aan, ook, zonder door het lot geroepen te zyn, toetredende. De Gemeente, aan haare kant, bewonderde deze grootmoedigheid , en juichte zyne Volksliefde toe ; maar a-geus poogde , aan zyne zyde, hem door gebeden en fmekingen tot andere gedachten te brengen ; dan, hem onwrikbaar en onverzettelyk vindende , was hy genoodzaakt de overige jonge Lieden , die met hem reizen moeiten , door het lot te doen  van THESEUS. 95 doen aanwyzen. hellanicus (7) verhaalt de zaak anders , te weeten, dat niet de Stad de Jongelingen en Jonge Dogters , door het lot aangeweezen, gewoon was af te zenden; maar dat minos, zelf in perfoon overgekoomen , dezelve uitkoos. Gelyk dan ook theseus het eerst van alle, volgens de bepaalde voorwaarden, door hem werdt uitgekipt. Dat het, daarenboven, onder de voorwaarden was, dat de Athenienfers het fchip moesten leveren, en dat dan de jonge Lieden zich met hem moesten infchepen en overvaaren, generlei krygstuig met zich voerende. Dat de Itraf dezer fchatting een einde genomen had na dat de minotaurus was afgemaakt, daar 'er van te vooren niet de min/Ie hoop van behoudenis aanblonk ; waarom ook het fchip, dat men afvaardigde, zwarte zei- (y) 'Er zyn twee Historyfchryvers van dezen naam geweest, de eene was geboortig van Mitylene, en de andere van Miletus. De eerfte leefde veel vroeger, zynde zelfs ouder dan herodoot. Hy fchreef verfcheide werken, die nu verlooren zyn; onder ancleren eene Gefchiedenis van Attica , van welke thucydides dit oordeel velt: dat zy gefchreeven was met naauwkeuiigheid en beknoptheid van ftyl, maar niet naauwkeurig was omtrent den tyd. [Aant. v. d. Fr. Vert.] hellanicus de Milefier werdt nog 12 Jaaren voor herodotus gebooren. z. gellius XV, 23. Hy heeft, boven de Atheenfche, ook Boeotifche Gefchiedenisfèn gefchreeven. Het getuigenis van thucydides, hem betreffende, vindt men B. I, H. 97.  06 het LEVEN zeilen voerde, een blyke van den zekeren dood , die verwacht werdt. Maar toen , wanneer theseus zyn' Vader moed in iprak, en breed opgaf, dat hy den Minotaurus zoude overwinnen, gaf deze den Stuurman een ander Zeil, een wit, naamclyk, hem bevolen hebbende hetzelve op te haaien, byaldien hy met thesecs behouden wederkeerde. Zo niet, dan moest hy zeilen met het zwarte, en dus het gebeurd ongeluk aankondigen, simonides, van zyne zyde, getuigt dat het Zeil, door iEgeus gegeeven, niet witwas, maar vermilioenrood, Doorweekt in 't krachtig zap Eens bladerryken Eikenbooms (2), en dat hy hetzelve gefield had tot een kenteken van hunne behoudenis. De Stuurman van het fchip was, volgens denzelfden si- monides, phereclls aa1arsyadas. phi- lochorus echter bericht, dat thfseus van scirtjs uit Salamis een Stuurman kreeg, nausithous geheeten, en nog een' anderen, met naame phoeax, die op het voorfchip be- (z) dacier heeft opgemerkt dat de eige woorden van simonires hier voorkoomen, Eig. (laat 'er „ in de vloeibaare Bloem." Maar de Grieken noemden Bloem, an0o2, dat geene, wat van ieder ding het krachtigst en uitneemendst was. Verder wordt hier aangeduid de Steeneike , of Scharlaken boom , van welken z. theophr. H. pi. Ui. \6. plikius XXIV. 4.  v a u THESE U S. 97 beveelen zou: nadien deAthenienfers zich tot dien tyd toe, op de Zeevaart niet hadden toegelegd. Dat ook een der ionge Lieden, menesthes, een Dogters Zoon van scirus was. Dit laatst verhaal wordt waarfchynelyk gemaakt door de Kapellen van nausithous en phoeax, welke theseus flichtte in de havenburgt Phalerum nevens den • Tempel van scirus. Nog maakt philochorus gewag van zeker Feest, dat, cybernesia (£) geheeten, van het fcheepsbeftier den naam ontleende, en hun ter eeren gevierd werdt. De Loting gefchied zynde, nam theseus die geene, welke zich hadden aangeloot met zich uit het Prytaneum (/) naar het Del- phalerum was een der Buitenlieden , en de oude ha/en van Athene. Z. chandler Reiz. d. Gr. blad/. 28. (b) Eig. werdt de plechtige OtTerhande, naar welke het Feest vervolgens genoemd is, KTBEPNHÏlA geheeten. Uit welken naam philochorus niet zonder grond opmaakte, dat deze Offerhande gefchiedde ter erkenrenisfe der dienden, welke deze twee Mannen, door hunne ervaarenheid in de Stiermanslomst, aan theseus beweezen hadden. (c) Het prytaneum te Athene was een aanzienlyk en groot gebouw, alwaar de Overheidsperzonen, prvtahek genoemd, hunne raadsvergaderingen hielden , en dezulke hun onderhoud vonden, die op 'ï Lands kosten gevoed werden. Z. chandler r, d, Gr. bl. 150, G  9B het LEVEN Delphinium, en richtte daar voor hun op de Smeekroede , aan apollo toegeheiligd. Dit was een tak, genomen van den gewyden Olyfboom, met witte wolle omwonden (dj. Na vervolgens zyne Geloften gedaan te hebben, trad hy af naar Zee, op den fesden der maand Munichion (e), op welken 1 men nog heden de jonge Maagden ter verzoeninge naar den Tempel van apollo delphimus zendt. De God van Delphi , zegt men, had hem by eene Godfpraak geantwoord: dat hy venus ten Leidsvrouwe neemen, en haar tot eene Reisgenoote inroepen moest. En wen hy, hier op, aan het ftrand eene Geite offerde, luidt het verhaal, dat die van zelf in een Bok veranderd werdt, waarom men ook der Godinne den bynaam gaf van epitragia (Jj. Over- (d) De Wolle werdt gebruikt by alle gelegenheden en verootmoedigingeu, wanneer Goden of Menfchen te imeeken of te verzoenen waren. Men omgaf 'er de Altaaren mede; ook de hoornen der Offerdieren. De Priefters droegen 'er de Haarbanden van aan hunne Mutzen. Men kan met deze Smeekroede ver. geïyken die van chryses by homerus in het begin der lliade. (e) De maand Munichion komt half met Maart, half met April overeen. Des dwaalde dacier overzettende: il s'embarqua le 6 de May. (ƒ) TPArOS betekent een Bok. De geilheid van dit Dier is bekend. Verders weet men, dat de Ouden ee-  van THESEUS. <99' Overgeftooken naar Creta, immers zo de meeste Schryvers en Dichters vernaaien, verliefde ariadne op hem; van welke hy ook het Kluwen bekwam , en onderricht zynde, hoe zich uit de kronkelpaden van den Doolhof te redden, doodde hy den Minotaurus, en voer weg, ariadne en de Atheenfche jonge Lieden met zich neemen- o de. pherecydes (gj voegt 'er by, dat theseus de bodems der Cretenfer fchepen had uitgehakt, ten einde voor te koomen, dat hy vervolgd werdt. demon (h) verhaalt, dat ook taurus, de Veldheer van mi- eene tweeërleye Vernis eerden; eene hkmelschb, de Godin der Kuifche Liefde; en eene andere, de algeMeene , of volks-venus genoemd, die op kuischheid weinig paste. Deze laatfte had de beroemde kunftenaar scopas in het koper verbeeld zittende op een Bok. Zie pausanias bladz. 516. bacier denkt, dat hy de vekus eeitsagia heeft willen verbeelden. (g) pherecïdes , hier bedoeld, is de Gefchiedfchryver; onderfcheiden van den Wysgeer. Hy was van Athene, leefde ten tyde van darius den Zoon van histaspes, en was dus ouder dan herodotus. Zyn werk, beftaande in X Boeken van Attifche oudheden , hier aangehaald, wordt ook met betrekking tot de Gefchie» denisfen van theseus , vermeld by macrobius Sat. T, XVII. Zie verder vossius deHistoricis Gr. B. IV. H. IV. (h) Van dezen Historyfchryver, wiens Schriften met zo veele andere verlooren zyn geraakt, valt niet veel te zeggen. Zie den zo even aangehaalden vossius III» ■ bladz. 169, a. G tt  TOO HET L E V E N minos, die, wanneer theseus wegvoer, een fcheepsftryd in de haven tegen hem aanving, aldaar het leven liet. philochorus geeft van de zaak het volgend bericht. „ Als minos het ftrydperk wederom had „ opengezet, en het zich liet aanzien, dat, ,, taurus op nieuw een ieder overwinnen „ zou, werdt de Nyd tegen hem gaande. „ De magt, welke hy zich verkreegen had, „ was elk tot een last van wegen de ruw„ heid zyner zeden. Ook ging hem na, ,, dat hy al te gemeenzaam was met de „ Koningin pAsiPHAë. Wanneer theseus , „ derhalven, lust betoonde te hebben om „ in de ftrydfpelen deel te neemen, flond „ minos hem zulks toe, en, daar het in „ Creta (*') gebruikelyk was, dat ook de „ Vrouwen tot de fpelen, onder de andere „ Aanfchouwers, werden toegelaaten , was „ ook ariadne daar by tegenwoordig, wel„ ke, al aanftonds getroffen op het eerst » ge- («') Dit merkt plutarchus op, om dat het anders, vooral in de Olympifche Spelen, niet geöorlofd was. Het verbod was hieromtrent zo Kreng, dat die Vrouwen , welke men onder de Aanfchouwers betrapte, van eene fleilce werden afgeftort. Eene enkele Vrouw, met naame pherenice, werdt toegelaaten, volgens het verhaal van pausanias bl. 389 ; om dat zy aantoonde, dat haar Vader, haare Broeders en haar Zoon alle ia deze beroemde Spelen overwonnen hadden.  van THESEUS. xoi „ gezicht van theseus , geheel in verwonde„ ring opgetoogen werdt door de kloeke „ daaden, welke zy hem, in het Worftel„ perk, zag verrichten, waarin hy op al„ len, die hem voorkwamen, de overwin„ ning behaalde. Grootelyks was ook Mi„ nos zelf in zyn fchik, inzonderheid, om „ dat taurus verwonnen en te fchande ge„ maakt was. Des gaf hy aan theseus de „ jonge Lieden weder, en fchold Athene „ de fchatting kwyt." Boven de ge¬ noemde Schryvers is 'er nog voorhanden clidemus (O > welke deze Gebeurtenisfen in het breede, en op eene geheel byzondere wyze aankondigt, dezelve van veel hooger opnaaiende, Het was, zegt hy, eene algemeene wet by alle Grieken, dat geen' Galey uit eenige haven in zee fteeken mogt met meer dan vyf mannen aan boord. Alleen jason , Bevelhebber over de Argo > voer (*) Men zal den naam van dezen Auteur, op dezelfde wyze gefchreeven, ook in het vervolg aantreffen. Dan zommige Geleerden , als vossius op de aangeh. plaats, bl. 167. a, en meursius in Pififtrat. H. II. lazen hier gaarne clitodrmus. Het valt , om kort te gaan, bezwaarlyk te bepaalen, welke hier de rechte naam zy. pausanias, bladz. 834, getuigt dat cüito. eemus de oudfte is van alle die geene, welke de Gefchiedenisfen van attica te boek hebben gefteld. Dit past zeer wel op de hier voor handen zynde Gebeurtenis. G 3  het LEVEN voer met meerder Manfchap, om dat hy de zee van Roveryen fchuimde. Wanneer nu DjEDAlüs te fcheep naar Athene gevlucht was, vervolgde hem minos met lange fchepen (7) tegen de wet; doch werdt door florm naar Sicilië gedreeven , alwaar hy om het leven raakte. Als hier na zyn Zoon, deucalion, op de Atbenienfers gebeeten, aan hun een Gezandfchap had afgevaardigd , eisfchende, dat men d^dalus aan hem overleveren zou, of anders dreigende, dat hy de jonge Lieden , welke minos tot gyzelaars bekoomen had, zou doen ombrengen; gaf men denzelven goede woorden, en thessus, zich beroepende, dat hy een naastbeflaande (jn) van d-sdalus was, en hem in den bloede beilont, wyl deszelfs Moeder was merope, de Dogter van erechtheus; viel * terflond aan het uitrusten eener vloote , waarvan hy, om de zaak geheim te houden, een deel in Attica zelve, by de thy- MüE- (/; By ouds waren de vracht-en koopvaardy-Schepea wyd, en van eene rondachtige gedaante. De oorlogSchepen , daar en tegen, hoedanige hier verftaan worden, langwerpig. («) Wy hebben aan het woord ANEflOX, dat hier fta?t, en eigenl. een vollen Neef betekent, eene 'ruimere betekenis gegeeven. Schoon de Geflachtlyften verfchillen , is 'er geene die theseus en dsdalus zo xaby eikanderen plaatst.  van THESEUS. 103 m^taden («), verre van de gemeene weg, vervaardigen liet; en het ander te Troezen onder het bellier van pittheus. De fchepen in gereedheid zynde, (lak hy in zee , tot wegwyzers by zich hebbende mdalus cn de overige, die uit Creta gevlucht waren. Daar nu niemand iets van deze uitrusting vernoomen had, dachten de Cretenfers dat het vrienden-fchepen waren die aan kwamen itevenen; des hy de Haven flraks bemagtigde. Voorts, aan Land geltapt, overviel hy, op het onverwachtst, de Stad cnossus, en {laags geraakt voor de poorten van den Labyrinth velde hy daar deucalion met zyne Lyfwachten neder. Wanneer, vervolgens, ariad.ne aan het Bellier van zaaken gekoomen was, verzoende zich theseus met haar. Hy kreeg de jonge Lieden uit haare handen te rug, en 'er werdt een verbond van vriendfchap geraamd tusfchen de Athenienfers en die van Creta, by het welk de laatstgenoemde beloofden, dat zy den oorlog nimmer het eerst zouden aanvangen. Van deze voorvallen, en van ariadne zyn 'er, boven de gemelde, nog veele an- de~ (») Volgens stephanus , den Byzantiër, waren de THYM>ETADEN , of THYMATADEN , ZO als by hettl ge. Ichreeven wordt, een Buurfohap, of Burgt van Attica. Het blykt uit deze plaats, dat dezelve aan Zee gelegen WilS. G 4  io4 het LEVEN dere vertellingen voorhanden, welke echter geene zekerheid hebben. Zommige verhaalen, dat zy, van theseus verlaaten, zich zelve verhing. Andere, dat zy, door eenige Schippers naar Naxos overgevoerd, aldaar huwde aan onarus, den Priester van bacchus; na dat thesêus, op eene andere verliefd, haar had laaten zitten; „Want d'onuitbluscbbre Min van egli deed hem kwynen." Dezen dichtregel zegt hereas de Megarenfer (V), dat pisistratus, ten gevalle der Athenienferen gelicht heeft uit de verfen van hesiodus; gelyk hy 'er, daar en tegen, een' zoude hebben ingelascht in het XI Boek der Odysfée van homerus, naamelyk dezen (p): „theseus — pieithous, doorluchteZoons van Goden." Men vindt 'er ook, die ver haaien, dat a- riad- (d) Deze hereas is een van die Megarenfer Schryvers boven by plutarchus aangehaald. Men vind nog eens gewag van hem in dit zelfde Leven van theseus , ?n ook in het Leven van solos. (?) pisistbatus , de beroemde Overheerfcher van Athene, bragt de Gedichten van homerus, te vooren uit losfe (tukken betraande, by een, en gaPer dien vorm aan, waar in zy nu voorkoomen. Van de vryheid, by bem gebruikt, en hier vermeld, zie kuste» Hift. Crit, iiom. p. 105.  van THESEUS. 105 ïuadne van theseus twee Zoonen had, oenopion en staphylus. Onder deze is ion van Chios (> Hoe het daarmede ook zy , dit is zeker , dat theseus den Corinthiërs bevel gaf, en fchikking maakte, dat aan de Athenienfers, welke dc isthmia zouden komen bywoonen, de voorfte Zitplaatfen moesten worden ingeruimd, met vryheid, om zo veel gronds te bezitten, als het uitgefpannen Zeil van het heilig Gezantfchapsfchip C» beflaan kon; gelyk zulks hellanicus en andron van haucarnassus hebben verhaald (w). Hier- Cli) sinis , naamelyk, was ook, volgens zommigen. een nabeflaande, of Neef van theseus. Zie pausan. bl'(,A°*Men vindt hier den naam ©EP-PI2. Dus werdt, bv uitnementheid te Athene genoemd het Schip, waar mede theseus de reis naar creta gedaan had; en waarvan hier boven gefprooken is. Volgens eene Gelofte van theseus moest het zelve jaarlyks door de Atherüenfers met Gefchenken en Offerhanden aan apollc.naar belos wo-den afgevaardigd. Z. iburs. in Thef. H. XV! bl 6" De geleerde xylander maakt uit dit zeggen van 'plutarchus op, dat het Schip ook naar andere plaatzen, ter bywooning van heilige Plechtigheden en Schouwfpelen , Staatswege met een Gezandfchap plag te worden afgezonden. Dan hy vergat zich L wanneer hy delphi noemt, in plaats van delos. yV-VEr zyn verfcheidene Schryvers va» dezen naam gewe st, die by de Ouden dikwerf woraen aangehaald lis ANDaoN van teos, van ephesus , vanalexandrics  12.6 het LEVEN Hierna ondernam hy de reize naar den pontl's euxinus Q§ , mee hercules ten ftryde trekkende tegen de amazonen, en bekwam toen antiope tot eene Eereprys ter belooning zyner dapperheid : ingevolge het verhaal van piielochorus , en eenige andere Schryvers. Dan de meeste, onder welke pherecydes, en hellanicus, en heRodorus (v) gevonden worden , verzekeren ons, dat theseus op zich zeiven, na hercules, dezen tocht ondernam, en de amazone gevangen kreeg: welk verhaal ons meer waarfchynelyk voorkomt. Want niemand anders van die geenen, welke deze onderneeming met hem uitvoerden, wordt van de Gefchiedfchryvers gezegd eene Amazone gevangen te hebben gekreegen (V). Zelfs ook deze van h •licarwassüs , welke een fluk over de Bkedver.vandfchappen zou gefchreeven hebben, Zie vossius de Hiii. Gr. bl. i öo. a. (*) Thans de Zwarte Zee. O) herodohus van po.ntus , hier bedoeld, en in het vervolg meermaaien aangehaald , had een groot werk, in veele Boeken befiaande, gefchreeven; in het welk de Gefchiedenisfen van hercules uitvoerig behandeld werden, vossius bl. 176 b. (2) „ Niets is Fabelachtiger , dan de Gefchiedenis „ der amazonen , en st*abo heeft zeer wel aange„ merkt, dat van alle de History-Schryvers van alexan„ der die geene, welke de waarheid het meest bemin•> den , zo als arjstobulus en ptolem^eus , geen „ woord  van THESEUS. taf Zelfs verzekert bion f» , dat theseus de Amazone listiglyk tot zich gelokt, en daarop weggevoerd hebbe. De Amazonen, zet hy, waren den Mannen natuurlyk genegen, en begaven zich, derhalven, geenszins op de vlucht, toen theseus op haare kust verfcheen. In tegendeel: zy verwellekoomden hem door het zenden van Gefchenken. De Gezante, die dezelve aanbracht , werdt door hem genoodigd aan boord te koomen \ dan naauwlyks had zy dit gedaan , of hy maakte zeil, en voer weg. Een ander Schryver, genaamd menecrates , die de Gefchiedenisfen van Nicxa , eene Stad in Bithynie, heeft uitgegeeven, (b) verhaalt , dat theseus , Antiope voor zich „ woord van haar gemeld hebben. Men behoeft maar ,, alleen op derzelver naamen acht te geeven, om te zien, dat het loutere drooraen zyn. hippolytb, otr. - „ RA , lampstü , penthesilea , menal1ppe, antiope, „ zyn Griekfche naamen. En hoe kwam men aan Griekfche naamen in scythie?" Aantel:, v. d, F): yert. — Het gevolg, dat plutarchus trekt, is dusda* nig, dat men veel eer aan hercules, dan aan theseus, de eere dezer daad zou hebben toegekend, zo die anders de Beleider der onderneeminge waare geweest ia) bson, de iolenfer, van sou in Cilicien , die eene Befchryving van ^Tmopië uitgegeeven heeft, vöss. bl. 164. (b) menecrates van Xanthtts, uit Lyeie„ die de Ge-  128 het LEVEN zich bekoomen hebbende , eenigen tyd in die itreeken vertoefde. Dat zich onder zyne Tochtgenooten gcvallig drie Jongelingen van Athene bevonden, zynde drie Gebroeders, euneos, en thoas, en soLoön. Dat de laatstgemelde op antiope verliefd raakte, en zulks wel voor zyne Broeders bedekt hield, maar het openbaarde aan een' vertrouwden Makker. Dat, wanneer deze antiope hier over onderhouden , en ten voordeele van zynen Vriend gefprooken had, zy het aanzoek geitrengelyk verwierp; terwyl ze, echter, in haar gedrag omtrent dit ftuk zo veel zachtaartigheid, als kuischheid deed doordraaien , en theseus niets daar van aanbracht. Dog dat deze, wanneer solcön , zyne hoop afgefneeden ziende ,• hierop in zekere Rivier gefprongen was , en verdronken, van alles de lucht kreeg; de oorzaak van den dood des Jongelings j gelyk ook zyn Minnedrift gewaar werdt, en zich over deze gebeurtenis zeer bedroefde. Dat hy, in dezen toefland, zich te binnen bracht zekere Godfpraak van apollo : zynde hem eens te Delphi door de Pries- Gefchiedenisfen van zyn Vaderland te boek heeft gellagen, en van wien men voorheên ook had het hier genoemde ftuk over nic^ea , 't welk ook wordt aangehaald by tzetzês op Lycophron, bl. 74. b. . vossius bl. i3i. a.  van THESEUS. 129 Priesteresfe pythia bevoolen, dat, wanneer hy zich, t'eenigen tyde, in een vreemd Land door groote droeffenis en hartzeer zou vinden aangedaan ; hy daar ter plaatze eene Stad nichten moest, en zommigen van zyne Reisgenooten achter laaten , om 'er het gebied over te voerem Dat hy voorts, aan deze Godfpraak voldaan hebbende, de Stad, door hem gedicht, pythopolis noemde, naar den bynaam van apollo (c), en de naby geleegene Rivier soloön, ter eere van den Jongeling Dat hy^ insgelyks, deszelfs Broeders aldaar achterliet als Bevelhebbers en Wetgevers $ en met hun iiermes; een man uit ouden Atheenfehen adel voortgefprooten , naar welken de Pythopolitaanen zekere plaats „ het Huis van hermes" heeten, het klankteken kwalyk plaatzende, en dus de eere van den Held tot den God overbrengende Dit (e) De oorzaak dezer benoemlnge was, dewyl hy de Stad ltichtte ingevolge der vermaaning van apollo delph:cus , die pythius geheeten werdt naar den ouden naam der Stad Delphi, welke pïtho of python was, en aan haar toegeëigend om dat men daar raad vroeg; 't welk by de Grieken voorheen nT©£Z©Al heette. (fa genaamd, zo, ook elders by plutarchus l Deel bl. 37?. De laaide is beroemd door de overwinning, welke de Romeinen aldaar, onder het geleide van T. quinptius fl.iminius , op philjppus den Koruï.g van Macedonië behaalden. Zie strabo IX. B. bl. 441. p u.TARCHUs in het leven van den genoemden Veldheer I Deel bl 1,72, 73. De Griekfche naam be ■ tekent Honds-hoofden. De Rotzen , naamlyk, dje, jaar waren, vertoonden deze gedaante. I  van THESEUS. 137 de (w) opgeeft van een' opftand der Amazonen tegen theseus , toen hy ph^edra trouwde, verwekt door antiope, tot welkers hulp de andere zouden zyn toegefchooten; en van de flachting door hercules onder haar aangericht, dit alles fchynt my, duidelyk , eene verfierde Fabel te zyn. Want theseus trouwde phjedra eerst na het affterven van antiope , van welke hy eenen Zoon had, met naame hippolytus; of zo als pindarus zegt , demophoon. Maar wat belangt de Treurgefchiedenisfen met ph.edra en dezen Zoon voorgevallen: wyl de Historiefchryvers en Treurfpel-Dichters daarin volmaakt overeenkoomen, moet men onderftcllen dat dezelve waarlyk aldus hebben plaats gehad, gelyk zy ze bcfchreeven hebben (x). 'Er zyn nog van meer andere Huwelyken van theseus een aantal Vertellingen voorhanden , die echter nimmer op het Toneel gebracht zyn. Die Huwelyken waren noch in hun begin welvoegelyk, noch in de uitkomst gelukkig. Dus verhaalt men, dat hy anaxo, een' jonge Maagd van Troe- (V") De naam van dezen Dichter, die het leven van thesels in een uitvoerig ftuk bezong, is onzekeu (x) Oeze Gefchiedenisfen zyn uit verfchillende Treurfpelen; ook van laater Poëten, bekend. 1 5  i3S het LEVEN Troezen, gefchaakt, en, na het ombrengen van sinis en cercyon derzei ver Dogters met geweld verkracht zoude hebben. Dat hy peribcba de Moeder van aiax , en naderhand pherebcea en iöpe , de Dogter van iphicles, trouwde. Ook is 'er tot zyn last, dat hy verliefde op ^egle , de Dogter van panopeus, (waar van hier voor gefprooken isj welke liefde aanleiding' zou gegeeven hebben tot het verlaaten van ariadne Qf); een daad die hem even zeer tot oneer' verflrekte, als zy in zich zelve wanvoegelyk was. Tot overmaat van alles wordt by deze ftaalen nog gevoegd het ontfchaaken van heeena, waar voor geheel Attica den oorlogsramp bezuuren moest, terwyl dit bedryf voor hem zeiven uitliep op ballingfchap en een' einielyken geheelen ondergang. Zaaken, van welke wy zo aanflonds nader zullen fpreeken. En, daar 'er, in dien tyd, veele heldhaftige daaden door Lieden van Geboorte werden verricht, wil herodorus weeten, dat theseus aan geene van die alle deel had, uitgezonderd, dat hy de lapithen byflond in het gevegt tegen de centauren Qz). Andere, in tegendeel, (y~) Zie hier voor, bladz. 104. (2) De Lapithen hoorden thuis in Thesfalië. De vermaarde ftryd tusfchen hen en de Centauren is onder sa-  van THESEUS. 139 deel, verzekeren, dat hy ook met iason in Colchos ' geweest zy (a), en met MELëager het wild Zwyn hebbe afgemaakt (b~); en dat hier van daan kwam het fprcekwoord: niet zonder theseus (c)l Dat hy toch , zonder hulp van iemand anders te ontbceren , zeer veele en roemryke ftryden {treed. Dat het zeggen: deze is de tweede hercules! op hem paste. Ook was hy AdRASTÜs behulpzaam in het opneemen cn doen begraavcn van de Lyken der geenen, welke voor de Muuren van thebe gebleevcn waren (J\ Niet; dat hy de Thebanen zou anderen befchreeven door ovid:us , Herfch. XII B. v. 2 1 o. fV).Hy was, derhalven, een der Argonauten, en woonde den tocht by om het gulde Vlies tc haaien, (b) De hacchelyke lagt op het wild Zwyn, o Ie Beer van Calydon , tot welke alle jonge l.eden van moed en geboorte uit geheel Griekenland waren zaaingevloeid, is, insgelyks, zeer fraay door ovjdiüs berchieeven , Herfch. VIII B v 260 — en onder de Nederlandfche Dichters door lucas sche"mer. (c) Dit Spreekwoord wurdt in het breede verklaard door ZENOiitns Prov. Cent. V. prov. 33. enz. Het werdt gebruikt van zwaarwichtige Zaaken , wimneer men aanduidde, dat dezelve niet verricht konden worden, zonder dat 'er de een of ander th..seus de hand toe leende. (d) Rene aanmerkelyke omftandigbeid van den beroemden Ih.'baanrchen O rlog , die nog voor den ïiojaanfchen ging, is deze, dat de Thebanen weiger- den  140 het LEVEN zou hebben aangetast en overwonnen; gelyk euripides het in zyn Treurfpel heeft voorgefteld: maar hy verkreeg zyne begeerte door overreding , en by Verdrag. Zo vernaaien het de meeste (r). philochorus voegt 'er by , dat dit het eerst Verdrag was, waar by het opneemen en begraaven der Gefneuvelden werdt toegedaan. Ondcrtusfchen zal men in het geen van de Daaden van hercules gefchreeven is vermeld vinden, dat deze de eerlte was, die den Vyand zyne dooden te rug gaf (ƒ'). Van de gemeenen nu der gemelde Gefneuvelden worden de Begraafplaatzen nog getoond te eleu- den de lyken der Gefiieuvelden te laaten volgen aan adrastus , Koning van Argos, den eenigften van de Bevelhebbers, tegen these, ten gevalle van polynius opgetrokken, die 'er het leven afbracht. (e) Het Treurfpel van euripides , hier aangehaald, is het zelfde dat hy een weinig lager met naame noemt. Het is wel waar,dat dïscHYLUs.de oudfte zynde, lichtelyk in gezag tegen euripides op kan wegen. Dan, zy waren beide Dichters. De meeste Schryvers , die plutarchus voor en by zich had, mogen met den eerstgemelden hebben ingeliemd, maar een aantal andere zeggen het tegendeel; dat, naamelyk, thebe bemagtigd, en de Thebanen met geweld tot het toeItaan der begraaffenis gedwongen zyn. Z. apollodor. III. B. 7 H. § 1. pausahias bl. 94. welke plaats de onze zeer opheldert, enz. (ƒ_) Wy zien uit deze plaats dat plutarchus ook het leven van hercules befchreeven heeft.  van THESEUS. 141 ejleuther/e O), en van de Bevelhebbers omftreeks eleusis ; hebbende theseus ook die goedgunftiglyk aan adrastus ingewilligd. Tegen het getuigenis van euripides , in zyn Treurfpel de ootmoedige, weegt op dat van jeschylus in een Toneelftuk , de eleusinische genoemd, waarin theseus zelf wordt ingevoerd de zaak op dusdanig eene wyz' verhaalende (h\ Zyne naauwe vriendfehap met pirithous nam, zegt men, op deze wyze eenen aanvang. 'Er werdt groote lof gefprooken van zyne llerkte en dapperheid, pirithous, derhalven, hier van tot zyne overtuiging een' proef willende neemen, dreef de Kudden van theseus weg uit de velden van marathon , en , vernomen hebbende , dat deze hem gewapenderhand nazettede, wilde hy niet vluchten, maar wendde zich hem te (g) Dit was de naam van eene Stad op de Grenzen van Js actie en Attica gelegen. (/j) Het Treurfpel van euripides , de ootmoedige , of sMEt kende genaamd, is nog voorhanden. Het draagt dien naam, om dat de Rey in hetzelve wordt uitgemaakt door de Vrouwen van argos , Moeders van die geenen, welke in den Thebaanfchen oorlog gefneuveld waren. Die Moeders verfchynen te Eleufis, en fineeken theseus ootmoedig uit te werken, dat haare gefneuvelde Zoonen eindelyk begraaven worden. Het ftuk van «schylws, ook vermeld by hesïchius, is 'er niet meer.  142 het LEVEN te gemoete. Als zy nu de een den anderen in het gezicht kreegen, befchoir.vden zy elkanders fchoone geflalte en ftoutrnoedigheid met verwondering en verbaasdheid, en vergaten het vechten. De eerlte, die de hand reikte , was pirithous. Hy eischte , dat theseus zelf Rechter zou zyn over het wegdryven van het Vee; zeggende dat hy zich gewillig onderwerpen zou, welke dan ook de uitfpraak weezen mogt. Dog theseus fchold hem het geheel Geding kwyt , en noodigde hem zyn Vriend en Tochtgenoot te worden. Hierop zwoeren zy eikanderen vriendfchap. En wanneer pirithous, vervolgens, deïdamia trouwde (;j, bad hy theseus ter Bruilofte te koomen, het Land in oogenfchyn te neemen en met de lapithen kennis te maaken. Hy had, by deze gelegenheid, ook de centauren ter maaltyd genoodigd; dog wanneer deze in dartelheid uitfpatteden, en, dronken zynde, de handen van de Vrouwen niet af houden konden , namen de Lapithen wraak daarover, doodden 'er zominigen van, en dreeven de overigen, na 'er de overwinning op behaald te (7) De Bruid van riRiTHous heeft by de oude Schryvers zeer onderfcheidene naamen, als deï «hu, mppodamia , ischümache. Z. mh\cker. ad Hygia. pag- 93, P4-  van THESEUS. 143 te hebben, eindelyk wederom het Land uit, waarin de hulp en dapperheid van theseus hun niet weinig te ftade kwam. Evenwel verzekert herodorus, dat deze dingen niet aldus zyn voorgevallen, maar dat theseus , wanneer de oorlog reeds een' aanvang genomen had, toen eerst den lapithen te hulp getrokken zy , en toen , voor de eerlte reize, hercules te zien kreeg' en kennen leerde, zyn werk gemaakt hebbende denzelven te trachis een bezoek te geeven, alwaar hercules thans van al zyn omdoolen en heldenwerk uitrustte (£> Dat hunne ontmoeting, wederzyds, gepaard ging met veel eerbewys, blyken van genegenheid cn loftuitingen. Dan men zal beter doen, liever gehoor te geeven aan die geenen , welke vernaaien , dat zy eikanderen meermaalen ontmoetteden, en dat de Inwydinge van hercules tot ftand kwam door de gunftige bemoeijenis van theseus (/) ; gelyk ook fi) tr^Chis was een Stad van Theslaüe , by den Berg OEta, door hercules zeiven gebouwd. (/_) De inwyding in de Eteufinifcbe Geheimenisfen werdt van de Vreemdelingen met groten yver begeerd. hercules werdt niet toegelaaten dan door de voor1'praak en het aanzien van ïheseus, en om dat hy bewees tot een Attisch Geilacbt te behooren. Zie beneden het verhaal van castor en pollux. In laatere tyden was men rekkelyker, en toen zyn veele Romeinen, daar onder cicero en atticus, ingewyd.  H4 met LEVEN ook nog, voor het inwyden, de plechtige zuivering, welke hy nodig had van wegen eenige onwillige daaden, welke hy het ongeluk gehad had te begaan (in). Wanneer hy reeds den ouderdom van vyftig jaaren bereikt had, vielen , volgens het verhaal van hellanicus, de zaaken voor met helena , welke toen nog niet huwbaar was. Deze omftandigheid heeft zommigen doen trachten hem van de allerzwaarfte der misdagen, welke men hem te Jast legt, vry te pleiten. Zy zeggen, naamelyk, dat niet hy helena gefchaakt hebbe, maar dat hy, wanneer zulks gefchied was door idas en lvnceus O), haar als een toevertrouwd pand ontving en bewaarde, zonder haar wederom aan haare Broeders uit te willen leveren, als die zulks eischten. Of dat hy, immers, haar van tyndareus zeiven omring, uit vreze voor enarsphorus, den Zoon van hip- (m) Eerbied voor hercules doet plutarchus hier eene verzachtende uitdrukking' gebruiken. Want die zogenoemde onwillige Daaden waren geene andere, dan onwillige Dood/lagen: *ONOI AKOTïIOI. Over de mysteriën , of heilige Geheimenisfen van cekes en proserpina , is een afzonderlyk ftuk gefchreeven door jo. meursius. Men treft hetzelve aan in het VII Deel van den Thefaurm Antiqq. Gr. van gronovius. («) Zoonen van aphaiuus en arens. Z. apollod. III, X, 3.  van THESEUS. 145 hippocoön (V), die het bezit van helena, fchoon nog onhuwbaar zynde, met geweld begeerde. Dan het waarfchynelyke , dat door de meeste gctuigenisfen bevestigd wordt, komt hier op uit. Zy togen beide (p) naar Spane; vonden de Maagd dansfende. in den Tempel van diana orthia fchaakten haar, en begaven zich op de vlucht. Zy, die gezonden waren om hen na te zetten, vervolgden ze niet verder, (0) mpfocoöN was de Broeder van tyndareus, Koning van Sparee. Hy had een groot aantal Zoonen, en onder deze bnarsphorus, dien de geleerde i1eynb (op apollo dor. bl. 713) liever enarapuorus noemde. (ƒ>) De wereldkundige vriendfehap van theseus en pirithous, als ook de bekendheid van het verhaal zeiven, maakten dat plutarchus de eigen naamen van die beiden hier niet byvoegde. De geoelrende Lezer kon die van zeiven aanvullen. Wy oordeelen, derhal.ven, dat hier niets is uitgelaaten. De menigvuldigheid der zaaken; de verfchillentheid der Verhaalen deeden plutarchus wel eens meer zulk eene onnaauwkeurigheid begaan. (q ■ Eig. de recbte. Dit wordt zeer verfchillend verklaard. Mogelyk betekende het de ryzige. Die benaaming toch paste by uitftek op diane.' j. van broekhuizen (Gedichten j bl. 7) zeide daarom: Daar Berggodinnen meer dan duizend omme ftaan, En geèn zoo fchoon is, noch zoo ryzio als diaan. in navolging' van virgil.. ^ïneid. I, v. 498. : K  ï4ö het LÉVEN der, dan tot tegea (r). Dies bevonden zy zich ras met hunne prooye in veiligheid, en peloponnesus doorgetrokken zynde , kwamen zy overeen, dat hy, wien het loc toeviel , helena tot zyne Vrouw hebben zoude, en zynen Vriend moeten helpen ter bekooming' van eene andere Bruid. Volgens deze affpraak dan het lot geworpen hebbende , won theseus het, welke , de Maagd tot zich genoomen hebbende, daar hy ze van wegens haare jongheid nog niet trouwen kon, haar naar APHiDNiE (*) voerde, en zyne Moeder by haar gefield hebbende, vertrouwde hy ze beide aan zynen Vriend aphidnus , met bevel van ze te bewaaren, en te maaken, dat niemand hier van wist. Zelf, de behulpzaame hand willende bieden aan pirithous, trok hy met hem weg naar Epirus, om eene kans te waagen op de Dogter van aïdoneus den Koning der Molosfen (f) , welke , zyne huis- (r) Dat is: tot op de uiterfte grenzen van I-aconie. tegea was, vervolgens, de eerlte Stad van Arcadie. (s) Eene Landftad van Attica. (/) plutarchus tracht hier, wederom, de Fabel in eene waare gebeurtenisfe te herfcheppen: de bekende Fabel, naamelyk, van pluto, Schaker van prosep.piNa: dan hy vergist zich door persrphone (het welk de Griekfche naam is van proserpina) te onderfcheiden van core , en 'er twee van te maaken. core betekent  van THESEUS, 14? buis vrouwe persephone; zyne Dogter core; en zynen hond cerberus genoemd hebbende, bevel gaf, dat al wie naar zyne Dog* ter ftond, eerst met den Hond vechten moest, en dat hy, die denzelven overwon, haar tot zyn deel hebben zoude. Dan zo dra hy vernam, dat pirithous met zynen' Reisgenoot niet als Minnaars kwamen, maar als Rovers, deed hy hen beide vatten; en hielp pirithous, van ftonden aan^ door den hond van kant,, theseus floot hy op in de Gevangenis, en deed hem zorgvuldig bewaaken. Omtrent dezen tyd begon menestheus j de zoon van peteos, de kleinzoon van or- neus„ kent eig. eene Dogter: en dus werdt, by uitnementheid, geheeten proserpina, de Dogter van cerbs. 'ê Was hierom, dat lapus florentunus in zyne Latynfche overzetting den naam van ceres plaats gaf, voor dien van persephone, of proserpina. Dan, Iaat ons deze plaats verder toelichten. De Molos/en bewoonden nedex-Epirus, dat ten westen van Thesfalie lag, en ziek uitftrekte tot de Iönlfche zee. Dit land bragt groote Honden, of Doggen voort, die daarom Molosfi genaamd worden, en zulks gaf aanleiding tot het verfierd verhaal van cerberus. aïdoneus is de Griek- fche naam van dezen Koning, dien de Latynen orcus noemden. Het fchynt ons toe, dat dit geheel verhaal van plutarchus getrokken is uit het tweede Boek der Attifche Gefchiedenisfen van philochorus : volgens de aanhaaling van euseeius. Zie vossius de Idol. bl. 56. t>, K *  f48 het LEVEN neus, de achterkleinzoon van erechtheus*,' het eerst, zo men verhaalt, van alle menfchen den Demagoog («) te fpeelen en zich door zyne redevoeringen van de Volksgunst meester te maaken. Het viel hem, aan de eene zyde, licht de Grooten tot afval te beweegen en te verbitteren, daar zy reeds voorlang het gebied van theseus met onwil verdroegen, en zich voor lieten ftaan , dat hy den Adel, elk in zyne Burgt, het bewind en de Oppermagt ontwrongen had, en hen, nu in ééne Stad by eikanderen ingeflooten, voor zyne onderdaanen en flaaven hield. Aan den anderen kant maakte hy ook de Menigte oproerig, door uit te ftrooijen, als of zy, door eenen droom van vryheid begoocheld, maar in de daad van hunne Haardfteden en Altaaren beroofd, in plaats van veele braave en Vaderlandfche Regeerders te hebben, een'enkelden Despoot, die niet dan een Vreemdeling was van buiten ingekoomen, naar de oogen moesten zien! [u) Wy hebben hier met opzet het onduitfche woord behouden. Wie of demagogen zyn is tegenwoordig genoeg bekend, demagoog betekent eig. een' Volksleider. Maar die Leiden waren, meestal, zo niet altoos, verleiders, en hadden niets anders, dan hun eigen belang op het oog.  van THESEUS. '149 jzien! Terwyl hy aan dit bedryf met allen yver werkte , kreeg de Geest van Nieuwigheid geen geringen byval door het ontitaan van den oorlog, wanneer de Zoonen van tyndareus (V) in het Land vielen. Zelfs hebben veele verhaald, dat deze opzettelyk hier toe door hem uitgenoodigd zouden zyn. , ; In den aanvang onthielden zy zich van vyandelykheden; alleenlyk eischten zy haare Zuster te rug. Maar wanneer die van Athene geantwoord hadden , dat dezelve niet by hun was, noch dat zy ook wisten, waar men haar gelaaten had, werdt het weldra ernst. Dan een zekere academus (w), die het geheim verblyf van helena te Aphidna?, ik weet niet op welk eene wyze, was ontwaar geworden, gaf'er hun kennis van. De tyndari. een beweezen hem daarom by zyn leven groo- (v) castor en pollux , Zoonen van tyndareus , Koning van Sparte, en leda ; die kwamen om haare Zuster helena te verlosfen. (V) Deze was een der Heroës, of Attifche half-Goden. Zyne Grafftede was niet ver van Athenen afgelegen, en daar by een fchoon Bosch geplant. Dit was de Academia, alwaar plato met zyne Leerlingen gewoon was te wandelen, en zyne Wysgeerige redekavelingen voor hun te doen; waarom zyne Secte de. Academie, of de Academifche genaamd werdt. K 3  ï5o het LEVEN groote eere, en hoewel de Lacedsmoniërs9 zedert, meermaalen Attica afliepen, en het geheele Land zonder genade verwoestten, verfchoonden zy echter altyd de academie, uit achting voor de gedachtenis van academus. Men vindt nochthans van dic^archus gefchreeven, dat onder de Tochtgenooten der Zoonen van tyndareus op dien tyd zich bevonden zouden hebben twee jonge Lieden uit Arcadië , eciiemus , en marathus. De eerfle zou den naam gegeeven hebben aan de echedemia, thans academia genoemd, en de laatfte aan de Buurfchap marathon , na dat hy zich vrywillig had overgegeeven , om , ingevolge van zekere Godfpraak, voor de Legerfpits gellacht te worden. —— Op aphidn^e dan aangetoogen en de zege bevochten hebbende, verwoestten zy de plaats. Men zegt, dat aldaar, onder anderen, te {heuvelen kwam alvcus, de Zoon van sciron, die met de pioscuREN (#) te velde getrokken was; en dat zekere plaats in het Megarifche, alwaar zyn lichaam begraaven werdt, daarvan nog alycus heet. Zelfs wil hereas , dat hy door (je) Dus worden genoemd castor en pollux, by ïiitnementheid Zoonen van jupiter. Vergelyk Handel. XXVIII; ii. alwaar bun dezelfde naam gegeeven wordt.  van THESEUS. 151 door de hand van theseus zeiven by Aphidn£e gebleeven zy : en tot bewys hier van haalt hy aan de volgende dichtregels, waar in gemeld wordt van alycus: „ ■■ Die in aphidnes ruime velden , „ Wanneer om helena de felle ftryd begon, „ Door THisEus werdt geveld —— " (j). Dog; het is niet te vermoeden, dat in het byweezen van theseus of de Stad zoude ingenoomen, of deszelfs Moeder gevankelyk weggevoerd zyn. Na het inneemen dan van Aphidnse, als die van Athene met fchrik vervuld waren, haalde menestheus het volk over om de tyndariden in de Stad te ontvangen en beleefdelyk te onthaalen, wyl deze maar alleen den oorlog tegen theseus voerden, die omtrent hen het eerst geweld had gebruikt; en zy, voor het overige, de Behouders en Weldoeners van het menschdom waren. - ■ ■Deze gezegden werden door daaden bevestigd. De tyndariden, fchoon zy alles in hun magt hadden, verlangden niets anders, dan te worden ingewyd; aangezien zy geene mindere betrekking op Athene meenden te hebben, dan hercules. De- (31) Dit is een (tuk uit een heldendicht, waarvan de Dichter onbekend is. K 4  152 het LEVEN Dezelve was hun verfchaft door aphidnus die ze tot zyne Zoonen had aangenoomen (z): gelyk hercules aangenoomen was door pylius. Ook viel hun Goddelyke eere te beurt, daar men hen anakez noemde, 't zy dan om den gemaakten ltilftand; of om het toeverzicht, en de aangewende vlyt, dat niemand kwaad mogt overkoomen, niet tegenftaande 'er zo veele Krygsbenden binnen de flad lagen. De fpreekwyze toch: anakx12 exein wordt gebruikt van die geenen, welke het opperbewind en de zorge over het een of ander bekoomen hebben, 't Is waarfchynelyk , dat men juist daarom ook de Koningen anakte2 noemt. Dan men vindt 'er ook, die meenen, dat de Zoonen van tyndareus dus geheeten werden van het verfchynen van hun Gelternte; om dat men het geen omhoog is op het Attisch anekas noemt, en het bywoord anekaqen zo veel betekent als van boven (V. /Er (z) De Fr. Vert. merkt te recht op, dat men ge naturalizeerd moest zyn, om in de Eleuftnifche Broederfchap te worden aangenomen; en dat de adopth, of Zoons aanneming , daar toe het gereedst middel was voor den Vreemdeling. Zie verder hier boeen bladz. 143. Apoüod. Bibl. II, 5 , 12. en ald. heyne bl. 429, 430, 43!. hemsterh. ad ar'st. Plüt. bl. 36". enz. (a) cic. de Kat. Depr. III, ai.  van THESEUS. 153 .ethra, de Moeder van theseus, gevangen genoomen zynde, werdt eerst, zegt men, weg gevoerd naar Lacedsemon , en van daar, met helena , naar Troje. Dit zou homerus bevestigen, daar hy onder het gevolg van helena optelt: De fchoone clymene, met ^thra pittheus Dogter." Zommige, evenwel, verwerpen dit vers, als onecht gelyk ook het Vertelzel om¬ trent munichus , welken men verhaalt dar laodice , zwanger van demophoön , hcimelyk in Ilium gebaard, en .ethra met haar opgevoed zoude hebben (c). Een zeer byzonder cn geheel verfchillend verhaal is dat van ister fV), in het XIIIde Boek der At- (b) Hetzelve wordt gevonden in liet derde Boek der iliade, v. 144. Te zeggen, met den sctoliast, dat men 'er eene andere /ethra moet verdaan , voldoet niet , om dat zy duidelyk de Dagter van pittheus genoemd wordt. Men vindt ook elders blyk van deze Gevangehisfe van aïthra. en dienstbaarheid by hrlena , hoe onwaardbynelyk dezelve dan anders ook zy. Zie pausanias , bl. 424, 25. 861, 62. (c) Zie lycophr. Casfandr. v. 498. en parthen. Erotic. H. XVI. op welke plaatzen de naam van dezen Zoon van laodice verfchillend gefchreeven wordt. (d) Deze ister of ftrus heeft veel gefchreeven. Hy droeg den bynaam van callimachius , om dat hy een Discipel was van callmachus. Zie van hem, en rndere istrt, vossius de Histor. Gr. bl. 207. a, K 5  i54 het LEVEN Attifche Gefchiedcnisfen, ten aanzien van m> thra, als of zommige gefchreeven zouden hebben, dat alexander , die in Thesfalie den naam van paris voerde, door achilles en patroclus in een gevecht by den vloed spERCHéus overwonnen werdt. Dat hector, daarentegen, de Stad Trcczen innam en verwoestte; ook jethra van daar gevankelyk met zich voerde. — Maar dit alles luidt gansch ongerymd. Wanneer, vervolgens, aïdoneus, de Molosfer, hercules by zich gehuisvest had, en by geval melding maakte van theseus en pirithous ; wat zy aan zyn Hof waren komen doen , en wat hun , betrapt zynde , daarop was overgekoomcn ; toonde hercules zich zeer aangedaan zo over het deerlyk en onedel uiteinde des eenen, als het lot des anderen , die nog in de kluisters kwynde. En belangende pirithous, hy zag wel, dat het onnut zou zyn zich wegens hem te beklaagen; dan voor theseus trad hy tusfchen beide, en verzocht, dat diens vryheid als eene gunst aan hem mogt worden ingewilligd. Als nu aïdoneus zulks had toegedaan , kreeg theseus zyn omflag, en keerde wederom naar Athene ; waar zyne vrienden nog niet volllrektelyk waren t' onder gebragt. Daar gekoomen, wydde hy alle de Akkers, welke te vooren, ftaatswe-  van THESEUS. 