01 1893 5681 UB AMSTERDAM   HET CHRISTENDOM, NIET IN WOORDEN, MAAR IN KRACHT, VOORGESTELD IN EENE LEERREDE OVER i C O R. IV: vs. 20. DOOR H. H. VIE KV ANT3 UITGESPROKE n Te AMSTERDAM, IN DE NlEUWE-ZIJDS CAPEL, DEN 30 NOVEMBER» 1792. Te. AMSTERD AM, bij MARTIN US DE BRUIJN In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. En HENDRIK D1EDERIKS In de Kalverftraat, bij den Dam. MDCCXCVII.  Goedgekeurd door de Gecommitteerden van de Eerw. Klasfis van Amfterdam. Den li Fehruarij,  LEERREDE OVER i C O R. IV: vs. 20. Want het Koningrijke Gods is niet {.gelegen] in woorden, maar in kracht. Is dat voor den redelijker, mensch het belangrijkst, wat de naaste betrekking heeft tot zijn waar en eeuwig geluk, tot Gods eer, en de bevoordering daar van, door hem, en anderen; dan is 'er voor ons, op deeze aarde, niets belangrijker, dan het Christendom, of, zoo als de Bijbel dat noemt, Gods Koningrijk. Jcfus, Gods eeuwige Zoon, de Stichter van het Christendom , de Grondlegger van dat Koningrijk , 7.00 als het onder de natiën der wacreld, zou worden uitgebreid, leerde daarom zijne aanhangers bidden: Vader, Uw Koningrijke koome! ftraks, na dat Hij hen, de heiliging van Gods naam, als 't hoogfte hunner wenfehingen, had laaten ontboezemen. Ik vond lust, om dat Godsrijk eens te vertooncn, zoo als het beftaat in deszelfs onderdaanen; dat is, zoo als het opgerecht wordt in menfchelijke harten, en zich, in en door den mensch, openbaart , niet maar in zijn verftand , en in zijnen mond, maar in zijn hart en in zijne daaden. Dan, waar aan laat zich dit Godsrijk, zoo als A 2 het  * LEERREDE over het over harten heerschr, onderkennen? Daar de Apostelen in de leer van het Euangelie, door welke dit Koningrijk op aarde wordt uitgebreid, geloof en belijdenis opgeeven, als genoegzaam ter zaligheid, zoo mogt iemand denken: dat men, ten aanzien van het Christendom, zich zeiven, en'anderen , ligtelijk, kan bedriegen; zich zeiven, door verbeelding, en anderen, door wat voor te geeven , en wat te kunnen zeggen. Dan , Mijne Vrienden l hier voor zal geene zwaarigheid zijn, zoo wij ons, flegts eeniglijk, door de leer van Jefus en zijne Apostelen, laaten beftuuren. Het Euangelie geeft ons eenen proeftegel op, waar aan wij, ons zeiven en anderen, kunnen onderzoeken. Wij zullen U die heden voorleggen: wij zullen zien , dat, waar het Christendom is, het daar, niet maar met verrooning en redenen, is afgedaan; maar dat het, daar, zich openbaart, in zigtbaare bewijzen en fpreekende daaden; Paulus zegt: „Het Koningrijke ,, Gods is niet in woorden, maar in kracht." In de vier eerlte hoofdftukken van deezen brief verzet zich Paulus, met eenen heiligen ijver, tagen de jammerlijke fcheuringen in de Corinthifche Kerk. In de voorige hoofddeelen toonde hij 't nbe'caamelijke daar van, wees de bronnen der oneenighe«Jen aan, en leerde de Corinthers, over de riiewaaren van het Euangelie rechtmatig oordeelen. In dit vierde hoofdft. leidt hij daar uit af, wat aij, aan de lceraareu van het Euangelie, verfchuldigd waren, vs. i~5; maakt daar van de toepasfing op fcem e>n Apollos, waar in hij de Corinthers over hUö-  l C O R. IV: vs. 20, $ hunne opgeblazenheid en hoogmoed, die helfcrK bron van twist en verdeeldheid, zachtmoedig beftraft, vs. 6—13. . En nu komt Paulus tot het bcfluit van dit eerlte ft uk zijnes briefs. De Apostel verklaart, dat zijne bcftraffingen voordkwamen, uit eene vaderlijke toegenegenheid, en herinnert hun daarom de tedere betrekking, welke zij, door het Euangelie, op eikanderen, hadden, vs. 14—16. Dan, de partij Van Faulus maakte, bij de Corinthers, zijne liefde voor de Gemeente, verdacht, wegens het uitftel zijner komst, eu zouden des veel te zeggen hebben, als de Apostel, nu wederom, Timotheus zond, en niet in perfoon verfchecn. Hier over laat zich de Apostel uit in 't 17-20 vs. Hij beloofde te zullen komen; dan, om de Corimthers te wapenen tegen de verleiding zijner vijanden, belooft hij tevens zijn character, tegen die grootfpreekers, die op hem, in zijne prediking en characler, zoo laag vielen, te zullen handhaaven. En hoe zal Paulus dat doen ? Hij zal dan onderzoek doen naa het geloof, de belijdenis, en her gedrag dier menfehen; maar niet, door hen, uit hunne woorden, te beöordeelen, maar uit de kracht, die zich openbaart, Het zou dan niet aankomen, op veel vertooning en ophef van menschlijke wijsheid en welfpieekendheid, noch in veel te kunnen zeggen en oordeelen over Paulus en anderen: maar op de kracht en uitwerking van het Euangelie ia harten en in daaden. A 3 Trou*  4 LEERREDE over Trouwens, Paulus zou zjne maatregelen