01 1234 0229 UB AMSTERDAM   JEHOVA'S WELGEVALLEN AAN DEN WEG DER RECHTVAARDIGEN, i O F LEERREDEN OVER PSALM li 6a. DOOR. BROËRIUS BROES. TE LEYDEW, BIJ A. EN J. HONKOOPj MDCCXCV1I.  Otr.t Gio<; tmirtiQmeii, ^«a« t e«Xuov ccutou. homerus.  VOORBERICHT. Jfijfet nut, -waarmee deeze predikatie door Vesten aangehoord is , heeft mij tot haare uitgave doen bejluiten. V Zal, hoop ik , den leezer niet ergeren, dat Ik ze hem een weinig uitgebreide? in handen geeve, dan zij bij het uitfpreeken weezen mogt en geweest Is. Bij gewoone gelegenheden lang te prediken Is naer mijn begrip een der onmenschkundlgfte bedrijven, die men denken kan. Mijne vrienden hebben mij vêrzogt, dat ik meer dan ééne leerreden tevens zou uïtgecven. Ik heb niet kunnen bejluiten , om aan dat verzoek te voldoen. Niet alle predikatiën zijn voor alle lee* zeren even gewlgtlg, en ik wil niemand vergen, A 2 9tn  IV VOORBERICHT. om ook dat geen te koopen , V welk hij, bij de menigte van goede boeken, die er in de weereld zijn, voor zich minder belangrijk oordeelt. 7 Is daarbeneven naer mijn inzien voor vrienden van de heilige Uitlegkunde aangenaamer , en ter duurzaams bevordering van Bijbelkennis voordeeliger , indien fchriftverklaarende predikatiën over texten , die uit verfchlllende Bijbelboeken gekoozen zijn, afzonderlijk , niet in éénen bondel , worden uitgegeeven. Ik zou er kunnen bijvoegen, dat zulke leerredenen doorgaands, elke op zich zelve, één geheel uitmaaken , en dat hij, die flegts ééne leerreden uitgeeft, dezelve met meer zorg pleegt te befchaaven, dan een ander, die eene geheele verzameling te gelijk ter drukpersfe overgeeft. Is er onder de weinige aantekeningen, die ik bij deeze leerreden gevoegd heb, eene en andere, •welke of voor den ontaalkundigen leezer nutteloos is, of de konst van welzeggen betreft, men weete , dat ik , ook door het uïtgeeven van kerke- lij-  voorbericht. \ lijke redenvoeringen , inzonderheid aan jonge Predikanten , naer de maate mijner krachten , pooge nuttig te zijn. Onder de 'betreurenswaardige verfchijnzelin onzer eeuwe behoort mijns oordeels de wanfmaak van veele predikers in die preekmethode, welke , en den Bijbel naauwkeurig verklaarende , en van allerleie nuttige kennis zich verflandiglijk bedienende, niet alleen voor leer aar en gemeente de voordeeligfle is, maar ook best gefchikt om de aandagt van alle toehoorders op de minstvermoeiënde en aangenaamfls wijze bezig te houden. Dat ik geene zwaarigheid maak, om onder de dingen , wier kennis eenen Euangelie --prediker nuttig is, ook de kov.st van welzeggen te rekenen, daarover doe niemand mij moeite aafi, of hij overweege eerst, wat onlangs een voortreffelijk leer aar onzer kerke, de Heer j. scharp, in de leezenswaardige noten op zijne leerreden over Ephef. IV: 14 met het grootfle recht fchreef: „ Pau„ lus, in de prediking van het euangelie de woorA 3 „ den  vi voorbericht. „ den van menfchelijke wijsheid afkeurende, ver„ flond door dezelven niets minder dan een ver„ flandig voorftel of betaamelijke welfpreekend„ heid in de bediening des woords, gelijk ons zom„ migen beduiden willen, die hunne domheid of „ traagheid met misbruikte Bijbelplaatzen be„ dekken willen. " Is er onder deeze zommigen iemand, wien dit zeggen niet verflaanbaar genoeg is, hij bedenke dan, in welken flijl niet alleen p aulüs , maar