155 ge, aan hem waren gefchonken en afgezonderd , aan hercules , en noemde dezelve heRACLéA in plaats van THEséA (Y), behalven vier, gelyk ons philochorus verzekert. Maar wanneer hy, voort hierop, wederom een aanvang wilde maaken met het gebied en beleid der gemeene zaaken, als te vooren, ontftonden 'er wel dra oproerige bewegingen, en hy bevondt, dat die geene, welke hem by zyn vertrek maar alleenlyk haatten, thans by dien haat nog dit gevoegd hadden , dat zy hem niet meer vreesden. Ook vondt hy den aart des Volks zeer bedorven, want daar het zich te vooren zonder gemor aan zyne bevelen onderwierp, wilde het thans gevleid zyn. En wanneer hy, hierop, geweld begon te gebruiken, ving men aan in de Volksvergaderingen tegen hem redevoeringen te houden, en werdt hy, hoe langs hoe meer, in onlusten ingewikkeld. Eindelyk den toeltand der zaaken reddeloos oordeelende, zondt hy zyne kinderen naar eub^ea, tot elephenor , den Zoon van chalcodon. Zelf begaf hy zich naar gargettus, en deed 'er plechtige vervloe- kin- (f) De Fr. Vert. heeft hier te recht vergeleeken de plaars van euripides in Hercule Fur. v. 1326. alwaar theseus belooft te zullen doen het geen hy hier gezegd wordt gedaan te hebben.  i56 het LEVEN kingen tegen de Athenienfers; waarvan men daar ter plaatze nog het araterium, of de plaats van vervloeking heeft: en hierop voer hy weg naar scyrus(/) , wyl hy meende aldaar vrienden te hebben, en, daarenboven, op dat eiland Landeryen bezat, die hem van zyn vaderlyk erfgoed aangekoomen waren. lycomedes was op dien tyd Koning der Scyriers. Aan dezen, derhalven, vervoegde hy zich, met verzoek van de Landeryen te mogen hebben om daar op te gaan woonen. Zommige verzekeren , dat hy hem ook den voorflag deed, om hulp tegen de Athenienfers te bekoomen. Maar lycomedes, het zy dat de groote roem des Mans Hem vreeze aanjoeg, of dat hy het deed ten gevalle van mexestheus ; immers hy bragt hem op het hoog gebergte des Lands, als het ware, om hem van daar de Landeryen aan te wyzen, en {tiet hem toen van boven van de hoogte te pletter (g). Men vindt 'er doch , die zeggen , dat hy van zeiven uitgeglceden en gevallen zoude zyn, als hy, op den eeten, naar gewoonte was gaan wandelen. Zo dra was hy niet over- lee- (ƒ) Dit Eiland, nu Seint geheeten, ligt tegen over Eubcea, of Negrcponte. (g) Men kan met dit Verhaal vergelyken dat van pausantas in A:t. bl 40, 41.  van THESEUS. 15? leedeti, of niemand bekommerde zich meer over hem: maar menestheus bekwam de koninklyke waardigheid te Athene. De Zoonen van theseus (ji) leidden een ampteloos leven, en volgden, naderhand, elephenor op den togt naar Ilium. Maar wanneer menestheus aldaar geftorven was, keerden zy naar hun Vaderftad te rug, en bekwamen het Koningryk wederom. In vervolg van tyd werden de Athenienfers zo door andere omltandigheden aangezet om theseus gelyk een half-God te vereeren; als wel, voornaamelyk, om dat een aantal van die geenen, welke by Marathon tegen de Meden vochten, zich verbeeld hadden het verfchynzel van theseus te zien in volle wapenrusting', voor hen tegen de Barbaaren aanrukkende. Na de Medifche tyden, wanneer ph^don Archon was (i), geviel het, dat de Athenienfers het Orakel raadpleegden. De Pries- te- (h) demophoön en acamas. (*') Dat was voort na de Medifche tyden, of den Perfifchen Oorlog, in het Jaar 474 voor christus ge. boorte. De archonten waren de opperde Magiftraatsperfoonen te Athene, zynde IX in getal; van welke de eerlte in rang EITilNTMOS geheeten werdt, om dat hy het Jaar met zynen naam tekende, gelyk de Burgemeesters zulks te Rome deeden.  t5S het LEVEN teresfe gaf hun te verftaan, dat zy de Beea* deren van theseus thuis haaien, dezelve eene aanzienelyke Begraafplaats' bezorgen en by zich bewaaren moesten. Nu was zo wel het wederhaalen daarvan, als de ontdekking van het Graf, een' zeer moeijelyke zaak van wege de onhandelbaarheid en woestheid der Barbaaren, die het eiland bewoonden (F). Niet te min had cimon , (gelyk in zyne Levensbefchryvinge verhaald is) na dat hy scyrus had ingenoomen* aangezet door begeerte om 'er nafpeuring op te doen, als door eene goddelyke aanduidinge, het geluk dezelve op te delven. Hy zag, naamelyk, eenen Arend op zekere verheeven' plaats met zyn bek pikkende, en dezelve met zyne klaauwen opkrabbende. Dit bragt hem tot nadenken. Men vondt toen het Graf van een groot Lichaam, als ook eene met koper beflaagene Werpfpies .en Zwaard daar nevens liggende (/). Het een (k) „ Dit is eene omflandighetd, van een eiland in den Archipel, dicht by Eubaea geleegen, niet wel gelooven." Aanm. van den Fr. Vert. (/) De oudfte Wapentuigen; ook hetgereedfchapvoor den Akkerbouw, waren van Koper, niet van Tzer; wam dit Iaatfle kende men nog niet, volgens hesiodus Op. et D. v. 150. Zie ook pausanias bl. au. welke plaat? de Fr. Fert. op het oog had.  van THESEUS. 159 een en ander voerde cimon, op zyne Galeije, met zich naar huis; en de Athenienfers Waren hierover dermaate verblyd, dat zy hem met luisterryke ftaatfie en offerhanden inhaalden, even of het theseus zelf ware, die in de Stad te rug keerde. Hy lig: midden in Athene, ter plaatze, waar nu het gymnasium is (in\ En hier is nog heden eene Wykplaats voor de Slaaven en allerlei geringer foort van Menfchen, die het geweld van meer Vermogenden vreezen: zo dat theseus, als het ware , de algemeene Voorltander en Helper geworden is, by wiens Menschlievendheid de Gebeden der Geringeren een' gereeden ingang vinden. Het aanzienelykst Offerfeest, hem ter eere, wordt (pi) De Gymna/ia waren Gebouwen, in welke de Jeugd in allerley Strydfpelen dagelyks geoeffend werdt. Zulke had men 'er (om van die van byzondere Perfoonen niet te fpreeken} ten minden vier in Athene: t. w. dat van mercurius; dat van ptolem/eus : een in het Cynosarges, by den Tempel van hercules; en een in het Lyceum, by den Tempel van apollo. Over deze alle kan nagezien worden meudsius in Ath. Att. en over het Gymnafium van ptolem^us, chandleu R. d. Gr bladz. 112. Het is niet ouwaarfchynlyk, dat plutarchus dit laatlte hier op het oog heeft. Het paalde aan het theseum , en fchynt ten tyde van onzen Schryver het aanzienelykst geweest te zyn.  i6o het LEVEN wordt gevierd op den achtiten dag dér Maand pyanepsion, op welken hy met de jonge Lieden uit Creta behouden was te rug gekeerd. Maar dan wordt hy nog, daarenboven, vereerd op eiken achtiten dag van de andere Maanden («). Het zy dan om dat hy het eerst van Trcèzen te Athene aangekoomen was op den achtiten der maand hecatome^eon , zo als diodorus de Aardryksbefchryver ons verhaalt (V): of dat men oordeelde, dat dit getal meerder betrekking' had op hem , dan op iemand anders, daar hy gehouden werdt voor een' Zoon van den God neptunus. 't Is toch de gewoonte deze Godheid op de achtfte dagen van elke Maand met Feest- f» Hier van de naam 'OySo'iiov, of het Achtfte. dag-Feest aan theseus toegeheiligd._ Zie hesyck. Foc. en meursius in Thes. cap. uit. 00 Deze diodorus de Periegeet wordt ook door plutarchls aangehaard in het leven van themistocles, op het einde; alwaar van een werk van hem over de Graftomben wordt gemeld; en in het Leven van cimon bl. 488. C. Dan niemand maakt meer gewag van dezen Schryver , (die ook een gewichtig Stuk over de Burgten of Landlieden van Attica vervaardigd had,) dan hakpocratio.\' in zyn Woordenboek der Tien Redenaaren.  van THESEUS. \6t Feestviering te vereeren. Want daar het achttal , uit even-getallen bedaande, den eerden cubus vormt, en het Dubbel van den eerden Vierhoek uitmaakt, ligt daar in opgellooten de aanduiding van het vaste en onbeweeglyke der Vermogens van dezen God, aan welken wy Grieken de Toenaamen geeven van axsaaIOX (dat is, den zekeren, den onfeilbaaren,) en taihoxos (dat is, den landjnsluiter , en bevestiger.) (p). (p) „ Het getal van Acht is de eerlte cuies; gelyk Een is het eerst getal. Ook noemde men het* de Veiligheid ; of gezegende Toe/land. En om 'er de volmaaktheid van aan te duiden , noemden de Pythagoristen het de Gerechtigheid : wyl het zich verdeelt in gelyke deelen, welke zich wederom even zo verdeelen. Want Acht verdeelt zich in tweemaal vier; én vier verdeelt zich wederom in tweemaal twee. Nog noemde men het neptunus , om dat het aan dezen God gewyd was. De Ouden waren dermaate ingenomen met de Getalen, dat zy daar aan groote vermogens toefchreeven. Het kwalyk verdaan der Leere van pythagoras gaf hier aanleiding toe. Nimmer toch hield deze Wysgeer de Getalen voor Oorzaaken of Begin, felen. Zy waren Tekens by hem. De Beginfel-Getal. Itn zyn niet, dan loutere Hersfen-Scbimmen. Want, gelyk aristoteles te recht heeft opgemerkt, de Getalen kunnen nooit Oorzaken zyn van Daaden of Veranderingen. Zy kunnen veelerleije betekenis hebben, en zekere Beginfels aanduiden: maar nimmer kunnen zy die Beginfels zelve worden." Aant, van den Fr. L fort.  tSs bet LEVEN Vert. ■ neptunus werdt onder den toenaam van AV$«\i«f aangeroepen door de Zeevaarenden, op dat zy, onder zynen invloed, den rschten koers mogten houden De andere toe'-aam , Tmyoyji?, of r) De Heiligdommen en eerdienst van deze Godinne vesta waren by den Romeinen in een byzonder en uitmuntend aanzien. De oorfprong van Rome was, meende men, grootendeels ook haar werk, en het Ryk ia haare belïendige befcherming. L5  ito het LEVEN gaf haar dan in de Gevangenis een Web te weeven, met belofte, dat hy haar uk zoude huwelyken , als zy dat hadden afgedaan. Zy gingen, hierop, al den dag'met yver aan het werk. Maar tarchetius fchikte 's nachts anderen, die het werk weder uithaalden (x). Wanneer, vervolgens, de Dienstmaagd, Vc;n het Monlter bezwangerd, Tweelingen had gebaard, gaf tarchetius dezelve over aan eenen teratius , met bevel van ze om te brengen. Deze bragt de Kinderen weg, en leide ze neder in de nabyheid der Rivier', alwaar eene Wolvin hun, van tyd tot tyd, kwam zoogen, en Gevogelte van allerlei foort hun voedfel aanbragt, en by brokjens in den mond ftak: tot dat eindelyk een Koehei der, die hiervan met verbaazing ooggetuige was geweest, hst waagde nader by te koomen, en de Kinderen op te neëmen. Op deze wyze dan behouden en opgewasfen zynde vielen zy tarchetius , onverwacht, op het ;yf, en overweldigden hem. Dus verre het verhaal van zekeren promathion , die eene Gefchiedenis van Italië heeft gefchreeven (j). Be- (x) Men herinnert zich hier het verhaal van penelofe , huisvrouwe van ulysses. O') Van dezen Gefchiedfchryver is geen verder naricht.  van ROMULUS. i7i Belangende nu het echt gefchiedverhaal, dat geloof verdient, en de meeste getuigen voor zich heeft, daar van is het geregeldst verflag het eerst den Grieken medegedeeld door diocles den Peparethiër (V), welken ook fabius pictor (#) grootendeels gevolgd heeft. Maar, met dat al, heeft 'er nog in deze verhaalen eenig verfchil plaats. Het komt, om kort te gaan, hier op uit. In het Geflacht van ^.neas, het welk te Alba regeerde was de koninklyke waardig¬ heid thans afgedaald op twee Gebroeders, numitor en amulius. De laatstgenoemde verdeelde toen de voorouderlyke Nalaatenfchap in twee deelen, en Helde tegen de ko- (z) diocles, van peparethus, een der Cycladifche Eilanden , behoort tot de oudfte Historiefchryvers, dewyl fabius picTOd, die hier gezegd wordt hem gevolgd te hebben,reeds ten tyde van hannjballeefde.Zie vossius de Histor. Gr. bl. 170. b. & fabric Bibl Gr. (a) Op naam van dezen zeer ouden Roomfchen Historicus gaan nog eenige korte Fragmenten, meermaalen uitgegeeven , en herkomftig van a.nnius viterbiensis. Van dezen fabius is zeer naauwkeurig, en met oDzet gehandeld door den zo even aangehaalden g. j. vossius de Hi.toricis Latinis, bl. 4 , 5. (2>) Alba longa was een der oudfie Steden van geheel Italië, en de hov.fdilad van het Latynsch gebied, of het eigentlyk Latium; niet verre van het Albaanfche Meer, of Lago d'Albano, of Caflro Gandolfo, geleegen.  172 het LEVEN koninglyke waardigheid over de andere goederen , en het goud, dat van Troje was aangebragt; waarop numitor het Koningryk koos. Maar amulius, die het geld in handen had, en hier door meer vermogt dan numitor, beroofde hem weldra, en gemakkelyk van deze waardigheid : en wyl hy vreesde, dat zyns Broeders Dogter Zoonen krygen mogt, djed hy die tot Priesteresfe van vesta wyden, op dat zy voor altyd eene ongehuwde Maagd blyven mogt. Deze Dogter noemen eenige ilia ; andere rhéa; zommige silvia Het leedt echter niet lang, of men vondt haar, tegen den aarïgenoomen Regel der Veflaalfehe Nonnen , zwanger, en het ftond gefchaapen , dat zy de Doodftraf zoude hebben moeten ondergaan ,- indien niet antho , 's Konings Dogter, haar by haareri Vader verbeedeii had. Zy werdt dan opgeflooten en veroordeeld buiten allen omgang van menfchen te leeven, ten einde amulius verzekerde kennis van haar bevallen draagen' mogt. Ook verloste zy, vervolgens, van twee Zoonen Van ongevvoone grootte en fchoonheid. Zo dat amulius, nu nog veel meer bevreesd geworden , aan een' zyner Bedienden last gaf de Kinderen te neemen en in de Rivier te werpen. Dezen Bedienden noemen eenige faustulus; rüaar andere zeggèn, dat dit  van ROMULUS. 173 de naam was van den Man, die de Vondelingen opnam. Die Bediende dan, de Kinderen in een hollen houten bak gelegd hebbende, begaf 'er zich mede naar de Rivier om ze daar in te werpen; dog ziende, dat dezelve met een Herken cn geweldigen ftroom kwam afvjoeije.i , vreesde hy zich daar aan te waagen, maar zettede z »ne vracht neder ain den oever, en ging heên. De Rivier ondertusfehen buiten haare oevers getreeden zynde , raakte de houten Bak ook door het overftroomend water vlot , en werdt zachtjens opgelicht , en gebragt op eene zeer gemakkelyke plaats , die men nu cermanus (c) heet, maar welke, denkelyk, van ouds germanus heette , omdat volle Broeders in het Latyn germAni worden genoemd. Niet ver van daar flor.d de Vygeboom, die den naam droeg van ruminalis (■> zien:  184 het LEVEN „ zien: ook zyn ia denzelven Letters gegra„ veerd," dié evenwel nü fchier verileeten „ en onleesbaar zyn geworden. Deze din„ gen mogen , misfchien, na dezen, hoe„ wel nutteloos, de Kenmerken opleveren, „ waaruit onze Ouders ons herkennen zul„ len, wanneer het te laat, en wy reeds „ verlooren zullen zyn!5' numitor, deze redenen gehoord hebbende , en zo wel op de wezenstrekken van den Jongeling, als zynen ouderdom acht geevende, liet zich inneemen door de Hoope, die hem aanlachte , en overwoog te gelyk by zich zeiven, hoe hy zyne Dogter hier van in het geheim zoude kunnen onderrichten. Want zy bevondt zich nog onder ftrenge bewaaring. ; faustulus, ontwaar geworden zynde, dat remus gevangen genomen en overgeleverd was, fpoorde romulus terftond aan om hem te helpen , nadat hy denzelven eerst een echt verflag omtrent zyne geboorte had medegedeeld; want te vooren had hy daarvan geene breedvoeriger opening gegeeven, dan 'er nodig was, om hen door zyne inboezemingen van laage bedryven af te houden. Zelf nam hy den houten Bak, om dien aan numitor te brengen. Dan de haast, die hy maakte, en de bekommernis, die hy blyken liet (want hy vreesde te laat te zullen koo-  van ROMULUS. 185 koomen) baarden achterdocht aan 's KoningsWacht, die by de Poort was (ƒ>). Zyne antwoorden, wanneer men onderzoek deed, waren zeer verward: ook bleek het ras, wat hy met zynen Mantel bedekte. Onder de Wachten bevondt zich , gevallig, een van die geenen , aan welken men de Kinderen gegeeven had, om ze in den Tyber te werpen , en die hen mede weggebragt had. Deze , den Bak onder het oog krygende, en denzelven aan maakzel en letters onderfcheidende, giste aanftonds, wat 'er gaande ware , en zuimde niet den Koning hier van kennis te geeven ; voor wien faustulus , óm ondervraagd te worden, ftraks gebragt werdt. Deze raakte, te midden van zo veele en zo grootè gevaaren,-wel eenigzins van zyn ftuk; maar liet zich, echter, niet geheel verbluffen. Hy beleed wel, dat de Kinders nog leefden ; maar zeide, dat zy in een oord verre van alba verwyderd het vee weiden ) Het was geenszins de gewoonte van deze tyden , dat de Koningen eene wacht aan de Poorten der Steden hadden. En dit is de reden, waarom dionysius van halicarnassus zorgvuldiglyk heeft aangetekend, dat men te alba, toen ter'tyd, voor eene verrasfing' van dezen of geenen Vyand bekommerd was, en dat de Koning daarom eene wacht by de Poorten had gefield. Fr. Fert. M 5  i86 het LEVEN weidden : en belangende den Bak, dat hy zelf dien aan ilia was gaan brengen , wyl deze , by herhaaling', begeerd had denzelven te zien, en te behandelen, om te meer overtuigd te worden van de behoudenis haarer Zoonen. —— Thans wedervoer aan amulius, het geen gewoonlyk aan hun wedervaart , die, door Vreeze of Gramfchap in verwarring gebragt, het een of ander beginnen : want hy vaardigde in aller yl een achtingswaardig man af, en die, bovendien, een vriend was van numitor, met last, om dezen uit te hooren, of het Gerucht omtrent de Kinderen, en derzelver behoudenis, ook reeds aan hem bekend ware geworden. Deze Man, henen gegaan zynde, vondt remus fchier onder de omhelzingen en liefkoozingen van zynen Grootvader , en veranderde beider hoop in eene vaste verzekerdheid. Voorts ried hy hen, zonder uitftel, handen aan het werk te Haan ; bleef hun by, en was hun behulpzaam. Ook liet de goede gelegenheid zelve, of fchoon zy gewild hadden, hun geen' tyd, om te draalen. Want romulus was reeds tot dicht by de Stad genaderd, en veele Burgers liepen, of uit haat, of vreze voor amulius , tot hem uit. Ook geleidde hy, daar benevens, eene aanzienelyke Magt, afgedeeld in Rotten van honderd tevens, en elke Rot aangevoerd door  van ROMULUS. 187 door een' Man , die een' langen ftok omhoog droeg , aan welken handvollen Hooi, en groene takken vastgebonden waren. In het Latyn heeten dit manipuli ; en hier van daan worden nog hedendaags, in de Legers, de iyianipular.es genoemd QqX | Daar nu remus die van binnen om zich heen vergaderde , en romulus van buiten aantoog, raakte de Dwingeland in de grootfte twyffelmocdigheid en verwarring', en werdt , zonder dat hy iets tot zyne eigene behoudenis gedaan of beflooten had, omcingeld en afgemaakt. De meefte dezer Byzonderheden zyn te boek geflaagen door fabius pictor, cn diocles de Peparethicr, die, zo veel my bewust is, de eerfte was, welke eene Befchryvinge van de Opkomst van Rome heeft opgefteld (r). Echter ontbreekt fa) Volkomen ftemt hier mede in ovimüs, Feestgez. UI. B. ii5- v. Illaque de foeno. fed erat reverentia foeno, Quantum nunc Aquilas cernis habere tuas. Pertica fufpenfos portabat ionga maniplos? Unde maniplaris nomina miles habet. Verg. de Vertaling' van hoogvliet, welke wy thans niet by de hand hebben. (r) Dewyl de beide, hier en te vooren aangehaalde Schryvers niet meer voorhanden zyn, kunnen de vernaaien van livius , en vooral van dionysiüs van HAMCARNASsus hiermede vergeleeken worden.  i88 het LEVEN breekt het niet aan zulken, by wien deze Verhaalen weinig geloof vinden, om dat zy te toneelachtig zyn , en zo zeer naar verdichtzels gelyken. Maar men zal aan dezelven te minder twyffelen , wanneer men het vermogen der Fortuin gadeflaat, en nadenkt van welke groote uitkomften deze de Bewerklter zy: wanneer men let op het geheel Romeinsch Gebied. Want dat zon, nimmer tot zulk een vermogen opgefteegen zyn, indien het niet zekeren Goddelyken oorfprong had gehad, en 'er met deszelfs beginzel niet iets groots en wonderbaarlyks ware vermengd geweest (j). amulius van kant geholpen en de rust herfteld zynde, wilden zy te Alba niet blyven woonen buiten bewind ; noch 'er ook het gebied voeren , terwyl hun moederlyke Grootvader nog leefde. Zy droegen dan de Regeering aan hem op, en verfchaften ook aan haare Moeder dat aanzien, het welk haar toekwam; befluitende, verders, op zich zel- (Y) De uitmuntende Historie-Schryverlivius , fchoon een Romein, en de Romeinfche Gefchiedenisfen aanvangende , toont zich minder lichtgeloovig dan plutarchus , daar hy bekent , dat de Oor/prong van Rome meer opgefchikt zy door Dichterlyke Vercierfels, dan dat dezelve /leunen zoude op ontwyfelbaare ge iuigeriisfen der Oudheid.  v A n ROMULUS. I8p fcelven te gaari woonen, en eene Stad te bouwen op diezelfde plaats, alwaar zy eerst waren opgevoed. Want dit is de welvoegelykite reden, welke men van hun befluit geeveri kan. Ook zagen zy zich , waarfchynelyk, gedrongen, wyl 'er zö veele Slaaven en Vluchtelingen tot- hun waren te zamen gevloeyd, of dezen allen te laaten gaan, en zich zeiven volftrekt verlaaten te zien; of zich met hun op eene afzonderlyke plaats' neder te ftaan. Dat toch de inWooners van Alba niet goedvonden, dat deze Weglopers zich met hun vermengden, en weigerden hen tot medeburgers aan te neemen, bleek al aanltonds uit het geval met de Vrouwen : aangezien zy dezelve niet roofden uit overmoed en brooddronkenheid, maar daar toe genoodzaakt uit gebrek en verlegenheid om Echrgcnooten (0- Ook hebben zy dezelve, (f) Deze grond is velen ongerymd voorgekoomen. Het is, zegt men , geheel onwaarfchynelyk, dat numitor , thans Koning van Alba, en wel, door toedóen van romulus en Zynen Broeder , aan dezen Vrouwen geweigerd zoude hebben. Konden zy zich des met de Albanen vermaagfchappen, dan was de Vrouwenroof niet noodzaakelyk! — Maar men denkt, dus fpreekende, niet op de geringe magt der Koningen van die tyden, welke zeker niet toereikende was om eeften algemeenen V«lks-af keer te overwinnen.  190 het LEVEN ve , na dat zy ze geroofd hadden , op de befcheidenfte wyze behandeld , en vereerd. Wanneer , vervolgens', de eerfle grondflag der Stad gelegd was, openden zy eene Tempel , of Wykplaats , dezelve benoemende naar den God asyl/eus («) , waar in Zy % vluch- (u) Wy brengen ons niet te binnen elders van dezen God asyl.ïus, of God van het Afylum, eenige melding' gevonden te hebben; ook niet by hen, die opzettelyk van het Afylum, of de Vryplaats', door romulus opengezet, handelen. Zie livius B. I, IJ.8. pioNYSius van halicarnassus II. B. Bladz. 88. Dan wy zullen hier niet langer by ftil ftaan. plutarchus fpreekt, verders, hier wel van een Tempel; maar men moet dit niet eigentlyk opvatten. Het astluw was eene opene plaats, van wederzyden met geboomte omringd , in het Dal tusfchen de beide Heuveltoppen van het CapitoHum, of den Capitolynfchm Berg. Zie vjrgil. Nm. VIII. B. 542. v. ovidius Fetstgcz. III. B. 431. v. ol. borrich:us de Antiq. Urb. Fac. bl. 97. De uiuinding om Landen en Steden op dezen voet te bevolken, is zeer oud; dan werdt, veelal, voor niet zeer betamelyk, of lofwaardig gehouden , om dat men dus , meermaalen, eene deur opende voor het flechtfte Zoort van, Volk; als weggeloopene Slaaven; Lieden , die vol fchulden ftaken, of Boosdoenders, die wegens begaaue Euveldaaden hadden moeten vluchten. Zie plutarchus zei. ven II D. bl. 166. E. en bl. 828. C. . Hiervan daan bet bit-ter verwyt van juvein'alis aan zyne Landgenooten (VUIfte Hekeld. aan het einde) dat , hoe vroeg Zy hunne Ge/la chtly sten ook begonden; hoe hoog Zy ze berekenden; Zy echter niet hooger klimmen konden, dan tot aan het eereloos asylum !  van ROMULUS. 191 vluchtelingen van allerley oort ontvingen: zo dat geen Heer zynen Slaaf; geen Schuldeisfcher zynen Schuldenaar kon wederkrygen; noch Moordenaars zelf aan de Overheden werden uitgeleverd. Want zy gaven voor, dat zy deze zekere Wykplaats bevestigd hadden , en ingericht op bevel eener Godfpraak van apollo. Diesvolgens werdt de Stad zeer fpoedig van eene menigte Inwooners voorzien : offchoon men wil dat het getal der eerstgebouwde Huizen niet meer, dan duizend zou beloopen hebben. Zaaken, van welken wy in het vervolg nader zullen fpreeken. Al terltond, wanneer zy het nichten deiStad hadden aangevangen, ontrees 'er tusfchen hen een verfchil over de plaats, romulus verfterkte de ftede, roma quadrata , dat is, het vierhoekig rome , genoemd , en wilde, dat daar de Stad zoude zyn (V). — remus bouwde op eene verfterkte plaats van (y) Deze plaats wordt nader aangeduid door festus in de woorden Ouadrata Roma. plutarchus fchynt hier af te wyken van de opgaaven van anderen; en hier van ontftond een Gefchil onder de Geleerden, waarin wy niet treden zullen, 't Is ons genoeg, indien wy kunnen doen zien , wat plutarchus zegt ; en dat kornt hier op uit, dat romulus begon te bouwesn op den Palatynfcken , en remus op den Aventjr.fchen Berg.  j92 het LEVEN yan den Aventynfchen Berg, welke, naar hem remonium geheeten, tegenswoordig den naam draagt van rignarium (V). Dan men kwam overeen het verfchil ter beflisflnge aan de Vogel-wichelaarye over te laaten, Als zy nu, met dit oogmerk, elk afzonderlyk waren gaan zitten , zegt men , dat 'er zich aan romulus twaalf Gieren , en aan ilemus fes opdeeden. Andere verzekeren , dat remus deze Vogels indedaad gezien had , maar dat romulus zulks valfchelyk voorgaf: of; dat de laatfte zyne twaalf toen eerst zag , wanneer remus weder by hem kwam. Ondertusfchen is dit verhaal dé grond ^ waarom de Romeinen nog heden, in het waarzeggen uit de tekenen der Vogelen , vooral op de Gieren acht geeven. Ook verhaalt herodorus dé Pontiër , dat hercules zelf, wanneer hy dé een' of andere zaak ftond te onderneemen, zeer in zyh fchik was, indien hem een Gier verfcheen (v). — Indedaad, de gier is de onfchul- dig- (_x) Andere leezen hier Rtmorium uit deHandfchriften. Zie festus in de woorden Remurinus agir, en wat daar op is aangetekend. , (y) plutarchus is omtrent dit ftuk zo naaüwkeurig, om dat de Gier by de Grieken tot de Aves augura~ les, of voorwikkende Vogels, niet behoorde.  van ROMULUS. 193 digfte , en min fchadelykfle van alle Vogelen , om dat hy niets aantast van het geen de menfchen zaaijen, planten of voeden ; maar leeft van doode Lichaamen. Niets , daar leven in is, doodt hy, of verderft het; zelfs raakt hy niet aan doode Vogels, om dat zy tot zyn foort behooren. De Arend, in tegendeel, en de Nachtuil, en de Havik tasten hun eigen foort, ook levendig, aan, en verdelgen het. Hoe kan nu , om met /eschylus te fpreeken; „ Hoe kan een Vogel, die zyn eigen foort verflindt, Of heilig zyn, of ons het nakend lot voorfpellen ?" Men voege hier by, dat de andere vogels ons dagelyksch , om zo te fpreeken , voor oogen zweeven, en zich overal verwonen; terwyl de Gier, in tegendeel, een zeldzaam verfchynzel is. Ook zal men deszelfs nest en jongen niet lichtelyk aantreffen (z). Voorts hebben zommige nog, hoewel te onrecht, gegist, dat de Gier een Trekvogel zy , die van elders uit een vreemd Land herwaarts over koome , dewyl men hem zo zelden, en geen' langen tyd achter een , te zien krygt. Nu leezen zy, die zich op de Voorzegkunde verllaan , dat het geen niet vol- (2) Hieromtrent kan vergeleeken worden met onzen Schryver, plinius Nat. Hifi. X. B. 6 H. I. deel. N  194 het LEVEN volgens de Natuur, noch van zeiven gefchiedt, aan eene goddelyke Befchikkinge moet worden toegekend. remus , het bedrog ontdekt hebbende, was daar over zeer misnoegd: en wanneer romulus een aanvang met bouwen gemaakt, en de graft gegraaven had, waarmede hy den Stadsmuur omringen zoude, ftak remus nu eens den fpot met het werk; dan weder bragt hy 'er zelfs verhindering aan toe; tot dat hy 'er, eindelyk, uit veraehtinge, over heên fprong : waarover hy, zo eenige willen , door romulus zeiven werdt afgemaakt : andere zeggen , dat zulks gefchied zy door celer , een' vriend van romulus (7/). In het gevecht, dat toen voorviel , fneuvelden insgelyks faustulus en plistinus welke laatlïe een Broeder zou geweest zyn van faustulus , die met hem romulus en remus zoude hebben opgevoed, celer nam , hierop , de wyk naar Hetrurie ; en van hem worden zy, die fnel en vaardig zyn, by de Romeinen celeres genaamd. Ook kreeg quintus metellus , als (a) Vergelyk omtrent dezen celer ovidius Fast. IV B v. 837. enz. (5) Dewyl dit geen Romeinfche naam is, valt het lichteiyk te vermoeden, dat de rechte lezing hier ver. donkerd zy.  van ROMULUS. 195 als hy, na het overlyden zyns Vaders, binnen den tyd van weinige dagen een ftrydfpel van Zwaardvechters in gereedheid had gebragt, en men zich verwonderde over den fpoed, waar mede alles vervaardigd was, hiervandaan den toenaam van celer (c). romulus , na dat hy remus en hen, door welke zy beide waren opgevoed, begraaven had in de plaats remonia gehee-0 ten, zettede het bouwen der nieuwe Stad voort , eenige Lieden ontbooden hebbende uit Hetrurië (d), welke, even als in eene geheimzinnige Plegtigheid van inwyding' , de heilige Gebruikelykheden en Voorfchriften van ftuk tot ftuk zouden uitvoeren en aanduiden. Vooreerst dan werdt 'er een Kuil gegraaven in het ronde om het coMi" tium heen (zo als men het thans noemt), en (V) Onze Schryver herhaalt dit zelfde geval in het leven van coriolanus, I D. bl. 218. E. Men ziet 'er uit, hoe zeer het Romeinfche Volk op deze Spelen verzot ware , en wat men te doen had, om zich by het zelve aangenaam te maaken. Vergelyk nog het leven van cokiolanus , aan het einde. (d) De oude Hetruriérs, of Toscanen, waren zeer geoeffend in de kunst van Voorzeggen, en alle heilige Ceremoniën, of Godsdienltige Gebruiken. In dezelve^ werden zy het eerst onderweezen door tages, die zelf hierin een Leerling was van mercurius. Zie van herrö ovidius Herfch. XV 13. v. 553 en volgende. Fr. FtrU N a  ioet hetLEVEN en in denzelven werden gelegd de Eerltelingen van alles, wat by den menfchen het zy volgens de burgerlyke wet als goed, of volgens de natuurwet als noodzaakelyk wordt gebruikt. Waarna elk een kleinen brok aarde aanbragt uit het Land, van waar hy gekomen was, en dien wierp men op al het overige : waarna, eindelyk , alles onder «een gemengd werdt. Dezen Kuil noemen zy, even gelyk den Hemel , mundus (eX Vervolgens befchreeven zy de Stad, niet anders dan een' Cirkel om zyn middenpunt (ƒ). De Stichter zelf pleeg voorts een koperen ploegyzer aan den ploeg te doen ; dan voor denzelven een' Stier en Koe te fpannen, en, zelf den ploeg dryvende, eene diepe Voore om de afgetekende plaats te maaken : terwyl zy, die hem volgen , alle de kluiten, welke het kouter opwerpt, zorgvuldig moeten opneemen en binnen den cirkel werpen , wel degelyk toeziende , dat "er niet eene buitenwaarts blyve liggen (g). En (e) Kwalyk in de Fr. Fert. du mérae nom que rU. riivers. (f) Het middenpunt, of Centrum, was hier de uitgegraaven Kuil; en de in het rond opgeploegde Voore beantwoordde aan den Omtrek, of Cirkel. (g) Het valt zeer bezwaarlyk te gelooven, dat alle deze Geheimzinnige Ceremoniën by de Bouwinge van Rome zouden in acht genomen zyn. Veeleer fchynerl Z7  van ROMULUS. 197 En dit fpoor duidt by hen aan het begrip van den muur, en wat achter , of na den Muur is, noemen zy, by zamentrekking', pomerium (h\ Ter plaatze, waar zy bepaald hebben, dat eene Poort in den muur zyn zal, neemen zy het ploegyzer weg, beuren 'er den ploeg over heên , en laaten dus eene plek ondoorfneeden. Hiervandaan is de geheele Muur by hen heilig, de Poorten allcenlyk uitgezonderd. Want zo men ook de Poorten voor geheiligd hicldt, zou het bezwaarlyk zyn de noodzaakelyke dingen , en zulke die onrein zyn, zonder kwetzing van den Godsdienst, daar door in te laaten, of uit tc voeren. Het wordt voor eene uitgemaakte zaak gehouden , dat de bouwing van Rome aanvang nam cp den XXI van Grasmaand (i\ Ook zy van laatere uitvinding' en toegepast te zyn op de volgende Lotgevallen der Stad, (h) Of Pomcerium , in plaats van Postmurium, betekenende iets, dat achter den Muur is, of na den Muur volgt. Te vergeefsch heeft men eenen anderen fin aan de woorden van plutarchus willen geeven. (i) Zeer wel koomen de Gevoelens overeen omtrent den dag: om dat naamelyk de Gedachtenis van het gebeurde door een jaarlyksch Feest bewaard bleef. Anders is het met het jaar der Bouwinge van Rome geleegen. varro, door plutarchus gevolgd, noemt; het derde Jaar van de Vide Olympiade, dionysius Ha-  i98 het LEVEN Ook vieren de Romeinen dezen dag plechtiglyk als den Verjaardag des begins van hun Gemeenebest. Men wil, dat zy voorheên niets op denzelven offerden, dat leven had, oordeelende het betaamelyk , dat het Feest der Bouwing van hunne Stad zuiver bewaard werde zonder met bloed bevlekt te worden. 'Er werdt echter ook , nog voor de {lichting van Rome, zeker herderlyk Landfeest op even denzeifden dag gevierd, het welk zy de palilia noemden (F). De Nieuwemaanen , of eerlte dagen der Maanden van de Romeinen hebben tegenswoordig geheel geene overeenkomst met de Griekfchen. Men verzekert, evenwel, dat die dag, op welken romulus met het bouwen zyner ftad eenen aanvang maakte, juist dezelfde was, welken de Grieken TPIAKAZ noemen, dat is, den dertigften (Ij, en dat 'er op dien dag eene Sons- licarn met anderen, het ter ft e Jaar van de Vilde Olym» piade. (I B. bl 78.) Deze en andere Gevoelens, met derzei ver Voorftanders, kan men onder anderen opgenoemd vinden by Pitifcus Lex. Am. V. Roma. en in de Memoires Literaires der Academie van Paryr, Tom. HL P. 54- (k) Om dat het een Feest was ter eere van de Land» Godinne pales. Zie van hetzelve Ovid. Faft. IV. 721 volg. Proper!. IV. 4. 71. serviüs over de Georg; van Virgil. III B. v. 1. (J) De eerfte Dag der maand (by de Romeinen de  van ROMULUS. 199 Zonsverduiftering voorviel , (welke men meent dat ook gezien zoude zyn van anttmaciius van Teos f7»), den Heldendichter) in het derde Jaar van de fesde olympiade. Ten tyde van var.ro den Wysgeer, een Man, die zich in de Gefchiedenisfen ongemeen Kakndct genoemd) heette by de Grieken Nau^ijnas, of de Nieuwe Maan. Voorts deelden de Grieken hunne Maanden af in drie deelen , ieder van tien Dagen; en hier van heette de twintig/ie Dag e/icar, de dertigfle T$i*xóf. Ondertusfchen is deze plaats eenigzins duister ; vooral omdat de naam der Griekfche Maand verzweegen wordt. De mening is , dat de Griekfche en Romeinfche Maanden wel niet gelykelyk aanvingen; maar dat, by overbrenging, de 21 April, of XI Kalend. Maii, by de Romeinen, overeenkwam met den 30 der bedoelde Griekfche Maand ; d. i. waarfchynelyk Thargelion. (m) De Heldendichter amtciachus , geboortig van Teos , in klein Afie , moet niet verward worden met antimachus van Colophon, gelyk hier verkeerdelyk gefchied is door den Heer dacier. Zie fabr cius Bib!. Gr. I D. bl. 570. De Teler leefde omtrent de Vide Olympiade. Die van colophon eerst omtrent de XCHIfte. Deze laatfte wordt met naame aangehaald door onzen plutarchus II D. bl. 513. Beide hadden zeer veele Dichtftukken vervaardigd: waaronder uitmuntte de thebaïde, een Heldendicht van antimachus van Teos, die daarom hier by uitnemenheid de Heldendichter genoemd wordt. Van de Antimachi. fche Fragmenten, alle toegekend aan ANTUHCnus van Colophon, is onlangs de verzameling ondernomen door C. Ai c. schellenberg , Hala; Sax. 1786. 8vo. N 4  200 het LEVEN meen geoeffend, en van alle Romeinen daar over het meest geleezen had, leefde 'er te Rome een zeker bekende van varro («), tarutius geheeten , die , behalven dat hy een Wysgeer en goed Wiskundige was, zich ook , befpiegelingshalve , had toegelegd op de Wetenfchap der Geflacht-rekenkundige Tafel , en geacht werdt daarin uit te munten (o). Aan dezen Helde varro voor den dag, en het uur der Geboorte van romulus op te fpooren, na dat hy zoude verzameld, en onderling vergeleeken hebben alle de Be- dry- (») m. terhntkjs varro , een Tydgenoot van cicero, verkreeg den grootfcüen eertitel, dat hy de CeIterdfte alle;- Romeinen was. Het getuigenis van plutarchus bekrachtigt dien. tarutius , hier bedoeld, was l. tarutius firmanus , een gemeenzaam Vriend van vap.ro en cicero , en die zich vcornamelyk op de Oofterfche, of Chaldeefche Sterrekunde had toegelegd. Men vindt, hem aangaande, eene aanmerkelyke plaats by cicero de Divinat. II B. 47 H. „ L. qui- dem Tarutius Firmanus , familiaris tioster , in „ primis Chaldaïcis rationibus eruditus, Urbis etiam „ nostra natalem diem repetebat ab iis Palilibus, ,, quibus eam a Romulo conditam accepimus ; Ro,, maniq. in jugo quum esfet Liwa . natam esfe dice- bat, nee eius fata canere dubitabat.'" Wy oordeelden deze woorden , welke plutarchus zo zeer ophelderen, hier by te moeteu voegen. (0) Met andere woorden: Hy hadt zich toegelegd op het trekken van Horoscopen,  van ROMULUS. sol dryven , welke van hem verhaald worden, op gelyke wyze, als men te werk gaat met het oplosfen van wiskundige Voordellen. Hy oordeelde toch, dat, indien men, volgens eene zekere Wetenichap , uit het gegeeven tydltip der Geboorte de Levensgevallen voorzeggen kon; men ook aldus, uit de gegeevene Levensgevallen den juilten tyd der Geboorte moest kunnen nafpooren (p\ tarutius voldeed aan varro's voordel; en na dat hy de Lotgevallen en Bedryven van romulus had overzien; ook zynen Levenstyd en de wyze van zyn' Dood met alles, wat daar toe behoorde, onderling vcrgeleeken ; deed hy , met zeer vast vertrouwen en de grootde doutmoedigheid, deze uitfpraak: Dat romulus van zyne Moeder ontvangen was in het eerde Jaar der tweede Olympiade , op den drie-en-twintigden der maand by de iEgyptenaaren ciioeak geheeten, ten drie uuren, wanneer de Son eene volflagene Verduideringe onderging. Dat hy ter wereld gebragt werdt den eenentwintigden der maand thotii , met Sonnenopgang. Dat hy Rome begon te bouwen op den (p) Dit is ontwyffelbaar. Indien de Sterrekunde het een vermogt, zou zy ook het ander vermogen. Maar beide deze dingen zyn haar evenzeer oninogtlyk. enz. Fr. Fert. N 5  102 het LEVEN den negenden der maand pharmouthi tusfchen twee en drie uuren. Want men laat zich voorftaan , dat de Fortuin eener ftad, even gelyk die van een mensch, verbonden is aan een zeker bepaald punt des tyds , het welk uit het geboorte-uur, of begin , met. den ftand der Sterren op dat oogenblik vergeleeken, moet beoordeeld worden. Deze en zoortgelyke vernaaien onzen Lezer voorkoomende zullen hem, misfchien, daar zy dus vreemd en zeldzaam luiden , veelmeer uitlokken, dltn zy door hunne beuzelachtigheid verveelen zullen. De ftad volbouwd zynde verdeelde hy, allereerst, al wat de Wapens voeren kon, in Krygsbenden. Elke Bende was van Drieduizend Voetknechten en Driehonderd Ruiters , en kreeg den naam van legio , of legioen , om dat alle die gene , welke tot den Krygsdienst bekwaam waren, uit het geheele Volk werden uitgeleezen (V). Van de overige maakte hy zyn Volk (V). En dat Volk kreeg den naam van populus. Uit hetzelve ftelde hy Honderd van de aanzienelyk- ften (g) Van deze vEgyptifche Maanden wordt Choeak gelyk gefield met December; Thoth met September, en Pharmouthi met April. (r) Legere betekent leezen, uitleezen. (O d. i. Zyne Burgerye.  van ROMULUS. 203 ften aan tot Raadsheeren. Deze alle werden door hem patricii genoemd, en hunne Vergadering senatus. Het woord senatus betekent juist dat gene, wat in het Grieksch is rEPOTZlA (0- Dat de R^dsheeren patricii geheeten werden (#) had, volgens eenigen, deze reden, dat zy Vaders waren van vry geboorene Kinders. Of, volgens anderen , liever; dat zy zelve hunne Vaders konden aantoonen , het welk met de meesren, die het eerst in dezen nieuwen Staat waren zaamgefchoold , geenszins het geval was. Andere leiden de benaaminge af van het patrocinium : want zo noemde men weleer en nog hedendaags het patroon- of Vooritanderfchap (V): en men gelooft, dat zeker patron , zynde een van die geenen , welke met euander in Italië waren aangeland , een man lleeds gereed zyne zorgen en byitand aan den minvermogenden te befteeden , zynen naam daar aan geleend en achtergelaaten hebbe. Dan men zal der waarfchynelykheid het naast koomen , als men denkt, (/) Beide Woorden betekenen eene Vergadering van de Oudften des Volks. (») Dit is min naauwkeurig uitgedrukt: want de Raadsheereu zelve waren patres, en hun Geflacht en Afftammelingen patricii, Raadsheerlyke. (V) De Befcherming van een magtiger Burger aan eenen geringeren verleend.  .ïo-4 het LEVEN denkt, dat romulus ben dus genoemd hebbe , om dat hy van oordeel was , dat de Vermogende en Aanzienelyke met eene Vaderlyke toegenegenheid en bezorgdheid de Geringeren behoorden gade teflaan: ter zeiver tyd de Geringeren leerende, dat zy de Grooten niet flaafachtig vreezen moesten, noch hun ook hunne eere en aanzien benyden : dat zy hun veeleer alle genegenheid toedraagen, hen voor hunne vaders houden en met dien naam begroeten moesten. Derhalven worden zy, die tot den Roomfchen Raad behooren, in de Wingewesten wel van de Ingezetenen veldheeren (V) geheeten; maar de Romeinen zelve noemen hen , nog hedendaags, vaders, en gebruiken dus een' naam, welke het minst van allen pleeg benyd te worden, terwyl'er, tevens, de hoogfte waardigheid en eere aan verknogt is. In het eerst werden de Raadsheeren eenvoudig vaders genoemd: naderhand beschreeven vaders , wanneer naamelyk een grooter aantal by de voorigen gevoegd was. En («0 piotaRChüs gebruikt hier het woord 'üytytm, (of «Vf >'yijAw) dat ook gebezigd wordt Handel XXIII, 26. Men kan het brengen, in het gemeen, tot alle Romeinfche Overheden in de Wingewesten' vooral de Imperatnes, Proconfules, Pra/ides, Pronu' ratores.  van ROMULUS. 205 •En deze eerwaardige naam was het dan, waar door romulus de Raadsheerlyke orde van den Volkftand afzonderde. Maar, daarenboven , onderfcheidde hy de Aanzicnclyken ook nog van het Gemeen , door de eerstgemelde patroonen , dat is Voorftanders ; en de laatfte cliënten te noemen , dat is Opwachters , of GedienlHgen (.v)En hier door vestigde hy tusfchen hen, van wederzyden, eene verwonderenswaardige Genegenheid ; daar de gewichtigfte Rechten insgelyks uit hervoort fprooten. Want de patroonen verklaarden aan deze hunne Befchermelingen de Wetten, en verdeedigden hen in de Vierfchaaren : ook lieten zy hun, noch hun raad , noch toeverzicht in eenig ding ontbreeken. Aan de andere zyde maakten (#) Het woord Cliens was gevormd uit Colens; van Colere , eeren , eerbiedigen, opwachten. Wy voegen hier, als zeer gepast, by het zeggen van 1:0Ratius, Briev. II B. 1 G. v. 103. Roma; dulce diu fuit, et follemne reclufa Mane domo vigilare, Clienti promere jura. De Cliënten waren de Schare, die de Wetten niet wisten. Ook weet men, hoe gebrekkig, hoe duister en onzeker de Wetten in de eerlte tyden te Rome waren, en dat de Edelen dezelve, en de kennis daarvan zorgvuldig onder zich behielden.  soó" het LEVEN ten de cliënten hunne vlytige opwachtingö by de Patroonen, en vereerden dezelve niet alleen op alle wyzen; maar gaven ook, wanneer deze behoeftig waren, mede tot den Bruidfchat, om hunne Dogters uit te huwelyken. Zelfs droegen zy aandeel in de betaalinge hunner fchulden. Geene Wet, geene Overheid was 'er, die den patroon tegen zynen cliënt , of den cliënt tegen zynen patroon kon doen getuigen. Ook zyn deze wederzydfche Rechten zederd in ftand gebleeven; dit alleen uitgezonderd, dat men het, in laater tyd, laag en fchandelyk rekende , dat Vermogende van hunne Minderen geld ontvangen zouden. En dit was het , het" geen wy hieromtrent te zeggen hadden (y). In de vierde maand na de Bouwing' beftond men , volgens het verhaal van fabius (s), den Vrouwenroof. Men vindt 'er, die verzekeren, dat romulus zelf de eerlte aanlegger van dit geweld tegen de Sabynen geweest zy ; om dat hy uit den aart tot kryg genegen was, en ook, in gevolge van zekere ()■) Deze Inftelling van Befchermheeren en Opwachters was reeds lange voor de .tyden van romulus bekend in andere ataaten van Italië; als ook in Griekenland; fchoon met onderfcheid. (z) Verlla fabius pictor, van wien zie boven.  