neemen, naar deeze onbedrieglijke waarheid, dat het Koningrijke Gods, zoo als het door Jefus leer wordt opgebouwd, niet gelejen zij in woorden, maar in kracht. Verleent mij uwe aandacht, M. V.! I. Om de waare meening der tekstwoorden natefpooren, en wat daar in al ligt, U kortelijk voortehouden; II. Om die bijzonderheid , die Paulus hier tot zijn oogmerk meest in het oog heeft, wat nader te ontwikkelen; ÜI. Ons ten nutte daar uit het één en ander afteleiden. I. Paulus zegt: Het Koningrijke Gods is niet [gelegen] in woorden, maar in kracht. Laat ik uit den Apostolifchen ftijl — en vervolgends uit het verband, waar in, en het oogmerk, waar toe de Apostel dit aanvoert, de waare meening deezerwoorden navorfchen. Wat Gods Koningrijk beteekent, in den ftijl des N. T., is zeer bekend. God, de Vader van den Heere Jefus Christus, heeft, ter zaliging van doemlingen, aan zijnen Zoon, na dat Hij, Hem, ter verwerving der zaligheid, diepst vernederd had, alle magt gegeeven in hemel en op aarde, om, door zijn beiruur, de gegeevenen des Vaders, tot God te brengen, en ter heerlijkheid toetebereiden. Dat beftuur van den Godmensch, de regeering van Jefus Christus, die in den naam zijns Vaders heerscht, is, in de dagen des N. T., Gods Koningrijk. Maar,  i C Ö R. IV: vs. 20. B Maar, dan eens wordt die regeering zelve —■ dan eens de onderdaanen van Jefus Christus — dart eens het Euangelie en de Geest, waar door Hij heerscht — dan eens de voordeden, het heil van zijn zaligend beduur - Gods Koningrijk genaamd. Dan, hier, mogen wij de regeering, of de maatfchappij van Jefus Christus op aarde, van alle zijden , befchouwen, dewijl Paulus eene algemeefce waarheid voorltelt, naar welke hij, gelijk wij nog nader zien zullen, zijne maatregelen te-Connthen neerhen zoude. Het Koningrijke Gods is hier derhalvert, dat geene, het welk wij, in den tegenwoordigen tijd en ftijl, noemen zouden, het Christendom. Nu , dat is niet gelegen in woorden , maar in kracht. Wat zégt het ? Men denkt hier onderfcheidenlijk. Veelen willen, dat de woorden hier de prediking van 't Euangelie , en de kracht, de wonderwerken, of de vrucht der pfediking, of beiden te famen zijn; en dan zal de zin zijn: „ dat het Ko„ ningrijk van God, de maatfchappij van Jefus, het „ waare Christendom, door de prediking niet zoö „ zeer, als door de kracht der wonderen en des , H. Geestes in de harten wordt gebouwd en op„ gerecht." Anderen denkeil, dat woorden hier te kennen gee« ven: fpreeken, wel te kunnen fpreekert, of iets voortegeeven; en dan zal kracht zijn: de uitwerkingen, daadeu, of daadelijke bewijzen van het geen men voorgeeft en zegt; zoo dat de zin zif: „ Het Chns,j tendom beftaat niet in welfpreekendheid en blootö A 4 5» voor*  f LEERREDE over „ voorwendfels, maar heeft, daar het beftaat, zij„ ne un.verking, en vertoont zich in bewijzen van » geloof, liefde, en andere Christendeugden, die „ Gods Geest krachtdaadig werkt." Laat ons zien, welke gedachte hier onze keuze, verdiene! Paulus fpreekt ook elders in zijne brieven van morden en kracht. Wij kezen Cap. U. vs. 4.: S) dat zijne prediking niet was in beweeglijke „ woorden der menfchelijke wijsheid, maar in be,, tooning des Geestes en der kracht;" en 1 Thesf. 5-: „ ons Euangelie is onder u niet ge„ weest in woorden, maar ook in kracht, en in „ den Heiligen Geest enz." Zeker ziet de Apostel in de eerlte aangehaalde plaats, op het uitwendig voorftel zijner prediking, en de kracht des Geestes, zoo op den fchat van gaaven en genaden des Geestes, hem verleend, als op de krachtige daaden, die, als zoo veele geloofsbrieven waren van zijne Godlijke zending; ook zal hij de wonderbaare uitwerking van zijne leer op Joodfche en Heidenfche harten niet hebben uitgefloten. Ten minften in den brief aan de Thesfalonicenfen, zal hij bijzonder ;n het oog hebben, die groote uitwerkzeis van de kracht des H. Geestes, die te Thesfalonica onder de Euangeliebediening befpeurd waren, en w?3r op hij zkh meermaalen in dien brief beroept. Daar wij nu weeten, dat de Apostel zich, ia deezen brief aan de Corintheren, verzet tegen zoodamgen, die zich vergaapten aan wel^weeken^eid en allerlei kunltenaarijün der menfchelijke wijshad, zoo  ï C O R. IV: vs. 20. f zoo denkt men, dat Paulus, met zijne uitfpraak, bepaaldelijk wil zeggen: „ Gods Koningrijk, zoo „ als het door onze prediking wordt gedicht e« „ opgebouwd, is van dien aart, dat geene ftree„ lende kunftenaarijën van fpreeken en redenvoeren „ de hoofdzaak zijn, maar betooning van Gods „ kracht in daaden, en wezenlijke vrucht op onze. „ bediening." Dan herinneren wij ons het verband