61 1093 576+ UB AMSTERDAM   D Ë BEGEERTE der ENGELEN > naa eene TOENEE MENDE KENNIS DER DINGEN, DOOR HET EUANGELIE VERKONDIGD, VOORGESTELD in eene LEERREDE over i PET. I: vs. i&b. \ door. H. H. VIE KV ANTS UITGESPROKEN Te AMSTERDAM, in de Oude Kerk, den 22 September, 1782. EN LAATST Te ROTTERDAM, in de Groote Kerk, den 10 Julij, 1788. Te AMSTERDAM, bij MARTINUS DE BRÜtfN* In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. En HENDRIK DlEDÉRIKS, ln de Kalverftraat, bij den Dam. M D C C X C V I I.  Goedgekeurd door de Gecóöimictaerden van de Eenv. Klasiis van Amfterdam, Den 10 Januari], 1797.  VOORBERICHT. jBij mijn vertrek van mijne geliefde Gemeente te Rotterdam, beloofde ik, de uitgaave van één en ander mijner Leerrede*tien, aldaar uitgefproken, en met genoegen en zegen gehoord. Dan hier van is tor nu toe niets gekomen; het menigvuldig werk in de Amfterdamfche Gemeente* en andere bijkomende omjlandigheden , hebben zulks verhinderd* Thands onder het aanbidlijk beflmr van Hem, die Waereld en Kerk regeert, in * 3  Vi VOORBERICHT. onhandigheden gebragt, dat ik mijnen tijd kan befteeden ter voldoening mijner gedaane belofte* wilde ik daar in niet vertraagen. De Leerredenen, die* zo de Heer wil, en-ik leeve, in het licht zullen' komen, betreffen den voornaamen inhoud der Euangelie-leer en de beoefening der waare Godzaligheid. Het is mij raadzaamst voorgekomen, telkens maar ééne Leerrede te geeven, en wel, dan ééne over het eerfte, en dan éém over het ander onderwerp; ten einde:zuU ken in mijne Gemeenten, voor welken een bundel Leerredenen in ééns te kostbaar zoude zijn, in de gelegenheid te/lellen, dat zij zich daar van, van tijd tot tijd voorzien, of daar van neemen naar hunne keuze; waarom ook voor ieder Leerrede een bijzonder titelblad geplaatst zal worden* bet  VOORBERICHT. vu het welk kan worden weggenomen, wanneer zij tot éénen bundel ingebonden worden, om dan eenen meer algemeenen titel daar voor te flellen. De Leerrede, die ■ thands in het licht verschijnt, heb ik in mijne geliefde- Gemeente te Amflerdam uitgefproken, bijna tien J'aar'en vóór dat ik, als haar Leer'dar en Herder, tot haar gekomen ben; ik vond het niet ongepast, die het eerst te geeven, vooral daar dezelve aan mijn hoofdoogmerk zeer voldoet, om de voortreflijkheid en dierbaarheid der dingen, door het Euangelie ons verkondigd, in het licht te flellen. Ik heb hier niets bij te voegen dan deezen mijnen hartelijken wensch: dat de God van onzen Heere Jefus Christus ons geeye den Geest der wijsheid en der openbaaring in zijne kennis, namelijk, verlichtede oogen des verftands , op dat deeze mijn arbeid niet  vin VOORBERÏC II T. niet ijdel zij in den Heere, maar flrekke ter bevoordering van zulk eene geheiligde kennis, welgeworteld geloof, leevendige hope, vuurige liefde, en verblijdenden troost, waar door wij met lijdzaamheid kopen de loopbaan, die ons is voorgemeld, om zoo den wille Gods gedaan hebbende, de beUftenisfe wegtedraagen ! H. H. VIER VA NT* Amsterdam, den a Januari}, 1797- LEER  LEERRED E OVER ï PET. I: vs. 12. HET LAATSTE GEDEELTE* In welke dingen de Engelen begeerig zijn intezie/u Wanneer «rij het Ëuangelie prediken, verkondigen wij de verlosfing door Jefus Christus, ontworpen, uit de tederfte ontferming, door de hoogde Wijsheid, en daargelteld, iiaar'Gods onveranderlijke trouw, door onbeperkt vermogen. Door dit Euartgelïe roepen wij alömmè uit eene verzoening met God, in welke de Godlijke barmhartigheid haare onverdiende gunst — maar ook rechtvaardigheid haar heilig recht, veiheerlijkt. Wij maaken, door dee7e onze prediking, bekend, het eenig zeker middel ter verbeecering en heiliging van den bedorven mensch, het welk bevonden is te zijn de kracht Gods. Zoo fpreeken wij de wijsheid Gods, beftaan* de in verborgenheid (a ; in welke zich de heilig* fte verftanden aller eeuwen geoefend hebben; — die Gods Engelen verrukt; — en aoor welrce God de wijsheid deezer waereld heeft dwaas gemaakt En nog reekent de waereld deeze veelvuldige vijsheid (a) I Cor. tl: 7. (6 ) I Cor. I: 20, 31. A  3 LEERREDE over heid Gods verre beneden haare wijsheid! Nog verzamelt zij alle haare kracht, om menfchen ongeloovig, ten minften onverfchillig te maaken, omtrend dingen, waar in Engelen begeerig zijn in te zien , fchoon die dingen, de naaste betrekking hebben, tot het heil der menfchen; en dit heil niet minder is, dan eene eeuwige verlosfing! Mijne Vrienden ! De wijsheid deezer waereld heeft haare fchijnbaare zegepraalen ;. maar om te grootere, en heerlijker overwinningen voor de wijsheid Gods te maaken. Het gebeure dan al, onder het wijs en heilig bcftuur van den verhoogden Middelaar, dat, eer de aarde vol wordt van zijne kennis, het waare heil zijns lijdens, door nog veelen, miskend, en eenigen tijd, van maar weinigen op aarde, gefield worde, tot het voorwerp van verlustigende bepeinzing en ootmoedig geloof; hoe aangenaam! hoe opbeurende, zal dan deeze gedachte zijn: „ Voortreflij,, ker wezens, dan wij — Engelen, van God „ geplaatst in verhevener kring der redelijke fchepzelen — die Wijzen des Hemels, ver- ftandiger dan onze Wijzen deszer waereld — „ doen , wat wij, zoo weinigen op aarde, doen: ,, zij bepeinzen onze verlosfing door onzen Heere „ Jefus Christus, en verlustigen zich , met ons, „ in die wijsheid, die voor de meesten, voor dc „ verftandigften op aarde, dwaasheid is!" Trouwens , dat de Engelen , in de kennis der dingen, die met onze zaligheid gevoegd zijn, groot belang ftellen: dit verzekert Petrus , reeds in zijnen tijd, om het geloof te verfterken , tegen de ver-  i PET. I: vs. 12K 3 verdrukkingen om 't Euangelie, en de verleidingen der vleefchefijke wijsheid. Hij verheft de dingen, door het Euangelie der Apostelen bediend, met deeze uitfpraak: In welke dingen de Engelen begeetig zijn intezien. Voor dit getuigenis van den Apostel, eisch ik uwe Godsdienftige aandacht, en eerbiedige overpeinzing; om , in navolging van Petrus, U daar door opteleiden, tot de gadelooze voortref- lijkheid van 't Euangelie — en te vermaanen en te betuigen, dat deeze is, de waarachtige genade Gods, in welke gij fïaat («). Tot dat einde, heb ik mij voorgefteld: I. 's Apostels gezegde te verklaaren. II. De zaak , die hij voordraagt, nader te overweegen. III. Zijn oogmerk, in dit gezegde, ons ten nutte te maaken. I. Het gezegde van den Apostel is niet duister; evenwel wordt het verfcheideniijk opgevat. Men is het niet ééns in de bepaaling, welke de dingen, zijn, waar in de Engelen begeerig zijn intezien. Sommigen leezen: in welken enz. En van deezen, wil de één het van God verdaan, op deeze wijze: „ dat de Engelen niet verzadigd worden, van „ het zien van de heerlijkheid Gods." Een ander verklaart het van Christus: „ dat de Engelen zeer s, begeerig waren, Hem, als den verhoogden God- mensch, (a) i Pet. V: 12. A *  4 LEERREDE over „ mensch, te zien, gelijk zij zich, in Hem, als. ,, den mensch geworden Zoon van God, verblijd ,, hadden." Een derde denkt hier aan den Heiligen Geest: „ dat de Engelen begeerig waren intezien „ de verborgenheid, hoe de Heilige Geest God zij, ,, met den Vader en den Zoon." Anderen, die onze leezin? behouden, (waarvoor ook genoegzaame reden fchijnt.) willen bier bepaaldelijk, of aan het lijden van Jefus Christus, of aan zijne heerlijkheid, of aan de prediking der Apostelen, denken. Dan, naar 't onmiddelijk voorgaande, zijn het dc dingen, welken de Piofeeten te vooren bedienden, aan de Kerk van hunnen tijd, en die nu van de Apostelen werden aangekondigd, door den Geest, die van den hemel was gezcnden. En welke zijn nu die dingen ? Petrus had te vooren gefproken, van het lijden en de heerlijkheid van Christus; van de beduidenis van den tijd daar van door den H. Geest; — van de genade aan de geloovigen gefchied , te vooren geprofeteerd; — van de zaligheid der ziele, het einde des geloofs, van welke de Profeeten ondervraagd en onderzocht hebben. Hoe veele dingen! en alle deeze dingen, komen hier voor, in zékere betrekking tot eikanderen. De vraag is derhalven: Bedoelt Petrus alle deeze dingen, of anders, welken? En, zo hier alle deeze dingen, te famen moeten genomen wordeh, hoe moeten wij ons die dan voordellen? Laat ons M. V.! hier over het redebeleid van den Apostel raadpleegen , ik twijfele niet, of wij zullen de bedoelde zaak vinden. De  i PET. ï: vs. ia*. 