01 2427 H95 UB AMSTERDAM  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.   DE LEVENS ° VAN doorluchtige GRIEKENenROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, DOOR PLUTARCHUS- UIT HET OORSPRONKELYKE GRIEKSCH, GEHEEL OP NIEUW, VERTAALD, SN MET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD. VIERDE DEEL. MET PLAATEN. Te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART. M D C C X C V I.   HET L E V E N' VAN TIMOLEON,   HET LEVEN VAN T I M O L E O N. ■Met den ftaat der zaaken van Syracufe ftond het, voor dat timoleon naar Sicilië afgevaardigd werdt, in dezer voege gefchaapen: Na dat dion (V) den Dwingeland dionysius verjaagd hadt, maar zelf, niet lang daar na,door list van kant geholpen was, en 'er Tweefpalt ©atftond tusfchen hen, die de Syracufiers met hem hadden vrygemaakt, waar door deftad, van de handen des eenen Tyrans geftadig in die des anderen vallende, door een reeks van rampen zich fchier ontvolkt bevondt, en Sicilië, voor het overige, door de Ileeds duurende oorlogen, deels geheel en al woest en on* («) Het Leven van dezen dion, zoon vin hipfa»'nüs, is door cornelius nepos, en onzen Pr«-aRCHus zeiven befchreeven, en hadt in rans «"^ger moeten geplaatst worden, dan Hi» -->i timoleon, waar in onze Schryver iicrt meermaalen op dat van dion beroept. A a  4 het LEVEN onbewoond lag, deels haare meeste nog onverwoeste fteden in handen zag van een' vermengden hoop van Vreemdelingen, enKrygsknechten, die gene betaahnge ontvingen, terwyl het verwisfelen van Meesters in de onderfcheidene Oorden dagelyksch werk was; — kwam dionysiüs , in het tiende jaar zyner Ballingfchap, wederom te voorfchyn, verzamelde een hoop van vreemde,Huurlingen,dwong hysjevs (£), die toen te Syracufe den meester fpeelde, voor hem te wyken, hernam dus de (£) De Franfche Verr. geeft ons hier: ayant chatfé Nypfée. En in eene bygevoegde Aantek. verhaaic hy, „ dat deze een Men was van veel bc leid en meed. Dat dionysius de Jonge hem aangefleld hebbende tot bevelhebber van" zyne Legermacht, hy zich daadelyk van Syracufe meester maakte. Maar dat hy deze Stad voor zich wilde behtuden." Het blykt dus, dat hy het oog heeft op nypsius, den Neap .Ftaner, van wiens bedryven men leezen kan onzen plutarch. in het Leven van dion p. 975, en diodor. sicuL.Bibl, Hist. XVI, i'S. p. 519. Dan bet is aa» dezen niet, dat men hier moet denken, Eeniga Handfchriften, en de Latynfche Vertaalers geeven ons de rechte leezing, xrsMus, aan de hand. Men vindt melding van een Tyran dus geheeten by ,ïlian. V. H, II, 41. alwaar ongeiwyffeld dezelf.ie bedoeld word:. Verg. de Aantek. ald.'van perizoö «,„ wEssEfiKG. ad Diod, Sic, XVI. 6, p. 5'2. die hem houden >~nr eei) zoon van dionvsius den Ouden, en van aristomachb, Zu*^r van dio. Z. corkel. nep, in Dion. c. 1,  van TIMOLEON. 5 de hoerfchappy, en vestigde zich op nieuw als Dwingeland. Klonk het te vo'oren vreemd, dat deze Man door eene zeer geringe macht gebonsd werdt uit de geweldigfte Dwingelandye van alle, welke 'er op dien tyd beftonden ; het klonk thans nog veel vreemder, dat hy van een gevluchten Balling, van een gering vernederd Man andermaal het Opperhoofd werdt van hun, die hem verdreeven hadden. De Syracufiers dan, welke nog in de ftad gebleeven waren, ondergingen op nieuw de flaverny van een Tyran, die reeds van zelfs niet een der toegeevendften, was, en thans nog, door de hem wedervaarene tegen fpoeden, een geheel verbitterd gemoed omdroeg. Maar de beste en voornaamfte Burgers namen hunne toevlucht tot hicetas , het toenmaalig Opperhoofd der Leontinen , Helden alle hunne belangen hem in handen, en verkoozen hem tot Opperkrygsbevelhebber; niet, om dat hy een hair beter was, dan eenig volflagen Tyran; maar om dat zy geen ander heênkoomen zagen, en nog al te gereeder op hem vertrouwden, dewyl hy een Syracufier van afkomst, en in het bezit was van eene macht toereikende om die van den Dwingeland dionyskjs het hoofd te bieden. De Carthagenienfers, middelerwyl, met A 3 ee-  6 bit LEVEN eene talryke Legermacht in Sicilië zynde overgekoomen, en op hunne luimen liggende, om zich meester te maaken van het Eiland, beraadflaagden de Siciliaanen, zulks vreezende, ten einde een Gezandfchap af te vaardigen naar Griekenland, en hulp te verzoeken van de Corinthiers, in welke zy groot vertrouwen fielden, niet alleen, om dat zy van dezelve afitamden , en reeds meermaalen , voorheen, gunstbewyzen van hun ontvangen hadden, maar wel voornaamelyk, dewyl zy opmerkten, dat dit Gemeenebest van Corinthus fteeds proeven had: gegeeven van liefde tot de Vryheid, en haat tegens de Dwingelanden; dat hetzelve, insgelyks, zeer veele en zwaare Oorlogen hadt gevoerd niet om het Oppergezach, of uit Inhaaligheid, maar voor f de gemeene Vryheid van Griekenland, hicetas van zyne zyde, offchoon hy reeds (als die geensfins de vryheid zocht der Syracufiers, en geen ander doelwit hadt, dan door behulp van het Opperbevel hebberfchap de Dwingelandy in handen te krygen) in het geheim Onderhandelingen hadt gehadt met de Canhaginienfers, prees echter, in het openbaar, het voorneemen zyner Landgenooten, en gaf zync toeflemming tot het zenden van Gezanten naar Peloponnefus, niet, dat hy verlangende was, dat 'er van daar hulpbenden mogten aan-  van TIMOLEON. 7 aanlanden, maar hy hoopte, by aldien, gelyk het waarfchynelyk was, de Corinthiers, uit hoofde der Beroerten, welke thans in Griekenland plaats hadden, en hun, zo hy meende , de handen vol werks gaven, het zenden van hulp mogten afflaan , dat hy, alsdan, de kans gemakkelyk zoude kunnen doen keeren ten voordeéle der Carthagenienfers, en, vervolgens, derzelver byftand en hulp erlangen tot het overheeren der Syracufiers, en beftryden des Tyrans. — Alle zaaken, welke niet lang daar na blykbaar werden. De Afgezanten ter plaatze hunner beftemming aangekomen zynde, befloot het Volk van Corinthus, welke Staat fteeds gewoon was het behoud der Steden door Cormthifche Volkplantingen gebouwd, en wel, inzonderheid, dat van Syracufe, krachtdaadig te behartigen, en zich thans, onder het genot van diepe rust en vrede, by geluk door generleije onecnigheden tusfehen de Griekfche Gemeenebesten belemmerd vondt, aanftonds en geree del yk tot het verleenen van hulpe. En wanneer men nu naar eenen Bevelhebber, tot het beleiden van dezen togt, omzag, en de Archonten (V) de naamen opgaven, en die ge- (c) Of Magiflraatsperfoonen. Deze waren in de Griekfche Staaien de Beftierders der VolksvergaderinA 4 gen»  3 het LEVEN gene in voorfiag brachten, welke zy wisten, dat in hunne Had zich beyverden om onder hunne Medeburgers uit te munten, en in aanzien te geraaken, ftond 'er één op onder dc Menigte, en noemde timoleon, den zoon van timodemus , die niet meer gewoon was de Volkvergaderingen by te woonen, noch ook, eeniger maate, zuJk eene hooge hoope of bedoeling koesterde (d). Veeleer fchynt het, dat de een of andere Godheid dien Man deze Gedachten hebbe ingegeeven! Immers was eene hooge begunftiging van het Geluk al aanftonds by de aanftelling van timoleon op het glansrykfte zichtbaar, en plaatfte ook 's Mans volgende Bedryven, en Verdienden in het helderst en bevalligst Daglicht. Hy was, op dat wy ter zaake koomen, gebooren te Corinthus, uit Ouders van het hoogst aanzien, met naame timodemus (V) en gen, en door hen werden, doorgaans, de Voonlellen aan het Volk gedaan. (d) Deze plaats, aan welke zoramige Geleerden hunne Gistingen hebben te koste gelegd, fchynt ons, onder verbetering, gaaf! Voorts is het voor- geeven van den Heer bryane , „ dat modorus sic. onzen plut., wat het hier verhaa de aangaat, rechtsreeks tegenfpr;eken zoude" geheel bezyden de waarheid. O) „ diodoïus sic. noemt den Vader van timoleon amsHETus, ea ik geloot, dat men hem verbeteren moet  van TIMOLEON. 9 en demariste. Zyn Vaderland beminde hy by uitneemendheid; ook was hy uitfteekend zachc van aart, in zo verre zulks beftaan kon met zynen gevestigden Haat tegen alle Dwingelanden en flechte Lieden. In het ftuk van den Oorlog was zyn Characler zo fchoon, en gelykmaatig getemperd, dat in zyne Daaden, geduurende zyne Jongheid, het grootst Beleid uitblonk, terwyl zyne Dapperheid zich , in hoogere Jaaren, luisterrykst onderfcheidde. Hy hadt eenen ouderen Broeder, geheeten timophanes, die van eene geheel van hem verfchillende geaartheid, en een onbefonnen mensch (ƒ_) was; hebbende zich, bovendien, nog laaten verleiden, om naar de Dwinglandye te ftaan, door een verachtelyk foort van Vrienden en vreemde Krygslieden, die hem dagelyksch omringden, daar hy den naam hadt in het Veld tot alle ftoute onderneemingen gereed te zyn en geen gevaar te vreezen. Waar door hy dan ook het vertrouwen zyner Medeburgeren zo zeer gewonnen hadt, dat aan hem, als aan eenen ftrydbaaren en wakkeren Man, het Krygsbevel werdt opgedraa- gen. moet uit deze plaats van plutarchus." Fr. Vert. —• De groote wesjeling durfde niet beflisfen, wie recht hadt. (/) Of anders: een Dolkop. A 5  io het LEVEN gen. Zelfs was timoleon hem hier in behulpzaam , door dien hy zyne Gebreken, op allerleije wyze, of geheel wist te verbergen, of als gering deed voorkoomen; daar hy, van de andere kant, al het geen de Natuur nog goeds en lofFelyks in hem te wege bracht, wereldkundig maakte en vergrootte. In het Gevecht tegen die van Argos en Cleone (gj geviel het dat timoleon geplaatst werdt by het Voetvolk, en dat zyn Broeder timophanes, die over het Paardevolk bevel voerde, in het dreigendst gevaar geraakte. Want zyn Paard, zich gekwetst voelende, fmeet hem uit den zadel midden onder den drom der Vyanden; waarop ftraks een gedeelte zyner Vrienden met fchrik bevangen uit elkanderen iloof; terwyl de overige, die nog ftand hielden, en weinige tegen velen waren, het gevecht ter naauwer nood uithielden. Dan timoleon hadt zo ras niet bemerkt, wat 'er gaande was, of hy liep ylings ter hulpe, bedekte timophanes , daar hy nederlag, met zyn Schild, (g) De ftad cleona, of cleonae , was gelegen tusfchen Argos en Corinihe. Dat dc Argiven omtrent deze- tyd met de Corinthiers in Oorlog waren, en zich ga=rne, zo wel als de Athenienfers, in het bezit van dezen Stnat hadden gefield gezien, blykt, onder anderen, uit het verhaal van diooor. eic. XIV, pa. p. 444.  van TIMOLEON. u Schild, en bracht eindelyk, na vele Werpfchichten en Sabelflagen, van verre en naarby, op zyne Wapenen en Lichaam ontvangen te hebben, te wege, dat de Vyand afdeinsde, en zyn Broeder ontzet werdt. Vervolgens namen de Corinthiers, bekommerd dat hun op nieuw wedervaaren mogt, het geen wel eens meer gebeurd was; naamelyk, dat hunne eigene Bondgenooten zich van hunne Stad meester maakten, het Volksbefluit,^om vierhonderd uitheemfche Krygsknechten te onderhouden, en werdt timophanes tot derzelver Opperhoofd benoemd. Dan deze, alles, wat eerlyk en recht was, verachtende, ftelde ftraks alle poogingen in het werk, die dienftig konden zyn om den Staat aan zyn gezach te onderwerpen , en trad, in het eind, na vele der voornaamfte Burgers zonder Rechtspleeging ter dood gebracht te hebben, openlyk als Dwingeland te voorfchyn. timoleon, grootelyks gebelgd over dit (4) Men denke ain de bekende Kunstgreepen: de b.hoeftige Claslè der Burgeren te vleijen, en door genot of hoop van Voordeelen aan zich te verbinden, zyne Aanhangelingen van wapenen te voorzien, en fteeds van de flechtfte en onderneemendfie Deugenieten omringd te zyn: — van welke diodorus CXVI, 65. p. 544) mee zo veele woorden getuigt, dat hy zich bedienda.  ï2 het LEVEN dit gedrag, en de ondeugende aanflagen van zynen Broeder als een wezenlyk ongeluk voor zich zeiven befchouwcnde, ving eerst aan in een mondgefprek met hem te koomen, en vermaande hem, dat hy eene zo dwaaze en rampzalige Begeerte mogt vaaren laaten, en zynen begaanen misfiag op de eene of andere wyze by zyne Medeburgers beteren. Doch timophanes verwierp dezen raad trotfchelyk en met \erfmaading. Waarop dan zyn Broe* der andere te hulp nam, en wel, uit het getal zyner Naastbeftaanden, &schv,lös> den Broeder der Huisvrouwe van timophanes , en, uit dat van *yne Vrienden, den Wichelaar, die by theopompus den naam draagt van satyrus, terwyl hy by ephorus, en timjEUS, orthagoras (i) geheeten wordt; begeevende zich met dezelve, na verloop van eenige dagen, op nieuw naar het huis van zynen Broeder. Daar gekoomen omringden deze drie Mannen timophanes, en fmeekten hem, op het (/) De Gel. longolius heeft, in eene Aantekening op het Leven van timol door c. nepos, dit verfchil niet onvoegzaam trachten te vereffenen. Hy denkt dat de eigcalyke na;:m van den Wichelaar was satyrüs, inaar dat men dien van okthagoras daar naderhand by voegde, orn dat hy in zyne kunst van Waarzeg' gen. uitmuntte. De naamsoorlprong maakt dit zeer waarfchynelyk.  v an TIMOLEON. 13 het ernftigfte, dat hy toch nu eindelyk naar de infpraak der Reden mocht luisteren en van opzet veranderen ! Dan deze dreef in het eerst den fpot met hun gefmeek, werdt vervolgens toornig en Hoof in geweldigen Gramfchap op. Weshalven timoleon , een weinig ter zyden gegaan zynde, aldaar zyn hoofd met zynen mantel bedekte, en fchreijende ftaan bleef, middelerwyl dat de twee andere hunne Zwaarden trokken en timophanes fpoedig afmaakten (k). Wanneer deze Daad overal ruchtbaar geworden was, preezen de weldenkendfte Lieden te Corinthus de grootmoedigheid van timoleon, en zynen haat tegen de BoosheidMen merkte op, dat, daar hy voor een goed. aartig Man bekend ftoud, en fteeds alle genegenheid toedroeg aan zynen Naascbeftaandeo, hy, evenwel, het Vaderland boven Bloed- 'i (k) Hst Verhaal van oionooii verfchilt hier aanmer fceiyk, daar hy meldt, dat timoleon zelf zynen Bieder in het openbaar op de Markt zoude hebben 3m" gebracht: ook niets weeten wil van de twintig- Jaaren, welke 'er zedert dit tydftip verliepen tot de aanftelling van timoleon tot Oppe? bevelhebber voor den togt naar Sicilië. Geloofwaardiger is het verhaal van onzen plut met wien nepos naar genneg overeenftemt, fieunende op het gezach der evengenoemde zeer bekende Historiéfchryveri.  14 het LEVEN verwandfchap, en het eerlyke en billyke boven het nuttige gefteld hadt, hebbende zynen Broeder, toen deze zich dapper kweet voor het Vaderland, het Lyf geborgen,maar hem, wanneer hy het belaagde, en gereed was om het tot flavernye te brengen, van kant geholpen. Andere, in tegendeel, die het niet harden konden onder eene Volksregeeringe te leeven, en gewoon waren de Grooten geftaag naar de oogen te zien, veinsden wel zich over den Dood des Dwingelands te verheugen, maar fpraken, echter, fmaadelyk van timoleon, als die, volgens hun oordeel, zyne handen met het bloed zyns Broeders bevlekkende, een gruweldaad bedreeven hadt (/), én brachten hem reeds daar door van zyn ftuk. Maar toen hy, verder, vernam, dat ook zyne Moeder zyn beftaan zeer euvel opnam, en tegen hem de bitterfte woorden en fchrikbaa:endfte Vervloekingen uitgoot, en hy, uit d^èn hoofde heên gegaan was om haar te verroosten, maar zy hem onder haare oogen niet wilde dulden, en de deur van haar huis voor (/) Hat -fooien van eenen naafïen Bloedverwant werdt by de Ouden geoordeeld een Gruwelftuk te zyn, waar van de Bloedfchuld door de Misdaaden des Omgebrachten niet kon worden uitgewischt. Een dui. del'yk voorbeeld tiflP va„ yerftrekt orestzs.  van TIMOLEON. 15 voor hem geflooten hieldt, toen werdt hy ten eenenmaal neêrflachtig: hy geraakte zyner finnen byfier, zo zelf, dat hy zich door uit* hongering van het leven te berooven zocht. Doch zyne Vrienden lieten hem geensfins aan zich zeiven over; zy bezwoeren , zy drongen hem, zonder iets onbeproefd te laaten, en verkreegen, eindelyk , dat hy befloot te blyven leeven, maar op zich zeiven en van alle menfchelyke zamenlevinge als afgefcheiden, zonder eenig deel aan het Staatsbewind te neemen. Zelfs kwam hy, in de eerfte tyden, nimmer in de ftad, maar fleet zyn kwynend leven eenzaam en droefgeestig in de onbebouwde en afgeleegenfte Velden omdoolende. Dus gaat het, wanneer onze Voorneemens noch uit de Rede, noch door Wysbegeerte eenen vasten grondflag en fterkte bekoomen hebben tot het uitvoeren onzer Daaden. Wy worden dan geflingerd en van ons ftuk gebracht door alle voorkoomende toejuiching, of afkeuring, en als met geweld te rug gezet van ons eigen voorheen genomen befluit. Zeker! de Daad zelve moet niet alleen voortreffelyk en rechtvaardig zyn, maar ook het Oordeel, waar door zy te weeg gebracht wordt, ilandvastig en onwrikbaar, ten einde het geen wy bedryven, het gevolg zy van een welgewikt overleg. Op dat wy niet, (even ge.  i6 het LEVEN gelyk de Gulzigaarts, die, op de voedzaamfte fpyzen met de verflindendfte Greetigheid aanvallende, ten fpoedigften verzadigd worden en daar van walgen) wanneer onze Bedryven nu volbracht zyn, daar over moedeloos worden, het zy dan uit zwakheid, of ook, om dat het denkbeeld der voortreffelykheid van de Daad, dat zich voorheên zo fchitterend voordeed,thans langzaamerhand verflaau wt. Want ook het loffelykst Bedryf wordt fchandelyk, byaldien wy toonen daar over berouw te hebben: daar, in tegendeel, een Befluit gevest op grondbeginzelen eener geoefFende kennis (m), en aan de Rede getoest, nimmer wankelt, offchoon ook de zaak zelve mislukken mogt. Het was hierom, dat phocion, de Athenienfer, zich op zekeren tyd verzet hebbende tegens eene reukelooze onderneeming voorgefhgen door leosthenes (ff), wan- (m) In het evenvoorgaande van deze fchoone Uitweiding hadt onze Schryv«r deze geoefende Kenaii Wytbegeerte genoemd. («; Een beroimd Kryesoverfte, die, meenende, dat de kans fchoon ftond om het juk der Macedoniers ▼an den h^ls ie werpen, zyne medeburgers aanfpoorde tot eenen Oorlog, welke in de Gefchiedenis genoemd wordt naar de ftad Lamia, by welke leosthenes eene aanmerke'yke overwinning op antipater behaalde. Vergel. het Lev. van phocion p. 752 A, B. er de Apo-  van TIMOLEON. ïf Wanneer deze van achteren aan zyne Medeburgers toefcheen gelyk gehad te hebben, daar men de Atheniehfers overal zag offeren en grooten roern draagen op hunne Overwinning, verklaarde, ,, dat hy het zich tot eeré „ rekenen zoude het eén gedaan, en het an„ der geraaden te hebben." Treffender nog is het gedrag van aristides den Locrenfer, een der gemeenzaame Vrienden van PLATo(o)j die,toen dionysius de Oude eene zyner Dogteren van hem ten huwelyk eischte , ten antwoord gaf, „ dat hy veel liever wenfchert „ zou de Maagd ontzield. dan de Vrouw van „ eenen Dwingeland te zien!" En als nü dionysius niet lang daarna de Kinderen vart aristides hadt laaten ombrengen, en hem daarop fchamperlyk vraagde: „ Of hy nog in het ,, zelfde gevoelen ftond omtrent het u;thu„ welyken zyner Dogreren?" gaf deze hem te houden: „ Dat de Daad, welke 'er ge„ pleegd was, hem wel gevoeligst fmertte, „ maar Apophthegmata Tom. II. p. i88- D- valer. mas. L. 111. c. 8. ex. ext. t. De uitkomst beatuwoorde ectiter maar al te wel aan de vrees van phocion. O) Deze aristides onderfcheiJshalv- de- Locrenfer genoemd, wordt uit deze plaats van plut. onder dö Platomfche Wysgeeren geplaatst' door fabricius B. Gr. L. III, c. 3. De zeldfaame Oorzaak zyns Doods wordt vermeld van ^elianus v. H. XIV, 4. IV. deel. B  i8 het LEVEN „ maar dat hy van zyn zeggen geen berouw „ hadt!" — Dan het gedrag van beide deze Mannen was waarfchynelyk toetefchryven aan eene fterkere en meer volmaakte Deugd De aandoening dan, welke timoleon over het voorgevallene trof, het zy dat het Rouwe was over den verftorvenen, of Befchaamdheid voor zyne Moeder,, maakte hem dermaate nt-êrflachrig en benam hem zo zeer den moed, dat hy, geduurende het tydverloop van fchier twintig Jaaren geenerleije daad van gewicht, of die tot het Staatsbeftier betrekkinge hadt, ter hand nam. Maar wanneer hy nu opgeroepen was, en het Volk hem met de fj>; Het zy ons geoorlofd ter verdeediging van Ttmoleon aan ie merken, dat, daar hy zelf de Hoofdbeleider van den aar.flag tegen timophanes was geweest, het bloed, na het volvoeren van de daad, in hem begon te fpreeken, de oude Broederliefde en genegenheid weder wakker te worden en hem te beaagftigen. Hier by kwam de kiederlyke tedeiheid jegens zyne Moeder, die thans voor aitoos van hem ve"vraemd was en hem vloekte! Wy houden het daar voor, dat Ongevoeligheid geene Deugd is. En hadt men timcleon mogelyk hieromtrent gevraagd,hy hadt geantwoord, ,,dat hy de Daad nog zou doen, indien >f ze te doen ftond! maar dat dit zyne Gevoeligheid „ niet wegnam!"  van TIMOLEON. 19 de grootfte blyken van achting aangenomen, en tot Opperbevelhebber geftemd hadt, ftond teleclides die toen te Corinthe inmagt en aanzien de voornaamfle was, in het midden der Vergadering op, en vermaande timoleon zich in het beleid der zaaken als een braaf en moedig man te gedragen: „ Want, zeide „ hy, indien gy U dapper in den ftryd ge„ draagt, zullen wy het daar voor houden, „ dat Gy een' Tyran gedood hebt; maar zo „ Gy lafhartig zyt, zullen wy oordeelen, „ dat Gy eenen Broeder hebt omgebracht!" Terwyl nu timoleon zich gereed maakte tot den togt, en het Krygsvolk by een bracht, kwamen 'er brieven van hicetas aan de Corinthiers gericht, welke ten klaarden deeden blyken, dat deze Man den rok hadt omgekeerd, en dat hy een verrader was. Want naauwelyks waren de Gezanten door hem afgevaardigd en vertrokken , of hy voegde zich opentlyk aan de zyde der Carthaginienfers, en kwam met dezelve overeen, dat hy; na, dio- ny- (q) diodorus sic. verhaalt, t a. pi- dat de Rechters ie Corinthus, die timolson over het begaane feit Honden te vonnisfen, toen middeletwyl de togt naar Sicilië opkwam, dit tweeledig voortel aan hem dee. den, en de eindelyke uitfpraak uitftelden: zonder te» dezen opzichte van telecudes te gewaagen. B a  20 het LEVEN nysius uit Syracufe te hebben verjaagd, aldaar tot Dwingeland zou verheeven worden. Niet te min vreezende, dat, wanneer nog vooraf eene Corinthifche Krygsmacht, met eenen Bevelhebber aan het hoofd, in Sicilië aan mogt landen, het werk hem mogt ontglippen , vaardigde hy fchryven derwaarts af, van inhoud: „ Dat het thans overtollig ge„ worden ware, dat zy zich moeite gaven, „ of kosten maakten om eene Vloot uit te „ rusten, en naar Sicilië af te zenden op een' „ gevaarlyken krygstogt. Te meer daar de „ Carthaginienfers zich tegen deze ondernee„ minge verzetteden, en met een aantal Sche,, pen in het Vaarwater, waar langs zy ko,, men moesten, kruisten: hebbende hy, „ middelerwyl, daar de hulp van Corinthe „ draalde, zich genoodzaakt gevonden met „ dezelve een Verbond te fluiten tegen den „ Dwingeland." —Was'er mogelyk te vooren een of ander te Corinthe, wien de^ togt weinig ter harte ging, thans ontfiak men algemeen, op het hooren leezen van dien brief, in toorn tegen hicetas, en elk fpoedde zich om aan timoleon de behulpzaame hand te bieden, ten einde hy met zyne toerustinge klaar en in ftaat geraaken mogt, om in Zee te fteeken. De Schepen gereed, en de Manfchappen van  van TIMOLEON. 21 van alles, wat nodig was, voorzien zynde, gebeurde het, dat de Priesteresfen van proserpina in den droom zich verheelden de godinnen (f) te zien gekleed in reisgewaad, en zeggende, „ dat zy het voorneemen hadden om met timoleon naar Sicilië te ftevenen." Hierom rustten de Corinthiers aanftonds eene gewyde Galeije toe, en gaven aan dezelve den naam van de Galeije der godinnen, timoleon zelf begaf zich naar Delphi, met oogmerk om aan apollo eene Offerhande toe te brengen. Hier was het, dat hem, gaande van het Altaar naar de plaats, waar het Orakel uicgefproken werdt, een zonderling Teken wedervoer. Want van onder de menigte aldaar opgehangene Kostbaarheden, viel een Lint (Y), waarop Kroonen en Overwinningen met fraaije kleuren in borduurwerk waren afgebeeld, naar beneden,in zulk eene richting, dat het neder kwam op het hoofd van timoleon, en zich om hetzelve flingerde; eveneens of de God aanduiden wilde, dat hy hem gekroond tot het volvoeren zyner onderneeminge heênzondt. Thans (r) Dat is proserpina en baare Moeder ceres. (s) Deze plaats kan opgehelderd worden uit eene andere in het Leven van pericles. Zie ons III Deel, bladz. i io. B 3  22 HEI LEVEN Thans VII Schepen te Corinthe uitgerust in gereedheid hebbende, benevens II Corcvrefcbe; terwyl de Leucadiers nog een tiende daar by voegden, ftak hy in Zee. Het was nacht, toen hy uitliep, en 'er waeijde een gunstige wind: wanneer de Hemel op eens zich fcheen te openen en op zyn Schip eene groote hoeveelheid uit te Horten van helder Vuur, waar uit vervolgens een Fakkel oprees volmaakt gelykende naar die gene, welke by het vieren der Geheimenisfen (f) gebruikt worden. Deze Fakkel een zelfden koers houdende , als de Vloot, daalde, vervolgens, juist in dat gedeelte van Italië neder, werwaarts de Stierlieden het voornaamelyk gericht hadden. De Waarzeggers verklaarden hierop, dat dit Verfchynzel overeenitemde met den droom der Priesteresfen, en dat de Godinnen, als Deelgenooten zynde van dezen Krygstogt, tot geblyk hier van dit glansryk hemelsch teken hadden willen vertoonen, naardien Sicilië toegeheiligd was aan proserpina , en dat, volgens de Fabelgefchiedenisfen, haare Ontfchaakinge aldaar zoude voorgevallen zyn, en (i) d. i. de Eleufinifche Myfterien ter eere van Ceres en Proferpiua wordende gevierd.  van TIMOLEON. «13 zy, op haare Bruiloft, het eiland tot eene Morgengave bekoomen hebben ('«). Dus was het, dat wel van de zyde der Goden een goed vertrouwen omtrent de onderneeminge werdt ingeboefemd: ook kwamen zy,den overtogt fpoedig hebbende volbracht, (w) op de Kusten van Italië. Dan bier verwekten de tydingen, uit Sicilië overaebrac'u, veel bekommernis by timoleon, en moedeloosheid onder het Krygsvolk. hicetas, naamelyk, na dat hy dionysius hadt geflagen, en de voornaamfte kwartieren der Stad Syracufe overmeesterd (#), belegerde nu in ei- (u) Het Gr. woord betekent eigen tlyk een C,efch"nk by de ontdekking: om dat de Bruid tot hier toe ^aar aangezicht met een fluiër bedekt hadt. Zie van d*-ze Gewoonte spaisheim op Callhn. H. in Dian. Ir. 74. wesseung ad Diodor. Sic. T. 1. p. 331. valcken, in Schol, ad Eurip. Phcen. p 687. (» Deze plaats; is in den Text bedorven. Wy vin. den Uit O) Nadere melditg van deze Geweldenaars zal men hier achter vinden in de Vergelyking zelve lusfehen timoleon en paullus ^emiliüs. Als ook in het Leven van dion. (/') Men kan de oudere Gefchiedenisfen van het Rtaschdom niet leezen , zonder, menigmaalen , de tref.  van TIMOLEON. 33 Uit dien hoofde gene andere verwachting hebbende, dan dat de Corirthier geen hair beter zoude zyn, dan zyne Voorgangers, en veeleer denkende, .dat men hun wederom met hetzelfde lokaas, met dezelfde kunstenaaryen aan boord kwam, onder het geeven van de vleiiendlle hoope en het doen van de vriendelykfte beloften , terwyl men flechts op het oog hadt hen gedwee te maken tot het ontvangen van den eenen of anderen nieuwen Heer; hielden zy het aanzoek, door de Corinthiers by hun gedaan, verdacht, en weezen het van de hand, uitgezonderd alleen de Adramten, bewooners van eene wel kleine Stad (g), maar die toegewyd was aan zekeren God, adranus geheeten, welke door geheel Sicilië by uitneernenheid geëerd werdt. De Burgers dezer Stad lagen met eikanderen overhoop , willende een gedeelte hicetas en de Carthaginienfers inhaalen , terwyl de andere Boden zonden aan timoleon ; en het gebeurde toen , als tfeffendfte overeenkomst met laatere Gebeurtenisren ontwaar te worden. Hoe vele callippussen en piiaraxen' zyn'er fedett de tyden van timsleon niet geweest? ■ ■ (g) Deze Stad, adranum , was gelegen aan den voet van den Berg .etna, en gebouwd door dionysius denouden. Vergelyk verdt-r de aantekening van p, wesseliNG op Diodor. Sic. Tom. I. p. 670, 671. IV* deel. G  34 het LEVEN als het ware, by toeval, dat beide, zich derwaarts henen fpoedende, 'er genoegzaam op eenen tyd aankwamen. Doch hicetas kwam vergezeld van vyf duizend krygsknechten , daar timoleon in alles niet meer by zich hadt, dan twaalf honderd. Met deze uit Tauromenium uitgetrokken (welke Stad drie honderd en veertig ftadien van Adranum afligt) werdt 'er den eersten dag geen groot ftuk van den weg afgedaan, om dat hy zyne Bende tusfchen beiden rusten liet : dan den volgenden dag fpoedde hy zonder ophouden voort, en hadt nu de ongebaande ftreeken achter den rug , wanneer hy, de dag reeds gedaald zynde , vernam, dat hicetas al tot by het Stedeken genaderd was, en zich begon neder te flaan. De Hoplieden en Overften deeden, hierop, de voorhoede ftand houden, van oordeel zynde, dat het Volk gereeder zoude zyn om te gehoorzaamen , wanneer men eerst gegeeten en uitgerust hadt. Dan timoleon, zich ftraks derwaarts fpoedende, badt hun zulks niet te doen, maar de Manfchap , veel eer, zo ras doenelyk verder voorwaarts te leiden en den Vyand te overvallen, die nu, naar alle waarfchynelykheid, zich willende uitrusten van de reis,uit een was gegaan en,verftrooid in zyne tenten, bezig zoude zyn met het avondëeten te nuttigen. Dit zeggende vattede hy tevens zyn  van TIMOLEON. 35 zyn fchild op, en rukte v „ ne Broeders, maar, in tegendeel, de te„ genwoordigheid van hunne Ouders uit be„ fchaamdheid'ontwyken, hy ook alzo, daar „ hy zich voor de Moederftad fchaamde, „ gaarne daar ter plaatze by hen zoude willen „ woonen!" En nog een ander zeggen, waar by hy, zynde te Corinthus, aan zekeren Vreemdeling, die op eene vry lompe wyze aanving met hem den fpot te dryven over de verkeering met Philofophen, op welke hy, Tyran zynde , zo zeer gefield was, en hem in het einde afvroeg: Wat nut hy toch wel ge;, trokken hadt uit de Wysheid van plato?" toevoegde: 3, Dunkt U dan, dat wy, die „ den (m) Leucas was eene Stad gebouwd op een Eiland van even danzelfden naam, en geleegen in de Ioni. fche Zee. Het was voorheên vast aan Epirus, waarvan het naderhand werdt afgefckeurd. Z. ovid. Herfchepp. XV. B. f. 289. Thans wordt deze Stad S. Maura geheeten. C 5  4* het LEVEN „ den ommekeer van de Fortuin zo dragen , „ gelyk wy doen, geenerlei nut van platoge. „ had hebben (»)?" Aan den Mufiekmeester aristoxehus (c), en zommige anderen, die hem vraagden : „ welke de aanleidinge ge„ weest ware van zyn misnoegen op plato , „ en waarin dat misnoegen beftaan mogt heb„ ben?" antwoordde hy :„ dat, daar de Dwingelandy ten doel ftaat aan eene reeks van Onheilen, onder deze 'er geen zo groot is, als dat onder hen, die zich als Vrienden voordoen, niemand de waarheid recht uit zeggen durft! dat hy zelf ook, door toedoen van zulke Vrienden, zich van plato's toegenegenheid hadt beroofd gezien." Als op zekeren tyd iemand, die geestig wilde zyn, en met dionysius den gek fteeken, treedende in het vertrek waar in deze zich bevondt, zynen rok uitfchudde, al» by navolging van hun, die in de tegenwoordigheid van een Tyran verfchynen; bleef dionysius hem niet fchuldig, maar belastte hem „ zich (») Vergelyk de Apophtbegmata II. D. bi. 176. D. (e) Deze aristoxekus was geboortig van Tarentam, en hadt zich ook op de Wysgeerte toegelegd, en de lesfen, onder anderen, gehoord van aristoteles. Zie van hem, en zyne Schriften, waarvan 'er nog voorhanden zyn, fabricius B. Gr. Vol. II, p. 255. feqq. Johsius de Scriptt. Hift. Phil. I, 14.  vam TIMOLEON. 43 „ zich dan uit te fchudden, wanneer hy van hem uitging, om dus te doen blyken, dat hy, henen gaande , niets van het Huisraad met zich droeg." — Toen eens philippus , Koning van Macedonië, over de maaltyd, Hekelachtig ophaalde van de Liederen en Treurfpelen, door dionysius den Ouden nagelaaten q>), en voorgaf, niet te kunnen begrypen, welken tyd hy over hadt kunnen hebben , om deze Stukken in ledige uuren te vervaardigen, gaf onze dionysius hem geen ongeestig befcheid, door te antwoorden: „ Het was op die „ tyden, welke Gy, en ik, en al, wien zulk „ een Leven lust, by den Beker doorbrengen! (/>) Dionysius de oude wilae voiftrekt Dichter zyn, en hy was de flechtfte Dichter der Wereld. Het Orakel hadt hem voorfpeld, „ dat hy fterven zoude na dat hy die gene, welke beter waren dan hy, zou hebben overwonnen," Hy verklaarde dit van de Car. thaginienfers ; [want het twyffelachtige wooïd in de Godsfpraak, beter, betekent ook fierker , dapperder'} en hierom fchroomde hy zyne geheele macht tegens hen te gebruiken. Dan een Treuripel vervaardigd hebbende, zondt hy hit zelve af naar Athene om me. de naar den prys te dingen. De Athenienfers verklaarden hem uit laffe vleijerye Verwinnaar, en diohysius was zo uitgelaaten van blydfchap over de behaalde eere, dat hy een groot Gastmaal liet bereiden, waarop hy zo onmaatig at en dronk, dat hy 'er ziek van werdt en ftierf." Fr. Vert.  44 het LEVEN „ gen !" — Betreffende plato , deze heeft dionysius te Corinthe niet gezien; want hy was toen reeds voor een geruimen tyd overleeden: maar diogenes van Sinope, als hy hem het eerst ontmoette, zeide tot hem: , O „ dionysius, wat leeft Gy op eene onwaardi„ ge wyze!" Deze hierop (laan blyvende en tot hem zeggende: „ Gy doet wel, diogenes, dat gy medelyden toont met ons in onze ongelukken," hervatte de andere: „.Wat denkt „ Gy wel, dat ik medelyden met U zou heb„ ben, en my niet veeleer behoor te erge„ ren, dat gy, een Slaaf zynde, zo als gy „ zyt, en, even gelyk uw Vader, waardig om „ in den ftaat van Dwingeland oud te wor„ den, en te fterven, hier onder ons uw le„ ven in onbezorgde vrolykheid en al darte„ lende doorbrengt ?" — Wanneer ik met dit zeggen van diogenes vergelyk de woorden van philisius (q~), welke hy uitboezemt, eene weekl ge, als het ware, aanheffende over de Dogters van leptines, uit hoofde dat de- zel- (q) Van dezen philistus', een geleerd en aanzienlylc Man , en navolger van T\ucydides , dien men ge. bruikte om plato aan het Hof van Syracife den voet dwars te zetten; gelyk ook van leptines, Broeuer van DioiNYsitN den üuden, vindt men ouer gewag beneden in net Leven van dion.  van TIMOLEON. 45 zelve uit zo veel pracht en overvloed, als de Dwingtlandye gewoonelyk vergezeld, zich gebracht zagen tot eene nederige en behoeftige Levenswyze; dan dunkt roy dat ik de jammerklagten hoor van eene Vrouwe, huilende over het verlies, van haare Albaste Vlesfen f>) , en purpere Klederen , en gouden Kleinoodien. Het ophaalen, ondertusfchen, van deze merkwaardige Gezegden kwam ons eene zaak voor niet geheel vreemd van deze onze Levensbefchryvingen; ook niet geheel onnut voor zulke Lezers, die geene al te groote haast maaken, of vvien het aan geenen ledigen tyd ontbreekt. Moest het ongeluk, waar toe dionysius verviel, over het algemeen vreemd" fchynen, niet minder wonderlyk was daartegen het geluk van timoleon. Want nadat hy in Sicilië voet aan land hadt gezet, bemachtigde hy niet Hechts in vyftig dagen het Kasteel van Syracufe , maar zondt ook, binnen dien tyd, dionysius weg naar Peloponnefus. De Corinthiers, derhalven, hier door moed gekreegen hebbende, (r) Zulke albaste Vlesfen gebruikten viandjchepen, gelyk men thans gewoon is te fpreekea) en eene Legermacht van 70,000 Man aan het Voorgebergte Lblybaeum landden. Deze plaats met de onze vergelykende, dekken wy , dat plut. hier maar alléén het getal der Oorlogfc''epen , dia de Ha^en in bezit namen, hebbe genoemd, zonder de Transport' en Proviandfchepen te vermelden  Va* TIMOLEON. Si ldaaten, welke zich by de Thuriers ophielden, eensdeels uit vreeze voor de Oorlogfchepen der Carthaginienfers, die, onder het bevel van hanno , op hen pasten; anderdeels , wyl de Zee door Stormwinden zedert vele dagen onftuimig was geworden, begaven zich nu op weg om te lande door het gebied der Bruttiers hunne reize te vervorderen; gelyk zy dan ook, met de daad, nu eens jegens de Barbaaren goede woorden gebruikende, dan met geweld hen. dwingende, zich eenen doortocht baanden naar Rhegium, blyvende de Zee nog fteeds zeer onftuimig. De Vlootvoogd , ondertusfchen , van de Carthaginienfers, de Corinthiers thans niet meer verwachtende , liet zich voorftaan, dat het te vergeefsch was langer op dien post te blyven liggen: en denkende, dat hy iets heel verftandigs, ja een listigen vond hadt uitgedacht om D 3 den  Si het LEVEN den vyand te verfchalken, beval hy zyn. Scheepsvolk zich te kransfen, cierde zyne Galeijen op met Griekfche en purperverwige (V); Schilden, en ftevende zo naar Syracufe. Daar gekoomen, roeide hy met alle macht tot onder de Burgt, met groot gejouw en handgeklap, roepende, dat hy zo even de Corinthiers geflagen en overmeesterd hadt, hebbende hen onderfchept, daar zy het waagden de Zee over te fteeken. Zyn oogmerk was, naamelyk,om de Belegerden, als het gefchieden kon, door deze maare moedeloos te maaken! Terwyl hy zich met deze gekheden en valfche vertooningen vermaakte, zagen de Corinthiers, thans uit het Land der Bruttiers aangekoo.men te Rhegium , dat niemand tegen hen (x) Of, met Purper afgezette" Waarom wordt die woord. bornKtnv, door Phanicifche vertaald? [iet, dat hier zeer zeker niet ie pas kom:}. Het fchynt ons toe, dat het hier geen pa'.ronymicum is, noch met eene capitasli Letter moet gefchreeven worden, maaf met eene vecht. Maar toen hy en de zyne de vlucht vernomen hadden, en de Reede ledig zagen, konden zy zich niet onthouden van over de bloöheid van mago hartelyk te lacchen, en gingen daarop door de Stad rond, laatende by openbaare omroepinge belooningen toe*  van TIMOLEON. 59 toezeggen aan hem, die zoude weeten aan te wyzen werwaarts de Scheeps- en Legermagt der Carthaginienfers hun omloopen ware (£)! Dewyl nu hicetas , dit alles orgeacht, nog lust toonde te hebben om het lot der Wapenen te beproeven, en het te onder brengen der Srad niet op wilde geeven , maar hardnekkig en onverzetlyk gevestigd bleef in die kwartieren, welke hy tot hier toe inhadt, en die ftcrk en ongemakkelyk te beftormen waren, verdeelde timoleon zyne Benden, doende in eigen perfoon den aanval aan de zyde van den vloed Anapus (c), alwaar het meeste geweld gebruikt moest worden. De tweede Kolom, over welke isias de Corinthier geboodt, hadt bevel uit de Acradine den Vyand aan te tasten. De derde, gericht tegen de Epipolae (d), werdt aangevoerd door dinarchus en demaretus , dezelfde die de laatstgekoomene Hulpbenden uit Corinthen hadden aangebracht. Dat nu, daar de aanval gelyke lyk en van alle kanten gefchiedde, en de Benden (£) Dit voorbeeld van welverdiende befpotting, door de Corinthiers gegeeven, is in laatere tyuen nuermaalen nagevolgd. (c) Welke ter zyde van Syracufe in Zee ftort. .yn IV. DEEL. E XVde  66 het LEVEN getal van Zestigduizend beloopende, het Land verdeelde. De Huizen, daarentegen, verkocht hy, en kreeg daar uit eene fom van duizend Talenten (T), verfchaffende dus te gelyk aan de oude inwsoners van Syracufe de gelegenheid om hunne eigene Huizen in te koopen, en tevens bewerkende, dat 'er penningen in voorraad kwamen voor het Volk (l), het welk, uit behoefte , even weinig in Haat was om de overige Onkosten van het gemeen Bellier,als de lasten van den Oorlog te draagen; zo dat men zelfs genoodzaakt was de openbaare Standbeelden te gel» de te maaken: by welke gelegenheid 'er ten aan- XVde Boek, naar den Siciliaanfchen tongval athakas, elders verkeerd athanis genoemd. Hy heeft XXXIII Boeken van Gebeurtenisfen in Sicilië voorgcva'len, gefchreeven, waarvan het eerfte wordt aangehaald door athen^eus L. III. p. 98. De Heer dacier oordeelt met recht, dat deze fom te hoog zy, en het niet waarfchynelyk voorkome, dat de zaaingeraapte fchaare zo Teel gelds by een zoude hebben kunnen brengen. Het geen plutarchl's volgen laat bevestigt dit gevoelen; gelyk ook dat, dat enze Sehryver zelf eene veel geringer fomme ter neder hebbe gefield, waar van de tallet. ters, naderhand, zo als dikmaalen gebeurd is, door de Affch yvers bedorven zyn. De fom zelve te willen bepaalen fchynt ons onnoodig. (0 d. i. Met andere woorden ^n'sLands Schatkist.  van TIMOLEON. 6? aanzien van elk Standbeeld eene ftemminge door het Volk gefchiedde, en openlyk eene aanklacht werdt gedaan, even als tegen Menfchen, welken men rekenfchap van hun gedrag en beftier afvordert. Men zegt, dat toen alléén het Standbeeld van gelo, een der oude Opperheerfchers, door de Syracufiers , die alle de overige by openbaare ftemminge veroordeelden, is bewaard geworden, wyl zy 's Mans gedachtenis voor goed keurden en vereerden, uit hoofde eener Overwinninge door hem op de Carthaginienfers by Himera bevochten (m). De Stad dan op deze wyze als op nieuw herlevende', en geftadig aan volkryker worden-» (»z) Amilcar, Koning vanCarthago, aangezet door xerxes , Koning van Perfie, en uitgenodigd van terillus, Tyran van Himera, was, in het tweede Jaar der LXXVfte Olympiade, met een Vloot van tweehonderd Schepen, en Legermacht van driemaal honderdduizend Koppen naar Sicilië overgekoomen. , Dia groote macht werdt vernield van oelo , Zoon van Dinomenes, geboortig van Syracufe; ofichoon deze niet meer dan tweeduizend ruiters en tienduizend vostknechten fterk was. Zelfs wil men, dat Canhago toen den Overwinnaar in handen viel. De Grieken behaalden omtrent denzelfdea tyd de luisterryke Over. winning by Salamis op de Perfiaanen. Z. de Schryvers aangehaald by simsoh. Chron. ad A. M. 35s5» E *  68 het LEVEN derde, dewyl 'er van alle oorden nieuwe in» wooners tot haar kwamen toevloeij en, r.arn timoleon het befluit, om ook de overige Steden vry te maaken,en alle Overheerfching in geheel Sicilië tot den wortel toe uit te roeijen. Hy trok, derhalven, landwaarts in, en dwong eerst hicetas afltand te doen van het verbond met de Carthaginienfers aan. gegaan; ook plechtig te belooven, ,dat hy de verfterkte Sloten afbreeken zoude, en voorts als een ampteloos perfoon by de Leontinen gaan woonen. Vervolgens kreeg hy leptines in handen, die Apollonia, en verfcheidene andere kleinere Steden, als Dwingeland beheerscke, maar thans gevaar loopende, dat zyne Wykplaats ftormenderhand zou genomen worden, zich aan hem overgaf. Dezen fpaarde hy in het leven, en zondt hem weg naar Corinthus, cordeeler.de het roemwaardig voor zyne MoederiTad, dat aldaar de Tyrannen van Sicilië, in ballingfchap en ge. ringen ftand levende, aan de Grieken ten fchouwfpel ftrektery Voorts 'er over uit zynde, dat zyne befoldigde Krygslieden buit bekwamen van den vyandelyken bodem, liever, dan dat zy ledig zouden blyven liggen , keerde hy zelf wel te rug naar Syracufe, ten einde zyne zorgen aan de inrichting van het beftier des gemeenenbests te befteeden, en  van TIMOLEON. 