01 2427 1412 UB AMSTERDAM  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.   D Ê LEVENS* VAN doorluchtige GRIEKENenROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, PLUTARCHUS. ihTHETOORSPRONKELYKE GRIEKSCH, GEHEEL OP NIEUW, VER* TAALD, EN MET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD. DOOR Ev. WASSENBER GH en H. BOSSCHA, HOOSLÏERAAREN te FRANEKER EN HARDESIWYK. ZESDE DEEL. MET PLAATEN. Te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART# mdccxcviii»   VOORREDE VAN DE VERTALERS. Schoon wy reeds in een vroeger Bericht* voor het Tweede Deel dezes Werks geplaatst, te kennen hebben gegeven, geen bepaald voornemen te hebben, om op den duur als Vertalers van hetzelve onbekend te blyven $ zouden wy echter juist nog niet zo haast met onze namen voor den dag zyn gekomen , waren wy niet reeds herhaalde keeren, en thans met nieuwen aandrang, door den Uitgever, daarom verzocht geworden. Wel * 4 , H  vin VOORREDE is waar, dat de onderflelling , waarop de begeerte van gemelden Uitgever gegrond was, voor ons juist geene overtuigende reden opleverde om daaraan te voldoen; dr^h aan den anderen kant vonden wy ook geene genoegfaame reden om langer onze toe/lemming te rug te houden , welke wy toch gezind waren om eenmaal te geven. En ter dezer gelegenheid hebben wy het niet ongepast geoordeeld, over den uitjlag onzer ondernemingen , tot dus verre , met een enkeld woord, te fpreeken. Over het geheel genomen, hebben wy, tot hiertoe, geene reden gevonden, om ons der moeite , aan de Vertaling dezer Levens befteed, te beklagen, vermids het vertier des Werks van tyd tot tyd toeneemt , en de onder[cheidene oordeelsvellingen over dezen onzen arbeid meestal ' zodanig zyn geweest , dat ze veeleer flrekten om ons tot yverige voordzetting van denzelven aan te fpooren , dan te ontmoedigen en af te fchrikken. Dat wy, met alle aangewende moeite en zorg'  van üe VERTALERS. ix zorgvuldigheid, geenszins vry zouden blyven van gebreken en mis/lagen , hebben wy van den beginne af zeer wel voorzien , en zulks elders niet onduidelyk te kennen gegeven: waarom het ons dan ook in V minfle niet bevreemd heeft. wanneer ons nu en dan de bewyzen onzer feilbaarheid onder het oog •wierden gebragt; terwijl het ons echter tevens tot genoegen ftrekte, te zien, dat dezelve niet van dien aard waren, dat des Schryvers meening , ten opzichte van de hoofdzaken, daardoor in een verkeerd licht was geplaatst. Den zulken} die zich verledigd hebben, om ons onze misvattingen met befcheidenheid aantewyzen, betuigen wy daarvoor by dezen openlyk onzen oprechten dank, en beloven hun, van derzelver onderrichtingen , ten zynen tyde , een gepast gebruik te zullen maken ; wanneer wy tevens den Schryver der Aanmerkingen, geplaatst in het zde Stuk der Bijdragen ter bevordering van fchoone Kunsten en Weetenfchappen ,. door Mr. r. feith en j. kant el aar, op eene , zo wy" hopen, voldoende wyze , zullen antwoorden. * 5 JVen-  x VOORREDE Wenfchelyk zoude het voor ons geweest zyn , dat de nieuwe uitgave der oirfpronkelyke Werken van plutarchus, door den beroemden Hoogleer aar wyttenbach ter hand genomen, reeds zo verre gevorderd ware, of liever al voor den aanvang van ons werk zo Verre ware gevorderd geweest, dat wy door het gebruik van eenen veel verbeterden Grondtext dezer Levens in (laat gefield geweest waren , om dikwyls met meer zekerheid over de echtheid van den Text te oordeelen, en daardoor veele plaatfen naauwkeuriger te vertalen. Wy vleien ons echter , dat zulks, ons nog voor het einde van onzen arbeid'zal gebeuren, wanneer wy in eên byzonder Deel de verbeteringen, ons hierdoor aan de hand gegeven, hopen medetedeelen. Tot hiertoe hebben wy gedaan, V gene wy , by gebrek aan beter hulpmidelen, alleen doen konden , — ons bevlytigd, gely'k wy zullen voordgaan ons te bevlytigen , om de meening des Schryver s , volgens die lezingen, welke ons, uit de thans voor handen zynde, meest aan*  van de VERTALERS. xi aannemelyk voorkwamen, zo duidelyk als mogelyk was, te geven, en in onze Vertaling, ook ten opzichte van de uitdrukking * zo naby aan het oirfpronkelyke te blyven , als de verfchillende aard der talen, en de vereischten van eenen goeden Nederduitfchen fiyl fcheenen tegedoogen, uit hoofde van welke wy zomtyds eenign verandering in de fchikking der woorden , ja zelfs nu en dan der zinnen, niet alleen voor geoorloofd, maar ook voor noodzakelyk hielden ; iets , waarover wy ons almede, ten zynen tyde, nader hopen te zullen verantwoorden. Ons eigenlyk oogmerk was, en blyft nog (leeds , om deüzulken onzèr Landgenooten , die , by gebrek van kennisfe der oude talen, het oirfpronkelyke werk niet kunnen lezen, den voortrefelyken inhoud van hetzelve in hunne moedertaal, zo als die thans befchaafd is , medetedeelen, en waar het noodig mogt zyn, door ophelderende aanmerkingen nader te verklaaren; — niet, om ons met Letterkundige aanmerkingen over de grondtaal optehouden, noch om den oirfpronkelyken Text  xii VOORREDE van de VERTALERS. Text zeiven doorgaands te verbeteren, waartoe, behalven meer tyd, en gezette oefening, vooral ook zulke hulpmiddelen yereischt worden, welke niet in onze handen zyn. Be Lezer weet dus genoeg, wat hy van ons mag verwachten, en hy zelf oordeele , nu en in V vervolg , in hoe verre wy aan die verwachting hebben voldaan. Heil en Achting! d. I December 1798. EF. ffASSENBERGH, HERM. BOSSCHA. N  NADER BERICHT van den TWEEDEN VERTALER, JUe Vertaler van de Levens der Romeinen vond zich verpligt, nog dit weinige , hem byzondêr betrefende, hierby te doen. Toen hy in *t jaar 1788 deze Vertaling begon, zonder te weten, V welk hy eerst lang daarna by toeval gewaar is geworden, dat zyn Vriend en voormalige Leermeester de gene was, die de Vertaling -van de Levens der Grieken had op zich genomen, was hy genoeg faam van alle noodige hulpmiddelen ten eenenmale ontbloot. Hy had van plutarchus zeiven geene andere dan eene der Frankfortfche uitgaven . en de Franfche Vertaling van dacier, en flelde zich daarom ook niets anders voor, dan uit den grondtext zo als hy dien in zyne uitgave vond, eene Vertaling van de Levens  xiv NADER BERICHT yens der Romeinen te leveren, zo gc trouw , als hem in de gezegde omflanfiandigheden mogelyk ware; maar vooral in eene zo vloeiende en zuivere taal % als de hedendaagfche befchaafde Neder* lander zoude verlangen te lezen. Wel' dra merkte hy, dat zyne , toen nog onbekende , Medevertaler al vry verder giiig , en , behalven eene uitgebreider belezenheid in de Griekfche fchriften, ook verfcheidene hulpmiddelen bezat, om de echtheid van den oirfpronkelyken Texr te beoordeelen , en van veele verbeteringen in denzelven , by zyne Vertaling , gebruik te maaken : door welk een en ander dus hy, tweede Vertaler, merkelyk te kort moest fchieten. Hy kon echter niet befalten, daarom het begonnen werk te jlaaken , en ging dus voord te leveren , wat hy , in deze bekrompene omfandigheden, vermogt. Sedert namen zyne zaken eene andere keer, en door zyne beroeping eerst aan de Latynfche fcholen, en eindelyk aan de Hoge -fchool te Harderwyk , werden hem , door den vryen toegang tot de Akadennfche Bibliotheek, bronnen geopend,  van ben TWEEDEN VERTALER, xv pend, welke voorheen voor hem geflooten waren geweest; waarvan opmerkende Lezers , van tyd tot tyd, by de uitgave der volgende Deelen , buiten twyffel blyken zullen hebben gezien. Nog eene omflandigheid is er, welke hy meent by dezen niet met jlilzwygen te moeten voorbygaan : namelyk deze, dat hy dit zyn werk begon in eenén tyd van algemeene onrust en verwarring; toen hy zelf van zynen post, en daardoor van de middelen van zyn beftaan, op de onwettigfle wyze beroofd, eenen geruimen tyd zelfs eenen eigen vryen haard moest derven , en by Nabeflaanden , die hem met. vrouw en kinderen, uit mededoogen , huisvesting en onderhoud verleenden , inwonende * zich in eenen /laat van afhankelykheid bevond, die voor hem yolflrekt ondraaglyk was, en op den duur voor zyne Letteroefeningen dodelyk zoude zyn geworden ; en dat wel in eene flad, waar hem, fchier by elke fchreede , de ondankbaar/Ie behandeling, hem en veelen zyner vrienden aangedaan, voor -t hoofd moest fpringen. Deze noodlottige omflandigheden zyn, ( dank  xvi NADER BERICHT, enz. (dank hebbe daarvoor de Goddelyke Voorzienigheid!) allengs ten besten voor hem veranderd; zodat hy nu, na ook hier nog in de onrusten der jongfte omwenteling' gedeeld te hebben, en de eerfle, moeilyke werkfaamheden van zynen tegenwoordigen, vry omflagtigen , post gelukkig se zyn doorgewor(leid, zich thans vry beter , dan ooit te voören, in {laat gefield ziet. om 'aan de vertaling van dit y voor zyne Landgenooten zo belangryk werk , verder de behulpfaame hand te leenen, Dit een en ander kortelyk te berichten, oordeelde hy aan zich zeiven fchuldig te zyn , ten einde ■ volgende beoordeelaaren te beter in {laat te flellen, em 't gene hy , voor zyn-aandeel, in verfchiilende omflandigheden, tot de uitvoering van dit werk heeft toëgebragt, met vereischte onderfcheiding , en dus juist % te beoordeelen. H. S,  P Y R R H U S,   PYk^RHTTS. MAEÏUS. SUDLJ.A.   HET LEVEN VAN P Y R R H U S. M en verhaalt, dat, na den grooten Watervloed (a), phaethon de eerfte was, die over de Thesproten en Melosfen (iï) als Koning heerschte. Hy was een der genen, welke, onder het geleide van pelasgus, in Epirus aanlandden. Andere berichten brengen mede, dat deucalion en pyruha, na den Tempel van jupi- ter Qd) Dien, naamelyk, van deucalion, welke van fommigen een weinig voor, van anderen niet zeer lang na den uinucht der Israëliten uit /Egypte wordt gefield. (i) Volkeren van het Landfchap Epirus, gelegen tegen over het Eiland Corfu, en aan de landzyde grenzende aan Macedonië, Thesfalie, enz. VI. deel. A 2  4 het LEVEN ter by Dodone gedicht te hebben, zich aldaar, in het land der Molosfen, met der woon nederzetteden. Veele iaaren laarer verfcheen 'er neoptolemüs, de Zoon van achilles, aan het hoofd zyner Benden: welke zich niet alleen meester maakte van dit Gewest, maar ook, na zyn overlyden, eene lange rey van Opvolgeren in de koninglyke waardigheid achter liet, aan welken men den toenaam gaf van pyrrhiden, om dat hy zelf, in zyne jongheid, den bynaam van pyrrhus gedraagen; ook aan eenen zyner Zoonen, in wettige echt geteeld by lanasse. Dogter van cleodes, wiens Vader hyllus (c) was, insgtlyks dien naam gegeevea hadt. Hiervandaan genoot ook achilles in Epirus goddelyke eerbewyzingen, wordende in de taaie des Lands begroet met den naam van Aspetus (d). Op de genoemde eerfte Koningen kwamen, tusfehen beiden , andere, welke zich meer en meer aan eene barbaarfche woestheid van zeden overgaven, en welker uitgebreidheid van magt, (e) De Zoon van hercules. ( beroemd maakte, was, volgens getuigenis der Hiftoriefchryvers, tharrutas (V). Deze werdt opgevolgd door zynen Zoon alcetas. De Zoon van alcetas was arubas. De Zoon van arubas, gehuwd aan troas, ^eacides. Deze trouwde phthia, de Dogter van menon, den Thesfalier, een man, die zich, ten tyde van den Lamiaanfchen (ƒ) Oorlog» O) Onder de genoemde Hiftoriefchryvers behoort, echter, niet justinus, of zyn voorganger trogus, volgens wien «' B. XVII. h. 3.) de roem dezer befchavinge toekomt aan arubas, of arrybas, kleinzoon van tharrutas, of f Sarymbas, ten zy men aanneemen wilde", dat de naam verkeerd gefchreeven zy. (_/") Deze Oorlog ( 0 Aa/Atotx.0? -kaKiytog by dé Grieken) werdt gevoerd tusl'c&en Je Athènienfprs en hunne Bondgenooten, welker Bevelhebber l'eosthenes was; en antipater, nie van wegens alexander, bygenaamd de Groote, in MaA 3  6 het LEVEN log, in beleid en dapperheid deed onderfcheideti, en by de Bondgenooten, na leosthenes, den hoogden trap van Aanzien en Gezach bereikte. Uit dit Huwelyk van phthia en /eacides werden twéé Dugters gebooren, deïdamia en troas; en een Zoon geheeten pyrrhus. Kort hier na verwekten de Molosfen eenen opdand, verjaagden hunnen Korting m acid es en voerden de Zoonen van neoptolemüs (g) wederom ten troon. By deze gelegenheid raakten alle Vrienden en Nabeftaanden van den verdreevenen Koning, welke in handen hunner vyanden vielen, om het leven. Pyrrhüs, echter, nog een zuigeling zynde, werdt, hoe zeer men hem overal opfpoorde, heimelyk weggevoerd door androclides en an- ge- cedonie „en Griekenland het bevei voerde. Hy ontleende den naam van de Thesfalifche Stad laMia, in welke antipater, na gefla?en te zyn, door de Verbondelingen belegerd werdt. Vefgelyk, beneden, het Leven van phocion. (g) Broeder van arobas en Vader van de beroemde olympias, Moeder van den evengenoemden alexander, Koning van Macedonië.  van PYRRHUS. ? ge lus, welke met hem de vlucht namen, vergezeld van flechts weinige bedienden, en de Voedftervrouwen, om het Kind te zoogen, welke zy, ook tegens wil en dank, met zich fleepten. Zulks, evenwel, maakte hunne vlucht ten hoogften bezwaarlyk en langzaam. Ja Honden zy nu op het punt om achterhaald te worden; wanneetmen te raade werdt het Kind ter hand te (lellen aan androclion en hippias en neander, drie vertrouwde, rappe en fterke Jongelingen, die in last kreegen de vlucht met infpanninge van alle krachten voort te zetten, en nun uiterst besr te doen, ten einde de Stad Megara, gelegen, in het Macedonisch gebied, te bereiken. De overige verfchafren den vervoigeren werk tot aan het vallen van den avond, deels door hen om lyfsgenade te bidden; deels ook, door zich tegens hen te weer te ftellen: waarna zy, eindelyk, met moeite van hun ontflagen zynde, die genen, welke pyrrhus wegvoerden, achter na ylden. Deze waanden nu, by hot ondergaan der Sonne, dat zy gereed ftonden om hun begeerd oogmerk zo aanftonds te bereiken, wanneer zy deze hoop eensklaps A 4, ° von-  * het LEVEN vonden afgefneeden, als gefluit wordende aan den oever der Riviere, welke haaren loop heeft langs gemelde Stad, zynde van zo eene ontzettende fnelheid, dat zy den aanfchouwer met fchroom en fchrik vervult, en voJftrekt alle gedachten van doorwaadiuge doet vaaren laaten. Hier by kwam nog, dat de pas gevallene Plasregens het water hadden opgezet, en het geweld des hoogen en drabbigen Vloeds vermeerderden, terwyl de invallende duisternis al het akelyke van dit toneel nog verfterkte. Men gaf het, derhal ven, op, om den overtocht °voor zich, beiaaden met het Kind, en de Vrouwen , zyne Voed* fters, te onderneemen. Echter toeluisterende, en bemerkende, dat 'er zich eenige lieden uit de Stad aan de overzyde bevon. den, riepen zy dezelve toe, en baden ze hun de behulpzaame hand te willen bieden, om over te geraaken, den jongen pyrRhus, nu en dan, om hen te beweegen, in de hoogte beurende. Nochtans, hoe zeer zy riepen en fmeekten, zy konden zich niet do-n verftaan, van wegen de geweldige fchuuringe des waters en het gedrmsch van den itroom. Terwyl men dan aan  van PYRRIiUS, 0 aan de eene zyde fchreeuwde, en aan dé andere niet verftaan kon, ging 'er vry wat tyds verlooren, tot dat, eindelyk, een van allen op den inval kwam een ftuk bast, door hem afgefcheld van eenen eikenboom, te neemen, en daarop met de tong van een gesp in gefchrift uit te drukken het ongeluk des Kinds, en hoe zeer de hulp, aan hetzelve toe te brengen, geen uitftel Jyden kon. Vervolgens eenen fteen aan de fchors hebbende vast gemaakt, welke de noodige zwaarte by het werpen geeven moest, fmeet hy het een en ander naar de overkant. Andere , evenwel , vernaaien, dat men de befchreevene fchors aan eenen werpfchicht vastbondt, en op deze wyze overfchoot. Hoe het zy; de lieden aan de overzyde het gefchrift geleezen hebbende, en begrypende, dat men hier geenen oogenblik te zuimen hadt, kapten fchielyk eenig hout, bonden hetzelve byeen, en ftaken daar mede over; en geviel het teen juist, dat de aüereerile van hun, die den oever bereikte, en pyrrhus aannam en overWelpa achilles was geheeten. Het overig gezelfchap werdt door de anderen, zo ■als het viel, overgehaald. A 5 AI-  ÏO het LEVEN Aldus behouden, en de handen zyner vervolgeren ontkoomen zynde, begaven zyne Redders zich naar Illyrien (S), tot den K»ning glaucias. Dezen vonden zy in zyne wooninge, zittende by zyne Echtge* noote Ci)i — waarop zy het Kind midden op den vloer ter neder leiden. De Koning zat, op deze vertooninge, zich langen tyd te bedenken uit vreeze voor casander, (dien hy kende voor eenen doodvyand van ^acides) en beraadflaagde by zich zeiven, wat hem in dezen ftond te doen, zonder door eenig woord het ftilzwygen af te breeken. Intusfchen kwam de kleene pyrrhus, als uit zich zei ven, aangekroopen, vattede 'sKonings opperkleed met zyne handjens en richtte zich over einde aan de knieën van glaucias. Dit (A) Nu Slavonie, of Daimatie, Bosnië, enz. (») Justinus noemt Oer a. pl.) deze Vorstinne beroa; en voegt 'er by, dat zy zelve ook afftamde van de & acid en. Zie daar, waarom men het Hof van glaucias uitkoos ter fchuilplaatze voor pyrrhus." Fr. Vert. Deze Hiftoriefchryver kan ook, voor het overige, met het verhaal van plutarchus worden vergeleeken.  van PYRRHUS. ïi Dit verwekte in het eerst eenig gelach; waarop, echter, ftraks het medelyden volgde, toen het Kind, even gelyk een fmee* keling, aanving te klaagen en te fchreyen. Men vindt 'er, evenwel, die verbaalen, dat hy geensfins de knieën van glaucias omhelsd, maar 2ich by eenen altaar, welken hy aangreep, opgericht, en dus (taande zyne armen om denzelven geflagen zoude hebben: onder welk bedryf de Koning ftraks iets Goddelyks oordeelde te fchuilen; waarom hy pyrrhus ook, zonder verder marren, opvattede, en aan zyne Gemaalinne ter hand ftelde, met bevel denzelven, nevens haare overige Kinders, op te voeden. En wanneer zyne Vyanden hem, kort daarna, kwamen opeifchen, floeg hy het plat af hem over te geeven, hoe zeer casander niet minder, dan wèéhonderd Talenten fchats hier voor aanboodt (K), Zelfs geleidde hy hem, wanneer hy nu den (£) Xylander heeft, uit pausanias, opgemerkt, dat de verregaande wrok van dezen casander hier uit ontdaan zy, dat te acid es, Va. der van pyrrhus, olympias geholpen hadt in den oorlog tegen arid^eus en de Macedoniers»  ia. het LEVEN den ouderdom van twaalf jaaren hadc bereikt, aan het hoofd eener Legermagt terug naar Epirus, en deed hem daar wederom als Koning uitroepen. [Het gelaat, nu, van pyrrhus, hadt wel vele koninglyke grootschheid, nochtans met meerdere droefheid, dan deftigheid gepaard. In zynen mond hadt hij niet, als doorgaands, een aantal tanden, maar boven in was flechts een aan malkander gegroeid been, waarin de onderfcheidene ltandplaatzen der tanden als met kleine groeven waren afgebakend (/). Men hieldt het, voorts, daar voor, dat hy zich verftond op het geneezen ven Miltzuchtigen. Daar toe, nu, was hy gewoon eenen witten Haan ten offer te (lachten 3 en, na de Lyders achcer over plat op den grond te hebben doen nederliggen, hun met zynen (/) Dezelfde Geleerde, dien we zo even noem. den, verwondert zich, dat p li mus niets meldt van de Tanden van pïrehüs; daar hy iets diergelyks bericht van prusias, Koning van Bithy. nie, en wel op twéé plaatzen gewaagt van des eerstgenoemden wonderlyken Teen: te w. VII B. h. i. en XXVIII B. h. 4.  van PYRRHUS. 13 nen rechteren voet het zieke deel des ingewands zachtjens te drukken. Niemand was 'er, zo arm of onaanzienelyk, wien deze geneezing op zyne bede niet werdt ingewilligd. Zomwylen ontving hy ook wel den geofferden Haan tot eene belooning, en toonde zich, alsdan, niet weinig in den fchik met dit gefchenk. Men wil zelfs, dat de groote Teen van zynen voet eene zekere goddelyke kracht bezat, zo dat dezelve, na zynen dood, wanneer de overige deelen des lichaams op de Houtmyt verteerd waren, zonder letzel, en door de vlammen onaangeroerd, onder de asfche gevonden zoude zyn. Dan van deze dingen zal het eerst te pas koomen hier achter te fpreeken (jtn). ] Den («O De Lezer ziet dit ftuk (of, deze Periode) tusfchen haakjens, [ ], ingeflooten. In waarheid! het komt hier zo wonderlyk tusfchen in, en als uit de Lucht vallen, dat het ons moeite kost, om plutarchüs zei ven als Schryver daarvan te erkennen. En deze argwaan zal nog meer gronds winnen, wanneer wy doen opmerken, dat 'er, op het einde van dit Leven, geen enkel woord van dien gaaven Teen van pyrrhus na de verbran. dinge onder de Asfche gevonden, te leezen Haat!  »4 het LEVEN Den ouderdom bereikt hebbende van omftreeks zeventien jaaren, en thans vast genoeg gevestigd fchynende op den Troon, ondernam hy eenen uitflap buiten 'sLands, ter gelegenheid, dat een der Zoonen van glaucias, met welke hy was opgevoed, zich eene Vrouwe ftond te neemen. Van dit zyn afweezen bedienden zich de Mo» losfen om wederom op te ftaan. Zy verjoegen alle zyne Aanhangelingen; plunderden zyne Bezittingen en begaven zich om, der de regeeringe van neoptolemus.— Pyrrhus, op deze wyze zyn ryk verlooren hebbende, en van alles ontbloot, begaf zich naar demetrius, den Zoon van antigonus, die gehuwd was aan zyne Zuster deïdamia, welke voorhenen, nog een Meisjen zynde, als Echtgenoote was toegezegd aan alexander den Zoon van roxane (»), waar van zy ook den naam gedraagen hadt. Maar na het rampfpoedig uiteinde, beide van Zoon en (») Eerst Gemaalinne van darids, Koning van Perfie. Naderhand van deszelfs Overwinnaar alexander, naar wien deze Zoon genoeraal was.  van PYRRHUS. 15 en Moeder, werdt zy, nu tot huwbaarheid gekoomen , in echt verbonden met de me tri os. — Hier van daan, dan, woonde pyrrhus, nog maar een Jongeling zynde, dien vermaarden Veldflag by, welke tusfchen alle de Koningen (0) voorviel by Ipfus; — floeg, vechtende aan de zyde van demetrius, den vyand, die zich tegens over hem bevondt, op de vlucht, en verwierf zich eenen luistervollen roem onder alle de ftrydgenooten. Ook na het ongeluk, waar door demetrius, door het verliezen van den flag, getroffen werdt, verliet hy hem niet, maar bragt in tegendeel te wege, dat de Griekfche Steden, over welke het bewind aan hem werdt opgedraagen, denzelven getrouw bleeven. En wanneer demetrius, vervolgens, een Verdrag geflooten hadt met Koning pto- (O Naamelyk tusfchen antigonus en zynen Zoon demetrius, aan de eene zyde, — en piotEMiEüS, seleucus, lysimachus en casander aan de andere. Antigonus kwam "n denzelven te fneuvelen. Hy draagt den naam «ran Ipfus, eene Stad van Phrygie. Vcrgelyk, beneden, het Leven van demetrius.  itS hetLEVEN ptolem^eos vertrok hy te fcheep, als Gyzelaar, naar /Egypte. Aldaar aangeland vertoonde hy aan ptolem/Eüs, zo op de Jacht, als in de Worftelperken, de doorflaandfte blyken van buitengewoone kracht, en ftouten moed. Voorts al ras bemerkende, dat, onder de overige Vrouwen des Konings, berenice verre weg het meest vermogt, en uitflak zo wel in deugden, als verftand; maakte hy, voor alle, aan haar zyn hof. Hy was, naamelyk, wanneer het zyn belang goldt, by uitneemenheid afgericht om zich by vermogende Lieden in te dringen; terwyl hy, in tegendeel, op de minderen weinig acht floeg. Daarby zyne levenswyze en kleeding deftig tevens, en met veel fmaak inrichtende, werdt hy by voorkeuze, boven veleandere jonge Prinfen, waardig geoordeeld de Gemaal te worden van antigone, Dogter van berenice, welke philippus (p) by (p) Deze philippus was een voornaam Macedoniër. Berenice, zyne huisvrouw, kwam naar ^Egypte tot gezelfchap van eurydice, Dogter van antipater, wanneer deze aan Koning ptolemmus trouwde.  van PYRRHUS. t> by haar hadt geteeld, voor dat zy nog aan ptolem^us trouwde. Na deze Echtverbintenisfe nam zyn aanzien nog grootelyks toe. En daar antigone zich omtrent hem als eene waardige en braave Huisvrouwe gedroeg, bewerkte hy , zonder vele moeite, dat hem geld en volk gegeeven werdt, en hy daarmede afgevaardigd naar Epirus ter wederverkryginge van de koninglyke waardigheid. Hier was zyne aankomst by velen zeer aangenaam, uit hoofde van den haat, welken men neoptolemus toedroeg, als die met groote ftrafheid hadt geregeerd, en een aantal geweldenaaryen gepleegd. Pyrrhus, echter, vreesde, dat, byaldien hy neoptolemus verjoeg, deze de toevlucht neemen mogt tot eenen , of anderen der nabuurige Koningen; en maakte daarom een verdrag en vriendfchap met hem, op voorwaarde, dat zy de regeeringe gemeenfchappelyk in handen zouden hebben. Na verloop , nochthans, van eenigen tyd, waren 'er lieden, die hen heimelyk opzetteden, en omtrent eikanderen achterdochtig maakten. Dan de voornaamfte oorzaak, welke pyrrhus wel het meest in het VI. deel. B har-  18 hetLEVEN harnas joeg, ontftond, zegt men, op deze wyze. De Koningen waren gewoon op Pasfaron, zekere plaats in het Molosfisch Gebied, eene plechtige Offerande te doen aan jupiter, bygenaamd Aréus en by die gelegenheid, eensdeels, zelve den Epiroten te zweeren, en anderdeels, ook deze hunne Onderdaanen onder eede te neemen. De Koningen zwoeren den Volke, dat zy regeeren zouden naar de Wetten, Het Volk beloofde by plechtigen eede, dat zy de koninglyke waardigheid, ingevolge de wetten, zouden handhaven! Dit werdt dan nu wederom, in tegenwoordigheid der beide Koningen, verricht. Men ging, over en weder, met zyne Vrienden ter maaltyd, en ontving en gaf, over en weder, eene menigte gefchenken. Gelo ook, de Vertrouweling van neoptolemus, van deze gelegenheid gebruik willende maaken, kwam pyrrhus met fchynbaare hartelykheid en vriendfchap voor, en befchonk hem met twee juk f>) ploeg- Os- D. i. Martius, of Martiatis; in het Latyn; of, in het Nederduits ch; de Held- of Oorlogs-haftige.(»■) Of twéé paar.  van PYRRHUS. ip Osfen. Aanftonds vroeg de fchenker myrtilus, die hier by tegenwoordig was, dezelve van den Koning voor zich. D( ch zyn verzoek werdt hem afgeflagen, ei een ander kreeg de Osfen. Dit verdroot myrtilus geweldig: iets hstwelk den aandacht van gelo niet ontdipte. De?e noodigde hem, daarop, des avonds by zich ten eeten. Zelfs verhaalen zommige, dac hy hem, die nog jong en fchoon was, onder het dapper lichten van den Beker, misbruikte. Verder zocht by hem aan, hem trachtende te overreden om de pany van neoptolemus te omhelzen, en pyrrhus door vergif van kant te helpen. Myrtilus hie'.dt zich, als of hy naar dit aanzoek ooren hadt, hetzelve goedkeurde, en 'er zich door hadt laaten overnaalen; maar openbaarde, weldra, de geheele zaak aan zynen Meester. Deze beval hem toen den Opperwynfchen!;cr alexicrates aan gelo aan te beveekn, als een1 man gefchikt en geneigd om hun tot dit werk behulpzaam te zyn. De bedoeiinge van pyrrhus was, in dezen, meerdere getci* gen machtig te worden, ten einde het misdryf ten vollen door hem mogt kunnen B 2 fee»  q.6 bet LEVEN beweezen worden. Gelo dan op deze wyze bedroogen zynde, wist neoptolemus, die tevens met hem bedrogen was, en ter goeder trouwe zich verbeeldde, dat de toeleg den gewenschten voortgang maakte, zyne blydfchap hier over niet te beteugelen , maar gaf 'er zyne vrienden kennis van. Vervolgens op zekeren tyd een bezoek geevende aan zyne Zuster, c a o m é a , raakte zyne tong ook los van deze dingen, daar hy vastelyk geloofde, dat niemand hem hoorde. In de daad was ook niemand anders daar by tegenwoordig, als PHiENARETE, de huisvrouwe van sa» mon, die het opzicht hadt over het groot* en kleinvee van neoptolemus. En deze zelf, liggende op een of ander Tafelbed, afgefcheiden en gewend naar den muur, hadt het voorkoomen van te flaapen. Zy hoorde, echter, alles, wat 'er gefprooken werdt, zonder dat men zulks bemerkte, en begaf zich des anderen daags naar antigone, Echtgenoote van pyrrhus, en deed aan haar uitvoerig verflag van alles, wat zy neoptolemus aan zyne Zuster hadt hooren verhaalen. Pyrrhus, hier van onderricht, hieldt zich voor dien tyd ftil, en  van r Y R R H U S. ai en liet niets blyken. Maar kort hier op eene offerande doende, verzocht hy neoptolemus tot den maaltyd, en benam hem toen het leven. Hy hadt, naamelyk, reeds voorlang bemerkt, dat de magtigfte en aanzienelykfte onder de Epiroten hem genegen waren. Men hadt hem zelfs vaak aangefpoord, zich van neoptolemus te ontdoen , en niet te vrede te zijn met het bezit van flechts een klein gedeelte des koningryks, maar veeleer de drift zyner edeler inborst op te volgen, en naar hoogere dingen te ftreeven. By dit alles kwamen nog de evengemelde vermoedens van verraad. Hy maakte, derhal ven, in de voorbaat te zyn, en hielp neoptolemus van kant, eer hy het hem kon doen. Steeds gedachtig aan de weldaaden, door berenice en PTOLEMiEüs aan hem beweezen, noemde hy den Zoon, welken antigone hem baarde, ptolemaeus, en aan de nieuwe Stad, welke hy bouwen deed op het fchiereiland van Epirus, gaf hy den naam Berenicis. Van dien tyd af aan waren zyne gedachten aanhoudende vervuld met groote ontB 3 wer-  22 HET LEVEN werpen, en floeg hy zyne begeerlyke oogen, die niet dan veroveringen zochten, her- en derwaart, trachtende , vooral, eenen aanvang te maaken met het gene naastbygelee» gen was. Weldra boodt zich de gunftigfte gelegenheid aan, om, onder eenen fchoo^ nen glimp, voet te krygen in de zaaken van Macedonië. Dezelve was dusdanig. Antipater, de oudfte der Zoonen van casander, hadt en zyne Moeder thessalonice van kant geholpen, en zynen Broeder alexander verdreeven. Deze zendt booden af naar demetrius, met bede van hem by te liaan. Ook riep hy pyrrhus ter hulpe. Dair nu demetrius, wien andere zaaken thans onledig hielden, weinig fpoed maakte, kwam pyrrhus op, en eischte, tot belooninge van zyrv.n byftand, vooreerst de Stad Nym~ phaea Qs~); daarby de geheele Zeekust van MaCs) »i Gelegen by Apollonia, op de kust van de Adriatifche Zee. Men zou 'er ook de Stad Apollonia zelve door kunnen verftaan, als dus geheeten naar de bekende Rots Nymphaeum, in fcaare nabuurfchap gelegen, en welke zo naauwkeurig door onzen plut. befchreeven is in het Le  van PYRRHUS. 23 Macedonië, en, eindelyk, van de veroverde Landfchappen, Ambrada, Acarnania, Amphilochia. De Jongeling hem die alles ten besten geevende, nam hy 'er bezit van, en leide bezettingen, waar hy het dienftig oordeelde. Vervolgens het overfchot voor alexander t'onder brengende verftiet hy antipater. Koning lysimachus gevoelde wel by zich zeiven grooten lust om aan laatstgenoemden onderftand te doen (i*), maar genoot zelf te huis gene genoegzaame rust. Hy nam , derhalven, het befluit, daar hy wist, dat pyrrhus niets minder dan ondankbaar was, en niet gaarne iets aan ptolem;eus zoude willen weigeren, eenen brief. Leven van sylla, en door dion cass. in het 41 B. zyner Gefchiedd. — Palmerius meende, dat men hier, voor Nymphaea, leezen moest tymphaea, nademaal in deze ftreeken eene Stad van dien naam gevonden werdt. Men zie stephaküs byz. op het woord Tu/w^tj." Fr. Vert. —■ Het gevoelen van palmerius heeft zeer "de waarfchynelykheid, ojn dat ook Ambracij eene Stad was van Thesprotie, eveneens als Tymphaea. (j*) Antipater, naamelyk, was getrouwd met de Dogter van lysimachus. B4  34 het LEVEN brief, door hem verzonnen, aan denzelven af te zenden, waarby ptolem^us hem kwantswyze geboodt den Veldtocht te ftaaken, onder belofte, dat alsdan antipater driehonderd Talenten aan hem betaalen zoude. Maar ter naauwernood hadt pyrrhus den brief opengemaakt, of hy bemerkte aanftonds de bedriegerye van lysim, hus. Want de groetenisfe aan het hoofd was niet met de gewoone gemeenzaamheid dus gefcbreeven : „ De Vader „ heil aan zynen Zoon!'1'' maar op deze wyze; ^ De Koning ptolemaeus heil „ aan den Koning pyrrhus." Hy voer dan, in de eerfte drift, hevig uit tegen lysimachus. Kort daarna, evenwel, zich bedenkende, leende hy het oor aan voorflagen tot bevrediging. Men bepaalde dan eene byeenkomst, om, onder het deen eener plechtige offerande (O, het gemaakt verdrag te bezweeren. Reeds wa» ren (/) Dat diergelyke plechtige Offeranden by het fluiten en bezweeren van Vredeverdragen en andere overeenkoraften al van ouds plaats hadden, ziet men reeds by homerus, $de B. der Iliade v, 273, enz.  van PYRRHUS. 25 ren de Offerdieren naar het Outer h. go gevoerd, beftaande in eenen Bok, Stier en Ram; wanneer de Ram op het onverwachtst van zeiven dood nederviel. De andere begonnen hier over te lacchen: maar de Wichelaar theodotus ontriedt pyrrhus het zweeren, hem verzekerende, dat de Godheid hier by aan eenen der drie Koningen den dood voorfpel . En deze weigerde daarom ook de beraamde overeenkomst met eede te ftaaven. Niet tegenftaahde nu de zaaken van alexander, door pyrrhus op den troon gezet, wel genoeg bevestigd fcheenen, kwam demetrius, evenwel, binnen kort opdaagen: van wien het al fpoe* dig bleek, dat hy als een ongenodigde Gast verfcheenen was, en vreeze inboefemde. Ook waren deze twéé flechts weinige dagen by eikanderen geweest, of het wantrouwen nam hand over hand toe, en vingen zy aan zich onderling lagen te leggen. Maar demetrius was afgerecht genoeg een gunflig oogenblik waar te nee* men. Hy kwam den Jongeling voor; beroofde hem van het leven en deed zich als Koning uitroepen van Macedonië. B 5 Reeds  36* hei LEVEN Reeds van voorlang hadt hy bezwaaren tegen pyrrhus, aangezien deze voorheen Thesfalie xytx,oïï beeft vIpuTtjytKo'ts, d. i. Veldheerlyke.  44 het LEVEN woord (ƒ") afvroegen. Andere maakten zich kranfen van eikenloof, om dat zy dierge» lyke door de Krygslieden van pyrrhus zagen draagen. Zelfs waren zommige zo ftout van demetrius in het aangezicht te zeggen, „ dat hy voor zich, hunnes bedunkens, best zoude doen het Ryksbeftier te laaten glippen, en een goed heênkoomen te zoeken!" Waarop hy dan ook, bemerkende, dat de opftand door het geheele Leger dit zeggen allesfins bevestigde, en hy dus reden hadt om voor zich zei ven bekommerd te zyn, het gevaar heimelyk ontweek , gewonden in een- verfleeten krygsmanteltjen, en met eene Hechte weêrkap op het hoofd : terwyl pyrrhus, in zyne Legerplaats binnen getreden, de» zelve zonder flag of ftoot bemagtigde, en voorts (/) Onbegrypelyk is het fchier, dat xylan» der den fin dezer plaatze, zo hy zelf te kennen geeft, niet wel begreep, en daarom den text wilde verbeteren. De Macedonifche Soldaaten hadden , immers, te vooren het krygswoord, of de leufe ontvangen van demetrius. Nu troepswyze tot pyrrhus overloopende, moest hun deze nieuwe Veldheer, aan wien zy zich onde*. wierpen, ook eene nieuwe leufe geeven.  van PYRRHUS. 45 voorts tot Koning van Macedonië uitgeroe. pen werdt. Het leedtj evenwel, niet lang, of lysimachus verfcheen insgelyks, en deed het t'onderbrengen van demetrius voorkoomen als eene zaak door hen beiden gemeenfchappelyk verricht, eisfchende overzulks, dat het Ryk tusfchen hen verdeeld zoude worden. Pyrrhus, die wel zag, dat hy voor als nog op de Macedoniers weinig ftaat kon maaken, maar veel eer reden hadt hun te mistrouwen, volgde deze aanmaaninge van lysimachus gereedelyk op, en dus werdt de verdeelinge der Steden en Landfchappen onderling bepaald (g). — Zulks, echter, hielp wel voor het Cg) Dit zoude zekerlyk niet gebeurd zyn, by. aldien pyrrhus door de omftandigheden niet genoodzaakt was geworden het valsch voorgeeven van lïsimachu» te laaten gelden. Dacier maakt daarom op deze plaats eene aanmerkinge van gewigt, en die wy ter dier oorzaake niet wilden overflaan: „ dat, in de belangrykfte Gevallen „ der Staatkunde, het doorgaans het Moment is, „ dat beflischt en de wet voorfchryft; geevende „ de Hiftorie daarvan duizenden voorbeelden aan „ de hand."  46 het LEVEN het tegenwoordige, en belettede, dat 'er. aanftonds oorlog tusfchen hen ontftond: maar het duurde niet lang, of zy werden ontwaar met deze Verdeelinge geen einde gemaakt te hebben aan de Vyandfchap, maar veel eer een begin daargefteld van Wrok en Twist. En indedaad! wien zal het mogelyk fchynen, dat zy, aan welker Inhaaligheid en Heerschzucht noch Zee, noch Gebergte, noch onbewoonde Wildernis of perk, of paal kan Hellen; — wier toomelooze Staatszucht de grenfen zelfs, door de Natuur tusfchen Europa en Afia geplaatst, overfchrydt ; — nu' Nabuuren geworden, en met hunne bezittingen aan eikanderen ftootende, rust zouden kunnen houden, en zich met het hunne vergenoegen , zonder het goed eens anderen geweldaadig te willen overmeesteren? Het tegendeel heeft plaats. Men ziet hen fteeds in onverzoenelyke oorlogen ingewikkeld! Het belaagen en henyden van anderen is by hun eene tweede Natuur geworden! Met de twéé Woorden van Oorlog en Vnde, fpringen zy om, als of het zekere gangbaare Munt ware, en gebruikenze, by elke gelegenheid, naar dat zulks met hun belang  van PYRRHUS. 47 Jarig overeenftemt, zonder eenigfins op recht of billykheid te pasfen. Voorts zyn zy minder te vreezen , wanneer ze met hunne vyandlyke gezindheden openlyk voor den dag koomen, en ten ftryde trekken, dan wanneer hunne heimelyke Schelmerye, voor eenen tyd, als het ware, werkeloos fluimerende, den fchyn aanneemt van Rechtmaatigheid en Vriendfchap. En hier van leverde pyrrhus zelf het bewys op. Want als demetrius wederom eenigfins op den haal begon te koomen, en zyne krachten langzaamerhand, even gelyk een mensch door zwaare krankheid afgemat, op nieuw te verzamelen, was hy aanftonds gereed om zulks tegen te gaan en hem te kortwieken door de Grieken tegen hem te onderfteunen: ten welken einde hy ook eene reize ondernam naar Athen?. Aldaar aangekoomen trok hy terftond op naar den Burg (A), en deed 'er eene plechtige Offerte Het bezitten waarvan hem te gelyk in het bezit der Stad ftelde. In de daad fchynt pyrühus eerst voorneemens geweest te zyn in Athene te blyven nestelen; maar terftond weder van dit voorneemen te hebben afgezien.  48 het LEVEN ferande aan minerva; waarna hy, ech-s ter, nog cierzelfden dag naar de beredenftad te rug keerde. Hijr betu:gdi hy zyn genoegen aan het Volk over de hulde en goedwilligheid aan hem beweezen; nochthans deze Vermaaninge daar by voegen-* de: dat zy, in het vervolg, zo zy wys waren, niemand der Koningen weder bhvnen hunne Stad moesten laateh koomen, of hunne poorten voor dezelve openen!" — Weinigen tyd laater, evenwel, maakte hy op nieuw vrede met demetrius. Maar ter naauwernood hadt deze, kort daarop, de mie aangenomen raar Afie, of hy liet zich weder van lysimachus overhaalen3 om Thesfalie van hem afvallig te maaken, en de bezettingen, door hem in de Griekfche Steden achtergelaaten, gewapenderhand te ontrusten; vindende hy a dat de Macedoniers beter te beftuuren waren onder de bezigheid van den Oorlog, dan by de werkeloosheid van den Vrede; gelyk hy dan zelf ook van die geaartheid was, dat hy het volftrekt niet ftil konde harden. Dan eindelyk , wanneer demetrius in Syrië ganfchelyk t'onder was gebracht (*), wend- (O Hy viel, als Krygsgevangen, in handen van BE"  van PYRRHUS. 49 wendde lysimachus, thans niets meer te vreezen en de handen ruim gekreegen hebbende, het aanftonds tegen pyrrhus. Deze hadt op dien tyd zyne Legerplaats by Edesfa,' alwaar hy een geleide van levensmiddelen, dat onder weg was, verwachtte. Maar hetzelve werdt overvallen van lysimachus, die 'er zich meester van maakte, en pyrrhus daar door, al aanftonds, in groote verlegenheid bracht. Vervolgens beyverde hy zich, het zy mondeling , of ook door brieven , de voornaamfte Macedoniers van pyrrhus te vervreemden , hun verwytende, „ dat zy eenen Vreemdeling , wiens Voorouders door alle tyden heên de flaaven waren ge. weest der Macedoniers, aangenomen hadden tot hunnen Heer; terwyl zy de goede Bekenden en Vrienden van alexander , die dagelyksch met hem hadden omgegaan, uit het Land verdreeven." Als nu Seleucüs, die hem hét gemis zyner vryheid wel verzoette door hem van alles rykelyk en over* vloedig te voorzien, maar hem, niettemin, gevangen hieldt tot aan zynen dood. Vergelyk hier beneden het Leven van demetrius. D  5o het LEVEN nu veele toonden aan dusdanige redenen gehoor te geeven, begon pyrrhüs voor zich zeiven bevreesd te worden, en nam daarom het befluit, het gevaar te ontwyken en zich weg te maaken ; gelyk hy deed, met zich voerende zyne Epiroten, benevens de overige gehuurde Hulpbenden , onder zyne Veldtekenen dienende. En dus geraakte hy Macedonië uit zyne handen kwyt op even die zelfde wyze , als hy het gekreegen hadt (£). Het is, dieswegens, met geen het minfte recht, dat de Koningen zich vermeeten de Volkeren te befchuldigen, wanneer dezelve afvallig worden, (*) d. i. naar de verklaaringe vsn xylander, zonder dat 'er tusfchen hem en zynen Tegenftreever een beflisfende Veldflag voorgevallen was (nulla commisfa pugna*). Doch zo deze de meeninge is van plutarchus, dan verfchilt zyn" Verhaal merkelyk van dat van pausanias, wel. ke ons (bl. 24.) bericht, dat anticonus (Zoon van demetrius, die thans in Griekenland de Steden, welke zynen Vader waren toegedaan geweest, hadt overgenomen) en pyrrhus door lysimachus in een Hoofdtreffen werden overwonnen; waarvan het verlies van Macedonië en het wyken naar Epirus een gevolg was.  van PYRRHUS. si den, naar dat hun belang dit medebrengt. Want zy doen hier int niet meer ,. dan hen Hechts na te volgen, als hunne Meesters en Voorgangers in trouwloosheid en verraad , die zich zeiven hebben diets gemaakt, dat zy hun eigen voordeel en belang dan eerst het meest betrachten, wan. neer zy zich het minst over Rechtvaardigheid en Billykheid bekommeren. Thans dan was pyrrhus, na Macedonië te hebben verlooren, wederom beflooten binnen de grenspaalen van zyn voorouderlyk Epirus, en- verfchafte hem het goed Geluk de gelegenheid om zyne eigene Bezittingen ftooreloos te genieten „ en, als Koning zyn vaderlyk erfryk beheerfchende, in gewenschten vrede te lee» ven. Maar zyn woelzieke aart was hier van geheel afkeerig, oordeelende hy, dat wanneer men geen kwaad aan anderen deed, of op zyn beurt kwaad van ande. ren leedt, deze werkeloosheid de onaangenaamfte verveeling moest veroorzaaken, als niet ongelyk aan die , welke dte Zee. lieden ondervinden (/). Hy kon, der- hal- (/) Deze plaats van plütarch. is algemeen5 D S kwaa.'  54 het LEVEN halven, de bedryveloosheid even min verduwen , als achilles, die, volgens homerus (w), „ Verging van Hartzeer, daar hy ftil zat by „ de Vloot: „ Maar Wapenkreet verlangde en Oorlog by „ te woonen." Dit dan , fchyntwel, zyne behoefte zynde y deed 'er zich dusdanige gelegenheid op tot nieuwe onderneemingen. De Romeinen voerden oorlog tegen de Tarentyners , en deze vonden zich noch in ftaat om het tegen hen uit te houden; noch ook om vrede te maaken , van wegen de Koppigheid en Kwaadwilligheid der Demagogen , door welken hunne Volksvergaderingen beftierd werden. Men bracht daarom in overweeginge om pyrrhus kwaalyk begreepen, en gebracht tót de bekende walging, of zeeziekte: daar men te denken heeft aan die onaangenaame Verveelinge, welke Schippers en Zeevaarende doorgaans aan Land ondervinden , en waarover wy hen meermaalen hooren klaagen. (w) In het I Boek der Iliade, V. 4pr.  van PYRRHUS. 53 rhus tot Veldheer te benoemen, en aan hem het geheel beleid van den oorlog op te draagen , als die, onder de Koningen, voor tegenwoordig de handen het ruimst hadt, en daarenboven een voortreffelyk Krygsoverfte was. Onder de meer bejaarde en verftandigfte Burgers waren 'er wel eenige, die zich verftouten durfden dit befluit te wederfpreeken: maar zy werden overbluft door het geweld en gefchreeuw der genen , welken den oorlog zochten door te dringen. Waarom andere, fchoon eveneens gezind , de Volksvergadering ftilzwygende verlieten. Eén, evenwel, was 'er, genaamd meïon, een man van de braaffte hoedanigheden, die, toen de dag aanbrak, op welken men voorneemens was het ontworpen Volksbefluit te bekrachtigen, en het Volk reeds in de vergaderplaats de zittingen hadt ingenomen, zich hebbende toegefteld met eene verlepte krans op het hoofd, als hadt hy den nacht in vrolykheid gefleeten, met eene kleine fakkel in de hand, en voorgegaan door eene Snaarenfpeellter, gelyk een dronken Man der Vergaderinge MuD 3 fiek  £4 HET LEVEN liek kwam brengen («) De Menigte, als zynde een gemengde Hoop van Tarentyners , by welker Volksbeftier geene wel. voegelykheid altoos plaats hadt 3 ontving hem deels met handgeklap, deels met luid gefchater, Niemand was 'er , die zich tegen deze onvoegzaamheid verzettede. Veel eer gebood men het vrouwtjen eens op te fpeelen , en begeerde , dat hy in het midden zoude koomen , en haar geIpeel met zyn gezang vergezellen. Reeds verwachtte men uit zyne houdinge , dat hy zulks zoude doen : maar toen elk hier op ftil zweeg, nam hy het woord. „Mannen van Tarentum , zeide hy, Geiteden doet wel 3 dat gy , zo lang het ons nog vry plaat, fpeelen laat en mufiek tnaaken, wien het lust. Ja Gylieden zoudt wyfelyk handelen met U alle nog van deze vryheid te bedienen ; ais die, wanneer pyrrhus eens in de fiad zal gekoomen zyn , u tot anckrt bezigheden zult moeten begeeven: ook andere zeden, en eene andere Levens- wy («) Men vergelyke het Lev. van alcibiades, hier voor, in het lilde Deel bl. 16, en onze aantekeninge aldaar.  van PYRRHUS. 55 wyze in acht neemen /" Deze woorden maakten indruk op een groot deel der Burgerye. Zelfs liep 'er door de Volksverzamelinge een Uil gemompel, „dat het wel van me ton was gezegd!" Dan zy, die de Romeinen vreesden, en vooruitzagen , dat, wanneer 'er vrede werdt gemaakt, men hen zoude uitleveren, verweeten aan het volk, met vele fmaadredenen „ dat het laf genoeg was zulk eene brooddronkenheid en Bacchanten-bezoek zachtfinnig te verdraagen!" Vervolgens zich byeenvoegende wierpen zy me ton uit de vergaderinge. En dus werdt het Volksbefluit terftond bekrachtigd, en zondt men Boden af naar Epirus met gefchenken, niet alleen op naam der Tarentynen, maar ook van andere Staaten van Italië, hebbende in last om voor te draagen , „ dat zy Hechts eenen verftandigen, en tevens reeds vermaarden Veldheer nodig hadden; terwyl de Krygsmagt , welke door het Land zeiven by een konde worden gebragt, wel toereiken zoude, als beltaande in twintig duizend Ruiters , en driemaal honderd en vyftig duizend Voetknechten, door de Lucaners, Mesfapiers, Samniten D 4 en  56' het LEVEN pn Tarentyners gezamentlyk te leveren." Eene zodanige voordragt maakte pyrrhus niet alléén gaande, maar verwekte ook by de Epiroten grooten lust en drift om dezen tocht te onderneemen. Aan het Hof van pyrrhus bevondc zich zekere cineas, geboortig uit Thesfalie, die voor een doorverftandig man gehouden werdt, en, daar hy het voorrecht hadt gehad den grooten Redenaar demosthenes te hooren, alléén onder alle de genen , welke op dien tyd in welfpreekenheid uitltaken , geacht werdt het allermeest in ftaat te zyn deszelfs onwe« derlkanbaare zeggenskracht als door een afdrukzel in de gemoederen zyner Toehoorderen te vertegenwoordigen. Deze, tot 'sKonings gemeenzaamfte Vriendfchap toegelaaten , en door hem in Gezantfchap naar verfcheidene Staaten afgevaardigd, bevestigde het zeggen van euripides (0) dat — „ welk' de krachc ook zy van 't glinftrend „ oorlogzwaard, 3, Een* welbefpraakte Tong her meer dan „ evenaart." Waar* CO In het Treurfpel, de Photnieifche Frtufin vs» sip, 520.  van PYRRHUS. 57 Waarom dan pyrrhus ook gewoon was te zeggen, „dat door de Welfpreekenheid van cineas meer Steden onder zyne ge. hoorzaamheid waren gebracht, dan hy 'er onder hadt kunnen brengen met zyne Wapenen!" Geen wonder dan, dat hy dezen Man , onder zyne meest geziene Hovelingen , iieeds bovenal vereerde, en in zyn gezelfchap het grootst behaagen fchepte. Deze cineas dan, bemerkende, dat pyrrhus van begeerte brandde om op Italië los te gaan, en hem op zekeren tyd onbezet door bezigheden en in eene goede iuim aantreffende, waagde het hein in dusdanig Gefprek in te wikkelen: Die Romeinen , Koning pyrrhus/ zyn , „ zegt men, dappere Krygsliedetr; en heer,i Jchen thans reeds over veele ftrydbaare „ Volkeren , welke zy zich onderworpen hebben. — Maar, byaldien de Godheid „ ons nu al eens zo gun/lig ware, dat wy die Lieden overwonnen , wat nut zouden ,, wy van die overwinninge trekken ? — Gy „ vraagt, o cineas, zeide pyrrhus, „ naar eene zaak, die van zelve [preekt! „ Wanneer wy eens meester zullen zyn van ,i de Romeinen , zal 'er daar noch onder D 5 „de  58 het LEVEN „ de Ongriéken, noch onder de Grieken (p*) een eenig Volk zyn, dat de wapenen te~ „ gen ons zal durven voeren; maar wy „ zullen aanftonds geheel Italië in handen „ hebben, welks grootte, waarde en yermo» „ gen wel aan niemand minder onbekend „ moet zyn , dan aan U." — Hier op zweer, cineas een weinig; maar vervolgde ftraks Wedër : „ En als wy Italië nu t) hebben , Heer Koning , wat zullen wy „ dan doen?" (?) pyrrhus, die zyn oogmerk nog niet doorzag, antwoordde: Het bygelegene Sicilië reikt ons dan „ reeds de armen; een allervruchtbaarst en „ zeer volkryk Eiland, en heel gemakke„ lyk te overmeefleren. Want , fints het ver- (p) Het is bekend, dat de geheele Kust van Italië door Griekfche Volkplantingen was ingenomen , welke daar een aantal Steden bouwden , en hunne Taal invoerden: krygende evengenoemde Kust daar van den naam van Groot Griekenland. Hier op doelde pyrrhus. Ongrieken zyn hier de oude Inwooners van het Land, als de Latyncn , Hetruriers , enz. ($) Deze inwikkeling van cineas is zeer geeftig, en zo geheel in den trant van socrates !  van PYRRHUS. 5? verfcheiden van agathocles , is al' ,y les daar , door eene algemeene beroerin,. ge , onderling verdeeld; in de Steden „ heerscht regeeringloosheid: en de Volks* „ vergaderingen flaan ten doel aan de „ woefte drift der Demagogen! — „ Uwe ,t redenen , zeide cineas, hebben alle waarfchynelykheid. Maar , het bemagti~ gen van Sicilië ; zal dat dan niet de eindpaal zyn voor onze krygstochten ? „ Laat de Godheid ons , antwoordde ,, pyrrhus, flechts de Overwinninge fchen„ ken, en alle onze zaaken wel doen ge„ lukken , dan zullen deze fchermutzelin„ gen niets dan kleine voorbereidzelen zyn „ voor grootere onderneemingen! Want wie „ toch zoude, in zulk een geval, de han„ den kunnen af houden van Africa en „ Carihago, het welk dan maar flaauwen ,, wederftand zal kunnen bieden ; als waar' „van agathocles (>) eens, onver' „ hoeds en heimelyk uit Syracufe vertrok„ ken, en met maar weinige Schepen over- » ge- (r) Het verhaal dezer merkwaardige Gebeurtenis komt breeder voor by jjstin. XXII, 4, enz. en diodorus siculus» XX, 3 volgg.  6b het LEVEN „ gefleoken, zich fchier hy verrasfinge meester hadt gemaakt. En zal het nu nog noodig zyn te zeggen , dat, zo wy dit „ alles hebben t'ondergebracht , niemand „ dier Vyanden, welker verongelykingen wy „ nu verdraagen moeien, het hart zal heb- ,, ben van ons weder-ftand te bieden P ■ „ Ganfchelyk niet, berichtte cineas: in „tegendeel (f) is het baarblykelyk , dat wy en Macedonië op ons gemak hernee„ men zullen , en voorts , zo groot eene „ magt tot onzen wil hébbende, de teugels ,, van geheel Griekenland met eene vaste „ vuist beftieren. kunnen. Maar, als wy „ dat alles zullen hebben afgedaan , -wat ,} zullen wy dan doen?" pyrrhus glimlachte , en gaf ten antwoord : „ Wel, dan „ zullen wy in diepe rust ons leven door. „ brengen ; dan zal alle dagen de Beker „ lustig rond gaan. Wy zullen te zamen „ kouCs') Het is eene misvattinge van dacier, wanneer hy deze woorden pyrrhus in den mond legt. Zy zyn zonder twyffel aan cineas toe te kennen; die wel wist, dat naar maate hy moer aan pyrrhus toegaf, zyn eindelyk befluit op dit alles hem zo veel te meer treffen moest.  van PYRRHUS. „ kouten , tnyn beste, en ons onderling „ recht vrolyk maaken/" Waarop cineas, die de.i Koning nu gebracht hadt, waar hy hem hebben wilde , zich liet hooren: „ Wat toch in de wereld zoude ons belet' „ ten dit, zo wy maar flechts willen, van [tonden aan werk[tellig te maaken t Waardoor toch worden wy verhinderd ons „ by den Beker te vervrolyken, of den lea, digen tyd op ons gemak met eikanderen „ ten aangenaamften door te brengen ? Moeten wy dan door [troomen bloeds ; door veelvuldigen arbeid en duizenden gevaa„ ren ; na alle mogelyk kwaad gedaan en geleeden ie hebben , trachten te verkry3, gen dat gene , waarvan wy reeds in het 3, bezit zyn, en dat wy zonder eenige „ moeite genieten konnen?" (O — Door dit (O Het is waarfchynelylt, dat horatius dit zeggen van cineas bedoelde, wanneer hy zegt I Epift. ïi fin. Strenua nos exercet inert ia, Navibus atque Quadrigis peiimus bene vivere. Quod petis, bic est, Est Ulubris, animus ft te non deficit aequus." Volgens de Vertaalinge van hotdecopep, door ons een weinig veranderd: Een  62 het LEVEN dit Gefprek maakte cineas pyrrhus veel eer gemelig, dan dat hy hem zoude hebben omgezet, en van gedachten doen veranderen als die zeer wel besefte welken gelukftaat hy ging verlaaten; maar tevens niet van zich verkrygen kon eene voor zyne veroveringzucht zo vleyende hoop te laaten vaaren. By voorraad zondt hy dan cineas allereerst , aan het hoofd van drieduizend Mannen, den Tarentyners ter hulpe, Vervolgens , na dat men vele Schepen bekwaam tot het overvoeren der Ruiterye ; vele verfterkte Galeyen, benevens een groot aantal van allerleye foort van Vrachtfchepen van Tarentum hadt aangebracht, fcheepte hy daarop in twintig Elephanten, drieduizend Ruiters , twintigduizend Voetknechten , tweeduizend Boogfchucters en vyfhonderd Slingeraars j waarmede hy, alles nu gereed zynde, in Zee ftak om naar Een rijvre vadzigheid vermoeit ons. D'ze doet, Dat wy te wagen, en te Jckeep, in alle hoeken Naar zachte rust, en een gelukkig leven zoeken. Maar 't geen gy zoekt, is hier , is overall indien Cy uwe drifter, ft'echts niet volgt, maar wiitgeètSn."  van PYRRHUS. 63 naar Italië over te vaaren. Reeds was hy halfweg in de Ionifche («) Zte gevorderd , toen hy op het onverwachtst (als zynde dit iets ongewoons omtrent dezen tyd des jaars) beloopen werdt door eenen ftorm los geborften uit het Noorden, welke de Vloot van haare ftreek bracht. Zelf geraakte hy, door den yver en genegenheid zyner Stierlieden en Roeyers het gevaar eenigsfins te boven , en naderde, hoewel niet zonder grooten arbeid en gevaar , het Land. Voor het overige kon de Vloot niet verder koomen, maar werden de Schepen van een gerukt; dermaate, dat zommige van voor de kusten van Italië geflingerd werden tot in de Zeeën van Africa en Sicilië. Andere , die het voorgebergte van Japygie (v) niet te boven konden koomen , werden overvallen door de duisterheid des nachts , en door het (») Deze maakt een gedeelte uit van de Middelandfche Zee, als daar uit invallende tusfcben Peloponnefus, Epirus, en Macedonië aan de eene, en Sicilië en den uithoek van Italië aan de andere zyde. (v) Nu Cabo di S. Maria.  6a het LEVEN het geweld der hooggaande en onftuiange Zee gefmeeten op gevaarlyke ftranden en blinde klippen , uitgezonderd de Galeye , waarop de Koning zich bevondt. Deze wederftond , zo lang het nog Zydewind (w) bleef, door haare grootte en vastigheid , den flag der Golven. Maar toen , daarna, de wind omliep , en van den Landkant vlak tegen begon te blaazen, en het Schip, met den lieven tegen de vreesfelyke baaren opwerkende, gevaar liep van uit malkanderen gezet te worden; terwyl de keufe daartegen , van zich wederom aan de genade eener verbolgene Zee , en van Winden , die geftaadig omliepen, over te geeven , het verfchrikkelykde nog van alle gevaaren fcheen; nam (») De Text heeft: ir\etyi'ou tri ov\os rtv KYMATOS. Dat xyland. vertaald : dunt ad huc ab alto irruerunt fluüus. Hy meende naamelyk, dat men moest leezen Ttt\ot,y(ou, en da< ciEit volgde hem, overzettende: les ftots, qui venoient de la haute mer. Doch de fout fchuilt hier in Kv'/Aoflo? , waarvoor men moet leezen irvtviActloï, want dit eischt de fin, en zo volgt er (Irak : e7Tg< 5è TTSfxsAÖoy-ro iOêGju». Naar deze onzes inziens zekere verbeteringe hebben wy vertaald.  va» PYRRHUS. 65 aam pyrrhus een ftoutmoedig befluie en fprong uit het Schip in zee (*) 9 wordende aanftonds gevolgd door zyne Vrienden en Lyfwachten , die zich als om ftryd volvaardig toonden hem te helpen. Dan de duisterheid des nachts, benevens het gedruis der golven, welke in de brandinge met geweld gebroken en te rug gedreeven werden , maakte dit zeer moeyelyk. Des hy ter naauwernood , met het aanbreeken van den dag, wanneer de Wind begon te verflaauwen , aan land geraakte; zynde, wat de krachten zyns lichaams betrof, geheel en al afgemat. Maar zyne kloekmoedigheid en Merkte van Geest verhief hem boven den kommervollen toeftand, waarin hy zich bevondt* Aanftonds kwamen ook de Mesfapiers, op welker ftrand hy was geworpen , toegefchooten , alw üit de omftandigheden kan men opmaa:ten , dat de Galey zich dicht aan ftrand bevondt. Verders zien wy uit dit geval, hoe ver de Ouden de kunst van zwemmen hadden gebragt, en wat zy op hunne bekwaamheid in dit ftuk dorften waagen. Bekend is de gefchiedenü van j. c«sar in den Alexandrynfcoen Oorlog.' VI. deel. E  (56 het LEVEN alle hulp , welke in hun vermogen was . volvaardig toebrengende; en zich haaftende om de weinige Schepen, die, het gevaar ontvlucht , nu op kwamen daagen, den noodigen byfland te bieden. Aan derzelver boord bevonden zich over het geheel maar zeer weinige Ruiters; van de Voetknechten wat minder dan tweeduizend, benevens twéé Elephanten. Deze benden by zich verzameld hebbende rukte pyrrhus daarmede voort naar Tarentum; ook kwam cineas, op het eerst gerucht van zyne aankomlte uitgetrokken , hem onderweg met zyne te vooren overgevoerde manfchappen te gemoet, — Binnen de Stad gekoomen hoedde hy zich iets met dwang , of tegen den wil der Tarentyners te gebieden ; tot dat de meefte zyner Schepen , door den itorm verftrooid , behouden uit zee waren aangeland , en het grootst gedeelte der Legermacht wederom by een verzameld was. Toen bemerkende, dat het meerder deel der Burgerye zonder ftrenge dwangmiddelen noch zelf te behouden was , noch anderen konde behouden; maar dat zy, daar hy naar hunne gedachten ontbooden was om  van PYRRHUS. 6> öm voor hun den oorlog te moeten voeren, in luye ledigheid te huis zat, en zich met niets anders bezig houdende, dan de Bad» ftoven te bezoeken, en den tyd onderling in gezelfchappen en vrolykheid kort te maaken; gaf hy ilraks bevel tot het flui» ten der Worftelperken en Gaanderyen , waarin zy de gewoonte hadden dagelyksch om te loopen drentelen, en met een praatjen oorlog te voeren en over de gewigtigfte zaaken te beflislén. Daarenboven verboodt hy alle Drinkgelagen, alle vrolyke Feeften en Smulpartyen , als welke in de tegenwoordige omftandigheden kwalyk te pas kwamen. In tegendeel riep hy hen op tot de Wapenen , en toonde zich by het opfchryven tot den Krygsdienst allesfins ftraf en onverbiddêlyk. Het gevolg was , dat zeer vele, uit ongewoonte van dus beheerscht te worden , de Stad verlieten , daar zy het vaarwel te moeten zeg« gen aan hun wellustig leven en losbandigheid als eenen toeftand van volftrekte llavernye befchouwden. Wanneer, niet lang daarna, de tyding inkwam , dat de Romeinfche Conful laetiNus met eene fterke Legermacht te*  68 hetLEVEN gens hem in aantocht was, en in Lucanie alles wyd en zyd uitplonderde , oordeelde hy (niet tegenftaande de zaamverbondene Staaten hunne Hulpbenden tot nog toe met de zyne niet vereenigd hadden) dat het hem tot fchande zou gedyen, zo hy vertoefde, en den Vyand zo dicht in de nabyheid ongeftoord begaan liet. Hy trok dan te velde met die magt, welke hy by de hand hadt; maar zondt vooraf eenen Herout aan de Romeinen , met last om te vraagen : „ Of zy , voor dat nog de vyandlykheden eenen aanvang namen zouden kunnen goed vinden dat de Italiaanfche Staaten, onder zyne Rechterlyke bemiddeling, aan hun voldoeninge gaven ?" Laevinus antwoordde: „ Dat de Romeinen noch pyrrhus tot Bemiddelaar voor zich begeerden, noch ook den oorlog vreesden." Hy trok derhalven voorwaards , en floeg zich neder in het vlakke veld tusfchen de fleden Pandofia (y) en Heracka (3). Vervolgens vernomen heb- (?) Eene Stad der Bruttiers , thans genaamd Mendieino, O) Eene Stad van Lucanie»  van PYRRHUS, 69 hebbende, dat de Romeinen niet verre af waren , en zich aan de overzyde van de Rivier de Siris (0) hadden nedergeflagen , fteeg hy te paard en reed langs den Vloed om de ligginge des Vyands in oogenfchyn te neemen. Als hy nu hunne geheele Houdinge hadt befchouwd en opgemerkt de itellinge van hunne Voorposten en Wachten, de fchoone orde van alles, en de ganfche inrichtinge der Legerplaats, ftondt hy verHeld , en zich wendende tot eenen zyner Vrienden, welke dichtst by hem was, zeide hy: „ Die ordening, megacles, „ der Barbaar en (b) is niets minder, dan „ barbaarsch ! Hoe zy vechten, zullen wy „ zien/'' Ook maakte dit gezicht hem zo bekommerd wegens den uitflag, dat hy te raade werdt eerst de Hulpbenden zy* («) Nu Sin». (£) d. i. der Ongrieken. Deze benoeming heeft hier niets verachtelyks. Alleen flraalt in het zeggen van pyrrhus die bekende Griekfche hoogmoed door , welke fchier niets voor kunftig fchoon en voortreffelyk hieldt, het geen niet door Grieken was vervaardigd. Het was eene trotschh*id op wezenlyke verdienften gegrond , juist ze als die van horatius. E 3  het LEVEN zyner Bondgenooten af te wachten, plaatzende inmiddels, of de Romeinen het onderneemen mogten voor dien tyd over de Rivier te trekken , eene wacht by dezelve tegen hen om zulks te verhinderen. Deze, echter , het geraaden vindende zich te haaften, om juist dat gene voor te koomen, wat pyrrhus hadt beflooten af te wachten, fielden den overtocht zonder verwyl in het werk. Het Voetvolk ondernam denzelven ter plaatze waar de Rivier waadbaar was. De Ruiterye zettede het aan onderfcheidene oorden, veelal fwemrriende , over: alwaarom de Wacht der Grieken , vreezende omfingeld en afgefneeden te worden, zich te rug trok (c)> terwyl pyrrhus, grootelyks onthutst op het eerst bericht dezer gebeurtenis, en aan zyne Bevelhebbers de zorg overgelaaten hebbende om de Voetknechten van fton- (c) Men heeft het pyrrhus als eenen misflag toegerekend „ dat hy flechts eene bezetting aan den oever der Rivier geplaatst, en niet overal langs denzelven wachten gefteld hadt, die elkanderen hadden kunnen waarfchouwen en byfpringen." Z. stuarts Rom» Gefchied. V. D. bladz. 