van ROMULUS. 207 re Voorfpellingen , zich overtuigd hielde, dat het rome's noodlot ware, te midden van veelvuldige Oorlogen opgekweekt en toegenoomen, in het eind zeer groot en machtig te worden. Dat hy zich daarom niet van veele , maar van Hechts dertig Maagden meester maakte , dewyl het hem meer om Oorlog, dan Huwelyken te doen was. Maar dit gevoelen heeft geenen fchyn. romulus zag zyne Stad, als op een oogenblik, vervuld van Bewooners, van welke maar weinige Vrouwen by zich hadden. Het grootlïe deel was een berooide hoop , van duiftere herkomst, en uit dien hoofde veracht, 't Was geenszins te verwachten , dat deze Menigte op zulk een' voet lang by eikanderen blyven zoude. Hy hoopte des , dat het gepleegd üngelyk zelf, eemger maate, aanleiding' geeven zou tot onderlinge Vermaagfchapping en Gemeenfchap met de Sabynen , wanneer men de Vrouwen maar eerst tot Gyzelaars (a) bekoomen had. Hy on•derging dan het werk op deze manier. Eerst (a) Wy hebben hier plaats gegeeven aan de verbetering, welke de Engelfche Uitgever, de Heer büyane, in den Text gemaakt heeft, leezende 'Oju>jp£u«'#lUÉwïir, tot Cyzelaars gemaakt hebbende; in plaats van ijp<êf ft>. rotjAivoif, bevrediga hebbende ; welk laatiie hier geen* bekwaamen fin oplevert.  20S het LEVEN Eerst werdt 'er een Gerucht door hem veF: fpreid , als of hy het Altaar van zekeren God onder de aarde verborgen gevonden had. Men noemde dezen God consus ; het zy dan , om dat men het geeven van raad aan hem toefchreef; want raad heet, ook nu nog, consilium, en de Burgemeesters worden consules genoemd , als 't ware, om dat zy de eerlte'in den raad zyn: of dat men 'er den neptunus equestris (F) voor te houden hebbe. Dit Altaar toch wordt in de groote Renbaan (c) bewaard : alwaar het echter den meesten tyd voor niemand te zien is, wordende alleen maar ontdekt, en te voorfchyn gebragt, wan- (b) Equus betekent een Paard, nïptunus droeg,, onder anderen, den bynaatn van equestris , om dat het opzicht over de kunst van het Paarderyden aan hem werdt toegekend, en hy de menfchen daar eerst in onderweezen had. Z. pausanias bl. 577. vjrgil. Georg. 1 , 12. en ald. seuvjus. In deze betrekking werdt hy ook te Rome geëerd. Z. festus in het woord hippius. (c) Van de groote Renbaan is voorheén gefproo. ken. De reden dat het Altaar van consus daarin verborgen en bewaard werdt, was , om dat ook de Tempel zelf van deze Godheid onder de Renbaan was. Z. u. cuperus in Harpocrate bl. 27. Deze ÜSgyptifche God karpocrates Hond over de ftilzwygenthcid, gelyk consus over de geheimen ; waarommen gist, dat het dezelfde Godheid was.  van ROMULUS. 200 wanneer 'er wedloopen met Paarden gehouden worden. Andere geeven 'er deze reden van, dat, aangezien de Raadflagen doorgaans geheim en onbekend moeten zyn, het zeer veel eigenfchap heeft , dat het Altaar , aan dezen God geheiligd , onder de Aarde bedekt gehouden worde (d). Wanneer dit Gerucht nu genoeg verbreid was , kondigde hy opentlyk aan , dat hy, van wegen deze ontdekkinge , een openbaar en luisterryk Feest vieren zou, waarop prachtige Offerhanden en Strydfpelen zouden plaats vinden (e). Eene menigte Menfchen vloeiden hierop van alle kanten t'zamen. Hy zelf zat met de voornaamflert vooraan , uitgedost irt een purperen Tabbaart. Het teken van den rechten tyd om te beginnen was , dat hy opftaan , zynen Tabbaart in een plooijen, en aanftonds weder uitfchudden zoude (ƒ). De menigte " dan, hunne zwaarden in gereedheid hebben- de, (d) Dj naam Confui daalt af van Condére , d. i. verbergen , bedekken. (e) Dit Feest, de Confualia genoemd, werdt ook, zedert, altyd te Rome gevierd op den XV11I Augustus, of XV Kal. Sept. gelyk de Romeinen fpraaken. (f) Het laaten vallen van een Kleed, of Doek is een der bekendfte Signalen, of Seinen. Men heeft kier doorgaans niet begreepen wst plutarchus wilde,* O  2ïo het LEVEN de, Helden het oog op hem gevestigd, en naauwlyks gaf hy het teken, of zy vielen aan met uitgetoogene zwaarden, onder een groot gekrysch , cn roofden de Maagden der Sabynen (g) : maar de Mannen , die zich op de vlucht begaven, lieten zy ontkoomen. Zommige zeggen , dat 'er maar XXX geroofd zouden zyn, van welke men de cur.ee , of Wyken hebbe af te leiden QtX valerius antias telt DXXVII (7). juba (£) DCLXXXIÏI, alle Maagden: het welk (g) Uir het vervolg blykt klaar'yk, dat het niet aileen de Dogters der Sabynen, maar ook van andere Nabuuren waren, die geroofd werden. (//) Men zou zeggen , dat hy livius op het oog had , die hier van onderfcbeidelyk het volgende verhaalt I. B, 13 H. ,, Itaque cum popttlum in curias triginta dividepet [romulus] nomina eai>uji [Sabinarum raptarum] Curiis impofuit." (7) q. v.ileriüs antias had Jaarboeken der Rorneinfche Gefchiedenisfen gefchreeven , welke verboren zyn geraakt. Men zal dezen Schryver ook beneden , in het leven van nu.ma , vinden aangehaald. (k) Deze juba , dikwerf in de Schriften van plutarchus aangehaald, was de eigen Zoon van den beroemden juba , Koning van Mauritanië. Nog eenkind zynde verzelde hy een Zegepraal van oesar, met ketenen belaaden. Maar de Gevangenis was zyn geluk. Te Rome opgevoed , en in de Latynfche .Taaie onderweezen werdt hy een doorgeleerd en beroemd Hiftoriefchryver. Z. onzen plutarch. I D. bl- 733» die blykbaar veel werks van zyne Schriftea maakte.  van ROMULUS. au welk de voornaamfte verfchoninge 'voor romulus oplevert. Want daar zy geene gehirvde Vrouwen roofden , uitgezeid alleen hersilia ; (welke hen naderhand wederom zou bevredigen) toonden zy den Roof niee ondernomen te hebben uit Wellust, of Gewelddadigheid, maar te bedoelen de beide Volkeren onderling te vermaagfchappen, en door de engfle verbintenis , welke onder menfjhen plaats heeft, zaam te voegen. — 'Er zyn , die verhaalen , dat deze hersilia de Vrouw werdt van hostilius , een zeer aanzienlyk Man onder de Romeinen; volgens anderen trouwde romulus zelf aan haar, en kreeg 'er kinderen by, eene Dogter, prima genoemd, om dat zy de eerste was in rang van geboorte, cn nog een' eenigen Zoon, dien hy zelf aollius noemde, (met Zinfpeling op de menigte door hem vergaderd en tot een' Burgeritaat gevormd (/):) maar die in het vervolg den naam kreeg van abillius. Dit alles verhaalt zenodotus van Troezen, die echter veelen gevonden heeft, welke hem hierin tegen fpraken (?«). ( On- (/; AOAAH2 is een oud Grieksch woord, by homf rus voorkoomende: het wordt gebruikt van eet? dikken Drom ; van eene talryke by een vergaderde Menigte (m) Deze zenobotus de Trcezenië'r wordt ook O 2 **a« ■\  als het LEVEN Onder die gene, welke de Maagden roofden , zegt men, dat op dien tyd zich bevonden eenige van het geringde foort, met zich voerende eene jonge Dogter van uitnemende fchoonheid , en ryzigheid van geftalte. Dezen kwamen te gemoet eenige der Voornaamften, en wilden hun de Maagd afhandig maaken; maar zy riepen luidkeels, dat zy ze wegvoerden, om haar aan te bieden aan talassius ; een braaf en by elk welgeacht Jongeling. Op het hooren van dezen naam volgde een algemeen gejuich en handgeklap ; zelfs gingen zommige. in plaats van hunnen voorgenoomen' weg te vervolgen , met hun te rug, den naam van talassius, uit toegenegenheid en vreugde, dikwerf met luid gefchal herhaalende. Waarvandaan de Romeinen by de Bruilofts-feesten nog hedendaags talassius zingen , even gelyk de Grieken iiymen^us (n). Want men voegt 'er by, dat het ta- las- aangehaald van dionysius van Halicarnasfus, en solinus ; hy had de Gefchiedenisfen van Umbria , een Landfchap van Italië, het Vaderland van den Dichter propertius , befchreeven. (n) Vergelyk het leven van fompejus, I Deel, bl. 620 aan het einde, livius I. B. 9 H. alwaar men, na genoeg, het zelfde verhaal aantreft, serviu» op de lfte Mn. v. 655. enz. De naam zelf wordt verfchillend gefchreeven, als talassio, talas- svs,  van ROMULUS. 213 fcASSius met deze Vrouwe by uitflekendheid wel ging. Evenwel plag sextius sylla , de Carthaginienfer (V), een Man even zeer door de Zanggodinnen , als Bevalligheden begunftigd, ons te zeggen, dat dit het woord ware door romulus tot een teken van den Roof gegeeven. Alle dan, die de Maagden wegvoerden , riepen luidkeels tauassius. En hier van daan bleef dit, ver. volgens, by de Bruiloften in gebruik. Dog het gemeen gevoelen , ook omhelsd door juba, fielt vast, dat het is een geroep van aanfpooring' tot werkzaamheid, en het spin^ nen , by ons taaasia ([p). Want de Griekfche woorden waren toen nog niet met de Icaliaanfche vermengd. By ai- dien nu dit niet zonder grond verzekerd wordt, en de Romeinen het woord taaa2ia toen, gelyk wy nu, gebruikten , zou ie- tvs, en talasius; en zulks ingevolge der onderfchellicne Gevoelens en Afleidingen hier by plutarchus vermeld. (0) Deze was een Tydgenoot en Bekende van plutarchus. De Geleerden waren by ouds gewoon elkanderen Vraagen omtrent duiftere9 Zaaken voor te ftellen. Dit is het gevoelen van varro by festus, in het w. Talasjio. ,, talassio in Nuptiis fignum ejl lanificii, & rell. verg. plutarch. zeiven ii d.bladz, 271. E. O 3  ai4 het LEVEN iemand nog voor die benoeminge eene andere , en meer waarfchynelyke reden konnen gisfen. Want na dat de Sabynen tegen de Romeinen geoorlogd hadden , en wederom met hun bevredigd waren , werdt 'er omtrent de Vrouwen een verdrag gemaakt, dat zy den JVLnnen in generley ander werk dienstbaar zouden zyn , ten zy dan in het geen tot de taaasia behoorde (cf). Het bleef, derhalven, zedert eene gewoonte by de geenen, welke vervolgens huwden, dat en zy, die ze uithuwelykten, en zy, die ze vergezelden , ook alle , die tegenwoordig waren, al fchertzende overluid talasius riepen , willende aanduiden , als of de Vi$uw tot geen ander werk getrouwd werdt, dan tot de talasia. Ook houdt het nog hedendaagsch Hand , dat de Bruid zelve niet van zelfs over den drempel in het huis treede, maar opgelicht, en 'er dus ingedraagen worde , en niet zelve 'er in gaa ; om dat zy, die toen geweldigerhand gefchaakt werden , ook aldus werden opgebeurd (V). Vol- (tT) Tot de talasta , of het Spinwerk, behoorde niet alleen het Spinnen der Wolle, maar ook het vervaardigen van Klederen voor Echtgenoot, Kinderen en Naastbellaanden. (r) Verg. onzen Schryver in de Rom. Frsagen, Vr. 29,  van ROMULUS. ais Volgens eenigen zou ook her Gebruik van her. Hak der Bruid met een fpiesje (0 van «en te fcheiden, een Zinnebeeld zyn dat de eerfte Ecfitverbintenisfen al vechtende, en met de Wapenen in de hand gemaakt waren. Van welke gewoonte wy breeder gehandeld hebben in de Vraagen. De Maagdenroof werdt begaan op den XVIil dag der Maand, welke toen sextilis (V), maar nu augustus heet, op welken het Feest, de consualia genoemd, door hen gevierd wordt. De Sabynen waren een talryk en krygshaftig Volk; woonden in onbemuurde Vlekken ,°cn hadden geen ongelyk het hart hoog tc draagen, en voor niemand te vreezen, daar zy eene Volkplantinge waren der Lacedsmoniërs. Niet te min ziende, dat men hunne waardfte Panden als Gyzelaars in handen had , en zorgende voor hunne Dogcers, vaardigden zy Gezanten af naar romulus, die hem billyke en zeer gemaatigde eisfehen hadden voor te liaan: „ Dat hy de jonge Dogtcrs te rug geeven zoude, en na (s) Dit Spiesje werdt de Hafta ccelibaris genoemd. Zie de aangehaalde Rom. Vraagen, Vr. 86. Ovid. Fait. II B. v. 559. en Feftus in Ceelibari kafta. (t) Om dat Zy de Sesde was van het oude Jaar der Romeinen, dat met Maart een aanvang nam. O 4  2l6 het LEVEN na dezen ophouden geweld te pleegen 3 ook liever langs den weg van overreding', en op eene wettige wyze in het vervolg voor zyn Volk de Vriendfchap en Gemeenfchap met anderen zoeken."- Als nu romulus weigerde de Maagden te rug te geeven, de Sabynen in tegendeel aanfpoorende, dat zy zich het Zwagerfchap met de zynen wilr den laaten welgevallen, bleeven de overige Landfchappen achterlyk , den tyd met beraadllaan en uitrusten flytende: maar acron, Koning der Ceninenfen, een itoutmoedig man en geoeffend in zaaken van oorloge, wien deze eerde ondernemingen van romulus zeer verdacht voorkwamen, en die meende te befpeuren, dat hy, door het gebeurde omtrent de Vrouwehroof, reeds de fchrik van alle zyne Nabuuren geworden was, en begreep, dat hy onverdragelyk worden zou, indien men hem niet beteugelde ; maakte het eerst een begin aan den kryg, en trok met eene groote magt op romulus aan, en romulus op hem. Als zy nu in het gezicht gekoomen waren, en eikanderen mee de oogen hadden afgemeeten, daagden zy zich onderling uit tot een tweegevecht, gedu urende. het welk de wederzydfche Legers in volle flagorde zich Uil zouden houden («). Nu (*) Van diergelyke uitdagingen en Tweegevechten  tan ROMULUS. 17a Nu deed romulus eene gelofte aan jupiter, dat, zo hy het geluk hebben mogt de overwinninge te behaalen, en zynen Vyand neêr te leggen, hy deszelfs Wapenen plechtiglyk wyden zoude, en ophangen in zynen Tempel. Ook behaalde hy, met 'er daad, de Zege; acron werdt verflaagen, en zyn Leger , na dat men handgemeen geworden was, op de vlucht gejaagd. Voorts nam romulus de Stad zelve in, doch liet aan de daar in achtergelaatenen niets kwaads wedervaarcn. Alleen beval hy, dat zy hunne huizen zouden Hechten, en hem naar Rome volgen, om aldaar op een gelyken voet met de andere Romeinfche Burgers te leeven. Niets is 'er, voorzeker, dat Rome meer' heeft doen toeneemen , dan dit Gebruik, d.t zy de overwonnene Volkeren altyd tot zich nam, en in den Staat inlyfde (V). romulus , bedacht om zyne gedaane Gelofte te voldoen op eene wyze, die te gelyk aangenaam aan den God, en welgevallig zyn mogt voor het Volk om te aanfchouwen, liet zyn 'er menigvuldige Voorbeelden in de oude Gefehie. denisfen, ook in de H. Schrift, voorhanden. (v) Zeer gepast zyn hier, ter opheldering', de woorden van cicero in de Redenvoering voor Balbus, 13 H. ,i Ad exemplunt Creatoris Urbis r.unquam intern mijfd eft largiti» & communicatio Civitatis." O 5  het LEVEN liet het oog vallen op eene hooge Eike, die by de Legerplaats ftond; hieuw dezelve om verre; maakte ze bekwaam tot een trop^um O), of Zegeteken, en hechtte 'er alle de Wapenen van acron, ftuk voor ftuk, in orde aan vast. Hy zelf omgordde zyn kleed (V); drukte eene Lauwerkrans op zyn hoofd en los afhangende hairen; nam het trop^um op en plantte het over einde op zyne rechter' fchouder. Dus trad hy vooruit eenen Zegezang aanheffende voor het Leger, dat hem in volle Wapenrustinge volgde, cn zyne Burgery ontving hem met vreugde en bewondering. Deze ftate- lyke Optocht was het begin, en gaf het voorat» Het Griekfche TPOriAION daalt af van een Woord, dat betekent den rug doen wenden, op de vlucht dryven. Had men dit den Vyand gedaan, dan werdt 'er een Zegeteken opgerecht, beftaande uit een paal, of Mam vaneen Boom, wiens takken waren afgeknot, en waar aan men de vyandelyke wapenen, byzonder die der Legerhoofden, ophing. Met de naauwkeurige befchryving van plutarchus kan vergeleeken worden die van vihgilius, in het begin van het Xlde B. der /Eneade. (x) Tw eV6?J« ff£p;e£a>V#7a, Hy fchortte zyn kleed op, en maakte het om de heupen vast, naar de gewoonte van die geene, welke eenig werk met fpoed en handigheid moesten of wilden verrichten, en zorgden door hunne Klederen gehinderd te worden. Men Vergelyke hier by de Fr. Vert. „Après quoi vêtu d~une robe de pourpre-" Hoe kwam de Man hier aan? 41 8  van ROMULUS. 219 voorbeeld aan de triomfen, welke, vervolgens, plaats hadden. Het trop/EUM zelf wordt bellempeld met den naam van Schenkoffer aan jupiter feretrius. treffen heet by de Romeinen ferire; en romulus bad, dat hy zynen Man mogt treffen, en nedervellen. varro meent dat deze buit van uitgefchudde Wapenen fpolia opima(y) genoemd wordt, om dat de Romeinen den Rykdom opes heeten ; liever, en waarfchynelyker, denk ik, om het werk, dat aan zulk bedryf vast is. Want werk heet opus, en de Wyding van deze spolia opima vindt nimmermeer plaats, dan wanneer een Veldheer, door het verdaan van een' anderen Veldheer, een werk van de roemruchtigitc Dapperheid heeft uitgericht. Ook is dit maar aan (y) Eigentl. Vetten Buit; omdat hy in aanzien en luister allen anderen overtrof p(.uta<%w n«1ïf&»v ou'jc £i?i/'A(Js|6 iópovr. Naar deze lezing' is de vertaaling ingericht. P 2  228 het LEVEN „ tarpeia hieldt, daarby, op 't Capitool de Wacht; „ Daar pleegde zy 't Verraad orn Rome te bederven, ,, En heeft der Vad'ren Erf in 's vyands hand gebragt, „ Om zelfde hand des Vorsts der ceiten te verwerven. en een weinig laager, fpreekende van haai' omkoomen (T): ,, Haar heeft de bojer, en der celten Legerfchaar „ Niet naar den po gevoerd, en z waare rouw' bedreeven. „ Men wierp de Wapenen van allen kant op haar: „ DezeeereontvingdeMaagdbyhaarrampzaligfneeven. tarpeïa dan op deze plaats' begraaven zynde werdt de hoogte daarvan de tarpeïsche geheeten, tot dat de Koning tarquinius dezelve aan jup*ter heiligde, en haare overblyfzelen naar elders werden overgebragt; waarna ook haar naam in vergetenis raakte; uitgezonderd dat men de rots van het Capitool , van welke de Boosdoeners werden O) In den tweeden regel der Verfen van simylus, welke hier volgen , zyn wy het eens met die gene, welke niet ^«^ewi, noch <^ugetf*tm, noch rUfiim, maar KEIPAMENOI leezen. Vergeefsch bekommert men zich, of deze Volken de gewoonte van het hoofdhair af te fnyden, en het den Dooden te wyden, wel gehad hebben; daar de Dichter ontkennender wyze fpreekt, en men dit even goed in het algemeen van even veel welken plechtigen Lykdienst kan opvatten.  van ROMULUS. 229 den afgeftort, nog de tarpeïsche noemt (0- De Burgt thans in de magt der Sabynen zynde daagde romulus, in toorn ontfteeken, hen uit tot een gevecht. Ook ontweek tatius hetzelve niet, om dat hy, by aldien zyne benden tot wyken werden gebragt, een' veiligen hertred voor haar gereed zag. De plaats tusfchen beide, waar het gevecht Hond voor te vallen, was met veele heuvels omgeeven, waar uit men opmaaken kon, dat de ftry'd fcherp, en van wegens de oneffenheid des gronds voor berden bezwaarlyk weezen zoude: dat 'er ook weinig ruimte zo wel om te vluchten, als om te vervolgen, in deze engten zyn zou; By geval was de Rivier eenige dagen te vooren buiten haare oevers getreeden, en had een diep, dog bedekt flyk in de Vlakte achter gelaatcn ter plaatze, waar nu de Markt is. Dit flyk kon men niet lichtelyk vooruit zien, noch 'er zich voor wachten. Het was, daarenboven, ondoorwaadbaar, en onder eene oppervlakkige korst week en bedriegelyk. Hier trokken de Sabynen uit onkunde recht op aan, en het was niet, dan (/) Verfta door Boosdoeners Verraaders van het Vaderland , Overloopers, die zich aan Bloedfchande hadden fchuldig gemaakt, enz. P 3  230 het LEVEN dan by geluk, dat zy het gevaar ontkwamen. Een der aanzienelykften onder hen, genaamd curtius, een hooghartig man, en opgeblaazen door zynen reeds verkreegenen roem, reed, te paarde gezeten, zyne Makkers verre vooruit. Dan eerlang zakte zyn paard in het diep moeras, en raakte daar in vast. Hy poogde wel het zelve, geduurende eene poos, door zyne aanmoediging' en fpoorflagen daar uit te dryven; maar als dit niet wilde gelukken, verliet hy het, en redde zich zeiven. Die plaats wordt daarom nog heden naar hem de lacus curtius geheeten (jn\ De Sabynen op deze wyze het gevaar ontweeken zynde raakte men handgemeen. Het gevecht was hardnekkig en de overwinning bleef onzeker, of 'er fchoon veele fneuvelden, onder welken hostilius was , die gehouden wordt voor den Man van hersilia, en den Grootvader van hostilius, welke na numa regeerde, 't Is waarfchynelyk, dat 'er, daarna, nog veele Gevechten op eikanderen zyn gevolgd, maar men vindt, inzonderheid, gewag van dat geene, 't welk het laatst van allen voorviel, ro- mu- Dit was eene moerasfige plaats in het midden van de Markt te Rome, dog welke zedert opgedroogd is. Zie oviDics Fait. VI B. v. 403.  van ROMULUS. 231 mulus werdt daar in met een' fteen aan zyn hoofd gewond, zo dat hv fchier ter aarde zonk, en den Sabynen niet langer weêrftand bieden kon; waarop de Romeinen zelve, insgelyks, aan het wyken raakten , en, verdreeven uit de Vlakte, een goed heênkoomen zochten op den Palatynfchen Berg. Dan romulus, van zyne kwetzuur eenigzins herfteld en tot zich zeiven gekoomen , ylde wederom naar den ftryd zyne vluchtende knechten te gemoete, en riep hun met luider ftemme toe, dat zy ftand zouden houden, en het gevecht hervatten. Maar als hy zag, dat alles om hem heen aan het vluchten bleef, en niemand het waagen dorst, zich weder naar den Vyand te wenden, ftrekte hy zyne handen hemelwaarts, en bad jupiter, dat die het Heir wilde doen stand houden, en dat hy zich over de vervallende zaaken der Romeinen ontfermen mogt, en dezelve weder opbeuren! Dit gebed was naauwelyks gefchied, of veele fchaamden zich voor den Koning over hunne kleinmoedigheid. In het kort: alles veranderde van gedaante, en die nog onlangs vluchtten, greepen thans eenen moed. Zy hielden het eerst ftand op die plaats, waar nu de Tempel van jupiter stator gebouwd is, dien men in het p 4 Grieksch  23* het LEVEN Grieksch EFILStasios noemen kan («). De ftryd voorts hervat wordende dreeven zy de Sabynen te rug tot aan het koninglyk paleis (o), en den Tempel van vesta. Nu liet het zich aanzien, dat het gevecht hier wederom, als te vooren, eenen aanvang neemen zoude, wanneer men, op het onverwachtst, door eene allerzeldzaamfte en nooit gehoorde Vertooning' werdt getroffen. Men zag de gefchaakte Dogters der Sabynen, deze van die, gene van eene andere zyde, met groot geroep en gegil, als van den God bezeten Qö), over wapenen en lyken heen fnellen naar hunne Mannen en Vaders. Zommige droegen haare Zuigelingen op de armen; andere verfcheencn met loshangende hairen: alle, beurtelings, nu de Sabynen, dan wederom de Romeinen aanfpreekende, gebruikten zy de lieffelykfte naamen! De gemoederen werden des, we- (u) d. i. Die doet fiaan, aïfland houden. {o) Verfta het Koninklyk paleis niet van numitor maar van numa. Zie plutarchus zeiven in het léven van isuMi, I D. bl. 69. Hier aan paalde de Tempel van vesta. Vergel. horat. I B. II L. n v ovid. Faft. VI. 263. " (ƒ>) De God, hier by uitnemeniheid dus genoemd, is bacchus. De Sabyninnen geleeken, in verwilderde' houding, naar de Bacchanten, of Wynpapinnen.  van ROMULUS. 233 wederzyds, vermurfd, en men ruimde haar plaats in om te kunnen ftaan tusfchen de twee flagordens. Nu klonk haar gejammer elk in de ooren, en het medelyden werdt, door haar te zien en te hooren, algemeen; vooral toen zy, haare zaak met allen ernst en vrymoedigheid bepleit hebbende, haare redenen demoedig en met fmekingen voleindigden. ,, Wat hebben wy dan , zeiden „ zy, voor Gruwelftuk, of Misdaad tegen „ U bedreeven, dat wy de vreezelykfte ram„ pen of reeds beproefd hebben, of nog „ beproeven moeten-? Wy zyn met gc„ weid en onwettig geroofd door hen, die „ tegenwoordig onze Echtgenooten zyn. „ Na dat wy geroofd waren, hebben onze „ Broeders, onze Vaders en Naastbeftaande „ zo langen tyd gewacht met zich onzer „ aan te trekken, als 'er nodig was, om „ ons door de wreedfte noodzaakelykheid ,, te vereenigen met hen, die korts gelee„ den het meest door ons gehaat werden, „ Die zelfde mannen, van welken ons Ge„ weid en onrecht wedervoer, wekken „ thans onze bekommernis wanneer zy ftry„ den, en worden door ons befchreid, „ wanneer zy fneuvelen. Gy , Sabynen 1 „ zyt niet gekoomen, om ons, nog Maag,, den zynde, te wreeken op onze overwel„ digers; maar gy wilt Vrouwen van haare P 5 . „ Man:  a34 het LEVEN „ Mannen , en Moeders van haare Kinders „ afrukken. De hulp, welke Gy ons thans „ komt bewyzen , is voor ons ellendige „ rampzaliger, dan die onachtzaamheid, waar ,, mede Gy ons eerst hebt laaten zitten. „ Ziet daar de blyken van liefde aan ons „ door onze Vyanden beweezen; en ziet daar „ het medelyden, dat ons van U wedervoer. „ Waarlyk ! indien 'er zelfs eene andere „ oorzaak was om oorlog te voeren , be„ hoordet Gy 'er van af te zien, daar Gy ,, onderling Zwagers en Grootvaders en Na„ beltaande geworden zyt. Maar zo de wa„ penen om onzentwille zyn opgevat, voert „ ons dan, bidden wy, te gelyk weg met „ Uwe Zwagers, met Uwe Kindskinde„ ren ! en geeft ons weder onze Vaders, „ onze Bloedverwanten, liever dan ons on„ ze Kinderen en Mannen te ontweldigen. „ Wy fmeeken U, dat wy niet voor de „ tweede maal Gevangene mogen worden!" Na dat hersilia vele zoortgelyke redenen gefprooken had, waarby ook de andere haare gebeden voegden , floot men eenen ïtilftand van Wapenen, en de Opperlle traden te zamen tot het houden van een mondgefprek. Dezen tusfchentyd namen de Vrouwen waar om hunne Mannen en Kinderen by hunne Vaders en Broeders te brengen. Ook verzorgden zy die genen, welke zulks no-  van ROMULUS. 235 nodig hadden, van fpyfe en drank. Andere bragten de gekwetften hulpe toe; namen dezelve met zich naar huis , en deeden hun zien, dat zy, Vrouwen, het bellier van de huishoudingen hadden; dat de Mannen alleszins oplettende omtrent haar waren, en haar, onder betoon van de uiterfte goedwilligheid, alle eere beweezen. —- Hierop werdt het Vredeverdrag getroffen , op volgende voorwaarden: „ Dat de Vrouwen, die zulks wil„ den doen, blyven zouden by haare tegen„ woordige Mannen, zonder (gelyk te voo„ ren gezegd is Qq) (tot eenig werk of dienst „ gehouden te zyn, dan tot het bereiden van „ de Klederen. Dat Romeinen en Sabynen „ eenen Gemeenen Staat zouden uitmaaken. . Dat de Stad den naam zou dragen van rome, v 0 „ naar romulus ; maar alle Romeinen qui„ rites heeten, naar het Vaderland van ta~ ,, tius (r). Dat beide Koningen gemeen- „ fchap- Qg~) Zie bov bl. 214. (r) Naar de Sabynfche Stad Cures, uit welke tatios oorfpronkelyk was. Het gevoelen van dionys den Halicarnasfer , dat niet elk Romeinsch Burger boofd voor hoofd dezen naam droeg ; maar dat het Volk over het geheel QuiEirEN heette, wordt te recht tegen gefprooken met beroep op het plechtig Formulier , by het noodigen ter begraaffenis van ouds gebruikelyk: Ollus Quiris leto datus est, vermeld by fes«js in het woord Quirites.  230 het LEVEN „ fchappelyk over het Ryk en de Leger- „ magt bevelen zouden." De plaats, waar dit Verdrag getroffen werdt, draagt nog den naam van comithjm. Te za- men, of overeenkoomen heet by de Romeinen comire, of coïre. De Stad in dezer voegen op de helft vergroot zynde, werdt het getal der Raadsheerlyken met honderd Sabynen vermeerderd, en de Legioenen werden verfterkt tot ses' duizend Voetknechten, en seshonderd Ruiters O). Het Volk werdt verdeeld in drie groo- (s),i J=jn ruauld, in zyne aantekeningen op plutarchus, heeft hier twee zeer gewigtige misflagen opgemerkt. De eerde is, dat plutarchus verzekert, als of romulus by ieder Legioen fes honderd Paarden zou gevoegd hebben: iets, dat nooit plaats heeft gehad. 'Er waren eerst tweehonderd Ruiters by elke Keurbende: naderhand ook drie, ja vierhonderd ;vaa%x nimmermeer feshonderd. - Een tweede Misdag is deze , dat romulus zyne Legioenen deed bedaan uit fesduizend mannen te voet. Zo derk zyn zy, in die vroege tyden, nooit geweest. Maar men wil,'dat marius de eerde was, die ze op dat getal bragt. it tus livius , echter , geeft te verdaan, dat scipio de Africaner dit gedaan hebbe , langen tyd voor marius. Geduurende het leven van romulus bedond een Legioen uit niet meer dan drie duizend Man te voet. Ma het uitdryven der Koningen bragt men ze op vier duizend, en scipio vermeerderde ze , eindelylt, tot fesduizend. Maar zulks had geene plaats , dan uit dringende noodzaakelykheid. Det vast en doorgaand ge-  van ROMULUS. 237 groote Wyken. Eene Wyk , noemde men de rhamnensen , naar romulus. Eene andere de tatiensen, naar tatius. De derde de lucerensen , naar het bosch , werwaarts de Menigte van buiten den toevlucht genoomen had, na dat romulus het zelve tot eene vrye Wykplaats gemaakt had; welke dus deel aan het Burgerfchap kreegen. Bostenen heeten in het Latyn luci. Dat de Wyken toen zo vele in getal waren , daar van ftrekt de naam zelf ten bewyze: want eene Wyk wordt tribus genoemd, en die 'er het bellier van hebben tribuni. Voorts bevattede elke Wyk tien Broederfchappen, aan welke zommige meenen, dat men de naamen zou gegeeven hebben der gemelde Sabynfche Vrouwen. Dan wy oordeelen dit gevoelen beuzelachtig, om dat een aantal dier Broederfchappen hunne benamingen van plaatzen ontleenen f>). ündertusfehen is het zeker, dat 'er tot eere van deze Vrouwen vele dingen zyn ingelleld, onder weigetal der Keurbenden was van Vierduizend Voetknechten, en tweehonderd Paarden" Aant. van de Fr. Vert. (/) Dit gevoelen was ook reeds in het voorgaande tegengefprooken. Over de drie Wyken, en derzelver oude benaamingen kunnen nagezien worden : festus op het woord Lucerenfes. livius, I, 15. 13. H. propkrtiüs IV, 1, 3,1. welke echter alle omtrent den naamsoorfprong verfchillen.  238 het LEVEN welke ook deze zyn: „ Dat men voor haar, „ wanneer zy over ftraat zyn, uit den weg „ ga. Dat niemand zich onderfta in tegen„ woordigheid eener Vrouwe een onkuisch „ woord te fpreeken, of zich ontbloot te „ vertoonen f». Dat zy niet gehouden zyn „ zich te verdedigen voor de Rechters , „ welke geitel d zyn om over Doodflagen te „ vonnisfen (v). Dat haare Kinderen een „ zeker halscieraad draagen , 't Welk men „ bulla noemt, om dat het gelykt naar een „ Waterbel f>) ; als ook den Tabbaard „ met purper geboord" (V). De (u) Waarlyk eene allernuttigfte zorge voor de Eerbaarheid , en welke ook zeer goede gevolgen heeft gehad. Men noemde zulke onkuifche woorden verba pr') „ Indien eene dezer Sabyninnen een' moord had begaan, kon zy niet anders geoordeeld worden dan door Rechters uit den Raad gekooren." Fr Fert. (w) Men vindt de afbeeldingen dezer Bulla in het geleerde Stuk van j spon, genaamd Miscellanea Eruditie Antiquitatis, bladz. 299. — plinius (XXIII B 1. H.) verhaalt-, dat tarquinius priscus de allereerfte was , die zynen Zoon de goude Bel draagen deed. 'Er wordt beneden nog eens gewag van gemaakt. (x) De Toga pratexta droeg dien rraam, om dat zy met een' purperen Zoom omboord was. De jonge Dogters droegen ze tot haar Trouwen; en de Jongelingen tot hun XVTÏ jaar.  van ROMULUS. 239 De beide Koningen raadpleegden niet aanftonds gemeenfchappelyk met eikanderen , maar elk beried zich eerst, afzonderlyk , met zyne honderd Raadsheeren. Naderhand kwamen zy alle in eene en dezelfde Raadsvergaderinge te zamen. tatius woonde, waar nu de Tempel is van juno moneta (3/). romulus , daar en tegen , by de zogenoemde trappen van den fraaijen oever , ter plaatze , waar men van den Palatynfehen Berg afgaat naar de groote Renbaan O). Ook zegt men , dat aldaar de heilige cornoelje-boom (0) geltaan heeft. Te (y) Volgens cicero (de Divin. I. B. 45. h.) droeg zy dezen naam a monendo, van het vermaanen: om dat zy had aangeduid , dat eene Aardbeving verzoend kon worden door het offeren van een draagend Zwyn. Haar Afbeeldzel is te vinden op een Penning by struvius Antiq. Rom. Sacr. p. 85, n. 9. De woonplaats van tatius wordt ons op dezelfde wyze aangeweezen door solikus, Polyh. c. 2. (z) Te Rome waren, gemakshalve, op veele plaatzen trappen gebouwd, 't Is voorts hier de plaats niet, om te handelen van de casa romuli, welke nog teft tyde van dionysius den Hal, als eene zeldzaame oud. heid bewaard werdt, op diezelfde ftede, welke hier wordt aangeweezen. Men kan hem nazien I. B. bl. 66. solinus Polyh. II. H. (_a) Met het verhaal van plutarchus ftemt volmaakt overeen servius op het III. B. van de /ëneïs van Virg. 46. v. Zyne woorden zyn deze: romulus capto au- gu-  240 het LEVEN Te weeten, romulus , (want zo vertelt men) eens lust gekreegen hebbende om zyne krachten te beproeven, fchoot van den Aventynfchen (i>) Berg eene Lans af, van welke de Schacht gemaakt was uit het hout van een Cornoelje-boorm De fpits derzelver drong zo diep in den grond, dat niemand die daar uit trekken kon, hoewel vele zulks beproefden. De aarde, welke hier zeer vet en vruchtbaar was, floot om het hout van de Lans, deed dezelve uitfpruiten, en bragt, eindelyk , den ftam van een Cornoelje-boom van ongemeene grootte te voorfchyn. Deze Boom werdt door de opvolgers van romulus als een zeer groot heiligdom in acht genomen en geëerbiedigd; ook1 met een muur omheind. En wanneer het iemand , die 'er' bykwam, toefcheen , dat hy niet recht tierig was , of genoeg groende , maar , als het ware, door gebrek aan voedzel aan het kwynen floeg, gaf deze zulks , aanftonds, met groot misbaar te kennen aan allen, die hem ontmoetten; welke, even eens of 'er een brand te blusfchen ftond, gurio ha ftam de Aventino moe te in Palat inum jecit, quce fixa fronduit. (h) Dat dit hier de waare lezing is, blykt uit de zo even aangehaalde plaats van servjus. De gewoone text heeft AOENTINOT, voor AOTENTTNOT.  van ROMULUS. a4r ftond , luidkeels om water riepen: waarop men zich van alle zyden met gevulde Wa' tervaten naar de plaats heen fpoedde. Maar naderhand, (zegt men) als caius c/esar die Trappen herllellen liet; en de Werklieden in de nabyheid alles omgroeven, dacht men niet om dezen Boom , en werden deszelfs wortels alle derwyze gekwetst , dat hy verdorde. De Sabynen, van de eene zyde, ontleenden van de Romeinen de Maanden, van welke wy, zo veel het nodig was, in het Leven van numa gehandeld hebben, romulus, van zyn kant, nam van hun over de langwerpige Schilden , en maakte in dit opzicht eene verandering in zyne Wapenrusting, en die der Romeinen, welke'voorheen Argolifche Schilden droegen (V). De Feesttyden en (c) De Geleerden hadden ook deze plaats van plutarchus kunnen gebruiken om aan te toonen het onderfcheid tusfchen de Griekfche woorden ö^upicV en uritlf, en de Latynfche Scutum en Clypeus. Door de eerlte worden langwerpige; door de laatfte {üfTtis en clypeus) worden ronde Schilden , of liever Beukelaars aangeduid: want men kan het zelfde onderfcheid Hellen in de N-D woorden Schild en Beukelaar. De ronde waren de oudlte, en raakten eerst by die van arüos in gebruik; waarom zy /irgolische genaamd worden. (Z. perizon. op iülian. V. H. III, 24) Naderhand koos men de langwerpige, die het lyf beter dekten: en dus doet romulus hier. I. DEEL. Q  242 het LEVEN en Offerhanden hadden beide Volkeren met eikanderen gemeen, zo dat die, welke men te vooren gevierd had, niet werden afgefchaft, en 'er, daarenboven, nieuwe werden bygevoegd. Onder andere de matronalia, een Feest ten gevalle der Vrouwen ingefleld by het eindigen van den Oorlog (d). Als ook de carmentalia , dus genoemd naar carmenta , welke van zommige gehouden wordt voor de Schik-Godin, die, by de geboorte , der menfchen lot bepaalt; waarom ook de Moeders haar eere bewyzen. Andere zeggen, dat zy de Echtgenoote was van euander den Arcadiër , en carmenta genoemd werdt, om dat zy Voorzeggingen deed, en Godfpraaken, even of zy van apollo bezeten ware , in verfen uitbragü. versen worden in het Latyn carmina genoemd. De eigen naam van deze Vrouw was nicostrata , en wordt zulks van niemand ontkend: maar men vindt 'er, die met meer waarfchynelykheid verzekeren, dat de naam carmenta zo veel betekent als van het (d) Dit Feest wordt befchreeven door ovtmus , Faft. III. 13. 229. v. en volg. Het werdt ter eere van den Krygsgod mars gevierd op den eerden Maart , en men zondt elkanderen dan, over en weder, gefchen. ken. Z. Tibull. lil, {, u Martial.X, 14, i. Om dat het een Vrouwenfeest was noemde juvenalis, Sat. X, 52, dezen Dag de Fenunea Kalend*.  van ROMULUS. 243 het verstand beroofd ; dewyl zulks in eene Geescvervoeringe doorgaans plaats heeft. Beroofd zyn, of ontbeeren, heet by de Romeinen carere; en het Verftand wens (V). — Van de palilia hebben wy hier voor gefprooken. De lupercalia fcbynen wel, indien men acht geeft op den tyd, op welken zy gevierd worden, een Feest van zuivering te zyn. Want zy worden gevierd op de verboodene (ƒ_) dagen der Maand februarius, welke men, by vertolking, zou kunnen noemen de maand van zuivering; en den Vierdag zeiven noemde men van Ouds februata (g _). De naam lupercalia zelf betekent in onze taaie het feest der wolven , en het fchynt even daarom overoud, en herkomftig te (V) plutarchus herhaalt het geen hy hier fchryft, grootendeels, in de Romeinfche Vragen, II D. bl. 278. B. De Carmentalia vingen aan den XI January. (ƒ) De zogenoemde verboodene Dagen , in het Latyn dies nefafli, waren zulke, op welke geene Rechtspleging mogt geoeffend worden, en het den Prator, of Opperrechter, niet vryltond de drie gewoone Rechteriyke Formulierwoorden : Do , Dico, Addico, uit te fpreeken. De Lupercalia vielen in op den 15 February , en werden gevierd ter eere van de Arcadifche Godheid pan. Z. ovidius , Fait. II, 267. enz. (g) Volgens censokinus de Die Nat. XXII. H. heette februum , in oud Latyn, al wat reinigde en zuiverde. Verg. ovid. Faft. II B. 19 vers. Q * \  244 het LEVEN te zyn van de Arcadiërs, die euander vergezelden. Het woord , evenwel , zo wel eene Wolvin als Wolf betekenende zoude men ook den naamsoorfprong kunnen afleiden van de Wolvin van romulus (h). Want wy merken op , dat de luperci hunnen loop van daar beginnen, waar de Overlevering wil, dat romulus te vondeling werdt gelegd. Ondertusfchen maaken de Gebruikelykheden in dit Feest plaats hebbende het gisfen naar de waare reden der benoeminge zeer moeijelyk (Y). Men flacht 'er, naamelyk, Geiten. Vervolgens worden 'er twee jonge lieden van goeden huize bygehaald , welker voorhoofden zommige aanraaken met het bloedig Slachtmes ; terwyl andere het bloed aanltonds wederom afwisfchen met Wolle in melk gedoopt, en de jonge lieden moeten, na dat zy dus zyn afgedroogd, beginnen te lacchen. Dit gedaan zynde fnydt men (k) Het woord Lupercus daalt af van Lupus, waardoor zo we! eene Wolvin , als Wolf, betekend wordt. (i) ovidius geeft zich ook veele moeite om den naamsoorfprong hier te bepaaleu, Faft. II B. 421. v. — Ondertusfchen is niets zekerder, dan dat de God pan zelf weleer lupercüs genoemd werdt, (van Lupus en arcere) om dat hy de Wolven van de kudden afweerde. Het Feest ter eere van dezen lupercus kreeg dus den naam lupercalia. Z. justinus XLIII B. I. h. sERvius ad 7Èn. VIII, 243.  van ROMULUS. 245 men de vellen der Geiten aan riemen, men loopt moedernaakt, alleen een gordel omhebbende , en flaat allen, die men op weg ontmoet, met de gemaakte riemen. Het volvvasfene Vrouwvolk ontloopt deze flagen niet, achtende dat dezelve de vruchtbaarheid, en het gemakkelyk kinderbaaren bevorderen. Nog is het eene eigenfchap van dit Feest, dat op het zelve ook een Hond door de luperci geofferd wordt. Zeker Dichter , met naame butas , die vele beuzelachtige oorzaaken van Romeinfche Plegtigheden in zyne elegien heeft voorgedraagen (k) , verhaalt, dat romulus en remus, na dat zy amulius hadden overmand , zich dus uit louter vreugde op den loop begeeven hadden naar de plaats, waar de Wolvin hen , in hunne tedere kindschheid, gezoogd had. Dat in navolginge van dezen loop het Feest gevierd wordt, en dat jonge lieden van geboorte als dan loopen m Ge- (£) Deze butas (ook aangehaald by arnobius V. B. bl. 168O had in Elegiën, (gelyk callimachus) of Dichtmaat van ongelyke Verfen , AÏnx gefchreeven d. i. Oplosfingen van Naamsoorfpronkelykheden, niet ongelyk aan die, welke plutarchus voorftelt in de Romeinfcke Vragen, hier voor reeds meermalen aangehaald. Z. fabricius Bibl. Gr. II D. bl. 482 Q 3  146 het LÉVEN „ Gelyk de Broeders eer uit alöa's vesten liepen Met Zwaarden in hun hand; en flaan wat hun ontmoet. Dat het aanraaken des voorhoofds met het bloedig flachtmes een zinnebeeld is van den Mandag toen begaan, en het gevaar, waar in zy zich bevonden hadden. Dat de Zuivering met Melk gefchicdde tot een aandenken van de wyze, waar op zy gezoogd waren (l). caius acilius (tii) , daarentegen, verhaalt , dat, voor het bouwen der Stad, het Vee van romulus en zynen Broeder op zekeren tyd vermist werdt. Dat deze, na hun- (/) euandcr uit Arcadië, het land der Herders, in Italië oix-rgeftooken bragt derwaarts mede den eerdienst van pan, den God der Herders, en Befchermer der Kudden; welke ook op zekeren tyd des Jaars eene plegtige Zuivering ondergingen. Men behoeft niet te twyffelen , of alle de Gebruikelykheden, in de Lupercalia plaats hebbende, behoorden hier t'huis; zonder met de gefchiedenis van romulus eenige gemeenfchap te hebben. (in) Deze caius acilius fchynt dezelfde te zyn , we!, ke beneden wordt aangehaald in het leven van cmo den ouden, bl. 249- F. want hy wordt daar gezegd de Griekfche Redevoeringen van carkeades, en de andere Atheenfche Gezanten , voor den Romeinfchen Raad vertaald te hebben. Zyn Gefchiedkundig Weik droeg den naam van Jaarboeken, en werdt in het Latyn vertaald door zekeren claudius Die gelegenheid heeft, kan verder over hem nazien cic de Offic. III B. 32. h. en den irdex hiftor. van ernesti. limus XXV B. 29. H. en de aantekeningen der Geleerden op die plaats.  van ROMULUS. 247 hunne geloften aan faunus («) gedaan te hebben, aldus naakt, om door het zvveeten niet gehinderd te worden, uitgeloopen waren om het verloorene op te fpeuren : en dat hierom ook de luperci naakt omloopen. Wat verder aangaat het offeren van een Hond: men zou kunnen zeggen, (indien anders de lupercalia een Feest van Zuivering zyn) dat men den Hond tot een offer van Reiniging gebruikt. De Grieken, immers , zyn ook gewoon by plegtige Zuiveringen jonge Honden naar buiten uit te draagen : en de zogenoemde periscylacismi (0) zyn, insgelyks , by hen in veelvuldig gebruik, üf, byaldien het eene Offerhande is van Dankerkentenisfe aan de Wolvin , wegens het voeden en bevvaaren van romulus , dan wordt ook de Hond niet zonder oorzaak geflacht { want hy is een Vyand van de Wolven. Maar het kon waarlyk ook wel zyn , dat het Dier geofferd wordt, om dat het de luperci onder het omloopen lastig valt. Men verzekert ook, dat romulus de eerlte was , die den heiligen eerdienst van het Vuur («) Ook een Landgod, en doorgaans voor denzelfden gehouden, als pan. (a) Over deze kan men vergelyken de Rom. Vragcv. II ü. bl. 280. B Scylax betek. een kleinen Hond. Q 4  248 het LEVEN Vuur ingefteld, en Maagden tot Priefteresferi gewyd heeft , welke men vestalen noemde. Andere , evenwel, fchryven dit aan numa toe fj)). En daar romulus, in alle opzichten , by uitftek Godsdienitig was , verhaalt men bovendien , dat hy ook een Liefhebber van de Wichelkunst geweest zou zyn , en by zich gedragen hebben den lituus , om 'er zich , ten behoeve der Wichelaarye , van te bedienen. Dit nu is eene kromftaande Roede, waar mede de Wichei laars , neergezeten om het vliegen der Vogelen waar te neemen, de Vakken van den Hemel afperken (q). Deze lituus , ze«rC men , werdt weleer zorgvuldig in het Capltool bewaard, dog naderhand vermist, wanneer de Stad in den Gallifchen oorlog den Vyand in handen viel: maar men vondt hem na dat de Barbaren verjaagd waren , diep onder de Asfche weder, zonder van het Vuur, dat al het overige gezengd of verteerd had, iets geleeden te hebben f>). RO- O) Zie beneden bet Leven van kuiia. (I D b! 66 ) (?) cicero de Divinat. I r. 17 h. getuigt dat B0. mulus haar reeds, tot diergelyk een einde, bv bet bouwen der Stad gebruikte. (r) Dit geval wordt nader verhaald in het leven van camillus, bl. 145 D. en door valejuüs jiax. i, 8 11. Ook kan men daarover nazien cellil-s V B '8 b mjcrob Sat. VI B 8 h. servius ad Virg. Geow Iir B. 183 v. s s- 111  van ROMULUS. 