69 en mee cephalus en dionysius, twee Wetgeleerden onlangs uit Corinthus overgekoomen,mede te werken tot het in ftand brengen van de duurzaamfte en fchoonfte Wetten; maar gaf, vertrekkende, bevel aan dinarchus en demaretus, dat zy eenen inval zouden doen in de Landen nog aan de Carthaginienfers onderhoorig: die dan ook vele Steden van de Barbaren deeden afvallen, en niet alleen zelve in grooten overvloed van alles leefden, maar ook uit den gemaakten buit eene goede fomme gelds tot het voeren van den oorlog te zamen brachten v Middelerwyl landden de Carthaginienfers aan het voorgebergte Lilybaïum, voerende met zich eene Legermagt vin feventigduizend koppen ; tweehonderd Oorlogfchepen; duizend Vrachtfchepen, waarep waren de Stormgereedfchappen en Krygswagens, benevens eenen onmeetelyken voorraad van Mondbehoeften, en alle verdere noodwendigheden tot den Kiyg. Zy wilden nu niet meer ftukswyze oorlogen, maar de Grieken eensflags uit geheel Sicilië verbannen! En, in de daad, hanne Macht was toereikende om de Sicilianen ook dan, wanneer zy niet verzwakt, noch door inwendige beroerten verteerd waren geweest, op eenmaal te E 3 over-  7o hetLEVEN overftelpen (»). Dus, vernomen hebbende £ dat hunne Landeryen werden uitgeplonderd, trokken zy, in arren moede, op tegen de Corinthiers onder aanvoeringe hunner Veldheeren asdrubal en amilcar, Snellyk kwam de maare hier van overgevloogen naar Syracufe, en waren de Syracufiers dermaate ontzet over zo groot eene Krygsmagt, dat 'er, van de vele duizenden, ter naauwernoöd drieduizend de Wapenen durfden opneemen en zich voegen by timoleon. De Huurbenden, ftaande onder zyn bevel, maakten een getal uit van vierduizend, en van deze zelf trokken 'er duizend uir lafhartigheid op de uittocht te rug, zich laateni-ie verluiden, „ dat timoleon niet wel „ by zyne finnen was, maar reukeloozer „ hagelde, dan het zynen ouderdom bej, taarnde, daar hy met vyfduizend Voet„ knechten, en duizend Ruiters een vyand„ lyk Leger tegentrok van feventig duizend „ Mannen, en de zynen eenen weg van „ acht dagen van Syracufe verwyderde, en „ henen voerde, waar noch de vluchtende „ eer («) ,, De overdrachtelyke fpreekwyze, hier voerkoMnende, is ontleend van hun , die van alle kanten ingeliooten en omcingeld worden, even gelyk Visfchen jn een Segen." Reiske.  van TIMOLEON. 7t ,, eene fcbuilplaats zouden kunnen vinden, „ noch de geiheuvelde begraaven worden." Belangende timoleon ; hy rekende het zich tot voordeel, dat deze bloodaarts voor het gevecht getoond hadden, wie zy waren. De anderen fprak hy moed in het hart, en toog daar op met allen fpoednaar de Rivier Cimifus (ö) , by welke hy vernomen hadt dat de Carthaginienfers gelegerd waren. Hy beklom nu eenen heuvel, dien men optrekken moest om de Legerplaats en Sterkte der Vyanden te kunnen gade fiaan, wanneer hem ontmoetteden Muil-Ezels, belaaden met Kruid, dat men Eppe noemt; en de Soldaaten vielen ftraks op de gedachten, dat zulks een droevig voorteken ware; aangezien wy Grieken de gewoonte hebben de Grafplaatzen der Verftorvenen met zulk Eppenloof niet onvoegzaam te bekransfen, en zeker Spreek- (s) Wy volgen hier, in de fchryfwyze van den naam 'dezer Riviere, niet verre vaa het Voorgebergte Lilybaeum verwyderd, het óórdeel van den Geleerden xylander. Bochart , zegt de Heer dacier , wil, dat zy dus genoemd zy ptlen kroot en re vereeren, houden de kroon uit Eppenloof gevlochten voor heilig en overeeiakonittig met het voorouderlyk gebruik • In dien tyd, naamlyk, diende de Eppe nog tot de Kroon , welke by de Isthsniicbe Spelen werdt uitgereikt, gelyk thans by de [Nemeéfche, en het Pynboomloof vondt oudtyds in de eerstgenoemde geene plaats — timoleon dan, ge ■ lyk verhaald is, zyne Benden op deze wyze aangeiprooken hebbende, nam van de Eppe, en bekranstte zich allereerst daarmede, wor- den- (j>~) Zie over dit Spreekwoord,waarvan onzeSchryver ook gewaagt. Sympjfiac. L. V, c. 3. lrasmus, AUagg. II, X, 85.  van TIMOLEON. 73 dende voort bier in door de Bevelhebbers en Gemeenen nagevolgd. — Ook namen de Wichelaars twéé Arenden waar (^), naar de Corinthiers toevliegende, waar van de een eenen Draak droeg, hangende wel doornageld in zyne klaauwen, terwyl de ander zich, onder het vliegen, met een helder en moedig gefchal liet hooren. Zy weezen dezelve aan het Krygsvolk; en aanftonds begon elk te bidden en de Goden aan te roepen f>). Het was nu midden in den Sotner, en het Jaarfaifoen by het afloopen van de maand Thargelion, genaderd tot den Somer fonnen. ftilitand. De Rivier gaf eenen zwaaren nevel op, zo dat het vlakke veld, daar mede overdekt, geheel verduisterd was, en men van den vyand niets ontwaar kon worden, behal- ven (f) „ Zie dair dan een van die Voortekens, hoedanig-' men zo dikwerf aa:it ert by homerus. Daar da : di Histo ie 'er zich van be iient, en ze voor Waarheden te boek (laat, wie zal zich verwonderen, dat een Dichter 'er gebruik van maakt in de Verfieringen zyner P ifie " Fr. Fert. (r) Alen erkenne hier de gewoonte der Odm, die dezer wyze een gelukkig voorteken zich to-.ë'genden, en aan het bidden floegen, ten einde de G > :en hetzelve wilden bevestigen. ')ns fchiei hier te binnen een di rgelyk vourb eld by xenophon te hebben aangetroff 'i in her vernaai van den Optocht van Cyrus. lil. ü. H. 2. S 5- E 5  74 het LEVEN ven een gemengd en onverftaanbaar gedommel, dat van verre naar den Heuvel doordrong, ontdaan uit het opbreeken eener zo groote Heirkracht. Maar toen nu de Corinthiers de hoogte beklommen hadden, en na het afleggen hunner Schilden zich fchikten om te rusten, terwyl de Son nu in haaren loop gevorderd de dampen hemelwaarts op deed klimmen, pakte zich de verdikte Lucht rondsom de toppen der Bergen en benevelde de Hoogten. Dan het geen benedenwaarts onder de voeten was, integendeel, opgehelderd zynde kwam nu de Vloed Crimifus duidelyk te voorfchyn en zag men de Vyanden denzelven overtrekken. Vooraf reedden de Krygswagens, op eene fchrikbaarende wyze ten ftryde toegerust. Achter deze volgden tienduizend Mannen met witte Schilden gewapend. Deze kende men aan hunnen ftaatig-langzaamen tred en welgeflotene gelederen , dat het Carthaginienfers waren. Achter hen nam timoleon waar, dat de overige gemengde Hoop, uit onderfcheidene Landaarden belTaande, toe kwam vloeijen, welke met veel gedruis en verwarringe, de een den anderen voortftootende, overtrokken, en het ontglipte zyner opmerkinge geensfins, dat de Rivier hem de gelegenheid aanbood, om zo vele van de Vyanden afzonderlyk aan te gry- pen,  van TIMOLEON. 75 pen, als hy zelf goedvond te beftryden. Zyne Krygsbenden, derhalven, hebbende aangetoond , hoe de Drom door den Vloed van een gefcheiden ware, nadien fommige reeds waren overgetrokken, terwyl andere zulks noa; ftonden te doen, gaf hy aan demaretus bevel zich aan het hoofd der Ruiterye te zetten : voorts op de Carthaginienfers in te Horten en derzelver flagorde In de war te helpen, voor ze nog geflooten ware. Zelf afgedaald zynde naar de vlakte, plaatile hy de andere Sicilianen aan de wederzydfche Vleugels, by beide niet dan zeer weinige uitheemfche voegende : maar in den Middentocht der Slagorde, waar hy zelf was, nam hy de Syracufiers tot zich, gelyk ook de uitgelezenfte en dapperfte onder de Huurbenden; gevende voorts bevel, dat men zich eenigen tyd iïil zoude houden, om te zien wat de Ruitery uit zou kunnen werken. Toen hy, echter, merkte, dat deze, opgehouden door de Oorlogswagens, welke zonder ophouden voor de Slagorde ginds en weder reedden, verhinderd werden met de Carthaginienfers handgemeen te raaken, maar dikwyls genoodzaakt werden te fwenken, ten einde zelf niet over hoop geworpen te worden, terwyl zy, vervolgens weder te rug keerende, de aanvallen telkens vernieuwden, vat-  7<5 hetLEVEN vattede hy zyn Schild op, en aan zyn Voetvolk toegeroepen hebbende, dat zy hem volgen zouden en manmoedig ftryden, fchees het, dat zyne Stem doordringender en fterker was, dan naar gewoonte; het zy dan dat de Drift, by het aangaan des gevechts,en eene Geestverrukkinge, als het ware, aan hem die meerdere kracht byzettede; of wel, dat de een of ander God (zo als het aan velen toen waarfchynelykst voorkwam) 's Mans ftemme, door de zyne daar mede te paaren, yerfterkte 0> Het Voetvolk zyn geroep aanftonds beantwoordende, en eisfchende, dat hy hen zonder draalen aan mogt voeren, gaf hy aan de Ruiterye het teken, dat zy zich van voor de Slagorde en Oorlogswagens buitenwaards naar de Vleugels zouden henen wenden , en den Vyand van ter zyden ontrusten. Zelf deed hy zyne voorfte gelederen dicht in een fluiten, en de fchilden wel te zamen voegen, beval daarop de trompet te blaazen en viel zo op de Carthaginienfersaan. Deze ftonden den eerften aanval ftandvas;ig uit; (s) ., Dit verhaal dient ai wederom ter verdeediginge van homerus, en om te doen zien, dat hy in zyne verdichtzels, zelfs in die, welke het meest overdreeven en poëtisch fchynen, niets gedaan heefc, dan de asngenomene denkwyze in te volgen." Fr. Fei t,  van TIMOLEON. 77 uit; want door dien hunne Lichaamen met yzere wapenrokken waren befchut, hunne hoofden bedekt met kopere helmen, en zy daarenboven groote fchilden voor zich droegen, lieten zy de afgefchootene pylen en werpfpiesfen gemakkelyk op zich affluiten. Maar wanneer men, vervolgens, met het blank geweer begon te vechten, en de behendigheid even zeer, als de krachten te pasfe kwamen, borst 'er eensklaps van de Bergen een verfchrikkelyke Donder los, ea fchooten 'er tevens vuurige Blikfemflraalen naar beneden. Daarop zakten de Wolken, welke tot dus verre om de toppen der Bergen en Heuvelen waren blyven hangen,nederwaarts, ter plaatze van het gevecht,vermengd met Slagregen, feilen Wind en Hagel, welke de Grieken van achteren en op den rug troffen, maar de Barbaaren in het aanzicht floegen: tetwyl derzelver oogen door den geduurigen blikfem als verblind werden. Want een vochtige dwarrelwind, uic de op een gefluuwde Wolken losge- " fchooten , voerde het vuur der blikfemflraalen geftadig naar hen toe;en alle deze omHandigheden veroorzaakten de grootfle be. lemmering, vooral aan hun, welke zulke ongemakken niet gewend waren. Niet minder fchynen de Donderflagen hun gehinderd te  ?8 Het LEVEN te hebben, zo wel als het geklater der Wa* penen, waar tegen de plasregen, gemengd met Hagel, aanfloeg, dus het hun ondoenelyk werdt gemaakt de bevelen van hunne Opperhoofden te hooren. Daarenboven ftrekte aan de Carthaginienfers, welke, zo wy gezegd hebben, geheel niet licht gewapend waren, maar zeer zwaare rustingen droegen, het flyk tot zeer groote belemmering, en niet minder ook de vouwen hunner onderklederen, zo dra dezelve met water doorweekt en zwaar geworden waren. Des zy zich zeiven (t) niet dan bezwaarlyk in den ftryd beweegen konden, maar door de Grieken zonder moeite ter aarde geworpen werden; en eens gevallen zynde was het hun, van wegen hunne zwaare wapenrustinge, niet mogelyk weder op te ftaan. Hier by kwam, dat de vloed Crimifus, door de plasregens reeds merkelyk opgezet, door de menigte der genen, die 'er doortrokken, geheel uit zyne oevers werdt gebracht, langs welke oevers het veld, door veelvul- di- (7) Hier fchynt de Text eenige verwarringe ondergaan te hebben, waarvan wy echter op deze plaats niet breeder fpreeken zullen; hebbende, zo wy denken, de raeeninge van plutarchus duidelyk aangegeeveu.  van TIMOLEON. 79 dige laagten en groeven als doórfneeden, overal met water, dat nergens uitloop hadt, werdt opgevuld; weshalven het 'er met de Carthaginienfers, by aldien zy in zulke plaatzen bedremmeld raakten, zeer leelyk uitzag. Daar, intusfchen, het onweder bleef aanhouden , en de Grieken de vierhonderd uitgeleezene Mannen, uit welke de vyandlyke voorhoede beftond, verflagen hadden, ging het Gros des Legers aan het vluchten. Van deze werden niet weinige in de vlakte achterhaald en afgemaakt. Nog meer ftortten, te gelyk met die gene, welke nog overtrokken, en de vluchtenden ontmoetten, in de Rivier, en kwamen, door den ftroom weggefleept, om het leven. Doch verre de meesten werden, na dat zy al vluchtende de hoogten reeds bereikt hadden, door de lichtgewapenden achterhaald en neêrgefabeld. Men zegt, dat 'er, van de tienduizend dooden, drieduizend geboorene Carthaginienfers waren, over welker dood de geheele Stad rouwe droeg. Want 'er waren 'er gene, die boven hen in Geboorte, Rykdommen, of Aanzien uitmuntten. Ook verhaalt men, dat 'er van de eigenlyke Carthaginienfers nooit te vooren in éénen flag zo velen fneuvelden, doordien zy in den oorlog zich doorgaans be> dienden van Afrikaanen, Iberen en Noma» den  8o het LEVEN den (t/);.en dus hunne nederlagen ontvingen ten koste van andere Volkeren. Het aanzien der gebltevenen werdt den Grieken kenbaar uit den veroverden buit. Want die hen uitfchuddeden zochten weim'g naar Koper, of naar Yzer: zo overvloedig wa,s het Zilver; zo overvloedig het Goud! De geheele Legerplaats, naamelyk, met al den trein, werdt bemachtigd. Van de Gevangenen zelve werdt het grootlte deel door het Krygsvolk onzichtbaar gemaakt (y). Die men openlyk te voorfchyn bracht, beliepen een getal van yyf"duizend. Van de Oorlogswagens kreeg de Overwinnaar, daar en boven, tweehond.rd in handen. Dan het treffendst en heerlykst gezicht leverde de Tent op van timoleon , ais van alle zyden omftuwd en opgehoopt met den veroverden buit uit allerhande foort van Goederen beftaande, waaronder uitmuntten duizend Harnasfen uitftekende van werk en fraaijheid, benevens timduizend Schilder. Daar nu vele door wei- (») Of Nutnidiers, Bewooners van de Landen op de Moorfehe Kust. Da lieren bewoonden een deel van Spanje. Het waren dus de Nabuuren der Cartha. giuiënfers, welke zy gewoonelyk in fo.'dye hadden. {?} d. i. Men liet zich geld in de handen floppen , om hen oogluikende te laaten loopcn.  van TIMOLEON. 8i Weinigen werden uirgefchud, en dezen groote Roof in handen viel, was het ter naauwer nood, dat men eerst op den derden dag na den ftryd het Zegeteken oprichtre. tiMÓleon zondt, vervolgens, te gelyk met het bericht der Overwinninge, de "allerfraaijfte der veroverde Wapenen naar Corinthe; begeerende, dat zyn Vaderland van alle menfchen bewonderd werdt, wen Corinthus de eenige Stad ware in geheel Griekenland, waar in men de kostelyklTe Tempels opgepronkt en behangen zag niet met Griekfcheri buit, noch met ten toon gefielde cieraaden herkomftig uit het verftean van eigene Vrienden en Nabuuren, en uit dien hoofde eene zeer onaangenaame herinnering te wege brengende; maar met Barbaarfchen roof, opfchriften draagende^ welke even zeer de Gemaatigdheid, als Dapperheid der Overwinnaaren op het heerelykst ten toon fpreidden, zynde van dezen inhoud: „ Dat de „ Corinthiers, en hun Veldheer, timoleon, „ na dat zy de Grieken, in Sicilië woonenr» de> van de Carthaginienfers hadden vry„ gemaakt, deze Kostbaarheden aan de Go- den ten dankoffer hadden opgehangen." timoleon , na de Huurbenden op vyandelyken bodem te hebben achter gelaaten, met bevel om het Land, aan de Carthaginienfers IV. Deel. F on.  8i het LEVEN onderhoorig , af te loopen en uit te pionderen , begaf zich hierop zelf naar Syracufe, en deed aldaar, op ftaanden voet, aan de duizend Huurlingen, door welke hy, op zynen uittocht, voor dat nog het gevaar aanwezig was, verlaaten werdt, aankondigen, om zich ten fpoedigften uit Sicilië weg te maaken. Zelfs dwong hy hen de Stad Syracufe nog voor fonnenondergang te ruimen. Deze Lieden dan, op dit bevel overgevaaren zynde naar Italië, werden daar van de Bruttiers tegen een onderling gemaakt verdrag om het leven gebracht. Op deze wyze oeffende de Godheid wraak over de trouwloosheid, waar aan zy zich fchuldig hadden gemaakt. Nadat, vervolgens, mamercus, Dwingeland van Catana, benevens hicetas (het zy dan uit afgunftigheid over de roemrykebedryven van timoleon , of dat zy hem vreesden, en hielden voor eenen Man, op wien geene Dwingelanden zich vertrouwen konden, noch met wien het raadzaam was verbonden aan te gaan) eene verbintenis met de Carthaginienfers geflooten hadden, en dezelve in het harnas gejaagd door hun voor te houden, dat, byaldien zy zich niet volftrektelyk en voor altyd uit Sicilië wilden zien verjaagen, zy eene Legermacht, geleid door ee-  van TIMOLEON. 83 eeren Veldheer, over dienden te zenden; verfcheen gisco met eene vloot van feventig Oorlogfchepen, en hebbende by zich Griekfche Huurhenden, van weike de Carthaginienfers zich nimmermeer voorheen bedienden, maar welke zy nu hadden leeren bewonderen, als de onvertzaagite en dapperfte van alle menfehen. De vereeniging der te zaam verbondenen gefchiedde, hier cp, in het Gebied van Mesiène, alwaar zy ook een Hoop van yierho derd uitheemfche Krygslieden, weike timoleon, als Hulpbenden, derwaarts hadt gefchskt, verfloegen. Zedert lukten zy ook nog andere Huurlingen, ftaande onder het bevel van euthymus, den Leucadier, in eene hinderlaage op het grondgebied der Carthaginienlers , omftreeks de plaats Hiera genoemd (w), en vernielden de- O) De Fr. Fert verzekert te recht, dat 'er in Sicilië geene p!aa:s was hiera genoemd. Hy meldt, vervolgens, en keurt goed de gufing van zekeren Geleerden , welke voor 'Ijp»? gebiedt te Ieezen 'I§]es?. Men kent, naamdyk, fëtae,&\s eene plaats, of lurkte van Siciüe, uit steph. byz. De verre affland, echter, van Mesfene, of Mesfatia, de loopplaats der Carthaginienfers en hunne B ndgenooten, wekt hier den gegrondften twyffel. De naaibyheid, daareategen, van het Hertetfche Gebergte, en deszelfs gefchiktheid voor hinder a?g?n, -racht ons op het vrmoeden, dat 'er, voor ntfi r«f x«Aovt-en de Schilden, van welke deze 1 Jeiligfchenders zich meester hadder g maakt in den Tc mpel van Delphi. Fr. Feit, — Deze gisfing is zeer gegrond. Want waar van daan anders zulke kostelyke Schilden in handen van Huurlingen , die eerst by de Bevelhebbers der Phocenfen, naderhand byTi.voLEow Jn foldye ftonden. (a* De la?.tfte Uitgeever van plutarciius in Duitfchland, j g. hutten, meldt ons het gevoelen van eenen zyner Landgenooten, die hier voor' calauria (welke plaets men nergens, als in Sicilië gelegen, vermeld vindt) verbetert Ga/aria , of Galeria: zynde dit de naam eener Stad, gelegen niet verre van den Brrg «Sicna. Men vindt 'er melding van by diodoeus. sic. T. II p. 134. wy (rellen dit gevoelen verre boven de gisflngen van anderen.  van TIMOLEON. I7 Deze liet hem ongeftoord voor op trekken , maar begon toen hem achter na te zetten, beftaande de Benden,welke hy by zich hadt, meest in Ruiterye en lichtgewapend Voetvolk, hicetas, hier van kondfchap hebbende bekoomen, trok over de Rivier Damurias, en hieldt toen ftand aan de overzyde, met voorneemen ora zynen Vyand het overkoomen te betwisten, waar toe hy bemoedigd werdt door de bezwaarlykheid van het doorwaaden, en het rotsachtige der wederzydfche oevers. 'Er viel toen een zeldzaame twist voor, uit nayver ontftaande, tusfchen de Hoplieden van timoleon , welke het ontginnen van den ftryd geduurende eenigen tyd vertraagde. Niemand, naamelyk, kon verdraagen, dat een ander hem voor zou koomen, en de Rivier tegen den Vyand eerst overtrekken: elk wilde in de voorbaat, en de eerfte zyn om aan te vallen. De overtocht zou dus niet in orde hebben kunnen gefchieden, wen de een den anderen uit den weg zoude hebben geftooten en voorby geloopen. timoleon befloot overzulks het lot tusfchen de Bevelhebbers te werpen, en vroeg hun met dat oogmerk, hoofd voor hoofd, hunne Ringen af, wierp dezelve vervolgens alle in zynen Wapenrok, en mengdeze ter degen onder een. Het geviel toen, F 4 dat  88 het LEVEN dn op den eerften Zegelring, welken hy „fc trok en vertoonde, by toeval een Ze-eteeken gegraveerd was. Ter naauwernood L gen de jonge Bevelhebbers dit reken, of zy heften een Vreugdegejuich aan wachteenden verderen ukflag van het bt niet langer af, maar ylder, zo ras elk hunner voortfpoeden kon, over de Rivier, waarna men aanftonds met den Vyand handgemeen werdt, die dezen geweldigen fchok niet wederftaan kon maar, op de vlucht geüaagen , alle zyne' Wapenen zonder uitzondering verloor, benevens duizend Gefneuvelden. Niet veel laater deed timoleon eenen inval op het Gebied der Leontinen, alwaar hem levendig in handen vielen hicetas, deszelfs Zoon eupolemus en de Bevelhebber over de Ruiterye euthymus, welke alle hem door hun eigen krygsvolk wel gekneveld werden aangebracht. Van dezen werden hicütas en de Jongeling,als Tyrannen en Verfaaders, aanftonds met de dood geftraft. Ook ' vondt eu i hymus , hoe zeer een man van voort-effelyken moed en krygsbeleid, geen medelyden, uit hoofde van een hem te last gelegd fmaadeJyk gezegde om de Corinthiers te hoonen, geuit. Men wil, naamelyk, dat deze Bevelhebber op dien tyd, toen de Cof4nthrer§ tegen de Leontinen te velde togen, voor  van TIMOLEON. 89 voor laatstgemelde eene Redevoeringe hield: en hen bemoedigde door te zeggen, „ dat het niets om het lyf hadt, noch ichrik of vreeze baaren moest, al ware het ook, dat de Corinthifche wyven hunne Hui„ zen verhaten hadden'" (#) zo waar is het, dat de meeste menfchen meer door kwaadaartige woorden, dan door daaden verbitterd worden, en zich over Hoon veel meer gebelgd toonen, dan over Schade Ook geeft men het aan Vyanden, als iets noodzaakelyks, toe, dat zy daadelyk geweld met geweld te keer gaan. Maar befchimpingen worden gehouden voort te koomen uit eene oyermaat van Haat en Kwaadaartigheid. Na (£) „ In deze woorden vindt men eene foort van navolginge van her zeggen van medea, by eumpides, ia het Treurfpei van dien naam. v. 2:4. KopivSiai yvvaTy.ti, f|?AÖsv SojAiav. MniAoi ti /AijA^^y ~ d. i. Vrouwen van Corinthus, ik heb myn huis ver faaten: duidt my dit niet ten kwaadfïen! ("of: Laat het n,y niet tot verwyt ftrekken . dat ik myns vaders huis verlaatsn heb) euthymus verdraaide dit zeggen geestig, en deed het, in eenen geheel anderen zin verfteld, verftrekken tot eene zeer bittere en hoonende befchimpinge tegen timoleon en de zynen, welke hem echter duur te Haan kwam." Fr, Vert.—~? Men ziet, ondertusfehen, uit dit itasl,hoe bekend de Treurfpelen van euripides ook in Sicilië waren. , F 5  qo hetLEVEN Na dat timoleon hierop in de Stad te rug was gekeerd, brachten die van Syracufe de Vrouwen van hicetas en zyne Dogters, na dezelve eerst in eene Volksvergaderinge te recht gefield te hebben, om het leven. Deze daad zoude, naar het gevoelen van fommigen, van alle de Bedryven van timoleon de onaartigfte zyn, daar men beweert, dat deze Schepzels op zulk eene wyze niet zouden omgekoomen zyn, indien hy het hadt willen beletten. Dan het fchynt, dat hy zich haarer niet hebbe aangetrokken, maar haar overgegeeven aan de vergramde Burgerye, welke wraak oeffende over het geen men dion, door wien dionysius voorheen verjaagd was, hadt aangedaan. Het was toch hicetas , die de Echtgenoote van dion, arete, en zyne Zuster aristomache, gelyk ook zynen Zoon, nog een Kind zynde, levendig in Zee hadt doen werpen en verdrinken. Gebeurtenisfen, van welke wy verflag gedaan hebben in het Leven van dion. Vervolgens trok timoleon op naar Catana, tegen mamercus , die ftout genoeg was om hem geregeld flag te leveren aan de oevers van den ïtroom Abolus (e); maar overig) „ Plutarchus is de eenigfle, zoveel ik weet, die  van TIMOLEON. 91 overwonnen en op de vlucht geflagen werdt met verlies van meer dan twéé duizend man, waar van het grootfte deel Phoeniciers (Wjj'. „ Een maar geringe floot brengt oude Liên naar berj."  van TIMOLEON. 109 kreegen hadden, gedraagen werdt dwers over de plaats,. waar voorheen de thans verftoorde Paleifen der diuNYsiussen geftaan hadden. Achter het Lyk volgden vele duifenden van Mannen en Vrouwen, maakende eene vertooning uit, die van eene Feestviering niet verfchilde. Want aller hoofden waren met Kransfen bekroond , en alle droegen zy witte Klederen. De Stemmen dezer Menigte; de Traanen, welke zich onder de Zaligfpreekinge van den Overledenen mengden, duidden hier geene plechtige Zuiveringe aan by het afleggen van eenig Eerampt (c); noch de ee- (c) Wy bedriegen ons, of men heeft geheel niet begreepen , wat hier door plutarchus Ti^ns w$osiMie geni.emd werdt. De onderfcheidene Vertaalingen, (welke wy hier, eckter, niet verkiefen aan te haaien) kunnen daar van bewys leveren. Oiizes oordeels wordt hier gedoeld op de Oberhanden, welke door de afgaande Magiflraatsperfoi.nen, by het nederleggen hunner Ampten, geofferd werden, en waardoor zy het geen, misfchien, door hen in hunne Bedieningen, ook ten aanzien der Goden, niet wei gedaan, of bezorgd was, verzoenden. By zulke gelegenheden gaf het Volk, veelal, door blyde toejuichingen zyne tevredenheid te kennen; wordende dan ook wel door zulke Overheden aa de OfFerhande onthaald.  uo het LEVEN eene, of andere Vertooninge door Aanzie* nelyken volgens Raadsbefluic aan het Volk gegeeven (W); maar wel eene rechtmaatige Droefheid over het geleeden Verlies, en ee« ne I ankerkentenis uit waare gevoeligheid voorrgefprooten. - Na dat, eindelyk, het Lykbed op de Houtmyt was geplaatst, kondigde demetrius '(e), die van alle toen beken- (d) Ook deze plaats heefc men niet verdaan. Dezelve moet, even zeer als de vorige, verklaard worden uit eene Gewoonte by de Athenienfers in gebruik. Dit Gemeensbest, naamelyk, volgde zekeren wyzen Staatsregel, volgens welken aan de Ryken en Aanzienelyken, die Eerampten bejaagden, zwaare en kostbaare Lasten, door den Raad,ten densre van het Algemeen, werden opgelegd, welke men Kuravfyicu noemde, en die gefchikt waren em de Staatzucht inerkelyk te beteugelen, als men bevondt, dat de Arapten meer lasten, dan lusten waren. Zie isocrates in Panathenaico p. 263. A. Deze Liturgien nu beitonden niet zelden in het bezorgen , of bekostigen van Spelen, en geeven van Vermaaken aan het Volk; dat dan, zyner zyde, niet in gebreke bleef zyae dankbaarheid luidruchtig, naar maate van de Pracht en Rykheid der Vertooaingen, te kennen te geeven. Men ziet uit het aangetekende, hoe gepast en krachtig onze Schryver zich van het een en ander, by het verhaal der Lykihatfie van timoleon, bediende. (é) Men mag dezen demetrius vergelyken by den stentor van homerus, herout van nestor.  van TIMOLEON. ui kende Herouten de doordringendfte Stem hadt, het genomen, en nu bekend te maa'ken Volksbefluit luidkeels aan , zynde hetzelve van dezen inhoud: „ Het volk van syracuse be„ graaft heden dezen timoleon, zoon „ van timodemus, geboortig van corin„ thus, op kosten van het gemeenebest „ ter somme van cc minae; en heeft „ verder beslooten , dat zyne gedacii„ tenis voor eeuwig zal vereerd worden door musiekspelen, wedloopen te „ paarde en worstelspelen (f) ; ter zaa„ ke, dat hy, na de macht der tyrannen „ verbrooken , de barbaaren overwonnen , „ en de aanzienelykste der omgekeerde „ steden wederom bevolkt te hebben , „ aan de sicilianen derzelver wetten te „ rug gegeeven en hersteld heeft! " Zyn Graf werdt opgericht op de Markt, en is zedert met Galeryen omgeeven. Ook heeft men "er Worftelperken aangelegd, ten einde de Jongelingfchap zich hier in de gewoone Strydfpelen zoude kunnen oeffenen;en werdt dit (ƒ) In 'den Text worden het Gymnifehe Spelen genoemd , betekenende dit alle de zulke, in welke men naakt gewoon was te ftryden, en dus ook andere, als het fVorfiekn: by voorbeeld het Loepen, deu flryd met de Werpjchyf, enz.  Ii2 hst LEVEN van TIMOLEON. dit het Timoleontéum genoemd. Voorrs genoot het Volk, zich houdende aan de Regeeringsform en Wetten,door hem ingefteld, geduurende langen tyd een onafgebrooken geluk. PAUL-  HET o LEVEN VAN PAULUS ^MILIUS.   HET LEVEN VAN PAULTJS ^MILIUS. Dat ik eerst ondernam deze Levens te fchryven, is gefchied ten gevalle van anderen ; maar dat ik thands in die onderneeming volharde, en dezelve met yver voordzetten doe ik mede ten dienste van my zeiven, met oogmerk om als 't ware voor den fpiegel der Gefchiedenisie te trachten myn gedrag in behoor!} ke orde te fchikken, en naar het deugden patroon dier mannen te tooien. Het is toch, dunkt my, niet anders, dan of wy eenen gemeenfaamen omgang en daagelykfche verkeering met hun houden, wen wy hen ieder op zyne beurt, door middel van de Gefchiedenisfe, als gasten by ons noodigende, en met hartelyke vriendfchap ontfangende (a), elk (a) reIske gist, dat hfer oirfprockelyk eene andere H 2 le"  ii(5 het LEVEN elk hunner naauwkeurig gadeflaan, en uit ieders daaden dezulke uitkiezen, welke door haare voortreffelykheid en fchoonheid meest verdienen gekend te worden. En o! wat kan den mensch grooter vermaak verfchaffi*!, dan dit? wat middel is krachtiger om zyn levensgedrag te verbeteren ? democritus wilde de Goden gebeden hebben, dat men ge lukkige beelden mogt aantreffen, en dat de lucht ons liever voorwerpen mogt opleveren , welke met onze natuur overeenflemmen, en dienstig voor ons zyn, dan zulke, welke met ©nze natuur ftry» • den, en dus fchadelyk voor ons zyn; voerende op die wyze in de Wys begeerte eene leer in, welke valsch is, en eene bron opent van eindelooze bygeloovi^heid Wat ons lezing geweest is, volgens welke de vertal'mge zou moeten zyn, en onder elkander vergelykende. Dan , fchoon wy niet willen ontkennen, dat hierdoor des Schryveri plan duidelyker wordt uitgedrukt, hebben wy echter van ons niet kunnen verktygen,zondergenoegfasm gezach, eeae verandering in den tekst aantenemen, daar de gewoone lezing eenen goeden zin oplevert. (£) De leer van democritus,aangaande de manier, waarop wy de voorwerpen door het gezicht gewaar worden, kwam hier op uit: dat de zichtbaars voorwerpen hun beeld voordbragten in de nabuurige lucht; dat dit beeld een tweede vormde, dit weder een der-  van PAULUS jEMILIUS. 117 otis betreft, wy verkiezen liever, door de beoeffening der.Gefchiedenisfe, en door ons niet het befchryven van levens bezig ie houden , 'de ziel fteeds met de beeldtenisfen der beste en beroemdfte mannen te vêrvullen, en byaldien wy door den omgang met anderen, wier verkeering wy niet kunnen ontgaan, iets vuils, wanftaltigs en onedels mogten opgedaan hebben, zulks weg te doen en uittedryven, door de gedachten in ftilte en bedaardheid naar die fchoone voorbeelden te wenden. Uit deze voorbeelden hebben wy u ditmaal de levens van timoleon den Corinther , en paulus ^jmilius toegefchikt: mannen, die tevens in denkwyze, en in geluk, dat zy by hunne daaden hadden, gelyk ftaan, en ons doen twyffelen,of zy den goeden uitflag hunner grootfte bedryven meer aan hun geluk ? of d-Tde; welke zich fteeds verkleinden, tot dat het laatfte een volkomen gelyk beeld in het oog zelve v«>ordl»ragt. Doch hierby liet hy het niet blyven; hy ftdde daarenboven, dat de gedachten op de zelfde wyze ontftoaden, zo als naamelyk die geheelde voorwerpen zich aan de verbeelding vertoonden; dat onder dezelve goede en kwaade warsn, waarvan de eene ois tot het goede, en de andere tot het kwaade aanfpoorden. Fr. Fert. [Zie brucker. Hist. pkit. T. IlfL. 2, li,] h8  ii8 het LEVEN of aan hunne wysheid hebben te danken gehad (c). De meeste Schryvers Hemmen daarin overeen, dat het geflagt der ^jmiliussen van adel, en een der oudfte te Rome geweest is. Dat de ftamvader, die aan dit gedacht den naam heeft nagelaten, mamercus, een zoon van den Wyjgeer pythagoras geweest is, welke wegens zyne lieftaligheid en aanminnig voorkomen jemilius wierd toegenaamd, is het gevoelen van fommigen, welke aan pythagoras de opvoeding van numa willen toegefchreeven hebben (d). De meesten, welke uit dit gedacht beroemd geworden zyn, hebben, by eenen yverigen toeleg op grootheid, het geluk op hunne zyde gehad: en lucius paulus vond zelfs in den ongelukkigen flag by Cannen gelegenheid om blyken , beide van zyne wysheid en dapperheid, te geven. Want vrugteloos getracht hebbende zynen Ambtgenoot te bewegen om van het gevecht aftezien, heeft hy, fchoon (c) Deze inleiding, we'ke tot de beide levens van van timoleon en «at mus behoort, had, onzes bedun. kens, liever voor het eerfte moeten geplaaist worden; en het koonat ons niet edwaarfchynlyk voor, dat dezelve inderdaad oorfpronkelyk daar geplaatst is geweest. (d) Vergelyk het Leven van ruma , I D. bl. 450.  van PAULÜS /EMIL1US. 119 fchoon met tegenzin, wel het gevaar van den ftryd met hem gedeeld, doch deelde niet met hem in de fchande van de vlugt, maar, terwyl deze, die het gevecht begonnen had, het gevaar ontliep, hield hy ftand, en liet, na dapperen tegenweer, zyn leven op het ilag^ veld. • Deze lucius paulus had eene dochter, iEMiLiA, welke aan den oudften scipio gehuwd is geweest; benevens „eenen zoon, paullus «milius, wiens leven wy thands btfchtyven, Hy verfcheen als jongeling op het tooneel, in eeren tyd, waarin de edelfte en grootfte mannen van hunne bedryven en deugden deeden fpreeken (O, ™ hec gelukte hem °P" gang te maaken, fchoon hy zich op geheel andere dingen toeleide, als de voornaamfte jonge lieden vpn zynen tyd, en van den beginne eenen geheel anderen weg infloeg.. Hy beoeffende niet opzettelyk de welfprekendheid om daarmede in de vierfchaar uitteblinken, noch bemoeide zich om, in navolging van den grooten hoop, op eene 0 , laa» (e) Met naame de semproniussen, .albikussen, fab:ussen, marcrixussen, scipio's, fulviuj'em , cathegussen , METELLü.«EEN, en andere groote mannen. Welke ftad! welke eeuw! Fr. Vert. H 4  iao met LEVEN laage en gezochte manier, door groeten handdrukken en vleien, de gunst des volks te onderkruipen; niet, daj: hy daartoe geene natuurlyke gefchiktheid had, maar hy haakte naar roem, die veel voortrefïelyker is, dan die beide, naamelyk dien van dapperheid, rechtvaardigheid en .ongekreukte trouw; en hierin ging hy weldra zyne tydgenooten te boven. De eerfte hooge waardigheid,- naar welke hy ftond, was die van ^edilis, en hiertoe werd hy gekooren uit twaalf mededingers, welke alle, naar. men zegt, in vervolg van tyd Confuls zyn geworden. In 't Collegie der Wichelaaren aangenomen zynde, (aan welke lieden het opzicht en de uitlegging der teekenen, die door de vogels of luchtverfck-ynfelen gegeven worden, is opgedragen^ bevlytigde hy zich dermaate, om de voorvaderlyke inftellingen, en de eigenlyke manier, waarop men van ouds de Goden geëerd had, te leeren kennen, dat hy dit Priesterfchap, 't welk tot dusverre blootelyk als een post van eer befchouwd was geweest,en alleen gezocht, om daardoor in aanzien te geraaken, toonde eene der verhevenfte wetenfehappen te zyn: waardoor het oordeel van die wysgee- ' ren bevestigd werd, welke den Godsdienst be-  van PAULUS iEMILIUS. 121 befchreeven hebben als eene Wetenfchap om de Goden naar behooren te vereeren. Want hy nam alle de onderfcheideae pligten van die bediening met de grootfte kunde en yver waar; liet, wanneer het daarop aankwam, alle andere zaaken ftaan; iloeg niets over, doch voerde tevens geene nieuwigheden in, en had, zelfs over kleinigheden, telkens verfchil met zyne ambtgenooten, (lellende hun voor oogen, dat, fchoon men al mogt denken, de Godheid ware ten opzigte van onnaauwkeurigheden rekkelyk en trok zich die niet aan, het echter voor den Staat nadelig was, dat dezelve toegelaten en over het hoofd gezien wierden: want dat niet alleen door groote vergrypen een Staat kon in de war gebragt worden, maar dat ook zy, die in 't kleine nalieten naauwkeurig te zyn , daardoor tevens de deur voor groote vergrypen open zetteden. Niet minder yverig betoonde hy zich in het vorderen en onderhouden der van ouds ingevoerde krygstuchten gebruiken. Nooit zag men hem in zyn Bevelhebberfchap het krygsvolk vleien, noch, zo als de meesten van dien tyd deeden, met het bewind dat hy had, door laffe toegeeflykheid omtrent zyne onderhoorigen, om een tweede bewind vryen; maar het voorbeeld der Priesteren van Bacchus volgenH 5 de,  iü2' het LEVEN de, beyverde hy zich als Priester van vry ernftiger Orgiën (_f), de zynen in alles, wac het krygswezen betrof, naauwkeurig te onderrichten, en zich ftreng betoonende tegens weerfpanningen en overtreders, bragt hy den Staat op den besten voet, achtende dè vyan. den byna zo goed als .overwonnen, wanneer de burgers in alles wel onderlegd waren. " Terwyl de Romeinen met antiochus den Grooten in oorlog waren, en de voornaamfte Legerhoofden tegen dezen vyand. w aren opgetrokken (g) , kwam uit het Westen een tweede oorlog op, door eenen hevigen opftand in Spanje. Derwaards werd jemilius als Praetor gezonden , niet flechts, gelyk gewoonlyk de Praetoren, met zes bundelbyldragers, maar met nog zes ande« > ren (ƒ) Deze plaats is, misfchien door eene bekorting in de uitdrukking, onduidelyk. Wy kunnen niet an> das zisn , of de Sch-yver heeft eene vtrgelyking willen maaken tusfehen de Priesters van Bacchus.die de Orgiën of Feesten ter ëere van dien God regelden, en elk endenichten in de manier om de roi, die by daarby fpelen moesr, wel uittevoeren, en tusfehen fflMiLiws-s die met gtlyke zorg zyne ondeihoo. rigen leerde, hoe élk zyne rol in den oorlog bist . kon fptlea. (g) Deze oorlog is door livius in her ?6fte Boek van zyne Romeinfche Gefchiedenis befchreeven. Con-  van PAÜLUS /EMILIUS. 123 ren daar by, waardoor zyn aanzien dat der Confuls evenaarde Tot tweemaa. len toe behaalde hy eene volkomene overwinning op de Barbaren, van welke hy dertigduizend doodde: en deze overwinning was klaarblykelyk een gevolg van de gelukkige gefteldheid der plaatfe , welke hy voor het gevecht had uitgekozen, en van den overtogt over zekere rivier, die zyn volk het verdaan van den vyand gemakkelyk maakte. Tweehonderd en vyfcig lieden vielen hem in handen, welke van zelfs de poorten voor hem openzetteden. Nadat hy dus in dit gewest de rust en getrouwe onderwerping verzekerd had, kwam hy weder te Rome, zonder dat hy zich eenen ftuiver met dit zyn Bevelhebberfchap verrykt had. Over het geheel bekreunde hy zich luttel om het geld, en was gul en onbekrompen in 't uitgeven van zyn eigen goed, dat echter niet groot was, zo dat 'er zelfs, na zyn dood, naauwlyks genoeg was, om het verfchuldigde huwelyksgoed aan zyne weduwe uittekeeren. Hy (Jï) Een Praetor, in waardigheid de naaste aan den Conful, had, by het leger zynde, zes Lictoren met bottdels en bykn by zich-, doch hoe veel hy, in de ftad zynde, gehad heeft, is niet volkomen zeker: waarfchynlyk echter ook zes, doch zonder bylen.  124 hét LEVEN Hy had eerst in huwelyk gehad papiria , eene dochter van (papirius) maso , gewezen Conful, doch was van deze, na langen tyd met haar in den echt geleefd te hebben, gefcheiden, fchoon zy hem vader van uitftekende kinderen had gemaakt: want zy had den beroemden scipio en fabius maximus ter wereld gebragc. Aangaande de reden van deze fcheiding is geen fchriftelyk befcheid tot ons gekomen. Dan in 't ftuk van het verbreken van huwelyks verbindtenisfen koomt ons zeer eigenaartig voor, 't geen verhaald wordt van zekeren Romein, welke zyne huis vrouw, verftooten hebbende, en deswegens van zyne vrienden te recht gefteld en gevraagd zynde: „ is uwe vrouw niet kuisch? is zy niet „ fchoon? heeft zy u geene kinderen ge,, baard?" hun daarop zynen fchoen toehield, (welke by de Romeinen Calceas wordt geheeten,) en hun vraagde: ., is de„ ze niet fraai? is hy niet nog nieuw? „ doch niemand van ulieden zal my weten te zeggen, aan wat gedeelte van den „ voet hy my knelt (*)•" Inderdaad fom- mi- (/) Wy vinden in de woorden van den tekst geene aanleiding, om dit geval zo optevatten, als of bet met aMiLius zeiven was gebeurd.  van PAULUS ^MILIUS. 125 mige vrouwen worden van de mannen ver* ftooten wegens groote en openbaare • vergrypen; doch andere wegens zekere onaangenaamheid en wanvoeglykheid in t gedrag, wegens kleine, doch geduurig wederkoomende ergernisfen, die wel niet van anderen worden opgemerkt, maar desniettemin in den dagelykfchen omgang eenen onverwinlyken afkeer veroirzaaken. jemilius dan, zo als gezegd is, van papiria gefcheiden zynde, trouwde eene andere vrouw, die hem twee zoonen gewan, welken hy by zich in huis hield, terwyl hy de zoonen van het eerfte bed door aanneming in de vermogendlle en aanzienlykften huizen liet overgaan: de oud de werd in dat van fabius maximus, die vyfmaal Conful was geweest, aangenomen; den jongite nam de zoon van scipio de Afrikaaner, zyn neef, tot zich, en gaf hem den naam van scipio (kj Van de dochters van s.mlius, huwde de eene aan den zoon van ca- (k) Toegenaamd ^milianbs, volgens de gewoonte der Romeinen, welke, na de aanneming in een ander gedacht, hunnen eigenen geflachtnaam op die wyze yerboogen. Dus werd cajus octavius, na datj hy van j. caesar voor Zoou was aangenomen, octa. vianus geheeten.  ia6 het Leven cato, en de andere aan iELius tubero, een uitmuntend man, en die zich in eenen bekrompen ilaat grootmoediger dan eenig Romein gedroeg. De familie van jeuus was zestien fterk, die alle te famen zich in een klein huisjen, en met een klein !andgoedjen beholpen, en alle met hunne vrouwen en verfcheidene kinderen om eenen ge« meenen haard zaten (/_). Onder deze vrouwen was ook de dochter van onzen jemilius, die, fchoon haar vader tweemaal Conful was geweest, en tweemaal de eer der Zegepraal genooten had, zich der armoede van haaren man niet fchaamde, maar hem veeleer hoogachtede om zyne deugd, welke de oirzaak was van zyne armoede: daar thands broeders en bloedverwanten, indien hunne bezittingen niet door verfchillende klimaaten, door rivieren en vestingen zyn afgezonderd, en 'er niet eene groote uitgeftrektheid lands tusfchen beiden ligt, onophoudelyk met elkander overhoop liggen. Ziet daar eene les, welke de Gefchiedenis ons aan de hand geeft, om aandachtig te overwegen, indien wy ons geluk willen. behartigen. (7) Zie valerius maximus L. IV. C, 4. ex. 8.  van PAULUS /EMILIUS. 