01 1093 5848 US AMSTERDAM   LEER1EBE o V ü 1 OPENB. III: ir. Üitgefproken te duisburg aan den rhijï* door C. G. &,. M E I S T E *U BoSlor en Profesfor in di Gods geleerdheid, Pastor Primarius en Reftor aan het lilustre Gymnafium te bremeN. Vil het Hoogduitch door S. HANEWINCKEL, leeraar der Hervormden te AAR.LE eriz. TE UTRECHT, Bij H. van OTT ERLOOj Boekverkoope». MD CCXCF 11   voorred éc Zie daar eene Leerrede, onlangs te Dutsburg aan den Mijn uitgefproken ! Eené Leerrede, ■Waarin de Schrijver, met het warmjle vriendenhart , zijne voorige Duisburgfché Gemeente, aan/poort, om zich in deeze dagen, door geenerlei redenen, van de eenvouwige teer des Christendom! te laaien afbrengen. De waarfchuwingen, de vermaaningen in dezelvê zijn ook der aandacht onzer Landgenooten 6 dié wet mij den Hervormden Godsdienst belijden (voor mijne medechristenen in andere gezintheden kan zij ook zeker ten nutte ftrekkeri), vooral in deezen tijd, dubbel waardig. - Zoo- . dra deeze Leerrede mij door den Uitgeever, deri Heere H. W. C kamer, Conre£l«r te Duisburg aan den Rhijn, ten gefchenke wierdt aange* booden; zoo ras ik dezelve doorbladert had, nam ik het befluit > om dezelfe te ver taaien. In het ver taaien heb ik , zo» veel moogUjktwoor' deüjk hei oorfpronglijke gevolgd, hierom zullen misfchien eënige uitdrukkingen wet eenigzints a % m  VOORREDE. füjf en min vloeiende zijn, doch ik wilde liever deeze gebreken toelaaten, dan dat ik,door eene vrijere vertaaVmg , mij te ver van de eigen woorden des Schrijvers zou verwijderd hebben,Deeze vertaalde Leerreda wordt dan, zoo als zij is, aan alle mijne Medechristenen, zonder onderfcheU van welke Gezindte zij ook weezen mogen, aangeboden, in hoop, dat dezelve voor hun tot wezenlijk nut mooge [trekken , en wan. neer dit oogmerk bereikt wordt, dan zal ik den arbeid aan de vertaaling ten koste gelegd, volkomen beloond rekenen. — De Vertaalejs»  LEERREDE over OPENB. III: ii. INLEIDING. He genade van onzen Heere juzus cheïstüs, de Hef de van God den vader, en de ge. meinfchap van den Heiligen geest2!)' met ons allen., Amen. Het is eene veel bevattende en zeer gewigtige vermaaning, welke paulosa aandachtige Hoorers! toen hij zijnen dood met fterke fchreden zag aannaderen, zijnen ti mot heus met alle warmte eener vaderlijke liefde op het hart drukte, wanneer hij hem toeriep: Houd het v$orbeeld der gezonde woorden, die gif van mij gehoord hebt, in geloof en Hefde, die in Christus jesus is. Het goede pand, dat « toebetrouwd is , bewaar, door den Heiligen Geest, die in ons woont ( *). Houd het beeld der heilrijke christelijke leer, waarin gij door mij onderweezen zijt3 vast in uwe ziel. Druk mijne onderrichting in het christelijk geloof en in de christelijke liefde, diep in uw hart (?) 2- Tim. I. 13, 14. 4 :  ( 6 ) hart. Behoud het edel kleinood des waaren zuiveren christendoms. Laat hetzelve u door geene uit- of inwendige omftandighedcn ontrooven; en de Geest, die met zijne gaven en kracht in ons woont, zal u daartoe fterk, bekwaam en ftandvasüg maaken. Eene vermaaning, die nog veel meer nadruk hadt in den mond van eenen man, wiens levensdagen in den dienst van het Euangelie , onder duizenderlei rampen en wederwaardigheden, waren doorgebragt, en die zelf de zalige kracht van die leer, welke hij verkondigde, aan zijn eigen hart ondervonden hadt; van eenen man, — die alle dagen het ogenblik verwachten moest, in het welk hij de dierbaare hemel? fche waarheid met zijn bloed verzegelen zoude. Wat kou hij dus, dewijl hij reeds zijnen dood voor oogen zag, zijnen tedergeliefden leerling hartlijker aanbeveelen, dan het vasthouden aan het voorbeeld der heilrijke leer, in welke hij onder (veezen was geworden ; dan het getrquw bewaaren van het zuiver en Godlijk Euangelb, van het goede pand, van dien heerlij ken hem toevertrouwden fchat. Dit vasthouden was ten dien tijde zoo veel te noodzaaklijker3 dewijl 'er zoo veelerlei verzoekingen, om in de belijdenis van het christendom wankelmoedig te worden f of van de zuivere leer af te wijken , gevonden wierden. Dan — deeze vermaaning was voorzeker niet alleen voor die tijden ingericht; in onze dagen, in deeze dagen van algemeene koel- en ouverfchilligheid, yan verfijnd gevoelen van heerfchende waereldliefde, daar  ( 7 ) daar ons zoo veele aanlokfelen tot ongeloof en zonde pmringen; ook in onze dagen is het voor ons allernood zaaklij kst, om eikanderen opte wekken, om aan het voorbeeld der heilzaame woorden vast te houden , en dit goede pand getrouw te bewaaren. . .. Want hoe dwaas zouden wij niet handelen,. wanneer wij eenen fchat wilden wegwerpen, waarvoor wij in alle rijkdommen der waereld, in alle vreugd des levens, en in allen glans van aardfche eer en aanzien geene vergoeding zouden vinden! Wat kunnen zij ons wedergeeven ,als wij denzelven verlooren hebben , vooinaamlijk in dat gewigtvol oogenblik, waarin de waereld met alle