5 De Apostel had de verflrooide geloovigen in hunnen druk vertroost met hunne toekomftige verwachting. Hij begint den brief met dankzegging aan God, die hen had weder gebooren tot eene leevende hope door de opftanding van Jefus Christus, Vt. 3. En welke was die hope ? Eene onverderflijke, onbevleklijke, en onverwelklijke erfenis, die in de hemelen bewaard wordt, vs. 4 Deeze zaligheid kon hun niet ontgaan. Het gevaar der verleiding was groot, en hunne beproevingen zwaar; maar, geen nood! zij werden, in de kracht Gods, bewaard door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden, in den laatflen tijd, vs. 6. Het was evenwel, naar 't uitwendige,'ellendig met hun gefield; ja, maar inwendige vreugd, door hun geloovig uitzicht op de heerlijkheid, vergoedde alles, vs 6. Ondertusfchen, hun geloof werd beproefd tot eer en heerlijkheid van Jefus Christus in zijne openbaaring , vs. 7. Of Hond hun geloof de proef niet door? ja! zij hadden hiervan het bewijs, zoo in hunne aankleevende liefde jegens den Heiland, dien zij nimmer gezien hadden, als in hunne vreugd over zijne toekomfte , hoewel hem nog niet ziende , vs. 8. Wel nu , welk een bewijs , dat hun geloof in Christus Jefus oprecht ware , en hen zalig deed leeven onder alle hunne verdrukkingen! Zoo verkregen zij immers, het einde van hun geloof, de zaligheid der ziele, hoe ellendig het ook anders naar het lichaam, en het uitwendige gefield ware, vs. 9. A 3 En  6 LEER R. EDE over En op welk eenen prijs behoort die zaligheid te Haan bij den waaren Christen? Hoe groot is de genade aan de geloovigen des Nieuwen Verbon ds gefchied! Zalig ja, waren de oude heiligen, ook onder hunnen druk, blijde in God, en over eene toekomende zaligheid, verwachtende den beloofden Verlosfcr; maar de vreugd der Christenen — de vreugd in den, na lijden, verheerlijkten Jefus, die komen zal, niet, om te verzoenen , dit heeft hij éénmaal gedaan; maar, om de gantfche Kerk inteleiden in de erfenis In de hemelen bewaard die vreugd hebben zij niet gekend,- maar die zaligheid der ziele, onder liet lijden van den tegenwoordigen tijd, werd als toekomftig geprofeteerd; en hoe waren de oude Godsgezanten door de grootheid der zaak getroffen' Dit kon men opmaaken uit hun nadenkend onderzoek op die zaligheid, eu uit het navorfchen van den tijd en gefteldheid van zaaken, waar in de Middelaar, ter verzoening der zonden, , lijden , en ter zalige volmaaking zijner Kerk , in heerlijkheid heerfchen zoude, vs. 10, u. Daarenboven, de toebereidzelen der Godlijke wijsheid, om de dingen, nu door de Apostelen verkondigd, zoo langen tijd vooraf, te voorfpellen, duiden duidelijk aan haare voortrefiijkheid: Immers de Profeeten bedienden deeze dingen, niet zich zeiven , maar ons, vs. 12». Of dit nog niet genoeg ware ter verheffing van het heil der geloovigen, zoo bepaalt de Apostel de aandacht bij de Engelen, en verzekert ons, dat die ook begeerig zijn in die dingen intezien. Uit  i PET. I: vs. ia1'. 7 Uit dit verband van zaaken is het klaar, dat de volkomene zaligheid der Kerk het voornaame onderwerp van de geheele rede des Apostels zij, van het begin af. Hij begint 'er mede in zijne dankzegging, vs. 3 en 4. — Tot die zaligheid werden de geloovigen bewaard, vs. 5. — In die zaligheid verheugden zij zich onder hunne verdrukkingen , vs. 6. — Hun geloof werd beproefd voor die openbaaring van Jefus Christus, vs. 7. — In het uitzicht daar van verheugden zij zich in hunnen verheerlijkten Verlosfer, vs. 8. — En die zaligheid der ziele onder hunnen druk — een eerfteling van die volkomene zaligheid — genooten zij reeds als medeërfgenaamen met Christus; en als zoodanig werd die van de Profeeten onderzocht, om nateoogen de toeneemende volmaaking daar van, vs.9,10. Voorders, de Apostel heeft deeze volkomene zaligheid niet uit het oog verlooren door het geen hij, van het onderzoek der Profeeten, omtrend het lijden en de heerlijkheid van Jefus Christus , gemeld had; leest de vermaaning, die volgt, hoe treffend ten befluit van dit verheven ftuk! „ Daar„ dm, opfchortende de lendenen van uwverftand, en nuchteren zijnde, hoopt volkomenlijk op de „ genade, die u toegebragt wordt in de open„ baaring van Jefus Christus," vs, 13. Zoo dan die volkomene zaligheid moet onder die dingen zijn, waar in de Engelen begeeren intezien. Dan te vooren was gefproken van de lijdens en heerlijkheden van Christus O); wij zullen dan tevens (a) Zoo flaat 'er eigenlijk in 't Grieksch. A4  8 LEERREDE over vens moeten letten op de betrekking, welke het lijden en de heerlijkheid van den gezegenden Verlosfer op die zaligheid hebben ; en wel, zoo als de Profeeten die dingen ons bediend hebben, en de Apostelen die nu verkondigd hadden. Peinzen wij hier een weinig! Wat hadden de Profeeten hier van voorfpeld? „ Eenen Verlosfer, die om onze overtredingen verwond, en om onze ongerechtigheden verbrij„ zeld , de zonde verzoenen, en eene eeu„ wige gerechtigheid te weeg zou brengen (£"); — die daar na op .zijnen troon zitten, en als „ Koning heerfchen zoude over alle volken, taa„ len en natiën (c); — dat het dan een Jaar van „ Gods welbehaagen (V), en een dag der zalig,, heid zijn zoude ( EfeJ. I: 20-22. (g) 2 Cor. VI: 2. (6) Efef. H: 14-17. CO Ctl. I: 20. A 5  iO LEERREDE over „ Engelen; God, den. Rechter van allen (a~)\ en „ gezet zijn met Jefus Christus in de hemelen (b~). „ — Voorders , dat de hemelen Hem ontvangen ,, hebben tot den tijd der wederöprechting aller din„ gen (c), dat Hij dan zal komen, in zijne heer„ lijkheid, op de wolken des hemels en an- „ dermaal zal gezien worden, zonder zonde, van „ de geenen, die Hem verwachten tot zaligheid ( e ); ,, dat Hij derhalven is de hope der heerlijkheid (ƒ), ,, van wien de gantfche Kerk verwacht de aannee,, ming tot kinderen; de verlosfing des lichaams; „ die vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods , naa welke al het fchepzel verlangt Qg) ; den nieuwen hemel en aarde, waar in gerechtigheid woont (&)." Ziet daar, de dingen , welken de Apostelen in overëenflemming met de. aloude Godfpraaken , nu verkondigden. Alles ontdekt ons : Eene heerlijke verlosfing, eene volkomene zaligheid van zondaaren, van welke de grondllagen gelegd zijn in het lijden van Gods Zoon , den Middelaar; — die Hij daarftelt in zijne heerlijkheid; — waar van Hij de eerfielingen geeft, in eene zaligheid der ziele, dooide vreugd over zijne toekomst, aan de geesten der volmaakte rechtvaardigen, en de verdrukte geloovigen op aarde, nu te famen zijne medeërfgenaamen; — maar waar van de volle oogst zal inge- za« (a) #<#.XII:22, 23. (6) Efef.lhö. (c) Hatid.Ul:2i> (rf) Matth. XXVI: 64. (e) Heb.lX-.22. (ƒ) Col. I: 27. (£) Rem. VIII: 21-23. 