127 '. iEMiLius tot Conful beno.md zynde, kreeg eenen oorlog te voeren tegen de Liguriers, die aan het Alpifche gebergte woonen, en van fommigen ook Liguftynen geroemd worden; eene oorlogzuchtige en trotfche natie, en ten ftryde afgericht door haare oorlogen met de Romeinen, waartoe de nabuurfchap aanleiding gaf. Want zy bewoonen het uiterfte gedeelte van Italië, 'c welk aan de Alpen eindigt, waar dezelve door de Tyrrheenfche zee befpoeld worden, tegen over de kust van Africa ; en zyn vermengd met de Gallen en met de aan zee gelegen Iberiërs Qm). Ook voeren zy destyds ter zee met kaperfchepen, en kruisfende tot aan de Zuilen van Hercules. (V), deeden zy door hunne rooveryen groot nadeel aan den koophandel. Toen iEMiuus by hun kwam, hadden zy eene magt van veertigduizend man, om weêrftand te bieden. En fchoon hy in alles niet meer dan agtduizend man by zich had, viel hy hen nogthans aan,hoewel vyfmaal zo fterk zynde, dreef hen op de vlugt, en («;) Dus werden by ouds de Spanjaarden getsoemd, Kaar de rivier Iberus, of Ebro. (n) Thans de Araac van Gibraltar geheeien.  128 het LEVEN en floot hen in binnen hunne muuren (o).' Doch toen bood hy hun menschlievende en vreedfaame voorwaarden aan: dewyl het oogmerk der Romeinen niet was, het Ligurifche volk geheel te verdelgea, als die eene befchutting en voormuur waren tegen de invallen der Galliërs, welke het fteeds op Italië gemunt hadden. Zy, ^milius op zyn woord gelovende, ftelden hunne fchepen en fteden in zyne handen. De fteden werden hun, zonder eenig ander nadeel geleden te hebben , dan dat derzelver vestingwerken geflegt wierden, terug gegeven: doch hunne fchepen nam hy alle weg, en liet hun geen vaartuig, dat grooter was dan een roeiboot met drie banken, over. Een groot aantal gevan• genen', welke zy, zo te lande als ter zee, genomen hadden, zynde deels vreemden, deels Romeinen, ftelde hy in vryheid. De- (o) plutabchus geeft ons geene befchryving van dezenflag; 't welk my verwondert, want dezelve was treflyk en roemryk. paülus /emilius was door de Liguriers in zyne legerplaats iageilooten, en had om hulp verzocht; doch de hoop om die te bekomen omgevende, redde hy zich zeiven en floeg den vvari Dit bedryf van dezen Veldheer is waardig om gelezea te worden, zo als het verhaald werdt door livw £,, Fr. Fert. XL. C. 25. firV.  van PAULUS EMILIUS. 129 Deze zyn de merkwaardigfte zaaken, welke hy in zyn Confuüchap heeft uitgevoerd* Naderhand liet hy meermaalen blyken, dat hy wel op een tweede Confulfchap gezet was, en had zich daartoe zelfs aangegeven \ doch ziende zyne poogingen mislukt, en zich telkens voorbygegaan, gaf hy zich voordaan aan het ftille leven over; zich eeniglyk bezig houdende met de zaaken van den Godsdienst, en de opvoeding zyner kinderen , welke hy in de Romeinfche kunften en wetenfchappen onderwees, zo als hy zelf daarin onderweezen was: doch meer byzonder liet hy zich gelegen zyn, om hen in alle kunften en wetenfchappen der Grieken te laten onderwyzen. Hy gaf hun niet alleen meesters in de taalkunde, welfprekendheid en wysbegeerte, maar ook in de beeldhouwen fchilderkunst; anderen, die Tien met paarden en honden leerden omgaan; en eindelyk meesters, die hen ter jacht afregteden. Hv zelf, ten ware dat ftaatszaaken hem hier* in' verhinderden, was altyd by hünne lesfen en oefeningen tegenwoordig, en liet zich in liefde voor zyne kinderen door niemand zyner mederburgeren overtreffen. Met den ftaat van 't Land was het omtrent dezen tyd dus gelegen. Men was in oorlog met perseus, Koning van Macedonië, en de IV. deel. I Veldi  13° het LEVEN Veldheeren (p) werden befchuldigd, dat zy uit gebrek, deels aan bekwaamheid, deels - aan moed, eene fchandelyke en belachelyke rol fpeelden, en, in plaats van den vyand Hagen toetebrengen, zich zeiven veeleer flag op flag lieten geven. an-uochus, by- genaamd de Groote, was uit geheel Afia gedreeven , tot over het Taurifche gebergte gejaagd, en binnen Syrië gefloten, waar hy zich gelukkig rekende, voor vyftienduizend talenten dtn vrede te koopen (q). — Kort te vooren had men in Thesfalië de magt van phïlippüs gefnuikt, en de Grieken van het juk der Macedoniers bevryd f>). —— hannibal, met wien geen Koning in ftoutheid en magt vergeleeken moest worden, was on- (ƒ>) Deze Veldheeren waren p. licinius crassus, a. nosmius mancinos en q. marcius philippus , die den oorlog, geduurende da drie jaaren , waarin zy Coafuls gaweist waren, hadden fleepende gehouden. Fr. Pert. (q) Livius noemt flegts twaalfduizend talenten, in twaalf jaaren te betaalen. Een talent, gelyk metrmaalen gezegd is, wordt gerekend op agttienhondtrd gulden. (r) Dit was het werk van t. quinctius flamini. kus, die philippus overwonnen hebbende op de grenzen van Epirus, vervolgens in de Isthmifche fpelen geheel GrLkenland plegtig voor vry verklaarde. Livius XXXIII. 3a.  van PAULUS iEMILIÜS. 131 öndergebragt. Het fcheen dus ondraag- ]yk, metPERsEUs, als eene party, die tegen Rome was opgewasfen, zonder voordeel zo lang te kampen; en dat nog wel, daar hy fint lang geene andere benden, dan het overfchot van zyns vaders geflagen leger, tegert hen aanvoerde. Doch men begreep niet, dat de nederlaag van philippus de legermagt der Macedoniers veel fterker en dapperder had gemaakt; 't welk ik kortelyk zal ophelderen , door de zaak wat hooger op te haaien. antigonus, de magtigfte van alexanders Opvolgers en Krygsbevelhebbers, die voor zich zeiven en voor zyne kinderen den tytel van Koning had verkreegen (j), had eenen Zoon, met name demetrius, welke de vader was van antigonüs, bygenaamd gonat s. De zoon van dezen was demetrius, die Hechts eenen korten tyd geregeerd hebbende, overleed, nalatende eenen zoon, philippus, welke toen nog een kind was. Hierom beflooten de Macedonifche Grooten, uit vrees voor regeeringloosheid, antigonus, des overleeden Konings neef, interoepen. Zy gaven hem de moeder van philippus (s) Hy was de eerfte, die zich na den dood van /.lexandek voor Koning had doen erkennen» 1 2  I32 het LEVEN rus ter vrouwe, Helden hem eerst aan tot Voogd en Opperbevelhebber, en vervolgens , genoegfaame blyken van zyne gemaatigdheid en goed beftuur gezien hebbende, riepen zy hem tot Koning uit. Hy is bekend onder den bynaam van doson, omdat hy mild was in 't belooven, maar zyne beloften niet vervulde. Na dezen beklom philippus den troon, welke, fchoon nog zeer jong zynde, eenen beroemden naam had onder de grootfte Koningen, en van wien men verwagtede, dat hy Macedonien in deszelfs ouden luister zoude herftellen, daar hy alleen geacht werd in Haat te zyn, om de Romeinfche magt, die zich boven alles verhefte, in haaren voordgang te ftuiten. Doch in een hevig gevecht by Scotufa de nederlaag gekreegen hebbende van titus flamininus, verloor hy al zynen moed, en gaf zich met de zynen op genade aan de Romeinen over, achtende zich gelukkig, met betaaling van eene maatige fchatting vry te koomen. Dan vervolgens berouw krygende, en oordeelende, dat eene kroon te dragen, afhankelyk van de genade der Romeinen, eer geleek naar den ftaat van eenen gevangenen, die te vreden ware, dat hy flechts een goed leven had  van PAULUS ZEM1LIUS. 133 had (*), dan voor eenen man, die fierheid en moed bezat, keerde hy zyne gedachten weder tot den oorlog, en maakte zich in 't geheim en op eene listige wyze daartoe gereed. Ziende naamelyk de grensfteden en zeepiaatfen van rondsom in zulk eenen vervallen ftaat, en buiten verdediging, dat by die moest laten vaaren, vérfamelde hy eene groote magt in het bovenfle gedeelte, en bragt in de plaatfen, fterkten en lieden, welke binnen in het land lagen, eene groote meenigte van wapenen, geld en uitgelezen krygsvolk byeen, en voedde dus den oorlog, dien hy als in 't verborgen hield opgeflooten (11). Hy had eenen voorraad lig- (Y) In 't eerst beh,53gdc ons de verandering, welke bryane in den tekst wilde invoeren; gisfeade, dat voor rfuCp^v, weelde of een zvelluitig leven, gelezen moest worden rgoQKv-, voedfel, kost: wanneer het zou moeten vertaald worden, eenen ge. „ vangenen, die te vreden ware, wanneer hy flechts „ d; kost had." Dan, dewyl de vergelyking moet pasfen op iemand die als Koning eenen grooten ftaat voert, en dus iets meer dan blootelyk de koit heeft, is ons naderhand de gewoone lezing toegefcheenen .de waare te zyn. («) De Franfche Vertaaler meent, dat plutmrchus hier den oorlog vergelykt by eenen kampvechter, dien men in eene zaal hield opgeflüoten, voorzien I 3 van  134 het LEVEN liïgen van dertigduizend ftuks wapenen; ia de magazynen waren agt millioenen maaten konrn opgedaan; en hy had zo veel gelds byeen, als (trekken kon om tienduizend gehuurde foldaaten tien jaaren lang ter verdediging van het ryk te onderhouden. Dan het mogt hem niet gebeuren zyn ontwerp zelf ter uitvoer' te brengen, dewyl hy van droefheid en verdriet uit het leven gerukt wierd, nadat hy ontdekt had, dat hy den eenen van zyne zoonen, demetrius , op eene valfche aanklagte van den anderen, die veel (legter was, onrechtvaardig ter dood had laten brengen. Zyn nagelaten zoon perseus , had wel met het ryk van zynen vader tevens deszelfs haat tegen de Romeinen overgeërfd, maar was niet in ftaat om vol te houden, wegens gebrek aan moed, en bedorvenheid van zeden; daar onder alle andere buitenfpoorige lusten en ondeugden, die hy bezat, de geldzucht de yan allen noodigen voorraad, om hem te onderhouden en' fterk te maaken. Dit durven wy niet beflisfen, maar hierin zyn wy met hem van de zelfde gedachten, dat plutarchus het oog heeft op de aanfpraok,. door eumenes over dit onderwerp in den Raad gedaan, welke voorkoomt by livius L. XIII. C, i. waar perseus gezegd wordt akre btllum ac fovere.  van PAULUS iEMILIUS. 135 de hoofdrol by hem fpeelde. Ook zegt men, dat hy niet een echte zoon van philippus geweest is, maar dat de gemaalin van dezen hem, pas gebooren zynde, van ztkere raaifter van Argos, met naame gnathaenium, genoomen, en ongemerkt ondergeftoken had. En dit meent men, dat de voornaams reden is geweest, die hem bewoog om demetrius van kant te helpen, cewyl hy anders vreesde, dat het koninglyke huis, ee. nen wettigen opvolger hebbende, zyne onechte geboorte aan den dag zoude brengen. Doch, hoe zeer hy even laag van ziel als van afkoomst was, boezemde hem echter de groote magt, welke hy bezat, moed in om den oorlog te ondernemen, welken hy ook eenen tyd lang uithield, zo dat hy Romeinfche Confuls met magtige legers en groote vlooien voor zich deed wyken, en zommige zelfs verfloeg. Den Conful publius licinius, die het eerst tegen Macedoniën was opgetrokken, floeg hy in een ruiter-gevecht, waarin hy tweeduizend en vyfhonderd van deszelfs beste manfchap nedervelde, en zeshonderd gevangen nam. (r) Zich onverwagt in- t» Deze flag is oraflandig befchreeven door livim , op het einde van het 4sfte boek. pee eus, over- I 4  13* het LEVEN ingefcheept hebbende, overviel hy de vloot der Romeinen, die by Oreum O) ten anker lag;, maakte zich meester van twintig fchepen met derzelver lading, en boorde de overigen, volgeladen met koorn, in den grond. Ook nam hy vier galeien met vyf ryen roeibanken, en iloeg naderhand in een ander gevecht eenen der Confuls, hostilius, (» die zich meester wilde maaken van den post by Elimea; (y) denzelfden, als hy heimelyk door overwinnaar zynde, bood den overwonnenen den vrede aan op zulke vooiwaarden, of hy zelf over. wonnen ware geweest; maar de Romeinen weigerden dien aan te nemen. Romnna canflantia vicit in conftlio: (zegt uviu») ita tune mos erat in adverfis vult urn ficuHdae fortunae gerere, moderari animos in fecundis: „ de Romeinfche flandt-asrigheid be„ hield in den Raad de overhand: dus was men „ toen ter tyd gewoon, in tegenfpoed de fiere ver„ tooning van voorfpoed te maaken, en daarentegen „ in voorlpoed zich ktetoomen." polyjius , die hetzelfde verhaalt, pryst deze handelwyze. maar voegt 'er zeer wys'yk by, dat men met reden mag twyffelea, of zulks in alle gevallen doenlyk zy. Fr, Vert. (w) Een fiad van het Schiereiland Euboea, of Ne. groponr. (x) Anlus Hostilius Mancinus, (y i Eliméa of Elimia, volgens ptolemaeus Elyma, was eene ftad van Macedonië.  van PAULUS /EMILIUS. 137 door Thesfaliën was ingedrongen, daagde hy uk tot een gevecht, 't welk deze niet durfde waogen, " Vervolgens om te toonen, dat hy de Romeinen niet -rekende, en aan hun geen werks genoeg vond, ondernam hy, als een by werk van dien oorlog, eenen togt tegen de Dardanen, verfloeg eenige duizenden van die Barbaaren, en fleepte eenen ontzachlyken buit van daar mede. Ook ruide hy de Gallen op, die aan den Dorsau woonden,Basiarnen genaamd; eene natie wel afgerecht ten ftryde, vooral te paard. De Hlyries ftookte hy door derzelver Koning gentius op, om deel te nemen in den oorlog; en de fpraak ging, dat-die Barbaren, door geld van hem omgekogt, door benedenGallicn, langs de Adriatifche zee, in Italië zochten te dringen. De Romeinen, hiervan kennisfe gekreegen hebbende, befloten, niet op gunst of aanzoeken van den kant der krygsbevelhebbers te letten, maar volgens vrywillige keuze het opperbevel op te dragen aan iemand, die verftand had, en tot het uitvoeren van groote dingen in ftaat was. Zulk een man was paulus /emilius , die, fchoon airede bejaard, als meer dan zestig jaaren oud zynde,.nog echter de volle kracht van lichaam bezat, I 5 en  138 het LEVEN en daar te boven gefterkt was met fchoonzoonen, en volwasfen zoonen, als ook met eene meenigte van vrienden en vermogende nabeftaanden, die alle te famen zich beyverden om hem te overreden, dat hy aan de ftemme des volks, 't welk hem tot het Confulfchap riep, gehoor gave. In den beginne hield hy zich doof voor de ftem der meenigte, en zocht derzelver dringende aanzoeken te ontgaan, door voortegeven, dat hy geenen lust meer had om in krygsbewind te zyn. Doch ziende, dat men hem geftaag de deur afliep, van hem vorderde, dat hy op de marktplaats zou komen, en zelfs in luidruchtige klagten tegen hem uitborst, liet hy zich eindelyk overhaalen. En als hy terllond daarna zich vertoonde onder de genen, die mede naar het Confulfchap geftaan hadden, zou men niet gezegd hebben, dat hy op de markt kwam, om het opperbevel te ontfangen, maar om de overwinning en eenen gelukkigen uitflag van den oorlog mede te brengen, en aan zyne medeburgers te fchënken: zo groot was de verwachting en de drift, waarmede hy van allen ontfangen werd. Men liet daarom ook niet, gelyk anders gebruikelyk was, het lot trekken over de Provinciën, maar droeg hem daadelyk het bevel over den oorlog in Ma-  van PAULUS JiMlLIUS. J39 Macedoriën op. (s) Men verhaalt, dat hy, dus door de eenpaarige ftemmen des volks tot Opoerbevelhebber in den oorlog tegen perseusbenoemd zynde, nadat hy in groote ftaatfy naar huis was geleid, daar komende zyn dochterken tertia , die nog een kind was, 'zag fchreiën. Waarop hy haar omhelzende, vraagde -Daa* de oirzaak van haare droefheid. Het kind hem om den hals vattende en kusfende, zeide, „ weet gy dan riet, vader lief, dat onze Perfeus " geftorven is?" Zy meende daarmede haaien fchoothond, welke Perfeus heette. Ha'" zeide «milius, dat beduidt wat " goeds, myn kind! dit voorteeken is my " welkoom." Dit geval verhaalt ons de Redenaar cicero in zyne boeken over de Voorwikkingen. Daar het de gewoonte was, dat de genen die Confuls geworden waren , daarvoor eene zekere dankbetuiging deeden, en van den fpreekftoel een vleiende redevoering tot r (z) Dit ftrydt tegen het bericht van liviüs , die wel wdrukkelyk zegt, dat de loting gefchied, en by het lot de oorlog in Macedonië aan «milios, en die m Italië aan licinius te beurt gevallen is. Zie B. XLIV. h. 17. Dit getuigt ook ^milius zelf in de aanfpraak, welke hy doet. Zie hoofdft. 22.  140 het LEVEN het volk hielden, zeide ^milius in zyne aanspraak aan de faamvergaderde Burgery, dat hy voor de eerflemaal het Confulfchap' gekreegen had, om dat zyne eerzucht destyds die waardigheid gezocht had, maar dat hy nu hetzelve verkreeg, dewyl het volk hem zocht als Opperbevelhebber, en dat hy hun dit derhalven voor het tegenwoordige geenen dank weet; maar byaldien zy iemand wasten, die bekwaamer was om dezen oorlog te voeren, dat hy gereed was om dien post afteftaan. Doch, indien zy integendeel vertrouwen in hem Helden, dat zy zich dan niet mede in het bcftuur moesten Heken, noch zich met vitteryen ophouden, maar fiilzwygende hem van al het noodwendige tot den oorlog voorzien: want zo zy den Opperbevelhebber de wetten zochten voortefchryven, zouden zy zich in hunne krygsöndernemingen hoe langer hoe belachlyker maaken. (a) Deze taal verwekte by het volk den {a) Deze geheele aanfpraak is niet in alles gelyk aan die, welke /emilius doet by uvius XLV. 22. maar zy is eenigermaate naar die gevolgd, en zelfs behoort men die van livius te lezen, om deze van pixtarchus wel te verdaan. De onfpoed, waarmede de voorgaande Coifuls drie jaaren lang den oorlog  van PAULUS iEMlLIUS. 141 den hoogden eerbied voor zynen perfoon, en eene groote verwachting van zyne aanftaande onderneming: terwyl allen zich ver* blydden, dat zy, met voorbygaan van vleiers, eenen bevelhebber hadden gekoozen, die even rondborstig in 't fpreeken, als edel van hart was. Zo zeer was het Romein fche volk, terwyl het over alle andere volkeren heertchte, en boven allen uitmuntte, dienstbaar aan de deugd en aan al wat recht is. Dat paulus iEMiLius, naar het leger vertrokken zynde, eenen gunstigen wiad en eene voorfpoedige reis gehad heeft, en dus tydig en behouden in het leger is aangekoomen, zulks rekene ik onder de gelukkige toevallen: maar wanneer ik zie, dat hy alles, wat. hem als Opperbevelhebber indien oorlog gevoerd hadden, had de gemoederen dermaate verbbterd, dat elk zich de vryheid aanmatigde om derzelver gedrag doortellryken, en te beoordeelen, wat 'er gedaan of niet gedaan moest worden. jE-fliiLius wilde voor zyn vertrek deze verregaande vryheid beteugelen, en by die gelegenheid fprak hy de volgende treffelyke woorden, die in bet hart van alle Vorften en Hoofdbeftuurders geprent moesten zyn: „ Ik ben de man niet, die zou willen Hellen, dat ti Opperbevelhebbers niet onderricht mogen worden; „ integendeel ben ik van oordeel, dat hy,- die in alles zyn eigen hoofd wil volgen, eer den naam „ van trotsch, dan van wys verdient." Fr, Vtrt.  142 het LEVEN oorlog te doen ftond, deels door kloekheid van moed, deels door fchranderbeid van beleid, deels door den vaardigen by ftand zyner vrienden, deels door onverfchroklienbeid in de gevaaren, en door altoos de beste party te kiezen, heeft uitgevoerd, vinde ik geen e reden om de grootheid en den roem van 'smans bedryven aan zyn geluk , waarvan men zo veelfpreekt, toetefchryven, zoals men ten opzichte van andere legerhoofden kan doen; ten ware men mmuvs als een geluk wilde toerekenen de gierigheid van perseus , waar» door deze, geen moeds genoeg hebbende om gebruik van zyn geld te maaken, de groote , en fchitterende toerustingen, waarop de Macedoniers hunne hoop gebouwd hadden, verydelde en nutteloos maakte. Want hem waren, op zyn aanzoek, ter hulpe gekomen de Bastarnen, met duizend ruiters, en even zo veele voetknechten, gereed om de plaats der gefneuvelde ruiters te vervangen, (b~) alle in zyne foldy ftaande; zynde lieden, die noch van landbouw, noch van koophandel, noch (b) Een foort van voetvolk, die de rui'ery met loopen aanhielden , en zo dra een ruiter van 't paard gevallen was, deszelfs plaats aannamen. Zie livius. Een gelyk foort vindt men by Caifar, onder de benden van abiovistus.  van PAULUS iEMILIUS. 143 noch van vee-fokkery wisten, maar die eeniglyk van den oorlog hun handwerk maakten , en zich alleen op de kunst, om vyanden te overwinnen, toeleiden. Deze op 't Medifche grondgebied aangekomen zynde, vereenigden zich met 's Konings benden, en daar zy kareis waren groot van geitalte, verwonderlyk in vaardigheid, fier en vol grootfpraak in hunne bedreigingen tegen den vyand, boezemden zy den Macedoniers zulk eenen moed in, dat deze niet anders verwachtten, of de Romeinen, in plaats van tegen hun te ftaan, zouden op het zien van deze vertooning en die gebaarden, even vreemd als verfchrikkelyk, van verbaasdheid de vlugt nemen. ISiettegenftaande deze gelleldheid, waarin het volk van perseus gebragt was, en de groote verwachting, die hen bezielde, werd hy niet zo dra gemaand om de betaaling van duizend ftukken gouds voor ieder bevelhebber, of die groote lbmme gelds maakte hem ylhoofdig en verward van zinnen: zo dat hy uit bekrompenheid de hulpbenden afdankte en naar huis liet gaan; even als of hy met de Romeinen niet als vyand, maar als Rentmeester te doen had, en aan hun, tegen welke hy oorlog voerde, naauwkeurige rekenfchap van de kosten des oorlogs moest geven; daar  144 het LEVEN daar hy nogthans het Voorbeeld van dezen, waaruit hy had moeten leeren, voor zich had: want de Romeinen hadden, behalven den overigen toeftel, honderdduizend man in voorraad gereed,als de nood het vorderde. En fcrroon 'hy met zulk eene magt, en met eenen vyand, die zelfs eene meerjgte onnoodig volk onderhield, te doen had, hield hy zich echter cp met berekenen en bezuinigen van zyn geld, 't welk hy fchroomde aantetasten, even als of het hem niet toebehoorde. En dit deed een man , die van afkomst geen Lydier of Phoenicier was, rV) maar die een affiammeling zynde van philippus en alexander, (d) derzei ver grootheid wilde fchynen natevolgen, daar nogthans'dezen begreepen, dat men de heerfchappy voor geld," en niet het geld voor de heerfchappy moest koopen, door welke denkwyze zy de geheele wereld hadden overwonnen. Hierom plagt men ook (e) Natiën, die hun werk van den koophandel maakende, gewoon waren winst en voordeel naauw> keurig te berekenen. (d) Zulks gaf hy nasmelyk voor, en wilde zich zelfs voor eenen waardigen afdammeling van den beroemden held achilles doen doorgaan, prcpkri*. L. IV. El. ii. vs. 39, Et Perfen préavi Jimulantem peclus Achillis.  van PAULUS iEMILIUS, 145 ook te zeggen, dat niet philippus, maar het goud van philippus de Griekfche Steden innam. En alexander , wanneer hy zict| tot den togt tegen de Indiaanen gereed maakte, zierTde, dat de Macedoniers, te zeer beladen met den ryken buit van de Perfiaanen, niet dan bezwaarlyk konden voordkomen, ftak zelf het eerst zyne Koninglyke wagens in brand, en overreedde vervolgens de zynen om dit voorbeeld te volgen, ten einde zy dus, vry en onbelemmerd zynde, des te vaardiger hunnen togt mogten voordzetten. Maar perseus, die voor zich, zyne kinderen en zyn ryk eenen overvloed van fchatten had opgeftapeld, wilde liever, in plaats van voor eenige handen vol gouds behouden te blyven, met zyn leger als een ryke krygsgevangen in zegepraal naar Rome gevoerd, aan de Romeinen toonen, hoe veel hy door zyne zuinigheid voor hun had gefpaard. Doch niet alleen zond hy de Galliërs heen, zonder hun zyn woord te houden, maar even trouwloos handelde hy met den IIlyrifchen Koning gentiüs , dien hy door de belofte van driehonderd talenten in den oorlog had getrokken. Dit geld telde hy uit aan deszelfs afgezanten, en liet hun hetzelve verzegelen. Gentius nu meenen- IV. Deel. K de  145 het' LEVEN de te hebben, het gene hy gevraagd had, beging een onrechtvaardig en fnood ftuk: hy liet de Romeiniche Gezanten , die aan hem gezonden waren, vasthouden en gevangen zetten. Perseus toen oordeelende, niet meer noodig te hebben , gentius door geld tegen de Romeinen opteftooken, daar deze thans de vyandfchap met de Romeinen onvermydelyk gemaakt, en zich door zyn onrechtvaardig gedrag in den oorlog geilooken had, onttrok bedrieglyk dien rampzaligen de driehonderd talenten, en bekommerde zich luttel over hem, toen hy kort daarna met vrouw en kinderen, gelyk een vogel uit zyn nest , door l. anicius, die met een leger tegen hem gezonden was, uit zyn ryk wierd gehaald. («) JEmi- (e) Dit verhaal van plutarchus is zekerlyk niet zo volledig, als het behoorde te zyn, om den Le. zer een volkomen duidelyk denkbeeld van het gedrag van per'eus te geven, 't zy dat aan den tekst iets hapert, of dat de Schryver zelf te zeer de kortheid betracht heeft, welk iaatfte wy liefst gelooven. Gefe-eel onverüaanbaar evenwel,zo als dager hetzelve noemt, is het ons niet voorgekomen, waarom wy ook in de Vertaling den tekst gevolgd hebben, en de nadere opheldering van het geval, uit livius en polybius , liever in deze Aanteekening plaatfen, dan dezelve, met den  van PAULÜS /EMILIUS, 147 JEmuvs, met zulk eenen vyand te doen hebbende , kreunde zich luttel aan den per foon, maar zag des'te hooger op tegen. des- den Franfchen Vertaler, in het verhaal zelve van pluta'ichus i';la>fchen. Volgens it zo evengeno,mde Schryvers had fersius tien talenten aan gemt.uj overgemaakt, en het overige te Pella aan deszeifs Gezant:n laren uittellen. Maar daar dit geld met een wagpn moest overgebragt worden , had hy heimelyk aan de genen , die den wagen bsgeleidden , last gegeven , om de reis langfaam voordtezetten, en, voor dat zy het geld aan de Iüyriers overhandigden, zyne nadere b vilen op de grenzen aftewagten. Intusfchen liet hy om zieh van de getrouwheid van gentius des te nieèr te verzekeren, door zynen Gezant, welken hy by dien Vaist had, fterk aandringen, dat hy de eene of andere daad vaa vyandelykheid tegen de Romeinen mogt beginnen: waarop genius , die reeds tien talenten werkelyk had omtogen, en tyding had, dat het overige geld op weg was, zich liet overhalen tot het begaan van de onrechtvaardigheid , om de Romeinfche Gezanten, die gekomen waren om een verbond va„ vriendfehap ma hem te fluiten, in verzekering te nemen, pebseüs, op deze wyze zïB oogmerk bereikt hebbende, om eene vredebreuk tusfehen oenalB, en de Romeinen te bewerken, had de laagheid om het geld, welk dien Vorst nog toekwam, weder naar zich te nemen, en gentius , toen hy, wegens de vethaalde fchending van het recht der Volkeren, waartoe by door perseus was aangezet, op last der Romeinen werd gevangen genomen, aan zyn lot overtelaten. K a  148 het LEVEN deszeifs magt en geduchte toerusting. Want perseus had vierduizend man ruitery, en . weinig minder dan veertigduizend voetknechten. Daarteboven was hy gelegerd aan den zeekant, aan den voet van het Olympifche gebergte, op plaatfen die geheel ongenaakbaar waren, en had zich van rondsom met verhakkingen en palisfaden derwyze verfchansd, dat hy in volkomene gerustheid vertrouwde, door langduurigheid van tyd en door gebrek aan 't noodige ^emilius te zullen afmatten. Doch deze was onophoudelyk met zyn verftand werkfaam, en bedacht op alle middelen, om iets met voordeel te ondernemen. Ziende, dat zyn volk, door voorige flapheid, tot ongeduld was vervallen, en zich veroorloofde veelerlëi aanmerkingen over werkeloosheid te maaken, beftrafte hy hen deswege , en gaf hun te verftaan, dat zy zich niet te bemoeien hadden met zaaken , die hun niet betroffen, en alleen daarvoor moesten zorgen, dat zy met hunne lichaamen en wapenen altoos gereed waren, en hetzwaa d als Romeinen dan gebruikten, wanneer hun Opperbevelhebber oordeelde dat het de rechte tyd was. De nachtwachten liet hy zonder geweer (f) op hunne posten ftaan, op dat (ƒ) Piutakchds zegt eigenlyk, zonder piek, doch liviüs zonder jchild', voorreden gevende, dat zy het febild  van PAULUS iEMILIUS. 149 dat zy dus buiten ftaat zynde om den vyand, die hen mogt overrompelen, afteweeren, des 0 te beter op hunne hoede zonden zyn , en zich tegen den flaap verzetten. Het leger was in groote verlegenheid wegens gebrek aan water, daar 'er niet dan weinig en flecht water hier en daar aan zee uit den grond fypelde: doch /emilius, ziende dat de berg Olympus zeer hoog en met bosfchen bedekt was, befloot uit den voordeeligen groei der boomen , dat uit de diepte van den berg bronnen ontfprongen; waarom hy daadelyk aan den voet eene meenigte kuilen en putten liet graven. Deze liepen ras vol zuiver water, zodra de loop van 't water, dat te vooren opgefloten was geweest,ruimte had gekreegen. 'Er zyn nogthans, die beweeren, dat het water op die plaatfen, waar hetzelve ontfpringt, geenszins uit voorhanden zynde en verborgen bronnen voortkoomt, welke zich dan eerst openbaaren, en loslpringen, maar dat hetzelve door ontbinding van de ftof ontftaat en voordgebragt wordt; en dat de vochtige uitwaasfemmg door verdikking en koude tot water wordt, wanneer zy fcHild regt op voor zich houdende, en leunende op den piek, gewoon waren met het hoofd op den rand ran het fchild flapende te rusien. K 3  150 het LEVEN zyin de diepte famengeperst zynde, vloeibaar "worde gemaakt. Want, zeggen zy, gelyk de borsten der vrouwen niet, gelyk lederen zakken, met werkelyk beftaande melk zyn opgevuld, maar, door het voedfel van binnen aftefcheiden, melk maaken, en vervolgens uitlaten, even zo is het gelegen met de koele, en bronnen opleverende piaatfen der aarde, welke eigenlyk geen verborgen water in zich bevatten, noch vergaderbakken hebben, waaruit zy al dien voorraad voor beeken en groote rivieren oirfprongelyk opleveren, maar de damp en de lucht famengeperst en opgefloren, worden door uitperiing tot water geformd; waarom ook op die plaatfen, waar gegraven wordt, door die bewerking het water veeleer fypelt en druipt, gelyk de borsten der vrouwen door het zuigen, zo dat de damp vloeibaar wordt en begint te loopen. Daarentegen op plaatfen, waar de aarde met cust wordt gelaten, is zy als dood tot voordbrengïng van water, om dat zy de beweeging mist, waarin de fcheppende kracht van 't water gelegen is. Zy, die dit beweeren, onderfteunen het gevoelen der Sceptifche Wysgeeren, welke willen, dat ook de dieren geen bloed in zich bevatten, maar dat hetzelve eerst ontftaat op het oogenblik, wanneer zy gewond worden, door  van P AU LUS /EMILIUS. 151 door dat de verandering in de lucht of het vleesch eene ontbinding en fmelting verotrzaakt Doch derzelver gevoelen wordt wedprlegd door de ondervinding der myngravers en bergwerkers, welke onder den grond tU vieren ontdekken, dieniet langfaamerhand famenvloeien,zoals noodzaaklyk plaats moest hebben, indien zy haare geboorte aan eene oogenblikkelyke fchudding van de aarde verfchuldigd waren, maar die met ilroomen voordvlieten : En uit eene rots , die met ^eweld in ftukken geflagen wordt, fprmgt femtyds op het oogenblik eene meenigte waters, 't welk naderhand weer ophoudt, (g) Doch hiervan genoeg. /Emiuus hield zicheenige dagen geheel en alftil, en men zegt, dat nooit twee zulke magtige legers , op zulk eenen kleinen afLd van elkander gelegen, zo lang geheel buiten werking zyn gebleeven Doch na dat hy alle middelen tot onderzoek m t werk had gefteld, kreeg hy eindelyk nancht, L'erflechtsééntoegangopenenonbezetwas tp moeten verlban worden. Ue öuiryv«.i to w'der, gelyk meermaalen, zeer kort uttgedrukt. K 4  '51 het LEVEN platen, welke door Perrhebiën liep hm Pytbiura en Petra; (h) en zyne hoop grooter zvnde om die plaats , welke niet bezet was, CO te bemagtigen, dan de vrees van wegens de fteilte en ongemaklykheid, daar waar geen bezetting was, riep hy eenen Krygsraad byeen. Scipio nasica , de fchoonzoon van scipio den Afrikaan, welke naderhand in den Raad zo veel te zeggen had, was de eerfte onder de aanwezig zynde Bevelhebberen, Qie zich aanbood om over dien togt het bevel te voeren. Na hem ftond fabius maxl mus op, de ©udfte der zoonen van /emilius, die toen nog zeer jong was, gevende insgelyks zyne bereidvaardigheid te kennen. ^Emilius, hiermede zeer ih zyn fchik zynde, gaf hun manfchap mede; niet zo veel als folybius zegt, maar zoveel als nasica zelf, in eenen brief aan zekeren Koning, fchryft ontfangen te hebben. Dezelve beftond dan uit drieduizend Italiaanfche voetknechten, welke niet tot de geregelde benden behoorden , en (£) Petra wordt van zommïgen als een gemeene Caara opgevat, en yertaald door de reis: doch ügosius by nvius beweert.dat het voor «en eigen naam moet gehouden worden. Q) H t bericht, by livius voorkomende, meldt integendeel, dat die weg wel bezet, maar niet moeilyk was.  van PAULUS'/EMILIUS. 153 en vyfduizend voor den linker vleugel. Hierby voegde nasica honderd en twintig ruiters , onder welke tweehonderd van het volk van harpalus werden geftooken, beftaande uit Thraciers en Cretenzers. Met dezen ging hy op weg langs den zeekant, en fioeg zich neder by Heraclium, (£) als of zyn voornemen ware daar fcheep te gaan, en den vyand intefluiten (/) Doch nadat hy zyn volk eenige veverfching had laten nemen, gaf hy, met het vallen van den avond, aan de Bevelhebbers zyn eigenlyk voornemen te kennen , trok met den nacht landwaards in tot onder de muuren van Pythium, waar hy hec leger halte deed houden. Hier ter plaatfe heeft de berg Olympus eene hoogte van meer dan tien ftadien, (in) volgens een opfchrift gemaakt door iemand, die zelf den berg gemeten heeft, zynde van dezen inhoud: ,, De „ berg heeft ter plaatfe waar de Tempel van Apol- (k) Xvlamdir heeft Heraclea. Doch gronoviu5 verdedigt onze fpeliing. Anderen verltaan deor dit woord eenen Tempel van Hercules. (/) Volgens livius was de Praetor octavius door jemu4us met eene Vloot vooruit naar Heracleum ge. zonden. Deze omftandigheid , door plutarchus overgeflagen, dient tot opheldering van het verhaal. (m) Dit maakt omtrent twaalfhonderd en zeventig fchreeden. Fr. Feit, K 5  '154 het LEVEN „ Apollo Pythius ftaat, eene hoogte, lood„ recht gemeten, van tien ftadiën en een zes • „ de , min vier voeten. Xenagoras, de „ zoon van EUMfLius , hèeft hiervan de maat „ genomen. Zyt gegroet, gy God! en „ fchenk my het goede!" Nogthans zyn 'er Meetkundigen, die beweeren, dat 'er geen berg hooger, noch zee dieper is dan tien ftadiën. Het fchynt evenwel, dat xenagoras niet los, maar volgens deregels der kunst, en met werktuigen de hoogte heeft opgenomen. Hier bragt nasica den nacht door Doch perseus, ziende jemilius ftil op de zelfde plaats blyven, had geen het minfte vermoeden van "t geene 'er 'gaande was, wanneer een overlooper van de Kretenzers, onderweg zich van het leger verwyderd hebbende, hem het omtrekken der Romeinen kwam boodfchappen. Deze tyding ontftelde hem zeer: hy brak echter niet op, maar zond milo met tienduizend man van zyne gehuurde benden, en tweeduizend IVIacedoniers op weg, hem gelastende met allen mogelyken fpoed zich van de hoogten meester te maaken. Polyb;us verhaalt, dat dezen, daar zy nog in ilaap waf en, door de Romeinen wierden overvallen. Doch, volgens bericht van nasica, viel 'er boven op den berg een zwaar en hach- lyk  van PAULUS iEMILI-US. 155 lyk gevecht voor, waarin by zelf eenen Thracifchen foldaac, met wien by handgemeen raakte, met eene fpeer doorfok. De vyand vervolgens overmand geworden zynde, terwyl MILO op eene fchandelyke wyze, zonder wapenen, en in zyn bloote onderkleed, de vlugt nam, vervolgde hy hen zonder gevaar, en kwam met zyn leger in de Vlakte. Zo haast de vlugten den by perseus waren aangekomen, liet hy rerttond oppakken, en trok af, geheel verfchrikt, en naauwlyks wetende , wa: te doen. Ondertusfchen moest hy kiezen, om of by Pydna te blyven, en daar eenen flag te waagen, of zyn volk door de fteden verftrooid rakende, den vyand in zyn land te laten, die, eens daar binnen geraakt zynde, niet zonder bloed • ftorten en verlies van volk daar weder uit zoude komen. Doch zyne vrienden fpraken hem moed in, door hem voortehouden, dat hy nog eene overmagt van manfchap had, en dat deze vol moeds was, als ftrydende voor vrouwen en kinders, en zulks onder het oog van hunnen Koning, die in de gevaaren hun vóorgong. Daarop zich weder gelegerd hebbende , maakte hy zich gereed tot den ftryd , bezigtigde naauWkeurig de gefteldheid der plaatfen, én wees elk der Cevelhebberen zynen post aan, met voor-  ijo" het' LEVEN voornemen, om ep ftaande vcet tegen de Romeinen optetrckker. De plaats van 't flagveld was zeer gcfchikt voor een leger van zwaar gewapende voetknechten , 't welk vlakte en eenen effenen grond noodig heeft; zy was omringd met eene ry van heuvels, welke aan de ligte benden eene wykplaats verfchaften, en gelegenheid om achter den vyand om te trekken. Midden door liepen de rivieren Efon enLeucus, die teen wel niet diep waren, want het was in 't laatst van den Zomer, maar die echter in ftaat fcheenen om den Romeinen moeite te yeroirzaaken. /Emilius, zich met nasica vereenigd hebbende, ging in flagörde op den vyand af; doch ziende de geregelde orde en talrykheid van deszeifs leger, hield hy, opgetogen van verwondering, eene wyle ftil, om by zich zelvën zyne maatregelen te overleggen. Maar de jongere Bevelhebbers, driftig om te vechten, porden hem aan om niet langer te dralen ; bovenal nasica, die zich op zynen yoorfpoed by den Olymp veel liet voorftaan. Waarop ^milius glimlachende zeide: „ Had ik uwe jaaren, ik zou ook zo denken; v, maar myne herhaalde overwinningen, wcl„ ke my de misdagen der overwonnenen heb- „ heb-  van PAULUS yEMJLIUS. 157 „ ben doen opmerken, verbieden my om, ,, nog vermoeid van den togt, oogenblikke,, lyk tegen welgeregelde en verfche benden „ een gevecht te ondernemen." (#) Daarop gaf hy aan het voorfle gedeelte van 't leger, 't welk in 't gezicht van den vyand was, bevel , om zich by benden in flagörde te fchaaren, en de vertooning van eenen aanval te maaken, en aan de agterften om te zwenken, een kamp afccfteken en eenen wal daarom heen optewerpen. Vervolgens liet hy langfaamerhand de genen, die het naaste aan de agterllen waren, na elkander aftrekken, en dus zyne geheele flagörde, zonder dat de vyand het merkte, geopend hebbende, bragt hy hen allen zonder vei warring binnen de legerplaats. De nacht was aangekomen, en het volk had zich na het avondmaal gereed gemaakt om de rust te nemen, wanneer de Maan, die vol en reeds hoog aan den hemel was, eensklaps begon verduisterd te worden, («) Men moet lezen, 't geen nasica by deze gelegenheid zegt tegen £:milius , en 't geen door dezen daarop geantwoord wordt, niet alleen opdat oogenblik, maar ook 's anderen daags, bevattende de redenen, welke hem belet hadden, om op dien dag flag te leveren: niets is fchooner, en gefchikter ter leezing voor Krygsbevelhebbers. Liviüs XLIV. 36, 37, en 38. Fr. Feit.  ï58 het LEVEN den,en meer en meer haar licht verliezende, na verfchillende kleuren te hebben aangenomen, eindelyk geheel verdween. De Romeinen begonnen daarop, volgens hunne gewoonte, op koperen bekkens te flaan, om het maanlicht weder ten voorfchyn te brengen, en brandende houten en fakkels naar den hemel optefteken. Geheel iets anders had plaats in het leger der Macedoniers; hier was alles door fchrik en verbaasing bevangen, en een algemeen gemompel verfpreidde zich, dat dit verfchynfel een voorbode was van den aanftaanden dood des Konings. Voer jEmilius was ditgeene vreemde zaak, want hy wist iets van de wetten der verduisteringen , volgess welke de Maan op vaste tyden, in de fchaduwe der aarde geraakt zyndé, fchpil gaat, tot dat zy, de verduisterde plek zynde doorgelopen, weder in het fchynfel der Zonne koomt (e) Dan daar hy gewoon was den invloed der Goden te erkennen, en veel werks maakte van offeranden en wichelaaryen, zag hy niet zodra de Maan in haa- (o) Livius verhaak, dat deze Maans-verduistering 's morgens voorzegd was door eenen derKollonelltn, met raame c. sulpicius gallus, en dat deze voorzeggirg vervuld zynde, de RomeinfcheSoldaaien hem b;na voor eenen God aanzagen.  van PAULUS iEMILIUS. 159 haaren voorigen glans herfteld, of hy offerde haar elf jonge Stieren, 's Anderendaags aan Hercuks offerende, mislukte het hem ,ot twintig keeren, eer dat 'er zich gunstige teekenen opdeeden. Doch in het eenëntwintigfte offerdier werden teekenen gevonden, die den zynen de overwinning voorfpelden, indien zy niet dan verweerender wyze tegen den vyand ftreeden. Daarop eene gelofte van honderd osfen en van plegtige fpelen gedaan hebbende, gaf hy bevel aan de Legerhoofden om het leger in flagörde te ftellen: Dach opdat zyn volk, wanneer zy 's morgens ftreeden, de Zon niet in het aangezicht mogten hebben, wagtte hy, tot dat dezelve gedraaid en aan het daalen was, en bleef intusfehen in zyne tent zitten, welke open was naar den kant der vlakte, waarde vyand was gelegerd. Met het vallen van den avond, gaf mmilius zelf, gelyk fommigen verhaalen, aanleiding , dat de vyanden den aanval begonnen, dewyl de Romeinen een paard zonder toom loslieten, en als zy toeliepen om dit te achterhalen , zou hieruit het begin van 't gevecht ontdaan zyn. Doch anderen melden, dat de Thraciers, onder bevel van alexander, op de Romeinfche lastdieren, welke voeder gehaald hadden, zyn aangevallen, dat daarop zevenhonderd Liguriers aankwamen om  !6o het LEVEN : om d.ezen te ontzetten, en als vervolgens van weerskanten meer anderen ter hulpe kwamen toefchieten, zou op die wyze het gevecht eenen aanvang hebben genomen, JEmilws, die als een kundig Huurman uit de opkomende beweeging en beroering de hevigheid van den op handen zynde ftorm opmaakte, kwam uit zyne tent, ging door de gelederen, en fprak denkrygsman moed in 't hart. Nasica vooruit gereden zynde tot de plaats, waar" het gevecht voorviel, zag dat reeds het geheele vyandelyke leger zich in den ftryd mengde. Vooraan trokken de Thraciers, wier gezicht hy zeide dat hem het meest van allen ontfteld had,zynde kareis groot van geftalte, gewapend met blanke en fchitterende fchilden, met zwaare laarzen aan de beeren, en zwarte kolders om het lyf, terwyl zy van'den rechter fchcuder hunne lange fpietfen, zwaar van yzer, vooruit ftaken. Onmiddelyk op de Thraciers volgden de gehuurde benden, in zeer enderfcheiden wapenrusting, met welke de Péoniers vermengd waren. Op dezen volgden, in de derde afdeelirg, de Macedonifche keurbenden, beftaande uit de bloem der jeugd en het puik der helden: dezen pronkten met vergulde wapenen en nieuwe purperen krygsrokken. Agter dezen, in flagörde gefchaard, kwamen de Chalcaspiden uit het  van PAULUS /EMILIUS. 