01 1093 5640 UB AMSTERDAM   HET WOORD des KRUISES DE KRACHT GODS TOT ZALIGHEID, ter BESCPIAAMING van de WIJSHEID DEEZER WAERELD, VOORGESTELD in eene LEERREDE over i COR. h vs. if—20. door H. H. VIE KVANT, uitgesproken b!j de aanvaarding van den euangeliedienst in de hervormde gemeente van Jesus Christus te AMSTERDAM, in de Nieuwe Kerk, den 6 Junij, 1792. Te AMSTERDAM, bij MARTINUS DE B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. En HENDRIK DIEDER.IKS, . In de Kalverftraat, tusfchen de Gaper- en Duifjensfteegen. MDCCXCVIII.  1KER.KELIJK GOEDGEKEURD*  LEERREDE OVER. i COR. I: vs. if—20. — om het Euangelie te verkondigen : niet met wijsheijt van voorden , op dat het kruijce Christi niet verijdelt en worde. Want het woort des kruijces is wel, den genen die verloren gaan, dwaasheijt; maar ons die behouden worden is hst een kracht Gods, Want daar is gefchreeven, lek zal de wijsheijt der wijze doen vergaan, ende het verftant der verjlandige fal ick te niete maken. Waar is de Wijfe? Waar is de Schriftgeleerde ? Waar is de onderzoeker defer eeuwe ? En heeft Godt de wijsheit defer werelt niet dwaas gemaackt? D oor de genade Gods in Christus Jelus, begin ik thands het heerlijk Euangelie-vverk, in de groot» fte Gemeente en de volkrijkfte Stad van mijn dierbaar Vaderland; — in eene ftad, waar in Wijsheid zoo wel als Koophandel haaren zetel heeft gevestigd; — in eenen tijd, waar in de waereld-wijsheid allerweeg arbeidt , om, onder den naam van het menschdom te verlichten, het Euangelie te berooven van die kracht en heerlijkheid, die het van Immanuels kruis en zoendood, ontleent. Ik vond mij daarom opgewekt, om, bij den aan» vang van mijnen dienst onder Ulieden , U en mij zei ven te herinneren aan den waaren aart der Eu» angelie-leer, en Gods verhevene oogmerken daarin, ter befchaaming van de wijsheid deezer waereld. Paulus vertoont ons baide deeze dingen in den afgeleezen tekst» G Hij  ?4 LEERREDE over. Hij had door het Euangelie, zijnen Heer, eene Gemeente gedicht, in het handeldrijvend en geleerd Corinthen. Wij leezen Cap. I: vs. 4—9, dat de Apostel veel goeds van de Gemeente had vernomen. 'Dan hij had tevens treurig bericht. De Gemeente werd door verdeeldheden en fcheuringen ontluisterd. De Apostel beftraft dit > als onbefiaanbaar met het Christendom vs. 12—17. Dan, in dat zelfde i7e vers komt hij tot iets anders , dat nog droeviger was. De leer van het kruis van Jefus Christus, zoo als Paulus die, eenvouwig, had voorgedraagen, was in minMchting gekomen bij veelen. De Griekfche Redenaars en Wijsgeeren ergerden zich daar aan; de Joodsgezinde leeraars werkten daar onder , maakten veelen van Paulus afkeerig, verweeten hem gebrek aan welfpreekendheid, en fchaamden zich , zoo veel van eenen gekruisten Mesfias, te fpreeken, waar van Paulus echter zijne hoofdzaak maakte. Apollos was na Paulus te Corinthen gekomen, en in welfpreekendheid meer bevallen ; ook dit gebruikte men tegen den Apostel. Veelen te Corinthen , mooglijk zelfs de vrienden van Paulus, wilden, dat hij zich wat meer fchikte naar den fmaak der verftandige waercld, en niet, zoo onbewimpeld, en zoo geduurig, fprak van'sHeilands kruis. Hier tegen verzet zich de Apostel van het I7e vs. tot Cap. 3. vs. 4; hij (telt de Waarde en de kracht van het Euangelie, zo men daar mede het kruis van Christus, op eene eenvouwige wijze, verkondigt, in het helderst licht. In mijnen tekst hoort gij hem zeggen , dat ver- aa-  i C O L I: vs. i7b—2o. S5 andering in zijne predikwijze, ftrijden zoude, niet den aart der Euangelie-leer, als eene leer der zaligheid — en met de godlijke oogmerken in de prediking dier leere, bekend door de voorzeggingen, en nu zichtbaar in de „ zegepraalende uitkomsten daar van in de waereld. ik zal I. Door eene korte verklaaring van den tekst doen hooren, hoe Paulus, overëenkomftig de oogmerken der Godlijke wijsheid, zich verpligt vond het Euangelie te prediken. II. Daar uit één en ander afleiden, toepaslijk op de Euangelieprediking in onzen tijd, en op het oogmerk van dit plegtig uur. I. Paulus zegt ons in den tekst — hoe hij het Euangelie moest verkondigen , en waarom hij dit zoo en niet anders mogte doen vs. i?h — dan breidt hij dit nader uit, en bekrachtigt zijn gezegde vs. 18—20. Paulus zegt, dat Christus hem gezonden had, om het Euangelie, — die blijmaar voor den Jood, dat Jefus is de Christus , — die vreugde tijding voor den Heiden, dat Jefus de eenige naam zij onder den Hemel om zalig te worden, — te verkondigen, openlijk aan de volken der waereld bekend te maaken, — niet met wijsheid van woorden, of gelijk 'er eigenlijk ftaat, in eene wijze rede. Wat bedoelt hij ? Wel beredend , overtuigend betoog ? Verre van daar: dat kan men, in de redevoeringen en fchriften van den Apostel , overal vinden. Is het dan de welfpreekendheid, hoedanige ook, G a die  8ö~ LEERREDE over die hij afkeurt ? Neen, hij waardeerde den arbeid van den welbefpraakten Apollos, als die nat gemaakt had, het geen hij geplant had: Wat dan? Wij zien het, uit het geen Paulus, ter verdediging van zijne prediking, vervalgends fchrijft. Van het volgende iS vs. tot het einde van dit Hoofdftuk ftelt de Apostel zijne prediking over tegen de diepzinnige redeneeringen, en de mensen»lijke geleerdheid, die de Wijsgeeren deezer eeuwe zoo zeer beminden, . In het tweede Hoofdftuk verdedigt hij de eenvouwige voordragt zijner leere , die niet was in uitneemendheid van woorden of van wijsheid. Paulus bedoelt derhalven door de -wijsheid der woorden in onzen tekst , voor eerst, de geliefkoosde geleerdheid van dien tijd , die meestal beftond- in diepzinnige redeneeringen , zoo over den aart der dingen , als over God en godlijke zaaken. Hij was niet gezonden , om het Euangelie te vereenigen met zulk eene menschlijke geleerdheid, om daar door te meer ingang voor hetzelve te maaken. Maar ook heeft de Apostel , ten tweeden , het oog op de welfpreekendheid, die, onder de Jooden en Grieken, zoq zeer begeerd werd. Deeze zoo hooggeroemde welfpreekendheid was indedaad, grootendeels, zeer valsch en daaröm te misprijzen. Het was den Sophist onder hen om 't even, wat hij voordroeg; hij beroemde zich op de kunst, om, door fraaije woorden en hoogvliegende uitdrukkingen, kwaade zaaken goed te maaken, en het volk en zelfs de rechters te leiden, waar men wilde. Onder de Jooden wist men door, ifc weet.  i C O R. I: vs. i?b— so. S? Weet niet welk gebrom van zwellende, diepe -mijftieke gezegdens inteneemen.' Zulk een manier van overtuigen had niets gemeens met de leer van het Euangelie. En wat de waare welfpreekendheid betrof; eene meer fierlijke voordragt , en zeggingskracht, vrij van allen windrigen zwier, konde al eens voordeel doen, gelijk Apollos 'er nut mede deede; eene Gemeente oordeelt zeer verkeerd , zo zrj van dezelve, bij de prediking van het Euangelie, waare overtuiging, of heilzaame kracht verwacht. Men mogedaar mede aandacht wekken , maar zij doet geene kracht op verftand of hart. En zeker, waar men daar van te veel verwacht, daar wordt het tijd, om welfpreekendheid met eenvouwigheid vanilijl, af te wisfelen, liever, dan de kunstlooze voordragt, voor- de regelen der welbefpraaktheid , over te geeven. En waarom ? De Apostel zal ons de reden zeggen: Op dat het kruis van Christus niet verijdeld worde. Paulus bedoelt door het kruis van Christus, 's Heilands dood aan het kruis , en wel zoo als daar in zijn lijden en gehoorzaamheid werd voltrokken; tevens denkt hij aan de oorzaaken, oogmerken en vruchten van dien bloedigen en vervloekten dood. Uit alles wat wij vervolgends van het kruis van Jefus gemeld vinden , en vooral uit de verklaaring van den Apostel , (*.) dat hij niet had voorgenomen , iet te weeten dan Christus en dien