2 Pctr. üll 13.  i PET. I: vs. 12''. 11 zameld worden , als Hij, allen de gekochten door zijn bloed, zal inleiden in de erfenis, die in de hemelen bewaard wordt; — in dien dag, op welken Hij, met alle de Majefteit zijner heerlijkheid, zal zeggen, zoo dat het zij: Ziet ik maake alle dingen nieuw i Neemt alles te famen M. V.! en noemt dit alles: het groot verlosfingswerk door Jefus Christus, onzen Heere. Daar in zijn de Engelen begeerig intezien. De Apostel voert onze aandacht — van de aarde naa den hemel, — van menfchen, de Profeeten Gods op aarde , tot die reine, gedienflige Geesten, die daar den troon Gods omringen, op zijne bevelen wachten, en zijnen lof vermelden. Het verband en oogmerk des Apostels wijst duidelijk aan, dat hij, van deeze foort van redelijke wezens, fpreekt. Van deeze Engelen heb ik thands niet te zeggen, dan alleenlijk: dat zij zeer voortref!ijke wezens zijn, redelijke Geesten; — uitneemend in wijsheid boven de menfchen: zij kennen in meerdere volmaaktheid God, in wiens nabijheid zij verkeeren; ■— volmaakt in heiligheid : in hunnen ftaat bevestigd, kunnen zij niet anders dan aan God gehoorzaam, en in alles met zijnen heiligen wil verëenigd zijn; — zeer gelukzalig, genietende eene volkomene zaligheid : daar zij God kennen in volmaaktheid, en dienen zonder gebrek, zoo ontbreekt 'er ook niets aan hun geluk, zij verlustigen en verblijden zich in dien Algenoegzaamen, God geeft zich aan hun te genieten, zoo als een fchepzel Hem genieten kan;— met  12 LEERREDE over. met één woord: Deeze zuivere Geesten komen onder allen, die alleen fchepzel zijn, zoo verre wij weeten, het naast aan den Schepper, zijn het meest aan Hem gelijkvormig, en wie dan van die fchepzelen gelukkiger, dan zij? Welk eene gepaste opklimming in de rede van den Apostel, van de Profeeten, wijlëer de wijste, heiligde en uitneemendde der menfchen — tot de Engelen, de verdandigde, heiligde, en voortreflijkdc der redemagtige wezens. Hebben de Profeeten de Zaligheid door het lijden en de heerlijkheid van Jefus Christus ondervraagd en onderzocht; deeze Engelen dellen ook belang in dingen, die tot ons betrekking hebben, die het dof bewoonen; vooral, onze zaligheid, onze herdelling uit eene grondlooze diepte van ellende door den treurigden val, en al het geen Jefus, Gods Zoon, daar voor geleden heeft, daar toe ontvangen heeft, en werkt, nu verhoogd aan 's Vaders rechtehand, met het geen nog daar van toekomend is, dit al valt ook onder hunne Godverheerlijkende, en zalige werkzaamheden; zij zijn begeerig in die dingen intezien. Het woord intezien heeft hier zijn nadruk; het beteekent eigenlijk: zich nederwaards te buigen, om van nabij te befchouwen (0); en wordt gebruikt, om eene naauwkeurige kennis en betrachting van zaaken aan te duiden, die men door aandacht, overdenking en onderzoek verkrijgt (£). Naa zulk eene kennis van de dingen onzer zaligheid, zijn de Engelen begeerig: Het is hun lust en (a) Luc. XXIV; 12. (Z>) Jok XX: 5 en 11 Jac. I: 25.  i PET. I: vs. 12'. 13 en genoegen, die dingen, meer en meer, optemerken en natevorfchen, om in de kennis daar van toeteneemen. Men denkt, dat deeze begeerte der Engelen, om m de verlosfings-geheimen intezien, zij afgebeeld, door de twee Cherubs boven de Verbondsark , onafgebroken ziende op het Verzoendekfel; en dat de Apostel hier op het oog hebbe in zijne woorden. Hoe dit zij, zijne meening is ons nu duidelijk. Volgends den zin en nadruk zijner woorden, leert hij ons: „ dat die heilige en ge„ lukzalige Geesten fteeds gedreven worden door „ een heilig verlangen, om, door peinzend onder,, zoek en naarftige waarneeming, meer te kennen 5, van de zaligheid der menfchen, zoo als die, „ door het lijden van Gods Zoon, Gode betaa„ mend is teweeggebragt ; in zijne heerlijkheid, ,, door Hem van tijd tot tijd onder menfchen en „ volken bedeeld wordt; en eens, in den dag zij„ ncr toekomfte, ten aanzien van de gantfche Kerk, „ voltooid zal worden," II. Wel aan, ter zaak M. V.! Overweegen wij met een ootmoedig hart, het welk niet Haat naa dingen, te hoog en te wonderbaar, deeze begeerte van de reinfte en gelukzaligfte dienaaren van den hoogen God ; om te zien , hoe groot het goed is, dat God door zijnen Zoon heeft weggelegd, voor de geenen, die hem vreezen, en dat Hij gewrocht heeft , in de tegenwoordigheid der menfchen , voor de geenen , die "p Hem betrouwen! De zaak is dieper overpeinzing waardig, en het is voor veelen moogüjk noodig, dezelve nader te verklaaren. Dee-  i4 LEERREDE over Deeze begeerte der Engelen, om in het werk der verlosfing intezien , zal voor veclen uwer eenigfins zwaar zijn, om te verftaan; allen zullen niet terftond begrijpen , hoe eene toeneemendc kennis van Godlijke dingen, en begeerte naa dezelve, met de volmaakte kennis en het volkomen geluk der Engelen, zij overëentebrengen , en des nog veel minder, hoe dezelve hunnen gelukzaligen Mand volmaake, en door welke wegen en middelen hunne begeerte ten vollen voldaan worde. Laat ons beproeven, wat wij volgens de leer der H. Schrift, en de gezonde rede, hier van kunnen zeggen, om de zaligheid van eenen Christen ten hoogften te verheffen. Peinzen wij eerst, op hunne toeneemende kennis; dan of hun verlangen naa dezelve. Om van de weetenfchap deezer hemelfche Geesten, aangaande onze zaligheid door Jefus Christus, van tijd tot tijd vermeerderd door de voldoening van hun verlangen, meer te verftaan, wil ik van hunne volmaakte kennis van God, zijne volmaaktheden, en werken, het een en ander opmerken, en dit op hunne kennis in de dingen onzer verlosfing toepasfen. Zijn de Engelen volkomen gelukkig, dan kennen zij ook in volmaaktheid. Wat al? Alles wat zich voordoet aan hunne befchouwing, en God hun openbaart. Maar, welke is de volkomenheid hunner kennisfe? Foor eerst, dat zij het vermogen bezitten, om alles zoo te kunnen doordenken en te onderzoeken , als noodig is, om aan het einde der Godlijke ontdekking en hunne beftemming te be. and»  i PET. I: vs. 12*. <5 andwoordeu , en zoo ten vollen gelukkig te zijn. 'Er is geene de minfte duisterheid in bun verfland, en geene belemmering, om dingen tot dat heerlijk einde te kunnen kennen. Ten tweeden hunne kennis is volmaakt ten aanzien der dingen zelve, die zich voordoen aan hun volmaakt verfland: zij hebben altijd, — dat alles, — en van alles zoo veel, — gekend, als voor hun noodig was te kennen, om aan het oogmerk hunner fchepping en bevestiging, of aan de bijzondere roeping des Allerhoogften tot eenig dienst of werk in zijne waereld, ten vollen te kunnen voldoen. Dan deeze volmaaktheid van verfland en kennis is bepaald binnen den kring eener eindige natuur ; zij hebben geen verfland , het welk alles weet, alles begrijpt, alles in alle zijne volmaaktheid aanftonds kent, en alles in eens over-» ziet. Verre van daar, zoo zouden zij oneindig in verfland, alweetend, en ongefchapen eeuwig moeten zijn. 