D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.   D E LEVENS VAN DOORLUCHTIGE GRIEKENenROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, door PLUTARCHUS. UIT HET OOHSPRONKELYKE GRIEKSCII , GEHEEL OP NIEUW , VERTAALD, EN SIET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD» TWEEDE DEEL. MET FLA ATEN. te AMSTERDAM, bt jOHANNES ALLART. M D e C x C Irf   VOORREDE. Gaarne zouden wy den Lezer eene Voorrede voor dit twééde Deel der voortgezette Levens van plutarciius hebben befpaard, ten ware wy genoodzaakt waren geworden te berichten, dat de oorzaak , waarom men thans maar Drie Afbeeldingen van Doorluchtige. Mannen aan zal treffen, deze is, dat 'er, rta alle aangewende moeite , geene heeft kunnen gevonden worden van camillüs : iet, het geen meermaalen ook het geval is geweest in de Engelfche Hoofd-uitgaaf van den Heer bryane. Voorts, dat de Uitgever, 0/72 aan het verlangen van het Publyk te voldoen , en een bewys te geven, dathetlVerk wordt voortgezet , dit Deel niet langer wilde terug houden , onaangezien de Plaat zelve, door zekere tusfchenkoomende verhindering, niet in gereedheid heeft kunnen worden gebracht, indien men anders dezelve aan de voorige in naauwkeurigheid en echtheid wilde doen evenaaren. Dezelve zal, zo ras mogelyk, volgen. Men veroorlove ons by deze gelegenheid nog met een woord van ons zeiven r en onze Vertaal in ge te fpreeken. * 3 Na  ïi VOORREDE. Na dat ons eerfte Deel was uitgekoomen, hebben wy rondgezien en afgewacht, welke Aankondigingen daar van gedaan, welke Oordeelvellingen daar over aan het licht gebracht zouden worden; daar ons indedaad aan het Oordeel van een lezend, verlicht en befchaafd Publyk grootelyks gelegen ligt, en wy geenszins van gevoelen zyn, dat ons Werk, hoe zeer wy "er alle mogelyke vlyt en naauwkeurigheid aan te kost hebben gelegd, geheellyk van gebreken vry zou zyn! Ondertusfehen is het ons leed te moeten zeggen, dat die Aankondigingen niet dan oppervlakkig zyn geweest, en weinig ingericht ter onzer verbet eting, of bemoediging in de eenmaal aangevangene moeylyke Taak ; daar zy in het fit der zaaken niet doordrongen , rncar aan de buitenfehors bleeven hangen. Meer voldoende waren de ongeveinsde goedkeuringen van aanzienelyke en doorkundige Mannen w ons Vaderland, onderhands vernomen, welke aan deze nieuwe, en, mogen wy zeggen, oorfpronkelyke Vertaaling van dit zo beroemd Staatkundige IVerk van plutauchus hunnen Byval niet geweigerd hebben. Gaarne willen wij erkennen, dat, ingevolge den  VOORREDE. in den flaat der IFetenfchappen onder ons, het Gros dér Nederlandfche Lezers • het Gros der Nederlandfchs Dagboek -fchryver; eigenlyk onze Lezers, onze Beoordeelaars niet kunnen zyn. Maar elk journaal behoorde zeker eenen, of meer, waaren Geleerden en Taalkundigen aan de hand te hebben , die grondige Recenficn van foortgelykeStukken gzeven kon; en elk Regent, dien het om waare, gezonde Staatkunde te doen is, behoorde een IFerk , als dit (mits richtir uitgevoerd) niet te kunnen, noch te willen misfen. Maar zal men zeggen: „ IFy bezitten de fchoone Franfche F~ertaalinge van den Fleer dacier ! en deze is ons genoeg. Ook hechten wy minder geloof en gezach aan deze nieuwe Nederduitfche, om dat de Fcr taalers daarvan voor ons onbekende Perfoonen zyn F' — IFy willen, zeer geachte Lezer, de overzetting van m. dacier zeer gaarne in haare waardye laaten, en behandelden dezelve in onze Aanteekeningen overal met Befchcidenheid; niettegenftaande ons niets gemakkelyker geweest zou zyn, en nog zyn, dan dezelve op vele Bladzyden te berispen. Waarlyk! zo wy de Vertaaling van dacier voor  VI VOORREDE. voor voldoende hielden , wy zouden niet zoo veel arbeids aanwenden. Neen ! niets zoude ons alsdan lichter zyn, dan den Drukker voort te helpen, en drie, vier Deelen in het jaar te geeven. Maar wy willen liever aan ons IVerk alle die volmaaktheid byzetten, waar toe ons vermogen het brengen kan, en blyven daarom nog het befcheiden oordeel van Kundige ft met eerbiedig verlangen inwachten. Wat aangaat de Tegenwerping, dat wy Vertaalers tot heden onbekend zyn: of/choon wy meenen, dat dezelve weinig ' gronds hebbe, indien maar de Vertaaling zelve goed zy, zullen wy echter in het vervolg misfehien geene zwaarigheid maaken onze naamen te openbaard. No?. 1791. 0 II E T  S O L O N.   S Q]LONo POPIICOLA. THEMISTOCX.es.   HET LEVEN VAN S O L O N. Didymus (d) de Letterkundige, heeft in zyn antwoord afgegeeven aan asclepiades (b~), omtrent de tafelen (c) van (a) didymus , hier de Letterkundige genoemd , leefde ten tyde van cicero , en dorst het waagen dezen grooten Romeinfchen Redenaar te bedillen. Hy was zo onvermoeid in het fchryven van Boeken, dat hy een aantal van drie tot vier duizend vervaardig, de: waarom men hem den bynaam van chalcenterus heeft toegevoegd, d. i. de Man met kopere ingewan* den. Z. vossius de Hiflor. Gr. Boek i. bl. 105. (V) Onder de oude Schryvers waren 'er veele van dien naam, opgeteld door mcUrsius en vossius. Onder anderen een asclepiades van Mpiea een Stad in Bithynië, die , gelooft men suidas , in de tyd van pompeius te Rome leeraarde, en dus gevoeglyk hier verflaan kan worden; daar het ook uit plutarchus zeiven blykt , dat de bedoelde een Tydgenoot was van didymus. (c) De Wetten van solon werden , by uitnemen tII deel. A 2 heid>  4 het LEVEN van solon, het zeggen van zekeren philocles (V) aangehaald, waar by euphorion wordt opgegeeven als de Vader van solon; tegen het gevoelen van alle andere Schryvers, welke van solon immer gewag maakten. Want deze verklaaren hem alle, eenftemmig, voor den Zoon van execestides (e) , een man, die wel in vermoogen en aanzien, zo zy zeggen, tot den middelbaaren ftand onder zyne medeburgery behoorde , maar die van afkomst uit een eerst Huis voortfproot, als zynde in de rechte linie afgedaald van codrus. De Moeder van solon was , volgens het verhaal van heraclides (ƒ) de Pontiër, een Zus- heid,''Afyvif genoemd, om dat zy in houte, of, zo andere meenen, kopere Tafelen, of borden waren ingefneeden. Dezelve werden eerst op de Burgt, naderhand in het Prytaneum bewaard. Zie gellius A. N. B. II. h. 12. enz. (d) „ Ik weet niet , zegt m. dacier , op welken grond amyot hier amphicles leest." Die lezing wordt , als uit een oud handfchrift , gemeld van h. stephanus ; niet voor asclepiades . gelyk hy by vergisfing fchreef, maar voor ph-.locles. Ondertus. fchen blykt het, dat deze Schryver by plutarchus zeiven onbekend was. O) Zie diogenes LAëRT. I B. § 45. en de Schryrers aldaar aangehaald door menagius. solon was dus van koninklyken bloede , wyl codrus de laatfle was der Koningen van Athenen. (ƒ) Deze is een zeer beroemd Man eu Wysgeer ■ • ge«  van SOLON, 5 Zusters Dogter der Moeder van pisistra^ tus (g). Ook waren zy beide in den beginne groote Vrienden, zo ter oorzaake van bloedverwantfchap, als gelukkigen inborst , en fchoonte ; daar solon , gelyk eenige verzekeren , met liefde voor pisistratus was aangedaan (/?), waar van daan het geweest , een Leerling van flato en aristoteles. Zyn leven is voorhanden by diogenes L, V B. § 86. fg) Men zou uit de gpwoone vertaaling, welke wy hier gevolgd hebben, fchier befluiten, dat solon jonger geweest zy, dan pisistratus, indien deze een volle Neef was van solons moeder. Want dus plaatst men den laatstgemelden een' graad lager; terwyl ondertusfchen het vervolg van dit leven solon veel eer als ouder doet voorkoomen. Om deze reden verkiezen wy liever het woord 'An^id hier in een' ruimeren fin op te vatten voor Nicht. Verg. de aant. I D. (/}) De Tyran, pisistratus, een der hstigfte Volks, vrienden van den ouden tyd', vereenigde in zich de voortreffelykfte hoedanigheden van Ziel en Lichaam. Uit koninklyk bloed gefprooten was hy nochthans ver van die Trotsheid, welke den Adel zo dikwerf by Verftandigen belacchelyk maakt. Welfpreekend, Ge. meenzaam, Lieftaalig, Méégaande, gereed, waarde nood het vorderde, in de behoeftc-n der Gemeente te voorzien, won hy weldra alle harten. Geleeden ongelyk vergat hy fpoedig: nimmer verwekte hem dus zvne Wraakzucht onverzoenbaare ( Vyandfchap, Hy X, wat 'er hem, onder een fchrander Volk, gelee, gen lag aan de Vriendfchap der Geleerden, en zocht daarom hun gemeenzaamen omgang , terwyl hy zelf A 3  6 het LEVEN het, fchynt wel , kwam , dat , wanneer zy naderhand omtrent het beftier van het Gemeenebest , zo zeer verfchilden , deze verwydering echter geen drift van hardigheid, of wreedheid voortbragt ; maar de oude verbintenisfen in hun gemoed bleeven huisvesten, en het herdenken van Liefde en gunst, even als de flikkerende en nog leevende vlam van een welgevoed Vuur, bewaarden. Dat solon , indedaad , tegen de Schoonen niet beftand was , „Noch moedsgenoeghadt.omden Mingod onder 't oog „ Te zien, ea tegen hem, in 't perk, de hand te heffen, (/) kan men zo wel afneemen uit zyne ver- sen., den luisterrykflen rang in hun midden bekleedde. Geen wonder, dat solon zulk een' Man beminde , die, volgens zyn zeggen,^ iesie Burger van Athe. re geweest zou zyn , indien hy, niet de eerzuchtigfte waar' geweest. — Ging zyne drift te ver , wy zullen dit.niet trachten te verfchoonen. (0 De Dichtregels, hier zonder naam van den Maaker aangehaald, zyn van sophocles, uit het Treurfpel de Trachinifche Maagden, v. 441. De overdrachtelyke fpreekwyzen in dezelve zyn ontleend van het Vuistengevecht der Ouden, waarin het op handigheid grootelyks aankwam. De handen waren met riemen, van lood of yzer voorzien , omwonden, 't Is wonder dat vrye Menfchen zich ooit zonder noodzaak tot zoo bloedigen ftryd lieten vinden.  van SOLON. 7 sen , als dat hy eene wet maakte, waar by verbooden werdt , dat een Slaaf zich mogt zalven (Jt) , of jongens minnen : zo dat hy dus dit bedryf onder de goede en loffelyke bezigheden ranglchikte, en die geenen , welken hy zulks waardig keurde , hier toe als uitnoodigde; terwyl hy 'er de onwaardigen van uitfloot. Men zegt ook, dat pisistratus de Minnaar geweest is van charmus , en dat hy het ftandbeeld aan de liefde (/) gewyd heeft in de academie (m) ter plaatze , waar die geene, welke op het plechtig Feest om ftryd met de Fakkel loopen , dezelve gewoonelyk ontfteeken (»)• solon dan, wiens Vader (volgens (£) Het gr. woord in den Text duidt aan eene droogt Zalving , d. i. zulk eene , welke in de open lucht en Sunne gefchiedde ; om ze, als het waare, van eene natte Zalving , d. i. die in de Badftoven plaats hadt, te onderfcheiden. Alle Vrye jonge Lie den , welke zich daagelyks in de Worftelperken oeffenden , werden op de eerstgemelde wyze gezalfd. De wet van solon (ook elders door plütarcuus aangehaald , Z. II D. bl. 152. D. - 751. B.) floot de Slaaven van deze oeffening en het gezelfclnp der Jongelingen uit. v. sam. petit. ad LL. Att. p. 386 De oude en laatere Franfche vert. fpreeken hier van par~ fumeeren! dat voor hun zeker niet onaartig is ï (/) Aan den God cupido. (m) Z. de Aantek. op het I D. bl. 149. (») Dit ftrydfpel hadt op onderfcheiden tydenplaats, A 4 voor-  8 'het LEVEN gens het bericht van hermippus) (o) doos het uitreiken van vele Liefdegaven , en andere gunstbewyzen zyne Goederen zeer verminderd hadt; offchoon het hem niet mangelde aan zulken , die den besten wil hadden om in zyn onderhoud te voorzien . fchaamde zich echter de giften van anderen aan te neemen, daar hy gefprooten was uit uit een Huis gewoon om zelf te geeven. Hy gevoelde zich des , nog jong zynde , als gedreeven tot den Koophandel. En toch verzekeren eenige, dat solon niet zo zeer uit Winzucht, als wel uit eene begeerte om alles te onderzoeken en uitgebreide kundigheden op te doen, aan het reizen is gegaan : want hy was buiten tegenfpraak een beminnaar van Wetenfchap , en fchroomde niet, hoewel toen reeds verre op zyne Jaaren gekoomen , te zeggen : 00 „ Hoe vooral op het Feest, de panathenjea genoemd. De Mededingers naar den prys liepen dan met brandende Fakkels in de hand. Om de overwinning te behaalen moest men niet alléén het fnelst loopen, maar tevens zyne Fakkel brandende houden. Z. van dale Disf. vi , P- 504. en andere aangehaald door leisner, op boss. antiqq, p. 78, 79. (a) Z. I. D. bladz. 316. (ƒ>) solon. Sent. v. 162. plutarchüs haalt dit meermaalen aan.  van SOLON. 9 „ Hoe oud ik word, nog leert my elke Dag wat nieuws." Daarentegen zag hy by den Rykdom niet zeer hoog op, daar hy verklaart: Qq) „ By my zyn even ryk te fchatten „ Hy,die veel gouds bezit.veel' vruchtbaare akkers ploegt, „ Wiens Vee de flalling naauw kan vatten: „ En hy, die vry van zorg leeft met zyn lot vernoegd, „ Wen hy den Eetlust maar verzaaden, „De Leden dekken, en de Voeten fchoeijen mag (r), Zich in zyn' Kinderen en Gade „ Verheugen! want eerlang, eerlang verfchyat de dag , „ Die alle lusten doet verdwynen „ Der jeugd (s) Op een' andere plaats drukt hy zich in dezer voegen uit: „ Neen! (f) Deze verfen worden gewoonlyk toegefchreeven aan theognis , by wien zy te vinden zyn v. 719, en volgg De beroemde bruncic volgt het gezag van flutarchus. Men zie zyne Gnomic. vett. p. 309. (>•) Het lydt geen twyifel , of horatius hadt deze plaats op het oog in zyne Brieven , I. B. XII. br. v. 5. Pauper enim non efl, ctii return ftippelit iifus. Si ventri bene, ji laters efl, pedibuiquc tuis, nll Divisie polerunt regales addere malus. (s) Het laatst gedeelte dezer plaats, dat niets tot het oogmerk van plut. doet, kon daarom veilig weggelaaten zyn. Ook is de lezing daar van in den text bedorven Verg. de vertaling van grotius , Floril. Stob. p. 389, 90, A 5  iq het LEVEN „ Neen! 'k wil den Rykdom niet verachten! ,, Doch nimmer t'onrecht (want de Wraak volgt fteeds (^ op 't fpoor!) „ Naar het bezit van goed'ren trachten. Niets, zeker, belet een braaf Man , die zyn hoofdwerk van Regering en Staatkunde maakt , dat hy zich tevens niet beyveren zoude ter verkryging van het overvloedige , of geen acht flaan (V) op het genot dier dingen , welke aan onze nooddruft en gemak te baat koomen. In oude tyden,immers, volgens hesiodus (V), ftrekte: „Geen werk (t) „ Steeds" Deze vertaling , in het N-D zeer wel vloeijende, bewyst niet. dat wy van crotius , en anderen, die hier Uxvraiv leezen, verfchillen. De Oude fielden, dat 'er eene AIKH, of nemesis ; eene wraakgodin was, die den Boosdoender op de hielen volgde , en hem , vroeg of Iaat, de zekere en gerechte ftraf deed ondervinden. Z. moschus Epitaph. Bion. v. i2i. Hier zag ook horatius op, III B. ii Lierz. aan het einde Raro antecedentcm fcelestum De/eruit feée Poene clatido. (u) De partieul van ontkenning, MH, was hier in den text weggevallen, het geen op meer plaatzen gebeurd is. (v) Dit bekend zeggen van hesiodus vindt men in zyn Gedicht over den Landbouw, v. 311. Het wordt in denzelfden fin aangehaald van socrates by xenophon, in de Gedenkfchr. I 6. a h. § 56. fchoon het zeker is, dat hesiodus alléén den Landbouw op het oog  van SOLO N. ii werk tot fchande — " noch was 'er eenig onderfcheid tusfchen de Kunsten. De Koophandel , vooral, was in aanzien , als waardoor men gemeenzaam werdt met uitheemfche Volkeren, zich de vriendfchap van Koningen verworf, en de ondervinding den mensch tot vele dingen bekwaam maakte. Zelfs zyn Kooplieden de Stichters geworden van groote en wydvermaarde Steden ; by voorbeeld protis van massilie (w) , die van de celten , welke aan den Rhodanus (V) woonden, met zo veel hartelykheid ontvangen werdt. Ook zegt men, dat thales Koophandel gedreeven hebbe , zo wel als hippocrates de Wiskundige (v),* en dat de oog hadt. Men ontdekt hier de gewoonte der Ouden , welke de Spreuken van homerus , hesiodus en anderen, by accommodatie , op hun onderwerp plee* gen toe te pasfen. (w) De rechte lezing van deze plaats is aangeweezen door is. vossius op justinus, XL11I B. 3 h. § 8. alwaar de geheele Gefchiedenis breeder verhaald wordt. Masfalia, of Masfilia heet nu marseille. (x) Nu de rhóne. (j) Deze hippocrates was geboortig van Chios. Z, fabric. Bibl. Gr. Vol. I. p, 506. „ Hy wordt de Wiskundige genoemd , om hem te onderfcheiden van den Geneeskundigen hippocrates , die, hoewel hy den Koophandel op zich zeiven niet veroordeelde , denzelven echter verboodt aan de Geneesmeesters , als eene zaak , welke hun ten ilerkften zoude kun-  12 het LEVEN de gelegenheid , welke plato aan het reizen en naar buitenlands hielp, was het vertier van zekere olie in ^Egypte (2). Daar nu solon eene kostbaare en overdaadige levenswys beminde: daar hy in zyne Gedichten, wanneer hy van deVermaaken fpreekt, zulks meer doet in den trant van een Schipper, dan van een Wysgeer , meent men dat dit hem bygebleeven zy van zyn zwervend leven (a). Want men ftelt, dat iemand , die veelvuldige en groote gevaaren heeft doorgeftaan, dezelve natuurlyk wenscht te verwisfelen en te boeten met een gemakkunnen te rug houden van het volmaaken hunner Kunst, door hen te verftrooijen en aan Winzucht te gewennen." Fr. Vert. (z) Dat deze waar in ./Egypte zeer welkom was bewyst de plaats van Profeet hosea XII. H. 2. v. „ Zy manken Ferbond met assüs. olie wordt naar /Egypte gevoerd" ■» Voorts voleindigt flut. hier zyne Loffpraak op den Koophandel. (a) De Koophandel der Ouden beftond in een zwervend leven; in het reizen over Zee, naar vreemde Landen : daar van ontleenden zy zelfs in het Grieksch hunnen naam, en de naamen van Nauta en Mercator : van Koopman en Schipper worden , om deze reden, als genoegzaam van eene betekenis zynde , verwisfeld door hobatius I B. i Lierz. en 1 B. 1 Schimpdicht. Verg. propert. III B. 5 Ged. Deze Aanmerking flrekke om onze vertaling , die anders vreemd mogt fchynen, op te helderen.  van SOLON. *3 makkelyk en genoeglyk leven. — Dat hy zich voorts veel meer onder de minvermoogenden, dan onder de ryken, plaatfte , leeren de volgende regels : (#) „ Vaak is gebrek het lot des braaven; „ Terwyl de booze zwemt in weelde, in overvloed! „ En toch! Wy wisf'len noit de gaven „ Van het Geluk voor Deugd. Wy kiezen Deugd voorGoed! „ Het Goed bezit nu d'een, dan d'ander; „Maar Deugd houdt eeuwig ftal. Zyiseenfchatdieblyft. Zyn Dichtvermoogen fchynt hy, in het eerst, aan geene ernftige onderwerpen hefteed , maar 'er zich, vermaakshalve, tot een aangenaam tydverdryf van bediend te hebben. Daar na weefde hy ook wysgeerige Spreuken , en velerleije Raadgevingen omtrent zaaken van Regeeringe in zyne Gedichten ; niet tot voorftelling van de eene of andere Wetenfchap, of met oogmerk om in het geheugen bewaard te blyven ; veel eer (b) Deze regels (taan ook, gewoonlyk, onder die van theognis , v. 315. vergel. brunck. bl. 77- Dat zy indedaad van solon zyn bewyst niet alleen het gezag van plut. maar het geen nog meer af doet, dat van aristoteles Polit. IV B. 11 h. bl. 468. alwaar hy, gezegd hebbende, dat de beste Wetgevers Burgers waren van middelbaar fortuin, gelyk solon, lycurgus en charondas ; met opzicht tot den eerstgemelden zich beroept op deszelfs Poëfie.  14 h et LEVEN eer waaren het Verdeedigingen van gemaakte Inrichtingen ; zomtyds ook Aanipooringen en Vermaaningen , of wel Beftraffingen aan de Athenienfers gericht. Men heeft 'er, die verzekeren, dat hy insgelyks ondernam zyne Wetten in helden-dichtmaat te brengen. Zelfs geeven zy het begin daar van dusdaanig op (c): „Voor alles is ons wensch, dat God Jupyn deez' Wetten, „Met goed Geluk bekroon', en luister by wil zetten!" Uit de Zedekundige Wysbegeerte viel zyne keuze , gelyk die der meeste Wyzen van zynen tyd, voornaamelyk op het Deel Qd), dat (Y) Ook deze rebels heeft- de Hr. br. onder de overblyfzelen van solon geplaatst bl. 82. met byvoeging, „ dat dit Gedicht van solon, welks begin wy hier zouden hebben, onder die Stukken der Oudheid behoort, welker verlies wy het meest moeten betreuren." Ons dunkt dat plut. van de echtheid van dit Huk zeer twyffelachtig ipreekt. (d) „ flut. maakt hier de Staatkunde tot een deel der Zedekunde, het geen ftrydig fchynt met het gevoelen van aristoteles , die de Zedekunde befchouwt als een gedeelte der Staatkunde. By aristoteles wordt de Zedekunde afzonderlyk behandeld , als iets dat ieder mensch behoeft tot zyn waar geluk. Maar, wanneer wy eigen tlyk fpreeken, leert de Zedekunde alle menfchen wel te leeven , in wat Land zy zich ook bevinden , of onder welke Regeeiing zy leeven. Zy heeft algemeene oogmerken , terwyl de Staatkunde  van SOLON. 15 dat tot de Staatkunde betrekking heeft. In het Natuurkundige is hy dood eenvouwdig en ouderwetsch , gelyk het volgend zeggen aantoont : „ De Wolken baaren Hagelbuijen, „En Sneeuw (e): maar Donder fpruit uit lichten Blikfemgloed. „ De de 'er byzondere heeft, en zich fchikt naar elk Volk, dat zy onderwyst. In dit opzicht is de Zedekunde het genus, of gejlacht, en de Staatkunde de /pecies, of het foort." Fr. Vert. {e) „ Dit is in zekeren fin waar. Want, daar de Sneeuw en Hagel zich vormen uit de Dampen, waar uit de Wolk beftaat, kan men zeggen , dat zy uit de Wolk gevormd worden. En toch heeft plut. gelyk, als hy dit gevoelen eenvouwdig en ouderwetsch noemt, wyl de wyze , waar op de zaak toegaat , daarby niet verklaard wordt , en de Wolk op zich zelve nimmer Sneeuw of Hagel voort zal brengen ; daar de eerde gebooren wordt uit Wolk deeltjes, die verdikt zyn zonder te fmelten , en die , eene koude lucht ontmoetende , welke hea , om zo te fpreeken, Hollen doet , by vlokken nedervallen , in plaats van regen ; en de Hagel ontftaat uit die zelfde deeltjes half gefmolten, welke, eene nog koudere lucht ontmoetende , waardoor zy tot ys gemaakt worden , Hagelswyze nedervallen , dat is te zeggen by verdikte en hard gewordene Waterdruppen. Op deze wyze heeft het Anaximenes reeds verklaard , niet lang na de tyden van solon-" Fr. Vert. Men vindt deze Verfen van solon ook gedeeltelyk by diogenes L. I B. § 50.  i6 hetLEVEN ,, De Winden weeten op te ruijen „De Zee, die, zonder dat, zou effen zyn en goed." (ƒ") Over het geheel fchynt de Wysbegeerte van thales in dien tyd de eenigfte geweest te zyn , welke haare befpiegelingen buiten de Grenzen der toenmaalige Gewoonte voortzette; terwyl de kennis van het Staatsbeftier voor de overigen toereikend was om den naam van wysgeer te verkrygen. Men verhaalt, dat alle deze wyzen te zamen vergaderd zyn geweest eerst te Delphi , en naderhand nog eens te Corinthus, waar periander , om zoo te fpreeken, eene algemeene Vergadering belegd , en een gastmaal hadt aangericht (g). Maar hunne (f) „ plut. befchuldigd solon van eenvouwdigheid en onkunde, om dat hy zich voor liet Haan, dat de onduimigheid der Zee niet anders veroorzaakt werdt, dan door de Winden. Daar men veel meer andere oorzaaken hiervan kent, als de Hitte , welke zich op den bodem der Zee vereenigd ; de Uitwaasfemingen ; de Drukking der Lucht. — Dan deze aanklagt is, mogelyk, wat lichtvaardig ; wyl solon, als Dichter fpreekende , zich zekerlyk niet behoefde uit te drukken met alle de naauwkeurigheid van een Natuurkundigen." Fr. Fert. (g) periander wordt gewoonlyk onder de VII ou. de Wyzen geteld. Hy was de Zoon en Opvolger van den Tyran van corinthus , cypselus- ■ Het Gastmaal, hier bedoeld, is van flut. zeiven met eene verwonderlyke Kunst en Geleerdheid befchreeven, II Deel bladz. 146. volgg.  van SOLON 17 ne Achting en Roem werdt vooral gevestigd door de Reis, welke de drievoet in het rond deed, die by allen langs ging, en van den eenen aan den anderen .werdt afgedaan op eene wyze , die zo veel eerbetoon , als onderlinge goedgunftighcid deed blyken (h). Men zegt, naamelyk , dat op het oogettblik, wanneer eenige Visfchers van het eiland cos (z) hunn'Segen in haalden, en men nog niet weeten kon, wat 'er in was, zekere vreemde Kooplieden van miletus de vangst van hun kochten : dat 'er toen voor het licht kwam een gouden drievoet , door het net meêgeflcept , welken men wil dat helena , op de terug tocht van Troje , daar ter plaatze , op het herdenken aan zekere oude Godfpraak, zou geofferd en in Zee geworpen hebben (&). Over dezen Drievoet ontrees al aanftonds groo- te (k) De VII eerde en oudfte Wyzen hebben door dit hun Gedrag en Zedigheid een uitmuntend voorbeeld ter navo ging achtergelaaten. Q\ Nu tango , een eiland van den Archipel beroemd als de Geboorteplaats van hippocrates. ——— Miletus, een beroemde ftad van klein Afië , was de woonplaats van tiiales. (*) Dikwyls worden foortgelyke Herinneringen als beweegoorzaaken van zekere Verrichtingen opgegeeven , b. v. I Deel bl, 128 , 129II. deel. B  iS het LEVEN te twist tusfchen de Visfchers en Kooplieden , welken de Steden zelve zich, vervolgens , aantrokken ; invoegen , dat 'er zelfs een Oorlog uit ontftond. Dan de Priesteresfe pythia , van wederzyds geraadpleegd , gaf aan beiden voor befcheid , „ Dat de „ Drievoet moest gegeeven worden aan ,, den wysten!" Hy werdt dan eerst gezonden naar miletus , aan thales , zynde die van cos nu volvaardig om aan dezen éénen Milefier dat geen te fchenken, waarover zy tegen allen de Wapenen hadden opgevat. Maar als thales verklaarde, dat bias wyzer was, dan hy, vertrok de Drievoet naar den laatstgenoemden , en werdt van hem wederom aan eenen anderen , als Wyzer zynde , toegefchikt. Vervolgens de ronde doende , en van den eenen tot den anderen overgaande kwam hy voor de tweedemaal in handen van thales , en werdt, eindelyk , van Miletus naar Thebe overgebracht , en aldaar toegewyd aan den Ismenifchen apollo (7). Zoo men theophrastus echter geloof geeft, werdt de_Drievoet eerst (/) De Ismenus was eene Rivier by Thebe , nog bekend onder den naam van Ismeno , en uitloopende in de Golf van Negroponte. By deze Rivier hadt &Poixo een Tempel , en werdt daarom de hmcnifcht genoemd. Z. pausanias bl. 730. enz.  van SOLON. 19 eerst naar Priëne (tn) gebragt aan bias; deze zondt hem , vervolgens , naar Miletus aan thales; en na dus by allen rond geweest te zyn kwam hy weer tot bias , en werdt , in liet eind , gezonden naar Delphi. Zie daar het verflag eener Gebeurtenis, welke aldus door vele Schryvers is te boek geflaagen. Alléén zyn 'er nog zommige , die zeggen , dat het Gefchenk geen drievoet was, maar eene drinkschaal van Croesus overgezonden («> Nog andere maaken 'er een beker van , die bathycles (0) zou hebben achtergelaaten. Afzonderlyk , zegt men , heeft solon gemeenzaame ommegang gehad met anacharsis (ƒ>) : als ook , naderhand , met tma- (w) Eene fiad van klein Afië, of Ionie. bias was daar gebooren , en hadt 'er zyne woonplaats. (») Den beruchten ryken Koning van Lydie , die vele Gefchenken naar Griekenland afzond 3 vooral ook naar den Tempel van afollo te Delphi. Z. herodotus I. B. 14» 5°- n- (0) Verfta bathycles , den Magnefier, een konflig' graveerder , wiens Stukken, en daaronder, vooral , een zeer kondig gewerkte Setel , worden opgeteld en befchreeven van pausanias bl. 255, 256. O) Van dezen Fcythifchen Wysgeer vindt men het levensverhaal by diogenes LAè'rt. I. B. 8 h. 5 101. &c. Ook kan by deze plaats van plui. vergeleeken worden turfin over de Republiek Athene , bl. 76. B a enz  20 het LEVEN thales. Zelfs verhaalt men eenige redenen tusfchen hen gewisfeld. Vooreerst dan j zegt men, dat anacharsis , te Athene aangekomen, zich naar het huls van solon begaf, en aan de deur klopte , zeggende: ,, een Uitlander te zyn , en zich tot hem „ te vervoegen ten einde Vriendfchap en „ verbintenis van Gastvryheid met hem te „ maaken." En wanneer solon antwoordde : ,4 't Past beter te huis Vriendfchap te „ maaken !" hervatte anacharsis : „ Wat „ belet U dan, die te huis zyt, myn „ Vriend en Gastheer te worden ?" Dat solon , zich over de fcherpfinnigheid van dezen Man verwonderende , hem met veel genegenheid ontving , en een' geruimen tyd by zich hieldt ; daar hy toen juist bezig was met het fchikken der regeeringe van Athe- enz. De naam van dezen wyzen Man wordt in on« ze dagen vooral weder levendig , daar de geleerde Franfche Abt barthelemy op den inval gekoomen is, om zyn voortreffelyk rtuk van Griekfehe Oudheidkunde te noemen de Reize van den jongen anacharsis in Griekenland; waarin hy den Zoon , op 's Vaders voorbeeld, in Griekenland brengt, jaaren achter een laat blyven , en daar door gelegenheid bekomt om , als het waare , door hem zynen Lezer van alles te laaten onderrigten, wat tot de Griekfehe Oorfpronkelykheden , Gefchiedenisfen , Regeenngen', Rechtsplegingen , Geleerdheid , enz. enz. behoort.  van SOLON. 2 i Athene, en het vervaardigen zyner Wetten. Dat anacharsis , zulks vernoomen hebbende , solon uitlachte over de moeite , welke hy zich gaf, meenende , dat de Onrechtvaardigheden en Schraapzucht zyner Burgeren zich onderwerpen zouden aan eenige gefchreevene Letters, die, zyns oordeels , niet ongelyk waren aan Spinnewebben , en , even ais deze , de zwakkere en geringere , die 'er zich in verwarden , zouden vasthouden , terwyl de ryke en machtige haar verfcheuren zouden ! Maar solon, zegt men, gaf hier op ten antwoord: „ dat de Menfchen immers wel onderling „ gemaakte Verdragen onderhouden , om „ dat het geene der Partyen , die ze ge,, maakt hebben , voegt dezelve te over„ treeden ! dat hy, even zoo , 'er over uit was, om zyne Wetten naar het Be, lang zyner medeburgeren in dier voege " te fchikken, dat elk zich overtuigd houden zou, dat het beter ware dezelve te „ onderhouden, dan 'er tegen aan te gaan." De zaak zelve viel, echter, veel meer uïc naar de gisfing van anacharsis , dan. volgens de hoop' , welke solon daarvan hadt opgevat (#> — Nog liet anacharsis , wanneer (/) Vergel. het Verhaal van turpin Rep. van Athe- w B 3 09  '2Z het LEVEN neer hy eens de Volksvergadering hadt bygewoond , zyne verwondering blyken , dat by de Grieken de Wyze den Voorflag d >en , en de Onweetende het vonnis vellen (r). Belangende thales , men zegt, dat solon eens aan dezen te Miletus een bezoek gaf, en zyne verwondering betuigde,dat hy zoo geheel den Gehuwden ftaat en het verwekken van een Nageflacht verwaarloosde. thales zweeg daar toen op : maar wanneer dit eenige dagen geleeden was , maakte hy een vreemd Perfoon op, die voorgeeven moest, dat hy nu eerst onlangs , pas voor tien dagen, van Athene was vertrokken. Als ne bl. 77. — De Fr. Fert. merkt hier ten voordeele van soh.on op , dat de Wetten zonder goede Zeden doorgaans onnut zyn. Zulks hadt horatils reeds gezegt : „ Wat hebben Wetten toch voor kracht, Wanneer de Zeden zyn veracht ?" (f) Dit ziet op den Raad der CCCC, door so. lon , gelyk , Die nog naar 't Westen zien, fchoondoor den Dood ,, vermand" (V). Dat solon , ingevolge van dit Orakel, des nachts in ftilte naar het eiland overftak, en aldaar offerbanden keelde en offerde aan de Half-Goden periphemus en cychreus (/). Dat hem, vervolgens, van de Athenienfers vyf honderd Vrywilhgers gegeeven werden, na dat 'er een Volksbefluit genomen was , dat de- (b) Vele Rivieren in Griekenland droegen den naam van asopus. Op het Eiland Salamis was 'er , ongetwyffeld,ook eene van dien naam. ———«Voorts ichynt het uit dit geheimfinnig Orakel te blyken, dac de Begraafplaats der Helden , die tevens de inheemfche of Land-Goden der Salaminiè'rs waren , te zoe« ken was op een Eiland in de gemelde Rivier asofus , of binnen een arm van dezelve. (e) Welke de zin dezer woorden zy, zal het vervolg ons kunnen leeren, waar gezegd wordt, dat de Athenienfers by het begraaven der Lyken dezelve westwaarts keerden. (d) Zie I D. bl. 76.  v a n S O L O N. 33 deze , wanneer zy het Eiland bemachtigden , de Regeeringe daar van in handen hebben zouden. Met deze ftak solon,, aan boord van een groot aantal Visfchersfchuiten, in Zee, ééne enkele Galeije van XXX Riemen met zich voerende. Hy wierp het anker voor salamis, aan eenen uithoek tegen over euboea (e). De Megarenfen, die te salamis waren, kreegen van dit gebeurde eene onzekere tyding, waarop geen ftaat te maaken was, en liepen in groote verwarringe te wapen, middelerwyle, dat 'er een Schip op kondfchap tegen de Vyanden uitgezonden werdt. Als dit Schip nader gekoomen was, maakte solon zich 'er onverhoeds meester van, floot de Megarenfen , die het gevoerd hadden , in kluisters, en bemande het weder met de dapperften onder zyne Athenienfers, hun bevelende, zo dicht onder de Stad te vaaren, als het lyden kon, maar zich, evenwel , zorgvuldig bedekt te houden. Zelf flapte hy met zyne overige Tochtgenooten aan land, en trok tegen de Megarenfen op. Men was nog handgemeen, wanneer de afgezondene te fcheep zich van de Stad by verrasfmg meester maakten. Met dit zeg- (<) Nu Negroponte. Z. I. D. bl. 134. II. DEEL. C  34 het LEVEN zeggen fchynen ook hier de daaden in te Hemmen en het te bevestigen. 'Er greep, naamelyk, zedert eene Gewoonte ftand, dat een Attisch Schip eerst in alle ftilligheid het Eiland naderde, en wanneer, vervolgens , de aanval daarop, onder een luidruchtig krygsgeichrei, bereidt werdt, kwam een gewapend Man uit het Schip te voorfchyn fpringen, en liep, al roepende, den Eilanderen, die den aanval kwamen doen, te gemoet, naar de kant van het sciradisch Voorgebergte (f). Niet verre van daar ftaat ook nog de Tempel van enyalius (g) door solon gefticht. Want hy behaalde de overwinning op de Megarenfen, en die gene, welke in het gevecht niet ontkwamen, raakten echter niet vry, voor dat zy zich aan de voorwaarden door hem voorgefchreeven onderworpen hadden. Dan wanneer de Megarenfen , niet te min, zich geensfins hier aan hielden (h), en het weder tot daade- lyk- {f) Niet van Attka, gelyk zommige willen, maar van Salamis, (g) Een bynaam van maks. Deze Tempel was dan eene Stichting uit dankbaarheid aan den Krygs-God , voor de behaalde Overwinning. Deze plaats wordt , gewoonlyk , kwalyk ge eezen, en daar door nog erger vertaald. Uit het ge- hee.  van SOLON. 35 lykheden kwam, waar by men van wederzyden eikanderen merkelyk nadeel toebracht, werden eindelyk de Lacedaemoniers tot Scheidslieden en Rechters aangefteld, en verhaalen de meeste Schryvers, dat solon by deze gelegenheid zou geholpen zyn door het gezag van homerus, wyl hy een vers, door hem zeiven vervaardigd, tusfchen inlaschte in 'sDigters optelling der Griekfehe Vloote en de plaats toen in de Vier- heele Verhaal blykt , dat plut. zeggen wil , dat de Megarenfen het verdrag, door dwang gemaakt, verbraaken , en weigerden zich daar aan langer te houden. De Particula ncgandi , ovx,, was hier wederom weggevallen. Men leeze des: AaA« ruv M«« yctpwv wk, tfciixwavTüi*. De woorden 'E-irifAmiv, en 'E/SiAivtiY worden in dezen fin veelvuldig gebruikt. (i) De Optelling der Griekfehe Vloote van home. bus, doorgaans Bototia genoemd, maakt een deel uit van het ade Boek der Iliade. Dat solon daar in een vers zoude hebben ondergefchooven (om den eisck op salamis te Haven) bevestigen behalven diogenes La'èrt. i. B. § 48. ook de scholiasten in de Leid. fche en Leipziger Handfchriften, en op hun voetfpoor eustathius p. 215. I. 42. Die gelegenheid heeft kan verder hieromtrent inzien casaubon. In Stra» bonem, Tom. i. p. 603. wetsTen. de Scriptis Homer. p. 150. kuster. Hift. Crit, Hom. p. 23 , & 104, 105. mbnag. ad Diog. L. 1. I. Vergeiyk voorts i. Deel bl. 104. C t _  36 het LEVEN Vierfchaar op deze wyze gefchreeven voorlas: aiax, uit Salamis,bracht met zich twaalef Schepen, Die onder 't Attisch Volk zich plaatften op zyn wenk." Maar de Athenienfers zelve zyn van gevoelen, dat dit een louter verdichtzel is. Zy zeggen, dat solon de Rechters overtuig» de, dat phil^eus en eurysaces, beide Zoonen van aiax (k) het Burgerrecht van Athene verkreegen hebbende, het eiland aan de Athenienfers overgaven ; dat de laatstgenoemde zich nederzette te brauron (l) iri Attica, en de eerite te melite. Dat daar van de Wyk der philaïden ontftond, die hunnen naam ontleenden van phil^us, en uit welke pisistratus voortfproot. Dat hy, om de Megarenfen nog nader te overtuigen, een bewys nam uit het begraaven der (Ji) pausanias hier van handelende in Atticis, bl. 85, maakt van philjEus den Zoon van eurysaces, en Kleinzoon van aiax. (I) Een Landftad van attica , behoorende tot de Wyk jEgeis. Z. hemstsrh. op pollux IX B. §. 74. Het Feest, de rrauronia genaamd , werdt daar gevierd ter eete van diana ■ Diergelyk eene Landftad , of Vlek was ook meute, behoorende tot de Wyk OEneis. Z. stephan. Byz. in V. .— spon de pag. Att, p. ?.6.  van SOLON. 37 der Lyken, als welke door hen niet op eene wyze, gelyk aan die der Salaminiers, ter aarde werden befteld. De Megarenfen, naamelyk , keeren hunne Lyken, by de begraaffenis, naar het Oosten: de Athenienfers , in tegendeel, naar het westen (m). Echter geeft hereas de Megarenfer het nog niet op, maar houdt ftaande, dat ook zyne Medeburgers de Lyken westwaarts keeren. Boven dit alles is 'er nog een fterker bewys voorhanden, dit naamelyk; dat in elke cel by de Athenienfers maar één Lyk gezet wordt, terwyl 'er van de Magarenfen, gewoonlyk, wel drie of vier in eene groeve liggen (n). Ook zegt men, dat solon nog, daarenboven, door zekere Pythifche Godfpraak geholpen werdt, by welke («) Hierop werdt in de voorheen gemelde Godfpraak bedoeld. Zie hier boven bl. 32. Met het verhaal van flut. omtrent de wys van begraaven by de Athenienfers , koomen over een de berichten van ;eliamjs V H. v B. 14 h. en vu B. 19. h. Maar daar tegen is ftrydig het bericht van diogenis L. I Boek § 4a. die hier waarfchynelyk in zyn geheugen faalde, volgens de gisfing van den grooten casausokus. Verg. simson, op het Jaar d. W. 3410. («) Zafdit bewys gelden, dan moeten de Salaminiers eenzelfde gewoonte hebben gehad met de Athenienfers. niet met de Megarenfen. De Fr. Vert. is hier het fpoor geheel byfter. C 3  38 het LEVEN ke apollo aan Salamis dén naam gegeeven hadt van ionïe (o). — Over dit Geding hebben vyf voornaame Spartaanen gezeten: critolaidas , amompiiaretus , hypsechibas , anaxilas en cleomenes. Door alle deze Gebeurtenisfen was solon reeds een groot Man en zeer beroemd geworden. Maar hy werdt nog veel meer bewonderd : zyn naam klonk nog veel luider door geheel Griekenland, wanneer hy, ten aanzien van het heiligdom te Delphi, 'er openlyk voor uit kwam, dat men hetzelve befchermen moest, de zaak van apollo ter harte neemen, en de cirrh^rs, die zich aan het Orakel vergreepen hadden, geensfms ongertraft laaten Q). Het was toch op zyn aandryven, dat de am- piii- Werdt salamis van apollo zelven loniê genoemd , dan behoorde dit eiland zeker tot attica het welk van ouds loniê heette. Z. het leven van theseus , I Deel bl. 123. O) Men vindt nadere onhandigheden van dezen heiligen Oorlog by pausanias in Phocic. bl. 894. waar verhaald wordt, dat clisthenes , toen het opperhoofd der Sicyoniërs, tot Bevelhebber in dezen oorlog verkooren , en solok aan hem tot Raadsman zy toegevoegd, die de Cirrhajè'rs door eene zeldfaame Krygslist buiten (laat van verdeediging Helde. Men voege hier by FojXENys III b. 5 ft. bl. 226,  van SOLON. 39 phictyons (?) de wapenen opvatteden, gelyk , behalven anderen , verzekerd worde door (?) De amphictyons , welke dus genoemd werden, omdatzy oorfpronkelyk beftonden uit deAfgevaardigden van XH Staaten om Delphi gelegen, (het geen tot onze verwondering niet is opgemerkt door den Heer earthelemy in zyne voyage du jeune Anacharfis , chap. xxxv) rekenden hun begin van de oudfte tyden van Griekenland. Deze zeer aanzienelyke Vergadering. tot welke in laater' tyden Afgevaardigden uu geheel Griekenland afgezonden werden, en die niet on. gepast vergeleeken kan worden met de Vergadering der Algemeene Staaten onzer vereenigde Gewesten , oordeelde over het gemeen belang der Grieken, deed uitfpraak over de Gefchillen tusf.hen de onderfcheidene Gemeenebesten gereezen. Haar vonnis moest gehoorzaamd worden , wilde men zich de wapenen van het geheel verbonden Lichaam niet op den hals haaien. Inzonderheid was haar de befcherming van het Orakel van delphi en de lïraf der HdUgfchenders aanbevolen. Van deze pligt kweet men zich thans tegen de c.RRHEëRS, die niet alleen het grondgebied van delphi afgeloopen , maar zelfs gepoogd hadden den kostelyken Tempel te pionderen. Zy werden overwonnen, en hun land en bezittingen aan die van celphi gege'even. Weinige jaaren laater verdelgde eurylochüs , de Thesfalier , hun overfchot. ten SST heilige Oorlog werdt naderhand gevoerd tegen de phocensen, en gaf aanleiding , dat de Grieken hunne Vryheid verloeren. De Macedoniers ^ ren voorheen uitgegoten uit de vergadering der amphictyons ; philippus , echter , toen koning van Macedonië, wist daar zitting in te krygen, en werdt C 4 —  4o met LEVEN door aristoteles in de Naamlyst der Pythioniken (r), waar hy hec hoofdbeftïer dezer zaake aan solon toekent. Hy werdt, evenwel, niet tot Opperbevelhebber in dezen oorlog verkooren , zo als euanthes CO de Samier, volgens het fchryven van hermippus , verzekert. Ook bewyzen dit geensfins de woorden van ^schines den Redenaar CO- En in de Jaarboeken van delphi vindt men niet solon, maar alcivleon CO optot Opperbevelhebber over alle Grieken tegen de Phocenfen benoemd. (r) d. i. der Overwinnaaren in de pythische Spelen , die ter eere van apollo pythius by delphi gevierd werden. Alle moeite werdt aangewend om de naamen dezer Overwinnaaren te vereeuwigen. Wy vinden dezelve in laater tyd opgeteld door den Ge. leerden edv. corsinus , en gevoegd achter deszelfs Disfettt, Agmi. Het oude ftuk van aristoteles is verlooren gegaan , even als meer foortgelyke. Deze Lysten waren van groot belang voor de Tydrekenkünde. Vtrg. I D. bl. 427. (Y> 'Er zyn drie Schryvers van dezen naam by de Ouden bekend ten van cyzicum, een van miletus, en een derde van samos. Z. voss de Hift. Gr. III B. bl 173, (/ ) Den Mededinger van demosthenes, Wy hebben nog eenige weinige Redevoeringen van hem overig , welke doorgaans by die van demosthehes ge. voegd worden. («) Hier wordt, ongetwyffeld diezelfde alcm»oji bedoeld , welke de Gezanten van croesus te Delphi te  van SOLON. 41 opgeteld, als het Legerhoofd der Athenienfers. het was reeds zedert een geruimen tyd, dat de cyxonesche schennis den Staat beroerde ; nadat de Archon (v) megacles die gene , welke met cylon (w) hadden zaam- te recht hielp , en van den Koning , tot loon zyner beleefdheid , groote Gefchenken ontving. Zie herodotus VI B. 125 h. bl. 40S. (v) Na dat het bewind der Koningen te Athene opgehouden hadt met den dood van codrus , werden 'er Overheden aangebeld , die men auchokten he.otte , . van een woord dat rêgeeren , en de eer (ie te zyn betekend. Deze werden eerst voor hun geheel leven; daarna voor tien Taaren, en eindelyk voor één jaar aangefteld. De laatstgemelde Regeeringsvorm hadt plaats geduurende den bloey van het Attisch Gemeenebest. Het getal der Archonten was toen IX waar van de eerde aan het Jaar zyner regeeringe djn naam gaf, even als zulks te Rome door de Burgemeesters gefchiedde. Zodanig een Archon was thans megacles , die tot de aanzienelyke Familie der Alcmtoniden , eene der voornaamfte te Athene, behoorde. O) Deze cylon muntte uit in Schoonheid van gedaante en dapperheid, hebbende zelfs in de Olympifche Spelen den prys behaald. Hy trouwde aan de Dogter van theagenes, toen het Opperhoofd der Megarenfen , en alle deze voorrechten zetten zyne Staatzucht dermaate aan , dat hy het waagde naar de Oppermacht te liaan. De onderneeming mislukte ech. ter, en cylon zocht met zyne Aanhangelingen heul eü Lyfsverzekering by de Altaaren. Zommige verze ■ C 5 ke  4* het LEVEN zaamgezwooren, en, vervolgens, in den Tempel van Minerva eene Wykplaats gezocht , overgehaald hadt om van daar af te koomen en hunne zaak aan eene Rechterlyke uitfpraak te vertrouwen. Deze Lieden bonden toen een gefponnen draad aan de heilige Zitplaats der Godinne, hielden dezelve in hunne handen vast, en gingen zoo naar beneden (V). Dan ter naauwernood waren zy onder het afdaalen gevorderd tot by den Tempel der eerwaardige godinnen 00, of de draad brak van zelf aan keren , dat hy zelf door een heimelyke vlucht van daar geraakte; andere zeggen, dat hy tevens met zyne Vrienden omkwam. Men kan over deze merkwaardige Gebeurtenis nazien herodot. V B. 71 h. THUCYDiDEs I B. 126 h. den scholiast. op Ariftophan. Equites, v. 44.3. pausanias Achai'c. p. 588. Foyag. du jeune Anacharfis, introduct- p. 70. (x) Verfta door de Rechterlyke Uitfpraak die der areopagiten. Verder was de Draad van fVolle gefponnen. IVolle gebruikte men doorgaans by Verootmoediging ea het fmeeken om Genade. Z. de Aantekening I Deel bl. 9S. Hierom wordt deze draad ook IKETHPIA, genoemd door den scholiast op ARisTOPHANEs ter aangehaalde plaats. Zy maak¬ ten de draad vast aan de heilige ftede, om dat zy als nog fchynen wiiden de knieën der Godinne te om helzcn. (y) Dus werden de Eumenides, of JFraak-Godintien, by verzachting, genoemd, om dat men, haare Gram-  van SOLON. 43 aan Hukken, en megacles, bygeiïaan van zyne Amptgenooten, haastte zich hen by den kop te vatten , voorgeévende dat de Godin blykbaar van haare befcherming afzag, en hen vaaren liet. Een deel, welke reeds buiten den Tempel waren, werden gefteenigd (2). Anderen , die wederom naar de Altaaren vluchtten, fchroomde men niet daar zelf te vermoorden. Die gene alléén werden verfchoond , welke by hunne Vrouwen eene wykplaats gezocht hadden. Van dezen tyd af aan waren zy, die zich met dit Schelmlr.uk bezoeteld hadden , en daarom ENArELS (a) geheeten wer- Gramfchap fchroomende , de echte naam vreesde te gebruiken. (z) Als Verraders van het Vaderland, wier gewoone firaf de Steeniging was by de Grieken. — Dus, werdt palamedes , volgens zommiger verhaal , voor Troje als een Verrader gefteenigd, en de Atheenfche Krygsbevelhebber thrasylus deed dezelfde ftraf wedervaaren aan alcibiades , Neef van den beruchten alcibiades , welken hy onder de vyandlyke Gevangenen ontdekte, Z. xekophon Hellen. I 15. 2 h. — Voor het everige verfchilt het verhaal van plut. hier enigfins van dat van thucydides , die boven al geloof verdient. (3) enageis, d. i. door een' godlooze Schennis bezoeteld en Vervloekt; om dat de Srneekelingen, welke tot de befcherming van minerva de toevlucht genomen hadden, door hen waren omgebragt. Dit was ee»?  44 het LEVEN werden , de voorwerpen van algemeene haat en afgryzen. Ook groeiden de Deelgenooten van cylon, die de llachting ontkoomen waren, zedert wederom in aanzien en vermogen , en leefden in eeuwigduurende onmin met den Aanhang van megacles. In dezen tyd, wanneer de Verdeeldheid hoog geklommen, en 'er eene groote verwydering onder de Burgers plaats hadt, tradt solon, wiens achting voorlang gevestigd was, vergezeld van de aanzienelykfte Athenienfers, te voorfchyn, en haalde de zogenoemde vloekgenooten , eensdeels door goede woorden, anderdeels door drangredenen over, dat zy hunne zaak voor de Vierfchaar bepleiten, en daarop vonnis verwachten wilden; waar toe CCC uit de Voornaamften gekoozen zouden worden. myron, dePhlyenfer nam toen de Be- fchul- eene Euveldaad, welke de hooglte gramfchap der Co. den wekte. Z. by voorb. pausanias ter laatstaangeh. plaatze. Wy noemen ze een weinig langer Vloek. genooten , ais aan dezelfde Schtnnh en Vloek deelachtig. (£) By deze gewichtige Aanklachte wordt, opzettelyk , de naam van den Aanklaager gemeld , welke geboortig was uit een Burgt van attica, phlyets genoemd, en behoorende, volgens stefhanus den Byz. tot de Wyk cecropiï.  van SOLON. 45 fchuldiging op zich (c) met dat gevolg, dat deze Lieden alle veroordeeld werden. Die geene der Medeplichtigen, welke nog in leven waren, werden gebannen, en voor zo verre zy reeds geftorven waren , werden de Lyken opgegraven en over de Grenzen uitgeworpen. De Megarenfen verzuimden, midlerwyl, niet van deze Beroerten gebruik te maaken ; en de Athenienfers raakten niet alleen nis^ea (i) kwyt; maar ook ging salamis wederom voor hun verlooren. Daar by hadden zekere Spookzels, uit het Bygeloof oorfpronkelyk, en fchrikbaarende Verfchynzels de verbeeldinge der Burgeren ingenomen. Zelfs de Wichelaars verkondigden, dat de ingewanden der Offerdieren niet dan Gruwelen en Euveldaaden aanduidden, welke om verzoening riepen j In zulke omftandigheden kwam tot hen uit Creta over epimenides , de Phseftiër (). Andere verpandden voor de fchuld hunne lyven; waardoor zy de eigendom der Schujde.isfchers werden (q) , en het lot ondergingen van of op de plaats en het Bewind van weinigen gemengd zy , dat is te zeggen, dat het Volk het recht van Hemmen hebbe, en een kleiner getal de macht van oordeelen en uitfpraak te doen." Fr. Fert. (0) EKTON betekent het Sesde , en MOPION een gedeelte. (/>) d. i. Werklieden, Arbeiders. Deze naam flrekte zich meermaalen uit tot alles, wat arm en gering was. Geiyke, of nog grootere hardigheden van de J3 2 Schuld-  5* het LEVEN plaats zelve hun te moeten dienen, of naar buitenlands verkogt te worden. Vele werden zelfs gedwongen hunne kinderen te verkoopen (want 'er was geen' Wet, die zulks verboodt) , of hun Vaderland te verlaaten wegens de hardheid hunner Schuldheeren. De meefte,evenwel,en ftoutmoedigfte voegden zich by een, en fpoorden elkander aan om niets onbezocht te laaten, maar zich ten opperhoofd te kiezen eenen Man van beproefde trouwe, onder wiens aanvoeringe zy den Wreedaarts het bewind ontwringen mogten , de Landeryen onderling verdeelen en de geheele form van Regeeringe veranderen. In deze gefteldheid van zaaken floegen de verftandigfte onder de Athenienfers het oog op solon , als den éénigften, die zich het meest van allen onberispelyk gedraagen hadt, en zo min met de Vermoogenden deel genomen aan de onderdrukking', als hy vernederd was door de behoeftigheid der Armen. Hy werdt des gebeeden het bewind van zaaken op zich te neemen , en de gefchillen te Schuideisfchers omtrent hunne Schuldenaars hadden in de vroegfte tyden plaats by de Romeinen , en gaven ook daar aanleiding tot hevige Beroerten. Men zie livius, II B. 23 h. enz.  van SOLON. 53 re vereffenen. — phanias, de Lesbier (>), bericht ons wel, dat solon , om het bellier , tot heil van den flaat , magtig te worden, beide Partyen listig onderging: dat hy de Behoeftigen, heimelyk, de verdeeling der Landeryen , maar de Gegoedigden de zekerheid hunner Schuldbrieven beloofde. Doch solon zelf verklaart, daarentegen, dat hy in het eerst geaarsfeld hebbe het bewind te aanvaarden , wyl hy van de eene zyde de begeerlykheid der Gemeenen , en van de andere de trotschheid der Grooten vreesde. Hy werdt dan tot Archon aangefleld na philombrotus (Y) , en verkreeg tevens de waarin) Dezelfde , welke aan het einde van dit Leven van solon wordt aangehaald, waar men voor'E??V«f zonder twyffel leezen inoet 'EffViar, gelyk bryane, en langen tyd voor hem jonsius , de Script. Hift. P/ii/. I B. 15 h. hebben opgemerkt. Deze phanias, naamelyk , een Leerling van aristoteles , en tydgenoot van theophrastüs, was geboortig xih Erefus, of Eresfus , een Had van het Eiland Lesbos, en hadt , naar de gewoonte van die tyden, een aantal Boeken gefchreeven. Zie , behalven jonsius , op de aangeh. pl. vossius de Historicis Gr. 1, IX, bl. 70. (s) Op deze wyze waren de Athenienfers gewoon den tyd aan te duiden, solon werdt aan het hoofc der Regeering geplaatst na dat philombrotus Archon was geweest. Vergel. de Aantekening I D. bl. 157. ~" Het was het 3 iaar der XLVI Olympiade. D 3  54 het LEVE N waardigheid van Bemiddelaar der gefchillen , en Wetgever. Elk toonde zich verheugd over deze aanftelling: de Vermoogende , om dat hy een Man was, die wel in zyn doen zat ; de Behoeftige , omdat hy een Man met eere was. Men verhaalt, dat zeker gezegde van solon , hem voorheen ontvallen , en by elk bekend geworden: „ Dat gelykheid geen kryg verwekt !" zo wel den Ryken , als Armen behaagde, omdat gene hoopten , dat zy door Aanzien en Dapperheid (?) ; deze , dat zy door Bedeeling en Getal (») die gelykheid meester zouden worden. Daar elk dus met de grootlte hoope vervuld was, drongen de Voornaamfte by solon aan, maakten hem de Tyrannye fmaakelyk , en rieden hem , die thans zo zeer in aanzien gefreegen was, de opperheerfchappy ftoutmoedig te vermeesteren. Vele Burgers ook van den middenÜand , ziende , hoe bezwaarlyk het vallen zoude omtrent Schuld en Wet verandering te maar (f) De Aanzienelyke en Adel leiden zich van ouds her op den Oorlog en Wapenhandel, en verkreegen even daar door grooten invloed. (w) Door bedeeling; te vvecten wanneer de Landeryen gelykeiyk verdeeld zouden worden, — door getal: want hier in wint de Geraeeae hit altyd van de ürcoten.  van SOLON. 55 maaken (V), aarsfelden niet het bewind van zaaken in handen van een' eenigen , maar rechtvaardigen en wyzen man te Hellen. Men vindt 'er, die verzekeren , dat solon ook uit Delphi, van wegen apollo , dusdanige Godfpraak ontving: Ga! zet U aan het roer,bellier het Schip van Staat! „ De hulp van velen komt te Athene U wis te baat. Maar inzonderheid lieten zyne gemeenzaame vrienden niet af hem ven.vydngen te doen, „ dat hy afgefchrikt werdt door den „ gehaaten naam van Dmnglandye : even „ eens , of deze , door de braafheid van „ hem , die ze aanvaardde , niet aanftonds de gedaante van het koninklyk beilier „ aanname. Dat zulks in vroegere tyden „ het geval was geweest der Eubceèrs met „ tynnondas (w) , en op dit oogenblik „ was dat der Mityleners, welke pittacus „ tot hun Tyran (» verkooren hadden." Niets O) d. i, Alle Schulden door te ftryken, en, in plaats van oude, nieuwe Wetten te maaken. O) Van dezen ouden Koning, of Tyran van Negroponte, weleer Eubma, heeft men geen verder naricht. . (x) 't Is bekend, dat dit woord van ouds ook in een goeden fin gebezigd werdt. En welk was toch het onderfcheid tusfchen Koning en Tyran , zo dra D 4 de  56 het LEVEN Niets echter van dit alles bracht solon van zyn lïuk , dat hy zyn eens genoomen be11 uit vaaren liete. Zynen Vrienden , zegt men, voegde hy toe, „ dat de Dvvinglandy „ een fchoon kamp was , maar zonder uit„ gang!" Aan phocus (y) fchreef hy in dichtmaat het volgende: 't Zy zo! 'k wou geen Dwing'land weezen! —. Spaarde ik dus myn Vaderland: Trotschheid, wrevele Onderdrukking, Sloeg ik daar aan nooit myn hand: Zonder fmet bleef dan myn luister; Zonder fchandvlek bleef myn roem! 'k Heb my dan om niets te fchaamen. Schaamen? Neen! veel liever noem Men my hierum allerwege D'eer van 't menfchelyk gedacht. — Het blykt des ten klaarften , dat hy , ook zelfs de verkiezing van het Volk tusfchèn beide kwam , gelyk in het geval van pittacus , hier gemeld; waar dus geene ufurpatie , of aanmaatiging tegen recht, plaats hadt? 'Er blyft nog eene zwaarigheid overig, in welken fin solon, die zo zeer van elk uitgenoodigd werdt, niettemin, in geval van aanvaardinge. een Dwingeland geweest zou zyn? — rvjo. gelyk hi erom , dat hy de Eenhoofdigheid weder invoerde in een Gemeenebest', waar dezelve voorlang wa« afgefchafr. (y) Waarfchynelyk een Vriend en Kunstgenoot van solon , aan wien hy na en dan zyne Gedichten richtte.  