haare grootere en kleinere begeerlijkheden verbij gaat ? O ! hoe zeer zouden wij de weldaadige fchikkingen van god miskennen , die ons door zijnen Zoon uit de rampzalige duisternis der dwaaling en de heerfchappij der zonde verlost , en ons in het licht der waarheid overgebragt heeft I Door Hem alleen hebben wij de hemelfche waarheid, het alles ophelderende en verwarmende licht, dat ons op den weg naar de eeuwigheid voorlicht, behouden. Neen! laat ons de waarheid, die van den hemel is nedergedaald, om ons verftand te verlichten, om ons hart te verbeteren en te heiligen , dierbaar fchatten en bewaaren ! Laat ons onszelven in die overtuiging, dat de leer van jesus alleen die gelukkigmaakende waarheid zij , hoe langer te meer bevestigen ! Laat ons nimmer uit menfchenvrees van het geloof, tot het welk wij ons zoo duur verpligt hebben, afwijken, of, om menfchen te behaagen , ons A 4 ***  (3 ) aan de heerfc hende gevoelens onzer eeuw, en aan die , Welke den toon aanftemmen, overgeeven. En dewijl de verzoekingen daar toe , in onze dagen , meer en verlei-dender zijn dan voorheen ,zop laat ons dies te ernftiger God bidden, dat Hij ons als bij de hand leide, onze treden beftendig maake, en ons hart door zijn Woord ten vollen overtuige ; dat Hij ons moed en lust geeve, om ook voor de waereld de waarheid zijner leer te belijden. Laat ons onverfchrokken vast houden aan het voorbeeld der heilvolle leer van jesus, en dezelve, als een ons toevertrouwd kleinood getrouw bewaaren, opdat Hij ons in den laat, ften aller dagen voor zijne waare belijders erkenne, en onzen naam belijde voor zijnen en onzen hemelfchen Vader, Het is wel waar, dat het, door het hcerfchend óm geloof in onze dagen, door de toeneemende wispelturigheid , door de tegenwoordige denkenswijze en ftemming- der menfchen, en door het gebrek aan achting, die men niet alleen voor den Bijbel, maar ook zelfs tegen de eerfte gronden van allen Godsdienst verraadt. — zwaar, ja zeer zwaar is, om Godsdienst en Deugd te bewaaren, het is nogthands niet onmooglijk. — Het is niet ontnooglijk - als wij zelfs maar willen, als wij maar geopende ooren kenen aan de item der waarheid, en een toegeneegen hart bezrtten, om dezelve aan te neemen en te beminnen ; als wij maar niet wispelturig de groote en zahgende voordeelen, die zij eiken hoorer en betrachter belooft, miskennen. Het is onze pligt, dat wij  ( 9 5 wij onszelven en anderen daartoe opwekken , als wij zien , dat wij of anderen in gevaar zij n, om door den ftroom medegelleept te worden. Vergunt mi) daaröm ook, mijne üierbaarfte Vrienden! dat ik meb alle toegenegene oprechtheid, als uwen voormalige» Leer'aar, en met een vol vertrouwen op uwe oude, en voorzeker nog niet verkoelde liefde jegens mij, u toeroepe: Houdt dat gij'hebt, opdat niemand uwehroon neeme! — O mogt tog deeze toeroep diep in uwe harten dringen, en altijd blijvende indrukken in dezelve vestigen ! Mogt dezelve niet ongemerkt en gevoelloos aangehoord worden, maar mogt dezelve integendeel gelegenheid ge even , dat veele zielen onder ons tot nadenken gebragt wierden, en het zigtbaar gevaar, waar in zij zich bevinden, er. kenden! O hoe zou ik dan dit uur zegenen, het welk mij onder uw midden en op deeze plaats , oa welke ik zoo dikwerf gelegenheid gehad heb, u een woord eene broederlijke vermaaning toe te roepen, gebragt heeft! Laat ons dan god hiertoe om eenea zegen fmeeken- „ Alomtegenwoordige en op eene onbegrijpelijke wijze ons nabij zijnde god! Vader van onzen „ Heere je sus Christus, en door Hem ook „ onze Vader! Wij hebben ons in uwe heilige te33 ganwoordigheid ter uwer vertering veréénigd, „ om ons naar aanwijzing van uw woord, in het „ geloof aan U, in de liefde tot U en uwe geboden, „ en in alle goede en christelijke vroonemens te „ verfterken. Zegen hiertoe de verkondiging der A H **  (1°) zaligmakende leer, welke Gij ons door uwen Zoon, „ in alle haare godlij ke eenvouwigheid en met alle „ haare zegeningen hebt laaten bekend maaken. „ Maak ons van tijd tot tijd dankbaarer voor dit ge„ fchenk uwer hefde en wijsheid, hoe langer temeer 5, bevatbaarer voor het aanneemen en gehoorzaamen „ van uwen Godsdienst, altij d warmer in de liefde s, tot U, en getrouwer in derzelver bewaaring. Be,3 Waar ons voor koel - en onverschilligheid , en ook p, voor alles, wat de Christelijke voorneemensin ons s, vermindei-en en onderdrukken kan. Geef ons die „ genade, dat wij ons niet tot minachting van uw 3, Euangelie , tot verlaaging der dierbaare waarhe„ den, welken hetzelve bevat, tot ongeloof in „ eene geheele zedenloosheid laaten wegileepen. fterk ons door uwen Geest, op den goeden weg, 9, dien Gij ons door uwen Zoon aangeweezen hebt „ 3, op dat wij ftandvastig op denzelven voordwande„ Ien. Wek ons op tot ijver, tot die allergewigtig„ fte zorg, om dat geen, wat Gij ons toevertrouwd „ hebt, getrouw te bewaaren, op dat niemand onze ,3 kroon