209 in de aant,  van PYRRHUS. yï Honden aan in flagorde te fcbaaren , met verderen last om zich op den eerften wenk tot den ftryd gereed te houden, met zyne geheele Ruitermagt, uit drieduizend koppen beftaande , uit rukte , in hoope , dat hy de Romeinen nog bezig zoude vinden met overtrekken , en dus verftrooid en ongeordend kunnen overvallen. Dan welhaast zag hy eene menigte vereenigde fchilden aan deze zyde der Riviere fchitteren, en de Romeinfche Ruiters in geregelde orde hem te gemoete trekken. Weshalven hy, een weinig inhoudende, insge. lyks zyne rangen fluiten deed , en voort daarop aan het hoofd zyner Ruiterbenden den aanval het eerst begon ; zynde reeds van dat oogenblik af duidelyk onderfcheiden en kenbaar aan de fchitterende fraaiheid en buitengewoonen tooi zyner wapenrustige , en door daaden aan den dag leggende, dat de roem zyns naams in geenen deele grooter was , dan zyne weezenlyke Dapperheid : vooral , daar hy zich zeiven meermaalen in het heetfte van het Gtvecht vermengde, en 'er de kracht zyns arms deed voelen, dryvende elk, die wederfland bieden dorst, heldhaftig voor zich E 4 O?  7? hest LÉVEN pp de vlucht; zonder evenwel zich zeiven te vergeeten , of het voorzichtig beleid eens Veldheers uit het oog te verliezen. In tegendeel. Hy beftierde het Ger vecht met even die kalmte, of hy het van verre aanzag , rydende iq perfoon nu ginds , dan herwaart door de gelederen, en overal hulp toebrengende aan hun, die het te kwaad kreegen. Te midden van dezen ftryd werdt le, qnnatus, een der Macedonifche Krygspverften, zekeren Italiaan ontwaar, die het oog onbeweeglyk op pyrrhus hadt gevestigd, rydende telkens daar naar toe, waar hy hem henen ryden zag , en gettadig met hem van plaats veranderende en, alle zyne beweegingen volgende. Hy verzuimde daarom niet hier van bericht te doen , zeggende : „ Ziet gy, o Koning , „ daar dien ongriek wel, die op dat fwar9, te paard met -witte pooten zit ? Hy fihynt ., yan eens grootfche en gevaarlyke onder„ neeminge fwanger te gaan , houdende „fieeds het oog op U gevestigd, en zich ?, ftandvanig tegens U over ftellende , zonder zieh over iemand anders te bekomme,?' ren \ te™?1 ¥ W en de moed eent s, dreü  van PYRRHUS, 73 a, dreigenden Krygsmans uit • zyne oogen „ vonkelen. Wacht U des , bid ik , voor „ hem/"~ Pyrrhus antwoordde :„//# „ noodlot, myn Vriend leonnatus, kan „ geen mensch met mogelykheid ontwyken. Maar noch deze Italiaan , noch iemand zyner Landgenooten, zal, eens met ons „ aan den gang geraakt, reden hebben zich daarop te beroemen" Terwyl zy nog hierover met malkanderen fpraaken , velde de Italiaan zyne lans, en zyn paard {wenkende viel hy met vollen ren aan op pyrrhus , wiens paard hy doorftak op het • zelfde oogenblik , dat leonnatus dat van hem met de fpeer doorboorde. Beide de Paarden ftortten neder, wordende daarop pyrrhus aanftonds door zyne Vrienden bygefprongen en gered : maar de Italiaan, die zich met manmoedigheid te weer Helde; door hen afgemaakt. Hy was van geboorte een Frentaaner, voerde het bevel over eene bende Ruiters, en zyn naam was qplacus (d)* Dit O) By florüs I B. 18 h. wordt deze dap~ dere Ritmeester obsidius genoemd. Es  74 HsE t LEVEN Dit voorval leerde pyrrhus beter op zyne hoede te zyn , die, bemerkende dat zyn Paardevolk asn het wyken geraakte , ftraks aan zyne Phalanx («) bevel gaf hervoort te rukken en zich in flagorde te fchaaren. Voorts zyne Wapenen en Krygsmantel overgegeeven hebbende aan eenen der Bevelhebberen, te weeten megacles, en zich wederom in die van megacles als verfchoolen , hervattede hy den ftryd tegen de Romeinen, welke denzelven ook , van hunne zyde, geensfins ontweeken. Men werdt des aan alle kanten handgemeen, en hing de kans des Veldflags langen tyd on. beflist, wordende zelfs verhaald, dat men, beurtelings, wel tot feven reizen toe of zelf wyken moest , of den vyand wyken deed en vervolgde. Zelfs fcheelde het maar weinig , of de wisfeling van Wapenen, hoe zeer ter goeder uure gefchied, dermaate, dat de Koning daar aan het behoud zyns levens was verfchuldigd, hadt niet te min alles haast bedorven en hem de Overwinninge uit de hand gerukt. Megacles, (e) d. i. aan zyn Voetvolk op de Macedonifche wyze in flagorde gefchaard en geflooten.  van PYRRHUS. ?5 Cles, naamelyk , van elk aangezien voor pyrrhus, werdt, als om ftryd, van alle kanten aangevochten, tot dat het eindelyk zekeren Romein , genaamd dexter (ƒ")> gelukte hem te treffen en neder te vellen. Aanftonds greep deze naar den gepluimden Helm en Krygsmantel, en rende 'er mede naar laevinus, zynen Roof aan een ieder vertoonende , en te gelyk luidkeels uitroepende, dat pyrrhus door hem verflagen was ! Wyl nu deze buit gemaakte Wapenen door alle gelede, ren rond gedraagen en vertoond werden, ontflond 'er onder de Romeinen groote blydfchap en een luidruchtig krygsgejuich, terwyl den Grieken , daar en tegen , de moed geheel ontzonk en plaats maakte voor verflaagenheid; tot dat pyrrhus, onderricht van het gebeurde , de geheele flagorde met ontblooten hoofde en aangezicht doorreedt, aan zyne ftrydende Soldaaten overal de hand reikende en zich zel- (ƒ) Voor Aê£oW , het welk hier de gewoone, maar zeer zeker bedorvene lezing is, hadt plut. waarfchynelyk op het Griesch gefchreeven Aé|(0fs het welk op het Romeinsch .is dexter.  76 het LEVEN zeiven door zyne ftem aan elk bekend maakende. Eindelyk, echter, kreegen de Romeinen het te kwaad, door toedoen, inzonderheid, der Elephanten, welker reuk de Paarden , ook voor dat ze nog eens genaderd waren , niet verdraagen konden, voerende daarom hunne beryders tegen wil en dank met zich weg uit den ftryd. Ter naauwer nood hadt pyrrhus dit bemerkt, of hy liet op den reeds in wanorde geraakten Vyand zyne Thesfalifche Ruiterye los, welke de nederlaag voltooide, waarby onder de vluchtende Romeinen eene fchroomelyke flachting werdt aangericht. Dionysiüs (g) verzekert des, dat 'er van hun weinig minder, dan vyftienduizend cm het leven kwamen. Waar tegen, niet- . te- (#) Geboortig van Halicamasfm, en onder dezen bynaam genoeg bekend. Hy hieldt zich langen tyd, onder augustus, te Rome op, voor dat hy aanving de Romeinfche Gefchiedenisfen te boek te flaan. En hier in ging hy met zo vele trouwe en naauwkeurigheid te werk, dat de Romeinfche Schryvers zelve door hem overtroffen werden , en in geloofwaardigheid voor, hem achter moeten ftaan.  van PYRRHUS. 7? temin. hieronymus Qi) meldinge maakt van flechts fevenduizend. Aan de zyde van pyrrhus telt dionysius dertienduizend Gefneuvelden. Hieronymus nog geen vierduizend. Dan deze waren de bloem zo wel zyner Overften, als Soldaaten. En raakte hy hier , voor geen gering gedeelte, kwyt die genen, waar van hy-de gewoonte hadt zich by voorkeufe te bedienen , en waarop hy zich het best betrouwde. Nochthans viel hem de geheele Romeinfche Legerplaats , door den Vyand verlaaten , in handen. Vele van derzelver Bondgenooten verlieten, daarenboven, hunne (A) Waarfchynelyk hieronymus, by genaamd de Cardianer , van Cardia, eene Stad van het Thracisch Cherfonefus , die de Gefchiedenisfen van alexander den Grooten, en der Koningen , welke hem zyn opgevolgd, befchreeven heeft, en omtrent dezen tyd leefde. Plutarchus beroept zich meer op hem, in dit Leven van pyrrhus (van wiens bedryven hy zeer naauwkeurig verllag fchynt gegeeven te hebben); gelyk ook in het Leven van demetrius. Wonder is het, dat de groote vossius zich van de,ze plaatzen, van plut. niet bediende in zyn Huk dt Historicis Graecis !  78 het LEVEN rie zyde en kwamen tot den Overwinnaar over , die zyne ilrooperyen wyd en zyd uittrekkende , en (leeds verder en verder doordringende eindelyk niet meer dan drie"honderd ftadien (/) van Rome af was. Na de behaalde zege kwamen nu ook de Lucaners, en vele der Samnicen opdagen , en zich by zyn Leger voegen , welken hy welftaanshalve , bekeef over hunne achterlykheid : dan het bleek genoeg , dat hy wel in den fchik was, en 'er roem op droeg , dat hy alléén , met zyn eigen Krygsvolk , zonder andere Hulptroepen, dan die der Tarentynen , èene zo groote Romeinfche Legermagt hadt overwonnen. De Romeinen ontnamen geensfins (zo als men verwacht zoude hebben) aan lae. vinus het Gebied. Hoewel 'er verhaald wordt, dat caius fabricius ftaande hieldtj „ dat niet de Epiroten de Romeinen ; maar, dat pyrrhus laevinus overwonnen hadt!" willende daarmede aan-, duiden, dat de Nederlaag niet aan overmagt , maar aan den Veldheer te wyten wa- (O & i. een afftand van Seven uuren. Volgi stuart R. G. v. D. bl. ars.  van PYRRHUS. 79 ware. De gedunde Keurbenden werden ten fpoedigften wederom voltallig gemaakt, en, daarenboven, nieuwe Wervingen aangefteld, welke grooten toeloop hadden. Ook fprak men in de Stad omtrent den oorlog eene onverfchrokkene en hooghartige taal. Over welk alles pyrrhus , toen hy 'cr kondfchap van kreeg , ten eenemaal verzet ftond. Hy oordeelde, derhalven , raadzaamst te zyn eerst door het afvaardigen van een Gezantfchap te beproeven , of hy met deze Lieden tot een Vredesverdrag zoude kunnen geraaken. Want tog de Stad Rome zelve te bemagtigen, of de Romeinen aan alle zyden meester te worden , fcheen hem gene geringe moeite te zullen moeten kosten, en het werk niet te zyn van die magt, welke hy tot nog toe onder zyn bereik hadt. Maar Vriendfchap en Vrede met hun te maaken , na dat hy ze eerst overwonnen hadt; — zo iets moest zynen roem op het luisterrykst vergrooten ! Cineas dan wederom als Afgezant vertrokken zynde, trachtte terftond, by zyne aankomst invloed te krygen by de meest vermogenden , aan welker Kinderen en Huisvrouwen  8o het LEVEN wen hy, op 'sKonings naam, Gefchenken toefchikte. Men weigerde, echter , de* zelve aan te neemen (£). Mannen en Vrouwen, alle gaven tot antwoord: „dat wanneer eens van ftaatswege de verzoening zou getroffen zyn , zy , uit eigene beweeginge, van hunnen kant bereid en genegen zouden zyn den Koning allen dienst en genoegen te doen." In den Raad hierop verfcheenen hieldt de Afgezant eene zeer inneemende en vriendfchappelyke Redevoeringe : waai in men , evenwel, geen genoegen toonde te neemen. Ook vondt by weinig geneigdheid tot het inftemmen der voorgeflagene voorwaarden , offchoon pyrrhus vol vaardig was om alle de Gevangenen in den ftryd zonder losgeld naar huis (*) 'Er is , die met reden twyfFelen aan de ftrikte waarheid van dit verhaal, en de onomkoopbaarheid der Romeinen. De neiging van de Meerderheid des Raads , en de dringende omftandigheden, welke den ouden appius dwongen zich nog eens naar de Raadsvergaderinge te begeeven, toonen genoeg aan , dat de Gefchenken en het Goud hunne gewoone uitwerkinge niet gemist hadden. Vergel. de aanm. van «vengedTf Schryver c. a. pl, bl. 337..  van PYRRHUS. 81 huis te zenden, en beloften deed van hun te willen helpen tot het onderbrengen van geheel Italië; Waar tegen hy niets begeerde, dan hunne Vriendfchap voor zich zei. ven, en ftraffeloosheid voor de Tarenrij. ners. Niet te min liet het gros dés Raads genoeg blyken hoe zeer zy overhelden tot den Vrede. „ Men hadt in eenen zwaaren Veldflag het onderfpit gedelfd; en verwachtte hu eenen tweeden , waar by men met nog veel grootere magt te doen zoude hebben , nu de Hulpbenden der Italiaanfche Staaten zich met pyrrhus véreenigd hadden!" — In dit tydsgewricht was het, dat appius claudius (/)„ een aanziénlyk Man té Rome , doch die, zo wegens ouderdom, als blindheid, thans niet meer deel aan het beftuur van zaaken nam, maar rust genoot, vernomen hebbende, wat 'er met den Koning gaande was, ter° (/) Dezelfde, onder wiens bewind de beroemde Appifche weg (.via Appia) geftraat werdt., Veel wordt van hem gefprooken in het Boek van cicero over den Ouderdom, uit wiens berekening het blykt, dat hy thans reeds boven de 70 jaaren was. VI. DEEL. F  8a het LEVEN terwyl het gerucht veld won, dat de Raad op het punt ftond van tot den vrede te bewilligen , zulks niet uit konde Haan. Zynen Dienaaren des bevolen hebbende hem op te neemen, werdt hy op een draagbed over de Markt gevoerd tot aan de Vergaderzaal van den Raad. By de deur waarvan als hy genaderd was, namen hem zyne Zoonen (w) en Schoonzoonen over, onderling eikanderen de hand biedende om hem naar binnen te draagen. Aanftonds was alles ftilte in den Raad, uit achtinge en eerbied voor den Grysaard. Deze rees, zonder lang te wachten, over einde en ving aan aldus te fpreeken: „ Voorhenen (zeide hy) o Romeinen! '„ bedroefde my Hechts de ongelukkige „ toeftand myner oogen : maar nu fmert het my , dat ik , boven blind te zyn , „ ook niet doof ben, daar ik hooren moet „ de fchandelyke Raadflagen en Befluiten, „ die den roem van Rome dreigen te ver- delgen. Waar toch is thans Uwlieder zo beruchte grootfpraak gebleeven , die in al- Cm) Cicero geeft hem vier Zoonen, en vyf Dogters, de Senecl. c. n.  van PYRRHUS. H „, aller menfchen ooren klonk , dat , by „ aldien eens die bekende, zo geroemde, alexander de Groote , naar Italië „ over was gekoomen , en zich gewaagd 9, hadt aan U , toen Gy nog jong waart; „ of aan Uwe Vaders , toen zy nog in de kracht huns levens waren, men thans „ zynen lof van onverwinnelyk te zyn ge„ weest niet zoude uit trompetten ! Dat 4, hy dan of met fchande zoude hebben „ moeten vluchten; of ook wel, hier den „ dood vindende , Rome zo veel te glo„ rieryker achterlaaten! — Gy toont te„ genwoordig, dat dit alles niets anders „ was , dan ydel gefnork en pocch.» ,} rye («)* dewyl gy vreest voor Chao» m ni- («) Hoe zeer het verwyt van appius, tegen de Romeinfche Raadsheeren geuit, wel verdiend was, kan nochthans ter billykinge der door hem gedachte grootfpraak hier by gebragt worden de eige getuigenis van eenen Nabeftaanden van ale. XANDEr den Grooten, naamelyk zynen Oom „ alexander bygenaamd Molosjus j die, wan. neer hy den oorlog brengen ging naar Italië, juise toen de Macedoniër zich tegen de Perfen toe. rustte , zeide „ dat hy tegen Mannen te velde toog i maar zyn Neef tegen Vrouwen!" Geit< Lius A. N. XVII B. 21 h. F a  34 het LEVEN niers en Molosfen , die ten allen tyde ter proye waren voor de Macedo„ niers (o): — dewyl Gy beeft voor „ pyrrhus, die ileeds tot het gevolg „ flechts behoorde van eeneri der Lyftra„ wanten van dien alexander, en „ denzelven geftadig flaafsch naar de oogen t> moest zien. Die nu omzwerft in Ita„ lie, minder om aan de Griekfche Ste„ den van dit Land hulpe te verleenen , „ dan wel om de geduchte Vyanden, wel„ ke hy thuis heeft, te ontwyken; en ,, voörgeeven durft van aan ons het op„ pergebied té zullen bezorgen met die magt, welke voor hem zei ven niet eens „ toereikende is geweest, om een klein gedeelte van Macedonië te behouden, 5, Brengt het dan Uwlieden niet in het hoofd, dat gy pyrrhus, na vriend„ fchap met hem gemaakt te hebben, daar „ door kwyt zult raaken. Gelooft veel „ eer , dat Gy U, dus doende die andere „ vyanden op den hals zult haaien , en n der (ö) „Van die Macedoniers, naamelyk, waarover alexander, boven wien gy u durfdes verheffen, Koning was." V  van PYRRHUS. 85 », der algemeene verachtinge ten doel ftaan, „ als Lieden, waarmede men naar goed„ vinden om kan fpringen ; byaldien Gy „ anders den molosser vertrekken laat „ niet alleen niet geftraft voor al het on» gelyk, voor alle beleedigingen ons aan„ gedaan ; maar zelfs daarvoor beloond , „ dat hy de Romeinen tot eene befpottin„ ge heeft gemaakt voor Tarentyners en Samniten!" — Ter naauwernood hadt at Plus deze zyne Redevoeringe geëindigd , of elk werdt, gelyk als door een zelfde geestdrift, aangezet tot den oorlog. Cineas ontving bevel om aanftonds te vertrekken, en voor befcheid aan den Koning te boodfchappen, „ dat hy vooraf uit Italië moest vertrekken , eer men over Vriendfchap en Bondgenootfchap met hem in onderhandelinge treeden kon. Verkoos hy, echter, met zyne krygsmagt nog langer te vertoeven , dan zoudefc de Romeinen voortgaan hem gewapenderhand, en uit al hun vermogen , te beoorlogen, al ware het ook , dat hy nog over duifend laevinussen de overwinninge bevocht." Men verhaalt, dat cineas geduurende den tyd, dat hy te Rome het Gezantfchap F 3 be-  86 het LEVEN bekleedde , zyn werk 'er, van maakte , en daarover voornaamenlyk uit was, om de byzondere zeden, en huishoudinge van dit Gemeenebest, en dat gene, waardoor hun Staatsbeftuur uitmuntede , af te zien , en met de voornaamften onder hen te fpreeken en om te gaan. Dat hy, daarop, we-* dergekeerd naar pyrrhus, onder andere berichten, welke hy hem gaf, ook dit verklaarde (p) : „ dat de Romeinfche Raad hem toegefcheenen was eene vergadering van vele Koningen ts zyn!" — en, belangende de Burgerye : „ dat men reden hadt te vreezen van tegen eene Lernaïifche Hydra te ftryden te hebben, aangezien de Conful reeds het dubbeld getal onder zyne Veldtekenen verzameld hadt der genen, welke tot den dienst gevorderd waren; terwyl men nog veelmaalen zo vele Romeinen achter de hand hadc , gefchikt om de wapenen te voeren." Zedert verfcheen 'er een Gezantfchap by pyrrhus om over de Krygsgevange- nen (p) Men vindt dit zeggen van cineas ook gemeld van florus I B. 18. en liviüs IX^ 17»  van PYRRHUS. 87 nen in onderhandeling te treeden. Onder deze Gezanten bevondt zich caius fabricius » van wien cineas verzekerde , j, dat hy een braaf, en in den kryg geoeffend man was, en overzulks te Rome hoogst geacht, maar te gelyk geweldig arm." Met dezen trad de Koning, uit dien hoofde , in een afzonderlyk Gefprek, waar m hy hem, ondier betoon van alle Vrienddykheid , over te haaien zocht tot het aanneemen zyner gefchenken: „de aanvaardinge, toch, daarvan moest hem tot gene hoegenaamde fchande verftrekken, om dat zy aan 'sKonings toegenegenheid en r (4) C. fabricius luscinus, die drie jaa» ren geleeden, Conful zynde , de Samriten, Luca. ners en Brattiers door herhaalde overwinningen hadt beteugeld. Hy was vergezeld van zijnén geweezenen Amptgenoot q. aemilijs papus, die als Conful in Etrurie den oorlog hadt gevoerd , en p. counelius dolabella, die voor vier jaaren, als Conful, de Senonifche Gallen, onverzoenelyke vyanden der Romeinen, (.'onder hadt gebracht: volgens het bericht van dionys. hauc. Exc. Legat. p. 744. — De Romeinen fchynen dit Gezamfchap met opzet luisterryk te hebben willen maaken. F 4  $8 bei LEVEN en gastvryheid konden worden toegefchreeven!"' — Wanneer nu fabricius alle zyne fchoone aanbiedingen rustig van de hand wees, liet pyrrhus het, voor dier* tyd, daar by blyven. Maar ?s anderen daags hem vervaard willende maaken, daar hy nog nimmer eenen Elephant onder dè oogen hadt gehad (r), gaf hy bevel het allergrootfte Dier té wapenen, en hetzelve ter zyden af achter een opgehangen tapyr in gereedheid te nouden, ter plaatze, waar zy wederom met eikanderen in gefprek ftonden te koomen. Alles werdt, ingevolge de gegeevene bevelen, volvoerd, en trok men, op het bepaalde teken, het tapyt onverwacht ter zyde; waarop het Beest eensklaps den gtkromden tromp boven het hoofd van fabricius uitftrekte , tevens een verfchrikkelyk en krysfcbend geluid van O) Pyrrhus, naamelyk, was de eerfte, dis Elephü ten naar Italië overvoerde.' De Romeinen kénden deze dieren voorhenen in het geheel niet. Zy noemden ze daarom in hunne onkunde en eenvouwigheid Lucaanfche Osfen, om dat zy ze het èefst in Lucanie gezien hadden. Zie pausai>'« feh'dz. 29, en de Aantek. op florus I, 18. '  van PYRRHUS. 80 van zich geevende. Maar deze , even bedaard blyvende als te vooren, wendde zich al glimlacchende tot den Koning en zeide: „Even weinig beweegt my heden uw fchrikdier, als my gisteren uw goud be„ woog!" Als 'er , naderhand , onder den Maaltyd, veelerleye gefprekken vielen over verfchillende onderwerpen, en wel byzonderlyk over Griekenland en deszelfs Wysgeeren, kwam cineas ook op de meldinge van epicurus (f) en gaf een uitvoerig verflag van de (tellingen dezer Gezindte j welk hun gevoelen is omtrent de Goden; omtrent het Staatsbeiluur ; omtrent het hoogile goed (*). Dat zy , het laatfte (lellende te beftaan in het vermaak, eenen af- (*) Deze van elders genoeg bekende Wysgeer, wiens itellingen hier van plutarchvs, die in het geheel zyn Vriend niet was, in een kort beftek worden opgegeeven, leefde omtrent even dezen tyd in Griekenland? en ftierf eerst negen jaaren daarna; z. r poort Hifi, Rom. T. I, p. 241. Dacjer ftelt zynen dood 12 jaaren laater. (/) Wy volgen hier de verbeteringe door den Engelfchen Uitgever in den Texc gemaakt. F5  po het LEVEN afkeer hadden van het (laats'-eduur als nadeel en ftoorenis toebrengende aan den (laat van Geluk. En belangende de Goden , dat zy deze volftrekt onvatbaar hielden voor gunst , cf gfnmfchap ; achtende daatom ook , dat dezelve zich over ons in het geheel niet bekommeren , maar , verre van ons afwoonende, in werkelooze ledigheid voortleeven , onder het genot der ftreelendfte vermaaken." Hy was nog bezig te fpreeken, toen fabricius uitborst en riep : „O hercules ! Dat zulke ge„ voelens die van pyrrhus mogen zyn „ en van de Samniten , zo lang zy tegen „ ons oorlogenl" («) Alle deze blyken van 'sMan<; Grootmoe' digheid en braaf Karakter konden niet nalaaten door pyrrhus te worden bewonderd. Hy verlangde daarom zo veel te fterker met Rome vede te hebben in plaats van oorlog, en trachtede ook, in het by zonder, fabricius over te haaien, dat die de bevrediging door zynen invloed bewerk- (») Vergelyk het verhaal van valeriuï max. IV, 3,6.  van PYRRHUS. 91 werkte, om hem , daarna , te volgen en aan het hoofd zyner Vrienden en Krygsoverften de plaats van eerden Vertrouweling by hem te bekleeden. Dan deze, zegt men, luifterde hem ftillekens in het oor; Gy bedenkt niet, o Koning , dat zulks ftrydig is met uw eigen belang! Want „ die gene, welke U nu eeren en bewon» „ deren , zouden , zo dra zy my hadden „ leeren kennen , liever van my, dan van „ U geregeerd willen worden." — Zodanig een Man was fabricius! Ondertusfchen verwekte dit zeggen pyrrhus niet tot gramfchap , noch vattede hy het op, gelyk het een Dwingeland gedaan zoude hebben. Veeleer gaf hy van de grootmoedigheid van fabricius bericht aan zyne Vrienden, en vertrouwde de Krygsgevangenen geheel aan hem alléén , onder affpraak, „dat, zo wanneer de Raad niet wilde bewilligen in den vrede, zy, na hunne Naastbeftaanden te hebben begroet, en de Saturnalia (v) mede gevierd, aan hem we- (v) Dit Feest, het welk iu de Maand December plaats hadt, en, zo men wil, zeven dagen duurde, werdt van de Romeinen met groots vro.»  pa het LEVEN wederom te rug zouden gezonden worden. Dit hadt werkelyk plaats. Zy werden na het Feest terug gezonden , en de Raad fprak de Doodftraffe uit tegen den genen, die achter blyven mogt. Hier na, toen fabricius het opperbevel hadt over genomen (h>), kwam 'er een zeker man by hem in het Leger brengende eenen brief, gefchreeven door 'sKonings Geneesmeefter Qx) , welke daar in beloofde „ pyrrhus door vergif van kant te willen helpen , byaldien aan hem, als die dus den oorlog zonder flag of ftoot ten einde zou gebracht hebben , eene ge- even- vrolykheid gevierd , en fchynt by uitftek een Romeinsch Burgerfeest geweest te zyn. O) Zeer onverwacht is hier de twyffeling van reiske, aan welk opperbevel men hier te denken hebbe. Fabricius, naamelyk, was op nieuw Conful geworden met q. aemihus papus voor het 47$fte jaar na de Bouwing van Rome. Men leeze het vervolg. (*) Valeriüs max. (VI B. 5 h.) noemt hem timochares, den Ambracienfer. By anderen heet hy nicias. Zie inzonderheid celmus, A. N. III B 8 h. Ook maakt cicero yan dit Geval gewag de Of, III B. 22, h.  van PYRRHUS. 93 evenredigde belooning door de Romeinen werdt beloofd." - Fabricius ten hoogften gebelgd over het fchendig bedryf van dezen Mensch , fchilderde dit ftuk voor Zynen Amptgenoot met zulke zwarte verwen af, dat hy met hem van eenerleye gedachten werdt, en vaardigde, daarop , in haast een' brief af aan pyrrhus, waarin hy hem riedt zich te wachten voor de laagen , wélke men hem leide. De Brief zelf was van dezen inhoud: „Caius fa„ bricius en quintus aemilius, „ Confuls van Rome, zenden hunne groe,, te aan den Koning pyrrhus ! Gy fchynt even weinig [gelukkig te zyn in „ het beoordeelen uwer vrienden , als in „ dat van uwe vyanden. Deze brief, wel„ ken men ons gezonden heeft, zal u , „ geleezen zynde, overtuigen , dat gy te„ gen braave en eerlyke Lieden oorlog „ voert , en uw leven toevertrouwt aan „ fchurken en boosdoenders. Wy maa. „ ken , evenwel, dit verraad in geenen „ deele aan u bekend s om daar door uwe gunst te bejaagen : maar opdat, zo u iets mogt over koomen, wy daarom niet gelasterd zouden worden, noch den » fchyn  94 het LEVEN „ fchyn hebben, van den oorlog, op eene „ flinkfche wyze, door list ten einde te „ hebben willen brengen, om dat wy zulks „ door onze dapperheid niet konden uit„ werken!" — Pyrrhus dezen brief ontvangen hebbende , en van het verraad door de ontwyffelbaarfte bewyzen overtuigd , deed den Geneesmeefter zyne verdiende ftraffe ondergaan , terwyl hy, in vergeldinge der edelmoedigheid van fabricius en der Romeinen , de krygsgevangenen , zonder losgeld ontflaagen , aan hun ten gefchenke gaf; vaardigende voorts cineas, op nieuw, in gezantfchap af, om den vrede te bewerken. De Romeinen , van de andere zyde, hunne gedachten hatende gaan over dit terug zenden der Gevangenen , oordeelden, dat het hun niet voegde dit gefchenk aan zich te laaten leunen, het zy dan dat men het befchouwde als eene gunst, omdat die kwam van eenen vyand: het zy als eene belooninge, omdat die zoude gefchonken zyn voor het niet begaan van een fchelmftuk ! Zy ontfloegen, daarom, een gelyk getal van Tarentijners en Samniten , welke zy naar pyrrhus zonden. Doch over Vriendfchap en Vre-  van PYRRHUS. 95 Vrede wilden zy volftrekt in geene onderhandelinge koomen, voordar hy, zyne wapenen en Leger uit Italië lichtende , met de fchepen, waar mede hy gekoomen was, weder wegzeilde naar Epirus. De omftandigheden het , vervolgens , noodzaakelyk maakende om tot een twééde treffen te koomen, verzamelde de Koning zyn Leger en ging op marsch. De Romeinen ontmoeteden hem, en men raakte aan malkanderen in de nabyheid van de Stad Asculum (j). Hier vondt hy zich gedrongen flag te leveren op eenen gtond , waar hy zyn paardevolk bezwaarlyk gebruiken kon, by eene fnelftroomende Rivier dicht bezet met kreupelbosch , zo dat de Elephanten geene bekwaame gelegenheid hadden om aan de Phalanx te kunnen fluiten (z ). Het gevecht werdt, na dat 'er vele van wederzyden gekwetst en gefneuveld waren, voor dien (y) Eene ftad van Apulie , thans Ascoli di Satriano, in het gebied van Napels. (z) Men heeft hier, ongetwyfFeld, aan de Phnlanx, of het Voetvolk van pyrrhus zeiven te denken: niet, met xylander, aan de Romeinen.  het LEVEN dien tyd afgebrooken door den invallenden nacht, Des anderen daags droeg pyrrhus zorg de ongenaakbaarfte plaatzen tydig té bezetten , en voerde , daarop , zyne Benden op eenen gelyken grond ten ftryde, waar zyne Elephanten de vyandlyke flagorde kenden naderen en mede aan den gang geraaken. De openingen tusfchen beiden vulde hy aan met dichie drommen Voetvolk , beftaande uit Boogfchutters, en zulken , die m;t Werpfchichten fchooten ; en hebbende dus zyne flagorde wel te zamen gevoegd en bevestigd, rukte hy met ftevigen tred en geen gering geweld voorwaards. De Romeinen, die nu de uitwegen en bedekkingen van 's daags te vooren niet meer te baat hadden , moesten thans den vyand op het vlakke veld rechtftreeks onder de oogen zien. Hunne bedoeling was op het Voetvolk van pyrrhus in te dringen, en het zelve aan het wyken te brengen, voor dat de Elephanten het te baat kondén koomen. Dan hier hadden zy met hunne korte zwaarden eenen harden ftryd tegen de farisfen Zy ontzagen, echter , gee- ner- («) Macedonifche Pieken.  van PYRRH ÜS. 9f nerley gevaar : en daar zy niets anders op het,|oog; hadden , dan anderen te wonden, en neder te ; vellen, bekreunden zy zich weinig, wat hun zeiven overkwam. Eindelyk, na een langduurig Gevecht, begonden hunne Benden, naar men zegt, te wyken aan dien oord , waar Koning p y r > rhus zich bevondt, en op zyne tegenftanders fteeds met groote heftigheid indrong. Nochthans had hy (i>) de overwinninge voornaamelyk toe te fchryven aan de woede en het geweld der Elephanten , welke de Romeinen verhinderden hunne gewoone manhaftigheid aan den dag te leggen; daar zy zich , als door opgeduwde golven , of het onweerItaanbaar geweld eener inzwelgende aardbeevinge overdekt bevonden , en het over zulk? raadfaamsc oordeelden geenen iïand te hou jen , liever , dan zich op de rampzaligde wyze dood (*) Wy leezen hier in den text Kalu^ydrxlo, en brengen het tot pyrrhus. Dce deed wel wonderen van dapperheid , zo als het even voorgaande aanduidt, maar hadt niettemin de zege voornaamelyk aan zyne Elephanten te danken,' VI. deel. G  9S het LEVEN dood te haten flaan en vertreeden, zon. der weer te kunnen doen , of iets , dat baaten kon, uit te richten, Zy behoefden evenwel, niet verre te vluchten om hunne Legerplaats , die by de hand was, te bereiken. Voorts verhaalt hieronymus, dat de Romeinen in dit Gevecht een verlies van zesduizend dooden leedden; terwyl 'er, aan de zyde van pyrrhus, drieduizend vyf honderd en vyf gefneuvelden in de koninglyke Registers werden opgetekend. Maar dionysius bericht ons, dat 'er noch geduurende twéé dagen by Asculum geflagen werdt; noch dat der Romeinen Nederlaag by deze gelegenheid zo ontwyffelbaar beflist was. Hy zegt, dat de wederzydfche Legers , Hechts op éénen dag aan eikanderen geraakt, vochten tot aan Sonhen ondergang, en ter naauwernood door den invallenden nacht gefcheiden werden; bevindende pyrrhus zelf zich aan den arm gekwetst door een' Romeinfchen handpyl; terwyl ook de Samniten geduurende het gevecht zyne Bagaadje geplonderd hadden. Eindelyk,dat 'er,zo by pyrrhus, als de Romeinen , meer dan vyf- tien-  van PYRRHUS. $ tienduizend dooden waren. — Zodanig was de uitkomst van dezen Slag (c), na het einde waarvan men verhaalt, dat pyrrhus tegens eenen van zyne Vertrouwelingen gezegd zoude hebben: „ By aldien » wy nog ééne dusdanige Overwinninge „ op de Romeinen bevechten, zal het „ gansch en al met ons gedaan zyn!" — Geen wonder : want hy hadt het grootst gedeelte dier magt, welke hy by zyne komst hadt medegevoerd, verlooren. Van zyne Vrienden en Bevelhebbers was 'er niet meer , dan maar een gering getal, in her. leven. Anderen te ontbieden was niet wel mogelyk. Ook bemerkte hy lichte-; lyk , hoe traag zyne Italiaanfche Bondgenooten waren om hem by te fpringen. Dë Romeinen, in tegendeel, zagen hunne Legerbenden telkens wederom ten gemakke* lykften en fpoedigfïen aangevuldeven als uit eenen geftadig toevloeyenden bron ,* welks oorfprong by hen te huis was. Her- haal- (c) Zeer verichillende zyn de berichten der Gefchiedfchryvers aangaande dezen Veldflag, waar' over nageleezen kan worden, nieüpoort Efiïï:. R. R. I D. bl. 244 volgg. G' d  ïoo tiET LEVEN haalde Nederlaagen deeden hun den moei niet ontzinken. Zy wekten, veeleer, hunne fierheid en eerzucht om over het gebeurde wraak te neemen en den oorlog fteeds krachtdaadiger door te zetten. Het was in zulke benarde omltandighe* den, dat 'er zich aan zynen onderneemenden Geest meer dan eene nieuwe(«?) hoop vertoonde, waar tusfchen, echter, de keuze twyfffclachtig fcheen. Want omtrent denzelfden tyd, dat 'er uit Sicilië een Gezantfchap by hem verfcheen , het welk aanboodt de Steden Agrigentum- Syracufe en Leontini aan hem over te leveren, onder voorwaarde, dat hy met hunne medehulp de Carthaginienfers verdry ven zoude , en het Eiland van Dwingelanden zuiveren, boodfchapte men hem voor nieuws uit Griekenland, dat ptolemaeus, toegenaamd ceraunüs (e)> in een gevecht tegen de (j, voor pV^.  ic8 het LEVEN harren aan zich- verbondt. Maar nu van eenen Volksvriend veranderd in eenen Dwingeland haaide hy tevens öp zich de fmet van ondankbaarheid en trouwloosheid. JNiettemin leverden de Siciliers , hoewei met wederzin , het geen hy eischte , om dat hy voorwenden kon het noodig te hebben. Maar toen hy thoenon (»?) en sostratos, - die te Syracufe het bellier van zaaken voornaamelyk in handen hadden ; die de eerfte waren geweest om hem over te haaien van zich nat.r Sicilië te begeeven , en by zyne komst de Stad aanllonds aan hem ter hand hadden gefield ; dia eindelyk zyne trouwde medehelpers waren geweest in alles, wat hy op het Eiland hadt uitgevoerd; — toen hy deze noch met zich naar Africa wilde neemen, noch ook achter laaten , maar genoeg blyken liet, dat hy hen verdacht hieldt: toen sostratüSj hier door bevreesd geworden 3 («O In beide de?e naamen vindt men verfchi^ van fchryfwyze, voor t.m >enon wordt ook gefchrecvea rhonon, th/niow en taenion; yOOr SüuTSATUS, sosistratus.  van PYRRH U»S. , ao? tien, van hem afviel, en hy ,*rpioenoNj befchuldigd van dezelfde gezindheid te zyn, van kant liet helpen; teen eerst begonnen zyne zaaken niet langzaamerhand, noch ftap voor ftap van gedaante te veranderen: maar de felfte Haat tegens hem liet zich op ééns in alle Steden zien, waar van fon> mige zich voegden by de Carthaginienfers , en andere de Mamertynen inhaalden. In dezen toeftand van zaaken , wanneer hy niets , dan eenen algemeenen afval, en oproerige Woelingen en gewapende Zamenfpanningen , tegens hem gericht, om zich henen zag , ontving hy juist brieven van de Samniten en Taremyneis, die de Romeinen ter naauwernood meer tegen konden houden , en in hunne fteden zelve opgeflooten zich van hunne akkers en vel- .den geheel en al beroofd zagen, en hem, over zulks, verzochten ter hunner hulpe te fpoeden. Zeker.' een tydig en fchoonfebynend voorwendzel voor hem, dat zyn vertrek uit Sicilië geen vluchten was, noch een opgeeven van die onderneemingen, welke hem daar onledig hadden gehouden. Maar de waarheid was t dat hy , geene kans "Ziende het Eiland meesier te worden, en zich  ïio het LEVEN zich daarop bevindende eveneens als op een door ftorm geflingerd Schip , vuuriglyk verlangde om van boord te geraaken , en zich , om die reden , van nieuws aan op de kust van Italië wierp. Men verhaalt, dat hy, reeds onder zeil zynde, zyne oogen te rug wendde naar het Land „ en tot de zynen zeide: „ Welk een Wor,, ftelperk, myne Vrienden, laaten wy ten „ beste voor de Carthaginienfers en Ro„ meinen! '* En deze Gebeurtenis , toen „ door hem voorzien en voorzegd, hadt „ niet langen tyd daar na werkelyk plaats» Men liet hem. echter , niet ongemoeid vertrekken. De Carthaginienfers («), hunne magt by een getrokken hebbende, dwongen hem te Haan nog in de haven zelve ; in welken fcheepftryd hy een aantal fchepen verloor, vluchtende voorts met. de overige naar Italië. Ook waren de Mamertynen hem in de voorbaat om naar Italië over te gaan , ten getale van niet min- C») Deze waren niet lang te vooren met eene fterke Zee- en Landmagt uit Africa overgekoo' men, ten einde pyrrhus, wiens voorneemerr hun niet onbekend was gebleeven, in Sicilië ze!', ve werk te verfchaffen,"  van PYRRHUS. m minder dan tienduizend mannen. Zy durfden het, evenwel , niet waagen hem in geregelde flagorde af te wachten , maar bezetteden heimelyk de meest moeyelyke doortochten, vielen hem dan onverhoeds op het lyf en brachten zyn geheel Leger in wanorde. Twéé zyner Elephanten geraakten by deze gelegenheid om het leven , benevens een aanmerkelyk gedeelte van hun , die de achterhoede uitmaakten. Hy was, derhalven , zelf genoodzaakt hun onder de oogen te zien , en, niet zonder levensgevaar , handgemeen te worden met lieden , die in den oorlog gehard en onvertzaagd waren. Hier gebeurde het, dat hy door eenen fabelflag aan zyn hoofd gekwetst werdt, en daarom zich een weinig ter zyden uit het gevecht begaf. Dan zulks verhief den moed der vyanden nog zo veel te meer , dermaate , dat een derzelver, die zich zo door de grootte zyns Lichaams , als de fraaiheid zyner wapenen onderfcheidde, verre voor de anderen voor uitgeloopen met eene barfche ftem uitfchreeuwde : „ dat hy te voorfchyn koomen zou , byaldien hy nog leefde!" Dit geroep, tot pyrrhus doorgedrongen, maak-  ïia het LEVEN maakte hem zodanig gaande , dat hy zichr uit de handen des Heelmeesters ontfloeg , en, vergezeld van zyne Lyfwachten, in blaakende woede, nog befpat met bloed, en verfchrikkelyk om aan te zien, door de rangen henen drong, den Barbaar, eer hy 'er aan dacht, op het lyf was, en hem met zyn zwaard op het hoofd zulken geweldigen flag toebracht, dat dezelve, eensdeels door de kracht van zynen arm ,■ anderdeels door de juiste ' getemperdheid van het ftaal, tot de benedenfte deelen doordrong, en de beide ftukken van het aldus doorgekliefde Lichaam op eenen oogenblik rechts en links daar henen rolden. Eene zo grootfche daad benam den Ongrieken moed en lust om hem verder te ontrusten. Pyrrhus hadt hen vervuld met verbaasdheid, en zy bewonderden hem als iemand , die meer dan mensch was 1 Hy vervolgde dus het overige van zynen weg zonder ftoornis, en kwam aan te Tarentum, met zich voerende twintigduizend Voetknechten en drieduizend Ruiters, welke magt hy ftraks daarop vermeerderde met de ftrydbaarfte benden der Tarentyners; gaande, voorts, zonder uitftel op marsch om de Romeinen op te"  van PYRRHUS. 113 te fpooren , welker Leger zich op dezen tyd in het gebied der Samniten bevondc. De zaaken der Samniten waren thans in eenen wanhoopigen toeftand, en lieten zy, die in herhaalde gevechten tegen de Romeinen fteeds het onderfpit hadden moeten delven, nu den moed geheellyk zakken. Daarenboven huisvestte 'er nog by hen zeker misnoegen tegen pyrrhus, uit hoofde van zijn wegtrekken naar Sicilië. Hier van daan kwam het , dat flechts weinige hunner zich by hem wilden voegen. Hy verdeelde thans zyne geheele Krygsmagt in twee deelen , waar van hy het eene aftrekken liet naar Lucanie , met last van den eenen Romeinfchen Conful , die aldaar het bevel voerde (0) , tegen te houden , ten einde hy den anderen niet ter hulpe koomen mogt. Met het ander gedeelte fpoedde hy zelf voort tegen man 1 u s c u r 1 u s (p ), die zyne Legerplaats «eer voordeelig op eene hoogte hadt ge- rid- O) L. cornelius LENTULÜS. (p) M. cur.ius dentatus, nevens LEfi" tdlds, zo even genoemd, Conful van Romè voor het Jaar na de Bouwinge der Stad 478, VI. deel. H  u4 het LEVEN nomen by de Stad Beneventum , en den byftand van zynen Amptgenoot, die uit Lucanie koomen moest, verwachtte : woidende deels ook geroodigd om zich ftil te houden ter oorzuake van de ongunftige tekenen der Vogels en Offerdieren, door welke de Wichelaars hem van die onderneeminge affchrikten. Pyrrhus, in tegendeel, maakte alle mogelyke haast om met dit Romeinsch leger aan den gang te raaken , voor dat het ander zich daar mede vereenigde. Hy zonderde dan de ftrydbaarfte zyner Manfchappen , en moedigde onder de Elephanten af, en trok met dezelve des nachts op tegen de vyandlyke Legerplaats. Dan nadien hy een langen weg hadt af te leggen , die , veelal, door dichte Bosfchen henen leidde , hielden de lichten het niet uit , en raakten zy- (f) Deze was eene ftad van bet oude Samnium, en draagt nog dien naam, behoorende thans tot het Ryk van Napels. Andere , als florus. frontinjs, orosius, berichten, dat deze Iaatfte bedisfende Veldftag niet in het gebied der Samniten , maar in Lucanie , in de Arufinifche Velden voorgevallen zy.  van PYRRHUS. ii$ Zyne Soldaaten hier en daar aan het dooien. Terwijl nu zulks eene aanmerkelyke vertraaginge veroorzaakte , begaf hem de nacht op eens, en werden zyne naderende Benden by het aanbreeken van den dag fpoedig zichtbaar op de toppen der Bergen , en ontdekt door den vyand, die daarop aanftonds in groote beweeginge raakte en te wapen liep. Niettemin, aangezien de voortekenen in de Offerdieren nu gun{lig waren geworden , en de omftandigheden eischten, dat men zich te weer Helde, trok man lus uit zyne Legerplaats uit, viel aan op de voorfle benden van pyrrhus, en floeg dezelve op de vlucht. Dit bracht den fchrik onder de overige , zodanig, dat 'er een aantal om het-Jeven raakten, en zelfs een en ander der Ele. phanten in de handen der Romeinen vielen. Dit voordeel leidde manius al vechtende in de vlakte, alwaar men nu in geregelde flagorde handgemeen werdt, met dat gevolg , dat de Conful aan den eenen vleugel den vyand op de vlucht floeg , maar aan den anderen, voornaamelyk door toedoen der Elephanten, tot wyken werdt gebracht en te rug gedrongen tot aan zyne H 2 Le*  ïi6 het LEVEN Legerplaats. Dan hier riep hy zyn volk,^ het welk. hy in vry grooten getale ter wachthoudinge hadt achtergelaaten , en dat gewapend by de gracht in gereedheid ftond en versch was , ter hulpe. Deze van de hoogten fnellyk nederdaalende , en hunne fpiesfen en fchichten Qr) op de Elephanten affchietende, noodzaakten dezelve zich te wenden, en wyl zy , daarop, al vluchtende dwars door hun eigen Leger liepen, brachten zy hetzelve in verwarringe: en dit was het, hetwelk en toen de overwinning' voor de Romeinen befliste , en voor het vervolg hunne opperheerfchappye bevestigde. De Dapperheid, naamelyk, door welke zy in zo veele verfcbillende gevechten , maar inzonderheid op deezen luisterryken dag hadden uitgemunt, ver- hoog- . (r) By deze voegt orosius iv B. 2 h. een Wapentuig van nieuwe uitvindinge, naamelyk Pekkranfen met haaken voorzien, welke brandende op de Elephanten los geworpen, en aan dezelve hechtende , deze beelten, die eene natuurlyke reeze voor het vuur hadden, dermaate verichrikten, dat zy uit den Irryd terug deinsden , en hun eigen Volk in verwarringe brachten.  van PYRRHUS. 117 hoogde hunne fierheid . deed hunne magc toeneemen en verfchafte hun den roem van onverwinnelyk te zyn ; zo dat zy nu als in eenen oogenblik geheel Italië en voort daarop Sicilië overweldigden. Aldus zag pyrrhus de fchoone hoop verdweenen , welke hy gekoesterd hadt, van Italië en Sicilië te zullen veroveren. Hy hadt aan het voeren van den oorlog in deze oorden den tyd van zes jaaren hefteed, en waren zyne zaaken hier door wel aanmerkelyk verachterd, maar 2yn onverwinnelyke moed was hem fteeds, te midden van alle tegenipoeden , onverminderd by gebleeven. Men hieldt het daarvoor, dat hy in Krygskunde, Dapperheid en Onvertzaagdheid alle Koningen van zynen tyd zeer verre overtrof: maar dat hy het geen hy door zyne Heldendaaden bemagtigde ftraks wederom verloor; aangezien zyne drift ter verkryginge dier dingen, welke nog niet in zyne magt waren , hem verhinderde dat gene , het welk hy reeds vermeesterd hadt, behoorlyk te bezorgen , en dus beftendig te bezitten (s). Hier van daan verge- (O Dit moet de fin zyn dezer plaats, welke H 3 in  ïi8 het LEVEN geleek antjgonus hem by eenen Dobbelaar , die wel veele en fchoone oogen werpt, maar dezelve tot het zetten zyner (tukken niet weet te gebruiken (ty Hy bracht naar Epirus te rug achtduizend Voetknechten en vyf'honderd Ruiters: maar geen geld hebbende om dezelve te onderhouden , zocht hy naar gelegenheid tot oorlog, ten einde daar door zyn Volk te kunnen doen beftaan, Gelukkiglyk kwamen eenige Galatiers zich by hem voegen: waarop by, dus verfterkr, het waagde génen inval te doen in Macedonië (alwaar ANTiGONüs, de Zoon van demetrius («) , thans regeerde) met oogmerk flechts om te plunderen en buit te zamelen. Maar toen het hem aldaar gelukte verfcheidene Heden in te neemen ; toen eene Bende van tweeduizend Krygslieden tot ia den Text bedorven is : dan wy onthouden ons 'er hier meer van te zeggen. Men moét dit verftaan naar de wyze van fpeelen by de Ouden , waarvan zie meürsius de lud. Graecc*. V. jco0«i#» C«) Bygenaamd gonatas, naar zekere plaat in Theslalie, zo men gelooft, alwaar hy gebo«< ren was.  van PYRRHUS. 119 tot hem kwam overloopen ; — begon hy naar grootere dingen te Maan en ging op antigonus zeiven af. Met dezen raakte hy Haags by de Engten (v), alwaar hy voort, door eenen onverhoedfchen aanval, deszelfs heir in wanorde bracht. Dan de Galatiers (w) , welke door antigonus in de achterhoede waren geplaatst, en eene vry groote menigte uitmaakten, boodden hem den mannelykften tegenftand, Zy werden, echter, na een zeer lang en hardnekkig gevecht, grootendeels in ftukken gehouwen , en hierop gaven de Beftierders der Elephanten , thans van alle zyden omcin* geld , zich zeiven benevens hunne Dieren over. Pyrrhus, zyne magt zo merkelyk ziende toegenomen , en meer op zyn goed geluk ftaat maakende , dan op een ryp O) „Plutakchus fchynt hier te doelen op die Engten (c\ivdl), welke, aan den ingang van Epirus , by Anttgonéa gelegen waren. Zie livius XXXII B. 5 h. n. 9," xylander. (w) Dit waren zwervende benden , die , om loon, dan deezen , dan genen Veldheer dienden: en hierom vinden wy ze zo wel in het Leger van pyrrhus, als dat van antigonus. H 4  iao het LEVEN ryp beraad f>) , rukte nu verder aan op de Phalanx der Macedoniers zelve, welke, ter oorzaake van den geleedenen tegenfpoed , alreeds vol verwarringe en fchrik was, en uit dien hoofde aarfelde-den aanval te doen , of handgemeen met hem te worden. Aanftonds was hy hierop gereed hun zyne rechtehand toe te reiken, en elk, zo wel de mindere , als Opperbevelhebbers , by hunnen naam te roepen; en maakte hy dus geheel het Voetvolk afvallig van antigonus, die gedwongen werdt zyn behoud in de vlucht te zoeken , en van zyn (*) Daciee is het hier niet eens met onzen Schtyver. Hy meent,"dat pyrrhus, verre van onberaaden gehandeld te hebben, hier te werk zy gegaan naar alle regels van voorzichtigheid: ter. wyl ook de uitflag zyne onderneeminge billykte. Doch pyrrhus hadt tegen de zwaar gewapende en dicht in een geflootene Macedoniiche Phalanx, om haare kracht en vastigheid zo zeer geroemd, grootendeels niet anders, dan lichte troepen te itellen. Hy was daarom ook met geen ander oogmerk in Macedonië gevallen, dan om te ftroopen; en hét geen hy nu tegen het zwaar gewapend vy. andlyk Voetvclk ondernam was waagen. Denkelyk was hy ook niet geflaagd , zo 'er geen afval yan antigonus hadt plaats gehad.  van PYRRHUS. iai zyn gebied niets overig hieïdt, dan eenige weinige lieden aan zee gelegen. By het behaalen van zo veel voordeel, droeg pyrrhus nergens zo veel roems op, dan dat de Galatiers door hem overwonnen waren. Hierom wydde hy ook de fchoonfte en kostbaarlïe der buitgemaakte wapenen in den Tempel van minerva, bygenaamd Iponis (y) , onder het volgend Byfchrift (s): OO Deze mine rva, geheeten Itenis, ontleende dezen naam van /ton, eene ftad van Tfaesfalie, tusfchen Phtrae en Larisfa , alwaar zy by uitftek vereerd werdt. Aan deze pal las, in betrekkinge van Krygs-Godin, wydde pyrrhus de W3penen der Gallen : maar die der Macedo ■ njers zondt hy naar den Tempel van ju pit er sodonaeu s. Z. pausanias p. 31. (a) Dk Byfchrift was gemaakt door leonidas, de Tarentyner , die pyrrhus fchynt gevolgd , en als Dichter van hem onderhouden te zyn, naar de wyze der Vorften van dezen tyd. Wy treffen het ook aan by pausanias en in de Griekfche anthologie VI B. h. Ï5, BJo. 13. H 5 MDee-  i 22 het LEVEN „ Deez' fchilden zyn dan Gal, hoe ftout hy fireedt, ontwrongen. Gnn, o itokia (a)> dat pyrrhus z' u vereer! Zyn zegepraal is op antigonus voldongen. Het Kroost van aeacus (&) vecht nog, gelyk weleer.'* Na den flsg gaven aanftonds alle de Steden van Mac.donie zich aan hem over. Onder deza maakte hy zich ook meester van /Egeae (c), waar van hy de Inwoo- ners C en den bynaam van aeacides, of afrtammel'ing van aeacus, gaarne hoorde, waarom hy ook in het bekend, waarfchynelyk door de Romeinen verdicht, Orakel: „ Aio te, /Eacida, Romanos vintere posfe" dus geheeten wordt. («) Eene Stad van Macedonië, voorhenen, zo men wil, Edesfa genoemd. Z. justin. VII B. i h. stephan. byz. op het woord. Haare ligging is befchreeven by nvius XLIV B. 46 h.  van PYRRHUS. 123 ners niet Hechts met de grootfte hardigheid behandelde , maar 'er ook eene bezettinge achterliet van die Galatiers, welke in zyne befoldiginge (tonden, Dit Volk nu , overal bekend als het onverzidelykfte en geldgierigfte, dat ergens is te vinden, was oogenblikkelyk bedacht om de Begraafplaatzen der Koningen van het Land, welker overblyfzelen men hier gewoon was ter aarde te beltellen (d)9 open te breeken. En voerden zy zulks niet alleen uit, al het Geld , en de gevondene Kostbaarheden wegroovende ; maar zy vertlrooiden ook de Beenderen der Afgeltorvenen met de fchaamteloofte moedwilligheid. Dit wanbedryf fcheen pyrrhus zich, echter, luttel aan te trekken , of veel eer geheel niet te rekenen : het zy dan , dat veelvuldige Bezigheden hem drongen hetzelve door de vingeren te zien , of dat hy het niet ter harten nam , om dat hy het niet waagen durfde dit barbaarfche Volk te (rf) Dat hier de oude Macedonifche Koningen begraaven werden getuigen , nevens onzen Schry. ver, pliniüs H. N. IV B. 10 h. en justin üs t. a. pl. h. 2.  Ï24 het LEVEN te ftraffen. Evenwel geraakte hy door de. ze flapheid in eenen kwaaden reuk by de Macedoniers. Hoewel nu zyne zaken tot nog toe geensfins tot genoegzaame zekerheid en eene duurzaame vastigheid waren gebracht, werden, niettemin, zyne gedachten reeds, wederom, in de hoogte gedreeven door nieuwe verwachtingen , en befpottede hy antigonus, als die, zo hy zeide, „de onbefchaamdheid hadt van alsnog het koninglyke Purper te blyven draagen , in plaats van den gewoonen burgerlyken mantel om te hangen." En wanneer, kort hierop, de Spartaan cleonymus by hem kwam , en hem noodigde om tegen Lacedaemon op te trekken , leende hy aan dat verzoek gereedelyk het oor. Deze cleonymus was wel van het koninglyk Geflacht, maar bezat noch de genegenheid, noch het vertrouwen zyner Medeburgeren, om dat hy in al zyn doen geweldig was, en als alleenheerfcher regeeren wilde. Het koninglyk gezach was, derhalven , in handen van areus. Hier in beftond dus de reeds verouderde en meer openbaare wrok, welke cleonymus tegen zyne Mede- bur«  van PYRRHUS, us b'jigers gaande mcakte. Miar , daarenboven, hadt hy , reeds bejaard zynde , zich ter Vrouwe genomen zekere chelidonis, de Dogter van leotychidas, die jong en fchoon , en ook van koninglyken bloede was. Deze verliefde fmoorlyk op acrotatus, den Zoon van areus, eenen jongeling in de eerfte vaag en kracht des levens. De Minnehandel nu tusfchen deze twee Gelieven maakte het Huwelyk van cleonymus, die op zyne Vrouw verzot was, niet alleen zeer verdrietig ; maar onteerde hetzelve daarenboven : want het was te Sparte by niemand een geheim meer , dat hy van zyne Gemaalinne veracht werdt. Dit huisfelyk hartzeer zich , derhalven , voegende by het misnoegen, het welk hy ten aanzien van het Staatsbeflier voorlang hadt opgevat, werdt hy door zyne gramfchap en wraakzucht zo zeer verbitterd en vervoerd, dat hy pyrrhus inhaalde om Sparta te beoorlogen : het geen deze deed met een Leger van vyfentwintigduizend Voetknechten , tweeduizend Ruiters en vierentwintig Eiephanten. De talrykheid van dit Heir deed aanltonds blyken, dat hy niet zo zeer bedacht was om La-  is6 het LEVEN Lacedaemon vort cleonymus; als wel om geheel Peloponnefus voor zich zeiven te veroveren ; niettegenftaande hy met woorden, in het openbaar, zulks ten fterkften ontkende, en tegenfprak in het byzyn der Spartaanfche Afgezanten zelve , welke hem tot Megalopolis te gemoet getrokken waren. Want hy gaf voor alleen gekoomen te zyn om die Griekfche Steden, welke nog in handen van antigonus waren, te verlosfen. Ja zelfs geliet hy zich, van voorneemen te zyn zyne jongere Zoonen, byaldien men 'er niets tegen hadt intebrengen , naar Lacedaemon te zenden, ten einde aldaar volgens de Spartaanfche Zeden te worden opgevoed; als waar door zy een voorrecht boven alle andere Koningen verkrygen zouden. Onder diergelyke voorgeevens en veinzeryen, door wel. ke hy allen, die hem op zynen weg ontmoeteden, misleidde, trok hy voort. Maar ter naauwernood hadt hy voet gezet op het Spartaansch Gebied , of hy viel aaniïonds aan het pionderen en rooven. En wanneer nu de Gezanten zich hier over by hem bezwaarden, zeagende , „ dat hy hun den oorlog aandeed , zonder denzelven voor-  van P Y R R H ü SI 127 vooraf verklaard te hebben;" gaf pyrïihls tot befcheid: ,, Het is , ja toch , aan ge„ heel de Wereld ook van Ulieden Spar„ taanen zeiven genoeg bekend , dat Gy „ nimmer gewoon zyt aan anderen vooraf „ bekend te maaken, wat Gy voorhebt te „ doen!"— Een der aanweezenden, wiens naam was mandricidas , beet hem daarop, in den Lacedaïmonifchen tongval, toe: „Byaldien gy een God zyt , zal ons „ niets kwaads van U wedervaaren ; want s) gy zyc nergens in door ons beleedigd. „ Doch zo gy flechts een Mensch zyt, ,, zal 'er nog wel hier of daar iemand gevonden worden , die fterker is, dan „ Gy!" (e) — Hier na voortgerukt zynde tegen Lacedaemon zelve begeerde cleonymus, dat hy de Stad ylings over» vallen zoude: maar pyrrhus, bevreesd, zo men wil, dat zyne Soldaaten, by nacht bin- («) Die uitmuntend zeggen van mandricidas, den Spartaan, hebben wy vettaald naar de verbeteringe in den text voorgeflagen door xrlan der, die daar in den Spartaanfchen tongval volgde, welke in geene Overzettlnge is uit te drukken.  ia8 het LEVEN binnen geraakt , voort aan het plonderea mogten liaan, beval voor dien tyd halte te maaken , zeggende , „ dat men den aanval even goed zoude kunnen doen des anderen daags met Sonnen opgang." Want zy, die binnen de Stad waren, bedroegen Hechts een gering getal, en waren, daarenboven, uit hoofde van de onverwachte aankomst des Vyands, kwaalyk toegerust ter verdeediginge. Ook was de Koning areus zelf af. weezig, vertrokken zynde naar Creta om de Gortyniers, welke zich in eenen oorlog vonden ingewikkeld, by te ftaan. Ondertusfchen ft rekten deze omftandigheden het allermeest tot behoud der Stad; als welke, ter oorzaake van haaren verlaatenen toe* ftand en zwakheid , niet gerekend werdt. Want, ter eener zyde, floeg pyrrhus, zich verbeeldende dat niemand daar binnen eenigen wederftand zoude bieden, zich mst zyn heir gerustelyk neder ; en anderdeels hadden de Vrienden en Heloten (ƒ) van cleonymus deszelfs huis indiervoegen opgefchikt en in gereedheid gebracht, aïs of (/) Spartaanfche Slaaven. Z. het Leven Van tYCüRGUs. I. D. bl. pi, 303, 405.  van PYRRHUS. ia? of pyrrhus aldaar by hem zoude koomen eeten. Men het invallen van den nacht beraadflaagden de Lacedsemoniers , en was men eerst van gedachten de Vrouwen naar Creta te verzenden Doch deze verzetteden zich hier tegen. Zelfs verfcheen archidamia met een zwaard op zyde in den Raad , en bracht 'er de be« zwaaren in der Vrouwen tegen de Mannen ; vraagende , „ of men dan gelooven kon, dat zy zouden willen blyven leeven, na dat Sparte verlooren was gegaan?" — Vervolgens werdt beflooten, dat men op gelyke wydte langs het vyandlyk leger eene graft zoude graaven , en aan derzelver beide einden wagens plaatzen tot op de halve raderen in den grond gezonken, ten einde dus eene vastigheid te hebben moeye* lyk om te overweldigen , en ondoordringbaar voor de Elephanten. Zy hadden hiertoe naauwelyks handen aan het werk geflagen, of een aantal Maagden en Vrouwen verfcheen om hen te helpen; van welke fom> mige hunne Rokjens met gordels (g) had- den Wy volgden hier eene door anderen verbeterde leezinge, lp»vy'o,t, voor ifA»yoif. VI. deel. I  ï36 het LEVEN den opgefchort, andere niet dan haare onderklederen aan hadden , om zo veel te vaardiger hulp aan de oude Lieden toe te kunnen brengen: want den jonge Lieden, die 'sanderen daags moeiten vechten, hadt men belast zich ter ruste te begeeven. Elk der Vrouwen nam , daarop , haar eigen perk voor zich , en werdt dus door dezelve, afzonderlyk , en zonder medehulp der Mannen , het derde gedeelte van de Graft voltooid: dezelve was negen voeten breed, zes diep , en lang achthonderd voeten (A) zo als phvlarchus bericht, maar hieronymus maakt ze korter. Met het aanbreeken van den dag , wanneer de Vyand in beweeginge raakt3 , reikten de Vrouwen aan de jonge Manfehap hunne wapenen uit, weezen hun de afgemaakte graft, en bevalen hun „dezelve manmoedig te verdeedigen en te bewaaren ; dat het wel aangenaam was in het gezicht des Vaderlands te overwinnen ; maar ook roemryk te fterven in de armen van zyne Moeders en Vrouwen , na dat men Spar- te's (ft) Eigenlyk ftaat 'er acht Bunderen Lands, of Plethra.  van PYRRHUS, 131 ce's oude glorie heldhaftig hadt gehand • haafd.*" Belangende chelidonis; deze hadt zich in ftilte naar haar eigen huis begeeven , alwaar zy een' ftrop om haaren hals deed, en in gereedheid hieldt, ten einde niet in handen van cleonymus te vajlen , by aldien de ftad mogt ingenoomen worden. By den aanval richtte pyrrhus zelf zich rechtftreeks met zyne zwaargewapende Benden tegen de Spartanen ter plaatze , waar zy met wel geflootene fchilden zich ten talrykften tegen hem vereenigd hadden, dat is, by de graft, welke noch gemakkelyk over te koomen was, noch aan de ftrydenden eene genoegzaame vastigheid verfchafte om te ftaan , van wege de weekheid des gronds. Maar zyn Zoon ptolemaeus , aan hei hoofd van tweeduifend Galatiers 3 en eenige Chaonifche Keurbenden, de graft omgetrokken zynde. trachtte ter zyden by de wagens door te dringen ; welke , echter , door dien men ze diep in den grond hadt laaten zinken, en dicht aan -eikanderen plaatzen, zo wel den doortocht aan de Befpringers , als de vërdeediging aan de Laced en wel in- zon-  140 het LEVEN zonderheid tusfchen twee der voornaamfte Burgers, aristeas en aristippus. Nadien nu de eerstgemelde meende te bemerken, dat antigonus zynen Tegenftreever begunftigde , fpoedde hy zich om hem in de voorbaat te zyn , en noodigde pyrrhus uit om naar Argos te koomen. Deze, altyd gewoon om hope op hope te ftapelen , en zo wel in Voorfpoed zyn goed geluk te gebruiken tot verdere onderneemingen ; als in tegenfpoed het geleeden verlies door nieuwe aanflagen, indien mogelyk, te beteren; — zo dat hy , noch overwinnaar zynde , noch overwonnen , immer rusten konde zonder anderen te plaagen, of zelf geplaagd te worden, beriedt zich niet lang om -ftraks den tocht derwaarts aan te neemen. Spoedig was areus, hierop, in de weer, om hem overal afbreuk te doen, door hinderlaagen te leggen, en de moeyelyke wegen en enge pasfen te bezetten: en gelukte hem dit zo wel, dat hy aan de Galatiers en Molosfen , welke in de achterhoede waren, telkens gevoelige verliefen toebragt. Aan pyrrhus was , op dezen tyd , door den Wichelaar, die in de ingewan^ den  van PYRRHUS. 