gekruist, kunnen wij opmaaken, dat hij den dood van Christus Ca) Cap. II. vs. 2. . G 3 *  LEERREDE over. tus aan het kruis aanmerkt , als het eenig middel ter behoudenis van den zondaar, en als den voornaamen inhoud van het Euangelie, waar op alles , wat hetzelve leert van de heerlijkheid des Middelaars, en van de zaligheid des zondaars door' Hem, gegrond is. Nu, het kruis van Christus, zoodanig befchouwd, Snoest nie,t ferijdeld worden, naar de kracht des woords, niet van deszelfs waarde, kracht en luister beroofd worden. Het is waar, als God het kruis zijns Zoons, als de wijsheid en de kracht, wil verheerlijken , zal duivels list nóch kracht, veel min eene menfchen tong, het weeren, onder wat dekzel het ook verkondigd wordt. Maar, gelijk de God deezer eeuwe de zinnen verblindt; zoo kan dat ook een prediker van het kruis , middelijk doen , zoo dat de Euangehehoorder van de kruisprediking geene wezenlijke vrucht trekke , en dezelve haare heerlijkheid en luister verlieze in het oog der menfchen. Laat ons opmerken. Is de Verlosfer , als geftorven aan het kruis, de eenige oorzaak van verzoening, teiligheid en zaligheid ; dan moet ook aandacht en hart, op het kruis van Jefus Christus , gevestigd zijn. Maar wat nu was middelijk meer gefchikt, te Corinthen, om de aandacht daar van af te leiden , dan een zwier van geleerdheid en welfpreekendheid , die zoo zeer begeerd , welligt aandacht en hart geheel voor zich zou inneemen, te meer als men zich aan het kruis van Jefus ergerde ? En wat moest hier van het gevolg zijn ? Immers , dat de Euangelieprediking op zijn best uitliep in eene voorbijgaande verwondering»  i C O R. I: vs. I7b~2°. 89 ring, en het kruis van Jefus wel in woorden, maar niet ia kracht ware. Daarenboven, door wijsheid van woorden, konde men het kruis van Christus berooven van zijnen luister. God heeft , op de prediking daar van, van zijne heerlijkheid gelegd. Hij wilde door de dwaasheid der prediking zalig maaken , die gelooven, en hier door de wijsheid befchaamen, die Hem niet gekend had. Schikte zich Paulus naar den Corintifchen fmaak, om het Euangelie te verkondigen , in wijsheid van woorden; in zoo verre zijne prediking dan nog vrucht deed, zou men immers, naar het oordeel over geleerdheid en welfpreekendheid, die kracht van het Euangelie, toefchrijven aan den redenaar, aan zijne geleerdheid of zeggingskracht. Jood en Griek zouden 's Heeren Apostelen, met hunne Wiisgeeren en Redenaaren , hebben gelijk gefteld, die door hunne tong, allen aan zich onderwierpen, en kreegen , wat zij begeerden. Maar het Euangelie moest niet zijn, in de wijsheid der menfchen, maar in de kracht Gods. Het moest over de wijsheid der waereld zegepraalen, en het geen van dm kruisdood van den Verlosfer gepredikt werd, moest openbaar worden, de ziel van het Euangelie, en de wijsheid en de kracht Gods te zijn. Dat dit het godlijk oogmerk ware, waar tegen het verkondigen van 1 Euangelie in wijsheid van woorden zoude inloopen, wordt door den Apostel nader uitgebreid en bekrachtigd, ook in het ovense van mijnen tekst. Het woord des kruifes was de kracht Gods tot G 4 z%'  £o LEERREDE over zaligheid, dit mogt derhalven noch verzwcegefl noch bedekt worden. De Apostel draagt de waarde en kracht der kruisIeere voor, zoo, dat hij tevens eene bedenking wegneemt. Men dacht, dat Paulus voor veelen niet zoo Vruchtloos zoude prediken, zo hij minder fprak van het kruis van Jefus ; dan dit mogt hij niet doen, op dat het kruis van Christus niet verijdeld werd. Want het woord des kruifes is wel den gee* tien, die verboren gaan, dwaasheid, maar ons, die behouden worden, is het eene kracht Gods. vs. 18. Ja, zeer onderfcheiden was de uitkomst van 's Apostels prediking. Het woord of de leer , de rede van het kruis, was dwaasheid. Het geheele Euangelie kan met reden de leer des kruifes genaamd worden, wijl alles, wat door het Euangelie wordt verkondigd, daar op wordt gebouwd, of daar mede wordt verëenigd, om het Euangelie eene leer en eene kracht Gods tot zaligheid te doen zijn. Evenwel fchijnt mij toe , dat het woord des kruifes hier bepaaldelijk ziet, .op de leer van den Verzoenenden kruisdood des Verlosfers. Niet alles, wat door het Euangelie werd verkondigd, maar het kruis van Christus, was het dwaaze in de prediking, waar aan men zich ergerde , zoo dat het prediken geen ander gevolg had, dan dat veelen, de leer der zaligheid, die de Apostelen verkondigden, als dwaas en verachtlijk, behandelden. Aan den Jood , die eenen luisterrijken Mesfiss wachtte , was een gekruiste Christus, zijne diepe vernedering en de vloek des kruifes eene ergernis, en  i C O R. I: vs. 20. 9* en liet geloof aan eenen opgehangenen was hem aanftootlijk. Bij den Heiden was wel- de leeraar van wijsheid en deugd niet verachtlijk, die, voor zijne leer, min of meer fchandlijk, ffierf; maar een Zoon der Godheid aan het kruis , en dat de oorzaak eener eeuwige zaligheid , dit kon geen wijsgeerig hoofd verduwen. En hoe moest het geloof aan eenen gekruisten tot zaligheid verachtlijk zijn, bij ieder hart, dat, hoe laag gezonken door de zonde , echter in de verzoening met God en de zelfsverbetering, zich wil verheffen, om, uit den aangebooren aart, door het werk der wet , zich zeiven te behouden. Paulus geeft het toe, dat zijne prediking veelen zoo aanftootlijk ware, het woord des kruifes is wel -dwaasheid ; maar wat ftond 'er tegen over ? Het was' anderen eene kracht Gods, dat is, een zeer gepast middel, van het welk de Godlijke kracht zich bediende, en waar door die zich verheerlijkte. Waar toe ? De Apostel zegt het vollediger Rom. h 16. het Euangelie is eene kracht Gods tot zaligheid. Hier zegt hij derhalven , dat de leer van het kruis in het Euangelie het voornaame ware , het geen tot zaligheid van zondaaren gebruikt werd. Trouwens , dit woord des kruifes leerde den waarachtigen kennen in zijne vleklooze volkomenheden, vooral in zijne rechtvaardigheid, verëenigd met barmhartigheid; — het kondigde de volkomenfte verzoening aan , om 's Heilands algenoegzaame heilverdienflen , uit loutere genade — het had alle drangredenen in zich , om , door het liefderijkst geweld, den zondaar voor God te doen G 5 buk-  94 LEERREDE over bukken in gehoorzaamheid des geloofs , en hem te verbinden aan de voorfchriften van 's Heeren wil — het ftelde het leven en de onverderflijkheid in het licht, en leeverde gronden op, waar in men kon ftaan en roemen in de hope der heerlijkheid Gods. Het is waar, hoe voldoende in dit alles de kruisleer ware , zij deed geene uitwerking zonder de godlijke kracht; maar deeze bediende zich echter van dezelve, als een gepast middel , om den zondaar, op eene redelijke wijze, te verlichten, te verbeteren, en te zaligen. De Geest van God verlichtte het verltand in de kennis van God en zijnen wil'; ruimde alle voor©ordeelen en vleeschlijke bedenkingen van Jood en Heiden weg, zoo dat zij eenvouwig aannamen het woord des kruifes; bekeerde daar door het hart van de zonden en de waereld tot God , en deelde overvloedige vertroosting mede door de hope der heerlijkheid. Zoo was het woord des kruifes veelen eene kracht Gods; leest het vs. 4-9. Van daar, dat zulken een geheel ander oordeel velden over de leer des kruifes , de zaligende kracht daar van erkenden, en 'er de Godlijke wijsheid in eerbiedigden. Was dit zoo; zou dan Paulus nu gaan prediken in wijsheid van woorden ? zijne prediking had immers goede gevolgen. Of zou hij dit doen ten gevalle van hun , wien dezelve dwaasheid was ? Maar die trokken , nu reeds , hunne aandacht af van Jefus kruis , veel meer zou het dan geheel uit het oog geraaken, als men, oor en hart, nog aan iets anders boeide, dat zdo zeer geliefkoosd was; cn  i C O R. ï: vs. 17b—sic 93 en zou dit niet middelijk oorzaak kunnen zijn, dat het Euangelie zijne vrucht miste bij anderen? God bedient zich toch van gepaste middelen, fchoon zijn Geest, verftand en hart, krachtdaadig bewerkt. Maar de Apostel zegt hier nog iets meer, door de befchrijving van hun, wien het dwaasheid was, als die verhoren gaan, en van hun , wien het de kracht Gods was, als ons die behouden worden.