01 2427 1693 UB AMSTERDAM  d ë Levens Van PLUTARCHÜS-   d e LEVENS van doorluchtige GRIEKENenROiMEINEN, onderling vergeleeken, DOOR PLUTARCHUS. uit het oorspronkelyke grieksch, geheel op nieuw, vertaald, en met zeer vele aantekeningen opgehelderd, door Ev. WASSENBERGH en H. BOSSCHA, hoogleeraaren te franeker en harderwyk. zevende deel. met plaaten. Te AMSTERDAM, bt johannes a l l a r t, mdccxcix.   C I M O N.   C I M O N.   HET LEVEN VAN C I M O N. T Peripoltas de Wichelaar, onder wiens geleide de Koning op hel-' tas (ö) mee zyne onderhoorigen uit Thesfalie verhuizen ging naar Boeotie, liet een aanzienelyk Nakroost achter, het welk vee- (0) ,, Deze Hiftorie is zeer duiiter, hebbende ik van dezelve nergens eenig fpoor kunnen ontdekken. De verbuizinge van opheltas, hier vermeld, naar Boeotie moet voorgevallen zyn veeIe eeuwen voor den Trojaanfchen Oorlog , nadien men by dien Oorlog aan het hoofd der Bceotiers aantreft peneleus, Vader van eenen opheltas. Deze opheltas de llde hadt eenen Zoon genaamd ftolemsus , en van dezen Ptolemasus was wederom de Zoon xanthus, de laatfte Koning, die te Thebe regeerde." Fr. Vett. VU. deel. A a  4 het LEVEN veele Eeuwen na eikanderen bloeide. De meeste hunner zetteden zich met der woon neder binnen Chsronea , welke de eerfte Stad was door hen op de Barbaaren (b) bemachtigd. Grootendeels , echter , ging dit Gedacht, dat ftrydbaar en oorlogzuchtig was van aart, verlooren a en verfmolt by de invallen der Meden, en in de herhaalde gevechten tegen de Galatiers, in welke zy hun leven fteeds te reukeloos waagder. Onder de nog overgebleevene .bevondt zich een Weeskind , wiens beide Ouders overleeden waren : zyn naam was PAMon, en zyn toenaam peripoltas. jHy ging alle Jongelingen , hem in jaaren gelyk, zeer vetre te boven, zo in lichaarnelyke fchoonheid, als verhevenheid van Ziel; maar was , voor het overige , onbefchaafd van Zeden. Op dezen damon, die nu van een Kind een Jongeling was begonnen te worden , verliefde zeker Ro? mein , welke het bevel voerde over de Bende (c) , die toen te Chaeronea oyer- win- C*) Hier, de oude woeste Inwoners. (f) of Cohqrs. Het zelfde woord, dat hieij gevonden woidt, treft men aan Handel. Xt ï,  Van C I M O N* g winterde. Dan hoe hy hem ook aanzoek ken, welke vereeringen hy hem doen moge, alles was vruchteloos. 'Er fchoot dan voor hem niet over , dan geweld te gebruiken , en was het blykbaar genoeg , dat hy zich niet ontzien zoude daar toe te koomen ! (want myn Vaderland bevondt zich omtrent dezen tyd in den jammerlykften toeftand , en was , uit hoofde zyner onbeduidendheid en behoefte, veracht.) Damon hier voor vreezende, en tevens ook over den aanflag zeiven, op zyne onfchuld gemaakt, ten hoogden vertoornd, befleot op het leven des Geweldenaars toe te leggen, en maakte hier toe eenigen zyner Makkers op , om met hem de handen in een te flaan. Dit getal was, evenwel, niet groot, om de zaak zo veel te beter ftil te kunnen houden. Zy maakten alle te zamen flechts een getal van Jestien uit. Deze , op zekeren nache by een gekoomen zynde, en onderling rykelyk wyn gedronken hebbende , maakten zich de aangezichten zwart met roet: waar na zy, by het aanbreeken van den dag, op den Romein, die juist bezig was op de markt met het doen eener offerA 3 han-  € het LEVEN hande, aanvielen, en hem* benevens een aantal anderen van de gene, die by hem waren, nedervelden: waarna zy oogenblikkelyk de Stad verlieten ; alwaar alles weldra in beweeginge geraakte. De Raad vergaderde voort en velde het vonnis des doods tegen de Zamengezwoorenen : moetende dit Befluit den grond uitmaaken, waarop de Stad zig wegens dit bedryf by de Romeinen zoude kunnen verontfchuldigen. Dan dien zelfden avond nog , wanneer de Regeeringe, volgens oud gebruik, in het openbaar te zamen fpyzigden, kwamen dam on en zyne Medeftanders heimelyk weder binnen, vielen onverhoeds in het Raadhuis en brachten hen alle om het leven : waarna zy, op nieuw , zich met de vlucht van daar maakten. Gevallig gebeurde het , korte dagen daar na , dat t. lucullus met zyne Legermacht, tot zekere onderneeminge , langs dezen kant voorby toog. Naauwelyks vernam hy het gebeurde , of hy ftaakte aanftonds zynen tocht, ten einde op het voorval, waarvan de omftandigheden nu nog in verfche geheugenis waren, naouwkeurig onderzoek te doen. Zulks gefchied zynde bevondt hy,  vanCIMON. f hy , dat de Stad niet alleen geheel en al buiten fchuld , maar veeleer zelve , insgelyks, mishandeld was. Hy nam overzulki de Bezettinge van daar, vermeerderde zyn Leger daarmede en trok henen. Aangezien nu damon, van dien tyd af aan, het omgelegen land geftadig afliep en uitplonderde , ja met zyne zwervende Bende de Stad zelfs lastig viel en bedreigde, vondt de Burgerye het geraaden hem door Gezantfchappen en Volksheil uiten , ais ter zyner vrywaaringe genomen , listiglyk wederom naar binnen te lokken. Zelfs droeg men hem, na dat hy te rug gekoomen was, het toeverzicht over de Worstelperken op. Maar wanneer hy , niet lang daarna, in de badttoof bezig was zich met olie te laaten beftryken (<*)» werdt hy al- (rf) Dit was de gewoonte by de Ouden, dat men, naamelyk, het lichaam, door de warme Ba. den, en het rykelyk zweeten verzwakt, met Olie beftreek, zo om het te verfterken, als buigzaam en lenig te maaken. Plut. kan hier worden opgehelderd uit Appuleius Met. IV B. bl. 251. Oudend. „Nudatiq. Êf flammae largi'fimae vapore recreatie calidaq. perfufi, & oleo perunfti tnenfas-accun^ tunt" A 4  8 Het LEVEN aldaar overvallen en omgebracht. Zederj dien tyd verfcheenen daar ter plaatze, zo onze oude Lieden ve haaien , geduurènde eene lange reeks van Jaaren, zekere Spooksels j en hoorde men 'er zwaare verzuchtingen (*). Des men te raade werdt de deuren der Badltoof dicht te laaten metzelen. Zelfs zyn die gene , welke nu nog m deze Buurt hunne wooningen hebben, vaak in de verbeeldinge van zekere verfchynzels te zien en akelyke geluiden te hoeren: tenvyl zyne Affhmmelingen (want er zyn nog eeoige van overig, inzonderheid fa. het Landfchap Phocis, omfireeks de Stad Stiris (ƒ) , gdieeten WOfden CO „ Zeer oud is het geloof, dat op die plaatzen , waar een Moord is voorgevallen , Spooken en Geesten in fchrikkelyke gedaante zich vertooaen. Grieken bside en Romeinen twyffelden hier niet aan. Men heeft 'er een zeldzaam voorbeeld van m eenen der Brieven van plinio». Deze bygeloovige dwaalinge, duurt tot op onzen tyd »• Fr. Fert. Cf) Van deze Stad des Landfchaps Phocis vin. den wy ook meldinge by psufau. X B. bl. 804 en 889. dan op beide plaatzen wor.t haare naam verkeerdelyk gefchreeven.  van C I M O N. 9 'AovSoAwjuévo» (g)» volgens den ^olifchen Tongval , dat is, de met roet befmeerde; nademaal damon zich met «V/S«a9?, dat is, met roet befmeerd hadt, voor dat hy zich naar de markt begaf om den Romeinfchen Bevelhebber van kant te helpen. Zedert is het gebeurd, dat de Orchomeniers (welke wel de Nabuuren waren van die van Chaeronéa , maar met hun over hoop lagen) eenen Romeinfchen Pleitvogel (A) afhuurden, welke de ganfche Burgerye van Chaeronéa , als ware het één eenig Man geweest, onder eene en dezelfde aanklachte begreep en aan» bracht , als fchuldig aan den moord der genen, welke van damon waren omgebracht. Dit Geding nu bepleit wordende voor den Landvoogd van Macedonië (uit hoofde, dat de Romeinen toen nog niet ge- (^) Aboloomevoi. op hét Attisch hadt het moeten zyn ijafiokq/Aivoi , eesboleefnenoi. naar de aantek. van m. du soul in de uitg. van bryane. (A) Dat men in de Rosneinfche Wingewesten zulke Knaapen by de hand hadt leert ons onder andere het voorbeeld van tertullus in de Handel, der Aposr. H. 24, 1. A 5  io hetLEVEN gewoon waren Landvoogien naar Grieken» Jand af te vaardigen) riepen zy, die voor de zaak der C^a^rcné5rs pleitten, het getuigenis in van lucullus. waarop de Landvoogd van dezen by gefchrifte bericht verzocht. Het antwoord en getui» genis van lucullus was geheel overeenkomftig de waarheid: en dus werdt de Stad vry gefteld van eene aanklacht, welke haar niet minder , dan met eenen volflagenen ondergang bedreigde! — Zy dan, welke op dien tyd hunne behoudenisfe aan lucullus te danken hadden, richtten, ter zyner eere , een Standbeeld op van fteen , op de Markt, naast dat van bacchus. — Wat ons aangaat; hoewel wy zo veele Jaaren en Gedachten achter aan koomen, oordeelen wy, niet te min, dat de Dankerkentenisfe voor deze weldaad zich ook tot ons, die nu leeven, behoort uit te ftrekken (*'). En daar wy van oorCO Uitmuntend Man! — wat was uw Hart we! geplaatst! welke edele Gevoelens bezielden U! — „ Wie zou lucullus gezegd hebben (dus Iaat zich hier de Fr. Fert. hooren) dat de dienst by deze gelegenheid aan Chaeronéa beweezen, of veel eer  van CIMOM, ii oordeel zyn, dat eene Afbeeldinge, welke eenes Mans Karakter en Zeden levendig voor oogen ftelt, veel voortreffelyker en fchooner is, dan zodanig eene, waarby men alleen getracht heeft de lichaamelyke Gedaante en Wezenstrekken uit te drukken , zullen wy, onder de overige Levensbefchryvingen, en Vergelykingen van voornaame Mannen ook de Daaden van deeer het recht, dat hy haar deed , hem , twéêhonderd jaaren laater, eene zo roemruchtige belooninge zoude doen verwerven; en dat in eene, toenmaals zo onaanzieneiyke, Stad nog eens een recht Man zou gebooren worden , die zyne groote daaden vermelden zou, en vereeuwigen? Want (voegt hy 'er by) zonder de Levensbefchryvinge van piut. zou lucullus ons van elders weinig bekend zyn!" (*) Daar plbt. zich reeds in het Leven van theseus, gelyk ook in dat van pericles, beroepen heeft op het geen hy omtrent cimon hadt gemeld ; is het zeker, dat de Levens van cimon en van lucullus, als eer gefchreeven, daarvoor kunnen worden geplaatst: maar 'er i* geen toereikende grond, om met zommigen te (lellen, dat deze Levens de allereerste der door hem befchreevene zouden zyn , en dat zy, daarom, voor aan behooren te (laan.  12 het LEVEN dezen Man te boek ftellen, en naar waarheid voordraagen. En bier mede, met het vermelden zyner bedryven, zullen wy, zo veel ons betreft, den tol der dankbaarheid naar behooren hebben betaald. Voorts zoude lucullus zelfs geen leugenachtig, of verdicht verhaal zyner uitgevoerde daaden van onze hand ontvangen willen (7) , ter belooninge van een Getuigenis , door hem naar Waarheid afgegeeven. Want gelyk als , wanneer deze of gene Konstfchilder een fchoon en by uit* ftek bevallig Gelaat gaat afbeelden, wy, by aldien zich in het zelve eenig gering natuurlyk gebrek opdoet, riet begeeren, dat hy hetzelve geheel en al weglaate; noch ook, dat hy het met de geftrengfte naauwkeurigheid uitdrukke: (dewyl het laat* (/) „ Plut. is hier in de voorbaat, met zich te verontfchuldigen over zommige dingen door hem van lucullus gemeld, welke dezen zeker weinig eer aandoen. —■ Lucullus zelf, zegt hy, zou een logenachtig verhaal zyner uitgevoerde daaden niet aanvaarden willen , als de dankerkentenisfe voor een Getuigenis ten voordeele varï Chaeronéa door hem naar waarheid afgegeeven!'* Fr. Vert.  van CIMON.. is Jaatfte de afbeeldinge leelyk, en het eerfte dezelve ongelykende maaken zoude!) — eveneens behoort een Gefchiedfchryver te .werk te gaan. Daar het, naamelyk, ten uiterften moeielyk, of liever fchier geheel ondoenelyk is, de Levensbefchryvinge van eenig mensch geheel zonder gebreken en onberispelyk daar te ftellen , behoort men zorgvuldig op te pasfen om de goede Daaden ten naauwkeurigften, en volflaagen naar waarheid te befchryven ; ten einde daar door de Gelykenis van den Perzoon te treffen. Maar de afdwaalingen en misflagen, welke, het zy dan uit ontftaane driften , of Staatsomftandigheden , en dat vaak onwillig, veroorzaakt worden, en zich onder de overige loffelyke Bedryven vermengen, moet men veel eer houden voor te kortfchietingen in Deugd, dan voor opzettelyke Boosheid; en daarom de» zelve niet met een zeker vermaak, of naauwgezetheid en uitvoerigheid , in het Gefchiedverhaal ten toon ftellen, ' maar veeleer de Menfchelyke Natuur medelydend verfchoonen , als welke geen Karakter zo fchoon, noch zo zeer tot deugd gevormd ten voorfchyn brengt, dat het gan-  14 het LEVEN ganfchelyk volmaakt en gaaf zoude zyn, en men niets berispenswaardig in hetzelve aan zoude treffen («?). Daar wy nu in overweeging namen, met wien wy lucullus het best zouden kunnen vergelyken, fcheen cimon ons het meest daar toe gefchikt te zyn. Beide toch waren zy uitftekende Oorlogshelden : beide vertoonden zy zich aan de üitlanders in vollen luister. * Beide rekkelyk en toegevende in het burgerlyk en Staatsbeftuur verfchafcen zy voornaamelyk door deze hunne gezindheid aan Athene en Romen eene kcnftondige verademinge en ruste van burgertwist en binnenlandfche be- («O » De rechtmaatigheid van plut. en zyne zachtaartigheid vertoonen zich hier aan alle zyden. Hoe uitmuntend fchoon is dit gevoelen! Het is de menfchelyke Natuur te fpaaren , en te ontzien, wen men zich niet al te zeer beyvert om de fouten en gebreken van groote Mannea op te haaien «n ten toon te ftellen! — Tevens verklaart hy zich tegen die Schryvers, welke, vol van nyd en kwaadaariigheid , overal de Misdagen greetiglyk opzamelen, terwyl zy over de goede daaden licht, jens henen loopen, of zich ook niet fchaamen de Deugd als Ondeugd af te fchiideren." Fr. Ver:.  van CIMON. 15 beroerten. Aan elk van hun viel het te beurt zegetekenen op te richten, en roemruchtige Overwinningen te behaalen. Want voor cimon was 'er r iemand onder de Grieken, noch voor lucullus onder de Romeinen , die zyne zeeghaftige wapenen zo verre voortzettede ; wanneer wy niet mede rekenen de tochten van hercules en bacchus; noch acht flaan op de onderneemingen van eenen perseus tegen de iEthiopiers, of Meden en Armeniërs; of die van eenen jason. Zo anders dè bedryven dezer beider Mannen van den ouden tyd , uit de vroegfte eeuwen tot onze kennisfe overgebracht, van ons verdienen geloofd te worden («). Dan nog («) „ Onze Schryvtr geeft hier duidelyk genoeg te kennen , dat hy 'er aan twyffelt, of men wel geloofwaardige Befcheiden heeft omtrent de daaden van perseus en jason, waar van de eerfte 1300 jaaren leefde voor de Tydrekeninge der Christenen, en de tweede zynen Tocht naar Colchis deed Fo jaaren na de tyden van perseus. Ondertusfchen is het niet dit lang verloop van tyd, maar het gebrek aan goede Gefchiedfchry. vers, waar over men zich in dezen moet beklaa. gen." Fr. Feri.  i6 het LEVEN nog hebbei cimon en lucullus die gemeen, dit hunne Veldtochten geensfins een einde aan den gevoerden Oorlog maakten; aangezien zy wej aan hunne Vyanden gevoelige Nederlaagen toebrachten, en dezelve aanmerkelyk verzwakten, maar geen van beiden dezelve geheel verfloeg en te onderbracht. Nog was 'er eene zeer merk' waardige overeenkomst tusfchen hen, begaande in die overdaad en rykelykheid in het houden van opene tafel en prachtig onthaalen veeier menfchen ; gelyk ook in die weelderige en losfe Levensmanier, by hun beiden gevolgd. 'Er zyn 'er zeer waarfchynelyk nog andere overeenkomsten tusfchen hen , in deze optellinge door ons overgeflagen , doch welke het niet moeielyk zal zyn uit ons, Gefchiedverhaal zeiven by een te zamelen. Cimon was de Zoon van, milt iades. Zyne Moeder was hegesipyle van geboorte uit Thracie , eene Dogter van den Koning olorcs, gelyk ons bericht wordt in de Gedichten van archelaus en melanthius (p) op cimon zeiCe) Deze twee Dichters zyn van elders weinig be*  van GIMON. ïf felven gemaakt. Hier van daan is het af te leiden, dat ook de Gefchiedfchryver thucydides, die cimons bloedverwant was, niet alleen voorkoómt als de Zoon van eenén anderen olorus, wélke dezen naam ongetwyfFeld van zyne Voorouders over hadt genomen ; maar daarenboven in Thracie zekere Goudmynert bezat, en zyn leven, zo men wil, eindigde in zekere plaats van dat Landfchap, Scaptè Hylè (jd) genaamd , alwaar hy werdt omgebracht. De Grafftede van cimon * (want bekend. Dacier houdt, nevens andere, deii eerstgeinelden voor dien Wysgeer, van wiens on. derwys socrates zelf gebruik maakte. Men z. voss. de Hi/lor. fc? Pogt. Orr. enZ, Cp) De naam dezer plaats wordt hier in de Handfchriften, en by stephanüs btz. gefchreeven Sehaptefyle. Deze leezing droeg de goedkeuringe weg van bryane, die echter wel hadt mogen vergelyken wat dè geleerde lucas holstein op stephanüs heeft aangetekend, bl. 296, 097. alwaar hy opmerkt dat deze zelfde ichryfwyze voorkomt by plütArch. II D. bl« 605, en by den Griekfchen Schryver van het Leven van thucydides; welke laatfte ook oiatrens' het overige kan worden vergeleeken; VIL deel» B  het LEVEN (want zyn overfchot voerde men ove? naar het Attisch Gebied) wordt nog getoond onder de zogenaamde Cimonéa naast het graf van elpinice, zyne Zuster. Niettemin behoorde thucydides tot de Burgt Alimus (/■) : miltiades, daar en tegen, met de zynen, tot de Burgt Lacia O). Miltiades, dan ^ openlyk aange* klaagd, en voorts Staatswege verweezen in eene (q) Vergelyk dit Leven aan het einde. Cr) Deze Buurfchap behoorde tot de Wyk Z*. tntis. Z. den Scholiast op aristophanes blyfpel, de Vogelen, v. 498. en andere aangehaald by corsini Fast. Att. I, 5, p. 224. (s) Deze Burgt of Buurfchap maakte een deel uit van de Wyk (Eneïs. Z. den even aangehaalden corsini , bl. 236. De naauwkeurige aan. tekeninge, welke plutarch. hier en elders van deze Buurfchappen doet, behoort niemand te verwonderen , daar de Naamrollen der Burgeren van Athene naar dezelve werden opgemaakt. — De Gel. h. prideaux verklaarde deze plaats dus, dat hegesip yle na den dood van miltiades huwde aan eenen anderen Man , die ook Burger van Athene was, en dat olorus, de Vader van den Gefchiedfchryver thucydides, van deze» haaren tweeden Man afdamde.  van CIMON. 19 eetie Geldboece van vyftig Talenten; en ter betaalinge van dezelve in verzekerde bewaaringe gebracht, eindigde zyn leven in de Gevangenisfe. Cimon, dien hyt nevens deszelfs Zuster , eene nog ongehuwde Maagd , achterliet, was toen nog niet meer , dan een aankoomend Jongeling , voor wien men te Athene zeer geringe achtinge hadt, omdat hy onder he: kwaad gerucht lag van ongebondenheid en zwelgzucht, en men zyne inborst vergeleek met die van zynen Grootvader cimon; wien men, zo verhaald wordt, uit hoofde zyner plompheid, den bynaam gaf van Coalemus Stesimbrotus, de Thaflër («) die omtrent den zelfden tyd met cimon leefde , getuigt van hem, s, dat hy noch in de MuGek , noch ia eenig ander deel dier oeffeningen , wel- „ ke (O Dit woord, hier en elders, als by den BIyfpeldichter aristophanes, voorkoomende, is (zo als het ook voorkwam aan den gei. van lennep) van zeer duisteren oorfprong. Zeker is het, dat daar door een Jlechthoofd wordt aangeduid. («) Z. ons II D. bi. au. B *  ao hetLEVEN „ ke anders by de Grieken, gewoonelyk, tot eene befchaafde Opvoedinge gere,, kend worden te behooren , onderwee„ zen was; dat men niets hoegenaamd in „ hém aantrof van die Zeggenskracht en „ Welbefpraaktheid, door welke de Atbe„ nienfers zich andersfins zo zeer onder„ fcheiden. Dat in zyn Karakter en Ze„ den veele Edelheid en Waarheid doorftraalde , en hy van inborst veel eer „ het voorkomen van eenen Peloponneiiër „ hadt, dan van eenen Athenienfer," ais zynde „ Niet ichitterende in nietigheden; Maar in het groote groot 1" even gelyk de hercules by euripides (y). want dit mogen wy wel toevoegen op het gene door stesimbrotus (v) Die zeggen van eüripides, uit een verlooren Treurfpel , Licymnius, gebruikte plut. reeds hier voor in het Leven ran marcellus; Z. ons IV D. bl. 434. en verders valckenaer over de verlooren gegaane Toneelftukken van dezen Dichter, bl, aao.  y A N CIMON. 21 tos in het zo even opgegeeven getuigenisfe is gemeld. Nog jong zynde lag by onder verdenkinge eener ongeoorloofde Gemeenfchap met zyne Zuster elpinice, welke, naar het algemeene zeggen, ook voor het overige niet zeer naauwgezet van leven was, maar zich insgelyks te buiten ging met den Schilder polygnotus (w). Het was, zegt men, hierom, dat deze, wanneer hy in de Gallerye , die toen genoemd werdt het Pifianaiïium O), maar welke nu de Poecile (y) wordt genoemd, de Trojaan- fche (w) Deze polygnotus, Zoon van aciaophon, was geboortig uit Thafus, en verkreeg wegens zyne verdiensten het Aiheensch Burgerrecht. Z. van dezen beroemden Schilder den Catalogus jirtificum vettrum van junius op het Woord. (#) Dus moet men hier fchryven met xylander. Anders fchynt deze Gallerye ook Pifir.nac* tin te zyn genoemd geweest. Zie diogen. iaert. VII B. § 5- (y) d. i. de Veelverwige. dit was de vermaarde Stoa, of Gallerye, waarvan de S;oïfche Wysgeeren den naam ontleenden. — Vergel; voorts plihius' H. N. XXXV, 8. Meursius Athen, Att. 5,5- B 3  fa het LEVEN fche Vrouwen fchilderde, laodice afbeeldde met het Gelaat, en in de Gedaante van el pi nic e. Polygnotus nu was geen Handwerksman, noch hadt deze Gallerye aangenomen te fchilderen voor zekere fomme gelds. Hy deed zulks om Riet, trachtende maar alleen hier door eere in te leggen by het Atheenfche Volk; van welk onbaatzuchtig gedrag niet alleen de Hiftoriefchryvers gewagen, maar ook de Dichter melanthius, die zich daaromtrent in dezer voegen uitdrukt: „ Hy fchilderde de Tempel-aaien Ten fierelykften, zonder loon; De Markt van cecrops deed hy praaien Met heldendaia der Halvegoón," Nochthans vindt men 'er, die ftaande houden, dat elpinice niet heinelyk Ch mons Byzii was, maar openlyk met hens getrouwd is geweest (*); dewyl 'er, uit hoof- (s) Want volgens eene Wet van solon mogt een halfbroeder huwen aan zyne halve Zuster* Zie hier van een voorbeeld in het Lev. van thb. mistocles in ons H D. bl. 318. en verde? Cornelius Nep. Praef. Sc in Cimon. c. 1,  vanCÏMON. 33 hoofde haarer armoede, geen Bruidegom zich opdeed overeenkomstig haare edele Geboorte: maar dat zy , toen callias (a)> een der Rykelingen van Athene, op haar verliefd was geraakt, en zich kwam aanmelden als gereed zynde om de Geldboete, waar in haar Vader verweezen was, aan de openbaare Schatkist te voldoen, niet alleen zelve het oor aan dit voorftel leende, maar dat ook cimon zich toen volvaardig toonde om zyne Zuster aan callias ter Vrouwe uit te geeven. Dit niet tegenftaande fchynt cimon, evenwel, over het geheel niet vry te pleiten van geneigdheid tot Minnehandel: waar toe betrekkinge heeft het geen de meergenoemde Dichter melanthius meldt van zekere asteria, geboortig uit Salamis ; gelyk ook nog, op eene andere plaats, van zekere Mnestra , boenende over dezelve in zyne Elegien , aan c imon opgedraagen, als Schoonheden, mét welke deze grootelyks was ingenomen. Be- O) Z. van dezen callias het Leven van Aristides ', in ons V D. bl. 27 en 112, volgg. Nepos t. a.' pi. B 4  *H het LEVEN Bekend is, daarenboven, de hevige drift waarmede isodice, die eene Dogter was van eürvptolemus, den Zoon van megacles, en wetdglyk aan hem getrouwd, door cimon is bemind geworden. En hoe geweldig de droefheid was, welke hem trof over haar affterven , kan men cpmaaken uit de Elegien aan faema ter vertroostinge in zyne rouwe, gericht • van welke de Wysgeer panaetius (c) meent, dat men voor maaker te houden hebbe archelaüs, bygenaamd den Phy~ fm Cd). Eene gisfing geheel niet ontbloot (£) „ Zie daar dan cijwon door plut. gelaakt wegens de te fterke drift voor zyne eigene echte Vrouwe. Dit fchynt my der opmerkinge waardig. Naar de wyze, waarop men thans leefc zullen 'er weinige Mannen zyn, die gevaar loopea eene diergelyke berispinge te ondergaan." Fr» Vert. — De bedoelinge van onzen Schryver fchynt te zyn, dat cimon meer flaaf was van zyne drift ; zich meer aan onmaatige droefheid overgaf, dan het aan een gropt en kloekhartig Man wel voegde. CO z. v d, bl. 7. U) de Natuurkundige, dezelfde, hier bovets reeds genoemd.  van CIMQN. &$ ploot van fchyn , en zeer wel met beider leeftyd over een te brengen. Voor het overige waren alle de Hoedanigheden van cimon trtffelyk en edel. Want dcar hy noch in Stoutmoedigheid week voor miltiades; noch in Schranderheid VOOr themistocles, houdt men het algemeen daarvoor, dat hy hen beide overtrof in Rechtvaardigheid. Was de Dapperheid en Krygskunde dezer Mannen uitfteekende , hy behoefde daarin ook niet he t geringde voor hun onder te doen; terwyl hy in zaaken , tot het burgerlyk bellier behoorende, hen, toen by nog jong was, en onervaaren in den oorlog, onbedenkelyk verre te boven ging. Hier van ftrekke ten bevvyze zyn gehouden gedrag ten tyde van den Inval der Meden, wanneer themistocles aan het Volk van Athene den raad gegeeven hadt om de Stad ren besten te geeven, het geheele Land te verlaaten en gewapenderhand aan boord der Oorlogfchepen te gaan; zich aldus met de Vloot af en aan Salamis te houden, en geensfins te Lande, maar ter Zee aan den Vyand flag te leveren. Toen, naamelyk , terwyl veele Burgers op zulk B 5 eenen  dó het LEVEN eenen vreemden en ftoutmoedigen voorflag geheel verbaasd en bedremmeld ftonden, zag men cimon, het allereerst, met een bly gelaat aan het hoofd eener menigte zyner jonge Vrienden en Metgezellen door den Ceramicus (e) optrekken naar den Burg , draagende met eigene hand eenen Paardetoom, welke hy aldaar, in den tempel van min er va , der Godinne wilde toewyden, ten einde te verftrekken tot een Sinnebeeld,, dat het Gemeenebest voor het tegenwoordige geene Ruiterwacht, maar dapper Scheepsvolk behoefde. Dus den toom gewyd hebbende , nam hy van de Schilden (ƒ_), welke aan de Wanden des tempels waren opgehangen , en trok , na dat hy zyne Gebeden voor de Godinne hadt uitgeiïort, den Burg af rechtsreeks naar Zee. En was dit zyn gedrag voor veeCO Hier wordt verftaan zeker kwartier, of ook flraat van Athene, waar by men de groote Markt of dyopx hadt. Z. plinius XXXV, ia. Bar. thelemy R. v. d. j. An. XII h. Cƒ) Zekerlijk niet één Schild , zo als het alge* meen is opgevat. Zyne Makkers volgden onge* twyffeJ zyn vooibeeid.  van CIMON. %? veelen de eerfte fpoorflag om moed te fcheppen. Ook was zyne Gedaante en Voorkoomen (g) geheel uiet leelyk, zo als de Dichter ïon heeft willen zeggen. Want hy was van eene ryzige Geftalte, en droeg fchoon lang en krullend hair op het hoofd, In den Zeeflag zeiven was zyn gedrag onder aller oog zo fchitterend en onvertzaagd , dat hy fpoedig in zyne Vaderftad eenen grooten naam verwierf, en elk hem wel wilde. Ook kreeg hy ftraks zeer veele Aanhangelingen, welke hem dagelyks omringden en vermaanden, om hoe eer hoe liever op dat gene bedacht te zyn, en dat te doen, wat den roem , in het Veld van Marathon bevochten , niet onteeren mogt! — Zo dra hy, derhalven, zich genegen toonde om mede deel te neemen aan het Staatsbeftier, ontving hem het (g) Het verwondert ons, dat niemand, zoveel wy weeten, heeft opgemerkt, dat de meldinge van bet Voorkoomen en de Gedaante van cimon hier seer kwalyk ter fnede koomt. Men leeze het voorgaande en het volgende ; en men zal zien, dat dit duidelyk te zamenhangt. Dit Tusfchen. voegzel zal dus tot eene andere plaats behooren.  *8 het LEVEN' her. Volk mee opene armen , en verhief hem (daar het reeds zyne bekomst hadt van themistocljEs) tot de hoogde Bedieningen en Overheidsambten: te meer, wyl hy door zyne Zachtaardigheid en Eenvouwdigheid by de Memgte gereedelijk ingang vondt en van elk bemind werdt. Daarby werkte aristtdes, de Zoon van lysimachüs, grootelyks mede om.zyn aanzien te vermeerderen ; als die zyne edelaartige inborst hadt leeren kennen, en hem, als het ware, tot een Tegenwicht wilde ftellen tegen het Geweld en de ftoute onderneemingen van themistoci.es. Wanneer hy, vervolgens , na dat de Meden uit Griekenland verdreeven waren, met het oppergezach over 's Lands Oorlogfehepen bekleed en naar Zee gezonden was (voerende de Athenienfers toen nog niet het opperbevel over de Vloot der Bondgenooten, maar de bevelen involgende , even gelyk de overige Grieken , van pausanias en de Lacedajmoniers) gedroeg hy zich, vooreerst, in de onderfc . idene tochten altyd zodanig , dat Zyne Medeburgers, van wegen de goede orde, welke hy onder hen deed plaats grypen, be-  van CIMON. 09 bewonderd werden, en zich zo wel in vaardigheid, als goeden wii deeden uit» munten. Voorts , als pausanias in onderhandelinge was getreeden met de Barbaaren, eh door het fchryven van brie* ven aan den Koning van Perfie verraad hadt beginnen te fmeeden, terwyl hy tevens de Bondgenooten met de onbe* fchaamdfte ruwheid en verwaandheid behandelde, en zich , uit misbruik van Gezach en dwaazen Overmoed, veelerleye verongelykingen omtrent hen veroorloofde , nam cimon,, van zyne zyde, die gene , welke djs mishandeld waren, op het minzaamfte onder zyne befcherminge, en behandelde ze met de grootfte genegenheid. En zo doende bracht hy het Gebied over het Griekfche Bondgenootfchap, niet door geweld van Wapenen, maar door lieftaaligheid en zachtheid van Zeden , ongemerkt over tot de Athenienfers. Want de meeste der verbondene Staaten vervoegden zich tot hem en aristides, om dat zy de verregaande norschheid en hoogmoed van pausanias niet langer verdraagen konden. En deze Atheenfche Bevelhebbers ontvingen hen niet  go hètLEVEN niet alleen met welgevalligheid, maar zon* den zelve ook Boden naar de Ephoren, aan welke zy lieten zeggen i „ dat het noodig ware pausanias te rug te roepen, als die Sparte in verachtinge bracht, en Griekenland beroerde!" Men verhaalt, naamelyk, ten laste van pausanias, dat hy, zich ophoudende te Byzantium (4), zekere jonge Maagd uit die Stad , geboo' ren van aanzienelyke Ouders, en genaamd cleonice, by zich ontbieden liet, met oogmerk om haar te onteeren : dat de Ouders, als gedwongen en bevreesd gesmaakt , haar Kind aan hem overlieten: dac het Meisjen, genaderd tot het flaapvertrek, en op haare bede van de Bedienden, welke daar voor geplaatst waren, verkreegen hebbende, dat het licht mogt worden uitgedaan , wanneer zy daarop ftillekens in het donkere toetrad naar de legerftede van pausanias, die toen reeds (liep, by ongeluk raakte tegen den Kandelaar, en denzei ven om verre ftiet: dat pausanias op het gerucht hier van met fchrik wak- (A) Eene vermaarde Koopftad der oude Wereld, waar nu Conjlantitiopel ligt.  van CIMON. 31 wakker wordende , en zich verbeeldende, dat iemand hem vyandelyk op het leven ging , den dolk, welken hy nevens zich hadt liggen , trok , de Maagd daarmede trof en nedervelde: dat deze, aan de ontvangene wonde overleeden zynde, pausanias, van dien tyd af, niet liet rusten, maar dat haare Schim hem nacht op nacht in den flaap verfcheen, en met eene vergramde ftem dezen dichtregel (*") in het oor deed klinken: « „ Ik eisch gerechte Wraak; het loon voor 't fnoodst Geweld.'* Dit voorval nu wekt2 de verontwaardiginge aller Bondgenooten tot die maate , dat zy hem , gelykerhand , onder aanvoeringe van cimon in Byzantium aantasteden, en van daar deeden verhuizen. Hier derhalven van daan geraakt, en nog aanhouden» de (O Amvot heette dit een vers van homïrus: maar wy hebben het by den Dichter niet •angetroffen. De uitdrukking van plutarchus fchynt aan te duiden, dat hy zelf niet wist aan wien deze regel behoorde.  3* het LEVEN de ontrust door de Nacbtverfchyninge j nam hy, zo verhaald wordt, toevlucht tot het Necyomantium (k) te Heraclea ; om aldaar de Schim van cleonice op te doen roepen. Dezé dan aan hem verfcheenen zynde fmeekte hy ze haare Gramschap tegen hem te laaten vaaren! — Zy voegde hem hierop toe , „ dat hy fpoedig van zyne kwellingen ontheeven zoude worden, zo dra hy nrnr te Sparee gekoomen ware!" — voor/pellende dus , naar bet CO of, de plaats, vaar men de Schimmen der Ver/lorvenen door Toverkunstige beleezingen noodzaakte voor het licht te koonten. Men vergelyke het Verhaal in het I B. van samue;, XXVIil h. — Even zo verhaalt herodotus, dat periandeb zyné overledene Haisvrouvve me lis sa by herhaalinge hébbe doen oproepen; V B. h. 92» — Belangende Heraclea: dacier bericht, dat strabo deze Stad plaatst in het Landfchap Elis, 40 Stadiën van Olympia. Pausanias, daar en tegen, in Arcadie. Over dit verfchil behoeft men zich zo veel te minder te verwonderen , daar niet minder dan XL Steden dezen naam voerden, waar toe de beroemdheid van hercules, van wien zy alle den naam ont. leenden, aanleidinge gaf.  van CIMON* ' 33 hst fchynt , zynen aanftaanden dood (/)Deze Gebeurtenis vindt men by veele Gefchiedfchryvers opgetekend; Alle de Bondgenooten zich nu volvaardig toonende om zyne bevelen te gehoor» zaamen , zeilde cimon als Oppervlootvoogd der Grieken naar Thracie, dewyl hy tydinge hadt bekoomen s dat fommige voornaame Perfiaanen , en daar onder zelfs Nabeftaande van den Koning , zieh genesteld hadden in de Stad Eïon, gelegen aan de Rivier Strymon , en dat zy van daar de in de nabyheid woonende Grieken lastig vielen en beroofden. Het leedt niet lang, of hy werdt aldaar handgemeen mee de Perfiaanen, welke by verfloeg en noodzaakte zich in evengemelde Stad op te fluiten. Daarop trok hy den Strymon: over, verdreef de Thraciérs, aan die zyde der Riviere woonende , van waar gemelde Stad moest gefpyzigd worden, en bezettede vervolgens alle de toegangen van het Landfchap dermaate, datde (/) Vergel. II D. bl. 287 aant. Voorts nog over het wrevelig en trotsch Karakter van p a usanias het leven van aristides, in ons v D. VII, deel. G  34 het LEVEN de Belegerde tot het uiterfte werden ge» bracht, en 'sKonings Overfte butes geene uitkomst meer voor zich open ziende, het wanhoopig beiluit nam de Stad in brand te fteeken , en zich met zyne Vrienden en Goederen tot eene prooie aan de Vlammen over te geeven. De Stad op deze wyze cimon in handen gevallen zyn de, behaalde hy met haare veroveringe wel geenen buit, die noemenswaardig was, nademaal de meeste kostbaarheden te gelyk met de Barbaaren door het vuur verteerd waren: nochthans fchonk hy het Landfchap, dat zeer fchoon en vruchtbaar was, ter bewooninge aan de Athenienfers. Ook vergunde hem het Volk van Athene, dat hy drie fteene Standbeelden van mercurius(#) op mogt richten, van welke de eerfte dit Opfchrift hadt: „ Voor- (f») By herodotus VII B. h. 107. waar deze Gefchiedenis insgelyks voorkomt, wordt deze kloekhartige Peruaan boges genoemd. Men kan daar vergelyken de aantek. v. valckekaer. («) „ Deze Standbeelden werden te Athene geplaatst in de Gaanderye van mercurius. Zie de Redevoeringe van veschines tegen ctesipkon [bl. 80], alwaar deze zelfde Gedichten, niet  van CIMON. 3S „ Voorzeker waren dat ook Mannen groot van moed, Die eer aan Stryraons vloed, En binnen Eïon den trotfchen Perfiaan Door honger deên vergaan!" op den tweeden las men het volgende: „ 'tAtheenfche Volk fchonk dit aan d'Overften tot loon Voor daan zo nut en fchoon! De Nazaat, die dit ziet, reikt aan het Vaderland Met meerder lust zyn' hand!" en op den derden dit Opfchrift: „Menestheus trok weleer, d'Atriden ten geval, Van hier naar Trojes wal. • Daar deed hy, bovenal, wen men ten ftryd zou gaan, Zyn Volk in orde ftaan. Zulks tuigt, in zyn Gedicht, tot's Vorsten eeuwige eer', Der Dicht'ren Vorst, homeer CO* Terwyl d'Athener, door krygskunde alom vermaard, Niet van dien roem ontaart." Hoewel nu cimon in geen dezer Opfchriften met naarae wordt genoemd, hielden, niet echter zonder eénige veranderinge, voorkoomen." Xylander, CO I" het Boek der Ilia de Overblyfzels van theseus naar hunne Stad over te voeren , en de nagedachtenisfe van dezen Halfgod naar bebooren te vereeren l Doch men was onkundig waar het Lichaam lag , dewyl de Scyriers voor de zaak niet wilden uitkoomen , noch ook toelieten, dat men 'er onderzoek op deed. De drift, evenwel, en yver in het nafpooren, door cimon aangewend, waren zo groot, dat de Schuilhoeken van het Graf ten laatften, na veele moeite, werden ontdekt. Waarop hy dan, vervolgens, de Beenderen aan boord van zyne eigene Galeye brengen liet , en dezelve met alle mogelyke praal (r) Met het geheele Verhaal, dat hier volgt, dient vooral vergeleeken te worden het Leven van ïBesews, in ons I Deel bl. 156 enz. C 4  4o het leven praal als in triumf te rug naar Athene (A voerde, na een tydverloop fchier van yie* londerd (O Jaaren. Dit bedryf ftelde hem thans in het bezit van de voile genegenheid des Volks, en werdt het Overfchot van theseus geheel naar zyft voorfchrift en goedvinden («j bezorgd en ge. (O Wy volgen hier de yerbeteringe in den text voorgeflaagen door bryane ; om dat men een weinig te vooren even zo gefchreven vindt gelyk ook in het Lev. v.theseus p. i? c, der Gr. uitg £,V d'rv, of ri Jrh. Voor bryane vertaalde xyladder reeds in diea fin: athe. nas reportavii, Maar Qf) Dit behoorde, naamelyk, tot de natuurlyke en algemeene Plichten, welke de eene Mensch aan den anderen verfchuldigd was: zo als ook het wijzen van den weg, en wat dies meer moge zyn. De Athenienfers waren de eerde , die deze Plichten der Menfchelykheid onder hunne woeste Medegrieken leeraarden. Zy handhaafden dezelve ook, naderhand, met allen yver; zó dat 'er zelfs openbaare Vervloekingen werden uitgefprooken tegéit hen, die deze Plichten verwaarloosden. Vergel. DiPHtLus by Grotius in Exc. e Com. & Trag. D 2 Or.  52 het LEVEN Maar cimon was het, die zyn eigen huis open zettede voor allen, en het, om zo te fpreeken, maakte tot een algemeen Prytaneum (g) waar in elk behoeftige gevoed kon worden. Cimon gaf op zyne Landhoeven de Eerstelingen der tydig zynde Vruchten, en alles, wat de Jaargetyden aangenaams opleverden, ook zelfs den Vreemdeling ten beste, zo dat elk 'èr van neemen mogt en gebruiken naar goedvinden. Hy bracht dus onder het Menschdom , als het ware , wederom te rug Gr. p. ;p3. Cicero de Of. III, 13. — id. L. I, 16. — Xenoph. Mem. II, 2, 12. (Ecott. II, 15. rtot. in herodot. p. 614. — Deze plaat,, zen haaien wy opzettelyk aan , om dat de Fr. Vert. hier de bedoelinge van plüt. niet heeft gevat, daar hy vertaalt: „ iIs leur ont montré fufa- ge des fontaines et l'utilité du feu" Ook dwaalden zy , die dachten , dat aan deze plaats van plut. iets ontbrak. Cg) Het Stads- of Raadhuis werdt te Athene dus genoemd. Van daar werdt het aan fommigen, die of zelve, of wier Ouders of Voorouders, wel by het Vaderland verdiend hadden , toegedaan hun dagelyksch Levensonderhoud van Landswege te haaien.  van CIMON. 53 rug die gemeenfchap van Goederen, in de Fabelgefchiedenis zo zeer beroemd, als hebbende plaats gehad in de guldene Eeuwe (/&) onder saturnus. Waren 'er nu al fotnmige , welke aan dit doen van cimon eenen kwaaden naam gaven, en het wilden doen voorkoomen als een vleyen des gemeenen Volks; waar door hy niet anders zocht, dan den grooten Hoop aan zyn fnoer te krygen; — de zodanige werden genoegzaam wederfprooken door 'sMans overige denkwyze, welke veeleer naar eene Regeering der Aanzienlyken, niet ongelyk aan die der Spartaanen, overhelde. En hier van daan was het, dat hy zich, in vereeniginge met aristides, uit alle macht verzettede tegen themistocles , welke het gezach des Volks hooger fteigeren deed, dan zulks behoorde: gelyk hy ook naderhand in onmin geraakte met ephialtes, die ten (A) Schoone Befchryvingen van deze goude Fabel-Eeuw vindt men by tibullus I, 3, 35 ff. en ovidius Amor. III, 3. 35 ff- — plaat" zen , by welke, men deze van onzen Schryvar mag vergelyken. D 3  54 het LEVEN ten believen der Menigte aan het Aanzien van de Areopagitifche Rechtbank den bodera infloeg Hoe zeer het voorts hem ganfchelyk geen geheim was, dat alle de overige, die met eenig openbaar Gezach bekleed waren , (met uitzonderinge Hechts van aris Ti des en ephialtes) zich dagelyksch fchuldig maakten aan het aanneemen van Gefchenken, of zich verrykten met 'sLands penningen, bleef hy , niettemin, in het waarneemen zyner posten, ftéeds onomkoopbaar, zonder zich immermeer door giften of gaven te laaten verleiden. Sprak, of deed hy iets ten voordeele van iemand , hy verrichtte zulks om niet, en met de gulhartigiïe volvaardigheid. En zo bleef hy handelen, zo lang hy leefde. Tot een geblyk hier van kan verftrekken zyn gedrag, gehouden met den Perfiaan roesaces (*> Men verhaalt, naa- (O Vergtl. het Leven van pericles in ong III D. bl. 40. (£) Men treft eenen Perfiaanfchen Bevelhebber van diergelyken naam aan by piodorus »i*  van CIMON. 55 naamelvk, dat deze aanzienelyke Barbaar, afvallig geworden van den Koning van Perfie , met groote fotnmen gelds kwam aanlanden te Athene. Hier plukten en fcheurden hem de Sycophanten zodanig, dac hy eindelyk , verlegen, zyn toevlucht kwam neemen tot cimon , en voor de deur van deszelfs binnenhof twee groote Bekers plaatfte, den eenen vol met goudene Dariken , en den anderen met zilveren. Cimon, hier van onderricht, vroeg den Man al lacchende, „ wat hy liever verkoos, - cimon te hebben tot zynen Huurling , of tot zynen Vriend?" Tot mynen Vriend! zeide deze. „ Wel, hernam cimon, ga dan henen, en neem dit geld weder met U. want zo dra ik uw Vriend geworden ben', zal ik 'er my van kunnen bedienen , wanneer ik het maar noodig heb!" De Barbaaren thans verwonnen zynde, / / en de Grieken nergens meer lastig vallen[ de, brachten de Bondgenooten de aan hun opgelegde Schattingen wel geregeld op, maar bleeven achteriyk in het leveren van hun aandeel in Volk en Oorlogfchepen, als hebbende reeds voorlang hun genoegen D 4 van  P6 LEVEN opwoHig fcheen JvT \ Verder «eheel hunne All£rs K la*X,0t;;°r» rus, en wede !e ieeren „ g""' eD » ««Annt, „„ch oot J °12 f ^ «fgereBerrers der *^ gereed nea met eeweM to j • r k iTf'on die ook door hunlieder afkeerigheid van den krygsdienst (/) overvloedige gelegenheid bekwamen tot onderhoud en oe&e- nin- (/) Zeer gelukkig is hier de verbetcringe van reiske, <*V7f><*rê(W leezende voor eTpotlzixg, het geen de fin dezer plaats zeer duidelyk vereischt. Wy oordeelden daarom dezelve in onze vertaalinge te moeten volgen. De grond , ondertusfchen, der aanmerkinge van plot, kooait voor by thucydides I B. 90 h. bl. 65. D 5  53 het LEVEN ninge, — fteeds te vleijen en naar de oogen te zien , bemerkten niet, dat zy aldus, eer zy 'er zelve aan dachten, cynsbaar aan de Athenienfers, en, in ftede van Bondgenooten, derzelver Slaaven werden. Nimmer heeft men ook onder de Griek» fche Legerhoofden iemand aangetroffen, die den trotfchen Waan des Grooten K(> nings O) meer vernederde en kortwiekte, dan cimon. Want hoewel de Barbaaren Griekenland ontruimd hadden , liet hy hen , echter , geensfins los, maar zat ze onophoudelyk, als het ware, op de hielen, zonder hen den tyd te laaten om adem te fcheppen , of weder tot ftaan te koomen. Dus doende liep hy fommi"-e Landfchappen der Perfiaanfche Heerfchappye af, overal fchrik en verwoestinge met zich voerende ; andere maakte hy afvallig en bracht ze over aan de zyde der Grieken, zó, dat 'er in geheel Afie, van Iönie af, tot aan Pamphylie toe, geen enkele gewapende Perfiaan zich ergens meer vertoon» (m) Zo werdt de Koning van Perfie by uitneemenheid genaamd.  van CIMON. 59 toonde. Zo zeer hadt hy alles fchoon gemaakt! Zedert kundfchap bekoomen hebbende, dat 's Konings Legerhoofden met eene groote krygsmacht en menigte Schepen op de kusten van Pamphylie verfcheenen waren, en niets minder bedoelende , dan hun zodanigen fchrik aan te jaagen , dat zy het, voor het vervolg , nimmer meer in gedachten zouden durven neemen om in deze wateren door te dringen, of zich met hunne Schepen verder, dan tot aan de Chelidonifche («) eilanden te waagen, lichtte hy het anker van Cnidos en Triopium (o), waar hy zich toen bevondt, en maakte zeil met eene Vloot van tweehonderd Galeyen. Deze waren reeds aanvankelyk door themistocles der wyze gebouwd, dat zy, by de grootfte fnelheid, de uitneemendlte vaardigheid in het wenden voegden; maar cimon bracht 'er nog deze verbetering aan toe , dat hy ze merkelyk verwydde , en van een overloop op («) gelegen in de Zee van Pamphylie , tas. fchen de eilanden Cyprus en Rhodus. (o) ten westen van Rhodus.  60 hetLEVEN op het verdek voorzag, ten eind* 'er plaats mogt zyn voor een grooter aantal krygsvolk, en zy dus zo veel te meer gefchikt, om den vyand te bevechten. De Atheenfche Scheepsmagt zettede vooreerst koers naar de Stad der Phafeliten (p), welke wel van oorfprong Grieken waren' maar niettemin weigerden de Vloot in hunne Haven te ontvangen, of de zyde des Konings te verhaten. Hy ontfcheepte , derhalven , eenig Volk , liet het omliggend land verwoesten , en beftreedt de Muuren der Stad. Onder de Vlootelingen van cimon bevonden zich die van het eiland Chios. Deze waren van ouds her door onderlinge vriendfchap verbonden met de Phafeliten. Zy poogden, overzulks, aan de eene zyde het misnoegen van cimon te verzachten , en, anderdeels, deeden zy ook hun best by de Stedelingen, door aan dezelve kleine brief jens toe te zenden, welke zy, aan pylen vastgemaakt, over de muuren fchooten. En op deze wyze werdt de f» Deze Zeertad van Pamphylie, op de grenzen van Lycie, was tegen over de Chelidonifche Eilanden, of Rotzen gelegen.  van CIMON. 6i de bevrediging eindelyk bewerkt, op voorwaarde , dat de Phafeliten tien Talenten zouden betaalen , zich vervolgens by c im o n voegen 9 en met hem tegen de Barbaaren uitzeilen. Ephorus fchryft, dat het bevel over de koninglyke Vloot toen in handen was van tithraostes, maar dat pherendates over de Landmacht geboodt» Calhsthenes, .daarentegen , bericht, dat a r i o m a n d e s, de Zoon van g o* brias, met het oppergezach over Landen Zeemacht beide was bekleed: — dat deze zyne Vloot den mond hadt doen inloopen van den vloed Eurymedon (q), niets minder in den fin hebbende, dan met de Grieken flaags te raaken, maar wachtende op de vereeniginge van tachtig Phoenicifche Oorlogfchepen , welke van Cyprus moesten koomen opdaagen. Cimon (4) van den Taurus oorfpronkelyk, en ftroomende door Pamphylie. Dat cimon hier, ea niet by Mycale, de Perfiaanen overwonnen nebbe, zo als men gewoonelyk by nepos in het L. v. cim. leest, is het eentlemmig getuigenis der oud» Schryvers.  6* hetLEVEN mon het raadzaam oordeelende deze vereeniging te beletten, maakte hier op zeil van fins de Koninglyke Vloot vooraf rot het gevecht te dwingen, by aldien zy onwillig waren om met hem aan den gang te raaken. De Barbaaren, hierop, den flag willende ontwyken, zeilden in het eerst de Rivier hooger op. Maar toen zy de Athenienfers dit insgelyks zagen doen en hen vervolgen, wendden zy zich ten ftryde, met Jeshonderd Ooilogfchepen , volgens het verhaal vai phanodemus: maar, zo epiiorus ons bericht, met driehonderd en yyftig. Echter richtten zy in dit Zeegevecht niets uit, dat met zulk eene groote macht overeenkwam ; want men was ter naauwernood handgemeen geraakt, of zy zetteden het hm hmne Schepen aanflonds naar Land, waar de voorfte ftraks dezelve verlieten, neemende de vlucht naar het Landleger, dat niet verre van daar in dagorde gefchaard ftond: maar de achterfte, welke zich niet zo fpoedig bergen konden , gingen te gelyk met de Schepen , waarop zy waren , verlooren. Hoe aanzienelyk het getal der Schepen, door de Barbaaren bemand, by de.  van CIMON. 