en oogmerk, waar in dit gezegde des Apostels, hier voorkomt. Paulus fpreekt van zijne komst teCorinthen. Zijne partij in deeze Gemeente de voordanders der menfchelijke wijsheid, die zoo laag nederzagen op de eenvouwige prediking van Jefus kruis leer door onzen Apostel, hadden ook veel te zeggen over het uitdel van zijne komst. Paulus meldt in het 19 vers, welke maatregelen hij tegen deezen neemen zal, als bijkomt; hij zou dan ve'fiaan niet de woorden, maar de kracht, dat,, is: hij zou dan verneemen en aantoonen, wie rechtfchapene aanhangers van Jefus Christus waren; maar hij zou dat niet beöordeelen uit de woorden, maar uit de kracht, het zou hier niet genoeg zijn veel te zeggen, maar de kracht des Heiligen Geestes te vertoonen en openbaar te maaken. Daar nu de Apostel, niet alleen onder de voorgangers, maar ook onder de leden der Gemeente, zijne tegendanders, of ten minden minachters, had; ja daar in het 14—17 m. zoo duidelijk tot en van de gemeene ledeu der Corinthifche Gemeente werd geiproken, zoo kan hij hier door woo den, niet alleen de prediking, en door de kracht, niet alleen a 5 w°y-  * LEERREDE over wonderdaden of Euangeliezegen verftaan, maar hij" heeft, naar mijn inzien, als hij van woorden (preekt, ia het oog, al wat men van het Christendom belijdt of voorgeeft, als waarheid aanteneemen, het zij dan in het prediken, het zij in redenen en gefprekken; en bij tegenöverftelling door de tracht, daadelijke bewijzen van de Godlijke kracht van Christus Geest in geloof, liefde, en andere Christendeugden. Zal nu Paulus daar uit verftaan , wie de Waare leden zoo wel als de waare dienaars van Jefus Christus waren; als hij dan in mijnen tekst laat volgen: Want het Koningrijke enz , zoo draagt hij, dunkt mij, eene algemeene waarheid voor, volgends welke, zijn oordeel en handelwijze, omtrend de grootfpreekers in 't Christendom te Corinthen, zoude zijn ingericht, Zonder bepaaling des, tot één of ander, zegt hij: v Ons Christendom , aan welke zijde ook be„ fchouwd, befiaat niet in fchoonfpreeken en voor„ geeven, maar in de echte bewijzen van de kracht 3, des Geestes in ons." Hoe uitgebreid is dan des Apostels uitfpraak J hij zegt ons veel van Gods Koningrijk, de regeering van Tefus Christus, en het waare Christendom, zoo als het, niet in woorden, maar in kracht, is* Laat ons een weinig één en ander hooren. „ Het befiaat niet in enkel zeggen en voorgeeven, „ dat 'er zulk een Koningrijk van God is, in het „ Welk Jefus Christus heerscht, maar het is 'er „ waarlijk." Zoo veel vertooning en bewijs 'er van de heerlijkheid van den gekruisten Jefus is, - zoo veele won*.  i C O R. IV: vs. 20. 9 wonderdaaden , als zijne eerfte rijksdienaars , ten bewijs van zijne heerlijkheid , en hunne Godlijke zending, gaven, — zoo veele Gemeenten als 'er reeds op aarde zijn, — zoo veele harten van verftokte Israëlleren en afgodifche bijgeloovige Heidenen zich aan Hem hebben onderworpen, — zoo veelen, als 'er te Corinthen, Hem in waarheid belijden , — zoo veele bewijzen zijn 'er, dat het geen enkel voorgeeven, maar waarheid is, dat Gods Koningrijk beftaat. Het Koningrijke Gods, zoo als het door Jefus Christus wordt beftuurd, „beftaat ten aanzien der „ middelen, waar door Hij regeert, niet in woor„ den, maar in kracht; men ziet 'er gevolgen, en j, uitwerking van." Zijne rijksdienaars mogen zwakke ftervelingen zijn, hunne prediking en werk is niet maar in woorden, maar, daar zij de voornaame werktuigen zijn, door welken het Godsrijk wordt gebouwd en uitgebreid, verheerlijkt zich des Heeren kracht in hun, ter bevoordering van de belangen van zijn rijk, en van het heil des volks. Met die kracht toegerust, gingen zij niet met fchoone woorden om , maar betoonden, in de kracht van Jefus, eene kracht, waar door zij daaden verrichten tot eer van God en hunnen Meester, en tot heil van perfoonen en Gemeenten. Zij bevestigden hunne leer met daadelijke bewijzen van hunne Godlijke zending, en de voorbeen digfte godzaligheid. En zij ftreelden niet flegts de ooren door woor< den,, maar onder en door hunnen dienst werkte Je-  Jo LEERREDE over Jefus, door den fcepter zijner frerkte, in het haft, gehoorzaamheid aan zijne rijkswetten , en maakte' hen krachtig en vruchtbaar op de gemoederen der geenen, die hen hoorden. En nu de wetten van dat Godsrijk, zijn die maar woorden? Neen, zij ademen kracht en wijsheid, en majefteit; zij verbeeteren hart e , draden , en bevoorderen menfchelijk, burgerlijk, en waar godsdienstig geluk; hier van waren zoo veele bewijzen, als 'er, door het Euangelie, zedelijke verandering, en troost in de verdrukkingen