neeme. Amen! TEKST, Ofenb. III: ii. houdt dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neeme. Deze woorden, aandachtige Hoorers! zij n ontleend uit het fchrijven aan den Leer'aar te Philadelphia, die vol-  («) volgends den gewoonen fpreektrant altijd de Gemeentezelfs voorftelde. Zij was wel klein en hadt weinig kracht, doch was ttandvastig tegen alle voorkomende gevaaren, en vol onverbreeklijke en duurzame trouw jegens ju sus. Even hierom bevatte doeze brief niet alleen enkele loffpraaken, maar je sus verklaarde dezelve ook, hoe klein en veracht zij ook fchij. nen mogle, onder alle Gemeentens voor die geene, welke Hij het yuurigfte beminde, dewijl zij zijner liefde het waardïgfte was. Hoe nader zij Hem aan het harte lag, zoo veel te ernstiger wilde Hij ook, dat zij zijne genegenheid zich altijd waardig maaken ,en 'niets van dat geen, waardoor zij zijne goedkeuring en vriendlchap in zulken hoogen trap verkreegenhadr, verliezen zoude- Hiervan de vermaaning in onzen tekst om vast te houden aan de belijdenis van den Godsdienst, om de zuivere leer getrouw te bewaaren, en om in eene heilige voorzigUgheid te wandelen, opdat niets hunne kroon, hunne hemelfche ervenis neemenmogte. Houd; dat gij heht, opdat niemand uwe kroon neme. Bewaart, wat gij hebt —dit ziet deels op de zuivere leer van het Euangelie,Qpenb* II: deels op het onmiddelijk voorgaande vers: Om dat gij het woord mijner lijdzaamheid bewaard heht, zoo zal ik ook u bewaaren uit de uur der verzoeking, die over de geheele waereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde woonen Bewaart getrouw het geen gij hebt, mijne voorfchriften mijne beveeler-, het gebod van mijnen Godsdienst, op dat gij de hoop op den eereloon voor uwe trouw en ftandvastigheid, cp do  ( 12 ) de eeuwige heerlijkheid niet verliezen moogt. Doch gij moet volharden, in gevaarlijke verzoekingen, in het zwaarfte lijden moet gij volharden en overwinnen. — Eene vermaaning, die voorzeker ook op onze tijden, op de omftandigheden van het christendom, en op de heerfchende denkwijze in onze dagen toepaslijk is. Hadden wij ooit eene oorzaak, om ons oor en hart voor deeze opwekking te openen , zoo is het zeker tegenwoordig; hadden wij ooit eenige reden, om dat geen vast te houden en te bewaaren, Wat wij hebben, zoo is het gewis tegenwoordig, deXvijl men ons dat ontneemen wil, wat ons het lieffte «n dierbaarfte zijn moet, zonder ons iets beters, jazelfs nog niet eens de geringffe vergoeding daarvoor te kunnen wedergeven. Het is waar, dat het in onze dagen zwaar valt, om Godsdienst en Deugd te bewaaren; wij willen de gevaaren niet klein en de hinderpaalen niet gering maaken; doch dit is no"thands niet onmooglijk, wanneer wij maar vast voor genomen hebben, om te houden wat wij bebben Laat dan derhalven dit woord ook voor ons eene op. wekking; om Godsdienst en Deugd getrouw te bewaaren , weezen. Laat ons. 1. Aanroonen, dat dit in onze dagen zwaar zij, doch dat het ons 2. Nogthands gelukken kan, als het ons maar ernst is, om vast te houden, dat wij hebben. L  ( 13) 1. Zou het wel zóó zwaar zijn, om in onze dagen Godsdienst en Deugd getrouw te bewaaren? Hebben wij in de daad met zos veele hinderpaalen te ftrijden, zo veele verzoekingen te overwinnen ? Zijn het niet veelmeer overdreevene voorftellingen van een zwaarmoedig hart , het geen daar gevaar vermoedt , waar geen gevaar is? Wij hebben toch niets nadeeligs meer voor het christendom te vreezen, dewijl de Christenen reeds federt zoo veele eeuwen niet meer, wegens hun geloof , vervolgd worden. Het is voorzeker een groot en dierbaar voorrecht in onze tijden,dat wij,onder debefcherrningder wetten, het kleinood der geweetensvrijheid bezitten; dat wij dien Godsdienst, dien wij voor waarachtig houden , vrij en ongeftoord belijden en uitüeflenen moogen, zonder dat wij, door vervolgingen, ballingfchapofdoodftraffen , tot verloochening der eenmaal erkende waarheid gedrongen worden. Doch is daarom thands alle gevaar verdweenen ? Hebben wij thans in het geheel geen reden, om voor den Godsdienst, welken wij belijden, bezorgd te zijn ? Is 'er in het geheel geen verval van het Christendom te vreezen, om dat die gewelddaadige verzoekingen reeds voorlang een, einde genomen hebben? Was het maar alleen eene vermaaning voor die tijden , waar in de Christenen overal onderdrukt en vervolgd wierden, en met gevaar van hun leven de leer van jesus belijden konden, els onze Heer déne zijner Gemeentens hut toeroepen  ( i4 ) pen: Houdt dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon nteme 1 Of is het misfchien nu nog gevaarlijker en zwr.arer, om aan zijn geloof getrouw ti blijven , en zijne dergd te bewaaren ? Zijn de verzoekingen -daartoe, fchoon zij niet meer zo'd geweldig zijn, nogthands niet magtig , en de verlokkingen verleidender? —. Dit zijn vraagen, die voorzeker eene nadere overweeging verdienen. — Als wij op