63 deze gelegenheid geweest zy , kan hier uit worden opgemaakt, dat, hoe zeer 'er verfcheidene , zo als men denken kan, ontfnapten , en geen gering getal in den grond geboord werdt, of verbrand, 'er niet te min nog wel tweehonderd door de Athenienfers bemachtigd werden. Wanneer de Perfiaanfche Landmacht hierop afzakken kwam naar de Rivier, fcheen het cimon eene zeer bezwaarlyke zaak en niet raadzaam te zyn de Iandinge te willen doorzetten, en zyne afgematte Soldaaten tegen frisfche benden, en een klein getal (r) tegen eene zo groote overmacht in de waagfchaal te ftellen. Daar hy echter zag, dat de zyne door de zo even behaalde overwinninge vol vuurs en moeds waren , en van ongeduld brandden om met de Batbaaren handgemeen te worden , deed hy het zwaar gewapend Voetvolk aan land flappen, welke, nog verhit van den Scheepsftryd, aanftonds onder een luidruchtig krygsge- fchrey (r) Wy vólgden hier de aanvullinge van reis-  ö4 het LEVEN fchrey fa vollen ren op den vyand aanvielen. Daar, evenwel, de Perfiaanen Hand hielden en hen kloekmoediglyk ontvingen , ontftond 'er een zeer heet gevecht, en fneuvelden 'er van de Athenienfers niet weinige der genen, die in dapperheid, rang e„ aanzien üitmumedené Met veele moeite, dan, werdt de vyand emdelyk aan het wyken welke gelegenheid 'er een groot aantal Barbaaren omkwaamen (», Ook bemachtigden de Grieken hunne Legerplaats en Tenten , welke met allerleye foort van kostbaarheden waren opgepropt. Dus hadt cimon, ais een voortreffelyk Kampvechter, op éénen dag in twéé Stryden een' dubbelen overwinningsprys bevochten , en eensdeels den Zeeflag by Sa> lamis door zynen zeeghaftigen Veldflag anderdeels den Veldflag by PJatseai door' zynen Scheepsftryd overtroffen (». En noch» (O Hier fchynt eene omzetting in den Text noodzaakelyk te zyn, in dezer voege: r^ci^voi (O Dacier vondt zwaarigheid in deze plaats; onj  ¥ a n CIMON. 6g' nochthans ging hy verder voort by déze Overwinningen nog eene derde te voegen. Want vernomen hebbende , dat de LXXX Phoenicifche Galeyen, welke den Stryd niet hadden kunnen bywoonen a naar Haven van Hydrus (#) gelievend waren, fpoed' om dat, volgens hem, een Veldflag niet met eenen Zeeflag, noch een Zeedag met eenen Veldflag y maar elk met zyns gelyken behoort vergeleeken tö worden. Maar de meening van PlutAiIch. is duidelyk , dat 'er by Salamis alleen maar tef Zee, en by Plataea; alleen maar te lande gevóeh. ten werdt, en dat cimon dus, als die op éénenr dag de Barbaaren en ter zee en te land overwon, den roem der beide voorige overwinningen, elk' op zich zelve befchouwd , te boven ftrèefdëi, Voorts is 'er geen twyffel aan, of men moet hierp' met reiske, het woord rfoTrottov tot het voor.' gaande brengen. O) Deze plaats onbekend zynde, heeft men; verfcheidene Gisfingen gewaagd ter verbeteringe' van den Téxt. Waarfchynelykst is het, dunkt ons, dat men, voor Hydrus, moet leezen Cyprus^ en dat de Phoenicifche Schepen , welke zich- mei de Perfifche Vloot zochten te vereenigen , zich' in eene der havens van dat eiland zullen bevonden hebben. Vergelyk polyaenüs, Suateg^ i B. 34 «. VII. deel, E  66 het LEVEN fpoedde hy ylings derwaarts henen; terwyl de Bevelhebbers dier Schepen nog geen zeker befcheid hadden van het wedervaaren des grooten Legers, maar tot hier toe in het onzekere tusfchen hoope en vreeze omdobberden. Geen wonder dan, dat zy op de verfchyninge van cimon door de uiterfte verbaasdheid getroffen werden. Alle hunne Schepen werden door dezen genomen, of vernield, en van de Manfchappen kwam ook het grootst getal om het leven. Deze Krygsbedryven des Atheenfchen Veldheers vernederden den moed des Konings dermaate , dat hy zich bereidvaardig toonde tot het fluiten van dien vermaarden Vrede, welker voorwaarden waren, „ dat hy, voor het vervolg, altyd een' Paardsloop O) van de Griekfche Zee af zoude blyven ; ook niet met eenig oorlog- of met kopere neb gewapend Schip verder, dan (O d. i. Zo als hec hier beneden verklaard wordt, eene lengte van drie honderd Stadiën ; of zo veel, sis een Paard in ënen dag kan afloopen; gelyk lessing het verklaarde in het boven aangehaald Leven van sophocles.  van CIMON. 6f dan tot aan de Cyanéfche (w) en Chelidonifche Eilanden kootnen." Callisthenes, niettemin, houdt ftaande, dat de Perfiaan deze voorwaarden geensfins ondertekend hebbe, maar zich met 'er daad , door den fchrik , welken de evengemelde Nederlaag hem hadt ingeboezemd, van zelfs zo verre van Griekenland afgehouden , dat pericles naderhand met L, en ephialtes Hechts met XXX Schepen tot boven de Chelidonifche Eilanden voortzeilden, zonder dat hun het geringst Barbaarsch vaartuig ontmoette. Doch onder de Volksbefluiten , welke door craterus (*) verzameld zyn, vindt men ook het affchrift gebracht van dit Vredeverbond , als hebbende zyn volle beflag gekreegen. Ook zegt men, dat het "altaar des Vredes door de Athenienfers ter dezer oorzaake is opgericht, en dat callias, die het Gezantfchap ter dezer gelegenheid be- (w) Anders ook Sjmplegades genoemd, en geleegen aan den mond van den Bosporus Thratius, of het kanaal van Conftantinopolen. (x) Dezelfde, van wien gefprooken is in het lev. van arutides. Z. ons V D. bl. 117. E a  6S bet LEVEN bekleed hadt, door hen uit dien hoofde grootelyks is vereerd geworden. Wanneer daarna de Gevangenen zo wel, als de in dezen oorlog gemaakte buit (j), by openbaare veilinge waren verkocht, bevondt zich de algemeene Schatkist zodanig geftyfd , dat 'er door het Volk in alle behoeften rykelyk konde worden voorzien: waarom dan ook de zuidelyke Muur van de Burgt uit de winsten in de voorzeide Krygstochten behaald, werdt opgebouwd. Daar by wil men , dat de lange Müuren , by die van Athene Scelee f» geheeten, welke eerst in laateren tyd werden afgemaakt, toen reeds hunnen eerften grondflag ontvingen; aangezien cimon, daar het werk gaan moest door moerasfige en weeke gronden, dezelve ter deegen liet bevestigen , en de moerasfen met eene menigte puin en zwaare fteenen opvullen; waar toe hy zelf de kosten droeg en geld fchoot, O) De koppeling %»\ fcheen hier in den Text te zyn verlooren gegaan. Wy vertaalden naar de. ze verbeterde leezinge : npxUvrav tuv eu'%.- (a;) d. i. da Schenkels.  van CIMON. 69 fchoot. Voorts was hy het ook, die de plaatzen tot vermaak en tydkortinge van vrye lieden , zo men zeide, te Atheuen ingericht, en welke korten tyd daarna door zyne Medeburgers met zo veel drift bezocht werden , het allereerst verfraaide. Want hy deed de groote Markt met Platanusboomen beplanten : en maakte de Academie, welke voorheên geen water hadt , maar begroeid en afzichtelyk voor het oog was, tot een welbewaterd bosch, met uitgezuiverde, doorgaande dreeven, en fchaduwryke wandelpaden. Toen , vervolgens, fommige der Perfiaanen weigerachtig waren Cherfonnefus te ontruimen, de inwooners van opper-Thracie te hulp riepen, en cimon verachtten, als die maar met zeer weinige Atheenfche Oorlogfchepen in Zee was, begaf hy zich aanftonds derwaards , viel op hen aan en bemachtigde, met niet meer dan IV Schepen, XIII van de hunne. De Perfiaanen voorts («) Zie van deze Lustplaats buiten Athene, van welke de Platonifche Schoole haaren naam ontleende, de Reize van den Jong. an ach ars. Hoofdd. VII. E 3  70 hetLEVEN voorts verdreeven en de Thraciers t'ondergebracht hebbende, maakte hy geheel Cherfonnefus tot een wingewest der Athenienfers, Zedert raakte hy ter Zee flaags met de Thafiers O), welke de zyde van Athene verlaaten hadden, verwon dezelve en bemachtigde XXXIII van hunne Schepen, belegerde voorts de Stad Thafos zelve , welke hem insgelyks in handen viel, gelyk ook de Goudmynen, welke zy aan de tegenovergelegens kust van het vaste Land bezaten , maar die nu het eigendom der Athenienfers werden. Eindelyk werden ook de Landeryen , welke aldaar onder • de beheeringe der Thafiers Honden, hun ontnomen. Hiervandaan zoude niets hem gemakkelyker gevallen zyn, dan Macedonië inte- ruk- (£) Inwooners van het ryke eiland Thafos, in de nabyheid van Thracie gelegen, en beroemd wegens kostelyken wyn, en ryke goudmynen, zo op het eiland zeiven , ais de by gelegene vaste kust gevonden wordende. Men vergel. p l in i v s N. H. XXXVI, 6. — laocTD, I B. JOi, 102 h.  van CIMON. 71 rukken (e) , en een goed gedeelte , dat voor hem open lag, van deszelfs gebied aftefcheuren. Dan, zo het fcheen, wilde hy zulks niet. En hierom befchuldigde men hem , dat hy zich hadt laaten vermurwen door de Gefchenken van den Koning alexander. Zelfs brachten zyne tegen hem te zaamen fpannende Vyanden deze zaak zo ver, dat hy deswegens gerechtelyk werdt aangeklaagd. Zyne verdeediginge voor den Rechter behelsde toen, onder andere, het volgende: „ dat hy zich beroemde nimmer als Voorfpraak te zyn opgekomen van rykelöniers, of Thesfaliers, gelyk wel door andere was gefchied, uit begeerte om gevleid te worden , en gefchenken te ontvangen. Hy, integendeel, hadt vriendfchap gemaakt met de Macedoniers ( in welker eenvouw- di« (c) „ Want het eiland Thafos is zo dicht gelegen aan de kusten van Macedonië, dat cimon hier toe de allerfchoonfte gelegenheid hadt, en zeer gemakkelyk eene landinge aan deze kusten konde doen." Fr. Vert. Crf) Men treft hier in de Handfchriften een sanmerkelyk verfchil van leezinge aan, zo, dat E 4 'er  ?2 «et LEVEN dige Zeden en geringe Behoeften hy zo veel behaagen fchepte, dac hy deze hunne Deugden trachtte na te volgen , oordeelende, dat dezelve boven allen rykdotn te fchatten waren. Voorts was het fteeds zyn grootst vermaak geweest het Gemeenebest te verryken met buit op 's Lands Vy- % voor MAKEAONX1N (der Macedoniër*) geleezen worde AAKEAAIMONIQN (der La tedxmonierO, het weik amyot, in zyae vertaahnge, en anderen hebben goedgekeurd. Da Pier merkt te recht op, dat de zamenhang, en' de oorzaak, om welke cimon deze redevoering? hieldt, hier de gewoone leezinge fchynen te ver. eïsfchen; dat de Lacedajmoniers dus 'hier weinig te pas koomen: terwyl, aan den anderen kant, niets bekender is, dan cimons verkleefdheid aan die Lacedamoniers , wier ftrenge Zeden daarby te qyer bekend waren; zonder dat men , ten op ?ichte der Macedoniër», hier ' op roemen kon kortom, hy toont zich met deze plaats niet wei. mg yerleegen. - Doch men merke op, dat P!,u.tarchos hier niet de geheele verdedigings-re devoeringe van cimon opheft, maar flechts een deel daar van ; en dat het gansch niet onwaarfchynelyk, noch ongepast kan fchynen, dat hy jn dezelve iets hebbe laaten invloeijen van de ¥riefldfchap . tu6fchen hem en de Laeedsmoniers Rsflaaiide, '  van CIMON. 73 Vyanden behaald!" Stesimbrotus zegt, ter plaatze , waar hy van dit geding gewaagt, „ dat elpinice zich toen naar het huis van pericles begaf, om voor haaren Broeder te fpreeken, als zynde deze de meest gevreesde befchuldiger van cimon. Dat pericles haar toen lacchende zoude hebben toegevoegd CO: „ Gy zyt te oud, elpinice! waarlyk, Gy zyt veel te oud, om zulke zaaken tot een goed einde te brengen!" dat hy, niettemin, terwyl de zaak bepleit werdt, cimon het minst van allen hard viel, ftaande Hechts eene enkele reize op om, als Befchuldiger , het woord tegen hem te voeren , en dat nog niet anders, dan om zich van 'den opgenomenen last te kwyten. — Cimon werdt, derhalven, van de tegen hem gedaane aanklacht vry gefprooken. Wat , voor het overige , aangaat zyn gedrag in het Staatsbeftier , hy wendde, zo vaak hy zich thuis te Athene bevondt, by aanhouderheid zyne uiterfte poogingen aan (O Verg. het Lev. v. pericles, of ons III D. bl. 44- E 5  74 hei LEVEN aan om her Volk, dat de Aanzienelyken fteeds verguisde , en alle macht en gebied naar zich trok, in bedwang te houden. Wanneer hy, echter, daarna, op nieuw met het bevel over de Vloot bekleed , in Zee was geftooken, wierp de Menigte, nu geheel Meester gelaaten, de van ouds vastgeftelde orde van Regeeringe, en het voorvaderlyke Staatsbeftier (ƒ), het welk tot hier toe by hen ftand gehouden hadt, het onderst boven, onder aanvoeringe van ephialtes, beroovende het Gerichtshof van den Areopagus van het recht van vonnisfen over de meeste zaaken (g), eenige niets beduidende uitgezonderd; lerwyl zy zelve zich van alle de Vierfchaaren meester maakten; en werdt dus het Gemeenebest aan de volkoomenfte Volksregeeringe onderworpen; te meer, daar pericles, wiens aanzien nu reeds tot eene zeer groote hoogte was gefteigerd, de- (O Te recht dacht reiske, dat deze woorden h.er overtoüJg en een byvoegfel waren van laatere hand. (g) Z. het zo even aangeh. III D. dezer Le. vens bl. 40.  van CIMON. 75 deze zyde hielde. Geen wonder dan, dat cimon, by zyne terugkomsc, zich ten hoogften gebelgd toonde, dat dus het gezach der Areopagiten als met voeten was getreeden, en alle poogingen in het werk ftelde, om de Gerichtszaaken wederom in handen dezer beroemde Vierfchaar te brengen, en alzo den invloed der Aanzienelyken , gelyk dezelve onder clisthenes gevestigd was , te herftellen. Doch zyne Tegenftanders verheften zich van alle kanten tegen hem met luidruchtig gefebreeuw: men wist het Volk op alle wyze tegens hem te verbitteren: de oude befchuldiginge van ongeoorloofde gemeenfehap met zyne Zuster werdt weder opgewarmd : maar vooral maakte men hem haatelyk als een Vriend van de Lacedajmoniers! Hier op floeg de welbekende trek van den Blyfpeldichter eupolis tegen cimon: „ De Man was wel niet kwaad, maar fiordig op zijn' zaaken; Een groot beminnaar van het edel druivennat; Die foms te Sparte zich by r.acht wat ging vermaaken, En elpinice thuis vergat."  7$ het LEVEN Dan by aldien hy, met al die achteloosheid en geneigdheid tot drinken , evenwel nog zo veele Steden heeft kunnen bemachtigen, en zo veele luisterrvke overwinningen behaalen, hoe verre'zoude hv dan niet wel de roemrykfte bedryven overtroffen hebben van alle de Griekfche Veldheeren , die voor of na hem leefden , zo hy (leeds nuchteren ware geweest, en op zyne zaaken hadt acht gegeeven mr Zekerder is het, dat hy al vroeg groote geneigdheid betoonde voor de Lacedsmomers. Zelfs verhaalt stesimbrotos dat hy van twee zyner Zoonen, zy„de Tweehngen, door hem geteeld by zyne Clitorifche (O Huisvrouwe, den eenen noemde l^ced^monius, en den anderen elrus. Alwaarom periCL8s aan dezelve hunne moederlyke afkomst dikwerf gewoon zou geweest zyn te verwyten f» Maar Vff? ."' P^ÖTARCHÜS geeft met deze woorden dmdelyk te kennen, dat hy wein.g « aan dit fcaimpen van eupolis." Fr. Vert CO geboortig van CW, eene Peloponnefi- fche Stad van Arcadie." Fr. Ftrt. - Z, de Aanr op ons I D. bl. 304. (*) Het komt ons, uit de verfcheidene berich-  van CIMON. 77 Maar diodorus, de Aardryksbefchryver (/), beweert in tegendeel, dat zo wel deeze beide, als nog een derde Zooö van cimon, geheeten thessalus, hem gebooren werden uit isodice, Dogter van euryptolemus , welke laatfte een Zoon was van me g aci.es. De Lacedsemoniers, van hunne zyde, beyverden zich insgelyks om zyn aanzien fteeds te vermeerderen , aangezien zy toen reeds de verklaarde vyanden waren van thhMIStocles, en daarom niets liever zagen, dan dat cimon, hoe jong van Jaaren ook, in gezach en macht onder de Athenienfers toenam. Ook toonden deze, in het eerst, hier in veel genoegen te neemen, nademaal zy uit de gemelde goede ten van stesimbr otus (die van Thafus geboortig was) omtrent cimon, zo hier als elders door onzen Schryver opgegeeven , en die hem zelden van de voordeeligfte zyde doen voorkoomen , zeer waarfchynelyk voor, dat de krygsbedryven van dezen' Atheenfchen Bevelhebber tegen de Thafiers geenen geringen invloed op zijne wyze van verhaalen hebben gehad! (7) Zie van dezen onze Aantek. op het Lev. v. THESE us 1 D. bl, ióo.  78 het LEVEN de gunst, door de Spartaanen aan cimon toe>edraagen , niet weinig voordeel trokken. Want daar hunne Macht nu eerst aanvankelyk begon te wasfen, en zy 'er inzonderheid, over uit waren om de Bondgenooten tot zich over te brengen , vonden zy geene redenen om het zeer kwalyk te neemen, dat cimon zo zeer vereerd werdt en begunstigd : te meer daar de «aken van het Griekfche Bondgenootfchap meestal door zyne handen gingen; hy zelf door zyne zachtaartigheid derzelver harten won, ja ook de Lacedsmoniers door zvnen bevalligen omgang aan zich wist te verplichten. Maar zo dra waren zy niet machtiger geworden, en begonden zy zich zeiven niet te voelen, of zy namen het kwalyk, dat cimon zo blykbaar naar de zyde der Spartaanen overhelde. Deze naamelyk, nam, waar hy mogt, de gelegen' heid telkens greetig waar, om derzelver lof by de Athenienfers ten breedften uit te meeten, vooral, wanneer hy dezelve in zyne redevoeringen te keer gaan, en berispen wilde: dan was hy, volgens het getuigenis van stesimbrotüs, ftaag gewoon te zeggen: „ Zeker! zodanig zyn die van Spar-  van CIMON. 79 Sparte niet gewoon te handelen!" Geen wonder, dat hy zich, door zulke gezegden, zyner Medeburgeren haat en misnoegen op den hals haalde. De zwaarfte, nochthans, van alle Befchuldigingen , tegen hem ingebracht, en die wel het meeste goldt, hadt dusdanigen grond. Archidamus, de Zoon van zeuxidamus, regeerde nu het vierde Jaar als Koning te Sparte, wanneer 'er eene zo geweldige Aardbeevinge voorviel, dat zy alle de voorige, waarvan de menfchen toen 1 geheugenisfe droegen, overtrof O). Het Land der Lacedjemoniers werdt toen op verfcheidene plaatzen van een geipleeten en ingezwolgen. Van het Taygetifche Gebergte werden verfcheidene toppen door de geweldigfte fchuddingen afgefcheurd. De Stad zelve werdt ganfchelyk verwoest en omgekeerd , blyvende 'er, daar alle de overige inftortten , niet meer dan vijf huizen ftaan. By deze gelegenheid zegt men, dat de volgende ge- beur- («O Van deze gèweldige Aardbeevinge is ook gewag gemaakt in het Lev. van lycurgus. Z. aldaar onze Aautekeninge I d. bl. 406, 407.  8s het LEVEN beurtenis voorviel. Terwyl de Spanaar* fche Jongens en Jongelingen zich onder* ling n zekere Gallerye met worstelen en andere lichaamsoefeningen bezig hielden kwam 'er, weinige oogenblikken voor dat de Aardbeevinge zich voelen deed, een Haas voorby gemelde plaats geloopen. Aanftonds was de jongere Jeugd in grooten getale klaar om , zo geolied als zy waren, het Dier uit fpeelzucht te vervolgen en na te ylen. De oudere Jongelingen, die achtergebleeven waren, verboren alle gezamentlyk, door het inftorten van het Gebouw, hun leven. Derzelver Graf wordt nu nog getoond, en is bekend onder den naam van Seismatias f» De Spartaanfche Koning archidamus was toen fehrander genoeg , om ftraks uit het 'tegenwoordige gevaar het toekoomende te gisfen (o). Ziende, derhalven, dat zyne Me- O) „ d. f. de Begraafplaats der genen , welke door de Aardbeevinge verpletterd waren» Fr rert. r 00 De bewustheid der wreede en onmenfcheyke handelwyze der Spartaanen, omtrent de Heloten, deed hem bezeffen , dat de laatstgenoemde de  van CIMON. 81 Medeburgers op niets anders bedacht waren, dan om hunne kostbaarfte goederen uit de waggelende Gebouwen te bergen, gaf hy bevel door het fteeken der Trom. pet alarm aan te kondigen, eveneens of de Vyand de Stad met eenen onverwachten aanval bedreigde ; ten einde een ieder zich ten (helften gewapend aan zyne zyde mogt vervoegen. Aan dit bevel, nu, van archidamus was Sparte op dat oogenblik haare behoudenis verfchuldigd; aangezien de Heloten (£) uit het platte land van alle zyden kwamen opdagen , met oogmerk om de Laceiasmoniers, welke de Aardbeevinge nog gefpaard hadt, alle, zonder onderfcheid, af te maaken. Maar zo ras vonden zy dezelve niet gewapend en in dagorde gefchaard, of zy weeken te rug, en begaven zich naar hunne woonfteden , om zich aldaar tot het voeren van eenen openbaaren oorlog uit te rusten , in welken zy zeer veelen der na- buu- de gelegenheid, om wraak over hunne mêdogenlóoze Beheerfchers te oeffenen , niet zouden verzuimen. O) Z, van deze ons I D. bl. 91, 303. VII. DEEfc. F  ö2 hei LEVEN buurige Volkeren overhaalden deel te hèemeh, terwyl de Mesfeniers , inzonderheid, zich ten dezen tyde zeer vyandig tegen Sparte gedroegen. De Lacedaïfnoniers zich dan in zodanige engte vindende gebracht, vonden goed periclidas naar Athene af te zenden om hulp te vraagen : welken Afgezant aristophanes, naar de wyze der Blyfpeldic ters van dien tyd, in een befpottelyk Jicht ten toon ftelt O), zeggende, „ dat hy, in demoedige houdinge, met een bleek bedorven gelaat, in zyn rood rokjen aan den voet der Altaaren nederzat om een Leger te beDedden!*' Wanneer nu ephialtes zich tegen die verzoek verzettede, en zyne Medeburgers bezwoer om volftrekt geene Hulpbenden te verleenen , noch eene Stad , welke de gevaariykfte Mededingfter van Athene was, wederom op den been te helpen, maar dezeive veel liever te laaten liggen , en mee itilzwygen aan te zien , dat Sparte's trots (?) in zyn Blyfpel Lrffirata* v. 1140, alwaar eisetüs de eigene woorden van onzen Schryver heeft aangehaald.  van CIMON. 83 trots met voeten werdt getrapt! — verhaalt critias, dat cimon, het belang der Lacedsemoniers geldm laatende boven de grootheid van zyn eigen Vaderland, het volk van Athene overhaalde om met een toereikend getal van gewapende Manfchappen ter hulpe te ipoeden. Iön gaat nog verder , en vermeldt ons den grond, cp welken hy de Athenienfers , byzonderlyk, tot het verkenen van hulpe bewoog. Hy zoude , naamelyk , hen hebben vermaand , „ om toch met geene onverfchillige oogen aan te zien , dat Griekenland aan de eefie zyde kreupel, of Athene zonder tegenwicht gelaatea werdt!" (O Na (r) „ Door dit enkel woord rechtvaardigde cimon, op eene voldoende wyze, den raad door hein gegeeven om Sparte te hulp te koomen. Lacedemon en Athene konden geyoeglyk worden befchouwd als de twéé Beenen van Griekenland , daar het op deze beide Steden fteunde. Wanneer, derhalven , eene daarvan verlooren ging, moest Griekenland, als het ware, mank gaap. Daareri. boven was het Volk van Athene zo opgeblaazen op zyne Grootheid; zo trots en muitziek, dat 'er een breidel noodig was, om dien waan te betengelen. Nergens nu vondt men 'er eenen, beter F 2 d,n  ©4 het LEVEN Na dus aon de Laceda?moniers den begeerden byftand te hebben gedaan, voerde hy het Leger op den te rug tocht over het grondgebied van Corinthus. Hier kreeg hy te doen met lachartus, die het hem ten kwaaden duidde, dat hy zo maar, zonder vooraf met de Corinthiers te fpreeken , zyne benden ongevraagd in het Land bracht: — „ daar toch, dan Sparte opleverde. Sparte was het alléén, het welk ten tegenwicht verrtrekken konde en opweegen tegen de dwaaze buitenfpoorigheid der Athe. nienfers. Met Sparte , derhalven , ondertand te doen, en te verhinderen, dat het zelve te gronde ging, werdt aan Athene een groote dienst gedaan. Het was een trek van diep doorgedachte Staatkunde! Fr. Vert. — Wy erkennen gereedelyk de juistheid dezer redekavelinge. Jammer maar, dat eene zo gezonde, en voor het waar geluk der Volkeren zo nuttige Staatkunde onder het Mensch dom niet altyd is goedgekeurd geweest. - Was scipro nasica het met cimon in zekeren fin eens, daar hy de Mededingfter van Rome , Car thago, niet wilde hebben uitgeroeid, de Staatkunde van eenen ju. cato verfchilde geheel daar van, wen hy telkens in den Raad uitdonderde, „ dat Carthago moest verdelgd worden! *' Zie ons Vde D. bl. ao8.  tan CIMON, • 85 toch , zeide hy, wen men aan eens anderen Mans deure heeft geklopt , het geheel niet welvoegelyk is eerder binnen te treeden, dan de Heer van het huis zelf dit begeert!" Waarop bem cimon ftraks in antwoord toevoegde: „ Maar wat moet men dan wel zeggen van Uwlieden Corinthiers, die immers by die van Cleonae (O en Megara niet eens aan de deuren hebt aangeklopt, maar dezelve open hebt gehakt, en 'er dus gewapenderhand en met geweld zyt binnen gedrongen , rekenende, fchynt wel, dat voor den fterkflen alles behoore open te liaan!" — Zo grootsch en fier was het befcheid , dat hy den Corinthier wel ter fnede toediende, zettende, daarop, den doortocht met zyn krygsvolk verder voort. Naderhand verzochten de Lacedsemoniers op nieuw den byftand van die van Athene tegen de Mesfeniers, welke Ithome (?) bezet hielden, en tegen de Heloten. Dan ter (ƒ) Zie het Lev. van timoleon in ons Wde D. W. 10. (*) Vergelyk onze Aantek. op het Lev. v. petoPiDAS in het zelfde VU de D. bl. 315. F 3  86 * het LEVEN ter naauwernood hadden dezelve zich by hun gevoegd , of zy zonden ze wederom naar huis, onder voorgeeven, dat zy nieuwigheden op het oog hadden : maar , in de daad , om da: zy voor derzelver onderneernenden aart en fierheid beducht waren. En waren de Aiheniemers , onder alle de Bondgenooten , de eenige , welke dus door hen behardeld werden. Geen wonder, derhalven , dat zy over deze beleedlginge zich ten hoogden gebelgd toonden , en nu hunne gramfchap op alle die gene , welke by hun als voorflanders der Spartaanen te boek Honden , zonder wedeiboudinge.ontlastten. En dus werdt cimon, zo ras 'er zich maar eene, offcbocn geringe, aanleiding hier toe opdeed, door het Vo^k in den Staatsban voor tien jaaren verweezen. (want zo lang een ryi was bepaald voor alle die gene, welke door den Qftrmismus werden uitgebannen Na- C«0 Dit byvoegzel is zeker niet van plutabchus zeiven, die van den Ofiracismus in h-i voorgaarde meermaaler, gefprooken hadt, en van «Seszelfs //esjaa.ige duarin^e, zo in het Leven vaq ar3-  van Cl MO N. 87 Nadat hy dan op deze wyze uit Athene verdreeven was, gebeurde het, dat die van Sparte, te rogge koomende van Delphi, het welk door hen bevryd was van de overweldiginge der Phocenfen, zich met hunne Legerbenden nederfloegen in de vlakte van Tanagra. De Athenienfers, hier van onderricht, trokken hun tegen , met oogmerk om hun flag te leveren» Cimon, zulks verneemende, begaf zich ftraks gewapend onder de Rotgezellen van zyne eigene Wyk (Eneïs (v) , gezind om zyne Medeburgers by te ftaan in het verdryven der Lacedasmoniers. Doch de Raad der Vijfhonderd, hier van bericht ontvangende , en de gevolgen duchtende, terwyl zyne Vyanden tegen hem hun gefchreeuw op nieuw verheften, voorgeevende, dat hy niets anders op het oog hadt, dan de flagorde in verwarringe te brengen, en het Gemeenebest in handen der S^ar- taa- aristid. of ons V D. bl. 34, 3^, als in het Lev. v. pericles, of ons III D. bl. 4«« (O Vergel. omtrent den Slag van Tanagra, en de verdere omftandigheden hier gemeld, het L. v. pericles bl. 41, 42- F 4  88 hit LEVEN '«wen over te leveren, zondt aan de Legerhoofden het verbod toe van hem in de Gelederen aan te neemen. Uit dien hoofde gedrongen zich te veraderen, oadt hy, nochthans, onder het henen gaan, euthippus, den Anaphlyflier, en verders , onder zyne Vrienden, alle die gene, welke onder de fterkfte verdenking' agen van het met de Lacedsmoniers fe houden , „ dat zy toch in den ftryd zich tegen den Vyand kloekmoediglyk gedraagen mogten, en den blaam, hun by hun«e Medeburgers aangewreeven, door fpreekende daaden vernietigen»" - Deze dan na dat zy »sMa„s uitgetoogene Wapenrustinge uk zyne hand ontvangen c», en zich, ver- («0 ueiske bekende, niet te begrypen, wat dit betekenen moest. — De Fr ir . , ue tr- Fert- wist 'er be. «r wegmede! „Ziedaar, zegt hy, eene 2 el d .«». zaak Deze honderd Athenis, zLd d t hur ntet vergUnd werdt CIMoN aan hun* hoofd te hebben, e„ onder hem ££ hun zoeken hem om zyne volle Wapenrusting, ea pl««ea ze ,n hun midden, ten einde deze.ve al tea ■«..ge hunner bedoven voor oogen te e b e» op het gez.cht daar van te worden opgewek tot het verrichten van wonderen van dapperheid,  van CIMON. 89 vervolgens, in eenen dichten drom gefchaard hadden, bleeven elkanderen in het Gevecht gerrouwelyk by, betoonden den onverfchrokkenften moed en fneuvelden alle , ten getale van Honderd, geene geringe treurigheid by de Athenienfers achterlaatende over hun gemis, gepaard met naberouw, dat men hen zo onrechtvaardig hadt verdacht gehouden ! Hier van dian kwam het , dat die van Athene het, insgelyks, geenen langen tyd uit konden houden met hunne gramftoorigheid op cimon, ook eensdeels (gelyk niet misfen kon) door herdenkinge zyner uitmuntende diensten, voorhenen aan het Vaderland beweezen ; anderdeels , doordien de tydsomftandigheden daarenboven zyne terugroepinge begunstigden. Want de tederlaag bekoo» men hebbende in dien Moedigen Veldflag by Tanagra , en tegen het volgend Jaar, wanneer de tyd, om weder in het Veld te verfchynen , zou gekoomen zyn , een Peloponnefisch Leger op den Attifchen bodem verwachtende, herriepen zy cimon uit waardig den roe"n van een zo groot Veldoverfle. Welk eene eer voor cimon!" F 5  oo het LEVEN uit zyne ballingfchap, en kwam hy te rug door behulp zelf van pericles, die met eigene hand het Volksbefluit, dat hier toe dienen moest, opftelde O), Zo befcbeiden waren op dien tyd de Staatskrakeelen; zo gemaatigd de Misnoegens, als van wel. ke men zich te rugge brengen liet, wanneer het algemeen belang zulks vorderde. Zelfs de Eerzucht, hoe zeer anders alle overige Gemoedsaandoeningen te boven ftreevende , gaf zich aan de omftandigheden van het Vaderland als verwonnen over. Ter naauwernood was cimon in zyne Vaderftad te rug gekoomen, of hy maakte een einde aan den oorlog, en verzoende de bside Gemeenebesten met malkanderen. Doch aangezien hy , na dat de vrede was gemaakt, wel bemerkte, dat de Athenienfers het met geene / moogelykheid ft.il konden harden, maar fteeds in beweeginge verlangden te zyn , en zich door hunne onderneemingen en krygscochten wenschten te bevoordeelen , werdt hy te raade (op dat zy de Griekfche Staaten zelve niet lastig mog- (•O 2. het_Lev. van pericles t. a. pi.  van CIMON. 91 mogten vallen , noch met hunne Schepen in grooten getale by de Eilanden , of aan de kusten van Peloponnefus rond zwerven, en d*ar door aanleidinge geeven tot huisfelyke vyandelykheden onder de Grieken ze!ven, of klachten der Bondgenooten over zulk eene handelwyze der Athenienfers) om CC oorlogfchepen uit te rusten , met oogmerk om daar mede op nieuw eene kans op iEgypten en Cyprus te waagen (y). Hy hadt, naamelyk, aan de eene zyde, op het oog zyne Medeburgers onledig te houden , en te otffenen in den oorlog tegen de Barbaaren. Aan den anderen kant bedoelde hy hen op eene rechtmaatige wyze te verryken met buit op hunne «atuurlyke Vyanden behaald , en kostbaarheden, welke zy, zonder zich te fchaamen, naar G.iekenland konden henen voeren. Wan: (j) „ Het fchyrVt my toe, dat plot. de twéé Krygsiochten, welke de Athanienfers ~ondernam»n tegen ÏEgypte, niet al te wel onderfcheiden beeft, en dat hy cimon op eenen en denzelfden tyd twéé onderceemingen laat doen Cimon dacht 'er niet aan om zich naar iEgypte te begeeven toen hy naar Cyprus onder zeil ging." Fr. Vtrs.  92 het LEVEN Wanneer nu alles reeds volkoomen in gereedheid was, en het Leger zich ter infcheeoinge aan ftrand by de Vloot hadt nedergeflagen, verfcheen cimon by nacht in den droom het volgend gezicht. Hy verbeeldde zich, naamelyk, dat een vergramde Hond hem aanbaste, en dat onder deszelfs geblaf eene menfchelyke Itemme zich vermengde, waar by de Hond dit vers hem toevoegde i x „ Ga! want gy zult de Vriend van my zyn, en myn' Jongen." Hoewel nu de betekenis van dit geacht niet gemakkelyk te ontwaaren was, voedt men, echter, zekeren astyphilus, geboortig' van PofiJonien (» , die zich op het waarzeggen verlfond, en gemeenzaamen omgang hadt mee cimon, welke verklaarde, dat deze droom aan hem den Dood voorfpelde, leggende dien op deze wyze uit: „ De Hond, zeide hy, is de vy- (O Meer bekend onder den naam van Paeflum, en gelegen in Lucanie, aan de Zee, in het kedendaagsch gebied van Napels.  van CIMON. 93 vyand van den mensch, waar tegen hy blaft! — By eenen vyand kan men zich niet wel aangenaamer maaken , dan wanneer men fterven gaat! — De vermenghtge van eene honds- en menfchelyke ftemme duidt den Meder als vyand aan: dewyl het Medisch Leger beftaat uit Barbaaren en Grieken onder een vermengd." — Korten tyd , na het droomen van dezen droom, viel het voor, terwyl hy eene offerhande (lachten liet ter eere van bacchus, en de Wichelaar het olFerdier opende , dat eene menigte Mieren namen van het reeds geftolde bloed, het zelve by kleine gedeelten henen droegen naar cimon, en het plakten rondsom den teen van zynen voet (a), zonder dat men 'er , geduurende een geruimen tyd acht op floeg. Eindelyk vestigde cimon zelf, als het ware by geval, zyne aandacht op het geen gebeurde, en op het zelfde oogenblik kwam ook de Offerpriester by hem, en toonde hem de Le- Ca~) „ Cimon bevondt zich blootsvoets, zo als zulks by de Athenienfers grootendeels de ge* woonte was." Fr. Fert.  94 h ï t LEVEN Lever zonder hooft (è). Niet flöande deze zeer ongunstige voortekenen, Uep hy, evenwel, dewyl 'er thans geen ohrduiken meer op was van den tocht, met de nu vaardig gewordene Vloot in Zee • zonderde voorts van dezelve fistig Schepen af, aan welke hy beval naar Egypte te ftevenen , en zocht met de overige de Perfiaanfche Zeemagt op, welke hy, groo. tendeels uit Phoenicifche en Cilicifche Galeien befraande, aantrof en verfloeg. Het gevolg dezer overwinninge was niet alleen , dat hy de in het rond (O aan Zee gelcegene Steden aan zich en het Gebied der Athenienfers onderwierp^ maar nu ook ^Egyp'e zelve bedreigde. En waren het thans geene gennge ontwerpen, welke zyne gedachten bezig hielden , nademaal hy mets minder bedoelde, dan de geheele vernietiginge der Perfiaanfche Heerfchap- pye; (*) Een kwaad, of ongunstig voorteken , by de oude Scbryvers zeer dikwyls vermeld. f» Büyans las hier, voor ik kvkXc* , {, KVnPÜ/. dan is de fin, „ dat hy de 'op hst etlana Cyprus geleegene Steden bemachtigde."  van CIMON. 93' pye; en zulks wel voornaamelyk, om dat hy vernoomen hadt , dat, de macht en het aanzien van themistoci.es by de Barbaaren ten hoogften top geklommen zynde, deze den Koning, die den oorlog tegen de Grieken in het. hoofd hadt, de belofte hadt gedaan van zich alsdan aan het hoofd zyner Legers te zullen zetten. Ondertusfchen wil men, dat t hem i stocks, aan eenen gelukkigen uitflag der onderneemmge tegen Griekenland wanhoopende, omdat hy zich voorftelde geenfins op te zullen kunnen weegen tegen het goed geluk en de krygsdeugd van cimon, zulks wel inzonderheid de rede zy geweest, waarom hy zich zeiven van het leven beroofde. Cimon, wiens gedachten zich thans begonden te verheffen tot zeer groótfche onderneemingen , vaardigde, daar hy met zyne Scheepsmagt ter reede van het eiland Cyprus lag, van daar een Gezantfcbap af naar den Tempel van jupiter ammon, ten einde dit Orakel raad te piecgen over zekere geheime zaaken. Want niemand is ooit ontwaar geworden de waa> re oorzaak, om welke hy derwaarts boden he-  9& hetLEVEN henen zondt. De God gaf, nochthans, aan dezelve geen antwoord op hunne voordracht, w beval de Afgezonderen by het naderen, aanftonds wederom te verrrekken, „ aangezien cimon zelf reeds by hem was.» De Raadpleegers trokken dan , 0p dit bevel, wederom af naar de kust; maar waren ter naauwernood in de Legerplaats der Grieken, wdke zich toen m Egypte bevonden , aangekoomen , of . zy vernamen daar, dat cimon overleeden was, en het getal der dagen, federt zynen dood, vergeiykende met den tyd, op welken zy het gemeld Orakel ontvangen hadden, begreepen zy, dat 'sMans overlyden op eene raadzelachtige wyze daar door was aangeduid, met te zeggen , „ dat hy reeds by de Goden was!" Cimon ftierf, terwyl hy Citium (V) belegerde, en wel, zo als het grootst getal der Gefchiedfchryvers verzekert, aan eene Wonde, welke hy in een gevecht tegen|[de Barbaaren zoude bekoomen heb. ben. (<0 Eene Stad op het zuidelyk gedeelte van het eüand Cyprus , na nog, fchoon gering, den naam van Chite dragende.  tan CIMON. 9f hen-, Voor zyn overlyden gaf hy aan de genen , welke hem omringden , bevel om zynen dood geheim te houden, en zonder üitftel met de Vloot te rug , en naar huis te zeilen ; gelyk gefchiedde ; want zy kwamen , zonder dat iemand, het zy der Vyanden, of der Bondgenooten, "er in het geringde de lucht van kreeg , alle behouden te huis, „ onder geleide (zo als phanodemü s het uitdrukt) van cimon, na dat deze reeds dertig dagen dood was." Na zyn affterven is 'er geen Iuisterryk krygsbedryf meer van eenig gewicht tegen de Barbaaren door het beleid van eenigen GriekTcben Bevelhebber uitgevoerd. In tegendeel, aangevuurd door hunne Demagoogen , en door Stookebranden van den bargerlyken oorlog tegen eikanderen in het harnasch gejaagd j zonder dat iemand tusfchen beiden kwam, en hen, als het ware, de handen, wederzyds , te huis deed houden, liepen zy te wapen om zich onderling te verdelgen , en verfchaften 'dus aan den Perfiaanfchen Koning de beste gelegenheid, om met zyne verloo- VII. DEEJU G p«'  93 het LEVEN pene zaaken weder op den haal te koo. men; terwyl zy tevens aan het inwendig vermogen van Griekenland een onuitfpreekelyk nadeel toebrachten. Wel is waar, dat agesilaüs, eenigen tyd laater, de wapenen op nieuw naar Afie overbracht, onder wiens aanvoeringe zy dan ook aldaar eenen kortftondigen oorlog voerden tegen de Koninglyke Landvoogden, welke de gewesten aan Zee gelegen beftierden. Maar ook deze Veldheer zag zich, zon» der iets roemwaardigs , of belangryks te hebben kunnen uitvoeren, door nieuwe onlusten en krakeelen tusfchen de Grieken uit nieuwe oorzaaken ontdaan , na een zeer kort tydverloop, wederom te rug geroepen, en genoodzaakt de Perfiaanfche Schattinggaarders achter te laaten in het midden zelfs der Bondgenooten en vriendfchappelyke Staaten , daar men , zo lang cimon in die ftreeken het bevel voerde, ook niet den geringften koninglyken Briefdraager ontwaar werdt, noch eenig Barbaarsch Ruiter het waagen dorst tot op vierhonderd Stadiën van de Zee te naderen. Dat  van CIMON. 99 Dat. 's Mans overfchot naar het Attisch Gebied te rug werdt gevoerd bewyzen de Graftekens , nog tot beden toe bekend onder den naam van Cimonéa («)• Maar daarenboven vereeren ook de Inwooners van Citium eene zekere Grafftede van cimon; naderaaal zy, (volgens het geen ons bericht wordt van n a ü s i c r ates (ƒ) , den Redenaar) ter gelegenheid van eenen zwaaren hongersnood , ontftaan uit het mislukken van den oogst, het Orakel om raad hebbende gevraagd , van den God (g) gelast waren, „ dat zy f>) Vergelyk het begin dezer Levensbefchryvinge. (ƒ) Anderen noemen dezen Redenaar naucrates. Hy was een Iönier, geboortig van Erythrae, het Vaderland der bekende Sibylle, en een Leerling van isocrates. Zie van hem verder de Schry>ers aangehaald door d. rühnken. in Hittor. Crit. Orat. Gr. p. LXXXIV, dia gist, dat het hier aangehaalde getrokken zy uit eene Lykrede, door hem ter eere van cimon op gefield. (g) wy meenen, dat men hier aan het Orakel van Delphi te denken hebbe: en dus zal de God, hier genoemd, afollo zyn. G a  io3 het LEVEN van CIMON. zy zich moesten laaten geleegen liggen aan cimon, en hem, als zynde met eene hoogere macht bekleed , behoorden te dienen en te vereeren!" — Zodanig een Man was de Griekfche Krygsoverfte. L ü-  LUCULLUS. G 3   HET LEVEN VAN LUCULLUS. Lucullus heeft eenen grootvader gehad , die Conful geweest is O). Zyn oom aan moeders zyde was metbllus, to-: genaamd de Numidier O). Wat zyne ouders betreft , zyn vader was veroordeeld wegens knevefeary , en zyne moeder c^ecilia was befaamd wegens haar ontuchtig leven. Lucullus zelf heeft, («) Namelyk licijnius lucullus, die Conful was met postumius albinius , in 't jaar 602 na het itichten van Rome, 349 jaaren voor de geboorte van Christus. Fr. Vu t. (6) Welke dezen toenaam bekwam wegens zyne overwinningen op den Afrikaarfchen vorst JUCURtha, koning der Numidiers, behaald. G 4  ?Het bedryf van fimbria, waarop zo hier, als beneden, bladz. 225, gelyk ook in het leven van sulla D. VI. bl. 70 gedoeld wordt, was het volgende: lucius valeriüs flaccus, ProConful in Afia, was door fimbria, met wien hy verfchil gekregen had, eerst by een oproer, doof dezen in het leger verwek-, genoodzaakt gewerden Ha «  n6 h e t LEVEN by door eene befchikkng van het noodlot voorbedachtelyk mitiiridates wilde fpaaren, en als eene party voor zich zeiven o overhouden, genoeg, hy gaf aan dit aanzoek geen gehoor, maar liet aan mithridates de gelegenheid om te ontkomen, en de magt van fimbria te leur te ftellen. Hy zelf verfloeg daarop tot tweemaal toe de Koninglyke vloot; eerst by Lectmus, een voorgebergte van Troja, waar hy dezelve ontmoetede ; vervolgens bemerkt hebbende , dat neoptolemus met eene. groter magt hem voor Tenedos opwagtte, ging hy aan boord van eene Rhodifche galef, op welke ,demagoras, een groot vriend van de Romeinen, en een zeer kundig Zee-officier , het bevel voerde, en zeilde buiten de linie vooruit op den vyand in. Neoptolemus hierop met kracht van roeien naar hem toekomente vlugten, en vervolgens te Nicomedïa uit eenen put, waarin hy zich verfcholen had, uitgetrokken, i en gewelddadig vermoord, in wiens plaats fimbria zich het opperbevel had doen geven. Zie fr e i n s h esi i o s in fupplent. ad l t v. L. LXXXIL C 61 et fqq, en vell.ej. paterc. //. 24.  var LUCULLUS. ïi? mende, en zynen Huurman bevelende hem in den boeg te vallen, durfde de ma ooit as, beducht voor den zwaaren fchok van dat Admiraalsfchip , en voor de fcherpre van deszelfs koperen neb, het niet wagen den voorfteven te bieden, maar liet fchielyk wenden en den vyand de achtei fteeven toekeeren. Het fchip hierdoor in zyne vaart gefluit zynde, ontfing den fchok zonder ichade, vermids, dezelve dat gedeelre van het fchip trof, h welk onder water was» Inmiddels waren de andere fchepen van lucullus aangekomen, waarop hij be« vel gaf weder te wenden; en nu verrichtte hy wonderen van dapperheid , floeg den vyand op de vlucht, en zette neoptolemüs na. Vervolgens vereenigde hy zich by Cherfonr.cfus met sulla, die vandaar üond tc vertrekken ; maakte den overtogt veilig , en holp hem om het leger over te voeren. Nadat mithridates vrede gemaakt, en zich naar den Pontus Euxinus terug begeven had, leide sulla aan Afia eene boete op van twintigduizend talenten, en {telde lucullus aan om die belasting in te vorderen , en het geld daarvoor te H 3 la-  118 hei LEVEN laten munten. Dit was voor die fteden eenigermate eene verligting van de verregaande hardheid, welke sulla tegen dezelve geoeffend had, vermids lucullus zich in dien lastigen en onaangenaamen post niet alleen als een belangeloos en eerlyk man, maar ook menschlievend gedroeg. De inwoners van Mitylenen, welke openlyk waren opgedaan, trachtede hy tot inkeer te brengen , en eene matige boete te doen betalen, omdat zy tot de party van marius waren overgegaan, maar ziende, dat zy dolzinnig in hunnen afval bleeven volharden, kwam hy met zyne vloot op hun af, lloeg hen in een gevecht, en dreef hen binnen de muuren van hunne ftad, welke hy daarop belegerde. Te midden van dit beleg, maakte hy (eensklaps) en op kïanren dag de vertooning , als of hy naar Elea zeilde , doch kwam in alle ftilte weder terug , en verfchool zich in eene hinderlage naby de ftad, Als nu de burgers van Mitylenen zonder orde en be« (k) Eléa lag op de kust van Afia, tegen over Mitylenen,  van LUCÜL LU S. 119 bedachtfaamheid uitkwamen, om de legerplaatfe, die zy verlaten hadden, te pionderen, viel hy hen onverhoeds op het lyf, nam eene grote meenigte gevangen, deed van de genen, die weêrftand booden, vyfhonderd fneuvelen , en voerde zesduizend flaven en eene onnoemelyke menigte buit mede. Aan de veelvuldige rampen van allerlei aard, welke de inwooners van Italië van sulla en marius te lyden hadden, had hy geen 't minfte deel, vermids hy, door eene gunftige befchikking van 't noodlot, door zyne krygstogten in Afia werd opgehouden. Des niettegenftaande deelde hy, zo zeer als iemand, in de gunst en vriendfchap van sulla, die hem zelfs uit byzondere genegenheid, zo als wy reeds gezegd hebben , zyne Gedenkfchriften opdroeg, en ftervende hem tot Voogd over zynen zoon aanftelde, met voorbygaan van pompejus. En dit fchynt wel de eerfte aanleiding tot verdeeldheid en nyd tusfchen deze twee te hebben gegeven, daar zy beide jong en brandende van toembegeerte waren. Niet lang nadat sulla geftorven was, H 4 werd  120 HET LEVEN werd hy Confu! met marcus cotta; omtrent de honderd -zes» en-zeventigfte Olympiade, (7) Er waren des-yds velen, die den ooriog met mjthridates wilden hervat hebben, en cotta zeide, dat die oorlog niet dooi was, maar alleen Ui p O) Hierom was lucullus in 't geheel niet wel te vrede, toen hem by loting het Binnen-A!p=sch Gallië als Provincie ren deele was gevallen , dewyl daar geene grote daaden te verrichten vielen. Doch bovenal kwelde hem de roem, dien rOMPEjus in Spanje behaalde, van wien elk voorzag, dat hy, den oorlog in Spanje ten einde gebragt hebbende , terilond " het bevel over den oorlog tegen mithridates zau bekomen. Toen daarom pompejus vorderde, dat hem geld wierd grzonden, en fchreef, dat, zo dit niet gefchiedde, hy Spanje en sertorius daar JaCO Hy werd Gonful vier jaaren na den dood van sulla, in 't derde jaar der 176^ OJympia. de, zynde het jaar 679 na het bouwen van R0, me. Fr. Verf. («) De woordfpeling, welke hier in *t oorfpronke.yke plaats heeft, I%t zich in de vertaling met pverbrengeoa  va» LUCULLUS. i£i laten zoude, en met zyn leger naar ItaMë overkom m , was lucullus met allen yver in de weer om te maken, dat hem dit geld gezonden wierd, ten einde pom« pejus volftrekt geen voorwendfel mogt hebben om, terwyl by Conful was, t'huis te komen: begrypen?e, dat deze, wanneer hy met zulk eene legermagt overkwam , meester van den geheelen fhat zoude zyn; want cethegus, die toen alles te Rome vermogt, omdat by in alle zyne woorden en daden het volk zocht te believen, was geen vriend van lucullus, als die ten uiterften zyn gedrag verfoeide, 't welk door de fchmdelykile onkuischheid, baldadigheid en allerlei ongebondenheden bezoedeld wasi Dezen behandelde lucullus dus openlyk als vyand. Dan eenen anderen Gemeentsman, lucius quin» tius, die tegen de gemaakte inftellingen van sulla opkwam, en daardoor den Staat, wtlke nu in rust was, zocht te beroeren, wist hy , deels door goede woorden cn afzonderJyke gefprekken, deels door openbaare wasrfchouwirgen, van zyn vo->rnemen aftebrengeri j en zyne eerzucht te be* tomen. Dus werd eene gevaarlyke ftaatsH 5 kwaal,  iaa het LEVEN kwaal, ?die zich begon te openbaaren , voorzichtiglyk door hem behandeld en ("genezen. Inmiddels kwam de tyding , dat octavius, die in Cilicië het bewind voerde, geiïorven was. Als nu velen hunkerden naar dit bewind, en hun hof maakten by cethegus, als die verre den meesten invloed had om hun dat te bezorgen, ftelde lucullus op Cilicië zelve juist wel geenen groten prys , doch denkende, dat, zo hy dit bekwam, uit hoofde der nabyheid van Kappadocië, niemand anders dan hy gezonden zoude worden om den oorlog tegen mithridates te voeren, liet hy geene middelen onbeproefd om te bewerken, dat dit bewind aan geenen anderen wierd opgedragen. Eindelyk zelfs veroorloofde hy zich, geheel tegen zynen aard, uit noodzakelykheid een middel, 't welk noch betamelyk noch pryslyk , doch ter bereiking van zyn oogmerk zeer gefchikt was. Er was eene zekere vrouw, met name pr^ecia, die door hare fchoonheid en door haar vernuft groote opgang te Rome maakte, doch voor het overige niets beter was dan eene openbaare luer. Daar zy  van LUCULLUS. 