141 den der Offerdieren de Lever zonder hoofd gevonden hadc , voorzegd , dac hy eenen zyner naatfle Bloedverwanten ftond te verliezen. De drukte, niettemin, en verwarringe van de marsch verhinderde, dat hy hier op naar vereisch acht floeg , geevende hy, zeer te onpas, aan zynen Zoon ptolemaeus , wanneer de Vyanden op nieuw den achtertocht op het lyf vielen , bevel van met eene Bende Vrywilligers ter hulpe toe te fchieten: terwyl hy , onder tusfchen , zelf het heir met alle moge* lyke haast uit de Engten redde en voorttrok (ƒ>). 'Er ontftond dan een zeer he. vig gevecht, voor al ter plaatze, waar ptolemaeus zelf zich bevondt. Hec waren, naamelyk , de uitgeleezenfte onder de Lacedaemoniers , die thans, onder aan. voeringe van eualcus, hunne Vyanden onder de oogen zagen. Te midden van dezen ftryd liep een zeker Cretenfer, geboortig (/») De Jongeling werdt dus , afgefcheiden van het Gros des Legers, aan zich zeiven overgelaa. ten, en kreeg het, van de Hoogten met voordeel aangetast, fpoedig te kwaad.  ï42 HET LEVEN tig van Aptera (q*) , en genaamd o roesus ; een man afgerecht op treffen (>), en fnel ter been, den jongen ptolemaeüs, die op het manmoedigst ftreedt, op zyde , trof hem daar, en deed hem dood ter aarde ftorten. Dit fneuvelen benam aan zyne Vrienden den moed : zy gingen op de vlucht, en werden door de zeeghaftige Laceda;moniers met zo eene grooté hittigheid achter na gezeten , dat deze zich eerder in het open veld, en afgefcheiden bevonden van hun zwaar gewapend Voetvolk, dan zy daar aan dachten. Aanllonds beval pyrrhus, die den dood van zynen Zoon zo even vernomen hadt, en daar over ten geweldigften was aangedaan , de Molosfifche Ruiterbenden , dat zy zouden zwenken en op hen los gaan. Zelf deed hy aan hun hoofd het eerst den aanval, en verzadigde zich met onder de Lacedaemoniers de geduchtfte flachtinge aan (f) Eene bekende zeeplaats van het Eiland Creta , waar van men zien kan meursius in Creta I B. 6 h. O) Wy zouden zeggen, etn Scherffchutttr»  van PYRRHUS. 143 aan te richten. AI tyd hadt hy zich , onder de Wapenen , doen zien en kennen als een onwederftaanbaar Held , die aan alle oorden fchrik inboezemde: maar tegenwoordig overtroffen de bedryven zyner Stoutmoedigheid en wonderbaare Krachten alles, wat in de voormaalige Gevechten door hem was verricht. Zyn paard de ipooren hebbende gegeeven , en aangezet op den Spartaanfchen Bevelhebber eualcus, kwam deze hem op zyde^ en fcheelde hec maar weinig, of hy hadt, flaande met zyn zwaard naar pyrrhus, de hand, waarmede deze den toom vasthield , afgehouwen. Nu werdt Hechts de teugel doorgehakt , op het zelfde oogenblik dat pyrrhus hem de lans dwers door het lyf joeg. Deze liet zich hier op zakken van zyn paard, en verfloeg nog , vechtende te voet , alle de uitgeleezene Lacedaemonifche Keurelingen, welke om het doode Lichaam van eua üs (f) ftreedden. Groot (O *^en fpande doorgaans alle krachten in om te verhoeden , dat de Doode Lichaamen der Gefueuvelden niet in 'sVyands handen vielen , of uitgefchud werden.Veele voorbeelden levert reeds «omerus daar van op.  i44 het LEVEN Groot was het verlies van dappere Mannen 4 het welk Sparta op dezen dag noodeloos onderging door de Eerzucht haarer Opperhoofden , toen de Oorlog tegen haar reeds een einde hadt genomen. Pyrrhus, op deze wyze, de fchiffimen van zynen Zoon als door een zoenoffer hebbende bevredigd, en deszelfs Lykfeest door dit Gevecht ten plechtigften vereerd , waarin zyne Droefheid door de ontlasting zyner Gramfchap op den Vyand , grootelyks was gelenigd en verminderd, rukte nu voort naar Argos, en floeg zich met zyn Leger neder in de Nabuur* fchap van Nauplia (u) ; dewyl hy vernam dat antigonus reeds de hoogten boven de vlakte uitfleekende, in hadt. Aan dezen zondt hy voort des anderen daags eene boodfchap met een' Herout, waar by hy hem fcholdt voor een Pest en Deugniet- (/) Ook deze plaats moet verdaan worden uit de oude gewoonte van by aanzienelyke Sterfge* vallen Strydfpelen in te richten. C») Eene ftad en zeehaven in Peloponnefus behoorende tot het Argolisch Gebied, tegenwoor» dig, 20 men meent, Nafoii 4i Rmam'a.  van PYRRHUS. 145 niet, en liet uitdaagen om in het vlakke veld te koomen , en daar vechfende met hem te beflisièn , wie van beiden Koning zoude zyn! „ Antigonus gaf tot antwoord:" dat by hem de roam van Veld. heer niet meer gelegen was in het Vech» ten zelf, dan in de goede gelegenheden tot vechten af te wachten. Dat 'er voor pyrrhus , byaldien het hem niet langer wachten kon te leeven, veele wegen open ftonden om te fterven. „ Daarna verfcheenen by beiden Afgezanten uit de ftad Argos, welke hen baden, „dat zy zich mogten verwyderen , en de ftad , welke hun beiden toegenegen was, ongemoeid, en aan zich zelve over laaten, zonder dat een van beiden haar in handen kreeg." Dit verzoek willigde antigonus van zynen kant gereedelyk in , en gaf zelfs daarop aan die van Argos zynen Zoon tot Gyfelaar. Doch pyrrhus beloofde wei van te zullen vertrekken, maar Helde voor die belofte niets te pand , en werdt uit dien hoofde alleszins verdacht gehouden. Hem gebeurde omtrent dezen tyd een zeer merkwaardig voorteken. Men zag, naamelyk, de Koppen der Offerrunderen, welke reeds VI. deel. K van  i46 het LEVEN van de rompen afgefcheiden lagen, de tongen nog uitfteeken, en hun eigen geplengd bloed in het rond om zich henen oplekken, Ook te Argos zelf kwam de Propheetesfe van apollo, bygenaamd Lycius (v) onverwacht uitgeloopen , roepende „ dat zy de ftad aan alle kanten vol zag van doode Lyken en Moord: dat een Arend op het Gevecht toevloog, maar kort daarna nergens meer gezien werdt!" Pyrrhus tot zynen voorgenomenen aanflag eene dikke duifternisfe te baat neemende naderde by nacht de muuren. Hier vondt hy de Poort, by de Argiven Diamperes (w) genoemd, door beltellinge van a riste as voor zich open; deed 'er de Galatiers , by hem in foldye ftaande, binnen (r) De Handfchriften leveren hier eenige verwarringe in de lezinge op. Die , welke wy gevolgd hebben , is de eenvoudigfte en waarfchyne. lykfte. Van dezen Tempel van apollo te Argos, en van den bynaam Lycius , zie pausanias bl. 152, 153. Om dat men 'er recht uit door kon gaan» Andere liepen Jchuins, zo als de Scaea van Troie, of Ilium.  van PYRRHUS kif hén trekken en de Markt bezetten 4 zonder tot dus verre ontdekt te worden. Maar toen hy verder wilde voortgaan , en insgelyks de Elephanten binnen brengen, bevondt men de poort niet hoog genoeg gewelfd om dezelve door te laaten, en was,' over zulks , genoodzaakt 'er de toorens af ge neemen , en vervolgens weder op te Zetten. Dit kon , evenwel, in het donkere niet zo zonder gerucht toegaan ; noch Zo fpoedig worden verricht, of de Argi* Ven bemerkten , eindelyk , wat 'er gaande Was» Onverwyld liepen zy te hoop , be» zetteden de aspis (*), nevens andere vas* (*) „Alle jaaren werdt 'er te Argos een Feest gevierd ter eere van junö, de befchermgodin der ftad , dat men naar den Griekfchen naam dec Godin Heraea noemde. «—• Op dit Feest , dat toet de rykfte Offerhanden werdt gevierd, dong de jeugd om den voorgeftelden prys , welke dusdanig was. Boven de Schouwplaats der Had was eene hooge en bykans ongenaakbaare rots , aari welker uiterfte een koperen fchild (in het Griekscb. afm't ■ aspis') werdt vastgemaakt. Aan hem, dié dit fchild afhaalde werdt een Eerekroon van Myrte bladeren en een koperen Schild tot pryl gegeeven % en daar van kreeg ook deze fterke  148 het LEVEN vaste plaatzen, en zonden booden aan antigonus om zynen byftand te verzoeken. Deze voerde zyn Heir tot dicht onder de ftad, alwaar hy ftand hieldt, ten einde 'er op zyne luimen te blyven liggen en af te wachten , wat 'er gebeuren zoude. Niettemin zondt hy eenige zyner Bevelhebbers, en met dezelve zynen Zoon naar binnen aan het hoofd van eene fterke Hulpbende. Ook was areus ylings by der hand met duizend Cretenfers en de rapfte onder de Lacediemoniers. — Al dit Krygsvolk vereenigde zich thans tegen de Galatiers, welke zy aantasteden , en in groote verlegenheid brachten. Pyrrhus zelf, vervolgens , ter ftad intrekkende aan den kant der plaats zelve den naam van Aspis. Ook ftond het aan Vreemdelingen vry mede naar dezen prys te dingen. Z. pindar. Olymp. VII Lierz. 152 v." Fr. Vert. Die in het bezit dezer verhevene plaatze was, was zo goed als meefter van Argos. Men vergelyke onzen Schryver in het Leven van agis en cleomenes bl. 8ia. op het einde der uitg. doorgaans in deze onze Vertaalinge aangehaald , en voorts over het hier boven gemeld Feest meür s. in Graec. feriata V.  van PYRRHUS. 149 der Cylarabis (ƒ) met luidruchtig geroep en krygsgefchrei, verbeeldde zich, dat de kreet, waarmede de Galatiers daarop antwoordden , niet die was van moed en van vertrouwen , maar van Lieden , dk in de engte waren , en het te kwaad kreegen. Hy trachtte , daarom, allen mogelyken fpoed te maaken , en fpoorde de Ruiters , welke voor hem reeden, telkens met drift aan om zich te haaften. Deze konden, echter, niet dan langzaam voort, uit hoofde van de menigte geuren , waarvan de ftad vol is , en waarin zy geduurig fteeken bleeven. Daarby wist men, in dit nachtgevecht , veelal niet, wat 'er of gedaan , of bevolen werdt te doen. Meermaalen verdwaalde men, en geraakte van el. (y) Andere fchryven dit woord liever cylla» r A bis. Z. sylburg Op PAUSAN. bl. 150. en de Aanteek. op de Engelfche uitgave van brvane IV D. bl. 595. — Het was eene worftelplaats, of Gymnaftum , omtrent driehonderd treden van de flad Argos gelegen en , zo men wil . gebouwd door cyllarabes, den Zoon van sthene. tus. Z. pausan. t. a. pl. en bl. 162. Livius XXXIV B. 26 fa. K 3  I5P het LEVEN eikanderen af in de ftraatjens en fteegen, Ook was het den Opperhoofden , wegens de duifterheid , het verward gefchreeuw, en de naauwte der plaatzen, geheel ondoenelyk hunne bevelen te geeven, of te doen gehoorzaamen. Des men , eindelyk , ge« dwongen werdt zich ftil te houden, en den dag te verbeiden. Zo dra het licht aangebrooken was, en de Aspis , met gewapen-. de Manfchappen bezet, zich vertoonde, verbaasde dit gezicht pyrrhus ten hoogften. Maar nog meer ftond hy verzet op het zien van eenen koperen Wolf en Stier, welke, onder andere veelvuldige lieraaden op de Markt te Argos waren geplaatst, en tegens eikanderen fcheenen te vechten. Hy bracht zich, naamelyk, hier by te binnen zekere Voorfpellinge , lang geleeden aan hem gedaan , „dat het Noodlot zyn tteifuur alsdan bepaald hadt, wanneer hy een' Wolf zien zoude vechtende met een^ Stier." — Die van Argos nu verhaalen , dat deze ftukken by hun de Gedenktekenen zyn van eene overoude Gebeurtenisfe. Dat danaus, toen hy zyne voeten het eerst in hun Landfchap zettede, trekkende langs  van PYRRHUS. 155 langs de Pyramia (g), in het gebied van Thyrea O), om zich langs dien weg naar Argos te begeeven , een Wolf in gevecht zag tegen eenen Stier. Waarop hy, rekenende, dat de Wolf op zyne hand was, en tot hem behoorde (om dat dezelve, even gelyk hy, een Vreemdeling zynde den inbooreling laagen leide,^ den uitflag des ftryds befloot af te wachten. En wanneer nu de Wolf meefter werdt en de overwinninge behaalde, deed hy een gelofte aan apollo, bygenaamd Lycius , en geraakte in een Volksopilind, waar by gelanor, welke destyds als Koning over de Argiven heerschte , van die waardigheid wercft beroofd , tot zyn oogmerk (£). Dit was het fprookjen, dat men aangaande de Beeltenisfen dezer Dieren , op de markt te Argos bevindelyk , aan eikanderen vertelde. Op (z) Dit wordt gehouden de naam van een weg te zyn. Ondertusfchen kan vergeleeken worden pausan. II B. einde, bl. 201. O) Op de grenfen , tusfehen Argolis (het gebied van Argos,) en Laconica. Z. xhucxS"» H a. h. 27. (5) Z. pausanias bl. 152, 153. K4  152 het LEVEN Op het gezicht daarvan ontviel pyr. rhus de moed, en wel zo veel te meer, dewyl hy bemerkte , dat niets van dat alles, waar op hy gerekend hadt, gelukken wilde, Hy belloot , derhalven, den hertred te neemen. Dan , een kwaad oog hebbende op de Poorten der ftad, wegens èètzelver engte , vaardigde hy iemand af naar zynen Zoon helenus, die met het grcotfte deel des Heirs buiten de muuren was achtergelaaten, hem bevelende een gedeelte van de Vesten af te werpen , en voorts die gene, welke zich daar door met 'er haast uit de ftad ftonden te verwyderen, in befcherminge te neemen, ingeval de Vyand hun mogt" lastig vallen. De groote haast, niet te min, en het rumoer brachten te wege, dat hy , die de boodfchap moest overbrengen, niet recht wist te zeggen , wat hem in last was gegeeven. 'Er ontfïond dan een misverftand, doende de Jongeling, ten einde zynen Vader byftand ie doen , de nog by hem overige Elephanten, te gelyk met het uitgeleezenst Krygsvolk door de Poorten naar binnen rukker, Ündertusfchen hadt pyrrhus zelfden her*  van PYRRHUS. i53 hertocht reeds aangevangen, en gelukte het hem , zo lang hy over de Markt en in de ruimte zyne benden al vechtende te rug voerde, en, nu en dan zich wendende , op de vervolgers aanviel , den vyand af te weeren. Maar toen hy, van de markt achterwaards gedrongen, ih de naau. we ftraat kwam , welke naar de poort loopt, Muitte hy tegen die gene, die hem van de andere zyde ter hulpe kwamen, en hoewel hy , daarop , uit al zyn vermogen fchreeuwde, dat men weder zoude keeren, verftonden weinige dit bevel, of gehoorzaamden aan hetzelve; terwyl zy , die het hoorden, en 'er aan wilden voldoen, daarin verhinderd werden door anderen, welke hun van de kant der poorte te gemoet vloeiden. Bovendien was de grootfte Elephant van allen midden in de poort om ver gevallen, en lag daar op zyde te krysfchen, tot een beletzei voor hun, die de ftad verhaten wilden. Een ander Elephant, zynde een van die, welke te vooren binnen gekoomen waren, en aan wien men den naam hadt gegeeven van nicon, zoekende zynen Beftierder, die , door de K 5 vee-  154 het LEVEN veele ontvangene wonden flaauw geworden , van hem afgevallen was, weder op te neemen , verzettede zich tegen hen , welke op hem aandrongen, en wierp alles, zonder onderfcheid van Vriend of Vyand, met geweld om zich henen ter neder, tot dat hy zynén meefter, die reeds dood was, vondt: dezen lichtte hy op met zyn tromp, en hem gelegd hebbende op zyne beide tanden wendde hy zich en liep als woedende naar de poort, alles om verre werpende en vertrappende, wat hem op zynen weg tegen kwam. De wederzydfche menigte , dan , aldus in eikanderen gedrongen zynde, en tot eenen klomp , als het ware, te zamen gepakt, was niemand op zich zeiven in ftaat van zyne ledemaaten eenig het minst gebruik te maaken , maar werden zy , gezamentlyk , als een Lichaam , dat wel vast in malkanderen was geklonken , door een zelfde beweeginge nu ginds, dan herwaarts gedreeven en van hunnen ftand gebracht. Vechten viel 'er weinig voor , tegen die gene onder de vyanden , welke hen nu en dan aanvielen, en hun van achteren gefta- dig  van PYRRHUS. 155 dig ontrustten. Het meefte kwaad brachten zy zich zeiven toe. Want zo de een of ander zyn zwaard getrokken hadt , of de lans geveld, was het hem niet mogelyk dat zwaard wederom in de fchede te brengen , of de lans op nieuw om hoog te richten, maar doorboorden deze wapenen elk die hun voorkwam ; en op deze wyze viel de een by den anderen dood ter neder. Pyrrhus ziende het onweder, dat hem van rondfomme met groote onftuimigheid bedreigde, nam de Kroon , welke zynen helmtop verfierde en hem kenbaar maakte, daarvan af, en reikte ze aan iemand zyner Vrienden. Voorts betrouwende op de kloekheid van zyn paard , zettede hy het in cp de vyanden, die hem achtervolgden. Hier werdt zyn Borstwapen al ra>? met een javelyn getroffen en ontving hy eene , doch flechts geringe, en geheel niet gevaarlyke wonde, welke, echter, ten gevolge hadt, dat by zich wendde tegen den grenen, die ze hem hadt toegebracht. Deze was een Argiver, een man van onaanzientïlyke geboorte , de Zoon eener arme tai reeds on-  156 het LEVEN oudachtige Vrouwe, welke, nevens de an£ dere Vrouwen van Argos , zich naar het dak hadt begeeven, en op dat tydftip aanfchouwfter was van den ftryd. Die Vrouw nu haaren Zoon ziende ingewikkeld in een gevecht tegen pyrrhus , werdt door de grootte van het hem dreigend gevaar ten uiterften beangst , en vattende met beide haare handen eenen tichelfteen wierp zy dien naar pyrrhus. De fteen trof het achterhoofd beneden den helm , en vermorsfelde de wervelbeenderen onder aan den nek. Voort werden zyne oogen dui. fter, de handen lieten den teugel glippen, en hy zelf zeeg af van het paard en viel neder by de Graftombe van licymnius (c) , zonder van de menigte gekend te worden. Dan een zekere zopyrus, die CO Deze was een Zoon van electryo, en kleinzoon van persrus; hy werdt, het zy dan by ongeluk, of met opzet, gedood door tlepolemus, Zoon van hercules , z. homerus Iliad. B , 653. — Zyne Grafflede was opgericht in die zelfde lange en naauwe ftraat van Argos, welke uitliep op de Poort, naar de kant van het Worftelpetk Cy'arabis, volgens de aanwyzinge van pa 1*5  vam PYRRHUS. 15? die by het leger van antigonus diende, benevens twéé of drie zyner makkers, daar ter plaatze voorby loopende, en hem herkennende, fleepten hem naar de dichtst by gelegene ftoep , op het oogenblik, dat hy uit de bezwyminge , door de wonde veroorzaakt, weder tot zich zeiven kwam. Toen nu zopyrus zynen Illyrifchen houwer trok,met oogmerk om hem het hoofd af te (laan, zag hy hem aan met zulke vreesfelyke blikken , dat de man , geheel van fchrik bevangen en van zyn ftuk gebracht , ja naauwelyks weetende wat hy deed, met beevende handen, en evenwel zyn opzet uit willende voeren , niet recht toefloeg daar het behoorde, maar hem trof orüftreel's den mond en kin , zo dat hy langen tyd befte^dde , voor dat hy 'er het hoofd met groote moeite afkreeg. Thans verfpreidde zich het gerucht, en begon het aan veelen bekend te worden, wat 'er gebeurd fa usa N iA s , bl. IÖ2. — SïRABO (VIII r. bl. 376) wil, dat pyrrhus buiten de ftad fneu. velde , door het werpen van eenen Tichelftegn» Vergelyk justinus XXV B. 5 h. enz.  158 het LEVEN beurd was. Weshalven alcyon&us (d}4 zich met r'er haast derwaarts gcfpoed hebbende , begeerde dat men hem het hoofd zoude overreiken, zich houdende, dat hy eens zien wiide, of hy het kennen zoude. Maef ter naauwernood hadt hy het in zyne magt, of hy reed 'er fpoorflags mede naar zynen Vader, daar deze met eenige Vrienden by zich nederzat, en wierp het hem voor de voeten. Antigonus het ziende en voort herkennende , joeg eerst zynen Zoon meÊ ilokflagen van onder zyne oogen , noemende hem eenen Goddeloozett Booswicht, en Wreedaart; vervolgens, het aangezicht met den mantel bedekkende , weende hy, indachtig aan zynen Grootvader antigokus , en Vader demetrius, welke* hem beide zo nabeftaande , tot huisfelyke voorbeelden verftrekten van de wankelbaarheid des Geluks. Ook liet hy kort daarop het Hoofd en den Romp van pyrrhus met groote ftaatelykheid in het openbaar verbranden (e). Alcyoneus, midde- lef- ( nen afcemeten, blies zyne drift aan, en hitfte hem op , om ten gevalle van 't gemeen geene lieden van aanzien te fpaaren. Zodra hy naar Africa was overgeftoken, bezweek mstellus onder dennyd,en zich bedroevende , dat nu, daar de oorlog door hem zo goed als ten einde gebragt, en "er niets verder overig was , dan zich van den perfbon van jugurtha zeiven te verzekeren, marius, door een ondankbaar gedrag tegens hem groot geworden, in zyne plaats kwam,om den lauerkrans en de zegepraal weg te halen , kon hy niet over zich krygen om hem te ontmoeten , maar vertrok zonder hem aftewagten. Het leger werd door rutilius, een Gene■ raai van metellüs, overgedragen. Maar de Wraakgodin ftrafte marius op het einde van den oorlog: want hy werd door sul la eveneens van den roem der overwinning beroofd, als hy metellüs daarvan beroofd had. Hoe zich dit beeft toegedragen , zal ik hier flechts kortelyk melden , daar ik de byzonderheden van deze gebeurenis breeder in het leven van sulla heb ontvouwd. Bocchus, Koning van Opper-Numi- di-  ï88 het LEVEN dien , was de Schoonvader van jugurtha; doch faauw was de onderftand, welken hy zynen Schoozoon in den oorlog verleende, onder voorwendfel van jugurthaas trouw» loosheid , en omdat hy deszelfs toenemende grootheid vreesde. Doch , toen deze vluchtende en zwervende hem in den nood als zyne laatfte toevlucht befchouwde, en zich tot hem wendde , nam hy hem tot zich, meer omdat hy zich fchaamde eenen fmekenden te verftooten, dan uit genegenheid; en terwyl hy hem in zyne magt had , nam hy in 't openbaar den fchyn aan, van zyne voorfpraak by marius te zyn,fchryvende aan dezen, dat hy hem niet dacht over te geven , en hem met groote vrymoedigheid verdedigende; doch heimelyk maakte hy reeleg om hem te verraden , en zond om lucius sulla, die Qusftor was by marius, en die bocchus in dezen oorlog van dienst was ge. weest. Maar toen sulla, zich op zyn woord verlatende , by hem kwam , begon bocchus in 't eerst in zyn befluit te wankelen , en berouw te krygen : eenige dagen achtereen was hy twyffe!moedig over *< geen hem te doen ftond, of hy jugursba zoude overleveren,dan of hy sulla • zei*  van CAJUS MARIUS. 189 zeiven ook zoude vasthouden. Ten laatften evenwel hield hy zich aan zyn eerst gefm d verraad , en leverde juGüRf ha levende aan sulla over. Dit leide den grond van d e onverzoenlyke en verfchiikkelyke partyfchap, die den Romeinfchen Haat op den oever van zynen geheelen onderga ig gebragt heeft. Want veelen, uit nyd tegen marius, gaven de eer van het gemelde geheel aan sulla; en sulla zelf liet een zegel fnyden , waarop bocchus verbeeld werd, zo als hy jugurtha aan hem overleverde , 't welk hy federt altoos gebruikte; tergende hiermede groo' telyks marius, eenen man, die by uitftek eerzucbdg en kittelig was, en in 't geheel geenen deelgenoot in zynen roem kon verdragen. Deze verbittering werd nog grooter gemaakt, door de vyanden van marius , die de eerde en voornaamfte bedryven van dien oorlog aan metellüs, en de voltooying daarvan aai sulla toefchreeven , 't welk ten gevolge had , dac het Volk marius uit het oog begon te verliezen, en sulla als den grooten man te befchouwen. Doch deze nyd en haat tegen Marius, en  foo het LEVEN en die! aanvallen op zynen roem werdén welhaast afgewend en gefluit door hat ge. vaar, 't welk fiallfe uit het Westen kwam beftooken. Want als 'er nu een groot Veldheer vereischt wierd , en men zocht naar eenen ftuurman, die bekwaam was om het fchip van Staat uit zulken zwaaren oorlogsfrorm te redden, was 'er niemand van de aanzienlyke en vermogende familien die moeds genoeg daartoe had , en naar het Confulfchap durfde dingen ; en marius werd 9 fchoon afwezig zynde , tot Conful benoemd (ro). Pas naamelyk was de ivding van het gevangennemen van j ugurtha te Rome gekomen, of 'er verfpreinden zich tevens geruchten van de over» komst der Kimbren en Teutonen. In 'c begin reeds werd het aantal en de magt dier benden ongelooflyk hoog opgegeven, en naderhand echter bevond men , dat het gerucht de zaak nog had verkleind. Want 'er waren in aantogt driemaal honderdduizend (m) Schoon de zin hier niet zeer twyflelachtig is, fchynt echter de oirfpronkelyke text eenige verbetering te behoeven.  van CAjÜS MARIUS, iat zend ftrydbaare en gewapende mannen, die gezegd werden een nog veel grooter aantal van vrouwen en kinderen mede te voeren, zoekende naar een land, dat hun ge. noegfaam voedfel voor zulk eene meenigte rn .••'•oen kon opleveren, en naar fteden, waarin zy zich konden neerzetten en woonen, even als zy wel gehoord hadden, dat voorheen de Galliërs bet beste gedeelte van Italië, waaruit zy de T*uscen verdreeven hadden, in bezit hadden genomen. Daar nu deze lieden geene verkeering met andere volkeren hadden gehad , en zo ver afgelegen waren geweest, Wist men niet, welke foort van menfchen zy waren, en uit welke oorden zy zich even als eene wolk over Gailien en Italien kwamen verfpreiden. Voor 't naast echter geloofde men , dat zy Germanifche Natiën waren , van die , welke aan den Noordelyken Oceaan woonden, ter oorzake van hunne groote geflalte , en blaauwe oogen, en omdat de Germanen gewoon waren aan roovers den naam van Kimbren te geven (»). 'Er zyn (m) Festus zegt, dat de Gallen hun dien saam hebben gegeven : Cimbri iingua Callica la- ira-  ioa het LEVEN zyn ook , die willen, dat Gallien zich,door zyne wyde uitgeftrektheid van den Oceaan en bet Noorden o stwaards tot aan het Mèodfche Heir uitbreidende, floot aan het Pomifcbe ScytSie dat daarvan die volkeren ondereen zyn gemengd : dat dezelve niet irones dicuntur. Maar de oude Gallifche taal is de zelfde als de Germaanfche. Waarfchynlyk is het woord Cimbren geen Gallisch woord , maar hebben de Gallen hetzelve van de Natie zelve ontleend , om daarmede dteven en roovers te beftempelen. Zie de Aanmerkingen op festus. Fr. Vert. — De oude woonplaats van dit volk, door plutarchus bedoeld,wanneer hy zegt, dat zy tot die Volkeren behoorden, welke aan den Noordetyken Oceaan woonden,was naar men meent van dé Kim'>ren het tegenwoordige Jutland,by ouds Cher. Jonefus Cimbricz genoemd, en van de Teutonen.het oude Scandinavia , waar onder Zweden , Noorwegen en de Deenfche Eilanden begrepen werden. Dan omtrent deze volkeren is alles zo duifter als het l»nd zelve , waarvan zy gezegd worden af tö ftammen. Een der nieuwHe Aardrykskundigert meent zelfs grond te hebben om te beweeren, das op het Kimbrifche Schiereiland nimmer eigenlyke K-mbren gewoond hebben. Het is hier de plaats n'ét om dit verder uittepluizen. Men zie m a nmert, wien ik bedoelde, in zyne Geographie dtf Griechen und Romer Th. LIL  van CAjUS MARIUS. 103 niet in eens en agtereenvolgens, maar tel» kens van jaar tot jaar omtrent het voorjaar optrekkende , na verloop van tyd met de wapenen het vaste land van Europa hebben ingenomen ; en hierom , fchoon elk gedeelte van hun eenen onderfcheiden naam voerde, werden zy gefamenlyk, met eenen algemeenen naam , het leger der Gallifche Scythen genaamd. Anderen wederom beweeren, dat zy behoorden tot de Cimmeriers , welke oudtyds het eerst by de Grieken bekend zyn geworden; en dat zy, flechts een klein gedeelte van dat volk uitmaakende , en beftaande in eenen hoop ballingen of misnoegden, door de Scythen verdreeven * over het Méótifche Meir naar Afh , onder geleide van eenen lygdamis, zyn overgeftoken. Dat het grootfte en krygsharngfrè gedeelte van hetzelve de uiterfte kusten aan den NoorderOceaan bewoonden. Dat het land , welk zy bewoonden, donkeren boschachtig was, en door het zonlicht fchaars befcheenen. wierd, ter oorzake van de diepe en dichte wouden, welke tot in het Hercynifche woud doorlopen. Dat zy ondef eene hëVI. deel. N mei*  ip4 het LEVEN melftreek leefden, waar, uit hoofde van de buiging der evenwydige lynen, de noord», pool zodanig verheven is, dat dezelve niec ver van het Toppunt der inwoneren is verwyderd; en waar de dagen in kortheid en langheid met de nachten gelyk ftaande, het jaar in twee gelyke deelen verdeelen: en hiervan willen zy, dat homerus zyne befchryving van het Dooden-ryk ontleend hebbe (o). Dit zou dan het land zyn , waaruit die Barbaren naar Italië overkwamen , welke oorfpronkelyk Kimmeriers, maar toen Kimbren, zonder opzicht op hunne levenswyze, genoemd wierden (p). Dan dit alles is meer gisllng, dan gefchiedkundige waarheid. De (o) Het is waar, dat de duifternis van het land der Kimmeriers aan homerus aanleiding gegeven heeft tot zyne verdichting van hit Doodenryk , zo als hy dat affchilcert in het elfde boek van zyne Odysfea : doch hy plaatst hetzelve niet in het land der Scythifche Kimmeriers , maar in Kampanie , na by het meir Avernus, Bajen en Kum;n. Men zie strabo, B. V. en de Aanmerkingen op fsstüs, by het woord Cimmerii» Fr, Vert. (ƒ>) Dus vatten wy met reiske de woerden op  van CAJUS MARIUS. 195 De meenigte van die volk wordt door het meerendeel der Gefchiedfchryvers niet alleen niet kleiner, maar zelfs nog grooter opgegeven, dan wy gezegd hebben. Hun moed en hunne lloutheid wisten van geen zwichten, en hunne aanvallen waren in fnelheid en kracht aan den blikfem gelyk. Niets was tegen hunnen aanval beftand , maar waar zy invielen , werden menfehen en beeften als een roof medegevoerd. Ook hebben verfcheidene aanzienlyke legers en Veldheeren der Romeinen, die gezonden waren om het Overalpisch Galliën te ver* dedigen , fchandelyke neêrlagen van hun geleden: en het was wel voornamelyk deze kwalyk gelukte tegenftand , welke hen noopte om hunne magt tegen Rome zelve te wenden. Want nadat zy de genen, die hun in den weg kwamert, verflagen en zich met grooten buit verrykt hadden , beflooten zy hunnen optogt niet te ftaaken , voor dat zy Rome verdelgd en geheel Italië verwoest zouden hebben. Zoop , daar de farhenhang ons dunkt zulks te vorderen , ook zonder het byvoegfel van reiske, waarvoor wy geen reden vinden. N a  i96 h*t LÉVEN Zodanige geruchten van alle kanten des Romeinen ter ooren gekomen zynde, werd marius ontboden om het bevel over het leger te voeren , en voor de tweede maal tot Conful benoemd. Want fchoon de wet verbood hem, niet in de ftad zynde, en voor dat de beftemde tyd , welke van hfet eene Confulfchap tot het andere moest verlopen , verftreeken was, wederom te benoemen , wilde het volk de genen, welke hier tegen opkwamen , niet hooren, zeggende dat het de eerfte maal niet was, dat men de wet voor het algemeene welzyh deed zwygen, en dat zodanige uitzondering in het tegenwoordige geval niet minder te pas kwam, dan voorheen, toen men scipio tegen de wet tot Conful had benoemd , 't welk toen niet zo zeer uit vrees voor Romes ondërgang was gefchied, als uit een driftig verlangen om Carthago te verdelgen, Dit befluit werd dan genomen, en marius, met zyne benden uit Africa overgekomen, aanvaardde op den eerften January (op welken dag de Romeinen hun jaar beginnen) het Confulfchap , leverende aan het volk een geheel onverwagt fchouwfpel , in den gevangen jugurtha,  vak CAjüS MARIUS. 197 tba, die , zo lang hy leefde, algemeen aan een einde van den oorlog zou hebben doen wanhoopen: zo wel verftond deze man de kunst, om zich in alle bogten, naar de tydsomftandigheden , te wringen , terwyl hy den grootften moed met de grootfte flimheid vereenigde. Dan nu, toen hy in zegepraal werd rondgevoerd, verloor hy, naar men zegt, zyn verftand; en als hy vervolgens, na de plegtigheid der zegepraal, in dé gevangenis gebragt wierd , fcheurden fommigen hem met geweld zyn kleed van 't lyf, anderen, vol drift om hem van zyne gouden oorfierfelen te berooven , rukten hem- tevens de oorlellen mede af. Toen hy daarop naakt in den afgrond des kerkers wierd geworpen, riep hy , verbyfterd van zinnen en met eenen ftuipachtigen lach, uit: „ He,, mei , wat is uw bad koud !" Na dat hy hier zes dagen met den honger geworfteld had, terwyl hem tot het laatfte oogenblik de zucht tot het leven bybleef, ontfing hy den loon, dien hy door zyne wandaden verdiend had. Men verhaalt, dat in die zegepraal zyn rondgevoerd drieduizend en zeven ponden N 3 gouds,  Ip8 het LEVEN gouds , vyfduizend zevenhonderd vyfenzeventig ponden zilvers, en voor zevens tienduizend agtentwintig Drachmen aan gemunte penningen. Na het eindigen van de zegepraal, deed marius den Raad op het Kapitool vergaderen , waar hy zelf, 't zy dat hy zulks niet gemerkt had, 't zy uit onbefchoften hoogmoed op zyn geluk, in zyn triomf-gewaad verfcheen: doch weidra merkende, dat de Raad zich hieraan ergerde", ftond hy op, en kwam in de Toga Praeiexta terug In zynen optogt zeiven gewende hy het volk aan zwaaren arbeid, en oeffende hen" in veelerlei foort van togten en lange reizen. Ook hield hy hen daartoe, dat zy hunne eigen pakkaadje droegen, en zich zeiven van leeftogt voorzagen. Van hier, dat O) De Toga Praetexta, of witte tabbaard met een* purperen boord, was de gewoone kleeding ' der voornaamfte Overheidsperfonen, gelyk ook der Priefters , terwyl het Triomfkleed beftond in een prachtig purperen gewaad, met goud geflikt, hoedanig voorheen de Romeinfche Koningen plagten te dragen, en 't welk hierom niemand, zelfs geen Conful, anders dan by eenen Triomf mogt dra. gen. Zie dionys. halic. L. III.  van CA JUS MARIUS. m dat ook in \ vervolg de zulken , die zich zwaaren arbeid getroo.teden , en zonder iegenfpraak gereedelyk alles deeden , wat hun bevolen wierd, Muilezels van marius genoemd wierden. Volgens fommigen echter heeft deze benaaming eene andere oorzaak gehad. Als naamelyk scipio ui het beleg van Numantia goedvond, met alleen de wapenen en paarden te bezigtigen, maar ook de muilezels en rydtuigen, om'te weten , hoe ieder de zynen bezorgde en in orde hield, wil men, dat by die montering het paard van marius buitengemeen wel door hem zeiven gevoederd, en zyn muildier vetter , handfamer en fterker bevonden wierd dan een van de anderen : dat de Veldheer derhalven zyn genoegen betoonende over de beeften van marius , en telkens daarover fprekende, zulks ten gevolge had , dat wanneer men iemand als een werkfaam , hardvochtig en vlytig raensch wilde pryzen , men dezen uit kortswyl eenen muilezel van marius noemde (r> Hfet (r) F est os geeft eene meer waarfchynlyke reden, waarom de Soldaten muilezels van marl N 4 °S  20o MET LEVEN Het fchynt, dat het geluk mariu-* in dezen veldtocht grootelyks begunftigd heeft. Want daar deze ftroom van Barbaaren, even als by eene ebbe terug lopende , eerst zynen loop naar Spanje nam , had hy tyd, niet alleen om zyn volk naar het lichaam te oeffenen, en in hunne harten den moed te bevestigen, maar, 't geen de groote zaak was, om hen tevens te doen zien, wie hy was. Want allengs aan eene ftrenge pligtsbetrachting en flipte geboorfaamheid gewend zynde geworden, begonnen zy zyn verfchrikkelyk voorkomen en zyne onverbiddelyke ftrengheid in het ftraflèn , niet alleen als billyk, maar zelfs als heilfaam te befchouwen. Ook gewenden zy langfaamerhand aan zynen oploopenden aart, zyne brullende ftem en woest gelaat, en oordeelden dat hy hierdoor niet voor vs wierden genoemd. In den beginne gaf mea. dien naarn boertender wyze aan de Soldaten vaa marius, omdat hy hen gewend had hunne, pakkaadje op hunne fchouders te dragen; en vervolgens ging die naam over op alle Soldaten, welke men op die wyze als muilezels beladen  van CAJUS MARIUS. soi voor hun verlchrikkelyk moest zyn , maar voor hunne vyanden. Doch het meest van allen was het krygsvolk ingenomen met zyne onzydigheid in het recht lpreken , waarvan het volgende als een Haaltje wordt bygebragt. In zyn leger diende als Bevelhebber zyn Neef cajus lucius, die, fchoon onbefproken in andere opzichten , een flaaf was van zyne drift voor fchoone jongelingen. Deze was in onkuifche liefde ontdoken voor eenen jongeling uit zyne onderhoorige manfchap, met name trebonius, by wien hy herhaalde keeren aanzoek had gedaan , doch telkens te vergeefs. Eindelyk liet hy hem by nacht door eenen bedienden tot zich roepen. De jongeling kwam , wetende, dat het zyn pligt was te gehoorfamen , doch in de tent by den Bevelhebber gebragt zynde , toen deze hem met geweld tot het voldoen zyner lusten wilde dwingen , trok hy zyn zwaard , en ftak hem dood. Marius was niet in het leger, toen dit voorviel; doch kort daarna terug gekomen, riep hy trebonius ter verantwoording. Daar 'er verfcheidene befcbuldigers tegen hem opkwamen , zonder N 5 dat  902 HET LEVEN dat iemand hem verdedigde, deed hy zeif met de grootfle bedaardheid verilag van het gebeurde , en bewees door getuigen , dat hy, meermalen door lucius aange« zocht zynde , denzelven altyd wederftaan had, en dat hem groote gefchenken waren aangeboden, zonder iets op zyne kuischheid te vermogen. Marius, na hierover zyne verwondering en tevens zyn genoegen te kennen gegeven te hebben , beval dat men hem de kroon zou brengen, die, volgens oud gebruik , ter beloning van edele daaden beftemd was , en zettede die vervolgens eigenhandig op het hoofd van trebonius, omdat hy zulk eene loffelyke daad had verricht in eenen tyd , waarin men vooral loffelyke voorbeelden noodig had. Dit te Rome bekend geworden zynde, bragt niet weinig toe om hem het derde Confulfchap te doen verkrygen : te meer, daar met het aanftaande Voorjaar de komst der Barbaaren verwacht wierd, en het krygsvolk met geenen anderen Veldheer tegen dezen ten ftryde wilde trekken. Die vyand kwam echter niet zo fpoedig, als men verwacht had , en het jaar van dit zyn Con-  van CAJUS MARIUS. ao3 Confulfchap liep weder voorby. Als nu de Comitien op handen waren, en de Ambtgenoot van Marius intusfcheri overleeden was, liet hy het bevel over het leger in handen van manius aquil* lius, en vertrok zelf naar de ftad. VeeIe en voorname mannen ftonden destyds naar het Confulfchap, doch lucius saturninus, die van alle de Tribunen den meeften invloed op het volk had , en in de belangen van marius was overgehaald , deed zyn best om het volk te overreden , dat zy dezen tot Conful verkooren; en toen marius met eenen fchyn van grootmoedigheid voorgaf, het Confulfchap niet te begeeren,. noemde saturninus hem eenen verrader van zyn Vaderland, daar hy, in zulken dringenden nood, weigerde zich aan het hoofd van 't leger te ftellen. Elk zag duidelyk genoeg, dat saturninus zich op eene tamelyk lompe manier als handlanger in het goochelfpel van marius liet gebruiken; dan de meerderheid be» greep, dat men, in deze hachelyke omftandigheden, de dapperheid en het geluk van marius volftrektelyk van noden had, en benoemde hem derhalven ten vierderimale tot  204 het LEVEN tot Conful, te gelyk met lutatius ca» tülus, een man, die by de aanzienlyk» ften zeer geacht was , en tevens niet onaangenaam by het volk. Zodra marius tyding had bekomen van het aannaderen der vyanden , trok hy met allen fpoed het Alpifche gebergte over, en floeg zich met zyn leger neder aan de rivier de Rhone, werwaards hy eenen ruimen voorraad van leeftogt liet brengen, ten einde hy niet door gebrek genoodzaakt zou kunnen worden, ten ongelegenen tyde flag te leveren. Dan daar de noodwendigheden voor het leger in *t eerst langs eenen langen weg en met groote kosten wierden aangevoerd , vond hy een middel uit om dezelve langs eenen korter en gemakkelyker weg te doen overvoeren. De mond van de Rhone was met flib en modder , 't welk de vloed daar had opgehoopt , tot eene aanmerkelyke hoogte gevuld, 't welk het opvaren voor de vragtfchepen zeer moeilyk maakte. Hy verbeterde dit gebrek op de volgende wyze. Hy voerde derwaards zyn leger, 't welk thans werkeloos was, en liet door hetzelve eene wyde graft graven - waarin hy een groot ge-  van CAJUS MARIUS. S05 gedeelte van de rivier geleid hebbende, de» zelve verder naar eene bekwaame plaats aan 't ftrand liet uitlopen j en wel tot zulk eene diepte , dat dezelve door groote fchepen kon worden bevaren, en met eenen effenen en ftillen ftroom in zee uitlopende. Deze graft wordt nog tot op den huidigen dag naar zynen naam genoemd. De Barbaren zich vervolgens in twëen verdeeld hebbende, viel het den Kimbren te beurt, om door het land der Noriciers (*) tegen catulüs op te trekken, en aan dien kant met geweld eenen doortogt te zoeken ; terwyl de Teutonen en Ambronen door Ligurien (/) langs den zee-kant tegen marius optrokken. De Kimbren trokken langfamer voord, en waren trager tot den aanval; maar de Teutonen en Ambronen dadelyk opgebroken zynde, waren wel- (x) Anders ook Taurusciers geheeten, »liv. III. ao. Quondam Taurufci appellati, nunc Narici. Zy woonden in het tegenwoordige Stiermark. Zie mannert, 3. O. 5. H. (t) Naderhand het Gemeenebest van Genua genoemd, 't welk in onzen tyd zynen ouden naam van Ligunen of Ligurifche Republyk heeft we> dergekregen*  ao6 het LEVEN weldra het land , welk tusfchen beiden in hunnen weg lag , doorgetrokken , en vertoonden zich in eene ontzachlyke meenigte, verfchrikkelyk van aanzien, en door hun gefchreeuw en getier zich geheel van andere menfchen onderfcheidende; die, na* dat zy eene groote ftreek velds bezet, en zich daar gelegerd hadden * Marius ten ftryde uitdaagden. Doch hy, zonder zich aan hun te ftoorenj hield zyn volk binnen de legerplaatfe, en beiïrafte nadrukkelyk de zulken> die eenen woesten moed vertoonden; fommigen, wier koenheid geen uitftel wilde gedoogen , en die eischten , dat men hen tegen den vyand aanvoerde , noemde hy zelfs verraders des Vaderlands. Het was thans de tyd niet, zeide hy, dat men om triumfen en zegeteekenen moest denken , maar zien , hoe dit geduchte onweêr best te verdry• ven, en Italië te behouden. Deze redenen hield hy afzonderlyk met de Hoofden en Bevelhebbers , terwyl hy de krygsknechten by beurten op den wal liet klimmen en uïtkyken, opdat zy dus aan het gezicht der vy* anden, en aan dat v ervaar iyke en woefte ge* fchreeuvv mogten gewennen, en tevens om met  van CAJUS MARIÜS. 207 met derzelver wapenen en de manier, waarop zy daarmede omgingen, bekend te worden ; waardoor langfaamerhand dat ge» ne, 't welk zo verfchrikkelyk fcheen voor het oog, door het geftadige gezicht ophield als verfchrikkelyk gedacht te worden.. Want hy oordeelde, dat de ongewoonheid by fchrikbaarende dingen veel verdicht, 't welk zy eigenlyk niet hebben, en dat voorwerpen , welke uit hunnen aard verfchrikkelyk zyn , door de gewoonte het fchrikverwekkende verliezen. En inderdaad, dit dagelykfche gezicht benam niet alleen den Soldaten gedeeltelyk den fchiik, maar ook werd door dat dreigen en dien ondraaglyken overmoed der Barbaren hun moed opgewekt, en hunne gramfchap ontdoken, toen de vyand niet alleen alles in 't rond roofde en wegvoerde, maar ook op de vermetelfte en onbefchaamdfte wyze den Romeinfchen Soldaat tot binnen zyne verfchanfing kwam belpringen; zodat bet gemor en de luide klagten van dezen hierover zelfs ter ocren van ma mus kwamen. „ Welke lafhartigheid, zeide men, heeft dan marius ons te verwyten, dat hy ons als „ vrouwen opgefloten en ©nder bewaar ng „ houd:?  aoS het LÉVEN „ houdt ? Wel aan, laat ons als vrye Iie> „ den hem gaan vragen, of hy anderen „ verwagt om voor de vryheid te ftrydenj 5, en of hy ons Hechts als werklieden ,, meent te gebruiken , wanneer 'er graf» • „ ten moeten gegraven , modder uitgedra5, gen of rivieren afgeleid worden. Ha ! s, daarom heeft hy ons al dat zuure werk laten doen, om vervolgens te Rome we- dergekeerd zynde aan zyne medeburgers „ deze fchoone vrugten van zyne Conful„ fchappen te vertoonen. Of laat hy zich „ affchrikken door de neêrlagen van car< bo en caepio; maar dezen waren im„ mers in roem en dapperheid met ma- rius niet te vergelyken , en hadden ,, geen leger als dit. En in allen gevalle is }, het beter iets, al is 't ook met verlies, „ te wagen, dan werkelooze aanfchouwers „ te zyn van den ramp onzer bondgenoo„ ten. Marius hoorde dit met genoegen, en hy ftelde het volk gerust door de verzekering, dat hy geenszins hunne dapperheid wantrouwde , maar uit hoofde van zekere Godfpraken de bekwame gelegenheid en plaats tot de overwinning af- wagt-  vam CAJUS MARIUS, aorj wagtte. Hy had namelyk, by zich zekere Syrifche vrouw, ra art ha genaamd, en als Profeetesfe bekend , Welke , in eene draagkoets liggende, onder het betoon van grooten eerbied , werd rondgevoerd, en naar wier • raad alleen hy de offeranden liet verrichten (»)• Déze zich voorheen by den Raad met haare voorzeggingen aangemeld hebbende, was daar afgewezen; maar had Zich vervolgens tot de vrouwen vervoegd, en aan dezen een blyk van hiare bekwaamheid gegeven ; byzonder aan de vrouw van marius, toen zy, beneden dezelve zittende iri het Amphitheater, haar vooraf gezegd had, wieder zwaardvechters de overwinning zoude behaalen^ Deze had haar daarop tot marius gezonden, van Wien zy in groote eer Werd gehoudens Gewoonlyk werd zy in eene draagkoets ge* («O Martha was, gelyk wy weten uit de Schriften van het N. T. eéne bekende vrouwennaam Sn het Oosten. Het gebruik, dat marius van deze gewaande Profeetesfe maakte, was van zynen kant min opzettelyk bedrog, dan blinde bygelovigheid, Waaraan wy uit het vervolg zullen sien, dat marius ten fterkften was overgegevaa* VI. deel, O  aio bet LEVEN gevoerd, en wanneer zy de offeranden by« woonde, praalde zy met, eenen rykgeverfden purperen mantel, die met eene gesp was vastgemaakt, houdende in de hand eene piek, met linten en kranfen omvlochten. By veelen baarde dit klachtfpel. twyffelir.g, of marius ter goeder trouw aan haar geloofde, dan of hy flechts dien fchyn aannam, en haar heircelyk de rol ingaf, die hy haar in 't openbaar liet fpeelen. Dan dit verdient gewis onze verwondering, 't geen alexander van Myndus (v) verhaalt; dat namelyk twee gieren telkens, voor het behaalen van eene overwinning, nevens het le- O) Deze alexander van Myndns is een geheel onbekend Schryver. Doch dewyl di doemes laörtius in 't Leven van thales gewag maakt van eenen alexo van Myndus, wien hy aanhaalt als Schryver van Fabelachtige Vernaaien, gist dacier niet onwaarfchynlyk, dat een en de zelfde perfoon door plutabchus en diogb. nes bedoeld wordt. 'T welk zo zynde, zou me» of genen uit dezen, of dezen uit genen moeten: verbeteren: en in dit geval zou men eer denken „ dat de Affchryvers den min bekenden naam alexo. in alexander, dan dezen in den eerstgenoemd den veranderd hebben.  van CAJUS MARIUS. aii leger kwamen vliegen, en hetzelve volgden 9 kenbaar zynde aan hunne koperen halsbanden. Deze halsbanden hadden de. foldaten, toen zy« dezelven eens gevangen, hadden, hun aangedaan, en hén vervolgens; weder losgelaten. Het krygsvolk dus deze vogels hiér aan kennende, had niet weinig met hun op, en verheugdé zich telkens* wanneer zy by eenen optocht verfcheenen, als voorboden zynde van eenig geluk (w).. Onder de meenigvuldige voortekenen, Welke zich vertoonden, hadden de overige juist (w) Men ziet duldelyk, dut pxutarchus aan het fprookjen niet alleen'op zich zelve vry" wat gewigt hecht, maar ook daarin eenige bevestiging van de Godlykheid dier Syrifche Waarzegfier méént te vinden. Dan, dit is niet het eenige ilè (taaltje , waaruit blykt , dat plütarchcs,hoe wysgeerig anderszins, echter boven het Byi geloof van zyne Natie en van zyne tyden niet volkomen verheven was. Zo waar is de Aanmerking van den Schryver der Gefchiedeniis van Rus. land, l'evesqoe: Oh ne peut jamais S'eiever beaucoup au desfus de fes contemporains: Voltaire, au onzieme fièclé, n'eut élé que le plus iitge^ tiieux des Troubadours; Newton eut c »v lé les influences des' planites fur les evenement pothiqves'i it fur le caraélere et la vie des ïrir.ces. &ê, 1 O a  312 HET LEVEN juist niets byzonders , maar uit Ameria en Tudertum, Meden van Italië, kwam naricht, dat men aan den hemel vuurige fpietfen en fchilden had gezien, welke zich in 't eerst verfpreid hadden , maar vervolgens tegen elkander waren ingelopen op gelyke wyze, en met de zelfde bewegingen, als plaats hebben by een ftrydend krygsheir; dat een gedeelte de vlucht nemende, en de anderen hetzelve vervolgende, alle te famen in 't Westen verdweenen waren (X). Omtrent dien zelfden tyd kwam ook batabaces uit Pesfinus over, die een Prielter was van de Groote Moeder (y), boodfchappende , dat de Godin hem uit het (ar) Diergelyke wonder-verfchynfels komen by livius en andere Gefchiedfchryvers van oude en laater tyden menigvuldig voor, welke wy nu we» ten, dat niets anders dan Noorderlichten zyn geweest. (?) Cybele, de moeder der Goden ? werd' byzonder te Pesllnus, eene ftad op de grenzen van Phrygie, in eenen prachtigen tempel geëerd» van waar haar beeld, 't welk geloofd werd uit dert hemel gevallen te zyn, ten tyde van den tweeden Punifchen oorlog, naar Rome is overgevoerd. Zie Livius XXIX. ii en 14. en ovid. Fait. IV.255»  van CAJUS MARIUS. 213 het binnenfte van haar heiligdom te kennen had gegeven» dat den Romeinen overwinning en groote roem in den oorlog te wachten Honden. Als nu de Raad hieraan geloof floeg, en befloot voor die Godin eenen tempel voor die overwinning te bouwen , werd ba tabaces, uitkomende om dit aan het volk bekend te maaken, door den Tribuun aulus pompejus hierin belet, die hem eenen Bedrieger noemde, en op de fmadelykfte wyze van het fpreek-. geftoelte wegdreef. Maar juist dit zelfde moest flrekken om 'smans gezegde te bevestigen: want au lus was niet zodra, na het fcheiden van de vergadering, naar huis gekeerd, of hy wierd door zulk eene hevige koorts aangevallen, dat hy, volgens het alom verfpreide gerucht, aan welks waaraeid niemand getwyffeld heeft, binnen zeven dagen den geest gaf (z). Ter-. (s) Plutarchüs verhaalt dit zo, als of die Tribuun destyds niet had kunnen fterven, zonder dat de Godin zich hiermede bemoeid had, om den hoon, aan haare voorzegging en haaren Priester gedaan, te Oraffen. Maar zo zyn de menfchen gewoon. Een toeval, 't welk op eene natuurlyke O 3 w*  §H het LEVEN Terwyl dus marius zich (til hield, begonnen de Teutonen pogingen te doen, om zyne legerplaats te beltonnen, maar werden van de wal zo wel begroet met eene hagelbui van pylen, dat zy, veelen van hun volk verboren hebbende, beflooten verder optetrekken, denkende nu ongemoeid over de Alpen te zullen komen. Zy braken dan op, en trokken voorby de legerplaats der Romeinen; en toen'zag men eerst regt, hoe fterk zy in ge ral waren, door de uirgeftrektheid velds, die zy be« floegen, en den tyd, die er met het voor» bytrekken verliep: want men verhaalt, dat zy in eenen geftadigen optogt zes dageq doorbragten , eer zy de legerphatie van marius waren voorbygetrokken. Terwyl zy -digt onder den wal der Romeinen voorby'toogeo, vraagden zy deezen fpottende, ■CO fca i&i " t • • of wyze by eene merkwaardige gelegenheid gebeurt, fchryven zy toe aan oorzaken, ontleend uit de pmftandi'gheden, welke dikwyls geen 't minlïe deel daar aan hebben. En hoe vaak is 't niet gebeurd, dat men, om eene Voorzegging vervuld te krygen, juist dat niisdryf pleegde, waardoor de» aelve vervuld moest worden? Fr. Feil.  van CAJÜS MARIUS. ai* óf zy ook iets aan hunne vrouwen hadden te heitellen, want dat zy die in 't kort zouden zien. Tóen de Barbaaren voorby waren , en hunnen tpgt vervolgden, brak marius ook op, en volgde hen op de hielen, houdende zich telkens zeer naby hun gelegerd, terwyl hy de fterkfte plaatfen uitkoos, en zyne legerplaats behoorlyk verfchansde, om 's nachts buiten vrees te zyn. Dus voorttrekkende kwamen zy aan ds zo genaamde Aquae Sextiae (0), van waar men in korten tyd het Alpifche gebergte kon bereiken. Dus maakte marius zich bier gereed om flag te leveren, en floeg zich neder op eene plaats, die wel voordeelig was, doch waar fchaarfche voorraad van water werd gevonden ; dit deed hy met oogmerk, zo men wil, om ook door dit middel zyn volk aanteprikkelen. Als veelen zich hierover misnoegd betoonden, en klaagden, dat zy dorst zouden moeten lyden, wees hy hun met de hand eene rivier aan, welke naby de vyandelyke leger- plaats f>) De ftad Aix, in Frankryk, in het voormalige Provence. 04  \ sirS het LEVEN plaats liep, en zeide, dat daar voor bloed drank te koop was. „ Wel nu, hernamen „ zy, waarom ons dsn niet terftond der-. „ waards gevoerd, terwyl het bloed nog „ vloeit door onze aderen?" «Met be. daardhud gaf hy hun ten antwoord: „ wy „ moeten eerst nog de legerplaats ver» fchanfen.1' De foldaten; hoe misnoegd zy ook wartn, gehoorfaamden : maar de Iegerknechten, geen drinken voor zich zeiven, noch voor hunne beesten hebbende , liepen in meenigte af naar de rivier, dragende, behalven hunne kruiken, fom'migen een houweel, anderen eene byl, enkelden ook een Zwaard of piek, om zich des noods metgeweld water te verfchaffen. Met dezen raakten in de eerfte plaats een klein aantal vyanden handgemeen: want de meesten, na zich gebaad te hebben, fpyzigden op dat tydftip; anderen waren nog bezig met baaden. Daar ter plaatfe namelyk welden warme bronnen uit den grond, en een gedeelte der Barbaaren zich daar vermaaken» de, en zich onbezorgd aan de genietingen van die aangenaame en verrukkelyke plaats overgevende, werden door de Romeinen  van CAJUS MARIUS. 217 overrompeld. Wanneer nu op het ge* fchreeuw van dezen meer anderen kwamen toefchieten , kon marius zyn volk, in vrees zynde voor hunne bedienden, bezwaarlyk tegenhouden: ook kwam het firydbaarfte gedeelte der vyanden die na» melyk, welke te vooren de Romeinen, onder manlius en caepio, geflagen hadden, CAmbronen genaamd, die alleen «en getal van meer dan dertigduizend uitmaakten) met groote drift te wapen vliegen. Schoon nu deze het lyf rykelyk met fpys en drank gevuld hadden, waren zy, te midden van hunne dronkenfchap, even kloekmoedig, en kwamen niet ongeregeld en woest aangelopen, noch hieven een verward gefchreeuw aan, maar op de maat tegen hunne wapenen Haan de, en tevens gefamenlyk daarby danfende, riepen zy by herhaaling hunnen naam Ambronen uit, 't zy om daardoor elkander aantemoedigen, 't zy om den vyand door het noemen van dien naam fchrik aan te jagen. De eerften der Italiaanen , welke den aanval tegen hun begonnen, zynde de Liguriers, hadden niet zodra dien uitroep gehoord en zodanig ver* ftaan, of „ zy riepen daar tegen, dat ook o 5 m  ei8 het LEVEN van ouds hun volksnaam was: want de Liguriers noemen ook dus zich zeiven, als met den algemeenen naam van hunnen ftam Dus werd van weêrskanten veele maaien zodanig geroep aangeheven, voordat men handgemeen raakte. En daar wederzyds de Bevelhebbers deel namen in dat geroep, en zich om ftryd beyverden om elkander te overfchreeuwen, ftrekte zulks niet weinig om den moed optewekken en aantevuuren. De Ambronen raakten door de rivier, die hen afgefneeden had, in wanorde; want eer dat zy na het overtrekken van dezelven, zich in flagorde konden fchaaren, vielen de Liguriers dadelyk op de voorhoede aan, en dus nam de ftryd een* aanvang. De Liguriers werden onderfteund door (i) De Liguriers en Ambronen waren beide Gaïlifehe Natiën, en wel zo, dat de Liguriers oorfpronkelyk een gedeelte uitmaakten van dieu volksftam, welke mee den algemeenen naam Am. bronen genoemd werd. Dit zo zynde, gelyk ons althans waarfchynlyk voorkoomt, heeft men, naar ons inzien, in 't geheel niet noodig, met rei sic k eene zeer willekeurige verandering ia den oortpronkelyken tekst te maaken»  van GAJUS MARIUS. 219 door de Romeinen, die van de hoogte op de Birbaaren invielen,, en hen weldra overhoop wierpen. Eene meenigte werden op den oever der rivier, waar zy elkander verdrongen , neêrgeveld , zodat de rivier met bloed en lyken gevuld wierd. ïDe anderen, welke de rivier waren overgekomen, zich niet durvende wenden om den Romeinen het hoofd te bieden , werden in hunne vlugt tot voor de legerplaatfe en de wagens gedood, (c). Hier werden zy bejegend door de vrouwen, die met zwaarden en bylen gewapend, al knerfetandende en mét een vervaarlyk gefchreeuw, zo wel op hun die vluchtten, als op de vervolgende Romeinen aanvielen; op dezen als vyan- (c) In dit verhaal fchynt de Schryver zich by de opgave der omftandigheden wat al te zeer bekort te hebben, waar door wy moeite hebben om ons een duidelyk denkbeeld van het voorgevallene te vormen: in plaats van de gewocne lezing, welke zegt: „ de anderen , wel» ke de rivier waren overgekomen," giste reiske , dat men lezen moest: „ welke de rivier „ nog niet waren overgekomen doch deze gisfing fchynt ons toe niet aanneemlyk te  S20 HET LEVEN vyanden, en op genen als verraders. Zich midden tusfchen de vechtende partyen mengende , rukten zy mat de bloote handen den Romeinen de fchilden af, en greepen naar de zwaarden, zich getroostende de wonden en houwen, die haar werden toe» gebragt, en tot bet uiterfte onbezweeken in moed. Op deze wyze verhaalt men, dat 'er aan de rivier flag wierd geleverd, meer by toeval, dan volgens den wil van den Veldheer. Toen de Romeinen, na eene groote flichting onder de Ambronen gemaakt te hebben, in hunne legerplaats reeds laat in den avond waren wedergekeerd , wachtte den krygsman daar niets van dat alles, 't welk anders na eene zo gewigtige overwinning plaats heeft; geene zegeliederen, geene famenkomften in de tenten, waar de beker lustig rond ging, geen gul onthaal ter raaaltyd; noch, 't gene den krygsman na eene behaalde overwinning het aangenaamde van allen is, een geruste flaap: in tegendeel bragten zy dien nacht, meer dan eenigen anderen , in vrees en onrust door. Want hunne legerplaatfe was op geenerhande wyze verfchansd; "er was nog eene  van CAJUS MARIUS. ssi (Bene 'onnoemlyke meenigte Batbaaren, die niet overwonnen waren, met welke de Ambronen, die de voorige neêrlaag waren ontkomen , zich vereenigden, en die gefamenlyk den ganfchen nacht een gehuil aanhieven , niet gelyk aan het gehuil of geklag van menflhen* maar aan het verwarde gebrul van eenè meenigte wilde beesten, met bedreigingen en klaagftemmen vermengd, 't welk door zulk eene meenigte volks voordgebragt , de bergen en oevers in die ftreeken deed weergalmen, en de geheele vlakte met een akelig gefchal vervulde; Dit vervaarde de Romeinen, en maakte zelfs marius eenigszins verlegen, daar allen een verward en blind nachtgevecht te gemoet zagen. De vyand kwam echter niet op, noch dien nacht, noch den volgenden dag, maar hield zich bezig met fehikkingen en toe* bereidfelen tot den ftryd te maaken. Marius ondertusfchen, wetende dat'er boven de vyand afhellende bosfchen, en met eikenhout begroeide plaatfen waren, zond derwaards claudius marcellus, met bevel om in alle ftilte die plaats men drieduizend man voetvolk te bezetten, ea ver»  fifts het' LEVEN Vervolgens'den vyand te midden van 't gevecht in den rug te vallen. De overigen, welke hy bevolen had vroeg te fpyzigen en zich ter ruste te begeven, liet hy reeds" in den vroegen morgen uittrekken, en dezelven voor den wal in flagorde gefchaard hebbende, zond hy de ruitery vooruit naar de vlakten. De Teutonen dit ziende, wilden niet wachten, tot dat zy op vlakken grond met de Romeinen (laags raakten s maar fchooten in allen hasst en in hevige drift hunne wapenen aan, en ftooven dé hoogte op. Daadelyk zond mar lus naaf alle kanten zyne onderhorige Krygsbevel» hebbers om de foldaten te vermaanen, dat zy post hielden en op de zelfde plaats bleeven ftaan,* en wanneer de vyand onder het bereik kwam, dat zy dan met pylen fchooten, vervolgens de zwaarden gebruikten , en met hunne fchiiden den vyand krachtdadig terug ftieten. Want daar zy uit hoofde van de plaats mllfder vastigheid onder de voeten hadden, zouden hunne Hagen weinig krachts'kunnen hebben, noch hun fchiidendak lievigheid;, daar* hunne lichamen door de fleilfe der plactfe fteeds waggelen" moesten. Dan niet alleen gaf hy  otan CAJUS MARIUS. aa3 hy deze bevelen aan anderen , maar was zelf de eerfte in het uitvoeren van dezeU ve, want in handigheid behoefde hy voor niemand te wyken. en in ftoutmoedigheid ftreefde by allen verre voorby. De Romeinen dan booden hun het hoofd en ftuitten hunnen aanval, zodat zy terug gedreven langfamerhand afdeinsdon naar de vlakte; doch terwyl de voorffcea zich daar. in flagorde herftelden, ontftond 'er een gefchreeuw en wanorde onder de achrerften. Want marcellus zynen tyd wel waarnemende, had, zodra het ge» fchreeuw tot de hoogten, welke hy bezet hield, was opgeklommen, zyn volk in beweging gebragt , en viel nu met groote drift en krygsgefchrei den vyanden in . den rug, van welke hy het achterfte gedeelte in de pan hakte. Dezen noodzaakten, "de voorften, zich tot hunnen byftand te.wenden , en welhaast was de verwarring in het leger algemeen. Van vooren en van achter aangevallen , konden zy het niet lang uithouden, verlieten hunne gelederen en namen de vlugr. Zy werden door de Romeinen op de hielen gevolgd, die meer dan honderdduizend van hun afmaakten of ge-  22+ het LEVEN o gevangen namen. Al wat zy van tenten', wagens en verderen buit in handen kreegen, en 't geen de plondering ontkwam, werd met algemeene toedemming aan ma* rius afgedaan ; en hoe aanzienlyk ook deze belooning was , oordeelde men dezelve nogthans veel te gering voor zyne krygsdiendeu, wegens de grootheid van 't gevaar. Doch andere Schryvers demmen met dit verhaal van de vereering der buitgemaakte goederen, en van het getal der gefneuvelde vyanden niet overeen. Zy zeggen alleen, dat de Masdlienzers hunne wyngaarden met menfehen - beenderen om* tuind hebben, en dat die grond door de lyken , welke daar verrotteden , en door de najaars-regens welke daarop vielen, zo vet gemest, en door de diep indringende verrotting zo vruchtbaar gemaakt wierd, dat dezelve den volgenden Zomer eenen buitengewoon ryken oogst van viuchterj opleverde; waardoor het zeggen vsn ar* chilochus wierd bevestigd, dit zodanige voorvallen drekken om de landen vruchtbaar te maaken. Men zegt ook, niet zon-1 der fchyn van waarheid, dat zwaare veldflagen gemeenlyk milde regens ten gevolge heb*  vah GAJUS MARIUS. 