van SOLON. 57 zelfs voor zyne Wetgeving , een' hoogen trap van vermaardheid beklommen hadt. De taal derzulken, welke hem befpotteden, om dat hy zich van het bemachtigen der Dwinglandye afkeerig toonde, is van hemzelven in deze vaerfen voorgedraagen: solon is geen Man van oordeel! Is geen Man van fneég verftand! *t Goede, dat de Goón hem booden, Wees hy , flechthoofd, van de hand. Hy Het zich de vangst ontglippen, Die reeds ingeflooten zat. AH' zyn' Sinnen liepen dooien, Wysheid koos het haazepad! —■ Mogt my dat Geluk gebeuren , Dat ik, Hechts maar éénen Dag, In Athene mogt regeeren, Praaien met het hoogst Gezag, 'k Zou 't my naderhand getroosten, Dat myn Huis te gronde ging, Ik de felfte Geesfelflagen Op myn krimpend Lyf ontving _ (s) In dezer voege heeft hy het Gemeen en Lie- (z) xylander heeft te recht aangemerkt, dat hier •ene hyper boltfc'ie , of grootfpraakige Uitdrukking , welke men niet te naauw ziften moet, plaats heeft, en vergelykt 'er mede homerus , of wie anders da Maaker raag zyn van den Hymnus op Venus.v. 154, D 5  53 het LEVEN Lieden van het flechtfie foort omtrent hemfpreekende ingevoerd. Offchoon hy nu de Alleenheerfching hadt verworpen, ging hy, evenwel, geensfins op eene flappe wyze te werk in het Bellier, noch fchikte zich lafhartig naar den wil der, Magtigen, noch ontwierp zyne Wetten aan het welbehaagen van hun, door welken hy was aangefteld: maar ter plaatze, waar hem zulks het best fcheen (a), onrbieldt hy zich zyne geneezende hand te gebruiken, of verandering te maaken, vreezende, dat, byaldien hy alles in den Staat los maakte, onder een vermengde en 't onderst boven wierp , hy naderhand niet in flaat zou zyn om het wederom op een' vasten voet te brengen , en onderling op nieuw te verbinden. Waar hy dacht , dat men zich door zyne woorden zoude Iaaten gezeggen, of ook door bedwang tot onderwerping fchik- (a) Deze onze vertaaling is naar de gewoone lee« zing ingericht, welke nochtans van anderen wordt afgekeurd, die leezen cutxlov w. Dan zou de fin zyn: „ Op die plaatzen, welke zulks niet veelen konden, 'onth. " Wy oordeelen echter, dat deze verari- dering wa: verre afwykt, en misfchien niet noodzaakelyk is.  van s o l o n: 59 fchikken , daar behandelde hy de zaak zo, dat hy, volgens zyn eigen zeggen: „Gezach en Billykheid op 't naauwst aan een verbondt. en vervolgens gevraagd zynde, of hy de beste Wetten den Athenienferen hadt voorgefchree- ven 9 gaf hy ten antwoord: „ De bestex •welke zy gefchikt waren aan te neemen!" Daar nu laaterë Schryvers ons doen opmerken , dat de Athenienfers gewoon zyn onaangenaame duigen door zachte en vriendelykc benaamingen als te bedekken, en dezelve op eene befchaafde manier vergoeijelyken; daarze Hoeren gewoonelyk vriendinnen noemen , en Lasten uitschryvingen , en Bezettelingen de bewaarders der steden, en de Gevangenis het huis; zou men fchier zeggen , dat solon de eerde Uitvinder dezer befchaafde gewoonte zy geweest, dewyl hy aan de geheele vernietiging der Schulden den naam gaf van 2eisaxqeia , of, opheffing der Lasten, Want dit was de eerde daad van Gezach , welke hy in het. hoog bedicr verrichttede, door het daardellen eener Wet: „ dat alle Schulden , die „ 'er waren, zouden worden kwyt gefchol„ den , en het hierna niet meer vry daan „ op het Lyf van eenen Burger te woeke„ ren." Niet te min hebben zommige, en onder de-  60 het LEVEN deze androtion (£) gefchreeven , dat het geensfins de geheele uitwisfeling der Schulden , maar alleen eene vermindering der Renten geweest zy, door welke de Arme toen verlicht werden ; des zy, opgetoogen van blydfchap , wegens deze menschlievende fchikkinge , daar aan den naam van Opheffing der Lasten gaven: zynde toen niet alleen de Maaten vergroot , maar ook de waarde der Munte opgehaald. Want hy ftelde de Mina op honderd drachmen , die te vooren van drieënfeventig was geweest. Daar men dus in getal even veel, maar in waarde minder betaalde, werden die gene, welke betaalen moesten , hier door grootelyks bevoordeeld, zonder dat zy, die ontvingen, cenig nadeel leedden (V). De (è) Deze androtion, welke na de XCfle Olympiade gebloeid heeft, (Zie jons. de Scriptt. hirt. Phil. ii b. 9 b.) hadt eene Gefchiedenis gefchreeven van Attica , welke van pausanias , en andere meermaalen wordt aangehaald. OngetwyfFeld heeft pllt het verhaal vooihanden uit dat zeilde Boek ontleend. Verder kan nagezien worden vossius de Hift. grr. bl. j6o — in de Franfche Vert. leest men hier, voor Androtion, eurytipn : dat zekerlyk een misdag is. Zonder dat het blykt hoe men 'er aankwam. (c) solon verhoogde den prys der Munt op eens meer dan een vierde. Of, anders, het Gewigt werdt door hem een vierde verminderd, terwyl de Prys ge- lyk  van SOLON 61 De meeste Schryvers, evenwel, koomen hierin over één , dat door de zogenaamde Seifachthie , of opheffing der Lasten, alle opgelegde Schuld op eens werdt uitgewischt. met welk gevoelen zyne eigene verfen ook veel beter inftemmen: want solon beroemt zich in dezelve , dat hy „ Van het voor„ lang verpande Land de Merkpaalen (d) „ die men 'er, tot bewys hier van, overal ingeflaagen zag, hadt weggenomen , en Vryheid plaats doen grypen voor de ou„ de Dienstbaarheid. Dat hy van de „ Burgers , welke wegens Schulden in vol„ ftrekte afhankelykheid van hunne Schuld„ eisfchers waren geraakt, zommigen van „ buiten 's Lands hadt weêr gebracht, die „ reeds Jyk bleef. De Schuldenaars betaalden wel dezelfde Sommen, naar den couranten prys, maar zy betaalden veel minder in ree'ele waarde. Daar nu de munt, vervolgens, aliyd op dien voet bleef, waarop solon haar gezet hadt [d. i. de Mina op honderd drachmen. Vergel. 1 D. bl 332-] > en 'er zeden geene verminderinge plaatsgreep, was het waarachtig, dat de Debiteurs veel wonnen, zonder dat de Crediteurs verlooren." Fr. Vert. (i) Waarop de grootte der Schuld was uitgetekend. — plut. haalt deze Verfen van solon buiten orde aan ,• waarom wy ook niet getracht hebben dezelve in Dichtmaat over te brengen. Men kan 'er over nazien gul. canter. Novar. Lec~l. V 15. 0. h. eruinck ©P de Fragmm. van solon n. xxvui.  62 het LEVEN „ reeds in Ballingfchap, by hun langduurig „ omfwerven , den Atcifchen tongval fchier „ vergeeten waren,en anderen, die te huis, „ in hun eigen Vaderland , onder eene on„ betaamelyke dienstbaarheid gebukt gin„ gen , van dit jok verlost hadt en vryge,, maakt." Men verhaalt, dat, terwyl hy met de uitvoering van dit fhik onledig was, hem een allerleelykfte trek gefpeeld werdt. Want wanneer hy yverig bedacht was om de Schulden hoe eer hoe liever kwyt te fchelden , en zyne gedachten liet gaan , hoe hy deze zaak in eene gefchikte Redevoering voor zou draagen, en op eene welvoegelyke wyze beginnen, maakte hy zyn beiluit aan zyne gemeenzaamfle en meest vertrouwde Vrienden, met naame aan conon, aan clinias en hipponicus, bekend , en gaf hun te verftaan, dat hy wél, aan de eene kant, geen-fins geneigd was de Landeryen te verdeden ; maar echter beflooten hadt alle Schulden te vernietigen. Deze, hunnen flag hierop aanllonds waarneemende, en in de voorbaat maakende te zyn, vroegen van de Gegoedigilen eene aanzienelyke geldfomme op renten, en kogten daar voor mtgeftrekte Landgoederen te gader. Wanneer nu weinig tyds daarna de Willekeur bekend werdt gemaakt, behielden zy deze hunne bezittingen, zon-  van SOLON. 63 zonder het geld aan de Schieters wederom uit te keeren , en brachten solon hier door onder groote verdenkinge en opfpraak ,als of hy niet behoorde onder die gene, welke by de nieuwe Wet fchade leedden , maar deel hadt aan het beurog. Van deze befchuldiging werdt hy, echter, ras ontheven , wanneer het bleek dat hy de femme van vyf Talenten O) aan onderfcheidene Schuldenaaren opgefchooten hadt, en de eer-fte was, die, uit kracht der gemaakte Keure, dit geld kwyt fcholdt. Eenige, endaar onder ook polyzelus , de Rhodiër (f) , be- grooten het wel op yyftien Talenten. Zynen Vrienden bleef men , niet te min , den bynaam geeven van chreocopiden (g). so- (e) Elk Attisch Talent bevatte 60 Minae , en wordt gerekend op 18Ó0 guldens Hollandscb. ( ƒ) Dus genoemd in onderfcheiding van ïolyzelus den Meffeniei: Zyne Schriften worden opgeteld door vossius de Hift. Gr, bl. 187, a. — Oflchoon deze menigvuldig waren, wordt hy, evenwel, maaralleen op deze plaats door put. aangehaald. Cg) Hier heeft eene Woordfpeling plaats. De Athenienfers werden dikwyls geroemd Cecropiden , d, u Afftammelingen van Cecrop; ; zy beminden dezen naam. Maar thans noemde men die bedriegelyke Vrienden van WCJO», met eene geringe verandering', Chreocopiden, welk woord door h. st.-phanus , in Thef. U Cr. verklaard wordt door het gewoone Ban* ke-  64 het LEVEN solon , evenwel, gaf door deze Wee aan gene der Partyen genoegen. De Ryke waren te onvrede over de vernietiging deiSchuldbrieven : maar nog veel meer waren het de Arme, die op de verdeeling der Landeryen gehoopt hadden , en nu zagen , dat hy daar niet aan roerde, noch, op het voetfpoor van lycurgus , alle zyne Burgers onderling gelyk gemaakt, en alle onderfcheid van Levenshand vernietigd hadt. Dan men dient op te merken, dat deze lycurgus de elfde afftammeling was van hercules: dat hy vele jaaren achter een te Lacedamion hadt geregeerd : dat hy in het bezit van groot aanzien was; vele Vrienden, veel macht hadt; en dat dit alles hem ten dienfte ftond by de inrichting van het geen hy voortreffelyks omtrent het Gemeenebest beflooten hadt: —■ dat hy zich voorts meer van geweld, dan van overtuiging' bediende (zo zelfs, dat hem het oog werdt uitgeflaa- gen) ketettier. Maarte Athene was het de Spotnaam van hun, die door bedrog uit liet affchafen der Schulden hun voordeel maakten, door de betrekking, welke zy op den voornaamen Affchafer hadden, solon is hier de "Xpioxóms (chreecopos, Affchcffer van fchulden, by verwisfeiing Tan Cecrops) , en zyne Vrienden de X^ïoxott/S*! , chretcnpiden, als tot zyne Famüie behoorende.  van SOLON. ^5 gen) om, het geen inzonderheid llrekken moest tot heil van zynen Staat, en onderlinge eendracht, daar te Hellen;,, dat, naa„ melyk, niemand zyner Burgeren arm of „ ryk zoude zyn." Solon , integendeel, bracht het in zyne vaderftad zo ver niet. Hy was maar de Zoon eens gemeenen Burgers fTf) , en behoorde tot den middelbaarden ftand. Echter verzuimde hy in geenen deele de macht, welke hy in handen hadt, te gebruiken: terwyl hy tevens dit groot Beginzel altyd in het oog hieldt van niets te doen , zonder bewilliging zyner Medeburgeren , en derzelver vertrouwen (leeds voor zich trachtte te behouden. Dat hy, ondertusfehen, aan de meellen aanfloot gaf, dewyl zy iets anders van hem verwacht had* (Jt) In het begin van dit leven is gezegd, dat solon uit koninglyken bloede fproot, en van codrus afdamde. Dit fchynt in den eerden opdag met de redekaveling hier voor handen eenigfins te dryden. Dan het is zeker dat flut- hier wil aanduiden , dat lycurgus een Aanzien en Gezag bewaard hadt , overeenkomftig zynen edelen Oorfprong, terwyl het Gedacht van solon in verval was geraakt. Waarom hy reeds hier boven, in den aanvang van dit leven, gezegd hadt, dat de Vader van solon, execestides, te Athene tot den mid-. dendand onder de Burgerye behoorde. II. deel. E  66 het LEVEN hadden , getuigt hy zelf, van hen in dezer voege fpreekende: „ Ieder toonde my te vooren Een volvrolyk, bly gelaat! Maar die Gulheid is verdvveenen, Vriend'lykheid verkeerd in Haat. Men begluurt my van ter zyde, Ziet my voor een' Vyand aan " En echter verzekert hy, dat, byaldien iemand anders dezelfde macht in handen hadt gehad, „ Hy zyne Driften niet zou hebben kunnen toornen, Noch eer gerust, voor dat de booter uit de melk Door 't ftadig roeren waar' gehaald —-" (0 Het leedt evenwel niet lang , of men bemerkte het nut der wet: dies elk zyne byzondere klachten ftaakte. 'Er werdt eene openbaare en plechtige Offerhande inge- fteld, (f) Deze regels zyn vertaald naar de gelukkige verbetering van Prof. keiske , die hier voor èïfiov, dat geen fin heeft , Su/Ao'v las. Betreffende het laatst gedeelte, waarin de Hr dacier een foort van fpreek' woord meende te ontdekken: het lydt geen twylFel, of daarin is de Overdracht genoomen van het Karnen. Dit leert ons het woord rctjid^ats, dat D. in zyne ver:, geheel overfloeg , afkoomende van een Werkvv. dat emroeren, omfchommelen, betekent.  van SOLON. 6? field, waaraan men insgelyks den naam van Scijarhthie gaf. Men verkoos solon tot Herformer en Wetgever van den Staat zonder dat men zyne magt of hier of daar in beperkte. Alles werdt aan hem overgelaaten : Overheidsampten, Volksvergaderingen, Rechtbanken, Raadsbyeenkomden ; ten einde hy het Gezag , het Getal en den Tyd van elk dezer dingen bepaalen mogt, en voorts van de plaats hebbende Inrichtingen zo veel affchaffen of bybehouden , als het hem goed zou dunken. Het eerde dan , 't welk door hem ter handen werdt genomen, was het vernietigen van alle de Wetten van diiaco (k) , (u:;=2;ezonderd alleen die tegen de Doodsflagers" gemaakt) van wegen derzei ver hardheid en de zwaarte der opgelegde draden. Want voor bykans alle Misdaaders was door dezen Wetgever maar eene enkele draf bepaald , naamelyk de Dood. Zo dat ook zelfs (V) Deze eeaco hadt, Archon zynde, dertig jaaren te vooren, d. i. in het eerfte jaar der XXXIX O/ymViadc, zyne Wetten gemaakt; welke hoewel men ze niet var. Wreedheid vry kan 'pleiten , echter eenigermaate verfchoond kunnen worden door de onrustige tyden , waarin zich Athene toen bevendt , wen roof en moord het leyjen en de bezittingen der Burgerye geHaag bedreigden. E »  63 het LEVEN zelfs die gene, welke zich aan Lediggaaii fchuldig hadden gemaakt, zulks met hun leven boeten moeiten , en andere, die Moeskruiden , of Boomvruchten geltoolen hadden , gelyke ftralfe moeiten ondergaan, als de Heiligfchenders en Moordenaars. Waarom men in laatere tyden het gepast zeggen van demades (7) toejuichte: „ Dat draco „ zyne Wetten met bloed, niet met inkt „ gefchreeven hadt!" — Maar draco zelf, van anderen, zo verhaald wordt, hier over onderhouden , en gevraagd, waarom hy op de meefte misdryven den dood gefteld hadt? — antwoordde, „ dat, volgens zyn begrip, „ de kleinere misdaaden deze ltraf verdien„ den; en, belangende de grootere, dat hy „ daarvoor gene zwaardere hadt!" Vervolgens nam solon, die voorhadt alle Overheidsampten in handen der Ryken en Vermogenden, waar in zy reeds waren, te laaten blyven , maar voor het overige een gemengd Staatsbeltier in te voeren omtrent dat (/) Deze demades, een Attisch Redenaar, en tydgenoot van Dcmostkenis, was beroemd wegens zyne geestige gezegden, waar van 'er een hier voorkomt. Men kan van hem met meerdere gehandeld vinden door fabriciüs Bibl. Gr. Vol. IV. p. 418. feqq. en huhmkrn. Histor. CricOratt. Grr. p. LXXI, feqq.  van SOLON. 69 dat gene , waaraan het Volk voorheenen geen deel hadt ; — het vermogen zyner medeburgeren op, en plaatfte hen, die zo in natte, als drooge waaren (m) een inkoomen van yyfhonderd maaten hadden, in den ecrften rang , en noemde hen pentacosiomedimnen (n). In den tweeden rang plaatfte hy de zulken, welke een Paard konden voeden (V), of een inkoomen van driehonderd maaten hadden. Deze werden de Betaakmannen eener ridderlyke Goedfchatting genoemd. Die van den derden rang heette men de zeugiten (j>), dewyl zy twee aan twee (tn) d. i. van Wyn, Olie, en Graanen. («) Zie van den Medimnus het I D. bladz. 33 r. Pentaeofwi zyn 500. (0) Naamelyk tot den Ooriog. Het zelfde hadt te Rome plaats met de Ridderfchap. (jo) Dat is, de Gepaarden. Ztvyo; (zeugos) betekent een Koppel, een Jok, (van Os/en fpreekeude) een Paar. Wy hebben hier ter plaatze de verbeterde Vertaaling'' van xylander gevolgd , welke ons den waaren fin van plut. fcheen getroffen te hebben , die aanduiden wilde , dat de derde Rang de helft minder inkoomen hadt, dan de tweede. Offchoon het nu zeker is, dat, volgens deze vertaaling, de woorden in den Text eenige Verbetering behoeven , vervalt echter daar door het algemeen aangenomen gevoelen, dat men hier, voor TPIAK02IQN, AIAK02I11N moet jeezen. Ingevolge waar van m. barthelemy , in zyn E 5 be.  het LEVEN twee een inkoomen van driehonderd maaten hadden. De overige droegen alle den naam van theten (q) , en aan deze gaf hy generleyen toegang tot cenig ampt van Regeringe. Zy hadden maar alleen deel aan het beleid der gemeene zaak en door het bywoonen der Volksvergaderingen en de zitting in dc Rechtbanken. Dit laatstgemelde fcheen in den beginne eene zaak te zyn van weinig gewicht, maar bleek vervolgens van het hoogst aanbelang te zyn , naardien de meefte Burgerlyke gcfchillen in handen der Rechters kwamen , en solon daarenboven toeftond, dat men die Gedingen, welke hy anders aan de uitfpraak der Magiftraatsperfoonen hadt toebetrouvvd, even goed , indien men zulks verkoor, by den gewoonen Rechter aanftelien kondc. Ook zegt men , dat hy , door den fin zyner Wetten meer of min duifter te laaten, en aanleiding tot verfchillende opvattingen derzelver te gee- bekend Werk, ter plantze, daar hy van Solon handelt, nog onlangs fchreef: „ Solon — dhtribua les cifoyens de rAttique en quatre clasfes. On étvit ivfcrit dans la première, dans la feconde-, dans la troifieme, fuivant qiion percevoit de fon hóritags 500, 300, 200 mefures de blé, ou d'huile" (.7) Zie hier voren.  van SOLON. 7i geeven, de macht der Vierfchaaren vergrootte. Want daar men, in geval van onderlinge vcrfchillen, door gene duidelyk-fpreekende Wetten van eikanderen geraaken kon, volgde het van zelfs, dat men telkens tot de Rechters zyne toevlucht neemen moest, en by dezen het geheel geding bepleiten, welke dus eenigermaate de Meellers van de Wetten waren. De verordening , by welke hy aan alle zyne Medeburgers, zo veel mogelyk , aandeel gaf in de beheering van het algemeen belang, draagt hy zelf, en van zich zeiven fpreekende, in dezer voege voor: „ 'k Heb zo veel macht aan 't Volk gegeeven, „ Als naar myn oordeel juist genoeg was en voldeed. „ 's Volks aanzien is gelyk gebleeven: „ Ik wilde't niet vergroot', noch , dat het hinderleedt. „ Ook zy, wier Rykdom en Vermogen „ Uitblonken, hebben geen verned'ring ondergaan. Aan beiden heb ik aangetoogen „ Een Sc'iild, om elk zyn recht kloekhartig voorteflaan, „ Niet om elkand'ren t' overheeren! „ Daar droeg ik, als'tbetaamt, rechtfchapen zorge voor." Wyl hy het, daarenboven, zeer noodzaakelyk oordeelde, dat aan de zwakheid der minderen hulp werdt toegebracht, gaf hy aan ieder Burger de vryheid om ten behoeve van eiken verongelykten Medeburger E 4 eene  72. het LEVEN eene aanklachtc te doen, en recht te vorderen. Indien, derhalven , iemand geflaagen was, indien men hem fchade of geweid hadt aangedaan , dan Hond het eiken Athenienfer, die maar kondc, of wilde, vry eene befchuldiging in te brengen en den belediger in rechten te vervolgen (r). De Wetgever gewende dus de zynen verftandiglyk, dat zy, als Leden van een Lichaam , elkanders ongelyk onderling gevoelden, en zulks, als hen mede aangaande , ter harte namen. Met deze Wet komt over een zeker zeggen van solon, dat, als van hem herkomffig, by overlevering bekend is. Want, zo het fchynt, gevraagd zynde , „ welke Staat het best beftierd „ werdt? antwoordde hy: Die, in welken „ de niet Verongelykte; even zeer als de „ Verongelykte zelve, de Beledigers vervol„ gen en ftraffen!" • Dewyl hy, al verder, den Raad der areopagiten uit de jaarlyks afgegaane ar- chon- (r) Doorgaans meent men , dat zulks te Athene al. leen vry ftond omtrent gemeene Misdaaden (crimiea puhlica)\ niet omtrent byzondere (privata); tot wel. ke echter de hier opgetelde 0Ax^y\ 0,'*) behooren.  van S O L O N. 73 ciionten (*) hadt zaamengefteld (van welke Vierfchaar hy insgclyks Lid was , om dat hy voorheen ook archon was geweest), en daar benevens merkte, dat het Volk zich trotfchelyk verhief, en ftout geworden was door het kwytfchelden der Schulden , Helde hy, boven den gcmelden, nog een' twééden Raad in ; kiezende uit elke Wyk (hoedaniHa 'er vier in getal waren) , honderd Mannen, aan welken hy de macht verleende, om eerst over de zaaken te raadpleegen, voor dat het Volk 'er kennis van kreeg, en niet toe te laaten , dat 'er iets, zonder voordracht van den Raad (t) in de Volks, vergadering gebracht werdt. Maar aan den areopagitischen Raad vertrouwde hy het toeverzicht op de Wetten , en derzelver bewaaringe. Zyn gevoelen was, dat het Gcmeenebest , even als een Schip, voor deze twéé (i) De IX ARCiioNTEN, waar uit de Magiflraat te Athene beftonJ, gingen alle jaaren af, en werden dan aanfionds in den Areopagitifc'.en Raad opgenoomen, welke dien naam droeg , om dat de Vergadering op den Heuvel van Mars gefpannen werdt. Beneden verhaalt flut. van pericles , dat deze nimmer onder de Areopagiten gezeten hadt, om dat hy nimmer een der Archonten was gewesst. (t) Dit was de raad der CCCC , welks praadvis eerst in de Volksvergaderinge werdt voorgefield. E 5  74 het LEVEN twéé Raadshoven, gelyk als voor twéé Ankers , liggende , zo veel minder het fpeeltuig der Golven zyn zou , en de onrustigheid des Volks daar door te geraakkelyker beteugeld woeden. De meefte Schryvers houden het derhalven daar voor, dat solon (zo als wy even zeiden) den Raad der areopagiten hebbe ingefteld: tot bevestiging van welk gevoelen grootelyks fchynt te ftrekken , dat draco geen woord rept, noch cenige meldingmaakt van areopagiten , maar telkens , in zyne Wetten over Doodjlag en Dood/lagers 3 de rede richt tot de epiieten («). Niet te min ftaaü 'er in de VUl^ Wet der XHI^ Tafel van de Wetten van solon woordelyk dus gefchreeven: „ Dat van de Eereloozen „ alle die gene in hunne eere herfteld zou„ den worden , welke eerloos verklaard wa- ren vcor dat solon aan het bellier kwam, „ uitgezonderd de zodanige, welke of van de areo- (u) De raam E$ETAÏ werdt hun gegeeven , om dat alle Rechtzaaken, vooral van moord en doodflag, aan hun waren toevertrouwd , zonder hooger beroep. Men moest den ouderdom van 50 jaaren bereikt hebben , om onder hen te worden aangenomen. Draco hadt hun gezag grootelyks bevestigd. Maar by solon kreegen de areopagiten den voorrang.  van SOLON. 75 3, areopagiten, of van de epheten, of het „ prytaneum (v) op aanklacht der Konin„ gen (V), om manflag , moord , of het „ ftaan naar dvvingelandye veroordeeld en in „ ballingfchap vertrokken waren (V), voor „ dat deze Wet in het licht verfcheen." (j). Door deze Keure fchynt indedaad het tegengeftelde te worden aangeduid, dat naamelyk de Areopagitifche Raad reeds beftaan hebbe yoor (v) d. i. Plet Stadhuis, of den Magiftraat, op het Stadhuis vergaderende. Vergel. I Deel, bl. 97. (w>) Onder de IX Archonten was 'er een , die den naam van koning droeg, om dat hy eenie,e Godsdienftige Plechtigheden verrichtte, welke de Koningen voorheen verricht hadden. Men hadt, derhalven, dezen naam uit bygeloovigheid behouden; en zo deeden ook de Romeinen in den Perfoon van hunnen Rex Sacrificr.lvs, Echter was het ampt van dezen Koning, of 'èolcikS's , te Athene veel uitgefirekter, zo als uit het bove-ftaande genoegzaam blykt. rVj „ In Ballingfchap vertrokken!" De aart dezer uitdrukking wordt niet verftaan , ten zy men weete, dat de Beklaagde te Athene het recht hadt, indien hy. na zyne zaak ééns bepleit te hebben , wanhoopte vry te zullen raaken, zyn Vaderland te verlaaten, zonder dat iemand zyne vlucht beletten mocht, en wer. den abdan zyne Goederen verbeurd verklaard. Zie de Aantek. der Geleerden op Pollux, VIII B. g. po, en 117. (y) Over deze Wet kan yergeleeken worden Sam. Petitus ad Legg, Att. p. 469, 470.  ?6 het LEVEN voor de Regering en Wetgeving vaa solon. Want wie waren anders die gene , welke voor den tyd van solon in den arEo.pagüs veroordeeld waren, indien solon het eerst aan dezen Raad het Rechterampt hadt toevertrouwd ? Ten zy men Hellen wilde, dat 'er eenige duiderheid of uitlaatinge in deze Wet plaats hebbe, en men ze zó moete opvatten, dat die gene , welke, op het tydftip , dat deze Wet bekend werdt gemaakt , overtuigd waren van zulke misdaaden, als gewoonelyk ter beoordeeling Honden van de areopagiten , en epheten en prytanen , eerloos zouden blyven ; terwyl de overige in hunne eere herlïeld werden (z). Dan wy laaten het oordeel hieromtrent aan den Lezer zeiven over (V). Onder de verdere Wetten van solon is die inzonderheid zeldzaam en ftrydig met de (z) Dit was van het uiterst belang, want de Eereloozen waren .van alle aandeel aan de Regeringe; ook van alle openbaare byeenkomften des Volks uitgeflooten, («) Het fchynt niet twyffelachtig, dat de a-eopagus lang voor Solon beftaan hebbe. Zelfs brengt men de jnfteliing van deze beroemde Vierfchaar tot de laatfte jaaren van Cecrops, of het begin der Regeering van Cranaus. Z. Pridavius ad Marmora Oxon. p. 114, die gevolgd wordt door Barthekmy, Voyag. du j. An. Introduct. p. 7.  van SOLON. 77 de gewoone begrippen , welke den genen voor eerloos verklaart, die, in tyden van burgerlyke tweedracht , gene partye kiese. (b~) Het oogmerk dezer Wet is, waarfchynelyk , om te maaken , dat niemand zonder aandoening of gevoeligheid zy omtrent het gemeen belang ; noch denke, dat het voldoe , indien hy flechts, zyne byzondere zaaken in veiligheid gefield hebbende , wel op zyn fchik toone te zyn , zonder zich over de rampen of het gevaar des Vaderlands veel te bekommeren. Solon wilde daarom , dat elk zich van ftonden aan voegen moest by hun , die de beste en rechtvaardigde zaake voor hadden (V), ten einde de «•evaaren met hun te deelen , of ook hun be- (£) Meermaalen maakte pi.ut. van deze Wet gewag. Z. II D. bl. 550 C. 813 F. 965 D. Verg. CÏc. ad Att. X B. 1 br. Geil. UB. 12 h. Meurs. Them. Att. I, 12. Petit. ad leg. Att. p. 670. IVyttenb. ad Flut. de Ser. N. V. p. 26. Het oordeel over deze vreemdluidende Wet hangt grootendeels af van eene duidelyke en naauwkeurige bepaaling van het Geval, en de Omftandighedon5 welke men misfehien hadt daar gefteld gezien , indien zeker geweezen Hoogleeraar zyne voorgenomene openbaare Redevoering over deze Wet van Solon hadt gehouden en uitgegeeven. (e) Dit is altyd niet biykbaar. Dikvvyls is, ook in Burgerlyke Twisten, het fpreekwoord waarachtig, dat, daar twéé kyven beide fchuld hebben. En zou dan de  hét LEVEN behulpzaam te zyn , liever , dan in veiligheid af te wachten, welke party boven dryven zoude. Ongefchikt, ja belacchelyk zelfs fchynt ook die Wet, by welke aan het bedorven Meisje (d) de vryheid wordt verleend, om, ingevalle hy , die haar gekreegen en door wettelyke trouw onder de mannelyke voogdye gebracht heeft, niet in flaat is den echtelyken plicht te vervullen, zich alsdan van de naastbedaanden haares Mans te laaten omhelzen. Andere, evenwel, houden deze Wet ten hoogden billyk met betrekking tot zodanigen, welke hoewel zy onbekwaam zyn tot den de Wyze, dagelyks het onrecht en geweldig woelen van .wederzyde gade flaande; zou hy, ziende met hoe weinig kieschheid men evenveel welke Middelen om de Party te fiyven ter hand neemt , de menfchelyke Dwaasheid en Bedorvenheid niet in ftilte wogen betreuren, en da: bejaagen van ei jen voerdeel, waar by' het Vaderland zelf vergeeten wordt, zonder 'er deel aan te neempn, mogen verfof ijen? (d) t;F 'E.7rr/.\Kgct). Hier door werdt verdaan eene jonge Dogter, welke Vader, Moeder, noch Broeders hadt. Z. den Sckoliaft op Aridophan. Vesp. v. 5S1 , uitgefchreeven door Suidas in V. —- Xylatid. in de aantek. op d. pi. -—» Deze bedorvere Dogtérs moesten onder haar Wfoagïchap trouwen. Z. Petit, bl. 539. Het gebeurde dus wel eens , dat Perfoonen voor het huwelyk ongefchikt dezelve aan zich toeeigenden, Dk kwaad moest deze Wet tegengaan.  van SOLON. 79 den plicht des Huwelyks , niettemin zulke gegoedigde jonge Dogters beftaan te trou* wen om haar geld, en dus de Wet misbruiken om het oogmerk der Natuur te veriedelen. Want ziende, dat zulk eene Dogter tot zich toelaaten mag, wien zy maar verkiest , mag men verwachten , dat zy of van zodanig een Huwelyk zullen worden afgefchrikt, of, indien niet, immers met fchande overlaaden worden, en de ftraf van het gedaan ongelyk , zo wel als van hunne inhaaligheid moeten draagen. Voor het overige is het zeer goed gefchikt, dat de jonggehuwde niet met allen , maar alleen met iemand haarer Naastbeftaanden , wien zy verkiest, gemeenzaamheid hebben mag, teneinde dat geen , wat zy misfchien ter wereld brengen mogt, ten minften tot het Gedacht, en denzelfden Stam behoore. Tot dit zelfde foort kan men ook brengen die Wet, welke beveelt, dat de Bruid met den Bruidegom te zamen opgeflooten worde, en met hem een Cydonifchen Appel (e) eete. Als ook 0) Vergel. de Huwelyksksfen, II. D. bl. «38. D. Ook dc Romeinfche Vragen, II. D.bl.279.E.— De Qjeeappel werdt] van ouds Cydonium genoerad van de Stad Cydonia, op het eiland Creta. Z. Step '/. in V. Serenus Sam. de Medic. v. 439. Meurs. in Creta p. 20, — '£r is, die deze We: van Solon fmnebeel- dig  go het LEVEN ook nog eene andere, dat al wie eene Vrouwe neemt, gehouden zal zyn zich niet minder dan drie reizen in ieder maand by haar te vervoegen. Want offchoon uit deze zamenkomst ook gene Kinderen gebooren mogten worden, is dit echter eene zekere eere en genegenheid, welke de Man aan zyne eerbaare Echtgenoote bewyst, en worden hier door vele onaangenaamheden en verfchillen, die tusfchen gehuwden van tyd tot tyd plegen te ontftaan, uit den weg geruimd; terwyl tevens eene volftrekte verwydering, ter oorzaake van dusdaanige oneenigheden , op deze wyze wordt voorgekoomen. Ten aanzien der overige Huwelyken fchafte solon de Huwelyksgiften af, bevelende, dat 'er niets aan gebracht zoude worden , dan drie opperklederen, benevens ecnig huisraad van geringe waarde; verder ftond het der Bruid niet vry iets mede te brengen (ƒ). Want hy wilde niet, dat het dig verklaaren. Maar uit de woorden van pi.lt. op de laatstaangehaalde plaats, fchynt de bedoeling alleen geweest te zyn eenen lieffelyken adem te verwekken, en voortekomen, dat 'er in de eerfle omhelzingen der Gehuwden eenige onaangenaamheid ware. (ƒ) De twee groote Wetgevers van Griekenland waren in dit (tuk van den begrip. Lycurgus immers hadt vansgelyken de Huwelyksgiften by de Laceda;moniers afgefchafr. Zie onzen rmr. in de Laconifche Spreuken, H. D. bl. 227. op het einde; en JElian. V. H, VI. 6. Juiiin. III. 3.  van SOLON. 81 het Hu#elyk als een' winst -aanbrengende zaak , of ftuk van Koophandel befchouvvd zouBe worden: maar dat de Byvvooning van Man en Vrouw ingericht ware tot voortteling van Kinderen , tot onderlinge Liefde en Minnehandel. Niet ongepast is hier het zeggen van den Dwingeland dionysiüs, die, wanneer zyne Moeder (g) op heu begeerde, dat hy haar aan zekeren Burger te Syracüfe ter vrouwe geeven mogt, antwoordde : „ Dat hy, zich zelven tot Tyran „ verheffende , de Wetten van den Staat }) wel hadt kunnen vernietigen : maar dat zyne macht te kort fchoot om de Wetj, ten der Natuur te verkrachten door on„ natuurlyke Huwelyken zaaraen te koppe„ leb tusfehen menfchen zo zeer in jaaren verfchillende " In de daad deze ongeregeldheid behoorde in geen Staat door de vingeren gezien, of toegclaaten te worden , daar zulke wanvoegelyke en ongevallige Koppelingen , verftooken zynde van het Huwe* ïyks-genot, even daar door aan het oogmerk {g) Deze Moeder van DiQNT-ius den ouden, Tvran -an Syractife , was toen reeds boven de jaaretl om te kunnen trouwen, of Kinderen te krygen. Z. de Kortb. Spreuken II. D. bl. 175. E. waar dit zeggen herhaald wordt. II. deel. F  82 het LEVEN merk van den echt niet beantwoorden. Een verftandig Regent, of Wetgever , zou dus met recht aan een oud Man, die eene jonge Vrouw ging trouwen, kunnen toevoegen het geen men in zeker Treurfpel aan philoctetes (h) te houden geeft: „ Ellendige! ftaan dan uw' zaaken nog zo fchoon, Dat uw' gedachten op het huw'lyk kunnen ,, fpeelen ?" En zo iemand eens een' Jongeling aan mogt treffen , in het huis van een ryk oud Wyf, even als de Patryfen (i), van het paaren vet wordende , zou hy niet kwalyk doen zulk eenen over te brengen in de armen eener jonge Maagd , die het aan een Man fchortte. Dan dit zy voor tegenwoordig genoeg van deze ftoffe. On- (a) De ongelukkige Philoctetes, wiens Gefchiedenis uit de Hiftorie van den Troiaanfchen Oorlog te over bekend is, verfchafte door zyn lyden een bekwaam onderwerp aan het Treurfpel, dat ook van de drie Hoofd-Dichters, JEfchyluï, Sophocks en Euripides is behandeld. Echter is van deze Stukken maar alleen dat van Sophocles nog overig. De aangehaalde p'aars (lond, waarfchynelyk, in den Philodetes van eurip des , en komt breder voor in de Zedekundige Werken van plut. of 'I D. bl. 789. A. ((' De geilheid van dezen Vogel is uit Athenaus, en anderen genoeg bekend.  van SOLON. Onder de Wetten van solon wordt die ook met lof vermeld, welke verbiedt van eenen Overledenen kwaad te fpreeken (k\ De Godsdienst toch vordert, dat wy hen, welke van ons verfcheiden zyn, voor heiligen houden. De. Rechtvaardigheid eischt , dat wy zulken , die niet meer zyn, niet beledigen. Het belang, cindelyk, van den Staat brengt mede, dat men aan Haat en Vyandfchap de eeuwigduurendheïd beneeme (l), ■ Ook liet hy zelfs niet toe de Leven- den te fcheldcn het zy in de Tempels, of Rechtshoven , of Raadzaalen , of by het vertoonen van Strydfpclen; Hellende daarop eene boete van drie Drachmen te betaalen aan den beledigden Burger, en van nog twéé andere Drachmen , ten veordeele der gemeene Schatkist. Want nergens, op welke plaats men zich ook bevinde, aan de Gramfchap paaien te zetten , is het werk van onbefchaafdheid en ongeregeldheid. Doch dezelve altyd en overal te beteugelen is eene moeijclyke taak, en voor zommigen onmoogelyk. Het is dan de plicht eens Weigert) Z. Petit. ad Leg, Att, p. 604.. ( /) Ede!aanig is het zeggen van Cicero (in orat. pro Rabirio Post.) neque vero me poetiit'et morta/es tntmiciUas, [empitemas amiciiias haltere! " F 2  84 HEt LEVEN gevers zyne Wetten in dier voege in te richten , dat zy uitvoerlyk zyn , en liever weinigen met nut te ftraffen, dan door het ftraffen van velen niets uit te werken. Verders behaalde hy ook geen geringen roem door de Keure omtrent de Uiterfte Willen (m), welke het voorheen niet vry- Itond (m) ,, Deze Wet wordt breedvoerig vermeld by DerHoft'tenes , in zyne Redevoering tegen Stephanus bl. 083 — Ondertusfchen , welk eene achting men ook voor deze Wet gehad moge hebben , ik durf zeggen, dat zy zeer onrechtvaardig, en tevens zeer nadeelig was voor den Staar. Zy was onrechtvaardig, om dat zy de Logters beroofde van het recht, dat dezelve natuurlyk hebben op de goederen haarer Vaderen. Zy was ook nadeelig voor den Staat, daar zy ftrekte om de Gelykheid te vernietigen, IV.uk één Man kon vele Erffenisfen van zyne Vrienden hekoomen, en, bygevolg, ryker worden, dan bet dieiflig was. solon gaf dan toe aan de Vriendfchap, niet alleen ten kosten van de Bioedverwantfchap, maar ook ten kosten van de Réde, en eene gezonde Staatkunde. Langen tyd na soi.ons doid maak¬ te zeker ephoküs , genoemd Epitates [ep tadeus }, wegens een verfchil tusfchen hem en zynen Zooi: ontdaan, uit begeerte tot wraak te Sparte eene Wet, die nog drenger was; want hy gaf aan elk voikoomene vryheid om over zyn Huis en Goed te befehikken , dezelve by zyn leven weg te fchenken , of ook dervende by uiterde Wille te laaten aan wien hy wilde. Het is PLUTARcaus zelf, die ons dit ver. haak,  vanSOLON. 85 ftond te maaken , moetende Huis en Have van den Overledenen verblyven in deszelfs Gedacht. Hy, daarentegen, verleende vryheid de bezittingen weg te fchenken aan wien men wilde: ten ware iemand zelf Kinderen hadt. Hy eerde dus Vriendfchap boven Maagfchap , en vrye Verkiezing boven Dwang, en bracht te wege, dat de Goederen de ware eigendom werden van hun, dieze bezaten. Echter ging hy hier niet loshoofdig ia te werk, noch liet het w.gmaaken van Goederen toe zonder eenige bygevoegde voorwaarde. Alle Bcfchikking was krachteloos, zo iemand geduurende eene Ongcfteldheid of Ziekte, of door Toverdranken nj, of door dien men hem gevangen hieldt, of door Dwang , of ook door behaalt, in bet leven van agis en cleomenes [I. Deel, bl 7-2, C] en hy toont ons genoeg, welk oordeel hy over deze Wet velde, en welk nadeel dezelve aan Spme toebracht, daar hy ons zegt, dat zy eene der li-hoonde Inrichtingen vernietigde, welke was de bewaaring der Etffenisfen in de Familien, en dat zy den zekerden grondflag van den Spartaanfchen Staat öndermynde, door de Gelykheid der Burgeren weg te n-eemen." Fr. Vert. (») De verilandigde Lieden onder de Ouden diegen geloof aan de kracht van zulke Toverdranken, of P/ultra, d. i. Liefdedranken. , F 3  86 het LEVEN bekooring een er Vrouwe (o), beleezcn was om dezelve te maaken. Hy Helde dus geen onderfcheid tusfchen Misleiding en Geweld; noch tusfchen Verdriet en Wellust, daar beide even zeer in Haat zyn de men fel elyke Reden te overweldigen en buiten zich zelve te vervoeren. Nog maakte hy eene Wet omtrent de Uittochten der Vrouwen (p~) , derzelver Rouwklachten en Feesten , door welke het ongeregelde en losbandige, dat hier in plaats hadt, beteugeld werdt. Zy mochten niet uittrekken met meer dan drie Opperklederen; noch meerder fpys of drank met zich voeren 3 dan voor de waarde van eenen obo lus {q); noch een Korf by zich hebben hooger dan een elle ; noch by nacht zich op weg begeeven anders, dan rydende op een wagen , en voorgelicht door cene fakkel. Het open-ryten der Wangen door de rouwbedryvende; de Treurliederen en het Misbaar by de Bcgraaffenisfeo van Vreemden 'e)Z Petit. ad legg Att. p. 5R0. feq. (p) Men febynt dit, en bet volgende te moeten verüaan van de uittochten der Attifcha Vrouwen naar het gebergte van het nabuuiig Bosotie ter viering van de Orgia , of Bacchus - Feesten. (q) De Obolus was het fes Je deel van eene Drachme.  van SOLON. 87 den fchafte hy af f». Ook verboodt hy in het vervolg een Os tot een Lykoffer te flachten, of meer dan drie Klederen met de lyken te begraaven (>) , of de Graflieden van anderen te bezoeken , uitgezonderd by de uitvaart zelve. Van welke dingen alle het meerderdeel insgelyks door onze (f) Wetten verbooden wordt , die daar by bevelen, dat die gene, welke zich aan het genoemde fchuldig maaken , geltraft zullen worden door de Zedemeesters der Vrouwen («) , als Lafaarts en Verwyfde , die zich (r) sqlon was in het bepaalen der Rouwklachten voorgegaan door. zynen Vriend nriMENioEs. Z. hier bov. bl. 47. Voorts is van deze Wetten, door solon omtrent de Begraaffenisfen gemaakt, ook gewag by cicero de Legg. H. B. 23 h. en volg. Ook is het een en ander uit dezelve door de Romeinen overgebracht in de Wetten der XII Tafelen. (s°) Vergel. de Wet van lycurgus in ons I. Deel bl. 401, en de aant ald. (?) „ Dat is te zeggen door de Wetten der Romeinen,"gelyk blykt uit de XII Tafelen. " Fr. Fert. VVy verdaan hier liever de Wetten van Chajro- nea, of die der Rceotiers, (») In het Grieksch ruvaixovc/tM' , anders ook rmiiuu'^i, die op de Zeden, en Kleding vooral der voornaame Vrouwen moesten toezien; gelyk ook op de Maaltyden en derzelver Kostbaarheid. Z. meurs. Left. Att. II, 5 HL casaubon. ad Aihenamm L. VI. p. 430. Petit. ad legg. Att. p. S^ó. F 4  •8S het LEVEN zich san vrouwelyke zwakheden en gebreken overgeeven. Ziende voorts , dat de Stad opgepropt werdt met Menfchen , welke dagelyks van alle zyden naar Attica kwamen tocvloeijen uitgelokt door de veiligheid , welke daar genootcn werdt, terwyl ondertusfeherj het grootst gedeelte dcsLands gemeen en flecht was; wetende ook, dat die gene, welke over Zee handel dryven , niet gewoon zyn iets toe te voeren aan een Volk, dat by ruiling niets weerom te geeven heeft; gewende hy zyne Burgers om zich op de Kunsten toe te leggen , en maakte eene Wet , dat een Zoon, wien zyn Vader geen Handwerk hadt laarcn leeren, niet gehouden zoude zyn zulken Vader in deszelfs Ouderdom te voeden (v). Voor lycurgus , die in eene Stad woonde vry van den toeloop eens gemendden hoops van Vreemdelingen ; die uitgcftrekte Landeryen bezat genoegzaam voor eene menigte Inwouncrs, en die wel tweemaal zo veel menfchen voeden konden (om met euripides tc fpreeken); die, daarenboven, een groot aantal heloten by de hand hadt, Cv ) Dit was eene uitzondering van de aigemeene Wee door soi/m gemaakt, dat ieder Zoon gehouden zou zyu zyne;i Vader te voeden op ftraffe van Eer, Jaosheid. Z. fjstiT. ad legg Att p. 240.  van SOLON. 89 hadt, welke Sparte van alle kanten omringden, en welken het niet geraaden was bcdryveloos te laatcn , maar veel meer geftadig werk te verfchafFen , en door aanhoudenden arbeid te vernederen,- — voor dezen, zeg ik, viel het gemakkely c zyne Medeburgers van alle lastige bezigheid en handwerken te bevryden, hen fteeds in de Wapenen te houden , en den Wapenhandel de eenige kunst te doen zyn , welke zy leerden en beoeffenden : maar solon , die de Wetten veel meer naar de dingen, dan de dingen raar de Wetten fchikte ; die zag, dat het Land van Attica van die aart was, dat het den Bouwman ter naamver nood voeden kon; en geensfins den werk- en bedryveloozen hoop aan de kost helpen , zette hierom aan de Handwerken waardigheid en aanzien by, en gaf last aan den Areopacitifcheu Raad om toe te zien,op welk'ee- D r»e wyze elk zich van het nodige voorzag, en dc Lcdiggangers te ftraffen. Eene nog geftrengere Wet was deze, „ dat zelfs niet ' de Kinderen , buiten Echt geteeld , gehouden zouden zyn hunne Vaders te voeden," welke vermeld wordt by heraclif,es van pontus. Want toch die gene, welke, ten aanzien van het Huwelyk, de Welvoegelykheid over het hoofd ziet, toont F 5 ge"  oo het LEVEN genoeg, dat hy niet met oogmerk om Kinderen voort te teelen, maar uit Wellust op eene Vrouw gefield is. Zulk een heeft zyn loon weg , en voor hem is geen recht van fpreeken overig tegen die genen, welken hy , of fchoon uit hem gebooren, de Geboorte zelve tot eene fchande gemaakt heeft. Belangende de Wetten, welke solon omtrent de Vrouwen maakte, kan men zeggen, dat in dezelve zeer veel tegenflrydigheids plaats heeft. . Want hy gaf vry beid, zo iemand een' Overfpeelder óp de daad betrapje , denzelven te dooden fV). Maar zo iemand eene vrygeboorene Vrouwe gefchaakt en verkracht had, voor dien bepaalde hy gene hoogere boete, dan van honderd Drachmen ; en zo iemand voor Koppelaar hadt gefpeeld , twintig Drachmen: uitgezonderd, wanneer het zulke Vrouwen waren , die opentlyk verkogt werden (V);ik fpreek van Hoeren; want deze begeeven zich 3 voor iéders (w) ., draco , gelyk reeds gezegd is, hadt de Oveifpeelders ter dood veroordeel tl. Maar solon wilde , dat men zelfs niet eens aan de fortn van Rechtspleging zou onderworpen zyn, en gaf vryheid de zuhen, welke op het feit betrapt werden, daade. lyk af te maaken." Fr. Fert, (x) Of te huur gingen.  van SOLON. ot ders oog , naar de Huizen van die genen, welke haar betaalen. Verders liet hy niet toe, dat iemand of zyne Dogters , of zyne Zusters mogt verkoopen (y), ten zy wanneer men eene Maagd in de armen van een Man betrapt hadt. Men merkt hier, hoe ongerymd het zy een zelfde Misdryf nu eens met onverbiddelyke flrengheid te flraffen , en 'er dan weder op de gemakkelyklle wyze , als het ware, mede te fpeelen, en 'er deze of gene geringe Boete voor te bepaalen. Ten zy, misfehien, daar de Munt op dien tyd* te Athene zeer zeldfaam was , deze fchaarsheid de Geldboeten tot eene zeer zwaare ftraf gemaakt hebbe. Want de fchatting voor de Offerhanden rekent hy op een Schaap, en eene Drachme vooreen fchcpel Koorns (z). Voor iemand, die in de Isthmifche fpelen overwonnen hadt, fïelde hy honderd drachmen. Voor een' Overwinnaar in de Olympifche Spelen vyf honderd Ca), Zo iemand een Wolf aanbragt, gaf hy (j) Of te huur laaten gaan, \z) d. i. Elk van deze beide op eene gelyke v, aarde. Voor het overige werdt in het even voorgaande ge prooken van de toelage voor de openbaare Offerhanden. (a) Men ziet hier uit, hoe zeer de Olympifche Spelen de anderen in aanzien overtroffen, Ondenus- fchen  92 het LEVEN hy vyf Drachmen; en voor een jongen Wolf eene Drachme; van welke demetrius, de Phalereër, zegt, dan het een de prys is van eene Koe, en het ander van een' Schaap. — De pryzen der uitgeleezene Offerhanden , door hem vastgefteld in de XVIde Tafel, zyn natuurlyk veel hooger; en toch zyn de zelve gering naar den tegenwoordigen tyd gerekend. Voorts was het by de Athenienfers. wier Land meer tot het weiden van Vee, dan tot Bouwland gefchikt was, een oud gebruik tegen de Wolven ftryd te voeren. Belangende de Wyken; men vindt 'er, die zeggen, dat dezelve van ouds niet naar de Zoonen van ion , maar van de levenswyze, welke de Athenienfers by onderfcheiding volgden, den naam voerden Die zich ten oorlog rustten, droegen den naam van feben hadt soi.on de gefchenken, welke aan de Overwinnaars by hunne terugkomst van Stadswege gegeeven werden, vry veel befnoeid. Zie Diogenes Laërt. L. I fegm. 55. (£) „ strabo is van dit gevoelen, flrydjg met h?rodotus en euripidi:S, welke zeggen, dat Ion, de Zoon van Xuthus, vier Zoonen hadt: Teleon, AZiicoru%, Ergades, en Op/ites, wier naarnen overgingen op de vier eerlte Wyken." Fr. Vert, Vergel, uaeodotus V B. 66 b. strabo VIII B. p. 588.  van SOLON. 93 van opliten (c): die zich aan de Handwerken begaven , heetten werklieden (d), van de overige twee noemde men de Landbouwers teleonten (V), en hen, die zich met de Veeweiderye en Schaapenteelt geneerden, vEGIKOREN (f)- Aangezien ook, ten aanzien van het Water , het Land van Attica noch voorraad hadt van altydvlictende Stroomen (g), noch van eenige Poelen; noch van ryke Bronnen (h) ; maar het meerder deel der Inwoon- ders (<:) 'OnXïrxt, eig. de Gewapende, of Wapendragers, d, i. de Ridderorde, en Lieden van Oorloge. (V) In het Grieksch 'Efydhif van "Ef ym, alleriey werk. (c) Eig. de Betaalende , van ri\i~v, tellen, bttaaien. Verfta de Pac'it»rs der Landeryen, welke aan de ryke Athenienfers voor dezelve huur betaal, den. IVe.feling op Herodot. p. 404, wil, dat men rêteWsr leezc (/) Eig. Geitenhoeders. (g) „ flut. zegt bepaaldclyk en met opzet altydvlictende flroomen ! " willende daar mede zegden, dat de lliifus en Eridanus, Rivieren van Attica, niet zelden drong waren. Waarom Callimachus, in zyne Optelling der Rivieren van Europa, zeide.dat hy zich vaialacchen niet onthouden konzo,by geval, de een of andere Dichter zo dwaas ware van te Ichryven, „dat de Dogtets der Athenienfers het zuivere water fc'iepten uit de Rivier Eriaanus," daar de Beesten zelve het niet konden drinken." Ft. Vert. (h) „ strabo merkt aan, dat 'er een Bron van voor-  94 het LEVEN ders zich bedienen moest van gegraavene Putten ; maakte hy eene Wet, dat, byaldien 'er ergens een gemeene Put was, binnen den loop van een Paard, men denzelven vryelyk zoude mogen gebruiken, (de lengte nu van een Paardsloop was van yisr Stadiën) (i). Maar byaldien de afflan 1 groter was, moest men zich zei ven water zoeken. Doch indien men,na op zyn eigenen grond tien vademen diep gegraaven te hebben, nog geen water vondt, dan flond het vry het zelve by de Buuren te haaien, entwéémaal ieder dag een Waterkruik van fes kannen te vullen. Want hy oordeelde, dat men de Behoeftigheid te hulp moest koomen , maar geensfins den weg baanen voor de Luiheid. — Ook regelde hy nog met zeer veel bekwaamheid den afltend , by het planten van Boomen in acht te neemen. Want, voortrcffelyk water was byde Poort van Leochares niet ver van het Lyceum, waarby men cudsiyds een'e fontein gebouwd hadt, weike een overvloed van kostelyk water opgaf. Maar over het geheel was het Atbeenfche Land zeer dor en droog". Pr. Vert. Hier van daan het bekend eenvouwdig Attisch For. muliergebed. 't welk, niet dagelyks, gelyk de Fr Vert. fchryft, maar jaarlyks plechtig werdt uitgefp'oo" ken: „ Lieve Jupiter, /lort uwen R gen, ftort uwen Regen op de Akkers en Velden der Athenienferen V' (,■«; d. i. 50Q Voeten.  van SOLON. 95 Want, zo iemand eenig ander foort van Boomen in zynen grond plantte , beval hy vyf voeten verre van 's buurmans grond af te blyven; maar zo het eene Vyg- of OlyP boom was, negen voeten. Want deze Boomen fpreiden zich verder uit met hunne Wortels , en hunne nabyheid is voor andere Gewasfen niet altyd onfchadelyk. Aan zommigen toch onttrekken zy het voedzel;. op anderen laaten zy een fchadelyk vogc nederdruipen. Slooten en Gruppels liet hy elk , die wilde , graaven, mits men van 's nabuurs grond zo ver afbleeve, als Sloot of Gruppel diep was. Indien iemand een ft al van Byenkorven op wilde rechten , moest hy eenen afitand in acht ncemen van driehonderd voeten van de plaats, waar een ander voor hem zulken Byenllal gevestigd hadt. Van de Veldvruchten liet hy alléén de Olie (k) toe naar buiten uit te voeren;, van al het overige was de Uitvoer verbooden. Zelfs beval hy, dat de opperde Magitlraatsperzoon (/) tegen de Uitvoerders Vervloekingen uit zou fpreeken, of anders eene boete van C Drachmen aan de opcnbaare Schatkist verbeuren. Het is de Ifte Ta- (£) Het meest overvloedig product van Attica. (/) Of Archon.  06 het LEVEN Tafel, welke deze Wee bevat. 'Er is daii geen reden om geloof te weigeren aan hun, die zeggen , dat ook de uitvoer van Fygeu by ouds verbooden was, en dat zy, die de Uitvoerders daar van bekend maakten , en aan den dag bragten, daar van daan syco- phanten (m) genoemd werden. Hy maakte ook nog eene Wet omtrent de fchade door een viervoetig Dier veroorzaakt, waarin hy beveelt een' Hond , die iemand gebeeten hadt, ter ftraffe overtegeeven gebonden aan een keten van vier vademen lengte. Zeker een gelukkige Inval, dienilig voor de openbaare veiligheid. Meerder twyffel is 'er aangaande de waarde van die Wet, welke omtrent het verkrygen van het Burgerrecht gemaakt was. Want hy ftaat aan niemand toe Burger te worden, ten zy dan aan die genen , welke voor al hun ;even uit hun eigen Vaderland gebannen zyn, of zich met hun geheel Huisgezin naar Athene ter inwooninge begeeven om daar een handwerk te oeffenen. Deze Keure zegt men dat hy gemaakt heeft, niet zo zeer om de Vreemdelingen af te fchrikken , als wel om ze naar Athene uit te lokken, op de ze- Cm) Deze afleiding is genoeg bekend, en wordt van onzen Schryver heihaald in bet II. Deel hl. 5=3 ü.  van SOLON. 97 zekere hoop van deel aan het Burgerrecht te zullen krygen ; te gelyk zich ook verzekerende , dat beide de zodanige aan hun nieuw Vaderland recht getrouw zouden zyn, daar de eerstgemelde het hunne door dwang verloeren hadden, en de andere het verhaten hadden uit eigene verkiezinge. — Nog is 'er eene byzondere Wet van solon omtrent het eeten in het openbaar op kosten van den Staat , het welk hy nAPAZirELNf (n) noemde. Want hy liet niet toe dat denzelfden Man dikwyls dus te eeten gegeeven werdt (o) , en daarentegen, wanneer iemand, wiens beurt het was, niet wilde,, dan iïrafte hy hem; houdende het eene voor eene wrekkige begeerte naar, en het andere voor eene trotfche verachting van de gunstbevvyzen van het gemeenebest. De Vastigheid door hem aan zyne onderfcheidene Wétten gegeeven beftond hier in, dat hy dezelve inftelde voor den tyd van C Jaaren, en werden zy gegraveerd in houtens Tafelen (pj, welke beweegbaar en gevat («) By eikanderen te eeten. (o) Dewyl de Prytancn geduurig afwisfelden ,■ volgde daar uit, dar men maar zelden op het Stadïhuis at. O) Zie de Aantek. hier boven bl. 4. II. deel. G  ?8 het LEVEN vat waren in langwerpige Kistjens, waar van nog eenige geringe overblyfzels op het Prytaneum bewaard , en tot op onzen tyd voorhanden waren. Zy werden, zo aristoteles verzekert, KTPBEIX (q) genoemd. Ook is 'er ergens eene plaats van den Blyfpeldichter cratinus (r) voorhanden , waar in hy zegt: „ By Solons kyrben , en by Draco's, die het Volk „ Nu reeds gebruikt om daar zyn Kooren op te fruiten."' CO Andere verzekeren , dat eigentlyk die Tafelen , in welke van den Godsdienst en de Offerhanden gehandeld werdt, den naam droegen van kyrben , maar alle de overige van (?) Kyrtreis. Behalven htt onderfcheid door plut in het vervolg , en anderen opgegeeren tusfchen de' Axom iflfyns) en Kyrben, (xtfcflas) was ook dit dat de eerde vierkantig en de laatlle driekantig waren' Zie avimokius de aff. voc. diff. p. ,8. en de Geleer.' den,welke daar ter plaatfe worden aangeweezen door valckbnaer, enz. O) Deze Blyfpeldichter was een Tydgenoot van Eüpolis en aristophanes. Zie van Hem en zyne Schriften fabricius Bibl. Gr. I a bl 753 en voh'g (0 De Dichter wil zeggen, „ dat de lVettenv'an solon en draco reeds zo zeer verwaarloosd en in minachting waren , dat men de houtene Tafelen of Berderen , waar in zy gefneeden waren, thans vatr Brandhout bezigde"  van SOLON. 99 Van axons. Wyders zwoer de raad eenen plechtigen en algemeenen Eed, dat zy zich itandvastig aan de Wetten van solon houden zouden. Dan nog werdt 'er een afzonderlyke Eed door de thesmotheten (O hoofd voor hoofd, op de Markt, by den Steen (u), afgelegd , waar by zy beloofden, „ dat zy , ingevalle zy deze „ Wetten op eenigerleye wyze overtraden, „ alsdan een gouden Standbeeld, even zo „ zwaar, als zy zelve waren,aan apollo te „ Delphi zouden offeren, om aldaar in den „ Tempel bewaard te worden!" (v) Eindelyk vestigde hy zyne aandacht ook op de ongeregeldheid der maanden (w). Hy zag, dat de beweging der Maane noch met (t) Van de IX Archonten droegen VI den naam van Thesmotheten , om dat de zorg voor de Wetten aan hun voornaamelyk was toevertrouwd. (11) Zie van dezen Steen de Aantek. hier bovea (y) De Hr. dacter heeft opgemerkt, dat van dezen Eed , die een zeker foort van Vervloeking' in. hieldt, ook melding is in plato's Zamenfpraak , dié Hadrtn wordt geheeten. t» Het voorbeeld van solon , in het regelen van den Tyd, is, onder de Romeinen , nagevolgd door numa, en julius caesar , geene geringe Staatkundigen van dat Volk. G a  100 het LEVEN met Sonnenondergang, noch met haare opkomen eenigfins over een kwam ; dat zy menigmaalen op eenzelfden Dag de Sonne of inhaalde , of voorby liep. Hierom bepaalde hy, dat deze zelfde dag genoemd zoude worden enh k*1 nea (V) , oordeelende, dat een gedeelte daarvan , het welk de zamenkomst van Son en Maan vooraf ging , tot de oude, of verloopene;maar het overige tot de nieuwsaangevangene Maand behoorde. Hy was dus, zo het fchynt de eerfte, die het zeggen van homerus (j) te recht begreep: „ Juist op dien dag, wanneer de Maand naar 't eind zal fpoên; „ En ook op dien, wanneer zy weder aan za! van. gen." (2) Maar ' (*) d; '• de Oude en de Nieuwe, te. weetsn Maan. A?X*' waren te Athene de Oud-Raad. Zie heiYCHius in 'mot. (j) Ödysf. | , 1Ö2. (s) Deze woorden, met welke ulysses , onder andere, euimteus , op de aangehaalde plaats, verzekert , dat deze vastelyk , en wei dat jaar, en op dien bepaalden dag , zoude wederkoomén , moeten, zonder de verklaaring van plut^rchus, een Raadzel fchynen. Men zonde zeggen, dat 'er van twéé dagen gelbrooken wordt, en echter kon homerus maar eenen be» doelen en aanduiden ; dien , naamelyk, welken wy hier uit onzen Schryver hebben leeren kennen.  