^ Paulus gebruikt meermaalen deeze omfchnjving, als hij, tegen zijne partij handelt, over de vruchtloosheid der Euangelieprediking bij veelen. £M ik wel, dan Helde Paulus zich voor, als hij op de uitkomst zijner prediking zag, dat niet allen, wien het Euangelie werd verkondigd, het zouden aanneemen ter zaligheid , maar veelen in ongeloof het zouden verwerpen, en verlooren gaan; dan dat God, naar zijn welbehaagen, aan anderen, zijne kracht verheerlijken zoude, zoo dat zij geloofden ter behoudenis. Niemand moest zich dus veroorloven, in de Euangelieprediking, alles naar den fmaak te fchikken, om meer nut te doen, even als of hij het in zijne handen had , daar door aan het Euangelie kracht te geeven. Neen, hier hing alles af van de kracht Gods; wanneer de Apostelen getrouw bleeven aan den gegeeyen last, in het prediken van het kruis van Christus , dan moesten zij de uitkomst, Gode en zijne kracht, aanbeveelen, weetende, dat het voorneemen Gods naar de verkiezing vast bleeve, en 'er zoo veelen gelooven zouden, als 'er verordineerd waren ten eeuwigen leven Het moest derhalven den Apostel genoeg zijn,  P4 LEERREDE- over zijn, dat God, ook in het geloof der Cosintheren, getuigenis gegeeven had aan het woord des kruifes, zoo als hij het gepredikt had. Dan had God, ook hier, aan de kinderkens geopenbaard, dat Hij voor den wijzen en verftandigen verborgen had ; alzoo was Gods welbehaagen voor Hem (70, waar in een Apostel, in navolging van zijnen grooten Heer, dankend moest berusten. Daarenboven , was de leer des kruifes zoo een gepast als genoegzaam middel , voor een verftand en hart, dat door 'sHeeren Geest bewerkt werd; die dan te verbergen of te verdonkeren door inmengzelen van geliefkoosde geleerdheid en welfpreekendheid , was geheel ftrijdig met den waaren aart der EuangeJieleer , die hield op eene verkondiging van verzoening en zaligheid te zijn, als het woord des kruifes daar uit werd weggenomen, zij was dit alleen door dit woord, en dit derhalven de ziel van het geheele Euangelie, als eene verkon* diging van genade en zaligheid. Zoo hebt gij gehoord , M. H.! hoe Paulus ons hier, deleer van 't Euangelie, leert kennen in haaren waaren aart, en hoe God daar door, veelen behoudt , terwijl de wijsheid der waereld die leer dwaasheid acht, tot haar eigen verderf. En dit alles, Czoo moet men het bij de uitkomst befchouwen,) was'naar Gods heilig wijs ontwerp; Hij wilde zondaaren behouden in eenen weg , die de menschlijke wijsheid niet kon vinden, en waar aan de vleeschlijke wijsheid zich ergert. Hij wilde men» (i^Luk. Xï ai.  i C O R. I: vs, i?b-20. 95 ïiïenfcnen tot zaligheid verlichten en verbeteren, door eene leer, en door eene zoodanige prediking daar van in de waereld, door welke beiden, de ijdelheid en verblinding van de wijsheid deezer waereld, openlijk werd ten toon gefteld. Hier bij bepaalt ons Paulus nader, in het overige van onzen tekst. Hij toont ons dit groot godlijk oogmerk aan — «» in de Godfpraaken aan de oude kerk vs. 19. en in de vervulling daar van door de zegepraal van de leer des kruifes, vs. 20. Wat is 'er in de aloude profetie? 'er is gefchreeven: (gij leest het Jef. XXIX: 14O /* zal de wijsheid der wijzen doen vergum , en het verftand der verftandigen zal ik te niete maaken. Zeer kort van deeze Godfpraak. - Wat zou God doen? en wanneer zou Hij het doen? Wat zou de Heer doen? Eén vers voorwaards bij Tefaia, zien wij dat God het Joodendom zoo zwaar bedreigd had, om dat het Hem zoo huichelachtig diende. De wijzen en verftandigen moeten dan zoo zeer geene Staatkundigen, als zoodanig, maar moeten voornaamlijk Godgeleerden zijn, die de oorzaak waren van dien uiterlijken fleur en menfchendienst, met welken het volk, den Heer, verbitterde. Het geen hier dan bedreigd wordt, ziet op hunne wijsheid en verftand in godsdienstige zaaken. God zou de wijzen de geleerden, de verftandigen de mannen van doorzicht en beleid , ten toon ftellen, door hunne wijsheid in het ftuk van den Godsdienst, te dojn vergaan, zoo dat hunne dwaasheid daar in openlijk bleek, en door hun verftand te. ver-  96* LEERREDE over verbergen of te niet te tnaaken , door hen verder te verdwaazen en te verblinden; en zoo te toonen, niet alleen , hoe verkeerd en ontoereikend , maar ook hoe verblindend en verhardend, hunne wijsheid en verftand waren. Trouwens alle gezichten zouden door hen bij het volk , maar ook voor hun ze'ven , worden als de woorden eenes verzegelden hoeks, het welk men geeft aan eenen die'kezen kan, zeggende: Leest'doch dit; en hij zei'de: Ik en kan het niet, want het is verzegeld. Of men geeft het boek aan eenen die- niet kezen en kan, zeggende: Leest doch dit; en hij zeide: ik en kan niet kezen. vs. 10—12. En wat zou God daar toe doen ? Niets anders., dan deeze wijzen en verftandigen ook onder alles , wat zij van het ontwerp der Godlijke wijdheid verneemen zouden , aan zich zeiven overlaaten. Maar wanneer zou God dit doen? DeGodfpraak vertoont ons het Joodfche volk te rug gebragt van de afgoderijen , maar nu tot eenen fleur en raenfchendienst verleid, door hunne blinde leidslieden, zoo dat zij, de wijze oogmerken van hunnen Godsdienst, niet begreepen. En ziet daar eene teekening van het Joodendom vóór en in Mesfias tijd, waarom wij, als mede om de aanhaalingen in het N. T., de Godfpraak, op den tijd van de prediking van het Euangelie der vervulling, toepasfen. Paulus beroept zich dan op deeze Godfpraak, om te doen zien, wat 'er in den eeuwigen en wijzen raad der Godheid lag, ten aanzien van de waexeld-wijzen. Elk Joodsgezinde te Corinthen mogt wel opmerken , dat God, alle eigene wijsheid en ver-  i C O R. I: vs. i?b-2c. 9? vernuft in den Godsdienst, ook bij hen, die boven andere volken , Gods geopenbaarde wijsheid hadden , ten toon zou ftellen, zoo dat het duidhjk bleek, hoe verblindend die waren, daar zij de wijsheid Gods verdonkerden. Maar zoo bleek dan tevens, dat God als dan den wijzen verbergen zou, dat Hij den kinderkens openbaarde, zoo dat het woord, het welk geenen dwaasheid was, deezen de kracht Gods zijn zoude. Genoeg van de Godfpraak; laat ons haare vervulling hooren. Waar is de wijzen ? waar is de Schriftgeleerden ? waar is de onderzoeker deezer eenwe? Heeft God de wijsheid deezer waereld niet dwaas gemaakt? Zoo roept de Apostel uit. Ik zal mij niet ophouden , met het geen de geleerdheid al voordbragt over deezen uitroep. Zeer aanneemlijk fchijnt het, dat de Wijzen hier de Wijsgeeren der Heidenen - de Schriftgeleerden de wetverklaarders onder de Jooden — en de Ohderzoekers deezer eeuwe, die hoogvliegende Redenaars onder beide de Volken zijn ; deezer eeuwe is hier: deezer wijze en verlichte eeuwe. Als de Apostel deezen oproept Waar is enz.? zoo daagt hij deeze mannen uit, of hij blaast over hen de zegepraal. In heiligen ijver bejuicht hij de overwinning van het woord des kruifes over de g«r leerdheid en welfpreekendheid der waereld, en den verlooren flag van de beroemdfte Wijsgeeren en Redenaaren, tegen welken zij geringe, ongeletterde, onaanzienlijke Apostelen ten flrijde waren uitgetrokken. . Hij ziet hen op de vlugt. geflaagen en juicht: Tri-  93 LEERREDE over „ Triumph! Waar zijn die hooge verftanden en die geroemde Redevoerers, die aller oor en hart aan zich trokken? Wat hebben zij ter verlich» „ ting, verbetering en zaliging van zondige en ver„ dorvene flervelingen