225 hebben; 't zy dat eene weldadige Godheid door zuiver water van den hemel bet aard» ryk wil reinigen en affpoelen, 't zy dat het bloed en de verrotting eenen vogtigen en zwaaren damp doen opftygen, waardoor de lucht, die zeer aandoenlyk is , en door geringe oirzaken ligtelyk groote verandering gen ondergaat, verdikt wordt. Na het gevecht zonderde mariüs van de wapenen en den buit der Barbaaren die ftukken af, wélke de fraaifte en volkomende waren, en aan zyne zegepraal den meesten luister konden byzetten j al het overige hoopte hy op eenen grooten brandftapel famen, en maakte daarvan eene luisterryke offerande voor de Goden. Het leger ftond in volle wapenrusting, met kranfen om 't hoofd, rondom den branddapel, en hy zelf, naar den eisch omgord, en met den purperen tabberd omhangen, greep eene brandende fakkel , hief dezelve met beide handen ten hemel, en was gereed om dezelve zo in den branddapel te deken , toen in alleryl eenigen van zyne vrienden te paarde naar hem kwamen aan-r fnellen. Dit veroimakte eene algemeene ftiite , en elk was opgetogen in verwag: VI» de e u P ting,  826 HET LEVEN ting, wat dezen zouden aanbrengen. Tot marius genaderd zynde, fprongen zy van de paarden, gaven hem de hand, en brag» ten hem de aangenaame tyding, dat hy ▼oor de vyfdemaal tot Conful verkoren was, van welke aanftelling zy hem de brieven ter hand fielden. Daar deze blyde mare de vreugde over de behaalde overwinning niet weinig vermeerderde, hief het leger een vreugdegejuich aan, en floeg daar by op de wapenen. De Bevelhebbers zet-; teden marius nieuwe lauerkranfen op het hoofd, waarna hy den branddapel aandak, en de offerande voltooide. Maar zy, die niet wil dat eenige voorfpoed ons een zuiver en onvermengd vermaak doe fmaaken, en die het menfchelyke leven in eene afwisfeling van goed en kwaad doet bedaan, 't zy dat men haar Fortuin verkieze te noemen, of Wraakgodin, of eene, van de menfchelyke zaken onaffcheidelyke, noodzakelykheid , kwam biarius, flechts weinige dagen daarna, de tyding brengen van het ongeval, zynen Ambtgenoot catulus overgekomen, en verwekte, even als een onweerswolk, te midden van fchoon weer en ftilte, nieuwen fchrik  van CAJUS MARIUS. 227 fchrik en onrust voor Rome. Catulus namelyk , die het inrukken der Kimbren moest beletten, vond niet goed de hoogten der Alpen bezet te houden, dewyl hy vreesde , dat hy dan, genoodzaakt zynde zyn leger te verdeelen, zich te veel zoude verzwakken. Hy daalde dus terftond af in de vlakten van Italië, legerde zich agter de rivier Athefis Cd)9 maakte ter wederzyden van dezelve by alle zulke plaatfen, waar de vyand zou kunnen overtrekken, fterke fchanzen, en liet eene brug 'er over leggen, om den zynen, welke aan den overkant lagen, ter hulpe te kunnen komen, ingevalle de Barbaaren door de engten ingedrongen hen mogten overvallen. Maar deze waren zo ftout, en achtten hunnen vyand zo gering, dat zy, meer om hunne fterkte en ftoutmoedigheid te toónen, dan uit noodzaak, zich roet hunne naakte lichaamen aan de fneeuw bloocftelden, en dwars door het ys en de diepe fneeuw de toppen der Alpen beklommen, van- (rf) Nu de Adige genaamd, en in dezen iyd beroemd geworden door de overwinningen vaa den onfterffyken boonaparte. P 2  aa8 het LEVEN vanwaar zy zich vervolgens op hunne breede fchilden naar beneden lieten glyden, zonder zich door de fteilte der rotten, of de diepte der afgronden te laten affchrikken. Zich vervolgens naby de Romeinen gelegerd en de rivier gepeild hebbende, ondernamen zy dezelve te dempen, fcheurden, even als wyleer de Reuzen, de nabygelegen heuvels los, rukten boomen met de wortels uit den grond, wierpen dezelve met brokken van rotten en aardklompen in de rivier om den ftroom te breken, en voerden tegen de paaien, waarop de brug rustte, zwaare gevaarten aan, welke door den ftroom afgedreeven de brug geweldig fchokten. Dit maakte de Romeinfche foldaaten dermate verfchrikt, dat de meeaten de hoofdlegerplaatfe verlieten en aftrokken. Hier gedroeg zich catulus, als een kundig en volmaakt Veldheer, en toonde den roem van zyn Vaderland liever te hebben dan zyn' eigen. Nadat hy zyn volk vruchteloos gepoogd had te overreden om ftand te houden, ziende dat zy in de grootfte ontfleltenis met zak en pak opbraken, gaf hy bevel om den Adelaar optenemen, fnelde naar de voorhoede der ge-  van CAJUS MARIUS. 5229 genen'die aftrokken, en ftelde zich aan hun hoofd, om dus de fchande van de vlugt niet op zyn Vaderland, maar op zich zeiven te laaden, en den fchyn te geven, als of zyn volk niet vlugtte, maar in het aftrekken hunnen Veldheer volgde. De Barbaaren overvielen vervolgens de fchans aan de overzyde van de Athefis, en namen die in; doch de Romeinfche krygsknechten, welke daarin lagen, nadat deze zich uitnemend dapper gekweeten, en voor de eer van hun Vaderland als waardige burgers hun leven gewaagd hadden, lieten zy, uit hoogachting voor derzelver dapperheid, by een gemaakt verdrag, aftrekken, welk verdrag zy met eenen eed by hunnen koperen Stier bezwoeren (<). Men zegt, dat deze Stier, na het einde van den Wat deze koperen Stier geweest zy, waarvan PLUTAiiCHUS hier, als van eene bekende zaak fpreekt, laat zich, by gebrek van berichten, kwalyk beflisfen. Dacier vermoedt, dat de Kimbren zekere Godheid onder die gedaante vereerd hebben; hutten is van oordeel, dat het een veldteeken van dat volk is geweest, gelyk de Adelaar der Romeinen, en dit gevoelen heeft, on» zes bedunkens, de meeste waarfchytilykherd. P 3  230 het LEVEN den veldflag, in handen der Romeinen ge^ raakt zynde, gebrrgc is in het huis van catulus, om daar als eene proef der overwinning bewaard te worden. Het land, van verdediging ontbloot, werd door den vyand afgelopen en geplonderd. Ter oirzake hiervan werd marius naar Rome ontboden. Hier gekomen zynde, dacht elk, dat hy van de eer der zegepraal, welke de Raad hem vrywillig toeftond, gebruik zou maaken. Doch hy wees die van de hand, 't zy dat hy zyne foldaaten en ftrydgenooten van hun aandeel in die eer niet wilde berooven, 't zy dat hy het volk in de tegenwoordige omftandigheden wilde opbeuren, even als of hy den roem zyner eerfte overwinningen aan de Fortuin van Rome in bewaaring gaf, om denzelven , door volgende overwinningen met nieuwen aanwinst vermeerderd, uit haare handen terug te ontfangen (ƒ"), Na het af. lopen derhal ven van een mond-gefprek, waar. (f) Wy kunnen niet anders zien, of het Participium , ('tzy ci7roTKro(Atvy of xito^od-tjirojAtvyil aan welk laatfte wy de voorkeur geven) moet over-  van CAJÜS MARIUS. 031 waarin de nodige fchikkingen, overeenkomftig de tydsomftandigheden, beraamd werden, begaf hy zich met allen fpoed naar catulüs, ftak dezen een riem onder het hart, en liet zyne benden uit Gallien overkomen. Zodra deze waren aangekomen, trok hy over de Po, om den vyand van dat gedeelte van Italië, *t welk aan deze zyde. der rivier lag, aftehouden. De Barbaaren vermydden het gevecht, voorgevende, dat zy de Teutonen verwachtten, en hunne verwondering toonende, dat dezelve zo lang uitbleevenr, 't zy dan, dat zy waarJyk onkundig waren van derzelver neêrlaag, of dat zy wilden fchynen daaraan geen geloof te Haan; althans zy mishandelden wreedelyk de genen, welke hun dezelve kwamen boodfchappen, en zonden Afgevaardigden aan marius, om voor zich en voor hunne broeders het noodige land ofereenkomen met het voorgaande rv%y, en in den derden naamval gefteld worden; zo dat de stin is, dat marius zynen roem, als 't ware, aan de Geluksgodin van Rome in bewaring gaf, die fcem denzelven met rente in 't vervolg zou terug geven. P 4  &3* het LEVEN ïand en een genoegfaam aantal fleden ter woninge te vorderen. Toen marius deze Afgevaardigden vraagde, wie die broeders waren, antwoordden zy: „ de Teutonen." Alle de anderen fchooten hierover in 't lachen, doch marius hernam fpottende: ,, Bekommert u niet over uwe broeders ; fi deze hebben reeds hun land van ons ont„ fangen , en zullen dat wel altoos, hou„ den." De Gezanten verftonden dien fpot, en begonnen marius te fcbelden en te bedreigen, dat hy daarvoor zoude boeten, pogenblikkelyk aan de Kimbren, en ver* volgens aan de Teutonen, zodra die zouden aangekomen zyn. „ Wel, zeide ma. „ r i u s, die zyn hier by de hand, en 'e „ zou niet voegen, dat gy van hier gingt, „ zonder uwe broeders begroet te heb„ hen." En met dit zeggen liet hy de Opperhoofden der Teutonen geboeid te» voorfchyn brengen: want deze waren in hunne vlugt op 'c Alpifche gebergte door de Sequanen gevangen genomen (g). Toen dit den Kimbren geboodfchapt wierd , (.#) Sequanen werden de inwoners van her pormalige Franche Comté genoemd.  van CAJUS MARIUS. a33 wierd, braken zy dadelyk op om marius aantetasten: doch deze bleef binnen zyne legerplaats, en was alleen bedacht om die ie verdedigen. Tegen dezen aanval zegt men dat marius het eerst eene verandering in de pieken gemaakt heeft. Tot dien tyd tce was het yzer, waarmede het einde van 't hout befbgen was, door twee yzeren nagels daaraan geklonken. Den eenen nagel liet marius, zo als hy was, doch den anderen fchafte hy af, en liet daarvoor eene zwakke houten pin in de plaats Haan, met oogmerk, dat de piek, in 't fchild van den vyand gedreven, niet regt daarin zcu blyven zitten, maar door het breken van de houten pin by het yzer omgebogen worden, en dus benedenwaards blyven afhangen. BceoRix, het Opperhoofd der Kim-, bren, trok met eene kleine ruiterbende raar de legerplaats van marius, en daagde dezen uit, om dag en plaats te bepalen, waarop hy wilde uitkomen, om door de wapenen te beflisfen, wie meester van het land zyn zoude. Marius gaf ten antwoord, dat, offchoon de Romeinen nimmer gewoon waren met hunne vyan? 5 den  A34 het LEVEN den te overleggen, wanneer zy vechten wilden , hy zich echter ditmaal naar de Kimbren zoude fchikken. Tyd en plaats werden bepaald, en men kwam overeen, dat het gevecht drie dagen daarna zoude worden gehouden in de vlakte van Vercellen, welke plaats gunftig was voor de Romeinfche ruitery , en waar de vyand tevens gelegenheid had om zyne talryke meenigte uit elkander te zetten. Beide partyen verfcheenen op den beftemden dag, en fchaarden zich tegen eikanderen in flagorde ; catulus had twintigduizend en driehonderd man onder zyn bevel; marius verfcheen aan 't hoofd van twee ëndertigduizend, welke aan de beide vleugels geplaatst zynde, catulus in 't midden lieten; naar 't verhaal van sulla, die mede in 't gevecht is geweest (ft). Men wil, (A) Sulla heeft verfcheidene boeken van zyne bedryven gefehreeven ; want men vindt het een«ntwintig!te derzelven aangehaald. Het weri is nogthans niet voltooid geworden; want de dood kwam hem voor. Plutarchui fpreekr. biet van in het Leven van sulla, en |n dat v«8 lucitllus. Fr. VtrU  van CAIJÜS MARIUS. A35 wil, dat marius deze fchikking gemaakt had, in de hoop, dat hy met de beide vleugels door den vyand heen zoude breken , waardoor zyne foldaaten alleen de eer der overwinning zouden wegdragen, en catulus buiten het gevecht blyven} daar dus het midden agteruit moest raken, gelyk altyd gebeurdt, wanneer van een uitgebreid front de vleugels voorwaards rukken. Men zegt ook, dat catulus dit in zyne Verdediging te kennen heeft gegeven, en hevig tegen dit kwaadaartig gedrag van marius heeft uitgevaaren. Het voetvolk der Kimbren kwam met eene bedaarde itilte uit de legerplaatfe, en vormde zich tot een vierkant, waarvan elke zyde dertig ftadien befloeg (/). De rune,y, ten getale van vyftienduizend man, kwam 'er deftig uit. Derzelver helmen verbeeldden opgefperde muilen van verfchrikkelyke dieren, en vreemde monfters, welke door een bosch vederen om hoog gezet zynde, hen CO Of drieduizend, zevenhonderd en vyfeig fehreédefl.  S36* hit LEVEN hen nog grooter deeden fcbynen. Zy hadden yzeren harnasfen aan, en pronkten met blanke fchilden. Zy waren gewapend met tweepuntige werpfpietfen, en in het handgevecht bedienden zy zich van groote en zwaare flagz waarden. Ditmaal vielen zy de Romeinen niet van vooren aan, maar wendden zich rechts af, met oogmerk om hen tusfchen zich en hun voetvolk, 't welk cp den linker vleugel ftond, ingeflooren te krygen. De Romeinfche Veldheeren merkten de list wel, maar voordat zy in ftaat waren om hun volk tegen te houden, waren reeds, door het roepen van eenen, dat de vyand ging vlugten , allen in beweging gebragt om denzelven te vervolgen. Inmiddels kwam het voetvolk der Barbaaren, even als eene woedende zee , aandruifchen. Toen hief marius zyne handen, na dezelve gewasfchen te hebben, hemel waards, en beloofde den Goden eene offerande van honderd ftieren. Catulus deed mede met opgeheven handen eene gelofte om eenen tempel voor de Fortuin van dien dag te bouwen. Men verhaalt ook, dat marius by het offeren, toen hem de ingewanden ge-  vaH CAJUS MARIUS. 837 getoond wierden, met luider fremme uitriep: ,, myne is de overwinning." Maar by het aangaan van 't gevecht ondervond marius, volgens getuigenis van sulla; de wraak der Goden. Want eene dikke wolk van ftof, zo als waarfchynlyk is , ontdaan zynde, die de beide legers bedekte, verloor hy dadelyk, nadat hy gevolgd van zyne benden begonnen was den vyand te vervolgen , het vyandelyke leger uit het gezicht, en verre van hetzelve afgeraakc zynde, dwaalde hy eenen tydlang in het veld herom. Catulus daarentegen had het geluk, dat de vyanden met groot geweld op hem aanvielen, zodat hy en zyn volk, waaronder sulla zegt zich bevonden te hebben, genoegfaam alleen in 't gevecht raakten. Het was een geluk voor de Romeinen, dat de Kimbren met de hitte en de zon, die hun in de oogen fcheen, te worftelen hadden. Want dit volk zeer gehard tegen de koude, en van jongs af, gelyk wy gezegd hebben, aan donkere en koude plaatfen gewend, kon de hitte niet verdragen. Zy hygden naar ademtogt; het zweet droop hun van 't lichaam, en zy hielden de fchilden voor het aangezicht: want  a38 het LEVEN want het gevecht viel voor na den Zomerzonneftand, drie dagen voor de Kalender van de maand Augustus, welke toen nog Sextilis geheeten werd. Ook diende het ftof om de Romeinen te bemoedigen, door hun het gezicht der vyanden te benemen. Want dit maakte, dat zy op verre na de geheele meenigte der vyanden niet konden overzien, maar dat elk in 't voordrukken aanvallende op die hem eerst voor. kwam, reeds handgemeen was, eer dat het gezicht van zynen vyand hem had kunnen vervaaren. En zo zeer waren hunne lichaamen tot zwaaren arbeid gehard en in 't ftryden geoeffend geworden, dat men niemand der Romeinen zag hygen of z weeten , fchoon zy in eene flikkende hitte uit al hunne magt liepen om hunnen vyand op 'c lyf te vallen. Dit zegt men dat catulus zelf tot lof van zyne foldaten vermeld heeft Ver- (). Dan in dit laatfte maakte hy zich zeer gehaat, door saturninus in zyne verkeerde pogingen yverig de hand te bieden; onder anderen in den moord van nonius, die, een mededinger zynde van saturninus tot de waardigheid van Tribuun, door dezen werd omgebragt. Sa- i t (I R« (?) Valerius corvinus werd voor de eerftemaal Conful, toen hy 23 jaaren oud was, in 't 2de jaar der \o%fle Olympiade, 406 jaaren na het bouwen van Rome, en 345 jaaren voor de Christelyte jaartelling. Het zesde Confulfchap bekwam hy in het 4de jaar der 119de Olympiade, 452 jaaren na het bouwen van Rome , en 259 jaaren voor de gemeene jaartelling. Dus beeft men 45 jaaren tusfchen zyn eerfte en zesde Confulfchap. Fr. Verti>  van CAJUS MARIUS. 247 turninus, daarop Tribuun zynde geworden, kwam met eene wet van Landverdeeling ten voorfchyn, waarvan een aanhangfel was, dat de Raad openlyk zou zweeren, zich aan alles te zullen houden, wat door het Volk bedooten wierd , en zich nimmer tegen iets verzetten. Marius hield zich in den Raad, als of hy dit gedeelte van de wet afkeurde, zeggende, dat hy den eed niet zoude doen, noch dacht dat iemand, die wys was, denzelven konde doen: want ingeval de wet niet kwaad was, zoude het eene beleediging zyn, dat de Raad gedwongen wierdt om dezelve goedtekeuren , in plaats van zulks uit overreding en vrywillig te doen. Dan hy meende niets, van 't gene hy zeide, maar zocht metellüs eenen ftrik te fpannen, dien hy niet kon ontkomen. Want daar hy zelf het liegen als een ftuk van deugd en bekwaamheid befchouwde, was hy niet voornemens, zich aan 't gene hy in den Raad beleeden had, in 't vervolg te houden; maar wetende, dat metellüs een man van ilandvastigheid was, die met pindarus geloofde, dat waarheid Q 4 dc  «48 het LEVEN de grondflag is van de verhevenlte deugd, verwachtte hy, dat deze, door zyne weigering in den Raad bedroogen, ook den eed zoude weigeren, en zich daardoor in eenen onverzoenlyktn haat by het Volk brengen; zo als ook gebeurde. Metellüs verklaarde, niet te zullen zweeren; en daarop werd de Raad geilheiden. Maar toen saturninus weinige da* gen daarna de 'leden van den Raad, op de Markt byeengeroepen zynde, den eed op de wet liet doen, trad marius ten voorfchyn, èn by eene algemeene ftilte, terwyl elk de oogen op hem geflagen had, trok hy die fraaie telydenisfe, die hy in den Raad met den mond alleen gedaan had, weder in, zeggende dat hy zulk eenen breeden rug niet had (r), om op zich te ne» 0) In "t oorfpronkdyke ftaat eigenlyk zulk een' ■Qrceuen tuk; doch het ander kwam beter met den ?n2,er taie o ver een. Wy t ch hebben de zelf. de fpruekwyze, fcnoon wat in eenen anderen zin gewoon gebezigd te worden; „ Ik heb eenen bree„ den rug," is by ons iemand gewoon te zeggen', op wiens rekening veel gefteld wordt, maar die *ich' des luttel bekreunt. De plaats ui: job, XVs au".  va n CA JUS MARIUS, 249 nemen, in eene zaak van dat gewigt niet alleen voor alle de andere zyn gevoelen uit te brengen, maar hetzel/e ook vast te houden; dat hy dus gereed was te zweeren, cn zich aan de wet te onderwerpen, in-; dien het eene wet was. Dit laatfte voegde hy er looslyk by, om daarmede zyne fchande te bedekken. Het volk met groot ge* vroegen ziende, dat hy den eed deed, juichte hem toe en klapte in de handen; maar van den Adel werd hy om dit zo ftrydig gedrag ten hooglen verfoeid en gehaar. Uit vreze voor 't Gemeen, deeden allen op hunne beurt den eed, tot dat het kwam aan metellüs, die, wat ook zyne vrienden hem baden en fmeekten, dat hy den eed mogt doen, om de droevigCïe gevolgen te ontgaan, waarmede aiJen, die denzelven weigerden, door saturninus bedreigd wierden, zich echter niet van zyn eens opgevat gevoelen liet afbrengen, noch overhaalen om den eed te doen; maar zich zeiven gelyk blyvende, en gereed om het ergfte te ondergaan, aö, door dacier bygebragt, oin deze Griekfche fpreekwyze optehelderen, koomt hier niet te pas, Q5  s5o het LEVEN gaan, liever dan iets te doen, 't welk fchandelyk was, verliet hy de Marktplaats, en onderhield de genen, die hem verleiden , daarover, dat het laag was eenige flechte daad te doen; dat er niets buitengemeens in ftak, regt te handelen, wanneer het zonder gevaar kon gefchieden ; maar dat alleen de deugdfame man zo handelde, ook dan, wanneer het gevaarlyk was. Daarop deed saturninus een voorftel, dat aan metellüs door de Confuls water en vuur mogt ontzegd, en aan elk verboden worden hem onder dak te nemen (f). Het laagfte gepeupel ftemde dit greetig toe, en toonde zich zelfs gereed om metellüs van kant te helpen. Maar de besten , bekommerd om het lot van metellüs, liepen in meenigte toe om hem te redden: waarop hy, niet willende, dat er om zynenthalve een opftand zoude komen, met een wys overleg de ftad ruimde. Want, zeide hy, een van beiden „ moet (s) Dit was het gewoone Formulier, waarmede bet vonnis van ballingfchap by de Romeinen tegee iemand werd uitgefproken.  van CAJÜS MARIUS, 251 ,, moet plaats hebben, of de zaken zullen eenen beter keer nemen, en het volk zal tot inkeer komen , wanneer ik weer 9, in de ftad terug zal worden geroepen; of de zaken zullen blyven, zo als zy thans zyn, en dan is 't best dat ik er ,, bui:en blyve:" Welke blyken van genegenheid en hoogachting metellüs in zyne ballingfchap ondervonden heeft, en hoe by zich te Rbodus op de Wysbegeerte heeft toegelegd, dit zal gepaster in 's mans Levensbefcbryving door ons kunnen verhaald worden (t). Marius zag zich nu, ter oirzake van dezen dienst, genoodzaakt om saturninus, die voordaan tot alle dolheid en geweld overfloeg , door de vingers te zien, en bewerkte hierdoor, zonder dat hy het merkte, een allerdroevigst onheil, 't welk regelrecht ftrekte, om door oorlog en moord de Dwingelandy en eene geheele omkering van den Staat te bevorderen. Dan (O Men weet niet, of deze Levensbefchryving werke'yk door plutarchus vervaardigd is geworden: zo ja, dan is dezelve ongelukkig verloo. ren geraakt,  252 HET LEVEN Dan daar hy den Adel vreesde, en hqr. Volk zocht te believen, maakte hy zich fchuldig aan eene laage en regt fchurkach*. tige daad. Toen namelyk de Aanzienlykften van de ftad 'snachts by hem kwamen, om hem te overreden, dat hy zich tegen saturninus verklaarde, liet hy saturninus, zonder dat zy het merkten, door eene andere deur in huis komen. Vervolgens by beide partyen voorgevende eenen buikloop te hebben, liep hy door het huis beurtelings dan naar dezen, dan naar genen, en ftockte de verbittering en vyandfchap tusfchen beiden meer en meer aan. Eindelyk toen de Raad en de Ridderfchap zich vereenigden, en hunne verontwaardiging hierover betoonden , liet hy de Markt met gewapende manfcbap bezetten, en nood. zaakte saturninus met de zynen, die de viugt naar het Kapitool genomen hadden , ten laatften door dorst zich overgegeven, dewyl hy hun den toevoer van water had afgefneeden. Daar zy dus de hoop van verdere verdediging opgaven, eischten zy marius te fpreeken, en gaven zich, op de oper.baare trouw, aan hem over. Dan hoe zeer hy het over alle boegen wend-»  van CAJUS MARIUS. 253 wendde, om r-en in 't leven te behouden, gelukte hem zulks nie : wanr zodra zy buiten waren gekomen op de Markt, werden zy afgemaakt (u). Sedert in de ongerade van de Grooten en het Volk beide geval* len zynde, toen by de volgende flemming van Cenforen elk verwachtte, dat hy zich als Candidaat zoude aanmelden, bleef hy, uit vrees van afgewezen te worden, terug, en liet zich welgevallen, dat anderen van minder aanzien verkooren wierden. Hy zocht echter dit zyn gedrag eenen fchoo* nen glimp te geven, met te zeggen, dat hy geenen lust had om, door een ftreng onderzoek naar het leven en gedrag vari anderen, zich een aantal vyanden te maaken. Toen vervolgens het voorftel, om metellüs uit zyne ballingichap terug té roepen, ter bane kwam, verzettede hy zich ten terkften met woorden en daden daartegen: doch ziende dat zulks vruchteloos was, hield hy eindelyk af. Het voortel dan door het Volk gunftig aangenomen zyn- f» Zy werden naamelyk door het Volk met «tokken en fteenen omgebragt. Zie florws.  2$4 Het LEVEN zynde, begaf hy zich, daar hy het gezicht der wederkomile van mltellus niet kon verdragen, te fcheep naar Kappadocië en Galatië, onder voorwendfel van de gelofte eener olferande aan de Groote Moeder te moeten betalen: doch inderdaad had deze zyne reis een geheel ander oogmerk, 't welk echter voor de meesten verborgen was. Hy was namelyk uit zynen aard voor tyden van vrede niet gefchikt en van goede Staatkunde ontbloot: groo: geworden door oorlogen, vreesde hy, dat zyn magt en aanzien door bedryveloosheid en rust langfamerhand zouden afnemen, en uit dien hoofde zocht hy zich eene nieuwe loop» baan van krygsbedryven te openen. Hy hoopte door het opruien der Koningen, en [byzonder indien hy mithRidates, wiens vyandige gezindheden algemeen bekend waren, aangehitst en verbitterd zouce hebben, te bewerken, dat hem dadelyk het bevel over den oorlog tegen dezen wierd opgedragen, wanneer hy gelegenheid zoude hebben om de ftad met nieuwe Zegepraalen, en zyn huis met Pontifthen roof en Koninglyke fchatten te verryken. Dit was de reden, dat, niettegenilaande Ml*  van GAJUS MARIUS. 255 MiTHiUDATEs hem de grootfte heuschheid en eer betoonde, hy zich nogthans even onbuigiaam en trotsch daartegen gedroeg. „ Koning," was het, „ gy moet „ maaken, dat gy of de Romeinen over„ moogt, of gy moet, zonder tegenfpre- ken, u met gehoorfaamheid aan hunne „ bevelen onderwerpen." De Koning ftond verftomd; meermalen had hy Romeinfche taal gehoord, maar hier hoorde hy voor *t eerst Romeinfche ftoutheid fpreken (V). Na zyne terugkomst in de ftad, bouwde hy een huis naby de Markt, 't zy om, gelyk hy zeide, zynen aanhangelingen de moeite van eenen verren weg te befpaaren, of om dat hy dacht, dat zulks gelegenheid zoude geven , dat meer anderen hunne opwachting by hem kwamen maaken. Dit laatfte echter gebeurde niet : want O) Zeer onnaauwkeurig is hier de Franfche ver. taling van dacier: Ces paroles hardies étonne~ rent Mithridate, qui avoit bien oüï par- ler PLUSIEURS FOIS DE LA LIBEKTé OU plutót DE I/aUDACE DU langage roMAIN, mais qui NE L'AVOIT JAMAf* SPROÜVéE.  S56 het LEVËN want daar hy in m infaamheid van omgang en in de behandeling van burgerlyke zaken by anderen verre te kort fchoot, werd hyj als een bloot werktuig van oorlog, in vre* destyden weinig geteld. Dan dat de overigen zynen roem deeden taanen, deerde hem niet zo zeer, als het hem griefde * dat de haat, waarin hy was by de Grooten, diende om het aanzien van sulla te vermeerderen , en dat deze de oneenigbeden tusfchen hen beiden ten grondllage van zyne g ootheid leide. En als vervol» gens BoccHOSj Koning van Numidie j voor Bondgenoot der Romeinen erkend zynde, Zegeteekenen der voorige overwinning op het Kapitool plaatfte, met gouden ftandbeelden, welke de overgave van jugurtha aan sulla verbeeldden, werd marius woedende van toorn en nyd, om dat sulla al de eer dier bedryven zich zei ven fcheen aamematigen; en hy zou met geweld die gedenkftukken hebben omver gefmeeten, ware hy niet door sulla hierin krachtdadig gefluit geworden. Toen reeds ftond het oproer op het punt om uitiebérsten , maar de oorlog tegen de faamverbonden Volken van Italië, welke op  van CAJUS MARIUS. 357 op hec onverwachtst tegen de ftad losbrak , hield hetzelve nog ditmaal tegen (y). Te weten , de krygshaftigfte en magtigfte volken van Italië waren tegen Rome opgeftaan t en bragten den Romtinfchen ftaat op den oever van zynen ondergang, daar zy niet alleen vermogende waren in wapenen en kloeke manfchap , maar ook door Veldheeren verwonderlyk in moed en bekwaamheid, en tegen de Romeinen opgewasfen , wierden aangevoerd. Deze oorlog, welke zo merkwaardig was in verfcheidenheid van gebeurenisfen, en in wisfelvalligheid van 't geluk , vermeerderde in evenredigheid het aanzien en de magt van sulla, als hy in beide opzichten nadeelig was voor marius. Deze betoonde zich traag in het aanvallen, en was in alles langfaam en befluiteloos; 'tzy dat O) Bekend is deze oorlog, welke gemeenlyk bellum foetale of de oorlog der Geallieerden, anders ook wel de Mtrfifche oorlog genoemd wordt* naar de Marfen, eene aanzienlyke Natie onder de Volken van Italië. Dezelve ontftak in het jaai* 66a na het bouwen van Rome, 88 jaaren voor onze Tydrekening. Men vergelyke florus B0 III. H. 18. VI. DEEL. R  258 het LEVEN dat de ouderdom zyne veerkracht verflapte en het vuur in hem begon uit te doven, (want hy was reeds meer dan vyfenzestig jaaren oud) of, zo als hy zelf zeide, dat hy verzwakt van zenuwen , en met een lichaam, 't welk tot zwaaren arbeid kwalyk gefchikt was, alleen eershalve eenen oorlog, die zyne krachten te boven ging, nog poogde uittehouden. Nogthands heeft hy eenen grooten veldflag gewonnen, waarin hy zesduizend vyanden verfloeg. Ook heeft by zich nimmer aan den vyand bloot gegeven; maar leed geduldig, dat die zich rondom hem verfchansde, en liet zich van denzelven befchimpen en uitdaagen, zonder zich daarover gevoelig te toonen. Men verhaalt onder anderen, dat popedius silo, die by de vyanden het meeste aanzien en de grootfte magt had , hem toeduwde: „ Zo gy een groot Veldheer zyt, „ marius , koom dan met my in het „ ftrydperk:" waarop marius hem ten antwoord gaf: „ Wel , zyt gy zulk een „ groot Veldheer, zo maak, dat ik, fchoon ,, ik niet wil, met u moet vechten." Op eenen anderen tyd, wanneer de vyand hem gelegenheid had gegeven om een voordeel te  van cajus marius. 459 te behaalen , maar de Romeinen zich uit lafhartigheid dien kans lieten ontglippen, riep hy , nadat beide partyen waren afgetrokken, zyne foldaaten byeen , en zeide: ik weet niet, wie van beiden ik de laf„ hartigften moet noemen, de vyanden of „ ulieden: want zy hebben geenen moed ,, gehad om u op den rug, noch gy om „ hen in den nek te zien." Eindelyk leide hy het opperbevel neder, onder voorgeven dat zyn lichaam hem wegens zwakheid den dienst weigerde. Toen het vervolgens met de volken van Italië ten einde begon te lopen, en veelen te Rome reeds er op uit waren, om door middel van de Volksredenaars het opperbewind in den oorlog tegen mithri dates te verkrygen , kwam de Tribuun sulpicIüs, een man die alles durfde ondernemen, tegen aller verwachting, met marius voor den dag, en ftelde dezen, met den tytel van Proconful, voor tot opperhoofd van 't leger tegen mithridaTes. De gevoelens des volks waren verdeeld : fommigen waren in de belangen van marius, anderen waren voor sul» la; en deze laatften zeiden, dat marius R a lig-  «6o heï LEVEN liever naar de warme baden van Bajeff moest gaan , om zyn lichaam, 't welk, volgens zyn eigen zeggen, door ouderdom en zinkingen verzwakt was, te herftellen (*). Marius had namelyk daar naby Mifenum een prachtig lusthuis, waar by eene levenswyze hield zo kostbaar en wellustig, als men van eenen man, die op zulke zwaare oorlogen en veldtogten als zyn eigen werk kon roemen , in 't geheel niet zoude verwachten. Men zegt, dat cornelia dezelve voor vyfenzeventig duizend drachmen had gekocht, en dat dezelve niet lang daarna aan lucius ldcullds voor vyfmaalhonderdduizend en tweehonderd drachmen verkocht is: tot zulk eene hoogte fteigerde in korten tyd (*) Niets is bekender, dan de pracht der Ro» meiniche lustplaatfen in Kampanie, vooral in de flreken van Napels, Puteoli en Bajen , waar het lusthuis van lucullüs alle de anderen in pracht overtrof; die, om dat hy hier ter bevordering van zyne buitenfpoorige weelde, de Natuur zelve geweld aandeed, niet ongepast door pompejüs met den naam van Romeinfchen x e r x e s QXerxes togatus) befterapeld werd.  van CAJÜS MARIUS. arSi tyd de prys der drgen , en zo zeer nam de weelde de overhand Doch marius door eene geheel kinderachtige eerzucht gedreeven , zocht van toen af zynen ouderdom en zyne zwakheid te verbergen , en liet zich dagelyks zien in het veld van Mars, waar hy in de lichaams-oeffeningen der jonge lieden deelde, en een lichaam vertoonde , nog vaardig in het behandelen der wapenen, en tegen het paardryden gehard, fchoon hy door zwaarlyvigheid in den ouderdom min vlug , en uittermaten vet en dik was geworden. Veelen vonden hierin behagen , en kwamen van tyd tot tyd in het veld om zich over zynen yver en zyn kampen met de jonge lieden te verwonderen. Maar by het (3O Dacier, volgens wiens opvatting de laatstgemelde prys eene ibm van niet minder dan twee millioenen en vyfmaal honderdduizend drachmen zoude belopen, vermoedde daarom, dat hier in 't getal eene vout was ingeflopen , vermids het byna ongelooflyk ware, dat de prys van dat landgoed, in zo korten tyd , tot zulk eene verbazende hoogte zou zyn gedegen. De onderfcr.eidene Tertalingen, welke merkelyk ten opzichte van den opgegeven prys verfchiilen , geven grond om te denken, dat ook in de handfchriften verfchillende getallen zyn opgegeven. R 3  a6a het LEVEN het beste gedeehe der Butgery verwekte dit gezicht medelyden met 's mans gierig, heid en zucht naar roem , daar hy uit armoede tot grooten rykdom , en uit eenen laagen tot eenen zeer hoogen ftaat opgeklommen , zyn geluk geene paaien wist te zetten , noch te vreden was met het hooge aanzien, waarin hy was, en met het vreedfame genot van de goederen die hy bezat , maar, even als had hy aan alles gebrek , in hoogen ouderdom zyne zegepraaien en zynen roem verliet, en een verzwakt lichaam naar Kappadocie en den Pontus Eux-nus fieepte, om daar a rc hela us en neoptolemus, Onderkoningen van mithcIidatës , te beoorlogen. De reden, waarmede hy dit gedrag poogde te verdedigen, fcheen geheel belachlyk: hy gaf voor, dat hy zynen zoon onder zyn eigen opzicht tot eenen krygsman wilde vormen. Nu brak de verborgen zweer, waaraan de ftad reeds federt lang gekwynd had, door ; duar marius een by uitftek gefchikt werktuig ten algemeenen verderve gebonden had in de ailes ondernemende ftoutheid van sulpicius. Deze, die in %\ het overige saturninus tot het yoor-  van CAJUS MARIUS. a6s voorwerp van zyne verwondering en rayver ftelde, keurde alleen in hem af zyne befchroomdheid en traagheid in de uitvoering zyner ftaatkundige ontwerpen. Hy zelf vry minder angstvallig, nam by zich, tot eene lyfwacht, eene ruiterbende van zeshonderd man, welke hy den Tegen-raad noemde. Van deze gewapende magt verfeld, overviel hy de Confuls onder het houden eener vergadering, en daar de een van dezen reeds van de markt gevlugt was, doorftak hy deszelfs zoon , die hem in handen kwam. Sulla, terwyl hy vervolgd wierd , in zyne vlugt voor het huis van marius gekomen zynde, floop, *t geen niemand had kunnen vermoeden, daar binnen , en nadat zyne vervolgers, welke dit niet gemerkt hadden , het huis waren voorbygelopen, zegt men dat m a» rius hem door eene agtetdeur heeft uitgelaten , zodat hy veilig by zyn leger kwam. Doch sulla zelf meldt in zyne Gedenkfchriften niet, dat hy by mariu* is ingevlucht, nmr dat hy daar gebragt is om met hem te fpreken , over het geen, waartoe sulpicius hem met geweld zyne toeftemming wilde afdwingen; dat deze R 4 hem  e64 het LEVEN hem tusfchen de blanke fabels naar het huis van marius had gevoerd, en dat men niet gerust had, voordat hy, naar de Markt gegaan zynde, de genomene beduiten, ten gevalle van die lieden , vernietigd had, Sulpicius, op deze wyze, meester geworden zynde, droeg nu aan marius het opperbevel op over den voorgenomen krygstogt; en marius, die zich dadelyk gereed maakte om uittetrekken, zond twee Krygs-overften, om het leger van sulla overtenemen. Maar deze, het krygsvolk, ten getale van dertigduizend voetknegten en vyfduizend ruiters, opgehitst hebbende, trok met het leger naar Rome (3). De twee Ca) De gewo.one lezingen hebben dertigduizend ruiters en vyfduizend voetknechtent 't welk geheel aanloopt vegen het gewoone krygsgebruik. Indien dus het woord ruiters moeë blyven, 't welk echter twyfeiachtig fchynt, dunkt ons de zwaarigheid docr de omzetting, welke wy met anderen hebben aangenomen, op de gemakkelykfte wyze te kunnen weggenomen worden; fchoon dan nog het g°tal grooter fc'uynt te zyn , dan hetzelve door nuTip^pus in 't leven van sulla, en doos APPiANus vvordt opgegeven.  van GAJUS MARIUS. 265 twee Krygs - overften , door marius gezonden , vielen onder de handen van het krygsvolk , en werden vermoord. Daartegen liet marius te Rome eene meenigte van sul la's vrienden om hals brengen, en gaf den flaven de vryheid, ten einde hen in zynen dienst te gebruiken; doch men zegt, dat flechts drie zich by hem voegden. Hy bood flechts eenen kortftondigen weêrftand aan sulla, die met het leger binnen rukte , en werd weldra overmand en genoodzaakt de vlugt te nemen. Na dat hy uit de ftad was gevlugt, raakte zyn aanhang uit een: hy zelf begaf zich, met het vallen van den nacht, naar een zyner buiter huizen , Solonium genaamd. Van hier zond hy zynen zoon naar de naby gelegen landhoeve van deszelfs fchoonvader m u c 1 u s, om in de behoeften van de reis te voorzien ; en vervolgens te Osïia gekomen zynde , waar zyn vriend numerius een fchip voor hem gereed had, begaf hy zich , zonder zynen zoon af te wachten , alleen verfeld van zynen ftiefi. zoon granius, te fcheep. De jonge marius, aan de landhoeve van mucius gekomen zynde, hield zich onledig roet R 5 het,  a66 het LEVEN het een en ander byeentefamelen, en intepakken, tot dat reeds de dag aankwam, die hem byna aan de vyanden verraden had. Want eenige ruiters kwamen op vermoeden derwaards aantrekken, 't welk de hoevenaar ziende , verborg hy marius op eene kar,die met boonen geladen was, fpande de osfen daarvoor, en de ruiters te gemoet rydende , voerde hy hem naar de ftad. Hier ten huize van zyne vrouw gebragt zynde, voorzag hy zich van het nooiige, begaf zich den volgenden nacht naar den zeekant, en ging aan boord van een fchip, waarmede hy naar Africa overftak. De oude marius, in zee geftoken zynde, raakte met eenen gunstigen wind Italië voorby, doch uk vrees voor zekeren geminius, een der vermogendfte lieden van Tarracina, die zyn vyand was, beval hy het fcheepsvolk , Tarracina te myden. Deze waren wel gezind om hem hierin te wille te zyn, maar de wind veranderd zynde , en met hooge golven uit zee opfte» kende , oordeelde men, dat het fchip tegen het geweld der baaren niet beftand zoude zyn, en daar marius zelf zeer ongefteld en zee-ziek was, bereikte men nog  van CAJUS MARIUS. 267 nog met groote moeite het ftrand van Circeji. Doch als de ftorm hand over hand toenam , en de leeftogt begon te • ontbreken, gingen zy aan wal, en dwaalden daar in 't wilde herom. Het ging hun hier, zo als het gemeenlyk in groote verlegenheid gaat, dat men het tegenwoordige, als het grootfte kwaad , zoekt te ontvlieden, en zyne hoop vestigt op het onzekere. Het was gevaarlyk aan land te blyven , en riet min gevaarlyk zee te kiezen; zy moesten fchrikken menfchen te ontmoeten, en even zeer vreezen dezelve niet te ontmoeten , daar zy aan al het, noodige gebrek hadden. Dan met het vallen van den avond ontmoeteden zy eenige osfenhoeders, die wel niets hadden om hunne behoefte te vervullen, doch die marius kennende , hem rieden, om zich hoe eer hoe liever vandaar te begeven , vermids zy kort te vooren eene bende ruiters daar hadden zien voorbyryden , die hem zochten. Toen geheel twySfelmoedig geworden , te meer daar zyn volk van honger begon te bezwyken, verliet hy den gewoonen weg, en wierp zich in een dicht bosch, waar hy in groote ellende den nacht door- bragt.  s68 HUT LEVEN bragt. Den volgenden dag, door honger gedreeven , en willende nog, eer hy geheel bezweek, zyne krachten beproeven, ging hy langs het ftrand, zocht de genen, die hem volgden, te bemoedigen, en bad hun , dat zy toch door moedeloosheid de laatfte hoop niet mogten verydelen, waarvoor hy zich zeiven nog fpaarde, in vertrouwen op de oude voorzeggingen. Want een kind zynde, toen hy nog op het land was, had hy,zo als hy zeide, een arendsnest met zeven jongen,'t welk uit de lucht kwam vallen, in zyn kleed opgevangen. Zyne ouders, die dit gezien en als iets groots aangemerkt hadden , waren daarop tot de Wichelaars gegaan om uitleggingen te vragen , en dezen hadden gezegd, dat hy een der grootfte mannen van zynen tyd zoude worden, en volgens het noodlot zevenmaal tot de hoogfte waardigheid en het opperfte bewind moest geraken. 'Er zyn, die zeggen, dat marius waarlyk zulk eene ontmoeting gehad heeft: doch anderen meenen , dat het niets anders dan een fraai uitgedacht fprookjen is geweest, te boek gefteld door hun, die hetzelve toen , en vervolgens op die vlucht, van hem  van CAJUS MARIUS. 369 hem hoorden vertellen , en geloof daar» aan floegen. Want de arend, zeggen dezen , legt nooit meer dan twee eieren; waarom zy ook mus^üs van onwaarheid befchuldigen, wanneer hy van den arend zege: Drie ei'ren legt hy in 't gemeen; Twee jongen broedt hy uit, doch voedt niet meer dan één (a). Dit nogthans blykt uit de eenpaarige getuigenisfen , dat marius in zyne ballingfchap en in zyne grootfte benaauwdheid meermalen gezegd heeft, dat hy nog ten zevenden male Conful dacht te worden. Zy waren nu reeds niet meer dan om« trent twintig ftadien (jb) van Minturnen, eene ftad van Italië , toen zy eene bende ruiters van verre op zich zagen aankomen, en tevens by geluk twee fchuiten zagen naderen. Elk liep, wat hy uit zyne magt lopen kon, naar de zee, wierp zich in 't wa- (a) Dit vers van musaeüs wordt ook aange* haald d >or a ristote LEsrfe animal. L FI,C,5. {Jb) Tweeduizend vyfhonderd fchreeden.  a?o het LEVEN water, en zwom naar de fchepen. Graki ïus bereikte een van dezelve, en ftak daarmede over naar het tegenover liggende eiland, Enaria genaamd. Maar marius, zwaarlyvig en log zynde , werd met veele moeite ter naauwernood door twee Haven over het water gebeurd , en in de andere fchuit gebragt, juist zo als de ruiters reeds den oever hadden bereikt; die van de wal den bootslieden toeriepen, dat zy de boot aan wal zouden ftuuren, of dat zy anders marius zouden uitzetten, waarna zy konden heerwaren, werwaards zy wilden. Dan daar marius hen bad en fmeekte met tranen in de oogen, z waaiden de fchippers eerst , als in een oogenbük , van 't eene befluit tot het andere, doch gaven eindelyk aan de ruiters ten antwoord, dar zy marius niet zouden overleveren. Maar nadat dezen zeer gramlloorig waren weggereeden, veranderden de fchippers wederom van befluit, en ftuurden naar land. Zy kwamen ten anker aan den mond van de Liris, waar deze rivier zich in moerasfen verliest , en rieden marius hier aan land te gaan, om eenig voedfel te gebruiken, en zyn ongefteld lichaam eenige verkwikking tg  van CAJUS MARIUS. 371 te bezorgen , tot dat de wind ten goeden zoude veranderen : dit zeiden zy dat gere« geld plaats had, wanneer de zeewind ging liggen, vermids 'er odan uit de moerasfen eene bekwaame koelte plagt optekomen. Marius volgde ter goeder trouwe hunnen raad op \ en door de fchippers aan land gezet zynde, ging hy op eene groene plek nederliggen, niets minder vermoedende, dan 't geen vervolgens gebeurde. De fchippers gingen dadelyk weer aan boord, ligtten het anker, en maakten zig weg; als dacht het hun aan den eenen kant wel niet redelyk marius overteleveren, doch tevens aan den anderen kant niet veilig hem te behouden. Dus lag marius, van allen verlaten , eenen tyd lang fprakeloos op het ftrand ter neder. Eindelyk met moeite zyne krachten eenigszins byeenverfameld hebbende, begon hy op eene deerniswaardige wyze die ongebaande paden te doorkruisfen ; en nadat hy de diepe moerasfen en flooten vol water en modder was doorgeworfteld , bereikte hy de hut van eenen grysaard , welke in dat moeras arbeidde. Hy wierp zich voor deszefs voeten , en fmeekte hem, dat hy de helper en  üfü het LÉVEN en redder wilde zyn van iemand, die, zo hy Hechts het tegenwoordige gevaar mogt ontkomen , hem vry beter beloonen zou, dan hy kon verwachten. De man , 't zy dat hy hem van ouds kende, of iets meer dan gemeens in zyn voorkomen befpeurde, zeide , dat by aldien hy rust noodig had j zyne hut hem daartoe kon dienen ; maar zo hy uit vrees voor vervolging hier om» dwaalde, dat hy hem dan op eene veiliger plaats wilde verbergen. Als nu marius hem bad om dit te doen , bragt hy hem in eene plaats van 't moeras, waar hy hem beval in eenen kuil nevens de rivier te gaan liggen, en dekte hem digt toe met riet, en andere ligte Moffen, die hem door derzelver gewigt geenen overlast konden doen. Kort daarna hoorde hy gerucht en ge* druisch van den kant der hut. Ge miniüs had namelyk uit Terracina volk gezonden om hem optefpooren. Sommigen van dezen, by geval daar ter plaatfe gekomen zynde, maakten den ouden man verfchrikt, door hun gefchreeuw en getier, dat hy eenen vyand der Romeinen had ingenomen «n by zich verborgen hield. Dit bewoog ma-  van CAJÜS MARIUS. 373 marius om op te liaan , die, na zicli uitgetrokken te hebben, iri eene plaats van de moeras kroop, vol drabbig en m idde» rig water. Hierdoor werd hy van zyne vervolgers ontdekt, die hem naakt en rriet flyk bedekt daaruit haalden, en naar Minturnen bragten, waar zy hem der Overheid in handen leverden. Want ef was reeds naar alle lieden een bevel afgezonden om marius op hoog gezach te Vervolgen, en, wanneer men hem in handden kreeg , te dooden. Evenwel befloot de Overheid de zaak eerst in overweging te nemen. Inmiddels fielden zy marius in bewaaring ten huize van zekere fann i a , welke Vrouw men, uit hoofde vah een voorig geval , kon denken dat hem' geenszins genegen zoude zyn. Fan n" ia Was namelyk getrouwd geweest met eenen tinnius, van wien zy gefcheiden zynde, het mede..ebragte huwelyksgoed, dat vry ca zienlyk was, had terug geëisebt. Daartegen was zy door tinnius befchuldigd van overfpel, en over deze zaak had marius, toen hy voor de zesdemaal Conful was, als Rechter moeten zitten. Deze t nadat het pleit voldongen was, beyondjdi»: VI. deel. S . f XtÜ*  474 het LEVEN f a n n i a een onkuisch leven had geleid 9 doch dac de man, daar hy die wist, haar evenwel ter vrouwe genomen , en eenen geruimen tyd als zodanig met haar geleefd had ; waarom hy , beiden in 't ongelyk Hellende, den man tot wedergave van het huwelyksgoed noodzaakte, en de vrouw met fchande ftrafte, door haar eene boete van vier duiten opteleggen. Dan fannia gedroeg zich by deze gelegenheid niet als eene vrouw die beleedigd was; maar zodra zy marius zag, zettede zy de geleeden ftraf geheel uit haare gedachten , verzorgde hem van '"t gene zy by de hand had , en beurde hem op. Hy van zynen kant prees haar, en zeide dat hy welgemoed was, want dat hem een gunstig voorteeken was verfcheenen. Hetzelve beiiond hierin, dat, toen hy naar het huis van fannia gebragt wierd, met het opengaan van de deur , een ezel daaruit was komen lopen, om uit eene bron, die daar naby was, te drinken. Dit dier.had marius vriendelyk en bly aangekeeken; was eerst voor hem gaan liaan, had vervolgens een luid gefchreeuw aangeheven, en was eindelyk van vreugde om hem  van CAJUS MARIUS. 375 hem heen gefprongen. Marius hieruit een gevolg afleidende, zeide dat de Goden hem te kennen gaven, dat hy zyn behoud meer van de zee , dan van het land te wagten had , wyl de ezel, zich om het drooge voeder niet bekreunende, van hem naar het water was gelopen. Na dat hy dit aan fannia had medegedeeld, begaf hy zich in een afzonderlyk vertrek ter ruste, en beval de deur van zyne kamer in 't flot te doen. Inmiddels had de Overheid van Mintur-" nen , na gehouden raadpleging , befloten, niet langer uitteftellen , en hem dadelyk van kant te helpen. Niemand der burgeren had moeds genoeg dit uitte/oeren: doch een ruiter van de Galliërs, of, gelyk anderen verhaalen, van de Kimbren, begaf zich , gewapend met een zwaard, naar zyne kamer. De hoek van het vertrek, daar marius lag, vry donker zynde, verhaalt men, dat de krygsman uit de oogen van marius vuurvlammen zag fchitteren, en dat er zich uit dien donkeren hoek eene donderende ftem liet hoorenr „ Karei! durft gy cajus marius doojj den?'' Hierop pakte zich de Barbaar S * oogen*  2.76 het LEVEN oogenblikkelyk van daar, fmeet zyn zwaard weg, en liep de deur uit, niets anders roepende, dan: „ik kan ca jus ma„ rius niet dooden." Allen werden met •ontfteltenis bevangen, welke gevolgd werd van medelyden en berouw over het genomen befluit : men veroordeelde zich zeiven , dat men zo onwettig en ondank* baar gehandeld had tegen eenen man, aan wien Italië zyn behoud verichuldigd was, en wien het fnoodheid ware niet te helpen. „ Laat hem gaan vlugten," zeide men, „ werwaards hy wil, om elders te ,, ondergaan , wat het noodlot over hem „ mag befchikt hebben ; maar laat ons de „ Goden om vergeving bidden , om dat „ wy marius hulpeloos en naakt uit ,, onze ftad verdryven." Met zulke gezindheden ftormde eene groote meenigte in zyne kamer, omfingelde hem van rondsom , en deed hem vervolgens uitgeleide naar den zeekant. Schoon nu allen hunne goedwilligheid betoonden, de ten met dit, een ander met wat anders, en wel met allen fpoed, voor hem te bezorgen , ging. nogtans de reis min fpoedig voord. 'T geen byzonder hem op weg naar  van CAJUS MARIUS. «77 naar den zeekant tegenhield, was het bosch van Marica , 't welk die lieden voor heilig hielden, en daarom zorge droegen, dat niets van 't gene daarin gebragt was, weder daaruit gelaten wierd (c> Ondertusfchen kon men hetzelve niet omtrekken, zonder een' grooten omweg te maaken. Na lang dra» len riep eindelyk een der oudtien met luider ftemme, dat geen weg, waar langs marius zyn behoud kon vinden, te heilig moest zyn om gebruikt te worden. Waarop hy zelf het eerst een ftuk opnam van de dingen , die naar boord gebragt wierden, en het bosch doortrok. Met eene gelyke bereidvaardigheid werd al het andere fpoedig aangebragt , en een zekere belbus voorzag marius van een fchip. Deze man liet naderhand een fchil- (e) Marica was eene Godin der Minturners, welke in dit heilige bosch werd geëerd •, door servius te onrecht voor venus gehouden. Of zy dezelfde geweest is als cik ce, is twyfelachtig, en zelfs onwaarfchynlyk. Zie hevne by virg. in Excurfu ad L. VII. vs. 47. en in de Noot by B. XII vs. 164. Uit deze Nyraf en faun os werd, volgens virgihus ter aargehaalde plaatfe, Koning latinus geloofd gebooren te zyn. S 3  378 het LEVEN fchilderftuk maaken, waarop de geheele gebeurenisfe was afgebeeld, en plaatfte dat jn den tempel. Vanhier ging dan marius met eenen voorfpoedigen wind onder zeil, en kwam by geluk aan het eiland ./Enaria te lande, waar hy geranius en zyne overige vrienden aantrof, met welke hy ovetftak naar Africa. Maar gebrek aan water krygende, werden zy genoodzaakt Sicilië op de hoogte van Eryx aantedoen (d). Juist op dat gedeelte van de kust lag een Romeinfche Quaestor met eene bezetting, en het had weinig gefcheeld, of marius aan de wal komende was in deszelfs handen gevallen. Omtrent zestien van het volk, die uitgegaan waren om water te halen, werden d:.or denzelven gedood: marius koos fpoedig weder zee, en ftak over naar het eiland Meninx (e). Hier vernam hy 't eerst, (tl) De berg Eryx met de ftad van dien naam, van oods beroemd door den tempel en eerdienst van Venus, wordt thans St. Juliano genoemd. Zie srïdohe's Reize door Sicilië en Malta. III. D« bl. 74. enz. (e) Een eiland raby de kust van Africa, beneden de kleine Syrtes, ook het eiland der Lotho=. phagen genoemd. Xtlander.  van CAJUS MARIUS. «79 't eerft, dat zyn zoon met cethegus behouden ontkomen waren, en zich op reis hadden begeven naar hiempsal, Koning der Numidiers, om daar hulp te verzoeken. Hierdoor een weinig orgebeurd, waagde hy het om van dat eiland de reis naar Carthago aantenemen. Africa werd destyds beltuurd door den Romeinfcrien Landvoogd sextilius; een man, wien marius nooit goed noch kwaad had ge» daan, doch van wien hy, uit bloot medelyden , zich eenige hulp beloofde. Maar naauwlyks was hy met een klein gevolg aan land gegaan , of hy ontmoette eenen Lictor, die voor hem bleef ftam, en zeide : „marius! de Landvoogd sexti„ lius verbiedt u den grond van Africa „ te betreden, en verklaart, dat, zo gy „ hieraan niet gehoorfaamt , hy , volgens „ befluit van den Raad, tegen u , als te„ gen eenen vyand van het Romeinfche „ volk , zal handelen." Deze boodfchap deed marius van fpyt en verontwaardiging verdommen, en eenen verlchrikkelyken blik op den dienaar flaande, zweeg hy eenen tyd lang ftil. Eindelyi?, to3n deze hem vraagde , wat befcheid hy hem gaf, S 4 om  a8a het LEVEN om aan den Landvoogd overbrengen, antwoordde by met eenen zwaaren zucht: „ bren4 gy aan den Landvoogd de bood„ fch-p, dat gy cajus marius als bal„ ling qp de puinhoopen van Carthago „ hebt zien zitten:s' waardoor hy zeer eigenaardig het lot van die ftad, en tevens de verwisfèhng van ftaat , die hy zelf onderging, affchetfte. Ondertusfchen werd de Numidifche Vorst Hiempsal door twyffelachtige gevoelens geilingerd. Hy bewees wel alle eer aan den jongen marius en cethegus, maar wanneer zy wilden vertrekken, hield hy hen telkens, onüer het eene of andere yocrwendfel, terug; en 't was duidelyk genoeg te zien , dat by met dat uitftellen niets goeds in den zin had. Dan er deed zich eene natuutlyke omftandigheid op, die hun tot behoud verftrekte. Eui van 'bKonings bywyven kreeg medelyden met het ongeval van den jongen marius, die er zeer wel uitzag. Dit medelyden was het begin en tevens het voorwendfel van haare liefde, voor hem. In 't eerst wees hy de aanzoeken dier vrouwe van de hand , maar eindelyk ziende, dat er geen andere weg van pne-  van CAJUS MARIUS. 281 ontkomen voor hem open ftond, en dat zy door iets meer, dan vleefchelyke lust, gedreeven wierd, liet by zich haare geregenheid welgevallen. Door haar dan in ftaat gefteld zynde om te ontkomen, nam hy met zyne vrienden de vlucht, en kwam behouden by zynen vader. Na zich onderling omhelsd te hebben , begaven zy zich op weg langs de zeekust , waar zy twee fcorpioenen vonden vechten. Dit hield marius voor een flecht voorteeken; weshalven zy dadelyk in eene visfehers -fchuit overftaken naar Cercina , een eiland, niet ver van 't vaste land gelegen (ƒ> Zy waren juist in zee geftoken, toen zy eenige ruiters van den Kening zagen aanryden op de plaats, van waar zy afgevaaren waren: en marius oordeelde, dat hy nooit grooter gevaar ontkomrn was. Te Rome ondertusfehen , terwyl men fprak van den oorlog, welken sulla in Béotie tegen de Veldoverften van mithhidates voerde, ontltond er zulk eene verdeeldheid tusfchen de Confals, dat van weers« CO Ee" klein eiland naby de Wejtelyke kust van de kleine Syttes. Fr. Vert. S 5  28a het LEVEN weerskanten de wapenen opgevat wierden. Het kwam tot een gevecht, waarin octa« vius de overhand behield, die daarop cinna, welke geheel oppermagtig zocht te heerfchen, uit de ftad verdreef , en in deszdfs plaats cornelius merula tot Onful aanftelde. Cinna raapte elders in Italië een leger by een , waarmede hy dezen beiden beoorloogde. Zodra marius hiervan kennis kreeg, befloot hy aanftonds overtekomen , verfamelde in Africa eenige Maurufifche ruiters., welke gevoegd by die genen, welke uit Italië waren overgekomen, re fa nen niet boven de duizend man uitmaakten, en ftak met dezen in zee. Te Telamon, eene haven van Etrurie (g), binnengelopen zynde , ging by aan land, en liet voor de Haven vryheid afkondigen, Behalven dezen, kwamen de landlieden en herders van dien oord, vrye lieden, op *t hcoren van den naam van marius, in meenigte derwaards famenvloeien, uit welken hy de kloekften in zyne belangen overhaalde; en op deze wyze kreeg hy in wei- ni' (jf) Naby het voorgebergte van den zetfdea siaam. Fr. Vtrt.  van CAJUS MARIUS. 283 irige dagen eene aanzienlyke raagt, zodar hy veertig fchepen kon vullen. Dan wetende, dat octaviüs een eerlyk man was, en geen ander dan een wettig gezach begeerde te voeren; en dat cinna door sulla niet vertrouwd wierd, en de openbaarê vyand was van het tegenwoordige Beftuur, befloot hy zich met zyne raagt by cinna te voegen. Hy liet hem dan weten, dat hy gereed was om aan hem als Conful in alles onderdanig te zyn. Zyn aanzoek was welkoom by cinna, die hem tot Pro - conful benoemde, en hem de bondels en verdere eerstee» kenen, tot die waardigheid behoorende, toezond. Maar hy gaf te kennen, dat die ftaatfy niet ftrookte met zyne omikndigheden; behield zyn flecht kleed en zynen baard, dien hy niet gefchooren had federt den dag van zyne vlugt, zynde nu meer dan zeventig jaaren oud; en hield in 'tgaan eenen langfaamen tred, willende zich op die wyze als een ongelukkig man doen voorkomen. Doch te midden van dit rcede'ydenwekkende vertoon ftraalde zyn natuurlyke blik, die veel meer naar het verfchrikkelyke trok, zichtbaar door, en men zag in die akelige vertooning eenen man, die door het ongeluk  s84 het LEVEN luk niet zo zeer terneergeflagen , als wel verwilderd was geworden. Na cinna begroec en de foldaten aangefproken te hebben, nam hy dadelyk de groote zaak ter hand , en bragt eenen verbazenden ommekeer te wege. In de eerfte plaats ftremde hy, door middel van zyne fchepen , den toevoer , beroofde de kooplieden, en maakte zich op die wyze meester van de levensmiddelen. Vervolgens de kust langs vaarende, nam hy de zeelieden in. Eindelyk gelukte het hem Ostia zelve door verraad te bemagtigen. De ftad werd door hem geplonderd ? en eene meenigte burgers om 't leven gebragt : daarop floeg by eene brug over de rivier , waardoor den Romeinen alle toevoer ter zee werd afgefneden. En nu trok hy met zyn leger op Rome aan, en maakte zich meester van den berg Janiculum , terwyl octavius niet zo zeer uit onkunde verkeerde maatregelen gebruikte , ais wel, door eene ontydige naauwgezetheid om flipt by de wet te blyven , dat gene verzuimde te doen , 't welk de nood des tyds vorderde. Want daar veelen hem drongen om de flaven in vryheid te Hellen,  van CAJUS MARIUS. 085 len, verklaarde hy nimmer flaven deelgenooten te zullen maaken van een vaderland, waarvai hy, ter handhaving van de wetten, c. marius trachtte uittefluiten. Maar na dat m - tellus, zoon van metellüs* die in Africa den oorlog gevoerd had , doch vervolgens, door toedoen van marius, verbannen was , te Rome was gekomen, wien men oordeelde veel gefchikter te zyn om het bevel te voeren dan octavius, liep al het krygsvolk van octavius weg, en kwam metellüs bidden , dat hy het bevel mogt opnemen en dt ftad redden , verzekerende, dat zy bereid waren om moedig te vechten, en dat zy voor de overwinning inftonden, by aldien zy eenen kundigen en knaphandigen Bevelhebber hadden. Maar metellüs nam dit kwalyk, en verzond hen wederom naar den Confu!. Dan in plaats van dat liepen zy over tot den vyand; waarop metellüs , alle hoop van redding voor de ftad opgevende , zelf ook een goed heenkomen zocht. Octavius bleef te Rome, door Waarzeggers, Priesters, en Uitleggers van de Sibyliynfche boeken in 'e geloof gebragt zynde, dat alles wel zoude af-  28f5 hét LEVEN aflopen. Want het fchynt, dat deze man, die voor het overige een der beste Romeinen was, en die byzonder de waardigheid van het Conful-ambt ftand^astig volgens de aaloude gebruiken en wetten, even als onveranderlyke inzettingen, heeft gehandhaafd, door zekere zwakheid tot dat bygeloof was vervallen, zodat hy meer met bedriegers en waarzeggers, dan met mannen van tlaatkunde en bedrevenheid in krygszaken verkeerde. Hy dan werd reeds, voor dat marius in Rome getrokken was, door de folda;en, die vooruitgezonden waren, van de Rostra gefleept en vermoord. Men verhaalt, dat in zyne zak, nadat hy vei moord was, een tafeltje met waarzegkundige karakters gevonden wierd. Het is eer.e zonderlinge tegenftrydigheid in deze twee beroemde krygsoverflen, dat marius door zyn geloof aan de waarzeggery her Held en behouden is, octavius daarentegen door hetzelve is omgekomen. De Raad , in deze gelteldheid van zaken vergaderd zynde , befloot afgevaardig« den tot marius en cinna te zenden, om hen binnen te noodigen, en te bidden, dat zy de Burgery mogten fpaaren. Cinna  van CAJUS MARIUS 287 gaf, als Conful op het eeregeftoelte gezeten, aan de Afgevaardigden gehoor, en zyn antwoord was zachtmoedig: marius daarentegen , naast het geftoelte ftaande, fprak wel niet, maar gaf door zyn barsch gelaat en verfchrikkelyken blik duidelyk genoeg te kennen , dat hy weldra het bloed door de ftad zoude laten ftroomen. Vervolgens opgeftaan zynde , begaven zy zich op weg naar de ftad, Cinna, van eene lyfwacht verfeld, trok dadelyk binnen, maar marius bleef buiten de poort ftaan, en zeide in bitteren fcherts, dat hy een balling was, wien de wet verbood in zyne vader Had te komen; zo derhal ven zyne tegenwoordigheid noodig mogt zyn, moest het befluit van zyne verbanning door een nader befluit vernietigd worden : even als ware hy een man , die naar de wetten handelde, en als kwam hy in eene vrye ftad. Hy liet d:m het volk op de Markt vergaderen : maar naauwlyks hadden drie of vier Wyken geftemd , of hy ligtte dat momtuig af, en zonder zich verder met het vocrwendfel, dat hy ballh-g was, te behelpen, trok hy binnen, tot lyfwacht hebben-  a88 Hët LEVEN bende eene bende flaven , die hy gekozen had uit de genen , welke tot he-n waren overgelopen , en welken hy Bardiéën noemde (h) Dezen bragren , deels op zyn ukdvukkelyk bevel, deels blootelyk op zynen wenk, eene meenigte om Tt leven, Eindelyk kwam angarius, een Raadsheer en oud-Praetor, tot marius naderen, welken zy, mdat hy door marius a et weder wierd aangefproken , onder zyn oog met de zwaarden op het lyf vielen en vermoordden. En van dit oogenblik af wdd elk dadelyk op ftraat afgemaakt, die een-- piigtpleging aan marius doen- W De oorfpróng en beteekeuis van dezen naam zyn beide even onbekend. Du thou wilde in plaats van Bardiéën gelezen hebben Bardyeten of Baidyaten, zynde eene zeer woeste en wreede Natie onder de Spanjaarden. Dacier gist, dat dezelve misfehien Bjrdéers geheeten hebben, welke naam zou kunnen afgeleid worden van het Griekfche werkwoord /3etg$>T¥, beteekenende in de taal van Ambracie, „vrouwen fchenden." Doch deze gisfinj vervolgens weder verwerpende , flaac by voor om in plaats van Ba^tams te lezen M«p<«(Sf, beteekenende, „ volk van humus."' Wy zouden aan geene van deze gisfingen onze1 goedkeuring durven geven.  