jesus christus zelf, de groote apostel en Infteller van den Christelijken Godsdienst, hunne onderwijzingen en vermaaningen hebben voorgedraagen. Men vergelijke mijne aanmerkingen over het Euangelium van m a t t h a e u s , bij Hoofdft. VI: 26 — 30. God zegene mijne poogingen, en de poogingen van allen, die moeds genoeg hebben om den, meer ef min heerfchenden, wanbegrippen onzer tijden onverfchrokken het hoofd te bieden, met eene Hem verheerlijkende , menfehen zaligende , tiitkomst ! JE"  jehova' s welgevallen aan den weg der r echtva ardi gen, o f LEERREDEN over PSALM I: 6a. Want de heer kent den weg der rechtvaardigen. "Wat nuttigheid is het, den Almagtigen te dienen ? Zoo zou een onvoorzichtig befchouwer der menfchelijke lotgevallen ligtelijk vraagen, wanneer hij ziet, hoe op deeze weereld den rechtvaardigen en den Gadloozen veelal eenerlei wedervaart. De voorgeleezen text zal ons toonen, hoe dwaas deeze gevolgtrekking zij. Jehova kent den weg der rechtvaardigen. Dit gezegde te verftaan en deszelfs waarheid duidelijk intezien is recht geA 4 fchike  8 LEERREDEN fchikt om ons eene gantsch andere taal te doen voeren: wat is zaliger , dan den Almagtigen te dienen ? De Psalm, van welken mijn text een deel is, behoort onder die psalmen , welken den naam hunner dichteren niet aan 't hoofd hebben. Om redenen echter, welker volledige voordragt ons te lang zou ophouden , fchroom ik niet, het gevoelen dier uitleggeren te omhelzen , welken David houden voor deszelfs oplteller. Vraagt Gij naar het onderwerp , de hoofdzaak, die de Godgewijde dichter in dit lied behandelt, ik antwoord : hij vertoont ons in hetzelve door eene leevendige tegenftelling het verfchillend lot van rechtvaardigen en Godloozen, lot, juist overeenftemmende met de zedelijke waarde of onwaarde hunnes gedrags. Vraagt Gij naar de gelegenheid, bij welke Davld dit zangftuk opgefteld heeft; liefst zou ik het'  over psalm l: 6a. 9 hetzelve aanmerken als een gedicht van ecnen algemeenen en altijd even zeer toepasfelijken inhoud; en het koomt mij voor, dat men naer deeze otlderftelling voegzaamst reden kan gceven , waarom hetzelve , gelijk eenigc zeer voortreffelijke uitleggers naer mijn inzien te recht oordeelen, de plaats ontvangen heeft van een inleidend gedicht. De meest -kundigen onder mijne Toehoorders zullen zich hier herinneren , dat Handel. XIII: 33 onze tweede psalm volgens eene leezing , die door verfchciden uitmuntende oordeelkundigen voor de beste gekeurd wordt, de ccrue geheeten wordt. (*) Vraagt Gij eindelijk naar de orde , in welke David zijn onderwerp behandelt; vocglijkst, dunkt mij, nellen wij ons dezelve op deeze wijze voor. In ( * ) Men vergelijke de oordeelkundige aanmerkingen van den Hoogleeraar m u n t i n g h e over de Spreuken van Salomo , bladz. i. en herinncre zich de gedachten van miCHAè'Lis en anderen over het eerfte hoofdftuk van hst boek der Propheiié'n van je s ai as. A5  IO LEERREDEN In de vijf eerfte verfen plaatst de dichter het verfchillend lot van rechtvaardigen en Godloozen uitvoerig tegen elkander over; terwijl hij in het laatfte vers bij wijze van toeklank al het voorgaande in één trekt en nadrukkelijk herhaalt. Een aandachtig toehoorder zal zich moogelijk verwonderen, dat ik het laatfte vers van de voorgaanden affcheide, en hetzelve aanmerke als een gezegde op