om hetzelve, werdvoordgebragt. Ja maar ook, het Koningrijke Gods „ is, in de „ voorrechten, die 'er in genooten worden, niet in „ woorden, maar in kracht." De beloften van Jefus Christus, de vrede, gerechtigheid, blijdfehap, en de heerlijkheid, die, als Konings goederen, hier beloofd worden , beftaan maar niet in ijdele voorgeevens , maar die heilgoederen zijn, waarlijk, door Jefus verworven; W?rde" d:'01' den H' Geest deelachtig gemaakt,' zij zijn in de daad zoo groot, zoo heerlijk , als zij worden opgegeeven; en alle de beloften Gods zullen in Christus Jefus , Ja en Amen zijn, tot heerlijkheid Gods. Eindelijk, Gods Koningrijk is, zoo als het „in deszelfs onderdaauenzich vertoont, niet in woor„den, maar in kracht." Zij, die zich aan Jefus Christus, in geloofsgehoorzaamheid onderwerpen, geeven niet maar, aan of van God en Jefus Christus, van hun geloof, hunne gehoorzaamheid, hun genot^en verwachting, fchoone woorden, maar wezenlijke blijken en bewijzen van de kracht des Geestes ,  i C O Pv. IV: vs. 20. 11 Geestes, die hen bezielt en regeert, en, als zij fpreeken van Gods Koningrijk, hen doet fpreeken. Zoo uitgebreid is des Apostels uitfpraak, dan aan het laatstgenoemde moest de aandacht der Corintheren, nu, meest, gehecht blijven, om den Apostel te billijken, dat hij, de aanhangelingen van Jefus te Corinthen, niet zoude beöordeelen naar hunne voorgeevens, maar naar de kracht, die zij openbaarden. II. En dit was het voornaame fuik, waar bij ik, uwe aandacht, nu naar mijn oogmerk, wat meer bepaalen wilde, om U te overreeden, dat het Koningrijke Gods, het Christendom, befchouwd in hun, die het zijn toegadaan, en zich onderdaanen van Jefus noemen , niet in woorden, maar in kracht zij. Laat ons het nagaan in de volgende bijzonderheden: Gods Koningrijk , het waare Christendom is, wat betreft — de belijdenis van Jefus den Koning en zijn Rijk — het geloof, waar door men zich aan Hem en zijnen Vader onderwerpt — de gehoorzaamheid , waar in men voor Hem leeft — het genot der voorrechten, die Hij zijnen onderdaanen geeft — en , de verwachting op de heerlijkheid van dat Koningrijk, welke hij belooft — in dit alles, is Gods Koningrijk niet in woorden, maar in kracht. Komt, bepeinzen wij het! De belijdenis van Koning Jefus, en van zijn Koningrijk, is niet in woorden, maar in kracht. Zeker, daar Jefus Koningrijk is, daar men Hem is  « LEERREDE over is toegedaan, daar belijdt men Hem, daar komt men voor de leer, aangaande zijn peribon, als trods Zoon, den door lijden vernederden Zoenborg, maar nu ook verheerlijkten Vorst en Zalig, maaker, vrijmoedig uit;- daar handhaaft men, tegen de aanrandingen des ongeloofs, den naam des Komngs, en de belangen van dat hemelsch Godsrijk. Dan het komt hier niet maar op woorden aan, op eenige redeneeringen, op eene fraaije en gekunfielde voordragt van waarheden, op eenen heeten ijver in eene zekere verdediging der waarheid, en wederlegging der dwaalingen. Neen, hier wordt geheiligde kennis , hartelijke overtuiging, en oprechte belangneeming verëischt. Men belijdt dan de leer van 't Euangelie, niet maar,, om dat men , flegts zoo en niet anders , heeft aangeleerd, in die leer is opgevoed, en in zijn geheugen heeft gebragt, het geen onze leeraars of, onderwijzers ons hebben voorgezegd; maar men is, door de kracht der waarheid zelve aangaande, de verhevenheid van Jefus , als Gods Zoon, zijn lijden en vernedering ter verzoening van de zonde, als borg, zijne heerlijkheid en maet die hem de Vader gaf, als Koning, van de betaa, mehjkheid en verheerlijking van 's Vaders volkomenheden in dit alles , ten vollen overtuigd. Niet het aanzien, de eer, of het uiterlijk voordeel aan de belijdenis van Jefus en zijn rijk verbonden maar de kracht der liefde tot de waarheid, de' overtuiging van haar onberekenbaar gewigt, en het ge-  i COR, IV: vs. 20. gevoel van ons belang, maakt hier den belijder, den Verdediger der waarheid, en den beftrijder van leugen en ongeloof. Men handhaaft dan de waarheid en de eer van het Euangelie, in eenen heiligen, welbeftuurden , ijver, door eenvouwig en krachtig betoog van de zekerheid der leere; en men belijdt Jefus niet maar met den mond, zeggende: Meere! Heere! maar, men verbindt zich in waarheid aan Hem , en onderwerpt zich dien van God gezalfden , en ons ter zaligheid verheerlijkten Koning, in geloof. Intusfchen, en dit was het tweede, dit geloof ook, waar in men zich aan Koning Jefus onderwerpt, is niet in woorden, maar in kracht. Door geloof aan Jefus, waar door men Hem en zijn Koningrijk wordt toegevoegd, en zich nog ge-^ duurig aan Hem onderwerpt, erkent