123 zy zich van den invloed dier genen , welke haar bezochten, en wat meer dan gemeenfaam met haar verkeerden, gewoon was te bedienen, om hare vrienden voord te helpen, en derzelver ftaatkundige oogmerken te bevorderen, maakten haar niet Hechts hare bevalligheden, maar ook haar yver in de vriendfchap, en haare gefchiktheid om gewigtige ontwerpen te helpen uitvoeren, alomme bekend, en gaven haar eenen magtigen invloed: Maar nadat zy ook cethegus , wiers gezach toen zo groot was, dat hy over alles befchikre^ had betoverd, en in haren liefdehandel ingewikkeld, raakte daardoor het beduur van zaken geheel en ar in hare handen. Want daar 'er niets in den Staat wierd verricht, ten zy cethegus daarvoor yverde , werd door cethegus zei ven r iets gedaan, dan op aandryven van prjEcia. Lucullus had dus niet zo dra deze door gefchenken en vleiery in zyne belangen gekreegen, (en inderdaad voor eene vrouw als zy was, trotsch en heerschzuchtig, was het geene geringe voldoening, bekend te ftaan als medewerkfler in de bevordering van lucullus) of van dit ogen-  184 het LEVEN ogenblik af werd cethegus zyne voorfpraak en verzocht voor hem het bewind over Cilicië. En nu , toen hy dit had bekomen, had hy noch de voorfpraak van pr^cia , noch van cethegus meer nodig, daar hem allen eenftemmig den oorlog tegen mithridatks opdroegen, als zynde niemand beter dan hy gefchikt om dien gelukkig ten einde te brengen. Want wat pompejus betrof, deze was nog in eenen oorlog tegen sbrtorius ingewikkeld, en metell-us was uitgeleefd ; welke beiden de eenigften gerekend konden worden ais mededingers van lucullus naar dat bewind in aanmerking te komen. Cotta evenwel, de ambtgenoot van lucullus, wist door lang bidden van den Raad te verwerven, dat hy met eene vloot gezonden wierd om de Propontis te bezetten en Bithynië te dekken. Lucullus ftak dan met een leger, op de ftede geworven, naar Afia over. Hier vond hy andere benden , die zyne krygsmagt moesten uitmaken, doch welke reeds voorlang door dartelheid en fchraap» zucht bedorven waren. Onder dezen was het  van' LUCULLUS. i«5 het zogenaamde Volk van fimbria, 't welk langen tyd gewoon zynde geweest onder geen hoofd te ftaan, geheel onhandelbaar was geworden. Het waren die, welke eerst, met fimbria, den Proconful en Opperbevelhebber flaccus vermoord , en vervolgens fimbria zeiven aan sulla verraden hadden ; verwaten en losbandige knaapen, doch dapper en in den oorlog geoefFend, en daartegen gehard. Dan in korten tyd had lucullus zo wel den euvelmoed van dezen gefnuikt, als de overigen te regt gebragt, die nu voor 't eerst fcbeenen te keren , wat het was onder een eigenlyk gezegd Opperhoofd te ftaan, daar zy tot dus verre gevleid, en gewend warén, in den oorlog naar hunnen lust en zin te leven. Bij den vyand ftond het op deze wyze gefchapen. Mithridates, die in 't eerst, even ais het gros der Sophisten vol O») Zeer eigenaartig vergelykt plotarchus het gezwets, en de fchitterende, doch tot het uitvoeren van groote zaken onvermogende oorlogstoebereidfelen van mithridates, met de winde-  126* HET LEVEN vol opgeblazenheid en gezwets tegen de Romeinen was opgekomen , met eene inderdaad nietige, doch voor het oog fchitterende en veel vertoons maakende krygsmagt, was federt dien eerften fchimpvollen aftogt wyzer geworden, en had, nu hy ten tweedenmale te velde zoude trekken', zyn leger op den regten voet gebragt om 'er iets mede uittevoeren. Al dien nutteloozen nafleep, èn dat dreigende ge?ier van Barbaaren in allerlei taal, had hy afgefchaft, gelyk mede die met goud en edele gefteenten pronkende wapenen, welke hy begreep , dat Hechts ten prooi dienden voor den overwinnaar, en den eigenaar geene fterkte byzetteden. Daarvoor liet hy zwaarden fmeden op de Romeinfche manier, en dicht ineengevlochten fchilden maaken. Hy verzamelde een aantal paarden, die niet zo zeer prachtig uitgedoscht, als wel geoeffend werden. Hy bragt een leger van voetvolk op de been, ten getalle van honderd en twintig duizend man derige redenen der Sophisten, welke het gebrek aan bondige bewyzen, door eene nutteloze menigte van fpraakfiguren, poogden te vergoeden.  vam LUCULLUS. ia7 man, welke volgens de Romeinfche krygskunst in gelederen gefchaard werden ; benevens zestienduizend man ruitery, behalven de feisfen»wagens, welke honderd in getal waren. De fchepen , welke hy liet uitrusten , waren niet met prachtigvergulde tenten, noch met badftoven voor de bywyven, of met wellustige vrouwenvertrekken verfierd (o) maar daarentegen rykelyk voorzien van geweer en wapenen, en van geld tot betaling van het krygs* volk. Dus uitgerust viel hy in Bithynië, waar (o) Zodanige prachtig uitgeruste fchepen werden met eenen Griekfchen naam Thalamegen geheeten; seneca noemt dezelve naves cubiculatae. Om zich een denkbeeld van de weelde dier fchepen, welke in Afia, en byzonder in Egypten, in gebruik waren, te maaken , leze men de Dichterlyke en waarlyk fraaie befchryving, welke Vader cats ons heeft gegeven van het prachtige fchip, waarop cleopatra den Cydnus kwam afvaren, in het zesde Deel van 's mans werken, of het derde van zynen Trouwring, volgens de uitgave van feith, bladz, 285 en volg. waarmede de liefhebbers der Latynfche Dichtkunst kunnen vergelyken sidronius hossius, L. I. Ei. 2. Eene Hiftorifche befchryving vindt men by freinshemiüs, ia fuppl. ad Li». L. CXXFÏ. C. 7.  is8 het LEV EN waar hy met opene armen in de (reden werd ontfanyen; en niet alleen daar, maar in geheel Afia, 't welk weder in den voo rigen kwynenden ftaat was geftort , en op eene ondraaglyke wyze geplaagd werd van Romeinfche Woekeraars en Pachters. Deze werden wel in vervolg van tyd, als Harpyen , die het voedfel der ingezetenen roofden , door lucullus weggejaagd; doch voor het tegenwoordige vergenoegde hy zich om hen door vet maningen en beftnffingen, zo mogelyk, tot gematigdheid te brengen, en ftilde de opftanden onder de volken van dat land , waar fchier niemand zich ftil konde houden. Terwyl lucullus zich hier mede onledig hield , oordeelde cotta, dat het voor hem tyd was om zynen llag waar te riemen , en maakte zich gereed om mithridates aantetasten. Vooral, toen hy van meer dan eenen kant bericht ontfing , dat lucullus naderde, en zich met zyn leger in Phrygië bevond, haastede hy zich om llag te leveren, ten einde lucullus van het aandeel in de overwinning, welke hy zich verbeeldde ïeeds in handen te heb. ben , te beroven. Dan hy werd te land en  Hfl LUCULLUS. X29 en ter zee geflagen, en verloor zestig fchepen met al de manfchap, benevens vier duizend man landvolk. Hy zelf borg zich binnen de muuren van Chalcedon , waar hy ingeflooten zynde, zyn ontzet van li> cullüs verwachtte. Het ontbrak niet aan de zulken, welke lucullus aanzet, teden om cotta aan zyn lot over te laten , en voor waards te rukken , hem voorhoudende, dat hy nu de Staaten van mithridates, zonder verdediging zynde, gemakkelyk kon veroveren. Vooral drongen zyne zoïdaaten hierop aan, verontwaardigd zynde, dat cotta, na door zyn verkeerd overleg zich zeiven en zyn volk in 't ongeluk te hebben gobragt, r u ook nog oorzaak zoude zyn , dat zy verhinderd wierden in het behalen van eene overwinri , die bun geen bloed behoefde te kosten* Maar lucullus verklaarde openlyk in eene aanfpraak aan de zynen , dat hy liever eenen enkelen Romein uit de handen der vyanden wenschte te redden, dan alles te veroveren, wat de vyand mogt bezitten. En toen Ar e hel au s, die voorheen, ih Béotien als Veldoverfte in 't leger van kithridatés gedknd, doch dezen feVH, oïsu i den  130 hit LEVEN derc verlaten had, en nu den Romeinen diende , ftellig verzekerde, dat lucullus zich Hechts had te vertoonen, om dadelyk meester van geheel de Pontus te zyn, gaf hy ten antwoord, dat hy niet lafhartiger wilde zyn, dan de jagers, en het wild laten lopen , om op de ledige nesten aan vallen. Na dus zyne meening verklaard te hebben, brak hy op om mithridates (lag te leveren. Zyn leger beftond uit dertig duizend man voetvolk, en tweeduizend vyfhonderd man ruitery. Hiermede in 't gezicht der vyanden gekomen zynde, trof hem de befchouwing van derzelver ontzachlyk aantal met verbaasdheid, zodat hy het gevecht wilde ontwyken en tyd winnen. Doch, dewyl marius (p) , die door (/O Een weinig verder koomt deze insgelyks voor onder den naam van marios, gelyk ook in 't leven van sertorius, en wel met den voor. naam marcus, By appunus (in Mithridat.~) wordt hy m arciu s varius (niet gelyk da cier zegt, valeriüs) genaamd; doch misfchien moet ook daar marius gelezen worden. Wy hebben op dit pas geene gelegenheid om de uitgave van appiawus door schvveighaüzer intezien.  van LUCULLUS. i3* door Sertorius uit Spanje met eene krygsmagt ter hulpe van mithridates was afgezonden, hem in 't gemoet kwam, en hem uitdaagde , ftelde hy zich in gereedheid om den flag te beginnen. Beide legers Honden op het punt om aantevallen, toen eensklaps , en zonder dat men vooraf eenige verandering in de luchtsgelleldheid befpeurd had, de hemel zich opende, en een grote klomp vuurs rusfchen de beide legers kwam neervallen, hebbende nagenoeg de gedaante van een vat, en de kleur van gloeiend zilver; waardoor beide partyen verfchrikt uit elkander gingen. Men wil dat dit verfchynfel plaats had in Phrygië, naby eene plaats Otryen genaamd. Lucullus vervolgends berekenende, dat geen menfchelyke voorraad of rykdom toereikende kon zyn, om zo veele duizenden van menfchen langen tyd in de nabyheid van eenen vyand te onderhouden? liet eenen van de krygsgevangenen (by zich brengen. Dezen vraagde hy vooreerst, met hoe velen van zyne kameraden hy in ééne tent was geweest, en ten anderen, I a boe'  13* het LEVEN hoe groot de voorraad van koren was, welke hy in de tent had gelaten? Hier op antwoord bekom-:n hebbe de, litt hy dezen weder weg brengen : eenen tweeden en derden deed hy de zelfde vlagen, Daarop de hoeveelheid van voorraad met het getal van eeters vergelykende , maakte hy het befluit op, dat de vyand binnen drie of vier dagen gebrek aan koren moest krygen. En nu nam hy te meer'voor, uitftel te zoeken , en liet eenen grooten voorraad van koren in zyne legerplaats byeenbrergen, ten einde zelf overvloed hebbende, met 's vyands gebrek zyn voordeel te doen. Intusfchen kreeg mithridates eenen heimelyken aanflag in den zin op de ftad Cyzicus, welke in den flag van Chalcedon zeer veel geleeden had , als hebbende daarby * drieduizend van hare burgers en tien fchepen verlooren. Om dezen aanflag voor lucullus te verbergen, was hy terftond na het avondmaal , onder begunftiging van eenen donkeren en buijigen nacht , oi gebroken , en zich reeds met het aanbreken van den dag tegen over  van LUCULLUS. 133 over de ftad bevindende, floeg by zich op den Adrastifchen berg neder Lucullus, de lucht hiervan gekreegen hebbende, was hem gevolgd , doch wel te vrede zynde, dat hy niet, buiten geregelde flagorde, in een gevecht met den vyand was ingewikkeld geraakt, floeg hy zich met zyn leger neder by het dorp Thtacéa, op eene plaats, die zeer gelegen was om de wegen en plaatfen aftefnyden, waarlangs en vanwaar mithridates den benodigden toevoer moest krygen. Wel voorziende derhalven, wat er moest gebeuren , hield hy dit voor zyn volk niet geheim, rraar zodra zy de legerplaats verfchansd hadden, en van dat werk terug kwamen, liet hy hen byeenroepen, en kondigde hun met groten ophef aan, dat hy hun binnen weinige dagen eene overwinning zoude bezorgen , die geenen droppel bloeds zoude kosten. Mi- ($) De gebeele vlakte werd Adrastia genoemd ft ter oorzake van eenen tempel, door adrastus. in de ftad gefticht, en toegewyd aan de Wraakgodinne nemesis, welke biervan ook adrastia. plagt genoemd te worden. Fr, Verf*  Ï34 het LEVEN Mithridates had nu de ftad Cyzicus van den landkant met tien fchanzen ingeflooten, en van den zeekant het kanaal, 't welk de ftad van het vaste land fcheidt CO » met zyne fchepen bezet. De Cyziceners dus van beide kanten belegerd zynde , waren voor het overige in dit gevaar wel gemoed , en bereid om alle ongevallen, ter liefde van de Romeinen, te verduuren ; alleen waren zy daarover bekommerd , dat zy niet wisten, waar lucullus was, en niets van hem vernamen; want zyn leger was wel in hunne nabyheid en onder hun gezicht, doch hierin werden zy door het volk van mithridates verbyfterd, welke, wyzende naar de CO Cyzicus was gelegen op het uitterfle van het fchiereiland, derwyze, dat het als een eiland wordt aangemerkt, en zodanig ook door de Ouden, als appollomüs, strabo en plinius genoemd wordt. „ Cyzicus,'' zegt strabo, „ is een „ eiland in de Propontis, met twee bruggen aan „ het vaste land gevoegd. By die bruggen is „ eene ftad van den zelfden naam , welke twee » havens heeft> die geflooten kunnen worden, en " meer d™ tweehonderd fchepen kunnen bevat, ten.'' Fr. Verf,  van LUCULLUS. 135 de Romeinen, op de hoogte gelegerd, hun vraagden: „ Ziet gy daar dat volk? dat is een leger van Armeniërs en Meders, „ welke door tigranes tot hulp van „mithridates zyn gezonden." Hierover werden zy ontzet , en zich door zulk eene magt omfingeld ziende, vreesden zy , dat, al kwam lucullus, er evenwel geene mogelykheid zoude zyn, om hen te helpen. Dan demonax, die, door archelaus afgezonden, in de ftad kwam, bragt hun het eerst de tyding, dat lucullus was aangekomen. Doch als zy dit niet geloofden, en dachten dat zulks alleen verzonnen was om hen in den nood te troosten, kwam een jonge krygsgevangen, die den vyand ontlopen was. Deze gevraagd zynde , waar hy kon zeggen , dat lucullus was, begon te lachen, denkende , dat men den fppt met hem dreef. Maar toen hy begreep, dat deze vraag in ernst gedaan werd, wees hy hun met den vinger de legerplaats der Romeinen ; en dit gaf hun nieuwen moed. Op het meir Dascylitis (j) voeren vry gro- O) In'de nabyheid van de ftad Cyzicus. 1 4  ?3P hit LEVEN grote fchepen. Lucullus liet het grootfte van dezen op den oever halen, en op eene kar naar de zee voeren , waar hy zo vele zoidaaten daarin fcheepte, als het kon laden. Deze ftaken by nacht over, en kwamen, zonder van den vyand gemerkt te worden , in de ftad. Het fchynt dat ook de Goden , behagen fcheppende in de dapperheid der Cyziceners, hen daarin hebben willen verfterken, zo door andere teekenen , als byzonder* door 't gene voorviel toen het feest van proserpina zoude gevierd worden. Het cffer voor dit feest, zynde een zwarte koe, ontbrak , zodat men in de plaats daarvan eene koe van deeg maakte, en die voor het altaar ftelde terwyl de gewyde koe, te gelyk met het overige vee (/) Het kon , volgens de Godsdienftige infteJlinggn van den ouden tyd, beftaan, en men vindt er meer dan één voorbeeld van , dat , by gebrek van eigenlyke offerbeesten, zoortgelyke, van deeg gemaakt, aan de Goden wierden geofferd, waarby dan de zelfde, plegtigheden, als gewoonfyk, wet. gfö in acht genomen.  van LUCULLUS. 137 vee der Cyziceners, in de weide liep aan gene zyde van de zeeëngte. Dan op den dag van 't feest liep deze van de kudde weg, zwom alleen de zee over naar de ftad, en bood zich zelve dus vrywillig ten offer aan. Ook verfcheen de Godin in den droom aan aristogoras, Geheimfchryver van de ftad, en zeide : „ ik ga a, den Libyfchen fluitfpeeler tegen den „ Pontifchen trompetter aanvoeren ; zeg dus aan de burgery , dat ze moed hou„ de." De Cyziceners konden niet be» grypen , wat deze woorden beteekenden; maar met het aanbreken van den dag begon de wind zich ongemeen te verheffen , en ,de zee onftuimig te worden. Weldra gaven de werktuigen des konings, welke tegen de muur geikht waren , met verwonderlyke kunst door niconides d;-n Thesfaliër vervaardigd, het eerst, door hun fchudden en kraaken, te kennen, wat er volgen zoude. En nu ftak er een hevige ftormwind uit het Zuiden op, en verbryzelde in weinige cogenblikken niet alleen de overige krygsgevaarten, maar fmakte ook , door geweldige fchokken , den houten toren, I 5 hen-  «38 het LEVEN honderd el!en hoog, ter neder f». Nog verhaalt men , dat te Ilium aan verfcheidene menfchen in den droom minerva was verfcheenen, druipende van zweet, en toonende een' lap van haar kleed, dat in Hukken gefeheurd was, met byvoeging, dat zy op 't oogenblik van Cyzicus kwam^ waar zy de burgery had geholpen. Zelfs toonden die van Ilium eene zuil met een opfchrift, waarin dat voorval vermeld werd. Mithridates, zo lang hy, gepaaid door zyne Bevelhebbers , onkundig bleef van den hongersnood, die in zyn leger heerschte, kwelde zich fteeds daarover, dat C«0 Het was deze Zuidewind , welke door de Godfpraak de Libyfche fluitfpeler genoemd was. Deze Libyfche fluitfpeler werd nu aangevoerd tegen den Pontifchen trompetter, dat wil zeggen, «egen de werktuigen des konings, welke gereed ftonden tot den aanval, en Hechts op het teeken Tan de trompet wachteden. Fr. Vtrt. — Hoe ge. wrongen ook deze verklaaring fchyne, moest men echter veelal tot zulke gewrongene verklaaringen zyne toevlucht nemen, om de Godfpraken haare vervulling te doen erlangen.  van LUCULLUS. 139 dat de verovering van Cyzicus nog niet gelukte. Maar toen hy het gebrek vernam , waarmede zyn krygsvolk worftelde, zo dat zy zelfs menfchenvleesch tot ipyze gebruikten, dewyl lucullus niet als uit fpel, en om vertooning te maaken, hen beoorloogde , maar hun , zo als men zegt, in den buik aantastede, en alles in 't werk ftelde om hun de keel toe te drukken, liet hy ras zyne grote drift en gezetheid op die verovering vaaren. Terwyl dus lucullus bezig was met zeker fort te belegeren, verzuimde mithridates niet om zich deze gelegenheid ten nutte te maaken , en zond byna zyne geheele ruitery met het lastvee , en het flechtfte gedeelte van zyn voetvolk , naar Bithynië. Dan lucullus, hiervan verwittigd zynde, begaf zich nog den zelfden nacht naar de legerplaatfe, en den volgenden morgen trok hy, in een guur weder, met tien Cohorten en met de ruitery op weg , om het volk van mithridates te vervolgen, onder de grootfte ongemakken van fneeuw en koude, welke zo ftreng was, dat zommige der zoldaten daaronder bezweeken en aehterbleeven. Met de overigen zynen weg ver-  140 het LEVEN vervolgende, achterhaa' e hy den vyand by de rivier RhynJa.us (y), en gaf den. zeiven zulk eene volkomen nederlaag, dat het vrouwvolk van Apoilonia kwam uklopen om de bagaadje te pionderen, en de gefnem-elden uittefchudden. Behalven een groot verlies aan dooden , liet de vyand zesduizend paarden , eene onnoemelyke meenigte lastbeesten, en vyftienduizerd gevangenen in handen van den overwinnaar; deze allen voerde lucullus voorby delegerplaatfe der vyanden heen. Doch ik kan niet begrypen , hoe s a l l u s t 1 u s heeft k tinnen zeggen O), dat de Romeinen toen voor de eerftemaal kameelen te zien kreegen , als of hy gemeend heeft, dat noch die O) Eene rivier , welke in klein Phrygie ontfpringende, een gedeelte van Mytle befproeit, en zich in de Propontis ontlast. Aan deze rivier lag de ftad Apoilonia, waarvan hier vervolgens gewag wordt gemaakt: welke ftad door ptolem/eus not Phrygie. maar door stephanüs en anderen beter tot Myfie gebracht wordt. Zie cellaeiüs Tom. II. p. 24. OO De fchryver moet dit gelezen hebben in een der werken van sal£,ustiüs , welke verboren zyn gegaan.  van LUCULLUS. 14» die genen, welke onder scipio eene overwinning op antiochus hadden behaald , noch die , welke raderband by Crchomenus en Chseronea tegen archelaus hadden geftreeden, niet met kameelen zouden zyn bekend geworden C*)- Mithridates begaf zich hierop met allen fpoed op de vlucht , en om lucullus te bei emmeren en te vertraagen, zond hy den Bevelhebber van zyne vloot naar de Griekfche zee ; dan deze , zo als hy gereed was om uittezeilen , viel door verraad in handen van lucullus, met tienduizend gouden Hukken , welke hy by zich had om een gedeelte van het Ro- > meinfche leger omtikoopen. Toen koos mithridates de vlucht over zee, terwyl (*) Dat anti och us kameelen en dromedarisfen in zyn leger gehad heeft", getuigt ljvius ukdrukkelyk in het 37fte Boek van zyne Gefchiedenisfen , in 't 4ofte hoofdftuk, waar hy tevens zegt, dat de Romeinen, door hunne voorige Afrlkaanfche oorlogen reeds geleerd zynde, hoe zy die dieren beftryden moesten, niet meer door het gejicht van dezelve vervaard wierden.  142 8ït leven wy! zyne krygsoverlten de landtroepen geleidden. Deze werden door lucullus achterhaald by de rivier Granicus; zeer velen van dezelve raakten gevangen, en twintigduizend vielen door het zwaard Men wil, dat , alles te zamen genomen * van legerknechten en zoldaaten, een aantal van weinig minder dan driemaalhonderd, duizend om 't leven is geraakt. Hierop begaf lucullus zich het eerst binnen Cyzicus, waar hem groot vermaak en grote eer werd aangedaan. Vervolgens trok hy naar den Hellespont, en bragt eene vloot in gereedheid. In - Troas geland zynde, nam hy zyn verblyf in den tempel van venus; waar hy zich ter ruste begeven hebbende droomde, dat de Godin hem verfcheen , die by hem ftaande, hem dus aanlprak: Wat flaapt gy, fiere leeuw 1 naby zyn blode herten? Dadelyk flond hy op , en riep , daar bet nog nacht was, zyne vrienden, aan welke hy den droom vertelde. Op het zelfde  van LUCULLUS. 143 de oogenblik kwamen er lieden van Ilium, met de tyding, dat er zich voor de haven der Achéërs dertien koninglyke galeien vertoond hadden, welke koers zetteden naar Lemnus. Van ftonden aan ftak hy in zee, nam eenigen van dezelve, en doodde derzelver Opperbevelhebber isidOrüs, Daarop vervolgde hy de overige fcheépsbevelhebbers (r). Dan deze hadden reeds de rede bereikt, en de fchepen aan 't land aangevoegd hebbende , bragten zy , vechtende van het dek, lucullus en de zynen gevoelige {lagen toe, daar deze gene ruimte vond om hen te omfingelen, noch in ftaat was om met zyne fchepen, die door de golven geflingerd werden, die der vyanden merkelyk te befchadigen, vermids dezelve , door het land gedeund, vast bleeven liggen. Eindelyk gelukte het hem met moeite , op eene plaats, waar het (?) Wy hebben in de vertaling de gewoone lezing gevolgd, daar de veranderingen, door reiske voorgeflagen , ons veel te willekeurig voorkwamen. Echter vermoeden wy mede, dat aan den Text iets hapert.  144 h~e t LEVEN het eiland genaakbaar was , zyne bests manfchap aan land te zetten, die, den vyand in de rug vallende, velen deeden fneuvelen , en de overigen noodzaakten de touwen te kappen, en van wal te ileeken; doch hierby raakten derzelver fchepen tegen elkander, en vielen in de punten der fchepen van lucullus, by welke gelegenheid veelen om 't leven kwamen. Onder de gevangenen werd ook marius opgebragt , die als kiygsoverfte door sertorius was gezonden. Hy had maar één oog, en lucullus had aan zyn volk, voor het aangaan van 't gevecht, een verbod gedaan, om geenen eenoogigen te dooden, opdat hy htm eenen fchandelyken en fmadelyken dood moge laten aandoen. Zodra dit was afgelopen, was zyn eerfte werk mithridates te gaan vervolgen, Want hy hoopte deze nog te zullen vinden omfireeks van Bitbynië, in 't oog gehouden door voconius, welken hy naar Nicornedien met eenige fchepen had afgezonden, om den vluchtenden Vorst natezetien. Maar voconius had zynen tyi  van LUCULLUS, 14$ tyd laten verlopen, met zich te Samothrace in de Myfterien te laten inwyden, en feesten byte wonen (*)> en mithridates was ondertusfchen met zyne vloot onder zeil gegaan, zich haastende om Pontus te bereiken, voor dat lucullus zou zyn terug gekomen. Doch op reis werd hy door eenen zwaaren ftorm belopen , waardoor zyne fchepen gedeeltelyk verftrooid raakten, gedeeeltelyk ver* ongelukten» Het geheele ftrand was, geduurende verfcheidene dagen, bedekt met wrakken en lyken , welke door de golven werden uitgeworpen. De Koning zelf, daar het koopvaardyfchip , 't welk hem voerde, uit oorzaak van deszelfs zwaarte, in (a) Het eiland Samothrace was byzonder door Godsdienstigheid beroemd. Da Godheden , daar Vooral geëerd, zyn bekend onder den naam van Cabiren, welke uit Phenicie afkomftig waren. De eerdienst van dezelve was geheimzinnig , even als die van Ceres en Proferpina by de Athenienzers. Men liet zich daarin inwyden, overtuigd zynde, dat zulks een middel was om van onheilen bevryd te blyven. Een breeder verflag hiervan geeft onder anderen diodorüs B. V. h, 47. VII. deel. K  Ï46" het LEVEN in zulk eenen geweldigen ftorm en eene onftuimige zee , zich door de Huurlieden niet naar 't land liet wenden , en reeds te zwaar en vol water was om langer zee te houden, borg zich in een rooversvaartuig , en waagde zyn leven in handen van zeefchuimers, met dat gevolg, dat hy tegen alle hoop en verwachting behouden te Heracléa in Pontus aanlandde. De grootfpraak, welke lucullus hierop tegen den Raad gebruikte , liep gelukkig voor hem af. Als namelyk de Raad hem drieduizend Talenten had toegelegd Om eene vloot uitterusten , wees hy dit in eenen brief van de hand, en gaf op eenen hogen toon te kennen, dat hy zonder zulk eene kostbaare toerusting wel in ftaat was om met de fchepen der- bondgenooten mithridates uit zee te verdryven. En dit is hem ook , met hulp der Goden, gelukt. Want men zegt, dat de ftorm , waarvan de Pontifche troepen overvallen werden, een gevolg was van de gramfchap van diana priapina fW), omdat zy den tempel van die Godinne ge- O) Dat is, diana die in Priapus, eene Had van  van LUCULLUS* 14? geplonderd, en derzelver beeld geroofd hadden. Er waren velen, die lucullus riedden den oorlog voor alsnog niet voord* tezetten; doch zonder zich hieraan te ftóoren, drong hy door Bithynië en Galatië in de ftaaten des konings. In den beginne had hy dermate gebrek aan de nodige levensmiddelen , dat dertigduizend man Galatiers hem moesten volgen , welke ieder eene maat koren op de fchouders droegen. Doch voordgaande, en zich van het geheele land meester rcaakende, be* kwam hy zulk eenen overvloed , dat een os in 't leger voor ééne Drachma, en een Haaf voor vier verkocht wier! ; en dat de overige buit ongeacht van zommigen wierd achtergelaten, van anderen op eene onbehoorlyke wyze misbruikt; want iets daarvan • van Myfie, geëerd werd. Deze ftad, gelegen aan de Propontis , had haaren naam van den mislyken God, welke daar geëerd wierd, en wiens eerdienst byzonder aan Myfie eigen fchynt geweest te zyn. Immers was Lampfacus, mede in Myfie, aan den Hellespont , gelegen , befaamd door den eerdienst van dien God, welke daarvan Hellespentiacus Deus by de Latynfche dichters genoemd wordt. K a  148 het LEVEN van te verkopen was niet mogelyk, dear elkeen van alles volop had. Dan dewyi men de geheele landftreek tot aan Themiscyren, en de vlakten door de rivier Themodon befproeid, Hechts doortrok, en deels door de paarden vertrapte, deels door ftroperyen verwoestede, begon men lucullus te verwyten, dat hy alle de fteden by overgaaf innam , en niet eene ftormcnderhand bemagtigde, noch den zoldaat gelegenheid gaf om zich door plondering te verryken. „ Ja zelfs nu nog,M zeiden zy, „ laat hy de fchatryke ifod Ami„ fus, die, zo men dezelve ernflig beleger„ de, zonder moeite zoude zyn intenemen, „ onaangeroerd, en voert ons vandaar naar „ de woestynen der Tibareners en Chaldeeu„ wen (ff) om tegen mïthridates te „ vechten." Dan lucullus, weinig denken- (i) Theffliscyren was, volgens ptolemsus, eene ftad, met eene vlakte van ongemeene vruchtbaarheid, welke zich tot aan de rivier Thermodon uitftrekte. By deze rivier worden de Amazonen gemeenlyk geplaatst. (O De Chaldeeuwen hier genoemd zyn dat volk, 't welk by »uds eigenlyk Ciaiybes heeste.  van LUCULLUS. 149 lende,, dat zyn krygsvolk hierover dermate in woede zou geraken, als naderhand gebleeken is, floeg dit in den wind, en wilde zich liever verantwoorden by die genen , welke hem van traagheid befchuldigden, om dat hy veel nuttelozen tyd verfpilde by dorpen en fteden van weinig belang, en ondertusfchen aan mithridates gelegenheid gaf om zyn leger meer en meer te verfterken. „ Juist dat," zeide by tegen dezen, s, is het gene, „ 't welk ik bedoele, en 't welk ik in sil ftilte trachte te bewerken, dat mithri„ dates magtiger worde , en een ge- noegfaam leger byeenbrenge, ten einde hy durve ftaan , en ons , wanneer wy „ hem naderen , niet ontlope. Of ziet „ gy niet, dat hy achter zich grote en onmetelyke woestynen heeft? Hy heeft „ in de nabyheid den Caucafus, met vele „ en diepe bosfchen , die genoeg in ftaat zyn om duizenden van koningen, welke „ het gevecht willen ontduiken, te bedek„ ken en te verbergen. Met eene reis „ van Hechts weinige dagen kan men uit w het land der Cabiren in Armenië koK 3 „ men,  15° het LEVEN „ men Daar zit de koning der ko- „ ningen tigranes, met eene magt, „ waarmede hy den Parther Afia afhandig „ maakt, de Heden van Griekenland naar „ Medië oveibrengt, zich van Syrië en „ Palestina verzekert, de opvolgers van „ koning seleucus om 't leven brengt, en derzelver vrouwen en dochters weg„ voert uit haar vaderland. Deze is de „ vriend en fchoonzoon van mithridates CO> en zal denzelven, wanneer hy hem om hulpe komt fmeken , gewis„ felyk niet verftoten, maar zich zyne „ zaak aantrekken en ons beoorlogen. „ Terwyl wy dus ons haasten om mi„ thridates te verjagen , zullen wy „ gevaar iopen, om ons tigranes op „ den hals te halen , die reeds lang een „ voor- T Cd) Uit deze en uit eene plaats van strabo blykt , dat in de nabuurl'chap van Phrygie een Jand lag, 't welk men het land der Cabiren noemde, want de eerdienst van deze Godheden was door verfcheidene plaaifen van .Afia verfpreid, Fr. Vert. (e) Hy was gehuwd aan cleopatra, eene dochter van koning mithridates. Fr. Vert.  van LUCULLUS. 151 voorwendfel tegen ons gezocht heeft, „ en er nimmer een zou kunnen vinden, „ dat beter fchyn heeft, dan eenen ko„ ning, aan wien hy vermaagfchapt is, „ in den nood by te ftaan. Waarom zullen wy dan zelve dit bewerken, en mitbri„ dates leeren 't geen hy niet weet; na„ melyk met wien hy zich tegen ons moet „ vereenigen? Zullen wy hem , die dit „ niet wil, en het beneden zyne waardig„ heid acht, noodzaken om zich onder „ de befcherming van tigranes te ge„ ven? Zal het niet veel beter voor ons „ zyn , dat wy , hem den tyd gunnende „ om zich met zyne eigene magt te ver„ fterken en weder in ftaat te ftellen, al„ leen te doen hebben met Kolchers, „ Tibarenen en Kappadociërs, welke wy „ meermaalen overwonnen hebben, dan dat wy ons aan de Meders en Arme„ niers wagen ? " Ingevolge dusdanige redekavelingen bleef lucullus voor de ftad Amifus gelegerd, waarvan hy het beleg langfaam vpordzettede. Met het einde van den winter droeg hy dit beleg op aan murena, en biak zelf op om mithridates optezoeK 4 ken,  i5* het LEVEN ken, die nu in de landftreek der Kabiren gelegerd was , befloten hebbende daar de Romeinen te keeren , na dat hy een leger byeen had verzameld van veertigduizend man voetvolk, en vierduizend ruiters, op welke hy het meest betrouwde. Hiermede de rivier Lycus overgetrokken zynde , daagde hy de Romeinen uit in de «lakte. De ruitery raakte handgemeen, met dat gevolg, dat de Romeinen op de vlucht wierden gedreven. By die gelegenheid viel pomponius, een aanzienlyk Romein, gewond zynde, in 's vyands handen, en werd, in Hechten ftaat, van wegens de bekomen wonden, by mithridates gebracht. Gevraagd zynde van den koning, of hy, door hem in 't leven behouden zynde , zyn vriend zou zyn , gaf hy ten antwoord i „ Ja, indien gy vrede s, maakt met de Romeinen', maar cnders „ blyve ik uw vyand." Mithridates ftond verbaasd over dit antwoord, en deed hem verder geen leed. Terwyl lucullus, merkende dat.de vyand overmagt had van ruitery , de vlakte vreesde, en zich ook niet ver in 't gebergte durfde wagen, 't welk met bosfchen be;  us LÜCÜLLÜS. 153 bezet, en ongemakkelyk was om doorte* trekken, kreeg men by geluk eenige Grieken gevangen , die zich in een hol ver> fcholen hadden. De oudfte van dezen, artemidorus genaamd, nam aan om ■lucullus den weg te wyzen , en hem te brengen op eene plaats, waar hy zich veilig kon legeren , en befchut was door eene fterkte, welke de landftreek der Kabiren beftreek. Lucullus vertrouwde hierop, en ging met de eerfte nachtwake , na vuuren te hebben aangeftoken, op weg, kwam de engten van het bosch veilig door, en bereikte de aangeweezen plaats. Toen het dag was geworden, bevond hy zich boven den vyand, en fchaarde zyn leger in zulke plaatfen, waar hy, indien hy flag wilde leveren, zulks konde doen, en» zo by verkoos zich itil te hoo> den, niet tot een gevecht kon worden genoodzaakt. Als nu op dit pas geen van beiden het voornemen had om eenen flag te waagen, verhaalt men, dat eenigen van 't volk van mithridates , jacht maakende op een hert, afgefneden wierden door de Romeinen , welke hun in den weg kwamen. K 5 Wel.  154 «et LEVEN Weldra raakten partyen handgemeen '9 terwyl van weerskanten telkens verfterking aankwam. Het gevolg was, dat 's konings volk de overhand behield. De Romeinen uit de legerplaatfe ziende, dat hunne fpitsbroeders de vlucht moesten nemen a werden hierover verontwaardigd, beftormden l u» c ui.lus met dringende verzoeken om hen tegen den vyand aantevoeren , en eischten dat hy dadelyk het teeken tot den aanval zoude geven. Doch lucullus, om hun te doen zien , hoe veel in een hachelyk gevecht de tegenwoordigheid en het ge-, zicht van een kundig Veldheer vermag, gelaste hun zich ftil te houden , en liep zelf naar beneden in de vlakte, waar hy de eerften, welke hy in de vlucht ontmoette , beval te ftaan , en met hem terug te keeren naar den vyand. Dezen gehoorfaamden, en daar ook de overigen zich weder vereenigden en in orde fchaarden, werd in weinig tyds de vyand afgeflagen, en tot in zyne legerplaatfe terug gedreven. Lucullus van dezen tocht terug gekomen, ftrafte de vluchtelingen, volgens krygsgebruik, met fchande , en liet hen, in hunne bloote onderkleeden zonder gordel,  va» L U C U L L U S. 155 del, eene gracht van twaalf voeten uitgraf ven, terwyl de overigen daarby ftondeh om het werk aantezien. Er bevond zich in 't leger van mithridates zeker opperhoofd der Dardariers (eene natie van Barbaaren, welke omrtreeks de Palus Mxotis (ƒ) wonen), met name olthacus, zynde een man, alzins afgerecht ten ftryde en vol moeds, daarby van meer dan gemeen beleid , en tevens aangenaam in den omgang en gedienftig. Deze, die altoos met de andere hoofden van zyne Natie om den voorrang dong en het voor niemand opgaf, kwam aan mithridates aanbieden , om eene grote daad te verrichten , namelyk lucullus van kant te helpen. De koning keurde zyn voornemen goed, en om den fcbyn te geven, dat hy hem tot toorn getergd had, duwde hy hem openlyk eenige honende woorden toe. Dadelyk reed olthacus weg, (ƒ) Thaus de zee van Afof. De barbaarfche natie, hier gemeld, wordt by strabo Dandarier3 genoemd; en zo leest men ook deezen naam in een der handfchriften.  156 het LEVEN- weg; en fnelde naar lucullus. Hier werd hy heuschlyk ontfangen , want men had in 't leger reeds veel van hem gehoord; en lucullus, die hem weldra op de proef ftelde, werd zo zeer ingenomen met zyne vaardigheid van geest en met zyne dapperheid, dat hy hem aan zyne tafel nam , en alle raadplegingen liet by wonen. Toen nu de Dardarier den kans meende fchoon te zien, liet hy door zyne (laven zyn paard buiten de legerplaatfe brengen, en hy zelf ging op den middag, als het krygsvolk zich ter ruste had begeven, en in flaap was, naar 's Veldheers tent, verwachtende dat niemand hem zoude tegenhouden, uit hoofde van zyn gemeenfaam verkeer met lucullus; vooral, wanneer hy voorgaf den Veldheer iets van gewicht te moeten mededeelen. Men zou hem ook zonder verhindering hebben binnengelaten, en lucullus ware verloren geweest, zo niet de flaap, die voor zo menigen Veldheer doodelyk is geweest , hem bad behouden. Want gelukkig fliep hy op dat oogenblik, en menedemus, een zyner kamerdienaars , welke by de deur de wacht had , gaf aan olthacus 18  us LUCULLUS. 157 te verftaan , dat hy ter ongelegener uure kwam, vermids lucullus, door flapeloosheid en zwaare vermoeienisfen afgemat , zich thans had nedergelegd om te rusten. Hy liet zich echter niet afwyzen, en zeide, dat hy, in weerwil van den anderen , zou binnengaan , dewyl hy lucullus over eene zaak van groot belang, en die geen uitftel leed , moest fprekenj Waarop men edemus, in drift geraakt, hem ten antwoord gaf, dat geen ding van dringender belang was dan het leven van lucullus; en dit zeggende, ftiet hy hem met beide handen terug. Olthacus, nu bevreesd geworden, floop in ftilte uit de legerplaats, greep zyn paard, en ylde onverrichter zake terug naar het leger van mithridates. Dus verkrygen zo wei andere zaken, als geneesmiddelen, op den eenen tyd het vermogen om te behouden , en op den anderen tyd om te doden. Vervolgens werd sornatius met tien Cohorten uitgezonden om voeraadje te haaien, die achterhaald zynde door menander, een der Veldoverften van mjthridates, denzelven moedig het hoofd bood  ï5§ héï LEVEN bood en flag leverde, mee dat gevolg * dat hy den vyand met zwaar verlies op de vlucht dreef. Toen andermaal adrianus met krygsvolk was uitgezonden , opdat het leger de ruimte van voorraad mogt hebben, verzuimde mithridates niet ook dit tegen te gaan, en zond menemachüs en iïron, aan 'c hoofd van eene tahyke meenigte ruitery en voetvolk, op hem af. Deze allen, zegt men, werden, op twee man na, door de Romeinen in de pan gehakt. Mithridates zocht wel deze nederlaag te verbloemen, voorgevende dat dezelve niet zo groot , en zelfs niet aanmerkelyk was , en alleen veroorzaakt door de onbedrevenheid der legerhoofden : doch weldra kwam adrianus in zegepraal voorby zyn leger trekken , met een aantal wagens , vol geladen met koren en ryken buk, 'twelk mithridates zeiven klein» moedig maakte, en het volk met fchrik en verlegenheid vervulde, zodat men belloot niet langer daar te blyven. Als nu'de Groten van het hof hunne goederen op hun gemak vooruitzonden, en niet toelieten , dat de overigen zulks ook deeden, viel het volk,  van LUCULLUS. 159 volk, woedende van toorn, by de poorten van de legerplaatfe met geweld op de bagaadje aan , pionderde dezelve , en maakte de eigenaars- van kant, Doryauus, teen krygsoverfte , fchoon niets anders dan eene purperen krygsrok aanhebbende, moest alleen daarom het leven laten, De Priester herm^us werd in de poort vertrapt Mithridates zelf raakte, midden onder de vluchtende menigte , buiten de legerplaatfe , zonder dat een enkelde bediende of ftalknecht by hem was gebleven ; zelfs mogt hem geen paard uit zyne koninglyke ftal gebeuren. Eerst lang daarna werd hy te midden van den Itroom der vluchtende meenigte bemerkt door PTOLSMiEUs, een van zyne Eunuchen, die van zyn paard affprong, en hem hetzelve overgaf. De Romeinen waren hem reeds op de hielen, en hadden hem zo goed als gevangen. Dat zy hem niet in handen kreegen , kwam niet door gebrek aan fpoed om hem intehalen, want zy waren reeds by hem ; maar 't was alleen de vuige fchraapzucht van het krygsvolk , waardoor de Romeinen verfto. ken werden van dien prooi, om welken. raag-  lob . hetLEVEN magdg te worden zy zo vele gevechten en gevaaren hadden doorgedaan, en waardoor lucullus den prys zyner overwinningen moest derven. Het paard, waarop de koning zat, was byna zo goed als gevat; dan daar een der muilezels, welke het goud droegen, tusfchen hem en zyne vervolgers in raakte, 't zy by toeval, *t zy dat hy zelf met voordacht het dier in den weg der genen, die hem vervolgden, liet komen , trokken zy aan het roven en fchrapen van dat goud, en hierover met elkander in gevecht geraakt zynde, bleven zy achter. En dit was niet het eenigfte nadeel, 't welk lucullus -door de fchraapzucht van zyn volk moest lyden, Hy had callistratüs, des konings Geheimfchryver, overgeleverd om weg te brengen , maar zy , die dit moesten uitvoeren , bemerkt hebbende , dat hy vyf-honderd gouden Hukken in zynen riem had, maakten hem van kant (g). Des- niet- (g) Dit verlies wordt door plotarchus daarom als gewigtig opgegeven, vermids lucullus anders meester zou zyn geworden van 's konings papieren , en' dus deszelfs voornemens en ontwerpen zou zyn te weten gekomen. Fr. Fert*  van LUCULLUS. 161 niettemin gaf lucullus hun de leger* plaats ter plondering over. Gsbirem en de meeste overige vestingen ingenomen hebbende, vond lucullus vele fchatten, en gevangenisfen , waarin, behalven een aantal Grieken, ook vele nabellaanden des Konings zaten opgefioten. Voor dezen, die reeds lang den dood hadden te gemoet gezien, was de gunst van lucullus, die hen in vryheid ftelde , niet eene bloote verlosfing , maar het was, als of zy van den dood in het leven te rug gebracht, en, om zo te fpreken, herbooren wierden. By die gelegenheid raakte ook nyssa, eene zuster van mithridates, gevangen, en dit was haar behoud. Want de overige zusters en vrouwen des Konings, die verst van het gevaar verwyderd en in volkomen veiligheid te Pharnacia dachten te zyn t kwamen jammeflyk om 't leven, daar mithridates,in zyne vlucht, haar eenen van zyne gefneedenen, met name bacchides, toezond, met het bevel om te fteryen. Onder het groote getal der overigen bevonden zich twee zusters ingenomen, bluschte gelukkig den brand; en de meeste gebouwen, welke vernield waren, liet lucullus nog voor zyn vertrek weder opbouwen. De gevluchte burgers van Amifus liet hy weer binnen komen, en met meer andere Grieken, welke daartoe genegen waren, de ftad bewonen, gevende hun daarby een ftreek lands van honderd en twintig ftadiën. Deze ftad was eene volkplanting van de Athenienzers, aangelegd in die tyden, toen dat volk het hoogfte toppunt van zyne magt bereikt had , en meester van de zee was.' Hierom hadden velen, om de dwingelandy van aristion (/) te ontwyken, herwaards de wyk genomen , en zich hier met de woon neergezet, waar zy de zelfde rechten met de overige burgers genoo? ten. Deze hadden nu het ongeluk van, na dat zy de onheilen in hun eigen land ontweeken waren , elders in die van anderen te deelen (A). Dan, zo veelen als er CO Zie van dezen in het Leven van sulla, VI. Deel, bladz. 45. Ck~) Dacier heeft deze plaats geheel verkeerd cpgevat, daar hy dus vertaalt: de fartt que ceux, L 4  ió8 bet LEVEN er van hun behouden waren gebleeven^ werden door lucullus behoorlyk gekleed, eh met esne gift, ieder van twee^ honderd drachmen, naar huis gezonden. By die zelfde gelegenheid werd de letterkundige tyrannio gevangen gemaakt (/). Mürena verzocht, dat lucullus hem dezen mogt afïïaan , en toen hem dit verzoek was ingewilligd, fchonk hy hem, als ware hy flaaf, de vryheid , rraakende dus van dat gefchenk een onedelmoedig gebruik. Want het was geenszins de meening van lucullus, eenen man, ach. tenswaardig om zyne geleerdheid, eerst tot flaaf te maak en , om hem vervolgens vrytelaten : dit fchenken toch van eene gewaande vryheid was indedaad een ont- ne- ftti avcient quitté leur Mens propres, avoient en leur dispofition ceux des etrangers. Hy dacht er waarfchynlyk niet aan , dat het Griekfche werkwoord ano/\»vnv, 'i welk veelal in eenen goeden zin voor het genieten van voorfpoed gebezigd wordt, ook in eenen kwaaden zin wordt gebruikt voor het ondergaan van rampen. (O De zelfde, wiens verdienften, ten opzichte van de fchriften van aristo'Teles, gemeld zyn in het Leven van sulla, VI. D. bl, 82,  van LUCULLUS. 160 nemen van zyne wezenlyke vryheid. Dan dit was niet het eenige geval, waarin m lire n a toonde, verre by zynen Opperbevelhebber in edelmoedigheid te kort te fcbieten. Van hier wend Je lucullus zich naar de fteden van Afia , om daar , terwyl hy rustte van ooüogsbedryven , het recht en de goede orde te herftellen ; dewyl by gebrek daarvan dat gewest onuitfpreeklyke en ongelooflyke rampen had te lyden, door woekeraars en pachters dermate uitgemergeld en gedrukt, dat de inwoners genoodzaakt wierden hunne fchoonfte jongelingen en tedere maagden, zo wel als de fieraaden van hunne tempels, fchilderyen en ftandbeelden te verkoopen, en ten laatften zich zeiven als llaaven aan hunne fchuldeifchers ten prys te geven. Nog yslyker dan dit was 't gene zy leeden van banden, kerkers, pynbanken, en blcotftellingen in de open lucht, des zomers in de heete zon, en 's winters in den flyk of in het ys (fw) ; 't welk alles zamen ge- no» («O Hoe onmenfchelyk te Rome voorheen het gedrag der fchuldeifchers tegen hunne fchuldenaars L 5 was, 1  170 het LEVEN nomen maakte , dat zy de flaverny zelve als eene verligting en verademing van hun lyden befchouwden. Lucullus de Meden in dezen deerlyken tcefland vindende, herftelde in korten tyd al dit onrecht. Want vooreerst verbood hy booger renten , dan maandelyks één van 't honderd te rekenen. Ten anderen vernietigde hy allen woeker , die de hoofdfom te boven ging. Ten derden , en dit was wel het voornaamfte, bepaalde hy, dat de fchuldeifchers een vierde zouden trekken van de inkomften hunner fchuldenaaren : doch al wie boven de hoofdzom ook nog rente rekende, verloor zyn recht op beide. Op deze wyze werden in minder dan vier jaaren alle de fchulden afgelost, en de eigenaars kreegen hunne bezittingen vry. Het was een fchuld die op het geheele land lag, gefprooten uit die twintig duizend was,'is genoeg uit de gefchiedenis bekend. De Nederlandfche lezer kan een verflag biervan vinden in stuabt's Romeirfche Gefcbied. II. Deel bl. 145—191 en voora! 197 en volgg. Het fchynt, dat deze zelfde beestachtigheid thans, ten tydö van lucullus, in Afia was ingevoerd.  vam LUCULLUS. 171 zend talenten, welke sol la als eene belasting aan Alla had opgelegd. Het dub-, beid van deze fom was toegezegd aan de geldfchieters, doch door de renten, welke dezen namen , was dezelve reeds tot honderd en twintig duizend talenten aangegroeid. Dezen der hal ven , als hadden zy groot onrecht geleeden, hieven te Romen de luidruchtigfte klachten tegen lucullus aan, en wisten, door omkoping, eenige volks-redenaars tegen hem in 't harnasch te jaagen , daar zy uit zich zelve veel vermogen hadden, en veele leden van het Beftuur afhankelyk van zich hadden gemaakt. Lucullus echter werd niet alleen van die volken , die hy aan zich verpligt had, geliefd, maar werd ook begeerd van de andere wingewesten , als die dezulken gelukkig achteden , aan welken zodanig een Lsndvoogd te beurt viel. Wat nu betreft appius clodius, die naar tigranes was gezonden , (zynde een broeder van de vrouw van lucullus) deze werd in 't eerst door de gidfen van den Koning langs onnoodige bogten e o m wegen gevoerd door de hooger ftreeken van het land, tot dat hem, door zy-  172 het LEVEN zynen vrygelacen flaaf, die uit Syrië ge* Jjoortig was, de rechte weg wierd geweezen, waarop hy, die omwegen en doolpaden verlatende, dadelyk zyne Barbaarfche leidslieden liet gaan, en binnen weinige dagen den Euphraat overgetrokken zynde, te Antiochia kwam , welke ftad Antiochia Efidaphnes wordt genoemd («). Hier gelast zynde tigranes optewachten, welke nog niet daar was, bezig zynde met zommige fteden van Fenicië onder te brengen , haalde hy middelerwyl eenige Onderkoningen , die niet dan gedwongen den Armeniër dienden, tot zyne party over; onder anderen zarbienus, Vorst der Gordyënen. Daarenboven kwamen hier heimelyk by hem gezanten van vele fteden, die door tigranes onder 't juk gebragt wa- C») Of Antiochia by Daphne; in onderfcheiding van meer andere fteden , welke den naam van Antiochia voerden. De deze was de hoofd, ftad van Syrië, en dezelfJe, waarvan gewag wordt gemaakt by lücas , Handel, der Apost. XI. waar de naam van Christenen het eerst is ingevoerd. Naby deze ftad lag een vlek, Daphne genoemd , en een bosch van den zelfden naam, binnen 't welke een aanzienlyke tempel van apgl1.0 en diana wetd gevonden.  