01 2427 1610 UB AMSTERDAM  D E LEVEND VAN PLUTARCHUS.  d e LEVENS VAN DOORLUCHTIGE GRIEKEN enROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, DOOR PLUTARCHUS. uit het oorsfronkelyxe grieksch , geheel op kieuw , vertaald, eii met zeer vele aantekeningen opgehelderd. derde deel. MET PLAATEN. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART. M D C C X C I V»   VOORBERICHT VAN DEN UITGEEVE R. Jitindelyk ontfangt de Leezer het derde Deel der Levens van Plutarchus. Verfcheide omfiandighedsn hebben veroorzaakt dat dit Deel langer heeft moeten agterblyyen dan ik had gewenscht3 en het voornee' men was der Heeren Overzetters. Om echter, zo veel mogelyk3de fpoed te bevor* deren, heb ik ieder afzonderlek Leven, onder afzonderlyke fignaturen, en met nieuwe bladz., doen drukken; sp dat, door dit middel, de beide vertalingen gelykelyk ter drukperfe konden ge* 3 See'  gewen werden. Men zal dit, by de aanhch lingen yan dit Deel, moeten onder het oog "houden. By de uitgave hier van is tevens afgeleverd de Plaat, welke by het voorige Deel moest zyn afgegeeven, doch toen niet in ge* reedheid was. Ik hoop met meer fpoed , de volgends Deelen te zullen kunnen afleveren. HET  PERICLES.  ■  PEHICLES. ÏABIUS MAXI MUS. ALCIBÏABE So CMIOLANUS   HET LEVEN VAN PERICLES. Wanneer caesar eens te Rome zekere ryke en voornaame Vreemdelingen aantrof, welke jonge Honden en Aapjens met zich in den boezem hunner klederen omdroegen, en dezelve aanhoudend ftreelden, vroeg hy hen: „ Of dan de Vrouwen tot hunnent „ geenc Kinderen kreegen ?" leerende hen door deze Bcftraffing, op eene wyze 3 die waarlyk zeer wel voegde aan een Man van Gezach, om het beginzel van Liefde en Tederheid , dat natuurlyk in ons gevonden wordt, niet te verkwisten ten behoeve van Beesten, daar wy het aan Menfchen verfchuldigd zyn. Zoude men dan, nademaal de Natuur (jt) onzen Geest insgelyks heeft in- (a) Wy hebben hier niet alleen de woordfehikking veranderd , maar zelfs eeni'ge woorden uitgelaaten, A 2 (de.  4 het LEVEN ingefchaapen eene begeerte tot Jeeren en befchouwen, ook geene oorzaak hebben dezulken even zo te beftraffen, welke dit beginzel misbruiken tot Leeringen en Befchouwingen , die alle vlyt en bemoeijenis onwaardig ?.yn , terwyl zy in tegendeel die e;ecne, welke goed en nuttig zyn, verwaarïoozen (by Het Sintuig , wel is waar, wordt, doordien het lydelyk is , van alle voorkoomende en ontmoetende dingen getroffen en aangedaan, en even daardoor baarblykelyk genoodzaakt, alles wat aan hetzelve verfchynt, het zy dan nuttig of niet, te be- (deze naarrtelyk: kvvw n x-cii irAww 'ix-yovx) welke ons toefcheenen weleer als eene verlcliillende lezing op den rand aan het begin van dit Leven gefiaan te hebben, en daar na verkeerdelyk, en op eene verkeerde plaats in den Text te zyn geraakt Tot deze gedachten heeft de lezing van zeker Handfchrift aanleiding gegvevcn. X-lindeh behoudtze: maar andere, die ze te recht op deze plaa;s geheel ongepast fchynen gev< riden te hebben , (als cruserius, amyot, daCier) floegenze over: echier, zonder iets daarom, trent, zo veel wy weeten, te melden. Wy, daarentegen , oordeelden dit niet Itilzwygende te moeten yoorhy gaan, (£) De geleerde Xylanher heeft opgemerkt, dat deze Inleidine voor de Levensbefchryvingen van Pericles en Fabius Maximus ten hoogtten deftig, en met redeneeringen uit het dieplte der Wysgeerte ontleend ^ercierd is.  van PERICLES. 5 befchouwen. Maar geheel anders is het gelegen met onzen Geest, welken wy alle naar onzen wil gebruiken kunnen om ons zclven dus ten allen tyden met het grootst gemak te wenden en te kceren, werwaarts het ons lust. Het is derhalven allcsfins plichtmaatig, dat die Geest geduuriglyk het beste najage, en zich niet alléén ophoude met de enkele Befchouwinge, maar zich zeiven ook door het befchouwen, als het ware^ vo.ede en verzadige (c). Want gelyk aan het Oog die Kleur gevalt, welker frischheid en aangenaamheid het gezicht verlevendigt en voedt, even zo moet men ook het Verftand bepaalcn by die Voorwerpen, welke door hunne bevalligheid het zelve uitlokken tot het goede, dat 'er aan eigen is. Dit nu treft men aan in de Daaden en Uitoefeningen der Deugd, welke, wanneer zy Hechts vermeld worden , aanftonds nayver verwek-, ken en eene begeerte ter navolginge doeri gebooren worden, terwyl de bewondering van andere Stukken, hoe kunftig ook gewerkt (c) Andere hebben by deze plaats reeds vergrleeken het zeggen van cicero in Lucnllo: „ Efi enim aniraorum ingeniorumque r.aturale quoddam quafl pabulum confideratio contemplatioque Nsturae.-" A 3  6 het LEVEN werkt en uitgevoerd, niet zo aanftonds wordt opgevolgd van eene drift om iets diergelyks tc beproeven. Dikwyls gebeurt het, in tegendeel, dat wy, een Kunstftuk met vermaak befchouwende, den Maaker zeiven niet te min verachten; gelyk het gaat omtrent de welriekende geuren van Zalf en Balfem, en de kleur van Purper, waarvan wy ons met genoegen en vermaak bedienen , offchoon wy, voor het overige, de Purperverwers en Bereiders van Reukzalf zeiven verachten en onder de gemeene Handwerkers en Ambachtslieden plaatzen (_d). Te recht gaf daarom antisthenes (f), wanneer men hem verhaalde dat een zeker ismenias (ƒ) een bekwaam Fluitfpeelder was, ten antwoord: „ Maar dan is hy, ongetwyffeld, voor het „ overige een flecht Mensch, want anders „ zoude hy zulk een goed Fluitfpeelder niet s, zyn!" en Koning philippus, als hy eens zynen Zoon op zeker Gastmaal met groote bevalligheid en kunst hoorde zingen, voeg- (d) Omtrent het laag denkbeeld, het welk de aanzienelyker Grieken van de Handwerks- en Ambachtslieden hadden, vergelyke men onze Aantek. op het iev. v. Lycurg. I Deel, bl. 313. (e) Een Leerling van Socrates. Z I D. bl. 416. (fj Van dezen maakt onze Schryver ook gewag in het Leven van Demetrius Tom. I p, 889. B.  van PERICLES. I Voegde daarom denzelven toe; „ Schaamt n Gy u niet zo fraay te zingen?" Het is naamelyk voldoende, wanneer een Koning zich flechts verledige om de Zangers aan te hooren, en zich vergenoege een bloot Aanfchouwer te zyn, wen andere menfehen in foortgelyke Kunften om fïryd trachten uit te munten ; hoe zeer hy anders ook de Zanggodinnen met zyne weldaaden overhoope. — Voor het overige brengt hy, die zich uit eigene verkiezing met geringere Kunften ophoudt, de moeite, aan nuttelooze dingen door hem te koste gelegd, met zich en tegen zich zeiven tot eene Getuige van zyne yverloosheid omtrent goede en nuttige zaaken. In de daad, geen edel en weldenkend Jongeling heeft immer, wanneer hy te Pifa het Standbeeld zag van jupiter, gewenscht een phidias (g) te worden, of ook (g) „ Zie daar een oordeel, dat men te recht geflreng mag noemen:" Geen Man van geboorte zon een Phidias willen zyn, of een Polycletus, of zou wenfchen gemaakt te hebben den Jupiter Olpnpim ± of de Juno van Argos, twee Standbeelden van Goud en Yvoir, die men fteeds voor onvergelykelyke Meesterftukken heeft gehouden, en welker Maakers men daarom meer voor Goden aanzag , dan voor Menfehen! Van het eerfle verhaalt men, dat Jupiter zelf het door zyne goedkeuring zoude geheiligd hebben. A 4 Want  het LEVEN ook een polycletus, wanneer aan hem te Argos het Standbeeld van juno werdt vertoond. Want men zegt, dat phidias, na dat hy het voltooid hadt, dezen God gebeden hebbe door eenig zichtbaar teken te willen verklaaren, dat hy over zyn werk te vrede was, en dat daarop de Blikfem aanftonds voor zyne voeten en het Standbeeld nederviel. Een diergelyk verhaal moet van eenig gewicht zyn voor een Heiden! Polycletus was zo geacht, dat een kleïn Beeld van zyn maakzel voor eene onge. hoorde fom verkocht werdt. Diadumenum fecit molliter iuvenem centum talentis nobilitatum, zegt pli* kius. Hoe komt het dan, dat plutaechus twee zulke voortreffelyke, en by de geheele Wereld zo zeer geachte Kunflenaars véracht ? Dan, hy gaat nog verder: Niemand, vervolgt hy, zoude willen zyn of een Anacreon; (die dog eens de Gunfteling was van twee zeer deugdzaame Vorften ) noch Philemon; ( die van fommigen zelfs boven Menander wordt gefield) noch Archiiochus; (in wiens ftyl zo veel vuur en kracht heerschte.) Dit is in de daad zeer vernederend voor Kunften, die zo zeer beroemd zyn! Alles wat men zeggen kan, is, dat plutarchus haar niet volflrektelyk verwerpt. Hy geeft aan haar de goed. keuring, welke zy verdienen, en onderfchiktze maar alléén aan dat geene, wat meer volmaaktheid heeft: en zulks is billyk! Alle Standbeelden, en alle Dichtftukken van de Wereld kunnen in waarde niet haale» by de geringfte uitwerking der Deugd. Het zyn niet anders, dan doode Werken. Geen wys Man is 'er, die zyne Eerzucht zo kwalyk plaatze. Socrates ij 'er de proef van ! Hy flaagde verwonderlyk in de Beeldhouwkunde; by vervaardigde de Standbeelden der  van PERICLES. 0 toond. — Nimmer wenschte hy een anacreon, een philemon (Zr), of archilochüs te worden, hoewel hy anders ook in hunne Gedichten een zeer groot behagen fchepte! Het is immers geen noodwendig gevolg, offchoon het Werk ons, uit hoofde van fraai- der drie Bevalligheden, welke van de Athenienfers zeer geacht werden; en echter liet hy wel dra zyne Kunstbeoeffening vaaren , ten einde zich geheel toe te leggen op de beoeffening der Wysheid. In het leven van Thefeus hadt plut. reeds doen opmerken het oneindig onderfcheid t'jsfchen een Leermeester, die een' Vorst opvoedt en onderwyst; en Schilders of Beeld, houwers, die 'er Standbeelden of Aftekeningen van vervaardigen. Hy heeft hier in gevolgd de inzichten van plato, zyncn Meester, die, fn zyn éé'fle Boek «ver het Gemeenebest, de Kunst der Beeldhouwers; die der Schilders; die der Dichters enz. niet rs^iwr, dat is Kunften, noemt; maar, by eene verkleining, welke vry wat verachting influit, rs^vuSfix, d. i. Kunstjens; in tegenftel'ing van de Deugd, en dé Kunst der Wyzen , welke alléén in ftaat zyn om Mentenen te leiden, en Siaaten te befloeren " Fr. Feit. (h) De Blyfpeldichter philemon komt hier kwalyk tev pas by de zoo veel oudere Lierdichters anacreon en archilochüs. Deze reden bewoog den Heer bryane om hier liever plaats te geeven aan piïiletas wiens Leeftyd en Dichtfiukken meer overeenkom^ hebben met de evengenoemden. Dit gevoelen luidt niet vreemd ; ten zy mogelyk iemand een nog bekvvaamer naam weete uit te vinden. A 5  iO het LEVEN fraaiheid en welfïand, inneemt, dat daarom ook de Kunftenaaj zelf onze achting zou verdienen. Wy mogen dan befluiten , dat alle dingen van dit foort, welke geen zucht tot navolging in ons ontvonken doen, noch die opwelling veroorzaaken, waardoor eene begeerte en aandrift ontfpringt om iets diergelyks uit te werken en daar te Hellen, voor hunne Betrachters van geen nut'zyn. De Deugd, in tegendeel, doet ons door haare Bedryven oogenblikkelyk dermaate aan, dat wy en door de daaden zelve bekoord worden, en tevens ook die geenen, welke ze verricht hebben, trachten na te volgen. En belangende de Goederen van het Geluk; wy beminnen derzelver bezitting en genot, maar van de Deugd alleen achten wy de Daaden. Geene wenfchen wy dat ons van anderen mogen toekoomen; daar wy deze liever van onzen kant aan anderen befteeden willen. Het Goede toch trekt ons werkdaa* dig tot zich, en bezielt ons ftraks met eene onweérftaanbaare aandrift, terwyl het de Gemoedsbeweegingen van den Betrachter geensfins door Nayver vormt, maar alleen door het verhaal der Verrichtinge zyne Keufe bepaalt. Deze Bedenkingen hebben ook ons doen befluiten om ons te verledigen tot het op- ftel-  van PERICLES. ii (tellen van Levensbefchryvingen, en is dit het tiende Boek (T) door ons vervaardigd, bevattende het leven van pericxes, en dat van fabius maximus, denzelfden die tegen hannibal den oorlog zo roemryk heeft gevoerd. Men zal daarin aantreffen de Daaden van twéé beroemde Mannen, welke en in andere deugdzaame Hoedanigheden elkanderen zeer gelyk waren, maar wel voornaamelyk in Zachtmoedigheid, en Rechtvaardigheid , en het lydzaam verdraagen der Dwaasheden, zo van het Volk, als van hunne Ambtgenooten ; en die daardoor beide, elk aan zyn eigen Vaderland , by uitftek nuttig zyn geweest. — Of wy nu in het vellen van dit oordeel op goede gronden te werk zyn gegaan en het wit getroffen hebben, zal te bezien liaan uit het geen wy van hun te boek hebben gefield. Pe- 0') Deze plaats toont aan, (het is de opmerking van xylander} dat plut. gewoon was uit de Levens van den Griek en Romein, welke hy met elkanderen vergeleek , telkens een afzonderlyk Boek zaam te voegen. Maar op deze wys' zou dit eerst het vyfde, en geensfms het tiende Boek zyn. Waar uit volgt, of, dat 'er aan deze Levens van plut. vry wat ontbreekt, dat door den tyd verlooren is gegaan; of, dat dezelve niet in die orde gefchikt zyn, als plut. hen vervaardigde.  1 2 het LEVEN Pericles werdt gebooren in de wyk acamantis , in de Buurfchap cholargus. VaH Afkomst en Gedacht was hy, in betrekking tot beide zyne Ouders, van de Aanzienlykften. Want xanthippus , dezelfde, die by het Gebergte mycale (k) de Bevelhebbers des Konings van Perfie overwon, verbondt zich in Huwelyk met agariste , de Kleindogter van clisthenes (T), die de Afftamvnelingen van pisistratus uit Athene deed verhuizen, de Dwingelandye op eene edelmoedige wyze vernietigde, een aantal Wetten maakte en eene Regeeringsvorm daarftelde , welke op de bestmogelyke wyze getemperd vvas^ en ingericht tot bewaaring van Eendracht en het behoud van den Staat. Deze agariste verbeeldde zich in den fiaap , dat zy van een Leeuw beviel, en werdt, na verloop van weinige dagen, verlost van pericles , die , wat het overige der gedaante van zyn Lichaam betrof, welgefchapen. en zon- (A) Mycale was een Gebergte aan de Zeekust van Iönie, of klein Afie; by het welk de?e Zeedag voorviel op den zelfden dag, wanneer de Perfcn onder Mardonius by Piata;a; geflagen werden. Z. Juflin. ii, 14. Simfon. ad A. M. 3516. (7) Plut. volgt hier, en in het naastkomend verhaal het gezach van herodotus. Zie deuzelven, V, c. 66. feqq. L. VI, c. 126 feqq.  van PERICLES. 13 zonder gebrek was, maar een zeer lang en onregelmaatig hoofd hadc : waar van daan bykans alle zyne Beeldenïsfen van Helmen zyn voorzien, om dat, fchynt wel, de Kunllenaars hem geene oneere wilden aandoen. Om deze zelfde reden werdt hy ook van de Dichters Schinokephalus (m) genoemd, want de Athenienl'ers heeten fomtijds Schinos, het geen men anders Scilla noemt. Hier op hadt ook de Blyfpeldichter cratinus het oog, in zyn Stuk de Chirones («) genoemd: „ Oproerigheid', zegt hy, en de oude Grysaard tvd (0) zich onderling vermengd (ui) d. i. De rfjuinkop, het Uienhoofd. Het gewoon Naamwoord , om Aiuin te betekenen , was Scilla ; dan te Athene gebruikte men daarvqor ook het woord Schinos (^«Vo?). Z. den Samenfteller van het etymol. m. p- 740, 47. Hemsterh. ad Arift. Plut. p. 245. en die daar worden aangehaald. («) d. i. De Slimmere. Want dit verkiezen wy liever, dan, de Chirons Z. casaub. ad Atheneum p. 859, a. Welke nevens anderen aangehaald hadt kunnen worden door fabricius B. Gr. I, p. 754. (0) De Dichter verciert hier een Huwelyk tusfehen chronus (Xgwof, den Tyd; niet Keovot, Saturnas, zo als de Fr. Fert. hier verkeerdelyk overzet) en stasis, rs7«), welken de Goden „ den Bynaam geeven van cepiialegere,; tes Qq). " En op een ander plaats, in de Nemefis: „ Koom nader, Jupiter! Befcher„ mer der Gastvryheid; zalige God! (V)"— Een fin dezer woorden dus verklaard: (in Notis ad Excerpta e Tragg. & Comm. Gr. p. 967): „ De „ Dichter wil zeggen, dat het al te groot Gezach door pericles in een vry Gemeenebest verkreegen, zyn beftaan verichuldigd was eensdeels aan de Verdeeldheden onder de Burgers zeiven; anderdeels aan eene langduurige en onrechtraaatige be„ zitneeming van gezach." (/>) Ons behaagt hier, even zeer als aan den Heer bryane , de merkwaardige Leezing in zeker Handfchrift voorkoomende, Tirüvx, volgens welke wy dus liever vertaaien: ,, eenen zeer groot en reus, • (q) d. i. Opéénpakker van Hoofden. De Fr. Vert. heeft (na xyüander) zeer wel opgemerkt, dat deze plaifanterie van cratinus haaren grond heeft in eene toefpeeling op den bynaam nephelegerei es , d. i. Opéénpakker van Wolken, welken Homerus geeft aan Jupiter. (;•) Elk Lezer van gezond verfhnd moet vraagen, welke Ipotternye 'er toch in deze woorden fchuile ©p den dikhoofdigen pericles? Wy zouden dit te vergeeftch vraagen aan zulken, welke niet willen, dat men de oude Schryvers oordeelkundig behandele, en derzelver Schriften op goede gronden verbetere. Het zy ons geoorlofd onze Gedachten met weinige te verldaaren. Voor faW (Foorftander der Cast.  van PERICLES. 15 Een ander, te weeten teleclides (V), zegt van hem:„dat hy nu eens inde Stad ter nederzit, „ verlegen met ie zaaken van het Bellier, ,, en zyn zwaar hoofd laatende hangen: dat „ 'er op een' anderen tyd, wanneer hy zich „ heeft afgezonderd, uit zyn Hoofd van elf ver„ diepingen een geweldig rumoer ontftaat."— Eüpolis f?), eindelyk, in zyn Blyfpel de Burg- ^Gastvryheid) denken wy, dat cratinus gefchreeven hebbe ); die bedaardheid van Gang; die netheid van Kleding, welke noit, by het houden van Redevoeringen tot het Volk , door de drift van het fpreeken uit haare plooy werdt gebracht; die getemperde Stem, welke nimmer onmaadg uitbulderde, en wat dies meer is; door welke dingen alle hy elk over zich in verwondering opgetoogén hielde. Het gebeurde, eens, dat zeker losbandig Vuilik hem geduurende eenen geheelen dag op de Markt (£) aelïanus Var. Hifi. L. VIII c. 13 verhaak, op het gezach van anderen, dat niemand immer anaxagoras gezien hebbe of lacchenden, of zelfs glimlacchenden. Hier in werdt by nagevolgd door zyne Leerlingen , onder anderen door perici.es , en den beroemden Tteurfpeldichter eur.pides. Z. valck in Diatr. ad Eurip. perd. dr. rel!, p. 25. volg. op welke plaats deze groote Man zeer geleerdelyk heeft aangetoond, hoeveel ook eurip.dus van dezen zynen Meester geleerd en overgenomen hebbe.  van PERICLES. 21 Markt (c) in het openbaar lasterde, en alles kwaads van hem zeide; het welk hy niet alleen geduldiglyk verdroeg, maar hy ging zelfs middelerwyle voort de zaaken te befchikken , welke voorhanden waren. Met het vallen van den Avond begaf hy zich met alle betaamelykheid naar Huis, wordende niet te min van denzelfden Onverlaat, die alle bedenkelyke fcheldwoorden tegens hem uitgoot, achtervolgd. Wanneer hy nu eindelyk gereed was in zyn Huis te trceden, f/.ynde het toen reeds donker nacht) beval hy eenen zyner bedienden zich van fakkellicht te voorzien , den Knaap te vergezellen en veilig te huis te brengem Volgens getuigenis van den Dichter ion, zou pericles in het gezellig leven driest en opgeblaazen zyn geweest , en by zyne trotschheid gevoegd hebben eene zeer groote Waanwysheid en Kleinachting van anderen. Daarentegen verheft hy ten hoogden de Minzaamheid , Infchikkelykheid en Wellevendheid, die zich by cimon in den ommegang vertoonden. Dan laat ons dezen ion , die van oordeel fchynt geweest te zyn, (c) Waar da Volksvergaderingen gehouden werden. B 3  %i het LEVEN zyn, dat de Deugd in de daad achtervolgd moet worden van de Satyre (V), even gelyk zulks plaats heeft by het opvoeren van iragifche Toneelllukken (e) , liever vaaren laaten! Met meerder recht vermaande zenq de zulken , welke aan de Deftigheid van pericles den naam gaven van waanwyze Trotsch- (d) Verfïaa geen Schimpdicht, in de gewoone betekenis van het woord, maar zeker foort van boertige Treurfpelen, Zie casaus. de Satyrica Graecor. poëti, en de volgende Aantekeninge van den Fr. Vert. (e) „ PLüT/iRCHUs wil zeggen.dat de Dichter iön , fchryvende, dat de edelmoedigheid en grootheid van Ziel in pericles , vergezeld gingen van een goed gevoelen van zich zeiven , en eene ruime maate van minachting voor anderen, daar in de oude Treurfpeldichters navolgt , welke , wanneer zy met hunne Kunstgenooten in het openbaar om den prys en kroo. ne dongen , gewoon waren drie of vier Treurfpelen hoofd voor hoofd te verwonen, waarvan het laatfte altyd eene zogenoemde Satyrifche Tragedie was, dus genoemd, om dat onder de Koningen en Helden ook saters werden ingevoerd, om te boerten en aartigheden voor den dag te brengen: gelyk wy dit nog zien kunnen uit den Cyclops van euripides , het eenige Satyrifche Stuk van dien aart, het welk ons nog ove. tig is uit de Oudheid. Deze vergelyking is zeer. juist,en zeer fchoon." Fr. Fert. Men moet hier dan denken aan de Tetralogiae Tragicorum , van welke onder anderen melding is gemaakt door den geleerden jonsius, de Script. Hifi;. Fhil p. 86, 87.  van PERICLES. 23 Trotschheid , „ dat zy zelve maar die Trotsehheid in haar foort geliefden na te volgen P' aangezien de Navolging (hoe zeer ook gemaakt) van het geen goed en loffelyk is, als het waare ongemerkt, eene zekere beyvering daar van te wege brengt, en ons daar aan doet gewennen. De vrucht, evenwel, welke pericles trok uit de verkeeringe met anaxagoras , beftond niet alleen in die dingen, welke hier voor van ons zyn opgenoemd. Hy fchynt daar door ook die Bygeloovigheid te boven gekoomen te zyn, waar door den menfchen gewoonelyk groote fchrik wordt aangejaagd op het zien van Luchtverfchynfelen; eensdeels , om dat derzelver waare oorzaaken aan hun onbekend zyn; en anderdeels ook, om dat zy , uit onkunde daaromtrent, van alle Goddelyke Dingen zeer dwaaze en verwarde begrippen voeden. Deze Onweetendheid doet de Natuurkundige Wysbegeerte verdwynen , terwyl zy , in de plaats van eene fchrikbaarende en door inbeelding verhitte Bygeloovigheid , eene zekergaande GodsdienPcigheid te voorfchyn brengt, vergezeld van de beste Hoop en Vertrouwen. Men verhaalt, dat aan pericles op zekeren dag van eene zyner Landhoeven werdt gebracht het hoofd van eenen Ram met een B 4 en-  2.4 hei LEVEN enkelen Hoorn: dat de Waarzegger lampon, dezen Herken en vasten hoorn, die midden uit het voorhoofd was uitgegroeid , befchouwd hebbende, verklaard' hadt, dat, daar 'er thans tweeerlei Macht en Vermoogen in den Staat was, te weeten dat van thucydides (ƒ) en pericles , het zelve, vervolgens, maar in handen van één' berusten zou, naamelyk van dien, by welken het Teken zich vertoond hadt: dat hier op anaxagoras, na dat het bekkeneel door midden was gefhgen, hadt aangeweczen, dat de Hersfenen de gewoone plaats niet hadden vervuld, maar in een puntige gedaante, niet ongelyk aan die van een ei , uit de ganfehe holligheid waren te zaamen geloopen naar die ftede, vaar de wortel van den Hoorn zyn begin nam; dat zy, die op dien tyd aanweezig waren, zich grootelyks verwonderden over anaxagoras; maar een weinig hater nog veel meer over lampon , wanneer, naamelyk, thucydides al zyn aanzien verloeren hadt, en de zaaken van het Gemeenebest alle, zonder uitzondering, door de handen gingen van pericles. Niets, eettip/) Van wien hier beneden breeder gewag gemaakt lil wprden,  van PERICLES. 25 echter, belet ons, denk ik, te zeggen, dat en de Natuurkundige, en de Waarzegger beide het geraaden hadden, daar deze de uitkomst, geene de oorzaak te recht begreepen hadt. Het was de taak des eenen acht te geeven. uit welke oorzaaken, )) welke hem in Haat Helden om alles, wat hem dienHig fcheen, uit deze Wetenfchap tot de Kunst der Welfpreekenheid over te brengen, behoeft men zich niet te verwonderen, dat hy boven (0") Dit Eiland werdt door de Athenienfers onder het beleid van pericles te ondergebracht. V. thu. cydides , L I. c. 114. (p) In de Zamenfpraak Pkaedrus genaamd , aan het einde, p. 354. D. Fic. De bynaam, Godde/yke, werdt by uitneemendheid gegeeven aan plato; gelyk ook, aan hippocrates.  32 het LEVEN ven alle andere Redenaars zo zeer heeft uitgemunt. Mier van daan zegt men zoude hem ook gegeeven zyn de toenaam van olympius (q); hoewel zommige dien afleiden van de prachtige Gebouwen, met welke hy de Stad verfraaide: andere, daarentegen, van het groot gezach, het welk hem, zo in het StaatsbelTier, als in hoedanigheid van Legerhoofd, werdt toevertrouwd. Echter is het geheel niet onwaarfchynelyk, dat vecle verecrende omftandigheden hebben te zaamen gewerkt om aan pericles dezen luistervollen naam te geeven. Dit is ten miniten zeker , dat in de Blyfpelen der Tooneeldichters van dien tyd veele fpotachtige uitvallen, opzettelyk tegen hem gericht, genoegzaam aanduiden , dat deze Bynaam inzonderheid uit zyne manier van Redevoeren ontftaan zy, dewyl zy zeggen, „ dat „ hy in de Volksbyè'enkomften met zyne „ ftera donderde en blikzemde! (V) „ dat » 'cr (?) Eig. Hemelfche. Het was een bynaam, welken men gewoonelyk gaf aan ]ui>itek, den Oppergod. (j) Zie arütophan. Acharii. v. 530. en quimctix. Inft. Or. II, 16, fin. XII, 10, 05. Hy verdiende dus den bynaam olympius te gelyk met jupite» den Donderaar. Hier op zag ook cicero in die opmerkelyke plaats, welke aan veele gezegden van plut. licht byzet, in Bruto, c u. „ Pericles Xanthippi fi-  van PERICLES. n .-, 'er van zyne Tong gewoonlyk een fchrik- „ baarende Donder voortrolde!" Men heeft ook, ten dezen opzichte, de geheugenis bewaard van zeker opmerkelyk zeggen van.TnucvDiDES, den Zoon van Melefias (Y), let welk, olfchoon lacchender wyze voortgebracht , het vcrbaazend Kunstvermogen van pericles allerduidelykst bewyst. Thucvdides, naamelyk, behoorde tot het getal en filius ab Anaxagora phyfico eruditus exercitationem mehtïs 'a recónditis itbflrufiique rebus ad causfas forèfifei popularesq. traduxerat. Huius fuavitate maxime hiiaratae fur-.t /lthenae: huius ubertatem ö" copiavi admiratae: ejuulem vim dicendi, terroremque tiinueruntr (s) Deze thucydides, van wien hier voor reeds gefproo'ken is, en vervolgens nog nader zal gefprooken worden; welken ook cicjho mét pericles te zamen voegt in Bruto, c. 7. was geen Milefter, gelyk zomniigen hier vertaaien; maar een Athenienfer, en Zoon van i\ielelut. verhaald in c'e Lesfen voor het Staatsbeftïer, Tom. II. p. 802,C. (u) „ Dit fchynt hec verhaal van suidas om verre te  van PERICLES. 3S Behalven ccnige Volksbefluiten, beeft men niets van hem overig, dat hy in Gefchrift heeft achtergelaaten. Ook zyn 'er maar zeer weinige opmerkelyke Gezegden van hem in de Geheugenis bewaard gebleeven: waaronder het volgende gevonden wordt, dat hy 'er op drong, „ dat men het eiland .kgina , „ als het oogenflym, het welk de Pirseéfche s, haven leepoogig maakte, weg moest nee„ men." — Als ook dit, dat hy zeide : }, dat hy het Oorlogsmonfter (r) reeds met M groote fchreeden naderen zag van de kant „ van Peloponnefus."— Nog verhaalt men, dat hy aan sophocl.es, zyn en Medebevelhebber, wanneer zy te zamen uitvoeren met de Vloot, te flooten , dat pericles de eerde was , die zyne openbaare Redevoeringen in gefchrift (lelde, voor dat hy ze uitfprak, in plaats dat asdere Redenaars dezelve voor de vuist opzeiden. Deze Bede toch paste alleen maar in den mond eens Redenaars, die fprak zonder zich vooraf toebereid te hebben. Wy moeien hier niet vergeeten, dat qutnctiiianus aaD pericles een meer Staatkundig gebed toefchryft: want hy meldt, dat deze de Goden badt, dat zy hem die gunst bewyzen wilden, dat hy niers fpreeken mogt het geen aan het Volk onaangenaam ware!" Fr.Firt. 7aq quinctilian. Infh Or. XII, 9, 13- tVj Eigenl. (laat 'er: den Oorlog, rov TloAeiAov, in «ene Perzoonsverbeelding, welke wy niet beier wisten uit te drukken. C a  36 het LEVEN Vloot, en deze, op het zien van zekeren fchoonen Jongeling, denzelven grootelyks prees , het volgend zeggen toevoegde : Het past, zeide hy, o sophocles! dat een Bevelhebber niet alleen zyne Han„ den, maar ook zyne Oogen zuiver hou- de (V) ! " —■ Stesimbrotus , eindelyk, bericht ons, dat hy van de Spreekplaatze eene Redevoering doende ter eere van hun, die in den Krygstocht tegen samos gefneuveld waren, dezelve verklaarde onsterffelyk. te zyn, even gelyk de Goden! „Want, „ zeide hy, gelyk wy deze zeiven niet zien, „ maar uit de Eerbewyzingen , welke zy „ ontvangen , en uit de Gelukzaligheid, welke zy genieten, befluiten, dat zy on„ fterffelyk zyn ; even zo is het geleegen „ met die geene, welke hun Leven voor „ het Vaderland hebben opgeofferd." Aangezien nu de Gefchiedfchryver thu- cy- (u>) Zie hier het zeer overeenkomftig Verhaal van ciceko de Offic. I, 40. „ Bene Pericles, cum habe. ret collegam in praetura Sophoclem poëtam, hique de communi officia convent feilt, & ca/u formofus puer praeteriret, dixifetque Sophocles: O puerum pulcrum, Pericle! At enim praetorem, Sophocle, decet non folum manus, fed etiam oculos abftinentes ha. bere."  van PERICLES. 37 cydides (V) het Staatsbeflier onder pericles houdt voor eene foort van Ariftocratie, welke wel den uitwendigen fchyn hadt van eene Volksregeering, maarzo, dat één voornaam Man in de daad alles alléén beftierde; en veele andere Schryvers melden, dat toen eerst, onder zyn bewind, het Volk bedorven werdt door de verdeelingen der overwonnene Landeryen, en de kostbaare Vertooningen, waarop men het onthaalde, en de Gefchenken (y), welke men onder het zelve verdeelde; waardoor het zich aan Spilzucht en allerleye Losbandigheid gewende, daar het te vooren fober en naarflig was: (hatuurlyk gevolg van zulk een Staatsbeflier IJ zal het der moeite waardig zyn dat wy de reden dezer Veranderingen uit de Gebeurtenisfen zelve nagaan. In den aanvang, gelyk wy reeds verhaalden, onderging en vleide pericles het Volk, wanneer hy nog voor zich een evenwicht zocht tegen het groot aanzien van. cimon. Maar ziende, dat deze hem verre te boven ging in Rykdom en Goederen, door f>) Men vindt dit zeggen van thucydides in zya U. B. h. 65, p. 139, (y) Vergeiyk het verhaal van robfrtson, Gefehied. v. oud Griekeal. I. D. bi. 233, 234. c a  3g het LEVEN door behulp van welke hy de Behoefcigen weter op den been hielp, ook dagelyksch aan eiken Athenienfer, die zulks nodig hadt, te eeten gaf, terwyl hy aan de hoogbejaarden Klederen fchonk, en de Heiningen van voor zyne Tuinen en Boomgaarden weg liet neemen, ten einde een ieder, die lust hadt, daar in vruchten naar zyn genoegen kon gaan plukken (z)\ — Aoeg hy eenen anderen weg in, om 's Volks genegenheid meester te worden, door het eigendom van den Staat onder de Burgerye te verdeelen en ten beste te geeven. Aristoteles verhaalt ons, dat hy dit deed in gevolge den raad aan hem gegeeven door zekeren oemonides, een Athenienfer, geboortig uit de Buurfchap Oia Ca). Het gevolg hier van was , dat het (s) Hier van zal een breeder verhaal volgen in het Leven van cimon zeiven. Vergel. nepos in Vita cop. IV. Ca) Onze vertaaling is hier ingericht naar eene Textverbetering van xyland'r , volgens welke men voor %kv moet leezen OfeSay. Oïct (Oia) was eene Buurfchap in Attica, behoorende tot de Wyk Pmdionh. Andere echter fchryven O* (Oa), en onderfcheiden hier van eene andere Buurfchap o»? (Oë), behoorende tot de Wyk OEneïs. Waar door het zeer waarfchynelyk wordt, dat men aan deze katfte hier denken , en in den Text leezen moet "övhv. Z. corsini. Faft. Att. Diff. v. p. 238, 239-  van PERICLES. 39 het Volk, verlokt en ingenoomen door de Schenkaadien, welke hy by gelegenheid der vertooningen van de openbaare Schouwfpelen, en de waarneeming van het Rechterampt (b) aan het zelve uitdeelde; gelyk ook door andere Voordeden, en het draagen der Kosten voor de Vertooningen, tot vermaak van het algemeen ingericht (c), binnen zeer korten tyd hem geheel te willé werdt, en hy het zelve aanzetten en gebrüiken kon tegen de Vierfchaar van den areopagus, in welke hy zelf nimmer zitting keefe gehadt, dewyl hy zich nimmer aangeloot heeft (b) Niet alleen werden by de openbaare Vertooningen aan het Volk, dat zich daar by vinden liet, preienten uitgedeeld, inzonderheid, op dat de Minvermogende zich daar voor van plaatfen in de Schouw burgen mogten voorzien. (Z. valck. in Orar. de poW Athenieni". raoribus p. 24.) Maar ook de Rechters in de dagelykfche Burgerlyke Verfchilen, voor het HeUajliteh Gerichtshof bepleit wordende, ontvin ■ gen voor hunne moeite eene zekere belooning. Z. rous Aitifche Oudh bl. 214, 215. Leisner ad Compend. antiq, Bof. 11, 13, 19. enz. (c) De kunst, om zich van 'sVolks genegenheid te verzekeren, beftond in de bedorvene Tyden van Griekenland en Rome, in het geeven en bekostigen v»u zeldzaame en kostbaare Vertooningen tot vermaak van het Gemeen, dat fteeds gewoon was zich hier aan te vergaapen en alles op te offeren. C 4  4C het LEVEN heeft om Archon, of Thesmoteet, of Bailleus, of Polemarch te worden (dj). Want deze Waardigheden werden van ouds her door het lot begeeven, en zy, die 'er mede bekleed, waren geweest, gingen vervolgens over in den Areopagus. Dit was de voornaame reden, waarom pericles, zo ras hy daar toe genoegzaame magr hadt by het Volk, deze Rechtbank in wangunst bracht, en. haar het kennis neemen en bedisfen over de meeste Gerichtszaaken afhandig maakte, door behulp van ephialtes (e). Zelfs bracht hy te wege, dat cimon, befchuldigd vaneen Vriend te zyn der Lacedcemoniers, en een Vyand van het Volk, by openbaar befluit in Ballingfchap werdt verzonden, niet tegenftaande hy noch in Rykdommen, noch in aanzienlykheid van Geboorte, voor iemand zyner Medeburgeren behoefde te wyken, daarenboven de luifterrykfte Overwinningen op (d) De Burger-Overheid, uit IX Archonten (wei. ker onderfcheidene Naamen hier gemeld worden) belraande, en die uit de beste en beproefdfte Mannen gekooren werdt, was het kweekhof van den Raad der Areopagiten. Vergel. onze Aantek. II. D. bl. 73. \e) Ephialtes, Zoon van sophonides, een der voornaamfte Demagogen te Athene, en de rechtehand van pericles, wanneer het Volk beroerd, en deszelfs achterdocht aangevuurd moest worden.  van PERICLES. 41 op de Barbaaren hadc behaald, en zyn Vaderltad mee ryken buit, den Vyanden ontroofd, als overlaaden: invoegen zulks door ons in het verhaal van zyn Leven is gemeld. — Zo groot was de magt van perit Ples by het Volk ! De Uitbanning, welke door de Volksvergadering te Athene gefchiedde, en den naam draagt van Oflracismiis, ontzeide het Vaderland aan de Ballingen voor den bepaalden tyd van tien jaaren. Geduurende dan dezen tusfehentyd gebeurde het, dat de Laceda;moniers met een talryk Heir een inval deeden op het grondgebied der Athenienfers, aan de zyde van Tanagra (f). Wanneer nu deze hun hierop aanftonds te gemoet ylden, kwam cimon ook uit zyne ballingfchap te voorfchyn, en voegde zich gewapend onder de Rotgezellen van zyne eigene Wyk, met oogmerk om de opgevatte verdenking, als of hy het met de Spartaanen hieldt, door openbaare daaden uit te wisfehen, wanneer men zien zoude, dat hy, gelykerhand met zyne Medeburgers, zyn leven voor het Vaderland waagde. Dan de Medeftanders van pericles, zich vereenigd heb- (f) Eene Stad van Boeotie, op de grenfen van Attica, tusfehen de Rivieren Ismenus en Afopus. C 5  42 het LEVEN hebbende, dreeven hem weg Qj) als een> uitgebannenen; en even dit fchynt aanleiding gegeeven te hebben, dat pericles in dit gevecht blyken gaf van de heldhaftigfle Dapperheid, en geenerlei levensgevaar ontzag maar zich boven alle anderen deed uitmunten. By deze ontmoeting (h) fneuvelden ook alle de Vrienden van cimon , zonder uitzondering, welke peeicles, zo wel als hem , in verdenking hadt gebracht van de LacedEmoniers toegedaan te zyn. De Athenienfers, ondertusfchen, thans op de Grenzen van Attica door hunne Vyanden geflaagen, en tegen het volgend Jaar, wanneer de tyd om weder te veld te trekken zou gekoomen zyn, een' zwaaren oorlog te gemoet ziende, kreegen groot berouw van het geen zy gedaan hadden, en verlangden weder naar cimcn (T). Pericles, deze alge- mee- fg) „ Zy zonden naar Athene, en verkreegen een Bevel van den Raad, waardoor hy genoodzaakt werdt zich te verwyderen." Ft: Fert. _ (70 Over dezen flag by Tanagra , waarby de Athemenferi door hunne Bondgenooten, de Thesfaliers, fchandelyk veriaaten werden, kan nagezien worden diodor. sic. L. XI, p. 283, en het Leven van cimon, hier beneden. (O Veigel. het zeer overeenkomflig Verhaal van «epos in het Lev. van cimon, h. III. Andere fchry-  van PERICLES. 43 meene geneigdheid befpeurende, aarfelde niet der Menigte genoegen te geeven, maar ontwierp zelf het Volksbelluit hier toe, en riep den Man te rug. Deze bemiddelde, zo dra by te rug was gekeerd, de vrede tusfehen de twéé Gemeenebesten; want de Lacedamoniers hadden zo veel vriendfchap voor cimon , als zy aan pericles en de overige Volksbeftierderen haat toedroegen. Zommige , evenwel , verzekeren ons , dat de herroeping van cimon door pericles niet eerder in het werk werdt gefield , dan na dat zy in het geheim een onderling Verdrag hadden gemaakt door tusfehenfpraak van elpinice , de Zuster van cimon; in gevolge waarvan deze het bevel over de Vloot, die uit tweehonderd Schepen beflaan moest, hebben; den buitenlandfchen (k) oorlog voeren, en in de Landen des Konings van Perfie llroopen zoude: terwyl aan pericles, op zyne beurt, de Oppermacht verblyven moest. Men heeft het daar voor gehouden, dat elpinice ook nog by eene fchryven het te mg roepen van cimon toe aan de gewichtige Nederlaag, welke de Atheenfche Vloot op dien tyd van de Perflaanen in Egypte leedt. z. simson. ad A. M. 3550. (k) Tegen de Perfen op aanzoek van inarus, Kondig van iEgypte, ondernomen.  44 het LEVEN eene vroegere gelegenheid het gemoed van pericles jegens cimon gelenigd hebbe, wanneer deze, wegens eene halsftraffelyke misdaad aangeklaagd, het Doodsgevaar ontfnapte (/). Want pericles was op dien tyd door het Volk zeiven tot een zyner Aanklaagers voorbefchikt. Men verhaalt dat, wanneer elpinice toen by hem gekoomen was, en haar verzoek hadt voorgedraagen, pericles haar ai Jacchende zoude hebben toegevoegd: „ Gy zyt te oud, elpim„ ce! waarlyk, Gy zyt veel te oud, om „ zulke^zaaken tot een goed einde te bren„ gen !" — Hoewel nu dit zeggen niet veel goeds betekende, fïond hy echter maar ééns op om, als Befchuldiger, het woord te voeren, ten einde zich van den aan hem opgedraagenen last eenigstins te kwyten; en niemand was 'er onder de Aanklaagers, die cimon , hangende deze zaak, minder lastig viel. Wie is 'er dan, die, zulke hoedanigheden in pericles ontdekkende, geloof zal willen geeven aan idomeneus (m) , door wien U) ., Het hing nochihans maar aan drie Summm, dat hy niet ter dood veroordeeld werdt, maar beflaa! gen in eene Geldboete van L Talenten." Fr. Fert. O) Deze idomeneus, een Hiltoiiefchryver van weinig naam, was geboortig van Lampfacum, en een Leerling van Epicurus: het welk ook de reden fchynt te  van PERICLES. 45 Wien hy befchuldigd wordt dat hy den Demagoog ephialtes, zynen Vriend, en ilandvastigen Medeftander in Aanhang en zaaken van Regeeringe, heimelyk zoude hebben van kant geholpen uit Nyd en Afgunst wegens het groot aanzien, waartoe deze was opgeklommen. Het blykt toch niet eens, van waar deze Schryver dit verhaal hebbe op-' geraapt , om het als byëenvergaderde Gal uit te fchieten tegens een' Man, die wel in geenen deele in alles onberispelyk fchynt, maar nochthans edelmoedig was van aart, en een Hart bezat vervuld met Eerzucht! en aan zulke Karakters is eene zodanige Wreedheid en Onmenfchelykheid geensfins natuurlyk eigen. Geheel anders luidt ook het verhaal van aristoteles : dat ephialtes, die zich gevreesd hadt gemaakt by hen, welke Voorllanders waren van het Bellier van Weinigen, en die onverbiddelyk was in het afvorderen van Rekenfchap (n~), en het vervolte zyn, waarom hy hier van plutarchus vry fcherp wordt afgericht. Niet gunftiger is het getuigenis van seneca Epilt. II. Oiiis Idomenea nojfet, nifi Epicurus Mum fuis literis incidijjet? — Z. verder over hem voss. de Hiftor. Gr. p. 76, b. — Onze Schryver maakt in het vervolg meermaalen, en met meer vertrouwen van hem gewag. Qi) Vele van de voornaamfte Amptènaareh te A- thenfe  4 Na dat, vervolgens , cimon , ten tyde , dat hy. zich aan het hoofd der Atheenfche krygsmacht op het eiland Cyprus bevondt, was overleeden, oordeelden zy, die der Partye van de Edelen en Grooten waren toegedaan, dat 'er iemand in den Staat moest worden opgemaakt, die aan pericles, offchoon toen reeds ten hoogften top van gezach en aanzien opgefleegen, en aan het hoofd der Burgerye geplaatst, weêrftand bieden mogt, en deszelfs macht verzwakken , ten einde voor te koomen, dat niet alles, volftrektelyk , aan de Willekeur van éénen onderworpen werdt, Zy Helden, derhalven, tot een' Wederpartyder tegen over hem thucydides , ^ebooren uit de Buurfchap 'nene waren, wanneer de tyd hunner Bedieninge verrtreeken was, gehouden Rekenfchap te doen van de wyze, op welke zy dezelve hadden waargenomen, en werden, wen 'er iets haperde, daarover geltraft. (o) Andere noemen niemand, en houden de wy?e van zyn Dood voor onzeker. Z. diodor, sic. XI, p. 282.  van PERICLES. 47 fchap Alopece, een verftandig Man, en Nabeftaanden (p*) van cimon ; die , wel is waar, minder bedreeven was, dan deze, in zaaken van Oorloge, maar hem verre overtrof in de kunst om tot het Volk in de Vergaderingen te fpreeken, en in ervaarenis van Staatszaaken. Deze dan, altyd in de Stad te huis zynde, en fteeds omtrent de fpreekplaatze met pericles handgemeen , bracht het weldra zo verre, dat de beide Partyen in het Gemeenebest aan eikanderen gewaagd waren. Want hy liet niet toe, dat zy, die men gewoonelyk de Lieden van Aanzien en Fatzoen noemde, zich verfpreidden onder , of vermengden met het Volk , gelyk zulks te vooren gebruikelyk was, waardoor derzelver Waardigheid door de Menigte werdt ontluilterd. Hy fcheidde hen, uit dien hoofde, daarvan af, en maakte, door aller macht tot een punt te verzamelen, en by- één O) De Hr. dacier berispt hier de ouJe Fr. Vert. van avvot, die van thuctoides den Schoonvader maakt van c mon. Hy zegt, dat men zich bedroogen heeft in het Gr. woord Kr^nrrrs, het welk niec alléén een' Schoonvader, maar ook een' Schoonbroeder betekent; in welken lantften fin hy dan ook het woord opvat Wy wilden het liever, met anderen, in eenen niet min gebruikelyken ruimeren fin vettaa'. len door Nabeflaanden, naamelyk door Huwelyk,  4s hét LEVEN één te voegen, dat dezelve overwicht kreeg, en, even gelyk als in eene Weegfchaale, doorfloeg. In vroegere tyden was deze verwydering, en Partyfchap in den Staat, niet ongelyk aan eene begroeide Wonde , of geringe Barst, hoedanige men niet zelden in het Yzer opmerkt, alleenlyk aanduidende het verfchil tusfchen den aanhang des Volks, en dien der Edelen: maar thans bracht de onderlinge Stryd en Eerzucht dezer twéé Mannen aan het Gemeenebest eene zeer diepe en wydgaapende fcheure toe, en veroorzaakte, dat van toen af aan, de eene Party genaamd werdt het Volk, en de andere de Weinigen. Om deze redenen, vooral, vondt pericles zich toen gedrongen aan het Volk den vryen teugel te vieren, en door zyn Beftier deszelfs gunst te winnen. Telkens verfchafte hy, derhalven, aan hun de eene of andere feestelyke Vertooning, of onthaalde hen op openbaare Maaltyden, of maakte, dat 'er in de Stad eene prachtige Optocht en Pompe plaats hadt: beltierende dus den Geest der Burgerye door geene onvernuftige vermaakelykheden. Voorts was hy gewoon ieder Jaar LX Schepen van Oorlog uit te rusten, en naar Zee te zenden, waarop doorgaands een aantal Burgers voeren, aan welken Soldye voor  van PERICLES. 40 Voor acht maanden (#) werdt uitgereikt, en die, behalven dit voordcel, zich op den Scheepsdienst uitleggende, tot ervaarene Zeelieden werden gevormd. Daarenboven zondt hy ook, van tyd tot tyd, Duifend Volkplantelingen naar Cherfonefus (r) ; Pyfhonderd naarNaxus; de helft van dit getal naar Audros, en naar Thracie Duifend, om te woonen in de Nabuurfcbap der Bifalten: ook nog anderen naar Italië, wanneer Sybaris (Y) (dat men den naam gegeeven heeft van thuru ,) opgebouwd werdt en bevolkt. Met de- Ql) De oude Overzetter laptjs vo'gde hier eene andere Lezing, waarna wy zouden moeten vertaaien: aan vdken acht minae voor foldye werden uitge, reikt." Wy hebben 'er niet tegen, dat men hier aan, met xvlander, de voorkeufe geeve. (V) Een half eiland aan de iEgtsfche Zee, by de Ouden Cherfonefus Thracice, of Hellefpontiaca gehee» ten. Dat de Athenienfers derwaards meermaaien Volkplanters hebben gezonden, blykt uit cornelius nepos in Miltiad. cap. I. Naxus en Andros waren bei- de Eilanden van de iEgajfche Zee, of Archipel. — Thracie heet thans Romaine. — De Bifalten bewoonden Thracie, daar het aan Macedonië grenst. (3) Sybaris ontleende dezen naam van eene bygelegene Rivier, en was deze Stad gebouwd aan den Zeeboefem van Tarentum. Na dat zy door de Crotoniaten, haare Nabuuren, was verwoest, en vervol, gens weder opgebouwd, gaf men haar den naam van Thurii, of Thurium. Vergel. pun. Hift. N. XII, 4^ III. deel. D  5(o het LEVEN deze Verzendingen bedoelde hy het Gemeenebest zelf te ontheffen van eenen lediggaanden Hoop, die, niets te doen hebbende, even daardoor zich met alles bemoeide. Tevens wilde hy hier door ook de Gemeente behoeden voor gebrek, en niet minder den Bondgenooten, als het ware, dus eene Wacht toevoegen en vreeze aanjaagen, ten einde zy daar door te rug mogten gehouden worden om nieuwigheden aan te vangen. Dan het geen aan de Stad athene het grootst genoegen en vermaak gaf, en haar het luifterrykst cieraad verfchafte; het geen alle Menfchen wel het meest verbaasd deed ftaan, en alléén, en op zich zeiven, een toereikend Getuigenis verfchaft aan Griekenland, om te doen blyken, dat het geen men van deszelfs groot Vermoogen en ouden Rykdom verhaalt, geene loutere Sprookjens zyn 5 dit (zeg ik) waren de openbaare prachtige Gebouwen, en trotfche Tempelen, door hem opgericht en gewyd: hoewel 'er, aan den anderen kant, geen iïuk van het Staatsbeftier was van pericles, waar over hy van zyne Vyanden harder aangevallen en benyd werdt. Zy lasterden hem daarom in de Byeenkomften van het Volk, roepende: „ Dat het Atheenfche Volk onteerd was, en zich zei-  van PERICLES* 51 zeiven eene fchandvlek hadt aangewreven, door 'de Geld/ommen, welke aan Griekenland gemeenfchappelyk toebehoorden, uit delos (t) weg te voeren, en aan zich toe te eigenen. — Zelfs het fchoonfcMjnendst voorwendfel fzeiden zy) dat wy hadden, om ons by onze Betichters te ontfchuldigen: naamelyk, dat men dit Geld daar van daan heeft weggenomen uit bezorgdheid Voor de Barbaaren, en ten einde dit algemeen eigendom in eene yerfierkte plaats in veiligheid te feilen • — ook dit voorwendzel heeft pericles ons ontnomen. In waarheid, Griekenland gevoelt zich door het fchreeuwendst onrecht verongelykt te zyn, en baarblykelyk door het geweld eens Dwingelands overheerd te worden, daar het ziet, dat wy met die penningen, welke het zelf genoodzaakt is ((■) Al het Geld, het welk de Steden vaa Grieken'and iaarlyksch moesten opbrengen tot het voeren van den oorlog tegen de Meden (of Perfiaanen); ook alles wat 'er kwam van de Schattingen, werdt opgewd en bewaard in den Tempel van apollo, op het eiland Delos , onder toeverzicht van eecige Schatbewaarders , welken men de Schatbewaarders van Griekenland noemde. De Athenienfers deed«n dien Schat overvoeren naar Athene, en pericles beiteedde dien grootendeels aan de openbaare Gebouwen, welke hy binnen Athene ftichtte. D 2  5* het LEVEN geweest tot de onkosten van den Oorlog by een te brengen, onze Stad gaan vergulden en opfchikken , even gelyk eene pronkfche Vrouw, met kostbaare Gefteenten omhangen; dat wy dit Geld befleeden aan Standbeelden en Tempelen, die duifend Talenten kosten moeten!" Pericles , om aan deze Befchuldigingen het hoofd te bieden, betoogde aan het Volk, „ dat zy den Bondgenooten wegens deze Gelden geene rekenfehap verfchuldigd waren , dewyl de Athenienfers voor hun den last des Oor logs gedraagen, en de Barbaaren hadden afgeweerd; terwyl de overige Staaten van Griekenland hier toe maar alleen Geld gaven, zonder verders een enkel Baard, of Schip, of gewapend Man te leveren. Dat dit Geld ongetwyjfeld niet toekwam aan hun, die het gaven; maar aan hun, die het ontvingen, mits zich kwytende van dat geene, waarom zy het ontvingen. Het is billyk (dus ging hy voort) dat onze Stad, welke overvloediglyk voorzien js yan alles, wat tot den Oorlog vereischt wordt, haare Welvaart en Vermogen te koste legge aan zodanige Werken, die, eens voltooid, aan haar eenen. altoosblyvenden Lui ft er bezorgen kunnen, en, geduurende den tyd, dat men 'er aan bezig is, een aller-  van PERICLES. 53 iergerccdst voordeel yerfehaffen. Want daar tot zulke Werken Bouw/lof cn vereischt worden van allerleye foort, en men daar toe eene zeer groote verfchcidenhcul van GereedJchappen en Noodwendigheden behoeft gorden hier door alle Handwerken aan den gang gebracht; alle handen aan het werk geholpen; teiwyl de Stad zich zelve dus tevens verfraait en voedt: om dat 'er onder de geheele Burgerye hykans niemand gevonden wordt, die thans geene gelegenheid heeft om wins't te doen en geld te verdienen. — Hy voegde 'er by : dat, aangezien die geene, welker Ouderdom en Krachten hen bekwaam maakten tot den Krygsdienst, het voordeel gemoten der Soldye, uit 's Lands Schatkist -wordende betaald; hy het billyk en dienfig oordeelde, dat het Gros der Burgeren, en de gemene Man, meest uit Ambachtslieden beftaande, niet geheel van eenig aaneleel aan de gemene penningen en voordcelen werdt uitgeflooten ; zo evenwel, dat zy geene belooningen ontvingen, zonder iets daar voor te doen, of'er de handen voor uit te feeken. Dat hy, om deze redenen, tot het ondemeemen van groote Bouwgevaarten beflooten hadt, en het Volk aan bezigheid was gaan helpen in het ophaalen van Stichtingen, die voor eenen langen tyd eene menigD 3 te  54 het LEVEN te van Kunften en Handwerken onledig konden houden ; ten einde dus die geene , welke te huis bleeven , den fchyn mogten hebben van mede deelachtig te zyn aan, en voordeel te trekken van de gemeene penningen , even zeer als zy, die ter 7.ee voeren, of in bezetting lagen, of te velde trokken. Want daar de Bouwftoffen waren Steen, Koper, Yvoir, Goud, Ebbenhout. Cypresfenhout; — en de Hand mrkslieden , die dezelve bearbeidden en vormden , Timmerlieden , Beeldhouwers, Koperflagers, Steenhouwers, Goudfmedenj Yvoirwerkers , Schilders , Borduurders , Snywerkmaakers; ~ daar deze Bouwftoffen werden aangebracht en toegevoerd, eensdeels ter Zee door Kooplieden en Schippers ; anderdeels te Lande door behulp van Wagenmaa;-ers , Jokbeestenhouders, Voerlieden, Touwflagers, Steenvoerders (u) , Schoenmaakers , Wegenflechters , Mynwerkers. en elk Ambacht, even gelyk een Krygsbevelhebber, zyn eigen Legermacht, om zo te fpreeken, onder zich hadt, be(taande in den gemeenen hoop van Huurlingen en Daglooners, door welker handen b en («) Xylandir las liever *jvov§y»l, dan zou men Reevers of Zcilmaakers moeren verdaan.  van PERICLES. 55 tichaamen het werk werdt voortgezet; verdeelden, met één woord, en verfpreidden alle deze Noodwendigheden en Middelen de gemeene Welvaart onder en over allerlei ouderdom en /lag van Menfchen." Middelerwyle nu dat deze Gebouwen, trotsch in hoogte, en onnavolgbaar in evenredigheid en fraaiheid van Bouworde, meer en meer vorderden en opwaarts fteegen; terwyl de Kunftenaars zich als om ftryd beyverden, om zich zeiven en hun kunstvermogen door de uitflekende fchoonheid van het Werk te overtreffen ,^ moest men niets meer bewonderen , dan de fnelheid, waarmede alles werdt volvoerd. Gebouwen toch, welke men gedacht zoude hebben, dat ftuk voor ftuk ter naauwer nood in vele op elkanderen volgende Regeeringen, en onderfcheidene Leeftyden van Menfchen zouden hebben kunnen worden voltrokken ; deze alle bekwamen hunne geheele voltooijinge seduurende den bloei van het Bewind eenes eenigen Mans. Het is wel zo, dat, wan. neer eens de Schilder (v) agatharchüs ('gelyk (r) Agathaichus , de Zoon van Eudemus, was van Geboorte een Samiër. Eenige Byzonderbeden, hem betreffende, kan men vinden by juniüs in Cata!. Ar- tif. D 4  56 het LEVEN Jyk verhaald wordt) zich veel liet voorftaan en fnorkte over den fpoed en de gemakkelykheid , waarmede hy zyne Dieren (~w) fchilderde, zeuxis, zulks gehoord hebbende, daar op zeide: ,„ En ik heb 'er een langen tyd toe nodig!" Want handigheid en overyling in het werken zet aan het Werk zeiven geene duurzaame waarde, noch naauwkeurige fchoonheid by: de Tyd, in tegendeel , door den yverigen Werkman in het vervaardigen van zyn Kunstftuk, als by voorraad by het Werk zeiven op Woeker ge» zet (x), geeft daar voor, wanneer het af- ge* lif. p. 6. — 'Er wordt ook beneden van hem gewa* gemaakt in het leven van alcibiaoes. («») Zo ftaat 'er eigentlyk: men kan het ook veriaalen zyne schilder stukken; imagines, tabulas. z. junius 1. 1. p 233, a. — Schoon wy, voorts, in den text met xyl. liever iróxi leezen , dan rolt, hadt deze Geleerde, evenwel, niet moeten ontkennen, dat zeuxis toen ter tyd bloeide, daar hy tot de tyden van den PeFoponnrjifchen eorlog duidelyk gehracht wordt door quinct/lian. L. XII, c. 10, §. 4. (jc) Te recht hebben de Geleerden aan plut. toa. gekend eene gelukkige Stoutheid in het waagen van overdrachtelyke Spreekwyzen. (z. hemsterh. ad Lucian. I. p. 51.) De Heer dacier verklaart, dat de Fraafche Taal niet toereikende is, om de verwonder, lyke kracht van dit zeggen , zo als het in het Griekseh luidt, uit te drukken. Hy merkt op , dat de tyd de SchvA'  van PERICLES. 57 gedaan is, door het te bewaaren, tot rente eene duurzaame fterkte in betaaling. Dan even daarom moet men zo veel te meer verbaasd daan over de Gedichten van pericles, welke in zeer korten tyd voor eene eeuwigheid vervaardigd zyn. Elk Gedicht, pas afgetimmerd en voltooid, vertoonde zich, reeds aanlTonds in dien tyd, hoe fchoon, als of het reeds lang gedaan hadt (y). En echter behouden zy alle tot heden toe eene jeugdige frischheid en luider, even als of zy eerst onlangs voltrokken waren. Zo zeer bloeit in hun eene deeds nieuwe Bevalligheid , welke hun aanzien ongefchonden tegen de aanvallen des Tyds bewaart. Zo dat deze Gebouwen eene altyd groenende nieuwheid Schuldenaar is van het kunstwerk. De Kunftenaar toch zet zyne Kunst by den Tyd op renten, die hem betaalt door aan het Werk duurzaamheid en beftenJigen Luifter te geeven. (y) ,, Deze plaats is volmaakt fchoon ! Zie daar de Regelmaat, waarna alle fraaye Werken moeten op. genoomen worden. Zie daar het waare Teken, waaraan zy zich doen kennen. Wanneer zy uit de hand des Bouwmeetlers komen, nebben zy eene fchoonheid, die reeds een zeker foort van Oudheid vei;, toont; en als zy oud zyn, hebben zy dog het voorkoomen van nieuwheid. Dit is de eigenfchap van alle, zo ouderp, als laatere, Gebouwen, welke wy nog hedendaags bewonderen " Fr* Vert. D 5  58 het LEVEN heid fchynen te ademen, en bezielt te zyn met eene kracht, welke van geen verouden weet (z). Over alle deze Werken was het opzicht in het gemeen toevertrouwd aan phidias , die alles naging en beftierde , niet tegenftaande de Gebouwen onder handen waren van de grootfte en bekwaamde Bouwmeesters en Kunltenaars. Het parthenon (a) van "honderd voeten, werdt vervaardigd door callicrates en ictinus. Het telesterium te Eleufis Cb) begon coroebus aanvankelyk te bouwen. Ook heeft deze de Zuilen op den Benedengrond gezet, en dezelve met haare Ar- (z) Verg. chandler's Reize door Griekenl. IX H. bl. 5«- (*) Van dit alleruitmuntendst en prachtigst Gebouw kunnen nagezien worden de Berichten van den even sangehaalden chandler R. d. Gr. X H. bl. 66 volgg. en barthelemy Voyag. du J. Anach. II, 12, p. 2r. aantek. bl. 510., die ook eene Afbeelding van dezen Tempel van minerva (by uitnemenheid Zlafavoc, d.i. de Maagd, genoemd) by zyn voortreffelyk Werk gevoegd heeft. —- Over callicrates, ictinus, en de overige hier gemelde Kunflenaars en Bouwlieden kan men leezen den reeds voorheén gemelden franc, junius in Catalogo Artif. Vet. {V) d. i. Den Tempel gefchikt ter inwyding in de Verborgenheden van ceres. Z. chandler R. d. Gr. H. XL.  van PERICLES. 59 Architraven verbonden: dan na zyn overlyden heeft metagenfs, de Xypetier Qc), de Gording en de bovcr.fte ry van Zuilen 'er op gezet. De Lantaarn (d) boven het binnenst Heiligdom, en het Gewelf, dat dezelve onderfteunde , werdt 'er op geplaatst van xenocles, geboortig uit de Burgt Cholargus. De lange Muur, omtrent welken socrates verzekerde (e), dat hy zelf pericles den voorflag aan het Volk hadt hooren doen , werdt aangenomen om te maaken door callicrates. Dit Gebouw was het, waar op cratinus fmaalde, in een zyner' Blyfpelen, om dat het zo langzaam voortging. „ 't Is, zegt hy daar, reeds lang geleeden, dat Pericles dit Werk met WoorH den voortzet, maar met Daaden doet hy " 'er niets aan! " Belangende het odeum rf) dat van binnen met vele ryen van U J' Zit- (c) Xypde, was eene Buurfchap, behoorende tot de Wyk Cecropis. Z Corfin. F. A p. 238. (<ƒ) Waardoor het Licht in het binnenst van den Tempel gebracht werdt. . O) „ Socrates fpreekt van dezen Muur by plato, in de Zamenfpraak, geheeten Gorgias " Fr. Vert. Het was deze plaats van plato, p 284, G. ed. bic, welke plutarchus hier op het oog hadt- (ƒ) Z van dit gebouw chandler H. XII, bl. 99. _ m. barthelemy Voyag. d. J. Anacharf. T. II, p. SC2-  6o het LEVEN Zitplaatzen en Kolommen is voorzien, en welks Dak in diervoege gemaakt is, dat het rondsom afhelt, maar voorwaarts in eene verhevene Spitfe uitloopt ; hetzelve was , zegt men, eene navolging en af beeldzei van de Tent des Konings van Perfie, en werdt, insgelyks, onder het bellier van pericles vervaardigd. Waarom ook dezelfde cratir>us, op eene andere plaats, in zyn Blyfpel, naamelyk, de Thracifche Vrouwen genoemd, op dit Gebouw doelende, aldus me* hem den fpot dryft: „ Maar ziet, bier nadert ons Ajuinhoofc jupiti.r, „ Of anders pericles „ Die *t gansch odeum op zyn breinvat beeft ge. nomen; „ Zints hy de ballingfchap gelukkig is ontkomen." Het was de Eerzucht, welke pericles, ter gelegenheid van het dichten van dit odeum, aanfpoorde, om toen eerst een Volksbeduit te doen doorgaan, ingevolge waarvan de Spelen , in welke de Mufiek konden aars onderling naar den prys dongen, plaats moesten hebben geduurende het Feest der panathe- naea p. 502. Het ontleende zynen Kaam van de Mufiek en ZangöefFeningen, welke daar in plaats hadden.  van PERICLES. 6t naea (g). Ook ordende hy zelf, daar men hem het opperbeftier dier Spelen en de uitdeelinge der Pryzen hadt opgedraagen, de manier op welke zy, die naar den prys Honden , op de Fluit zouden moeten fpelen, of zingen , of de Cither behandelen ; en werdt het odeum van toen aan, en vervolgens de Schouwburg, in welken de Wedfpelen der Mufiek altyd plaats hadden. De propylaea (h) , eindelyk, van de Burgt werden in den tyd van vyf Jaaren voltooid, en dë Bouwmeester daar van was mnesicles. Een wonderbaar geval, geduurende het bouwen dezer propylaea voorgevallen, bewees volkoomen , dat de Godin zelve (i) niet afkeerig was van dit Werk, maar 'er veel eer mede de hand aan floeg, en het hielp voleindigen. De Werkzaamfte, naamelyk, en (g) Z. oBza aantek. I D. bl. n3. {h) Het woord zelf betekent eigentlyk Voorpoorten. De Burgt van Athene, naamelyk, hadt maar een eenigen ingang. Dezen ingang voorzag pesïclïs van een zeer trotfc'i Gebouw van marmer, in de Dorifche Orde vervaardigd. Zie daarover in het br>:ede chand. lüR IX H. bl. 59 volg. Eene afbeelding dezer Propyla;a is ook door M. Barthelemy gevoegd achter het even aangetogen Werk. (<") Naamelyk minerva, die op de Burgt huisvest» te, en de Befcherm-Godinne van Athene was.  02 het LEVEN en voortvaarendfte van alle de Bouwlieden (T) kwam toen ongelukkiglyk uit te glippen, en viel van eene groote hoogte naar beneden. Hy was, door dezen val, 'er zo erg aan, dat de Geneesmeesters hem opgaven. Als nu pericles, wegens deze ongelukkige Gebeurtenis, raadeloos was, verfcheen hem de Godin in den droom, en gaf hem een middel ter geneezinge aan de hand, het welk hy ook in het werk ltelde, en waar door de Man zo fpoedig, als gemakkelyk geneezen werdt. Ter gedachtenis van die gebeurde richtte hy zedert in de Burgt het koperen Beeld op van minerva hygea (l) nevens den Altaar, die 'er, gelyk men verzekert, reeds te vooren was. Het Gouden Beeld der Godinne werdt door phidias zeiven (k) Volgens zommigen, was het de Bouwkunftenaar mnesicles zelf, aan wien dit ongeval wedervoer; fchoon men dit uit de woorden van plutarch. niet op kan maaken. Ook wordt dit tegengefprooken van plinius, Hift. Nat. L. XXII, c 17, die ons tevens leert, wat Kruid het was, dat aan pericles ter geneezing werdt aangeweezen : „ Vernula cai us Pericli, Athenienfium principi, quum is in Arce templum aedificaret, repfifetqus fuper altitudinem faftigii, 6? inde eecidifet, hac het ba dicitur fanatus monjlrata Pericli fomnio a Minerva. Qyare parthenium voea ri coepta eft, atfignaturque ei De* " (/) d. i. Godinne der gezondheid.  