de zondaar, dat hij een gebooren rebel in 't Godsrijk, van natuure een vijand Gods, en nog dagelijks een overtreeder van 's Vaders wil en 'sHeilandsgeboden is; — het neemt met vertrouwen des harten de verzoening aan met God, door Jefus gerechtigheid daargefteld; — en het verëenigt ons in hartelijke liefde met den gezegenden Verlosfer en zijnen Vader. Maar denkt niet, dat men in hem den geloovigen Christen vindt, die wat van zijne zonden fpreeken en geduurig klaagen kan, die breed opgeeft van vertrouwen en liefde tot God en zijnen Zoon, en zelfs zijnen medezondaar tot het geloof, ernltig, opwekt; zoo niet het één en ander, door de kracht des Geestes, uit krachtdaadige overtuiging geboa-  H LEERREDE over booren wordt, en de verëischte uitwerking en gevolgen heeft, zal het flegts een geloof in woorden zijn. Neen, M. V. r die zich den zondaar) den vijand van God, den ongehoorzaamen aan Jefus, den verdorvenen van hart, erkent, zegt het niet, om dat hij dat flegts door de waarheid weet, en 't immers van ieder, en dus ook van hem waarheid is; neen, hij weet het, zoo als hij het te vooren nimmer wist, hij gevoelt het, hij is in waarheid van het verfoeilijke zijner zonden, van de onuitdruklijke grootheid zijner vijandfchap, van de fchuld en vloek, die hij verdient, ernftig overtuigd; bij geheiligde oplettendheid op hart en daaden, ziet hij 'er dagelijks meer van; en de Christen, die maar niet in woorden, maar in kracht, zich voor een zondaar houdt, leeft, onder het gevoel van onwaardigheid en fchuld, ootmoedig voor God, en nedrig voor de menfehen. Voords, die, door het geloof, zich dagelijks, met God verzoenen laat, op 'sHeilands offer, zijn vertrouwen op den Heere Jefus zal niet maar bloots redeneering zijn, over Jefus genoegzaame zoenverdienflen, 'sHeilands zondaarsliefde, en 's Vaders welbehaagen , dat men in zijuen Zoon geloove, terwijl het hart hier van niets gevoelt, zich op' eigene waardigheid verlaat, en het vertrouwen niets meer is, dan zich gedrongen te verzetten, tegen alle twijfeling , of men in 'sHeilands verworven heil wel zal deelen. Neen, M. V.! geloof aan Jefus doet ons hart gevoelen, wat God de Vader in zij. nen Zoon aan doemlingen geeft; de liefde, die al h  i C Ö R. IV: vs. 2=. 15 h verftahd te boven gaat, dankend aanbidden; den armen zondaar, van alle waardigheid voor den Heere, afzien; brengt den têgenftand des harten, om door genade op dé gerechtigheid van Jefus, zonder eenige eigene gerechtigheid, voor God, te willen inbrengen, te onder; en doet het gemoed berusten in 'sVaders welgevallen ia zijnen Zoon, en in de Godlijke verklaaringen , dat de Rechter der aarde, in Hem, bevredigd is. Het is dit geloof, Geliefden! dat onsïhhartlijke liefde met Jefus en zijnen Vader verëenigt ; niet maar, dat men, van de liefde tot Hem en zijnen Vader, met eenige voorbijgaande aandoeningen, wat voorgeeven en fpreeken kan , en zich daar mede vergenoegt; neen , maar dat het hart, tegen al 't gevoel der têgenftand, die zonde en waereld biedt, zich, aan Hem en zijnen Vader, tot hartlijke wederliefde en gehoorzaamheid, Verbindt, zich aan de bewerking-, krachtdaa'digen invloed en bijHand van Jefus èn zijnen Geest, om God in geeft en waarheid te dienen, geduurig toevertrouwt,'en door dat geloofsvertrouwen, in gemeenfchap met God , kinderlijk , onder het oog van den hemelfchen Vader leeft. Ziet daar het geloof des harten, waar in men zich den Koning Jefus onderwerpt, niet in woor^ den, maar in kracht. Maar ook, ten derden, die gehoorzaamheid, Waar toe men in geloove zich verbonden heeft, en' voof Jefus leeft, zal dan niet in woorden, maar k kracht zijn,  16 LEERREDE over. En wie zal de gehoorzaame aan Jefus en zijnen Vader zijn ? Zou hij het zijn, die weet. wat het Christendom van zijnen belijder vordert, die de pligten van Jefus Godsdienst, de drangredenen van het Euangelie,kan beredenen, en juist te zeggen weet, wat al, van den Christen, in zijne onderfcheidene betrekkingen, gevorderd wordt? Hij, die de godzaligheid aanprijst, en door drang van redenen, anderen beminlijk maakf, wiens uitfpraaken over gedaante of kracht van godzaligheid veel beteekenend, veelal beflisfend zijn? Hij, dien men, bijna meest, over diep verval in godvrucht, over laagheid vaa het Christendom, bij zoo veelen, hoort klaagen ? Neen, M. V.! dit alles zou gehoorzaamheid in woorden, een fchoon vertoog van Euangelifche zedekunde, ftoute beöordeeling, en hartbreekend beklag, zonder kracht kunnen zijn. Hij gehoorzaamt zelfs nog den Heere Jefus en zijnen Vader niet, die, daar hij, niet geheel ijdelijk, den naam van Christen