van LUCULLUS. 173 waren , aan welke hy de befcherming van lucullus beloofde, terwyl hy haar vermaande om zich voor als nog ftil te houden; want de overheerfching der Armeniërs viel den Grieken hard en ondraaglyk. Vooral was het hart van den Koning zeiven door grooten voorfpoed dermate trotsch en opgeblazen geworden, dat hy zich verbeeldde, dat alles, wat by de menfchen voor begeerlyk en voortrefFelyk wordt aangezien, niet flechts ter zyne befchikkinge ftond, maar ook om hem alleen aanwezig wa?. Want van kleine en geringe beginfelen opgekomen, had hy vele volken aan zyn gebied gehecht, en de magt der Parthen meer dan iemand gefnuikt. Hy had Mefopotamië met Grieken bevolkt, welke hy in menigte, deels uit Cilicië, deels uit Kappadocië had uitgenomen, en derwaards doen verhuizen. Daarenboven had hy de Arabieren, die men Scenieten noemt (0} , genoodzaakt hun- (0) Het zuidelyke gedeelte van Mefopotamië werd door Arabieren bewoond , waarom het ook den naam van Arabie voerde, zynde door den Eupliraat gefcheiden van het eigenlyke Woest- Ara-  hbt LEVEN hunne oude levenswyze te verlaten , dezelve verplaatst en nader by zich gebragt, om in den koophandel dienst van hun te hebben. Vele Vorften waren hem onderdanig , en vier van dezelven , welke hy altyd in zyn gevolg had, gebruikte hy tot zyne knechten en tranwanten. Deze moes» ten, wanneer hy te paard reed, hem te voet in een onderkleed verfellen. Wanneer hy op zynen troon zat om gehoor te geven, ftonden zy nevens hem met zaamgevouwen handen; welke houding byzonder geacht werd eene erkentenis van llaverny aanteduiden , als of zy, met volkomen afftand van hunne vryheid, hun lyf aan hunnen Heer overgaven, gereed tot lyden en niet tot doen. Appius echter niet in 't minst verfchrikt of ontzet door deze fchrikbaarende vertooning van magt, begon , zodra hem het woord gegund was, zonder omwegen te zeggen, dat hy gekomen was om mithridates te halen , als beftemd zynde voor de zegepraal van lucullus, en dat hy Cin Arabie. Deze Arabieren werden byzonder Scène» ten of Tentbewoners genoemd.  van LUCULLUS. 175 (in geval van weigering) gelast was om aan tigranes den oorlog te verklaaren. Dit maakte zodanigen indruk op tigranes, dat, offchoon ^hy zich moeite gaf om de rede van appius met een vrolyk gelaat en eenen gemaakten lach aantehooren, de omftanders echter duidelyk bemerkten, dat hy door deze vrymoedigheid van den jongen krygsman ontfteld was, daar hy thans voor de eerftemaal de taal der vryheid hoorde, federt den tyd van omtrent vyfentwintig jaaren: want zo lang had hy geregeerd, of liever den Dwingeland gefpeeldo Dan het antwoord wag, dat hy mithridates niet dacht o verteleveren, en, byaldien de Romeinen hem den oorlog mogten aandoen, dat hy gereed was om geweld met geweld te keeren. Gebelgd zynde, omdat lucullus in zynen brief hem eenvoudig Koning, en niet Koning der Koningen gsnoemd had, verwaardigde hy dezen in zyn antwoord ook niet met den naam van Opperbevelhebber. Aan appius zond hy kostbaare gefchenken, en als deze dezelve niet aannam, voegde hy er nog meer andere by. Toen nam appius, om geenen fchyn ie geven, 'als öT hy  t?6 het LEVEN hy uit vyandige gezindheid die gefchenken affloeg, eene enkele drinkfchaal daaruit, en zand al het overige terug; waarna hy met aJien fpoed tot«den Veldheer wederkeerde. ^ Tot hiertoe had tigranes zich niet verwaardigd mithridates te zien, of te fpreken, fchoon deze zo na aan hem vermaagfchapt was, en zulk een magtig gebied verlooren had, maar had hem op eene fmadelyke en onmeedogende wyze in eenen afgelegen, moerasfigen en ongezonden oord na genoeg als eenen gevangen onder bewaaring gefield. Nu daarentegen noodigde hy hem, mee alle blyken van eer en vriendfchap, om by hem te komen. In een geheim mondgefprek, tusfchen deze beiden in het Paleis van tigranes gehouden, verzoenden zy zich onderling ten koste van hunne vrienden, op welke al de fchuld van hun wederzydsch wantrouwen gefchoven werd. Onder deze was metrodorus van Scepfis, een man van aangenaame talenten en groote geleerdheid, en tot dien hoogen trap van vriendfchap by den Vorst geklommen, dat men hem 'sKoninge Vader notmde. Toen deze voorheen  van LUCULLUS. 177 heen door mithridates in gezantfchap tot tigranes was gezonden, om onderftand tegen de Romeinen te verzoeken, had tigranes hem gevraagd : „ wat ,, zoudt gy zelf my hierin raden metro» „ dorus?" waarop hy , of om dat hy het welzyn van tigranes behartigde, of om dat hy niet gezind was om mithridates te behouden, ten antwoord had gegeven: „ als gezant raad ik het u aan, maar als raadsman moet ik het u afra„ den." Tigranes openbaarde dit aan mithridates, als of hy niet dacht dat deze deswege ftrenge wraak aan metrodo rus zoude nemen. Dan mithridates liet hem dadelyk ter dood brengen, 't welk tigranes berouw deed hebben over deze ontdekking; die echter daardoor juist niet den dood van metrodorüs had veroirzaakt, maar flechts een overwigt aan den haat van mithridates gegeven : want dat deze den man reeds van overlang gehaat had, bleek naderhand uit de gevonden papieren van den Vorst, waarin, onder anderen, metrodorüs tot den dood was beftemd. VIL deel. M Ti-  I78 het LEVEN Tigranes liet deszelfs lyk met ftaatfy begraven, en fpaarde geene kosten aan hem te doen nu hy dood was, nadat hy hem in zyn leven verraden had. Aan het hof van tigranes ftierf ook de redekunlïenaar amphicrates, die, zo hy geen Athener was geweest, hier kwalyk eene plaats zoude verdienen. Men verhaalt, dat hy gebannen zynde, zich te Seleucia aan den Tiger kwam neêrzetten, waar hy door de burgery aangezocht zynde om lesfen te geven, zulks trotfelyk weigerde, zeggende op eenen verwaanden toon, dat de fchotel te klein was voor den visch (/>). Vervolgens begaf hy zich naar cleopatra, de dochter van mithridates, en gemalin van tigranes, waar hy weldra onder verdenking geraakte, zodat hem alle gemeenfchap met de Grieken wierd ver- bo (ƒ>) In 't oirfpronglyke ftaat eigenlyk, dat de fchotel te klein was voor den dolfyn. De waanwyze Sophist wilde er mede zeggen, dat Seleucia geene plaats was, die verdiende, dat een man als hy daar zyn licht liet fchynen.  van LUCULLUS. ï?9 boden. Ter oirzake hiervan benam hy zich zeiven door vasten het leven. Ook deze, zegt men, verwierf van cl kop atra een prachtige lykftaatfy , en werd begraven by eene plaats , welke Sapha genoemd wordt (^). Lucullus wyd en zyd in Afia de goede orde en den vrede herfteld hebbende , betoonde zich tevens niet afkeerig van uitfpanningen en vermaaken, maar vereerde, geduurende zyn verblyf teEphe- ' fus, de fteden met prachtige fchouwfpelen en zegefeesten, verfeld van worftelaars en zwaardvechtersvertoningen, terwyl de fteden op haare beurt ter zyner eere Lucullus-feesten vierden (r), en, 't geen hem nog aangenaamer was dan die eer, hem vele blyken van waare genegenheid be- (O Dacier zegt ftellig, dat dit Sapha eene ftad was van Mefopotamie , gelegen aan de Tiger; op wat gezach , kunnen wy niet bepaalen. Bryane en reiskb houden dit woord verdacht, en trachten onderfcheidene verbeteringen in den Text te maaken, waarvan wy echter geene dunden aannemen. (r) Lueuilea. M 2  i8d het LEVEN betoonden. Dan na dat appius terug was gekomen , en het nu bleek , dat de oorlog met tigranes onvermydetyk was, maakte hy zich dadelyk gereed om weder naar Pontus optetrekken. Nadat hy dus zyn leger byeen verzameld had, floeg hy het beleg voor Sinope, of liever hy belegerde de koningsgezinde Ciliciers, welke die ftad inhadden. Deze, na eene groote menigte Sinopenzers omgebragt, en de ftad in brand geftooken te hebben , begaven zich des nachts op de vlucht. Zodra lucullus dit merkte, trok hy binnen de ftad, liet agtduizend van dezelve , die nog achtergebleven wa> ren, over den kling fpringen, herftelde de burgers in hunne bezittingen , en droeg groote zorg voor de ftad ; voornamelyk ter oorzake van den volgenden droom. Hem was namelyk in den droom iemand verfcheenen, welke tot hem zeide: „Trek „ wat voord lucullus; want auto* „ lycus koomt, en begeert u te fpre„ ken." Opgeftaan zynde , kon hy niet begrypen , wat die droom beteekende; doch toen hy nog dien zelfden dag de ftad had ingenomen, en bezig was met de Ciliciers,  van LUCULLUS. .181 ciers, die te fcheep de vlugt namen , te vervolgen, vond hy op het ftrand een ftandbeeld liggen, 't welk de Ciliciers medegenomen hebbende, geen tyd hadden gehad om intefchepen. Het was een der voornaamfte kunstftukken van sthenis, en een van allen zeide hem , dat het een ftandbeeld was van autolycus, den ftichter van Sinope (O* deze autolycus wordt verhaald een der togtgenooten geweest te zyn van hercules, welke uit Thesfalie tegen de Amazonen waren opgetrokken, en een zoon van deïmachus. Van dien togt terug komende met demoleon (f) en phlogius, had hy fchipbreuk geleeden op een* klip .van Cherionefus, Pedalion genoemd, doch ge- Van dezen autolycus, wien de Sinopenzers voor den ftichter hunner ftad hielden, en van dit ftandbeeld fpreekt ook strabo in zyn agtfte boek, met by voeging, dat hy waarfchynlyk de zelfde is geweest, die zich in 't gevolg van jason onder de Argonautea bevond. Dezelve had mede aldaar een Orakel. (O Apollonius van Rhodus en valerius flaccus noemen dezen Deïleon. M 3  i8a het LEVEN gelukkig met zyne wapenbroeders ontkomen, en te Sinope aangeland zynde, had hy zich meester gemaakt van die ftad, welke destyds in handen der Syriers was, een volk, 't welk gezegd werd af te ftammen van svrus, een zoon van apollo en sinope i welke een dochter was van asopis O) Dit bericht had lucullus in gedach-en gebracht de les van sulla , welke in zyne Gedenkfchriften vermaanr, dat men aan geen ding meer geloof moet geven, en op niets vaster vertrouwen, dan op hetgeen ons in den droom wordt geopenbaard. Toen hy vervolgens de tyding kreeg, dat mithridates en tigranes gereed ftonden om hunne legermagt naar Lycaonië en Cilicië te voeren, ten einde het eerst in Afia interukken , ftond hy verwonderd over het vreemd overleg van den Armenifchen Vorst, daar hy, in den zin C«) Sinope, volgens diodorus B. XIV. de hoofdftad van mithridates, is bekend als het vaderland van den Filozoof diogenes. Ook was de Blyfpel-dichter diphilus, met nog meer beroemde mannen, vandaar geboortig.  van LUCULLUS. 183 zin hebbende de Romeinen te beoorlogen, zich niet bediend had van de hulp van mithridates, toen deze nog in zyn volle kracht was, en deszelfs toen nog geduchte magt niet met de zyne had vereenigd ; maar, na dat hy de neêrlaag en byna volkomen ondergang van dezen onverfchillig had aangezien , nu eindelyk, terwyl er naauwlyks een ftraal van hoop meer overig was, de wapenen begon op te vatten , en zich met iemand, die niet meer in ftaat was om zich zeiven op te beuren, in het verderf ging ftorten. / Dan, nadat machares, de zoon van mithridates , die over den Bosporus het gebied voerde, eene kroon, ter waarde van duizend ftukken gouds, aan l ucullus gezonden, en verzocht had oin voordaan als vriend en bondgenoot van het Romeinfche volk te mogen aangemerkt worden, begreep lucullus dat deze eerfte oorlog afgedaan was; weshalven hy sornatius met zesduizend man daar liet om het opzicht over die Provincie te houden , terwyl hy zelf met twaalfduizend man voetvolk, en nog geen drieM 4 dui-  184 het LEVEN duizend man ruitery optrok tot den tweeden oorlog f» Dit was klaarblykelyk een werk van dolle drift, en niet van welberaden overleg, derwyze aanterukken tegen krygshaftige volken , en ontelbaare ruiterbenden, en zich te wagen in een woest land vmet diepe rivieren doorfneeden en afgeflooten door bergen, met eeuwigen fneeuw bedekt: waarom ook de zoldaaten, die buiten dat nog weinig krygstucht geleerd hadden, hen niet dan gedwongen en met groote tegenkanting volgden; terwyl de Volksredenaars te Rome in hunne redevoeringen aan het volk hevig tegen hem uitvoeren, en hem befchuldigden, dat hy buiten noodzaak maar van den eenen oorlog tot den anderen fnelde, ten einde nimmer buiten krygsbewind te zyn, en door on- op- O) Stephanüs meende, dat hier gelezen moest worden «V è^gf , niet minder dan drieduizend man; doch zulks ftrydc openlyk tegen de meening van den fchryver, die, zo als uft den zamenhang en het vervolg blykt, deze onderneming van lucullus, met zulk eene kleine «»agt, als onbezonnen wiJ doen voorkomen.  vam LUCULLUS. 185 ophoudelyk oorlogen zich ten koste van 't algemeen te verryken. Deze bereikten dan ook mettertyd hun oogmerk (w). Lucullus ondertusfchen met groote dagreizen voordgetrokken zynde, kwam voor den Euphraat, welken hy door het winter-water buiten de oevers getreden en zeer onituimig vond. Dit baarde hem geen' kleinen kommer, vreezende, dat het aanbrengen van, fchuiten, en het maaken van eene fchipbrug te veel tyds en arbeids zou kosten. Doch tegen den avond begon reeds het water te vallen , en geduurende den nacht liep hetzelve dermate af, dat men den volgenden morgen de rivier binnen haare oevers zag. Toen de inwoo» ners midden in de rivier kleine droogten even als eilanden zagen opkomen, rondom welke het water zachtkens heen vliette, eerden zy lucullus als eenen God; want vermits dit zelden te vooren gebeurd was, fcheen het hun toe, als of de rivier zich van zelfs handelbaar en zachtmoedig jegens bem betoonde, om hem eenen gemakkelyken en fpoe- («0 Namelyk om hem van het bewind te ontvetten. M5  186 hetLEVEN fpoedigen overtogt te bezorgen. Hy maakte dan ook gebruik van deze gunftige gelegenheid, en voerde zyn leger over. Naauwlyks was hy overgetrokken, of hy werd door een heuchlyk voorteeken verblyd. Daar ter plaatfe graasden koeien, gewyd aan de Përfiaanfche diana, welke Godheid door de Barbaaren, aan gene zyde van den Euphraat wonende, het meest van allen geëerd werd. Deze koeien worden alleen tot offeranden gebruikt, terwyl zy voor het overige in volle vryheid berom zwerven, geteekend met eenen fakkel, tot een kenmerk, dat zy aan die Godin toebehooren Wanneer men eene van dezelve noodig heeft, valt het niet gemakkelyk , maar kost gemeenlyk vele moeite, die te vangen. Dan, . toen het leger over den Euphraat was getrokken, kwam eene van dezelve geloopen naar C*) De aart der zake fchynt medetebrengen, dat men hier aan de figuur van eenen fakke!, waarmede deze dieren gemerkt waren, en niet aan eenen eigenlyken fakkel te denken heeft; 't welk wy daarom ook by de vertaling in acht hebben ' genomen.  van LUCULLUS. 187 naar eene rots , welke aan de Godin was roegeheiligd, bleef daarop ftaan mee het hoofd ter aarde gebogen , even als die, welke met een touw getrokken worden, en bood zich van zelfs aan lucullus ten offer aan. Behalven deze, offerde hy ook nog eenen ftier aan den Euphraat, voor den behouden overtogt. Dien dag liet hy daar zyn leger rustdag houden, waarna hy 's anderen daags en de volgende dagen zynen togt door Sophene voordzettede, geen leed doende aan de inwooners van dat land , die zich aan hem onderwierpen, en zyn leger goedgunstig ontfingen. En toen zyne zoldaaten een zeker kafteel, waarin men geloofde dat groote fchatten waren, wilden innemen , zeide hy, wyzende op den berg Taurus, die in 't verfchiet lag: „ dat kafteel moet gy „ liever innemen ; de fchatten, in het an„ dere opgefloten, zyn de prys, welke „ voor de overwinnaars is weggelegd." Hy zette daarop zynen togt met fpoed voord, trok den Tiger over , en rukte in Armenië. Daar de eerfte, welke tigranes van de aankomst van lucullus verwittigd had,  188 het LEVEN had, ter belooning daarvoor, zynen kop had .verlooren , bragt niemand hem verder eenig naricht; zodat hy, eer hy het wist, reeds van rondsom in het vuur der vyanden zat , niets doende dan luisteren naar de vleitaal van zyne hovelingen , die hem zeiden, dat lucullus voorzeker een groot Generaal moest zyn , indien hy tigranes te Ephefus durfde opwachten, en niet dadelyk, op het gezicht van die ontelbaare krygsbenden , weder uit Afla ging vluchter. Zo waar is het, dat, gelyk niet alle lichnamen veel wyn kunnen verdragen, dus ook gemeene zielen geenen grooten voorfpoed kunnen hebben, zonder het verftand daarby te verliezen, Mitrobarzanes was de eerfte van zyne vrienden, die hem de waarheid durfde zeg-gen. Dan ook deze werd flecht genoeg voor die vrymoedigheid beloond: want hy moest dadelyk met drieduizend ruiters en eene groote menigte voetvolk tegen lucullus optrekken , met last om den Veldheer zeiven levende optebrengen, en deszelfs volk tot één toe te dooden, Het leger van lucullus was deels reeds bezig met het leger opteflaan , deels nog  van LUCULLUS* 189 nog op weg , toen zyne verfpieders hem de tyding bragten , dat de Barbaaren in aantogt waren. Vrezende dus, dat de vyand zyne benden, nog niet byeen verzameld , en nog niet in dagorde gefchaard, overvallen en in wanorde mogt brengen, befloot hy zich binnen de legerplaatfe te verfchanzen, en zond zynen Generaal sextil ius met zestienhonderd ruiters j en niet veel minder zwaar- en ligt - gewapende voetknechten af, met bevel, om, wanneer hy in de nabyheid van den vyand gekomen zoude zyn, daar te blyven, tot dat hy bericht ontfing , dat al het volk zich binnen de legerplaatfe bevond. Dan, hoe zeer skxtilius dit bevel poogde optevolgen, werd hy door mithrob arz anes , die verwoed op hem aanviel, tot een treffen genoodzaakt./ In dit gevecht kwam mithrob arzanes , moedig ftrydende, te vallen, waarop de overigen de vlucht namen, die, uitgezonderd eenige weinigen , achterhaald en gedood werden. Daarop verliet tigranes Tigranocerta, de hoofdftad, welke hy zelf gebouwd had, en trok terug naar den Taurus, waar  ïqo het LEVEN hy zyne gebeele magt byeen liet trekken. Maar lucullus, hem geenen tyd gunnende om zich in zulken geduchten ftaat van tegenweer te ftellen , zond aan den eenen kant muren* uit, om die genen, welke op weg waren naar tigranês^ te verftrooien en aftefnyden , en aan den anderen kant sextilius, om eene magtige verfterking van Arabieren, die den Koning kwam byfpringen , tegen te houden. Ten zelfden tyde overviel sextilius de Arabieren, bezig zynde met een leger opteflean; van welke hy het grootfte gedeelte in de pan hakte: terwyl murena, die tigranes op den voet gevolgd was, toen deze met zyn talryk leger door eenen ongemakkelyken en naauwen weg moest trekken , dezen ten rechten tyde aantastede, met dat gevolg, dat tigranes de vlugt nam, met achterlating van alle zyne bagaadje. Van de Armeniërs werd eene groote menigte gedood, en een nog grooter aantal gevangen genomen. *>-Dit gelukkige begin deed lucullus befluiten om optebreken naar Tigranocerta, cn bef beleg voor die ftad te liaan. Er bevonden zich in dezelve eene menigte  van LUCULLUS. 191 te Grieken, die uit Cilicië verdreeven waren , als ook een aantal Barbaaren, die in het zelfde geval met de Grieken waren; Adiabeners, Asfyriers, Gordyëners en Kappadociers, welken tigranes, na het verwoesten van hun vaderland , derwaards overgevoerd en genoodzaakt had zich daar të vestigen. De ftad zelve was opgepropt met fchatten en kostbaarheden, daar allen, zo ambtelooze onderdaanen als Grooten, zich als om ftryd met den Koning beyverd hadden om dezelve te verryken en te verfraaien. Hierom belegerde lucullus dezelve op het nadrukkelykfte, in de verwachting , dat tigranes dit niet zoude kunnen dulden , maar, tegen zyn voornemen aan, in arren moede zoude afkomen om flag te leveren. En in deze verwachting werd lucullus niet bedrogen. Mithridates zond wel bode op bode, en brief op brief, om tigranes het gevecht te ontraden , en hem te bewegen, dat hy alleen zyne ruitery mogt gebruiken, om lucullus den toevoer aftefnyden. Ook deed taxiles, die van wegen mithridates gezonden, zich in zyn leger bevond, zyn best met den Koning te bidden ,  lofi het LEVEN den, dat hy de Romeinen, een onverwinlyk volk, mogt ontwyken, en zyn behoud zoeken in de vlugt. In 't begin leende hy ook een gunlHg oor aan deze voorftellingen; maar toen de Armeniërs en Gordyënen met al hunne magt waren aangekomen ; toen de Koningen der Meden en Arabieren met al hun volk zich by hem hadden gevoegd; toen van de oevers der Babylonifche zee (y) een ftroom van Arabieren , en van de Kaspifche zee geheele zwermen van Albaniers, vereenigd met hunne nabuuren de Iberiërs, en nog een aantal onafhankelyke volken, welke langs den Araxes woonden, deels uit vrywillige genegenheid , deels aangelokt door gefchenken , waren opgekomen ; en toen 'sKonings eetzalen, ja zelfs zyne raadkamers , dagelyks weergalmden van ydele hoop, dollen moed, en winderig gefnork dier Barbaaren ; toen begon taxi las in levensgevaar te komen , omdat hy het gevoelen der genen, die den oorlog wilden, tegenftond. Ook verbeeldde men zich, dat mi- (y) Door de Babylonifche zee wordt hier de Peifiaanfche zeeboezem verftaan.  van LUCÜLLüS, Ï03 MTHRID A t £ s Uit nyd tigranes Vatl den roem der overwinning zocht te verfteken ; weshalven tigranes deszelfs komst niet wilde afwachten, om hem niet tot deelgenoot van dien roem te maakeri. Hy trok dan op met zyne geheele krygsmagt, zich , naar men zegt, zeer beklagende by zyne vrienden, dat hy met lucullus alleen, en niet met alle Romeinfche Veldheeren tevens, zoude hebben te ftryden. En indedaad deze fierheid van den Koning was niet zo geheel buitenfpoorig en onredelyk, daar hy zulk een aantal volken en Koningen , zo veele legioenen voetknechten, en eene ontelbaars menigte ruitery onder zyn bevel zag ftaan. Want hy bad twintigduizend boogfchutters en flingeraars , vyftigduizend ruiters , en daaronder, volgens fchry ven van lucullus aan den Raad, zeventienduizend kurasfiers; voords honderd eri vyftigduizend man zwaar gewapend voetvolk, verdeeld in cohorten en phalangen ; daarby werklieden om de wegen te banen, bruggen te maaken, de rivieren op te ruimen , bosfchen te kappen , en tot meer andere nodige verrichtingen, ten getale VII. deel, N van  19+ het LEVEN van, vyfendertigduizend; welke in de achterhoede geplaatst, het leger tevens aanzien en fterkte byzetteden. Toen hy den Taurus overgetrokken zynde met die geduchte magt in 't gezicht kwam , en hy zelf van de hoogte het Romeinfche leger, 't welk Tigranocerta omfingeld had, kon overzien , hieven de Barbaaren uit de ftad op dat gezicht een gefchreeuw en gejuich aan, en dreigden den Romeinen, wyzende op de Armeniërs. In eenen kiygsraad, welken lucullus daarop hield, waren zommigen van oordeel, dat men het beleg moest opbreken, en tigranes tegentrekken ; anderen waren van gedachten , dat men zulk eene talryke menigte vyanden niet achter den rug moest laten , en het beleg dus niet ftaken moest. Lucullus zeide, dat geene van beide partyen recht geoordeeld had, doch dat beider gevoelen vereenigd goed was O). Hy verdeelde derhal ven zy O) Onzes inziens heeft dacier hier, zo als de Latynen ("preken , eenen knoop in eene bieze gezocht, of eene zwaarigheid gemeend te vinden, waar geene zwarigheid was, en dus eene onnoo- di.  van LUC U L L U S. 195 zyne magt, liet m u r e n a met zesduizend man voetvolk voor de ftad, en trok zelf met vierentwintig cohorten , beftaande uit niet meer dan tienduizend man zwaar gewapend voetvolk, benevens zyne geheele ruitery, en omtrent duizend flingeraars en boogfchutters, den vyand te gemoet. Nadat hy zich by de rivier in eene ruime vlakte had neergeflagen a fcheen zyn leger in de oogen van tigranes een el* dige verandering in de Text willen maaken. Lucullus was van oordeel , dat het gevoelen van geene der beide partyen in den krygsraad alleen kon voldoen: want het beleg optebreken, en dus eenen vyand achter den rug te laten , waarvoor zommigen geftemd hadden , was gevaarlyk, en het beleg voordtezetten, zonder zich om tigranes, die met zulk eene geduchte magt in de nabyheid was, te bekommeren , was even weinig raadfaam. Hy befloot dus die beide gevoelens te vereenigen, en, zonder het beleg geheel optebreken, evenwel aan tigranes het hoofd te bieden. Hy volgde derhalven niet het gevoelen van eene van beide partyen , maar van beide te zamen , door murena met een gedeelte van het leger daarcelaten, en zelf met het hoofdleger tegen tigranes optetrekken. N 2  ig6 het LEVEN ellendig hoopje volks , 'c welk dus aan zyne vleiers ruime ftof tot ipotterny opleverde. Zoramigen vermaakten zich met allerlei fpotredenen , terwyl anderen uit kortswyl fpeelden om den buit. De Veldoverften en Koningen kwamen elk voor zich tigranes verzoeken, om alleen den vyand voor hunne rekening te mogen nemen, willende dat de Koning zelf een bloote aan^ fchouwer van 't gevecht zoude zyn. Tigranes, die ook op zyne beurt iets aardigs en fpotachtigs voor den dag wilde brengen, nam het bekende zeggen te baat: „ indien zy als gezanten komen , is hun „ getal vry groot ; maar komen ze als vyanden, dan is het byfter klein." Dus bragten zy den tyd met boert en fchimp door. Reeds vroeg den volgenden morgen liet lucullus zyn leger uittrekken. Dat der Barbaaren ftond aan de Oostelyke zyde van de rivier, welke met eenen bogt naar 't Westen liep, waar dezelve het gemakkelyksc was om overtegaan. Terwyl hy zyn leger haastig derwaards liet trekken , verbeeldde tigranes zich, dat hy aftrok , en zich tot taxi les wendende, zeide hy met eenen  van LUCULLUS. 197 eenen fchimpigen lach: „ Ziet gy wel, „ hoe die onverwinbaare Romeinfche le-; „ gioenen gaan lopen?" waarop taxiles ten antwoord gaf: „ Ik wenschte „ wel, o Koning! dat er zo iets onver„ wachts tot uw geluk gebeurde. Maar „ deze lieden zyn niet gewoon zich bloo» „ telyk tot eene reis zo fraai te kleeden, „ noch blanke fchilden en ontbloote hel„ men, ontdaan van derzelver lederen „ bekleedfels, te gebruiken. Die blinkende „ uitrusting is van Romeinen, die in den „ zin hebben te vechten, en die werkelyk op den vyand losgaan." Terwyl taxiles nog fprak, zag men reeds den eerften adelaar van 't leger van lucullus; 't welk zich wendde, en de cohorten zich in rotten fchaarende om over de rivier te gaan. Toen was het als of tigranes» uit eenen fterken roes ontnuchterd, wakker wierd: „ Hoe!" riep hy, tot twee, driemaal toe, „ komen die menfchen op ons „ aan?" Zeer ongeregeld werd dus die woeste hoop ten flryde gefchikt. D Ko" ning zelf plaatfte zich in 't midden, gevende het bevel over den linker vleugel aan den Vorst der Adiabeners,. en N 3 over  198 tfET LEVEN over den rechter aan den Medifchen Vorst: aan het front van dezen vleugel waren de meeste kurasfiers geplaatst. Toen lucullus gereed ftond om over de rivier te trekken, kwamen hem deze en gene der Bevelhebbers waarfchouwen tegen dien dag, als zynde een van die noodlottige dagen, welke de Romeinen gewoon zyn zwarte te noemen , omdat op dien zelfden dag voorheen het leger van caepio in een treffen tegen de Cimbren in de pan was gehakt («). Lucullus gaf daarop dit merkwaardige antwoord : Geene • zwaa„ righeid: ik zal hem tot een' gelukkigen „ dag voor de Romeinen maaken." De dag was de zesde van de maand Oftober. ^$ Dit gezegd, en den zynen een hart onder den riem gefloken hebbende, ging hy over de rivier, en ftelde zich aan de fpitfe om op den vyand aanterukken. Hy had een blinkend yzeren harnas aan, met fchubben bezet, en een Veldheers rok, met franjen verfierd ; terftond Hak by zyn uit- (a) Van deze nederlaag is gefproken in het leven van marius. Zie het 6de Deel dezes werks.  van LUCULLUS. 199 uitgetogen zwaard omhoog, ten teeken, dat men dadelyk handgemeen moest wor-, den met eenen vyand , die gewoon was van verre met pylen te vechten, wien men dus, door de fnelheid van den aanval, geène ruimte moest laten om van zyne pylen gebruik te maaken. Maar toen hy zag, dat de kurasfiers , waarin de vyand zyne grootfte fterkte Helde, zich verzamelden onder zekeren heuvel , welks top effen en breed was, en die eenen opgang had van vyf honderd fchreeden , niet fteil noch ongemakkelyk om te beklimmen, gaf hy aan de Thracifche en Galatifche ruhery, welke hy by zyn leger had , bevel , om dezen in de zyde te vallen, en derzelver pieken met hunne zwaarden af te weeren. Want de voornaamfte kracht dier kurasfiers was gelegen in hunne pieken, buiten welke zy genoegfaam onnut voor zich zeiven en onfchadelyk voor hunne vyanden waren, ter oirzake van hunne zwaare en ongemakkelyke wapenrusting, waarin zy even als gemetfeld zaten. Lucullus zelf beftormde met twee cohorten den heuvel, waarin hem zyne zoldaaten yverig volgden, als zy zagen, dat hun N 4 Veld.  300 HET LEVEN Veldheer gewapend vooraan het gevaar te gemoet ging, en den heuvel beklom. Zo dra hy boven was, en eene plaats bereikt had , waar hy van allen gezien kon worden, riep hy : „ de overwinning is onze, „ mannen! de overwinning is onze!" 'en met dit zeggen viel hy op de kurasfiers in , bevelende zyn volk zich niet verder van hunne fpietfen te bedienen, maar den vyand met de eene hand aantegrypen, en hem met de andere naar de dye en de beenen te fteken, vermids de kurasfiers die deelen alleen bloot hadden. Doch vechten was hier niet noodig, want dit volk, in plaats van de Romeinen af te wachten, nam met een luid gefchreeuw allerfchandelykst de vlugt, en ftortte met zyne zwaar beladen paarden van boven neder in de gelederen van het voetvolk, voordat er nog eenig gevecht geleverd was. Dus werd die tallooze meeaigte, zonder dat het een droppel bloeds kostte, pp de vlugt gejaagd. Dan des te grooter was de flachting onder den vlugtenden vyand; of liever onder hun, die zochten te vlugten : want belemmerd door 't gedrang van hunne eigene gelederen , werd hun  van LUCULLUS» aoi hun de vlugt belet. Tigranes was de eerfte van allen, die met eenige weinigen het hazepad koos , en ziende zynen zoon deelen in zyn lot, nam hy den tulband van zyn hoofd, en gaf dien fchreiende aan dezen over , hem bevelende om langs eenen anderen weg, zo hy kon , te ontvlugten. Maar de jongeling, niet durvende den tulband opzetten , gaf denzelven ter bewaaring aan eenen zyner getrouwfte dienaaren, die by ongeluk gevanJ gen raakte, en by lucullus werd gebragt. Dus viel, onder anderen , ook de tulband van tigranes in handen van lucullus, Men zegt, dat er meer dan honderdduizend man voetvolk fneuvelden, terwyl er van de ruitery Hechts zeer weinigen ontkwamen. Van den kant der Romeinen had men Hechts honderd gekwetften en vyf dooden. De Wysgeer antiochus (e}, in zyne verhandeling over (3) Uit vrees namelyk van zich aan Majesteitfchennis fchuldig te maken. (O Deze antiochus van Askalon , leerling van' pk 11,0 , die in 't vervolg nog eens voorkoomt als een voorftander van de oude AkadeN 5 mie»  aoa hit LEVEN over de Goden gewag maakénde van dezen flag , zegt, dat de zon nooit dergelyken aanfchouwd heeft. Strabo, een ander Wysgeer,(<0> zegc» dat de Romeinen zelve zich fchaamden, en er om lachten , dat zy tegen zulke verachtelyke flaaven nog wapens hadden moeten gebruiken. Livius merkt aan, dat de Romeinen nooit met zulk eene geringe krygsmagt tegen zulk eene overmagt van vyanden geftreeden hebben: want de overwinnaars maakten naauwlyks het twintigfle ge- mie, wordt van zommigen als de ftichter van de vyfde Akademie gehouden. Zie sext. empik. p. 235. Cicero A:ad. qu (ƒ) Dit fchynt de zin der woorden te zyn, fchoon het werkwoord, hier gebezigd, in die betee&enis ongewoon is.  aotf hetLEVEN digheid en menschlievendheid boven oorlogsroem te ftellen en te recht, want van dezen laatften matigt zich geen klein gedeelte het leger, en nog veel grooter de Fortuin toe (g), daar de eerstgenoemde deugden blyken gaven van eene zachte en welgevormde ziel ; en door deze was het, dat lucullus, zonder wapenen, de Barbaaren overwon. Want de Arabifche Vorften kwamen hem van zelfs al het hunne aanbieden, en dit voorbeeld werd door de Sophenen gevolgd. De Gordyëners had hy derwyze weten intenemen, dat zy van zelfs gereed waren om hun Cg) De lezers, welke met de redevoeringen van cicero bekend zyn, herinneren zich waarfchynIyk, by deze aanmerking van plutarchus, de fchone plaats uit de redevoering voor marcellus, welke men zou zeggen, dat onze fchryver hier op het oog heeft gehad: nam bellicas laudes folent quidam extenuare verlis, easque detrahere ducibus, communicare cum multis, tie propria fiant imperatorurn: et certe in armis militum virtus, locorum oppoitunitas, auxilia fociorum , clas/es, commeatus, multum iuvant j maximam vero partem quafi fuo iure fortuna fibi vindicat, et quidquid est prospere gestum,, id paene omne ducit fuum &c.  van LUCULLUS. 207 hun vaderland re verlaten, en met hunne vrouwen en kinderen hem te volgen. Tot dit laatfte had de volgende omftandigheid aanleiding gegeven. Zarbienus, Koning der Gordyënen , der dwingelandy van tigranes moede zynde, had, zo als boven gezegd is, beimelyk, door middel van appius, een verbond met lucullus willen fluiten; doch, dit uitgelekt zynde, was hy met vrouw en kinderen omgebragr, voordat de Romeinen in Armenië gevallen waren. Lucullus had dit niet vergeten , maar by de Gordyënen gekomen zynde, liet hy zarbienus ftatelyk begraven, verfierde deszelfs houtftapel met een prachtig kleed, met goud uit 's Konings fchatten , en met den buit van tigranes; ftak zelf den brand er in, en plengde, te gelyk met de nabeftaanden en vrienden des overledenen , wyn op den. zeiven, terwyl hy dien Vorst met den naam van zynen vriend,en van bondgenoot des Ro« meinfchen volks vereerde. Daarteboven liet hy hem een kostbaar praalgraf oprichten: want er was een groote fchat van geld, en van zilver en goud in de paleizen van zarbienus gevonden. In deszelfs fchttu> ren  ao8 het LEVEN ren Jagen drie millioenen medimnen koren. Op deze wyze werd het krygsvolk rykelyk van alles voorzien, en lucullus werd ten hoogften geroemd, dat hy, zonder eene enkele drachma uit 's lands kas te trekken , de oorlogskosten uit den oorlog zeiven goedmaakte. Nog hier zynde ontfing hy ook een gezantfchap van den Koning der Parthers, die een vriend en bondgenoot der Romeinen verzocht te worden. Dit ftond lucullus zeer wel aan, die daarom ook van 'zynen kant een gezantfchap aan hem weerom zond. Dan de gezanten van lucullus vonden, dat die Vorst nog wankelde , welke party hy wilde kiezen, en dat hy zelfs in 't geheim in onderhandeling was met tigranes, wien hy zyne hulp aanbood, mids dat hem daarvoor Mefopotamie zou worden afgeftaan. Zodra dit aan lucullus geboodfchapt was, befloot hy tigranes en mithridates, als partyen die afgeftreeden waren, te laten -vaaren, en in eenen nieuwen togt de krachten der Parthers te beproeven; oordeelende, dat het roemruchtig voor hem zou zyn, even als een kampvechter in het wor;  van LUCULLUS. £09 worftelperk , zonder tusfchenpoozen , drie panyen achter elkander te verdaan, en de drie 'magtigfle koningryken ,. welke de zon befcheen , als overwinnaar , zonder eenen flag verlooren te hebben , doortetrékken. Hy gaf dan last aan sornatiüs en de ' andere Bevelhebbers, die in Pontus waren , om zich met hunne krygsmagt by hem te voegen , vermits hy voornemens was om uit Gordyëne optetrekken. Dan,» daar dezen reeds te voren blyken van onwilligheid en ongehoorfaamheid in hun krygsvolk befpeurd hadden , werden zy thans van de volflagen halfterrigheid der zoldaaten overtuigd, welke zich noch door goede woorden noch door geweld tot hunnen pligt lieten brengen , maar openlyk verklaarden en uitriepen , dat zy zelfs daar niet langer wilden blyven, maar dat zy Pontus zonder verdediging dachten te laten, en naar huis te trekken. Toen die' in 't leger van lucullus bekend wierd, floeg de geest van opfland ook tot zyne eigen zoldaten over, die reeds door rykdom' en weelde tegenzin in den dienst hebbsmc'e beginnen te krygen , en naar dë rust haakende , nu , toen zy het ftout beVII, deel. O ftaan  aio het LEVEN ftaan der eerstgenoemden vernamen, niet fchroomden te zeggen , dat deze mannen waren , en dat men niet minder dan zy behoorde te zyn ; want dat zy reeds genoeg gedaan hadden , om ontflag en rust te verdienen. Toen lucullus zulke taal, en nog erger, van zyn krygsvolk hoorde, zag hy van den voorgenomen togt tegen de Parthers af, en trok andermaal op tegen tigranes. Niettegenftaande dat het nu midden in den zomer was, vond hy, den top van den Taurus bereikt hebbende, tot zyn leedwezen het koorn nog groen op de velden : zo achterlyk zyn daar de jwgetyden, uit hoofde van de koude , welke daar heerscht (A). Hy daalde nogthans af in de vlakte, en na de Armeniërs, die het waagden zich tegen hem (i) 'T geen plutarchus ons hier zegt van de achterlykheid der jaargetyden in Opper-Armenië, wordt door de hedendaagfche reizigers bevestigd , welke ons verzekeren, dat het daar in de maand ]uny zeer koud , en het aardryk met fneeuw bedekt is , welke niet eer fmelt, dan tegen het einde van Augustus. Fr. Vtrt.  van LUCULLUS. 211 hem te verzetten , herhaalde keeren op de vlugt gedreven te hebben, pionderde hy, zonder tegenftand te ontmoeten, de dorpen uit, en maakte zich meester van den toevoer, die voor tigranes beftemd was; waardoor hy het gebrek, dat hy voor zich zeiven gevreesd had , nu den vyand deed Jyden. Hy zocht wel ook dezen tot een gevecht uit te lokken , door hem binnen zyne legerplaats intefluiten, en inmiddels in deszelfs gezicht bet omgelegen land te pionderen; dan ziende, dat dezelve, door herhaalde neerlagen afgefchrikt, hiertoe niet te bewegen was, brak hy vandaar op naar Artaxata, de hoofdftad van t igranes, binnen welke zich deszelfs jon» ge kinderen en vrouwen bevonden ; waarom hy niet twyffelde, of tigranes zou ter verdediging van dezen voorzeker het zwaard trekken. Men verhaalt, dat de Karthaagfche hann ie al , na dat antiochus door de Romeinen overwonnen was, zich begaf tot den Armenifchen Koning artaxas, en dezen niet alleen vele andere nuttige lesfen en vermaningen mededeelde , maar hem ook byzonder opmerkfaam maakte, O a op  212 het LEVEN de voortreffelyke en aangename ligging van die plaats, waarvan in 't geheel geene party wierd getrokken, en dat hy verder eene afteekening van eene ftad maakte, en die op de plaats zelve aan artaxas vertoonde , hem aanzettende , om volgens dat plan daar eene ftad te bouwen. De Koning, dat plan goedgekeurd hebbende, had hem verzocht, dat hy zelf de uitvoering daarvan op zich wilde nemen: en dus had hannibal daar die groote en fchoone ftad gefticht, welke naar 's Konings naam genoemd, en federt de hoofdftad vari Armenië geworden was. Toen nu lucullus op deze ftad aantrok, kon tigranes het niet langer uitftaan, maar brak dadelyk op , en floeg den vierden dag zyn leger neder in de nabyheid der Romeinen , zodat de rivier Arfanias tusfchen beiden was CO» weïke de Romeinen moesten overtrekken om by artaxata te komen. Nadat lucullus eene offerande aan de Goden gedaan had, trok hy, zich ten vollen van de overtel) De Arfanias is eene rivier van Groot-Armenie, uitlopende in den Eupbraat. Fr. Vtrt.  van LUCULLUS. 213 overwinning verzekerd houdende, met zyn leger over de rivier, hebbende twaalf Cohorten aan het front geplaatst, en de rest, om niet omfingeld te worden , in de achterhoede gelaten. Want in het vyandelyke front ftond eene fterke magt van de uitgelezenfte ruitery , welke van voren gedekt was door Mardifche boog» fchutters te pqfrd, en lberifche piekeniers, op welke tigranes van alle zyne uü> heemfche benden , als de dapperfte , het meest vertrouwde. Dezen gaven echter ditmaal geen het minfte blyk van heldhaftigheid : want, na eene kleine fchermutfeling met de ruitery der Romeinen, bezweken zy weldra voor den aanval van het voetvolk , en gingen rechts en links op de vlugt, waardoor de Romeinfche ruitery insgelyks verdeeld raakte, om de vlugtenden te vervolgen. Zo dra dezen uit elkander geraakt waren, kwam de ruitery van tigranes aanrukken, op 't gezicht van welker menigte en fchitterende wapenrusting lucullus eenigermate met vrees werd bevangen. Hy liet dus aan zy.ïe ruits.y bevel geven om het veivol0 3 gen  ax4 het LEVEN gen van den vyand te ftaken; middelerwyl trok hy zelf vooraan tegen de Satrapan (&)> welke met de bloem van hunne manfchap tegen hem opkwamen. Dan eer het nog tot een ernftig gevecht kwam, had hy dezen reeds zulk eene vrees aangejaagd, dat zy de vlugt namen. Van de drie Vorften, welke by dit gevecht tegenwoordig waren, v:u^tte geen met meer fchande , dan de Pontifche Koning mithridates, die zelfs het gefchreeuw der Romeinen niet kon verdragen. Zeer verre, en den ganfchen nacht door , werd de vyand vervolgd , tot dat de Romeinen door vermoeidheid , deels van het dooden, deels van het gevangennemen en het medevoeren van buit en gevangenen , einde- lyk (k~) Het Griekfche woord deeIs Veldheeren der Koningen. Op dezen volgden honderd en tien oor» logfchepen met koperen nebben; het gouden ftandbeeld van'mithridates, lei vensgroote gemaakt, zynde zes voeten hoog; benepens een fchild van dien Vorst, met edele gefteen-en bezet. Voords twintig draagbaaren met zilveren vaatwerk, en tweeëndertig met gouden bekers , wapens en geld. Dit alles werd door menfchen gedragen. Deze werden gevolgd van agt muilezels met gouden bedden, zesenvyftig wet ongemaakt zilver, en honderd en z> veii  van LUCÜLLÜS. 333 ven met gemunt zilvergeld, ter waarde van omtrent twee millioen en zevenmaal honderd duizend drachmen. Daarby zag men ook nog de tafelen, waarop de geldzomi men aangeteekend ftonden, welke l ucullus aan pompejus tot den oorlog tegen de zeerovers had opgefchoten, en die, welke hy voor 's lands kas had afgegeven, als mede 't geen aan de zoldaten was uitgedeeld, welke ieder eene vereering van negenhonderd en vyftig drachmen ontfangen hadden. Deze zegepraal werd befloten met eene prachtige maaltyd , waarop by de inwooners van Rome en van de omgelegen buurten onthaalde. > y Niet lang daarna fcheidde hy van zyne huisvrouw clodia, een ontuchtig en flecht vrouwsperfoon, en trouwde weder met servilia, eene zuster van cato. Doch dit huwelyk was niet gelukkiger dan het voorgaande: want servilia had flechts ééne fchandvlek minder, dan clodia, dat zy namelyk niet befcbuldigd wierd bloedfchande te plegen met haare broeders. Voor het overige was zy even P 5 ze-  234 het LEVEN zedeloos en onkuisch als deze , en alleen het ontzach voor cato maakte, dat lucullus haar eenen tydlang verdroeg: doch ten iaatften zag hy zich genoodzaakt van haar te fcheiden. Terwyl nu de Raad de grootfte hoop voedde, dat zy in lucullus eenen magtigen fteun zouden hebben tegen de overheerlching van pompejus, en eenen voorvechter voor de party der Grooten, die door zynen verworven roem en vermogen fterk was geworden, hield hy eensklaps op, in het fhatsbeftuur verder deel te nemen, 't zy omdat hy den ftaat als krank en ongereeslyk befchouwde, of, zo als anderen willen, omdat hy verzadigd van roem , na zo veele moeilyke ftryden en pogingen , welke geenszins den gelukkigften uitflag hadden gehad , tot een gemak kelyk en wellustig leven verleid wierd. Er zyn toch ook , welke deze zyne keus billyken, en het hem tot lof rekenen, dat hy niet viel in het zwak van marius, die, na zyne overwinningen op de Kimbren behaald , en na zo veele groote en roemruchtige daaden verricht te hebben ,  van LUCULLUS. fi35 ben, in plaats van op zyne laurieren te rusten en een benydenswaardig geluk te genieten , uit onverzadelyken dorst naar roem en magt, nog in zynen hogen ouderdom met de jonge lieden om den hoogften rang in het ftaatsbeftuur wilde dingen , en daardoor tot de affchuwelykfte wreedheden verviel 9 terwyl hy zich zeiven nog erger lyden op den hals haalde. De zulken zyn van oordeel, dat ook cicero beter zoude hebben gedaan , om eenen gelukkigen ouderdom te genieten , indien hy, na het onderbrengen van catilina, het ftaatsbeftuur had laten vaaren, als mede scipio, zo hy, Numantia even als Carthago verdelgd hebbende , vervolgens de rust had gezocht: want ook de ftaatkundige loopbaan , zeggen zy, heeft haaren tyd, en het wordt den ftaatsman , niet minder dan den worftelaar, kwalyk genomen , indien hy met verwelkten bloei en uitgeputte krachten in het ftrydperk treedt. Crassus en pompejus daarentegen lachten lucullus uit , omdat hy zich aan de wellust en de weelde overgaf, even als of de wellust minder paste voor die jaa-  2^6 HET LEVEN jaaren, dan de bemoejing met ftaatszaken en het voeren van oorlog q&). , Inderdaad het leven van lucullus gelykt niet kwalyk naar de ftukken van de oude Komedie , vertonende in 't eerst ftaats- en krygsbedryven, maar vervolgens gastmaalen en drinkgezelfchappen, ja byna dolle nachtpartyen met fakkels en allerlei zoort van fpel (y). Want voor fpel rekene ik die prachtige huizen, door hem gedicht, die uitgeftrekte wandeldreeven en baden, en byzonder die fchilderyen en ftandbeelden, midsgaders zynen yver om die C.P) Wy volgen hier de lezing van reiske, welke, onzes oordeels, te recht het ontkennende bywoord om uit den Tekst heeft weggelaten. C?) Plütarchus bedoelt hier fatyrifche ftükken. welke een kluchtig mengelmoes waren van Tragifche en Komifche vertooningen, zo dat men aan den eenen kant een merkwaardig bedryf uit het leven van een' of ander' held zag vertonen, en aan den anderen kant de fnakeryen van silenüs en de Saters: zo als, by voorbeeld, in den Cyclops van eubipides, zynde het eenigfte fatyrifche fiuk, 't welk ons van de oaden is overgebleven. Fr. Veru  van LUCULLUS» as? die kunstftukken voor groote zommen gelds aantekopen, zodat hy de verbazende fchatten, die hy in den oorlog gewonnen had, fchromeloos daaraan verfpilde: waarom ook nu nog , daar de weelde zo verbazend is toegenomen, de tuinen van lucullus onder de prachtigfte koninglyke lusthoven geteld worden. En de werken, welke hy aan de zee by Napels had aangelegd, waar hy rotfen liet doorgraven , zodat ze in de lucht fcheenen te hangen , en zyne huizen met kanalen uit zee, en met ryke vischvyvers liet omringen, en lusthuizen uit de zee deed opryzen, deeden den Stoïfchen Wysgeer t ubero, dermate verwonderd ftaan, dat hy lucullus den getabberden Xerxes noemde (>). Landwaards in had hy andere lustCr) Qüintus jelihs tobero, zoon van lucius paullus, was een groot Filofoof, kundig Rechtsgeleerde, en getrouw Gefchiedfchryver. Cicero fpreekt met lof van hem in zynen Brutus, waar hy zegt, dat de ruwheid van zynen ftyl overeenkwam met de ftrengneid van zyne levenswyze: geen wonder dus, dat zulk een man zich ergerde over dien buitenfporigen pracht van lucullus. Fr, Vert. — De ftoute onderneming van  S38 «et LEVEN lusthuizen by Tusculum, met vergezichten uit de hoogte, en vertrekken die van alle Kanten open waren, en luchtige wande, lingen. Pompejus hem hier bezoekende, wilde hem bedillen, dat hy eene lustplaats had aangelegd, die wel aangenaam genoeg was voor den zomer, doch zeer ongefchikt was voor een winterverblyf. „ Hoe!" antwoordde lucullus lachende, „ ziet gy my dan voor nog dommer „ aan dan de kraanvogels en ojevaaren, „ dat ik niet zou weten, met elke veran„ dering van 't jaargetyde ook van ver„ blyf te veranderen?" Als zeker Pretor fchouwfpelen aan het volk wilde geven, en hem tot opfchik voor eene rei in zyne flukken orn eenige purpere klederen verzocht , zeide hy , dat hy zien wilde of hy die had , en dat hy hem dan dezelve zou- van xerxes, die den berg Athos liet doorgraven , om eenen korter weg voor zyne vloot te vinden, is genoeg bekend , en de gepastheid der vergelyking tusfchen dezen en lucullus, in dit opzicht, loopt elk in 't oog. Getabberd noemt hy den Burger van Rome, in tegenoverftelling vaa den gekroonden Koning der Perzen.  