'Er kan dan, hoe volmaakt zij zijn in kennis , nog veel aan hun geheel onbekend; van veele dingen voor hun nog meer te kennen zijn; en daar in hun verfland een opvolging van denkbeelden plaats heeft, zoo fluit, overdenking en onderzoek van de ééne zaak , de betrachting van andere dingen, op dat z-lfde oogenblik, uit. Zoo dan, de Engelen kennen God in zijn oneindig wezen en volmaaktheid : zij kennen dat onbegrijpelijk Opperwezen volmaaktelijk , dat isi zij kennen Hem, dien Oneindig volmaakten in alles, zoo veel noodig is , om Hem in ieder oogenblik van hun beftaan, te dienen met blijd- fchap,  ï6 LEERREDE over fcbap, en zich in Hem te verlustigen , tQt volle verzadiging ; maar, zij ook, kunnen tot de volmaaktheid toe dien Almagtigeil niet vinden, 'er blijft veel overig ter eeuwige overpeinzing; en de Godlijke volmaaktheden geeven. geduurig verfche flof van nieuwe verwondering en verlustiging. En wat nu betreft hunne kennis van Gods werken. Zij kennen die volmaaktelijk, dat is, zoo veel daar van, als beftemming en geluk eischt; maar zij hebben Gods wérk nimmer ten vollen doorgedacht, en terwijl zij in de overdenking van dit of dat God* lijk werk bezig zijn, is 'er wederom iets anders in de grootmagtige daaden Gods , het welk in een volgend tijdflip hunne befchouwing en verwondering naa zich trekt. Zoo kunnen zij nog fleeds inzien in het geen God heeft gewrocht. Maar hoe is het gefield met de weeter.fchap der Engelen, aangaande het toekomflige ? Dringen zij met hun verheven verfland- ook door tot Gods befluiten? Zeker met; het toekomflige, het welk niet ftaat in zulk een verband met het voorledene of tegenwoordige, dat het eindig vernuft het vinden kan als zekere gevolgen, is voor hun verborgen; of God moet het aan hun openbaaren; of zij moe» ten kennis krijgen van het geen daar van aan anderen geopenbaard wordt. Want wie heeft den zin des Heeren gekend? (rf) Maar zou God ook, al wat Hij, ook in deeze waereld van zijn aardrijk, daarftelt, te vooren aan zijne Engelen openbaaren? Raad- (a) Rom. XI: 34,  ï PET. I: vs. idb. ïf Raadpleegen wij hier in 'sHeeren woord; wij vinden daar in niet alleen, dat God de Engelen ge« bruikte, om aan menfchen zijnen wil en voorneemen bekend te maaken; maar ook, dat hij, toekomflige dingen, lang te vooren , door hen, aan zijne Profeeten, openbaarde, om die aan zijne Kerk te kunnen voorfpellen O), en deeze dingen zullen, vóór den tijd der vervulling, rijke flof tot onderzoek en ondervraaging, gegeeven hebbeil, zoo wel aan de Engelen, als aan de Profeeten. Maar niet alles, wat gebeuren zal, werd hun geopenbaard; zij weeten zoo min, als de menfchen, den dag of uure, in welke de Zoon des Menfchen, komen zal En, hoe? daar de tegenwoordige dingen, die zij opmerken, en de voorledene, dié zij nadenken, aan hun eindig verfland nog voorraads genoeg keveren ter bepeinzing; daar hunne gelukzaligheid noch bcftemming verëischt, dat zij alle de Godlijke voorneemens weeten , waar toe dan zou alles aart hun geopenbaard zijn? Zij zijn dan rtog onkundig van veele toekomflige zaaken, welke aart hun , noch aan anderen, door eenige Godlijke belofte of voorzegging, zijn geopenbaard; maar daar van zullen zij kennis krijgen, het zij dat God die aan hun te vooren openbaart, om hen daar mede te verblijden , of ter uitvoering daar van te gebruiken- het zij dat zij, het geen God werkt $ zien, of daar van kennis krijgen, als God het uitvoert op zijnen tijd. En hier in eerbiedigen wij de Godlijke wijsheid: Zoo worden ook Enge.-* O) Dan, IX: 31—37. OD Matth. XXIV: 36, B  18 LEERREDE over gelen, door Gods daaden te zien, waar van zij te vooren niets wisten, te meer verrukt; zoo is 'er, in eindelooze eeuwigheid, telkens, ook voor hun, iets geheel nieuws ; zoo is Gods handelwijze met hun overëenkomftig hunne eindige natuur, die geduurig nieuwe voorwerpen ter opmerking en verlustiging begeert. Ziet daar het één en ander aangaande de kennis der Engelen in de Godlïjkè dingen. Pasfen wij het toe op'het groot Verlosfingswerk, dan zullen wij, In da eer He plaats daar uit mogen afleiden: „ dat „ de Engelen daar van hebben eene van God ge„ openbaarde kennis." Menfchen, die moedwillig afgevallenen, te zaligen, is een werk van Godlijk welbehaagen en ontferming; waarom menfchen niet eeuwig verlooren, gelijk de Duivelen ? Engelen, hoe vernuftig, konden dien raad Gods niet kennen, ten zij God dien ontdekte. Dan aan zulk eene ontdekking heeft het hun niet ontbroken: Gods beftemming over hun vorderde, dat hun de groote zaak bekend werd; zij moesten God dienen in deezen zijnen raad van het begin der waereld af: dit leert de heilige gefchiedenis van de vroegfte tijden. Ook was het werk te groot, te heerlijk, dan dat God bet zou verborgen gehouden hebben, voor hun , die verhevene wezens, die meest bekwaam waren, om, onafgebroken, door geduurige b'efchouwing , verwondering en aanbidding Hem daar over te verheerlijken, en wien de kennis van zulk een groot ontwerp zoo uitneemend konde verblijden. Het zij dan, dat  i PET. I: vs. iA • 19 dat de Engelen, door eene bijzondere Godlijke openbaaring aan hun, het zij door de bekendmaaking aan de menfchen, kennis kregen van dit groot geheim, dit is zeker, dat. zij dien Godlijken raad van het begin der waereld, of terflond na 'smenfchen val, geweeten' hebben. Ten tweeden leide ik uit het voorig beredeneerde af: ,, de Engelen hebben, van tijd tot tijd, van ,, dit Verlosfingswerk meer gekend, en hunne ken„ nis daar van, is, door de komst van den eeu5» wig-gezegenden Verlosfer, en heerlijk opgeklaard , ,, en grootelijks vermeerderd." Wie kan daar aan twijfelen? Immers, het werk der Verlosfing, zoo als het onder het Oud Verbond werd geopenbaard en voorbereid, leeverde voor het vcrftand der verhevenfie Engelen, telkens nieuwe flof, tot nadenken en onderzoek. De beloften en voorzeggingen, aangaande den Verlosfer, zijn lijden en heerlijkheid, en de heer» lijke gevolgen daar van, werden langs zoo meer ontwikkeld, en van tijd tot tijd werd 'er meer ontdekt; zoo dat het aangenaam gepeins werd gaande gehouden tot den blijden dag der heilrijke vervulling. — De wegen der hooge Voorzienigheid met Abrah ams Zaad, vooral in het nageflacht van Tacob — de wijze op welke God zijne genade aan zijne Kerk bedeelde — de bijzondere Godsregeering van dien tijd — de onderfcheidene lotgevallen der ftammen Israëls — de voorbereidingen in de geheele waereld, om den Verlosfer en zijne leer te ontvangen — dit alles was de nafpoorende aandacht der Engelen overwaardig, tot dat de vervulling alB 2 les  *o LEERREDE over les daarftelde, en nieuwe toneelen opende, ter befchouwing van de veelvuldige wijsheid Gods. Stelten wij dan vast, dat de Engelen in her geloof aan de beloften en voorzeggingen van het Oud Verbond, Gods Zoon verwacht hebben, als den Verlosfer der menfchen, die door lijden zoude ingaan in heerlijkheid, om te zijn een Overlte Leidsman der zaligheid; maar dat alle de bijzonderheden der uitvoering en vervulling, ook hun, op verre na, niet zijn bekend geweest. Dan , toen Gods eeuwige Zoon op aarde verfcheen, werd het geheim nader ontdekt, en veel daargefteld, van het geen men, in het geloof, had vooruitgezien. Hoe blijdé waren Gods Engelen! Is het wonder, dat duizenden nederdaalen bij Betlehem — de hemelfche lofzangen op aarde zingen — God verheerlijken — den Verlosfer verwelkomen — de waereld met zijne geboorte geluk wenfchen — en zich zeiven verliezen in het welbehaagen Gods in menfchen? Hoe opmerkzaam zullen Engelen geweest zijn, op alles, wat Immanuel in deeze benedewaereld wedervoer,— op alles, wat hij fprak en deed? Mij dunkt: zij haaien, als bij beurten, op aarde, verblijdende berichten voor den'hemel, om te famen meer te ontdekken van het Godlijk