draagen wil, bij 't fpreeken' eenige daaden, voegt; immers, uit opvoeding, uit welvoeglijkheid, uit vreeze voor fchande en verlies van menfchengunst, of om dat men hem godvreezend houdt, iets nalaat, dat zijne Christelijke belijdenis bevlekken zoude, en zich op .eenige pligten toelegt, die , aan den naam van Christen , uiterlijk, eenig fieraad bijzetten kunnen. Neen, M. V.l ook zulk eene gehoorzaamheid aan Jefus zou enkel voorwendzel en fchijn kunnen zijn. -Maar, ziet hier een Christen, wiens heiligheid in kracht  i COL IV: vs. 20. kracht is. Hij weet, wat Gods goede en welbehaaglijke wil zij, door gevoel en aandrang van de •liefde Gods in zijnen Zoon; deEuangelifche drangredenen hebben invloed op zijn hart ; liefde -en vreeze Gods houden hem van de zonde af, en wekken hem op tot zijnen pligt, de kracht van Jefus doet hem die volbrengen; door die kracht, voert, hij,.daadelijk, ftrijd tegen de lusten en driften van zijn hart; verheffen zij.zich, hij wil krachtig zijn in den Heere, en in de fterkte zijner magt zal hij waken tegen doorbreeking; bedachtzaam zal hij letten op zijn hart, om het te behoeden boven alles, dat te bewaaren is; tegen verzoeking en verleiding tot het kwade, gordt hij zich, in de kracht van zijnen Verlosfer, gemoedigd aan. Daar hij van Euangeliepligten fpreekt, gevoelt hij zijne verpligting, hij wil zijn, die hij zegt, wenscht, en bidt, dat anderen weezen zullen ; uit liefde Gods wil hij, zijnen evenmensch, niet flegts lief hebben met de tonge, maar in de daad en waarheid. Daar hij met God gemeenfchap houdt, en zich telkens aan 'sHeilands bijftand aanbeveelt, wil hij zich, aan de kracht en fterkte van zijnen Koning, blijven toebetrouwen, om, waar die hem ook roept, in welke betrekkingen die hem fielt, getrouw te zijn; en waar hij is, waar hij fpreekt, waar hij iets verricht, te toonen, dat niet de naam, maar de daad van eenen Christen zijn edelfte fieraad zij. Moeten hier toe genoegens verloochend, eer en menfchengunst verzaakt , en de liefde zonde beftreeden worden, hij zal niet maar klaagen over tegendand, en over het enge van den hemel weg; B 1 ,maaf  i* LEERREDE over maar hij zal het ziine zaligfte wellust rekenen^ God en zijnen Koning, meer dan zich zeiven, of menfchen, gehoorzaam te zijn, zoo in de kracht van Jefus zijnen Koning, kinderlijk 'sVaders wil te betrachten, en zijnen wil aan de Koninglijke wet te onderwerpen. Niet eenigen van de Euangelifche voorfchriften, die, nog al meest, overeenkomen met, en •gemaklijkst kunnen ingewilligd worden bij vleesch en bloed , maar alle Gods geboden , alle bevelen van zijnen eenigen Heiland voor recht te houden en allen valsch pad te haaten, is zijne keuze; en in zoo verre zijne verwachting, hier in, van denHeere, zijnen God, is, ondervindt hij, dat welgelukzalig, hij is, die Jacobs God tot zijne hulpe lieeft. Vindt hij des niettegenftaande verzuim, gebrek, bezoede* ling , hij vindt dan ook rechtmatige reden, om, als hij over verval en laauwheid klaagt, zich zeiven allereerst in 't oog te hebben, en daar hij, hier over, meest, bij zijnen Verlosfer klaagt, en zich op nieuws, ter heiliging, aan Hem betrouwt, daar befchouwt het heilig en naauwziend oog van Koning Jefus hem als eenen onderdaan, wiens gehoorzaamheid niet in woorden, maar in kracht is. Ten vierden, Iaat zulk een nu fpreeken van het zalig genot der voordeelen van 't Christendom, het zal zich rasch ontdekken, dat hij, ook hier in, niet een Christen in woorden, maar in kracht is- Ja Geliefden! Gods Koningrijk, Jefus Godsdienst, het waare Christendom leevert zalige genoegens, en' onuhfpreekelijke voordeelen aan geloovige en getrouwe onderdaanen, en belijderen van Jefus naam. Het  j COR. IV: vs. sft I* Het Euangelie heeft veelërlei beloften: het be!ooft vrede en blijdfehap door den H. Geest in alle geval; vrede en rust in onrust, en tegen alles, wat den Christen ontrusten kan. Bronnen van vreugd ontfpringen, uit God, uit Jefus, bij al wat in een rampvolle waereld den Godsminnaar bedroeven kan: als de gedachten vermenigvuldigen, dan wordt de ziel, door Gods vertroostingen, verkwikt. • Maar wie geniet die zaligheden, die rust, die blijdfehap, dien troost in GodV Zou hii 't zijn, die alle de beloften van Gods Koningrijk opfommen, in haar vertroostende en hartverruimende kracht, betpreeken kan? Hij, die met dien troost, zijnen vriend, bij treffend verlies, bij naderend ongeval, bemoedigen, den zieken en ftervenden opbeuren kan, cn, o hoe aangenaam! Gods heil doet hooren? Ja zo'u hij 't zelfs wel zijn, die, onder «enige vertroostende en bemoedigende redenen hartstogtelijk