den geest in onze dagen j op de flremming der menfcheft in alle ftanden en betrekkingen, en op den Godsdienst zelfs en zijne lotgevallen in onze dijden zien; als wij aan die groo'e en nooit vermoedde omitandigbeden , die vcor onze oogengefchieden, en die het einue deezer eeuw tot het gedenkwaardigste in de jaarboeken der volken maaken, denken ; als wij in overweeging neemen, welken invloed dit alles op cnze tij dgenooten gehad heeft, en nog hebben zal* dan ki-nnen wij het niet wel verbergen, dat alle war. me vrienden van het Christendom meer dan ooit reden hebben, om bekommerd te zijn. De uitroep in onzen text is , meer dan toen, een woord op zijn pas gefproken voor ce geenen , die zich in gevaar bevinden , om dat geen , dat zij bebben te verliezen , en welken men het dus niet ernftig genoeg kan aanbevcelen, om over het vasthouden aan geloof en godzaligheid de wacht te houden. Dit vasthouden en bewaaren is in onze dagen zoo ligt niet, maar zwaar wegens de koel- en onver, fchilligheid in den Godsdienst, welke hoe langer te meer de oye:hand krijgt en zieh verder uitbreidt* Dit  ( i5) Dit zijn geene zwaarmoedige en angtsvallige voórftellingen , waarmede men reeds zoo dikwerf dergelijke klagten en bekommernisfen van de hand geweezert heeft; o neen! de ondervinding bevestigt dithelaas! maar al te zeer. Wij behoeven niet eens eene groote en i.irgebreide waereld- en menfchenkennis, om ons hiervan te overtuigen , te bezitten. Wij behoeven maar in den kring onzer medetnenfchen , onzer bekenden en vrienden met eenige naauwkeurigheid rond te zien, en op hun gedrag op hunne gevoelens te letten, zoo zullen wij vinden, dat kiek/achting voor den Godsdienst, koel- en traagheid in deszelfs beoeffening, heimelijke of openbaare haat tegen denzelven maar al te gemeen is; en dat het even daarom met den Godsdienst en Deugd zeer gevaarlijk ftaat, gevaarlijker, dan veelen uit l gtzinnigheid, onkunde of goedhartigheid misfehien vermoeden.— En deeze koel- en onverfchilligheid, deeze minachting en haat vindt men niet alleen in de paleizen der Grooten, Aanzienlijken en Rijken, welke reeds voorlang daatïn overééngekomen zijn, dat het een teken vau eenvouwigheid en zwakheid van geest is, als men aan jesus Christus en zijn Godr'jk Enangelie gelooft; maar deeze geest des ongeloofs, der ligtzinnigheid, der onverfchilligheid en der verachting van den Godsdienst is ook tot inde laage ftulp der geringen doorgedrongen, ja hij heeft zich onder alle rangen en {tanden van menfehen , onder voornaamen en geringen, onder geleerden en ongeleerden verfpreid. Dit alles is reeds zigtbaar, binnen  ( ié ) «énden naauwen kring van weinige jaaren5 toege, nomen. 3 » Het valt ook niet zwaar, om de bronnen van zufc eene denkwijze te ontdekken. Onwetendheid «i den Godsdienst, gering, en minachting van ziine he. geplegtigheden, het nalaaten van den huislijken Co sdtenst, begeerte tot losbandigheid, dit alles meet noodzaakhjk onverfchilligheid tegen den Godsdrenst, koel- en traagheid in deszelfs uitoeffening doen gebooreh worden. Men kan toch, bij de zoo zeer geroemde verlichting in onze dagen , deonweetendheid die ten opzigte van eene regte en levendige Godsdienstkennis bij Christenen plaats grijpt met ontkennen. Het zoo noodig onderwijs in de jeugd word zelden, in rijpere jaaren, en onder de beflommeruigen en bezigheden van het beroep en het leven, voordgezet, en derhalven ontbreekt vee fc menfchen de rechte kennis van den Godsdienst Hoe kuunen zij toch eene zaak, die zij niet kennen, naar waarde fchatten ? Hieruit volgt van zelfs, dat zij ook tegen de heilige plegtigheden van het Chrisrendom onvetfohSKg worden , dat zij zich aan de openbaare vergaderingen en het gemeenfchaphjk gebruik va:, het Heilig Avondmaal onttrekken, en dat ztj daardoor de gelegenheid verliezen, om zich ih de kennis van den Godsdienst en de liefde tot het goede te verfterken. Menfchen van zulk eene denkwijze verzuimen dan ook gewis de zegenrijke uitoeflening van de huislijke aandacht, waarover men zich hoe langer te meer begint te fchaamen, of ze voor;  C *7 ) voor óvertollig aanziet; Ach! hoe treurig is hét toch, dat men in zoo veele huizen onzer hedendargfche Christenen geheel alle uitwendige tekenen van Familie-godsdienst afgefchaft ziet! Hoe meer deeze eerwaardige mtoéflèningen van den Godsdienst in onbruik raaken, des te meer wordt ook alle gevoel voor Godsdienstigheid uiigebluscht, en koel- en onverfchilligheid moeten noodwendig toeneemeh. Kon\t nu hierbij nog de overweegende en altijd genegene begeerte tot losbandigheid, de magt der haft* togteri j en een hart dat wederftreevend, zwak en vóór eiken boozen indruk open en vatbaar is, zoo zal de mensch altijd meer haat tegen den Godsdienst gevoelen, en denzelven graag, als eenen bezwaarlijken last, van zich zoeken af te werpen. Kan men nu wel bij zulk eene omftandigheid vati den Godsdienst zorgloos