zich zelf. Doch ik twijfel, of men deeze fchikking ongepast vinden zal, wanneer men aanmerkt, dat het woordeken, waarmee mijn text begint, hier ter plaatze voegzaamst ( mij althands koomt het zoo voor) niet door want, maar door gewisfelijk vertolkt wordt. Gewisfelijk , Jehova kent den weg der rechtvaardigen. Eene vertaaling, die op andere plaatzen door onze eerwaardige Overzetteren zeiven gebezigd is. Men zie ten voorbedde Genef.lV: 23. Exod. III: 12. (*) Over- (*,) De taalkundige leezer vergelijke glassius, Phihl. S. Tom. L pag. 400 en lowth de f. poëfi Heèraearum p. 516,  OVER PSALM I: 6a. II Overccnkomftig met deeze vertaaling behelzen de voorgclcezen woorden in zich eene nadrukkelijke verzekering van Davld nopens de wijze, op welke Jehova verkeert omtrent den weg der rechtvaardigen. Mogt de befchouwing van dit wigtig onderwerp bij ons die gevoelens verwekken , verwakkcren , vermeerderen , welken David, dcezen psalm opbellende , in de harten zijner landgenooten wilde doen voordkoomen , herlecven , of aanwasfen. God zelf doe ons verheven op Zijnen dienst, of daarin met blijdfehap en ijver volharden! amen. Twee hoofdzaaken moet ik uwer luisterende, en, gelijk ik vertrouw, uwer eerbiedige atffld'agt openleggen. Eerst het getuigenis van David: de Heer kent den weg der rechtvaardigen. Ten tweeden de zekerheid van dat getuigenis. David zegt: gewisfelijk. ï. Davids getuigenis, met welks verklaaring ik  tt LEERREDEN ik beginnen moet, verkeert omtrent een allerbeminnelijkst voorwerp, den weg der rechtvaardigen. Rechtvaardigen zijn hier ter plaatze ( de gehéeIe psalm vordert deeze uitlegging) innerlijkdeugdzaame, oprecht - Godvreezende menfchen. Waarom worden zulke menfchen rechtvaardigen geheeten? Heeft dan deeze planeet onder zijne tegenwoordige inwooncrs, Adams bedorven nakoomelingen, de zoodaanigen, die met hunnen God ten gerichte kunnen gaan en zeggen: wij hebben ons hart gezuiverd en wij zijn rein van zonden ? Niets minder dan dit. De allerhciligite zelf ftruikelt geduurig. Wat dan ? Waarom worden waarlijk-deugdzaame, in kracht-Godvruchtige menfchen rechtvaardigen genoemd? om de volgende redenen. Voor'  OVER PSALM I: 6a.' 13 Vooreerst. Omdat zij door Gods genade tot deugd vernieuwd zijn, verwaardigd met eene hartelijke gezindheid om den Heer in alles welbehaaglijk te wandelen. Ten anderen. Omdat zij, fchoon met veel gebreks, nogthands oprecht en aanhoudend de rechtvaardigheid doen. Eindelij1:. Zij draagen den naam van rechtvaardigen in tegen (telling tegen de Godloozen , die of aan alle ongerechtigheid op eene geweetenlooze wijze zich overgceven, of ten minften zommige ongerechtigheden, onbeflreeden , over zich laaten heerfchen. Voor iedcren iterveling, mijne hoorders! is er een eeuwig huis, waaraan wij bij elke daad, bij elke handeling, een' flap nader koomen; en het koomt mij niet onwaarfchijnlijk voor , dat, ook met betrekking hierop, des menfchen heerfchend beflaan en bedrijf zijn weg gehecten wordt. Hoe het  14 LEERREDEN het zij, mijn text gewaagt van den weg der rechtvaardigen, door welken weg wij het gedrag verMaan moeten, 't welk de rechtvaardigen gewoonlijk en geduurig houden. Laat mij hier een weinig vertoeven, en den weg der rechtvaardigen door het opgeeven der 'hoofdmerken beknoptelijk aftekenen. In de èerjle plaats. De weg des rechtvaardigen