161 het le^er ter voorfchyn, die met hun blinkend Haal en flikkerend koper over de velden blikfemden, en van hun gedruisch en gefchreeuw de bergen deeden daveren. Zy kwamen in de gezegde orde met zo veel moed en fnelheid aanrukken, dat de voorften der genen, welke fneuvelden, Hechts op eenen afftand van twee fladiën van de Romeinfche legerplaats nedervielen. De aanval begonnen zynde, kwam em\lius te voorfchyn, en bemerkte, dat reeds de Macedoniers met de punten hunner fpietfen in de fchilden der Romeinen geboord, waren, en dezen verhinderden hun met de zwaarden te genaaken. Te gelyk zag hy ook de overige Macedoniers de fchilden'van defchouders rukken, en op het eerfte fein met de pieken vooruit op' de Romeinfche foldaaten aanvallen. Het geweld van dezen digten drom en het gezicht van deze borstweering van pieken, verbaasde hem dermaate, en jaagde hem zulk eenen fchrik op het lyf, dat hem nimmer fchrikbaarender vertooning in zyn leven bejegend is; en meermaalen fprak hy naderhand van dat gezicht, en van de aandoening, welke hy daarby gevoeld had. Hy nam desniettegenflaande in dit oogenblik voor zyn ftrydend volk een IV. deel. L vru-  16*2 het LEVEN vrolyk gelaat aan, en reed zonder harnas door de gelederen rond. Maar de Koning der Macedoniers, zo als polybius verhaalt, al aanftonds in 't begin van den ftryd met vrees bevangen, reed lafhartig naar de ftad, onder voorwendfel van eene offerande aan Hercules te doen, daar deze God geene offeranden van bloodaards aanneemt, noch onredelyke wenfchen verhoort. Want onredelyk ware het, dat iemand zonder fchieten het wit zou treffen, ofE'dat hy, die niet bleef ftaan, de overwinning zou behaalen: met één woord, dat de werkelooze wel zou flagen, en de deugniet gelukkig worden. Maar die zelfde God liet' de gebeden van ;emilius niet onverhoord : want hy bad om voorfpoed en overwinning, met de wapens in de hand, en fmeekte al ftrydende den God om byftand. Doch een zekere posidonius, die, volgens zyn zeggen, in die tyden geleefd en ooggetuige van het gebeurde geweest is, (pj verhaalt (ƒ>) Deze kan niet geweest zyn de fPysgeer ënGefchiedfchryver posidonius van Apamea, welke de Gefchiedenis van polybius vervolgd heeft; want deze kwam te Rome, onder het Confulfchap van marcellus, honderd en agttisn jaren na dezen flag. Ongetwyfeld is het een onechteSchryver, die, uit onkun. de  van PAULÜS /EMILIUS. 163 haalt in zyne Gefchiedenis van perseus * uit verfcheidene boeken beftaande, dat de Koning niet uit lafhartigheid, noch onder voorwendfel van eene offerande te doen, zich uit het gevecht heeft begeven, maar dat hy 's daags voor den flag door het achteruitflaan van een paard gekwetst was geworden , en dat hy in 't gevecht, fchoon zeer pynlyk zynde, en door zyne vrienden terug gehouden, zich een van zyne rydpaarden heeft laten brengen, en op hetzelve ongeharnast zich midden in den drom begeven. Wanneer nu van weêrskanten fterk met pylen wierd gefchoten, zou hem een yzeren werpfpies getroffen hebben, die wel niet regt van vooren met de punt inging, maar met een fchampfchoot langs de linker zyde afliep, met zulk eene kracht, dat dezelve zyn kleed in flukken fcheurde, en eene bloedige ftriem in 't vleesch maakte, waarvan hy langen tyd een teeken behouden heeft. Zie daar, 't gene door posidonius ter verdediging van perseus is bygebragt. - Nadat de Romeinen vruchteloos getracht hadde van den tyd, den naam van posidonius had aangenomen : Ook fchynt plutauchus zelf hem verdacht te houden, daar hy 'er by voegt volgens zyn zeggen. Fr. Vert. L 3  i6"4 het LEVEN hadden de Phalanx der Macedoniers te breken , greep salius , die aan 'c hoofd van de Peligners was, het vaandel van zyne onderhoorige benden, en wierp hetzelve midden onder de vyanden; en daar het by de Italianen voor een onvergeeflyk ftuk gehouden wordt het vaandel te verlaten, vielen de Peligners met geweld op dien kant aan, waardoor van weerskanten een allerhardnekkigst gevecht, en eene zwaare flachting ontftond. De Romeinen poogden met hunne zwaarden de lange pieken der Macedoniers in ftukken te houwen, of met hunne fchilden van zich afteftooten, of ook dezelve met de handen grypende, ter zyde aftewenden. De Macedoniers van hunnen kant, hielden dezelve met beide handen vooruit, en de genen, die op hun aanvielen, doorboorende, daar noch de fchilden, noch de harnasfen het geweld der pieken konden weêrftaan, wierpen zy de Pelignen en Marrucynen overhoop, die, zonder iets te ontzien, met de verwoedheid van wilde dieren het geweld der vyanden te gemoet en den dood in de kaaken fnelden. De voorflen dus in de pan gehakt zynde, begon de moed der naastvolgende te verflaauwen. Zy namen wel niet de vlugt, maar deinsden echter terug tot naar den berg Oiocrus. Als  van PAULUS /EMILIUS. 165 Als jemilius dit zag, fcheurde by, volgens verhaal van posidonius, zyn kleed in Hukken , omdat de Romeinen gedeeltelyk begonnen te deinzen, terwyl de anderen, de Phalanx zoekende te doen zwigten, nergens eene opening vonden, daar dezelve hun van alle kanten eenen digten drom van pieken, even als eene borstweering, tegenftelde, die niet te vermeesteren was. Doch eindelyk ontdekte hy, dat wegens de onregelmatigheid van het flagveld, en de uitgeftrektheid der flagörde, welke zich daardoor op den duur zo vastgeflooten niet kon houden, de Macedonifche Phalanx hier en daar openingen en tusfehenruimten begon te krygen, en dat dezelve, terwyl zy op de eene plaats met geweld voor waards rukte, op eene andere weder agteruit wierd gedrongen, gelyk het gaat in een groot leger, waar, onder zo veeien,de drift van aanvallen verfchillende is. Hierop kwam hy in alleryl aangevlogen, verdeelde zyn volk in benden, en beval dezen zich in de openingen en ledige plaatfen der vyandelyke flagörde te werpen, en den vyand niet gezamenlyk in eens, maar troepswyze, en op onderfcheidene plaatfen te gelyk aantetasten. (?) Nadat ^milius op deze wyze de Be- f» Aan deze fchikking wordt door livius de overwinning genoegiaam geheel en al toegefchreeven. Zie B. XLIV. h. 41. L 3  156 het LEVEN Bevelhebbers , en dezen hunne foldaacen * onderricht hadden, waren zy niet zodra op den vyand ingedrongen, terwyl fommigen in de bloote zyden der Macedoniers invielen, anderen hen in den rug aantasten, of al de fterkte en vereenigde kracht van de Phalanx, zodra zy eens gebrooken was, ging daadelyk verlooren. En toen het aan 't vechten van man tegen man, of rot tegen rot, was gekomen, werden de Macedoniers, die met hunne korte ponjaarden op de fterke en lange fchilden der Romeinen prikten, en daarentegen met hunne ligte ronde fchilden tegen de zwaarden der Romeinen, die door hunne zwaarte, en de kracht, waarmede zy beftuurd werden, door alle lyfsbekleedfels tot in het lichaam doordrongen, niet beftand waren, welhaast terug gedreeven. Dit was het heetile gedeelte van het gevecht; (r) en hier was het ook, dat mar- cus (?) Wy volgen hier de gewoone lezing, geene reden vindende, om de gisting van reishe aantenemen, volgens weike wy zouden hebben moeten vertalen ; „ na dat dezen geflagen waren,viel 'er in 't vervolg ,, minder te ftryden". De famenhang brengt, naar ons inzien, duidelyk mede, dat de Schryver wilde te kennen geven, dat dit gedeelte yan dea ftryd het hevig-  van PAULUS /EMIL1US. 167 cus, de zoon van cato, en fchoonzoon van iEMiLius, zyn zwaard verloor: doch een ]ongroan zynde, die de beste lesfen had ingezogen , en de verpligting gevoelde om blyken van dapperheid, zynen grooten vader waardig, te geven, oordeelde hy, dat het beter ware te fterven, dan levende zyn goed als eene prooi in de handen der vyanden te laten, liep hy het geheele flagveld over, en waar hy maar ergens eenen vriend of bekenden aantrof, gaf hy dien zyn ongeluk te kennen, en bad hem, dat hy hem mogt helpen. Een aantal dappere lieden zich dus met hem vereenigd hebbende, baanen zich dwars door de overigen eenen weg, en ftorten op den vyand in. Dezen na een hevig gevecht, waarin meenig een fneuvelde of gewond wierd, terug gedreeven hebbende , raaken zy meester van den ledigen plek, en gaan aan 't zoeken van het zwaard; en dit met groote moeite eindelyk onder eenen ftapel van lyken en wapenen gevonden hebbende, vallen zy vol blydfcbap en gejuich met vernieuwden moed op den vyand, waar die nog ftand hield, aan, en na vigfte geweest is, waarin ook, gelyk hy onmiddelyk laat volgen, de dapperheid van den jongen cato by uitftek uitblonk. L 4  ï68 hetLEVEN ra drieduizend van derzelver keurelingen die in geregelde flagörde den flryd uithiel', den, neêrgeveld te hebben, werden de overigen op de vlugt gedreeven. De flagting was ysfelyk, zodat het veld, en het bene-1 denfle gedeelte van den berg met Jyken bedekt was, en de rivier Leucus, toen de Romeinen 's anderendaags daarover trokken, nog rood was van 't bloed. Meer dan vyfentwiniigduizend, zegt men, dat in dien flag gefneuveld zyn. Van den kant der Romeinen bleeven 'er, volgens posidonius, honderd man, doch, volgens nasica , niet meer dan tachtig. In zeer korten tyd was dit gevecht beflist: want daar de flag te negen uuren begonnen was, hadden de Romeinen reeds voor tien uuren de overwinning behaald (j) Het overige gedeelte van den dag werd befteed met den vyand te vervolgen, en nadat men dezen honderd en twintig ftadien had nagezet, kwam men eerst laat in den nacht terug. De Bevelhebbers werden door hunne flaaven, die hun met brandende fakkels te gemoet gingen, met groote vreugde en gejuich naar hunne tenten geleid, welke fraai ver- (j) Dat is .volgens onze tydrekening, 's naaiidjsgs van diid tot vier uuren.  van PAULUS /EMILIUS. 169 verligt, en met kranzen van klimop en laurier vcrfierd waren. Doch de Veldheer zelf was in diepen rouw gedompeld. Want van zyne twee zoonen, welke mede in den flag waren geweest , werd de jongfte vermist, zynde juist de gene, dien hy 't meest beminde, als .in wien hy boven zyne andere zoonen eenen uitrekenden aanleg tot waare grootheid befpeurde. Daar nu deze by uitltek eergierig en ondernemend van aart, en daarby jong van jaaren was, dacht men algemeen, dat hy zich, uit gebrek aan ondervinding, te diep in 't gevecht had begeven, en dus gefneuveld was. De verlegenheid en neêrflagtigheid van den Veldheer werd door het geheele leger bekend: daadelyk fprong het volk, dat reeds aan den maaltyd zat, van tafel op, en kwam met fakkels in de hand aangelopen, fommigen naar de tent van jfjvzilius, anderen naar het flagveld, om den jongeling onder de genen , die 't eerst gefneuveld waren, te zoeken. In 't leger heerschte eene ftille droefheid, terwyl het veld weergalmde van 't gefchreeuw der genen, die scipio riepen: want hy werd van allen bewonderd als iemand, die van jongs af, meer dan eenige andere van zyne tydgenooten, de begaafdheid bezat om een groot Veldheer en Staatsman te worden. L 5 Ein-  1-70 ' HET LEVEN Eindelyk, zeer laat in den nacht, wanneer men reeds de hoop om hem wedertevinden byna had opgegeven , kwam by met twee of drie van zyne medegezellen terug van het vervolgen der vyanden, nog met versch bloed befpat,gelyk een wakkere jagthond, die, uit vreugde over de overwinning , zich te ver heeft laten vervoeren. Deze is de zelfde scipio, die in vervolg van tyd Carthago en Numantia verdelgd heeft, en boven alle Romeinen van zynen tyd, niet alleen in dapperheid, maar ook in gezach en vermogen uitblonk. De Geluksgodin liet dus aan jEmilius voor ditmaal het volkomen genot van de vreugde der overwinning, om hem op eenen anderen tyd deze geust te doen betaalen. Perseus nam van Pydna verder de vlugt naar Pella, gevolgd van zyne ruitery, die byna geheel ongefchonden het gevecht ontkomen was: doch het voetvolk in de vlugt de ruiters hebbende ingehaald, fchold dezelven voor lafhartigen en verraders, ltiet hen van de paarden, en viel hun zelfs op 't lyf, zo dat perseus, beducht voor de gevolgen van dit oproer, met zyn paard eenen anderen weg infloeg, en, om niet bekend re worden, zynen Koninglyken mantel oprolde en voor zich leide, en zynen tulband in de hand nam. Vervolgens, om met zyne vrienden te  van PAULUS /EM1LIUS.- 171 te kunnen fpreken, fteeg by af, en leide zyn paard by de hand: Doch deze, onder voordwendfel, de een van zynen fchoenriem vasttemaken, een ander van 7yn paard te drenken, een derde van dorst te hebben, begonnen langfamerhand afcedruipen, niet zo zeer uit vrees voor den vyand, als voor de woede van den Koning, die door zyn ongeluk als van zyn verfiand beroofd, de geleden nederlaag op anderen zocht te verhaalen. Maar nadat hy in den nacht te Pella gekomen zynde, twee van zyne fchatbewaarders, euctus en euusus , die hem te gemoet kwamen, en hem met eene ontydige vrypostigheid zyne voorige misilagen onder het oog bragten, en raad gaven, wat in 't vervolg te doen, beide in toorn met eenen dolk had doorftoken, wilde niemand langer by hem blyven, behalven euander van Creta, archidamus van ÜLtolien, en neon van Boeotien. Van zyne foldaaten volgden hem alleen de Cretenzers, niet uit genegenheid, maar omdat zy op zyn geld, even als de byen op de honigraat, verzoet waren. Want hy voerde eenen grooten fchat met zich, en liet daarvan eene meenigte kelken, bekers en andere gouden en zilveren ftukken huisraad, ter waarde van vyfeig talenten, aan de Cretenzers als een buit ter plondering over- ge-  \f1 het LEVEN geven. Doch wanneer hy te Amphipolis en van daar te Galepfus (t) gekomen, van zyne vrees een weinig bedaard was , kreeg hy weder zyne oude en aangebooren kwaal, de gierigheid, op 't lyf, en beklaagde zich by zyne vrienden, dat hy eenige van de gouden vaten van Alexander den Grooten onwetende aan de Cretenzers ter prooi had gegeven; bad en fmeekte met traanen in de oogen, dat zy, die deze mogten hebben, hem dezelve tegen geld wilden wedergeven. Die genen, welke hem grondig kenden, begreepen zeer wel, dat hy met de Cretenzers als eea Cretenzer handelde; («) maar die hem geloofden, en het gevraagde wedergaven, zagen zig deerlyk bedroogen: want hy betaalde niet, maar nadat hy op die wyze der- «g (/) Anderen hebben dlepfus en Jalepfus. Volgens stephanus den Byzantier waren 'er twee Steden, die den naam Galepfus voerden, van welken de eene, in Thracien gelegen, hier bedoeW wordt. («) De bedriegelyke aart der Cretenziers had by de Grieken tot meer dan een fpreekwoord aanleiding gegeven, onder welke ook dit; „ Met eenen Cre. „ tenzer moet men op zy.i Creterzisch handelen"; dat is, eenen bedrieger moet men met gelvke riïuric betalen. Zie erasmus in zyne fpreekwoorden. Bekond is het vers van epimenibes op de Cretenzers, aangehaald door den Apostel paulus.  van PAULUS /EMILIUS. 173 tig talenten van zyne vrienden'winst had gemaakt, die welhaast in handen der vyanden zouden vallen, zeilde hy daarmede naar Samothracië, en nam fmeekende zyne toevlugt tot den Tempel van castor en pollux. De Macedoniers zyn altyd beroemd geweest wegens verkleefdheid aan hunne Koningen-, maar thans, als ware hun lTeun verbrooken, en daarmede alles ten eenenmaale verlooren, gaven zy zich aan yEMiLius over, en maakten hem in twee dagen meester van geheel Macedonien: en hierdoor fchynt het gevoelen van die genen bevestigd te worden, welke deze overwinning aan bovennatuurlyke oirzaaken toefchryven. Ook had werkelyk by eene offerande, welke mmilius te Amphipolis deed, een wonderwerk plaats. Want nadat de gewoone offerplegtigheden naar behooren verricht waren, fchoot 'er een blikfemflraal neder op het outer, en verteerde de offerande (y). Doch het gerucht deed iets, dat nog veel vreemder was dan dit wonderwerk en buitengewoone geluk. Want vier dagen, nadat perseus by Pydna geflagen was, terwyl het volk te Rome een ridderfpel by woonde, ontftond onder het voortui-) Dit werd van oudsher als een goed voorteeken en een bewys der Godlyke gunst befchouwd.  174 hït LEVEN voorfle gedeelte der aanfchouwers het gerucht, dat jEmilius in eenen zwaaren flag perseus overwonnen , en geheel Macedonien vermeesterd had. Dit gerucht zich van daar eensklaps door de geheele vergadering verfpreidende, verwekte eene algemeene vreugde met handgeklap en gejuich, waarvan de ftad den geheelen dag vol was. Maar toen men vervolgens geenen grond kon vinden, waarop dit gerucht fieunde, en hetzelve in 't wild van den eenen aan den anderen fcheen voordverteld te zyn, verdween het ook wel ras weder, en verloor alle geloof. Dochettelyke dagen daarna kreeg men zekere tyding van het gebeurde, wanneer men zich niet weinig over dat voorlopige gerucht verwonderde, als't welke, fchoon verdicht zynde, echter de waarheid behelsd had. Op gelyke wyze verhaalt men, dat de tyding van het gevecht tusfchen de volkeren van Italië, by de rivier Sagra, den eigen dag in Peloponnefus (V), en van de neerlaag der Per- (w) De Schryver bedoelt het gevecht tusfchen die van Loeren en Croton, waarin de laatstgenoemden met eene geringe magt van vyftienduizend man verhaald worden het geducht leger der Locrenzen, 't welk op honderd en twintigduizend man begroot wordt, geflagen te hebben. Zie justinus B. XX. H. a. en 3., die meer ongelooflyke byzonderheden van de-  van PAULUS jEMILIUS. 175 Perzianen by Mycale, te Platsea is gekomen; gelyk ook dat, kort na de overwinning, welke de Romeinen op de Tarquiniusfen, vereenigd met de Latynen, behaald hebben , twee mannen, fchoon van gedaante en groot van geflalte, als boodfchappers van die tyding, uit het leger kwamen opdagen, welke geloofd wierden castor en pollux te zyn, en als de gene, welke hun het eerst op de markt ontmoette (#), terwyl zy bezig waren by de fontein hunne paarden, die van zweet droopen, te verkoelen, zyne verwondering over de tyding van die overwinning te kennen gaf, dat zy toen glimlachende hem zachtelyk met de handen over den baard ftreeken, waardoor deze, te voren zwart zynde, daadelyk koperkleurig wierd, welke wonderdaadige verandering de medegebragte tyding bevestigde, en aan den man den by- naam dezen ftryd verhaalt. De hiergemelde byzonderheid koomt ook voor by cicero de Nat. Deor. II. 2. Zie OOk strabo B. VI. f» Lucius domitius , van wien nero een afdammeiing is geweest. Zie suetonius in nero 2deHoofdlt. Het geval zelve is ook reeds voorgekomen in het leven van coriolanus, waar het zelve in eene Aante. kening van den Fianfche Vertaaler wederlegd is. Zie D. III. 8fte bladz. van 'c leven van coriolanus.  ij6 het LEVEN naam van aënobarbus , zo veel als Koperc, baard, bezorgde. Al die verhaalde wordt geloofwaardig door het gene in onze dagen is gebeurd. Want als antonius tegen domitianus was opgeftaan, en men te Rome, eenen zwaaren oorlog in Germanie te gemoet ziende, in groote verlegenheid was, verfpreidde het volk eensklaps en uit eigen beweging de tyding der overwinning, en geheel Rome was vol van de blymare, dat antonius gedood, en zyn' geheele leger geflagen was, zo dat 'er niets van was overgebleeven. En dit gerucht maakte zo veel opgang, en werd zo algemeen geloofd, dat veele Overheidsperfoonen dankofferanden lieten doen. Maar toen men onderzoek deed naar den zegsman , en deze nergens te vinden was, waardoor dit praatje, 't welk van den eenen tot den anderen was voordverteld, zich ten laatften onder de meenigte, even als in eene wyde zee, verloor, en dus geenen grond bleek te hebben, was dit gerucht weldra ook weder uit de ftad verdweenèn. Doch domitianus daarop met het leger tegen den vyand opgetrokken zynde, kreeg op weg door eenen brief de tyding van de overwinning, welke op den zelfden dag behaald was, toen zich het gerucht daarvan door de ftad had verfpreid, fchoon de flag meer  van PAULUS ZEMILIUS. 177 meer dan twintig duizend ftadien van Rome was voorgevallen. Dit is een daad« zaak , waarvan niemand onder ons onkur.dig is (j> .. ; CNiEUS (31) Er is naauwiyks eene eèuw , waarin men geene voorbeelden aantreft van foortgelyke tydingen, welke, op verafgelegene plaatfen, verfpreid wierden, den zelfden dag, waarop de zaaken, waar* van die tydingen gewaagden, waaren voorgevallen. De groot fchryft dit aan Da;mons toe, welke hy fleit dat de overbrengers van zulke voorloopige tydingen geweest zyn. Want ter gelegenheid, dat aan den Profeet ezechiel, dieteBabel was, verhaald word, in een goddelyk gezigt, het b'leg te zyn vertoond, welk de Koning van Babel voor jerufalem had geflagen, teekent hy het volgende aan: Facile D;o /uit, res, -en, 'sKonings boeken vooi zich te nem:n; en in het uitdeelen van belooningen voor dapperheid , gaf hy aan zynen fchocnzoon ^lius tubero een drinkfchaal van vyf ponden gewigts (V). Deze was dezelfde tubëro, die wy gezegd hebben, dat met nog vyftien perfoonen van zyn geflagt op een klein landgoedjen woonde, 't welk hen allen voedde. En deze fchaal, zegt men, is het eerde fiuk zilver geweest, dat in het huis der ^elïussen gekomen is, en 't welk door deagd en eer alleen daarin werd gebragt: voor dien tyd hadden CO Het Romeinfche pond zilver bedroeg honderd drachmen of fchellingen: deze drinkfchaal was dus, naar onze geldberekening, honderd en vijftig gulden waardig.  i88 het LEVEN den zy, of hunne vrouwen , van goud noch zilver geen werk gemaakt. Nadat hy op alles goede orde had gefield, nam hy affcheid van de Grieken, en de Macedoniers vermaand heb» bende, dat zy fteeds gedachtig aan de vryheid , hun door de Romeinen gefchonken, dezelve door goede wetten en eensgezindheid zouden handhaven, vertrok hy naar Epirus, met een befluit van den Raad, om de lieden van dat land aan het krygsvolk, dat in den oorlog tegen perseus onder hem gediend had, ter plonderinge overtegeven. Om nu deze alle te gelyk en onverhoeds te overvallen, liet hy uit elke ftad tien der voornaamften by zich komen, welken hy beval , dat zy al het goud en zilver, 't welk in de huizen en tempels gevonden wierd, op eenen bepaalden dag zouden voor den dag brengen, en gaf hun iedei een wagt van foldaaten met eenen Hoofdman mede, kwanswys om hun in het opzoeken en verfamelen van het goud te helpen. De beflemde dag daar zynde, vielen allen op het zelfde oogenblik 'ginds en herwaards met roof en plonde*- ring  va» PAULUS iEMILlUS. 189 ring op de fteden aan , zodat in een uur tyds honderd en vyrtigduizend menfchen in flaverny weggevoerd, en zeventig fteden verwoest waren. En van deze geheele (looping en algemeene vernieling kreeg elk foldaat voor zyn aandeel niet meer dan elf drachmen Cd). Iedereen vernam met afgryzen deze uitkomst van den oorlog, waarby met zulk een gering voordeel, 't welk ieder loor zyn hoofd daarvan trok, een geheel volk vernield wierd. Na dat ^emilius dït befluit, geheel ftrydig met zynen zachten en raenschlie-, venden aard, ter uitvoer had gebragt, vertrok hy naar Oricum, vanwaar hy met zyn leger naar Italië overftak. Hy voer den Tyber op, aan boord van 't Koninglyke Admiraalfchip, 't welk gevoerd werd door zestien ryen roeiers, en pronkte niet alleen met de buitgemaakte 'wapenen, maar daarenboven met de fraai fte pur- (^) Deze opgave verfchilt aanmerkelyk van die van livius, volgens welke aan ieder ruiter vierhonderd fchellingen , en aan ieder foldaat tweehonderd mogt gebeuren.  ioo het LEVEN* purper- en fcharlaken-ftoffen: dit gevoegd by de meenigte Romeinen, die het langfaam aankomende fehip met gejuich te gemoet gingen , deed de aanfchouwers als by voorraad de. vreugde van eene ftaatige zegepraal fmaaken. Maar de foldaaten, met een nydig oog de Koninglyke fchatten begluurende, waren heimelyk vergramd, en misnoegd op ^emilius, omdat tit ontfangen belooning niet aan hunne verwachting beantwoordde; klaagden overluid, dat hy hen als een ftreng en heerschzöchtig Bevelhebber had behandeld, en toonden zich uit dien hoofde weinig gezind, om hem in zyne begeerte naar eene zegepraal behulpfaam te zyn. 'T welk als sergius galba, die als Kollonel onder hem had gediend, en hem partydig was, bemerkte, fchroomde by niet openlyk er voor uit te komen , dat men hem de eer der zegepraal niet moest toefiaan. Na al verder het krygsvolk eene meenigte valfche befchuldigingen tegen den Veldheer ingeboezemd, en de verbittering by hetzelve nog meer te hebben aangeflookt, verzocht hy van de Tribuinen, vermids er nog  van PAULUS /EMILIUS. i9I nog maar vier uuren van den .dag ove» rig waren , welke tyd voor hem niet genoegfaam was om zyne aanklagte volledig in te brengen, dat het onderzoek van die zaak tot den volgenden dag mogt verfchooven worden. Dan de Tribuinen hem gelast hebbende, zo hy wat te zeg. gen had , zulks daadelyk in te brengen, begon hy eene lange redevoering, vol van allerhande valfche befcbuldigingen , waarmede het overige van den dag ten einde liep, zodat de Tribuinen, daar het reeds donker was geworden, de Vergadering fcheidden. Doch de foldaaten, nu ftouter geworden, maa'-ten, met galba aan 't hoofd, eene famenrotting, en bezetteden, nog voor dat het dag was geworden, het Kapitool, waar de Tribuinen de vergadering belegd hadden. Den volgenden dag, »s morgens vroeg, ging men over tot de (temming'., en de eerde Tribe (temde tegen de Zegepraal (e). Als dit by het overige gedeel. (O I" de onderfcheiden Volksvergaderingen werd door het lot beflist, welke Tribus, Curia of Cmturia het eerst zou ftemmen, en die, aan welke dit  ,<,3 hetLEVEN deelte des volks en by den Raad bekend was geworden, gaf het gemeen door nutteloos getier zyne verontwaardiging over dezen hoon, aan zemilius aangedaan, te kennen, terwyl de voornaamften uit den Raad openlyk uitriepen, dat dit een ongehooide handelwyze was, en elkander aanfpoorden om deze vermetelheid en losbandigheid van het krygsvolk te beteugelen , welke tot alle onrechtvaardigheden en geweldenaaryen zou overflaan, zo men hun thans niet belettede om pauuus /emilius van de eer der Zegepraal te berooven: zy drongen door de meenigte heen, en kwamen in grooten getale op het Kapitool, waar zy van de Tribuinen eischten, dat de ftemming zo lang wierd opgehouden, tot dat zy aan het Volk zouden hebben voorgefteld , 't gene zy aan hetzelve te zeggen hadden. De geheele ftemming daarop geftaakt en ftilte gekomen zynde, klom marcus serviliüs, Oud Conful, die drieën- twin- dit te beurt viel, werd Praerogativa genoemd. Het miste byna nooit, of het befluit viel volgens de item van dat eerfle Hemmende gedeelte.  van PAULUS /EMILIUS. 193 twintig vyanden, van weike hy tot een tweegevecht was uitgedaagd, verflagen tod, op het fpreekgeltoelte, en deed de volgende aanfpraak: „ Nu eerst zie „ ik regt, hoe groot een Legerhoofd „paülus iEMinus geweest is, daar „ hy met een leger vol oproerigheid en „ losbandigheid zulke groote en voortref„ lyke daden heeft kunnen uitvoeren. „ Maar ik verwander my over u, Ro„ meinen! dat gy, zo veele vreugde be„ toond hebbende by de zegepraalen over „ de lllyriers en Libyers (/), u zeiven wik berooven van het genoegen om „ den Macedonifchen Koning in levenden „ perfoon, en den roem van alexan„ der en philippus, door de Romein„ fche wapenen gevangen, in zegepraal te „ zien rondvoeren. Is het niet vreemd, : dat gy, toen 'er nog maar een onze- „ ker (/) brTane wil voor Lièyers, Liguriers gelezen hebben. Van de overwinning, op de Liguriers door ;EMii.ïus behaald, is boven gewag gemaakt: echter wanneer men de aanfpraak by livius met deze 'vergelykt, zal men zien, dat deze verandering niet noodig is. IV. DELL. N  194 het LEVEN „ ker gerucht van de overwinning in de ftad „ was gekomen, reeds den Goden hebt geof„ ferd, en gebeden dat gy van de waarheid „ van dat gerucht door uwe eigene oogen „ mogt overtuigd worden; en dat gy nu „ terwyl de Veldheer zelf met de wezen„ lyke overwinning tot u komt, de on„ fterflyke Goden van de eer, die gy hun „ fchuldig zyt, en u zei ven van dat ver: ,, maak zoudt berooven, even als of gy „ fchroomdet de grootheid uwer uitge„ voerde daaden te aanfchouwen, of dat „ gy den Koning wildet fpaaren. Het was „ dan ook nog beter, dat gy uit medely„ den met dezen Vorst, dan uit nyd te„ gen uwen Veldheer, de zegepraal door „ uwe ftemmen zoudt beletten. Maar ik moet u zeggen, dat de wangunst van ,, fommigen door uw toedoen tot die on„ befchaamdheid geftegen is, dat hy, die „ nimmer eene wonde ontfing, en wiens „ lichaam glinftert, als dat van een witte,, broodskind, die binnen vier muuren is „ opgevoed, over de kundigheden vanVeld,, heeren en over zegepraalen durft fpree„ ken, in tegenwoordigheid van u lieden, „ die door zo veele wonden, in gevechten be-  van PAULUS /EMILIUS. 195 „ bekomen, geleerd heb'c over de verdien„ ften van Veldheeren te oordeelen. Daar„ op trok hy zyn kleed los, en toonde , eene ongelooilyke meenigte van wonden, \, regt in de borst ontfangen; vervolgens „ keerde hy zich om, en liet die deelen „ zien, welke anders de welvoeglykheid s, niet toelaat dat in 't openbaar ontbloot „ wierden; en zich tot gal ba keerende, „ zeide hy: gy lacht hierom, doch ik be„ roeme my, in tegenwoordigheid myner „ medeburgers, op een gebrek, dat ik door „ nacht en dag voor hun te paard te zit„ ten heb opgedaan [m). Maar welaan, „ roep het volk ter ftemming; ik gaa mede, „ en zal ieder van hun nagaan, om die „ ihoo- (m) Deze plaats, waarin door eene fcbaamschtige agterhoudënheid het eigenlyk voorwerp der befpotting verzweegen wordt, krygt haare volkomene opheldering uit livius B. xl. H. 39. Nu* dasje deinde fe dicitur, et quo quaeque ruinera accepta bello, retulisfe. Qjtae dum ostentat, adapertis farte, quae velanda erant, tumor ingrnt,um proximis rifum movit. Turn, hoe quoque,'quod ridetis, inquit, in equis dies noctesque per/edendo, habeo. Nee magis me eius quam eicatrscwH Jiarum pudett poeniietque &c. N a  10.6* het LEVEN „ fnooden en ondmkbaaren , en de zulken „ te leeren ki nnen, die in den oorlog ,, liever gevleid worden, dan volgens onze „ krygstucht gehoorfa-unen willen. Door deze aanfpraak werd het Krygsvolk, naar men zegt, derwyze tot bedaaren, en in de gemoederen zulk eene verandering te wege gebragt, dat met eenpaarige hemmen van alle de Triben de Triomf , voor jEmilius beflooten wierd. Deze Triomf wordt verhaald met de volgende plegtigheden gevierd te zyn. — In de Renbaanen (welke Circi genoemd worden) op de markten, en op meer andere plaatfen van de ftad, waar de trein kon worden gezien, waren ftelhadjen opgeflagen, waarop de burgers, alle in 't wit gfkleed, Honden om te zien. De tempels waren alle geopend, met festonnen behangen, en vol geur van allerhande reukwerk Een aantal gerechtsdienaars en bondel dragers waren yverig in de weer om den orgeregelden toeloop der menigte te weeren en ruim baan re maaken. De plegtigheid was beftem i om drie dagen te duuren. Op den eerden dag werden de buitgemaakte beelden, fchilderyen en kolosfen op  van PAULUS /EMILIUS. 197 'op tweehonderd en vyfcig wagens rondgevoerd, en tot deze vertoning was naauwlyks een geheele dag genoeg, 's Ande» renduags werden de fxaaifte en kosrbaarlte wapenen der Macedoniers, fchiaerende van koper en ftaal, dat op nieuw geglansd was, op eene menigte van wagens omgedragen; welke, fchoon met kunst in orde gefchikt, nogtans de vertooning maakten, als of zy bloot door toeval by eikander waaren geraakt: helmen by fchilden, harnasfen met laarzen, Kreterjzifc'*e rondasfen, Thraci>fche dolken, en pylkooken met paardetoomen onder een gemengd, waar tuMchen bioote zwaarden, met de panten omhoog, uhftaken, en tusfchen beiden werpfpietfen. Er was eene bekwaame ruimte gelaten, dat dezelve onder het rondvoeren tegen elkander flaande een fterk en vervaarlyk gerammel gaven, zo dat deze buit van overwonnen vyinden zelfs nog eene vertooning maakte, in ftaat om den aanfehouwer fchrik aan te jaagen. Op deze wagens met wapenen volgden drieduizend mannen, die het gemunte zilver in zevenhonderd en vyftig vaten droegen, houdende ieder van die vaten, welN 3 ke  ip3 het LEVEN ke door vier man gedraagen werden, drie talenten (»}. Anderen droegen zilveren bekers, drinkhorens, fchaalen en kelken, alle ter vertooning prachtig opgeflerd, en aanmerkelyk door derzelver bukengewoone grootte, en kunflige bewerking. Op den derden dag 's morgens vroeg werd de trein geopend door de trompetters, blazende geene deunen, als men by ftaatelyke optochten gewoon is, maar zulke, waarmede de Romeinen by hunne optogten tegen de vyanden den krygsman pleegen aantevuu» ren. Op dezen volgden honderd en twintig flagtbeesten, met vergulde hoornen, en met linten en kranzen verilerd, geleid wordende door jongelingen, met fraaie fchorten om het lyf gegord, om daarin de offeranden te verrichten; welke gevolgd wer- (») De fom van het goud en zilver, uit de opgave van plutarchus opgemaakt, is merkelyk kleiner, dan die, welke door valerius asTi as is opgegeven, en deze nogthans wordt door tivius berispt, de fom te klein opgegeven te hebben. Over het geheel (temmen noch de fchry. vers, noch de uitleggers, in de bepaaling van dê loofdforn, overeen.  van PAULUS ^EMILIUS. 199 werden van jonge knaapen, die gouden en zilveren offervaten droegen. Agter dezen werd het gemunte goud gedragen, 't welk, even als het zilver, in vaten, ieder van drie talenten, verdeeld was, ten getale van zevenenzeventig. Daarop volgden de draagers van den grooten Heiligen Kelk, welken jemilius had laaten vervaardigen, ter zwaarte van tien talenten, en welke met edele gefteenten bezet was (0). Deze werden gevolgd door anderen, dragende de Antigonus-, Seleucus- en Thericles* kelken (p), met het goud, dat perse us voor zyne tafel gebruikte. Terftond agter de?en volgde de wagen van perseus, met zyne wapenen, op welke de koninglyke tulband lag. Op eene kleinen afftand werden de kinderen des konings als gevangenen gevoerd, met hunne Opzieners, Meesters, en f» Deze drinkfchaal was toegewyd aan Jupiter. (jO De beide eerften werden dus genoemd naar de Koningen antigonus en seleucus, die dezelve gebruikt hadden, de laatlten naar den Kunftenaar thericles, door wien zy vervaardigd waren. N 4  sco het LEVEN • en Bedienden, welke alle bitterlyk fchreien de hunne handen tot de aanfchouwers uit» ftrekten, en aan de kinderen ingaven, dat zy bet volk moesten bidden en fmeeken. Er waren twee zoonen en eene dochter J alle drie, wegens hunne kindfche jaaren, onvatbaar voor het bezef van hun ongeluk, 't welk juist daardoor, om dat het van hun niet bezefd wierd, des te meer medelyden verwekte, zodat perseus zelf byna ongemerkt voor de aanfchouwers voorby ging: zo zeer had het meuelyden de oogen der Romeinen op deze onnozele kinderen gevestigd, terwyl het veelen de traanen uit de oogen perste. In 't gemeen waren de aanfchouwers door eene mengeling van droefheid en vreugde aangedaan, zo lang tot dat de kinderen voor-» by waren. Agter zyne kinderen en derzelver iloet van bedienden volgde perseus zelf, in een zwart gewaad, en met Maqedonifqhe muilen aan zyne voeden. De grootheid deed hem geiyken naar i mand, die geheel bedwelmd en van zyn verftand beroofd is. Hy werd gevolgd van eene fchaare .;yner vrienden en hovelingen} die van droef heid het hoofd  van PAULUS jEMILIUS. 201 hoofd lieren hangen, en door hun fchreien, en door telkens op peruüs te zien, de aanfchouwers deeden begapen, dat zy zich om hun eig^n lot weinig bekommerende, alleen het ongeluk van hunnen koning „ bejammerden. Hy zelf had wel aan jemilius laten verzoeken, dat hy mogt verfchoond worden van in zegepraal te worden rondgevoerd; doch deze, fpottende met zyne lafhartigheid en laagheid van ziel, had hem ten antwoord gegeven: dit heeft hy reeds voorheen in zyne „ magt ge'ftad, en heeft het nog " ; daarmede te kennen gevende, dat hy die fchande door den dood had m^e-e voorkomen. Maar hy, geenen moed daartoe hebbende, en zich nog met wie weet welke ydele hoop vleiende, morst dulden, dat hy het zelfde lot met zyne buitgemaakte fchatten onderging. Na hem volgden vierhonderd gouden kroonen, welke de fteden door gezantfchappen tot vereeringen aan /EMiLius, ter gelegen? beid van de overwinning, gezonden hadden. Eindelyk kwam muitivs zelf aanryden op eenen pragtig verwerden zegewagen: een N 5 man,  022 HET LEVEN man, die ook buiten dit hooge aanzien wel waardig was befchouwd te worden. Hy was omhangen met eenen purperen ea met goud geftikten mantel, en had eenen lauwertak in de rechterhand. Het geheele leger, insgelyks met lauwertakken voorzien , volgde in ordenlyke afdeelingen den wagen, zingende nu eens, naar landswyze, boertige en fpottende liederen (^), dan eens zegezangen en lofdichten op de uitgevoerde daaden van ^emilius, die van elk met verwondering befchouwd en gelukkig geroemd werd, zonder dat eenig rechtfchapen mensch hem benydde. Echter fchynt het, dat aan den eenen of anderen God als een byzondere last is ten deele gevallen , om grooten en bovenmatigen voorfpoed te befnoeien, en het lot der menfchen zo te mengen, dat niemands deel geheel zuiver en bevryd van tegenfpoeden zy; maar dat de zodanigen, gelyk homerus zegt, er best O) By eenen Triomf ontzag de Ktygsman zich niet, om de ftekeligfte fporliederen, zelfs tegen den Veldheer, op te zingen; waarvan wy, onder anderen, een voorbeeld vinden in den Triomf van julius ceïar by suetonius.  van PAULUS ^MILIUS. 203 best aan zyn, wier lot uit eene evenredige vermenging van goed "en kwaad beltaat f>). Van de vier zoonen, welken hy had, waren er twee fgelyk boven gezegd is), nnamelyk scipio en fabius, by aanneeming in andere familien overgegaan; de twee anderen, welken hy by zyne tweede vrouw had, nog zeer jong zynde, had hy by zich in huis gehouden. De eene van dezen, die veertien jaaren oud was, ftierf vyf dagen voor de zegepraal van «Minus, en de andere, die twaalf jaaren was, drie dagen na de zegepraal. Geen Romein was 'er, die niet gevoelig deel nam in dezen zwaaren flag, en allen gruwden van deze wreedheid der Fortuin, die zich niet ontzag zulk een zwaar leed te brengen (r) plutapchüs heeft het oog op eene plaats uit het tiende boek van de Ilias, waar homerus zegt, dat ter zyde van den troon van jupiter twee vaten zyn geplaats, het eene gevuld met goed en het andere met kwaad; dat uit het laatften de ongelukkige worden bedeeld, maar dat de zulken het gelukkigfte zyn te achten, wier deel hy uit beide gemengd heeft ,• want het vat van zuiver goed is alleen voor de Goden. Fr. Vert.  204 het LEVEN gen in een huis vol geluk, vreugde en feestofferarfden, en dus het feestgejuich en de vreugde van de zegepraal mee treurliederen te vermengen. Doch iEMiLius wyslyk begrypende, dat kloekmoedigheid en dapperheid den mensch niets Hechts tegen vyandelyke wapens en fpeeren, maar ook tegen alle aanvallen der Fortuin, te pas komen, wist zich zo wel raar de tegenwoordige lotverwisfeling te fchikken, dat het kwaad door het goed, en zyn huislyk ongeval door den voorfpoed van het vaderland opgewogen, zyne grootheid niet vermin* derde, noch den roem van zyne overwin-nina: ontluisterde. Want, nadat' hy zynen oudflen zoon ter aarde had beiteld, beeft hy daadlyk, gelyk wy gezien hebben, gezegepraald , en de tweede terftond na de zegepraal geflorven zynde, riep hy het volk ter vergadering byeen, en hield eene aanfpraak, niet als iemand, die zelf troost noodig had, maar die zyne medeburgers, neêrflagtig over zyn ongeluk, kwam opbeuren, ,, Daar ik", zeide hy, ,, van menfcheiyke magt nooit iets gevreesd „ heb, heb ik altyd het noodlot der Go- „ den  van PAULUS MM1VWS. 205 „ d:n, als onbeftendi* en niet te betrouwen, ontzien; vooral in den tegenwoor„ digen oorlog, waarin ik wel verwagt „ had, dat de goede wind van 't geluk, „ die my in alle myne ondernemingen ge„ volgd heeft, wel eindelyk eens ten kwaa„ den zou keeren. Want in een dag ftak „ ik van Brundifium de Ionifche zee over, „ en kwam te Corcyra: den vyfden dag daarna offerde ik reeds te Delphen aan „ apollo; en nog vyf dagen laaier was „ ik in Macedonië by het leger, en, vol„ gens gewoonte, de reinigofferanden „ voor het zelve verricht hebbende, had ik het geluk om in den tyd van vyftien' '„ dagen dien oorlog op eene roemryke „ wyze ten einde te brengen. Ik wantrouw„ de de Fortuin wegens dien voorfpoe'digen loop van zaaken, en daar ten op» „ zichte van de vyanden alles in veiligheid, „ en geen gevaar van dien kant meer te „ vreezen was, vreesde ik, dat zy my op „ den terugtogt, terwyl ik zulk een over„ winnend leger, met zo veel buit en gevangen Koningen, overvoerde, haare onbeittndigheid zou doen ondervinden. Doch toen ik integendeel behouden by u was aan-  ao5 het LEVEN „ aange omen, en de ftad, vol vreugde en „ hoogst gelukkig, zag offeren en feestvie„ ren, verminderde myn wantrouwen niet, dewyl ik overtuigd was, dat de Fortuin „ nimmer aan ftervelingen een groot geluk „ gaaf en onvermengd gewoon is te fchen,, ken. En myn ziel, fteeds met angst „ voor een toekoomend ongeval van den „ Staat beducht, heeft niet eer opgehouden ,, te vreezen, voor dat deze zwaare flag ., myn huis getroffen heeft, zodat ik twee „ braave zoonen, welke myne eeniglte erf„ genaamen waren, den een' na den ande5, ren, geduurende de feestdagen, ten gra„ ve gebragt heb. Thans achte ik hec „ grootfte gevaar voorby te zyn, en heb „ nu goede hoop, dat de Fortuin ons niet „ verder zal fchaden, maar beftendig in „ haare gunst zal zyn, want zy heeft zich ,, van my en myne ongelukken nu meer „ dan genoeg bediend, om ons haare voo„ rige gunffen betaald te zetten, en geeft „ geen minder treffend voorbeeld van de „ broosheid der menfehelyke zaaken in den „ overwinnaar, dan in den overwonnenen; ja zelfs nog treffender hierin, dat de over„ wonnen perseus nog zoonen heeft, „ daar  van PAULUS /BMILIUS. £07 „ daar de overwinnaar iEMiLius van de zynen beroofd is." Dusdanig was de edele en grootmoedige aanfpraak, welke door ,emil.ius, niet om eene ydele vertooning te maaken, maar uit waare grootheid van ziel tot het volk werd gehouden. Vervolgens, hoe zeer hy medelyden had met het lot van perseus, en het zelve wenschte te verzachten, wist hy echter niets anders te bewerken, dan dat hy uit de gemeene gevangenis naar eene gefchikter plaats wierd overgebragt, en eene menschlievender behandeling bekwam fj). Doch daar heeft hy, volgens bericht van de meeste fchryvers, zich zelf laaten dood- hon- (f) quintus cassius was door den Raad gelast, om Perfeus met zynen zoon Alexander naar Aiba in de gevangenis over te brengen, waar by voorzien werd van 't noodige geld en huisraad, gelyk mede van bedienden om hen optepasfen. Zie mvius B xlv. H 42. Doch uit deze gevangenis werd hy vervolgens in eene ruimer bewaaring gebragt, waar hy dan, 't zy door eigen toedoen, gelyk fommigen willen, of volgens anderen, door de fchuld zyner oppasferen, om 't leven is gcraakr. Zie her Byvoegfel op livius door fkeinÏHttMIU s B. xlvi. H. 16.  