ontwerp, en te aanbidden en te danken, over dingen, die op aarde, weinig, of geheel niet, worden opgemerkt of recht gekend. Voorders, hoe vermeerderde het inzien der Engelen in onze verzoening en zaliging, toen Gods eeniggebooren Zoon, het affchijnfel zijner heerlijkheid,  ï PET. I: vs. i2b. *1 heïd, ter verheerlijking van 'sVaders naam, aan het kruis den geest gaf, na het doorftaan van zoo veel fmart en fmaad; — toen Jefus, als overwinnaar van den dood, verrees uit het graf — toen hij ten hemel ingevaaren , als de Hoogenpriester des Nieuwen Verbonds voor den troon des grooten Konings naderde; maar de (tem der Godlijke Majefteit door den tempel des hemels klonk: „Zit Gij, o Priester in Eeuwigheid! zit aan „ mijne rechtehand, tot dat ik uwe vijanden „ gezet zal hebben tot een voetbank uwer voe„ ten!" — Twijfelt geen oogenblik M. V.! of bij deeze verhooging van Jefus aan 'sVaders rechtehand, en de verandering van den ftaat der aardfche en hemelfche dingen, daar door te weeg gebragt, is 'er ook een glansrijker licht van kennis en vreugd over de verzoening en zaligheid — het voorledene en het toekomende — de vervulling en verwachting, in den hemel opgegaan. Ja zeker , Jefus Christus, de gekruiste, is als de wijsheid en de kracht Gods, de hope der heerlijkheid , in het hemelsch Jerufalem , onder de duizenden der Engelen, en de Geesten der volmaakte rechtvaardigen, door lofzangen verheerlijkt, eer Hij als zoodaanig, op aarde recht gekend en aan de menfchen bekend gemaakt werd door de prediking van 'sHeilands Apostelen. En deeze prediking der Apostelen, ja, was om menfchen, Jooden en Heidenen te verlichten in de kennis der verborgenheid , die van alle eeuwen is verborgen geweest in God; maar tevens, (geB 3 W*  LEERREDE over lijk Paulus ons leert O),) op dat nu door de Gemeente bekend gemaakt worde, den Overheden en Magten in den hemel, de veelvuldige wijsheid Gods (». Merkwaardig getuigenis van dea Apostel! Zoo worden de Engelen dan nader verlicht, ook door de bediening van het Euangelie onder de volken; maar dan zal hunne begeerte, om in de dingen der Verlosfing intezien, ook, meer en meer, in den afloop van den tijd des Nieuwen Verbonds, kunnen voldaan worden. Trouwens, volgends de te vooren gelegde gronden, merk ik, ten derden aan „ dat het Verlos„ fingswerk door alle de eeuwen heen, ja eeuwig, „ het verfland der Engelen, op de aangenaamfle wijze, zal bezig houden." Het Verlosfings-ontwerp is, en blijft eene verborgenheid, die groot is, zoo wel voor Engelen, al3 menfchen; — het is zoo vol van Gods heerlijkheid, dat, welke verflaudige wezens ook de Engelen zijn, zij nooit geheel ten einde zullen zijn, in de nafpooling der veelvuldige wijsheid. Daarenboven, het was ook in den tijd, toen Petrus fchreef, en het is ook heden, nog niet voltooid. Veel zag men van 's Middelaars heerlijkheid van den tijd der Apostelen tot nu. Door welke wonderbaare wegen is de Christen-kerk overal geplant,— onder de verdrukkingen bewaard — tegen de verleidingen beveiligd.— en uit diep verval heerlijk opgetrokken. Nog rijdt de Middelaar in zijne heerlijkheid, op het woord der waarheid; nog behaalt Hij zijne overwinningen. Ea O) Efef- UI: 10.  ï pet. I: vs. i^s S$ En hoe veel moet 'er nog gebeuren, om alle de dingen , door de Profeeten en Apostelen ons bediend , daarteftellen ? Het verborgen ligchaam van het verheerlijkt Hoofd wacht nog lijden, maar ook heerlijkheid. Eene uure der verzoeking zal komen over de geheele waereld; maar men zal ook ongeloof en bijgeloof voor Immanuel zien vallen — geheel Israël tot Hem bekeerd — de volheid der Heidenen ingegaan. Welke heerlijke dingen van de Stad Gods! Wij zien ook nog niet, dat alle dingen aan Jefus ouderworpen zijn. Dit zullen wij éénmaal zien. Na dat Immanuel alle heerlchappije en magt en kracht zal hebben te niet gedaan, zal Hij ook, over zijnen laatften vijand, den geweldigen Vorst des doods, voor aller oog zegevieren: Door de Hem zijner Godlijke kracht zullen de dooden herleeven. Om de aarde, bij de fchepping zulk een heerlijk toneel der Godlijke heerlijkheid, maar nu, zoo zeer ontluisterd door de boosheid, een dal van druk en traanen voor de vroomen, te zuiveren van boosdoenderen en zonde, van alle verderf en ijdelheid; zal Hij het oordeel houden over de menfchen, de aarde, en al wat 'er op is, door het vuur verwoesten, en uit die verwoesting, de gezuiverde waereld van Gods aardrijk, doen oprijzen tot eene eeuwige erfenis voor al zijn volk. Zoo zullen wij alle kniën voor Hem gebogen zien, — godioozen uitgeroeid — de zaak des Zoons Gods en zijner geloovigen heerlijk beüist — de aarde in voorigen en grooter luister herfteld, een woonplaats der gerechtigheid —| en het menschdom op dezelve, nu eene gemeente B 4 zon*  14 LEERREDE over zonder vlek en zonder rimpel, tegen nieuwe befmetting en verleiding, eeuwig — eeuwig veilig. Dit alles wordt verwacht. Deeze wijsheid Gods is aan de Engelen bekend, door de beloften aan de Kerk; maar de vervulling, hoe deeze dingen zullen zijn, hoe en wanneer zij zullen gefchieden, is ook voor hun verborgen: Zij moeten zich door het uitzicht verblijden; wordt intusfchen de Godlijke raad trapswijze uitgevoerd, zij zullen 't waarneemen; mooglijk veele dingen vóór de uitvoering weeten, om dat de Zoon des menfchen hen daar toe wil gebruiken; of zij zullen door de uitvoering zelve verblijd worden. Zoo zullen Gods Engelen , van tijd tot tijd, van de heerlijkheden des Verlosfers, meer ontdekken, tot dat het einde zal zijn, en de Zoon het Koningrijk zal overgeeven zijnen Vader, op dat God zij alles in allen. Zoo dan , het groot ontwerp der verlosfing en zaligheid der menfchen, zal een altoosduurende Mof zijn, van de bepeinzing en het onderzoek der Engelen; zij begeeren daarom fteeds in die dingen intezien. Wilt ge nu, nog een weinig, met mij, over deeze reine en voor hun zoo aangenaame begeerte denken. Wel aan! dit volgende zij genoeg. Hunne begeerte is eene eigenlijke weetlust, en eene prijswaardige nieuwsgierigheid. Is het verlosfingswerk zoo groot, zoo wonderbaar, dat het verfland deezer Geesten, hoe verlicht, niet toereikt, om het in alles volkomenlijk te begrijpen; is het te vol van Godlijke heerlijkheid; en is 'er in alles iets te groot en te voortreflijk voor het eindig verfland, om eens ten einde te komen van  i PET. I: vs. i2b. if alle navorfching; wat wonder dan, dat hun de lust bevangt, om van alles meer te verftaan, en in de kennis deezer groote verborgenheid der Godlijke wijsheid toeteneemen; dat daar toe — hunne overdenkingen geduurig worden hervat, om, al wat God openbaarde , onderling te vergelijken ; — dat zij zorgvuldig waarneemen, wat 'er van. de beloofde dingen gebeurt; — dat zij het voorledene nadenken, en het tegenwoordige opmerken, om, daar door, van het toekomflige iets meer te weeten, ter grootere en blijdere verwachting; — en dat zij onder het aanwenden deezer middelen , zich ten nutte maaken, de bron van licht en wijsheid, die zoo nabij hen is. Voorders, moet 'er nog zoo veel van het verlosfingswerk worden uitgevoerd, en is 'er eene tweede komst van Gods eeuwigen Zoon op deeze benedewaereld te wachten, die eene verfchijning in heerlijkheid zal zijn. Wat wonder, dat de Engelen niet alleen gedreven worden door begeerte, om van die beloofde heerlijkheid van den Middelaar meer te kennen; maar dat zij ook hartlijkst verlangen, die dingen intezien, door de heugelijke