is een weg van geloof aan alle Gods getuigenisfen , die getuigenisfen inzonderheid, welken ons Gods aan weezen, deugden , en werken, Zijne handelingen, ontwerpen en bedoelingen ten aanzien van het menschdom prediken. Allerbezonderst is het de bezigheid van den rechtvaardigen, zijne dagelijkfche bezigheid, zich te gedraagen voor 's Hecren aangezicht als een diepfchuldige en krachtclooze ellendeling, en, als de zoodaanigc , met alle zijne fchuld, met alle zijne zwakheid de toevlngt te neemen tot Gods vergeevende , reinigende , onderfteunende" barmhartigheid, welke opgrond der verdienften van jesus CHRIS-  over psalm I: 6ct, 'tg Christus zoo wel onder de oude bedeelinger* des genade -verbonds als onder het nieuw en beter verbond aan het menschdom duidelijk geopenbaard is. In de tweede plaats. De weg des rechtvaardigen is een weg van heiligheid. De rechtvaardige bemint God. Hij denkt aan God gaarne, en hij doet dit met nederige verwondering, diep - ootmoedigen eerbied, leevendig vergenoegen', hartelijke dankbaarheid , en kinderlijk vertrouwen. Hij befchouwt de betrachting van den beveelenden wil zijnes Heeren , de onderwerping aan alle de hertellingen zijnes Vaders, als zijn' pligt, als zijn voorrecht, en hij legt zich op deeze allerzaligfte bezigheid daaglijks en ijverig toe. En, hoe verblijdt zich zijn hart, wanneer hij zich verwaardigd ziet om door fprecken, doen, of lijden iet toetebrengen tot den welftand der weereld, der weereld zijnes Gods! De rechtvaardige gedraagt zich als een vriend van  46 LEERREDEN van zich zeiven. Om Gods wil, dat is te zeggen , Uit eerbied voor Gods wetten, uit zucht om aan Gods oogmerken in de weereld te beantwoorden, waakt hij voor de bewaaring en volmaaking van lighaam en ziel. Om Gods wil beftrijdt hij elke buitenfpoorige begeerlijkheid , alle de overblijf fels van dien onmaatigen trek naar gemak , vermaak, eer of rijkdom, welke in 't geftel van den zinnelijken, den vlecfchelijkcn mensch, ten deele door zijnen oorfprong uit bedorven ouderen, ten deele door andere oorzaaken, zoo vast is ingeweeven. De rechtvaardige gedraagt zich als een vriend van zijne medemenfehen , omdat zij zijne medemenfehen zijn , aan welken hij door banden van natuur en pligt zoo naauw verftrengeld is. Hij handelt liefderijk jegens de geheele maatfehappij, van welke hij lid is, niet alleen door eene kloekzinnige en edelmoedige gebruikmaaking van zijne bezittingen, maar ook door oprechtheid, ootmoedigheid , onbepaalde behartiging van het algemeen belang. Hij handelt liefderijk omtrent zijne mede-  OVER PSALM I: ^. ij demenfchen meer in 't bezonder door te waaken voor hunne zielen, voor hunne lighaamen, voor hunne eer, voor hunnen ge'heelen tijdelijke^ welfland. Hij handelt vooral liefderijk in de allerbezonderfte betrekkingen , in welken hij ftaat toe Zijne medemenfehen, huislijke en openbaare be« trekkingen. In de derde plaats. De weg des rechtvaardigen is niet alleen een weg van geloof en heiligheid , maar , 't welk aan deeze beide dingen noodzaaklijk verbonden is, de weg des rechtvaardigen is ook een weg van oefening. Deeze oefening , mijne hoorders! deeze oefening tot geloof en Godzaligheid, waarirt beftaat zij? In de volgende hoofdzaaken. De rechtvaardige bevlijtigt zich om de Goddelijke Openbaaring, zoo wel de natuurlijke als de bovennatuurlijke, recht