van LUCÜLLÜS. 239 zoude geven, 's Anderendaags vraagde hy hem, hoe veel hy van noden hadV Toen deze daarop zeide , dat honderd genoeg waren, gaf lucullus hem vryheid om tweehonderd te nemen: waarop de Dichter horatius als by gevolgtrekking zegt, dat hy nu voor geen' rykdom meer hield, waar niet, behalven 't gene voor 't oog te pronk ftond, nog veel meer was, 't geen niet geteld wierd, en 't geen de eigenaar zelfs niet wist dat hy bezat (s). Ook Cf) Horatius in zynen zesden brief van "t eerfte boek, zegt eigenlyk, dat lucullus by onderzoek bevonden had vyfduizend zulke kleden te bezitten , en aan den Praetor vryheid te hebben gegeven om die alle, of anders zo veel hy wilde, tot zich te nemen. Hst fchynt dus, dat plutarchüs, toen hy dit fchreef, zich of die plaats van horatius niet woordelyk herinnerd, of gedacht heeft, dat de Dichter, die hier niet als Hiftoriefchryver fcheep kwam, en dit geval flechts in 't voorbygaan, als ter zake dienende, aanhaalde, maar een getal van eenige duizend genoemd heeft, om den groten voorraad, welken lucullus van die zoort van dingen had, aanteduiden, terwyl plutarchus voor zich het genoeg oordeelde, zynen lucullus het dubbelde getal te doen aanbieden, van 't gene de  S4Q het LEVEN Ook vertoonden zyne dagelykfche maai' tyden eenen geheel buitenfpoorigen pracht, welde Prsetor gevraagd had; 't welk dari ook nog niet uitfluit , dat lucullus een nog grooter aantal kon gehad hebben. Dan gefield ook, dat ïlutarchus hierin eenen kleinen misdag had begaan, deze zou hem veel ligter te vergeven zyn geweest, dan indien hy, zo als hem door rualdus te laste gelegd wordt, aan horatius het ongerymde gevoelen had toegefchreven, dat waarlyk niemand ryk geacht moet worden, die niet veel meer bezit, dan hy zelf weet. Inderdaad, indien de woorden des fchryvers volftrekt geenen anderen zin toelieten , zou men nog liever moeten onderftellen , dat de fchryver zich min naauwkeurig uitgedrukt, dan zo kwalyk de zaak begreepen had , en men zou het den VeriaIer behooren dank te weten , indien hy meer de mening, dan de woorden des Schryvers had overgebragt. Daa het zal hier zelfs niet nodig zyn eenen draai aan de woordeu te geven om de eer van plutarchus te redden. Wy hebben, zo wy meenen, het oorfpronkelyke vry woordelyk vertaalt, en zo daaruit volgt, dat plutarchus deze dwaze denkwyze aan horatius toefchryft, dan volgt ruim zo natuurlyk uit de wyze van voorflellen, die horatius zelfgebruikt.dat hy zulke fraaie denkbeelden over den waren rykdom koesterde: Exilis domus est &c.  van LUCULLUS. 24c welke beftond niet alleen in puipere fpreiden , in bekers mee edele geiteenten bezet, in dans- en zang-kooren , waarmede de gasten tusfchen beiden vermaakt werden, maar ook in eene ongelooflyke meenigte van allerlei gerechten en lekkernyen met de grootfte kunst toebereid, waardoor hy de verwondering van lieden uit de lager klasfe tot zich trok. Men pryst daarom pompejus, die, toen hem, ziek zynde, van zynen Geneesmeester ge» raden wierd een lystertjen te eeten , en zyn volk hem te kennen gaf, dat er thans in den zomer nergens lysters te vinden waren dan by lucullus, waar dezelve in hokken gemest wierden , niet wilde, dat ze vandair gehaald wierden, tot den Geneesmeester zeide: „ Zou dan pompe„ jus niet kunnen leven , ten zy Lu* j, cullus zich in weelde baadde?" waarop hy beval, dat men hem iets anders, \ 't weik geraakkelyker te bekomen was, zoude gereed maken. C a t o , fchoon een est, niet habetur. Doch horatius vertrouwde öp het gezond verftand van zyne lezers; en plö» tarchus ook. VII» deel. Q  243 het LEVEN een zeer gemeenfaam vriend van hem zynde, was dermate over zyne weelderige levenswyze geërgerd, dat, toen zeker jong Heer in den Raad, zonder dat het te pas kwam, eene lange en vervelende redevoering deed tot lof van de fpaarfaamheid en matigheid, hy van zynen ftoel oprees, en den anderen te gemoet voerde: „ houdt m gy nog niet op ; gy , die zo ryk zyt „ als crassüs, die leeft als lucul„ lus, en fpreekt als cato?" Volgens anderen zou dit wel door iemand gezegd zyn , doch niet door cato. I Dan dat lucullus niet alleen vermaak fchepte in zulk eene levenswyze, maar zelfs eene eer daarin ftelde, blykt duidelyk uit gezegden van hem, die bewaard zyn gebleven. Zo verhaalt men, dat hy eens eenige Grieken, welke te Rome waren gekomen , verfcheidene dagen achtereen te gast had genodigd, en toen dezen, als rechtfshapen Grieken, hier over befchaamd wierden , en hem eindelyk voor zyne uitnodiging bedankten, niet willende dat er om hunnenwil dagelyks zo grote kosten gemaakt wierden, be-; gon lucullus te lachen, en zeide, dat zulks,  van LUCULLUS. 243 zulks , ja , wel voor een gedeelte ook om hun gefchiedde , doch meest evenwel om lucullus. Op eer.en anderen tyd, als hy geene gaitan had, en men hem Hechts ééne tafel met eene matige maaltyd had aangerecht, liet hy zynen hofmeester binnenroepen, en befirafte hem hierover. Deze verontfchuldigde zich met te zeggen , dat hy niet gedacht had, dat zyn beer, niemand te gast genodigd hebbende, eenigen omflag wilde gemaakt hebben. „ Hoe!" hernam lucullus, „ wist gy dan niet, dat lucullus van „ daag by lucullus te gast kwam?" Als hy nu hierdoor, gelyk men begrypen kan, te Rome het onderwerp der dagelykfche gefprekken geworden was , gebeurde het eens, dat cicero en pompejus hem aantreffende op de grote markt, waar hy ledig rondwandelde , naar hem toegingen : want cicero was een van zyne grootile vrienden, en fchoon het opperbevel in den oorlog tusfchen pompejus en hem kwaad bloed had gezet, waren zy desniettemin gewoon elkander van tyd tot tyd te zien en te fpreken. Cicero hem dan aangefproken hebben-  244 het LEVEN de, vraagde, of 't hem gelegen kwam een bezoek van hun te ontfangen. Lucullus nam dit met genoegen aan, en nodigde hen aan zyn huis. „ Nu," zeide cïcero, „ wy hebben wel lust om heden by „ u te eten , mids dat gy geene veran„ dering in uwe tafel maakt." Lucullus zocht verfcnoningea hiertegen meebrengen, en poogde hen te bewegen om liever den volgenden dag te komen. Doch hierin Wilden zy niet bewilligen, en benamen hem de gelegenheid om vooraf met zyne flaven te fpreken, opdat hy niets meer kon laten klaar maken , dan voor hem zeiven beftemd was: alleen vergunden zy hem op zyn verzoek , aan eenen zyner flaven , in hunne tegenwoordigheid, te zeggen , dat men heden zoude eeten in Apollo. Dit nu was een van zyne prach» tigfte eetzalen , en met dezen vond wist by hunne voorzorg, zonder dat zy het merkten, te verydelen. Voor elke eetzaal was namelyk eene vaste zom tot de maaltyd bepaald , en in elke van dezelve was de tafel en verdere toeflel evenredig aan de zaal; zo dat zyne flaven, zo dra hun gezegd was, waar hy dacht ce fpyzen, tevens  van LUCULLUS. 245' vens wisten hoe veel de maahyd moest kosten , en hoe de tafel met de verdere toeftel moest worden ingericht. Elke maaltyd nu , die hy in Apollo hield, kostte vyftigduizend drachmen (t). Ook zo veel kostte dan deze maal tyd, zodat pompejus verbaasd ftond , dat in zo korten tyd eene zo prachtige maaltyd had kunnen gereed gemaakt worden. Hy handelde dus in dezen even onmeedogend met het geld, als met eenen gevangen en Barbaar. IfA Pryslyk daarentegen en meldenswaardig zyn de uirgaven , welke hy deed om eene Boekery te verzamelen , waartoe hy eene groote menigte van de fraaist gefchreven werken liet opkopen. En nog edeler was het gebruik, waartoe hy dezelve aanfchafte: want zyne boekzalen {tonden voor eenen ieder open , en de gaanderyen en leesvertrekken werden ongehinderd bezocht door de Grieken , welke gaarne zomtyds hunne andere bezigheden voor eene wyl ftaak- CO De Drachma gelyk gefield zynde met onzen fchelling, beliep zulk eene maaltyd , volgens onze berekening, eene zom van vyftienduizend gulden. Q 3  246" het LEVEN Haakten, en zich daar, als in het verblyf der Mufen, met elkander kwamen verlustigen. Dikwyls verledigde lucullus zelf zich insgelyks om daar te komen, en zich in het gezelfchap dier geleerden te mengen, of lieden van het ftaatsbeftuur, waar het nodig was, van zynen raad te dienen. Met één woord, zyn huis was een herberg en Prytanéura («) voor alle de Grieken, die Rome kwamen bezoeken. Hy was in 't gemeen een liefhebber der Wysbegeerte, en een vriend van alle fekten; doch eigenlyk was hy van jongs af een yverig aanhanger van de Akademie, niet van de Nieuwe, (fchoon deze, met de leerftellingen van carneades, thans onder philo grooten opgang maakte) maar van de Oude, welke toen eenen yverigen en welfprekenden voorftander had in antiochus van Askalon (v). Met veel O) Deze zelfde uitdrukkiug koomt voor ia het leven van cimon, niet zeer ver van het begin , waar wy onderftelien, dat dezelve verklaard zal zyn. O) Wy hebben boven gezegd, dat deze antiochus vaB zommigen als de ftichter eener vyf- de  vak LUCULLUS. S47 veel drift had lucullus de vriendfchap van dezen man gezocht, en hem aan zyne de Akademie wierd aangemerkt, en vermids plütarchui hier van eene Oude en Nieuwe Akademie gewaagt, zal 't niet ondienftig zyn een woord aangaande die verdeelingen der Akademie, tot opheldering, hier bytevoegen. Cicero erkent alleen eene oude en nieuwe Akademie, van welke de eerfte plato, en de laatfte arcesilaüs tot haaren ftichter had. Het verfchil van gevoelens tusfchen deze twee leeraars beftond hoofdzakelyk hierin, dat, terwyl plato wel de kennis, welke wy door de zinnen verkrygen, geheel onzeker oordeelde , doch die, welke wy door het ver. ftand, afgetrokken van de zinnen, verkrygen, voor waar hield, arcesilaüs, veel verder gaande, volftrekt geene zekere kenmerken der waarheid wilde aennemen , en dus een volflagen twyffelaar was. Carneades zocht naderhand wel dit gevoelen van arcesilaüs een weinig te verzachten, waarom hy van zommigen voor den ftichter van eene derde Akademie gehouden is, doch de veranderingen door hem gemaakt waren van weinig belang; gelyk ook die, welke door philo en charondas, voor de ftichters van de vierde Akademie gehouden, en door antióchüs gemaakt zyn, niet gewigtig genoeg wsren om hen als hoofden van nieuwe fekten aan te merken. Zie kindervatter, boven aangehaald. Q 4  548 het LEVEN ne tafel genomen , om zich van hem irt het lerterftrydperk te bedienen tegen de leerlingen van philo, tot welke cicero behoorde, die een fchoon werk over de Akademie gefchreeven heeft, waarin hy lucullus invoert, als verdedigende de flelliag, dat de mensch zommige dingen kan weten, terwyl hy zelf het tegenge. Helde verdedigt; en dit gedeelte van zyn werk noemt hy lucullus f»: want zy beiden waren, zo als gezegd is, groote vrienden, en trokken in het ftaatkundige ééna lyn. Lucullus had toch niet geheel en al de zorg voor de belangen van den Staat laten vaaren, maar had alleen de eerzucht en het dingen naar het hoogfte gezach, 't welk niet alleen gevaarlyk is, maar ons ook bloot ftelt om onrecht te lyden of te plegen, in tyds aan crassus en cato overgelaten; want deze beiden werden door hun, welke den invloed van pompejus als gevaarlyk befchouwden, federt dat lucullus die eerzucht had laten vaaren , als de voornaam. O) Dus noemt cicero het vierde boek van Zyne Q^astiones Academice.  van lucullus; 249 fte voorvechters van den Raad gebruikt.' Lucullus liet dus niet na in de volksvergaderingen te komen , wanneer het de belangen van zyne vtienden gold , noch ook in den Raad , wanneer het er op aan kwam, om de heersch?üchtige aanflagen van pompejus tegen te gaan. Hy was oorzaak, dat de verordeningen door pompejus, na het onderbrengen der twee koningen gemaakt, vernietigd wierden, en toen pompejus een voorftel had gedaan om landeryen onder het krygsvolk uittedeelen, heeft hy, met hulp van cato, zulks gekeerd. Dit gaf aanleiding, dat pompejus zyne roevlugt nam tot de toen gefloten vriendfchap, of liever zamenzweering van crass ü s en ciESAR, en de ftad met gewapend krygsvolk vervuld hebbende, cato en lucullus van de markt dreef, en zyne wetten met geweld doordrong. Toen de voornaamften hierover ten hoogften gebelgd waren, maakte de party van pompejus eenen zekeren vettius op (#)» wel- O) In 'toorfpronkelyke flaat bkettius,doch dit is waarfchynlyk een vout van de Affchryvers; q 5  250 het LEVEN welken zy voorgaven betrapt te zyn in het fmeden van eenen aanflag op het leven van pompejus. Deze noemde by zyn verhoor in den Raad eenige anderen , doch voor het volk gebragt zynde , befchuldigde hy Lucullus, als hem tot den moord van pompejus hebbende aangezet. Dan dit vond by niemand geloof; en weldra bleek het klaar genoeg, dat die man door de gemelde party tot deze valfche aanklagte was omgekocht. Dit werd nog meer bevestigd , toen eenige 'dagen daarna deze vettius dood uit de gevangenis wierd gehaald: want fchoon men verfpreidde, dat hy zynen natuurlyken dood geftorven was, gaven de teekenen van flrop en wonden gegrond vermoeden, dat hy door de zelfde perzonen, die hem omgekocht hadden, vermoord was. Deze omftandigheden fchrikten lucullus destemeer af van zich met het ftaatsbeftuur te bemoeien: en na dat cicero uit Rome gebannen , en cato naar Cyprus gezonden was, heeft hy voordaan zich van zeker i« het dat de man, van wien hier gefproken wordt, vettius wierd geheeten.  van LUCULLUS. 2Si van alle ftaatszaken onthouden. Men zege dat zyne zielsvermogens, kort voor zynen dood, allengs verzwakten en bezweeken. Doch cornel. nepos meent, dat deze krenking zyner zielsvermogens niet voordkwam uit ziekte ofte ouderdom , maar het uitwerkfel was van vergif, 't welk hem door zynen vrygelatenen callisthenes was ingegeven. Deze zoude zulks gedaan hebben met oogmerk, om des te fterker van zynen meester geliefd te worden, meenende ter goeder trouw, dat die drank zulks kon uitwerken ; maar, in plaats van dat, had dezelve hem dermate het verftand benomen, dat nog by zyn leven zyne zaken door zynen broeder moesten waargenomen worden. Zyn dood werd niet anders betreurd, dan of hy in de beste fleur van zyn (taatsen krygs-leven geftorven was, en het volk had niet zodra vernomen, dat hy geftorven was, of het liep by hoopen te zamen met zichtbaare teekens van droefheid. Toen het lyk op de fchouderen der aanzienlykfte jongelieden naar de markt was gebragt, wilde het volk hetzelve met geweld begraven in het veld van Mars, waar zy sul»  *5a het LEVEN van LUCULLUS. sulla insgelyks begraven hadden. Dan,1 daar niemand hierop ftaat gemaakt had, en niet zo fpoedig de vereischte toeftel daartoe gemaakt kon worden, wist zyn broeder door bidden en fmeken de meenigte te bewegen, dat zy het lyk op het landgoed van den overledenen by Tus» culum , waar de noodige fchikkingen gemaakt waren, lieten ter aarde beftellen. Deze zyn broeder overleefde hem niet lang , maar gelyk hy hem naby kwam in jaaren en roem, bleef hy hem ook naby in den dood, nadat hy in zyn leven een voorbeeld van oprechte broederliefde had gegeven. VER»  CIMON E N LUCULLUS.   VERGELYKING VAN c i m o n E N lucullus; Lucullus mag men 't meest gelukkig noemen door zynen dood omdat hy de grote omwenteling, welke het noodlot toen reeds den Romeinfchen Staat, door middel van de burgeroorlogen bereidde , niet heeft beleefd, en zyne dagen beeft mogen eindigen in eenen, fchoon kranken, echter toen nog vryen Staar. En hierin heeft hy ook de meeste overeenkomst met cimon; die insgelyks kwam te fterven, toen Griekenland  &56 VERGELYKING van land nog niet beroerd en nog in bloei was. Doch deze ftierf in het veld, en nog werkelyk den dienst als Veldheer waarnemende , en niet als iemand, die zich aan werkeloosheid overgevende 3 den loon van zyne krygsbedryven en overwinningen in gastmalen en brasferyen zoekt; waarover orphkus door plato werd befpot, als kerende, dat dezulken die deugdfaam geleefd hadden, daarvoor na dit leven eene eeuwige dronkenfchap tot beloning zouden genieten (y). Zekerlyk zyn (y) Nergens vindt men, dat plato zodanige leerftellingen aan oupheüs loefchryft, Biaar wel aan MüsiEUS en deszelfs zoon eumolpus, van welke hy m het 2de boek van de Republyk getuigt, dat zy den vromen , na den dood , het vooruitzicht geven, van aan tafels te zuilen 2itten, waar zy, met bloemen bekransd, zich in eene eeuwigdurende dronkenfchap zullen vermaken. Men zou dus of moeten (lellen, dat plütarchüs hier eenen misflag van 't geheugen heeft begaan , of dat hy met de woorden tx? iti^l tov Oppkx mos/eus en eümolpus, als leerlingen van orPheus, bedoeld heeft. Het is de Taalkundigen bekend , dat dergelyke fpreekwyzen als 01' mgl tov 7f/\ciTcov»9 ot itegi tov Optyix zomtyds den Wysgeer alleen, zomtyds hem en zyne leerlingen be-  CIMON en LUCULLUS. &sf zyn rust, gemak en letteroeffeningen van vermaak en befpiegeling , eene alzins geoorloofde verkwikking voor iemand, die om zyne hoge jaren zyne bedieningen als krygs- en ftaats-man heeft neergelegd; maar de wellust tot het hoogfte doel van zyne grote daaden te ftellen, en het oorlogstooneel met het kamerfpel van vends te verwisfelen, en zich in weelde te gaan baden (2) , dit ftrookte voorzeker weinig met de waardigheid van die zo geroemde Akademie, en zou beter gepast hebben voor iemand, die het met e p 1curüs hield, dan voor iemand, die een navolger van xenocrates wilde heeten. Des te vreemder moet dit voorkomen , daar in de vroeger jeugd van deze bei* bèteekenen; en zo muskus en eumolpus, ge^ lyk men wil, leerlingen van orpheus geweest zyn, was het niet vreemd, dac plutarchus dit gevoelen zo wel aan orpheus als aan deszelfs leerlingen toefchreef. Men zou dus misfchien voeglykst vertalen: „ orpheus en zyne „ leerlingen.'* CO De zin der woorden was niet moeilyk té vatten, fchoon de oorfpronkelyke Text eene kleine verbetering fehynt te behoeven. VIL deel. R  s58 VERGELYKING van beiden juist het tegengeftelde plaats had gehad, wanneer cimon gezegd wordt van een losbandig en fchandelyk gedrag te zyn geweest, en lucullus in tegendeel vlytig in zyne letteroeffeningen en zedig in zyn gedrag. De beste toch is zekerlyk die, welke zich ten besten verandert, en het is een edeler aard, waarin het kwaad vermindert, en het goed in krachten toeneemt. Schoon beiden op de zelfde wyze ryk geworden waren, maakten zy van die ryk* dommen beide niet het zelfde gebruik. Men kan immers met den zuidelyken muur van de burgt te Athenen , die uit het geld, dat cimon in den oorlog gewonnen had , gefticht is, niet vergelyken die Napolitaanfche lusthuizen, en torens midden in zee, welke lucullus Van den buit der Barbaaren iiet aanleggen; even weinig als men de burgerlyke en gastvrye tafel van genen met de kostbaare en koninglyke maaltyden van dezen in vergelyking zal brengen: want terwyl aan cimons tafel met geringe onkosten dage» lyks eene groote menigte gefpyzigd wierd, ftrekten de maaltyden van lucullus, waar-  CIMON en LUCULLUS. ï& waaraan fchatten verfpild werden, alleen om eenige weinige lekkerbekken te vergasten. Doch mogelyk hebben alleen de omftandigheden dat verfchil tusfchen beiden gemaakt : want wie weet, of niet cimon 'f' byaldien hy, na zyn werkfaam ftaats en krygs-leven, zich in den ouderdom tot rust en werkeloosheid had be^ geven, niet tot nog grooter weelde en ongebondenheid zoude zyn vervallen: want hy was een liefhebber van drinken en van gezelfchappen ; en door zyne buitenfpoorige neiging voor de vrouwen was hy befaamd, zo als boven reeds gezegd is. Doch vermids de roem, door weluitgevoerde ftaats- en krygsbedryven behaald, zyne eigene vermaken medebrengt, houdt hy zulke menfchen , die door ftaats- en eerzucht bezield zyn , van andere wellusten terug, en gunt hun geenen tyd om daaraan te denken. Was lucullus insgelyks te midden van zyne oorlogsbedryven geftorven, dan zou, naar 't my voorkoomt, de laster en bedilzucht zelve geene ftof van berisping in zyn gedrag gevonden heb» ben» Dus verre , wat hunne levenswyze betreft* R 2  •5o VERGELYKING var In 't ftuk van krygsbedryven is duidelyk gebleeken , dat beide, zo ter zee als te land , grotelyks hebben uitgemunt. Dan gelyk het gebruikelyk was, de kamp. vechters, die op een' en denzelfden dagden prys als worftelaars en als vuistvechters behaald hadden , door eenen by zonderen naam , als overwinnaars by uitnemendheid O), te onderfcheiden, heeft ook cimon, die op éénen dag Griekenland den dubbelden lauertak, van eene overwinning te lande en ter zee , op 't hoofd gezet heeft, recht om zich den voorrang boven andere Veldheeren toeteeigenen. Verder heeft lucullus het opperbewind uit handen van zyn vaderland ontfangen, daar cimon hetzelve aan zyn vaderland bezorgd heeft: de een gaf zyn vaderland , 't welk reeds het gebied over zyne bondgenoten bezat, een nieuw gebied over zyne vyanden ; terwyl de ander aan zyn vaderland , voorheen af han- ke- (a) Wy volgen hier de lezing door rejske aangenomen, welke ons alzins gegrond voorkoomt, en vertalen het 1 woord itxqaüotyvixois door „ Overwinnaars by uitnemendheid,"  CIMON en LUCULLUS. &6i kelyk van bondgenoten, zo wel het oppergezag over dezen, als de overwinning over zyne vyanden in handen ftelde: want cimon overwon de Perzen , en floeg hen uit zee, en hy wist de Lacedémoniers te bewegen , dat zy het oppergezag van zelfs afftonden. En zo de grootfte verdiende van eenen Veldheer daarin beftaat, dat hy door genegenheid de menfchen tot onderwerping weet te brengen, dan wint het voorzeker cimon, die in de hoogde achting ftond by de bondgenoten, terwyl lucullus van zyne eigene zoldaten veracht wierd: gene werd van vreemden aangezocht, deze van de zynen verlaten ; de een kwam terug verlaten van het leger , aan welks hoofd hy als Veldheer was uitgetrokken, de ander kwam terug aan 't hoofd van lieden, met welke hy als afhankelyk van de bevelen van anderen vertrokken was, nadat hy de drie moeilykfte zaken gelukkig voor zyn vaderland tot ftand had gebragt — vrede met den vyand, het oppergezach over de bondgenoten, en vriendfchap met de Lacedémoniers. R 3 Bei.  $6* VER GELYK ING van Beiden waren er op uit om de magtig» fte heerfchappyen omtekeeren , en geheel Afia te onderwerpen; en geen van beiden flaagde in zyne pogingen. Met cimon was dit bloot ongeluk, daar hy te midden van zyne krygsverrichtingen , en in den loop zyner overwinningen, door den dood wierd gefluit. Maar lucullus kan men hierin niet wel van eigen fchuld vryplei» ten, 't zy dat hy de oorzaken van 't misnoegen tegen hem, en van de klagten zyner zoldaten, die hem zo gehaat maakten, niet heeft geweten , 't zy dat hy niet getracht heeft dezelve wegtenemen. Dan ook in dit opzicht heeft cimon iets met lucullus gemeen gehad. Deze werd immers ook herhaalde reizen in rechten vervolgd, en ten laatflen tot ballingfchap verwezen, op dat men, zo als plato zegt, in tien jaren zyne flem niet mogt hooren. Zy toch , die uitteraard voorflanders van de Ariftokratie zyn, maken zich zelden aangenaam en geliefd by het volk, en daar ze veelal fterke middelen gebruiken, doen zy zeer, terwyl zy willen genezen, even als de verbanden der  CIMON en LUCULLUS. 363 der heelmeesters, welke noodig zyn^, om ie verwrikte ledematen weder in hunne gewrichten te zetten. Dus kan men mogelyk beiden in dit opzicht van fchuld vryfpreken. Lucüllüs heeft de wapenen veel ver- ' der gevoerd dan cimon, daar hy het eerst van allen met een Romeinsch leger over den ïaurus is getrokken , en den Tiger overgegaan zynde , de koninglyke fteden van Afia, Tigranocerten, Kabiren, Sinope en Nifibis, onder het oog zelfs dier Koningen , ingenomen en in brand .gedoken heeft; daar hy alles, noordwaards tot aan Phafis, oostwaards tot aan Medië , en wat ten zuiden en langs de Rode zee lag, met hulp der Arabifche Vorften heeft ondergebragt. Hy heeft de magt der Koningen (£) geheel gefnuikt: alleen mogt het hem niet gebeuren dezelven in perzoon gevangen te nemen , daar zy hem even als bet wild , dat in dichte en ontoegankelyke bosfchen loopt , ontfnapten. Ten voordeele van lucullus, in dit Ibk (b) Mithridates en tigranes, R 4  8ê4 VERGELYKING van ftuk van vergelyking, kan als een fterk bet wys dienen, dat de Perzen , als hadden zy niets van belang van cimon geleden, terftond daarna de Grieken wederom aangetast, en magtige krygsbenden van dezelve in Egypten overwonnen en verflagen hebben; daar tigranes en mithridates, door lucullus overwonnen, federt niets van eenig belang hebben ondernomen , zo dat de laatstgenoemde , geheel verzwakt en afgemat door de voorige gevechten, niet eens buiten de legerplaatfe durfde komen om aan pompejus het hoofd te bieden, maar de vlugt nam naar den Bosporus, waar hy zyn graf heeft gevonden ; terwyl tig ranes ongewapend en hulpeloos zich voor de voeten van pompejus nederwierp, zynen tulband van het hoofd nam, en dien aan de voeten van pompejus nederleide, hem zoekende te vleien met een gefchenk,' 't welk hem niet meer toebehoorde , maar* een wettig verkregen buit was van lucullus; en wel te vreden zynde, dit teeken van zyne koninglyke waardigheid Weerom te ontfangen, als 't welk hy reeds  CIMON en LUCULLUS. 265 reeds voorheen verboren had. Zo wel dus als een worftelaar, verdient ook een Veldheer groter genaamd te worden , die zyne tegenparty afgeiireeden aan zynen opvolger overlaat. Daarby vond cimon de magt van den Perfiaanfchen Koning reeds merkelyk gefnuikt, en den moed der Perzen zeer verflagen door de zwaare nederlagen , en de geduurige vlugt, waartoe zy gebragt waren door themisto- cles, pausanias en leotychides, zodat hy , hem aantastende, weinig moeite had om lichaamen te vermeesteren , waarin de zielen reeds te voren allen moed en alle kracht verlooren hadden. Lucullus daarentegen had te doen met tigranes, toen deze in vele voorige gevechten altoos overwinnaar was geweest, en Hout was op deze overwinningen. En wat het aantal der vyanden betreft, welke door beiden zyn overwonnen, zo koomt dat van cimon met dat van lucullus in geene vergelyking, Alles dus te zamen genomen zynde, valt het moeilyk eene uitfpraak tusfchen beiden te doen. Want ook de gunst der R 5 Go*  266 VERGEL. van CIMON en LUCULL; Goden fchynen beiden gemeen gehad te hebben, daar deze den eenen te kennen gaven, wat hy moest doen om wel te (lagen, en den anderen wat hy moest vermyden. Dus hebben dan ook de Goden hun beiden het getuigenisfe gegeven, dat zy edele mannen en van eenen goddelykw aard waren» N I-  a N I C I A S#   HET LEVEN VAN N I C I A S. Daar het ons niet ongefchikt is voorgekomen nicias en crassüs tegen malkanderen over te ftellen , en het ongeluk onder de Parthen geleeden te vergelyken met den Siciliaanfchen tegenfpoed , is het noodzaakelyk , dat ik my, voor alle dingen, verfchoone (a) by hen, die ii Piutarchbs is hier in de voorbaat. Hy verwydert verre van zich den fotten waan, van in (laat te zyn eenen thucydides te kun. nen overtreffen. Wat zou hy thans zeggen vaa de Opgeblaazenheid der genen , die zich in ftaat gelooven van de onvergelykelyke Meefterftukken, welke geheel de Oudheid bewonderd heeft, te verbeteren en verfraaien?" Fr. Fert.  ü?q hët LEVEN die deze Verhaalen immer ïn handen zul« len krygen, en op hen begeere, dat zy toch niet mogen denken , dat ik, by het voordragen van diezelfde Gebeurtenisfen, welke thucydides met zulke levendige verwen, met eene zo groote kracht en verfcheidenheid, zo onnavolgbaar heeft afgemaald, dat hy daarin zich zei ven overtrof, vervallen zoude zyn in eene dergelyke Dwaasheid, als tim/Eus die zich in ftaat waanende om boven de voortreffelykheid van eenen thucy/dides uit te munten, en elk te overtuigen, dat philistus Hechts een Platter en Lompaart was , in zyne Gefchiedenis zich hals over hooft gaat werpen midden onder de (£) „ Onze Schryver bérispt hier met groot recht de dwaasheid en inbeeldinge van den Gefchiedfchryver TiMiEus, die zo vervuld was met zich zei ven, dat hy thucydides dacht te overtreffen , en philistus voor eenen Lompaart wilde doen doorgaan: daar cicero niet fchroomt dezen „ den kleinen thucydides" te noemen. Zyn ftyl was, ongetwyffeld, minder fterk gefpierd, dan die des anderen, maar hy vergoedde dit gebrek door klaarheid." Fr. Vert. — Verg. over philistus ons IV D. bh 360»  van NlCIAS. 271 de Veldflagen , en Scheepsgevechten , en Redevoeringen, welke door hen zo meesterachtig zyn te boek gefteld; niet alleen, gelyk pindarus elders zegt (c): „ Als een Voetganger, die eene Lydifche Strydkar op zyde /treeft.'" maar geheel en al als een Botterik, en jongen Losbol, die zich zei ven ten toon ftelt, of, om met diphilus (V) te fpreeken, gelyk „ Een ruuwe Klomp, befmeerd met ongel uit Sicilië." Fi (c) Dit zeggen van pindarus wordt ook doör onzen Schryver aangehaald in zyne Verhand, over het Onderfcheid tusfchen eenen Vriend en Vleier p. 65 B. Z. schneiders Fragmenta Findar. p. 58. — 'Er wordt een merkelyk verfchil, een zeer groote afjland of minderheid door aangeduid. (<0 Een Blyfpeldichter, die te Athene na menander bloeide, en geboortig was van Sinope. Zie van hem en zyne Stukken fabricjus B, Gr. i, 757 enz. Onder dezelve was 'er één getiteld 2ijcsA/bo?, de Siciliaan, aangehaald by pollux IX, 81. waar toe misfchien dit Frag. ment behoort, en waarin de Lompheid , en On. fchikkelykheid der Siciliaanen, naar alle waarfchy* nelykheid, ten toon werdt gefteld.  &7* set LÉVEN ja, die zelfs op veele plaatzen tot het beuzelachtige vervalt van eenen xenarchus (O als hy , by voorbeeld, zegt, het daar voor te houden, dat het een zeer ongelukkig voorteken was voor de Athenienfers, dat een Veldheer, die zynen naam ontleende van het woord ,(m (ƒ), hardnekkig weigerde het hoofdbeleid van den Veldtocht op zich te neemen." Verders „ dat CO Wie deze xenarchos geweest zy is geheel onzeker. Daarom vindt men ook niets van hem by vossius, meermaalen door ons aangehaald, over de Griekfche Hiftoriefchryvers. Bern. de mallincrot Cvan wien wy Paralipotnena hebben op dat ftuk van vossius) houdt hem (bl. 95) voor een Gefchiedfchryver, maar geenfins van den eerflen rang. Zo doet ook dacier, die hem onder ftelt dan tim/eus, en niet wil, dat hy vermengd worde met eenen Wysgeer, of Mimenfchryver van dezen naam. Maar dan vraagt m. du soul Cop deze pl. van plut.), hoe het bykoome, dat de groote Oordeelkundige, longinus, zyne Voorbeelden van kinderachtige Bygeloovigheid liever haalde uit timjeus, dan uit dezen xenarchus , en wil daarom den Text veranderen. Wy onthouden ons om 'er hier mee? van te zeggen. (ƒ) Nikee, betekenende Overwtnmtige.  van NICIAS. S73 dat, wanneer de meucoRiusbeelden gefchonden werden , de God.- n bierdoor aan die van Athene als voorfpeid hadden, hoe veel kwaad hun , geduurende den oorlog, overkomen zoude van hermo* crates, den Zoon van hermon (g). Nog, daarenboven : ,, dat 'er niets natuurlyker was, dan dat hercules het zeker met de Siciliërs houden moest ten gevalle van proserpina, met wier behulp hy eens den Helhond Cerberus in handen kreeg." Ook , „ dat hy zich niet anders dan vergramd konde toonen op de Athenienfers, dtwyl deze de JEgQ* fteenfen, Afitammelingen der Trojaanen, het lyf geborgen hadden, terwyl hy zelf, uit hoofde der Hechte behandelinge hem door laomedon aangedaan, de Stad Troje het onderst boven hadt gekeerd." Dan, waarfchynelyk , gaf eenzelfde Praalzucht, welke den Man vervoerde om de Taal van philistus te gaan befchaaven , en pla- (g) Tot verftand dezer plaats dient elk Lezer te weeten, dat mercurius by de Grieken cepMHC, Hermes, werdt genoemd. Vergel. voorts het vervolg van dit Leven. * VIL d t el» S  «74 ut LEVEN plato en aristoteles te lasteren ook aanleidinge, dat by in zyne fchriften dus te werk ging. Wat rny betreft, ife oordeel, dat in dit ftuk nayverig te zyn,, en met anderen te willen ftryden omtrent den ftyl.,. volltrekt eene zaak is, die niets te / (£) Longinüï, over de Verhev. van Styl §4, (ter plaaize waar hy ook een der (laden, hier door Plut. geopperd, aanhaalt, geruigt van dezen tsmaeus „ dat hy (leeds geneigdheid toonde om anderen te berispen , terwyl hy voor eigene gebreken blind was." Voorts loepen de Gevoelens over hem zeer uit mslkanderen. Laudatur ab hist culpatur ab iilis, fchreef toup op Longin. p. 164.— Daar b entlei zich van zyn Gezach gereedelyk bediende in de Tegenfchriften tegen boyle bl. 185. hoore men eenen casaubonus over hem-op diooenes lacht. X, 8. p. 607. „ Nae illi fi fcirent qnalein testem producuntpudore fuffunderentur. Hic enim est ille timaeos, qui ob fenptorum fuorum & futilitatem & vanitatem ypao\ix,lfict est a veteribus appellatus. Hic ille, qui ob linguae virus & maledioentiam," qjam in omnes exercuit, non Timaeut, fed iiriTi/Adiof est appeilatus. Hic denique illeest cuius fidem gravisfimus qui-que fcriptorum veterum defideravit, in ciubium vocavit, accufavit!'* — Men ziet, dat dit Gevoelen , en dat vso plot. zeer veel overeenkomst hebben!  VAN NÏCIA& q?§ té beduiden heeft, maar veilig aan de Sophisten kan worden overgelaatén. En, zo men dit mogt onderneemen omtrent Stukken, die onnavolgbaar zyn ^ dat het dan een volkoomen gebrek aanduidt aari gezond verftand. Daar het, ondertusfchen, aan ons niet vryftaati de Bèdryven van nicias, door thucydides en PHlLIS- • tus geboekt, geheel en al over te flaan, Inzonderheid die niet, welke de inborst en het karakter van dezen Veldheer, door menigvuldige en groote Rampfpoeden, als het ware, verdonkerd, moeten ten toon fpreiden; — zal ik dezelve lichtjens overloopen, en 'er flechrs het noodwendige uit aanftlppen, ten einde de bUam van achteloosheid en traagheid van my te verwyderen : voorts datgene trachten by een te zamelen, het welk gemeenelyk over het hoofd wordt gezien, of in de fchriften van anderen hier en daar verfpreid ligt, of in de Opfchriften der gewyde Tempelgefchenken (/') , 0f de openbaare Bé. ilui- (O Anathtmata. — Men ontwaart nier de Bronnen, waaruit de onvermoeide vlyt van onzen * ?lüt. zo vele Byzonderheden heeft gefchept. § Si  »76 het LEVEN fluiten van Steden, of Volksvergaderingen is bewaard gebleeven. Dus doende zal ik geen nutteloos verhaal by een haaien; maar zodanig eene Gefchiedenisfe voorftellen, waar uit men 's Mans aart en zeden duidelyk zal kunnen onderkennen. Vooreerst dan-valt 'er van nicias te zeggen, het geen aangemerkt is van aristoteles C*)? dat 'er ondèr de Athenienfers infpndw'rheid drie Mannen gevonden werden , welke in braafheid boven hunne Medeburgers uitmuntten , en aan het Volk eene waare Genegenheid en vader lyke Liefde toedroegen : nicias, de Zoon van niceratus; thucydides, de Zoon vNan melesias (/), en theramenes, de Zoon van agnon De laatfte, evenwel, verdiende deze lof- fpraak Qk) Waarfchynelyk in zyne Befchryvinge van het Geraeenabest van Athene, welke met de Befchryvingen van zo vele andere Gemeenebesten veriooren is gegaan. (/) Zo moet ook hier de Text worden verbeterd. Zie het leven van pericles in ons III D. bl. 33. («O Zie ons VI D. bl. 393.  van NICIAS. s.7? fpraak niet zo wel, als de beide eerstgenoemden. Eensdeels , naamelyk , werdt hem dikwerf eene verachtelyke Geboorte verweeten , en van hem gezegd , dat hy niets meer was, dan een Vreemdeling uit het eiland Céos (»). Anderdeels leide men hem ten laste, dat hy een zeer onftandvastig aankleever was zyner panye, als die in de Staatsgefchillen en kuipeiyèn de gewoonte hndt zich nu eens aan deze, dan wederom aan gene zyde te werpen: waarvandaan men hem den bynaam gaf van Cothurnus (o). De oudfte onder de ge. («) Ook Cea gefceeten en gelegen in de JEgxfche Zee. Reiske heelt deze plaats zeer wel verbeterd, leezende ix, Kif voor iv Kiw. Cruseriüs hadt ook reeds in zyne Lat. Vert. ex Cea. — Voorts brenge men zich hier wederom te binnen, dat, om een echt Atheensch Burger te zyn , en de voorrechten aan het Burgerfchap verknocht te genieten, en Vader en Moeder, beide insgelyks die hoedanigheden bezitten moesten en te Athene gebooren zyn. Dit belette, evenwel, niet, dat 'er van tyd tot tyd Vreemden of van Vaders of van Moeders zyde indrongen , en by. het Volk invloed wisten te verkrygen. (o) De Cothurnus, of hooge Laars, cf Broos, S 3 M  s?8 het LEVEN genoemde drie was thucydides. Dezen vondc men fteeds aan het hoofd der Voornaamften en Besten, verzettende zich doorgaans tegen de onderneemingen van peri^ cles, die in de gunst des Volks zynen fteun en aanzien vestigde. Nicias, die de jongfte van drieën was, kwam reeds geduurende het leven van pericles in eenige aanmerkinge, dermaate dat hy fomtyds onder hem, fomtyds ook op zich zeiven het bevel over het Leger voerde: Dan zo dra was pericles niet overleeden, of hy werdt aanftonds opgevoerd tot het hoofdbeftier der zaaken, en zulks wel voornaamelyk* door toedoen der Ry. ken en Aanzienelyken , die hem als een tegenwicht trachtten te ftellen tegen de Onbeschoftheid en Schaamteloosheid van cleon. Niettemin was het Volk zelf hem by de Afteurs, of Toneelfpeelden in het venoo. Hen der Treurfpelen gebruikelyk, paste zo wei aan den eenen, ais anderen voet. Z. de Fr Fert die evenwel aan deze verkla3ringe geene plaais in* m «»t zeiven hadt moeten inruimen. Van dezen bynaam, aan therAMENES gegeeven , getuigt  van NICIAS. 079 hem zeer geneegen, en vereenigde zich gaarne met de Voornaamften tot het bevorderen van zyn Aanzien. Wel is waar, dat cleon, die het Atheenfche Volk by den neus leidde Qi>), en met Gelduitdeelingen paaide (?) , eenen veel vermoogenden invloed hadt ; vele, niet te min, der genen, welker gunst hy dus langs alle wegen bejaagde , doch die ooggetuigen waren van zyne fchraapzucht, driestheid en onbefchaamde ftoutheid , wendden zich, evendaarom, tot nicias, wiens gezach niets hadt, dat naar lïuurschheid geleek , of aan anderen veel tot last verllrekte. In tegendeel ging het gepaard met zekere fchroomvalligheid, welke juist gefchikt was de Gemoederen voor hem in Cp ) P l u t. doelt hier, en in ie Regeeringsles* feu, p. F07 A, op eene plaats van akistopha«es in Equieibus v. looo. Vergel, valcken. •Diatr. in Enriptdis Fragm. p. 222 en xylan. jder op de plaats in de zogen. Moralia van onzen Schryver p„ ?6. (#) Het is opmerkelyk, dat ïlut, op de bei. de aangehaalde plaatzen een ander woord gebruikt., dan 'er in den text van arietopham.es ^wordt gevotsden. S 4  48o het LEVEN in te neemen, wen de Menigte zich voor liet ftaan, dat men haar ontzag. Hy was, naamelyk , uit den aart van een zwak en wantrouwig gemoed : welk gebrek by het Leger, door het goed Geluk , dat zyne Krygsbedryven veelal vergezelde, bedekt bleef; maar te huis, en in het burgerlyke bellier kon zyne VreesDchti^heid , daar hy op het ritzelen fchier van een blad verbleekte, en door eiken aanval der Sycophanten van zyn ftuk geholpen werdt, niet wel verhooien blyven. Dan, dit was juist dat gene, waarin het Volk behaagen fcheptey en hem overzulks, door het betoon van desze'.fs toegenegenheid, geen' geringen aanwas van macht bezorgde. Want het Volk pkg doorgaans die gene verdacht te houden , van welken het ach met verachtinge -vondt behandeld, terwyl het, daarentegen, anderen , welke het ontzag en vreesde, gaarne met waardigheden ophoopte. By de Menigte, dog, is de grootfte eere , welke zy van de Aanzienelyken verwachten , dat zy van dezelve niet veracht worden. Wat pericles aangaat, die door eigene daadelyke Voortreffe;ykheid, en de oif-  van NICIAS. 281 ongeroeene kracht zycer Welfpreekenöheid Athene regeerde , deze hadt gtenerlei uitwendige kunstenaaryen, of middelen van nocden , welke hem aangenaam konden maaken by het Volk: maar nicias, wien het aan zulke buitengewoone boedanigheden mangelde, doch die hem overtref in Rykdommen , maakte daar m van dezelve gebruik om zyner Medebu'geren gunst te winnen. En daar hy ook tegen clron, die de Menigte door looze Buigzaamheid en Snaakeryen wist te vermaaken en naar zyn hand te zetten, niet opmogt, en zich tot dergelyke zaaktn gansch ongefchikt bevondt, was hy 'er op zyne beuit over uit om de Athenienfers in te neemen door prachtige Vertooningen by de openbaare Schouwfpelen, het ruimfchoots verzorgen der Worftelperksn en andere dergelyke Vermaaken (O, welke door hem zo kostbaar en met zo veel frmak werden ingelicht, dat hy hierin boven alle ce gene , welke voor hem geleefd hadden, zo • (r) De Lezer gelieve op deze plaats te vergelyben onze Aantek. op het Lev. v. timoleon, IV D. bl. 110. S5  *8s het LEVEN zo wel als zyne Tydgenooten, uitmuntte Van de ryke Gefchenken, door hem in de Tempels geofferd, beftond 'er, nog fay ons geheugen, het Beeld van min er va .iog. L, II». 6ï^  ö88 HEt LEVEN men aangerekend, „ dat hy alle dagen den Goden offerde; dat hy fteeds een' Wichelaar by zich in huis hadt, onder fcbyn, dat de Raadpleegingen met denzelven aUyd de belangen van het GemeenebvH betroffen, terwyl zy, indedaad,meestendeels zyne eigene byzondere zaaken, en wel voornaamelyk zyne Zihermynen ten doel hadden. Want hy hadt zeer groote Bezittingen van dien aart in de Laureoti/che Landftreek O), welke hem ruime Opkomften leverden , maar welker bewerkinge, niet te min, met geene ge' ringe Gevaaren gepaard ging; terwyl ook een aanziehlyk getal van Slaaven hierop moest worden onderhouden. Zyne Rykdommen betonden dus, grootendeels, in gereed Geld; Uit welken hoofde hy zich ook doorgaands omringd vondt van eene menigte lieden, die iets van hem verzochten , of van hen kree« gen: en gaf hy alzo wel aan die gene, welke hem kwaad konden doen, als aan hun , welke zyne Milddaadigntid verdienden. (a) Vergel. de Aantak, op het Lev. van the. mistocles in ons II. D. bi. 218.  van NICIAS. a8p den. Kortom ; zyne Vreesachtigheid ftel« de hem ter prooie van de Kwaaden, zo als zyne Milddaadigheid maakte, dat hy geplukt werdt van de Goeden! Voor het geen wy zo even gezegd hebben treft men zelfs bewyzen aan by de Blyfpeldichters. Onder deze vindt men by teleclides («) zekeren Sycophant al* dus fpreekendé ingevoerd i „ Charicles gaf hem geen (£) penning, op dat hy verzwygen mogt, „ Dat hy van zyn' Moeder d'oudfte Zoon was, maar voor geld gekocht. „ Daarentegen gaf vier minen d'overmiide ni« ci a s! — „ Wat de reden van dit geevén, van die groöte mildheid was, Zal ik, fchoon ik 't weet, niét zeggen; wyl ik dezen Man bemin, „ Als welmeenend, braaf en eerlyk —. •— * By («) Z. over dezen en eupo&is onze Aantek, op het.Lev. v. pericles, III D. bl. 15. (t) Door eene van de Uitgeevers hier aan ge. geevene veranderinge, in den Text, wordt de fin, dat chaeicles ééne Mina gaf. Van de verdere bedoelinge van dit zeggen fpre*ken wy hier niét< daar het geene betrekkinge heefc tot nicias^ VII. deel. T  «oo het LEVEN By eupolis in zyn Blyfpel de Mart. cas Qc") geheeten wordt een der Attilche Sycophanten ingevoerd en ten toon gefteld , daar hy zekeren gemeenen en behoeftigen Straatflyper aldus poogt te verftrikken: A. „ Sints hoe lang is het, dat gy waart by Nieus? B. „ 'k Heb hem met oogen niet gezien, als juist op 't pas, „ Dat hy ftond op de Markt. A. Genoeg! Gy ''hoort het Vrinden! ,, Dees Man bekent zelf, dat hy nicias ging vinden. Hy 's van hem omgekocht! Dit heeft hy zelf verklapt, „ Wy hebben nicias op heeter daad betrapt! C. „ Bedriegers! zoekt gy dus den braafften Man te fcbenden „ Door flinkfche Loogentaal ? , " Ook (O D't Blyfpel van eupolis was gericht tegen hyperbolus, die na het overlyden van cleon te Athene grooten invloed hadt by het Volk. Zie xylander op deze plaats. Perizonius ad JElian. V. H. XII B. 30 h. — De Ouden haaien het veelvuldig aan. Z. de Aantekk. op hesychiüs in V. en fabric. Bibl. Gr, Vol. I. p. 762. en over hyperbolus ons III D. bl. 38 in het Lev. v. alcibiades. gelyk mede hier beneden.  VAN NICIAS. 201 Ook by aristophanes zegt cleon Qd) dreigende: „ 'k Zal al die Schreeuwers ras doen zwygen! — nicias „ Zal beeven als een riet! — " Zyne Kleinmoedigheid, en hoe licht men hem vervaard kon maaken , blykt eindelyk ook nog uit eene plaats van phryniChus (O waar iemand zegt: „ 't Is my bekend, dat hy een hartig Burger wis, „ Die niet gebukt langs ftraat heên kroop , als nicias." Het (d) Z. het Blyfpel van aristophanes, de Ridders genaamd v. 357. Maar het is door xn.e en anderen na hem reeds opgemerkt, dat de hier aangehaalde woorden daar ter plaatze voorkoomen, alt gezegd wordende van agoracritus, niet van cleon. Onze Schryver werdt dan door zyn geheugen , hoe getrouw het hem ook anders diende, misleid. (). Ge. raakten 'er duizend van hun by Delium om het leven, het was onder aanvoeringe van hippocrates Dat de Pest Athene ontvolkte werdt grootelyks geweeten aan pericles, als die, uit hoofde van den oorlog, de geheele menigte der Athenienfers uit Attica . hadt opgeroepen en opgeflooten in de Stad, alwaar de veranderinge van Woonplaats, en ongewoone Levenswyze en Kost tot de befmettinge aanleiding gaf f>> Van alle deze Ongelukken kwam 'er niets ten laste van nicias. Integendeel; deze, aan het hoofd des krygsvolks geplaatst, bemachtig, de het eiland Cythera , zeer gevoegelyk telaag van xekophon, den Zoon van EURtPides, II B. h. 79, bl. 148, 149. (ƒ>) Z. het Verhaal by thucyd. III, 98. bl. 227. (?) Z. onze Aantek. op het Lev. v. alcibi. A d e s bl. 25. D. III. Cr) Vergel. het Lev. v. pericles III D. bl. 135-  van NICIAS. S99 tegenover de kusten geleegen van het Laconisch gebied, en door Lacedjemoniers bewoond (*). Ook veroverde hy in Thracie vele plaatzen , welke voorhenen afgevallen waren, en brachtze wederom over aan de zyde der Athenienfers. De Megarenfen, vervolgens, verjaagd en binnen hunne muuren ingeflooten hebbende, maakte hy zich voort daarop meester van het eiland Minoa (O, van waar hy niet lang daar na uitzeilde en Nifaa (») bemachtigde. Hierna in het Corinthisch Gebied aan land geltapt raakte hy ilaags, overwon en doodde een groot aantal Corinthiers en daaronder derzelver Opperhoofd lycophron. Hier gebeurde hst hem , dat hy twéé van de zynen , welke gefneuveld i waren , op het flagveld achteraf) Tusfchen het grootere eiland deta , nu Cardia, en de kust van Pe/opoxnefus, nu Morea. fjït wordt thans Csrigo genoemd. (/) gelegen togen over Megara. Z. steph. B. V. en het verhaal by thucïd. III 3. h. 51. bl. 199 (a) de Haven van Megara, welke door phocion in navoljinge van den Pineeus door twee lange muuren aan de Stad verbonden werdt.  