blijven? moet men geen gevaar vrcezen? Is zulk eene* zich altijd meer verbreidende , koel- en laauwheid in den Godsdienst niet aanfteekend? Kan de goedhartige, doch zwakke, Christen ook niet in zijn geloof tot dwaaling gebragt worden, als hij niet op zijne hoede is; als hij geene voorzigtigheid in den omgang met zulke menfchen, welken de zaak van het Christendom of niet ter harte gaat, of die ze tegenwerken, gebruiken, als hij niet vast houdt, aan het geen hij he>ft, als hij zig niet bevlijtigt, om der eenmaal erkende waarheid getrouw te blijven? — O Christen! zo uw Christendom uw lief is , zo gij den ecnigen troost in leven en fterven niet verliezen wilt, zoo B volg  volg den ernftigen en liefdevollen toèroep van uwen Heer: Houdt dat gij hebt , opdat niemand uwe kroon netme. Dit vasthouden en bewaren is ia onze dagen niet gemaklijk, maar zwaar, wegens de menigte van fcha'delijke boeken, die hedendaags gefchreeven, onder alle rangen van menfchen verfpreid, en tot nadeel van het verftand en het hart geleezen .worden. Deeze fchrifren zijn de eigenlijke verleiders onzer eeuw, en het nadeel, dat zij aauregren, is zoo veelte grooter, dewijl aan het grootlle gedeelte der Lezers de gaave der beproeving en onderfcheiding ontbreekt, en het daar in verborgen vergift reeds tot in het hart doorgedrongen is , eer men gevaar vermoed'. 'Er zijn fchriften, welke het Christendom of bedekt, of door openlijke aanvallen zoeken omver te fmijten, het ongeloof overluid prediken , twijfelingen en fchijngronden yoordraagen , om ongegronde Christenen twijfelachtig en zwakke wankelend temaaken Dit gefchied onder allerlei voorwendfelen , en veelerlij gedaantens , met de aangenaamfte en bevalligfte draaijingen, met zulken fierlijkheid, met zoo groote welfpreekendheid , met zulken fchijn van waarheid en gegrondheid , dat zeer veelen in hun geloof gefchokt werden , en in duizende harten de liefde voor het Christendom en de overtuiging van deszelfs Godüjkheid en Waarheid wegfterft. Doch men betreedt niet alleen deezen weg, ora den Godsdienst van j e s o s afbreuk te doen, en deszelfs verëerers in hunne belijdenis te doen wankelen. Waarden aan va] op  e? het verftand van de|#i»H*h en öp zijne u%r|U ging niet flaagen^i'ldT'daar grijpt men zijn Haft jan.' Ieder mensdjffijk hart heeft zijne .zwakke óoeenblikken, of ergens eene onbewaakte* zij de, waar men het aanvallen few Op dit zw#&e vpqr.allen indruk geopend en bev%baarhartwai-al- doofde jeugd met eene brandende, begeerte geleezen wqrden, wordt nog dagelijks vermeerderd ,. en derzelver invloed is zeerfchaade- en verderfhjk, zij wekken de ilaifpènde begeertens der boozen op , zij vallen de hartsioïten aan , en verflikken alle gevoel vcor redelijk- kuisch. en reinheid, dewijl zij den .wellust aanprijzen, de zinlijkheid aanprikkelen', en door verlokkende fchilderijen en afbeeldzels alle zaaden van deugd uitroeijen. Ach ! in hoe .veele onfchuldige ondervindinglooze harten is daar door niet het fchadelijkfte zaad uitgeftrooid, het welk maar al te fclnelijk opgroeit i en niet weder zoo gemaklijk kan verflikt worden, als het gezaaid, werdt ! Hoe kan de Godsdienst voor hun , die zulke fchriften leezen, nog dierbaar en belangrijk blijven? Hoe ras zullen zij met meer naar zijne waarfchuwende ftemhooren, zich van de Verpligting jegens zijne voorfchriften los maaken, en hun hart tegen zijne indrukken verharden. O! gewislijk! Wij hebben bij de gevaaren, die ons van alle zijden dreigen, de grootfte redenen om elkanderen op te wekken 5 om dat geen , wat B %  . ' < 20 ) wij heiben , vast ie koude» , ^t/^ niemand mzg kroon vei me! '•** •■ • Het is zwaar, geloof en deugd* te bewaaren , dewijl in onze dagen meer dan. voorheen 'er op toegelegd worde, om de menfchen van.alle ernftig nadenken over zich zelven af te trekien , en hun, door Weer gelegenheden rotmens losbandige levenswijze, in ëène géduurige bedwelming te houden. Zinlijkheid , wellust , verftrooijing , begeerte tot allerlei foorten van zinlijke vermaaken, die het hart ligt vaardig maakeü , alle kracht der ziel verzwakken, en alle edele drift ter uitoeffening van edele braave daa. denlangzaamerhand.verlammen, — dat zijn, helaas! de bedenklijke tekenen van onze zoo zeer geroemde eeuw. Van vee-Ie Christenen onzer dagen moet men even: zoo oordeeiea , ais p au lus van feïsmige leden der Gemeinte te Philippi: k'ecie wan delen als vijanden van den Godsdienst van jEsus[vi;.andeiiTan het kruis vanen ris tus], welker God is de luik , dewelke aardfchs dingen bedenken (*>). Hoe ligtféjk kan men hier door den Aroom der hgtzinBigheid , der weelde en des wellusts weggevoerd •worden ! En hoe meer men toegeeft, hoe meer men zich iti het gedrang en het getuiracl tier waereld ea ïh kiare vrolijkheid laat verwanen ; zoo veel te vijandiger wordt men tegen den Godsdienst. Men •Êsdt hem lastig en moeilijk, dewijl hij tegen ooze zin- (*) SkSisff- ïU: is, 19.  