a33 he-t LEVEN hongeren. Sommigen melden, dat hy op eene zonderlinge en geheel buicengewoone wyze om 't leven is geraakt. De foldaaten naamèlyk, die hem bewaakten, om 't een of ander op hem gebeeten zynde, en geenen kans ziende om hem op eene andere manier- te bedroeven en te kwellen, zouden hem den flaap hebben belet, en hen aanhoudend in zyne rust geftoort, en door allerlei middelen wakker gehouden hebben, tot dat hy eindelyk hierdoor afgemat den geest gaf. Twee van zyne zoonen zyn mede geftorven. De derde, alexaNder genaamd, wil men dat een groot meester was in het draaien en in 't maaken van geboeid werk, en men verhaalt, dat deze de taal en het fchrift der Romeinen geleerd hebbende, by de Regeering als Klerk gediend, en zich in dien post zeer handig en loffelyk gedragen heeft. Onder de daaden, door paulus jemilius in Macedoniën uitgevoerd, worde dit als de grootfte gunst gerekend, welke hy daarmede aan het volk beweezen heeft, dat hy zo veel geld in de fchatkist heeft gebr gi, dat het volk federt niets heeft behoeven optebrengen, tot aan de tyden van  tan PAULUS iEMILIUS. 209 van hirtius en pansa, die in den eerden oorlog tusfchen antonius en caesar augustus Confuls waren(0- Doch ten aanzien van jemil-ius was dit iets byzonders en opmerkelyk, dat, niettegendaande hy in de hoogfte achting ftond by het Volk, hy nogthans altoos de party der Grooten bleef toegedaan, en noch in zyne woorden noch daaden de meenigte zocht te behaagen, maar in alles, wat den Staat betrof, zich by de voorraamden en vermogendflen voegde. Dit gaf in vervolg van tyd aanleiding tot een verwyt, door appius aan scipio den afrikaan gedaan. Deze twee waren destyds de eerde burgers in den Staat, en (tonden te gelyk naar het Cenfors ambt. Appius was omringd van den Raad en deii Adel, want het gedacht van appius was van ouds die party toegedaan; scipio daarentegen, fchoon eigen grootheid genoeg bezitiende, bediende zich nog daarteboven van de gunst en befcherming des volks. Wanneer nü ap- (/") tin dus geduurende eenen tyd van honderd vyfentwintig jaaren, Fr. Vert. IV. de Eb. O  aio het LEVEN appius dezen op de Markt zag verfchynen, verfeld van eene meenigte volks van de laagfle foort, alle onrustige geesten en zeer gefchikt om het gemeen opteruien, en door hunne woelingen en gefchreeuw alles met geweld doortedryven, riep hy luidkeels uit: „ ó paulus ^emilius, „ zucht 'er over in de beneden wereld, „ zo het daar ter uwer kennisfe koomt, „ dat uw Zoon door den roeper jemi„ lius, en door eenen licinius phi» ,, lonicus (ti) wordt opgeleid, om de „ waardigheid van Cenfor te bekoomen." Dan hierin verfchilde scipio van zynen Vader jemilius, dat hy de gunst van 't Volk door zyne meenigvuldige dienften had ver- O) Sommigen nemen den eigen naam philonicus voor een byvoeglyk naamwoord; onder anderen ook Dacier, vertaalende Licinnius le mutin. Er zyn ook, die van licinius en philowicus twee perfoonen maaken. Wy voegen ons by het gevoelen van reiske, volgens welk lici. nius philonicus flechts een en kei d mensch is, een Griek van afkomst, zo als zyn naam philonicus aanduidt, doch met het Romeinfche burgerrecht befchonken, en onder de befcherming van het gedacht der Liciniusfen aangenomen.  van PAULUS ^MILIUS. 211 verkreegen, terwyl zyn Vader, hoe zeer hy ook de party der Voornaamften was toegedaan, evenwel niet minder van 't Volk geliefd wierd, dan of hy de grootfte Volksvriend was, en alles deed om hetzelve te believen: 't welk daaruit blykt, dat men hem, behalven andere waardigheden, ook het ambt van Cenfor heeft opgedragen , 't welk van alle eerambten het eerwaardigfte, en van het uitgeftrektfte gezach is; byzonder daardoor, dat het opzicht ovef de zeden daarmede is verknocht. Want de Cenfors hebben het recht om leden van den Raad, wegens onbetaamelyk gedrag, af te zetten, en den waardigften den eerften rang te geven (j>) ; gelyk ook Ridders wegens 00 Die gene van de Raaden, wiens naam, by het oplezen van de Naamrol werd overgeflagen, was daardoor van zelfs van zyne waardigheid ontzet, en werd, met een zachte bewoording, gezegd voorbygegaan te zyn. Doch hy, wiens naam door den Cenfor het eerst werd opgelezen, bekwam daardoor den eernaam van Princeps Stnatus, zo veel als den Eerften of het Hoofd van den Raad, aan welken tytel nogthans geene meerdere magt verknocht was: waarom ook namaals augustus en deszeifs opvolgers met dien naam, als het  212 MET LEVEN gens Iosbanaigheid met fchande te ftraffen, door hun het paard aftenemen (w). Zy bezorgen ook de plegcige Volkstelling en opfchryving van perfoonen en goederen. By de telling, door jemilius gedaan, bevond men het getal der burgeren driemaalhonderd zevenëndertigduizend, vierhonderd en tweeënvyftig. Tot Eerften van den Raad ftelde hy aan mak cus «M1L1ÜS LEP1DÜS, die reeds voor de vierdemaal die eer genoot: Hechts drie min aanzienlyke leden zette hy af; en by de monftering der Ridders ge droeg hy zich insgelyks zeer gemaatigd, gelyk ook zyn Ambtgenoot marcius JH1L1PPUS. Na minst haatelyk, hun oppergezach verkoozen nittedrukken. De gewoone lezing hier ter plaatze is fffoffyg&^/oti, 't welk betekent eenen anderen in de plaats kiezen ; doch wy hebben de verbetering van reiske in onze vertaaling aangenomen, welke, onzes bedunkens, genoeg door het gene er aanftonds volgt: tot eer Hen in den Raad ftelde hy aan enz. beveiligd wordt. (w) Met het verliezen van hun paard, 't welk hun van landswege gegeven was, verloren zy tevens de Ridderlyke waardigheid.  van PAULUS jEMILIUS. 213 Na dat hy de meeste en gewigtigfle zaaken in dit zyn ambt in orde gebragt had, viel hy in eene ziekte, welke in den beginne zeer gevaarlyk fcheen, doch waai van het gevaar vervolgens verminderde, zo echter dat zy moeilyk en hardriekkig wierd. Uit dien hoofde begaf hy zich, op raid der Geneesmeesters, naar Elea in It die f»: doch na dat hy zich daar eenen tyd lang op een ftil landgoed aan den zeekant had opgehoulen, begonnen do Romeint-n zyne tegenwoordigheid weder te verlangen, en gaven telkens in de Schouwburgen met luider (temme hunne hartelyke zucht en begeerte, om hem te zien, te kennen, Toen 'er dus eene plegtige offerande viel te verricnten, waarvan hy zich niet wel kon onttrekken , en hy zich nu fterk genoeg meende te bevinden, nam hy de reis naar Rome weder aan, en verrichtte met de andere Priesters de gezegde offerande, in tegenwoordigheid van het Volk, dat op eene luistervolle wyze hem omfingelde, en geluk- By de Romeinen gewoonlyk Velia ge, naamd, eene ftad van Lucanië'. O 3  ai4 het LEVEN lukwenschte. Den volgenden dag deed hy nog eene byzondere offerande, om de Goden voor zyne hertelling te danken. Dtm toen hy na het verrichten van voorzeide offerande t'huis was gekomen, en zich te bed gelegd had, viel hy eensklaps, zonder dat hy eenen nieuwen aanval van ziekte gevoeld had, in eene krankzinnigheid en befeffeloosheid, waarin hy den derden dag overleed, na een volkomen genot van alles, wat geoordeeld wordt tot een gelukkig leven te behooren. Zyne uitvaart was luisterryk, en derzelver cieraaden waren by uitfiek gefchikt om 'smans deugd te beloonen. Dezelve beHonden niet in goud, of elpenbeen, noch foortgelyken koscbaaren opfchik, maar in de genegenheid, hoogachting en liefde, niet alleen van zyne burgeren, maar ook van de vyanden. Want van de Spanjaarden, Ligariers en Macedoniers (v), die zich juist des tyds (y) valerius maximus bericht ons, dat de Macedoniers, die hunne fchouders leenden om het Jykbed van paulüs mmuivs te dragen, de aanzieneiykfte lieden uit Mscedonien waren, die zich in Rome, in hoedanigheid van Gezanten, op.  van PAULUS ^MILIUS. 215 tyds te Rome bevonden, holpen de kloekfte jonge lieden het lykbed opnemen en wegdragen; waarachter de ouden volgden, die hem hunnen weldoener en den redder des Vaderlands noemden. Hy had naamelyk niet alleen ten tyde zyner overwinningen zich goedertieren en menschlievend jegens allen betoond, maar ook geduurende den geheelen loop zyns levens had hy nimmer nagelaten hun wel te doen , en voor hun, als voor vrienden en nabeftaanden, te zorgen. Men zegt, dat zyne geheele nalatenfchap naauwlyks eene fom van driehonderd en zeventigduizend Drachmen be- ophielden: en hy maakt daarby de volgende Iezenswaardige aanmerking: „ Deze byzonderheid ,, moet des te merkwaardiger voorkomen, wanneer men weet, dat dit lykbed van voren pronk. „ te met afbeeldingen van de Macedonifche ze„ gepraal. Welke verhevene gedachten moeten de„ ze menfchen van paulus gehad hebben, dat „ zy uit achting vóór hem zich niet ontzagen, „ de tekenen van de nederlaag hunner natie in 't „ openbaar mede rond te dragen. Deze vertoo„ ning gaf aan de lykftaatfy het aanzien van eene „ tweede zegepraal. O 4  si 6 het LEVEN v. PAULUS; jEMILÏUS, beliep fjs), waarvan hy zyne twee Zoonen als erfgenaamen had aangefteld. Doch scipio, de jongde, die by aanneming in het vermogende gedacht van den Afrikaan was overgegaan, ftond-de geheele erffenis aan zynen broeder af. Dus verre het gefchiedverhaal van 't leven en de daaden van pa ijlus /EiWILlUS. O) De Brachma tegen een' fchelling gerekend, beloopt dit eene fom van eenenvyftig duizend guldens, 't welk. fchoon op zich zeiven noch al een aanmerkelyke fom zynde, echter voor eenen man van die geboorte, en die zulk eenen magtigen vorst overwonnen had, waarlyk gering moet geacht worden. VER-  TIMOLEON E N PAULUS iEMILIUS.   VERGELYKING TUSSCHEN TIMOLEON E N PAULUS ^EMILIUS(*> U it de bovengemelde bedryven van deze mannen, zo als de Gefchiedenis ons die heefe (*) Reiske merkt aan, dat deze Vergelykiüg tusfchen timoleon en paulus ^lmilius, in de uitgaven van junta en Aldus, agter het leven van timoleon is geplaatst, en dat in de eerstgenoemde zelfs het leven van jeiwilius voor dat van timoleon ftaat; welke fchikking hem niet verwerpelyk fchynt te zyn; te meer, om dat 1 in deze geheele Vergelyking de aandacht in de eerfte plaats op den Romein, en in de tweede op den Griek wordt bepaald, Hy gist derhalven, dat de oirfpronkelyke fchikking door eenen der vroeger Uitgeveren veranderd is: en deze gisfing koomt ons des te waarfchynlyker voor , om dat daardoor de bedenking, welke wy tegen de Inleiding voor het Leven van ^jmilius gemaakt hebben , van zelfs vervalt. De tegenbedenking van hutten, dat plutarchus m de gedachte Inleiding timoleon het eerst noemt, kan de redenen , welke voor het gevoelen van reiske pleiten, vooral die, welke de Inleiding aan da hand geeft, niet opwegen.  22o VERGELYKING tusschen heefc0 opgeleverd , is duidelyk genoeg te zien, dat 'er by eene vergelyking tusfchen beiden niet veele, noch in 't ooglopende, verfcheidenheden in aanmerking komen. Beide hebben in den oorlog met geduchte vyanden te doen gehad, de een met de Macedoniers, de ander met de Carthaginienzers: en beide hebben roemruchtige overwinningen behaald. De een heeft Macedonië ondergebragt, en in den zevenden opvolger van anti gonus een einde van dat ryk gemaakt. De ander heeft in Sicilië de Tyranny met wortel en tak uirgeroeid, en aan dat eiland de vryheid gefchonken. Dit eene echter zou iemand als een wezenlyk verfchil tusfchen beiden kunnen nellen, dat pa-ulus ^milius te ftryden had met perseus, toen deze nog in zyne volle kracht was, en de Romeinen reeds geflagen had; terwyl timoleon dionysius aantastte, nadat deze reeds zeer gefnuikt was en het onderfpit delfde. Aan den anderen kant is dit weder ten voordeele van timoleon te zeggen, dat hy een aantal Tyrannen, en eene itcke magt der Carthaginienzers, niet, gely't ^emilius, met ervaren en aan krygscucht gewende krygsben- den,  TIMOLEON en PAULUS/EMILIUS. aai den, maar met eenen opgeraapten hoop volks, mee huurlingen, en lieden, die aan geene krygstuchc gewoon alleen dienden om des te vryer hunne lusten optevolgen, heeft overwonnen: en met ongelyke magt gelyke overwinningen als een ander te behaalen, is juist dat gene, waardoor zich een groot krygsbevelhebber voornamelyk onderfcheidt. Beiden zyn in hunne handelingen onbefprooken en rechtvaardig geweest; doch met dit onderfcheid, dat ;emilius daartoe van der jeugd af door de wetten en zeden van zyn vaderland was opgeleid, terwyl timo» leon zich zeiven dusdanig gevormd heeft. Ten bewyze hiervan ftrekt, dat de Romeinen in dien tyd alle ingetogen waren, zich hielden aan de voorvaderlyke inftellingen, en eerbied hadden , niet alleen voor de wetten, maar ook voor hunne medeburgers. Onder de Grieken daarentegen was niet een Veldheer of minder Bevelhebber, die door den veldtogt in Siciliën niet bedorven wierd; uitgezonderd alleen dion: en ook deze is door veelen verdacht gehouden , dat by naar de oppermagt ftond, en eene Koninglyke regeering, gelyk aan die van Lacedaünon, in 't hoofd had. Zelfs ver-  222 VERGELYIUNG tüsschen verhaalt tim^eus aangaande gilippus, dat hy door die van Syracuzen met open' baare fchande is weggejaagd, uit hoofde van eigenbelang en onverzadelyke gierigheid, waarvan hy in zyn beltuur blyken had gegeven. En wat al onrechtvaardigheden en trouwloosheid door pharax van Spana, en cal lip pus van Athenen gepleegd zyn, met oogmerk om zich meester te maaken van Sicilië, is door meer dan eenen Schryver opgetekend. En echter wat waren dezen voor lieden, en welke magt hadden zy, waarop zy konden fteunen om zich zulke dingen te vermeeten? De eerfle heeft dionvsius, toen hy airede uit Syracuzen verdreeven was, moeten volgen: callippus was een van de Bevelhebbers der gehuurde benden onder dion. Timoleon integendeel, die als Opperbevelhebber volgens uitdrukkelyk verzoek en op dringend aanhouden der Syracusers derwaards was gezonden, en niet ncodig had daar een bewind te zoeken, maar hetzelve Hechts had te aanvaarden , daar het hem vrywillig wierd opgedragen, behield dat bewind en die magt over het krygsvolk niet langer in handen, dan hy noo-  TIMOLEON en PAULUS 2EMILIUS. 223 noodig had om een einde aan de onwettige heerfchappy der Dwingelanden te maaken. Dan in ^emilius is dit byzonder merkwaardig, dat hy, by de omkeering van een zo magtig ryk, zich zeiven geenen ftuiver verrykt heeft, en die fchatten niet aangeraakt , ja zelfs niet eens gezien heeft, fchoon hy aan anderen veele gefchenken en belooningen heeft uitgedeeld. Ik wil juist niet zeggen, dat timoleon te befchuldigen is, om dat hy een fraai huis met een landgoed heeft aangenoomen: want voor zulke dienften eenige belooning aantenemen, ftrekt geenszins tot fchande: maar het is toch edelmoediger niets aantenemen, en het is de hoogfte trap van deugd, daar, waar het geoorloofd is gefchenken aantenemen , te toonen, dat men dezelve kan misfen. En gelyk van twee lichaamen, waarvan het eene hitte of koude zonder ongemak kan verdraagen, dat, hetwelk inflaat is om beurtelings beide te lyden, het flerkfte is, zo maakt dit eerst de waare gezondheid en fterkte der ziele uit, wanneer voorfpoed haar niet tot trotschheid en ongebondenheid verleidt, noch het ongeluk haar ter nederlkat. En in dit opzicht, dunkt  224 VERGELYKING tusschen, enz. dunkt my, heeft jEMiLius het verder gebragt, die in het ongeluk en by den zwaaren flag, hem door den dood zyner zoonen overgekomen, zich niets minder groot en verheven toonde dan in zyn geluk. Maar timoleon, nadat by in het gedrag omtrent zynen broeder een blyk van grootheid van ziel had gegeven, had naderhand geen kracht genoeg om de Natuur voor de rede te doen z^ygen, maar door berouw en droefheid vermast, heeft hy twintig jaaren lang niet in de Vierfchaar of op de Markt durven verfchynen. Voor alles, wat fchandelyk is, behoort men zich zekerlyk te wachten,- maar voor alle opfpraak be. vreesd te zyn, is een bewys, wel van een goed en eerlyk hart, maar tevens van gebrek aan grootheid van ziel.  ■ PELOPID AS.   H E T LEVEN VAN PELOPIDAS. Cato de Oude (a) zeide eens, wanneer men in zyn byzyn grooten lof toekende aan zekeren reukeloozen waaghals, die generley oorlogsgevaar ontzag, „ dat „ men wel deegelyk onderfcheiden moest, „ of iemand de Dapperheid hoog, dan of „ hy het Leven gering achtte." Juiste uit* fpraak in de daad! Ter bevestiging diene het Geboortig van Tusculum. Zyn Leven, ook kortelyk befchreeven door nepos, zal men in het volgend Vde Deel aantreffen. IV. dïsel. P a  S28 het LEVEN het voorbeeld van dien wel ftoutmoedigen Krygsman in het Leger van antigon u s {b); doch die tevens van eene zeer ongezonde gefteldheii was en een bedorven lichaam omdroeg, Gevraagd zynde door den Koning: ,, hoe het kwam, dat „ by zo bleek was?" bekende hy eene heimelyke ziekte te hebben. Waarop antigonus, die groot belang in hem Helde, teriïond aan zyne Geneesmeesters beval, indien 'er eenig middel kon worden . uitgevonden , niets onbeproefd te laaten, wat met mogelykheid tot zyne herftelling dienen kon. Hy werdt dan ook daadelyk geneezen, maar men zag hem nu de gevaaren niet meer zo driftig opzoeken, noch zich in den ftryd zo lichtvaardig op de dichtfte drommen werpen. Waarom ook Antigonüs hem zulks verweet, en zyne verwondering over eene zo vreemde verandering te kennen gaf. De Man maakte (j) Wy durven niet bepaalen, of dit voorval plaats gehad hebbe met den eerften antigonüs, een der Opvolgers van alexander den Grooten, of met zynen Kleinzoon, bygenaamd Qonatas.  VAN PELOPIDAS. 220 te hierop gene zwaarigheid om de waare reden der zaake te melden. „ Gy zelf, „ o Koning! zeide hy, hebt my mynen „ moed ontrukt, door my te doen verlos,, fen van die kwaaien , welke my myn „ leven gering deeden achten." Tot dit zelfde onderwerp fchynt ook betrekkinge te hebben het zeggen van zekeren Syba. riet (c), ten aanzien der Spartaanen: „Dat „ het gene zaak ware, om 'er zo grooten „ ophef van te maaken, indien deze lie„ den in den Oorlog den Dood zo begeerig te gemoee itreefden , door welken „ zy van zo veele moeiten, en eene zo ,, ftrenge levenswyze ontflagen werden." Dan men behoeft zich gëensfins te verwonderen, dat by de Sybariten, een volk door weelde en verwyfdheid als ontzenuwd, alle de zulke het leven geoordeeld werden te O) Sjbaris was eene Griekfche Volkplanting in Italië; de inwoohders dezer Stad waren, blykens deze zelfde plaats van flutarchus, befaamd wegens hunne wellustigheid: waarvan, onder anderen , het Griekfche fpreekwoord: Eene bybarizifche Tafel, ten bewyze ftrekt. Veel verfchilde hier van eene Spartaanfche Tafel. Zis het Leven van lycurgus. P 3  230 het LÉVEN te haaten, welke den dood niet vreesden, uit aandrift ter verrichtinge van treffelyke daaden en het behaalen van roem! Geheel anders dachten de Lacedsemoniers. By hen was MÓ'èd de grondflag zo wel van met genoegen te leeven, als te fterven: waarvan ten blyk verftrekken kan het bekend Graffchrift (/): „ Dit Graf dekt Melden, 'welker dood Hier aan moet worden toegefchreeven, Dat, vólgens hen, de prys niet groot Was of van Sterven, of van Leeven, Wanneer men zich niet door die beiden Wist Roem voor altoos te bereiden." Want noch het ontwyken van den Dood verdient berisping, byaldien iemand op gene onwaardige wyze zyne zucht tot het leven aan den dag legt: noch het ondergaan daarvan is lofwaardig, wanneer het ge- (rf) Wy hebben dit Byfchrift in de Griekfche zogenaamde bloemenleezinge QAnthologia JLpigrammatum) nergens aangetroffen; zelfs niet in de Analecïa van brunck, waar onder het natuurlyk plaats hadt behooren te vinden. Men leest 'er zammige foortgelyke van simonides en anderen.  van PBLOPIDAS. 231 gepaard gaat met verachtinge van het leven. Hiervan daan is het, dat homerus fteeds de kloekmoedigfte en ftrydbaarite Mannen fchoon en wel uitgerust ten ftryde voert^ Ook ftraffen de Wetgevers van Griekenland den genen, die zyn Schild wegwerpt; niet hem, die zyn Zwaard, of Speer verliest, willende daarmede aanduiden, dat elk zorge behoort te draagen om zich tegen het ontvangen van wonden te beveiligen, voor dat hy 'er aan denkt om ze zynen Vyand toe te brengen: en dat zulks wel inzonderheid de plicht is van Opperhoofden, zo van Burgerlyk, als Krygsbeftier. Want indien, volgens de onderfcheiding van iphicrat es (e), de Lichtgewapende gelykert naar de Handen; het Paardevolk naar de Voeten; de Slagorde zelve naar de Borst en het Lyf; maar de Veldheer naar het Hoofd; moet men het daar voor houden, dat de laatstgenoemde , wanneer hy zich onbefonnen bloot geeft, en zyne uoutmoe- digf ( e ) Een beroemd Legerhoofd der Athenienfers, wiens groote kundigheid in de zogenoemde Tacliek Vooral gepreezen wordt. Zie zyn Leven befchreeven door hepos, Diodor. Sic. XV B. h. 44. P 4  &3i het L EoV E N digheid wil betoonen, niet zo zeer zich zeiven veronachtzaamt, als wel alle die gene, welker behoudenis van de zyne afhangt; terwyl eene tegengeftelde handel wyze ook eene tegengeftelde uitwerking heeft* Waarom dan ook callicratidas (ƒ), hoe zeer anders een groot Man, niet wel antwoordde aan den Wichelaar, die hem badt op zyne hoede te zyn, aangezien de Offeranden den Dood voorfpelden. „ Spar* te, zeide hy, hangt niet aan ééNEN!"—■>• Zekerlyk was callicratidas, wanneer hy op zich zei ven , het zy dan te fcheep , of te lande, ftreedt, niet meer, dan een enkel perfoon: maar het Opperbevel voerende bevattede hy in zich het vermogen van allen te zamen; des die Man nu niet meer voor één' gerekend worden moest, wiens verlies van zo veel nafleep kon (ƒ) Opvolger van lysander in het opperbevel over de Spartaanfche fcheepsmagt in den Peloponneflfchen oorlog. Hy gaf het merkwaardig antwoord, hier gemeld, voor het aangaan van den beflisfenden Zeedag by Arginuf*. Vergel. de Apophthegm. van onzen Schryver Tom. II, p. 2i2. fin. Xenoph. Hut. Gr. i, 7, 23.  van PELOPIDAS. kon zyn. Beter begreep het de oude ant i g o n u s (g) , gereed ftaande om een Zeedag aantegaan by het eiland Andros; zeker iemand merkte aan, „ dat de Vlcoc „ der Vyanden (b) veel talryker was 1" — „ En my, antwoordde antigonus, te„ gens hoe veele Schepen rekent gy my „ wel?" hellende door dit gezegde het Opperbevelhebberfchap op dien hoogen prys, op welken het verdient gefield te worden, wanneer het met Ondervinding en Braafheid wordt beftierd, waarby een eerst vereischte is, dat hy behouden worde, die al het overige behouden moet. Pry.-felyk is daarom ook het zeggen van hmotheus Qi), die, toen chares op zekeren (g) In de gedenkwaardige Spreuken (Apophthegm. Tom. II. p. 183) wordt dit gezegde toegefchreeven aan antigonus den twééden, Zoon van demetrius, en kleinzoon van antigo. mus den Ouden. (h) Of Bevelhebbers van ptolemjeus ceraunus, die zelfs in de Vloot niet aanweezig was. Op welke omftandigheid het antwoord van antigonus fchynt betrekkelyk te zyn. (O Een bekend Bevelhebber der Athenienfers, even gelyk zyn tydgenoot chares. Zie cor- p ) en leonti ad as, gene andere hoop meer overig, om de Dwingelandije, welke zy, als met eene Spartaanfche Lyfwacht omftuwd, haar geweld zagen uitoeffenen, en die op generleye wyze fcheen ontbonden te kunnen worden , van hunne halzen kwyt te raaken, dan by aldien iemand onder de Grie* ken («) Uic het verhaal van den zo even aangehaalden beroemden Schryver blykt, dat de Spartaanen, over het geheel, het beftaan van phoebidas in goeden ernst afkeurden. Dan agesilaus, aan wiens listige Staatkunde men, ook volgens onzen flutarch. in deszeifs Leven, dit geheel bedryf fchynt te moeten toefchryven, beduidde hun, dat men hetzelve beoordeelen moest naarmaate het of fchaadelyk, of profytelyk voor Sparte was! (v) Deze was, in plaats van ismenias, mede opperbeftierder , of Polemarch , en Ampigenoot van leontiadas geworden. Q 4  248 het LEVEN ken de Oppermacht ter Zee en te Lande aan Sparte kon ontwringen. Leontiadas, evenwel, vernomen hebbende, dat de Uitgebannene zich ophielden te Athene; dat zy aldaar by de menigte zeer geliefd waren, en in groot aanzien by de braaffte en beste Burgers, vondt goed hun heime* lyk lagen te leggen, en eenige onbekende lieden henen gefchikt hebbende , beroofde hy akdroclidas door list van het leven, doch de aanflag mislukte ten aanzien van alle de overigen (V). Ook kwamen 'er van wegen de Lacedannoniers brieven aan de Athenienfets, houdende bevel ,, van de Ballingen niet op te neemen, noch te„ gen plicht te handelen ; maar dezelve weg „ te jaagen, als zynde door de Bondgenoo», ten verklaard voor algemeene Vyanden!" Dan dc Atbenienfers wachtten zich wel den Thebaanen dit ongelyk te doen: want be. halven dat het by hun eene hun als aangeboorene en voorouderlyke gewoonte was aan elk en een iegelyk menschlievenheid te bewyzen (x), wilden zy ook aan die van O) Hun getal beliep omftreeks vierhonderd. (a?) Hier van daan werdt 'Athene het algemeen Ou.  van PELOPIDAS. 249 van Thebe op hunne beurt weder dienst doen, als welke, voorhenen, de voornaamfte Medehelpers waren geweest, waardoor de Atheenfche Ballingen (v) naar hun Vader* land hadden kunnen te rugge keeren, en de Volksregeering aldaar herfteld worden; de Thebaanen lieten, naamelyk, toen een openbaar Volksbefluit bekend maaken „ Dat, „ by aldien een Athenienfer wapenen te„ gen de Tyrannen door het Gebied van „ Boeötie heên mogt voeren, niemand der „ Boeöiiers zulks zoude mogen zien of hooren!" Van eene andere zyde begon pelopidas, offchoon hy onder de jongde van jaaren was, én afzondeilyk de Ballingen, hoofd voor hoofd, aantezetren, én hieldt hun ook by algemeene zamenkomften foortgelyke redenen voor : „ dat het noch „ braaf, noch plichtmaatig ware zich in .. genen deele te bekommeren over het ,, Va- Outer (d. i. de Toevlucht en Wykplaats voor Vluchtelingen) van Griekenland door het Orakel van Apollo zei ven genoemd. Z. ^elian. V. II. IV, 6. en aldaar perizoniüs, enz. (j) Thrasybulus en zijne Medegenooten. Q 5  85o het LEVEN „ Vaderland, dat, aan de Overheerfching „ onderworpen, daarenboven nog door eene buicenlandfche gewapende macht onder- drukt werdt, terwyl zy uirgeweel'ene wel ,, te vrede met Hechts behouden te zyn, en voort te kunnen blyven leeven, moes„ ten afhangen van de Volksbefluiten der „ Athenienfers , en die genen geftadig vleyen en naar de oogen zien, welke ,, door hunne meerdere befpraaktheid de ,, Schaare tot hun gevoelen wisten te doen „ overhellen. Dat men veeleer, daar het ,, eene zaak goldt van het allerhoogst be„ lang, geene gevaaren moest ontzien, „ maar zich liever den ftouten moed, de „ dapperheid van eenen thrasybulus „ ten voorbeeld flellen; op dat, even ge„ lyk deze, weleer, uit Thebe opgetrok„ ken, de Dwingelanden van Athene ter ,, neder velde , zy zelve dus ook, uit „ Athene voortgerukt, hun Vaderland The„ be van het Juk verlosfen mogten." Als nu deze zyne Vertoogen ingang vonden, fchikte men, heimelyk , booden naar de goede vrienden, welke te Thebe achtergebieeven waren, ten einde hun bericht te geeven, waartoe men beflooten hadt. Deze keur-  van PELOPIDAS. 251 keurden het ontworpen plan aanftonds goed , en charon, die onder hen de aanzienlykfte was, beloofde de Zaarngezwoorenen ten zynen huize te zullen ontvangen. Een ander, philidas geheeten, bewerkte, dat hy aangenomen werdt tot Geheimfchryver van archias en philippus, die de waardigheid van Polemarchen (z) bekleedden. Belangende epaminondas, deze hadt zich voorlang bevlytigd, om de hooghartigheid onder de Thebaanfche Jongelingfchap aantevuuren. Hy wist hen, naamelyk, telkens aantefpooren om in de worftelperken wel inzonderheid tegen de Lacedaïmoniers eene kans te waagen, en de krachten, wederzyds, te beproeven. Vervolgens, merkende, dat zy trotsch en moedig waren, wanneer zy het wonnen en de overhand behielden, nam hy de gelegentheid waar (z) Eigenlyk duidt dit woord iemand aan, die het Gezach over zaaken van Oorlog heeft. Doch uit het geheel verhaal van plut. blykt, dat hunne macht veel grooter was, en zich ook over alle burgerlyke zaaken uitftrekte. In een woord, die gene, welke te Thebe het opperst gezach voerden, werden met dezen naam beftempeld,  25a het LEVEN waar om ze te bettraffen en verwytingen te doen , zeggende, ,, dat zy zich veeleer „ behoorden te lchaamen, wen zy uit laf„ hartigheid dienstbaar bleeven aan die „ genen, welke zy in Lichaamsflerkte zo „ zeer overtroffen" De f» Zie daar de geheele Rol, welke plut. aan epaminondas geeft in deeze onderneeminge. Hy droeg 'er kennisfe van, maar weigerde 'er eenig deel aan te neemen, kunnende, zo hy zeide, niet van zich verkrygen zyne handen met het bloed zyner Medeburgers te bevlekken, daar hy wel vooruit zig, dat men zich niet binnen de paaien houden zou, noch het de Dwingelanden alleen zouden zyn, die ftonden om te koomen. Onze Schryver verhaalt deze Oinftandigheden breeder in zyn Gefchrift „ over den GeLygeest van ,, Socraies." Fr. Vert. Dit Gefchrift vindt men onder de Werken van plut. II D. bl. 575. volgg. Dan wy oordeelen het geensfins eene uitgemaakte zaak te zyn, of onze Schryver in die Zaamenfpraak, waarin alle byzonderheden van dit geval zeer uitvoerig worden voörgedraagen, deze Gebeurtenis zonder Byvercierfeien hebbe willen verhaalen. Belangende epaminondas, wy zuilen wat laager gelegenheid krygen aantetoonen , of hy Zu geheel weigerde deel aan de ondernee. minge te hebben, of zulk eene onbeduidende Rol daar by fpeelde.  van PELOPIDAS. 253 De juiste dag tot de onderneeminge, verders, door de Ballingen zynde vasrgefteld, werdt 'er goed gevonden , dat p h e r e n icus, met de overige, welke men by een verzamelen zoude, post zouden blyven houden in het Thriafifehe Veld (#): dat, vervolgens, eenige weinige van de jongften het waagen zouden zich vooraf binnen de Stad te begeeven: dat byaldien aan dezen van de zyde der Vyanden iets overkwam, de andere , alle gelykerhand, zorgen zouden , dat noch hunne Kinderen, noch hunne Ouders immermeer aan het noodige gebrek leedden. Tot deze onderneeminge boodt zich het allereerst aan pelopidas; na hem melon, en damoclidas en theopompus, alle mannen van de eerfte Huizen, en die, hoe zeer voor het overige door onderlinge vriendfchap en trouwe op het naauwst verbonden , wanneer het op Eere, of Moed aankwam, altoos van (£) Dit Veld ontleende dien naam van den At. tiichen Burg Thria, en was niet verre vsn Eleufis, op het grondgebied van Athene, aan de Boeötifche grenzen geleegen. Zy hebben mis, die hier aan den Eurg zeiven denken.  254 hét'LE VEN van eikanderen hoogst nayverig waren. Deze, in het geheel een getal van twaalf perfoonen uitmaakende, namen hierop affcheid van hun , welken zy achterlieten, en begaven zich op weg, na vooraf een bode te hebben afgezonden naar charon. Zy hadden alle korte Buisjens aangetrokken, voerden Jachthonden met zich en droegen houtene Jagersflangen (c), ten einde geen mensch, by het ontmoeten op den weg, vermoeden tegen hen mogt opvatten; maar men hen, integendeel, houden mogt voor Jaagers, die zorgeloos door elkandeen in het wild omdoolden. De afgezonden bode , middelerwyl, by char o n aangekoomen , kondigde de tyding aan, dat de Zaamgezwoorene reeds op weg waren. Waarop charon zelf, hoe zeer het gevaar thans naderde, niet het minst afweek van zyn eens genomen befluit. Hy bleef dezelfde braave Man, en verklaarde zich nog gereed te zyn om hen in zyn huis te bergen. Min ftandvasdg gedroeg zich (e) Gefchikt om de Netten , of het Wand te onderfteunenv volgens de uitlegging van xylan- der.  van PELOPIDAS. C55 zich een ander onder de aanwezenden, geheeten hipposthenidas, die wel geen kwaad man was; zelfs, integendeel, een liefhebber van zyn Vaderland en van den besten wil omtrent de Uitgeweekenen , dan geensfins toegerust met zo veel kloekhartigheid, als het tegenwoordig twyffelachtig tydftip van gevaar, en de voorhanden zynde onderneeming vereischien. Dezen begon het hoofd, als het ware, te draaijen op het bezef van het gewicht des aanflags, welken men ter hand nam, daar hy nu eindelyk, hoe zeer met moeite, onder zyn begrip kreeg, dat men hier mede, in zekeren zin eene fchok ging geeven aan de heerfchappye der Lacedscmoniers, en op het oog hadt om de macht, welke van deze haaren oorfprong ontleende (d), den bodem inteflaan ; daar doch de hoop ter uitvoeringe van dit alles flechrs op eenige weinig vermogende en behoeftige Ballingen be- (<•/) „ Hy begreep , dat men, al raakten de Thebaanfche Dwingelanden van kant, te doen krygen zoude met de Lacecsemoniers, die eene Bezetting van vjftienhonderd mannen in den fterken Cadméfchen Burg hielden." Fr. Fert.  a56 het LEVEN berustte. Hy fpoedde zich, derhalven, in ftilligheid naar huis, en vaardigde van daar iemand zyner vertrouwde vrienden af naar melon en pelopidas, hun gebiedende de onderneeminge voor tegenwoordig te ftaaken, wederom naar Athene te keeren en daar ter plaatze eene betere gelegenheid af te wachten. De naam van dezen afgevaardigden Vriend was chlidon, welke zich ook in alleryl naar huis begaf, zyn paard van den ftal haalde, en beval, dat men hem den toom brengen zoude. Zyne Huisvrouw zocht denzelven langen tijd vergeefsch, en gaf, toen hy nergens te vinden was, voor, dat zy hem aan iemand hunner bekenden hadt uitgeleend. Hierop geraakten de Echtgenooten eerst aan het kyven: van kyven ging men vervolgens over tot fchelden, waarby de Vrouw zich zelfs vervloekingen ontvallen liet, wenfchende dat de voorgenomene reize zo wel aan haaren Man, als hun, die hem uitzonden, kwalyk bekoomen mogt! Des chlidon ook, die met dit twisten een goed deel van den dag hadt zoek gebragt, en zich tevens uit bet voorgevallene een ongelukkig voorbeduidzel opmaakte, uit korzelheid van de  van PELOPIDAS. 25?- de reis geheel en al afzag en aan iets anders ging. Zo weinig faalde 'er aan, of de gewigtigfte en fchoonfte onderneeming hadt reeds in den aanvang zeiven het gun* ftig oogenblik gemist! Pelopidas en zyne Vrienden verkleedden zich, middelerwyl, in boerenklederen; zy floegen verfchillende wegen in, en floo* pen dus langs onderfcheidene oorden in de Stad, wanneer het nog dag was. By geval was het weder toen vry winderig en gepaard met fneeuwjacht, hellende het faifoen des jaars reeds naar den Winter (e)* welke omftandigheid te weeg bracht, dat zy zo veel te beter bedekt bleeven; wyl de meeste menfchen, uit hoofde van hes guure weder, reeds in hunne huizen geweeken waren. Dan zy, wien het toevertrouwd was kennis te draagen van het geen 'er omging, ontvingen de aankomen* (e) „ Dè Lacedsemoniërs hadden zich van den Burg meester gemaakt omtrent het midden van' den Zomer des dérden Jaafs van de oofte Glymv piade; en de Thebaanen hernamen hem het iirfié jaar van de iocfle Olympiade, tegen het bigi» des Winters." Fr. Vert, IV. DEEL, R  •958 het LEVEN menden, en zamelden ze , zo ras doenelyk, by één ten huüe van charon, alwaar de vergadering, de Ballingen daar by gerekend, thans een getal van yyftig min twéé uitmaakte. Met de Beheerfchers van Thebe ftond het, inmiddels, dus gefchaapen. Philidas de Geheimfchryver, die van de zaaken der uitgeweekene naauwkeurige kundfchap hadt, en hun, gelyk hier voor gezegd is, in de handen werkte, hadt reeds voorlang, juist tegen [dezen zelfden dag, aan archias en zyne Amptgenooten (ƒ) eene vrolyke byeenkomst beloofd, waar het aan Wyn noch fchoone Vrouwen , en wel getrouwde (g), niet ontbreeken zou. Hy (ƒ) Dit ziet voornaamelyfc op philippus; zynde leontiadas en hypatas tot dit Feest niet genoodigd geweest, uit hoofde hunner meer geftrenge zeden. (g) Uit vergelykinge van het hier boven aangehaald Gefchrift van plut. over den Gelcjgeest van Socr blykt het, dat men hier niet aan Lick* tekooyen (met xylander), maar wel deegelyk aan Gebouwde Vrouwen denken moet (even geiyk het woord v7rxv$j>oï, dat hier voorkomt, gebezigd wordt van paulus, in d. br. aan de Ro- mei-  van PELOPIDAS. 259 Hy vervulde nu op dezen avond zyne beloften, en was 'er lustig op uit om zyne Gasten door brasfen en zuipen in zulken ftaat te ftellen, dat het den Zaamgezwoorenen gemakkelyk zoude zyn hen te overmannen. Het Gastmaal hadt niet lang geduurd, noch was 'er veel gedronken, wanneer zy een, wel niet onwaarachtig, maar los en gansch onnaauwkeurig bericht ontvingen,; dat de Ballingen in de Stad verborgen waren! Offchoon nu philidas zyn best deed, cm het gefprek naar elders afteleiden, zondt archias , evenwel, iemand zyner Bedienden (A) naar charon, met last, dat hy ftaande voets in perzoon by hem meinen VII, 2.); hoewel plut. daar (bl.577.C.) maar van ééne Frouw van aanzien, op welker genot archias hoopte, gewaagt. Over het geheel verfchillen de omftandigheden in dat ftuk in vele opzichten merkelyk van het geen hier verhaald; wordt. (h) Ten bewyze van het geen zo even gezegd is, ftrekt, dat daar hier Hechts melding is van iènen Dienaar, in het ander Gefchrift (bl. 594. <=.) gezegd wordt, dat 'er twéé Gerechtsdienaars aas het huis van charon verfcheenen. R 9  26-q het LEVEN hem moest koomen. De avond was nu aï gevallen, en pelopidas en zyne Vrienden, hunne borstwapenen reeds aangedaan en de zwaarden op zy gehangen hebbende, fchikten zich binnens huis in oidev toen 'er eensflags aan de deur werdt geklopt. Ylings liep 'er een naar vooren, ontving de boodfchap van den dienaar, dat charon zonder verwyl by de Polemarchen koomen moest, en bracht dezelve zeer onthutst naar binnen. Terflond viel het allen in, dat de zamenzwtering ontdekt, en zy alle verlooren waren, zonder nog eenige daad te hebben uitgevoerd, welke van hunne dapperheid en moed getuigen kor. Niettemin was men algemeen van oordeel, dat charon meest geboorzaamen, en zich, als zonder eenigen argwaan, vertoonen by de Overheid. Deze, hoe zeer anders een kloekhar.ig man, en ftout genoeg om de grootlte gevaaren moedig onder de oogen te zien, geraakte nu ganfchelyk van zyn nuk, zo uit hoofde van den nood, waarin zyne Vrienden zich bedremmeld vonden, als een aandoenelyk nadenken, waartoe de vreeze hem bracht, dat 'er, mogelyk, wanneer zo vele, en zo aan.  van PELOPIDAS. ü6i aanzienelyke Burgers gelykerhand omkwamen, eenig vermoeden van verraad op hem moge vallen. Zo als hy, derhalven, ftond heêa te gaan, liep hy nog eerst naar het Vrouwenvertrek (f), brachc daar uic zy" rien Zoon te voorfchyn, die nog maar een Kind was, doch in fchoonheid van gelaat en fterkte des lichaims alle Kinderen van zynen ouderdom overtrof, en ftelde hem pelopidas en de overigen in handen, eisfehende, dat zy dezen Zoon, zo zy eenig bedrog, of verraad in den Vader bevinden mogten, als vyand wilden behandelen, zonder hem eenigsflns te fpaaren ! Dit toonneel zo der aandoening , als grootmoedigheid van charon deed velen der aanweezenden traanen ftorten , terwyl alle, echter, hun ongenoegen betuigden, dat hy iemand onder hen dermaate vreesachtig, en door het tegenwoordig gevaar verbry- feld CO Dit was, by de Grieken, eene afgezonderde Binnenkamer, tot welke de Huisvader alléén, «n naastbeftaande Bloedverwanten toegang hadden, en waarin niet ilecbts de Dogters, maar ook de Zoonen in hunne jongere jaaren werden opgevoed. R 3  a6a het LEVEN feld keurde, dat hy in ftaat zou zyn hem te verdenken , of op eenige wyze voor fchuldig te houden. Zy baden hem des den Jongen niet by hen te laaten , maar hem buiten het bereik der op handen zynde gebeurtenisfen te ftellen, op dat hy, by het leven bewaard, en den moordlust der Tyrannen ontkuomen zynde, opwasfen mogt ten wreeker van zyne Vaderlbad en Vrienden! charon bleef, desniettegenftaande, weigeren zynen Zoon van de hand te zenden: „ Want, zeide hy, op wat leven kan hy wachten? welke behoudenis te „ gemoete zien, fchooner en begeerlyker, „ dan die dood, een dood niets min, dan „ fchandelyk, welken hy te gelyk met zy- nen Vader en, zo vele trouwe Vrienden j, ondergaan zal!" — Zyne Gebeden, hierop, aan de Goden gedaan, allen omhelsd en moed ingerprooken hebbende ging hy heên , en nam onderweg zich zeiven naauwkeurig in achr door zyne gelaatstrekken en den toon zyner fpraake zo regelmaatig te ftemmen, dat hy geheel niet fcheen te denken aan dat geen, het welk in de daad hem bezig hieidt. Aan  van PELOPIDAS. 263 Aan de deur genaderd zynde kwamen arc hi as en p hi lid as tot hem uit, waar van de eerstgenoemde hem dus aanfprak: „ charon ,-zeide hy, ik heb ge9i hoord, dat 'er eenig e verdachte perfoo- „ nen (*) 'Er is twyffel ontdaan, of men hier voor philidas niet leezen moet philippus, om dat deze in het meergem. ftuk tegelyk met archias gezegd wordt voor den dag gekoomen te zyn, (bl. 595. fin.) Dit gevoelen heeft te meerder fchyn, om dat 'er in den text volgt tïitov, zy zeiden, in het meervoudige. Maar dan moet men ook leezen clx.qx.o'oifjsv, wy hebben gehoord, gelyk 'er in het aangehaalde ftuk ftaat dxouof/tv9 wy hooren. Het blykt wel uit het verhaal van plut. zo hier, als daar terplaatze, dat philidas ook tegenwoordig zy geweest. En geen wonder, waarlyk! daar het belang der zaamgefpannenen in deze gevaarlyke ontmoeting zulks zo duidelyk eischte. Maar hadt onze Schryver hier reeds gezegd, dat philidas mede te voorfchyn was ge. koomen, dan hadt hy een weinig laager niet noodig gehad te fchryven QiAi'Sx? IlAPIiN, om aan te duiden, dat ook deze tegenwoordig ware. Men leeze dus, voor philidas, philippus, en verandere het overige in den text naar het geen hier boven is opgemerkt. R 4  £04 het LEVEN „ nen heimelyk in de. Stad zyn binnen ge„ koomen, en daarin verborgen gehouden „ worden: dat 'er ook onder de Burgerye „ zyn, die hun in de handen werken." Deze taal ontzette charon in het eerst niet weinig; doch toen hy daarop vroeg, wie zy waren, die heimelyk binnen zouden gekoomen zyn, en wie hen verborgen hielden? merkte hy voort, dat archias hier van niets zekers wist te zeggen, en begreep tevens dair uit, dat de gegeevene kondfchap niet gekoomen was van iemand der geenen, die van de zaak wisten. Hy antwoordde daarom: „ Zeker ! ik moet UI. „ waarichuwen r.02 te zien van zich over „ gene iedele geruchten te bekommeren. „ Niettemin; ik wil de zaak in acht nee,, men, en een oog in het zeil houden; „ want men behoort met reden zaaken „ van zulken aart vooral niet onachtzaam te behandelen." Dit gezegde keurde ook philidas, die 'er tegenwoordig was, goed5 en deze trok, hierop, archias wederom naar binnen, waar hy den Beker cp nieuw wakker rond deed gaan , en het Gezelfchap onder het drinken, gaande hielde met  van PELOPIDAS. 