300 hit LEVEN terlier, hebbende men dezelve by her or» neemen der dooden niet bemerkt. Doch dra was deze misdag niet ontdekt, of hy het het Leger op fhande voet habe maaken, en vaardigde eenen Herout af aan den Vyand om het opneemen dezer Verbenen te gaan verzoeken: niet tegengaande dat of .eene zekere bepaalde Wet, of een aangenoomen Gebruik mede bracht, dat zy, die op hun verzoek, en met toelaatmgevan den Vyand, hunne Dooden naar zich namen om dezelve te begraaven, gereekend werden van de aanfpraak op de Overwmninge affland te doen, en het aan de zulken, welke van zodanig eene toelaaunge gebruik hadden gemaakt, niet vry. ftond een Zegereeken op te rechten. Men hielot dan voor Overwinnaars die «„. welke meester van het Slagveld gebleeven waren en hunne Gefneuvelden op hun ffemk beSr°™ 00, daar en tegen voor Over- Cv) Men mag zich met rede verwonderen, dat niemand in deze plaats zwaarigheid gevonden beeft. Eigenlvk ftaat 'er j . 7- gebonden gc»iyK itaat er, „ dat die gene overwon, nen, die overwonnen** want onze Schryver ver. Wisfelt hier in dezelfde betekenisfe de woorde»  van NICIAS. 30! Overwonnenen, die om het opneemen hunner Lyken vraagen moesten ; als die hier door bekenden , dat zy zonder zulks dezelve niet hadden kunnen machtig worden. Nicias, niettemin, getroosttede het zich de Overwinninge, benevens de Eere daaraan verknocht, ten besten te geeven, liever, dan twee zyner Medeburgeren onbegraaveri achter te laaten. — Hy liep, vervolgens, de Zeekusten af van het Spartaansch Gebied , dreef de Lacedasmoniers, welke wederftand booden , op de vlucht, nam Thyraa (w), het welk door de iEgineten bezet gehouden werdt, in , en voerde de aldaar gemaakte Krygsgevangenen levendig in Zegepraal naar Athene. Na vixxv en xgcfltlv. Maar elk zal toeftaan, dat plut. zo niet kon fehryven. Want wat zoude dit betekenen, of ter zaake doen? Men leeze dan liever: vixJx.v ïi rot)? dvMij>ov]xf, xoojsTv 5è ruil? ctilovvrcts. Van deze leezinge hebben wy den fin uitgedrukt. (n>) gelegen op de Grensfcheidinge tusfchen het grondgebied der Argiven en Lacedajmoniers. de waare naam fchynt te zyn T/iyrea. Z. r H ucïd. IV, 56, bl. 270. Stephanüs Byz. V.  S°2 het LEVEN Na dat de Aihenienfers onder bevel ven demosthen es Pylos f» hadden ingenomen en verfterkt, wendde de geheele macht der Peloponnefiers, zo te Lande als ter Zee , zich derwaarts. Men werdt handgemeen, en van de Lacedaïmoniers werden 'er ongeveer vierhonderd Mannen, welke zich op het eiland Spha&eria (y) ge- O) ., De Peloponnefiers, benevens derzelver Bondgenooten, hadden eenen Inval gedaan in Attica onder aanvoeringe van agis, Zoon van ar. chidamus, Koning van Sparte, en richtten aldaar groote verwoestingen aan. Intusfchen, ech. ter, overmeesterde de Atheenfche Krygsoverite Demostïienes, de Stad Pylos [eene havenplaats 400 Stadiën van Spana ge'egen, 0p de westkust van Peloponnefus] en verfte.-kte dezelve. Dit noodzaakte agis om Attica in alleryl te verlaaten, en het eigen grondgebied der Lacedajmoniers ter hulpe te fpoeden. De geheele Gefchiedenis wordt in het breede verhaald van thucvd. IV B. in het begin." Ff. Fert. (y) Dit eiland lag vlak tegen over, en als voor de haven van Pylos, welke daar door, eensdeels, zeer veilig geüuakt werdt voor Stormwinden! maar, anderdeels, wann.:er Sphacleria in vyandelyke handen was, als geflooten kon gehouden wor. den.  van NICIAS» 303 geworpen hadden, afgefneeden. Die van Athene achtten het, met rede, eene zaak van groot belang, dezelve in handen te krygen: maar zagen met leedweezen in, hoe ongemakkelyk en bezwaarlyk deze belegering ftond te zyn in hooge zandige plaatzen , waar geen water te bekoomen was; werwaart men ook, zelfs in den Somer, niet dan met een' langen omtocht (2) en geweldige kosten den nood. zaakelyken toevoer krygen kon; terwyl dit in den Winter allermoeielykst, ja volflrekt onmogelyk was. Het berouwde hen, overzulks, dat zy een Gezandfchap , door de Lacedajmoniers aan hun afgevaardigd om in onderhandeling te treeden , en vrede te maaken , onverrichter zaake hadden weggezonden. De oorzaak van dit wegzenden was clëon , die van geenen Vrede hooren wilde, en zich, voornaamelyk om de wille van nicias , daar tegen verzettede. Want nadien hy zyn gezwooren vyand was, en (z) >» Men moest geheel Peloponnefus rond zeilen." Fr. Fert.  S©4 het LEVEN en zag dat nicias het voorftel der Spar* taanen yverig onderfteunde , haalde hy het Volk over om naar geen vergelyk te willen luisteren. Wanneer nu het beleg van Sphaaeria* vervolgens ondernomen, zeer langzaam voortging, en de Athenienfers vernamen, dat hun Leger aldaar zeer groot gebrek lecdt, waren zy verftoord op cleon* Doch deze wierp de fchuld op nicias, en verweet hem, „ dat hy door zyne Lafheid en Traagheid oorzaak weezen „ zoude dat de belegerden het ontkwamen ; dat , zo hy het bevel hadt ge„ voerd, zy het eenen zo langen tyd niet „ zouden hebben uitgehouden!" Waarop het den Athenienfers inviel hem te vraagen: „ Waarom zeilt gy 'er dan maar „ niet voort na toe om den Vyand te „ overmeesteren?" — Ook rees nicias, die zich toen juist in de Volksvergaderinge bevondt, zelf op , en ftond aan hem het beleid der Veldtocht tegen Pylos af, begeerende, „ dat hy maar zo veel Volks met zich neemen mogt, als hy zelf noodig vondt: dat zulks beter voegen zoude, dan op deze plaats, waar geen gevaar was, een  van NICIAS. 305 mn iedel gefnork te maaken. Hy zoude zich , veel liever, door het uitvoeren van eene heldhaftige daad verdienftelyk maaken by het Vaderland!" — Cleon, door de wendinge, welke deze zaak zo onver* wacht voor hem kreeg , van zyn ftuk geholpen , trachtte in het eerst het te ontduiken. Daar, echter , de Athenienfers dit in goeden ernst van hem eischten (a) en nicias niet ophieldt tegen hem te fchreeu* ,, Het moet ons met rede vér wonderen, dat de Athenienfers hunne Krygsmacht vertrouwden aan zulken Dwaas , als cleon, met welken zy zich zelve niet onthouden konden den fpot te dry ven. Thucydides, die deze Byzon derheden heeft te boek gefteld , geeft 'er dezen beweeg, grond voor op (welken plütarch. achter wege heeft gelaaten ) naamelyk, dat de Belofte van dezen Losbol zeer wel naar den fin was der Verftandigen, dewyl zy hoopten dat dezelve een van deze beide goede gevolgen zoude hebben , dat of, wanneer cleon gelukkig Haagde, zy het vermaak zouden hebben van de gevangene Spartaanen te Athene te Zullen zien; — of zo hy niet Haagde, zy zich echter troosten mochten door de gedachte van van dezen Windbuil ontflaagen te zyu. — Dit voordeel werdt evenwel dus voor eenen veel te hoogen prys gekocht." Fr. Ftrt. VIk DEEL. V  306 het LEVEN" fchreeuwen , werdt, eindeiyk , zyn drift gaande , en zyne Eerzucht aangevuurd, zo, dat hy het bevel aanvaardde, en daarby vooraf de toezegginge deed, dat hy binnen XX dagen , na dat hy afgevaaren zoude zyn , de zich aldaar bevindende Spartaanen of over den kling doen fpringen, of levendig naar Athene brengen zoude. Deze toezegginge verwekte veeleer by de Athenienfers een luid gelach, dan dat zy 'er geloof aan floegen. Want zy waren * ook by andere gelegenheden, wel gewoon zyne Lichtfinnigheid en Buitenfpoorigheden voor jok op te neemen, en 'er over te lacchen. Dus verhaalt men, dat op zekeren tyd, wanneer de Volksvergadering op de Markt was by een gekoomen, de Athenienfers hem aldaar lang en breed zaten te wachten; dat hy eindeiyk en ten laatften verfcheen met een' krans op het hoofd, en verzocht, dat de Vergaderinge tot 's anderen daags mogt worden uitgefteld. „ Want," zeide hy, ik kan het heden niet wachten, „ om dat ik eenige Vreemdelingen ontvan„ gen en onthaalen moet, en aan de Go„ den heb geofferd." — Het Volk begon op  van NICIAS. sof op dit zeggen te lacchen , ftond op en fcheidde de Vergadering Niettemin liep het goed geluk hem op dien tyd merkelyk mede, zo dat hy, naast demosthenes, in dezen krygstocht de meeste eere inleide, en nog binnen den tyd, dien hy bepaald hadt, de Spartaanen • welke in de belegeringe niet omgekoomen waren, na dat zy hunne Wapenen hadden overgegeeven , gevangelyk naai? Athene voerde. Oudertusfchen ftrekte deze gebeurtenis grootelyks tot fchandö van nicias. ,, Het was, dacht men, geen wegwerpen van zyn Schild, maar iets veel fchandelyker en Hechter , door lafhartigheid het opperbevel over het Leger, uit eigene beweeginge, als het ware* weg te werpen , en aan eenen gezwoorenen Tegenftreever de gelegenheid te ver-; fchaffen tot het uitvoeren eener zo roemryke daad, terwyl men zich zeiven, om zo te fpreeken , van het Gezach beroofde i* (i) Uit dit lang en geduldig wachten, en daarop volgend fcheiden der Vergaderinge ziet men, hoe zeer de Redenaars het Volk te Athene in d«' macht hadden. V s  3o3 het LEVEN de!" Geen wonder dan, dat aristophanes hieruit wederom gelegenheid nam om hem te befchimpen, daar hy in zyn Blyfpel , genaamd de Vogels , zich aldus hooren laat (c): ,, 't Is waarelyk geea tyd , dat wy thans zouden fuffen, „ En volgen 't talmen na van talmer nicias!" In een ander Blyfpel, de Landlieden geheeten C.d) , vindt men deze plaats: „ A. 'kWil 't laud gaan bouwen. B. Wel! wie is't, die 't u verbiedt? A. Gylieden! Maar ik wil graag duifend drachmen geeven, Indien Gy voor 't vervolg my «mpteloos laat leeven. B. Goed! dat'i tweeduifend dan met dan van n ï- cias.** Ook (O v. 640 van dit Blyfpel, dat nog voor handen is. (d~) Van dit Blyfpel, dat verlooren is gegaaa, wordt d kwerf by de Ouden gewag gemaakt. Z. fabric. B. Gr. I D. bl. 711.  van NICIAS. 309 Ook bracht het, indedaad, aan het Ge» meenebest geen gering nadeel toe, dat hy aan cleon de handen ruim gaf om zynen Roem en Macht derraaate te vergrooten; nadien deze hier door tot de ondraa* gelykfte opgeblaazendheid , en eenen trots verviel, die niet meer te beteugelen was, waar door hy en andere onheilen aan den Staat berokkende, van welke nicias zelf geen gering deel mede bezuuren moest; — maar vooral ook de deftigheid, welke aan het Spreekgeftoelte («) eigen plag te zyn , vernietigde, daar hy de eerlte was, die by het houden zyner Redevoeringen tot het Volk luidkeels aanving te fchreeuwen, den mantel rond te flingeren, op de dyen te liaan en onder het fpreeken heen en weder te loopen. waarvan het gevolg was, dat onder hen , die de zaaken van Regeeringe te Athene federt in handen hadden, en in de Volksvergaderingen fpreeken moesten , die Losbandigheid en Minachting voor alles , wat welvoegelyk was, doorbrak, welke korten tyd daarna alles on- O) Hedendaagsch de Tribune. V 3  3io hït LEVEN onder een vermengde , en het onderst boven wierp. Omtrent dezen tyd begon reeds een ander Demagoog onder de Athenienfers op te ftaan, te weeten alcibiades, die wel niet ganfchelyk tot zulk eene losbandigheid overfloeg; — maar, zo als men van yEgypteland getuigt, dat het door overmaat van vruchtbaarheid tevens voortbrengt (ƒ). i, Veel heilzaam, ondereen, en ook veel fchaadlyk kruid." even zo was het gelegen met de natuurly* ke gefteldheid van alcibiades, welke door geweldige drift zo wel tot het kwaade aangedreeven, als het goede, en in beiden fchitterende , tot groote nieuwighe-, den aanleidinge gaf. Hier van daan kwam het, dat nicias, hoewel verlost van cleon, noghthans geene bekwaame ge- le- (ƒ") Dit Getuigenis aangaande iEgypte is afgegeeven door homerus, Odysf. A, ofIV B. v. 230. Onze Schryver haalde het meermsalen aan^ ?o als II D. bl. 15, c.  van NICIAS. 3*i tegenheid vondc om het Gemeenebest tot ruste en vastigheid te brengen, en, fchoon reeds op den weg om de vervallene zaaken wederom te herftellen , het op moest geeven voor de heftigheid en het geweid van den eerzuchtigen alcibiades, die hem zyns ondanks wederom in den oorlog fleepte. Dit ging op deze wyze toe. Zy, die federt langen tyd den vrede in Griekenland voornaamelyk beftreeden en tegenwerkten, waren cleon en brasidas. De oorlog bedekte de ondeugden en misdaaden des eerften , terwyl hy des anderen roem verhoogde. De eerfte kreeg 'er gelegenheid door tot het pleegen van de verregaandfte onrechtvaardigheden; de andere tot ket uitvoeren van glorieryke onderneemingen. Maar na dat deze beide in eenen Slag gefneuveld waren by Amphi; polis (g), was nicias, die de Spartaanen reeds van voorlang geneegen tot den Vrede , en de Athenienfers niet zeer vertrouwende vondt op den goeden uitflag des (£) Z. ons i D. bl. 396, en de aantek. bl' 397. — Thucyd. V B. 10 h. bl. 324, 325. V 4  $ia het LEVEN des oorlogs, en beide Gemeenebesten als het ware uitgeput van krachten, zo dat zy genoegzaam van zich zeiven de handen flappelyk hangen lieten, aanftonds in de weer, om door het herftellen van de Vriendfchap de beide Staaten wederom by malkanderen te brengen , het overige van Griekenland te ontheffen van de rampen, welke hen tot dus verre troffen, en de rust overal te herfteilen, ten einde dus eenen duurzaamen gelukftaat voor de toekomftige tyden te verzekeren. Ook vondc hy by de gegoede Lieden , de ouderen van jaaren en den grooten hoop van Landbebouwers flraks de beste geneigdheid tot bevrediging. Zyne naatfte zorg was , derhalven, van de overigen velen afzonderlyk te endergaan , en dezelve, door zyne redenen overtuigd, al minder en minder heet te maaken op den oorlog. En nu oor» deelde hy het tyd te zyn om aan de La. cedsemoniers hoop te geeven op eenen goeden uiiflag, en dezelve uit te noodigen en aan te fpooren om het Vredewerk krachtdaadig voort te zetten. Deze floegen ook geloof aan zyne voordracht, eensdeels, om dat zyne Gemaatigdheid ove?  van NICIAS. 313 over het algemeen bekend was; ander* deels , om dat hy voor de Spartaanen, welke te Pylos in handen der Athenienfers gevallen waren , en door hen in de Gevangenis geworpen, yriendelyk gezorgd, en door eene menschlievende behandeling hun ongelnk grootelyks verzacht hadt# Aanvankelyk, dan, hadt men reeds onderling eenen ftilftand van wapenen voor één Jaar getroffen , geduurende welken tyd de wederzydfche Ingezetenen wederom by elkander kwamen , het genot van Veiligheid en Rust op nieuw begonden te f maaken , de Gastvrienden en Bekenden als vooren met eikanderen aanvingen te verkeeren , en alle Gemoederen vervuld werden met verlangen naar een leven vry van oorlog, en vry van bloedftortinge. Met vermaak begon men te luisteren naar dit, of dergelyk Gezang der Kooren (A): „ Dan (A) Dit gedeelte van een Grieksch Reyengezang, of Volkslied ter eere van den Vrede (waarmede andere plaatzen van ouden en laateren verdienen te worden vergeleeken. hoedanige wy opgegeeven hebben in eene Academifche Verhand, over het Leven en de Gedichten van gysbert V 5 JA-  3H het LEVEN „ Dan Hg myn Speer Beflooven néér; Waaraan de Spin haar draaden Onbekommerd lebeer!" Ook bracht men zich met geen minder vermaak te binnen, het geen door iemand zeer aartig is gezegd : „ dat die in Vredestyd flaapen , niet door het gefchal der Bazuin, maar door het gekraai der Haanen gewekt worden" O). Eindeiyk, men iprak japiks bl. 42, 43) wordt in de Uitgaven van pi.ut. verkeerdelyk als één enkel Vers gefteld. Een der Uitgeevers, j. j. reiske, die zeker van foortgelyke dingen weinig kennis hadt, en van wien men niet ongeestig gezegd heeft, dat hy doorgaans fchreef met den eenen voet in den ftyg. beugel, wilde'er, waarfchynelyk, een fesvoetig vers, of Hexameter, van maaken, toen hy voor dpqncKiKuv geleezen wilde hebben iv<*/Aat te zeggen en te bedillen hadden, trachtende dus, zo het fcheen , den Oorlog op nieuw te doen ontvlammen, haalde nicias de Athenienfers en Lacedsemoniers over, dat zy , ten einde den Vrede kracht by te zetten , en denzelven door een' vasten band te bevestigen, daar by voegen mogten een verdrag van Bondgenootfchap, waar door zy en gevreesder voor die genen , welke lust mogten hebben om van hun af te vallen , en onderling aan eikanderen getrouwer zouden worden. Zo dat ook dit Verdrag tot ftand kwam (jw). Alcibiades, die uit zynen aart geensfins tot de rust gefchaapen was , en daarby te onvredenheid koesterde tegen de Lacedasmoniers , omdat zy nicias aankleef- ( m ) De beide Verdragen zo van den Vrede, ai« Bondgenootfchap en onderlinge Verdeed^ginge, zyn woordelyk opgegeven door thücvd. in het v Boek zyner Gefchiedenisfen.  Si8 het LEVEN 'kleefden, en fteeds met nicias handelden, terwyl zy hein over het hoofd zagen en verachtten , hadt reeds al in den beginne het Vredewerk getracht te verachteren en tegen te houden ; zonder even» wel iets te vorderen. Dan wat laater bemerkende , dat de Athenienfers niet meer zo wel te vrede waren over die van Sparte, welke zy oordeelde tróuwloos te hebben gehandeld door het fluiten van een Verdrag van Bondgenóotfchap met de Boeotiers, terwyl zy, daarenboven, noch Pana&us f», zo veriletkt als bet was, noch Amphipolh hadden overgegeeven, wist hy zich loofelyk van deze grieven te bedienen , en het volk , door dezelve ftuk voor ftuk ten ergften voor te draagen, al meer en meer te verbitteren. En bracht hy het, eindeiyk, zo ver, door te maaken, dat de Argiven f» een Gezand- fchap 00 Z. wederom III D. Lev. v. alcib. bl. 4». (o) De Argiven hadden met de Lacedajmoniers een Beftand gehad van 30 Jaaren. Dit was om. trent dezen tyd ten einde geloopen, en zy wilden het niet vernieuwen, dan onder Voorwaarden, die voor hun voordeeliger waren.  van NICIAS. 319 fchap naar Athene fchikten, dat men met dezelve in onderhandelinge tradt over een Verbond van onderlinge Verdeediginge. Middelerwyl kwamen 'er Gezanten over van Lacedajmon, voorzien met volle macht om te onderhandelen. Deze by den Raad gehoor verkreegen hebbende, werden ge* acht allesfins billyke voorwaarden medegebracht te hebben. Al waarom alcibiades, vreezende , dat zy het Volk door even dezelfde redenen zouden inneemen, den toevlucht nam tot bedrog en misleidinge (^) , hun plechtig en met bygevoegden Eed verzekerende, „ dat hy ze ,, in alles de behulpzaame hand zoude „ bieden en met hun medewerken ; mits zy blyken deeden, en opentlyk ver„ klaarden, dat zy te Athene gekoomen „ waren geensfins voorzien van volle machc „ om de zaaken af te doen! Want dat zy „ juist op deze wyze hun oogmerk het „ best bereiken zouden." De Gezanten, die hem nu gereedelyk in alles geloofden, dus misleid, en van nicias afgetroond heb. Cp) Lev. v. alcibiad. bl. 44. vvolg.  3£ö het LEVEN hebbende , voerde hy ze vervolgens in dé Vergaderinge des Volks, en vroeg hen daar in de eerde plaats af, „ of zy volle „ macht om over alles te befchikken mede „ hadden gebracht?" toen zy nu hier niet voor uit wilden koomen, veranderde hy gansch onverwacht van toon, riep den Raad tot getuige van de woorden, welke zy ter VergaJerinse gefprooken hadden, en geboodt het Volk geen gehoor te verkenen , noch geloof te geeven aan Lieden, welke zich zo openbaar aan loogentaal fchuldig maakten, en van dezelfde zaak heden dit, en morgen recht het tegengeftelde verzekerden. De Gezanten hier door, zo als men denken kan , in de uiterfte verwarringe gebracht zynde, terwyl nicias, als voor het hoofd geflaagen, niet wist wat hy doen of zeggen zoude, maar de grootfte verbaasdheid en verflaagenhtid liet blyken , was de verontwaardiging der Athenienfers zo groot, dat zy overluid begonden te eisfchen, „ dat de Gezanten der Argiven op ftaande voet ontbooden zouden worden , en het Verdrag van Bondgenoot fchap met hun geflooten." Dan eene Aardbeevinge, welke onder dit al«  van NICIAS. gai alles voorviel, kwam nicias juist te hulp, en deed de Vergaderinge uit een gaan Des anderen daags kwam het Volk wederom by een, wanneer nicias het met de grootfte moeite ter naauwernood zo verre bracht, dat zy zich over lieren haaien * om het fluiten met de Argiven uit te ftellen, en hem in Gezantfchap af te vaardigen naar de Lacedasmoniers, als wanneer by hun hoop' gaf, dat zich alles naar hun genoegen , en in der minne fchikken zoude. Te Sparte aangekómen zynde CO» werdt Dit hadt, zo by Grieken] als Romeinen, gewoonelyk plaats, wanneer'er zich kwaade Voortekenen aan den Hemel openbaarden, of het eea of ander onverwacht en treffend geval gebeurde» En hier vandaan werdt te Rome de vallende Ziek' te Morbus comitialist genaamd, om dat, byaldien. iemand geduurende de Comitia, of Volksvergaderiuge, daar door werdt aangetast , het niet meer geoorlofd was de openbaare handelingen voort te zetten, maar men zich gedrongen vondt te fchei. den. Zie seren. sammonicüs de Medicina, v. 1015. en op die plaats de Aantekk. der Uitleggeren, O) »»Hy werdt derwaart niet alleen gezonden, maar hadt ook andere Gezanten nevecs zich , aan VII. deel. X wel-  jj22 HET LEVEN werdt hy daar, voor het overige, met alle eerbewys behandeld, om dat men hem hieldt voor een braaf Man, en toegedaan aan de Lacedajmoniers: maar hy kon 'er niets vorderen, omdat de party, welke het met de Boeotiers hieldt, hem te frerk was CO* Onverrichter zaake dus te rug gekeerd , kwam hy niet flechts in eenen kwaaden reuk en verachtinge , maar hadt zelfs reden om voor de gevoeligheid der Athenienfers te duchten , als die misnoegd en welker hoofd hy was geplaatst, volgens het verhaal van thucïd. die hieromtrent zeer naauwkeurig is." Fr. Vert. (s) ,, In het eerst gehoor deed nicias breedvoerigverflag zo van.de eifchen, als klachten der Athenienfers , en eindigde met te zeggen , „ dat by aldien de Laceda;moniers het verbond met de Boeotiers, welke in het Vredeverdrag niet begreepen waren, niet verbraken , de Athenienfers zich verbinden zouden roet de Argiven en derzelver Bondgenooten! '* De Lscedasmoniers, vervoerd door den aanhang van eenen der Ephoren, antwoordden „ dat zy niet van fins waren het verbond met de Boeotiers te breeken." Alles wat nicias verkreeg was dit, dat de Eed op den Vrede gedaan vernieuwd werdt. Z. thi/cyb, V B." Fr. Vert.  van NICIAS» 3»3 en te onvrede waren, van zich door hem te hebben laaten overhaalen om zulk een groot aantal Spartaanfche Gevangenen , en van zo veel aanzien, uit hunne handen los te geeven. Want die gene, welke men te Pylos gevangen hadt gekreegen en naar Athene gevoerd, waren uit de voornaamfte Huizen te Sparte,en hunne Naatstbeitaanden waren aldaar de vermogendfte Lieden. Niet te min vervoerde dit misnoegen , tegen hem opgevat, hen niet zo zeer, dat zy tot eenig geweldig befliiit tegen hem kwamen : alleenlyk droegen zy het bevel over het Leger op aan alcibiades; maakten met de Mantinenfen en Eleërs, die afvallig geworden waren van de Licedaeimniers, gelyk ook met de Argiven een Verbond van onderlinge verdeediginge, en zonden krygsvolk af naar Pylos , met last om het Laconisch Gebied af te loopen, en te pionderen, van welk alles het vernieuwen van den oorlog een onvermydelyk gevolg was. Daar nu de Partyfcbap van alcibiades tegen nicias lteeds hooger en hopger klom en eerlang uit dreigds te barsten , terwyl de zaaken het aanzien X a kree«  324 «et LEVEN kreegen, dat 'er eene Uitbaninnge of? handen was (want het Volk van Athene was gewoon , telkens, na verloop van eenigen tyd , zich van eenen der Aanzienelykften , welke het verdacht hieldt, en welker verworven Roem , of Rykdommen den nyd hadden gaande gemaakt, te ontdoen door een Staatsban voor den tyd van tien jaaren (O») waren de beide partyen grootelyksch beangst, als rekenende zich in groot gevaar, en dat een van beiden voorzeker uirgebannen ftond te worden. Want aan de eene zyde verfoeiden de Athenienfers het losbandig levensgedrag van alcibiades, en vreesden zynen onderneemenden aart en iioutheid, zo als ten overvloede , in het geen wy in zyne Levensbefchryving gezegd hebben , is aangek weezeo. Aan den anderen kant was de Afgunst gaande gemaakt tegen nicias, zo wel uit hoofde van zynen grooten Ryk* dom, als ter oorzaake zyner Levenswyze, wel-, (O Meermaalen hebben wy reeds dit oordeel over den Staatsban by plüt. aangetroffen. Wy twyfftien, gelyk wy reeds elders zeiden , dat het op alle plaatzen door hein zeiven is nedergefteld.  van NICIAS, 315 welke noch den Menfchen - , noch den Volksvriend kenmerkte , allen omgang met anderen vermydde , de Regeeringe van weinigen begunftigde , en hem veel eer het voorkoomen gaf van een' Vreemdeling , dan van eenen Athenienfer. Hier by kwam , dat hy zich reeds meermaalen , tot hun groot verdriet, tegen hunne begeerten hadt verzet , het oorbaar van den Staat als met geweld by hen doorgedrongen en zich daar door haatelyk gemaakt. Om het met korte woorden te zeggen; het was een ftryd tusfchen de Jonge Lieden , die voor den oorlog waren , en de Oudere van jaaren, die den vrede zochten. Deze bedreigden alcibiades: gene nicias met bet vonnis der uitbanninge. Gelyk nu de Spreuk zegt («): „ Waar 't twistvuur brandt In Stad of Land, Krygt Boosheid wel 't beftuur in hand," zo was het toen bykans ook te Athene gegaan, waar het Volk, in twéé voornaa- me («) Ongetwyffeld behoort de Dichtregel, hier «oorkoomende, tot de Spreuken van theognis. X 3  326 het LEVEN me >partyen verdeeld , de deure openzette voor de onbefchaamdfte en doortraptfte Deugenieten , van welker getal was hy» perbolus, uit de Burgt Perithoeda (v)j , een man , die noch wegens geboorte, noch wegens goederen of uitgevoerde daaden reden had om zich te verhovaardigen, of naar groote dingen te ftaan ; maar aan wien eer.e onbefchaamde ftoutheid aanzien en macht bezorgd hadt. Een man, die door Cv) Z. oes III D. Lev. v. alcib. bl. 38. — „ Deze hyperbolus was van Handwerk een Kandelaarmaaker, en hadc de gewoonte onder het koper vry wat lood te mengen, om ze zo veel te zwaarder te doen weegen, en te duurder te doen fcetaalen. Dit wordt ons door den Griekfchen iVantekenaar op aristophanes op onderfcheidene plaatzen bericht. Dezelfde verhaalt (in het Blyfpel de We^en v. 1001) op bet gezach van andocides, dat zyn Vader een gebrandmerkte Slaif zy geweest, en in de openbaare Zilvermy. nen als Slaaf gediend hebbe: gelyk ook, uit theopompus, dat hyperbolus zelf, voor fes jaaren in balïingfchap verzonden , op het eiland Sa. was geftorven , en zyn lichaam in een' ledereja zak gedaas en in Zee geworpen zoude zyn." X y. lakser. — V. Schol, in aristoph, Pac. dSo, Equites 1301. Nub. 624.  van NICIAS, 2»7 door de eere, tot welke hy in het Gemeenebest was opgeklommen , de Schande van het Gemeenebest geworden was! Deze zich zeiven, in dit tydsgewricht , verre verwyderd rekenende van het gevaar der Üitbanninge , als die veeleer verdiende aan handen en voeten gekluisterd in den Stok (iv) gezet te worden, maar hoopende, dat het vonnis op een' van beide Mannen, zo even genoemd, mogt vallen, als wanneer hy rekende zich aan het hoofd der Tegenpartye van den overblyvenden te zullen kunnen plaatzen , ver-j maakte zich openlyk in den ftryd , welken zy tegen eikanderen voerden , en ftookte het Volk al meer en meer tegen beiden op. Maar nicias en alcibiades, de boosaartigheid van dezen Guit nu klaarlyk doorziende, traden te zamen in heimelyke onderhandelinge , voegden hun beider we. der» («;) „ In het Grieksch KvQav, het was een hout , waar door de hals der Gevangenen in dier voege gedrukt werdt en nedergeboogen , dat zy met geene mogelykheid opwaards konden zien. De Numella by de Romeinen fchynt 'er eenige overeenkomst ïr.e.ïe te hebben gehad," Xyl. X 4  32g het LEVEN derzydfche partyen by een, en werden bei zo meester, dat noch de een, noch de ander uitgebannen werdt, maar het vonnis viel op den kop van hyperbolus f>) Het Volk hadt in het eerst veel genoegen hier in, en vermaakte zich, en lachte met deze Gebeurtenisfe : maar een weinig laater waren zy 'er over te onvrede, oor. deelende dat de zaak zelve te fchande was gemaakt daar door, dat de irraf gevallen was op een onwaardig en verachtelyk memch. Men hieldt het, naamelyk, daar voor, dat aan de ftraffe der Uitbanninge zeker aanzien was verknocht. Dat zy tot kaftydirge en beteugelinge verftrekt hadt voor eenen thucydides, eenen aristides, en andere foortgelyke Mannen; — maar dat zy eenen hyperbolus vereerde, en hem grond gaf, om 'er zich op te verho* vaardigen, als die door zyne fchelmeryen eene Oraffe erlangd hadt, die men niet, dan aan de verdienftelykfte Mannen plag uh te oeffenen, en dus, ars het ware, met hun op een' gelyken voet was ge* fteid. De Blyfpeldichter plato ftemr. dj.l (*) Lev. V. ALcn. bl. 30.  van NICIAS. §3t> dit ook ten vollen toe ter plaatze , waar fey zegt (v): „ Hoewel hy heeft «en ftraf geleeden, . „ Die overeenkwam met zyn' Zeden, „ Was deze ftraf nochthans te goed, „ Voor zulk een Guit en laag Gemoed! De Staatsban is niet uitgevonden Voor zulk Gefpuis — " In het kort, na dat dit met hyperbo* lus was voorgevallen , is federt niemand meer door den Oïïracismus in ballingfchap verzonden. Hy was .de laatfte; zo als hipparhus, uit de Buurfchap Cbolargus (g) geboortig, en den Tyran eenig» fins in den bloede beftaande, de eerfte was geweest. Ondertusfchen blykt het uit dit geval, hoe weinig 'er te rekenen zy op de uitkomften van het Fortuin , en hoe zeer dezelve ons begrip te boven gaan. Want by al dien nicias den ge-- vaar- (y) Dezelfde plaats is aangehaald in het Lev. v. alcib. bl. 40. (O Z. het Lev. van pericles, III D. bl. 12» door den Tyran, hier by uitneemetfaeid genoemd, yerfta men pisistratus. X'S  g3o het LEVEN vanrlyken ftryd over de uitbanninge tegen alcibiades hadt volgehouden , zoude het gevolg zyn geweest, dat hy of, als Overwinnaar, na het uitdryven zyns Te» genftreevers, zyn leven rustig in zyne Vaderftad zoude hebbsn doorgebracht; of, als Overwonnen, en nog voor zyne jongde ongelukken het Attisch Grondgebied moetende verlaaten, den naam en achtinge van eenen voorfpoedigen en uitmuntenden Veldheer voor akyd behouden hebben. Het is my geenefiss onbekend, hoe theophrastus verzekert, dat hyperbolus uitgebannen zy geworden, wanneer de Staatsgefchillen niet tusfchen nicias, maar tusfchen phmax en alcibiades ten hoogften top geklommen waren (ar). Doch ons verhaal rust op het gezach der meeste Schryvers. Wanneer nu de Gezanten der /Egestenfen m Leontinen (£) naar Athene waren over- ( en vermaande en befwoer het op allerlei wyze om nog te rug te koomen, en 'er van af te zien. Aan het einde zyner redevoeringe gekoomen befchuldigde hy alcibiades, dat hy om eigen voordeel , en uit Eergierigheid den Staat in eenen moeielyken en zeer gevaarlyken overzeefchen oorlog Horten ging. Hy vorderde , echter , niet met al. Integendeel werdt de Verkiezinge tot Veldheer, op hem gevallen, nu nog meer bevestigd, daar hy , wegens zyne ondervindinge hier toe gefchikrer fcheen, dan anderen , en men oordeelde , dat zyne Schroomvalligheid, gevoegd by het Vuur van alcibiades en de Voortvaarendheid van l amachus, een dienftig mengzel daar zoude Hellen om den goeden uisflag der onderneeminge te verzekeren. Ook ftond demostratus (g), die onder de Rede- (g) Van alles, wat hier en vervolgens wordt verhaald, is insgelyks melding in het Lev. van alcib. bl. 57 volgg.  334 het LEVEN denaars zich het allermeest beyverd hadt om de Athenienfers op den oorlog heet te maaken, in de Vergadering over einde, en verklaarde „ zodanige redenen voort te zullen brengen, welke aan nicias alle uitvluchten zouden affnyden!" en hier op een Volksbefluit hebbende voorgefteld, „ dat aan de Legerhoofden volle macht gegeeven zoude worden om zo wel thuis, als in Sicilië te befluiten en te handelen naar eigen goedvinder." wist hy hetzelve ter Vergaderinge 'er door te krygen. Niettemin deeden 'er zich , zo verhaald wordt, ook by de Wichelaars vele dingen op, waar door deze Krygstocht werdt tegegaan. Dan alcibiades kwam telkens met andere Waarzeggers te voorfchyn , ja haalde zekere oude Godfpraaken voor den dag, welke aankondigden , dat de Athenienfers eens zeer grooten roem uit Sicilië moesten wegdraagen!" Ook kwamen 'er by hem, die jupiter ammon hadden raadgepleegd, en het antwoord medebrachten , „ dat de Athenienfers alle de Syracufaanen gevangen zouden maaken.'" Doch het geen de Godfpraak meer hadt gezegd , en de onderneeming minder be- gun-  van NICIAS. 335 gunftigde, werdt door hen, als die vreesden flinkfche Voortekenen te ontdekken, verborgen gehouden (S). Want hoe duidelyk ook, en klaarblykelyk de nadeelige Verfchynzels waren, niets was in ftaat hen van het genomen befluit af te brengen. Zo als het geen omtrent dezen tyd voorviel met de MERCURius-beelden, welke alle op eenen nacht gefchonden werden (*) > uitgezonderd Hechts één, ge« noemd de mercurius van andocides, welke door de Wyk Mgeis bekos» tigd, en geplaatst was voor het huis, dat toen toebehoorde aan andoci bes. Gelyk ook het geen gebeurde op het outer der XII Goden, want zeker Mansperfoon fprong onverwacht op hetzelve, ging, vervol- (h) Wy hebben geoordeeld, dat dit nog tot de berichten, van jupiter Ammon aangebracht, behoorde. Dacier nam het algemeen, en bracht het tot alle Athenienfers , daar hy aldus vertaalt: Mais tout ce qui étoit contraire a ce desfein, cracks, prefages, augures, tout le monde le cachoit. (?) Het Gr. woord in den text doet ons den. ken, dat 'er de neuzen en ooren van waren afgehouwen.  het LEVEN volgens, fcfcrylings daarop zitten, en fneedf zich met een fteen de Teeldeelen af. Te Delphi ftond een gouden Beeld van minerta, ruitende op een' Palmboom van koper; zynde dit een Gefchenk door die van Athene voorheên geofferd uit den roof der Meden : hierop vloogen een aantal Ravens geduurende verfcheidene dagen -toe , beeten het met hunne bekken, en fcheurden de vruchten van den Palmboom, die van goud waren, af, zo dat zy naar beneden vielen. — Dan de Athenienfers gaven voor, „ dat dit Verhaal een louter Verdichtzel was, door die van Delphi verfonnen ter gunfte der Syracufaanen , door welke zy waren omgekocht." Nog was 'er eene Godfpraak , welke hen geboodt, dat zy de Priesteresfe van minerva van Clazomena (Jc) naar Athene moesten doen overvoeren. Ook zonden zy daadelyk om deze Vrouw te haaien. Derzelver naam nu was hesychia [Rust, Stilte^- En dit was het, fchyntwel, dat de (*) Eene ryke koop» en zeeftad van kleitt Afiè'.  van NICIAS. 337 de Godheid den Athenienferen op dezen tyd aanbeval ■, te weeten: Rust te houden. De Sterrekundige meion, aan wien men eenig Krygsbewind hadt opgedraagen , het zy dan door alle deze Voortekenen bevreesd geworden , of door eigen menfchelyk doorzicht geene goede gedachten van de onderneeming vormende, veinsde zich finneloos, en ftak, als zodanig, zyn eigen huis in brand* Anderen , evenwel, verzekeren , dat het geene Sinneloosheid was* welke hy voorwendde, maar dat hy, zyn huis by nacht aan de vlammen opgeofferd hebbende, des anderen daags zich in de neêrflaehtigfte houding naar de Markt begaf, en zyne Medeburgers fmeekte, zy mogten, uit aanmerkinge van eert zo groot ongeluk hem overgekoomen, zynen Zoon, die als opperhoofd eener Galeie naar Sicilië Hond over te fteeken, van den Krygsdienst ontflaan. Ook de Geleigeest van den Wysgeer sqcratks gaf aan hem, onder de gewoone tekenen , ' welke hy plag te gebruiken om hem van het toekomftige te verwittigen, te kennen, dat de Zeetocht, tegen Sicilië gericht, tot VII. deel. Y ver-  333 het LEVEN verderf van den Staat gedyen zoude. Hy verhaalde zulks aan zyne gemeenzaame vrienden en bekenden, en weldra werdt dit overal ruchtbaar (/). Daarby waren 'er niet weinigen , die zich grootelyksch ontrustten over het geen 'er in diezelfde dagen , dat men de Vloot deed uitloopen, omging. De Vrouwen, naamelyk, vierden toen het Feest, de Adonia genoemd; overal lagen 'er in de Stad Beelden in het openbaar ten toon, en werden voor dezelve nagebootde Begraaffenisfen gehouden, en de Weeklachten der Vrouwen weêrgalmden aller wegen. Zy dan, die aan dergelyke dingen eenig gewicht hangen, waren hier over ten fterkften aangedaan, en bekommerd , dat niet eene zo mach • tige Uitrustinge , na geheel klaar geraakt te zyn , en in den volden luister gepraald te (/) „ Dit is het, waar van socrates zelf fpreekt in den Theages. „ Gy kunt nog van velen onzer Medeburgeren verneemen , wat ik hun voorfpeld heb wegens de onderneeminge tegen Sicilië, en de Nederlaag, welke ons Leger aldaar ftond te krygen" Fr. Fert. -~ Zie plato in de Zamenfpraak Theages bl. 139, c.  van N I C I A S. s3* te hebben, binnen kort verdorren mogt, en even als een bloem afvallen f>\ Dat na nicias , zo lang men tot den tocht niet befiooten hadt, denzelven met alle mocht tegenwerkte; dat hy zich niet door groote verwachtingen liet wegfleepen noch, door den glans van een zo aanzie^ nelyk Opperbevel verblind , van gedach-en veranderde : dat alles was, zo als het eenen braaven en wyzen man paste. Maar toen hy met alle zyne poogingen het Volk van den Oorlog niet hadt kunnen te rug houden, noch al zyn verzoeken iets vermant hadt om van het Beleid deszelven vry te raaken , maar het Volk hem, om zo te fpreeken , zyns ondanks hadf opgenomen en weggedragen, om hem aan het hoofd der Krygsmacht te plaatzen; toen was hot geen tyd meer voor die groote Schroomachtigheid, en d*t eeuwig: tab. («O „ De A(hen!e;ifers ontleenden deze Voorzegging uit den korten duur der Planten en 8ïoé= men, welke" men by gelegenheid óii Feest v™ adonis gewoon was in tobbetjes om te draa. gen, en die men de Tuinen w» 4doï,is noem. «ie." Fr. Fert. Y »  34o het LEVEN talmen; noch dat hy, als een kind, geftadig achter van het Schip te rug zag, of door geduurig te herhaalen, en telkens wederom op nieuw te zeggen, „ dat men hem het net over het hoofd hadt gehaald («)," zyne Medebevelhebbers te doen verflaauwen, en de kracht, waarmede de zaak moest worden doorgezet, te breeken. Hy. hadt den Vyand aanftonds moeten opzoeken en geen rust laaten, en door hem flag te leveren zyn geluk beproeven (o). Ondertusfchen betradt hy eenen gansch anderen weg, en daar lamachus van gevoelen was, „ dat men, zonder uitftel , naar Syracufe zelf moest zeilen, en onder de muuren dier Stad den vyand ... Éib' • . ••• • -op» («) Wy omhelzen hier het gevoelen van dien Uitlegger, welke, zo ons bericht wordt van h. stephanüs, de ontkenninge, /uij, hier wilde hebben uitgedaan , en gronden ons op eene plaats in het voorgaande, waar plutarchus hadt gezegd, „ dat nicias het hadt moeten opgeeven voor de Kunstgreepen en Eerzucht van alcibiades." ijr/flTJa riji @ov\yfs 'AKxifiixSou xat (o) Of, zo men het ook vertaaien kan : ,, de Fortuin van ha,.re dvaalinge geneezen"  van NICIAS. 343 opzoeken en beftryden; terwyl alcibiades het dienftig oordeelde, dat men eerst de Steden van Sicilië van de Syracufaanen móest trachten afvallig te maaken , en, dat gedaan zynde, ftraks op hen zeiven los gaan ; was hy van geheel ftrydige gedachten , en beval, dat men, zonder iets verder te onderneemen, ftillekens langs het ftrand van Sicilië vaaren moest, en het eiland rond zeilen, ten einde eene vertooninge te maaken met deze zo aanzienelyke toerustinge, zo in gewapende Manfchappen, als Galeien, en vervolgens weder naar Athene ftevenen, na dat men eenig Krygsvolk, als tot eenen voorfmaak, aan de iËgeftenfen zoude hebben bygezer. Dus doende veriedelde hy , van aanvang aan, de ontwerpen zyner Amptgenooten, en floeg hunnen moed ter neder. Toen, korten tyd daarna, de Athenienfers alcibiades opontboden hadden om zich tegen zyne befchuldigers te verdeedigen, bleef het bevel, zo het fcheen, in handen van twéé Krygshoofden ; maar in den grond berustte het gezach maar alléén by nicias, die voortvoer dan eens voor anker te gaan liggen , dan wederom eens V 3 rond  342 het LEVEN rond te zeilen , dan eens krygsraad te be» leggen , tot dat by de zynen alle yver en veerkracht verflaauwd , en de Vyand te rug gekoomen was van die verflaagenheid, en fchrik , welken hem de eerfte aanblik van zulk eene geduchte macht op het lyf hadt gejagd. Nog geduurende den tyd, dat alcibiades mede het bevel voerde, verfcbeen de Aïheenfche Vloot LX Schepen fterk voor Syracufe. Vyftig van dezelve bleeven, in orde gefchaard, buiten in het gezicht van de Haven liggen. Tien werden raar binnen gezonden om de gelegenheid van ailes naauwkeurig op te neemen, en om aid ar bj openbaare bekendmaakinge door den Herout de Leontinen wederom naar burme huiden en bezittingen te rug te roepen fj>). Deze Schepen bemachtig. den O) Dit was , nsatnelyk , de Scbynreden van de komst der Atherienfers in Sicilië, om de Leontiuen, w-ilke men uit hunne bezittingen verdreeven hadt, te herftrüen! fn <*e uitgaven van bryane en ruiten wordt av\cti verkeerdelyk tot het voorgaarde gebracht , daar het duidelyk tot het volgende behoort.  van NICIAS» 343 den aldaar een vyandlyk Schip, het welk een aantal Bordjens overbracht, waarop de Syracufaanen hunne Medeburgers, naar derzelver onderfcheidene wyken , hadden opgetekend. Deze waren , tot hier toe, op eenigen afftand buiten de Stad , berus* tende geweest in den tempel van ju piter olympius, en men liet ze thans haaien , om onderzoek te doen , en eene lyst te vormen van die gene , welke gefchikt waren om de Wapenen te draagen. Als nu deze Bordjens, door de Athenienfers bemachtigd , aan de Bevelhebbers werden overgeleverd , en men de menigte zag der Naamen, toonden de Wichelaars zich ongerust, of niet mogelyk de Voorfpeliing der Godfpraak hier door vervuld mogt zyn, die verzekerde: ,, dat de Athenienfers eens alle Syracufaanen zouden gevangen krygen!" Andere, niettemin, verzekeren, dat deze Voorfpelling haar beflag kreeg ten tyde, dat callippus de Athenienfer, na het ombrengen van dion, Syracufe bemachtigde Na (?) Zie beneden het Leven van dion, in ons XII D. Y 4  344 het L E VEN Na dat alcibiades uit Sicilië vertrokken was, het geen kort daarna voorviel , kwam nu het geheele beftuur van zaaken in handen van nicias. Want lamachus was wel een kloekhartig en onderneemend (r) Man, die, wanneer men met den Vyand Haags werdt, het grootst gevaar niet fchroomde onder de oogen te zien, maar zo fchamel en behoeftig , dat hy, voor eiken Veldtocht, welken hy by woonde , de Athenienfers, gewoonlyk , eenige weinige penningen voor Klederen en Schoenen, welke hy benoodigd was geweest, in rekening bracht. Het aanzien, daar en tegen, van nicias was gro t en luisterryk, zo uit andere betrekkingen, als uit hoofde zyner Rykdommen en verkreegenen Roem. Men verhaalt, dat op zekeren tyd, de Raad op het Stadhuis met eikanderen raadpleegerde, nicias van den Treurfpeldichter sophocles vorderde, „ dat hy het allereerst zyn gevoelen zeggen zoude , omdat i Cr) uxjAcuos, naar de verbeteringe van, m. du soul; nie Sikouos, volgens de gewoone leezia§e, oie geenen bekwaamen fin oplevert.  van NICIAS. 345 dat hy van alle de Raadsleden de oudfte was:" dat sophocles, echter, zich verfchoonde door te zeggen: „ Ik ben „ wel de oudfte van Jaaren, maar gy zyt „ bet in Aanzien!" Even zo werdt ook lamachus in dezen tocht tegen Sicilië door hem ondergefchikt gehouden; hoewel hy hem in krygskunde en ftrydhaarheid verre overtrof. Want zelf gebruikte hy de macht, welke hy in handen hadt, nimmer dan met,de angstigUe behoedzaamheid , en talmery. Voortal, in den beginne, wanneer hy, ten verften verwyderd van den Vyand, Sicilië van tyd tot tyd rondzeilde, boefemde hy daar door denzei ven vertrouwen in : maar toen hy, vervolgens , zich nederfloeg voor het kleen Stedeken Hyhla, en het daarna, voor dat hy het nog hadt ingenomen, weder verliet , geraakte hy ganfchelyk in veracluinge. Ten laatften begaf hy zich naar Catana, zonder iets anders te hebben uitgericht , dan het verwoesten van Hyccara, eene plaats door Ongrieken bewoond, van waar men zegt, dat de bekende Minnaares laÏs, nog een jong meisjen zynde, en zich onder de Gevangenen , die verY 5 kocht  346 het LEVEN kocht werden, bevindende, naar Peloponnefhs werdt overgevoerd. Wanneer nu de Somer op deze wyze ten einde was geloopen, en hem gebood* fchapt werdt, dat de Syracufaanen, thans ftout geworden , hem het eerst zouden koomen opzoeken, ja derzelver Ruiters tot onder de Legerplaats der Athenienfers verfcheenen , en hen fpottende afvroegen: „ Hoe het was? — of zy gekoomen wa„ ren om by de Catanenfen te blyven ,, woonen , of om Leontini op nieuw te „ bevolken?" — toen eerst begon nicias, ter naauwernood , te denken, om met zyne Scheepsmacht op Syracufe af te gaan. Echter willende zorgen , dat hy in veiligheid en zonder geftoord te worden daar ter plaatze zyn k^mp mogt nederflaan (O* zondt hy heimelyk iemand af van (O »if> Hy wist wel, zegt thucydides, dat het hem niet mogelyk zoude zyn te ilaagen, by aldien hy eene landinge waagde in het gezicht eens Vyands, gereed om hem te ontvangen : — dat hy noch minder opeen goed gevolg kon hoopen, wanneer hy te lande, en openlyk wilde trachten dcor te driegen, wyl hy onderweg door den Vyand,  van NICIAS. 347 van Catana, die de Syracufaanen moest aanmaanen , ,, om , byaldien zy de ledige en van het krygsvolk verlaatene Leger» plaats der Athenienfers , benevens derzelver wapenen, wilden vermeesteren , tegen zekeren bepaalden dag zich met alle hunne benden by Catana te laaten vinden: dat, riewyl de Athenienfers den meesten tyd binnen de Stad doorbrachten , de Vrienden der Syracufaanen beflooten hadden, om, zo dra zy merkten dat die van Syracufe in de nabyheid waren , op het zelfde oogenblik zich van de Poorten meester te maaken, en de Vloot in brand te freeken : eindeiyk, dat het ge'al der genen , die Zich hier toe verbenden had» den eh hunne komst met ongeduld verbeidden, reeds zeer groot was!" Deze Krygslist was het lofwaardigfte door nicias in den Siciliaanfchen oorlog verricht. Want de geheele macht der vyanden naar buiten hebbende gelokt, en tevens Syracufe zelf, in zekeren fin, van Manand, die eene talryke en welgeoeffende Ru'terye hadt, waar van hy geheel niet voorzien was, gefiadig ftond ontrust te worden." Fr. Vert.  348 het LEVEN Manfchappen ontbloot , bemachtigde hy; uit Catana in zee geftooken , deszelfs Havens , en koos op zyn gemak eene Legerplaats, waar hy het minst nadeel lyden kon van dat gene, waarin de Vyand hem overtrof, terwyl hy zich voorftelde 'er een onverhinderd gebruik te zullen maaken van die middelen , waarin hy zyne meerdere fterkte rekende. De Syracufaanen, hierop, van Catana te rug gekeerd, legerden zich voor de Stad. Aauftonds voerde nicias de Athenienfers tegen hen in flagorde uit, en behaalde de overwinninge. Nochthans verfloeg hy maar een gering getal vyanden , om dat hunne Ruitery hem in het vervolgen verhinderde. Hier op bevel gegeeven hebbende óm de Bruggen over de Rivier af te breeken en te vernielen, gaf hy daardoor gelegenheid aan hermocrates, om ter bemoediging der Syracufaanen te zeggen: „ dat nicias „ een belacchelyke Krygsoverfie was, wiens ,, bedryven ftrekten om niet te vechten. „ eveneens of zyne geheele komst niet „ ten doel hadt gehad om ftryd te voe?, ren!" Dit niettegenftaande joeg hy den Syracufaanen hier door zodanigen fchrik en  van NICIAS. 