te verftaan, en het is zijii lust, iri derzei ver overdenking dikmaal bezig' te Zijn. B Hij  l8 LEERREDEN Hij maakt een ijverig gebruik van den gemeenfchappelijken Godsdienst , wcetende, hoe veel invloeds deeze heeft om het menschlijk hart optewekken en te roeren. Hij is een geduurig bidder; en zoo luidt de dagelijkfche taal van zijn hart en lippen: Leer mij o God.' Uw welbehaagen te doen.' Geef mij het ver/land, en ik zal Uwe wet honden '. Vereenig mijn hart tot de vrees van Uwen naam en doe mij treeden op het pad Uwer geboden ! Hij is een geduurig beproever van zich zeiven, en het is hem niet vreemd, zich zeiven deeze en dergelijke vraagen te doen: Heb ik deezen dag in eenige maate doorgebragt ter cere van mijnen God? Heb ik daar en daar mij gedraagen, gelijk het behoorde ? Welken waren de beginzels, die mij zoo en zoo deeden handelen? De rechtvaardige eindelijk is een geduurig overdenker van zijnen dood; en, let hij op zijne eige-  OVER PSALM it 6ït. IP LEERREDEN God, wier Ilemelfche adeldom hun grootmoedigheid ingcftort, en hoog , onberekenbaar hoog, hen verheeven heeft boven die vrees en die laashartigheid, welken den flaaf kenmerken, In. dit uur, oprechte Christenen! heb ik den eenigen en zekeren weg om in de Goddelijke gunst hoe langer hoe dieper te deelen voorgefteld. §:aat mij toe, dat ik U aanfpoore, om deezen weg met vermeerderden ijver te bewa.nde.leru Uw leeven zij een leeven. van beitcndig geloof, eene dagelijkfche, eene vertrouwelijke aanbeveeling van uzelven aan dien Jefus, wiens lijden en gehoorzaamheid pnze verantwoording en onze veraangenaaming bij God weezen moet; dien Jefus, wiens genoegdoening en voorbede ons den toegang opent tot den troon en alle de fchatten van onzen Hemelfchen Vader; dien Jefus, in wi.ea alle de volheid woont , en door wiens invloed het gantfche l.ighaam der Christenen leeven en kracht x voedze! en wasdom verkrijgen moet* Zoekt  over psalm I: 6a. 57 Zoekt onder den invloed van dat geloof, onder den invloed van den verzegelenden Geest, het beeld Tan uwen Verlosfer hoe langer hoe dieper in uwe zielen intedrukken, hoe langer hoe duidelijker in uwen wandel te vertoonen. Een geloof, waaraan de heiligheid ontbreekt, is eene befpotting van God, eene vertreeding van Jefus bloed, en eene volftrekte verijdeling van alle de oogmer* ken eener Godewaardige Openbaaring. Doorleest vrij all* de gefprekken van onzen Heiland, all' de brieven Zijner Apostelen, de echte bronnen van onzen Euangelifchen Godsdienst; en elke bladzij zal U leeren, dat de eigenlijke vracht en het onbedrieglijk kenmerk des waaren geloofs niet beftaat in eenige rasch - verbijgaande gewaarwordingen, niet beftaat in eenige fterk- fchitterendepligtsbetrachtingen, maar in heiligheid, dat is te zeggen, in liefde, ongeveinsde, werkzaame liefde tot God en tot alle Zijne geboden» Stelt Gij prijs op de Goddelijke goedkeuring, Inaakt- dan vooral een ijverig gebruik van alle die D 5 mid-  5§ LEERREDEN middelen, welken God zelf verordend heeft om ons geloof te zuiveren en te vcrfterken, ons geweeten te verlichten en te vertederen, en in dien weg den heelde der hcmellingen, den heelde Zijnes Zoons, ons gclijkvormiger te maaken. De voornaamften van die middelen heb ik in mijne yerklaaring aangeweczcn, en, wijl ik vertrouwen durf, dat Gij ook dat deel mijner