Van CA JUS MARIUS. aBp doende door hem niet toegefproken of we* derom gegroet wierd; als zynde zulks het fein tot den moord. Hierom werden zelfs alle de vrienden van marius met angst en fchrik bevangen, zo dikwyls zy toe hem naderden, om hunne opwachting te maaken, Na dat een groot aantal was omgébragti begon cinna te bedaaren, en zyne moordlust verzadigd te worden ; maar de woede van marius, die van dag tot dag heviger werd , en meer naar bloed dorstte, voer voord op alles lostegaan, wat maar by hem in verdenking was. Alle wegen en lieden wemelden van lieden , die hun werk er van maakten om elk, die zochc te ontvluchten of zich verborg , te vervolgen en als wild optefporen; By deze gelegenheid kon men zien, hoe weinig Haat men op de trouw van gastvryheid en vriendfchap in den nood kan maaken: want flechts zeer weinigen werden er gevonden, die hunne vrienden, welke tot hun de toevlucht namen; niet overleverden. Mee recht daarom verdienen onze loffpraak en verwondering de Haven van cornutus^ welke hunnen heer t'huis verborgen hielVL deeu T den,  a9o het LEVEN den, en het lyk van eenen gemeenen bur-» ger, 't welk zy eenen gouden ring aan den vinger gedoken hadden , op de fchouders namen, en aan de trauwancen van marius vertoonden % waarna zy aan hetzelve, opgefchikt als of het hun heer ware , den laatften lykpligt bewezen. Niemand was er, die dit'merkte, en cornutus, op deze wyze ontkomen zynde, werd vervol» gens door zyne flaven in ftilte naar Gallien overgebragt. Min gelukkig was de Redenaar marcus antonius , fchoon hy insgelyks eenen rechtfchapen man tot vriend had. Deze man arm en van geringe afkomst, doch daar hy nu iemand van den eerften rang onder de Romeinen in huis had, wilde hy dien, zo veel zyne omftandigheden toelieten, eens gul onthalen, en zond daarom zynen bedienden naar eenen tapper in de buurt, om wyn te halen. Als nu de flaaf naauwkeuriger dan naar gewoonte proefde, en zeide dat men hem van eene beter foore moest geven, vraagde de Waard, hoe het kwam, dat hy geenen nieuwen en gemeenen , maar juist besten en duuren wyn nam. En als daarop de ander in onnozelheid ,  VAM GAJUS MARIUS. 291 heid, als met eenen Bekenden en vertrouwden perfoon te doen hebbende, hem' té kennen gaf, dat zyn heer m. antoni us, die by hem verborgen was, wilde onthalen , liep de fnoode en verachtelykë Waard , zodra de flaaf was heen gegaan; In alleryl naar marius, die reeds aan tafel zat, en binnen gelaten zynde zeidé hy* dat hy kwam om hem te ontdekken; waar antonïus was. Op het hooren van deze tydirg verhaalt men, dat mariué eenen gil gaf, en van vreugde in de handen klapte. Ja , 't hsd zelfs weinig gefcheeld, of hy ware opgeftaan en had zich' in perfoon naar de plaats begeven. Doch daar hem zyne vrienden hiervan terug hieU den , zond hy anniüs met eene gewapende bende , en met bevel om hem ten eerflen het hoofd van antonïus te brengen. Aan 't huis gekomen zynde, bleef annius by de deur ftaon, terwyl de foldaten de trappen opklommen naar het vertrek , waar antonïus was; maar toeri zy dezen zagen, wilde de een den ander de uitvoering van den moord in zyne plaats Opdragen. En zo betoverend wa: 's mansi iiefial gheid * dat j toen hy zynen mond T 2 Open»  392 HET LEVEN opende en om Iyfsgenade verzocht, niemand het hart had om hem aan te raken, 'of zelfs onder de oogen te zien, maar dac in tegendeel allen de oogen ter aarde floegen en begonnen te weenen. Als hiermede een geruimen tyd verlopen was, kwam annius boven, waar hy antonïus bezig vond met fpreken , en zyne foldaten door denzelven verbluft en vermurwd. Dezen verweet hy hunne lafhartigheid, en op antonïus aanvallende floeg hy denzelven met eigen hand het hoofd af, Lutatius catulus, die te gelyk met marius Conful was geweest, en met hem over de Kimbren had gezegepraald, vernemende, dat marius aan de genen, die zyne vöorfpraak waren geweest, en vergiffenis voor hem gefmeekt hadden, enkel ten antwoord had gegeven: „ hy moet „ flerven," had zich in zyne kamer opgellooten, en zich door den damp van aangeftcoken kooien laten flikken. Wanneer de onchoofde lyken op ftraat geworpen en vertrapt wierden, verwekte dit gezicht, in ftede van medelyden, niets anders dan algemeenen fchrik en afgryzen. Allermeest werd het volk met verontwaardiging ver» vuld  van CAJUS MARIUS. 293 vuld over de beestachtigheid der zogenaamde Bardiéën, die, na de huisvaders in hunne huizen vermoord te hebben, met derzelver kinderen hunne lusten boeteden, en de vrouwen verkrachteden. De roefen moordzucht van deze bende liet zich niet weder beteugelen, voor dat cinna en sertorius, de handen ineenflaande, hen in de barakken , terwyl zy (liepen, overvielen, en allen, tot één toe, doorflaken, In deze gefteldheid van zaken begon als 't ware de wind eensklaps uit eenen anderen hoek te waaien. Van alle kanten kwa» men er tydingen in, dat sulla den oorlog tegen mithridates ten einde gebragt, en de Wingewesten hernomen hebbende , met een magtig leger in aantogt was. Dit gaf, na zulke onuitfprekelyke rampen , eenigen ftilftand en eene kleine verademing, daar m.'n den oorlog nu als zeker en reeds naby zyrde befebouwde. Hierom werd marius ten zevenden maale tot Conful benoemd, die op den eerften January, zynde het begin des jaars, in \ openbaar verfchynendê, om deze waardigheid te aanvaarden , al aanftonds zekeren T 3 sev  294 het LEVEN, sextus lucinus van de Tarp iïfrhe rots liet nederwerpen. Zodang ee ■■ begin werd als een gewis voorteeken van nieuwe ellenden voor de genen , welke tot die party beh morden , en voor de ftad gehouden. Doch marius, zelf afgemat door. al het woelen , en als uitgeput door zorgen, waaronder hy besweek , voelde zich niet meer fterk genoeg om zyne ziel, vervuld met fchrik door de ondervinding van zo veele bitterheden en rampen, weder tot de gedachte aan eenen nieuwen oorlog, aan nieuwe gevechten en yslykheden op te. beuren, Hy bedacht , dat hy thands niet te d.en zoude hebben met eenen octavius of me rul a ; die flechts eene opgeraapte en oproerige bende tegen hem aanvoerden, maar dat het sulla was, door wien hy bedreigd wierd; sulla, die voorheen, hem zeiven uit zyn vaderland had verjaagd, en nu nog onlangs mithridates tot binnen den Ponrus Euxinus gedreeven had Door deze gedachten gefolterd , en zich voor oogen ftellende zyn langduurig lyden , ba!lingfchap en de geyaaren, die hy te land en ter zee had ^qorgeilaan, viel hy in eene akelige ver- twyf-  van CAJÜS MARIUS. S95 ïwyffeling, en werd 's nachts door naare fchrikbeelden en droomen ontrust. Hy verbeeldde zich ftaag eene ftem te hooren, die hem toeriep: „ Al gaat de leeuw van huis, moet elk zyn hol nog vreezen." (O en daar hem niets zo akelig was als flaapelooze nachten, nam hy, om de zorgen te verdryven, en den ilaap te bevorderen, zyne toevlucht tot den wyn, en tot nachtpartyen , die hem , uit hoofde van zyne jaaren, in 't geheel niet voegden. Eindelyk, als hem iemand van den zeekant eene tydirg bragt, die hem met nieuwen fchrik vervulde, deed het zorgelyke vooruitzicht in het toekomende , gevoegd by de kwelling en het verdriet over zynen tegenwoordigen flaat , met eene geringe bykomende omftandigheid, hem in eene ziekte Horten. Hy kreeg eene ontfteking in de borst, volgens bericht van den Wysgeer posi- do- (i) Hy dacht hierby ongetwyffeld aan sulla, die, fchoon van huis, dat is buiten Romen zynde , daarom niet minder geducht was. T 4  «90 het LEVEN donius, welke zegt by hem te zyn gü komen, toen hy reeds ziek was, en mei hem over de zaken van zyn gezantfchap gefproken te hebben. Doch zeker Ge. fchiedfchryver, cajus piso genaamd (£), verhaalt, dat marius, na den maahyd» met eenigen van zyne vrienden wandelende , een breed verflag deed van de daaden, van den beginne af aan door hem verricht', en na wydloopig gefproken te hebben van de meenigvuldige wisfelvalligheden der Portuin, welke hy had ondervonden , ten befluite had gezegd, dat het eenen man, die verftand had, niet paste• zich langer aan haar te wagen. Dat hy daarop affchei* van dit gezelfchap had genomen, en na ze* (*) Vossiua dacht, dat deze misfebien cajus CALpurnius piso was, die Conful ge-.veesc is ao jaaren na den dood van marius, en van wien cicero gewag maakt in zynen bruïüs. Doch de zelfde vossius merkt dasrby aan, dat cicero van hem fpreekc als Reder naar., en niet als Gefchiedfchryver. Men zots kunnen twyffelen , of plutarchus, v«a eenen beroemden Redenaar fprekende, zich dus zou hebben uitgedrukt: „een zekere cajus 3, piso."  van CAJUS MARIUS. 297 zeven dagen achtereen bedlegerig geweest te zyn, den geest had gegeven. Sommigen vernaaien ook, dat in die ziekte zyne eerzucht zich t ;n duidelykften openbaarde, en tot eene vreemde krankzinnigheid overfloeg. Hy verbeeldde zich, ocrlog te voeren tegen ïwithridates, en dan maakte hy, even als hy in 'c gevecht gewoon was , allerlei gebaarden en lichaamsbewegingen 9 welke met een fterk gefchreeuw en getier verfeld gingen: zulk eenen Harken en onoverwinlyken trek om dien veldtogt te voeren hadden hem zyne eerzucht en nayver ingeboezemd. En van hier was het, dat by, die zeventig jaaren had geleefd, zevenmaal Conful wns geweest, 't welk nog geen fterveling had megen gebeuren , die zo veel geld en goed naiie:, als voor verfcheidene Koningen tevens genoeg zou zyn geweest, evenwel nog klaagde over zyn ongeluk, als of hy in gebrek, en zónder zyne wenfehen vervuld te zien, te vroeg het leven moest verlaten, Geheel anders dacbr plato, die op het einde van z"n leven zy^en Berfchermgeesc en de Fortuin daarin roemde , vooreerst, omdat hy een mensch , en niet een redeT 5 loos  ao3 het LEVEN loos dier; ten anderen dat hy een Griek en niet een Barbaar gebooren was; en eindelyk, dat hy ter waereld gekomen was ten tyde, dat socrates leefde. Ook verhaalt men, dat antipater van Tarfus, op gelyke wyze tegen het einde van zyn leven, nadenkende het goede, dat hy had genoten, zelfs daarby niet vergat eene voorfpoedige zeereis naar Athenen ; achtende dus elke gunst van de weldadige Fortuin zyne dankerkentenisfe waardig, en de» zelve ten einde toe in 't geheugen bewaarende, als zynde dit een fchat, wiens bezit veel beftendiger voor den mensch was, dan eenige andere. Ondankbaaren daarentegen en dwaazen laten zich al het goede, dat hun ten deele valt, door den tyd ontglippen 5 dus niets wegleggende nx:h bewaarende, zyn zy altyd ledig van wezenlyke genoegens, en alleen vervuld met hoop: zy zien altyd uit naar het toekomende , terwyl zy het tegenwoordige voorbyzien. Ondertusfchen kan de Fortuin ons beletten bet eerfte te verkiygen, daar zy op? het laatfte nimmer kan afnemen; en neg hans verwerpen zy dat gene, 't welk zy van de Fortuin ontfangen hebben, als hun  van CAJUS MARIUS. 299 hun niet toebehoorende, en droomen (leeds yan het andere, 't welk geheel onzeker is; waarvoor zy dan ook naar verdienste geltraft worden. Want zo lang zy aan die uitwendige goederen geenen vasten grondflag, dqor verftand en wetenfchap , hebben gegeven, kunnen zy, met al hun zoeken en fchraapen van die goederen, den onverzadelyken dorst van hunne ziel nimmer (tillen. Marius ftierf zeventien dagen nadat hy voor de zevende maal Conful was geworden. Zyn dood verwekte aanvankelyk groote vreugde en gerustheid in de ftadt die nu van eene ondraaglyke dwingelandy fcheen verlost te zyn. Dan Hechts weinige dagen waren er verlopen, toen de Romeinen ondervonden , dat zy voor eenen Tyran, die reeds oud was, nu eenen jeugdigen en fterken in de plaats hadden gekreegen : zo groot was de wreedheid en woede, welke de joi ge marius uitoeffende, daar hy de aanzienlykfte en meest geachte mannen liet ombrengen. Hy was in 't eerst, omdat hy voor dapper en ftoutmoedig in den oorlog wierd gehouden, zoon van mars genoemd geweest, maar welhaast, toen hy door zyne daaden toon-  Sco het LEVSN v/n CAJUS MARIUS. toonde wie hv was , noemde men hem zoon van venüs. Eindelyk te Pijeneste door sulla belegerd zynde, na veele moeite om het leven te behouden , doch vruchteloos, te hebben aangewend , heeft hy, toen de ftad was ingenomen, en er geene mogelykheid was om te ontvluchten , zelf een einde van zyn leven ge^ maakt* PYR-  PYRRHUS £ N MARIUS.   VERGÈLYKÏNG (*) TUSSCHEN PYRRHUS £ N MARIUS, Na al het merkwaardigfte uit de Levens van pyrrhus en marius by een verzameld te hebben, zullen wy thans uit vergelyking van beiden trachten te ontdekken, wat zy te famen gelyk hadden, en waarin zy verfchilden; midsgaders voor» dee- (*) Van plutarchus zei ven hebben wy geene vergelyking tusfchen pyrrhus en marius: de volgende is van dacier.  304 VERGELYKING tusschen deelen, welke de een boven den anderen gehad heeft. Van den kant der geboorte vertoorit zich terftond een zeer groot onderfcheidj 't welk zelfs alle foort van vergelyldng lehynt uittefluiten. Hoe kah men in der d.ad eenen man als marius, voordgefproten uit onbekende, arme ouders, die in het zweet hunnes aanfchyhs hun brood moesten winnen , gebooren in een ellendig gehucht van bet land der Arpinaten ; hoé kan men , zeg ik, eenen man, die flechts de onbefchaafde opvoeding van eenen boer genoten had, vergelyken met eenen Vorst als pyrrhus, die op den throon gebooren en in eene dubbelde betrekking de zoort van ju pit er was ; eensdeels door zyn koninglyk karakter (want de koningen worden kinders van jup t ter genaamd) anderdeels door zyne afkomst, welke door eene lange aar.êenfchakelirig van koningen tot dien God zeiven opklom? Ivlaar dit zo groot , dit zo tastbaar onderfcheid, 't welk de Natuur tusfchen hun beiden gemaakt had, heeft de Fortuin als het ware uitgewischtj door op het hoofd van marius meer eer en raagt opéén te Ha-  PYRRHUS en MARIUS. 305 ïtnpelen-, dan dezelve ooit aan eenigen Romein voor hem gefehonken had; en dit is weder geen gering voordeel voor MARiüfi Het is tóch niet vreemd dat een koning, in zo veele opzichten groot , zyne ftaaten herwinne, en de grootheid zyner geboorte door nieuwe grootheid vermeerdere. Zelden zyn de koningen zo ter neer geflagen, dat zy geene middelen kunnen vinden om zich weder op te beuren; hun tytel van Koning fehynt zo heilig, zo eerwaardig in 't oog van alle menfchen, dat hun ongeluk het medelyden en de hulp der meesten haar zich trekt» en vooral der genen, die met het zelfde geheiligde karakter bekleed zyn. Maar dat een gemeen man, van zulke ellendige en zwakke beginfcls , tot dien top van grootheid kome, welken marius bereikt heefc, dat hy zo veele aanzienly* ke eerambten verkryge , en zo luisterryk herhaalde maaien het opperbevel over het leger voere , dit is zeker verwonderenswaardig. De Fortuin moet in eenen man groote hoedanigheden en bekwaamheden vinden, om er tot zynen dood toe het Voorwerp haarer grillige gunsten van te maaken. VI. deel, V Het  So6 VERGELYKING tusschïi* Het is de Fortuin niet alleen, die marius en pyrrhus eenigermaaten gelyk gefteld heeft, de Natuur heeft ook het haare er toe gedaan, als of zy het ongeryk wilde herftellen , 't welk zy aan m a» rius van den kant der geboorte had aangedaan. Pyrrhus had alle hoedanigheden van ziel en lighaam, welke in eenen groote» krygsoverften vereischt worden, voorzigtigheid, matigheid , fterkte, en levendigheid: hy was ftandvastig, geduldig, arbeidfaam, en van e ;ne gezondheid, die in ftaat was de fterkfte vermoeienisfen door te ftaan; hy had een voorkómen vol majesteit, dat ^echter meer fchrik dan eerbied inboezemde.' Marius was insgelyks vlug, fober, arbeidfaam, ftandvasdg, geduldig, onvermoeid; hy had eene tegenwoordigheid van geest, die even bedaard was in het midden der gevaaren van eenen veldflag , als in de ftilte der rust. Ook had hy de zélfde majesteit in zyn voorkomen, *è welk echter nog ruuwer en verfchriklyker was. Pyrrhus behoefde in moed , dapperheid en ftoutmoedigheid voor geenen Vorst noch  PYRRHUS en MARIUS, 307 noch Koning te wyken. Wanneer men hem in den (lag zag, verbeeldde men zich de levendigheid , de onverfchrokkenheid, en dien heldenmoed van alexander te zien, die minder het gevolg fcheen te zyn Van eene (helle beweeging der levenigees* bh, dan vervoering eener bovennatuur-, lyke aar drift. Niemand overtrof m a r i ü s in deze zelfde hoedanigheden. Beiden begonnen reeds zeer jong blyken te geven van dapperheid en ftou'moedigheid. Pyrrhus was agtden jaaren oud, toen hy zich zo lofftlyk onderfcheidde irt den (lag van Ipfus, waar zo veele koningen ftreeden ; marius was niet ouder , toen hy zo zeer uitmuntte by het beleg van Numantia, alwaar hy eenen grooten naam maakte. Marius levert, wel is waar, geen Voorbeeld op Van eene ftoute daad. welke by die van p y u r h u s kan vergeleeken worden , wanneer deze, fchoon eenen zwaaren houW aan het hoofd henbende, met eenen fiag van zynen fabel midden doorhakre eenen Hoofdman der Marnerty>.en, die van het hoofd tot de voeten gewapend, niet V 9 min»  3o8 VERGELYKING tüsschêï* minder fchrikbaarende was door zyne reusachtige geftalte, dan door den fchitterenden glans zyner wapenen. Ook kent men van marius geene perfoonlyke daad, welke zo uitfteekend is als die van pyrrhus, toen hy, in den aanval op de ftad Eryx in Sicilien, het eerfte op de muuren ftorm liep, en langen tyd alleen de geheele vyandelyke magt weerftond; toen hy dezen op de vlucht jaagende, genen van boven naar beneden Hortende, en de hardnekkigften in het ftof doende vallen , rondom zich een bolwerk van lyken maakte. Dus zag men alexander op de muuren van de ftad der Oxydraquers. Dan men zal geenen Veldoverften toeoordeelen naar ftoute daaden en onbe* zonnen driften, welke de rece aan hec geluk onderwerpen : in dergelyke daaden beftaat de roem van foldaaten en onderbevelhebbers. Daarenboven zoude men tegeri het eerfte geval van pyrrhus over kunnen ftellen het gevecht van marius, toen deze nog jong foldaat in zynen eer> ften veldtocht den vyand voor de muuren van Numantia, onder de oogen van scipio dm  PYRRHUS en MARIUS. 309 den Afrikaan, ter neder velde. En welke daaden van dapperheid moet hy in dat zelfde beleg niet verricht hebben , om deze groote loffpraak van dien Veldheer te verdienen : dat hy hem eenmaal zou kunnen opvolgen ? Beiden als het ware voor den oorlog gebooren, konden den vrede niet verdraa» gen , zelfs niet in het midden van den voorfpoed, en op den hoogden top van eer, toen hunne heerschzucht meer dan voldaan moest wezen. Indien het nu een gebrek in eenen Koning is , den voor de menschheid zo onwaardeerbaaren vrede te haaten, dan is het zeker een nog groo-, ter gebrek in eenen byzonderen perzoon. Hoe verfchrikkelyk is het, zich altoos door openbaarê rampen te willen verheffen tot eenen hooger top van naam en eer? Pyrrhus had zo veele kennis en be» kwaamheid in de krygskunst, hy wist zo wel de benden aan te voeren en in flagorde te ftellen , dat hy zich niet vergenoegde blyken hiervan in het veld te hebben gegeven , maar nog verhandelingen naliet, waarin hy hierover lesfen gaf. Ook ten dezen opzichte behoefde m aL: V 3 Rius  $io VERGELYKING TusscHEN rius voor hem niet te wyken. Men ziet in alle de veldflagen, die hy leverde, zyne bekwaamheid én groote voorzigtigheid uitblinken , zo in het kiezen van gefchikte Jègerplaatfen , als in het algemeen in het gebruik maaken van alle d e voordeelen , waar door hy den vyand of verzwakte of verlamde. De middelen die hy voor den ilag tegen de Ambronen gebruikte , om de Romeinen allengs aan het gezicit der Galliërs te gewennen , toonen alleen genoeg eenen grooten Veldoyerften; de veranda* ringen, welke hy aan de pieken zyner foldaaten maakte, ftrekken ten blyke zyner naau jvkeurige krygskunde ; en zo hy al geene vei handeling over de oorlogskunst he fc gefchreeven, heeft by echter een groot gedenkteken zyner bekwaamheid en voorzichtigheid nage!aa:en in de zorgen, die hy by den mond van de Rhone aanwendde, om zich den toevoer der benoo» digdheden gemakkelyk te maaken. Ook heeft M £ Rius naar myne gedachten nog een groot voordeel boven pyrrhus: in gt enen der oorlogen , waar in hy het opperbevel voerde , vindt men dat hy eenen enkelen aüsflag begaan hebbe; veel min zuk eenen i* als  PYRRHUS en MARIUS. 311 als pyrrhus beging voor Lacédemon. In plaats van op deze ftad, die hy zonder verdediging vond , terftond by zyne aan-, komst aantevallen, zo als zeer gemakkelyk was, vermaakte hy zich met voor dezelve zyn leïer neer te flaan , waar door de Lacedemoniers eenen nacht tyd wonnen. Geen voorbeeld kan duidelyker bewys op!everen, van hoe veel gewigt het in den oorlog zy, van een gunstig oogenblik gebruik herftelde den misflag, welken deze begaan had door het verlaacen der berg-engten; zyne tegenwoordigheid gaf nieuwen moed aan het leger, hy trok de Pö over , verfloeg de Kimbren in een' geregeldcn veldflag, en voltooide de behoudenis van R05 me door deeze groote onderneeming. Maar het geen nog oneindig de over^ winningen van marius boven die van pyrrhus verheft, is de vrucht, welken dezelve voortbrachten. De groote overwinningen van pyrrhus hebben zyn land van geenen dienst geweest: terwyl hy Macedonien won, was hy verpligt het te verdeelen , en hy verloor hetzelve naderhand weder. Zyne grootfte veldtogten werden ondernoomen om de Tarentynen te hulp te komen, om de Karthagers uit Sicilien te jaagen, of om eenen verdreeven Koning op den troon van Sparta te herftellen; en niets van dit alles gelukte. De veldtogten van marius daarentegen be* vrydden Rome van den fchrik voor jugurtha, den geduchtften vyand , welken het zelve na hannibal gehad had, en redde geheel Italië van de overftrooming der Ambronen en Kimbren» HeE  §18 VERGELYKING tusschen Het is zeker roemryk voor Vorsten,' den orderdru' en te hulp te komen; maar zy zyn minde verpügt aan hunne nabuuren, dan aan ï un e gen volk, wier bebou. denis en geluk hunn^ hoogde wet moed zyn. Pyrrhus b.dorf zyne eigere zaa» ken, zonder die g ntn te redden, welken hy te hulp Kwam. Zo de krygs-verricbringen van marius uititeekender zyn dan die van pyrrhus, door derztiver gelukkig gevolg, zy zyn het nog meer door de eer, welke hy mee dezelve behaalde. Alle de loffpraaken welke pyrrhus zie'-, djor de wapenen verwierf, kunnen zo min, als het trotfché êplchrift in den tempel van miner va, tegen het geringde blyk van eer opwegen, *t welk marius door zyne veldtochten ontving. Indien pyrrhus in alle zyne ondertieemirgen gedaagd was, welke eer zoude* men hem dan nog hebben kunnen aandoen * die eenigzins gelyk dond raet den roem oliën tyel van marius, den derden ftichtet tan Rome? En dit was nog niet eens net toppunt van roem, waar toe marius verheven wierd; de grootde, de vleiendfte eer, waar  PYRRHUS en MARIUS. gij» waar toe immer een fterveling kan geraaken, ' was zonder tegenfpraak dat inwendig gevoel van erkentenis, 't welk de Romeinen bezielde, toen zy , in hunne vreedzaame huizen te rug gekeerd, met hunne vrouwen en kinderen den lof van marius met dien der Goden vermengden by hunne huislyke maaltyden, er» aan hem te gelyk met de Goden de eerfte vruchten van hunne tafels offer* den , en denzelfden wyn ter zyner eere plengden. Zo men echter in het beoordeelen van de roemrykfte bedryven der mënfehen niet alleen letten moet op do daaden zelve j noch op het doelwit 't welk men er door bereikt, noch op de eer die men door dezelve verkrygt, maar vooral in het oog, moet houden den eerften grond en de beweegreden, waar uit de daaden voortfpruiten, dan is het zeker, dat de verrichtingen van pyrrhus, noch die van marius grooten lof verdienen, daar dezelve ontbloot zyn van dat gene , 't welk haar alleen lofwaardig kan maaken, namelyk van eene rechtvaardige en eerlyke beweegre- • den, de ziel van alle groote handelingen. De  gad VERGELYKINÖ tusschén De daaden , die men onderneemc ter bevordering van rechtvaardigheid en mënfchelyk geluk , zyn toch alleen lofwaardig; en dit is nimmer het oogmerk noch' Van pyrrhus noch van marius geweest.' Beider onderneemingen ftrekten alleen tot voldoening hunner byzondere heerschzucht en tot bevrediging van eenen onverzadelyken dorst naar roem, welke hen beiden verteerde. Pyrrhus bejaagde alles wat hem maar vleide : van hoop toe hoop voortdraven de, was hy fteeds gereed öm te verliezen 't geen hy bezat, om na te lcopen 't geen hy niet had, en nooit in ftaat om de rust te verdtaauen ; zelfs wanneer de Fortuin hem te gèlyker tyd twèe gelegenheden tot groote daaden aanbood, was hy altoos meer verdrietig over het verlies van de eene, dan te vreden over fcet voordeel van de andere. De heerschzucht van marius was even buitenfpoorig en berispelyk. Noch de onhoemlyke en meer dan k">«ing!yke fchatten, die hy verkrCge" had, noch het win* hen van zo veele veldflagen, noch twee zegepraalen , noch zeven Confulfchappen, welke niemand voor hem ooit bekleed had, noch  PYRRHUS EU MARIUS. 3sï noch eindelyk de Goddelyke eer, welke de Romeinen hem by hunne huislyke maaltyden aandeeden , en die des te vleiender was , hoe minder dezelve het voorkomen van vleijery had , als zynde ontbloot van alle uiterlyke vertooning ; niets van dit alles kon eenen man verzadigen, die in armoede gebooren en van eene zeer laage afkomst was ; hy bleef hier by even ledig als of hy nog geen' zyner wenfchen vervuld had gezien. Toen hy zeventig jaaren oud was, konde hy nog niet verdragen, dat een ander voor hem benoemd was om miThridates te gaan beoorlogen; hy wilde zynen ouderdom tot in Afia Voortfleepen, en zynen gryzen kop nog waagen tegen de Landvoogden van dien Koninj. Hy had zynen geest zo vol van deze gedachte, dat hy in zyne laatfte ziek* te hierover aan het ylen raakte, en in den droom al vechtende tegen mithri» dates ftierf. Men zoude hier tot zyne verontfchuldiging kunnen zeggen, dat, daar hy in den ouderdom van vyfenzestig jiaren nog eenen grooten flag tegen de bondgenooten gewonnen , en in deezen oorlog getoond VI. de eu X had2  3sa VERGELYKING tüsschew had, dat de zwakheid van zyn lichaam; waar over hy zich beklaagde, in het minde de fterkte van zynen geest niet verminderd had, dat het, zegge ik, niet vreemd moet fchynen , dat die zelfde man zich eenige jaaren laater nog in ftaat rekende om zyn land te dienen, en tegen iuithridates te velde te trekken ; te meer daar hy op die jaaren nog alle de vermoeiende oeffeningen in het veld van mars uithield, en een lichaam vertoonde, dat nog vlug en tot den wapenhandel gefchikt was. Hoe veele Ki ygs - overften hebben met nut hun vaderland gediend , en luisterryke daaden verrigt in 1 eenen meer gevorderden ouderdom 1 Maar deze verontfchuldiging kan marius niet baaten : want zo hy geen ander oogmerk gehad had , dan om zynen ouderdom aan het vaderland toe te wyden, dan moest hy gewacht hebben, tot dat het volk hem benoemde , en geene kuiperyen hebben begonnen, veel min zich bediend van eenen Houten en oproerigen Tribuun, waarmede hy sulla regen zich gaande maakte, en Rome in het grootfte gevaar bragt. Deze overgedreeven heerschzucht, welke de grond van het ganfche gedrag, zo wel vso  PYRRHUS en MARIUS» 323 van marius als van pyrrhus was, toont ten duidelykften, dat de zedelyke deugden zo min de fterkfte zyde van den een' als van den anderen waren. Men moet nogthans bekennen, dat marius ten dien opzichte verre beneden pyrrhus te fchatten was. Deze Vorst had bemin* nelyke hoedanigheden ; hy was erkentelyk, en vergat nooit 't geen men voor hem gedaan had; was altoos bereidwillig om de diensten , die men hem beweezen had, te vergelden ; en wanneer een al te fchie* lyke dood van hun, die hem gediend hadden , hem de middelen tot erkentenis benam , befchouwde hy dit als een onher* ftelbaar verlies. Hy werd echter van ondankbaarheid en trouwloosheid befchuldigd jegens de Meden van Sicilien , welke hem ontvangen, en jegens de Bevelhebbers sos» trates en thonon, die hem zulke» groote diensten beweezen hadden ; en het valt moeielyk hem hier te verdedigen, daar hy deze fteden gewelddaadig mishandelde.' Hy liet thonon ter dood brengen, en zou sostrates op dezelfde manier behandeld hebben, zo deeze niet by tyds de verkoeling van zyne vriendfchap bemerkt, X 2 en  324 VERGELYKING tusschVn en zich door de vlugc gered had. Maar men moet deze daaden minder befchouwen als een gebrek aan erkentenis, dan als een overmaat van heerschzucht, De geweldige zucht om Afrika te overmeesteren bandde uit zyn hart het geheugen van alle de diensten, welke deze fteden en beide vrienden hem beweezen hadden ; want in het hart van eenen eerzuchtigen zyn alle deugden ondergefchikt aan deze toomelooze drift. Ook was dit de eenige gelegenheid, waar pyrrhus als ondankbaar kon befchouwd worden; overal vervulde hy anders de pligten van erkentenis. En het is tevens opmerkenswaardig en eene groote les voor Vorsten en Overheden, dat deze enkele ondankbaarheid voor hem het verlies van Sicilien ten gevolge had; want om hem te verdryven verbonden zich de Siciliaanen met die zelfde Karthagers, tegen de welke zy hem hadden ingeroepen. Marius was in dit opzicht zeer verfchillende ; nooit gaf hy eenig blyk van erkentenis. Men kan zich hier van volko. men overtuigen door zyn gedrag omtrent zynen Patroon herennius, welke tegen hem als zynen Client niet tot getuige wilde  PYRRHUS en MARIUS, 325 3e dienen; en door zyne gedragingen tegen metellüs, 'sanderen daags, na dat deze den grond tot het geluk va?, marius ge. legd had , door hem tot zynen Lieutenant te kiezen. Pyrrhus was zachtaardig , en werd niet ligt toornig ; marius was opvliegende, en vergaf nooit. Schoon pyrrhus op een gastmaal neoptolemus, na hem deelgenoot van den Macedonifchen troon gemaakt te hebben, vermoordde, werd hy als het ware hier toe genoodzaakt, om neoptolemus, die op zyn eigen leeven toeleide , voor te komen. Marius daarentegen was altyd gereed, om niet alleen zyne vyanden en mededingers , maar zelfs de onbekendfte en onfchuldigfte perfoonen te doen omkomen. Lutatius catulus was zyn ambtgenoot in het Confulfchap geweest; hy had met hem het bevel over het leger gevoerd, en te gelyk met hem gezegepraald ; hy was daarenbo-, ven een braaf man, die zynen eigen roem aan den roem van zyn vaderland had opgeofferd : marius konde hem het geluk niet vergeeven, van meer dan hy toege. bragt te hebben tQt de neerlaag der Kim? X 3 bren§  3a6 VERGELYKING tusschen bren; hy befloot zynen dood , en noodzaakte catulus zich zeiven om het leven te brengen. Zyn gedrag tegen turpilius, die befchuldigd werd de ftad Vacca, waarin hy het bevel voerde, aan jugurtha te hebben overgeleverd, is nog affchuwelyker; hy was een zyner rechters, en liet hem ter dood veroordeelen, en toen naderhand by de erkentenis van zyne onfchuld alle zyne rechters wanhoopig waren, dat zy hem onfchuldig ter dood gebragt hadden, was marius alleen hierover verheugd; hy beroemde zich hier over als over eene fchoone daad, en vertelde overal dat hy de man was, die, door den Conful metellüs tot de uitfpraak van dit onrechtvaardige vonnis te noodzaaken , eene wreekende Schrikgodinne in deszelfs geweten geplaatst had , welke hem alle oogenblikken zoude ftraffen. Onzinnige marius! hoe kondet gy aan eene wreekende Schrikgodin voor metellüs gelooven, die als Conful flegts een vonnis, 't welk tegen zynen zin doorging, had uitgefprooken, zonder eene nog verfchrikkelyker Wraakgodin voor u zeiven te vreezen, die de oorzaak van deze onregtvaardigheid geweest, waart! Kort  PYRRHUS en MARIUS. 327 Kort na deze gruwelyke misdaad , beging hy eene tegenovergefteide daad , die men niet kan nalaten te pryzen en te bewonderen. Trebonius had den zusters zoon van marius gedood. Ieder een was overtuigd , dat de moord van den neef eens Opperbevelhebbers , en dat wel den neef van den opvliegenden, wraakzuchtigen en onregtvaardigen marius, de hoofdmisdaad van alle misdaaden ware; en echter was het voor marius riet genoeg trebonius vry te fpreken, maar hy kroonde hem daarenboven met eigener hand. Gelukkig , zo hy op deze wyze zyn eigen bloed alleen aan de deugd cn wysheid, en niet aan zyne eer- en baat- zucht had opgeofferd. Men vindt zekerlyk in het leven van pyrrhus geene zo uitftekende daad van rechtvaardigheid; maar men vindt er daarentegen eene groote liefde voor deugd en wysheid ; en deze liefde voor deugdfaame menfehen is geene geringe verdienste in eenen Vorst. De bewondering, die hy aan fabricius betoonde, de eerbied waar mede hy hem behandelde, de groote aanbiedingen waar door hy hem aan zich X 4 trach»  3s8 VERGELYKING tusschen I trachtte te verbinden, bewyzen zyn fterk gevoel voor deugd, grootmoedigheid en braafheid ; al 't welk marius op geen* den minden prys ftelde. Wanneer men naar de oorzaak, waar door zy in dit opzicht zo zeer van et kander verfchilJen, wil zoeken , zal men niet veel moeite hebben dezelve te vinden; zy ligt voor de hand : het is alleen de opvoeding. Pyrrhus was wel opgevoed en te Athenen geweest; men bemerkt in hem een zo befchaafd verltand, dat men niet langer behoeft te twyffelen, of de wysbegeerte , die de werel • verlicht had, ware hem behulpfaam geweest; het gefprek, 'twelk hy aan tafel met cyneas en fabricius hield, ftrekt hiervan ten bewyze. Marius daarentegen had zyne eerfte jeugd op het land gefleeten, zonder eenïge opvoeding : dit gebrek aan opvoeding was oorzaak van zynen grooten afkeer van de Griekfche taal, welke hy volftrekt niet mogt lyden. Nu is het een vaste regel, dat men de Mufen niet orgeiïraft kan haaten. Mariüs was ge* lyk aan die vruchtbaare, doch onbebouwde gronden , welke meer kwaade dan goede krui-  PYRRHUS en MARIUS. 329 kruiden voordbrengen. Deze ruuwe woestheid en ongevoeligheid voor het fchoone,' welke hem zyn ganfche leeven bybieeven, waren de vrugt van zynen afkeer voor de wetenfchappen. Van daar dat toorcelooze misbruik van gezag ; van daar die lafhartige befchroomdhtid in de vergaderingen van het volk , waarin hy altyd de deugd aan de Fortuin opofferde , om den genen te behaagen , die hem verhoogen of vernederen konde ; van daar alle die andere gebreken , welke hem zo ongelukkig maakten, zelfs op het toppunt zyner grootheid. De leugen was een zyner geliefkoosde ondeugden. Volgens zyne gedachten beftond hierin voornaamlyk de behendigheid en wysheid ; zyn gediag in den vollen Senaat, om metellüs te verfchalken, is alleen genoeg, om het leven van eenen anderzins wyzen man te ontëeren, zo wysheid immer zander regtvaardigheid beftaanbuar ware, Pyrrhus is ook niet geheel van deze ondeugd vry te fpreeken ; men kan hem te laste leggen, zyn voorgeven aan de genanten der Lacedemoniers , toen hy, gewapenderhand in Peloponnefus vallende , hun X 5 ver»»  330 VERGELYKTNG tusschen verzekerde, dat hy alleen kwam om de fteden^dcor antigonus ingenomen, in vryheid te Hellen , cn dat hy voornemens was om zyne jorgfle kinderen te Lacedémon te laaten opvoeden. Deze leugen is in geenen deele te verontfchuldigen. Pla» t o leert wel, dat het aan Overheden en Bevelhebbers geoorloofd is, om tegen hunne vyanden te liegen; maar hy verftaat hierdoor openbaarê vyanden, en alleen zulke leugens, welke door den oorlog gewettigd zyn. Hy leert ook wel, dat men onwaarheden aan zyne medeburgers kan zeggen, maar ep die manier, waarop een Geneesheer zyne zieken misleidt. De haatelykfte en fchuld'igfte van alle de daaden van marius is, dat hy naar Afia ging, om de Koningen tegen Rome op te zetten , en om deze ftad nieuwe oorlogen te berokkenen, ten einde haar hierdoor te noodzaken, om in dit dtingend gevaar hem op nieuw tot haaren Veldheer te verkiezen. Alle de misdaadcn zyn in deze eene misdaad opgeflooten. Welke ongelukkige dorst naar roem , welke raazerny, om zyn vaderland aan zyne eerzucht op te offeren! Men moet zich dus niet verwonderen, dat  TYRRHUS en MARIUS. 331 dat een zo opvliegend en woest mensch, die alleen bezeten was met de zucht tot heerfchen , zynen ouderdom door alle foorten van onregtvaardigheid en Wreedheid onteerd hebbe. Zulke wilde karakr ters, zodra zy eens de paaien van rechtvaardigheid te buiten gegaan zyn , vinden niets meer, 't welk in ftaat is hen te fluiten ; de grootfte buitenfpoorigheden, de fchreeuwendfte ongerechtigheden worden hun noodzakelyk; deze zyn de eenige middelen, waar door zy zich de ftraflèJoosheid hunner eerfte misdaaden verzekeren kunnen. Vandaar die ftroomen bloeds, welke Rome geduurende de laatfte levensdagen van marius overdekten. En welk bloed! de voornaamfte leden van den Senaat, de besfte burgers werden (lachtoffers van deze gruwelyke woede : het zwaard der Kimbren zou minder wreed zyn geweest. Men vindt niets dergelyks in het leven van pyrrhus; en zo deze, niettegeuftaande' zyoe dapperheid , beneden m arius is in krygsverrichtingen , is hy verre boven hem te ftellen in zeeden en beIchaafdheid. Voor het overige hebben  333 VER GELYK ING tüsschen zy veele overeenkomst met elkander; met dit onderfcheid, dat de een zyn leeven in ongeluk begon, en de ander eindigde. Pyrrhus werd in zyne eerfte levensjaaren als vlugteling aan het hof van eenen vreemden Vorst gebragt, alwaar men voor hem eene veilige fchuilplaats zogt, uit welke zyne vyanden, die hem wilden doen omkomen, hem opeischten. Marius onderging de zelfde ongelukken in zyne laatfte jaaren na zyn zesde Confulfchap. Pyrrhus werd , twaalf jaaren oud zynde,op den troon zyner vaderen herfteld; verloor denzelven vyf jaaren laater door zyne eigen fchuld, en zyne ftaaten by eene beuzelachtige gelegenheid verhaten hebber de , verviel hy in zyne eerfte ongelukken. Marius zoude, met minder kunde dan pyrrhus, nooit eenen misflag begaan hebben, die zo ftrydig was met de gezonde ftaatkunde. Men kan zeggen, dat alle menfchen veel op he >ben met voorteekens, met droomen, in een woord met de waarzeggery : dit gevoel koomt uit den grond van orze ratuur voord , die altyd nieuwsgierig is en begeerig om het toekomende te  PYRRHUS en MARIUS. 333 te weeten ; maar deze vooringenomenheid heeft nog meer plaats by groote perfonaadjen , en by hun , die de eerfte rollen fpeelen; 't zy dat zy waarlyk dit zwak met andere menfchen gemeen hebben , *t zy dat zy er de vertooning van maaken uit ftatukiinde, om die kunst aan hunne oogroerken dienstbaar te doen zyn. Pyrrhus voelde zich verfterkt door eenen droom, waarin hy zich verbeeldde, dat alexander hem verfcheen, en zyne hulp beloofde. Na eenen anderen droom dien hy had , waar in hy zich verbeelde den blikfem op Lacedémon te werpen, geloofde hy vast, dat hy 's anderen daags die ftad ftormenderhand zoude inneemen. Maar deze droom had eenen tegenovergeftelden zin , zo als by de uitkomst bleek. Hy werd daarentegen verfchrikt door een voorteeken, 't welk hem voor Argos bejer gende, toen de koppen der osfen , welke hy geflagt bad, en die by elkander op den grond lagen, de tongen uititaken , en hun eigen bloed lekten. Binnen Argos had hy naauwlyks den metaalen ftier en wolf gezien, welke te famen vochten, of hy  334 VERGELYKING tüssch&n hy herinnerde zich eene oude godfpraak^ welke hem met eenen aanftaanden dood bedreigde, zo dra hy deze beide dieren in woede op elkander aanvallende zoude zien , en was hier doof op her punt van af te trekken, en zyne onderneeming te ftaaken. Marius liet niet minder ligtgeloovigheid blyken. Hy leidde overal met zich rond eene Syrifche Profeetesfe, aan dewelke hy veel hoogachting en eerbied betoonde. Hy was zeer ingenomen met de beide gieren, welke zich by zyne legerplaats vertoonden, telkens wanneer hy eene overwinning moest behaalen. Om zich by de grootfte ongelukken moed te geeven, bragt hy zich voor den geest de uitlegging , die de waarzeggers aan een voorteeken gegeven hadden , 't welk zich in zyne kindsheid vertoond had, wanneer een arend een nest met zeven jongen op zyn kleed liet vallen; en de ontmoeting van twee vegtende fcorpioenen op de kust van Afrika fcheen hem te voorfpellen , dat de weg, dien hy hield , hem noodlottig zoude zyn: hierom veriie: hy denzelven, en fprong by tyds  PYRRHUS ek MARIUS. 335 iyds in eene visfchers fchuir. Het was dus niet zonder reden, dat men van Marius zeide, dat hy behouden was geworden door zyn vertrouwen op de wigchelaars. Pyrrhus, die niet minder hier op vertrouwde , zoude insgelyks gered geweest zyn» zo hy den tyd gehad had om van pas af-' tetrekken, na het zien van den metaalen Hier en wolf. Maar de teekens, welke hy gezien had , waren al te beflisfende; hy konde dezelve niet verydelen; men onthops zyn lot niet, zo als hy zelf zich by eene andere gelegenheid uitdrukte. Dat verfchrikkelyke voorkomen, 't welk de natuur aan beiden gegeeven had, vertoonde zich vooral in byna gelyke omftandigheden, maar met een zeer verfchillend gevolg. De Gallifche foldaac, die gezon» den was om marius in zyne kamer te Minturnen te dooden, zag blikfemftraalen uit zyne oogen fchieten, wierp zyn zwaard weg , en liep heen zonder zynen last uittevoeren. Pyrrhus weder by zich zeiven gekomen van de flaauwte, die hy door den flag van eene dakpan gekreegen had, en zyne oogen openende, jaagde door eenen  336 VERGELYKING tusschën eenen opflag van zyn gezicht den foldaat} die op dat oogenblik het zwaard opgehe* ven had om hem den kop in te klooven, zulken fchrik aan , dat deze den flag niet mar behooren konde aanbrengen, en denzelven niet dan beevende en met veel moeite volbragt. Hun dood was zeer verfchillende. Pyrrhus kwam in een gevegt ongelukkig om, in het midden van de ftad Argosj hy werd door eene vrouw gekwetst, en door eenen foldaat, die hem het hoofd affloeg, gedood. M a r i u s daarentegen ftlerf op zyn eigen bed , rerwyl hy , na alle de wreedheden , welke hy had uitgeoeffend, nog naar bloed dorstte. Deze dood echter , hoe gerust dezelve ook moge fchynen, was akeliger dan die van tyrrhus; want hy fleet de laatfte dagen van zyn leven in zulk eene ongerustheid en fchrik, dac hy noch 's nachts noch 's daags konde rusten , en hy ftierf in het midden der Wroegingen, welke hem het aandenken van het verledene , het gezichr van het tegenwoordige , en de vrees voor het toekomende even zeer veroorzaakten, De wreekende Schrik:  PYRRHUS en MARIUS. 337 Schrikgodin, aan dewelke hy metellüs had willen overleveren , begon hem reeds in dit leven voor zyne misdaaden te ftraffen, en wraak te neemen over al het bloed % 't welk hy vergoten had. Zo waarachtig is het zeggen van plato , dat ondeugende en godlooze menfchen 9 wanneer zy den dood voelen naderen, alles beginnen te vreezen, waarmede zy geduurende hun leeven het meest den fpot gedreeven hebben. Dan maaken fchrik er. angst zich van hunne harten meester; zy worden gefolterd door Wroeging, en de wanhoop is de eenige rcedgezel , welken zy, of in den flaap, of by hun ontwaaken y ontmoeten; in plaats van dat hy , die zich niets te verwyten, en een onfchuldig leeven geleid heeft, altoos vergezeld wordt door de zoete hoop, welke pindarus „ de goe- de voedfter der grysaards" noemt. „Die „ genen," zegt hy, „ die geduurende hun ,, leven op het pad van heiligheid en 5, rechtvaardigheid gewandeld hebben, zyn „ altyd omringd van de zoete hoop, wel„ ke hun hart verkwikt, en welke de ,, goede voedfter des ouderdoms is } die VI. deel, Y i9 zoe-  338 VERGEL. toss. PYRR. en MARIUS. „ zoete hoop , die vooral den onbeftendU „ gen geest der ftervelingen beltuurt." Het is toch eene zekere waarheid, dat de gelukkige ouderdom een kroon van eer en vertrouwen is, welke alleen gevonden; wordt op de paden der gerechtigheid». LY-  LYS ANDER, $ 2   HET LEVEN VAN LYSANDER. Ter plaatze , waar de Acanthiers (*) hunne Gefchenken (b) in den Tempel te Delphi hebben opgehangen, leest men r» „ Aca«thus was eene Zeeftad van Thracie,, ■of Chalcidica , aan den Singitifchen Zeeboezem, niet verre van het Kanaal door jcerxes in den ■berg Athos gemaakt. Wat de ïnwooners dezer •ftad met brasidas te doen hadden, en welke de oorsaak was hunner hoogachtinge voor hem, ieert ons de Gefchiedenis. Hy verfcheen, naamelyk, aan het hoofd eens Spartaanfchen Legers ia Chalcidica en Thracie ; befchermde dere Landfchappen tegen da Athen'unfers, en werdt '*r be« wonderd wegens zyne Deugd en Eerlykheid. Men zie t«ucyj>. IV B. b. 81, 84 volgg. d1900», «ic- XII B. bl. 320" Xylander, Men vindt hier in den Teftt het woord é»i) Ku/SsfW'Jjjf. Door dezen naam worde doorgaans een Stuurman aangeduid. Maar hier heeft men aan eenen Scheepsbevelhebber, wy ssouden, dunkt ons, zeggen, den Flagkapiteini te denken. VI. DEEL» Z  354 het LEVEN lyk voorby roeide , maakte dit tergen l y> san der zo zeer gaande, dat hy eerst eenige weinige Galeyen te water brengen liet om antiochus achter na te zetten: dan,, ziende daarop de Athenienfers in grooter aantal opkoomen om hunne Makkers by te ftaan, beval hy insgelyks het Scheepsvolk van meer andere Galeyen aan boord te gaan, waardoor Ter, ongevoelige een geregeld Zeegevecht werdt aangevangen, in het welke lysander de overwinninge behaalde , vyftien vyandlyke Oorlegfchepen bemachtigde , en dieswegens een zegeteken oprichtte. Dit geleeden nadeel , ondertusfchen, trof en verbitterde het Volk te Athene zo zeer , dat het aan alcibiades by openbaar befluit het Opperbevel ontnam. Ook werdt hy door het Krygsvolk te Samos openlyk gehoond. Des hy, zich overal in eenen kwaaden reuk bevindende , te raade werdt het Leger te verlasten, en weg te vaaren naar Cherfonnefus. Het evengemeld gevecht nu was wel op zioh zei ven , en in de gevolgen onbedu dend ; maar het werd van de Fortuin roemryk gemaakt door den grooten naam van alcibiades.  van LYSANDER. 353 Zedeit deed lysander uk de onderfcheidene Steden by zich te Ephefus koomeD alle die gene, welke hy wist, dac in driestheid en overmoed onder hunne Medeburgers uitfiaken , en wierp, toen reeds, by voorraad de zaaden en beginzelen der Tienmanfchappen, en verdere nieu> wigheden, welke hy naderhand invoerde, door hen te vermaanen en aan te fpooren om het oprichten van Genootfchappen aan den gang te brengen , en hun uiterst best te doen , ten einde zich in de beheeringe der gemeene.zaaken in te dringen, als die ftaat konden maaken , dat zy, zo dra het met de Athenienfers gedaan zoude zyn, zich van het oppergezach des Volks wel zouden kunnen ontilaan, en elk in zyn Vaderland de hoogde magt bekleeden. Ook hieldt by hierin getrouw zyn woord, en bevestigde aan allen met daaden het geen hy hun beloofd hadt, daar hy een ieder der genen , met welke hy Vriendfchap en verbond van Gastvryheid hadt aangegaan, verhief tot het Oppergezach , tot Eerampten en Bevelhebberfchappen , niet fchroo* mende ter bevorderinge van derzelver fchraap2i;cht zich zeiven mede fchuldig te maaken Z a aan  g#6 het LEVEN aan geweld en verongeïykingen. Geen wonder, derhalven, dat deze Lieden alle, zonder uitzonderinge , hem getrouwelyft aankleefden , zynen wil volvaardig uitvoerden en over zyn vertrek bedroefd waren. Want zy vleidden zich, dat hunne heerschzucht, al ging die nog zo hoog, nimmer te loor gefield zoude worden , zo lang hy het gebied i» handen hadt. Hiervandaan zagen zy Callicratidas, wanneer deze als Opvolger van lysander het bevel over de Vloot kwam overneemen, voortal van den beginne met geene goede oogen aan. Ook beterde dit naderhand niet, toen deze door fpreekende daaden getoond hadt een der beste en eerlykfte Mannen ter Wereld te zyn: noch fchepten zy behaagen in zyne wyze van bellier , welke zo iets eenvoudigs, zo iets'echt Dorischs Qq) en oprechts adem- (f) Dacier verklaart dit, als of 'er gezien? werdt op de Dorifche welluidendheid1, of harmo. %ie, in de Mufiek ; beroepende zich op de ge;, tuigenisfen van socrates (by plato in Lachett. en ARiSTOTELES (Politic, uit. c uit.) Doch, onzes oordeels, deen zich hier geene redenen op om aan de Mufiek, of het harmot.ïeufe te denken. Het is bekend, dat alle de Herderszangen det Gria»  van LYSANDER. 35? ademde. Zy bewonderden dezes Mans Deugd even als de fraaiheid eens Standbeelds van ^en eenen of anderen Held; terwyl zy, daarentegen, de vuurigfte drift en geneigdheid toonden voor des anderen yver; — zyne bereidwilligheid voor zyne vrienden en het genot, dat zy daar van trokkenf Zo dat, toen hy te Scheep ging om weder raar Sparte te keeren , zy geheel moedeloos en tot fchreyens toe bedroefd waren. Ook liet lysander, van zyne zyde, niet na deze Lieden nog meer tegen callicratidas in te neemen. Hy zondt van de Geldfcmmen, welke hem door cyrus tot onderhoud der Zeemagt gefchonken waren, alles , wat nog by kas was, te rug naar Sardes; zeggende, „ dat callicratidas, indien hy het hebben wilde, 'er zelf cm mogt vraagen, en zien op wat wyze hy het Krygsvolk onderhouden Grieken in het Dorisch Dialeft gefield zyn. Plutarchus zelf behoorde, als Bosotiè'r, tot de Doriërs •, en by fchynt hier een zeker nationaal karakter, als wy het zo noemen mo en, te bedoelen. Doriërs waren ook de Spamanen, weleer zucht voor het eenvoudige te over bekend is. Z 3  ♦358 bet LEVEN den mogt!" Eindelyk gereed om weg te vaaren verklaarde hy openlyit aan hem, „ dat hy hem eene Vloot ter hand Helde, welke Meesteresfe was van- de Zee!" waarop de andere , zyne ydele eerzucht en fnorkerye willende befchaamen , hem toevoegde : Welaan dan ; zeil uit voorby Samos , zo, dat gy dat eiland aan uwe ilinkehand laat liggen. Vaar dus verder voort naar Miletus , en ftel my daar het gebied over de Vloot in handen ! Want byaldien wy meester zyn van de Zee, behooren wy niet befchroomd te zyn de vyanden , welke zich te Samos bevinden, voorby te zeilen! (r) Lysander gaf hier op geen ander befcheid , dan „ dat niet hy, maar callicratidas thans over de Scheepsmagt gebood!" en zo zeilde hy weg naar Peloponnefus, laatende den nieuwen Bevelhebber in groote verlegenheid, want deze hadt, by zyne overkomst, geene penningen van huis mede- geCO Met dit verhaal van plütarchus kan ▼ergeleeken worden xenofhoms Griekfche Bifrorie I B. 6 h. welke hier en daar van onzea gcliryver woord«Iyk wordt gevolgd.  van LYSANDER, 359 genomen; noch kon ook van zich verkregen de verbondene Staaten, welke reeds genoeg uitgeput waren, tot nieuwe geldheffingen te dwingen. sËr fchoot, derhalven , niets over, dan het benoodigd weid, op het voorbeeld van lysander, aan de deuren der koninglyke Krygsoverften te gaan bedelen; iet waar toe hy uic zyn aart geheel en al ongefchikt was, zynde een echt Vryman, die het hart heel hoog droeg, en alle nederlaag, door Grieken aan Grieken toegebracht, voor minder fchandelyk hielde, dan het loopen vleijen en opwachtingen maaken aan de deuren der Barbaaren , die wel groote fchatten, maar buitendien niets achtingwaardigs had. den. Niettemin, gedrongen door volftrekte verlegenheid, ging hy op reis naar Lydie, en begaf zich rechtftreeks nactr het Paleis van cyrus, waar hy bevel gaf hem by den Prins aan te dienen, en te zeggen: „ dat de Vlootvoogd c allicrattdas daargekoomen was, en begeerde mee hem te fpreeken!" Een der Deurwachters hem hierop toegevoegd hebbende: „ Vreemdeling! het komt cyrus voor tegenswoordig niet gelegen, want hy bevindt zich Z 4 niet  $öo het LEVEN me! zyne Vrienden aan tafel," antwoordde wiCRATipAs met de grootfte een» v tcpg pij: „ Wel nu 1 'er is geene de minfte zwarigheid, ïk zal op deze plaats wei zo lang blyven liaan wachten, tot dat hy van tafel oplla!" Dit antwoord deed hem voor een boersch en onwelleevend Man doorgaan, en veroorzaakte, dat de Barbaaren hem uitlachten; waarop hy zich, voor dat pas, vergenoegde met henen te gaan. Maar toen hy zich voorts ten tweedenmaale aan de Poorten van het Palei$ vertoonde, en geenen toegang krygen kon, nam hy zulks zeer euvel, en keerde terftond te rug naar Ephefus, vervloekende van ganfcher harte die gene , ja hun alle kwaad toewenfchende , die het eerst laf genoeg waren geweest van zich laag te laaten behandelen door de Barbaaren , en dezelve geleerd hadden zich balddaadiglyk te verhovaardigen op hunne fchatten ; aan allen, daarenboven, welke zich op dien tyd in zyne tegenwoordigheid bevonden, met eenen eed verzekerende, „ dat hy zo dra niet wederom te Sparte zou zyn aangeland, of hy zou , voorzeker, alles, wat \n zyn vermogen was, werkftellig maaken, ten  Van LYSANDU, 361 ten einde^ de Grieken onderling te bevre* digen, en daar door, op hunne beurt, een voorwerp van vreeze voor de Barbaaren te doen zyn, welker magt en byftand zy als» dan niet meer zouden behoeven !" —5 Dan, deze zelfde callicratidas, die gevoelens koesterde Lacedaamon waardig; — die wegens zyne rechtvaardigheid , grootmoedigheid en dapperheid aan de edelfte en uitmuntendfte mannen van Griekenland den rang betwisten mogt, bekwam niet lang daarna in den Zeeflag by Arginufae de nederlaag, en verdween uit het oog (j). De zaaken der Lacedsemoniers op deeze wyze geheel schterwaards gaande, vaardigden de verbondene Staaten een Gezantfchap af naar Sparte , en begeerden , dat het hoofdbeftier der Zeemagt wederom aan lysander mogtj worden toevertrouwd, verzekerende dat zy onder zyn geleide veel volvaardiger aan de zaaken deel zoudenneemen. Ook d:ed cyrus het zelfde voorCO Ji$*wekend daarmede, dat hy zynen Vyand ont*  het LEVEN ontziet, maar de Goden voor niets re* jkent, Lysander werdt, vervolgens, door cyrus opontboden naar Sardes. dié hem aanzienelyke gefch'enken deed, vergezeld van nog aanzienelyker beloften , daar hy hem met jeugdelyke grootfpraak verzekerde, „ dat, zo al zyn Vader weigerde iets te geeven, by, hem ten gevalle, van zyn eigen goed het noodige wilde bekostigen, ja zelfs, by aldien alles te kort fchoot, den eigen fetel, waarop hy gewoon was te zitten, wen hy zyne bevelen gaf, en die geheel uit goud en zilver was te zamen gefield, in Hukken zou doen liaan! '* Voorts, daar hy nu gereed ftond om de reize naar Perfie en zynen Vader aan te neemen, gaf hy bevel, dat de fchattingen, door de fteden optebrengen , zouden ingevorderd worden door lysander, en deze als Landvoogd in zyne plaats de regeeringe in handen hebben. Eindelyk, affcheid neemende , bad hy hem zich in geenen Zeeflag tegen de Athenienfers in te laaten, voor en aleer by te rug zoude gekoomen zyn: want dat by niet zoude wederkoomen zonder een goed aantal Schepen  van LYSANDER. 367 pen uk Phoenicie en Cilicie met zich te brengen!" en zo vertrok hy naar den Koning zynen Vader. Belangende lysander : deze bevondc zich niet fterk genoeg van Schepen om flag te leveren, maar hadt 'er, evenwel, te veel om ftil te blyven liggen. Hy ftak, derhalven , met zyne Vloot in Zee , en bragt een en ander der Eilanden over aan de zyde der Lacedaemoniers. Daarna ;zet» tede hy koers naar iEgine en Salarais; flapte 'er aan land , en liep de velden af. Vervolgens wendde hy het naar Attica, en ging 'er van boord om den Koning agis te begroeten, die tot hem afgekoomen was van Deceléa («). en hier hadt hy gelegenheid om voor de zkh daar bevindenda Spartaanfche Landmagt de fterkte der Vloot ten toon te fpreiden, en zich als meester van de Zee voor te doen, als die voer («) Van deze gewigtige flerfcte, in het Attisch gebied zeiven gelegen, hadden de LaceJ*ra niers zich in dezen oorlog tot groot nadeel hunner Vyanden meester gemaakt. Zie hier bov. het Leven van alcibiades bl. 72. Nepos Alcibiad. 4. h. Thans draagt zy den naam van Biala-Castro,  368 het LEVEN voer Werwaarts by wilde (V). Echter kréég hy zo dra de lucht niet, dat de Athenien» fers hem vervolgden , of hy ham, zo ras doenelyk , den weg door de Eilanden en week naar Afie. Hiér den Hellelpont onbezet vindende; belloot hy aanftonds eene kans tegen de Limpfaceners te wagen, welker ftad hy met zyne Vloot van de Zeekant infloot, terwyl ThorXx met de Landmagt insgelyks derwaarts toefchietende haare muuren beftormde. Lampfa-, cus (w) wederftond dit geweld niet langj? maar werdt ftormendérhand veroverd en door lysander aan de Soldaaten ter plonderinge overgegeeven. De Vloot der Athenienlers, fterk honderd en tachtig Schepen van oorloge, was kort te vooren ingeloopen te E- Cv) Wy hebben hier naar eene verbeterde, en door anderen reeds goedgekeurde Leezinge vertaald ; waaromtrent men de uitg. van bryane na kan zien. tv) Eene vermaarde ftad aan den Hellefpont * beroemd wegens haare Wyngaarden en den eerdienst van priapus. Vergel. het L«v. van thesiistocles in ons II. d. bl. 310,  van LYSANDER. 369 kus (x), op de kust van Cherfonnefus» Hier vernam zij het ongeluk van Lampfa» cus, en flevende daarop oogenblikkelyk naar Sestos; van waar men, na 'er mondkost te hebben opgedaan , voort voer naar Mgos Potamos (y), ankerende tegen over den vyand, die nog lag by Lampfacus. Onder de Opperhoofden, aan welke het bevel over de Scheepsmagt der Athenienfers was toevertrouwd , bevondt zich ook philocles, dezelfde, die voorheên het Volk van Athene overgehaald hadt tot het befluit om allen Krygsgevangenen , welke men in handen krijgen mogt, den reehter duim af te kappen, op dat zy, in het ver-. volg, (*) Doorgaans vindt men den naam dezer Stad gefchreeven Elaeüs. doch de gel, vossius op mela XI B. 11 h. keurt de fchryfwyze, welke hier voorkoomr, voor de echte. Z. de Aantekk, van berk el op Steph. Byz, in V. — De Franfchen verbasteren den naam in Eleonte. Zy was eene Stad van het Thracisch Cherfonnefus aan den ingang des Hèllefponts. (y) Of, de Geiten. Rivier. Z. het Lev. van al* cibiad. bl. 110 in ons III Deel. VI; deel. Aa  37° het LEVEN volg, geene fpies meer mogcen konnen voeren, maar wel roeijen (2). Het overige van dezen dag werdt, wederzyds , in ftilte doorgebracht, verwachtende men, over en weder, dat de flag tegen den volgenden dag aangaan zoude. Maar lysander hadt geheel andere dingen in het hoofd. Hy geboodt Volk en Bevelhebbers , even of de ftryd met den dag, en het aanbreeken des lichts aanftaande was, aan boord der Oorlogfchepen te gaan, en aldaar in geregelde orde en ftilte het geen hun gebooden zoude worden, af te wachten. Van *s gelyken liet hy de Landmagt aan den oever zich in flagorde fchaaren , en gaf hun eveneens bevel van zich verder niet te roeren. Naauwelyks was de Sonne opgegaan, of de Athenienfers kwamen in volle fiagordeninge met hunne geheele magt opdaagen, naderende tot onder het oog der Lacedaemon iers, en dezelve ten ftryde tartende. Maar lysander, onaangezien zyne Sche- (s) Hy wilde hen onbekwaam tot den oorlog maaken, en tot roey-flaaven vernederen!  van LYSANDER; g£j Schepen insgelyks flagvaaPdig en met de voorftevens naar den Vyand gekeerd lagen , en reeds des nachts hun Volk aan boord hadden gehad , liet, echter , niemand toe uit te loopen. Integendeel: hy zondt floepen (a) af naar die gene, welke voor aan lagen, met bevel van geenerley beweeginge te maaken, maar te blijven, daar ze waren , zonder van ligginge te veranderen , veel min het tegen den vyand in te zetten. En als nu de Athenienfers tegen den avond on» verrichter zaake wederom vertrokken , liet hy het Krygsvolk niet eerder uit de Schepen aan wal gaan, voor dat twee of drie Galeyen, welke hy op kundfchap uitgezonden hadt, hem kwamen boodfchappen, dat zy de Vy«s anden van boord hadden zien gaan. Des anderen daags hadt men wederom dezelfde vertooninge. Zo ook den derden, tot op den vierden dag; des de Athenienfers hierop geheel hoogmoedig begonden te worden, en hunne Vyanden te verachten , als welke zy waanden beangst te zyn, en da) Het gr. woord duidt aan lichte Vaartuigen, gefchikt om boodfchappen over te brengen,- Aa 2  372 het LEVEN en uit hunne fcnuilhoeken niet te durven voortkomen. Geduurende deeze omftandigheden kwam alcibiades, die zich, in de nabyheid van Cherfonnefus, in eene door hem verfterkte plaats onthieldt, te paarde en fpoorflags gereeden in de Legerplaats der Athenienfers (è), alwaar hy de Bevelhebbers ten fterkften befchuldigde, als die, in de eerfte plaats, eene noch goede, noch veilige Legerplaats hadden uitgekoofen op ftranden , die open lagen en geene zekere rede voor de Vloot opleverden ; en, vervolgens , ook daarin mis hadden , dat zy alle noodwendigheden van verre, uit Sestos, moesten haaien, toonende hun aan, dat zy veel beter zouden doen , wanneer zy zich zonder tydverzuim naar die Stad en Haven gingen begeeven, en zich verder verwyderden van eenen Vyand, wiens aanval zy te duchten hadden; wiens vereenigde magt op de wenken van flechts éénen Bevelhebber paste, denzelven vreesde en gereed (O Vergelyk weder het Lev. v. alcjbiab» t. a. pi.  van LYSANDER. 