vervulling, en des, met de Kerk in hemel en op aarde, inflemmen, als die bidt: Kom Heer Jefus! Ja, kom haastelijk! Eindelijk is 'er in de veelvuldige werken Gods in hemel en op aarde, en in de onderfcheidene wegen van zijn hoog befluur over het wijd heelal, zoo veel voor de Engelen te bepeinzen, en kunnen zij niet alles te gelijk bevatten. Stelt u dan vrij voor, M. V.! dat die verhevene Geesten, dit werk 4er Godlijke verlosfing overdenkende, 'er gaarne in B 5 h*-  a6 LEERREDE over bezig blijven , om in de goudmijn der Godlijke wijsheid dieper en dieper te graaven. Maar ook, dat, als zija in de overdenking van iets anders in Gods groote waereld, bezig zijn, es zich daar in, een wijle tijds, verlustigd hebben, zij al wederom de begeerte vinden opgewekt, om dat werji te overweegen, dat God door zijnen Zoon uitvoert, ja op zoo een klein flipje van het groot heelal, maar welk werk zoo heerlijk is, dat Engelen en menfchen , daar over hunne harten tot God verheffende, deeze taal der verwonderende aanbidding mogen voeren: 6 MEERE, hoe heerlijk is uw naam, over de ganfche aarde! die gij uwe Majefleit gefield hebt boven de hemelen O). Gij gevoelt M. V.! dat de begeerte der Engelen, is eene waare, eigenlijke begeerte. Maar hoe rein, hoe genoeglijk, cn hoe zalig, is die begeerte! Wat doet hier. begeeren? Wat houdt de heilige weetlust en de nieuwsgierigheid gaande? Gods eer, M. V.! zet hier toe die heiligen ten flerkflen aan. Daar zij in liefde tot God branden, kunnen zij de openbaaring van zijne heerlijkheid,niet dan met verrukking , befchouwen; maar waar in kunnen zij God meer verheerlijkt zien ? Hier ontdekken zij, niet alleen onbegrensde wijsheid, onbeperkte magt, onnagaanbaare liefde en onveranderlijke trouw, maar ook eene onbevlekte rechtvaardigheid verëenigd met de grootfle barmhartigheid , en zij verliezen zich in de diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisfe Gods. Lief-' (a) P/alm VIII: 2.  i PET. I: vs. iA &7 Liefde tot de redelijke fchepzelen is eene andere bron van begeerte en verlangen. Navolgers Gods te zijn is hunne zaligheid, en God is liefde! De Engelen gunnen hartlijk aan menfchen hun geluk; zij wenfchen de bevoordering van het zelve onder het beftuur van Jefus Christus meer te zien; en krijgen zij weetenfchap, dat het voorfpoedig gaat, met het Godiijk welbehaagen, door de hand des Middelaars, dan zijn zij verheugd, en de bekeering van éénen zondaar verblijdt den ganfchen hemel. Daarenboven, de Engelen hebben, op de menfchen in Christus, eene naauwe betrekking. Zij hadden vriendfchap met de bevvooners der aarde, eer deeze afvielen van hunnen Schepper, en men kan met reden denken , dat volftandige gehoorzaamheid, den menfchen , naauwere verëeniging met den hemel, verwekt zou hebben. Maar zou die verëeniging geweest zijn, gelijk nu, nu het Engelen-heir aan Christus, als het hoofd van het uitverkoorenmenschdom, onderworpen is? Men was althands zoo niet gekomen tot den hemel, gelijk de Kerk des Nieuwen Verbonds , nu alreeds , gekomen is. Maar de Engelen weeten daar van meer, dan ik; naar Gods woord geloove ik, dat 'er, tusfchen de Engelen en de menfchen in Christus op aarde, zulk eene verëeniging en betrekking zij, als 'er tusfchen redelijke wezens, nergens, wordt gevonden. Zouden zij dan der Kerk, die op aarde zucht, bezwaard zijnde, niet gedenken? niet verlangen naa haare verlosfing? Ja; op Sions zuchtende gebeeden, en vrolijke lofzangen zeggen de Engelen, en Jefus hoort het: Amen. Nog  iS LEERREDE' over Nog iets, het is, ook voor de Engelen betaamlijk en zalig, aan God geheel onderworpen te zijn. God behoudt menfchen , en laat Engelen liggen in rampzalig verderf; de heilige Engelen berusten — ja, zij vermaaken zich in Gods bedek, en geeven hier door gaarn een bewijs aan God en zijnen Zoon, dat zij het Godlijk welbehaagen aanbidden, en dankend zwijgen; — hoe grooter begeerte dan, naa het zien van 'sHeeren heil. over menfchen , hoe grooter onderwerping en éénswillendheid met God. Eindelijk, hoe meer verlustiging in God, hoe grooter zaligheid ook voor Engelen! Maar, waar in kunnen zij zich meer verlustigen, dan in het heerlijklte van Gods werken ? Dit werk bragt nieuwe lofzangen in den hemel, toen 'er Jefus kwam , om plaats te bereiden; wat zal het zijn, als hij de ganfche Kerk afhaalt , en met Zich brengt? En dan de nieuwe fchepping!! — — M. V.! de verlosfing, de toeneemende, de volkomene zaligheid der Kerk , is , voor Gods Engelen hemelfche — eeuwige uitfpanning — of eeuwige infpanning? Noemt het, zoo gij wilt; 'er is reden genoeg , waarom Engelen begeerig zijn in die dingen intezien. Oordeelt nu zelve M. V.! of de toeneeming in de kennis van het verlosfingswerk, en de begeerte daar naa, iets ontneeme aan het geluk der Engelen, dan of die het bevoordere. Zij weeten altijd genoeg van dit heerlijk werk, om hunne overdenkingen bezig te houden, tot hun vermaak, en ter verheerlijking van God, De  i PET. I: vs. i2b. 29 De begeerte is niet verveelend , maar is eene heilige beweeging, aangenaam, om dat ze zich uit* ftrekt tot het Godlijke , en nimmer te vergeefs werkzaam, daar die fteeds in verrukking, in blijdfchap, in lof van God, en derhalven in hunne gelukzaligheid , eindigt. En hier eindigt onze overdenking over deeze begeerte der Engelen. HL Wij willen nu nog, het oogmerk van het Apostoliesch getuigenis, met toepasfing op ons zeiven, overpeinzen. Konde Petrus, de dingen door het Euangelie bediend, en den gelukkigen ftand van eenen Christen, wel hooger verheffen, dan met dit getuigenis? Wat had het in eenen zondaar te zaligen? Hoe groot is dat werk! In het Euangelie, hetwelk ons het Godlijk ontwerp van zaligheid openbaart, treffen wij verborgenheden aan, boven het bereik van alle vernuften; waarheden, waar in de verhevenfte verftanden zich fteeds verlustigen; maar ook die groote daaden Gods, waar op de zoo heilige en gelukzalige Ergelen aanbiddend blijven peinzen, waar over zij, zoo dikwijls, in den hemel navraagen, om 'er meer van te kennen. Ieder aardbewoner, die deelgenoot wordt der heerlijke verlosfing in Christus Jefus, wordt, ten aanzien van zijne toebereiding voor de toekomende zaligheid, en de wegen, waar in de hooge Voorzienigheid hem leidt, een voorwerp van de aandacht, opmerking, lieide, en verlustiging der zalige Troon-geesten , en geeft, telkens , nieuwe ftof ter verheerlijking van den Aherhoogl'en ,onderzij; eEngelen. Zo een Christen dit indenkt, hoe zeer moet hij hier  3° LEERREDE over hier door aangemoedigd worden, pm de dingen, door de Apostelen verkondigd, hoog te fcbatten, en de waarheden van het Euangelie meer te leeren verftaan, ten einde hij niet verleid worde door de vijanden der Verzoenings-leer. Maar ook, welk een aandrang moet het hart gevoelen, om de zalig, heid, en de volmaaking daar van, recht te waar-* deeren, en een geluk, zoo verheven, niet alleen door ftandvastigheïd, maar ook door toeneeming m geloof en deugd, waardig te beleeven. Dat dan het geheel ontwerp der verlosfing veel de aandacht van den Christen naa zich trekke, en het onderzoek en het ondervraagen, in navolging van Profeeten en Engelen, vlijtig aanhoude; op dat de God en Vader van Jefus Christus, hartlijk geloofd worde, voor de wedergeboorte tot eene leevende hope — en men volkomenlijk hope op de genade, die toegebragt wordt, in de openbaaring van Jefus Christus («). Trouwens, „ daar Engelen, die verhevene we„ zens, zulk een groot belang flellen, in een dni„ delijk inzien, en toeneemende kennis der zalig. „ heid van zondaaren door Jefus Christus, ge„ openbaard in het Euangelie; zoo moet, althands „ voor menfchen, het Euangelie hun gepredikt „ hoogstbelangrijk zijn, daar — en hunne gemeen' fchap aan de verlosfing en zaligheid, — en hun„ ne bewaaring en meerdere toebereiding tot de„ zelve, aan eene deelneemende kennis deezer din„ gen, ten naauwfïen is verbonden." Ziet daar de leer in de woorden van Petrus, waar me- O) vs. 3 en 13.  