redenvoering met toepasfing op uzelvcn hebt aangehoord, zal ik thands, daar de tijd verloopen is, dit ftuk niet uitbreiden. Onverfchillig te zijn omtrent de Goddelijke goedkeuring is ten hoogden berispelijk. Maar niet zoo berispelijk is het, wanneer men ten aanzien van de ftellige blijken dier goedkeuring, aan deeze zijde van het graf te ondervinden, zijnen eigenen wil verzaakt, en zich geheel onderwerpt aan den wil van onzen hemelfchen Vader. Verre van daar. Deeze foort van onverfchilligheid, wel verre van berispelijk te weezen, is het toppunt van edele, van kloekmoedige, van God-verheerlijken-  over psalm Ij 59 kende deugd. Gij, getrouwe, maar door uitwendigen wederfpoed fel - getroffen dienaars en dienaaresfen van God! Gij zijt onder het getal van hun, welken God verwaardigt om in deeze loopbaan geoefend te worden; en ik mag niet eindigen zonder U optcwekken, om in dit perk zoo te loopen, dat Gij aan deszelfs einde dat uitneemend gewigtvan heerlijkheid verkrijgen moogt, waartoe God door de toezending des druks U roept en bereiden wil. Tot welk eene hoogte uwe beproevingen ftijgen, hoe bitter ook de kelk weezen mooge, dien U de Goddelijke voorzienigheid te drinken geeft, zoekt, door 's Heercn Geest geholpen, uw hart en lippen voor twisten te bewaaren. Twisten met God! welk eene zinnelooze verkeerdheid! en hoe weinig voegt zij aan menfchen, die uit louter genade aan een ecuwig verderf ontrukt werden, menfchen , voor welken Gods eigen Zoon den dood, en wat in aller pijnen (•) magt was, ge- lee- t * ) Ik ben, deeze krachtige uitdrukking verfchuldigd aan „ onzen  6o LEERREDEN leeden heeft! Rust ik op bloemen? vroeg zeker Mexicaansch Keizer, door de wreedheid van on- men- onzen wijzen gefchiedfchrijver hooft, die in het eer/Te boek zijner Nederlandfche Historiën fchrijft „ Niet zoo „ onvruchtbaar een tijd is 't nogthands van deugden ge„ weest, of zij heeft ook ilichtelijke exempelen voordge,, bragt. Goed en bloed, van den eenen broeder bij den „ anderen opgezet. Erntfeste trouwhartigheid aan perfoo„ nen van verfchillende gezindtheid beweezen. Zamelpen„ ningen, uit het diepst der beurze gewiliig opgebragt ter „ liefde van 't land en de vrijheid. Brand van ijver tot „ Godsvrugt en goede werken. Verlaaten van huis en hof ,, om het voor best gekooren verfland. De dood, en wat „ in aller pijnen magt was, ftandvastelijk geleeden. Zeld„ zaame zachtzinnigheid in de hitte van 't vechten. Meer „ dan mannelijke moed door vertwijfeldheid gewet. Voor„ deel, overgegecven uit enkele goedhartigheid, en vijand „ gefpaard op geen zoo gued weerom. Kloekheid van „ raad, ftaagwaakende achterzorg en voorzienigheid. De „ fplinterigfle en keeteliglte zaaken door 't intoomen van „ hartstogten met taaie lijdzaamheid beleid; en in de ftor„ men van den ftaat op 't fcherpfte gezeild. Der wijze, dat veele eeuwen henvaards. geen ftoffe geleeverd beb„ ben, die rijker zij in allerleie leerngen van 't beloop „ der weereldfche dingen, of wonderlijker, of waardiger ,, waargenomen tot onderwijs van Vorlten en volken. " Ik heb deeze aanhaaling hier willen ter nedcrftellen, om dat ik Kerk en Vaderland gelukkig zoude achten, indien ik dpor dezejve in veeier borst den lust raogt doen ontv.la.m- Uien,.  