van SOLON. IOI Maar den Dag, welke daarop volgde, heette hy NOTMHNIA (V). En belangende de Dagen , die na den XXften kwamen , dezelve telde hy niet by de voorigen , maar trok ze af, en kortte ze in (i>) , tot op den XXXften , fchikkende zich ook hier in naar het minderend licht der afgaande Maan, welke hy voor oogen hadt. Wanneer zyne gezamentlyke Wetten (c) op deze wys tot ftand gekoomen waren , en vele Lieden solon dagelyks kwamen bezoeken , en lastig vallen, het zy door zyne Inrichtingen te pryzen of te laaken ; of ook wel , om hem te raaden , of te dringen , dat hy dit , of dat van het geen befchreeven was weder in zou trekken, of iets (a) d. i. Nieuwe Maan, (b) Hy telde, naamelyk, rugwaarts, even gelyk de Romeinen. De XXI was dus de Xde van de afgaande Maand. Dan volgden de IXde, de Vlllfte, de Vilde, enz. (c) Niemand denke . dat plut. hier afftappe van het verflag omtrent de Wetten van solon , om dat hy dacht die"alle te hebben opgegeeven. Hy flipte alleen dezulke aan, waar by hy eenige aanmerkingen te voegen hadt , en die tot zyn oogmerk dienftig waren. Een grooter aantal vindt men vermeld hy d:ogenes LAëRTius , en de laatere Geleerden, welke over de Attifche Wetten gefchreeven hebben. G 3  het LEVEN iets anders daar by voegen : en 'er, daarenboven , nog een grooter aantal was van zulken, die hem kwamen raadplegen en onderzoek doen , willende dat hy hun den fin van elke afzo.nderlyke Wet zoude ophelderen , en de waare mening' van alles verklaaren , bemerkte hy Hchtelyk, dat zulks niet te doen wanvoegelyk zoude zyn, terwyl hy echter, het al doende , zich niet dan haat op den hals zou haaien (d). Hy befloot, derhalven , zich op eens aan alle deze Twyffelingen te onttrekken, en de Bedilzucht te ontwyken van zyne Medeburgeren , wien men het zelden te pasfe maaken kon , waar toe ook het eigen zeggen van hem behoort: „ In groote zaaken valt het zwaar elk te voldoen!" () Wy bewonderen op deze plaats de juistheid van het oordeel van onzen Sehryver , waaraan wy meenen dat meer Verhaalen getoetst kunnen worden. „ De Schryrers, welke aan het geval van solon met Koning Croesus twyffèlden , grondden zich hief op, dat solon Archon geweest zynde in het 3de jaar der 46de Olympiade , terwyl croe-us overwonnen werdt door cfRus in het 2de Jaar der 58 (te Olympiade , de eerstgemelde niit zo langen tyd daar na nog ia.  v a n S O L O N. 107 dat solon zich, op verzoek van croesus , naar sardes begaf. Dat hem toen nagenoeg het in leven hebbe kunnen zyn, naamelyk 47 jaaren na dat hy archon was geweest. Nog nader be. weeren zy deze onmoogelykheid,door te doen zien, dat solon ftierf In het jaar wanneer hegestratus Archon was, d. i. het 2de Jaar van de Sifte Olympiade. Maar croesus beklom den troon niet voor het ifte jaar der 5fre Olympiade , 22 jaaren na den dood van solon. Hoe kan men dan de reize van solon naar Lydie overeenbrengen met de Regesring van croesus : vooral zo men ze , gelyk plutarchus doet, zelfs voor de Tyrannie van pisistratus plaats geeft? Dit alles is dus vol zwaarigheid en tegenftrydigheden , welke men niet kan overeenbrengen, als door met pi.utarchus te zeggen, dat de oude tydrekenkundige Tafels niet naauwkeurig waren, hebbende veel geleeden door de pogingen van onderfcheidene Perzoonen om ze te verbeteren." Fr. Vert. Wy hebben niet willen naiaaten de bovenflaande Aantekening van den Fr. Vert., zo als zy was, aan onze Lezers mede te deelen. De ontmoeting van solon en croesus is ook breedvoerig te boek gefield door herodotus , i B. 30 h. Zy wordt ins- gelyks vermeld van diocines Laërt. I, 50, 51. van cicero de Finibus, III, 22. en eene menigte andere Schryvers. Zy wordt evenwel nog heden als valsch door zommigen verworpen , met uaame door brucker Hifi. Phihs. T.ï p. 444- en frerlt, Memtires de l-Acad. dei Infcriptious, T. vn p. 433. aangehaald door den beroemden Historiekenner wesseling, op  ïoS hetLEVEN het zelfde gebeurde , dat plag te wedervaaren aan Lieden, die zich van binnen 's lands, voor het eerst, naar Zee begeeven. Deze , naamelyk , dan de eene , en dan wederom eene andere Rivier ontmoetende , meenen telkens de Zee te zien. Zo dacht solon door het Hof te Sardes gaande , en vele Hovelingen ziende a die prachtig gekleed waren cn trotfchelyk traden, omiluvvd van een talryk gevolg en vele lyfwachten , dat elk hunner croesus ware ; tot dat men hem by den Koning zeiven bragt, welken hy vondt omhangen met alles , wat van Edelgefteenten , of konftig gewerkt Goud , of purpere Kleding, prachtig en voortreffelyk te krygen was; met alles , wat maar rykelyk en fchitterend in de oogen frraalde; ten einde eene vertooning op te leveren , wel- op Herodotus bl. 13. die met plutarchus huiverig is dit geheel verhaal voor een Verdichtzel te verklaaren, en aantoont, dat men de tydrekenkundige zwaarigheden op eene waarfchynelyke wyze uit den weg kanruimen, als men fielt, dat solon niet aanftonds, maar een geruimen tyd na het invoeren zyner Wetten , mar buiten's lands vertrokken zy, en dat deze merk. waardiee ontmoeting re Sardes voorviel , wanneer alyattes , de Vader van croesus , die zynen Zoon nanst zich op den Troon geplaatst hadt, nog in levea was.  van SOLON. 109 Welke door haare grootschheid en verfcheidentheid den aanfchouwer verbaazen moest. Wanneer solon, nochthans, daar hy iïondt, tegen over den Koning, niets diergelyks overkwam , noch hy zich by deze vertooning iets ontvallen liet van het geen croesus verwacht hadt, beval deze , dat men hem zoude heên leiden , en de Schatkamers f waar het Goud en Zilver, en alle de andere Praal en Rykdom bewaard werdt, doen ontfluiten en ten toon Hellen voor een man , die niets behoefde , en zelf het toereikend vermoogen hadt , om door zich zeiven zyne Zeden en Charakter kenbaar te maaken (_/>). Vervolgens , na dat men alles aan solon hadt laaten zien , en hy in 's Konings tegenwoordigheid te rug was gevoerd , vraagde hem croesus , of hy iemand onder het ganfche menschdom hadt gezien gelukkiger, dan hy ? — Wanneer solon hier op verklaard hadt van Ja ! —« dat hy onder zyne Medeburgers hadt gekend (/>) Deze woorden zyn meestal thuisgebragt op croesus. Zo heeft de Fr, Fert. „ Car pour juger de Créfus , Solon liavoit qiia le ytf/r." Dart deze Vertaaiing is te recht verworpen door xylasdf.ii , die het zeggen op solon toepast , waarin wy geoordeeld hebben hem te moeten volgen.  1IO het LEVEN kend zekeren tellus (q) , en verflag gedaan , welk een braaf Man deze tellus geweest ware; welke braave en by elk geziene Kinderen hy hadde achtergelaaten; hoe hy zyn leven, waarin hem nimmer eene noodwendigheid ontbrak , door een roemryk uiteinde befloot , fneuvelende terwyl hy dapperlyk vocht voor het Vaderland; —• hieldt hem croesus reeds voor eenen finneloozen en lompaart, als die het geluk niet afmat naar de hoeveelheid van Zilver , of Goud; maar aan het leven en den dood van een gemeenen Burger, en byzonder Perfoon , de voorkeur gaf boven een zo groot Vermoogen en Heerfchappye ! « Niet te min vroeg hy hem, voor de tweedemaal , of hy , na dien tellus , een ander mensch kende, die gelukkiger was? — solon antwoordde wederom , Ja! —. dat hy wist van cleobis en bito (V), twee Ge- (?) Van dezen maakt plut. nader gewag in de Vergelyking van solon en poplicola, als ook in zyn Boek over het onderfchdd tusfchen een Vleijer en Vriend, II D. bl. 58. D. Verder kan dit verhaal gevonden worden , by herodotus, en diog, L., t. a. pl. by lücianüs I D. bl. 502. enz. f>) Van deze kunnen , behalven de hier boven aangehaalden, nagezien worden de Schryvers aangeduid  van SOLON. m Gebroeders, welke eikanderen wederzyds zo zeer beminden , als zy haare Moeder by uir.fr.ekenr.heid lief hadden. Dat deze op zekeren Feestdag , wanneer de Osfen draalden , zelve het gareel opnamen, en den wagen, waar op haare Moeder gezeten was, voorttrokken naar den Tempel van ju- NO, duid door FABïtrciüS ad Sext. Empir. p. 186. en davisius ad Cicer. Tusc. Disp. [ , 47. plutarchus zelf meldt eenige nadere byzonderheden van deze vroome Jongelingen en het geval voorhanden in de Vertroostingsrede gericht aan Apollonius , II D. bl. 108, E. welke plaats wy hier vertolkt laaten volgen. „ Vooreerst, zegt hy, zal ik U verhaalen, wat 'er gebeurd zy met Cleobis en Biton, twee Jongelin. gen van Argos , welker Moeder [yan zommigen cydippe; van andere thea\o geheeten] Priesteresfe , was van de Godinne jfuno. Het gebeurde, zegt men , op zekeren tyd, dat het uur van den plech» tigen optocht Tecnpelwaarts gekoomen was , ter* wvl ondertusfchen de Muilezels, gewoon den Wa. gen te trekken, achter bleeven. De zaak, echter, , geen verder ukttel lydende, gingen haare Zoonen in het gareel voor den Wagen en voerden de Moe' der naar den Tempel , welke, grootelyks verblyd over de tederbartigheid haarer Kinderen , de Godinne badt aan hun te willen fcheuken het geen onder de Menfchen het best en begeerlykst was! * Deze zich vcrvulgens tot den flaap begeeven hebbende (tonden naderhand nooit weder op! De Go. „ din hadt hui den Dood gefchonken tot loon voor „ hunne Vroomheid."  na het LEVEN no, terwyl de oude Vrouw, welke de garifche Burgerfchaar gelukkig roemde , wyl zy zulke Zoonen hadt , zich hartelyk verheugde. Dat zy , vervolgens , na de Offerhande wel gegeeten en gedronken hebbende , des anderen daags niet weder op Honden men vondt hen zonder leven , en de hooge roem , door hen behaald , werdt achtervolgd door een uiteinde zonder wee of fmarte!" - Sluit Gy dan, zeide croe- sus, reeds in toorn ontftooken , ons geheel uit het getal der gelukkige Menfchen ? solon , die hem noch vleijen , noch verder verbitteren wilde , antwoordde : ,, O „ Koning van Lydie ! (j) de Goden heb- ben aan ons Grieken ook in andere op„ zichten hunne Gunsten maatiglyk uiige. deeld \ maar inzonderheid hebben zy ons „ deelachtig willen maaken eene foort van „ Wysheid , die , fchynt wel , een zeker „ vertrouwen inboezemt, maar tevens Bur- gerlyk is , van wegens onze middclmaa„ tige omftandigheden en vermoogen; niet „ Koninglyk , of fchitterend. Deze , zien- „ de, (s) In deze geheele Redevoering (haalt befchaafde Boert en Loosheid door overeenkomflig het geen men zich van solon moet voordellen, wiens Karakter hief uitneemend getroffen is. Vergel. ciceso de Off. I, 30,  van SOLON. 113 „ de , dat het menfchelyk leven fteeds aan „ allerleije Wisfelvalligheden bloot is ge„ fteld, laat niet toe, dat wy ons op het „ tegenwoordig Geluk verheffen, noch veel „ op hebben met iemands voorfpoed; die „ door den tyd verkeeren kan. Daar het „ toekomftige , met alle deszelfs onzeker„ heden, aan elk onzer zo vcrfchillende „ uitkomften ontwaar doet worden. Maar „ wien de Godheid tot aan zyn einde voor„ fpoed fchenkt, dien rekenen wy geluk„ kig! Het gelukkig roemen, in tegcn„ deel, van een mensch , die nog leeft, „ en in dat leven fteeds aan gevaaren is bloot gefteld , houden wy voor even on„ gewis en onwettig, als of men iemand, „ die nog bezig was met ftryden, voor over„ winnaar wilde uitroepen, en de kroon „ toeeigenen." Na het uitfpreeken dezer redenen verwyderde solon zich , hebbende croesus grootelyks bedroefd zonder hem verbeterd te hebben. Juist bevondt zich op dien tyd te Sardes de Fabelfchryver (/) jESO- f» Een Naam genoeg bekend by onze Landslieden. Men maakc zich van dezen beroemden Phrygifchen Wysgeer, die een tydgenoot was der beken, de Vit Wyzen , doorgaans een al te ongunftig denkII. deel. H beeld.  114 het LEVEN /esopus , zynde ook derwaarts uitgenoodigd van croesus, welke hem in groote eere en waarde hieldt. Dezen fmertte het, dat solon dus , zonder eenige koninglyke gunst ontvangen te hebben , vertrekken moest. Hy vermaande hem derhalven en zeide : ,, solon ! men moet of nimmer in de te„ genwoordigheid van Koningen verfchy,, nen , of hun alles aangenaams weeten te ,, zeggen!" — „ Neen , waarlyk ! ant,, woordde solon , men moet dezelven of „ nimmer naderen, of hun de nuttigde „ waarheden doen hooren!" — Dus dan verachtte croesus solon op dien tyd , gelyk wy gezien hebben ; maar wanneer hy , naderhand , met cyrus (11) handgemeen geworden, in het gevecht overwonnen werdt, zyne hoofdftad in 's vyands handen viel, en hy zelv , levendig gevangen, Itondt verbrand te worden, zynde reeds gebonden op een hoogen houtmyt geplaatst , in het aanzien van alle Perfiaanen, en in tegenwoordigheid van cyrus zeiven ; riep hy , zyne ftem , zo ver dezelve gebracht kon worden , beeld. Die gelegenheid heeft , kan over hem naleezen. Brucker. Hifi. Phil. T. I. P. II. p. 453 feqq. tABRicius, B. Gf. Vol. I. p. 38&. («) Den beroemden Koning van Perfie.  van SOLON. 115 den , uitzettende, en uit al zyn macht verheffende, tot driewerf luidkeels uit: O „solon , solon !" cyrus , ten hoogften hierover verwonderd , zondt aanltonds bedienden af, om te vraagen , welk eert mensch of God deze solon ware , dien hy dus alleen in zyne uiterfte benaauwdheid aanriep, croesus verborg hem niets van de waarheid , maar zeide ; „ Deze was een „ der wyzen van Griekenland, welken ik „ tot my had uitgenoodigd , zonder echter „ iets te willen hooren , of te leeren van , die dingen , welke ik noodig had; maar „ in de daad, op dat hy myn bewonderaar „ worden zoude , en weder vertrekkende „ overal ten getuige zyn van dat Geluk , „ welks verlies my, voorwaar, meer kwaads 5i veroorzaakt, als het verkrygen goeds ' aanbragt. Want het goede van dat Ge„ luk , zo lang het tegenwoordig was, be, ftond maar alleen in fchyn en woorden, „ terwyl het verloop daar van my thans ., met de daad de gevoeligfte fmerten en „ onherftelbaarfte rampen veroorzaakt; waar„ om ook die Man , uit het geen toen by " my plaats hadt, gisfing maakende van' " dat geene > wat nu gebeurt j my beval op het uiteinde van myn leven acht te „ fiaan , en my niet hoogmoedig te verH % „ hef-  n6 hetLEVEN „ heffen, noch op te blaazen door den „ waan van een wankelbaar en inge„ beeld geluk ! " Na dat dit verhaal aan cyrus over was gebracht, ontfloeg deze (als die veel meer verhand hadt, dan croesus , en die het zeggen van solon thans door een aanmerkelyk voorbeeld bevestigd zag) croesus niet alleen , maar deed hem ook , zo lang hy leefde , alle eer' bewyzen. solon genoot dus den roem , dat hy door ééne Spreuk van twéé Koningen den eenen in het leven behieldt, en den anderen wyzer maakte. Geduurende den tyd, dat solon buiten 's Lands afwezig was, geraakte alles te Athene in rep en roer , en verdeelde men zich in Partyfchappen. Het Opperhoofd der pedleen (V) was lycurgus. Dat der paralen megacles , Zoon van Alcmaaon. pisistratus , eindelyk, was de Aanvoerder der DiACRiëRS 3 onder welken zich de talryke hoop der theten bevond, die het voornaamelyk op de Ryken en Aanzienelyken gelaaden hadt. — De Wetten van solon hielden tot nog toe wel eenigfins ftand : maar . (v) Zie over deze en de volgende naamen der on« derfcheidene Volkspartyen te Athenen hier boven bl. 5°. 5i.  van SOLON. "7 maar alles fcheen in den Staat zich voor te bereiden tot eene Omwenteling , daar alle Man op eene nieuwe Regeeringsform gezet was; hoewel zy da.trom geensfins eene onderlinge Gelykheid bedoelden. Zy vleyden zich veeleer alle by eene omkeering' te zullen winnen ; of immers in alle deelen over die genen, welke van hun verfchilden , te zullen zegepraalen (%). Wanneer de zaaken dus gefchaapen ftonden kwam solon wederom te Athene. Hy ontving daar wel van elk alle bewys van ontzag en eerbied ; maar om wederom, ten behoeve der gemeene zaak,in het openbaar te fpreeken , of te handelen , daar toe hadt hy , wegens zynen ouderdom , noch kracht noch lust , maar hy onderging afzonderlyk de Hoofden der Partyen ; trachtte hunne Verfchillen te ontwarren , en de Gemoederen wederom by eikanderen te brengen. Vooral gebruikte hy zynen invloed by pisistratus , die ook naar hem fcheen te luisteren. De- (w) Men zou hier kunnen vraagen: Daar de bedoelingen van allen gene andere waren , dan om zich te verheffen , en den meester te fpeelen ; by welke Party e moest zich toen wel een verflandig en eerlyk Atheensch Burger voeden , om aan de hier voor gemelde Wet van solon te voldjen? H 3  U8 het LEVEN Deze Man hadt iets lieftaaligs en vriendelyks in zyn onderhoud; hy was de toevlucht der Dehoeftigen Cxj , en in onderlinge twisten toegeevend en gemaatigd. —» Hadt de Natuur zelve hem iets geweigerd , hy wist het zich door navolging eigen te maaken , zo dat hy , al zo zeer , als die geene, welke het met de daad waren 3 het voorkoomen hadt van een zedig, befcheiden en wellevend Man; van iemand die op de Gelykheid van alle Standen ten hoogften gezet was ; ja moeijelyk werdt , zo men in den plüt. fchiidert hier het Karakter van pisistra. tus , dat evenbeeld van julius c/e?ar , volkoomen naar waarheid. Men vergeiyke Robertfon's Hift. van Grieken! I D. bl. i'2. „ Hy deed zich fteeds volgen van twee of drie Slaaven, voorzien van kleine zilvere penningen, welke zy befteedden tot verkwikking van Zieken , of het doen begraaven van Armen. Zag hy iemand , die droevig was, hy riop hem tot zich, vroeg de reden van zyne Droefheid , en indien deze uit Armoede vuor kwam , onderfleunde hy hem, en hielp hem aan werk. — Hy liet noch zyne Tuinen, noch Buitenhui, zen bewaaken. Elk mog' daar vry inkoomen . en zich van het noo lige vcjprzien. Voor het overige , wen plop- hier fpreekt van Armen , mo.-t men gene Bedelaars ver"aan Die vondt n.en toen niet in Athere In dezen tyd , zegt isocrates , was 'er geen Burgei die van gebrek omkwam; noch 'ernand, die, door te bedelen, zyne Stad onteerde!" Fr. Ven,  van SOLON. 119 den tegen woordigen ftaat van zaaken verandering zocht te brengen en het hoofd naar nieuwigheden hangen liet. Door dezen fchyn bedroog hy 'er vele ; maar solon befpiedde zyn Karakter zeer fchielyk , en was de eerfte die het loos bedrog in- en doorzag! Echter brak hy niet met hem , maar rrachte hem te verzachten en te recht te brengen. Zelfs zeide hy én tegen pisistratus zeiven, én tegen anderen, dat, indien men de zucht om de eerfte te zyn uit zyn gemoed verbannen kon, en hem van Heerschlust geneezen , hy, van wegens zyne goede natuurlyke Hoedanigheden , de beste en deugdzaamfte Burger van Athene zyn zoude. Omtrent dezen tyd begon tiiespis (y) het Treur- (y) ,, Deze plaats is van meer gewigt, dan men zich heeft voorgefteld. plut. zegt niet, dat thespis toen het eerst de Treurfpelen deed vertoonen , maar dat hy begon dezelve te veranderen. En dit maakt een groot onderfcheid. Het Treurfpel beftond langen tyd voor thespis. Maar het was niets anders dan een Koor van Lieden die zongen , en eikanderen befchimpten. thespis was de eerfte, die tusfchen het Koor de Rol voegde van een Perfoon, die, om het zelve te verlichten , en tyd te geeven om weder op den adem te koomen , de Lotgevallen van eenen of anderen Man van roem en aanzien opfneed: en het is dusdanig verhaal van Gebeurtenisfen, het welk verH 4 vol-  120 het LEVEN Treurfpel op de baan re brengen, en lokte de nieuwigheid der zaake velen hemwaarts; terwyl het nog zo verre niet gekoomen was , dat de Treurfpeldichters tegen eikanderen in het ftrydperk traden (zy solon, die volgens aan de onderwerpen der Treurfpel en plaats gaf. Men behoeft zich , derhalven, niet te verwonderen, dat deze verandering aan de Athetiienferen wonderlyk wel geviel. Voorts kunnen hierover nagezien worden de Aanmerkingen op de Dichtkunst van horatius vers 275. •— Het eerde Stuk, dat thespjS toen deed Ipeelen, was Aicestis." Fr. Vert. Wat ook in de bovenftaande aantek. gemeld mag zyn van de Tragcedie door thespis veranderd, zeker is het, dat plut. hier niet op doele. Het woord xtvzïv betekent op deze plaats meer eigentlyk in beweging brengen, ter baane brengen, trachten in te voeren. Het oogmerk van thespis was het Treurfpel te Athene in te voeren. Dan zulks mishaagde aan solon , wiens gezach nog groot genoeg was om deze nieuwigheid tegen te gaan. Hy verboodt daadelyk aan thespis (volgens het getuigenis van Diogenes Lairt. \ V>. % 59.) zyne Stukken te Athene te vertoonen. Vergel. het vervolg van plut. en verder Bentley tegen Boy ie in de Latynfche Vert. van den Heer van Lennep bl. 150 enz. (z) Onze Schryver wil hier mede zeggen, dat men nog geen verfchiet hadt, maar zich met onvolmaakte Stukken moest te vrede houden. Naderhand, wanneer 'er een groot aantal van Treurfpeldichters te Athene gevonden werdt, voerde men derzelver Stukken op eenzelfden tyd ten Tooneele, keurde ze tegen  van SOLON. 121 die van nature een liefhebber was van iets te hooren en te leeren , en die zich, daarenboven , in zynen Ouderdom aan de Ledigheid en het Spel; ja ook aan den Wyn en Mufiek overgaf, bevondt zich, insgelyks , onder de Aanfchouwers , en zag thespis in zyn eigen Stuk eene rol fpeelen, o-elyk zulks by de Ouden de gewoonte was (a), Maar na het afloopen der Vertoonino-e fprak hy hem aan, en vroeg hem: „ Of by zich niet fchaamde in tegenwoordigheid van zo vele Menfchen zo vele onwaarheden voor den dag te brengen?" (b) Als thespis hier op antwoordde , „ dat , volgens zyn gevoelen , hier niets onbetaamelyks in ftak , daar alles, wat men zeide en deed, louter Spel was"; ftiet solon driftiglyk met zynen Stok op den grond, en zeide: „ Ja » ze* gen eikanderen , en fchonk den prys der Overwitininge aan dat gene, het welk meest voldeed. (a) In laatere Tyden deeden de beroemde molière en andere het zelfde. (b) Diogen. L. geeft op de aangeh. pl. even dezelfde reden van het verbod door solon aan thespis gedaan. Men zou zich hierover moeten verwonderen in een bekenden Hoogachter van homerus, dien men lichtelyk een gelyk verwyt voor kon werpen, indien het niet bleek , dat solon uit ftaatkundige eorzaaken het Treurfpel uit Athene weerde. H 5  122 het LEVEN „ zeker ! binnen kort zullen wy dit Spel, „ byaldien wy het goed keuren en voet „ geeven , in onze openbaare Handelingen „ en onderlinge Verdragen plaats zien gry„ pen!" Na dat pisistratus, vervolgens, zich zeiven gewond hebbende (c), op een Wagen naar de Markt was gevoerd, en de Gemeente zich hier door zeer verbitterd toonde, waanende , dat hy , uit Partydigheid , door zyne Vyanden belaagd en mishandeld was; zo dat vele reeds van hunne verontwaardiging de opentlyke blyken begonden te verwonen , en 'er een groot gefchreeuw ontiïond ; drong solon door de menigte , en zich by den Wagen vervoegende beet hy hem in het oor : „ O Zoon van hippocra„ tes ! Gy fpeelt zeer Hecht de rol van „ ulys- 0) „ herodotus verhaalt deze gefchiedenis in het breede in zyn lfle Boek, waar hy zegt, dat pisistratus niet alleen zich zeiven, maar ook de Muilezels, met welke zyn Wagen befpannen was, op verfcheidene plaatzen wondde, ten einde zo veel te beter te doen geiooven , dat zyne Vyanden hem dus mishandeld hadden , wanneer hy zich naar zyn Landgoed begaf, en dat hy alle moeite der wereld hadt geharit om uit hunne handen te ontkoomen." Fr Vert.  van SOLON. 123 „ ulysses (dj by homerus : want het geen „ deze deed om zyne Vyanden te misleis, den , zich zeiven mismaakende, dat zelf„ de doet Gy om Uwe Medeburgers te „ verfchalken !" Van dien tyd af aan was het Gemeen volyverig om de verdeediging van pisistrates op zich te neemen, en riep men de Volksvergadering by een , in welke als ariston het vooritel hadt gedaan , dat 'er L gewapende Mannen (ej aan pisistratus gegeeven mogten worden tot eene Lyfwacht , liondt solon op , en verklaarde zich hier tegen, vele redenen gebruikende overeenkomitig met het volgende , dat men in zvne Gedichten aantreft; CO „ Elk Uwer treedt in Vosten treden! „ Een ieder is verblind, beroofd van zyn Verfland! „ De gladde Tong, de zoete Reden „ Van een lieftaalig Man behouden d'overhand. „ Deez' kan alleen elks oogen trekken; „ Maar niemand let 'er op wat onderwyl gefchiedt! (g) Dan (d) „ Deze Handel van ulysses wordt verhaald ia het IVde Boek der Odysfée" Fr. Fert. (e) eig. Knodsdragers. (ƒ) By Brunck. Fragm. XIX. («0 wy hebben hier in onze Vertaaling mede uitgedrukt het Pentametrum  124 het LEVEN Dan bemerkende, dat de fmalle Gemeente het hieldt met pisistratus , terwyl de Ryke en Aanzienelyke 3 met vrees bevangen , zich van daar maakten, verliet hy insgelyks de Byeenkomst , zeggende onder het heêngaan , dat hy meende wyzer te zyn, dan de eene Party , en kloekmoediger , dan de andere. Wyzer naamelyk, dan die gene, welke dom genoeg waren om niet te merken wat 'er omging ; en kloekmoediger, dan die, welke het wel bemerkten , maar het hart niet hadden om der Dwinglandye wederltand te bieden. Na dat dit Volksbelluit was doorgegaan en gewettigd, kibbelde men niet meer met pisistratus over het klein of groot getal zyner Lyfwachten. Men floeg 'er geen acht op , dat hy openbaarlyk zo velen by een bracht en onderhieldt , als hy maar wil.Ie , tot dat het tydflip kwam , waarop hy zich onverhoeds van de Burgt meester maakte. Naau. E) zelf, die grooten lust hadt dit onderwerp van het Atlantisch Eiland (het welk hy , even als een nuk gronds van eenen fchoonen Akker, ledig en verlaaten vondt, en waarop hy, wegens bloedverwandfchap (q) in zekeren fin aanfpraak hadt) te bewerken en te verfraai]'en , voorzag het zelve al aanltonds van ruime Poortaalen, en Vleugels, en Voor- (p) plato eigende zich dit Onderwerp , wyl hy hetzelve zeer nuttig en gefchikt oordeelde om de Athenienfers de onderlinge eendracht te doen beminnen , en hen fniaak te doen krygen in die form van Staatsbellier van welke hy het Denkbeeld hadt gegeeven. Want de X Boeken van zyn Gemeenebest, welke eigentlyk niet meer dan eene Zaraenfpraak zyn, maaken eene enkele en zelfde Verhandeling uit met den Timaus, en den Atlanticus of Critias. De Boeken over het Gemeenebest vormen zyne Burgers; de Timaus ontvouwt hun het Zamenilel der Wereld, op dat deze Kennis en Beginzelen in hun verfferke die te vooren in hun gelegd waren ; en de Critias , of Atlanticus , bewyst hun uit de vroegere Gefchiedenisfen , welke de Levensmanier van hunne eerfte Voorouders geweest zy , dat is te zeggen , van de eerfle Athenienfers , welke leefden voor de overftrooming ten tyde van Deucalion ; en dat het daar aan alleen toe te fchryven ware , dat zy zulke roemruch'ige Daaden uitvoerden." Fr. Vert. Ctf) „ Want plato Itamde af van eenen Broeder van solon." Fr. Vert. De naam van dezen Broeder was drop:des, van welken perictions , de moeder van plato , haare afkomst rekende. Zie de Geflachtlyst by diogenes las'rt. L, III, § i.  van SOLON. 131 Voorzaalen, hoedatmige voor geen ander Verhaal, of Fabel , of Gedicht te vinden zyn. Maar wyl hy het fpade begonnen hadt , voleindigde hy zyn leven eerder 3 dan het Werk, laatende ons zo zeer treuren om het geen achter gebleeven is, als wy ons verlustigen in het geen door hem voltooyd is (r). Want gelyk in de Stad Athene onder zo vele heerlyke Gebouwen maar alleen de Tempel van jupiter olympius (i) onvolmaakt gebleeven is, zo heeft de Wysheid van plato , ouder zo vele andere volmaakte Stukken , niets waar aan de Voltooijing ontbreekt, behalven het Atlantisch verhaal (J). Vol- (/•) „ Dit oordeel van plut. over den critias is merkwaardig. Men kan zeggen , dat 'er geene Gefchiedenis of Verdichtzel voor handen zy , het weik of grootfcher zy ; of cierelyker , of beter gefchreeven , of waarin verhevener inzichten ontdekt worden, dan in dat gene , wat wy van den critias bezitten. Ongelukkiglyk ontbreekt alles , wat tot de Athenienfers zeiver betrekking hadt , en dit was het gewichtigst van allen." Fr. Vert. (s) Van dezen is onder anderen ook mtlding by plinius Hifi. Nat. XXXVI, 6. waar hy meldt, dac Syila 'er het Marmer van naar Rome voerde. (t) Deze geheele afdeeling is voortreffelyk , en met de warmde hoogachting voor plato gefchreeven. De Vergelyking is grootsch, en naauwkeurig. Zy bewyst waar toe plut. , wiens llyl aller goedkeuring niet heeft weggedraagen , indien hy het gepast oordeelde, in flaat was, I 2  132 het LEVEN van SOLON. Volgens het verhaal van heraclides van Pontus leefde solon nog een geruimen tyd na dat de Dwing'landy van pisistratus aanvang nam. Maar phanias, de Ereftier (u) ftelt dien tyd op nog minder , dan twéé jaaren. Want pisistratus overweldigde Athene in het Jaar , wanneer comias Archon was : maar solon , zegt phanias , ftierf onder het bewind van hegestratus , die na comias Archon was (V). Belangende het Verhaal, dat zyne Asfche, na dat zyn Lyk op den Houtftapel was verbrand , over het eiland salamis zoude verftrooid zyn ; hetzelve fchynt , wegens de wanvoegelykheid der Zaake , alleslins ongeloofwaardig en fabelachtig ; hoe zeer het, zo wel door andere voornaame Schryvers , als door den Wysgeer aristoteles is te boek gcflaagen (w). («) Zie de Aantekening hier boven bi. 53. (v) De oude Schryvers Hemmen hierin overeen , dat solon een tachtigjaarigen Ouderdom bereikte. Maar zy verfchillen merkelyk omtrent de plaats, waar hy zyn leven eindigde, plut. geeft, fchynt wel, te kennen , dat hy Athene niet verliet. Dit zegt ook /eliahus V. H. VIII, 16. Andere verzekeren dat hy ftierf op het .eiland Cyprus. Zie meursius in Solone Cap. 30. (w) Zie liooen. lacrt. I B. § 62. die dit verhaal flellig opgeeft, en eene plaats van cratuvus , den Elyfpeldichter , hier toe betrekkelyk aanhaalt , in welke echter zeer iwyflelachtig gefprooken wordt. P O-  P O P L I C O L A. I 3   II E T LEVEN VAN VALERIUS POPLICOLA. Naast zodanigen man, als wy solon befchreeven hebben , plaatfen wy thans poplicola. Dezen naam heeft het Romeinfche Volk hem naderhand eershalve gegeeven , daar hy voortyds püblius valerius werd geheeten. Hy was een afftammeling van dien valerius , (x) welke in vroeger tyden het meest had toegebragt tot den vrede en de vereeniging tusfchen de Romeinen en de Sabynen: want hy was de gene, wel- (x) volesus valerius , een van de drie voornaamfie Sabynen, welke tatius naar Rome gevolgd waren. I 4  136 het LEVEN welke voornaamelyk de Koningen dier beide volken tot een mondgefpfek en tot verzoening bewoog. Onze valerius dan uit het geflagt van dezen, naar men zegt, gefprooten , had zich reeds , toen Rome nog onder de Koningen ftond , eenen naam gemaakt door zyne welfpreekendheid en door zyne rykdommen. Van de eerde bediende hy zich als een rechtfehapen man , zonder fchroom, ter handhaving der gerechtigheid; de laatden bcdeedde hy op eene edelmoedige en menschlievende wyze om nooddruftigen te onderdeunen : duidelyke voortekenen , dat hy , by het ontdaan van eene Volksregeering, een zeer aanzienlyke perfonaadje zoude fpeelcn. Als nu tarquinius de Trotfche, die noch langs den rechten weg, maar met fchending van goddelyke en menfehclyke wetten , ten troor.e was gedeegen, noch met de wysheid van eenen Koning, maar met de gevveldenaary van eenen Dwingeland , zyne kwalyk verkreegen magt uitoefende, by het volk met recht gehaat en onverdraaglyk was geworden, en de mishandeling van lucretia, welke , door den Kroonprins verkracht zynde, de handen aan zich zelve geflagen had, het tceken tot den opdand had gegeeven , vervoegde lucius brutus , de eerde ondernee-  van POPLICOLA. 137 neerncr van de omwenteling, zich in de eerflc plaats by valerius , en door dezen met alle magt onderlleund zynde , gelukte het hem de Koningen uit te dryven. Zo lang als het fcheen, dat het volk verkoos, in de plaats van den Koning, Hechts één Legerhoofd aan te Hellen , hield valerius zich ftil en te vrede, begrypende, dat die rang aan brutus , als den hoofdbewerker van den nieuwen Regceringsvorm, met meer recht toekwam. Maar als het volk den naam van Allcenheerfcher niet konde verdraagen, en, oordeelcnde, dat een verdeeld gezach hun minder zwaar zoude vallen, twee wilde verkooren hebben. vleide valerius zich, dat hy te gelyk mcr brutus tot Conful zoude verkooren worden , 't welk hem nogthans mislukte : want , in weerwil van brutus zelvcn , werd dezen tot ambtgenoot toegevoegd tarquinius collatinus , (y) de man van lucretia; niet om dat deze meer verdienfixn had dan valerius, maar om dat de (j) lucius taf.quikus , Zoon van egemus , een broeders zoon van Koning tarquinius den Ouden. Ily werd collatinus toegenaamd , om dat by Stadvoogd was van coLLATU. tarquinius de Trotfche en egeriüs, vader van collatinus, waren volle neeven. Fr, Vert. I 5  138 het LEVEN de Voornaamlten, nog in vrees zynde voor de Koningen , welke van buiten ileeds nog aanflagen in 'c werk ftelden, en zochten de burgery te paaien, liefst iemand aan 't hoofd hadden, welke een doodvyand was van het Koninglyke huis, van wien men dus konde verwachten , dat hy nooit in 't minlte iets zoude toegeeven. valerius gebelgd , om dat men weim'ger van bem vertrouwde, dat hy alles voor het Vaderland zoude waagen , dewyl hy in eigen' perfoon geene mishandeling van de Dwingelanden had geleeden , bleef uit den Raad, onttrok zich aan de rechtzaaken, en liet alle zorg voor het Gemeenc Land ten eenenmaale vaarcn. Dit gaf aanleidingtot bekommerende geruchten , daar veclen vreesden, dat hy uit misnoegen de zyde der Koningen mogt kiezen, en het nieuwe Staatsgebouw, 't welk nog niet genoeg bevestigd was, weder om verre werpen. Maar als brutus , die ook nog op eenige anderen kwaad vermoeden had, den Raad by eene plegtige offerhande onder eede wilde neemen , kwam valerius , op den daartoe beftemden dag, met een vrolyk gelaat op de markt, en zwoer het eerst van allen , dat hy nimmer tarquinius in eenig ding zoude toegeeven , maar met al zyn vermogen  van POPLICOLA. 139 gen voor de vryheid ftryden; waar door hy den Raad groot genoegen gaf, en de Confuls gerust ftelde. De gedaane eed werd van hem weldra door fpreekende daaden bevestigd. Er kwamen Afgevaardigden van tarquinius, met brieven gefchikt om het volk in te neemen , en gelast om met die befcheidenheid te fpreeken , waarmede zy zouden oordeelen de meenigtc best te kunnen verleiden; voornaamelyk gaf men verzekeringen van den kant des Konings , dat hy allen trots ter zyde ftelde , en niets eischte , dan het geen met de billykheid overeenkwam. Als nu de beide Confuls van gevoelen waren, dat men die Gezanten voor het volk moest brengen, verklaarde zich valerius ten fterkften daar tegen , en verhinderde , dat men eenen fchamelen hoop, welke den oorlog nog meer dan de dwingelandy vreesde, geene aanleiding gave om eenen opftand te beginnen. Het duurde niet lang, of'er kwamen andermaal Gezanten, met verklaaringe , dat tarquinius van alle aanfpraak op de Kroon, en van alle vyandelyke voorneemens afzag ; dat hy Hechts voor zich , en zyne nabeftaanden en vrienden, het achtergelaaten geld en goed vorderde, om daarvan in hunne bal-  140 het LEVEN ballingfchap te leeven. Als nu de meesten overhelden , om dit verzoek in te willigen, en byzonder ook collatinus daarvoor fïemdc, (z) liep brutus , een onverzettelyk en oploopend man, regelrecht naar de markt, riep dat zyn ambtgenoot een verraader was, die de middelen , welke dienen om oorlog en dwingelandy te onderfteunen , wilde fchenken aan hun , aan wien het zelfs misdaadig was den noodigen onderfland toe te Haan. Het volk hierop famengeloopen zynde , vatte zeker gemeen burger , cajus minucius genaamd , opcnlyk het woord op , en vermaande brutus en de Romeinen zorge te draagen, dat men toch liever dat geld gebruikte om daarmede de Dwingelanden (z) Volgens dionysius den Halikarnasfer werd deze zaak in den Raad afgehandeld , en wel met bedaardheid aan belde kanten, brutus Hemde tegen de overgave der goederen , ten einde men niet aan de Ko. ningen de middelen om hen te beoorlogen in de hand gave. collaties was voor de overgave, om den fchyn te verrayden, sis had men hen alleen daarom verdreeven , om zich in 't bezit van derzelver goederen te Hellen. Dit verfchil van gevoelens hield den Raad eenige dagen bezig. Men oordeeUe het gevoelen van brutus nuttiger, maar dat van collatinus eerlyker ; en men gaf de zaak ter beflisfing aan het Volk. Hier behield het eerlyke boven het nuttige, door eene enkelde Item, de overhand.  van POPLICOLA. 141 den te beoorlogen. Des niet tegenftaande beflooten de Romeinen , dat, daar men de vryheid , waarvoor men ftreed , reeds had verkreegen, de vrede niet moest worden opgeofferd aan het geld, maar dat men zich met de Dwingelanden tevens daarvan moest ontdoen. Dan de goederen maakten eigenlyk de groote zaak niet uit, waarom het tarquinius te doen was, en, inmiddels dat hy die invorderde , beoogde hy tevens eene pooging op her. volk te doen , cn een heimelyk verraad te fmeeden. Hier • toe fielden ook de Gezanten hunne maatregelen te werk, en onder voorwendlel van die goederen deels te moeten verkoopen, deels bevvaaren , en een ander gedeelte wederom te moeten wegfehikken , wisten zy zo veel tyds te winnen , tot dat zy twee der aanzienlyklïe huizen in hunne belangen kreegen, zynde het eene dat der aquilliussen, 't welk drie leden in den Raad had, en het andere dat der vitelliussen , waarvan twee Raadsheeren waren. Deze waren alle zusters zoonen van Conful collatinus; doch brutus ftond met de vitelliussen in eene nog naauwer betrekking, daar hy met de zuster van dezen getrouwd was, en verfcheidene kinders by haar had, waarvan de twee oud-  142 het LEVEN oudfte zoonen , reeds volwasfen jongelingen, door de vitelliussen, met welke zy, behalven de betrekking van bloedverwantfchap , eene zeer gemeenfaame verkeering hadden , werden overgehaald om deel in de famenzweering te neemen. Men had dezen jongelieden ingeboezemd , dat zy, door zich met het Koninglyke huis te verbinden, de fchoonfte vooruitzichten konden maaken, en zich langs dien weg van het beftuur van een' zotten en wreeden vader ontdaan: want wreedheid noemde men 's mans onverzettelyke geftrengheid tegen flcgte menfchen,- en wat zyne zotheid betreft, deze had hy blootelyk geveinsd , om zich daarmede tegen de wreedheid der Dwingelanden te dekken, en ook naderhand achtte hy het geene fchande den bynaam daarvan te draagen (a). Nadat nu deze jongelieden overgehaald , en met de aquilliussen in eene mondelyke onderhandeling getreden waren , werd eenpaarig van allen goedgevonden , dat men zich door eenen duuren en afgryslyken eed zoude verbinden ; hierin beftaan de, dat men een' mensch zoude keelen, en by het drinken van deszelfs bloed, en het aanraaken van deszelfs ingewanden, gefamenlyk elkander trou- (a) brutus beteekent „ dom, zot."  van POPLICOLA. 143 trouwe zweeren (F). Ten dezen einde vergaderden zy aan het huis der aquilliussen , 't welk, aan een' eenzaamen oord en in het donkere ftaande, best ter volvoering van dit voorneemen fcheen gefchikt te zyn. Doch, zonder dat zy het wisten , had zich daar een flaaf, met naame vindicius, verborgen; welke zonder opzet, noch weetende, wat 'er gaande was , zich louter by toeval daar bevond , toen zy onverwagt en in grooten yver daar binnen kwamen, en die, uit vrees van gezien te worden, zich achter een groote kist had verftooken , van waar hy gezien had alles wat 'er omging , en gehoord de befluiten, welke daar genoomen werden (cj. Men was overeengekomen , de Confuls om hals te brengen , en had (b) Noch livius noch diokysius de Halikarnasfer maaken van dit gruwelftuk eenige melding Men heeft het zelfde verhaald van cat.lina , 't welk echter sallustius niet voor waar durfde aanaeemen. De bedoeling daarvan zoude geweest zyn, om allen , als medepiigtig aan een groot gruwelftuk , daardoor des te getrouwer aan hunne verbindtenis te maaken, en tot geheimhouding te noodzaaken. (V) Volgens diokysius had men dien flaaf te gelyk met de anderen van daar gejaagd, doch genoopt door nieusgierigheid had zich deze voor de deur gefteld , waar hy kon zien en hooren alles , wat 'er omging.  H4 het LEVEN had daarop een' brief aan tarquinius gefchreeven om dezen daarvan te verwittigen. Deze brief werd den Gezanten overhandigd, welke daar gehuisvest, en by deze famenzweering tegenwoordig waren. Dit verricht, en het eedgefpan vertrokken zynde, maakt zich vindicius in ftilte weg , verlegen , wat hem in deze omftandigheid te doen ftond. Het fcheen hem een hachelyke onderneeming, gelyk het in de daad ook was , de zoonen van brutus by hunnen eigenen vader , en de neeven van collatinus by hunnen oom, over dei fnoodlte euveldaad aan te klaagen: aan den anderen kant wist hy in Rome geenen burger, aan wien hy een geheim van dat gevvigt durfde vertrouwen ; de bewustheid echter van de zaak martelde hem zo zeer, dat hy alles eer zoude hebben kunnen doen , dan de zaak verzwygen. Hy befloot ten laatften naar valerius te gaan, waartoe hy voornaamelyk werd overgehaald door de bekende gemeenzaamheid en het menschlievende karakter van dien man , die voor elk, welke hem noodig had , altoos te Ipreeken was, wiens huis fteeds voor allen openftond , en die nimmer de aanfpraak of de verzoeken ook van gemeene menfchen van de hand wees. By  van P O P L I C O L A. 145 By valerius gekomen zynde, verhaalde hy hem , in tegenwoordigheid alleen van zynen broeder marcus en zyne huisvrouw, alles wat hy gehoord en gezien had. valerius, met verbaasdheid en fchrik bevangen , befloot den aanbrenger niet te laaten vertrekken, maar floot hem op in zyn huis, en zy.-.e vrouw by de deur geplaatst hebbende, beval hy zynen broeder het Koninglyke Paleis te bezetten , zich van de brieven , ware het mogelyk , meester te maaken , en de bedienden in verzekering te neemen. Hy zelf, gevolgd van een aantal befchermelingen en vrienden, waarvan hy fteeds omringd was , gelyk mede van zyne flaaven , trok regelrecht naar het huis der aquilliussen, welken hy niet te huis vond. Dus onverwacht in huis gedrongen zynde, vindt hy de brieven in het vertrek, waar de Gezanten gehuisvest waren. Intusfchen komen de aquilliussen , van het voorgevallene bericht ontvangen hebbende, ylings aanloopen , worden by de deur met valerius handgemeen, en trachten hem de brieven te ontweldigen. Deze bood met de zynen kloekmoedigen wederftand, en hun de Toga's om den hals gellagen hebbende, en hen dus met zich niet zonder groote moeite en tegenkanting voortfleepende, bereikte men eindelyk te famen de markt. II. deel. K Aan  i46 het LEVEN Aan het Paleis droeg zich de zaak genoegfaam op de zelfde .wyze toe, waar marcus de overige brieven , welke onder het huisraad gepakt waren, bemagtigde , en zo veelen van de huisbedienden des Konings „ als hy maar kon ,. met zich naar de markt voerde. Na dat de Confuls ftilte bevolen hadden , vindicius op bevel van valerius gehaald, en de aanklagte gedaan was, werden de brieven geleezen , waartegen de faamgezworenen niets hadden in te brengen. Algemeen heerschte er neerllagtigheid en een diep ftilzwygen. Slechts eenigen deeden, ten gevalle van brutus, eenen voorflag om de fchuldigen in ballingfchap te zenden. Ook gaven de traanen van collatinus, en het ftilzwygen van valerius , hun een flaauwe hoop op een genadig vonnis. Doch brutus zyne zoonen by naamen opgeroepen hebbende , zeide : „ Welaan titus, en valerius, waarom antwoordt gy }, niet op de befchuldiging, welke tegen u „ is ingebragt ?" Deze uitdaaging om zich te verantwoorden tot driemaal toe vruchteloos herhaald hebbende , wendt hy zich tot de Gerechtsdienaars, zeggende : „ Nu is 't aan U." Naauw is dit ftrafbevel uitgefprooken , of de Dienaars grypen de twee jongelingen , rukken hun de klederen van 't  van PÓPLÏCOLA. 147 't lyf, binden hun de handen op den rug^ en ryten hun de naakte ruggen met felle geesfelilagen van een (gT). Niemand was bardvogtig genoeg om dit akelige fchoüwfpel aan te zien : alleen de vader, zegt men , wendde zyne oogen daar niet van af; noch bet medeiyden kon de gramfchap en ftrengReid op zyn gelaat eenigszïns verzachten: met ?en' ycrgramden blik aanfchouwde hy de Itraf zyner kinderen , tot dat hun , ter aarde uitgeftrekt zynde , met de byl het hoofd van de romp was geflagen. Vervolgens liet hy de ftrafoefening der overigen aan zynen Ambtgenoot over, en ging heen; een daad verricht hebbende, welke riiet genoeg gepréésen , of gelaakt kan worden. Want öf zyne uitfteekettde deugd heeft hem böven driften verheven , of de hevigheid van zyné drift heeft hem geheel ongevoelig gemaakt: nü {d) Het fchynt vreemd, dit de Romeinen de ftihtdaaders, weiken zy ter dood wilden brengen , vooraf geesfelden. Onzes bedunkens is dit onlangs door den Heer heyne op de beste wyze opgelost. Zyné gedachten komen hierop neêr. In de vrbegfte tyderi werden de misdaaders ter dood toe gegeesfeld. Naderhand werd die al te wreede ftraf hierdoor verzacht^ dat men met de byl een einde maakte aan de folteringen van den lyder. Zie hevkii Opüstuld Acadë ffiiea. Vol. III. p. 184. & feqa. K 2  148 het LEVEN nu is geen van beiden van den gewoonen itempel, noch de eigenfchap van een mensch, maar of die van eenen God , of van een dier. Doch het is billyker, dat ons oordeel 's mans roem erkenne, dan dat onze Zwakheid zyne deugd in twyffel trekke. Hoe het zy, de Romeinen hebben geoordeeld, dat de onderneeming van romulus om de ftad te ftigten in grootheid moet wyken voor die van brutus in het oprichten en bevestigen van eene Vrye Republiek. Na dat brutus de marktplaats verlaaten had , heerschte 'er langen tyd verbaasdheid, fchrik en ftilzwygen onder de vergaderde meenigte. Doch de flapheid en het draalen van collatinus maakte de aquilliussen zo ftoutmoedig, dat zy een' dag van verantwoording verzochten , en vorderden , dat vindicius , als hun lyfeigen, hun wierd overgeleverd , en niet langer in handen der Beklagers bleef. Als collatinus hun dezen eisch wilde inwilligen , en daarop de Vergadering fcheidde , weigerde valerius den flaaf, die door de meenigte , welke hem omringde, ingeflooten was, af te geeven, en dulde niet, dat de vergadering gefcheiden en de verraaders op vrye voeten gefteld wierden : hy greep hen met eigen hand by den kop, riep om brutus , en fchreeu-  van POPLICOLA. 149 fchreeuwde met luider ftemme , dat collatinus trouwlooslyk handelde, daar hy eerst zynen Ambtgenoot in de noodzaakelykheid gebragt had , om zyne eigene Zoonen ter dood te brengen, en nu landverraaders en vyanden ten gevalle van hunne vrouwen wilde verfchoonen. Dit bragt den Conful in drift , die den Gerechtsdienaaren bevel gaf om vindjciüs te vatten. Dezen, ruimte gemaakt hebbende , grypen naar den flaaf, en flaan onder de genen, welke dit poogden te beletten ; maar de vrienden van valerius kwamen hem ter hulpe , en dreeven de aanvallers te rug. liet volk riep onftuimig om brutus , welke hierop daadelyk verfchecn. Na dat 'er ftilte gekomen was , zeide hy , dat hy , volgens het recht, 't welk hem toekwam, zyne zoonen had gevonnisd,doch wat de overigen betrof, dat hy daaromtrent aan het vrye volk de vrye ftemming overliet: „ elk dan, zeide hy, die wil, fpree„ ke , en trachte het volk te overreden." Doch , zonder te wagten, dat iemand het woord opnam, ging men aan het flemmen, en de fchuldigen , met eenpaarige flemmen veroordeeld zynde, werden daadelyk met de byl ter dood gebragt. collatinus, reeds federt eenigen tyd verK 3 dacht,  i5Q het LEVEN dacht, als een bloedverwant van de Koningen , en daarenboven min aangenaam uit hoofde van zynen rtaam tarquinius , waarvan, het volk een afgryzen had , ziende , dat hy door zyn laatst gehouden gedrag allen had geërgerd, bedoor vryvyillig de regcering af te liaan, en verliet de Stad. Het volk dus tot eene nieuwe verkiezing vergaderd zynde , werd valerius op eene luisterryke wyze tot Conful benoemd, en kreeg dus nu het welverdiende loon voor zyne edele gezindheid. Oordeelende , dat vindicius mede niet onbeloond moest blyven ., fchonk hy hem niet alleen de vryheid,maar bewerkte tevens, dat hy door een Volks-beduit tot ftemgeregtigden burger wierd ver heven in die Tribus , welke hy zelf zoude verkiezen : iets, 't welk voor dien tyd geenen yrygelatenen had mogen gebeuren. Eerst langen tyd daarna is het recht van Hemmen door appius , welke het volk zocht te beJieven , ook aan andere vrygelatenen gegeeven. Deze volkomene vrylaating wordt tot pp den huidigen dag, naar den naam van vindicjus , zo men zegt, vindicta (c) genoemd, Hier (<0 Vindiüa werd genoemd het ftokje , waarmede ^e Heer zynen flaaf, dien hy op deze plegtige wyze  van POPLICOLA. 151 Hierop werden de Koninglyke bezittingen aan de plundering overgegeeven , het Paleis met het Lusthuis geflegt. Onder anderen had tarquinius het fraaifte gedeelte van het Veld van mars in eigendom , 't welk aan dien God werd toegewyd. Het was nu juist de tyd van den oogst , en de fchooven lagen nog op het veld. Men oordeelde, wyl de plaats gewyd was , dit koren niet te mogen dorfchen noch gebruiken; dus fmeet het volk hetzelve in den Tiber , te gelyk met de boomen j welke alle neergehouwen werden ; en liet dus de plaats geheel ledig en onbebouwd den God als zyn eigendom over. Veele van die boomen op elkander gehoopt zynde , dreeven zy niet ver af, maar bleeven op de eerfte droogte , welke zy raakten , zitten. De overige aangevoerde ftoffen, geenen doortogt vindende , kwamen hierby , raakten mede vast, en maakten eenen dam , welke door het water zelve nog Kerker werd ; want dit voerde een menigte flyk aan, *t welk den hoop grooter en tevens vaster maakte; en de Aroom, in ze wilde vrylaten , op bet hoofd floeg , nadat hy vooraf hem in het rond gedraaid , en met uitdruklyke woorden aan den Praetor verklaard hai , dat hy dezen flaaf de vryheid fcbonk. K 4  152 het LEVEN in plaats van denzelven te verzwakken, héétte denzelven door zyne kabbeling fteeds meer en meer famcn. De grootheid en vast. hcid van dezen eerlten dam maakte fteeds nieuwe aanwinsten , en meest alles, wat de rivier afvoerde , werd hier aangehouden. Hieruit is dat Heilige Eiland geformd, in de Stad, waarop men Tempels en wandeiplaatfen ziet, en 't welk met een Latynsch woord genoemd wordt : „ Tusfchen de twee bruggen" (ƒ). Anderen willen , dat dit niet gefchied is, toen het erf van tarquinius aan mars wierd gewyd , maar langen tyd daarna , toen tarquinia hem een ftuk lands van haar, grenzende aan dat.van tarquinius , toeheiligde. Deze tarquinia was Vestaalfche maagd , welke daar voor groote voorregten verkreeg: onder anderen, dat haar getuigenis in rechten konde volftaan ; een voorrecht , 't welk geene andere vrouw toenmaals bezat. Van de vryheid om te trouwen, welke haar mede werd toe- (ƒ) Op dit Eiland van den Tiber , waaraan men door muuren de gedaante van een fchip had gegeven, en waarop uit dien hoofde , om tot een mast te die. nen , een naald was geplaatst , zag men voornaamelyk den tempel van ^escjlafiüs , aan wien ook het geheele eiland was toegewyd , en een' beroemden Tempel van Faunus.  van POPLICOLA. 153 toegeftaan, heeft zy geen gebruik willen maaken. Zo luidt het verhaal. tarquinius , de hoop om door verraad den troon weder te beklimmen opgecvende, begaf zich naar de Toskaanen , welke hem met opene armen ontvingen , en met een magtig leger weer in Rome poogden te brengen. De Confuls trokken den vyand te gemoet, en fchaarden hunne benden in flagorde op gewyde plaatfen , waarvan de eene het arsische bosch , en de andere de acsuvische weide genaamd wordt. Zo ras de legers met elkander handgemeen geworden waren, komen aruns , de zoon van tarquinius , en de Conful brutus , niet by toeval , maar door haat en woede gedreeven , elkander te gemoet , en daar zy beide brandden van verlangen, de een om den dwingeland en vyand zyns vaderlands te ftraffen , de ander om zich op den hoofdbewerker van zyne ballingfchap te wreekcn, ryden zy fpoorllags op elkander toe. Zo groot was van weerskanten de woede , dat zy , zonder eenige behoedfaamheid aanvallende , beide tevens fneuvelden. Het gcvegt, met zulk een droevig voorfpel begonnen , was in de gevolgen niet beter ; en, na dat de flagting van weerskanten even verfchrikkelvk was geweest , werden eindeK 5 lyk  '54 het LEVEN Jyk door een opgekomen onweder de vyandelyke legers vaneen gefcheiden. valerius was zeer twyfelmoedig, daar hy niet wist, welke de uitkomst van 't gevegt was geweest; en zag, dat de foldaaten niet min neerflagtig waren over hun eigen verlies, dan verblyd over dat der vyanden. Zo groot was aan weerskanten de flagting, dat het meerder of minder verlies niet konde onderfcheiden worden, en elke der partyen eer uit het aantal der lyken, welke zy by zich vond, tot de nederlaag befloot, dan uit een gemaakte gisfing van het verlies der vyanden tot de overwinning. Als hierop de nacht was aangekomen . een nacht, zo als men na een zo bloedig gevecht kan denken , en 'er in beide legers eene diepe ftilte heerschte, zegt men , dat 'er in het heilige bosch eene beweeging befpeurd, en een duidelyke ftem gehoord is, welke riep, dat 'er van deToskaanen één man meer gefneuveld was , dan van de Romeinen. Dit was ongetwyffeld de ftem van eene Godheid : want oogenblikkelyk daarop grecpen de Romeinen moed , en deeden de legerplaats van vreugdgejuich weergalmen ; terwyl de Toskaanen in tegendeel , verfchrikt en in verwarring gebragt, hunne legerplaats verlieten , en voor 't meerendeel de vlugt na-  van POPLIGOLA. 155 namen: de overgebleevenen, ten getale van omtrent vyf duizend werden gevangen genomen , en de legerplaats geplonderd. Hierop de dooden geteld hebbende, bevond men aan den kant der Toskaanen elfduizend driehonderd , en aan den kant der Romeinen éénen minder. Deze flag wordt gezegd voorgevallen te zyn op den laatlten van Februarius. valerius zegepraalde wegens deze overwinning , zynde de eerfte van de Confuls , welke in een zegekoets, met vier paarden befpannen, te Rome binnen kwam: eene vertooning , welke , hoe grootsch en prachtig ook , nogthans geen1 nyd verwekte , gelyk fommigen gezegd hebben ; want had dit plaats gehad, men zou die gewoonte , een voorwerp van den grootften nay • ver, niet zo veele jaaren lang hebben aangehouden. Met byzonder genoegen zag het volk ook de eerbewyzingcn , welke valerius zynen pverleeden Ambtgenoot aandeed. Na eene prachtige lykltaatfy fprak hy een Lykredc over hem uit, waarmede het volk zo zeer was ingenoomen , dat van dien tyd af alle groote mannen, na hunnen dood, openlyk door de braaflte lieden in eene lykrede gepreezen worden. Deze Lykrede, zegt men, is  het LEVEN is ouder dan eene der Grieken (g) ; ten ware men aanneeme a dat ook hiervan solon de uitvinder is geweest, gelyk de Redenaar anaximenes verhaald heeft. Daarentegen was het volk geërgerd en misnoegd , dat, daar brutus , wien zy als den Vader derVryheid aanmerkten, de hoogfte waardigheid van de Republiek niet had willen alleen bekleeden, maar tot tweemaalen toe eenen Ambtgenoot by zich had genoomen, valerius integendeel alle magt (want (g) ïn Griekenland zyn de Lykredenen niet eer opgekomen , dan na den (lag van Marathon , welke eerst zestien jaaren na den dood van beutos voorviel. Voor dien tyd vereerden de Grieken den dood van groote mannen met openbaare fpelen eu gevegten terwyl men nergens vindt dat zy openlyke Lofredenen op dezelve deeden. 