249 romulus maakte ook eenige wetten, onder welke deze zeer hard is, welke aan de Vrouwe niet toeftaat haaren Man te verhaten ; terwyl zy den Man vryheid geeft zyne Vrouw te verltooten (s), indien zy getracht heeft haare Kinderen te vergeeven: indien zy valfche Sleutels heeft gemaakt; of Overfpel bedreeven (>). Maar zo iemand zyne Vrouw CO De F?' fort- heeft te recht opgemerkt , dat hetzclfJe, wat plutarchus hier hard toefcheen, plaats had onder de Israëliten, volgens de mosaische Wet. (/) Wy vinden ons in de onvermydelyke noodzaakelykheid, om op deze plaats van de gewoone wyze, op welke wy anders onze Aantekeningen inrichten, af te gaan, en den Tcxt van onzen Schryver wat naauwkeuriger in te zien, op dat de Lezer zich , uit onze Vertaaling, die de gewoone lezing ten grondflag heeft, geene verkeerde denkbeelden vorme. Wy ken¬ nen iemand, die van oordeel is, dat de woorden van plutarchls , waarover zo veel gefchreeven is. aldus moeten geleezen worden : ruva~>C(* Ss Sihvc ix.QotAüv txi (Pap/a&xiix-, tskvuv (of , zo iemand dit liever heeft, nctlliav) i)/To/3oAtj, iAt>i%tvd'Z~exi>. Richten wy de Vertaaling hier na in , dan moet zy luiden, dat de Wet den ft'ar. vryheid gaf zyne Vrouw te verdooten, indien zy getracht had Vergif te geeven ; indien zy eene vreemde Vrucht als de haare „ had ondergedooken, of Overfpel bedreeven." De misdaad, immers, van ondernoomene Vergiftiging bepaalde zich zekerlyk niet alleen tot de Kinderen, maar wel voornaamelyk tot den Man, en wat afdravende middelen (pocula abortiva) belangt, dezelve kunnen niet verdaan worden door de uitdrukkinge ^ctf/AXKilx Q 5  *5° het LEVEN Vrouw om andere redenen wegzond, dan gebood de Wee, dat de eene helft van deszelfs hier door verbeurde goederen aan de Vrouwe , en de andere helft in de Schatkist van ceres zou gegeeven worden (V). Voorts, dat elk, die zyne Echtgenoote van zich liet gaan, offeren moest aan de onderaardfche Goden f». Zonderling is het, dat, rium. PLurARCiius heeft derhalven niet kunnen fchryven inl *pis*Kt(): na dat hy, volgens het verhaal van zommige, een bende Paardevolk te viervoet daar heên gezonden had , met bevel, dat zy de harren der Poorten zouden afflaan ; waar op hy zelf ook , onverwacht, voor de Stad verfcheen. Andere zeggen , dat de fidenaten eerst in het Romeinsch Gebied trokken, en de Landeryen, tot de Voorfleden toe, uit pionderden en verwoestten. Maar dat ro.aiulus hen uit eene hinderlaag overviel , eene groote menigte verfloeg, en daar op hunne Stad innam. Deze verdelgde hy evenwel niet; noch (b) Zy lag 5 mylen van Rome, aan dsa Tiber.  van ROMULUS. 255 noch deed ze Hechten , maar maakte 'er eene Volkplantinge der Romeinen van, welke, ten getale van MMD, op zyn last derwaarts met 'er woon vertrokken, op demus, of den XIII van april. Het leedt niet lang, of'er ontltond Pest, waardoor vele menfchen , zonder Ziekte , fchielyk werden weggefleept. De invloed dezer' kwaaie werkte ook op de onvruchtbaarheid van het Vee, en Misgewas der Velden. Daar by regende het droppels Bloed op de Stad; en deze zamenloop van Onheilen maakte de Bygeloovigheid allerwege gaande. Dan naauwlyks werden ook de Inwooners van laurentum op dezelfde wyze bezocht, of elk viel op het denkbeeld, dat de Godheid aan beide Steden haare wraak gevoelen deed , zo wegens het gewelddaadig ombrengen van tatius, als het dooden der Gezanten (c> En wanneer, hierop , de Daaders wederzyds waren uitgeleverd en geftraft, bedaarden de Rampen oogenfchyneWk en romulus zuiverde beide Steden door plegtige Reinigingen , welke men verhaak Cc> De Ouden voedden het zeer nuttig Denkbeeld, dat een Moord of Doodflag, zo lang dezelve niet verzoend was, de Wraak der Goden wekte, en dat d uit plaagen over geheele Volkeren ontbonden.  *56" het LEVEN dat nog hedendaags verricht worden by de ferentynsche poort (d). ■ Voor daf nog de Pestziekte ophieldt, tastten de camericrs (e) de Romeinen aan, en liepen het land af, om dat zy meenden,'dat men uit hoofde der Pest niet in Haat zou zyn hun wederltand te bieden. Doch romulus rukte aanftonds tegen hen uit, en behaalde na dat men Haags was geraakt, de overwinning. DC Vyanden bleeven op het Slagveld, romulus veroverde zelfs hunne Stad, cn deed 'er de helft der Bewooners uit vertrekken naar Rome. By de andere helft voegde hy een Dubbeltal Romeinen, en liet ze gezamenrlyk te camerium woonen. Dit viel voor op den eeriten van de maand sextilis (ƒ). 't Is opmerkelyk, dat hy reeds zulk een overvloed van Burgers had, fchoon het nog maar by de XVI jaaren geleeden was, dat hy Rome bouwde. Onder de overige Buit voerde hy toen ook van daar eenen (d) Dus genoemd, om dat men 'er uitging naar de Latynfche Stad Ferentinum. Z. Marlian. Topogr Urb. Rom. IB.il. A/ex. ab Alexandro IV B 16 h. O) Inwooners van camerium, door andere cameria genoemd. Ook dit was eene Stad van het oude Latium. (f) Zie bov. bl. 215.  van ROMULUS. 257 rieh koperen Wagen voor vier Paarden (g~): Dezen wydde hy in den Tempel Van vulcanus, en deed zyn Standbeeld 'er in plaatzen , 't welk van de Zege gekroond Werdt De magt van romulus dus bevestigd zynde , gaven de zwakkere onder zyne, Nabuuren zich uil neder , wel te vrede , als zy maar in ruste leven mogten: maar de Iterkere, die hem te gelyk vreesden en benydden, waren van oordeel ,■ dat men niet langer zuimen moest met zich tegen dit groeijend vermogen aan te kanten, en romulus te kortwieken. Onder de toscanen waren de vejiers, die een uitgeftrekt Grondgebied hadden, en eene magtige Stad (T) bewoonden , de eerlte , die de vyandlykheden aanvingen met het te rug eisfchen van fide- NiE, (g) In het Gr. ïföfnciioi, in het Lat. Quadriga. Zódanige waren de Triomf-wagens, by de Romeinen gëbruikelyk. (k) Zoortgelyke afbeeldingen van Zegepraalende Roomfche Veldheeren, achter welke de Godin Ficloria vliegt, hun eene Lauwrier-krans boven het hooft houdende, vindt men overal, op de oude Penningen, en elders. (ƒ) De Stad heette Feit, de Inwoóners Fejentes. Zy lag vooraan in Hetrurie, maar drie mylen van Rome. Zie van haare verwoesting het leven van (tri SILLUS. li deel. R  458 het LEVEN vim, als eene Stad hun toebehoorende. Dit nu was een eisch zo onrechtmaatig, als befpottelyk ; wyl zy de fidenaten , wanneer die in de engte waren , en aangevochten werden, niet hadden bygeitaan, en thans, na dat zy de Bewooners aan hun noodlot hadden overgelaaten , derzelver Huizen en Landeryen wel zouden willen naar zich neemen , nu die in vreemde handen waren. Geen wonder dan, dat hunne Gezanten van romulus met verachting afgezet , en heên gezonden werden. Zy verdeelden zich, hierop , in twee Hoopen. De eene viel het Leger der fidenaten op het Lyf. De andere trok romulus tegen. By fiden;e behaalden zy de overwinning, en vernoegen MM Romeinen. Maar tegen romulus fchooten zy te kort, en verlooren over de achtduizend man. Kort daarna volgde een tweede Slag , omftreeks fiden^e , in welken de Zege voornaamelyk het werk van romulus Was , die , volgens het algemeen getuigenis der Gefchiedfchryvers , daar al zyne Krygskunde , met Dapperheid gepaard, deed uitfchitteren; terwyl zyne Lighaamskrachten en Snelheid, by deze gelegenheid,het menfchelyke verre fcheenen te boven te gaan. Maar het geen hier omtrent door zommigen verhaald wordt, dat van de veertien duizend, welke toen fneuvelden , meer dan de helft door  van ROMULUS. door romulus met eige hand geveld zouden zyn , is gansch beuzelachtig , of liever geheel ongclooflyk rK)- Men kan 'er by ver^ gelyken de fnorkery der messenicrs, die van Aristomënes verhaalen 4 dat hy tot drie werven toe 'EKATOM$ONIA (/; offerde wegens honderd Lacedamioniers door hem, telkens, m drie ontmoetingen, verflaagen. De Vyand dan op de vlucht gedreeven zynde, onthieldt romulus zich het overfchot van deszelfs verflaagene Benden te vervolgen, maar (J) „ De History-Schryvers, van welke plutarchus fpreekt, hadden naar de letter opgevat het geen men op het Slagveld zong, en waarin men geene Grootfpraak fpaarde! Men denke hier, by vergelyking, aan de Israëlitifche Vrouwen, die voor oavid zongen, als hy wederkwam van het (laan der Philifiynen : saül ' heeft zyne duizenden verflaagen : maar david zyne Tienduizenden!1' Fr.Fert. (/) d. i. Offerhanden wegens het dooden van honderd vyanden. » pausanias fchryfi , dat aristomënes , opperbevelhebber der Mesfjniers tegen de Spartanen, tot drie maaien toe aan jupiter, bygenaamd; iTHOitATES , eene offerhande deed van honderd offerbeesten , wegens even zo veele vyanden door hem met eige hand in drie gevechten afgemaakt. Ook geeft hy, indedaad , die Gevechten met naame op, benevens de plaatzen . waar zy voorvielen. Deze Oorlog tusfchen de Mesfeniërs en Spamanen viel voor ten tyde van tullus, hostilius." Fr. Vert. Zie paösajnias IV B 19 H. bl. 325. 32)•• W*P lioudt d: to^canen voor aframmelingen ,van de sARDimëRs , en vjm was eeue tos.caansche Stad. Dit was de laatfte Oojl xg , dien romulus voerde. Hy verviel, vervolgens, indien ^elfden Misdag , wclkfin de .meeste, ja alJe , weinige uitgezonderd, die door .een groot en zonderbaar Geluk tot ,magt en hoog aanzien opklommen , niet ontgaan koli¬ ek Hit zelfde gevoelen .wordt voqrgefteld in de Hom Vraagen II li. bl. 277 C en by Festus, bl. 480. waar het Spreekwoord: Sardi vmales, alius alio nequior, wordt aangehaald, en verklaard, cicero gebruikt het ook ad Famil. VII R. 24. br. Maar de oorfprong daar van beh ). Voor hem uit ging een ander zoort van Wacht , die met roeden ruim baan maakten, en Iedere Riemen aaa hunne Gordels droegen gereed om op het oogenblik te binden alle,welken hy zulks te doen beveelen mogt. binden , dat men nu Alligare noemt , noemden de oude" Latynen ligare, waar van daan de Roeden draagers Li&ores, en de Roeden bacula geheeten worden, d. i. Stokken ; om dat men toen tot de Roeden Wandelilokken gebruikte, 't Is waarfchynelyk, dat in het woord factor es, de C is ingelascht (cj) , en dat i a. ■ men (p) Het woord Celer, betekent Snel, vaardig. (?) Deze afleiding verfehilt geheel van de voorgaan-  tan ROMULUS. 263 men te vooren Litores zeide, waar van de betekenis uitkomt, op het Grieksch aeiTOTProz. By de Grieken heet het Volk nu nog ahitos , en de Menigte aaos. Daar hy, volgens het recht van Geboorte, na de Dood van zynen Grootvader numitor als Koning te Alba regeeren kon, vestigde hy daar, voor aller oogen, een veel vryer Volksbellier onder eenen archon , welken hy van Jaar tot Jaar op nieuws voor de Albaanen (r) aanftelde. Hy zelf leerde dus de Aanzienelyke Romeinen, insgelyks, naar eene vrye Regeeringsvorm, zonder Koning , om te zien, in welke zy dan eens zouden regeeren , en dan wederom geregeerd worden. Want de zogenaamde patricii hadden thans geheel geen aandeel in het bellier ; de naam en het uiterlyk aanzien fchoot hun alleen maar over, daar zy, meer uit gewoonte, dan om hun gevoelen te zeggen, de Raadsvergaderingen bywoon- dena gaande. Wy hebben moeite te gelooven, dat zy van plutarchus is. Ook verdient zy niet verder verklaard te worden. (V) De gewoone Text heeft hier het woord s bvKen : maar het is boven ailen twyffel, dat V van de albaanen gefprooken wordt , en dat 'er Jus e Textverbeteting nodig is . gelyk de Gelee1 de I vers voorlang hebben opgemerkt , aan weiKVprt. het oor bad moeten leenen. R 4  20*4 het LEVEN den, jn welke zy flilzwygende afwachtten, wat Hy bevelen zoude , en dan weder aftrokken met deze eenige voldoeninge , dat zy de Staatsbefluiten een weinig eerder, dan het Gemeen, vernomen hadden. • Dit alles, echter , was eene beuzeling by het geen vervolgens gebeurde, wanneer hy, geheel alleen , en op eigen Gezag, de veroverde Landeryen onder het Krygsvolk verdeelde , en de Gyzelaars aan de Vejenten weder te rug zondt, zonder dat de Raadsheeren hier in gekend waren , of hunne toeitemming' hadden gegec en. Hier dooi' fcheen hy den Raad vol (trekt verachtelyk te maaken , en deszelis gezag als met voeten te treeden. Wanneer hy, derhal ven, kort daarna,op eene zonderlinge wyze verdween , is het geenszins te verwonderen, dat zulks cpfpraak en achterdocht verwekte. Hy werdt vermist op de nonen, dat is, den VII van de maand jcey, (zo als men nu zegt; of, zo als men toen zeide, van quintius) geen zeker bericht, of vast befcheid omtrent zyn einde achterlaatende , behalven den tyd zo even aangeduid : want 'er worden op dien Dag nog heden verfcheidene dingen verricht, welke betrekking hebben op het toen gebeurde. Ondertusfchen heeft men zo veel te minder reden om zich over deze twyffelachtigheïd te verwonderen, daar sci-  van ROMULUS. 265 ho de Africaner (*) , zo veele Jaaren kater, na de Avondmaaltyd, in zyn eigen huis dood gevonden werdt, zonder dat men bewys of zekerheid omtrent de w, ze van zynen Dood bekoomen kon. Een deel zeiden dat hy, van een zwak geitel zynde, zekerlyk van zelfs eenig toeval gekreegen had, en daar aan geltorven was. Een ander, dat hy vergif zou genomen, en zich zelf van kant geholpen hebben. Een derde, eindelyk , dat zyne Vyanden hem , by duilter , overvielen en verfinoorden. Nog lag het Lyk van scipio, daarenboven, opentlyk ten toon, om van een ieder gezien te worden, en liet niet na aan allen, die het zagen, achterdocht en bczef te baaren van het geen hem overgekoomen was. Maar toen romulus weg was , vondt men geen ftuk van zyn lichaam, noch eenig pvcTQlyf- zel (>•) Anders scipio jemil'ANus, of afrtcanus mivor genoemd , die de hoogde roem verworven had door het verdelgen van Numantia en Carthago en, naar alle waarfchynelykheid , door huisfelyk verraad van zyne eigene Vrouw semfronia omkwam Men kas met plutarchus vergelyken Valerius Max. V B. 3 h. bl. 451. Velkiui Pat. II B. 4 h. en andere aangehaald by simson op het Jaar der Wereld 3876. — - Het leven van dezeu sc;?io was ook door plutarchus betchreeven, en wordt, in betrekking van zynen Dood, aangehaald in het leven der Gracchen, bladz. 839. C, R 5  i66 het LEVEN zei van zyne Klederen : des zommige vermoedden , dat de Raadsheeren hem in den Tempel van vulcanus gezaamendyk op het lyf vielen en ombragten : waarna zy , het lichaam in Hukken gekapt hebbende , elk een ftuk in den boezem van hunne wyde Tabbaarden namen en naar buiten droegen. Andere meenen, dat hy noch in den Tempel van vulcaan (t), noch ook in het byweezen alleen van den Raad verdween : maar dat hy zich by geval buiten de Stad bevondt by het geiten moeras (V), alwaar hy eene Redevoering tot het Volk hieldt. Dat 'er toen , op het onverwachtst, zeer wonderbaare en onuitfpreekelyke veranderingen in de Lucht voorvielen, verzeld van Onweders zonder voorbeeld geweldig en ontzacchelyk; want het licht der Sonne werdt verduisterd (y) , en daarop volgde een Nacht niet ftil noch lieffelyk, maar in welken het geftaadig gebrul der woedende Winden (t) Deze Tempel was buiten de Stad. Z. plut/rch. in de Rom. Fraagen 11 d. bl. 276. A. en Fitrtvius I B. 7 h, (u) Zo verhaalen ook liviüs, I B. 16 h. en wiorus I B 1 h. (v) Van deze Zonsverduiftering fpreekt ook crcu- ' Ro, Somn. Scip. cap. 7. „Ut olim deficere Sol hominihus. exftirtguiq vi/us efl, quum Romuli animus hxc ipfa in temp la penetravit."  van ROMULUS. -267 deri aan alle zyden verzeld ging van de fchrikkelykfte Donderdagen. Onder die alles . begaf het Volk zich op de vlucht, en zorgde , elk voor zich , een goed heénkoomen te zoeken ; maar de Edelen voegden zich in eenen drom by eikanderen. Als nu het onweder bedaard was, het licht wederom doorgebrooken, en het Volk uit zyne fchuilhoeken op nieuw by een fchoolde , begon men te vraagen naar den Koning , die vermist werdt ; dog de Grooten •wilden niet , dat men hier op meer onderzoek doen, of zich moeite geeven zoude, maar vermaanden hen alle , dat zy romulus eeren zouden en aanbidden als ten hemel onder de Goden opgenoomen, en van een goed Koning nu voor hun een Befcherm-God geworden. De gemeene Man, zulks hoorenr de, was wel te vrede , en ging blymoedig henen den nieuwen God met de verzekerdfte hoop aanbiddende. Maar eenige weinh ge , die den Raad geen goed hart toedroegen , deeden fcherpelyk onderzoek op dit ftuk , en joegen den Edelen geene geringe Vreze aan door hun te verwyten, dat zy het Volk om den tuin leidden, en den Koning zelve met eigene handen hadden om? gebragt. In deze verlegenheid waren zy, toen , 2egt men , julius proculus , een man ~vau het  £<5S betLEYEN fcet eerfte aanzien onder de Raadsbeerlyken, en wegens gjfrie braafheid hooggeacht; daar (benepens aea trouw .en gemeenzaam Vriend Mi i 4ie ook van alba naar Rome ««rhuisd was, zich naar de Markt begaf, en aldaar in de Volksvergadering te voorfchyn «adt. Di7£, »a dat hy vooraf 4e heiligfte -dingen aangeraakt, en daar fcy gezvvooren had, verzekerde opendyk , ten aanhoor*» NU het gebeele Volk, „ dat rwpyy hem .„ &p weg ontmoet .en verfcbeeneji was, in ,, eene gedaante grooter en ichooner dan „ ooit voorhenen, en vercierd met held§r„ blinkende en vuurigvkmmende Wapenen. „ Dat hy, door deze verfchvning gc.eeJ „ ontroerd, hem in dezer voegen had aat> „ gefprookon : Wat hebt Gy gedaan , m „ wolk was uw oogmerk , o Koning, dat „a :Gy ons een pj oije gelaaten hebr van on„ rechtmaatige en boosaardige verdenkin„ gen. en de geheele Burjrerye, als zo ve., le Wezen , in einüeiooze rouwe gedom„ peld ? Dut ;hy hier op ten an; woord „ kreeg: Het heeft, osrogulus, ëen Go„ den aldus goed gedaqht, dat wy , die van „ hun pnee afkomst rekenen, juist zo lang „ eenen Jyd .by .het Menschdom vertoeven „ zouden , en niet eer wederom inwoonecs „ van den Hemel worden, dan na dat wy „ «eene .Stad getouwd en bevestigd hadden', » cis  van ROMULUS. 269 die eens het hoogfte toppunt van Magt „ en Glorie bereiken zal. Wel aan dan! „ Vaarwel, en zeg aan de Romeinen, dat, „ byaldien zy Iteeds de goede Tucht met „ Dapperheid gepaard beoeffenen , zy tot „ een zo groot Vermogen zullen opklim„ men , als het immer menfehen mogelyk „ was: en ik, quiiunus, zal voor Ulieden een Befcherm God zyn." Dit bericht kwam elk geloofwaardig voor, zo wegens de bekende Deugd des Redenaars, als de plegtige Eedzweringe. Maar bovendien werkte ook nog de eene of andere Godheid eene aandoening in de Gemoederen niet ongelyk aan eene vervoeringe van Zinnen. Want men verzekert, dat niemand hem tegenfptak; dat de Romeinen, aanftonds, alle verdenking' en achterklap daar laatende , quirinus begonden aan te bidden, cn hem als god te groeten. ■■ Deze vernaaien hebben , in de daad, vele overeenkomst met de Fabelen, welke men onder de Grieken vertelt van aristeas den Proconnefiër (.t), en cleomedes den Astypa- lseen- (w) Onder dezen naam werdt romulus , na zyn verdwynen, als een God geëerd. (jc) froconnesus, nu Marmora, was een klein eiland in de Propontis, rhans de Zee van Marmora, op de kust van Natolie , by ouds klein Ajï'é genoemd. Van hier was geboorrig die wonderlyke Man ARI-  ufo het LEVEN fceènfer (y ). aristeas , zegt men , ffierf in de winkel van zekeren Volder, en wanneer zyne Naastbeftaande zich derwaarts begeeven hadden, om het Lyk te haaien, was.hetzelve verdweenen. Maar zommige, die pas van buiten in de Stad gekoomen waren, verzekerden dat aristeas hun ontmoet was trekkende den weg op naar croton (z). Van cleomedes verhaalt men, dat hy een /riste Kt, wiens Ziel, gelyk verhaald wordt, dan eens het lichaam verliet, en dan wederom derwaards keerde. Zie van hem herodotus IV B. 13 h. en volg. su das I. D. p. 323. plimus N. H. VII. 2. cellius IX, 4. vossius de Hifi. Gr. bl. ipfi. (j) astyp^LjEa , nu i/awpa/ia , is een def Eilanden van den Archipel. Over cleomedes kan men nazien , en met onzen Schryver vergelyken, het verhaal van palsa.mas VI B. 9 h. bl. 474. alwaar hy het getal der omgekoomene Knderen op LX begroot, en de Godfpraak der pythia in haar geheel opgeeft, 't Is natuurlyk , dit gevai met dat van simson te vergelyken. (2) croton was eene vermaarde Stad van Italië, aan welke op deze p'aats niet kan gedacht worden. herodotus , uit wien dit verhaal ontleend is , meldt ons van cyzicu.m, eene Stad in de nsbyheid van Procormefu; geleegen; en het iydt geen twyffel, of men moet aan deze hier plaats geven : het zy dan , dat plutarchus zelf gedwaald hebbe.door twee GefchiedenisfeD , by kesodotus voorkoomecde, te vermengen ; gelyk de Heer dacier wil. Of dat de misdag aan de Affchryvers moet worden toegekend , gelyk wy liever denken.  van ROMULUS. a?i een man was van bovenmaatige krachten en ongefchikte Grootte, maar dom, en doldriftig van aart ; zo dat hy vele geweldenaaryen pleegde , en , eindelyk , aangeland in zeker Kinderfchool, aldaar den Pylaar, welke het Dak van dat Gebouw onderfchraagde, door eenen flag met zyne hand midden door floeg , en het Huis deed inllorten : en als men hem, wegens het ombrengen van zo vele Kinderen, vervolgde, nam hy de vlucht in een groot Koffer, deed 'er het Dekzel van toe, en hieldt dat van binnen, zo vast, dat, offchoon vele menfchen te gelyk daar toe alle geweld gebruikten , het niet kon worden opengerukt En wanneer men daarop het Koffer in ftukken lloeg, vondt men 'er den Man niet in ; noch levendig, noch dood! Dit verbaasde elk, en 'er werden Gezanten naar delphi afgezonden om te vraagen , wat in dezen te doen ftondt ? aan welken de Priesteresfe ten antwoord gaf: ASTYPAL.ïa fchonk aan cleomedes 't leven. Deze is de laatfte Held met goJlyke eer' beloond («). Ook wordt verhaald , dat het lichaam van alcmene {b) , wanneer men haar begroef, al- (a) Zie boven bladz. 130. (b) üuisvrouwe van ammjtryon, Moedw van her.  af a het LEVEN aldus verdween; want men vondt, in haare plaats', een iteen op het bed liggen. Voorts worden 'er nog veele andere zoortgelyke verdichtzelen, het een onwairichynelyker dan het ander, uitgevent, en de menfchelyke natuur alzo tot het Goddelyke verheeven, en den Goden gelyk gemaakt. — Ongetwyffeld is het laag cn lasterlyk te willen ontkennen de volflaagene Goddelykheid der Deugd! — Maar, aan de andere zyde, is het ook eene loutere dwaasheid Hemel en Aarde onder een te mengjn. Dat men dan deze Verdichtzels vaaren laate; daar het zeker is, volgens pindarus (V): „ dat de Li„ chaamen aller menfehen bukken moeten „ voor het geweld des onwinbaaren Doods: „ maar dat 'er dan , evenwel, nog levend „ overblyft het Afdrukzel der Eeuwigheid ; „ om dat dit alleen van de Goden herkom„ ftig is. Dit kwam van daar, en keert i, ook derwaarts weder" (V); niet te gelyk, "of cules. Nopens het geval, hier verhaald, kan vergelèeken worden antoninus lib. Herfch. 33 h. (e) pindarus heeft ook , in Lierdicht, Klaag- of Treurliederen gezongen , en uit deze QPHNOl is het gewigtig Fragment of Stuk , dat wy hier aan. treffen , ontleend. Z. de fragmenten van pindarus by een verzameld door j. g. schneider , bl. j0, en volgg. . PLUX, zeiven II D. 120 bi. (V) Tot dus verre pindarus*  van ROMULUS. 273 of verbonden met het Lichaam, maar wanneer het allermeest van het Lichaam verwyderd, en daar van afgefcheiden is: wanneer het, door en door gezuiverd , van het Vleesch verlost is, en rein geworden. Want deze is die drooge ziel (ƒ_) volgens het gevoelen van heraclitus voor de beste te houden , welke uit het Lichaam ontfnapt, even gelyk een Blikzemflraal uit eene wolk fchiet. Dan , met het Lichaam vermengd, en daar aan verbonden , kan zy, even als een zwaare, vochtige en nevelachtige Waasfem , bezwaarlyk vuur vatten , of zich om hoog verheffen, 't Is derhalven ongerymd, dat men ook de Lichaamen der Braaven te gelyk met hunne Zielen ten Hemel zenden wil Cf) heraclitus de Ephefiè'r, een der oudfte Wysgeeren , is vermaard door zyne duiflere gezegden': waarom hy ook de Duiflere by uitnemenheid geheeten werdt. Onder die Gezegden munt uit, dat hier' döor plut. *ordt aangehaald, en ook II D. bl. 432. F. — bl. 995. E.— te weetèn: «vij fyvyji a-otycarx1t) k*Ï d»{>j, He drooge Ziel is He wyste en beste. Dit zeggen paste, gelyk m. dacier heeft aangemerkt, zeer wel in den mond van een Philofoóf, die het vuur voor het eerst Beginzel aller dingen hieldt. 'Er is zeer geleerd en oordeelkundig over gehandeld door den Beroemden wesseling , in de Miscell. Obsf. Vol. V. Tom. 3. p. 42. feqq. In wat betrekking ne- raclitus dit zeide leeren wy uit stobjeus , by den Hr wesseling aangehaald. L deel. S  2/4 eet LEVEN wil tegen de Natuur. Maar dit mag men veilig gelooven, dat de Deugden en Zielen, overeenkomftig haare Natuur, en het Godlyk recht, uit de Menfchen overgaan in de helden ; en van de Helden in de demons (g), (of halve-Goden) en van de Demons, by aldien zy volkoomentlyk, even gelyk by de Inwydinge (#) plaats heeft, doorlouterd en gezuiverd zyn, en al het ftoffelyke, al het aandoenelyke der Driften, hebben afgelegd; niet volgens eene Staatswet (?), maar volgens de Waarheid zelve, en al wat waarfchynelyk heeten kan, in de goden zeiven, en dus tot de heerlykfte en gelukzaliglte Volmaaktheid geraaken. Den Bynaam quirinus , welken men aan romulus gaf, verklaaren zommigen door den Griekfchen naam ENTAAI02. (d. i. mars) Andere zeggen , dat de reden daarvan is, om (g~) Dit woord wordt by de Gr. Schryvers in eenen goeden fin gebezigd. De rangen der Hoogere en Mindere Goden worden hier zeer naauwkeiirig bepaald. ('0 Hy doelt op de Inwyding in de Eieufini£ehe Geheimenisfen van ceres , welke door vele Reinigingen en Voorbereidingen werden voorgegaan. (?) 'Er wordt gezinfpeeld op de Burgerlyke wet te Athene, waar de dienst der Goden bepaald en voorgefchreeven was vnfA? itoMoa , volgens eene Staatswet.  van ROMULUS. 275. om dat ook de Roomfche Burgers quïrites genoemd werden. Nog andere merken aan, dat de Ouden eene spiets, of lans , quiris (k~) noemen , en dat die Juno quiritus. heer, welker beeld op eene spiets geplaatst is ; dat men ook eene spiets , die in het Koninglyk Paleis gewyd is , den naam van mars geeft, en dat die gene, welke in den. Oorlog door heldhaftige bedryven zich doen uitmunten , met eene spiets vereerd worden ; waarom men dan aan romulus, als een' tweeden mars, en Oorlogsgod, dezen naam toevoegde. De Tempel van romulus, of quirinus, is gebouwd op den Berg, die daarom quirinalis heet. De Dag, op welken hy verhuisde, draagt den naam vanpLE- bis fuga (l) , en non/e CAPRATINiE om dat men dan uit de Stad gaat om te of-. fe- (£) Kwalyk leest men hier in den Text quirinus. m. dacier heeft dit verbeterd. (/) d. i. de Vlucht van het Volk, door het Onweder, naamelyk, verfchrikt. (m) Anders caprotin/E , overeenkoomende met den VII July. Elders zegt plutarchus , dat het de V dag van July was; in het begin van het leven van numa. Wy denken, dat hy zich daar vergiste;fchoon m, meziriac van oordeel is , dat men den text verbeteren moet. In het leven van camillus , (bl. 146.) treft men eene andere naamsoorfprong aan; en zo ook hier beneden, S 2  i?6 Het LEVEN feren by het geiten-moeras. Eene Geite noemen zy capra. Onder het uittrekken zyn zy gewoon eikanderen veele bekende naamen toe te roepen, by voorbeeld marcellus («) caius ; om na te volgen het geen hun , door het Onweder overvallen , wedervoer, wanneer zy , in de algemeene fchrik en verwarring', eikanderen dus, onder het vluchten, by naame riepen. Zomrnïge , evenwel, zyn van gevoelen, dat zulks niet gefchiedt , om dat vluchten na te bootzen, maar ten teken van drift en overhaasting' ; waar voor zy de volgende redenen te berde brengen. Na dat de celten (V) Rome eerst ingenoomen hadden , en, daarna , door camillus wederom daar uit verdreeven waren, en de Stad, van kracht ontbloot , niet dan zeer bezwaarlyk weder tot haar zelve kwam, togen zommige Volkeren van latium tegen haar op onder het bevel van livius postumius q>). Deze leger- («) Niets is zekerder, dan dat men hier lezen moet maf.cus, lucius, ca vs. — marcellus was geen Voornaam , gelyk de gemelde drie , welke juist met een gelyk oogmerk aldus gemeld worden in het leven van camillus op de aanftonds aangehaalde plaats. (#) Anders g llen. (p) Dit verhaal is geheel, het zy dan uit pluimrchus , of van elders, overgenomen door macrobius Sat.  van ROMULUS. 277 gerde zich niet ver van Rome, en zondt een' Herout, die verklaaren moest, „ dat „ de Latynen genegen waren de oude Ge„ meenzaamheid en Vermaagfchapping, wel„ ke fchier in vergetelheid was geraakt, op ,, nieuw te verlevendigen door het invoe„ ren van nieuwe Huwelyken tusfchen de „ beide Volken. Dat 'er, derhalven, in* „ dien zy maar een goed aantal Maagden ,, en ongehuwde Vrouwen aan hun wilden „ toefchikken , Vrede en Vriendfchap voor „ hun ten beste was ; gelyk zulks in een „ niet ongelyk geval voorhenen plaats ge„ vonden had met de Sabynen !" De Romeinen, deze boodfchap ontvangen hebbende, vreesden wel, aan de eene zyde, voor den 1 orlog; maar befchouwden,anderdeels, het overgeeven der Vrouwen als een bewys van volH.rekt llaaffcheonderwerping Dan, in de verlegenheid , waarin zy zich bevonden, gaf zekere Slavin philotis, aan welke andere den naam van tutela toekennen , hun den raad , dat zy zich tot geen van beide die dingen moesten bepaalen , maar eene list gebruiken, door welke zy zo wel den Oorlog, als het geeven van Gyze- laars Sat. I B. 12 h. Onze Schryver herhaalt het in het lev, van camill. bl, 145. 146, S 3  S78 met LEVEN laars (q) ontwyken mogten. Die list nu beltond hier in , dat zy philotis zelve, verzeld van een groot aantal Slavinnen, eveneens uitgedost, of zy Vrye waren, naar den Vyand moesten afzenden. Dat philotis , vervolgens, des nachts eene Fakkel opfteken , en de Romeinen op dat teken gewapend uittrekken en den llaapenden Vyand overvallen zouden. Dit werdt werkftellie: gemaakt, en de Latynen lieten zich misleiden, philotis ftak de fakkel op uit een wilden vygebooiu , maar fpande achter dezelve dekkleden cn fpreijen , zo dat het licht , dat van de Romeinen klaarlyk befpeurd werdt, voor de Latynen onzichtbaar was. De eerstgemelde hadden het zo dra niet bemerkt, of zy trokken aanllonds uit met groote haast, en door die haast, welke zy maakten, de een den anderen aanfpoorende, gebeurde het, dat zy by de Poort clkanderen meermaalen by naame toeriepen. Zy vielen, vervolgens, den Vyand onverwacht op het lyf, en behaalden de overwinninge ; ter gedachtenis van welke nog een Vreugde-Feest gevierd wordt op die nonen , welke den naam van capratinje draagen , om dat de wilde Vygeboom by (7) Met dezen naam befiempelde plutarchus ook, hier boven, de Sabyninaen door romilus gefchaakt.  van ROMULUS. 279 by de Romeinen caprificus heet. De Vrouwen worden alsdan buiten de Stad onthaald in fchaduwe gemaakt door takken van vygeboomen. Eene menigte Slavinnen koomen dan ook te hoop; loopen rond en bedryven allerley vreugde. Ook Haan dezelve eikanderen , -en werpen met fteenen , als hebbende ook toen ter tyd den Romeinen in het gevecht tegen de Latynen op dusdanig eene wyze bygeftaan. Dit laatst verhaal nu wordt van vele (V) Schryvers gevolgd. Evenwel, wyl het roepen by de naamen over dag gefchiedt , en men naar het Geitenmoeras uittrekt even als of men zich naar Zee begaf, fchynt het eerstgemeld gevoelen om deze redenen verkiezelyker. Maar het kon waarlyk ook wel zyn, dat deze Gebeurtenisfen , hoe zeer op onderfcheidene Tyden , echter juist op denzelfden Dag waren voorgevallen. Men zegt , dat romulus in het LlVfte Jaar zyns Ouderdoms , en het XXXVIIllte zyner Regeeringe van onder de Menfchen verdweenen is (s"). (r) Dat dit de mening van plutarchus is, blykt uit het geen hy nanftonds volgen laat. Men^moet, deihalven ,voor róïv]'ov 7rsAAoi'-leezer.r«ür' ovrnohhot, en zo is onze Schryver gewoon te fpreeken. (0 De gel. j, ruauld heeft opgemerkt datPLUrAR- S 4 chus  s8o HET LEVEN ENZ. Chüs hier den leeftyd van romulus een jaar te lang, en zyne Regeeringe een jaar te kort maakt; ingevolge, vooral, van het verhaal van dionysius den Halicarnasfenfer, die zich in dit geval op alle de oude Be^ fchryvingen van het leven van romulus beroept. DE    d e VERGELYKING van THESEUS met ROMULUS. * i   d e VERGELYKING VAN THESEUS met ROMULUS (Oi JJec voorverhaalde bevat alles, wat ons merkwaardig omtrent theseus en" romulus is bekend geworden. De eerstgemelde, om hier van daan onze Vergelyking' te beginnen, (/) „ Van alles, wat plutarchus gefchreeven heeft, !is 'er myns oordeels niets, het welk hem zo veel eer aandoet , als deze Vergelykingen. 'Er was, immers, oneindig meer Geest van noden om de overeenkomst en het verfchil tusfchen deze groote Mannen plaats hebbende uit te vinden, dan om hunne Daaden te befchryven. Hy weegt hier de Gebreken en de Deugden in eene . zo rechtmaatige Weegfchaal, dat men zeggen kan dat nimmer iemand beter heeft aangetoond, hoe men ieder ding op zyn' waaren prys Hellen moet. Men kan des van het leezen dezer Hukken een onberekenbaar voordeel trekken." Fr. Fert.  s84 VERGELYKING van THESEUS nen, fchynt uit eigene verkiezing', zonder door iemand te worden genoodzaakt, zelf en van zich zeiven tot groote daaden aangezet te zyn , daar het hem vry Hond gerustelyk in troezen te regeeren, en Opvolger te worden 'van zynen Grootvader in een niet onaanzienlyk Ryk. De andere, daarentegen, werdt als gedwongen tot roemruchtige bedryven , wilde hy anders de Sla» verny, die hem reeds drukte, en de itrafTe, die hem dreigde, ontgaan. Het was dan de fchrik voor de wreedile mishandelingen, die 'er' hem toe bragt, en hy werdt, volgens het zeggen van plato (u ) zonder eenig kunstvermogen , gansch natuurlyk door de vreze dapper gemaakt. Ten tweeden beltaat het Meesterfhik van romulus daarin, dat hy een' eenigen Dwingeland van alba heeft omgebragt: daar theseus , in tegendeel, als ter loops, en by voorraad, eenen sciron , en sinis , en procrustes , en den Knodsdrager periphetes van kant hielp (v) , welker Itraffe en Dood Griekenland van (u) In den Phcedon van plato zegt socrates, dat alle Menfchen , de Wysgeeren alleen uitgezonderd, door Vreze dapper worden gemaakt, (edit. Fic. p. ?8o, d.; (v) Dit was geenszins procrustes , of damastes, gelyk de Fr. t'ert. heeft. Procrufte ou Damaftes le porteur de tnaffut. Z, hier boven bladz. 72, 73.  Met ROMULUS. aS? Yari bloeddorftige Geweldenaars verloste, voor dat nog die gene , welke door hem verlost werden, wisten wie hy was. Aan den eenen ftond het vry zyne reize zonder gevaar over Zee te neemen, waar hy van de Rovers geen ongelyk te wachten had: voor den anderen was gene veiligheid te hoopen zo lang amulius leefde. Het {trekt grootelyks tot roem van theseus, dat hy, zonder zelf verongelykt te zyn, ten gevalle van anderen op de Boosdoeners los ging: daar romulus en zyn Broeder, zo lang de Dwingeland hun geen kwaad deed, zich weinig bekommerden, of elk buiten hen door hem verdrukt werdt. Is het ook, indedaad , iets groots dat hy in den ltryd tegen de Sabynen zo zwaar gekwetst werdt; dat by acron met eigen hand nedervelde; dat hy door de Wapenen vele Vyanden t'onderbragt; dan maake men eene vergelykinge tusfchen dit en het gevecht van theseus tegen de centauren, en het geen 'er met de amazonen voorviel. Maar vooral is die Daad van theseus , welke hy beftond met opzicht tot de Schatting', die men aan de Cretenfen betaalen moest; — wanneer hy uit eigene beweeginge met de Jongelingen en Jonge Maagden onder zeil ging, en zich zeiven in gevaar Helde om of door een monsterdier verllonden , of ten Zoen op  s8r5 VERGELYKING van THESEUS het graf van androgeos geflacht te worden; of, het geen van alles nog het Iichtfle was, by eene trotfche en verbitterde Natie eene onedele en fchandelyke Slavernye te moeten verduuren , eene Daad, in welke de Stoutheid, de Grootmoedigheid, de Zucht om verdrukten recht te verfchaffen, de Begeerte naar Roem, en Liefde tot de Deugd op zulk eene hoogte zyn gebragt, dat het raoeijelyk valt dezelve te berekenen. Hierom fchynen my de Philofophen niet kwalyk te doen, wen zy de Liefde omfchryven als een Gefchenk der Goden tot dienst en behoud der Jeugd (w). De Liefde toch van ariadne fchynt volkoomen het werk eener Godheid , en een middel geweest te zyn tot 's Helds behoudenis daar gefield. Haare verlieving verdient derhalven generleye blaam: eer is het te verwonderen, dat niet alle Mannen en alle Vrouwen hem dus geneegen werden: en byaldien zy het alleen was, die zich in hem verliefde, dan vind ik 00 » Ook dit zeggen is ontleend uit plato, in wiens Sympojttim , of Gastmaal, (bl. 327.) dïotjsia in haare Zamenfpraak met socrates verzekert, dat dé Liefde het veiiigst en krachtigst hulpmiddel is door de Goden aan het Menschdom gefchonken om hetzelve der waare Gelukzaligheid deelachtig te maaken ; wy! men zich met de Godheid niet anders vereenigd, dau door de Liefde."' Fr. Vert.  met ROMULUS. 287 ik grond te zeggen , dat eene Maagd vatbaar om door het Schoone, het Edele, het Deugdzaame , het Heldhaftige in Min ontvonkt te worden, daar door verdiende, dat zy van een God bemind werdt (x . Om voort te gaan: men moet zeggen, dat, offchoon zy beide veele gefchiktheid hadden tot Regeeren, echter geen van hun het Koninglyk Characler wist te bewaaren. Beide weeken zy af van hunne eerde Beginzelen, en ontaardden de een in een' Vleijer van het Volk, en de ander in een' Dwingeland. Beider Misdag, hoewel uit ftrydige Driften ontdaan, was dezelfde. Het is de eerde Pligt van een Regent, dat hy de achtbaarheid der Regering' handhaave. Deze nu wordt al zo wel gehandhaafd door zich te onthouden van het geen niet past, als te onderhouden het geen al past. Die hier den toom daphandig glyden laat, of hem te ftyf aanrukt, blyft noch Koning, noch Regent; maar wordt of een daaf van het Volk, of een Overheerfcher, en maakt zich of gehaat , of veracht by zyne Onderdaanen. Doch fchynt de eerstgenoemde Misdag uit Toegecflykheid en Menschlievendheid oorfpron- ke- f» 't Is uit de Fabelhistorie bekend, dat ariadne , fia dat zy van theseus verlaaten was, van bacchus bemind en verheerlykt werdt.  «88 VERGELYKING van THESEUS kelyk te zyn, daar de andere uit Eigenliefde en Norschheid voortfpruit. Byaldien wy, al verder, de Ongelukken niet ganfchelyk moeten toefchryven aan het Geval, maar een onderfcheid daar tusfchen maaken afgeleid uit de Zeden en Driften 0) , dan kan men noch dezen in zyn ge-; drag tegen zyn' Zoon; noch genen in de behandeling omtrent zynen Broeder vryplei-^ ten van redeloozen Toorn, en eene Gramfchap voorthollende zonder verftand. Maar het Beginzel, dat de Gramfchap gaande maakt, ontfchuldigt dengenen ongetwyffeld meer , die door eene magtiger' oorzaak , even als door een geweldiger flag, buiten zynen pligt gebragt wordt. Niemand zeker zal romulus kunnen verfchoonen, dat zyne gemoedsdriften op een fprong zo zeer gaande werden ; daar het verfchil ontftond onder het beraadflaan en overweegen van het ge^ (y) „ PLüTAacnus was voor de Philofopbie van plato . en geloofde derbalven, dat niets by geval gebeure, en dat, wyl de Zeden de eenige oorzaak van der menfchen Daaden zyn, zy het ook zyn van hun Ongeluk. Hy wilde echter niet openlyk berispen het gevoelen in de Peripatetifche Schoole aangenoomen , dat ook doorgaans het algemeene is. Het Gemeen immers fchryft alles, waarover het zich verwondert, en waar van het de beweegoorzaak niet ziet, byna alryd aan het Geval toe." Fr. F~ert.  met ROMULUS. 289 gemeen Staatsbelang: in plaats dat het vergryp van theseus aan zynen Zoon veroorzaakt werdt door Liefde, door Jaloerschheid, en het valsch aanbrengen zyner Huisvrouwe : dingen waar tegen waarlyk zeer weinige Stervelingen zich hebben kunnen wapenen (2) ! En het geen noch fterker fpreekt; de Toorn van romulus floeg voort tot daadelykheid , en een bedryf, dat geen gelukkig uiteinde hadt: daar de Gramfchap van theseus niet verder ging dan woorden, cn fcheldnaamen , en vervloekingen , naar ouder Lieden gewoonte (V). Voor het overige fchynt het dat de Jongeling door het Fortuin in de bekende rampfpoed is geftort. Zo dat men het ten dezen opzichte ook , waarfchynelyk , met theseus houden zal. Maar, aan de andere zyde , kan men voor RO- (z) plutarchus onderffek hier, als bekend , het geval van theseus met zynen Zoon hippolytus , valfchelyk aangeklaagd van zyne Stiefmoeder phjShra , (dat zo vele overeenkomst heeft met de Gebeurtenis van jdseph , den Aartsvader) hoewel hy hetzel¬ ve in theseus leven met ftilzwygen is voorbygegaan. (a) Oude Lieden , welken de krachten beginnen te ontbreeken , wreeken zich daarom met de Wapenen, welke zy by de hand hebben. Dus doet, by voorb. priamus by Virgil. M.n. II B. 535. v. en zo deed ook theseus zynen Zoon vervloekende , en aan de Wraak van neptunus overgeevesde. I. deel. T  2Qo VERGELYKING van THESEUS romulus in de eerfte plaats als iets groots inbrengen, dat hy van de geringde beginzelen tot de Heerfchappy opfteeg. Want hy en zyn Broeder werden gehouden voor flaaven, en de Zoonen eens Verkenhoeders, en hadden fchier alle de Volkeren van latium in vryheid gefield , voor dat zy nog zelve vry waren. Op een en hetzelfde tydflip vielen hun tevens de fchoonfte naamen te beurt van Verdelgers hunner Vyanden, Behouders van hunne Vrienden, Koningen over geheele Volken, Stichters van Steden, en gene Overbrengers, gelyk theseus was, die vele verflrooide Vlekken te zamen voeg* de en derzelver Burgers by een deed woonen ; waardoor vele mindere Steden, in welker naamen de gedachtenis van oude Koningen en Helden bewaard werdt, verlooren gingen. En toch deed romulus het zelfde in laater tyd, als hy zyne Vyanden noodzaakte hunne eigene Steden neder te werpen en te flechten , om voorts als één Volk onder hunne Verwinnaars te worden ingelyfd. Maar in het begin zyner Regeering' bragt hy de eene Stad niet over naaide andere ; noch vergrootte 'er eene , die reeds in wezen was ; maar hy dichtte 'er eene, daar 'er geen' was, en verfchafte zich te gelyk een Grondgebied , een Vaderland, een Koningrvk; •— ook Familien , Huwe- ly-  met ROMULUS. api jyken , Verwandfchappen : zonder ie¬ mand om te brengen, of ongelukkig te maaken. In tegendeel bewees hy de gewigtigfte weldaad aan hun, die zonder huis of haardltee omzwervende zich gaarne tot één Volk en Burgerye wilden zamen voegen. Rovers en Kwaaddoeners bragt hy wel niet om ; maar hy onderwierp zich gehccle Volkeren door de Wapenen 3 hy keerde Steden het onderst boven; hy leidde Koningen en Veldoverften in Zegepraal. Belangende het ongeluk met remus; men is het geheel niet eens omtrent den Dader: meerendeels brengt men zelfs de fchuld over op anderen. Doch, het geen zeker is, romulus redde zyne Moeder, die zo goed als verlooren was, op de luisterrykfte wyze. Hy vestigde zynen Grootvader, die, van eer en aanzien beroofd, als in de flavernye leefde op den Troon van ^eneas. Wdlens bewees hy denzelven veelvuldige Weldaaden ; en leed bragt hy hem, ook zelfs onwillens , nimmer toe; terwyl de Vergetelheid en Achteloosheid van theseus, m opzicht tot den last, aan hem omtrent het Zeil geeven, myns oordeels, ter naauwer nood , door eene lang-gerekte Verdeediginge, ookby flappe Rechters, van vadermoord zou kunnen worden vrygepleit. WesT a  292 VERGELYKING van THESEUS halven een zeker athenienser, bezeilende,, welk eene gansch-bezwaarlyke taak het zy deze Verdediging' op te neemen, voorgeeft, dat ^egeus , toen het Schip naderde , met overhaasting boven naar de Burgt geloopen zy, om het van daar in oogenfchyn te neemen ; maar dat hy kwam te ftruikelen, en van boven nederviel , om dat hy zich zonder gevolg bevondf, of, dat 'er niemand zyner Dienaaren by de hand was, wanneer hy zich naar de Zeekant fpoedde. Aangaande den Vrouwenroof, aan welken zy zich beide fchuldig maakten, dezelve kan in theseus door generleijen glimp welvoegelyk verdedigd worden. Want,vooréérst, hy ging zich in dit ftuk meermaalen te buiten. Hy fchaakte ariadne , en antiope , en anaxo de Troezenifche; maar voor al ook, fchoon toen reeds ver op zyne Jaaren gevorderd, helena, hoewel die maar een Kind, en nog geenszins huwbaar was: terwyl hy zelf een' ouderdom bereikte, die hem het bejag ook van een wettig huwelyk hadt moeten ontraaden. Vervolgens. Hy hadt 'er minder reden toe ! Want de Jonge Maagden van troezen, van sparte, en der amazonen, die zonder wettige Verbintenis zyne Vrouwen werden, waren niet beter, noch vruchtbaarder, dan de Dogters uit  met ROMULUS. 