zinlijke begeertens ff rijdt; dewijl hij oiis ö*e bevrediging onzer eergierigheid", des weïïusts. en geEigïerigheid Verbiedt; dewijl hij' zoo veele verloocheningen en opofferingen van onsvoordert, en zuiverheid in gedachten, woorden en werken eischt. Even hierom tracht men zich te overtuigen, dat hij vafsch, ongegrond dwaas zij; en dan is men fchïeJijk zo ver gekomen, dat men hem als een lastig; juk van den hats werpt. Het gevaar voor geloof" en deugd is derhalven zeker groot, het is niet zoo gemaklïjk, dezelve te bewaaren , en wij hebben das reden genoeg , om naar het ernstig woord der vermaar ning: Houdt dat gff heht, op dat niemand' itws kroon neemei aandachtig te luisteren. liHet is derhalven gewïslijk een noodzaaklijke uittoep van onzen he er, om dat geen, wat ons aanvertrouwd is, vast fe houden en te bewaaren; ja het zou eene onvergeeflijke ligtzmnïgheïct verraaden, afe wij zorgenfoos en onbekommerd zeggen wïïden: Vrecdeïvreedezouder gevaar!.' Dochraette^enfbande alle de hinderpaalen en gevaaren, die ons omringen , zoo moeten wij nogthands niet moedloos worden, en denken dat het ganseh niet mooglïjk zij, om geloof en deugd, om de leer van jesus en zijne geboden vast te houden, en dat, wat ons op aarde het dierbaarfte en Iieffte zijn moet, getronw te bewaaren. Want anders- zon de groote en eeuwig gezegende Koning zijnerKerk, dezelve niet toeroe. pen laaten: Houdt, dat gij heks! Vrnchtenloos waE 3 rea.  ( *o ren dan ook zoo veele andere opwekkingen der Schrift; ons te gronden op ons allerheiligst geloof; daarnaar te jaagen, dat het hart gefierit worde; onze roeping en verkiezing vast te maaken; onze zaligheid tnét vreezen en beoven te werken , getrouw te zijn tot den dood. enz. Hoe groot ook in onze dagen het gevaar, en de talrijke hinderpaalen zijn, met welke wij te ftrijden hebben, zoo kunnen wij nogthands Godsdiénst ën deugd bewaaren, als het ons maar ernst is, en het ons ter harte gaat, om van ons geloof verzekerd te zijn en onze ziel te redden. Het komt voornaamJijk hierop aan, dat wij eene ftandvastige, rechte en levendige kennis van ons christendom zoeken te verkrijgen, en dat wij rekenfchap kunnen geeven, van de hoop die in ons is. Het is goed, dat het kart geflerkt worde door genade (?:'). Is het ons derhalven ernst, om die gevaaren te ontvlieden; gaat ons ons geloof en de daarmede veibondene troost in de daad ter harte, zoo moet het onze voornaamfte zorg zijn, om van ons geloof zoo verzekerd te zijn, dat wij met V A ü L ü s zeggen kunnen: Ik weet in wien ik geloofd heb. Want, bij eene halve en onvolmaakte kennis van het christendom, kan men het gemaklijktte aan het gevaar blootgefteld en verleid worden. Hoe beter en volmaakter wij daar en tegen onzen goisdienst kennen, hoe meer wij van zijne godlijke waarheid overtuigd zijn, des te minder zullen twijffelin- gen C) Hcbx. XIU: j.  ( 33 > gPn en tegenwerpingen, of fpot en verachting ons kunnen ontroeren. Dan zal de hemelfche waarheid gewislijk de overwinning behaalen , en zij zal ons na eiken ftrijd dien wij om haaren wil te ftrïjden hebben, altijd dierbaarer worden, een kleinood, aan welks bewaaring ons ten uiterften gelegen ligt. Doch de overtuiging van ons verftand aangaande de Waarheiden Godlijkheid van het Christendom moet ook op onze denk- en handelwijze eenen weldaadigen invloed hebben, zo ten minften ons geloof onbeweeglijk vast zal worden. Wij moeten de kracht der Leer van j E s u s aan onze harten zelfs ondervinden. Het is voorzeker een bewijs aller bewijzen, het geer, ort- ^ ze Verlosfer zegt: Zo iemand wil deszeljs wil doe», die zal van deeze leer bekennen of zij uit God « (*)• Men beproeve het das maar eens, men volge haare geboden, en beiierTene dezelve met eene gewetenvolle getrouwheid; zoo zal men ondervinden, welke Godlijke kracht zij bezit, om ons leven te begelukkigen, ons over ons aanweezen vrolijk te maaken , ons hart te bevredigen, ons in lijden te fterken, en ons in den dood met moed en ftandvastigheid te vervullen. O' een hart, dat den zegen van jesos Godsdienst in de daad ondervonden heeft , zal zich voorzeker aldjd meer voor denzelven ontvlammen, en dat geen, wat het ontvangen heeft, vast en getrouw bewaaren! Het zal zich altijd vaster aan denzelven kleeven, en (*) Johann. VII tf. B 4  ( 34 ) en voor wankelmoedig, en onbeftendigheid bevrijd zijn. Wij zullen vast houden, wat wij hebben, als wij aan het groot verlies denken, dat daarmede verbon, den is, als wij de belijdenis en overreeding van het Christendom verwaarloozen ; als wij ons van den geest deezer waereld laaten wegfleepen; als wij koel en traag in de beöeffening van jesus leer worden; als wij geene voorzigrighcid , trouw en waakzaam, beid betoonen aan dat geene, wat wij hebben- dan verhezen wij onze kr,on ; wij verliezen alles' wat ons in deeze en de toekomende waereld begelukkigen kan. fYvt baat het eenen