ten voorfchijn gebragt en „ uitgericht ? Wat vermogten zij tegen ons ? Is „ niet alles verlooren ? Heeft God de wijsheid deezer „ waereld niet dwaas gemaakt?" De waereld is hier of de verftandige waereld, of het menschdom-van dien tijd voorzien met de ontwerpen der wijsheid van de Wijsgeeren en Schriftgeleerden , aan hun voorgedraageu met al den zwier van de welfpreekendheid. van dien tijd , „ Is niet de wijsheid dee„ zer waereld, alle geleerdheid en welfpreekendheid „ dwaas gemaakt ? Is zij niet bevonden ontoerei„ kend, ja verblindend, dwaasheid en verdwaazend „ te zijn. Heeft God die wijsheid niet dwaas ge,, maakt, zoo door het geen wij Apostelen van „ Jefus voordraagen met het Euangelie, om men« „ fchen te zaligen , als door de kracht en uitwer„ king, die Hij gaf aan onze eenvouwige predi„ king onder de menfchen ën in da waereld?" Ja dat heeft God gedaan — hier op een weinig gepeinst ! . God heeft het onwaare het ontoereikende en dus het dwaaze van de waereld-wijsheid, in het ftuk van Godsdienst en zaligheid openlijk ten toon gefield door het woord des kruifes. De waereld was , door navorfching en onder vinding van zoo veele eeuwen wijs geworden in allerlei weetenfchappen. Befchaafde Heidenen brag%sn eenige fchoone denkbeelden van de Godheid voord,  i C O Pv. Is vs. if—zói £$ Voord, en fpraken zeer verheven van de godlijke Volkomenheden. Maar hoe werd hunne onkunde aan den waaren God, den eenigen Albeftuurder — en de onzekerheid, ja de ongerijmdheid eu het verwarde van hunne denkbeelden , over de zoo jioodige bevrediging met de Godheid — de herltelling van het groot en algemeen bederf — en het toekomend leven, aan den dag gelegd, door de leer van Jefus Christus den gekruisten ! Hoe b!eek de dwaasheid hunner lamenftelzels i toen de Apostelen, door deeze leer, den éénen waaien God, ontdekten — de oorzaaken, bronnen en groothei.1 van het zedelijk bederf aauweezen — een middel ter verzoening opgaven, waar bij de godlijke gerechtigheid niets overgaf bij den heerlijkfteii luis er der genade - eene zedenleer predikten, die" menfchen niet de godlijke natuur kon veradelen — drangredenen tot deugd opleverden, die, in de vijandigfte harten, liefde tot God, verwekken kon>Jen — een krachtdaadig hulpmiddel aanbooden om het verderf te overwinnen — en eene leer van zalige onfterflijkheid voordroegen, die den mensch, op> de zekerfte gronden, hope gaf, dat zijn verderflijk vleesch, boven aÜe fterflijkheid verheven, met deri verhemelden geest zou worden herëenigd, en hier! door zijne zaligheid opgevoerd tot eenen zoo hoogen en verheven ftand, waar aan geen Wijsgeer" iii de waereld immer had gedacht! En hoe werden de Jood'fche Wijzen befchaarridi Zil die deeden hopen op eenen heerlijken Mesfiasj tenen aardfchen Waereldregeerder eu Vei'lösfer ït fcS  ioo LEERREDE over en eene gerechtigheid uit de werken leerde, die de genade Gods te niet deed! Hoe werd hunne wijsheid dwaas gemaakt, toen de kruisleer, den nedrigfïen Verlosfer, aanwees, die in zijnen dood een vloek geworden is, en geheel de waereld aankondigde, dat, uit de werken der wet, geen vleesch zou gerechtvaardigd worden voor God! Zoo heeft God de wijsheid deezer waereld dwaas gemaakt, door de leer des kruifes. Ja maar ook zichtbaar deed Hij dit, door de krachtige uitwerking van de prediking der Apostelen, daar de wijsheid der waereld zoo veele vruchtlooze, ja verergerende poogingen had aangewend. Of wat heeft de waereldwijsheid, niettegenftaande veele befchaafde begrippen onder de Wijsgeeren, wat heeft zij, ter waare verlichting en verbetering van het menschdom , geduurende zoo veele eeuwen, uitgericht ? Niets ter waereld. Tot den tijd der Apostelen zag men het heelal bevolkt met verfierde Goden ——■ de godsdienftige verëeringen onder de volken, die de leermeesters van het menschdom waren , waren een famenweefzel van woeste wreedheid , ongebondene godloosheid, en dartele brooddronkenheid. Men zag de altaaren rooken van onnozel menfchenbloed ; de tempelen werden aan meer dan beestachtige onkuischheid toegewijd; de heilige eed was krachtloos; en de burgermoord, die van kant maak« te, wat maar in den weg ftond, nam hand over hand toe. Zoo  i C O R. i: vs. i?b_ao. 'iot Zoo ftond het in de Heidenfche waereld; terwijl de eerdienst van den waaren God onder de Jooden '0 door de waanwijsheid der Schriftgeleerden, was veranderd in huichelachtigen fléurdienst, waar in men, uitwendige gehoorzaamheid, den heiligeri God, ten ftrengften aanreekende, ten zelfden tijde, als men Hem, geheel het hart, onttrok, Maar cvat werkte de eenvouwige kruisprediking uit? Duizenden Jooden, van de waanwijsheid hunner leeraaren overtuigd , knielden eerbiedig neder Voor den opgehangenen Nazarener , als voor hunnen Vorst en Zaligmaaker — Waar Jefus kruis zich buiten Paleftijn vertoont, werpt het altaareri om, eri maakt de afgodstempelen ledig — de ééne, eeuwige, almagtigë, genadige, barmhartige God, de Vader van Jefus Christus, wordt, als de waare God, alleen geëerbiedigd — de ongetemdfte Barbaaren onderwerpen zich in geloof aan Immanuël, laatea hart en wandel beftuuren door zijne leer , en dé waereld wordt gereinigd van haare woestheid , ondeugd en onreinheid. Welk eene zegepraal voor het kruis van Jefus! Zegepraal, te grooter en te heerlijker, als gij bedenkt, wie hier optreeden met de leer van Jefus, óm de Wijzen , Schriftgeleerden en Onderzoekers deezer eeuwe te befchaamen. Het zijn de geringe , behoeftige, ongeletterde Galileërs. Zoo waren zij op één naa allen. Niemand hunner was toegerust met èenig wapen van geweld. Niemand hunner verblindde het verftand door den fchitterenden glans van aanzien en van rijkdommen. Niemand hunner Ha be-  ïoa LEERREDE over betoverde door ftoute trekken en geestige wendingen van geliefkoosde welfpreekendheid. Niemand hunner werkte op de gemoederen met de belofte van aardsch vermogen en grootheid. Niemand hunner genoot befcherming bij eenige waereldmagt, zelfs onder de woedendfte razernijen der vervolgzucht. En evenwel zulke predikers onderwerpen zich — hoe veele duizenden uit alle de waereld volken: niettegenftaande het dreigend zwaard der Overheden — het verblindend vermogen der Priesteren — de ftoute hoogmoed der Wijsgeeren — en de onbezonnene driften des Volks zich verëenigen tegen Jefus Euangelie ; evenwel wordt de (landaard van 't kruis allerwegen in 't alöud Griekenland, en in 't waerelddwingend Rome geplant, en de grootfte verandering onder de Natiën des aardbodems te weeg gebragt. Zoo blijkt het woord des kruifes de kracht Gods te zijn , daar de wijsheid der waereld zoo krachtloos was. » Maar deeze werd ook als' verblindend en verdwazend ten toon gefteld, daar het zelfde Euangelie, den wijzen der waereld, dwaasheid was, daar het hun die het geloofden, de kracht Gods was. Door de eigene wijsheid bleef den Wijzen, den Schriftgeleerden , den Gnderzoeker deezer eeuwe , Gods veelvuldige wijsheid bedekt, die ook hun was aangekondigd. Onëdelen en dwaazen daartegen , erkennen den Verlosfer, dien Gods liefde fehonk. Hun hart wordt getroost, hun zin, hunne neigingen verbeterd, hun gedrag geheiligd, men hoort hen vrolijk roemen in God  i C O R. I: vs. i?b- 20. 