van PERICLES. 63 ven vervaardigd (m) : ook vind: men zynen naam als maaker daarvan op het voetftuk. — In de daad hing alles fchier van dezen beroemden Man af, dewyl het opzicht over alle Werkmeesters en Kunftenaars door de vermogende vriendfchap van pericles, welke hy genoot, aan hem was opgedraagen. Zulks gaf, ondertusfchen, aanleidinge, dat de Begunlligde aan den Nyd , en de Begunftiger aan den Laster ten doel moest Itaan : want men gaf voor, als of phidias deze en gene vrygeboorene Vrouwen, die kwantswyze kwamen om het werk te bezien, ten gevalle van pericles tot zynent ontving; en de Blyfpeldichters, deze Geruchten greetig opvangende, verfpreidden allerhande onbetaamelykheden ten zynen laste, maakende men, eensdeels, de Huisvrouw van zekeren menippus, die een Vriend was van pericles , en als Bevelhebber onder hem in het Leger hadt gediend ; en anderdeels ook de Vogelkweekeryen van pyrilampes tot het (tri) Eene zeer naauwkeurige Befchryving van dit Beeld van minerva, bet wellt eigentlyk van Elpenbeen , maar met Goud gedekt was, vindt men by Chandler R. d. Gr. X H. bl. 67,68. De Getuigenisfen der Ouden, omtrent dit heerlyk kunstliuk, zyn byëen gebragt door r&. junius Catal. Art. p. 157 feqq.  6\ het LEVEN het voorwerp van Lasteringen. Want deze laatstgemelde, een gemeenzaam vriend zynde van pericles, werdt bcfchuldigd, dat hy aan die Vrouwen, met welke pericles geheime verkeering hadt, van zyne Paauwen (n) ten gefchenke zondt. Dan, wie zal zich langer verwonderen over deze Lieden, welke hun geheel leven aan de fpot- en hekelzucht hebben toegewyd (o) , en het kwaadfpreeken ten laste van Grooten en Aanzienelyken telkens als een Offer toebrengen aan de Afgunst der Menigte, even als wa- (n) ,, Pyrilamfes Werdt befchuldigd van zyne Paauwen ten gerchenke te geeven aan deze Matresfen van pericles, om dat de Paauw een zeer geachte en begeerde Vogel was." Fr. Fert. (o) „ Deze plaats verdient opmerkinge. Plutarchus leert in dezelve wysfelyk, hoe weinig geloof men behoort te geeven aan het fpotten en kwaadfpreeken van de Blyfpel- en Hekeldichters, welke 'er vaak hun werk van maakten om de braaflte en fatfoenelykfte Lieden op ie olTeren aan hunnen lust om te doen lacchen, en het Gemeen te vermaaken " Fr. Fert. Men denke hier aan de oude Comoedie, in welke men gewoon was de beroemdlte en aanzienelykfle Mannen openlyk genoemd voor het Volk belacche'yk te maaken. Tot de Blyfpeldichters van dit foort behoorde cratinus, die hier, inzonderheid, fchynt bedoeld te worden, als ook aristophanes , in wiens Toneelflukken Socrates, Euripides, Cleon en andere Eet naame worden befpot en gehekeld.  van PERICLES. 65 ware het aan eene zekere Boosaartige Godheid? — daar zelf stesimbrotüs de Thafier een vèrfoeijelyk, hoewel valfchelyk verdicht, wanbedryf heeft beftaan voor den dag te brengen tot bezwaar van de Huisvrouwe des Zoons van pericles, en van pericles zeiven. Zo moeijelyk fchynt het, allesfins, voor de Gefchiedenis te zyn om de Waarheid na te fpooren; daar zy, die in laatere Jaaren leeven, het verloop des Tyds tegen zich hebben, en hier door gehinderd worden om tot de waare kennis van het gebeurde door te dringen; terwyl de Gefchiedfchryver, die de Bedryven en Levensbefchryvingen van zynen tyd te boek wil flaan, Haag worftelen moet het zy met de Haat en Afgunst; het zy met de Gunst en Vleijerye , welke beurtelings de Waarheid ontluisteren en verdraaijen. De Redenaars, welke de zyde hielden van thucydides , lieten niet na een groot gefchreeuw aan te heffen tegen pericles, hem befchuldigende, dat hy 's Lands penningen onnut verfpilde, en de Schattingen en Opkomlten te zoek bracht. Weshalven hy, in de Vergadering verfcheenen , het Volk in het openbaar afvroeg: „Ofmen dacht, dat „ hy veele Onkosten hadt gedaan ? " — Het antwoord was: „Machtig veele!" — „Wel III. deel. E „ nu,  66 het LEVEN „ nu, hernam hy, laaten dan die Onkos,, ten niet Vlieden, maar my ten laste ko„ men (p~); en ik zal dan myn eigen op„ fchrift, met mynen naam, op alle deze » gewyde Gebouwen doen plaatzen ! * — Ter naauwer nood hadc pericles deze woorden gefprooken, of men riep hem van alle kanten toe, (het zy dan, dat men zyne groot- (p) „Het blykt uit eene plaats van den Gefchiedfchryver thucvdides, dat de fchat van den Atheenfchen Staat beliep eene fomme van negenduizend en fevenhonderd Talenten, zynde zo veel, als negenentwintig Millioenen , en honderd duizend Livres: dat pericles daar van aan zyne Gebouwen hadt te koste gelegd drieduizend fevenhonderd, d. i Elf juiill. en 100,000 Livres. Hoe kon hy dan aan het Volk den voorflag doen van alles voor zyne Rekening te neemen? Vooral daar plutarchus ons in het vervolg verzekert, dat hy zyn Vaderiyk erfgoed met geene enkele drachme vermeerderd hadt ? " Fr. Fert. De Heer dacier fehynt voor deze vraage geen gepast antwoord gevonden te hebben. Wy herkennen hier den meelïerlykfren trek van Mensen- en Volkskennis in dezen grooten Demagoog, die, hoe zeer hy wel wist niet in flaat te zyn om zulk eene buitenfpoorige fom uit zyne Goederen te betaalen, even zo zeer overtuigd was, dat het Volk, zo ras hy de fnaar der Eigenliefde en Floogmoed der Athenienfers maar aanroerde, alles ylings en zonder zich te bedenken, voor Rekening van den Staat zoude neemen en hem alle macht, welke hy begeerde, in handen Hellen.  van PERICLES. 6? grootmoedigheid bewonderde, of liever uit yverzucht aan hem de eere dezer Geltichten benydde) en beval, „ dat hy het Geld maar „ uit 'sLands Schatkist neemen zoude, en „ tot eene prachtige voltooijinge der ondernoomene fVerken geenerleye onkosten ont>} zien!" Het kwam , eindelyk, tusfchen hem en thucydides zo verre, dat een van beiden wyken moest, en in Ballingfchap, door Volksbeiluit, gezonden worden. Dan ook dezen gevaarlyken Stryd ftond hy gelukkig düor, deed zynen Tegenftreever het Land ruimen en vernietigde dus het Eedgefpan, dat men tegen hem gemaakt hadt en opgeworpen. Na dat in dezer voege alle Partyfchap ganfchelyk weggenoomen, en bet Gemeenebest, om zo te fpreeken, vlak en tot één gemaakt was, en hy Athene dus geheel en al aan zich verbonden hadt, met alles, wat van het Gebied der Athenienfers afhing, als Schattingen, Legermachten, Oorlogfchepen, Eilanden, ook de Zee zelve; benevens die groote Macht en Heerfchappye, welke door dit Gemeenebest, zo over Grieken, als Ongrieken uitgeoeffend werdt, en die haare vastigheid hadt in de ondergefchiktheid der verwonnene Volkeren, in de vriendfchappelyke Gezindheden van Koningen, en de VerE 2 bon-  05 tiET LEVEN bonden met Vorften en groote Heeren aangegaan; bleef by niet meer dezelfde, noch toonde zich langer zo handelbaar jegens het Volk, noch zo gereed om toe te geeven en de finnelykheden der Menigte, vaak even lichtfinnig als de Winden, in te volgen. En daar, tot hier toe, eene reeds verflapte en niet zelden tot weelderigheid overflaande Volksregeering ftand greep, begon hy, in plaats van die zoetluidende en op flappe fnaaren geftemde Melodie, een vasteren Toon in te voeren, de fnaaren ftyver te lpannen en een Ariftocratisch, of Koninglyk Staatsbeheer te vestigen. Daar hy nu in alles zich onberispelyk gedroeg, en het algemeene best met groote itandvastigheid en eerlykheid bevorderde, omhelsde het Volk doorgaands, na dat het van hem onderricht en overtuigd was, met alle gewilligheid, en als van zeiven, zyn gevoelen. Somtyds, evenwel, werdt hy ook genoodzaakt, wanneer het zich trotfchelyk tegen hem verzettede, de Teugels ftyver aan te haaien, en het, ook tegen wil en dank, te brengen tot dat befluic, het welk heilzaam was voor den Staat. En hier omtrent fchynt hy volmaakt te hebben gehandeld op het voorbeeld van zodanigen Geneesmeefter, die in eene langduurige en ongeftaadige Ziekte de geneezinge bewerkt door  van PERICLES. 69 4oor aan den Lyder ter geleegener tyd nu eens aangenaame en onfchadelyke, dan weder bytende en fcherpe Middelen toe te dienen. Het valt lichtelyk te begrypen, dat onder eene menigte Volks, dat eene zo uitgeftrekte Heerfchappy in handen heeft, allerley flag van onfluimige Driften ontflraan moeten en te voorfchyn koomen. Deze alle was pericles alléén in ftaat te temperen en door eene verftandige behandeling tot gelykvormigheid te brengen. Hy gebruikte voornaamelyk daar toe twee Stuurroeren, om zo te fpreeken; te weeten de vrees en hoop , door welker een hy hunne Opgeblazenheid in Voorfpoed vernederde, terwyl hy door het ander, in Tegenfpoed, hunne Mismoedigheid wist op te beuren en troost te geeven. Hy bewees dus by de Hukken, dat, ingevolge het gevoelen van plato (q~), de Redenkunde de Beftierfter en Meefteresfe is van den Geest der Menfchen, en dat haar voornaamst bedryf beftaat in de behandeling der zedelyke Characlers, en Aandoeningen des Gemoeds, welke, als het ware, even zo veele Toonen en Stemmen van de Ziel zyn, vereisfchende met afgerichte en kunstkun- (q) In de Zamenfpr. Phaedrus p. 355, A. E 3  7o het LEVEN kundige vingers en ftryklïokken getokkeld en befpeeld te worden. Niet te min moet zyn zeer groot Gezach niet enkel en alleen befchouwd worden als de Vrucht zyner Welfpreekenheid; maar vooral (gelyk 'er thucydides van fpreekt (>)) worden toegefchreeven aan den glans van 's Mans onbefprooken Leven, en zyne Trouwe en Eerlykheid, daar hy, gelyk aan elk bekend was, zich noch door Gefchenken winnen, noch door Geldzucht beheeren liet. Want hoewel hy den Staat van machtig tot zeer machtig gemaakt, en ten hoogften toppunt van Rykdom hadt opgevoerd ; hoewel zyn Aanzien en Vermoogen zo groot was, dat hy zich boven veele Koningen en Geweldhebbers verheeven vondt, van welke zommige zelfs by uiterfte wille over hunne Heerfchappyen onder hunne Zoonen beftelling hebben gemaakt, heeft hy, echter, de Goederen, welke hem zyn Vader by erfenis fe nagelaaten hadt, met geene enkele drachme vermeerderd. Hoe groot zyn Vermoogen geweest zy, heeft de Gefchiedfchryver thucydides (s) ten (;) II. B. h. 65. bl i?9- \s\ In den loop zyner Befchryvinge van den Peloponneiïfcheq Oorlog, maar vooral ter aangehaalde plaatze.  van PERICLES. 71 ten klaarften aangeweezen. Maar de Blyfpeldichters zyn daaromtrent kwaadwilliglyk te werk gegaan, wen zy, de buitenfpoorigheid daarvan van ter zyden aanduidende, zyne Vrienden en Medeftanders den bynaam gegeeven hebben van de nieuwsverreezene pjsistratiden (0; eifchende zelfs, in hunne Tooneelltukkcn, dat hy zich onder eede verbinden moest, om nimmermeer naar de Dwingelandye te Haan ; ten einde het hier door openbaar mogt worden, dat 'er by hem een Gezach berustte, zo wel onbegaanbaar met eene Volksregeering, als onderdrukkende voor het Gemeenebest. Zelfs zegt teleclides («), dat (O » wy zouden (zegt de Hr. dacier ) ze noemen de Lyfwachten der Tyrannen." meenende, dat hier gedoeld wordt op de wyze, op welke pisistraxus zich van de Dwingelandye meeïter maakte, waaromtrent men het Leven van solon naar kan zien. Dan door den naam van Pififtratiden (zynde een patronymicum) kunnen nooit de Lyfwachtin van pisistratus betekend worden: maar wel de Zoonen, of Nakomelingen van Êisisiratus. En deze waren hip. pias en hipparciius , welke plu r, hier bedoelt, en wier naamen te Athene vry rmer gehaat waren, dan die van hunnen Vader zeiven. f» De verfen van dezen Blyfpeldichter waren reeds van den gewoonen Fcxt afgezonüerd in de Eng. Ui g, van brya.\e I. D. bl. 357- Dan zulks is nog beter ver- E 4  72 het LEVEN dat de Athenienfers aan hem hadden afgeftaan, en overgegeeven: De Schattingen der cynsbaare Steden, te gelyk met de Steden zelve, om Wetten in deze te maaken, en in gene te verbreeken; „ Voorts, fteene Muuren en Vestingen, om die nu' eens op te bouwen, en dan wederom neder te werpen: „ Eindelyk, \ erbintenisfen, Oppergezach, Vermogen, Vrede, Rykdom en Welvaart." Die alles nu was geensfins het Werk van een toevallig Geluk, of goede Gelegenheid, noch men vondt hier eene Regeeringe, welke het hoogfte toppunt van haarën bloey Hechts voor een korten ftond ftaande hieldt. Pericles handhaafde zich in het hoog Bewind geduurende eene reeks van Vlertig Jaaren, en dat te midden onder de ephialtessen , de leocratessen , de myronidessen , de tolmidessen (v) , de cimons , de thucydidessen. Zelfs verricht door den Cel. valckenaer ad Eurip. perd. Dratnm. rell. p. 222. — Wy oordeelden dezelve niet zeer gefchikt, om ze in Dichtmaat over te brengen. ( v ) Of tolmidassen ; want zo wordt deze naam ook gefchreeven. Z. duker. ad Thucydid. p. 70, n. 86.  van PERICLES. 7% Zelfs hielde hy het, na dat deze laatstgemelde in 's Volks ongenade vervallen, en uitgebannen was, nog vyftien jaaren uit: en hoewel hy zich het Opperbevel over het Leger , ja de geheele Heerfchappye, Jaar op Jaar, onafgebrooken zag ter hand Hellen , bleef hy nochthans vry van alle Schraapzucht, noch liet zich immer door het Goud bekooren: niet tegenltaande hy, voor het overige, niets minder, dan onachtzaam was omtrent het bellier van Geldzaaken; maar zyne Vaderlyke, wettiglyk en wel verkreegene Goederen onder zulk een huishoudelyk bellier bracht, als hem te gelyk en het gemakkelykst, en naauwkeurigst voorkwam, ten einde zy, aan de eene kant, niet door onachtzaamheid verdwynen mochten, noch ook, aan de andere kant, aan hunnen Bezitter, die zo weinig ledigen tyd over hadt, menigvuldige moeite en beflommeringen baaren. Met dit oogmerk was hy gewoon alle de Vruchten zyner Landgoederen, zonder uitzondering, jaarlyksch by de hoop te doen verkoopen, en vervolgens van de Markt te laaten haaien alles, wat 'er van Eetwaaren voor ?6. De overige hier genoemde, voor altwéé minder bekende ,"w kunnen uit de Gefchiedenisfen van dezen beroemden Schryver gekend worden. E 5 ,  74 het LEVEN voor de Huishoudinge dagelyks nodig was. Hy behaalde echter by zyne Zoonen, wanneer die tot hunne Jaaren gekoomen waren, hier door Hechten dank. Ook kreeg hy geensfins den naam en lof, van een rykelyk Verzorger te zyn, by zyne Huisvrouwen, die niet weinig te onvrede waren over zodanige van dag tot dag geregelde, en met groote fliptheid bepaalde uitgaven voor de Huishoudinge: terwyl 'er in een zo aanzienelyk Huis, en te midden van den ruimften overvloed, niets overfchoot, maar alles, het zy uitgave, het zy ontvang, by het getal en de maat ging. Die gene, welke zyne huisfelyke zaaken in dezer voege met de ftiptfie oplettenheid waarnam, was een Huisknecht, genaamd etjangelus, die voor zulke dingen eene geheel buitengewoon e bekwaamheid hadt, het zy dan van zich zeiven, of dat hy tot dit Hofmeefterfchap voorbereid en onderweezen was door pericles, zynen Heer, die, wel is waar, ten deezen opzichte zeer verre afweek van de Wysgeerige Gevoelens van anaxagoras, aange* zien deze zyn Huis verlaaten, en zyne onbebouwde Akkers aan de Schaapen ter weide overgegeeven hadt (V), uit drift tot hoogere Befje) Diocenes LAè'fiT.us fchryft, dat hy ze over- gaf  van PERICLES. 75 Befpiegelingen , en verhevenheid Van gemoed : doch 'er is, myns oordeels, een merkelyk onderfcheid tusfchcn de Levenswyze van een befpiegelenden Wysgeer, en van eenen Man van Staat. Gene bepaalt zyne Gedachten tot het goede en voortreiïelyke, zonder andere Werktuigen of Middelen boven dien, en buiten zich zeiven te behoeven: by dezen, daarentegen, die gewoon is zyne vermogens aan te wenden ten nutte der menfehelyke Maatfcbappye, is het gebruik van Rykdommen menigmaalen niet alleen onder de noodwendige, maar zelfs ook onder de loffelyke dingen te rekenen : immers zo bediende zich pericles van dezelve , die 'er een groot aantal Behoeftigen mede te hul pc kwam. Zelfs verhaalt men van dienzelfden anaxagoras het volgend voorval, dat hy, reeds hoog bejaard zynde, en niet wel verzorgd van pericles, die, door overmaat van bezigheden, hem vergeeten hadt, zich uit mismoedigheid op den grond nederwierp, en zyn hoofd met Zynen mantel omwond f» Dat pericles, zo gaf aan zyne Naastbeftaanden. " Fr. Fert. Z. dioo. f x) „ He: was de Gewoonte van zich het noota te bedekken, wanneer men tot de uiterfte Wanhoop was  70 het LEVEN zo dra hem zulks by toeval ter ooren was gekoomen, daar over zeer ontftelde en rechtftreeks naar hem toeliep, hem, zo ernftig hy mocht, fmeekende (y) en zich zeiven, niet hem beklaagendc, indien hy eenen zo wyzen Raadsman in het Staatsbeheer zoude moeten verliezen! Dat anaxagoras , hier op, zich eindelyk wederom ontdekt hebbende, tot hem zeide: „Die gene, peri„ cles , welke het licht eener Lampe no„ dig hebben , behooren dezelve van Olie „ te voorzien ! " Wanneer de Lacedasmoniers, bemerkende den fteeds toeneemenden bloey der Athe- nien- was gebracht, en het leven wilde vaarwel zeggen." Fr. Fert. die 'er tot opheldering by voegt de plaats van horatius II. B. 3. Hekeld. v. 37. Nam, reale re gefla, quum vellem mittere operto Me capite in fiumen ——. waarop men kan nazien de Aantekeningen van lambimjs, en anderen. C^sar , by suetokius h. 82. Ut nmmadvertit undique fe fir/êlis ptigiontbus peti, toga caput obvolvit. Wanneer dan anaxago¬ ras, ter aarde liggende, het hoofd met zynen Mantel omwond, gaf hy daar door te kennen, dat hy zich wilde laaten uithongeren en fterven. (31) Naamelyk om van zyn befluit om te flerven af te zien. En dat hy dit deed, bewees anaxago&as, door zich wederom te ontdekken.  van PERICLES. 7f nicnfers, zich daar over te onvrede en afgimftig toonden, was pericles 'er over uit, om aan het Volk nog hoogeren moed in te boefemen, en te maaken, dat het zich zeiven tot grootfche onderneemingen bekwaam voelde. Met dit oogmerk bewerkte hy een Volksbefluit, om alle Grieken, waar zy ook woonen mochten, uit alle deelen van Europa en Alle , van de grootfte Steden tot de kleinile, op te roepen om Gezanten naar Athene (z) af te vaardigen tot het houden eener algemeene Vergadering, welke raadpleegen zoude over de Tempels der Grieken door de Perfiaanen verbrand, en over de Offerhanden, welke zy wegens de behoudenisfe van Griekenland fchuldig waren, uit hoofde van Geloften aan de Goden plechtiglyk gedaan, wanneer men tegen de Barbaaren ftryden moest, en over de zaaken van de Zee; ten einde elk dezelve ongeftoord bevaaren mocht, en de onderlinge vrede onder de Staaten bevestigd worden. Tot (z) „ Het oogmerk van pericles was Athene hier door te doen erkennen voor de Meefteresfe en Oppergebiedfter over alle andere Staaten van Griekenland. Plutarchüs hadt daarom reden om dit Volksbefluit te befchouwen als een blyk van den verheven Geest en Hooghartigheid van pericles." Fr. Fert.  7S het LEVEN Tot dit Gezandfchap werden XX Mannen uit het getal der genen, welke eenen ouderdom boven de vyftig Jaaren hadden bereikt (a) afgevaardigd; waar van 'er Vyf de löniers en Dorienfen, die in Afie woonden , moescen oproepen , benevens alle de Bewooners der Eilanden tot aan Lesbos en Rhodus. Vyf andere begaven zich naar de Plaatzen aan den Hellefpont en in Thracie geleegen, tot aan Byzantium. Vyf andere, daarenboven, werden afgezonden naar Boeötie , Phócis en Peloponnefus; en moesten van'daar verder gaan, door het Gebied der Locrenfen, naar het daar aan grenfende vaste Land, geheel tot aan Acarnanie en Arabracie. De overige ^y/trokken, over Euboea, naar de OEtasers en den Zeeboefem van Malia (£), en voorts ook naar de Phithioten, AchffiërsenThesfaliers; een ieder aanmaanende, om naar Athene heenen te rei- (a) Deze rypere ouderdom hadt te Athene vele voorrechten, onder welke was, dat dezulke in de Volksvergaderingen eerst werden verzocht te fpieeken. ff,) De Stom Maliacus, d. i. Golf, of Zeeboezem ,an Malia, was een gedeelte van de ^g*fche Zee, tegen ever de Westkust van Euboea. Men moet dezen Zeeboezem niet vermengen met het Voorgebergte Maka, en derhalven hier in den Text niet M«Aa#, maar M«/W<* leezen.  van PERICLES. 79 reizen en deel te neemen aan het beraadflaan over den Vrede, en een algemeen Verbond voor geheel Griekenland. 'Er kwam echter niets van, en deze algemeene Vergadering der Griekiche Staaten hadt geene plaats, door dien, zo gezegd wordt, de Lacedaïmoniers zulks te keer gingen (c), en het voorftel al aanftonds in Peloponneius van de hand geweezen werdt. Ik heb, niet te min, van deze zaak gewag willen maaken, ten einde te doen blyken, hoe hoog pericles het hart droeg, en tot welke grootfche Onderneemingen hy in Haat was. In zyne Veldtochten behaalde hy inzonderheid grooten roem door zyne Voorzichtigheid : want hy wikkelde zich nimmer ongevergd in eenig Gevecht in, waar van de uitkomst twyffelachtig en vol gevaars was. Ook plag hy nooit te bewonderen, of ook na te volgen zodanige Krygsoverften, die, door ftoutmoediglyk eene kans te waagen, het geluk te baat gehad, eene luifterryke zege bevochten en daar door den naam van groo- (0 „ De Lacedsmoniers, de eenige Mededingers zynde van de Athenienfers, begreepen het hier voor aangeweezen doel van pericles, en wilden niet gedoogen, dat aan Athene zo groot eene eere wedervoer." Fr. Fert.  Sa het LEVEN groote Veldheeren te zyn verk reegen hadden. Hy was gewoon jegens zyne Medeburgers te zeggen : „ Dat zy, voor zo verre zulks van hem afhing, ftaat konden maaken van voor altyd (d) onfterffelyk te blyven ! " — Bemerkende, dat tolmides, de Zoon van toljvueus, verlokt door vwegeren voorfpoed, en de uitfteekende achting, welke hy genoot wegens zyne .voormaalige Krygsverrichtingen , zich gereed maakte om op eenen zeer ongunftigen tyd in Boeotie eenen inval te doen, en dat hy ten dien einde onder die geenen, welke de Jaaren hadden van de Wapenen te draagen, de dapperfte en roemzuchtigfte hadt weeten over te haaien, om hem als vrywilligers op zynen tocht te vergezellen ten getale wel van M, behalven de overige Legermacht, deed hy eene pooging om hem hier van te rug te houden, en naar goeden raad te doen Imiteren ; voegende hem daarom, ten aanhooren van de Volksvergadering, dit aanmerkelyk zeggen toe, het geen zedert in geheugenis is bewaard gebleeven: „ Dat, by aldien hy al geen ge& „ loof (d) Dit zeggen van pericles moet in geenen ernltigen, maar vee! eer boertigen fin worden opgevat Hy wilde 'er mede aanduiden, dat zy nimmer door zyn toedoen op de fiachtbank zouden worden gebracht.  van PERICLES. Si löof wilde geeven aan pericles, hy ten minden niet kwalyk doen zoude met den j} tyd te verbeiden, die van alle Raadslieden 3, de wyste was!" — Dit zeggen was op dien tyd, toen hy het uittede, niet zeer na den fmaak der Menigte. Dan, weinige dagen daarna , wanneer de tyding inliep , dat tolmides in den Slag by (e) Koronea de nederlaag hadt gekreegen, dat hy zelf gefneuveld was, en dat 'er te gelyk met hem vele van de ftrydbaarfte der Atheenfche Burgeren omgekoomen waren; won pericles hier door de algemeene genegenheid, en behaalde grooten roem, daar men hem prees als een verftandig Man en waaren Burgervriend. Onder alle zyne Veldtochten werdt de voorkeuze gegeeven aan dien, welken hy ondernam naar Cherfonefus, en die zeer heilzaam was voor de aldaar woonende Grieken : want hy verfterkte niet alleen de Steden met nieuwe Inwoonders, doordien hy een aantal van duizend Volkplantelingen met zich van Athene bracht; maar bemuurde ook de geheele Landengte (70 ■> van de eene Zee tot de andere, met (e) Eene Stad van Boeötie, niet ver van den He; iicon, en riet Meer Copaïs. (ƒ) Op dezen Isthmus vindt men thans de Stad Perecop. Hy fcheidt de Crim van klein Tartarye. III. deel, F  8s hit LEVEN met verfchansfiflgen en borstweeringen, waardoor de verdere ftrooperyen en invallen der Thracié'rs , welke Cherfonefus omringden , werden afgefneeden en een iteedsduurende en lastige Oorlog ten einde gebracht, waaraan het Landfchap doorgaans was blootgefteld, als omgeeven van woeste Volkeren , en tot eene prooije aan roofzuchtige Nabuuren, die zich op de Grenfen ophielden, of zelfs ook onder de Ingezetenen vermengden. Nog roemden en bewonderden de Uitlanden? grootelyks zynen Zeetocht, wen hy, met eene Vloot van honderd Galeijen uit de Megarifche Haven Pega? uitgeloopen, geheel Peloponnefus rond zeilde\ want hy pionderde niet alken, op dezen tocht, de Steden aan Zee geleegen, gelyk tolmides voorhenen gedaan hadt; maar trok zelfs, daarenboven, met zyne Krygsbenden, welke hy uit de Schepen gelicht hadt , dieper en dieper Landwaarts m , noodzaakende de Vyanden, die van hem vreesden overvallen te worden, binnen de bemuurde plaatzen de wyk te neemen ; floeg de Sicyoniers, die moeds genoeg hadden om in de Vlakte van Nemea (g), Hand te houden, en (g) Beroemd door den Nemeéfchen Leeuw van Hercules overmand; gelyk eok door de Nemééfcbe Spelen.  van PERICLES. $3 en flag aan hem te leveren, na een hardnekkig gevecht op de vlucht, en rechtte daar ter plaatze een Zegeteken op. Hy nam uit Achaje (welk Landfchap met de Athenienfers in bondgenootfchap Hond) Krygsknechten over op zyne Oorlogfchepen , en ftevende , vervolgens, naar het tegenoverliggend vaste Land, tot voorby de Rivier Achelous ; liep Acarnanie af; dwong de OEneaden (h) zich binnen hunne Muuren op te fluiten, en lichtte niet eer het anker, om wederom thuiswaarts te keeren, voor dat hy de vruchten afgefchooren , en de Landen ganfchelyk verwoest hadt. Deze Tocht maakte hem gevreesd by zyne Vyanden, en verfchafte hem tevens by zyne Medeburgeren den roem zo wel van eenen voorzichtigen, als -ftoutmoedigen Bevelhebber. Want 'er gebeurde, geduurende denzelven , aan de Vlootelingen geeserleije wederwaardigheid, zelfs niet by toeval. By (h) Plutarchus gebruikt dit woord , gelyk het eigealyk is , als een patronymicum , afgeleid van oeheus. Dan ook de eigen naam dezer Stad (in Acarnanie, aan den Vloed Achelous gelegen) was oeneaue. Z. stephan. byz. in Voce. Elders vindt men , echter, dezen naam op eene .andere vvyi gsfchreeven. F %  84 het LEVEN By eene andere gelegenheid naar Pontus afgevaaren, met eene talryke en kostbaar toegeruste Vloot, verzorgde hy eensdeels aan de Griekfche Steden alles wat zy op hem begeerden, behandelende dezelve met de grootfte vriendelykheid: anderdeels vertoonde hy voor het oog der omliggende barbaarfche Volkeren, zo wel als aan hunne Koningen en Vorlten, de grootheid en macht der Athenienfers; ook hunne onvertzaagdheid en floutmoedigheid om met hunne Vlooten te vaaren , waar henen zy zulks goed vonden, en zich het gebied over alle Zeeën toe te eigenen. Aan de SinopenTen (Y) liet hy toen dertien Oorlogfchepen over, bemand met Krygsvolk, onder het bevel van lamachus , ten einde gebruikt te worden tegen den Tyran timesileon. En na dat deze, benevens zynen Aanhang, verdreeven was, bewerkte hy een Volksbefluit, dat feshonderd Athenienfers, zich hier toe vrywillig aanbiedende, naar Sinope zouden vaaren; (i) De Stad Sinope lag in Paphlagonie aan den Pontus Euxinus. Zy was de Geboorteplaats van den Cynifchen Wysgeer diogenes. Omtrent den hier gernel. den Tyran timesileon , door welken de Sinopenfen een geruimen tyd onderdrukt werden , vinden wy verder geen naricht.  van PERICLES. 85 ren , aldaar onder de Sinopenfen blyven woonen, en de Huizen en Landeryen in bezie neemen, welke de Dwingeland nevens zyne Gunftelingen zich te vooren hadden toegeëigend. In andere zaaken gaf hy geensfins toe aan de onberaadene Driften zyner Medeburgeren, noch liet zich vervoeren door den winderigen waan der genen, die, opgeblaazen door het zeldzaam geluk en groot vermogen der Athenienfers , hunne gedachten reeds lieten gaan om ^Egypte wederom (k~) in handen te krygen, of eene onderneeming te wagen op dat gedeelte van 's Konings Heerfchappyen, het welk aan Zee gelegen was. Zelfs vondt men 'er niet weinigen, welke toen al bevangen waren van die rampfpoedige en noodlottige begeerte naar Sicilië, welke de Redenaars, door alcibiades daar toe opgemaakt, naderhand zo zeer hebben aangevuurd. Ja zommige droomden zelfs van Hetrurie, en Carthago , welker bemeestering hun geheel niet buiten hoopefcheen, aan- rk) „ Want de Athenienfers waren ook voorheen Meesters geweest van ./Egypte, gelyk thucydides in zyn II Boek verhaalt. Zy werden daar uit gejaagd door megabyzes, Stadhouder des Koniugs van Perfle." Fr. Fert. F 3  96 Ket LEVEN aangezien de grootmachrigheid van hes Atheensch Gemeenebest, en den voorfpoe» digen loop hunner zaaken. Pericles, van zynen kam, breidelde deze buitenfpoorigheid, en kortwiekte de rustelooze zucht om alles aan te haaien, befteedende liever het grootHe deel van het Staatsvermogen aan het bewaaren en bevestigen van dat gene, wat men reeds bezat, en oordeelende, dat men zeer veel hadt uitgevoerd, indien men maar de Lacedamioniers van den hals hieldt: want deze waren het, welken hy beltendig tegen ging, gelyk hy meermaalen, en by onderscheidene voorvallen blyken deed, vooral in den loop des heiligen Oorlogs (/). Want nadat de Spartaanfche Legerbenden naar Delphi opgetrokken waren, en aldaar den Tempel van Apollo, in welks bezit de Phocenfen zich gefteld hadden, aan de Delphiërs hadden terug gegeeven, voerde pericles, toen de Lacedsemoniers pas vertrokken waren , het Attisch Krygsvolk aanftonds derwaarts, herftelde de Phocenfen in het bezit des Tempels, en daar de Lacedamioniers het Voorrecht, om voor alle andere Volken de (7) Dus werden alle Oorlogen genoemd, welke onder de Grieken ter oorzaake van dea Delpfaifchen Tempel gevoerd werden.  van PERICLES. 87 de Godfpraak te mogen raad vraagen, door die van Delphi aan hun gefchonken, hadden doen graveeren op het voorhoofd van den koperen Wolf (m), deed Hy hetzelfde Voorrecht toewyzen aan de Athenienfers, en liet het graveeren op dien eigenften Wolf ter rechter zyde. Dat hy, ondertusfchen, wel gedaan hadt met de macht der Athenienfers binnen de grenspaalen van Griekenland te rug te houden, bleek weldra uit het geen vervolgens voorviel. Want vooreerst vielen de Euboeërs af, tegens welke hy met eene fterke Legermacht optrok. Voort hierop kreeg hy tyding, dat ook de Megarenfen afgevallen waren, en 'er op de Grenfen van Attica een vyandlyk Leger verfcheenen was, onder bevel van plistonax, Koning der Laceda?moniers. Ylings voerde hy , daarom, het Leger uit Euboea terug, ten einde den Vyand in Attica zelve het hoofd te bieden. Dan, hoewel hy telkens tot den ftryd werdt uitgetart, durfde hy het, echter, niet waagen om handgemeen te worden, aangezien de vyandlyke Benden talryker en beter geoef- fend (m) Een der gewyde cieraaden des Tempels van Apello. F 4  88 het LEVEN fend waren, dan de zyne: maar ziende, dat plistonax nog zeer jong was, en,onder de overige Raadslieden, zich voornaamelyk ge. droeg aan cleandrides, welken de Ephori hem op zyde gegeeven hadden om het op« zicht over hem te hebben, uit hoofde zyner jongheid, ondernam hy dezen heimelyk om te koopen. Ook leedt het niet lang, of hy bracht door gefchenken zo veel by hem te wege, dat hy het Leger der Peloponnefiers uit het Atheensch Gebied terug deed trekken. Dan naauwlyks was zulks gefchied , en het Leger uit een gegaan en in de Steden verfpreid, of de Laceda;moniers, zulks zeer euvel opneemende, floegen den Koning in eene geldboete, welke zo groot was, dat hy ze niet betaalen kon, en daarom, Lacer demon verlaatende, in vry willige Ballingfchap vertoog. Tegen cleandrides, die zich al aanltonds door de vlucht hadt weggemaakt, werdt het Vonnis des doods geveld. Deze cleandrides was de Vader van gylippus , die, naderhand, aan de Athenienfers in Sicilië eene beflisfende nederlaag toebracht, en aan welken de Natuur, om zo te fpreeken, de Gierigheid, even als eene Familieziekte, fchynt te hebben medegedeeld , waardoor hy zelf ook , omdat men hem op Hechte Stukken hadt betrapt, op eene fchandelyke wy-  van PERICLES. 89 wyze uit Sparta veritooten werdt fV). Doch van deze zaaken hebben wy in het verhaal der Levensbedryven van lysander verflag gedaan. Wanneer nu pericles, rekènfchap doende van den Krygstocht , aan welks hoofd hy zich als Bevelhebber hadt bevonden, de uitgaven daar van opgaf, beloopende eene fom van X Talenten, als geheel aan noodwendigheden te koste gelegd, keurde het Volk deze Rekening aanitonds goed, zonder in een naauwkeurig onderzoek daarvan te treeden, of zich over de gemaakte kosten te bezwaaren. Eenige hebben verhaald, (en daaronder de Wysgeer theophrastus) dat 'er van de zyde van pericles ieder jaar X Talenten naar Sparta gingen, met welke hy alle die gene, welke aldaar in aanzien waren, wist te beleezen en den Oorlog af te wenden; niet zo zeer den Vrede koopende, als wel den (n) De ontvreemding van 's Lands geld door gylippus, een Man, die zich 7.0 veel roems verworven hadt , en de voortreffelykf*e bekwaamheden bezat , wordt en door onzen plut. op meer dan eene plaats vermeld, en ook door diodorus sic. Bibl. H. L. XIII, p. 389. De grootiTe Mannen, en beroemdfre Krygsbevelhebbers zyn Slaven van deze Ondeugd van Gierigheid geweest. F 5  9o het LEVEN den Tyd, geduurende welken hy zich in ftike toerusten rnogt, om naderhand zo veel te gcreeder te zyn om te kunnen oorlogen. Het welk hem gelukt zynde, overviel hy ylings de Afgevallenen , en overgeftooken naar Euboca met eene Vloot van vyftig Schepen , en vyf duifend gewapende Manfchappen , overweldigde hy de Steden van dat Eiland, verdreef de zogenoemde hippoboten (o), welke onder de Inwoonders van Chalcis in rykdom en aanzien uitmunteden, uit hunne bezittingen, en verbande eindelyk, alle de Hestiseënfen (j>) uit hunne bezittingen, welke hy wederom aan de Athenienfers ter bewooning overgaf. Deze Lieden waren de eenigfte, omtrent welke hy zich onverbiddelyk toonde, ter oorzaake dat zy, een Atheensch Schip bemagtigd hebbende, al het Volk daar van hadden omgebracht. Na (), en de gebcurtenisfen toen voorgevallen. Belangende artemo zeiven , hy ge- kundenaar. Hy vondt, zegt men, in deze belegering van Samos, den Stormram uit, gelyk ook het Schildverdek. -— Z. diodor. sic. XII. B. bl, 302 Ser- VIUS al Virgil. iEn. IX, v. 505. Onder den hier gemelden bynaam vindt men ook gewag van hem by plimiuj XXXIV. B. 8 h. (q) De plaats zelf, uit de Gedichten van anacreon, is bewaard geword.Mi van atu .naeuj XII, 9, P- 533- Zie verder de Aantek. van barnes op Anacieon, p. 259, 260. (r) De Scholiast op aristophan. Acharn. v. 850, zegt dat hy een Tydgenoot was van aristides, bygenaamd de Rechtveerdige, Hy zoude dus, volgens het geen ephorus verhaalt , ook tevens een Tydgenoot hebben kunnen zyn van pericles, en tegenwoordig in de Belegering van Samos, - De groote Vraag zoude hier moeten zyn, of het Fragment, by athenaeus voorkomende, en hier van plutarchus , of liever iieraclides, den Pontier, bedoeld, in de daad van anacreon zy?  ioS het LEVEN getuigt, dat deze van een zeer wellustig leven was, en zo kleinhartig en vreesachtig van aart, dat hy den meesten tyd in huis zat, waar twee zyner Slaaven hem beflendig een koperen fchild boven het hoofd hielden, op dat 'er toch niets van boven op hem nedervallen mogt; dat hy, by geval genoodzaakt om uit te gaan, zich zeer laag by den grond liet draagen op een klein hangend Bed, en daarom Periphoretus werdt geheeten (Y). In de negende Maand der Belegering, kwamen de Samiërs eindelyk by, en gaven het op. Waarop pericles de muuren der Stad tegen den grond wierp, hunne Schepen in bezit nam en hen ftrafte door het opleggen eener zwaare geldboete, waarvan zy op ftaanden voet een gedeelte opbrachten; terwyl voor het overig deel, dat tegen zekeren bepaalden tyd, volgens gemaakte voorwaarden, voldaan moest worden , Gyfelaars gegeeven werden. Duris, de Samiè'r fV) , maakt van deze Ge- 0) De even aangehaalde scholïast bericht ons, dat kundige en wyze Mannen, (welker naam en roem door alle Landen rond gedraag!» werdt) ook met dezen toenaam beltempeld werden, waarom men hem, ook uit dien hoofde, op artemo zoude kunnen toepas fen. (/) Deze Gefchiedfchryver leefde ten tyde van ptolemaeus PHiLADELPHus. Van hem en zyne Schriften is  van PERICLES. 109 Gebeurtenisfen een geheel Treurfpel, daar hy aan de Athenienfers en pericles verregaande Wreedheden te last legt, van welke noch thucydides, noch ephorus, noch aristoteles een woord gewaagen; waarom ook deze geheele ophef bezyden de waarheid fchynt te zyn, „dat pericles de Scheepsbevelhebbers, „ tevens met het Bootsvolk der Samiërs , „ zoude hebben doen overbrengen naar de „ Marktplaats van Miletus , hen aldaar aan „ planken vastgebonden , geduurende tien „ dagen laaten liggen, en toen, wanneer het „ reeds erbarmelyk met hen gefield was, be„ vel gegeeven, om ze van kant te helpen „ door hun met paaien de hersfenen in te „ {laan , en voorts de Lichaamen voor de honden te werpen en onbegraaven te „ laaten liggen." — Dewyl nu deze duris , ook dan, wanneer 'er by hem gene byzondere drift, of partydigheid plaats kan hebben, geensfins gewoon is zyn verhaal aan de juiste waarheid te toetzen , fchynt hy hier, wel inzonderheid, den ramp , aan zyn Vaderland overgekoomen, met veel te afzichtelyke kleuren te hebben afgemaald, uit begeerte, om Is bericht gegeeven door vossius, de Hist. Gr. I. B. 15. h, bl. 85.  iio het LEVEN om de Athenienfers door zyn lasterlyk verhaal gehaat te maaken. Pericles was, na het te onderbrengen van Samos, zodra niet weder te Athene te rug gekoomen, of hy bezorgde met grooten luister de Lykplichten van die gene, welke in den oorlog gefneuveld waren. Vooral bewonderde hem elk, wanneer hy, volgens gewoonte, de plechtige Lykrede by de Begraafplaatzen hieldt («); en toen hy, na zulks verricht te hebben, van hef Spreekgestoelte afgeklommen was, hingen alle Vrouwen aan zyne hand om hem geluk te wenfchen, en bekroonden zyn hoofd met kranfen en linten even als van eenen Overwinnaar in het worftelperk; alleen elpinice, in itilheid toetredende , beet hem in het oor: „ Dit zyn dan , „ o pericles, die verwonderlyk fchoone daa„ den, welke kroonen verdienen, dat gy ons „ van eene meenigte dappere Burgers , die gefneuveld zyn, hebt beroofd, niet in ee- „ nen (u) De Heer dacier merkt aan, dat men de Lykrede , toen uitgefprooken door pericles, niet moet verwarren met eene andere door hem gehouden ter eere van die Athenienfers, welke in het begin van den Peloponnefifchen Oorlog gefneuveld waren, en welk voortreffelyk ftuk ons is nagelaaien door thucydides in zyn Ilde Boek.  van PERICLES. in „ nen oorlog tegen de Phceniciers, of Meden, hoedanige myn Broeder cimon heeft ge„ voerd; maar eene Stad, die door Verbon„ den en Maagfchap aan ons verknocht was, „ te onder brengende!" pericles, zegt men, hoorde deze woorden van elpinice aan zonder zich eenigsfins te verzetten , en voegde haar den Dichtregel van archilochüs met eenen glimplach toe (v) : „ Myn Besje! 'c (laat niet fraay, dat gy u parfumeert." Ingevolge het verhaal van ion , liet hy zelf zich wonderlyk veel voorftaan over deze Zege op de Samiërs bevochten, zeggende: dat „ agamemnon X volle Jaaren nodig hadt ge„ had om eene ongriekfche Stad te onder te „ brengen. Hy , daarentegen, hadt in IX ,, maanden tyds de voornaamfte en machtigde „ der (v) Ten allen tyden zyn oude Vrouwen , welke zich opfchikten, als of zy nog jong en fchoon waren, befpot geworden. De Zedenles van deu Dichter archilochüs behelsde, dat geene oude Vrouw haare Hoofdhairen tooijen of met welriekende Zalven fmeeren moest. Pericles past dit geeflig toe op elpinice, die, reeds hoog bejaard , zich als het ware tooijen wilde met de roemryke daaden van haaren Broeder cimon. Dit fchynt ons de fin van dit gezegde in den mond van pericles,  na het LEVEN „ der Ionifche Steden onder zyn geweld 9. gebracht." En, waarlyk, deze Grootfpraak was niet geheel buiten grond of onbillyk, daar de uitkomst dezes Oorlogs ten hoogden onzeker en aan vele gevaaren onderworpen was, aangezien het, volgens getuigenis van thucydides , weinig gefcheeld hadt, of de Samiërs hadden de Athenienfers van de Oppermacht ter Zee ontzet. Wanneer, vervolgens, de Peloponnefifche Oorlog reeds los begon te breeken f», haalde hy het Volk over, om aan de Corcyrseërs (#) , tegens welke de Corinthiers Oorlog voerden, hulpe toe te fchikken, en, daar de Peloponnefiers op het punt ftonden om de wapenen tegen Athene op te vatten, deze Eilanders aan zich te verbinden, welke van (w) Eig. aan het golven te geraaken. Eene zeer fraaije Overdracht van de Zee, welker Baaren, by den opfteekenden Wind, hoe langer hoe grooter worden. (x) Inwooners van de Stad en hét Eiland Corcyra (thans Corfu,) in de Ionifche Zee. by Epirus geleegen. De Franfche Vert. heeft aangemerkt, dat homerus reeds zeer voordeelige berichten geeft aangaande den Rykdom en Macht van dit Eiland [by hem het Eiland der Pkaaciers.'] Als ook, dn het zeer geleegen was voor de Athenienfers, wanneer zy hunne ontwerpen op Italië of Sicilië mochten willen ter uitvoer brengen.  van PERICLES. 113 van eene aanmerkelyke Scheepsmacht voorzien waren. De Volksvergadering dan tot her geeven van hulp beflooten hebbende, vaardigde hy LiCiiDjEMONiüs, den Zoon van cimon, derwaarts af, aan wien hy, evenwely als ware het om hem ten toon te ftellen, nies meer dan tien Schepen toevoegde. 'Er be-ftond, naamelyk, eene groote welwillendheid en vriendfchap van het Huis van cimon jegens de Lacedïemoniers; daarom voegde hem pericles maar weinige Schepen toe , ja zonde 'èr hem zelfs tegen wil en dank mede uit (y) , op i (y) » Het oogmerk bier aan pericles toegefchrceveny is veel te laag voor een groot Man , gelyk by was. Ook is 'er geen genoegzaame grond, om dit aan hém toe te fchryVea. Thucydibbs verdient hier veel meer geloof, dan de Scbryvcrs, welke plu» Tarchus is gevolgd: by meldt, dat tericles, deze X Schepen afvaardigende, hun bevel gaf aan de Corinthiers geen Slag te leveren, ten zy deze eene Lariding op Corcyra zelve , of andere Bezittingen der Corcyrteers, waagen mochten. Zyn oogmerk was deze beide Staaten zich op Zee zo lang te laaten ffaan , als het hun lusten zoude, zonder zich rnet hunne verfchillen te bemoeijen, ten einde zy zich over en weder afbreuk mochten doen, en de Athenienfers teter fpel hebben, wanneer zy, in vervolg van tyd,met hun in oorlog geraaken mochten. Ook was lacsd/emonius, Zoon van Cimon, de eenigffe Bevelhebber niet, door pericles afgezonden. Deze hadt hem wéé Ambt- ÏH. deel; H  ii4 het LEVEN op dat, wanneer men zag , dat lacedjEmonius op dezen Krygstocht niets roemwaardigs, of van eenig belang hadt verricht, hy hier door zo veel te meer in verdenkinge van verftandhouding met de Lacedajmoniers mogt geraaken. Over het geheel was pericles 'er fteeds over uit om de Zoonen van cimon te kortwieken, voorgeevende, als of het zelfs uit hunne naamen genoegzaam blyken konde, dat zy geene echte Athenienfers 3 maar uitheemfchen en vreemdelingen waren. Indedaad, een van hun heette laced^monïus, de tweede thessalüs , de derde eleus ; en men hieldt het daar voor, dat de Vader hen allen uit eene Arcadifche Vrouwe gewonnen hadt. Evenwel zondt hy, naderhand, op het verneemen der nadeelige Geruchten, welke 'er van hem liepen wegens het afzenden der tien gemelde Oorlogfchepen , (als hebbende hy aan hun, die om byftand verzocht hadden , eene veel te geringe hulpe toegefchikt; ter- wyl, Ambtgenooten toegevoegd , te weeten diotimus en PROTSAt." Fr. Fert. Zie Thucyd. I. 15. 45 h. b!. 33. Die echter vervolgens verhaalt , dat de X Atheenfche Schepen in den Slag tegen de Corinthiers de rechter vleugel uitmaakten , hoewel zy geen deel aan het Gevecht namtüi voor dat de Coryra;ers hét te kwaad kreegen.  van P E II ï C L E S. 115 wyl, niet te min , even daardoor aanleiding gegeeven werdt om de Athenienfers mee grooten fchyn te befchuldigen.) hy zondr , zeg ik, andermaal, een veel grooter aantal van Schepen naar Corcyra: welke echter aldaar niet eerder aankwamen, dan na dat de Slag reeds geleverd was. De Corinthiers, middelerwyl , namen dit zeer kwalyk, en klaagden de Atheniu-ifett openlyk te Lacedcemon aan. By hun voegden zich de Megarenfen, voor befehuldiginge inbrengende, dat zy , ondanks het ge* meene Pvecht der Volkeren , en den Eed door de Grieken onderling bezwooren, van alle Markten, en uit alle Havens, welke de Athenienfers inhadden , uitgeflooten werden en weggejaagd. Zelfs de iEgineten, zich inbeeldende, dat men hun onrecht en geweld hadt aangedaan , brachten insgelyks hunne weeklachten te Sparta in; doch heimelyk, om dat zy het niet wagen durfden de Athenienfers overluid te befchuldigen. By dit alles kwam de belegering van potidaea (z) , eene Stad onderworpen aan de Athenienfers, fchoon oorfpronkelyk eene Volkplanting zyn- de (z) Geleegen ia Macedonië, op het Halfeiland Pal. iene. Verg. thucyd. I, ^6. H 2  n6 het LEVEN de van de Corinthiers; welke toen van de eerstgenoemden afgevallen was, en het uitberlten van den Oorlog nog zo veel te meer verhaastede. Niet te min werdt 'er een Gezandfchap naar Athene afgezonden, en daar archid.'Mus , Koning der Lacedrxmoniers , zich alle moeite gaf,* om het meerderdeel der Bezwaaren uit den weg te ruimen, en de verbitterde Gemoederen der Bondgenooten te verzachten, fcheen het alleszins gefchaapen, dat de Athenienfers uit gene andere oorzaaken zich den Oorlog op den hals haaien zouden, indien zy maar het Volksbefluit , tegen de Megarenfen genomen, wilden intrekken en zich met dezelve verzoenen. De eenige dan , die, voornaamelyk, de fchuld des oorlogs op zich laadde, was pericles, door wien deze Verzoening gedwarsboomd werdt, en het Volk opgezet om den wrok tegen de Megarenfen vol te houden. Men zegt, dat dit Gezandfchap, by deze gelegenheid, rechtflreeks van Lacedasmon te Athene kwam, en dat, wanneer pericles tegenwierp zekere voorheen gemaakte Wet, welke verboodt het Bord, waarop het Volksbefluit tegen de Megarenfen gefchreeven was, weg te neemen, een der Afgezanten, met naa-  vak PERICLES. 117 naame polyarces (V), zeide: „ Wel nu! „ rieérh dan het Bord niet weg, maar keer „ het om; want 'er is immers gene Wet ,, voorhanden , die zulks verbiedt !" pericles, evenwel, bleef, ondanks de Geestigheid van dit gezegde, even weinig gezind om toe re geeven. Het fchynt, derhalven, dat hy zelf, heimelyk, eenen byzonderen Haat tegen de Megarenfen hadt opgevat; offchoon hy als eene algemeene en openbaare reden van Btfchuldiging tegen hen te voorfchyn bragt^ dat zy den heiligen Akker , orgas genoemd , benaderd hadden (b). Het Volk bei'loot, daar- (a) „ Thl'cycides [[, 130. p. 91 ] noemt drie Afgezanten, rhamphius, melesippus en agefander ; van Polarcss meldt hy niets. Iiy was misfehien van Laceda;mon gekoomen in het gevolg der Gezanten.-" Fr. Fert. 'b} Wy volgen hier, na genoeg, de overzetting van cruserius : interyertisfe eos agrum facrum , goedgekeurd door den beroemden dijker, ad Thucyd. p, pi. Xvlander vertaalde: quod facrum lucum ceciëisfent. ,, Omdat zy het heilig Woud gekapt hadden ," zich grondende op de liefehry ving, welke iiARPoCRATtoN en gviSAl van deze Orgai geeven, welke was een gedeelte Ltnds tusfehen het AtheenscH en Megarisch grondgebied, toegewyd aan da Eleufinilche Godinnen, Ceres en Proferpina. Zie vales ia Mausf, p. 314., en dwkbr. ter a. pt, — Üe befchul- di- H a  n8 het LEVEN daarom, op zyne voordrage, dat 'er één Ilerout zoude worden afgevaardigd , die niet alieen naar Megara, maar ook naar Laceda;mon moest gaan, om daar- de Megarenfen aan te klaagen. Dit Volksbefluit, ondertusfchen, van pericles zeiven opgefleld, hadt allen fchyn van billykheid, en was zeer gemaatigd en befcheiden ingericht. Dan, na dat de afgezondene Herout, wiens naam was anthemocritus, door fchuld en toedoen , gelyk men riep, der Megarenfen, omgekoomen was, werdt 'er, op voordragt van charinus , een nader Volksbefluit genomen , waarby verklaard werdt, „ dat 'er eene onverzoenelyke Vyandfchap, zonder waarfchouwen of oorlogsverklaaring, tegen de Megarenfen flknd zoude grypen ; tcrwyl men elk Megarenfer, die het waagen mogt het Attisch grondgebied te betreeden, dooden zoude (c). Voorts moesten de Oppergezaghebbers diging was, gelyk ü't tirjcyd. blykt, dat de Megarenfen een gedeelte van den gewyden grond (welke ongerept moest blyven liggen) zich hadden toegeëigend en bebouwd, en zich .dus aan Heiiigfchennis hadden fchuldig gemaakt, (e) Gellius N. Att. VI, 10 gewag maakende van dit Beiluit tegen de Megarenfen, verhaalt van een der Toehoorders van Socrates, euclides, dat deze, een Burger zynde van Megara, ten einde niet verfteeken te  van PERICLES. 119 bers ten Oorloge (V), by het zweeren van den gebruiklyken plechtigen eed, zich nog verbinden om tweemaalen in ieder jaar een' inval in het Megarisch Gebied te doen." In het flot van dit Volksbefluit werdt bepaald, dat anthemocritus begraaven zoude worden by de Thriafifche Poort (e), tegenswoordig Dipylos geheeten. De Schryvers , echter, van Megara (f) ontkennen den moord van anthemocritus ten fterkiten, en werpen de fchuld der Vyandlykheden op aspasia en pe- ri- te worden van de Lesfen zyns grooten Meesters, zich des nschts.in Vrouwen gewaad, uit zyn Huis te Megara, naar Athene, met gevaar van zyn leven, af en aanging. — Zeldfaam voorbeeld waarlyk! van Leergierigheid en Verkleefdheid aan Socrates. (i) Wy verdaan hier door, zo op deze plaats, als een weinig laager, niet de eigentlyke Krygsbevelkeb' ben, of Veldheeren; maar die Leden van den Magifiraat, welke Poletnarchen genoemd werden. (e~) Dit was de grootlle Poort van Athene, en nevens dezelve ftond geplaatst het Standbeeld van anthemocritus. Z. de Ouden, aangehaald by meursius Ath. Att. L. Ifl, c. 12. Onder de naam van dipylos (of de Dubbele Poort) komt zy ook voor by livius XXXI, 24. Waarom zy van ouds de thriasisch-e heette, zal licht op te maaken zyn uit onze aanmerkinge Ilde Deel, bladz. 263. (ƒ) Niet de Megarenfen van dezen zelfden tyd» jelyk men plut. doorgaans fchynt te verltean. H 4  Ï20 het LEVEN pt'cxes, gebruikende rot bewys dc alom bekende en gemeene Vcrsjens van aristopha'kf.s, uit het Blyfpel, de Acharnenficn (g)3 waarin gezegd wordt: „ Dat eenige jonge „ Lieden van Athene, aan het rinkelrooijen „ zynde, zich begaven naar Megara, en van „ daar oplichtten het Hoertje simaetha. „ Dat de Megarenfen, hierop, raazende van fpyt, hun zulks betaald zetteden door twee „ Hoertjens aan aspasia te ontfutzelen." Men bemerkt dus lichtelyk, dat het geensfins gemakkelyk vale om achter de waare aanleidende oorzaak des Peloponnefifchen Öoriogs te geraaken (hj. Dan hierin koo- men f>1 p. 524 van cTft nog voorbinden Tooneelfpol. (./?) Het is, onzes oordeels, zeer zeker, dat 'er Riet één, maar véle verrchiüende, zo wel ftaatkundige, als byzohdere, K edenen te zamen liepen en aanleiding gaven tot het uitharden van dezen zwaaren Oor'Ojg, 'Men befchouwc ■ en beoordeele uit dit oogpunt de onderfcheidenc Vernaaien zo van i'lutarchus, als andere oude Schryvers; gelyk ook de volgende Aanmerkingen van den Franfchen Vertaalür. " „ Het is geensfins billyk, dat men de Spo'ternyen van Poeëten, gewoon te dichten , of de Lasteringen van het Gemeen , bykans altyd te onvrede op hen, ê'ic liet regeeren, meer doe gelden, dan het geen te boek ij geteld door een Schryver zo achtbaar, als -thucydides, die zich niet alleen ten dezen tyde zelf *s Athene bevondt; maar ook het geen 'er voorviel veel  van PERICLES. lat men alle Schryvers over een , dat zy de fchuld van het niet opheffen van het Volksbefluit toefchryven aan pericles. Niet te min verzekeren zommige, dat hy hier in vol hieldt uit grootmoedigheid, bedoelende, met beleid en overleg, het algemeen belang van den Staat, dewyl hy oordeelde, dat de eisfchen, welke men deed, ingericht waren, om de toegeeflykheid der Athenienfers op de proef te zetten, en dat het inwilligen daar van zo veel zoude zyn, als zyne zwakheid openlyk te bekennen (7). Andere, in- teveel meer van n-arby zag, dan de Menigte, of ook de Blyfpeldichters. Thucydides maakt niet het geringst gewag van deze nietige Verrelzeltjehs; maar toont aan , dat de eenige waare Oorzaak van den Oorlog de Afgunst was der Lncedaimoniers tegen de Athenienfers, welke geene gelegenheid voorby lieten gaan om bun het gebied over de Zee, of liever o^er geheel Grieker.land te betwisten." Fr, Vert. Zie tïiucyd. I. B. 23 h. fin. f, 83. I, 118, 0') „ Dit is het gevoelen van thucydides , het welk ook allen fc'sy.n van waarheid heeft, wanneer men let op het Chirafter van pi-rici.es , in wien eene c.hle Grootmoedigheid gepaard ging met de doordringnidire Ervaarenheid, welke hem alles, wat te gabeuren flond, dsed vooruit zien. Men behoeft maar te leezen de Redevoering door hem tot de Athenienfers gehouden, by thucydides voorkoomende (I B. op het einde ) „ Verbeeldt U niet, zegt hy daar, „ dat H 5  ï22 het LEVEN tegendeel , beweeren , dat hy veeleer uit Trotschheid en Twistgierigheid, als ook uit Vertrouwen op zyne Krachten, de voorflagen der Lacedasmoniers in den wind floeg. Dan, de ergfte Beweegreden van alle, en die door de meeste Getuigen bevestigd wordt, luidt op deze wyze: Phidias (T), de Beeldwerker, hadt, gelyk wy voorheên gemeld hebben, het Standbeeld van Minerva vervaardigd. Hy was de vriend van pericles, en hadt grooten invloed by hem gekreegen. Deze gunst verwekte hem nieuwe Benyders, en daar zommige zyner Vyanden wegens hem zei ven op hem gebeeten waren, vondt men 'er anderen, die in zynen perfoon eene proef wilden neemen van het Volk , hoe dat dat de Wapen-en zullen opgevat worden om eene „ Kleinigheid. Aan deze Kleinigheid wil men Uwe Standvastigheid en Moed beproeven. Geeft Gy ,, voor tegenwoordig aan de gedaane Eisfchen toe, ,, 'flinks zal men gereed zyn om 'er U grootere en & hardere voor te fchryven , om dat men begrypen zal dat de Vrees u deze heeft doen inwilligen.'" Fr. Vert. (k) „ Aristophanes was veel te verbitterd op pericles, om aan dit verhaal geen geloof te geeven. Hy maakt 'er melding van in het Blyfpel, de Vrede genetai [f 604.] Maar thucydides fpreekt 'er geen woord van." Fr. Vert.  van PERICLES. 123 dat zich gedraagen zoude , wanneer men eens peuicles zeiven befchuldigde. Men kocht dan zekeren menon, eenen medehelper van phidias in het vervaardigen zyner Kunstiiukken, om, en deed hem in demoedige houding nederzitten op de Markt, fmeekende om vrywaaringe tot het aanbrengen en befchuldigen van phidias. Wanneer nu het Volk de begeerde vrywaaringe aan dezen Onverlaat hadt ingewilligd , en her. Pleitgeding voor de Volksvergadering aangevangen was, kon de voorgeworpene Diefftal niet bewezen worden (/): want phidias hadt , al aanftonds van den beginne, het Goud zo weeten aan te leggen en het Standbeeld, op raad van pericles, daarmede in diervoege te bekleeden, dat het zeer gemakkelyk viel het van rondsomme af te neemen, en het gewigt 'er van aan te wyzen; het geen pericles toen ook de Befchuldigers geboodt te doen. Plet was , derhal ven, de Eer, welke phidias door dit heerlyk Werkftuk hadt behaald, en voor zich bedoeld, waarCO In den Test flaat eigenlyk, dat 'er voor de Viedchair geen gewag werdt gemaakt van Diefftal, Maar dit kan de fin niet zyn, om dat 'er volgt, dat pEiucLEJ van de Aanklaagers eischte, dat zy het Goud zouden afneemen en weegen.  i?4 het LEVEN waarvan zyne Benyders gebruik maakten om hem te onderdrukken; inzonderheid, omdat hy, het Gevecht tegen de Amazonen op het Schild van Ballas afbeeldende, daar in zyne eigene Beeldtenis (m), in zekeren fin, hadt plaats gegeeven, en uitgedrukt in het gelaat eens ouden mans met een kaal hoofd, die eenen Steen met zyne beide handen opheft. Vervolgens, omdat hy 'er ook eene gansch voortreffelyke Beeldtenis hadt ingevoegd van pericles, vechtende tegen eene Amazone , waarby de houding der uitgefirekte arm, gereed tot het afwerpen van de Lans, met veel kunst zo gefchikt is, dat zy voor het aangezicht komt van pericles, en de gelykcnis, als het ware, wil verbergen, welke, niet te min, ter wederzyde dulclelyk doordraait. Phidias dan werdt naar de gevangenis heen geleid , en ftierf daar aan eene Ziekte, of, zo andere zeggen, aan vergif, hem toegediend door de vyanden van pericles, met oogmerk om dezen verdacht te maaken (n). Aan den Aanbrenger MB- (tn) Zie den Schryver van het Boekjen over de Wereld, doorgaans aan aritoteles toegefchreeven, H. 7. Cicer. Or. H. 71. Chandler R. D. Gr. bl. 68. (») Andere vernaaien-, dat hy Athene verliet, en naar Elis vluchtte. Z. meurs. Archont. Ataen. L. III, c. 5.  van PERICLES. 125 menon fchonk het Volk, daarentegen, op voorflag van glvcon, vryheid van alle belastingen , en beval , daarenboven, aan de Oppergezaghebbers ten Oorloge , voor de veiligheid van dezen Knaap te zorgen. Omtrent even dezen tyd ontkwam aspasia het gevaar eener aanklachte, waarby zy befchuldigd werdt van Ongodsdienltigheid (0). Die haar in het Gericht vervolgde, was hermippus, de Blyfpeidichrer, welke haar, daarenboven befchuldigdc, dat zy, ten gevalle van pericles, vrygeboorene Vrouwen tot geheime Byeenkomften ten haaren Huize ontving. Nog bragt diopiïhes het ontwerp van een Volksbefluit in: dat men aanklaagen zoude alle die gene, welke in zaaken van den Godsdienst ongeloovig waren, of nieuwe Leeringen leerden omtrent het geen in de Lucht, of aan den Hemel voorviel (p) ; trachtende hierdoor de verden- ki g (0) A2EBEIA2. Dan het komt ons eenigsfins vreemd voor, dat men tegen aspasia eene Aanklacht van Ongodsiienftigheid zonde hebben ingelicht. Wy waagen het voor te flaan, of men niet liever, met eene zeer geringe veranderinge, zoude willen leezen A2EATEIA2, d. i. van Zedeloosheid of Ongebonden, heid ? (/>) Zulke Befchuldigïngen waren zeer gefchikt om, den besten Mensch by het Volk verdacht en gehaat  126" het LEVEN king op pericles te doen vallen, van wege anaxagoras. Wanneer nu het Volk ook deze Befchuldiging aannam, en de Aanklacht toeliet, werdt 'er itraks ook een ander Volksbefluit tot Itand gebracht, ontworpen door dracontides: dat de Rekeningen van te kost gelegde Penningen door pericles zouden afgegeeven, en in bewaaring gefield worden van de Prytanen; dat voorders de Rechters, hun Stembord van het Altaar (q) af haaiende, de Vierfchaar zouden fpannen in de Stad. Dan agnon wist dit gedeelte van het Volksbefluit buiten kracht te Hellen, en drong door, dat de Zaak bepleit zoude worden voor, en beoordeeld door MD Rechters , het voorts overlaatende, of men dezelve wil- te maaken en deszelfs ondergang te bewerken. Die, tegen socrates gericht, waren daarom bykans gelykluidende. Daar, ondertusfeben , hier zo veelvuldige Volksbefluiten, alle of rechtstreeks, of van ter zydeti tegen pesicles gericht, gemdd worden, opent zich voor onze oogen een Tooneel van groote pnlitieke Woelingen, in welke de Lacedjemoniers, en andere vyanden van dezen grooten Man, niet nagelaaten zullen hebben eene rol te fpeelen. (q~) Naamelyk, ten einde zo veel meer gewichts en plechtigheids aan deze Rechispleginge te verbinden, en de Rechters in de Uitfpraak van het Vonnis angscvalliger te maaken. Vergelyk II D. bladz. 269.  van PERICLES. 