265 met de hoop , dat de Vrouwen eerlang ftonden te verfchynen (/). Charon, inmiddels naar htm gebeerd, vondt zyne Vrienden daar moedig toegerust, niet met eenige ho^p op triomf, of levensbehoud, maar niet een vMt belluit, om door het nedcrvcllen van teie groote menigte vyanden zich zeiven eenen luisterryktn dood te vcrfdnfTen. Hy gaf, daarop, aan pelopidas en dc andeic ZaflOlverbondenea f» bericht wat er van de zaak (/) Zekerlyk hadt 'er eene geheime affpraak plaats tusfchen philidas en charon, dat de Zaamgezwoorene in Vrouwenklederen vermomd verfchynen zouden. O) Niet aan pelopidas alléén, zo als het, volgens den aart der taaie, ook opgevat kan worden, en werkelyk door de meeften , uitgezegd xylander, is opgevat. Het zou niet raadzaam geweest zyn by de overige Leden der zaamenzweeringe van deze omftandigheden, die hen bemoedigen moeften, een geheim te maaken. Ook zegt plut. in het meergem. ftuk met ronde woorden, dat charon met een bly gelaat wederkeer, de, en aan allen verftig deed van zyn wedervaaren. Uit aanmerkinge hier van hebben wy ons in de vertaaling van deze plaats een weinig meer vsy. heid veroorlofd. R 5  2(56 het LEVEN. zaak ware; doch zyne huisgenooten leidde hy om den tuin, verfinnende zekere woorden wisfeling, welke archias met hem over geheel andere zaaken gehad zou heb»y ben. Ter naauwernood was deze eerffe onweêrsbuy voorby gedreeven, of de Fortuin deed 'er eene tweede tegen onze Lieden opkoomen, 'Er verfcheen, naamelyk, iemand uie Athene door archias, den Hierophant («), afgezonden aan zynen naamgenoot, en vriend, en Gastheer archias met een' brief houdende geen valsch bericht, noch opgeraapte verdenking, maar een gewis en ömftandig verhaal van alles, wat 'er gaande was: zo als men naderhand te weeten is gekoomen. Deze bode binnen geleid by archias, die toen reeds volmaakt dronken was, ftelde hem den brief ter hand met deze woorden: „ De „ Man, die dezen brief zendt, heeft bevolen denzei ven aanftonds te leezen, „ naardien hy over zekere ernftige zaaken „ gefchreeven is!" Waarop archias lac- f>) D. i, Overopziener, of Cerimoniemeestef der Eleufinifche Heiligdommen.  van PELOPIDAS. a6> ïacchende zeide: „ Wel nu! ernftige zaa„ ken moeten tot morgen wachten." Tevens greep hy den brief, (Topte dien onder zyn kusfen (o) en ving weder aan te fpreeken met philidas over zaaken, die zy met hun beiden aangevangen hadden te verhandelen. Dit zeggen, naderhand veelvuldig herhaald, geraakte zedert op de lyst der fpreekwoorden, en blyft tot heden toe by de Grieken in gebruik. De uitvoering van den aan flag thans tot rypheid fchynende gebracht te zyn, trokken de Zaamgezwoorenen uit, in twéé hoopen verdeeld, waarvan de eene, hebbende pelopidas en damoclidas aan het hoofd, zich richtte tegen leontiadas en hypatas, die dicht by eikanderen woonden. De andere, geleid door charon en melon, zochten archias en philippus op, hebbende Vrouwen, klederen over hunne Wapenrokken aangedaan , en zich bekranst met dicht loof van pyn- en dennenboomen, in diervoege, dat het hunne aangezichten geheel overfchaduwde. Waarom zy ook aan de deur der Zaa* (O Waarop hy aan Tafel liggende rustte.  £68 het LEVEN Zia'e, waar het Gastmaal gehouden werdt, niet zo ras verfcheenen waren, of deze vertooning verwekte een handgeklap en luid gejuich, wyl de Gasten meenden, dat de Vrouwen, welke men zo langen tyd met ongeduld verbeidde, nu eindelyk daar waren. Dan de Eedgenooten, het Gastmaal in het rond overgezien, en de plaatzen van elk der aanliggenden naauwkeurig hebbende opgenomen, ontblootten ftraks hunne Zwaarden, vielen dwars over de Tafels aan op archias en philippus, en deeden dus fpoedig blyken, wie zy waren. Philidas, van zyne zyde, haalde eenige Weinigen der Gasten over om zich ftil te houden. De rest, die opfprong en nevens de Polemarchen weêrftand bieden wilde, werdt, als door dro-kenfchap bevangen, zonder veel moeite van kant geholpen. By pelopidas en zyne Makkers ging het zo gemakkelyk niet. Zy hadden, naamelyk, met eenen nuchteren en kloekhartigen man te doen. Gekoomen aan het huis , vondt men , daar leontiadas reeds fliep, de deur geflooten. Langen tyd ftondsn zy daar te kloppen , zonder dat hen  van PELOPIDAS. hen iemand hoorde. Eindelyk merben zy (p~) ter naauwernood, dat de Dienaar van binnen kwam, en den grendel wegfchoof, of zy ftooven , zo ras de deur maar eenigsfins los en open ging, met alle magt naar binnen, liepen den huisknecht om ver en fpoedden zich naar de fla^pkamer. Leontiadas, door dit geweld en geloop genoeg verzekerd, wat 'er van de zaak ware, fprong op uit het bedde, en greep zynen Dolk, maar vergat het licht uit te doen, en daar door te bewerken, dat zyne beftryders, in het duistere omfchermende, op eikanderen aanvielen. Op deze wyze dan, door helderfcbynend licht ten duidelykften zichtbaar, ftelde hy zich te weer aan de deur der ilaapkamer, trof daar den eerften, die binnen trad, te weeten cephisodorus, en leide hem neder. Deze gefneuveld zynde, was de twééde, met wien hy handgemeen werdt, pelopidas; welk gevecht zeer orgemakkelyk en bezwaarlyk werdt gemaakt, niet flechts door de engte van de deur, maar ook (p) Wy geeven hier de vootkeuze aan de iee» zing «jVOo^êvo*.  ayo het LEVEN ook door het dood lichaam van céphi* sodorus dat in den weg lag, In het eind, echter, kreeg pelopidas de overhand, en begaf zich, leontiadas afgemaakt hebbende, met zyne Vrienden, in alle haast naar hypatas, in wiens huis zy op gelyke wyze indrongen. Aanftonds bemerkte ook deze het gevaar, waarin hy was, en trachtte het by de buuren te ontvluchten. Dan hy werdt ftaandevoets vervolgd , achterhaald en omgebracht. Toen zy nu dit alles hadden volvoerd, en zich wederom met melon en de overigen vereenigd, werden 'er aanftonds boden afgevaardigd naar Attica aan de Vluchtelingen aldaar achtergelaaten. Vervolgens riep men de Burgerye tot de vryheid, en voorzag allen, welke zich voordeeden , van Wa- (q~) In het ander Gefchrift verhaalt plut. (bl. 59^ aan het einde) dat cephisodorus, in den onderbuik gewond, nog lag te zieltoogen: dat hy, leontiadas ziende vallen, pelopidas de hand van gelukwenfching reikte, zyne overige Vrienden groette en toen, zachtelyk, dea adem uitblies.  van PELOPIDAS. 271 Wapenen gehaald uit de openbaare Gaanderyen, alwaar zy , onder den vyandlyken roof, waren opgehangen; of ook uit de Winkels der Spiesmaakers en Zwaardveegers omftreeks het huis (V) weike men openbrak. Ook kwamen epaminondas en gorgidas hun eerlang gewapenderhand te hulp, by welke zieh geen klein getal Thebaanfche Jongelingen hadt gevoegd, benevens die gene der oudere van jaaren, welker medewerking van dienst konde zyn. De geheele Stad was nu, als liet ware, van verbaasdheid overeinde. Het rumoer ver- (r) Zommige hebben dit aangevuld : van Charon. Andere, voelende dat zulks hier weinig te pas kwam, lloegen de woorden, *•-=-; r„\ c)yWj of oUeinv, over, en dus voor zich, wy bekennen het, den gemakkelykften weg in. De gisfing van reiske, dat men leezen moet mpl rr,v ctyopciv, omflreeks de Markt, wykt, onzes oordeels, te wyd af. Wy laazen liever, met geringere verandering: ^ r$v ^l^Uv, omftreeks de Cadméa, of Cadn.éfchen Burg. De nabyheid der Burgten, doorgaans met Krygsvolk bezet, was de gefchiktfte plaats voor dergelyke Wspenwinkels.  272 HET LEVEN verfpreidde zich van alle zyden. Overat waren de huizen verlicht en men liep ginds en weder tot eikanderen, zondet dat de menigte, echter, tot hier toe zich te zamen voegde. Want daar elk vervuld was met ontzettinge over het voorgevallene, zonder dat, evenwel, de zekere omftandigheden bekend waren, wachtte men tot het aanbreeken van den dag. Om deze reden houdt men het daar voor, dat de Lacedasmonifche Bevelhebbers op den Burg eenen grooten misdag begingen, dat zy niet aanftonds eenen uitval deeden , en hunne vyanden overrompelden: aangezien de Bezetting zelve weinig minder, dan vyftienhonderd mannen fterk was, en, daarenboven, vele Vluchtelingen uit de Stad zich by hun hadden gevoegd. Dan verfcbrikt door het gefchreeuw, dat zy hoorden; door de ontftookene vuuren, welke zy branden zagen en de groote menigte volks, die van alle zyden op den been was, hielden zy zich ftil en te vrede met het bewaaken van den Burg. Met het aanbreeken van den dag kwamen reeds de Uitgeweekenen van het Atheensch gebied welgewapend binnen, en werd&  van PELOPIDAS. S73 werdt elk Thebaan opgeroepen tot de Volksvergadering, in welke pelopidas en de overige Zaamgezwoorene binnen werden gevoerd door epaminondas (Y) en gorgidas, omftawd van Priesters, welke kranfen voor zich uit droegen (f) en de (0 Zie daar dan het aandeel door dezen grodten Man in de onderneeminge tot verlosfing van zyn Vaderland genomen, by gebreke waarvan dezelve, misfchien, haar doel geheel gemist zoude hebben. Men heeft gezien, hoe gering het aantal was der Zaamgezwooreneri. Nu de daad was uitgevoerd hing alles aan de goedkéuringe daarvan door het Volk, dat mooglyk, indien een andere invloed gewerkt hadt, het ombrengen der Regen, ten, zonder rechtspleeging, ten hoogden draf baar zou geoordeeld hebben. De fchranderheid van epaminondas, die even daarom (gelyk plutarch. uitdrukkelyk zegt in het meermaalen aangehaald Stuk, bl. 594. B.) geen aandeel hadt willen neemen aan de uitvoeringe der Zaamenzweering, zwenkte dus de Volkftem ten goede. («) Volgens een gewoon gebruik by plechtige Verootmoedigingen, of Smeekingen, waarby men Vergiffenis, Gunst of Toegeevenheid verzocht. Het voorbeeld is reeds by homerus i Iliad. v. 144 Wy IV. deel. S  274 het LEVEN de Burgerye mee luider ftemme vermaanden om het Vaderland en de Goden te hulp te koomen. Het vergaderd Volk, opgetoogen door deze vertooning, fpoedde hun te gemoet met gejuich en handgeklap, en ontving hen als Weldoeners en Verlosfers. Pelopidas, vervolgens, tegelyk met melon en charon, verkooren tot Boeötarch Cu"), floot aanftonds den Burg van rondsom met verfchansfingen in en beftormde denzelven van alle zyden , haast maakende om de Lacedtemoniers te verdryven en de Cadméa vry te maaken, voor dat 'er nog van Sparte eenige krygsmacht aan kon rukken. Ook was hy werkelyk maar Wy voegen hier maar alleen by eene zeer duidelyke plaats van plautüs Amphitr. 1,1, 101. Postridie in eastra ex Urbe ad nos veniunt flentes Principes, Manibus velatis orant, ignoscamus peccatum fuut*. (ju) Dus werden de Opper - Regeerders by de Thebaanen geheeten. Zy waren doorgaans feven in getal, en lagen telkens, by het eindigen des jaars, hunne Waardigheid neder. Z. Paulan. IX B. 13 h.  van PELOPIDAS. a?§ maar zeer korten tyd in de voorbaat (y). Want de Bezettinge by verdrag hebbende laaten uittrekken, was deze ter naauwernood te Megara aangekoomen, of haar ontmoette reeds cleombrotus, die met een O) „ Onze Schryver fchynt my hier zyn Verhaal al te zeer te verkorten. Hoe zouden de Zaamgezwoorene met het gering aantal Burgers door hen verzameld, en de uitgebannenen, welke uit het Attisch Gebied terug keerden, den Burg hebben kunnen overmeesteren, die zo fterk was, en waarin vyftienhonderd LacedEemoniers in bezetting lagen , verfterkt met meer dan drieduizend zo Burgers, als andere, die derwaarts de wyk hadden genomen. Hy hadt moeten fpreeken van 5000 Mannen te voet en 500 Paarden, door de Athenienfers reeds des anderendaags 'smorgens, onder aanvoering van demophon, aan pelopidas toegezonden, gelyk ook van andere Hulpbenden uit de overige Steden van Boeötie opgekoomen; welk alles vereenigd eene Legermacht uitmaakte van 12,000 Voetknechten en 2,000 Ruiters. En dit was de Armée, welke de Cadméa belegerde. Het beleg duurde verfcheidene dagen, en de Burg gaf zich niet over, dan uit gebrek aan Mondbehoeften. Z. xenopk. Gr. Hift. V. B. 4 h. diodor. sic. xv B. 26 h." Fr. Vert. — De Berichten dezer beide Gefchiedfchryvers verfchi'llen merkelyk van het verhaal van plutarchus. S u  a?6 het LEVEN een fterke macht tegen de Thebaanen op kwam. De Spartaanen veroordeelden, zeden, van de drie Harmosten (juf), welke te Thebe geweest waren, hermippidas en arc is sus, na dat zy een gerechtelyk onderzoek hadden ondergaan , ter dood. De derde, dysaoridas, in eene zwaare geldboete geflagen, maakte zich uit Pelo^ ponnefus weg. De thans volvoerde Onderneeming, zo volmaakt gelykende naar die van thrasybulus, zo wel ten aanzien van de koenheid der Uitvoerders; van de gevaaren, welke zy moesten ondergaan; van de herhaalde ftryden, welke zy leveren moesten: als om dat het goed Geluk haar even eens be- («0 Dit was de naam, welken de Lacedajmoniers gaven aan de Stadvoogden, of Gouverneurs, welken zy het bevel over Plaatzen , door hen bezet , vertrouwden. De Athenienfers noemden ze *E7rl ftreeks den Perfifchen oorlog by uitftek bloeide, wanneer echecrates 'er het Opperpriesterfchap bekleedde Aldaar willen zommige Schryvers over de aloude Godengefchiedenisfen CO? dat de God gebooren werdt. Ook wordt, in de daad, een hier by liggende Berg, omtrent welken het overloopen van den Melas ophoudt, kundigen uitflap, welke met de Gefchiedenis van pelopidas niets gemeen heeft. De laatfte Uitgever van plut. j. g. hutten, voelende dat hier in den Text iet haperde, waagde daarom eene en andere Gisfing. Naar ons inzien behoort de plaats dus geleezen te worden: K«< lAïï 7r<*i£»cwV. evOsar y#f ifru" Fr. Vert. 0*0 Uit een boven gemeld verhaal, omtrent epaminondas en pelopidas, nlykt het, dat Vrienden, naast eikanderen in de flagörde ftaande, dikwerf hunne Schilden byeenvoegden, om zo vereend de vyandlyke aanvallen te beter af te weeren. Uit die gewoonte fchynt deze plaats verklaard te moeten worden.  van PELOPIDAS. ao? gefneuveld lagen. Waarover als hy zich verwonderde en op zyn vraagen bericht kreeg, dat deze de Keurbende ware der Minnaars en Beminden, zegt men, dat hy traanen geftort en deze woorden zoude geuit hebben: „ Kwaalyk moeten zy vaaren, „ die vermoeden, dat zulke lieden iets „ fchandelyks zouden hebben kunnen doen, „ of lyden!"fT) Over het geheel heeft niet de ongeoorr lofde drift van eenen laïus (), begonnen de Vyanden, deze be« weeginge hebbende opgemerkt, insgelyks veranderinge in hunne flagörde te maaken door hunnen rechter vleugel uit te breiden en om te doen trekken, als van fins zynde om epaminondas door hunne overmacht te omcingelen en in te fluiten. Van dit oogenblik bediende zich pelopidas. Hy fpoedde in alleryl met de driehonderd Mannen zyner Keurbende voorwaards, en dezelve hebbende doen zwenken kwam hy cleombrotüs door de fnelheid zyner beweeginge voor, eer deze nog zynen vleugel of uitbreiden kon, of wederom by el- (p~) Een breeder verflag van de oorzaaken en omftandigheden dezer merkwaardige Overwinninge, gefchikt om de kortheid en duisterheid van dat van plut. op te heideren, vindt men, onder anderen, by roberts. Gefch. v. Griek. II D. bl. 97. EpAMIN0NDAS na£ic zvne uitgeleezenfle Benden in verdubbelde Gelederen op den linker vleugel geplaatst, en deed daarmede den aanval op den Vyand. Zyn rechter vleugel, uit de zwakke, ren beftaande, hadt bevel langzaam terug te dein. zen. De Griekfche Hulpbenden, in den Spartaanfchen linkeren vleugel geplaatst, daar door genoopt op hen in te dringen, werden dus ongevoelig van de Lacedsjmoniers verwyderd.  van PELOPIDAS. 311 eikanderen voegen, en de gelederen doen fluiten. Hy brak 'er dan op in juist wanneer de Lacedsmoniers van plaats veranderden en los door een liepen; daar zy anders de uitmuntendfte Meesters en Kunftenaars in zaaken van Oorloge waren, en zich nergens meer in oeffenden; op niets meer afgericht trachtten te worden , dan om zich te wachten van de orde te breeken, of, de dagorde al gebrooken zynde, in verwarringe te geraaken. Weshalven ieder Soldaat ten allen tyde by hen het recht hadt, wanneer het gevaar zich tegen» woordig toonde, en de overhand begon te krygen, zich als Hoofd en Richter der gelederen te gedraagen ten einde dezelve weder te vereenigen en opgeflooten te doen vech- (?) Hier ftaan in den text de woorden 'Ejn«W]<*( en ZivyHlxi, voor welke xylander rondborstig verklaarde geene gefchikte ter vertaalinge in het Latyn te vinden. Ook toont zyne verdere aantekening genoeg, dat hy de meeninge van onzen Schryver hier niet vattede. Beter flaagde hier in, fchoon niet volkooinen , de Fr. Vert, wiens overzettinge dus luidt: que les Soldats en toute fiiuation pusfent tous fervir de Capitaines, £f de Chefs de bande." V 4  3i» het LEVEN vechten. Thans, evenwel, nu epaminondas hen met zyne phalanx afzonderlyk en van de overige Grieken afgetrokken in den flank viel: nu pelopidas met ongelooffelyke fnelheid en floutmoedigheid op hen indrong, bracht zulks hunne fchrarderheid en wetenfchap dermaate van bet {luk, dat het Spartsanfche Leger volflaagen op de vlucht geraakte, en 'er onder hetzelve eene flachting werdt aangerecht zo als 'er nog nimmermeer voorheen was voorgevallen (r). Waarom dan ook pelopidas, fchoon het bevel flechts over eene niet zeer talryke Bende voerende, en tot het getal der Boeötarchen niet behoorende, in den roem eener zo heerelyke Overwinninge gelykelyk deelde met epaminondas, niettegenftaande deze niet al- (r) Men ziet, dat plcjt. zich hier opzettelyk van een breedvoeriger Verhaal onthoudt. Volgens biodorus Sic verlooren de Lacedïemoniers hier meer dan 4000 mannen, en onder hunne gefneuvelde Legerhoofden telde men den Koning cleombrotüs zeiven, benevens d in on, sphodrias en deszeifs Zoon c l e on ym us. Van de Boeötiers vielen Hechts 300.  van PELOPIDAS. 313 alleen Bceötarch was, maar ook over de geheele macht der Thebaanen het opperbevel voerde. Beide, kort hierop, aangefteld tot Boeötarchen vielen zy in Peloponnefus, alwaar de meeste Volken, van de Lacedaïtuoniers afvallig gemaakt, hunne zyde koozen, als Elis, Argos, geheel Arcadie, ja het grootst gedeelte van Laconica zelve. Onder dit alles was de Winter over hand gekoomen en hadt fchier zynen fonnenftand bereikt; 'er fchooten van het einde der Iaatfte maand maar weinige dagen meer over: terwyl aanftonds met het begin der nieuwe maand, als de eerfte des jaars, de Regeering door nieuw aankoomenden aanvaard moest worden, en die gene, welke hunne posten alsdan niet overgaven, hun leven verbeurden. De andere Boeötarchen, derhalven, vreezende eensdeels voor de Wet, en anderdeels de ruwheid van den Winter willende ontwyken, drongen aan dat men het Leger naar huis geleiden mogt. Doch pelopidas, zyne ftem by die van epaminondas voegende, en zyne Medeburgers moed in gefprooken hebbende betradi met hun het grondgebied van Sparte ; trok over den V 5 E"-  314 het LEVEN Euroras; bemachtigde een aantal Laceda> monifche Steden en verwoestede het geheele Land tot aan de Zee, als bevindende zich aan het hoofd eener Griekfche Legermacht van niet minder dan feventigduizend Mannen, van welke de Thebaanen zelve nog niet eens het twaalfde deel uitmaakten: dan de roem dezer beide Veldheeren en het vertrouwen, dat men in hun ftelde, veroorzaakte , dat de Bondgenooten van Thebe, zelfs daar het openbaar gezach en eene wettige ftemming ontbraken, hunne banieren eendrachtiglyk en ftilzwygend volgden. De hoogfte, naamelyk, en gebiedendfte Wet, door de Natuur zelve voorgefchreeven aan hem, die behoudenisfe zoekt, is blykbaar deze, dat hy zich zodanig een Opperhoofd verkieze, die hem kan behouden. Even eens gelyk Schepelingen (f), hoewel zy vaak, zo lang het fchoon en bedaard weder is, of zy aan het ftrand voor anker liggen, zich brooddronken (j) Men geeve hier aan eene geringe woordverzettinge plaats, en leeze: wntf ol TAéo^jj-, xxv ivütxs ov} M. tyjAtoviri (of 0>j/S«7oi) 5£p. — Hierna is onze vertaaling ingericht. (O Te weeten dat van pelopidas, die, fchoon anders inzonderheid als Krygsman en Held X 2 b».  334- het LEVEN Wanneer daarna alex'ander, Tyran van Phera; (g) aan velen der Thesfaliers den oorlog openlyk aandeed, en de vryheid van allen heimelyk belaagde, vaardigden de S reden een Gezandfchap af naar Thebe, met verzoek om een Legerhoofd en Krygsmacht. Waarop pelopidas, (ziende epaminondas onledig met het regelen der zaaken in Peloponnefus, daar hy, aan de eene zyde, noch verdraagen kon, dat zyne eigene kunde en krygshaftigheid werkeloos bleef, en veronachtzaamd werdt; noch, aan den anderen kant, oordeelde, dat men eenen anderen Veldheer behoefde waar epaminondas zich be- vondt, beroemd, door dit verhaal als een dcorfieepen Staatsman gekenfchetst wordt. Dacier, niette, min, vertaalde: ,, po-ar faire connoitre la vie £f les meeurs des hommes." (g) Eene S:ad van Thesfalie. Schoon 'er ook elders andere denzelfden naam gevoerd hebben. Alexander, die aldaar als Dwingeland heerschte, bracht zynen Oom polyphron om het leven, na dat deze zynen Broeder polydorus, alexanders Vader, van kant geholpen hadt. Polyphron en polydorus waren Broeders van iason, van wien beneden nader.  van PELOPIDAS. 325 vondt) het befluit nam zich zei ven over te geeven en toe ie wyden aan de Thesfaliers. Met eene toereikende macht, derhalven , derwaarts opgetoog.n bemachtigde hy ftraks Larisfa (b~) en poogde alexander, die zich by hem vervoegde, en om verzoening aanhieldt, voor de Thesfaliers te herfcbeppen van eenen Dwingeland in een zachtmoedig Opperhoofd en eerbiediger der wetten. Hy bevondt hem, echter, al ras ongeneeslyk te zyn, en meer naar een wild Dier, dan Mensch te gelyken. Overal lieten zich de klachten hooren over zyne groote wreedheid, over zyne wellustige geilheid en verregaande fchraapzucht. Als nu pelopidas hem hier over aanfprak en fcherpelyk doorftreek, nam hy met zyne Lyfwachten de wyk. Waarop pelopidas, de Thesfaliers in groote gerustheid omtrent den Tyran, en volmaakte eensgezindheid jegens eikanderen achtergelaaten hebbende, zich naar Macedonië begaf, alwaar ptolem^eus tegen alexander (T) Insgetyks eene voornaame Stad van Thesfalie, aan de R.vier Penéus. X3  •X26 het LEVEN der (V)a die toen de Koninglyke waardigheid bekleedde, in oorlog was. Beide, naamelyk, hadden zy hem ombooden, ten einde hy een Scheidsman en Rechter tusfchen hen mogt zyn, of ook een Bondgenoot en Helper van den genen, dien hy oordeelen zoude ongelyk te lyden. Zich derhalven derwaarts begeeven, de verfchillen uit den weg geruimd en de Vluchtelingen terug geroepen hebbende ontving by tot Gyfelaar des Konings Broeder, philippus (kj 3 benevens nog dertig andere Kinderen van de aanzienelykfte Ge» (lachten, en deed dezelve overbrengen naar Thebe; bewyzende dus voor de oogen van geheel Griekenland tot welk eene hoogte het Thebaansch Gemeenebest tegenwoordig geCO „ Amyntas de II, Koning van Macedonië, liec, by zyn overlyden, drie wettige Zoonen achter; t. w. alexander, perdiccas en philippus, benevens éénen natuurlyken, genaamd ptolem/Bus. Deze laatstgemelds deed alexander den oorlog aan, doodde hem op eene verraderlyke wyze en regeerde zedert drie jaaren lang. Fr. Vert. (#) Jongden Zoon van arjyntas, en Vader van alexander, genoemd de Groote.  • I vam PELOPIDAS. 327 geklommen ware zo ten aanzien der gedachten, we'ke men zich vormde van deszelfs ve:mogen, als van het vertrouwen, dat men ftelde in deszeifs rechtvaardigheid! Dit was die philippus, welke, naderhand, der Grieken vryheid heeft beoorloogd. Thans kreeg hy, te Thebe aangeland en nog een kind zynde, inwooninge by pammenes (/), en van dit zyn verblyf onder de Thebaanen is het gevoelen ontftaan, dat hy epaminondas zoude (/) Dit verhaal van plütarchus oordeelde t. c. valckenaer, (in eene aantek. op zyne Redevoer, over philippus den Macedoniër bl. 229) waarfchynelyker , dan dat van justinus VII B. 5 h, dat naam. philippus opgevoed zou zyn ten huize van epaminondas, wiens behoeftige omftandigheden, uit het voorgaande bekend, hem hier voor weinig gefchikt maakten De naamen epaminondas en pammenes, elkan. deren vry veel gelykende, werden, misfchien, door de Affchryvers verwisfeld. Minder behaagde aan den evengenoemden Geleerden (t. a. pl. bl. 234) het oordeel dat plut. een weinig laager over philippus velt, als waarin hy meent, dat hem iet menfchelyks zy overgekoomen uit haat tegen philippus, den vetwoesier van zyn Vaderland. X 4  328 het LEVEN cïe hebben willen navolgen; als hebbende waarfchynelyk opgemerkt de voortvaarendheid, waar door deze in het voeren zo van den oorlog, als van het opperbevel uitftak. Nochthans was dit flechts een ge* ring deel van 's Mans uitmuntende Deugden. Aan die gene, welke hem waarlyk groot deeden zyn, te weeten Maatigheid, en Rechtvaardigheid, en Grootmoedigheid, en Zachtmoedigheid, daaraan had philippus noch door natuurlyke neiging, noch uit zucht tot navolging, eenig deel. Niet lang liep het aan, of de Thesfaliers brachten andermaal befchuldigingen in tegen alexander den Pheraër, uit hoofde dat hy de Steden van dat Landfcbap in geftaadige beroering hieldt. Waarom pelopidas, en nevens hem ismenias der-; waarts in gezandfchap werden afgevaardigd. Hy verfcheen 'er (geene vyandelykheden te gemoete ziende) zonder eene gewapende macht met zich van huis te brengen, en was, daarom, genoodzaakt telkens, wan«i neer de zaaken zulks vereischten, zich van den byftand der Thesfaliers zeiven te bedienen. Omtrent even denzelfden tyd ontftonden 'er nieuwe verwarringen in Macedonië ,  van PELOPIDAS. 329 donie, alwaar ptolemjëüs den Koning van kant hielp, en zich zeiven meester maakte van het Bellier. De Vrienden van den overleedenen zochten hierop pelopidas aan om byftand: die, wel geneegen zich deze zaaken aan te trekken (nï), maar zelf geen Krygsmacht by zich hebbende, eenige Huurlingen uit het Land zelven in dienst nam, en daarmede van ftonden aan naar ptolem^eus op weg floeg. In elkanders gezicht gekoomen zynde wist p t 0lejuveus de genoemde Huurlingen met geld om te koopen en te maaken, dat zy tot hem overliepen. De vermaardheid, evenwel, en de naam alléén van pelopidas wekte by hem zo veel ontzach, dat hy dezen, als zynen meerderen, te gemoete ging («), hem de hand van vriendfchap reik- (m) Dit is, naar ons gevoelen, de meening van den Schryver. Xylander vertaalde: ,,»/ ad eas rss agendas cum aliqua dignitate accederet?' Dacier, daarentegen , voorgegaan door amyot, vpulant arriver avant que- Ptoléntée eüt le tempt de fe recontioitre." Beide fchynen zy ons plutarchus niet te hebben begreepen. (») Gewoone plichtpleeging by de Ouden en X S La».  33» het LEVEN reikte , over het geen gebeurd was verfchooninge vraagde en plechiigiyk beloofde, „ dat hy het Koningryk flectits in bewaaringe houden zoude voor de Broeders van den Verftorvenen, en voorts niemand tot vriend of vyand hebben, die het ook niet ware van de Thebaanen." Op deze voorwaarden leverde hy tot Gyfelaars uit zynen eigenen Zoon philoxenus, met nog vyftig andere Zoonen zyner vrienden. Ook deze liet pelopidas over brengen naar Thebe. Dan zelf ten uiterflen gebelgd over het verraaderlyk gedrag der Huurlingen, en ontwaar geworden zynde, dat hunne meeste goederen, benevens de Vrouwen en Kinderen, by een gebracht waren en bewaard werden in de Stad Pharfalus (o), des hy, zich daarvan meester maakende, eene bekwaame gelegenheid zou vinden om over de hem zo zeer bele- di- Laateren, van welke wy elders meer gezegd hebben. («) Eene Stad van Thesfalie, niet verre van Larisfa gelegen, en genoeg bekend door den Veldilag tusfchen caesar en pompejus in derzelver vlakten voorgevallen.  van PELOPIDAS. 331 digende trouwloosheid wraak te oeffenen, vergaderde hy eenige Thesfaliers by zich en trok 'er mede naar Pharfalus. Dan naauwelyks was hy daar ter plaatze aangekoomen, of de Dwingeland alexander verfcheen 'er ook met zyne krygsmacht. Pelopidas, waanende, dat hy zichkwam verontfchuldigen begaf zich, nevens isme-, nias, uit eigene beweeginge naar hem toe. Want, fchoon hy hem kende voor eenen onverlaat en bloeddorstigen Wreedaart, fchroomde hy evenwel niet, dat hem iet kwaads weder va aren zoude , eensdeels uk hoofde der macht van Thebe, en anderdeels wegens zyn eigen aanzien en vermaardheid Q>J. Doch alexander zag hen naau» (/>) „ Polybius keurt dit doen van pelopid a s ten Itrengften af. Hy kende, zegt hy, de onrechtvaardigheid van den Dwingeland, en wist wel, dat alle Tyrannen de onverzoenelyke vyanden zyn van die gene, welke het met de Vryheid houden. En echter was hy onvoorzichtig genoeg, om in hoedanigheid als Afgezant tot hem te gaan. Hy bracht hier door aan de Thebaanen een mer. kelyk nadeel toe, en verminderde zyne eigene glorie door lichtvaardiglyk te betrouwen op zulken, die in het geheel niet te betrouwen waren." Fr,  332 het LEVEN naauwelyks ongewapend en onverzeld tot hem koomen, of hy maakte zich aanftonds meester van hunne perzoonen, en voorzag Pharfalus van bezetting. Deze fchennis vervulde elk, die onder zyn bereik was, met vreeze en fchrik, dewyl men begreep, dat hy, na het bedryven van zulk eene euveldaad en onbefchaamde ftoutheid, voortaan niemand meer zou fpaaren, maar met alles , wat hem voorkwam, van zaaken en menfchen, omfpringen als een vertwyffeld Man, die zyn leven van toen af reeds voor verlooren achtte. Die van Thebe, middelerwyl, kundfchap hier van gekreegen hebbende, namen dit bedryf ten hoogden kwalyk, en vaardigden ftaande voets eene Legerbende af naar Thesfalie, waar over nochthans, aangezien zy regen epaminondas eenig ongenoegen hadden opgevat (la), andere Opperhoofden werden aangefteld. De Fr. Vert. — Zie polyb. Hiltor. VJII B. bl. 711, uitg. v. Cafaub. » Zy waren op hem te onvrede, om dat hy in den naastvoorgaanden Veldtocht in zeker gevecht by Corinthus eenige Lscedtemoniers, welke hS  van PELOPIDAS, 333 • De Dwingeland, van zyne zyde, pelopidas naar Pherse hebbende doen overbrengen, liet in den beginne een-' iegelyk, die lust hadt, toe om met hem te fpreeken, in verwachting' dat hy door zynen rampfpoed moedeloos en ter nedergeflaagen zoude zyn. Maar toen pelopidas de Pherjeërs, die zich by hem over hun lot beklaagden, aanmaande goeden moed te hebben, om dat de tyd nu eerst ryp werdt dat de Tyran voor alle zyne gruweldaaden boeten zoude: toen hy hem zelfs eene boodfchap zondt en zeggen liet: „ dat hy „ handelde als een zot, daar hy de arme „ Burgers, die hem nergens in beleedigd ,, hadden , dagelyksch pynigen deed en „ ombrengen, terwyl hy hem, daarente„ gen, in het leven fpaarde, offchoon hy „ zeker wist, dat, indien het hem geluk„ ken mogt te ontvluchten, hy, voor alle „ andere, poogen zoude hem te flraffen." Waar- hy over den kling hadt kunnen jaagen, by het leven gefpaard hadt. Hier over fchreeuwde men verraad! ontnam hem het Bceötarchfchap, en deed hem als een byzonder perfoon in het Leger dienen, Z. diod. sic, XV B, 72 h." Fr. Vert.  334 het LEVEN (Waarop de Dwingeland, verbaasd over zulk eene ftoutmoedigheid en gerustheid, antwoordde: „ Hoe heeft toch pelopi„ das zulken haast om te fterven?" en deze berichtte daarop weder: „ Ten einde „ gy nog meer, dan gy het nu reeds zyt, „ by de Goden in haat geraakt, zo veel „ te fpoediger moogt verdelgd worden!" —) van dien tyd af, zeg ik, wilde de Tyran niet, dat 'er iemand van buiten toegang tot hem hebben zoude. Dan thebe, de dogter van iason (r), en vrouw van alexander, onderricht door die gene, welke pelopidas bewaarden, aangaande zyne onvertzaagdheid en edelaartigheid, kreeg lust den Man te gaan zien en met hem te fpreeken. By hem gekoomen zynde, kon zy, als eene vrouwe, gelyk zy was, onder zo veel rampfpoeds de grootheid van zyn ka- (r) Van dezen uson, gewoonelyk de Thesfalier, of Pheraër , genaamd, kan men leezen diodor. Sic. XV B. 60h. perizon. in de Aantek. op /Elian. V. H bl. 696. Xenophon. noemde hem elders den grootlïen Man van zynen tyd. Zie den beroemden valckenaer op de hier voor aangeh. plaats bl. 226.  van PELOPIDAS. 335 karakter niet zo ras ontwaaren. Nochthans uit' de haveloosheid van zynen baard en hairen, uit zyne armelyke plunje en de flechte fpys en drank, die men hem toereikte, genoeg op kunnende maaken, dat hy eene bittere, en met zynen grooten roem heel kwalyk overeenitemmende behandeling lyden moest, begon zy tefchreyen. Pelopidas, die in het eerst niet wist, welk eene Vrouwe zy ware, verwonderde zich hier over, en toen men hem zulks te kennen hadt gegeeven fprak hy haar aan by den naam haars Vaders (s): want hy hadt. gemeenzaamen omgang gehad en vriendfchap onderhouden met iason. En wanneer zy vervolgens tot hem zeide : „ Ik heb medelyden met uwe HuisvrouweI" hernam hy: „ En ik nog meer met U, „ om dat Gy, buiten banden zynde, een' Man, als alexander, kunt verdraa„ gen!" Dit gezegde maakte op thebe eenen zeer Herken indruk, daar zy reeds ten hoogften gebelgd was over de wreedheid, de geweldenaaryen en overmoed des Dwingelands, die, behalven alle de overige (s) D. i. als de Dogier van iason.  336 bet LEVEN ge ongebondenheden , waarin hy zich r.6 buiten ging, ook nog haaren jongden broeder tot zynen fchandjongen hadt gemaakt. Haare bezoeken, derhalven, by pelopidas geduurig herhaalende, en zich vry uit by hem beklaagende over het geen zy ly» den moest, werdt haar geest meer en meer vervuld met gramfchap, en ftoutmoedigheid, en wraakzucht tegens alexander. De Thebaanfche Legerhoofden, ondertusfchen, in Thesfalie gevallen zynde, en aldaar, het zy dan uit onbedreevenheid, of door tegenfpoed, niets hebbende kunnen uitrichten, keerden met fchande overlaaden naar huis Cf), alwaar zy, hoofd voor hoofd, door (/) „ De Tyran vervolgde hen op hunnen terugtocht met zyne Ruiterbenden, liet hun nimmer rust en floeg hun in zyne genadige aanvallen veel volk af. Het geheele Leger zou vernield zyn geweest, zo niet de Soldaaten epaminondas, die zich zonder bewind onder hen bevondt, genoodzaakt hadden het bevel op zich te neemen. Deze zich aan het hoofd der Ruiterye en het lichtgewapend voetvolk gefield hebbende nam daarmede de achterhoede, en nu eens de vyandlyke aanvallen afweerende, dan weder zelf aanvallende volbracht hy dus den aftocht en behieldt het Leger der Bceötiers. Z. diodor. Si?. xv b. 71 h."* Fr. Vert.  van PELOPIDAS. 53? door het Volk verweezen werden in eene' geldboete van tienduifend drachmen: waarna men epaminondas aan het hoofd van eene nieuwe Legermacht deed uittrek» ken. De tyding hier van veroorzaakte, weldra, eene geweldige beweeging onder de Thesfaliers, die geheel opgebeurd werden door de groote vermaardheid van den Veldheer, en ontbrak 'er maar eene zeer «geringe floot om de zaaken van den Dwingeland in den grond te helpen: zo groot eene vreeze overviel zyne Krygsbevelhebbers en Aanhangelingen, en met zo veel drifts werden zyne Onderdaanen bezield tot afval, terwyl zy juichten in de blyde verwachting van het toekoomende, als die -nu zouden zien en beleeven, dat de Tyran voor alle zyne euveldaaden het welverdiende loon ontving. Epaminonda.s, niettemin, wien de behoudenisfe van pelopidas meer ter haite ging, dan zyne eigene glorie, en die vreesde, dat, wanneer hy de zaaken doorzettede, alexander, in de engte gebracht, tot wanhoop mogt överflaart en zich als eert wild Dier op deri gevangenen werpen, verkoos liever deri oorlog fieepende te houden, trekkende geIV. deel. Y ft».  338 het LEVEN ltadig ginds en weder, en zich nu hieri dan daar vertoonende, en den Dwingeland door den toeftel, welken hy maakte, en zyne dreigende houding dermaate beftierende en kortwiekende , dat deze noch zyne vermetelheid en wrevel geheel liet vaaren (V), noch hy zelf deszeifs woede, of gramfchap aan het zieden hielp. Het was hem, naamelyk, niet onbekend, met welken Wreedaart hy te doen hadt, die, luttel pasfende op redelykheid, of rechtvaardigheid, fomtyds de menfchen levendig begroef, of ook wel in huiden van Beeren, of O) De Fr. Vert. deze plaats aldus hebbende overgezet: que par la il ne le portoit tii a medirer fes violences, & fes emportemens —— voegde 'er de volgende aantekeninge by: „ Dit is de fin van deze pasfagie, welke zeer kwalyk overgezet is. Epaminondas bedoelde geensfins, dat de Tyran zyne woestheid en geweldenaaryen zoude maatigen, om dat deze verandering een groot deel zyner onderdaanen weder op zyne zyde hadt kunnen brengen, als welke zyne wreedheden genoopt hadden de wapenen op te vatten." Niet te onrecht dacht, mogelyk, reiske, dat in het woord uvsTvost hier eene fchryffout fchuile. De gisfrageu, echter, door hem geopperd, zyn niet aanneemelyk.  van PELOPIDAS. 339 of wilde Zwynen deed toeftellen en 'er dan Jachthonden op los liet om ze te ver*" fcheuren, of ze ook zelf met pylen doorboorde , zich in deze wreedheden , als ware het een fpel, vermaak en de: — die te Melibcaa, en Scotufa (v"), Steden, die in Vriendfchap en Bondgenootfchap met hem Horden, de Burgerye, tot de Volksvergadering byeengekoomen, met zyne Lyfwachten omcingelde, en ze van den oudften tot den jongften ombrengen liet: — die de Lans, met welke hy polythron, zynen Oom, doorboord hadt, plechtig wydde, haar met eenen krans («/) vercierde, en 'er, als aan eene Godheid, offerhanden aan toebracht, onder den naam van tychonCV): die, O) Beide Steden van Thesfalie. diodorus (XV, 75) fpreekt alléén van de laatste. Verg. ïaüsanias VI B. 5 h. bl. 463. die het geval zeer omftandig verhaalt. (»0 Eveneens gelyk men gewoon was de Standbeelden der Goden vereeringshalve te bekransfen. (*) D. i. den Treffer, of Raaker. Verfta dus eene Godheid van het mannelyk gedacht. — Dacier vergeleek hier 'gepast het Gebed van turïjus by virgil. iEn. XII, 95. Nune, 0 r.unquam frmtrata vocatus t Hasta, meos', y 2  340 bei LEVEN die, eindelyk , op zekeren tyd in den Schouwburg zich bevindende, waar het Treurfpel van euripides, genoemd de Trojaanfche Vrouwen (y), werdc vertoond, opftond en weg ging; doch ftraks een' bode aan den voornaaaiften Speeler afvaardigde en hem zeggen Hei:, „ dat hy zich hier „ over geensfins moest bekommeren: ook „ ter oorzaake van zyn weggaan vooraf niet „ Hechter fpeelenj want dat hy zich niet „ uit verachtinge van hem verwyderd hadt, „ maar dewyl hy zich fchaamde, dat zyne „ Medeburgers hem zouden zien fchreyen „ om de rampen van hecuba en an* „ dromache, die nimmer over iemand „ van hun, welke hy om hals liet bren,, gen, eenig medelyden hadt betoond."— Deze eigenfte Booswicht werdt, niettemin, op den naam en roem van epaminondas, en het bezef, dat hy tegen eenert zo (y) Dit Treurfpel is tot op onzen tyd bewaard gebleeven. Hecuba en andromache, tot flaverny gedoemd, en welker laatstgen. haaren Zoon astyanax, by hector geteeld, van den muur ziet afftooten en verpletteren, fpeelen daas in eene vcornaame en aandoenelyke rot.  van PELOPIDAS. 341 zo grooten Veldheer zou te ftryden hebben, derwyze van vreeze en fchrik bevangen, dat hy, even als een Haan, verflagen in het ftrydperk, en voor den overwinnaar onderdoende, zyne moedvederen hangen liet (z) en zich haastede met Gezanten aan hem af te zenden, welke tevens in last hadden om zyn gedrag by epaminondas te ontfchuldigen. Deze wilde, evenwel, de hand niet leenen, dat 'er Vrede en Vriendfchap tusfchen de Thebaanen en zulken karei zoude plaats grypen. Hy floot met hem eenen Wapenftillbnd van dertig dagen, en daarop pelopidas en ismenias, uit hunne banden geflaakt en aan zich hebbende doen uitleveren, brak hy op en vertrok uit Thesfalie. De Thebaanen voorts de lucht gekreegen hebbende, dat van wegens de Lacedsmoniers en Athenienfers Gezanten aan den grooten Koning (a) naar Afie waren af- (z) Dat dit gezegde, maerinaalen van plut. gebruikt, ontleend is uit zeker Treurfpel van euripides, hebben wy opgemerkt in ons III D. Lev^ van alcibiades bl. 14. sant. £a) Dus waren de Grieken gewoon den Koning yan Perfie, als verre weg een machtigden van .die Y 5 ' Se«*  342 het.LEVEN afgevaardigd om over Bondgenootfchap te handelen, benoemden insgelyks van hunnen kant pelopidas om derwaarts te trekken. Indedaad eene zeer voortreffelyke keufe in aanmerkinge van 's Mans vermaardheid ! Want, vooreerst, moest zyne reize gaan door die Landfchappen van 's Konings heerfchappye, waar zyn naam en roem alomme bekend waren. Het gerucht toch der glorieryke gevechten tegen de Lacedsmoniers verfpreidde zich niet langzaamerhand, noch voet voor voet door Afie. Dat gerucht, fints eerst de tyding van den Leuctrifchen Veidflag ingeloopen was, telkens door ver-; fche tydingen van op nieuw uitgevoerde Heldendaaden meer en meer toeneemende,1 en fteeds grooter en grooter wordende, drong door tot in de verst gelegene Gewesten! En wanneer hy, vervolgens, zich vertoonde voor de oogen der Landvoogden, en Legerhoofden, en Krygsbevelhebbers, welke aan de Deuren wacht hielden (éi), werdt hy ftraks het voorwerp hungene , welke in dezen tyd dien naam droegen, te benoemen. CO T< w« van het Koninglyk Paleis. Vergel. hef Lev. van themistoci.es, IID. bi 305.  