349 en verbaasdheid op her lyf, dat zy in plaats van de XV Opperhoofden, welke hen regeerden, 'er III anderen verkoozen, aan welken het Volk onder plechtige eedzweering belofte deed, ,, dat het hen voorzeker zoude laaten regeeren met volle macht" O). Buiten, niet verre van Syracufe , ftond de Tempel van jupiter olympius, van welken de Athenienfers grooten lust betoonden zich meester te maaken , daar hy ryk was van kostbaare , zo goudene, als zilvere, gewyde Gefchenken. Doch nicias wist de zaak zo lang uit te ftellen en te draalen, tot dat de Syracufaanen hem, als hec ware, verrasten, en 'er eene bezettinge in wierpen. Hy oordeelde, naa- (.) „ Plüt. ichryft hier aan hunnen Schrik en Verbaasdheid toe, het geen niet anders was, dan een uitwerkzel van wys Beleid. Want zy namen het befluit tot deze veranderinge niet, dan na dat hbrmocrates in eene Redevoeringe, voort na de nederlaag gehouden, hun hadt betoogd, dat het groot getal van Opperbevelhebbers oorzaak was van den geleedenen tegenfpoed. De drie, in plaats van de vyftien aangefteld, waren hermo. crates, heracIiIPES en sicAKüs." Fr. Vert.  35o het LEVEN naamelyk , dat, zo zyne Soldaaten dezë rykdommen pionderden, de algemeene Schatkist 'er weinig voordeel van trekken, maar de geheele fchuld der heiligfchennis , daarentegen, voor zyne rekeninge koomen zoude. Hoewel nu de overwinninge, door hem behaald, wyd en zyd een groot gerucht verwekte , maakte hy , echter, dezelve Zich op geenerlei wyze te nutte, maaf week, na verloop van eerige weinige da* gén, naar Naxtis («) , alwaar hy overwinterde. Zo dat de vrucht van zo groore onkosten , aan eene zo machtige toe'rüstinge, ook geduurende het verbiyf aldaar, befteed, uitkwam op eettige weinig beduidende onderhandelingen met fommige Siciliaanen , die tot hem waren afgevallen. — De Syracufaanen , van hunnen kant, hier door. weder moed gekreegen hebbende , kwamen op nieuw, te voorfchyn en drongen door tot Carana, alwaar zy het omgelegen land verwoesten, en de Legerplaats («) Ee*e Zeeftad van Sicilië, beneden het geb r«t'.> Taurus naar den kant van Catana geleegen Cluïer. Sicrl. Andq. I, 7.  van NICIASi 351 plaats der Athenienfers in brand {haken; Elk gaf de fchuld hier van aan nicias, als die door overleggen, en draalen en omzichtig te zyn de gelegenheid, om wat uit te voeren, liet verlooren gaan. Maar wanneer het 'er eindeiyk tce kwam , dan hadt zeker niemand iets op hem te zeggen, ïndedaad, zo lahgzaam , en omzichtig hy was om iets te onderneemen , zo driest en voortvaarende was hy, om het eens on-. dernoomene uit te voeren. Derhalven beflooten hebbende zyn Leger op nieuw naar Syracufe te geleiden , rustte hy zich tot dien tocht in zo veel ftilte toe, en naderde met zo veel (helheid, tevens, en omzichtigheid, dat hy, zonder dat iemand zulks verwachtte , met zyne Scheepsmagt by Thapfm (v) verfcheen, en aldaar zyne krygsbenden aan land hebbende gezet, doortrok en dat gedeelte van Syracufe, het welk Epipola O) genoemd wordt, overrompelde, en in handen kreeg, de vy- f>) Een Schiereiland, niet verre van Syracufe^ ClOv. 1. 1. I, 11, 9O) Zie liet Lev. v. timoleon , in ons IV D. bl. 59-  154 het LEVEN vyandlyke Keurbenden, welke tot ontzéri waren toegefchooten , overwon en 'ef CCC van gevangen nam ; ja zelfs de Ruitery der Syracufaanen, die men onverwinnelyk fchattede, op de vlucht joeg., Dan het geen die van Sicilië het meest van allen deed verbaasd ftaan, en by de Grieken ter naauwernood geloof vondt, was, dat hy Syracufe in een zeer kort tydbeftek met eenen muur omringde, eene Stad niet kleener van omtrek, dan Athene, en 'veel ongemakkelyker om ze in het rond binnen eenen muur te befluiten , zo uit oorzaak van de oneffenheid des gronds, als de nabyheid der Zee, en omliggende möerasfen (tf). En dit alles , op een weinig na, dat nog aan het geheel ontbrak , votVoerde een Man, die op dien tyd geene génoegzaame gezondheid van Lichaam genoot, om zich met het bezorgen van eene zo omflagtige onderneeminge bezig te houden , maar aan zwaare pynen in de Nieren zukkelde (y) , aan weiCs) Lev. v. timol. bl. ss. (y} Deze omftandigheid verftrekt grootelyksch tot eere van nicias, om dat het ongemak, waar aan  v-Afc NICIAS. 353 welke ziekte men billyk toe mag fchryven, dat 'er iets ontbrak en ongedaan bleef. In de daad, ik bewonder hier de werkzaame zorge des Veldheers, gelyk ook den moed en yver der Soldaaten , in die dingen, welke zy met roem hebben uitgevoerd. Ook beeft euripides, na hunne nederlaag en verdelging, evenwel dit ■ Graffchrift op hen vervaardigd: „ Hier liggen zy, die in acht Slagen . De Zege hebben weggedraagen; Eer nog der Goden medefland Aan Syracufe was verpand." Ja by naauwkeurig onderzoek zal men kunnen ontwaaren, dat de Syracufaanen niet Hechts in acht, maar in meer Slagen van hun overwonnen zyn, voor dat de Goden, zo aan hy leedf, rust eischté. „ Rines ubi atfeèït funt, zegt celsüs IV B. h. 13, eportet oonquiescere, cubare molliter. — Maar de Atheenfche Veldheer gunde zich geen rust. De braafheid van plot. ftraalt, ondertusfchen, hier weder door, daar hy zich zo zeer beyvert, om den roem van het Leger en deszelfs Opperhoofd, die naderhand zo ongelukkig werden, te verdeedigen, VIL DEEL. 7,  354 het LEVEN zo als de Dichter te recht zeide, of de Fortuin het den Athenienferen voor eenen tyd deeden tegenloopen, als wier macht tot eene verbaazende hoogte was opgeklommen (z). Nicias dan, zich zei ven verkloekende, en zyn Lichaam geweld aandoende , bevondt zich doorgaans in perfoon tegenwoordig by alles, wat 'er verricht moest worden. Op zekeren tyd, echter, wanneer de toevallen zyner ongefteldheid de overhand gekreegen hadden , werdt zyn rustbedde geplaatst op den muur der verfchansfingen , en maar weinige bedienden waren by herff. Lamachus voerde nu het bevel over het Leger , en bevocht de Syracufaanen, die uit de Stad eenen anderen muur optrokken tegen dien der Athenienfers, welke, midden doorgaande, beletten moest, dat men hen niet van alle kanten in kon fluiten. De Athenienfers hun- (z) Ook de Heidenen waren van gevoelen, dat de Goden vaak den Hoogmoed van byzondere Perfoonen en Volkeren, wanneer zy zich op hunnen voorfpoed te zeer verheften, door tegonfpoed vernederden.  van NICIAS. 35$ hunne vyanden op de vlucht geflagen hebbende vervolgden dezelve met grooié drift in ongeregelde orde, en lamaciius vondt zich van de zynen verlaaten, wanneer de Syracufaanfche ruiterbenden op hem aan kwamen rennen. Hy hieldt, niet te min, ftand om hen in te wachten. De voornaamfte onder hen was callicrates, een ftry baar en moedig man. Met dezen liet lamachus , door hem Uitgedaagd, zich in in een tweegevecht, ontving zelf eerst eene wonde, bracht 'er, vervolgens, eene tce en viel. Ook viel callicrates, en beide ftierven ilraks aan hunne wonden. De Syracufaanen maakten zich voort meester van het Lichaam en de wapenen van lamachus^ deeden ze wegvoeren naar de Scid , en haasteden zich in vollen ren naar de verfchansfingen der Athenienfers, ter plaatze$ waar nicias zonder genoegzaame hulpe nederlag. Deze , niet te min , door den nood gedrongen, ftond op van zyn bed, en het gevaar doorziende, waarin hy zich be<* vondt , gaf bevel aan zyne weinige bedienden, dat zy al het hout voor de wallen liggende, het geen aldaar tot het verZ a vaar-  356 bet LEVEN vaardigen van oorlogstuig by een was gebracht , zo wel als het oorlogsgereedfchap zelve in brand zouden fteeken. Dit deed de Syracufaanen ftand houden en redde nicias, benevens de Legerplaats en krygskas der Athenienfers. want de Ruiters van Syracufe ziende tusfchen hen en de verfchansfingen des vyands een' zo grooten brand opgaan , werden daar door afgefchrikt en keerden te rug. Na dit gevecht, en hét fneuvelen van lamachus, was nicias van de dm Opperbevelhebbers nu maar alleen overgebleeven, en deed 'er zich voor hem groote hoop van voorfpoed op; want vele Steden gingen nu aan zyne zyde over, en eene menigte volgeiaadene Koorenfchepen kwamen van alle zyden aan («) by de Legerplaats Elk haastte zich om zich by die gene te voegen , welken het voer den wind ging. Te Syracufe zelfs begon men 'er reeds van te fpieeken om met hem m onderhandeling te treeden, naardien men volftrekt aan het behoud der Stad wanhoopte) Het eig*nlyk werkw. was hier weggeval. lea. Maar de fin is duidelyk.  van.NICIAS. 357 Isoopte. Ook gylippus, welke hun ter hulpe uit Lacedseraon kwam overfteeken, wanneer hy op zyne vaart vernoomen hadt, dat Syracufe van alle zyden door verfchansLngen was ingeflooten en de inwooners tot het uiterfte waren gebracht, zettede zyne reize van toen af niet anders voort, dan in de gedachten om , daar Sicilië toch reeds zo goed als verlooren was, de Steden voor die van Italië te bewaren indien zulks nog mogelyk bevonden werdr. Want 'er was een grootè roep alcm verfpreid , dat de Athenienfers reeds van alles meester waren , en eenen Veldheer hadden, die, zo uit hoofde van zyn Geluk , als wys beleid , onverwinne» lyk was. Belangende nicias zeiven, deze begon thans ook , tegen zynen aart en gewoonte , op zyne tegenwoordige flerkte en goed geluk te bouwen , inzonderheid , wegens de onderhandelingen, welke die van Syracufe heimelyk met hem had. (è) Men kan hier verdaan of Steden in Sicilië, door Italiaanfche Volkplantelingen gebouwd; —■ of liever Italiaanfche Steden op de kust tegen over £icilie gelegen. Z 3  353 het LEVEN hadden aangevangen, en de voordellen aan hem gedaan , waar uit hy opmaakte, dat zy gereed ftonden , om de Stad zo zo by verdrag in zyne handen over te leveren. En dit alles maakte , dat hy ^ch over de komst van gvlippus geheel niet bekommerde , noch lierke wacht (c) hieldt om hem het aan land koomen te beletten, Gvlippus wist zich deze omftandigheid , dat hy dus geheel niet gerekend, of onk veracht werdt, zeer wel ten nutte te maaken; hy liet zich over voeren in een vrachtfchip (<0, en landde, heimelyk, zonder dat iemand 'er van wist , in een oord zeer verre van Syracufe afgeleegen, al. (c) k«p7«p«V, niet xotüxfxvf dat geen' fin heeft. — Hu is de verbetering van wesseling op Herodot. bl. 339, 340. (rf) 'Er is geene noodzaakelykheid om den text hier met fommigen te veranderen. De Man die alleen de kans des oorlogs keeren deed , kwam onverzeld, niet eens op een Oorlogfchip. zo als goixgylus, maar op een Vracht- of Veerfchip, in >: cilie. — By thucydides, echter, in het VII B. vindt men Stx tov zopQ/sov. waar door word aangeduid , dat gylippus de Zeegngiet tusfchen Italië en Sicilië overftak«  van NICIAS. 359 alwaar hy binnen korten tyd eene vry aanzienelyke macht by een verzamelde. De Syracufaanen , die geene de minfte tydinge hadden van zyne aankomst, noch dezelve verwachtten, hadden nu de Volksvergaderinge by een geroepen om de punten van het Verdrag, met nicias te fluiten , in overweegirge te neemen; ja eenige Burgers hadden zich reeds derwaards begeeven , als ven oordeel zynde, dat men de overeenkomst hoe eerder hoe liever fluiten moest, voor dat nog de Stad van alle zyden werdt ingeflooten. Want het geen nog ter voltoojing aan het werk ontbrak was zeer gering , en hier toe lag de bouwftoffe , met alles , wat 'er tot de fpoedige vervaardiging van den muur vereischt werdt , gereed. In dit tydftip van het uiterfte gevaar loopt gongylus de Corinthier binnen met ééne Galei. Aanftonds, gelyk men denken kan, komt elk van alle zyden toegeloopen , en verhaalt hy aan de omftanders, „ dat gy lippus gereed ftond om eerstdaags ter hunner hulpe op te daagen; dar zy ook nog, ter verfterkinge van hunne Vloot, meer andere üorlogfchepen Z 4 had-  $6o het LEVEN hadden te verwachten!" — Nog floeg men geen geloof aan het geen door gokgylus verzekerd werdt, toen 'er juist van pas een bode aankwam van gvlippus zeiven, welke bevel bracht om hem uit de Stad te gemoet te trekken. De Syracu fiers greepen hier op moed, en liepen te wapen. Ook duurde het niet lang , of gvlippus kwam te voorfchyn, en fchaarde zich , terflond by zyne aanko :?t, in dagorde tegen de Athenienfers. Als nu nicias van zyne zvde hetzelfde had gedam , deed de Spanaanfche Bevelhet ber vooraf zyn Volk de wapenen nederleggen in het gezicht der Athenienfers, en vaardigde aan dezelve plechtig eenen Herout af. om aan te kondigen, „ dat by hun vryheid gaf om onverhinderd uit Sicilië te vertrekken!" Op deze boodfchiD verwaardigde zich n:cias niet hee minfte antwoord te geeven. Sommige zelfs van zvne Soldaaten vroegen lacchen» de , of dan de tegenwoordigheid van 5, eenen enkelen Spirtaanfehen Krygsman„ tel en Wandebtok aan de zaaken der ,, Syracufaan-n zo veel fterkte als op een „ oogenbiik hadt bygezet, dat zy in het hoofd  van NICIAS. S6i ,i hoofd konden krygen om de Athenien„ fers te verachten , die, toen zy nog „ onlangs wel driehonderd Laceda?moniers, „ alle mannen van grooter kracht en „ fraaier haarlokken hebben ie , dan „gylippus, in hunne macht, en in „ banden gekluisterd hadden , dezelve te „ rug hadden gezonden?" — Tim .kus verzekert, dat ook de Siciliaanen zei ven aan gylippus geheel geene achtinge toedroegen, noch naderhand, toen zyne Vrekheid en Schraapzucht hem haatelyk hadt gemaakt; — noch zelfs in den b°ginne, wanneer zy hem het eerst zagen , en zich niet onthouden konden van op zynen Spartaanfchen Krygsmantel en Wandelrtok te fchimpen. Niettemin zegt hy naderhand zelf, dat gylippus zich naauwlyks vertoond hadt, of eene zeer groote menigte kwam aanftonds toefchieten , geteed om onder zyne Veldtekenen te dienen, eveneens gelyk het gevogelte toe koomt vliegen op eenen Uil (ƒ). Dit laa ile VerCe) Zie van deze SoartaanTche gewoonte het Lev. v lycurg in ons I D bi, 386. (f) Z. lian. HM. An. I B. 29 h.  56*2 het LEVEN Verhaal gelykc meer naar de waarheid, dan het eerde. De Eilanders, naamelyk, in den Wandelfiok en Krygsmamel het onderpand en de waardigheid van het Gemeenebest van Sparte (g) herkennende, rangfchikten zich yverig om deszelfs Veldheer. Ook zegt thucydides, dat aan hem alléén de roem toekomt van den voorfpoedigen keer van zaaken. Philistus, zelf een Syracufaan, en ooggetuige der gebeurtenisfen , verzekert het zelfde. By het eerfle treffen behielden de Athenienfers de overhand, en fneuvelden 'er eenige Syracufaanen, waar onder gongylus , de Corinthier. Dan op den volgenden dag deed gylippus blyken, hoe veel de ervaarenheid vermag. Want met dezelfde Wapenen en Paarden als te vooren , en op denzelfden grond floeg hy de Athenienfers door het maaken van eenige veranderinge in zyne flagorde , en joeg ze tot binnen hunne Legerplaats. Aanftonds, hierop , zette hy de Syracufaanen aan het werk, (g) De kleedinge der Lacedsmoniers was doorgaans eenvoudig en gering. Z. cragius de Rep. Lac. p. 253.  wam N T C T A S. «<« ' " -. - — — o^a werk, en trok van de fteenen en overige bouwftofte, weike hy door de Athenienfers by een vondt gebracht, overdwers een' muur, waar door hy dien des vyands, waarmede deze de Stad dachten in te fluiten, van een fcheidde en doorfneedt, zo dat hun alle hunne gemaakte verfchansfingen onnut werden. Dit behaalde voordeel boefemde aan die van Syracufe zo veel vertrouwen in, dat zy hunne Oorlogfcbepen bemanden, en hunne Ruiters, benevens de bedienden (h), zich wyd en zyd verfpreidende vele Gevangenen binnen brachten. Gylippus zelf trok de Steden van Sicilië rond, elk in perfoon aanfpoorende om de wapenen op te vatten , en zich by hem te voegen. Ook hadt hy het genoegen, dat men naar hem luisterde , en zich bereidvaardig toonde, om hem krachtdaadi. gen byftand te doen. Nicias, derhalven, zag zich gedrongen tot zyne gewoone manieren en oude handel wyze te rug te keeren , en bezeffende den rampfpoedi- gen (A) kko/\ou(Ioi?. Andere vertaaien dit liever: Bendgenooter,  3^4 het LEVEN gen loop, welken de zaaken thans tot zyn nadeel genomen hadden, gaf hy den moed verlooren, en fchreef aan de Athenienfers, hen verzoekende „ een nieuw Leger „ naar Sicilië te zenden , of het oude , „ het geen 'er was, van daar te rug te „ roepen; maar voor alle dingen hem van „ den krygsdienst en het opperbevel te „ ontdaan, ter oorzaake van zyn onge„ mak!" De Athenienfers hadden reeds voorlang den wil gehad eene andere krygsmacht naar Sicilië in te fcheepen : dan de Afgunst, ontftaan uit den grooten voorfpoed, die de eerfte bedryven van nicias vergezelde, hadt hier van tyd tot tyd allerlei vertraagingen en uitftel aan weten toe te brengen. Thans , evenwel, begreep men dat het hooge tyd was derwaarts hulpe heên te fchikken. Men bepaalde dan, dat demosthenes voort na het einde van den Winter met eene machtige en wel toegeruste Vloot daar henen onder zeil zoude gaan. Maar nog geduurende den Winter ging eurymedon hem voor, medebrengende Geld voor het Leger, en de aanfteilin^e van twéé nieuwe Krygs» hoof*  van NICIAS. 36*5 hoofden, die met nicias het bevel moesten voeren , gekoozen uit die genen, welke toen onder hem dienden, te weeten euthydemus, en menander. Inmiddels geraakte n ici as, onverwacht, zo te water, als te lande weder met den Vyand handgemeen. In het Zeegevecht werdt hy wel in het eerst overwonnen ; echter floeg hy verfcheidene Schepen van dén Vyand op de vlucht, en boorde anderen in den grond. Te lande was by niet tydig genoeg klaar om de zynen te onderfteunen. De fnelheid van gylippus voorkwam hem , zo dat Plemmyrium (i) aan de Athenienfers ontweldigd werdt. Dit was de bewaarplaats van hun geld, en fcheepsbehoeften; welk alles in handen van gylippus viel, die, daarenboven, aldaar nog velen van de bezettinge doodde en anderen gevangen maakte. Maar het belangrvkfte van allen was, dat nicias hier door beroofd werdt van de plaats, langs CO Dit was een verflerkt Voorgebergte uitloopehde in de groote Haven van Syracufe, en het inkoomen daar binnen belettende. Z. tuüsydides VII B. h. 4 bl. 440.  366 het LEVEN langs welke hy ten gemakkelykden toevoer krygen kor# Zo lang dan, als de Athenienfers meesters van deze haven waren , was dit voor hun de kortfte en zekerde weg om zich al het noodwendige te doen aanbrengen. Maar na dat Plemmyrium hun ontnomen was, konden zy niet dan met moeite, en vechtenderhand zich toevoer verfchaffen, om dat de vyand* lyke Scheepsmacht daar ten anker lag. Die van Syracufe wilden geensfins wee* ten, dat zy in het jongde Zeegevecht geflaagen waren, en voor 's vyands overmacht hadden moeten bukken. Zy fchreeven hun geleeden nadeel toe aan eene wanorde door hirte in het vervolgen veroorzaakt. Hunne Scheepsmacht, derhalven , hebbende verfterkt kwamen zy met nieuwen luister te voorfchyn en toonden zich gereed tot den dryd. Nicias, daarentegen , verklaarde zich hier toe ongeneigd, zeggende (£), „ dat het de groot„ de dwaasheid zoude zyn, daar men eene „ zo groote Vloot van verfche Schepen, „ en (i) tegen de zynen, naamelyk, of in den irjgsraad.  van NICIAS. 367 en voorzien van nieuw Kiygsvolk , van ,, huis verwachtte, welk een en ander ten „ fpoedigften ftond aangebracht te worden „door demosthenes, zich aan den „ onzekeren uitflag van een Gevecht bloot „ te geeven met een kleinder getal van „ Schepen, en die nog, daarenboven, van 3, alles flecht voorzien waren l" Maar menander en EUTHYDEMüS, nu onlangs als Opperbevelhebbers aan hem toegevoegd, en vervoerd door Eerzucht, en Nyd jegens demosthenes en nicias beiden , trachtten den eerften door eenig roemryk bedryf voor te koomen, en den anderen te overtreffen. Het voorwendzel by hun gebruikt was de Glorie van Athene , welke zy overluid zeiden dat volftrekt verlooren,en te grond ging, indien men toonde de Syracufaanen , wier Vloot hen als het ware was koomen uitdaagen, te vreezent Nicias zag zich, derhalven, eindeiyk wel gedwongen tot het Gevecht, waarin de Athenienfers eene volflaagene nederlaag kreegen , en groot verlies leeden , voornaamelyk door toedoen van a r 1 s t o n , een Scheepsbevelhebber van Corinthus, volgens het verhaal van thu- cy«  368 het LEVEN cydides CO» en ^en raad door hem gegeeven, om tusfchen beiden het Middagmaal te neemen (fw). Deze ramp- fpoed (/) VII B. h. 39 bl. 470. («O In den text leest men rots TCifl to dficltfóv. Xylander vertaalt: a jïnistro cornu (ut thucydides fcribit) vitii.'" en dacier. Toute la pointe gauche de la flotte des Atheniens fut défaiie. — Maar by thucydides vind ik niets, geen woord van dien linker vleugel. Hier koomt by, dat de uitdrukking in het Grieksch als dan, of in dien fin, gansch ongewoon is; waarom hutten niet zonder grond verklaarde te twyfFelen , of deze vorm van fpreeken wel aan plut. kon worden toegefchreeven. — Wat ons belangt, wy oordeelen , dat de Text, die zeer zeker bedorven is , hier met eene geringe verandering kan verholpen worden door het woord clpi welke hercules in alles wilde navolgen, zich op weg begaf gezind niemand eerst aan te vallen, of te verongelyken, maar allen ongelyk en geweld, het welk men hem deed, moedig af te weeren." — Fr. Vert.  van NICIAS. 387 hardnekkigfte Scheepsgevechten, h2t welk aan hun, die 'er de Aanfchouwers van wa« ren (0), geene mindere aandoeningen ea gemoedsheweegingen veroorzaakte, dan aan di ftrydenden zeiven, om dat men het geheel bedryf, dat geftaadige veranderingen en niet voorziene wisfelvalligheden onderging, ineen kort bellek van dicht by kon befchoawen. De Athenienfers leedden in het zelve al zo veel nadeel van hunnen ei« genen toeftel, dan van de vyanden, want zy vochten met dicht op eikanderen lig. gende, en zwaare fchepen tegen lichte, die van alle kanten op de hunne kwamen aanvallen Men wierp hen van ronds¬ om met fteenen, van welke het niets ver* fcheelde in wat richtinge zy troffen; terwyl zy, op hunne beurt, met Werpfcbichten en Pylen fchooten, waar van de beweegtnge der Zee de rechtftreekfche vaart veranderde, zo dat zy geensfins alle met de pun- («) Van de Muuren en Hoogten der volkryké Stad Syracufe. O) Wy volgden hier de verbeterde leezin^e. Bh s  388 het LEVEN punten voorwaarts kwamen. Dit gebruik van fteenen was den Syracufiers ge'eerd door den Corinthifchen fcheep bevelhebber ar i jton, die zelf in dit Gevecht, dapperlyk ftrydende, fneuvelde, toen de overwinninge zich reeds voor die van Syracufe hadt verklaard. Na deze Nederlaag, in welke hun verHes zeer groot was geweest, bleef'er voor de Athenienfers geheel geene hoop meer over om ter Zee te kunnen ortkoomen. En daar zy genoeg zagen, dat het ook te lande bezwaarlyk zoude zyn eene uitkomst tot behoudenisfe te vinden, beletteden zy de vyanden niet meer, wanneer die van onder hunne oogen de fchepen weghaalden; noch begeerden van dezelve het opneemen van de Lyken der Gefneuvelden, Zy achtten, naamelyk, het lot van, dezen, wanneer zy de begraaffenisfe al ontbeeren moesten, minder droevig, dan dat der Zieken en Gekwetlten, welke zy zouden moeten verhaten. Beider toeftand, echter, welke zy voor oogen hadden, fcheen hun nog minder ongelukkig, dan die van hun zeiven, als welke, na het uitftaan van nog een aantal meerdere rampen, onvermyde- lyk  van NICIAS. 389 Jyk een zelfde uiteinde flonden te hebben (c). Men werdt nu te raade, om des nachts ra het gevecht op te breeken, en gylippus, offchoon hier de lucïit van hebbende, zag, echter, geene kans om de Syra» cufaanen, die uit hoofde van het Feest en de Overwinninge, zich met offeren en drinken bezig hielden, het zy met goede woorden, of geweld daar toe te krygen, dat zy van hunne maaltyden opftonden, en den vyanden, die zich van daar maakten, tegen trokken. Maar hermocrates fmeedde by zich zeiven een bedrog om nicias te mhleiden, en zondt eeni- gen (O De geleerde du Soul heeft in den Text eene zeer aanneemelyke verbeteringe voorgeflagen J volgens welke de vertaalingeeenigfins anders, en wel op deze wyze zoude dienen ingericht te worden, „ aangezien zy het lot der genen, welke de Begraofenisfe moesten derven, nir.de-r hard oordeel' den, dan dat der zieken en gekwstjlen , welke zij nu klaar genoeg zagen, dat eerlang door hun ver*laaten zouden moeten worden. Maar hut, eigen lot zelfs hog harder, dan dat van dezen, ah welke euz. — 'Er is dan eet e fraaie Opklimming in deZe deerniswekkende befchryving. Eb a  5po het LEVEN gen zyner vertrouwde Vrienden aan hem af, die voor moesten geeven, dat zy gezonden waren van lieden , welke te vooren beimelyke onderhandelingen met nicias plagten te onderhouden, en hem nu waarfchouwden om tog dezen nacht niet voorttetrekken; nademaai de Syracufaanen hun hinderlaagen gelegd, en de pasfen bezet hadden." Nicias, door deze krygslist bedroogen bleef liggen, en haalde zich door zyn wachten van de zyde der Vyanden juist daadelyk dat gene op den hals, het geen hy valfchelyk hadt gevreesd ( Want die van Syracufe, met het aanbreeken van den dag uitgetrokken, namen aanftonds bezit van de moeielyke doortochten der Cd) Wy volgden bier de gelukkige verbeteringe van Muretus, ook door anderen goedgekeurd, waarvan meldinge in de Aantekk. van Bryane. — Voorts heeft de Fr. Fert. te recht aangemerkt, dat de list van Herïuocrates grooten dienst deed aan SLilie, het geen at;ders nog langen tyd aan den gee:fel des Oorlogs hadt kunnen biooiftaan, indien Nicias was doorgedrongen, en zich hier of daar in eenen hoek des ellands gevestigd hadt met zyne Legermacht, die nog \y ei 40,000 va»A beJep.  van NICIAS. 395 der wegsn; verfterkten aan de Rivieren de plaatzen gefchikt om 'er over te trekken, en braken de bruggen af; terwyl hunne Ruiterye de vlakten en opene velden innam; zo dat 'er voor de Athenienfers nergens meer openinge was, om, zonder met den vyand handgemeen te worden, voort te trekken. Deze, na nog dien geheelen dag en den volgenden nacht getoefd te hebben, braken eindeiyk op, en trokken voort, onder getïadig geween en jammerklachten, even of zy geenen vyandelyken, maar den vaderlandfchen grond verlieten , als ziende zich van de eerfte noodwendigheden des Levens beroofd, en gedwongen hunne magtelooze, zo zieke, als gewonde, Vrienden en Bekenden achter te laaten, en, evenwel, fehatteden zy de tegenwoordige rampen nog lichter, dan die gene, welke hun te wachten Honden. Dan onder de vele akelige vertooningen, welke zich in het Leger voordeeden, was 'er geene, die het medelyden meer moest gaande maaken, dan die, door nicias zeiven vertoond, welke, gepynigd door zyn ongemak, en gebracht tot eene behoefiige levenswyze, geheel met zyne waardigheid niet overeenBb 4 koo-  39» het LEVEN koomende, ook het geringst gemak voor zyn lichaam derven moest in eenen tyd, dat hetzelve 'er zo vele, wegens zyne ziekte, van doen hadt; — en die, niet te min, met zwakheid met al , dat gene vetrichrte en verdroeg, het geen vele der Gezonden naauwelyks verdroegen. Ook was het genoeg aan allen blykbaar, dat hy niet om zich zeiven, noch uit liefde tot het leven de zo hooggaande rampspoeden verduurde, maar het Hechts om hunnent wille was, dat hy de hoop nog geheel niet vaaren liet. En daar anderen vaak bet zy dan uit vrees, of droefheid in traaren en jammerklachten uithorften, merkte men genoeg, dat, zo hy het niet meer uit konde houden, maar als'gedwongen werdt zieb, insgelyks, hier in toe te geeven, het enkel was, om dat hy de oneere en fchande, waarop deze tocht was uitgeloopen, berekende tegen het groot voordeel, en den roem, welke men gehoopt hadt 'er van weg te draagen. En w?;s het niet alleen op net zien van het geen by ieedt, maar, wel inzonderheid, door de herinnering der woorden door hem gefprooken, en der vermaaningen den Athenienferen voorge»  van NICIAS. S93 houden, door welke hy ze getracht hadt van deze onderneeminge te rug te houden, dat de zyne nog veel meer erkenden, dat hy geensfins verdiend hadt zo ellendig te worden! Eindeiyk wankelde ook nog hun* ne hoop op den byftand der Goden, als zy zagen, dat een zo Godsdierftig man, die nimftner moeite of kosten hadt gefpaard in alles, wat tot vereeringe der Godheid flrekken konde, nu geen beter, noch meerder geluk voor zich zei ven erlangde, dan de ondeugenefte, of geringde Man uit het geheele Leger! Niet te min trachtte nicias zelf zo door vertroostende redenen, als het toonen van een bly gelaat, en het toereiken van zyne hand Ce), zich boven zynen ver» fchrikkelyken toeftand te verheffen, en het gelukte hem de zynen geduurende eenen tocht van acht dagen zo te geleiden, dat 'er de vyand, dia hem geftadig van alle zyden beflcokte, ea met zyne pylen be« lchoot C«Ü Sê|(«(rï». d. i. Hy trachtte dikwerf, door Zynen Spitsbroederen gulhartig de hand te reiken, derzelver ter nedergeflagenen moed op te beuren. Bb 5  394 het LEVEN fchoot en kwetfte, geen vat op krygen kon, tot de tydftip toe, dat demosthenes, met de kolom door hem geleid, ingewikkeld in een zwaar gevecht en van de overige Krygsmacht afgefoeden omcingeld werdt en krygsgevangen gemaakt by het landgoed van polyzelus (f). Demosthenes zelf trok wel, toen hy zag, dat dit ongeluk hem treffen zoude, zyn zwaard en wondde zich daarmede, doch niet doodelyk, dewyl de vyanden aanftonds van alle zyden toevielen en hem vasthielden. Zo dra de maare hier van door het Syracufisch Paardevolk, dat om hem henen fworf, aan nicias was toegeroepen, en eenige Ruiter», door hem zeiven afgevaardigd, 'er de bevestiging van hadden aangebracht, vondt hy goed aan gylippus het ophouden der vyandelykheden voor te flaan, op voorwaarden: dat men aan de Athenienfers toeftaan zoude vryeiyk uit Si* ci- (/) „ Plut. norm: hier eene Landhoeve, het geen Thucydides eene plaats noemt van eene Heininge omringd.** Het was dan of'eene Landhoeve, öf ook wel de eene, of andere kleine Brug* Fr. Vert. Verg. Cluver. in fic. au. 1.1.  van NICIAS. 395 cilie te vertrekken, en dat deze, van hunnen kant, Gyzelaars zouden achterlaaten voor de terug gave en afbetaalinge der Geldfommen, welke de Syracofiers aan dezen oorlog hadden te kost gelegd. Maar deze weigerden hier naar te luisteren, en gingen voort, onder geftaadigen fmaad en gramftoorige bedreigingen en uitjouwiogen, hem met geheele hagelbuien ^van fchichten te overlaaden. 'Er heerschte thans by de Athenienfers een volflagen gebrek aan alle noodzatskelykheden. Des niet tegenftaande hieldt hy het nog dien nacht uit, ja trok zelfs den volgenden dag voort, even eens, gelyk te vooren, door het geftadig fchieten met pylen van den vyand ontrust wordende, tot dat hy naderde aan den vloed Afinarus (g). Hier werden de Athenienfers van alle zyden befprongen door hunne vyan* den, en voor een goed gedeelte in de Rivier (g) Eene niet zeer groote Rivier van Sic'He, tusfchen twee merkeiyk grootere vloeden, den Ca. cyparis, naamelyk, en Heforus, geleegen, naar den kant van het voorgebergte Pachynus. Z. Clcver Sic. I, XIII, 7.  39^ h e t LEVEN vier gejaagd: anderen van dorst bykans verfmachtende j kwamen hen voor, en wierpen 'er zich zei ven in. Kortom, de flachtinge, welke hier werdt aangericht, was allerwreedst en gruwelyk onder hen, die, terwyl zy uit de rivier ftonden te drinken, tevens werden afgemaakt: ftot dat nicias gylippus te voet viel, en hem in dezer voege aanfprak: „ Het is tyd, o gylip„ Pus, dat, daar Gylieden van de over„ winninge thans verzekerd zyt, uwe harkten door medely den worden ingenomen; „ zeker niet om mynent wille, die ten „ koste Ch) van zo deerelyken tegenfpoed „ genoeg naams en roems verkreegen „ heb! — maar om de wiile der overige „ Athenienfers. Bedenkt, dat he: lot van „ den oorlog wisfelvaliig is, en nu eens „ dezen, dan genen wederom, hegunftigt. „ 0->k hebben de Aihenienfers, inmers, vaa m het zelve, wanneer het hun medeliep, „ jegens ÜArlieden met gemaatigdheid en „ zachter Zy, die den text hier veranderd wiltfen hebb'n, bedroogen zich, niet opmerkende, dat het voorzetfei *£7r/nier eene Voorwaarde betekent.  v a n N I C I A S. 597 „ zachtmoedigheid gebruik gemaakt!" —• By deze aanfpraak van nicias vondt gylippus zich, zo op het zien van hem, als door zyne woorden, ten fterkften getroffen. Het was hem zeer wel bekend, dat de Lacedjemoniers, ten tyde, dat derzelver krygsgevangenen door de Athenienfers werden losgegeeven, van nicias op de verplichtendile wyze behandeld waren. Daarby achtte hy het voor iet groots, en dienftig tot zyn' roem, indien hy de Opperhoofden van het vyandlyk leger levende kon in handen krygen, en met zich naar Sparte voeren, Hy deed nicias derhalven opftaan, fprak hem moed in, en beval, dat men ook de overige Athenienfers niet afmaaken, maar trachten zoude levendig in handen te krygen, Daar dit bevel, echter, langzaam tot allen door-, drong, was het getal der omgebrachten merkelyk grooter, dan dat van hun, welke behouden werden; offchoon 'er velen, beimelyk, van de Syracufaanen by het leven werden bewaard en achter af gehou« den (/). Voorts werden die gene, welke in (t) Minder uit genegenheid, dan voordeels wüie, naa-  Sp8 bet LEVEN in het openbaar krygsgevangen waren gemaakt, op eenen hoop by malkanderen vergaderd, en de overwinnaars zochten onder de Boomen, welke om en by de Ri« vier ftonden, de fchoonfte en hoogfte uit, om 'er de buitgemaakte voile Wapenrustingen aan op te hangen: waarna zy, zelve kransfen op hunne hoofden geplaatst, en hunne paarden ten kostelykften opgetooid, maar die der vyanden de maanen (_k) afgefchooren hebbende, zich ftedewaarts begaven, en te Syracufe in volle zegepraal binnen trokken, als hebbende in eenen ftryd, welke onder die gene, die van Grieken tegen Grieken zyn gevoerd, eenen zeer luisterryken naam bekoomen heeft, door infpanninge aller krachten, kloeken moed (l), bereidvaardigheid en dapperheid de bellis-, fendfte overwinninge bevochten. Vervolgens, eene groote en algemeene Volks- naamelyk, om ze vervolgens als Slaaven te ve;koopen, zo als het vervolg ons leeren zal. Vergel. het Lev. V. Pelopidas in ons IV D. bl. 358, 36 f. (O Of voortvaar end doorzetten; volgens eene verbetering van Brïane. I ■  VAN NICIAS. 399 Volksvergaderinge van alle Syracufiers en derzelver Bondgenooten by een geroepen zynde, bracht de Redenaar eürycles («0 ne* °Pftel van een Volksbefluit te voorfchyn, behelzende: vooreerst; „ dat de dag, op welken men nicias „ gevangen hadt gekreegen, onder de „ heilige dagen gerekend zoude worden. „ — dat men op denzelven plechtige Of> „ ferhanden offeren, en zich van alle „ werk onthouden zoude. Het Feest „ moest den naam draagen van de Ri,, vier, en het Afmar isch. Feest f n) ge„ heeten worden." De dag zelf was de vierde van de derde afdeelinge (o) der de (») Volgens de opraerkinge van denzelfden Bryane, is de naam van dezen Demagoog, by DlODORÜS SlCUL., DlOCLES. ( « ) Of A(inaria; gelyk men , waarfchyneiyk , ook in de Texc, ingevolge de gewoonte der Grieken, leezen moet. O) De Grieken verdeelden de Maanden in drit afdeelingen, of Decaden, g'lyk thans de Franfchen , en in de laatfte decade telden zy, doorgaans, te rug, gelyk, in navolginge van hun, ook de Romeinen gewoon waren. Dan is de vierde der derde Decade de 26 of 27. naar dat de Maand of 30, of 29 dagen hadt.  40ö het LEVEN maand, Cameius geheeten fj>), welke bf de Athenienfers genoemd wordt Metageifnion. „ Vervolgens, dat de Slaaven der „ Athenienfers, gelyk ook de andere bond„ genooten van dezelve, by openbaare „ veilinge verkocht; maar zy zelve, als „ mede die Siciliaanen , welke zich by „ hun hadden gevoegd, in bewaaringe „ gehouden, en in de Latomiaï (q) ge„ worpen zouden worden , uitgezonderd alléén de Legerhoofden, welke men ter „ dood moest brengen V — Dit voorftel vondt gereedelyk ingang by de Syracufaanen, dermaate, dat, wanneer hermocrates hun vertoonde, „ dat het voor loffelyker gehouden werdt, de overwinninge wel te gebruiken, dan te overwinnen;" — 'er een fterk gemor en hevige beweeginge ontftond. Zelfs werdt gylippus, toen (p) Eene Spartsanfche Maand, beantwoordende, gelyk de Met:igeitnion, of Metagttr.io» der Athenienfers, aan het laatlte gedeelre van jfultus ea het eerde van Augustus. Z, bet Menologium van Jo. Als. Fabïicius bl. 57, en die daar worden aangehaald. (q ; Of Steengroeven, de gewoone en beken» de Gevangenisfe by Syracufe.  van NICIAS. 401 toen hy het waagen dorst de Bevelhebbers der Athenienfers voor zich op te eisfchen, en ze levend naar Laceda?mon over re brengen, door de Syracufaanen, welken de voorfpoed hovaardig en brooddronken hadt gemaakt en die, daarenboven , zyne Spartaanfche geftrengheid, in het voeren van den oorlog en het geeven van bevelen, niet dan met grooten onwil verdraagen hadden , uitgejouwd en fmaadelyk bejegend. Tim^eüs geeft van dit gedrag nog eene andere oorzaak op, zeggende, dat het de inbaaligheid en Gierigheid van gylippus was, die de gemoederen van hem afkeerig maakten, beide zwakheden, die hy van zynen Vader hadt overgeërfd. Aangezien ook cleandrieas, Vader van gylippus, uit Sparre verbannen was, als overtuigd van zich door giften en gaaven om te hebben' laaten koopen; en hy zelf ook, in eigenen perfoon, na dat hy van de duteend Talenten, welke lysandkr aan hem hadt vertrouwd, om dezelve naar Lacedjemon over te voeren, dertig hadt afgehouden, en dezelve ten zynen huize onder de Tegels van het Dak verborgen, toen zulks VII deel. Cc yer-  soa het LEVEN vervolgens werdt ontdekt, zyn vaderland pp de lchandelykfte wyze moest verlaaten. Dan van deze gebeurtenisfen hebben wy naauwkeuriger verflag gedaan in het Leven van lysander (r). Nog verfchilt TiMiEüs omtrent de wyze, waarop demosthenes en nicias zouden omgekoomen zyn, van philistus en thucydides: want daar deze ons berichten, dat zv van de Syracufaanen gefteenigd zouden zyn (s), ontkent hy zulks, en zegt, „ dat hermocrates hun bericht liet geeven van het Volks-Befluit, toen de Vergaderinge nog by een was: — dat zy daarop met behulp van eenen der Wach- (r) In ons VI D. bl. 399 volgg. (O i> Maar tbücïdides verhaalt niet, dat de Syracufaanen hen fleenigder,! Hy gebruikt het woord <»7ré Allen, die voor Bedienden doorgingen, en als zodanige verkocht werden, drukte men het teken van een Paard op het voorhoofd O;. En waren 'er, onder de vrygeboorene Athenienfers, die, boven de flaaverny} nog deze fmaadelykheid moesten lyden. Aan dezen , evenwel, kwam de Attifche befcheidenheid en wellevendh id grootelyks te baat; zo dat zy binnen korten tyd vrygelaaten, of, zo zy bleeven, by hunne Heeren in groote eere gehouden werden. Nog vondt men 'er, die hunne behoudenisfe verfchuldigd waren aan eurIpides, Want van alle de Buiten- Grie- (y) ten einde den dood te ontkoomen , daar het Volksbefluit was. „ dat de Slaaven by openlyke veilinge zouden worden verkocht." (u>) Deze plaats is zeer wel verbeterd door reiske, en naar die Verbeteringe hebben wy vertaald.  van NICIAS. 405 Grieken O) waren het, fchynt wel, die van Sicilië, welke het meest op zyne ZangGodin verliefd waren; dermaate, dat zy de kleene Brokjens, en Proefjens, die hun, zo nu en dan, werden toegevoerd, en in handen kwamen, greetiglyk van buiten leerden, en eikanderen met groote blydfchap en hartelykheid mededeelden. Men voegt 'er by, dat velen, van die gene, welke op deze wyze vry kwamen , by hunne wederkomst te Athene euri pi des gingen begroeten en bedanken, vernaaien, de fommigen, hoe zy, als Slaaven verkocht, waren vrygelaaten, Ladat zy hunne Heeren geleerd hadden al wat hun van zyne Gedichten in het geheugen was gebleeven Anderen, hoe zy, na het gevecht, in het wild omzwervende, fpys en drank verworven hadden voor het zingen van zyne Liederen Qr> En behoort men zich (x) dus genoemd in tegenftellinge van de inwooners van het oude en eigenlyke Griekenland, die, gelyk men weet, van tyd tot tyd eene menigte Volkplantelingen naar buiten zonden. ( j) Vergeiyk het Lev. van lysander in ons VI D. bl, 396. Cc 3  4oS het LEVEN zich hier over geensfins te verwondereü, daar er verhaald wordt van een Cauhisch O) Schip, het welk, van Rooffchepen vervolgd, zynen toevlucht nairi tot eene der Havenen van Sicilië. Men weigerde het aldaar binnen té laaten, maar keerde het buiten. Eindeiyk, evenwel, na dat men aan het Scheepsvolk hadt gevraagt, of zy ook van de Liederen kenden van euripidbs, en deze hier van verzekeringe gegeeven hadden, werden zy toegelaaten (rf), en het Schip verkreeg de vryheid om aan wal te koomen. By de Athenienfers vondt, zd verhaald wordt, de eerfte tyding eener zo geduchte Nederlaag ih het geheel geen geloof, uit hoofde van den Boodfchapper, die ze aanbracht. Zeker Vreemdeling , naamelyk, die pas in de Piraéfche Haven voet aari land hadt gezet, en zich naar eenen Scheerwinkel begeeven, fprak 'er, aldaar zittende, op zulk eene wyze van, als of de zaak (z) uit Cautius, eene Stad van Carie, aan den Vloed CaHü, (a) Ook deze Vertaalinge is naar eene zeer ge> gronde verbeteringe ingericht.  van NICIAS - 407 zaak reeds te Atnene algemeen bekend ware geweest. De Baardicneerder, dit verhaal hoorende, en het over willende brengen voor dat het nog aan anderen ter oore kwam, liep ftraks, zo ras hy kon, naar de Stad, en verfpreidde , daar hy zich over de Markt naar de Archonten begaf, aldaar, als in eenen oogenblik, het gerucht: waardoor, gelyk men denken kan, aanftonds groote beweeginge onder het Volk verwekt werdt. De Burgers werden, hierop, zonder verwyl, door de Archonten ter Vergaderinge opgeroepen, en de Man in dezelve binnengeleid. Wyl deze, nochthans, op de vraag aan hem gedaan: „ van wien hy het gehoord hadt?" geen naauwkeurig bericht wist te geeven, begon men hem voor eenen Leugenftrooier te houden, die niet anders zocht, dan de Stad door valfche tydingen te beroeren. Hy werdt, uit dien hoofde, aan het Rad(b) gebonden, en, geduurende eenen vry O) Xylander. tekent aan, dat dit Rad een Werktuig was van pyniging , om de Misdaadigers tot bekentenisfe te brengen : zynde van hetzelve insgelyks melding in het Leven van phqcion.  4o8 het LEVEN van NICIAS. vry langen tyd in het rond gedraaid, tot dat 'er andere Lieden aankwamen, die van den ganfchen Rampfpoed , met alle deszelfs omffandigheden, uitvoerig verflag deeden. Zi> veel moeite was 'er aan vast om hun te doen gelooven, dat nicias met 'er daad dat ongeluk hadt ondergaan, het welk hy hun te vooren zo menigmaalen hadt voorfpeld! MAR-  MARCUS CRASSUS. VII. peel. [Al   HET LEVEN VAN MARCUS CRASSUS. Marcus crassus was gefproten uit eenen vader, die Cenfor ge» weest was, en de eer der zegepraal had genoten. Hy werd opgevoed in een klein huis, met twee broeders , welke nog by het leven van de ouders in 't huwelyk traden; en zy alle te zamen aten aan eene gemeene tafel: aan welke opvoeding het wel voornaaielyk fchynt toegefchreven te moeten worden, dat hy fpaarfaam en matig in zyne levenswyze geweest is. Een van die broeders geftorven zynde, heeft hy met deszelfs weduwe huisgehouden, en [A zj haa-  4 hbt LEVEN haare kinderen tot zich genomen Ca), levende met haar op zulk eene wyze, dat hy ook in 'c ftuk van eerbaarheid niemand der Romeinen behoefde toetegeven. 'T is waar, in meer gevorderden leeftyd werd hy befcbuldigd van ongeoorloofde gemeenfchap met de Vestaalfche maagd licimnia, welke hierover ook door zekeren plotijjus gedagvaard, doch echter vrygefpro» ken werd. De zaak was , dat deze l icimnia een fraai landgoed naby de ftad had, 't welk cr as sus voor een prysjen van haar zocht te kopen , en dewyl hy met dat oogmerk haar geftadig bezocht en vleide, gaf zulks aanleiding tot dat kwaad vermoeden. Dan hy wist door het ontdekken van zyn waare oogmerk , 't welk was de zucht tot gewin, die befchuldiging gencegfaam te wederleggen (é), zodat hy («) Anderen hebben dit zo vertaald, als of cr as sus zyns broeders weduwe ter vrouwe genomen , en kinderen by dezelve verwekt had; 't welk even weinig met de rneening", als met de woorden des Schryvers fchynt overeentekomen. Wy hebben hier, gelyk meermaalen, de kortheid der oirfpronkelyke uitdrukking, tot beter ver.  van MARCÜS CRASSUS. g hy door de Rechters wierd vrygefproketu Hy zette dan ook zyne aanzoeken by licimnia zo lang voord, tot dat hy van het landgoed meester was geworden* De Romeinen zeggen daarom ook, dat de geldgierigheid de eenige vlek was, welke de menigvuldige deugden van crassus ontluisterd heeft. Dan deze fcheen flechts daarom zyn eenigfte vout te zyn, omdat dezelve verre de grootfte van zyne ondeugden zynde, alle de andere verdonkerde* Als de fterkfte bewyzen van zyne geldzucht brengt men by zyne verbazende fchatten» en de wyze waarop hy die gewonnen heeft. Want daar hy van den beginne niet meer dan driehonderd talenten bezat (e), heeft hy naderhand , in het be* wind verftand, in de Vertaling een weinig uitgebreid. Letterlyk ftaat er in den grondtekst: „ door zyne „ geldgierigheid (of winzucht) deze befchuldi- ging eenigermate wederlegd hebbende, werd hy », door de Rechters vrygefproken." (t) De Lezer 'houde in gedachten , 't welk reeds elders gezegd is , dat de Talent op agttien. honderd guldens moet gerekend worden, en dsiï zal hy deze, en de volgende zooi, ligtelyk zelf kunnen opmaken. CA 37  6 hetLEVEN wind geplaatst zynde , na eene tiende van zyne bezittingen aan hercules toegewyd, eenen maaltyd aan het volk, en nog daar en boven aan de burgers hoofd voor hoofd eene uitdeeling van koorn voor drie maanden van het zyne vereerd te hebben, toen hy voor zyn vertrek naar den Parthifchen oorlog zynen ftaat opmaakte, bevonden aan kapitaal te bezitten eene zom van zevenduizend en eenhonderd talenten. En het meeste van al dien rykdom , zo men tot zyne fchande de waarheid moet zeggen , heeft hy uit vuur en bloed gehaald , doende voornamelyk zyn voordeel met de rampen van zyn vaderland. Want toen sulla, na het innemen van Rome, de goederen der burgers , die door hem vermoord waren, liet verkopen, welke hy achtte en openlyk zeide zyn buit te zyn, tevens willende dat de meeste en voornaamfte burgers tot deelgenoten van zyne gruwelen wierden gemaakt, heeft crassus geen gefchenk of koop van de hand gewezen. Ziende daarenboven, dat de meest gewone en dagelykfche plagen voor Rome waren brand en inftorting van gebouwen , ter oorzake van de hoogte en de  van MARCUS CRASSÜS. f de menigte der huizen, fchafce hy een aantal flaven aan tot werkbazen en- bouwlieden, tot over de vyfhonderd, en dezen aangefchaft hebbende, kocht hy de huizen , waarin brand ontdaan was , met die, welke het naast daarby ftonden , en wtfke de eigenaars, uit vrees en bekommerirg, voor eenen geringen prys lieten vaaren; waardoor dus het grcotfte gedeelte van Rome zyn eigendom werd. Dan offcboori hy zo veele lieden in zyn werk had, heeft hy zelf geen huis gebouwd , behalven dat, hetwelk hy beloonde * zeggende , dat liefhebbers van bouwen zich zeiven vernielden , al hadden zy geene vy^ anden. Hoewel hy een aantal zilvermynen bezat, benevens ryke landeryen , en eenj menigte volks, om dezelve te bearbeiden, kwam dit alles echter in geene aanmerking by hetgene dat zyre flaven waardig waren : zo groot was het aantal van deZen , alle voortreffelyk in hunne zoort; voorlezers, klerken , wisfelaars, hofmeesters , en koks. Hy zelf verledigde zich niet alleen om by hun onderwys tegenwoordig te zyn en zyn oog daarover te laten gaan , maar ook om hen in perzoon [A 47 *«'  « bet LEVEN te onderwyzen , overtuigd zynde, dat de zorg voor de flaven , als zynde de levende werktuigen in de huishouding , voornamelyk op den heer zeiven aankwam. En daarin had crassüs recht, indien hy, zo als hy zeide, van oordeel was, dat de zaken door de flaven, maar de flaven zelve door den huisvader beftuurd moeten worden: want wy zien , dat de huishoudkunde, welke gaat over de levenlooze voorwerpen, een kunst is om geld te winnen, maar die, welke de menfchen raakt, eene zoort van flaatkunde wordr. Maar daarin had hy ongelyk, dat by hem niemand ryk geacht of genoemd mogt worden , die van zyne inkomflen geen leger kon onderhouden : want het oorlog, zo als archidamus zegt, laat zich geene vaste maat van onderhoud zetten (d), en dus zyn de kosten , welke tot Cd) Dit zegden fluit eene zinfpeling in zich op menfchen of dieren, welke zich dagelyks met eene bepaalde hoeveelheid van fPys of voeder kunnen vergenoegen, zodat men nagenoeg de kosten voóf derzelver onderhoud, voor eenen zekeren tyd, kan berekenen ; 't welk met eenen oorlog geene plaat»  van MARCUS CRASSUS. 