127 wilde beftempelen met den naam van Dieverye, of, het aanneemen of geeven van Gefchenken, of van Misdryf (V). Belangende nu aspasia , deze werdt van hem verbeeden, daar hy, volgens het bericht van ^schines , voor haar eenen vloed van traanen Hortte (hoe zeer de Wet zulks verboodt (s)) en haare vryfpreekinge van de Rechters af. fmeekte. Anaxagoras, wien hy wanhoopte te kunnen bevrydcn, werdt door hem in tyds van de hand gezonden, en buiten de Stad uitgeleide gedaan (» Dewyl hy nu in het geval van phidias , aan het Volk mishaagd en aanftoot hadt gegeeven, fchroomde hy zelf in Rechten voor de Vierfchaar vervolgd te zullen worden, en deed daarom het Oorlogsvuur dat nog achterbleef en fmeulde, aanitonds in hellen gloed ontvlammen, hoopende op deze wyze de Wolken van Befchuldigingen uit een te (V) Dit zyn verfchillende Benaamingen van onderfcheidene Adieu, volgens welke men de Befchuldi^ingen voor de Atbeenfche Vierfchaaren inrichtte. & (s) naga, rn> Mx-W, het geen de Fr. Vert. kwalyk overzet: pendant qiion plaidoit. Dat de Wet niet toeliet de Gemoedibeueegingen der Rechters gaande te maaken, bewyst onder anderen eene uitmuntende plaats van luciamjs, Opp. T. II, p. g0p. (/) d. i. van ket noodige voorzien.  128 het LEVEN te kunnen dryven eri den nyd te vernederen j wanneer men zien zoude, dat het Gemeenebest zich in Zaaken van gewicht en opkoomende Gevaaren geheel op hem verliet, uit hoofde van het vertrouwen en de macht, welke hy verkreegen hadt. Zodanige dan zyn de Redenen, welke opgegeeven worden, als beweegoorzaaken , om welke hy het Volk zoude hebben tegengehouden van aan de Lacedffitnoniers toetegeeven: doch de waarheid der zaake fchynt tot hier toe zeer twyffelbaar De Lacedcemoniers bezeften lichtelyk, dat de O) Onder de verfchillende Redenen, welke de Ouden melden aanleiding te hebben gegeeven tot den Peloponnefifchen Oorlog, is vooral ook opmerkelyk het verhaal van valerius maxim. III, i; dat, naamelyk, alcibiades, nog een Kind zynde, en zynen Oom periclos bezoekende, hem treurig in eenen afgezonderden hoek vondt zitten, waarop hy hem naar de oorzaak vraagde van deze neêrdachtitrheid? dat pericles ten antwoord gaf „ aan de Propylaea van Minerva, „ op last van den Staat gebouwd, zulks groote fom„ men te kost gelegd te hebben, dat hy zich geen „ raad wist, hoe daar van rekenfchap te doen!" — '„ Zie dan lit ver, zeide alcibiades , naar middelen om, " om in het geheel geen rekenfchap te doen !" De groote Staatsman zoude zich van dit kinderlyk gezegde bediend, en het zelve aanleiding gegeeven hebbe* tot het ontdaan van dezen feilen Oorlog,  van PERICLES. 129 de Athenienfers zich in alle opzichten veel rekkelyker jegens hen betoonen zouden, indien zy eens aan pericles den voet gelicht hadden, en eischten daarom van (v) hun, dat zy de nog overgebleevene Cylonéfche Schennis (V) uit hunne Stad weg zouden ruimen, waar aan, volgens getuigenis van thucydides , het moederlyk geflacht van pericles onderhevig was. Dan deze onderneeming hadt eene uitwerking, geheel ftrydig met de verwach* tinge van hun, die het Gezandfchap hiertoe hadden afgevaardigd. Want in ftede dat men hem in verdenkinge gebracht, en verachtelyk gemaakt zoude hebben by zyne Medeburgeren , kreegen deze zo veel te grooter vertrouwen op, en achtinge voor hem , daar men zag, dat hy het inzonderheid was, dien de Vyanden haatten en vreesden. Verders droeg hy zelf zorge, voor dat nog archidamus, aan het (v) Plutarchus neemt hier de orde des tyds niet wel in acht. Want de pooging om pericles , als deelgenoot aan de Cylonéfche Schennis, uit Athene te doen bannen, ging, volgens thucydides , voor het Gezandfchap, waarby de Lacedasmoniers eischten, dat men het Volksbefluit tegen de Megarenfen vernietigen zoude. Zie Thucyd. bl. 80. en volgg. (w) Zie hier van het Leven van solon, II D, W, 41. enz. III. deel. ' I  130 het LEVEN het hoofd der Peloponnefiers, den inval deed in Attica, de Athenienfers te waarfchuwen , dat, indien deze Veldheer, het overige Land afloopende en verwoestende, zyne Bezittingen misfchien fpaaren mogt, (het zy dan uit hoofde van verbintenis van Gastvryheid , welke tusfchen hen beftond, of om aan zyne Benyders aanleidinge te geeven tot het verfpreiden van Lasteringen tegens hem) hy van nu voortaan zyne Landeryen en Buitenhuizen aan der* Staat ten gefchenke gaf. De Lacedtemoniers , ondertusfchen, zich vereenigd hebbende met de Benden hunner Bondgenooten, vielen met een talryk Heir, onder bevel van den Koning archidamus, in het Attisch gebied; verwoestten al het Land in den omtrek, en drongen door tot aan de Burgt Acharna (x); alwaar zy zich nederfloegen , in verwachtinge, dat de Athenienfers dit niet zouden verdraagen, maar, zo wel ter verdeediginge van hun Land, als ter handhaavinge van hunne Eere en Roem, hen voorzeker aantasten. Dan pericles achtte her gevaarlyk, ook voor de veiligheid van Athene zelve, zich in te laaten in een gevecht tegen festig duifend LacedEemoniers en Thebaanen (wane (x) Behoorende tot de wyk OEneis, 60 Stadiën van Athene. Z. thucydides, p. m fin.  vam PERICLES. 131 (want zo fterk was het Leger, dat dezen eerften inval deed), en hy lenigde de drift van hun, die volftrekt vechten wilden, en het gedrag, het welk hy hieldt, kwalyk verdraagen konden , door te zeggen : „ dat Boomen, „ wanneer men ze kapt, of afhakt, fpoedig „ weder groeijen: maar dat het verlies van „ Manfchappen niet zo ras te herftellen is." Het Volk zelve riep hy niet by een; uit vreeze van tegen zyn gevoelen en wil gedwongen te zullen worden. Maar gelyk de Stuurman van een Schip, op Zee beloopen van eenen Stormwind, na alles wel bezorgd te hebben, en Scheepstuig en Gereedfchappen naar behooren geplaatst, zich rustig van zyne Kunst en Ervaarenheid bedient, zonder acht te geeven op het fchreijen en fmeeken van Zeezieken of bevreesde Reizigers, zich bygeval aan boord bevindende; even zo ging pericles , na dat hy de toegangen van Athene wel hadt afgeflooten, en zorg gedraagen , dat 'er op alle posten, welke ter haarer zekerheid dienden bezet te worden, goede wacht gehouden werdt, naar zyne eigene Gedachten te werk, en kreunde zich luttel aan hun, die daar tegen fchreeuwden, en zich överzulfcs misnoegd toonden: niettegenftaande vele zyner Vrienden hem met dringende verzoeken aan boord kwamen ; terwyl de drom zyner Vyanden I a hem  i3* het LEVEN hem bedreigde en met befchuldigingen tegen hem te voorfchyn tradt, en men zelfs, ten einde hem te fchande te maaken , een aantal van Liedjens en Schamperheden openlyk opzong en uitventte, waarby men zyn KrygsbefHer lasterde, als lafhartig, en voorwendde, dat daardoor het Gemeenebest aan den Vyand ter proije gelaaten werdt. Ook begon cleon toen reeds tegen hem op te wasfen, en invloed op de gemoederen des Volks te krygen, van wegens het misnoegen by de Burgerye tegen pericles opgevat , al het welk uit de volgende Dichtregels van hermippus duidelyk genoeg kan blyken (y) : „ Wat ö) Wy hebben aan deze Dichtregels van hermippus , in den text naar hunne voetmaat Attapasten genoemd , eenen toereikenden fin trachten te geeven. Dewyi, echter, deze plaats zo bedorven , en de fin, vooral van het laatst gedeelte, zo duister is (houdende lommige het daar voor, dat 'er nergens in deze Levens van plutarchus eene meer bedorvene plaats voorkomt) gelieve men te weeten, dat wy, inzonderheid wat de achterlte regels aangaat, veeleer naar den fin gegist, dan eene naauwkeurige vertaalinge gegeeven hebben. Breeder zullen wy 'er ons hier niet over uitlaaten. Men vergelyke wat 'er de Hr. valckinaer van zegt in Diatr. ad Eur. p. dr. r. p. aas. waarvan de laatfte Uitge. ver van Plut., de Hr. huxten, niet onkundig hadt behooren te zyn*  van PERICLES. 133 t, Wat is de reden, Bokvoets• Koning! Dat Gy de Speer niet draagt? j, Dat g', opgeflooten in Uw Wooning, U voor het Land niet waagt? „ Hoe roerdet Gy uw tong en lippen Om ons den Kryg te raan! „ En nu her Kryg is, laat gy 't glippen, En ziet het werk'loos aan! „ Wis moet men zulks aan Lafheid wyten! O ja! het Maal is fcherp! „ Maar cleon durft het fpits afbyten." — Niets, echter, van dit alles bracht pericles van zyn lr.uk: hy ftond alle deze eerrooveryen en haatelykheden met ftilzwygen en zachtfinnigheid door; terwyl hy ondertusfchen eene wel uitgeruste Vloot van honderd Schepen , tegen Peloponnefus gericht, in Zee zondt; met welke hy evenwel zelf niet vertrok ; blyvende thuis de Wacht houden, en de Stad naar zyne inzichten bellieren, tot dat de Peloponnefiers wederom uit Attica vertrokken waren. — Voorts de Gemeente paaijende, welke nog al bleef morren over den Oorlog, wist hy haar wederom aan zyn fnoer te krygen door uitdeelingen van geld, en het lot te doen werpen jer toewyzinge der overheerde Landeryen. Want de iEgineten alle, zonder uitzonderinge, uit hunne bezittingen verdreeven hebbende, deelde hy dat geheele Eiland by loI 3 tin-  134 het LEVEN tinge uit aan de Athenienfers. Ook fchepten deze eenigen troost uit de rampen, welke de Vyanden op hunne beurt hadden moeten bezuuren. Want de Attifche Vlootelingen, Peloponnefus rond zeilende , hadden eene groote uitgeftrektheid van het platte Land, benevens veele Vlekken en kleine Steden uitgeplonderd. Te Lande deed pericles zelf eenen inval in het Gebied der Megarenfen , en verwoestte dat te vuur en zwaarde. Het is dus volkoomen zeeker, dat, daar de Peloponnefiers aan die van Athene zo veele fchade toegebracht, en op hunne beurt geen minder nadeel, vooral ter Zee, van dezelve geleeden hadden , zy gevvisfelyk niet geneegen zouden zyn geweest om den Oorlog zo lang te rekken, maar fpoedig daar van zouden hebben afgezien (gelyk ook pericles zulks reeds van den aanvang af voorfpelde), indien niet eene hoogere en goddelyke Macht de menfchelyke raadflagen en overleggingen hadt verydeld. Thans , naamelyk , ontltond 'er eerst die woedende Pestziekte, welke de bloem der jonge Manfchap, tevens met de fterkte van den Staat, wegrukte. Dit ongeval ontftelde te gelyk der Athenienferen Lichaamen en Geest,en verbitterde hen geheel en al tegen pericles, in dier voege, dat zy hem begonden te mishandelen, even eens  van PERICLES. 135 «ens als menfchen, door ziekte krankzinnig geworden, zomtyds hunne Ouders, of Geneesmeesters doen. Zyne Vyandan, naamelyk, hadden hun diets gemaakt, dat deze befmettelyke Ziekte ontftaan was door de groote menigte van Buitenlieden, welke alle, als op eenen hoop , in de Stad waren te zadm gepakt, terwyl men , geduurende de hitte van den zomer, zich, in grooten getale, behelpen moest in kleine huisjens, en dus , op elkander gehoopt, werkeloos en zonder beweginge, opgeflooten blyven zitten in benaauwde Hutten, zonder eens de vrye en zuivere lucht, waaraan men gewoon was, m te kunnen ademen; en hier van gaf men de fchuld aan hem, die, ftraks met het begin van den Oorlog, het Landvolk binnen de muuren der Stad op een gepropt hadt, en, niet te min, zo een groot aantal van Volk tot niets gebruikte, maar hen, veeleer , als Beesten, in eene beflootene plaats op een gedrongen zitten liet, en zich onderling befmetten, zonder hen eens van plaats te doen veranderen, of hun eenige frisfche verluchtiging te verfchaffen. Pericles dan, •dit willende verhelpen , en te gelyk aan den Vyand afbreuk doen, rustte CL Schepen ten oorloge uit, op welke hy eene menigte van de beste gewapende Manfchappen, zo VoetI 4 knech-  i%6 het LEVEN knechten , als Ruiters , infcheepte. Eene Toerustinge, zo geducht, boezemde groote verwachtinge in aan zyne Medeburgers, terwyl zy den Vyand geene mindere vreze aanjoeg. Maar toen nu pericles op het punt ftond om met deze Scheepsmacht (z) uit te loopen, na dat de Vloot van al het noodige voorzien, en het Volk aan boord was gegaan, gelyk hy ook zelf zich reeds op zyn Oorlogfchip begeeven hadt, gebeurde het, dat 'er onverwacht eene groote duisterheid inviel, door het taanen der zonne. Als nu elk hier over ten uitteriTen verbaasd was, en zulks voor een groot en bedenkelyk Teken aanzag, en pericles bemerkte, dat inzonderheid zyn Stuurman grootelyks bevreesd en verleegen was, hieldt hy dezen zynen Krygsmantel voor de oogen, en hem daar mede het gezicht bedekt hebbende, vroeg hy: ,, Of hy niet dacht, dat dit iet verfchrikke„ lyks, of het voorteken van iet verfchrik„ kelyks ware ?" en toen de Man antwoordde van neen! voegde hy 'er op toe : „ Waards) ,, De Zonsverduistering, hier gemeld, viel niet voor by dezen tweeden Zeetocht, maar by den eerften." Fr. Vert. Z. val. max. 1. VIII, c u, ex. exE. t. en die daar worden aangehaald. Simson se; A, M. 3574'  van PERICLES. 137 „ Waarin verfchilt dan die Teken van het „ ander ? uitgezonderd alleen hier in, dat „ dat gene , het welk de tegenwoordige „ duisterheid te weeg brengt, grooter is , „ dan myn Mantel!" — Dus luidt het verhaal, dat men wegens deze Gebeurtenis in de Schooien der Wysgeeren meermaalen hoort vermelden (V). Pericles , derhalven , in Zee geftooken zynde , richtte evenwel niets uit, overeenkomftig zulk eenen machtigen toeftel ; en niet tegenftaande het gewyd (b) epidaurus, waarom hy het beleg geflaagen hadt, groote hoop gaf van gewonnen te zullen worden, mislukte, niettemin, ook deze onderneeming door het ysfelyk woeden der Pest, van welke niet alleen de Athenienfers aangetast werden, maar die ook, daarenboven, al- (<») Plutarchus wil zeggen, dat de Wysgeeren dit merkwaardig geval dikwerf in hunne Lesfen aanhaalden. Deze aanmerking diene ter verbetering der Fr.' Vertaaling, waarin men leest: „ Mats quant a cette matiere, elle efl traitée dans les écoles des Philofophes? (b) Deze Stad was geleden in Peloponnefus, niet verre van Argos. De bynaam gewyd pastte haar, omdat zy inzonderheid toegeheiligd was aan aesculafius. Hier echter wordt die bynaam aan haar gegeeven om ze van andere Steden, wtlke denzelftlen naam droegen , tt onderfcheiden.  138 het LEVEN alle die gene, welke maar eenige gemeenfchap, hoe gering ook, met het Leger gehad hadden, verdelgde. Deze vruchtelooze Tocht verbitterde de Athenienfers geheel tegen hem, en offchoon hy hen trachtte te vertroosten en moed te geeven, wilde het hem echter niet gelukken om 'sVolks Gramfchap te doen bedaaren,of hetzelve te bevredigen , voor dat het de Stemtafeltjens tegens hem opnam, en, meester geworden zynde, hem by meerderheid van ftemmen afzetlede van het Opperbevelhebberfchap, en boven dien beiloeg in eene zwaare Geldboete, die, volgens hen, welke ze het minst begrooten, XV Talenten bedroeg; terwyl zy, die ze het hoogst Hellen, wel van L Talenten fpreeken. By dit Pleitgeding verfcheen cleon (indien men geloof moet flaan aan het verhaal van idomeneus) als Befchuldiger. Theophrastus , daartegen , noemt simmias. Heraclides , eindelyk, de Pontiër fpreekt van eenen lacratides (c). Deze tegenfpoed, echter, in het waarneemen van het openbaar Bellier Hond fpoe- dig (t) Zo, denken wy, moet deze Artifehe eigennaam gefchreeven worden, niet lachatidas , gelyk de Uitgaven van plut. hebben.  van PERICLES. 139 dig een einde te neemen, daar de Menigte, als het ware, haare Gramfchap , even als eenen angel, te gelyk met den Heek by hem achtergelaaten en verlooren hadt. Maar met zyne huisfelyke omltandigheden was het erger gefteld, aangezien hy, geduurende de Pest, geen gering aantal zyner gemeenzaamfte Vrienden verloor, en, daarenboven, by aanhoudendheid ontrust werdt door de Weêrbarlligheid van zulken, die hem niet vreemd waren (d) : want de oudfte zyner echte Zoonen, xANTHippus,die van zich zeiven verkwistende van aart, en daarby getrouwd was met eene jonge en fpilzieke Vrouwe, eene Dogter van isander, Zoon van epilycus, nam de fpaarzaamheid zyns Vaders, die hem zeer bekrompen, en by kleine gedeelten het geen hy nodig hadt, verfchafte,zeer kwalyk. Hy zondt dan naar eenen zyner Vrienden, en nam geld van dien ter leen, onder fchyn, als of zulks gefchiedde op last van pericles. Toen nu deze Vriend dit geld wederom opeischte, gaf pericles hem het zelve niet alleen (d) Wy vertaalden hier, a's of 'er in den Text ge» leezen werdt: kxS f\céru StXTtrxg&yfAiM rm 0» TTo^whv. Deze Leezing zien wy aan, ais het eenig middel, om deze bedorvene plaats te verbeteren, en daar aan den waaren en juisten ün te geeven.  140 het LEVEN leen niet te rug, maar betrok hem zelfs in Rechten. Hier over was de jongeling xanthippüs (ej dermaate gebelgd, dat hy alles kwaads ten nadeele zyns Vaders verfpreidde, voor alle dingen uitbrengende, met oogmerk om hem befpottelyk te maaken, de verkeeringe, aan welke hy ten zynen huize gewend was, en de fpitsvindige Redekavelingen, welke hy daar met de Sophisten plag te houden: dat hy, by voorbeeld, eens, wanneer epitimius , de Pharfaliër , zonder opzet, een Paard, dat in het ütydfpel,Pentathlus genoemd (ƒ), gebruikt werdt, met de werpfpies getroffen en gedood hadt, een' geheelen dag in gezelfchap van protagoras (g) hadt doorgebracht (e) Dezen naam mag men hier veilig voor een verklaarend by voegzel, of Glosfema, aanzien. {f) Omdat het beltond uit 17/onderfcheideiie Spelen: Het Rennen, het Dansfen , het Worrtelen, het Vuistengevecht en werpen met den Discus, of Werpfchyf. Voor het Vuistengevecht hadi ook wel het werpen met de Javelyn , of Werpfpies plaats, gelyk onze Schryver zelf doet zien. — De Fr. Fert. zet hier over naar eene verfchillende Lezing (waaraan men echter de voorkeuze fchynt te moeten weigeren) „ un jour dans les jeux publiés un Athlete ayant tui par mégarde d'un c«up de javelot le cheval d'Eptimius de Pharfale." — (jg) Zit daar een onderzoek veel te gering voor een' Veldheer, als piriclïs. Doch 'er is gene de min-  van PERICLES. 141 bracht met te onderzoeken, wien men, volgens de allernaauwkeurigfte bepaaling, voor fchuldig aan dit ongeval verklaaren moest, de Werpfpies, of die haar geworpen hadt, of minfte waarfchynelykheid , d»t pericles zich zoude hebben bezig gehouden met deze H«irldoveryen der Sophisten. Zyn Zoon trachtte door diergelyke vernaaien hem belacchelyk te maaken wegens de achtinge, welke hy der Wysbegeerte toedroeg,eveneens als ari« itophanes, in zyn Blyfpel de Wolken [v. 145.] aan socrates verwyt,dat hy met chaerephon onderzocht, koe veele Voeten van haare eigene voeten eene Vloo fpringen kon ? ■— De hier gemelde protagoras was de grootlte Sophist van dezen tyd. Hy vermaakte en bedroog Griekenland geduurende meer dan 40 jaaren, en vergaderde door zyne Hairkloveryen meer goed, dan phidias deed door het vervaardigen van alle zyne fchoone Kunstftukken , en dan tien even kundige Beeldhouwers nevens hem. Men behoeft maar na te zien het geen plato van hem zegt in zyne Zamen. fpraaken, in den protagoras , en meno." Fr. Vert. Het fchynt ons zo vreemd niet, dat pericles zich, aan zyn eigen huis, met zyne Vrienden, zo wel vermaaks, als oefrenings. halve aan zulke Spitsvindigheden hebbe ovtrgegeeven; en zy, die de wyze,waarop de Redenaars van dezen Tyd de Volksvergaderingen naar hunnen fin wisten te buigen, uit de Ouden kennen, zullen dit gereedelyk met «ns inftemmen. — Voorts vinden wy gene genoegzaame redenen, om hier liever , met xylandir , voor protagoras, te leezen, anaxagoras.  IA2 het LEVEN of de Keurmeesters (h) ? Daarby verzekert stesimbrotus , dat insgelyks door xanthippus onder het gemeen verfpreid werden de nadeelige geruchten omtrent zyne Huisvrouwe (7), en dat, over het geheel, de verwydering tusfchen dezen jongen Man en zynen Varjer onverzoenlyk ftand bleef houden tot aan den dood des eerstgenoemden. Want xanthippus werdt aangegreepen van de Pest, en flierf. Pericles verloor ook toen zyne Zuster, te gelyk met de meesten zyner Nabeflaanden en Vrienden , van welker me- (A) De agonotheten , die het opzicht over de Spelen en het uitdealen der pryzen hadden, (/) Het is twyffelachtig, of men dit verffaan moet van aspasia: (het welk wy echter liefst gelooven) dan van de Huisvrouwe van xanthippus zeiven, de Dog ter van manber, gelyk het de Fr. Vert. fchynt op te vatten. (£) Deze verfchrikkelyke Pestziekte Is zeer naauwkeurig en omftandig befchreeven door thucydibes, die 'er zelf ook van werdt aangetast, II B. h, 47—54, en op zyn voetfpoor door lucretius, VI B. v. 1136 en volgg. — Indien men de Brieven , gaande op uaam van hippocrates, enz. voor echt moet houden, woedde deze Ziekte ook onder de Perfea, en ontboodt Koning aetaxerxes dezen beroemden Geneesmeester, onder groote beloften, tot zich. Doch deze antwoordde, „ dat hem niets van het nodige ontbrak, en dat het, daarenboven, aan eenen Griek niet vrij. „ flond de Barbaren, die Vyanden waren der Grieken, „ van Ziekten te verlosfen!"  van PERICLES. 143 medewerking hy vooral zich gewoon was te bedienen in de befüering van den Staat. Nochthans bezweek hy onder dit alles niet, maar behieldt zyne oude Standvastigheid, en zyne Grootheid van gemoed bleef onverheerd te midden van de Rampen. Men zag hem noch weenen, noch zich onledig houden met het bezorgen van Lykplichten, noch tegenwoordig by de begraaffenis van iemand zyner Vrienden, of Bekenden: tot dat hy eindelyk ook te verliezen kwam den eenigen echten Zoon, die hem nog overig was gebleeven, genaamd paralus. Deze laatfte Ramp boog hem neder, offchoon hy zich,naar gewoonte, fterk poogde te houden, en zyne Gelaatenheid te bewaaren. Want naderende tot het Lyk, om het, volgens gebruik, eene krans op te zetten, werdt by, op het gezicht van den Afgefrorvenen, door zyne Gemoedsbeweegingen dermaate overmeesterd, dat hy in weeklagen uitborst, en eenen vloed van traanen Hortte, hoedanig iets hem nog nimmer in zyn geheel Leven overgekomen was. Het Gemeenebest, intusfchen, de proef gehad hebbende van andere Krygsbevelhebbers en Redenaars, zag men genoeg, dat niemand hunner wichtig genoeg was, om aan het Staatsbeftier te evenaaren; of aanzien en betrouwen genoeg hadt, om borg te zyn voor  i44 het LEVEN voor zo een hoog Bewind. Men verlangde daarom wederom naar hem, en nodigde hem uit, om op nieuws de Spreekplaats te beklimmen, en zich wederom aan het hoofd der Krygsmacht te zetten. Ook werdt hy, daar hy, overmand van droefheid, moedeloos in zyn huis ter nederlag, in het eind door alcibiades en andere Vrienden overreed om te voorfchyn te koomen. Na dat dan het Volk zich openlyk verfchoond hadt, wegens de onbedachtzaame handelwyze omtrent hem gehouden, nam hy het bellier van zaaken wederom ter hand, en werdt nogmaals aangefteld tot Opperbevelhebber. Te gelyk deed hy toen het voorftel tot affchaffing van de Wet omtrent de onechte Kinderen (welke voorhenen door hem zeiven was voorgeflaagen) op dat niet zyn Gedacht, en Naam, en Huis, zonder wettigen Opvolger, woest en ledig mogt gelaaten worden. Pericles, naamelyk, hadt, eenen zeer langen tyd geleeden, wanneer hy reeds in regeeringszaaken een groot gezach verkreegen, en, gelyk wy gezien hebben, wettige Zoonen hadt, eene Wet gemaakt en doorgedrongen, waarby bepaald werdt, ,, dat die gene alleen Atheenfche Burgers zouden „ zyn , welker. beide Ouderen Athenienfers , waren." — . Eenigen tyd hierna, wanneer de '  van PERICLES. 145 dé Koning Van iBgypte XL duttend Médittirten Tarwe, welke de Burgers van Athene onder zich verdeeleh iiioéstefi, tot een Gefchenk gefcondefl hadt, kWahlen 'er, Uit hoofde der gemelde Wet, ëêfie groote menigte Befchuldigingeri të vööffchyri, die tót dien tyd geflaapen hadden én over hef hoofd waren gezien. Vele fiondèn óók téh doel aan Valfche en opgeraapte Aanklachten. Weinig minder dan V düifend werdenövërtüigd,êh Vetlöörën, ÖflWëttlg verklaard zyride, hét Bürgerfchap (/> Die hetzelve behielden, en voor echte Athenienfers gekeurd wëfden, bevondt men, by onderzoek, een getal uit te maaken van XIV dulfefid en IV hófidefd. — HoeWel het, derhaken, vreemd ëh hard ifïogt fchyfïen , dat eene Wet, welke in een zaak van zo Veel belang gegolden hadt, wederom vernietigd werdt door dienzelfden Mah, die haar ontworpen hadt, lieten de Athenienfers zieh, filet te ifiin, (/) Eigenlyk Haat 'er , dat die gene < welke men overtuigde geen recht op het Bürgerfchap te hebben, verkocht werden. Daarom heeft ook de Fr. Vertaaler: „ II y en eut prés de cinq mille, qui furent con„ damnés, & vendus comme efclaves." Dan deze hardigheid ftiet reeds den gel. xylandkr, die te récht vertaalde Expuntïi [wit. De fin kan geen ander zyn, als die, welken wy gegeeven hebben, III. deel. K  146 het LEVEN min, vermurven, ten aanzien van pericles, uit overweeginge der' ongelukken, die zyn Huis getroffen hadden, en hem, als het ware, doen boeten voor zyne voorgaande Verwaandheid en Hooghartigheid. Oordeelende dan, dat hy reeds genoeg geftraft was, en de Menfchelykheid zelve zyne bede wettigde, ltond men aan hem toe zynen onechten Zoon op de Burgerwykrolle aan te doen fchryven , en hem daar dien naam te laaten geeven, welken hy zelf voerde. Deze Zoon van pericles werdt in laater tyd, na dat hy de Peloponnefiers by de Eilanden Arginufae (rri) in een Zeegevecht verflagen hadt, door het Volk, te gelyk met zyne Medebevelhebbers, ter dood veroordeeld en omgebracht (V). Het O) „ Dit waren drfe Eilanden beneden Lesbos niet verre van de Afiatifche Kust." Fr. Fert. («) Erger daad van ondankbaare Wreedheid vindt men niet lichtelyk in de oude Gefchiedenisfen, dan deze, waar by het Atheensch volk, door de Dema. gogen aangehitst, zyne eigene Krygsbevelhebbers, die pas in de hachelykfte omliandigheden van den Staat •ene gewichtige Overwinning op den Vyand ter Zeê bevochten hadden, ter dood veroordeelde, om dat zy voor het opvisfchen en begraaven der Lyken geene genoegzaame zorge (gelyk men voorgaf) gedraaeen hadden; daar het blykbaar was,dat zy hierin door den opkoomenden ftorm waren verhindert geweest. Socha- tes,  van PERICLES. 147 Het was, meenen wy, omtrent dezen tyd, <3at ook pericles zelf door de Pest werdt aangetast, niet kwaadaartig, zo als de meeste, noch geweldig. De Kwaal verteerde , als door eene foort van fleepende Ziekte, welker langduurigheid zeer vele verfchillende Toevallen opleverde, op haar gemak zyne Lichaamskrachten, en bedwelmde de vermogens van zynen Geest. Hierom heeft t,heophrastus, in zyn werk, over de Zeden en Characters, ter plaatze, waar hy onderzoekt, of deze zich fchikken naar Voor- en Tegenfpoed, en of de Toevallen en Lydingen der Lichaamen hen kunnen doen afwyken van de Deugd? meldinge gemaakt van pericles, dat deze, geduurende zyne Ziekte , aan eenen zyner Vrienden, die hem kwam bezoeken, een Tovermiddel toonde, het welk hem van de Vrouwen om den hals gehangen was (o): bly- tes, die deze euveldaad weigerde te begunlrigen , en het opneemen der ftemmen ftandvastig tegenhield, liep zelf by deze gelegenheid gevaar van zyn leven. Zie xenophon Memor. I, i. Hilt. Gr. I, 7. volg. Diodor. sic. XIII. B. (0) De Fr. Vert. tekent aan, dat zulke Behoedmiddelen by de Ouden zeer gewoon waren, en haalt eene zeer gepaste plaats aan van marcsllos empiricus , van dezen inhoud: Ad ftomachi dohrem remedium K a  Ï4S het LEVEN blykende hier uit, in welke zwakke omftandigheden hy zich bevondt, dat hy zulk eene dwaasheid duldde. Wanqeer nu zyn Levenseinde niet verre meer af fcheen te zyn, vergaderden ten zynen huize, en namen plaats om zyne Legerftede de voornaamfte Burgers van Athene, benevens zyne Vrienden, welke nog in het Leven gehleeven waren, en begonden onder eikanderen te fpreeken van zyne Dapperheid, en het hoog Aanzien, waar toe hy was opgeklommen, en op tg tellen zyne uitgevoerde Daaden, en de menigvuldige Zegetekens door hem opgericht ter eere van zyn Vaderland. Over deze dingen redenkavelden zy onder malkanderen, yan meeninge zynde, dat hy zulks niet hoorde, maar reeds buiten kennis lag: dan hy hadt op alles, wat gezegd was, wel degelyk acht gegeeven, en begon, zich onder hunne redenen mengende, te zeggen, dat hy zich verwonderde, dat zy zodanige dingen by voorkeuze in hem preezen en voor gedenkwaardig hiel- phyficüm fit. Iu lapilt Ia plde txfcu,lpt draconem radiatum, ut habeat feptem rnd4o\, & claude ro, & uttre collo. Hy voegt 'ar by, dat plut, hier te recht van de Vrouwen gewaagt, als doorgaans bygelooviger zynde, dan de Manaen. Van welk euvel het blykt dat de vvysgeerige Leerling van a»btotk. lEs, theophbastus , zeer verwyderd was.  van PERICLES. 149 hielden, welke, als afhangende van het ge* val, aan ieder een te beurte vallen konden, en ook, met 'er daad, aan vele Krygsbevel. hebbers te beurte gevallen waren ; daar zy ondfirtusfehen van zyne fehoonfte en grootfte Verrichtinge geen gewag maakten: „ Want, „ zeide hy, niemand der Athenienfers heeft „ immer door myn toedoen een zwart Rouw„ kleed behoeven aan te trekken!" Bewonderenswaardig Man ! niet alleen wegens zyne Toegeevendheid en Zachtmoedigheid, welke hy, ook in vele gewichtige omllandigheden en hooggaande Vyandfchappen, beftendig blyken liet } maar ook mi hoofde zyner edele en grootfche denkwyze, daar hy onder zyne luis? tervohe Daaden deze de vaornaamite en loifelykfte keurde, dat hy, offchoon met de hoog-* fte macht bekleed , noit aan Afgunst, ©f Toorn hadt toegegeeven , noch onverzoenlyke Vyandfchap omtrent iemand zyner Tegenftreeveren gekweekt. Om deze zelfde reden fchynt my ook die anders kinderachtige er* trotfche bynaam (waar by hy Qlympius (p) werdt genoemd) aan hem niet te moeten misgund, maar veel eer voor zeer welvoegelyk gehouden worden , als pasfende op zynen Zachter) d. i. de Hemelfche, of Goddetyke. Zie van dezen Bynaam hier boven. K 3  15° hit LEVEN Zachtmoediger] aart, en eene Levenswyze , welke ook in den verhevenften en aanzienlykften Stand, zuiver en onbevlekt bleef (q)l Wy gelooven immers, dat, even dus, het geflacht der Goden het geheelal in dezer voege beuiert en regeert, dat het voor de bron moet gehouden worden van alles goeds, zonder de oorzaak te zyn van het kwaad : niet volgens het. voorgeeven van de Dichters , welke, daar zy ons door de ongerymdfte Leeringen in verwarring brengen, uit hunne eigene Gedichten van wanbegrippen worden overtuigd; aangezien zy de plaats, welke, volgens hun zeggen, door de Goden wordt bewoond," eene zekere en ftoorelooze Rustplaats noemen (r), zynde noch aan Winden, noch Regenbuijen blootgefbld, maar wordende fteeds door de invloeden eener zachte Luchts- (q) Mogten de Vorfien , indien zy deze Levens leezen, hunne aandacht vestigen op deze plaats! Mugten zy recht overtuigd wotden van deze waarheid, dat Zachtaartigheid, Goedertierenheid en Menfchelylc' heid de eenige middelen zyn om hun den Bynaam van gtddelyk te doen verkrygen ! want het is alleen op deze wyze, dat zy den Goden gelyk kunnen worden-" Fr.' Fert. (r) Onze Schryver bedoelt hier, voornaamelyk, homerus, en de plaats, welke hy aanhaalt, vindt men in de Odysfea, het VI B. v. 42 en volgg.  van PERICLES. 151 Luchtsgefteldheid begunftigd én van een helder Licht omftraald." (Zekerlyk, omdat hun zodanig een ftand welvoegelyk fcheen voor zahge en onilerffelyke Wezens!) terwyl zy, niet te min, de Goden zelve vooritellen als vol van Twistgierigheid , Bitterheid, Gramfchap en andere Driften, welke zelfs aan geen verftandig Mensch voegen zouden! Dan dit onderwerp fchynt van dien aart te zyn, dat het veel eer verdient op eene andere plaats behandeld te worden (j). Ondertusfchen leerde de Gang der gemeene Zaaken de Athenienfers al ras bemerken, wat Man pericles was geweest, en deed hen zyn gemis fpoedig betreuren. Zy toch , die by zyn leven over de groote Magt, welke hy verkreegen hadt, te onvrede waren, om dat hun licht daar door verdonkerd werdt, vingen thans aan, zo dra hy uit hunner midden was weggerukt (*), en zy andere Redenaars en DeCs) Zulks is ook door plutarchus verricht in zyn bekend Stuk over de Behoedzaamheid, met welke een Jongeling verkeeren moet in het leezen der Dichters. 00 Te recht zeide die groote Kenner van het aienschlyk Hart, uoratiüs III, 04, 31. Virtutem inctlumem edimns Sub la tam ex oculis quaerimus invidi.  t$& hét LEVEN van PERICLES. Demagoogen leerden kennen" , övëfltiid vafi hem te getuigen, dat nimmer iemand of gëmaatigder was geweest in hoogheid, of ernst* haftiger by de grootite zachtaartigheid. Ook fcheeri hun die zo zeer benyde Magt, wlaraüö men voorhenen den naam gaf van AlUtnhetï* fching, en Dwingelandye 3 nti veeleer eené heilzaame befchuttiflg en Vöótmuur voor dén Staat geweest te zyfi; zó veel bederf, eh zulk een aantal Misdfyvefl mengden zich ftraks in het Staatsbeftier, welke hy, door ze zwak en laag te honden, fteeds belet hadt voor den dag te koomen, en verhinderd dat z"y in krachten toenameri t en daardoöt cmgeneeslyk werdefï.  FABIUS MAXIMUS.   HET LEVEN VAN FABIUS MAXIMUS. Zodanig Waren de merkwaardige bedryven van pericles, voor zo verre die ter onzer kennisfe zyn gekomen. Thans gaan wy over om het leven van fabius te befchryven. Men verhaalt, dat zekere Nymf, andere zeggen een inlandfche Vrouw, in liefdehandel geraakt met hercules, omftreeks den Tyber, eenen zoon by dezen heeft overgewonnen , fabius genaamd, die de Stamvader is geweest van het zeer talryke en aanzienlyke geflagt der fabiussen te Rome. Anderen berigten ons, dat de Hoofden van dit geflagt, naar eene gewoonte om kuilen te graaven, waarin zy het wild gedierte vongen, oudtyds fodiussen zyn geheeten; want de Romeinen noemen ook nu nog eenen Kuil Fosfa, en graaft aj ven  4 het LEVEN ven heet by hen Fodere : en dat by verloop van tyd, met verandering van twee letters, de naam van ropius jn dien van fabius is overgegaan (a). Behalven veele andere groote mannen, heeft dit geflagt voordgebragt eenen rullüs , die alle de anderen overtrof, en hierom door de Romeinen maximüs (zo veel als zeer groot} werd tpegenaamd. Van deT ten rujxüs is in de vierde graad een aframmeling geweest fabius maximus , van welken wy thans fpreeken. Ter oorzake van eene kleine wrat, welke hy aan de lip had, werd hem de bynaam van verrucosus gegeeven; en uit hoofde van zyne zagcheid en onnozelheid, werd hy, in zyne kindsheid, ook wel eens ovicula (het fchaapje) geheecen. Want zyne Zagtaarcf^beid en ftilzwygendheid ; de be- fchroomd* Asnneemelyker fchynt het gevoelen van tfïk JKius, welke fielt, dat de naam van fabius is afgeleid van Faba , „ eai boon," en dat dit geflagt dien, naam bekoonen heeft, omdat zy zich het best verbonden op de kunst om dat peulgewas aan te kweeken. Verfcheidene aanzienlyke gellachten te Rome hebben, in de eenvoudige tyden, toen de landbpuw de geliefde bezigheid der Romeinen was, toen Con« Mi Dictators van den ploeg tot het opperbewind van den Staat geroepen wierden , op gelyke wyze van aardgewasfen, of ook van dieren, zwynea zelfs h'm uitgezonderd, hunne naamen ontleend.  van FABIUS MAXIMUS. £ fcliroomdheid, welke hy by kindérlyke vermaaken betoonde; zyne traagheid van begrip en moeilykheid in het lecren, efi zyne infchiklykheid en roegceflykheid voor zyne makkers, werden van de geneti, die hem niét kenden, voor teekenen van domheid en traagheid aangezien: Hechts weinigen zagen in die fchynbaare ongevoeligheid een diep verftand, en ontdekten in hem waare grootheid van ziel en heldenmoed. Maar, na verloop van korten tyd, «loor de zaaken van 't Land ih beweeging gebragt zynde, toonde hy aan de wereld, dat het gene men voor traagheid had aangezien , wys beleid, die gewaande befchroomdheid} voorzichtigheid, en die ftompheid en ongevoeligheid, ftandvastigheid en fterkte van geest waren. Befeffende de omflagtigheid van het Staatswezen, en dé meénigvuldige Oorlogen, waaraan de Republyk was blootgefteld, begon hy zyn lichaam door oefeningen te harden tegen gevechten, als de natuurlyke wapenen van den menseh, en zyne fpraak te vormen, als het werktuig om het Volk te leiden, fchikkende die op eene bekwaame wyze naar zyne zeden en manier van leeven: want zyne welfpreekcndheid was van uiterlykeu fieraad , en ydelen praal, waarmede men het Volk zoekt te behaagen, ©ntbloot, maar vol van eigen gezond ver» [A 3J ftand,  6 met LEVEN ftand, en ryk in kragtige gezegden , welke algemeen geoordeeld worden veele overeenkomst gehad te hebben met die van thucydides. 'Er is nog van hem voorhanden eene Lykrede , welke hy in 't openbaar gedaan heeft over zynen Zoon, geftorven na dat hy Conful was geweest (V). Vyfmaalen heeft hy het Confulfchap bekleed. Toen hy de eerfte maal Conful was, heeft hy gezegepraald over de Liguriers, die in een gevegt, met zwaar verlies, door hem overwonnen zynde, genoodzaakt werden binnen de Alpen terug te wyken, en een einde te maaken van de ftrooperyen, waardoor zy Italië telkens ontrustten. Vervolgens kwam hannibal met een Leger in Italië, trok, nadat hy den flag by Trebia gewonnen had, door Etrurië, verwoestende alles wat hem in den weg kwam , en vervulde Rome zelve met verbaasdheid en fchrik. Veele voorteekenen , deels dezulke, waaraan de Romeinen gewoon waren, zo als onweders van donder en blikfem, deels geheel vreemde enyslyke, waren deze gebeurenis voorafgegaan : want men (b) Van deze Lykrede wordt met lof gewag gemaakt in de Verhandeling, Qtnfolatio genaamd, welke door fommigen aan cicero is toegefchreeven, sn achter deszelfs Werken gevonden wordt.  van FABIUS MAXIMUS. 7 men vertelt, dat de fchilden bloed hadden gezweet; dat men te Antium bloedige koornhalmen had afgemaaid; dat het gloeiende fteenen had geregend, en dat boven de Stad Faleriën de Hemel had gefcheenen zig te openen , en dat 'er eene meenigte lootjens nedergevallen en hier en daar verfpreid waren, op een van welke woördelyk gefchreeven ftond: Mars fchudt zyne wapenen (cj. Dit alles had echter geene de minlte bekommering gebaard (i) Plotarchüs fchynt hier ter plaatfe liviüs niet wel begreepen te hebben. Liviüs zegt niet, dat die lootjens uit den Hemel zyn gevallen, maar nadat hy verhaald heeft, dat de Hemel boven Faleriën gefcheenen had zich te openen, en een iterk licht van zich had gegeeven, voegt hy 'er vervolgens by, dat de lootjens van zelfs kleiner geworden waren, en dat 'er een was uitgevallen , waarop gefchreeven ftond : „ Mars fchudt zyne fpeer." Die lootjens waren ftukjes hout , net oude letters befchreeven, welke by het doorhouwen van eene rots daaruit gevallen waren, en te Praeneste in een Kist van Olyvenhout bewaard wierderi. Llrsius heeft vrugteloos getracht, door ee. 11e gedwongen verklaaring, de woorden van plutarchus met die van uvius te doen overeenilemmen. Zie de Aantekeningen op liviüs, B. XXil. H. i. en perizonius, Animadv. Hifi. Cap. IX. Over foortgelyke wonderen, als hier vermeld worden, verdient geleezen te worden de Heer heyne , Opuf. Acad. T. til. [A 47  8 het LEVEN baard by den Conful cajus flaminius, een man, die, reeds uit den aard Hout van beftaan en eerzuchtig zynde, nog meer was opgeblaazen , door eene welgelukte onderneeming tegen de Gallen, welken hy, tegen het uitdru'.kelyke verbod van den Raad, en in weerwil der tegenkantingen van zynen Ambtgenoot, aangetast, en, tegen alle verwachting, geflagen had (77). Schoon nu deze voorteekenen de meeste gemoederen met angst vervuld hadden, maakten zv echter fabius geenszins verlegen, omdat hy van derzelver nietigheid overtuigd was. Dan, bemerkende, dat de magt der vyanden niet groot was, en dat het denzelven aan geld haperde , ried hy den Romeinen geduld te hebben, en geen' flag te waagen tegen eenen man , die een Leger had, door meenigvuldige gevegten geoefend, en Helde hun voor, alleenlyk hulp te zenden aan de Bond- ge- (d) Polyb'us befcVyft dezen flaminius als een' grooten Redenaar, maar flegten Veldheer, die daarenboven zeer irocsch was , en zich veel op zyne kracht liet voorlhan. Hy twyfelde zo weinig aan de overwinning, dat hy minder zoldaaten te velde bragt, dan trosjongens. welke het Leger volgden met ketens, om da gevangen vyanden te kluisteren. Fr» / ert.  ^an FABIUS MAXIMUS. 9 genooten, zich te verzekeren van de Steden, en hannibals magt van zelfs te laaten verteeren , gelyk eene vlam, die wel fterk flik- . kert, maar van geen kracht of duur is. Doch hiertoe kon hy flaminius niet overreden , welke zeide niet te zullen dulden, dat de oorlog tot vóór de poorten van Rome gebragt vvierd, noch dat men, zo als camillus had gedaan, in een gevcgt binnen de muuren het lot van de Stad befliste. Deze gaf derhalven aan de Krygsoverlïen bevel om uit te trekken, toen hy zelf te paard wilde ftygen, o-ebeurde het, dat het paard, zonder fchynbaare oorzaak, fchielyk fchrikte, en aan 't hollen flaande, hem met het hoofd in 't voetzand fmeet (0; doch hy wierd hierdoor van zyn voorneemen niet afgefchrikt. Hy trok derJ hal- (t) By dezen val van 't paard, welke voor een zeer'kwaad voorteèken werd gehouden, kwam nog een tweede voorteeken, dat niet minder ten kwaade, geduid werd, hierin beltaande; dat een Vaandrik ,het . Vaandel uit den i>;rond willende trekken . hetzelve niet los koude krygen. „ Maat wat wonder is het," vraagt cic-ro met recht, „ dat een Paard febrikt, cn , dat een Vaandrik , die misfehien geen' grooten lust " had om opteirekken , weinig moeite deed om het " Vaandel, dat hy wel van in den grond geplant "had, los te krygen V t>. 7trt — Dus fchynt flamintus zelf ook de zaal. begreep n te hebben, die toen hy hoorde dat men het Vaandel niet uit [A SJ d. n  ïó het LEVEN halven,gelyk hy voorgenomen had, hannibal te gemoet, en fchikte by het Meir Trafimennus, in Etrurië, zyn Leger in dagorde. Daadelyk nadat de beide Legers handgemeen geworden waren, ontftond 'er eene aardbeeyingj zo geweldig, dat geheele deden omgekeerd wierden , rivieren haaren loop veranderden, en bergen vaneen fcheurden. Nogthans werd geen van beide Legers dezen geweldigen ichok gewaar. Conful flaminius, na veele proeven van moed en dapperheid gegeeven te hebben, fneuvelde in't gevegt, en met hem de dapperften van 't Leger. De overigen werden op de vlugt gedreeven, en 'er ontdond een yslyk bloedbad. Vyftien duizend werden 'er neërgefabeld, eri even zo veel gevangen genoomen. Hannibal wendde alle moeite aan, om het lyk van flaminius onder de gefneuvelden te vinden, ten einde hetzelve met alle eer, aan deszelfs dapperheid verfchuldigd, te laaten begraaven ; doch vrugteloos: men heeft niet kunnen ontdekken, waar hetzelve gebleeven is. De tyding van de nederlaag by Trebia werd, den grond konde rukken, bevel gaf, dat men het Vaandel, byaldien de handen door vrees te flap wa. ren om hetzelve uit te trekken, zoude uitgraaven. Zie liviüs, B. XXII. H. 3.  van FABIUS MAXIMUS. n werd, noch door den Veldheer, in zynen brief aan den Raad, noch door den bode, die naar Rome was gezonden , naar waarheid gemeld: men gaf voor, dat de overwinning twyfelachtig was. Maar de Praetor pomponius had niet zodra naricht daarvan bekoomen, of hy deed het Volk vergaderen, en zeide, zonder de zaak te bewimpelen : „ Romeinen! , wy hebben eene zwaare nederlaag gelee',' den; ons geheele Leger is vernield, en de ", Conful flaminius gefneuveld. Raadpleegt » gy? wac u voor uw behoud en uwe veilië" „ heid te doen ftaat." Deze woorden,gelyk een geweldige wind, over den ftroom des Volks verfpreid zynde, bragten de Stad dermaate in verwarring, dat elk zyne bedaardheid van geest verloor, en raadeloos wierd. Eindelyk werd met eenpaarigheid beflooten, dat 'er eene opperfte en volftrekte Magt noodig was, bekend onder den naam van Dictatuur; en een man, die dezelve met alle ftrengheid en onverfchrokkenheid kon bekleeden : dat die man geen ander kon zyn dan fabius, wiens grootheid van ziel, en deftigheid van zeden, volkoornen {kookten met dat hooge gezach, en die thans in die jaaren was, waarin de krachten van het lichaam in ftaat zyn om de befluiten van de ziel ter uitvoer te brengen, en de kloek-  ï* het LEVEN kloekmoedigheid door de voorzichtigheid getemperd wordt. Dit gevoelen algemeen aangenoomen zynde, werd fabius tot Diétator benoemd (f), welke lucius minucius tot zynen Bevelhebber over de Ruitery verkoos (gj. Het eerfte verzoek, dat hy vervolgens aan den Raad deed* was, dat hy vryheid mogt hebben, om in den Oorlog zich van een paard te bedienen: iets, 't welk den Diélator uitdrukkelyk door eene oude wet verbooden was ; 't zy dat men de grootfte fterkte in het Voetvolk ftelde, en daarom oordeelde, dat de Opperbevelhebber beftcndig aan het hoofd van hetzelve moest blyven , zonder het immer fe verlaaten; t zy dat men, om aan de voltrekte oppermagt, welke de Diclators in alle andere zaaken had, eenig tegenwigt te geeven, wil- (f) Volgens de Staatsinrichting van Rome, moet de Ditfator, niet door het Volk, maar dooreenen oer Confuls, na voorafgegaan befluit van den Rsad worden aangefteld: dan daar Conful fEP„MIU, ^ by het Leger, en deszelfs Ambtgenoot flamimus gekeuveld was, werd fabius door het Volk tot Pro Diftator benoemd, en alleen uit aanmerking van 's mans grooten roem, heeft men aan zyne rakome lmgen vergund hem den tytel van Dictator te' eeeven. Livius, B. XXII. H. 8. en 30. (g^ Deze Bevelhebber over de Ruitery heerte niet lucius, maar marcus mi.mjcius rufüs. Fr. 1'ert-.  van FABIUS MAXIMUS. 15 wilde , dat hy ten minlten in dit opzicht, het Volk zoude fchynen noodig te hebben, (h) Om vervolgens daadelyk aan het Volk de grootheid en den luister te toonen van het bewind, dat hem was opgedraagen, en om de Burgers des te onderdaaniger en gehoorfaamer te maaken, verfcheen hy in 't openbaar met vieren-twintig Bondeldraagers, en toen een der Confuls naar hem toekwam , liet hy dezen door eenen Bondeldraager aanzeggen, dat hy zyne Bondeldraagers moest laaten gaan, alle de teekenen van zyne waardigheid afleggen, en niet anders, dan als een ambteloos Burger, hem naderen. Daarop met de Goden beginnende , het beste waarmede men zaaken van gewigt beginnen kan, ftelde hy het Volk voor oogen, dat niet de lafhartigheid der zoldaaten, maar de achteloosheid en ongodsdienfligheid van het Legerhoofd, oorzaak van de geleeden nederlaag geweest waren; vermaanende hen den Vyand niet te vreezen, maar de Goden te eeren en te verzoenen. Dit deed hy, nipt om bygeloof in hunne zielen te planten, maar om hunne dapperheid door Godsvrucht te verflerken, en de vrees voor de Chy Want fchoon fabl'js zyn verzoek om een Paard te gebruiken, aan den Raad gedaan had , moest dit echter door het Volk beflist worden.  set LEVEN de vyanden , door vertrouwen op de Goden, krachteloos te maaken. Vervolgens werden ook de zogenaamde Sibyllynfche Boeken geraadpleegd, waarin ge» heime en nuttige dingen geloofd werden vervat te zyn; en men verzekert, dat veele voorzeggingen , daarin gevonden , naauwkeurig met de omstandigheden en gebeurenisfen van dien tyd overeenkwamen. Toen deed de Dictator, midden in de vergadering des Volks, eene gelofte aan de Goden, hierin beftaande: dat hy hun al wat in dat Voorjaar van geiten, varkens, fchapen en koeien, op de velden, aan de rivieren en op de weiden, binnen den omtrek van geheel Italië, zou voordkomen., ten offer zoude brengen (i). Daarby beloofde hy de Groote Spelen te zullen vieren Q)„ voor (f) Deze gelofce werd riet door den Diftator gedaan , maar door den Opper-Pontifex, na vooraf het Voik hierover gevraagd te hebben. Livius, B. XXIf. H. 10. (k) Deze fpelen, anders ook de Romeinfche fpeJen genaamd, werden gevierd ter eere vau de byzondere fiefcherm-Goden van Rome, naamelyk Tupi;er Jono en Minerva. Zy waren ingefleld door tarqui. mus den Ouden, en beitonden in 't eerst alleen uit wedloopen en kampgevechten in den Circus , doch naderhand werden 'er TooneeKpelen bygevoegd: daarom worden ze hier ter plaatfe door plutarchüs de Muzyk- en Tooneelfpelen genoemd.  van FABIUS JVIAXIMUS. 15 voor de fora van driemaal honderd, drie - endertig duizend Sestertiën, en drie honderd drie - en - dertig Denarien en een derde ; 't welk te famen, (naar onze Griekfche geldmunt) drie - en - tachtig duizend, vyf honderd, drie - en - tachtig Drachmen en twee Obolen bedraagt (7). Het valt moeilyk reden te geeven, waarom deze fom zo juist is bepaald geweest, ten zy men hier de kracht van het Drietal wil verheffen, als 't welk uit zynen aard volmaakt, het eerfte van de ongelyke getallen, en het begin zynde van het meervoud , de eerfte verfcheidenheden, en de eerfte gronden van alle getallen , in zich bevat, vermengt en vereenigt (m). Na- (/) Plutarchus verfchilt in het opnoemen dezer fomme van livius , mogelyk om dat hy de woorden van livius , gelyk meermaalen , kwalyk begreepen heeft. Hierdoor heeft deze plaats den Geleerden veel werks verfchaft, en veel fchryven en tegenfchryven veroorzaakt; doch met het verflag hiervan mogen wy het geduld van den Nederlandfchen Leezer, welke daarby luttel belangs heeft , niet kwellen. Wy zeggen alleenlyk, dat volgens livius de fom, naar de Griekfche geldmunt, flechts drie en - dertig duizend, drie honderd vier • en - dertig Drachmen , en twee Obilen bedraagt. Elders hebben wy reeds aangemerkt, dat de Drachma met onzen Schelling, en de Qbolus met onzen Stuiver ten naastenby overeenkooinen. («) Het waren vooral de navolgers van pythacobas •n  ï6 het LEVEN ) Nadat farius dus de gemoederen des Volks men denkbeelden van Godsdienst vervuld, en daardoor geruster ten opzichte van het toekoomende gemaakt had, terwyl hy van zynen kant alle hoop op de overwinning in zich zeiven ftelde, dewyl de Goden den gelukkigen uitflag van dapperheid en wysheid doen afhangen, trok hy op tegen hannibal: echter niet met oogmerk om hem flag te leveren, maar om de kracht van deszelfs Leger door lankheid van tyd te verzwakken, des^ zelfs kleinen voorraad door zyn' eigen overvloed uit te putten, en deszelfs klein Leger door zyne veel grooter magt te doen verfmelten. Om derhalven veilig te zyn te^en de vyandelyke Ruiterye, legerde hy zicl^altoos op bergen en plaatfen, waar hy buiten'svyands bereik was, hield zich daar Uil, zo lang die geene beweeging maakte, maar zodra die optrok, trok hy ook de hergen rond, en ver- toon- en r-la-ro, die ongemeen veel met het dietal ophadden, en daarin de groottle volmaaktheid en heilig, heid vonden. Als plutarchus zegt, dat het drietal het begiu is van het meervoud, fpreekt hy als een Griek : want de Grieken hadden een enkelvoud tweevoud en meervoud, gebruikende het laatfte^ wmneer van meer dan twee wordt gefpreoken , zo dat het meervoud eigenlyk met drie by hen be gi.jt. nzz.  van FABIUS MAXIMÜS. if toonde zich fteeds aan den vyand, op zulken afltand, dat hy niet tegen zynen wil tot een gevegt kon genoodzaakt worden, terwyl hy nogthans met dat draalen den vyand in vrees hield, dat hy flag zou leveren. Dan door dit draalen geraakte hy in eene algemeene verachting ; zyn eigen volk fchold hein, en de vyanden zagen hem aan voor een' volflagen bloodaard; uitgezonderd hannibal * die alleen deszelfs fchranderheid , en de wyze > waarop hy had voorgenoomen te oorlogen, begreep , en wel zag * dat het volltrekt noodig was hem, 't zy door list, 't zy door geweld, tot een gevegt te brengen;dewyl het anders met de Karthaginienfers gedaan was, daar zy de wapenen, waarin zy de iterkfte waren, niet konden gebruiken, en dat gene, waarin zy de zwaklte waren * geld en manfchap, nutteloos verloeren en verfpilden. Hy nam dus alle krygslisten en kunftenaaryen der Kampvegters te baat, en beproefde, als een ervaarcn man in die kunst i alles, om eene gelegenheid te vinden, waardoor hy zyne tegenparty kon verkloeken. Nu eens drong hy hem van naby en ontrustte hem; dan eens voerde hy hem herwaards en derwaards , trachtende hem door allerlei middelen van zyn befluit,om het gevecht te vermyden, af te trekken. Maar fabius , overtuigd, 111. deel. [BJ dae  ï8 het LEVEN dat zyn gevoelen het heilfaamfte was, bleef onwrikbaar daarby volharden. Den zwaarften overlast had hy van zynen Overften over de Ruiterye , minucius , die doldriftig brandde van begeerte om te vegten, en het Volk , door inboezeming van dolle drift en ydele hoop, tegen den Dictator opruide: dit ging zo ver, dat zy fabius openlyk verachteden en befpotteden , hem noemende den Pedagoog van hannibal («), terwyl zy municius als den grooten man verhieven, en als een' Generaal, die Rome waardig was. Deze, hierdoor nog trotfcher en ftouter geworden (o), begon openlyk met hunne legering op de bergen den draak te fteeken, zeggende, dat de Dictator eene voortreflyke fchouwplaats voor hun had uitgekoozen, van waar O) Pedagoogen waaren flaavcn , wier werk bet was de kinderen naar de fchool te brengen, en overat te verzeilen. 0) Livius maakt op deze trotschheid van mikücius eene aanmerking, welke de Leezer misfcbien niet ongaarne bier geplaatst zal zien: ,, Minucius," zegt hy , „ verhief zich door de kunst om zyne „ meerderen te verlaagen ; eene kunsr , die, hoe „ flecht ook, ingeworteld en toegenoomen is door „ den gelukkigen uitflag van onnoemelyk veelen, die „ zich daarvan met voordeel bediend hebben." Deze kunst is in onze tyden niet afgenoomen, Fr Fert.  van FABIUS MAXIM CS. i$ waar zy op hun gemak de plonderihg en den brand van Italië konden aanzien. Ook vraagde hy de vrienden vdn fabius. of hy het léger, omdat hy de aarde niet meer veilig oordeelde, ten hemel wilde voeren, dan of hy, Om den vyand te ömwyken, zich agter de nevels en de wolken wildé verbergen. Toen de vrienden van fabius hem hiervan kennis gaven , en hem rieden om dien hoonenden laster, door het waagen van eene kans, den mond te doppen, gaf hy ten antwoord: ,, ik „ moest voorwaar veel lafbartrger geacht „ worden, dan nu, indien ik my door vrees voor hoori en laster , van myn gemaakt „ ontwerp liet afbrengen. Bevreesd te zyn voor zyn Vaderland, is geen fchande, maar ,, zich te laaten verbluffen door de gevoelens j, der menfchen, en derzelver laster en fmaad„ redenen , is het werk van iemand, die zulk 3, een hoog bewind niet waardig, en éen „ flaaf is van hun, over welke hy meester be„ hoort te zyn, en die hy beteugelen moet, „ wanneer zy zich te buiten gaan." Hierop beging hannibal eenen misdag: want terwyl hy zyn leger verder van fabius wilde verwyderen, en velden bezetten, waar hy voeder kon vinden, gaf hy aan de gidfeü bevel om het leger, terflond na het avondmaal , naar de velden van casinum te brengen; [B zj töaaf  20 het LEVEN maar dezen zulks, uit hoofde van de vreemde ukfpraak , niet wel verdaan hebbende , voerden hetzelve naar de ftad casilinum, op de uiterde grenzen van Campanië, waar de Rivier Lothronus, by de Romeinen Vulturnus genaamd, midden doorloopt. Deze Landdreek is omringd van bergen, doch daar tusfchen ligt eene valei, welke zich uitftrekt tot aan de zee, alwaar het water van de rivier groote moerasfen en diepe zandbanken maakt; en hierop volgt een drand, dat aan de woede van de zee blootgefteld en zeer gevaarlyk is. Zodra hannibal in die valei gekomen was, liet fabius, die de wegen kende, zyn leger daar omheen trekken, en bezette den uitgang met vierduizend man, plaatfende het overige van zyn leger op de hoogten der bergen in veiligheid; waarop hy met zyne ligtfte en vaardigde manfchap de agterhoede der vyanden aantastte, derzelver geheele leger in wanorde bragt, en agthonderd van dezelven verfloeg. Hannibal zogt ras zyne benden uit deze gevaarlyke plaats te doen vertrekken; en den misflag en het gevaar van de plaats bemerkende, liet hy de gidfen aan het kruis hangen. Maar geen' kans ziende, om de vyanden met geweld te verdryven, daar deze de bergen bezet hadden , en daar zyn leger klein-  van FABIUS MAXIMUS. m kleinmoedig en bevreesd was geworden, denkende dat zy van alle kanten, zonder mogelykheid van ontkomen, in den ftrik gevangen waren , befloot hy zich van eene krygslist te bedienen. Hy gaf dan bevel om uit de osfen, welke hy buit had gemaakt, tweeduizend te neemen, en dezen aan ieder hoorn, eene toorts of een bosch ilroo te binden, welke met het vallen van den nacht, op een gegeeven teeken, moesten aangeltooken, en de osfen daarmede 'gedreeven worden naar de bergen , ter plaatfe waar de vyanden by de engten post gevat hadden. Terwyl dit in gereedheid wierd gebragt, door die genen welken hy met dat werk belast had, brak hy zelf, toen het donker was geworden, langfaam met het leger op. Zo lang het vuur nog klein was, en alleen nog maar de toortfen en het ftroo had aangeltooken, lieten de osfen zich langfaam naar de bergen dryven. De fchaapherders en osfehoeders, ziende van de heuvels, waar zy hunne kudden weidden, het vuur, dat op de hoornen brandde, ftonden verbaasd , en dagten, dat het een leger was, dat in eene geregelde orde, by het licht van fakkelen, voordtrok. Maar toen de brand in de hoornen gekoomen, en het vuur toe aan het leven geraakt was , zodat de osfen door de pyn aan 't loopen trokken, en door [B 3J nee  ti het LEVEN het fchudden niet den kop eikanderen rondom met vuur bedekten , toen hielden zy geene orde meer in hunnen optogt , maar liepen verwilderd 3 en- door de pyn aangeprikkeld , tegen de bergen op, met brandende koppen en ftaarten, en Haken het hout en de {truiken, waar zy doorliepen, in brand. Dit leverde een vcrfchrikkelyk gezicht op voor de Romeinen , die de engten der bergen bezet hadden: want zy zagen die vuuren aan voor fakkels, welke van menfchen gedraagen wierden,en dagten in de verwarring en fchrik, dat zy van alle kanten door den vyand overvallen en ihgeflooren wierden. Zy waagden het derhalven niet langer post te houden, maar verlieten de engten', en namen de vlugt naar hunne legerplaat. Daadelyk liet hannibal de verlaatene engten door zyne ligte benden bezetten , waarop het overige leger, met al den zvvaaren buit welken zy medeöetpten , gerustelyk volgde. Fabius had alrecde des nachts die list bemerkt: want eenige van die osfen afgedwaald zynde waren in zyne handen gevallen; maar dewyl hy voor eene hinderlaag in den donker vreesde, hield hy in ftilte zyn volk onder de wapenen, en met het aanbreeken van den dag zette hy den vyand na, raakte flaags met de agterhoede, zodat 'er eenige fchermutfelingen in  van FABIUS MAXIMUS. 23 in de engten voorvielen, en groote verwarring ontftond:tot dat hannibal eenige Spaanfché benden, ligtgewapend en vaardig , en gewend om de bergen te beklimmen, van de voorhoede afzond, welke op de zwaargewapende Romeinen aanvielen, een groot getal van dezelve doodden, en fabius terug dreeven. Dit verfterkte niet weinig de nadeelige geruchten ten opzichte van fabius, en bragt hem in de uiterfte verachting. Want daar hy geen gevegt met hannibal had willen waagen, als ten oogmerke hebbende, om hem door beleid en voorzigtigheid onder te brengen , zag men nu, dat hy zelfs daarin te kort fchoot, en door den vyand overwonnen wierd. Om de Romeinen nog meer tegen hem te verbitteren, liet hannibal, toen hy by de landcryen van den Dictator gekomen was, alles, wac daaromftreeks lag, verbranden en vernielen , dog beval dezen alleen te fpaaren, en plaatlte zelfs eene wagtdaarby, om te beletten , dat dezelve befchadigd , of iets daarvan geroofd wierd. Dit te Rome bekend geworden zynde, gaf de laster nieuwe (lof om hem zwart te maaken , tervvyl de Tribuinen onophoudelyk veele dingen ten zynen laste by het Volk inbragcen; voornaamelyk op aanhitfing van metiüus , die dit niet zo zeer deed uit haat tegen [B 4] ™-  24 het LEVEN fabius, als wel omdat hy een groot vriend was van minutius, den Overlten der Ruiterye, en begreep-, dat al wat ten nadeelc van fabius wierd ingebragt, de achting en den roem van zynen vriend moest vergrooten. Daarenboven had fabius zich het ongenoegen van den Raad op den hals gelaaden, die het verdrag, 'c welk hy met hannibal over de krygsgevangenen gemaakt had, zeer euvel opnam. De beide Veldheeren waren naamelyk overeengekomen, dat man tegen man zoude uitgewisfeld, en voor die, welke een der beide partyen meer had dan de andere , twee honderd en vyfcig Drachmen, hoofd voor hoofd,betaald worden. Nu was by de wederzydfche overgave bevonden , dat hannibal tweehonderdenveertig man over had : voor dezen weigerde de Raad het losgeld te betaalen , en ftreek daarenboven fabius op eene heftige wyze door, dat hy, tegen de waardigheid en het belang van den Staat, lieden vrykogt, die lafhartig genoeg waren geweest, pm zich door den vyand te laaten gevangen neemen (p). Fabius , bericht hiervan ontvangen hebben- de, (/>) Livius meldt alleenlyk, dat de Raad draalde, om tot de betaaling re befluiten, dewyl fabius dit yerdrag zonder hunne voorkennis had aangegaan.  van FABIUS MAXIMUS. 