373 reed was op het door hem gegeeven fein alles met de grootfte vaardigheid te verrichten!" Hoe welmeenende, nu, en juist deze zyne vermaaningen waren , was 'er nochthans niemand, die 'er naar wilde luis. teren. Zelfs gaf tydeüs, een der Bevelhebbers, hem fchimpen de ten antwoord , „ Dat niet hy , maar andere thans te beveelen hadden!" Alcibiades vondr, het, derhalven , geraaden zich van daar te maaken, te meer, dewyl hy begon te vermoeden, dat men in den fin hadt zich verraaderlyk van hem meester te maaken (V). Op den vyf den dag, als de Athenienfers wederom, als naar gewoonte, verfcheenen waren, en voorts den terugtocht aangeno-i men hadden onder alle tekenen van verguizinge en minachtinge, zondt lysander, gelyk hy plag , zyne Schepen wederom uit op kundfchap, maar gaf nu aan derzei ver Gezaghebberen in last, om, zo ras zy zouden hebben gezien, dat de Athenienfers hunne Schepen verlaaten hadden en (O Hy vreesde, dat men hem zoude vatten, en vervolgens naar Athene overzenden ; alwaar het Volk nog geweldig op hem verbitterd was. Aa 3  374 het LEVEN en aan land waren gegaan, oogenblikkelyk te wenden, met allen mogelyken fpoed te rug te roeijen, en , zo dra zy halfweg gekoomen waren, een koperen Schild van den voorfteven om hoog te heffen, als het fein om ten aanval uit te loopen. Zelf voer hy, middelerwyl, by de Schepen rond, derzelver Beftierders en Opperhoofden vermaanende, en hoofd voor hoofd aanfpoorende hunne Manfchappen, zo Roeijers als Krygs* volk, tot den ftryd in gereedheid te houden, en het, zo dra het teken zou gegeeven zyn , met allen yver en drift op den Vyand aan te zetten. Ter naauwernood, derhalven, vertoonde zich het om hoog verheeven Schild op de wederkeerende Schepen, en gaf lysander met het fteeken der trompet van het admiraalfchip fein tot den optocht, of de Vloot liep eensklaps uit, terwyl de Landmagt met geene mindere fnelheid langs het ftrand voortrukte , ten einde het hooge Voorge-? bergte te winnen. De afftand tusfchen de beide kusten van het vaste Land is hier ter plaatze van vyftien Stadiën. Deze nu werdt door de wakkerheid en krachtdaadigfte poogingen der Licedajmoniers binnen  van LYSANDER. 375 nen zeer korten tyd afgedaan. — De eerfte onder de Opperhoofden der Athenienfers, die van het land de aannaderende Vloot waarnam, was conon. Deze, door het bezeffen van de grootheid des gevaars in de hevigfte gemoedsbeweeginge gebracht, begon aanftonds uit al zyn vermogen te fchreuwen , „ dat men weder aan boord moest gaan! Dan hy hadt goed den eenen by zynen naam te roepen , den anderen te bidden , een' derden te dwingen om zich op nieuw fcheep te begeeven. Zyn yver, hoe groot, was van geringe uitwerkinge, daar de lieden uit eikanderen geloopen, en hier en daar verftrooid waren. Want zo dra men de Oorlogfchepen verlaaten hadt, en aan land was geftapt , begaf een deel zich rechtftreeks naar de Markc, als niets kwaads vermoedende, om het noodige te koopen. Anderen , even gerust, gingen wandelen door het veld; terwyl zommige zich in hunne Tenten te flapen leiden,, of ook wel onledig waren met het toebereiden van het avondeeten : want de onbedreevenheid der Bevelhebbers hadt hen geheel en al zorgeloos gelaaten omtrent het toekootnen* de. Reeds hoorde men het krygsgefchrey Aa 4 en  3?6 het LEVEN en geweldig gedruisch des aanvallenden Vyands, toen conon zich met acht Schepen door de vlucht aan het gevaar onttrok, en daarmede overftak naar het eiland Cyprus tot den Koning euagoras. Alle de overige Schepen werden overvallen door de Peloponnefiers, welke fommigen, die geheel en al ledig waren , gemakkelyk bemagtigden; anderen, daar het Volk bezig was aan boord te gaan, in ftukken hakten. Van de Manfchappen werden deze, die ongewapend en in wanorde ter hulpe kwamen toegefchooten , by de Schepen zelve afgemaakt; gene, welke landwaarts in vluchtten, door den Vyand, die insgelyks zyne Schepen verliet, achter na gezet en dood geflagen. Voorts bekwam lysander drieduizend Krygsgevangenen, benevens de Bevelhebbers: ook viel de geheele Scheepsmagt der Athenienfers hem in handen, uitgezonderd alleen het Schip Paralus (d) , en de acht, welke met co- Cd) By de Athenienfers waren, infonderheid, drie Galeyen bekend, welke tot plechtige Gezant, fchappen , of het overbrengen van bevelen, of andere deelen van den dienst des Gemeenenbests ge*.  van LYSANDER. 377 conon ontkoomen waren. Hy bondt, vervolgens, de veroverde Schepen achter aan de zyne , liet de vyandlyke legerplaats flechten, en voer, daarop, order het vro» lyk gefpeel der fluiten , en juichende zegezangen te rug naar Lampfacus; hebbende met de geringfte moeite eene zaak uitgevoerd van het allerhoogst belang, en flechts binnen één Uur de uitkomfte bepaald eens Oorlogs (e) zo langduurig , als verfcheiden, en ryker in eene menigte der onverwachtfte voor- of tegenfpoeden , nederlagen of overwinningen, dan een eenige Oorlog te vooren gevoerd. Zodanig een Oorlog, die duifenderley verfchillende foorten gebruikt wierden. Zodanig eene was de Theoris. Z. het Lev. van theseus. I D. bl. 125. deSalaminia. Z. het Lev. van pericles III D. bl. 59, 30. en de hier voorkomende Paralus, over welke laanle, met de andere door ibmmigen vermengd, men behalven harpocration , suidas ena, men na kan zien meursius Att. Left. ir, 7. (e) Alles nodigt, ja noodzaakt ons hier in den Test voor yjóvov te leezen Tfóte/Aov. In dien fin vertaalden ook xylander en crüserius. Schoon wy door heu, wegens eene te veranderen leezinge, geheel niets vinden aangetekend, Aa g  378 het LEVEN ten van gevechten ; duifenderley wisfelvalligheden n het Geluk hadt opgeleverd; die zo veele Veldoverften verflonden hadt, als alle Oorlogen, voor dezen in Griekenland gevoerd , te zamen genomen , werdt door het beleid en de fchranderheid van éénen enkelen Man als in een oogenblik beflist! — Men behoeft zich , derhalven , geensfins te verwonderen , dat fomrnige lieden op de gedachten vielen , als of iet Goddelyks hier onder gefpeeld zoude hebben. Men vondt 'er, naamelyk, die verzekerden, dat de Gefternten van castor en pollux (ƒ) zich met helderen luister vertoond hadden ter wederzyde van lys anders Schip, by het ftuur, zo als hy tegen den Vyand uit de Haven uitging. Andere willen , dat de' bekende val van zekeren Steen tot een voorbeduidfel ver- ftrekt CO Bekend onder den naam van Tweelingen. De Ouden hielden het daar voor, dat dsie Gefternten nu en dan zich om laag vertoonden, en wanneer zulks gebeurde achtten zy het een allergelukkigst voorteken te zyn. Z. by voorbeeld hora t. I B, 3 en ia Lierz. en op de laatfte plaats de Aantekk. van lambin.  van LYSANDER. 3 79 ftrekt hebbe van deze Gebeurtenisfe. 'Er kwam , naamelyk , naar luid van het gemeen gevoelen, by iEgos-Potamos uit den Hemel gevallen een fteen van onbedenkelyke grootte, welke ook nog hedendaags vertoond wordt, en by de Cherfonnefiten een voorwerp is van godsdienstigen eerbied. Nu wil men, dat anaxagoras voorzegd (g) zoude hebben, „ dat 'ervan de in de lucht vastgehechte Lichaamen, door zekere fchok , of verglydinge , welke plaats zoude hebben, één zou worden afgebrooken, uitvallen en nederftorten. Verder, dat geen een der Gellernten zich waarlyk bevindt in dien ftand , in welken zy van den beginne waren (Ij). Want dat zy» (g) Vergelyk over het nedervallen van evengemelden fteen , en de voorzegginge van anaxagoras, plinius Hift. Nat. II B. 58 b. Diocenes laört II B. g io. en de verdere Schry. vers aldaar aangehaald door menagius. C^) ïv j 7cimon (v): Na dat „ GyL de Vestingwerken van den Pirjeeus, „ gelyk ook de lange Muuren, waar door j5 de. (V) In dit Goedschten des Raads van Sparte, waar by aan de overwonnene Athenieniers de Wet wordt voorg. fchreeven , was meer dan eene Schryffeil in4stfloopen. doch het zal op deze p:aats niet yoegen daar van breeder te fpreeken.  van LYSANDER. 393 5, dezelve aan de Stad verbonden is, zult „ hebben afgeworpen; alle de tot hier toe ,, bezette Steden ontruimd , en Uwheden „ binnen uwe eigene landpaalen bepaald; „ — dan eerst, zo Gy dat gedaan hebt, „ zult Gy vrede hebben : mits dat Gy, „ daarenboven, die Sommen opbrengt, „ waar toe men U verplichten zal, en de „ Uitgeweekene vryelyk laat te rug koo» men: eindelyk, ten aanzien van het „ getal der Oorlogfchepen , werkftellig „ maakt alles, wat onze Bevelhebbers, op „ de plaats zelve aanweezig , goed zullen „ vinden voor te fchryven!" Deze voorwaarden , door den Raad van Sparte aan hun toegezonden, namen de Athienfers aan, nadat hun zulks door teramenes, den Zoon van agnon(V), by eene openbaarê redevoeringe was aangeraiden. Onter de jongere Redenaars v#), bevondt zich, zo men f» De gewoone Tex? heeft ancok, maar onze verbeterde leezinge rust op het gezach van Handfchriften, (*) Demagogen. — De Fr. v>rt. heeft hier geweldig reis, wanneer hy cleomenes fpreekende invoert tegen iïsandek zeiven; niet tegen zynen Stadgenoot ir ra me nes. Bb 5  35»4 het LEVEN men verhaalt, op dien tyd, zekere cleomen es. Deze verzettede zich tegen teramenes, en vroeg hem, of hy ftout genoeg was de Muuren aan de Lacedaemon niers over te leveren , en dus vlak anders te doen en te -raaden , dan themistocles, als door wien die zelfde Muuren in fpyt der Lacedaemoniers waren opgetrokken?" Waarop de andere hem toevoegde: „ Gy bedriegt U, jongman! Myn doen ftrydt hoegenaamd niet met dat van themistocles! Diezelfde Muuren, toch, welke hy tot heil en behoud zyner Medeburgeren weleer heeft opgehaald, ftaan nu door ons , juist om even die reden , tot behoud des Vaderlands, te worden geflecht. En zeker ; by aldien het heil der Steden van haare Muuren afhing, dan moest Sparte, door geheel geene muuren omringd, de ongelukkigfte onder alle Steden zyn!" Lysander, dus, alle de Schepen der Athenienfers, met uitfonderinge flechts van twaalf, gelyk ook de Muuren van Athene, overgaaf ontvangen hebbende op den festienden dag van de maand Munichion , op welken zy, weleer, in den Zeetlag by Sala-  van LYSANDER. 39$ lamis de overwinning op de Barbaarfche heirmagt behaalden , maakte onverwyld eenen aanvang met het veranderen der plaats hebbende Regeerwyze. Dan zulks konde niet toegaan zonder hevig misnoegen en tegenftand van de zyde der Athenienfers. waarop lysander aan het.Volk liet; boodfchappen : dat de Stad zich fchuldig hadt gemaakt aan fchendinge van het Verdrag , naardien de Muuren fteeds nog bleeven ftaan , niet tegenftaande de dagen, binnen welke zy afgebrooken moesten zyn, verftreeken waren. Dat hy, daarom , ten hunnen opzichte, als die de gemaakte overeenkomst verbrooken hadden , van vooren aan een nieuw Voordel in den Raad zoude doen!" — Zelfs verzekeren fommige, dat hy werkelyk ter Raadsvergaderinge by de Bondgenooten den voo! flag zoude hebben ingebracht om alle de Athenienfers tot flaaven te maaken! By welke gelegenheid men wil, dat insgelyks de Thebaaner Overfle,erianthus, voor zyn gevoelen uitbracht, om de Stad Athene zelve ten gronde te verwoesten, en het land van Attica te maaken tot weidvelden voor het Vee! Na het ifcheiden, echter, van  396 het LEVEN van dezen Krygsraad, wanneer de Bevelhebbers met eikanderen maaltyd hielden en vrolyk waren, en zeker Phocenfer CjO voor de Gasten begonnen hadt te zingen den aanhef van het Koorgezang uit de electra («) van euripides, beginnende :■. aldus: „ O Cy) Hier door fchynt ons een Muficant, geensfins een der Gasten te worden aangeduid. Voorts ontdekken wy hier wederom die gewoonte by de Grieken gebruikelyk , en reeds by homerus meermaalen vermeld , van by vrolyke Maaltyden, wanneer het eeten gedaan was , en het drinken aanging , Zangers en Mufiek achter tafel te heb. ben. f» v. 166. — Xïlander maakte op, uit de aanhaalinge van het Treurfpel, de electra, van euripides , welke hier door flut. gefchiedt, dat dit Stuk, fchoon laater uitgegeeven, dan de andere van den Dichter , wel degelyk echt is. — Was nu de Stad Athene haar behoud verfchuldigd aan een enkel Zangftuk uit eerie Tragedie van haaren euripides, niet minder behieldt hy, eenigen tyd te vooren, in Sicilië, een aantal zyner Medeburgers in het leven , welke om geene andere redenen van den Vyand gefpaard werden, dan dewijl zy eenige Verfen van dez^n Treurfpeldichter wisten op te fnyden. Z. benedtn het Le» ven van n ic 1 as.  van LYSANDER. 397 „ O agamemnon's Digrerlyn, Electra, zie my hier, Waar ik uw' boerfche ftulp genaak.....M werden aller harten vermurfd door mede» lyden, en oordeelde men, dat het een verfoeijelyk beftaan zou zyn eene zo zeer beroemde Stad, en die zulke voortreffelyke Mannen hadt voortgebracht, te willen uitdelgen en vernielen. Waarop dan lysander , overmits de Athenienfers thans in alle ftukken toegaven, na dat hy een aantal Zangeresfen en Fluitipeelfters uit de Stad hadt laaten koomen , en dien hoop nog vermeerderd met die alle , welke in het Leger voorhanden waren , de Muuren, onder het geluid der Fluiten , liet nederwerpen, en de Oorlogfchepen verbranden; terwyl de Grieken, Bondgenooten der Spartaanen, alle met kranfen opgefierd, hun genoegen door veelerley vreugdebedryf te kennen gaven: eveneens, als of die dag de Dageraad zoude zyn der aanbreekende Vryheid. Hierna ving hy ftraks ook aan het Beftier van het Gemeenebest naar zynen fin te veranderen , Hellende Dertig Opperhoofden aan over de Stad , en Tien over  398 het LEVEN over de Haven Piraeeus, Ook deed hy eene Bezettinge trekken in de Burgt , en Helde 'er aan tot Harmost den Spartaan» fchen Bevelhebber callibius. Als nu deze, by zekere ontmoetinge , tegen den Worstelaar autolycus (tot welken xenophon zyn Gastmaal (a) betrekkelyk heeft gemaakt) zynen ftok ophief, met oogmerk om hem te liaan, en de Worstelaar hem, daarop, by de dyen greep, oplichtte en tegen den grond fmakte, nam lysander geen deel aan het misnoegen der Lacedfemoniers over deze daad , maar ging zelfs zó verre van callibius te berispen, zeggende „ dat hy geen verftand hadt om over vrye menfchen het gebied te voeren!" Niettemin duurde het niet lang,^ of de Dertig Opperften lieten autoly» cus, ter gunste van callibius, om het leven brengen (S). Na 00 Dit Gastmaal werdt niet (zo als xylander vertaalt) door autolycüs gegeeven, maar, volgens het verhaal van xenophon zeiven, door callias, den Zoon van hipponic u s. — Vergel. voorts onze Aantek. op het Leven van plutarchus zeiven, 1 D. bl. 3. C*) Uit het geen plut. op andere plaatzen meldt  van Lysander. 399 Na het afdoen dezer verrichtingen begaf zich lysander zelf in perfoon naar Thracie; maar zonde al het overig zynde geld , dat hy vermeende niet noodig te hebben , gelyk ook alle Gefchenken en Kroonen aan hem van tyd tot tyd vereerd en opgedraagen (welker getal men licht begrypen kan dat niet gering zal zyn geweest, uit hoofde van 's Mans uitgeftrekte macht, dien men thans, als het ware, voor Opperheer van Griekenland mogt houden) naar Lacedasmon door de hand van dien zelfden gy lip pus , welke voorheen het opperbevel in Sicilië hadt gevoerd. Maar deze maakte, zo men verhaalt, de naaden der fakken van onderen los, en haalde uit eiken fak eene vry aanzienelyke fomme gelds ; waarna hy dezelve wederom zorgvuldig toenaaide , onkundig zynde, dat in iederen fak een gefchrifcjtn lag, waar op het getal der geldftukken ftond uitgedrukt. Verme'dt van de wreedheid en wraakzucht van lysander , is het meer dan waarfchynelyk, dat hy , ondanks zyne geveinsde Gemaatigdheid , wel degelyk de hand hebbe gehad in den moord van AUTOLYGUS.  4oo het LEVEN Vervolgens te Sparte aangekoomen , vef • bergde hy het geen hy ontvreemd had onder de Tegels van zyn huis. De fakken zelve (lelde hy voorts ter hand aan de Ephoren , en toonde hun de Zegels gaaf en ongefchonden. Toen men nu dezelve geopend en uitgeteld hadt, vondt men de fommen van het geli niet eensluidende met de briefjens, en kwelden de Ephoren te vergeefs hun hoofd, zonder te kunnen begrypen, wat zy van deze zaaken maaken moesten. Dan een bediende van gylipp u s gaf 'er openinge van , daar hy hun op eene rsadzelachtige wyze meldde „ dat 'er veele Uilen onder het Tegelhuis (c) nes* (c) „ In de Stad Athene droeg zeker kwartier den naam van Ceramicus. Men vindt daarvan ook menigwerf meldinge by Latynfche Schtyvers. [Jo. meursius heeft de Oudheden daartoe betrekkelyk opgehelderd in zynen Ceramicus geminus. ] Het Griekfche nifx^is , Ceramus, betekende eenen Tichelfleen, ook een Dakpan, en eindelyk het Dak zeiven. Dit wilde de Bediende aanduiden , te weeten , dat het Geld door zynen Heer onder de Dakpannen, of het Dak verborgen was. Men m?rkt de toefpeelinge in het oorfpronkelyke Grieksch beter, dan in de Vertaalingen." Xy* LAN DER.  van lysander: 4oi ïiestelden!" — Op het meeste Geld, naamelyk, Honden toen, gelyk natuurlijk was,' (van wegens de groote magt, welke de Athenienfers nog korts geleeden hadden) Uilen uitgebeeld (d). Gylippus dan, zyne voorheên uitgevoerde groote en luisterryke daaden (e) door een zo fchandelyk en laag bedryf onteerd hebbende, zag zich genoodzaakt zyn Vaderland te verhaten, en buiten het zelve in ballingfchap te gaan leeven : terwyl de verftandigfte onder de Lacedjemo»; niers thans zo veel te meer fchroomden voor de kracht van het Goud , daar zy zelfs de voornaamflen onder hunne medeburgers daar door overmeesterd zagen. Lysander werdt des openlyk door hen gelaakt , en zy befwoeren de Ephoren al het voor handen zynde Goud en Zilver, als (i) Minerva, of pall-as, de Befchérmgo, din van Athene, werdt doorgaans afgebeeld met eene Uil, het finnebeeld der Waakzaamheid. Hier van daan vondt men te Athene de Beeltenisfen van dezen Vogel overal, gelyk ook op de Attifche Muntfiukken, en die der Bondgenooten. (e) in Sicilië. Z, bened. het Lev. van met as* VI. deel. Cc  4oa het LEVEN als eene befmettelyke pest, verre weg uit den Lande te verwyderen. Welke dan ook het voordel ter Vergaderinge deeden; en bericht ons thbopompüs, dat het sciraphidas; ephorüs, daarente. gen, dat het phlogidas geweest zy, welke dit befluit, om in eene Wet veranderd te worden , voorflelde ; ,, dat geene goudene of zilvere Munt langer binnen de Stad zoude mogen worden toegelaaten, maar een ieder gehouden zyn zich van de Voorouderlyke te bedienen." — Deze nut was van Yzer , wordende eerst gloeyend gemaakt, en daarna in Azyn gedoopt, ten einde zy niet mogt kunnen worden verfmeed, maar, door deze indoopinge ftomp éh krachteloos geworden , voor andere dingen van geen gebruik zyn (ƒ), Voeg hier by derzelver fwaarte en ongemakkelykheid om vervoerd te worden; als ook, dat eene vry groote menigte van Stukken, en vry zwaar gewicht, flechts eene geringe waarde uitmaakte. Ja mogelyk heeft men grond te (ƒ) Vergelyk het Lev. van lïcosgus (wiens inftellinge dit was) in ons I D. bl. 322»  van LYSANDER* 403 te onderitellen, dat deze Geldmunt by ouds overal in gebruik zy geweest, aan* gezien men voor Geld zekere kleine ob*i iisken (g) van yzer gebruikte, of fomtyds ook wel van koper , waarvan tot heden toe overgebleeven is , dat een groot aantal kleine penningen obolen worden geheeten,1 en eene drachme fes obolen, want zo veel kon eene hand omvatten, ( dat by de Grieken peridrattesthai genoemd wordt (ti). Nadien , echter, de aanhang van lysander zich tegen het doorgaan van dit befluit verzet* tede, en alle krachten infpande om te maaken, dat het geld in den Staat behouden werdt, vondt men goed liever éen'e wet te maaken, waarby de Goud- en Zilvermunt niet, dan ten dienfte van den Staat, werdt toegelaaten , maar de Dood^ftraf bepaald tegens elk, die betrapt en overtuigd werdt deze munt als byzonder perfoon te bezitten i eveneens, als of ly- CUR* (g) Toorentjes, of Pinnetjes* (fc) Wy twyffelen zeer of deze Letterkundig^ Aanmerkinge we! van plut. zeiven herkomstig zy; houdende haar liever voor eene inlasfchinge V*n laateren tyd< Cc a  4©4 het LEVEN curgus bevreesd ware geweest voor de Goud- en Zilvermunt zelve , niet voor de daar uit ontflaande Geldzucht, welke minder verbannen werdt door te beletten, dat byzondere Perfoonen haar bezitten mogten; als binnengehaald , wen men zag, dat het Gemeenebest dezelve bezat, en het gebruik , dat men 'er van maakte, tevens 'er de waarde van moest vermeerderen, en de zucht om ze te bezitten aanvuuren. Het was toch niet wel mogelyk, datgene in het byzonder leven als onnut, te verachten, het welk men in het openbaar zag vereeren: — of te kunnen denken , dat zulle een ding in de byzondere Huishoudinge voor niemand van het minste belang zou zyn , dat in het Staatsbeftier zo hoog gefchat, en zo zeer begeerd werdt. De ondervindinge leert immers , dat het geen men in het openbaar ziet najaagen, en op prys nellen, eenen veel fnelleren invloed heeft op de zeden van het byzondere leven, dan de misvallen, en feilen van elk byzonder huis geheele Staaten met ondeugd zouden btezoetelen. Want het is natuurlyk , dat de deelen met het Geheel veel eer worden weg gefleept, wanneer het laatstgemelde nei»  van LYSANDER. 405 neiginge heeft tot het verderf, dan dat het tegenovergeftelde plaats zoude grypen, om dat het geen van een gedeelte tegen het geheel wordt misdreeven, gereedeïyk door vaardig bygebrachte herftellingen en hulpmiddelen kan worden te recht gebracht, en het zieke door het gezonde gebeterd. De Spartaanen Helden dus wel de Wet en de Vreeze tot Wachten by de huizen hunner Burgeren , om op te pasfen, dat de Geldmunt 'er niet binnen geraakte , maar zy bewaarden derzei ver Gemoederen niet, dat zy ongevoelig bleeven voor de aanlokzelen van het Goud, daar zy veel eer by allen eene zucht verwekten om ryk te worden , als zynde zulks eene zaak van groot belang en gefchikt om iemands aanzien te vermeerderen. Dan wy brengen ons te binnen de handel wyze der Laceda> moniers in dit ftuk reeds op zekere andere plaats in onze Gefchriften berispt te hebben (/). Lysander deedt uit den veroverden buit (*') In het Lev. van lycurous. Z, wederom het L E V E N buit zyn ftandbeeld van koper vervaardigen i en plaatzen in den Tempel te Delphi, gelyk ook die der Scheepsbevelhebbers, nie« mand uitgezonderd , als mede de Gefternten van castor en pollux, beide van Goud , welke niet te min , nog voor den Leuéhifchen Veldflag niet meer te vinden waren. Daar by werdt 'er in de bewaarplaats der gewyde Gefchenken van bra* sin as en de Acanthiers eene Galey gevonden van goud en elpenbeen gewerkt, en twéé ellen lang, welke cyrus aan hem , als tot eene prysvereeringe wegens de behaalde Overwinninge, hadt toegezonden (Jt). De Hiftorie*Schryver alexan* dri- ,, Deze foort van Gefchenken waren by ouds zeer in den fmaak. Dus zonde aristobutus aan pomp rius eenen Wyngaard, of Tuin van Goud, gefchat op vyf honderd Talenten, d. i. 500,000 kroonen. Eene kleine Galei, uit Yvoir en Goud te zamen gefield, was een zeer gepast Gefchenk , om daar mede eene Gelukwenfchinge wegens eene Zege ter Zee bevochten af te leg. gen. De Ga!ei werdt gewijd in den Tempel te Delphi, gely'- de Wy:;gaard in dien van jüpiter O'/ympiuiï% Fr. VertK  van LYSANDER. 407 örIdes (/), zelf geboortig van Delphi, meldt, dat daar ter plaatze door lysanPfcR ter bewaaringe zouden zyn gegeeven één Talent Zilvers , en twéé en vyftig mi* nae; en dan nog daar en boven elf flaie* ren. Doch dit bericht ftemt geheel niet over een met de Getuigenisfen van alle andere Schryvers , welke omtrent "s Mans Armoede geheel eensluidende zyn. Hoe groot nu ook de magt ware, tot welke lysander thans was opgefteegen , en die, voorzeker, door niemand onder de Grieken voor hem tot zulk eene hoogte wss gebracht, fcheen hy, nochthans, dezelve door zynen Overmoed en alles te boven gaande Trotschheid nog te hebben willen overtreffen. Volgens het verhaal van d ü R1 s, was by de eerfte , voor wien de Griekfche Steden altaaren oprichtten, als voor eenen god, en aan wien zy Offerhanden offerden. Hy was de eerfte, tot wiens eere heilige Zegezangen, bekend on«* (7) Of anaxandrides , die ook elders van onzen Schryver wordt aangehaald. Zie vossiu§_ de Hijlor. Gr. p. 218, a. Cc 4  408 het LEVEN onder den naam van Paeanen (m)3 werden opgezongen , waar van 'er nog ééne bewaard en voorhandenis, beginnende aldus: Ons Lofzang zal ryzen Ter eere des Veldheers, Des Veldheers der Grieken , Der dappere Grieken, Geboortig uit Sparte, Het magtige Sparte! Heft aan: ïo Paeanl Io, ïo Paean!...,." zelfs gingen die van Samos zo verre van by openbaar Volksbefluic te bepaalen , dac het Feest, het welk by hun gewoonelyk gevierd werdt ter eere van juno, voortaan niet meer heraea («), maar lysandria zou geheeten worden. Onder de Dichters (o) van dien tyd was choe- ri- f» Oorfpronkelyk behoorden deze Zegezangen tOt APOLLO. (») Juno droeg in het Griesch den naam van HE RA, of HER Et O) Niet de Burgers, noKilüv, volgens de geInëene leezinge: maar: de Dichters, ttotnlüv, gelyk nier de Text reeds door anderen verbeterd is.  van LYSANDER. rw rilus (j>) altyd by hem tegenwoordig en onder zyn gevolg, als ware het, ten einde zyne Daaden door de Poefy te ver-j heerlyken. En wanneer antilochus (j) eens eenige zeer middelmaatige Dictnregels op hem vervaardigd hadt, was hy daarmede zo zeer ingenomen, dat hy zynen hoed met geld vulde , en hem dat ten gefchenke gaf. is. Spartaanen hadt lysander, zekerlyk, altyd een aantal bij en om zich, maar van de Poè'eten, inzonderheid, den éénen choerilus. (p) ,, 'Er moeten drie Dichters van dezen naam zijn geweest. De eerfte was van Samos. Hij be. fchreef in erfen de Overwinninge door de Athenienfers behaald op xerxes, omtrent de 75^ Olympiade. De twééde deze choerilus van Sparte, welken lysander met zich om voerde, meer dan 70 jaaren laater. En de derde, choerilus van Alexandrie, die meer dan 70 jaaren leefde na den Zeedag door lysander gewonnen." Ft. Vert. — Hier mede kunnen vergeleeken worden die fabricius aanhaalt Bibl. Gr. Vol. I P« 673. enz. Voss. de Poet Gr. p. 28. (q j Z. vosmus de Poet. Grr. bl. au, a, wiens kundfchap echter alleen uit deze plaats van plot. geh?ald is. Fabricius vergat hem geheel. Zu «» k en hi:;oriefchry*er antjlochus. van wien z. jONSiüi de Scripr. H. Ph. p. 128. Cc 5  4io het L E VEN gaf. Op eenen anderen tyd, toen "anti-" machus van Colophon , en een zekere niceratus (f) van Heraclea, elk voor zich een Heldendicht ter zyner eere vervaardigd hadden onder den naam van Z/y« fandria (f)> en het zelve in zyne tegenwoordigheid opleezende met eikanderen naar den prys dongen , werdt de overwinninge door hem toegekend aan niceratus : het welk antimachus dermaate ter harte nam , dat hy zyn Gedicht vernietigde. Doch plato, die toen nog maar een Jongeling was, en voor antimachus, als Dichter, de grootfte hoogachtinge hadt (/), ziende hem over deze ver- (r) Van antimachus van Colophon z. onza Aantek. I D. bl. 199. Van den Dichter nice. ratus van Heraclea (stephanus byz. telt wel XXIII Steden van dezen naam) dien belde fabricius en vossius vergaten, is elders geene melding. (O d. is, de dappere Daaden van lysander. (/) Een treffend bewijs dezer hoogachtinge gaf plato eens, toen antimachus, bezig met het voorleezen van een lang ftuk, door de geheele fchaare der Toehoorders verlaaten werdt; maar hy alléén naar hem bleef luisteren. Zie cicero in  van LYSANDER. 41I •vernederinge zo droefgeestig, trok zich zyner aan , en vertroostte hem door op te merken, dat de Onkunde voor Dwaazen even zo zeer een Ongeluk is, als de Blind» heid voor die gene , welke niet kunnen zien!" Eindelyk vondt men nog, onder de Kunstenaars, den Cytherfpeeler aristo* nus , die , na dac hy in de Pythifche fpelen tot fes reizen toe de overwinninge hadt behaald, om zyn hof te maaken by lysander, verklaarde, dat, zo hy nog ééns den prys behaalen mogt, hy zich zou haten uitroepen voor eenen Begunstigden van lysander; of zelfs zich zynen Slaaf doen noemen! (ji), Deze Eerzucht, evenwel, van lysander verftrekte aan niemand anders tot eenen last, dan aan de Grooten, en zulken, die hem in aanzien gelyk waren. Maar in Bruto c. 51. — Waarfchynelyk oordeelde catullus (zeker niet gunstig!) juister over anTimachus, dan plato! — Carm. XCII. («) Niet onwaarfchynelyk is de gisfinge van reiske, dat de woorden, £ SouAov w'jfwVs, hier ren byvcegzel zyn tot ophelderinge van het voorgaande.  4ia het LEVEN Maar toen by dezelve nog kwam eene wreedaartige Norschheid, en verregaande Achterdochtigheid, welke onophoudelyk door de oorblaazingen der genen, die hem vleidden, werdt aangezet, maakte hy, die noch in zyne gunstbewyzingen , noch ook in zyne ftraffen maat wist te houden, zich ook van rondsomme by het Volk gehaat; daar, aan de eene zyde, zyne Gunstelingen en Gastvrienden overal in de onderfcheidene Griekfche Staaten tot Gezachhebbers werden aangefteld, zonder gehouden te zyn van hun doen en laaten den Volke rekenfchap te geeven ; of, als ftraffelooze Geweldenaars , hunne Dwingelandye uitoeffenden: terwyl, aan de andere zyde, het eenig middel, om zyne Gramfchap te bevredigen, was de dood des gehaaten voorwerps: want zyne handen te ontkoomen was onmogelyk! Ten bewyze hier van kan verftrekken zyn gedrag federt te Miletus gehouden. Vreezende, naamelyk, dat die gene, welke aldaar aan het hoofd der Volkspartye waren , gelegenheid mogten vinden om te ontfnappen, en hen uit hunne fchuilhoeken willende doen te voorfchyn koomen, zwoer hy plechtig van hun geen  van LYSANDER. 413 geen leed te zullen doen. Dan zo dra waren deze Lieden , op zyn woord ver-; trouwende, niet voor het licht gekoomen, of hy gaf ze alle ter flachcinge over aan hunne Vyanden die het beltuur in weinige handen wilden hebben (y), niettegenstaande zy gezamentlyk een getal van niet minder dan achthonderd uitmaakten. Ook waren de moorden elders, in andere Steden, aan Volksvrienden door zynen last gepleegd, onnoemelyk. Want hy liet de menfchen niet flechts ombrengen , om dat hy 'er zelf voor zich eenen wrok tegen voedde: maar hy beliefde hier in , menigmaal, en ftond ten dienste de Vyandfchappen, Haat en Schraapzucht dier Vrienden, welke hy op elke plaats was hebbende. Alwaarom het zeggen van eteocles, den Lacedae» monier, algemeen werdt toegejuicht: „ dat „ Griekenland geen twéé lysanders zou hebben kunnen draagenl" Schoon theophrastus ons bericht, dat dit zelfde gezegde door archistratus (\v) zou- f>) der Oligarchen. Z. voorts polyaenuï Strateg. I, 45, 4 en nepos vit. Lyf. c. 2. 00 Of archestratüs. Z. ons III D. Lev. van alcibiades bladz. sg.  414 het LEVEN zoude gebe2igd zyn ten aanzien van alcibiades. Doch het geen voornaameJyk in alcibiades ondraagelyk was, en mispreezen werdt, was Brooddronkenheid, Wellust en Losbandigheid; terwyl de groote magt , welke lysander in handen hadt, daar en tegen deszelfs ftuurfche Geaartheid overal een v.reesfelyk voorkomen gaf en ondraagelyk maakte. Hoewel 'er nu van tyd tot tyd veele bezwaaren tegen hem werden ingebracht, werdt 'er , noch thans , door de Lacedse* moniers op alle deze Klaagers weinig acht geflagen. Maar zo dra zondt pharnabazus, wiens Landvoogdye hy zich niet ontzien hadt af te loopen en uit te pionderen, geene Gezanten af naar Sparte, om aldaar wegers dit aangedaan ongelyk klachten tegens hem in te brengen, of de Ephoren toonden zich ten uiterften misnoegd, dit misnoegen trof eerst eenen zyner Vrienden, met naame thorax, die onder hem het bevel hadt gevoerd. Deze ■werdt betrapt en overtuigd van geld by zich aan huis te hebben, en overzulks ter dood gebracht. Vervolgens werdt oók aan hem zeiven de Scytala afgevaardigd, waar  van LYSANDER. 415 tvaar by hy naar Sparte opontbooden werdt. Zie hier de befchryvinge dezer Scytala, Wanneer de Ephoren van LacedEemon eenen Bevelhebber ter Zee of te Lande afvaardigen , neemen zy twéé ronde itokjens , eikanderen in lengte en dikte vol» koomen gelyk , en zo befneeden , dat 'er geen het minile onderfcheid tusfchen beide zy. Hier van bewaaren zy zelve het eene, en het andere Hellen zy den vertrekkenden Veldoverlte ter band. Deze ftokjens nu worden by hen Scytalae geheeten (ar). Gebeurt het dan , dat zy iets geheims, of van zeer groot aanbelang te beveelen hebben, dan vervaardigen zy eenen langen fmallen reep van papier , de gedaante hebbende van eenen fmallen lederen riem, en omwinden daarmede hunne Scy-i tala ten naauwkeurigften, zodanig, dat de geheele oppervlakte in het rond met het papieren reepjen worde bedekt , zonder ergens eenige openinge over te laaten. Na dac 00 Eigenlyk werden niet de S'okjens, maar de fmalle Riemen, die r om gewonden werden, dus genoemd, gelyk een weinig lasger te recht wordt aangeduid.  4ïÓ het LEVEN dat zulks gefchied is, fchryven zy op het orawindzel het geen hun goed dunkt. Gefchreeven hebbende ontrollen zy het riemtjen weder , en zenden het, zonder het houtjen, aan den Veldheer. Deze het ontvangende zoude 'er anders geheel niets ■uit kunnen opmaaken; nademaal de Let" ters alle uit haar verband gerukt en van eikanderen verftrooid zyn. Maar hy neemt dan zyn ftokjen en windt bet fmal gefnee-; den riemtjen daar om henen, zodanig dat, het omwindzel volkoomen in dezelfde geftalte en voegen, als te vooren, herfteld zynde, het voorfte aan het volgende komt te fluiten , en de wedergevondene zamenhang het Schrift in het rond op nieuw duidelyk vertoont en leesbaar maakt (y). En wordt dezelfde benaaminge van Scytala zo wel aan het Riemtjen gegeeven, als aan het Stokjen; even eens als zulks plaats heeft omtrent eene Maat, en het geen daar in gemeeten wordt (z). Ly- (y) Vergelyk de befchryvinge der Scytala by gelhus N. A. XVII, 9. (s) Hoezeer deze Aanmerkinge ten vollen waar is, gelooven wy, echter, naauwelyks, dat zy van Plut. zeiven herkomftig zy.  van LYSANDER. 417 Lysander , die zich op dat tydftip aan den Hellespont ophieldt, ontving aldaar de Scytala* en ontroerde op het leezen daarvan geweldig. Niets, echter, was 'er, dat hem meer verleegen maakte , dan de befchuldigingen tegen hem ingebracht door pharnabazus. Hierom haastede hy zich met dezen in mondgefprek te koomen, ten einde het verfchil by te leggen ; en in die byeenkomst badt hy den Perfiaanfchen Landvoogd eenen twééden brief omtrent hem aan de Overheden van Sparte te willen fchryven , en daar in te betuigen, dat hy geen ongelyk van hem geleeden , noch reden hadt om over hem te klaagen. By den Cretenfer dus (zo als het fpreekwoord zegt) den Cretenfer fpeelende (ö), bedroog hy zich ten hoogilen in het karakter van pharnabazus^ Want deze beloofde hem alles, wat hy maar wilde: ja fchreef in zyne tegenwoordige («O DU fpreekwoord was by de Grieken zeer bekend. Z. erasmus Adag. i, 2, 29. De Cretenfers Honden , wegens hunne bedriegelykheid , overal in een zeer Hecht btaadjen. Zie paulï.u's' in den brief aan Titus H. f , 12. VI. deel. Dd  418 het LEVEN digheid eenen brief, wiens inhoud voW maakt was ingericht naar zyn begeeren. Dan hy hadt, daarenboven , nog eenen anderen , buiten zyn weeten klaargemaakten, brief by zich in gereedheid; en zich vervolgens fcbikkende om te zegelen, wist hy deze brieven, die op het uiterlyk aanzien niet te onderfcbeiden waren , behendig met malkanderen te verwisfelen , ftel» lende daarop den heimelyk gefchreevenen aan lysander in handen. Deze ging terftond daarmede op reis, en begaf zich, te LacedEemon aangekoomen, zo als de gewoonte was, rechtftreeks naar het Raadhuis , en overreikte aldaar den brief van pharnabazus aan de Ephoren, zich diets maakende , dat hy de zwaarfte der Befchuldigingen, aan hem ten last gelegd, hier door hadt opgeheeven. " Want pharnabazus was by de Lacedaamoniers ten hoogften bemind en geacht, als die , geduurende den oorlog , onder alle de Legerhoofden des Konings van Peifie , de meeste toegenegenheid aan hun hadt be« toond. — De Ephoren den brief geleezen hebbende, lieten dien , daarop , ook aan hem zeiven zien, en deeden hem begrypen i- a Dat  van LYSANDER. %i$ Dat niet ulysses (b) flechts een looze Schalk mogt heeten!" waarop hy in de uiterfte ontfteltenisfe, eh geheel van zyn ftuk gebracht, vertrok. Niettemin verfcheen hy , weinige dagen laater , wederom voor den Raad, en gaf te kennen, dat hy zich verplicht vondt op te trekken naar den Tempel van jupit er ammon, en aan deze Godheid de Offerhanden te offeren , waar toe hyt een en andermaal, voor het aangaan van den flag, de gelofte hadt gedaan. Men vindt 'er, indedaad, die zeggen, dat am* mon hem waarlyk in den flaap verfcheenen zy , wanneer hy bezig was met de Stad Aphytis (c) in Thracie te beiegeron. Dat (6) De welbefpraaktheid en listigheid van ülysses is te over bekend, Dat voorts het alhier aangehaalde vers door plut. ontleend zy uit den' telephus van euripides £een niet meer voorhanden Treurfpel dezes Dichters) is opgemerkt door den Grooten valckenaer in Diatr. ad Eurip, p. dr. r. pag. 2ao, C. (e) Dat deze de ware leezinge zy, heeft xylander in eene aantekeninge betoogd uit eene Jtanmerkelyke plaats van paüsanias, Laconn. 111,' Dd 2 p. 253?  4ao het LEVEN Dat hy, ter oorzaake van deze verfchyritige, het beleg hebbende opgebrooken, ons dat de God zulks van hem geëischt hadt, aan de Aphytenfen ^d") zeggen liet, dat zy eene offerhande toe moesten brengen aan jupiter ammon, en dat hy, zedert, 'er ook zelf over uit was, om in perfoon naar Africa te gaan, en daar de Godheid te bevredigen. Het algemeen gevoelen is, evenwel, dat hy ammon in dit geval flechts tot een dekmantel gebruikte; zynde de waare oorzaak, waarom hy zich op reis begaf, en buitenlands ging dooien, geene andere, dan dat hy de Ephoren vreesde, het juk van ondergefchiktheid te huis niet veelen kon , noch verdraagen onder de bevelen van anderen te ftaan. Even gelyk een Paard, dat, nog onlangs los gelaaten , uit de vrye weide en het grasryk open veld wederom wórdt opgehaald, en op de ftal, of aan zyn gewoon P« 253, (die met de onze wel mag vergeleeker* worden) en stephanus byz. in V. De Stad Aphytis was gelegen op het Schiereiland Fallene. (tjens gewyzigd werdt, en lysanoer tot den twééden rang , Eot welken hy nu behoorde, verweezen, Maar zynen Vriend en Weldoener ganfchelyk te vérftooten, en tot in het ftof te vernederen , alléén uit Eerzucht; — dit was iets,dat in agesilaus niet hadr behooren te vallen. Wint, in de eerfte plaats verfchafte hy hem nimmer eenige de minfte gelegenheid om een of ander ding uit te voeren, noch liet eenige onderneeminge onder zyn bevel verrichten. Verder kreeg hy naauwelyks de lucht, dat ly.sander dezen, of genen, voorftond en begunstigde, of dit was genoeg om de zulken, wanneer zy iets van hem verzochten, altyd onverrichter zaake van zich henen te zenden , en hun minder gunst te laaten wedervaaren , dan hy aan den geringften Verzoeker zoude hebben kunnen bewyzen; — ten einde dus het vertrouwen , dat men in hem ftelde , allengskens te doen bekoelen, en zyn Gezach te knakken. Toen nu lysander zich in alles Wat hy ter harte nam zag afgeweezen, en bevondt, dat het geen hy voor zyne Vrienden trachtte in het werk te ftellen, hun  432 het LEVEN hun veel eer in den weg ftond, dan baatte,' hielde hy voor zich zeiven op zich de belangen van anderen langer aan te trekken, en verzocht aan ieder, die hem kwam fpreeken , „ men wilde nalaaten zich aart hem te vervoegen, of aan zyne Wooninge opwachtingen te maaken, maar zich liever wenden tot den Koning , of tot anderen, die, zo als de zaaken nu ftonden , beter in ftaat waren die genen te helpen , welke hen vereerden!" Zo dra dit overal bekend werdt, hieldt men wel op hem om voorfpraak en begunstiging , in voorvallende zaaken, lastig te vallen, maar liet, echter, in geenen deele na mee het bewyzen van eerbiedenisfe voort te gaan , en hem >■ iri het openbaar , zo op de Wandelplaatzen, als by de Worstelperken , in grooten getale te vergezellen , en daar door aan agesilaus, wiens afgunst over de eere, welke men aan hem bewees, zo groot was, nog meerder fpyt aan te doen , dan te vooren. Dit hadt ten gevolge, dat deze, terwyl hy het uitvoeren van belangryke onderneemingen en tochten , als ook het maaken van fchikkingen in deze en gene Steden, toevertrouwde aan Bevelhebbers  Van LYSANDER: 433 bers van laageren rang (») , lysander aanftelde toe Opziender over de verdeelin» ge van het Vleesch (0); en, na zulks gedaan te hebben, fmaalende op de Iöniers, zeide : Laat hen nu heen loopen , en by mynen Opziender over het Vleesch hun hof maaken!"— Dit nu trof lysander dermaate, dat hy het tyd oordeelde te zyn van eens in gefprek met hem te koomen* Deze Zamenfpraak tusfchen hen was kort van ftof, en geheel op het Laconisch fj&). „ Waarlyk, agesilaus, zeide lysander, gy hebt recht verftand van uwe Vrienden te vernederen!" — „ Dat doe ik* («) In den Text is hier zeer te onpas Oinar onz9 gedachten) ingevoegd bet woord a-lgoiTtw'raif , als of agesilaus het bevel aan gemeene Soldaa* ten zoude hebben gegeeven: dat ongerymd is. Dit woord doorgeftreeken zynde, meenen wy dat de plaats dien fin heeft , naar welken wy vertolkt hebben. (0) In de Sympofiaca II B. 10 h. bl. 644, van het II D. fchynt plut. dit Ampt een weinig hooger te zetten. (p) Deze Zamenfpraak wordt nader door plut. opgegeeven in het Leven van agesilaus. Zy koomt insgelyks vsor by xenophon. VI. deel. Ee  454 het LEVE N" ik, antwoordde deze, wanneer zy zich boven my trachten te verheffen. Maar die hun best doen om myn gezach te vermeerderen , krygen daardoor eene rechtmaatige aanfpraake om daar van deelgenooten te zyn." — „ Mogelyk , hernam lysan^ der, is uw zeggen, agesilaus, flerker, dan myn doen (q)\ — Doch het zy hier mede, zo het wil, ik bid U, inzong derheid ook om de wille der genen die buiten zyn (f), en het oog op ons gevestigd houden ; plaats my by uw Leger op zodanigen post, waar gy denkt, dat ik u het minst tot hindernis, en het meest tot nut zal kunnen verflrekken!" Zedert deze ontmoetinge, dan, werdt hy (f) Deze korte Laconifche uitdrukkinge is zeer duister. Geen wonder dan , dat de fin daar van by allen niet dezelfde is. Xylander vertaalde: „ Fortasfis kaec a te reHius dicïa, quam a me faéla funt:' geheel, zo wy ons niet bedriegen tegen de meeninge, en het Karakter van lïsander, die aan wilde duiden, dat hy niets gedaan hadt, het welk zulke Befchuldigingen van agesilaus verdiende. f>) „ Om de wille der Vreemdelingen, der fiaanen; of ook; der Iöniers.  van LYSANDER. 435 hy als Plaatshouder (f) afgevaardigd naar den Hellefpont, alwaar hy , hoewel - geweldig gebeeten op agesilaus, noch» thans nimmer naliet zynen plicht te doen. En gelukte het hem den Perfiaanfchen Overften spithridates , een' Man van grooten moed , en die eene aanzienelyke krygsmacht onder zyn bevel hadt, maar in onmin geraakt was met pharnabazus, afvallig te maaken, en tot agesilaus over te brengen. Dit was het eenigfte, dat hy hem ten dienste verrichten mogt in dezen Oorlog: ook keerde hy, na verloop van eenigen tyd , zonder roem te hebben kunnen behaalen , te fcheep naar Sparte te rug , niet alleen ten uiterllen vergramd op agesilaus, maar ook , voor het Overige , meer dan ooit vervult met haat tegen de plaats hebbende Regeeringe van Lacedoemon. Waarom hy dan ook befloot, al dat gene , zonder langer uitftel, werkheilig te maaken, dat hy voor langen tyd reeds meende klaar gemaakt en beflooken te hebben, ter omverwerpinge van den ouden , en tot ftand brenginge van eenen' CO Of Stedehouder, Lieutenanf, Ee 2  436 het LEVEN eenen nieuwen Regeeringsvorm te Sparte* Van welke zaaken wy het Verflag hier zullen laaten volgen. Onder de Afftammelingen van hercules, welke zich met de Dorienfen vermengden , en in Peloponnefus wederkeerden, vondt men eenen aanzienelyken en bovenal talryken tak, welke zich neder hebbende gezet te Lacedaemon, aldaar weelig tierde. Niettemin hadden deze geensfins alle een evenredig aandeel aan de opvolginge in het Koningfchap : maar regeerden 'er flechts als Koningen, die, uit twee voornaame Huizen der herac l i d e n gefprooten waren , en e o r ytioniden en agiaden (jt) geheeten werden. Alle de overige genooten in het ftuk van Regeeringe , uit hoofde hunner edele Afkomst geen het minfte voorrecht boven anderen hunner Medeburgers, doch voor zo verre het de belooningen betrof, die het gevolg waren van uitmuntende daa- (O d. i. Afftammelingen van eurytion, of liever euiypob, en agis. — Men leeze ook hier burypontiden, en vergel. onze Aantek» Lev. van lïcurg. I D. bl. 305.  van LYSANDER. 437 daaden, hadt elk hunner, die konde, vry» heid om daarna te ftaan. Dewyl nu lysander tot het getal dezer laatstgemeld den behoorde, zag hy, die door het uitvoeren der roemruchtigfte bedryven ten hoogden top van glorie was geraakt; daarby een groot aantal Vrienden, en geen minder magt bezat, met leede oogen, dat het Gemeenebest, hetwelk door zyn toedoen groot geworden was , door anderen werdt geregeerd , die van afkomst in geenen deele beter waren, dan hy. Overzulks was hy 'er lleeds op bedacht, om het Koningfchap uit de handen der twéé evengemelde Gedachten te rukken, en ge-j meen te maaken voor alle de Afftammelingen van hercules, of, zo fommige zeggen, niet alleen voor deze , maar zelfs voor alle de Spartaanen , zonder onderfcheid; op dat het een Eerampt mogt zyn niet zo zeer ten behoeve van het nakroost van hercules, maar van alle de zodanigen, die geleeken naar hercules, en welke beoordeeld moesten worden naar derzelver Heldhaftigheid, als waar door ook hercules zelf tot den rang der Goden was opgeklommen. En ftelde hy Ee 3 zich  438 het LEVEN zich voor , dat wanneer 'er op deze wyze over het Koningfchap befchikt werdt, onder de Lacedemoniers aan niemand anders boven hem de voorkeure zou gegeeven worden. Het eerfte dan , dat hy ter hand nam, en vooraf werkftellig meende te moeten maaken , was het overhaalen zyner Mede: burgers tot zyn gevoelen door zich zel^ ven. Mitsdien beoeffende hy en leerde van buiten zekere Redevoeringe , welke naar een opgegeeven ontwerp voor hem was opgefteld door cleon (ti) van Halicarnasfus. Naderhand , echter , bezeffende, hoe onverwacht zulk een voorftel aan de Lacedaemoniers moest voorkomen , en van hoeveel gewicht de bedoelde Veranderinge ware, zag hy wel, dat 'er tot het fpoedig gelukken zyns voorneemens middelen, meer buitengewoon , en van eenen (louteren aarts (») Het zelfde wordt verhaald door onzen Schryver in de Apophthegm. Lacon. Tom. II p. 212, c. Van cleon , den Halicarnasfenfer, h geen yerder befcheid , dan dat hy ook vernield wordt by nepos in Lyf. 3 h. wiens verhaal me£ dat van plut. zeer naauwkeurig inftemt.  van LYSANDER. 439 -aart , moesten worden gangbaar gemaakt. Met dit oogmerk nu verfierde hy en bracht in gereedheid zekere Orakels en Godfpraaken van apollo, om dezelve op zyne Medeburgers aan te wenden, even als een Werktuig, niet ongelyk aan dat, bet welk men vaak by de vertooningen van Treurfpelen gebruikt om 'er Goden mede in het fpel te brengen (v). Want hy liet zich dunken, dat al de kracht der Welfpreekenheid van cleon hem weinig baaten zoude, zo men niet, vooraf, door vreeze voor de Godheid en Bygeloof bevangen en als het ware t'ondergebracht, dan eerst zachtjens werdt geleid tot het aanhooren zyner Redevoeringe. Ephorus verhaalt, dat hy toen, na eerst de Priesteresfe van apollo, pvthia, te hebben getracht om te koopen, en vervolgens, met behulp (v) Hier van daan het bekende fpreekwoord: Deus e machina; een God uit de machine, of het Werktuig, gebruikt van onverwachte toevallen in raadeïooze omftandigheden. De oude Treurfpeldichters, naamelyk, gebruikten de Goden vaak in hunne Stukken om den knoop te ontbinden. Deze kwamen dan door behulp van zulke Werktuigen tsn Tooneele nederdaalen. Ee 4  44© het LEVEN hulp van pherecles (w) , hetzelfde hebbende beproefd met de Priesteresfen van Dodona , by beide werdt afgeweezen 2 dat hy daarop henen getrokken zynde naar den Tempel van jupiter ammon met de Lieden daar ter piaatze over de zelfde zaak in onderhandelinge was getreeden en goudene bergen hadt beloofd. Dat men zulks aldaar ten hoogften kwaalyk hadt genomen, en een Gezantfchap afgevaardigd naar Sparte om tegen lysander befchui-^ digingen in te brengen: dat, toen deze, des niet tegenftaande , vty was gefprooken, de Africaanen zich by hun vertrek in dezer voegen zouden hebben geuit: „ Houdt üwlieden verzekerd, Spartaanen, dat wy rechtmaatiger zullen oordeelen, wanneer Gy eens tot ons met 'er woon over zult koomen naar Africa!" doelende zy daarby op zekere bekende oude Voorfpellinge: „ Dat de Lacedemoniers t'eeni. gen »» By DiODORus sic. XIV. B.bl. 402 wordt deze Man genoemd pherecrates, en gezegd, dat hy geboortig was van Apollonia, en zeer bekend met de Priesters en verdere Bedienden van d«n Tempel,  van LYSANDER. 441 gen tyde van woonplaatze zouden veranderen en overgaan naar Africa." — Dan laat ons nu het geheele zamenweefzel van dit listig bedrog , en alle de fiinkfche (*) en ingewikkelde Kunstenaaryen , by dit Verdichtzel gebruikt , verder gaan befchryven. Hetzelve was , indedaad , geene Voddery, noch uit geringe en dagelykfche aanleidende Oorzaaken ontftaan ; maar rustte op veele groote Grondflagen , welke het van ftap tot ftap al meer en meer moesten bevestigen , eveneens als zulks gefchiedt by een te bewyzen Voorftel in de Wiskunde, het welk op aangenomene Gronden, die vaak zeer moeijelyk zyn en kwalyk te begrypen, al genadig voortgaande eindelyk tot het bedoeld Befluit wordt gebracht. Wy zullen in het verhaal daar van fliptelyk volgen het bericht diesaangaande gegeeven door eenen Man beide in Ge- fchied- Wy hebben hier de gewoone Leezinge, e-nxicopixv, uitgedrukt, welke andere verwisfeld hebben met a-mvsofiav, uit hoofde dat dit woord, elders by plut. voorkomt. Ee 5  442 het LEVEN fchiedkunde en Wysbegeerte even zeer er» vaaren (y), 'Er bevondt zich in Pontus een zeker Vrouwtjen , het welk voorgaf zwanger te zyn by apollo. Aan dit voorgeeven werdt, zo als men verwachten moge, door eene menigte menfchen fterk getwyrTeld Andere, niettemin, hechten 'er geloof aan9 dermaate, dat toen zy van eenen Zoon beviel, zeer veele, en daaronder voornaame Lieden , zich als om ftryd beyverden om zorg voor de opvoedinge van dit Kind te draagen. De eene, of andere, doch niet be- (y) Dacier meent, dat het ephorus zy( .die hier bedoeld wordt, en van wien andere, onder de Ouden, als polybius en strabo, zeer veel werk maaken. Dit koomt ons, echter, nog niet geheel zeker voor. Wy dachten aan theqphrastus, offchoon ephorus een weinig hier boven ook wordt aangehaald, O) Geen wonder! want men beleefde de my. thifche, of Fabelachtige tyden niet meer. Die het geval fcheenen te gelooven, en zorg voor de opvoedinge van dezen jongen silenus droegen, deeden zulks, waarfchynelyk, ten gevalle van ly- SANpERj,  van LYSANDER. 443 bekende, oorzaak gaf aanleidinge dat de Jongen den naam kreeg van silenus. Dit geval nu nam lysander tot zynen Grondflag, Al het overige, dat by vervolgens daar op bouwde; — alle verdere fyn gefponnene Raadflagen waren ftukken van zyne eigene Vindinge. Nochthans gebruikte hy ook hier toe veele andere, en waarlyk geene geringe Lieden, die hem de hand moesten leenen, om de Fabel aan den man te helpen. Deze bewerkten niet flechts, dat de geboorre van het Kind allesfihs boven verdenkinge fcheen, en fchier by elk geloof vondt: maar zy deeden ook nog te Delphi een ander Verhaal op, dat zy goede zorge droegen onverwyld naar Sparte over te draagen, en aldaar met geene mindere drift verfpreidden en ruchtbaar maakten , „ dat 'er in apollo's Tempel onder de geheime Schriften, die niemand leezen mogt, door de Priesters bewaard werden zekere overoude Godfpraaken, welke het hun zeiven niet geoorloofd was te behandelen , of in te zien, ten zy dan eindelyk, na een zeer lang verloop van tyd , iemand op kwame daagen, door apollo zeiven voortge- teelds  444 het LEVEN teeld, die aan de Bewaarders dezer Schriften «en ontwyffelbaar bewys zyner Geboorte kon vertoonen : als wanneer men aan denzelven het recht zoude toekennen, om de tafeltjens, waar op deze Orakels gefchreeven waren , naar zich te neemen." Dit alles dus vooraf voorbereid en beftooken zynde, moest silenus zeifin perfoon te Delphi koomen verfchynen, en 'er de bewuste Godfpraaken, in hoedanigheid van a p o l l o's Zoon , opeisfchen. Dan moesten de Priesters, die in het geheim waren , en dit werk mede bevorderden , alle de omftandigheden zyner geboorte met de grootfte naauwgezetheid bevraagen, en ten zorgvuldigften navorfchen, en ten laatffen (overtuigd kwantswyze van de waarheid der Gebeurtenisfe) aan hem, als aan apollo's ontwyffelbaaren Zoon , de meergemelde Schriften laaien zien. Hy moest dan terftond , in tegenwoordigheid eener groote fchaare, aan het leezen gaan zo van andere Godfpraaken, als inzonderheid van die', welke betrekking hadt tot het Koningfchap (waarom het gansch Bedrog verzonnen was) luidende: „ Dat het beter en verkiezely- ke?  van LYSANDER. 445 ker voor de Spartaanen zoude zyn , by aldien zy hunne Koningen verkoozen uit die gene, welke onder hunne overige Medeburgers het meest uitmuntten." — Reeds was silenus een knap Jongeling geworden, en overgekoomen om dé zaak werkftellig te maaken, toen lysander zich eensklaps te loor zag gefield in de uitvoeringe zelve van het Spel, door de fchroomvalligheid van eenen der Speelers en Handlangers, die, toen het 'er op aan kwam om het Stuk uit te voeren , van vreeze overvallen werdt en voor zyne rol opdraaide. Evenwel lekte 'er niets van dit werk uit geduurende het Leven van lysander; maar de zaak werdt eerst ruchtbaar na zynen dood. Deze dood viel nog voor , eer dat agesilaus uit Afie te rug kwam, door toedoen van den Oorlog tegen de Boeöriers, waarin lysander toen verviel, of liever , welken hy zelf over Grieken-, land haalde. De berichten , naamelyk , hieromtrent zyn niet eensluidende, want zommige geeven de fchuld aan hem ; andere aan de Thebaanen ; nog andere zeggen, dat beide fchuld hadden. Men legt den  446* het LEVEN den Thebaanen te last, dat zy de heilige Oftethanden verdoofden (a): daarenboven, dat androclidas en amphitheüs (é) door Perfisch goud omgekocht, ten O) „ Xenophon doet bier van in het breede verflag in het III B. zyner Griekfche Hiftorien [4 Hoofd.] Hy zegt, dat de Lacedemoniers mee vermaak de gelegenheid omhelsden van den Thebaanen den oorlog aan te doen , naardien zy van voor lang op hen gebeeten waren , om dat zy zich het tiende gedeelte van het Geld, in de fterkte Deceléa bemagtigd, hadden toegeëigend; — om dat zy geweigerd hadden hen te volgen tot het beflryden van de Pirséfche Haven 5 — om dat zij den Corinthiers hadden afgeraaden zich by hen tot deze onderneeminge te voegen; eindelyk, om dat zy agesilaus verhinderd hadden, in het verrichten van plechtige Offerhanden te Aulis; het Outer aldaar omvergeworpen, de Offerdieren verftrooid en geweigerd hadden met hem naar Afie op te trekken." Fr. Ven. Vergel. paüsaniaf Lacon. III, p. 227. (6) ,, Plut. loopt hier, misfehien, wat al te lichtjens henen over omftandigheden, welke weinig bekend zyn, en van welker byzonderheden de Lezer zich met vermaak wat nader zoude hebben onderricht gezien. Om, derhalven, dit gebrek te verhelpen dient men den toevlucht te neemen tot xenophon, welke fchryft, dat de Periifche Be- ve'-i'  van LY'SANDE R> 447 ten einde geheel Griekenland in het har» nasch te' jaagen tegen de Lacedsemomers, de Phocenfen op het lyf waren gevallen, en derzelver Landeryen hadden verwoest. Lysander zelf werdt befchuldigd, dat hy velhebber tithraustës, toen hy bemerkte dat agesilaus, vervuld met verachtinge jegens den Koning van Perfie, 'er niet aan dacht om Afie weder te verlaaten; — maar in tegendeel het 'er op gezet fcheen te hebben dezen Vorst in handen ie krygen; — na langduurig overleg ten laatften op de gedachten was gevallen om timocrates, den Rhodier, naar Griekenland af te zenden niet eene fora van L Talenten , om dezelve aan de Pvegeerisgen in de onderfcheidene Staaten uit te deelen. Dat dit Geld door timocrates by gedeelten werdt gegeeven te Thebe aan androcli. das, aan ismenias en galaxidorus, te Co. sinthus aan timolaus en perianthes (poLYANTHEs) en te Argos aan cyclon [paü. sanias noemt dezen cylon] en zyne Medelanders; — dat hier op eene algemeene kreet der Staaten opgegaan was tegen de Lacedsemoniers; en dit de waare oorzaak geweest zy der zamenzvveeringe van de Griekfche Sieden tepen Sparte. Xenophon noemt onder de overigen geenen amphitheus, maar pausanias bedoelt en heet hem amphithemis" Fr. Feit. — Z, xenopii0bi Heil. 111,5,init, Pausa'n. Lac. lil p. 227.  44* het LEVEN hy het euvel hadt opgenomen , dat de Thebaanen, terwyl de overige Bondgenooten zich ftil hielden , de eenigfte waren geweest, die het tiende gedeelte van den Buit in den oorlog gemaakt voor zich ge* vorderd hadden, en hunne t'onvredenheid niet verborgen, dat lysander het geld naar Sparte op hadt gezonden. Doch het grootfte bezwaar tegens die van Thebe was, dat zy aan de Athenienfers de eerfte aanleidinge en gelegenheid hadden verfchaft om zich wederom vry te maaken van de Overheerfchinge der XXX Dwingelanden, welke door lysander waren aangefteld: terwyl de Lacedaemoniers, om dezelve machtig en geducht te maaken, een door hen genoomen Volksbefluit alomme bekend lieten maaken: „ Dat alle Ballingen en Uitgeweekenen uit Athene, om het even op welk eene plaats men hen aantrof, zouden worden gevat en overgevoerd. Dat men elk, die aan hun, welke dezelve over zouden mogen voeren, hindernisfe toebracht, als Vyand zoude behandelen!" — Dan de Thebaanen namen , insgelyks, van hunne zyde, een openbaar Befluit, dat tegen het evenge- meld  van LYSANDER, 44$ meld Spartaanfche lynrecht inliep: een befluit zo heldhaftig (c), dat men het in eenen rang mag ftellen en vergelyken met de luisterrykfte daaden van eenen hercules , of bacchus! „ Zy (telden daar by alle Huizen, en alle Steden door geheel Boeötie open voor de A.henienfers , die noodig zouden hebben zich daaivan te bedienen. Zy leiden aan elk, die geene hulp toebracht aan eenen Uitgeweekenen Athenienfer, dien men overvoerde, eene geldboete op van een Talent. By aldien iemand door het Land van Boeötien Wapenen voeren , of draagen mogt naar Athene , met oogmerk om de Dwingelanden daar mede te beftryden , dan wilden zy, dat niemand der Thebaanen zulks zoude mogen hooren, of zien!" Ook lieten zy het niet by dit Menschlievend en zo recht Grieksch Volksbefluit berusten, maar droegen zorg, dat hunne daaden mee deszelfs inhoud overeenkwamen. Want het was Thebe, van waar thrasvbulus, en zy- (e) Van dit Tbebaansch Volksbefluit hadt plut. reeds met roem gewaagd in het Lev. v. pelop!» das. Z. ons tV. D. bl. 249. VI. deel* Ff  4$o het LEVEN zyne Vrienden uittrokken en Phyle bemagtigden. Het waren de Thebaanen , die hun behulpzaam waren door het verfchaffen van Wapenen en Geld : die maakten, dat zy hunne zaaken heimelyk, zonder gerucht, konden in gereedheid brengen , en, toen het tyd was, de onderneeminge beginnen. Deze waren de Grieven , welke lysander hadt tegen de Thebaanen. Hellende dan nu geheel en al reeds over tot Wrevel, welke gemelyke gefteldheid zo door Ouderdom , als Zwartgalligheid nog geduurig by hem toenam, maakte hy de gemoederen der Ephoren ins» gelyks gaande, en haalde hen over om Krygsvolk tegen die van Thebe uit te zenden (d). Zelf nam hy het Gebied op zich , en trok met eene Legermagt te velde. Een weinig laater werdt ook de Koning van Sparte pausanias met een an- (<0 De Text fpreekt van Bezettinge. PlüT. fchynt aan te duiden , dat het oogmerk geweest zy Thebe te bemagtigen, en de Cadméa van goe. de Bezettinge te voorzien. — De Stad der Orehc meniers, en Lebadie waren beide in Boeötie ge. legen.  