293 uit de Gedachten van erechtheus en cecrops (£), welke hy te Athene by de hand hadt. En hierom mag men vermoeden , dat Wulpschheid en Wellust hem daar toe bragten. romulus , daarentegen, hoewel hy een aantal van weinig minder dan achthonderd Maagden roofde , nam echter, zegt men, van die alle maar alleen hersilia voor zich, en verdeelde de overige onder de beste van zyne Burgers. Voorts maakte hy, door de eere en liefkoozing daarna aan die Vrouwen beweezen, en het recht, dat hy haar wedervaaren liet, dat het gepleegde Geweld en Onrecht de gedaante kreeg van eene der fchoonde Daaden , en een ftaatr kundige Vond gefchikt om het Menschdoni by een te brengen. Hy vereenigde dus de beide Volken ; verbondt ze ten naamvden aan eikanderen, en opende een Bron van wederzydfche Genegenheid voor het vervolg, terwyl hy , tevens, zynen Staat kracht byzettede. Welk eene Achtbaarheid, en echtelyke Liefde, en Vastigheid hy aan de Huwelyken toevoegde , daar van getuigt het Tydverloop, geduurende hetwelk dezelve dand (b) De cecropiden , gelyk de erechthiden , een der oudfte Gedachten te Athene, daalden af van den eertten Attifchen Koning cecrops. T 3  294 VERGELYKING van THESEUS ftand hielden: want in een' afloop vanCCXXX jaaren dorst Man , noch Vrouw de Echtverbintenis verbreeken. Maar gelyk 'er onder de Grieken zommige zo naauwkeurig zyn , dat zy ons weeten te zeggen, wie de eerfte Vader- en Moedermoorder waren; zo draagen ook alle de Romeinen kennis, dat spurius carvilius de eerfte was , die zyne Huisvrouwe van zich liet gaan, zich beroepende op haare onvruchtbaarheid (V). By dit aanmerkelyk Tydverloop, waarin zyne Huwelyken ftand hielden , voege men derzelver Gevolgen. Beide de Koningen toch deelden onderling het Gebied, en beide Volken maakten, uit oorzaak van die Echtverbonden, niet meer dan eenen Burgerftaat uit. Maar uit de Huwelyken van theseus ontftond voor de Athenienfers noch Vriend- fchap, (O Dit Geval is zeer bekend. Men kan 'er over nazien dionysius Halicam. II B. bl. 96. gellius XVII B. 21 h. valer. maxim. II B. i h. 4 R. v. rjit welke Schryvers het ontwyffelbaar is op te maaken, dat deze gebeurtenis voorviel omtrent het 52ofte Jaar Ha het bouwen van Rome ; en dus omtrent drie honderd jaaren Iaater , dan 'er by plutarchus geleezen wordt; zo wel hier , als in de vergelyking' van muma met lvcu;gus. De geleerde sjmson , op het jaar der Wer. 377i, gist, dat men op beide plaatzen yoor SidKiffitif moet leezen -xinxKaaUn.  met ROMULUS. 295 fchap, noch onderlinge Verbintenis met iemand ; maar wel Vyandlykheden, en Oorlog, en het fneuvelen van Burgers, en, eindelyk, ook het verlies van de Stad aphidnje; alwaar zy, door hunne Vyanden aantebidden , en als Goden (d) te begroeten, dezelve ter naauwer nood bewoogen tot ontferminge, en vry geraakten van dat geene te lyden, het welk den Trojaanen naderhand overkwam door het bedryf van alexander (0- Dan de Moeder van theseus was niet alleen in gevaar ; maar beproefde met 'er daad het eigen noodlot van iiecuba , verlaaten en veronachtzaamd van haaren Zoon : indien anders deze geheele Gevangenis van jethra geenVerdichtzel zy, gelyk het te wenfehen ware, dat de meeste omftandigheden van dit Verhaal logenachtig mogten zyn ! Eindelyk is 'er vry wat onderfcheid betrekkelyk het geen men van de tusfehenkomst der Godheid ten hunnen opzichte vertelt. Want in de behoudenis van romulus waren de fterkfte blyken van de ge- (7/) Hier worden bedoeld castor en pollux, Broeders van helena , die haar gewapenderhand van de Aihenienfers weérom kwamen eisfehen. (f) Deze wordt gewoonlyk paris genaamd, hecuba was zyne Moeder. Hier heeft eene treffende Te genftelüng plaats. T 4  2Qf5 VERG. van THES. met ROMULUS. genegenheid der Goden hemwaarts; in plaats dat het antwoord door het Orakel aan jegeus gegeeven, om, zo lang hy op vreemden grond was , geene Vrouw' aan te raaken, aan fchynt te duiden , dat theseus tegen der Goden wil geteeld werdt.  LY'CURGUS, T 5  8  HET LEVEN VAN LYCURGUS, an lycurgus den Wetgever valt 'er", over het geheel, niets te zeggen, dat aan geene twyffeling' onderhevig zy. Van zyne Afkomst dog, en Uitlandigheid, en Dood; maar vooral ook van zyne handelingen in het maaken van Wetten, en invoeren eener nieuwe Regeeringsform, zyn 'er zeer verfchillende Berichten voorhanden. Allerminst is men het eens omtrent den Tyd, in welken deze uitmuntende Man geleefd heeft. Eenige verzekeren dat hy gelykelyk bloeide met iphitus (ƒ), en dezen behulpzaam was (ƒ) Zie van dezen iphitus, die een der Nazaaten van hercules was,de Aantekeningen hier boven bladz. het gansch niet waarfchynelyk is, dat lycurgus deel zoude hebben gehad aan het inftellen der Olympifche in 123, 124. m. dacier heeft aangemerkt, dat Spe»  3°° het LEVEN in het inftellen van den oLYiupiscHENViertyd. Onder deze is de Wysgeer aristoteles , die ten bewyze voorbrengt den Olympifehen discus (g), waarin men nog den naam van lycurgus gegraveerd vindt. Zy , daar en tegen, welke den tyd berekenen naar de Lyst der Opvolgingen van de Koningen te sparte (gelyk eratosthenes Qi) en apollodorus (T),) verzekeren, dat zyn Leeftyd de Spelen. Wy zouden dan een netter en naauwkeuriger bericht van derzei ver aanvang hebben. (g) Of IFerpfchyf. Deze platte , ronde , zwaare Scbyf, in de Griekfche Spelen gebruikelyk, was doorgaans van fteen of yzer, en 'er werden daarom groote kunst en krachten vereischt om dezelve tot eene aamnerkelyke hoogte voorwaarts in de lucht te werpen. (h) eratosthenfs de Cyrenaër, beroemd door zyne menigvuldige Schriften, onder welke eene Chronologie' is geweest, aangehaald hy cicero, dionys. hal. clemeks alex. en andere. Op dit ftuk heeft deze plaats, waarfchynclyk, betrekking. Hy was de Leerling, en niet (zo als Mr. dacier wil) de Leermeester van den Dichter callismchus. Gebooren onder ptqlem/Eus philadelphus werd: hy van deszelfs opvolger, ptolem^üs euehget-es, naar Alexandrie genodigd, en aanvaardde daar het opzicht over de Koninglyke Boekerye. Zie van hem vossius de Hifi. Gr. bl. 38. b. gale Opusc. MythoL Praf. (/) apollodorus de Letterkundige , was geenszins een tydgenoot van eratosthenes ; zo als Mr. d.iCier wil , maar bloeide onder den fesden ptolem.ïus , of euergetes den II. Van zyne Schriften is 'er nog een ge-  van LYCURGUS. 301 de eerde Olympiade vele Jaaren te boven ging. tiivueus (F) gist, wyl 'er, op ondcrfcheidene tyden, te Sparte twee lycurgussen geweest zyn: dat men aan den eenen, die de beroemdfle was, de daaden van beide hebbe toegekend; dat de oudlte van hun niet verre af was van den Leeftyd van homerus. Zommige voegen 'er by, dat hy homerus zelf gezien zou hebben. Ook geeft xenophon (7) genoeg te kennen, dat hy hem gedeelte van een grooter Werk voorhanden, (apollodori Bibliotheca kortelings op nieuw uitgegeeven door den beroemden heyne.) Maar het Boek van apollodorus,waarop plutarchus hier doelt,waren de chronica , dikwerf aangehaald van diogenes laêrtius en andere. Zie vossius de Hift. Gr. I, XXI, bl. o5. — gale Disfert. de Scriptoribus Mytholog. p. 8. feqq. CA') Hier wordt bedoeld raiiEus de Siciliaan, welke reeds onder den eerlten ptolemjEüs heeft gebloeid, en vele Boeken gefchreeven. diodorus, zyn Landgenoot, pryst hem vooral wegens zyne naauwkeurigheid in het Tydrekenkundige. Iets dat hier te pasfe komt. Ook wordt hy zeer gepreezen van cicero. By anderen ftond hy minder hoog te boek. Zie vossius op de aangeh. pl. I, XII, bl. 80, til. (/) Zie xenophon over de Republ. der Lacedsm. bl. 685. C. in de uitg. vmLeuncl Mr. dacier merkt aan dat plutarch. uit dit ftuk zeer veel ontleend hebbe. „ Tout ce qu'il y a de plus confidérable dans „ eet te vie." Maar hy had de woorden van xylander: Is libellus le&us muit urn lucis huk aff er et. —— niet wel begreepen.  302 het LEVEN hem voor zeer oud houdt, daar hy hem een' Tydgenoot maakt der heracmden. Wel is waar, dat ook de laatfle der Koningen van Sparte van afkomst heracliden waren: maar xenophon fchynt de vroegfte heracliden op het oog te hebben, welke aanflonds op hercules volgden. Dan hoe zeer de Gefchiedenis ook hier door twyffeling geflingerd worde , zullen wy het echter waagen een verflag te doen van het geen betreffende 's Mans leven is te boek gefleld, en ons richten naar die gene , welker verhaal het minst aan tegenfpraak onderhevig is, en op de beste Getuigenisfen rust. De Dichter simonides (m) verzekert, dat niet eunomus de Vader was van lycurgus, maar prytanis. Doch de meeste Schryvers maaken de Geflachtlyst van lycurgus en eunomus anders op. Zy zeggen , dat uit patrocles den Zoon van aristodemus gebooren werdt soüs. Uit sous eurytion. Uit dezen prytanis. Uit dezen eunomus. Dat uit het huwelyk van eunomus met zyne eerfte Vrouw' gebooren werdt polydectes ; maar dat zyn jongfte Zoon lycurgus was uit eene twede Echt met dianassa. Volgens het verhaal van eutychidas (») was ly- (m) Zie van dezen simonides hier boven bladz, 70". (n) Deze Schryver word: van plutarchus maar al- leen  van LYCURGUS. 303 lycurgus de fesde van patrocles , en de elfde van hercules (0). Onder zyne Voorouders was sous (js) de voornaamite, door Wiens beleid de Spartaanen zich ook de heloten (q~) tot knechten maakten, en uitge- ftrek- ieen op deze plaats aangehaald. Zyn naam wordt by verfchillende Schryvers verfchillend gefchreeven. De Geleerde palmerius (in Ariftoph. Vesp. v. 870. p. 158.) was van oordeel, dat da rechte fchryfwyze ware DiEUTYCHiDAs, welke voorkomt by den Scholiast van pindarus, add. voss. de Hift. Gr. bl. 170. b. in dieuchidas. (0) Zie hier de echte Geflachtlyst.- hercules, hyl- lus , cleod^us , akistomachus , aristodemus , procles (kwalyk hier boven patrocles genoemd) sous, eurypon (kwalyk hier voor en beneden eurytion geheeten) prytanis, eunomus, lycurgus. Verg. herodot. VUL B. 131. h. bl. 681. en de aantek. aldaar. (p) Van dezen beroemden ouden Spartaanfchen Koning heeft de geleerde valckenaer opzettelyk gehandeld in eene Gefchiedkundige Uitwyding buiten de breede aantekeningen op het XVgedicht van theocritus , bl. 066. volg. waar hy plutarchus ins¬ gelijks aanhaalt, en hem den byna allergeleerdften Schryver uit de geheele Oudheid noemt; Scriptorcm ex Antiquitate tota omnium ptene eruditifimum! (q) Van de Heloten hebben wy hier voor bladz. 91. met een woord gewaagd. Zy droegen dien naam van de Stad Helos, welke zy bewoonden, en werden onder eene foort van dienstbaarheid gebragt, om dat zy weigerden eene zekere Schatting aan de Hoofdftad Sparte te betaalen. Het geen plutarchus hier aan sous toefchryf t, wordt door ephorus by Strabo VIII B. bl. 560.  304 het LEVEN ftrekte Landeryen , van welke zy de Areadiërs ontzetteden , by bun gebied voegden. Men verhaak, dat deze sous eens, een langen tyd van de cLiTORiëRs (V) in eene engte, waar geen Water te krygen was, ingeflooten zynde, den Vyand beloofde al het verwonnen Land over te zullen geeven, indien hy zelf, met alle, die met hem waren , toegelaaten tot de naastgeleegene Bron, daar uit dronke. Dat hy , de Eeden gezwoóren, en het Verdrag wederzyds getroffen zynde, al zyn Volk by een riep, en zelfde Koninglyke waardigheid beloofde af te zullen ftaan aan hem , die niet drinken zou. Maar niemand kon van dorst de verzoeking' wederftaan. Zy dronken alle ! Dat hy, eindelyk, allerlaatst was toegetreeden , zich zeiven ook nog, ten blyke van ftandvastigheid, in het aanzien der Vyanden, met water 560. op rekening gefield van agis. Maar men dient te weeten , dat scus en agis Neven waren, en Zoonen van de Heracliden procles en eurysthenes; en dat zy, naar de Spartaanfche gewoonte, te gelyk regeerden. Z. valcken. op de aangehaalde plaats, bl. 268. (V) Inwooners van Clitor of Cletor, eene kleine Stad in Arcadia; thans Cardichi. Zy worden in het algemeen Arcadiè'rs genoemd. Het zelfde Geval, hier verhaald, wordt by verkorting opgegeeven in de Apo phthegm. Lacon. II Deel bl. 232. A.  van LYCURGUS. 305 ter befprengd had, maar daarop was heên gegaan , zonder te drinken , en het Land behouden had, om dat zy alle niet gedronken hadden. Hoe zeer nu deze daaden hem beroemd hadden gemaakt, is nochthans zyn Gedacht niet naar hem genoemd, maar zy kreegen den naam van eurytioniden , naar zynen Zoon eurytion (Y), om dat deze , de gunst des Volks bejaagende, en der Gemeente willende believen, de eerde fchynt geweest te zyn , die het al te willekeurige der Koninglyke magt glippen liet. Het gevolg dezer dapheid was, dat de Menigte flouter werdt , en een deel der Koningen, die het Volk hunne Magt wilden doen gevoelen , daar by in haat geraakte ; terwyl een ander deel uit Gunst of Zwakheid door den droom werdt mede gedeept , derwyze, dat sparte een langen tyd ter prooije lag van Wetteloosheid en Wanorde , door welke ook de Vader van lycurgus , Koning zynde , ongelukkig aan zyn einde kwam. want twee Burgers , die met eikanderen handgemeen geworden waren , willende fchei- (5) Dit bericht ook pausanias in Lacon. III B. 3 h. Ondertusfchen gelieve men hier den Text te verbeteren, en te leezen eurypontiden. Want de rechte naam van den Zoon van sous was euavpon, of euhyphon. :Z. valcken. op de aangeh. pl. bl. 367. I. deel. V  3o6 het LEVEN fchelden, werdt hy met een keukenmes ge-* troffen, en ftierf, het ryk aan zynen oudften Zoon polydectes achter laatende. Daar deze nu ook, niet lang daar na , kwam te fterven , dacht elk, dat lycurgus regeeren moest. Ook bekleedde hy , met 'er daad , de Koninglyke waardigheid, zo lang het niet bekend was, dat de Weduwe Zyns Broeders zich zwanger bevondt. Dan naauwlyks kwam hem dit ter ooren , of hy verklaarde openlyk , dat het Ryk , indien zy een' Zoon kreeg , aan dat Kind behooren zou. Voorts bleef hy de zaaken beKlieren in de hoedaanigheid van Voogd, By de Lacedsemoniërs worden de Vcogden van onmondige Koningen , welker Vaders overleeden zyn , nPOAlKOl (Prodici) genaamd (/). Als nu de Vrouw, hierop, in het geheim tot hem zondt, en voorflagen deed, dat zy haare Vrucht afdryven wilde ; op voorwaarden , dat hy, alsdan Koning van Sparte zynde, haar tot zyne Vrouw en Koninginne maaken zoude, wees hy (hoe zeer hy ook het gedrag van deze ontaarde Moeder by zich zeiven verfoeide) haaren voorflag geenszins van de hand; in tegendeel : hy veinsde dien goed te keuren , en aan (7) d.i. Voormonden,die,in hunne plaats,het Recia waarnamen.  van LYCURGUS. 307 aan te neemen; doch ontriedt haar zich eene Miskraam op het lyf te haaien, of door het inneemen van dranken zich zelve te bederven, en in gevaar te brengen. Hy zelf zou wel zorge draagen , dat, het geen tei wereld mogt gebragt worden , fpoedig aan een kant geraakte ! Het Vrouwmensen dus misleid hebbende , tot aan het tydflip der Bevallinge, zondt hy, zo ras hy gewaar werdt , dat zy in arbeid was, eenigen , die haar gade flaan en by blyveh moesten, aan welken in last gegeeven was , indien 'er een Meisje gebooren werdt, de Vrouwen daar mede begaan te laaten : maar zo het een Zoon was , denzelven aanftonds by hem te brengen , waar hy dan ook mede bezig zyn mogt. Gevallig gebeurde het, dat 'er een Jongske ter wereld kwam, juist zo als hy met de voornaamlle OverigheidsPerfoonen aan de Maaltyd zat. Zyne Bedienden bragten het Kind daar heen , en fielden het hem ter hand. Hy nam het, zegt men , en zich tot de aanweezende Gasten wendende , fprak hy : „ spartaa- „ nen ! ons is een Koning gebooren! " en hier op lag hy het neder in de Koninglyke Zitplaats, en gaf het den naam van charilaus (») , om dat elk zich even zeer ver- (tt) d. i. Blydfchap des Volks. V s  3o8 het LEVEN verheugd toonde ; terwyl men zich, te gelyk , niet genoeg verwonderen kon over zyne Grootmoedigheid , en Rechtvaardigheid. Hy had in het geheel acht maanden geregeerd. In het vervolg bleef hy ook zeer gezien onder de Burgerye, en de meeste , by welken zyne Deugdzaamheid te over bekend was, fchikten zich eer uit eigene beweeging' om zyne bevelen volvaardig uit te voeren, dan dat zy hem gehoorzaamd zouden hebben om dat hy 's Konings Voogd was, en de Koninglyke magt in handen had. ■Ondertusfchen ontbrak het ook niet aan Nyd , en men vondt 'er, welke hun best deeden om hem , terwyl hy nog jong was, den voet te lichten, eer hy te groot werdt; inzonderheid de Nabeltaande en Vrienden van de Koninginne Moeder, welke oordeelde , dat zy ten toon was gefield. Zelfs beflond haar Broeder leonidas op zekeren tyd lycurgus openlyk te lasteren, zeggende, dat hy vastelyk wist, dat deze eens regeeren zou! - ii« Hy wekte door dit zeggen als by voorraad achterdocht tegen lycurgus , indien den jongen Koning in het vervolg iets overkwam , dat zulks door de geheime lagen van dezen was uitgevoerd. Zoortgelyke geruchten werden 'er ook door het Wyf uitgeflrooid. Waarom hy, moeijelyk geworden, en vreezende voor de onzekere  van LYCURGUS. 309 kere uitkomst der zaake, befloot buitens Lands te gaan, ten einde het vermoeden te ontwyken, en zo lang om te zwerven , tot dat de Zoon zyns Broeders, tot zyne Jaaren gekoomen, zelf eenen Erfgenaam der Kroone zou hebben voortgeteeld, en dus de Opvolginge verzekerd. Hy ging, derhalven , fcheep, en landde eerst aan op preta; onderzocht de Regeeringsform , aldaar plaats hebbende , en genoot den omgang van hun , die men 'er als de Aanzienelyklten eerde. Vele hunner Wetten bekoorden hem dermaate, dat hy dezelve affchreef, om ze met zich te neemen, en 'er thuis gebruik van te maaken. 'Er was 'er evenwel ook , die hy zyne aandacht onwaardig keurde (v). Eenen van die gene , welke in creta voor de verftandigfte en kundigfle Mannen in het ftuk van Regeeringe gehouden (v) Deze Iaatfle woorden bewyzen genoeg, dat plutarchus van gevoelen was , dat lycurgcs geenszins alle de Wetten der Cretenfers over nam: en hier door vervalt dan van zelf de Helling van polybius VI B. bl. 63o. dat lycurgus niets van deze Eilanders ontleende, om dat 'er zich hier en daar merkelyk onderfcheid tusfchen de beide Regeeringsformen opdoet. Dat lycurgus de Wetten en gewoonten van creta in veele opzichten overnam , getuigen de kundigfle onder de Ouden uit eenen mond, als plato, aristoteles; en vooral ook ephorus gecopiëerd djor strabo in het Xde Boek. Fr. Fert. V 3  3io het LEVEN den werden, wiens naam was thales (V)s haalde hy door goede woorden en bewoning van Vriendfchap over om na Sparte te gaan. Deze thales Hond te boek voor een Lierdichter, en fcheen ook uitterlyk die Konst te beoeffenen ; maar met 'er daad verrichtte hy het Werk van de uitmuntendfte Wetgevers. Want zyne Lierzangen waren zo vele Redevoeringen , in welke de gehoorzaamheid aan de Wetten en onderlinge Eendragt aangeraaden werdt door middel (m>) De befchuldi^ing Tin Mr. dacier , dat plutarchus hier dezen thales verward zou hebben met thales den Milefier, een' der Seven Wyzen van Griekenland , is e^en verkeerd , als zyne Vertaaling : Qiii pajfoit pour tin des Sages de la Crece : 'er Haat in den text ix.it, d i. aldaar, te weeten in Creta, ge-Iyk wy vertaald hebben De Lierdichter, h'er gemeld , een tydgenoot van lycurgus , was een der éeriie Dichters van Griekenland. De meeste der oude Schryvers (als ephorus by stkabo op de aangeh. plaats, X B. 842. bl. , sextus emp. bl. 68. pausanias , bl. 35. enz ) noemen hem thalf s. Dus ook ïhtcmrch. hier ter plaatze , en beneden in het leven van agis en cleomenes bl. 799. F. en dit meende de geleerde kuster op suidas II D. bl. 163. dat de echte naam was. Andere noemen hem thaletas. Zo doet zelfs plutarchus II D, bl. 1134. D. 't Is hier de plaats niet , om 'er meer van te zeggen. Die gelegenheid heeft kan nazien simson. Chron. ad A. M. 3110. perizon. ad .fëlian. XH B. 50 b. fabjuc. Bibi. Gr. Vol. I. p. 236.  van LYCÜR. G U S. 311 del van de lieffelykfte toonen, en Maatgezangen , welke even bevallig, als beweegelyk waren. Hier door werden de Zeden van de Toehoorders ongemerkt verzacht , en men vereenigde zich algemeen tot het beyveren van loffelyke d.aden; daar te vooren een onderlinge Haat in aller harten zitplaats genomen had: des hy, in zekeren fin, voor lycurgus den weg bereidde om dit Volk te befchaaven. Van creta voer lycurgus naar asie (*) : willende , zo men zegt , de Levenswyze der Cretenfcn, die fpaarzaam en geftreng was , met de Ionifche verkwisting' en weelde vergelyken ; (evengelyk de Geneesmeesters zwakke en gebrekkige Lichamen wel eens tegen gezonde overilellcn,) om dus het onderfcheid van Zeden en Re- gee- f» Verftaa klein asie ; anders ionie , 't geen in Jaatere tyden wegers weelde, dartelheid en verwyfd. heid befaamd was. Of zulks in de tyden van lycurgus reeds plaats hadt , zoude men mogen twyffelen. De Steden daar gebouwd waren Volkplantingen van de Athenienfers , die derwaarts togen onder het geleide van nileüs , den Zoon van codrus , en zyne Broeders, in het jaar der Wereld 2948. Zy bouwden 'er toen die beroemde XII Steden: Miletus, Ephefus, Myus, Priëne, Colophon, Lebedus , Teos, Erythra, Clazomen*ls d. i. 173 Jaaren laater. V 4  3ia het L E V E N geeringen door te zien. In Ionië kwa- men hem toevallig , zo het fchynt, in handen de Gedichten van homerus, welke daar bewaard werden by het Nagellacht van creophylus fjy). Ras bemerkte hy, dat -men in dezelve zo wel de belangryklte Lesfen voor het Burgerlyk Bellier en de Zedekunde aantrof, als zy gelegenheid gaven tot Vermaak en Uitfpanning, en ging, derhalven, met groote graagte aan het affchryven en byeenvoegen derzei ver, met voorneemen om ze herwaarts over te brengen. Want deze Gedichten waren toen reeds al, door de geringe kennis , die men 'er van had, by de Grieken beroemd : maar men vondt 'er maar weinigen, die eenige losfe brokken dezer poesye , welke , zo als het viel, .dan eens in deze, dan in gene handen ge-< raakte, bezaaten. lycurgus was de eerfte die haar volkomen bekend maakte. De iEgyptenaars zyn van meninge, dat ly- (yj creophylus, de Zoon van astycles, geboortig, volgens het gemeen gevoelen, van samos: volgens andere van chios : een gemeenzaam Vriend van homerus, die, zegt men, eenigen tyd, by hem vertoefde , vvyl hy ook zelf een Dichter was. Zie suidas It D. bl 273. strabo XIv r. bl. -3Ö. calu mach Epigr. VIII. «lian V. H XIII. B. 14H. J>e gevc-one Lezing heeft hier kwalyk cleophylus, dat de Fr. Vert. volgt.  van LYCURGUS. 313 lycurgus ook hen bezocht hebbe, en dat hy , voornaamelyk ingenomen met eene hunner Inrichtingen , volgens welke het Krygswezen van de andere Ordens afgezonderd is , dezelve naar Sparte overbragt ; waar hy, door het afzonderen der Ambachten en Handwerkslieden, welke hy op zich zeiven deed ftaan (2) , een waarlyk recht befchaafd en gezuiverd Gemeenebest daar ftelde. Dit zelfde getuigen ook eenige Griekfche Schryvers ten voordeele der JÈgyptenaaren. Maar dat hy ook in libye (V) en iberie (b) , geweest zou zyn: dat hy door Indië zou gezworven, en omgang hebben gehad met de gymnosopiiisten (Y); zulks (z) De Landbouw en Handwerken werden aan de Heloten overgelaacen Z. turpin Republ. van Sparte, bl. 9. Geen Laconisch Burger mogt een Handwerk ©effenen. Zie ^elian, v. H. vi. 6. alwaar de Gel. peRizoNius uit aristotel.es opmerkt, dat de Ambachten ook in andere Gemeenebesten veracht, en de Handwerkslieden geen deel aan de Regeering hadden. Maar hier door wordt het Bewys der .flïgyptenaaren vry wat ontzenuwd, add. herod. II B. i(5j h. enz. (a) Gewoonlyk Africa. (£) d. i. Spanje. (c) Anders Brachmantn. Zy kreegen den naam van Gymnofophhten , of naakte Wyzen, om dat zy grootendeels naakt gingen. Zie brucker'ï eerfte Beginz. van de Hift. der Filofofie, bl. 42, 43 derNed. witg. V 5  314 het LEVEN zulks weeten wy niet dat door iemand an« ders verhaald wordt , dan door aristocrates , den Zoon van ipparchus , den Spartaan (aT). De Lacedsemoniers, middelerwyl, hadden groot verlangen naar lycurgus in zyne afwezigheid , en zonden dikwyls om hem; want zy zagen , dat hunne Koningen niet meer, dan den blooten naam en het uitterlyk aanzien hadden; daar hy, in tegendeel, ais gefchaapen fcheen om te regeeren , en het vermogen bezat van menfchen te kunnen leiden. Ja zelfs werdt 's Mans terugkomst niet uitgewerkt zonder medeweeten der Koningen (e). Deze naamlyk , leefden in hoope , dat, als hy 'er eens weder was, zy van het Volk minder geplaagd zouden worden (ƒ). In deze Gelleldheid der Ge- moe- fV) Deze Schryver wordt ook aangehaald op het einde van dit leven van lycurgus. Hy had de Gefchiedenis van Sparte befchreeven : waarvan men het IV Boek vindt aangehaald by athln^us , bl. 02. E. () , dat 'er zo vele Raadsheeren werden benoemd , om dat van de XXX Aanzienelyke Spartaanen , welken zich met lycurgus vereenigd hadden , 'er twee waren geweest , die , door vreze bevangen , van de onderneeminge hadden afgezien. Maar spluerus (q) verzekert, dat 'er van den begin- (p) aristoteles handelt opzettelyk over de Republiek van sparte in zyne Politica II B. VII h. Maar het hier aangehaalde is waarfchynelyk ontleend uit zyn groot Werk , waar van wy boven gewaagden , bladz. 91. (#) Ook deze sphjerus , die ten tyde van ptolem^üs den III bloeide, heeft vela Schriften nagelaaten, als' het Leven van socrates, van lycurgus , Spartaanfche Cefchiedenisfen : enz. Zie vossius de Hiflor. Cr. bl. 87. b.  van LYCURGUS. 321 ginne juist zo vele geweest zyn , die kennis van het voorneemen gedraagen hebben. Misfchien fchuilt 'er ook wel iets in het getal zeiven , het welk beftaat uit het sevental door het viertal gemultipliceerd. Daarby is dit ook het eerst volmaakt Getal na het Sestal, wyl het gelyk is aan alle zyne deelen. Dan myn gevoelen is eer, dat hy juist dit Getal verkoos, op dat de Raad uit XXX Leden beliaan zoude, de beide Koningen mede gerekend (r). Zo groot was de yver, welke lycurgus bezielde ter bevestiginge van deze Inftelling, dat hy zich naar delphi begaf, en van daar de Godfpraak , hier toe betrekkelyk, en by hen rhetra (Y) genoemd, medebragt. Zy is van dezen inhoud i „ Dat „ hy , na een Tempel geflicht te hebben m voor den jupiter van Griekenland, en de „ minerva van Griekenland : na het Volk in Kerfpels gefcheiden te hebben, en „ dertig Wyken afgedeeld: na eenen Raad „ ingefteld en den Koningen toegevoegd te „ heb- O) De waarheid is, dat dit getal overeen kwam, en gelyk ftond met het Getal der Wyken, in welke Lacedaünon verdeeld werdt, gelyk zo aanftonds blyken zal. (s) Hier van beneden nader, lycurgus wilde, dac zyne Wetten als zo veele Uitfpraaken der Godheid ge> houden werden. I. deel. X  322 het LEVEN „ hebben, de Volksvergadering' , van tyd „ tot tyd, moest by een roepen tusfchen „ babyca en knakion , ten einde aldaar, „ Raadswege, omtrent het Gemeenebest den Volke Voorftellingen te doen, en „ voorts de Vergadering wederom te fchei„ den. Maar dat de Keure en Bekrachti„ ging by het Volk zou zyn." (V) In deze Rhetra worden de Spreekwyfen *Taas *Taasai , en übas übasai gebezigd voor „ het Volk in zekere afdeelingen „ te onderfcheiden en af te deelen," waar van zommige *TAAI f andere £ibai door hem genoemd werden. De Koningen droegen daar in den naam van APXArETAl (jï). Het byeenkoomen in de Volksvergaderinge heette 'er AnEAAAZElN, om dat hy apollo (V) wilde doen doorgaan voor den geenen, (?) Wy hebben deze Grondwet der Spartaanfche Republiek, welke doorgaans zeer gebrekkig in de Uitgaven van plutarchus voorkomt, vertaald naar de verbe. terde lezinge opgegeeven door den Hoogleeraar valcke» kacr in de bovenaangeh. aantekk. op theocritus, bl. 291. Wy zullen ons hier daar over niet verder inlaaten. De geheele volgende Periode van plutarchus is in de Franfche, en andere Vertaalingen, hoe noodzaakelyk dezelve ook zy tot verftand van het overige, weggelaaten. (u) d. i. Hoofdbekiders, en Aanvoerders, (y) Dit gevoelen fteunt op een' zwakken en bedriegelyken grond: de overeenkomst, naamlyk, van klank tus-  van lycurgus: 323 nen , van wien men het Begin en de Oorzaak zyner Wetgevinge hadt af te leiden. De babyca en de knakion worden nu onder den eenen naam van den oenuns begreepen (w). Maar aristoteles verklaart dit anders , en maakt van den knakion de Rivier, en van de babyca de Brug (x). In het midden tusfchen deze twee Stroomen, werden de Volksvergaderingen gehouden (y). Men zag 'er geene prachtige Colommen , noch eenigen anderen Toeltel. Want hy oordeelde , dat dit alles weinig baaten kon tot het neemen van verffandige befluiten , maar veel eer hindernis daar aan toebrengen; aangezien in de wufte Gemoederen der t'zaamgekoomenen allerleije ydele en nietige Gedachten worden verwekt, wen zy het tusfchen het Spartaansch woord Apellazein , en dea naam van apollo. ; w) Aan deze Rivier oenuns was de Stad Lacedamon, of Sparte , gebouwd (x~) Het gevoelen door plut. voorgedraagen is, on. getwyffeld, het waarfchynelykfte, om dat het zich niet te wel begrypen laat, hoe het Volk tusfchen de Rivier en de Brug kon vergaderen. De Babyca was, waarfchynelyk, een Arm van den Knakion, en dit de oude naam van den oenuns. Tusfchen deze twee armen , als in eene afgeflootene plaats, werdt de Volksvergaderinge der Spartaanen gehouden. (?) In de opene Lucht, gelyk by onze Voorvaders," X 2  324 het LEVEN het oog vestigen op de Standbeelden, en Schilderyen; of de Spreekgeftoelten voor de Tooneelen (z\) , of de kunstig vercierde Gevvelfzels der Raadzaalen gadeflaan. • Geduurende de Vergaderingen zelf, liet hy aan niemand anders toe eenig voordel te doen : maar het Vulk was meester dat geene , wat door den Raad en de Koningen voorgelteld was, of door goedkeuring' te bekrachtigen , of door afkeuring te verwerpen (a). Toen echter, in laater tyd, het Volk de voorflagen van den Raad, door 'eiof iets uit te werpen, of by te zetten, verdraaide en geweld aandeed, voegden de Koningen polydorus en theopo.mpus (b) de («) In de Schouwburgen waren voor het Tooneel. of de Scena, uitgebouwd Profcenia, verheevene plaatfen, op welke de Spreekers te voorfchyn traden, en dit is van het Toneel overgebragt tot de openbaare Vergaderingen , in welke de Redenaars, insgelyks, verheevene plaatfen beklommen. De uitval, welken plutarchus hier met reden doet, leert ons, dat de Raajzaalen van zynen tyd met veele nuttelooze cieraaden waren opgepronkt Ook werdt het Volk toen dikwerf in de Schouwburgen bycen,eroepen, .«) De Keure des Volks beflond hier in , dat het den Voorflag des Raads, zo als die lag, kon goed keuren, of verwerpen. (b~) polydorus de Zoon van alcamenes was een tydgenoot van 1 omulu-, en de Arrptgenoot van theoP impus. Onder de Regeering dezer twee beroemde Koningen  van LYCURGUS. 325 de volgende woorden by de rhetra : „ Maar byaldien her Volk den Raadsvoor„ flag mogt trachten te verdraaijen , dan „ zuilen de Oudlten, en opperlte ' anvoerders ontfcheiders zyn". Dat is, de Raad, met de Koningen aan het hoofd, zullen dien wil van het Volk niet bekrachtigen, maar de Vergaderinge fcheiden, en ganfchelyk uit eikanderen doen gaan, wyl men den voorllag des Raads op eene onwettige wy-. ze poogt te ontzenuwen en te verdraaijen. Ook wisten zy het der Gemeente te beduiden , dat apollo zelf deze woorden 'er by hadt gevoegd. Gelyk tyrtjEtjs fY), hier van ergens gewag maakende, zich dus laat hooren : ,. Van gen werdt de bloedige oorlog tusfchen de Mesfeniërs en Spanaanen gevoerd, en ten vooideele der laatftea beflist. Z. sigonius in de lyst der Koningen van Laceda?mon, achter cracius, bladz. 462. CO Deze Dichter leefde ten tyde van den tweeden Mesfenifcken Oorlog , en ontvlamde den moed der Spartaanen, dien het hart door herhaalde verliezen ontzonk, telkens weder door zyne beruchte krygsliederen, waarvan nog eenige weinige overig zyn, uitgegeeven, onder andere, door den Heer klotz. Er. zyn meer andere byzonderheden van hem voorhanden » té breed om hier te vermelden. x3  3£ó* Het LEVEN „ Van Python (d) afgereisd , daar zy apollo hoordes, Vertrokken zy naar Huis met Wetten voor den Staat. „ De Godfpraak koos vooreerst. in overwyze woouien , ,, Het twéétal Koningen tot Hoof'en van den Raad. Dan moesten ó'Oudften ; dan de flurgerye volgen, „ En doen naar't hoog bevel, dat hun de Khetra gaf." Na dat lycurgus deze gemengde Regeeringsform hadt ingelreld, vondt men 'er niet te min onder hen , die na hem kwamen , welke , opmerkende, dat de oligarchie CO nog niet genoeg getemperd; nog al te vermogend was : dat zy, om met plato te fpreeken (ƒ) nog uklpattede en weelderig was ; — haar eenen breidel in den mond wierpen; de magt naamelyk der ephori (g) cmtrent CXXX Jaaren na lycurgus , wanneer (d) Oude naam der Stad Delphi, waarvan apolls muius ■ en de Priesteresfe pythia heette. (e~) Regeering, die in handen van weinige is. (f) °P de bovena .ngehaalde plaats , L. III. de Legg. p cqi. C. ed. Ficin. De Wysgeer fpreekt overdragteiyk. en zyne Metaphora is ontleend van toomelooze Paarden. (g) Het woed epho^us betekent na genoeg herzelfde, als ^pi-copis, dat is Opzien der, of Toeziender. Zodanige waren 'er vyf in getal te Sparte; zy werden nit het Volk gekoozen; hun ampt duurde niet langer, dan een jaar en was ingericht ter bereugeling van de Magt der Koningen. Zie cragius de Rep. Laced. p. I3i en volgg.  van LYCURGUS. 327 neer elatus tot eerften ephorus werdt aangefteld, onder de Regeeringe van den Koning theopompus, welken men verhaald dat, wanneer hy door zyne Huisvrouwe fmaadelyk bejegend werdt, om dat hy het Ryk aan zyne Zoonen over zoude moeten geeven in minder aanzien, dan hy het ontvangen hadt, antwoordde: In hooger aanzien; denk ik , naar maate het duurzaamer zyn zal (h). Want, in de daad , dat geene kwyt geraakt zynde, wat het te veel hadt (O, kwam het even daar door den Nyd te bo- (h) Dit zelfde geval wordt verhaald van valerius max. IV, t. ex. ext. 8. (j) ., aristoteles was hier omtrent van een ander gevoelen. Hy vondt veele gebreeken in deze inftelünge der Ephori. Vooreerst fcheen hem hunne magt te groot, en zeer naby koomende aan de Tyrannyë. Want de Koningen zelfs waren genoodzaakt hun Hof by de Ephori te maaken. Vervolgens mishaagde het hem, dat zy gekooren werden uit het Volk. Want het gevolg hier vr.n was, dat het meeste deel van hun lichtelyk om was te koopen, gelyk de ondervinding zulks dikwyls leerde. Ten derden oordeelde hy het belacchelyk, dat Volk zonder opvoeding, of kennis, oordeel velde n:ar goedvinden , en niet naar befchreevenc Wetten. Eindelyk; hy keurde af de levensmanier der Ephori, welke, zeer ongeregeld zynde, langzaarnerhand bedierf den geftrengen Levensregel, welken men aan de andere Burgers had opgelegd. De Ephori veroorzaakten te Sparte dezelfde wanorX 4 ders,  328 het LEVEN boven en het gevaar van dat geene te lyden , wat de MEssENiëRs en argiven hunne Koningen hadden aangedaan , om dat zy nergens in toe wilden geeven; noch iets van hunne magt aan het Volk inwilligen. En dit was het , dat de Wysheid en het Doorzicht van lycurgus in het helderst daglicht plaatfle voor hun , die het oog vestigden op de nabuurige en aan sparte vermaagfehapte (k) Staaten van messene en argos; op de Beroerten in dezelve, en het onltaatkundig bellier hunner Koningen. Die Staaten toch, en Koningen,offchoon zy van aanvang geen minder deel bekoomen hadden , dan de Spartaanfche; ja zelfs een geluk- ki- ders, als de Gemeenslieden veroorzaakten te Rome. Met dit al blyft het echter altyd' zeker, dat theopomp'us den Staat van Sparte duurzaamer maakte door de magt der Koningen te bepaalen. Zie aristoteles Politic L. II, c. 7. Fr. Fert. (k) plutarchus neemt messene,en avgos, aan spa*. te vermaagfehapte Staaten , omdat na de bekende terugkomst der heracliden in Peloponnefus de drie genoemde Steden van hun bemagtigd werden. TEME Nys werdt toen Koning van Argos: zyn Broeder cres" phontes van Mesfene, en de twee Zoonen van eenderde" Broeder ARISTt 'df mus eurymhehks en phoclks van parte De Maagfchap dier Staaten beftond der' halven hier in, dat hunne Koningen alle ueracl.den' ofNazaaten van hercules waren. Zie, onder ard' PApsiji, bl. 285. - '  van LYCURGUS. 329 kiger Lot fchecnen te hebben getroffen, dan zy (/), genooten evenwel geen beftendig geluk, maar toonden, na dat de Overmoed der Koningen, en de Weêrbarftigheid der Gemeenten hun Staatsgebouw in duigen geworpen had , dat de Man, die het Gemeenebest der Spartaanen zo verftandig had ingericht , en de klem van Regeering in verfcheidene handen gegeeven, hun wel met volle waarheid als een groot geluk door de gunst der Goden te beurt gevallen was. De tweede en meer ftoutmoedige Inftelling van lycurgus is de Verdeeling der Landeryen. Want d.,ar 'er eene fchrikkelyke Ongelykheid plaats gegreepen hadt , en het Land vervuld was met een aantal Lieden , die volftrekt behoeftig waren, en geene bezittingen hadden; terwyl de Rykdom in den fchoot van maar zeer weinigen toevloeide; overreedde hy — , ten einde hy de Hoogmoed, en Weelde, en Nyd, en het Bedrog, benevens die Gebreken, welke nog ouder en ver- (/) Dit ziet op de verdeiinge van pbloponnesus door het Lot gefchied tusfchen de zo evengenoemde aframmelingen van hercules, onder welke cresphontes, die gaarne messene hebben wilde, als ongelyk vruchtbaarder en ryker, daar toe eene Kunstgreep gebruikte, welke verhaald word van afollodorus ÜibL II, 8, 4. en poly&nus bl. 23-  33° het LEVEN verderflyker waren; Rykdom, naamlyk, en Armoede, uit den Staat verwyderen mogt zyne Medeburgers, dat zy alle de Landeryen zonder onderfcheid aan het Gemeenebest overgaven, om dezelve wederom, van vooren aan, in gelyke deelen te verdeden, en alzo met eikanderen in de volmaaktlTe gelykheid te leeven, zonder dat de een meerder goed had, dan de andere, en 'er geen Voorrang ware, dan die door verdiende was verkreegen. Terwyl men ook geen onderfcheid , of" ongelykheid tusfchen den eenen Burger of den anderen zoude aantreffen, ten zy dan die , welken of de fchandvlek van kwaade , of de roem van goede daaden te wege bragt. Vervolgens de zaak zelve, die zyne redenen hun fmaakelyk hadden gemaakt, ter uitvoer brengende, verdeelde hy alle de overige Landen van het Laconisch Grondgebied in het ronde onder de Bewooncrs , en maakte 'er XXX duifend Deelen van. Maar het naastgelegen Land, dat aan de Stad sparta zelf behoorde , daar van maakte hy IX duifend Deelen, naar het getal der geboorene spartiaten. Zommige verzekeren , dat lycurgus niet meer dan fesduifend afdeelingen maakte , en dat polydorus 'er naderhand drieduizend byvoegde. Andere zeggen , dat de eene helft der IX duifend van dezen, en de andere helft van ly-  van LYCURGUS. 331 lycurgus gemankt werdt. Elk een van deze porden was zo groot, dat zy jaarlyks opleveren konden LXX Medimnen (m) Gerst voor den Man, en XII voor de Vrouwe; en van de natte Vruchten naar evenredigheid. Want hy oordeelde dezen voorraad genoeg toereikende om 'er het Lichaam welgedaan en in gezondheid mede te onderhouden, zonder iets daar boven te behoeven. Het wordt verhaald , dat hy daar na eens , van zekere reife buiten 's Lands te rug koomende, en langs de koornakkers trekkende , welke pas gemaaid waren , zyn oog vallen liet op de Koorntasfen, welke alle op gelyke wydte, en op gelyke hoogte o-efchaard Honden, en daarop begon te glimlacchen , en tegen zyn Gezelfchap zeide : „ Het fchynt wel, dat geheel laconica het , erfdeel is van een groot aantal Broede„ ren , welke het eerst onlangs onder zich ,., verdeeld hebben". ' Vervolgens maakte hy ook een begin met het verdeelen der roerende Goederen , ten einde alle ongelykheid en onregelmaatigheid uit te delgen. Maar gemerkt hebbende , dat (m) Dit was eene grootere foort van Koornmaare. Doorgaans meent men , dat de iiedimmus fes Muaden hielde. Andere brengen hem wel op zeven of acht. Z. nepos Leven van Atticus, 2 h.  33* het LEVEN dat men het ongaarne lyden zou, indien hy hieromtrent rechtsreeks te werk ging, floeg hy eenen anderen weg in, om door zyne Staatkundige fchtkkingen de Gierigheid van haare voornaamfte lleunzels te berooven. Vooreerst fchafte hy alle goude en zilvere geldmunt af, en beval het yzer maar alleen te gebruiken; terwyl hy, evenwel, aan een groot gewigt en zwaarte van Yzer niet, dan maar eene geringe waarde gaf, zo dat men tot het ontvangen van Hechts X minm (V), fchier een geheele Schatkamer in huis van doen hadt, benevens een befpannen wagen om het over te voeren. Naauwlyks was dit in trein gebragt, of een aantal van Ongerechtigheden verdween uit Lacedasmon, Want wie zou iets willen fteelen, of ten gefchenk ontvangen, of aan anderen ontneemen , of rooven willen , dat noch gefchikt ware om te verbergen, noch begeerlyk om te bezitten, noch zelfs eenig voordeel aanbrengen kon , indien men het tot kleinere Hukken vormde. Want hy deed, zegt men, het yzer gïoeijend in azyn Iteeken; en daar 'er dus de gef hiktheid om feherp gemaakt te kunnen worden van verlooren ging, ontnam hy 'er, tevens, het gebruik aan en de waar- (">;) d. i. Briehonderd Guldens, wordende elke miva op dertig Guldens gerekend.  van LYCURGUS. 333 waarde voor andere dingen, om dat het bot en krachteloos geworden was. Hierna deed hy de onnutte en overtollige Handwerken uit den Staat verhuizen , welke misfchien , ook zonder dat zy door iemand uitgedreeven werden , meerendeels met de gewoone Munt hun affcheid zouden genoomen hebben , om dat 'er van de gemaakte Goederen geen vertier te hoopen was. Want het yzergeld kon men niet uitvoeren naar de andere Griekfche Staaten. Het hadt daar geen' prys, cn men dreef er den fpot mede ? des 'er geene gelegenheid was om zich buitenlandfche waaren of fnuisteryen aan te fchaffen; ook kwamen 'er geene Koopmanfchappen in de Havens binnen zeilen. Geen listig Sophiftisch Redenaar; geen reizend Goedergelukzegger; geen Bordeelhouder; geen Goud- of Zilverfmid, afgericht om kostbaare Kleinodiën te vervaardigen , vertoonden zich in het Laconisch Gebied, waar uit geen Geld te haaien was. De Weelde , integendeel , langzaamerhand verllooken van die dingen, welke haar gewoonlyk koefteren en aankweeken, verwelkte van zelve. De Ryken hadden niets vooruit , nadien de Overvloed noit in de gelegenheid was om zich in het openbaar te vertoonen , daar zy als in huis bemctzeld en opgeflooten lag j en werkeloos gehouden  334 het LEVEN den werdr. En dk was ook de reden , waarom de daaglykfche en meest nodige Huisraad , als Rustbedden, en Stcelen , en Tafels, hier het best en kunfligst vervaardigd werden , en dat de Laconifche Beker, cothon genoemd (o), by uiritek geroemd werdt, vooral voor de Legers , zo als critias (p) meldt. Want hy verborg het Water, dat men uit noodzaak drinken moest, en dat doorgaans afzichtelyk voor het oog was , door zyn kleur ; en daar het troebele van binnen op den in het midden uitftekenden grond hangen bleef, en dus te rug werdt gehouden , kwam het vocht zo veel te zuiverder in den mond. Ook dit was het Werk van den Wetgever. Want hy trok de Werklieden af van het nutteloofe, en gewende hen dus, dat zy hunne kunst uitoeffenden in het fraay bewerken van Noodwendigheden. By (o) Deze Spartaanfche Beker wordt befchreeven by ITUemus X! B. 10 h. en door casaubonus in de aantekk. op die plaats bl 8o:. O) De eigene woorden van dezen critias worden aangehaald by atheusus op de aanjreweezen plaats, plu "rchus beroept zich ook op hem in het leven van cimon bl. 489. b. Zyne IltAflbiM , of regeeringsformen (want hy hadt de Spa: taanfche ni t alleen befcireeven) worden aangetogen van j. pollix VII B. 13. h § 59. Zie ook c saubon. ad Athen. p. 779. Vosf. de Hist. Gr. bl. 168. b.  van LYCURGUS. 