25 de, verdroeg mee geduld de hevige gramfchap zyner medeburgeren; maar omdat hy geen geld had, en hannibal niet wilde te leur Hellen, noch van zich kon verkrygen om zyne burgers te begeeven, zond hy zynen zoon naar Rome, met last om zyne landeryen te verkoopen, en het geld daarvoor ten eerden in het leger te brengen. Zyn zoon, dezen last uitgevoerd hebbende, kwam met allen fpoed terug, en fabius zond het losgeld aan hannibal, waarvoor hy de gevangenen terug ontving. Naderhand wilden veelen hem het geld wedergeeven, maar dit weigerde hy en fchold het allen kwyt. Hierop door de Priesters, ter zaakc van zekere offerhanden , naar Rome ontbooden zynde, liet hy het bevel over het leger in handen van minucius , na dat hy hem niet alleen als Opper-bevelhebber gelast, maar ook als Vriend vermaand en gebeeden had , zich in geenerhande gevegt met den Vyand intelaaten. Maar municius doeg dit alles in den wind, en zogt terdond den Vyand op. Op zekeren dag gemerkt hebbende, dat hannibal het grootde gedeelte van zyn leger had uitgezonden om voeder te haaien, viel hy op het achtergebleeven gedeelte aan , dreef hen, met agterlaating van veele dooden, naar hunne legerplaatfe, en maakte hen allen [B 5J niet  s6 het LEVEN niet weinig beducht, dat hy hen daar zou beltonnen: vervolgens, toen hannibal zyn volk weder binnen de legerplaatfe byeen verzamelde, trok hy in veiligheid terug (q). Die boezemde hem zeiven geene geringe hoogmoed , en het leger doutheid in. Welras bragt het gerucht deze tyding, vry wat vergroot, naar Rome over, welke, ter ooren van fabius gekoomen zynde, hem deed zeggen, dat hy grootelyks vreesde voor den voorfpocd van minucius. Maar het Volk kreeg hierdoor nieuwen moed, en liep in groote blydfchap naar de Markt. De Tribuin meïiliüs klom op het fpreekgedoelte en deed eene redevoering voor de meenigte, waarin minuctüs hemelhoog verheven, en fa' mus, niet van kleinmoedigheid en lafhartigheid, maar openlyk van verraad befchuldigd wierd. Tevens verweet hy aan de eerden en aanzienlykden uit Rome , dat zy eerst Italië in eenen oorlog hadden ingewikkeld , om het Volk te onderdrukken , en dat zy terdond daarop de Stad gebragt hadden onder de volitrekte magt van eenen, die, door zyn gefta- (?) Ondenusfehen had hy, volgens livius , in deze ondernceming, vyf duizend man verlooren, ter. wyl het verlies der vyanden flechts den duizend groo,t« was.  van F*ABIUS MAXIMUS. 27 dig marren, aan hannibal tyd en gelegenheid gaf, om nieuwe benden uit Africa te laaten koomen, waarmede hy zich meester van Italië kon maaken. Fabius, die hierop voor den dag kwam treeden, nam de moeite niet, om zich tegen den Tribuin te verdeedigen, maar beval, ten fpoediglten met de ofTerplegtigheden voord te gaan, op dat hy weer naar het leger zou kunnen vertrekken, om minucius te ftraffen, omdat hy , tegen zyn bevel, den Vyand had durven aantasten. Dit zeggen verwekte groote beweeging onder de meenigte, die met reden bevreesd werd, dat minucius gevaar liep. Want een Diftator heeft de magt, om elk, zonder voorafgaande regtspleeging , in de boeien te zetten en ter dood te brenge i; en daar men fabius, die anders zo zagtzinnig was, thans in toorn zag ontltooken, begreep men, dat hy onverzettelyk zou zyn. Deze vrees bragt eene diepe ftilte voord onder de overige menigte. Maar metilius , die als Tribuin meer vryheid had, (want daar, met het aanftelïen van eenen Diétator, alle andere Regeerings-ambten vernietigd worden, behouden de Tribüinen. alleen hun volle gezach) ft'ö'dkte het Volk op, zo veel hy kon, en bad hen , dat zy toch minucius niet in den nood mogten laaten, en dulden, dat hem hef  *8 het LEVEN het lot van den jongen manlius wedervoer, die , na het behaaJen van eene overwinning, met den lauwertak om het hoofd, op bevel van zynen vader, het hoofd door de byl had verboren. Hy porde hen aan, om fabius van die Opperde Magt te ontzetten, en 's Lands zaaken toe te vertrouwen aan hem, die het Vaderland konde en wilde behouden. Het Volk, door deze redevoering gaande gemaakt, durfde echter fabius, hoe zeer hy ook alle achting verlooren had, niet noodzaaken, om het Didators-ambt neer te leggen; alleen befloot hetzelve, dat minucius het Opperbevel over het Leger met den Dictator zou deelen, en in het voeren van den oorlog het zelfde gezach zou hebben als deze: iets, waarvan tot hiertoe geen voorbeeld te Rome gewcest was, doch waarvan men naderhand een tweede voorbeeld heeft gezien, niet lang na den flag by Cannen, toen m. junius Dictator by het leger was, en men in de Stad eenen tweeden Diclator, naamelyk fabius butes , aanfklde, om den Raad, die eene meemate leden in den flag verlooren had, weder voltallig te maaken. Dan fabius butes , nadat hy zich in het openbaar vertoond, en de nieuwe leden van den Raad benoemd had, dankte nog dien zelfden dag de Bondeldraagers af, en begaf zich uit zyn talryk gevolg midden on-  van FABIUS MAXIMUS. 29 onder de burgerye, met welke hy, gelyk voorheen, als een ambteloos burger, op de markt verkeerde, ter waarneeming van zyne eigene zaaken (rj. Daar nu aan minucius hetzelfde gezag als aan den Dictator gegeeven was, verwagtte een ieder, dat dez.e hierdoor geheel neerflagtig en moedeloos zou zyn geworden : maar zy werden zeer in hunne meening omtrent fabius bedroogen. Hy achtte niet, dat hunne onkunde een ongeluk voor hem zeiven was; maar gelyk de wyze diogenes aan zekeren iemand, die hem zeide: ,, die menfchen daar fpotten „ met u," ten antwoordc gaf: neen, ik „ worde daardoor niet befpot;" begrypende, dat alleen dezulken eigenlyk befpot worden, die zich dat aantrekken, en daardoor verlegen zyn ; even zo toonde fabius, dat die hoon hem, voor zich zeiven, niets aandeed, en gaf dus een bewys voor de waarheid van die Helling der Wysgeeren , dat een deugdfaam en wys man nimmer gehoond of onteerd wordt. Maar met betrekking tot het algemeene welzyn, bedroefde hem dit onberaacïen gedrag des Volks, dat aan een' onbezonnen man gelegenheid gegeeven had om zyne dolle drift den vryen teugel te vieren. Uit vrees derCO Zie uvius, b. xxiii. h. üj en 03.  30 hei LEVEN derhalven, dat minucius, door ydele roem erf trotschheid verblind, weldra tot een'verkeerden flap zou vervoerd worden, verliet hy Rome , zonder dat iemand het wist. In het leger gekomen zynde, vond hy minucius in alle opzichten onhandelbaar, eifchende,met eene onverzettelyketrotschheid, dat hem, op zyne beurt, het Opperbevel wierd overgegeeven. Dan hiertoe wilde fabius niet verftaan, en verkoos liever de krygsmagt in tweeën met hem te deelen; oordeelende het beter te zyn, dat de ander over een gedeelte alleen het bevel voerde, dan op zyne beurt over het geheel. Hy nam derhalven de eerfte en tweede Keurbende onder zyn bevel, en liet de derde en vierde aan minucius over. De hulpbenden der Bondgenooten werden op gelyke wyze verdeeld. Nu was Minucius niet weinig in zyn fchik, en hy beroemde zich, dat men, om zynen wil,deMajefteit van het Opperfte Gezach beperkt en verminderd had; waarop fabius hem onder het oog bragt, dat hy, wilde hy wys zyn, begrypen moest, dat hy niet tegen fabius, maar tegen hannibal te ftryden had, Doch byaldien hy vermeende, ook met zynen Ambtgenoot te moeten kampen, dat hy dan niets beter kon doen, dan door daaden te toonen, dat hy, die nu door het Volk zover-  van FABIUS MAX [MUS. 31 verheven was, en zynen mededinger overwonnen had, niet minder zorgde voor het behoud en de veiligheid van zyne medeburgers, dan hy, die overwonnen en mishandeld was. Minucius merkte deze vermaaning aan als den inval van eenen ouden man, en zich aan het hoofd der benden , welke aan hem te beurt gevallen waren , geplaatst hebbende , floeg hy zyn leger op eene afzonderlyke plaats neder. Niets van dit alles was de opmerk faamheid van hannibal , die op elke gunflïge gelegenheid grectig aasde, ontgaan. Tusfchen zyn leger en dat van minucius was eene hoogte, waarvan het gemakkelyk was zich meester te maaken, en welke, ingenoomen zynde, eene zeer gefchikte en veilige plaats om zich te legeren verfchafce. De vlakte, welke daar omheen lag, feheen, van verre gezien zynde, geheel effen, door dar dezelve bloot en open lag, maar zy had evenwel hier en daar holen en gaten. Dit was de reden, waarom hannibal, 't geen hy gemakkelyk en ongemerkt kon doen , deze hoogte niet wilde bezetten, verkiezende dezelve tusfchen beiden te laaten, als een gefchikt middel om den Vyand uit te lokken. Zodra hy nu zag, dar minucius zich van rA• mus had afgefcheiden, plaatlle hy 's nacins een  3* hét LEVEN een gedeelte van zyn volk hier en daar itl die gaten en holen, en toen het dag was geworden, zond hy, in 't gezicht der vyanden , eenige weinige manfchap , om dien heuvel in te neemen, ten einde hierdoor minucius uit te lokken, om hem dien post te betwisten. Het viel zo uit, als hy gedacht had. Minucius zond eerst zyne ligte benden af; vervolgens zyne ruiterye, en ten laatften , toen hy zag , dat hannibal. zelf tot hulp naar den heuvel afkwam, rukte hy met zyne geheele magt aan, en deed eenen geweldigen itorm op de genen, die zich van den heuvel meester wilden maaken. Het was een hardnekkig gevecht, en de uitkomst lang twyfelachtig; tot dat hannibal, ziende dat zyn Vyand in den ftrik was, en zich genoegfaam open had gegeeven voor de zynen, die in de hinderlaagen verfchoolen waren, aan dezen het teeken gaf. Op hét oogenblik kwamen dezen van alle kanten opryzen, vielen, onder een luid gefchreeuw, op de Romeinen aan, en hakten de agterfte gelederen in de pan. Dit verwekte zulk eene wanorde en verflagenheid, dat minucius zelf den moed verloor, en nu naar dezen, dan naar dien van zyne Generaals de oogen wendde. Dan geen van dezen had lust om te ftaan; zy namen alle de vlucht^ wel-  van FABIUS MAXIMUS. 33 welke echter doodelyk voor hun was: want de Numidiers, airede overwinnaars zynde, hadden zich over de vlakte verfpreid, en doodden allen, die uit het gevecht waren afgedwaald. De nood, waarin de Romeinen zich thans bevonden, was aan fabius niet onbekend, die reeds voorziende, wat gebeuren moest, zyn leger fteeds onder de wapenen had gehouden , wagtende op de uitkomst van 't gevecht , welke hy niet door booden vernam, maar zelf van eene hoogte, naby zyne legerplaats, had waargenoomen. Toen hy derhalven het leger ingeflooten en in wanorde zag, en het gefchreeuw der foldaaten hoorde, niet als van zulken, die tegen den vyand durfden Haan, maar als van lieden die met angst bevangen waren, en de vlugt namen, floeg hy op zyne dye, en zeide, na het loozen van een' diepen zucht, tot de genen, die by hem Honden: „ ö Goden, „ minucius is veel vroeger in 't verderf ge„ ftort, dan ik het verwacht had, maar veel „ laater, dan hy het gezocht heeft." En hierop aan de Vaandriks gelast hebbende de Standaards op Maande voet uit den grond te rukken, en aan de Keurbenden hem te volgen, riep hy tot het Volk: ,, Welaan, mannen, „ elk, die nog denkt om marcus minucius.,- ftl. deel. [C] i, haas-  34 het LEVEN „ haaste zich; want hy is een uitfieekend „ man, en een oprecht Vaderlander: heeft „ hy, uit al te fterke drift om op den vyand „ los te gaan, eenen misflag begaan, daar„ over kunnen wy hem op een' ander' tyd te „ recht ftellen." Hierop ging hy af op de Numidiers, welken hy op het eerfte gezicht verjaagde en verftrooide. Vervolgens wendde hy het naar die genen, welke den Romeinen in de rug gevallen waren; velde allen, die hem het hoofd booden , ter neder; de rest nam de vlugt, uit vrees van ingeflooten te worden, zo als zy de Romeinen hadden willen influiten. Hannibal, ziende den kans gekeerd, en fabius met eene kracht, verre boven zyne jaaren, zich eenen weg door de vyanden baanen naar den heuvel tot minucius , ftaakte het gevecht, liet den aftogt blaazen, en bragt zyne benden in de legerplaatfe terug. De Romeinen waren mede niet onwillig om aftetrekken. Men verhaalt dat hannibal, by den aftogt, ten opzigte van fabius, boenende tegen zyne vrienden, zeide: ,, heb ik het u niet meer „ dan eens gezegd, dat die wolk , welke „ daar boven de bergen hing, eens met ge„ weid zou losberften, en een onweder op „ ons uitftorten?" Het gevecht geëindigd, en de buit der gefneuvelde vyanden byeen gefameld zynde, trok  van FABIUS MAXIMUS. 35 trok fabius naar zyne legerplaatfe terug, zonder zich eenige trotfche of bittere uitdrukking tegen zynen Ambtgenoot te laaten ontvallen, Maar minucius liet zyn leger byeen roepen, en fprak hetzelve indezervoegen aan: „ In .,, gewigtige zaaken geenen misllag te begaan, „ myne vrienden! is boven het menfchelyke „ vermogen; maar door misflagen te leeren, „ en daaruit voordeelen voor het toekoomen„ de te trekken, is de zaak eens braaven en „ verftandigen mans. Schoon ik eenige reden „ heb, om my in het tegenwoordige geval „ over het geluk te beklagen, moet ik even„ wel bekennen, veel grooter reden te hebben „ om hetzelve te danken. Dat gene naame„ lyk, 't welk ik in al myn keven nog niet », geleerd had, heb ik nu in weinige uuren „ geleerd. Ik ben nu overtuigd, dat ik de „ man niet ben , die in ftaat is om over ande„ ren het bevel te voeren, maar dat ik zelf „ iemand noodig heb, die het bevel over ,, my voert; en dat men nimmer de dwaaze „ eerzucht moet hebben, om zulken te over„ winnen, voor welken het ons veel meer tot „ eer ftrekt te bukken. Gy zult voordaan „ geenen anderen Opperbevelhebber gehoor„ faamen dan den Dictator: alleen in dank„ baarheid jegens hem zal ik nog uw hoofd ,, zyn, en u met myn voorbeeld in onderda[C 2] „ nig-  $6 het LEVEN „ nigheid en gehoorzaamheid aan hem voor„ gaan." Daar op bevolen hebbende de Adelaars op te neemen en hem te volgen, trok hy naar de legerplaats van fabius, en, daarbinnen gekomen zynde, ging hy regelregt naar de tent van den Dictator. Elk was verbaasd en twyfelmoedig. Als nu fabius uit zyne tent kwam, liet minucius de vaandels en ftandaarts voor hem nederplanten, en fprak hem overluid aan met den naam van Vader, en zyne foldaaten noemden die van fabius hunne Patroonen; eenen naam, waarmede vrygelaaten flaaven gewoon zyn hunne heeren te noemen. Nadat 'er ftilte gekoomen was, wendde minucius zich tot fabius, en zeide: „ Dictator, gy hebt. „ heden eene dubbelde overwinning be„ haald : door dapperheid hebt gy uwe „ vyanden overwonnen, en door beleid en „ edelmoedigheid uwen Ambtgenoot. Dooi „ de eene overwinning hebt gy ons behou„ den, door de andere hebt gy ons ge„ leerd; en zo zeer als het ons tot fchande „ ftrekt door hannibal overwonnen te zyn, „ ftrekt het ons tot eer en heil overwon„ nen te worden door u. Ik noem u dan „ mynen besten Vader, omdat ik u met „ geen' eerwaardiger naam kan noemen, fchoon ik aan u meer verpligt ben, dan „ aan  van FABIUS MAXIMUS. 37 „ aan mynen natuurlyken vader: want dezen heb ik Hechts myn leeven, maar u het 33 behoud niet alleen van my zeiven, maar te!3 vens dat van alle deze lieden te danken (/)." Dit gezegd hebbende, viel hy fabius om den hals en kuste hem. Men zag de foldaaten dit voorbeeld volgen : zy omhelsden en kusten hunne fpitsbroeders en verlosfers, en door de geheele legerplaats ftroomden de traanen van blydfchap uit de oogen. Hierna leide fabius zyn bewind als Dictator neder, en 'er werden wederom Confuls verkooren (f). De eerst aangeftelde Confuls volgden , in 't oorlogen, het plan van fabius, ver- f^s) Deze aanfpraak van minucius, de eene aan zyn Leger, en de andere aan fabius gedaan , verfchillen in woorden wel van die, welke by livius gevonden worden, doch koomen echter in het hoofdzaakelyke nagenoeg met dezelve overeen; gelyk ook de omflandigheden , welke voor en na dezelve plaats hadden. (/) Volgens livius werd het bevel over de Legers in handen gefield van de Confuls, welke 'er in dat jaar waren, zo dat m. attilius regulus het leger van fabius , en cn. servilius geminus , welke in plaats van den gefneuvelden flaminius was aangefteld, dat van minucius overnam. 'Er werden dus geene nieuwe Confuls verkooren, gelyk plutarchus fchynt te willen aanduiden. [C 37  38 het LEVEN vermydden zorgvuldig een hoofdtreffen met hannibal, en vergenoegden zich met den Bondgenooten te hulpe te koomen, en te zorgen, dat geene fteden afvielen. Doch tere ntius varro, een man van laage afkomst, maar die, door zyne woeste drift en door het volk te believen, zich aanzien had weeten te verwerven (ti), was niet zodra tot de waardigheid van Conful verheven, of hy liet duidelyk zien, dat hy door zyne onkunde en onbezonnenheid alles in de waagfchaal zou Hellen. Hy fchreeuwde onophoudelyk in de Vergadering, dat men nimmer een einde van den oorlog zoude zien, zo lang de fabiussen bevel in het leger voerden: maar hy was de man, voor wien den vyand te zien en te verdaan, het werk van éénen dag ware. Tevens bragt hy een leger op de been, zo fterk als de Romeinen nog nooit hadden gehad. Agt-en- tag- («) Hy was de zoon eens vieeschhouwers, en ia zyne jeugd zelf ook in dat handwerk opgebragt. Hierdoor tot eenig vermogen geraakt zynde, en dit beroep hebbende laaten vaaren, wist hy zich door zyne welbefpraakte tong, en door de befcherraing, welke hy aan het Gemeen tegen de Grooten verleen, de, den weg tot eerambten te baanen , zodat hy langs de gewocme eerettappan van Oiiacstor, Aedilh en Praetor, eindelyk tot de waardigheid van Confuï wierd verheeven.  van FABIUS MAXIMUS. 39 tagtig duizend man werden in de wapenen gebragt: 't welk by fabius en alle verftandige lieden geene geringe vreeze baarde, dewyl zy geen middel zagen, om, ingevalle Rome deze bloem van haare manfchap kwam te verliezen , dat verlies weder te herftellen. Hierom vervoegde fabius zich by den Ambtgenoot van varro , paullus mmilws, een' ervaaren krygsman, maar niet gezien by het volk, voor 't welk hy ook eenen fchrik had, dewyl hy eens door het zelve was veroordeeld geweest (V). De- (v) L. iEMiLius paullus , werd voor de eerfte maal Conful te gelyk met m. nvrus saljnator, een jaar voor dat hannibal in Italië kwam. In dat eerfte Confulfehap voerde hy den Oorlog in Slavoniè' , 't welk hy geheel onderbragt, nadat hy demetrius pharnis daaruit had gedreven , volgens het verhaal van roLYBtus , B. III. Maar de Schryver van de Levens der Beroemde Mannen, en zonaras zeggen, dat de b.ide Confuls dien Oorlog gevoerd, en beide over de Illyriers gezegepraald hebben. By hunne terugkomst , werd livius saunator by het Volk aangeklaagd, en in eene zwaare geldboete verweezen, omdat hy den buit al te ongelyk onder het Volk had verdeeld, volgens frontinus , B. IV. of gelyk de Schryver van de Levens der Beroemde Mannen ver. haalt, wegens Knevelaary. Paullus iE.urLius werd insgelyks befchuldigd en veroordeeld, maar kwam 'er niet zo flegt af als zyn Ambtgenoot, daar hy, volgens de uitdrukking van livius, B. XXII. H. 35. 11 ver-  4' het LEVEN Dezen zogt hy moed in te boezemen , en porde hem aan om zich tegen de dolheid van zynen Ambtgenoot te verzetten. Hy bragt hem onder het oog, dat hy, minder tegen hannibal dan tegen varro, het Vaderland had te verdedigen. ,, Déze," zeide hy, „ zal zyn best doen om flaags te raaken , omdat hy zyne krachten niet kent, maar „ gene, omdat hy zich zyner zwakheid wel „ bewust is. In 't gene hannibal betreft," vervolgde hy, „ verdien ik meer geloof dan „ uw Ambtgenoot, en ik verzeker u, wordt „ hannibal dit jaar alle gelegenheid tot een gevecht benoomen,zo is hy genoodzaakt te „ vertrekken, of, indien hy blyft , is hy „ verlooren. Want tot hiertoe, fchoon hy }, overwinnaar en meester fchynt te zyn, is }, 'er nog niet één van den kant zyner vyan^ den tot hem overgekoomcn, en van het „ volk, dat hy medegebragt heeft, is geen „ derde gedeelte meer overig." Hierop , zegt men, gaf paullus ten antwoorde: „wat „ my betreft, fabius, wanneer ik myn' ei- » gen „ verzengd de veroordeeling van zynen Ambtgenoot „ en van hem zeiven ontkwam." mez. —— Livius noeme dit verzengd, omdat de Romeinen de veroordeeling en verbanning dikwyls den blixent noemden. Zie de Aanteekening op livius ter aangehaalde plaatfe.  van FABIUS MAXIMUS. 41 gen toefland overdenke, vindeik, dat het \ beter voor my is te (heuvelen door de py" len der vyanden , dan andermaal veroor\\ deeld te worden door de ftemme van myne "/medeburgers. Maar is het dus met de „ o-roote zaak gelegen, welaan, dan zal ik " trachten liever by u voor een goed Bevel„ hebber gehouden te worden, dan by alle * de anderen, die my tot het tegengeltelde „ willen dwingen." Met dit voorneemen begaf paullus zich naar het leger. Maar terentius , die 'er doorgedrongen had, dat zy beurtelings, dag om dag, het opperbevel zouden voeren t», legerde zich aan de rivier Aufidius, die voorby het vlek Cannen loopt, en liet 's anderendaags, zodra het licht was geworden, het teken tot den flag uitfleeken. Dit teeken is een purperen kleed, dat boven de tent van den Opperbevelhebber wordt uitgefpannen. De Karthagi. nienfers, ziende de ftoutmoedigheid van den Veldheer, en de fterkte van deszelfs leger, 't welk het hunne meer dan de helft in aantal van manfchap overtrof, werden, in den be- gin- (V) Livius zegt eenvoudig , dat zy beurtelings, oa,r om dag, het bevel voerden, B. XXII. H. 41. en^oLYBtus, B. III. H. 110, zegt uitdtukkelyk, dat zulks de gewoonte was. [C 57  42 het LEVEN ginne , door geen' kleinen fchrik bevangen. Maar hannibal, zyn volk in de wapenen hebbende doen kootnen , reed te paarde , van eenige weinigen verleid , naar eene hoogte, van waar hy de vyanden reeds in ilagorde gefchaard zag. Een van zyn gezelfchap, met naame GiscoN,een man van o-een minder aanzien, dan by zelf, zeide, da?het aantal der vyanden hem buitengemeen voorkwam; waarop hannibal met een gefronsd voorhoofd hernam: „ Ja, maar giscon, daar „ is iets nog meer buitengemeen, 't welk „ gy niet hebt opgemerkt." i Wat is dat? \raagde giscon. — „ Dat is dit, zeide „ hy , dat 'er onder die geheele groote mee„ nigce» niet één is, die giscon heet." Deze onverwagte geestigheid verwekte een algemeen gelach: zy verlieten den heuvel, en vertelden aan elk, dien zy ontmoetten, dezen inval, en het gelach onder het leger werd zo algemeen , dat hannibal en die hem volgden, zich mede van lachen niet konden bedwingen. De Karthaginienfers dit ziende, fchepten moed, begrypende, dat zulk een gelach en kortswyl, daar men 'c gevaar voor oogen had, geene andere oorzaak kon hebben by den Veldheer, dan omdat hy, op goede gronden, zynen vyand verachtte. By den flag, die hierop voorviel, gebruik-  van FABIUS MAXIMUS. 43 bruikte hannibal twee listen. De eerfte betrof de plaats, daar hy zorgde, dat hy den wind van agter had, die toen zeer geweldig en heet uit het zuidoosten waaide, en een fcherp ftof uit de opene zandvelden ophief, en, over het leger der Karthaginienfers heen, den Romeiren in 't gezicht jaagde, zo dat dezen het hoofd moesten omkeeren, en dus in de war raakten. De tweede betrof de flagorde, waarin hy zyn volk fchaarde, welke dusdanig was. Zyne beste en ftrydbaarfte benden plaatfte hy op de vleugels, en den flegften hoop in het midden; indiervoegen, dat de laatstgenoemden verre van tusfchen de beide vleugels vooruit kwamen. Aan die, welke op de beide vleugels ftonden , had hy bevel gegeeven, om, wanneer de Romeinen het middelde gedeelte terug gedreeven hadden, en een gat gemaakt hebbende, tot in 't midden van de dagorde doorgedrongen waren, dan van beide kanten met geweld aan te rukken, en hen van ter zyden en van agter inteduiten. En dit was de voornaame oorzaak van de zwaare nederlaag, welke de Romeinen leeden: want zodra het middelde gedeelte was begonnen te wyken , en de Romeinen, die hetzelve vervolgden, tot in 't midden hadden laaten koomen , waardoor de dagorde van hannibal, welke te  44 het LEVEN te vooren met een punt vooruitfprong, nu de gedaante van eene halve maan kreeg, lieten de Bevelhebbers aan de beide vleu! gels hunne benden, de eene rechts en de andere links, zwenken, en in de holte van de halve maan vallen, zo dat allen, die niet voor het fluiten van de beide vleugels terug geweeken waren, ingeflooten en in de pan gehakt wierden. Hierby, zegt men, gebeurde aan de Ruitery der Romeinen een zonderling toeval. Paullus zemilius werd door zyn paard, dat waarfchynlyk gewond was, afgefmeeten, waarop die genen, welke naast by hem waren, de een na den anderen, affteegen, om den Conful te helpen. De overige Ruitery, dit ziende, en denkende dat zulks een algemeen bevel was, fteegen insgelyks van de paarden, en allen raakten te voet handgemeen met den vyand. Toen hannibal dit merkte, zeide hy: „ dit „ heb ik nog liever, dan dat zy my'ge„ bonden overgeleverd wierden (V)." Dan de- (*) Het verhaal van livius, byzonder ten opzigte der woorden,welke hankibal zou gefprooken hebben, verfchilt van dat van plutarchus. Livius 'zo anders de text daar onvervalscht is) bericht ons, dat haknibal tot den genen, die hem de tyding bragt dat de Conful de Ruiters had laaten afftygen, gezegd heeft:  van FABIUS MAXIMUS. 45 ze byzonderheden zyn by de Gefchiedfchryvers, die in 't breede hierover gefchreven hebben, te vinden. Wat de beide Confuls belangt; varro ontvlugtte te paard met eenige weinigen naar Venufic, en paullus ^milius , door den ftroom der vlugtende medegevoerd, en geheel bedekt met pylen, die in zyn lichaam gefchooten waren, maar nog meer in de ziel gegriefd door droefheid, ging zitten op eenen fteen, wagtende dat iemand der vyanden een einde van zyn leeven maakte. Zyn hoofd en aangezicht waren dermaate met bloed bemorst, dat hy byna geheel onkenbaar was geworden, en zyne vrienden en bedienden hem ongemerkt voorby gingen. Alleen cornelius lentülus , een jong Edelman, hem, op het gezicht, herkennende, fteeg af van zyn paard, bad hem daar» op te gaan zitten, en zyn leven te behouden voor zyne medeburgers, die nu, meer dan ooit, een fchrander Hoofd van nooden hadden. Maar hy wees dit aanzoek van de hand, en de jonge Edelman werd,met traanen in de oogen, genoodzaakt weder te paar* heeft: ,, Ik had nog veel liever, dat hy hen gebon. , den aan my overleverde.1' Buiten cwyfel leveren de woorden van plutarchus beter zin op.  46 het LEVEN paarde te ftygen. Toen gaf hy hem de hand« beurde zich op, en zeide: „ Gaa, lentu„ lus, en breng, als ooggetuige, aan fa* „ bius de tyding, dat paullus /emilius zynen „ raad ten einde toe heeft opgevolgd, en dat ,, hy zyn woord, aan hem gegeeven, in geen „ opzicht verbrooken heeft; maar dat hy „ overwonnen is, eerst door zynen Arnbt„ genoot varro, en vervolgens door hanni„ bal." Met deze woorden nam hy affcheid van lentulus , wierp zich midden in den hoop, die gedood werden, en liet daar met de overigen het leeven. Men zegt, dat in dien flag vyftig duizend Romeinen zyn omgekoomen, en vierduizend krygsgevangen gemaakt, waarby nog den volgenden dag niet minder dan tienduizend in de beide legerplaatfen genoomen werden. Na deze gewigtige overwinning, rieden de vrienden van hannibal hem, om zyn geluk voord te zetten, en te gelyk met de vlugtende vyanden de ftad Rome inteftormen, zeggende, dat hy binnen vyf dagen op het Kapitool maaltyd zou kunnen houden; doch wat hem hiervan heeft terug gehouden, is niet wel na te gaan: men zou veeleer zeggen, dat de Fortuin, of de een of ander Befchermgod van Rome, hem dat draalen en die befluiteloosheid heeft ingegeeven. Men verhaak daarom ook,  van FABIUS MAXIMUS. 47 ook, dat zeker Karthaginienfer, barca genaamd (y), hem in arrenmoede toeduwde: „ hannibal, gy weet wel te overwinnen, „ maar niet van de overwinning het rechte „ gebruik te maaken (V)." Ondertusfchen bragt deze overwinning zo groot eene verandering in de zaaken van han- ni- (y) Livius legt dit zeggen in den mond van maharbal , Overfte van de Ruitery. Waarfchynlyk is deze dezelfde perfoon, zo dat maharbal zyn voornaam, en barca zyn geflachtnaam is geweest, gelyk hamilcar insgelyks barca werd toegenaamd. (z) De beroemde montesquieu was echter van gevoelen, dat het hannibal nog niet zo gemakkelyk zou zyn gevallen, Rome in dat tydftip in te neemen. Zie hier zyne aanmerking: ,, Men wil, dat hannibal „ eenen grooven misflag begaan heeft,hierin gelegen, „ dat hy verzuimd heeft, Rome , terftond na den „ flag by Cannen, te gaan belegeren, 't Is waar, „ dat op de eerfte tydinge de verwarring aldaar zeer „ groot was; doch 't is met de ontfteltenis van een „ oorlogzuchtig volk gansch anders gefteld, dan met „ den fchrik van een' hoop verachilyk graauw , 't ,, welk in gevaarlyke omftandigheden nergens vat,, baar voor is s dan alleen voor 't gevoel van zyne „ eigen zwakheid. Het blykt genoegfaam, dat han„ nibal niet gedaagd zou hebben, dewyl de Romei„ nen zig nog in ftaat bevonden, om overal nieuwe „ Krygsbenden heen te zenden." Wysgeerige aanmerkingen over de grootheid en den ondergang der Romeinen, \de Hoofdft.  48 het LEVEN nibal te wege, dat hy , die voor dezen flag in geheel Italië niet eene enkelde ftad, noch magazyn, noch haven had, en met groote moeite, door ftroopen, in de dringendite behoeften van zyn leger voorzag; die van allen zekeren onderfland tot het voeren van den oorlog ontbloot was, en met zyn leger, even als met eenen grooten hoop ftruikroovers, in 't wilde heromzworf; thans genoegfaam geheel Italië onder zyne magt had. Want de meeste en voornaamfte volkeren vielen hem nu van zelfs toe; Capua onder anderen, naast Rome de magtigfte ftad van Italië, voegde zich aan zyne zyde. Nu bleek het, dat men in zwaare tegenfpoeden, niet alleen de getrouwheid van vrienden, gelyk euripides zegt (V), maar ook de bekwaamheid van Veldoverften leert kennen. Want het gene men in fabius, voor dezen flag, gebrek aan moed had gemeend te zyn, werd nu niet blootelyk voor groote menfchelyke fchranderheid, maar voor het wonder van een buitengewoon en godlyk verftand erkend, dat reeds lang te vooren dingen voorzag, die zy, welke dezelve ondervonden, naauwlyks gclooven konden. Het gevolg hiervan was, dat Rome al haare ver- (#) Euripides in Hccuba, vs. 12.  van FABIUS MAXIMUS. 49 verdere hoop op hem alleen vestigende, en tot zynen raad , als de veiligfte wykplaats, haare toevlugt neemende, het alleen aan zyne wysheid toefchreef, dat zy hiet geheel aan de vernieling wierd overgegeeven, gelyk ten tyde, toen de ftad door de Gallen wierd ingenoomen. Want daar hy te vooren, toen men dacht dat 'er geen gevaar was, bevreesd en kleinmoedig had gefcheenen, ging hy nu, terwyl ieder een door de groötfte verflagenheid en ontfteltenis buiten ftaat was om tot behoud handen aan het werk te flaan, alleen met bedaarden tred door de ftad, toonde een gerust gelaat, fprak allen vriendelyk aan, ftilde het misbaar der vrouwen, en belette het zamenrotten van dezulken, die op de ftraaten byeen kwamen om hun gemeen ongeval te bejammeren. Vervolgens liet hy den Raad vergaderen,fprak den leden der Regeering moed in, die al hunne fterkte op hem vestigden, en de noodige bevelen van hem afwagteden. Hy ftelde dan wagten aan de poorten, om het wegloopen te beletten. Hy bepaalde den tyd en de plaats voor het rouwklaagen, en beval dat elk, die zulks wilde doen, in zyn huis,en niet langer dan dertig dagen, zyne geiheuvelde bloedverwanten en nabeftaanden zou betreuren, en dat, na verloop van dien tyd, alle rouw in dé ftad zou op- III. deel. [üj hotó-  50 het LEVEN houden. Daar het feest van ceres juist op dien tyd inviel, oordeelde hy het beter, dat de oiferplegtigheden en de ltaatelyke omgang geheel wierden agtergelaaten, dan dat, door het kleine getal en de droefheid der feestvierenden, de grootheid van den geleeden ramp nog meer in 'toog liep; tevens begrypende, dat de Goden liefst geëerd wierden door lieden die gelukkig en vergenoegd waren (bj. Hy liet tevens alles ter uitvoer brengen, wat de Priesters verklaarden te moeten gefchieden, om de Goden te verzoenen, en den gedreigden ondergang afteweeren. Fabius pictor, een nabeftaande van onzen fabius , werd gezonden om het Delphifche Orakel te raadpleegen; en van twee Priesteresfen van Vefta,die in ontucht betrapt waren, werd de eene lee- ven- (b) Het feest van Ceres mogt door rouwdraagenden niet gevierd worden, gelyk festus en livius, zo wel by dit geval, als ook vervolgens, uitdrukkelyk te kennen geeven; en ovidius geeft hiervan deze reden, omdat de vrouwen, welke dit feest vierden, in 't wit gekleed moesten zyn. Fast. IV. 6v). Alba decent Cererem: vestes Cerealibus albss Sumite, nunc puilt velleris ufus abest. Deze was de waare reden, waarom dit feest thans wierd opgefchort.  van FABIUS MAXIMUS. 51 vende begraaven , en de andere brngt zich zelve om 't leeven. Maar by uitfïek verdient onze verwondering de grootmoedigheid en zachtzinnigheid van het volk van Rome, daar de Raad en de Burgery den Conful varro, toen hy van zyne vlugt terug kwam, geheel verlegen en ter nedergeflagen wegens zynen fchandelykcn en noodlottigen togt, naar de poort te gemoet gingen om hem te verwelkoomen, alwaar de Regeering en de voornaamfren uit den Raad, onder anderen ook fabius, na dat 'er behoorlyke ftilte gekoomen was, hem preezen, dat hy, na zo zwaar een'ramp, het behoud van het Vaderland nog niet had opgegeeven, maar gekoomen was om het beftuur weder optevatten, en zich ter befcherming der Wetten en der Burgerye aantebieden, als die nog in de mogelykheid waren om behouden te worden (e). Maar (e) Valerius max, B. Iir. H. 4. en ltvius voegen 'er nog daarenboven by, 3at de Raad en het Volk aan varro het Diftatorfchap aanbood, doch dat hy hetzelve weigerde aan te neemen, en door deze zedigheid de fchande van den misdag , door hem begaan, uitwischte. Frontinus , 3. IK h. 5. ichryft, dat varro na dien tyd, zo lang hy leefde, zynen baard en zyn hair liet groeien, en nimmer een bed gebruikte om aan tafel te liggen; en dat hy, toen het 6 Volk  5a het LEVEN Maar toen zy vernamen , dat hannibal , na den flag, naar een ander gedeelte van Italië getrokken was, fchepten zy nieuwen moed, en zonden de Bevelhebbers met de legers te velde. De meestberoemde van deze Bevelhebbers waren fabius maximus en claudius» marcellus , die door genoegfaam tegenftrydige eigenfchappen eenen gelyken roem verworven hadden. Want marcellus (gelyk uit onze levensbefchryving van hem blykt) muntte uit in vuurige werkfaamheid, zynde van een' ftrydbaaren aard, en juist van een beftaan als die, welke door homerus by uitftekfiere oorlogs. „ helden" genoemd worden. Dus zogt hy de eerfte gelegenheid de beste aan te grypen, om tegen eenen zo onderneemenden vyand, als hannibal, met gelyke ftoutmoedigheid en onverfchrokkenheid een' kans te waagen. Maar fabius, die fteeds in zyne voorige manier van denken volhardde, vleide zich met de hoop, dat, zo men hannibal ongemoeid liet, hy zich zeiven zou afmatten en vernielen door den oorlog, en, gelyk een worftelaar, wiens kragten overfpannen en daardoor verflapt Volk hem nieuwe waardigheden wilde opdraagen, dezelve van de hand heeft geweezen, zeggende , dat de Staat gelukkiger O verheids-perfoonen noodig had. mz.  van FABIUS MAXIMUS. 53 flapt zyn, weldra zyne groote kracht zou verliezen. Hierom , fchryft posidonius , noemden de Romeinen fabius hun fchild, en marcellus hun zwaard, en de dandvastigheid en welberaadenheid van fabius , gepaard met de andere hoedanigheden van marcellus, waren het behoud van Rome. Hannibal moest derhalven zich tegen den eenen, die hem als een geweldige ftroom in den weg kwam, telkens verzetten, 't welk zyn magt niet weinig verzwakte; terwyl hy door den anderen ongemerkt, even als door eene ftille rivier , die langfaamerhand het land af kabbelt, verteerd wierd. Dit bragt hem in de grootfte ongelegenheid, dewyl marcellus hem afmatte door vegten, en fabius hem beangftigde door het vegten te vermyden. En geduurende dien geheelen oorlog heeft hy meest altyd met deze twee, als Pretors, als Confuls of als Pro-Confuls te doen gehad; want beide zyn zy vyfmaal Conful geweest. 'T is waar, hy heeft marcellus, toen hy voor de vyfdemaal Conful was, in eene hinderlaag bezet en gedood: ook heeft hy tegen fabius meermaalen alle zyne listen en kunflenaaryen te werk gefteld; maar telkens te vergeefs. Slechts eenmaal heeft hy hem door eene list eenen kleinen misdag [D 37 doen  54 het LEVEN doen begaan. Hy ftelde naamelyk eenen verdichten brief op, uit naam van de Hoofden der ftad Metapontium, en zond dien aan fabius. Dezelve behelsde, dat men de ftad aan hem wilde overgeeven, zo hy derwaards wilde trekken, en dat zy, die dit van zins waren, zyne komst verwagteden. Fabius, dien brief voor . echte munt aanneemende , ftond gereed om met een gedeelte van zyn leger 's nachts optetrekken: maar bevindende , dat de voorteekens niet gunftig waren (i), veranderde hy van befluit, en kort daarna vernam hy, dat die brief door hannibal verdicht was, en dat deze hem voor de ftad eene hinderlaag had gelegd. Maar dit zou men misfchien aan de gunftige befchikking der Goden moeten toefchryven. Fabius begreep, dat het beter was, den afval der fteden, en den opftand der bondgenooten door vriendelykheid en zachte mid- de- (J) Voor dat hy van Tarentum vertrok, ging hy driemaal met de vogels en eens met een offerbeest te raade. Maar beide de vogels en het offerbeest ga. ven ongunftige teekenen, en de Priester, waarfchyn. lyk beter onderricht dan fabius, kondigde hem aan, dat hy zich te wagten had voor de hinderlagen, welke hem door den vyand gelegd wierden. (livius XXVII. i6.) Fr. Feri.  van FABIUS MAXIMUS. 55 delen te beletten en te ftillen, dan op elk gering vermoeden onderzoek te doen, en tegen alle verdachte perfoonen ftrengheid te gebruiken. Ten dezen opzichte verhaalt men, dat hy ontdekt hebbende, dat een der krygslieden uit de Marfen, die door zyne dapperheid en geboorte den eerften rang onder de bondgenooten bekleedde, eenigen uit het leger tot afval had aangezocht, in plaats van dezen door ftrengheid te verbitteren , hem bekende, dat men kwalyk had gedaan met hem te laaten agterftaan, en 'er byvoegde: „ Thans befchuldig ik myne Bevelheb„ bers, dat zy de belooning van eer niet „ naar verdienfte, maar naar gunst uitdeelen: maar in 't vervolg zal ik u befchul„ digen, zo gy u niet by my koomt ver„ voegen, ingeval gy het eene of andere „ noodig moogt hebben." En daarop befchonk hy hem met een fchoon oorlogspaard , en met nog andere belooningen van dapperheid; 't welk ten gevolge had, dat deze krygsman hem federt ten fterkiten toegedaan en getrouw bleef (e). Hy vond het vreemd, (e) 't Geen plutarchus hier van fabibs verhaalt, wordt door livius op rekening van marcellus gezet. Deze zegt, dat die Krygsman een Ruiter was uit Nola [O 47  56 het LEVEN vreemd, dat liefhebbers van paarden en, honden, veeleer door zorgvuldige oppasfing, gewoonte en voedfel, dan door den zweep en den halsband, de wildheid , boosaardigheid en onhandelbaarheid van die dieren beteugelen; en dat iemand, die over menfchen te beveelen heeft, niet zou trachten dezelven voornaamelyk door .vriendelykheid en zachtheid te verbeteren, maar ftrenger en harder met hun handelen, dan de hoveniers met de wilde vruchtboomen, welken zy tam maaken en gewennen om hun, by voorbeeld vygen, peeren, olyven en andere fmaakelyke vruchten op te brengen. Van eenen anderen, zynde een Lucanier, bragten zyne Onderbevelhebbers hem tyding, dat hy telkens zynen post verliet, en buiten de legerplaatfe ging. Hy vraagde, wat zy voor het overige van zyn gedragwisten. Als nu hierop allen getuigden, dat ?er geen beter foldaat in 't ganfche leger was, en tevens eenige Haaien van deszelfs dapperheid en bekwaamheid ophaalden , deed hy onderzoek naar de oorzaak van zyn ge* duurig wegblyven, en vernam, dat hy zynen ia, genaamd l. bantiüs , welke, in den dag by Kannen , geheel bedekt met wonden, onder de doodeq |evonden was. Fr. Ffrt.  van FABIUS MAXIMUS. 57 men zin gezet had op zekere maagd, en dat hy, om by het voorwerp zyner liefde te koomen, telkens eenen verren weg, met groot gevaar, moest afleggen. Daarop liet hy , buiten weeten van den anderen , de maagd by zich in het leger brengen, welke hy in zyne tent verborg; riep vervolgens den Lucanier afzonderlyk by zich, en fprak hem dus aan: „ ik weet, dat gy, tegen de krygstucht en de wetten der Romeinen, meermaalen „ 's nachts uit het leger zyt gegaan; maar ik „ weet ook, dat gy voor het overige een braaf man zyt. Uw misdryf wordt u, uit „ hoofde van uwe braafheid vergeeven, maar „ voordaan zal ik een' anderen perfoon laaten wagt houden." Terwyl de ander verlegen ftond, liet hy de maagd voor den dag koomen, ftelde haar in zyne hand, en zeide. „ Deze blyft my borg, dat gy by ons in het „ leger zult blyven; toon nu door uw gedrag, „ dat gy met geen ander flegt oogmerk, waar» „ van de liefde blootclyk tot een voorwend„ fel diende, het leger verlaaten hebt." Aldus vindt men deze dingen verhaald. De ftad Tarentum, die door verraad was ingenoomen, herwon hy op de volgende wyze. 'Er diende in zyn leger een jonge ïarenter, welke in die ftad eene zuster had, [D 57 die  33 het LEVEN die hem tederlyk beminde. Een zeker Brutier, Bevelhebber van de bezetting, welke door hannibal daar gelegd was, vrydde naar die maagd, en deze omftandigheid gaf den Tarenter aanleiding, om iets te onderneemen, waarvan hy zich eenen goeden uitflag beloofde. Hy begaf zich, met voorkennis en verlof van fabius, naar de ftad, en kwam by zyne zuster, onder voorgeeven , dat hy was overgeloopen. In de eerfte dagen liet de Brutiërzyne bezoeken na, dewyl de maagd dacht, dat haar broeder van deze verkeering onkundig was. Maar na verloop van eenigen tyd zeide deze tegen zyne zuster: „ De fpraak „ gaat, dat een van de Hoofdbevelhebbers de„ zer bezetting gemeenfaam met u verkeert. „ Zeg my, wie hy is? want is hy een man, „ die voor deugdfaam en braaf bekend ftaat, „ de oorlog, die alles vermengt, vraagt 'er „ weinig naar, van welken landaart iemand is. + 'Er fteekt geen fchande in 't gene de „ noodzaakelykheid medebrengt: daarentegen „ is het een geluk, dat men in een' tyd, „ waarin het recht zyne kracht is benoomen, „ het geweld zelve tot zachtheid kan bren- Daarop liet de maagd den Brutier by zich koomen, en bragt hem met haaren broeder in ken-  van FABIUS MAXIMUS. 59 kennis. Deze was hem van zynen kant bevorderlyk in het verkrygen van zynen wensch, en maakte, dat zyne zuster haaren minnaar meer genegenheid, dan voorheen, betoonde; waardoor hy dezen dermaate aan zich verbond, dat het hem geringe moeite kostte, de ziel van eenen verliefden en aan 't geld verflaafden man, door de hoop op ryke belooningen, welken hy hem uit naam van fabius beloofde, van party te doen veranderen. Op deze wyze wordt dit geval door de meeste fchryvers verhaald. Doch anderen zeggen , dat de maagd, door welke de Brutier tot ontrouw verleid wierd , niet van Tarentum, maar van de Brutiers af komftig was; dat zy de byzit was van fabius, en dat zy, vernoomen hebbende, dat de Bevelhebber der bezetting een van haare landslieden was, zulks aan fabius had te kennen gegeeven, en vervolgens gelegenheid gevonden hebbende, om onder de muuren van de ftad met h:m te fpreeken , hem tot haar oogmerk had overgehaald.. FriBius inmiddels bedacht zynde om hannibal naar elders te lokken, zond bevel aan de bezetting van Rhegium, om het land der Brutiers afteloopen, en zich met geweld van de vesting Caulonia meester te maaken. De bezetting van Rhegium beftond uit agtdui- zend  óo het LEVEN zend man, meest overloopers en flegt volk, dat door marcellus uit Sicilië was overgebragt (f) : lieden derhalven, aan welken de Staat geen groot verlies kon lyden. Door dezen, als een lokaas aan hannibal voor te zetten, hoopte hy hem van Tarentum te verwyderen : en deze hoop bedroog hem niet. Hannibal , op dit lokaas afgaande, trok met zyne geheele magt op, en fabius floeg het beleg voor de plaats. Den zesden dag van het beleg, kwam de jonge Krygsman, die vooraf, door middel van zyne zuster, met den Brutier affpraak had gemaakt, 's nachts by hem , na dat hy vooraf de plaats naauwkeurig had afgeloerd, waar de Brutier de wacht had, en hen, die den aanval deeden, moest inlaaten. Fabius vertrouwde evenwei niet zo volkomen op dit verraad, dat hy alles daarop liet aankoomen, maar vervoegde zich met een gedeelte van zyn volk in alle ftilte naar die plaats, terwyl het overige leger van den land- en zeekant, met groot ge- (ƒ) Plutarchus vergist zich: het was niet marcel, lus, welke dit volk in Italië gebragt had, maar deszelfs Ambtgenoot iaevinus Marcellus had, na het inneemen van Syracuzen, Sicilië verlasten. Fr. Fert*  van FABIUS MAXIMUS. 61 geraas en getier, de ftad beftormde. Als na meest alle de Tarenters derwaards ter hulpe fnelden, en handgemeen raakten met de genen, die den ftorm deeden, gaf de Brutier aan fabius het teeken tot den .aanval, die daarop met ftormladders de muuren beklom, en de ftad vermeesterde. By die gelegenheid fchynt de eerzucht hem bemagtigd te hebben: want hy liet de voornaamften der Brutiers ombrengen , om te beletten, dat het niet openbaar wierd, dat hy de ftad door verraad had ingenoomen (gj. Dan hier maakte hy verkeerde rekening, en hy kreeg nog daarenboven den naam van trouwloos en wreed gehandeld te hebben. 'Er werden tevens eene groote meenigte van Tarenters gedood, en dertigduizend als flaaven verkogt. De ftad werd door de Romeinfche krygslieden uitgeplonderd, en drieduizend talenten zyn daarvan in 's Lands (g) Livius, zonder uitdrukkelyk de fchuld hiervan op fad.us te leggen, zegt blootelyk, dat 'er veele Brutiers gedood wierden, 't zy by vergisfing, 't zy uit eenen ingewortelden haat tegens hun, of ook orn het gerucht, dat de flad door verraad was ingenoo. men, te fluiten, en te doen fchynen, dat zy door geweld en wapenen gewonnen was. B. XXVJI. H. 16.  6i het LEVEN 's Lands kas gebragt (h). Terwyl men druk bezig was mee den buit, die van alle kanten aangebragt wierd, te bergen, verhaalt men, dat de fchatmeester aan fabius kwam vraagen, wat hy met de Goden wilde gedaan hebben, meenende daarmede de fchilderyen en beelden; en dat fabius hem ten antwoord gaf: „ Wy willen den Tarenters hunne vergramde „ Goden laaten." Echter liet hy een groot beeld van Hercules medeneemen, 't welk hy naderhand op het Kapitool plaatlte, en daar naast een metaalen beeld van hem zeiven te paard. Hierdoor toonde hy veel minder kennis in die foort van ftukken te hebben, dan marcellus ; of liever hy deed de goedheid en menschlievendheid van dezen nog meer uitfchitteren, gelyk wy dit in zyn leeven gemeld hebben (t\ Han- rjt) De zilvere talent, welke hier gemeend wordt, bedroeg zes duizend drachmen. Livius maakt den fchat nog aanmerkelyk grooter. (7) Het is bekend, en zal in *t vervolg uit het leeven van marcellus, door onzen Schryver, nader blyken, dat marcellus , na het inneemen van Syracuzen, alle kostbaare fchilderyen en beelden mede naar Rome voerde. Maar het laat zich bezwaarlyk begrypen, hoe dit als een ftaal van goedheid en menschlievendheid kan worden aangemerkt. Ook is, volgens het oordeel van livius , de daad van fabius grootmoediger dan die van marcellus.  Van FABIUS MAXIMUS. 5*3 Hannibal, die in alleryl ter ontzetting van Tarentum aanrukte, was nog maar veertig ftadien van de ftad af; toen verhaalt men, dat hy hoorende, dat dezelve was ingenoomen, gezegd heeft: „ De Romeinen hebben ook „ hunnen hannibal; wy hebben Tarentum „ op de zelfde wyze verlooren, waarop wy „ het gekreegen hadden." En toen bekende hy voor de eerfte maal in vertrouwen aan zyne vrienden , dat hy fint lang wel gezien had, dat het hun hard zou vallen, met die magt, die zy thans hadden, Italië te vermeesteren , maar dat hy zulks nu volftrekt onmogelyk oordeelde. Thans zegepraalde fabius ten tweedenmaale (kj met nog grooter roem dan voorheen, daar hy als een kloek worftelaar met hannibal had geftreeden, deszelfs ontwerpen verydeld, en deszelfs aanvallen krachteloos gemaakt had. Want hannibals leger was deels door de weelde en den rykdom ontzenuwd, deels door geduurige gevegten verzwakt en uitgeput. M. livius , die Bevelhebber was geweest van de ftad, toen Tarentum zich aan han- (k) Hy had voor de eerfte maal gezegepraald over eene overwinning, 0p de Liguriers behaald, in zyn eerfte Coniulfchap.  #4 het LEVEN hannibal had overgegeeven, en naar het kasteel geweeken was, 't welk hy kloekmoedig verdeedigd had, tot op het oogenblik dat de ftad door de Romeinen wierd hernoomen, kon de eer, die fabius genoot, niet verdraagen, en kwam, door nyd en eerzucht aangezet, in den Raad, waar hy te kennen gaf, dat de eer van het herneemen van Tarentum niet aan fabius, maar aan hem, moest worden toegekend. „ Gy hebt gelyk," hernam fabius lachende , „ want zo gy de ftad niet verlooren „ had, zoude ik dezelve niet hernomen heb„ ben (/)." De Romeinen beloonden de verdienften van fabius met veele uitfteekende eerbewy- zen, (/) Volgens livius, B. XXVIL H. 25. Zegt FAhlUS dit niet tegen den Bevelhebber livius zeiven, maar tegen deszelfs vrienden, die, ter gelegenheid dat in den Raad over zyn gedrag geraadpleegt wierd, bybragten, dat men aan hem te danken had, dat Tarentum hernoomen was. Het antwoord van fabius wordt ook aangehaald by Cicero , in zynen Cato Maior Cap. 4. die hetzelve, gelyk plutarchus , als aan livius zeiven gerigt, laat voorkomen, doch die tevens verkeerdelyk, volgens het gevoelen van den beroemden wesseling (Oèf. II. 4.) dezen ltvius den toenaam van salinator geeft, daar hy lwiui macaTus werd geheeten.  van FABÏUS MAXIMUS. 5$ zen, en verkooren nog daarenboven deszelfs zoon tot Conful. Toen deze zyne waardigheid had aanvaard, en bezig was met eenige ïchikkingen, betrekkelyk tot den oorlog, te"' maaken, kwam zyn vader, het zy uit hoofde van ouderdom en zwakheid, of dat hy zynen zoon op den toets wilde zetten, te paard midden.door de meenigte,die den Conful omringde, naar hem toeryden. De jongeling, hem van verre ziende aankoomen , dulde dit niet, maar liet zynen Vader door eenen Roederidraager aanzeggen, dat hy moest afklimmen; en, zo hy den Conful iets te zeggen had, te voet by hem koomen.' De meenigte der om{tanderen was aangedaan over dit bevel, en hield, ftilzwygende, de oogen op fabius geflaagen, wien zy fcheenen te beklaagen, dat zyn roem zo onverdiend gefchonden wierd. Maar hy, daadelyk van het paard ftygende, liep haastig naar zynen zoon, omhelsde denzelven tederlyk, en zeide: „Myn zoon! ik pryze uwe edele denk- en handelwyze. Gy voelt, „ over welke lieden gy gefteld zyt, en hoe „ hoog een ambt gy bekleedt. Op die wyze hebben wy en onze voorouders Rome groot „ gemaakt, door aan het Vaderland, boven ï; Ouders en Kinders, den voorrang te gee„ ven." Ook wordt verhaald, dat de Over- III. deel. [E] groot-  66 hit LEVEN grootvader van fabius, die zonder tegenipraak in roem en waardigheid de eerfte perfonaadje van zyn' tyd te Rome was, die vyfmaal Conful was geweest, en vyfmaal de luisterrykfte zegepraalen had behaald, zich niet fchaamde als Generaal onder het Opperbevel van zynen zoon, als Conful, ten oorlog te trekken (m). En als deze in zegepraal, op den zegewagen met vier paarden befpannen, te Rome binnen kwam, volgde hy met de overigen te paard, en rekende het zich tot eer, daar hy zynen zoon onder zyne magt had , en de eerfte onder zyne burgers was, een voorbeeld van onderwerping aan de wetten en de uitvoerende magt te geeven. Maar dit was het niet alleen, waardoor deze man onze verwondering verdiend heeft. Toen hy het ongeluk had van dezen zoon te verliezen, heeft hv zich by dat verlies, als een verftandig man en rechtfchapen vader, wysfelyk gedraagen; en daar het de gewoonte was, dat voornaame mannen, na hunnen dood, door hunne naastbe- ftaan- (tn) Deze Zoon, q. fabius guiges geheeten, was geflagen door de Sarnnierf-n, en zoude afgezet zyn geworden, zo niet zyn vader (q. fabius rullus ) aangenomen had hem in dezen tweeden togt als zyn Generaal te verzeilen, Fr, Vert»  van Fabius maximus. 67 ftaanden mee eene Lykrede vereerd wierden, heeft hy zelf de. Lykrede op zynen zoon gedaan , en dezelve vervolgens in 'c licht gegeeven («). Publius cornelius scipio, die naar Spanje was gezonden, en de Karthaginienfers in verfcheidene gevegten verflagen, en van daar verdreeven , veele volkeren ondergebragt, veele voornaame fteden veroverd, en ongemeen groote voordeden voor de Romeinen behaald had, kwam thans, onder de grootfte toejuichingen en eerbewyzingen, te Rome, en werd kort daarna tot Conful verkoorem Deze ziende, dat het Volk niets dan groote dingen van hem verwagtte, begreep, dat hec te gemeen, en het werk van een oud man was, om in Italië tegen hannibal te oorlogen, en vormde daadelyk een ontwerp, om de Romeinfche wapenen en Legioenen naar Afrika en Carthago overtebrengen, het land van den vyand te verwoesten, en dus het tooneel des oorlogs van den Italiaanfchen bodem te verwyderen. Hy deed zyn uiterfte best om het Volk hiertoe te beweegen; maar van den an- («) Met grooten lof maakt cichro gewag van deze redevoering, in zynen Cato Maior Cap, 4. [E 2j  68 het LEVEN anderen kant werkte fabius daartegen, door de burgery bevreesd te maaken, en haar voor oogen te ftellen, hoe zy gevaar liep, om door dei'en onbezonnen jongeling in den uiterften nood gebragt te worden. Dan fchoon hy alles met woorden en daaden te werk ftelde, om het Volk daarvan aftetrekken, kon hy het niet verder brengen, dan dat hy den Raad in zyn gevoelen overhaalde ; het Volk was in den waan, dat hy scipio , uit nyd over deszelfs voorfpoed, zocht te dwarsboomen, en bevreesd was, zo deze iets van groot gewigt kwam uittevoeren, en den oorlog of geheel ten einde bragt, of alleen denzelven van Italië verwyderde, dat hy zelf dan voor eene zwakke ziel en voor een' bloodaard aangezien zou worden, daar hy den oorlog zo veele jaaren fleepende had gehouden. Het koomt my waarfchynlyk voor, dat fabius in den beginne uit groote zorgvuldigheid en voorzichtigheid,om dat het gevaar hem te groot toefcheen, zich tegen scipio verzet heeft; maar dat hy naderhand zulks heeft doorgezet uit eerzucht en naaryver, om te beletten, dat zyn mededinger te groot wierd. Althans hy ried crassus, den ambtgenoot van scipio , om hem het bevel niet afteftaan, en liever zelf, zo hy dat goedvond , het leger naar Karthago te leiden. Ook wist  van FABIUS MAXIMUS. 69 - wist hy te beletten , dat aan scipio het benoodigde tot den oorlog wierd toegelegd , zo dat deze genoodzaakt was zelf hierin te voorzien. Hy famelde dit op by de fteden van Toskanen , die hem byzonder genegen waren; en crassus die, buiten dat, een zachtzinnig man was en afkeerig van twist, werd nog daarenboven door een wet van godsdienst terug gehouden van naar Africa te gaan: want hy was Opper Pontifex (0). Dit mislukt zynde, floeg fabius eenen anderen weg in om scipio tegen te gaan. Hy hield allen terug, die zich aanbooden om als vrywilligers mede te gaan, roepende in de Raads- en Volksvergaderingen, dat scipio niet alleen zelf voor hannibal ging vlugten, maar dat hy nog daarenboven al de magt, die in Italië was, met zich wilde voeren; dat hy de jonge lieden met ydele beloften paaide, en daardoor zocht over te haaien, om hunne ouders,hunne vrouwen, en hunne vaderftad te verlaaten, terwyl een magtige en tot hiertoe onoverwinlyke vyand voor de poorten was. Deze redenen verwekten zulk eene vrees by het Volk, dat 'er beflooten wierd aan scipio tot dien oor- (c) De Opper-Pontifex was verpligt in Italië te blyven.  ,7° het LEVEN, oorlog alleen toe te ftaan de Legioenen, welke in Sicilië waren, by welke hy nog driehonderd man konde kiezen uit die genen, welke hem in Spanje boven anderen trouw gediend hadden Cj5). In dit opzicht fchynt fabius met zyne gewoone omzichtigheid te raade gegaan te zyn. Scipio was niet zodra in Afrika aangekoo- men, (p) Het gene flutarchus hier verhaalt, loopt re. gelrecht aan tegen het verflag van livius , B. XXVIII, H. 25., welke uitdrukkelyk zegt, dat hem vergund wierd vrywiliigers mede te neemen, en in het volgende Hoofdftuk meldt, dat zeven duizend vrywiliigers met hem te feheep zyn gegaan. De Fianfche Vertaaling gist daarom, dat plutarcüus de woorden van Livius, ut voluntarios fibi duccre liceret, te«uit. beteekenende, „ hy verkreeg vryheid om vry. willigers mede te neemen ," dus heeft opgevat: „ hy belettede, dat hy vrywiliigers mogt mede nee„ men:" want tettert, 't welk hier beteekent, „ vry„ heid verkrygen ," beteekent ook wel „ te rug „ houden, beletten en dan zou hy dat beletten op fabius hebben t'huis gebragt; maar behalven dat in dat geheele Hoofdftuk de naam van fabius Biet genoemd wordt, had plutarchus uit het begin van het volgende Hoofdftuk daadelyk zynen misflag moeten ontdekken, waar gezegd wordt, dat scipio omtrent zevenduizend vrywiliigers iufcheepte. Deze Misflag moet dus eene andete oorzaak gehad hebben, Welke moeilyk te gisfen fchynt.  van FABIUS MAXIMUS. ?t men, of daadelyk kwamen de tydingen naar Rome overvliegen van zyne ongelooflyke verrigtingen en roemruchtige overwinningen, die weldra bevestigd werden door den onnoemly* ken buit, welke h;;ar volgde. Een Numidisch Koning was door hem gevangen genoomen (qj; twee vyandelyke legerplaatfen had hy op eenen dag verbrand, waarby een onnoemelyk getal menfchen was gefneuveld, en een meenigte wapenen en paarden verbrand (r). Hier kwam nog by, dat de Karthaginienfers aan hannibal gezanten hadden gezonden om hem op te roepen, en hem te bidden, dat hy zyne ydele hoop wilde laaten vaaren, en met allen fpoed zyn Vaderland te hulpe koomen. Men fprak dus te Rome van niets anders , dan van scipio en zyne groote daaden. Desniettegenftaande wilde fabius , dat men scipio liet aflosfen, waarvoor hy geene andere reden bybragt, dan de bekende Helling, dat het (q) SYPHAX. (r) De legerplaatfen van syphax en hasdrübal : by welke gelegenheid , volgens opgave van livius, B. XXX. H. 7. veertigduizend menfchen , deels door de vlammen, deels door het zwaard der Romeinen zyn omgekoomen. [2 4j  7* het LEVEN het gevaarlyk was, zaaken van zo veel gevvige op het geluk van' één' mensch te laaten aankoomen; want dat dezelfde mensch niet wel altyd gelukkig kon zyn. Hierdoor gaf hy groot ongenoegen aan het Volk, dat zulks aan onyergenoegdheid en nyd toefchreef, of ook aan zynen ouderdom , waardoor zyn moed en hoop verfiaauwd waren , en hem hannibal geduchter toefcheen, dan hy was. Want zelfs, toen hannibal zyn leger had ingefcheept, om Italië te verlaaten, poogde hy de blydfchap en de gerustheid der burgery te Itooren , zeggende, dat, juist door deze omftandigheid, de Staat in grooter gevaar was dan ooit; want dat hannibal in Africa en onder de muuren van Karthago een nog veel gevaarlyker vyand zoude zyn, en dat scipio een leger zou ontmoeten , nog rookende van het bloed van veele gefneuvelde Opperbevelhebbers, Dictators en Confuls. Zodanige gezegden vervulden de burgery van nieuws met fchrik, en nu de oorlog naar Africa was overgebragt , fcheen het gevaar voor Rome zo veel te naderby te zyn. Doch kort daarna, als scipio in een beflisfend gevecht hannibal geflagen , den trots van Karthago vernederd, en hetzelve voor zyne voe»  van FABIUS MAXIMUS. 73 voeten had zien bukken (f), vervulde hy zyne medeburgers met eene blydfchap, veel grooter dan zy ooit hadden durven hoopen, en bevestigde den Staat, die door veele ftormen gev weldig gefchokt was. Fabius mogt het einde van den oorlog niet beleeven, noch hooren dat hannibal overwonnen was, en den gevestigden voorfpoed van zyn Vaderland aanfchouwen. Hy werd ziek, toen hannibal Italië verliet, en ftierf niet lang daarna. De Thebaanen moesten epaminondas op gemeens kosten laaten begraaven, dewyl hy ftierf in zulk eene armoede, dat, na zyn overlyden, niets, behalven een ftaaf yzer, in zyn huis wierd gevonden. De Romeinen hebben fabius niet op kosten van den Staat laaten begraaven, maar van elk der burgeren werd een klein ftuk gelds daartoe opgebragt: niet omdat zulks wegens zyne armoede noodig was, maar (s) Plutarchus heeft hier het oog op de tien Gezanten, door de Karthaginienfers aan scipio gezonden, om den vrede van hem te verzoeken. Zy waren in een fchip, verfierd met linten en olyftakken, welken zy zeiven insgelyks droegen , ten teeken , dat zy als fmeekende kwamen. Toen zy tot dicht aan den agterfteven van het fchip van scipio genaderd waren, fmeekten zy hem om medelyden, reikende de linten en olyftakken naar hem toe. Fr. Vert. [E 5]  74 het LEVEN van FABIUS MAXIMUS. maar omdat zy hem als hunnen gemeenen Vader wilden laaten begraaven. Dus wedervoer hem bv zyn'dood eene eer, die met zynleevea overeenkwam. VER-  VERGELYKING VAN PERICLES E N FABIUS MAXIMUS.   