'T geen de Tragedie dichters van theseus verhaalen , dat deze een Lykrede heeft gedaan op de Zoonen van oedipus , is een loutere vleieiy voor Athenen. De eer van deze uitvinding komt den Romeinen toe, welke daarenboven in dit ftuk meer de billykheid in acht namen. Want in Griekenland werden geene anderen op die wyze in 't openbaar vereerd , dan die in den oorlog voor het Vaderland gefneuveld waren ; daar de Romeinen dit eerbewys gunden aan alle groote mannen , om het even op welke wyze zy het Vaderland aan zich verpligt hadden , oordeelende te rechr , dat alle edele bedryven zodanige belooning verdienden. Fr. Fert.  van POPLICOLA. 157 (want zo fprak men) aan zich alleen had getrokken , en zich gedroeg als den erfgenaam , niet van het Confulfchap van brutus , want dit was hem te gering, maar van de Tyranny van tarquinius. Wat helpt her , zeiden zy, of men in zyne woorden brutus pryst , en intusfchen door zyne daaden tarquinius navolgt, en met alle de bondels en bylen fteeds alleen voor den dag komt treeden , uit een huis, nog veel trotfcher dan het paleis des Konings, 't welk hy heeft doen flegten? In de daad woonde valerius in een ongemeen prachtig huis , op den kruin van Velia , haugende over de markt, waarvan men uit de hoogte over alles heen zag; met een fteilen opgang , zo dat , wanneer hy met zynen ftoet afkwam , zulks by de aanfchouwers van beneden eene trotfche vertooning maakte, en veeleer naar de ftaatfy van een' Koning, dan van eenen Conful geleek. Dan hy toonde in dit geval, hoe veel beter het is voor iemand , die in bewind is geplaatst, te luisteren naar de vrymoedige en oprechte verrrraaningen van vrienden , dan het oor te leenen aan de bedrieglyke ingeevingen van vleiers: want zo ras had hy niet van eenigen zyner vrienden vernoomen, dat de meenigte misnoegd op hem was, of < ^  158 het LEVEN hy liet j zonder tegenfpraak of wrevel, met allen fpoed een aantal werklieden by zich komen, welke nog dien eigenen nacht zyn huis omverhaalden, en tot den grond toe flegttert. Het volk t- 's anderendaags dit ziende 3 was verrukt over \ mans grootheid van ziel, maar tevens fpeet het hun > dat een huis, - Welks grootheid en fchoonheid een fieraad van de ftad was, door nyd was verwoest i even als men berouw heeft van ëen' braaf man op eene onrechtvaardige wyze , zonder behoorlyk onderzoek, ter dood gebragt te hebben , en wel zoude wenfchen, dat men hem weder in het leeven konde te rug roepen. Ook deerde het hun, dat de eerfte Staatsdienaar als iemand die land noch zand had, by anderen moest inwoonen : want zyne vrienden hielden hem zo lang by zich gehuisvest , tot dat hem door het volk een fluk gronds wierd gegeeven „ waarop hy een huis , laager dan het voorgaande , bouwde , ter plaatfe , waar nu de tempel der Overwinning ftaat (li). va- (h) In den text ftaat : waar nu een tenïpel is, genaamd Ficus Publicus. Maar wie kan gelooven , dat 'er te Rome een tempel van dien naam is geweest t Een van twee , de woorden van plutarchus zya kwi-  van P O P L ï C O L A. 159 valerius liet het hierby niet blyven , maar nu wilde hy ook aan de waardigheid zelve, welke hy bekleedde , het fchrikbaarend aanzien beneemen , en haar een zachter en aangenaamer gedaante geeven. Hy nam dan de bylen uit de bundels , en wanneer hy' in de Vergaderingen van het Volk verfcheen , liet hy de bondels naar beneden hou- kwalyk afgefchreeven , of plutarchus heeft zelf eenen misflag begaan ; hierin beftaande , dat hy by de Latynfche Schryvers gevonden hebbende : ubi nunc ijl templum vicx, pot.s , en deze woorden niet verflaande , daarvoor in de plaats heeft gezet vicus robucus. Het is nogthans waarfchynlyker , dat de text van plutarchus bedorven is. Zie hier de woorden, van livius : Delata confejlim materia omnis infra Veliam , et , ubi nunc Fica pota efl, domus in inQmo clivo adificata. vica pota is hier de Overwinning , by de Ouden zo genoemd van Vincife Overwinnen , en Potiri genieten , om dat de overwinning geen overwinning is , wanneer men geen vrucht van dezelve heeft. Fr. Vert. [Het is thans eene uitgemaakte zaak , dat de fchuld niet by plutarchus , maar by zyne affchryvers ligt ; want in verfcheidene Handfchriften wordt dnidelyk geleezen : eitou »5» i*fó* «V< O&KSt n«* êvo^ójAmy , waar nu een Tempel is , die de Tempel van vica '„ pota , d. i. der Overwinning , genaamd wordt." De text van livius is op gelyke wyze verbasterd. Zie de Aantekeningen op livius II. B. 7 H.]  ir5o het LEVEN houden , als een luisterryk teeken van de Oppermagt des Volks ; en deze gewoonte wordt tot heden toe door de Confuls in acht genoomen. De meenigte begreep niet, dat hy daardoor geenszins zich zei ven , zo als men meende , vernederde , maar dat hy flechts door die zedigheid zich tegen den nyd beveiligde , terwyl hy daardoor zyn eigen gezach juist zo veel vergrootte , als hy dat van zyne waardigheid fcheen te verminderen. Het volk onderwierp zich dan ook zo gewillig aan hem , en nam in hem zo veel genoegen , dat men hem met den toenaam van poplicola , zo veel als Volksvriend , vereerde. By dezen naam is hy fe,derd meest bekend geworden , waarom wy hem ook in 't vervolg van deze Levensbefchryving daarby zullen noemen. Hy wilde voortaan niemand van het recht om naar het Confulaat te Itaan hebben uitgeflooten f7). Doch voor dat men hem eenen Ambtgenoot had toegevoegd , niet weetende, wat 'er konde gebeuren , en vreezende dat deze of uit nyd of uit onkunde hem mogt dwars- (2) Deeze byzonderheid wordt nergens anders gevonden , en men weet, dat de Patricien het Confulfchap nog lang daarna voor zich hebben gehouden.  van POPLICOLA. 16*1 boomen , gebruikte hy zyne magt, om de grooifte en fchoonfte inrichtingen daar te Hellen. Vooreerst vulde hy den Raad aan, welke deels door de wreedheid van tarquinius , deels door den laatlten veldflag, veele leden verlooren had : het getal der nieuw verkoorenen wordt op honderd vier en zestig begroot. Vervolgens maakte hy wetten , waardoor de magt des Volks aanmefkelyk vergroot werd. De eerde dezer wetten gaf aan zulken, welke door de Confuls veroordeeld waren , het recht om zich van die uitfpraak op het Volk te beroepen. Een tweede Helde de doodftraf vast tegen allen, die zich zonder 's Volks toeftcmming eenigen post van regeering aanmaatigden. Een derde diende om den behoeftigen burger te hulp te komen , ontflaande elk van het opbrengen van lasten, waardoor dus ieder werd aangefpoord om zich met meer yvcr op kunften en handwerken te leggen (F). Zelfs de wet, door hem gemaakt tegen de zulken, die aan de Confuls gehoor- faam- (*) Deze wet maakte hy eerst in zyn derde Con. fblfchap , toen Porfena Rome ging belegeren, en hy vreesde , dat de armen , verlokt door de hoop van verligting , zich by den vyand mogten voegen , en hun Vaderland verlaaten. dionys. halic. L. V. en livius XXIX. Fr. Vert. II. deel. L  róz het LEVEN faamheid weigerden, werd geoordeeld meer ten voordeele van den gemeenen man , dan van de Grooten te zyn (7) : want de gehecle boete voor deze ongehoorfaamheid was gefchat op vyf osfen en twee fchaapen. Nu werd een fchaap op tien, en een os op honderd obolen (ui) gerekend: want het gebruik van geldfpecien was dcstyds nog zeldfaam by de Romeinen, en fchaapen en osfen maakten de bezittingen uit. Van hier, dat thans nog de bezitting van iemand Pcculium wordt gehecten, van het woord Pecus, 't welk klein vee, byzonder fchaapen, beteekent. Ook ziet men op de oudlïe geldmunten der Romeinen een' os , of fchaap, of varken afgebeeld , cn hunne kinderen werden naar die dieren Suillii, Rubulci, Caprarii cn Porcii genaamd. Daar hy zich in dit alles zo volksgezind en gemaatigd betoonde , liet hy in andere opzichten groote ftrengheid blyken. Hy Helde een wet in , volgens welke iemand , die (/) Deze was hierin ten voordeele van den gemeenen burger , om dat de boete , daarby bepaald , zo gering was , dat genoegfaam elk dezelve kon betaalen : daar anders , wanneer die boete zeer hoog was gefield geweest, dezelve den gemeenen man zeer gedrukt zoude hebben, terwyl het den ryken gemakkelyk viel die te betaalen. (in) De Obolus wordt gefield met onzen duiver overeen te komen.  van POPLICOLA. 163 die naar de Koninglyke magt mogt liaan , zonder fbrm van rechtspleeging , kon worden ter dood gebragt, terwyl de ombrenger van doodfchuld wierd vrygefprooken : mids echter dat hy bewyzen van des anderen fchuld konde bybrengen ; omdat het niet mogelyk is , dat iemand, die een daad van dien aart onderneem:, dit zo heimelyk doe i dat het van niemand gemerkt wordt; maar wel , dat hy ontdekt zynde het rechterlyke vonnis weet voortekomen; en hierom gaf hy aan elk devryheid om het rechterlyk onderzoek, 't welk door den fchuldigen zou kunnen verhinderd worden, vooruit te loopen. Ily behaalde ook grooten lof door zyne wet aangaande het beduur der geldmiddelen. Want daar noodwendig ieder naar zyn vermogen tot de onkosten van den oorlog moest opbrengen , cn hy noch zelf het befttrar over 's lands penningen wilde hebben , noch dezelve door zyne vrienden laatcn beftuuren , en in 't geheel niet wilde , dat dezelve in het huis van eenigen burger bewaard wierden , beilerade hy den Tempel van satürnüs tot de bewaarplaats van 's lands Schatkist, welke tot op dezen tyd daartoe gebruikt is ; en liet aan het Volk de keus, om uit de jonge luiden twee Schatmeesters te benoemen. Men koos voor • L W de  ï(54 het LEVEN de eerde maal publius veturius en marcus minucius, onder wier beduur groote fommen werden ingezameld (n). Het getal der hoofden beliep honderd en dertig duizend , behalven de weezen en weduwen, welke vry waren van fchattingen. Nadat hy deze fchikkingen gemaakt had , benoemde hy tot zynen ambtgenoot lucretius , den vader van lucretia , aan wien hy, als den oudfren in jaaren , den voorrang afdond , en de bondels overgaf; welke eer federd voor de ouclflen is bewaard. Doch lucretius kort daarna geftorvën zynde , werd by eene nieuwe verkiezing door het Volk marcus horatius in deszelfs plaats gefield, welke den nog overigen tyd van 't jaar met poplicoea het bewind voerde. In (n) Sommigen willen , dat de eerde Qiueftors, door tullus hostilius zyn aangefteld ; zelfs zyn 'er, die derzelver oorfprong tot nujia en Ro.nui.ui brengen. Volgens tacitus werden dezelve in den beginne door de Confuls aangefteld , doch naderhand door het Volk , zynde volgens hem de eerde verkiezing door het Volk eerst 63 jaaren na het verbannen der Koningen gefchied. Dus moet plutakchus , die dit aan poplicola toefchryft , andere Schryvers gevolgd zyn , of poplicola heeft die keuze uit loutere edelmoedigheid aan het volk afgedaan , zonder dat hy hierin door zyne opvolgers is nagevolgd. Zie erwks. ti ad tacit. Ann, XI. 23.  van POPLICOLA 165 In dien zelfden tyd , als tarquinius in Toskaanen zich op nieuw ten oorloge tegen de Romeinen wapende , verhaalt men dat 'er een groot wonderteeken gebeurd is. Deze Vorst had, toen hy nog regeerde, een' tempel voor Jupiter op het Capitool begonnen te bouwen ; en deze was byna voltooid, toen hy, 't zy door ingeving van een Godfpraak, of uit eigen beweeging, bedoot eenen wagen met vier paarden van gebakken Heen op deszelfs top te plaatfen , welken hy aan Toskaanfche werklieden uit de flad Veji aanbeiteedde. Daarop werd hy onttroond. De werklieden den wagen gevormd , en in den oven gezet hebbende , gebeurde juist het tegendeel van 'c geen anders met klei , in 't vuur gezet, gebeurt : want in plaats van door de uit» waasfeming van 't water vast en hard te worden , zette dezelve zich dermaate uit, en werd tot eenen zo grooten, vasten en Herken klomp , dat men moeite had dien van de plaats te krygen , zelfs na dat men den oven had afgebrookcn. De Priesters hielden dit voor een tceken van boven, dat aan hun , welke dien wagen in bezit zouden hebben, groot geluk en groote magt voorfpeide. Hierom bedoot men , dat dezelve aan de Romeinen niet zou geL 3 le-  \66 het LEVEN leverd worden , en men gaf dezen , als zy hem opeischten, ten antwoord , dat de wagen aan tarquinius behoorde , en niet aan hun, die hem weggejaagd hadden. Na verloop van eenige dagen hielden die van Veji met de gewoone plegtigheden hunne wedloopen met wagens en paarden ; maar als hy , die den prys gewonnen had , met den krans om 't hoofd zyne-n wagen zachtkens uit de baan liet ryden , begonnen de paarden , zonder dat zich eenig "voorwerp van fchrik vertoonde , toevallig of door hooge aandrift, te hollen, en ylden toomeloos met wagen en voerman regelrecht naar Rome. Alles, wat de koecfier te werk flelde, met trekken aan de teugels, met het geeven van zachte woorden , was vrugteloos : zy fleepten hem onwederfhanbaar voort , tot aan het Capitool ; waar zy hem by de poort, welke thans de Ratumeenfche genoemd wordt (o), in 't voctzand fmeeten. Die van Veji, verwonderd en verfchrikt over dit voorval, Honden aan de werklieden toe, den wagen over te geeven. De (e) Naar den naam van den genen , die van .'en wilgen geüneeten was, en R-atuMknes heette. Fr Fert,  van POPLICOLA. 167 Deze Tempel van jupiter capitolinus was reeds door den voorigen tarquinius , zoon van demaratus , beloofd, in den oorlog tegen de Sabynen. tarquinius de Trotfche, de zoon , of volgens anderen de kleinzoon van dien, door welken dé tempel beloofd was , had denzelven gebouwd; maar het mogt hem niet gebeuren dien in te wyden, dewyl hy , niet lang voor de voltoojing, uit Rome wierd gedreeven. Th ns , nu hy geheel voltooid was, en in zyn' vollen luister pronkte, was poplicola gezet op de eer om denzelven 111 te wyden. Doch veelen der Grooten, welke hem zyn' anderen roem, dien hy door gemaakte wetten en behaalde overwinningen verworven had, niet hadden benyd , omdat zy die oordeelden rechtmaatig verdiend te zyn , begreepen nu, dat deze eer hem niet toekwam, en fpoorden daarom horatius aan , dat hy dezelve zon begeeren. Juist in dezen tyd was poplicola genoodzaakt naar het leger te gaan. Van deze zyne afwezigheid maakte men gebruik, vreezende , dat, zo hy tegenwoordig was , de onderneeming zoude mislukken; horatius werd door de ftemmen des Volks tot de inWydmg gelast, en naar het Capitool geleid. Anderen zeggen , dat de beide Confuls het lot geworpen hebben, en dat poplicola teL 4 gen  i68 het LEVEN gen zynen wensen het bevel over het leger, en den anderen dc inwyding des Tempels ten deele is gevallen. Doch hoe her hiermede gegaan zy , kan men opmaaken uit het gene by de inwyding gebeurde (ƒ>). Den dertienden September , welke dag invalt op de volle maan van die maand, welken by de Athenienfers Metaghnion genaamd wordt, als al het volk by het Capitool vergaderd was, en horatius, nadat 'er fr.il te belast en de voorafgaande plegtigheden verricht waren , reeds de hand aan de post had eri het plegtige inwydings-formu. lier begon uit te fpreeken , roept marcus valerius , broeder van poplicola , welke langen tyd aan de deur had geftaan om dit oo- (p) plutarchus wil hier mede zeggen, dat het -rebeurde by de inwyding een bewys is , dat de Confuls niet geloot hebben , want ware dit gefchied men zou de beflisfing van het lot ais een blyk van den wil der Goden hebben aangezien , en de broeder van popl'cola zou zich niet onderwonden hebben om horatius in de inwyding te fiooren : het volk zelf zou dit niet geduld hebben, plutarchus wederlege hier regelregt livius. amyot heeft deze plaats geheel verkeerd opgevat. Fr. Vert. (?) Dit was de plegtige gewoonte by de inwyding van Tempels, waarom ook de fpreekwyze postem tetiere , ,, de post vasthouden," voor het in wyden zelve gebruikt wordt.  van POPLICOLA. i6p oogenblik waar te neemcn : ,, Conful, uw „ zoon is in het leger aan een ziekte geltorven." Dit vervulde de omftanders met fpyt, maar horatius , zonder daarvan' ontfteld te zyn , gaf eenvoudig ten antwoord : „ Be„ graaft het lyk , waar gy goedvindt , ik „ neem thans deze droevige tyding niet aan;" en daarop ging hy met de inwyding voort. De tyding zelve was onwaar , en dooi' marcus daar toe alleen verzonnen, om horatius van de eer der inwyding te ontzetten : maar men moet zich waarlyk verwonderen over de ilandvastigheid van horatius, 't zy dan, dat hy oogenblikkelyk het bedrog gemerkt heeft, 't zy dat hy de tyding van den dood zyns zoons geloovende, fterkte van geest genoeg bezat, om daar door niet over ftaag gezet te worden. Een dicrgelyk lot is ook den tweeden Tempel wedervaaren. Want als de eerfte, welke door tarquinius gebouwd, en door horatius ingewyd is, ten tydc van de burgeroorlogen was afgebrand , heeft sylla denzelven herbouwd, maar sylla intusfehen geftorven zynde, is de inwyding daar van aan catulus opgedraagen f>). Deze tweede Tempel ( r) Sylla verklaarde by zyn (terven, dat 'er niets aan zyn geluk ontbrak, dan dat het hem niet had mogen gebeuren dien Tempel in te wyden. Zo hoog werd die eer gefchatl L 5  het LEVEN pel, insgelyks in de burger - oorlogen van vitellius verbrand zynde, werd door vespasianus weder opgebouwd , die onder anderen hec geluk had van dezen Tempel ui: den grond opgetrokken en geheel voltooid te zien, en tevens deszelfs verwoesting, welke fchielyk volgde, niet te beleeven. Hy was dus veel gelukkiger dan sylla: daar deze de inwyding van den Tempel door hem gebouwd niet mogt beleeven, werd gene door een' tydigen dood bewaard om geen ooggeT tuige te zyn van den brand, welke weinig tyds na zyn' dood het Capitool vernielde? Voor de vierdemaal is dezelve door domitianus weêr opgebouwd en ingewyd. Men zegt, dat tarquinius aan de grondflagen alleen veertig duizend pond zilvers belïccd heeft: maar al de rykdom van den rykften Romein zou niet toereikende zyn om enkel het goud, 't welk aan den vierden Tempel, die thans nog ftaat, beueed is, te bekostigen , want daaraan zyn meer dan twaalf buizend talenten verfpild (Y). De zuilen zyn van Pentelisch marmer , en derzelver dikte was evenredig met de lengte. Wy ' " zeiCs) De Attifche talent wordt gemecnlyk ten naasten by op agttien honderd gulden Hollandsen gefchat; volgens welke berekening het goud van deezen Tempel een fora van 2,160000 zou beloopen hebben.  van POPLICOLA. ijl zelve hebben die te x<\thenen gezien. Men heeft dezelven te Rome afgehakt en gepolyst, doch door deze tweede bewerking hebben zy meer aan juiste evenredigheid verlooren , dan in uiterlyke fraaiheid gewonnen, en zyn, te dun geworden, van het waare fchoon beroofd (t). Doch wanneer iemand, die het Capitool met verwondering befchouwd had, vervolgens in het Paleis van domitianus eene enkele gallery, zaal, badftoof of vrouwenvertrek zag, zou hy niet kunnen nalaaten cm, gelyk de Dichter ehcharmus tot zekeren verkwister zeide: Gy zyt niet mild, maar ziek: gy kunt niet buiten geevea. op gelyke wyze tot bomitiaan te zeggen : het is geen Godsdienfligheid, of fmaak voor pracht, die u bezielt, maar een ziekte: het bouwen is uw leven , en, even als midas in de fabel, zoudt gy wel wil* len, dat alles onder uwe handen goud en edelgefteente wierd. Doch dit zy genoeg hiervan. ]Na dat hevige gevegt, waarin tarquinius zynen zoon , vegtende tegen brutus, had verlooren, had die Vorst zyne toevlugt naar lars f>) Zie hier dan rechten fmaak des Griekfchen kunstkenners.  172 het LEVEN lars porsena genomen, welke destyds de magtigfte Koning van Italië was, en voor zeer menschlievend en edelmoedig werd gehouden. Deze beloofde hem zyne hulp, en liet den Romeinen eerst door Gezanten aanzeggen, datzy tarquinius weder in moesten nemen : doch als dezen weigerden aan dien eisch te voldoen , verklaarde hy hun den oorlog, met bepaaling van den tyd wanneer, en de plaats waar hy hen zoude aantasten , waarna hy met een groote magt op hun afkwam, poplicola.., die afwezig was, werd ten tweeden maale tot Ccnful verkooren, en nevens hem titus lucretius. Hy, weder in Rome gekomen zynde , om in de eerlle plaats Porsena in moed te overtreffen, bouwde de Stad Sigliuria, (V) terwyl de vyand reeds in aantogt was, en dezelve met groote kosten verflerkt hebbende, zond hy zevenhonderd volkplanters derwaards, om te toonen. dat by zich om dien oorlog luttel bekreunde. Dan door eenen hevig i ftorm op de muuren werd de bezetting door porsena 'er uitgedreeven, welke in haare vlugt den vyand bvna met zich in de Üad had getrokken. Doch voor de poort f» Ir, Latium, naby de Hernici. Men meent dat het Signia is. Fr, Vert.  van POPLICOLA. 173 poort kwam poplicola toefchieten, en flag geleverd hebbende by de rivier, hield hy den vyand, die in groote meenigte aandrong, zo lang tegen, tot dat hy zelf, verfcheidene zwaare wonden ontvangen hebbende, uit het gevegt wierd gedragen. Het zelfde lot trof zynen ambtgenoot lucretius, waardoor de Romeinen kleinmoedig geworden zynde de vlugt naar de Stad namen. Als nu de vyanden met geweld over den houten brug Itroomden , liep Rome groot gevaar om ltormenderhand ingenomen te worden. Doch horatius cocles vooraan , met nog twee andere mannen van aanzien, hermenius en LUCPxETius, booden den vyand op de brug het hoofd. Den toenaam van Cocles had horatius gekreegen, na dat hy in den oorlog zyn eene oog had verlooren ; hoewel anderen willen, dat zyn neus zo was ingedrukt, dat 'er tusfchen de beide oogen geene fcheiding was, en de oogleden ineen gegroeid waren, waarom hy door het volk, dat hem cyclops wilde noemen, door een verkeerde uitfpraak cocles genoemd werd. Deze dan, aan de brug post gevat hebbende , hield de vyanden zo lang tegen, tot dat de zynen van agter de brug hadden afgekapt, waarna hy in volle wapenrusting in de rivier fprong, en met zwemmen den an-  *74 het LEVEN anderen oever bereikte , hebbende in die overtogt door eenen Hetrurifchen werpfchigc een wonde in de dye bekomen, poplicola, verwonderd over 's mans dapperheid, drong daadelyk een voordel door, dat elk Romein hem zo veel zou geeven, als hy voor eenen geheelen dag tor zyn onderhoud noodig had, (v) en daarby zo veel lands, als hy zelf in eenen dag zou kunnen beploegen. Behalven dit werd hem een metaalen Handbeeld opgeregt in den Tempel van vulkaan, om hem door deeze eer over zyne kreupelheid, een gevolg van de bekomen wonde , te troosten. Terwyl nu porsena de Stad hield ingefloten, werden de Romeinen van binnen door den honger geplaagd, cn een ander leger der Tos kaanen pionderde uit zich zelvcn het land. poplicola, voor de derdemaal Conful zynde , oordeelde raadzaamst zich ffijjj binnen de Stad te houden, en tegen porsena te beveiligen. Echter zond hy in lliltc volk af tegen de Toskaanen, dreef die op de ringt, cn doodde vyfduizend van dezelvcn. Van mucius wordt, fchoon op ver- fchil ■ O) Deze gift was verbaazend groot; want de Vrouwen zelve waren hiervan rjiet uitgezonderd, zo dat 'er meer dan driemaal honderd duizend toelesrgers wa. ren. Fr. Vert.  van POPLICOLA. 175 fchillende wyzen, een heldhaftig bedryf verhaald, "t welk wy, zo als het van de meegten geloofd wordt, zullen opgeeven. Hy was een man, die, in alle opzichten deugdfaam zynde. byzonder in oorlogsdapperheid uitblonk. By zich zeiven beflooten hebbende , porsena om 't leven te brengen, begaf hy zich naar het leger, in Toskaansch gewaad-, en wel bekend met de Toskaanfche fpraak. Hy vervoegde zig om liet geftoelte, waar de Koning zat, doch daar hy dezen niet kende, en niet durfde vraagen, nam hy den genen, dien hy voor het naast dagt den Koning te zyn , en doorlïak hem met het zwaard. Hy werd deswege gevat en te recht gefield. Juist was daar op eenen kleinen altaar vuur aangelegd voor porsena tot een offerande. Hierin ftak mucius zyne regterhand, en hield, terwyl dezelve verbrandde, een dreigend gelaat, zonder blyken van fmert, op porsena gevestigd, zo lang tot dat deze, verftomd op dat gezigt, hem beval vry te laten, reikende zelf hem van zyn geftoelte zyn zwaard over, 't welk hy met de linkerhand aannam: hiervan , zegt men, „ heeft hy den toenaam sc) In de Lntvnfche vcrtaaling wordt het Griekfehe woord 'cm'rONOS overgezet door fostcmius , 't welk ook de Heer dacier in zyne Franfche vertaaling heeft aangenoomen , fchoon hy in de Aantekening zegt, dat de waare naam van mucius geweest is c. MO  van POPLICOLA. 177 poplicola , begrypende, dat het voor Rome min gevaarlyk was, porsena tot vyand , dan van belang, hem tot vriend en bondgenoot te hebben , was zeer genegen om hem tot fcheidsman aan te ftellen in de zaak van tarquinius, en daagde dezen gerustlyk herhaalde keeren uit om daar zyn zaak te bepleiten, aanneemende te bewyzen, dat hy een deugniet was, dien men met regt had onttroond, tarquinius gaf trotfelyk hier op ten antwoord, dat hy niet gezind was om iemand voor zynen rechter te erkennen, en niemand minder dan porsena, die mucius cordus. cordus heet in 't Latyn iemand, die laater dan op den gewoonen tyd gebooren is, en dezen naam heeft scaevola voorheen gevoerd, 't zy dat hy zelf, of een van zyne voorouders, langer dan naar gewoonte in 's moeders lyf is gedraagen. Deze naam is in 't Grieksch door OT1TONOS uitgedrukt, beteekenende insgelyks iemand die laater, dan op den gewoonen tyd ter wereld komt; daar postumius iemand te kennen geeft, die na 'sVaders dood geboren is. Zie drakenburg by livius I. B. 13. H. [athe- hodorus, zoon van sandom, een Stoifchen VVysgeer, en eerst Leermeester van augustus, die hem vervolgens gaf aan tiberius. Hy was geboortig van Tarfen in Cilicië. Behalven het (luk, door plutarchus hier gemeld, fpreekt men nog van Ernflige Bezigheden, en een II. DEEL. M Boek  i78 het LEVEN die, na zyne hulp beloofd te hebben, hem verliet en zyn woord verbrak. Dit antwoord belgde porsena, die nu ongimlh'ger gedachten van tarquinius opgevat hebbende, en daar te boven fterk aangezogt zynde door zynen zoon aruns, eenen yverigen voorfpraak van de Romeinen, floot hy den vrede met hun, onder voorwaarde , dat zy al het land, 't welk zy van de Toskaanen veroverd hadden , zouden wedergeeven, de Krygsgevangenen weêrom zenden , en de overloopers uitwisfelen. Tot gyzelaars van den vrede gaven zy tien Adelyke jongelingen, en even zo veele jonge dochters, onder welke zich bevond valeria , dochter van poplicola. Als nu porsena, getrouw aan het verdrag , alle verdere oorlogs-toerusting geHaakt had, gebeurde het dat de Romeinfche meisjes uitgingen om zich te baden, waar de oever in de gedaante van een halve maan loopende een ftil water bevat. Toen zy zich buiten her. oog van de wagten bevonden, en geene voorbygangers of fchepen ontdekten, beving haar de lust om de Boek Geleerde Verhandelingen, welke door hïin zouden gefchreeven zyn Fr. Fert],  van POPLICOLA. 179 de rivier, niettegenftaande de diepte en den Herken Itroom, over te zwemmen. 'Er is, die zeggen, dat een van haar, cloelia.genaamd, te paarde overftak, en de overigen, die zwommen, aanmoedigde en overhaalde om haar te volgen. Doch als zy behouden aan den anderen oever gekomen waren, en zich aan poplicola vertoonden, heeft hy, in plaats van die daad te bewonderen en goed te keuren, zyn ongenoegen betoond, om dat hy nu in trouw voor porsena zou fchynen onder te doen, en de Romeinen door de roekelooze daad dier meisjes van bedrog verdacht zouden worden. Hierom liet hy haar daadelyk vasthouden, cn zond haar aan porsena terug, tarquinius, bericht hiervan bekomen hebbende, belaagde heimelyk de genen, die de meisjes overbragten , en overviel hen met een groote overmagt van volk. Terwyl deezen zich des niet te min dapperlyk verweerden, zag valeria kans om tusfchen de partyen door te ontkomen, 't welk haar gelukte, geholpen door drie llaaven, welke met haar ontfnapt waren. ïntusfchen bleeven haare gezellinnen met groot gevaar midden m t gevegt; doch aruns, de zoon van porsena , hiervan kennis gekreegen hebbende , kwam m 2 ylmss  i So het LEVEN ylings ter haarer hulpe toefchieten, dreef de vyanden op de vlugt, en verloste de leidslieden, porsena, ziende de meisjes terug gekomen , was bcgeerig om te weeten, wie de gene was, die deze daad aangevangen, en de overigen daartoe aangemoedigd had. Verneemende, dat het cloelia was, zag hy haar aan met een vrolyk en vriendelyk gelaat, liet eenen van zyne paarden, op het fraaifte uitgedoscht, voor den dag haaien, en gaf het haar ten gefchenke. Dit wordt tot een bewys gebruikt door die genen, welke zeggen, dat cloelia alleen te paard over de rivier is gegaan, 't welk van anderen ontkend wordt, die willen dat de Toskaanfche Vorst hierdoor haare manlyke kloekmoedigheid heeft willen beloonen. Wat hier ook van zy, men vindt haar ftandbeeld te paard op den Heiligen weg, aan den kant, waar men naar den Palatynfchen berg opgaat (x) welk echter fommigen zeggen niet van cloelia , maar van valeria te zyn. por- f» Diokysius de Halicarnasfer zegt uicdrukkelyk, dat dit ftandbeeld in zynen tyd, en dus onder de regeering van augustus niet meer in wezen was. Hier. uit befluit dacier, dat plutarchus misleid is door die ge-  van POPLICOLA. 181 porsena, den vrede met de Romeinen geflooten hebbende, heeft onder andere blyken van edelmoedigheid, ook deze gunst aan de ftad betoond, dat hy zyn volk niets liet medeneemen , behalven de wapenen, laatende zyne legerplaats met eenen grooten voorraad van levensmiddelen en allerlei kostbaarheden voor de Romeinen agter. Van hier heeft tot op dezen dag de gewoonte ftand gehouden, dat , by openbaare verkoopingen van goederen, die aan het gemeene Land behooren, eerst de goederen van porsena worden opgeroepen, om door die gedachtenis 's mans weldaad beftendig te vereeren (y). Ook heeft men hem een ftandbeeld opgericht by het Raadhuis, in eenen eenvoudigen ouderwetfchen fmaak Qz). Vervolgens deeden de Sabynen eenen inval in 't Romeinfche land. Tot Confuls werden aangefteld marcus valerius , de broeder van poplicola , en postümius tubertus. Terwyl alle zaaken van gewigt met over¬ zeilen , welke hem de Oudheden van Rome hebben aangeweezen. (31) Zie livius II. B. 14. H. (a) Van dit ftandbeeld wordt noch by diokysius noch by livius gewag gemaakt. M 3  i8a het LEVEN overleg en onder her oog van poplicola verngt vvierden, won m. valerius twee zwaare veldfltigen, in welker laatften hy dertien duizend vyanden verfloeg, zonder eenen enkelden man van de zynen te verliezen. Ter belooning hiervan genoot hy niet Hechts de eer der zegepraal , maar werd hem ook van landswegen een huis op den Palatynfchen berg geitigt, waaraan dit byzondcr was, dat, daar de deuren van alle andere huizen naar binnen opengingen , die van dit huis naar de ftraat geopend wierden , op dat hy dus dagelyks een openbaar eerbewys mogt genieten. Men zege dat de Griekfehe deuren by ouds alle op dien trant gemaakt waren; 't welk men befluit uit de oude Komediën. waar altoos die genen, welke willen uitgaan , van binnen tegen de deur kloppen en gedruis maaken, om hen, die aankomen , of voor de deur ftaan, te waarfchouwen , op dat zy door het open gaan van de deur geen ongemak lyden. In 't volgende jaar werd poplicola voor de vierde maal Conful. Men vreesde voor eenen oorlog, om dat de Sabynen zich met de Latynen vereenigd hadden. Ook was de Had door een bygeloovige vrees bevangen, om dat alle zwangere vrouwen onvoldragen vrug-  van POPLICOLA. 183 vrugten ter waereld bragten, en geen kind op den gewoonen tyd gebooren wierd. Uit dien hoofde liet poplicola, na alvorens de Sibillynfche boeken geraadpleegd te hebben, (a) de onderaardfche Goden door offeranden verzoenen, en zekere fpelen, dooide Godfpraak van apollo bevoolen, hernieuwen. Hierdoor de hoop op de verzoening der Goden in de ftad hebbende doen herleeven, begon hy bedacht te zyn om het .rcvaar, dat van den kant der menfchen gedreigd werd, af te wceren J want men zag dat de vyanden ftcrke krygstoerustingen en magtige vcrbindtenisfen maakten, By de Sabynen was in dien tyd een man, Appïys clausus geheeten, van groote middelen, beroemd in lichaamskragten, maar bovenal uitfteekende in deugd en welfpreekendheid. Deze man moest het lot ondergaan, dat alle groote mannen gemeen hebben: hy was een Voorwerp van nyd. Zyne benyders leiden hem te last, dat hy tegen den oorlog was, en de magt der Romeinen zocht te vergrooren, ten einde zich daarvan te bedienen om zyn Vaderland onder het juk te brengen, (a) De Sibillynfche Roeken, welker voorgewende oorfproug uit het fprookje van het WyF met tarqui- hi- M 4  184 hetLEVEN gen. Merkende, dat het volk aan deeze lastertaal het oor leende , en dat hy by de voorlTanders van den oorlog gehaat was, vreesde hy in rechten betrokken te worden! Doch eenen grooten aanhang van vrienden en nabelhanden hebbende , verwekte hy eenen opftand, die oorzaak was, dat de Sabynfche oorlog wierd uitgefteld. poplicola, die zyn best deed, niet alleen om te weeten wat by hun omging , maar ook om het vuur van tweedragt "meer en meer aan te flooken, liet door vertrouwde perfoonen, welken hy daar had, aan appius van zynentwege zeggen, dat poplicola hem voor een te verftandig en regtvaardig man hield, dan dat het hem zou pasfen, hoe zeer hy ook mishandeld was, zich op zyne medeburgers te wreeken; maar byaldien hy ver- hiüs den Trotfchen te bekend is, om hier opgehaald te worden, werden geloofd de lotgevallen van het Ro. meinfche gebied te bevatten. Hierom werden dezelve zorgvuldig onder het opzigt van daar toe gefielde Magiftraatsperfoouen in den Tempel van apollo bewaard, en in kommerlyke tyden geraadpleegd. Dit was buiten twyfTel niets anders dan een ftaatkundig bedrog, hoedanige bedriegeryen zeer gewoon waren by de Ro' meinen , om het Volk op dien toon te flemmen, welke met de oogmerken der Grooten best firookte.  van POPLICOLA. 185 verlangde voor zyne veiligheid te zorgen, cn zich buiten het bereik van zyne haateren te begeeven, dat men hem dan te Rome, zo in 't openbaar als in 't byzonder, zoude behandelen op eene wyze, overeenkomftig met zyne verdienlten, en de waardigheid des Romeinfchen volks. clausus, dezen voorflag rypelyk overwoogen hebbende, oordeelde dit de beste party, welke voor hem in den nood te kiezen was; en zyne vrienden mede tot dat befluit overreed hebbende, die wederom veele anderen overhaalden, bragt hy vyfduizend menfchen met vrouwen en kinderen uit het Sabynfche land naar Rome over. Deze lieden maakten het vreedfaamfte gedeelte der inwooneren uit, en die meest aan een ftille manier van leeven gewoon waren, poplicola, vooraf van derzelver aankomst verwittigd, ontving hen met opene armen, en bewees hun alle blyken van genegenheid en gedienftigheid. Daadelyk na hunne aankomst fchonk hy hun het burgerfchap, en deelde aan elk van hun twee morgens land uit, aan de overzyde van den Anio (#> Aan clausus zeiven gaf (b) Thans genaamd Teverone, een Rivier uitloopende in den Tiber. M 5  185 het LEVEN gaf hy vyf en twintig morgens, en maakte hem daar te boven Raadsheer. Deze hierdoor deel aan het beltuur bekomen hebbende, gedroeg zich daarin met zo veel Wysbeid, dat hy tot den hoogften trap van aanzien en vermogen geraakte, en hy heeft het geflagt der claudiussen nagelaaten, dat in luister voor geen ander behoeft te wvken (c> De onlusten in het Sabynfche land door de verhuizing van deze lieden geftild zynde, gaven de volksaanvoerders geen rust, en fchreeuwden, dat appius dat gene, 't welk hy, in 't land zynde, niet had kunnen volvoeren , nu, als vlugteling en openbaar vyand, zou uitwerken; dat zy naamelyk geen voldoening voor den hoon, hun door de Romeinen aangedaan , erlangden. Zy trekken daarop met groote magt uit, legeren zich naby Fidenen , en tweeduizend min in kreupelbosfchen en geheime weo-en in een hinderlaag gelegd hebbende, zouden zy 's anderen daags, met het krieken van ■ - ' " - ^tc^-rriy'31 den *x. CO 'Er wsren twee geflagten van claudiussen te Rome, een van den Adel, en een van den Burgerftand. Die van het eerstgenoemde voerden den toenaam pulcher, die van het andere iuarcellus. Uit het eerfte is c/esar tiderius gefprooten. Fr. Fert.  van POPLICOLA. 187 den dag, eenige ruiters uitzenden, om te vrybuiten tot voor de poorten van Rome, welke vervolgens weêr af moesten trekken, en hunne vervolgers in de hinderlaag lokken, poplicola , reeds dien zelfden dag door verfpieders bericht hiervan gekreegen hebbende , maakte de nodige fchikkingsn , en verdeelde zyn volk. Nog den zelfden avond trok zyn fchoonzoon fostumius balbus met drie duizend man uit, bezette de hoogten, waar cnder de Sabynen zich verfchoolen, en hield een waakend oog. Zynen Ambtgenoot lucretius gaf hy last, om met de vaardigde en doutde manfchap uit de dad op de vrybuiters los te gaan; terwyl hy zelf met het overige Krygsvolk de vyanden van agteren infloot. Het geval wilde, dat 'er met het aanbreeken van den dag een dikke nevel opkwam. postumius dor: van de hoogte met groot gefchreeuw op de beneden gelegen Sabynen, terwyl lucretius met zyne manfchap op de vrybuiters aanvalt, en poplicola den vyand in het lége* Vak. Nu werden de Sabynen van alle kanter: aangevallen en geflagen. De hoop, welke het eene gedeelte op het andere had, was byzonder doodlyk voor hun: wart die fh het leirer waren, in plaats van zich te weer te Hel.  i88 het LEVEN Hellen, begaven zich op de vlugc toe die genen, welke in de hinderlage waren, dezen daarentegen vlooden in aller yl naar het leger: beiden vielen dus in handen van de genen voor welken zy vlooden, en zogten hulp by die, welke hulp van hun verwagteden. De nabyheid van de ftad Fidencn verhoedde, dat zy niet allen tot één toe vernield wierden. Herwaards namen eenigen de wyk; voornaamelyk die de flagting in het leger ontkomen waren. Alle de overigen, die deze wykpla;ts niet bereikten, werden of gedood, of gevangen genomen. De Romeinen, anders altoos gewoon alle groote gebeurenisfen aan hunne Goden toe te fchryven, gaven van deze overwinning den Veldheer alleen de eer, en de krygslieden, die mede in het gevegt geweest waren, riepen overluid, dat poplicola hun de vyanden lam en blind, en zo goed als aan handen en voeten gebonden , had overgeleverd om dood te Haan. Het volk werd beloond uit het geld, dat uit het verkoopen van den buit en de gevangenen gemaakt wierd. poplicola , nadat hy zyne zege gevierd, en het bewind in handen van zyne opvolgers gegeeven had, ftierf, na dat hy in zyn leeven alles, wat by de menfchen het voortref- fe-  van POPLICOLA. 189 felykfte en gelukkigfte geacht wordt, genooten had ; immers voor zo ver dit genot aan menfchen mag gebeuren. Het Volk, als waren alle vergeldingen , hem by zyn leven gedaan, voor niets te achten, en als ware men hem nog alles fchuldig gebleeven, befloot hem op gemeene kosten te laaten begraaven , waartoe van elk een quadrantpenning werd opgebragt ( De vrouwen beflooten daarteboven in eene vergadering onder haar, tot byzondere eer van hem een jaar lang het rouwgewaad te draagen. Nog werd door een volksbefluit bepaald hem binnen de ftad, by de plaats velia genaamd, te begraaven, en deze begraafplaats voor zyn geflagt te houden. Thans echter wordt daarin niemand van dat geflagt meer be- (d) plutarchus verzwygt hier eene omfiandigheid, welke door livius en diokysius beide is opgetekend, en welke poplicola te veel eer aandoet omniet gemeld te worden: te weten, dat de reden, waarom hy op gemeene kosten begraaven wierd, hier in gelegen was, om dat hy niet zo veel naliet om naar zynen ftaat begraaven te worden. Een Man, diebeftendig , in het hoogfle bewind gefield, duizend gelegenheden had gehad om, zeifs op eene betaamelyke wyze, zyne goederen aanmerkelyk te vermeerderen, flerft zo arm, dat zyne medeburgers de kosten der begtaafnis moesten draagen. Welk eene belangeloosheid! Een quarirant penning is zo veel als een duit by ons.  joo het LEVEN van POPLICOLA. begraaven. Het lyk wordt wel daarin gebragt door iemand, die een brandende fakkel in de hand houdt, maar vervolgens wordt het van dezen 'er weer uitgenomen en buiten de ftad gebragt: dienende deze plegtigheid blootelyk ten bewyze, dat de overledene het recht heeft om daar begraaven te worden. SO-  SOLON met POPLICOLA.   VERGELYKING VAN SOLON MET POPLICOLA. r is in de vergelyking van deze twee man'j nen iets byzonders, dat in geene van de voorige plaats heeft; hierin beftaande, dat de een de navolger van den anderen, en deze de lofredenaar van genen is geweest, (e) want men zal CO Want poplicola heeft solon nagevolgd, en jolon is de lofredenaar van het geluk van poplicola geweest, daar hy in zynen tyd zeide, dat alleen die gene gelukkig was, wien de Goden een beftendig geil. DEEL. N luk  io4 VERGELYKINGvan zal bevinden, dat de verklaaring aangaande het geluk, door solon aan croesus gedaan, veel beter op poplicola , dan op tellus kan toegepast worden.' tellus immers, dien hy by uitftek gelukkig noemt om zyn roemruchtig uiteinde, zyne deugd, en zyn gezegend kroost, komt nergens in zyne gedichten voor als een man van uitfteekende deugd; en men vind noch zyne kinders, noch zyne aanzienlyke waardigheid ergens genoemd, poplicola daarentegen heeft, zo lang hy leefde, om zyne deugd de hoogfte achting en het hoogfte aanzien onder de Romeinen gehad, en nu nog, zeshonderd jaaren na zynen dood, rekenen de aanzienlykfte huizen te Rome, zo als die der poplicolaas, messalaas en valeriussen, den luister van hun geflagt aan hem verfchuldigd. tellus is als een man van eer, in een gevegt, zonder uit het gelid te wyken, met het zwaard in de vuist, gefneuveld : maar poplicola, zyne vyanden gedood hebbende, 't welk gelukkiger is dan zelf te fneuvelen , en nadat hy aan zyn Vaderland door zyn beftuur de overwinning bezorgd, en zelf de , verdiende eer- luk gaven tot op zynen dood toe; en dit past op niemand beter dan op poplicola. Fr. Vert.  SOLON met POPLICOLA. 195 eerbewyzingen en zegepraalen ;had genooten, heeft een einde gehad, dat van solon zo wenfchelyk geacht en zo gelukkig geroemd wordt. Ook dat, welk solon in Zyne wederlegging van mimnermus als zynen wensch uitboezemt. 'k Wensch my geen' dood, waarby noch vriend noch maagfchap weent, Veeleer befproeije een vloed van traanen myn ge« beent'! behoort tot het geluk van poplicola. Want zyn dood heeft niet Hechts zyne nabeftaanden en vrienden, maar de geheele ftad, ja het is niet te zeggen hoe veele menfchen. in de grootfte droefheid gedompeld. De Romeinfche vrouwen droegen rouwe over hem, niet anders, dan of zy eenen zoon, broeder ofte vader verlooren hadden. Ten opzichte van de rykdommen zeide solon : 'k Veracht geen geld en goed, dar eerlyk is gewonnen , Doch haate goed en geld door flinks bedryf vergaard: dewyl dit laatfte de Goddelyke wraak te wagten had. N a ro'  io6 VERGELYKING van poplicola nu had her geluk van niet al» leen op een eerlyke wyze ryk te zyn, maar ook dien rykdom, door wel te doen aan behoeftigen, op eene loflyke wyze te befteeden. Zo dat, indien solon de wyste der menfchen is geweest, poplicola voor den gelukkigften moet gehouden worden: want al wat de eerstgenoemde als de grootfte en beste dingen gewenscht heeft, heeft de laatfte verkreegen niet alleen ', maar ook tot zynen dood toe behouden. Op deze wyze heeft solon poplicola vereerd: deze heeft insgelyks den anderen vereerd , door aan den Staatsman in een Volksregeering een zeer voortreflyk voorbeeld na te laaten; daar hy alle trotsheid van de regeering aflaatende, dezelve zacht en aangenaam voor eenen ieder maakte. Ook heeft hy gebruik gemaakt van verfcheidene wetten van solon. Want hy gaf aan het volk de aanlTelling van hunne Magiftraatsperfoonen, en aan die genen, welke door de Rechters veroordeeld waren, dè vryheid om zich te beroepen op het volk , gelyk solon insgelyks had gedaan. Hy Helde wel niet, gelyk solon , eenen nieuwen Raad aan , ff) maar vermeerderde den Raad (J$ Want plltarchuï fchryft de aanftelling van dea Areo-  SOLON met POPLICOLA. 197 Raad die 'er reeds was, byna tot een dubbeld getal van leden. Dat hy fchatmeesters aanftelde, was, opdat de Conful , zo hy een eerlyk man was, niet van gewigriger zaaken wierd afgetrokken, en in het tegengefielde geval, opdat hy niet in verzoeking mogt komen om groote onrechtvaardigheid te pleegen, wanneer hy de magt en het geld tevens in handen had. De haat tegen dwingelanden was by poplicola fterker dan by solon ; want de laatfte ftrafte den genen, die naar de Oppermagt ftond, dan eerst, wanneer de zaak beweezen was; maar poplicola gaf vryheid om hem zonder rechtspleeging van kant te helpen. Met het hoogfte recht mogt solon zich beroemen de oppermagt te hebben afgeweezen, daar de omftandigheden hem daartoe riepen, en de burgers geneigd waren om hem als hunnen Heer aan te neemen: maar het ftrekt poplicola »t geenen minderen roem, dat hy een willekeurig bewind, hoedanig het Confulaat was, toen hy hetzelve in handen kreeg, meer afhankelyk tan het volk gemaakt, en zich niet bediend heeft Areop»gitifchen railci aan solon toe. Zie boven in het •ven van solon. N 3  i93 VERGELYKING van heeft van de magt, welke hy had. solon fchynt de nuttigheid hiervan reeds voor poplicola begreepen te hebben : want hy zegt: Het Volk gehoorfaaint best, wanneer hy, die 't „ beftiert, „ Den toom niet houdt te flrak, noch ook te veel ,, hem viert." Het gene solon byzonder gedaan heeft, is het kwytfchelden der fchulden , welk het krachtigfte middel was om den burgeren de vryheid te verzekeren : want het is vergeefsch door wetten eene gelykheid vast te ftellen. welke de armen door fchulden weder ontnoomen wordt; zo dat dezen, terwyl zy het volle genot der vryheid fchynen te bezitten, de grootfte flaaven zyn van de ryken, genoodzaakt om, 't zy als Rechters, 't zy als Overheden, 't zy blootelyk in het geven van flemmen, overeenkomftig den wü van hunne fchuldeifchers te werk te gaan. Doch het grootfte hierin is, dat, daar de vernietigingen van fchulden altoos van op. fchuddingen verzeld gaan, deze integendeel door hem als een geneesmiddel, wel gevaarlyk, maar krachtig, gebezigd, in tyds de opfchudding, die 'er werkelyk plaats had, deed ophouden, en dat zyne deugd en achting  SOLON met POPLICOLA. 199 ting. al het onaangename en verdachte in deze zaak wegnam. Befchouwt men het beftuur van beiden over het geheel, zo zal men bevinden, dat solon meer praalt in 't begin; want hy baande den weg, zonder eenen voorganger te hebben, en deed uit zich zei ven, zonder medehulp van anderen, de meefte en grootHe dingen. Maar by het einde was poplicola veel gelukkiger. Immers heeft solon nog voor zynen dood zyne ftaatsïnrichting vernietigd gezien. Daarentegen heeft die van poplicola tot aan de burger - oorlogen alles in orde gehouden. De reden hiervan was, omdat de eerstgenoemde, nadat hy zyne wetten gemaakt had, dezelve op houten tafels gefchreeven aan haar lot hulpeloos overliet, en uit Athenen trok; terwyl de ander, beftendig te Rome blyvende, en het beftuur aan zich houdende , de zyne bevestigde en in veiligheid bragt. solon daarenboven, daar hy de oogmerken van pisistratus kende, deed vruchtelooze moeite om dezelve te verydelen, en moest het der opkomende Dwingelandye gewonnen geven; poplicola heeft een Koninglyk gebied, dat reeds lang gebloeid had, en magtig was geworden, verbarnen en uitgeroeid: zyn dapperheid evenaarde zyne onderneeming, en N 4 ZY*  aco VERGEL YKING van zyn geluk en vermogen waren in ftaat om zyne dapperheid te onderfteunen. Wat hunne krygsbedryvcn betreft, daïmachus van Plata?a heeft zelfs de onderneeming tegen de Megarenfers, gelyk wy gedaan hebben , niet eens aan solon toegefchreeven; (g) daar poplicola verfcheidene voornaame veldflagen gewonnen heeft, waarin hy tevens het werk van Bevelhebber en van Zoldaat verrichte. Vergelykt men hunne handelwyze in het Burgerlyke, zo heeft solon de zaak van salamis niet durven voorfpreeken, dan by wyze van fpel, en met zich te houden als of hy uitzinnig was ; poplicola daarentegen waagde daadlyk den hachelykiten kans: hy kantte zich openlyk tegen tarquinius, ontdekte het verraad, en daar hy de hoofdbe- wer- (g) Deze is dezelfde daïmachus, die kort na den dood van alexander, en onder de regeering van ptolem/eos zoon van lagus , in gezantfchap werd gezonden naar eenen Indiaanfchen Koning, genaamd allitrochides, zoon van Koning sandrochottus. Deze reis gaf hem aanleiding om eene gefchiedenis van de Indien te fchryven, welke by met zo veele fprookjes en leugens vermengde, dat, volgens getuigenis vaa strabo, geen Gefchiedfchryver minder geloof verdient dan daïmachus en migasthenes. Fr. Fert.  SOLON met POPLICOLA. «oj Werker was, dat de fchuldigen geftraft wierden, en verhinderde dat zy ontkwamen, heeft hy niet alleen de Koningen uit de ftad gedreeven, maar hun ook alle hoop voor het toekomende afgefneeden. En gelyk hy zich in zaaken, welke moed en wedcrftand vorderden, en waar het op vegten aankwam, fteeds even kloekmoedig cn ftandvastig gedroeg, zo betoonde hy zich vooral niet minder in die dingen, waarin een vreedfa.ime onderhandeling en zachte overreding voornaamelyk te pas kwam; waarvan hy een blyk gaf, toen hy porsena, eenen geduchten en onverwinlyken vyand, zeer verftandig bevredigde en tot vriend maakte. Mogelyk zal my iemand hier tegenwerpen , dat solon de Athenienfers weder in het bezit gefteld heeft van het Eiland Salamis, welk zy verlooren hadden, en dat poplicola daarentegen een land, welk de Romeinen bezaten, heeft overgegeven. Doch men moet der menfchen daaden beoordeelen naar de omftandigheden, waarin dezelve verricht zyn. Want een fchrander Staatsman, overweegende, op welke wyze het gemakkelykst is elke zaak aan te vatten, redt vaak het geheel door het verlies van een deel, en weet, door een klein voordeel af te itaan, grooter dingen te winnen. ' N 5 Dit  £02 VERG. van SOL. met POPLICOLA. Dit deed poplicola, die door den afïtand van eenige vreemde gronden het geheele land in zekerheid ftelde, en de Romeinen, voor wien het veel was, zo zy hunnne ftad behielden, meesters maakte van de legerplaats der genen, die hen belegerden. En daar hy zynen vyand zeiven tot rechter nam in het gefchil met tarquinius , en de zaak won, verkreeg hy dat gene, dat hy gaarne voor de overwinning zou hebben gegeven: want niet alleen maakte porsena vrede, maar gaf hun daar te boven zynen geheelen voorraad van krygs- en mondbehoeften, fchattende de deugd en rechtfchapenheid van alle de Romeinen naar die, welke hem in den Conful was gebleeken. THE-  THEMISTOCLES.   H E T LEVEN VAN THEMISTOCLES- De afkomst van themistocles was te gering, dan dat zy hem eenigen luister zoude hebben kunnen byzetten. Zyn vader toch was neocles, die geenfins tot het getal der meest aanzienelyken te Athene behoorde. De Buurfchap, uit welke hy fproot, was die der phrearriers (a), en de ' (a) De oorfprong dezer benaaming is van het woord Phear , een Put betekenende, waar van daan de Buurfchap *fg'*ppfl* den naam kreeg. Zulke Ruurfchappen, of Onderdeelen en Diftriüen van Attica waren 'ei  2of5 het LEVEN de Wyk leontis (h). Ten aanzien van zyne moeder was hy, zege men, geen echt Atheniënfer; men legt haar zelf dit Byfchrift in den mond (c): „ Ben ik, abrotonon, uit Tracië gefprooten, „ Dog fchonk ik Griekenland themistocles den Grooten". phanias , evenwel, getuigt, dat de moeder van themistocles geene Thracifche, maar Carifche vrouwe was ; en hy noemt haar niet abrotonon, maar euterpe (d). ne- an- *er 174: welke alle naauwkeurig opgeteld, en naar de letter gerangfehikt zyn door den geleerden ed. corsini, Fait. Att. P. I. Disf. v. § XX. p. 223 feqq. (b) De zo evengemele 174 buurschappen (in het Gr. AiSjua») waren de mindere afdeelingen der zogenoemde wyken, of 3>i/a«<, hoedanige 'er maar 10 in het geheel waren. Zie hier derzei ver naamen, zo als zy van corsini bl. 176" zyn opgegeeven: Erechtheis, ZEgeis, Pandionis, Leontis, Acamantis, CEneis, Cecropis, Hippotkobntis, ZEantis, Antiockis. (c) Het byfehrift, hier voorkoomende, wordt ook' aangehaald by athen^us XIII B. bl. 576. C. als te vinden in het werk van zekeren amphicrates over eenige vermaarde Mannen, athenaeus voegt 'er by, dat deze abrotonon eene onkuifche Vrouw geweeft zou zyn ; waar toe haar naam vry wat aanleiding geeft. (d) Vergel. nepos in den aanvang van het leven van themist. eu athenzeus op de aangeh. pi.  van THEMISTOCLES. 207 anthes (e) gaat nog verder, en maakt Halicarnasfus, eene ftad van Carië, tot haare geboorteplaats. Dit was dan ook de reden, waarom themistocles , wanneer op zekeren tyd de onechte Jongelingen (ƒ_) van Athene zich naar het Cynofarg'es (g) begaven om (jiiov, of Inwydingskuis, Wórdt hier bedoeld. {m) Elders Phlya genaamd. Deze Buurfchap behoorde weleer tot de Wyk Cecropis. (») Alle, die geen Grieken waren, noemden deze Barbaren; en wel by uitnemenheid de Perfen, welke ook hier verltaan worden. II. deel. O  2io het LEVEN eene verdeediging van iemand zyner kinderlyke medemakkers (o). Dit alles bewoog den Meester meermaalen te zeggen: „ fon„ gen ! van u zal niets gemeens groeijen. ,, Van u zal ongetwyffeld of iet zeer goeds, of by uitftek kwaads hervoort komen!" Verder, wat aangaat alle oefteningen, welke ftrekken mochten tot befchaaving der zeden, tot eenig eerlyk vermaak; of verkryging van welgemanierdheid, deze leerde hy niet anders, dan met moeite, en zonder eenigen lust daar aan te hebben. Maar kwam het aan op fcherpzinnigheid; moest 'er gefprooken worden over het behandelen van zaaken, dan bleek het dat hy, op zyne natuurlyke neiging en gefchiktheid vertrouwende, daarin door zyne jeugd niet wederhouden werdt (o) De Welfpreekenheid was in deze tyden te Athene eene volftrekte behoefte voor een Man van Staat. Voorts, daar de meeste Magiftraatsperfoonen, na het eindigen van hun bellier, rekenfchap moesten doen, en het eiken Burger vryftond tegen hen , en over alle misdaaden van Staat, aanklachte te doen, gelyk uit de nog voor handen zynde «ukken der Attifche Redenaaren blykbaar is. ziet men duidelyk, met welke inzichten de jonge themistocles zich op deze wyze oeffende.  van THEMISTOCLES. 