103 God en in de heerlijkheid. Onder al het lijden der verdrukkingen zingt men van de liefde Gods, waar van niets in de waereld fcheiden zal. Wie zijn dan na de gelukkigfte, de wijste, de beste ftervelingen op aarde? Dat hier Wijzen , Schriftgeleerden en Onderzoekers deezer eeuwe wijken, voor eenvouwige geloovigen aan Jefus kruis! Verblind en verdwaasd gaat de Heidenfche Wijsgeer en de Joodfche Hoogleeraar daar heen ; terwijl de onkundigften onder de Vervelingen worden wijs gemaakt tot zaligheid. Heeft dan God, de wijsheid der waereld, niet dwaas gemaakt ? Genoeg, M. H.I zoo zag men Jefaia's Godfpraak vervuld, en zoo was nu het Godlijk oogmerk, ten aanzien der waereld-wijsheid, door voorzegging en vervulling, bekend. Mogt men die dan wel te hulp roepen in de Euangelieprediking, ten gevalle der verftandigen ? Men zag immers , dat zij had verblind, en haare vereeniging met de godlijke wijsheid, de Jooden, had verdwaasd. Geleerdheid en welfpreekendheid zouden dan krachtloos bevonden worden ; of anders, de verdwaazing der waereld-wijsheid, voor het oog der menfchen, verbergen. Paulus reekent zich des verpligt, het Euangelie, hoe ook de wijsheid der waereld denkt, en wat zij eiscbt, te verkondigen, niet met wijsheid van woorden , op dat het kruis van Christus niet verijdeld worde. Ziet daar, wat Paulus van den aart der Euangeliep?ediking, Gods heerlijke oogmerken daarin, en H 3 haa-  ioi LEE Pv REDE over. haare zegepraal in de waereld , fchrijft, ter verde? ding zijner prediking. II. Het wordt tijd, één en ander, meer toepaslijk 'te maaken, op onzen tijd, en voor het oogmerk van dit plegtig uur. Wel aan: laat ik u, volgends den tekst, den waaren aart en de verhevene oogmerken van dat Euangeliewerk leeren kennen, tot 't welk God, ook nu nog, zijne knechten zendt. Alleenlijk gelieven M. H. onder het oog te houden, dat het geen ik toonen zal de pligt te zijn van eenen echtenEuangelieprediker, ik dat verklaare, onder nedrig opzien tot Jefus Christus mijnen Heer, ook mijn toeleg onder U te zullen zijn. Ziet daar eene eerfte aanmerking: ,, Wat wij ook, „ aan menfchen, door 't Euangelie verkondigen, het kruis van Jefus Christus moet de voornaame ,, inhoud onzer prediking zijn, zo wij anders zon„ daars willen behouden." Paulus predikt een Euangelie, dat het woord des kruifes was, en, als zoodanig, door 's Heeren kracht, gebruikt werd , ter behoudenis van verloorene menfchen. Veel is 'er, door het eeuwig Euangelie te verkondigen. Door hetzelve leeren wij; den Waarachtigen kennen, zoo als de verdorven mensch Hem nim« mer, buiten dit Euangelie, kan leeren kennen. Er zijn in de genadeleer veele verborgenheden, zonder welken de weg der zaligheid niet kan gekend worden. Veel is 'er vooral te zeggen van den eeuwig gezegenden Verlosfer; en alles zeker, ^at betrekking heeft tot de waardigheid van zijn, ver-  i C O R. I: vs. l?b—20. 105 verheven perzoon, zijne lotgevallen in lijden, gehoorzaamheid en dood, zijn magt en heerlijkheid, zijne middelaarsbediening en werk op aarde en in den hemel, dat alles mogen wij, als de voornaamfte hoofdwaarheden van het Euangelie, aanmerken , die, geduurig moeten voorgehouden worden , zo men, door 't Euangelie, zondaars wijs wil maken tot zaligheid. Maar wat moet, uit 'sHeilands lotgevallen , en de waarheden van het Euangelie, ten grondflag van alles gelegd, en, eerst en meest , voorgedraagen worden ? Hier in is de Euangelieprediking in de waereld thands vooral zeer onderfcheiden. Men verkondigt Jefus Christus in zijne onbefmette heiligheid en onwankelbaar vertrouwen, als het luisterrijkst voorbeeld van volftandige deugd en lijdzaame onderwerping, het welk immer de waereld gaf. Men predikt 'sHeilands opftanding en heerlijkheid, als de waarborg van 't heerlijk onverderflijk leven voor allen, die in hem gelooven, dat is dan: naar zijn voorfchrift en voorbeeld wandelen. En ziet daar een Euangelie , waar in alles op de heiligheid en de heerlijkheid van den Zaligmaaker is gegrond. Maar kan men, zoo predikende, zeggen, dat het woord des kruifes de kracht Gods is ? Zou, volgends dit Euangelieftelzel, Jefus niet tot zaligheid kunnen zijn , al was hij niet gekruist? Zou men althands, om allen alles te zijn, niet minder mogen fpreeken van 'sHeilands kruis, dan Paulus zich verpligt reekende, onveranderlijk, te blijven doen? H ♦  lol? LEERREDE o v b, r Zo wij Paulus willen volgen, zal 'sHeilands li|^ den en dood, zijn kruis, waar aan de waereld zich (leeds ergerde , vóóraan moeten itaan onder alle zijne lotgevallen, en de verzoening met God, en. de vergeeving der zonden door zijn bloed ten grondflag moeten gelegd worden van alle de waarheden en beloften van het heilrijk Euangelie; zoo dat alles, uit de leer des kruifes, afgeleid of daar mede ten naauwften verëenigd worde. Trouwens , zonder Jefus kruis in dier voege te prediken , zal men , ten aanzien van 't oogmerk onzer prediking, min gelukkig flaagen. Wij moeten de vergeeving der zonden prediken in den naam van Jefus, en menfchen beweegen tot het geloof in Hem, Gods Zoon, Wij moeten den zondaar verzekeren van Gods ontferming, liefde en genade. Maar welk eene zekerheid geeft het Euangelie van de Godlijke barmhartigheid — zekerheid, die ontbrak in alle de farnenftelfels der Wijsgeeren OVer 's menfchen geluk ? Het Euangelie kent hier geenen anderen grond, dan dat God in Christus de waereld was verzoenende met zich zeiven; datdie geene zonde kende, tot zonde gemaakt is, op dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem; (a dat Hij voor de zonden heeft geleeden, Hij rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, op dat Hij pns tot God zou brenger*, (b) Zoo dan, wie, uit as Heeren naom , wil bidden : laat u met God ver^ zoenen, moet het kruis van Christus prediken. Wij moeten met het Euangelie arbeiden aan de heb <<0 2- fift V? ig en *U (ft) i f(t. III: 18*  i C O R. I: vs. I7b—20. lo? heiliging van verdorvene harten, wier bedenken vijandfchap is tegen God. Maar wat daar toe te prediken? Men verkondige de liefdewet, men dreige den vloek , men teekene het beminlijkst deugdenbeeld van Jefus , men beloove de onfterflijkheid en heerlijkheid, die Jefus, na zoo veele beproevingen , heeft wkreegen; zal dat genoegzaam zijn ? Ach, M. H. I het afkeerig hart wordt, onder 't voorlid van pligt en vloek, door angst en vreeze, afkeeriger, en onder het roerendfte voordel van 's Heilands voorbeeld , en een toekomend geluk, door gevoel 'van onvermogen, moedloos en wanhopend. Maar men predike bij dit alles Jefus Christus den gekruisten. Welke edele drangredenen kan men ontkenen, uit Gods onbegrensde liefde , gadelooze barmhartigheid en onkreukbare heiligheid, om liefde' met ontzag en eerbied jegens God te wekken , en, onder de medewerking van 'sHeeren Geest, de overheerfchende kracht der vijandfchap tegen God , te breeken. In Immanuëls kruis liggen immers beweegredenen voor menfchen, om God te vreezen in tedere dankbaarheid, waar mede de Engelen Gods niet kunnen worden opgewekt. Maar nog; wat zullen de edelfte en tederfte beweegredenen baaten, zo een Euangelieprediker niet kan aanwijzen, hoe alle beletzelen, die de tederfte gezindheid om voor God te keven aantreft, kunnen worden weggenomen ? Dan men predike het kruis van Christus, waar aan Hij, door zijnen dood , den heiligenden Geest verwierf, en de oude mensch der zonde is gedood, zoo zal men, eenen gebaanden weg, aanwijzen, langs weken men, zonH 5 te  vo8 LEERREDE over der iets te vermogen, alles vermag door Christus die kracht geeft. 1 Eindelijk, wij moeten, met het Euangelie, 'sHeeren Volk troosten , met de belofte van een volkomen heil ? Wij moeten dus den verheerlijkten Verlosfer prediken. Maar zal dit genoeg zijn om met Paulus te verzekeren : gij zijt met hem opgewekt en gezet in den hemel? («) Wat verzekert ons, dat de Middelaar , niet maar voor zich zeiven , maar voor de zijnen, verheerlijkt is? Het Euangelie van 't kruis verzekert ons, dat God , veele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den overften Leidsman der Zaligheid, door lijden, moest heiligen , (F) dat Jefus Christus, door zijnen dood, te niet gedaan heeft, die de magt des doods had, CV) en dat Hij geheiligd zijnde , de oorzaak der eeuwige zaligheid is geworden. 