VERGELYKING VAN PERICLES E N FABIUS MAXIMUS. Dus verre het leven en de bedryven van deze twee mannen. Dan daar zy beiden veele fchoone voorbeelden van deugd , zo wel in oorlog, als in het ftaatsbeftuur hebben nagelaaten, zo laat ons in de eerde plaats hunne Krygsverrigtingen met elkander vergelyken. Pe-  ;8 VERGELYKING van PERICLES Pericles kreeg bet bewind over een Volk, dat magtig van zich zelf en in een' bloeienden voorfpoed was, zodat men zou kunnen zeggen , dat hy zich door het geluk en vermogen van zyn Volk heeft ftaande gehouden. Fabius daarentegen, die het Staatsbewind in de hachlykfte en droevigfte tyden aanvaardde, heeft, door zyne daaden, den Staat niet in deszelfs voorfpoed bevestigd, maar dien uit den laagften toeftand opgebeurd. Daarenboven dienden de overwinningen, door cimon reeds behaald, de zegepraalen van myronides en leocrates, benevens de meenigvuldige en groote bedryven van tolmides, eer om pericles in ftaat te ftellen, om geduurende zyn beftuur het Volk op feesten en fpelen te onthaalen, dan dat hy genoodzaakt was, geleeden verliezen te herftellen, of door oorlogen den Staat by deszelfs bezittingen te bewaaren. Maar fabius , aan wiens oog zich niets anders vertoonde dan gevlugte en geflagen legers, gefneuvelde Legerhoofden ; meiren, velden en bosfchen, opgehoopt mee lyken van Romeinfche foldaaten, en rivieren tot aan haare monden rood van bloed, moest alleen, om zo te fpreeken, het waggelende ftaatsgebouw op zyne fchouderen neemen , en beletten, dat het zelve niet door  en FABIUS MAXIMUS. 79 door de meenigvuldige fchokken, die het van anderen geleeden had, geheel ter nederplofte. Het fchynt, wel is waar, gemakkelyker, eene burgery, die onder rampen gebukt gaat, te behandelen, en door nood naar reden te doen luisteren, dan de brooddronkenheid en woestheid van een Volk, dat door voorfpoed trotsch geworden is, te beteugelen: en zodanig waren de Athenienfers, van welke pericles zich meester maakte. Maar de meenigvuldige en zwaare rampen , die Rome van alle kanten beftormden, en echter niet in ftaat waren, om fabius verleegen te maaken, noch in zyn befluit te doen wankeien, zyn aan den anderen kant, met betrekking tot dezen , fpreekende bewyzen van ongemeene ftandvastigheid en grootheid van ziel, Tegen Samos, door pericles ingenoomen, kunnen wy Tarentum (tellen, door f bus hernoomen, en tegen Euboea, de fteden van Kampanië. Want, wat Capua betreft, die ftad is door de Confuls fulvius en appius veroverd. Ik weet juist niet, dat fabius eenen veldflag heeft gewonnen, behalven dien, waarover hy de eerfte maal gezegepraald heeft. Pericles , daarentegen, heeft negen zegeteekenen geftigc van overwinningen,  8o VERGELYKING van PERICLES gen, beide , te iand en ter zee, op deh vyand behaald. Maar men vindt ook geene daad van pericles , welke in vergelyking koomt met die van fabius, toen hy minucius uit de handen van hannibal gered, en een geheel leger der Romeinen behouden heeft: een daad, die waarlyk groot is, eh waarin tevens dapperheid, beleid en menschlievendheid doorfchitteren. Dan hiertegen vindt men van pericles ook geenen misflag, gelyk die van fabius, toen hy zich door de osfen van hannibal liet bedriegen, en den vyand, dien hy in de engten, waarin deze by ongeluk en uit' onbedachtfaamheid geraakt was , had ingeflooten, by nacht daaruit liet ontfnappen, .zodat hy- den volgenden dag voorgekoomen, overvallen en geflagen wierd van den genen, die zyn gevangen was. Is het een vereischte in een' goeden Krygsoverften, dat hy niet alleen van de tegenwoordige omftandigheden goed gebruik weet te maaken, maar dat hy ook een fchrander uitzicht heeft in het toekoomende; men kan zeggen, dat de oorlog der Athenienfers juist zo is uitgevallen, als pericles voorzegd had: want, terwyl zy te veel by der hand namen , raakten zy hunne magt kwyc.  en FABIUS MAXIMUS. 8r kwyt. De Romeinen integendeel, die scipio, tegen den zin van fabius, naar Africa zonden, werden alles meester, en dat niet door een toevallig geluk, maar door het beleid en de dapperheid van den overwinnenden Veldheer.. Dus werd het fchrandere doorzicht van den eerften door de ongelukken van zyn Vaderland bevestigd, terwyl de gevolgde voorfpoed der Romeinen duidelyk bewees, dat de laatfte de zaak zeer kwalyk had begreepen. Nu is het een zelfde gebrek in eenen Krygs-bevelhebber, in een ongeluk te ftorten, dat men niet voorzien had, en door te weinig vertrouwen de gelegenheid , om een groot voordeel te behaalen, zich te laaten ontflippen; want alleen dit gebrek aan kundigheid neemt in 't eene geval de vereischte kloekmoedigheid weg, en is in 't ander geval de oorzaak van onbezonnenheid. Dus verre van hunne Krygsbedryven. In het Staatsbeftuur wordt pericles voornaamelyk te laste gelegd , dat hy oorzaak van den oorlog is geweest, omdat hy den Spartaanen in geen ding wilde toegeeven. Maar het is te denken , dat fabius mede den Karthageren niet zou hebben toegegeeven, en dat hy voor de oppermagt van Ro- 111. deel. [F] me.  82 VERGELYKING van PERICLES me, als een held, het uiterfle zou hebben gewaagd. Het is waar, de toegeeflykheid en zachtmoedigheid, waarmede fabius zynen Ambtgenoot minucius behandelde, fteeken fterk af by de verregaande partyfchap van pericles, die door kuiperyen bewerkte, dat twee braave mannen , voorftanders van de Ariftokratie, cimon en thucydides , door het Ostracismus, verbannen wierden. Maar pericles had ook grooter gezag en magt, en deze gebruikte hy in andere gevallen zo wel, dat geen Bevelhebber in ftaat was, om door kwaade raadflagen den Staat in 'c ongeval te brengen. Tolmidas was de eenigfte. die hem ontkwam , en zich tegen hem met geweld verzettede, waardoor hy dan ook van de Béotiers de nederlaag kreeg. Alle de anderen onderwierpen zich aan zyne groote magt, en volgden zyn oordcel. Fabius daarentegen was wel zelf zeer voorzichtig , zodat hy geene misflagen beging , maar was onvermogend om te beletten, dat anderen misflagen begingen. Want nimmer zouden de Romeinen in zulke ongevallen zyn geraakt, had fabius zo veel magt gehad te Rome, als pericles had te Athepen. Wat betreft de grootheid van ziel in het ver-  en FABIUS MAXIMUS. 83 verachten van rykdommen , deze beeft de een getoond in het weigeren van fchatten, die hem aangebooden wierden, en de ander, door het zyne afteftaan aan zyne behoeftige medeburgers, en de krygsgevangenen voor zyn eigen geld te losfen. Deze fom was echter niet zeer groot, daar dezelve niet boven de zes talenten bedroeg (f) ; maar het is niet te zeggen, wat al gefchenken pericles door zyn groot gezag had kunnen bekoomen van de bondgenooten, en zelfs van Koningen; terwyl hy nogthans zyne handen van dergelyke gefchenken rein heeft gehouden. By de grootheid en pracht van Tempels en andere Gebouwen , door pericles te Athenen aangelegd, is niets van al wat Rome (t) Hier moet noodzaaklyk een misdag in den grotadtext hebben plaats gehad: want dit is niet overeen te brengen met het gene in het leven van fabius gezegd is; naamelyk, dat by het verdrag van uitwisfeling tweehonderd drachmen voor eiken gevangen bepaald waren, en dat ïabius 247 heeft vrygekogt, welke das te famen eene zom beliepen van zestigduizend, zevenhonderd en vyftig drachmen, maakende tien talenten en nog omtrent een derde. De affchryvers hebben Iigtelyk zes voor tien kunnen fchryven. Fr. Fert. [F ij  8 4 VERGEL. van PERIC. en F. MAXIMUS. me kostelyks voor de tyden der Cefars gehad heeft, te vergelyken; het laatfte moet, zo in grootheid als in fchoonheid en pracht, verre voor de eerften wyken.  ALCIBIADES.   HET LEVEN VAN ALCIBIADES. De Afkomst van alcibiades, fchynt, onzes bedunkens, wanneer men van ouder tot ouder opklimt, afgeleid te moeten worden van eurysaces, den Zoon van aiax, die de Stamvader van zyn Geflacht was. Van Moeders zyde behoorde hy tot de alcmaeoniden als geboren uit dinomaciie , de Dogter (a) „Isocrates ftemt hier in overeen met plutarchus. Hy was een Tydgenoot van alcibiades. Maar het geen my verwondert is, dat lemosthbnes, die 23, of 54. jaaren na den Dood van alcibiades ter wereld kwain, geheel iet anders opgeeft, zeggende, dat alcibiades, van Vaders zyde, tot de Familie der alcm^eoniden behoorde, maar van de zyde zyner Moeder afdamde van hipponicus. Indien de text van de-mosthenes niet bedorven is, moet het zeer opmerkelyk fchynen, dat de Ge. III. deel. [A 2j  4 het LEVEN ter van megacles. Zyn Vader , clinias , rustte, op eigene kosten, eene Galeije ten oorlog uit, en behaalde daarmede grooten roem, in den Zeeflag by Artemifium (h); maar fneuvelde , vervolgens , in den flach tegen de Bceotiers by Corona;a. De Voogden van alcibiades , waren, daarna, zyneNaastbeftaande, pericles en ariphron , Zoonen van xanthippus. Men heeft niet zonder reden opgemerkt, dat de Genegenheid en Vriendfchap van socrates niet weinig hebbe toegebracht tot zyne vermaardheid , daar de Moeders van eenen nicias , van demosthenes , lamachus , en phorMio;van thrasybulus en theramenes , fchoon alle zyne Tydgenooten, en Mannen van groot aanzien en roem, niet eens van naam bekend zyn, terwyl, in tegendeel , van alcibiades zelfs Genealogie van alcibiades zo kort na zyn overlyden twyffelachtig was. Ik geloof echter liever, dat men in dit geval eenen misflag des Affcbryvers hebbe te verbeteren. Want het fiaat vast, dat isocrates gelyk heeft, en dat de Moeder van alcibiades eene Dogter was va» megacles , en geensz;ns van hipponicus." dacier. Vergelyk het Leven van solon, II D. bl. 41. Iso. cr.'TES Orat. -ïïi^i tov l"ivyovs p. 351. c. Demostbe. i ke voorüelden." xylander. (f) In het Blyfpel, de Wespen genoemd, v. 44. - Het aartige der dubbelzinnigheid op deze plaats,is,ook volgens den Hr. DACiER,niet gemakkelyk in eene andere Taal over te brengen. Men moet zich, zegt hy, te vrede houden dezelve te verklaaren. Wy zullen het met korte woorden doen. De Dubbelzinnigheid beftaat in de Griekfche Woorden xo\x£ en jcop*! (corax en colax) waarvan het eertle een Raaf, en het tweede een' Pannenlikker, of Pluimfiryker betekende. Alcibiades wilde theorus, wegens zyne inhaaligheid, eene Raaf noemen ; en door zyn lispen noemde hy hem eenen Pannenlikker! Geen zwaarigheid! Hy was het beide. De overeenkomst tusfchen deze woorden, heeft by de Grieken, volgens de opmerking van xylander, veelmaalen ftof tot fpotternye gegeeven.  van ALCIBIADES. 7 „ En alcibiades fprak my al lispend aan: Zie daar theolus met zyn Lavens kop eens ftaan! —« Hadt alcibiades wel fraaijer kunnen lispen ? Ook is hier van melding gemaakt by archippus (g), daar hy den Zoon van alcibiades ten toon fielt: „ Hy gaat, zegt hy, met een' verwyfden „ tred, laatende zynen Mantel fleepen Qi), „ en, op dat hy dog zynen Vader ten naauvv„ keurigilen gelyken moge, houdt hy zyn „ hoofd op zyde, en fpreekt al lispende." Zyn Aart en Zeden droegen, veelal, by verloop van tyd, het merk van groote onge- lyk- (g) Een Blyfpeldichter, Tydgenoot van aristopha. hes. Z. Fabricius, B. Gr. Vol. I, p. 747. (k) „ In Griekenland flrekte een (leepende Mantel ten bewyze van Verwyfdheid, gelyk te Rome een fleepende Tabbaard. Hierom noemden de Romeinen laffe menfchen discinctos, (d. i. ontgordden) en by tegenftelling kloekmoedige en braave lieden, cinclos, en cinclutos, A, i. gegordden. Dus tekent horatius ons den verwyfden malthinus Hekeld. I B. 2, 25. Malthinus tunicis demisfis ambulat —— „ Malthinus gaat wandelen inet een' fleependen Man. tel." Het lydt geen twyffel, of de Kleeding der men. fchen duidt ons veelal hunne Zeden aan." Fr. Vert. Hier mede kunnen vergeleeken worden de Aantekenin. gen op phaedrus V, B. I Fab. [4 47  8 het LEVEN lykheden en inwendige veranderingen: iets, dat ons niet vreemd dunken moet by riet groot Gezag, dat hy meermaalen in handen hadt, en de veelvuldige veranderingen van Fortuin, welke hy onderging. Dan, offchoon 'er vele en geweldige Driften en Neigingen hem natuurlyk eigen en aangeboren waren, was 'er onder deze, evenwel, niet eene zo fterk, als de onverzettelyke Zucht om de eerfte te zyn, en aan anderen den voorrang te betwisten; waarvan de blyken zyn in Verhaalen, nog voorhanden, van gebeurtenisfen in zyne kindfche jaaren voorgevallen. Want wanneer hy, op zekere tyd, van eenen zyner Makkers in het worftelen zeer geperst werdt, en gevaar liep om op den grond te worden geworpen, bracht hy, om zulks te verhoeden, de hand, welke hem vast en gekneld hieldt, aan zynen mond, en was gereed dezelve te verfcheuren. Doch de andere Jongen liet hierop los het geen hy vast hadt, en zeide: „ Gy byt, Alcibiades, „ gelyk de Wyven doen!" „ Neen," antwoordde deze; ,, maar gelyk de Leeu„ wen doen!" Op een' anderen tyd fpeelde hy, nog een Kind zynde, in eene enge ftraat met kooten; wanneer 'er, juist zo als zyne beurt om te gooijen gekoomen was, een gelaaden Vrachtwagen aankwam. Hy be-  van ALCIBIADES. 9 beval hierop eerst den Wagenaar te wachten, om dat de van hem geworpene kooten juist gevallen waren in het Wagenfpoor. Toen echter de Voerman, uit lompe boerschheid, weigerde hier naar te luisteren, maar toereed, weeken de overige Klnders uit den weg, doch alcibiades wierp zich vlak voor den Wagen op zyn aangezicht neder, handen en voeten uitspreidende, en beval den Kinkel, indien hy last hadt, nu maar toe te ryden en over hem heen zynen weg te vervorderen! Deze, met fchrik bevangen, haalde fluks zyne beesten terug, terwyl de Aanfchouwers, het uitfchreeuwende van verbaasdheid , toefchooten om den Jongen weg te rukken. Toen, vervolgens, de tyd om te leeren met hem gekoomen was, ontving hy alle de andere Lesfen zyner verfchillende Meesters met groote volvaardigheid; alleen verklaarde hy zich ten hoogften afkeerig van het fpeelen op de Luit, houdende dit voor iets onedels en laags. Zyne redenen waren deze: „ Dat het gebruiken van den Strykflok, of Lier, nimmermeer de Houding, of Gedaante van een fatzoenlyk Man in ftaat is te misvormen; maar dat elk, die op de Luit fpeelt, onder het blaazen zyn gelaat zo zeer mismaakt, dat zyne gemeenzaamfte en bekendfte [^S] Vriea-  ïo het LEVEN Vrienden naauwernood in ftaat zyn het te onderkennen. Verders, dat zulk een, die op de Lier ipeelt, daar by tevens zyne Stem en Zang kan laaten hooren, terwyl de Luit, integendeel, eens ieders mond, als het ware, toefluit en bemuurt; ja ftem en fpraak vernietigt." Laaten dan, voer hy voort, de Kinderen der Thebaanen op de Luit leeren fpeelen, nadien zy te plomp zyn om zich op de Welfpreekendheid uit te leggen. Ons Athenienfers moet (gelyk onze Voorouders fpraaken) onze Befcherm - Godin minerva veeleer ten voorbeeld ftrekken, zo wel als onzer Vaderen God apollo! van welke de eerfte de Luit heeft weggefmeeten fï), en de ander den Luitfpeelder (k) zelfs gevild." Op deze wyze, het zy jokkende, het zy ook in ernst de waarheid fpreekende, onttrok alCO Een der beste Nederlandfche Dichters, l. kotgans, zingt 'er van: „Minerva hadt haar fluit,omdat haar wierdtverweeten, „ Datzy haar wang mismaakte in 't blaazen,weggefmeeten." Zie Hoegflraaten Held. God. bl 43. uit de Ouden ai'ollodorus I, 4, 2. en ovidiüs Faft. VI, 607 nevens anderen aangehaald door P. Leopard. Emend. II 13. Vooral gellius XV, 17. en plutarchus zeiven Tom. II, p. 456, jj. (k) Marsyas, Eene bekende Fabel.  van ALCIBIADES. n alcibiades zich van het leeren dezer Kunst, en fchrikte insgelyks de overigen daar van, af. Want dit verhaal kwam ook aan de andere Kinderen fpoedig ter ooren, dat alcibiades zeer welgedaan hadt, wanneer hy de kunst van het fpeelen op de Luit verachtelyk hadt gemaakt, en die gene, welke dezelve leerden, uitgelacchen. Het gevolg was , dat de Luit volftrektelyk uit de Leeroeffeningen der Vrygeboorenen verftooten werdt, en geheel en al in verachtinge geraakte. Antiphon (/) heeft in de lasterlyke Redevoeringen, tegen alcibiades ingericht, onder anderen gemeld , dat hy , nog een Jongen zynde, uit zyner Ouderen huis zoude zyn weggeloopen, en zich begeven hebben naar eenen zyner Minnaaren, geheeten democrates : dat ariphron hem, hierop, wilde laaten omroepen (m); doch dat periclïs zulks belet hadt door (/; Een zeer beroemd Atheensch Redenaar, naar zyne geboorteplaats de Rhamnufier genoemd, van wien opzettelyk in eene Academifehe Proeve gehandeld is door den Heer p. van spaan. Vergel. jonsius de SS. Hift. Phil. p. 3*5- Fabricius B. Gr. I. pag. 887. Zyne Redevoeringen ten laste van alcibiades worden ook aangehaald by athen/eus L. XII p. S25« Z. xylander op deze pl. van plut. (m) Volgens eene oude gewoonte, welke ook kan worden opgehelderd door een fraai Voorbeeld in het eevlte  j2 het LEVEN door te zeggen: „ dat,byaldien hy dood was, » het omroepen maaken zoude, dat hy mis„ fchien eenen enkelen dag vroeger, als an„ ders, ontdekt zou worden; maar dat, ingeval. » le hy leefde, hy daardoor voor zyn geheel „ volgend leven zou bedorven en te fchande „ gemaakt zyn." Nog verzekert dezelfde antiphon, dat alcibiades op zekeren tyd iemand van zyn Gevolg met een ftuk houts geflagen en omgebragt zoude hebben in het Worltelperk van sibvrtius (»). Doch deze vernaaien verdienen, onzes bedunkens, niet dat men 'er geloof aan geeve, daar de Verhaaler zelf 'er openlyk voor uit komt, dat hy uit vyandfchap tegen alcibiades, zaaken ten zy. nen nadeele optelt. Wanneer vervolgens vele, en wel zeervoornaame Lieden dezen Jongeling begonden te omringen, en overal te vergezellen, bleek het genoeg, dat deze alle bewonderaars waren van zyne Ichitterende Schoonheid, en daarom hunne opwachtinge by hem maakten : daar, in- eerfte Gedicht van moschus, genoemd De weggelopen Cuptdo. 00 Byzondere Perfoonen hadden ook aan hunne huizen Worflelperken. Zodanig een was dat van simr. tius, (in de Fr. Vert. leezen wy, onzeker door welk toeval, agvhtidO gelyk ook dat van timagetus, by theocritus, II, 07.  van ALCIBIADES. 13 integendeel, de Liefde, welke socrates hem toedroeg, een treffend bewys was van de goede hoedanigheden en uitmuntende inborst des Jongelings, welken als deze Wysgeer in het jeugdig gelaat zich voorzag doen en uitblinken, zorgende voor het kwaad gevolg der Rykdommen, het Aanzien en de groote Menigte zo van Atheenfche Burgers, als Uitlanders en Lieden uit de verbondene Staaten zich te Athene ophoudende, welke hem door hunne pluimftrykeryen en gefchenken poogden in te neemen, haastede hy zich hem te hulp te koomen en voorzieninge te gebruiken, dat niet, door zyne verwaarloozing, deze Plant haare Vrucht nog in den bloesfem afwerpen, of verderven mogt. Nimmer toch hadt de Fortuin eenig mensch zo zeer van rondsomme omgeeven , en als het ware afgeflooten door die dingen , welke men Goederen noemt, ten einde hem onkwetsbaar te maaken voor de Wysbegeerte, en ongenaakbaar voor de vrymoedige en bytende redenen der Berisping, als even alcibiades , die van jongs op door Wellust dronken werdt gemaakt, en iteeds belegerd van zodanigen , welke , aazende op zyne gunnen, daarom zyn Gezelfchap zochten, en verhinderden , dat de Stem des Verbeteraars en Vermaaners tot zyne ooren doordrong. De voortrefielykheid van zyn Verftand deed hem, niet-  14 het LEVEN niettemin, socrates weldra onderfcheiden , en maakte, dat hy, de Ryken en Aanzienelyken van zich verwyderd hebbende, tot dezen doordrong (o). Ook werdt hy fpoedig met hem gemeenzaam en gaf gehoor aan zyne redenen. Socrates, op zyne beurt, beoogde niet, als minnaar, een onnatuurlyk genot van hem te hebben, dat zyne waardigheid als Man onteeren moest: hy bejaagde noch kusfen, noch omhelzingen; maar berispte de gebreken van zyn Hart: beteugelde en vernederde zyne ydele en onverftandige Opgeblaazendheid, en bracht hem eindelyk zo verre, dat hy zyn hoofd buigen moest, en als een overwonnen Haan de moedvederen laaten hangen (^>). Alcibiades begon daarom te denken, dat men de Leeringen van socrates indedaad verfchuldigd ware aan de hooge gunst der Goden, werk- zaam- («) „ Men ziet uit de Zamenfpraak van plato , de eerfte Alcibiades doorgaans genoemd, op welke wyze socrates zich eindelyk wist in te dringen in den Geest van dezen eergierigen Jongeling." Fr. Fert. (f) Dit zeggen, meermaalen van plutarchus gebruikt (als Tom. II. p. 761 E,) is waarfchynlyk ontleend uit het verlooren geraakte Treurfpel van euripides, Bellerophon. 'Er wordt gefprooken van het gevleugeld Paard pegasus. Zie Tom, II p. 807. De eer dezer Aanmerking behoort aan den geleerden j. d. van lenn«p, ad Phalar. Epp p. 52. b.  van ALCIBIADES, i5 zaam tot bevordering van het heil en behoud der Atheenfche Jongelingfchap. Hy begon dan zich zeiven te verachten, terwyl hy zich over socrates meer en meer verwonderde; en daar deszelfs Wysheid zyne Genegenheid wekte, maakte zyne geftrenge Deugd hem befchroomd. Middelerwyl bemerkte hy niet, dat hy ongevoelig plaats gaf aan een zeker afdrukfel van de Liefde , of wel, zo als plato (q) het noemt, aan eene Tegenliefde; en de verwondering was algemeen, wanneer men zag, dat hy te zamen met socrates maaltyd hielde, en zich in het Worflelperk oeffende, en onder eene Tent huisvestte (V), daar hy zich omtrent andere Minnaaren nors en gansch onhandelbaar gedroeg; ja zelfs zommigen met de verregaandlte Trotschheid behandelde, zo als, by voorbeeld, anytus, den Zoon van anthemion (*)• Deze behoorde onder het getal der (q) In het Grieksch 'Avl^u;. Anteros. Vergelyk Cicero de Nat. Deor. III, 23. (r) Te weeten in den Ooi hg, zo als uit het volgend Verhaal zal blyken. (s) Deze anytus, Zoon van anthemion, gelyk hy ook elders van onzen Schryver genoemd wordt , is dezelfde met den bekenden befchuldiger van Socrates. Zie onzen plütabch. Opp. Tom. II, p. 762, C. waar dit zelfde geval herhaald wordt. Dat hy een ryk man was, blykt, onder anderen, uit het geen wy van hem ge-  i6 het LEVEN der Minnaaren van alcibiades, en hadt, by gelegenheid dat hy eenige Vreemdelingen , zyne Gastvrienden zynde, aan zyn huis onthaalen zoude, ook hem genodigd. Dan alcibiades floeg deze nodiging af: maar ging, evenwel, nadat hy aan zyn eigen Huis met zyne Vrienden zich vrolyk hadt gemaakt, en vry wat befchonken was, een bezoek met Zang en Spel (V) afleggen by anytus. Daar gekoomen zynde, bleef hy ftaan voor de deur van de Manneneetzaal, en ziende de Tafels daar binnen opgevuld met eene menigte van zilvere en goudene Drinkfchaalen, gaf hy aan zyne Slaaven bevel, dat zy de helft daar van neemen, en naar huis tot zynent prengen zouden. Hy zelf verwaardigde zich niet binnen te treeden, maar ging, na gehandeld te hebben, als gezegd is, weder henen. Toen nu de vreemde Gasten zich niet weinig over dit be- geraeld vinden in het volgend Leven van coriolanus. (/) Dit heette in het Grieksch Kuytdfyiv, waarvan de eigenfchap, volgens onze wyze van ipreeken, niet beter kan worden uitgedrukt, dan door: eene Serenade te. brengen, Het was eene gewoonte der Minnaars dus voor de Deur hunner Minnaaresfen te koomen zingen, waarvan een duidelyk Voorbeeld te vinden is by theocritus in het 3de Gedicht. Verg. gronoy. Left. Plautin. p. 194.  van ALCIBIADES. 17 beïlaan gebelgd toonden, en uitriepen, dat alcibiades omtrent anytus met den grootften moedwil en trotschheid was te werk gegaan; antwoordde deze: „ Zegt veel liever met „ degrootfteinfchikkelykheid en beleefdheid! „ want daar het hem vry ftond dit alles zon„ der uitzondering naar zich te neemen, heeft „ hy ons de helft 'er nog van achtergelaaten(«)." Even zo ging hy ook met zyne andere Minnaars te Werk, behalven éénen, zynde, zo men verhaalt, een Man, die van elders te Athe- (u) „ Het verwondert my, dat plutarchus, in dit verhaal, eene overleveringe is gevolgd, zo zeer tot nadeel ftrekkende van alcibiades. Men zoude immers zeggen, dat het Eigenbelang hier veel meer in het Spel geweest zy, dan de begeerte ora anytus te heledigen. Athenaeus verhaalt deze Gebeurtenis op eene wyze, die merkelyk fyner en befchaafder is. Hy zegt, dat alcibiades, als Cowast, zich naar het huis van anytus begeeve hebbe, in gezelfchap van eenen zyner Vrienden, genaamd thrasyllus, een man van gering vermogen. Dat hy tot de Schenktafel genaderd, en thrasyllus toegedronken hebbende, vervolgens zynen Slaven bevel gaf de helft der Vaten weg te neemen en naar het huis van thrasyllus te brengen. [Zie athenaeus XII B bl. $34 fin-] AlCï" biades ontnam dus deze Kostbaarheden aan eenen zyner Minnaars, die ryk was, om ze te geeven aan een' anderen, die arm was; en hadt geensfins het oograeik om zich zeiven te verryken." Fr. Fert. 111. deel. [BJ  l| het LEVEN Athene was koomen woonen, en gene groo« te middelen hadt, welke hy echter alle overgaf en te gelde maakte, de geheele fom, die 'er van gekoomen was, en C Staters (v) beliep, vervolgens aan alcibiades brengende en hem biddende dit aan te neemen. Deze fchepte vermaak in de ongemeenheid van het voorval, lacchte daarover fmaakelyk, en verzocht den Man ter maaltyd. Vervolgens, na dat hy hem wel onthaald en zeer vriendely'k bejegend hadt, gaf hy hem zyn geld te rug, en beval, dat hy des anderen daags by de openbaare verpachtinge van 's Lands Schattingen, de reeds geboodene pryzen verhoogen zoude, en de Pacht tegen de gewoone Pachters opjaagen. Toen nu de Man hem badt, dat hy hier van verfchoond mogt zyn, om dat het eene Koop was, waar aan verfcheidene Talenten hingen, dreigde hy hem te zullen geesfelen, indien hy de zaak niet ter uitvoer bragt. Hy was, naamelyk, voor zich zeiven, en in het byzonder, gebeeten op de Pachters. De Vreemdeling, derhalven , begaf zich des volgenden morgens vroeg naar de Markt, en verhoogde daar (v) De zilvere Attifche Stater hadt de waarde van IV Drachmen, Zie j. fr. gronovius de Pecun. vet. L. III. c. 7. Matth. Euang. fi. XVII, aó.  van ALCIBIADES. 19 <3aar het reeds gedaane Bod met een Talent. Aanftonds liepen de Tollenaars, hierover zeer onthutst en misnoegd zynde, te hoop , eisfchende, dat hy Borg noemen zoude, omdat zy vastelyk geloofden, dat hy 'er genen zoude kunnen vinden. Als nu de Man met de zaak verlegen raakte, en reeds achter uit begon te deinzen, riep alcibiades, die niet verre van de hand was, de Overheden over de Verpachtinge (taande toe: „ Tekent mynen naam maar „ op! Hy is myn Vriend: Ik blyf zyn Borg!" De Pachters, dit zeggen hoorende, raakten geheel van hun (luk; want zy waren altyd gewoon de huur van de oude Pacht uit de Inkomften der nieuwe te voldoen, en zagen thans geen middel om zich fchadeloos uit deze zwaarigheid te redden. Zy begonden des den Man goede woorden te geeven en geld te bieden, ten einde hem van zyn voorneemen af te doen zien. Doch alcibiades wilde niet, dat hy minder van hun aan zoude neemen, dan een Talent. Toen zy nu, eindelyk, zo hoog kwamen, beval hy hem het geld aan te neemen en afïland te doen. Op zodanig eene zonderlinge wyze was het, dat hy den gedachten Vreemdeling bevoordeelde. De Liefde van socrates, hoewel zy zeer vele en vermogende Tegenftreevers hadt, maakte zich echter dikwyls meesteresfe van ' [5 2] al-  met LÉVEN alcibiades, uit hoofde van des jongelings edelen inborst; zo dat de Redenen van den Wysgeer vat op hem hadden, zyn harte boogen, ja hem zelfs de traanen uit de oogert perften. Op andere tyden, evenwel, gaf hy zich wederom over aan de Vleijers , welke hem allerlei foort van wellustige Vermaaken verfchaften, waardoor hy socrates weder ganfchelyk uit het oog verloor. Deze maakte dan op nieuw behendiglyk jacht op den Weglooper, die voor hem alleen hoogachtinge en ontzach hadt, terwyl hy alle de overigen verachtte. Het ging hier overeenkomftig het zeggen van cleanthes (V), „ dat hy zynen j, Lie- (V) Deze was een Stoïsch Wysgeer, en Opvolger van zeno. Hy fchreef een aantal Boeken, waarvan behalven diogenes laertius , nageleezen kan worden vossius de Hiftor. Gr. bl. 85, 86. De woorden van plutarchus zyn hier eenigermaate twyffèlachtig, zo, dat men fchier zou zeggen, dat cleanthes fprak als Tydgenoot, daar hy echter meer dan 150 jaaren na socrates bloeide. En dit is de rsde, waarom fomim. ge dit zeggen rechtftreeks op socrates en alcibiades hebben toegepast. Dus zet b. v. de fr. vert. over: Aufft Cléanthei difoit en riant: Ojte Socrate ne le tenoit que par les orcilles; au lieu que fes rivaux avoient bien d'autres prifes. Wy gelooven liever, met xylandmi, dat cleanthes hier van zich zelven fpreekt, en de woorden van den Test bewy. zén  van ALCIBIADES. \ Fert.  3*1 het LEVEN' midias(7), verzekerende, „ dat alcibiades', behalven zyne overige Bekwaam-» en Uitmuntendheden (m), insgelyks een zeer uitneemend Redenaar zy geweesten by aldien wy geloof verfchuldigd zyn aan theophrastüs , (een' zeer weetgierig Man en zo goeden Geschiedkundigen, als 'er immer iemand onder de Wysgeeren is geweest) dan was alcibiades ten hoogden vindingryk en vaardig in het bedenken van dat gene, wat hy in zyne Redevoeringen aan het Volk , in de openbaare Vergaderingen, voor moest draagen. Dan, niet alleen bezorgd omtrent dat gene , wat hy zeggen moest, maar ook hoe hy de rechte en jüistgepaste woorden en fpreekwyzen gebruiken mogt, welke zich, echter, niet altoos even gemakkelyk voordeeden, haperde hy niet zelden, en hieldt dan onder het fpreeken eene kleine poos ftil, het gezegde her- haa- (/) Deze Redevoering van demosthenhs is nog voorhanden, en de plaats (bl. 626) aangevveezen door M. daciek. (m) Andere vertaaien hier (onzes oordeels verkeerd) van alle. of boven alle, naamelyk Redenaaren. —— Ondertusfchen merkt de Fr. Fert. te recht op uit de woorden van demosthenes , dat 'er in diens tyd niets van de Redevoeringen van alcibiades voorhanden zy geweest.  van ALCIBIADES. 33 haaiende, en nadenkende, hoe zich uit te drukken, daar hem het rechte woord ontglipt was. Zeer veel is 'er ook alom te zeggen geweest over het groot aantal van Paarden, het welk hy voedde , en de menigte van Wagenen daar toe behoorende (*). Nimmer , toch , heeft eenig ander byzonder Perzoon, ja zelfs geen Koning op eenen en denzelfden tyd zeven Wagens in de Olympifche Stryd-Spelen te voorfchyn gebracht. Hy was, derhalven, de eenigfte, die zulks vertoonde; en dat hy in deze Spelen niet alleen de Overwinning behaalde , maar hem , daarenboven, de tweede en vierde (zo als THUCYDIDES (o) zegt) of, (volgens EURIPIDESj de derde prys werdt toegekend, overtreft in roem en luister alles, wat de Eerzucht ten dezen opzichte gewoon was te bejaagen. Euripides fpreekt 'er van, in zeker Lied , op deze wyze : „ Van U zal ik zingen, o Zoon van cu„ nias ! Het is grootsch te overwinnen : „ maar niets is grootfcher, dan (hetgeen „ aan (n) Dit is te verflaan van Paarden en Wagens, welke in de Sirydfpelen en Renbaanen gebruikt werden. (0) Z. thucydid. Hiftor. VI, 16. pag. 3-83. en de Aantek. van duker op die plaats. III. deel. fC7  34 het LEVEN 3, aan niemand anders onder de Grieken „ gebeuren moge) dan in hec Renperk, „ terwyl men fchier ongemerkt en zonder „ moeite daar henen fnelt, den eerften , „ twééden en derden prys met den Stryd,, wagen te behaalen, en, tot twéé reizen „ toe (p) met Olyvenloof bekranst, den ,, openbaaren Herout werk te verfchaffen, „ om zynen naam, als Overwinnaar, met ,, luider ftemme uit te roepen." Deze Eer werdt, echter, nóg luisterryker gemaakt, door den naaryver, welken de verbondene Steden blyken lieten. DeEpheflers^qj, naamelyk, floegen eene prachtig verfierde Tent voor (p) De Fr. Vert. is het fpoor geheel byster, wen hy in eene aantekening zegt, dat men euripides dus verdaan moet, dat alcibiades , na in perzoon den eerften, tweeden en derden prys te hebben weggedraagen, nog twéémaalen, afweezig zynde, de overwin, ning behaalde met Wagens, welke hy voor zich naar de Strydfpelen zondt; en dat dit de fia is der woorden /3>iw« XTfov^ri. De Dichter wilde 'er de uitneemende fuelheid van alcibiades mede aanduiden, die zo groot was, dat de Overwinning hem fchier gene moeite kostede, wyl hy het Renperk in een oogenblik afdeed. Menfchen en Paarden, welke het rennen vele moeite kostede, behaalden zelden de Overwinning. (<7) Men vindt dit zelfde Verhaal, met eenige meer» dere Omftandigheden, by athen^us XII B. bl. 534.  van ALCIBIADES. 35 voor hem op. Die van Chios voorzagen zyne Paarden van Voeder, en befchonken hem, bovendien, met een groot aantal Offerdieren. De Lesbiers leverden Wyn, benevens alles, wat 'er verder vereischt werdt tot het voorzien van zyne Tafel, aan welke hy dagelyksch eene menigte Gasten op het rykelykfte onthaalde. Niet te min was 'er (het zy dan uit Achterklap, of dat hy, indedaad, zulk een' kwaaden trek gefpeeld hebbe) veel te zeggen aangaande deze yverzucht der verbondene Steden om hem te behaagen. Te weeten, men verhaalt, dat 'er zich omtrent dezen tyd te Athene bevondt een zekere diomedes, zynde geen kwaad flag van een Man, en een gemeenzaam Vriend van alcibiades. Deze eene brandende begeerte voedende om als Overwinnaar den prys in de Olympifche Spelen weg te draagen , en vernoomen hebbende, dat die van Argos eenen aan het Gemeene Land behoorenden (r) Strydwagen hadden; eindelyk ken- (r) „ Het blykt, uit deze pasfagie, dat de Steden en Republieken met groote onkosten zulke Wagens deeden vervaardigen, om ze na de Olympifche Spelen af te zenden , en dat men Haar fomtyds met macht van geld noodzaakte die Wagens te veritoopen. Want 'er hadt in dit Huk eene Gezetheid en Nayver plaats, wel- [C *]  36 het LEVEN kennis draagende, dat alcibiades te Argos grooten invloed hadt en vele Vrienden, verkreeg van hem de belofte van dezen Wagen voor hem te zullen koopen. Doch alcibiades, den Wagen gekogt hebbende, liet dien op zynen eigenen naam opfchryven, en bekommerde zich luttel over diomedes, die hier over ten hoogften gebelgd was, en Goden en Menfchen tot getuigen riep (sj. Het fchynt zelfs, dat 'er over deze zaak een Pleitgeding is gevoerd, zynde 'er nog eene Redevoering voorhanden van isocrates, met het Opfchrift: Over den Wagen, welke gefchreeven is ten voordeele van den Zoon van alcibiades, doch waar in niet diomedes, maar tisias als Eisfcher voorkomt. Zo ras hy zich, nog maar een Jongeling zynde , toegewyd hadt aan de zaaken van het Staatsbeftier, werden alle de overige Demagoogen weldra door hem vernederd: twéé welke weinig verfchilde van Dolheid; indien men anders Dolheid noemen mag dat gene, het welk bydraagt om eenen Staat te vergrooten en de Volkeren in begeerte tot roem te ontvonken. De Overwinningen in de Olympifche Spslen waren luisterryker, en van meerder eer verzeld, dan de Zegepraalen der Romeinen. Moet men zich dan verwonderen, dat de Grieken zo veel drifts voor dezelve toonden ?" Fr. Vert. (s) Anders: Hemel en Aarde.  van ALCIBIADES. 37 twéé waren 'er alleenlyk, met welke hy te ftryden hadt, te weeten ph/eax, de Zoon van Erafiftratus, en nicias, Zoon van Niceratus; van welken deze reeds in jaaren gevorderd was, en den naam hadt van een zeer ervaaren Krygsoverfte te zyn; terwyl pil, hy die geene , welke de Vyand op het eiland Sphacteria (V) hadt achtergelaaten, » zelf» (è) „ Eene van de Voorwaarden van het Verdrag , het welk de Laceda?moniers met de Boeötiers hadden gemaakt, bracht mede, dat deze aan hun de Vesting Panaüus, in den ftaat,waar in die zxh bevondt,zouden overgeeven, ten einde zy, dezelve, vervolgens , aan de Athenienfers overgeevende, in wisfeling ontvangen mogten de Sterkte Pylos. Maar de Boeötiers Hechteden de Werken; het welk de Athenienfers ge. looiden met overleg der Lacedtemoniers gefchied te zyn. Zie thucydides in het vyfde Boek zyner Gefchiedenisfen. Panaclus was eene Fortres tusfchen Boeötie en Attica." Fr. Feit. (f) >, De I.aceda;moniers, na het Fort van Pylos verlooren te hebben, lieten op het Eiland Sphaüetia eene  van ALCIBIADES. 43 „ zelf, offchoon hy het opperbevel voerde, „ niet hadt willen krygsgevangen maaken, „ en, wanneer andere zulks gedaan hadden, „ dezelve hadt losgelaaten en weder overge„ geeven, met oogmerk om aan de Lace» „ dfemoniers te behaagen:" Dat hy, vervolgens, offchoon zo wel by dezen in gunst ftaande , gene moeite hadt gedaan, om hen te beletten van zich met de Boeötiers, of Corinthiers te verbinden, terwyl hy die gene onder de Grieken, welke genegenheid hadden om met de Athenienfers vriendfchap en bondgenoodfchap op te richten, te- eene Bezetting van 320 mannen, behalven de Helooten, onder het bevel van epitadas , Zoon van Molobrus. Nicias maakte zich niet meester van dit Eiland, geduurende den tyd, dat hy het Opperbevel voerde. Het was cleo.m, die, hem opgevolgd zynde, nevens DEMosTHENEs.het zelve ,na een lang gevecht,bemachtigde , een gedeelte der Bezetting afmaakte , en de overige gevangen nam, en naar Athene voerde. Onder deze Krygsgevangenen bevonden zich 120 Spartaanen. Nicias deed dezelve', naderhand, weder overgeeven. En het zyn deze Gevangenen, welke thucydides overal de Gevangenen van het Eiland noemt." Fr. Vert. „ Sphaiïeria was een klein Eiland tegen over de Vesting Pylos, beneden Peloponnefus; het dekte de Haven daarvan, en maakte het inkoomen zeer bezwaar, lyk." Fr. Vert.  44 hei LEVEN tegenhield , indien zulks aan de Lacedrjemoniers mishaagde. Wanneer nu nicias uit dien hoofde in een kwaad geruchte was geraakt, kwamen 'er juist, als by geval, Afgezanten by hem van Lacedasmon, brengende redelyke voorflagen van daar mede, en openlyk verzekerende, dat zy voorzien waren met volle macht om den Vrede op eenen vasten voet te vestigen, en alles tusfchen de beide Staaten naar billykheid te regelen. De Raad van Athene ontving hen met genoegen, en het Volk ftond des anderen daags op de Markt by een te koomen om hier over raad te pleegen ; wanneer alcibiades , voor den uitflag vreezende , een heimelyk gefprek tusfchen de Gezanten en hem zeiven bewerkte. By een gekoomen zynde fprak hy hen dus aan: „ Wat is dit te zeggen , }, Mannen van Sparta? Is het Ulieden on„ bekend, dat de Raad der Athenienfers „ zich fteeds gemaatfgd en hoffelyk gedraagd „ omtrent de gene, welke zich tot hen ver„ voegen : terwyl het Volk , daarentegen, „ trotsch is, en fteeds groote ontwerpen „ fmeedt ? Byaldien Gylieden openlyk te „ kennen geeft, dat Gy herwaarts zyt ge„ koomen met volle macht om over alles „ te befchikken, zal het geene paaien ken„ nen in Ulieden zyne bevelen op te drin- „ gen  v au ALCIBIADES. 45 '„ gen en geweld aan te doen. Laat dan, 3, bid ik, deze belacchelyke dwaasheid vaa„ ren, en, indien Gylieden wilt, dat de „ Athenienfers zich gemaatigd omtrent U ge, gedraagen, en U niets tegen Uwen wil met geweld afpersfen, fpreekt dan over het geen S} Gylieden in billykheid voor te draagen hebt -, op zulk eene wyze, als of Gy geene mees- ters waart om de Zaaken naar goedvinden af „ te doen; en alsdan zullen wy, uit gene- genheid voor de Lacedaimoniers, U de be- „ hulpzaame hand bieden." Dit gezegd hebbende bevestigde hy zyne woorden met een Eed, en bracht hen dus van nicias geheel tot zyne zyde over, daar zy hem in alles geloof gaven, en zich zo over zyne Befpraaktheid, als Verftand, (als welke beide geen gewoon Man aankondigden) verwonderden, — Des anderen daags kwam het Volk op de Markt by een, en de Afgezanten werden in de Vergadering toegelaaten. Als nu alcibiades hen daar op de beleefdfte wyze hadt afgevraagd , op welke Voorwaarden, en met welke macht voorzien, zy te Athene gekoomen waren om te onderhandelen ? wilden zy 'er niet voor uit koomen ( Hoewel nu niemand lich- verzaakt hadden, hebben de woorden van plut. zeer kwaalyk begreepen. Zy lieten de zaak twyffelachtig, en baarden daardoor billyke achterdocht. (e) „ Men befloot eerst Gezanten naar Sparte af te vaardigen, en van de Lacedajmoniers te eisfchen, dat zy hun Verbond met de Boeötiers verbreeken zouden. Een der Ephori wist te bewerken, dat zulks afgellagen werdt, en ftraks daarop maakten de Athenienfers een Verbond met die van Argos, Mantinea en EHs. Het Verdrag zelf kan men vinden by thucydides in zyn  van ALCIBIADES. 47 lichtelyk het middel goed zal keuren (ƒ), waardoor hy deze omwenteling bewerkte, was, evenwel, dat geene, wat'er door werdt uitgewerkt, groot en gewichtig; daar hy bykans geheel Peloponnefus onderling verdeelde en beeven deed; daar hy in eenen dag zo veele gewapende Manfchappen tegen de Lacedsemoniers by Mantinea in flagorde fchaarde; daar hy, eindelyk, den Stryd en het Gevaar, zeer verre van Athene verwyderd, by den Vyand plaatfte, welke, offchoon overwinnaar, daar by geen groot voordeel behaalen kon, en overwonnen wordende, werk zoude hebben de Stad Laceda:mon zelve te behouden (gj. Na vyfde Boek, zo als het op fteenen Colommen gegraveerd was te Athene, Argos en Mantinea, en op eene kopere plaat ter plaatze, waar de Olympifche Spelen gevierd werden." Fr. Fert. (ƒ; Men vindt hedendaags wel Politieken, die zo fchroomachtig niet vallen. Ik twyftel zelf, of 'er wel een enkele van het gevoelen van plutarchus zal zyn , en met hem het middel veroordeelen, waardoor alcibiades een Slag deed van zo veel belang." Fr. Fert. eg) „ De Slag by mantinea (eene Stad van Arcadie, op Peloponnefus) viel voor omtrent drie jaaren na de gemaakte verbintenis tusfchen Athene en Argos, dat is te zeggen in het derde Jaar van de XCfte Olympiade. Voorts is het oordeel hier ter plaatze , door plutarchus geveld, zeer opmerkelyk. Hy oordeelt, naamelyk, geensfins naar de Uitkomlten. De  48 het LEVEN Na den Slag by Mantinea waren de Duizend - Mannen te Argos 'er aanftonds over uit, om de Volksregeering te ontbinden , en de Stad aan de Lacedaamoniers ondergefchikt te maaken. Deze zelve daar ook over koomende, hieven de macht van het Volk geheellyk op Dan de Menigte de Wapenen opge¬ vat, De Athenienfers werden , nevens hunne Bondgenooten, by Mantinea overwonnen door de Lacedtemoniers. Dit niettegenflaande bewondert plutarchus de wyze maatregelen van alcibiades, dat hy Sparta zo vele Vyanden verwekte.dat hy de Spartaanen wikkelde in eenen Oorlog, waarby zy niets winnen konden, maar gevaar liepen alles te verliezen. Alcibiades liet ook niet na (volgens het verhaal van thucydides in hei , zesde Eoek zyner Gefchiedenisfen) zich over dezen trek, als eene zeer groote daad, te beroemen, en hy zegt met zo vele woorden: ,, Dat de Lacedasmoniers ook na den Slag by Mantinea,hoewel overwinnaars zyn„ de, zich op hunne krachten niet durfden betrou„ wen." Fr. Vert. (h) Dezelfde Staatkunde, welke de Lacedsmoniers bewoog om den Raad van Duizend behulpzaam te zyn,ten einde te Argos eene Oligarchie, of Regeeringe van weinigen, te doen (tand grypen , bewoog naderhand hunnen Veldheer lysander ook te Athene, wanneer die Stad, by het eindigen van den Peloponnefifchen Oorlog, in de macht der Spartaanen gekoomen was, een diergelyk Bellier in te voeren en de Regeering in handen van dertig Perfoonen te Hellen, welke vervolgens de XXX Dwingelanden genoemd wer-  van ALCIBIADES. 49 vat, en de overhand bekoomen hebbende, begaf alcibiades zich in haast derwaarts, bevestigde aan het Volk deze Overwinning, en ried hun de lange nuturen naar beneden af te bouwen , en uit te ilrckken tot aan den oever der Zee, om dus hunne Stad op allerleije wyze met de magt van Aihenen te vereenigen. Hy liet bouwlieden en {leenhouwers van Athenen koomen , en betoonde zich in alle opzichten yverig voor hunne zaak ; waarby hy zelf niet minder in gunsc en vermogen won dan de ftad Athenen. Aan die van Patren ried hy insgelyks de muuren van hunnen ftad tot aan de zee toe uit te bouwen; en als zeker iemand by die gelegenheid tegen de Patrenfen zeide : „ de „ Athenienfers zullen u opdokken," hernam alcibiades: „ dat is mogelyk, maar zy zul, len het van lieverlede doen, en van de „ voeten af beginnen, daar de Lacedemo- „ niers werden. — Xylander en dacier verdaan door de Chiliarchcn (de gewoone leezing op deze plaats) de voornaamjle Overjien der Legerbenden van Atgos. Dan eene betere Leezing heeft ^iA<«<, en daardoor ver. daan wy liever uit vergelyking van andere Griekfche Gemeenebesten en derzei ver Staats Gefchiedenisfen , de Buizend'-Mannen, of den Raad van Duizend te Argos. 111. deel. [D]  5» het LEVEN „ niers hen by den kop zullen aanvatten, „ en in eens doorzwelgen." Dan hierby liet hy het niet, maar ried het Atheenfche volk tevens , zich ook te lande uit te breiden, en den eed, dien* zy hunne jonge lieden telkens in den tempel van Agraulos lieten zweeren , door daaden te bevestigen. Dezen zweeren namelyk, dat zy tarwe, garst, wynftokken en olyfboomen voor de grenzen van Attica zullen houden; waardoor aangeduid wordt, dat zy bebouwd en vruchtbaar land moeten aanwinnen, (i) Dan (»') Cecrops had drie Dochters, Agraulos, Herfe en Pandrofos. Wanneer nu de oorlog tusfchen die van Athenen en Eleufls was uitgeborlten , vraagden de eerstgenoemde^ het Orakel van Apollo om raad , en kreegen tot antwoord, dat die oorlog niet gelukkig voor hun kon aflooptn, ten ware dat iemand zich voor het Vaderland opofferde. Zo ras dit antwoord bekend was geworden, wierp Agraulos zich van het Kasteel, en verfchafte door haaren dood aan haaren grootvader Erechtheus de overwinning. Om de^e edelmoedige daad te beloonen , wydden de Athenien. fers aan die heldinne een bosch, benevens eenen tempel, aan den ingang van het Kasteel, en beflooten, dat voordaan, zo dikwyls een veldtogt ftond ondernomen te worden, de ganlche jongelingfchap voorafin dat bosch den eed zou doen, waarvan Plutarchus hier gewaagt, en die eene foort van opoffering was voor het Vaderland, Van dien eed wordt mede gefprooken in de redevoering van Demasthenes de falf. legato zon-  van ALCIBIADES. 51 Dan by deze groote flaatsbedryven , en* fraaie redevoeringen, met dat verfland, en die welfpreekendheid, gaf hy zich over aan eene buitenfpoorige weelde in zyne leevensmanier, aan flempen en brasfen, aan hoere-* rye en aan verwyfdheid in klederen; die van purper gemaakt, langs den grond fleepten, en waarmede hy zich in 't openbaar vertoonde. Zo ver ging zyne verwyfdheid en verkwisting , dat hy het dek van zyn fchip liet doorzaagen , op dat zyn bed, in plaats van op de planken te liggen, op rie- zonder dat dezelve daar verklaard wordt. Fr. Fert, — De eed, welken de jonge 'leden, wanneer zy tot den Krygsdienst werden ingefclireeven , 't welk met het ïgtiiende jaar gefchiedde, in den tempel van A.grau'os afleiden, is te vinden by pollux Onom/ift. L. VIII. C, 9. doch daarin wordt niets gerept van 't gene Plutarchus hier bybrengt. Reiske, die de woorden dus verklaart, dat zy alle Landen, waar zy de gemelde voordbrengfelen vonden, als een eigendom van Attica moesten befchouwen, voegt 'er by, dat het gene hier voorkoomt, hem toefchynt een verdichtfel van Plutarchus te zyn, Een anders geleerde is van gedachten, dat Plutarchus hier eenen fchryver heeft uirgefchreeveiï, die een verkeerd bericht gegeeven heeft. Wist men de bron , waaruit Plutarchus gefehept heeft , men zou beter in Haat zyn te oordeelen. Wy hebben in de vertaaling de verbeterde leezing van Valefius en Reiske aangenoomen.  5* het LEVEN riemen zoude kunnen gelegd worden, en dat hy een verguld fchild droeg, waarop , in plaats van de gewoone zinnebeelden der Athenienfers, Cupido, met den blikfem gewapend, was afgebeeld. De Aanzienlykften verfoeiden dit niet alleen, en ergerden zich over zulk een gedragbaar vreesden tevens zulk eene losbandigheid en wetteloosheid, als de voorboode van dwingelandy en verandering in het Staatsbeftuur. En hoe het Volk jegens hem gezind was, heeft aristophanes vry eigenaartig uitgedrukt, wanneer hy zegt: Zy haaten hem in 't hart, maar willen hem niet misfen." en vervolgens past hy deze ftekelige zinfpeeling op hem toe: „ 't Waar beter geenen leeuw te houden in de ftad, „Maar houdt men hem, men moet zich naar zyn luimen fchikken (£)." Want zyne groote geldfpillingen, de'prachtige fpelen en de overgroote vereeringen, die hy aan het Volk gaf, de roem zyner voor- (£) Men vindt deze beide plaatfen van aristopha. nes in deszelfs Blyfpel de Kikvorfchen , V. Bedr. 4de Tom.  van ALCIBIADES. 53 voorouderen, de kracht zyner welfpreekendheid, zyne lichaarasfchoonheid, gepaard met zyne dapperheid en bedreevenheid in de Krygs-kunde, maakten, dat de Athenienfers al het andere door de vingeren zagen en geduldig verdroegen, geevende aan zyne buitenfpoorigheden fleeds de zachtfte benaamingen; zo als van jeugdige vrolykheid, en wereldkennis. By voorbeeld, in 't geval met met den fchilder agatharchus , dien hy in zyn huis opfloot, en noodzaakte zyn geheele huis te fchilderen, waarna hy hem met eene defcige vereering liet gaan (/_). Gelyk mede in een ander geval, toen hy taureas, die met fpelen, welken hy gaf, alcibi\des de loef wilde affteeken , eenen kinnebakflag gaf. (rn) Op eenen anderen tyd, als hy zeker vrouwsperfoon uit de gevangenen van het (7) Deze fchilder maakte den minnaar by de liefde van alcisiapes. liet valt moeilyk eenen minyverigen minnaar te bedriegen. Alcibupes betrapte den fchilder op de daad, en ftrafte hem op geene andere wyze, dan dat hy hem zo lang ten zynen huize opgeflooten hield, tot dat hy zyn geheele huis gefdilderd had. Demosthenes maakt gewag van dit voorval in zyne redevoering tegin midias. Fr. Vert. (m) Dit geval wordt mede door demosthenes in di bovengemelde redevoering aangeroerd. [D 37  54 het LEVEN het eiland Melos tot zyne byzit nam, en een kind, dat hy by haar geteeld had , opvoedde , noemde men zulks menschlie» vendhcid. Ondertusfchen was hy, met zyne menschlievendheid, de voornaame oorzaak van den moord, aan de jonge Meliers gepleegd , door dat hy aan het befluit van dien moord zyne toeftcmming gaf Wanneer aristopmon de hoer nemea gefchilderd had , met alcibiades rustende op haaren fchoot, liep het volk by hoopen toe, en haalde zyn hart op met deze verïooning (o). Maar de ouden lieden waren ook (») Het eiland Melos, een der Cyc'aden , en eene volkplanting der Lacedemoniers , weigerde aan Athenen te gehoorzaamen. De Athenienfers zonden alcibiades derwaards met zesendertig fchepen , en drieduizend man, in het laatfte jaar der 90de Olymp'ade. Dit leger bragt het nier verder, dan dat het de ftad ingeflooten hield; doch als in 't volgende jaar nieuwe benden, onder bevel van pkilocrates, uit Athenen aankwamen, gaf Melos zich op genade over. De Athenienfers lieten al de weérbaare manfchap over de kling fpringen , en namen de vrouwen en kinderen gevangen. Zie thucydides B. V. die echter van het befluit, hier gemeld, geen gewag maakt, Fr. Vert. (o) Athenaeus noemt dezen fchilder aglaophon , en niet ARIsTophon, en verhaalt dit geval eenigszins pp eene andere manier. Hy zegt, dat alcibiades, als over-  van ALCIBIADES. 55 oök hierover zeer gebelgd , vindende daarin blyken van heerschzucht en overtreeding der wetten. Niet ongegrond fchynt daarom het oordeel van archestratus, welke zeide, dat Griekenland geene twee Alcibiadesfen zoude hebben kunnen verdraagen (pj. Eens, wanneer hy uit de vergadering kwam , zeer vergenoegd en met luister door het volk begeleid, ontmoette hem timon , toegenaamd de Menfchenhaater, welke, in plaats van hem voorby te gaan of te myden, gelyk hy gewoon was anderen te doen, recht op hem aanging, en hem de hand ovenvirmaar uit de Olympifche fpelen terug koomcnde,, twee fchilderflukken van agmophon medebragt. Op het eene werd hy verheeld, bekransd wordende door eene Olympiade en eene Pythind •, zy de de BelchcrmGodinnen dier fpelen ; en op het andere zag men hem liggen in den fc^oot der hoere Nemea, als om zich van zynen arbeid uitterusier?. Ff. rat. (pi Van dezen Toneel-dichter ARCHEnrtATU'; maakt flutarchus nader gewag in het leven van aristides, waar gezegd wordt, dat hy zyne Hukken heeft vertoond ten tyde van den Peloponnefifchen oorlog. Dit fchynt vossius niet gevveeten te hebben, die hem. gelyk de Franfche Vertaaler daar ter plaatfe aangeteekend heeft, ftelt onder de Dichters , welker leeftyd «uizeker |l By faericius vinde ik ham niet genoemd. [D 47  het LEVEN hand toereikte, roet deze woorden: „ geluk, „ rnyn zoon! met uwe toeneemende groot„ heid, want gy wordt groot, ten verderve ,, van deze allen (<7)." Om dit zeggen werd van zomrnigcn gelachen; anderen gaven door fcheldwoorden hunne verontwaardiging daar over te kennen ; ook waren 'er, die door hetzelve tot inkeer kwamen. Zo verfchillende waren de gevoelens aangaande alcibiades , uit hoofde van de onbegaanbaarheid van zyn gedrag. Reeds nog by het leven van pericles , hadden de Athenienfers het oog gehad op het eiland Sicilië, en na deszelfs dood hadden zy werkelyk maatregelen genoomen, om hetzelve te vermeesteren. Onder voorwendfel van telkens hulp en onderftand van wapenen te zenden aan die lieden, welke door de Syrakuzers verongelykt wierden, hadden zy zich den weg tot gewigtiger onderneemingen gebaand. Maar alcibiades was eigenlyk de man, die deze drift in volle vlam zectede, en hen overreedde, om niet van lang- ( Al- 0') Eene omftandige befchryving dezer Myflerien «oude bier te veel plaat» beflaan. Die dezelve nader ver-  6> het LEVEN Alcibiades ziende, dat het Volk hierover ten hoogften gebelgd, en zeer tegen hem verbitterd was, en door androcles, zynen gezwooren vyand , nog meer wierd opgehitst, werd in den beginne niet weinig hierdoor onthutst. Maar toen hy befpeurde, dat het fcheepsvolk, welk beftemd was om naar Sicilië te gaan, hem genegen was, en hoorde, dat de foldaaten, byzonder die van Argos en Mantinea, welke duizend man uitmaakten , uitdrukkelyk verklaarden, dat zy om alcibiades dien verafgelegen togt over zee ondernamen, en dat zy, byaldien hem eenig leed gefchieddc, dadelyk naar huis zouden gaan, greep hy weder moed, en verfcheen op de dagvaarding om zich te verantwoorden. Nu werden zyne vyanden weder flaauwmoedig , en begonnen te vreezen, dat het Volk, omdat men hem thans noodig had, tot zachtheid zou overhellen. Om dit voortekoomen, bedachten zy de volgende list. Die genen onder de Redenaars, welke uiterlyk geene vyanden van alcibiades fcheenen te zyn, maar die hem evenwel niet min vyan- dig verlangt te kennen, kan te recht raaken by warburton, Godfyke Zending van Mo/es, Ijle Deel, ide Boek,  van ALCIBIADES. 63 dig waren dan zy, die 'er openlyk vooruitkwamen , werden opgemaakt, om aan hft vergaderde Volk voor te draagen, dat het onbetaamelyk was, dat iemand, die tot Opperbevelhebber met onbepaalde magt over zulk een leger benoemd was, terwyl het leger met de bondgenooten in gereedheid was, den kostelyken tyd onder het looten van Rechters, en het afpasfen van uuren tot zyne verdeediging, moest verliezen (w). Het befluit van deze lieden was dan, „ men zou „ hem voor het tegenwoordige laaten ver„ trekken, maar wanneer de oorlog geëin„ digd was, zou hy wederom moeten ver„ fchynen , om zich op den zelfden voet „ als nu, te verantwoorden." Alcibiades, die de fnoode bedoeling van dit uitftel zeer wel begreep, bragt de Vergadering onder het oog, dat het hard ware, hem op zulk eenen gewigtigen togt uit te zenden , terwyl hy twyfelmoedig zulke zwaare befchuldigingen en lasteringen tegen zich zou f» Het was namelyk in de rechtbanken by de Grieken, gelyk ook, federt het derde Confdfchan van Pompejus, by de Romeinen, gebruikelyk, dat aan partyen een bepaalde tyd van fpreeken gegeven wierd, welke door wateruurwerken, niet ongelyk aan onze zandloopers, werd afgemeeten.  64 het LEVEN zou agterlaacen. Neen, wierd hy fchuldig bevonden, zo was 't billyk, dat men hem met den dood itrafte, maar bleek het, dat by buiten fchuld was, zo moest men hem, ontflagen van alle vrees voor valfche befchuldigers, tegen den vyand laaten trekken. Dan dit kon hy niet verwerven, maar hy kreeg bevel om te vertrekken, en ging met zyne Ambtgenooten onder zeil. Zyne Krvgsmagt beftond uit omtrent honderd en veertig Galeien van drie ryen roeibanken, vyfduizend eenhonderd voetknegten , omtrent dertienhonderd boogfchutters , flingeraars en ligtgewapende mannen, en verder van al het noodige wel voorzien. In Italië aangeland zynde , hield hy te Rhegium raad, en deelde zyn ontwerp mede, volgens welk hy dagt, dat men den oorlog voeren moest. Nicias was hier tegen, doch lamachus hem byvallende, Hak hy over naar Sicilië , en vermeesterde Catana. Maar dit is ook alles, wat hy op dien togt heeft uitgevoerd, want hy werd onmiddelyk daarna door de Athenienfers opontbooden om zich te verantwoorden. In 't eerst namelyk, zo als wy gezien hebben, waren 'er niet dan flaauwe vermoedens en befchuldigingen,door flaaven en vreemdelingen,tegen hem ingebragt; maar vervolgens hadden zyne  van ALCIBIADES. ég iie vyanden, zich bedienende van zyn afwezen , hem nadrukkeiyk aangevallen, en hef. fchenden van de beelden met het ontheiligen der Myfterien famenvoegende, beide die bedryvtfn opgegeeven als het werk van eene en dezelfde party, die eene Staatsomwenteling bedoelde. Ingevolge hiervan fmeet men elk , tegen wien maar het geringde werd ingebragt, zonder verhoor in de gevangenisfe, en nu bad men berouw,dat men alcibiades, die onder zulke zwaare befchuldigingen lag, niet gehouden en gevonnisd had. Al wie van zyne nabcllaandtm, vrienden en kennisfen thans onder handen van het verbitterde Volk kwamen te valien, moesten de hardfte behandeling ondergaan. Thucydides heeft de naamen der aaaklaagers niet opgegeeven, maar anderen noemen uitdrukkelyk eenen dioclides en teucer. Dus vindt men, by voorbeeld, de volgende regels van den Blyfpel-dichter phrvnichus. Mercuur, ei lieve! geeft toéh acht, Dat u geen val, gelyk 't wel plagt, Verminke, opdat niet als te vooreo, Een onverlaat, tot kwaad gebooren. Een dioclides , in 't gericht, Den fchuldeioozen yalsch beticht*. III. deel. [E] (Mer-  66 het LEVEN (Mercuur antwoordt.') Geen nood: nooit zal een Teucer wéér, Een vreemd'ling zonder deugd of eer, Door myne gunst zich fnood verryken, En met verulikkers loon gaan ftryken. Dan de aarklaagers wisten geenerhande klaar of duchtig bewys by te brengen; en een van hun, gevraagd zynde, hoe hy de wezens der beeldenfchenders, in den nacht, had kunnen onderkennen, gaf tot antwoord: » by het maanlicht;" waarin hy den bal geheel misfloeg, want het was donkere maan geweest, toen het geval gebeurde. Dit had wel ten gevolge, dat lieden van verftand hunne item tegen zulk eene befchuldiging verweven, maar de drift des Volks werd hierdoor niet in \ minfte beteugeld: men voer voord, gelyk men begonnen was, met elk, die aangeklaagd was, op te brengen, en in de gevangenisfe te werpen. Onder de genen , die in bewaaring zaten om gevonnisd te worden, bevond zich ook een zekere Redenaar, andocides genaamd, welke door den Gefchiedfchryver hellanicus onder de afftammelingen van ulysses geteld wordt. Deze andocides Hond te boek voor een' vyand van de Volksregeering, en een' voor-  van ALCIBIADES. 67 voorftandervan de Oligarchie. Op dezen viel byzonder het vermoeden, van deel gehad te hebben aan het fchenden der beelden, omdat onder de weinige beelden van naam, welke ongefehonden waren gebleeven, juist het groote beeld van mercurius was, 't welk naby zyn huis flond, en door de Wyk der Egeïden daar geplaatst was. Hierom wordt hetzelve nog niet anders dan het beeld van andocides genoemd, in weerwil van het opfchrift, 't welk deze benaaming wederlpreekt (x). Het geval wilde,; dat deze andocides in de gevangenisfe, boven anderen, in vertrouwelyke kennis geraakte met eenen timachus, een man, wel minder in aanzien, dan hy, maar die eene ongemeene fchranderheid en geen minder ftóutmoedigheid bezat. Deze ried andocides , om zich zeiven aan te klaagen, en eenige weinigen als zyne medepligtigen te noemen. Hy onderfteunde zynen raad met deze redenen : dat, volgens een befluit van 't Volk, iemand, die zich zeiven aanklaagde, van de flraf wierd vrygefprooken, daar (x) Want die beelden hadden tot opfchrift den naam der genen , die dezelven hadden opgericht, en dus voerde deze Herme den naam der Egeiden, door welke dezelve daar geplaatst was; doch federt het voorval , hier gemeld , werd dezelve doorgaans de Jlerme van andocides genaamd.  