211 werdt (p). Waar van daan hy ook, naderhand, in de gezelfchappen, in welke deze wellevende en befchaafde oeffeningen te pasfe kwamen, uitgelacchen wordende door hen, die daar in meenden uit te munten, genoodzaakt werdt zich hieromtrent met eenige trotschheid te verdeedigen, zeggende, dat hy zich wel niet verftondt op het „ Hemmen van de. Lier, noch het behandelen van het Pfalterium (q)\ maar dat, " zo men hem een' geringen en ongeachten „ Staat in handen ftelde, hy aannam 'er ee„ nen grooten en aanzienelyken van te m a„ ken", stesimbrotus (r) wil ons doen geloo- ven, (f) Dit is, meenen wy, de fin van deze plaats, welke geene verbetering behoeft, en waarvan de Fr. Vert. eene zeer verkeerde overzetting heeft gegee- ven. . , (q) Het Pfalterium was een Snaartuig, zomtyds driehoekig en eenigfms overeenkomende met de Harp. Z. Athenaus v. B bi. 183. en Cafaub. in de Aantel bl. 31Ó. . . (r) Het blykt uit Athenaus, dat deze stesimbrotus, geboortig van het Eiland Tliafos, de Levens, onder anderen, van themistocles en pericles befehreeven hebbe. Dezelve voegt 'er by CXUL B. bl. 59» v ) dat hy een Tydgenoot zy geweest van pericles. Ook maakt onze plutarchus beneden in het Leven van ciMoH, hem tot een tydgenoot van dezen laatstgpmelden. Maar dan luidt het vreemd, dat hy in de O a  212 het LEVEN vert, dat themistocles langen tyd een Toehoorder geweest zou zyn van anaxagoras (s), en dat hy de Lesfen van melissus, den Natuurkundigen ft) naarfh'g byvvoonde. Dan Tyden hebbe kunnen dwaalen! Vergel. Fosf. de Hisr. Gr. IV. B. VII. H. bl. 202. ftnf. de Script. Hl i Philof. bl. 26. ,, De tegenwerping, welke plutarchus maakt a-m stesim3Rotus , kan in een helderder daglicht worden geplaatst, wanneer men zegt, dat anaxagwras gebooren werdt in het eerfle jaar van de 70 Olympiade. Dat themistocles by Salamis overwon ia het eerfie jaar der 75 Olymp. en dat eindelyk melissüs Samrs verdeedigde tegen pericles in het laatffe jaar van de £4 Olymp. Het is dus niet mogelyk geween, dat themistocles een Leerling zy geweest of van anaxagoras , die maar 20 jaaren oud-was, Wanneer deze Bevelhebber de overwinning by Salamis bevogt; of van melissus , die niet bloeide, dan 36 jaaren na dezen flag. Dit is zo klaar, dat men geene andere proeven nodig heeft." Fr. Fert. (s) anaxagoras, een der beroemdfle Wysgeeren voor socrates, was van Clazomene m klein Afie, en de Leermeester van psriclss, euripides, en andere. Z. van hem, en zyns Leerstellingen bruckers Beginz. van de Hiftorie der Philofophie bl. 90. enz. (t) Van dezen melissüs is breder gewag beneden in het Leven van pericles. Hy was van de Ekatifcke Sefte, en te gelyk Wysgeer, Held en Staatsman Z. bruck. t. a. pi. bl. 248 — Dat hy bloeide tevens met empedocles en protagoras getuigt diogen, la6rt. VIII. b. § 55.  van THEMISTOCLES. 213 Dan hy gaf niet behoorlyk acht op het on« derfcheid der tyden. melissus toch voerde het bevel over de Samiërs, wanneer derzelver Stad belegerd werdt door pericles; welke pericles veel jonger was dan themistocles, en met wien ook anaxagoras gemeenzaam verkeerde. Liever zal men daarom geloof flaan aan het zeggen van die gene, welke ons berichten, dat themistocles een Bewonderaar geweest zy van mnesiphilus, den Phrearrier, (u) die noch een Redenaar was, noch tot de zogenoemde Phyfifche Wysgeeren behoorde; maar zyn werk maakte yan die wetenfchap, welke men in dien tyd 20WA (V) noemde, en die beltond in een werkzaam verhand, en voortreffelyke regeeringskunde. Zy was, even gelyk een (u) Voorheen is opgemerkt, dat de oudfte Wyzen van Griekenland tevens Politieken waren. Zodanig ieen was by nitfiek solon, wiens Staatkundige Wysbegeerte tot dezen zynen navolger , imunesiphilus , was afgedaald. Van dezen is 'er, evenwel, geen verder naricht voorhanden. Het blykt, ondertusfchen, dat by met themistocles tot eenzelfde Buurfchap behoorde. (w) Dat is Wysheid. — Men weet dat dit de oudfte naam was der Wysbegeerte. Dat tïthagoras uit zedigheid den naam van Wyzen, tegen dien van Wysbegeerigen verwisfelde. O 3  •214 het LEVEN een leerftelzel, van solon eerst herkomftig, by opvolginge als van hand tot hand tot hem afgedaald. Die genen , welke, vervolgens deze Wetenfchap vermengden met de kunstredenen, voor de rechtbanken in gebruik, en derzelvcr uitoeffening van de bedryven des Burgerlyken levens overbrachten tot enkele Woorden, noemde men sophisten (x). De evengenoemde mnesiphilus dan was het, wiens omgang hy toen zocht, wanneer hy zich reeds in zaaken van regeeringe hadt ingelaaten. Voor dien tyd was hy in de eerfte onderneemingen zyner jeugd zeer wispeltuurig, losbandig en ongeregeld. Geen wonder! daar hy eeniglyk zyne natuurlyke driften volgde, zonder den byftand van rede of opvoeding: in welk geval de daaden lichtelyk tot een der beide uiterften, en wel veelal tot het erglte overllaan. Hy beleedt dit naderhand zelf, dikwyls zeggen- (x) Deze naam wordt doorgaans in een' kwaaden zin gegeevtn , en gebezigd van Lieden , die de welfpreekendheid misbruiken, ten einde door fpitsvindigheden en drogredenen de waarheid kundig te verdonkeren. Dit belet echter niet, dat het woord ook dikwerf in een goeden tin genomen wordt. —— De eerfte SopAist, van dat foort, het welk plutarchus bedoelt, was, volgens mogenes Laert. ïrotagoras.  van THEMISTOCLES. 215 gende. „ Dat de wildfte veulens de beste , paarden worden, wanneer hun de ver„ eischte behandeling en oeffening te beurte „ valt". — Dan wat betreft de verhaalen, welke fommige goedgevonden hebben hier by te hangen, voorgeevende, dat hy van zynen Vader onterfd zoude zyn, en dat zyne Moeder, mismoedig geworden over het fchandelyk leven van haren zoon, zich zelve zou te kort hebben gedaan; dezelve fchynen my niet, dan loutere onwaarheden te zyn . y). Van eene andere zyde vindt men 'er, die verzekeren, dat zyn Vader, eene pooging doende, om hem te rug te houden van de bcmoeijenis met Staatzaaken , wanneer zy zich, op zekeren tyd, aan de zeekant bevonden, hem de verouderde Galyen wees, welke aldaar veronachtzaamd te rotten lagen: willende daar mede zeggen, dat het met den Volksbeftierderen, wen zy eens in ongunst geraakten, even eens ging, als met deze Schepen (s). Wat (j) Men kan evenwel niet ontveinzen, dat het verhaal aangaande themistocles, dat hy van zynen vader onterfd zou zyn, by vele achtenswaardige Schryvers voorkomt. Als daar zyn: ;elian. V. H. II. B. 12 h. nepos in het Lev. van them. 1. h. valek. max, VI, B, 9. (a) Deze vertaaling rust op eene verbetering, welO 4 ke .4 ï -;,ï.  het LEVEN Wat hier ook van zy, zeker is het, dat de Staatzucht themistocles reeds vroeg, en als het waare door eene jeugdige drift, beving, en de dorst naar eere en aanzien zyn gemoed met groot geweld innam. Weshalven hy al van het eerst ©ogenblik af den toeleg hebbende om naar den voorrang te dingen , ftoutmoedig genoeg was om de vyandfchap der voornaamften en aanzienelykften van den Staat tegen zich zeiven te verwekken , voornaamelyk die van aristides , den zoon van lysimachus (a) die nimmer ophieldt zyn tegenftreever te zyn. Niettemin fchynt de haat tegen dezen reeds in jongere jaaren aanvang te hebben genomen. Zy beminden, naamelyk, beide den fchoonen stesilaus, gebooren van Teos (by Gelyk aris- ke wy denken, dat de Text hier behoeft, en vo'gens welkj men voor «^sre» axapi2t0i, en voor rSf 7roA\w, twv IlAOir2N, moet Ieezen. Het is hier de plaats niet deze verbetering te bevestigen. (a) Een Man wegens zyne billykheid en rechtvaardigheid zo vermaard, dat hy daarom by uitflek de Rechtvaardige werdt genoemd. Zyn Leven komt voor in het volgende. (b) Dit kan die stesilaus niet zyn, van welken gefprooken wordt by thucydides , en die in den fiagby Marathon fneuvelde; want behalven dat deze Athenjënfer by die gelegenheid een der voornaame Bevelheb-  van THEMISTOCLES. 2ïJ( aristo (c) de Wysgeer ons bericht. Van dien tyd af leefden zy, ook in opzicht van zaaken van regeeringe, in fteedsduurende onmin. Nochthans fchynt ook het merkelyk verfchil van levens wyze en zeden deze party fchap grootelyks te hebben aangewakkerd. Want daar ARÏSTHffis zachtfinnig van aart en een voorftander was van alles, wat eerlyk en goed mogt heeten; daar hy in het bellier der zaaken van het Gemeenebest noch de gunst des Volks, noch eer of aanzien bedoelde, maar zich llandvastig hieldt aan het geen hem best en rechtmaatigst voorkwam, werdt hy menigwerf genoodzaakt om themistocles, die het Volk tot aUerfeije onderneemingen aanzette, en groote nieuwigheden op dc baan bracht, tegenftand te bieden, en het toeneemen van deszelfs magt te verhinderen. Deze, ondertusfehen, was, zegt men, hebberen was, blyltt het ook, dat hy veel onder van jaaren was dan aristides en themistocles. Mogelyk is het dezelfde, van welken gefprooken worde in den Lacht* van plato". Fr. Vert. Zie bened. het Lev. van aristides. U) Deze aristo, geboortig van Ceos, was een Peripatetisch Wysgeer en wordt meeimaalen met andere, welke denzelfden naam voerden, vermengd. Hy was de vierde opvolger van aristoteles. Z. jonsius bl. 59- O 5  2l8 het LEVEN men, zo heet op aanzien, en uit eerzucht zo zeer begeerig naar grootiche ondernecmingen, dat hy, noch jong zynde, wanneer de flag by Marathon tegen de Barbaaren voorgevallen was, en de glorie van miltiades alömme verbreid werdt, dikwyls gezien werdt by zich zeiven in diepe gedachten peinzende, terwyl hy de nachten met waaken doorbracht , en zyne gewoone Drinkpartyen vaaren liet. En wanneer men zich hier over verwonderde, en hem de reden vroeg van deze zo zeer veranderde levenswys, gaf hy tot antwoord: „ Dat het zegeteken van miltiades hem belette te flaapen !" Want offchoon elk zich voor liet liaan, dat de nederlaag der Barbaaren by Marathon het befluit van den oorlog zou zyn, hieldt themistocles dezelve, in tegendeel, voor het begin van veel grooter' ftryd, regens welken hy zich, tot heil en behoud van Griekenland genadig uitrustte, en zyne medeburgers oeffende, als van verre reeds vooruitziende, wat 'er in het vervolg gebeuren zoude. Voor eerst dan waagde hy het, daar de Athenienfers gewoon waren de opkomften der Zilvermynen van Laurcum (d) onder de (d) Dit was een gebergte aan de Zeekant van At'ica, uisfcben het Voorgebergte Sunium, en den Pi-  van THEMISTOCLES. 219 de Burgerye tc verdeelen, by het Volk rond te gaan, en voor zyn byzonder gevoelen te verklaaren, dat men die gewoone verdeeling thans behoorde te Maaken, en liever voor dat geld Galeyen uitrusten tot den oorlog tegen de jEginecen (O- Deze oorloS was toen in Griekenland op het hevigfte, en de iEgineten waren door het groot getal hunner Schepen meesters van de Zee. Op deze wyze haalde themistocles hen lichtelyk over, zonder of darius , of de Perfen in het fpel te brengen, als die toen nog ver van de hand waren, en welker komst op dien tyd nog geheel onzeker was, en weinig gevreesd werdt: maar den verouderden wrok en twist tusfchen zyne medeburgeren en de jEgineten ter gepaster uure gebruikende om uit te werken, dat men eene Vloot in ge- reed- raeus. De Heer barthelemy beeft 'er onlangs iets van gezegd in de Voyage du j. anachars. Chap. LIX. Hy badt zich ook kunnen beroepen op strabo IX. B. bl. 399- en casaubon. aldaar. heRodotus VII. B.'i44- h. bl. 569. nepos in themistocles H. II. enz. (e) d. i. tegen de Inwooners van «gina , een Eiland, in den Saronifchen Zeeboezem tegen over den Pirceeus gelegen. Deze Eilanders fchynen op dit tydftip het meest in bloei en macht te zyn toegenomen: dog zyn zedert wederom in verval geraakt. ■ Men vergelyke voorts herodotus VII. B. 144. «. en thucydides, I. B. 14. h.  220 het LEVEN reedheid bragt. Uit de voorheen gemelde opkomiten werden naamelyk honderd Oorlogfchepen gebouwd, welke naderhand ook in den Zeeflag tegen xerxes iTreeden Zeden gewende hy de Athenienfers langzaamerhand aan de Zee, en bragt te wege, dat zy daarop hun vertrouwen ftelden, als die te Lande zelfs niet tegen hunne naalte Buuren op mochten, maar, zich ter Zee ftcrk maakende, in ftaat zouden zyn de Barbaren te verdryven , en de Opperheerfchappye over geheel Griekenland in handen te krygen. Hy herfchiep hen dus (om met plato (ƒ) te fpreeken) van Krygslieden, gewoon m het Veld op hunnen hoefflag te liaan , in Schippers en Zeelieden , en gaf hier door aanleiding, dat men van hem zeide, dat hy het Atheenfche Volk, na het zelve fpcer en fchild ontwrongen te hebben, op de Roeibank geplaatst , en aan de Riemen gezet hadt. Indien men, ondertusfchen, stesimbrotus gelooven mag, werkte hy dit niet eerder uit, dan na miltiades (gj, die 'er zich te- (ƒ) Zie plato de Legg. L. IV, p. 506. g. we ar by, echter, zonder themistocles te noemen, oordeelt , dat het beter ware geweest, indien de Athenienfers het by het oude geiaaten hadden. (g) miltiades, die de Perfiaanen te Lande overwon-  van THEMISTOCLES. m tegen verzet hadt, tot ftilzwygen gebracht te hebben. Of hy nu , dus handelende , aan eene welberekende en zuivere Staatkunde te kort deed, dan niet, laaten wy gaarne aan de bellisfing van verftandiger Lieden over. (//) Maar dat op dien tyd de behoudenis van Griekenland uit de Zee hervoort fproot; dat het juist deze Galeyen waren, door welke het verbrand Athene (i) wederom als uit de asfche verrees, is en van elders blykbaar, en wordt bevestigd door het gedrag van xerxes zeiven. Deze toch, hoewel zyne Landmacht toen nog niets geleeden hadt, vluchtte niet te min, als zich regens wonnen hadt, was natuurlyk tegen deze nieuwe wyze van ooiloogen. (ft) De Fr. Vert. zet deze plaats dus over:" c efl uhe queftion de Philofophie trop profonde pour 1'Hiiloire." Wy denken , dat raen in den Text cpiAoirocpwTifcav moet leezen, laatende het verder verfchil over de ftaatkunde van themistocles, op het voorbeeld van plutarchus. hier ter plaatze onbeflist. Alleen is het zeker, dat de Athenienfers, zonder Zeemacht, noch de Perfiaanen op dien tyd zouden hebben kunnen wederftaan, noch, naderhand, tot de Opperheerfchappy van Griekenland geraaken. (/) Het gedrag van themistocles , die de Stad aan den vyand ten beste liet, heeft insgelyks aller goedkeuring in geenen deele weggedraagen. Men verg. cicero ad Attic. VU B. h br.  222 het LEVEN gens de Grieken niet meer beftand achtende, en liet mardonius achter, meer, mynes oordeels, met oogmerk om den Vyand het vervolgen te beletten, dan wel om hem te onder te brengen Zommige Schryvers verzekeren ons, dat themistocles, ten einde zyne köstbaare levenswyze te kunnen hoeden, fteeds 'er yverig op uit was om geld by een te krygen: want daar hy gaarne offerde en Gastmaalen hieldt, ook prachtig was in het onthaalen van Vreemdelingen, hadt hy, om zulks te kunnen doen, ruime uitgaven nodig',' Andere , daarentegen , befchuldigden hem van groote vasthoudenheid, en het zien op kleinigheden, als die zelfs gewoon was de gefchenken van eetbaare Waaren aan hem gedaan te verkoopen (Ij. Zekere philides, een fokker van Paarden, eens door hem gevraagd zynde om een Veulen, weigerde het te (£) Vergel. thugvd. I. B. 23. h. „ Men leeze, wat hirodotüs, in zyn VIII Boek omtrent de Schraapzucht van themistoci.es verhaalt. Dan het is zeer waarfchynelyk, dat deze inhaaligheid eene Ilaatkutidige oorzaak hadt om de vergaderde fchatten op een' gelegenen tyd te doen dienen ter bevordering van zyne groote onderneemingen." Fr. Vert.  van THEMISTOCLES. 223 te geeven. Waarop themistocles hem be» dreigde met te zegden „ dat hy van zyn „ Huis binnen kort het Troiaanfche Paard „ maaken zoude "* (m) door welke raadzeiachtige woorden hy te kennen wilde geeven , dat hy befchuldigingen van Bloedverwanten en Twistgedingen met bekenden tegen dezen Man berokkenen zoude. Belangende zyne Eergierigheid, hier in ging hy elk eenen te boven, en hier van daan was het, dat hy nog jong en onbekend zynde, zekeren epicles , een' Cytherfpeelder (n) geboortig van Hermione (0) , op wien de Athe- C m ) „ Dat is te zeggen, dat hy zyn huis met vyanden vervullen zoude, welke vervolgens deszelfs on. dergang zouden te weeg brengen , —." Fr, Vert. *— Moet dit de fin zyn, dan vordert deze plaats eene lichte verbetering. Men leeze: 'rlTtiihr.viv EIS rov qÏkqv av.oC t*yy 'EIIOISEIN S«u>. 'int. Dat hj het Troiaanfche Paard fpoedig binnen zyn Huis brengen zond:.'" O) Zulke Cytherfpeelders waren by ouds in hooge achting , en werden in de groote Steden van Griekenland zeer vereerd. Zodanig een was ook de beroemde tiMothojs, een Milefier van geboorte, die eerst in gunst te Sparte ontvangen naderhand door een zeer opmerkelyk Raadsbetluit gebannen werdt om dat hy by de 7 fnaaren van de Lier vier nieuwe gevoegd hadt. Z Scaliger ad Manil. p. 425, 426. (0) Eene Zeeftad van Peloponnefus aan den Argoiifchen Zeeboezem.  22-4 het LEVEN Athenienfers zeer verflingerd waaren , door langduurig fmeeken overhaalde om ten zynen huize te fpeelen, met geen ander oogmerk, dan op dat de Menigte zyne woonplaats opfpeuren mogt en dezelve dagelyksch bezoeken. Naderhand zich begeeven hebbende naar Olympia (p) mishaagde zyn gedrag den Grieken, aldaar byeen vergaderd , om dat hy in het geeven van Maaltyden ; in kostbaarheid van Tenten , en anderen prachtigen toeltel , dingen wilde tegen cimon. Want men oordeelde, dat aan dezen, die nog jong en van grooten huize was, diergelyke zaaken behoorden te worden toegelaaten : daar de andere, die tot nog toe door geene daad beroemd was geworden ; maar zich zeiven , tegen alle welvoegelykheid aan, boven zynen ftaat en afkomst fcheen te willen verheffen, zich nog daar te boven aan opgeblazenheid fchuldig maakte. Men vindt ook, dat hy, op een anderen tyd, de onkosten doende Qq) tot het vertoonen van een Treurfpel, daar O) Eene Stad van Elis, die den naam gaf aan de Olympifche Spelen, om welke te vieren geheel Griekenland by een kwam. (?) Het Treurfpel maakte in korten tyd te Athene een' ongelooflyken opgang, en het Volk was hier, even eens als te Rome, op de openbaare Spelen fchier ver-  v as THEMISTOCLES. 225 daar in de overwinning behaalde, (zynde toen reeds de drift en begeerte om in deze foort van Strydfpelen boven anderen uit te munten te Athene zeer groot geworden) en dat hy ter gedachtenis van deze zege een Bord deed wyden en ophangen, voorzien met het volgend opfchrift: „ themistocles de Phrearriër deedt de onkosten; phrunichus (rj hadt het Ituk gemaakt , en adimantus „ was Archon." Niet te min wist hy zich ook wonderlyk wel naar de menigte te voegen, dan eens door eiken Burger voor de vuist by zynen naam te noemen (s) ; dan wederom door zich in het fcheiden der dagelykfche twistgedingen als een ftandvastig en onpartydig Rechter te gedraagen (t). Waar verzot. Die zich derhaiven in de Volksgunst wilden indringen, wisten niets beter te doen, dau de kosten van deze Vertooningen tot vermaak van het Volk te draagen; en was het geen wonder, dat de een den anderen uit eerzucht hier in zocht te overtreffen. (rj Deze phrunichus , wiens Stukken verlooren zyn, was een Discipel van thespis , cn tydgenoot van /eschylus. Hy bracht de Vrouwero'Ien het eerst op het Tooneel. Zie verder van hem Vosf. de Poët. Gr. bl. 24., 35. Fabr. Bibl. Gr. Vol. I. p. 687. (s ) Een middel in oude en laatere tyden menigmaa. lén gebruikt, om zich by het Volk aangenaam te maaken. (t) Van even dit zelfde middel om de Volksgunst te winnen bediende zich absat.ojt. Z, II, Sam. XV. II. deel. P  2i6 het LEVEN Waar toe behoort zyn zeggen op zekeren tyd geuit tegen simonides, den Ceïer, die by hem, wanneer hy het Opperbevel in handen hadt i v), een verzoek, dat onredelyk was, aandrong: , Dat noch hy, simonides, ,s een goed Zanger zou zyn, indien hy te„ gen de maat zong; noch hy, themisto- cles , een waardig Bevelhebber, indien „ hy iemand tegen de Wet begunftigde!" Nog verhaalt men, dat hy simonides eens befpotte, door hem toe te voegen, „ dat hy „ geen verftand toonde te hebben, daar hy het waagde de Corinthiers, die zulk eene „ aanzienelyke Stad bewoonden, te lasteren; ,, en van zich zeiven afbeeldzels liet maa., ken, daar hy zo leelyk van Wezen „ was;" (v) De Fr. Vers. maakt zich hier eene ingebeelde zwaarigheid, daar by voegende, dat plutarchus zich, zou bedroogen hebben, door dit geval op te geeven , als gebeurd twee jaaren voorden flag by■ Marathon. Onze Schryver zegr niet, dat themistocles toen Archon , maar dat hy Krygsbèvelkebber zy geweest. En van waar blykt het, d;.t dit gebeurd moet zyn voor den flag by Marathon? plutarchus herhaalt dit geval in zyne verhandeling over de valfche Schaamte. i ''pp, Tom. II. p. 534, E. daar noemt hy hem 'a^m, maar wie weet niet, dar dit woord eene algemeene betekenis hebbe? z. voorts van simonides I. D. bl. 7<5.  van THEMISTOCLES. 22? 5, was!" (w) Zedert in vcrmoogen toegenoomen zynde, en het Volk hebbende weeten in te neemen, verwekte hy een aanhang tegen aristides, en bracht het eindelyk zo ver, dat deze door de Volksvergadering veroordeeld en uitgebannen werdt. Toen nu de Meder naar Griekenland af kwam zakken, en de Athenienfers raadpleegden over het aanftellen van eenen Bevelhebber, zegt men dat alle de andere, afgefchrikt door het gevaar, vrywillig van het -Krygsbewind affland déedeoj dan dat epicydes, de Zoon van euphemides (x) , een der Volksredenaarcn, een Man van voortreffelyke welfprcekendheid, maar lafhartig, en niet beftand tegen omkooping , alleen lust tot het Oppergezag toonde te hebben. Dat het zelfs zich aan liet zien, dat, wanneer het 'er op aankwam , de meerderheid hem verkiezen zou- (»■) De melding van dit zeggen van themistocles doet zeer weinig af op deze plaats. Men zou fchier denken, dat zy 'er verkeerdelyk ware ingefchooven , indien men niet wist welk een groot liefhebber plutarchus was van het melden van An:ccl>ten. Iets waar voor wy hem echter zeer veel verplichting hebben. Sed — efl modus in rebus 1 (x) De befchryvitig, welke hier van dezen Man gegeeven wordt, flemt zeer wel overeen met die van dkakces, by virgilius /En. XI. B. v, 336. enz, P 2  228 het LEVEN zoude. Weshalven themistocles, vreezende, dat zulk een Bevelhebber, het bellier in handen krygende, alles in den grond bederven zoude, epïcydes zyne eerzucht tegens betaaling van eene goede fomme gelds afkocht. —i—. Verders pryst men het geen hy deedt omtrent den Tolk, welke zich by 's Konïngs Gezanten, die kwamen om Aarde en Water (y)' te eisfchen, gevoegd hadt. Hy liet, naamelyk, dezen Tolk varten, en hem, na dat hy by openbaar befluit veroordeeld was, ter dood brengen, omdat hy de Griekfehe taaie hadt durven gebruiken tot het uit- O) Deze finnebeeldige Eisch bedoelde het Oppergebied te Lande en ter Zee, of de Oppermagt over alles, darius hadt voorheên ook Gezanten met diergelyken last gezonden: welke echter by de Atheniënfers een ongmftig onthaal ontmoetteden. Deze, namelyk, wierpen hen in een Put , zeggende ,, dat zy daar Hater en Aarde m gten zoeken , om zulks aan hunTien Meester te rug te brengen" Weshalven xerxes niet goedvond deze plech.ighuid by de Atheniënfers te herbaaien. Z. bekodotoi VII. B. 32 en 131 h. enz. ■ De fchynzwaarigheid , welke de Fr. Fert. zich hier uit mjakt, is zeer g^makkelyk op te losfen. theMtsTocLEs, fchoon ver van Athene verwyderd, heeft de flraf van dezen To'k (welke zich met de Perfiaaniche Gezanten by andere Griekfehe Staaten vervoegd hadt) konnen uitvoeren door den invloed, welken hy hadt als Oppeihoofd der Atheniënfers by de Griekfehe Vloec.  van THEMISTOCLES. 229 uitfpreeken van de bevelen der Barbaaren. Niet minder voldeed zyn gedrag omtrent ARTHMios (Y), den Zeliter. Want de Atheniënfers verklaarden op voordel van themistocles dezen, benevens zyne Kinderen, en geheel Gedacht voor eereloos , om dat hy het Goud der Meden onder de Grieken gebracht hadt. Maar de uitmuntendfte daad van alle was nog deze, dat hy de huisfelyke oorlogen tusfchen Grieken en Grieken op deed houden, en de Staaten onderling met clkanderen verzoende ( a) hen overhaalende om hunne inwendige Partyfchappen, uit hoofde van dezen vreemden oorlog, tot een' anderen tyd uit te Hellen: waar toe men zegt, dat chileus, de Arcadier, hem boven allen behulpzaam was. Thans het Opperbevel in handen hebbende begon hy aanllonds zyne Mcdeburgcreii op de Galeycn in te fchepen, en drong 'cr op (s) Dit zelfde geval wordt vermeld van jEscuïnes in zyne Redevoering tegen ctes;phon, aan het einde. Uit welke plaats blykt, dat deze arthmius , fchoon een Vreemdeling, het recht van Gastvryheid, niet met eenig byzonder Burger, maar met het geheel Gemeengbest van Athene verlïreegen hadt. Zyne Geboorteplaat, Zck, was eene Stad van klein Afie, tusfchen Cappadocie en den Pontus Euxinus. (ö) Vergel, herodotus VII. B. 145. h. P 3  a3o hetLEVEN op aan om hen de Stad te doen verhaten, en den Barbaaren tot aan de uiterfte Grenzen van Griekenland te gemoet te trekken. Dewyl vele, evenwel, zich hier tegen verzettedcn, geleidde hy, te zamen met de Lacedannoniers, een talryk Leger naar de engten , geheeten tempé (b), voornecmens zynde vooreerst eene proef te neemen om Thesfalie te verdccdigen, 't welk het toen nog niet met de Meden fcheen te zullen houden. Maar toen men hier van daan onverrichter zaake te rug moest trekken; toen de Thesfaliers zich by den Koning voegden cn het geheele Land, tot Bceotie toe, de party der Meden omhelsde, begonnen de Atheniënfers het gevoelen van themistocles , om den oorlog ter Zee te voeren, meer ter harten te neemen, en werdt hy met de Schepen naar aRtemisium (c) afgezonden, om dc Zee- eng- (£) Dit was de beroemde engte van Thesfalie, tusfchen de Gebergten Peliott, Os/a en Olympus, welke, dicht met Bosch bewasfen, daarenboven nog door de Rivier Peneus dooriheeden werdt. (<•) „ In deze eerfte tocht ging hy niet naar Arte* tuifium, Hy fcheep;e zich in op den Euripus met eene Landmacht van tienduizend Mannen ; tradt aan Land in de haven van Achaïe; vereenigde zich met de Thesfaalfche Ruiterye , én legerde zich tusfchen de Bergen Olympus en Osfa. Dan , vernoomen hebben- de,  van THEMISTOCLES. 231 engte aldaar te bewaaren. Hier werdt in den gemeenen Raad der Grieken het HoofdGebied over de geheele Vloot, en de voorrang , opgedraagen aan eurybiades (d) en de Lacedcemoniers. Dog de Atheniënfers, wier Scheepsmagt alle de overigen te zamen «•enoomen (e) in aantal overtrof, vonden het even daarom niet billyk, dat zy onder het bevel van anderen zouden moeten liaan. Maar themistocles, het gevaar van zulken twist bezeffende, droeg uit zich zelven het Gebied aan eurybi 1des op, en ftelde de Athenienfers te vrede, hun beloovende , indien de , dat xerxes door Opper-Macedonië in Thesfalie wss doorgedrongen, voerde hy zyne Benden te rug. Waarop de Thesfaliers, aan zich zelven overgelaaten, zich aan de Barbaaren onderwierpen. Zie daar hoe hf.rodotus de zaak verhaak. — In het vervolg wordt de ligging van Artemifium door plutarchus zelven naauwkeurig opgegeeven." Fr. Vert. (a") Den zoon van eukyclides. Zie herodotcs, VUL B. in het begin. Nepos in themistocles 4. h. (.«) „ Dit is blykbaar uit de optelling der Schepen by iurodotus, ter even aangehaalde plaats, waar hy zegt, dat de Athenienfers aanbrachten 127 Schepen. De overige Grieken te zamen 151. Maar onder deze waren 'er 20, welke aan de Athenienfers behoorden, en door hen geleend waren aan de Chalcidenfen. Dus was het getal der Aiheenfche Schepen in de daad 147, en dat der anderen 131." Fr Vert. P 4  23a het LEVEN dien zy zich mannelyk en braaf in dezen oorlog gedroegen, dar by alsdan maaken zoude, dat de Grieken in het vervolg uit ei^ene beweeging hun gehoorzaamden. Door dit verilandig gedrag fchynt hy my den voornaamen grond ter behoudenisfe van Griekenland gelegd, en zyne Medeburgers tot het toppunt van glorie opgevoerd te hebben; als die hunne Vyanden in Dapperheid, cn hunne Bondgenooten in toegevendheid wisten te overtreffen. Wanneer de Perfiaanfche Vloot tot by Aphetae Cf) genaderd was, wilde eurvbiades, ontfteld door de menigte van Schepen, welke hy voor zich hadt, en verneemende, dat 'er bovendien nog andere tweehonderd boven Sciathus (g) om zeilden, zo ras moge- Cf) Dezen naam droeg eene Zeeftad van Magntfia, om dat het eerlte Schip . Argo, aldaar aanlag, en van daar weder vertrok. Z. Steph, Byz. bl. 199, en Apollon. Rhod. 1, 591. — De "Griekfehe Vloot', in het Kanaal van Artemifium liggende, hadt dus de Perfiaanen voor zich. ((§•) Een Eiland tegen over Thesfalië en Magnefia. De hier gemelde omftandigheid kon niet nalaaten by den Spartaanfchen Vlootvoogd achterdocht te verwekken , dat 'sVyands voorneemen was hem te omcinge. len en van Pcloponrefus af te fiiydeu. Men zie de oude Kaarten van Griekenland.  van THEMISTOCLES. 233 gelyk meer naar het binnenst van Griekenland ftevenen, om de Kusten van Peloponnefus te dekken, op dat ook het Leger te Lande met de Vloot mogt medewerken, dewyl hy oordeelde, dat men volltrekt buiten ftaat was de overmagt des Konings ter Zee wederlland te bieden. De EuBffiëRS hierom vreczende , dat de Grieken hen verhaten zouden, traden heimelyk in onderhandeling met themistocles, en zonden zekeren pelagon aan hem met groote lommen gelds; welke hy, volgens het verhaal van herodotus (A) wel aannam, maar vervolgens aan eurybiades overhandigde, Onder de Atheniënfers, die hem veelal dwarsboomden, bcvondt zich , voornaamelyk , architeles , die op de zogenaamde heilige (f) Galeije geboodt. Deze, geen geld hebbende om het Scheepsvolk te betaalen, maakte toebereidzelen (h) Zie herodotus. VIII. B. h. 4. en 5. „ Plutarch'js verfchoor.t hier themistocles. Want herodotus verhaalt het liuk vry anders. Hy zegt duidelyk. dat van de XXX Talenten, welke de F.ubceè'rs aan themistocles ter hand Helden - deze niet meer dan vyt gaf aan eurybiades, en drie aan een Opperhoofd der CorinthiJrs , genaamd adimantus ; en dat hy het overige geld voor zich hieldt." Fr. Vert. (i) Z. I. Deel bl. 113, en de Aantekening bladz. 125. P 5  «34 het LEVEN len om te vertrekken, themistocles, dit voor willende komen. itookte de Atheniënfers tegen hem op, zo dat zy in een oploop hem overvielen, en zyn avondëeten wegnamen. Toen nu architeles hier over zeer mismoedig was en het kvvalyk nam , zonde hem themistocles, in een beflooten Bak, Brood en Vleesch , waaronder hy gelegd hadt een Talent Zilvers, met bevel voor tegenwoordig te gaan eeten ; en den volgenden dag om de Matrcofen te denken (T). Zo niet; dat hy hem openlyk by zyne Medeburgers aan zoude klaagen als geld genooten hebbende van den \;3rand. Dit verhaal heeft phanias de Lesbier te boek geflagen. De kleine Gevechten, welke toen in de Engten tegen de Vyandlyke Schepen voorvielen (/), deeden wel over het geheel niets af, om te weeten, welke de uitkomst van alles zou zyn. Echter brachten zy den Grieken geen gering nut aan, als die hier docr aan de Gevaaren gewenden, cn op de proef leerden, dat noch de menigte van Schepen, noch (k ) d. i. aan dezelve betaaüng te doen. (/) Vin deze kleine zee-fchermutzeiingen heeft uzrocotcs verfiag gedaan in zyn VUL V>. n h. enz.  van THEMISTOCLES, 235 noch de pracht en fchitterende luister der Beelden op de voorftevens (jii) , noch het luidruchtig gelhork, noch Barbaarfche zegezangen iets verfchrikkelyks hebben voor Mannen geleerd van dichte by handgemeen cc worden, en den ftryd onder de oogen'te zien. Zulken past het dusdanige beuzelingen te verachten, maar op den Man zelven af te gaan, en voet voor voet flag te leveren. Dit zelfs fchynt ook pindarus niet kwalyk doorzien te hebben, wanneer hy, van 'het gevegt by Artemifium fpreekende, zegt («), dat Het [trydbajr Volk van Attica ' Den kostb'ren grondflag van de Vryheid heeft ■ jeleegen." En in de daad, het begin der overwinning is te durven ftryden. — Belangende Artemi- Cm) De gewoonte om de nevens der Schepen met Heelden of Beeldwerk te verderen is zeer oud. Daar van is gehandeld door den Heer j. Enschede , in eene geleerde Verhandeling: de Tuiela & Infignibus naviunt, Leidse 177°- (») Dit zeggen van pindarus vindt men ook aangehaald door onzen Schryver in zyn Huk over den roem der Athenienfers, II. D. bl. 35°> A. en elders. Zie de Fragm, Piudar. verzameld door den geleerd. SCHNEIDER bl. 7;.  236 .het LEVEN mifium, dus werdt genoemd het ZeelTrand van Eubcea, boven Heftiaea foJ, z'ch ftrekker.de tegen het Noorden. Tegen het zelve ligt genoegzaam over Olizon (p), in het Landfchap waar over philoctetes weleer gebood. Men vindt daar eenen niet grooten Tempel van diane, bygenaamd de Oosiwaartfche Cq) rondsom denzelven groeijen boomen (r) , en deze zyn wederom omgeeven met Pylaaren van witten Heen. Deze Heen geeft, wanneer men hem met de handen wryft, de kleur en reuk op van faffraan. Op een dezer Pylaaren ftondt weleer het volgend byfehrift in Elegeïfche verfen gefchreeven: „ Na dat d'Athener op deez' Baaren ,, Den hoogmoed fnuikte van den rrotfehen Afiaan, ,, En fneuv'len deed de Legerfchaarcn „ Der Meden , flichtte hy deez* Zuilen voor Diaan." Ook (0) Eene Stad van Euhoea, nu Negreponte, geleegen aan de Zee. Andere fchiyven liijUma. home*. II. B. 5.V. (ƒ>) Z. homer. Iliad. B. 717. (q) Of tegen den Dageraad gekeerde. GcvvooneIyb waren de Terrpiddeuren der voornaamfie Tempé, ien oostwasrts gekeerd. Men zie onder anderen ld. cianis Opp. T. III, p. 193. (?) „ Hier van de naam dezer piaatze dryhos, by STttABo vermeld, IX. B. bi. 445." Fr. Vert.  van THEMISTOCLES. 237 Ook toont men nog heden op dezelfde Kust eene piaatze, irf daarömlTreeks gelegene hooge Duinen, welke een zwart en asfchig Hof uit de diepte opgeeft, als door een geweldig vuur verteerd; het welk men oordeelt een blyk op te leveren, dat de brokken der verbryzelde Schepen en doode Lyken aldaar verbrand zyn. Toen vervolgens de maare van het geen "er by Thermopyhe (s) voorgevallen was tot Artemifium doordrong, en men vernam, dat leonidas verflaagen, en xerxes van de toegangen te Lande meester was, week de Griekfehe Vloot meer naar het binnenst van Griekenland, terwyl de Atheniënfers, welke thans op hunne dapperheid en uitgevoerde daaden niet weinig moeds droegen, zich fteeds in de Achterhoede plaatften. By deze gelegendheid was het, dat themistocles, de Kusten langs zeilende, ter piaatze, waar hy zag, dat de Vyand het Anker zoude moeten laa- ten (s) Wy onderftellen de heldhaftige verdediging dezer Berge'ngte door leonidas , verzeld ven eenige weinige Spartaanen , Thespiers en Thebaanen, tegen een onnoemelyk getal van Vyanden, gelyk ook zynen roemryken djori, als te over bekend. Z, roberts. Gefch, van Griek. L D. bl.193.  238 het LEVEN ten vallen en binnen loopen, op groote fteenen, welke hy 'er by geval Vrndt , of ook zelf, omtrent de Havens en Waterplaatzen oprichtte , met duidelyke letters graveeren deed, en den Ioniërs deze woorden te gemoet voerde. „ Dat zy, indien het moge„ lyk was, tot de Atheniënfers moesten over „ komen, als die hunne Stamvaders waren, „ (i; en thans voor hunlieder vryheid de „ grootfte gevaaren doorftonden. Zo niet, ., dat zy ten minften het Leger der Barbaa- ren, wanneer men handgemeen mogt wor„ den , moesten trachten afbreuk te doen „ en in de war te helpen!" Op deze wyze hoopte hy de Ioniërs of tot afval te bevveegen, of van hun ftuk te brengen, door hen by de Perfiaanen verdacht te maaken. Wanneer xerxes hierop door het hoogcr gedeelte van het Landfchap Lor/s (v) in Pho. (t) De Aframmelingen, naamelyk, van codrus hadden uit Attica eene talryke Volkplanting naar klein Afie, of Ionie overgebracht, en aldaar verfcheidene aanzienelyke Steden gebouwd „ Plutarchus geeft hier maar in het kort den fin op van het geen themistocles op deze fteenen fchreef, en door herodotus in zyn VIII. Boek uitvoeriger is te boek gefield." Fr Vert. (v) ,. De Dorienfen hadden de zyde des Konings omhelsd." Fr. Vert.  van THEMISTOCLES. 230 Phocis was getrokken , en de Steden der Phocenfen in brand (lak, booden de Grieken aan dezelve geenerleije hulp, offchoon de Atheniënfers baaden, dat men in Bceötk trekken en aldaar den' vyand weêriTand bieden mogt, ten einde het Land van Attica te dekken , gelyk zy zelve niet geweigerd hadden de overigen ter Zee tot aan Artemifium ter hulp te fpoeden. Niemand echter wilde naar hen luisteren. Aller oogen waren op Peloponnefus (x) gevestigd, en men beyverde zich alle magt binnen den Isthmus (y ) bycen te brengen, en de Landengte zelve met een muur te verfterken, welke van de eene Zee tot de andere reikte. Des de Atheniënfers, zich dus verraaden ziende, zeer te onvrede waren, en te gelyk ook, als van elk verlaaten, moedeloos en ncêrflachtig werden. Want om alleen tegen een Leger van zo vele duizenden te vechten, daar aan konde men niet denken. Het eenige dan, wat hun in dit tegenwoordig hard geval over- fchoot O) Nu More» genoemd. (y) Dus heette die fmalle (treek Lands waarmede liet Schier-Eiland Peloponnefus aan da vaste Kust van Griekenland gehegt, en op welke de Stad Corinthus, aan beide kanten van de Zee, dat is door den Sinas Crisfaus en Sarenicus, of Golfo di Lepanto, en d'Engia, of Egine, befproeid, gebouwd wat.  240 het LEVEN fchoot , was dc noodzaakclykheid om de Stad te verhaten, en alle hoop van behoud in de Schepen te zoeken; iets, het geen het Volk echter zeer ongaarne hoorde, oordeelende, dat men noch overwinning van nooden hadt, noch van behoud fp reek en kon, wanneer de Tempelen der Goden en de Begraafplaatzen der Voorouderen aan den Vyand tot eene prooije gelaaten werden. In deze omftandigheden was het, dat themistocles , wanhoopende van de Menigte door menfehelyke redenkavelingen over te haaien , zich van eene kunstgreep in de Treurfpelen meermaalen gebruikelyk (Y) bediende, en hun met Wondertekenen en Godfpraaken aan boord kwam. — Als een Wonde r- (*) „ Wanneer geen menschlyk vermogen in Haat was den knoop te ontbinden, nam men natuurlyk toevlucht tot de wonderbaare verfchyning van de eene of andere Godheid, welke als uit een konstgevaarte te voorfchyn tradt. Hier ziet het zeggen van horatius op: „ Nee Deus interfit, nifi dignus vindice nodus Inciderit. m. " waar by hy raadt, dat men deeze kunstgreep, of Deus e machina, niet gebruiken zal, ten zy de knoop andcis niet ontknoopt kan worden." Fr. Fert.  van THEMISTOCLES. 24! derteken deed hy doorgaan den Draak van minerva , welke dezer dagen uit het Heiligdom fcheen verdweenen te zyn Ca). Ook Verbreidden de Priesters, te vooren door themistocles onderricht, dat zy de Eerftelingen, welke dagelyksch denzelven voorgefteld werden , onaangeraakt gevonden hadden (b): des het fcheen dat de Godin de Stad verlaaten hadt en hun den weg naar de Zee geweezen. Voorts wist hy het Volk te winnen door zyne uitlegging van de Godfpraak (c)3 verzekerende, dat 'erdoor den hou- (a) De oude Bygeloovigheid hieldt dit voor een teken, dat de Stad zoude ingenomen worden, en dat de Inwooners, derhalven, naar een goed heên komen moesten omzien. Voorbeelden hier toe betrekkelyk heeft men by jojephus de B. J. VII. B. li h. virotl. jEii. II B. 350. (b) Men vergelyke de Gefchiedenis van bel en den draak, in de zogenaamde Apocryphe Boeken. Over den Draak, of grooten Slang, die den Tempel van minerva op de Burgt van Athene bewaarde, kan men nazien wat meursius heeft byéén gebracht in Cecropia C. XX. en de Aantekk. van wesseling en valckenaer op HEtionoTUs, bl. 638. die meldt, dat men hem maandelykieh gewoon was Honigkoeken voor te Hellen. (c) Deze beroemde Godfpraak wordt in haar geheel opgegeeven door hsrodotus VII B. 141 h. vergel. aristot. Rhetor. I, B, 15 h. cic. ad Att, X, 7. ne- II. deel. Q po  242 het LEVEN houten muur niet anders bedoeld werdt, dan de Schepen. Dat apollo ook aan Salamis daarom den bynaam hadt toegevoegd van voortrefelyk (d) niet van ongelukkig, of rampzalig , om dat een groot geluk, het welk den Grieken Hond te gebeuren, van dit Eiland den naam ontleenen zoude. Zyn gevoelen dus eindelyk de overhand behoudende (e) ontwierp hy een Volksbefluit van dezen inhoud: „ Dat men de Stad ter „ bewaaringe overgeeven en opdraagen zou„ de aan minerva, als de Befchermeresfe „ van Athene. Dat men alle die geenen, „ welke wegens hunne jaaren de Wapenen „ konden voeren, aan boord der Galeijen „ zou ros in themistocles c. 2. — Ook heefc polv^-.nus deze fchrandere lis: van themistocles öpgeteekend i, 30» 1. (d) Dit byvoeglyk woord komt voor, en wordt aan Salamis toegevoegd in het Iaatfte vers der Godfpraak by heeodotus voorkomende. Vergel. poly.enus bladz. 59. en inzonderheid herodotus, bladz. 569. f» „ Onder anderen op dat van zekeren Redenaar, cubsilus, die van oordeel was, dat men te huis blyven, en zich aan de Perfen onderwerpen moac maar dezen Iaaghartigen raad met de dood bekoopen moest. Hy werdt gefteenigd, en de verbittering «ing zo ver, dat men ook zyne Huisvrouw het zelfde Jot deed ondergaan." Fr. Vert. Z. Cicer. de Offic iii II, 8. '  van THEMISTOCLES. 243 „ zou doen gaan. Dat elk voor het overi„ ge Kinderen , en Vrouwen en Slaaven zoude trachten te bergen zo veel het mo„ gelyk was." Na dat dit befluit was goedgekeurd , deeden de meeste Atheniënfers hunne Ouderen en Vrouwen overgaan naar Trcezene, alwaar zy van de Trcezeniers met de grootfte genegenheid, en alle eerbewys ontvangen werden. Deze beflooten, naamelyk , op kosten van den Staat voor hun onderhoud te zorgen, en laagen aan elk twéé Obolen (f) toe. Ook liet men aan de Kinderen de vryheid, om het Ooft op alle plaatzen, waar zy wilden, te plukken. Zelfs zorgde men, dat derzelver Meesters voor gegeeven onderwys betaaling ontvingen (gj. Van dit openbaar befluit der Trcezeniers was nicagoras de opfteller. — Te Athene waren ondertusfehen geene Penningen van den Staat voor handen. Weshalven de Raad der Areopagiten, volgens het bericht van aristoteles, aan eiken Man, die tegen den Vyand diende, acht Drachmen (hj telde, en (ƒ) De Obolus wordt gemeenlyk gefchat op eenen Stuiver. (g) Een uitmuntend blyk, hoe zeer het onderwys der Jeugd den Grieken ter harten ging. (h) Of Schellingen, by de Romeinen Dei.arii. Om. Q 2 trent  244 met LEVEN en daar door de voornaame oorzaak was; dat de Galeyen bemand werden, clidemus, evenwel , fchryfc ook dit toe aan eene Kry. p. 185, A. Q 4  248 het LEVEN „ hooren!" (q) eurybiades zich hierop over zulk eene zachtfinnigheid verwonderende, en hem bevelende, dat hy dan fpree. ken zoude, bragt themistocles hem tot reden. En wanneer een ander Bevelhebber f>) zeide, „ dat het niet wel paste aan ii een Man, die zelf geene Stad te verlie?, zen hadt, aan anderen, die 'er eene had„ den, voor te fchryven dat zy hun Vader„ land moesten verlaaten en ten besten gee„ ven !" wendde zich themistocles tot hem, en zeide: „ Verachtelyk Mensch! _ „ Ja! wy hebben onze Haarditeden en Ves„ tingen verlaaten, en verkoozen liever de„ ze levenlcoze dingen te verliezen , dan „ Slaaven te zyn. En echter hebben wy ., eene Stad, grooter, dan 'er eene is in „ Griekenland. Het zyn deeze tweehon„ derd Oorlogfchepen , hier thans byeen5, gebracht om u lieden te helpen , en „ door welker byftand gy ook niet weigert behouden te worden. Maar by aldien gy- „ lic- (q) Vergel. de eren aangeh. pi. uit de Moralia van enzen Schryver, bl. 185, B (r) Adimantus, de Corinihier, volgens heronoTus, VIII, 61 Uit dezen Gefchiedfchryver heeft plu- taechus veel, maar op zyn geheugen, fchynt wel, vertrouwende, op deeze plaats ontleend.  van THEMISTOCLES. 249 „ lieden wederom vertrekt, en ons voor de „ tweedemaal verraadt, dan zal het een of ander deel van Griekenland zeer ras ontwaar worden, dat de Atheniënfers eenen ,, vryen Staat; en een Land bezitten, het >, welk niet minder is, dan het geen zy vcr„ looren hebben." Door dit zeggen van themistocles kreeg eurybiades achterdocht, zorgende, dat de Atheniënfers hen mochten verlaaten en henen gaan (s) — Nog gebeurde het, dat een zeker Eretriënfer (t) het waagde iets in te brengen. „ VVaarlyk, „ antwoordde themistocles , ook gylieden „ moet al mede over den Oorlog het woord „ voeren , die, even gelyk de vliegende ., Zwaard-visfchen (v), wel een Zwaard, „ maar geen hart hebt!'' Zommige hebben verhaald, dat, wanneer themistocles hier over fprak, ftaande boven op het Dek van het Schip, 'er een Uil gezien werdt , welke langs de rechterzyde. der Vloot heen kwam vliegen en boven op de Mast ging zitten. Door welk teken de Grie- (s) Herodotus VIII, 63. (t) Gebooren uit Eretria, eene Stad van Eubcea of JVcgroponte. (v) In het Grieksch TeuSi'Jer, Teut nietes. Zie over dezelve athen.'eus , Vil B. bl. 326. Q 5  25° het LEVEN Grieken zo veel re meer tot zyn gevoelen werden overgehaald, en zich tot een aaniTaand Zeegevecht in flaat fielden. Dan, toen de vyandlyke Vloot het Land van Attica genaderd was, naar de kant van de Phalerifche Haven, en de Zeekusten in den omtrek als overdekte en onzichtbaar maakte; toen de Koning zelf met zyne Landmacht' af was gekomen, en zyne talryke Benden zich aan Zee vertoonden, alwaar thans alle zyne Machten byeen verzameld waren, werden de woorden van themistocles by de Grieken in het vergeetboek gefield, en begonnen de Peloponnefiers wederom te ftaroogen op den Isthmus, het zelfs kwalyk neemende, indien iemand hen hier in tegenfprak. Men vondt dan goed te vertrekken, en wel by nacht. Reeds was ook het bevel tot het vertrek der Vloote aan de Stuurlieden gegeeven. In deze omflandigheden werdt themistocles, die met groot ongenoegen zag, dat de Grieken op het punt flonden om het voordeel der piaatze en der Zeeëngten, thans door hun ingenomen en bezet, te laaten vaaren; zich" van een te fcheiden en elk naar zyn Land te keeren; te raade, en flelde in het werk die bekende Krygslist, uitgevoerd door siewus. Deze sicinus was van geboorte een Per- fiaan,  van THEMISTOCLES. 251 liaan (V), weleer in den Oorlog gevangen gemaakt, dog die thans aan themistocles groote genegenheid toedroeg, en de Leermeester zyner Kinderen was (y). Dezen zondt hy heimelyk aan den Periiaan, hem be- (*) „ Ik weet niet, waar van daan plutarchus het gehaald heeft, dat deze sicinus uit Perfie geboortig ware. Zou dan themistocles zyne Kinderen vertrouwd hebben aan een Barbaar? plato zou das niet in gebreke gebleeven zyn hem zulks te verwyten, gelyk hy verweeten heeft aan periclfs, dat deze alcibiades hadt lasten opvoeden door een' Slaaf uit Thracië. Zoude plutarchus zich hier niet hebben laaten misleiden door eene verkeerde leezinge in de plaats van herodotus [VIII B , 75 h>] BtfiKrV «• ro trTfxibvtSov ra Mu'Sav avlfx vAoLo. Mi fit ad claffem Medorum virum. [beter, virum quendam navigio veSumin Medorum mifit ca/lra] Zou hy niet geleezen hebben rw MijSaiv, en het zelve verbonden hebben met «i/Sp*, in dezen fin: Hy zondt naar de Fkot een" Man, zynde een Meder: -— in plaats van: Hy zondt naar de Floot der Meden een Man, gelyk 'er by herodotus Haat. Dit is zo veel te waarfchynelyker, om dat .hscuylus, die zelf by den Zeeilag by Salamis tegenwoordig was, fpteekende van sicinus [ande ren noemen hem sicinnus] zegt: Een griek, gekoomen uit het Leger der Atheniënfers, berichtte aan xerx s . . . . [in het Treurfpel , de persen genoemd] v. 355." Fr. Fert. Wy laaten dit gevoelen, hoe aanneemelyk het fchyne, aan anderen ter bcflisfingover. (y) Vergelyk onze Aantek. I D. bl. 63. (/).  252 het LEVEN belast hebbende te zeggen: „ Dat themistocles, de Bevelhebber der Athenienfeis, die 's Konings partye was toegedaan , zich haastte om hem kennis te geeven , dat de Grieken voorneemens waren te vluchten: dat hy hem vermaande niet toe te laaten, dat zy dus ontkwamen, maar veel eer de gelegenheid waar te neemen, om, terwyl zy over de afweezigheid hunner Landmacht verleegen waren, hunne Vloote aan te vallen en te vernielen," _ xerxes ontving deze boodfchap, als koomende van iemand, die hem geneegen was, met groot genoc! gen, en gaf, om kort te gaan, aan de Bevelhebbers zyner Schepen aanftonds last, dat men in ftüte het Volk aan Boord zou doen gaan; maar dat men ylings de tweehonderd Galeijen, welke reeds in Zee waren, gebruiken zoude om alle uitgangen in het rond te bezetten, en de Eilanden (z) te omcingelen, ten einde niemand der Vyanden ontkoomen mogt. — Wanneer dit reeds was uitgevoerd, kwam aristides, de Zoon van lysimachüs , die zulks het allereerst bemerkt hadt (z) Hier worden bedoeld de Eilanden door herodotus (VIII 76) opgenoemd, te weeten. Salamis, Pfyttalea, Cees, Cynsfura.  van THEMISTOCLES. 253 hadc (a), aan de Tent van themistocles, hoewel hy zyn Vriend niet was, gelyk wy voorheen gezegd hebben , maar door zyn toedoen in Ballingfchap gezonden, themistocles hierop tot hem uitgaande, gaf hy bericht van de Ümcmgeling; waarop deze, die eensdeels 'sMans braafheid en dapperheid kende, en anderdeels met deze ontmoeting zeer in den fchik was, hem ontdekte, wat hy, met behulp van sicinus, hadt in het werk gefield, en verzocht dat hy hem behulpzaam wilde zyn om de Grieken tegen te houden, en over te haaien, dat zy eenen Scheepsftryd in de thans bezette Engten wilden waagen, dewyl zyn aanzien en invloed by hen grooter was. aristides prees, op dit bericht, het beleid van themistocles, ging by de overige Bevelhebbers en ScheepsCapiteinen rond en fpoorde hen aan tot het Gevecht. IN iet te min waren 'er nog vele, die aan de zaak twyffelden, wanneer 'er eensklaps eene Tenifche Galey ver- fcheen, (a) ARISTIDES was, Volgens HERODOTUS (VIII, 79) uit iügina overgekomen om den Krygsraad by te woonen. Daar vondt by themistoglbs, riep hem buiten en ontdekte, wat hy op zyne overvaart gezien hadt, zynde naauwlyks den Vyand ontkoomen. (b) In den Text Haat eene tenedische, van het Ei. land  «54 het LEVEN fcheen, komende tot de Grieken overloopen, waarop een zekere panjetius het bevel voerde , en de vaste tyding bracht, dat men ingeflooten was. Des de Grieken hier door vergramd, en tevens zo wel uit fpyt als door de noodzaakelykheid gedwongen, bellooten het gevaar onder de oogen te zien, en de kans te waagen. Met het aanbreeken van den dag begaf zich xerxes naar eene hoogte, om van daar de optocht en ordening der Vloote in oogenfchyn te neemen. Volgens het verhaal van phanodemus (c) nam hy plaats boven land Tencdos. Dan de lezing door ons gevolgd üeunt op het gezag van herodotus, VJ1I, 82. Zie palMeru Exercitt. p. 187. Tenos was een der Cycladi*iche Eilanden in de iEgaeifche Zee geleegen. De naam van pamtius is ook geboekt door herodoot, die hem den Zoon noemt van sosimenes. De Grieken betoonden zo veel dankbaarheid voor deze daad, dat zy den naam der Teniërs mede deden opichryven op den Drievoet te Delphi geplaatst, op weiken alle de naamen der Griekfehe Steden en Staaten, die deel aan deze Overwinning hadden, gegraveerd waren. O) Een beroemd Schryver, van welken een Werk over de Attifche Gefchiedenisfen, en Oucheden in ten minden IX Boeken, wel eer voorhanden was; die ook beneden in het Leven van cimon, en by diokysius halicarn. harpocration, athün.eus, en anderen wordt aangehaald. Z. vossius de Hi/1 Gr III B. p. 184, b.  van THEMISTOCLES. 255 ven op het Heracleum (d), aan die zyde , waar het Eiland dichtst aan Attica raakt, en het Canaal het fmalst is. Maar volgens acestodorus (e) was het aan de Grensfcheiding van Megaris, op de zogenoemde hoornen (ƒ). Hy deed aldaar voor zich zetten een gouden Stoel (g) en nam (d) d. i. den Tempel van hercules. Door het Eiland moet men wederom Salamis verdaan. Voor het overige kan men op deze plaass vergelyken het naauwkeurig Plan van den Slag by Salamis, het welk de Abt barthelemv heeft gevoegd by zyne Voyage du jeune anachars. Alwaar men alles zal aangeweezen vinden. (e) Een Schryver van onzekeren leeftyd; zie vossius bl. 157 , b. (ƒ) Dit waren twee fpitsgetopte Bergen , even daarom de Hoornen genoemd, welke Attica van Megaris fcheidden. Daar dit Gebergte evenwel zo verre van Salamis verwyderd was, is dit verhaal minder waarfchynelyk. Z. chandler R> d. Griek. 47 H. bl. 313. Liever geloove men herodotus (VIII, 90) en ulpianus , den Aantekenaar op demosthenes , dat hy zat op den /Egaleos, een Gebergte van Attica tegen over Salamis. Zie de Aantekk. der Geleerden op herodoot, ter aangeweezene piaatze. (g) By demosthenes contra timocrat. p. 4.66 is het een Stoel met zilvere Pooten, Deze werdt buit gemaakt, en zedert langen tyd daarna op de Burgt te Athene bewaard. 'Er valt niet te twyffelen, wien men hier liefst gelojven moet.  256 het LEVEN nam by zich een groot aantal Schryvers, welker taak het was, alles, wat 'er in den Slag voorviel, op te tekenen. Themistocles, middelerwyl, bezig zynde met het flachten eener plechtige offerhande, op het Admiraalfchip, bracht men hem daar drie Gevangenen, zeer fchoon van aanzien, in kostbaare kleding en rykelyk met goud vcrcierd. De fpraak was, dat het de Zoonen waren van sandauce Qi) 's Konings Suster, en van autarctus. Zo dra hadt de Waarzegger elphrantides deze niet gezien, en tevens opgemerkt , dat 'er op het zelfde oogenblik uit het Offer een groot en zeer helder vuur kwam fchitteren (*'), terwyl nog daar- (h) DezeNaamen worden ook düs verfchillend gelee ■ zen, sandace (dat naby komt aan Candacc , een Oostertche naam voorkomende in de Handelingen der Apostelen) en artayctes, dat ook een Perfifche naam is by herodotus, VII, 78, enz. I'eneden in het leven van aristides, wordt verhaalt, dat de ge. melde Edele Jongelingen door aristides gevangen genomen werden by de overrompeling van het Eiland Pfyttalea, het welk de Perfen bezet hadden. Deze verhaalen loopen eenigermaate uit eikanderen v want dan hadt themistocles hen niet wel kunnen opofferen voor den Slag. (0 Bekend is de Bygeloovigheid der Ouden omtrent diergelyke Tekenen, en het geen verhaalt wordt van servius tullius. Zie de Aantekk. op florus , 1 B, 6 h, bl. 61.  van THEMISTOCLES. 