i P E T. I: vs. iab. 31 mede ik UI., die mij heden hoort, zal moeten befchaamen en overreeden — opwekken en vermaanen — aanmoedigen en vertroosten. Hoe veel aanleiding krijge ik hier, om onkunde en belangloosheid omtrend het Euangelie, en de zaligheid daar in aangekondigd, ten fterkften te beftraffen; maar ik wil liever liefderijk befchaamen, en alles aanwenden ter overtuiging. M. V.! De dingen , welke wij door het Euangelie onder UI. bedienen , betreffen uwe zaligheid — uwe verlosfing van zonde en dood — uwe herftelling in de gemeenfchap en vriendfchap met'God — en derhalven uw tijdlijk, uw eeuwig geluk. Wij kondigen U waarheden aan, waar in eene liefde Gods tot de menfchen wordt geopenbaard, die alle verfland te boven gaat. Wij verklaaren U, dat God, zijnen Zoon, in de waereld zond, ter verlosfing van ons ellendige menfchen — dat de eeuwiggezegende Jefus, door het lijden zijns doods, de verzoening, dc eeuwige gerechtigheid, en het leven heeft verworven — dat Hij verhoogd is aan de rechtehand van zijnen Vader, om de gaaven van den H. Geest, kennis, geloof en heiligheid, in harten uitteftorten — en dat een iegelijk, die in Hem gelooft, zal zalig worden. Wij laaten het bij het voorftel der waarheden niet berusten; wij bidden U in den naam van God en zijnen Zoon: ,, Laat U met God verzoenen," en verzekeren U, dat God in Christus de waereld met zich zelve verzoenende, U, in zijnen Zoon, aanbiedt vrede en zaligheid , voor eeuwig — en dat het ontfermend hart van den verheerlijkten Verlog  32 LEERREDE over losfer geopend is, voor den ellendigden en grootften der zondaaren. Wij dringen aan op kennis — op geloof — op liefde jegens God, uit dankbaarheid wegens de groote verlosfing. De Engelen , die in de gemeente tegenwoordig zijn, verneemen het, en zijn opgetoogen —■ zij denken de zaaken in —• zij verlustigen zich 'er mede — zij prijzen daar voor den drieëenen Volza- ligen en zij zijn hartelijk verblijd over de welmeenenheid Gods jegens de menfchen Maar hoe gedraagt gij U ? Welk een invloed heeft de bediening van het Euangelie op uwe harten? Zijn niet veelen onkundig in de waarheden des heils? en gaan zij niet zorgeloos heen in die onkunde , zonder nadenken op verzuim en verwaarloozing? Zijn 'er niet maar weinigen, die zich oefenen in die heilige weetenfchap der Verlosfing? Wordt onder ons niet de openbaare bediening van het Euangelie, waar door de veelvuldige wijsheid Gods wordt bekend gemaakt , van deezen fchandelijk verzuimd, van anderen ligtzinnig behandeld, en van de minden recht gewaardeerd? De waarheid van 't Euangelie wordt beleden 3 maar, is het om de voortreflijkheid der Euangelieleer, en uit befef van het belang, het welk een mensch, een zondaar, heeft, om daar door God in Jefus Christus te kennen? Hoe veelen, die belijden, alleenlijk, om dat het fchande zijn zoude, het niet te doen; of om dat hun uitwendige ftaat in de waereld zulks ver- eischti  i PET. h vs. iab. 3? eïscht. Geen wonder, dat de een rasch zoo onkundig wordt, als te vooren,—een ander in zijne kennis berust1, — en een derde tot die dwaasheid, wordt vervoerd, dat hij, het geen hij, als Godlijk, verheven en zeker, beleden heeft, naderhand, veracht, dieper cverweeging onwaardig keurt, en, vervolgends, 'er eene eere in (lelt ongeloovig te zijn, en arn alles te twijfelen. Beklaagenswaardig mensch! Is men zoo ongelukkig niet, M. V.! heeft n en lust tot kennis en onderzoek van de dingen van het Euangelie; daar dit echter, zonder belangneeming van het hart, niets gelukkiger maakt, zoo wordt het voor ieder, de groote vraag: „ Ben ik wel inge- nomen — van harte ingenomen — met de aan„ gekondigde waarheid?- Stel ik 'er wezenlijk be„ lang in? Zoek ik mijn heil, langs dien weg, „ dien God mij laat prediken? Heb ik begeerte, „ om de verzoening en verlosfing, langs zoo meer, „ intezien, uit dankbaare liefde, en in gevoelige „ erkentenis, dat God zondaaren wil behouden? „ Is Christus, door lijden verheerlijkt, voor mij, „ om eeuwig behouden te worden, alles, en vin„ de ik lust, om, voor die verlosfing, God eeuwig „ te verheerlijken?" Het geen ik tot hier toe gezegd en gevraagd heb, M. V. ! moet immers befchaamen U, die zoo onverfchillig leeft omtrend uw eeuwig belang, en des ook, omtrend het Euangelie; U, die, kommerloos, in ongeloof aan Jefus Christus, voordgaat; U, die uwe zaligheid zoekt, in eenen anderen weg, dan het Euangelie ontdekt; U, die, fchoon door lust bevangen, om, in weetenfehappen en onderzoekingen C ' der  54 LEERREDE over der natuur, wijs en verftandig te zijn, U, bijna nooit, vindt opgewekt, tot eenig onderzoek van de verborgenheden van het heilrijk Euangelie. — Wel aan, laat U overreeden van uwe dwaasheid en ongeluk! De Engelen , die zalig konden zijn, al wisten zij niets van onze verlosfing, begeeren daar in intezien, verlustigen zich daar mede, en verheerlijken God; en gij, gij o mensch, fchoon gij, zonder kennis aan deeze verlosfing , moet verlooren gaan, zult onkundig, ongevoelig, ongeloovig blijven! Engelen verblijden zich over Gods genade in Christus, uit liefde tot de behoudenis van zondaaren , en gij , gij zult U ongelukkiger maaken , door verachting van de aangebodene genade! Welk eene fnoode ondankbaarheid aan God, die U, deeze verlosfing, door Jefus Christus, heeft geopenbaard ! — Wat zal het zijn , door onkunde verlooren te gaan! Hoe zult gij U, te laat, beklaagen, onverfchillig geweest te zijn! De eeuwigheid zal het U ontdekken, dat gij, het hoogst belang hadt, in de zaligheid door Jefus Christus; maar dan zal het, voor U, geen tijd meer zijn, om die dingen, tot uw heil, te leeren kennen. En wat dan? Wat zal U dan baaten, te wenfchen nog éénmaal het Euangelie te hooren? Hoe zult gij, de barmhartigheid en genade, hooren verheerlijken, indien dag, als gii, onder het inzien in de Godlijke rechtvaardigheid . wegzinkt in vertwiifeling, en wel met dit verwi't, van uw veröordeelend geweeten: ik gaa, door eigen fchuld, moedwillig, verlooren? Dan,  ï p E t. i: vs. 35 Dan, nog is het de aangenaame tijd, de dag der zaligheid — nog mag ik U opwekken en vermaanen in den Heerc. Onkundigen kunnen, den weg des heils, nog, leeren kennen, die wordt, nog, gepredikt en onderwezen. Aan ongeloovigen wordt de zaligheid in Jefus Christus, nog, verkondigd onbedachtzaamen worden, nog, ernftig, geroepen. Dat U dan de lust beving, om, de dingen der zaligheid, intezien, met een geheiligd verfland. Uw (laat is niet onherftelbaar, dit is uw voorrecht, boven de afgevallene Engelen: God zond zijnen Zoon, voor zondige menfchen — Jefus leed, aan het vervloekte kruis, voor vervloekte aardbewooners, en is verhoogd, als Zaligmaaker, om te geeven bekeering en leven — De H. Geest is in zijne gaaven voor menfchen, om wederhoorigen bij God te doen woonen. Draagt U, volgends dit getuigenis van het Euangelie, vrijmoedig op, aan de ontferming van God in Christus. Erkent