68 het LEVEN daar integendeel de uitflag van een rechtsgeding voor elk een onzeker , en voor vermoogende lieden het gevaarlyklte was. Het ware dus beter, zich door een valsch voorgeeven te redden, dan onder dien laster te blyven, en eenen fchandelyken dood te ondergaan. En zag men op het algemeene best, dit vorderde, dat men om veele braave lieden voor de woede des Volks te beveiligen, eenige weinigen, waarvan het onzeker was, of zy fchuldig waren dan niet, ten beste gaf. Door dezen raad en de bygevoegde drangredenen van timachus, liet andocides zich overhaalen, en zich zei ven met anderen aangebragt hebbende , werd hy , volgens de wet, vrygefprooken van ftraf, maar de anderen, welken hy als medepligtigen genoemd had, werden alle, behalven die, welke door de vlugt ontkwamen, ter dood gebragt. Hy had, om aan zyne verklaaring meer geloofwaardigheid by te zetten, eenigen van zyne eigene bedienden genoemd. Dan de woede des Volks werd hierdoor niet geheel tot bedaaren gebragt, maar, nu de beeldenfchenders van kant waren , viel dezelve, als had zy Hechts voor eene poos uitgerust, met alle magt op alcibiades. Het  van ALCIBIADES. 6> gevolg was, dat de Salaminifche (y) galei wierd afgezonden om hem te haaien, waarby men zo voorzigcig was van te belasten , geen geweld te gebruiken , of de handen aan hem te flaan , maar hem met zachte woorden te beduiden , dat hy wel zoude doen voor de rechtbank te verfchynen, en zich voor het Volk te verantwoorden: want men vreesde , dat het leger , op vreemde bodem, aan 't muiten zou (laan, waartoe hetzelve door alcibiades, indien hy wilde, ligtelyk te beweegen zoude zyn. En inderdaad, met zyn vertrek, verloor het leger den moed, en verwagtte niet anders, dan dat, onder het beftuur van nicias, de oorlog met flapheid gevoerd, en de tyd nutteloos verfpild zou worden; als zynde, om zo te fpreken , de dryfveer van het werk weggenoomen: want lam achus was wel een kundig en dapper Krygsman, maar zyne bekrompen omftandigheden benamen hem alle aanzien en gezag. Het vertrek van alcibiades deed de Athenienfers daadelyk de ftad Mesfina verliezen, wel- fj) Van de Salaminifche Galei is reeds gefprooken In het leven van piricl~s. Dan in het tegenwoordige geval , begaf zich alcbades , volgens verhaal van DioDORüs, niet aan boord van de Salaminifche Galei, maar van een ander fchip, waardoor het hem des te gemakkelyker viel om te ontvhigten. [E 37  fo hetLEVEN welke gereed ftonjd om door verraad aan hun overgeleverd te worden. Want alcibiaPes, die de aanleggers van het verraad by naam en toenaam kende, verklapte hen aan de party, die het met de Syrakuzers hield, Waardoor het beraamde ontwerp mislukte. Zo ras hy te Thurium was aangekomen, en voet aan land had gezet, maakte hy zich te zoek, en alle poogingen om hem weder te vinden, waren vrugteloos. Gevraagd zynde van iemand, die hem herkende, of hy zyn eigen Vaderland niet vertrouwde, gaf hy ten antwoord: „ in alle andere opzichten wel, „ maar als het op myn leven aankoomt , 9, dan vertrouw ik myne eigen moeder niet, „ want zy zou, by vergsfing, eenen zwar„ ten fieen, in plaats van eenen witten, in „ de kist kunnen werpen." Toen hy vervolgens hoorde, dat hy door de Athenienfers ter dood veroordeeld was, zeide hy; „ ik zal „ hun wel toonen , dat ik nog leef." De befchuldiging was in deze woorden vervat: „ thessalus, zoon van cimon , uit de burgt der „ Laciaden, heeft alcibiades, zoon van cli- nias, uit de burgt der Scamboniden, befchul„ digd van zich bezondigd te hebben tegen ce- res en proskrpina; hierin beftaande, dat ,, hy de Mylterien nagebootst, en aan zyne vrienden ten zynen huize vertoond heeft, t, waarby hy zelf de kleeding van den Opper- „ pries-  van ALCIBIADES. 71 p priester, in welke deze de heilige geheime„ nisfen vcnoont , en den naam van Hiero„ phant heeft aangenoomen , eeevende aan „ pülytion den naam van Fakkeldrager , „ aan theodorus, den Phegéër, dien van „ Herour, en aan zyne overige vrienden dien „ van Gewyden of Toezieners; al het welke „ eene overtreding is van de wetten en inftel„ lingen der Eurnolpiden (z), Herouten en „ Priesters van Eleuiis." Ingevolge van deze befchuldiging werd hy,daar hy nietverfcheen , veroordeeld, zyne goederen werden verbeurd verklaard, en alle de Priesters en Priesteresfen gelast den vloek over hem uit te fpreeken. Doch men zegt, dat onder de Priesteresfen eene gevonden wierd, theano genaamd, dochter van Menon, uit Agraulos, welke zich tegen het laatfte van dit befluit aankantede, zeggende, dat zy Priesteres was om te zegenen, maar niet om te vloeken. Terwyl alcibiades dus in rechten vervolgd en veroordeeld wierd, bevond hy zich te Argos: want van Thurium vertrokken zynde, had hy zich naar Peloponnefus begeeven (a). Vree- 00 Twee geflagten, in welke het Priesterfchap er yk was. (a) Rekke gin, dat hier een zin is öitgevallen, en dat de text dus moe; ingevuld worden: want derwaards had hy zyne toev'ngt genoornen, toen hy van Thiniiim naar Peloponnefus venrokiten nas. [E 47  72 ' het LEVEN Vreezende nu voor den haat zyner vyanden, en geenen kans altoos zynde, om weer in zyn Vaderland te koomen, vervoegde hy zich tot de Spartaanen, met verzoek om openbaare befchcrming, en met belofte, van het nadeel , dat hy hun voormaals als vyand had aangedaan , door grooter voordeden te zullen vergoeden. De Spartaanen naamen dien voorflag gereedelyk aan , en gaven de begeerde verzeekering; waarop hy daadelyk derwaards vertrok, en ziende, dat de Spartaanen draalden en verzuimden om Syrakuzen .by te ftaan , wist hy hen in de eerfte plaats krachtdadig aan te fpooren, om gylippus als Bevelhebber naar Sicilië te zenden, en daar den Athenienferen afbreuk te doen. Ten anderen ried hy hun, om de Athenienfers uit Peloponnefus te gaan beoorlogen. En in de derde plaats, 't welk nog veel meer afdeed, overreedde hy hun om Decelea te verfterken. Door dit laatfte bragt hy bovenal aan Athenen eene doodelyke neep toe (by Na- (£) Want deze Vesting maakte de Lacedemoniers meesters van den veldtogt; zodat die van Athenen geen gebruik konden maaken , noch van hunne zilver, mynen van Lantium, noch van de inkomften hunner lauden;dat zelfs de boeten niet meer wierden betaald; dat zy geenen onderlland van hunne uabuuren konden krygen , en dat Decelea de wykplaats was van alle misnoegden, en aanhangers der Spartaanen. Fr, Vert,  van ALCIBIADES. 73 Nadat hy langs dezen weg de openbaare goedkeuring verworven had, wist hy niet minder in zyn byzonder leeven de achting der Spartaanen te genieten, en de menigte te begoochelen, door in alles als een Spartaan te leeven: zodat zy, ziende hoe hy zich tot op het vel toe kaal fchoor, zich in koud water baadde, hunne Hechte koek at, en zich met hunne zwarte vleesch - fop geneerde , zich niet verbeelden konden, en niet geloofden, dat deze zelfde man ooit eenen Kok had gehouden, zich met parfumeurs had opgehouden, en Milezifche ftorTen aan zyn lichaam had gehad. Want men zegt van hem, dat hy onder anderen de bekwaamheid en het zekerfte middel om in de gunst der menfchen te dringen bezat, daarin, dat hy zich naar den fmaak en de levenswyze van anderen meesterlyk wist te fchikken, en vaardiger, dan de Kameleon van kleur verandert , eene andere gewoonte aan te neemen. De Kameleon kan , zegt men, de witte kleur niet nabootfen; maar alcibiades, 't zy dat hy met goede menfchen of met flegte verkeerde, vond, noch by de eenen, noch by de anderen , ooit eene hoedanigheid, welke hy niet wist natebootfen en zich eigen te maaken. Te Sparta gaf hy zich over aan fterke lichaamsoefeningen; was fober en ernsthaftig : in Ionië gaf hy zich aan weelde , 57  74 het LEVEN vermaak en gemak over; in Thracien was hy een liefhebber van zuipen en paardryden (V): terwyl hy by tissaphernes den Onderkoning was, hield hy eenen ftaat, waarby al de Perfiaanfche pracht niet kon haaien. Niet dat hy zo fchielyk van de eene gewoonte tot de andere overging, of eigenlyk telkens van zeden veranderde; maar ziende, dat, byaldien hy zynen eigenen aard volgde, hy zich by die genen, met welken by moest omgaan, min aangenaam zou maaken, gewende hy zich in alle gevallen zulk een masker aan te neemen, waardoor hy het meest met de zodanigen overeenkwam. Te Lacedaemon , wan. neer men hem naar het uitwendige beoordeelde, zou men, even als het fpreekwoord zegt; „ dit is geen zoon van achilles, maar het is „ achilles zelf," ook van hem gezegd hebhen, „dat is een echte leerling van lycurgus." Maar (?) Bryane gist, onzes bedunkens , niet zonder grond, dat, door onachtzaamheid Jer afïchryvers de Thesfaliers hier zyn uitgeiaaten: want van dezen 'toch ïs het meer, dan van de Thraciërs, bekend, dat zy uufteekende ruiters waren, rerwy! het zuipen de bvzondere liefhebbery der Thraciërs was. Nepos fpreekt wel met van de Theifaliers, maar rept ook van ^een paardryden. Atheivaeus daarentegen meldt beide, dat hy in Thesfalie in 't paardryden, en in Thracie in 'j 2,mpen, de eerfle meesters befchaamde.  van ALCIBIADES. 75 Maar wanneer men zag op zyne natuurlyke gezindheden , en de daaden , welke daaruit voordkvvamen, moest men zeggen : „ hy blyfc „ fteeds die hy was (<ƒ)." Want terwyl Koning agis by het leger en buiten 's lands was, wist hy deszelfs gemaalin timca zo verre te verleiden, dat zy zelfs zwanger by hem wierd, en zulks wel weeten wildé; ja zy liet het jongsken, van 't welk zy bevallen was, buiten 's huis wel leotychides noemen, maar onder haare huisgenooten liet zy hem heimelyk den naam van alcibiades geeven: zo ver ging de drift, welke deze vrouw voor hem gevoelde. Hy zelf was ftout genoeg om zich te beroemen, rd) Plutakciius breng: hier twee fpreekwoorden te pas , waarvan het eerfte , dat wy letterlyk vertaald hebben, genoomen is uit een vets, aangehaald door plu«tarchus in een zyner andere werken, zonder des dichters naam te noemen: het laa'fte is ganoomen uit den Orestes van euripides, waar electra , ziende dat hetEKA by den dood van haare Moei ci/ïtemmestra , niet van zich kon verkrygen, haar fchoone lokken geheel af te fnyden,gelyk men in eigenlyke droefheid plagt te doen, maar Hechts een gedeelte daarvan aan het lyk toewydde, toonende dus dat de zorg voor haare fchoonheid haar .meer, dan de dood van haare moei, ter har:e ging, zich beklaagt, dat de Natuur zo veel vermogen over den mensch heeft, en ten befluite zegt: „ zy blyft dezelfde (naamelyk coquette) „ vrouw, die zy was."  76* het LEVEN men, dat hy zulks niet gedaan had om agis te befchimpen, noch om zyne Just met de Koninginne te boeten, maar om van zyne afftammelingen op den troon van Lacedaemon te plaatfen. Dit wierd door veelen aan agis aangebragt, en de overeenkomst van tyd gaf hem grond om aan dat gerucht geloof te (laan : want tien maanden geleeden, verfchrikt geworden zynde door eene aardbeeving, was hy uit de flaapkamer van zyne gemaalin gevlugt, en had federt dien tyd geene gemeenfchap met haar gehad, en daar leotychides na dien tyd gebooren was, wilde hy hem niet voor zynen zoon erkennen, 't welk van dat gevolg was, dat deze naderhand van het Koninglyke bewind verftooken wierd. Na de nederlaag, welke de Athenienfers in Sicilië geleden hadden, zonden die van Chios, Lesbos en Cyzicus gezanten naar Sparta, met verklaaring, dat zy gezind waren om van de Athenienfers aftevallen. De Beotiërs droegen de belangen der Lesbiers voor; pharnabazus die der Cyziceners (e); doch , op raad van alcibiades, befloot men die van Chios voor de anderen byteftaan. Hy zelf begaf zich mede te fcheep, bragt byna geheel lonië tot af- 00 Pharnabazus was een Onderkoning van Perfiën, in de boven. Provinciën van Afië. Fr. Fert.  van ALCIBIADES ff afval, en deed, in gemeenfehap met de Spartaanfche Bevelhebbers, den Athenienferen groote afbreuk. Agis, wien, buiten dat, de hoon, hem door het fchenden van zyn huwelyksbed aangedaan, in den krop ftak, zag met leede de oogen den toeneemenden roem van alcibiades: want meest alle gelukkige onderneemingen werden op rekening van dezen gefteld. Ook waren de andere Spartaanfche Grooten, en allen welken de eerzucht bezielde, door nyd tegen hem ontftooken, en men wist het zo ver te brengen, dat de Regeering van Sparta bevelen naar Ionië afzond om hem van kant te helpen. Doch hy, heimelyk hiervan verwittigd zynde, was fleeds op zyne hoede: hy behartigde wel in alles de belangen der Lacedemoniers, maar wachtte zich zorgvuldiglyk, om niet in hunne handen te vallen. Om te meer veilig te zyn , bood hy zynen dienst aan tissaphernes , Onderkoning van Perfien (f), by wien hy weldra den hoogften trap van aanzien en gezach beklom. Want deze Barbaar, die niets minder dan een eerlyk hart bezat, maar in tegendeel een fnoodaart was, en zich een' vriend van elk wat fnood was, betoonde, vond groot behaagen in de fchalk- (f) In de Beneden.Provinciën. Fr. Fert.  het LEVEN fchalkheid en doortraptheid van alcibiades. En inderdaad, 'er was niemand zo ftug en zo onhandelbaar van aard, die niet door zyn bevallig voorkoomen , en zynen aangenaamen omgang wierd ingenoomen: zelfs die genen , welke hem vreesden en nydig waren, zagen hem gaarne 3 en vonden behaagen in zyne verkeering. Tissaphernes werd dan ook s hoe woest hy anders was , en fchoon hy, meer dan iemand der Perfiaanen, de Grieken hatede, door het vleiende gedrag van alcibiades zodanig aan hem gehegt, dat hy hem nog meer vleide, dan hy zelf gevleid wierd; in zo verre, dat hy eenen zyner lusthoven, die, uit hoofde van deszelfs bronnen en keurige weiden , de fchoonfte van allen was , voorzien met priëelen en lusthuizen, waarin een Koninglyke pracht heerschte, naar alcibiades liet noemen, welken naam dezelve federtalgemeen heeft behouden. Alcibiades dan de party der Spartaanen, als niet meer veilig voor hem, opgeevende, en de wraak van agis vreezende, maakte hen door allerlei betigtigingen , zwart by tissaphernes, en belettede dat hy hun krachtdaadige byftand verleende, en de Athenienfers geheel onderbragt; hierom ried hy hem, den Spartaanen flechts fiaauwe hulp te befchikken, ten einde partyen aftematten, en hen,nadat zy zich  van ALCIBIADES. 79 zich onderling verzwakt en uitgeput hadden, te noodzaaken om zich aan den Perfiaanfchen Koning over te geeven. Tissaphernes liet zich hiertoe ligtelyk overreeden , en gaf hem openlyke blyken van zyne vriendfchap en hoogachting. Dit maakte, dat de beide partyen der Grieken alcibiades ontzagen, en dat de Athenienfers, gevoelende het nadeel dat zy hierdoor leeden, berouw kreegen over het vonnis, 'c welk zy tegen hem geveld hadden.. Alcibiades zag ook van zynen kant met leedweezen de omftandigheid zyner landgenooten, en begon te vreezen, dat, wanneer Athenen tot niet zou zyn gebragt , hy zelf in handen der Spartaanen , zyne vyanden, zou geraaken. Genoegfaam alle de krachten der Athenienfers waren thans te Samos vereenigd. Vandaar trokken zy met hunne vloot uit , hernamen de lieden welke van hun afgevallen waren , en hielden die, welke zy nog hadden , in bedwang : want ter zee alleen waren zy nog tegen hunne vyanden beftand. Maar zy waren bang voor tissaphernes, en voor de honderd en vyfcig fchepen, welke, zo als de fpraak ging, dagelyks uit Phénicië verwagt wierden: want zo deze kwamen, was alle hoop  het LEVEN hoop voor hunne ftad geheel verlooren. Al* cibiades, die zeer wel van die alles onderricht was, liet beimelyk aan de hoofden der Athenienfers, die te Samos waren, te kennen geeven, dat hy kans zag om tissaphernes op hunne hand te krygen; niet met oogmerk om het Volk te believen, in 't welk hy geen vertrouwen ftelde, maar om de Grooten aan zich te verpligten, byaldien deze moeds genoeg hadden, om 's Volks euvelmoed te beteugelen , zelve het roer in handen te neemen, en den Staat te behouden. Allen leenden gretig het oor aan het vor>rftel van alcibiades, behalven alleen phrynichus , uit de burgt Dirades , welke vermoedde , gelyk inderdaad het geval was, dat alcibiades zich luttel bekreunende, of de Staat door het Volk of door de Aanzienlyken beftuurd wierd, alleen maar zocht door evenveel wat middel weer ingeroepen te worden , en ten dien einde op het Volk fchold, om daardoor de gunst van de Grooten te fteelen. Uit dien hoofde verzette zich deze tegen den wil der overigen: doch overftemd zynde, en zich nu tot eenen verklaarden vyand van alcibiades hebbende gemaakt, liet hy heimelyk aan astyochus , Opperbevelhebber der vyandelyke vloot, weeten, dat hy alcibiades, als iemand die zich met beide panyen in-  van ALCIBIADES. 81 inliet, moest waarneemen en vatten. Doch hy wist niet dat hy, zelf een verraader zynde, insgelyks met eenen verraader te doen had. Want astyochus , die zyn hof by tissaphernes zocht te maaken, en zag, dat alcibiades in eene blaakende gunst by hem ftond, gaf dezen kennis van 't gene phryni* chus hem te weeten had gedaan. Alcibiades liet daadelyk phrynichus deswege te Samos aanklaagen, welke, ziende dat allen hierover verontwaardigd waren en hem op 't lyf vielen , en geenen anderen uitweg vindende, dit kwaad door nog grooter kwaad zocht te verhelpen. Hy zond naamelyk andermaal aan astyochus, beklaagde zich over het ontdekken van 't geheim, en bood hem aan, de vloot en het leger der Athenienfers hem in handen te leveren. Doch dit verraad van phrynichus liep voor de Athenienfers fchadeloos af, door eene tweede trouwloosheid van astyochus , die alcibiades , even als te vooren , van dit aanbod verwittigde. Maar phrynichus in tyds hiervan de lucht gekreegen hebbende, en eene tweede aanklagte van alcibiades te gemoet ziende, was in de voorbaat, gaf aan de Athenienfers kennis, dat de vloot gereed lag om op hun af te koomen, en waarfchoude hen, niet van de fchepen te gaan, en zich III. deel. f -F] in  8* het LEVEN in ftaat van tegenweer te ftellen. Terwyl de Athenienfers hiermede bezig waren, kwam 'er wederom een brief van alcibiades, waarin hun geraaden werd, tegen phrynichus op hunne hoede te zyn, als die aangenoomen had de vloot aan de vyanden over te leveren. Doch hieraan floegen zy geen geloof, en dachten, dat alcibiades, van 's vyands aanflag en oogmerk in 't zekere onderricht, hiervan gebruik maakte om phrynichus valfchelyk te befchuldigen; waarin zy zich bedroogen. Dcïniettegenftaande , toen phrynichus niet lang daarna door eenen uit de wagten van hermon openlyk op de Markt met eenen dolk doorftooken, en aan die wonde geftorvenwas, hebben de Athenienfers zyn proces opgemaakt, en hem, na zyn' dood, als fchuldig aan verraad , veroordeeld; terwyl zy hermon en zyne medepligtigen bekroonden (g) De (g~) Men heeft zich met deze plaats vergist. De gene, welke phrynichus doodde, was niet hermon, maar een der Soldaaten van hermon , welke laatfte Kapitein was van de nachtwagten te Munichia, eene der havens van Athenen. Dat men naderhand her. mon bekroonde, was, omdat een der medepligtigen, die van Argos was, op den pynbank verklaarde, dat men byeenkomften ten huize van dien hermon had gehouden; en men geloofde, dat die doodflag op zyn bevel gefchied was. Thucyd, VIIl.  van ALCIBIADES. 83 De vrienden van alcibiades , die te Samos waren, thans de overhand hebbende, zonden pisander naar Athenen, om eene omwenteling te bewerken, en de Voornaamften opteruien, dat zy de teugels van 't beftuur in handen namen, en de magt van 't Volk vernietigden , met verzekering, dat alcibiades hun dan de vriendfchap en hulp van tissaphernes zoude bezorgen. Dit was het voorwendfel, waarvan die genen zich bedienden , welke de Oligarchie invoerden. Maar zodra de zogenaamde vyfduizend, die eigenlyk maar vierhonderd waren, zich in den zadel gezet hadden (h), bekreunden zy zich weinig meer om (/z) De kortheid van plutarchus veroorzaakt hier eene duisterheid, welke maakt, dat niemand, dan dia weet, wat by die gelegenheid is voorgevallen , in ftaat is, om deze plaats te verftaan. Ten einde de vernietiging der Volksregeering wel te doen gelukken, bedacht men het volgende middel, 't welk nog een zweemfel van Volksregeering fcheen overtelaaten, en nogthans inderdaad eene zuivere Oligarchie uitmaakte. Men verkoos vyf Voorzitters , welke honderd lieden benoemden; en elk van deze honderd benoemde drie. Deze vierhonderd werden bekleed met de opperfte magt; maar om het Volk zand in de oogen te flrooien , werd 'er gezegd, dat deze vierhonderd tot den Raad zouden roepen vyfhonderd burgers, zo dikwyls als zy zulks noodig oordeelden. Op deze wyze, zegt thucydides, bleeven de Raad, en de ver. [Fa] ga.  84 het LEVEN om alcibiades , en (hakten hunnen yver om den oorlog doortezetten; deels, omdat zy het Volk niet vertrouwden, 't welk nog met die omwenteling in 't geheel niet verzoend was; deels, omdat zy dachten, dat de Lacedemoniers, die altoos voorftanders van de Oligarchie waren geweest, hun nu minder hard zouden vallen. De burgery in de ftad hield zich, hoe ongaarne ook, ftil uit vrees: want 'er was reeds een aantal van die genen , welke zich openlyk tegen de vierhonderd dwingelanden verzet hadden, om hals gebragt. Dan zy, die te Samos waren, op het hooren van deze tyding woedende geworden, zeilden op ftaande voet naar Pireus, ontbooden alcibiades , en gaven hem het opperbevel in handen, met last, om daadelyk tegen de Dwingelanden optetrekken, en dezen te verdelgen. Alcibiades gedroeg zich in dit geval niet zo als meenig andere, door de gunst des Volks verheven , zich zou gedragen hebben: dat hy naamelyk meende alles te gaderingen des Volks, naar gewoonte, voortduuren; maar ondertusfchen gefchiedde 'er niets, dan op be. vel der vierhonderd. Pisander was de gene, die dit plan voorltelde, maar de man, die het uitgevonden had, was antiphon, van wien thucydides, in zyn laatfte boek, met grooten lof gewaagt. Fr. Fert.  van ALCIBIADES. 85 te moeten inwilligen , en in geen ding zich verzetten tegen hen, die hem van eenen zwerver en balling tot Bevelhebber van zulk eene aanzienlyke vloot, en tot Hoofd van zulk een magtig leger verheven hadden Integendeel, gelyk een groot Krygsbevelhebber in zulk een geval doen moest, oordeelde hy, die dolle drift te moeten tegengaan, en te beletten, dat daardoor geene gevaarlyke misflagen begaan wierden: en op die wyze heeft hy in dat tydftip buiten tegenfpraak Athenen behouden. Want waren zy toen naar huis gezeild, dan zou de vyand zich zonder flag of floot van Ionie, den Hellefpont, en de eilanden meester gemaakt hebben, terwyl de Athenienfers elkander binnen de ftad zouden hebben beoorloogd. Dit werd meest door alcibiades belet, die dan eens de meenigte door treffende redevoeringen en voorftellingen van 't gevaar overtuigde, dan eens eenigen afzonderlyk door bidden en beftraffen, te recht bragt. Hierin werd hy onderfteund door thrasybulus van Stiria, wiens tegenwoordigheid en gefchreeuw hem van veel dienst was, want in fchelheid van flem kon geen van alle de Athenienfers by dezen haaien. Een tweede dienst, welke alcibiades den zynen bewees , was deze, dat hy , beloofd hebbende te maaken, dat de fchepen uit Feni* [>3] cië,  86 het LEVEN cië, welke de Spartaanen van den Perfiaanfchen Koning verwachteden, zich by de Athenienfers voegden, of ten minften zich niet met de vyandelyke vloot vereenigden , terftond uitvoer dezen te gemoet. Deze fchepen, welke reeds op de hoogte van Afpendus waren gezien (#), kwamen niet, en de Lacedemoniers werden door tissaphernes te leur gefteld. Alcibiades kreeg by beiden de fchuld van het uitblyven dier fchepen; vooral by de Lacedemoniers, die hem te laste Jeiden, dat hy tissaphernes ingeftooken had, de Grieken te laaten begaan, op dat zy zich onderling vernielden : want het was duidelyk te zien, dat die party, by welke deze aanwinst van magt gekomen was, ter zee volkomen meester van de andere zou geweest zyn. Binnen korten tyd werden de vierhonderd Dwingelanden ondergebragt , door dat de vrienden van alcibiades de Volksparty volyverig te hulpe kwamen. Nu wilde het Volk en befloot, dat alcibiades weer ingeroepen wierd: doch hy begreep, niet met ledige handen , en zonder iets uitgevoerd te hebben, en dus blootelyk door het medelyden en de gunst des Volks, maar met roem te moeten wederkeert) Afpendus was gelegen op de kust van PamphyJie, tusfchen Rhodns en Cyprus. Fr, Fert,  van ALCIBIADES. 87 keeren. Hierom ging hy eerst met een klein aantal fchepen van Samos onder zeil , en kruiste langs de eilanden Cnidus en Cos; en toen hy hier hoorde, dat de Spartaanfche Bevelhebber mindarus met zyne geheele vloot naar den Hellefpont kwam, en door de Athenienfers vervolgd wierd, haastte hy zich om de Athenienfers te hulp te koomen,en,gelukkig, kwam hy met zyne agtien fchepen juist in het tydftip, dat de beide vlooten by Abydus Haags waren, en de een op den eenen, de andere op den anderen vleugel de overhand had, welk gevecht tot in den nacht werd voordgezet. Beide partyen vergisten zich in het denkbeeld, dat zy van zyne komst hadden opgevat; daar de Spartaanen hierdoor op 't nieuw moed greepen, en de Athenienfers neerflagtig wierden. Maar welhaast gaf hy van het Admiraalsfchip het teeken, dat hy kwam als vriend van de laatften, en viel met groot geweld op de Laeedemoniers aan, die reeds als overwinnaars hunne party vervolgden; dreef hen op de vlugt en naar het land, werwaards hy hen vervolgde, hunne fchepen vernielde, en eene groote meenigte van hun, die zich door zwemmen poogden te redden , verfloeg ; niettegenftaande pharnabazus hun van 't land met zyne benden te hulp kwam, en op het ftrand weerftand bood . pm hunne fchepen te redden. Het gevolg was [F 47 dat  88 het LEVEN dat de Athenienfers dertig fchepen op den vyand veroverden, de hunne hernamen, en, na het einde van den flag , een zegeteeken oprichteden. Na deze roemruchtige overwinning, bekroop alcibiades de hoogmoed om zich daadelyk aan tissaphernes te vertoonen. Ten dien einde voorzag hy zich van ryke gefchenken en vereeringen , en begaf zich in de volle ftaatfy van eenen Opperbevelhebber naar hem toe Doch hy werd in zyne verwachting deerlyk bedroogen: want tissaphernes, die fint lang reeds by de Spartaanen eenen kwaaden naam had, en vreesde, dat hy zich by den Koning niet zou kunnen verantwoorden, begreep, dat alcibiades zich ter regter tyd in zyne magt gaf, liet hem vatten , en gevangen naar Sardes voeren, om door deze onrechtvaardigheid zyn eigen gedrag te verfchoonen. Na verloop van dertig dagen gelukte het alcibiades, nadat hy op de eene of andere wyze een paard bekomen had, te ontfnappen. Hy vlugtte naar Klazomene, en ftrooide uit, dat hy door tissaphernes zeiven was losgelaaten. Vervolgens begaf hy zich naar de Atheenfche vloot, en hoorende, dat mindarus en pharnabazus zich te Cyzicus vereenigd hadden, fpoorde hy het Krygsvolk aan, hun voortellende, dat het noodzaaklyk was, den,  van ALCIBIADES. 89 den vyand te land en ter zee aantetasten, ja zelfs hem binnen de muuren te belegeren; want dat zy, zonder eene volledige overwinning, geene genoegfaame middelen van beftaan zouden vinden. Hy liet daarop het Volk in fchepen, ftevenende naar Proconnefus, en gaf bevel, dat men alle de kleine fchepen midden tusfchen de vloot zoude plaatfen, en wel zorgen, dat de vyanden niets van hunne aankomst merkten. By geluk viel 'er een zwaare ftortregen, verfeld van donder en eene dikke duisternis, 't welk zyne onderneeming zeer begunftigde, en den aanflag zo wel bedekte, dat niet alleen de vyanden niets daarvan gewaar wierden, maar dat zelfs de Athenienfers zulks niet vermoedden, die, toen hy hen liet infchepen, reeds alle hoop op eene onderneeming hadden opgegeeven. Niet lang daarna begon de lucht op te klaaren, en men kreeg de Peloponnefifche vloot in 't gezicht, die buiten de haven van Cyzicus ten anker lag. Alcibiades vrezende, dat de vyanden, op het zien van 't groot aantal van fchepen, zyne aankomst begrypende (T), landwaards zouden vlugten, gaf aan zyne Officieren bevel hem langfaam op eenen (k) Wy hebben hier met reiske de gewoone leesing behouden, en naar zyne verklaaring onze vermaling ingericht. CF 57  pa het LEVEN eenen affland te volgen , terwyl hy zelf Hechts met veertig fchepen zich vertoonde', en de vyanden ten ftryde uitdaagde. Deze lieten zich door die list misleiden, en zyn klein getal niet agtende, in de verbeelding, dat zy met deze fchepen alleen te doen hadden, kwamen daadelyk op hem af, en raakten handgemeen. Maar toen de overige fchepen zich mede by het gevecht voegden, lieten zy den moed zakken, en gingen op de vlugt. Alcibiades drong met dertig van de beste fchepen door, deed eene landing, vervolgde de vyanden, die reeds uit hunne fchepen gevlugt waren, en maakte eene groote flagting onder dezelven. Mindarus en pharnabazus deeden eene vergeeffche pooging om hun te hulp te koomen. De eerfle fneuvelde na een hardnekkig gevecht, en de laatfte ontkwam door de vlugt. De Athenienfers kreegen eene meenigte dooden (T) en wapenen in handen, maakten alle CO Reiske wil hier voor nitfm dooden , nm fchepen gemzen hebben, doch dit ürookt niet met het vervolg: waarom dezelfde reiske , die dit wel begreep, vervolgens het woord s*.x/3ov veranderde in Kart*»™] dan deze vryheid gaat, onzes bedunkens, wat te ver. Het komt ons echter ook waarfchynlyk voor, dat hier iets hapert. Xyumdeh giste , dat 'er voor vtxgw moet  van ALCIBIADES. ie de fchepen buit, en Cy/icus , 't welk door pharnabazus verlaatcn was, terwyl de Peloponnefifche Krygsmagt was omgekoomen, ingenoomen hebbende , maakten zy zich niet alken meester van den Hellefpont, maar vcrdreeven ook de Lacedemoniers uit het overige gedeelte der zee. Ook onderfchepte men eenen brief, op den Laconifchen trant gefchreeven, waarin aan de Ephoren kennis werd gegeven van de bekomen nederlaag. Hy was vervat in deze woorden. „ De kans is ten kwaadfien gekeerd; min„ darus is gefneuveld; het volk vergaat van „ gebrek v wy weeten niet, wat te doen." Deze overwinning maakte het Krygsvolk van alcibiades zo fier en trotsch, dat zy, als onoverwinnelyke lieden, met de andere foldaaten, die een- en andermaal geflagen waren, geene gemeenfchop wilden hebben. Want nog kort te voren had thrasyllus by Epheze de nederlaag gekreegen , by welke gelegenheid de Ephezers , tot fchande der Athenienferen , een metaalen zegeteeken hadden opgeregt. Dit verweeten de foldaaten van alcibiades aan het volk van thrasyllus, moet geleezen worden svstgiev, 't welk buit beteekent.  9* het LEVEN lus , en fpraken met grooten ophef van zich zei ven, en van hunnen Veldheer, terwyl zy de anderen noch tot hunne oefeningsplaatfen wilden toelaaten, noch op de zelfde plaats met hun gelegerd zyn. Maar toen naderhand pharnabazus , met eene groote magt van ruitery en voetvolk, hen, terwyl zy eenen ftroop deeden omftreeks Abydus, op het lyf viel, en alcibiades hun te hulp kwam, die, door thrasyllus onderfleund, den vyand op de vlugt dreef, en tot in den nacht vervolgde, bragt de vereeniging dier beide hoofden te weeg, dat ook de foldaaten als vrienden gezamenlyk met gejuich in de legerplaatfe terug kwamen, 's Anderendaags richtte alcibiades een zegeteeken op, verwoestede al het land van pharnabazus te vuur en te zwaard, zonder dat iemand zich daartegen durfde verzetten, en nam veele Priesters en Priesteresfen gevangen, die hy vervolgens zonder losgeld weder op vrye voeten ftelde. Vervolgens trok hy op tegen de ftad Chalcedon, omdat de Chalcedoniers waren afgevallen, en de Lacedemonifche bezetting, met eenen Bevelhebber, hadden ingenoomen. Maar toen hy hoorde, dat de Chalcedoniers alle hunne have gepakt, en by de Bithy- niers,  van ALCIBIADES. 93 niers, hunne vrienden (m), in verzekering gebragt hadden, trok hy met zyn leger naar de grenzen der Bithyniers, en zond eenen Heraut tot hun af, om zich deswegen te beklaagen. De Bithyniers, bevreesd geworden, gaven den geheelen buit af, en maakten vriendfchap met hem. Terwyl hy Chalcedon van de eene zee tot de andere hield ingeflooten , kwam pharnabazus om het beleg te doen ophreeken, terwyl hippocrates, de Lacedemonifche Bevelhebber , met zyne geheele magt eenen uitval deed op de Athenienfers. Alcibiades, zyn leger tegen die beide vyanden aangevoerd hebbende , noodzaakte pharnabazus tot eene fchandelyke vlugt, en verfloeg hippocrates met het grootlte gedeelte van zyne manfchap. Van daar ftak hy den Hellefpont over, om geld op te haaien. My maakte zich .meester van de ftad Sclybria, waar hy zeer ontydig zich zeiven in groot gevaar bragt. Die genen, namelyk, welke aangenoomen hadden hem de ftad in handen te leveren, hadden tot een tceken beftemd, dat zy te mid- («) In bet oorfpronkelyke is hier eene dubbelzinnigheid : want het kan zo wel betekeuen „ zyne „ vrienden," als hunne vrienden."  j>4 het LEVEN middernacht eene brandende fakkel zouden uirfteeken. Maar uit vrees voor eenen der famengezwoorenen , die eensklaps van gedachten veranderd Was, zagen zy zich genoodzaakt, dit teeken , voor den bepaalden tyd , te geeven. De fakkel dus uitgeftooken zynde, voor dat het leger gereed was, nam alcibiades omtrent dertig van zyne manfchap met zich, en fnelde met dezen naar de muuren , bevoolen hebbende, dat de rest hem ten fpoedigften zoude volgen. Na dat hem de poort geopend was, en nog twintig ligtgewapende foldaaten zich by hem gevoegd hadden, rukte hy naar binnen, maar merkte weldra, dat de Selybriaanen gewapend op hem aankwamen. Ziende dus, dat hy, vol houdende, verlooren was, en niet kunnende befluiten om te vlugten, daar hy tot op dat oogenblik in alle gevegten onoverwinlyk was geweest, liet hy door de trompet ftilte beveelen, en door eenen van de zynen uitroepen, dat de Selybriaanen geenen aanval op de Athenienfers moesten doen (»). De- («) BaYANE maakt hier eene verandering in den Texst, volgens welke de woorden dus zouden moe. ten vertaald worden: „ dat de Athenienfers niet kwa „ men als vyanden van de Selybrianen;" en da» zou. de hierby moeten verflaan worden, dat zy kwamen als  van ALCIBIADES. 95 Deze afkondiging deed deels de drift tot vegten verflaauwen , dewyl zy meenden , dat het geheele vyandelyke leger binnen de ftad was , en gaf hun deels hoop en maakte hen gereeder om tot een verdrag te koomen. Terwyl de onderhandelingen van weerskanten aan den gang waren , kwam het Atheenfche leger aan 3 en alcibiades begrypendè, zo als het was, dat de Selybriaanen tot vrede gezind waren , doch vreezende, dat de Thraciers, die een groot getal uitmaakten, en uit genegenheid en yver voor hem zich dapper weerden, de ftad mogten pionderen, liet hy deze alle uit de ftad gaan, deed den Selybriaanen, die hem om vrede baden, geen leed, en vergenoegde zich met eene zekere zom gelds in te vorderen, en bezetting in de ftad te leggen; waarna hy weder aftrok. De Bevelhebbers, die Chalcedon belegerden , waren intusfchen met pharnabazus tot een verdrag gekomen, waarvan deze de voorwaarden waren , dat hy eene zekere fchatting zou betaalen; dat de Chalcedoniers zich als vyanden van de Spartaanen en van het volk van pharnabazus , welke daar in bezetting lagen. Wy vonden geene genoegfaame reden, om deze verandering, zonder gezach van Handfchriften, aanteneemen.  96 het LEVEN zich weder onder de gehoorfaamheid der Athenienfers zouden begceven ; dat dezen het land van pharnabazus ongemoeid zouden laaten, en dat hy aan de gezanten der Athenienfers tot den Koning der Pcrfen vrye geleide zoude bezorgen. Inmiddels kwam alcibiades aan, en pharnabazus begeerde, dat deze het verdrag mede zou bezweeren, 't welk hy niet wilde doen, voor dat pharnabazus zulks gedaan had. Het verdrag van wederzyden geflooten zynde, trok alcibiades op tegen die van Byzantium, welke afgevallen waren, en floeg het beleg voor die ftad. Als nu anaxilaus en lycurgus met nog eenige anderen op zich namen hem de ftad overtegeeven, mids dat dezelve onbefchadigd zoude blyven, ftrooide hy uit, dat onverwagt opgekomen omftandigheden hem naar Ionië riepen, en ging midden op den dag met de geheele vloot onder zeil; doch 's nachts terug gekomen zynde, ging hy met zyne gewapende manfchap aan land, en hield zich in ftilte onder de muuren, terwyl inmiddels de fchepen in de haven zeilende , en met een groot gedruisch en gefchreeuw de wagten overweldigende , de Byzantinen door dien onverwagten aanval verfchrikten, en aan die genen, die het met de Athenienfers eens waren, gelegenheid gaven om, terwyl  van ALCIBIADES. 97 wyl elk naar de haven en op de fchepen kwam aanloopen, alcibiades in de ftad te laaten. Dit ging echter niet zonder vegten toe; want de Peloponnefiers, Béotiers en Mega renfen, die zich in Byzantium bevonden, fioegen de genen, die uit de fchepen aan de wal gekomen waren terug , noodzaakten hen zich weder naar hunne fchepen te begeven , en hoorende, dat de Athenienfers in de ftad waren, trokken zy vervolgens dezen in goede orde tegen. Doch na een hevig gevecht, verklaarde de kans des oorlogs zich ten voordeele van alcibiades en teramenes, van welken de eerfte aan den rechter, en de laatfte aan den linker vleugel het bevel voerde. Behalven de genen, die in 't gevegt gefneuveld waren , kreegen zy omtrent driehonderd van de vyanden leevende in handen. Na dat de flag geëindigd was, werd niemand der Byzantiers gedood of verbannen: want onder die voorwaar ie was de ftad overgegeeven, en nog was daarby bedongen , dat ieder in het bezit van zyne goederen zoude blyven. Om die reden heeft ook anaxilaus, toen hy te Lacedémon wegeus verraad gedagvaard was, het gene hy gedaan had, niet door eene laffe verantwoording getragt te III. deel. [GJ ver-  het LEVEN verfchoonen ("o). Hy zeide: „ dat hy geen „ Lacedemonier , maar een Byzamier zyn„ de, en niet Lacedemon maar Byzantium ,, in nood ziende, daar de ftad zodanig van „ alle kanten was ingeflooten, dat niemand „ iets daarin kon brengen, terwyl de voor„ raad, die 'er nog voor handen was, door „ de Peloponnefiers en Beotiërs verteerd „ wierd, en de Byzantiers met hunne vrou„ wen en kinderen honger moesten lyden; „ dat hy , in dat geval de ftad niet had verraa„ den aan den vyand, maar dezelve veeleer van „ den oorlog en de rampen van dien had „ bevryd, waarin hy gehandeld had, zo als „ de edellten onder de Lacedemoniers zou„ den handelen, by welken alleen dat gene „ voor regt en eerlyk gehouden wordt, het „ gene tot welzvn van het Vaderland ver„ ftrekt." De Lacedemoniers namen in deze reden genoegen, en de aangeklaagden werden vrygefprooken. Maar alcibiades, die thans brandde van begeerte om zyne geboorteftad weder te zien, of (o) Op deze wyze oordeelden wy best den zin m het oorfpronkelyke uittedrukken Letterlyk zou het moeten zyn : „ hy heeft zyne daad niet door n zyne woorden befchsamd."  van ALCIBIADES. 99 of liever, em zich , na zo veele behaalde overwinningen , aan zyne medeburgers te verruonen, nam de reis naar huis aan. De Atheenfche fchepen pronkten van alle kanten met eene meenigte van fchilden en andere buit; agter aan kwam een groote fleep van fchepen, die genoomen waren; hierby voerde hy met zich de fieraaden van nog veel meer fchepen, die hy vernield en verbrand had: alle te famen een getal van niet minder dan tweehonderd uitmaakende. Doch het gene duris van Samos hierby verhaalt, die voorgaf een afftammeling van alcibiades te zyn, dat de matroozen roeiden naar de maat van de fluit, aangegeven door chrysogonus , die in de Pythifche fpelen den prys had behaald ; dat callipides , de Tooneelfpeeler, het teken gaf, prachtig uitgedost, omhangen met eenen Koninglyken mantel, en in de geheele ryke tooneelklee* ding, en dat het Admiraals - fchip met een purperen zeil in de haven kwam; van dit alles wordt noch by theopompus , noch by ephorus, noch by xenophon eenige melding gemaakt. Ook is het niet waarfchynlyk, dat hy na eene ballingfchap, en na zo veel te hebben ondergaan, zou zyn binnen[G Sei  *°o hetLEVEN gekoomen, als of hy van een dronken par* ty kwam, en de Athenienfers op zulk eene wyze befchimpt hebben (p). Integendeel is hy vol befchroomdheid binnen gekoomen, en heeft, toen hy reeds in de haven lag, niet eer van boord durven gaan, dan, na dat hy van het dek zynen bloedverwant euryptolemus had gezien, met eene meenigte van zyne vrienden en nabeftaanden , die hem verwelkoomden , en aanfpoorden om aan den wal te koomen. Toen hy uit het fchip gekomen was, verwaardigde het Volk , dat hem te gemoet kwam loopen, zich niet eens, om de andere Bevelhebbers aantezien, maar allen liepen met een groot gefchreeuw naar hem, heetten hem welkom , vergefelden hem, en die na genoeg by hem konden komen, bekransden hem ; die hem niet genaaken konden , befchouwden hem van verre, en de oude lieden toonden hem aan de jongen. Deze algemeene blydfchap ging van traanen vergefeld, terwyl men zich de voo- ri- (p) De woorden „ als of hy van een dronken par. „ ty kwam, komen in de uitgaven wat vroeger; doch het kwam ons voor, dat reiske dezelve gelukkig hier had verplaatst.  van ALCIBIADES. 101 rige onheilen herinnerde, en daarmede den tegenwoordigen voorfpoed vergeleek , waaruit men het befluit opmaakte, dat de onderneeming tegen Sicilië niet mislukt zoude zyn, noch dat men zich in zyne overige verwachtingen bedroogen zoude gezien hebben, byaldien men destyds het befluur van zaaken en het opperbevel over de krygsmagt in handen van alcibiades had gelaaten, daar hy thans, nu hy de Republyk had gevonden van alle bewind ter zee byna verftooken, en te lande naauwlyks meester gebleeven van haare voorfteden, en daarenboven van binnen door tweedracht verfcheurd, haar, desniettegenftaande, uit haaren beklaaglyken en laagen toeftand weder had opgebeurd, en niet alleen in het meesterfchap ter zee herfield, maar ook te lande overal over haare vyanden had doen zegepraalen. Het befluit om hem weder in te roepen, was genoomen op voorftel van critias, een' zoon van callaeschrus , gelyk deze zelf in zyne Elegiën getuigt, wanneer hy alcibiades deze weldaad dus in gedachten brengt; 'T befluit van uw herrtel, het doel van uw verlangen Is door my voorgefteld: myn hand.die 't fchreef,volbragt Dit werk, waaraan myn tong het zegel heeft gehangen. Hierop vergaderde het Volk, en alcibiades voor hetzelve verfchynende, beklaagde zich [G 37 eerst  IOft het LEVEN eerst op eene aandoen! yke wyze over zyne ge? leeden rampen; deed het Volk Hechts eene zachte beftraffing, en gaf al de fchuld van zyn ongeluk aan het noodlot, en de nydige Fortuin ; onderhield hen in 't breede over den flegten kans der vyanden, en vermaande hen goeden moed te houden : waarna hy met gouden kroonen befchonken, en tot Opperbevelhebber te lande en ter zee, met onbepaalde magt, werd aangefteld. Tevens werd beflooten, dat hy in het bezit van zyne goederen zoude herfteld worden, en dat de Eumolpiden en de andere Priesters, de vloeken, op bevel des Volks tegen hem uitge. fprooken, vernietigen zouden. Als de andere Priesters dit deeden, zeide theodorus de Hierophant, „ ik heb geenen vloek te„ gen hem uitgefprooken, byaldién hy niets „ kwaads tegen den- Staat heeft gedaan." Te midden van dien fchitterenden voorfpoed, welken alcibiades genoot, waren 'er fommigen, welken het tydftip, waarop hy terug was gekoomen , eenigen kommer baarde. Want juist op den dag, waarop hy binnen kwam, werd het feest Plutiteria, van de Godinne minerva, gevierd (q). Dit feest (?) Dit was een feest, 't welk de Athenienfers jtarlyks vierden ter eere van minerva, onder den toe- naam  van ALCIBIADES. 103 feest wordt op den vyfentwintigften dag der maand largdion (r), met geheime plegtigheden, door de praxiergiden (j) gevierd , wanneer zy de Godinne van al haaren opfchik ontblooten, en het beeld vervolgens bedekken. Hierom wordt deze dag by de Athenienfers als een der voornaamfte dagen, waarop niets van belang verricht (t) moet worden, gereekend. Men verbeeldde zich dus, dat minerva niet van goeder harten, noch vry- naam van minerva van agraulos. Hieruit is de mis. flag begaan van hesychius en anderen,welke meenden, dat dit feest ter eere van agrsulus , dochter van of» csops, gevierd wierd; zo als reeds door meursiup is aangemerkt. Op dit feest werd het beeld der Godinne ontkleed , en vervolgens gewasfchen, waarom het Plunteria (het feest der wasfchinge) genoemd wierd; en deze dag werd voor eeaen der ongelukkigften gehouden. Men trok ook een touw rondom de tempels, tot een teeken, dat dezelve geflooten waren, gelyk op alle andere noodlottige dagen insgelyks gefchiedde; en men ging rond met gedroogde vygen, welke de eerfte vrugt was geweest, die zy, na de eikels, hadden begonnen te eeten. Fr. Vert. (r) Deze maand koomt half met April, en half met Mey overeen; dus viel het feest omtrent het midden van Mey. (s) Weder een geflagt, in 't welk het Priesterfchap eifiyk was. (?) Om dat namelyk, het beeld bedekt zynde, de Godinne, in de denkbeelden van het Bygeloof, haar «unitiR aanfehyn voor het volk fcheen te vetbergen.  iP4 het LEVEN vrywillig alcibiades innam, en daarom haar gelaat voor hem bedekte, en hem van zich afweerde. Maar wanneer hem desniettemin alles naar wensch gelukte, en de honderd fchepen, welke wederom moesten uitzeilen, bemand waren, beving hem eene pryslyke eerzucht, om zyn vertrek tot na het vieren der Myfterien uitteftellen. Want federt dat Deceiéa door de Lacedemoniers verfterkt was, en de vyanden den weg, die naar Eleufis leidt, bezet hielden, had die plegtigheid, door dat de optogt over zee moest gefchieden, geen aanzien gehad: de offeranden, de danfen, en veele andere gebruiken, die op den Heiligen weg plaats hadden (V), wanneer het beeld van bacchus overgebragt wierd, was men genoodzaakt geweest na te laaten. Hierom dagt alcibiades een pryslyk werk te doen, gefchikt om de Goden te vereeren , en roem by de menfchen te behaalen (v), zo hy dat feest in des- («) Volgens de verbeterde lezing van meursius goedgekeurd door bryane. De weg van Athenen naar Eleufis, langs welken de Itaatelyke optogt gefchiedde, werd de Heilige weg geheeten. (v) Hy deed dit waarfchynlyk, zo als de Franfehe Vertaaler te recht heeft aangemerkt, veel meer met oogmerk, om door dit fchynheilige bedryf, de vermoedens van ongodsdienftigheid , die hy door het fcherf?  van ALCIBIADES. 105 deszelfs voorigen luister herftelde, en den trein, door gewapende manfchap tegen eenen vyandelyken aanval gedekt, weder over land liet gaan. Daardoor zou hy agis, byaldien deze hen ongemoeid liet gaan, fnuiken en vernederen , of anders gelegenheid krygen om eenen heiligen en den Goden aangenaamen ftryd, voor het heiligfte en grootfte dat men had, onder het oog van zyn vaderland te voeren, en alle zyne medeburgers tot getuigen te hebben van zyne dapperheid. Nadat hy dit befluit genoomen had, gaf hy hiervan kennis aan de Eumolpiden en Cerycen (w), zette fchildwagten uit op de hoogten, en zond, met het aanbreeken van den dag, eenige loopers vooruit. Vervolgens nam hy de Priesters, de Mysten en Mystagogen onder de hoede van zyn leger, geleidde dezelven in alle orde en ftilte, en leverde dus een grootsch en eerwaardig fchouwfoel met dien optogt, waarin allen, die hem niet nydig waren, bekennen moesten, dat hy het ambt van Hierophant en Mystagoog volmaakt waarnam. Niemand der vyanden durfde hem aandoen, en hy bragt fchenden der beelden, en het ontheiligen der Myflerien verwekt had, wegteneemen. (w) De zelfde, die wy boven Heranten noemden, doch deze naam, als eigen aan dat Ptiesterlyke geflagt, wordt beter, gelyk die der Eumolpiden en anderen, onvertaald gelaaten, [G 5]  *o6 hetLEVEN bragt den trein veilig in de ftad terug, 't welk hem in zyne eigene verbeelding niet weinig verhief, en het leger zo groot eenen moed inboezemde, dat zy zich , wanneer zy hem aan 't hoofd hadden, voor onoverwinlyk hielden. Daarenboven won hy hierdoor dermaate het vertrouwen der fchamele gemeente , dat deze niets vuuriger verlangde, dan hem tot hun Opperhoofd te hebben. Eenigen kwamen openlyk hiervoor uit, vervoegden zich tot hem, om hem aantezetten , dat hy zich boven den nyd zoude verheffen , wetten en en befluiten den bodem inflaan, en die fnappers van kant maaken, die den Staat te gronde hielpen; ten einde hy langs dezen weg, zonder vrees voor valfche befchuldigers, het beftuur van zaaken, naar welgevallen, ter hand konde neemen. Wat hy zelf, met betrekking tot de Oppermagt, in zyn fchild voerde, is onzeker: maar de voornaamfte leden van den Staat, door vrees bevangen, dreeven hem aan, om, hoe eer hoe liever, uittezeilen, ftonden hem alles toe, en gaven hem tot Ambtgenooten, die hy zelf begeerde. Hy ftak dan met die vloot van honderd fchepen in zee, deed daarmede eenen aanval op het eiland Andros, verfloeg de inwooners en de Lacedemoniers, welke zich daar bevonden, doch nam de ftad niet in, 't welk naderhand de  van ALCIBIADES. 107 de eerfte grond was der befchuldigingen , waarmede hy van zyne vyanden wierd aangevallen: want is 'er ooit iemand geweest, dien zyn eigen roem ten verderve flrekte, zo was het alcibiades. Deze roem, welke groot was, en zo veele blyken van dapperheid en beleid opleverde,maakte hem verdagt van niet alles aangewend te hebben, even als of het hem geen ernst ware, daar men niet geloofde, dat het hem aan de magt had ontbrooken: want men was in 't denkbeeld, dat, zo hy flegts zyn best deed, niets hem onmogelyk was, Men verwagtte ook reeds te hooren, dat Chios en geheel Ionien had moeten bukken. Men was daarom misnoegd, dat men niet zo fchielyk, als men zulks gewenscht had, van dit alles bericht ontving; zonder te bedenken, dat gebrek aan geld, daar hy oorlog voerde met menfchen, die den grooten Koning tot hunnen geldfchieter hadden, hem telkens noodzaakte, de vloot te verlaaten , en op buit uittegaan, om aan zyn volk foldy en mondbehoeften te bezorgen. De volgende omflandigheid gaf aanleiding tot zyne laatfte befchuldiging. Lysander, als Opper-Admiraal door de Lacedemoniers uitgezonden, gaf uit het geld, hem door cyrus tot onderfland gefchooten, aan elk van het bootsvolk vier Huivers tot foldy, in plaats van drie; en daar alcibiades moei-  108 hetLEVEN moeite genoeg had om drie te geeven, was hy naar Kariën gegaan, om vandaar geld te haaien. Inmiddels had hy het bevel over de vloot gegeeven aan antiochus, die wel een goed ftuurman, maar voor het overige een onverftandig en doldriftig mensch was. Deze, niettegenftaande hy van alcibiades orde had ontvangen om niet te vegten, al ware het, dat hy door de vyanden wierd uitgedaagd, was onbefchaamd genoeg, om met veragting van dit bevel, zyn fchip, en nog een ander uit de vloot, met Krygsvolk te vullen, en daarmede tegen Epheze optetrekken, zich niet ontziende, onder het bedryven en uitfpreeken van allerlei fchimp en hoon, voorby de vyandelyke vloot heen te zeilen. Lysander kwam in 't eerst flechts met eenige weinige fchepen af, om hem te vervolgen, maar ziende dat de Athenienfers hem te hulpe kwamen, deed hy zyne geheele vloot opkoomen, floeg de Athenienfers , doodde antiochus, kreeg eene meenigte fchepen en volk gevangen, en richtte een zegeteeken op. Alcibiades , die naar Samos terug was gekeerd, liep, op het bekoomen van deze tyding, met zyne geheele vloot uit, om lysander uit te daagen; doch deze hield zien met zyne overwinning te vrede, en kwam niet van zyne plaats. Thrasybulus, zoon van thrason, een der erg-  van ALCIBIADES. 109 ergfte vyanden, welken alcibiades in het leger had, ging onmiddelyk daarop naar Athenen , om hem aanteklaagen , en nadat hy deszelfs vyanden daar had opgeruid, verklaarde hy voor het vergaderde Volk, dat alcibiades de oorzaak was van de nederlaag en het verlies der fchepen, omdat hy op eene trotfche wyze zyne magt misbruikte, en het bevel gaf in handen van lieden , die door hun zuipen en onbefchofte matroozentaal het meest by hemr gezien waren, terwyl hy zelf op zyn gemak rond zeilde om geld op te haaien , zich in den wyn verliep, en zyn vermaak nam by de Abydeenfche en Ionifche hoeren, in een' tyd, dat de vyandelyke vloot in 't gezigt was. Men leide hem ook te laste, dat hy in Thracien, naby Byzantium , eene Burgt had aangelegd, tot eene veilige verblyfplaats voor hem zeiven, als niet langer in zyn vaderland kunnende of willende leeven. De Athenienfers, geloof flaande aan deze betigtingen, fielden andere Bevelhebbers aan, toonende daardoor hunne verbittering, en kwaade gezindheid tegen hem. Alcibiades hk;rvan onderricht, en bevreesd geworden, verliet geheel en al het leger, worf vreemde krygsbenden , en deed voor eigen rekening den vryen Thraciers den oorlog aan, by welken hy groote zommen gelds buit maakte, terwyl hy tevens de Grieken, daarom- (breeki  IIO het LEVÉN ftreeks woonende, tegen de aanvallen der Barbaaren in veiligheid ftelde. Wanneer naderhand de Bevelhebbers tydeus, menander en ADiMANTüs, die met de geheele Atheenfche vloot te vEgos-potamos lagen (V), de gewoonte hadden om lysander , die by Lampfacus lag, dagelyks met het aanbreeken van den dag aan te doen en uit te dagen, en dan weder heen te trekken, en het overige van den dag in ongeregeldheden en zorgeloosheid, met verachting van den vyand, door te brengen, liet alcibiades, die in de nabyheid was, dit niet ongemerkt voorbygaan, maar te paard gefteegen zynde, vervoegde hy zich by de Bevelhebbers, en bragt hun onder het oog , dat zy eene ongunftige plaats gekoozen hadden, waar noch haven noch ftad by de hand was, terwyl zy het benoodigde geheel van Sestus moesten haaien; en dat zy hun (x) 'Plutarchus flaat hier drie geheele jaaren over, met al het gene de tien Bevelhebbers, welke in de plaats van alcibiades vvierden aangefteld, verricht hebben. Want hy gaat voorby het vyfentwintigfte jaar. van den Peloponnefifchen oorlog, het zesentwintigfte, waarin de Athenienfers den flag by Arginuzen wonnen , en byna het geheele zevenentwintigfte, aan 't einde van welk laatstgenoemde jaar de Athenienfers naar /Egos• potamos gingen, waar zy de nederlaag, hier gemeld , bekwamen. Fr. Vert. - potamos , be- teekenende eigenlyk Geitenrivier, was een ftad aan den Hellefpont.]  van ALCIBIADES. m hun fcheepsvolk, wanneer die aan land gingen, in 't wild herom lieten zwerven, waarheen het ieder gelustte, en zulks in 't gezicht van eene vyandelyke vloot, die gewend was om den wenk van éénen Opperbevelhebber zonder tegenfpraak te gehoorfaamen. Hy ried hun daarom van plaats te veranderen, en naar Sestus te zeilen; maar de Bevelhebbers wilden naar zynen raad niet luisteren. Tydeus gebood hem zelfs, op eene hoonende wyze, te vertrekken, en duwde hem toe, dat het thans niet aan hem, maar aan anderen fiond, bevelen uittegeeven. Alcibiades ging dan heen, niet zonder vermoeden , dat 'er verraad by hen fchuilde. Onderweg zeide hy aan zyne vrienden, die hem buiten het leger uirgeleide deeden, dat, zo hy niet zo onbefchoft door de Bevelhebbers behandeld was geworden, hy in weinige dagen de Lacedemoniers zoude hebben genoodzaakt, om of te flaan , of de vloot te verlaaten. Dit zeggen hielden fommigen voor fnorkery, doch anderen kwam het niet onwaarfchynlyk voor, indien hy een groot aantal Thracifche boogfchutters en ruiters infeheepte, en daarmede de Lacedemoniers aantastte, en in wanorde bragt. Inderdaad de uitkomst leerde welhaast, dat hy den misflag der Athenienferen zeer wel had begreepen. Want lysander viel hen fchielyk en onverwagt op het lyf, zodat niet meer  112 HET LEVEN meer dan agt fchepen met conon door de vlugt ontkwamen (y), terwyl alle de overige, ten getale van omtrent tweehonderd , genoomen en opgebragt wierden. Van de manfchap vielen drieduizend in handen van lysander , welke hen allen liet ombrengen. Ook werd lysander in 't kort meester van de ftad Athenen, ftak de fchepen der Athenienfers in brand, en brak de lange muuren af. Nu begon alcibiades, ziende de Lacedemoniers thans meester ter zee en te lande, bevreesd te worden, en nam de wyk naar Bithynien, werwaards hy groote fchatten liet voeren, en gedeeltelyk zelf medenam, fchoon hy nog meer agterliet in de burgt, waarin hy zyn verblyf had gehouden. Doch als hy in Bithynien een groot gedeelte zyner fchatten kwyt geraakt, en door de Thraciers, die daar woonden, geplonderd was, werd hy te rade zich naar artaxerxes te begeeven , hoopende den Koning door proeven te toonen, dat hy hem van geen minder dienst, dan themistocles, kon zyn; terwyl hy veel regtmaatiger reden, dan deze had, om tot hem de toevlugt te neemen. Immers kwam hy niet, gelyk themistocles , tegen zyne medeburgers, maar, integendeel, om zyn (y) En nog een negende, genaamd het fchip Pars. lus, 't welk te Athenen de tyding van de nederlaag kwam brengen. Conon nam de wyk naar Cyprus, Fr. Fert.  van ALCIBIADES, 113 #yn Vaderland tegen deszelfs vyanden te helpen , en daartoe de medewerking van den Koning te verzoeken. Denkende, dat pharnabazus hem best in ftaat zoude ftellen, om in alle veiligheid daar te koomen, ging hy dezen in Frygien opzoeken, raakte met hem in onderhandeling, bewees hem beleefdheden , welke hy wederkeerig van hem ontving. De Athenienfers zagen reeds met leede 00gen, dat hun de heerfchappy uit de handen was gewrongen; maar nu hun door lysander ook de vryheid benoomen, en hunne ftad onder de magt van dertig Dwingelanden gefield was, begreepen zy, nu zy verlooren waren, dat gene, 't welk zy in dien tyd, toen 'er nog redden aan was, niet begreepen hadden; zy bedagten en bejammerden hunne misflagen en onvoorzigtige flappen, en rekenden hunne laatfle drift tegen alcibiades als den grootflen misflag van allen. Want zy hadden hem verftooten, zonder dat hy zelf iets kwaads bedroeven had, en uit wraak zucht tegen eenen Onderbevelhebber, die op eene fchandelyke wyze een klein aantal fchepen verlooren had, hadden zy zelve nog veel fchandelyker gehandeld, met den Staat van den kundigften en dapperften Bevelhebber te berooven. Nogthans werden zy uit de tegenwoordige omftandigheden nog door eene zwakke hoop opgebeurd, dat, zo lang alcibiades in leeven 111. deel. [H] was,  «4 het LEVEN was, de Acheenfche Staat niet geheel was verlooren. Want daar hy voorheen niet van zich had kunnen verkrygen, om in zyne ballingfchap werkeloos en in ftilte te leeven, dagt men, dat hy ook nu, zo hy anders in ftaat was, de onrechtvaaidigheid der Lacedemoniers, en den hoon van de dertig Dwingelanden niet ongewrooken zoude laaten. Het was zo vreemd niet, dat het Volk zich zodanige verbeeldingen in 'c hoofd bragt, daar de dertig Dwingelanden zelve het voor zich van belang oordeelden , naauwkeurig uit te vorfchen, en acht te geeven, wat alcibiades deed en voorhad. len laatften bragt critias lysander onder het oog, dat de Lacedemoniers nimmer van de heerfchappy over Griekenland zeker waren f o lang de V olksregeering te Athenen in wezen was; en al ware het, dat de Athenienfers ftil en geduldig in de Oligarchie berusteden, dat echter alcibiades, zo lang hy leefde, niet zou dulden, dat zy zich met de tegenwoordige gefteldheid van zaaken vergenoegden. Lysander gaf evenwel aan dat voorftel geen gehoor, voor dat hy van de Regeering zyner ftad eenen brief ontving, waarin hy gelast wierd, alcibiades van kant te laaten brengen; 't zy dat dezen insgelyks zynen fchranderen en onderneemenden geest vreesden, of dat zy dit deeden om agis te believen. Lvsander zond dan aan pharnabazus bevel om dit werk- ftel-  van ALCIBIADES. 