335 By zich zeiven voorgenoomen hebbende om de Weelde nog beter aan den band te leggen, en de begeerte om ryk te willen zyn geheel uit te roeijen , jvoegde hy , by de twee reeds gemelde Inrichtingen , nog eene derde zeer uitmuntende ; naamelyk de algemeene maaltyden , bevelende , dat alle zyne Burgers op eene plaats te zaarnen moesten eeten : dat de fpyfen en toefpyfen daar by gemeen moesten zyn, en volgens het voorfchrift der Wet. Dat men zich te huis niet mogt vergasten, noch aanliggen op kostbaare Bedden, aan Tafels , op welke de Slagers en Koks de lekkerfte fpyzen verzorgd hadden , ten einde men zich in het durftere mesten zoude , even gelyk de veelvraatige Dieren , en te gelyk met zyne Zéden ook de Lichaamen bederven, door zich over te geeven, aan allerleije begeerlykheid , en het Lyf aanhoudend op te vullen; waar van de gevolgen waren een langduurige Slaap , warme Baden, eene aanhoudende Vadfigheid, en de dagelykfche behoefte van Geneesmiddelen , niet anders of men dag aan dag ziek ware. Waarlyk , dit was iets groots! Maar nog grooter was het, dat hy den Rykdom Qq) in veiligheid ftelde , op Hier heefc eene Perfoonsverbeelding plaats. Zie de  336 het LEVEN op dat niemand hem naar zich fleepen mocht. Dat 'meer is , dat hy hem onbegeerlyk ? ja zelfs tot geen Rykdom maakte (gelyk theophrastus het uitdrukt (V)) door het gemeen maaken der Maal tyden , en door de fobere Levenswyfe op dezelve. Want men hadt geen gebruik noch genot; noch zelfs eenig gezicht of vertooninge van prachtigen Toeftel; nademaal de Ryke zich met den Armen aan eene en dezelfde Tafel begaf. Waar van daan-ook het wereldkundig fpreekwoord ontfïond , dat van alle Steden onder de Son de Stad sparta de eehigfte was , in welke de God plutus (s) blind gelaaten werdt, en roereloos lag, gelyk een Beeld, zonder geest of beweeginge. Ook was het niet geoorlofd zich ter algemeene Maaltyd te vervoegen , na dat men voorde volgende aantekening, letter (s\ Wy hebben hier aan de gemeene lezing eenen - voegelyken Sin trachten te geeven , fchoon de plaats waarfchynelyk die verbeteringe behoeft , welke door den Heer br va ne is opgegeeven. (r) Dit zelfde zeggen , herhaald in de Apophthegm. La?on. bl. 226 , E , wordt insgelyks aan den beroemden en genoeg bekenden t(ieophrastus , Leerling "van aristoteles ; groot Wysgeer en Schryver , toegekend II Deel bl. 527 , ]~>. (j) De God der Rykdornjnen , welke verbeeld werdt blind en kreupel te zyn. z. hoogstr. Heid. God. bl. 15a.  van LYCURGUS. 337 vooraf te huis gegeeten en zyn bekomst gekreegen hadt; devvyl de overige Gasten zeer naauvvkcurig acht gaven , wanneer iemand niet gelyk op met htm at of dronk ; zulk eenen overlaadden zy met fcheldvvoordeii van wegen zyne onmaatigheid , en om dat hy te lekker was , om zich met de algemeene Spyzen te vergenoegen. Door deze laatfte Inftelling' zegt men i dat hy wel den 'allergrootften ondank by de Vermoogendllen onder de Spartaanen behaalde; welke dieswege ook, met veel misnoegen en getier , tegen hem te zamen rotteden. Des hy eindelyk , daar men van alle zyden met Iteenen naar hem begon te werpen , gedwongen was zich op den 'loop te begeeven , en de Vergaderinge te verlaaten. Hy liep zo fnel, dat niemand anders hem inhaalde , voor dat hy den Tempel, werwaarts hy vluchtte, bereiken kon. Alleen een Jongeling, hoezeer anderzins van geene kwaade inborst, maar die zeer haastig en oploopend was, geheeten alcander , zat hem dicht op de hielen , en lloeg hem , wanneer hy» juist eeris omkeek , met zynen ftok het een oog uit. ■— lycurgus , door deze kwetfuur geenfins van zyn ftuk gebragt , hielde hierop aanftonds ftand ; wendde zich om naar de vergramde Burgers ; toonde hun zyn bebloed Gelaat, en L deel. V dal  333 het LEVEN dat hy zyn oog kwyt was ! Dit gezicht maakte hen , op een oogenblik, geheel befchaamd en verleegen, zo dat zy den alcander in zyne handen overleverden , en hem zeiven in ftaitfle t'huiswaarts begeleidden , openlyk toonende hoe zeer zy getroffen waren , en deel namen in het ongelyk hem aangedaan, lycurgus , van zyne zyde, liet hen , onder betuiginge van zyn genoegen over deze behandeling , henen gaan ; maar alcander nam hy met, zich naar binnen • aan wien hy echter met woord noch daad eenige harde behandeling wedervaaren liet. Alleenlyk zondt hy zyn gewoon Gezelfchap en Huisbedienden van de hand , cn beval alcander, dat hy hem bedienen zoude. Deze , die , gelyk wy zeiden, niet kwaad van aart was , vol bragt itilzwygend al het geen hem bevolen werdt. En wyl hy thans altyd by lycurgus was, en zyne Levensmanier van naby gade lloeg, was hy tevens ooggetuige van 's mans zachtmoedigheid cn voortreffelyke zielshoedanigheden : van den geflrengen levensregel, welken hy zelf volgde : van zyne* nimmer afgematte gehardheid tegen den arbeid. Dit alles bragt te wege , dat hy en zelf de grootile genegenheid voor' hem opvattede , en ook , overal , aan zyne Vrienden en Bekenden ging vernaaien , dat lycurgus ,  van LYCURGUS; 339 In plaats van een (tonisch cn eigenflnnig Mensch te zyn , veel eer de zachtfinnigIte , en jegens anderen gocdaartiglte Man der Wereld was. ——■ Op zulk eene wyze werdt deze Knaap gcltraft ! Dit was de Rechtspleging' , welke hy onderging, en die hem van een opvliegend cn trotsch Jongeling in den zachtaartiglten en bcfcheidenllen Man hervormde. Maar lycurgus bouwde , ter gedachtenis van het ongeval hem overgekoomen, eenen Tempel voor minerva , welke hy OnTlAETLS (7) noemde, om reden , dat de oogen by de Doricnfen van dezen oord onTIAOI geheeten worden. Zommige evenwel , onder' welke men dioscorides (u) aantreft, die een Samenftel van de Regeering in Lacedsemon gefchreeven heeft , zeggen, dat ly«urgus wel geflagen werdt, maar geeniïns zyn oog verloor , en dat hy den Tempel der Godinne wydde tot eene erkentenis voor zyne genezing. Ondertusfchen verging dert / (?) oPTiLETis, vergel. de Apophthegm. Lacon. II Deel bl. B. Deze minerva wordt door pausa- mias , bl. 253 , in den gewoonen Griekfcben tong* val Ophthalmith geheeten. _ (u) Deze dioscorjdes wordt ook aangehaald in het leven van ages-laus , bl. 616. A. en by *mwm Zie vossius de Hift. Gr. bl. 173» aY 2  34° hêt LEVEN den Spartiaten, na dit ongeval , de lusr om vervolgens met een Stok in de Volksvergaderingen te verfchyneu. De Cretenfen noemden deze gemeenfchappelyke Burgermaaltyden anAPIA (v). Maar by de Lacedasmoniers worden zy *IAITIA (w) geheeten, het zy dan, om dat zy ingericht zyn ter bevordering van Vriendfchap en Goedwilligheid, wanneer men denken moet dat zy de letter A in dit woord in plaats van de a hebben aangenomen. Of, om dat zy tot foberheid en fpaarzaamheid (x) doen gewennen. Dan niets belet ons met anderen te denken, dat de f» Andria. beter leest men by anderen 'AvJ^êT*, dat men ook aantreft II Deel bl. 714. 13, of Sympos. VII o. Zie van deze Andréa meursius in Creta III B. h. 10, bl. 170. Er werdt eigentlyk door aangeduid eene byeenkomst van de Mannen. De Vrouwen waren zo wel op Creta, als te Sparte van deze maaltyden uitgeflooten. (w) Phiditia, by anderen Philitia. Zie den evengenoemden mecrsius Mifc. Lacon. I B. h. 9 en 10. waar dit alles breeder uit de Oudheid wordt opgehelderd ; als ook by cragius de Rep. Lac. bl. 57, enz. (V) Hier wordt gedoeld op de Griekfche Woorden (tpulirfxt en Qiilté) betekenende ipaaren , en Spaarzaamheid, welker Klank eenige gemeenfcbap hadt met het woord Y5  342 het LEVEN keurig waargenomen. Zelfs gebeurde het niet den Koning agis , na dat deze van den Krygstoeht was te rug gekoomen , in welken hy over de Athenienfers de zege bevochten hadt, wanneer hy alleen te huis met zyne Echtgenoote wenschte te eeten , en derhalven verzocht, dat men hem zyn aandeel (a) Spyzen volgen liece , dat de po lemarchen (&) zulks weigerden te doen. En wanneer hy, hierom vernoord , op den volgenden dag in gebreke bleef die Offerhande te offeren , tot welke hy volgens de Wet verpligt was, lagen zy hem eene geldboete op. By deze Maaltyden liet men zelfs de Kinderen toe , welke derwaarts gevoerd werden als naar een algemeen Leerfchool van Maatigheid. Daar hoorden zy llcdevvisfelingen over O) M. dacier heeft te recht uit xenophon opgemerkt, dat aan de Koningen twee porden werden toegedeeld , niet om dat zy de helft meer aten , dan andere menfehen ; maar om hun het vermogen té laaten van over eene portie naar goedvinden te befchik- ken. Zie xenophon over de Republ. van Lace dtemon bl. 690, C, D. ed. Leuncl. (£) De 1'olemarchen waren , Overheden , die het bewind hadden van wegen den Staat over de Zaaken vau den Oorlog , en de Plegtigheden, daar toe behoorende. Een diergelyk Ampt was 'er ook te Athene.  van LYCURGUS. 343 over de belangen van den Staat. Daar zagen zy vrygeboorene Leermeesters (c~). Daar waren zy gewoon zich onderling te vermaaken , en met elkandcrcn te boertcn zonder kwaadwilligheid, en zonder dat die , met welke men fchertfte, daarom boos werden. Ook dit behoorde wel dcegelyk tot de Laconifche Zeden , dat men Kortswyl verdraagen kon (d~). Indien men zich , evenwel, te zeer geraakt voelde, Mond het ieder vry zich daar van te ontfchuldigen, wanneer het fchertfen aanltonds ophielde « By het inkoomen in de Eetzaale toonde-hy, die de Oudfte aan Tafel was, aan elk , die inkwam , de Deur, en fprak : hier door gaan geene woorden naar buiten ! Meil zegt ook , dat indien iemand mede aan de eene of andere Tafel wenschte te eeten , hy vooraf de Keure moest ondergaan , en wel (c) Doorgaans waren, anders, by de Ouden , de Leermeesters en Pedagogen Slaaven. (d) Deze plaats wordt grootelyks opgehelderd door eene diergelyke by macrcbius VII B. II! h. Idea apud Lacedamonios , inter catera exadta vitte &• fiituta , hoe quoque exercitii genus a Lycurgo est inftitutum , ut adolefcentes & fcommata fine morfu dicere , & ab aliis in fe diéla perpeti difcerent , ac fi quis eorum in indignationem ob tale dielum prolapfus fuisfet, ulterius ei in alt er wn dicere non ticebat. Y 4  344 het LEVEN wel in dezer voegen. Elk der Tafelgenooten nam een brok broods in zyn' hand: en wen de Bediende, een vat op zyn hoofd houdende, langs hem voorbyging,wierp hy dien brok, in plaats van een Stemfleentje (e) daar ftilzwygend in. Die den voorgeltelden goedkeurde , liet zyn flukje broods , gelyk het was : maar die hem afwees , kneep het in zyne hand ter deege plat, en de platgekneepene kruim hadt hetzelfde vermogen , als de met een gat doorboorde Stemfteen (ƒ), En wanneer zy maar een' eenigen zodanigen brok in het vat aantreffen , weigeren zy hem, die aanzoek doet, toe te laaten ; willende dat de onderlinge Genegenheid by deze zamenkomlte algemeen en zonder uit, zonderinge zy. Om dit afkeuren te betekenen 0) Het zal genoeg zyn hier het volgend zeggen yan ovidius te hebben aangehaald , Herichepp. XV. B. 41, v. Mos erat antiquus niveis atrisque LapiUis Hts damnare reos , iUis abfolvere culpx. (f) De Witte keur- of (lemfteen, in de Rechtbanken, vooral ook by de Areopagiten gebruikelyk, was, geheel dicht. De Zwarte in regendeel was met een gat doorboord , op dat de Rechters , welke dikwerf by nacht, en in het donker hun oordeel velden, denzelven te beter mogten onderkennen. By dezen laatstgenoemden werdt de Befchuldigde veroordeeld.  van LYCURGUS. 345 tien hebben zy een eigen woord , en noemen het KEKAAAEI20AI ; want het Vat, waar in de Brokken geworpen worden, heet by hen KAAaoZ (g). Onder de Spyzen gaven zy , inzonderheid , de voorkeure aan het bekende zwart Vleeschfop zo zelfs, dat de oude Lieden het Vleesch, dat zy nu niet nodig hadden , voor de Jonge overlieten , maar zich by dat Vleeschfop fchikten , en 'er hunne Maaltyd mede deeden. Men verhaalt van een' der Koningen van pontus (/) , dat hy zich (g~) Kaddoi. 't Is orn het even , of men x«$3a? fchryve , of x«Sor. Zeker is het , dat van hier het verkleinend woord nxh'irKot, en het Latynsch Cadus afdammen. Ook hier ter plaatze heeft eene toevallige overeenkomst van klanken aanleiding tot eene verkeerde Etymologie gegeeven. KtnotSitaSoti, (kekadeisthai) het pasfivum van het Laconisch Werkw. KiKxliïv , betekende affcheiuen, verwerpen 'Er is eene geleerde aantekening over deze plaats, en dit woord , van den beroemden hemsterhuis , op Pollux II Deel bl. 1233, a. Thans noemt men dit met een Fransch woord Ballottceren. (h) Kluchtig heeft de Heer pope zich van dit zwart, of bruin Vleeschnat bediend in zyn leven van martinus scriblerus , die geedige Satyre, bladz. 24. (/') plutarchus verfchilt in dit Verhaal van zich zeiven; want in de Inftit. Lacon. II Deel, bl. 236 f. wordr niet de een of andere Koning van pon rus , ;maar de bekende Tyran dionysiüs gemeld, met welY 5 ken  346 het LEVEN zich, alleen tot het bereiden van dit Vleeschfop, een' Lacedsemonifchen Kok aankoopen liet: dan hetzelve proevende was hy 'er geheel niet over voldaan : maar de Kok voegde hem toe : „ Dit Vleeschfop, Heer „ Koning, moet gegeeten worden van Lie« „ den , die zich in den Eurotas (F) gebaad „ hebben (/)." _ Na de Maaltyd drinken zy maatiglyk, en gaan, vervolgens, zonder fakkellicht naar huis; ftaande het hun geen. fins vry licht te gebruiken , het zy dan dat zy naar huis ke'eren , of zich elders heen begeeven ; en gefchiedt dit, op dat zy zich gewennen mogen om onverfchrokken en buiten eenige vreeze by nacht en in het donker te reizen. En dit was dan de wyze, op welke de openbaare Maaltyden waren ingericht. Geken dit zou voorgevallen zyn, en hier mede ftemr, behalven stob/EUs Serm, XXIX, overeen cicero Tufc. Qua;!!. V B. 34. h. —— Dat de plaats voorhanden bedorven zou zyn, komt ons niet waarfchynelyk voor. (&) Eene beroemde Rivier van Laconica, (l) Aanmerkelyk is de plaats van cicero boven aangeweezen: .„Negavit Dïonyfius fe jure Ulo nigro delettatum: turn is, qui illa coxerat, Minirae mirum; condimenta enim defuerunt! Qua; tandem, inquit ille ? Labor in venatu, fudor, curfus ab Eurota, fa» mes, fitis! bis enim rebus Lacedamioniorum epula; condiuntur."  van LYCURGUS. 347 Gcfchrcevene Wetten beeft lycurgus niet gemaakt. In tegendeel was dit zelfs door eene zyner zogenoemde rhetr^e verbooden. Want hy was van oordeel , dat dat geen , wat het grootst gezag cn vermogen hadt om den Staat gelukkig en de Ingezetenen deugdzaam te maaken, dan eerst onwrikbaar ftand houden zou, en by allen altoos de voorkeuze hebben ; ook fterker verbinden , dan de Dwang immer doen kon , wanneer het, even als de eerfte beginzelen van kinderlyk ondenvys , in de Zeden en Manieren der Burgerye werdt ingeprent, cn de Opvoeding, werkzaam omtrent elk' Jongeling, denzelven tot eenen altyd in hem tegenwoordigen Wetgever verftrekte (tri). Zaaken van minder gewigt, en ondcrlingen handel met klein geld gedreeven wordende, welke men dan eens dus, dan wederom anders begrypt, naar dat de nood zulks vordert, oordeelde hy , inzonderheid , best niet te onderwerpen aan eenigen wettelyk befchree* venen dwang , of onveranderlyke gewoonte ; maar liever toe te moeten laaten, dat 'er, naar tydsgelegenheid, of bygedaan , of (tn) Dat dit eene zeer voortreffelyke plaats is, zal] elk verftandig Lezer zeer gaarne en gereedelyk erkennen.  348 het LEVEN of afgelaaten werdt , zo als het hun , die naar de door hem vastgelïelde Wetten waren opgevoed , zou goeddunken. Hy deed naamelyk het geheel gewigt ; den ganfchen omflag zyner Wetgevinge van de Opvoeding' afhangen. En dit was dan eene "der rhetrje , gelyk wy gezegd hebben: „ Dat „ men geene gefchreevene Wetten gebruiken „ zoude." Eene twede was ingericht tegen de Pracht, en beval dat alle Gewelfzeis in de huizen niet anders , dan met de Byl, vervaardigd mogten worden , en de Deuren alleen met de Zaag , zonder dat 'er eenig ander Gereedfchap aan raakcn mogt. Want dat geene , wat men verhaalt, dat epaminondas («) naderhand gezegd zou hebben, fpreekende van zynen Disch; „ Dat zulk eene Maaltyd niet vatbaar was „ voor Verraad!" dat zelfde begreep lycurgus reeds zo langen tyd voor hem, oordeelende , dat een Huis , op zodanige wyze gebouwd , geene Weelde noch Pracht zou toelaaten. Ook is 'er niemand zo vreemd van allen fmaak , of dermaate dom , die Rustbedden op Zilvere voeten ftaande , of pur- («) Een der braaftte en grootfre Mannen van Griekenland. Zyne daaden zyn , onder andere te boek gefleld door robektson Gefcb. van Oud Griekenl. H D. bl. 85. en vervolgeus.  van LYCURGUS. 349 purpere Spreijen, of goudene Bekers, of ander prachtig huisraad hier by pasfende , zou willen brengen in een gemeen , eenvoudig Huis. Men wordt dog als van zelf genoodzaakt het Bedde overeenkomflig te maaken, en te fchikken naar het Huis ; en naar het Bed de Klederen , en hier naar wederom den overigen Toeftel en Huisraad. Ingevolge dezer gewoonte zegt men, dat ook leotychidas de oude, (o) wanneer hy eens by iemand te Corinthus aan tafel zat, en zyn oog vallen liet op de Gewelfzeis van het huis, die zeer fraay bewerkt waren, zynen Gastheer vraagde „of het hout „ by hun dus in het vierkant groeide ?" Als eene derde zeer merkwaardige rhetra van lycurgus wordt die vermeld, welke het Verbod inhieldt van ✓tegen denzelfden Vyand meermaalen te veld te trekken: op (o) „ Hy fpreekt van den eerften leotychidas , Zoon van anaxilaus. Want men hadt 'er nog een' tweeden , den Zoon van menares ; en een' derden, den Zoon van agis, of veeleer den Bastaard van al« cibiades." Fr. Vert. — De eerfte is bekend uit herodotus VIII B. 131. h. Aan den tweeden, Zoon van menares , Koning van Sparte , die verre weg de beroemdfte was, moeten wy hier waarfchynelyk denken. Van den laatften maakt onze Schryver melding in het leven van lysamder.  35° het LEVEN op dat deze niet, wannéér hy telkens ge dwongen werdt zich te verdeedigen, tan den Oorlog gewennen mogt en krygshafr> worden. En dit was het juist , dat mei? veele Jaaren laater voornaamelyk berispte in den Koning agesilaus , als welke , door geduurig herhaalde invallen en tochten in Boeotie , de Thebaanen bekwaam had gemaakt om de Lacedsemoniers onder de oogen te zien. Waarom ook antalcidas (p) hem eens gekwetst vindende zeide : „ De „ Thebaanen betaalen U fchoon voor het „ genooten ondervvys; dewyl Gy hen hebt „ leeren vechten , ook , daar zy zelf het „ niet weeten wilden !" Deze dan, en andere zyne Inllellingen noemde hy rhetr^e, als of het zo vele Godfpraaken waren van God apollo zeiven voorgefchreeven. De Opvoedinge der Jeugd , welke , volgens zyn oordeel , de gewigtigfte en luis- ter- 0) Van dezen antalcidas zal met meerdere gefprooken worden in het leven van agesilaus. Hy was ephorus , en gansch geen Vriend van den Iaatstgen. Koning. Zyn naam is vooral vereeuwigd door' de Vrede tusfchen de Perfiaanen, Athenienfers en La. cedffimoniJrs , waar van hy de voornaamlte bewerker was, en die naar hem de Vrede van antalcidas genoemd werdt. Zie robertson G. van Gr. II D. bl. 80. enz.  van LYCURGUS. 351 terrykfte Verrichting van eenen Wetgever was , begon hy van zeer vroeg, en bepaalde ten dien opzichte zynen aandacht reeds op de Huwelyken en Voortteling. Want aristoteles (q) heeft onrecht, als hy verzekert, dat lycurgus begonnen hebbende met der Vrouwen gedrag te regelen, hier van aflaaten moest, om dat hy geene kans zag derzelver verregaande Losbandigheid en Heerfchappy te beteugelen, wegens de menigvuldige Krygstochten der Mannen, welke dan gedwongen werden haar als Voogdesfen over alles achter te laaten ; ook , om die reden , haar meer , dan wel behoorlyk was , naar de oogen zagen , en haar met den naam van meesteressen begroetten. In tegendeel is het zeker , dat hy , insgelyks, zyne aandacht op de Vrouwen vestigde, in zo verre dit met de by hem bedoelde Staatsinrichting Itrookte. Hy liet derhalven de Jonge Maagden haare Lichaamen oeffenen in de Wedloopen, in het Wordelen, in het werpen met den Discus, en het fchieten van Werpfchichten (V): op dat (q) Zie aristoteles Politicor. II, B. 7 h. (r) Met deze plaats mag vooral vergeleeken worden die van cicero Tusc. II B. 14 h. „ Itaque HU, „ qui Gt\eci (0 rkATO noemt hem ter aangehaalde plaatze (AI- ci,  van LYCURGUS. 365 lycurgus onderwierp de Laconifche Jongelingfchap aan geene gekochte , of gehuurde Leermeesters; noch ftond het aan de Vaders vry hunne Zoonen te onderwyzen volgens eigen goedbedunken; want hy nam alle Kinderen, zo dra zy zeven jaaren oud waren , tot zich : verdeelde hen in Hoopen , en deed ze alle op dezelfde manier , en met dezelfde fpyfen opvoeden ; gewende hen ook , om altyd by eikanderen te blyven , het zy ze fpeelden, of zich oeffenden. Tot hoofd van elke Bende werdt die geene van hem aangeiteld, die in fchranderheid uitmuntte , en in het vechten de floutmoediglle was. Dezen zagen zy naar de oogen , waren zyne bevelen gehoorzaam en verdroegen geduldig de ilraffe, welke hy hun oplag : en dus werdt deze Opvoeding eene uitoeffening van Gehoorzaamheid. Ook hadden de Oudere van jaaren dikwyls het oog op deze Spelen , en gaven daaronder , nu en dan, aanleiding tot gevechten en twist, waar door het hun niet oppervlakkig blykbaar werdt , welk een Moed, en onderneemende Aart in de Kinderen ftak , en of zy hart hadden om met anderen handgemeen te worden. Be- cibiad. I. p. 32. G) den onnutften flaaf van allen, uk aanmerkinge van zynen Ouderdom.  366 het LEVEN Belangende de Letterkunde, daarvan leefden zv zo veel, als zy van noden hadden (T). Voor het overige beftond de Opvoedinge daar in , dat men zich gewende te gehoorzaamen , en allerleijen arbeid te verduuren, en in den ftryd te overwinnen. Weshalven ook de oefFening, naar maate de jaaren vorderden, geftrenger werdt. Men fchoor hen dan tot op het vel ; ook moesten zy blootvoets gaan , en zich gewennen om naakt te fpeelen. Wanneer zy den ouderdom hadden bereikt van XII jaaren, gingen zy reeds zonder onderkleed: maar ieder jaar ontvingen zy eenen Mantel. Hunne Lichaamen waren des onzuiver ; want zy wisten van Baden noch Zalvingen -(7); behalen „ Dat is te zeggen,20 veel als meufchen, die „ om niets anders, dan den Oorlog dachten, van no„ den hadden. Hiervandaan waren alle Wetenfchap„ pen uit hun Land gebannen. Zy hadden zelfs gee„ ne Geneesmeesters, of Tolken. Indien zy 'er om „ verlegen waren , ontbooden zy dezelve van elders. „ Dit is de reden , dat thycydides , fprekende van „ brasidas , zegt, dat hy niet kwalyk fprak voor een „ Lacedtemonier " Fr. fort. (/) Het dagelyksch gebruik der warme Baden, waarin men , na dat het zweet was afgedroogd , de Lichaamen tot herftel der krachten zalfde , was by het befchaafde Deel des Menschdoms onder Grieken en Romeinen , vooral in de tyden van plutarchus , algemeen, en fchier eene behoefte geworden.  van LYCURGUS. 367 halven dat zy op eenige weinige dagen van het jaar van deze behoefte der menfchelyke Natuur gebruik maakten. Insgelyks fliepen zy alle te zamen , by Kluften of Benden , op Matrasfen , welke zy zich zelve bereidden van het Riet, aan den eurotas gewasfen, welks toppen zy , zonder yzer te gebruiken, met hunne handen afbraaken. Des Winters maakten zy te liggen op eene foort van Netels (m) , welke in de Matrasfen werden ingevlochten , om dat dit kruid geoordeeld wordt eene verwarmende kracht te hebben. Wanneer zy nu tot op dezen Ouderdom gevorderd waren , begonnen de geachtlle en aanzienelykfte Jonge Mannen onder den fchyn van Minnaars met hun te verkeeren (V). Ook gaven de Oudere naauwkeuriger op (jn)Het woord lycophanus in den text hier, en in de Inft. Lac. II D. bi. 237 ,B. voorkoomende, wordt gehouden aan den Mesfenifchen Tongval eigen geweest te zyn. De Mesfeniè'rs waren de Nabuuren der Spartaanen. Doorgaans denkt men dat door dezen ly'cophanüs verftaan moet worden de Echinopüs, kwalyk doorgaans Echinopoda geheeten. Wy geeven onze Vertaling hier gaarne om een beter. Verg. tl'rpin bl. 1 r. («) Ook deze gewoonte hadden de Lacedamoniërs van de Cretevfen ontleend , en 'er is geen twyftel aan, of men moet, daaromtrent, zich een gunfliger denkbeeld vormen, dan van de gewoone Pederastie, 7.0  368 het LEVEN op hen acht, en kwamen vlytiger omzien naar de Worftelperken. Daar by waren dezelve telkens tegenwoordig, wanneer zy te zamen Itreeden , of met eikanderen boertten: en dit niet', als ter loops, maar even •of zy dachten, dat aan hun, in zekeren fin, over alle de Kinderen de betrekking van Vaders, en Opzienders, en Overheden opgedragen ware. Zy hadden , derhalven , ten allen tyde, en op alle plaatfen iemand omtrent zich , die hen , wanneer zy ergens in misdreeven, berispen kon , of ftraffe opleggen. Boven dit alles werdt 'er een Tuchtmeester (o) over de Kinderen gefield, dien men koos uit de braaffte en voornaamfte Mannen van den Staat, en uit de zoge- zo zeer by de Grieken in zwang gaande, si. dacier haalt hier aan eene gevvigtige plaats van xenophon , waar in hy getuigt, „ Dat deze Minnaars met hun , die zy beminden , zo leefden , gelyk Vaders en Broeders leeven met hunne Kinders en Broeders dog 'er by voegt „ Zeer wel te weeten , dat vele Menfchen weinig geloof hier aan flaan : dan dat zulks hem niet vreemd voorkomt, wyl de Paderastie zo algemeen in zwang ging , en in zommige Steden zelfs door de Wetten niet verbooden was." Zie xeno. phon over de Laced. Rep. bl. 678. D. (0) pffiDONOMus. d. i. Kinder-beftuurder. Zie van dit Ampt cragiüs de Rep. Laced. L. II, C. XII. p. 150.  van LYCURGUS, 369 genaamde irenen Qö) werden daarenboven de" verdandigde en kloekmoedigde uitgezocht , om 'er Leidsmannen en Voorgangers voor elke Kinderbende van te maaken. irenen noemen zy die genen, welke reeds in het tweede jaar den kinderlyken Ouderdom te boven zyn. Maar melurenen zyn by hen de oudden van de Kinderbenden , welke gereed liaan om irenen te worden. Deze Iren dan, twintig jaaren oud zynde , voert het bevel over den aan hem ondergefchikten Hoop, wanneer men ten Itryde gaat; en gebruikt thuis hunnen dienst by de Maaltyden. De grootere moeten hem dan hout haaien, en de kleinere moeskruiden. Hier in , nu, gaan zy deelswyze te werk ; zommige begeeven zich in de Tuinen; terwyl andere de gemeene Eetzaalen influipen , en dit doen zy op de looste en behendigde wyze , want hy, dien men op de daad betrapt, wordt ftreng gegeesfeld , om dat hy in het deelen zonder behendigheid of list te werk gaat. Zy deelen alsdan van de Ipyzen alles, wat zy krygen kunnen, en weeten die genen, (p) De Kinderlyke ouderdom duurde, waarfchynelyk , tot de volle Manbaarheid , of XVIN jaaren. Twee jaaren laater werdt men eersr iïgw, of Iren. Zie CKAGius p. 32. I. deel. Aa  37© het LEVEN nen, welke (luimeren, of niet wel op hun* ne zaaken toezien, zeer looslyk te belaagen. Dog hy , die geknipt wordt , moet zyne onhandigheid met (lagen en hongerlyden boeten. Ondertusfchen is dit de beweegreden, waarom men hun eene gansch fobere maaltyd voorzet, op dat zy uit eigene beweging' leeren mogen op te pasfen om geen gebrek te lyden , en dus als genoodzaakt worden tot (toute ondernemingen en doortrapte vonden. En is zulks het voornaam doelwit van de fobere fpyze , welke men hun fchaft. Evenwel komt daar nog een ander oogmerk by , zo men zegt ; te weeten de voorfpoedige groey en aanwas der Lichaamen. Want deze ryzen opwaarts in de lengte , wanneer de levensgeesten niet allesfins belemmerd en overlaaden worden met fpyzen , en daar door in de laagte nedergedrukt, of ter zyden worden uitgeperst ; maar los en luchtig zyn, en daar van daan opwaarts flygen , terwyl het buigzaam lichaam als van zeiven medegeeft. Dezelfde reden fchynt hen ook met Schoonheid te begiftigen. Want de ranke en magere geitellen fchikken zich beter tot het fterk en rapmaaken der Ledemaaten; daar de zwaarlyvige en vetgemeste, wegens hunne logheid , onbuigzaam zyn , en als het ware wederftand bieden. Eveneens gaat het,  van LYCURGUS. 371 het, ongetwvffeld , met die bevruchte Vrouwen , welke in haare Zwangerheid gezuiverd worden (q) : wanj deze brengen wel ranke, doch fchoone en welgemaakte Kinderen ter wereld , van wegen de buigzaamheid der ftoffe, aan welke de vormende Natuur daar door te beter haare gedaante geeven kon. Echter willen wy de oorzaak van dit verfchynzel liever in het midden , en ter overweginge van anderen overlaaten. In het fteelen wenden zy alle zorg aan om niet ontdekt te worden , zodanig zelfs, dat men verhaalt van iemand, die, het jong van een Vos geftolen, en in zynen Mantel ingewikkeld hebbende , wanneer het Dier met de nagels en tanden hem den buik openkrabde, dit alles echter doorltond, en het met de dood bekocht, alleen maar, om niet ontdekt te worden! En dat men hier veilig geloof aan geeven mag, blykt uit het gedrag der Spartaanfche Jongelingen van on- (jf) plutarchus is in deze zyne aanmerkingen veel verfchuldigd aan het ftuk van xenophon , zo even aangehaald. Dat men voorts hier aan gena maandelykfche Zuiveringen te denken hebbe , maar aan andere , door hippocrates van de vierde tot de fevende maand der Zwangerheid voorgefchreeven , Aphorhm. iv b. \, Aph. — heeft m. dacier hter aangeweezen. Aa a  372 het LEVEN onzen tyd, van welke wy een aantal hebben zien bezwyken onder de Hagen, welke zy ontvingen voor het altaar van de orthia (>). Na dat de iren gegeeten hadt, lag hy zich neder, en verfchafte den Kinderen verfchillende bezigheden. Den eenen beval hy iets (r) Dat is, van de Godin diana, aan welke de toenaam van orthia gegeeven werdt. Vergelyk het 1 leven van theseus, bl. 145, en de Aantekening aldaar. ■ cicero fpreekt van deze zonderlinge gewoonte dus: Tufc. Quajft. L. II. c, 13. ,, Sparde „ vero pueri ad aram fic verbet ibtis accipiuntur, ut mullus e vifceribus fanguis exeat , nonnumquam „ etiam, ut, cum ibi ejfem, audiebam , ad tieeem: „ quorum non modo tiemo exclamavit umquatn, fed „ ne ingemuit quidem? Zit ook plut. II D. bl. 239 C. D. pausanias , bl. 249. robertson Gefch. v. Gr. I. Deel, bl. 108. Turpin Spart, Rep. bl. 11. Het kan eenigermaate vreemd fchynen, dat deze ge> woonte nog in zwang ging ten tyde van plutarchus, gelyk hy hier verhaalt. Dan zulks wordt bevestigd door het getuigenis van den Oudvader tertullianus , ad Marryras. „ Qjwd hodie apud Lacedcemonios folemnitas maxima eft Snx/AX^tycoen, id eft Flagellatio, non latet in quo Sacro ante aram Nobiles quique adolejcentes flagellis affliguntur, adftar.tibus Parew tibus 6? Propinquis, & uti peifeverent adhortantibus. Deze plaats heeft de geleerde kuunius aangete. kend bij pausanias, Het geval van dien hard- vochtigen jongeling, in het even voorgaande, word: breder vermeld ia bet II Deel bl. 234 A.  van LYCUR G U S. 373 iets te zingen; den anderen ftelde hy eene of andere vraag' voor, waarop een welbcraaden antwoord paste. By voorbeeld , „ wie onder de Mannen het meest uitmunt„ te? „ Wat hem dacht van het bedryf ,, van zulk eenen?" Hier door leer¬ den zy braave Daaden te onderfcheiden, en van jongs op het gedrag hunner Medeburgeren gade te liaan. En byaldien iemand, gevraagd: wie een braaf man was ? of wie gene achtinge verdiende ? daarop marde met antwoorden, hielden zy zulks voor het bewys van een traag verftand, en voor ongefchiktheid tot edele bedryven. Voorts moest by het antwoord reden gegeevèn worden, en een betoog, dat zeer beknopt , en in weinige woorden vervat was. Die onachtzaam was in het antwoorden ontving daar ftrarfe voor, en kreeg een beet van den iren op zyn duim. Menigmaalen gebeurde het, dat de iren de jonge Lieden ftrafte in het byzyn van de Oudften en Overheden, ten einde eene proeve te geeven,of hy hen met oordeel, en naar behooren behandelde. Men liet hem dan ongeftoord begaan ; maar wanneer de Kinderen heen gegaan waren, moest hy zomtyds boete doen, het zy dat hy de Kinders al te ftreng gekastyd hadt, of dat hy zyn gezag niet bewaard, en al te groote toegeeflykheid hadt gebruikt.. Aa 3 Voorts  374 Het LEVEN Voorts werdt het op de Minnaars thuis gebragt , wat de Kinderen goeds of kwaads uitvoerden. Dus zegt men , als eens een zeker Jongeling onder het vechten zich een lafhartig woord hadt laaten ontvallen, dat de Overheid den Minnaar daarom in eene geldboete verwees. Daar nu dit beminnen zo zeer by hen in zwang ging, en gewettigd was, zo dat ook de aanzienelykfte en geachtfle Vrouwen onder de Maagden haare Minnaaresfen hadden, wist men 'er echter niet van dien nayver , welke anders onder Medeminnaars plaats heeft: veel eer gaf dit, meermaalen, aanleiding tot wederzydfche Vriendfchap tusfchen de Minnaars, cn beyverden zy zich, als om ftryd, om den beminden Jongeling, zo veel in hun was, tot den braafften Man te vormen. Daarenboven leerden zy de Kinderen zich zo uit te drukken, dat hun zeggen te gelyk fcherpfinnig en bevallig ware, en in weinige woorden veel betekende, lycurgus wilde wel, dat zyne yzere Geldmunt, hoe zwaar van gewigt, echter gering van waarde zyn zou; gelyk wy boven verhaalden. Maar op de Munt der Reden ftelde hy, in tegendeel, een' veel hoogeren prys, en maakte , dat men in weinige en geringe woorden eenen uitgebreiden en veelvoudigen zin be.  van LYCURGUS. 375 bevattede ; ten dien einde de Jongelingen door langduurig fri'zwygen africhtende op fcherpfinnigc gezegden en vaardige antwoorden. Want gelyk de fappen van die geene, welke zich zonder maat "aan de Ontucht óvergeeven , doorgaans ontvruchtbaar zyn , en ongefchikt tot voortteling;zo maakt ook de onmaatigheid in het fpreeken de reden ydel en zonder betekenis. Koning agis, derhalven, wanneer een zeker Athcnienlcr fchimpte op de Spartaanfche Zwaarden, om dat zy zo klein waren, en zeide, dat de Goochelaars in de Schouwfpelcn dezelve met gemak zouden kunnen doorzwelgen ; antwoordde daarop vaardig en nadrukkclyk: „ En doch, zeide hy, weetcn wy met deze „ handzwaardjes onze vyanden wel deegelyk „ te bereiken!" (0 My dunkt , in de daad, dat de taal der Lacedasmoniers, welke oppervlakkig kort fchynt te zyn , het doelwit by uitnemenheid bereikt, cn de gemoederen der Hoorderen weet te treffen. Zo kort van ftof, en afgericht op fcherpfinnige Spreuken was ook lycurgus, gelyk men (s) Dit is ongetwijfeld de fin van dit zeggen. Dan de Text heeft hier eenige verbetering nodig. Koning agis, hier genoemd, was agis de Jongere; en de Athenienfer de Redenaar demades. Zie de Latonifche Spreuken, II Deel bl. 216. C. Aa 4  3?6 het LEVEN rnen opmaaken kan uit de Overleveringen , die van hem voorhanden zyn. Dusdanig een antwoord was by voorbeeld dat, het welk hy, omtrent de regeeringsvorm, gaf aan iemand, Öie oordeelde, dat men de Volksregeering in den Staat vestigen moest. „ Richt gy, zeide hy, eerst in uw eigen „ Huis eene Volksregeering op!" — Als ook omtrent de offerhanden, aan iemand, die hem vraagde, waarom hy 'er zulke eenvoudige en onkostbaare hadt ingefteld ? „ Op dat wy, gaf hy ten antwoord, nim„ mer in gebreke behoeven te blyven van „ den Goden hulde te doen!" Voorts omtrent de worstelspelen , daar hy zynen Burgeren geene andere Gevechten verbood, „ dan die," (gelyk hy zich uitdrukte) „in „ welke men de hand opftak." (t) Ook gaan 'er nog op zynen naam de volgende antwoorden briefsgewyze ingericht tot de Spartaanen. „ Hoe zullen wy den vyand- „ lyken inval afweeren? Indien Gy „ arm (/) Het opdeeken van de hand was een blyk, dat men het opgaf, en bekende overwonnen te zyn. (Zie de aantek. van cruserius op deze plaats.) Dit wilde lycurgus niet, dat in een Spartaan vallen konde. Hy leerde zyn Volk te overwinnen , of te fterven ! Deze, en de andere üitfpraaken van lycurgus zyn ook door onzen Schryver aangehaald, en by een verzameld in de Apophthegm. Lacon. II D. bl. 328 enz.  van LYCURGUS. 377 „ arm blyft, en de een niet in vermogen „ uitfteekt boven den anderen." En omtrent de muuren. „ Die Stad kan nimmer „ voor onbemuurd gehouden worden, wel„ ke niet met Tichelflecnen , maar met „ dappere Mannen omringd is." Deze en foortgelyke Brieven zyn evenwel van twylfelbaar gezach, en het valt bezwaarlyk daar of geloof aan te geeven, of ze voor onecht te verklaaren. Dan, dat de Lacedamioniërs, over het geheel, alle langdraadige Redenen afkeurden, kan uit de volgende fcherpfinnige Gezegden worden opgemaakt. Koning leonidas («) , wanneer hy door iemand over zaaken van gewigt op eene ongefchikte wyze werdt onderhouden, voegde denzelven toe. „ Myn Vriend! gy fpreekt „ zeer ongewigtige redenen over gewigtige „ zaaken!" En charilaus des Broeders Zoon van lycurgus (v), gevraagd zynde: „ Waarom deze zo weinige Wetten hadt „ gemaakt?" antwoordde, „ dat zy , die „ wei- («1 De beroemde leonidas, Zoon van aNaxawdridas , en Broeder van cleomenes. Dezelfde die by Thermopyla; fheuvelde: van wiens Echtgenoote gorgo zie bov. bl. 35a. 'Er was onder de Koningen van Sparte nog een ander leonidas , Zoon van cleonymus ; die echter tot laatere tyden behoort. Cv) Vergel. de Apophth, Lacon. 11 D. bl. 232, B, Aa 5  37® het LEVEN „ weinige Woorden gebruikten, ook weini„ ge Wetten nodig hadden." archidami£>as (w) hoorende, dat hecat^eus de Redenaar van zommige werdt befchuldigd, om dat hy, toegelaaten tot de openbaare Maaltyden, geen enkel woord gefprooken hadt; zeide daarop: „ Hy die weet te fpreeken, „ weet ook den tyd van te fpreeken!" — Tot eene proeve van zodanige Gezegden, in welke het fcherpe met Geestigheid gepaard ging, waar van ik hier voor gewaagde, kunnen de volgende verllrekken. demaraTus, wanneer een zeker Hechte Knaap hem met ontydige vraagen het hcofd brak, en telkens herhaalde: „ Wie is de beste Spar„ tiaat?" berichtte eindehk daarop: „ Hy, „ die het minst naar U gelykt!" (x) agis, als («0 Dit zelfde zeggen wordt ook- aan archidamidas toegefchreeven in de zo even aangeh. Lacon. Spreuken, II D. bl. 218 B. m. dac:er hadt het evenwel liever toegefchreeven aan archidamus. (x) Van demahatcs worden verfcheidene fcherpfinn'ge Apophthegmata by plutarchus verhaald, II D. bl. 220, A, B. onder welke dit zeggen echter niet voorkomt. 'Er is, die meent, dat in deze uitdrukking eene Dubbelfinnigheid zou Iteeken, en dat het zeggen ook in eenen goeden fin kon worden opgevat door mi van het volgend wourd af te fcheiden,en 'er de particula av van te maaken. Dan 'er is weinig grond voor deze Gedachten, demaratus was een Spartaan, en hadt gene redenen den genoemden Hechten Knaap te ontzien.  van LYCURGUS. 379 als men de eliensen roemde, dat zy de (dympifche Spelen mee zo veel orde en rechtvaardigheid beftierden , antwoordde : „ Is het dan zo groot een Wonder , dat „ deze Lieden op eenen enkelen Dag om „ de vyf Jaaren recht doen?" (y) Als eens een zeker Vreemdeling tiieopompus van zyne verkleefdheid wilde overtuigen, en roemde, dat zyne Medeburgers hem gewoonelyk den naam gaven van philolacon fjr)j zeide deze: ,, Het zoude U fraaijer Haan, „ myn Vriend, indien men U den beminnaar van Uwe eigen' Stad cn Vaderland noem„ de!" Toen zeker Atheensch Redenaar de Lacedasmoniërs eens voor óngeleerden hadt uitgemaakt, zeide pustonax, de Zoon van pausanias (ö) : „ Gy hebt gelyk ; „ want (y) Vergel. de Apophth Lnc. p, 515, E, F. De eliensen bewoon den het landfehap Elis, waarin de Stad Olympia was, waar var, de Olympifche Spelen den naam ontleenden. Over deze, die om het vyfde jaar gevierd werden, hadden de eliensen het oppergezach, en werden uit hun midden Rechters gekoozen, die over alles, wat daar toe betrekking hadt, vooral ook over het uitdeden der Pryzen aan de Overwinnaars, uitfpraak deeden. (z) Dat is Beminnaar, of Begunftiger van de Lacedtemoniërs. Vergelyk voorts ook hier de Lacon. Spr. JI D. bl. 221. D. (a) Deze plistonax was, na plistarchus , de opvolger van leonidas; en dit zeggen wordt aan hem pok toegekend, II D. bl, 231, D.  380 het LEVEN „ want, wy zyn onder de Grieken de ee„ nigfte, die geen kwaad van Ulieden ge„ leerd hebben!" Iemand, die archidamidas vroeg: „ hoe groot het getal der „ Spartiaten ware ?" kreeg tot befcheid : „ Groot genoeg , om laf hartigen op de „ vlucht te flaan!" Daar en boven ftrekken ook hunne boertige Redenen tot een bewys, dat zy nimmermeer gewoon waren overtollige woorden te gebruiken , of zich uitdrukkingen veroorlofden, die niet finryk en opmcrkclyk waren. Een Spartaan (£), genodigd om iemand te gaan hooren, die den Zang des Nachtegaals nabootzen kon, antwoordde koeltjes: „ Ik heb hem ,, zeiven wel gehoord!" Een ander (c) , zeker Graffchrift geleczen hebbende, dat aldus luidde: „ Zy, die de Dwing'landy uitbluschten, liggen hier. „ God mars deed voor de wallen „ Van selinls (tf) hen vallen." Zci- {F) Hoe groot het geheugen van pun-ARciras ware. was het hem, evenwel, nu en dan ongetrouw. Het geen hy hier onbepaald opgeeft, als het zeggen van zekeren spartaan,. kent hy duidelyk aan age-ilaus toe in deszelfs Leven,! D. bl. 6oy. E. en in de Lacon. Spr. bl. 112. F. (c) arigeus genoemd, II D. bl. 217. F. . (rf) Eene Stad in Sicilië.  van LYCURGUS. 381 Zeide: „ Die Mannen hebben loon naar „ werken gekreegen: want in plaats van de „ Dwingelandye uit te blusschen, hadden „ zy haar geheel moeten laaten verbran„ den ! " Een Spartaansch Jongeling , als iemand beloofde hem Haanen te zullen fchenken, die zo lang vochten, tot dat zy dood bleeven ; zeide : ,, Doe dat niet! „ maar geef my liever zulke, die zo lang ,, vechten , tot dat zy anderen dooden." Nog een ander, ziende, dat zommige Lieden zich, by hun vertrek, op Draagltoelen geplaatst hadden, drukte zich in dezer voege uit: „ Niet gaarne, zeide hy, zoude „ ik zo willen zitten, dat ik niet op konde ,, liaan voor iemand, die ouder van jaaren „ was!" (e) Zo groot, in de daad, was de verltandige nadrukkelykheid hunner Spreuken, dat men niet zonder grond gezegd heeft: Dat Wysheid, ruim zo veel, als het Worllelperk, den Spartaan (ƒ) uitmaakte ! De beoeffcning en kundigheid in de Liederen en Maatgezangen werdt niet minder van hun behartigd, dan de lofwaardige Nayver (e) ii D. bl. 232. f. (ƒ) Eigentlyk flaat 'er, het Laconizeeren , d. i. de Lacedtemorners na te volgen.  38a het LEVEN yver om zich beknopt en bondig uit te drukken. Hunne Maatgezangen hadden eene foort van prikkel, waardoor de Moed wakker werdt. gemaakt, en de Borst vervuld met eene onwederllaanbaare drift tot mannelyke Daaden. De ftyl en uitdrukking derzelvcr was eenvoudig, en zonder fieraadien , overeenkomftig de Deftigheid en Zedelykheid der zaaken, die zy ten onderwerp hadden. Want zy behelsden, meestal, den Lof derzulken, welken men gelukkig roemde, om dat zy voor hun Vaderland ; voor sparte gefneuveld waren. Of, in tegenoverlïelling, de Verachtelykheid van Lafhartigen, die den Stryd verlaaten hadden, en thans, van elk verfmaad, een ellendig en rampfpoedig leven leidden (g). Of, eindelyk, eene openbaare Verklaaring, en Grooifpraak op Dapperheid, gefchikt naar den verfchillenden Ouderdom ; van welke het niet ongevoeglyk zal zyn 'er ééne tot een voorbeeld op te geeven. Daar 'er, naamlyk, ingevolge de drie Trappen van Ouderdom, ook drie Reijen op de Féésten waren ingelteld , maakte die der Oude Lieden een begin, en zong : „ Wy (g) Het was geoorlofd dezelven, ongeftraft, allerleije fmaadheid aan te doen.  vam LYCURGUS. 