257 daarenboven iemand ter zelfder tyd aan de rechter zyde niesde (k) , of hy vatte themistocles by de hand , en beval hem deze Jongelingen te flachten , en hen allen op te offeren, onder het doen van plechtige gebeden aan bacchus , bygenoemd Omeftes (/) ; zeggende: Dat hier van de behou- de- f£i Reeds by homïrüs vindt men melding, dat uit het niefen gelukkige voorwikkingen werden opgemaakt. Z. Odysf, P. 54 1. Byzonder werdt het voor een goed voorteken gehouden , wanneer het van de rechter zyde kwam. Z. catui.lus, Carm 45. (/) d, i. den raauwvleesch-eeter. Z. hssycii in vote. Van dezen bynaam van bacchus is verder geen belicht voorhanden: nergens wordt hy dus genoemd, dat te verwonderen is , by pausanias. Maar men vindt den bynaam Omadius in Orphicis, Hymno 51, 7. van welken z. gyralous Synt. VIII, p. 280. Ook blykt het van elders , dat 'er nu en dan dusdanige bloedige Offerhanden aan bacchus zyn gedaan; vooral op de Eilanden Chios, Tenedos en Lesbos, waarvan daan dit Epitheton lichtelyk aan hem heeft kunnen worden toegekend. Verder is hier toe betrekkelyk het verhaal van pausahias bl. 726 , het welk door den Fr. Fert. in eene Aantek. op deze plaats, bedoeld, maar niet wel begreepen is; dewyl pausan. duidelyk te kermen geeft, dat 'er ter verzoeninge van bacchus jaar op jaar in Boeotie een Jongeling werdt opgeofferd, tot dat de God (eindelyk tot medelyden bewoogen, of liever, de wraak der Priesters voldaan zyndej eene Geit in de plaats fchikte, en daar van II. deel. R dea  258 het LEVEN denis en de Overwinning der Grieken afhing. — themistocles ftond verfteld (tn) over eene waarzegging zo vreemd en verfchrikkeJyk: maar het Volk, dat altyd in groote gevaaren en moeijelyke omltandigheden veel eer hoopt door ongewoone en tegen de reden aanloopende, dan door redelyke middelen gered te zullen worden (n), ving den naam kreeg van Aïyo/3o}o;, of Geit-eeter. Want zo moet men daar met kuhnius leezen. (m) Het flrekt grootelyks tot eere van themistocles , dat plutarchus hem een afgryzen van zulke Menfchenöffers toekent. Dat dezelve echter niet ongewoon waren, toont onze voorige Aantek. — Van Gevangenen dus opgeofferd heeft men ook een voorbeeld by virgilius, in navolging van homerus, Ma, X. B v. 519. Zomtyds werdt de dood, of het Offer van Vrienden of Nabeflaanden, zo men dacht, gevorderd tot behoud van het Vaderland. Zo ftierf Menoeceus voor Thebe; zo offerde zeker Koning van Edom, door zyne Vyanden tot wanhoop gebracht, zynen Eerstgebooren ten Brandoffer op de Muur, II Koning. III, 27. (») „ plutarchus fchildert hier eigenaartig het beftaan der Menigte. Alles wat buitengewoon, wat tegen allen fchyn van reden is, neemt haar in, voert jjaar weg , en geeft haar het verlooren vertrouwen weder. Daar, in tegendeel het redelyke, het gewoone haare aandacht nimmer wekt, noch haar de hoop wedergeeft; maar haar in dezelfde neêrflachtigheid blyven laat." Fr. Vtrt.  van THEMISTOCLES. 559 ving aan den God met eendrachtige {temmen aan te roepen, voerde de Gevangenen naar het Outer en dwong hem de Offerhande te volbrengen, gelyk het de Wichelaar hadt voorgefchreeven. Dit verhaal komt voor by phanias den Lesbier, een verllandig Wysgeer, en doorkundig in de Gefchiedenisfen. Belangende het aantal der Barbaarfche Schepen, daar van fpreekt /eschvlus , als het wel weetende en daar van ten vollen verzekerd zynde, op deze wyze (oj : „ xerxes ('t is my bewust) hadt by zich duizend kielen ; „ Tweehonderd kielen nog en feven , fnel van vaart. „ Dit is de echte Lysc. " Het Vlootdeel der Atheniënfers beftond uit een getal van honderd en tachtig Schepen: Elk Schip hadt achtien Man op, die van het Dek vochten fj> j, onder welken vier Boog- (0) „ ^schylus kon dus bevestigender wyze fpreeken , dewyl hy zelf by het Gevecht tegenwoordig was. De plaats hier aangehaald, wordt gevonden in zyn Treurfpel de Perfen geheeten, v. 341." Fr. Vert. (p) Dus, behalven de Roeijgasten, welke van het R 2 uit-  2.<5o het LEVEN Boogfchutters waren; maar de overige zwaar gewapende. Het was niet alleen de bekwaamde plaats tot den Zeeflag ,. welke themistocles hadt uitgezien, maar hy nam ook den bekwaamden tyd in acht, en fchikte zyne Galeijen niet eer in flagorde tegen over de Schepen der Perfen, voor dat de gewoone tyd gekomen was, op welken- doorgaands eene frisfche koelte uit Zee opkwam, en de gol» ven in deze Engten in beweeging s hielp. Deze omdandigheid bracht aan de Griekfehe Schepen geen het minde nadeel toe , als die vlakker op het water lagen en platter waren, terwyl die der Barbaaren , wegens derzelver verhevene Achterdevens, en hoog op geboeide Dekken, ook wyl zy door haare zwaarte niet dan langzaam wenden konden, daar door overvallen en geweldig geflingerd werden, zo dat zy de Grieken niet dan zylings naderen konden, en aan dezelven de ongewapende Boorden bloot gaven: welke ook niet in gebreke bleeven met alle geweld op dezelven in te loo- pen uitterst belang in da tegenwoordige tyden waren, om, door de vaart, welke zy aan de Schepen gaven, die der Vyanden in den grond te booreu.  van THEMISTOCLES. 261 pen terwyl zy fteeds het oog op the¬ mistocles hielden, als die best wist, wat 'er gedaan moest worden : ook om dat tegen over hem (V) ariamenes, die over de Vloot van xerxes het bevel voerde, zynde een braaf Man en verre weg de dapperfte en rechtfchaapcnfte van 'sKonings Broeders, van zyn Schip,het welk hy voerde, en dat zeer hoog was, even als van de Muuren eener Stad, een hagelbuy van Pylen en Werpfchichten affchoot. Deze werdt door aminias, den Decelenfer, (0 , en sosicles , den Pediënfer, die op een Schip voeren, toen (q) Men weet, dat de Schepen by ouds met fcherpe Voorfpitfen voorzien waren, des het zeer gevaarlyk was aan den Vyand de flank bloot te geeven. (r) Dus moet deze piaats met het voorige verbonden en opgevat worden. De verkeerde hier gemaakte finfcheiding was oorzaak dat de geleerde ueiske dezelve niet verftond, en eene geheel verkeerde gisfmg opperde. (j) D.ccella. was eene Burgt , of Onderafdeeling (A5/*>?) vau het Attisch Gebied, behoorende tot de Wyk Hippothour.th, Z. stephamus Byz. in V. spon de pagis Att.'pag. 12. P'dias was een andere plaats van Attica, volgens stephanus bl. ) omvallen, vertoonende „ dat het niet meer „ dan Hechts XXXI Steden waren, die deel „ aan den Oorlog gehad hadden ; dat de „ meeste van deeze volltrekt klein cn ge„ ring waren; dat het onrechtmaatig zoude „ zyn de rest van Griekenland uit het Verbond „ te fluiten, en al het gezach in den Raad „ over te laaten aan' twéé, of drie groote „ Steden!" Het was om deze reden, meer dan om iets anders , dat hy de Laceda;moniers tegen zich verbitterde, welke zedert hunnen invloed befleedden om cimon (sj in het fpel te brengen en met eer en aanzien op te hoopen, ten einde eenen Mededinger in het Staatsbeftier tegen themistocles te verwekken. Deze viel zomtyds ook den Bondgenooten van Athene zeer hard, wanneer hy de Eilanden rond zeilde, en dezelve Geld af knevelde. Het was by zulk eene gelegenheid, dat (r) Omtrent de amphictyons zie de Aantekening op het leven van solon, hier boven bl. 39. In dé. zen algemeenen Raad der Grieken werden de Hemmende Leden pylagoren genoemd, om dat de Ver. gaderplaats was by Thermopylae. (f) Cimon , den Zoon y?n Miltiades, die een Weinig jonger was, dan thkmistocles.  van THEMISTOCLES. a«* dat hy, op het Eiland Andros (t) eene fomme gelds vorderende, volgens het verhaal van herodotus , deze aanmerkelyke woorden fprak en hooren moest. Hy zeide , naamelyk , tot de Andriërs: „ dat hy tot hen gekoomen was met zich voeren?? „ de twéé Godinnen, pitho en bia (v)." Zy gaven hem ten antwoord: „ Ook twéé „ machtige Godinnen onder zich te hebben, „ te weeten penia en aporia (x) , door wel„ ke zy belet werden eenig geld' aan hem „ te geeven." Timocreon (y) de Rhodiër , beroemd door de dichtkundige Zangllukken van hem vervaardigd, tast elders de eer van themistocles met groote bitterheid aan, verzekerende , dat hy zich de handen hebbe laaten vullen om uit te werken , dat andere uit hun CO Een Eiland in de TEgseifche Zee, niet ver van Samos. De plaats van herodotus, vervolgens aangehaald, worde gevonden VIII B. 112 h. (?) Overreding, en Gewelddaadigheid. (x) Armoede eh Verlegenheid. (31) Timocreon, van Rhodus geboortig , behoort onder de oude Blyfpeldichters. Hy bloeide omtrent de 75 Olympiade, en leefde nist alleen in vyandfehap mee themistocles, maar ook met simonious melicuj. Z. suidas III D. bl. 475. vossms de Poé'tis Gracis bl. 206, 3. S 5  a8a hetLEVEN hun Ballingfchap te rug werden geroepen, terwyl hy hem, timocreon, offchoon door de banden van Vriendfchap en Gastvryheid aan hem verbonden, zyne hulp onttrokken hadt, en hem, daar toe met geld bekocht, buiten 's Lands laaten zuchren. De eigene woorden zyn deze: „ Het zy Gy pausanias pryzen wilt; het 2y xan- thippus; het zy leotychidas (z) ; „ Ik voor my zing den lof van aristides, en roem hem als den eeniglten uitmuntendflen Man uit het heilig Athene voortgefprooten. „ Want wat themistocles aangaat, deze is, als een Bedrieger, Onderdrukker en Verraader, gehaat van latona («)! Deze heeft zynen Gastvriend t* mocreon, „ Door zilvere plaaten omgekecht, niet willen te rug brengen naar zyn Vaderland Ialjfus (è) l „ Hy (s) Naamen van Spartaanfche Koningen en Veldheeren. (a) latona ftond, onder anderen, over de opvoeding der Jeugd, en begiftigde, (zo men dacht) haare Gunftelingen met de beste ziels- en lichaams-gaven. Die van haar gehaat waren, werden de Slachtoffers van Gebreken en het Ongeluk. (F) „ iSlyfus, of. gelyk andere fchryven, lëlisfus, was eene ftad op Rhodus, een eiland van de Carpathifche zee, welke een zeker deel uitmaakt van de Middellandfche, op de Kust van Afie." Het zyn de woorden van xylander in eene aantek, op deze plaats.  van THEMISTOCLES. 283 „ Hy liet zich drie Talenten zilvers tellen , en voer 'er mede ten verderve. „ Zommigen riep hy, tegens recht, te rug in hun Vaderland; anderen wierp hy 'er uit. Anderen, eindelyk, bracht hy om het leven! Met fchatten opgehoopt hieldt hy op den Isthmus " open Tafel, en maakte zich befpottelyk door zy. ne Gasten te onthaalen op koude vleeschgerech- ten. „ De Genodigde aten, en wenschten den ondergang van themistocles (f)!" Nog veel baldaadiger en openlyker is de Laster, door timocreon uitgefchooten teo-en themistocles, wanneer deze reeds veroordeeld en gebannen was. Hy vervaardigde toen een Lied tegens hem, waar van het begin dus luidt: „ O Zanggodin, doe het Gerucht van dit Lied zich uitbreiden onder de Grit ken, gelyk het betaamt en billyk is." Men verhaalt, dat timocreon gebannen werdt,om dat hy het met de Meden hieldt; en dat themistocles mede zyne Item gaf tot deszelfs veroordeelinge. Daar nu themistocles insgelyks befchuldigd werdt, dat hy de par- (c) Eig. „ dat tfiem. het einde des -aars niet be> reiken mogt! volgens de uitlegging vau Cafaubonus.  £284 het LEVEN partye der Meden was toegedaan, liet hy zich in dezer voege daar over uit: „ Het was dan timocreon niet alleen, die met de Meden een verdrag flcot. „ *Er zyn buiten hem ook andere trouwlooze! Ik ben de eenige Vos niet. „ 'Er zyn meer andere Vosfen. ■" Wanneer, vervolgens, zyne Medeburgers, uit yverzucht, reeds begonnen met vermaak het oor te leenen aan de Lasteringen , welke men tegens hem'voortbracht, werdt hy meermaalen genoodzaakt het Volk te verveelen door de herhaalde vermelding zyner Daaden. En als hy zag, dat men van deze geduurige herhaaling walgde, vroeg hy: Wat is tog de rede,dat Gy moede wordt .5 OO' watmeer een en dezelfde Man U \, aanhoudende diensten doet?" — Verder gaf hy ook aanftoot aan het Volk door het bouwen van den Tempel van diane, aan weifa?) Aan dit zeggen is bezwaarlyk een goede zin te geeven, ten zy men Helle, dat ook hier de particula negandi, of het ontkennend ov zy uitgevallen. Dan zou de zin zyn (welken ook de Heer dacier dus bykans heeft opgegeeven,) „Hoe komt het, dat Gynim„ mer moede wordt van een en denzelfden Man aan. „ houdende dienden te ontvangen? terwyl het U ras „ ver-  van THEMISTOCLES. 285 welke hy den toenaam van aristobule (e) (beste Raadgeeffter) gaf, willende daar mede zeggen, dat hy aan de Athenienfers en overige Grieken den besten raad hadt toegediend. Ook hadt hy dezen Tempel gedicht in de nabyheid van zyn huis, in het kwartier Melite (f), ter piaatze, waar thans de Scherprechters en Dienaars de Lichaamen der geftrafte Misdaadigers heênwerpen , en waar de Klederen en Stroppen der geworgden en ter dood gebrachten weggefmeeten worden. In dezen zelfden Tempel van diana „ verveelt, wanneer dezelve nu en dan vermeld wor„ den!" (f) De Goden en Godinnen werden op onderfcheidene plaatzen onder verfchillende Toenaamen, welke niet zelden van zekere voorvallen en omflandigheden ontleend werden, gediend; waarover men de Syntagmata van gyraldus na kan zien. Voorts verklaart plut. zelf de zaak zeer duidelyk. (ƒ) Dit kwartier behoorde tot de onderafdeelingen van het Attisch Gebied, en was in de Stad zelve geleegen, het geen uit deze plaats duidelyk blykt. Z, verder harpocration in voce, die haar tot de Wyk, of Stam Cecropis brengt, en den scholiast op Arijltphanes in Ranis, 504. • Hier woonde niet alleen themistocles, maar ook phocion, volgeus het verhaal van onzen Schryver in deszelfs Leven. ■■ .... Men verbetere volgens deze Aantekening gedeeltelyk eene voorige op het Leven van solon, bl. 36.  286 het LEVEN na aristobule werdt nog ten onzen tydé bewaard een klein beeld van themistocles, waar uit, niet alleen in betrekking tot zyne Zielsvermogens, maar ook van zyn Gelaat, zyn heldhaftig karakter doorftraalt. De Athenienfers dan, in dezer voegen tegens hem ingenomen, beflooten tot zyne openbaare Uitbanninge (g), waardoor zyn Gezach en Aanzien op eens vernietigd werdt: zynde dit hunne gewoonte omtrent allen, welker macht, naar hun oordeel, te hoog gefteigerd was, en die de maat eener gelykheid , hoedanige in Volksregeeringen behoort plaats te hebben, te buiten gingen. Want de zogenaamde exostracismus was eigentlyk geen ftraf, m: ar eene verzoening en te vredeftelling der Afgunst, welke vermaak fchepte in het vernederen der hoog verhevenen* en die zich van haaren Wrok, door het aandoen dezer fchande, ontlastte. Wanneer hy dus uit Athene gebannen was, en zich te Argos ophielde, gebeurde het voorval (jj) Deze droeg den naam van Oftrachmus ,of Exoftracismus, (welk woord wy beneden in den Text behouden hebben) om dat het Volk zyne Stemmen op Tichelfteentjes fchreef, welke oftraca (oirpuKX) genoemd werden. De uitbanninge zei-ve was voor den tyd van X Jaaren.  van THEMISTOCLES. 28; val met pausanias (ft), en gaf aan zyne vyanden nieuwe aanleiding om hem kwaad te brouwen. Die toen de openbaare befchul» diging van Verraad tegen hem inbracht, was leobotes, de zoon van alcm^eon, uit het kwartier agraule (*')• Zvne Medebefchuldigers waren de Spaftaanen. pausanias zelf hadt den verraaderlyken handel, waar aan hy heimelyk werkte,in het eerst wel voor themistocles, niet tegenftaande hy zyn Vriend was, bedekt gehouden. Maar toen hy zag, dat dezelve zyn Vaderland, en het Aanzien daar in bekleed, moest derven, en daar over zeer gevoelig was, waagde hy het hem uit te noodigen om mede deel te neemen in zyne Raadflagen, toonende hem de Brieven des Konings, terwyl hy hem verbitterde tegen de Grieken, welke hy als boosaartig en on- dank- (h) Den Zoon van cleombrojös, Koning van Sparte, die het bevel voerde in den Veldflag by Plat*», en' daar Mardonius overwon, maar naderhand zo veel glorie door dit fcliendig verraad bezoetelde, en. zyn leven door eene fchandelyke dood eindigde. Z. corjnel. nepos in vita, enz. (0 Dit kwartier behoorde tot de wyk Erechtneis. Z. stephanus byz. in voce. hesych. p. 67. Andere fchryven Jgryle, vim uit corJsini twee Onderafdelingen maakt, bl. 223. van de Fafti Att. DiiT. V.  288 net LEVEN dankbaar affchilderde. Dan themistocles verwierp het aanzoek, en weigerde volftrekt eenig aandeel aan de zaak te neemen: echter bracht hy deze geheime Onderhandeling niet uit. noch gaf aan iemand kennis van het geen 'er gaans was; het zy dan, dat hy verwachtte, dat pausanias zelf 'er van zoude afzien, of ook, dat hy op eene andere wyze fpoedig ontdekt zoude worden, daar hy met geenerlei overleg zich in zulke dwaafe en gevaarlyke onderneemingen hadt ingewikkeld, en te werk ging. Toen pausanias kort hier op ter dood gebracht was, vondt men eenige Brieven en Gefchriften > tot deze zaak betrekkelyk, welke themistocles verdacht maakten Aanftonds verheften de Lacedsemoniers een groot gefchreeuw tegen hem, en zy, die. onder zyne Medeburgers hem nydig waren, be. fchul- (k) Omtrent deze verdenking drukt onze Schryver zich elders (II D. bl. 89. F.) in dezer voegen uit: „ Ook maakte pausanias themistocles, die geheel „ onfchuldig was, dus verdacht van Verraaderye, door „ de gemeenzaame Vriendfchap, welke tusfchen hen „ Hand greep, en door de geftaadige Brieven en I^oo„ den, welke hy aan hem afvaardigde." Men vergelyke voorts het verhaal van thucydides in zyn itte Boek. 135. h. enz.  van THEMISTOCLES, 289 fchuldigden hem in zyn afweezen , terwyl hy zich op het geen men hem te last leide, inzonderheid omtrent de vroegere befchuldigingen, in gefchrift verantwoordde. Want op de Lasteringen, welke zyne Vyanden tegen hem inbrachten, fchreef hy ter zyner verdeediging aan zyne Medeburgers: ,,dat, „ daar hy fteeds gezocht hadt te regeeren, „ cn niet gebooren was, noch genegen om „ te gehoorzaamen, het ongelooflyk fchy„ nen moest, dat hy cn zich zelven, en ,, geheel Griekenland zoude willen onder„ werpen en ten beste geeven aan de Vyan„ den en Barbaaren!" _ Niet te min liet het Volk zich door zyne Befchuldigcrs in zo verre tegen hem innecmen, dat 'er zommige Perfoonen werden uitgezonden, met last, om zich van hem te verzekeren, en hem gevankelyk op te brengen , ten einde geoordeeld en gevonnisd te worden door. den gemeenen Raad der Grieken. Dan hy, te vooren hier van de lucht gekreegen. hebbende , ftak over naar Corcyra (/), aan welke Stad hy voorheen dienst gedaan hadt. Tot Scheidsman naamelyk en Rech- (/) Een Eiland in de Ionifche zee, niet verre va» Epirus, -en thans Corfu geheeten. II. deel. T  zoo het LEVEN Rechter aangefteld in een Gefchil, hetwelk deze Eilanders met de Corinthiërs hadden, deed hy uitfpraak, waar by de Corinthiërs veroordeeld werden tot het betaalen van twintig Talenten, en hun opgelegd, om het Eiland Leticas (m) te gelyk met de Corcyrreers te bezitten, als zynde een Volkplanting van beiden (n). Van daar vluchtte hy naar Epirus (o), en zich hier even min veilig rekenende, door de vervolging der Atheniënfers en Lacedasmoniers , wierp hy zich in de armen eener zorgelyke en twyffelachtige Hoope, zyne toevlucht neemende tot admetus, welke toen Koning was der Mo- (tri) Anders Leucadt'a, insgelyks een Eiland in de Ionifche Zee, thans genoemd S. Maitra. (ri) „ De scholiast op Thucydides [I B. h. 136.] fpreekt van een nog veel gewichtiger' dienst. Want hy zegt, dat na de nederlaag van xerxes de Grieken Corcyrei wilden gaan belegeren, om het te ftraffen, wyl het mede niet getreden was in het Verbond der Grieken tegen de Barbaaren. Maar dat themistocles zulks verhinderde, door op te merken, dat, indien men alle Steden , welke hunne party niet omhelsd hadden, zoude gaan verwoesten, men meer kwaads aan Griekenland berokkenen ioude, dan de Barbaaren zelve hadden gedaan." Fr. Vert, (0) By thucyd. is dit geen eigen naam, maar hy fpreekt van het vaste Land, werwaards themistocles overftak.  van THEMISTOCLES. 291 Molosfen (pj, en die weleer de hulp der Athenienfers in zekere zaak behoevende, en daarom aanhoudende, van themistocles, die toen ten hoogften trap van aanzien en macht in het Gemeene-best geklommen was, met verfmaadinge was afgeweezen. Over welken hoon hy fteeds een wrok tegen hem behieldt; des het zich aan liet zien, dat hy, byaldien hy hem eens in handen krygen mocht, zyne wraaklust koelen zoude. Dan themistocles vreesde in deze zyne ballingfchap veel meer den verfchen haat zyner Medeburgeren , dan den verouderden Koninglyken wrok. Hy befloot derhalven dezen weg in te Haan en 'er zich aan te onderwerpen. Ook ^verootmoedigde hy zich voor admetus op eene byzondere en zeer vreemde manier. Want 's Konings Zoon, welke nog een Kind was , in zyne armen genomen hebbende, wierp hy zich by de Haardftede (jf) neder; zynde dit eene oot- moe- (p) Een Volk van Epirus, tegen over de Golf van Ambracia. (q ) Onder de Schuil- en Vryplaatfen, tot welke men in levensgevaar den toevlucht nam, en by welke men in eene demoedige houding nederzat, behooren ook de Haard/leden, geWoonlyk als heilige plaatzen befchouwd , en aan de Huisgoden toegewyd. '£r i* fa van  a9i hetLEVEN rnoedige affmeeking van beveiliging, welke by de Molosfers voor de dringendlle, en byna de eenigfte gehouden wordt, welke niet mag afgeflagen worden- Zommige, echter, verzekeren, dat de Vrouw des Konings, geheeten phthia , deze wyze van hulpfmeeking themistocles aan de hand gaf, en dat zy het was, die haaren Zoon nevens hem aan de Haardilede deedt nederzitten. Andere beweeren, dat het admetus zelf was, die deze vreemde en tragifche wyze van verootmoediging inrichtte en in het werk hielp {lellen, ten einde hy by 's Mans vervolgers de Godsdienstvrees mocht kunnen voorwenden, als door welke hy gedwongen ware hem niet over te leveren. Het was hier, dat epicrates de Acharnenfer (r) hem zyne Vrouw en Kinderen toefchikte, welke hy heimelyk uit Athene hadt we. ten te krygen: om welke daad hy naderhand van cimon in rechten werdt betrokken en ter dood gebracht, volgens het verhaal van stesimbrotus , die evenwel naderhand, ik weet niet hoe, aan deze Vrouw en van zulk eene toevluchtneeming reeds een voorbeeld by homerus Odysf. VII D. v. 153. (f) Geboortig uit het kwartier Acharna, het welk behoorde tot de Wyk (Eneïs.  van THEMISTOCLES. 293 en Kinderen (s) niet meer denkende, of themistocles zelven daar niet meer aan doende denken, zegt, dat hy overvoer naar Sicilië , en daar van micro den Tyran deszelfs Dogter ten huwelyk vroeg, beloovende, dat hy hem de Grieken zoude onderdaanig maaken, Dat hy vervolgens, wanneer hiero zyn aanzoek affloeg , het anker lichtte en naar Afie vertrok. Dan het is geensfins waarfchynelyk, dat dit op deze wyze gebeurd zy : want theophrastvs verhaalt ons in zyn Boek over de Koninglykt Waardigheid, dat , u anneer hiero zyne Paarden, afgerecht op de Wedloopen, afgezonden hadt naar de Olympifche Spelen, om daar mede naar den prys te dingen, en 'er eene prachtige en kostbaar toegerichte Tent hadt doen opflaan, themistocles in de Vergadering der Grieken het woord voerende, gezegd hadt, dat men de Tent des Dwingelands behoorde om ver te haaien, en de Paarden niet toe te laaten in de renbaan mede (0 Eig. Haat 'er maar: aan deze. reiske, die door overyling meermaalen zeer verkeerde uitleggingen gaf, vulde het aan dingen, en verftond 'er door. hetgeen in het voorige van den Haat van themistocles tegen de Dwingelanden . en van zynen yver voor de Vryheid van Griekenland gezegd was. T 3  294 het LEVEN mede te loopen (f). thucydides bericht , dat hy de andere Zee (V) over zy gevaaren, na dat hy te Pydna (y) was fcheep gegaan, zonder dat iemand der fcheepelingen wist, wie hy ware, tot dat hy, ziende dat het Vaartuig door den feilen wind naar het Eiland Naxos gevoerd werdt , welks Hoofdltad de Athenienfers op dezen tyd juist belegerden, en hier door met vreeze bevangen, zich zelven bekend maakte aan den Schipperen Stuurman, welke hy voorts, eensdeels door goede woorden, anderdeels door bedreigingen, (zeggende, dat hy hen, offchoon zulks onwaar was, by de Athenienfers zoude befchuldigen , dan zy reeds van het eerst begin af aan niet onkundig waren geweest, wie hy was, maar zich met geld hadden laaten bekoopen om hem in te neemen) noodzaakte het Eiland voor by te vaaren en koers naar Afië te zetten. Van (/) Hiero behaalde een en andermaal in de Olympifche Spelen den prys, waar van de Lierzangen vaa pindarus ten bewyze (trekken. («) d, i. de JLgafche, in tegenftelüng van de Ionifche, van welke voorheen gefproken was. (v) Pydna was eene Stad van Macedonië, aan de Thermaïfche Golf geleegen. — Naxus, een der Cycladifche Eilanden :n den Archipel, nu Nacfia.  van THEMISTOCLES. 295 Van zyne Goederen werdt een aanzienelyk gedeelte door zyne Vrienden geborgen en heimelyk naar Afië overgefcheept. Het overige, dat men ontdekte, en in de gemeene fchatkist werdt gebracht , begroot theopompus op eene fom van honderd 3 maar theophrastus op tachtig Talenten; daar de Bezittingen van themistocles, voor dat hy deel aan de Regeering kreeg, geene drie Talenten waardig waren. Na dat hy zich, vervolgens, te icheep naar Cume (V) begeeven hadt, en merkte, dat veele van die geene, welke aan de Zeekant woonden, op hem pasten, ten einde hem in handen te krygen, en wel inzonderheid een zekere ergoteles en pythodorus, (want hy was eene ryke prooye voor hun, dien het onverfchillig is, door welke middelen zy winst bejaagen; daar 'er van 's Konings wege tweehonderd Talenten uitgeloofd waren aan den geenen, die hem leveren kon) nam hy de wyk naar Mgcz (x), eene kleine Stad van /Eolie, zynde daar by niemand anders bekend, dan by nicogenes , die (h>) Eene Stad van /Eolie, in klein Afië, nu nova Foglia geheeten. (x) Dezen naam droegen verfcheidene Steden in verfchillende Gewesten. Z. stephan. byz. T 4  296 het LEVEN die met hem in verbintenis van Gastvryheid ftond, een Man, die onder de /Eoliè'rs het grootst vermogen bezat, en daarenboven by de Grooten aan het Perfifche Hof bekend was. By dezen verfchool hy zich, en vertoefde 'er eenige weinige dagen, tot dat een zekere olbius , zynde de Opziender en Leermeester der Kinderen van nicogenes, over Tafel , wanneer men, ter gelegenheid van zekere Orferhande, Gastmaal hieldt, buiten zich zelven geraakt, en met goddelyke aandrift bezield (y), het volgende in dichtmaat met luider ftemme uitriep: „ Woord, en Raad, en 't Overwinnen — laat het al es aan den Nacht (2). The- (v) Gewoonelyk vindt men, dat die geene, welke Godfpraaken uitten, in eene foort van heilige Raazernye vervielen. (2) Een nieuw bewys voor het geen wy hier boven omtrent den geleerden reiske gezegd hebben, doet zich hier op, daar hy deze Godfpraak van olbius dus verklaart: „ Zie toe , dat niemand u ve ftem hoore; Houd uwe raad/lagen voor alle menfchen bedekt ; Draag zorg, dat men niet te weeten koome, dat Gy de Overwinnaar der Perfen zyt" — Ongelukkige verklaaring ! van welke niets waar is. ' De redenen over tafel thans by deze Familie gehouden, liepen, gelyk men denken raag, hoofdzaakelyk uit op de beveiliging van themistocles , en wat men moest aan- van-  van THEMISTOCLES. 297 Themistocles hierop zynde gaan flaapen, verbeeldde zich in den droom te zien een Draak, welke zich om zyn onderlyf geflingerd hadt, daarna naar zyn hals opkroop, tot hy , zyn aangezicht geraakt hebbende, aanlTonds veranderde in eenen Arend, welke hem in zyne vleugels vatte, hem opnam en eenen verren weg heen voerde, tot dat 'er een gouden Heroutenftaf verfchcen, op welken hy hem vast en veiliglyk deed nederzitten , waar door hy eindelyk van de fchroomelyklte vreeze en ontfteltenis bevryd ■werdt. Hier op dan liet nicogenes hem gaan, na tot zyne veiligheid op reis de volgenvangen, om hem aan de vervolgingen zyner Doodvyanden te omtrekken. Op eens wordt de Huispeedagoog olbius van Goddelyke orakeldrift bezeeten, en verklaart in eene foort van Veriukking : „ da: men de „ uitfpraak aller overweegingen en het befluit aan den ', Nacht moest overlasten: dat, indien men zich fchik" te naar het geen daarin gebeuren zoude, de uit" komst gelukkig Zou zyn ! " vVat gebeurt 'er? themistocles gaat flaapen, en ziet een Gezicht,waar van het bediedfel by het ontwaaken ftraks van elk begreepen wordt, en begeeft zich, ingevolge hier van, naar het Hof van Perfië, om zich in 's Kónings armen te werpen. Daar gekoomen, beroept hy zich zelf op die goddelyk Verfchynfel, het welk hy hadt moeten involgen , en nu veiligheids-halve vermeldt, — gelyk in hét vervolg verhaald wordt. T 5  298 het LEVEN gende list bedacht en in het werk gefield te hebben. De barbaarfche Volkeren, inzonderheid de Perfen, zyn doorgaans met eene wreede en onrustige yverzucht omtrent de Vrouwen bezield. Hier van daan bewaaren zy niet alleen hunne Echtgenooten , maar ook hunne gekochte Slaavinnen en Byzitten fcherpelyk, ten einde geen Vreemde haar te zien kryge. Ook doen zy haar opgeflooten in huis haar leven flyten. Maar zo zy op reis moeten gaan, hebben zy de gewoonte haar te doen ryden op Wagens onder Tenten, die van rondsom beflooten en overdekt zyn. Nadat men dan zulk een Wagen voor themistocles hadt gereed gemaakt, begaf hy zich daarin , en men voerde hem weg, terwyl zyne Geleiders aan die geenen, welke hun ontmoetten en vroegen, zeiden, „ dat zy een Grieksch Meisjen uit Iönie „ aan eenen van de Kamerlingen des Ko„ nings gingen brengen." Thucydides en charon (a) de Lampfa- cener (a) CriARON, geboortig van Lampfacus, eene Stad van Myfië, aan den Heliespon.t, behoort onder de "oudfle Gefchiedfchryvers, en leefde reeds voor herodotus. Hy hadt, onder andere, twéé Boeken gefchreeven over de Zaaken van Perfië, welke hier bedoeld worden. Zie verder van hem suidas in V., en vossius de Hifi. Gr. p, 57 enz.  van THEMISTOCLES. 299 cener vernaaien, dat deze ontmoeting van themistocles aan het Hof van Perfië voorviel na. den dood van xerxes, met deszelfs Zoon (by Ephorus (c) daarentegen, en dinon, en clitarchus, en heraclides, gelyk ook nog meer andere, verzekeren, dat het xerxes zelf was, tot wien hy kwam. Echter fchynt thucvdides hier in beter (d) met (b) d. i. met artaxerxes, bygenaamd Longimanut, of Langhand. (e) Ephorus, geboortig van Cuma, een leerling van isocrates , behoort onder de bekendlte oude Gefchiedfchryvers; doch zyne Schriften (waar van Z. voss. op de a. pi. bl. 66) zyn verlooren gegaan. Veele Ouden hielden'hem voor niet zeer geloofwaardig, en seneca getuigde van hem, „dat hy dikwerf bedroog, of be. droogen werdt" ——— Het tegengeflelde is waar omtrent dinon, die ten tyde van philippus, Koning van Macedonië leefde, en een tydgenoot was van epiio« rus. Van hem was weleer eee Gefchiedverhaal van Perfifche Gebeurtenhfen voorhanden , aan het welk cornelius nepos veel geloof gaf. Z. denzelven in het leven van conon, 5 h. Voss. 1. 1. bl. 004. a. — Clitarchus behoort tot de tyden van alexander den *;uooTEN. Cicero getuigt elders van hem, dat hy de beste Historiefchryver niet geweest zy, en weinig ts betrouwen. (d) „ Plutarchus volgt ook elders, in het leven van alcibiades , dit gevoelen van thucydides , als meer overeenkomftig met eene naauwkeurige Tydrekenkunde. Men zal op de aangeweezen plaats zien, dat  3°° het LEVEN met de Tydrekenkundige Tafels over een te koomen, offchoon hy 'er niet ganfchelyk mede inftemme. — Wat 'er van zy , themistocles thans het gevaar zelf van nahy onder het oog ziende, en onder deszelfs bereik gekoomen , vervoegde zich eersc tot artabanus den Krygsbevelhebber (V), zeggende , „ dat hy een Griek was, die den ., Koning wenschte te fpreeken over zaaken „ van het allergrootst gewicht, en waar aan „ Dezelve zich het meest liet geleegen lig- „ gen." Artabanus gaf hem dit be- fcheid : „ O Vreemdeling, zeide hy , de „ Gewoonten en Zeden der Menfchen zyn „ verfchillende. Het een Volk keurt dit , „ het ander wederom dat voor goed en lof„ felvk. Dan, alle koomen zy hier in over „ een, dat zy het loffelyk keuren, dat men „ de voorouderlyke en vaderlandfche Ge„ woonten in orde waarneeme, en behoude. „ Gylieden, zegt men, hebt het vooral ge„ fteld op de Vryheid, en dat alle Burgers „ eikanderen gelyk zyn. By ons, die veele „ en fchoone Wetten hebben , is dit de „ fchoonlle en voortreffelykfte van allen, dat dat THEMisTociES, by zyn eerst gehoor, de rede richt tot artaxerxes, en niet tot xerxes." Fr. Vert. (e) eig. den chiliarch, d. i. Over ff e ever duizend.  van THEMISTOCLES. 301 „ dat men den Koning eere, en hem, als het Beeld van God, die alles in ftand „ houdt, aanbidde. — Indien gy dan, onze Zeden goedkeurende , den Koning wilt ,', aanbidden , zal het U vryftaan in zyne , tegenwoordigheid toegelaaten te worden, ,, en hem aan te fpreeken : maar indien gy „ van een ftrydig gevoelen zyt, zult gy de „ tusfchenkomlte van anderen nodig hebben „ om met hem te handelen. Want het is, „ volgens oude Perfifche gewoonte , niet , gebruikelyk , dat de Koning aan iemand , gehoor geeve, ten zy hy hem aanbidde!" Themistocles deze redenen gehoord hebbende, antwoordde: „ O artabanus! ook „ ik zelf ben herwaarts gekoomen om des „ Konings roem en macht te vermeerderen! „ ik zelf zal my eenigsfins naar uwe Wet„ ten fchikken (daar het der Godheid, wcl„ ke de grootheid der Perfen thans bcgun„ ftigd, aldus goed dunkt). Ja door myn „ toedoen zal het getal der Aanbidderen „ van den Koning hierna grooter worden, „ dan het tegenswoordig is ! Laat dan dit „ Gebruik my niet verhinderen , hem dat „ geene, wat ik wensch, te zeggen! " — „ En wien der Grieken (hervatte artaba„ nus_) zullen wy zeggen dat herwaarts tot „ ons gekoomen is ? — want uw veriland „ doet  302 het LEVEN „ doet genoegzaam blyken, dat Gy geen „ gemeen Man zyt!" — „ Dit zal, o ar„ tabanus , zeide themistocles , niemand „ eerder te weeten koomen, dan de Koning „ zelf!" Dus wordt dit geval verhaald van phanias ; en eratosthenes (f), in zyne Schriften over den Rykdom, voegt 'er nog by, dat de toegang en aanbeveeling by den Perfifchen Overften aan themistocles wedervoer door toedoen van deszelfs Byzit, zynde eene Eretrifche Vrouwe (g). Na dat hy dan by den Koning was ingeleid, en, de aanbidding verricht hebbende, ftilzwygend ftaan bleef, en de Koning vervolgens aan den Tolk bevel hadt gegeeven, om te vraagen , wie hy was, en de Tolk hem deze vraag gedaan hadt, fprak hy: „ Het is, o Koning! themistocles de Athe„ nienfer die tot U komt, een Balling, van „ de Grieken vervolgd en uitgedreeven! — „ aan welken de Perfen veele Rampen te „ wyten hebben, maar nog veel meer Voor„ deelen, als die het vervolgen heeft belet, wanneer Griekenland in veiligheid was » ge- (ƒ) Zie de Aantek. I. D. bl. 300. (g) d. i. Geboortig van Eretiia, eene Stad van Euboea; 'er was 'er ook eene van dien naam in Thesfaliè'.  van THEMISTOCLES. 303 „ gefield, en men, daar het Vaderland be„ houden was, de handen ruim kreeg om „ ook aan Ulieden eenige gunst te bewy„ zen. Het is derhalven myn Gedrag, het „ welk volmaakt beantwoordt aan de om„ Handigheden, waarin ik my tegenwoordig „ bevind (h), en ik koom tot U, bereid, „ om, na dat Gy jegens my bevredigd zult „ zyn , Uwe Gunst te genieten , en Uwe „ Gramfchap, indien Gy nog op my ver„ ftoord mogt zyn , te verbidden. — Dat „ dan myne Vyanden zelve op Uw bevel „ getuigenis geeven van de weldaaden door „ my aan de Perfiaanen beweezen! — Dat myn rampfpoedige Toefland U de gele„ genheid verfchaffe eer om aan Uwe verhevene Deugd te voldoen, dan Uwe Wraak," lust te verzadigen. Behoudt Gy my, Gy „' zult eenen Man behouden, die U demoe]] dig om hulpe fmeeken kwam. Doet Gy " my omkoomen, Gy zult eenen Man doen omkoomen, die thans een vyand der Grie- „ ken (k) Het is dus, dat wy denken de Griekfehe woorden van plutarchus ('EjUs^ l*iv m Ttx>\» Tr^Vovl» ■raTs 7taf0vir*is o?x,7s £fi) te moeten vertaaien, welke de Heer dacier dus heeft overgezet: „ Je tiai dautres penfées, que celles qui eonviennent a l'état fréfent de ma fortune."  3°4 het LEVEN „ ken geworden is!" Na dat themistocles dit gezegd hadt, vondt hy verder goed zich in zyne Rede van de Goddelyke Aanduidingen (i) te bedienen, en maakte melding van het Nachtgezicht ten huize van nicogenes aan hem verfcheenen, en van de Godfpraak van jumter dodon;eus (F), als door welke hem bevolen was „ zich naar den genen te begeeven , die met den God eenzelfden naam droeg, " waar. uit hy begreepen hadt naar den Koning van Perfië geltierd te worden, aangezien beide in naam en daad Grootmachtige Koningen waren (l) — De Perfiaan deze Redevoering aangehoord hebbende, antwoordde hem daarop niets , offchoon hy 's Mans verftand en Houten moed bewonderde. Maar afzonderlyk by zyne Vrienden roemde hy zich zelven gelukkig, als of hem het grootfte heil wedervaaren was, en, na ge- (t) Hier voor gemeld. Z. bladz. 296, (£) Het Orakel van jupiter te Dodone, in Thesfalië , werdt voor zeer geloofwaardig gehouden , en fchynt uit deze plaats ook by de Perfiaanen in achting te zyn geweest. (/) De Toenaam 'van Groot, of Grootmachtig', werdt aan de voörnaamften onder de" Goden gegeeven, inzonderheid aan jupiter. Ook werdt-de Koning van Perfië by uitrieinentheid de groote Koning genoemd. Zie brisson. de Regno Perfar. init.  van THEMISTOCLES. 305 gewenscht te hebben, dat arimanius (m) zynen vyanden alcyd zulke gedachten geeven mogt, dat zy de uitmuntendfle Mannen uit hun midden verdreeven, offerde hy den Goden eene plechtige offerhande, begaf zich met zyne Gunstelingen aan het drinken , en riep, zich te rust begeeven hebbende, des nachts, midden in den flaap driewerf van blydfchap uit: „ Ik heb themistocles den „ Atheniënfer in myne macht 1" Dan, na dat de Dag was aangebrooken, riep hy zyne Gunstelingen by een en beval dat themistocles zoude worden ingeleid. Deze verwachtte niets goed uit de tekenen, welke hy zag, en de gebaarden dergeenen, welke voor de deuren de wacht hielden. Want zo dra hadden zy zynen naam niet ge. hoord, of zy gaven blyken van hunnen haat en vervloekten hem. Zelf roxanes , de krygsoverfte , wanneer themistocles in het naderen tot den Koning,die op zynenthroon gezeten was, hem voorby ging, tradt toe, en beet hem zuchtende flillekens in het oor: (ter- (tii) De God der Perfen, hier door plutarchus op zyn Grieksch ahimanius, elders arimanes , ook oromasdas geheeten, werdt gehouden voor den oorfprong van het goede; gelyk mithres daarentegen van het kwaade. Zie den zelfden brissonius d. R, P, ii, u. II. deel. V  So6 het LEVEN fterwyl 'er voor het overige een diep ftilzwygen heerschte) „ Listige Griekfehe „ Slang, het goed geluk van den Koning „ heeft U herwaarts gevoerd!" — Toen hy evenwel in 's Konings tegenwoordigheid gekoomen was, en de aanbidding wederom hadt verricht , groette deze hem en fprak hem vriendelyk toe, zeggende, dat hy hem reeds tv/ééhonderd Talenten fchuldig was: wyl dé billykheid vorderde, daar hy zich zelven hadt overgeleverd, dat hy ook den beloofden prys trok, welke den geenen openlyk was toegezegd, die hem overleveren zoude. Boven dit beloofde hy hem nog veel meer, ontnam hem alle vrees, en beval hem over de Griekfehe zaaken vryelyk voor te draagen , wat hy wilde, themistocles antwoordde : „ dat de Rede van den mensch te vergely„ ken zy by geborduurde Tapyten , want „ dat geene, even gelyk deze, wanneer zy „ wordt opengelegd, de beeldenisfen in haa„ re geheele volkoomenheid vertoont, maar „ te zamen getrokken bedekt en vernietigt." Willende daar mede zeggen, dat hy tyd nodig hadt (n). De Koning vermaak fchep- pen- («) De zin van het zeggen van themistocles wordt hier door plut. te recht verklaard, Hy fchikte zich, ge-  van THEMISTOCLES. 307 pende in deze gelykenis, beval hem tyd te neemen. Waar op hy een jaar voor zich begeerde, en hebbende voorts zich op dePerfifche Taal gelegd, orh die te leeren zo verre hy ze van nooden hadt, maakte hy dus door zich zelven toegang tot den Koning te krygen, terwyl men over het algemeen van gedachten was, dat hy met den zelven over de Griekfehe aangelegendheden handelde. Daar 'er echter omtrent dezen tyd aan het Hof, en ten opzichte van de Vrienden en Gunstelingen des Konings veele nieuwigheden en veranderingen voorvielen , verwekte zulks den nyd der Grooten tegen hem, als of hy zich verftout hadt vryelyk van hun te zeggen, wat hem goed dacht. Zeker, de eerbewyzingén, aan andere Vreemdelingen te beurt gevallen , kwamen in geene vergelyking met die, welke men aan themistocles bewees; hy vergezelde den Koning op de jacht; hy werdt tot de Gezelfchappen en Vermaaken ten Hove toegelaaten: zelfs leidde men hem in by de Moeder des Konings, met welke hy vervolgens zeer gemeenzaam werdt, gelyk de Heer dacier zeer wel heeft opgemerkt, hier in naar de wyze der Oosterlingen, gewoon hunne ge, voelens door figuuren en beelden uit te drukken. V 2  io8 het LEVEN werdt. Ook woonde hy het onderwys der magen (o), op 's Konings bevel, aanhoudend by. Het gebeurde ten dezen tyde, dat demaratus (p) de Spartaan, bevel ontvangen hebbende om van den Koning een gefchenk te begeeren, de Kidaris (f) eischte, en dat hy, gelyk de Koningen van Perfie op het Eerepaard verheeven, met groote plechtigheid door de Stad Sardes mogt worden omgevoerd (r). Mitropaustes , een Nabeftaande des Konings, greep hem, op het hoo- ren (o) De MAGt waren de Geleerden en Wysgeeren der Perfen. Zodanige mage^, of ïVyzen uit het Ooiten, waren de zogenoemde drie Koningen. (/>) Demaraius , Zoon van Arifto , Koning van Sparte, in onmin geraakt met cleo.menes, werdt van zyn gezach beroofd, en vluchtte naar Perfie. Ditge> beurde nog by het leven van darius, en werdt hy zo wel door dezen, als deszelfs Opvolger xerxes zeer minnelyk onthaald en behandeld. Zie herodotus in zyn Vide en Vilde Poek. (qj De Kidaris was eene Koninglyke Perfiaanfche Muts. Zie de Aantek. op pollux X B §. 162. en hesych. 11, p. 254. brisson. de Regno Periar. p. 448. opp. min. (r) Dit was de grootfte gunst door de Koningen van Perfie toegeftaan aan hun, welken zy voor het 00; des ganfchen Volks wilden vereeren,en voor hunne Vrienden en Gunftelingen doen kennen, Men verge-  van THEMISTOCLES. 309 ren van dezen eisch, by de hand, en voegde hem toe: „ Die door u begeerde Kidaris heeft geene hersfenen, welke zy be„ dekken kan! Ook Gy zult geen jupiter „ zyn, offchoon gy den blikfem in handen „ krygt!" Wanneer nu de Koning de- maratus uit verbittering om dezen eisch, van zich verftooten hadt, en het zich liet aanzien, dat hy hem nimmermeer vergeeven zoude, fprak themistocles voor hem, en bragt door zyne gebeden de verzoening te wege. Zelfs zegt men, dat de volgende Koningen, onder welker Regeering de zaaken der Perfiaanen en Grieken onderling meer vermengd waren, zo dikwerf zy iemand uit Griekenland aan hunnen dienst trachtten te verbinden, gewoon waren hem te belooven en te fchryven: „ Dat hy ten Hove in „ grooter aanzien zou zyn, dan weleer „ themistocles!" Men voege hier by het eigen zeggen, dat van hem verhaald wordt geuit te zyn, wanneer hy reeds in aanzien zeer verheeven, en van elk ontzien en geëerbiedigd was. Ziende, naamelyk, zyne Ta- gelyke het verhaal aangaande mordechai in het Boek Esther, Vide H. door den Fr. Feit. hier zeer gepast aangehaald. V 3  3io het LEVEN Tafel heerlyk toegerichc zoude hy tot zyne Kinderen gezegd hebben : „ Myne Kinde„ ren ! Wy waren verlooren gegaan, zo wy „ niet verlooren gegaan waren!" Het grooter deel der Gefchicdfchryvercn verzekert , dat 'er drie Steden aan hem gefchonken werden om 'er zyn Brood, zynen Wyn en zyn Visch van daan te hebben, te weeten Magnefia, Lampfacus en Myus (j> Neanthes de (s) Dezelfde Steden worden opgeteld door Nepos in het leven van themistocles h. 10. Magnefia en t/fyus waren gelegen aan de Rivier Meander, in het Landfchap lome. ■— De Heer Dacier heeft opgemerkt, dat het de gewoonte was der Oosterfche Koningen in plaatfe van penfioenen geheele Steden en Landfchappen te fchenken, welke alsdan gehouden waren alles te verzorgen , wat zodanig een begunstigde van nooden hadt. Dat geheel Egypte aldus aan eene der Koninginnen gegeeven werdt voor haare Kledinge. Hy h:ia!t ter ophelderinge aan eene aanmerkelyke plaats te vinden in de We Zamenfpraak van p;ato, Alcibiades genoemd — Hy voegt 'er by „ artaxerxes gaf aan themistocles Magnefia, om 'er zyn brood van te hebben, want deze Stad was gelegen in het vruchtbaarst oord van Afie aan de boorden van den vloed Meander. Thucydidés merkt op, dat themistoclls 'er vyftig Talenten uit trok. Lampfacus was aangeweezen voor den Wyn, want hier hadt mendefchoonfle Wyngaardfen van geheel Afie Mu'/s eindelyk voor het vleesch, waar van deze Stad zeer wel voorzien was. Men vondt daar ook een overvloed van Vi.-ch, door  van THEMISTOCLES. 311 de Cyzicener, en phanias voegen 'er nog twéé andere by, Percote, naamelyk, en Palafcepfis (t) voor Beddegoed en Kleeding. Wanneer hy zich, vervolgens, van wegens eenige zaaken tot Griekenland betrekking hebbende, naar de Zeekusten begeeven hadt, werden hem laagen gelegd door zekeren Perfiaan, met naame epixyes, in wiens handen de Landvoogdye was van OpperPhrygiën, en die de Pifidiërs (y) zedert langen tyd tegen hem had opgemaakt om hem te vermoorden, wanneer hy in de Stad,welke den naam hadt van Leontocephalus (w), zoude gekoomen zyn, en daar zyne rustplaats ge- door de nabylieid van de Zee." — Deze laatje omHandigheid, die algemeen erkend is , doet ons het woord ó'J/oi' in de gewoone betekenis opvatten, en door Visch vertaaien. Hoe wel men gelooven mag, dat de aangeweezene Steden hunne contributie meer in geld, dan in Eetwaaren hebben opgebracht, gelyk blykt uit het even aangehaald bericht van Thucydides omtrent Magnefia. (t) Percote was eene Stad van het Landfchap Troas op de Grenzen van Myfië, in welk laatstgenoemd Gewest de Stad Palajcepfis gelegen was. (y) Pifidie grenst aan Pamphylie, Bithynië, enz. —en draagt heden den naam van Ferfacgcli. (w) d. i. Leeuwenhooft, dus geheeten naar de gedaante des Bergs, waarop de Stad gelegen was. V 4  3i2 het LEVEN genoomen hebben. Men zege dat toen aan themistocles {kapende op den middag in den droom verfcheenen zy de Moeder der Goden (x), welke tot hem zeide: „Othe„ mistocles ! houdt U achterlyk van het „ hoofd der Leeuw.n, op dat gy den Leeuw niet in den muil valt. Voor my, ik be„ geer van U voor dezen dienst tot myne „ Dienstmaagd uwe Dogcer mnesiptoleme." —— Themistocles, onthust door deze verfchyning, verliet, na dat hy zyne gebeden aan de Godin hadt uitgeftort, aanftonds den gewoonen Landweg, floeg eenen anderen in, en zich van de aangeweezene plaats verwyderd hebbende , nam hy zyne rustftede niet, voor dat het reeds nacht geworden was. Middelerwyle was een der Jokbeesten, welke zyne Tent droegen, in de Rivier gevallen, waarom zyne Bedienden de behangzels, die doornat geworden waren, uitfpreidden en ophingen om te droogen. De Pifidiërs kwamen met uitgetoogene zwaarden hier op af, en de Tentbehangzels, welke te droogen hingen, by het licht der Maane niet wel onderfcheidende, meenden zy dat het de Tent van themistocles was, en dat zy hem in dezelve flaapende zouden overvallen. Maar toen (x) De Godinne cybele.  van THEMISTOCLES. 313 toen zy daar by gekoomen, het Linnen oplichtten overvielen hen de geene, die 'er de wacht by hielden, en namen ze gevangen. Daar hy nu zo groot een gevaar op deze wyze gelukkig ontkomen was, en zich over de verfchyning der Godinne ten uiterflen verwonderde, vervaardigde hy in de Stad Magnefia eenen Tempel ter eere van dindymene ft), en wydde daar in tot Priesteresfe zyne Dogter mnesiptoleme. Gekoomen te Sardes, en daar ledigen tyd hebbende, ging hy bezien den opfchik der Tempelen, en de menigte der gewyde en ten gefchenk gegeevene dingen , onder welke hy in den Tempel van de Moeder der Goden aantrof de zogenoemde Watcrdraagfier (s), zynde het Beeld eener Maagd van koper, ter grootte van twéé ellen, het welk hy (j) „ Dit is een bynaam van Cybele, ontleend van den Berg Dindymus, gelegen by Pesfinüs, eene Stad van Galatië." Fr. Vert. (3) Of de Hydrophoros, indien men het eigen woord wil behouden. „ Deze plaats van plutarchus mag misfehien dienen ter verbetering van den tekst van plinius, XXXIV B. 8 h. alwaar onder de Standbeelden van Brons, welke xerxes uit Griekenland hadt weggevoerd, en welke alexander de Groote naderhand aan de Athenienfers terug zondt, een gevonden wordt «enaamd (Enophores. Ik twyffel niet, of men moet m y j daar  3H het LEVEN hy zelf, toen hy nog te Athene was, en het opzicht over de Wateren hadt, zommigcn, die daar mede bedrog pleegden, en het Water afleidden, betrapt hebbende, vervaardigd en geofferd hadt uit de ingezamelde Boeten. Waarop hy, het zy dan dat het hem eenigszins griefde, dat dit Gefchenk door hem geofferd, in vyandlyke magt was; of dat hy aan de Atheniënfers wilde toonen zyn groot aanzien en vermoogen in de zaaken des Konings, den Landvoogd van Lydie ging fpreeken, begeerende, dat dit Maagdenbeeld door hem naar Athene mogt gezonden worden. Dan de Barbaar nam zulks zeer euvel, en dreigde, dat hy het aan den Koning zoude overfchryven; waarom themistocles met vrees bevangen, de wyk nam in het Verblyf der Vrouwen («j, waar hy de Vriendfchap der Byzitten van den Landvoogd door gefcbenken wist te winnen, en dus ook middel vondt om deszelfs gramfchap te leenigen : terwyl hy zelf ook uit dit geval leerde zich voor het vervolg voorzichtiger te gedraagen, daar hy alle reden hadt om daar leezen Hydrophoros, want waarfchynelyk is het hetzelfde Standbeeld." Fr. Vert. (a) Men ziet, dat de Oosterfche zeden door alle tyden ten dezen opzichte dezelfde waren.  van THEMISTOCLES. 315 om thands ook de Afgunst der Barbaaren tc vreezen. Hy zworf zedert niet om door Afie, zo als tiieopompus bericht, maar woonde in Magnefia, en fleer, daar ongelloordeen zeer langen tyd in het gebruik der groote Gefchenken aan hem gegeeven , en het genot van een aanzien evenredig aan dat van de voornaamftc Periïaanfche Grooten; terwyl de Koning weinig aandacht doeg op de zaaken van Griekenland van wege de bezigheden, die de gebcurtenisfen in de hoogere dce}en van Afië hem verfchaftcn. Maar toen hy zag,dat/Egypte,door toedoen der Atheniënfers was afgevallen ; dat de Griekfehe Oor. logfehepen tot aan Cyprus en Cilicic opzeilden en zich wyd en zyd vertoonden; dat eindelyk cimon zich meester van de Zee begon te maaken, vondt hy zich door dit alles genoodzaakt den Grieken tegen te werken , ten einde tc beletten, dat zy verder in krachten toenamen en zich tegen hem verfterkten. Reeds werden de Legermachten in beweging gebracht , de Bevelhebbers herwaarts en derwaarts afgezonden, en 'er kwamen Booden af naar Magnefia, welke aan themistocles het bevel des Konings overbrachten, om thans aan de Griekfehe zaaken de hand te Haan, en zyne beloften geftand te doen. Deze, die noch in onverzoe- ne-  316 het LEVEN nelyken haat tegen zyne Medeburgers was ontftooken, noch opgeblaazen door de eer van hen Bevelhebberfchap, het welk men aan hem opdroeg, of de macht, waarmede men gereed was hem tot het voeren van den Oorlog te voorzien; die, fchynt wel, ook oordeelde, dat de zaak niet wel uit te voeren was: inzonderheid om dat Griekenland buiten dat voor tegenwoordig van groote Krygsbevelhebbers was voorzien, en cimon uitermaaten gelukkig Haagde in het beleid der Griekfehe zaaken; — die boven al hier van werdt afgefchrikt door de bewustheid van den roem zyner eigene uitgevoerde Daaden, en alöm bekende Zegetekenen; — achtte het best een gevoegelyk en hem pasfend einde aan zyn leven te maaken (b). Hy offerde der- „Dii is iet, dat ons niet verzekerd wordt door Tin cYDiDES, een' tydgenoot van themistocles. Hy zegt alle n , ,, dat themistocles aan eene ziekte kwam te fterven. Dat 'er waren, die wilden, dat hy zichzelven met vergif ombracht, om dat hy wanhoopte de beloften aan den Koning gedaan te vervullen''' ———- Dit verhaal, hoe onzeker ook, verkoos plut. liefst te volgen, ten einde zvne Historie zo veel te meer naar het Treurfpel te doen gelyken. Het is hoogst waarfchynelyk . dat tiiem. aan eene aiekte overleedt, en dat de tydsomflandigheid, waarin zulks gebeurde, aanleiding gaf tot dit gerucht, dat by ver-  van THEMISTOCLE S. 317 derhalven eene plechtige Offerhande aan de Goden, riep zyne Vrienden by een, en dronk, na dezelve omhelsd en affcheid van hun ge. nomen te hebben , (volgens het geen de meeste Schryvers vernaaien) het Stierenbloed Cc); of, zo zommige zeggen, een fterk en doodelyk vergif, het welk ftraks een einde van zyn leven maakte te Magnefia, na dat hy yyf en feventig jaaren hadt geleefd, en het meeste deel daar van in Staats-enKrygs- be« vergif zou ingenomen hebben om zich uit de vertegenheid te redden: want eene ontknooping; welke zo juist van pas komt, fchynt aan de menigte n.mmer toe TT^fiXVtaïSr geflacht hadt, ontving hv deszelfs bloed in eene drinkfchaal , en dronk het zo warm het was: iets het geen doodelyk is, aangezien het zelve oogenblikkelyk ftolt. plihios XI B. 38 h. Taurorum fanguis celerrime coit atque durescit. Ideo peflifer potu maxime." Fr. Vert. Men kan by het verhaal van plut. vergelyiten dat van thücydides bl. 90» en de Aantekening vmDuker No. 87. Valerius maximus V B. 6 h. On- dertusfehen is dit geheel verhaal omtrent den dood van themistocles door het drinken van Stierenbloed misfchien ontdaan uit het verkeerd begrypen van eene plaats van sophocles , in welke men vSfA* return moet leezen, en verdaan een' dronk water uit de Kivier Taurus, by Troezene. Zie Brunck. ad fragm. Sophocl. p. 590, en den Scholiast op Arilrophan. Equites v. Ö4.  3i8 het LEVEN bewind gefleeten. Men zegt, dat de Koning, na dat hy de oorzaak en wyze van 's Mans dood vernoomen hadt, zich over denzelven nog des te meer verwonderde, en zyne Vrienden en Huisgenooten by aanhoudendheid goedgunstig bleef behandelen. De Kinderen, welke themistocles achterliet, waren de volgende. By zyne eerfte Vrouw archippe, eene Dogter van lysander , die een Attisch Burger was uit het kwartier Alopecè (cl) teelde hy neocles, diocles, archeptolis, polyeuctus en cleophantus , van welken laatften ook plato de Wysgeer gewag maakt (e), als van een uitmuntenden Paardberyder, maar die voor het overige nergens toe deugde. Van de oudere Zoonen ftierf neocles , nog een kind zynde, door het byten van een Paard. Diocles werdt door zynen Grootvader lysander tot Zoon aangenomen. Dogters hadt hy 'er nog meer; van welke mnesiptoleme, gebooren uit een tweede Huwelyk , trouwde aan haaren halfbroeder archeptolis, welke een (4) Het kwartier ALOPEci behoorde tot de Wyk of Afdeeling Antiochis. (e) Zie plato in dialogo Menone. p. 22. A. edit. Ficini,  van THEMISTOCLES. 319 eene andere moeder had gehad; italia huwde aan pantides den Chiër; sybaris aan nicomedes den Atheniënfer; nicomache door haare Broeders, na dafde Vader reeds overleeden was, uitgehuwelykc werdc aan phrasicles, den Broeders Zoon van themistocles , welke te fcheep naar Magnefia gekoomen was. De jongde van alle Kinderen door hem opgevoed heette asia. Zyne prachtige Grafitede wordt nog by de Burgers van Magnefia op de groote Markt der Stad gevonden. Omtrent zyn overfchot mag men zelf geen geloof liaan aan andocides (ƒ), die in eene Redevoering gericht tot zyne Vrienden zegt, dat de Atheniënfers zich heimelyk van zyne Beenderen meester maakten, en dezelve verftrooiden. Hy begaat toch eene opzettelyke onwaarheid met oogmerk om de VoorlTanders der Heerfchappye van weinigen op te ruiën tegen het Volk. Men voege hier by phylarchus (g), die in de Historie, fchier even- (ƒ_) M. dacier noemt dezen andocides eenen onbekender. Schryver, dan wy mogen niet twyffelen, of hier worde bedoeld de Redenaar andocides, aangaande welken men naar kan zien de oordeelkundige Berichten omtrent de Attifche Redenaaren van Ruhnkenius bl. XLVlt. (g) ,, Deze Historiefchryver leefde ten tyde van PTOLEMffius euergetes. Hy vervaardigde een Stuk over de  320 het LEVEN eveneens als in het Treurfpel , hst werktuigelyk kunstige invoerende, en ik weet niet welken neocles en demopolis , gewaande Zoonen van themistocles, te hulp roepende, een' zekeren ftryd van belangen en aandoenelykheid aan den gang wil helpen; welk alles ook door den geringlten Lezer onderkend kan worden verdicht te zyn. Diodorus , eindelyk, de Aardryksbefchryver verhaalt in zyne Schriften over de Graffieden, (meer echter met het voorkoomen van iemand die gist, dan die het zeker weet) dat aan het Strand nevens de Pirséfche Haven, ter zyde van het Voorgebergte gelegen by de Burgt Alimus (h), het Land in de de uitgevondene Dingen. Zyne Gefchiedenis liep van den Veldtocht van Pyrrhus in Peloponnefus, tot aan den dood van Cleomenes den Koning van Laceda;raon." — Zyne Geboorteplaats is onzeker. Zie verder van hem suidas in Voce. en voss. de Historici Grteeis p. 89, 90. — En omtrent diodorus, den Aardryksbebefchryver, ons Ifte Deel bl. 160. (h) „ De gemsene lezing heeft hier /Meimus: dan zulk eene plaats was 'er niet in het Land van Attica. Meorsius verbeterde daarom te recht Alimus. Want by de Piraséfche Haven hadt men ten oosten eene Burgt, genaamd Alimus , in de Wyk Leontis , van welke zo wel by paüsanias, als stephanus byza.yt, gewag wordt gemaakt." Fr. Fert.  van THEMISTOCLES. 