115 ftellig te maaken, en deze droeg dien last over aan zynen broeder MAGéus (zj en zynen oom sjjsanitiires. Alcibiades hield zich toen ter tyd op in een dorp van Frygicn (V), in 't gezel fchap van zyne minnaares timandra. Hier droomde hy, dat hy het kleed van zyne minnaaresfe aan had, en op haaren fchoot zittende, door haar gekapt en geblanket wierd, gelyk eene vrouw. Volgens anderen droomde hy, dat hem indenflaap door MAGéus het hoofd wierd afgehouwen en zyn lichaam verbrand. Hierin koomen de verhaalen overeen, dat hy dien droom kort voor zynen dood gehad heeft. De genen, die gezonden waren om hem te dooden, hadden geen* moeds genoeg om binnen te gaan in het huis, daar hy was, maar omfingelden hetzelve, en ftaken het in brand. Alcibiades dit merkende, pakte eene meenigte klederen en dekens byeen, en wierp die op eenen hoop in de vlam; berolde vervolgens zyne linkerhand in zynen mantel, en met de rechterhand het zwaard trekkende, ontkwam hy onbefchadigd door het vuur, voordac nog (s) Deze wordt by nepos, volgens de beste handichriften, bagaeus genaamd, en zo gist van staveren, dat ook hier moet gelezen worden. (a) Athenaeus noemt dit dorp Mclisfn. LH 2]  ii 6 het LEVEN van ALCIBIADES. nog de klederen, welke hy daarin geworpen' had, verbrand waren. De Barbaaren raakten op zyn gezicht uit malkander : geen van allen durfde hem afwagten en handgemeen met hem worden, doch van verre fchooten zy op hem met pylen en werpfchichten. Door deze getroffen, fheuvelde hy, en nadat de Barbaaren vertrokken waren, nam timandra het lyk op, berolde hetzelve in haare klederen, en begroef het met zo veel eer en pracht, als de tegenwoordige omflandigheden haar toelieten. Men zegt, dat lais, gemeenlyk de Korinthifche genaamd, doch die uit Hyccara, eene kleine ftad van Sicilië, als gevangen weggevoerd was, een dochter is geweest van deze timandra. Sommige fchryvers, die in de overige omflandigheden, betreffende het uiteinde van alcibiades, met dit veihaal inftemmen, ontkennen alleenlyk , dat of pharnabazus , of lysander , of de Lacedemoniers fchuld aan zynen dood hebben gehad, maar zeggen, dat alcibiades eene jonge dochter van goeden huize, door hem verleid, by zich in huis had, en dat de broeders van dat meisje, over dien hoon ten fterkften gebelgd, het huis, waarin hy was, by nacht in brand geftooken, en hem, nadat hy door de vlammen was heen geloopen, afgemaakt hebben, zo als door ons verhaald is.  CAJUS MARCIUS CORIOLANUS.   HET LEVEN VAN CORIOLANUS. H et adelyke geflacht der marciussen te Rome heeft veele beroemde mannen voordgebragt; onder anderen ancus marcius, dochters-zoon van numa , en opvolger van Koning tullus hostilius. Ook zyn uit het zelve gefprooten publius marcius en quintiks marcius , die de grootfte en fraaifte waterleiding in Rome gemaakt hebben; gelyk mede censorinus , welke tweemaal door het Volk tot Cenfor verkooren is, en op wiens voorftel naderhand een wet werd gemaakt, volgens welke voordaan niemand tweemaal met die waardigheid bekleed mogt worden. Cajus marcius, van welken wy thans fpreeken, zynen vader verlooren hebbende, is opgevoed onder het opzicht van zyne moeder, en heeft door zyn voorbeeld getoond, dat, III. deel. [ Az] aan  4 het LEVEN aan welke ongemakken de ftaat van eenen vaderbozen wees ook blootgefteld zy, dezelve evenwel iemand niet belet om een degelyk en beroemd man te worden ; daar anders flegte menfchen dien ftaat befchuldigen en lasteren, als of dezelve, door gebrek aan zorg, oorzaak van hun bederf ware. Maar tevens heeft hy ook door zyn voorbeeld het gevoelen van die genen bevestigd, welke zeggen, dat een edele en dappere aard, byaldien dezelve van eene goede opvoeding verftooken is, even als een goede akker, welke niet naar behooren bebouwd is, wel veel goeds, maar te gelyk ook veel kwaads voord brengt. Want zyne fterkte en ftandvastigheid , in alles wat hy nad voorgenoomen, waren zekerlyk uitneemende en krachtdaadige middelen, om groote zaaken uittevoeren. Maar daarentegen waren zyne onmaatige toorn en onverzettelyke ftyfhoofdigheid oorzaak, dat hy zeer ongemakkelyk en onhandelbaar was in de verkeering met andere menfchen; zodat die genen, welke zich over zyne grootmoedigheid in het tegenftaan van de verzoekingen der wellust en der rykdommen, en in het verdraagen van moeiten verwonderden, en daar aan de welverdiende raamen van maatigheid, rechtvaardigheid en kloekmoedigheid gaven, hem in 'öep burgerlyken omgang als een lastig, ftroef en.  van CORIOLANUS. 5 en heersch zuchtig mensch vcrmydden. De beste vrucht toch, welke de menfchen aan de Mufen te danken hebben, is deze, dat dezelve door weetenfchap en «nderwys hunne wilde natuur verzachten , zodat deze door de rede vatbaar wordt voor gematigdheid, en zich van alles, wat buitenfpoorig is, ontdoet. Zekerlyk werd, in dietyden , de oorlogs-dapperheid hooger dan andere deugden te Rome gewaardeerd; waarvan tot een bewys kan ftrekken, dat men daar de Deugd in 't algemeen met den naam van Dapperheid beftempeld, en dus den naam van eene byzondere foort van deugd aan het geheele gedacht van deugden gegeeven heeft (V) : doch mauci'js had meer, dan iemand anders, eene heerfchende neiging voor den Kryg, en leerde al van jongs af met de wapenen omgaan. D:tn begrypende, dat kunstwapenen den genen weinig kunnen baaten, die zich niet geoefend heeft in het gebruik van die wapenen. welke hem van de Natuur zyn gefchonken, oefende hy zyn lachaam in alles, wat in het ftryden te pas koomt; O) Dit zelfde hld ook plaats by de Grieken . by weikan het woord cc^rv, , deugd," eigenlyk „ dap. „perheid iu den oorlog" beteekent, en wat is ons woord Vroomheid , zo men tot de oorfbronketyke. beteekenis terug gaat, andets dan DspperKeiJ. [4 3?  6 het LEVEN koomt; indiervoegen, dat hy groote fnelheid verkreeg in het loopen, en eene fterkte in het grypen en worftelen, die byna niet te wederftaan was. Telkens, wanneer zyne mededingers in moed en dapperheid zich door hem overwonnen zagen, fchreeven zy dit toe aan zyne alles te boven gaande fterkte van lichaam, die onder geenerhande vermoeienisle bezweek. Hy deed zynen eerften veldtocht, nog zeer jong zynde, toen de afgezette Koning tarquintus , die, na veele ftryden verlooren te hebben, thans, om zo tefpreeken, eenen laatüen kans in het dobbelfpel des oorlogs wilde waagen, wederom tegen Rome optrok, met zeer veele volkeren van Latium en Italië, die zich by hem gevoegd hadden, niet zo zeer omdat zy hem gunftig waren , als wel met oogmerk, om de toeneemende magt der Romeinen , welke zy met vrees en met nyd befchouwden, tegen te gaan. In dien flag, waarin de kans dikwyls verwisfelde (b~), zag marcius , die onder het oog van den Dictator zich kweet als een held, eenen Romein naby zich nedervallen \ hy liep toe, ftelde zich voor hem (£) De Schryver bedoelt den flag by het meir Regillus, zeer fraai befchreven door dionysius den halicarnassek , B. VI. Fr. Fert.  van COROILANUS. 7 hem in de weer, en had hec geluk deszelfs party af te keeren en te vellen. Wegens deze overwinning werd hy door den Veldheer onder de eerden met eenen eikenkrans begiftigd: want op die wyze zyn de Romeinen gewoon iemand, die eenen burger in 't leven behouden heeft, te beloonen (c) ; 't zy dat zy den eikenboom in byzondere eer gehouden hebben, om de Arkadiërs, welke door het Orakel Eikel-eeters genoemd waren; of omdat de Veldheeren dien boom ligtelyk overal konden vinden; of eindelyk, omdat de eikenboom aan jupiter, den Befchermgod der Steden, was (c) Men telt verfcheidene foorten van Kroonen of Kranfen, waarmede de Romeinen gewoon waren uitfteekende Krygsbedryven te beloonen , en welke meest van goud waren. Dan aan geene van allen was zo groot een eer gehegt, als aan den Burgerkrans, welke, van eikenloof gevlogten, aan den genen werd vereerd, die in den flag eenen burger in 't leeven bewaard en den aanvaller verflagen had. Volgens het getuigenis van plinius, genoot hy, die met zodanigen Krans verfierd was, de eer, dat voor hem, wanneer hy in den Schouwburg kwam , alle de Aan. fchouwers.de Raad zelf niet uitgezonderd.opftonden; dat hy het recht had, om de plaats naast den Raad in te neemen, en dat hy, zyn Vader, en zyn Grootvader van Vaders zyde, voordaan van alle Burgerlyke lasten of bedieningen bevryd waren. Punius B. XVI. H. 4. [4 47  8 het LEVEN was toegeheiligd, en zy uit dien hoofde den eikenkrans best gefchikt oordeelden ter belooning van hem, die eenen Burger had behouden. Daarenboven is de Eik de vruchtbaarfte van alle wilde , en de fterkfte van alle tamme boomen. Ook diende de vrucht van dien boom den ftervelingen eertyds tot fpyze, en de honing, welke in denzelven werd gevonden , tot drank. Al verder verzorgde hy hun het meeste wild en gevogelte tot hun voedfel, daar hy hun het lym verfchafte om dezen te vangen. —— Men verhaalt, dat men by dit gevegt castor en pollux tegenwoordig heeft gezien, en dat dezelve zich, terftond na den flag, op hunne paarden, welke droopen van zweet, te Rome op de Markt, als boodfchappers van de overwinning, vertoond hebben, by de Fontein, waar thans nog hun Tempel ftaat (dj. Hierom is die dag van Over- {d) Dionysius de halicarnasser verhaalt dit fpreokjen in alle eenvoudigkeid, en hy was van dit wonder zo wel overtuigd, als of hy zelf ooggetuige daarvan was geweest, Livius, hoe ligtgeloovig in andere gevallen, fpreekt 'er geen eak-ld woord van, en zegt alleenlyk, dat de Diétator postumius in het gevecht een' Tempel aan Castor en Pollux beloofd heeft. De fontein , waarvan hier gefprooken wordt , was by den Tempel van Vefta, en mede aan die Godiane jewyd. Fr. Vert.  van CORIOLANUS. 9 Overwinning, zynde de vyfdende July, aan deze twee Gebroeders geheiligd. Het is, als of vroegtydige roem en eerbewyzing by lieden van gemeene eerzucht het vuur uitdooven, en hunne ligtverzaadelyke begeerte op eenmaal voldoet (V); daar integendeel rechtgeaarde en verheven zielen, door de eer meer en meer ontflooken, en even als door eenen Herken wind gedreeven worden naar alles wat loflyk is. Want daar dezen zich befchouwen, niet als dezulken, welke hunne belooning hebben ontvangen, maar als zulken, die borg hebben gefield voor hunne toekoomendedaaden,achten zy het fchandelyk hunnen roem te verhaten, in plaats van dien door meer dergelyke daaden te vergrooten. Zodanig was het gefield met marcius, die zyn eigen mededinger wierd, en telkens met verfche laurieren willende pronken, bedryven op bedryven, buit op buit flapelde, en maakte, dat de volgende Veldheeren, onder welke hy diende, om flryd zich beyverden om het van de voorgaande te winnen in eerbewyzingen omtrent zynen perfoon. Immers, daar de Romeinen in dien tyd veele oorlogen gevoerd, (e) Al wie eenigszins geweon is de menfchen waar te neemen, zal deze gegronde aanmerking meer dan eens in zyn leven bevestigd hebb«a gezien. 5]  io het LEVEN yoerd , en veele veldflagen geleverd hebben, is hy uit geenen van allen zonder krans of prys te rug gekoomen. By anderen was de roem het doel van hunne dapperheid, maar het doel van zynen roem was het genoegen van zyne moeder. Want dat deze hem hoorde pryzen, hem zag met den krans om het hoofd, en hem, met traanen van blydfchap in de oogen, omhelsde, daarin ftelde hy zyn' grootften roem en zyn hoogfte geluk. Men zegt, dat epaminondas de zelfde gemoeds-gefteldheid aan den dag gelegd, en het als zyn grootlte geluk gerekend heeft, dat zyn vader en moeder, nog levende, getuigen waren van de overwinning, welke hy by Leuétren behaalde. Dan deze had het genoegen, dat zyne beide ouders hem met die overwinning geluk wenschten, en in zyne vreugde deelden: doch marcius , achtende aan zyne moeder tevens dat vermaak te moeten verfchafFen ,j dat hy anders aan zynen vader fchuldig was,' vergenoegde zich niet met. al de eer en de'blydfchap, welke hy volumnia aandeed, maar na dat hy, op begeerte en fterken aandrang van haar, getrouwd was, en reeds kinders by zyne vrouw had, bleef hy beftendig in het zelfde huis met zyne moeder woonen. Toen hy zich reeds grooten roem en gezach by de Burgery, door zyn gedrag, ver- wor-  van CORIOLANUS. n worven had , ontflond 'er zwaare tweefpalt tusfchen den Raad, die de party der aanzienlyken en ryken trok, en het Volk, dat zich deerlyk mishandeld zag door hunne fchuldtifchers. Want die genen, welke nog eenige bezittingen hadden , zagen dezelve in beflag gcnoomen en verkogt, en zich hierdoor van al hun hebben beroofd; terwyl die genen, welke in 't geheel niets hadden, in perfoon aangetast werden, fchoon zy nog aan hunne lichaamen de teekens droegen der wonden, welken zy, ftrydende voor het Vaderland, ontvangen hadden; byzonder nog onlangs in den oorlog tegen de Sabynen, toen de Ryken beloofd hadden hen zachter te zullen behandelen, en de Conful marcus valerius (*ƒ), volgens befluit van den Raad, borg voor die belofte geworden was. Ondertusfchen , na dat zy zich in dien oorlog dapperlyk gekwee- ten, (ƒ) Voor marcus wil Xylander geleezen hebben manius , om dat die naam by dionysiüs voorkoomt. Doch uit livius blykt duidelyk, dat in den oorlog, waarvan hier gefprooken wordt, niet manius valerius , maar marcus , deszelfs Vader, en Broeder van valerius poplicola , Conful is geweest. De Franfche Vertaaler is het fpoor geheel byster, daar hy van den Conful marcus valerius, den Diftator manius valerius maakt, en dezen in zyne aanteekening noemt valerius poplicola.  12 het LEVEN ren, en den vyand verflagen hadden, za«-en zy hun lot niet het minfle door hunne fchuldeifchers verzacht, en de Raad hield zich, als of zy die belofte vsrgeeten hadden; toelaatende, da: de burgers weder als voorheen naar de gevangenisfen gefleept, en, ten onderpand vrn hunne fchulden, in verzekering gehouden wierden. Dit was oorzaak van eenen zwaaren opftand in de Stad waarvan het gerucht weldra den vyand ter ooren kwam , welke daarop in het land viel, en alles verwoestte. Wanneer nu alle burgers, die, uit hoofde van hunne jaaren m ftaat waren om de wapenen te voeren' door de Confuls wierden opgeroepen, doch niemand opkwam om zich aan te geeven raakte de Regeering onderling verdeeld.' Sommigen waren van gevoelen, dat men den armen burger te gemoet moest koomen, en de al te groote ftrengheid van het recht wat verzachten ; anderen waren van een tegengefteld gevoelen , en tot deze laatften behoorde marcus: niet omdat hy de fchade, welke daardoor Hond geleeden te worden, als eene zaak van zo veel behing hield, maar omdat hy deze beweeging befchouwde als een begin van verdere ftoutheid, en als eene proef, door het Volk genoomen, om zich tegen de wetten aantekanten. Hierom ried  van CORIOLANUS. 13 ried hy, dat, zo men wyslyk wilde handelen , men dit kwaad in tyds zocht te fluiten en te fmooren. Na dat de Raad in korten tyd verfcheidenmaalen hierover was vergaderd geweest, zonder tot een vast befluit te koomen, rotte het Gemeen eens!.laps te famen, hitfte malkander op, trok de Stad uit, en floeg zich neder op den Heiligen berg, aan de overzyde van de rivier Arno; zonder dat zy nogthans eenig geweld of iets oproerigs pleegden , alleenlyk uitroepende , dat zy al fint lang door de Ryken uit de Stad verdreeven waren ; dat zy overal in Italië lucht, water en eene begraafplaats zouden vinden, en dat zy te Rome toch ook niets meer hadden behalven dan nog de wonden en den dood waar aan zy zich, ftrydende voor de Ryken blootftelden. Dit maakte den Raad niet weinig bevreesd, welke befloot, uit hun midden tien van de oudften, en die het meest bedaard en volksgezind waren , derwaards aftezenden. Aan het hoofd van deze Bezending was menenius / grippa , die , na de ernftigfte vertoogen aan de Gemeente gedaan , en tevens met vrymoedigheid , ten voordeele van den Raad, gefprooken te hebben , zyne aanfpraak met de volgende gelykenisfe befloot. „ 'Er was een tyd," zei-  14 het LEVEN zeide hy, „ dat alle de leden van het mensehM lyke lichaam tegen den buik opftonden t hem verwytende , dat hy alleen lui, en „ zonder iets ten algemeenen nutte mede te „ werken, nederzat, terwyl alle de anderen 4- ten zynen behoeve dienstbaar waren en ,, zich affloofden. Doch de buik belachte „ hunne domheid , daar zy niet begreepen, „ dat hy wel al het voedfel ontving, maar „ dat hy hetzelve vervolgens weder uitliet, „ en door alle de andere deelen verfpreidde." „ Op de zelfde wyze," vervolgde hy, „ishet „ ook tusfchen den Raad en u, Romeinen, „ gelegen; want de wyze befluiten en ver„ richtingen van dezen verfchaffen aan u, „ volgens evenredige verdeeling, alles wat u „ nuttig en noodzaaklyk is." Door deze aanfpraak werd het Volk te vrede gefield , na dat zy van den Raad begeerd en verkreegen hadden, dat zy, uit hun midden, vyf perfoonen mogten verkiezen , gemagtigd om hunne belangen, waar het te pas kwam, te handhaven, welke federt Tribunen geheeten zyn (g). De eer- (g) Volgens varro de Ling. Lat. L. V. hebben zy den naam van Tribunen gekreegen, om dat de eerften uit Tribuni Militares verkooren wierden. [DeTribuni Militares waren Krygsbevelhebbers, die in het leger voer  van CORIOLANUS. 15 eerften , welken zy verkooren , waren de hoofden van de toenmaalige. famenrotring, junius brutus , en sicin1us vellutus. De eendracht op deze wyze herlteld zynde, greep het Volk daadelyk de wapenen ter hand, en bood zich gereedelyk aan om onder het beover een geheel Legioen bevel voerden.] In den beginne zyn 'er twee, naderhand vyf, en eindelyk tien verkooren. Hunne oorfpronkelyke bettemming was, het Volk tegen de onderdrukking van den Raad en de Grooten te befchermen , en hiertoe hadden zy de magt om zulke befluiten te verhinderen, welke ten nadeele van het Volk mogten genoomen worden. Zy hadden wel geene zitting in den Raad, maar plaatften zich aan de deur der Raadzaal, vanwaar zy, door hun vermogend Veto, zodanige nadeelige befluiten tegenhielden. Al wie zich tegen dit Veto poogde te verzetten, konden zy daadelyk door eenen Dienaar in hegtenis laaten neemen, es ter verantwoording roepen, gelyk weldra in het geval met coriolanus plaats had. Dan door dit zelfde Feto kon tevens een van hun de bemoejingen der overigen dwarsboomen: en van dit laatfte middel heeft de Raad zich meermaalen bediend om het verydelen van hunne befluiten voortekoomen. De magt dezer Tribunen was zekerlyk een voortreffelyke waarborg voor het Volk tegen de onderdrukking der Grooten; dan, gelyk het vaak met de beste dingen gaat, dat dezelve door misbruik fchadelyk worden, zo heeft ook in laater tyden de misbruikte, en buiten haare paaien gebragte, magt der Tribunen meenige opfchüdding in het Romeinfche Gemeenebest veroorzaakt.  i6 het LEVEN bevel der Confuls ten ftryde te trekken. Marcius , fchoon het hem weinig aanftond, dat de magt des Volks dus vergroot, en die van den Adel verminderd was, en hy wel zag, dat de meesten van zyne Orde in de zelfde gevoeens met hem ftonden, fpoorde echter dezea aan, om in yver, ter verdeediging van het Vaderland, niet voor het Volk onder te doen, en te toonen , dat zy meer in braafheid dan in rykdom boven hetzelve verheven waren. Onder de Volfcen, tegen welke men thans oorlog voerde, muntte de Stad Coriolen, in aanzien en vermogen , boven anderen , uit. Deze ftad, door den Conful cominius belegerd zynde, kwamen alle de overige Volfcen, in groote vrees gebragt, ter bulpe toefchieten, beflooten hebbende , onder de muuren van die ftad de Romeinen flag te leveren, en hen dus van twee kanten aantetasten. Cominius verdeelde daarop zyn leger in tweeën , trok zelf met het eene gedeelte tegen de Volfcen, die ter hulpe aankwamen, en liet het andere gedeelte onder bevel van titus lartius , een' der dapperfte Romeinen, om daarmede het beleg voord te zetten. De Coriolers , het achtergebleeven gedeelte dor Romeinen niet rekenende, deeden eenen uitval, en het gelukte hun de Romeinen in het eerfte tref-  van CORIOLANUS. 17 treffen te vermeesteren. Toen kwam marcius met een klein getal manfchap toefchieten, doodde al wat hem eerst in den weg kwam, en den vyand terug gedreeven hebbende, riep hy de Romeinen met groot gefchreeuw tot ftaau. Want hy was een man, zodanig als cato eenen Krygsman verlangde, niet alleen met de hand en het zwaard, maar ook met den blik van zyn oog en met zyne ftem, yerfchrikkelyk voorden vyand, ja onverdraaglyk, Wanneer zich hierop een groot aantal Romeinen by hem verfamelde, trokken de vyanden bevreesd af. Doch marcius , hiermede niet te vrede, zette hen agterna, en vervolgde hen tot aan de poort. Hier ziende, dat de P^omeinen, afgefchrikc door eene hagelbui van pylen , welke van de muuren afgefchooten werden, afhielden van den vyand te vervolgen, en dat geen van allen moeds genoeg had tot het neemen van een befluit, om te gel^k met de vlugtenden in de ftad, die vol van gewapende vyanden was, intcdringen, voer hy nogthans voord, moedigde de anderen aan, en riep hun toe, dat het geluk meer voor de vervolgenden , dan voor de vlugtenden , de poorten had geopend. Slechts weinigen hadden ast om hem te volgen; doch hy drong midden door de vyanden, en kwam III. deel. (HJ met  18 het LEVEN met dezelven binnen, zonder dat iemand hem durfde weeren of het hoofd bieden. Bin nen de ftad zynde, als hy maar weinigen tot zyne hulpe zag, die onder hunne vrienden en de vyanden vermengd waren , heeft hy, naar men verhaalt, door de kloekheid zyner handen , de vaardigheid zyner beenen, en de grootheid van zyn' moed, won leren van dapperheid verricht, en allen welken hy in zynen weg vond, overmeesterd, van welke een gedeelte naar de uiterfte einden van de ftad gedreeven werden en de rest, wanhoopig, de wapenen weg' fmeet, zo dat lartius in ftaat gefield wierd om, zonder moeite, met de Romeinen binnen te trekken. De ftad dus ingenoomen zynde, trok het Volk daadelyk aan het roven en plunderen. Marcius, hierover ten hoogften vertoornd zynde , riep luidkeels uit , dat het onvergeefiyk was , dat in het zelfde oogenblik waarin misfchien de Conful en hunne medeburgers, welke onder deszelfs bevel ftonden handgemeen waren met den vyand, Zy zich bezig hielden met buit te verfamelen , 0f wel , onder het voorwendfel van buit 'té verfamelen, het gevaar zochten te ontduiken. Doch weinigen luisterden naar hem: hierom nam hy die genen, welke gewillig wa-  van CORIOLANÜS. 19 waren om hem te volgen, met zich ,' en floeg den weg in, welken hy vernam dat het leger genomen had, porde zyne man* fchap telkens aan om fpoed te maaken. en niet te verflaauwen, en bad dan weder de Goden, dat hy toch niet na het gevecht, maar tydig genoeg mogt koomen, om het gevaar met zyne medeburgers te deelen. De Romeinen handen destyds eene gewoonte om , wanneer zy in dagorde gefchaard waren, en gereed Honden om hunne fchilden aan te doen, en zich ten ftryde te gorden, by monde hunnen uiterften wil te verklaaren, en, ten aanbooren van drie of vier getuigen, hunnen erfgenaam te benoemen (hy Hiermede vond marcius het Krygsvolk, dat nu in 't gezicht van den vyand was, (h) Dit was liet bakende Testamentum in Precin&u, zo genoemd naar den Cir.flus Gab nus, zynde eene byzondere wyze van kleeding, gebruikelyk by de Confuls en Veldheeren , wanneer zy eenige pieebtige daad, betrek!:elyk tot den oorlog, zouden doen; by voorbeeld, wanneer zy den Tempel des ooilogs zouden ontfluiten , of zich voor het Vaderland aan den dood gingen opofferen, Het leger kleedde zich insgelyks op die wyze, wanneer het, in hachlyke omHandigheden zynde, den dood te gemoed zag, eu dus gereed ftond om zich aan de Onderaardfcbe Goden ten offer optedraagen. [B 2j  2g het LEVEN was, bezig. Met eerfte gezicht van hem,en het kleine getal van zyne manfchap,druipende van bloed en zweet, baarde ontfteltenis; maar toen by, naderby gekoomen, met {eekenen van groote blydfchap den Conful de hand toereikte, en de tyding bragt, dat Coriolen was ingenoomen, en toen cominius hem daarop omhelsde en kuste, kwam by allen , die of dezen gelukkigen uitflag hoorden, of denzeiven, uit het geen 'er gebeurde, opmaakten, de moed weder, en zy riepen, dat men hen tegen den vyand moest aanvoeren, en terftond flag leveren. Doch vooraf begeerde marcius van cominius te weeten, hoedanig het met de dagorde der vyanden gefteld , en waar derzelver ftrydbaarfte manfchap geplaatst was. Cominius zeide, dat het hem toefcheen, dat in 't midden des vyandelyken legers de benden der Antiaten geplaatst waren , die in moed en dapperheid boven alle anderen uitmunteden. „ Dan verzoeke ik u, zeide marcius, en ik s, vordere van u , dat gy ons tegen over }, dezen wilt ftellen." De Conful bewilligde in zyn verzoek, en prees zynen moed. Toen het gevecht met de pieken begonnen was, liep marcius de overigen vooruit, en viel met zulk een geweld op het midden van het leger der Volfcen, dat dit gedeelte ten  van CORIOLANUS. ar ten eerften bezweek. Hierop werd hy door de vyanden van de beide zyden aangevallen en ingeflooten; doch de Conful ziende het gevaar, waarin hy was, zond de besten van zyne manfchap af om hem te redden. Toen volgde een bloedig gevecht rondom marcius , waarby in konen tyd eene groote meenigte fneuvelde; doc!i de vyanden werden zo hevig befprongen, dat zy ten laatflen genoodzaakt waren de vlugt te kiezen. De Romeinen, hen willende vervolgen, baden marcius , die zwaar gekwetst en afgemat was, dat hy zich te rug naar de legerplaats wilde begeeven. Doch hy gaf ten antwoorde, dat overwinnaars niet vermoeid behoorden te zyn, en betoonde geen minder yver dan de overigen om de vlugtenden na te zetten. Vervolgens kreeg het geheele leger der Volfcen de nederlaag; een zeer groote meenigte fneuvelde, en de meesten van de overigen werden gevangen genoomen. Des anderendaags , als marcius by den Conful ontboden, en het overige Krygsvolk insgelyks daar by een gekoomen was, klom de Conful op den fpreekftcel, en na dat hy den Goden voor zulke gewigtige overwinningen den fchuldigen dank had betuigd, wendde hy zich tot marcius, en verhief, in eene lofrede, deszelfs groote daaden, waarvan hy deels zelf, in het jongfte gevecht, ge- Pi 37 mi-  32 het LEVEN tuige was geweest, en welke hy deels uit den mond van marcius had vernoomen (/). Daar op bei'al hy hem uit al den buit van geld,paarden i en gevangenen, voor dat dezelve verdeeld wierd, een tiende voor zich te neemen,en befchonk hem nog daarenboven, tor een' prys van dapperheid, met een cierlyk opgetoomd oorlogs-paard. Dit werd door her. leger toegejuicht; doch jviarcius toetreedende , zeide , dat hy het paard gaarne aannam, en dat de loffpraak van den Conful hem ten hoogden aangenaam was; maar dat hy a! 't overige, 't welk veeleer eene betaaling dan een' eerbewys voor hem zoude zyn, van de hand wees, en zich vergenoegen zoude, den buit gelykelyk met de overigen te deelen. „ Eéne gunst evenwel," zeide hy, „ heb ik van u te verzoeken, en ik bidu, „ dat gy my dien niet weigert. Ik heb on„ der de Volfcen eenen gastvriend, zynde een „ braaf en eerlyk man. Deze is onder het ge„ tal der Krygsgevangenen , en is, van een „ welgezeten en gelukkig man , thans een , daaf geworden. Ik begeer niets meer, dan „ dat hy van de meenigvuldige rampen, welke hem drukken, Hechts vnn een' bevryd „ blyve: te weeten, dat hy niet als flaaf ver„ kocht worde." Op (f) Wy vinden geene reden, om hier met anderen Iartius te leezen; immers blykt uit liet voorgaande vefhaal, dat de Conful het inneemen van Coriolen uit den jpiond van marcius en piet van lautius vernoomen heeft.  van CORIOLANUS. *3 Op deze woorden van marcius volgde een nog veel groorer gejuich, en 'er waren meer, die verwonderd Honden over zyne grootmoedigheid, waarmede hy de rykdommen verachtte , dan over zyne dapperheid, waarmede hy den vyand had verflagen. Zelfs die genen, welken de uitfteekende eer, aan hem beweezen, meer of min in nayver en nyd ontflooken had, oordeelden nu, omdat hy dezelve niet aannam, dat hy zulke groote belooningen waardig was; en men had nog veel meer op met de deugd, waardoor hy zulke groote dingen van de hand wees, dan met die , waardoor hy dezelve verdiend had: het is toch veel roemwaardiger , een goed gebruik van het geld, dan van de wapenen te maaken; en het is nog oneindig lelijker, geene begeerte tot het geld te hebben, dan het zelve wel te gebruiken. Nadat het geroep en gejuich bedaard was, vatte cominius dus het woord : „ Myne vrien- den! gy kunt marcius niet dwingen ge- fchenken aan te neemen,welke hy volftrek„ telyk weigert. Welaan, dat wy hem dan „ hiervoor eene vereering geeven, welke hy , niet kan weigeren; laat ons befluiten, dat , hy voordaan den toenaam van coriölanus zal voeren; zo niet reeds de daad, welke „ hy verricht heeft, ons voorgekoomen is, „ en hem van zelfs dien naam heeft gegee[B 4J „ ven.  s+ hetLEVEN ven Van dien tyd af heeft hy dien derden, naam van coriölanus gevoerd (k). Hieruit blykt ten klaarden, dat cajus zyn eigen naam of voornaam is geweest; dat de tweede naam, marcius , de Ham- of geflacht-naam was. De derde werd gemeenlyk door de Romeinen aan iemand gegeeven (l), naar eenige daad, door hem verricht, of naar eenig vooival , of naar zyne uitwendige gedaante , of naar eenige deugd: op gelyke wyze, als de Grieken toenaamen gaven naar zekere bedryven ; by voorbeeld den naam soter en callinicus: of naar de uitwendige gedaante, zo als physcon en grvpus; of naar eenige deugd, zo als euergetes en philadelphus; of naar iemands gelukftaac, zo als eudaemon, welken toenaam men gegeeven heeft aan den tweeden Vorst uit het gedacht der batten. Zelfs hebben fommige Koningen toenaamen gehad, welke wezenlyk fchimpnaameu waren : zo als antigonus do- (k) Wy hebben heia hierom, in navolging van den Franlchen Vertaler, in 'c vervolg coriölanus genoemd, offchoon plutarchus voordgaat met hem by zynen gelkchtnaam marcius te noemen. (/) In de woorden van den Schryver is hier ter ptaatfe eene kleine onnaauwkeurigheid, welke wy in de Vertaaling getracht hebben te verhelpen.  van CORIÖLANUS. 25 doson en ptolemaetjs lamyrus Qn). Deze laatfte foort, van fchiinpende toenaamen , was byzonder by de Romeinen in trein , welke eenen der metellussen , die, ter oorzaake van een zweer aan het voorhoofd, langen tyd met eenen doek om het hoofd gewonden, in 't openbaar verfcheen , den toenaam diadematus (ji) hebben gegeeven, gelyk zy eenen anderen uit dat zelfde geflacht celer (0) hebben toegenaamd, omdat hy, weinige dagen na den dood zyns vaders, met onbegrypeJyken fpoed een zwaardvechters fpel, ter eere van den overleedenen, in gereedheid had gebragt. Nog heden ten dage noemen zy eenigcn naar toevalligheden van geboorte ; by voorbeeld procclus, die in 's vaders afweezigheid, en postumus, die na 's vaders dood gebooren is. Zyn 'er tweelingen gebooren, van welke de eene gefiorven is, zo wordt de overgebleeven vopisci;s gcheeten. Ook geeven («0 Soter beteekent „ Redder," callinicus „Zeeg. „ hafug," pïiyscon „ Dikbuik," gryphus „ ArendsS) neus" eu:rgetes „ Weldaadige," philadelpkus 5, Broederlieyend," eudaejion „ Gelukkig ," doson „ Die vaardig is in het belooven, maar traag in 't „ geeven," lasïyrus ,, Kluchtenmaaker." (») „ Mitellüs met dea Tulband." («) „ Den Gaati'.ven." [* 5]  het LEVEN ven zy toenaamen naar lichaamsgebreken, zo wel naar groote als naar geringe: want men vindt niet alleen de toenaamen van sulla en niger (p ), maar ook die van caecus en claudius (g). Hierdoor gewende men de burgers, blindheid, en andere gebreken des lichaams, niet voor fchandelyk of befpottelyk te houden, maar daarby, even als by hunne eigene naamen , genoemd te worden. Dan deze aanmerkingen pasfen beter voor eene andere Verhandeling. To.n de oorlog geëindigd was, ftookten de Tribunen wederom oproer : niet dat zy thans weder eenige nieuwe reden tot klaagen hadden; maar de onheilen, welke noodzaaklyke gevolgen waren van hunne voorige beroerten, dienden hun ten voorwendfel, om den Adel weder op het lyf te vallen. Want, daar de meeste landeryen verwaarloosd waren en onbebouwd lagen, en de oorlog verhinderd had, van elders kooren te bekoomen, was de fchaarsheid en duurte der levensmiddelen zeer groot geworden. De Volks - opüookers derhalven, ziende, dat 'er geen koorn ter markt kwam, en, zo het 'er al kwam, dat het gemeen geen geld had om te koopen, begonnen kwaa- '(ƒ>) ,, Den Puistigen en den Zwarten." (?) „ Den Blinden en den Kreupelen.  van CORIÖLANUS. 27 kwrtade geruchten en lasteringen uit te ftrooien tegen de Ryken, als hadden die, uit wraakzucht over het verleedene , dit gebrek veroorzaakt. Juist in dien tyd kwamen 'er Afgevaardigden van Velitren (f) , met last om hunne ftad aan de Romeinen overtegeeven , en te verzoeken , dat zy derwaards eene volkplanting wilden zenden, Want eene befmettelyke ziekte had die ftad dermaare ontvolkt, dat naauwlyks het tiende gedeelte der inwoonderen was overgebleeven. De verftandigften begreepen , dat deze nood van Velitren voor de Romeinen zeer van pas kwam , welke, uit hoofde van het gebrek, grootelyks verligting noodig hadden; want nu hoopten zy den opHand te fluiten, door de ftad van de oproerige en door de Demagoogen opgeruide burgers, als van bedorven vochten, en kwaade ftoffen, te zuiveren. Dezen werden derhalven dooide Confuls opgefchreeven en gelast te verhuizen, terwyl de overigen opgeroepen wierden tot eenen oorlog tegen de Volfcen, om hierdoor een einde van de inwendige onlusten te maaken: want men dacht, dat ryken en armen , het gemeen en de Adel, te famen onder de O) Toenmaals eene Stad der Volfcen, thans Veli. tri geheeterj, en geleegen in den Kerkelykea Staat.  23 het LEVEN de wapens en in het leger zynde, en aan dezelfde gevaaren blootgefteld, zich gemakkelyker zouden verdraagen, en ligter met elkander verzoenen, Maar de Tribunen, sicinnus en brutus kwamen hiertegen op, en fchreeuwden, dat men met den zachten naam van Volkplanting, de wreedfie daad bewimpelde, en de armen als in eenen afgrond wilde nederftorten, met hen te zenden naar eene befmette plaats, vol van lyken die niet begraaven waren, en hen aan eenen vreemden en wreeden God over te geeven (7). En , als ware het niet genoeg , een 0) Volgens het gevoelen van den Franfchen Ver. taaier, moet hier door die vreemde en wreede Godheid, de Pest verdaan worden, 't welk hy door eene plaats uit Sophocles, waarvan de aanhaaling echter on. naauwkeurig is, poogt te bevestigen Wy gelooven veeleer, dat hiermede de byzondere Goden der Veli. trers gemeend worden , welke vreemd worden ge", noemd, met opzicht op de Romeinen, en wreed' omdat zy het Volk, dat zy befchermen moesten, aan de woede van de Pest overlieten. Als zodanig befchouwde fabius-, gelyk wy boven in deszelfs leeven gezten hebben, de Goden der Tarenters, toen hy na het pionderen van derzelver Stad, gevraagd zynde' wat hy met de Goden van die plaats wilde gedaan hebben, ten antwoord gaf: „ wy willen den Taren. „ ters hunne vertoornde Goden laaten." De Laryn. fche Vertaaler heeft het zekertyk ook zo begreepen, dar.r  van CORIÖLANUS. zp een gedeelte der burgeren door den honger te doen omkoomen, en een ander gedeelte aan de Pest ter prooie te geeven, zo begon men nog, daarenboven, ongezocht, eenen oorlog, op dat de burgery, die niet langer een flaaf van de ryken wilde zyn , van geenen ramp bevryd zoude blyven. Door zodanig eene taal opgeftookt, bleef het volk terug, en kreeg tegen de Volkplanting eenen volflagen tegenzin. De Raad hier over in verlegenheid gebragt zynde, kwam coriölanus, die reeds vol van hoogmoed en opgeblazen van trotsheid was, en by wien de Grooten hoog opzagen, openlyk op om zich tegen deze Tribuinen te verzetten. De Volkplanting werd genoodzaakt te vertrekken, door het vastftellen van eene zwaare boete tegens die genen, welke, door het lot daartoe beftemd zynde, zoude weigeren te gaan. Maar, daar het volk halfterrig den Krygsdienst bleef weigeren, verzamelde coriölanus zyne Cliënten met nog eenige anderen, welke hy wist over te haaien, en ging met dezen vrybuiten op het grondgebied van Antium. Een groote voorraad van kooren, gelyk ook eene meenigte vee en flaaven, werden hier buit gemaakt, daar hy de woorden in het meervoud vertaalt: alienis tt iwfestis DUS, „ vreemde en wreede Goden."  jo het LEVEN maakt, van al het welke hy voor zich zeiven niets behield, brengende zyne zoldaaten, met ryken buit belaaden, in de ftad terug. Hec gevolg hiervan was, dat de anderen berouw krygende, en nydig geworden over het geluk van hunne makkers, in haat tegen coriölanus ontflooken wierden, en zyn aanzien en magt, die hun, ten nadeele van de magt des volks, fcheen toe te neemen , niet langer konden dulden. Korten tyd hierna dong coriölanus naar het Confulfchap. De meenigte liet zich door hem beweegen,en het volk fcheen zich een igszins te fchaamen, eenen man, die in aanzienlyke geboorte en braafheid boven anderen uitblonk , na zo veele en zo gewigtige dienften beweezen te hebben , fmaadelyk voor het hoofd te flooten. Het was naamelyk de gewoonte , dat die genen, welke naar het Confulfchap Honden, op de plaats, waar het volk vergaderde, by de burgers rondgingen, en derzelver gunst verzochten, blootelyk de Toga aanhebbende, zonder onderkleed: 't zy om dat zy in dat gewaad des te nederiger en ootmoediger fcheenen; of dat dezulken, welken in de ftryd gewond waren geweest, de lidteekenen daarvan, als blyken van hunne dapperheid, konden vertoonen. Het moet toch niet aan vrees, van het volk door geld of ge- fchen-  van CORIÖLANUS. 3r fchenkcn om te koopen, worden toegefchreeven, dat de Candidaaten verpligt waren, ongegord en zonder opperkleed, voor het volk te verfchynen. Het was in veel laater tyden , dat de kuiperyen en omkoopingen in zwang geraakt zyn, en men by verkiezingen van Overheids-peifoonen met geld begon te fpeelen. Dit kwaad floeg vervolgens over tot de Rechtbanken en de Legers, maakte de wapenen dienstbaar aan het goud, en veranderde het vrye Gemeenebest in eene Eenhoofdige Regeering. Het is eene gegronde aanmerking, wie hy ook zy, die dezelve gemaakt heeft,dat de eerfte, die het Volk zyne vryheid heeft benoomen, hy is geweest, die aan het zelve gastmaalen en geld heeft gefchonken. Dan dit kwaad is niet eensklaps te Rome uitgeborften, maar langfaamerhand en ongemerkt ingefloopen. Wy weeten immers niet, wie daar het eerst het Volk of de Rechters heeft omgekocht. Te Athenen , zegt men , dat anytus, zoon van anthemion, die befchuldigd was de vesting Pylus tegen het einde van den Peloponnefifchen oorlog aan de vyanden te hebben overgeleverd, de eerfte geweest is, welke zyne Rechters met geld heeft omgekocht; en in dien tyd was te Rome in de Volksvergaderingen de gouden eeuw nog in haare volkomene zuiverheid. Als  3- het LEVEN Als nu coriölanus meenig lidteeken vertoonde van wonden, ontvangen in verfcheiden oorlogen, in welke hy zeventien jaaren agtereen gediend, en altyd de zege behaald had, maakte het Volk (t), uit eerbied voor zyne deugd, met elkander affpraak om hem tot Conful te verkiezen. Maar toen de dag van ftemming daar was, en coriölanus met een' trotfchen eerefleep, verzeld van den Raad, en omftuwd van den Adel, welke zich nooit in eenige zaak zo fterk beyverd had, op de plaats der Vergadering verfcheen, zag men 's Volks genegenheid voor hem eensklaps veranderen , en tot verontwaardiging en nyd overflaan. Hierby voegde zich de vrees, dat, zo zy het hoogfte bewind Helden in handen van een' man, die tot de party van den Adel behoorde, en by denzei ven in zulk een aanzien was, deze het Volk hunne geheele vry- heid f>) Ik weet niet, welke Schryvers plutarchus hier gevolgd is; Want volgens dicnysius den halikarnas* ser, die, ten opzichte van de jaartellinge, de naauwkeurigfte van alle Gefchiedfchryvers is, waren 'er niet meer dan zes jaaren verloopen tusfchen den eerften veldtogt van coriölanus en het tydilip, dat hy naar het Confulfchap ftond: hy begon zyn' eerden veldtogt in het jaar 558 na de itigting van Rome, en begeerde gemelde waardigheid in het jaar 263. Fr. Fert.  van CORIÖLANUS. 33 heid zoude beneemen. Deze overwegingen deeden hec Volk befluiten , om coriölanus af te wyzen. Toen daarop anderen benoemd wierden, was de Raad ten hoogften hierover gebelgd, oordeelende, dat zij hierdoor nog meer belee* digd waren, dan coriölanus zelf. En Wat dezen betreft, hy kon dien hoon onmogelyk met bedaardheid draagen , daar hy gewoon was, meest met dat gedeelte van de ziel , waaruit de driften van hoogmoed en om-erzettelyke ftyfhoofdigheid gebooren worden, en 't welk hy als de bron van moed en grootheid befchouwde , te rade te gaan; zonder dat hy geleerd had zyne fierheid door zachtheid, welke zulk een noodzaakelyke deugd is voof eenen Staatsman, te temperen; of dat hy wist, dat iemand, die het bewind wil voeren, en met menfchen omgaan , zich voor geen; ding zorgvuldiger moet wagten, dan voor fty£ hoofdigheid, die, gelyk plato zegt, een gevolg is van èfzondering; en zich daarentegen de lydfaamheid,welke in veeier oogenzo belachelyk is, moet trachten eigen te maaken. Hy was zich fteeds gelyk en onbuigfaam , en hield het voor een werk van dapperheid, alles voor zich te doen zwichten, in plaats van te begrypen, dat zulks een gevolg is van zwakheid en weekheid, welke uit het ongeltelde gedeelte Ui. deel. [CJ van  34 het LEVEN van de ziel de gramfchap, even als een gezwel, doen opkoomen. Dus begaf hy zich, met een onftuimig gemoed, en vol van verbittering tegen het Volk, naar huis. Alwie van de jongen Adel in de ftad zich het meest op hunne geboorte en moed lieten voorftaan, en die altyd ongelooflyk veel werk van hem gemaakt hadden, gaven nu, ten ongelegenen tyde , nog fterker blyken van hunne verkleefdheid aan hem, en ftookten zyne gramfchap, door beklag en betoon van medelyden, nog fterker aan. Want hy was in den oorlog hun voorganger en leermeester, die hen op eene liefderyke wyze leerde, door onderlingen nayver, zonder nyd, zich in hunnen roem, wegens dappere daaden, te verblyden. Inmiddels kwam 'er een groote voorraad van koren te Rome, waarvan een gedeelte in Italië was opgekocht, en een ander groot gedeelte door gelon, Koning van Syrakuzen, ten gefchenke was gezonden. Dit verwekte geene geringe hoop by de meenigte, dat, met het gebrek, tevens de burgerlyke gefchillen een einde zouden neemen. Toen derhalven de Raad daadelyk hierop vergaderd was, werd het Raadhuis door het Volk omfingeld,in verwachting, welk befluit door den Raad zoude genoomen worden, en in de  van CORIÖLANUS. 35 de hoop, dat het opgekochte koren hun voor eenen maatigen prys overgedaan, en het andere om niet uitgedeeld zoude worden: want dit was het gevoelen van eenige leden uit den Raad. Maar coriölanus opgedaan zynde, voer hevig uit tegen deze voordanders des Volks,noemde hendookebrandenenverraaders der Aanzienlyken, en zeide, dat zy de gevaarlykde zaaden van losbandigheid en baldaadigheid, welke onder het Volk gedrooid waren, tot hun eigen verderf aankweekten; welke het best ware in hunne eerfle opkomst te verflikken , op dat het Volk niet door zulk een goed begin in zyne ftoutheid geflyfd wierd : dat hetzelve airede te zeer geducht was, daar het in alles zynen wil verkreeg, en tot geen ding tegen zynen wil kon gedwongen worden; daar het aan de Confuls zelfs niet meer gehoorfaamde , maar,van alle banden ontflagen, zich op hunne hoofden, als hunne wettige Overheden, beriepen. Zy, die wilden dat men vereeringen en uitdeelingen van koren zou doen , in navolging van de Grieken, by welke het Volk de grootfle magt heeft, deeden niets anders, zeide hy, dan de wetteloosheid van het Volk aan te moedigen, en den ondergang van den Staat te berokkenen. Want het Volk kon dit niet aanmerken als eene belooning van hunne krygstogten, welke zy geweigerd [C 2] had-  3^ het LEVEN hadden, of van hun uitwyken, waardoor zy her vaderland hadden verraaden, en van hun Hecht gedrag, omtrent den Raad gehouden; maar zich verbeeldende, dat men uit lafhartigheid voor hun zwigtte, en dat men hun dk gaf, om hun te vleien en te paaien , zouden zy aan hunne ongehoorfaamheid den vryen teugel vieren, en niet ophouden met dwarsdryven en tegen den Raad op te Haan. Dit ware derhalven de grootfle dolheid r veel liever moest men , zo men wys wilde zyn, de magt van 's volks Tribuinen vernietigen, als die den doodfleek gaf aan het Confulfchap, en den Staat verdeelde, zo dat deze niet meer één lichaam uitmaakte, maar zodanig door panyfehappen was vaneen gefcheurd, dat 'er geene vereeniging meer gehoopt kon worden, en dat 'er geen einde van de beroerten en onheilen te wachten ware. Door deze en meer diergelyke redenen s iloeg de woede, welke hem bezielde, weldra tot de jonge lieden, en byna tot alle de Ryken over, en men riep, dat hy alleen de onoverwinlyke man, en de vyand van vleiery was. Doch eenigen, die ouder van jaaren waren, kwamen tegen hem op, voorziende, welke gevolgen dit zoude hebben. Deze waren ook flccht genoeg: want de Tri-  van CORIÖLANUS. 37 Tribuin en, welke daarby tegenwoordig waren, ziende, dat het gevoelen van coriölanus de overhand had, liepen naar buiten , en riepen het Volk toe, dat het moest opkoomen om hun by te liaan. Hierop kwam de meenigte vry oproerig te famen, entoen het bekend was geworden, welke taal coriölanus in den Raad gevoerd had, werden de gemoederen dermaate ondtooken, dat het weinig fcheelde, of men ware met geweld ter Raadzale ingedrongen. Doch de Tribuinen betrokken coriölanus in rechten, en lieten hem ter verantwoording roepen. Maar ziende, dat hy de Roedendraagers, gezonden om hem te haaien, met geweld terug dreef, kwamen zy zelve met de edilen (V), om hem met geweld te haaien, en maakten zich meester van zynen perfoon. Hierop fchooten de Patricien toe, dreeven de Tribuinen terug, en floegen zelfs de handen aan de edilen. rt) De JEcliles Plebtfi waren, even als de Tribuintn, Orerhehlsperfoonen , die uit en door de Gemeen ■ te verkooren wierden, zynde ook by de zelfde gei?» genheid , als de Tribuinen , voor het eerst ingefteld. Behalven dar zy het opzicht hadden over de Tempels en andere openbaare gsitichten, moesten zy tevens den Tribuinen, waar het te pas kwam, byltaan, en deeden uitfpraak in zömmfge rechtszaaken, welke hun door de Tribuinen werden opgedraageu.  3* het LEVEN len. Dan de nachc kwam aan, en maakte een einde van dezen oploop. Met het aanbreeken van den volgenden dag, zag men het Volk van alle kanten verwoed naar de Markt loopen, zodat de Confuls, beducht over den toeftand der ftad , den Raad deeden vergaderen, en in o/erweeging gaven, hoe men lest door zachte woorden, en gunftige befluiten, de meenigte tot ftilftaan zoude brengen , zeggende, dat, zo men wys wilde zyn , men begrypen moest, dat het thans de tyd niet was om over eer en waardigheid te ftryden, dat de bedenkelyke en hoogstgevaarlyke toeftand zachte en menschlievende fchikkingen vorderde. Nadat de meerderheid van den Raad zich tot dit gevoelen had laaten overhaalen, kwamen de Confuls buiten, fpraken het Volk in de zachtfte bewoordingen aan, verdreeven de haatelyke denkbeelden, waarmede zy tegen den Raad vooringenöomen waren, zochten hen, zonder bitsheid, tot hunnen pligt te vermaanen, en verzekerden hun, dat men het over den prys van het koren gemakkelyk te famen eens zoude worden. Als nu het grootfte gedeelte des Volks van hunne drift was terug gekoomen, en door hunne bedaardheidheid en ftilzwygen blykcn gaven, dat zy in het vooiftel des Con-  van CORIÖLANUS. 39 Confuls genoegen namen, ftonden de Tribuinen op, en zeiden, dat, dewyl de Raad naar reden luisterde, het Volk van hunnen kant ook gereed was, om in alles, wat billyk was. naar den Raad te luisteren; doch eischten tevens, dat coriölanus op de volgende Hukken zoude antwoorden: „ of hy niet be„ kende, dat hy den Raad had opgehitst, „ om den Staat te beroeren, en het Volk te „ bederven; dat hy, door hun ter verant„ woording geroepen zynde, zich met geweld „ had verzet; dat hy de edilen openlyk mis„ handeld en geflagen, en daardoor, al wat hy kon, gedaan had, om eenen burger-oor,, log te ontfteeken, en het Volk in 't harnas s, te jagen ?" D eze vragen dienden daartoe, om of coriölanus te vernederen , door hem te noodzaaken, om, tegens zynen aard, het Volk goede woorden te geeven; of om hem , ingevalle hy in zyne aangebooren trotsheid bleef volharden, den onverzoenlyken haat des Volks op den hals te laaden : en van dit laatfte, daar zy hem grondig kenden, hadden zy de meeste verwachting. Hy trad dan te voorfchyn, a's om zich te verantwoorden, en het Volk toonde eene ftilzwygende geneigdheid om hem bedaardelyk aan te hooren. Maar in plaatfe van te beginnen op eenen demoedigen toon, zo als men /"C 4J ver-  40 het LEVEN verwachtte, fprak hy niet alleen met eene haarelyke vrypostigheid , en veeleer als een aanklaager, dan ais iemand, die zich met befcheidenheid verdeedigt, maar ook in eenen toon en houding, welke eene ftoutheid te kennen gaven, naby koomende aan onverfchilligheid en volflagen verachting. Dit verbitterde 't Volk, 't welk duidelyk toonde, door zyne taal gebelgd en beleedigd te zyn; en sicinius, de htviglle van de Tribuinen, na een kort mondgefprek met zyne Ambtgenooten , verklaarde openlyk, dat de Tribuinen coriölanus ter dood verweezen, beveelende daadelyk den edilen hem op de Tarpejifche rots te •» voeren, en van de fteilte afteftorten («). Dezen greepen hem ook aan; doch de meesten van het Volk zelf toonden een afgryzen van deze verregaande ftrengheid, en al de Adel, door drift en angst vervoerd, kwam fchreeuwende ter zyner hulpe toefebieten „ van welken eenigen hem uit de handen van zyne aanvallers poogden te ontzetten, en onder huntien hoop te verbergen, terwyl anderen fmeekende de handen naar het Volk uitftaken, om verfchooning te bidden. Doch daar woorden en (u) Over de Tarpejifche rots , en den oorfprong van deze benaaming, zie de Leezer het 1 Deel, bi. i:S.  van CORIÖLANUS. 41 en gebeden in zulk eenen oploop en verwarringe van geene kracht waren, gaven de vrienden en nabeftaanden der Tribuinen , ziende, dat coriölanus niet, zonder een bloedbad onder den Adel aan te rechten, ter ftrafle zou kunnen gevoerd worden, hun den raad, dat zy het ongewoone en geweldige van de ftraf zouden afneemen, en hem niet op eene onwettige wyze, zonder behoorlyke rechtspleeging, ter dood brengen, maar dat zy hem door het Volk zouden laaten oordeelen. Sicinius , hierop een weinig bedaarder geworden, vraagde den Adel, waarom zy toch coriölanus aan de ftrafoening van het Volk wilden ontrukken. Dezen vraagden hem van hunnen kant, wat hy en de zynen toch voorhadden, met eenen Burger van Rome, en wel eenen van den eerflen rang , zonder voorafgaande rechtspleeging, eene zo wreede en onrechtvaardige ftraf te willen aandoen. Toen gaf sicinius ten antwoord : „ ten einde aan u ,, lieden allen voorwendfel tot beklag en op„ fland te beneemen, wordt u vergund het ge- ne gy eischt; dat naamelyk coriölanus „ door het Volk geoordeeld worde : en u, „ coriölanus, dagvaarden wy, om op den 3, derden Marktdag voor het Volk te verfchyy nen, om uwe onfchuld, zo gy kunt, aan „ uwe Medeburgers, die u oordeelen zullen, [C 57 » «  4& het LEVEN „ te bewyzen." De Adel nam genoegen in dezen voorllag, en was wel te vreden, dat zy coriölanus met zich mogten neemen. Dan intusfchen, voor dat de drie Marktdagen, (welke by de Romeinen om den negenden dag voorvallen , en daarom Nuntiinae genoemd worden} verloopen waren, gaf een opkoomende oorlog met de Andaaten, hun hoop om het vonnis te ontgaan (yj: want nu hadden zy tyd gewonnen , waarin het Volk, door andere bezigheden, welken de oorlog medebrengt, afgetrokken, hunne drift zou maatigen, of geheel vergeeten, en handelbaarder worden. Maar als de vrede met de Antiaaten fpoedig getroffen, en het Volk van dien togt weer te huis was gekoomen, hield de Adel, in angst zynde, meenigvuldige byeenkomften, om te overleggen, O) Op 't onverwagtst kwam te Rome de tyding, dat die van Antium de fchepen der gezanten van üelon, op derzelver terugreizj naar Sicilië, genoomen , prys verklaard , en de g ezaiuen zeiven in de gevangenis gezet hadden. Hierop begonnen de Romeinen zich te wapenen, om hunne vrienden en bondgenooten te verlosfen ; maar de Antiaaten, ziende, dat het op hun gemunt was , vraagden verfchooniog voor dat misdryf, fielden dé gezanten op vrye voe. ten , en gaven denzelven al het hunne terug. Fr. Fert.  van CORIÖLANUS. 43 gen, hoe men best de zaak in diervoegen zou kunnen fchikken, dat coriölanus niet in 't lyden wierd gebragt, en tevens, dat aan de Tribuinen geene gelegenheid wierd gegeeven, om het Volk van nieuws te beroeren. By die gelegenheid verklaarde appius claudius, een van de hevigfte vyanden des Volks , dat de Raad zich zeiven tot niets, en den Staat ten val zou brengen, indien dezelve aan het Volk de magt toeftond, om by meerderheid van Hemmen de Edelen te vonnisfen. Maar de oudflen en meest volksgezinden uit den Raad waren van oordeel, dat het Volk,wanneer het die magt verkreegen had, zich niet wreed, of haatelyk, maar zacht en menschlievend zou gedraagen; want, daar het Volk niet den Raad verachtte, maar meende door dezen veracht te worden, zou deze magt om te vonnisfen hun tot eene vergoeding flrekken, en hunnen fpyt verzachten, zodat zy, wanneer het tot Hemmen kwam, daadlyk hun misnoegen zouden vergeeten. Coriölanus dan ziende, dat de Raad, aan den eenen kant uit genegenheid voor hem , en aan den anderen kant uit vrees voor het Volk, tot geen befluit kon koomen, vraagde de Tribuinen , wat de eigenlyke befchuldiging zoude zyn, waarover hy voor  44 het LEVEN voor het Volk te recht gefteld zou worden? Als de Tribuinen hierop ten antwoord gaven, dat hem de misdaad van naar de oppermagt geftaan te hebben, te last gelegd, en dat die misdaad hem beweezen zoude worden, ftond hy op, en zeide, dat hy gereed was, om daadelyk, ter verdeediging van zyne zaak, voor bet Volk te verfchynen; dat hy geenerhande rechterlyk onderzoek fchroomde, noch weigerde zich, ingeval zyne fchuld beweezen wierd, aan de ftraf te onderwerpen: „ alleenlyk vordere ik," zeide hy, „ dat gy u aan deze befchuldiging houdt, en den Raad niet misleidt." Dit werd aangenoomcn , en onder die voorwaarde de zaak aan het oordeel des Volks overgelaaten. Het Volk vergaderd zynde, drong men eerst met geweld door, dat 'er by Trihen (of Wyken), en niet by Centurien, zoude geftemd worden , op dat de fchamele en oproerige meenigte, die zich weinig bekreunde, wat recht was, de overmagt zoude hebben boven het aanzienlyke, vermogende en ftrydbaare gedeelte des Volks (w). Vervolgens de befchul- di- (w) Ten behoeve van dezulken onder de Neerlandfche Leezers, welke met de Romeinfche Staatsgeweld, heid van die tyden min bekend zyn, oordeelen wy het noodig kortelyk te verklaaren, welk onderfcheid 'er  van CORIÖLANUS. 45 diging van het ftaan naar de oppermagt daar laatendc, om dat dezelve niet beweezen kon wor- 'er tusfchen deze beiderlei ftemming plaats had, en welk gevolg dit natuurlyk in het tegenwoordig geval van coRtoLAMjs moest hebben. De verdeeling des Volks in Trtb-n of wyken, is afkomdig van romulus , gelyk in deszelfs Leven (D. I. bl 236) verhaald is, Hoe dit getal van Triben naderhand vermeerderd is en welke verandering die verdeeling ondergaan heeft, daaraan is den Leezer, tot beter verfiand van het geval voorhanden, weinig of niet gelegen, zo hy flechts in 't oog houde, dat deze verdeeling, niet met opzicht op rang of goederen, maar alleenlyk naar de woonplaatfen der burgeren gemaakt is. Eene verdeeling van eenen geheel anderen aard, was naderhand uitgevonden door Koning servius tullius, welke ten oogmerk had, om aan het yermopgênde en aanrienlyke gedeelte des Volks, by de (remming, eene gewisfe overmagt over de fmalle gemeente te bezorgen. Ten dien einde had hy het geri ;!o Volk opgeroepen , en hen, onder eede, eene opgave laaten doen van hunne huisgezinnen en bezittingen, en ingevolge hier van, had hy het ganfche Volk verdeeld in zes Klasfen, van welke ieder weder in et.-i zeker getal van Centurien ondetfeheiden was. Naarmaate nu dat iemand meerderen of minderen rykdom bezat, werd hy in eene hooger of laater Klasfe geplaatst. Doch, *t geen de groote zaak was, deze verdeeling was zodanig ingericht , dat de twee hoogde Klasfen reeds meer Centurien uitmaakten, dan de vier volgende te te famen genoomen. terwyl de benedende Klasfe, die alleen misfehien talryker was, dan alle de anderen te famen, maar eene Centurie uitmaakte: dan deze werd sog daarenboven niet eens voor eene Klasfe gerekend, en  4ö het LEVEN worden, werd dat gene, 't welk coriölanus voorheen in den Raad gefprooken had 5 toen hy den verminderden prys van het koren had tegengehouden, en de magt der Tribuinen afgefchaft wilde hebben, wedei ter baane gebragt. Als eene nieuwe befchuldiging werd tegen hem aangevoerd, dat hy den buit, op de Antiaaten behaald, niet in 's Lands kas gebragt, maar onder zyn Krygsvolk verdeeld had (#). Dit laatfle, zegt men, dat hem het meest verlegen maakte , om dat hy het niet verwagt had, noch zo ras voldoende redenen wist uit te denken, om en kwam hy de (temming niet in aanmerking. Wanneer dus iemand de ftemmen der tw.-e hoogde Klasfen in zyn voordeel had, was hy reeds van zyne zegepraal verzekerd. En dit, gelyk elk begrypt, zoude zeelten voordeele van coriölanus, den Afgod den Ryken, geweest zyn. In tegendeel, wanneer de ftemming by Tii';en gefchiedde, hing hy voldrektelyk van de meerderheid des geheelen Volks af, waarvan hy zich in deze omftandigheden luttel goeds mogt belooven. (x) Het was niet de verdeeling zelve, die hein ais eene misdaad werd aangeteegen, maar men wilde daarBit opgemaakt hebben, dat hy gezocht had de gunst van het Krygsvolk te winnen, ten einde zyn Vaderland onder 't juk te brengen; en dit had plutarchus na dionysius den Ha'ikarnasfer hier moeten byge. voegd hebben. Fr. Fert.  van CORIÖLANUS. 47 om hetzelve te wederleggen; en toen hy in den lof van zyn krygsvolk begon uit te weiden, werd hy door de meerderheid , welke dien togt niet met hem gedaan hadden , overfchreeuwd. Toen , by flot , de ftemmen wierden opgenoomen, bleek het, dat hy by de meerderheid veroordeeld was (yj. De ftraf beftond in eene eeuwige ballingfchap. Nooit had het Volk, na eene behaalde overwinning op den vyand, meer moed en vreugde betoond, dan nu, na de uitfpraak van dit vonnis. De Raad, integendeel, was geheel neerflachtig en moedeloos, en beklaagde zich ten fterkften, dat zy niet liever het uiterfte gewaagd hadden , dan zulk eenen hoon en overmoed van het Volk te moeten dulden. 'Er was thans, om de Rangen te onderkennen , geene byzondere kleeding of ander uitwendig teeken noodig (z) ; want men kon (y) Naamelyk van Twaalf Triben tegen Negen : want het getal der Triben, welke hierover Hemden, was een en twintig. (z) De Franfche Vertaaler fchynt hier de woorden van den Schryver kwalyk begreepen te hebben, daar hy dezelve dus vertaalt: Alors les dférenis hebits & les autres marqués extériewes de triftesje 6? de jO'e, étoient feu nécesfaires, pour P'ger des differentes pasfions, dont les uns & les autres étoient animés.  4s het LEVEN kon aan de blydfchap van de eenen, en aan de neerflagtigheid van de anderen, duidelyk genoeg zien , wie van het Volk , en wie van den Raad waren. Coriölanus echter was hierdoor niet overftaag gezet, of kleinmoedig geworden; hy bleef in houding, tred en gelaat dezelfde als voorheen, en fcheen in die algemeene ontroering, de eenigfte te z/n, die over zyn ongeval niet was a i n. Dit was geenszins het uitwerkfel van bedaarde redekaveling en zachtmoedigheid, noch ook van lydfaamheid in tegenfpoed, maar had alleen zyne oorzaak daarin, dat hy door de gramfchap en verontwaardiging geheel was overweldigd ; 't welk inderdaad droefheid is, fchoon het daarvoor in 't gemeen niet wordt gehouden. Want als de droefheid , even als in vlam geraakt, tot woede overflaat, dan verdryft zy de kleinmoedigheid en lafhartigheid. Van hier, dat iemand, die in toorn is, wakker fchynt,even gelyk iemand, die de koorts heeft, dewyl de ziel dan, om zo te fpreeken, vol, opgezet en aan 't kooken is. Dat zodanig de gefteldheid van coriölanus was , bleek weldra uit zyn gedrag. Want naar huis gegaan zynde, nam hy affcheid van zyne moeder en van zyne vrouw, die  van CORIÖLANUS. 