over psalm I: 6a. 61] menfchelijke Spanjaarden op gloeiende kolen gelegd, aan eenen zijner landgenooten, die, dezelfde foltering ondergaande, all' zijne ftandvastigheid verloor. (*) Christenen! wanneer in de hitte des lijdens U de moed dreigt te ontflippen, denkt dan aan Jefus kruis, en vraagt uzelven : leed mijn Meester , mijn vlekkeloos-heilige Meester minder, toen Hij ten mijnen nutte, ten nutte der weereld, zich het ondergaan der verfchrikkelijkfte dooditraffe getroostte? De historiën melden ons veele voorbeelden van onverwrikte kloekmoedigheid , oudstijds vooral door Heidenen betoond onder nijpende lighaams - fmert of ander diep - treffend leed ; en zullen wij , die wisfer troostgronden, heer- men, om de fchriften van deezen grooten Man, navolger, gelijk grotius ergens zegt, zoo we! van thucydides en sallustius als van tacitos , met alle aandagt en naauwkeuriglieid te leezen. Uit Hem is niet alleen voor den bemin» naar der Nederlandfche taaie en der welfpreekendheid, maar ook voor allen, die op waare wijsheid prijs Hellen, onuit« fpreeklijk veel te leeren. ( * ) Men zie miho t's algemeene gefchiedenis, D. VII, bladz. 123, en robertsons gefchiedenis van Americat O. III. bl. 217.  f}2 LEERREDEN/ heerlijker uitzichten hebben, ons door Heidenen laaten befchaaraen? Dat ware den Christelijken Godsdienst oneer aangedaan, (*} Ziet veel op de inmengzels van voorfpoed en genoegen, met welken de hand uwes Vaders uwe bedroevende lotgevallen tempert; en elke blijk van Goddelijke liefde jegens U doe uw hart kloppen en uw oog fmelten door het leevendigst gevoel van nederige dankbaarheid. Leeft in het zeker vertrouwen, dat al het lijden van deezen tegenwoordigen tijd uwe volmaaking en de bevordering van uwe gelukzaligheid ten doele heeft. En , Christenen ! kondet Gij, terwijl Gij in dit Hghaam inwoont, niet alleen het be- (*) Niet alle proeven van kloekmoedigheid , die men van Heidenen aangetekend vindt, zijn even loffelijk. Men zie de Faria Hifioria van aelianus lib. III. cap. 2 & feqq. Treffelijker exempelen zal men bij cicero outmoe^ ten TuftuU Quaeft. lib. II.  over psalm I: 6a. 0f bewerp, maar ook de bezondere deelen der Goddelijke fchikkingen ten uwen opzichte overzien, ik ben verzekerd, dat die wegen, welken U thands moeielijkst vallen , in uw oog de begeerlijkften weezen zouden, o Eeuwigheid ! verrukkende eeuwigheid! welke tooneelcn zult gij voor ons openen! welke geheimcnisfen voor onze oogen ontrollen! Spoei aan, fpoei aan, dag onzer verlosiing ! dag onzer krooning en zegepraal ! En gij, o dood! zie daar onze borst! tref! Dat treffen zal ons zaligen, ons bre.igcn in de armen van, Hem, wiens beeld wij droegen, wiens gunst wij fmaakten, wiens trouw wij geloofden. Hoedaanig ook uw ramp , uw ft of tot vreezen zij, Oprechte Christenen! de tijd gaat rasch verbij; Het heuglijk uur genaakt, waarop uw heil zal daagen Gelijk de middagzon na de aakligfte onweêrsvlaagen. Verdrijf den kommer des, die uw gemoed ontrust. Zoek in uws Vaders wil uwe eer, uw' troost, ea lust. Laat  Ï4 LEERREDEN OVER PSALM I: 6a. Laat Zijn beloftenis uw hoop en moed verfterken: WIB GOD MIKT, DIEN ZAL *T AL TEN GOEDE MEDEWERKEN. (*) (*) I\Tct zie de Proeven van poëtifche mengelflofen, D. VI. bladz. 87 , 88. Het vers, waaruit deeze regels genoomen ziin, is van de hand mijnes kundigen en braaven vriends , den Heere r. van spaan, en is overwaardig, om geheel geleezen te worden. A M E N.