van LYSANDER. 45* ander Leger door de Ephoren uitgezonden. En was het befluit, dat pausanias eenen omweg zoude neemen , over den Berg Citbseron trekken en zo in Boeötie eenen inval doen. Lysander, daarentegen, die een groot aantal manfchappen onder zyn bevel hadt , richtte zynen tocht door het Gebied der Phocenfen , en nam eerst de Stad der Orchomeniers in , welke zich vry willig aan hem overgaf. Hy overviel, daarop , Lebadie, het welk hy innam en verwoestte; waarna hy brieven zondt aan pausanias, hem bevelende van de zyde van Platffis door te trekken , en zich met hem voor de muuren van Haliarcus te vereenigen, als die flaat maakte zich ook aldaar met het aanbreeken van den dag te zuilen bevinden. Deze brief geraakte in handen der Thebaanen, doordien de man , welke denzeè*jen overbracht, in eenen hinderlaage, door hen gelegd, verviel. Waarop die van Thebe, welke juist op dien tyd een aantal van Attifche Hulp» benden binnen hunne Muuren ontvangen hadden, te raade werden de bewaaringe van hunne Stad aan deze toe te vertrouwen, en zelve aanftonds, ter eerfte nachtFf2 vm-  45a het LEVEN waake uit te rukken: gelyk zy deeden; koomende nog eenige oogenbJikken voor lysander aan te Haliartus, waar zy voor een gedeelte binnen trokken. Belangende lysander; deze was eerst varJ voorneemen, na dat hy het leger op eené bygeleegene hoogte hadt doen post vatten, aldaar de kohist van pausanias te verbeiden. Dan de dag fteeds hoogende, konde hy het niet langer harden ltil te blyven liggen , en deed , overzulks , de zynen , zo Spamanen, als Bondgenooten, de wapenen weder op vatten, fprak den laatscgemelden moed in, en rukte daarop, kolomsgewyze, langs den grooten weg voort tegen de Stads muuren. Waarop de .Thebaanen, die buiten de Stad gebleeveti waren , zich haasteden dezelve ter linkerhand om te trekken, en den Vyand in dé fugge te vallen, een weinig beneden de fontein geheeten Tilphufa O). Hier zeggen (O » Het is my onbekend, of men elders eenige meldinge vindt van eene fontein, gebeeten Cisfufa, in den omtrek van Haliartus. My is daar van niets gebleekeo. Maar pausanias fpreekt van eene Fontein Tilphufa, welke hy plaatst op L  van LYSANDER. 45'S gen de Fabelgefchiedenisfen, dat de Voedfters den kleinen bacchus, pas gebooren, afwiesfqhen: want het Water van deze Fontein heeft eene glansachtige kleur als van Wyn , is doorfchynende en zeer aangenaam om te drinken. Niet verre van daar groeijen de Cretenfer ïietftokken (ƒ) in het rond. Waar uit die van Haliartus een zeker bewys af willen leiden , dat rhadamanthus aldaar gewoond zoude hebben , wiens Grafftede zy ook weeten ayi te toonen , noemende de?;lve Alea» Nog L Stadiën, d. i. 6250 pasfen van de Stad. Dit is dezelfde Fontein by strabo Tilphcfa genoemd, en geplaatst aan den voet des Bergs Tilphofion in de Buurfchap van Haliartus. Ik twyffel derhalven niet, of men moet deze plaats van plütarchüs naar die van paosanias , en van strabo, in zyn IX B., verbeteren." Fr. Vert. — Niets is ze, ïerder, dan deze Verbetering des Texts. Zie pausan. IX B. XXXIII. h. bl. 776. en strabo IX B. bl. 411. (ƒ) Het komt ons het waarfchyoelykst voor, dat hier aan een Riet- of Rotting-; 1 iet a«n een Houtgewas te denken zy. In Creta werden van dit Gewas Spiefen, en Werpfchicr.ten gemaakt. ÏIhad amahthus was een der oude Koningen vsn Creta, Ff 3  454 het LEVEN Nog is daar dicht by het Grafteken van alcmene. Men wil, naamelyk, dat haar Lyk daar ter plaatze ter aarde zoude zyn befleld, na dat zy , na den dood van amphitruo, gehuwd was geweest met rhadamanthus. — De Thebaanen nu , Weke in de Had getrokken waren, en zich met de Hliartiërs vereenigd hadden , hielden zich tot hier toe Uil, Maar zo dra zagen zy lysander niet met de voorde gelederen naderen tot den muur , of de poorten der Stad werden plotslings geopen i, waar door men hem onverwacht met groot geweld op het Lyf viel, en hem zei ven nevens den Wichelaar (g), nedervelde. Het getal der ove^ rigen, die by deze gelegenheid fneuvelden, was gering, want de meesten hadden aanftonds dm rug gewend en de wyk genomen naar de van achteren opkoomende Pha- (g~) Xylander verklaart hier te twyffelen, of het Gr. woord , dat hier gevonden wordt, een eigennaam zy, zo dat zekere Spartaan, ma fins, hier bedoeld worda: dan wel, dat het als naar gewoonte , eenen Wichelaar betekene. De laatfte Betekenis fchynt ons hier vry zekero  van LYSANDER. 455 Phalanx. Dan dewyl de Thebaanen niec ophielden, maar den aanval ftoutmoediglyk doorzetteden, floeg alles eindelyk op de vlucht, en nam de wyk over de naastgelegene heuvelen; beloopende het getal der genen, die omkwamen , omtrent dui[end Man. Ook kwamen 'er van de Thebaanen een aantal van driehonderd om het leven, die den Vyand op ongemakkelyke en fterke plaatzen aantastten. Die waren juist die gene , welke by hunne Landgenooten in verdenkinge waren geraakt van de Lacedaïmoniers te begunstigen. Deze wilden hunne Medeburgers van dit vermoeden ontheffen , en daar zy dus in het vervolgen weinig zorge voor zich zeiven droegen, kwamen zy gezamentlyk om. De tydinge dezer Nederlaage kwam pausanias ter ooren, daar hy langs den weg van Platsese naar Thespi* voorttrok. Hy vereenigde zich , vervolgens, met de vluchtende benden , en trok wederom aan op Haliartus. Aldaar was nu ook thrasybulus met zyne byhebbende Athem* enfers van Thebe aangekoomen. Pausanias werdt, derhalven, te raade, eenen ftillïand van Wapenen san d^n Vyand voor Ff 4 te  456 het LEVEN te flaan, om met deszelfs toeftemrringe de Lyken der Gefneu/elden op re neemen ter begraavinge. Maar de oudere van Jaaren in het Spartaanfche L.ger begonden hierover onderling geweldig te morren. Dit niet alléén; maar zy vervoegden zich zelfs aan den Koning, en vorderden in de fterkfte bewoordingen: „ Dac men niet door het maaken van eenen ilihtand het Lyk van lysander moest trachten meester te worden , maar met de wapenen in de vuift daarom vechten. Dat men, dus doende, en overwinnende , het Lichaam van den Held met eere kon begraaven. Of. zo men de nederlaage kreeg, dat het geene oneere zoude zyn, op dezelfde plaats nevens den Veldheer verflagen te liggen!'' — Offchoon nu de oude Soldaaten zich dus hartelyk lieten hoorcn, vondt pausanias, die wel zag, hoe moeijelyk het zoude zyn den overwinnen den Thebaan de Z^ge wederom uit de vuist te Wringen , of ook , al ware her, dat men overwon, het Lichaam van lysander, het welk dicht onder ^en muur verflagen lag, zonder tusfcner ko-menden Wapenftilftand weg te neemen, echter goed eenen  van LYSANDER. 457 Herou aan c^en Vyand af te vaardigen; wordende {baks hier op het verdrag getroffen : waar na hy met zyne Benden aftrok. Het Spart snObe Leger , dat den Ge» fneuvelden met zich voerde , was zo dra niet gekoomen buiten het grondgebied van BoeÖrie, en hadt het vriendfchappelyk en met Sparte verbonden Landfchup der Panopaeërs betreeden , of men beitelde lysander aldaar ter aarde, op dezelfde plaats , waar nog zyn Grafteken gevonden wordt, naatst den weg , waar langs men van Delphi trekt naar Chaeronéa, Geduurende nu den tyd, dat het Leger zich hier neder hadt geflagen , zegt men , dat een zeker Phocenfer aan eenen anderen , die den Slag riet hadt bygewoond , een verhaal daarvan willende doen, onder het vertellen zeide, „ dat de Vyand hun op het Lyf was gevallen, toen lysander den Hoplites reeds over was getrokken: en dat , toen deze zich hier over verwonderde als Smeekeling zich ophoudende in den Tempel van minerva, het overige van zyn leven en einde. De Armoede , naamelyk , van lysander, welke by zyrt overlyden ren baarblykelykften aan den dag werdt gelegd , maakte dat de roem zyner Dapperheid dies te meer fchittèrde. Men bewonderde den Man,die zo veele Magt, zo groote Geldfommen in handen hadt gehad: aan wien zo veele Steden aanhoudend de rykfte Vereeringen hadden toegefchiktj die over zo veele Staaten als Koning hadt gebooden, en van dat alles niet het minfte hadt gebruikt om zich zeiven te verryken, of zyn Huis aahzienelyker te maaken. Dit getuigt van hem de Hiftoriefchryver the* opompus , aan wien men meer geloof behoort te liaan wanneer hy pryst, dan wanneer hy laakt. Want hét valt den men*  4ó2 het LEVEN merifchen doorgaans aangenaamer te kt. ken, dan te pry;en (7). De Gefchiedfchiyver ephorus bericht ons , dat eenigen tyd laater, wanneer 'er zeker verfchil tusfchei de met Sparte verbondene Steden was ontfban , het welk aldaar beflist moest worden, en men noodig hadt de papieren en gefchriften , welke onder de bewaaringe van lysander waren teweest, in te zien , agesilaus zich naar deszelfs huis begaf, en aldaar, onder anderen, vondt de hier voor gemelde Redevoeringe , opgelteld ter veranderinge van den aangenoomenen regeeringsvorm; waarin beweerd \< dt, ,, dat het noodig was be: recht op het Koningfchap te ontneemen aan de Nakomelingen van eurypon en ag!s, en het zelre voor eiken Burger verkrygbaar te maaken ; mits de CO Dit is, misrchien, doorgaans masr al te waar. Evenwel zyn wy geheel niet vreemd van de Gedachten, dat plot. hier alléén op theopompüs hebbe gedoeld , van wien dit eene algemeen aangenoomene waarheid is, dat hy liever laakte, dan prees. En zo wilde de Geleerde mos es dc soul, da: men den Text moest verbeteren.  van LYSANDER. 463 de Verkiezinge uit die gene gefchiedde, welke het meest in verdiensten uitmuntten;" — dat agesilaus, op het ontdekken van dit Stuk, in het eerst zeer heet was, om het ond«.r den man te brengen4 en algemeen bekend te maaken , op dat het bleeke, hoedanig een Burger lysander was geweest, en wat hy, zonder dat iemand 'er achterdocht op hadt , in zyn fchild hadt gevoerd* Maar lacratidas, een bedaard, verftandig man, welke op dien tyd Voorzitter was by de Ephoren,hieldt hem tegen, en zeide, „dat het 'er zo verre af was, dat men lysander wegens dit bedryf uit zyn graf moest haaien; d at men , veel eer, de Redevoeringe zelve , welke met zo veele loosheid en kunst van Overredinge was opgefteld , by hem behoorde te begraa» ven!" Niet tegen (laar de deze ontdekkinge voeren de Lacedemoniers fteeds voort allerleye eerbewyzingen aan lysander, na deszelfs dood, toe te kennen. Waar toe behoorde , dat zy die gene , welke zich door trouwbelofte verbonden hadden aan zyne Dogters, en naderhand, toen by het over-  404 het LEVEN van LYSANDER. lyden bleek, dat lysander armoedig was , dezelve weigerden te huuwen , in eene Geldboete befloegen, daarom, dat zy hem, zo lang zy hem voor ryk en magtig hielden, vereerden; maar zo dra zyne behoeftigheid blyken deed, dat hy een braaf en eerlyk man was geweest, zich van hem afkeerig toonden! — 'Er was, naamelyk. (en te recht!) te Lacedaemon eene wettige Aanklacht tegen hen , die of treheel niet, of te laat, of kwalyk trouwden. Aan de Iaasrgemelde w aren zy voornaamelyk onderhevig, die, in plaatze van z eb m • r>raave Lieden, of hunne eigene Naastbeftaanden te verfwageren , de Huwelyksverbintenisfen met Ryken zochten. — En dit was het gene de Gefchiedenis ons merk en geloofwaardig van lysander aan de hand gaf, S ü I,-  SULLA,   HET LEVEN VAN S U L L A* Javciüè cornelius sullA was gefprootéii Uit een Patricisch, 't welk zo veel wil zeggen als Adelyk geflacht. Men zegt, dat een zyner voorouders, met name rufinus , Conful is geweest, maar door die waardig; heid minder aanziens heeft bekomen , dan vernedering ondergaan door de fchande, welke hem naderhand overkwam. Men vond namelyk by hem meer dan tien pon* den zilvers aan vaatwerk; iets, 't welk door de wet verboden waS: en hierom werd hy uit den Raad gezet Qay Zulks had teü (a) Publ. corn. rufinus, Van wien sulla In dén zesden graad afdamde, was als krygsman be. roemd in den oorlog tegen pyrrhus; werd, nadat hy tweemaal de waardigheid van Confttl, en eens [a 2] m  4 het LEVEN ten gevolge, dat zyne nakomelingen op den duur in eenen ftaat van vernedering blec- die van Diftator bekleed had,door den vermaarden fabricius, die hem eerst, om zyne dapperheid en krygskunde. tot het Confulfchap had helpen bevorderen, naderhand om ,zyne fchraapzucht en overdadige levenswyze uit den Raad «ezet. FabricïSs deed zulks in hoedanigheid als Cenfor.en uithoofde van de wet, tegen welke rufinus gezondigd had, door zo veel zilverwerk tot zyn tafel te ge. bruiken; 't welk echter eene kleinigheid was, in vergelyking van de weelde der Romeinen in laater tyd,en daarom ook uieermaalen als een bewys van de matigheid en eenvouwdigheid dier tyden wordt aangehaald, in welke,|zo als ovid.us zich uitdrukt Fait. I. 208. — levis argenti lamina crimen erat. wiens woorden seneca fchynt overgenomen te hebben , wanneer hy van die zelfde tyden fprekende, zegt: de vita Beata c 9. Secutum Mud, in quo cenforlum crimen erant pamde argenti lamellae. Vergelyk plinius H. N. XVIII. 6. Ten opzichte van dezen rufinus verdient de volgende Anecdote bygebragt te worden, als welke dienen kan om zyn ka rakter des te beter te leeren kennen. Als hy door toedoen van fabricius, die anders in 't geheel zyn vriend niet was, maar In dezen met de ogenblikkelyke behoefte van den Staat te rade ging, tot Conful was verkoren, gelyk wy zo even gezegd hebben, en hy fabricius daarvoor kwam bedanken, gaf deze hem ten antwoord: „ ik zie niet, dat gy zo veel „ reden hebt om my te bedanken daarvoor, dat ik „ lie-  van SULLA. 5 bleeven, zodat sulla zelf in niet zeer gunftige omstandigheden wierd opgevoed (b~). De kindschhcid cntwasfen zynde, woonde hy h een gehuurd huis van geen' hoogen prys, 't welk hem naderhand werd verweeten, toen men oordeelde, dat hy grooter rykdommen bezat, dêh' hem regtmatig toekwamen. Te weten- by gelegenheid, dat hy, na zlyaè veld-. togten in Africa, llcrk fnoefde en mee grooten ophef van zyne daaden fprak, werd hem, mar men zegt, door iemand van de beste i! en aanzienlykftcr, uit de ftad tocgeduwd: „ hoe zou het mogelyk zyn, dat gy een „ man van eer waart: gy, die van uwen va-' „ der niets geërfd hebbende, zulke rykdommen bezit ?" Want offchoon men destyds niet meer de aeloude ftrengheid en zuiverheid van zeden bezat, maar daarvan reeds was af- », liever verkoozen heb heitoren, dan verkogt te„ worden " te weten als flaaf door den vyand). Nihil est, quod mihi gratias agas, fi malui compilari, quam venire. Zie cicero de Orat. II. 66en gellius Koet. Art, IV. 8. (£) Dit geeft ook velléjüs paterculus te kennen, wanneer hy van sulla zegt, Lib. II. c. 13. Cum famiiiae ejus claritudo intermisfa es/et, diu ita fe gesfit, ut nullam petendi confulatum cogitationem ha'bere videretur. [A 3]  6 het LEVEN afgewceken , en op weelde en pracht begon gezet te worden, oordeelde deze man het echter even 1'chandclyk , dat iemand niet in de armoede zyner voorouderen was geblecven , als dat hy het goed, 't welk hy van dezen had aangeërfd, door de keel had gejaagd. Nog by eene laater gelegenheid, toen hy reeds meester van Rome was, en den eenen na den anderen ter dood liet brengen, moest hy van eenen vrygelaten, die befchuldigd zynde, dat hy iemand der vogelvryverklaarden in zyn huis verborgen had, gereed Hond om deswegen van de Tarpejifche rots ter neder geftort te worden , het verwyt hoorcn, dat zy beiden te famen eenen geruimen tyd in het zelfde huis hadden gewoond, waar by, vrygelaten, voor het- bovenhuis twee duizend festertien, en sulla voor de benedenkamers drie duizend aan huur had betaald, zodat het geheele ve-rfchil tusfchen hun beider ftaat flechts in duizend festertien bellend: 't wcik naar de Attifche fëkéfijng twee honderd en vyftig drachmen bedraagt (c). Zie daar, wat men van den vroegen ftaat van sulla te boek vindt gefteld. Wat (V) Dit zal, volgaas onze berekening, ten naasten by szne xoin van vyfeuzeventig gulden bedragen.»  van SULLA. 7 Wat zyne uiterlyke gedaante betreft, hiervan kan men over het geheel oordeelen uit de ftaodbeelden \ doch ten opzichte van zyne oogen dient gezegd te worden, dat dezelve helderblaauw, vinnig en wild zynde, zich nog verfchrikkelyker vertoonden door de kleur van zyn aangezicht, welke vuurig rood was, tusfchen beiden met witte plekken gefprenkeld; en men wil dat hy hiervan zynen naam heeft gekreegen, als waardoor the kleur zou werden uitgedrukt: (i) waarom ook zekere fpotvogel van Athenen fchimpende van hem zeide: „ een moerbes , met meel beftrooid, dat is sulla." Zodanige trekken komen te pas by de befchryving van eenen man, die men zegt dat van na: rVf) Hier fchynt gedoeld te worden op'zeker verouderd woord, waarvan de naam sulla gefprootea zoude zyn, 't welk ons even zo onbekend is, als den Franféhen vertaler dacier. Dan de afleiding van dezen naam koomt ons voor, vry onzeker te zyn. Gbaevius by Cicero ad fam. VIII. 4- meent dat dezelve by verkorting gemaakt is van fitra, t welk de kuit van 'tbeenbeteekent. Drakenborch by Livius XXV. 12. wyst ons naar pighius Annal. ai Jn 541 pag. 177. en naar glandorpius in Onomak P. 263. Geen van de beide werken hebben wy thans gelegenheid om in te zien en de Nederlandfche Lezer zal, dunkt ons, niet veel hierby verliezen. 1>4]  e het LEVEN natuur zo zeer overhelde tot kluchten en fpotterny, dat hyin zyne jeugd, eer hy nog tot aanzien verheven was, zich onder de kluchtfpelers en potfenmaakers ophield, en in derzelver fehandelyke levenswyze deel nam. Ja zelfs naderhand , toen hy over geheel Rome den meester fpcelde, liet hy .^agelyks van de tooneelen en fchouwplaatfen de fchaamtelooste kluchtmaakers by zich komen, dronk met dezelven , en liet zich in met hun in , eenen wedilryd van, pnbefchofte fnakeryen: houdende dus een gedrag,-ftrydig met zyne jaaren, en fchand-, vlekkende nog daarteboven zyn apenhaarkarakter , door dikwyls dingen van gewigc geheel te verwaarlopzen. Immers wanneersulla aan tafel zat, mogt niemand hem over ernftige zaken fpreken, en daar hy op alle andere tyden werkiaam en zelfs meer dan, gemeen emsthaftig was, veranderde hy in eens. geheel en al, zodra hy zich aan tafel en in een drinkgezel! chap bevond: ja onder die klüchtfpelers en danfe-rs was hy gedwee, en liet zich, in al wat zy begeerden, gemakkeiyk en van zelfs vinden. Van, deze losbandige verkeerrng fehynihem heteu"fel ?e zyn aangekomen van uitfpoorigheid in minnaryen, en van overgegeven zucht tot wellust, die hem zelfs ind.m ouderdom.nie? vcr.- liet  van S U L L A, 9 l|et. Reeds in zyne jeugd wierd hy in liefde qntftoken voor zekeren komediant-METROBius, dien hy b.efrendjg bleef beminnen. Ook had hy in dit opzicht het volgende gelukkige geval (ning met den dood geftraft. Sülla werd van fommigen gepreezen , omdat hy de trotschheid der Barbaaren dus had vernederd ; doch  van SULLA. ïj doch anderen wraakten zyn gedrag als on-> bcfchoft, en zyne eerzucht als ontydig. Men wil, dat iemand uit het gevolg van orobazus^ afkomftig uit .Chalcis sulla in het aangezicht ziende, en de bewegingen van deszelfs geest en lichaam naauwkeurig gade flaande, en toetfende aan de regels der gelaatkundegezegd zoude hebben : '„ deze moet noodzakelyk een zeer groot man worden i en ik verwondere ^ my, dat hy nog dulden kan, dat hy reeds }j nu do grootfte van allen niet is." By zy- (rit) Dus luidt de gewoone lezing, welke aan niemand, zo het fchynt, verdacht is voorgekomen. Door Chalcis zou dan de ftad van dien naam in Syrien móeten verftaaft worden. Dan reeds by de eerfte lezing van deze plaats, viel my het vermoeden in 9 't welk my fteeds w<"arfchynlyker is geworden, dat hier in plaats van XahKifovs moet worden gelezen XaJ^aios, een Chaldéër, hoedanig by de Romeinen , gelyk bekend is, ih 't algemeen Waarzeggers genoemd Wierden, vermits Chaldcea byzonder voor het vaderland van die kunst wierd gehouden. In dié , zelfde beteekenis koomtde naam Chaldéürs ook voor tegen het einde van dit leven, waar van sulla ge. zegd wordt, dat de Chaldéè'rs hemden tydvarizyiien dood hadden voorfpeld. Men denke hier ecbV ter niet zo zeer aan eenen eigenlyk genoemden Waarzegger, als wel aan eenen Fhyfionomist, of Gelaatkundigen, w  i8 het LEVEN zyne terugkomst werd hy door censorinus aangeklaagd wegens knevelaary, als die tegen de wet groote lommen gelds hadt byeengefchraapt uit een Ryk, 'twelk met de Romeinen in een verbond van vriendfchap ftond : dan het kwam tot geen rechterlyk onderzoek, en de aanklager zag van zyne aanfpraak af. Ondertusfchen begon de vyandfchap tusfchen hem en marius meer en meer te ontfteken, en nieuw voedfel te krygen door eene gift van bocchus, die,, om het volk van Rome te vleien, en sulla dienst te doen, eenige ftandbeelden op het Kapitool deed plaatfen, welke de overwinningen van dezen vertoonden, en daarnevens een van goud, verbeeldende bocchus zeiven , zo als hy Jugurtha aan sulla overleverde. Marius , hierover ten hoogfteh gebelgd, wilde dezelve met geweld wegnemen, 't welk als de vrienden van sulla zulks poogden te beletten, ftond de ftad op het punt om door het vuur van eenen burgeroorlog in vlam t'e geraken; doch door den oorlog der Bondgenooten, die reeds lang gefmculd hebbende,nu over Rome losborst, werd voor ditmaal de opftand van binnen geftuit. In dezen zwaaren en wisfelvalligen oorlog, waardoor de Romeinen in groote rampen  vanSÜLLA. iq pen en gevaaren geflort werden, gaf marius * die niets groots daarin kon uitvoeren, een bewys, dat krygskunde en dapperheid, zonder jeugdige kragt, luttel vermogen. Sulla daarentegen, die veele roemruchtige daden bedreef, verworf zich den naam van eenen grooten Veldheer by zyne medeburgers , van den grootften by zyne vrienden, en van den gelukkigflen by zyne vyanden. Hy gedroeg zich echter hierby niet als timotheus * de zoon van conon. Deze namelyk ziende * dat zyne vyanden zyne groote daden op rekening van de Fortuin Helden, en hem in fchilderyen flaapendc verbeeldden, terwyl de Fortuin bezig was met een net, om daarin de Heden te vangen, werd daarover in woede ontftoken, en voer hevig uit tegen de genen, die hem dezen trek hadden gefpeeld f zeggende, dat zy hem beroofd hadden van den roem, die hem van wegens zyne daden toekwam. Naderhand van eenen welvolbragten togt terug komende, zeide hy tot het Volk: „ Hierin, Burgers van Athenen ! „ heeft althans de Fortuin geen deel ge„ had («)". Maar de Fortuin, naar men ver- («) Wy hebben in de Vertaling aangevuld, 't geen in deu gewoonen Text, volgens het oordeei [B a] ^r  se ii e x L È V Ë N verhaalt, op haare beurt ook yvcrzuc-htig* tegen timotheus, die zich zo veel liet voorftaan, ftrafte hem hiervoor ; zo dat hy Vari dien tyd af niets roemruchtigs meer verrichtte, en door den verkeerden uitflag van alle zyne ondernemingen de gunst van 't volk verboren hebbende, eindelyk zelfs uit Athenen wierd verbannen. Sulla integendeel dulde niet alleen, dat men Uit nyd -zo veel ophef maakte van zyn geluk, maar hy zelf hielp andere mede om op die wyze zyne daaden te verhogen, en dezelve aan bovennatuurlyke hulp toe te fchryven, gevende de eer daarvan aan de Fortuin, 't zy dat dit flechts een ydel vertoon was, 't zy dat hy in waarheid aan de Geluk-Godin geloofde. Althans in zyne Gedenkfchriften zegt hy * dat van alle zyfte daaden, die hem het best overlegd feheenen te zyn, juist die* welke hy niet naar voorgaand overleg, maar op een gewaagd befluit, in 't oogenblik genomen, had uitgevoerd, het best waren uitgevallen. Ja wat meer is7 verklaarende, dat hy meer tot geluk dan tot oorlogen geboorcn was, geeft hy duidelyk geder Uitleggeren,ontbreekt, en althans de zin fchynt te vereifchen.  van SULLA, 21 genoeg te kennen, dat hy meer aan 'e geluk toefchreef dan aan dapperheid. Over het geheel toont hy zich zeiven als het werk der Godheid te befchouwen, ds(ar hy zelfs de goede verilandhouding met me> T.iLLUS, zynen Ambtgenoot en Schoonvader, als eenen Goddelyken zegen erkent, om dat hy, verwacht hebbende , dat dezen hem veele moeite zoude aandoen, integendeel eenen zeer zachtzinnigen Ambtgenoot aan hem had gehad (tf> Ook vindt men in de Gcdenkfchriften, die hy aan lucullus heeft; opgedragen, eenen raad van hem aan dezen gegeven, dat hy niets voor zo gewis moest houden, als 't gene hem in den droom door de Godheid wierd ingegeven. En hy zelf verhaalt, dat, toen hy met een leger tegen de faamverbondeu Volken van Italië te velde trok, de aarde zich niet verre van de poort van la ver na O), met eenen wy'den mond open- Quintüs cjecilius metellüs , toegenaatnil j>ius, fchoonvader van sulla, was als Conful deszelfs Ambtgenoot, toen sulla zelf voor de tweede maal die waardigheid bekleedde. (/>) Laverna was de Befchermgodin der Dieven , en had een heilig bosch binnen Rome, naar 't welk een der poorten, porta Lavernelis, ge noemd werd, [B 3]  22 het LEVEN opende, waar uit een fterk vuur was losgeborften, en eene heldere vlam regelregt ten hemel opgeftégen : daar aan hadden de Priesters deze uitlegging gegeven, dat een wakker man, by uitftek fchoon van gelaat, het bewind in handen nemen, en de plaats hebbende beroerten in de ftad zou doen ophouden: en deze man, zegt sulla, was niemand anders dan hy zelf; want wat zyne gedaante betrof, deze had, als iets geheel byzonders, het hair, dat in kleur het goud evenaarde , en den lof van dapperheid fchroomde hy niet zich zeiven te geven , na alle die groote en luisterryke daden, welke hy verricht had. Dan dit zy genoeg aangaande zyne gevoelens ten opzichte van de Godheid. In zyn overige gedrag was hy zeer onre-. gelmatig en ongelyk aan zich zeiven. Hy was gewoon veel te nemen, en nog meer te geven; zonder reden iemand eer te bewyzen, en even zeer zonder reden iemand te verongelyken; te vleien de genen, wier dienst hy nodig had, en onbefchoft te zyn tegen de genen die van hem afhingen: zodat men niet regt koa zeggen, waarin hy vaa natuur het grqotfte was, of in trotschheid of in vleiery. Wat betreft zyne ongelykheid in het ftrafFcn, dikwyls kon hy  van S Ü L L A. 23 om elke geringe oorzaak de zwaarlte ftraf oefenen, cn op andere tyden dc grootfte verongelykingen geduldig verdragen; was toegevende by de onverdraaglykftè beledigingen , en ftrafte kleine en niets beduidende misdagen met den dood, en met verbeurte van p-oederen. Dit laat zich misfchïen op die wyze verklaarcn, dat hy eigenlyk oplopende en wraakzuchtig van aard was, maar dat zyn belang fomtyds die onltuimigheid deed bedaaren. In den genoemden oorlog tegen 'de Bondgenooten, hadden zyne fofdaatcn eenen Lieutenant van hem, die zelf" voorheen Praetor was geweest, met name albinus, met Hokken en fteenen ter dood gebragt, en dit fnoode bedryf werd door hem ongeftraft gelaten: zelfs roemde hy deze zachtmoedigheid, en liet onder de foldaten verfpreiden, dat hy zulks gedaan had met oogmerk om hen daardoor des te o-etrouwer in den oorlog te maaken, wanneer zy gelegenheid hadden om hun misdryf door dapperheid uittewisfchèn. Weinig bekreunde hy zich om de berispingen, welke hem deswegen gedaan werden, emaar toen reeds in den zin hebbende marius den voet te ligten, en voorziende, dat de oorlog tegen de Bondgenoten haast ten einde zou zyn gelopen, zocht hy het opperbevel in den [B 4] oor"  24 het LEVEN oorlog tegen mithridates te bekomen, en ten dien einde zich van de gunst van zyn h~ ger te verzekeren. Vervolgens weer te Rome gekomen zynde , werd hy, te gelyk met quintus pompejus , tot Conful verkooren, hebbende nu den ouderdom van vyfög jaaren bereikt. Hy deed nu ook een zeer aanzienlyk huwelyk met c^cilia, eene dochter van den Opper-pontifex metellüs. Op dit huwelyk werden door het volk verfcheidene fpotliedercn gemaakt, en vcelen der Grooten waren over hetzelve in 't geheel niet te vreden, achtende deze verbindtenis onvoegzaam voor eenen man , dien zy het Confulfchap waardig hadden geoordeeld, gelyk livius zich uitdrukt, (qy CiEcilia was echter niet de eenigfle noch de eerfte vrouw, welke hy getrouwd heeft. Reeds te voren, in zyne vroege jeugd, was hy getrouwd geweest met ilia (;-) , by welke hy eene dochter had; naderhand met allia, en ten derdenmale met coelia , welke hy iveder verfdet, ter oorzakc van onvrucht- haaren ") In een van de verlorene gedeelten zyner fchrifcen. C.ccida ftond wanrfchynlyk bekend voor eene Vrouw van Hechte zeden. (r) Aan de echtheid van dezen naam wordt ge3 t\yy field.  van SUL L A. 25 baarheid: dit deed hy echter, zonder haar in haare eer te benadeclcn , daar hy haarmet loftuitingen en gefchenken vereerde. Echter, dcwyl hy flechts weinige dagen daarna zich met miitella ver-bond, geloofde men in 7t algemeen, dat hy onder een valsch voorwendfcl coelia had verftooten. Wat metella betreft, deze bleei hy ftartd vastig beminnen, en in alles believen, zodat het Romeinfche volk, toen het in 't vervolg eenigen van de party van marius , welke gebannen waren, wenschte terug te roepen, en sulla dit weigerde, zich tot metella wendde, en haare voorfpraak inriep. Ook gelooft men, dat hy de Athcnienzers, na het innemen van hunne ftad, daarom zo ftreng behandelde, omdat zy zyne metella van de wallen befchimpt en befpot hadden: doch hier van in 't vervolg nader. Op het Confulfchap, 't welk hy nu bekleedde , ftelde hy_ weinig prys, in vergclyking van zyne vooruitzichten in het toekomende , en hy brandde van verlangen om den oorlog tegen mithridates te voeren. 'Maar hy had tot mededinger marius, die uit eene dolle roem- en eerzucht, driften welke nooit in den mensch verouden, fchpon hy thans uitermaten log van lichaam was, en reeds uit hooide van zynen ouder[B 5] dom  26 het LEVEN dom voorheen zyne krygstogten hadgeftaakr, nu begeerte had om buiteniandfche en overzeefche oorlogen te voeren. Terwyl dus sulla naar het leger was vertrokken, om 't geen nog overgelaten was, af te doen, begon marius, die op de loer lag, dien allerverderflykften opftand te fraeden, waarvan Rome meer, dan van alle haare vyanden, heeft geleeden, zo als de Goden reeds vooraf door teekenen aankondigden. De pieken naraelyk , waaraan de vaandels en ftandaartcn gedragen werden, raakten van zelfs in brand, en werden niet dan met moeite weder gebluscht. Drie ravens hunne jongen in 't openbaar ten voorfchyn brengende, aten dezelven op, en bragten het overfchot in het nest terug. Muizen knaagden het goud af, 't welk in den tempel was toegewyd Q), en eene derzelven, zynde een wyfjen, door de Priesters gevangen zynde, bragt in de val vyf jongen ter wereld van welke zy drie opat. Doch het geduchtfte voorteken van allen was, dat, by helder en (5) Zo wordt ook vertaald, dat, toen de oorlog met de Marlen ophanden was, de fchilden te Lanuvium door de muizen bevonden wierden beknaagd te zyn. Met deze en foortgelyke belachelyke bygelovigheden, dryft cicero zeer verftandig en geestig de fpot. De Divinat. L. II. Qap. 27,  VAN SULLA. 27 en fchoon weder, het gcklank eener bazuinc in de lucht wierd gehoord, welke zulke fchelle en klaaglyke toonen gaf, dat elk met ontfteltenis en angst (?) wierd bevangen. De Toskaanfche Waarzeggers leiden dit voorteeken zoo uit, dat daardoor een nieuw genacht van menfehen, en eene gehcele verandering in de wereld voorfpeld wierd. Zy zeiden, dat 'er in 't geheel agt genachten van menfehen waren («), die alle in levens wyze en zeden van elkander verfchilden; dat de Godheid aan ieder een vast getal van jaaren had toegelegd,uitmakende een' tydperk, 't welk men het groote jaar noemde ; en, wanneer ■ zodanig tydperk was afgelopen, en het volgende ftond te beginnen, dat 'er zich dan eenig buitengewoon teeken, in den hemel of op aarde, vertoonde; zodat die genen, welke zich op de kernvisie daarvan hebben toegelegd,en daarin bedroeven zyn , terftond kunnen weten, dat 'er menfehen gebooren zyn van eenen anderen aard, en van andere zeden, en welke of meer (/) In 'c oirfpronkelyke ftaat nog m ^tyii«s, waarvoor reiske wilde lezen t» p.t\ha met angst over de toekomende gebcurenisfen. Dan fchoon de Text ons wel toelchynt eene verandering nodig te hebben, komt ons echter deze gisfing te los voor» (y) Volgens de lezing van reiske.  het LEVEN meer of minder in de gunst der Goden deeden , dan de voorgaande. En hiervan geven zy deze reden, dat onder meer andere dingen , welke door deze verwisfeling van gedachten verandering ondergaan , ook de Waarzegkunst nu eens in aanzien is, en nooit faalt in haare voorzeggingen, door dat de Goden duidelyke en ontwyfFelbaare teckenen geven; terwyl in een ander tydperk die zelfde kunst in kleinachting is, omdat dezelvezonder voorafgaande kennisfe in 't wild word behandeld, en uit flaauwe en duistere teekenen het toekomende poogt te raden. Zodanig was de uitlegging der kundigfte Waarzeggers van Etruricn, en die den naam hadden, meer dan anderen van deze dingen te weten, Terwyl de Raad, in den tempel van bellona vergaderd zynde, bezig was om hier over met de Priesters te raadplegen, kwam een musch voor aller oog binnenvliegen, met eenen krekel in den bek, ■ waarvan hy het eene gedeelte daar liet vallen en liggen, en met het andere gedeelte wegvloog. Uit dit teeken vreesden de Wigchelaars voor eenen opftand, en eene verwydering tusfchen: de ryke landbewooners en het gemeen van de ftad; omdat dit gewoon is te fchreeuwen even als de krekel, en de landhoevenaars  van SULLA. 29 naars zich niet gaarne in het gewoel eii gefchreeuw van 't gemeen op de markt laten Vinden (V). Marius nam den Tribuun sulpicius in den arm, zynde een man, die voor niemand in de uiterfte fnoodheid behoefde te zwichten , zodat men niet moest vragen, wien der anderen hy in boosheid overtrof, maar. waarin hy zich zeiven ten dien opzichte overtrof. Wreedheid, ftoutheid en fchraapzucht waren dermate in hem vereenigd, dat het hem evenveel was, hoe fchandelyk of Hecht de daad ware, welke hy voorhad te plegen. Het Romeinfche Burgerrecht verkocht hy openlyk aan vrygelatencn en vreemdelingen, en liet zich, zittende voor eene tafel op de markt, (r) De gewoone Text levert in 't geheel geeneri zin op, en de lezing (tfxpecm) in plaats van uyopxuss kan onzes bedunkens even weinig voldoen: want te zeggen, de lahdhoevenaars beminnen het land^ zegt weinig meer dan, de ïandhoevenaars zyn ïandhoevenaars. Wy hebben dus, geenen kans ziende om deze plaats, zonder het wagen van eene ver" betering, wel te vertalen, de vryheid genomen om eene kleine verandeiing in den text te maaken,dóoï invulling van het woordeken tv» voor dyopxas; en naar die verandering onze vertaling interichten. Wy geven ondertusfehen deze gemaakte verande. ring aan het befcheiden oordeel van deskundiger* over.  3° hét LEVEN rnarkc, het geld daarvoor betaalen. Hy onderhield eene lyfwagt van drie duizend gewapende lieden, en was nog daarenboven omringd van eene groote meenigte jonge Ridders, die in alles gereed waren om hem ten dienile te ftaan : dezen noemde hy den Tegen-Raad. Daar hy eene wet had daargefield, dat geen lid van den Raad grootef fchuld, dan van twee duizend drachmen, zoude mogen maaken, liet hy zelf na zynen dood drie milliocncn fchulds na. Dat monller dan, door marius tegen den Staat losgelaten, keerde alles onderst boven, dreef met geweld en wapenen veele verderffelyke wetten door, onder anderen ook die, waar by het opperbevel over den oorlog tegen mithridates aan marius wierd opgedragen. Ter oirzake hiervan lieten de Confuls eene fchorfing van alle openbaarê zaken afkondigen O); dan ter gelegenheid, dat zy voor den tempel van castor en pollux vergaderd waren , voerde sulpicius eene («0 Juftitium of ftilfland van regtzaken genaamd* Dezelve had plaats of by buitengewone openbare vreugde, of, gelyk hier het geval was, in zorgelyke oraftandiïheden, zynde dan de afkondiging van zulk een Juftitium zo veel als eene verklaaring „ dat de Staat in gevaar was.  van SULLA. 3i eene bende van zyn volk tegenhun aan, en bragt eene menigte op de markt om hals ; onder anderen ook den zoon van den Conful pompejus, die nog een kind was. Pompejus zelf ontkwam door eene heimelyke vlugt. Sulla, die, vervolgd van zyne vyanden, in het huis van marius de vlugt had genomen, werd genoodzaakt ten voorfchyn te komen, en de opfchorting der openbaarê zaken intetrekken. Uit hoofde van die zelfde fchorfihg werd pompejus door sulpicius van het Confulfchap ontzet, doch aan sulla werd hetzelve gelaten; alleen moest hy het opperbevel over den oorlog tegen mithridates aan marius afftaan; en dadelyk zond sulpitius krygsoverften naar Nola, om het leger aftehalen en aan marius over te dragen. Maar dewyl sulla in de voorbaat geweest, en reeds vooraf naar het leger gevlugt was, werden de gezonden Krygsoverften door de foldaaten, die nu van het voorgevallene onderricht waren, gefteenigd. Uit weerwraak hierover liet marius in de ftad de vrienden van sulla vermoorden, en derzelver goederen aan de plonderinge overgeven. En nu ging het over en weder aan het vlugten: de een begaf zich uit het leger naar de ftad; de ander nam de vlugt uit de ftad  n e t LEVEN ftad naar het leger. De Raad had niets' méér' te zeggen, maar moest zich aan de bevelen van marius en sulpicius volkomen onderwerpen. Vernomen hebbende, dat sulla naar de ftad in aantogt was, zouden zy twee Prétoren, brutus en servilius om hem aantezeggen, dat hy niet nader moest komen. Als dezen op eenen vry ftouten toon tegen sulla fpraken, wilden de foldaten hen om 't leven brengen; de bondels braken zy aan .{lukken, fchcurdog hun de tabbaarden van 't lyf, en lieten hen niet, dan met fchimp en fmaad beladen , vertrekken. Het bloote gezicht van deze Magiftraatsperfoonen, van de teekenen hunner waardigheid beroofd, verwekte eene akelige neerflagtigheid, en kondigde een oproer aan, 't welk niet meer te ftuiten noch te beteugelen ware. Marius ftclde zich in ftaat van tegenweer; en sulla , vcrfeld van zynen Ambtgenoot, maakte zich gereed om met zes geheclc legioenen van Nola op te breken. Dan fchoon hy zyn leger gereed zag om dadelyk tegen de ftad op te trekken, was hy echter by zich zei ven twyffelmoedig, cn zag met fchroom het gevaar te gemoet. Doch als hy daarop eene offerande deed, ftak de Priester postumius , na de ingewanden te hebben waargenomen, hem de beide han-  van SULLA. 33 handen toe , verzocht dat men die zoude binden en hem gevangen houden tot op den flag, en byaldien niet in korten tyd alles naar sulla's wenfehen uitviel, bood hy zich aan om te fterven. Ook verhaalt men, dat aan sulla in den droom eene Godin verfcheen, welke de Romeinen van de Kappadocicrs geleerd hebben te ccren , 't zy dat men haar voor de maan, of voor minerva of voor bellona moet houden (». Het was als of deze by hem (taande hem den blikfem overhandigde, en hem gebood alle zyne vyanden, welke zy met name noemde, daarmede te treffen, waarop deze nedervielen, en verdweenen. Bemoedigd door die O) Men kan, dunkt my, niet oriderftellen, dat. PLUTARCtius in den waan zoude zyn geweest, als of de Romeinen den eerdienst van' eene der hier opgenoemde Godheden het eerst van de Kappadocicrs zouden geleerd hebben, daar de eerdienst van dezelve by de Romeinen veel ouder was, dan hunne kennisfe aan deKappadociers. Indien dus hier niets aan den text hapert, zou men, myns oordeels, die zeggen van pi.utarchus best op die wyze opvatten ,< dat hy fpreekt van eene vreemde Godheid,- welke' de Romeinen door de Kappadociers hadden leereri kennen, doch welke , volgens gedachten vatt den' Schryver, met eene der drie gemelde, en by deRo meinen bekende Godinnen de nieeste overeenkomst had'; [C]  34 het LÉVEN dit gezicht, 't welk hy den volgenden dag aan zynen Ambtgenoot verhaalde, . trok hy vervolgens op weg naar Rome. Naby Picinen (y) kwamen hem Afgevaardigden uit de ftad te gemoet, welke hem baden niet verder met geweld op de ftad aan te rukken, wrant dat de Raad befloten had hem in alles voldoening te geven. Hy beloofde hun, dat hy daar gèlegerd zoude blyven, en gaf aan zyne ondcrhoorige Bevelhebbers, gelyk in zulke gevallen gewoon was, bevel om een kamp te laten affteken; waarna de Afgevaardigden , zich hierop verlatende , vertrokken. Maar dadelyk na derzelver vertrek, zond hy lucius basillus en cajus MUMMius vooruit, die zich op zyn bevel van de poort en den wal by den Esquilynfchen heuvel moesten meester maaken. Hy zelf volgde hen op de hielen. Doch toen basillus de poort had vermeesterd en in de ftad gedrongen was, begon het meerendeel van 't ongewapende gemeen van de da- In dezen naam moet zekerlyk by de affchry. vers een misdag hebben plaats gehad. Lubikus gist, dat 'er voor mxnxt gelezen moet worden 5rocT«f, naby tieten. Van eene plaats, dus genaamd, en op dien weg gelegen, maakt strabo gewag.  Van SULLA. 35 daken der huizen met pannen en fteenen bp hem te werpen, en belettede hem daardoor verder in te trekken, zodat hy génoodzaakt wierd, tot onder de muuren terug te wyken. Juist op dat oogenblik verfchynt sulla, die, ziende wat 'er gaande was* riep dat men de huizen in brand zoude Heken. Hy zelf nam het eerst eenen brandenden fakkel op, ging daarmede de anderen voor, en beval den boogfehutteren, met gloeiende pylenop de daken der huizen te fchieten. Hy luisterde nu naar geene reden, maar door drift vervoerd, deed hy alles wat hem zyne woede ingaf, zag niets anders dan vyanden, en zich noch om vrienden, noch om bloedverwanten en naastbeftaanden bekreunende, of over dezelve ontfermende, liet hy overal waar hy zyne fchreden zettede, het vuur zonder onderfcheid tegen fchuldigen en onfchuldigen woeden. Inmiddels had marius, die tot aan den tempel van de Godinne der Aarde gedreeven was , by Openbaarê afkondiging aan allé flaven dé vryheid laten aanbieden : doch de vyand doordringende, kreeg hy het te kwaad, en redde zich door de vlugt. Sulla riep daarop den Raad byeen, en liet tegen marius, en nog eenige anderen, waaronder ook den Tribuun sulpicius ,• het [C 2} dood-  8 het LEVEN doodvonnis uitfpreeken. Sulpicius werd oragebragt, door het verraad van eenen zyner (laven, aan wien sulla eerst de vry'heid fchonk, doch welken hy vervolgens van de Tarpejifche rots liet afftorten. Het hoofd van marius (lelde hy openlyk op prys: 't welk zeer ondankbaar en onftaatkundig vaft hem gehandeld was; daar hy, nog kort geleden, zyne toevlugt in het huis van marius genomen, en zich dus in deszelfs handen gefield hebbende, zonder eenig leed te ondergaan, in vryheid was gelaten. Nieïtegenftaande dat marius , zo hy op dat pas, in plaats van sulla te laten vertrekken, hem door sulpicius had laten vermoorden, volkomen meester zoude zyn geweest, had hy hem evenwel gefpaard ; en nu , daar hy flechts weinige dagen later aan sulla gelegenheid gaf om gclyke edelmoedigheid te bewyzen, moest hy eene tegengeftelde behandeling ondervinden. De Raad was hierover geërgerd, zonder zulks te laten blyfcen: maar het Volk gaf hem hun ongenoegen en hunne verontwaardiging op eene ge'voelige wyze te kennen. Want als, op zyne aanbeveeling, zyn Neef nonius, te gelyk met servius, Conful dacht te worden , werden deze beide Candidat'en op eene fmadelyke wyze door hen Volk verworpen, en  van SULLA. 37 en in plaats van dezen anderen verkooren, die, lievelingen des Volks zynde, onderftcld werden aan sulla zeer onaangenaam te zyn. Maar hy geliet zich, als of dezelve hem aangenaam waren, om dus den fchyn te geven , . als of fftt Volk , doende wat het wilde , door hem in 't volle genot van de vryheid ware gefield. En om het Volk nog meer te vrede te ftellen, benoemde hy lucius cinna , die in zyne tegenparty was, tot Conful; doch deze moest zich vooraf door eenen duuren eed verbinden , dat hy zyne belangen zoude voorftaan. Cinna deed dien eed op de volgende wyze: hy ging naar het Kapitool, nam, in tegenwoordigheid van eene menigte aanfehouwers, eenen Heen in de hand, en wierp denzelven vervolgens ter aarde, onder het uitfpreken van dezen vloek: „ indien ik ontrouw aan sul„ la worde bevonden, wenfche ik even zo „ uit de ftad te worden geworpen, als ik „ dezen fteen uit myne hand werpc." Maar zodra hy zyne waardigheid aanvaard had, ondernam hy terftond alles, wat sulla gedaan had, te vernietigen, begon zelfs hem gerechtelyk te vervolgen , en zond hem virginius, eenen der Tribunen, als Aanklager op den hals. Doch sulla, dezen te gelyk met den Rechtbank daar latende, trok [C 3] o*  38 het LEVEN op tot den oorlog tegen mithridates. Men verhaalt, dat omtrent ten zelfde tyde , als sulla met de vloot uit Italië in zee ging, aan mithridates, terwyl hy zich te Pergamum ophield, meer dan één waar-, fchouwend voorteeken is voorgekomen: onder anderen, dat een beeld van de Overwinning , met eene kroon in de hand, 't welk die van Pergamum door middel van werktuigen van boven neder lieten , toen het byna zyn hoofd had bereikt, nederplofte, en dat de kroon haar uit de handen gevallen en gebroken zynde, in veele Hukken over het toneel wierd verfpreid; waardoor mithridates geheel kleinmoedig was geworden, niettegenftaande dat hem alles tot dus verre boven verwachting mede liep. Want na dat hy den Romeinen Afia had afgenomen, en de Koningen van Bithynien en Kappadocien van hunne Ryken beroofd, zat hy thans in volkomcne rust te Pergamum, en deelde fchatten, Landvoogdyen en Vorftcndommen onder zyne vrienden uit. Van zyne zoonen was de eene in het volkomen geruste bezit van het voorvaderlyke ryk over Pontus en den Bosphorus, 't welke zich tot aan de onbewoonde ftrceken over het Méotifche mcir uiiftrckte: ararathes , de andere zoon, was, aan 't hoofd van een magtig leger, be-  van SULLA. 39 bezig met Thracien en Macedonien te on derwerpen; elders maakten zyne Generaals met de legers, die onder hun bevel ftonden, talryke veroveringen. De magtigfte van dezen, archelaus, die met zyne vloot van genoegfaam geheel de zee meester was, onderwierp de Cykladifchc eilanden, en alle de overige, zo veele als 'er binnen de kaap Maléa gelegen zyn, en was zelfs airede meester van Eubéa. Ook had hy zich te Athencn gevestigd, van waar hy , optrekkende, alle de Volken van Griekenland, tot aan Thesfalien toe, den Romeinen afhandig maakte. Alleen had hy eenen kleinen tcgenfpoed by Chseronea gehad. Hier ontmoette hem brutius sura , Generaal van sentius , die als Praetor het bevel had over Macedonien. Deze sura, een man zynde van ongemecnen moed en beleid, bood arche laus , die zich als een ftroom over Béotien verbreidde, dapperen tegenftand, en denzelven in drie gevechten by Cmeronea verflagen hebbende, noodzaakte hy hem tot aan de zee terug te keereh. Dan, nadat hy bevel van lucius lucullus had ontfangen om plaats te maaken voor sulla, en aan dezen het voeren van dien oorlog, waarover hem het bevel was opgedragen, over te laten, verliet hy terftond Béotien, en voegde zich weder [c 4] hr  4o het LEVEN by sentius, fchoon hy in zyne verrichtingen boven verwachting gelukkig Haagde én Griekenland door zyn kloek en verftandig gedrag reeds geneigd had gemaakt om van party te veranderen. En dit is wel het roemrugtigfte der bedryvcn van brutius. Wat nu sulla betreft ; van alle de overige Heden ontfing hy gezanten, die hem noodigden om hulde van dezelve te ontfangen. Athenen alleen , door den Tyran aristion gedwongen zich aan de party des Konings te houden, moest hy met eene fterke krygsmagt aantasten. Hy begon dus den Piréus te belegeren, voerde allerlei foort van fchutgevaarte tegen denzelven aan, en deed herhaalde aanvallen op denzelven. Byaldien hy flechts nog eenen korten tyd had kunnen wachten, zou hy de bovenllad, welke reeds aan al het noodige gebrek had, en door honger tot het uiterfle gebsagt was, zonder flag of floot in zyne magt hebben gekreegen. Maar dewyl hy zich haastte om te Rome te zyn, en vreesde, dat de zaken daar eenen nadeeligen keer voor hem mogten nemen, verkoos hy liever zich eene menigte gevaaren en gevechten te getroosten, en geene kosten, hoe zwaar ook, te ontzien, om fpoedig een einde aan dezen oorlog te maaken: want^ buiten den overigen toe-.  van SULLA, 41 toedel, had hy alleen tot aanvoering der fchutgevaarten twintig duizend muilezels noodig, die onophoudelyk alle dagen daar mede bezig waren. Als hy gebrek aan hout begon te krygen, dewyl veele dier werktuigen door hunne eigene zwaarte indorteden en verbryfeld wierden, of door het vyandeJyke vuur, 't welk dezelven onophqudelyk teisterde, in brand wierden geftooken, ontzag hy zich niet de heilige bosfchen aan te tasten. De wandeldreven der Akademie , de fchoonde van allen, welke in de naby • heid van de ftad gevonden werden, benevens die van het Lyceum, werden omgehakt (2). En daar hy groote fommen gelds tot dezen oorlog noodig had, tastte hy zelfs de gewyde fchatten van Griekenland aan, en liet uit de tempels van Epidaurus en Olympia de fchoonde en kostbaar-de gefchenken ophalen. Hy fchrecf ook naar Delphen aa~n de Amphictyonen (a), dat zy best O) Men zie over de Akademie, de Reize vaq den jongen Anacharfis. D. II. H. j. en over het Lyceum, Hoofdfc. 8. ( feisfen-wageris hun van geenen dienst wierden. Dezen toch oeffenen voornamelyk dan eerst hunne kracht, wanneer zy de noodigö ruimte hebbende, met geweld op de vyanden kunnen aangevoerd worden; mïsfeti zy die ruimte, dan verliezen zy hunne voorname kracht, en worden nutteloos, even als pylen, gefchooten uit eenen boog , die lüetfterk genoeg gefpannen is. Dit was thans het geval met de Barbaaren: want hunne voorfte wagens kwamen zo langfaam aangcreeden, en oeffenden zo weinig kracht, dat de Romeinen dezelven al juichende en lachende terug dreeven, en hun toeriepen, dat zy met anderen moesten komen , even als men gewoon is by de wedloopen in den Circus te doen. Daarop raakte het voetvolk handge-  $4 ÜETLEVEtf gemeen. De Barbaaren Haken hunne lange pieken vooruit, en trachteden door vereeniging der fchilden hunnen Phalanx geflootcn te houden. De Romeinen daarentegen wierpen hunne fpietfen weg, trokken de zwaar • den, en (tieten de pieken terug, brandende van drift om van naby handgemeen met den vyand te worden. Want zy zagen, dat de voorde gelederen van dezen uit vyfuenduizend (laven bedondert, welke "oor 's Konings Veldheeren uit de deden genomen en by openbaarê afkondiging in vryheid gcfteld waren, om by het geregelde krygsvolk te dienen. Een Romeinsch Hopman zou toepasfelyk hierop gezegd hebben, dat hy nooit anders, dan by de Saturnaliën, flaven in't genot der vryheid gefteld had gezien (V). Het viel echter den Romeinfchen Keureling geenszins zo gcmakkelyk deze lieden, zo uit hoofde van de dichtheid en fterkte hunner gelederen, ais om dat zy , tegen den aard der daven, moeds genoeg hadden om te ftaan, tot wyken te brengen; en zy werden eerst door eene hagelbui van werpfchichten en flingerfteenen, welke uit de tweede Linie («) Over de Saturnaliën, zie het Eerfte Deel deizes werks, bladz. 490 en 500.  van SULLA. 65 nie der Romeinen onophoüdelyk op hun gefchooten werden, in wanorde gebragt en genoodzaakt te zwichten. Hortensius ziende, dat archelaus zynen rechter vleugel liet omtrekken om de Romeinen in te fluiten, deed in alleryl zyne benden aanrukken, om hem in de zyde te vallen. Maar daarop liet archelaus gezwindelyk twee duizend man ruitcry, welke hy by zich had, wenden, met dat gevolg, dat hortensius , niet belfond tegen de overmagt, moest afdeinzen naar't gebergte, en langfamerhand van zyn leger verwyderd geworden zynde, van den vyand omfingeld wierd. Zodra sulla hiervan kennis kreeg, ylde hy, met een gedeelte van zynen rechtervleugel, die nog niet in 't gevecht was geweest, ter hulpe. Uit het flof, 't welk van deze aanrukkende hulpbende oprees , begreep archelaus ras, wat 'er gaande was; weshalven hy van hortensius afhield, en zich wendde naar den rechter vleugel , vanwaar sulla was opgetrokken , denkende dien zonder hoofd te zullen vinden. Ten zelfde tyde voerde taxilles tegen murena zyne Chalcaspiden aan, waardoor van twee kanten te gelyk het gefchreeuw. opging, en door de bergen in 't ronde werd £erug gekaatst, 't welk sulla, die hierop ,, VI. deel. [E] AA  Sé het LEV E È4 ftil hield , verlegen maakte, naar welken kant hy ter hulpe moest fnellen. Dan. eindelyk best oordeelende terug te gaan naar den post dien hy verlaten had, zond hy hortensius met vier vaandels ter hulpe van murena - terwyl hy zelf met het vyfde naar zynen rechter vleugel ylde, welken hy reeds by zyne aankomst zo dapper met archelaus handgemeen vond, dat de kans wederzyds gelyk was. Zyne verfchyning befliste de neêrlaag der vyanden, die volkomen gcflagen werden, en de vlugt namen naar de rivier en den berg Acontium, werwaards. zy door de overwinnaars werden vervolgd. Maar nu vergat ook sulla het gevaar niet, waarin murena zich bevond, en haastte zich derwaards ter hulpe. Dan ziende, dat ook dit gedeelte van zyn leger overwinnaar was, vercenigdc hy zich met de overigen om den vyand te vervolgen. Eene menigte der Barbaaren werden dus in de vlakte gedood, maar een nog grooter getal die reeds naar de legerplaatfe gevlucht waren, werden daar afgemaakt; zodat van die ontzachelyke meenigte menfehen niet meer dan tien duizend ontkwamen, die naar Chalcis de wyk. namen. Sulla miste, volgens zyn fchryven, niet meer dan veertien man, van welke nog twee tegen den avond te regt kwamen. Hierom  van SULLA, 67 öm liet hy op zyne zegeteekenen zetten : aan mars, aan de overwinning, en aan venus (0), om daardoor te kennen te geven, dat hy de overwinning in dien ftryd niet minder aan 't geluk , dan aan zyne bekwaamheid en dapperheid te danken had. Dit was namelyk het zegeteeken, t welk hy, ter gedachtenisfe van het gevecht in de vlakte, had opgericht, ter plaatfe, waar' de benden van archelaus tot aan de oevers van de rivier Molus de vlucht namen; Een ander heeft hy opgericht op den top van Thurium, met een Grieksch opfchrift, behelzende, dat men onder, aanvoering van homoloïchus en anaxidamus den vyand door omtrekken verkloekt, en den top diens bergs gelukkig bereikt had. Hy vierde deze overwinning te Theben* door plegtige fpelen, waarvoor hy eenen fchouwburg by de bron van (Bdipüs liet op • richten (ƒ>). De Keurmeesters voor die fpe? O) Venus namelyk was de zelfde als de Fortuin. Fr. l'ert. QO Zo werd deze bron genoemd, omdat Oedipus, na den ongelukkigen moord, welke hy onwetende aan zynen vader gepleegd had, het bloed * waarmede hy befmet was, in het water van die bron had afgewasfchen. Dus immers wordt dé j~£ 2j r.aains  68 het LEVEN fpclcn liet hy uit' andere Griekfche ftedcti komen: want hy had eenen onverzoenbaaren haat tegen de Thebaanen, wien hy daarom ook de helft van hun grondgebied afnam, 't welk hy aan apollo en jupiter olympius toewydde, willende, dat uit de inkomften daarvan het geld zoude worden betaald, 't welk hy uit de tempels dier Goden genomen had. Niet lang daarna ontfing hy bericht, dat flacctjs , een van de tegenparty, tot Conful verkooren zynde, met een leger de Ionifche zee kwam overfteken, welke togt in naam tegen mithridates, maar inderdaad, tegen hem beftemd was. Hierom trok hy op naar Thesfalien, om denzelven tegen te gaan. Maar naby de ftad MeMtéa Qq) gekomen zynde , werden hem van alle kanten tydingen aangebragt, dat de landftrcek, waar hy was uitgetrokken, verwoest wierd door een leger des Konings, niet minfter fterk dan het voorigc. Dorylaus naamelyk , met naams oirfprong opgegeven , by pausanias , in Boeotic. C. 18. (17) Eene ftad van Thesfalië , in 't landfehap Phtiotis. Volgens dacier lezen fommigen hier Elatéa, welke ftad veel naderby, in Phocis, waar hy in dezen togt naar Thesfalien moest doortrekken, gelegen was.  van SULLA. 69 met eene magrige vloot, waarmede hy tachtig duizend man van de meest geoeffende en best geregelde krygsbendcn uit het leger van mithridates overvoerde , te Chalcis aangekomen, was van daar rcgelregt in Beotien gevallen, en had zich van dat land meester gemaakt, met oogmerk om sulla tot een gevecht uit te lokken. Archelaus had hem dit wel afgeraden, en getracht hem ten opzichte van den voorigcn (lag in het denk • beeld te brengen, dat een leger van zo veele duizenden menfehen zekerlyk niet zonder verraad had kunnen in de pan worden gehakt: maar de raad van archelaus had geen' ingang by hem gevonden. Dan weldra kwam sulla terug, en toen werd dorylaus overtuigd, dat archelaus een man van verftand was, en die de Romeinfche dapperheid volmaakt wel kende; met dat gevolg, dat, na eenige kleine fchermutfeflingen met sulla by Tilphosfium (V) , do- IvY- CO Tilphosfium, of volgens pausanias Tilphufium, komt voor als een berg, en ook als eene ftad daarby gelegen. Aan den voet van den berg, liep eene beek, by strabo Tilphosfa , by pausanias Tilphufa genaamd, in welke, volgens bericht van beide deze fchryvers, tiresias zyn graf heeft ge. vonden. Zie strabo L. IX. en pausan. Boeotic. Cap. 33. [E 3]  fö het LEVEN rylaus zelf de eerfte was, die oordeelde, dat men niet moest flag leveren, maar den oorlog fleepende houden, en sulla op die wyze door zwaare onkosten verzwakken. Ondertusfchen werd nu de moed van archelaus zelvcn min of meer gaande gemaakt door de guriftige gefteldheid der plaatfe, Vyaar zy gelegerd waren , zynde eene vlak-, te by Orchomenus, waar een leger, 't welk fterk was in ruitery, de beste gelegenheid •had om met voordeel eenen veldflag te on dernemen. Want van de velden in Béotien is dit het fchoonfte en grootfte , 't Welk voor de ftad Orchomenus gelegen, gich onafgebroken en zonder boomen uitftrekt tot aan de moerasfen, waarin de rivier Melas zich verliest. Deze rivier heeft haaren oirfprong naby de muuren van Orchomenus, zynde reeds daar aanmérkelyk breed, en de eenigfce rivier in Griekenland, die van haaren oirfprong af bevaarbaar is. Tegen het begin van den zomer zwelt zy op, even als de Nyl , en brengt plantgewasfen voord, gelyk aan die van den Nyl, behalven dat zy f chraal blyven en geene vruchten dragen. Zy loopt niet ver, maar verbergt zich meerendeels terftond in blinde en dicht begroeide moerasfen, terwyl een klein gedeelte zich met den Cephifus vereenigt, en daar  van SULLA. 71 daar ter plaatfe zegt men dat voornamelyk het riet groeit, waarvan de fluiten gemaakt worden (s). De beide legers nu naby elkander zynde ■ncérgeflagen, hield archelaus zich ft;Up maar sulla liet aan wcerszyde van de vlakte flooten graven, om den vyand van het voordeel, 't welk een vaste grond had voor zyne ruitery , te berooven, en hem, ware het mogelyk, naar de moerasfen te dryven. Dan dit lieten de Barbaaren niet toe, maar kwamen, op den eer-ften wenk van hunne Legerhoofden, driftig en onfluimig aangelopen, en dreeven niet alleen de werklieden uiteen, maar brachten ook den fchrik onder het krygsvolk, 't welk daarby was gefteld, zodat dezen voor het grootfte gedeelte de vlugt namen. Sulla dit ziende, fprong van zyn paard, greep zelf een der vaandelen , drong daarmede tusfchen de moordende zwaarden heen (0 tot midden in de vyanden, en riep toen den zynen toe: „ Ik, Romeinen! zal gaarne 3 „ hier ( ^ Van* dit Orchomenifche Fluiten-riet maakt W twUur Hilï Nat. L. XPI. 66. n^StlrS wy naar de tegenwoordige lezing van den oirfpronkelyken tekst; doch aangaande de echtheid dier lezing blyven wy twyffelachtig. [E 4]  ?2 het LEVEN „ hier ter plaatfe ergens den heldendood „ fterven; onthoudt gy maar, als men u „ vraagt, waar gy uwen Veldheer verlaten ,, hebt, dat gydan zegt, by Örchomenus." Dit zeggen bragt verandering in de gemoederen te weeg, en dadelyk kwamen twee vaandels van den rechter vleugel ter hulpe toefchieten, welke door sulla aangevoerd, den vyand noodzaakten aftetrekken. Sulla trok daarop met de zynen een weinig terug, deed hen eerst fpyzigen , en toen liet hy van nieuws een begin maaken met graven, om den vyand afcefhyden. Dan deze kwam ook weer, en wel in geregelder orde dan voorheen, hier tegen in. By die gelegenheid fneuvelde met roem diogenes , de ftiefzoon van archelaus , terwyl hy op den rechter vleugel {breed als een held. De vyandelyke boogichutters, die, geprangd door de Romeinen, geene ruimte hadden om hunne bogen te fpannen, namen geheele bundels pylen in de hand, en vogten daarmede, even als met zwaarden, om de Romeinen terug te dry ven. Doch ten laatlten werden zy tot binnen hunne verfchanfingen gedreeven, waar zy, uit hoofde van de meenigte gekwetften en dooden, eenen naaren nacht doorbragten, 's Anderendaags liet sulla zyn volk weder uittrekken naar de vyandc-  van SULLA. T3 lyke legerplaats, en voordgaan met graven. Hierop kwam het grootile gedeelte der vyanden uit ten ilryde (z/), raakte handgemeen met de Romeinen, en werd geflagen. Dit bragt zodanigen fchrik onder de overigen, dat niemand zich langer in de legerplaats durfde wagen, welke dus weldra veroverd werd. Zo groot was de flachting, dat de moerasfen overliepen van bloed, en het meir met lyken gevuld wierd, ja zelfs nog tot op den huidigen dag, omtrent tweehonderd jaaren na dat dit gevecht is voorgevallen , vindt men veele pylen der Barbaa. ren, en helmen, en gebroken yzeren har. nasfen en zwaarden onder het flyk begraven. Op deze wyze heeft het zich, volgens de verhalen, by Chasronea en Orchomenus toegedragen. Ondcrtusfchen oeffenden cinna en car150 te Rome de grootfte onrechtvaardigheden en wreedheden tegen de voornaamfte mannen, 't welk ten gevolge had, dat een groot («) Wy'volgen hier de géwoone lezing, welke ons boven die van reiske fchynt te verkiezen, en veel beter met den famenhang overeentekomen. Volgens reiske zonde de zin zyn, dat het grootfte gedeelte der vyanden, hier gemeld, niet met oogmerk om flag te leveren was uitgetrokken. [E 5]  74 het LEVEN groot aantal van dezen, om die Dwingelandy te ontgaan, zich naar het leger van sulla , als eene veilige fchuilplaats, begaven, zodat sulla zich voor eenen korten tyd als "door eene foort van Raad omringd zag. Ook kwam metella, die ter naauwernood met tiaare kinderen ontkomen was, by hem met -de tyding, dat zyn huis en zyne landhoeven door de vyanden in brand waren geftoken, en bad hem, darhy de Burgery te hulp wil"de komen. Sulla was in de grootfte twyf'felmoedigheid, daar hy aan den eenen kant niet van zich kon verkrygen zyn Vaderiand tri dien nood hulpeloos te laten , en aan den anderen kant niet kon befluiten een Werk van dat gewigt, als de oorlog met mithridates was, onafgedaan te laten fteken; toen een Koopman van Delium, met name archelaus, zich by hém aanmeldde, die hem uit naam van 's Konings Veldheer archelaus' hcimclyk voorfiagen tot een ver^gelyk kwam te doen. Dit was sulla zo "zeer tot' genoegen, dat hy haast maakte om .in perzoon een mondgefprek met archelaus rte houden.