383 „ Wy waren, op ons beurt, manhafte Jongelingen." De Rey der Volwasfenen antwoordde vervolgens daar op: „ Maar wy; wy zyn het thans. Wie lust heeft, neem de proef. Eindelyk liet zich de derde Rey der Kinderen dus hooren: „ En onze Dapperheid zal 't al te boven gaan!" Waarlyk! zo men zynen aandacht vestigt op de Spartaanfche Zangen, van welke 'er nu nog eenige voorhanden zyn, en de Krygsliederen (h) nagaat, welke by hen op de fluit geblaazen werden op den oogenblik, wanneer zy op den Vyand inrukten ; dan zal men het daar voor moeten houden, dat terpander (i), en pindarus geen on- ge- (b) In het Grieksch , 'Ep,3ulyj>iot 'f^jAoi, of Tluwtf. naar de hedendaagfche wyze van fpreeken, Marfchen. (t) Een zeer oud Dichter , oorfpronkelyk van het Eiland Lesbos. Hy vereenigde de Dicht- en Zangkunde, en was daarom, fchoon een Vreemdeling,te Sparta zeer gezien: te meer om dat hy aan de Lacedtemonifche Wetten eene maat hadt toegevoegd, zo dat zy gezongen konden worden. 'Er wordt van dezen terpander nog eens beneden, in dit leven van lycurgus, gewag gemaakt; als ook in het leven van agis en ci.eomenes. —-—— Men kan over hem nazien fabric. Bibl. Gr.  3§4 het LEVEN gëlyk hadden, toen zy de dapperheid me? de muziek vereenigden. De eerfte, naamelyk, zingt aldus, fpreekende van de LacedEemoniërs: „ Hier groent in 't hart der prille Jeugd „ De fierfle Heldenmoed. — „ Het Lied der müsen doet ;s Hier drift ontdaan tot Eer' en Deugd. „ En 't twisten wordt bedecht 3, Door onvertoogen Recht." De andere, pindarus, befchryft sparta als de plaats, „ waar de oude Lieden in ver„ Handige Raadflagen; en de Jonge in het „ behandelen der Wapenen uitmunten (k): „ waar Zang en Dans en Vrolykheid hand „ aan hand gepaard gaan." Beide de Dichters befchryven hen, als niet minder geoeffend in de Muziek, dan in de Wapenen. De Spartaanfche Dichter (7j zeide daarom ook, „ dat de Kunst van wel op de cither „ te fpeelen tegen het Staal opmogt!" Hier van daan was de Koning gewoon voor den Gr. I Deel, bl. 234, 235. enz. Van den Lierdichter pindarus is reeds hier voor gefprooken. (k) Deze Vertaling is ingericht naar de lezing voorkoomende in het II Deel van plutarchus werken. Zie scmneider Fragment. Pindar. p. 66. (0 Mogelyk spendom, in het volgende aangehaald..  v a n L T C U R G- U S. 385 den Stryd eene Offerhande te doen aan de Zanggodinnen, haar (fchynt wel) willende ïe binnen brengen de manier van opvoeding by de Lacedcernoniërs ; hoe men daar de proef nam, wie in de Zangkunst het meest bedreeven ware ; ten einde zy , vol vaardig om hunne Vrienden in gevaaren by te ftaan , tevens mogten uitwerken , dat 'ër door het Krygsvolk daaden werden uitgevoerd waardig de Lofgezangen hunner Medeburgeren (111). • Zomtyds lieten zy ook ten aanzien der Jongelingen af van de geftrengfte Tucht , en gaven denzelven vryheid hun Hoofdhair op te fleren, en zich zo wel op de fraaiheid van Klederen, als van Wapenen toe te leg- (?«) „ De Koning , die het bevel over het Leger voeren zou , offerde eerst te huis aan jupiter dea Geleider, en de andere Hemel-Goden; en zo dit Offer gunllig werdt ontvangen, liet hy door een Herout vuur van het altaar neemen , en voor het Leger uit draagen. Als men gekoomen was op de Grenzen , offerde hy op nieuw aan jupiter en mike.iva. Zie daar de eenige Offerhanden , van welke xenofhon fpreekt, die het Offer aan de musen niet zou vergeeten hebben , indien men 'er een aan haar aangebooden hadt voor den (lag. plutarchus getuigt, even. wel, dit zelfde op nog twee andere plaatzen in zyne Zedekundige Werken. Waarfchynelyk waren de musfn hier met minerva vereenigd. Fr. Vert - Zie II Deel bl. 238. B. xenoph. bl. 688, B. C. I. deel. Bb  3M6 hetLEVEN leggen; zich vermaakende, wen zy hen vrolyk zagen even gelyk dartelende paarden, welke den ftryd al briesfchende te gemoet gaan Wel is waar, dat zy hunne lokken reeds van jongs op wasfen lieten, en lang droegen («) ; maar zy waren daaromtrent nimmer zo zorgvuldig, dan wanneer zy in een' op handen zynden Veldflag gevaar van hun leven te loopen ftonden. Want dan maakten zy, dat het glom van welriekende Olye, en net van een gefcheiden ware, indachtig aan zeker zeggen van lycurgus , dat het Hair de genen, die fchoon zyn , nog fchooner maakt; en de genen, die lelyk zyn, nog vreesfelyker. Vervolgens waren ook hunne Lichaamsoeffeningen, geduurende den Veldtocht, minder ftreng, en werden de Jongelingen alsdan, insgelyks, in hunne gehele Levenswyze niet zo ingetoogen en bepaald gehouden: des de Lacedsemoniers van alle Menfchen de eenigfte waren, voor welke de Oorlog eene uitfpanning was, en verademing van de moeite om zich ten oorloge bekwaam te maaken (o). Naauw- (») Zie ond. and. de Scholia op homerus , Iliad. B, v. li. aristotül. Rhetor. I B. g, H. ( '95» ec*- Heins.  van LYCURGUS. 399 verklaarden zy den genen, voor wien het meest en grootst Geroep was opgegaan , opentlyk tot Raadsheer. Deze ging daarop, met eene Krans op zyn hoofd, van Tempel tot Tempel (»?), gevolgd van eenen Stoet van jongelingen, die hem bewonderden en roemden; gelyk ook van talryke Vrouwenreyen, welke zyne Deugdzaamheid met Maatgezang verheften,en hem van wegen zyn loflyk levensgedrag gelukkig noemden. Elk zyner Bekenden bereidde hem dan ook eene Maaltyd, en zeide: „ Met „ dit onthaal vereert U het Gemeenebest." Na dat hy dus de ronde hadt gedaan, begaf hy zich weder naar de plaats, waar hy gewoon was te eeten;dan hier ging het ouder gewoonte toe. Alleen werden 'er twee Portien voor hem opgedischt, waar van hy de eene bewaarde. Na de Maaltyd verfcheenen voor de Deur der Eetzaale alle de Vrouwen van zyne Maagfchap of Kennis , waaruit hy die gene tot zich riep, welke hy het hoogst achtede , en fchonk haar het bewaarde Deel met deze woorden: „ dat (jn) Dit gefchiedde van ouds by plegtige Gelegentheden , wanneer 'er openbaare Üankzeggi 'gen gedaan moeften worden. Een nieuw voorbeeld van de¬ ze Gewoonte komt hier achter voor, daar gefprooken wordt van de gewaande vrymaaking der Heloten.  AOO het LEVEN ,, dat hy deze Portie, eershalve by hem „ zeiven ontvangen , nu ook als zodanig „ aan Maar ter hand ftelde:" waarop Zy, op dezelfde wyze, onder de toejuichingen van haare Gezellinnen, naar huis begeleid werdt. Boven dit alles maakte hy ook nog zeer goede Wetten omtrent de BegraafTenisfen , daar hy, vooreerst, alle Bygeloovigheid omtrent dit Stuk verbande, cn toeliet de Lyken in de Stad te begraven; en Graftekens op te richten in de nabyheid der Tempelen; ten einde de Jongelingen, van kindsbeen af, aan deze vertooningen gewend werden , en niet vreezen of met fchrik mogten bevangen worden voor den Dood; noch waanen , dat zy, die een dood Lichaam aanraakten, of langs, en over de Begraafplaatzen gingen , daar door befmet werden («). Vervolgens liet hy niet toe, dat men iets te zamen met de Lyken begroef («) Het was een algemeen Denkbeeld, door het Bygelouf ingeboezemd , dat men door evenveel welke gemeenfehap met- of nadering tot doode Lichaamen befmet werdt. Hierom weigerden ook die gene, welke wat naauwgezetter waren, te Begraaven te gaan. Deze Dwaasheid ging de verftandige Spartaanfche Wetgever regen. Verg. bos Antiqq. Gr. P. IV. cap. 23. § 1, 2, 3. en die daar worden aangehaald.  van LYCURGUS. 401 groef (0); maar zy wonden het Lichaam iii een purperen Kleed; lagen het op een bed van Olyvenbladercn en bedelden het zo ter aarde. Voorts was het niet geoorlofd by de begraaffenis den naam des Overledenen op de Grafzuil te plaatzen, ten zy het een Man ware in den Oorlog gefneuvcld , of eene Vrouw, die als Priesteresfe gedorven was. Voor den Rouw bepaalde hy maar den korten tyd van XI dagen. Op den Xllden dag moest men, na geofferd te hebben aan ceres , den rouw afleggen. Over het geheel vondt men niets in zyne Inrichtingen dat werkeloos was , of geen nut deed. Hy mengde onder alle daaglykfche bezigheden het zy eenige opwekkinge tot Deugd, of de ten toondellinge van Ondeugd, en vervulde dus geheel de Stad met eene overvloed van goede Voorbeelden ; waar door die gene , welke 'er fleeds in verkeerden, en daar in werden opgevoed, als het waare by de hand geleid en uitgebeeld (0) Anders was men wel gewoon Geld en Kostbaarheden tevens met de Lyken te begraaven. Zie Kirchm. de Funer, bl. 44.3. enz. Hiervan de Romeinfche Wet in de XII Tafelen , by bachius bl. 58. neve /urum addito. Vooral hadt het byvoegen v^;i Kostbaarheden plaats by het begraaven van Koningen. Z. de Excerpta Falefiana e diodor. p. 266. Al au weet het voorgevallene met het Graf van david. I. deel. Cc  402 het LEVEN beeld werden tor het goede. Hierom liet hy ook de zynen , die 'er anders wel begeerte toe hadden, niet toe buiten 's Lands te gaan, of hier en ginds te zwerven, om uitheemfche Zeden, en een Mengzel van velerhande Regeringsvormen op te doen, of zich eene Levensmanier zonder tucht eigen te maaken (p). Zelfs deed hy alle Vreemdelingen, die naar Sparte te zamen vloeyden, of ter fluik in de Stad kwamen, zonder dat zy 'er iets te verrichten hadden, aanftonds weder vertrekken; niet , gelyk thucydides Cf) zegt, om dat hy bekommerd was, dat zy zyn Staatsbeftier zouden willen navolgen, of van hem iets deugdelyks en nuttigs leeren; maar veel eer, op dat zy zelve geene Leermeesters van het een of ander kwaad mogten worden. Het kon toch niet anders zyn, of met die vreemde Lie- (/>) xenofhon , een ooggetuige , fchryft aan een tegenovergeiteld gedrag, in zynen tyd, het bederf toe van den Staat. '/ Is my bekend, zegt hy, (bl. 6&a, 600 ) dat men te vooren de Vreemdelingen verdreef, en de Burgers het reizen belettede, op dat hunne Zeden buitenlands niet bedorven zouden worden. Maar nu merk ik, dat de Foornaamften niets liever doen, dan van huis te zyn, en elders het gebied te voeren " Fr. Fert. {q) Vergel. Thueyd. I B. 144.. h. bl. 96. en II B. 39 h. bl. iao. meurs. M. Lac. II B. o. h. cragius III B. 3 h.  van LYCURGUS. 403 Lieden moesten ook vreemde Gefprekken binnen komen. Vreemde, nieuwe gefprekken brengen nieuwe overleggingen voort; en uit deze worden, noodwendig , veelvuldige Gemoedsbewegingen gebooren , en willekeurige handelingen weinig inltemmende , met den toon door een wel ingericht Staatsbeftier tot onderlinge gclykluidentheid gegeeven. Zyn gevoelen was, daarom, dat, indien men zorge droeg , dat 'er van buiten geene befmette perzoonen inkwamen , men nog ruim zo veel toe behoorde te zien , dat het Gcmecnebest , niet met buitenlandfche Zeden vervuld en befmet werdn In alle deze inrichtingen is, waarlyk , geen voetfuap te vinden of van Onrecht , of van Gierigheid ! welke blaam van zommigen op de wetten van lycurgus gelegd wordt : als of dezelve wel to.1 reikende waren om het Volk llrydbaar te maaken ; maar te kort fchooten in het ftuk van Rechtvaardigheid. De cryptia , evenwel , zo als zy ze noemden (V), indien dit waarlyk eene is der Staatsinltellingen van lycurgus , gelyk aristoteles verzekert, heeft ook f>) d. i. de Hinderlaage. Z. roberts. G. v, Gr. I D. bl. li2. plutarchus keurt deze Barbaarschheid met groote reden af. Cc 2  404 het LEVEN ook zelfs aan plato (Y) dit gevoelen zo wel omtrent den Man, als zyne Staatkunde, kunnen inboezemen. Zy was dusdanig. De Overheden zonden , van tyd tot tyd, die Jongelingen , welke de ftoutmoedigfte en fchranderlte fcheenen , naar het Land, voorzien van Dolken , en den nodigen mondkost; zonder meer. Deze , hier en daar verfpreid, verfchoolen zich, over dag, in bedekte plaatzen , en hielden zich daar lr.il : maar 's nachts traden zy te voorfchyn en maakten eiken heloot, die hun op weg ontmoette , af. Dikwerf trokken zy ook het Land door , en brachten die genen, welke onder de heloten de flerkfie en ftrydbaarite^waren , om het leven. Zo verhaalt ook thucydides , in de Gefchiedenis van den Peloponnefifchen Oorlog (*) , dat de Spartanen eens een aantal heloten , die wegens hunne Dapperheid de voorkeuze verdienden , met Kranfen befchonken hadden , ten teken, dat zy hen in vryheid Helden : waarop deze ook by alle Tempels der Goden de ronde hadden gedaan : maar dat zy kort daarop alle onzichtbaar geworden waren, CO plato de Legg. I. I. p. 568, E alwaar hy een' Lacedsmoniér fpreekende invoert , die de Cry. ptia duidelyk op rekening van lycurgus ftelt. Cf) thucydides IV. B. 80 h. bl. 285, 286.  van LYCURGUS. 405 ren, zonder dat iemand, of op dat oogenblik , of naderhand , wist te zeggen , op welke manier zy van kant raakten ; niettegenftaande hun getal meer dan twee duizend beliep. Eene Omfhndigheid , welke ik hier laat volgen, berust inzonderheid op het getuigenis van aristoteles , die zegt, dat de ephori , wanneer zy in het bezit van hun Ampt gelteid worden, voor alle dingen eerst aan den heloten den oorlog verklaaren , ten einde het vervolgens gene misdaad fchyne hen om te brengen (V). Ook behandelden zy hen, over het geheel, wreed en llraf. Men bragtze in de openbaare Eetzaalen , en dwong hen daar tot het onmaatig drinken van Wyn , met oogmerk om de jonge Lieden van de Dronkenfchap af te fchrikken. Men gebood hun Liederen te zingen en danfen te dansfen, die laag en belacchelyk waren ; en wilde niet dat zy andere , by vrye Lieden in (u) Eene Staatkundige, maar ten hoogden onrechtvaardige fictie. Geen wonder , dat de Laced«monié'rs zo vele vyanden hadden, als 'er Heloten waren ; welker getal op zommige tyden zeer aanmerkeIyk is geweest ; en dat deze geredelyk alle gelegentheden aangreepen om zich op hunne Onrechtvaardige Meesters te wreeken. Zie aristoteles Polit. II. B. 7 h. bl. i%6. Cc 3  4or5 het LEVEN gebruik, zouden leeren. Hier van daan verhaak men , dat , in laateren tyd, by gelegenheid van der: inval der thebaanen in het Laconisch gebied., de Gevangene Heloten , als men op hen begeerde, dat zy de Liederen van terpander , en alcman (v) en spendon den Laceda_moniè'r zingen zouden , zich verontfchuldigden met te zeggen , „dat hunne Heerfchappen dit „ nimmer wilden gedoogen!" Die gene, derhalven , welke zeggen, dat te Sparte de Vrye recht Vry; en de Slaaf recht Slaaf is, hebben het onderfcheid niet kwalyk opgemerkt. Niet te min zyn deze Wreedheden , volgens myn gevoelen , eerst in hater' tyd te Sparte in zwang geraakt; inzonderheid na de zwaare Aardbevinge (w) , wan^ (v) Ar.CM.4n was van geboorte een Lydi'êr. Ily raakte in flavemy. Zyn Heer werdt agesid*s een Spartaan. Deze , zyne bekwaamheden ontdekkende, fehonk hem de Vryheid. Hy leefde zedert onder de Spartaanen , en werdt een beroemd Lierdichter. Z. plut/iRcrr. II. D. bl. 599, D, E. perizon. ad JEU V. H. XII. B. 50 h. n. 8. en van spendon , die fchier onbekend is , met een woord gewag , hoewel ook nfaar uit deze plaats , by mëuhs. M. L. bl. 335. (w~) Deze Aardbeving was zeer geweldig, Zy viei vpor in het zelfde 'Jaar , dat socrates gebooren werdt, het 28511e na de Bouwing van Rome. 20,000 Mgnfchen kwamen 'er door om ; en polvaïnös bl. 24}  van LYCURGUS. 407 wanneer men zege, dat de heloten met de messeniers te zamen fpanden; het Land op zeer vele plaatzen verwoesten , en de Stad zelve in het grootst Gevaar bragten. Wat my , derhalven , betreft , ik maak zwarigheid een zo godloos Bedryf, als de cryptia was, op de rekening van lycurgus te zetten; daar ik zyn Charafter uit zyne Zachtmoedigheid en Rechtmaatighcid, in andere Gevallen betoond , duidelyk opmaaken kan. En hier mede Hemt ook in het getuigenis van God apollo zeiven! (x) Wanneer nu de voornaamfte Wetten en Inrichtingen , van hem gemaakt, door de Gewoonte reeds behoorlyk waren ingeworteld, en zyn Staatsbeftier genoegzaame vastigheid bekomen had , om op zich zeiven te Haan , en zich zeiven te kunnen hand- ha- 01 ■ zo wel als /eltanus V. H. V» B. 7 h verzekeren , dat 'er te Sparte zelf maar vyf huizen ftaan bleeven. De Heloten vielen toen af, en (loegen de handen'in een met de nabuurige Mes/enters, om de Spartaan en t'onder te brengen. (x) Dit ziet op die uitmuntende Godfpraak , of eerder Loffpraak , door de pythia aan lycurgus gegeeven , waar in apollo zegt „ te twyffelen, of hy hem God , dan Mensch moet noemen : maar toch daar toe liever over te hellen om hem als god te begroeten !" Cc 4  40&* het LEVEN havenen, en hy zich dus verheugen en vermaak fcheppen mogt , dat het fchoon en uitgebreid geitel van zyn Regeeringsvorni daadelyk aan den gang was geraakt, en langs den voorgefchreevenen weg rond liep; even gelyk plato (jy) zegt, dat god zich by de Schepping der Wereld verheugde; wanneer hy dezelve het eerst fh beweginge zag geraaken ; beving hem de lust zyn werk , zo veel dit door menfehelyke Wysheid volvoerd kon worden , onllerffelyk te maaken , cn , voor het vervolg, op eenen onwrikbaaren grondflag te vestigen. De geheele Burgerye dan by een geroepen hebbende , ftelde hy der Vergaderinge voor , „ dat ja! zyne Wetten , over het geheel, vry wel geraamd en toereikende waren, om hen gelukkig en deugdzaam te maaken : doch dat hy het voornaamfte en gewichtigfte ftuk nog achterhieldt. Dit kon hy hun niet openbaaren voor dat hy eerst met apollo hadt raadgepleegd. Dat zy des ftiptelyk moesten blyven by het vastgeftelde , zonder iets daar in te veranderen , of te verftellen , tot dat hy zelf van delphi zou zyn we- (y) Deze plaats van plato vindt men in den Th wxus , M. 529. C. m dacier heeft opgemerkt, dat 'er eenige overeenkomst is tusfchen dit zeggen van plato en het vernaai ir) Gene/is voorkoomende,  van LYCURGUS. 409 wedergekeerd: dat hy na zyne te rug komst handelen zoude volgens het goedvinden van apollo." Na dat dit voorftel van allen gcreedelyk was ingeltemd, zó , dat men zelfs hem drong om te vertrekken, nam hy eerst de Koningen en den Raad; daarna ook het geheele Volk onder eede , en liet hen belooven , dat zy by de vastgeftelde Regering blyven zouden, tot dat hy, lycurgus te rug gekeerd zou zyn ; en toen ging hy op reis naar Delphi. Den Tempel aldaar ingetreeden , en zyne Offerhande verricht hebbende , vroeg hy het Orakel, „ of zyne Wetten goed , en voldoende waren „ om zyne Landgenooten gelukkig en deugd„ zaam te maaken ?" apollo antwoordde , „ dat zyne Wetten goed waren, en dat het ,, Gemeenebest den hoogden trap van aan„ zien bereiken , en zich daar by handha„ venen zoude, zo lang men de Staatsin„ ftelling van lycurgus bleef behouden !" Deze Godfpraak deed hy in gefchrift brengen, en zondt ze naar sparte. Vervolgens eene tweede Offerhande aan den God geofferd, en van zyne vertrouwde Vrienden en cenigen Zoon (2) affcheid ge- no- (z) „ plutarchus noemt dezen Zoon antiorus , en pausanias eucosmus. Fr. Feit." Z. pausan. bl, 248. Cc 5  4io ii et LEVEN nomen hebbende , befloot hy zyne Medeburgers nimmer van den aan hem gezwoorenen Eed te ontflaan; maar daar ter plaatze zyn leven vrywillig te eindigen. Hy hadt thans eenen ouderdom bereikt, in welken het leven nog wel genoegzaame aanlokzelen heeft, maar ook zonder hartzeer kan worden afgelegd van hun, die zulks verkiezen (V). Voorts kon hy , langer leevende, niet gelukkiger worden, dan hy reeds was. Hy ftierf derhalven door onthouding van fpyze; oordeelende, dat noch de dood van groote Staatsmannen onftaatkundig,noch het uiteinde van hun leven bedryvcloos zyn moest ; maar veeleer een gedeelte uitmaaken van hunnen Roem en Werkzaamheid. Voor hem toch, die zulke treffclyke dingen hadt verricht, was het verfcheiden , indedaad , zo veel als de laatlte hand te leggen aan een voorfpoedig leven. Ook moest zyn Dood aan zyne Landgenooten het bezit verzekeren van al dat Schoone en Goede , dat hy in zyn leven voor hun hadt uitgewerkt, nadien zy gezwooren hadden zich (a) „ Hy was dan niet zo oud , als lucianus hem maakt , [Vol. III. p. 228.] die zegt dat hy S5 Jaaren oud geworden is. In zo hoog een ouderdom kan men het leven zonder veel hartzeer verlaaten." Fr, Vert,  van LYCURGUS. 411 zich aan zyne Wetgevinge te zullen houden, tot dat hy weder thuis zou gekoomen zyn. En zeker! hy bedroog zich geenszins in deze gedachten : want laced^mon muntte uit , in deugdelyk Staatsbellier en aanzien , boven alle Staaten van Griekenland , geduurende een afloop van vyfhonderd Jaaren , in welken men de Wetten van lycurgus aldaar bcftendig in acht nam; zonder dat iemand der XIV Koningen, die eikanderen zedert opvolgden , tot aan agis den Zoon van archidamas , daarop eenige inbreuk maakte. Want de aanttelling der ephori , verre van zyn Regeringsvorm te ontzenuwen, bevestigde denzelven veel eer, en maakte de magt der Aanzienelyken geduchter , hoe zeer zy anders ook ten gevalle des Volks fcheen ingericht. Maar onder de Regering van agis kwam de Geldmunt het eerst te Sparte binnen ftroomen , en met het Geld de Gierigheid en Geldzucht , door toedoen van lysander (£) , die, (b) In den text leest men „ door toedoen van aiexander, of'veel eer van lyjander." Dan de Eng. Üitg. b*yane heeft door^ voorbeelden aangetoond , dat de woorden, 3/ 'AAfgaevSf 0», ^) , dat even dat zelfde aan hem («) Het nederflaan van hetOnweder was altyd geen teken van Ongenoegen der Goden : men hieldt het dikvvyls daar voor, dat de Goden op deze wyze zulk eene plaats zich toeeigenden, en voor heilig verklaarden. (0) Dit: in Macedonien , wordt 'er by gezet om dat 'er ook elders Steden van dien naam waren. De Stad hier gemeld wordt van anderen in het tangren. fend Thracie geplaatst. Zie stephan. Byz. in V. De beroemde Treurlpeldichter euripides ftierF in Macedo■nien , werwaarts hy zich begeeven hadt tot den Koning archelaus. (p) De aantekening , welke de Fr. Fert. op deze plaats gemaakt heeft, als of men hier aan de hoogachters van euripides , in tegenoverftelling van die van sophocles moest denken , toont, dat hy plutarchus hier niet verdaan , noch gtlet heeft op het woord Kitihó'yviu» hier voorkooraende. euripides , Dd 2 de  420 het LEVEN hem alleen na zyn overlyden wedervoer, 't welk aan den heiligften, en by de Goden geliefdften Man te vooren gebeurde. Zommige zeggen , dat lycurgus te cirrha (#) overleedt: maar apollothemis (V) verzekert, dat zulks gebeurde na dat hy naar elis overgevoerd was. tim.) Reeds lang voor den tyd van pythagoras was de naam mamers en mamercus by de Toskaanen, of volgens anderen by de Sabynen in gebruik, want de-! ze noemden den god Mars mamers , van waar mavors is gekomen ; en mamers komt van het Griekfche M«^E(Jrsf- Fr, Vert. ( Wy hebben hier- vers melden eenrtemmig, dat de Tempel van vesta tweemaal is afgebrand: eerst by liet einde van den eerden Karthagifchen ooüog , by welke gelegenheid de Pontifex l. c/scilius metellus het Palladium, met de andere heilige zaken , midden uit de vlammen haalde , waar by hy zyn gezigt verloor; de tweede brand viel voor in 't laast der regeering van commodus. plutarchus fchynt zich dus hierin vergist te hebben, wez. (W) Wy hebben in de Vertaaling van deze plaats, welke zelfs den grooten lipsius wat duister voorkwam , eenige meerder vryheid dan anders gebruikt. De afbeelding van zodanig werktuig is te vinden by gemelden lipsius Oper. T. 3. P- „ ,, M Namelyk het Palladium , de Standbeelden en Ff 4 de  45^ het "LEVEN hiervan in het Leven van camillus alles gezegd, wat men daar van mag wceten en zeggen. De eerfte vestaalsche maagden , door numa aangefteld, worden gezegd gegania en verenia te zyn geweest ; op welke gevolgd zyn camuleja en tarpeja. Dit getal is naderhand door servius met twee vermeerderd , en zoodanig is het zelve tot op dezen tyd gebleeven. Zy moesten, volgens des Konings inftellingen, gelofte doen van eenen dertigjaarigen maagdom. Geduurendc de tien eerfte jaaren leerden zy alles, wat tot den dienst behoorde; de tien volgende befteedden zy in het waarneemen van haare bediening; en de laatfte tien jaaren onderweezen zy de nieuwelingen Ten einde van dien tyd ftond het haar°vry te huwen, en den heiligen maagdenftaat voor eenen anderen te verwisfelen. Doch men zegt , dat weinigen van die vryheid gebruik gemaakt hebben , en wel met een on- de overige heilige zaaken der Samothracifche Goden DicNYsius de Halikarnasfer zegt, dat by veele rede' nen had om te gelooven , dat de Vestaalfcho maag. den meer dingen . dan dat heilige vuur, bewaarden , maar dat niemand uit eerbied voor de Goden durfde uitdrukken. Fr. Feit.  van NUMA POMPILIUS. 457 ongelukkig gevolg; zoo dat zy haaren overigen leeftyd in droefheid en berouw doorbragten , en anderen op het ernftigfte vermaanden , dat zy toch tot haaren dood toe den maagdelyken ftaat mogten blyven aankleeven. Hier tegen heeft de Koning haar met groote voorregten befchonken. Onder anderen hebben zy het regt , om by het leven van haare Vaders Testament te mogen maaken, en zonder momber over haare zaaken te befchikken , zo als thans die Vrouwen , welke drie Kinders hebben (y). Wanneer zy in het openbaar verfchynen , gaan de Bondeldraagers voor haar uit ; en zo haar by toeval op weg een misdaadige ontmoet, welke naar de ftrafplaats geleid wordt , bekomt deze daar door vryheid-van fcraf; mids dat de Vestaale onder eede verklaarc, dat deze ontmoeting geheel toevallig is geweest (s). Al wie onder haaren wagen- ftoel (y) Die regt van Vrouwen , welke drie Kinderen hadden , is door augustus ingevoerd om de huwelyken aan te moedigen, 't walk toen hoogst noodzaaklyk was. (a) Dit ftrookt niet met de woorden van het Edicturn Perpetuum, waar in uitdrukkelyk gezegd wordt, dat de Vestaalen tot geenen eed mogen genoodzaakt worden : Sacerdctem Festalem in omni tnea Jurisdicd-itne jurarc non cogam. Ff 5  458 het LEVEN ftoel komt, terwyl zy door de Stad gevoerd worden , moet zulks met den dood bekoopen. Wanneer zy zelve misdaan hebben , worden zy in eene donkere plaats door den Opper-Pontifex met roeden geftrafi. Doch wie van haar zich aan onkuischheid heeft fchuldig gemaakt,die wordt by deCollynfche Poort levende onder de aarde gedolven. Men heeft daar , aan den binnen kant van de Stadsmuur , eene langwerpige aardhoogte , in 't Latyn dgger geheeten , binnen welke eene kleine onderaardlche Cel wordt gemctfeld , hebbende van boven eene opening , waardoor men in dezelve afdaalt (a). Hier in wordt geplaatst een gefreid bed , een brandende kaars , en een kleine voorraad van de voornaamfte levensbehoeften ; zo als brood , een kruik met water, melk en olie : als hield men het voor onbctaamelyk een' perzoon, die tot den plegtigften eerdienst was gewyd, van honger te laaten omkomen. De misdaadige wordt in eenen draagftoel gezet, welke van rondsom wel (*) plutarchus heeft, gemeend, dat men zodanige Cel telkens, als men die noiig had , opmetfeldc; waar in hy bèdroogen is door een plaats van dionysius den HaÜkarnasfer , welke zegt : eicr jr<3v uxi yyy nxTAantaxe-fUivnv. Doch dit zegt alleen , dat 'er een Cel tot dat oogmerk gefchikt was, Fr. Vert*  van NUMA POMPILIUS. 459 wel toegemaakt , en met zeelen omwonden js, op dat 'er geen geluid van haar gehoord worde. Op deze wyze wordt zy over de Markt gevoerd , wanneer elk uit den weg gaat , en haar met een ftttle droefheid volgt. Geen akeliger fchouwfpel , noch droever dag voor Rome, dan deze. Als de draa ftoel aan de gemelde plaats is gekomen, maaken de Dienaars de Zeelen los, en de Pontifex, voor af de handen ten Hemel heffende, en in ftilte een gebed doende, neemt haar, die geheel bedekt is, 'er uit, zet haar op de ladder, waar langs men in de cel afdaalt , en keert zich vervolgens met de andere Priesters om. Zo dra de lyderes is afgeklommen , wordt de ladder om hoog gehaald , en de opening met opgeworpen aarde toegedekt, zo lang tot dat de grond weder gelyk is. Op deze wyze ftraft men de Vestaalen , welke door ontugt haaren Priesterlykcn ftaat ontheiligd v hebben. Men zegt , dat numa den Tempel van vesta , waarin het heilige vuur bewaard werd , rond gemaakt heelt, om daar mede te verbeelden , niet de gedaante der aarde , als zynde deze vesta zelve , maar de gedaante van het Heelal (£) welks midden de O) festus is van het tegengeltelde gevoelen , zeggen»  460 het LEVEN de Pythagoristcn aanmerkten als de verblyf* plaats van het vuur , 't welk zy vesta en eenheid (monas) noemden. Want wat da aarde betreft, deze geloofden zy niet on« beweeglyk, noch in het middenpunt der draajing geplaatst te zyn (c), maar fielden, dat dezelve rondom het vuur draaide , en geenszins als een der voornaamfte hoofdlloffen , waar uit de wereld beftaat, was aan te merken. Men wil ook, dat plato , in 't laatfte van zyn leven , dit gevoelen omhelsd, en aan de aarde eene andere plaats toegekend hebbe , laatende het midden aan eene voortreffelyker ftof over. Verder behoorde tot het ambt der pontifices de Lykplegtigheden te regelen, daar zy van numa geleerd hadden niets hier in voor befmettendc te houden , maar in tegendeel ook plegtige eer te bewyzcn aan de onderaardfche Goden, als die onze voornaamfte deelen ontvangen; byzonder aan da Godin libitina , als het opzigt hebbende over alles , wat tot de laatfte eer, aan de ovcr.- gende dat „ numa eenen ronden Tempel voor Vesta „ gefiigt heeft, om dat hy haar voor de aarde hield, „■ welke eene ronde gedaante heeft." (c) diogenes LAëiTiüs zegt in tegendeel , dat pythagoras de aarde als het middenpunt van het heelal aai) merkt.  van NUMA POMPILIUS. 46T. overledenen te bewyzen , behoort: 't zy , dat men door haar proserpina , of, gelyk de kundigften onder de Romeinen denken , venus te veritaan hebbe : althans , wat dit laatrte betreft , fchynt het niet ongepast, aan het zelfde Godlyke vermogen beide geboorte en dood toe te fchryven (d). numa heeft ook den tyd van het rouwdraagen bepaald , en wel volgens de jaaren van die genen, over welker dood men de rouw aannam. Niemand mogt rouwen over een Kind, 't welk beneden de drie jaaren geftorven was, en over een,'t welk boven de drie jaaren was, Hechts zo veele maanden, als het jaaren geleefd had, mids deze niet boven tien beliepen. Na dien leeftyd hield het rouwdraagen op , zo dat geene rouw ooit langer dan tien maanden duurde ; een tydperk, 't welk hy insgelyks den Weduwen had gelteld, om zich zo lang, na den dood van haare mannen , van hertrouwen te onthouden. Zy, die het einde van dien rouwtyd niet afwagtte, moest, volgens eene wet van hem, eene draagende Koe offeren (»• Nog (W) venus en proserpina werden voor de zelfde Godheid gehouden. Haar Tempel werd genoemd de Tempel van Venus Libitina. Fr. Vert. (e). Door eene zo fchandelyke en onnatuuriyke Offerhande wilde numa de Vrouwen affchrikken, om zich  4Óa het LEVEN , Nog veele andere Priefterfchappen zyn van dezen Koning ingefïeld; doch ik zal Hechts van twee derzelven iets zeggen; waar in 's mans godsdienstigheid byzonder doorilraalt, naamelyk die der saliers en der fetialen. De fetialen , zyn een zoort van Vreedchouders, hoedanige by de Grieken E^tfyoQvieutts genoemd worden, hebbende, naar myne gedagten, hunnen naam van hunne bediening ontvangen (ƒ), om dat zy, door woorden, de ontftaane gefchillen byleiden, en het niet eer tot de wapens lieten komen , dan na dat alle hoop van regt te bekomen was afgefneeden. Want de Grieken noemen eigenlyk Vrede, (E'igmwanneer de gefchillen door woorden en niet door de wapenen beliegt worden. De fetialen der Romeinen gingen een en andermaal naar die genen , van welke hun volk verongelykt was , ten einde hen over te haaien , dat zy de gedaane fchade vergoedden (g). Zo dit niet gelukte, riepen zy de zich niet voor het einde van den rouwtyd weder in het Huwelyk te begeeven, Fr. Feit. (ƒ) vossius en anderen leiden het'woord Faetialis af van fari fpreeken , om dat zy ook Oratores, dat is Redenaars, genoemd worden. (g) Dit werd AVch.s door een van allen verrigt en we! twee herhaalde keeren: Eerst, om vergoeding  van NUMA POMPILIUS. 46"3 de Goden tot getuigen , fpraken vloekwenfchen uit tegen zich zelve en hun Vaderland , by aldien hunne onderneeming onregtvaardig was ; en hier mede werd de oorlogsverklaring gedaan. Zo lang de fetialen hunne toeltemming tot den oorlog niet gaven , mogt de Koning, zo min als degemeene Krygsknegt, geene Wapens opvatten. De Koning zelf moest van hun het regt , als wettig hoofd van den oorlog erlangen , en eerst, na dat hy dat verkreegen had , konde hy de nodige maatregelen neemen. Aan het overtreeden van deze plegtigheid wordt het ongeluk toegefchreeven , 't welk de Stad van de Gallen is overgekomen. Want toen die Barbaarcn Clufium Üï) belegerden , werd fabius ambustus als gezant afgevaardigd , om Vrede voor de belegerden te bewerken. Deze, een onvriendelyk andwoord ontvangen hebbende , en meenende nu als gezant alles te hebben gedaan , gordde, door een jeugdige drift, ding te eisfchen , waar op de Vyand zich 30 dagen konde beraaden ; Deeze niet gegeeven zynde , vertrok hy , gaf kennis aan den raad en kwam andermaal weder om den oorlog te verklaaren , 't welk gefchiedde door een bloedige piek op 's Vyands grond te werpen. (h~) Eene Stad van Toskaanen.  464 het LEVEN drift, haastig ter verdediging der Clufiners de wapenen aan , en daagde den kloekften der Barbaaren tot een tweegevegt uit. Het gelukte hem de overwinning te behaalen en zyne party neder te leggen, wiens wapenrusting hy buit maakte. Doch de Gallen , vernoomen hebbende wie hy was zonden daadelyk eenen bode naar Rome met klagte tegen fabius , als die tegen het regt der Volken , zonder voorafgaande oorlogsverklaaring, de wapenen tegen hen had opgevat. De fetialen verklaarden in den Raad van gevoelen te zyn , dat de fchuldige den Vyand in handen moest geleverd worden. Doch fabius wierp zich in de armen van het Volk , door welks genegenheid hy het gevaar ontkwam. Het gevolg hier van was , dat de Gallen kort daar na op Rome zelve aanrukten , en de ganfche Stad, uitgezonderd het Capitool , in eenen puinhoop veranderden. Dan dit geval hebben wy reeds in het leven van camillus omftandiger verhaald. De oorfprong der saliers wordt dus opgcgeeven. In het agtfte Jaar der Regering van Koning numa heerschte door geheel Italië eene zwaare pest, welke ook te Rome de grootfte verwoesting aanre°tte. Te midden van eene algemeene wanhoop, verhaalt men , dat een koperen fchild uit den he-  van NUMA POMPILIUS. 465 hemel in numas handen kwam te vallen. De Koning gaf van dat Schild vreemde dingen voor, welke hy zeide van de Nymf egeria en de MU8EN vernoomen te hebben: dat naamelyk dit wapentuig tot behoud van de Stad ware gezonden, en zorgvuldiglyk moest worden bewaard \ dat men uit dien hoofde elf andere Schilden van gelyke groote en gedaante hier by moest laaten maaken , op dat geen dief, wegens deze gelykheid , ligtelyk het eigenlyke hemelfche gefchenk zoude kunnen wegneemen. Hy voegde hier by, dat de plaatfen, waar de Mufen gewoonlyk met hem in gefprek waren, met de daarom liggende Landeryen , aan deze moesten toegewyd, en de bron , welke die ftreek befproeide, aan de Vestaalfche maagden , als haar byzonder heiligdom , gegeeven worden, om met het water uit dezelve dagelyks den Tempel te befprengen en te reinigen. De uitkomst heeft, naar men verhaalt, deze gezegden bevestigd, en de Pest hield daadelyk op. Als numa nu dit Schild aan de Kunstenaars toonde , en hen aanmoedigde om andere naar de gelykheid van dit tc maaken, was 'er niemand die zulks durfde aanneemen , behalven een zekere veturius mamurius , zynde een eerfte Kunstenaar , welke dezelve alle van eene zo trefl. deel. Gg fen-  4<56 het LEVEN fende gelykheid maakte , dat numa zelf het oorfpronkelyke niet van de nagemaakten konde onderfcheiden. Ter bewaaring van dezelve ftelde hy de saliers aan, welke dien naam gekreegen hebben, niet, gelyk zommigen beuzelen , van eenen zekeren salius van samothracen of mantinjEa , van welken zy den gewapenden dans zouden geleerd hebben ; maar veeleer van den dans zeiven, welke by hunnen Jaarlykfchen omgang plaats heeft. Deze gefchiedt in de maand Maart , wanneer zy in Staatzyklederen uitgedoscht , met brede koperen gordels om het lyf, en helmen op het hoofd, de heilige Schilden al danzende door de Stad ronddraagen , en met een foort van kleine Pieken telkens daar tegen flaan : by welken dans veelerhande fterke en fnelle beweegingen der voeten , naar de maat, op eene bevallige wyze , gemaakt worden. Deze Schilden worden naar hunne gedaante ancilia geheeten : want zy zyn niet rond, gelyk andere Schilden (ï) , noch ook halfrond gelyk eene pelta (k) , maar van weers- (z) De Romeinen hadden tweeërlei foort van fchilden: ronde", welke Clypei, en langwerpig vierkante , welke Scuta genoemd werden. (k) De Pelta had de figuur van eene halve maan, waarom zy Pelta lunata by virgilius wordt genoemd.  van NUMA POMPILIUS. 467 weerskanten uitge&eeden, zo dat de boven en beneden einden breeder dan het midden zynde , en met de uïterltcn naar eikanderen toelopende, eene figuur maaken, welke de Grieken »ywM noemen ; of zy zyn zo genoemd van «yxcov, 't welk eene Elleboog beteekent. Dit is volgens juba ; welke dien naam met geweld van het Grieksch wil afleiden. Doch , zo dit nodig is , zoude men ook kunnen zeggen , dat zy zo genoemd zyn, om dat een derzelven van boven (in 't Grieksch *vix.a.fevj is gevallen ; of van de geneezing (««w) der Ziekte \ of van het doen ophouden der droogte («u%u3ff); of eindelyk van het afweeren der onheilen, 't wek «n^yt^s heet, van waar ook de twee gebroeders castor en pollux ava.y.is by de Athenienfers genoemd worden (/). De Kunst van mamurinus werd daar mede beloond , dat zyn naam in de gedigten , welke door de Saliers onder het danzen gezongen werden (m) , met lof ge- meld (/) Best wordt de naam afgeleid van Ancidere , om dat zy van beide kanten ingefneeden of uitgehold waren. ovid. Fast III. 37<5: Mm* «>lcile v0; cant, quod ab omrit parte recifum. (m) Deze gezangen werden ten tyde van horatius van niemand meer verftaan. Gg 2  468 het LEVEN meld wierd. Anderen willen, dat de woorden veturius mamurius , welke in het gezang voorkomen, niet den naam van den werkmeester, maar zo veel als oude gedag, tenis te kennen geeven (V). Deze en andere Godsdienftige inftellingen tot ftand gebragt hebbende , heeft numa , naast den Tempel van vesta , een Koningïyk Paleis geftigt, het welk onder den naam van regia bekend is. Hier was hy gewoon zynen meesten tyd te flyten met Godsdienftige verrigtingen , of met het onderwyzen der Priesters, in welker gezelfchap hy zich, uit zucht voor den Godsdienst , doorgaans bevond. Hy had een ander huis op den Quirinaalfchen heuvel, waar van de plaats nog getoond wordt. By alle openbaare optogten en omgangen der Priesters, gingen de roepers door de Stad voor uit, om ftilte te beveelen, en alle werk te doen ftaaken. Want, gelyk de Pythagoristen gezegd worden niet -tc willen hebben, dat men zyne gebeden en eerbewyzingen ter loops aan de Goden voordraage, maar dat men, zich vooraf daar toe bereid hebbende , opzettelyk met dat oogmerk uit zyn huis gaa; zo wilde numa insgelyks, dat zyne Burgers gee- («) Dit is het gevoelen van varro.  van NUMA POMPILIUS. 46> geene Godsdienftige dingen oneerbiedig en zonder de vereischte aandagt zouden verrigten of bywoonen , maar dat zy , na zich vooraf van de gewoone bezigheeden ontflagen te hebben, op den Godsdienst, als de gewigtigfte van alle bezigheden, alleen hunne aandagt zouden vestigen ; dat om die reden geen gefchreeuw , of geklop , of ander gedruis, welke de waarneeming der dagelykfche beroepen noodzakelyk medebrengt, op de flraaten gehoord wierd; en dat deze, voor dien tyd zuiver van alles, den Godsdienst onverhinderd zynen gang lieten gaan. Van deze gewoonte is te Rome nog eenig fpoor overgebleeven : want wanneer de Conful offert, of de wichelaaryen raadpleegt, word vooraf geroepen Hoe Age, waar door de omftanders vermaand worden hunne aandagt te bepaalen tot het gene 'er verrigt wordt. Zyne overige inltellingen fchynen meedc grotendeels naar de voorfchriften der Pythagoristen gemaakt te zyn. By voorbeeld , gelyk deze gebooden , „ op geen „ fchepel te gaan zitten (o); met geen' " degen in het vuur te porren Q>) niet om „ te (o) Dat is te zeggen : zich niet aan de ledigheid over te geeven. Fr. Vert. (p) Hier mede werd te kennen gegeeven, dat men Gg 3  470 het LEVEN „ te zien, wanneer men op reis gaat „ aan de Hemel-Goden een ongelyk getal „ offerbeesten , en aan de onderaardfche „ Goden een gelyk getal te offeren (r);" van alle welke Zinnebeelden de waare betekenis voor het Volk verborgen werd gehouden ; zo heeft numa insgelyks veele o-eheimzinnige inflellingen gemaakt. By Voorbeeld , „ dat men geenen wyn voor de „ Goden zoude plengen van eenen onge„ fnoeiden wynflok ; dat men geene offer„ hande zoude doen zonder meel; dat men „ zich onder het bidden moe-1 ronddraaijen, „ en gebeden hebbende gaan zitten." De twee eerfte van dceze geboden fchynen den Landbouw, als een deel van de Godvrugt, aan te beveelen. Het rond draaien onder het bidden wordt gezegd op de beweeging van het heelal te zinfpeelen. Doch waarfchynelyker is het, dat dit gebod daarom is geiemand , welke reeds in toorn is niet meer moet aanhitfen. dezelfde. (q) Dit wil zeggen . dat men wel gemoed en in ^goerfe hoop moet Ibrven, en zich niet kwellen over het verlies van het leeven. dez. (r) Om dat het oneffen getal volmaakter is , en voor een Zinnebeeld van de eendragt wordt gehouden , terwyl het effen getal , gedeeld kunnende worden , een Zinnebeeld is van verdeeldheid, dez.  van NUMA POMPILIUS. 471 gegeeven , om dar, de Tempels naar het Oosten ftaande , de bidder by het inkomen met den rug naar de Zon is gekeerd , en zich dus eerst derwaarts moet omkeeren , en vervolgens zich weder naar den God wenden, waar door hy dus eenen kring maakende zyn gebed als het ware befluit. Of het moest zyn , dat deze gewoonte eene navolging is der Egyptifche Raderen O), en dat die verandering van ftand te kennen geeft , dat in de menfchelyke zaaken niets beftendig is , en dat, hoe ook de Goden onzen levensloop keeren of wenden , wy dat voor lief moeten neemen en dankbaar daar in berusten. Het gaan zitten na het einde des gebeds wil men dat een voorteeken is van de verhooring des gebeds en van duurzaam geluk in het toekomende. Anderen meenen , dat dit rusten eene affcheidino- van bezigheden aanduidt, zo dat men, van° voorgaande verrigtingen een einde maa- ken- rO clemens de alexandwner haalt een plaats aan uit eenen zekeren Grammaticus, welke verhaalt dat de Eeyptifche Priesters aan elk, die in den Tempel kwam bidden , een rad vertoonden 't welk hy rond draai<3e ' en bloemen : liet rad betekende de onheilendieheid der menfchelyke zaaken , en de bloemen de kortheid des levens, 't welk als een bloem vergaat. Fr. Vert. Gg 4  472 het LEVEN kende, zich voor de Goden ging nederzetten , om , onder afïmeekinge van hunne hulp, iets anders aan te vangen. Dit komt overeen met het geen wy te vooren van dezen Wetgever gezegd hebben, dat hy namelyk ons heeft willen gewennen de Goden niet, wanneer wy met andere dingen bezet zyn , te naderen, maar dan , wanneer wy den noodigen tyd hebben, om het zelve met bedaardheid te verrigten. Door alle deze Godsdienftige inftellingen werd de Burgery zo gedwee , en kreeg zo veel ontzag voor het vermogen van numa , dat zy zelfs de ongerymdfte fabelen gewillig aannam, en vertrouwde, dat niets ongelooflyk of onmogelyk was , 't welk van hem wierd ondernomen. Men verhaalt dat hy op een' tyd een groot gezelfchap van Burgers ter maaltyd had genodigd, welken hy in flegte fchotels en borden zeer gemeene en flegte fpyzen voorzette. Doch, zo als men aan tafel was gegaan , na dat' hy voorgegeven had, dat zyne Godin hem met een onverwagt bezoek kwam vereeren vertoonde hy hun in een oogenblik het paleis vol van de kostbaarfte meubelen, en tafels met een groote verfcheidenheid' van de keurigfte fpyzen op het pragtigfte aangedischt (0- Maar (/) Vo'gens de befchryving van plutarchus moet deze  van NUMA POMPILIUS. 