van PELOPIDAS. S43 hunner bewonderinge en van hunne gefprekken. „ Die, zeide men, is de Man, „ die aan de Lacedaïmoniers de opperheer,, fchappye ter Zee en te Lande heeft „ ontwrongen: die Sparte beperkt heeft „ en doen inkrimpen tusfchen den Euro„ tas en Taygetus (c); dat Sparte, het „ welk, nog kort te vooren, den grooten ,, Koning, en de Perfiaanen, onder aan-; „ voeringe van agesilaus, dorst beoor„ logen, en aan hun het bezit van Sufa „ en Ecbatana twyffelachtig maaken!" Artaxerxes was dan, met reden, wegens de komst van zodanig eenen Afgezant niet weinig in den fchik, en bewees aan pelopidas zo veel te meer eere, en overlaadde hem des te liever met hoffelykheden, ten einde het elk in het oog mogt loopen, dat hy, als een grootmachtig Koning, van de vermaardfte Mannen eerbied en opwachtinge ontving. Maar wanneer hy, kort hier op, aan hem gehoor gee- ven«* (e) De Text, hier bedorven, werdt reeds door xylandeh. te recht verbeterd. Zie verder van dit Gebergte het Leven van lycurg. I D». bi. 362.' Y4  §44 hut LEVEN ver.de zyne gelaatstrekken hadt gezien, en zyne redenen aangehoord, welke krachtiger waren, dan die der Athenienfers, en du> delyker ( den om in Griekenland aan alle onwettige overheerfchingen en geweld den bodem in te flaan. Te Pharfalus, derhalven, aangékoomen, en daar zyne macht by eikanderen gevoegd hebbende trok hy zonder uitftel tegen alexander op; welke vernemende, dat pelopidas maar weinige Thebaanen by zich hadt, terwyl hy zelf, daarentegen,, de helft fterker was van Voetvolk, dan de Thesfaliers, hem te gemoete toog by het Thetidium (k). Daar was het, dat ie- D. i. de Kapel van thetis, moeder van ackilles, die by de Dichters zomtyds by uitnemenheid de Theffaliër wordt geheeten. De eerdienst  VaS PELÖPIDA& 353 temand tegen pelopidas zeide: „ dat de Dwingeland met eene fterke macht in aantocht was!" — waarop hy antwoordde: i, Zo veel te beter! want dan zullen wy 'er zo vëel te meer overwinnen!" Nademaal nu ter de^er plaatze, by de zogenaamde Hondshoofden (/), hbcge en fteile heuvels gevonden worden, weke zich van wederzyden naar de tüsfchenliggende Vlakte uitftrekken , poogden beide partyen dezelve met Voetvolk te bezetten. Eerst dan liet pelopidas zyne Ruiterye, welke fchoon en talryk waSj óp die van den Vyand los gaan, en werdt deze, uit dien hoofde, zonder vele moeite overhoop geworpen en door de Overwinnaars langs de vlakke vel-, den achter nagezet. Alexander, echter, was in dè voorbaat (m) met het be- mach- Öfensi zyner Moeder was, derhalven, hiér geene vreemde zaak. CO Het is bekend, dat Bergen en Heuvels menigwerf den naam kreegen van dingen, welker gedaante zy fcheenen- të vertoonén. C»>) Deze Vertaaling is ingericht naar eene, onzes erachtens, hier noodwendige verbeteringe, welke wy ons thans te vrede zulten houden eenvotiwdig te vermelden. '£r ftaat achter het woord IV. DSEIm Z  354 it e t LEVEN machtigen der Heuvels, waar door hy het Thesfalisch Voetvolk, dat te laat kwam, en evenwel nog tegen de moeijelyke fteilten poogde op te klauteren, met voordeel op het lyf kon vallen, zo dat de voorfte veel al fneuvelden, en de rest, voor flagen vreezende (»), niets uitvoerde. Pelopidas, derhalven , dit bemerkende, riep aanftonds zyne Ruiterbenden terug, en beval hun op den dikften drom der vyanden in te ryden. Zelf greep hy zyn fchild, en begaf zich, in alleryl, onder de zyne, welke aan den voet der Heuvels vochten, drong door de achterfte gelederen heên tot aan de voorfte, en boefemde door zyne woAs^/wn een punêlum, daar 'er een eomma behoort te ftaan. Vervolgens moet uc U veranderd worden in usl*. achter q>tvyovj. Dus doende zal deze kwalyk te zamen hangende en duistere plaats gered en met het voorhanden zynde verhaal overeenkomftig zyn. («) Men leest hier in den text nXnyèis hoiföóvtis, fiagen krijgende, zo veel wy zien, zonder goeden fin. Waarom dus niet liever TtK^yxs svAm@ov'/azvoi'? — Wy hebben het gewaagd de Vertaaling naar deze gisfinge in te richten.  van pelopidas; 355 2ie tegenwoordigheid de benden zodanig eene kloekhartigheid en drift in, dat zy, die thans met hem den aanval deeden, ook den Vyanden naar Geest en Lichaam toefcheenen andere menfchen te zyn geworden. Zy floegen, echter, de aanvallers tot twéé, of driemaalen af; maar eindelyk ziende, dat zy telkens, als met vernieuwde krachten wederkeerden; dat, insgelyks* het Paardevolk, het vervolgen ftaakende, op hen los kwam, begonnen zy te wyken, nemende den hertred voet voor voet. Pelopidas* daarop, het geheel vyandlyk Leger van de hoogten overziende, het welk, hoe zeer reeds uit een geraakt en in wanorde gebracht , tot nog toe, evenwel, niet aan het vluchten was geflaagen, hieldt ftand, aan alle kanten rond ziende (V) ten einde alexander zeiven te ontdekken. Ter naauwernood nam hy hem waar, daar hy aan den rechter vleugel zich beyverde om des 00 Bryanr bekent het woord, dat hier in den text gevonden wordt, niet te verftaan , en verbetert daarom itzfi^^a-tv, dat een' goeden fin oplevert, hoewel het woord zelf wat ongewoon is. Z 2  356 het LEVEN de huurbenden moed in te fpreeken, en d& orde te herftelen, of de gramfchap overmande zyne reden zo, dat hy, op het gezicht zyns vyands in vuur en vlam geraakt, en zyn lyiVbehoud, tevens met het beleid der geheele onderneeminge, opofferende aan zynen toorn, zyne krygslieden zeer verre vooruit ylde, roepende en den Tyran met luider ftemme uitdaagende. Doch deze wachtte den aanval geenfins af, noch hieldt ftand, maar de wyk genomen hebbende onder de Fiekeniers verfchool hy zich al« daar. Middelerwyl raakten die gene, welke onder de Huurbenden de voorfte waren, handgemeen met pelopidas, en werden door hem te rug gedreeven; zelfs kwamen 'er fommige onder zyne (lagen om, Dan de menigte, hunne lanfen van verre fchietende en daarmede zyne wapenen doorboorende, brachten hem wond op wond toe, tot dat de Thesfaliers, bewoogen door dit fchouwfpel, van de heuvels toeliepen om hem te helpen. Dan deze hulp kwam te laat, daar hy reeds gevallen was. De Ruitery, vervqlgens, ook aanvallende joegen zy de geheele vyandlyke macht op de vlucht, vervolgden dezelve zeer lang, en ver-  van PELOPIDAS. 357 vervulden het geheele veld met dooden, wordende 'er meer dan drieduizend door hen afgemaakt. Dat nu de Thebaanen, welke dit geval bywoonden, ten hoogften rouwig waren over den dood van pelopidas, welken zy hunnen Vader, en Behouder, en Leermeester in alles wat by uitfiek fchoon en groot en goed was, noemden, daar over behoeft men zich niet zeer te verwonderen: dewyl de Thesfaliers, benevens hunne Bondgenooten, alle eerbewyzingen, aan menfchelyke verdienden verfchu'digd, door hunne openbaare Volksbefluiten te boven ftreevende, nog veel meer, door het aan den dag leggen hunner droefheid de achting beweezen, welke zy dezen voortreffe» lyken Man hadden toegedraagen. Men verhaalt, naamelyk, dat van alle die gene, welke by dezen ftryd tegenwoordig waren, zodra zy vernamen, dat hy gefneuveld was, niemand vooraf zyn borstwapen uittrok , of zyn paard onttoomde, of zyne wonden verbondt; maar dat elk ^ich, nog verhit van het gevecht en zo gewapend als hy was, naar het doode Lichaan fpoedde^ dat men in het ronde om het Lyk, als of Z 3 bet;  358 het LEVEN hetzelve nog kennis hadt, de vyandlyke wapenen, als zegetekenen, op een ftapelde, de maanen, daarenboven, der paarden en eigene hairen affchoor (p): dat vele, vervolgens, zich naar hunne tenten begeeven hebbende, noch vuur ontftaken, noch avondmaal nuttigden, maar eene doodelyke ftilte en neêrflachtigheid door de geheele Legerplaats heerschte, even als of zy, in plaats van eene der grootfte en luisterryki fte overwinningen behaald te hebben, zei»: ve door den Dwingeland overwonnen waren en tot flavernye gebracht. Ook verfcheenen uit de Steden, zo ras zyn dood ruchtbaar werdt, de Overheden, begeleid door de Jongelingen en Kinderen, en Priesters, brengende Zegetekenen aan, en Kroonen van Goud, en Wapenrustingen van Goud, ter vereeringe der Lykftaatzy (j). En wanneer nu de tyd der uitvaart verfcheenen was, naderden de oudfte der Thes^' fa- 09 Gewoon teken van rouwe by de Ouden; 0/) Zo fcheenen ons de woorden, jr^o? rijp iifohxnv rov ^«las, vertaald te moeten worden. Van eene vervoering van het Lyk maak; onze Schryver geene melding.  van PELOPIDAS. 359 ialiers de Thebaanen, en begeerden op de. zelve, dat tiet hun gegund mocht worden het Lichaam alléén, en op hunne kosten te begraaven. Een onder hen deed by deze gelegenheid de volgende aanfpraak: „ Mannen Bondgenooten, zeide hy, wy „ begeeren van Ulieden eene gunst, welke „ ons, te midden van zo groot een onge„ luk en verlies, tot eer en vertroostinge „ zal verftrekken. De Thesfaliers toch zyn „ zo gelukkig niet, dat zy pelopidas „ levende thuiswaarts uitgeleide zullen kun,, nen doen! Hy zelf heeft geen gevoel „ van de verfchuldigde eerbewyzingen, wel„ ke zy hem wenfchen op te draagen! „ Maar indien het aan ons gegund mocht ,, worden het Lyk te behandelen, en het „ afzonderlyk op onze kosten te vercieren „ en ter aarde te beftellen, dan zullen wy „ Ulieden voorkoomen het ongetwyffeld „ daar voor te houden, dat dit ongeluk ,, de Thesfaliers zwaarder treft, dan de „ Thebaanen. Want Gylieden koomt Hechts „ eenen uitmuntenden Bevelhebber te ver,, liezen; daar wy en zodanig eenen mis,, fen moeten, en met hem tevens onze „ Vryheid kwyt raaken. Want met wat 2 4 „ ge-  3öo het LEVEN „ gelaat zouden wy nu nog durven beflaan, „ ëenen anderen Veldheer van Ulieden te „ vraagen, daar wy pelopidas niet te rug gegeeven hebben!" — De Thebaanen dan bewilligden in dit verzoek. Nimmermeer fchynt "er eene luisterrykei: Uitvaart plaats gehad te hebben, dan deze* immers volgens het oordeel van hun, welke het luisterryke niet doen bellaan in Elpenbeen, of Goud, of Purper, gelyk als philistus (r) doet, die grooten ophef maakt en den mond vol heeft van de Lykftaaifie van dionysius, welke doch, in de daad, niers anders was, dan de theatraa-, le uitkomst (s) van een zeker groot Treurfpel, CO Een beroemd Gefchiedfchryver van de Siciliaanfche Gebeurtenisfen, door cicero de kleine thi'cydides genoemd. Z. beneden het Leven van nicias en dion. als ook vossius de Hift, Grr, I, 6. (O »» In het Gr. ftaat „ welke niets anders v>f.S, dan, om zo te fpreeken, de theatraale Exode eener groote Tragedie?' De exode was het isatfte gedeelte van een Treurfpel, de ontknooping van het Stuk. Men zie de aantekeningen op het j2 Hoofddeel der Dichtkunst van aristote. Pk ut ar chu s ggbruikt kei woord hj dien zelf-  van PELOPIDAS. %6\ fpel, naamelyk deDwingelandye. Alexander de Groote liet, wanneer heph«stion overleeden was, niet aileen de maanen der Paarden en Muilezels affnyden , maar ook de Kanteelen der vesten nederwerpen, op dat het fchynen mogt, dat ook de Steden zelve treuidtm, daar zy, in plaats van de gewoone, de houding aannamen van een mensch, die zich tot rouwbetoon gefchooren heeft, of ook om die reden zyne kleedinge verwaarloost. Soortgelyke daaden, echter, niet anders zynde, dan de uitwerkzelen der bevelen van Overheerfchers, welke flechts door dwang en geweld ter uitvoer worden gebracht, en zo wel de afgunst wekken tegens hen, die dus vereerd worden, als het misnoegen van die gene, welke men op deze wyze dwingt, draageji geen het minst blyk van waare toegenegenheid, of eerbewyzinge: maar zyn blcotelyk eene vertooning van barbaarfcbe pracht, en weelde, en grootschheid, welke den overvloed zelfden fin in het Leven van alexander, Maar in het Leven van crassus gebruikt hy het in den fin, welken de Romeinen 'er aan gaven.'' Fr. Vert- — By de Romeinen blekende Exodium dc Naklucftt, z5  $6% hit LEVEN vloed van Rykdomraen befteeden aan iedele en nietswaardige BeufeÜngen. Maar wanneer een Man, Burger zijnde van een vry Gemeenebest, en geftorven in een vreemd Land, in afweezigheid zyner Vrouwe, en Kinderen, en Naastbeftaanden, buiten eenig verzoek, of eenigen dwang, van zulk een aantal Volken en Steden als om ftryd eerbewyzingen ontvangt, en dezelve zyne uitvaart gelykerhand bezorgen en hem bekroonen, dan fchynt zodanig een, in waarheid, het toppunt van wezenlyke Eere en Geluk te bereiken. De Dood toch der Gelukkigen is geensfins, zo als /esopus ftaande hieldt, de bezwaarlykfte Dood: maar integendeel de zaligfte ; als waar door de Voorfpoed der Braaven eene veilige wykplaats bekoomt, en aan de Fortuin de macht be- . noomen wordt om te veranderen (f). Die Spai> CO ,, Dit oordeel is zeer juist, en kan niet worden tegengegaan, dan door de onbegrensde en onredelyke begeerte, welke de menfchen hebben voor het leven. In het Blyfpel van terentius, geheeten Eunnchus, roept chaerea, gedreeven door dit natuurlyk gevoel, in de volheid zyner vreugde uit (Aft. III, Sc. 5.) Nutw  van PELOPIDAS. 363 Spartaan hadt het daarom beter, welke den beroemden Overwinnaar in de Olympifche Strydfpelen, diagoras (u) (die niet alleen zelf daarin den prys behaalde, maar ook zyne Zoonen, en de Zoonen zyner Zoonen en die van zyne Dogteren op de Olympiaden kroonen zag) in dezer voegen begroette : Sterf thans, diagoras! want „ gy zult immers niet ten hemel klim„ men!" Ja! byaldien ook iemand de Over- Nanc ejl profeélo, interfici cum perpeti me pos/urn. Ne hoe gaudium contaminet vita agritudine aliqua „ Thans zou ik waarlyk dulden kunnen, dat men my het leven benam, uit vreeze, dat deze blydfchap, wanneer ik langer leef, door eenig hartzeer wederom verbitterd worde." Fr. Vert. Verder is de Vertaaling hier ingericht naar eene verbetering van reiske. (») Deze beroemde Worstelaar was geboortig van Rhodus. Onder de Lierzangen van pindarus, op de Overwinnaars in de Olympifche Spe» len, is de 7de op dezen diagoras vervaardigd. Zie de aantek. van schmidius aldaar, en pa ijsan. p. 468, 469; waar de naamen der Zoonen en verdere Nabeftaanden van diaoor as, hier bedoeld, vermeld worden,  $6*4 het LEVEN Overwinnirgen, in de Olympifche en Pythifche Spelen behaald, alle te zamen by eikanderen voegde, zou hy dezelve, dunkt my, nog niet eens durven gelyk ftellen met één der Gevechten van pelopidas, die 'er zo vele vocht en 'er telkens in zegepraalde; die het grootst gedeelte van zyn leven in eer en aanzien doorbracht, en eindelyk, de waardigheid van Bceötarch voor de dertiende maal bekleedende, in eene roemvolle onderneeminge, waar aan het verdelgen eens Dwingelands verbonden was, zyn leven voor de Vryheid der Thesfaliers opofferde! Hoewel nu zyn dood de Volken van Thesfalie ten hoogden bedroefde, verftrekte hy hun, evenwel, grootelyks tot nut; want de Thebaanen hadden niet zo ras de weet gekreegen van het omkoomen van pelopidas, of zy namen het befluit, om zonder tydverzuim daar over wraak te vorderen, en brachten daarom met den meesten fpoed een Leger te zamen van fevenduifend Voetknechten en fevenbonderd Ruiters, onder het opperbevel van malcitas en diogit on. Deze vonden by hunne aankomst alexander reeds in de engte gebracht: ook s  van PELOPIDAS. 363 ook, door de nederlaag zyner benden, buiten ftaat om hun te wederftaan, en dwongen hem „ de Steden, welke hy van de Thesfaliers overweldigd hadt, aan hun wederom te geeven; de Magnefiers, Phthioten en Achasërs ongemoeid te laaten, en de Bezettingen uit hun gebied te doen vertrekken: vervolgens, zelf te zweeren, dat hy de Thebaanen volgen zou, werwaarts, en tegen wien zy hem zouden willen leiden en beveelen op te trekken." En hiermede hielden de Thebaanen zich te vrede: dan het volgend verhaal zal doen zien, welk eene wraak de Goden, niet lang daarna, van hem vorderden, ter voldoening van het ongelyk pelopidas aangedaan. Deze hadt, gelyk hier voor gezegd is, thebe, welke de plaats van Huisvrouwe by den Tyran bekleedde, het eerst geleerd zich niet te laa.en verfchrikken door den uitwendigen glans en toeftel der Tyrannie, offchoon zy zich van gewapende Bannelingen omringd zag (y). Daarenboven vreesde (v) Deze plaats, die zeer duidelyk is, en te jrecht van dacier en anderen vertaald werdt, begreepen reiske en hutten kwalyk, om dat  3(56; Hei LEVEN de deze Vrouwe 's Dwingelands trouweloosheid (w), haatte zyne wreedheid, eri uit dien hoofde eene zaamenzweeringe gemaakt hebbende met haare Broeders, welke drié in getal waren, met naame tisi- phonüs, pytholaus en lycophron, ving zy het ftuk op deze wyze aan: Het Huis van den Tyran was, voor het overige, rondsom bezet met wachten, welke den geheelen nacht door hunne posten bewaarden. Alleen lag voor de Slaapkamer, waar zy gewoon waren de nachtrust te neemen, zynde een bovenvertrek, een geketende Hond, wien niemand naderen dorst, behalven zyne Meesters zelve, en een der Slaaven, die hem eeten bracht. Wanneer nu het tydftip, door thebe tot het uitvoeren van haar opzet uitgekoozen, daar was, hieldt zy haare Broeders geduurende den voorafgaanden dag verborgen in een naby gelegen huis. Vervolgens alleen, gelyk zy ge- zy het woord oxtrav niet, gelyk zy hadden moeten doen, tot ®q@yv brachten, maar tot het naatstvoorgaande 7T#pas). Wanneer de Galliërs vervolgens herhaalde voorllagen van vrede deeden, en de Raad insgelyks tot vredelievende befluiten overhelde, zegt men dat mar cel lus het volk tot den oorlog heeft aangevuurd. Dan de vrede evenwel getroffen zynde werd welhaast weder verbroken door de Gefaten, die ten getale van dertigduizend de Alpen overgetrokken zynde zich vereenigden met de Infubriers, welke door hun opgefïookt, en nog veel fter- (ö) Tusfchen-koningen werden in vroeger tyden genoemd, die in den tyd tusfchen den dood eens Koning en de verkiezing van eenen opvolger, het Koninglyke werk verrichteden. Na het affchaffen der Koninglyke regering is de naam van Tusfchenkoning gebleven, en deze werd verkozen, wanneer de ftaat zonder hoogfte magt was, 't welk fomtyds gebeurden door den fchielyken dood der beide Confuls. Zy deeden getioegfaam het zelfde werk als de Confuls, doch hun magt was naauwer bepaald. Deze is de eenigfte waardigheid geweest, welke de Adel by uitfluiting heeft behouden. O) Cneus cornel. scipio.  van MARC. CL. MARCELLUS. 38? fterker waren, dan zy zeiven. Mee Houten moed trokken deze regt aan op de ftad Acerren, aan den oever van de rivier de Po gelegen, van waar viridomarus, het Opperhoofd der Gefaten, met tienduizend van zyne krygsknechten, eenen ftroop deed in het land, omftreeks de Po gelegen (?). Marcellus, de weet hiervan gekreegen hebbende, liet zynen Ambtgenoot met het voetvolk, en de geheele zwaar gewapende magt, benevens een derde gedeelte der ruitery, voor Acerren, trok met de rest van 't paardevolk , en zeshonderd ligtgewapende voetknechten, tegen de tienduizend Gefaten op, en zette zyne reis nacht en dag door, tot dat hy hen bereikte, naby Clastidium, een vlek van Gallien (jr), dat niet lang geleeden onder de magt der Romeinen gebragt was. Hem werd geen tyd gegund om aan zyn volk eeni- (_q~) Volgens polybius hadden de Romeinen de ftad Acerren belegerd, en de Gallen, geenen kans ziende om dezelve te ontzetien, lieten een gedeelte van hunne magt over de Po trekken, en belegerden Clastidium. (r) Tusfchen Milaan en Piacenza. Bb a  388 het LEVEN eenige rust of .verkwikking te bezorgen: want de Barbaaren hadden terftond de lucht gekreegen van zyne aankomst, en ziende het weinige voetvolk, dat hy by zich had, oordeelden zy deze magt in 't geheel niet tegen hun beltand. Zyne ruitery werd ook by hun voor niets gerekend ; want behalven dat de Galliërs uiiftekende ruiters waren, en in het ftryden te paarde hunne voornaame fterkte ftelden, ovenroffen zy daarenboven marcellus verre in getal. Zy rukten dan terftond met groote woede, en verfchrikkelyke bedreigingen, als of zy hem zeker vernielen zouden, met hunnen Koning aan 't hoofd, op hem aan. Doch marcellus, cm te beletten, dat hy, uit hoofde van zyn klein getal, niet omfingeld en ingeflooten wierd, liet de vleugels van zyne ruitery voorwaards trekken, en breidde dezelve in de lengte uit, tot dat hy op eenen kleinen afftand den vyand genaderd was. Toen zich tot den aanval gereed maakende, gebeurde het, dat zyn paard, verfchrikt geworden door het gefchreeuw der vyanden, zich omkeerde, en marcellus met geweld terug voerde. Waarop ly, vreezende dat dit voorval door eene  van MARC. CL. MARCELLUS. 389 eene bygeloovige opvatting de Romeinen zoude ontftellen, ylings het paard omdraaide, en weder naar den vyand ftuurde, doende daarop een gebed aan de Zon, om de zynen in het denkbeeld te brengen, als of dit wenden niet by toeval, mair voorbedachtelyk tot dat einde was gefchied: want de Romeinen zyn gewoon , wanneer zy een gebed aan de Goden doen, zich in 't rond te draaien (*)• Daarop den aanval beginnende, deed hy eene gelofte, van de fraaifte wapenen, welke hy op den vyand zoude veroveren , aan jupiter feretrius toetewyden. Inmiddels werd hy door het Opperhoofd der Galliërs bemerkt, die uit de teekenen, welke hy droeg, befluitende, dat hy de Veldheer was, (poorfhgs vooruitfnelde, op hem aanhield, en zwaaiende met zyne piek, hem met luider ftemme tot een gevecht uitdaagde. Deze was een man, die in lichaamsgeftalte verre boven de overige Galliërs uitlLk, en zyne wapenrusting van goud en zilver, en met allerlei kleuren befchil- derd, (O Zie van dit gebruik ia het leven van numa. I D. bl. 470. Bb 3  g9° het LEVEN derd, flikkerde als de blixem. Marcellus, mee zyne oogen het vyandelyke heir doorloopende, zag dat deze wapenen de fchoonfte waren, en begreep dus, dat die het waren, welke hy aan jupiter had beloofd. Daadelyk rende hy op zynen vyand aan, doorftiet met zyne fpeer desZelfs harnas, en dreef zyn paard met zo veel geweld op hem aan, dat hy ter aarde ftortte, en vervolgens met den tweeden en derden fteek afgemaakt wierd. Toen fprong hy van zyn paard, ontrukte den gefneuvelden vyand zyne wapenen, en dezelve ten hemel opheffende, zeide hy: „ O gy, die „ de daden van Bevelhebbers, en de be„ dryven van beroemde mannen in oorlo„ gen en gevechten beftuurt, jupiter „ feretrius! gy zyt myn getuige, dat „ ik de derde der Romeinen, als Opper„ bevelhebber den Opperbevelhebber der „ vyanden, als Conful dezen Koning met „ eigen hand ter neêrgeveld en gedood „ heb: aan u wyde ik het eerfte en edel,„ fte van den buit. Schenk gy ons in den „ verderen loop van dezen oorlog eenen „ gelyken voorfpoed." Daarop raaken de ruiters handgemeen, niet afzonderlyk met d#  van MARC. CL. MARCELLUS. 391 de vyandelyke ruitery, maar tevens met het voetvolk, 't welk zich mede in den ftryd mengde, en behaalen eene geheel byzondere en buitengewoone foort van overwinning: want nergens vindt men dat voor of na een zo klein aantal ruiters eene zo groo* te meenigte van ruitery en voetvolk heeft verflagen. De meesten der vyanden gedood, en derzelver wapenen en bagagie buit gemaakt hebbende, keerde h.y terug naar zynen Ambtgenoot, die min gelukkig tegen de Gallen ftreed omtrent Milaan, de grootfte en volkryklte ftad van dat land. Daar deze ftad van de Gallen voor hunne hoofdftad wierd gehouden, verdedigden zy dezelve met zulk eene dapperheid, dat zy scino, welke hen belegerde, belegerden ingeflooten hielden. Maar wanneer, op de terugkomst van iviarcellüs, de Gefaten, hoorende dat hun Koning geflagen en ge« dood was, aftrokken, werd Milaan weldra ingenomen, en de Gallen gaven hunne overige fteden en al het hunne van zelfs aan de Romeinen over, welke hun daartegen den vrede op redelyke voorwaarden toeftonden. Bb 4 Aan  392 het LEVEN Aan marcellus alleen werd volgens belluir van den Raad de eer der zegepraal toegekend; en deze zegepraal was by uitftek luisterryk, zo door den buitgemaakten rykdom, als door de gevangenen , wier lichaamsgeftalte buitengemeen groot was. Maar de aangenaamfte en ongewoonfte vertooning van allen was de Veldheer zelf, die de geheele wapenrusting van den Barbaarfchen Vorst droeg, als een gefchenk voor jupiter. Hy had eenen langen en regten Ham eens ryzigen (f) eiks laten houwen, en daarvan een zegeteeken la. ten maaken, waaraan hy de buitgemaakte wapenen in eene gefchikte orde in 't rond had vastgemaakt en aangehangen. De trein vooruitgetrokken zynde, nam hy het zegeteken op, en den triumfwagen beklimmende, voerde hy dat teeken, 't welk het fraaifte en luisterrykfte cieraad van den wagen uitmaakte, door de ftad. Het leger CO Het woord, in den oirfpronkelyken text voorkoomende, laat bezwaarlyk eene goede verklaaring toe , en fchynt' dus bedorven te zyn, waaruit dan ook verfchillende lezingen en gistingen ontftaan zyn.  van MARC. CL. MARCELLUS. 393 leger volgde in eene cierlyke wapenrusting., en zong gepaste liederen en zegezangen ter eere van j u p 1 t e r en den Veld heer. Na dezen optogt, aan den tempel van jupiter feretuius gekomen zynde, plantte hy daar het zegeteeken, en wydde hetzelve tot een gefchenk; zynde hy de derde en laatfte, door wien zulks tot op onzen tyd is gefchied. Het eerst van allen heeft romulus zodanigen buit bevogten op acron, Koning der Céninenzers, de tweede reis corn. cossus op den Etrurifchen Vorst tolumnius, de derdemaal marcel lus op het Opperhoofd der Galliërs, viridomarus, en na dezen niemand meer. De God , aan wien deze buit ten gefchenke wordt opgedragen, wordt jupiter feretrius genaamd, volgens fommigen, naar den Zegeftaak, waaraan die buit gedragen werd: een' naam ontleend uit de Griekfche taal, welke toen nog zeer veel met de Latynfche vermengd was. Anderen willen, dat dit een toenaam is van jupiter, wanneer hy blikfemti want tref en noemen de Romeinen ferire. Nog andeten zyn van gedachten, dat de naam afkomftig is van B b 5 de  394 het LÉVEN de flagen, welke in den oorlog gegeven worden : want ook nu nog zyn zy gewoon in gevechten, wanneer zy op den vyand aanvallen, elkander telkens toeteroepen, feri3 „ flaa toe." Daar nu buit in 't gemeen fpolia genoemd wordt, heet deze foort van buit byzonder fpolia opima (ju). Er is nogthans, welke zeggen, dat numa pompilius in zyne nagelaten fchriften gewag maakt van eerfte, tweede en derde fpolia opima, en beveelt, dat de eerften, welke behaald worden, aan jupiter feretrius, de tweede aan mars, en de derde aan quirinus zullen worden toegewyd, en dat de belooning voor de eerften zal zyn driehonderd asfen, voor de tweeden, tweehonderd , en voor de derden, honderd. Doch het meest aangenomen gevoelen is, dat alleen die de rechte waarde hebben, welke het eerst, in een geregeld gevecht, door eenen Opperbevelhebber, welke eenen Opperbevelhebber der vyan- («) Van 't een en ander is reeds gefprooken in 't leven van romulus, en'in de aanteekeningen daar ter plaatfe, werwaards wy den Lezer wyzea* 1 D. bl, 172 en volgende.  van MARC. CL. MARCELLUS. 395 vyanden gedood heefc, behaald worden: dan hiervan genoeg. Deze overwinning en gelukkig volbragte oorlog verfchafte den Romeinen zo groot eene blydfchap, dat zy aan den Delphifchen apollo eenen gouden Kelk, eenige ponden zwaar (v), tot een dank-gegefchenk zonden, een groot deel van den buit vereerden aan de fteden, welke hun hadden bygeftaan, en in 't byzonder veel daarvan zonden aan hiero, Koning van Syrakuzen, hunnen vriend en bondgenoot. Toen vervolgens hannibal in Italië was gevallen, werd marcellus met eene vloot naar Sicilië gezonden. Niet lang daarna viel de ongelukkige flag by Cannen voor, waarin eenige duizend der Romeinen fneuvelden, teiwyl een klein aantal, die overgebleeven waren, naar Canufium de vlugt namen. Men verwagtte, dat hannibal, nadat hy de grootfte magt der Romeinen verflagen had, regelregt op Rome zoude aantrekken. In deze ge- - O) Dewyl de Text hier ter plaatfe bedorven fchynt te zyn, is het moeilyk de eigenlyke zwaarte te bepaalen.  395 bet LEVEN gefteldheid van zaaken zond marcellus uit zyne vloot vyftienhonderd man, ter befcherming van de ftad; begaf zich vervolgens, op een befluit van den Raad, naar Canufium, en zich aan 't hoofd geplaatst hebbende van 't krygsvolk, daar byeen verfameld, trok hy uit, om het omliggende land tegen plondering te befchermen. De kundigfte en aanzienlykfte Bevelhebbers der Romeinen waren in den ftryd gefneuveld. Men had nog fabius maximus, die wegens zyne eerlykheid en kunde in groot aanzien was, maar men klaagde over deszeifs altegroote voorzigtigheid en bezorgdheid om eenig verlies te lyden, 't welk als een gebrek van moed en werkfaamheid werd aangezien. Dezen oordeelde men dus wel genoegfaam in ftaat om gevaaren te verhoeden, maar niet om aanvallender wyze tegen den vyand te handelen; waarom men zyne toevlugt tot marcellus nam, en den yver en moed van dezen wyslyk matigende, door de naauwgezetheid en voorzigtigheid van den anderen , ftelde men nu eens beiden te famen tot Confuls aan, en zond dan eens den eenen ajs Conful, den anderen als Pro- con-  van MARC. CL. MARCELLUS. 397 conful tegen den vyand. Volgens getuigenis van posidonius werd fabius het Schild, en marcellus het Zwaard genoemd. Hannibal zelf zeide, dat hy fabius vreesde als zyren opziener, (pedagoog) en marcellus als zynen vyandj want dat de eerfte hem belettede kwaad te doen, en de ander hem kwaad deed. Het krygsvolk van hannibal door de overwinning tot groote losbandigheid en roekeloosheid vervallen zynde, zodat zy de legerplaats verlieten, en door 't land omliepen om te ftroopen, nam marcel lus deze gelegenheid waar om hen te overvallen, doodde veelen derzclvcn, en verzwakte daardoor van tyd tot tyd des vyatjds magt. Van daar ter hulpc der Napolitanen en Nolanen getrokken zynde, verfterkte by de eerstgenoemden in hunne goede gezindheid, welke zy reeds omtrent de Romeinen hadden. Te Nola komende vond hy eene groote verdeeldheid, vermids de Raad niet in ftaat was om het volk, 't welk geheel op de zyde van hannibal was, meester te worden en te beteugelen. Er was naamelyk in die ftad zeker man, van groote geboorte en dapperheid, bantius, die  398 het LEVEN die in den flag by Cannen zich heldhaftig gedragen had, én na eene meenigte Carthaginienzers gedood te hebben , ten laatften met pylen doorboord neêrgevallen zynde, onder eenen hoop lyken gevonden was door hannibal, die met verwondering over deszeifs dapperheid aangedaan, hem niet 'alleen zonder losgeld had laten gaan, maar hem daarenboven met gefchenken vereerd, en hem gastvryheid en vriendfchap had aangeboden. Ter betooning van erkentenis voor deze gunst, was bantius een der yverigite voorftanders van de Hannibalsgezinde party, en zette het volk door zynen invloed tot opftand aan. Marcellus achtte het niet voeglyk, eenen man van zulken edelen inborst, en die de grootfte gevaaren met de Romeinen gedeeld had, van kant te brengen, en daar hy van eenen menschlievenden aard en zeer bekwaam was om door minzaame aanfpraak hooge harten te buigen, vraagde hy, by gelegenheid dat bantius hem een bezoek kwam brengen, welk een man hy was; niet, omdat hy dit niet reeds te voren wist, maar omdat hy eene bekwaame aanleiding zocht, om met hem in gefprek te  van MARC. CL. MARCELLUS. 399 te geraaken. Toen deze antwoordde: ik ben lucius bantius, riep marcellus, als opgetogen van blydfchap en verwondering, uit: Hoe, zyt gy die bantius, van wien de Romeinen meer dan ,, van iemand der genen, welke by Can„ nen geftreeden hebben, met lof fpreken, als die alleen den Conful paulus „ .emilius niet hebt verlaten, maar eene „ meenigte pylen, op hem afgefchooten, „ onderfchept en in uw eigen lichaam ont„ fangen hebt?" — „ Die ben ik", antwoordde bantius, en toonde hem de lidteekenen der wonden. „ Hoe is het „ dan", hernam marcellus, „dat gy, ,, die zulke treflyke blyken van uwe gene„ genheid voor ons kunt toonen, niet „ aanftonds tot ons zyt gekomen ? of „ denkt gy, dat wy laag genoeg van ziel ,, zyn , om de braafheid van vrienden on„ beloond te laten, welke zelfs by vyanden „ haare belooning vindt?" Na deze toegenegene aanfpraak omhelsde hy hem, en befchonk hem met een oorlogspaard, en vyfhonderd drachmen zilvers. Van dat oogenblik af was bantius de getrouwfte aanhanger en ftrydgenoot van mar-  aoö het LEVEN marcellus, en toonde den grootfteff yver om de genen, die het met de tegenparty hielden, te ontdekken en aantebren-* gen. Eene groote meenigte van dezen hadden voorgenomen, om, zodra de Romeinen tegen den vyand zouden zyn uitgetrokken, derzelver agtergelaten bagagie te pionderen. Marcellus, hiervan onderricht zynde, ftelde zyn leger binnen de ftad in flagörde, plaatfte de bagagie nevens de poorten, en liet door openbaaren uitroep aan de Nolaanen aanzeggen, om zich niet op de wallen te laten zien. Hierdoor werd hannibal, geene oorlogs - toebereidfelen vernemende, en daaruit befluitende, dat de ftad in oproer was, uitgelokt, om, zonder de noodige behoedfaambeid, aanterukken. Op dat oogenblik liet marcellus de poort, by welke by zich geplaatst had, openen, trok met zyne beste ruitery uit en viel den vyand regt van vooren aan. Byna op het zelfde oogenblik rukte het voetvolk door eene andere poort ylings en met groot gefchreeuw naar buiten, en terwyl hannibal een gedeelte van zyne krygsmagt afzond om dezen het hoofd te bicden, werd de derde poort geopend, waar-  van MARC. CL. MARCELLUS. 4öi " waaruit het overige gedeelte der Romeinen op den vyand losging, die door deze onverwagte aanvallen van alle kanten in verlegenheid gebragt werd, en reeds door den aanval der tweede verdeeling niet dan gebrekkig weerftand bood aan die, met welke hy het eerst handgemeen was gewor.den (V). Dit was de eerftemaal, dat Hannibalsbenden moesten zwigten voor de Romeinen, die hen, na een groot aantal dooderi en gekwetften gemaakt te hebben, tot in hunne legerplaatfen terug dreeven. Meri zegt, dat deze flag den vyand meer dan vyfduizend man aan docden gekost heeft, terwyl de Romeinen niet meer dan vyfhonderd daarby verboren hebben. Livius ech- f» Livius verhaalt dit geval, wat het hoofdzakelyke betreft, na genoeg op de zelfde wyze; alleen met dit onderfclieid, dat, daar plutaRchus de uitvallen uit de ftad in drie tyden verdeelt, livius dezelve in twee laat gefchieden: zo naamelyk, dat, de vyand door den uitval uit de middelfte poort eenigszins in wanorde gebragt Zynde, de uitval uit de beide andere poorten ge-lyktydig gedaan wierd. Zie livius B. XXIII. bl. 16. IV. deel. Ce  4.02 het LEVEN echter durft niet verzekeren, dat de neêrlaag zo groot is geweest, en dat de vyand zo veele dooden heeft gehad fV). Zeker is het, dat door dezen flag niet alleen de roem van marcellus aanmerkelyk vergroot, maar ook de moed der Romeinen, te midden van hunne tegenfpoeden, ongelooflyk opgebeurd wierd , daar zy nu zagen, dat zy te doen hadden met eenen vyand, die niet onverwinlyk was, maar mede op zyne beurt geflagen kon worden. Zulks had ten gevolge, dat, als naderhand een der Confuls gefneuveld was, marcellus, fchoon afwezig zynde, door het volk tot Conful benoemd wierd, en de Comitien, in weerwil van den Raad, tot na zyne terugkomst uit het leger wierden uitgefteld (y). Toen werd hy met alge- (x) Livius fpreekt van niet meer dan van tweeduizend en agthonderd, welke volgens voorgeven van fommigen aan den kant der vyanden zouden gefneuveld zyn; en zelfs deze opgave wordt door hem in twyfel getrokken. Cy) Lucius postumius albinus, die met tiberius SEMPROrtlUS GRACCHUS tot Conful was benoemd, kvvsm door eene zonderlinge list der Gullen met zyn geheele leger om. Zie dit om- flan.  van MARC. CL. MARCELLUS. 403 gemeene ftemmen tot Conful verkoozen. Maar dewyl hec juist op dat tydftip begon te donderen, en de Wichelaars, fchoon zy zulks als een ongunftig teeken verklaarden, echter, uit vrees voor het volk, de verkiezing niet openlyk durfden afkeuren, zag marcellus van zelfs van die waardigheid af. Hy bleef echter het bevel over het leger behouden, en met den tytel van Proconful voorzien, begaf hy zich andermaal naar Nola, ftelde zich aan 't hoofd van 't leger, en ftrafte die genen, welke zich voor de party van hannibal verklaard hadden (2). Hannibal met groote ftandig verhaald by livius B. XXIII. bl. 24. De Raad had marcellus naar Campanië gezonden, om de legers te verwisfelen. Doch het volk was in den waan, dat de Raad hem van huls had gezonden, om niet by der hand te zyn, wanneer de Comitien gehouden wierden, en begon deswegen te morren, 't welk ten gevolge had, dat de Comitien tot na zyne terugkomst wierden uitgefteld. Zie livius Hoofd. 31. (z) Hy had reeds voorheen zeventig inwooners van Nola laten onthoofden, en derzelver goederen, ten voordeele van 't Romeinfche volk, verbeurd verklaard. Plutarchus fpreekt hier van de verwoestingen, door marcellus aangerecht Cc a in  404- het LEVEN te magt dezen ter hulpe gekomen zynde; daagde marcellus uit tot den ftryd, doch deze niet verkiezende zich in een geregeld gevecht te begeven, en ziende, dat de vyand een groot gedeelte van zyn leger op ftroopen had uitgezonden, viel denzelven, wanneer hy het minst eenen aanval verwagtte, op het lyf, na dat hy zyn voetvolk met lange fcheepspieken voorzien, en hen onderricht had, hoe zy zich daarvan moesten bedienen, om de Carthaginieüzers van verre te treffen, die het werpen met fchichten niet verftonden, en gewoon waren van naby met korte fpietfen te vechten. Hierdoor werden allen, die weerftand booden, weldra genoodzaakt, den Romeinen de rug toetekeeren, en eene overhaaste vlugt te nemen, met agterlating van vyfduizend dooden, en vier olyfanten, welke gedood, benevens twee welke levende gevangen genomen werden. Doch de grootfb zaak van allen was, dat drie dagen na den flag meer dan driehonderd Spaanin het land der Hirpinen en Ssmniten, waar hy alles te vuur en te zwaard verwoettede. Livius B. XXIII. li. 41. Fr, Veit.  van MARC. CL. MARCELLUS. 405 Spaanfche en Numidifche ruiters tot de Romeinen overliepen (a). Dit was hannibal nog nooit overgekomen : want fchoon hy een leger had, 't w7elk uit Barbaaren van veelerhande natiën en verfchillende zeden beftond, had hy langen tyd de eensgezindheid onder hetzelve bewaard. Deze overgelopen ruitery is federt volftandig in haare getrouwheid aan marcellus en zyne opvolgers gebleeven. Marcellus ten derdenmaale tot Conful benoemd zynde, ftak over naar Sicilië 0») Livius begroot het getal der overgelopenen op duizend, tweehonderd en tweeè'nzesentig. Pit al te groote verfchil doet reeds van zelfs vermoeden, dat 'er aan den text van plutarchus iets hapert; en daar onze Schryver het overlopen van die Spaanfche en Numidifche ruiters nog van meer gewigt rekent, dan de overwinning zelve, waarby de vyand nogthans vyfduizend dooden op het flagveld had agtergelaten, kan men naauwlyks twyfelen, of het getal der overloopers is door hem zeiven grooter opgegeven. Wy fchroomen dus niet met xylander onze toeftemming aan sigonius te geven, die gist, dat het getal van duizend in den text van plütarchus moet in. gevuld worden. Cc 3  4o6 het LEVEN lië (by. want de voorfpoed van hannibal had den moed der Carthaginienzers zo zeer aangewakkerd, dat zy ondernamen dit eiland te herwinnen, daar te Syrakuzen, na den dood van den Tiran hieronymus, groote verwarring plaats had (c). Hierom hadden de Romeinen voorheen een leger derwaards gezonden, onder bevel van appius. Zodra marcellus dit leger had overgenomen, vervoegden zich eene groote meenigte Romeinen tot hem, die zich in het volgende ongeval bevonden. Van de genen, die by Cannen tegen hannibal geftreeden hadden, had een deei zich door de vlugt gered, een ander gedeelte was gevangen genomen, en dit getal was zo groot, dat men gezegd zoude heb- W Plutarchus verzwygt hier eene derde overwinning, door marcellus op hannibal, by Nola, behaald, waarby de vyand meer dan 2000 dooden bekwam. Volgens het oordeel van marcellus zeiven is het toen ter tyd aan claudius nero, die de bevelen, hem door marcellus gegeven, niet had uitgevoerd, te wyten geweest, dat hannibal niet geheel wierd geflagen. Zie livius B. XXIV. H. 17. («) 2ie livius B.XXIV. H. 4 en very. en 21.  van MARC. CL. MARCELLUS. 407 hebben, dat de Romeinen geen volks genoeg meer overig hadden om hunne ftad te befchermen. Desniettegenftaande hadden zy nog zo veel moed en trotschheid, dat zy de gevangenen, welken hun van hannibal, tegen eenen geringen losprys, werden aangebooden, weigerden aantenemen, en beflooten dezelven aan hun lot overtelaten, om of gedood, of buiten Italië als fiaaven verkocht te worden. De genen, welke door de vlugt ontkomen waren, werden naar Sicilië gezonden, met verbod om, zo lang de oorlog met hannibal zou duuren, niet weder in Italië te komen. Dezen nu kwamen in groote meenigte marcellus by zyne aankomst opzoeken, vielen hem te voet, en baden hem met groot gejammer en geween, om dienst by het leger te mogen nemen, beloovende door daaden te zullen tooren, dat hunne vlugc eer het gevolg was geweest van 't ongeluk dan van lafhartigheid. Marcellus, met hun lot begaan, fchreef hierover aan den Raad, en verzocht verlof om zyn leger van tyd tot tyd uit deze lieden te mogen aanvullen. De Raad hierover lang geraadpleegd hebCc 4 ben"  aoS het LEVEN bende, nam een befluit, dat het Romeinfche volk ter verdediging van den Staat geene bloodaards noodig had, en byaldien marcellus zich van zulk flag van lieden bedienen wilde, dat dan ten minden nimmer aan een' van allen eenige kroon of andere belooning van dapperheid door den Opperbevelhebber moest gegeven worden. Dit befluit bedroefde marcellus, en zodra hy, na het eindigen van den oorlog in Sicilië, te Rome was wedergekeerd, beklaagde hy zich by den Raad, dat men hem, na zo veele en groote dienften, de gunst niet had willen toeftaan, om ongelukkige burgers weder te regt te brengen. Zyn eerfte werk in Sicilië was, eene trouwloosheid van hippocrates , Bevelhebber derSyrakuzers, te ftraffen, welke, om de Karthaginienzers te believen, en zich zei ven de Oppermagt te bezorgen, een groot aantal Romeinen by Leontium gedood had. Leontium werd ftormenderhand door marcel lus ingenomen, die echter de inwooners ongemoeid liet, maar alle de overlopers, welke hy in handen kreeg, liet geesfelen en ter dood brengen. Hxppocrates zond het eerst hiervan ty-  van MARC. CL. MARCELLUS. 409- tyding naar Syrakuzen, en wel zodanig, als of marcellus al wat weerbaar was van de Leontiners liet ombrengen; en vervolgens, gebruik maakende van de algejneene verflagenheid, welke deze tyding had te wege gebragt, overviel hy hen, en maakte zich meester van de ftad. Daarop trok marcellus met zyne geheele magt op, iloeg zich neêr voor Syrakuzen, en zond Afgevaardigden in de Had, om de inwooners beter van het gebeurde te onderrichten. Dan dit mogt niet baaten: de invloed van hippocrates was te groot, dan dat de Syrakuzers aan dit nader bericht geloof wilden Haan: wesfaalven marcel lus de ftad te water en te land begon te belegeren. Appius voerde het .Voetvolk aan, en mar cel lus zelf naderde de ftad met zestig galeien van vyf ryen roeibanken, welke geladen waren met allerhande wapenen en pylen. Onder anderen voerde hy tegen de muuren een vervaarlyk werktuig aan op agt fchepen, welke aan elkander gebonden waren, en vertrouwde alles van de met-nigte en groote vertooning zyner toerustingen, en niet minder van zynen roem. Dan alle deze toeCc 5 rus-  4io het LEVEN rustingen vermogten weinig tegen archimedes en deszeifs kunstwerktuigen, welke hy niet, als van groot nut zynde in 't gebruik, vervaardigde, maar meestal voor lief hebbery in de Meetkunst bezigde: voornaamelyk op derken aandrang van Koning hiero, die hem voorheen had aangemaand, om die kunst niet bloot tot berekeningen te bepaalen, maar daarmede in de beoeffening proeven op lichaamen te doen, en 't gene hy door zyn verdand berekend had, bevattelyk voor de meenigte te maaken, door het gebruik in zinnelyke voorwerpen daarby te voegen. Deze zo gepreezene en beroemde werktuigkundige wetenfchap is het eerst door eudoxus en archytas in beoeffening gebragt, die daarmede de Wiskunde verfraaiden en verfcheidenheid in dezelve bragten, en voordellen, welke voor een redekundig en praktikaal bewys min vatbaar waren, door proeven met zinnelyke voorbeelden en werktuigen bevestigden. Dus hebben zy beiden het voordel van de twee evenredige lynen, 't welk een noodzaakelyk grondbeginfel is tot oplosfing van veele ftukken, aanfchouwelyk gemaakt door behulp van ze*  van MARC. CL. MARCELLUS. 