00 Die in de hope der heerlijkheid zal roemen , moet dan roemen in het kruis van Jefus Christus. Genoeg gezegt, hoe het. kruis van Jefus Christus het voornaamfte zijn moet van onze Euangelieprediking. Is dat zoo ? ,, Men moet dan , even gelijk Pau„ lus, in de verkondiging van dat Euangelie, zor„ gen, dat noch door eene verandering, noch door .,, eenig inmengzel , het kruis van Jefus Christus verijdeld worde." Ziet daar eene tweede aanmerking. De wijsheid der waereld fchreef, van tijd tot tijd, voor, 00 Efef. II: 6. (£) Hehr. II: io. (c) Rébr. II: 14, (4) Uebr. V: 9,  i C O R. I: vs. 17'°—co. 109 voor, hoe het Euangelie duidelijker te maakert voor den gemeen en, en meer fmaaklijk aan den verftandigen man. Maar kunnen wij haar ten wille zijn , zonder verijdeling van Jefus kruis ? Laat ons hoorenl Zullen wij het Euangelie tot zulke weinige en duidelijke (lukken bepaalen, die voor 't menschlijk verftand van alle tijden bevatlijk en ligt aanneemlijk zijn, maar alles verbergen, waar aan 't vleeschlijk vernuft zich ftooten kan? Maar dan zullen wij tevens ophouden, het Euangelie van Jefus en zijne Apostelen, te prediken, dat zoo veelen ergernis en dwaasheid was ; en wij zullen , ten gevalle van blindheid en ongeloof, de geheele verzoeningsleer, de ziel van 't Euangelie, moeten overgeeven. Zullen wij de verborgenheden verzwijgen , om dat de menschlijke reden die niet kan achterhaalen? Maar dan zullen wij 't Euangelie, van deszelfs kracht en heerlijkheid, berooven, daar die geloofsverborgenheden , in de kruisleer, niet maar, voorwerpen van befpiegeling zijn, maar de grondflag in zich hebben, waar op de leer der verzoening rust, cn waar aan de Euangelifche pligten zijn geketend. Maar zal men evenwel niet meer, de heerlijke zedenleer van het Euangelie, voordraagen, dan de geloofswaarheden, om voor hetzelve ingang te winnen, en de menfchen te verbeteren? Dan, dat wij hier vooral bedachtzaam zijn; men vond, door alle eeuwen, hoogachters der Euangelifche zedenkunde, die dezelve predikende, het kruis van Jefus Christus hemelhoog verhieven, en intusfchen, het Euangelie van Jefus Christus, als den waaren God en  n° Leerrede over en het eeuwig leven, den hartader afdaken. Wij ftaan toe: een voornaam oogmerk van het Euangelie is, menfchen deugdzaam te maaken ; maar het Apoftolisch Euangelie kent geene zedenkunde, dan die op de leer der verzoening rust, en geene deugd, dan die, uit het geloof aan deeze leer, haaren ooriprong heeft. Meer zal ik thands niet aanvoeren; men verijdsle toch het kruis van Jefus niet, door eenige verandering in de Euangelieleer. Maar men doe zulks ook niet, door eenige vermenging van dingen met en onder dit Euangelie, die aandacht en hart zouden afleiden van 'sHeilands kruis. Wij prediken aan eindige menfchen, die kunnen maar ééne zaak, als hoofdzaak , bevatten en bewerken. Wij prediken aan verdorvene menfchen, die zich ligtelijk laaten aftrekken ,van Gods wegen, die niet als hunne wegen zijn. En, hoe gemaklijk kan men dan, verftand en hart, aftrekken van eenen diep vernederden Verlosfer! Niets dan, niets ter waereld moet dit doen. Welfpreekendheid, te zeer begeerd en gezocht, zal alle aandacht naa zich trekken. Windrige zwier kan verblinden. Het optooizel van geleerdheid en de vertooning daar van vult hart en verftand , zoo dat de eenvouwige voordragt van Jefus kruis geen plaats meer krijgen of roeren kan. Twistvraagen over dingen, die niet met de zaligheid gevoegd zijn, werden van den God deezer eeuwe , te dikwerf gebruikt, om oor en hart in te neemen, zoo dat het geen men van den gekruisten Jefus hoor-  i C O R. I: vs. i?b—so. - ui hoorde, rasch verdween, en ligtelïjk werd vergeeten. Aan een diep en wijsgeerig voorftel, (en waar aan al meer?; blijven menfchen hangen, en het kruis van Jefus wordt uit het oog verboren. Zoo dan, het Euangelie. moet verkondigd worden niet met wijsheid van woorden , op dat het kruis van Christus niet verijdeld worde. Het is zoo, voor veelen zal zulk prediken enkel dwaasheid zijn, maar Iaat ons ten derden van Paulus leeren: „ Hoedanig ook de uitkomst onzer prediking „ voor yeelen zij, 't zij ons genoeg aan allen en aan „ ieder het kruis van Jefus te hebben gepredikt, „ ter behoudenis ; men zie bij de uitkomst op „ 'slleeren aanbidlijken raad, en worde aangemoe„ digd , zo men flegts eenigen moge behouden." Paulus fchrijft, het woord des kruifes, enz vs. l3. De Apostel wist wel, dat niet allen zouden behouden worden , hij zag 'er ook veelen, door ongeloof, verlooren gaan, dan, dien was hetzelfde woord des kruifes dwaasheid, het welk anderen was de kracht Gods; zoo moet dan evenwel Paulus1, het kruis van Jefus , gepredikt hebben aan allen ; dat niet alleen, maar hij moet daar van het zelfde gezegd hebben aan de geenen, die verlooren gaan, als aan de geenen, die behouden werden. Zeker ja, is al, wat, in het Euangelie, onze verzoening, heiliging en zaliging betreft, gegrond, in aen algenoegzaamen zoendood van Gods Zoon; is daar op, daar op alleen de bede van den God aller genade, den Rechter van hemel en aarde, gegrond: Laat u met God verzoenen; 'er is dan ook geene leden, om niet ieder zondaar, den Jlechtften en den ftout.  lid LEERREDE over ftoutften, aantefpreeken op dit groote ftuk, en ook hem van 'sHeeren wege te bidden. Wij zullen daar door niet allen behouden , dit weeten wij zelfs te vooren, en Gods raad ligt anders. Maar Paulus had van zijnen Meester reeds geleerd, het eeuwig welbehaagen des Vaders, ten rechten tijd en plaats, te eerbiedigen. Jefus vergaderde Jerufalem, als eene henne haare kiekens; in 't gezicht van zijnen dood bad Hij nog friet traanen: men zou bekennen, wat tot vrede diende. Maar heeft Jefus , 'of zelf, of door zijne Zendelingen, gedaan , wat hier de hand vond; bij de uitkomst der prediking, verheugt Hij zich, en dankt zijner! Vader over dat zoo heilig eeuwig welbehaagen, volgends welk Hij voor den verftandigen verborg, dat Hij den kinderkens openbaarde, (a) Eén zondaar behouden , welk een heerlijk loon! Dan, hoe 't ook met de wezenlijke vrucht der kruisprediking zij , het is eere genoeg met God te werken, aan dat voorneemen , dat Hij nam voor de tijden der eeuwen. De God dezer eeuwe verblinde veeier zinnen; hef: welbehaagen des Heeren gaat, door de hand des Middelaars, onder onze bediening, gelukkig voord; het woord het kruifes , dat uit Gods mond is uitgegaan , zal niet ledig wederkeeren , maar doen, het geen Gode behaagt, en voorfpoedig zijn, in 't geen, waar toe Hij het zendt. En om mij nu van dat beeld, ons zoo keurig bij de bevestiging geteekend, te bedienen: de oogsttijd van 't N. T. vliegt vsl Ca) Lue. X: ai. Q) Jtf, LV: io, m  i C O R. I: vs. 17b—20. 113 al vlugEig voord, de hemelfchuur, waar in dé vruchten van het kruiswoord, worden ingezameld, wordt langs zoo meer vervuld; en wij naderen aan dien grooten en heerlijken dag, op welken alle de vruchten van Jefus zoenverdiensten, ook door onzen arbeid ingezaameld, zullen overgebragt worden in 'sVaders huis, op dat de Middelaar met de ganfche kerk daar van hemelsch eete, en zich vrolijk maake, voor Gods aangezicht in eeuwigheid, als God zal zijn alles in allen. Welk eene bemoediging, om onder al 't ongeloof, in eene eenvouwige kruisprediking, blijhartig voord te gaan! Het is waar, gelijk mijn waardige ambtgenoot heeft gezegd. Op zulk kruisprediken , ftaat niet dan de verachting, en de fmaad der wijzen deezer waereld te wachten. Maar , zullen wij daar door te rug deinzen ? even zoo min, als dat wij, door den voordgang hunner verdwaazende wijsheid, mismoe» dig worden. Immers: „ dit is de eer van 't Eu„ angelie, dat God de wijsheid der waereld be„ fchaamen en verdwaazen zal." Ziet daar eene ïaatfte aanmerking. Of wordt 'er door de wijsheid der waereld , die het kruis van Jefus Christus verdonkert, of flegts de zedenleer van Jefus overneemt, terwijl zij de geloofswaarheden min noodig keurt, wordt 'er door haar wat goeds uitgericht ? Men fluite zijne oogen niet bij 't licht der Zonne. Men zie eens over den zedelijken toeftand dier Eu. ro«  «4 LEERREDE over ropeefche gewesten , waar die nieuwere vernuft** leere heeft veld gewonnen. Wordt men 'er maa» tiger , rechtvaardiger, godsdienlïiger ? Neemt orde , ond.