mensch, zo hij de geleeIe waereld gewint, en lijdt fchade aan zijne ziel ( «>. Doch aan de andere zijde, als wij houden, 'dat wijhebben, opdat niemand onze kroon neeme;' dan win. nen wij alles. Als ons verftand de Leer van j e s u s oprecht toeftemt, en ons hart haare geboden getrouw en beftendig opvolgt, zoo hebben wij daarvan overal de grootfte voordeden te verwachten. Onze Geest verrijkt zicli met eenen fchat der hèerKjkfte weeten. fohappen , alle onze krachten en bekwaamheden bekomen eene hogere en edeler richting; wij bewaaren ons geweeten rein en fchuldeloos; wij zijn te vreeën met alle fchikkingen van god, met alle we^en op welken Hij ons leidt; wij [leeren de goederen der aarde regt gebruiken, en haare vreugd onfchuldig en dank-  ( *5 ) dankbaar genieten, wij zijn verzekerd van gods gunst, die ons dierbaarer, gewigtiger zijn moet dart de gunst der menfchen, wij verzamelen de fterkfte troostgronden zelfs in de zwaarfte rampen , en drinken, met eene ftille gelaatenheid, uit den bitterften kelk; wij leeren de jongfte levenscgenblikken vrolijk en onverfchrokken te gemoete zien , dewijl de hand van den Godsdienst ons door de donkere doodsvallei leidt, en wij neemen eindelijk bezit van onze hemelfche ervenis, onze broom Hoe zeer zullen wij ons verder dit vasthouden er» bewaaren van het geen, dat wij hebben , verligten, als wij naar eenen befcheidenen en ootmoedigen zin jaagen, als wij in ons zeiven, in onze krachten een inzien en wijs mistrouwen ftellen. De meesten der geenen, die het Christendom verwerpen, zijn door trotfche aanmatigingen en door overdreevene inbeeldingen aangaande de fteikte en onbedrieglijkheid van hun verftand daartoe vervallen. Reeds ten tijde van jEsus zeide men: Heeft iemand uit de Overflen in hem geloofd (*)? Wie door geboorte en rang irt de waereld, of door rijkdom boven anderen verheven is, die acht zich zeiven niet zelden te groot en te verlicht te zijn, om de leer van den ge krui sten te belijden , en van hem te leeren, fchoon de waereld aan Hem alleen alle verlichting te danken heeft, en die met recht van zich zeiven zeggen konde: Ik lm het licht der waereld', die mij vtigt, zal in de duit» {*) johamiej'. VII. +8. " , • B 5  (26) duisternis niet wandelen («_). Men wil zich voer de voeten van den grooten Getuigen en Prediker der Waarheid, die daartoe gebooren en in de waereld ge. komen is, om der waarheid getuigenis te geeven , niet nederbuigen. Men wil voor den heek, voor wien toch eens alle knieën in bhemel en op aarde , of met beevenden angst of met hemelfche vreugde, jbuigen moeten, niet nederknielen. Willen wij ons hier teegen bewaaren, zoo mosten wij ons dikwijls aan de naauwe grenzen van ons verftand, aan de bedrieglijkheid van ons oordeel, aan het gebrekige van onze kennis herinneren , en niet vergeeten , dat ons kennen hier beneden maar ten deele is. Dan zullen Wij voor den Godsdienst, die ons alleen dien trap van licht geef , het geen wij noodig hebben, zooveel te gewilliger ons verftand en hart openen; en Wij zullen niet dwaalen, fchoon hij ook veel mogt bevatten, dat ons nu duister en onbegrijplijk voorkomt. Wij immers wandelen hier door gelopf en niet door aanfchouwen. Wij leven hier , als 't ware, in de morgenfchemering; doch de volle dag zal dan aanlichten, en de zon zal ons dan in alle haare klaarheid befchijnen, als onze oogen flerk genoeg zijn zullen, om haaren glans te verdxaagen. Wij zullen eindelijk ons daartoe zoo veel te iTerker opgewekt voelen, om te houden, dat ,wij hebben, als wij aan de treurige gevolgen denken, die het ongeloof en de minachting van al dat geen, wat ons O) Ioh, VIII 12.  O'IS ( 17 ) ons het gewigHglte en dierbaarfte in de waereld zijn moet, naar zich fleepen. Want welke treurige vruchten zijniet niet, welke het ongeloof verwekt, dat het Christendom een verdichtfcl zij, dat onfterflijkheid, oordeel en eeuwigheid tot de fabelen der oudheidbehooren, welke dus met recht van onze verlichte waereld verworpen worden ? welke treurige gevolgen brengt een ontuchtig , zinlijk en ondeugend leven voord? Verliest men niet de rust des gewcetens, de gunst van GOD, de tevredenheid des levens, de Standvastigheid in ongeluk, de vrolijkheid in de nabijheid van het graf en het blijde yooruitzigt in eene betere waereld? Is het de Godsdienst niet, die de banden der menfchelijke maatfehappij te.famen ' bindt, en die zonder denzelven verbroken worden? Kan 'er dan nog trouw en geloof gevonden worden? Worden niet eed en plcgtige verbonden tot ij dele plegtigheden vernederd, die men maar alleen zóó lang houdt, als zij met het eigenbelang der menfchen overéénftemmen? Verwildert niet de geheele menschheid, als zij niet dcor den Godsdienst gevoed en veriideld wordt? Ja! wordt daardoor niet eindelijk aan de menfchen de eenige troost in leven en, fteryèn ontnomen? Men ontneeme dan den Christen albr, en men laat hem maar het kleinood van