de noodzaaklijkheid eener verlichte kennis, en zoekt die onder de van God verordende middelen. Laat U de genade bedienen door het Euangelie, en komt toch, naarflig, onder de öpenbaare bekendmaaking van de Godlijke wijsheid. Onderzoekt, wat God belooft in zijn woord, en handelt, naar zijn getuigenis, oprecht en getrouw, met U zeiven. Zoudt gij U nu dien raad niet laaten welgevallen? Hebt gij dan geene begeerte, om zalig te zijn, en, met de Engelen, God eeuwig te verheerlijken? C a Nir  36" LEERREDE over Nu God roept U tot heerlijkheid en deugd, eii het zal, tot blijdfchap, zijn, ook voor de heilige Engelen, dat gij U, van de dwaaling uwes wegs, tot den Heere, bekeert, en wijs wor«t voor de Eeuwigheid. Hebt gij M. V.! inzien gekregen in den weg der verzoening en zaligheid ; en is het uwe begeerte, om dien aanbiddelijken raad Gods goedtekepren, en oprechtlijk te gelooven. Welnu, daar toe wordt U het Euangelie verkondigd. Hebt gij verlichting van den H. Geest noodig? Hij, die aan de Engelen geeft naar hunne begeerte , zou die , aan U, zijn hemelsch onderwijs, weigeren? Neen, Ziet gij bedaardclijk den inhoud van 't Euangelie in — ziet tevens op Jefus en zijnen Geest — en twijfelt niet langer door ongeloof, maar geeft Göde de eere, en verblijdt de Engelen door uw geloof. Geloovig volk ! Volgt de Engelen na, zoekt meer van hel verlosfingswerk'te kennen- Schaamt U over verzuim van onderzoek. Verlustigt U in hét bepeinzen van de verborgenheden van het Euangelie, graaft dieper in de goudmijnen van Gods woord; nimmer zal U flof örttbreeken tot verwondering, want 'er is eene diepte van wijsheid, niet te peilen. Denkt: „ zou ik de En^ gelen niet navolgen ? Voor mij leed Jefus Chris„ tus aan het kruis - voor mij is Hij verheerlijkt." Het geduurig inzien van die dingen, zal uw geloof fterken, tegen de verleidingen van het ongeloof en der waereld-wijsheid. s De openbaare bediening van het Euangelie worde U,  i PET. I: vs. iab. 37 U, langs zoo meer, belangrijk, dewijl gij, daar door, in gemeenfchap met de Engelen , de veelvuldige wijsheid Gods, meer leert kennen: Staat bovenal naar het hemelsch onderwijs, fteeds biddende in den Geest met dankzegging. Wenfchen de Engelen Jefus meer verheerlijkt te zien; het zij ook uwe bede, dat Hij voorfpoedig rijde, in zijne heerlijkheid, op het woord der waarheid. Prijst Hem, en de verlosfing door Hem, aan. Gunnen U de Engelen, zoo hartlijk, üwgeluk,berustende daar in, dat God hunne natuurgenootenf heeft voorbijgegaan ; misgunt den Engelen hunnen verheven aanleg niet,> daar uwe zaligheid, in zekeren opzicht, verhevener zijn zal. Begeeren Engelen meer inzien tot verheerlijking van God; — dar. uwe overdenking over de verlosfing en over uwe behoudenis, ook daar in eindige; dat het aanbidden, danken en looven, over de genade van Jefus Christus, vermeerden:, en de^ Heiland den fmaad vergoede, Hem, in deeze dagen aangedaan ; het zal uw hemelwerk worden, maar hier moet gij het beginnen; blijft het gebrekkig! haast doet gij het, op eene volmaakte wijze, met de Engelen? neemt gij 'er, hier, in toe, boven anderen, gij zult het, boven ,1 ook zoo veel te heerlijker, doen. Verlangen de Engelen naar de toeneemende en volkomene volmaa'dng der Kérk', ftemt ook hier in met hun in. Laaien alle de beloften Gods U ten waarborg zijn, dat God, het werk der verlosfing, in zijne Kerk en in U, voleinden zal. Verlangt naa het één en ander in een geloovig en blij uitC £ zicht  S« LEER P. EDE over. zicht op uwen Jefus, die komen zal. Zullen uwe ocgen, de vervulling van veele dingen, hier niet aan» fchouwen , en is het, als of God, de belofte der volkomene zaligheid, vertraagt; acht deeze langmoedigheid Gods voor zaligheid; Hij wil niet, dateenigen verlooren gaan, en zoudt gij wel willen, dat 'er ééa verlooren ging, die nog moest toegebragt worden ? Verlangt dan , maar berustende, in het vertrouwen, dat God zijnen raad volbrengen zal; alleenlijk, zoekt meer, de beginzelen van volkomene zaligheid, te genieten, in eene zaligheid der ziele, door de vreugd in uwen verheerlijkten Verlosfer. En , om te befluiten, dit zij ter aanmoediging en vertroosting. Wordt de begeerte der Engelen fteeds vervuld, tot hunne blijdfehap en ter verheerlijking van God; gij ook, zult fteeds begeerende meer te kennen van de dingen, U door het Euangelie bediend, daar van meer ontdekken — fteeds verlangende 'er meer van te zien, 'er ook meer van aanfehouwen. Beleeft gij immer dagen van ftrijd en verdrukking ©m 't Euangelie, die zullen, mooglijk, voor de zaligheid der ziele, de beste zijn, zoo gij maar ziet op den verheerlijkten Jefus. Verheft zich immer, al wat wijs is in de waereld tegen Hem; ïieerscht 'er vleiende verleiding; en ziet gij veelen uwen Heer verloochenen; dat bedroeve U; maar ontmoedige niet. Als 'er vernieuwde opftand tegen God en zijnen Gezalfden is, is 'er, meer dan gewoone openbaaring van de heerlijkheid des Middelaars, te wachten. Al werd Jefus Christus, de gekruiste, dan, bijna voor allen, dwaasheid; gij en de weiai-  i PET. Ii vs. ia*1. 39 nigen met U, die in niets anders, dan in zijn kruis, roemen, verëenigt U te faamen en met de Engelen , om , den verheerlijkten Verlosfer, over zijn kruislijden, te meer, te verheffen. Zoo komt gij, hoe dwaas geacht op aarde, nader tot het hemelsch Jerufalem, de veele duizenden der Engelen en de Geesten der volmaakte rechtvaardigen. En wat is dit groot! haast komt gij In naauwer gemeen fchap met die allen , om met hen , meer onmiddelijk , te worden onderwezen, in het binnenfte heiligdom. In den hemel, zult gij, alle de geheimen der Godlijke wijsheid,kennen zonder blindheid, en 'er U in verlustigen zonder ftoornis. Ja! biij vooruitzicht qp dien dag, op welken gij, met verklaarde en onverderflijke oogen, uwen Jefus, zien zult , als Hij komt, om alles te volmaaken , de gantfche Kerk van alle de eeuwen inteleiden, in de beloofde en zoo lang verwachte erfenis, en zoo het Godsplan te voltooien! Dan zult gij, God in zijnen Zoon , volmaakt verheerlijkt zien, — alle wanorde, door de zonde, in deeze waereld van Gods aardrijk, veroorzaakt, volkomen herfteld — alle vijanden onder de voeten van uwen verheerlijkten Verlosfer — en alles aan Hem onderworpen. Dan zult gij Hem, die U heeft lief gehad, en U van uwe zonden gewasfchen heeft in zijn bloed, en die U gemaakt heeft tot Koningen en Priesters Gode en zijnen Vader (tf), roemen en belijden, met (a) Openb. I: 6.  4» LEERREDE over i PET. I: vs. i£b. met verheerlijkte tongen, als den God van volkc* mene zaligheid, en uwen eeuwigen Heer. Kent gij hier flegts ten deele de Godlijke wijsheid, magt, goedheid, genade, en trouw, in de verlosfing van zondaaren, en is 'er nu, nog veel voor U verborgen van Gods heerlijkheid in zijne fchikkingen, en wegen met de Kerk, ,en haare leden hier op aarde, dan, dan zal het geene ten deele was, volmaakt zijn, U al het donkere opgeklaard worden, en gij zult kennen, gelijk gij gekend zijt. Maar dan ook, zult gij meer verftaan, hoe het eeuwig voorneemen, dat God gemaakt heeft in Christus Jefus, afloopt, in de vervulling van dit zoo veel bevattend woord : ,, Wanneer aan Jefus Chris„ tus alle dingen zullen onderworpen zijn , dan „ zal ook, de Zoon zelve, onderworpen worden, „ dien, die Hem alle, dingen onderworpen heeft, „ op dat God zij alles in allen Ca)." De bruid zegge: Kom Heer Jefus! Ja, kom haas» ttfijk! - AMEN! (a) i Cor. XV: 28.