aangedaan, door eenige optogten van zijn hart, zoo 't fchijnt, met vreugdetraanen, voorwendt, bemoedigd en vertroost te zijn? Neen, M. V.! dit alles kunnen woorden zijn, maar waar de kracht? Bü hem , M. V.! die uit de beloften Gods, en Hit de waarheden des heils, door geioofstoeëigening^ den troost ontvangt; wiens hart, zoo menigwerf het vrede en blijdfehap fmaakt, in God rust, en, uit de algenoegzaamheid van God en Jefus, in'hunne nabijheid, de vreugd van Gods heil, geniet; hij, die in gevallen, in de drukkende tegen» fpoe'd, vertoont, wat hij, in God, in Jefus, vindt, en hoe genoegzaam hem zijn de beloften van eenen waarachtigen God en zijnen getrouwen Zaligmaker B 3 Je-  *° LEERREDE o VE R Jefus. Hij, die Christen dan, M. V..' die wan neer 't .aan hem komt 7ifn »,„ a • - in Ood,^-^^ dan ü, verloor, wedervindt ; die, ais God m' ^ die, alf wacht r ',6" ,?6t bedaardheid' den Heer ver- Z God M 3leS tegen,°°pt 0f ont^> «* « God fterkt, en i„ die zaligheid roemt, da God en .'Jefus voor hem isj en die, onder )m ™ dier «I-ghcden, nader tot God gebragt, en |nen Heiland meer gelijkvormig wordt. J Gevoelt gij niet, M. V. > dat hij 't fa, wien het Ronmgrijke Gods zijne voorrechten en zaligheden geeft en dle, aIs hij dankend, juichend 4 v n £2? d"e eb"' Di-et9maar " W°0rden' wiacnt, de Christen is? Eindelijk nu, zal * „richting, die hij 0p«eft ^oit,en waarin het Koningrijke Gods! maal, vodcomen wondt, niet maar kunstig nagepraat, maar waarheid en kracht zijn. Eénmaai wordt Gods rijk volkomen , de dood doet «en Christen zalig rustei]j efl ; d d^ T« ^'f^ JeftlS ^ b-aakt z ft f cn éénmaal ftaat hij verheerlijkt op, om d bezit! ter van et^beloofde eeuwig levenf 'te zij W toMfcUrtU wat z* de hmel voor deJu Jj£ zijn»  ! c O B*» IV: vs. ac. at zijn' Hoe onuitfpreekelijk de zaligheden, die men, daar, ia God, in Jefus, zal genieten! Een Christen verwacht die, 't Euangelie belooft die, Gods waarheid zal niet faalen, Jefus Haat 'er borg V°Di't te ze-gen, dit te verzekeren, die zaligheden uittemeeten, den hemel te befchrijvcn, zich, met d> gefprekken der heiligen over hunne verwachting, te kunnen verëenigen, en bij eenige opgewektheid en gevoelige aandoeningen daar onder, op eene onderftelde bekeering, voor eenige jaaren voorgevallen, zich die te beïooven , zal dat verwachting van de heerlijkheid van Gods Koningrijk in kracht zijn i Neen,-M. V.! waren woorden genoeg, wij zouden in den hemel, allen vinden,, die 'er van gefprooken hadden. Nu zal het anders zijn, want het Koningrijke Gods is , ook hier in , niet m woorden, maar in kracht. f Niet hij is de erfgenaam der zaligheid , die er van fpreekt, maar die haar op de beloften Gods verwacht; niet, die haar uitmeet, doch niettemin, met de liefde van zijn hart, aan de aarde en 't aardfche, blijft gehecht, en daar niets van misfen kan; maar die haare grootheid gevoelt; door het gewigt der heerlijkheid, die hij verwacht, van de aarde wordt losgemaakt, en als vreemdling op de waereld wandelt-* die, als hij alles, als hij zijn leven verliest, in de zaligheid der ziele en de opftanding zijns vleefches, door het geloof roemt; die, hoe vroolijker, en hoe fterker zijn vooruitzicht op den hemel is, ook meer, fchoon op aarde, in den kemel wandelt. Met één woord, M. V.! die ChnsB 4 ten  ■ LEERREDE ovEa ten venvacht de openbaaring van Jefus en zijne zaligheid, die, hoe meer zijn heii nadert, hoe meer tot heerlijkheid en zaligheid wordt toebereid. Zalige verwachting, die in zoo veel kracht, en niet maar in woorden is, daar ook het zalige van dk vooruitzicht boven alle woorden en menschliike uitdrukkingen verheven is! Ziet daar mijn taak volbragt. Gij hebt den Christen leeren kennen, wiens belijdenis, wiens geloof, wiens heiligheid, wiens vrede en troost,. ,wiens verwachting, niet in woorden, maar in kracht is. Zegt mij nu, komt zulk een Christendom, komt de Euangeliebelijdenis maar op woorden, op fchoone voorwendfels, uit, of is het zaak, waarheid, zekerheid, kracht, uitwerking? Oordeelt zeiven! lil. Laat ik op het voetfpoor van Paulus, U ter ïêerjng, uit het geen , volgends zijne woorden , verhandeld is, doen opmerken. Vooreerst, „de Christen moet, niet maar uit woorden , uit voorgeevens, maar naar de kracht, die hij V. °Pe"baart> en naar daadenbeoordeeld worden.'8 Mijne aanmerking is niet te fterk;-de waarheid die wij hoorden, billijkt deeze, ook nu, zoo wel' als in Paulus tijd, die, als hij te Corinthen komt,' verftaan zal, niet de woorden van hun, die zoo veel opgaven, maar de kracht. En hoe? als ik een oordeel over kracht en daaden, niet over betuigingen en woorden eisch; ik