zijn geloof , enhij heeft niets verlooren maar ailes gewonnen men geeve hem de gantfche waereld en haare begeerlijkheid , en benecme hem zijn geloof, zijn Christendom, zijn pand, hij heeft dan niets gewonnen maar alles verlooren. Als  Cc8 ) Als wij dit aües ernftig overweegen, dan zal zicfe «nze ijver vermeerderen , om Vast re houden, dat Wij hebben , opdat wij onze kroon niet verliezen. Doch wij zijn zwak, de verleidingen zijn te mag. tig, de voorbeelden te verleidend, en ons eigen hart h maar al te vatbaar, om de indrukfden derboozen ean te neemen, dan dat wij geenen boogeren bijfb.nd tot vashouden en bewaaren noodig zouden hefcfcen. Wij moeten ons daarüm vast aan god houden, en hem om zijne genadevolle onderfteunkig bidden , en ons het waarfchawend gezegde van onzen Verlosfer herinneren: Wrikt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de Geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak C3}. Het is dan voorzeker niet gemaklijk, om in onze dagen geloof en deugd te bewaaren. De heerfchende Geest onzer eeuw omringt ons met hinderpaalen en gevaaren , die niet gering zijn, en die onzen gang 0p den engen weg des Godsdienst en der vroomheid zeer bezwaarlijk maakr. wij kunnen het niet verbergen, dat koel- en onverfehilugheid in het Christendom van tijd tot tijd toeneemt; dat bet ongeloof lijn hoofd ftaotec om hoog ireekt; dat niet alleen de openbaare Godsverëeringen , maar ook de uitöefiening van de huislijke aandacht dag bij dag verzuimd wordt; dat het aantal der geenen, die jesus Middelaarsdocd vieren, hoe langer boe kleiner wordt. Wïj kunnen het niet verbergen, dat eene meenïgte van <*> Matth. XXVT. 41.  ( a9 > van verleidende fchriften, die even verderflijk voof het verftand als bet hart zijn, met eene grootebegeerte van allerlei foorten van menfchen geleezen worden, hierdoor ftorft alle gevoel voor Christendom, voor Zedelijkheid en Deugd weg. Wij kunnen het niet verbergen, dat 'er grondftellingen verfpreid en aangenomen worden, welke eene losbandige en zinlijke levenswijze begunstigen, en dus met de leer van het Christendom ftrïjdig zijn. Het is daarom de pligt van een Leeraar, om zijne hoorers op de gevaaren oplettend te maaken, opdat zij niet zorgenloos en ligtzinnigheen gaan, en van het verderf dat in de donkerheid wandelt , weggeileept worden, eer zij nog gevaar vermoeden. Leert derhalven, aandachtige Hoorers t leert het gevaar kennen, en zoekt hetzelve te ontvlieden , terwijl het nog tijd is. Wandelt niet in zorgenfooze zekerheid daar heenen, maar let op de tekenen der tijden, die u overluid roeroepen, wat gij te vreezen, wat gij te verliezen hebt. Bewaart uzelven vcor koel-'en laauwheid, waardoor zich helaas! de Christenen in onze dagen zoo zeer onderfcheiden. Hoort en let op den toeroep van onzen heer: Houdt, dat gij'hebtV opdat niemand uwe kroon neemei Het is waar — de zwaarigheden en hinderpaalen', met welken gij te ftrijdenhebt, zijn wel groot,maat toch niet onoverwinlijk. Jaagt naar eene gegronde en levendige kennis van uw Christendom, en gij zult alle twijffelingen en tegenwerpingen, de drogredenen der veriiehters van den Godsdienst, en de arms  C 3° ) -armzalige kunde der fpotteren overwinnen. Zoekt de waarheid, en gij zult ze vinden. Leest met een onbevooroordeeld gemoed de opeiibaaring,' welke Gij in handen hebt; emzij. «al eene lamp voor uwen voet, en een licht op uwen pad worden; zoekt voor al de kracht van den Godsdienst in uwe harten ontwaar te Worden en gij zultgeene verdere bewijzen voor deszelfs Waarheiden Godlij kheid begeeren. Denkt aan het verlies, dat gij lijden zult, als gij nalaatig in de bewaaring ran dat kleinood wordt, eli aan de voordeelen, die gij inoogften kunt, als gij vast en getrouw houdt, dat gij hebt. Laat u toch, om gods wil, dat geen, welks verlies onuitfpreeklijk groot is, tot welks vergoeding de waereld.met alle haare heerlijkheid u niets aanbieden, niets geeven kan, niet ontrooven. Gij zult alles verliezen en niets winnen. Gij zult dë liefde en gunst van god , de kalmte des gemoeds, de vreugd uwer ziel, allen moed in lijden, en den eenigen en grootften troost in den dood verliezen. Houdt u dus vast aan god; Hij, die het goede werk in u begonnen heeft j zal hei ook voleinden; Hij zal u voimaaken, ve^fierken, h-vestigen. Blijft aan de waarheid getrouw in uw hart, aan de waarheid, die gij openlijk belijdt. Houdt, bij alle verzoekingen tot het tcgenge-ftelde, vasten onbeweeglijk aan hetEuangelievan je.'-.us Christus, en gij zult zeker ondervinden, dat het eene kracht gods is tot zalige beid allen den geenen, die gelooven. Grondt u zei■ren hoe langer te meer op uw allerheiligst geloof, en bidt! Dan zal niets uwe kroon neemen, maar gij zult  < 3i ) zult met pao tos kunnen zeggen: Wij weeten ia wien wij geloofd hebben, en wij zijn verzekerd, dat Hij magrig is, ons pand, bij Hem weggelegd, ts bewaaren tot dien dag. Ame*