^rgefchiktheid , rust en arbeidzaamheid toe? Wijkt 'er de verdartelende wellust voor de zedige eerbaarheid ? de woeste wreedheid voor zachte menfchenliefde? Wat vraage ik? hoe veel overeenkomst is 'er, met het geen men bij Grieken en Romeinen vond , toen het befluit Gods baaren moest, om de waereldwijsheid te befchaamen? Of zal deeze eindelijk zegevieren ? Houden wij goeden moed in God! Rée !s van het i-egin des Christendoms heeft men, deszelfs voorfchriften , met de Heidenfche leer vermengd j om het daar door te verbannen. .Men verhief deszelfs leeririgeri hemels hoog, maar viel op de geloofswaarheden aan. En wat heeft het ftout vernuft, in de vier eerite eeuwen van Jefus kerk, al uitgedacht en beproefd te-i gen het woord des kruifes? Dan, geloofd zij God! hoe vruchtloos ! ja , de waarheid moest wel eenë voor de leugen wiiken;maar flegts, hier en daar, eri maar voor eenigen tijd. De hand des Almagtigen $ die 't kruis van Jefus op aarde heeft geplant, heeft het dan, al ware het in eenen verborgen hoek der aarde, bewaard, en 'er ontvlooden altijd eenigen da' algemeene befmetting. Ja nogmaals, Broeders in Christus! goeden moed iri God! Geen menschliik vernuft, aanrien of gezag, deed Jefus kruis zegepraalen , maar Gods kracht alleen; Men heeft dan ook van deeze dingen, in zekeren op*  1 C O R. ï: vs. i7b—floi tig opzichte, niets te vreezen. God leeft, de Gekruis* te zit aan het roer der alregeering, en dit is ons genoeg : verheerlijkt Hoofd der Kerk! Gij hebt gezegt , dat de poorten der helle uwe Gemeente niet zullen overweldigen. Nog eens,goeden moed, Broeders! de waereldwijsheid wordt zelfs ook nu befchaamd, door 't geert de kracht Gods , door het eenvouwig woord des kruifes, in onze dagen , op aarde , doet. Waar, M. H. I waar op Gods aardbodem hoort men, in ramp en ftervens nood, roem in God en in de heerlijkheid ? Bij wien op aarde vindt men vasten en blijvcnden troost uit de vergeeving van ontelbaare zonden, zelfs onder den levendigften indruk der godlijke heiligheid ? Waar , en bij wien lust tot heiligheid , gefpeendheid aan de waereld, en waare verbetering niet alleen van hart, maar ook van wandel? Hier aan ontbreekt ja te veel onder Christenen ; maar waar men het vindt,in welk eene waereldlireek, onder welke natiën, op welk eenen verren afftand van eikanderen in woonplaats en zeden; bij wien men dit vindt, 't zij aanzienlijken, 't zij geringeii; 't zij bij grootere, of kleinere verftanden; bij wien ook, hoe onderfcheiden van imborst en characler; daar en van zulken hoort men nog deeze belijdenis: „ Ik arm, ellendig, verdorven, ,, magtloos doemling , leef en fterf op de gerech„ tigheid — en roem alleen in 't kruis — van Jefus „ Christus mijnen Heer: " Zegepraal voor 't woord des kruifes ! Algebiedende hemehvenk, om het Euangelie te verkondigen, niet naar den fmaak I d;r  lid LEERREDE over der waercldwijsheid, maar zoo , dat het kruis van Christus niet verijdeld worde'! Ziet daar, wat ik volgends het Apoftolisch ge* fchrijf, ook over de Euangeliebediening onder ons, wilde zeggen, om U daar mede te verklaaren, niet alleen onzen pligt , maar ook onzen hartlijken wensch, om onder Ulieden het Euangelie te verkondigen, zoo, dat het kruis van Christus niet verijdeld worde, maar het woord des kruifes eene kracht Gods zij, als voor hun, die behouden worden. Wel aan, M. H.! nog eenige oogenblikken voos het geen dit plegtig uur van mij nog meer vereischt. Zijn de Godlijke oogmerken in de Euangelieprediking zoo verheven , zoo heilrijk , zoo waardig dien Oneindigen, dien Alleenwijzen ! aanbidt dan met dankzegging, M. H. 1 dat, ook U, dit Euangelie van Immanuëfs kruis verkondigd wordt. War beters kreeg toch immer de waereld, van haaren goeden Alregeerder? Al wat gij noemen kunt, is hier bij fchaduw , die verdwijnt. Eenmaal ontzinkt ons alles, als onder onze voeten, het Vaderland, de aarde zelfs, die wij bewoonen. In het ftervensüur, wat baat het al? In 'swaerelds ongften nood flaat de vlam in alles, en geheel de waereld gaat voorbij. Waar bergen wij ons , al hadden wij, door wijsheid en door handel, geheel de waereld gewonnen? Wat dan, zo onze verzoening sietGod niet getroffen zij, noch ons verftand en hart be-  i C O R. I: vs. i7b— ao. 117 bereid zijn voor een ander en beter genot, dan de aarde gaf? Gezegend, Amfterdam ! Roem der waereld! vermaard in alle waerelddeelen door uwen wijdüitge» ftrekten handel, beroemd door de beoefening van edele weetenfchappen en fraaije kunsten! welk treurtoneel zoudt gij zijn van 't ijdele van aardsch verinogen en waereldvvijsheid , zo gij in de wijsheid Gods , God niet kende, of Jefus kruis onder U verijdeld was. Dan, geloofd zij God! Nog is 't woord des kruifes onder U, en vobr veelen werd het de kracht Gods. Ja, wat al in Nederland en onder U, den Heiligen en Rechtvaardigen, reden gaf, om ons zoo wel, als andere waereldvolken, door de wisheid deezer waereld, te verdwaazen; het woord des kruifes wordt nog, onvervalscht, onder U verkondigd, door veele oprechte Euangeliegezanten. Betreur, betreur met reden, het verlies van zoo menig kruisgezant, ook van uwen waardigen , en nu zaligen ëck, in kunde en godzaligheid zoo zeer geroemd. In zoo ver ik het mijnen plïgt en voorrecht reekene, de kruisleer, zuiver onder U te prediken, in zoo ver heeft God voor U gezorgd, en gij hebt ftoffe tot blijde eerbiediging en aanbiddende dankzegging over 'sHeeren beltuur. Dat ook mijn hart het eerbiedige op dit gevvigtig en aandoenlijk oogenblik! Aan Jefus Christus, mijnen hoogstgeëerbiedigden Meester en Heer, zij, door mij, en in deeze Gemeente zijner Heiligen , de dankzegging en de eer, voor het geen aan mij ("mag ik het zeggen) ter bevoordering van 't Euangelie is gefchied! Op Utrecht's Hoogefchool, door de lasfen van ï 3 ba.  ilS L-E ERREDE over beroemde Mannen, en bijzonder door het godgeleerd onderwijs vari den grooten Bonnet, tot den Enangeliedienst opgeleid, werd ik, maar 2ojaaren oud, geroepen in de Gemeente van 't Overveluwsch Sc herpenzeel» Voords heb ik het kruiswoord verkondigd in 's Heilands Gemeenten te Haasdrecht bij Gouda, te Vlaardingen onder de Clasfis van Delft, in het nabuurig Haarlem, en laatst in 't kooprijk Rotterdam. Waar ik gearbeid heb, heeft mijn goede Meester mij hulpe, achting en liefde, en, het geen 't grootst is, zegen op mijn werk, hoogstgenadig, bezorgd. Dan, zoo ver wij menfchen kunnen beoordeelen, Werd mijne Euangelieprediking in de Maasftad zeer ruim gezegend. Ik heb daar, onder veele aandoeningen , veelen vaarwel gezegd, wien 't woord des kruifes , door mijnen dienst, de kracht Gods geworden was , en eene fchaar van godgezinden, dien ik een medewerker hunner blijdfchap mogt zijn. Men droeg mij daar op de vleugelen eener tedere liefde, en ik heb 'er de naauwlte banden. Het was dan niet, dat ik eenigzins ongenegen Was , om onder U het Euangelie te verkondigen, dat ik, deeerlie maal tot Ugeroepen zijnde, (a) daar gebleeven ben. De korte tijd van mijn verblijf onder zulk een groot volk, en de milde zegen, dien God gaf, vergeleeken met de zonderlinge roeping naa die Kerk, deeden mij, in dien tijd zoo befluiten, en ik had daar van nimmer berouw. Ook na dien tijd was het Euangelie , dat ik predikte, niet maar in woorden, maar in kracht. Dan uwe herhaalde ongezochte roeping naa deeze grootHe C«) In het jaar 1780.  