473 Maar het geen alle geloof te boven gaat, is een zamenfpraak, welke hy gezegd wordt met jupiter gehouden te hebben. Het verhaal daar van luidt dus. picus en faunus, twee Landgoden, waren gewoon dikwyls den Aventynfchen heuvel te bezoeken, voor dat deze nog binnen de muuren getrokken en bewoond was, en toen hy nog met ryke bronnen en digte bosfchen was voorzien. Deze beide Godheden kwamen in alles met de Saters en het geflagt der Titanen overeen , doch zy reisden door Italien, en verrigteden veele wonderen, door middel van kruiden en tovery , genoegzaam op dezelfde wyze , als van de Idai Da&yli der Grieken wordt verhaald («). Het gelukte nu- deze begoocheling al vry kundig zyn geweest. Maar dionysius de Halikarnasfer maakte het geval waarfchynLyker met te verhaalen dat numa die burgers 's morgens heeft laten komen en hen zyn Paleis doorwandelen , waar zy alles eenvoudig en geen den minsten toelïel tot een groote maaltyd vonden ; dat hy hen laat weer liet heen gaan , en by het weggaan hen op de avond maaltyd verzogt , en dat zy toen alles even pragtig hadden gevonden. Qu) Deze waren dezelfde als de Cureten, van welke UTiTEti is opgevoed. Zy hielden zich op omltreeks Ida.een berg van Creta, en waren tien in getal , waar van zy Dactyli, dat is Vingers genoemd werden. Gg 5  474 het LEVEN numa , zo men zegt, dezen te vangen, door het water van de bron , waar uit zy gewoonlyk dronken , met wyn en honig te mengen. Gevangen zynde veranderden zy zich in vreemde en ichrikkelyke gedaanten ; doch ten laatlten ziende , dat 'er geen kans was om de banden , die hen hielden , te ontkomen , openbaarden zy hem veele toekomende dingen, en leerden hem onder anderen de manier om den blikfem te verzoenen , 't welk tot op den huidigen dag met uien , hair en Sardynen gefcbied. Anderen zeggen, dat zy zelve dit niet geopenbaard, maar door hunne tovermiddelen jupiter uit den Hemel getroond hebben, en dat deze in toorn numa bevolen heeft ,, die verzoe„ ning met hoofden te doen." Dat numa hem invallende met de vraag, „van uien'V jupiter vervolgde met menfchen. Dat numa dat fchrikkelyke bevel van nieuws willende te niete doen, gevraagd heeft „hairV' doch dat jupiter zeide „ met levende ;" doch als hy wilde vervolgen „ menfchen,"' kwam numa , door ingeeven van egeria , hem voor , haastig zeggende ,, Sardynen." Hier op zoude jcpiter , daar in genoegen neemende , zyn heengegaan , en de plaats den naam van Elicium zo veel als Ilicium, dat is „ verzoend of bevredigd ," ve^kree- gen  van NUMA POMPILIUS. 475 gen hebben (v); gelyk mede van dien tyd af de gezegde manier van verzoening heeft ftand gegreepen. Uit zulke belachelyke fabeltjes kan men zien , hoe groot de drift voor den Godsdienst , welke de vrugt was van eene langduurige gewoonte by de Romeinen, in dien tyd is geweest. numa zelf had , zegt men , een zo fterk vertrouwen op de Goddelyke hulp, dat, toen men hem op een' zekeren tyd van het aannaderen der vyanden verwittigde , hy al glimlachende zeide : „ Ik offere." Men zegt, dat hy de eerfte Tempels voor de Trouw, en voor terminus (w) .rebouwd , en de Romeinen geleerd heeft het zweeren by de Trouw voor den duurften eed te houden; gelyk ook nu nog wordt (r) Beter wordt die naam afgeleid van Elicere uitlokken; ovmius Fait. L. III. VS. 3J8. Eliciunt ccclo te Jupiter, unde minores Nunc quoque te celebrant, Eliciumque vocant. O) Deze terminus werd in de gedaante van een' ft-en als de God der grensfeheiding geëerd, numa wilde, dat niet alleen elk Burger zyne landeryen door zodanigen üeen afperkte , maar dat ook de publieke hinden Op die wyze wierden gefcheiden. Men mogt dén geenen, welke dien fteen weg nam.vryelyk dooden.  4?6 het LEVEN wordt in agt genomen. Voor terminus wordt j en in het openbaar en in het byzonder , op de fcheidingen der Landen geofferd ; het welk in dezen tyd met levende dieren gefchiedt, doch oudtyds met levenlooze dingen: want numa begreep, dat de God der grensfcheidingen , zynde een befchermer des vredes en handhaver der geregtigheid , met geen bloed moest bevlekt worden. Het fchynt ook, dat deze Koning het grondgebied van Rome naauwkeurig heeft bepaald , 't welk romulus niet had durven cToen , om dat hy , door het bepaalen van zyn wettig eigendom , aan den dag zoude gelegd hebben , wat hy anderen had ontnoomen:want hy begreep, dat grenspaalen, onderhouden wordende , de kragten aan den band leggen , en niet onderhouden wordende tot getuigen itrekken tegen de ongeregtigheid. Het grondgebied van Rome was zekerlyk in den beginne niet groot, doch romulus heeft het zelve door den oorlosaanmerkelyk uitgebreid. numa heeft alle deze aangewonnen landen onder de fchamcle gemeente verdeeld , om voor te komen dat deze door armoede niet genoodzaakt wierd onregt te pleegen, en op dat het volk, aan de verbetering der landen arbeidende, tevens met dezen beter en befchaafder mogt wor-  van NUMA POMPILIUS. 477 worden. Er is toch geene inrigting , welke eene zoo fpoedige cn zo lterke zucht voor den vrede inboezemt, als het landleven , waar in van den oorlog Hechts zo veel overblyft, als noodig is om eigene bezittingen te befchermen , terwyl de trek tot roof en geweldenary geheel wordt uitgedoofd, numa derhalven, zyne burgers op de vreedzaame vermaaken van het land verliefd gemaakt hebbende, en zelve den Landbouw , meer als den leermeester van goede Zeden , dan als de bron van rykdommen beminnende, deelde de geheele landltreek in vlekken, waar over hy Opzieners en Regters aanftelde. Hy verzuimde intusfehen niet van tyd tot tyd in eigen perfoon daar over de fchouw te doen, en het gedrag der burgers uit ieders werk beöordeelende, verhefte hy zommigen tot eer en aanzien , en tragtte de traagen en agteloozen door betoon van zyn ongenoegen en door verwyten te verbeteren. Onder zyne overige inltellingen wordt byzonder geroemd de verdeeling des Volks, naar de kunsten en handwerken , welke een ieder oeffende. Want daar de Stad, gelyk wy gezien hebben, uit twee Natiën bellond , of liever in twee partyen verdeeld was, en zich op geenerhande wyze tot één lichaam wilde laaten vereenigen , noch de • oude  478 het LEVEN oude partyzugt afleggen , zo dat dagelyks nieuwe oneenigheden ontflonden , dagt hy by zich zeiven , gelyk harde lichaamen, welke , zo lang zy geheel zyn, zich bezwaarlyk met eikanderen laaten vermengen, daar en tegen gemakkelyk vereenigen , wanneer zy door verbryzeling tot zeer kleine deelen gebragt worden , dat het dus ook zyne zaak was de menigte des Volks in verfcheidene deelen te fplitfen , en deze wederom van nieuws te verdeelen , ten einde door alle die kleine verdeelingen de groote verdeeldheid te doen ophouden. Hy verdeelde dan de Burgerye naar de onderfcheidene Kunsten en Handwerken, in Genootfchappen of Gilden van Mufikanten , Goudfmeeden, Timmerlieden en Metfelaars, Ververs, Schoenmaakcrs , Leerbereiders , Koperflagers en Pottebakkers. De overige Kunsten nam hy alle te zamen , en maakte daarvan één lichaam (x). Hy regelde zelf de zamenkomflen en Godsdienstplegtigheden , welke voor elk van die genootfchap- pen (*) De Heer dacier fcbynt deze woorden anders te hebben opgevat, namelyk als of numa van de ove. rige , niet genoemde , handwerkslieden insgelyks byzondere Gilden maakte : doch de woorden van plutarchus laaten geenen anderen zin toe , dan wy daar aan gehegt hebben.  van NUMA POMPILIUS. 479 pen pasten. Op deze wyze verbande by het eerst uit den Staat dien geest van partyfchap , volgens welken de een een Sabyn , en de ander een Romein wilde heeten , en de een zich naar tatius , de ander naar romulus noemde: en dus was deze verdeling eigenlyk een vermenging en vereenigmg van allen te zamen. Nog wordt onder zyne Staatkundige initellingen met regt gepreezen de verbetering in eene wet, volgens welke het eenen Vader vry ftond zyne Kinderen te verkoopen. Van deze wet heeft numa die genen uitgezonderd , welke met vaderlyke goedkeuring en gezag getrouwd waren, oordeelende het hard te zyn , dat eene vrouw, welke met eenen vryen man getrouwd was, naderhand de vrouw van eenen Haaf zoude worden. Hy heeft ook begonnen den Almanak te verbeteren , 't welk hem niet volmaaktelyk is gelukt , maar zo nogthans , dat hy fterke blyken van kundigheid daar in heeft aan den dag gelegd. Want onder de regeering van romulus hadden de maanden geen vast getal van dagen , zo dat zommige uit minder dan twintig ,,• andere uit vyf en dertig , anderen * wederom uit nog meer bellonden ; en daar men geene kennis had van den verfchillenden loop van de Zon en de Maan, nam  480 het LEVEN nam men dit alleen in agt , dat het Jaar drie hondert en zestig dagen bekwam (y). numa ziende dat 'er werkelyk een verfchil van elf dagen plaats had , en dat de Maan haaren Jaarlykfchen loop in drie honderd vier en vyftig , doch de Zon in drie honderd vyf en zestig dagen volbragt , verdubbelde deze elf dagen , maakte daar van eene afzonderlyke maand van twee en twintig dagen , mercedinus genaamd, welke hy alle twee Jaaren in de maand Februarius infchoof (2). Doch dit middel werd op den duur niet genoegzaam bevonden om die ongelykheid weg te neemen. (a~). Daar en boven maakte hy eene verfchikking in de maanden , zo dat Maart, welke voorheen de eerlte in rang was geweest, nu (ƒ) plutarchus heeft buiten twyffel gefchreeven dtie honderd vier en vyftig dagen , gelyk het vervolg duidelyk toont, daar zy het Maanjaar gebruikten. Fr. Fert, (z) Dit wordt van anderen aan tarquinius den Ouden toegefchreeven , en de invoeging van deze maand, Mercedinus of Mercedonius geheeten, om dat dan de huuren betaald wierden , werd naderhand tot eene gedagtenis op koperen pylaaren gegraveerd, onder het Confulaat van l. phniarius en q. p. furius, 37 Jaaren na het afzetten der Koningen. Fr. Fert. (ai) Eene nadere verbetering was voor julius cesar bewaard.  van NUMA POMPILIUS. 481 nu de derde wierd , terwyl de eerfte plaats .wierd gegeeven aan Januarius, welke onder de Regeering van romulus de elfde was geweest, en Februarius , voorheen de laatfte , werd nu de tweede in rang. Er zyn ook veelen , welke willen, dat deze twee maanden, Januarius en Februarius , als nieuw door numa zyn ingevoerd, en dat het Jaar voorheen uit tien maanden beftaan hebbe (£), gelyk het zelve by zommige Barbaaren maar drie , in Griekenland by de Arkadiers vier , by de Acarnaniers zes maanden heeft gehad ; daar het by de Egyptenaaren in 't eerst uit één, naderhand uit vier maanden wordt gezegd beftaan te hebben (c) ; welke laatften hierom , fchoon een zeer nieuw land bewoonende, onder de oudfte volken gerekend worden, tellende in hunne gedenkboeken een oneindig getal van Jaaren , om dat de maanden by hen voor Jaaren gerekend worden (d). Dat de Romeinen in het eerst het (F Die is het gevoelen van de voornaamfte Sehryvers, zoo als varro, livius, qvidius en anderen. (e) herodotus meldt nogthans, dat de Egyptenaars het eerst van alle Volken de Jaaren van 12 maanden gehad hebben. (d) Het is vreemd , dat plutarchus Egypten als een zeer nieuw land doet voorkomen,daar het, in al» ie opzigten, een zeer oud land fchynt te zyn. L deel. Hh  482 het LEVEN het Jaar in tien , en niet in twaalf maanden verdeeld hebben, blykt uit de benaaming van de laatfte maand , welke zelfs nu nog December, dat is de Tiende, genoemd wordt; Maart was de eerfte , 't welk daar uit blykt , dat de vyfde na deze quintilis,. de zesde sertilis heet, en zo vervolgens. Want ingeval dat januarius en Februarius voor Maart waren geplaatst geweest, zouden zy . die maand , welke de zevende in rang was, quintilis , dat is , de Vyfde , moeten genoemd hebben Qe). Het is dus wel waarfchynelyk, dat Maart, door romulus aan mars toegeheiligd , van hem als de eerfte gefteld is , en April de tweede, zo genaamd naar venus , welke by de Grieken AQgahm wordt geheeten: want op den eerften van deze maand doen de Romeinfche Vrouwen aan die Godin offeranden en baaden zich met myrte kranzen om het hoofd (f). Anderen mcenen, de- wyl (<) Deze redenering van plutarchus zoude de zaak in 't geheel niec bewyzen: want zo Januarius en Februarius in den beginne de elfde en twaalfde maand hadden uitgemaakt, welk gevoelen door hem zeiven kort te vooren geopperd is, zoude- in de benaamingen van quintilius, sextilis enz. geene de minfte ongerymdheid plaats hebben. (ƒ) Op dezen eerften dag van April baadden de Romeinfche Vrouwen niet alleen zich zeiven, maar zy  van NUMA POMPILIUS. 483 wyl het woord Aprilis niet met ph maar met eene enkelde p wordt gefchreeven , dat het niet van aphrodite moet worden afgeleid, maar van het werkwoord operire , 't welk „ openen" beteekent ; om dat de Lente dan in volle kracht zynde , de fchoot des aardryks door de Maand April wordt geopend , en planten en bloemen daar uit voortkomen. De volgende maand heet majus , naar de Godinne maja , moeder van mercurius , aan welke dezelve was toegeheiligd. junius is zo genoemd , naaiden tyd van het Jaar, 't welk dan als 't ware in zyne Jongelingfchap is : anderen meenen echter dat deze en de voorgaande maand van de onderfcheidene leeftyden der menfchen haare naamen gekreegen hebben; want de ouden worden majores en de jongen juniores gezegd. De naamen der overige Maanden komen overeen met den rang, waar in zy geplaatst zyn geweest. Quintilis de Vyfde , Sextihs de Zesde , September de Zevende , October de Agtfte, November de Negende, zy waschteninsgelyks liet beeld vanvEKus,en offerden Wierook aan de eortuna virilis, op dat deze voor haare mannen de gebreken , welke zy mogten heb. ben, verborgen hield. Fr. Fert. Hh a  484 het LEVEN December de Tiende, quintilis is in vervolg van tyd , ter eere van julius c^jsar , welke pompejus overwonnen heeft , julius genoemd, en sextilis heeft haaren naam in dien van Augustus , den tweeden Romeinfchen Opperheerfcher, veranderd, domitianus , dit voorbeeld willende navolgen, heeft getragt de twee volgende maanden naar zich te noemen (g) : maar dit hield geen ftand; en zo dra hy was omgebracht, hebben zy haare vaorige naamen September, October weder gekreegen. De beide laatfte alleen hebben beftendig den naam, welken zy van haaren rang in den beginne gekreegen hebben, behouden. Van die twee, welke numa 'er of nieuw bygevoegd, of van plaats heeft veranderd, wordt de eene februarius geheeten , van het reinigen, 't welk in 't Latyn Februare beteekent: want in deze maand worden de reinig-offerhanden voor de vrugtcn des velds gedaan , en de Lupercalia , een feest veel overeenkomst hebbende met het reinigen , gevierd (F). Dc Qg) IVaamelyk de eene g^rmanicus, en de andere domitiamjs: in de eene maand was hy gebooren, en in de ar.dere Imperator geworden. (/;) De Lupercalia was een feest, 't welk gevierd werd tot eer van pan. By die gelegenheid liepen de Priesters van dien God, byna geheel naakt, door de  van NUMA POMPILIUS. 435 De andere , zynde de eerde in rang, heet januarius , naar janus en ik denke, dat numa de maand Maart, naar mars genoemd , daarom uit den eerften rang heeft geftooten , om dat hy in alles aan de buigerlyke zaaken den voorrang boven de krygszaaken wilde geeven. Want janus, een der oudfte Landgoden of Koningen , leide zich byzonder toe op het Burgerlyke beftuur, en bracht de menfchen uit hunnen woesten ftaat in eenen ftaat van befchaafdheid over. Daarom wordt hy met twee aangezichten afgebeeld , als die de voorige gedaante der maatfchappy heeft veranderd. Hy heeft te Rome eenen Tempel met dubbelde deuren , de Poorten des Oorlogs genaamd , welke in oorlogstyden opengezet, doch , wanneer het vrede is, geflooten worden. Dit laatfte ziet men zelden gebeuren dewyl het Romeinfche gebied, uit hoofde van deszelfs uitgeftrektheid telkens met Barbaarfche Volken te doen hebbende, meest altoos in oorlog is ingewikkeld. Zy zvn nogthans geflooten geweest ten tyde de Stad, en floegen elk , die hun ontmoette , met geesfels van Geiteuhuiden gefueeden. Jonge VrouLn Heten zich gaarne op die dagen onthaalen , dewyl zy zich verbeeldden , dat de vrugtbaarheid daar door bevorderd wierd. Hh 3  45*6 het LEVEN van augustus , na het onderbrengen van antonius (f); gelyk mede eenigen tyd te vooren , onder het Confulaat van marcus attilius en titus manlius (k): doch dit was telkens van korten duur, dewyl 'er fpoedig nieuwe oorlogen ontftonden, welke vorderden dat dezelve weder geopend wierden. Daar en tegen is, onder de regeering van numa , de Tempel nooit open gezien, maar drie en veertig Jaaren achter een geflooten gebleeven. Zoo zeer was toen alles van rondsomme in diepe rust. Want niet alleen was het Romeinfche Volk, door de zachtmoedigheid en rechtvaardigheid van dezen Koning geleenigd en verzacht, maar ook de omliggende Volken, als ware hun eene gezonde lucht van Rome aangewaaid, begonden zich langzaamerhand te veranderen, en werden met lust bevangen tot (0 Zy zyn driemaal door augustus geflooten voor het eerst na de overwinning op antonius behaald ; ten tweedenmaale , vier jaar laater ; en ten derden omtrent den tyd van de geboorte van Christus , 't welk nogthans van anderen eenige jaaren vroeger wordt gefield. Naderhand is de Tempel meermaalen geflooten geweest. (£) In plaats van marcus attilius moet het zyn cajus attilius , toegenaamd bulbus. Dit was in het Jaar 233 voor onze tydrekening, toen manlius zegepraalde , en de Tempel geflooten wierd, Fr. Fert.  van NUMA POMPILIUS. 48/ tot vrede en gerechtigheid, tot den landbouw, tot eene vreedzaame opvoeding hunner kinderen , en tot den eerdienst der Goden, Men zag alomme door Italië de menfchen in vrede zamenkomen, om zich onderling in feesten , fpelen en gastmaalen re vermaaken ; en het fcheen, dat deugd en gerechtigheid , uit de bron van numa's wysheid vloeiende, zich over allen verfpreiddc , en alle harten met zyne vredelievendheid vervulde : zo dat zelfs de grootfpraak der Dichteren de gelukkige gefteldheid dier tyden niet dan met flaauwe trekken heeft afgebeeld , wanneer het is : Daar liggen Piek en Zwaard met roesten (tof bedekt. " Geen mensch word uit den flaap door Krygsalarm „ gewekt." (0 Want in al den tyd van zyne regeering heeft noch oorlog, noch oproer, noch zucht tot verandering plaats gehad • en tegen hem zeiven werd geen nyd of haat , noch eemcerhande zamenzweering van lieden , die zelve naar de Kroon ftonden, befpeurd. Voor het overige , het zy dat de vrees voor de (1) Dit zyn Verzen van bacchylides. De gebeele plaats, zynde een fraaie Schildery van den Vreede, vindt men by sTóiiEüs. II h 4  488 het LEVEN de Goden, welke hem zichtbaar fcheenen te befchermen, of eerbied voor 's mans deugd, of eindelyk een byzonder geluk de menfchen , geduurende zyne geheele regering, van alle zoorten van misdaaden heeft te rug gehouden , zyn voorbeeld kan voorzeker Itrekken tot Itaaving van een waarachtig gezegde , 't welk plato veele eeuwen laater geuit heeft, toen hy, van het Staatsbeftuur fpreekende , zeide : „ Dat 'er Hechts één middel was, waar door de menfchen van de rampen , welke hen drukken , konden verlost worden ; wanneer naamelyk , door eene Godlyke befchikking, het Opperde Gezag en de Wysbegeerte, in den zelfden perfoon vereenigd zynde, de deugd over de ondeugd deeden zeegepraalen (m). Want een wys man is in de daad niet alleen zelf gelukkig, maar hy maakt ook die genen gelukkig , welke geduurig zyne wyze redenen mogen aanhooren. Hy zal niet ligt noodig hebben geweld en bedreigingen te gebruiken , om zyne onderdaanen in toom te houden : neen , maar dezen, ziende de deugd in een zo doorluchtig voorbeeld, als het leven van hunnen Vorst is, ten fterkilen doorfchitueren , worden wys van zich zei- (m) plato de repub!. L. V,  van NUMA POMPILIUS. 489 zeiven, en fchikken zich 'er toe, om eendragtelyk in geregtigheid en maatigheid een onberispelyk en gelukkig leven te leiden , 't welk het voortreffelyklte en hooglte doel is van alle regeering ; en hy is best van allen de Kroon waardig , die zynen onderdaanen zodanige gezindheden kan inboezemen , en hen tot zulk een gelukkig leven opleiden. En dit fchynt numa meer dan iemand begreepen te hebben. Wat zyne kinders en vrouwen betreft, daaromtrent zyn de fchryvers het niet eens. Zomrnigen willen , dat hy geene andere vrouw gehad heeft dan tatia , en by deze maar een eenige dochter , pompilia genaamd. Anderen zeggen, dat hy, behalven deze dochter, vier zoonen heeft gehad , pompo , pinus , calpus , en mamercus ; en dat elk van dezen de ftamvader van een aanzienlyk gellacht is geweest. Van pompo zouden afkomftig zyn de Pomponiusfen; van pinus , de Pinariusfen (») van calpo de Calpurniusfen; van mamercus de Mamercusfen: welke twee laatfte daarvan den toenaam (») livius en dionysius de Halikarnasfer geeven aan dit geflagt eene nog veel ouder afkomst, zeggen, de , dat de Pinarii Priesters van hercules zyn geweest , welke overlevering virgiuus gevolgd heeft. Fr. Fert. Hh 5  49° het LEVEN naam van reges, dat is Koningen, gekreegen hebben. Eene derde party legt den laastgenoemden te last, dat zy dit verzonnen hebben ten gevalle van de huizen van dien naam, en dat zy te onrecht derzelver afkomst van numa hebben afgeleid: willende daar te boven, dat pompilia niet de dochter van tatia , maar van eene andere Vrouw , met naame lucretia , geweest is, met welke numa , na dat hy tot Koning was verkoren , in den egt zoude getreeden zyn. Daar in egter Hemmen zy eenparig overeen, dat deze pompilia getrouwd is geweest met marcius , zoon van dien marcius,welke numa tot het aanvaarden van de Regeering heeft overgehaald , en die te gelyk met hem naar Rome verhuisd , en daar tot Raadsheer verkooren was. Als deze zich na den dood van dezen Koning als mededinger van tullius hostilius tot de Kroon hadde opgeworpen, en hier in ongelukkig gehaagd was, heeft hy door vasten zynen dood verhaast. Deszelfs zoon marcius , welke met pompilia getrouwd was , bleef te Rome woonen , en kreeg eenen zoon , ancus marcius, welke de opvolger van tullus hostilius is geweest. Dit was een kind van vyf jaaren, toen numa overleed. Zyn dood was niet haastig of onverwagt: zynde hy, volgens het fchryven van piso , door  van NUMA POMPILIUS. 491 door ouderdom en verval van krachten langzaam uitgeteerd. Hy was ruim tachtig Jaaren oud, toen hy ftierf. De Volken, met welke hy in vriendfchap en bondgenootfchap geleefd had , kwamen om zyne uitvaart by te woonen , en vereerden dezelve met gefchenken en kranzen. De Raadsheeren gingen onder de baar, en de Priesterfchaare verzelde het lyk; gevolgd van de geheele menigte des Volks, waar onder mede de Vrouwen en Kinderen , welke alle door traanen en misbaar zulke blyken van ongeveinsde droefheid gaven , dat het niet was, als of zy de begraaffenis van eenen uitgeleefden Koning bywoonden, maar veeleer , als of ieder van hun den genen, welke hem het dierbaarfte was, m den bloei des levens geftorven , ten grave bragt. Zyn lichaam is , naar men zegt, op uitdrukkelyke begeerte van hem zeiven , niet verbrand , maar men heeft twee iteenen kisten vervaardigd, welke onder den berg Janiculus gezet zyn. In de eene was het lyk, en in de andere had men de heilige boeken gelegd , welke hy eigenhandig had gefchreeven , even als de Griekfche Wctgeevers hunne tafelen gedaan hadden. Dewyl hy by zyn leven den inhoud derzelven aan de Priesters medegedeeld , en hun den zin van alles verklaard had, wilde hy, dat zy te  492 het LEVEN te gelyk met hem zouden begraaven wor> den ; oordeelende , dat zulke heilige geheimen kwalyk aan doode letters waren toevertrouwd. Men zegt, dat om de zelfde reden de Pythagoristen hunne lesfen nimmer in gefchrift bragten , maar den inhoud en de verklaaring derzelven aan die genen, welke zy daar toe bevoegd oordeelden, bekend maakten. Ook verhaalen zy, dat als men op zekeren tyd aan eenen onwaardigen de fynfte en moeilyklie Hukken der Meetkunde had ge penbaard , de Goden openlyk verklaard hadden , dat zy die overtreeding en heiligfchennis op eene buiten gewoone wyze zwaarlyk zouden Itraffen. Het is dus, uit hoofde van alle deze overeenkomlten, geenszins te verwonderen, dat men numa en pythagoras tot tydgenooten en gemeenzaame vrienden heeft willen maaken. valerius antias fchryft , dat in die kist twaalf boeken over den Godsdienst, en twaalf anderen in het Grieksch over de Wysbegeerte zyn geweest (o). Omtrent vierhonderd Jaaren daar na , onder het Confulaat van publius cornelius en marcus bo- bius , t» nvius telt veertien: zeven in het Latyn , en even zo veel in het Grieksch.  van NUMA POMPILIUS. 493 bics , als de aarde van het graf door zwaare flagregens afgefpoeld, de kisten bloo: geraakt en de dekzels 'er afgegaan waren , heeft men de eene geheel ledig gevonden , zonder het geringde overblyfzel van het lyk; doch in de andere vond men de fchriften , welke petilius , toen pretor zynde, verhaald wordt geleezen , en onder eede in den Raad verklaard te hebben, dat het onbetaamelyk en drydig met den Godsdienst was, dezelve openbaar te maaken. Hier.om zyn dezelve naar hetComitium gebracht, en daar verbrand. Dit is het lot van braave en deugdzaame mannen, dat hun lof na den dood fteeds toeneemt, terwyl de nyd ras daarna vergaat , en zelfs den dood van zommigen niet eens beleeft. Doch daar te boven hebben de ongelukkige regeeringen der volgende Koningen den roem van numa nog meer vergroot. Want van de vyf, welke hem Zyn opgevolgd , is de laatde van den troon gefchopt, en heeft zyne dagen in ballingfchap moeten eindigen. Van de vier overigen is niet één den natuurlyken dood gedorven : drie zyn door verraad omgebracht. Zvn naaste opvolger tullus hostilius , welke met zyne meeste wyze indellingen , byzonder met zyne Godsdiendigheid, openlyk den fpot dreef, zeggende dat deze de menfchen  494 het LEVEN van NUMA POMPILIUS. fchen verwyfd en lui maakte , joeg zynen burgeren van nieuws de oorlogszugt in het hart. Doch hy heeft deze woestheid niet uitgehouden; maar door eene buitengewoone en gevaarlyke ziekte tot inkeer gekomen zynde , verviel hy zelfs tot verregaande bygelovigheid, geheel onderfcheiden van de waare godsvrugt van numa ; en door dit bygeloof werd ook het Volk aangeftooken, toen hy, zo als verhaald wordt, door den Blikfem getroffen , het leeven verloor. VER-    VERGELYKING TUSSCHEN NUMA en LYCURGUS.   VERGELYKING X u -S ' 8 C H E N NUMA en LYCURGUS. Het Leven van numa en lycurgus afgehandeld hebbende, kunnen wy thans niet voorbyfchoon het eene moeilyke taak is, van die Hukken , waar in zy verfchilden , by een te zamelen : want in welke dingen zy overeenkwamen, blykt uit hunne daaden; naamelyk in Wysheid, Staatkunde , bekwaamheid in het Volk te keren , en te leiden, en - dat zy beide den oorfprong hunner Wetten van de Goden afleidden. Maar de flukken, waar in zy verfchilden , zyn voor eerst, dat de een de Koninglyke Regeering aannam , en de ander dezelve van de hand wees. numa verkreeg die, zonder dat hy 'er om vroeg, en lycurgus, welke dezelve in handen had, gaf haar weder over. Gene werd uit den ambteloozen ftaat door een vreemd Volk I, deel. Ii tot  408 VERGELYKING tusschen tot Koning verheeven; deze verliet den troon en verkoos een ambteloos leven. Het is iets groots , door regtvaardigheid eenen Scepter te verdienen ; maar nog ruim zo groot is het, eenen Scepter over te geeven om rechtvaardig te blyven. Beide gevallen treffen wy hier aan : want de deugd had numa zo beroemd gemaakt, dat men hem een Koningryk waardig keurde, en dezelve had lycurgus tot die grootheid verheven , dat hy de Koninglyke waardigheid konde veragtcn. Een tweede onderfcheid beftaat hier in : dat , even als de Mufikanten met hunne fpeeltuigen doen , de een te Sparta de Ihaaren, welke re dertel klonken, op groover toonen ftemde, daar de ander te Rome den al te Herken en woesten klank verzagtte en verflapte. In dit opzigt had lycurgus voorzeker den moeilykften ftryd : want hy zogt zyne burgers niet te overreeden om het harnas uit te trekken , en het zwaard af te leggen , maar om hun goud en zilver weg te doen, en van hunne kostbaare bedden en tafels te fcheiden ; hy ried hun niet , om , in plaats van te oorlogen , den tyd in feesten en gastmaalen door te brengen , maar wilde in tegendeel , dat zy hunne maaltyden en drinkgezelfchappen verlieten , en zich in den oorlog en het worftel- perk  NUMA en LYCURGUS. 499 perk door geduurige oeffening tot den zwaarften arbeid gewenden. Daarom heeft ook de eerfte door genegenheid en eerbied voor zynen perzoon de burgery ligteiyk tot alles overreed , terwyl de laatfte , met het ondergaan van groote gevaaren , en zelfs met het uitftaan van wonden, naauwlyks de overhand heeft gekreegen. De Lier van numa gaf geene dan zagte en lieflyke toonen, waar meede hy de zeden zyner driftige en onftuimige burgers verzagtte , en hun liefde voor de vrede en de geregtigheid inboezemde : en wil men ons noodzaaken om het wreede en onregtvaardige gedrag met de Helooten q&) als eene inftelling van lycurgus aan te neemen , dan moeten wy zeggen , dat numa veel zagter en menschlievender wetgeever is geweest; daar hy zelfs gewild heeft, dat de flaaven , welke wezenlyk in flaverny gebooren waren , eenigermaate het zoet der vryheid zouden fmaaken , door op het feest van saturnus met hunne heeren gastmaal te houden. Dit immers wordt meede onder de inftellingen van numa gerekend: waar meede hy bedoeld zoude hebben , dat die genen , wel« ke het land hadden helpen bouwen , mede het (ƒ>) Zie het Leven van lycurgus. Ii a  5oo VERGELYKING tusschen het genot van de vrugten hadden. Nogthans verdigten anderen , dat dit gefchiedde, om de gedagtenis van de gelykheid der menfchen , onder de regeering van saturnus , te bewaaren , in welken tyd men het onderfcheid van heeren en flaaven niet kende, maar alle menfchen als elkanders gelyken en broeders wierden aangemerkt (_q). Over het geheel fchynen zy beide gelykelyk het Volk tot fpaarzaamheid en maatigheid te hebben opgeleid ; maar zo , dat de een meer op had met kloekheid , en de ander met regtvaardigheid. Of men moet zeggen , dat de aard en de zeden der beide Burgeryen niet gelyk zynde , 'er ook ongelyke maatregelen vereischt wierden. Want numa bragt het Volk niet van het oorlogen af uit lafhartigheid , maar om hetzelve van het pleegen van onregt te rug te houden : e en (q) dionysius de Halikarnasfer (lelt den oorfprong van d't Feest in de tyden van tullus hostilius; en livius zegt, dat hetzelve eerst na het uitdryven der Koningen is ingelteld. Het werd gevierd in den beginne op den 19, doch na de tyden van tul cesar op den 17 December; en duurde eerst drie, vervolgens vier, en eindelyk zelfs zeven dagen lang. Deze. dagen waren dagen van groote vreugde; byzonder voor de flaaven , welke dan niet alleen met hunne Heeren aan Tafel zaten , maar zelfs van dezen bediend wierden.  NUMA en LYCURGUS. 501 cn aan den anderen kant maakte lycurgus zyne burgers niet tot krygsluiden , op dat zy onregt zouden pleegcn, maar op dat zy geen onregt van anderen zouden te lyden hebben: daar dus beide het buitenfpoorige wilden befnoeiën, en aanvullen het geen ontbrak , moesten zy noodwendig groote veranderingen maaken. Wat betreft de verdeeling, welke ieder in zynen Staat maakte, zo was die van numa geheel naar den fmaak van het gemeen, daar dezelve alle die onderfchciderte genootfchappen van Goudfmeeden , Speellieden, Schoenmakers en andere handwerkslieden tot een Volks-lichaam vereenigde. Die van lycurgus in tegendeel was ftreng , en beter flxookende met de denkbeelden der Grooten : want hy liet de gemeene handwerken voor Slaaven en Vreemdelingen over ; en den burgeren het zwaard en de piek in handen geevende, wilde hy dat deze den oorlog tot hun eeniglte handwerk zouden maaken , en , als egte dienaars van mars , niets weten dan aan hunne hoofden te gehoorzamen, en de vyanden te overwinnen. Op dat zy eens voor altoos waarlyk vry zouden zyn, fneed hy alle gelegenheid om geld te winnen af, en liet daarom dit, gelyk mede het bezorgen en bereiden der fpyzen , voor de Slaaven en Helooten li 3 over.  5o2 VER GE LYK ING tusschen over. Doch numa deed niets van dit alles. Hy beteugelde wel de roofzugt der Soldaaten , maar Hond voor het overige alle behoorlyke winsten toe : en in plaats van de ongelykheid tegen te gaan , zette hy de deur voor de gierigheid wyd open, zonder zich der armoede , welken daar door van tyd tot tyd in de Stad kwam , in het minde te bekreunen ; daar hy nogthans van den beginne af, toen 'er nog geene aanmerkelyke ongelykheid plaats had, en alle burgers ten naasten by in de zelfde omitandigheid waren, die gierigheid, gelyk lvclrgcs deed , paal en perk had behooren te dellen. Hier door had hy kunnen voorkomen de ongemakken , welke uit dezelve voortgefprooten zyn, en aangemerkt moeten worden als de bronnen van die menigvuldige en zwaare rampen , welke Rome namaals zo deerlyk geteiderd hebben. Belangende de verdeeling der landen, kan men noch lvclrgus befchuldigen , om dat hy dezelve ingevoerd , noch numa , om dat hy dezelve niet ingevoerd heeft (V). Want de gelykheid , welke uit de verdeeling gebooren werd , was de grondflag, waar (V; plutarchus heeft nogthans kor: te vojren zelf verhaald , dat numa de Landen , door romulus aangewonnen, onder het Volk heeft verdeeld.  NUMA en LYCURGUS. 503 Waar op de eerfte zynen Staat vestigde; en de laatfte, daar hy de landen nog maar kort geleeden verdeeld vond, had geene reden om eene nieuwe verdeeling te maaken, en daar door de eerfte , welke waarfehynlyk nog in haar geheel was, te vernietigen. Wat aangaat de gemeenfchap van vrouwen en kinderen, fchynen beide bedoeld te hebben den minnenyd geheel te verbannen ; doch beide hebben daartoe niet dezelfde middelen gebruikt. Een Romein, wanneer hy kinderen genoeg had , flond zyn vrouw af aan een' ander, welke geene kinderen hebbende hem daar om vroeg; doch hield het aan zyne keuze om haar weder tot zich te neemen , of den tweeden man in het bezit te laaten. Maar wanneer een Lacedemonier, op gedaan verzoek , zyne vrouw aan een' ander leende om kinderen te verwekken , hield hy haar nogthans by zich in huis, en zyn huwelyk met haar bleef in volle kragt. Veelen ook, gelyk wy gezegd hebben , nodigden zulke mannen , welke zy dagten dat fchoone en kloeke kinderen zouden tcelen , uit eigen beweeging om by haare vrouwen te komen. Waar in zyn nu deeze twee gewoonten onderfcheiden? Hierin, dat de laastgenoemde eene verregaande onverfchilligheid te kennen geeft, in eene zaak , welke doorIi 4 gaans  5o4 VERGELYKIXG tusschen gaans de mannen in vuur en vlam zet, en hen van hartfeer en minyver doet kwynen • terwyl de eerstgemelde eene zekere onnozelheid en fchaamte influit, welke , het huwelyk tot eenen dekmantel gebruikende het verdriet over dien afftand aan den dae leide. 5 Daar en boven heeft numa de Jonge Dogters naauwer in bedwang gehouden, en gezorgd, dat zy zich overeenkomftig de vrouwelyke eerbaarheid gedroegen, lycurqus daarentegen liet haar tot zodanige losbandigheid vervallen, dat zy de fpotternyen der Digters niet konden ontgaan, welke haar dan eens Phanomeriden noemen , dat is, „ welke met ontbloote dyè'n gaan;" zo als zy by ibycus (V) voorkomen ; dan eens Andromanen dat is Manzieken, of verzot op de mans. euripides zegt 'er van: „ Zy Ioopen 't huis uit, en het jonge manvolk na, „ Mee losfe Wedren, die de naaktheid niet bedekken." In de daad waren de klederen der jonge dogters aan de zyden van onder geheel los, zo (?) om» van Rhegium, thans Reggio, ail-omltig, heeft zich , ten tyde van den Dwingeland polycp.a-' tb, op het eiland Samos opgehouden , en zich raèer door fraaie Verzen, dan door fraaie Zeden, beroemd gemaakt.  NUMA en LYCURGUS. 505 zo dat onder het gaan de dyën bloot raakten , gelyk sophocles duidelyk te kennen geeft, als hy zegt. „ hermione gaat nog in 't losfe maagdenkleed, „ En laat de blanke dy door 't oog der mans begluuren." Ook zegt men, dat zy zeer ftout waren, en byzonder de mannen in 't geheel niet ontzagen. Zy fpeelden 't huis volkomen den meester en fchroomdcn niet in de Vergadering over de gewigtiglle zaaken rondborftig haar gevoelen te zeggen. numa bewaarde de vrouwen by dat aanzien en die eer, welke men haar ten tyde van romulus had beweezen , om haar te doen vergeeten dat zy gefchaakt waren ; •maar hy wilde, dat fchaamte en zedigheid over haar de wagt zouden houden. Hy benam haar alle ydele nieuwsgierigheid ; leerde haar matig te zyn , en te kunnen zwygen; verbood haar volftrektelyk het gebruik van wyn; en hy wilde niet, dat zy zelfs over de noodzakelyklle dingen zouden fpreeken , anders dan in tegenwoordigheid van haare mannen. Zelfs verhaalt men, dat, wanneer eens zekere vrouw haar eigen zaak voor de Regters bepleit had , de raad na het orakel zond, om te vraagen, wat of li 5 dit  5o6 VERGELYKING tusschen dit geval aan de Had voorfpelde (t) En hoe onderdanig en zedig de Romeinfche Vrouwen zich gedraagen hebben, blykt daar uit, dat het gedrag der ondeugende ter gedagtenisfe is te boek gefield. Want gelyk onze Griekfche Gefchiedfchryvers niet verzuimd hebben aan te teekenen, wie het eerst hunne handen met burgerbloed bezoeteld , of hunne broeders beoorlogd, of vader of moeder vermoord hebben , zo hebben de Romeinfche Schryvers ons verhaald, dat spurius carvilius de eerfte geweest is' welke zyne huisvrouw verftiet, vyfhonderd jaaren na het ftigten van de ftad; en dat thal/ea , de vrouw van pinarius , onder de Regeering van tarquinius den Trot1'chen , eerst van allen in onmin met haare Schoonmoeder heeft geleefd. Met zo veel wysheid waren de huwelyks wetten ingerigt. De bepaaling aangaande den tyd, waar op de jonge dogters mogten uitgetrouwd worden, kwam met de overige inrigtingen, omtrent haar gemaakt overeen, lycurgus trouwde haar niet uit, voor dat zy volkomen (O Dit is naderhand meer in trein geraakt, en hield dus. op eenige ongerustheid te baaren. hortensia , Dogter van den beroemden Redenaar hortsnsius , en meer andere Vrouwen hebben meermaalen in het openbaar gepleit.  NUMA en LYCURGUS. 5°7 men tot het huwelyk gefchikt waaren , en trek tot hetzelve gevoelden ; op dat het gezelfchap van den man, haar toegevoegd zynde , wanneer de natuur het begeerde , eer voor haar een beginzel van genegenheid en liefde zoude zyn, dan een bron van haat en vrees , ingeval zy tegen de natuur daar toe gedwongen wierden : en tevens, op dat haare lichaamen de noodige kragten mogten hebben , om de zwangerheid en het kinderbaaren door de ftaan ; als zynde de voortteeling het eenigfte oogmerk , 't welk hy zich in het huwelyk voorftelde. De Romeinen daarentegen trouwen haare dogters uit met twaalf jaaren en daar beneeden , oordeelende, dat zy daar door best een onbevlekt lichaam en reine zeden aan den man kunnen leveren. Het eerfte komt klaarblykelyk meer met de Natuur overeen , om kinders voort te brengen; het laatfte meer met de Zedekunde; en om gelukkig in het huwelyk te leeven («). Belangende de opvoeding der kinderen , hun- («") Dit wordt van aristoteles Politicor. L 7. wel degelyk ontkend, welke ftaande houdt , dat de wysheid zelve vordert , dat de Meisjes meer Jaaren hebben , wanneer zy in het Huwlyk rreeden ; en deze flelling heeft hy met zeer goede redenen geltaafd. Fr. Fert.  508 VER GE LYK ING tusschen hunne gezelfchappen , ondervvys, maaltyden , oeffeningen en vermaaken, daar in is numa , by lycurgus vergeleeken , niets meer dan een gemeen wetgever geweest; daar hy aan de vaders overliet hunne kinders zo op te voeden, als best met hunne eigene begrippen of behoeften overeenkwam; zo dat een vader naar welgevallen van zynen zoon eenen arbeider, fmid , timmerman , fpeelman, of iets anders konde maaken : juist als of men niet in de opvoeding flechts één doel behoorde voor oogen te hebben, maar dat het daar meede ware als met reizende lieden in een fchip, waar van elk , zyne byzondere belangen en oogmerken hebbende, alleenlyk dan , wanneer dringend gevaar hem voor zyn eigen behoud doet vreezen, voor het algemeene welzyn begint bezorgd te zyn, doch voor het overige niets dan zyn eigen belang behartigt. Men kan het aan gemeene wetgevers ligtelyk vergeeven, wanneer zy uit gebrek aan kunde en kragten eenen misflag begaan: maar een wys man als numa , welke het bewind kreeg over een nieuw volk, dat zich in alles naar hem fchikte , had in de eerfte plaats daar voor moeten gezorgd hebben , dat de kinderen wel opgevoed en onderweezen wierden , op dat zy niet grillig en oproerig in hun gedrag mogten worden ,  NUMA en LYCURGUS. 509 den , maar van kindsbeen af op de zelfde leest van deugd gefchoeid alle te zamen éénen weg leerden loopen. Dit kwam lycurgus in veele opzigten te ftade, maar byzonder holp het zyne wetten in ftand houden : want de heiligheid van den eed zoude alleen luttel kragts gehad hebben, zo hy niet door de opvoeding de wetten in de zeden der kinderen had ingedrukt , en hun de fterkfte gehegtheid aan zyne ftaatkundige inftellingen als met de pap had ingegeeven. Hierom heeft men ook gezien , dat de voornaamfte Hukken van zyne wetgeving, even als waren zy met eene vaste kleur en in de wolle geverfd , meer dan vyfhonderd jaaren hebben ftand gehouden. In tegendeel is het geheele werk van numa , wiens eenige bedoeling was Rome in rust en vrede te houden , aanftonds na zynen dood in duigen gevallen ; en de tempel van janus , welken hy altoos had geflooten gehouden , even als of hy den oorlog zeiven daar gekluisterd had , werd niet lang daar na weder geopend, en Italië in eene bloedbad veranderd. Dus is die fchoone en billyke Staatsinrigting flegts van korten duur geweest; alleen om dat zy door den band der opvoeding niet werd vastgehouden. „ Maar  5io VERGELYKING tusschen „ Maar hoe?" zal men zeggen, „ is Rome door oorlogen niet grootelyks in magt toegenoomen? " Deze vraag zoude een omflagtig antwoord vereifchen , wanneer men te doen had met menfchen , welke het geluk en de kragt van eenen Staat meer in rykdom, weelde en heerfchappy fl-ellen dan in de algemeene veiligheid, zagtmoedigheid, maatigheid en rechtvaardigheid. Ondertusfchen kan men. zeggen , dat dit reeds ten voordeele van lycurgus fpreekt, dat de Romeinen magtig zyn geworden , na dat zy het plan van numa verlaaten hadden, en dat in tegendeel de Lacedemomers, zo ras zy de inltellingen van lycurgus hadden laaten vaaren, van den hoogften top van grootheid tot den laagten Haat gevallen, en het meescerfchap over Griekenland verlooren hebbende, i„ gevaar geraakt zyn van geheel en al uitgeroeid te worden. Evenwel heeft mmA iets , dat waarlyk groot is , voor uit: dat hy, een vreemdeling zynde, op den troon is gezet; dat hy, zonder wapens of geweld te gebruiken, ('c welk lycurgus Gedaan heeft, toen hy zich van de hulp der Grooten tegen het gemeen bediende) zich geheel meester heeft gemaakt van eene Had die door partyfchappen verdeeld was, en ein-  NUMA en LYCURGUS. 511 eindelyk, dat hy alleen door wysheid en regtvaardigheid de verdeelde burgers bevreedigd en eensgezind heeft gemaakt. einde van het eerste deel.