volg, immers, ook mijpen Meester Jefus, zijn onderwijs, zijn' toetsfïeen ÏP m W?f$ » uit de vracfeten wordWe boom . v ge.'  i C O R. IV: vs. ao. £3 gekend." O) En, met welkeEuangelifche belofte, of Apostolifche waarheid zal men, aan Jefus rijksdienaar Jacobus, zijnen ejsch ontzeggen kunnen? „ Gij zegt: gij hebt geloof; — toon mij uw geloof „ uit uwe werken!" (£) Neen, M. V.! het Christendom is niet in woorden, maar in kracht, niet uit het eerfte, maar uit het laatfle, moet hier alles beoordeeld worden. Arm mensch! dat1 veel fpreekt, en naauwlijks uitgefproken hebbende, zijn oor te luisteren legt, of zijn woord ingang vindt, en men hem nu vroom zal houden! Groot gevaar, als men zich godzalig houdt, om dat veelen, die al meest aan woorden genoeg hebben, en niet op daaden zien, ons wel onder Jefus rijksaanhangelingen willen tellen! Christen ! verg het uwen godzaligen medebroeder niet, verg het vooral de waereld niet, dat men U godzalig noemt, als het godvruchtig gezelfchap alleen, U den Christen vindt, maar gedrag en handelwijs in huisgezin, in verkeering, in burgerlijke, in godsdienftige betrekkingen, üden vriend der driften, der zonden, der waereld, der eigenbaat openbaart. Godvruchtigen , uw oordeel zij voorzichtig; ik weet, bedachtzaamheid en liefde wil geen onbarmhartig oordeel (laan; maar Jefus liefde, zijn rijksbelang , het Christendom , op dat het onder ons niet maar beftra in woorden, vordert het, dat gij uwen medebelijder, niet zult gevaarlijk zijn, door den fchijn te beaamen, als 'er de zaak niet is; {#) M«tth. XII: 33» C* ■ Jac- II: lS' B S  24 LEERREDE over is; brengt veeleer den zoodanigen te recht, met den Geest der liefde, en zachtmoedigheid. Waereldling l bevooroordeeld tegen waare godvrucht, gij kittelt u met deeze aanmerking, „zoo," "gt gij: ,, moest het zijn, maar ziet daar, die e» 3, die, bij wien het woorden zijn, en geen kracht » Hooglijk oordeelt gij wel eens naar waarheid; maar ter goeder trouw, rust uw oordeel op Gods uitfpraak? wordt het gebooren uit liefdevoor Jefus en zijn Koningrijk ? of hebt gij wat tegen hem, dien gij oordeelt, en tegen die verandering, die hij in zijn fmaak en gedrag heeft ondergaan; en hebt gij, van dien tijd af, u toegelegt, iets te vinden, waar in gij hem berispen kunt? Zie toe, oordeel! maar weet, wien gij o«rdeeJt; wat uw richtfnoer zij; waarom gij vonnis ftrijkt; en wilt gij oordeelen, denk 'er tevens aan, wat volgends het Euangelie en de voorbeelden des Bijbels, Gods ontferming ook in zulken, die hij, tot onderdaanen van zijn Godsrijk, vormde, draagen wil! Ia het Koningrijke Gods gelegen, niet in woorden, maar in kracht; en moet het waare Christendom, van welke zijde ook befchouwd, naar deezen regel beoordeeld worden, wij moeten bij de waare meening van den Apostel blijven, en „ in ons oordeelen, wel in 't oog houden, in welk geval, „ en in hoe verre, hij ons zegt, dat Gods Koningrijk „ niet in woorden, maar in kracht is." Ziet daar eene tweede aanmerking en eene waarfchuwende les! De Apostel had, in Corinthen, eenen hevigen te. gen-  i COL IV: vs. so. genftand van zulken , die , wclfpreekendheid en. woorden van menschlijke wijsheid , eischten in Gods Koningrijk, en daar uit als Jefus waare aanhaHgelingen, wilden beoordeeld zijn. Tegen zulken mogt hij fchrijven: „ Gods Koningrijk is in 't geheel niet in woorden, maar in „ kracht," of zoü een ijdel gezwets, en trotfche opgeblazenheid in fpreeken, iets gemeen kunnen hebben, met het eenvouwig en nedrig Christendom? Maar zou de Apostel alle gefprekken over Godsdienst , geloof, liefde , zalige ondervinding van troost, en de heugelijke verwachting, die een Christen heeft, hier tevens hebben afgekeurd ? Waar dan de belijdenis van Jefus ook voor menfchen? Waar 't vermaanen van eikanderen, terwijl het hedèn is? Waar 't opfcherpen in de liefde? Waar de dankbaare famenftemming voor 't geen God aan onze zielen doet ? Nu, geeft acht, M. V. • op deeze aanmerking. Welligt befchaamt ze U, mooglijk dacht iemand onder deeze Leerrede: ,, Zie daar mijn pleit gewonnen, menigmaal heb ik het den veinsaard gezegd, ,, die van godvrucht, en ik weet niet van welke be« „ vinding, mij iets voor kwam praaten, altijd heb „ ik 't gedacht. „ Het zijn de Christenen niet, die „ „ den tijd, met woorden, met fpreeken over hun „ „ geloof en troost, weeten doortebrengen, men „ „ laate dit tusfchen God en ons hart, en mentoo,, ne maar kracht, de daaden moeten fpreeken."" Nogmaals mensch! Ja, daaden moeten lpreekens maar, naar die zelfde leer van 't Euangelie, daaden, uit een vernieuwd hart, gereinigd en tot God bekeerd  *