ï C O R. I: vs. ï^—zo. xi^ fte Gemeente van mijn Vaderland, zoo aangenaam en eendemmig , zoo verëerend en gundig, kreeg overvvigt. Onder alle aanzoek tot eene tweede weigering , en niettegenftaande zeer verëerende en voordeelige uitzichten, werd alles in mij volvaardig, om, Ulieden in deeze Waereldttad, het Euangelie te verkondigen. En heden 'bied ik mij Ulieden aan, als eenen Dienaar van Jefus Christus, die 'er zijn hoogde eer in delt een prediker van Jefus kruis te zijn. Niets kan noch wil ik U belooven. Maar wat, om aan Gods groote oogmerken te beandwoorden, mijn werk, mijn toeleg zijn zal, hebt gij reeds gehoord. Zo diezelfde genade, die, tot nu toe, met mij was, mij bij de reinheid der leere bewaart, zal ik, maakt daar op daat, zal ik U het woord des kruifes , onvervalscht en onöpgefmukt, verkondigen , en het, nu en dan , tegen de heillooze aanrandingen der waereldwijsheid, trachten te verdedigen. Aan ieder uwer, M. H.! hope ik, Jefu3 den gekruisten, te prediken, in zijne godlijke verdiensten en eeuwige gerechtigheid, en U teêrhartig te fmeeten — bij de zondaarsliefde van God in Christus — bij het bloed op Golgotha gedort — bij de rampzaligheid van daat en ongeloof — bij de zaligheid, die men door 't geloof verkrijgt — Laat U met God verzoenen, en wandelt waardig het Euangelie. Dan ik ben te zeer overreed, dat 'er geene geloofsomhelzing van den Verlosfer, tot rechtvaardigheid en heiligheid, kan plaats hebben, zonder eene levendige erkentenis, dat wij doemwaardig, magtloos en ellendig zijn, dan dat ik uwe blindI s heid,  ito LEERREDE over heid, zonden flavernij , en vijandfehap tegen God, verbergen zou ; alleenliik, hope ik, nimmer daar van tot U te fpreeken, dan met dien toeleg, om U het kruis van Jefus Christus mijnen Heer dierbaar te maaken, en om U ten zeiven tijde ( want op uwen volgenden kan men niet reekenen) te beweegen tot het geloof in zijnen naam. Maar wat zeg ik, dat ik doen zal ! de nood is mij reeds opgelegd , het ©ogenblik, waar ia ik fpreeke, is voor U en mij, het heden, en welligt is hier een zondaar niet beveiligd voor den naderenden Rechter, voor wien het morgen , eer mijn Ambtgenoot zijn' mond ontduit in het morgenuur, eeuwig te laat zou zijn. Wel dan, nu ook, Gods last volbragt! Zorgeloos mensch , beminnaar van de waereld! weet toch, hoe gij U verblindt , verdartelt, de doodsgedachten verzet, of, hoe achtloos op alles, gij daar heenen gaat, dat gij zijt een kind des toorns van natuure. Maar nog roept God ü~, nu ook door mij , tot de gemeenfehap zijns Zoons , nog kunt gij, door de verdiensten van eenen gekruisten Zaïigmaaker, behouden worden. Ach zaagt gij U zeiven buiten God en Christus verlooren ; wierd Jefus uw Heer en uwe gerechtigheid! — Is 'er die zich, onder de Godsftem, verhardt? Weet gij wel, dat de toorn Gods op U blijft; maar nog kondigen wij U de vergeeving van alle zonden aan in Jefus naam. Heden dan, terwijl gij Gods flrem hoort, verhard uw hart niet! — Is 'er die zich, door werk der wet of anders, 'sHeilands kruis, meer of min , verijdelt; daar gij, wie gij zijt, in U zei ven een godiooze zijt, daar wet en vleesch krachtloos is , U t«  i C O R. I: vs. I7b—so* 121 te behouden, zijt gebeden, in Jefus naam gebeden, van alle eigene gerechtigheid en waardigheid voor den Heere af te zien , op dat Jefus Christus de ge« kruiste U zij de hope der zaligheid. Wie gij zijt onder mijne Euangeüehoorders , en wie gij zijt onwillig zondaar ! Daar de hemel nodigt , de hel dreigt , uw Rechter nadert, de eeuwigheid wenkt, de God der liefde roept, de gekruiste Jefus U bidt, de Geest aan klopt , heden dan, berg U in Christus, word behouden! Wat ftaat gij dan van verre, verlegen zondaar, die doemfchuld en onvermogen kent! Laat U beweegen tot het geloovig aanneemen van eenen, U van God gefchonken, Verlosfer. Niet iets in U, zelfs niet uwe fchuldërkenfenis, geeft U daarboven anderen vrijheid toe, maar dit, dat God het woord der verzoening ook voor U, in onzen mond, heeft gelegd. Mogt gij dan eenen roependen God hooien, en den WaarSchtigen gelooven! Geloovig volk ! Met het woord des kruifes wil ik U trachten op te bouwen in Christus, en werken aan uwe blijdfchap. Het leven door het geloof des Zoons Gods zij , onder de prediking, meest van U begeerd; en uw geloof gronde zich op Gods onbedrieglijke beloften, zoo als die alleen haaren grondflag hebben in den dood, en haare vervulling krijgen door de heerlijkheid van uwen Verlosfer. Wordt heilig, uit geloof, in de kracht van Jefus Christus uwen lieer. — Uwe hope op God zij en blijye alleen iu 14 Chris-  ia» LEERREDE over Christus. — Uwe blijdfchap en troost worde overvloedig door uw ftaan in het geloof. Ziet daar de prediking van Jefus kruis reeds onder u begonnen.. Ziet daar waar op ik , ten allen tijde, en op allerlei wijze, bij U, zal'aandringen. En voords, biede ik mij nedrig aan, om aan U en uwe kinderen, dat zelfde kruiswoord toe te dienen , door bijzonder onderwijs, vermaaning en beftuur; en hier toe zal mijn huis en hart voor ieder open ftaan , zoo verre mijn pligt en uwe befcheidenheid dit van mij kunnen vorderen. Ik weet, Wat ik zal noodig hebben onder zulk een groot volk; welke wijsheid, vrijmoedigheid, en getrouwheid, gepaard met vriendlijkheid, zachtmoedigheid en befchêidenheid ! En vooral welke kloekmoedigheid, zelfsverloochening en kracht des geloofs, om niet te deinzen voor veelerlei tegenftand! En wie ben ik ? wat ben ik waardig ? bij het te rug zien op mijn wijdgaapend gebrek en diep bederf, zou mij de moed ontzinken; dan, de kracht Gods, in,welke ik reeds, in groote en bloeijende Gemeenten, gearbeid heb , was nimmer door mij, maar wel door het kruis van mijnen godlijken Heer, verdiend; die kracht wil God ook hier verheerlijken; dat een roepend God genadig zij en getrouw, weet ik bij ervaaring; en dat Hij mij tot U riep, hier van ben ik, en zijt Gijlieden overtuigd , ja zijn aanbidlijk beftuur geeft hope, dat het woord des kruifes, ook door mijnen dienst onder U, zijn zal, de kracht Gods. En nu, geliefde Gemeente.' Heffen wij onze harten  ï C O R. i: vs. i?b—ao. 123 ten op tot het verheerlijkt Hoofd der Kerke. Ten aanzien van den drieëenen God en zijne Engelen — onder inzien van de toekomfte van Jefus Christus — en van het belang uwer zielen — zij U nu mijn Euangeliearbeid, mijn perzoon, mijn kracht, mijn leven , al wat"in mij is, gewijd. Ik ben de uwe van dit oogenblik. Ontvang mij , als eenen Dienaar van Jefus Christus, met die gaaven, die God rnij gaf, en trekt gij 'er eenig voordeel van, geef de eere aan de kracht Gods. Neem mij aan met al!e mijne gebreken, ontdekt gij die, bedek ze in de liefde, want zij zullen uit mij zijn, die een arm zondaar ben. Neem vooral het Euangelie aan, als de wijsheid en de kracht Gods, het welk mindere noch meerdere waarde bij U krijgt door den prediker, maar door zich zeiven allerbelangrijkst voor U is. Heb mij «n alle mijne medearbeiders lief om ons werk. Bedenk, dat wij maar dienaars zijn, door wien gij gelooft, de kracht van 't Euangelie is onzes Heeren! Wilt gij het Euangelie voorfpoedig zien , en het woord des kruifes beveiligd en bewaard , vergeet dan niet, gij vooral niet, die des Heeren zijt, voor ons te llrijden in de gebeden. Nog iets, moeten wij het Euangelie verkondigen zoo, dat het kruis van Jefus Christus niet verijdeld worde; laat U dan boven alles het kruiswoord dierbaar zijn, en het voornaamlle, wat gij van ons hooren wilt. De Satan, en de waereld, die vijanden van 't Euangelie, winnen al te veel, als zij, uw oor en hart, kunnen aan 't luisteren brengen, naa 't geen niet betreft Jefus Christus den gekruisten, uw  *«4 LEERREDE over i COR. h vs. i7b_a