49 'die in traanen en jammerklagten losborften^ Vermaande haar tot lydfaamheid in haar ongeluk, en ging daarop van haar af naar de poort, werwaards een aantal Edelen henj yerfelden. Vervolgens, zonder van iemand iets te begeeren of aan te neemen, verliec hy de ftad, in gefelfchap van flechts drie ofc vier zyner Klienten. , De eerfte dagen bragt hy op zyne landgoederen door , in veelerhar.de overleggingen, die hem de gramfchap ingaf, en welke niets minder dan goede en heilfaame bedoe= Hngen hadden , maar alleen daarop uitliepen, hoe hy zich best op de Romeinen zoü wreeken. Het befluit, dat hieruit gebooren werd, was, hun eenen zwaaren oorlog Van èënen hunner habuüren te berokkenen: In de eerfte plaats zocht hy derhalveri dé Volfcen aan, welke hy wist dat fterk waren beide in manfchap en in middelen, en welke hy onderftelde, dat door voorige verliezen minder in krachten gefnuikt, dan in nyd èrt gramfchap geftyfd waren. 'Er woonde destyds in de ftad Antium eetf man, genaamd tullus amfidiuS , welke door zyn vermogen , dapperheid en aanzienlyke" geboorte, een koninglyk aanzien by de Volfcen had. Deze wist'hy da:t op hem, meer* flati op iemand der Romeinen, gebeeten was; III. peel. £DJ Wam  50 het LEVEN Want daar zy in de gevechten elkander dikwyls bedreigd, uitgedaagd en getrotfeerd hadden, zo als het gaat met jonge Krygslieden, welken eerzucht en naaryver bezielt, zo was de vyandfchap, die de oorlog met hun Volk tusfchen hen gevestigd had, nog door hunnen byzonderen haat vergroot. Doch hy wist tevens, dat deze tullus een man was van ongemeene grootmoedigheid, en die, meer dan iemand van de Volfcen, vlamde op eene gelegenheid om den Romeinen het nadeel, dat zy zyn volk hadden toegebragt, betaald te zetten. Deswegen waagde hy eene onderneeming , welke het zeggen van eenen ouden Dichter bevestigt: „ De gramfchap is een drift, bezwaarlyk in te toornen; „ Het leven heeft zy veil, kan zy haar' wensch bekoomen." Hy verkleedde zich namelyk op eene wyze, waarop hy dacht het minst kenbaar te zyn, en kwam dus, gelyk weleer Ulysfes, binnen de vyandelyke vest. (*). Het was laat in den avond, en onder allen, die hem ontmoeteden, was 'er niemand, die hem kende. Hy ging regelrecht naar het huis van tullus, trad ongemerkt binnen, plaatfte zich, het hoofd bedekt hebbende, by den haard, en bleef daar, zonder een woord te fpreeken, zitten. De huisgenooten, welken die (*) Horaer. Odysf. libr. IV. vs. 346".  van CÖRIÖLANÜS. 51 dit ten hoogden bevreemdde, waagden tiet: met hem vandaar te dryven, uit hoofde van zekere achtbaarheid, welke in 2vn voorkoomen^ in zyne kleeding, en in zyn dilzwygen doordraaide, maar liepen naar tullus, die aan tafel zat, om hem dit vreemde voorval bekend" te maaken. Deze opgedaan zynde, ging by hem, vraagde Wie hy was, en wat hy daar' kwam doen. Daadelyk ontblootte coriölanus zyn hoofd, en zeide,- na een kort dilzwygen: ,$ Bvaldien gy my nog niet kent, tul-lus, of zo gy uwe oogen niet durft geloöven, dwingt my de nood, dat ik zelf mf aan u ontdekke. Ik ben cajus marcius s „ die den Volfcen zo veel kwaads gedaari „ heeft, en de toenaam coriölanus^ Welkeri ,, ik voere, belet my zulks te loochenen; $, Voor alle myne moeite en de gevaaren^ é, waaraan ik my heb blóotgedeld, is deze toe„ naam de eenigde belooning, die tevens hei ^, gedenkteeken is van den haat, welken ik ti „ heb toegedragen. Deze alleen heeft my j, niet kunnen benoomen worden. Van al het j, andere ben ik door den nyd en de ortregt» „ vaardigheid des Volks aan den eenen kant^ j, en aan de andere zyde door de lafheid eri j, trouwloosheid van den Adel en de leden def Regeering, beroofd geworden. Gebannen' j, uit myn Vaderland, koom ik hier aan uweri [D zj a huté  52 het LEVEN „ haard mijne toevlugt neemen f», en u „ fmeeken, niet om veiligheid of behoud „ van 't leeven ; want hoe zoude ik hier „ koomen, zo ik voor den dood vreesde? „ maar om my te wreeken op die genen, „ welke my in ballingfchap verweezen heb„ ben, en op welken ik my reeds hierdoor j, wreeke, dat ik my in uwe handen gee„ ve. Zo gy derhalven moeds genoeg hebt, „ om den vyand aantetasten, welaan, maak „ u myn ongeluk ten nutte, en doe uk „ myn rampfpoed het heil der Volfcen ge„ booren worden. Is het zeker, dat hy, „ die de oogmerken der vyanden kent, met „ beter gevolg ftrydt, dan een ander, die „ daarvan onkundig is, dan zal ik thans met nog meer vrucht voor ulieden vechten , „ dan ik voorheen tegen u gevochten heb. „ Maar is u de moed daartoe ontzonken, „ dan begeer ik niet langer te leeven, en M gy zoudt geene reden hebben om iemand , het leeven te fpaaren, die te vooren uw ?, openbaare vyand geweest is, en die u thans volftrekt van geen' dienst kan zyn." Tullus, welke deze reden met eene onbe- fchryf- (a) De haardfreden waren, even als de altaaren , veilige wykplaatfen voor ongelukkigen , welke ve£ volgd werden.  van CORIÖLANUS. 53 fchryflyke vreugde had aangehoord , reikte hem, nadat hy uitgefprooken had, de hand toe, en zeide: „ Staa op, marcius, en „ wees gerust > uwe kotnst is voor ons van „ groot belang, en gy hebt van de Vol„ fcen beter behandeling te wagten." Daarop noodigde .hy hem vriendelyk aan zynen tafel, en de volgende dagen werden doorgebragt met middelen te beraamen, om den oorlog te beginnen. Ondertusfchen was Rome hevig beroerd door de veete van de Adelyken tegen het volk, welke door de veroordeeling van coriölanus niet weinig verergerd was. Ook werden van alle kanten door de Wichelaars, Priesters, en zelfs door byzondere burgers, buitengewoone en fchrikhaarende verfchynfelen aangekondigd. Onder anderen was 'er een, 't welk op de volgende wyze verhaald wordt. Titus latinus een man van geen groot aanzien, maar voor het overige ftil, eerlyk, geen vriend van bygeloof, en nog minder van fnorkery, had gedroomd, dat Jupiter hem verfcheen, en hem beval aan (b~) By livius wordt hy tiberius atinius genoemd, fchoon by dezen de Handfchriften niet overeenftem. men, en fommige ook latinus of latinius hebben.. [O 37  §4 het LEVEN aan den Raad te zeggen, dat de gene, die by den (hangen omgang den dans had geleid, als een flecht voorwerp, hem ten hoogden mishaagd had. Op dit gezicht had hy, zq hy zeide, in den beginne geen' acht geflagen, maar als hy hetzelve, na eene tweede gn derde verfchyning, telkens in den wind geflagen had, was hem zyn zoon, een veelbeloovend jongeling, afgeftorven, en hy zelf was eensklaps lam geworden. Hiervan deed hy yerflag in den Raad, werwaards hy zich pp een bed had laaten brengen, en men verhaalt, dat hy zulks naauwlyks gedaan had, pf hy voelde zich aan zyn lichaam geheel herfteld , en ging alleen op zyne beenen paar huis. De Raad, verbaasd over dit geval, deed alle mogelyk onderzoek, wat 'er van deze zaak mogt zyn. Dezelve beftond hierin. Zeker iemand had eenen zyner flaaven aan zyne andere flaaven overgeleverd, om hem met geesielflagen over de markt te dryven ^ en vervolgens ter dood te brengen. Terwyl dezen dit bevel uitvoerden, en bezig waren met dien ongelukkigen te flaan, die zich door de pyn in allerhande bogten wrong, pn veele afzichtelyke beweegingen maakte, kwam, by toeval, de plegtige omgang daar langs,  van CORIÖLANUS. 55 langs, en volgde agteraan (c). De\meesten, welke dezen omgang bywoonden , waren over dat akelige gezicht, en die misfelyke fprongen ten hoogden geërgerd , doch er was niemand, die zynen rang verliet, om hetzelve te beletten : het bleef alleen by fcheldwoorden en vloeken tegen den meester, die zynen flaaf zo wreedelyk mishandelde. Want in dien tyd werden de flaaven met groote menschlievendheid behandeld, en de meesters, die toen nog zelve handen aan 't werk floegen , en dagelyks met hunne flaaven aten en dronken , waren daardoor vriendelyker en gemeenfaamer met dezelven. De zvvaarfte ftraf, welke een flaaf, die misdaan had, onderging, beftond hierin, dat hy het gevorkte hout, waarop de disfel van eenen wagen rust, de buurt moest rond draagen: en hy, die deze ftraf ondergaan had, en in dien ftaat van zyne makkers en buuren gezien was, had voordaan alle vertrouwen verlooren, en kreeg den bynaam van (f) Dionysius de halikarnasser zegt integendeel, dat die wreede en godlooze meester zyn volk had gelast, dien ongelukkigen flaaf by den Omgang te laaten voorop loopen, ten einde de fchande des te grooter ware; en dit geeft meer grond tot de klagte van Ju. piter. [O 47  S$ pet LEVEN yan Furcifer (Vork- draager); naar dat höut, -t welk by de Romeinen Furca wordt gqheeten (d). Als nu latinus dit verfchynfel aan den Raad verhaald had, kon deze in 't eerst niet begrypen, wie die ongefchikte Voordanfer geweest ware, die aan jupiter zulk een ongenoegen had verwekt; doch vervolgens begonnen zommigen, uit hoofde van de ongewoonheid , zich de ftraf van den flaaf te herinneren, die langs de markt gegeesfeld en daarop ter dood gebragt was. De Priesters mede van oordeel zynde, dat dit de bedoelde zaak was , werd de meester van dien flaaf in eene boete verweezen, en de plegdge omgang, met de fpelen, daarby gepruikelyk, werd van nieuws hervat (e). Men, (d) Dit hout werd hem voor de borst geplaatst, en zyne armen werden langs de beide gaffels uirge-, ftrekt, en daaraan vast gebonden. Terwyl hy in dien Jiaat rondgeleid wierd, moest hy openbaare beiydenis doen van zyn misdryf, en anderen waarfchouwen, om, sich voor zulk een kwaad te wachten. Zie donatus ad Terent. Eunuch. ASt. V Sc. 2. (e) De Spelen met den plegtigen omgang, waarvan hier ter plaatfe gefprooken wordt, en welke door het voorval met den geftraften flaaf heetten ontheiligd te zyn , waren de Groote óf Romeinfche, anders ook genaamd de Circenfifche Spelen , naar den circus , waar  van CORIÖLANUS. 57 Men ziet hieruit, dat numa , die in alle andere opzichten zeer wyze initellingen voor den Godsdienst gemaakt heeft, byzonder daarin een wys voorfchrift heeft gegeeven, dat, wanneer de Overheden of de Priesters eenig werk. van Godsdienst gaan verrichten, de Roeper, welke voorafgaat, met luider ftemme moet roepen: hoc age, (zo veel als, „ let op 't gene 'er gedaan wordt") Hierdoor wilde hy de menfchen hebben opgewekt tot aandacht op de godsdienflige verrichting, en hen waarfchouwen , dat zy dezelve door geene andere dingen, welke daartoe niet behoorden , ftooren zouden ; wee ten de, dat de men- 'waar dezelve gevierd werden. Tot beter verliand van dit gefchiedverhaal, dient de Leezer te weeten, dat deze Spelen, welke jaarlyks met grooten luister wer. den gevierd, gewoonlyk aangevangen werden door eenen flaatigen trein, welke van het Kapitool af, de Markt over, naar den Circus trok, waar vervolgens de wedfpelen, voornaam'yk met paarden en wagens, moesten vertoond worden. In dien trein bevonden zich, onder anderen , drie Reien van Danfers, van welke ieder door eenen Voordanfer, of Perfoon die den Dans geleidde, werd voorafgegaan. Daar nu gedachte flaaf voor dezen Itaatelyken trein heen gegaan, of liever wegens de flagen, die hy telkens ontving, gefprongen had , zal men de voorgewende klachte van Jupiter, en de uitlegging van den Raad en de Wichelaars van zelfs begrypen. [-D 5]  58 het LEVEN1 menfchen tot de meeste van diergelyke dingen door zekeren dwang, en als door geweld, moeten gebragt worden. — Het is niet alleen om zulke gewigtige toevallen, maar zelfs om redenen van veel minder belang, dat de Romeinen gewoon zyn offerhanden , omgangen en fpelen te herdoen. Wanneer, by voorbeeld, een der paarden, die de Becldewagens der Goden trokken, bezweeken was, of wanneer de Koetfier den teugel in de linkerhand had gevat, werd een nieuwe omgang vastgefleld. Men heeft in laater tyden de zelfde offerhande tot dertig reizen toe herhaald, dewyl men telkens zich verbeeldde, dat 'er iets verzuimd , of niet naar behooren uitgevoerd was. Zo ver gaat de naauwgezetheid der Romeinen in zaaken van Godsdienst. Ondertusfchen deeden coriölanus en tullus , in geheime onderhandelingen met de voornaamften van Antium, hun best, om dezen te beweegen om de Romeinen, terwyl dezelve inwendig verdeeld waren, met de wapenen te overvallen. Maar als dezen door de fcbaamte wierden terug gehouden , om dat de ftilftand van wapenen, volgens gemaakt verdrag, twee jaaren moest duuren, gaven de Romeinen zelve hun een fchynbaar voorwendfel aan de hand, daar dezen om een  van CORIÖLANUS. 59 een gering vermoeden, en op eene valfche aanklagte, by de plegtige (pelen lieten afkondigen , dat alle de Volfcen zich voor zonnen - ondergang uit de ftad hadden te begeeven. 'Er is, die meenen, dat dit een vond van coriölanus is geweest (ƒ), die iemand als verklikker naar Rome zou hebben gezonden, met een valsch bericht, dat de Volfcen voorneemens waren, om de Romeinen onder de fpelen aantevallen, en de ftad in brand te fteeken. Wat hiervan zy .deze afkondiging voerde de algemeene verbitterdheid der Volfcen tegen de Romeinen ten top , en tullus, die de zaak nog zwaarder deed voorkoomen, en het misnoegen nog meer aanftookte, bragt het eindelyk zo ver, dat men befloot gezanten naar Rome te zenden, om de landeryen en fteden, die den Volfcen in den oorlog ontnoomen waren, weerom te eifchen. Deze gezanten werden met verontwaardiging door de Romeinen gehoord, en het antwoord was, dat, wilden de Volfcen de eerften zyn, om de wapenen op te yatten, de Romeinen de laatften zouden zyn om (ƒ") Van dit gevoelen zyn dionys'üs en livius , vaa welken de laatfte uitdruklyk zegt , dat tullus zelf, volgens affpraak met coriölanus , dit valfche bezicht aan de Romeinen gebragt heeft.  6q het LEVEN om dezelve nederteleggen. Daarop liet tullus eene algemeene vergadering der Volfcen beroepen, waarin hy hun , nadat de oorlog beflooten was, den raad gaf om coriölanus te laaten koomen, en al het kwaad, dat hy hun voorheen had aangedaan , vergeetende, een volkoomen vertrouwen in hem te (tellen, als die hun thans als bondgenoot meer voordeel zou doen, dan hy hun voormaals als vyand nadeel had aangedaan. Coriölanus werd dan ontbooden, die, in eene redevoering aan het Volk, toonde, dat hy zo wel een groot Redenaar, als ervaren Veldheer was, en dat zyne kloekmoedigheid met wysheid gepaard ging. Gereedelyk werd hem derhalven het opperbevel over het leger opgedragen, en tullus als Ambtgenoot toegevoegd. Hy , bevreesd zynde, dat 'er te veel tyds met het maaken van de noodige toebereidfelen tot den oorlog zou verloopen, en daardoor de kans, om iets met voordeel te onderneemen, verkeeken worden, liet de zorg om volk aantewerven, en voorraad optedoen, aan de Regeering en de Voornaamften over, nam de genen , die het eerst gereed waren om hem te volgen, zonder opfchryving, met zich, en viel op het onverwagtst in het land der Romeinen, waar hy zo veel buit maakte, dat de Volfcen genen kans zagen, niet alleen om  van1 CORIÖLANUS. 61 om dien te draagen en met zich te voeren, maar ook om denzelven in het leger behoorlyk te nuttigen. Dan dezen ltroop deed hy het minst van allen om buit te maaken , en 's vyands land te bederven: het groote oogmerk, dat hy hierby had, was, den Adel by het Volk verdacht te maaken. Om die reden liet hy al het overige pionderen en vernielen, maar droeg wel degelyk zorge, dat de landeryen van den Adel gefpaard, en niets vandaar weggevoerd wierd. Dit maakte de verdeeldheid en verwarring in de ftad hoe langer hoe grooter. De Adel verweet het Volk, dat zy zulk een' man op eene onrechtvaardige wyze hadden weggejaagd. Daarentegen befchuldigden dezen den Adel , dat zy uit wraakzucht coriölanus hadden ingeroepen, en nu, terwyl de bezittingen der overigen door den vyand vernield wierden, als ledige aanfchouwers bleeven zitten, dewyl de vyand zelf voor hunne landeryen en goederen waakte. Dezen togt voleind hebbende, welke niet weinig had toegebragt om den Volfcen moed en verachting voor den vyand inteboezemen , kwam coriölanus , zonder eenig verlies geleeden te hebben, terug. Toen vervolgens de geheele magt der Volfcen met groote drift op de been was gekoomen, vond men goed, omdat dezelve zo fterk was,  62 het LEVEN was, een gedeelte achtertelaaten, om de Heden te bezetten, en met het andere gedeelte tegen de Romeinen optetrekken. Coriölanus liet aan tullus de keuze over, welk van de beide legers hy onder zyn bevel wilde neemen ; en deze gaf ten antwoord, dat coriölanus in dapperheid niets beneden hem was, en in alle gevechten gelukkiger dan hy was geweest; dus oordeelde hy het best te zyn, dat deze het leger tegen de Romeinen aanvoerde, en dat hy zelf te huis bleef om de' Heden te befchermen , en in de behoeften van het leger te voorzien. Coriölanus , wiens moed hierdoor nog meer ontvlamd was, trok het eerst aan op Circeum, eene volkplanting der Romeinen, welke zich, zonder beding, overgeevende , van plondering bevryd bleef. Vervolgens liep hy het land der Latynen plat, in de verwachting, dat de Romeinen dezen hunnen Bondgenooten, op hunne herhaalde fmeekingen, tef hulpe koomen en hem flag leveren zouden. Maar daar het Volk hiertoe weinig lust toonde te hebben, en de Confuls, wier tyd van bediening byna verflreeken was, in die laatfle dagen niets hachlyks wilden onderneemen j werden de gezanten der Latynen afgeweezen. Hy tastte derhalven de Heden der Latynen aan. Tolerium, Labicum, Pedum en Bok, welke; weer*  van CORIÖLANUS. 63 weêrftand booden, werden ftormenderhand ingenoomen, het volk krygsgevangen gemaakt, en de goederen geplonderd. Doch die, welke zich aan hem overgaven, werden zorgvuldig gefpaard, en op dat zy niet, tegen zyn oogmerk, eenige fchade mogten lyden , legerde hy zich zo ver mogelyk van dezelven af, en liet hunne landeryen ongemoeid. Vervolgens nam hy de ftad Borillen in , welke niet boven de twaalfduizend en vyfhonderd fchreeden van Rome gelegen was, maakte grooten buit, en liet genoegfaam al de weêrbaare manfchap over de kling fpringen. De Volfcen, welke ter bezetting in de lieden gelaaten waren , dit hoorende, waren niet langer te houden, maar liepen alle met hunne wapenen naar coriölanus , en verklaarden niemand anders dan hem voor hunnen Veldheer en Opperhoofd te erkennen. 'Er ging een groote naam van hem uit door geheel Italië, en men fprak met den grootllen ophef van die dapperheid , waardoor , met verwisfeling van een' mensch, zulk eene fchielyke verandering van zaaken was te wege gebragt. Ondertusfchen heerschte te Rome de grootHe verwarring. Men kon niet befluiten om een gevecht te waagen, en men fleet den tyd met famenrottingen te maaken, en oproerige  64 het LEVEN ge gefprekken te voeren. Dit duurde i tot dat 'er tyding kwam, dat de vyand het beleg voor Lavinium geflagen had. In deze ftad hadden de Romeinen de heiligdommen hunner Vaderlandfche Goden , en zy befchouwden dezelve als hunne moederftad, zynde de eerfte, welke door aeneas in Italië gefticht was. Deze tyding maakte eene' plotfelyke verandering in de gemoederen des Volks, eh had eene vreemde en ongerymde uitwerking by den Adel. Want het Volk wilde nu de veroordeeling van coriölanus te niet gedaan, en hem teruggeroepen hebben : maar de Raad , vergaderd zynde om over dit onderwerp te raadplegen, verwierp hetzelve geheel en al: 't zy, dat men ftyfhoofdig beflooten had het Volk in alles té dwarsboomen; of dat men niet gaarne zag, dat coriölanus zyne herftelling aan het Volk te danken had; of eindelyk, dat de Raad zelf hem nu begon te haaten, omdat hy zyne wraak tegen allen zocht te koelen, fchoon hy niet door allen beledigd was, en zich gedroeg als den openbaaren vyand van zyn Vaderland, nicttegenftaande hy wel wist, dac het voornaamfte en beste gedeelte in hetzelve deernis had met zyn lot, en, zo wel als hy, mishandeld was. Dit befluit van deri Raad voorgeleezen zynde, was het Volk bui- ïerf  van CORIÖLANUS. 65 ;cn ftaat gefield om door ftemming de voor» genoomen wet tot ftand te brengen., dewyl daartoe een voorafgaand Raadsbefluit vereischt wierd,. Coriölanus , dit hoorende ,, werd nog veel meer verbitterd, zodat hy, het beleg van Lavinium opgebrooken hebbende, daadelyk in woede op Rome zelve aantrok, en zich by de grachten van cluilius (g), vyfduizend fchreeden van de ftad , hederfloeg. Groot was de fchrik en verlegenheid, welke' zyn aantogt verwekte, die nogthans ten gevolge had, dat de opftand voor ditmaal geftild wierd. 'Er was thans niemand onder de leden van de Regeering of van den Raad, welke het Volk, ten opzichte der herroeping van coriölanus, durfde tegenfpreeken: maar ziende de ftraaten opgevuld met vrouwen, die raadloos heen en weer liepen , en de Tempels met grysaards, die hunne gebeden, met traanen gemengd, ten Hemel opzonden; met één woord, alles in de diepfte neerflag- "g- (g) Zo genoemd naar cluilios , het Opperhoofd der Albaanen, welke in den Oorlog tusfchen zyn Volk en de Romeinen, onder Koning tullus, daar ter plaatfe zyn leger nederdoeg , en hetzelve me; sene gracht omringde, welke nog lang daarna zy«en naam heeft behouden. Zie uvius I. «3.  6(5 het LEVEN tigheid en twyfelmoedigheid gedompeld, begon men te erkennen, dat het Volk recht had gehad in den voorflag, om zich met coriölanus te verzoenen, en dat de Raad zeer kwalyk had gedaan, met zich aan toorn en wraakzucht overtegeeven, in een tydftip, waarin men die driften het meest had behooren tegen tegaan. Men kwam dan eenpaarig tot het befluit, om een Gezantfchap aan coriölanus te zenden , hem de wederkomst in Rome aantebieden, en hem te verzoeken, dat hy verdere vyandelykheden mogt ftaaken. Dit Gezantfchap , genoomen uit nabeftaanden en vrienden van coriölanus , vleide zich, uit dien hoofde, met een gunftig onthaal. Dan dit viel geheel anders uit, dan zy verwacht hadden. Want midden door het leger tot hem geleid zynde, vonden zy hem, onder een' drom van Krygsoverften zitten, in eene houding,die ondraaglyk was; en op die wyze gelaste hy hun de reden van hunne komst openteleggen. Dit deeden zy in eene befcheidene, en naar tydsomftandigheden gefchikte aanfpraak, welke hy, met opzicht tot den hoon hemzelven aangedaan, op eenen zeer bitfchcn toon beantwoordde,terwyl hy, in betrekking als Legerhoofd der Volfcen, eischte, dat aan dezen alle de lieden en lande-  van CORIÖLANUS. 67 deryen, die hun in den oorlog ontnoomen waren , wedergegeeven wierden, en dat zy tevens tot het Burgerrecht van Rome, op den zelfden voet als de Latynen, wierden toegelaten. Deze billyke en rechtmaatige eifchen, zeide hy, waren de eenigfte voorwaarden , op welke zy den vrede mogten hoopen. Hy vergunde hun dertig dagen tyds, om zich hierop te beraaden; en zodra de Afgevaardigden vertrokken waren, verliet hy met zyn leger het grondgebied van Rome» Deze laatfte omftandigheid verfchafce den Volfcen ftoffe tot befchuldiging tegen coriölanus, wiens al te groote magt veelen hunner reeds lang met misnoegen en fcheele oogen hadden aangezien. Onder dezen was zelfs tullus , niet omdat hy in zyn' perfoon door coriölanus beledigd was, maar omdat hy door het gemeene euvel der menfchen gekweld wierd. Het griefde hem, dat zyn roem meer en meer wierd verdonkerd, en dat hy in minachting geraakte by de Volfcen, die van coriölanus eenen Afgod maakten, en wilden . dat alle de overigen zich vergenoegden met die maate van magt en gezach, welke het hem behaagde aan. hen afieftaan. Van toen af begonnen de zaaden van misnoegen tegen hem geftrooid te worden; men ftak de hoofden by elkander, en [£2] Hort-  68 het LEVEN Hortte onderling zyne klachten tegen hem uit % men noemde dezen aftogt verraad; niet omdat hy Heden en wapenen aan den vyand had overgeleverd, maar omdat hy aan hem tyd had gefchonken, waarvan gemeenlyk het behoud of verlies van Heden en wapenen afhangt: hy had hem dertig dagen vergund, daar niets aan grooter wisfelvalligheden in minder tyd onderhevig is, dan het lot des oorlogs. Evenwel liet coriölanus dien tyd geenzints nutteloos voorbygaan: hy ontrustte wyd en zyd de bondgenooten der vyanden, pionderde derzelver anden, en maakte zich meester van zeven groote en volkryke Heden, zonder dat de Romeinen moeds genoeg hadden om dezen te hulp te komen: hunne zielen waren door de vrees bedwelmd, en zy waren zo min gefchikt om oorlog te voeren, als menfchen, die door hun geheele lichaam verdoofd of verlamd zyn. De beflemde tyd verflreeken, en coriölanus weder met zyne geheele magt genaderd zynde, kwam een tweede Gezantfehap uit Rome, om hem te bidden , dat hy zynen toorn wilde afleggen, het leger der Volfcen doen terugtrekken,en dat gene voorflellen en doen, 't welk hy voor beiden oorbaar dacht te zyn: dat de Romeinen uit vrees niet zouden toegeeven; maar byaldien hy meende, dat men aan de  van CORIÖLANUS. 69 de Volfcen eenige gunst moest bewyzen, dat bun die volkomen zoude geworden, mids dat zy de wapenen nederleiden. Hierop gaf coriölanus ten antwoord: dat by met hun niet fprak als Legerhoofd der Volfcen, maar dat hy hun nog als Burger van Rome ernflig vermaande, hunnen trots afteleggen , en binnen drie dagen weder te koomen met de aanneeming der billyke voorflagen, welke hy hun had gedaan; doch, byaldien zy niet van andere gedachten waren, zou het niet raadfaam voor hun zyn, weder met nuttelooze voorltellen by hem in het leger te koomen. De Raad , na de wederkeering der Afgevaardigden, dit antwoord verftaan hebbende, befloot, daar het fchip van Staat door eenen gevaarlyken ftorm beloopen en in nood was, het plcgtanker uittewerpen. Men befloot dan, dat alle de Priesters, Wichelaars, en alle de genen , die tot den dienst der Goden behoorden, met hunne plegtige gewaaden en fieraadjen, welke zy by den dienst gebruikten, naar coriölanus zouden gaan, en hem bidden en fmeeken, da£ hy de wapenen wildenederleggen , en dan over de belangen der Volfcen met zyne medeburgers handelen. Coriölanus ontving hen wel by zich in het leger, maar bewilligde in geene van hunne beden, en was ^ven onhandelbaar als te vooren. Het ant[E 3J woord,  fo het LEVEN woord, dat zy kreegen, was, dat zy de voorheen gemaakte voorwaarden hadden aan te neëmen, of zich anders den oorlog te getroosten. De Priesterfchaare, met dit antwoord terug gekoomen zynde, befiooten de Romeinen zich binnen de muuren te houden , én de ftad te verdeedigen, ftellende al hunne hoop in 't eene of andere onverwachte toeval, dat de tyd rnogt baaren; want zy waren buiten ftaat, om uit zich zeiven eenig middel tot redding uittedenken: in de ganfche ftad heerschte niets dan verwarring, fchrik en een akelig vooruitzicht. Doch ten Iaatften gebeurde hun iets, waarvan homerus zo dikwyls fpreekt, maar 't welk de menfchen in 't gemeen niet willen gëlooven. Want als deze Dichter in gewigtige en onverwagte voorvallen uitroept: - 1 ,, Toen gaf Minerva hem dit vvys befluit in 't hart." of „ Maar ziet, een Godheid bragt verandring in den zin ,, Des Volks, en gaf hun in, enz." ■ of ook „ 'T zy dat hy't zelf bedacht, of dat hem't God beval:" dan wordt hy veracht, als of hy, door onmogelyke dingen en ongerymde fabelen, de vryheid van befluiten in den mensch wil verbaunen. Dit doet hy evenwel niet, want ge-  van CORIÖLANUS. 71 gewoone dingen, welke door middel van het verftand uitgevoerd worden, maakt hy afhanklyk van onzen wil ; immers zegt hy meermaalen: t, Maar toen ik by my zelv'de zaak had overwoogen." Of „ Dus Tprak hy, en de zoon van Peleus, vol van fpyt, „ Beraadilaagt in zyn hart, wat best van tween te kiezen." en elders „ maar vergeefs „ Poogt zy Bellerophon, die wys was, te o verreeden." Maar in vreemde en buitengewoone gevallen, waar een zekere pngemeene aandrift en hooger invloed vereischt wordt, daar laat hy eene Godheid tusfchenkoomen; niet om de vryheid van onzen wil wegteneemen, maar om die in beweeging te brengen; niet, om ons den wil integeeven, maar om denkbeelden in de ziel te verwekken, welke den wil beftuuren. Deze aanleidingen neemen het vrywillige van onze daaden niet weg , maar zyn oorzaak, dat de vrye wil ontftaat, en geeven hoop en vertrouwen aan denzei ven (1). lm- (1) Te recht zegt de Franfche Vertaaler in eene Aanteekening op deze plaats, dat deze redekaveling van C& 47  het LEVEN mers, zo men den invloed der Goden nier. by het ontftaan van alle oorzaaken en begibfelen onzer daaden ten eenënmaale wil loochenen, wat ander middel zal men dan.weèiren uittedenken, waardoor zy de menfchen helpen en met hun medewerken ? zy toch geeven aan ons lichaam niet onmiddelyk de vereischte richting, noch brengen onze handen en voeten in beweeging, maar wekken in onze ziel het vermogen van' doen en willen, door zekere denkbeelden en gedachten, op, of houden hetzelve terug, en wenden het af. Te Rome dan waren de vrouwen overal in de tempels verfpreid, doch de meesten en aanzienlykften van dezelven lagen in het Kapitool geknield voor het altaar van Jupiter. Onder de laatstgenoemden bevond zich va- le- van tlutarchus reu hoogden aanmerkenswaardig is. Wy voegen 'er by, dat dezelve ons toefchynt zodanig te zyn, dat een Wysgeer van dezen tyd, wat het hoofdzaaklyke betreft, zich die niet zou behoeven te fchaamen , en dat dit moeiiyke fluk, de beftaanbaarbeid, naamelyk, van 's menfchen vryen wil, met dè onloochenbaare werking der Godheid op onze ziel; een ltuk, waarop zo veele vernuften zich hebben domp gedacht; met onze tegenwoordige bekrompene vermogens van denken en oordeelen, mogeiyk nooit yolkogiener zal opgelost worden.  van CORIÖLANUS. 23 leria, een zuster van dien grooten poplicola, die den Romeinen in oorlog en vrede zo veele gewigtige dienften had beweezen. Poplicola zelf, zo als wy in zyn leeven gemeld hebben , was toen reeds geitorven, maar deze zyne zuster was te Rome in algemeen aanzien en hoogachting, als een vrouw , die door haare deugden haar geflacht geen' geringen luister byzette. Deze, door zodanig eene aandrift, als ik befchreeven heb, bewoogen, en,door eene Godlyke ingeeving, oogenbliklyk inzien gekreegen 'hebbende in 't gene tot heil van haar Vaderland moest dienen, ftond op, verzocht de andere vrouwen insgelyks opteftaan, en ging met dezelve naar het huis van volumnia (2), de moeder van coriölanus, welke zy vondt zitten by haare fchoondochter, met de twee kleine kinderen van coriölanus op haaren fchoot. (2) By l'vrus en dionysius den Halikarnasfer , is vo'lummia de vrouw van coriölanus , welke door plutahchus visgilia genaamd wordt, en de moeder heet by gemelde Schryvers veturia. Dit fchynt ons echter geen genoegfaame reden te zyn, om in den text van rLUTaRCHU9, die in de opgave der eigen naamen meermaalen van andere Schryvers verfchilt, zon. der gezach van goede Handfchriften , verandering te jriaaken. ' [ fE 5.7  74 het LEVEN fchoot. Nadat zy de vrouwen , die haar verfelden, in 't rond had geplaatst, deedzy de volgende aan/praalt: „ Volumnia en virgilia ! wy vrouwen „ zyn hier tot u, onze geflachtgenooten , 9, gekoomen, niet volgens befluit van den „ Raad, noch op bevel der Overheid, maar „ op ingeeving van een' God, die, bewoo„ gen door onze gebeden, ons heeft aan„ gefpoord, om herwaards tot u te gaan, en u te bidden om iets, dat tot heil van 9, ons en van de ganfche burgery moet die„ nen , en dat u, zo gy u daartoe laat „ overreden, een' grooter roem zal ver„ Ichaffen, dan dien, welken de dochteren „ der Sabynen behaald hebben, toen zy, „ na eenen bloedigen oorlog, den vrede en „ de vriendfchap tusfchen haare vaders en „ haare mannen bewerkten; Welaan, gaat „ met ons naar coriölanus, fmeekt hem, }, en geeft uw Vaderland dit waarachtige „ en verfchuldigde getuigenis, dat hetzelve, „ niettegenftaande de rampen die het var» „ hem heeft geleeden , geene de minfte „ wraak tegen u geoefend heeft; dat het u „ aan hem wil wedergeeven, offchoon het ook daardoor geenerhande billyke behan- * „ deling van hem zou verwerven." Toen valeria haare aanfpraak geëindigd had.  ïas CORIÖLANUS. 7% had, gaven de andere vrouwen met luiden uitroep haare toeftemming te kennen; waarop volumnia dus antwoordde: „ Behalven „ de algemeene rampen, waarin wy met u „ allen deelen, hebben wy nog daarenbo„ ven het verdriet van te moeten zien, s, dat de roem en deugd van coriölanus ■„ voor ons verlooren is, en dat hy zich bevindt onder vyanden, die hem veeleer tot , een lyfwagt, dan tot redding (trekken (3). ,,, Doch het gene ons meest van alle rampen treft, is, dat het Vaderland in dien 3, ltaat van onvermogen geraakt is, dat het ü by ons zyn heil komt zoeken. Want ik weet niet, of hy zich onzer wel in 't ,, minfte zal bekreunen , daar hy zich niet „ bekreunt om zyn Vaderland, 't welk hem „ altoos boven moeder, vrouw en kinderen „ dierbaar was Met dat alles zyn wy vol,, komen tot uwen dienst : brengt ons by „ hem, opdat, zo wy niets op hem ver„ moogen, wy aan zyne voeten, biddende „ voor (3) Wy willen niet ontkennen, omtrent den zin der oorfpronkelyke woorden hier in twyfel te zyn; maar be• grypen even weinig, welke aanleiding dacier gehad hebbe, om dezelve dus overtebrengen: et que nout le v»yons prefentement environné des armes de nos cnnemis ,non pas comme leur pmsohnier , mais comme leur maitre.]  7, havelooze kleeding, onze bleeke aange„ zichten en ons geheele voorkomen moeten „ u, myn zoon, genoeg doen zien, zonder „ dat wy het u zeggen, in welk eenen akeli„ gen toeftand uw vertrek ons gebragt heeft. „ Denk thans, dat wy de ongelukkigfte van „ alle vrouwen zyn, daar dat gene, welk ons „ het aangenaamfte moest zyn om te aan„ fchouwen, door het noodlot het yslykfte „ geworden is; daar ik mynen zoon, en deze „ haaren man aan 't hoofd der vyanden zie, „ om zyn eigen Vaderland te beoorlogen: en , het gene voor anderen een bron van troost „ is in tegenheden en rampen, dat zy zich met ,, zyne gebeden tot de Goden kunnen wenden, „ dat (4) Djonysius de halikarnasser , livius en plutarchus , laaten alle drie de moeder by deze gelegen, heid eene aanfpraak doen. Het is geen klein vermaak te zien de vetfchillende oogpunten, uit welke ieder van hun de zaak befchouwd heeft, en niets is misfchien beter gefchikt om den geest te verhetfen en de welfpreekendheid aan te kweeken, dan het vergelyken van deze redevoeringen, door drie van de grootfte mannen der Oudheid op het zelfde onderwerp gemaakt. Die van dionysius fchynt my eenvouwdiger en zedelyker te zyn; die van livius fterker en heftiger; en die van plutarchus vernuftiger,wellpreekender en hartstogtelyker. Fr. Fert.  78 het L E V E N „ dat zelfde is voor ons eene bron van twy„ felmoedigheid; want wy kunnen niet te ge„ lyk bidden voor de overwinning van Rome en voor uw behoud, maar onze gebeden „ fluiten in zich het erglïe, dat onze vyanden „ ons zouden kunnen toewenfchen. Nood„ wendig immers moeten uwe vrouw en kinde- ren of haar Vaderland, of uverliezen. Wat „ my betreft, ik heb befloten het lot van „ dezen oorlog niet aftewachten; maar zo ik 3, u niet kan overtuigen, om ons, voor deze „ verdeeldheden en rampen 3 vrede en een„ dracht te fchenken, en op die wyze Kever „ de wel doener van beide partyen , dan de „ verderver van eene, te worden, zo moet „ gy weeten, en u daartoe zetten, dat gy de „ muuren van Rome niet zult genaaken, dan' „ over het lyk van haar, die u gebaard heeft. „ Want nimmer moet ik dien dag beleeven, „ dat ik mynen zoon over Rome , of Rome „ over mynen zoon zie zegepraaleh. Byal„ dien ik van u vergde, datgy, om uw Va„ derland te behouden, de Volfcen in Vver„ derfzoudt florten ,dan zou het moeilyk voor „ u zyn, myn Zoon , eene keuze te doen i „ want is het ongeoorloofd zyne medeburgers ongelukkig te maaken, het is niet minder „ fchandelyk zyne vrienden te verraaden. U Maar wy vraagen niets anders van u, dan „ be-  van CORIÖLANUS. ff „ bevryding van onze rampen ; iets , dat „ voor beiden heilfaam is, en roemruchtigst „ voor de Volfcen, welke, door dat zy de ,, overhand hebben, zullen gerekend wor., den ons de grootfte weldaad te hebben 3, beweezen , terwyl zy zelven tevens de „ vruchten trekken van onzen onderlingen S3 vrede en vriendfchap. Gelukt het ons , dezen te verwerven, men zal U daarvan voornaamelyk de eere geeven; maar ge„ beurt het tegendeel, zo zullen beide par„ tyen U alleen daarvan de fchuld geeven. 33 Hoe onzeker de uitflag van dezen oorlog „ ook zy, dit is een zeker gevolg van den3, zelven: zo gy overwint, zyt gy de ver„ derver van uw Vaderland; en verliest gy 3, den ftryd, dan zal men zeggen, dat gy, „ door eene toomelooze woede, uwe vrien„ den en weldoeners ongelukkig hebt ge,, maakt." Coriölanus hoorde deze redevoering van volumnia , zonder een woord te fpreeken, en bleef, na dat zy geëindigd had, nog langen tyd fpraakloos Haan. Daarop vatte volumnia andermaal het woord , en zeide : „ Waarom zwygt gy, myn zoon ? of is het „ pryslyk alles aan zyne gramfchap en wraak„ zucht op te offeren , en fchandelyk aan 3j eene moeder, die u zulke dingen koomt fi bid-  Ro het LEVEN bidden, iets intewiliigen P Of past het een: „ groot man, het kwaad, dat hem is aange- daan, in gedachtenisfe te houden, en ftrydt 3, het met het karakter eens grooten en recht„ fchapen mans, de weldaaden, die hy van M zyne ouderen genooten heeft, te erkennen 3, en in waarde te houden? en wien past het ,9 meer dankbaar te zyn, dan u, die. de on5> dankbaarheid zo ftrengelyk vervolgt? De „ ondankbaarheid van uw Vaderland hebt gy „ reeds genoeg geftraft, maar uwe moeder „ hebt gy nog geenen dank vergolden. Het „ was, ondertusfchen, ten hoogden pligt„ maatig, dat ik, zelfs buiten nood , door myne bede zulke redelyke dingen van u „ verworf. Maar kan ik u niet beweegenj „ waartoe dan myne laatfte hoop langer ge„ {paard?" (5). Op deze woorden viel zy, beneffens zyne vrouw en kinderen, aan zyne voeten. „ Wa: „ doet gy, Moeder?" riep coriölanus, terwyl hy haar tevens van den grond beurde, en haare band ftyf in de zyne geflooten hield; „ gy hebt overwonnen," zeide hy, „ en de» „ ze overwinning is gelukkig voor uw VaderM land, maar noodlottig voor my : ik ga „ heen , door niemand overwonnen, dan „ door ^5) De zin is: „ waartoe dan nog langer geleefd."  van CORIÖLANUS; Si ,; door u." Nadat hy vervolgens afzonderlyk met zyne moeder en vrouw gefprooken had s* liet hy haar, volgens haar verzoek, weder naar de ftad keereri ,■ en trok 's anderen daags met de Volfcen af. Deze waren niet allé eveneens hier over te moede: fom'migen veroordeelden hem en zyn gedrag; anderen £ meer gezind tot verzoening en vrede, waren ' over beiden voldaan; 'er waren ook , die, fchoon het gebeurde hun mishaagde, evenwel coriölanus niet kwaad fchouwden, en oordeelden, dat het hem wel te vergeeven was,dat hy tegen zodanige drangmiddelen niet beftand was geweest. Niemand was 'er evenwel die zich tegen hem aankantte, maar allen volgden hem gewillig,' meer uit eerbied voor zyne' deugd, dan uit vrees voor zyne magt. De Romeinen hadden midden in den oorlog niet zo fterk laaten blyken , iri welk een gevaar zy zich oordeelden té zyn, als zy nu deeden, toen dezelve geëindigd was. Want zodra de genen $ welke op' de wallen geplaatst waren.' gezien hadden, dat de Volfcen waren afgetrokken , werdenf daadelyk alle de Tempels geopend, meri zette bloemen - kranfen op het hootd, eh begon te offeren, even als of 'er eene overwinning behaald was. Deze algeméene vreugde* bleek nog meer uit de dank- en eerbewyzirfIII. jDEEL. [F] gerê  22 het LEVEN gen, welke door den Raad en het ganfche Volk aan die vrouwen gedaan werden, daar zy openlyk als de eenige oorzaaken van het behoud des Vaderlands wierden erkend. De Raad gelaste den Confuls haar alles toetefïaan, wat zy tot haare eer of belooning zouden begeeren. Doch zy vorderden niets anders, dan dat 'er een Tempel voor het Geluk der vrouwen gefligt wierd, waarvan zy zelve aanbooden de kosten te betaalen, mids dat de offerhanden, met het gene verder tot den plegtigen eerdienst der Goden wierd vereischt, door de Stad zouden betaald worden. De Raad prees ten hoogften deze edelmoedigheid, doch gaf last, dat de Tempel en het Beeld, op kosten' van de Stad, zouden gemaakt worden ; desniettemin bragten de vrouwen het aangebooden geld byeen, en lieten daarvoor een tweede beeld maaken. De Romeinen verhaalen, dat dit beeld, toen het in den Tempel geplaatst was, deze woorden geuit heeft: „ gy vrou- wen hebt my uit godsdienftigen yver gej wyd." Zy vertellen 'er zelfs by, dat het die woorden tot tweemaalen toe heeft gefpródkeh, en willen ons dingen doen geïooven, die in net ongerymde en ongelooflyke vallen. Want dat, by voorbeeld, de beelden  van CORIÖLANUS. 8$ den gezweet, traanen en bloeddroppclen geflort hebben , zulks is niet mogelyk. Maar' hout en (teen wordt zomtyds befehimme]J en daaruit ontftaat vogt (6). Ook krygt hetzelve wel eens, uit zich zelven,- veelerhandé kleuren, en neemt ook de kleur aan van dé lucht die hetzelve omringt. En niets belet ons te denken, dat de Goden zich daarvan fomwylen bedienen, om iets aan de menfchen te openbaaren. (7) Ook is het mogelyk, dat debeelden een geluid geeven, gelykende naar' een geklag en gekerm, door het berflen of losfpringen van inwendige declen: maar dat een onbezield ding zulk eene duidelyke, volkomene en verdaanbaare fpraak zou hebben t is volllrekt onmogelyk, want, noch de ziel noch God zelf, kan, zonder een bewerktuigd en met de vereischte fpraakdeelen voorzien lichaam, eene verfraanbaare taal voord- bren- (6) Reiske merkt hierby aan , dat de Schimmel1 geen vocht veroorzaakt , maar een gevtlg is vau; «?ocht. (7) Met reden mogt baci e hier ter plaatfe vraigen: „ maar wie zal die teekenen verklaaren, en waar •' zyn die regels voor dat flag van voorzeggingen?" Wat ons betreft, wy willen plütarchüs deze ftelllng, met meer andere, die den ltempel van het bygefoof dier beiden met zich draagen, liever vcrgeeven, das' dezelve tocteftemmen en v.-rdeedigen. £F2]  84 het LEVEN brengen. Wanneer dan de Gefchiedenis ons , door eenen drom van geloofwaardige getuigen, zodanige dingen wil opdringen, moeten wy ftellen, dat "er eene beweeging,niet ongelyk aan het gehoor, plaats heeft, welke in de verbeelding ontftaat; even als wy ons in den droom verbeelden te hooren, 't geen wy niet hooren, en te zien 't gene wy niet zien. Dezulken evenwel, die door eene meer dan gemeene drift en liefde voor de Godheid bezield zyn, en niet van zich verkrygen kunnen, een van deze wonderen te verwerpen of in twyfel te trekken, vinden eenen fterken grond in de verwonderlyke magt van God , welke met de onze niet te vergelyken is. Want hy heeft in geen ding eenige gelykheid met ons; noch in zyn wezen, noch in zyne werkingen , noch in zyn vermogen; en dat hy dus iets doet, dat wy niet kunnen doen, en middelen in 't werk ftelt, welke wy niet kunnen in 't werk ftellen, hierin is niets, dat door het gezonde verftand wederfprooken wordt. Integendeel, daar hy in al het andere van ons verfchilt, verfchilt hy nog veel meer van ons in zyne werken: maar, „ de mees„ te der Godlyke werken," zegt heraclitus, „ ontgaan onze opmerking T door on„ geloof." Als  van CORIÖLANUS. 85 Als nu coriölanus van zynen togt weder te Antiura gekomen was, was tullus terftond op middelen bedacht, om hem, dien hy tevens haatte en vreesde, door list van kant te helpen, denkende, dat hem veelligt naderhand geene zo gunftige gelegenheid zou voorkoomen. Nadat hy dus een groot aantal tegen hem had opgehitst, beval hy hem zyn bewind neerteleggen, en aan de Volfcen rekenfchap te geeven van 't gene hy in hetzelve had uitgevoerd. Coriölanus ziende, hoe gevaarlyk het voor hem was, buiten bewind te zyn, terwyl tullus het Opperbevel in handen hield, en den fterkften invloed op zyne medeburgers behield, gaf ten antwoord, dat hy dat bewind uit handen van het Volk van Antium had ontvangen, en dat hy hetzelve ook niet anders, dan op bevel van dat Volk, zoude nederleggen; maar dat hy gereed was om op het oogenblik rekenfchap van zyn gedrag te geeven aan die burgers, welke zulks begeerden. Het Volk byeengeroepen zynde , ftonden 'er daadelyk Redenaars op, welke daartoe opgemaakt waren , en begonnen het Volk opteflooken. Vervolgens rees coriölanus ook op. De eerbied voor hem ftilde het gedruis, en ftelde hem in ftaat om onbelemmerd zyn woord te doen ; ook gaven de [F 3J bei-  g£ het LEVEN besten uit de Antiaaten, die met den getroffen vrede zeer in hun fchik waren , genoegzame blyken , dat zy gezind waren om hem met bedaardheid en onpartydigheid te hooren. Deze omftandigheden maakten tullus bevreesd, dat coriölanus in zyne verantwoording gelukkig zou flaagen: want deze was by uitftek welfpreekend, en zyne voorige bedryven hadden hem meerder gunst , dan het laatfte haat veroorzaakt; of liever , de befchuldiging zelve was een volflagen bewys yan de groote vcipligting, welke zy aan hem hadden. Immers zouden zy zich niet beklaagd hebben , dat zy Rome niet hadden jngenoomen, byaldien zy niet op het punt gedaan hadden om die Had door de dapperheid van coriölanus te bemagtigen. Tullus begreep dus wel, dat het geen tyd meer was om te draalen, en om te zoeken het Volk te winnen : derhalven begonnen de ftoutften uit den hoop der famengezwoorenen te fchrecuwen, dat men hem niet moest hooren, noch dulden, dat een Verraader het bewind over de Volfcen voerde, en weigerde dat bewind weder afteltaan; waarop eene groote menigte te gelyk op hem aanviel, en hem afmaakte, zonder dat iemand van de anderen hem te hulpe kwam. Weldra bleek het echter 3 dat het grootfte gedeelte der Natie  v a n CORIÖLANUS. tie in dezen moord geen genoegen nam. Uit alle Heden kwamen 'er toeloopen om het lyk de laatfte eer aantedoen. Men gaf hem eene plegtige uitvaart, en zyn graf' werd, als dat van eenen grooten Krygsheld, met wapenen en buit behangen.' De Romeinen, de tyding van zynen dood gekreegen hebbende, lieten hem noch eenig blyk van eer wedervaaren (8), noch toonden ook eenige vete tegen hem overgehouden te hebben. Men vergunde alleenlyk aan de Vrouwen, op haar verzoek, dat zy, zo als elk gewoon was over eenen vader, kind of broeder te doen, tien maanden lang rouwe over hem droegen: want dit is de langfte tyd van rouwe, welke door nüma, gelyk wy in 's mans leeven gezien hebben, bepaald is. Maar de Volfcen voelden weldra het gemis van coriölanus. Want vooreerst , verfchil gekreegen hebbende met de Equen, hunne vrienden en bondgenooten, over het aanftellen van eenen Opperbevelhebber over het vereenigde leger, kwam men tot de wapenen, en van weerskanten werden veelen gewond en gedood. Vervolgens van de (8) Volgens dionysius , befchouwden de Romeinen zynen dood als een ongeluk voor den Staat y en werd dezelve algemeen betreurd. [F 47  88 het LEVEN van CORIÖLANUS. de Romeinen de nederlaag gekreegen hebbende , in een gevecht, waarin tullus met de bloem der manfchap fneuvelde, mogten zy zich nog gelukkig achten met eenen fchandelyken yrede te onderteekenen, waardoor zy van de Romeinen afhanklyk wierden, en pch verbonden om alles te doen, wat de Pverwinnaars zouden goedvinden hun voor? tefchryven.  VERGELYKING TUSSCHEN ALCIBIADES e n CORIÖLANUS.   VERGELYKING TUSSCHEN ALCIBIADES E N CORIÖLANUS. ^Jadat wy de bedryven dezer beide mannen, voor zo verre wy die meldenswaardig óórdeelden, hebben ter nedej gefield, ziet men, dat,  92 VERGELYKING van ALCIBIADES dat, ten opzichte hunner krygsbedryven, de fchaal niet merkelyk naar een' van beide kanten overflaat; want de een, zo wel als de ander, heeft veele proeven van iïoutmoedigheid en dapperheid, niet alleen, maar ook van fchranderheid en beleid, geduurende het opperbewind, dat zy voerden, gegeeven: of het moest zyn, dat men aan alcibiades, als Legerhoofd, omdat hy, beide ter zee en te lande, altoos gelukkig gevochten heeft, geneigd , was de voorkeur te geeven. Beiden hebben zy dit gemeen, dat, zolang zy by en aan het hoofd der Krygsbenden waren, de zaaken van hun land voorfpoedig gingen, en dat, integendeel, dezelve achteruit liepen, zodra zy van party veranderden. Ten aanzien van hun Staatkundig gedrag, hebben verftandige lieden altyd in alcibiades verfoeid zyne losbandigheid , en kruipende vleiery, waardoor hy zich in de gunst der meenigte zocht intedringen; terwyl de Romeinen aan den anderen kant de onvriendelykheid, trotsheid en verregaande drift voor de party van den Adel, in coriölanus niet konden verdraagen. Schoon dus in dit opzicht, noch de een noch de ander verdient gepreezen te worden, is echter hy, die zich naar het Volk fchikt, en hetzelve zoekt te be-  ft n CORIÖLANUS.' 93 behaagen, minder te laaken dan die, welke, om niet te fchynen het Volk te vleien, hetzelve den voet op den nek zet. Want is het fchandelyk een Volk te pluimftryken, om daardoor zyn eigen magt te vergrooten, het is niet alleen fchandelyk, maar tevens onrechtvaardig, door vrees, geweld en onderdrukking , over hetzelve den meester te fpeelen. Het gedrag van coriölanus , kan men zeggen, was eenvoudig en oprecht, terwyl de ftaatkunde van alcibiades listig en bedrieglyk was. Vooral is men geërgerd over de oneerlyke en fnoode handelvvyze, welke alcibiades, volgens het verhaal van thucydides , met de Gezanten van Lacedemon hield, om eene vredebreuk te veroorzaaken. Ondertusfchen, fchoon deze daad den Staat van nieuws in eenen oorlog wikkelde, maakte dezelve nogthans Athenen fterker en geduchter, door het bondgenootfchap met de Mantineënfers, 't welk door toedoen van alcibiades tot ftand kwam. Maar heeft niet coRioLAisus, volgens verhaal van dionysius , insgelyks door bedrog eenen oorlog beftookt tusfchen de Romeinen en Volfcen, door de laatstgenoemden, by het vieren van de plechtige fpelen, op eene fnoode wyze, verdacht te  94 VERGELYKING van ALCIBIADES te maaken? En deze daad van coriölanus was des te fc"handelyker, door het beginfel, waaruit zy ontflond. Want het was geen eerzucht, of een gevolg van fhatkundige gefchillen en verdeeldheden, gelyk by alcibiades, maar flaaffche opvolging van eene drift, die, volgens de aanmerking van dion, nooit haare dienaars vergeldt, waardoor hy verfcheidene gewesten van Italië in 't lyden bragt, en veele lieden, die hem nooit eenig leed gedaan hadden , aan zynen byzonderen haat tegen zyn Vaderland, opofferde. Wel is waar, dat alcibiades insgelyks, in vervoering van gramfchap, zynen Vaderlande groote onheilen berokkend heeft; doch zyne drift bedaarde, zodra hy zag , dat zyne medeburgers berouw kreegen: en toen hy voor de tweedemaal gebannen was, nam hy echter geen genoegen in het verkeerde gedrag der Atheenfche Veldheeren, en liet niet na,deren hunne onvoorzichtigheid, en het gevaar,waarin zy waren, onder het oog te brengen, maar het gene aristides deed met themistocles , en 't welk men in dezen zo hoog gepreezen heeft, dat zelfde deed hy omtrent die Veldheeren , fchoon die zyne vyanden waren; hy ging by hun, en onderrichtte hun, wat zy doen moesten. Coriölanus , daarentegen , brags  en CORIÖLANUS. 95 bragt eene geheele ftad in 't lyden, zonder dat hy door die geheele ftad beleedigd was; want het aanzienlykfte en meest vermogende gedeelte van dezelve was zo wel mishandeld als hy, en deelde in zyn leed. En daar hy vervolgens door de herhaalde gezantfchappen en fmeekingen, ter wegneeming van eene enkelde beleediging ondernoomen en gedaan , zich noch buigen noch beweegen liet, toonde hy duidelyk, dat hy niet zo zeer, om weder in zyne rechten herfteld te worden, en in zyn vaderland terug te koomen, als wel om hetzelve ongelukkig te maaken en te verwoesten, eenen vreeslyken oorlog begonnen had, met voorneemen om naar geene vooiHagen van vrede te hooren. Men zou nog kunnen zeggen, dat dit onderfcheid tusfchen beiden is, dat alcibiades, uit vrees en uit haat tegen de Spartaanen, die hem lagen leiden, zich weder by de Athenienfers gevoegd heeft; terwyl coriölanus geene wettige reden had, om de Volfcen, die hem in alles wel behandeld hadden, te verlaaten. Deze toch hadden hem tot hoofd over hun leger verkooren, en by de hoogfte magt, die zy hem in handen gegeeven hadden, bleeven zy tevens het hoogfte vertrouwen in hem ftellen: geheel anders, dan de Spartaanen met alcibia- DES  96 VERGELYKING van ALCIBIADES des hadden gehandeld, van wien zy veeleer misbruik dan gebruik maakten; en die, nadat hy in hunne ftad rondgezworven had, en in het leger eenen tyd lang gefold was geweest, ten laatften genoodzaakt werd zich in handen van tissaphernes overtegeeven: ten ware dat men liever wil ftellen, dat hy, in de hoop om weder in zyn vaderland te koomen, zyn hof by dien Onderkoning gemaakt hebbe, op dat Athenen niet geheel te gronde mogt gaan. Wat betreft de zucht tot geld, vinden wy* dat alcibiades niet zelden, zonder acht te Haan op de betaamelykheid, geld en gefchenken aannam, en dat hy hetzelve even zo onbetaamelyk tot weelde en wellust verfpilde ; daar integendeel coriölanus door zyne Veld. heeren niet te beweegen was, om dat gene^ 't welk hem, eershalve, aangeboden wierd, aanteneemen: waarom hy ook, in de gefchillen over het vernietigen der fchulden, zich ten fterkften gehaat maakte by het Volk, 't welk zich verbeeldde, dat hy niet zo zeer het gemeene welzyn beoogde , als wel dat hy de fchamele meenigte op eene trotfche en fmaadelyke wyze wilde behandelen (o). Met recht mogt (9) De omftandigheid, waaróp plutakchus hief febys;-  en CORIÖLANUS. 97 mogt daarom antipater, in zynen brief over den dood van den Wysgeer aristoteles , onder deszelfs deugden, ook deze tellen, dat hy de gave had bezeten, om zich in de gunst der menfchen intedringcn. De groote daaden eh deugden van coriölanus, dewyl zy dit eene misten, werden haatelyk zelfs by die genen, welken hy aan zich verpligtte, daar zy zyne trotsheid en ftyfhoofdigheid, welke laatfte, volgens de aanmerking van plato, een natuurlyk gevolg is van onverfchilligheid, niet konden verdraagen; terwyl alcibiades zich altoos vriendelyk wist te gedraagen omtrent die genen, die by hem kwamen: geen wonder dus, dat deze, zodra hy iets loffelyks verrichtte, by den grootften roem, de achting en liefde van zyne medeburgeren verworf, daar zelfs zyne misflagen en buitenfpoorigheden meestal zekére bevalligheden hadden, en daardoor vry wel wierden opgenoomen. Dit was de reden, waarom hy, niettegenftaande alle de onheilen, die hy zyn vaderland berokkende, verfcheidene maaien tot Opperkrygsbevelhebber wierd verkooren; en dat coriölanus, toen hy, na zyn vaderland op de roemruchtigfte wyze dienst gedaan te hebben, op eene wettige wyze naar het fcbynt te doelen, vinden wy in de Levensbe&hryving zelve nier duidefyk ontvouwd. III. deel. [G]  qS VERGELYKING van ALCIBIADES het Confulfchap ftond, voorbygegaan wierd. De een kon dus, met al het kwaad, dat hy gedaan had, den haat zyner medeburgeren niet gaande maaken; en de ander kon, met alle de dieniten aan zyn vaderland beweezen, wel verwondering, maar geene liefde verwekken. Ook heeft coriölanus , als Legerhoofd , niets voor zyn Vaderland gedaan, maar veel voor de vyanden ten nadeele van zyn Vaderland; alcibiades, integendeel, is, en als foldaat en als opperhoofd, voor de Athenienfers van groot nut geweest. Alcibiades heeft, zo lang hy in het land was, zyne vyanden fteeds, zo veel hy wilde, in bedwang gehouden , terwyl de laster niet eer tegen hem vermogt, dan toen hy van huis was; doch coriölanus werd, terwyl hy tegenwoordig was, door het Volk van Rome veroordeeld, en door de Volfcen vermoord: buiten twyfel tegen alle recht en billykheid; echter gaf hy door zyn gedrag eenig fchynbaar voorwendfel aan de Volfcen, daar hy aan de Afgevaardigden, die van ftaatswege gekoomen waren, den vrede geweigerd had, en zich naderhand door eene byzondere bezending van vrouwen liet overhaalen, en hierdoor, zonder den'wedérzydfchen haat weg te neemen, en den oorlog te doen ophouden, de gunflige gelegen- he-  en CORIÖLANUS. 99 heden nutteloos had laaten voorbygaan. Hy had toch niet moeten aftrekken, zonder toeflemming van het leger, dat zich aan hem had vertrouwd, zo hy anders zynen pligt omtrent hun had willen betrachten; maar heeft hy, zonder zich om de Volfcen te bekreunen, dien oorlog begonnen, alleen om zyne gramfchap te voldoen, en heeft hy, dit oogmerk bereikt hebbende, dien willen ftaaken, dan moest hy niet, ten gevalle van zyne moeder, zyn vaderland gefpaard hebben, maar, met het vaderland, tevens haar hebben gefpaard, welke, benevens zyne vrouw, maar een deel uitmaakte van het vaderland , dat hy beoorloogde. Maar voor de gebeden, uit naam van het volk aan hem gedaan, en de fmeekingen der geheele Priesterfchaare, verachtelyk het oor te fluiten, en naderhand, ten gevalle van 2yne moeder, aftetrekken , ftrekte minder tot eer van zyne moeder, dan tot fchande van zyn vaderland, 't welk alleen uit medelyden en genade, ter liefde van eene enkele vrouw, gefpaard wierd, als had het niet verdiend, om zich zelf gefpaard te worden. Ook was deze gunst haatelyk en wreed, en waarvoor hy by geen van beide partyen dank kon behaalen : want dat hy opbrak, gefchiedde noch op de bede der genen, welke hy beoorloogde, noch [G 2] niet  loo VERGELYKING van ALCIBIADES met toeftemming van hun, wier zaak hy holp verdccdigen. Die alles was een gevolg van zynen norfchen aard, van zyne trotsheiden onverzettelykheid , welke hoedanigheden reeds op zich zelven haatelyk zyn voor het volk, maar die, wanneer zy met eerzucht gepaard gaan, ten eenemaale woest en ondraaglyk worden. Want zy, welke deze gebreken hebben , verwaardigen zich niet om de gunst des volks te winnen, als of het hun om geene eerambten te doen ware, en wanneer zy voorby gegaan worden, kunnen zy hunnen Ipyt niet verkroppen. 'Er zyn wel meer groote mannen geweest, die het volk niet wilden vleien , of naar de oogen zien; by voorbeeld, metelus , aristides , ei'aminondas : maar dezen verachtten ook van harren al dat gene, 't welk het volk in zyne magt heeft om te geeven en te ontneemen (io_); en wanneer zy ge- (10) Dit is met eikander beftaanbaar, het volk te verachten, en tevens onverfchillig te zyn omtrent de. dingen, die van hetzelve afhangen; maar gunden van het volk te begeeren, en heizelve te verachten en te mishandelen zulks is even zo ongerymd, als gezoud water te willen drinken uit eene bron, welke men vooraf vergiftigd heeft. Men moet het vo;k ontzien en believen, zo men aan deszelfs gunden begeert deei; te hebben. Zeer wel zegt e?!Ctetus : „ Gy zyt oh. „ bil-  en CORIÖLANUS. ie>i gebannen, voor het hoofd geftooten, in geld' boeten verweezen wierden , vertoornden zy zich daarom niet op hunne ondankbaare medeburgers, maar, zodra dezen berouw hadden, waren zy weder derzelver vrienden, en vergaven hun op hunne eerfte bede. Hoe minder iemand gezind is om het volk te believen, des te minder moet hy zich op hetzelve zoeken te wreeken; want verregaande gramfchap over teleurftelling is een gevolg van geweldige eerzucht. Wat nu, in dit opzicht, alcibiades betreft, deze kwam 'er voor uit, dat hy op eerambten gefteld was, en dat hy niet kon verdraagen, dat hy voorbygegaan wierd, en hierom bevlytigde hy zich, om zich aangenaam en bemind in de verkeering te maaken. In coriölanus had juist het tegendeel plaats. Zyne trotsheid dulde niet, dat hy de gunst zocht van hun, die hem met eerambten konden overlaaden, en zyne eerzucht vervulde hem met gramfchap en fpyt, wanneer hem die eerambten ontgingen. En dit is het eenigfte, wat men in hem kan wraaken; al het andere is groot. In maatigheid en verachting van „ billyk en onverzaadelyk, zo gy weigert die dingen „ te geeven, waarvoor men aanzien, waardigheden, ,, er.z. koopt, en dezelve begeert om niet te hebben." Fr. Vtrt,  ioa VERG. van ALCIBIADES en CORIOL; van rykdommen, mag hy met de beroemdft© Grieken vergeleeken worden ; terwyl alcibiades hierin met hem in geene vergelykingkoomt, die ten dezen opzichte, in onbefchaamdheid en minachting voor eer en deugd, geen weder-» gaa heeft gehad.  Voor de Binden Öe Plaat voor blad A. op pag. i. van Pericles. Volgorde in dit Deel: i Pericles. a Fabius Maximus. 3 Alcibiades. 4 Coriölanus.