321 de gedaante als het ware van eenen elleboog in zee uitfteekt: dat wanneer men om denzelven aan de binnenzyde heen zeilt , ter piaatze waar de Zee doorgaans vlak is, zich eene breede rotsachtige Droogte opdoet; en dat de daar op zich verheffende Hoogte, in de gedaante eenes Altaars, het Graf is van themistocles. Hy gist verder, dat voor dit gevoelen een bewys ligge in de dichtregels van plato den Blyfpeldichter (i)x N Ook zelf uw Grafzuil, hier gevoeglyk opgericht, „ Zal 't Scheepsvolk als om ftryd van allen kant vereeren. „ Zy ziet het wen 't vertrekt; zy ziet het thuiswaarts keeren, „ En ftrydt men hier op Zee, 't gefchiedt in haar gezicht (£)." Voor de Nakomelingfchap van themistocles werden 'er, zelf tot op onze tyden, te Ma- 0') Plato de Blyfpeldichter leefde, volgens vossius de Poetis Gr. bl. 206. 207, omtrent de 8ifte Olympiade: maar volgens fabricius, Bibl. Gr. vol. i.p.784. omtrent de 03fte. Suidas bericht, dat hy XXVIII Tooneelftukken naliet. (*) „ Thucycides fchryft, dat de Beenderen van themistocles door deszelfs Nabeftaandan werden weggevoerd van Magnefia, gelyk hy gewild hadt, en heimelyk begraven in Attica, Want het was niet geoor- II. deel. X loofd  3aa het LEVEN van THEMISTOCLES. Magnefia zekere Eerbewyzingen voorbehou-r den, hoedanige nog voor zich genoot themistocles de Athenienfer, met welken wy gemeenzaamen omgang gehad en vriendfchap gemaakt hebben, wanneer wy te zamen van den Wysgeer ammonius (7) onderweezen werden. loofd aldaar in het openbaar te begraven een man,die befchuldigd was zyn Vaderland te hebben verraaden. Ook bedaarde de haat der Atheniënferen tegen hei» niet zo fchielyk. Pausanias , daartegen, begun- fligt crooteiyks het verhaal van biodorus, den Aardryksbefchryver, wanneer hy verzekert, dat de Athenienfers berouw toonden over de behandeling themistocles aangedaan: dat zyn overfchot van Magnefia door zyne Bloedverwanten werdt overgebracht: dat zyne Kinderen wederkeerden naar Athene, en in het Parthenon eene Schilderye wydden en ophingen, welke deze gebeurtenis verbeeldde, en waar in men themistocles naar het leven zag afgebeeld; dat,eindelyk, deszelfs Graf nog ten zynen tyde was dicht by de Pir;eéfche Haven." Fr. Vert. (/) Zie het levtn van plutarchus, geplaatst voer het Me Deel.  C A M I L L U S.   HET LEVEN VAN CAMILLÜS Onder de menigvuldige en ongemeene dingen, welke van furius camillus verhaald worden, fchynt dit wel het zonderlinglue en vreemdfte te zyn, dat hy, die als Legerhoofd zo veele en zo aanzienlyke overwinningen behaald heeft; die vyfmaal tot Dictator is verkooren, vier zegepraalen heeft gevierd, en met den toenaam van Tweedea Stigter van Rome verëerd is, niet eenmaal Conful is geweest. De reden hiervan moet in de toenmaalige Staatsgelteldheid gezocht worden. Het Volk naamelyk , destyds met X 3 den  5fi0* bet LEVEN den Raad verfchil hebbende, wilde geene Confuls aangefteld hebben, maar ftelde het hooge bewind in handen van Krygsbevelhebbers (m), die wel geen minder magt en gezach hadden dan de Confuls, doch wier bewind, omdat zy meer in getal waren, minder aanftootelyk was: want daar het beftuur van weinigen ondraaglyk was, gaf het eenige verligting het zelve in handen van zes, in plaats van twee menfchen te zien. Schoon nu in dien tyd, wanneer de roem van caMilltjs oorlogsdaaden in den volften bloei ftond, tusfchen beiden meer dan eens Volksvergaderingen, ter verkiezing van Confuls, ge- (m) Tribuni militum dnfulari poteftate. Daar in den beginne de-ConfuIs alleen uit de Patriciën verkooren wierden, begeerde het Volk eindelyk, dat ook de 'Burgerfland in die eer zou deelen. Doch hier toe waren de Patriciën niet te beweegen, waaruit geweldige onlusten gebooren wierden, welke, in 't jaar 309 na het bouwen van de Stad, in diervoegen geftild werden, dat men, in plaats van Confuls, voor dat jaar Krygs-Tribunen aanftelde,die dezelfde magt alsdeCon* fuls hadden. Doch in plaats van twee verkoor men zes: te weeten, drie uit de Patriciën, en drie uit den Burgerftand. Sedert werden 'er dan eens Confuls, dan weder Tribunen aangefteld, na dat de Volks-party of die van den Adel boven dreef. Dit heeft geduurd tot op het 387, toen het Volk zyne begeerte om eea Conful uit hun lichaam te hebben verkreeg,  van CAMILLUS. 327 gehouden wierden, wilde hy echter geen Conful zyn tegen den zin des Volks. Voor het overige heeft hy in die aanzienlyke en menigvuldige eerambten, welken hy bekleed heeft, zich zo gedraagen, dat hy de hoogfte magt, ook wanneer hy alleen dezelve bezat, gemeen maakte, doch in zynen roem nooit iemand zyner ambtgenooten zag deelen: het eerfte was een gevolg van zyne zedigheid , waardoor hy in zyn beftuur den nyd ontging; het laatfte van zyne voorzigtigheid, waarin hy buiten tegenfpraak allen overtrof. Daar het geflagt der furiussen f>) toenmaals nog in geen merkelyk aanzien was, verworf hy zich het eerst eenen meer dan gemeenen roem, in den hevigen flag tegen de Aequen en Volfcen, welke hy onder het bevel van den Diciator postumius tubertus bywoonde. Want met zyn paard buiten het gelid vooruit gereeden, en met een werp1'pies in de dye gewond zynde, liet hy daarom («) Furuus was de Geflachtnaam. Camillus was een toenaam, dien men gaf aan kinderen van goeden huize, welke eenigen tyd in den eenen of andeten Tempel dienst deeden, en camillus was de eerfte , welke dien toenaam bleef behouden. Fr, Vert, X 4  328 het LEVEN om niet af, maar den fchicht uit de wonde getrokken hebbende, viel hy op de dapperften der Vyanden aan, en het gelukte hem dezelven op de vlugt te dryven. Deze daad loonde hem, onder andere eerbewyzingen, met het ambt van Cenfor, dat in dien tyd een zeer aanzienlyk eerambt was (o), In (o) Het ambt der Cenforen, fchoon die eigenlyk hunnen naam hadden van het opfchryven der perfonen en goederen, 't welk oudtyds om de vyf jaaren met groote plegügheid gefchiedde, was zekerlyk, ten tyde van het vrye Gemeenebest , een der aanzienlykfte eerambten in den Staat. Want het voornaamfte en gewigtigtte gedeelte van hunne bediening belfond in het opzicht over de Zeden, 't welk hun vryheid gaf om ten allan tyde in ieders huis te gaan, en naar elks zedelyk gedrag, zo in het huislyke, als in het burgerlyke onderzoek te doen, tevens met de magt, om den genen, wiens gedrag geen' proef kon houden, met vermindering van aanzien in den Staat te flraffen; Raadsheeren uit den Raad te zetten, Ridders hunnen Ridderlyken rang af te neemen, en die van den fiurgerrtand van een hooger tot een laager klasfe te vernederen. Schoon het nu niet zeker is, welke jaaren 'er volgens de Lex AnnalU vereischt wierden, om het Cenfors-ambt te kunnen bekleeden, weet men echter, dat hetzelve gemeenlyk aan zulken, die reeds Confuls geweest waren, waartoe de ouderdom van 43 jaaren vereischt wierd, is opgedraagen, en dus kan het niet wel zyn, dat camillus , die thans een jongeling van 15 of 16 jaaren was, toea reeds tot Cenfor is aangefteld:  van CAMILLUS. 3=9 In deze waardigheid heeft hy twee aan« merkelyke zaaken uitgevoerd , waarvan de eene by uitftek pryswaardig is, hierin beftaande, dar hy de ongehuwde mannen, deels door redenen, deels door het opleggen van boeten, wist te beweegen, om de Weduwen, wier getal door de voorgaande oorlogen zeer was toegenomen, te trouwen; de andere , waartoe de omftandigheden hem noodzaakten, was, dat hy de Weezen, die tot hiertoe vry van alle lasten geweest waren, op fchatting ftelde (p): dit laatfte was een gevolg van de aanhoudende oorlogen, welke niet zonder zwaare onkosten konden gevoerd worden. Vooral drong hiertoe het beleg van de Stad der Vejers, door anderen Verteld: ook weet men van elders, dat hy eerst negen en wintig jaaren hater , zynde het jaar 353 na het bouwen van de Stad, Cenfor geweest i3. Dus moet men of Hellen, dat piutakchus zich hierin vergist heeft, of men moet, met den Franfchen Vertaaler, de woorden in dien zin opvatten, dat deze daad den grond van zyne namaals gevolgde bevordering tot het Cenfors-ambt is geweest; 't welk echter, naar ons inzien, bezwaarlyk uit des Schryvers woorden is op te maaken. (ƒ) Het behoorde mede tot het ambt der Cenfors de ongehuwden tot trouwen aan te moedigen, en den onwillig en zekere boete op te leggen. Ook was hun de zorg over 's Lands Inkomften aanbevoolen. *5  33o het LEVEN Venetiaanen genoemd. Deze was de voornaamfte ftad van Etrurië, die in voorraad van wapenen, en in getal van manfchap Rome evenaarde. Moedig op haaren rykdom, weelde en pracht, had zy reeds in veele en roemrugtige veldflagen met de Romeinen om den roem en het oppergebied geftreeden; maar toenmaals door zvvaare gevegten veel geleeden hebbende, zag zy van die eerzucht af, en de inwooners, na hunne ftad met hooge en fterke muuren omgeven, en den noodigen voorraad van oorlogs- en mondbehoeften daar binnen gebragt te hebben, verduurden thans moedig eene belegering, welke van langen duur was, en den belegeraars zeer werkfaam en moeilyk viel. Want dezen gewoon maar eenen korten tyd des zomers in het veld te zyn, en den winter te huis door te brengen, werden nu voor het eerst door hunnen Bevelhebber genoodzaakt fterkten te bouwen, hunne legerplaats te verfchanfen, en dus op 's Vyands bodem den winter zo wel als den zomer door te brengen. Toen deze belegering dus reeds byna zeven jaaren had geduurd, begon het Volk zich over zyne Bevelhebbers tebeklaagen, en hun te last te leggen, dat zy de belegering met geen' genoegfaamen yver voortzetteden. Deze werden eindelyk afgezet,  van CAMILLUS. 331 zet, en anderen verkooren om dien oorlog te vervolgen. Onder de laatften was camillus , die toen voor de tweedemaal tot Krygsoverlten werd aangefteld. Hy was destyds by het beleg niet tegenwoordig, want het lot had hem beftemd, om den oorlog te voeren tegen de Falifcen en Capenaten (q), welke Volken gebruik maakende van de gelegenheid, dat de Romeinen elders de handen vol hadden , derzelver Land deerlyk verwoest hadden. Deze werden door camillus beteugeld, die hen, na eene meenigte gedood te hebben, noodzaakte zich binnen hunne muuren op te fluiten. In het hevigfte van den oorlog gebeurde aan het Albaanfche Meir iets zo vreemd , als eenig verfchynfel , waar van men ooit gehoord heeft, en 't welk, daar het uit geene natuurlyke oorzaak te verklaaren was , geen' geringen fchrik verwekte. De zomer was ten einde geloopen, en de herfst begon, zonder dat men zwaare regens, of onftuimige zuidewinden had gehad. De meiren, rivieren en bronnen, waarvan Italië rykelyk voorzien is, droogden of geheel uit, of (?) Camillus 'was eigenlyk tegen de Capenaten gezonden , valerius potitus , een zyner amb;genoo:en, eegen de Falifcen. Zie livius V. 15-  332 het LEVEN of bleeven ter naauwernood aan 't vlieten. Alle de overige rivieren waren volgens gewoonte door den zomer zeer laag. Maar het meir van alba (r), dat noch van elders zynen oorfprong heefc, noch zich ergens ontlast, omringd van vrnchtbaare bergen, begon, zonder dat men daar van eenige andere oorzaak, dan den wil des Hemels, kon uitdenken, oogenfchynlyk te zwellen, en zich boven de omliggende heuvelen en bergtoppen, zonder eenige andere onfluimigheid of fterke beweeging, te verheffen. Dit was in 't eerst Hechts een voorwerp van verwondering voor de fchaapherders en osfenhoeders; maar toen de borstweering, die als een dam de omliggende velden tegen den vloed befchutte, door de meenigte en het geweld des waters was doorgebrooken, en een geweldige ftroom dwars door bouwlanden en boomgaarden zeewaards werd gedreeven, baarde dit niet alleen ontfteldheid by de Romeinen, maar ook by alle de overige Inwooners van Italië, die zulks voor een voorteeken van eenige gewigtige gebeurenis aanzagen. Veel werd hier van in het Leger by Veji gefprooken, zodat ook den belegerden dit won- f» Thans het Meir Castel.GandoIfe geheeten. Fr, Vert,  van CAMILLUS. 333 wonder van het Albaanfche meir ter ooren kwam. En gelyk men in eene langduurige belegering gemeenlyk over en weêr met elkander fpreekt en kennis maakt, zo gebeurde het, dat een van de Romeinen in kennis raakte, en dikwyls fprak met eenen der Vyanden, die veel van oude dingen wist, en boven anderen uitmuntte in de kunst van waarzeggen (s). Als nu de Romein zag, dat de ander , op het hooren van de overltrooming des Meirs, zeer verheugd was,en daar uit aanleiding nam om met het beleg te fpotten (O, zeide hy, dat dit niet het eeniglte vreemde verfchynfel was in dien tyd, maar dat meer andere en nog geduchter teekenen den Romeinen waren voorgekomen, welken hy hem gaarne wilde mededeelen, of het ware, dat hy, in den algemeenen ramp van zyn Vaderland, eenig middel tot redding voor zich zelven mogt vinden. De ander dit gereedlyk aanneemende, en zich yverig met hem in gefprek begeevende, als of (s) Toskaanen was het eigenlyke Vaderland der Wichelary en Waarzeg-kunst, van waar de Romeinen het meeste gehaald hebben. (O Men vergelyke hier mede het verhaal van livius B. V. h. 15. 't welk over het geheel natuurlyker is.  334 het LEVEN of hy gewigtige geheimen zoude hooren , waren zy al praatende vry ver buiten de Stad geraakt, toen de Romein zynen medgezel aangreep, en, fterker zynde dan de ander , hem opnam , terwyl intusfchen meer anderen uit het leger kwamen toeloopen, met welker hulp de Toskaan overweldigd zynde by den Hoofdman van 't leger gebragt werd. Zich dus in 't naauw, en eenen onvermydelyken dood voor oogen ziende, openbaarde hy het geheime noodlot van zyn Stad, dat naamelyk dezelve niet kon ingenomen worden, voor dat de Vyand den loop van het Albaanfche Meir zou weeten te veranderen , en van de zee af te leiden. De Raad, hiervan bericht bekomen hebbende, hefloot na lang overleg, dat men Afgevaardigden naar Delphi moest zenden, om het Orakel vaa apollo raad te vraagen. Hiertoe werden verkooren : de aanzienlykfte en grootfte mannen van Rome, liciniüs cossus, valerius potitus en fabius ambustus ; welke,. een voorfpoedige reis gehad hebbende, onder andere antwoorden van apollo , welke inhielden , dat, by het vieren der Latynfche Feesten, zekere plegtigheden waren verwaarloosd (u)v by- (u) Deze Feesten, ingefleld door tarquinius den Trollenen, werden gevierd door alle de Volkeren van La-  van CAMILLUS. 335 byzonder ook dit medebragten, dat het water des Albaanfchen Meirs van de zee afgeleid, en in zyn oud bed terug gebragt moest worden; of, zo dit niet kon gefchieden, dat men dan door flooten en kanaalen hetzelve door de velden moest leiden, en dood laaten loopen. Op het ontvangen van dit antwoord, fielden de Priesters de noodige orde op de Godsdienstplegtigheden, en het Volk toog te werk, om het water af te leiden. In het tiende jaar van dezen oorlog,dankte de Raad alle de andere O verheids-perfoonenaf,en verkoor camillus tot Dictator, die Cornehus scipio tot Overften der Ruiterybe- noem- Latium, welke zich "naar den Berg Alba begaven, ieder met het aandeel, dat zy moesten opbrengen. De Romeinen zaten voor by de offerhande: men offerde eenen Stier aan Jupiter Latialh, welke door die Volkeren in gemeenfchap werd gegeven. By aldien een van allen zyn deel niet had gehad van den geofferden Stier, of 'er de geringde omftandigheid was overgeslagen, was de geheele offerhande vergeefsch, en moest van nieuws hervat worden. Deze Feesten werden van zo veel belang gerekend, dat de Confuls op geenen togt konden uitgaan, voor dat zy dezelve gevierd hadden. Zy duurden in den beginne maareenen dsg: vervolgens kwam 'er een tweede, naderhand een derde by, en eindelyk werden het Feesten van vier dagen.  336 n et LEVEN noemde (y), en te gelyk eene gelofte aan de Goden deed, dat, byaldien zy hem dezen oorlog met roem deeden eindigen, hy de groote fpelen zoude vieren, en eenen nieuwen Tempel bouwen voor die Godinne, welke de Romeinen Moeder matuta noemen. Deze moet dezelfde zyn met letjcothea, ten minften voor zo verre men uit de (v) Een Diétator werd meesttyds in hoogen nood aangefteld, wanneer men oordeelde, dat de veteeniging van alle magt in eenen enkelen perfoon vereischt wierd om het Vaderland te behouden Zyne magt was meer dan Koninglyk, als zynde in 't geheel aan geene wet. ten gebonden: ook viel 'er van zyne uitfpraaken geen beroep op het Volk, Zodra hy was aangefteld, gingen alle andere Overheids-perfoonen af, uitgezonderd de Tribunen of Gemeenslieden. Vierentwintig Bondelbylen werden voor hem heen gedraagen, daar men eenen Conful niet meer dan twaalf gaf. Op dat echter eene zo onbepaalde magt niet misbruikt mogt worden, nam dezelve na verloop van zes maanden eenein. de, offchoon ook het werk, waar toe de Dictator eigenlyk was aangefteld,nog niet volvoerd ware. Want dat cajiillus , papirius en fabiüs maximus langer in dat bewind zyn gebleeven, is iets buitengewoons ge. weest, en uit nood gefchied. Sylla en caesar, die naderhand het Dictatorfchap aan zich bielden , waren openbaare overtreders van de wettige Staatsgefteldheid. De Dictator had tot zyn hulp eenen Overften der Ruitery by zich,welken hy veeltyds zelfbenoemde, doch die hem fomtyds ook door den Raad of het Volk werd toegevoegd.  van.CAMILLUS. 337 de plegtigheden van haaren dienst zou beHuiten, want zy brengen eéne flaavin in 'e binnenfte van den Tempel, geven die eenige kinnebakflagen, jaagen haar vervolgens weg, dragen hunne broeders-kinderen in plaats van hunne eigene, om die aan de Godin Voor te Hellen, en verbeelden by de offerhande alles, wat met de voedfïers van bacchus gebeurde, en wat ino leed van het bywyf (w). Na (\v) Ino, dezelfde als moeder matüta en leucöthoe, was de Zuster van semele, moeder van bacchus. Zy was minyverig tegen eene van haare flaavinnen, van welke haar man athamos veel werks maakte, eti kreeg hierdoor een' haat tegen alle flaavinnen. Om die reden oordeelden de Romeinen haar, die nu vergood was, op geene aangenaamer wyze te kunnen vereeren, dan dien zelfden haat over te neemen, en daarom weerden zy de flaavinnen buiten den Tempel, laarende flechts eene binnen koomen, die de byzit van athamas verbeeldde, en jaagden deze vervolgens, bè> laaden met kinnebakflagen, weêr naar buiten. Wat betreft de plegtigheid by dezen eerdienst,om hunne broeders-kinderen, in plaats van hunne eigene te draagen, dit ziet daasop, om dat ino zelve eene zeer ongelukkige moeder was geweest, daar zy haaren zoön learchus door athamas had zien ombrengen, en zelve met haaren anderen zoon MrliceRtes in zee Was gefprongen. Maar zy was des te gelukkiger Moei geweest, daar zy bacchus, het kind van haare Zuster II deel. Y ie  338 het LEVEN Na het doen van deze gelofte, trok camillus op tegen de Falifcen, welken hy te gelyk met de Capenaten, derzelver Bondgenooten, door een zwaare nederlaag overwon. Hierop het beleg voor de Stad Veji geflagen hebbende, als hy zag, dat het moeilyk en gevaarlyk was eenen ftorm op dezelve te waagen, en bevond, dat de grond om de Stad gefchikt was, om diep genoeg t& worden uitgegraaven, zonder dat de vyanden iets van het werk konden merken, begon hy onderaardfche gangen te openen. Dit naar wensch gelukt zynde, deed hy van buiten eenen aanval, om de vyanden op de wallen te lokken, terwyl een gedeelte van zyn Volk ongemerkt langs den onderaardfchen wegliet Kasteel bereikte, ter plaatfe, waar de Tempel van juno Hond, zynde de grootfte en meest geëerde van de geheele Stad. Men vertelt, dat juist op dien tyd het Toskaanfche Opperhoofd daar met offeren bezig was, en dat de Priester, by het onderzoek der in- in 't leeven had behouden. Dit geeft ovidiüs te kennen in de volgende Verzen, Fast. 6. 559. Non tarnen hanc pro flirpe fua pia mater adoret; Ipfa parum felix vifa fuijfe parem. ■ Alterius prolem melius maadabitis illi: Utilior Bacho, quant fuit Ma fuis, Fr. Vert.  van CAMILLUS. 339 ingewanden van een Offer-dier mee luider ftemme uitriep : „ de Goden hebben de „ overwinning toegedacht aan hem, die de„ ze offerhande ten einde brengt." De Romeinen , die daaronder waren, dezen uitroep hoorende, groeven haastig den grond op, kwamen met groot gefchreeuw en geklikklak van wapenen te voorfchyn, en, de vyanden vol verbaasdheid op de vlugt gedreeven hebbende, maakten zy zich meester van de ingewanden, en bragten die by camillus. Dan dit fchynt ruim zo veel naar een fprookjen, als naar een waare gefchiedenis te fmaaken. De Stad dus gewapenderhand ingenomen zynde, als camillus van het Kasteel zyn Volk den verbazenden rykdom zag pionderen, floeg hy in 't eerst aan 't weenen, en vervolgens, als zyn geluk door de omitanders hoog geroemd wierd, hief hy zyne handen ten hemel, en bad: „ Almagtige Ju„ piter! en gy o Goden, die de goede en „ kwaade daaden der itervelingen oordeelt! „ het is u bekend, dat de Romeinen niet „ uit onregtvaardige oorzaaken , maar vol„ gens het recht van noodweer, tegen de „ booze en onrechtvaardige inwooners van „ deze Stad de wapenen hebben opgeno„ men. Is het echter, dat het noodlot Y 2 „ eenig  34° het LEVEN „ eenig nadeel tot tegenwigt van dezen „ grooten voorfpoed over ons befchooren ?, heeft, zo geeft, bid ik, dat dit nadeel », van Rome en het Leger afgeweerd worde, en op mij, zo gering echter als mogelyk is, nederkome (#)." Als hy dit gezegd had, en zich, volgens eene gewoonte, by de Romeinen na het bidden gebruikelyk, naar de rechter zyde wilde draaien , kwam hy te vallen. De omftanders waren hier over onthutst, maar hy, van den val weder opgeftaan zynde , zeide : ,, my is, „ volgens myne bede, een gering ongeluk „ op myn groot geluk overgekomen." Na dat de Stad was uitgeplonderd , befloot hy, volgens gedaane belofte, het beeld van juno naar Rome over te brengen; en de (x) Men heeft deze Vaderlandsliefde van camillus te bekrompen gevonden , omdat hy het nadeel, dat hy van Rome op zich zelven wil afgewend hebben , zo gering wenscht als mogelyk was; hier om heeft men in livius, zonder genoegfaam gezach, eene andere leezing willen invoeren , en plutarchus eenen misflag aangerekend, ontftaande uit zyne geringe kunde in de Latynfche taal, Dan wy vinden voor het eene noch voor het andere genoegfaarae reden, en begrypen niet, waarom op zodanige wyze, als wy hier vinden, de liefde voor ons eigen welzyn niet met de liefde voor het Vaderland gepaard kan gaan, zonder dat deze daardoor van haare waarde verliest.  van CAMILLUS. 341 de werklieden daartoe byéén verzameld hebbende, offerde hy aan de Godin,en bad haar, dat zy zich de goede gezindheid der Romeinen mogt laaten welgevallen , en voortaan met de andere Goden goedgunstig te Rome haare inwooning neemen. Volgens fommigen zou het beeld geantwoord hebben, dat het daar in toeftemde : doch livius meldt , dat wel camillus 'de Godin, terwyl hy de handen aan het beeld hield , gebeden, en genodigd heeft, maar dat eenigen uit de omftanders geantwoord hebben, dat zy 'er genoegen in nam, en goedwillig volgde fy> Zy evenwel, die dit wonder blyven ftaande houden, hebben een fterk bewys voor zich in den voorfpoed van de Stad , welke van een gering en verachtelyk begin onmogelyk, zonder de hulp van eenige Godheid, welke haare tegenwoordigheid door veele en groote teekens aankondigde, tot dien trap van magt en aanzien had kunnen geraaken. Men brengt daarenboven meer andere wonderen van dien aart by; als, dat de beelden dik-, wyls gezweet hebben; dat men dezelven heeft hooren zuchten, heeft zien afkeer te ken- Cy) Livius maakt in dit geval geen het minfte gewag van CAMILLUS. Y 3  34> het LEVEN kennen geeven, nikken met de oogen, en meer andere dingen, welke door veelen der Ouden bevestigd zyn. Ook zouden wy op het getuigenisfe van fommigen onzer tydgenooten , veele foortgelyke vreerndigheden kunnen opgeeven, welke niet ligtvaardig behooren verworpen te worden: doch het zyn zaaken, welken het even zo gevaarlyk is al te ligt a*n te nemen, als al te ligt te verwerpen; daar de menfchelyke zwakheid zo groot is, dat zy geene paaien kent, noch weet zich zelve te bedwingen, maar nu eens tot bygeloof en blinde verwondering vervalt, dan weder tot het andere uiterfte overflaat, en al wat heilig is veracht en befpot. Vcorzigtigheid te gebruiken en de middelmaat te houden is ook in dezen het beste (z). Maar camillus, 't zy door de grootheid van het volbragte werk, daar hy eene Stad, die Rome naar de kroon Hond, na dat dezelve tot in het tiende jaar belegerd was , had te onder gebragt, of door inblaazing van vleiers, gevoelens hebbende aangenoomen , welke niet ftrookten met een bewind, dat aan (2) Men vergelyke hier mede, het geene plutarchus aangaande dit zelfde onderwerp breedvoeriger gezegd heeft in het leven van cohiolanus.  van CAMILLUS. 343 aan de Wetten en het Volk onderworpen was, veroorloofde zich een zegepraal, trotsch in alle opzichten, en byzonder daarin, dat hy op eenen Wagen, door vier witte Paarden getrokken, door de Stad reed, 't welk nooit eenig Legerhoofd voor hem had gedaan, en 't welk van geenen na hem gevolgd wierd: want de Romeinen achten zodanig Rydtuig, als iets heiligs, alleen aan den Vader en Koning der Goden toe te komen (d). Reeds hierdoor ergerde hy zyne Burgers, die niet gewoon waren door zulk eene trotschheid gehoond te worden; maar 'er kwam nog voor een tweede oorzaak by, dat hy zich fterk verzettede tegen eene Wet , volgens welke de Burgery zou verdeeld worden. De Gemeentslieden hadden naamelyk voorgefteld, dat men den Raad en het Volk in tweeën zou deelen, waarvan by looting de eene helft te Rome zou blyven, en de andere naar de veroverde Stad verhuizen. Door dit middel,meende men, zouden zy algemeen meer (*) Dat camillus de eerfte geweest is, die op een' Wagen met vier witte paarden zegepraalende door de Stad reed, ftemt met het bericht van andere Schryvers overeen; maar hoe plutarchus kan zeggen, dat dit van geenen na hem gevolgd is ..bekennen wy niet te begrypen, daar in laater tyden de Zegekoets gewoonlyk door vier witte Paarden getrokken wierd. Y 4  344 het LEVEN meer rykdom bekomen, en daar zy dus twee fchoone en groote Steden uitmaakten, het Land en hunnen welvaart veiliger behouden. Het Volk, dat in getal en rykdom fterk was toegenomen , omhelsde dat voorllel, en hield niet op onltuimig in de vergadering op de ftemming daarover aan te dringen. Maar de Raad, en de voornaamften van de Stad, vreezende dat de Gemeentslieden door die Wet niet eene verdeeling, maar eene verdelging van Rome zouden bewerken, namen in hunne verlegenheid camillus in den arm, die, beducht voor eenen kwaaden uitflag van dien ftryd , telkens nieuwe voorwendfels en zwaarigheden uitvond, waardoor de ftemming over die Wet wierd opgehouden. Dit eene en andere had hem de ongunst des Volks berokkend. Maar de fterkfte en duidelykfte haat tegen hem ontftond uit de tienden van den buit, welke, zo al niet eene geheel wettige, althans eene fchynbaare reden voor dien haat opleverde, camillus had naamelyk, toen hy tegen Veji zoude optrekken, eene gelofte gedaan, dat, zo hy de Stad mogt inneemen, hy het tiende van den buit aan apollo zoude toewyden (b). Maar,na dat de Stad inge- no- (£) In het oorfpronkelylte Haat alleen aan dien God,  van CAMILLUS. 343 men en geplonderd was, ': zy dat hy den Burgeren geen ongenoegen durfde geven, 't zy dat door de gewigtige zaaken, die hy te bezorgen had, deze gelofte hem uit her geheugen was gegaan, leed hy, dat het Volk den geheelen buit voor zich hield. Naderhand, toen hy als Dictator reeds was afgegaan, bragt hy dit voor den Raad, en de Wichelaars gaven te kennen, dat de offerhanden duidèlyke teekens van der Goden gramfchap opleverden, welke door gaven en zoenmiddelen moest geftild worden. De Raad, ziende dat het niet wel doenlyk was , de verdeeling van den buit , die eens gemaakt was, weder te vernietigen,befloot, dat elk,onder eede,het tiende gedeei. te van den buit, die hem was toegevallen, weer op zou brengen. Het ging niet ge- mak- Qm tovtu , zonder dat de naam van den God uitgedrukt is,welke uit den famenhang echter niet kauworden opgemaakt. Xylander is van gedachten , dat'er eenige woorden zyn uitgevallen, waarin Apollo met naame genoemd wordt. Bryan gist, dat plutarchus, toen hy deze Levens fchreef, op den Tempel van Delphi het gezicht had. Ons dunkt, dat 'er eene verbetering in den Tekst noodig is, en wy waagen het eene gisfing voortedraagen, die althans van de gewoone leezing weinig afwykt, en eenvoudig hierin beflaat, dat men in plaats van Tarw Ileeze Ilvfoü). Deze Y 5 &  3+6 het LEVEN makkelyk, en harde middelen werden vereischt, om den Soldaat, die arm was, en zo veel geleeden had , te noodzaaken , dat hy een zo aanmerkelyk gedeelte van het geen hy reeds bezat, en 't geen hy reeds gebruikt had, weder gaf, en camillus, van rondsom door hun klaaggeroep aangevallen, en geen beter voorwendfel weetende te verzinnen , behielp zich met de onnozelfte reden , die 'er te bedenken was, zeggende: dat hy aan zyne gelofte niet gedagt had. Het Volk bleef misnoegd, en morde, dat hy voorheen het tiende van 's Vyands goed beloofd had, en nu het tiende van het goed zyner Burgeren liet opbrengen. Nadat desniettegenftaande elk zyn aandeel opgebragt had, werd beflooten, daarvan een gouden Kan te maaken, en die naar Delphi te zenden. Doch daar het goud te Rome fchaars was, en de Overheid raadpleegde over de middelen om hetzelve te bekomen, beflooten de Vrouwen, na gehouden raadpleeging onder elkander, alle haare goudene kleinodiën tot deze gift aan te bieden, welke gisfiog krygt,naar ons inzien, geen geringe waarfchynlykheid door de woorden van de gelofte zelve , welken livius onzen Held in den mond legt, waarin deze den God uitdrukkelyk aanfpreekt met den toenaam Vytkicus.  van CAMILLUS. 347 ke te fiimen agt talenten beliepen (c). Om deze edelmoedige daad naar verdienste te beloonen, bedoot de Raad, dat de vrouwen zo wel als de mannen , na haaren dood, door Lykredenen, waarin haar lof vermeld wierd, zouden vereerd worden, welke eer men tot hier toe niet gewoon was geweest aan vrouwen te bewyzen (d). Vervolgens werden uit de aanzienlykften des Volks drie Afgevaardigden gekoozen, welke in een Oorlogfchip, met uitgezogt fcheepsvolk bemand, en opgefchikt als tot de grootfte plegtigheid, het gefchenk zouden overbrengen. Het was in den winter, en fchoon weder. Doch het is merkwaardig, hoe zy in het uiterfte gevaar geraakt zynde , onverwagt het- (c) Dat is, naar onze rekening , veertien duizend vier honderd gulden. Volgens livius werd de waarde dier kleinodiën aan de Vrouwen betaald. (d) Livius verhaalt, dat de belooning der vrouwen by deze gelegenheid, alleen daarin bellaan heeft, dat haar vergund wierd , om naar de offerplegtigheden en fpelen in overdekte wagens of koetfen Pilenta, genoemd, te ryde.-i, en voor 't overige op werkdagen zo wel als op feestdagen zich van opene Rydtuigen, Carpents geheeten , te bedienen. De eer , waarvan plutarchus fpreekt, is haar eenige jaaren laater toegeweezen , ter gelegenheid, dat zy al haar goud opbragten , om de fom, aan de Gallen beloofd, vol te maaken. Zie livius V. 50.  348 het LEVEN hetzelve ontkwamen. De wind hen onder de iïLolifche eilanden begeevende (e), werden zy door de fchepen der Liparenzers als Zeeroovers aangerand, welke, na veel bidden en fmeeken, hun wel het leeven fchonken, maar het fchip namen en opbragten. Als zy nu voor roovers verklaard waren, en volk en goed by openbaare veiling Honden verkogt te worden, was het alleen door de deugd en het gezach van timesitheus , Overlten van dat volk, dat men overgehaald wierd, om hen vry te laaten. Deze gaf hun zelfs eene verfterking van zyne fchepen mede, en was hun behulpfaam in de toewyding van hun gefchenk. Hiervoor heeft de Stad Rome hem naar verdiende beloond. De Tribunen vervolgens het voorftel, om een gedeelte van de Burgery naar Veji te verplaatfen, van nieuws ter baane brengende, ontftond ter regter tyd de oorlog met de Faliscers , waardoor de Patriciën meester werden van de Volksvergadering, die camillus met nog vyf anderen tot Krygs-Tribunen verkoozen, dewyl de omllandigheden een Hoofd vorderden, die, by een genoegfaam gezach, een uitlteekende Krygskunde be. (e) De eilanden van Lipari, of de Vulkaanfche Eilanden, tusfchen Italië en Sicilië.  van CAMILLUS. 342 bezat. Deze keus door het Volk bekrachtigd zynde, trok camillus met een leger op tegen de Faliscers, en floeg het beleg voor de Stad Faleriën, die wel verfchansd, en van alle noodige krygsbehoeften voorzien was. Daar het geen gemakkelyke zaak was, en vry wat tyds vorderde, deze Stad in teneemen, deed hy nog buiten dat zyn best, dat het Volk hierdoor in langduurige bezigheid wierd gehouden, dewyl hy voorzag, datzy, door de Tribunen opgehitst, niets by handen hebbende, te Rome aan het muiten zouden flaan. Dit middel gebruikte men, in navolging der Geneesmeesters, meest altyd om het kwaad , gefchikt om verwarring in het ligchaam van den Staat te brengen , naar buiten uit te dryven. De Faleriers, op hunne werken vertrouwende, bekreunden zich zo luttel om dezen oorlog, dat, uitgenomen de wachten, langs de wallen geplaatst, de rest der Burgery, gekleed als in tyd van vrede, door de Stad wandelde, en de jonge lieden volgens gewoonte naar fchool gingen, of hunnen meester naar buiten verzelden om te wandelen, of hunne ligchaamsoeffeningen te doen. Want de Faleriers fielden, even als de Grieken, hunne kinderen onder het opzicht van eenen gemeenen leermeester, ten einde zy van kinds • been  350 het LEVEN been af met elkander opgevoed en onderweezen wierden. Deze meester nu, in den zin hebbende, door middel van deze kinderen de Faleriers te verraaden, leide dezelven dagelyks naar buiten, houdende zich in 't eerst in de nabyheid, waarna hy dan van de oeffening weder met hun binnen kwam. Vervolgens hen allengs al verder en verder brengende, gewende hy hen alle vrees te verbannen, even als of 'er geen gevaar te duchten was. Ten laatften, op een' tyd,dat hy hen allen byéén had, met hun tot onder de voorposten der Romeinen gekomen zynde, leverde hy hen over, en liet zich by camillus brengen. Voor hem gebragt zynde, zeide hy: „ Ik ben een leermeester en „ opziener der jeugd, doch het genoegen „ om U eenen dienst te doen, weegt by my „ zwaarder, dan de pligten van myn beroep: „ ik kome U deze kinderen leveren, waar„ door ik tevens de Stad zelve in uwe han„ den geef." Camillus , dit voorftel gehoord hebbende, vond de daad affchuwelyk, en zich wendende tot de omftanders, zeide hy: „ De oorlog is een vreeslyk ding, en fieept „ eene reeks van onregtvaardige en gewel„ dige bedryven mede; maar voor den man „ van eer heeft nogthans de oorlog zyne „ wetten, en nimmer moet men de over- „ win-  van CAMILLUS. 351 „• winning zo driftig najaagen , dat men „ geenen afkeer hebbe van voordeden , „ door fchandelyke en onmenfchelyke midde„ len behaald; want een groot Veldoverfte „ behoort in zyne krygsverrigtingen op ei„ gen dapperheid, en niet op de eerloosheid „ van anderen te fteunen." Daarop belast hy de dienaars den kaerel naakt uit te trekken, de handen op den rug te binden, en alle de fchoolknaapen van ftokken en garden te voorzien, om daarmede den verraader onder geduurige flagen naar de Stad te dryven. De Faleriers intusfchen het verraad van den fchoolmeester vernoomen hebbende , was de ganfche Stad, gelyk ligt te begrypenis, over zo zwaaren ramp in groote droefheid gedompeld , en de voornaamfte lieden van beiderlei kunne liepen als zinneloos naar de wallen en poorten; wanneer juist de knaapen hunnen meester, naakt en gebonden, met geesfelflagen kwamen aandryven, camillus als hunnen verlosfer en vader roemende. Deze vertooning vervulde niet flegts de ouders der kin. deren, maar alle burgers te famen met verwondering, en deed hen verliefd worden op de rechtvaardigheid van camillus, zo dat men, daadelyk vergadering, belegd hebbende, Afgevaardigden aan hem zond, met last om de Stad aan hem over te geeven. De-  352 het LEVEN Deze Gezanten werden door camillus naar Rome gezonden, welke, in den Raad gekomen zynde, zeiden: ,, dat de Romei„ nen, de rechtvaardigheid hooger achtende „ dan de overwinning, hen hadden geleerd j, liever te gehoorfaamen, dan vry te zyn , „ daar zy zich niet zo zeer in magt beneden „ de Romeinen rekenden, als zy bekennen „ moesten in deugd door hun overtroffen te j, worden." De Raad zond hen aan camillus terug, om met de Faleriers naar goedvinden te handelen: deze, een zekere fchatting van hun genomen hebbende , maakte vervolgens een verbond met alle Falifcersj en vertrok daarop weder naar Rome. Maar de Krygsman, die op ryken buit uit de plondering van Faleriën gehoopt had, nu met ledige handen weêr te huis gekomen zynde, klaagde camillus by de Burgery aan, als eenen vyand van 't Gemeen, die den behoeftigen zyn voordeel misgunde. Toen vervolgens de Tribunen hun voorlid aangaande de verplaatfing van een gedeelte der Burgeren naar Veji vernieuwden, en wilden dat het Volk hierover zou flemmen, heeft camillus , zich geenerhande haatelykheden en ftoute taal bekreunende, de meenigte genoodzaakt om tegen haaren wil en dank het voorftel te verwerpen. Hierdoor haalde hy  van CAMILLUS. 353 hy zich eenen haac op den hals, die zelfs door een huislyk ongeval, door den dood naamelyk van eenen zyner Zoonen, nier. verminderd wierd , en niettegenftaande dit ongeval hem, die zachtzinnig en aand.oenlyk van aart was, bitterlyk bedroefde, werd hy evenwel gedagvaard; doch door droefheid overllelpt, verfcheen hy niet, houdende zich met de vrouwen in huis opgeflooten. Zyn befchuldiger lucius apulejus bragt tegen hem in, dat hy een groot deel van den Toskaanfchen buit had agtergehouden ; en gaf,tot bewys van deze aanklagte, voor, dat hy zekere deuren van koper uit den buit aan het huis van camillus had gevonden. Het Volk was op hem verbitterd, en men zag duidelyk, dat hy door hetzelve, onder evenveel wat voorwendfel, Hond veroordeeld te worden. Hy liet hierop zyne vrienden, en zyne togtgenooten in den kryg, benevens zyne ambtgenooten, die te famen een aanzienlyk getal uitmaakten , by zich koomen, en bad hen, dat zy toch niet mogten toelaaten, dat hy op zulke valfche befchuldigingen zo onrechtvaardig veroordeeld, en aan de befpotting zyner vyanden blootgefteld wierd. Zyne vrienden, hierover met elkander gefprooken en geraadpleegd hebbende, gaven hem ten antwoord, dat zy II. deel, Z gee-  354 het LEVEN geenen kans zagen , om hem voor een ongunstige uitfpraak te bewaaren, doch dat zy hem in het betaalen van de geldboete, waarin hy zou verweezen worden, wilden te gemoet komen. Deze mishandeling niet kunnende verkroppen, befloot hy in arren moede de Stad te verlaaten, en zich vry willig in ballingfchap te begeeven. Affcheid van zyne vrouw en zynen zoon genomen hebbende, ging hy , zonder een woord te fpreken, de deur uit tot aan de Poort; maar hier bleef hy liaan, keerde zich om, en de handen naar het Kapitool uitgeftrekt hebbende, bad hy de Goden : „ zo hy onfchuldig, en door geweld „ en haat van het Volk genoodzaakt wierd „ in ballingfchap te gaan, dat dan het Ro„ meinfche Volk welhaast hierover be„ rouw mogten krygen, en het voor al de „ wereld mogt blyken, dat zy camillus „ niet konden misfen." Hy dus, na den vloek, even als achil. les (f), over zyne burgeren uitgefproken te hebben, vertrokken zynde, zonder zig te verantwoorden, werd in een boete van vyftien duizend Asfen verwezen, welke vyftien honderd Drachmen beloopen: want de As is (ƒ) Zie de Ilias van homejlus, I. B.  van CAMILLUS. 555 is Thans hadden de Gallen het beleg voor de Toskaanfche ftad Clufium (k) geflagen. De Clufmers namen hunne tóevlugt tot de Romeinen, en verzochten dezen, dat zy gezanten met eenen brief aan die Barbaaren wilden zenden. Op dit verzoek werden uit het geflagt der Fabiusfen drie mannen van groot aanzien en waardigheid derwaards gezonden, welken de Gallen, om den naam van Rome,niet alleen vriendelyk ontvingen, maar zy ftaakten zelfs voor eenen tyd het beftormen der Stad, en traden met dezelve in onderhandeling. Als nu de Afgezanten van Ro- (i) Twee honderd jaaren te vooren. Fr. Fert. (k) Thans Chiuft. Fr. Fert. Z 4  3öo het LEVEN Rome hen vraagden, wat onrecht hun toch van de Clufiners was aangedaan, waarom zy derzelver Stad kwamen belegeren, begon brennus, der Gallen Opperhoofd,te lachen, en zeide: „ die van Clufium doen ons on„ recht, dat zy meer land willen bezitten, „ dan zy bearbeiden kunnen, en aan ons „ vreemdelingen, die menigvuldig in getal „ en behoeftig zyn, niet een gedeelte daar„ van willen afïlaan. Op de zelfde wyze hebben u, Romeinen, voorheen de Al„ baanen, Fidenaten en die van Ardea, en „ nog onlangs de Vejers, Capenaaten, en 9, veelen der Falifcen en Volfcen veronge„ lykt, welken-gy, zo ze u niet van het „ hunne mededeelen, beoorloogt, tot llaa3, ven maakt, plondert, en hunne lieden „ verwoest. En hierin doet gy niets, dat :, hard of onrechtvaardig is, maar gy volgt „ de oudlie van alle wetten, die aan den zwaklien het goed van den lierkften toe., wyst, een wet, die van God zelven be„ gint, en eindigt met het redelooze Vee , „ aan 't welk ook van natuur is ingefchas, pen, dat de fterkeren over de zwakkeren :, heerfchen. Houdt derhalven op mede. lyden te hebben met de belegerde Ciu„ finers, opdat de Gallen niet op uw voor„ beeld ook medelyden beginnen te kr3'gen „ met  van CAMILLUS. 361 ., met die Volken, welke door u onderdrukt zyn." Uit dit antwoord zagen de Romeinen wel, dat brennus tot geen verdrag van vrede gezind was; weshalven zy binnen Clufium gingen en den belegerden moed infprakcn, en hen aanfpoorden, om met hun eenen uitval tegen de Barbaaren te doen ; "t zy, dat ze de dapperheid van dezen eens wilden beproeven , of den Vyand een proef van de hunne geeven. De Clufiners dan eenen uitval gedaan hebbende, ontftond 'er onder de muuren een gevegt, waarin een der Fabiusfen, quintus ambustus , buiten het gelid gereeden zynde, aantrok op eenen Galliër, van meer dan gemeene lengte en fchoonheid van geftalte, wien zyn moed insgelyks zeer verre voor de anderen had doen uitryden. In 't eerst werd hy van den Vyand niet gekend, zo wegens de hevigheid van het gevecht, als ook omdat zyne flikkerende wapenrusting het gezicht verblindde. Maar toen hy zynen tegenpartyder overwonnen en neergelegd had,, en bezig was met hem uit te fchudden , herkende brennus den Romcinfchen Afgezant, en riep de Goden tot getuigen, dat deze, met fchending van het recht der Volken, 't welk by alle menfchen voor heilig wierd gehouZ 5 den,  $62 hei LEVEN den, daar hy als Gezant was gekomen, zich als Vyand had gedragen: en hierop het gevecht geltaakt, en het beleg van Clufium opgebrooken hebbende, trok hy met zyn leger naar Rome. Dan, opdat men niet mogt denken, dat hy Hechts naar een voorwendfel zocht, en deze verongelyking greetig als zodanig aannam, zond hy naar Rome , öm den fchuldigen tot flraf op te eifchen, en trok inmiddels langfaam voort. De Raad te Rome hierover vergaderd zynde, • werd fabius door de meeste leden veroordeeld; inzonderheid verklaarden de Fetialen zich tegen hem , welke de daad als een .fchending van den Godsdienst befchouwden, en uit dien hoofde eischten, dat de Raad, door éénen fchuldigen te ftraffen, en daardoor de gramfchap der Goden te verzoenen, het geheel voor ftrafgerichten behoedde. Numa pompiuus, de vreedfaamfte en rechtvaardigfte der Koningen, had deze Fetialen aangefteld, om bewaarders te zyn van den vrede, en uitfpraak te doen over de rechtvaardigheid der redenen, waarom een oorlog werd aangevangen (7). Maar de Raad ftelde deze zaak in handen van het Volk, en fchoon de Fetialen volhardden (J) Zie boven in het leven van huma.  van CAMILLUS. 363 den met fabius te veroordeelen, lachte het Volk hiermede, en kreunde zich zo weinig aan den Godsdienst, dat zy fabius zelfs tot Krygs-tribuin aanltelden, en hem zyne broeders tot Ambtgenooten toevoegden. De Gallen, dit met verontwaardiging vernoomen hebbende, fammelden geen oogenblik, en fnelden ylings naar Rome. Derzelver magtig aantal , fchitterende wapenrusting , moed en fterkte , verfpreidden den fchrik onder alle Volken , door welke hun weg liep, en men zag reeds in zyne verbeelding al het Land verwoest, en alle Steden omgekeerd. Dan, geheel tegen de verwachting, pleegden zy nergens onderweg eenig geweld, noch namen iets van de landen, welken zy doortrokken, maar wanneer zy naby eene Stad voorbyreisden, riepen zy den Inwooneren toe, dat zy naar Rome gingen, en met de Romeinen alleen tc doen hadden, dat alle andere Volken hunne vrienden waren. Terwyl dus die Barbaaren met allen fpoed in aantogt waren , voerden de Krygs-tribunen de Romeinfche benden insgelyks ten ftryde, die wel niet minder in getal waren; want men had een leger van veertig duizend man; maar de meesten waren ongeoefend,  364 mét LEVEN fend, en hadden nooit te vooren de wapenen in handen gehad; daar te boven werd by deze gelegenheid aan de Goden niet gedacht, men verzuimde de plegtige Zoen-offerhanden,en raadpleegde geene Wichelaars, zo als men by een naakend gevaar, en als 'er oorlog op handen is, behoort te doen. Hierby kwam nog de veelheid van Hoofden , die geen minder nadeel in de uitvoering van zaaken te weeg bragt. Voorheen hadden de Romeinen meermaalen in oorlogen van minder gewigt één vrymagtig Opperhoofd, dien zy Dictator noemden, aangefteld, begrypende van hoe veel belang het is in tyden van gevaar, dat allen, door eenen geest bezield, aan één Opperhoofd, die alleen alle magt in handen heeft, onderworpen zyn. Doch het geen bovenal kwaad deed, was de mishandeling, welke camillus ondergaan had, en die leerde, hoe gevaarlyk het zou zyn voor de Legerhoofden, zo zy, zender het Volk te vleien en te believen, hun gezach wilden gebruiken. De Pvomeinen, tot op negentig ftadien van de ftad voortgetrokken zynde, legerden zich by de rivier allia, naby de plaats, waar dezelve zich roet den Tiber vereenigt. Hier werden zy door de Gallen op eene verwoede  van CAMILLUS. 365 de manier aangevallen, en weldra, uit hoofde van de wanorder in hun deger, op de vlugt gejaagd. Hun linker vleugel, in de rivier gedreeven, werd afgemaakt: de rechter, welke om dien geweldigen aanval te ontwyken, zich langfaamerhand van de vlakte naar de hoogte had begeeven, kwam 'er beter af: de meesten kwamen van daar behouden in de Stad; anderen, welken den Vyand, om dat hy het moorden moede was, had overgelaaten, hadden zich naar Veji begeeven, in de verbeelding, dat het met Rome gedaan, en alles daar verlooren was. Dit gevegt viel voor by volle Maan, omtrent den Zomer-zonne-itand, juist op den zelfden dag, waarop voorheen de driehonderd fabiussen door de Toskaanen waren afgemaakt; doch de gewoonte heeft tot op dezen tyd Hand gegreepen, dat die dag, naar de laatfce nederlaag, wegens de rivier, waar het gevegt was voorgevallen, de dag van allia genoemd wierd. Wat betreft de noodlottige dagen, of men (lellen moet, dat die 'er zyn, of niet, en of heraclitus recht gehad heeft om hesiodus , die een onderfcheid maakt tusfchen gelukkige en ongelukkige dagen, te berispen, als of deze niet wist, dat alle dagen van natuur gelyk zyn, is een vraag, die reeds el'  366 het LEVEN elders van ons behandeld is fa). Echter zal het met ons tegenwoordig onderwerp niet kwalyk ftrooken, eenige voorbeelden, hiertoe betrekkelyk, by te brengen. By de Bceotiers is de vyfde dag der maand hippodromion, welke maand by de Atheniën^ fers hecatombcson heet (n), een gelukkige dag geweest, daar zy op denzelven hunne twee vermaardfte overwinningen, die aan geheel Griekenland de vryheid bezorgden, hebben behaald; de eerfte by Leuctra, en de andere, meer dan tweehonderd jaaren vroeger, by Gaereftum, toen zy Lattamya en de Thesfaliers verfloegen. Daarentegen zyn de Perfen meer dan eens ongelukkig geweest in de maand BoëDROMioN fo): want op den zesden dezer maand verlooren zy den flag van Marathon; op den derden werden zy geflagen by Platasën, en op den zelfden dag by Mycale; op den vyfentwintigflen kreegen zy de nederlaag by Arbela. Omtrent de volle Maan in die zelfde maand bevochten de Atheniënfers eene overwinning ter zee by het eiland Naxus, onder bevel van (m) In een fluk dat verlooren is,getiteld: „Natuur„ kundige verhandeling over de dagen." (n) Over deze maand zie de Aanteek. D. I. bl. 81. '«) Zie insgelyks aldaar bl. 131.  van CAMILLUS. 367 van chabrias; op den twintigften by Salamis, gelyk wy in onze Verhandeling over de Dagen hebben aangetoond. De maand targelion (p) |s klaarblykelyk voor de Barbaaren noodlottig geweest: want in die maand heeft alexander by Granicus de Bevelhebbers van den koning (q) geflagen, en, op den vierentwintigften van de zelfde maand, zyn de Karthaginiënfers in Sicilië door timoleon overwonnen, op welken dag ook Troje gezegd wordt ingenoomen te zyn ; althans wordt dit door ephorus, callistenes, damastes en phylarchus getuigd (r). Daarentegen is de maand metagitnion , zyn (/>) Gedeeltelyk April en gedeekelyk Mei. fq) De Perfiaanfche Monarch werd by uitftek de Koning, ook wel de Koning der Koningen genoemd. (r) Ephorus van Cuma: was een leerling van iso« crates. Hy heeft de Gefchiedenis van 750 jaaren gefchreeven, welke alles bevat, wat Grieken en Barbaaren federt den hertogt der Heracliden verricht hebben. Callisthenes was een leerling en neef van aristoteles. Onder andere werken heeft hy een gefchreeven over den Trojaanfchen Oorlog. Hy werd befchuldigd van een famenzweering tegen alexander, en ftierf onfchuldig op den pynbank. Damastes was een leerling van hellanicus , en geboortig van Sigeum, een voorgebergte van Troas. Hy heeft eene Griekfehe Gefchiedenis gefchreeven, en een ftuk over de Voorouders der genen, die by het beleg van Traje geweest waren.  3.6"S he t LEVEN zynde by de Boeotiers panemus (s) voor' de Grieken ongunstig geweest. Immers op" den zevenden dier maand kreegen zy by Cranon de volkomen nederlaag van antipater , en waren voorheen by Chasronea dóór filips geflagen. Op den zelfden dag dier maand, en in het zelfde jaar, is archi* damUs met de benden, door hem naar Italië overgevoerd, van de Barbaaren in de pan gehakt. By de Karthaginiënfers wordt de tweeëntwintigile dier maand, die hun altoos de meeste en zwaarlle Hagen toegebragt heeft, voor noodlottig gehouden. Ik weet echter ook wel, dat in den tyd, wanneer de Myfteriën gevierd wierden, de Stad Theben door alexander verwoest is; en dat naderhand de Atheniënfers, op den twintigften der maand bocdromion , wanneer de plegtige omgang van bacchus gehouden wordt, Macedonifche bezetting hebben ingekreegen. Insgelyks heeft het Romeinfche leger, onder bevel van caepion, op eenen zelfden dag de nederlaag van de Cimbren geleeden, en hebben zy zelve èeriigén tyd daarna onder lucullus de Armeniërs en tigranes overwonnen. Ook zyn attalus èn pompejus de groote op den zelfden dag (s) Gedeelcelyk Julius en gedeeltelyk Augustus.  van CAMILLUS. 369 dag geftorven, waarop zy gebooren waren. Ik zou nog veele andere voorbeelden kunnen aanhaalen van menfchen , die op eenen en denzelfden dag geluk en ongeluk ondervonden hebben. Dan, die zy zo 't wil, by de Romeinen was de dag van de nederlaag by alli a in elke maand een dag van ongeluk, en nadat godsdienftigheid en bygeloof, zo als het gaat, door dit voorval waren toegenoomen, werden ook de twee volgende dagen voor even ongelukkig gehouden: doch hier over hebben wy in ons Werk, de Romeinfche Vraagen, breeder gehandeld Cf). Hadden de Gallen na dezen flag de vlugtenden daadelyk vervolgd, niets had Rome van de geheele verwoesting, en allen, die er in waren, van eenen rampzaligen dood kunnen behouden: zulken fchrik hadden zy, die uit het gevecht door de vlugt ontkoomen waren, den genen, die hen ontvingen , aangejaagd, en zo groot was de ontfteltenis en verlegenheid, die zich onder allen verfpreid had. Maar de Barbaaren , niet denkende, dat hunne overwinning zo groot was, en door groote blydfchap zich aan brooddronkenheid, en het verdeelen van den (0 Ql'xftiones Romana. Qusft. 3, II. deel, Aa  37° het LEVEN den buit, in 't leger gevonden, overgeevende , gaven daardoor aan den gemeenen hoop tyd' om uit de Stad te vlugten, en aan de overblyvenden om zich te herliellen, en tot tegenweer gereed te maaken. Want het' overige van de Stad overlaatende, verfterkte men zich binnen het Kapitool met wapenen, en verfchanfingen ; en in de eerfte plaats was men bedacht om al het heilige in het Kapitool te bergen. De vestaalsche Maagden namen de vlugt, met alle de heiligdommen die haar toevertrouwd waren. Sommige Schryvers evenwel zeggen, dat zy niets anders in bewaaring gehad hebben, dan het altoosbrandende vuur, 't welk Koning numa gewild heeft, dat men als het beginfel van alle dingen zoude eeren. Want het vuur heeft van alle de hoofdftoffen in de Natuur de meeste beweegings-kracht en alle voortbrenging is beweegiag, of gefchiedt althans met beweeging. De overige deelen van de ftof, die, wanneer zy de warmte misfen, log zyn en dood fchynen, hebben de kracht' van het vuur 'als hunne ziel noodig, en zodra die 'er by koomt, worden zy gefchikt om iets te doen of te lyden. Hierom heeft numa, een man van doorzicht, en die, uit hoofde van zynè wysheid gezegd wordt met de Mu-  van CAMILLUS. 371. Muzen omgang gehad te hebben, het vuur geheiligd, en gelast hetzelve altoos leevende te houden, als een zinnebeeld van het eeuwige vermogen, waardoor het Geheel-al in ftand wordt gehouden. Anderen zeggen, dat, volgens de gewoonte der Grieken, het vuur, als een teeken van zuiverheid, voor de heiligdommen brandende wordt gehouden , en dat van binnen andere zaaken verborgen zyn, welke niemand, behalven de VestaaL fche Maagden, onder het oog mag krygen; zelfs wordt vry algemeen gezegd, dat het palladium, door jENeas uit Troje naar Italië gebragt, daar bewaard wordt. 