- i< Deze faraenkomst werd gehouden aan de "zee, naby de ftad Delium, waar apollo eenen tempel'heeft. Archelaus opende de onderhandeling met te eifchen, dat sulla den  van SULLA. 75 den veldtogt in Afia en Pontus zou ftaaken, en naar Rome tot den burger-oorlog aftrekken j daartoe zou de Koning hem zo veel geld, fchepen en manfehap byzetten, als hy zoude begeeren. Het antwoord van sulla hierop be, helsdc eenen voorflag aan archelaus , om ontrouw te worden aan mithridates, zich zeiven, in de plaats van dezen, tot Koning optewerpen, de vriend en bondgenoot der Romeinen te worden, en de vloot overteJeveren. Als nu archelaus zodanig verraad ten h'oogften verfoeide, zeide sulla : 5, Gy, archelaus! die een Kappadocier, „ en een flaaf, of, zo gy wilt, een vriend „ zyt van eenen Barbaarfchen Koning, gy „ maakt zwaarigheid om uwe eer voor zul„ ke aanzienlyke voordeden te verkoopen; s, en my, eenen Opperbevelhebber der Ro- „ meinfche krygsmagt my sulla durft ■>■> gy voorflagen van verraad doen ? of zyt „ gy niet die archelaus, die te Chsero,, nea met een hand vol volks, het over„ fchot van honderd en twintig duizend ~, man, de vlugt naamt, twee dagen in de „ Orchomenifche moerasfen verfchoolen „ blecft, en Béotien verlaten moest, na „ hetzelve óntoegankelyk gemaakt te heb„ ben door hoopen van opeengeftapelde lyken T Hierop begon archelaus van toon  75 het LEVEN toon te veranderen, en in de ootmoedigfte houding sulla te fraeeken, dat hy een einde van den oorlog mogt maaken, en zich met mithridates verdragen. In dezen voorflag nam sulla genoegen, en 'er werd een verdrag getroffen, volgens 't welke mithridates van Afia en Paphlagonien zoude afzien; Bithynien aan nicomedes , en Kappadocien aan ariobarzanes overlaten, tweeduizend talenten aan de Romeinen betaalen, en hun daarenboven zeventig volkomen uitgeruste oorlogfchepen leveren : daartegen zoude sulla den Koning zyne overige Haten vrywaaren, en hem als eenen vriend cn bondgenoot der Romeinen erkennen. Na het fluiten van dit verdrag, trok sulLa af, en reisde, over Thesfalonien en Macedonien, naar den Hcllefpont, in gezelfchap van archelaus, wien hy met alle eer behandelde; zo zelfs, dat als deze te Larisfa gevaarlyk krank was geworden, hy zyne reis zo lang ftaakte, en hem oppaste, als ware hy een van zyne Veld - overften of Ambtgenooten geweest. Dit gaf zelfs aanleiding tot nadeelige geruchten, als of het met den flag by Chseronea niet eerlyk ware toegegaan; 't welk te meer fchyn kreeg, door dat sulla alle de andere vrienden van mithridates , die by hem gevangen waren, te-  van SULLA. 77 terug hebbende gegeven , alleen den Tyran aristion, omdat hy een vyand was van archelaus, door vergif om 'e leven had gebragt. Dan, 't geen deze geruchten 't meest van allen verlterkte , was, dat hy den Kappadocier tien duizend bunderen lands in Eubcea gefchonken (v), en hem met den naam van vriend en bondgenoot der Romeinen vereerd had. Echter heeft sulla in zyne Gedenkfchriften zulks weerlegd. Te Larisfa zynde kwamen de Gezanten van mithridates by hem, welke de overige punten van het verdrag bekrachtigden, doch in den afftand van Paphlagonien weigerden te bewilligen, en het leveren der fchepen geheel en al van het verdrag uitflooten. Waarop sulla , in toorn ontftooken, zeide: „ Wat zegt gylicden? Eischt mithridates Paphlagonien te houden, en \ houdt hy zich, als of de fchepen niet bc" dongen zyn; hy, die ik dacht dat my op „ zyne knieën bedanken zoude, indien ik hem flechts zyne rechterhand liet, waar- n me- O) Een der Hoogduitfche Vertalers, wien de. ze uitgeftrektheids lands voor een gefchenk te groot voorkwam , vermoedde , dat, of plutarchus zelf, of deszelfs affchryvers , zich in de opgave van 't getal vergist hebben.  fé het LEVEN % mede hy zo veele Romeinen om 't leven „ heeft gebragt? Ik zal hem in 't kort eene „ andere taal doen voeren, wanneer ik hem „ een bezoek in Afia zal geven. Laat hem „ nu vryelyk op zyn gemak te Pergamum „ ontwerpen maaken van eenen oorlog, dieri „ hy zelf niet gezien heeft CV)." De Gezanten werden door dat antwoord vcrfchrikt en verdomd. Maar Archelaus zocht sulla te verbidden, en zynen toorn te doen bedaarcn, vattende hem by de rechterhand, welke hy met zyne traanen befproeide. Hy bragt her eindelyk zo ver, dat hy verlof kreeg om naar mithridates te gaan, onder verzekering, dat hy het vredes - verdrag, op" dien voet, als sulla begeerde, tot ftand Zoude brengen, ofte anders zich zeiven het leven benemen. Nadat sulla op deze voorwaarde archelaus had laten trekken i viel.hy in het Medifche land, pionderde hetzelve uit, en keerde vervolgens naar Macedonien te rug. Archelaus kwam omftreeks Philippen weder by hem, met de tyding, dat alles in or- (u>) Wy hebben hier van de voorgeflagen veran* dering van reiske, als zynde onzes oordeels niet noodzakelyk, en van alle gezag van Handfchriften ontbloot, geen gebruik gemaakt.  van SULLA, 79 orde was, doch dat mithridates ten fterkÜen verlangde hem zeiven te lpreken. De voorname reden hiervan was, omdat fimbria , na den Conful flaccus , die van de andere party was, gedood, en de Veldoverften van mithridates geflagen te hebben, nu tegen hem zclven in aantogt was. Uit vrees hiervoor verkoos mithridates vriendfchap met sulla te maaken. 'Er werd dan eene byeenkomst gehouden te Dardanum, in 't landfehap Troas, waar mithridates kwam met twee honderd Galeien , twintig duizend man voetvolk, zes duizend ruiters, en een aantal feisfen - wagens : sulla had flechts vier vaandelen voetvolk by zich, en twee honderd ruiters. Als nu mithridates dezen te gemoet ging, en hem de rechterhand toereikte, vraagde sulla , of hy gezind was den vrede te fluiten op de voorwaarden, waarin archelaus had toegeftemd. Toen de Koning hierop zweeg, hervatte sulla : „ zulken, die een verzoek „ te doen hebben, past het eerst te fpre„ ken ; overwinnaars alleen kunnen met „ zwygcn volftaan. Daarop begon mithridates eene uitvoerige verdedigings - rede, waarin hy den oorlog deels aan de Goden trachtte toe te fchryven, deels op rekening der Romeinen ftelde. Doch sulla hem in de  8o hex LEVEN de rede vallende, zeide, dat hy reeds te vooren van anderen gehoord had, en nu zelf ondervond, dat mithridates een zeer bekwaam redenaar was, daar hy voor zulke Hechte en onrechtvaardige handelingen niet verlegen was fchoonfchyncnde voorwendfelen te vinden. Na hem vervolgens zyn gehouden gedrag fchamper vervveeten en daarover beftraft te hebben, vraagde hy andermaal, of hy voornemens was, het verdrag , met archelaus gemaakt, geftand te doen. Niet, voor dat hy dit met ja beantwoord had, gaf sulla hem de hand, omhelsde hem en kuste hem. Daarop deed hy de Koningen ariobarzanes en nicomedes naderen, en bewerkte tusfchen dezen en mithridates eene verzoening. Laatstgenoemde, nadat hy zeventig fchepen en vyfhonderd boogfehutters aan sulla had afgeftaan, ging daarop fcheep en vertrok naar Pontus. Sulla merkte wel, dat zyn Krygsvolk zeer te onvrede was over dit gefloten vredes-verdrag, (want zy konden met goede oogen niet aanzien, dat hun grootfte vyand onder alle de Koningen, die op èérfen dag honderd- en vyftig - duizend Romeinfche burgers in Afia had laten om 't leven brengen, nu beladen met buit en fchatten van Afia, 't welk hy vier jaaren achter-  van SULLA. 81 tereen geplonderd en uitgeput had , naar huis vertrok) : doch hy gaf hun voor reden van dit zyn doen, dat hy geenen kans zag om tegen fimbria en mithridates tevens, byaldien dezen met vereenigde magt tegen hem opkwamen, den oorlog uit te houden. Van daar trók hy vervolgens op tegen fimbria , die voor Tyatiren gelegerd was. Hy floeg zich in de nabyheid van dezen neder, en toen hy zich daar begon te verfchanzen, kwamen de foldaaten van fimbria , blootelyk in hunne onderklederen, uit de legerplaatfe gelopen , fpraken die van sulla vriendelyk aan, en holpen dezelven yverig in het maaken van hunne verfchanzingen. , Fimbria, deze onverwachte keer van zaken ziende, en vreezende in sulla eenen onvcrzoenlyken vyand te vinden , doorflak zich zeiven in de legerplaats. Sulla leide Afia in 't gemeen eene fchatting op van twintig' duizend talenten, terwyl hy de huizen der inwoneren in 't byzonder door 't geweld en de baldadigheden der ingelegerde krygsknechten deerlyk liet mishandelen. Hy beval namelyk, dat elk den fo*daat, die by hem gehuisvest was, dagelyks vier Hukken van vier drachmen zoude betaalen, en dan nog daarenboven niet alleen dezen, maar ook deszelfs vrienden, zo vee. VI. deel. [F] kiï  8* het LEVE N ■ len als'hy mogt verkiezen te noodigcn, van i eecen" voorzien. Aan eiken Hopman moest vyftig drachmen 's daags betaald worden, en i nog boven dien een kleed worden verfchaft om in buis te gebruiken, en een ander om mede op 'ltraat te verfchynen. Vervolgens ging hy van Ephefus met zyne gcbeele vloot onder zeil, en liep den derden dag daaraan de Piréifche haven binnen. Na zich hier in de Mysteriën te hebben doen invvyden, eigende hy zich toe de Boekery •van apellicon van Teos; in welke Boe- • kery de meeste werken van aristotelës en "theophrastus gevonden werden , welke toen nog maar weinig bekend waren. Toen dezelve naar Rome was overgebragt, zegt men -dat de Taalkundige tyrannio de meesten • daarvan behoorlyk verbeterd en in orde gebragt heeft, en dat andronicüs van Rhodus de Affchrifr.cn, welke hy van dezen bekomen had,heeft uitgegeven, en de tafelen ver' vaardigd, welke nu in omloop zyn. Want het "blykt dat-de oude Peripatetifche Wysgeeren wel lieden van fmaak en geleerdheid zyn ge'weest, doch dat zy van defchriften van aristotelës en teophrastus maar weinige, en die nog zeer gebrekkig, te zien' gekreegen hebben , door dat de erfenisfe van neleus den Scepfier, aan wien theophrastus zyne boe-  van SULLA. §3 boeken gemaakt had, in handen van domme ert onkundige lieden was gevallen (ar). Inmiddels dat sulla zich te Athenert ophield , werd hy door pyn en loomheid aan de beenen overvallen, welk ongemak doof strabo het ftamelende voeteuvel genoemd wordt q>). Hierom Hak hy over naar /Edepfus, waar hy de warme baden gebruik^ te, en tevens zyn vermaak nam in het dage^lykfche gezelfchap van komedianten. Op zekeren dag langs het zeeftrand wandelende, werden hem door eenige visfchers uitftekend fchoone visfchen aangebooden. Hy was zeer (y) Over de lotgevallen der 'fchrlften van aristotelës handelen byzonder brucker Hift.Crit.Phil. T. I- en praef, T, I. opp. Ariftot. Bi' pont 1791. De meeste vertalers, hebben de even voorgaande woorden , welke den Taalkundigen tyran'nio betreffen, zo opgevat, als of deze gezegd wierd de fchriften van aristotelës zich door°dief(tal eigen te hebben gemaakt. Daar nu het tegendeel uit andere berichten fchynt te blyken» en strabo uitdrukkelyk zegt, dat hy van den Op. ziener van sulla's Boekery dezelve ten gebruhe heeft ontfangén, fchynt men met du soul eene kleine verandering in de lezing te moeten aannemen, welke dien zin uitmaakt, welken wy daaraan gegeven hebben. y Als hy nu gereed ftond om zyn krygsvolk jntefchepen, en in vrees was, dat hetzelve , by (a) Nymhaeum beteekent wel eene plsnts aan «ia» leze t,l pïo ' omkoopen. Want in de vyandelyke legerplaatfe gaande, en zich met de foldaaten des vyands vermengende , wonnen zy fommigen, door hun zonder omwegen 'geld aan te bieden, anderen door beloften, anderen wederom door vleiery en overreding. Eindelyk, als sulla met twintig vaandelen de legerplaats kwam naderen, en zyn volk de foldaaten van scipio vriendelyk begroetten , groeteden dcze'cven vriendelyk weerom, en liepen dadelyk tot sulla over. Scipio, die alleen in zyne tente was gelaten, werd gevangen genomen, doch dadelyk weder op vrye voeten gefteld. Sulla met zyne twintig vaandelen, op de wyze der vogelaars, veertig in zyne netten gelokt hebbende, bragt dezelven alle in zyne legerplaatfe. Hierom verhaalt men dat carbo zeide, dat hy ten zelfden tyde te ftryden had met eenen vos en eenen leeuw, welke in de ziel van sulla genesteld waren, doch dat hy van den vos het meeste te lydcn had. Vervolgens werd sulla door marius , die over vyfentagtig vaandelen het bevel voerde, by Signium (i) ten ftryde uitgedaagd. Hy zelf had ook grooten lust om op dien dag flag (7) Eene ftad op den Latynfchen weg, dertiea duizend fchreeden van Rome. Fr. Fert.  9a het LEVE S flag te leveren, ter oorzake van den volgengenden droom, welken hy gedroomd hadHy had zich verbeeld, den ouden marius , die reeds lang dood was, zynen zoon te hooren waarfchouwen, dat hy den volgenden dag op zyne hoede moest zyn, als die hem een groot ongeluk zoude aanbrengen. Dit was voor sulla reden genoeg om naar het 'gevecht te verlangen, en hierom liet hy dolvbella , die op eenen verren affland van hem gelegerd was, opontbieden. Dan de vyanden kwamen tusfchen beiden en fneeden dolabella den pas af, 't welk ten gevolge had, dat het krygsvolk van sulla , door het ftryden met den vyand, om voor de hunnen den weg te baanen, reeds zeer wierd afgemat; dan zy hadden nog grooter ongemak te lyden van eenen zwaaren ftortregen, welke hen intusfchen overviel. Hierom kwamen de Bevelhebbers sulla bidden, dat hy het hoofdgevecht mogt uitflellen, en toonden hem, hoe de foldaaten door de vermoeienis geheel waren afgetobd, en op hunne fchilden werkeloos ter aarde lagen. Niet dan met moeite gaf hy zyne toeftemming, en beval de noodige verfchanzingen te maaken. Maar zo als de foldaaten met het opwerpen van den wal, en het graven van de graft voor de legerplaatfe begonnen, kwam marius in ee ne  van SULLA. 93 ne fiere houding voor de zynen aangereeden, denkende hen, die nu in geene flagorde en verflrooid waren, gemakkelyk uit elkander te jaagen. Dan nu vervulden de Goden de ftem, door sulla in den droom gehoord. De toorn maakte zich dermate meester van zyne foldaaten, dat zy, het werk ftaakende, hunne pieken op den kant van de graft in den grond ftaaken, de zwaarden uittrokken, en onder het aanheffen van een groot gefchreeuw op den vyand aanvielen. Slechts korten tyd hield deze den aanval uit; weldra volgde de vlucht, van een groot verlies aan dooden verfeld. Marius zelf vluchtede na Pre? neste, waar hy de poorten reeds geflooten vond, doch men liet een touw af van de muur, 't welk hy om zyn lyf vastbond , en dus werd hy in de ftad getrokken. 'Er zyn fchryvers, onder anderen fenestella (k), welke zeggen, dat marius zelfs niets van 't gevecht gezien heeft, maar dat hy, door flaap en vermoeidheid overmand, onder eenen boom ter aarde was gaan lig, aj;/.'/j.i/lAX jor» ïvJlgKflt tM< 'jfyfoJBfc Lucius fanestella, da Gefchiedfchryver, wordt door saxe, in zyn Onomasticon, P. I. pi 209. gefield geleefd te hebben in 't begin van de eerde eeuw na Christus geboorte, en dus omtrent honderd jaaren voor plutarchus.  94 het LEVEN gen, en na de noodigc bevelen gegeven ie hebben, in fiuap zynde geraakt, niet eer, dan toen de zynen reeds gedagen waren, met moeite ontwaakt was. Sulla begroot het verlies van de zynen in dien flag niet hooger dan op drie en twintig, en zegt, dat hy van de vyanden twintig duizend gedood en agt duizend gevangen gemaakt heelt.. Niet min gelukkig was hy door zyne Generaals pompejus, crassus, metellüs en servilius , welke met geen, of althans gering verlies, magtige benden van de vyanden vernoegen. Dit had ten gevolge , dat carbo , die de voornaamfte fteun was -der Tegenparty, 's nachts in ftilte zyn leger verliet, en naar Africa overftak. In den laatften ftryd, welke sulla ge-voerd heeft tegen telesinus den Samniter, die als een frisch kampvechter tegen hem, reeds afgeftreeden, in het perk trad, fcheelde het weinig of hy was van denzelven voor de poorten van Rome overhoop geworpen en ter neer geveld. Telesinus naamelyk had te gelyk met lamponius , eenen Lucaner , eene aanzienlyke magt byeengetrokken, en fnclde naar Prteneste om marius , welke daar belegerd werd, te ontzetten. Maar toen hy merkte, dat sulla van vooren, en -pompejus van achteren tegen  van SULLA. 95 g;en hem kwamen aanrukken, en hem verhinderden voorwaards of terug te trekken, nam hy, als een groot en in zwaare gevechten beproefd krygsman, het befluit om 's nachts met zyn geheele leger op Rome zelve aante-rekken; en het fcheelde weinig, of hy had de ftad, waar men in 't geheel niet op zyne hoede was, overrompeld. Dan toen hy tot op tien ftadien van de Collynfche poort genaderd was, .bleef hy daar voor de ftad vernachten , grootelyks met zich zelvcn ingenomen .en zich veel belooyende, omdat hy zp veele en zo voornaamc krygsoverften de loef had afgeftoken. Met het aanbreken van den volgenden dag kwamen 'er van de aanzienlykfte jonge lieden uit R.ome te paard op hem los, van welke hy verfchcidene overhoop wierp, onder anderen- apppus claudius, een' man tevens van geboorte en van deugd. Toen hierop in de ftad, zo als het gemeenlyk gaat, alarm ontftond, en de vrouwen met gefchreeuw door de ftad liepen, als ware dezelve reeds ftormenderhand ingenomen, zag men 't eerst van allen balbus , door sulla afgezonden, met zeven honderd ruiters in' vollen ren aanfnellen, die zich flechts zo veel tyds tot rusten gegund had, als noodig was om de paarden een weinig te doen bekomen, en dadelyk dezelve weder had la-  96 hetLEVEN laten optoomen-, en op den vyand was losgegaan. Onmiddelyk daarop volgde sulla zelf, die, nadat hy de eerstaangekomenen eenige ververfching had laten gebruiken, dezelve terftond in flagorde fchaarde. Dolabella en torquaïus hielden wel ernftig by hem aan om uitftel , op dat hy niet, met afgemat volk vechtende, gevaar mogt loopen van alles te verliezen; want het waren, zeiden zy, geen carbo noch marius, met welke hy thans te doen had, maar Samniten en Lucaniers, zeer dappere volkeren, en gezwooren vyanden van Rome; doch sulla gaf hun geen gehoor, en liet met de trompet het teeken geven tot den aanval, fchoon de dag reeds ver verlopen, en het omtrent tien uuren was (/). Het gevecht begon, zo hevig als 'er nog geen geweest was, en de rechter vleugel, over welke crassus het bevel voerde, behaalde volkomen de overwinning; maar de linker vleugel kreeg het te kwaad en leed gevaar van te bezwyken. Sulla ylde ter hulp van denzelven, zittende op een wit paard, 't welk by uitftek moedig en fnel was. Twee der vyanden , hem hieraan kennende, hadden reeds hunne wcrpfpieten opgeheven om hem te (7) Vier uuren 's namiddaags.  van SULLA. 97 te treffen, Hy zelf merkte zulks niet, maar zyn ftalknccht gaf het paard eenen flag, waardoor hy zo ver vooruit raakte, dat de beide wcrpfpietfen, langs den fbaart van 't paard morrende, in de aarde wierden gefchootcn. Men zegt, dat hy eene kleine gouden beeldtenis van apollo had, welke hy van Delphcn had medegenomen, en in den ftryd altyd gewoon was by zich te dragen; en dat hy deze nu hartelyk kuschtc, met byvpeging van deze woorden ; „ Zoudt gy, Apollo van Dclphen! den gelukki„ gen cornelius sulla , dien gy door zo „ veele gevechten tot roem en grootheid „ verheven hebt, nu hier gebragt hebben, „ om hem voor de poorten van zyne ge„ boorteiïad te doen vallen , en te gelyk met ;, zyne medeburgers met fchande te doen omkomen." Na dit gebed tot den God gericht te hebben , wendde hy zich tot fommigen van de zynen met gebeden, tot anderen met bedreigingen; eenigen hield hy zelfs vast; doch als eindelyk de linker vleugel geheel geflagen was, mengde hy zich onder de vluchtenden , en nam de wyk naaide legerplaatfe, na een groot aantal van zyne vrienden en kehnisfen verlooren te hebben. Zelfs kwamen veelen, die zich uit de ftad begeeven hadden, om bloote aanfchor.v ■ VI; deel. rG.}  het LÉVEN wers van 't gevecht te zyn, hier om 't leven en werden vertrapt; zodat men Rome reeds Voor verlooren achtte, en het beleg van marius op het punt was om opgebroken te worden, daar veelen der vluchtenden, zich derwaards begevende, lucretius ofella , wien het beleg was opgedragen, aanriedden om met allen fpocd aftetrekken, als zynde sulla reeds gefneuveld, en Rome in de handen der vyanden. Dan reeds laat in den nacht kwamen in i leger van sulla boden aan van crassus , welke voor hem en zyn volk het noodige voor een avondmaal verzochten , vermids hy den vyand geflagen en tot Antemna vervolgd had, waar hy nu gelegerd was. Sulla, deze tyding bekomen hebbende , en tevens, dat het meerendcel der vyanden gefneuveld was, trok met het aanbreken vanden dag op naar Antemna. Van drieduizend ontling hy hier afgevaardigden, om vergiffenis te vraagen, aan welke hy de verzekering van ftraffeloosheid gaf, mids dat zy eerst aan de overigen van zyne vyanden eenig nadeel van belang toebragten , en dan by hem kwamen. Dezen, op zyne belofte vertrouwende, vielen op de overigen aan, en eene groote meenigte werd door hun eigen volk afgemaakt. Maar vervolgens liet sulla zo wel  van S U L L A. iycl dezen, als alle de anderen, welke overgcblccvcn waren 5 ten getale van zesduizend, in den Circus verlamden, en riep daarop den Raad in den tempel van Beilans byeen. Op hetzelfde oogenblik, dat hy dezen begon aan te fpreeken, werden alle die zesduizend menfehen door de genen, welke daartoe door hem gelast waren, vermoord. Als hierdoor een ysfelyk gefchrceuw ontftond, gelyk te begrypen is van zo veele menfehen, die binnen een klein beftck van plaats werden omgebragt, en de Raad deswegen zeer ontiteld wierd, zeide hy met dat zelfde bedaarde en onvcrfchiiiige gelaat, waarmede hy zyne aanfpraak begonnen was , dat hy hen verzocht te letten op 't gene hy zeide, zonder zich öm dat gene, 't welk daar buiten omging , te bekommeren, want dat "er Hechts eenige kwaaddoeners op zynen last gekastyd wierden Qm). Dit deed zelfs den (jn~) Daar ,ty In 't Latyn fprak , behelzen deze zyne woorden, zo als dezelve door senecA worden opgegeven, eene wreede dubbelzinnigheid, en ee" ue zuifpelihg op de plegtige woorden, welke by het offeren gebezigd wierden, wanneer de priester met den opgeheven by! gereed ftond om het flagtoffer te treffen. Cu;n in vicino ad aedem Bellonae fedens exaudisfet conclamationem tot milliütn, fub gladio gememfum , êxterriio fehat'u: hoc agamüs' [~q „ 1 inquitj  ioo het LEVEN den domftcn Romein begrypen , dat Zy' flechts van Tyran veranderd, maarniet van de Tyranny verlost waren. En dan nog was marius van den beginne af aan wreed geweest, en had, toen hy in 't bewind was, die wreedheid flechts vermeerderd, doch was niet van aard veranderd: maar sulla , die in 't eerst zich gematigd en menschlicvend in zynen voorfpoed gedragen had, en de verwachting had doen ontflaan, dat hy, als Opperhoofd, te gelyk een voorltandcr der Groeten en een vriend des Volks zoude zyn; ja die van jongs af een liefhebber van boerten en lachen was geweest, en zeer tot medelyden overhelde, zodat.hy ligt aan 't fchrcicn wierd gebragt, heeft in waarheid op alle groote magt het verwyt geladen, dat dezelve de menfehen niet toelaat hunne voorige zeden te behouden, maar hen onverftandig, trotsch en onmenfchelyk maakt. Of zulks echter inderdaad wel eene verandering van aard is, welke door den voorfpoed wordt te wege gebragt, dan of de boosheid, welke reeds in 't harte zat, zich by de inquit, feditiofi paüculi meo iüsfu occlduntur. Seneca de Clement. L. I. C. 12. Deze gruwelyke dubbelzinnigheid is voor den Lezer, die geen La»* tyn verilaat, verlooren*  y a n SULLA. ïoi de menfehen, wanneer zy tot magt geraken, eerst ontdekt, is hier de plaats niet om te onderzoeken. Als dan sulla dus aan 't moorden ging, en de ftad zonder ophouden met ontelbaars lykcn vervulde, zo zelfs , dat eene meenigte menfehen, die niets met sulla te doen hadden, onder zyne toelating, en ten gevalle van zyne aanhangelingen, aan byzonderen haat wierden opgeofferd, had zeker jong Romein cajus metellüs genaamd, de ftoutheid om hem voor den vollen Raad te vraagen, wanneer deze woede eens een einde zoude nemen, en hoe ver hy dezelve dacht voordtczetten, eer men hoopen mogt dat deze yslykheden zouden bedaaren. „ Wy „ bidden u niet, zeide hy, om hen, wier „ dood gy bellooten hebt, van de ftraf te s, bevryden , maar om dezulken , wel,, ken gy nog voorgenomen hebt te fpa„ ren, uit hunne onzekerheid te verlosfen." Als sulla hierop antwoordde, dat hy nog niet wist, wie hy fpaaren zoude , hernam metellüs : „ zeg dan ten minften, wie gy „ nog wilt ftraffen?" Dit zeide hy te zullen doen. 'Er is, die willen, dat dit laatfte niet door metellüs, maar door zekeren aufidius, die een vleier was van sulla, is uitgefproken. [G 3] Da-  h e< t LEVEN Dadelyk maakte sulla eene Iyst van tachtig veroordeelden, zondéf hierin iemand van de Overheid te kennen. Als elk hierover verontwaardigd was, fchreèf hy, na dat 'er één dag tusfchen beiden was gelopen , nog twee honderd en twintig anderen op, en den derden dag even zo veelen. Daarop zeido hy in eene aanfpraak, welke hy cleed, dat hy nu de genen, welke hy wist, had opgetcckend, en dat hy de óverigen, welke hem thans niet in de gedachten waren gekomen, in 't vervolg zoude opfchryven. Aan elk., die iemand der veroordeelden in huis nam en by 't leven bewaarde, kondigde hy den dood aan, als het loon voor die menschlievendheid \ zonder zelfs die genen, welke c -nen broeder, zoon ofte vader hadden gered , uittezonderen. Daartegen ftelde hy op eiken moord eene belooning van twee talenten (n~); al ware het ook, dat een flaaf zynen heer, en een zoon zynen vader had omgebragt. En wat het meest fchreeuwende van allen was, de Kinderen en nakomelingen der veroordeelden werden voor eerloos, en de goederen van allen verbeurd verklaard, Defa) Zesendertig honderd gulden , vclgens onze geldrekening.  van SÜLL A. 103 Deze Bloedplakaaten werden niet alleen ic Rome, maar in alle lieden van Italië aangeplakt : 'er was geen tempel, geen gastvry dak, geen vaderlyk huis, 't welk niet met moord bezoedeld wierd: mannen werden zelfs in de armen hunner vrouwen, kinderen op den fchoot hunner moeders vermoord. En nog was het getal der ge. nen, die aan haat en vyandfehap werden opgeofferd, klein in vergelyking met het getal van die genen, weike ter oirzake van hunnen rykdom omgebragt werden: waarom ook de uitvoerders dier moordbeveelen telkens zeiden: „ deze moet nerven om zyn fraai huis, die om zynen tuin, een an'„ der om zyne baden." Quintus aurlliüs, die aïs vergeten burger leefde, en zich verbeeldde met deze akelige gebeurenisfen verder niets te doen te hebben, dan het droevig lot dier ongelukkigen te berreuren, las, op de Markt komende, de naamen der veroordeelden, en toen hy onder die ook den zynen vond, riep hy uit: „Ach ik- ongelukkige! het is myn landgoed by " Alba, 't welk my den dood berokkent." En hy was flechts weinige fehreeden voordgegaan, of hy werd door eenen, die hem zocht, vermoord. Inmiddels werd de jonge marius gevat; [G 4] doch  io4 het LEVEN doch deze bragt zich zeiven om 't leven (o), 'Sulla ging vervolgens naar Praeneste, waar. hy zich eerst de moeite gaf om ieder hoofd voor hoofd zelf te verhooren, en dan ter ftraffc te laten brengen; maar kort daarop, als ontbrak hem hiertoe de tyd, liet hy hen allen op eene plaats by elkander brengen, en ten getale van twaalf duizend te gelyk vermoorden. Slechts eenen enkelden,, die zyn gastvriend was, fchonk hy het leven. Maar deze had de edelmoedigheid om tot hem te zeggen, dat hy niet begeerde zyn leven aan den moorder van zyn vaderland verfchuldigd te zyn, en mengde zich vry willig onder den hoop van zyne medeburgers, met welke hy tevens werd omgebragt. Dan geheel ongehoord was het gebeurde met lucius catilina. Deze had, voor dat nog de uitflag van zaken daar was, , zynen broeder om 't leven gebragt, en verzocht nu aan sulla, dat hy denzelven, als wa- (). Dan dit moorden was niet het èenigffe, 't welk de Burgcry griefde. Sulla benoemde daarenboven zich zclven tot Dictator, en hernieuwde dus eene waardigheid, welke reeds honderd en twintig jaaren buiten gebruik was geweest (q). 'Er werd eene wet g?" (p) Lucius catjlina, tier gemeld , is dezelfde beruchte catilina , wiens famenzweerïng naderhand door cicero verydeld is. (17) De groote magt, aan deze waardigheid verknocht, is befchreeven in eene Aanieekening by het leven van camillus; zie het 2de Deel dezes werks, bladz 336. Voor sulla had nog niemand die magt misbruikt; en elk befchouwde het Dictators ambt niet anders dan als het eenigfte hulpmid" del tegen een kwaad, 't welk buiten dat onherftel" baar was, en als een plegtanker in tyd van nood= Zie DloNYs. halic. L. V. Het voorbeeld, door' suli.a gegeven, in het misbruiken van deze gevaarlykemagt, werd naderhand door julius caesar ge[G 5] volgd,  icS het LEVEN gemaakt, waar-by hem voor het verledene ftrafFeloosheid, cn voor het toekomende het recht gegeven wierd om te dooden, goederen verbeurd te verklaaren, landen te verdeden , fteden te bouwen en aftebreken, en naar welgevallen koningryken aan dezen te ontnemen en aan genen te fchenken. By de verkaoping der verbeurdverklaarde goederen, gedroeg hy zich, zittende op zynen rechterftoel, zo trotsch en willekeurig, dat de gefchenken , welke hy daaruit deed , nog hateïyker waren, dan de berovingen zelve; daar hy aan Hechte vrouwen, die 'er wel uitzagen, aan Müzykanten en Tooneelfpcelers, en aan het iritfchöt van vrygelatenen, gehcele landen van andere volkeren, en de irt-i komften van fteden wegfehonk, en aan fommigen zelfs vrouwen gaf, die hy tot zulke volgd, die, met vertreding van'slands wetten,deze waardigheid voof zich beftendig maakte, en dus de eefte iEiator Perpetuus geweest is. Want dat' fommigen splla reeds als zodanig befchouwd hebben, is iet recht. Zie drak ' borch ad Epit Liv. jL. iJy-. Na den dooi van -.^sar werd by eene wet, door antonïus gc makt , het üictatorfchap voor altoos, atgeichaft, en fchoon het volk naderhand die wasrditjücid aan >i;gustus wilde opdrin. gen , .ecu echter deze wysiyk dezelve van de hand geweten Zie ve.u4j08 paterc, //. do, en sce« to.m. Aug. 52.  v a n S U L L A. 107 ke huwciykcn moest dwingen. Om pompejus den Grooten aan zich te vermaagschappen, beval hy hem zyne tegenwoordige vrouw te yerftooten, en gaf hem in derzelver plaats iEMiuiA, eene dochter van scaurus , en van zyne vrouw metella , welke hy, nicttegenltaande dat zy zwanger was, van haaren wettigen man manius glabrio met geweld affcheurde: dan deze jonge vrouw kwam , ten huize van pompejus , in 't krambed te fterven. Als lucretius ofella, die marius belegerd en vermeesterd had, Conful wensehte te worden, en naar die waardigheid dong, verbood hy hem zulks in 't eerst, dan ziende, dat deze desniettemin , door veelen in zyne poogingen ondcrftcnnd, zich op de Markt vertoonde, zond hy eenen der Hoplieden, van welke hy fteeds verfeld was, op hem af, en liet hem ter dood brengen , terwyl hy zelf, van zyn geftoelte by den tempel van castor, den moord uit de hoogte aanfehouwde. En toen het Volk den Hopman greep en voor den rechterftoel bragt, beval hy de onftuimige meenigte te zwygen, verklaarde dat de Hopman van hem daartoe gelast was geweest, en beval denzelven op vrye voeten re ftcllcn. Be zegepraal, welke hy vervolgens hield, was  icS hex LEVEN was by uitirek prachtig door den kostbaaren en vreemden buit, op de Koningen behaald; doch het voprnaamfte fieraad en de fchoonfte vertooning van dezelve waren de teruggekomen Ballingen. Want de aanzienlykiterj en meestvermogenden uit de Romeinfche Burgers volgden, met kranfen om het hoofd, den zegenwagen, en noemden sulla hunnen Redder en Vader, omdat zy door zyn toedoen in hun Vaderland, en in 't bezit van hunne vrouwen en kinderen herltcld waren. Deze plegtigheid ten einde gelopen zynde , deed hy voor het vergaderde Volk verflag van zyne verrichtingen, waarby hy met geenen minderen ophef fprak van 't gene hy aan zyn geluk, dan van 't gene hy aan zyn beleid en dapperheid te danken had; befluitende met de vcrklaaring van zyne begeerte, dat men hem voortaan felix, zo veel als den gelukkigen, zoude noemen. In zyne brieven en ancwoorden aan de Grieken noemde hy zich zei ven epaphroditus (V), en . op de zegeteekenen, welke nog by ons voorhanden zyn, vindt men gefchreeven: lucius cornelius sulla epaphroditus. Ja, toen zyne vrouw metella ter eener dragt 00 Zo veel als „lieveling van Venus.1* dat is „van de Fortuin j" zie boven bladz. 07.  van SULLA. io§ Üragfc twee kinderen ter wereld had gebragt j noemde bv den zoon faustus en de-dochter fausta ; want Fauftus beteekent by de Romeinen heuchlyk, gelukkig. Dan, hoe veel meer hy zich op zyn geluk,dari op zyne uitgevoerde daaden liet voorbaan, bleek ten fterkftën daaruit, dat hy na duizenden om 't leven gebragt, en de geheele ftaatsgeileldheid omgekeerd, te hebben, den flap waagde, om het bewind neer te leggen, en aan het Volk de vrye keuze van hunne Confuls overtelaten. Hy zelf woonde de Comitien niet eens by, maar bleef, als een ambteloos Burger, op de Markt omwandelen , en ftelde zyn leven dus bloot aan den moorddolk van elk, die lust kon krygen om zich op hem te wreeken. De eerfte keus viel, tegen zynen weilsch, op iemand, die doldriftig en zyn geflagen vyand was, namelyk marcus lepiüus, welke niet zo zeer uit peribonlyke gunst, als wel op voorfpraak en aanbeveeling van pompejus , door het Volk benoemd werd. En hierom, toen pompejus, fier op deze behaalde overwinning, uit de vergadering naar huis wilde gaan, riep sulla hem aan, en zeide: „ Gy „ hebt u wel geweerd, jongman! met le„ pidus zelfs nog eer te benoemen dan ca- xulus , en dus aan den flegtlten boven ,5 deii  iic iiet LEVEN ?, den besten van allen den voorrang te ge;, ven (j). Maar ik rade u, voordaan op „ uwe hoede te zyn, bedenkende, dat gy „ uwe tegenparty tegen u zeiven fterk hebt „ gemaakt." Sulla fchynt hierby als 't ware eenen voorzeggenden geest gehad te hebben : want lepidus begon niet lang daarna geweld te oeffenen, en tegen pompejus zeiven de wapenen optevaticn, Nadat sulla de tienden van al zyn goed aan hercules vereerd had, gaf hy aan het Volk kostbaarc maakyden, waarby zo veel overdaad plaats had, dat men dagelyks eene groote meenigte van eetwaren in den Tyber moest werpen, terwyl 'er wyn gefchönken wierd, die veertig en meer jaaren oud was. Te midden van deze vreugde - maakyden welke verfcheidene dagen duurden , kwam (s) Men trekke hieruit geen gevolg, als had de eerstb.noemde Conful meerdere magt. of zelfs hoogeren rang, dan de andere, gehad. Het bad niets meer in, dan eene bloote eer, dat iemand in de eerfte plaats tot die waardigheid in aanmerking kwam. Het verwyt, van sulla aan tompjius gedaan, ziet dus in 't gemeen daarop, dat hy zynen invloedhad gebruikt, om lepidus j een gevaarlyk mensen» tot Conful te doen benoemen; maar dan ook in de tweede plaats, dat hy denzelven nog eer, dan catulus , had doen verkiezen , 't welk aan lepidus, in 't oog der menigte, nog meer aanziens moest geven.  van S U L L A. iti kwam metella aan eene ziekte te ftcrven: Daar de Priesters niet wilden, dat sulla haar zoude bezoeken, noch zyn huis door een lyk beimetten, zond hy haaf eenen febeidbrief, en liet haar, terwyl zy nog leefde 4 naar een ander huis overbrengen. Hierin hield hy zich dus, uit Bygcioof, itipiolyk aan de we:; maar hy overtrad eene andere wet, door hem zeiven gemaakt, ter bepaaling van de kosten der lykltaatfy, daar hy aan haare uitvaart geene kosten fpaarde; Ook verbrak hy de wetten, welke hy ter beteugeling van de overdaad in maakyden gemaakt had; zoekende, naar het fcheen, zyne droefheid door brasferyen en ongebonden gezellchappen te verdryven. Eenige maanden laater werden 'er zwaardvechtcrsfpclen gegeven. Daar nu destyds nog geene onderfcheiaene pluati'en in het Amphitheater waren, en mannen en vrouwen door elkander zaten, geviel het, dat zekere vrouw, fchoon van gedaante en van voornamen huize, naby sulla kwam te zitten Deze was valeria, dochte- van mï$S«,a-, en zuster van den R.de -aa: hortend vs zynde kort geleeden var haaren man gefeneiden. Deze vrouw, achter sulla heen gaai.de, raakte hem aan met haare hal) ., e.i pk kte een vlokjen van zyn kleed, waarna z ï ch. we-  lil het LEVEN Weder naar haare plaats begaf. Als sulla haar daarop met verwondering aanzag, zeide zy: „ Laat ü dit niet vreemd dunken, Myri j, lieer (?)! ik wilde flechts voor my ook ,, een klein aandeel hebben van uw geluk." Sulla hoorde dit niet zonder genoegen, en toondo weldra, dat hy daardoor gekitteld wierd; want hy zond heimelyk lieden uit, om naar den naam van die vrouw te verneemen , en liet zich aangaande haare afkomst en ftaat onderrichten. Van dat oogenblik af werden 'er tusfchen deze beiden geftadige oogwenken, wederzydfche lonken en zoete lachjes befpeurd, welke ten laatften op trouwbeloften en een huwelyk uitliepen. Dit mag misfchien van haaren kant onberispclyk zyn geweest; maar by sulla, gefield ook dat de vrouw, welke hy nam, zo wel kuisch' van zeden als van aanzienlyke afkomst was, nam echter deze vcrbindtenis geenszins uit een (O Het woord, hier gebezigd, bcteekent iemant die het oppergezag in handen heeft; waarmede dus gedoeld wordt op de hooge waardigheden van sulla, als Opperbevelhebber over 't leger, en als' Dictator. Hierom hebben wy hetzelve vertaald door Myn Heer\ fchoon anders de Romeinen, zo min als de Grieken, niet laf genoeg waren om ie mand hunner medeburgeren, hoe hoog ook in aam.' zien, hunnen Heer te noemen.  van SULLA. 113 een verftandig en pryslyk beginfel haaren oirfprong, daar hy zich, even als een onervaren jongeling, door een fchoon gelaat en bevallig voorkomen liet verleiden , welke de gewoone middelen zyn, waardoor de fchandelykfte en meest ongeoorloofde driften worden ontftoken. Dan niettegenftaande hy met deze vrouw in 't huwelyk leefde, onderhield hy echter de verkeering met Tooncelfpeelftcrs en Snaarenfpeelfters en Komedianten, met welke hy van den vroegen morgen af op Hechte bultzakken lag te zuipen. De pcrfoonen welke destyds het meest by hem vermogten, waren roscius de Tooncelfpeeler, sorex , het hoofd van de Kluchtfpeelers, en rietrobius, die in 't gewaad van eenen man vrouwen - rollen fpeelde («); en fchoon deze laatfte reeds een verouderde en uitgediende wellusteling was, bleef hy echter beftendig het voorwerp der liefde van sulla , die zulks niet ontveinsde. De- («") Het oirfpronkelyke woord, bief gebezigd, is niet gemeen, en hierom kan men kwalyk onderftel'4en, dat hetzelve van de Affchryveri afkomftig zy. Wy hebben dus in de vertaling gevolgd de verklaring, welke atuena us ons v?n dit woord, volgens eenen ouder Griekfchen fchryver, bewaard heeft, CL. XIV); en waarmede overeenltemt EusTATHius ad. How. II. X. VI. deel. [H]  H4 het LEVEN Deze levenswyze haalde hem eene ziekte op den hals, welke uit een gering beginfel ontflaan zynde , ongemerkt toenam, zodat 'er reeds lang eene verzweering 'van binnen plaats had, zonder dat hy zulks wist. Dit floeg welhaast over tot eene verrotting van het lichaam, 't welk geheel in luizen veranderde, 'zodat, hoe veele bedienden 'er ook nacht en dag bezig waren met dezelve wegtenemen, het aantal der weggenomenen nog altoos vérre door de nieuw aangegroeiden wierd overtroffen, en alle zyne klederen , zyn bad, het water waarin hy de handen wiesch, ja zelfs zyne fpyzen met die uitvloeifelen van zyn rottend vleesch vervuld wierden. Verfcheidene maaien 's daags ging hy hierom in het bad, om zyn lichaam te wasfehen en te reinigen. Dan dit kon niets baaten : het aangroeiende bederf behield door de fnelheid fteeds de overhand, en de meenigte van 't ongedierte maakte alle reiniging vruchteloos. Onder de genen, welke aan zulk eene luisziekte geftorven zyn, telt men, uit de ouden , acastus , zoon van pelias ; uit de kateren den Lierdichter alcman , den Wysgeer pherecydes, dl callisthenes van Olyn- thus, die in de gevangenisfe zat: en eindelyk ook nog den Rechtsgeleerden mucius. Wil  van SULLA. i 1-5 Wil men mede rekenen de genen, die wel niet door lofwaardige daaden, maar op eene andere wyze zich eenen naam gemaakt hebben, dan kan op deze lyst ook nog geplaatst worden eunus , die weggelopen flaaf, welke het eerst den flaven - oorlog in Sicilië begon van dezen zegt men mede, dat hy, na zyne gevangenneming te Rome gebragt zynde, daar aan eene luisziekte geilorven is (»'). Wat sulla betreft, hy. heeft niet alleen zynen dood voorzien , maar ook in zyne fchriften min of meer meldinge daarvan gemaakt. Wan: in het twee-en twinngftc boek van zyne Gedcnkfchrifcen, 't welk hy twee dagen voor zynen dood ten einde bragt, zegt hy,dat hem door de Waarzeggers (.%-) voorfpeld was, flat hy, na een rocmryk leven geleid te hebben, te midden van den grootit.n voor- fV) Van dezen (laven oorlog in Sicilië, door eu>us begonnen, en met eenen ongelukUgenuïtÜag tegen eene te groote overmagt der Romeinen gevoerd, handelen dio^orus L. 34. florls III. 19. amm'an. maecsl L. XI.'7'. in fine. (ÜT) A'.n eene dergelyke ziekte , waardoor het lich-am, reeds by 't leven van den lyder, door het ongedierte verteerd wierd, vinden wy ook nog dat geirorven zyn herod s< Zie i.ucas Handel. XII. vs. 23. en de Snaanfche Dwingeland filips II. O) Eigenlyk de Chalders: Zie eene vroeger Aatiteekening van ons bv dit Leven gemaakt, ru '„i  1*6 het L E V È N voorfpoed zoude fterven. Nog verhaalt hv van eenen droom , waarin zyn zoon, die kort voor metella geftorven was, hem was verfcheenen in een flecht kleed, en hem gebeden had, zyne zorgen te laten vaaren, en met hem naar metella te gaan, om in rust en buiten beflommeringen met haar te leven. Evenwel gaf hy zyne ftaatszorgen niet op. want nog tien dagen voor zynen dood ftilde hy eenen opftand onder de burgers van Di • ca?archia (j), en fchreef hun eene ftaatsregeling voor, naar welke zy vervolgens zouden leven. Op den laatften dag voor zynen dood bericht ontfangcn hebbende, dat granius, die Quaestor was, het geld, 't welk hy aan de Republyk fchuldig was, weigerde te betaalen, en zulks tot aan zynen dood trachtte uitteftellen, liet hy denzelven by zich in zyn flaapvertrek brengen, en door zyne bedienden aangrypen en worgen. Door het fterk roepen en bewegen van zyn lichaam, brak zyne zweer door. en ontlaste zich van eene groote meenigte bloeds. Hierop begaven hem de krachten , en na eenen zeer pynlyken nacht doorgebracht "te hebben, gaf hy den geest, nalatende twee zoonen, by me ■ tel- GO Eene ftad van Kampanien, anders genaamd Futeoli, thans Pozzuoli.  van SULLA. 117 tella geteeld, die nog zeer jong waren. Valeria beviel eerst na zynen dood van eene dochter , welke postüma genoemd wierd: want de Romeinen zyn gewoon iemand, die na 's vaders dood gebooren is, postumus te besten, 'Er kwamen dadelyk zeer vcclen op, die zich met lepipos vereenigden, om het Lyk van de eer eencr beboorlyke uitvaart te bcrooven. Maar pompejus, fchoon misnoegd zynde op sulla , die hem alleen van de lyst zyner vrienden in het Testament had weggelaten , wist fommigen door zynen invloed en door goede woorden, anderen door bedreigingen terug te houden, en verfelde het Lyk naar Rome, zorgende, dat de lykftaatfy 011Tchinderd en met eer wierd volvoerd. Men verhaak, dat 'er zulk een overvloed van fpeceryen door de vrouwen van sulla wierd aangebragt, dat 'er niet alleen twee honderd en tien volle manden naar den houtlïapel gebragt wierden, maar nog daarenboven een groot ftandbeeld van sulla , benevens een ander, verbeeldende eenen Lictor met de bondels, uit de kostbaarfte kaneel en wierook vervaardigd wierden. Vermids op den morgen van den dag zyner uitvaart de-lucht zeer betrokken was, zodat men eene regenvlaag te gemoet zag, [H 3] / kon  n8 het LEVEN van SULLA. kon het lyk pas te Degen uuren (z) worden uitgedragen. Maar toen Mak de wind op, en blies dermate den houtltapel aan, dat het lyk by tyds verteerd en het overfchot byeengefameld kon worden; zodat de houtltapel reeds verbrand en het vuur aan 't uitgaan was, toen 'er een zwaare regenbui ncderviel, welke tot in den nacht aanhield. Dus fchynt het geluk hem zelfs in zyne begraving te zyn bygebleeven. Zyn graf is in het veld van mars. Het graffchrift daarop wordt gezegd door hem zei ven gemaakt te zyn, waarvan de zin hier op uitkoomt: dat niemand zyner vrienden hem in weldoen, en niemand zyner vyanden hem in kwaad doen heeft overtroffen. (s) Drie uuren na den middag;. VER-  LYSANDER E N SULLA.   VERGELYKING VAN LYSANDER E N SULLA Daar wy dus dan ook dc Levensbefchryving van sulla ten einde gebragt hebben, zo laat ons nu tot de vergelyking van dezen met lysander overgaan. Beiden hebben dit gemeen gehad, dat zy groot zyn geworden , zonder het begin hunner grootheid van elders dan van zich zeiven te ontkenen. Maar hierin heeft lysander zich onderfcheiden, dat hy alle de eerambten, welke hy bekleed heeft, door den vryen wil zyner medeburgcren, in tyden van rust , heeft verkreegen, daar „ In tyd van tweefpalt vaak de Deugniet wordt verheeven.' zoals toenmaals te Rome plaatshad, waar [H 5] hec  '122 VERGELYKING van het Volk bedorven, en de Staat beroerd zynde, de eene Dwingeland na den anderen, uit verfchillende hoeken , opftond. Het was dus in 't geheel geen wonder, dat sulla tot de opperheerfchappy geraakte, in eenen tyd, toen een marcellus door eenen glaucia en eenen saturninus uit de ftad gebannen, en een Confuls zoon in de vergadering des volks vermoord wierd; toen de krygsman voor geld gekogt, en het krygsb.-wind door magt van goud en zilver verkreegen wierd; toen de wetten door vuur en ftaal geftaafd, en allen, die zich daartegen wilden kanten,- door geweld in bedwang gehouden wierden. Dit gezegde wil ik nogthans niet hebben aangemerkt, als eene befchuldiging tegen den genen, dien het, in zulk eene gefteldheid van zaaken, gelukt tot de hoogde magt te geraaken ; maar wil 'er alleen mede te kennen geven, dat ik het geenszins voor een gewis kenmerk van uitftekendc deugd houde, wanneer iemand in zulk eenen bedorven Staat den hoogftcn trap vm magt bereikt. Maar'iemand, die door eene Burger'y, als die van Sparta, welke zich toen door goede wetten en een wys gedrag zo voortreffelyk onderfcheidde, aan 't hoofd van 't leger.en in het opperbewind van zaaken gefteld wierd, moet byna voor den  LYSANDER en SULLA. 123 den besten onder de besten, en voor den eerften onder de eerften gehouden zyn geweest. Hierom heeft de een meermaalen het oppergezag , na hetzelve in den fchoot des Volks neergelegd te hebben, uit deszeifs handen terug ontfangen, vermids zyne deugd fteeds de hoofdzaak was, waarom men hem beloonde, en deze altyd dezelfde bleef; terwyl de an • dere, eenmaal aan 't hoofd der legcrmagt geplaatst , tien jaaren achtereen, zich zeiven nu eens Conful, dan eens Proconful, dan weder Dictator maakte, en altyd den Tyran fpelende, bcflendig meester bleef van de gewapende magt. Verder, offehoon lysander, gelyk wy verhaald hebben, eene verandering in het ftaatsbeftuur ondernam te maaken, deed hy zulks echter op eene veel zachter en wettiger manier dan sulla. Want hy handelde door overreding, en niet, zo als sulla te werk ging, door wapenen, en door omkecring van alle vastgeftelde orde; en hy verbeterde flechts de wyze van het aanftcllen der Koningen. Ook fcheen het cenigsz'in's natuurlyk en biliyk, dat in eene ftad, welke door haare deugd, niet door haaren adel, over Griekenland heerschtc, uit de besten de beste op den troon zat. Want gelyk een jager niet zoekt, wat van eenen hond  124 VER GE LYK ING van hond is voordgekomen, maar eenen eigenlyken hond, en een ruiter niet, wat van een paard gekomen is, maar een paard; (immers wat zou het zyn, indien er, in plaats van een paard, een muilezel was voordgekomen ?) even zo zoude ook een Staatsman het doel misfen, indien hy in een te verkiezen Opperhoofd niet daarop zag,wie hy was, maar uit wie hy was gefprooten. Ook hebben de Spartaanen meer dan eenen Koning, die zich niet als een' Koning, maar als een flegthoofd en deugniet gedroeg, van die waardigheid ontzet. Want gelyk de ondeugd ook de aanzienlykfte geboorte onteert, zo ontleent de deugd haare waarde niet van het bloed, maar van haar zelve. Beiden begingen onrechtvaardigheden ; maar de een voor zyne vrienden, de ander zelfs tegen dezelven. Want lysander wordt algemeen erkend de meeste oneerlykc bedryven ten gevalle van zyne vrienden gedaan, en de meeste moorden gepleegd te hebben om dezen aan magt en hoogheid te helpen. Maar sulla werd alleen door nyd vervoerd, toen hy pompejus het bevel over 't leger,endolabellahet opperbewind over de vloot, 't welk hy hem eerst gegeven had, • weder poogde te ontnemen ; en toen hy lucretius ofella , die naar het Confulïchap Hond,  LYSANDER en SULLA. 125 ftond, ter vergelding voor de veelvuldige en groote dienften, aan hem beweezen , voor zyne oogen liet vermoorden, veroirzakende hierdoor , dat een iegelyk , ziende hoe sulla zyne beste vrienden niet fpaarde, met fchrik en afgryzen tegen hem vervuld wierd. Dan nog veel meer zal ons uit de Vergelyking van beider gedrag, opzichtelyk de zucht tot vermaak en geld, blykcn, dat de een eene Vorftelyke ziel, de ander de ziel van eenen Tyran heeft gehad. Lysander, fchoon met de grootfte magt bekleed en in 't hoogfte bewind gelleld, heeft zich nooit aan onmatigheid en ongebondenheid fchuldig gemaakt, maar is, zo iemand, vry gebleeven van 't verwyt des Dichters, 't welk men op veelen hoort toepasfen: ,, Die Leeuwen binnen 's huis, en buiten Vosfen zyn." zo ingetogen, zo echt Spartaansch en matig gedroeg lysander zich in zyne geheclc manier van leven. De ander integendeel liet zich noch in de jeugd door armoede, noch in laater tyd door de jaaren, in zyne buitenfpoorige lusten beteugelen; maar terwyl hy voor zyne medeburgers wetten op de huwelyken en tegen onmatige verteeringen maakte, ging hy zelf, gelyk sallustius zegt (V), zich (d) Dit fchynt uit een der verloren Hukken van sallustius te zyn genomen.  ia6 VERGELYKÏNG van zich onophoudelyk in minvermaaken én ifj overfpci te buiten. Hierdoor maakte hy de ftad zo arm en uitgeput van geld, dat, niette* genftaande hy dageïyks de goederen der rykfte en meestvermogende huizen in beflag nam en liet verkoopen , hy evenwel nog' daarenboven aan ' fteden, die te vooren flechts in vriendfchap en bondgenootfchap met de Ror meincn geftaan hadden, de vryheid en onaf' hankclykheid voor geld ging verkoopen. Maaï de uitgaven en geldverfpillingen, welke hy ten gevalle van zyne vleiers deed, kenden maat noch paal. Want welke regelmaat en bezuiniging in de byzondere gasteryen en vcrecringcn kan men ondcrfleilen in iemand, die openiyk en in 't aanzien van de geheele burgery eenen ryken inboel verkopende, denzelven vaak voor den laagftcn' prys aan eenen zyner vrienden deed tcewyzcn; zo dat hy, wanneer een ander het bod verhoogde, en de roeper die verhoog'ing uitriep, boos wierd, en zeide : „ myne Medeburgers! gy handelt „ Hecht en onrechtvaardig met my, dat gy „ my over myn' eigen buit niet iaat befchik„ ken, zo als ik wil." Lysander daarentegen zond niet alleen den overigen buit, maar ook'de gefchenken die hem gegeven waren, aan de Burgery. Echter kan ik deze zyne handelwyze niet pryzen ; want misfehien heelt  LYSANDER en SULLA. 127 heeft hy, door het invoeren van dien rykdom, aan Sparta ruim zo veel nadeel toegebragt-, als sulla aan Rome toebragt door de burgers dus te berooven. Maar ik breng dit flechts by als een bewys, hoe zeer deze man van geldzucht vervreemd was. Dan in 't gene beide voor hunne flad gedaan hebben, is een aanmerkclyk verichil. Sulla naamelyk, zelf hoogst onmatig en verkwistende , maakte zyne burgers matig en fpaarfaam. Lysander integendeel vervulde zyne ftad met gebreken, waarvan hy zelf vry was. Beiden handelden dus kwalyk: de een, door zich zeiven Hechter te betoenen dan zyne wetten, en de ander, door zyne burgers Hechter te maaken, dan hy zelf was: want deze maakte de Spartaanen bekend met behoeften, waarvan hy zich zeiven had ontdaan.. Dit zy genoeg van hun ftaatkundig gedrag. Ten opzichte van 't geen elk hunner als krygsman en als veldheer verricht heelt \ van 't getal der overwinningen, en van de grootheid der gevaaren is sulla boven alle vergelyking met lysander. Deze heeft flechts tweemaal in een zeegevecht eene overwinning behaald. Ik wil echter het innemen van Athcnen hier nog by rekenen,, 't welk wel niet buitengemeen groot in de viitvoering is geweest, doch zynen naam grooten  i28 VERGELYKING van ten luister heeft bygezet. Maar zyne ver richtingen in Béotien en by Haliartus, fchoon deels misfchien aan 't ongeluk toetefchryven, waren echter geenszins vry van onbezonnenheid , daar hy de magtige verftcrking van Koninglyke benden uit Platéa , wier aankomst van oogenblik tot oogenblik te gemoet werd gezien, niet wilde afwachten, maar door toorn en eerzucht vervoerd eenen ontydigen norm op de muuren ondernam, met dat gevolg, dat een verachtelyke hoop volks, eenen uitval doende, hem eene fchandelyke neerlaag toebragt. Want fchoon hy hier fneuvelde, was het niet op de wyze van cleombrotus by Letictren, na den aanrukkenden vyand het hoofd geboden, noch als cyrus of epaminondas, na het vluchtende leger tegen gehouden en de overwinning tot Hand gebragt te hebben : dezen fneuvelden, zo als het Koningen en Veldheeren betaamt, maar lysanoer kwam als een gemeen foldaat en waaghals om 't leven, en gaf hierdoor een bewys, dat de oude Spartaanen. recht hadden met zich van het beltonnen van bemuurde Heden te onthouden (£) , waar vaak (£) De Sparmanen waren niet gewoon belegeringen te ondernemen, en hiertoe waren zy in'tgeheel niet gefchikt; zy ftelden zich alleen iu ftaat om in  LYSANDER en SULLA. ta$ vaak de grootfte held niet alleen door den geringften foldaat 4 maar zelfs door een kind of vrouw om 't leven gebragt wordt; zo als achilles gezegd wordt in de poort van Troje door paris gedood te zyn. Sulla daarentegen heeft in zo veele veldflagen de overwinning behaald, ert zo veele duizenden vyanden verflagen, dat men moeite zoude hebben om dezelven te tellen. Rome zelve heeft hy tweema,alen ingenomen , en de Piréilche haven vaö Athenen heeft hy niet door honger, ge. lyk lïsandér, vermeesterd) maar door geweld van wapenen en zwaare gevechten, waardoor hy archelaus noodzaakte om zich v3n 't vaste land te verwydèren , en naar zee te begeven. Ook wint het sulla ver, wanneer men ziet op de vyandelyke veldheeren9 met wel» ke beide te doen gehad hebben. Want ik ach- 't open veld den vyand aan te tasten; en plutar.chus oordeelt, dat de dood van lysander een bewys oplevert, dat zy daar wel aan deeden. Maar wat ook plutarchus hier van zegge, het is een groot gebrek in krygsbenden, alleen géfchikt te zyn tot veldflagen. en onbekwaam om lieden te belegeren. Eene enkele plaats zal haar vaak , midden in den loop van haare overwinningen, fluiten. Fr* Tert. VL deel. [ I ]  i3o VERGELYKING van achte het niet anders dan fpel en kortswyl, met eenen antiochus, ftuurman van alcibiades, een zeegevecht te houden, en eenen philocles te verfchab* ken, een Atbeensch volksredenaar ,, Door niets beroemd dan door zyn fcherp gepunte tong." zynde dus beide lieden , welke mithridates niet waardig geacht zoude hebben om tegen zynen ftal knecht, noch marius, om tegen eenen van zyne Liélors te ftellen. Maar om van de overige Vorsten, Confuls, Veldheeren, Tribunen, met welke sulla te ftryden had, niet te (preken , wie was van de Romeinen geduchter dan marius, wie van de Koningen magtiger dan mithridates, wie van de Italiaanen dapperder dan lamponius en telesinus? en van dezen heeft hy den eerften verdreeven, den tweeden ondergebragt, en de beide laatften gedood. Dan in de geheele Levensbefchryving van deze mannen doet zich, myns oordeels, geen grooter verfchil tusfchen beiden op , dan dit . dat l y s a n d e r in alles , wat hy gelukkig heeft uitgevoerd, door zyne medeburgers onderfteund is geworden ; daar sulla gebannen uit de ftad,  LYSANDER en SULLA. 131 ftad , en in openbaaren oorlog zynde met zyne tegenparty, in eenen tyd, dat zyne vrouw uit Rome gejaagd, zyn huis ge» floopt, en zyne vrienden vermoord wierden , in Béotien aan eene ontelbaare meenigte vyanden het hoofd bood, en zich waagde voor het vaderland, met dat gelukkig gevolg , dat hy overwon en zege. teekenen oprichtede. En fchoon Mithridates hem aanbood om als bondgenoot hem met zyne magt tegen zyne vyanden te onderfteunen, kon dit hem niet bewegen om denzelven eenige infchikkelykheid of gunst te betoonen; ja hy wilde hem niet eer wederkeerig begroeten, noch hem de hand van vriendfchap toereiken, voordat hy uit den eigen mond van dien Vorst de verklaaring had gehoord, dat hy van Afia afftand deed, dat hy de bedongen fchepen zoude leveren, en de koningen van Bithynië en Kappadocië in 't be» zit laten van hunne rijken. • Nooit heeft sulla eene daad verricht, die in myn oog fchooner was, en waarin meer grootheid van ziel doorftraalde; daar hy het algemeen belang, met voorbijzien van zyn eigen, behartigde, en, even als honden van een edel ras gewoon zyn te doen , zynen gegreepen vyand niet losliet, voordat de[I 2] ze  13a VERGEL. van LYS, en SULLA. ze den ftryd gewonnen gaf; en toen eerst optrok om zyne byzondere verongelykingen te wreeken. Het gedrag van beiden ten opzichte van de ftad Athenen, geeft ons mede een aanmerkelyk punt van vergelyking aan de hand. Na dat sulla deze ftad , die ter vergrooting der magt en heerfchappy van mithridates de wapenen tegen hem voerde, had ingenomen, liet hy haar in 't bezit van haare vryheid en van haare wetten. Lv s a n der daarentegen toonde geen medelyden met eene ftad, die haar groot aanzien en oppergezach verlooren had , maar ontnam haar nog daarenboven haare vrye Volksregeering, en bragt haar onder de magt van de wieedfte en on» rechtvaardigde Dwingelanden. Nu oordeele de Lezer , of wy niet na genoeg aan de waarheid zullen komen , wanneer wy fteller£.4 dat sulla meer groote daaden gelukkig heeft uitgevoerd, maar dat lysander minder groote misdagen heeft begaan ; en wanneer wy den laatften den prys van gematigdheid en wysheid, den eerften dien van krygskunde en dapperheid toekennen. EINDE VAN HET ZESDE DEEL.