411 zekere werktuigen, Mefolaben genaamd ( Wanneer de Romeinen dus den muur zonder gemerkt te worden, meenden te zullen beklimmen, vonden zy zich weder overvallen door eene hagelbui van pylen, en van fteenen die van alle kanten van de muur regelregt op hunne hoofden nederHorteden; zodat zy genoodzaakt wierden om af te trekken. Maar toen werden wederom van verre pylen op hun afgefchooten, waardoor een meenigte van hun in den aftogt fneuvelde, en de fchepen deerlyk gehavend werden; zonder dat zy wederkeerig den vyand eenig nadeel konden toe- (h) De text is hier zeer gebrekkig: wy hoopen, door vergelyking van deze befchryving met die van livius en polybius, de meening van onzen Schryver, althans wat het hoofdzaakelyke betreft, genoegfaam uitgedrukt te hebben. IV. deel. Dd  418 het LEVEN toebrengen: dewyl archimedes de meeite werktuigen zo had geplaatst, dat zy door den muur gedekt waren. Het was dus even als of de Romeinen met de Goden ftreeden, daar hen flag op flag trof, zonder dat zy de hand zagen, welke hun dezelven toebragt. Marcellus ontkwam evenwel het gevaar, en zeide fpottende tegen zyne kun-: ftenaars en werklieden: ,, Zuilen wy nog „ langer tegen dezen Wiskundigen bria,, reus ftryden, die op zyn gemak aan „ ftrand zittende met onze fchepen den „ draak fteekt (i), en die de fabelachtige „ ReuCO In andere affchrifcen vindt men eene lezing, waarvan de zin hierop uitkoomt, dat archimedes met zyne werktuigen de fchepen in het water dompelde en weuer ophaalde, even als bij de maakyden de fchenkers die glazen indompelen en weder Dphaalen, waarmede zy dan wyn uit een grorer vat overfcheppen; en dat hy de Sambuca (waardoor dan verdaan wordt een mesje, op dat inftniment (pelende) met oorvygen als uit de eetzaa' wegjaagde. Deze lezing, welke zekerlyk eene aart''ge zinfpeiing bevat, vindt onder anderen eene vocrfpraak in lipsiuï. Zie deszeifs Poiiorcet. Lr.  van MARC. CL. MARCELLUS. 41$ „ Reuzen met honderd handen nog over„ treft, daar hy zulk eene meenigte pylen „ in eens op ons affchiet?" Inderdaad, alle de overige Syrakuzers waren, om zo te fpreken, het lichaam van den toeftel van archimedes, en hy alleen was de ziel, waardoor alles in beweging en werking gebragt werd; en de wapenen van alle de anderen lagen in rust, terwyl de ftad zich alleen van de zyne bediende, beide in 't verdedigen en in 't aanvallen. Als marcellus eindelyk de Romeinen dermaate met vrees zag bevangen, dat wanneer zy maar het minfte touwtjen of ftuk houts buiten de muur zagen uitkomen, zy zich daadelyk omkeerden en gingen loopen, fchreeuwende, dat dit weder een of ander werktuig was, 't welk archimedes tegen hen gebruikte, befloot hy het gevecht en den ftorm te ftaaken, en bepaalde zich tot een langduurig beleg. By dit alles bezat archimedes Zulk eene grootheid en diepte van geest, en zulk eenen fchat van Wiskundige vindingen, dat hy van dat gedeelte zyner kunst, waardoor hy den naam en roem van niet ilegts eene menfchelyke, maar goddelyke wetenfchap Dd 3 £0  4öo het LEVEN te bezitten, verwerven had, iri 't geheel niet.s te ek heeft gefield; want daar hy die bedreevenheid in het vervaardigen van werktuigen, en elke kunst, die tot gebruik in 't leven diende, als onedel en gemeen befchouwde, bepaalde hy zyne weetlust alleen tot die dingen welke fchoon en voortreffelyk zyn op zich zei ven, zonder dat eenig nut daarmede gemengd is; welke met de anderen in geene vergelyking koomen , en waarvan het bewys met de fchoonheid van de ftof om den prys dingt; daar de laatstgenoemde verhevenheid en fchoon« heid, en het eerstgenoemde de grootfle naauwkeurigheid en onweerftaanbare kracht van overtuigen aanbrengt. Want in de geheele Meetkunde vindt men géene moeilyker en dieper vraagftukken, en die volgens eenvoudiger en zekeider regels behandeld zyn, dan in de werken van archimedes. Dit fchryven fommigen toe aan 'smans gelukkigen geest, anderen aan onvermoeiden arbeid, waardoor het fcheen, dat hy alles gemakkelyk en zonder moeite daarfteide. Want het bewys van zyne voo rtel en zou iemand uit zich zeiven niet ligtelvk vinden, . maar wanneer hy hetzelve geleerd heeft, zal  van MARC. CL. MARCELLUS. 421 zal hy zich verbeelden, dat hy het van zelfs zoude hebben kunnen vinden; zo ge* makkelyk en kort is de weg, welke door hem is ingeflagen om dat gene, wat hy voor had, te bewyzen. Men behoeft dus geenszins als ongelooflyk te verwerpen, 't welk van hem verhaald wordt, dat hy door zyne liefhebbery, even als door zekere huislyke Sirene betoverd , bet eeten en drinken vergat, en de zorg voor zyn lichaam geheel en al verwaarloosde; dat hy tegen wil en dank gedwongen wordende zyn lichaam te zalven en in het bad te gaan, in de asch van de haardflede meetkundige figuuren maakte; en dat hy op zyn lichaam, wanneer het gezalfd was, met den vinger lynen trok: zo zeer was hy geheel en al door het vermaak van zyne kunst ingenomen, en wezenlyk door de Mufomanic bevangen. Dan offchoon hy zo veele en voortreffelyke zaaken had uitgevonden, verhaalt men echter,-dat hy zyne vrienden en nabeftaanden verzocht heeft, om na zynen dood op zyn graf niets anders dan eene fpheer in een' Cylinder te plaatfen , en daar by te fchryven, hoe veel een bevattend vast lichaam grooter is, dan dat Dd 3 gene,  42* het LEVEN gene, welk in hetzelve bevat wordt (k). Zulk een man was archimedes, die zichzelven en de ftad, zo veel het in zyn vermogen was, onverwinlyk heeft gehouden. Inmiddels dat het beleg wierd voordgezet, maakte marcellus zich meester van Megara, eene der oudfte fteden van Sicilië. Vervolgens veroverde hy de legerplaats van hippocrates by Acillen, en verlloeg meer dan agtduizend man van deszelfs leger, welken hy overviel, terwyl zy bezig waren met verfchanfingen te maaken. Hy liep een groot gedeelte van Sicilië plat, hernam verfcheidene fteden van de Carthaginienz.ers, en verlloeg alles wat hem weêrftand durfde bieden. Na verloop van eeni- (*) Honderd en zevenendertig jaaren na den dood van archimedes, heeft cicero, die toen als Quaestor het bewind voerde in Siciiie, dit graf van onder de doornen en distelen, waarmede hetzelve begroeid was, opgedolven, daar de Syrakuzers hunnen verdienftelyken medeburgers reeds in zo verre vergeten hadden, dat zy het beftaan van dit graf in hun midden niet ee^s meer wisten, ja zelfs ontkenden. Zie cicero Tuft, Quaeft. L. V. C. 23.  van MARC. CL. MARCELLUS. 423 eenigen tyd kreeg hy zekeren Lacedemonier, met naame daiviippus, die te fcheep uit Syrakuzen zogt te ontkomen, gevangen (/). Wanneer nu de burgers van Syrakuzen dezen man gaarne wenschten te losfen, en hierover van wederzyden g'efprekken en onderhandelingen gehouden wierden , ontdekte m a r c e l l u s by die gelegenheid, zekeren toren, waarin heimelyk foldaaten konden verftooken worden 9 met eenen muur daarnevens, die niet moeilyk te beklimmen was, en welke zeer agteloos bewaard werd (m). Nadat hy nu, ter gelegenheid der geduurige famenkomlten en (/) Deze damippus was afgezonden van de Syrakuzers om hulp te zoeken by Koning philip» pus. Zie livius B. XXV. H. 23. (jn) Livius zegt integende , dat die plaats, om dat ze gemakkelijk te beklimmen was, zeer fterk wierd bewaard, hierom wilde bryane voor djAihws agteloos, gelezen hebben ifAjAiKws zorgvuldig. Doch daar polyaenus L. XIII. C. ir. waar hy plutarchus grootendees nagefchreeven heeft, insgelyks het woord djAtKot; gebruikt, fchynt de misflag eer aan plutarchus zeiven dan aan zyne Affchryvers te moeten geweeten worden, Dd 4  424 meinen t'huis ontbooden zynde, wegens eenen • oorlog binnen in het land, nam de meeste en kostbaarfte ftukken van Syrakuzen mede,  van MARC. CL. MARCELLUS. 433 mede, deels om daarmede luister aan zyne zegepraal by te zetten, deels om de Had met dezelve te verfieren. Tot hiertoe waren alle zodanige kostbaarheden en dingen van weelde te Rome onbekend, en men vond daar niets van het zo fchoone en geachte beeld- en fnywerk. Daarentegen was de ftad opgevuld met barbaarfche wapenen en bloedige buit, en rondom behangen met cieraaden van zegepraalen en trofeën, 't welk geenszins eene vrolyke of aangenaame vertooning opleverde, noch het oog van kenners en lieden van fmaak kon verlustigen; maar even als epaminondas de vlakte van Béotië een Orchester van mars, en xenophon de ftad Ephezen een Tuighuis van oorlog noemde, zou men, myns bedunkens, Rome in dien tyd, om de taal van pindarus te gebruiken (0), den tempel van den Krygs-god mars hebben kunnen noemen. Marcellus gaf derhalven groot genoegen daarmede aan het Volk, dat hy de ftad verfraaide met bevallige vertooningen, waarin de Griekfche fmaak zichtbaar was, en die tevens door verfcheidenheid het oog vermaakten. Echter O) Pythior. Oda II. IV. deel, Ee  434 het LEVEN " ter vonden da oudere van jaaren meer behaagen in het gedrag van fabius maxi. mus; om dat deze, by het innemen van Tarentun, niets van dat alles had aangeroerd of medegenomen, maar, terwyl hy het geld en de fchatten wegnam, hy de beelden had laten blyven; by welke gelegenheid hy die' bekende woorden fprak: „ Wy ,, willen den Tarentinen hunne vergramde „ Goden laten." Zelfs berispten zy marcellus, vooreerst, pm dat hy Rome in haat bragt, met niet alleen de menfchen, maar ook de Goden gevangen in zegepraal rond te voeren; en ten anderen, om dat hy een volk, aan den oorlog en landbouw gewoon, en 't welk met weelde en gemak onbekend was; een volk nog eens, 't welk, even als hercules by euripid.e s (p), in ll.chte dingen onkundig was, en in alle groote zaaken uitmuntte, tot ledigheid had verwend, zor"at het nu ftaag den mond vol had van kunstwerken en kunftenaaren, en daarmede een groot deel van den dag te zoek bragt. Hy zelf intusfchen beroemde zich daarop, zelfs by de Grieken , dat hy de Romeinen het fraaie en (p) In een verlooren Tooneelftuk, getyteld Litywniu , vermeld by fabricius in zyne Biblioth. Gr.  van MARC. CL. MARCELLUS. 435 en verwonderenswaardige van Griekenland had leeren kennen en waardeeren, waarvan zy te vooren geheel onkundig waren geweest. Dan daar de vyanden van marcellus zich tegen den Triomf verzetteden, om dat de oorlog in Sicilië niet geheel ten einde was gebragt, en hy bemerkte, dat een derde Triomf te veel in 't oog zoude fteken, liet hy zich daarin gereedelyk vinden, dat hy den eigenlyken en ftaatelyken Triomf op den Albaanfchen berg zoude vieren, en met de min plegtige Zegepraal in de ftad koomen. Deze laatfte noemen de Grieken Euan, en de Romeinen Ovatie By dezelve wordt de Veldheer niet op eenen Zegewagen met vier paarden gevoerd^ en is met geen laurier bekroond, ook worden geen trompetten geblaazen ; maar hy gaat te voet en met fchoenen aan de voeten, onder het gefpeel van eene meenigte fluiten; draagende eenen myrte-krans , als buiten oorlog zynde, waardoor hy eene meer bevallige dan ontzachelyke vertooning maakt. En dit is, myns bedunkens, een krachtig bewys, dat niet zo zeer de grootheid der uitgevoerde daaden, als de manier van uitvoering, oudtyds het onderfcheid tusfchen deze twee foorten van Zegepraalen heeft Ee 2 ge-  43ö het LEVEN gemaakt. Want die genen , welke den vyand in een gevecht en met bloedftortirg veifl gen hadden, werden met dien krygshafugen en onrzach verwekker den Trio.nf vereerd, by welke gelegenheid beide wapenen en krygslieden, even als by eene plegfige reiniging, rykelyk met laurier veriierd werden: doch den genen, welke buiten oorlog, door minfaamheid en overreding, de zaaken op de beste wyze vereffend had, werd volgens de wet deze meer vredelievende foort van Zegepraal , by wyze van een Feestmuzyk , vergund. Want de fluit is een fpeeltuig, aan den vrede gewyd, en de myrt is de geliefde plant van venus, welke meer dan eenige andere Godheid een afkeer heeft van geweld en oorlog. De Ovatio heeft echter haaren naam niet, gelyk veelen ftellen, van het roepen en zingen Euan, 'c welk by dezelve plaats rad, maar de Grieken hebben dijn naam verbogen naar een woord, dat by bun in gebruik was, meenende, dat die p!eg'ighe:d gedeeltelyk gefchiedde ter eere van bacchus, die by ons evius en thriambus genoemd wordt. Doch dit is zo niet: maar het was de gewoonte, dat oe Veldheeren by den grooten Triomf  van MARC. CL. MARCELLUS. 437 Triomf eenen os flachteden, terwyl zy by de Ovatio een fcbaap offerden, en daarvan beeft de.ce den naam gekreegen: want de Romeinen noemen een fchaap Ovis. Dan het is der moeite waardig, in dezen het gedrag van den Spartaanfchen Wetgever te befchouwen, die in het ftuk der offeranden eene fchikking, geheel ftrydig met die der Romeinen, gemaakt heeft. Een Veldheer te Lacedémon, by het neê: leggen van zyn bemind, wanneer hy door list of minnelyke onderhandelingen gedaagd was, offerde een' os, ma^r wanneer hy door de wapenen zyn oogmerk had bereikt, een' haan. Want hoe krygshaftig de Spartaanen ook waren, oordeelden zy het evenwel voortreflyker en meer overeenkomttig de menfch Jyk^eid, door betoog van reden en door verftand de zaaken af te doen, dan door de wapenen: welk van oeiae gevoelens het beste was, laat ik anderen beoordeelen. Toen marcellus voor de vierdemaal Conful was, wisten zyne vyanden de Syrakuzers te bewegen, om naar Rome te komen, en zich met klagten en befchuldigingen tegen hem by den Raad te vervuegen, als of hy hen, met fchending van het Ee 3 vei»  438 het LEVEN verdrag, wreedelyk mishandeld had. Mar; CbLLüs was juist op het Capitool bezig met het doen van eene offerande, en de Raad nog vergaderd, toen de Syrakuzers kwamen om gehoor te verzoeken, en hunne klagte incebrengen. De Ambtgenoot van marcellus wees hen af, niet duldende, dat hy afwezig zynde, befchuldigd wierd. Doch marcellus, bericht hiervan gekreegen hebbende, kwam daadelyk in den Raad, waar hy eerst van het eer-geftoelte de voorflellen deed, welken hy als Conful te doen had; en dit afgedaan zynde, verliet hy den ftoel, ging als ambteloos burger naar de plaats, welke voor de aangeklaagden om zich te verantwoorden beftemd was, en gaf aan de Syrakuzers vryheid om hunne aanklagte tegen hem intebrengen. Doch deze werden geheel ontzet door 's mans achtbaarheid en onverfchrokkenheidj en die fierheid, weike hem in de wapenen zo geducht maakte, fcheen hun in den tabberd nog verfchrikkelyker en onverdraaglyker. Dan, door de vyanden van marcellus aangemoedigd, begonnen zy hunne befchuldiging voor den dag te brengen, en deeden eene redevoering met ge-  van MARC. CL. MARCELLUS. 439 geldag vermengd, welke hoofdzaaklyk hierop uitkwam, dat zy, vrienden en bondgenooren der Romeinen zynde, mishandelingen ondergaan hadden, welke andere Veldheeren zich dikwyls tegen vyanden niet hadden veroorloofd. Marcellus beantwoordde dit, met te zeggen, dat zy voor hunne meenigvuldige onrechtvaardig eden, tegen de Romeinen gepleegd, niets geleeden hadden, dan 't gene onvermydelyk is, wanneer eene ftad ftormenderhar d wordt ingenomen; dat zy dit zi..h zeiven te wyten hadden, daar zy herhaalde keeren vermaand zynde om zich overtegeven, zulks hallterrig hadden geweigerd; en dat zy niet door hunne Tyrannen tot den, oorlog genoodzaakt waren geworden, maar dat zy, integendeel, om hunne vyandelyke oogmerken te bereiken, zich in de armen der Tyrannen hadden geworpen. De zaak dus van weêrskanten bepleit zynde, werden de Syrakuzera, volgens gewoonte, gelast bjiten te ftaan. Marcellus verliet mede de vergadering, latende aan zynen Ambtgenoot de opneming der (temmen over. Hy hield zich buiten de deur der Raadzaal, waar hy, zonder eenige vrees wegens die befchuidiEe 4 ging  44° het LEVEN ging te laten blyken, noch door misnoegdheid wegens het gedrag der Syrakuzers iets van zyne gewoone bedaardheid te verliezen, den uitflag der zaake met eene zedige befcheldenheid afwagtte. Toen de ftemmen opgenomen, en de zaak ten voordeele van marcellus was uitgefproken , vielen de Syrakuzers hem te voet, en baden hem met traanen in de oogen, dat hy hun voor hunne perfoonen genade mogt bewyzen, en het overige gedeelte der burgery verfchoonen, beloovende, dat de ftad deze weldaad altoos^ met dankbaarheid zoude erkennen. Marcellus liet zich vermurwen, fchonk den Afgevaardigden vergiffenis, en nam de Syrakuzers in zyne gunst en befcherming aan. De Raad bevestigde hen by de vryheid, welke marcellus hun had wedergegeven, als mede by de wetten, en de bezittingen, die hun waren overgebleeven. Hier voor hebben de Syrakuzers, behalven andere uitftekende eerbewyzingen, hem aangediun, nog daarteboven eene wet gemaakt, dat, zo dikwyls als marcellus, of iemand van zyn geflacht, in Sicilië zou komen, de Syrakuzers, met kranfen om 't hoofd,  van MARC. CL. MARCELLUS. 441 hoofd, eene plegtige offerande aan de Goden zouden doen. Hierna trok hy op tegen hannibal. Dan daar de andere Confuls en Veldheeren, na den flag by Cannen, genoegfaam alle zich van dit eene middel tegen den Carthaginienzer bedienden, dat zy het gevecht met hem vermydden, en niemand moeds genoeg had om hem het hoofd te bieden, en eenen flag met hem te waagen, flceg hy eenen geheel anderen weg in, oordeelende, dat het gene, waardoor men hannibal langfaamerhand meende te verzwakken, ongemerkt Italië zelve zoude uitputten, en dat fabius, die altyd op veiligheid bedacht was, de kwaal van »t land niet regt kon genezen ; daar hy wagtte, tot dat met eene geheele uitputting van de krachten des Vaderlands de oorlog een einde nam, in navolging van die bekrompen geneesmeesters, die geenen moed hebben om krachtdaadige hulp aantewenden, en een geheel verval van krachten voor een afneminge der ziekte aanzien. In de eerfte plaats dan heroverde hy de voornaamfte fteden der Samniten, welke opgeflaan waren, bekwam daar door eenen Ee 5 gioo-  442 het LEVEN grooten voorraad van koren, en eene meenigte gelds, 't welk daar gevonden werd, en maakte nog daarenboven drieduizend foldaaten van hannibal, welke ter bewaaring van die fteden, daar gelaten waren , gevangen. Als vervolgens de Proconful cneus fulvius met elf Krygs bevel hebbers in Apulie door hannibal gedood, en deszeifs leger voor het grootfte gedeelte in de pan gehakt was, fchreef mar» cellus eenen brief naar Rome, waarin hy den burgeren beval goeden moed te houden, want dat hy in aantogt was, om hannibal zyne vreugde over die overwinning te verleeren. Dan deze brief, zegt livius, in plaats van de kleinmoedigheid wegtenemen, vermeerderde integendeel de vrees, daar de Romeinen het gevaar nu nog zo veel grooter agteden dan voorheen, als marcellus beter krygsman was dan fulvius. Marcellus dan, gelyk hy gefchreeven had, daadetyk op weg gegaan zynde om hannibal optezueken, viel in Lucanien, en den vyand by de ftad Numistro op fteile heuvels gelegerd vindende, floeg hy zich in de vlakte neder, en was de eerfte, die 's anderendaags zyn leger in flag-  van MARC. CL. MARCELLUS. 443 flagörde ftelde. Hannibal insgelyks ten ftryde afkomende, viel er een gevecht voor, 't welk wel niet beflisfende, maar nogthans hardnekkig en bloedig was: want daar de aanval reeds met de derde uur was begonnen , maakte de nacht ter naauwernood een einde van den flag. 's-Anderendaags met het krieken van den dag, 'kwam marcellus weder met zyne krygsbenden uit het kamp ten voorfchyn, fchaarde dezelven tusfchen de lyken der gefneuvelden in flagörde,' en daagde hannibal uit, óm de overwinning te komen beflisfen. Doch als deze afdeinsde, deed m arcell'us den buit der geflagen vyanden opfamelen, de gefneuvelden van zynen kant begraven, en zette hannibal daadelyk na. Deze leide hem eene meenigte lagen, welke hy alle gelukkig ontkwam; en in verfcheiden fchermutfelingen fteeds dé overhand behoudende, verwekte hy zo veel opzien, dat, daar de Comitien ter verkiezing van hooge Overheden op handen waren, de Raad beter oordeelde, den anderen Conful uit Siciliën opteroepen, dan mar cel lus, die met hannibal aan den gang was, daarvan aftetrekken. Deze dan overgekomen zyn- . de,  444 het LEVEN de. werd gelast quintus fulvius tot Dictttor te benoemen. Want de Dictator werd niet aangefteld door het Volk, of door den Ruat; maar een der Confuls of Pretors, voor het Volk verfchynende, noemde d.-n Dictator, naar den wille des Volks: en hierom wordt hy Dictator geheeten; want dkere betetk nt by de Romeinen benoemen. Nogthans widen anderen, dat hy dien naam voerde, om dat hy van geene Hemmen of befluiten des Volks afhangende, alles eigener gezach beval; want de bevelen d r Overheden worden by de Romeinen Edicla genoemd (q~). De Ambtgenoot van marcellus, uit Siciiiën gekomen zynde, wilde dat hem een ander Dictator wierd gegeven om te benoemen, weigeide eene benoeming tegen zynen zin te doen, en ging 'snachts weder te fcheep naar Siciiiën. Het Volk ftemde der? (_q~) De laatst opgegeven rede der benaaming fchynt wel de waare te zyn: want volgens de regelen van woord-afleiding koomt dictator van dictare, 't welk beteekent , van tyd tot tyd zeg„ gen (dat is bevelen) wat men noodig oordeelt, ,, dat gedaan worde."  van MARC. CL. MARCELLUS. 445 derhalven quintus fulvius tot Dictator, en de Raad deed aanfchryvirg aan marcellus om denzelven te benoemen. D^ze gehoorfaamde, en bevestigde door zyne benoeming de keuze des Volks: hy zelf werd andermaal tot Proconful voor het volgende jaar aangefteld. Daarop afipraak gemaakt hebbende met fabius maximus, dat deze Tarentum zoude belegeren, terwyl hy zelf hannibal zoude bezig houden en aftrekken, dat die niet in ftaat ware de ftad ter hulpe te komen, zogt hy hannibal op by Canufium , en daar deze telkens van plaats veranderde, en het gevecht ontweek, volgde hy hem overal op het fpoor. Eindelyk overviel hy hem, terwyl hy bezig was een kamp aftefteken, dwong hem door fchermutfelingen tot een gevecht, 't welk met het vallen van den nacht een einde nam. Den volgenden morgen kwam hy weder met zyn leger in flag orde gefchaard ten voorfchyn, zodat hannibal verdrietig wordende zyne Carthagers byeenricp, en hen bad om ter bewaaring van den roem, in de voorige gevechten behaald, nogmaals den ftryd te hervatten. „ Want gy ziet", zeide hy, „ dat  446 h e t L E V E N dat het ons na zo veele overwinningen ,, nog niet vergund wordt adem te fehep- pen , en dat wy als overwinnaars niet „ zullen kunnen rusten, voor dat wy de„ zen man verdreeven hebben." Daarop raakten de legers handgemeen, waarvan de uitkomst was, dat marcellus door eenen ontydigep maatregel den flag verloor. Ziende,; dat zyne rechtervleugel in 't naauw was, liet hy een van zyne legioenen aanrukken. Deze beweging bragt zyn volk in wanorde, en bezorgde den vyanden de overwinningj (/). Tweeduizend en (V) Plutarchus heeft hier te onrecht marcellus befchuldigd, van eenen ontydigen maatregel gebruikt te hebben. Het was natuurlyk, dat hy, ziende een gedeelte van zyn leger in h naauw gebragt, een ander gedeelte ter hulpe liet aanrukken, en uit vergelyking van livius blykt, dat he: verlies van den flag niet moet toegefchreeven worden aan gebrek van beleid in marcellus, maar aan de traagheid en lafhartigheid der foldaten, welke ter hulpe van den rechter vleugel door hem waren afgezonden. Dit blykt ook daarenboven uit het vervolg van dit verhaal; uit het berouw naamelyk, 't welk de foldaaten over hunnen misdag betoonen, en de draf, waarmede zy den* zeiven moeten boeten.  van MARC. CL. MARCELLUS. 447 en zevenhonderd Romeinen bleeven op het flagveld. Marcellus daarop in zyne legerplaats terug getrokken zynde, en zyn volk byeen hebbende verfameld, zeide, dat hy wel een aantal Romeinfche wapenen en lichaamen voor zich zag, maar dat hy onder die niet éénen Romein vernam : en toen zy om vergiffenis baden, antwoordde hy, dat hy die aan hun, zo lang zy overwonnen waren, niet zou geven, maar dat zy die verwachten zouden, wanneer zy de overwinning konden behaald hebben; dat hy ten dien einde op morgen den ftryd wilde hervatten, op dat men te Rome eer hunne overwinning, dan hunne vlugt mogt vernemen. By het einde van dit gefprek beval hy gerst, in plaats van tarwe, aan het krygsvolk uittedeelen Dit had ten CO Meermaalen vindt men van deze krygsftraf by de Romeinen gewag gemaakt. Zie lipsius de Milü. Rom. L. V. dia/. 18. De fchande be* ftond daarin, dat zy de gewoone kost der krygslieden, beftaande in tarwenbrood, onwaardig gerekend, en met de beesten gelyk gefteld wierden: want brood uit gerst gebakken, fchoon in vroeger tyden door de menfchen gebruikt, werd naderhand alleen aan de beesten gegeven. Zie plinius L. XVIII. C. 7.  448 het LEVEN ten gevolge, dit, fchoon de meesten zeer veel in 't gevecht geleeden hadden en gevaarlyk gewond waren, er echter niemand was, wien de woorden van marcellus niet zwaarder griefden, dan de fmert der bekomen wonden. Met het aanbreken van den dag werd de roode wapenrok uitgeftoken, zynde het gewoone teeken tot den ftryd. De benden, welke de nederlaag geleeden hadden, werden op haar eigen verzoek in de voorfte linie geplaatst: de overigen werden door haare Bevelhebbers, elk naar haaren rang, in orde gefchikt. Hannibal, hiervan bericht ontfangen hebbende, riep uit: „ wat zal men doen met eenen man, die „ noch den voorfpoed , noch den tegen„ fpoed kan dragen. Hy is de eenigfte, „ die als overwinnaar weigert rust te ge„ ven, en overwonnen zynde rust te ne„ men. Wy zullen dus onophoudelyk te ,, ftryden hebben met hem , wien de „ fchaamte, beide in 't geluk en in 't on„ geluk , moed en ftoutheid fchynt inte.,, boezemen." Daarop raakten de beide partyen handgemeen, en de kans van wederzyden gelyk ftaande, beval hannibal de  vAn MARC. CL. MARCELLUS. 44> 3e Olyfanten voor het front te brengen * en op de Romeinen aantedryven. Uit verwekte in den beginne veel fchrik en verwarring onder de voorfte gelederen, waarop een der Kollónellen, met naame flav i u s, het vaandel greep, op de Olyfanten inviel, en den voorften met de punt van den ftok der wyze trof, dat dezelven zich omkeerde, en den naastvolgenden op het lyf viel, waardoor niet alleen deze, maar ook de volgende overhoop geworpen wierden. Zodra marcellus dit bemerkte, gaf hy aan de ruitery bevel om met alle raagt op dat gedeelte, 't welk in de war gebragt was, aantevallen, op dat de vyand -nog meer zich zeiven mogt verpletten. De ruitery volvoerde dit bevel met zo veel nadruk, dat de Carthaginienzers met groot verlies tot binnen hunne legerplaats terug gedreeven wierden. Het getal der gefneuvelden werd niet weinig vermeerderd door de gedoode en nedervallende Olyfanten, etl het geheele verlies der vyanden wordt op meer dan agtduizend begroot. De Romeinen hadden drieduizend dooden, en genoegfaam alle waren gekwetst. Hierdoor kreeg hannibal gelegenheid om 'snachts IV. deel. Ff in  45© het LEVEN in ftilte optebreken, en zich van marcellus te verwyderen: want deze was, wegens de meenigte van gekwetften, niet in ftaat om den vyand te vervolgen, en trok derhalven langfaam af naar Campanien, waar hy den zomer overbleef in de ftad Sinuesfa, om zyn leger te doen bekomen (f). Hannibal, zich dus van marcel» lus ontdaan hebbende, trok met zyn leger, als 't welk nu de handen ruim had, onbezorgd Italië door, en richtte allerwe-j gen brand en verwoesting aan. Dit bragt marcellus te Rome in een kwaad gerucht, 't welk aan zyne vyanden gelegenheid gtf om ee-en der Tribunen, met naarae publicius bibulus, een welfprekend en doldriftig man , optezetten, om hem (/) Volgens livius (B. XXV1L h. 20.) was het niet de ftad Smuesfa, werwaards marcellus zich begaf, maar Venufia; en dit is ook veel waarfchynlyker, vermids de eersrgenoemde plaat» veel verder afgelegen was; hierom wilde xylander, in plaats van Sinuesfa, Venufia gelezen hebben ; doch uit het vervolg mag men befluiten, dat de vergisfing aan plutarchus, en niet aan deszeifs affchryvers moet geweeten worden. Zie de volgende Aanteekening.  van MARC. CL. MARCELLU"). 451 hem ppenlyk aanteklaagen. Iti herhaalde vergaderingen beyverde zich deze, om het Volk te overreden, dat zy het bevel over het leger aan eenen ander moesten opdragen : „ want marcellus", zeide hy, „ na zich in den oorlog flechts een weinig „ geoeffend te hebben, heeft zich daaruit* „ even als uit het worftelperk, naar de warme baden begeven, om zich van zy„ ne vermoeidheid te herftellen («)•" Marcellus hiervan bericht gekreegen hebbende, gaf het leger aan de zorg van zyne Onderbevelhebbers over, en ging zelf naar Rome om zich van die blaam te zuiveven. Daar gekomen zynde, vond hy het pleit op voorzeide valfche voorgevens tegen hem reeds begonnen* De bepaalde dag («) Uit dit gezegde, 't welk plutarchus den Tribuin bibulus in den mond legt, blykt genoegftam, dat onze Schryver in de meenwg is geweest, dat marcellus zich met het leger naar Sinuesfa heeft begeven, vermids daar, en niet te Venufia, warme baden wierdef gevonden. Volgens livius wordt onzen held al'een te lasre gelegd, dat hy.. terwyl hannibal Italië verwoes. tede, in 't midden van d.?n Zomer, zyn leger te Venufia de kwartieren liet betrekken. Ff 2  452 Bït LEVEN dag van rech spleging was daar, en het Volk in den Circus Flaminius vergaderd, waar bibulus hec fpreekgeftoelte beklom, en de klagte inlhlde. De verantwoording van marcellus was kort en eenvoudig: maar des te breeder weidden de beste en aanzienlykfte burgers vrymoediglyk uit in zynen lof, en vermaanden het Volk, dat zy zich in hunne oordeelsvelling toch niet door den vyand zouden laten befchaamen, daarin, dat zy marcellus wegens lafhartigheid veroordeelden, daar hy de eenigfte was van alle de Romeinfche Veldheeren, wien de vyand ontweek doende even zeer zyn best om een gevecht met hem te ontgaan, als hy zulks zocht met de overigen. Het gevolg van deze betoogen itelde de hoop van den Aanklaager op eene gurftige uitfpraak derwyze te leur, dat maucelLus niet alleen van de gedaane aanklagte wierd vrygefproken, maar ook voor de vyfdemaal tot Conful verkooren. I\a het aanvaarden van deze waardigheid ililde hy vooreerst in Etrurië eene hevige beweging tot ophand, en hertelde door zyne tegenwoordigheid de kalmte in de  van MARC. CL. MARCELLUS. 453 de fteden van dat land. Toen hy vervolgens eenen tempel voor de Eer en de Deugd, welken hy uit den buit van Sicilië gefticht had, wilde inwyden, werd hy daarin verhinderd door de Priesters, die het niet ohbaar achteden twee Godheden binnen éénen tempel te beflühen (u). Hierom liet hy eenen tweeden tempel daarby bouwen, geërgerd over den tegenftand, dien hy ontmoette, en welken hy voor een kwaad voorteeken opnam. Dan er waren nog verfcheidene andere teekenen, welke hem ontrusteden; by voorbeeld, dat in fommige tempels de blixem was geflagen, en dat de muizen het goud in den tempel van jupiter 00 Livius geeft eene andere rede, waarom de Priesters het afkeurden, dat men voor twee Godheden Hechts eenen tempel zou bouwen. Dezelve beftond hierin, om dar, indien de blixem in zodanigen tempel mogt Haan, of eenig kwiad voorteeken mogt opkomen, waarvan de gevolgen door zoen - offeranden moesten afgewend worden, men dan niet zou kunnen weten, aan wien der beide Goden de offerande moest worden gedaan: -want er waren flechts zekere bepaalde Goden, welke te famen door ééne offerande konden verzoend worden, Ff 3  454 het LEVEN ter hadden afgeknaagd (w). Ook vertel» de men, dat een os gefprooken had, en dat er een kind met een Olyfants - hoofd WmS gebooren (.*), gelyk mede, dat de offeranden ter afwending van het kwaad, daardoor aangeduid, niet wel gelukt waren. Hierdoor hielden de Wichelaars hem te Rome, hoe zeer hy brandde van fpyt en ongeduld: want nimmer had iemand zulk éene drift tot eenige zaak5 als marcellus had om met hannibal tot eea beflibfend gevecht te komen. Hiervan droomde hy by nacht j van niets anders fprak hy met zyne vrienden en ambtgenooten; en zjne eenigfie bede aan de Goden was deze, dat hy met hannibal handgemeen mogt (»0 Deze bygelovigheid ftiet cicero zodanig, dat hy niet kon nalaten daarmede, gelyk zy verdiende, den fpot te dryven. Zie hem in zyn werfc de Divixat. L. Ii. C 27. (*) Volgens den gewoonen text zouden wy hebben moeten venalen „ u;t het hoofd van een Oly„ fantj" doch het lydt, onzes bedunkens, geenen twylfel, of de lezing, welke in een der Hand* fchriften gevonden wordt, en welke wy met dacier en anderen givolgd zyn, is voor de waare? te houden.  van MARC. CL. MARCELLUS. 455 mogt worden: zelfs geloove ik, dat,' byaldien de beide legers binnen éénen muur of wal bellooten waren geweest, hy een gevecht met hem zoude gewaagd hebben. Zonder den grooten roem, welken hy behaald had, en de meenigvuldige proeven, welke hy had gegeven, dat hy meer dan eenig ander Krygsbeveihebber bedaard en voorzichtig was, zoude ik zeggen, dat hy zich toen door eene jeugdige drift en eerzucht liet vervoeren, meer dan met zyne jaaren overeenkwam: want hy was reeds over de zestig jaaren oud, toen hy voor de vyfdemaal het Confulfchap bekleedde. Eindelyk de Godsdienstplegtigheden en Zoenofferanden, welke door de Wichelaars waren voorgefchreeven, volbragt hebbende, trok hy met zynen Ambtgenoot te velde, en legerde zich tusfchen Bantia en Venufia, van waar hy telkens hannibal ten ftryde uitdaagde. Deze weigerde hiertoe te komen, doch vernomen hebbende, dat de Confuls eenige benden tegen de ftad der Locriers, toegenaamd EpizephyFf 4 riers  456* het LEVEN rie-s, eezonden hadden (y)> lag hy volk m eene hinderlage, onder den heuvel Petelia, waardoor het hem gelukte tweeduizend en vyfhonderd man in de pan te hakken. Dit maakte de drift om te vechten by marcel lus nog meer gaande, zodat hy opbrak en den vyand nader kwam. Tusfchen de beide legers was eene hoogi te, vry wel door de natuur verfterkt, en met boomen en kreupelhout digc begroeid. Aan weerskanten waren in 't afhellen vait den heuvel holten, en beneden zag men bronnen ontfpringen. De Romeinen ftonden verwonderd, dat hannibal, die het eerst aan deze welgelegen plaats gekomen was, dezelve niet iri bezit had genoomen, maar aan den vyand overgelaten. Dan deze, die zeer wel begreepen had, dat die plaats tot legering was gefchikt, had dezelve nog gefchikter tot eene hinderlage ge- (y) Zy hadden naamelyk bevel gezonden aaa L. ciNcius, die in Sicilië was, om met zyng vloot naar Loeren overteileken, en hadden tevenï de bezetting uit Tarenten doen optrekken. Zie. fivius fi. XXVII. h. 26.  van MARC. CL. MARCELLUS. 45? gevonden; en haar liever daartoe willende gebruiken , had hy eene meenigte boogfchutters en piekeniers in het bosch en in de holten gelegd, niet twyffelende of de gunftige ligging der plaatfe zou de Romeinen derwaards lokken: in welke verwachting hy zich niet bedroogen vond. Weldra hoorde men in het leger der Ro« meinen byna van niets anders fpreken, dan dat men zich van die plaats meester moest maaken, en elk matigde zich het geiach aan, niet anders dan of hy Opperbevelhebber was, om de voordeelen te bepaalen, waarvan men den vyand zou berooven, met zich daar te legeren, of althans dien heuvel te verfchanzen. Marcellus befloot daarop met eenige ruiters die plaats te gaan opnemen. Doch vooraf liet hy den Wichelaar komen, en eene offerande doen. By het eerfte offoibeest, 't welk gedacht werd, toonde de Wichelaar hem de lever zonder hoofd. Men flachtce een tweede, en toen vertoonde zich het hoofd van de lever uittermaaten uitgedyd, terwyl de overige deelen by uitftek welgefttld bevonden wierden. Hierdoor fcheen de vrees, welke door het eerfte verfchynfel ontftaan Ff 5 was.  458 het LEVEN was, weggenomen te zyn; doch de Wichelaars verxlaarden, in tegendeel, dat dit hunne vrees en ongerustheid vermeerderde; want, wanneer cp droevige en fchrikbaarende teekenen in de offerdieren, terftond zeer blyde teekenen volgden, kon zulk eene fchielyke verandering niet anders dan achterdocht verwekken. Maar, gelyk pindarus zegt: Het noodlot wordt door vuur Gefluit noch kop'ren muur. Marcellus begaf zich dan derwaards, verfeld van zynen Ambtgenoot crispinus, en zynen Zoon den Overften, met in 't geheel tweehonderd en twintig ruiters, onder welke niet één Romein was. Het waren alle Etruriers, uitgenomen veertig Fregellanen, welke by alle gelegenheden blyken van hunne dapperheid en trouwe aan marcellus hadden gegeven. Op den top des heuvels, die boschachtig en van rondsom bedekt was, ftond een fchildwacht, welke, zonder gezien te worden, het leger der Romeinen befpiedde. Door dezen onderricht van 't gene er gaande was,  van MARC. CL. MARCELLUS. 459 was,, liet de manfchap, welke in de hinderlage geplaatst was, marcellus ongehinderd zeer naby komen; rees toen eensklaps op, orafingelde hem van alle kanten, fchoot met pylen, hieuw en ftak met zwaarden en pieken, vervolgde de vluchtenden, en bevocht de genen, die weêrftand booden. Dit waren alleen de veerdg Fregellanen. want daar de Etruriers reeds in 't begin van den aanval de vlucht genoomen hadden, ilooten dezen zich dicht in een, om de Confuls te befchermen, tot dat crispinus, met twee pylen doorfchooten, zyn paard zwenkte om te vluchten, en marcellus met eene lans wierd doorftooken. Toen namen ook de weinige Fregellanen, welke nog overig waren, de vlugt naar de legerplaatfe, met agterlating van den gefneuvclden Conful, wiens zoon, gewond zynde, zy met zich Heepten. Het getal van doodcn bedroeg niet veel meer dan veertig: vyf bondeldragers en agttien ruiters werden krygsgevangen ge-, maakt. Crispinus kwam ook weinige da-> gen daarna aan zyne wonden te fterven (2). Zulk C*) Volgens livius ftierf crispinus in 't laatst  46o het LEVEN Zulk een ramp was de Romeinen nog nooit overgekomen, dat zy in één gevecht de beide Confuls verlooren. Aan de overigen liet hannibal zich weinig gelegen zyn, maar hoorende, dat marcellus gefneuveld was, liep hy terftond naar de plaats, bleef by het lyk ftaan, en befchouwde langen ryd met verwondering het fterkgefpierde en welgemaakt te lichaam, zonder zich echter eenig hoonend woord te laten ontvallen, noch eenige teekenen van blydlchap te toonen, gelyk meenig een zou doen, wanneer hy eenen zo lastigen en gevaarlyken vyand gefneuveld zag. Alieenlyk ontzet zynde over het onverwachte van zyns vyands dood, nam hy hem den zegelring van den vinger (a), liet vervolgens het lyk deftig be- klee- laatst van 't jaar; echter aan de wonden, welke hy in den gemelden flag had bekomen. f» Van dezen zegelring bediende hy zich kort daarop, om de burgers van Salapia re bedriegen, aan welken hy eenen brief fchreef, op naam van marcellus, en met deszeifs ring verzegeld, inr houdende dat marcel lus den volgenden nacht by hun ftond te komen; dat derhalven de wacht daarop vervat moest zyn. Dan de Salapiers waren in  van MARC. CL. MARCELLUS. 461 kleeden, en na eene flatelyke uitvaart verbranden. Het overfchot in eene zilveren lykbus verfameld hebbende zond hy, met eene gouden kroon verfierd, aan den zoon terug. Doch eenige Numidiers bygeval op weg de genen, welke dit overbragten, ontmoetende, vielen op dezelven aan, met oogmerk om hun die lykbus aftezetten. Dezen fielden zich te weer, waaruit een gevecht ontftond, 't welk ten gevolge had, dat de beenderen verftrooid raakten. Hannibal dit hoorende, zeide tot de omftan» ders: „ Zo ziet gy, dat niets kan gefchie„ den tegen den wil van God." De Numidiers liet hy ftraffen, doch bekreunde zich verder niet om de beenderen weder te laten verfamelen en overbrengen; oordee» lende het de wil van 't noodlot te zyn geweest, dat marcellus dus onverwacht moest fneuvelen, en deszeifs beenderen"' on- in tyds van den toeleg verwittigd door crisptnus, welke wetende, dat gedachte zegehing in Bannibals handen geraakt was, de voorz:chtigheid had gehad, om de nabuurige fteden te waarfchouwen, dat zy tegen zodanig bedrog op hunne hoede moesten zyv. Zie livius R. XXVII. h. 28.  A6a bit LEVEN onbegraven blyven. Dus luidt het verhaal van corn. nepos en valeriüs jviaximus; doch livius en caesar augustus berichten ons, dat de lykbus aan den Zoon van marcel lus is overgebragt, en ftaatelyk ter aarde befteld On- O) Het werk van nepos, waarin het bedoelde verhaal moest gezocht worden, is verlooren. By valerius maximus ( B. V. h. i.) vinden wy wel met korre woorden , onder de edelmoedige daaden van hannibal vermeld, dat hy het lyk van marcellus met eene plegtige uitvaart vereerd heeft; doch er is reden om te twyffelen, dat deze plaats door plutarchus niet wordt bedoeld. Ook wordt in één handfchrift hier ter plaatfe veturius, in plaats van valerius, gelezen. Men fchynt dus te moeten ftellen, dat of Hechts ee.i uittrekfel uit het werk van vale. ?rius max. tot otis is gekomen, gelyk vossius vermoedt, of dat plutarchus het oog op eenen anderen Schryver gehad heeft. Zie de Uitgevers van nepos, op de Fragmenten, Hoofd. IX, en van val. max. ter aangehaalde plaatfe. —• Wat livius betreft, deze zegt niets anders, dan dat hannibal, het lyk van marcellus op den heuvel gevonden hebbende, heeft laaten begraven. B. XXVII. h. 28. Van de fchriften van augustus is niets voorhanden.  van ^WARC. CL. -MARCELLUS. 463 Onder de openbaare werken door marcellus nagelaten, behalven die, welke te Rome gevonden worden, behoort een Gymnafmm te Catana in Sicilië, benevens verfcheidene ftandbeelden en fchilderyen, welke op het eiland Samothracië, in den tempel der Goden, welke Cabiren genoemd worden,e n te Lindus in den tempel van Minerva geplaatst zyn. In den laatstgenoemden tempel ftond op een ftandbeeld van hem zeiven, volgens getuigenis van posidonius, dit opfchrift te lezen: Hier ziet ge, Vreemdeling! den roem van Rome* Zoonen, Marcellus; ed'le telg uit eenen ed'len ftam: Die zich wel zevenmaal met Confuls eer zag kroonen, En meeBig* vyand in den flag het leven nam. De Maker raamelyk van dit opfchrift heeft by de vyf Confulfchappen het Proconfulfchap geveegd, 't welk hy tweemnal bekleed heeft. Zyn aanzienlyk gedacht is in ftand gebleeven tot op marcellus, den Zoon van cajus marcellus en octavia, Zusier van augustus. Deze ftierf als iEdilis, niet lang na dat hy met de  *64 bet L E -V E N ewz: de dochter van augustds getrouwd was geweest (