'Er zyn ook, die verhaalen, dat dardanus, toen hy Troje fligtede , Goden uit Samothracië derwaards gebragt, en eenen vasten eerdienst en offerhanden voor dezelve ingelteld heeft; en dat jeneas vervolgens, by het inneemen van Troje, deezen heimelyk heeft medegenomen en naar Italië gevoerd. Anderen, die zich laaten voorfhan, beter van deze dingen onderricht tc zyn, zeggen, dat 'er twee niet zeer groote Vaten bewaard wierden , waarvan het eene open en ledig, doch her andere vol en verzegeld was, en dat beiden voor de Vestaalen alleen te zien waren. Doch anderen wederom beweeren, dat dezen zich vergisfen; en wel daardoor, omdat in dien Aa a tyd  i7* het LEVEN cyd de Vestaalfche IMaagden het grootfte gedeelte der heilige zaaken in twee Vaten gepakt, en in den Tempel van qltrinus begraaven hebben, van waar die plaats zelve de Plaats der Vaten genoemd is (u). Zy dan, de voornaamfte der heiligdommen medegenoomen hebbende, namen de vlugt langs de rivier. Hier ontmoette haar lucius albinos, een burgerman , die zyne vrouw en kleine kinderen, met de noodzaakIykfte van zyne goederen, op eenen wagen wegvoerde. Deeze, ziende de Priesteresfen met het Heilige in haaren fchoot, hulpeloos en afgemat , langs den weg, nam terftond zyne vrouw en kinderen met het goed van den wagen , en liet de Vestaalen 'er opklimmen, om zich met de vlugt in de eene of andere Griekfehe Stad te bergen. Deze godsdienftigheid en eerbetooning voor het Heilige , in een zo hachlyk tydftip door albinus uitgeoefend, fcheen ons te merkwaardig , om met ftilzwygen te worden voorby gegaan. De overige Priesters der Goden , en de Grys- (u) Over den oorfprong en het werk der Vestaalfche IMaagden zie D. I- bl. 454 enz. De plaats, waar die Vaten begraven waren, werd Doliolum genaamd. Zie Farro de L. L. IV. 32. en Feftus.  van CAMILLUS. 373 Grysaarts, eerwaardig niet alleen door hunne jaaren, maar ook door het Confulfchap, dat zy bekleed, of door zegepraalen , die zy gevierd hadden, konden niet van zich verkrygen om de Stad te verlaaten, maar trokken hunne Offer- en Staatfyklederen aan, zonden een plegtig gebed, 't welk fabius de Opper-Pontifex voorzeide , tot de Goden op, en gingen vervolgens, als Aagt- offers voor het Vaderland, op de markt in hunne yvooren Wagenfloelen zitten, om hun lot af te wagten (vj. Den derden dag na het gevecht kwam brennus met zyn leger voor de Stad. De poorten geopend , en de wallen zonder wagten vindende , kreeg hy in 't eerst vermoeden van laagen en bedrog ; want hy kon niet gelooven, dat de Romeinen reeds tot die volflagen wanhoop gebragt waren. Doch eindelyk bevindende, dat het inderdaad zo was, trok hy de Collynfche poort bin- (v) De Wagenftoel, Sella Curulis, was een verheven geftoelte, fraai met elpenbeen verfierd , welk eerst door de Koningen, doch naderhand ook door de hooge fVJagiftraatsperfoonen, zo als den Conful , Dictator, Pra?élor, en de ÜLdiles Curules gebruikt werd. Deze werden daarvan Magiftratus Curules genaamd. De oorfprong der henaaraing is onzeker, en dus ook, of het wel door Wagenftoel vertaald wordt. Aa 3  374 het.LEVEN binnen, en vermeesterde Rome, ruim driehonderd en zestig jaaren, nadat het gefticht was; althans, zo men kan aanneemen, dat 'er eene naauwkeurige bereekening van die tyden bewaard is, daar de verwarring derzelven veele, zelfs laater, gebeurenisfen twyfelachtig heeft gemaakt. Het gerucht van dezen ramp, en van het inneemen der Stad fchynt al ras naar Griekenland te zyn overgevloogen. Want heraclides van pontus , die naby die tyden geleefd heeft (V) fpreekt, in zyn boek over de Ziel, van een tyding uit het Westen gekomen, dat een vreemd leger, uit het land der Hyperboreërs, eene Griekfehe ftad, Rome genaamd, in de ftreek naby de groote Zee gelegen, had ingenoomen. Doch ik verwondere my niet, dat een fchryver als heraclides , die zoo veel met fabelen opheeft, de waarheid van het inneemen der Stad heeft opgefchikt met het byvoegfel van de Hyperboreërs en de groote Zee (x). De Wysgeer aristoteles getuigt uitdrukke- f» Hy leefde in dien zelfden tyd, want hy was een leerling, gelyk naderhand ook van aristoteles. Toen Rome wierd ingenoomen, was plato maar 41 j-aaren oud Fr. Fert. (*) Door de groote Zee verftond men in die tyden  van CAMILLUS. 375 lyk, dat hy heeft hooren zeggen, dat Rome door de Gallen is ingenoomen ; maar hy noemt den genen , die de Stad gered heeft, lucius, daar camillus evenwel marcus en niet lucius heette. Doch hy verhaalt de zaak, zo als hy die gehoord heeft. Brennus , meester van de Stad zynde, leide een bezetting in het Kapitool , en kwam vervolgens af op de markt. Hier zag hy met verwondering de Grysaarts,welke daar opgefchikt in een diep ftilzwygen zaten, terwyl zy noch op de aannadering der vyanden' opllonden, noch van gelaat veranderden, maar bedaard en onverfchrokken, op hunne nokken leunende, elkander aanzagen. Met geen minder verwondering trof dit fchoufpel de overige Gallen, die langen tyd aarzelden om hen aan te raaken ofte naderen, omdat zy hen voor meer dan menfchen aanzagen. Doch als eindelyk een van hun het waagde om naby marcus papirius te komen, en met de hand zachtkens deszelven langen baard te ftryken, gaf deze hem met zynen ftok eenen vervaarlyken flag op het hoofd, de Middellandfche Zee, in onderfcheiding van den Pontus Enxinus of de zwarte Zee; en Hyperboreërs was de algemeene naam dier perken, welke naar het Noorden woonden. Aa 4  376 het LEVEN hoofd, waarop de Barbaar het zwaard trok; en den ouden man van 't leven beroofde. Daarop viel men ook op de anderen aan, en elk doodde nu , wat hem voorkwam. Verfcheidene dagen was men bezig met vernielen , rooven en pionderen ; eindelyk werd de Stad in brand geflxKken en geheel verwoest, 't welk voornaamelyk gefchiedde uit wraakzucht tegen de genen, die het Kapitool nog inhadden; die, wel verre van zich, toen zy opgeëischt wierden, over te geeven, uit hunne verfchanfing dapperen tegenweer gebooden, en den beltormers veele wonden toegebragt hadden. Dit was de rede , waarom de vyand de Stad verwoestte , en alles, wat hem in handen kwam, zonder aanzien van kunne of ouderdom, over den kling liet fpringen. Hec beleg naamelyk van het Kapitool langer duurende, dan de Gallen ftaat hadden gemaakt, begonnen zy gebrek aan leeftogt te krygen. Hierom verdeelden zy zich; en een gedeelte bleef by den Koning, om het beleg voort te zetten, terwyl het andere, op roof uitgaande,in de nabuurige vlekken viel, en dezelven verwoestte; zo echter, dat zy niet alle by elkander bleeven , maar by rotten en kleine verdeelingen, zich ginds en herwaards verfixooiden ; ftout op hun-  van C A M I L L U S. 377 hunnen voorfpoed, en als lieden, die niets te vreezen hadden. Het grootfte en bestgeordende gedeeke trok aan op Ardea,waartoen camillus, die na zyne ballingfchap zich met de zaaken van zyn Land niet meer bemoeide, als een vergeten burger leefde. Deze, thans weder wakker geworden, begon op nieuwe ontwerpen te denken, en zich niet kunnende vergenoegen, met blootelyk de handen der Vyanden ontkomen te zyn, zogt hy gelegenheid om dezen met voordeel aan te vallen. Ziende dus, dat die van Ardea fterk genoeg in getal waren , maar dat het hun aan moed haperde, wegens de onkunde en lafhartigheid van hunne Hoofden, wendde hy zich in de eerfte plaats tot het jonge Volk, en zeide, dat de nederlaag der Romeinen geenszins moest worden toegefchreeven aan de dapperheid der Gallen, noch dat de onheilen, hun door verkeerde raadflagen overgekomen, het werk waren van dezen, die niets tot de overwinning gedaan hadden; integendeel dat dit alles een werk was van het geluk. Dat het iets groots ware, gefteld ook dat het met groot gevaar verzeld ging, eenen vreemden en Barbaarfchen oorlog af te weeren , die , even als het vuur, geen einde nam, voor dat hy alles, wat hy in zyne magt kreeg,verAa 5 nield  3/3 het LEVEN nield hadde; dac, by aldien zy lust en moed hadden, hy hun beloofde, op zynen tyd , de overwinning te bezorgen. Als deze redenen by de jonge lieden ingang vonden, wendde hy zich tot de Hoofden, en den Raad van het Volk van Ardea , en dezen mede overgehaald hebbende, wapende hy alle de weerbaare manfchap; doch op dat de Vyand, die in de nabyheid was, hiervan de reuk niet mogt krygen , hield hy dezelve binnen de Stad opgeflooten. De Gallen nu, nadat zy het geheele land afgeloopen hadden, en met buit bekaden wedergekeerd waren, floegen zich zorgeloos, en zonder orde in het veld neder, en gaven zich aan het zwelgen. Toen de nacht viel, waren zy allen dronken, en 'er heerschte een diepe flilte in de legerplaatfen. Camillus , door Verfpieders hiervan verwittigd, trok met de burgers van Ardea uit, en den geheelen weg over in alle Uil te voortgereisd zynde, kwam hy omtrent middernacht aan de vyandelyke legerplaatfe , viel aan met een groot gefchreeuw , en onder het geklank der trompetten, waardoor de Vyanden, nadat zy ter naauwernood op dit alarm uit hunnen flaap en dronkenfchap ontwaakt waren, in groote verlegenheid geraakten. Eenigen , door den fchrik ontwaakt,  van CAMILLUS. 379 waakt, en de wapenen grypende, booden camillus wederftand, en ftierven met het zwaard in de vuist ; maar de mecsten , in flaap en wyn verzonken , werden zonder tegenftand gedood. Eenige weinigen, die, onder begunitiging van den nacht, uit de legerplaats ontfnapt waren, werden den volgenden dag, hier en daar in het veld omdwalende , door de ruitery agterhaald en neêrgefabeld. Het gerucht bragt deze overwinning weldra tot de omliggende Steden over, en fpoorde een menigte Volks aan om zich by camillus te voegen; inzonderheid de Romeinen , die , na de nederlaag by Allia, naar Veji geweeken waren, en die nu zich onder elkander op deze wyze beklaagden : „ welken Veldheer heeft het noodlot Ro" me ontnoomen, om Ardea door deszelfs " doorluchtige daaden beroemd te maaken, " terwyl ondertusfehen de Stad, welke de " wieg en bakermat van dezen grooten man " geweest is , vernield en omgekeerd ligt ! en wy, by gebrek aan een Hoofd, zit" ten binnen de muuren van een vreemde " ftad , en geeven Italië lafhartig over. ]] Welaan, dat wy door Afgevaardigden on' zen Veldheer van Ardea weerom cifchen, of zelven gewapend ons tot hem vervoe- „ Sen!  s8o het LEVEN „ gen! Hy is immers geen balling meer, „ noch wy zyn langer burgers, daar ons „ vaderland in de handen der vyanden, en „ voor ons verlooren is." Die werd welhaast een algemeen befluit , en zy vaardigden eenigen uit hun midden af, om camillus te verzoeken, dat hy het opperbewind wilde aanvaarden. Doch hy gaf ten antwoord, dit niet te zullen doen, voor dat de Burgers, welke nog in het Kapitool waren, op eene wettige wyze deze zyne aanftelling bekrachtigd hadden: dezen hield hy, zo lang zy 'er waren, voor het Volk ; hun bevel zou hy volvaardig gehoorzaamen, en tegen hunnen wil volflrektelyk niets ondernccmen (~y). Men bewonderde de kiesch- heid (}■) Dit was gewisfelyk wel de denkwyze van camillus , die zonder toeftemming van den Raad en liet Volk zelfs niet de plaats van zyne ballingfchap zou hebben verlaaten, gelyk livius uitdrukkelyk te kennen geeft; maar deze zelfde Schryver zegt ook, dat de Vejers, voor dat zy camillus ontbooden , eerst om de toeftemming van den Raad hebben ge. zonden, vvaarby hy deze fchoone aanmerking maakt, welke verdient in geheugen te blyven. Adeo regebat emnia pudor , difcriminaque rerum prope perditis rebus fervabant. „ Zo zeer heerschte de onderhouding der goede orde in alle zaaken, waarvan men dan zelfs nog niet afging, wanneer alles byna ver?, looren was." Fr. Vert.  van CAMILLUS. 381 heid en eerlykheid van camillus; maar nu kwam het 'er op aan, om eenen bode te vinden, die deze tyding aan het Kapitool bragt; en het fcheen volftrekt onmogelyk,dat iemand door de vyanden heen,op het Kasteel kwame. 'Er bevond zich onder het jonge volk zekere pontius cominius, die juist niet van zeer aanzienlyke afkomst was, maar een brandende lust had, om roem en eer te behaalen. Deeze bood zig vrywillig tot die gevaarlyke verrichting aan. Hy wilde geene brieven aan de belegerden mede neemen, uit vrees, dat, hy in de handen der vyanden geraakende, dezen daardoor het oogmerk van camillus te weeten kwamen; maar zich in een Hecht pak geltooken hebbende, waaronder hy eenige Hukken kurk verborgen had, ging hy op weg, en reisde zonder gevaar den geheelen dag voort. Het was reeds donker, toen hy voor de Stad kwam, en merkende, dat hy door middel van de brug, die bewaard werd, niet over de rivier kon komen, bond hy zyn kleed, dat van weinig omdag en zwaarte was , op zyn hoofd, ging te water, en zich op de kurken ophoudende, bereikte hy met zwemmen de ftad; en daar hy zulke plaatfen , waar hy wegens het gedruisch en de vuuren kon  332 het LEVEN kon denken, dat men waakte, zorgvuldig-' lyk vermydde, kwam hy gelukkig aan de Karmentaalfche poort (z), waar de meeste ltilte was, en aan welken kant de Kapitolynfche heuvel het freilfte en van rondsom met fcherpe rotfen omgeven is. Hier klom hy op, en kwam langs den ongemakkelykften opgang, met groote moeite, zonder gemerkt te worden, by de genen , die op de wal de wacht hadden. Na dat hy dezen gegroet, en zynen naam opgegeeven had, werd by aangenoomen, en by de Regeering gebragt. Terltond werd de Raad vergaderd, aan welken hy verflag deed van de overwinning, door camillus behaald, waarvan zy nog niets gehoord hadden; vervolgens deelde hy hun het befluit van het leger mede, en ried hun om camillus in het opperbewind te bevestigen, als die de eenigfte man was, onder wien de afwezige burgers wilden flaan. Dit bericht aangehoord zynde, werd camillus tot Dictator benoemd, en pontius langs den zelfden weg, langs welken hy gekomen was, weêromge- zon- (z) Deze Poort had haaren naam van Cabmèwta, de moeder van Koning euandeh, voor welke naby deze Poort een altaar was opgericht: op eene andere plaats van de Stad had zy eenen Tempel.  van CAMILLUS. S83 zonden. Deze volbragt zyne reize even gelukkig als te vooren, zonder door den vyand gemerkt te worden, en bragt aan de burgers, die buiten waren, het befluit van den Raad over. Camillus, met groote vreugde door dezen aangenoomen zynde, vond reeds twintigduizend man in de wapenen, en by dezen een nog grooter getal van bondgenooten gevoegd hebbende, maakte hy zich gereed om de Gallen aan te tasten. Op deze wyze voor de tweede maal tot Diftator verkooren, begaf hy zig daadelyk naar Veji, bragt zyn volk byéén, en met dezen de nog grooter magt der bondgenooten veréenigd hebbende, trok hy tegen den vyand op. . , Te Rome intusfchen hadden eemgen der Barbaaren, die by geval langs de plaats kwamen, langs welke pontius 's nachts het Kapitool beklommen had, hier en daar teekens van voeten en handen gevonden, daar hy in 't opklauteren zich aan alles, wat hy maar grypen kon, had vastgehouden; als mede het gras en de ftruiken langs de rots platgetrapt en de aarde uitgeweeken ; waarvan zy aan hun Opperhoofd kennis gaven. Deze, alles op de plaatfe zelve naauwkeuriibuni plebh of Gemeentiluiden. (7) Comitta Cor.fularia. De zelfde Vergadering , waarin ook de Krygs-Tribuinen verkooren wierden ; di ch men wilde thans noch dezen , noch Confuls hebben aangetteld, voor dat aan den eisch des Volks volüaan was.  4H het LEVEN deze katleen hem blootelyk uk nyd verkooren hadden, opdat hy, de overhand behoudende , den burg-erfland zou vernielen, of, in het tcgengeilekte geval, zelf omkoomen. Dan, om evenwel in het tegenwoordige onheil te voorzien, weetende den dag, waarop de Tribuinen voorgen oomen hadden hun voorltel te doen doorgaan, fchreef hy tegen dien dag èene werving uit, en riep het Volk van de plaats der Vergadering naar het veld, bepaalende tevens zwaare boeten voor den genen, die aan de oproeping niet gehoorzaamde. Dc/Tribuinen aan hunnen kant begonnen te dreigen, en te zwecren , zo hy niet afliet van het Volk de ftemming tc beletten , dat zy hem in eene boete van vyftig duizend Denaricn zouden verwyzen. Het zy dat camillus eene tweede veroordecling en ballingfchap vreesde , die zo weinig met zyne jaaren en verdienden ftrookte, 't zy dat hy zich niet in Haat zag om dezen ftorm. en deze onverzettelyke hardnekkigheid van het Volk tegen te gaan, hy begaf zich naar zyn huis, en de volgende dagen voorgeevende onpasfelyk te zyn, leide hy de waardigheid van Dictator neder. De Raad benoemde eenen anderen in zyne plaats, die tot Bevelhebber over de Ruitery by zich genoomen hebbende den zelfden sto-  van CAMILLUS. 415 stolo, welke de aanitooker was geweest van dezen opftand,cen wet liet doorgaan, die voor den Adel ten hooglten onaangenaam was ; naamelyk dat niemand meer dan vyfhonderd morgen Lands mogt bezitten. Dus behaalde stolo voor ditmaal eene luisterryke overwinning, met deze wet 'er duor tc krygen, maar eenigOB tyd daarna zelf overtuigd zynde van de maate der bezittingen, die hy anderen had vonrgefchreevc-n, te buiten gegaan te zyn, werd hy volgens zyne eigene wet veroordeeld en geboet Het zwaarfre punt, de aanleideudc oorzaak van den opltand, en 't welk den Raad in hunne oneenigheden met het Volk de meeste moeite maakte, naamelyk het gefchil over de verkiezing van Confuls, was nog onbeflist geblecvcn; toen onverwacht de zekere tyding kwam, dat de Gallen, van de Adriatifche zee weder opgetrokken, met eene geduchte magt naar Rome in aantogt waren. Met de tyding vertoonden zich te gelyk de rampen des oorlogs zelve, daar het platte Land verwoest wierd, en de menfchen, die niet naar Rome konden vlugten, zich langs de bergen verfpreidden. Deze angst ftilde den opltand, en, de Raad thans met (jn) Elf jaaren laater. Zie livius. b. VII. H 16.  4iö het LEVEN friet het Volk . eene zaak maakende, werd camillus met eenpaarige flemmen voor de vyfde maal tot Dictator benoemd Hy was toen reeds hoog bejaard, hebbende byna zyn tachtigite jaar bereikt. Doch overweegende de noodzaakelykheid en het gevaar , waarin de Staat zich bevond, nam hy, zonder door de boete afgefchrikt te worden, of eenig voorwendfel daar tegen te gebruiken , het Opperbevel aan, en' verzamelde op Itaande voet een leger. Hy wist, dat de voornaame fterkte der Gallen geleegen was in hunne zwaarden, waarmede zy op eene woeste manier en zonder overleg flaande, meest in de fchouders en in 't hoofd hakten. Hierom liet hy voor de meesten van zyn Volk yzeren ftormhoeden maaken, van buiten gepolyst, opdat de zwaarden daarop zouden affchampen, of in (tukken geflagen worden. De fchilden liet hy rondom met yzer beflaan, daar het hout alleen tegen de flagen niet befland was. Daarenboven leerde hy zvn Volk met lange fpiesfen om te gaan, waarmede zy onder de zwaarden der Vyanden inloopen, en dus de flagen afweeren konden. Als nu de Gallen, belast met eenen grooten fleep van allerhande buit, tot aan de rivier Anio genaderd waren , trok camillus met  v a fi C A M 'I L S. 41? met zyn leger te velde, en legerde zich op eenen zacht-afhellenden heuvel, die veele holen had, zodat het grootfte gedeelte van zyn leger buiten het. gezicht :was, en dat gedeelte, dat gezien kon worden, uit angst de hoogten fcheen betrokken te hebben. Om den Vyand nog meer in dit denkbeeld te brengen, deed hy geene moeite om die genen, die onder zyn gezicht vrybuitten, daarin te beletten; maar hy hield zich verfchansd binnen zyne legerplaats, tot dat hy zag, dat een gedeelte, bezig met vrybuiten, overal verftrooid was, terwyl de anderen, die in de legerplaats gebleeven waren, al den tyd met brasfen en zuipen doorbragten. Daarop zond hy, voor dat het nog dag was, zyne ligtgewapende manfchap vooruit, om den Vyand onverhoeds te overvallen, en te verhinderen, dat hy zich-niet in geregelde dagorde fchaarde. Vervolgens liet hy,met het krieken van den dag, zyne zwaargewapende benden naar beneden-aftrekken, welken hy op het vlakke veld- in dagorde ftelde , en die nu geenszins een klein hoopjen van vertfaagde lieden, gelyk de Gallen zich ' verbeeld hadden, - maar een magtig leger van mannen, die brandden van moed , bleeken uit te maaken. Het gene in de eerfte plaats den moed der Gallen ter neder II. deel. D d floeg,  Efi f LEVEN , floeg, was, dat zy het eerst wierden aa&gevallen a 't welk zy begreepen , dat uit verachting voor hun gefchiedde. Vervolgens bragt de aanval der ligtgewapende benden, die hun geen' tyd gaven, om zich in 't gelid te fchaaren, en behoorlyk in benden te verdeelen, maar hen in de war bragten, en dooreen dreven, hen in de noodzaaklykheid, om zonder geregelde orde , zo als j zy maar best konden , te vechten. Toen. camillus hierop zyne zwaargewapende benden aanvoerde, haasteden zy zich met opgeheven zwaarden hem te gemoet, maar de Romeinen, hunne lange pieken vooruit houdende, ontvingen de aangebragte flagen op hunne yzere wapenrusting, en fielden de kracht der vyandelyke zwaarden te leur, welke van een weeke Hof en flegt bewerkt zynde, zich wel ras omboogen en verflompten. Daarteboven werden hunne fchilden derwyze met pylen doorfchooten , dat dezelve hun niet weinig tot last wierden. Hierom werden zy te rade, zich van hunne eigene wapenen te ontdoen, en hunne befcherming in die der vyanden te zoeken, wier lange pieken zy aangreepen, om hun dezelve uit de handen te rukken. De Romeinen, hen ontwapend ziende, bedienden zich van derzelver zwaarden. Die van het voorfle gelid wer-  van CAMILLUS. 419 werden in groote menigte neêrgefabeld, de anderen vlooden wyd en zyd langs het veld. Camillus had zich vooraf meester gemaakt van de heuvels en hoogten; en zij, die hunne legerplaats uit een roekeloos vertrouwen niet verfchansd hadden, begreepen wel, dat camillus die ligtelyk zou veroveren. Dit gevecht, zegt men, is voorgevallen dertien jaaren, nadat Rome was ingenoomen (n). Hetzelve herftelde den moed der Romeinen tegen de Gallen , welken zy tot hier toe uitermaaten gevreesd hadden, en welken zy nu oordeelden hen voorheen niet door dapperheid, maar door ziekten en toevallen overwonnen te hebben. Zo groot was de vrees voor die Barbaaren geweest, dat volgens eene wet de Priesters vry waren van ten oorlog te trekken,behalven tegen de Gallen. Dit is het laatfte der Krygsbedryven van camillus geweest; want het inneemen van Velitren (0) moet als een gevolg van dezen veldtogt worden aangemerkt, en deze Stad gaf zich ook zonder wederftand over. Maar in het Staatsbeftuur had hy nog eenen hevigen en gevaarlyken ftryd met het Volk (n) Volgens livius, en ook naar de bereekening der Magiftraatsperfoonen door plutarchus zelven opgegeeven, moet het zyn drieëntwintig jaaren. (0) Een Stad der Volfcen. Dd 2  4»w ,?> het LEVEN Volk te verduuren. Dit naamelyk, moedig op de behaalde overwinning, ftond 'er op, dat tegen de wet een Conful uit den burgerftand verkooren wierd. Hier tegen verzettede zich de Raad, en wilde niet dulden, dat camillus zyn Dictators ambt nederleide, opdat hy met dat hooge gezach bekleed des te krachtiger de zaak van den Adel kon handhaven. Terwyl camillus , bezig met de waarneeming van zyn ambt,op den Rechterftoel zat, komt een Roedendraager, door de Tribuinen gezonden, die hem gelast te volgen, en te gelyk de handen aan hem flaat, om hem met geweld wegtevoeren. Hierop ontftond een gefchreeuw en oproer op de Markt, hoedanig men nog nooit beleefd had, terwyl de aanhangers van camillus den Roedendraager van den Rechterfto'el wegftieten, en daarentegen, het Gemeen dezen van beneden toeriep, dat hy hem zoude wegvoeren. Hy, in deze verwarring niet weetende, wat te doen, ftond evenwel zyne waardigheid niet af, maar ging, gevolgd door den Raad, naar het Raadhuis, en zich wendende naar het Kapitool, bad hy de Goden, dat zy de tegenwoordige beroerte gelukkig wilden doen eindigen, beloovende , zodra het oproer geftild zoude zyn, eenen Tempel voor de Eendragt te zullen ftigten. In den Raad  van CAMILLUS. 4S1 Raad veroorzaakte het verfchil van gevoelens wel eenen hevigen ftryd, maar eindelyk kreeg het zagtfle gevoelen de overhand , volgens 'twelk aan het Volk vergund wierd eenen Conful uit hun midden te verkiezen (p). Zodra dit befluit openlyk door den Dictator aan de vergaderde meenigte was bekend gemaakt, werd dezelve, gelyk natuurlyk was, hier over zo verblyd, dat zy zich daadlyk met den Raad verzoende, en camillus met groote toejuiching naar huis geleidde. In eene Volksvergadering, den volgenden dag gehouden, werd beflooten , dat de Tempel der Eendragt, door camillus beloofd, ter gedachtenisfe van het geftilde oproer, zou gebouwd worden op eene plaats, die haar uitzicht over de Markt en de Vergaderplaats had. Daarenboven werden de Latynfche Feestdagen eenen dag verlengd, zodat die voordaan vier dagen duurden. Eindelyk befloot men ook, dat het geheele Romeinfche Volk op dien dag, met bloemen- kran- (ƒ>) Stonden de Patriciën het Volk toe eenen der Confuls uit hun midden te kiezen, het Volk vergunde aan den anderen kant aan de Patriciëu eenen Pretor aan te Hellen, om het recht in de Stad te oefenen; en deze waardigheid werd aan den Zoon van QUUfcï,us opgedragen. Fr. Vert. Dd 3  4i2 mït LEVEN van CAMILLUS. kranfen om het hoofd, aan de Goden zoude offeren. Hierop liet camillus eene Vergadering beleggen om Confuls te verkiezen, en men verkoos uit den Adel m iEMiuus, en uit den Burgerftand l. sextius, den eerften, wien uit zyne klasfe die eer wedervoer. Dit tis het flot der bedryven van camillus. In het volgende jaar ontftond 'er een Pest te Rome , waardoor een onnoemelyk aantal gemeene Burgers, en ook de meesten van de Magiitraats-perfoonen werden weggefleept. Dit was ook het lot van camillus, wiens verlies, fchoon hy, zo uit hoofde van zyne jaaren, als ten aanzien van zyne eerambten, gezegd kon worden, zo lang als iemand , geleefd te hebben, nogthans meer betreurd werd , dan. de dood van alle anderen, welke destyds door de Pest omkwamen. THE-  THEMISTOCLES E N CAMILLUS.   VERGELYKING(*) TUSSCHEN THEMISTOCLES E N FURIUS CAMILLUS. Uit de byzonderheden, welken wy uit het Leven van themistocles en van camillus byeengezameld hebben, ziet men weldra, dat 'er tusfchen deze twee groote mannen,in meer dan één opzicht, gelykheid plaats heeft. Beiden van geringe, of immers niet (*) Daar de Vergelyking, door plutarchus zelven opgemaakt, verlooren geraakt is, dachten wy niet beter te kunnen doen, dan den Nederlandfchen Leezer, door deeze Vergelyking van den Franfchen Yertaaler, eenigermaate fchadeloos te Hellen. Dd 5  426 VERGELYKING tusschen niet zeer hooge geboorte zynde , hadden zy het geluk de eerften te zyn, die hun geflagt door hunne deugd in aanzien bragten, en op hunne nakomelingen eenen luister overteplanten, die hun tot des te grooter eere ftrekte, daar zy denzelven niet van hunne voorouders hadden overgeërfd. Hevig hebben zy tegen buitenlandfche Vyanden te ftryden gehad, en nog heviger tegen hunne eigene Medeburgers: beiden zyn zy met de fnoodfte ondankbaarheid betaald van die zelfde Burgers, welken zy de grootfte dienften beweezen [hadden, en beiden heb1ben zy hun Vaderland uit het geweld van Barbaarfche Volken verlost. De tyden, waarin zy geleefd hebben, zyn ook in alles zeer gelyk geweest ; men zag de zelfde ftormen en ftaats-orkaanen opfteken ; maar ook mannen van den zelfden grooten geest, en van hetzelfde verheven karakter ten voorfchyn komen, om daaraan het hoofd te bieden, en de Volken te behouden, over welken zy het beftuur hadden. Het is deze overeenkomst van tyden 3 waaruit de gelykheid tusfchen hunne bedryven en hun geluk gebooren is; want in beiden heeft noodzaakelyk de wysheid hun« ne dapperheid moeten beftuuren en bezielen. Maar onder deze hoofdtrekkjw a welke zo tref-  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 417 treffend gelyken, vindt men, by nader onderzoek , ook byzondere trekken, welke een aanmerkelyk verfchil opleveren. Wy zullen trachten dezen byeen te zamelen, en in het volkomenfte daglicht te plaatfen, opdat men, als in een klein tafreel, met eenen opflag van het oog ontdekke, waarin zy verfchillen, en waarin zy overeenkomen. Camillus fchynt het, in de eerfte plaats, te winnen van themistocles , in de menigte van bedryven; want hy heeft veele veldflagen gewonnen, veele lieden ingenoomen, andere , welke door den vyand vermeesterd waren, hernoomen, een ingeflooten leger ontzet, zynen Ambtgenoot, die ontydig een gevegt had ondernoomen , gered , en veele gevaarlyke oorlogen roemruchtig geëindigd. Tegen deze zo luisterryke bedryven heeft themistocles niets anders te zetten , dan den roem van de oorlogen der Grieken te hebben ten einde gebragt, de Perzen in de onderfcheidene gevechten by Artemifium overwonnen,en dezelven by Salamis geheellyk geflagen te hebben. Wat het eerfte der gemelde bedryven aangaat, zo heeft camillus niet meer gedaan voor de Romeinen, met alle die buitenlandfche oorlogen door zyne dapperheid ten einde te brengen , en zo dikwyls op hun-  428 VERGELYKING tusschen hunnen vyand te zegepraalen, dan themistocles voor de Grieken gedaan heeft, wanneer hy door zyne wysheid de binnenlandfche onlusten ftilde, hunne fteden met elkander verzoende , en alle burgers zamen verenigde. Want fchoon het eene zeer gemakkelyke 'zaak fchynt, en waarin niets buitengewoons gelegen is , binnenlandfche gefchillen op de aannadering van eenen gemeenen vyand byteleggen, daar het gevaar zelve medewerkt, om de Volken weder te vereenigen, kan men echter zeggen , dat het, in dat geval, een daad van ongemeene wysheid was, de Steden, die Athene nydig waren , te beletten, dat zy geen gebruik maakten van de hulp des Konings der Perzen, om Athenen en-geheel Griekenland in flaverny te brengen. Ook heeft men, weldra na den dood van themistocles , thet gewigt van dien dienst, en de grootheid van het gevaar gezien. Men kan zekerlyk de gevechten van themistocles by Artemifium, met de gevechten van camillus tegen de iEquen , Volfcen en Latynen niet vergelyken; want in alle deze gevechten heeft camillus altoos volkomene overwinningen behaald, daar themistocles by Artemifium de Grieken flechts leerde, dat de Barbaaren, niettegen- ftaande  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 4*9 (taande hunne verbaazende meenigte van" Schepen, konden overwonnen worden; én deze gevechten waren, eigenlyk gefprooken , Hechts het begin der overwinning. Maar zo men de daaden. der menfchen, meer naar derzelver grootheid en nuttigheid, dan naar derzelver aantal, moet beoordeelen, is het winnen van den flag by Salamis een zo gewigtig bedryf, dat het alle de daaden van camillus kan opweegen, 't zy dat men let op den toeftand, waarin dé Athénienzers zich toen bevonden, 't zy op de geduchte macht van den Vyand, mes welken zy te ftryden hadden, en die, terwyl hy de zee met zyne fchepen bedekte, ten zelfden tyde een ontzachelyk leger in het veld had; 't zy eindelyk, dat men het oog vestige op de groote meenigte volkeren, welke door die overwinning behouden wierden. Camillus heeft Rome gered ; maar themistocles heeft, door Athenen te behouden, geheel Griekenland gered, dat gevaar liep van in eene ondraaglyke flaverny te vervallen. Nu verdient een bedryf, waarvan het nut zich tot verfcheidene Volkeren uitftrekt, buiten tegeufpraak, den voorrang boven zulk een, waarvan flechts één Volk voordeel trekt. Misfchien zal men zeggen, dat camillus het  430 VERGELYKING tüsschem het geluk van zyne daaden aan zichzelveü alleen heeft te danken gehad, terwyl themistocles den roem van zyne overwinning met den Spartaanfchen Veldheer heeft moeten deelen. Het is waar, eurybiades heeft by Salamis met groote dapperheid gevochten: maar, zonder het beleid van themistoclesj zou die dapperheid weinig geholpen hebben; misfchien ware dezelve niet eens te pas gekoomen. En wel verre van dat die Veldheer den roem van themistocles in 't minfte te kort doet, ftrekt dezelve veeleer om dezen nog meer te verhoogen ; want themistocles genoot het vermaak, toen hy Griekenland behield, om dien Veldheer met zyn volk tevens te behouden. Zo themit stocles by die gelegenheid blyken gaf van volkomene kundigheid, 't zy door de Grieken te noodzaaken om in de engte te vegten, 't zy door het gunftigfte tydftip tot den aanval uittekiezen; hy gaf ook tevens blyken van een geduld, dat waare fterkte aanduidde, en van eene gemaatigdheid, wel-; ke toonde, dat hy niets dan het algemeene welzyn bedoelde: hy ftond het opperbevel af aan eurybiades in een zeer netelig tydftip , wanneer na-yver en ftyfhoofdigheid, welke in de begrippen van het Volk voor grootheid van moed zouden zyn gehouden , Grieken-  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 431 kenland gewisfelyk zouden bedorven hebben; want het is zeker, dat hy de vyanden niet overwon door zynen moed, dan omdat hy de Bondgenooten door infchikkelykheid had gewonnen: en ik twyfele, of camillus wel iets hebbe, wat hy hier tegen kan (lellen, zo min als tegen de grootmoedigheid, welke themistocles liet blyken, toen hy de oploopendheid van eurybiades verdroeg,opdat hy tyd mogt hebben, om hem zyn ge. voelen medetedeelen. Men moet den weg van roem al zeer wel kennen, om dien zo gerust te bewandelen, langs een pad, dat zo van den weg fchynt af te wyken, als dat van onrecht te verdraagen, 'cn beledigingen te verkroppen. Vergelykt men de bedryven der menfchen by Treurfpelen, waarin zekere tydftippen, wel in acht genoomen, de grootfte verrasfmg te wege brengen, en de fterkfte verwondering veroorzaaken, door den affchrik en het medelyden, welk zy inboezemen, dan is 'er niets in het leven van themistocles, dat met de wonderbaare voorvallen in het leven van camillus kan gelyk gefteld worden; deze zyn geene gevallen, die belluurd worden door een' mensch, maar onuitfpreekelyke verwarringen, die altoos ontwikkeld worden door eenen. God.. Zekerlyk is in tuk-  43a VERGELYKING tusschèw themistocles de knoop van het Treurfpel vervvonderlyk wel aangelegd: xerxes lleepte gelyk een vloed de volkeren en lieden van Griekenland weg; een Godfpraak beveelt den Grieken zich binnen houten muuren te befluiten; op die Godfpraak begeven de Atheniënzers zich te fcheep, nadat zy hunne vrouwen en kinderen met de Grysaarts naar de nabuurige eilanden hadden weggezonden: ziet daar nu Athenen in handen van den Barbaar; welk Verlosfer zal dit Volk koomen redden, dat reeds overwonnen is, en geen ander hulpmiddel meer overig heeft , dan honderd en tachtig Galeien, waarvan men niet verwachten kan, dat . zy tegen eene Vloot van twaalfhonderd oorlogfchepen zullen beltand zyn ? themistocles doet door zyne kracht, zyne dapperheid en zyn verItand, de dageraad van verlosfing^voor zyne medeburgers aanbreeken: maar deze ontknooping is niet anders dan eenvoudig; zy heeft geene verrasling, die naar een wonderwerk gelykt. In camillus daarentegen is alles even wonderbaar: Rome ligt in de asfche, de overwinnende Galliër is zeven maanden meester van hetzelve, en houdt zich gelegerd op deszelfs puinhoopen, om ten laatften nog het Kapitool tot overgaaf te dwingen, 'c welk flechts door een klein hoopjen Ro- mei-  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 431 meinen verdedigI wordt - deze belegerden tot het uiterfte gebragt, zyn gereed, om hun Vaderland , dat rampzalige overfchot van vlammen, uit 'svyands hand voor geld te losfen,en Rome ligt reeds met het goud in de fchaal. In dit tydftip verfchynr camillus, en verlost zyn Vaderland, niet door goud, maar door het ftaal. Dit wonderbaare vindt men door alle zyne overige daaden verfpreid; 't zy, dat hy een leger, dat op eenen berg is ingeflooten, ontzet; 't zy dat hy de vyanden, een oogenblik na hunne overwinning, weder overwint, en de burgers op den zelfden dag in hunne Stad terug brengt, waarop zy die verlooren hebben; 't zy dat hy Steden, die in opftand zyn , tot haaren piigt brengt. Dan, daar zodanige oogenblikken van verrasfing het werk zyn van 't geval, of een fpel van het geluk , en eer gefchikt fchynen om den Leezer, dien het om zeldfaarne gevallen te doen is, te vermaaken, dan de waardy der bedryven te doen beoordeelen, en de voordeden te leeren kennen, welken de eene mensch heeft op den anderen; zullen wy deze verrasflngen aan de Schilders en Dichters overlaaten, die dezelven op hun doek,en op hunne tooneelen kunnen vertoönen; en ons alleen bepaalende by het geen themistocles en camillus byzonder, en alII. deel. Ee le«d  43* VERGELYKING tusschen leen aan zichzelven te danken gehad hebben, trachten naauwkeuriglyk derzelver deugden en gebreken te beoordeelen. Zy bezaten beide dezelfde drifc tot roem ; beide hebben zy den zelfden moed en de zelfde voorzichtigheid, waar het te pas kwam, getoond. Maar het is noch de moed, noch de iterkte, noch de list, welke den mensch onderfcheiden; want men kan zeggen, dat eene meenigte dieren deeze eigenfchappen met den mensch gemeen hebben. Het gene de menfchelyke natuur ten fterkften verheft, en haar eenigermaate naby de Godheid brengt, is het vooruitzicht in de toekomst ; en in dit opzicht vertoont themistocles zich veel grooter dan camjllus. Deze zag alleen het gene hem omringde, daar themistocles verre vooruit zag wat gebeuren moest. Ten tyde , toen de Perzen , by Marathon overwonnen, weder in het hart van Azië getrokken waren, voorfpelde hy hunne terugkomst, en begon zyne medeburgers tot nieuwe gevechten met die Barbaaren voortebereiden. Het is waar, 't geen cicero zegt, dat dit vooruitzicht hem in de gewigtigite gelegenheden begeeven heeft; want hy voorzag noch wat hem van den kant der Lacedemonijrs dreigde, noch wat hem van zyne eigene medeburgers zoude overkoomen ,noch de  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 433 de gevolgen van de beloften, welken hy aan artaxerxes deed : maar waar is de mensch, die zich nooic vergist? Men zou kunnen zeggen, dat het camillus mede aan geen vooruitzicht gehaperd heeft, dewyl hy voorzag, dat de verdeeling der Romeinen, om naar Veji te gaan woonen, onvermydelyk den ondergang van den Staat zou medelleepen, en dewyl hy zich daartegen met de grootfte ftandvastigheid aankantte; doch in dezen, waarlyk zeer gewigtigen, dienst, welken camillus aan zyn Vaderland bewees, ziet men wel veele trekken van wysheid en voorzichtigheid, maar niets van dat vooruitzicht in het toekomende, *t welk men eene foort van voorweetenfchap kan noemen. En men zal , zonder twyfel, bevinden, dat deze daad van camillus meer overeenkomst heeft met die van themistocles, toen hy belette, dat de Steden, welke niet tegen xerxes gevochten hadden, niet uit de Vergadering der Amphictyonen geweerd wierden, zo als de voorllag was der Lacedemoniërs, welke daardoor alle gezach aan zich zouden getrokken hebben, en meefters van Griekenland zyn geworden. Maar zag camillus niet zo ver in het toekomftige, als themistocles, hy overtrof daarentegen dezen in rechtvaardigheid, eene Ee 2 veel  434 VERGELYKING tusschen veel achtenswaardiger deugd dan de andere. In de onderneemingen van themistocles ziet men altoos, dat zyn moed verleid gaat met list, terwyl in die van camillus alles eenvoudig en groot is. Themistocles heeft niets verricht, dat haaien kan by het enkelde inneemen van Faleriën, van welke ftad camillus meester wierd door de verwondering, welke hy verwekte, over zyne rechtvaardigheid, iri het weerom zenden van den Schoolmeefter, die hem de kinderen der belegerden had overgeleverd; want te toonen, dat de oorlog zelf by luiden van eer onfchendbaare wetten heeft,en dat de rechtvaardigheid boven de overwinning moet gaan, is een daad veel heldhaftiger, dan de geheele wereld te veroveren. Wat hun beider beftuur in tyd van vrede betreft , daarin fchynt geen gering onderfcheid plaats te hebben. Themistocles was een groot voorftander van het Volk, en alles, wat hy geduurende zyn beftuur , verricht heeft , ftrekte om de Demokratie tegen de aanmaatigingen van den Adel en den Raad te bevestigen. Themistocles kantte zich tegen allen, die het meest bekwaam waren om den Staat van dienst te zyn, en was oorzaak , dat aristides, de deugdfaamfte man van zynen tyd,  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 435 tyd, verbannen wierd. Maar camillus was zo verre boven dien geest van nyd en partyzucht verheven, dat hy altoos tot zyne Ambtgenooten koos de beste lieden , en die van het meeste nut konden zyn voor hun Vaderland, en toonde, dat iemand zeer wel zyn gezach met anderen kan deelen, zonder hen te doen deelen in zynen roem. De Atheniënzers verfpilden in fchouwfpelen en andere vertooningen alle inkomden, welken zy uit de Mynen van Attica trokken, of deelden dat geld uit onder de burgers. Themistocles had moeds genoeg om die nuttelooze verkwistingen aftefchaffen, en liet dat geld befteeden tot het maaken van verfcheidene oorlogfchepen, welke naderhand het behoud van den Staat waren. Het leven van camillus levert niets op, dat vergeleeken kan worden met den dienst, welken themistocles by die gelegenheid aan de Atheniënzers beweezen heeft, ten ware dat men hier tegen in de fchaal wil leggen de wyze inrigtingen, door camillus als Cenfor gemaakt, waardoor het jonge manvolk verpligt wierd de weduwen te trouwen van zulken , die in den oorlog gefneüveld waren, en de Weezen, zo wel als anderen, genoodzaakt wierden, fchattingen te betaalen. Maar deze wetten fchynen alEe 3 leen  436 VEkGELYKING tusschen leen door de noodzaaklykheid van den oorlog te zyn ingegeeven, daar de wet van themistocles de vrucht was van zuivere wysheid. De geftrengheid, door camillus tegen manlius geoefend, welken hy van het Kapitool deed fmyten, was zeer billyk en pryslyk, indien enkelde liefde voor de Vryheid en het Vaderland hem bewoogen hebben om dien oproermaaker te veroordeelen, en indien de haat tegen hem niet is aangeftookt geweest door eenen heimelyken nyds omdat hy voor zyne oogen eenen mededinger zag, beroemd door ontelbaare luisterryke daaden; die roemen kon op dertig rooven van vyanden, door zyne hand gedood, op veertig eere-pryzen, met welke zyne Veldheeren hem befchonken hadden , waaronder twee muur-kroonen, en agt burger-kroonen, en die eindelyk, omdat hy de Gallen van het Kapitool had afgeflagen, den eernaam van Capitolinus verkreegen had. Maar themistocles gaf geen minder blyk van Vryheidsliefde, toen hy eenen Griek t:r dood liet veroordeelen, omdat hy de fchandelyke voorflagjen , welken de Perr ziaanf che Koning door zyne Gezanten liet doen, aan de Atheniënzers had voorgefleld, en de floutheid gehad om de Griekfehe taal te  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 437 te doen dienen ter verklaaring der bevelen van eenen Barbaar. Met geen minder recht wordt ook gepreezen de ftrengheid, welke hy oefende tegen eenen arthmius van ZeIe, welken hy voor vyand der Grieken en hunner Bondgenooten , en te gelyk met zyne geheele nakomelingfchap voor eerloos deed verklaaren , omdat hy het goud der Meden, niet in Athenen, maar in Peloponnefus gebragt had. Ik weet zelfs niet, of dit voorbeeld van ftrengheid tegen omkooping niet nuttiger en noodzaakelyker was voor Griekenland, in de omlïandigheden, waarin hetzelve zich toen bevond , dan de ftraf van manlius voor Rome geweest is; want de Perzen waren minder te vreezen door hunne wapenen, dan door hun goud. Ook verzekert demosthenes (t), dat deze eene daad de Grieken geduchter heeft gemaakt voor de Barbaaren , dan dezen voor de Grieken waren. Er is nog een zeer aanmerkelyk ftuk , 't welk themistocles, geduurende zyn beftuur, heeft uitgevoerd,hierin beilaande, dat hy Athenen, nadat het door de Barbaaren verbrand en verwoest was, niet hechts herbouwde, gelyk camillus Pvome weder op- ge- ([) l'hilipp. iii. Ee 4  438 VERGELYKING tusschen gebouwd heeft; maar dat hy hetzelve tevens verflerkte , en door eenen muur met den Pirams vereenigde. Maar by deze onderneeming vallen twee dingen fcantemerken; de uitwerking, welke zy had , en de wyze, waarop zy werd uitgevoerd. Zy had gene andere uitwerking, dan dat zy den na-yver der Bondgenooten ontlTak , en het Volk ltouter en oproeriger maakte, door hen tegen den Adel te verilerken ; en de manier, waarop zy uitgevoerd werd, heeft hem weinig lof doen behaalen by de genen , die na hem geleefd hebben : want zy was bevlekt met bedrog, list en onrechtvaardigheid; en alle bedryven, waarop die vlekken zich vertoonen , kunnen nimmer worden goedgekeurd, gefield ook dat zy nuttig waren. Dit is ook de rede, waarom demosmENES, wanneer hy de muuren van themistocles vcrgelykt met die, welken conon in 't vervolg gemaakt heeft, aan deze laatlten de voorkeur geeft, aantoonende, dat een daad , voor de vuist verricht , rrefield moet worden boven eene, die heimelyk en door list gefchiedt, en dat, zo veel roemruchciger de overwinning is dan bedrog en verrasfing, de muuren van conon zo veel meer te achten zyn, dan die van themistocles. Conon, naamelyk, bouwde de zy-  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 439 zynen, nadat hy alle zyne vyanden, cn dï'én, die zyne onderneeming hadden kunnen dwarsboomen, had ondergebragt, daar themistocles de zynen bouwde, door de Bondo-enootcn te misleiden; en nooit heeft zodanW verwyt den glans der daaden van camillus verdonkerd: integendeel ziet men «laarin overal eene openhartigheid en eenvouwdigheid heerfchen, welke wezenlyke kenmerken zyn van de waare grootheid. Men kan noch in themistocles, noch in camillus verfchoonen de trotschheid, waarmede zy beiden hunne medeburgers door eene buitengewoone praalzucht tergden ; maar men zal zich gedrongen voelen toeteftaan dat de hoogmoed van camillus eer te vergeeven was, dan die van thkmistocles, daarin, dat dezelve zich niet vertoonde, dan onderlïeund door groote bedryven, terwyl themistocles met den zynen ook dan praalde, wanneer dezelve op geene merkwaardige daad fteunde. Camillus gaf zelfs blyken van zedigheid, waarover men zich niet genoeg kan verwonderen, wanneer hy, na een gedeelte der Gallen by Ardea geflagen te hebben, het Opperbevel weigerde aauteneemen, dat hem door de Romeinen, die naar Veji gevlugt waren, werd opgedragen, en dat hy, om te gehourfuamen aan Ee 5 de  44° VERGELYKING tüssche» de wetten eener Stad, die niet meer beftond, en louter een asch-hoop was, zo lang wilde wagten, tot dat deze keus bekrachtigd was door het hoopjen Romeinen, die nog het Kapitool verdedigden: waarlyk, eene gemaatigdheid zonder voorbeeld, en veel verfchillende van de eerzucht, waarvan themistocles altoos was bezeten. Indien het, om de menfchen wel te keren kennen, niet genoeg is hen te befchouwen in den loop van hunnen voorfpoed, en het noodig is hen te zien in ftryd met het ongeluk,zal men geen gering onderfcheidtusfchen themistocles en camillus ontdekken. De een werd gebannen, zonder eenige fchynbaare oorzaak , en alleen door eene Godlyke wraak, die hem wilde doen ondergaan, 't geen hy zelf aristides had aangedaan, welken hy verbannen had zonder rede, en alleen uit nyd, wegens deszelfs verdiende; de ander werd gebannen, omdat hy zich ftandvastig had verzet tegen een plan, dat den geheelen ondergang van zyn land moest na zig fleepen.. Themistocles werd gebannen , nadat hy zyn Vaderland behouden had, en camillus redde zyn Vaderland, nadat hy daaruit was gebannen. De verbanning van themistocles was de vergelding voor dat hy de Barbaaren had verjaagd;  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 441 jaagd; en de komst der Barbaaren was de ftraf voor de verbanning van camillus. Zyn deze oorzaaken en omftandigheden zeer verfchillende, de wyze, waarop de een en ander hun ongeval gedraagen hebben, is zulks niet minder. Camillus liet zich in 't begin door zyne drift vervoeren tot vcrwcnfchingen, welke eene hevige verbittering tegen 1 Rome te kennen geeven, dog waarin men evenwel nog trekken vindt van liefde, die hem, te midden van zyne gramfchap, bybleef; want hy wenschte-zyn Vaderland geene rampen toe, dan om het vermaak te genieten van hetzelve daarvan te verlosfen, en zich op deze wyze met roem over het geleeden onrecht te wreekenden dit is de eenige wraak, waar een Held naar haakt. Themistocles deed niets van dien aart; hy fprak geene vloeken uit tegen zyn Vaderland, maar hy deed laagheid by zyne vyanden. Themistocles bezwalkte, na zyne verbanning, den roem zyner voorige bedryven ; hy valt eenen Barbaar te voet,1 en fmeekt hem om vergiffenis van den ramp , welken hy, in den dienst van zyn Vaderland, hem had toegebragt. Camillus daarentegen vermeerdert zyne voorige bedryven met nieuwe , en maakt zich , tot aan. het einde van zyn leven, door nieuwe overwin- nin-  44a VERGELYKING tusschen ringen beroemd ; voor zyne ballingfchap was hy de grootfte der Romeinen, na zyne ballingfchap overtrof hy zich zelven. Themistocles wordt, door onvoorzigtige beloften aan den Koning van Perziè' gedaan, tot het uiterfte gebragt om zich zelven van kant te helpen, en 'er vertoont zich iets zo heldhaftigs in deze denk wyze, van den dood te verkiezen boven de droevige noodzaaklykheid, om of zich op zyn Vaderland te wreeken, of ontrouw te worden aan zynen Weldoener, dat ik dit befluit eenige loffpraak waardig oordeelde, hoe zeer ik wel weet, dat, ten ftrengften genoomen, een Wyze hierover anders kan oordcelcn. 'Er zullen buiten twyfiël dezulken zyn, welke begrypen , dat zich zelven in dat uiterfte omtebrengen , behalven een onbetwistbaar blyk van zwakheid, tevens een kenmerk is van eenen man, die de paaien niet kent van het misnoegen , dat men tegen zyn Vaderland kan houden , noch die der erkentenisfe , welke men fchuldig is aan zynen Weldoener, en die, om tegen geen van beiden te misdoen, juist tegen beiden te gelyk misdoet; want hy berooft het eene van eenen burger, en den anderen van eenen vriend , daar hy bun zyne dienften fchuldig was. En de rechtfchapen man , vooral de Staatsman ,  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 443 man, moet nimmer voor zich, maar voor zyne Vrienden, of voor her Vaderland fter- Tlét gedrag van camillus is van eenen geheel anderen aart: hy heeft niet noodig de zee over te fteeken , om vyanden voor Rome optezoeken, want hy is overal van dezelven omringd; hy gaat zich niet voor dezen vernederen, en hen verzoeken gebruik te maaken van zyne ongenade, door zich van zynen arm en zynen raad tegen zyn Vaderland te bedienen; maar hy handelt volgens de fchoone les, welke plato in de fchoolen van Athenen gaf, dat een rechtfchapen man, hoe zeer hy ook door zyn Vaderland mishandeld zy, altoos in zyn hart eene voorfpraak voor hetzelve behoudt, en de gelegenheden opzoekt, om hetzelve van zyne dwaaling terug te brengen, en hetzelve te dienen De Vaderland-liefde van camillus werd ook beloond met het grootlte geluk, dat mogelyk ooit door een mensch genooten is: want hy was niet zo dra in zyn Vaderland herfteld, of hy herftelde het Vaderland met zich, en bragt Rome in Rome weder, 't-welk hem den roem verwerf van met romulus den eertytel van Stichter van Rome te deelen; en nadat hy Rome dus behouden en herfteld had, belette hy ook nog, dat  444 VERGELYKING tusschen dat het niet weder in de zelfde rampen ftorte, waaruit hy hetzelve gered had; want, in den ouderdom van drieëntagtig jaaren, floeg hy andermaal de Gallen, welke wedergekomen warerrjnet een leger, noch ontza°chlyker dan het voorige; en alle deze roemryke bedryven waren niet gebeurd, had hy zich, gelyk themistocles, aan zynen toorn over. gegeeven: zo waarachtig is het,dat de gramfchap eene heerschzuchtige en ondankbaare meesteres is, die de dienften, haar beweezen, flecht beloond, en die haare verderflyke raadgeevingen duur verkoopt. Na dus deze twee groote mannen vergeleeken te hebben met opzicht op het gene zy merkwaardigs verricht hebben in den vrede, in den oorlog, en in hunne ongelukken, blyft 'er alleen nog maar over, dat wy hen vergelyken in hunne gevoelens omtrent den Godsdienst; en in dit opzicht fchynt "er geen groot onderfcheid tusfchen deze beiden plaats te hebben. Themistocles bidt de Goden om hulp in alfe zyne onderneemingen; na den flag by Artemifium, wydt hy een zegeteeken aan diana, onder wier oogen hy dezen eerflen togt had gedaan, en na den flag by Salamis, erkennende dat goede raadflagen ingeevingen van de Goden zyn,bouwde hy eenen Tempel ter eere van die zelfde diana,  THEMISTOCLES en CAMILLUS. 44$ diana , om haar te bedanken voor den goeden raad, welken zy hem had gegeeven. Camillus behoeft in vroomheid voor themistocles niet te wyken. Na het inneemen van Veji, herbouwde hy den Tempel der Godinne matuta; hy voerde het beeld van tuno met de grootfte plegtigheden naar Rome over; hy deed met allen yver de plaatfen, waar de verbrande Tempels geftaan hadden, weder opzoeken, en bouwde eenen nieuwen voor dien God, die de aankomst der Barbaaren had voorzegd; eindelyk, hy befloot zyn leven met een laatst godsdienftig bedryf, wydende eenen Tempel aan de Eendracht, om de Goden te bedanken voor de hereeniging van het Volk met den Raad. Men zal hem, zonder twyffel, befchuldigen, de Goden beledigd te hebben, door den wa-en met witte paarden, op welken hy zich den eerften dag van zyne zegepraal het voeren, en te hebben vergeeten de gelofte, aan apollo gedaan,om hem de Tienden van den buit, welken hy te Veji behaalde , te offeren. Men befchuldigde themistocles insgelyks, dat hy den Godsdienst misbruikte ten gevalle van zyne Staatkunde, wanneer hy teekenen en wonderen voorwendde, om zyne medeburgers tot zyn oogmerk te brengen: maar het dunkt my even onbillyk twee & men-  44^ VERGEL. tuschenTHEM. enCAM. menfchen te befchuldigen ofte verdeedigen welke door de Goden zelve fchynen gerechtvaardigd te zyn ; want die magtige Goden hebben aan beiden de zichrbaarde blyken van hunne zorge voor hun gegeeven; zy hebben hunnen moed damde gehouden, hunne wysheid bezield by alle gelegenheden, en hunne onderneemingen met den roemruchtigden uitflag bekroond; en, 't geen een nog meer byzonder bewys van hunne befcherming is,zy hebben camillus gewrooken,door Rome met eene zee van rampen te overdroomen, om het onrecht, dat zy hem hadden aangedaan, te flraffen; en door ingeevingen, door godfpraaken en droomen, hebben zy themistocles tweemaaien voor de hinderlagen van zyne vyanden behoed. En , offchoon de Natuur der Goden, welke de goedheid zelve is, en die, vaardig om te vergeeven, en iraag om te draden, niet altoos haare vonnisfen in dit leven voltrekt, ons belet met zekerheid over de menfchen te oordeelen uit de zegeningen, welken zy van den Hemel genooten hebben', kan men echter met veel grond onderdellen,' dat zy nimmer zulke byzondere en zichtbaarè gunstbewyzen verleend zouden hebben aan menfchen, die hen openlyk door hunne ondankbaarheid en godloosheid beledigd hadden.