9 üoc 'eenen oorlog vereischt worden , onberekenbaar. En in dit opzicht verfchilde hy zeer in denk wyze van marius , die, wanneer hy aan eiken zoldaat veertien morgen lands had gegeven, en hoorde, dat zy nog meer begeerden, daarop zeide: „ Foei! dat er toch geen Romein ge- vonden worde , die zo veel lands , als ,, in ftaat is hem te voeden , te weinig „ rekene." Echter was crassus gul omtrent vreemdelingen, want zyn huis ftond voor elk open. Ook leende hy aan zyne vrienden, zonder rente te nemen, doch de tyd van betaling verfchenen zynde, vorderde hy ook itrengelyk het geleende terug, zodat dit renteloze leenen drukkender was dan hoge woeker (e). Het onthaal; 't welk plaats heeft, waarvan noch de tyd, hoe lang dezelve zal duuren, noch de kosten, die er op lo« pen-, kunnen , by tnogelykheid vooraf kunnen bapaald worden. (O Voor allen , welken hy dus geld fchoot zonder rente daarvan te nemen , kon dit ftreng invorderen zekerlyk zo drukkende niet zyn , maar alleen voor de genen, die.'tzy door eigen [A 5] fchuld,  het LEVEN 't welk hy aan zyne gasten gaf, was bur« gerlyk en gemeen, doch dit matig onthaal ging verfeld met fmaak, en met eene gulheid, aangenaamer dan de kostbaarfte toeftel. In zyne letteroeffeningen leide hy zich voornamelyk toe op de welfprekendheid , en wel byzonder op die , waardoor hy in openbaare pleitzaken anderen var! dienst kon zyn. En gelyk hy eenen voornamen rang onder de welfprekendfle Rede* naars te Rome bekleedde, overtrof hy door zynen yver en werkfaamheid zelfs die, welke door de natuur het meest met de gave der we'fprekendheid begunftigd waren* Want nooit kwam er eene zaak voor, hoe gering ook en van anderen mingeacht, of by had zich voorbereid om over dezelve te fpreken. Zelfs is het meermalen gebeurd , dat als pompejus, cesar en fchuld, of by toeval, buiten ftaat waren geraakt Am hst geleende op zynen tyd terug te geven, Misfchien moet in het oirfpronkelyke voor tfoAhwv gelezen worden itoAKotc, wanneer de zin is, dat dit Ieenen zonder rente veor velen drukkender was, dan dat zy met het betalen van rense het geld eenen langer tyd kondeu houden.  van MARCÜS CRASSÜS. ii en cicero, aarzelden opteftaan om het woord te voeren, hy hunne zaak opnam en voldong. Hierdoor maakte hy zich by uitftek bemind,, als een man, die zich de zaken aantrok en altoos ter hulpe gereed was. Ook maakte hy zich niet minder bemind door de vriendelykheid en gemeenfaamheid, waarmede hy elk bejegende en aanfprak: want geenen burger, hoe gering van aanzien of vermogen , zou hy ontmoeten, dien hy niet, zo deze hem groetede, wederom groette en by den naam noemde. Men zegt ook, dat hy zeer kundig in de Gefchiedenis geweest is , en mede de Wysbegeerte niet geheel heeft verwaarloosd , zich daarin houdende aan het leerftelfel van aristoteles, waarin hy onderwezen was door albxander, een man, die, door zyne verkering met crassüs, een fprekend bewys van zyne rekkelykheid en zachtmoedigheid gegeven heeft: want men zou haast niet kunnen zeggen , of hy armer was , toen hy eerst by crassus kwam , dan toen hy hem verliet. Daar hy alleen crassus als vriend altoos op reis verfelde , werd hem tot zyn gebruik een dekkleed gegeven, doch  52 het LEVEN doch dit moest hy by zyne terugkomst telkens weerom geven (f). Waarlyk eene verregaande lydfaamheid van dien armen Wysgeer, die zelfs de armoede niet onder de onverfchiliige dingïn rekende (g). Doch Cf) Het Griekfche woord styxspov wordt op verfchilleade wyzen door de uitleggers vertaald: de een verftaat er door eenen hoed of reiskap, de ander een' mantel, een derde eene draagkoets. Ons kwam aannemelykst voor het gevoelen van casaubonus (by süetonius in 't leven van augustus hoofdft. 83) die van oordeel is, dat ftyxspnv het zelfde is met het Latynfche fegestrutn, en gevolgelyk een dekkleed of vacht, welke de Romeinen op reis in de draagkoetfen gebruik, ten. (g) Dat plutarchus zich over deze verregaande infchikkelykheid van den Philofoof verWonderde, is in 't geheel niet vreemd, doch wat het laatfte gedeelte van den uitroep, waarmede hy, niet zonder verontwaardiging, zyne verwondering fchynt te kennen te geven , eigenlyk wil zeggen, bekenne ik niet te begrypen. Du soul, wien hier ook de fchoen wrong , giste, dat het een vreemd byvoegfel was van iemand, die des Schryvers woorden nader wilde verklaaren ; doch dan blyft de mening van die verklaaring nog even raadfelachtig. Ds geheele uitroep heeft , in het oirfpronkelyke, wel het aanzien van een vers, en in  van MARCUS CRASSUS. 13 Doch dit is een voorval van later tyd (I). Toen cinna en marius meester geworden waren , zag men weldra , dat zy niet terug wrren gekomen tot behoud van 't vaderland, maar geheel en alleen om de voornaamften en besten van kant te helpen; gelyk dan ook alle, die van dezen in hunne handen vielen, om 't leven werden gebragt. Onder dezelve waren ook de vader en broeder van crassus. Hy zelf, toen nog zeer jong zynde, ontkwam dit- in aanmerking genomen de gewoonte van plutarchüs, om van plaatfen uit oude Dichters een gepast gebraik te m<*ken , koomt het my niet onwaarfchynlyk voor , dat het dichtregels zyn uit den een* of sn 'eren Toneeldichter , doch welke onder de handen der Affchryvers verminkt zyn geworden. Qh~) Anderen vertalen deze woorden : doch hiervan naderhand. Dan zulks fchynt des fchry-1 vers meening niet te zyn; althans in 't vervolg wordt hiervan niet verder gefproken. Plutarchus wil zeggen, dat hy dit voorval Hechts als by gelegenheid aanhaalt, fchoon het anders in de orde van verhalen nog niet te pas kwam. Hy gaat dus nu pver om d6n vroeger leeftyd van ©rassus te befchryven.  14 hït LEVEN ditmaal het gevaar; doch ziende, dat hy van alle kanten door de dwingelanden, die hem zochten , omringd was , nam hy met drie van zyne vrienden en tien flaven de vlugt, en begaf zich met de meest mogelyke fpoed naar Spanje, waar hy reeds voorheen , toen zyn vader daar het bevel voerde, geweest was, en zich vrienden gemiakt had, Dan hier vond hy alles in de grootfte ontfteltenis, en elk in vrees voor de wreedheid van marius, als of die reeds voor de poorten was. Hierom durfde hy zich aan niemand openbaaren, maar nam zyne toevlugt tot het landgoed van vibius pacianus, 't welk aan zee lag , en verborg zich daar in eene diepe fpelonk, zendende intusfchen eenen flaaf af om vibius te ondertasten, terwyl het hem resds aan het nodige begon te ontbreken. Vibius van zyne komst verwittigd zynde, verheugde zich over zyne ontkon.ing, en onderzocht hebbende, hoe fterk zyn gevolg was en waar hy zich bevond, ging hy hem niet alleen bezoeken, maar liet dadelyk zynen Rentmeester by zich komen , en beval dezen dagelyks eeten gereed te maaken , en dit by de  van MARCUS CRASSUS. 15 de rots te brengen , met last om , zodra hy hetzelve daar had neêrgezet, ftil weer heen te gaan , zonder nieuwsgierig te zyn en verder iets te onderzoeken* Hy dreigde hem den dood, zo hy zich door zyne nieuwsgierigheid liet vervoeren , maar beloofde hem de vryheid, indien hy getrouwelyk zich in dezen van zynen pligt zoude hebben gekweeten. Die fpelonk is niet ver van de zee gelegen, en omringd van rotfen , welke niet dan een zacht en aangenaam koelrjen daar binnen laren (i~). Wanneer men daarin getreden is, ziet men eene verbazende hoogte boven zich, en van binnen vindt men wyduitgeftrekte holen, die de eene in de andere lopen. Het ontbreekt dezelve noch aan water, noch aan licht: want uit de rots ontfpringt eene bron van zeer zoet water, en de reeten, tusfchen de vereenigde rotfen laten het licht van buiten door, zodat de dag daarin fchynt. De lucht binnen in de grot is droog en zuiver, dewyl de dichtheid van (O Het woord #r*yw in den Tekst koomt ons verdacht voor»  i6 hetLEVEN van de ren de dampen en het water naar beneden in de bron doet aflopen. Zo lang crassus zich hier onthield, ging de Opziener dagelyks derwaards om het nodige te breHgen , zonder hem en de zynen te zien , of te weten, voor wie dit was, terwyi zy hem nogthans wel zagen, daar zy den tyd van zyre komst wisten, en in acht namen. De maaltyd, welke voor hun werd klaar gemaakt, was geenszins zober , en diende niet blotelyk om den honger te ftilien, maar ook om den fmaak te ftrtelen : want vibius had het er op gezet, om crassus in allen opzichte te believen ; zodat hy zelfs niet vergat de jaaren van crassus in aanmerking te nemen , en te bedenken , dat hy een jong menfc'i- was , wien men de vermaken der jeugd ook niet geheel moest onthouden: alleen toch voor de dringende behoefren te zorgen,achtte hy eenen dienst, die meer uit dwang dan uit genegenheid gedaan wierd. Hierom nam hy twee fchoone j mge flavinnen, en bragt die naar den zeekant tot by de plaats, waar crassus zyn verbiyf hield ; wees haar toen den weg haar de fpelonk , en beval haar  van MARCUS CRASSUS. 17 haar onbefchroomd daarin te gaan. Toen crassus dezen zag binnen komen, vreesde hy, dat zyne fchuilplaats ontdekt en verklapt was. Hy vraagde haar dan , wie zy waren, en wat zy daar kwamen doen. Zy, onderricht zynde, wat zy moesten antwoorden , zeiden , dat zy haaren heer zochten, die zich daar verborgen hield. Toen begreep crassus dat het een pots was, hem door vibius uit vriendfchap gefpeeld, en hield die fiavinnetjes by zich, welke van toen af beftendig by hem bleeven , en alles wat hy nodig of te zeggen had aan vibius te kennen gaven. Fenestella zegt dat hy zelf eene van deze twee flavinnen, toen reeds hoog bejaard zynde, gezien heeft, en haar meer dan eens het bovergemelde, 'r welk zy met vermaak herdacht , heeft hooren verhalen. Agt maanden lang bleef crassus zich hier, in alle ililte, ophouden, doch zodra hy den dood van cinna vernan, kwam hy uit zyne fchuilplaats te voorfchyn, waar- (*) Over den leeftyd van dezen Gefchiedfchry»er zie D. VI, bl. 93. in 't Leven van svlua. VII. deel. [B]  iS het LEVEN waarop een aantal menfchen zich by hem voegden. Uit dezen koos hy tweeduizend en vyf honderd uit, met welke hy de fteden doortrok. Volgens zommige fchryvers zou hy eene dier fteden , Malaca genaamd (/), geplonderd hebben: doch hy zelf, zegt men, heeft dit ontkend, en die fchryvers tegengefproken. Vervolgens eenige fchepen verzameld hebbende, ftak hy over naar Africa , en vervoegde zich tot MBTELlos piüs, een beroemd man, die een aanzienlyk- leger byeen had gebragt. Hier bleef hy echter niet lang , want verfchil gekregen hebbende met met el lus, verliet hy dezen, en ging naar sulla, by wi-n by bleef, en van wien hy met de grootfte achting behandeld werd. Sulla, vervolgens naar Italië overftekende, wilde alle de jonge lieden , welke hy by zich had, in 't werk ftellen, en droeg aan elk van hun eenen byzonderen post op. Crassus zond hy naar het land (O Du is de zelfde ftad, die thans Mallaga genoemd wordt, en door zynen voortreffelykeu wya genoeg bekend is.  van MARCUS CRASSUS. i& land der Marfen, om volk te werven, en toen deze om eene wacht verzocht , dewyl hy langs vyandelyken bodem moest trekken, voerde sulla hem op eenen Vergramden toon te gemoet : )9 ik weet a, u geen beter wacht te geven, dan uwen vader, uwen broeder, uwe vrienden en „ nabeftaanden, die met fchending der „ wetten op de onrecht vaardigfte wyze vermoord zyn , en tegen welker moor,, denaars ik optrek, om dezelve te ftraf,j fen" (*»). Dit zeggen trof crassus, en ftrekre hem ten fpoorflag , zodat hy, zonder zich een ogenblik langer te bedenken , op reis ging , en ftoutmoedig door den vyand heentrok. Voords worf hy een groot aantal krygsvolk, en ftond sülla overal in den ftryd dapper by* In deze krygstogten wil men dat de eerfte grond van zyne y ver zucht en van zynen ftryd met pompejus, welken hy in roem niet («O Het woord t(>ym in den Text is zeer waarfchynlyk bedorven, en de gisting van brya» he, die dit woord in tyu wilde veranderd hebben , kwam ons, by gebrek van beter, nies verwerpelyk voor.  so het LEVEN niet wilde toegeven , gelegd is. Warit pompejus, jonger dan by zynde, en zoon van eenen vader, die zeer flecht befaamd en by geheel Rome als de pest gehaat was geweest , vertoonde zich in dezen oorlog in zulk eenen luister en grootheid, dat sulla , die anders ze'd n gewoon was, zelfs aan lieden ven meer jaaren , en in rang met hem gelyk ftaande, eenige eer te bewyzen , zo vaak pompejus by hem kwam , van zyne plaats op ftond, hem met ongedekten hoofde ontfing, en aanfprak met den naam van lm* - perator, Dit ftak c b a s s u s in den krop, en verbitterde, hem geweldig , fchoon hy in 't geheel niet te onrecht beneden pompejus gefteld wierd. Wan: behalven dat hy in kunde en ondervinding verre by den anderen te kort fcioot, ontluisterde hy zyre daden door zyne aangeborene en in 't oog lopende gebreken van gierigheid en fchandelyke winzucht. Onder anderen zeide men, dat hy, by het innemen van Tudar, eene ftad in Umbrie, al den gemaakten buit voor zich had gehouden , en hierover werd hy openlyk by sulla aang klaagd. Dan in den laatften en  van MARCUS CRASSUS. ai en zwaaren flog, welke voor de poorten van Rome geleverd werd, waar sulla zelf geflagen , en zyn vleugel voor een gedeelte op de vjugt gedreven en in de pan gehakt werd, behaalde crassus, die over den linker vleugel het bevel voerde, de overwinning, vervolgde den vyand tot laat in de nacht, en zond boden aan sulla om een' maaltyd voor zyn volk te verzoeken, en tevens tyding te brengen van zyne overwinning Geduurende de daarop gevolgde moorden en verkopingen der verbeurdverklaarde goederen fchandvlekte hy weder zynen goeden naam, door ryke bezittingen tegen eenen geringen p;ys te kopen, of dezelve als gefchenken te begeerea. In 't land der Brutiers, zegt men, dat hy, buiten weten van sulla, iemand op de lyst der ter dood gedoemden geplaatst heeft, alleen om zyne beurs te vullen: waarom ook sulla, dit hoorende, hem federt in geene zaken van 't openbaar beftuur meer gebruikt heeft. Dan niettegenftaande dat niemand er beter op (») Dit verhaal vinden wy mede in het Leven van sulla. [B 37  2s het LEVEN op afgericht was om door vleiery iedereen intenemen, dan crassus, was aan den anderen kant ook weer niemand ligter door vleiery te vetftrikken , dan hy zelf. Ook verhaalt men als iets zonderlings van hem, dat, hoe zeer hy zelf aan vuil gewin verflaafd was, hy nogthans allen, die hem hierin gelyk "waren, haatte - en befchimpte. Met leede ogen zag hy, dat pompejus door zyne krygsbedryven zo beroemd wierd; dat hy reeds zegepraalde, voor dat hy nog zitting in den Raad had; en voor* al ook, dat hem door zyne medeburgers de toenaam van den Groten wierd gegeven. Eens, toen iemand pompejus den groten by hem aanmeldde, vraagde hy, met eenen fpottenden lach , hoe groot pompejus wel was. Daar hy dus geenen kans zag om den anderen in oorlogsroem te evenaaren, zocht hy zulks in de ftaatkunde, en wist door allerlei dienften, door de verdediging van vele pleitzaken op zich te nemen , door geldfchieten en door zyne ftem en aanbeveling , ten gevalle van zulken, die naar ambten ftonden, een gezach en naam te verkrygen, even- re*  van MARCUS CRASSUS. 13 redig aan dien, welken pompejus door veelvuldige en grote oorlogsdaden verworven bad. Doch in deze byzonderheid verfchilden zy van elkander. Pompejus had van wegen zyne krygsbedryven groter naam en gezach by de burgery, wanneer hy afwezig was, maar in de ftad zynde moest hy veehycs voor crassus onder doen , dewyl hy te trotsch en te ernsthaftig was om zich naar het gemeen te fchikken , en daarom ook zich op de Markt niet liet zien ; zich ook zelden, en niet dan met tegenzin, tot voorfpraak in rechtsgedingen liet gebruiken , om des te beter de kracht van z>ne welfprekendheid in zyne eigene zaken te doen gelden. Cras-* sus daarentegen , zich op den duur nuttig zoekende te maken, was altoos en voor elk gemakkelyk te genaken, altoos onledig in het bezorgen der zaken van anderen; en won het dus, door zyne gemeenfaamheid en vriendelykheid, van de hoogheid van zynen mededinger. In achtbaarheid van geftalte, in welfprekendheid, en innemende bevalligheid van gelaat, waren zy, naar men zegt, elkander na genoeg gelyk. [B a,] Nooit  24 het LEVEN Nooit evenwel liet crassus zich doop den nayver tot haat en vyandfchap vervoeren. Het ergerde hem wel, dat pompejus en ces ar in hoger aanzien ftonden dan hy , doch geene hatelykheid of wrevel mengden zich onder zyne eerzucht; hoewel c«sar, toen hy van de zeerovers in Afia gevangen was genomen, en daar in bewaring gehouden wierd, uit» riep: „ hoe zult gy u verheugen, cras„ sus, wanneer gy deze myne gevangen„ fchap zult vernemen!" Integendeel leefden zy naderhand als goede vrienden, en toen C/Esar , als Prastor naar Spanje zullende vertrekken, verlegen was om geld, daar zyne fchuldeifchers hem op 't lyf vielen, en zyne goederen aanhielden, werd hy door crassus uit den nood gered, die zich tot zynen borg ftelde voor eene zom van agthonderd en dertig talenten. Te Rome heerschten destyds hoofdzakelyk drie partyen, die van pompejus, van CiESAR en van crassus: want wat cato betreft, deze had groter naam, dan magt, en zyne deugd werd hoog genoeg gepreezen, doch had weinig invloeds. Het verftandigfte en bedaardfte gedeeke der  van MARCUS CRASSUS. a5 burgeren hield hec met pompejus; de doldriftige en woelzieke hoop dacht het best te zullen varen by de toenemende grootheid van caesar; grassüs, zich voor geen' van die beiden verklaarende, zocht met beide partyen zyn voordeel te doen. Uit dien hoofde wa3 hy in zyn ftaatkundlg gedrag zeer verancerlyk , r.och een ftandvastig vrier.d, noch ten onverzoenlyk vyand; maar, naar mate zyn belang het vorderde , floeg hy even fchielyk van vriendfchap tot vyandfchap , als van deze tot gene over; de zelfde menfchen, en de zelfde wetten , welke hy eerst had verdedigt, vonden vaak korten tyd daarna in hem eenen hevigen tegenftander. Hy, was tevens geacht en gevreesd , en dit beide maakte hem vermogend; doch het laatfle wel het meest: waarom sicinius, die het meest van allen in dien tyd de leden van 't beftuur». en de hoofden des volks op het lyf viel, gevraagd zynde, waarom hy crassus ongemoeid liet, tot antwoord gaf: „ hy heeft' hooi aan den „ hoorn." De Romeinen hadden namelyk de gewoonte om osfen , die ftotig waren, een bos hooi aan eenen der hoornen te [B 5J bin-  s6 ket LEVEN binden, tot een teeken, dat elk, die hen ontmoette, zich voor dezelve moest wachten C»)' Omtrent dezen tyd borst de zwaardvechters oorlog uit, anders ook de oorlog van spartacus genoemd, waardoor Italië deerlyk geteisterd werd. De aanleiding' tot dien oorlog was deze. Een zekere lentülüs batjatus onderhield te Capua eecen troep zwaardvechters, meerendeels belLande uit Galliërs en Thraciers, welke lieden niet om eenig misdryf, maar blootelyk ten gevalle van hunnen onrechtvaardigen heer , gevangen ge. houden en genoodzaakt werden om tot vermaak der aanfchouwers te vechten. Tweehonderd van dezen bcflooten uittebreken. Dan dit hun voornemen ontdekt zynde, gelukte het Hechts agtenzeventig nog (ö) Van hier is denkelyk onze Nederlandfche fpreekwyze afkomitig: iets op zyne hoornen hebben. (p) Namelyk in het jaar 680 na het bouwen V2n Rjrae , 71 jaaren voor de Christelyke jaarte!» ling. Esn omftandig bericht van dezen merkwaardigen oorlog kunnen onze Lezers vinden by sti> art in het 13de Deel van zyne Romeinfche Gefch. 3de hoofdftuk.  van MARCÜS CRASSUS. 2? nog in tyds te ontkomen (#), welke uit eene gaarkeuken eenige koks-mesten en braadfpeten magtig geworden zynde , daar- ■ mede ter ftad uitliepen. Onderweg ontmoeteden zy eenige karren met zwaardvechters geweer, 't welk naar de ftad gevoerd werd. Hiervan maakten zy zig meester, en wapenden zich. Nadat zy zich vervolgens op eene zekere plaats, welke ter verdediging gefchikt was, hadden r.eergeflagen , koozen zy uit hun midnen drie Bevelhebbers, van welke spartacus de opperfte was (r). Deze was een geboren Thracier, afkomftig uit eene Nomadifche voïksftam, groot van moed en fterk van krachten , doch tevens kundiger en zachter van zeden , dan men van zynen ftand zoude verwachten ; en in zyn geheele beftaan meer overeenkomst hebbende met de Grieken , dan met de Barbaren. Men verhaalt van hem, dat toen hy (?) Het getal der zwaardvechters by het begin van dien oorlog wordt zeer v-rfcnillend opgegeven. TAt stüart ter aangehaalde p'aatie. (r) De twee anderen waren crixus en ;s wel. ke spaktacus wel getracht heeft eene nieuwen opftand in Sicilië te verwekken, doch denzelven niet ter uitvoer heeft gebracht. Reiske zoekt, naar ons inzien, te vergeefs, door eene gedwon. gen verklaaring de gewone lezing te verdedigen.  van MARCUS CRASSUS. g? het geld ontfangen hadden, bedrogen hem en maak een zich weg. Daarop trok hy weder van de zee terug, en floeg zich in e t fchiereiland Rhegium neder CO* Hier zocht crassus hem op, die door de gefteldheid van het land zelve geleerd zynde , wat hy doen moest, dadelyk befloot de landengte door eene muur aftefluiten , om dus tevens aan zyne zoldaten werk te verfchaffen , en den vyand allen toevoer te beletten. Hoe moeilyk en omflachtig ook deze onderneming was , wist hy echter dezelve , tegen aller verwachting , binnen zeer korten tyd gelukkig tot 'ftand brengen. Hy liet door de landtong van de eene zee tot de andere eene gracht graven, ter lengte van driehonderd ftadien, en ter diepte van vyftien voeten, en langs deze gracht liet hy eenen muur optrekken van eene verbazende hoogte en flerkte. Dit werd in 't eerst door spartacus niet geteld, en hy dreef den fpot met dezen toeftel. Dan toen zyn voorraad ten einde was geraakt, en hy meende uit te trekken, zag hy zich door den muur opCO Thands Rksgio geheten.  S8 bet LEVEN opgeflooten , en uit het fchiereiland was niers meer voor hem te halen. Hierom nam hy eenen nacht, waarin het fterk fneeuwde en ftormde, te baat, dempte een gedeelte van de gracht met aarde, hout en takken, en kwam met een derde gedeelte van zyn leger daarover. Nu bet gon crassus bevreesd te worden, dat spartacus in 't hoofd mogt krygen om op Rome aanterukken; doch weldra werd hy gerust gefteld door de tyding, dat er verdeeldheid in 's vyands leger ontftaan was, zodat een gedeelte zich van spartacus afgefcheiden , en zich afzonderlyk gelegerd fod by een meir van Lu«» kanie, welks water eene zonderlinge verandering onderging, zodat het op den eenen tyd zoet , en op andere tyden brak en ondankbaar was- Op dit gedeelte viel crassus aan , en verdreef hen van het meir, doch hy werd belet hen geheel te verdaan en te vervolgen, door de haastige overkomst van spartacus, die de vlugtenden weder tot ftaan bragt. Daar nu crassus voorheen am den Raad gele reven had, dat het nodig was lucullus uit Thracie, en pompejus uit Span-  van MARCÜS CRASSÜS. 39 Spanje te laten opkomen , had hy thans berouw hiervan , en haastte zich om, voor de aankomst van dezen, den oorlog ten einde te brengen , wel voorziende, dat anders niet hy, maar de gene, die hem tet hulp zoude komen , met de eer der overwinning zou gaan ftryken. Hy befloot dus in de eerfte plaats , dai gedeelte der vyanden, 't welk zich van spartacus had afgefcheiden , en een eigen leger uitmaakte, onder bevel v.n cajus cannicius en castus, aantetasten , en zond ten dien einde zesduizend man af, om zekeren heuvel te bemagtigen , met bevel om, zo veel moge]yk, te zorgen, dat zy van den vyand niet gemerkt wierden. Deze deeden ook hun best om niet gemerkt te worden, en bedekten zorgvuldig hunne helmen. Doch zy werden gezien van twee vrou-ven, welke voor de legerplaatfe bezig waren met eene offerande te doen voor het behoud van de vyanden (V). Zy zouden dan O Dael IV. b!. 435,  van MARCUS CRASSUS. 45 kostbaare offerande aan hercules ge» daan, eene maaltyd van tienduizend tafels aan het volk gegeven , en voor drie maanden koorn onder hetzelve uitgedeeld. Toen de tyd van hun Confulfchap verftreken was, en zy de laatfte vergadering hielden, kwam een zeker Romeinsch Ridder, van min aanzienlyke afkomst, o n a t i u s aurei.ius genaamd (g), die als een eenvouwdige boer leefde, en zich met het ftaatsbeftuur niet bemoeide, voor den dag, beklom het fpreekgeftoelte , en verhaalde eenen droom dien hy gehad had. „ Jupi„ ter," zeide hy, „is my -verfchecn n, „ en heeft my gelast ulieden openlyk te „ vermanen , dat gy de Confuls niet eer moet laten aftreden , voor dat zy zich „ met elkander verzoend hebben." Toen op dit zeggen het volk hun beval, dat zy zich te zamen zouden verzoenen, bleef pompejus ftaan zonder een woord te fpreken, maar crassus hem bet eerst de rechterhand toereiken Je , zeide: „ Ik „ kan (g) In 't leven van pompejus wordt hy cajus aürelius genaamd, en dezen naam geven, hem ook hier een of twee Handfchriften.  46 het LEVEN „ kan niet zien , Burgers! dat ik my zei* „ ven verlage, of iets doe, dat ftrydig is „ met myre waardigheid, indien ik de „ eerfte ben om van goederharte weder „ vriendfchap te maaken met iemand als „ pompejus, dien gy reeds, voor dat hy „ nog eenen baard hadt, den Groten hebt „ genoemd, en hebt laten zegepralen, toen „ hy nog geene zitting had in den Raad." Dit is al het merkwaardige , wat onder het Confulfchap van crassus is voorgevallen. Als Cenfor heeft hy zynen pligt zeer flecht betracht, en al den tyd, dat hy met die waardigheid bekleed was, bedryveloos laten voorbygaan. Hy deed geen onderzoek naar het gedrag van de leden des Raads , hield geene monftering van de Ridders, en verwaarloosde de Volkstelling; fchoon zyn Ambtgenoot lutanus catulus bekend ftond als de zachtzirnigfte man van alle Romeinen. In een geval nogthans, als crassus eene gantsch willekeurige en wederrechtelyke daad wilde ondernemen, met namelyk Egypte cynsbaar aan de Romeinen te maken, zegt men dat catulus zich zeer nadrukkelyk heeft verzet, waardoor zy  van MARCUS CRASSUS. 47 gy kwade vrienden geworden zynde, beide hunnen post nederleiden. . In de gevaarlyke zamenzweering van catilina, die den Romeinfchen Staat op den oever des verderfs heeft gebragt, werd crassus onder verdenking gebragt door zekeren perzoon, die hem onder de medepligtigen noemde ; dan dit vond by niemand geloof (é). Evenwel heeft cicero, in eene zyner redevoeringen , vry open-j (#) Sallustius fpreekt hier anders over. Deze zegt, dat het zommigen ongelooflyk voorkwam , doch dat anderen van de waarheid dier getuigenisfe overtuigd waren ; dan dat dezen, van oordeel zynde, dat men een zo vermogend man liever ontzien moest dan verbitteren , wilden, dat de getuigenis wierd verworpen, en dat alle te za. men, te gelyk met die genen, aan welke crassus geld had gefchooten, riepen, dat het onwaar was, en dat de zaak voor den Raad moest gebracht worden. Het beflnit van den Raad verklaarde de getuigenisfe valsch te zyn, en gelaste, dat de getuige gevangen zoude worden gehouden. Er waren, die geloofden, dat deze getuige door cicero zeiven was opgemaakt ; en sallustius voegt er by, dat hy crassus zei ven had hooren zeggen, dat deze hoon hem van den kant van cicero was aangedaan. Fr. Feit.  48 hit LEVEN openlyk crassus en caesar als zodanig befchuldigd; doch deze redevoering is eerst 'na beider dood in 't licht gekomen. De zelfde cicero verhaalt, in zyne redevoering over zyn Confulfchap, dat crassus in den nacht by hem was gekomen met eenen brief, betreffende catilina, en hem van de zamenzweering , welke toen nog een ftuk van onderzoek was, volkomen verzekerd had (/), Deswegen had crassus altoos eenen haat tegen cicero, doch werd door zynen zoon publius terug gehouden, dat hy hem dien haat niet O') In deze plaats vinde ik eene duisterheid, welke ik niet weet optehelderen : want indien ik anders de meening van den Schry/er wel begrype, koomt crassus in de laats: aangehaalde redevoering van cicero veel eer voor als ontdekker, dan als medepligtige van de zamenzweering. Maar hoe ftrookt dit met het vervolg, waar gezegd wordt, dat crassus hierom eenen haat tegen cicero heeft opgevat: dit kan toch niet zien op de eerstgemelde redevoering, vermids die, volgens het eigen zeggen van plutarchus, eerst na den dood van crassus in 't licht is gekomen; ten ware men He le, dat crassus by zyn leven kennis aan dat ftuk gehad hebbe.  van MARCUS' CRASSUS. 40: niet openlyk deed gevoelen. Want publius crassus, een groot liefhebber zynde van taalkunde en geleerdheid , was een yverig aanhanger van cicero, zodat hy zelfs, toen cicero was aangeklaagd, te gelyk met hem het rouwgewaad aantrok , en de andere jonge lieden overhaalde om dit nacevolgen. Eindeiyk wist hy ook zynen vader te bewegen, om zich met cicero te verzoenen. C/es ar, in dezen tyd uit zyne Provincie terug gekomen, ftond gereed om naar het Confulfchap te ftaan; doch ziende, dat er van nieuws verdeeldheid had plaats gegrepen tusfchen crassus en pompejus, vond by het ongeraden den eenen aantezoeken , en zich daardoor den anderen tot vyand te maaken; en echter zag hy geenen kans om , zonder dat hy een' van beiden op zyne band had, zyn oogmerk te be» reiken. Hy zocht derhalven deze beiden weder te vereenigen , en liet niet af hun telkens voor oogen te ftellen, dat zy, er op uit zynde om de een den ander klein te maaken, niets anders deeden , dan dé party van cicero, catulus en cato te verfterken, welke albn invloed zouden VII. deel. [D] ver-  50 het LEVEN verliezen, indien zy te zamen zich op het naauwfte vereenigden, en in alles met gemeen overleg en vereenigde krachten te werk gingen. Zyn raad vond ingang: het gelukte hem den zoen 'tusfchen deze beiden te treffen , en door het aangaan van eene drievoudige verbindtenis voor zich zeiven eene onweerftaanbare magt te vestigen , waardoor hy alle gezach van den Raad en het volk vernietigde: want, zonder een' van hun door deze vereeniging groter te maken, vergrootte hy alleen zyne eigene magt. Weldra werd hy door de eenpaarige ftemmen van beide partyen tot Conful benoemd ; en daar hy het Confulfchap met roem bekleedde , wisten zy te bewerken, dat hem het opperbevel over een leger gegeven, en Galliëa als Provincie opgedragen wierd, waardoor zy hem , om zo te fpreken , den Hemel tot de oppermagt in handen gaven met geen Ck) Eigenlyk (laat er: „ waardoor zy hem als 't ware in de Burgt (of ;„ 't Kafteel) plaatften;" vanwaar hy dus alles met geweld kon dwingen. Vermids de 'Burgten of Kafteelen de voornaamfte fterkte der fteden uitmaakten, zo dathy, die deze be-  van MARCUS CRASSUS. §i geen ander oogmerk echter, dan opdat zy, hem in het bewind, du hem opgedragen was , bevestigd hebbende , al het overige te zamen zonder moeite zouden knnnen verdeelen. Het gene pompejus hiertoe bewoog, was alleen zyne onbepaalde heerschzucht : maar by crassus heerschte, behalven zyne oude kwaal, namelyk de geldzucht, ook nog een nieuwe en hevige hartstogt, welke door dè overwinningen en zegepralen van caesar in hem ontftoken werd, zodat hy, die in andere opzichten de grootfte was, ziende dit hy alleen hierin moest onderdoen, niet kon rusten of duuren , voor dat hy zich zeiven en den Staat in 'c verderf had gellorr. Want toen ces ar uit Galliën naar Luca was gegaan, waar hem vele Romeinen een bezoek gaven, hielden ook pompejus en crassus daar een heime- lyk bemagtigd had , ook meester van zodanige fteden was, beteekent by de Romeinen de fpreekwyze arcem occupare, („ de Burgt innemen") het zelf. de, als zich meester van de oppermagt te maken. Op dit fpraakgebruik fchynt plutarchus hier te zinfpelen. [D a]  *a hetLEVEN lyk mondgefprek mst hem , waarin befloten werd, om zich met meer nadruk van 't bewind van zaken meester te maken, en alles aan zich te onderwerpen; in dier voegen, dat ces ar het bevel over het leger (/) zoude behouden, en pompejus en crassus zich in 't bezit van de andere Provinciën en legers zouden ftellen. Om dit gedaan te ki ygen, was flechts een middel voorhanden , namelyk dat zy andermaal zochten Conful te worden : daartoe verbond zich c&sar om hunne aanzoeken te onderileunen , niet alleen door fchryven aan zyne vrienden, maar ook door een goed geial zoldaten op den dag der verkiezing in de Volksvergadering te zender. Crassus en pompejus met dit oogmerk naar Rome gegaan zynde , liepen daar weldra in het oog, en algemeen ging de fpraak, dat van hunr.e gehouden zamenkomst niers goeds te verwachten was. Pompejus in den Raad gevraagd zynde door marckllinus en domitius, of hy naar het Cor.fulchap dacht te ftaan, gaf (/) Namelyk in Gallien.  van MARCUS CRASSUS. 53 e gaf ten antwoord: ,, mogelyk ja, moge» „ lyk neen." Die vraag herhaald zynde, zeide by , dat hy er naar ftaan zoude ten gevalle van goede burgers, maar niet van Hechte. Daar dit als een onbefcheiden en trotsch antwoord wierd opgenomen, beantwoordde crassus die vraag veel zediger, zeggende, dat hy naar het Confulfchap zoude ftaan , indien zulks met het algemeene welzyn ftrookte, doch zo niet, dan zou hy er van afzien. Dit gaf zommigen, onder anderen domitius, vrymoedigheid om het Corfulfchap voor zich te vragen. Maar toen crassus en pom* pejus openlyk als Candidaten opkw?.men, werden de overigen met vrees bevangen, en Haakten hun aanzoek. Alleen domitius werd door cato, die een nabeftaande en vriend van hem was , aangemoedigd om zyne hoop niet optegeven, maar zich kloekmoedig, als voor de zaak der vryheid, te weer te ftellen. „ Want, „ zeide cato, het is p o m p e j u s en c r a s ■ „ sus niet om de waardigheid van Conful „ te doen , maar om de opperheerfchap}i py, cn om de Provinciën en de legers „ in hunne klaauwen te krygen," Door [D$] ' zul-  54 het LEVEN • zulke redenen en gevoelens dwong hy fchier domitius om met hem naar de Markt te gaan, waar zich dadelyk velen by hun voegden. Ook baarde het geene geringe verwondering, dat crassus en pompejus andermaal naar het Confulfchap Honden ; en juist beide weder te gelyk; en geene anderen met hun, „Wy „ hebben immers," hoorde men zeggen: „ mannen genoeg, die waardig zyn om „ Ambtgenoot van crassus of pompe„ jus te zyn." Dezen, hierdoor bevreesd geworden voor mislukking, ontzagen zich nu niet om de onbetamelykfte en geweidigfte middelen ter hand :e nemen ; zelfs maakten zy eene» toeleg op het leven van domitius, vielen hem, terwyl hy nog voor het aanbreken van den dag met meer anderen van zynen aanhang (???) afkwam naar de Markt, op he: lyf, doodden den flaaf, (»;) In het oorfpronk^iyke ftaa: alleen mtt anderen; doch het lydï geen' twyffel, of de begunstigers en aanhangelingen van domitius worden daarmede bedoeld; want andere mededingers naar het Confulfch^p waren er toen niet, gelyk uit het verhaal duidelyk blykt.  van MARCUS CRASSUS. 55 flaaf, die met licht vooruit ging, en wondden verfcheidene van het gezelfchap; onder anderen cato. Nadat zy dezen dus op de vlugt en hinnen's huis gedreven hadden , lieten zy zig middelerwyl tot Confuls benoemen. Kort daarop omfingelden zy weder het huis f>)> nood2aakten cato de Markt te ruimen, en na eenigen, die weerftand booden, gedood te 1 hebben, bevestigden zy caesar nog voor vyf jaaren in het bewind over zyne Provincie , gaven zich zeiven de Provinciën Syrië en Spanjen, waarvan by loting de eerstgenoemde aan crassus, en de laatstgenoemde aan pompejus te beurt viel. Deze beflisfing van het lot gaf genoegen aan allen: want het Gemeen zag gaarne, dat pompejus zich niet verre van giKt gy op de twaalfde uur van den „ dag nog te bouwen?" (r). De GaJacifche Vorst zette hem die fpotterny betaald met te zeggen: „ Gy, Generaal! „ zyt "ook niet vroeg op , om uwen togt „ tegen de Parthen te ondernemen." Want crassus had reeds zestig jaren achter den rug en fcheen in 't voorkomen nog ouder, dan hy werke'yk wa«. By zyne komst in dat land ging het hem in 't eerst naar wensch. Zonder tegenfland te ontmoeten, floeg hy eere bru-* over den Euphraat, en voerde zyn leger gelukkig daarover. De meeste fteden van Mefopotamie zetteden van zelfs de poorten voor hem open. Dan voor eene vm de- zei- 0)*D2 twaalfde uur was by de Romeken de laatfte uur van den dag. (j) Hieruit kunnen wy met zekerheid het ge. boortejaar van crassus opmaken. Hy vertrok tot dezen togt in 't jaar 659 na het bouwen van Rome, ia jaaren voor de geboorte van Christus. Hy had nu reeds 60 jaaren bereikt , en was dus gebooren in het jaar 638 van de Romeinfche jaartellin? , 113 jaaren vour de Chiistelyke TyJreke. nirg. F,. Vêrt»  van MARCUS CRASSUS. 6t zelve, waar zekere apom.onius de op> permagt in handen had, verloor hy honderd man ; waarom hy dezelve met zyne geheele magt aanviel, veroverde , geheel uitplonderde, en de gevangen gemaakte inwoners tot flaven verkoch:. Deze ftad wordt van de Grieken Zenodotia genoemd Ct), Wegens het innemen van deze ftad liet hy toe dat het leger hem met den eernaa.n van Imperator begroette. Dit werd hem tot groie fchande gerekend: men befchouwde hem nu als eene lage ziel , en die voor geene grote ontwerpen vatbaar was, daar hy in zulken kleinen voorfpoed zo groot eene eer ftelde Na dat hy vervolgens in de fteden, die tot hem overgaan waren , bezettingen had gelegd, welke te zamen zevenduizend man voetvolk en duizend ruiters ukmaakten, nam hy den t.-rugtogt aan naar'Syrië, o;n daar te overwinteren. Hier kwam zyn zoon (/) In de Provincie Osrhoè'ne, in Mefopotamië. Fr. Vert. («) Re eernaam van Imperator werd niet, dan wegens overwinningen van groot gewigt, door het leger aan eenen Veldheer gegeven.  6s het LEVEN zoon hem opzoeken , welke uit Gallien van CjESAr komende met aanzienlyke pryzen van dapperheid door dezen begiftigd was, en duizend man van de beste ruitery medebragt. Dit terugtrekken naar Syrië was , beha] ven het ondernemen van den oorlog zelve, 't welk zekerlyk de grootfte misdag van allen was , de eerde fout, welke crassus beging; daar hy, in plaats van voordtetrekken , gelyk hy moest , en zich van Babyion en Seleucia te verzekeren , welke fteden altoos vyandig tegen de Parthen waren , nu in tegendeel den vyand tyd gunde om zich in ftaat van tegenweer te ftellen. Buiten dat wordt hem verweeten , dat hy zich in Syrië meer bezig hield met geld byeen te fchrapen , dan met zaken , die eenen Generaal pasten. Want hy bemoeide zich Eiet met het leger te monfteren , nog hield wedftryden om het volk in den wapenhandel te oeffenen, maar hield zich alleen op met de fchattingen, die elke ftad moest opbrengen, te berekenen, en befteedde verfcheidene dagen met de fchatten , die in den tempel der Godinne van Hie-  van MARCUS CRASSUS. 63 Hierapolis waren (v) , met fchaal en gewigt na te gaan. Aan de Volkeren en Vorftendommen van dat land fchreef hy aan , om hem een zeker getal zoldaten te leveren , en vervolgens liet hy hen vry, met geld, in plaats van manfchap , te leveren: al het welk hem eenen Hechten naam gaf, en hem in algemeene verachting bragt. De eerfte voorfpelling van zyn aanftaande ongeluk kreeg hy van die Godin, welke zommigen meenen, dat venüs, anderen, dat juno is, en die wederom van anderen gehouden wordt voor de Natuur, of de eerfte oirzaak der dingen , welke uit vocht de eerfte beginfelen en zaden van alles voordbrengt, en aan de menfchen de bron van alle zegen heeft aangewezen. Toen namelyk crassus met zynen zoon uit den tempel van deze Godin wilde gaan, kwam de zoon in 't uk- Cv) De Godinne hier bedoeld was de Asfyrifche venus, anders ast ar te genaamd. Over deze en derzelver tempel heeft lucianus eene afzonderlyke Verhandeling gefchreeven, waarin hy dezen tempel als den rykften van de geheele we» reld befchryft.  64 het LEVEN 't uirgcan van de deur te vallen, en dé va^er viel boven op hem. Toen hy vervolgens bezig was met zy* ne krygsbenden weder uit de winterkwartieren by een te verzamelen, kreeg hy een bezoek van Afgezanten van ars aces (w), die hunne boodfchap aan hem met korte woorden afleiden. Indien, zeiden zy , dat leger gezonden was van het Romeinfche Volk , dan zou hy eene onverzoenlyken vyand vinden, met wien nooit eenige vrede getroffen zou kunnen worden: maar indien crassus , zo als zy onderricht waren, tegen den zin van zyne Natie, en om eigen g win, de Parthers kwam beoorlogen, en ondernam zich van hun land meester te maken, dan was ars aces gezind om den zachtften weg in te flaan, en (w) Arsacést was de algeraeene' naam der Parthifche Koningen, als opvolgers van den eerlten, ars aces, ftichter van het ryk. Die, van welken hier gewag wordt gemaakt, heette orodes, zo als hy ook in 't vervolg genoemd wordt. Hy wa3 een zoon van phraStes II, en had, om den troon magtig te wcjrden , zich aan den moord van zynen ouder broeder mithridates fchuldig gemaakt.  van MARCUS CRASSUS. 65 en medelyden betonende met de hoge jaaren van crassus, wilde hy de zoldaten, welke hy by zich had, en die, in plaats van de Parthers te belegeren, veel eer zei» ve belegerd en ingefloten waren , aan de Romeinen te rug zenden. Als crassus met grote trotschheid daarop zeide, dat hy hem te Seleucia zoude antwoorden, begon vagises, de oudfte der Gezanten, te lachen, en hem de vlakke handpalm toehoudende, zeide hy: „ Eer zullen daar„ in, o crassus! hairen groeien, dan „ dat gy Seleucia zult zien." Daarop vertrokken de Gezanten weder naar hunnen koning orodes , met de tyding, dat de oorlog onvermydelyk was. Ondertusfchen kwamen eenigen, die uit de fteden van Mefopotamie , waarin de Romeinen bezetting hadden , met levensgevaar ontkomen waren , fchrikbaarende tydingen in het leger van crassus brengen , zeggende , dat zy met eigen oogen de grote magt der vyanden , en derzelver manier van vechten in het belegeren van fteden gezien hadden. En daar zy in hun verhaal , zo als het gemeenlyk in zulke gevallen gaat, alles nog verfchrlkkelyker VII. deel. [E] maak-,  66 het LEVEN maakten, dan het inderdaad was, vertelden zy, dat men dit volk, wanneer het vervolgde, nooit kon ontvlugten , noch ook hetzelve, wanneer het vlagtte, kon achterhalen ; dat hetzelve een zeldfaarn zoort van pylen gebruikte, fneller, dan dat men dezelve kon zien aankomen , en die , voor dat men den fchutter had gezien, *t gene hun voorkwam, reeds doorboord hadden : dat de wapenen van hunne zwaare ruitery, voor zo verre dezelve befchadigende waren, door alles heen gingen, en voor zo verre zy dienden om het lichaam te dekken, zo gemaakt waren, du niets er door kon dringen. De zoldaten, dit hoorende, werden geheel mismoedig , want dus verre hadden zy zich ver* zekerd gehouden, dat de Parthers niets meer te duchten waren, dan de Arme. niers, en de Kappadociers, van welke lucüllüs zo veel buit en gevangenen had medegevoerd, dat hy van vermoeidheid moest uitlcheiden. Het zwasrfte , dat zy zich van dezen ooriog hadden voorgeiteld, was de verre reis , en bet vervolgen van eenen vyand , die nimmer tot een handgevecht kwam. Maar nu vernamen zy, ge-  van MARCUS CRASSUS. 67 geheel tegen hunne verwachting, dat hun zwaare gevechten en grote gevaaren voor de deur Honden. Hierom waren zelfs eenigen van de Hoofdbevelhebbers van oordeel , dat crassus niet moest voordtrekken , maar de grote zaak in eenen krygsra'id nog nader ter overweging brengen. Van dit gevoelen was onder anderen de Quaestor cassius. Ook gaven de Offerpriesters heimelyk te kennen, dat ce ingewanden der offerdieren niet dan alles kwaads en ongelukkigs aan crassus voorfpelden. Dan hy kreunde zich noch aan de eenen, noch aan de anderen , en wilde van-niets hooren, dan van optetrekken tegen den vyand. Hy werd by zonder in zyn opzet geflyfd door artabazes (#), Koning der Armeniërs , welke met zesduizend ruiters by hem in het leger kwam. Deze n:anfchap heette alleen een lyf- en eere- wacht (jc) Deze Vorst wordt van zommigen Artavasdes, door anderen Artuasdes, Ar/vasdes of Artabarus genoemd. jusTiNUS noemt hem Oitoadisius. Fr. Vert. [E 2]  8 het LEVEN wachc te zyn van dien Koning, welke beloofde , dat hy hem bovendien nog tienduizend man zwaare ruitery, en dertigduizend man voetvolk zoude byzetten, en dezelve op zyne eigene kosten onderhouden. Alleen ried hy crassus, om door Armenië in het land der Parthers te vallen, vermids het leger dan door hem van al het nodige kon worden voorzien, en zonder gevaar den togt zoude kumen voordzetten, voor zich hebbende eene lange keten van bergen en een oneffen land, onbruikbaar voor de ruitery, waarin de voorname fterkte der Parthers beftond. Crassus toonde zich niet weinig verblyd over die bereidwilligheid, waarmede hem eene zo, aanzienlyke hulp werd aangeboden (v) , doch zeide, dat hy zynen weg door Mefopotamië dacht te nemen, waar hy een aantal dappere Romeinen gelaten had: waarop de Armenifche- Vorst weder naar huis keerde. Ter- (y) Wy volgen de lezing, welke by appia» nus voorkomt, en die ook door bryanb ea reiske wordt voorgetrokken,  van MARCUS CRASSUS. 69 Terwyl crassus met zyn leger by Zeugma (2) over de rivier trok , borst een hevig onweder van donder en blikfem tegen het leger los \ tevens kwam een geweldige wind , met zwarte wolken en een 'vernielend geweld op zyne, in haast opgeflagen , brug aanvallen , en vernielde dezelve voor een groot gedeelte. De plaats, waar hy zich wilde legeren, werd tot twee malen toe door den blikfem getroffen. Een van zyne oorlogspaarden, prachtig uitgedoscht, den ry-knecht met geweld medevoerende , flortte zich in de rivier, en verdronk , zonder dat men het ooit weder te zien kreeg. Ook verhaalt men , dat de Adelaar van het eerfte Legioen , opgenomen zynde , zich van zelfs omkeerde. Nog gebeurde het, dat men, na den overtogt, de zoldaten hun rantfoen toedeelende, hun in de eerfte plaats wikken en zout langde , welke by de Romeinen («) Eene ftad aan den Euphraat, ter plaatfe, waar alexander de Groote eene brug van ketens over dh rivier floeg , waarvan de ftad haaren naam hesft ontleend. Van een ander Zeugma op den Hellefpont is gefproken in het II D- hkiz. 266 in de Noot. [E 37  7o het LEVEN nen voor kwaadfpellende dingen gehouden, en aan geftorvenen voorgezet worden. Hier kwam by, dat crassus, in zyne aanfpraak aan het leger , zich eene uitdrukking liet ontvallen , die het volk ten uiterften ontftelde, Hy zeide namelyk, dat hy de brug ging afbreken, op dat geen van allen zoude kunnen terugkeer en (vak in ge. tal waren , in een handgevecht zoude inlaren. Dan deze liet alleen zyne zwaare ruitery tegen hun post varten, liet hen door de overige ruiters , die uit elkander gingen, orr fingelen , en beroerde dermate het zand des velds tot op den bodem, dat hetzelve met wolken om hoog ftoof, en zulk een ftof verwskte, dat de Romeinen genoeglaam niet van zich afzien noch met elkander fpreken konden , en in een klein bellek opeengedrongen , en elkander tegen het lyf lopende, de pylen niet konden ontwyken , noch den dood ontgaan; die, wel verre van fchieiyk en gemakkelyk te zyn , met ftuiptrekkingen en ondraiglyke pynen verfeld ging, daar zy, met de pylen in 't lichaam zich wentelende op den grond, of aan hunne wonden langfaam ftierven , of, terwyl zy de pylen , die met weerhaken in het vleesch zaten , en aders en zenuwen hadden doorgefneden, poogden uitteerekken , hun vlee-ch daaiby nog jam.nerlyk verlcoeurden en vaneen  van MARCUS CRASSUS. een reten. Dus kwamen de meesten om 't leven , en zy , die den dood nog ontkomen waren, bevonden zich in eenen geheel weerlozen ftaat, zodat , toen p ublius crassus hun beval op de zwaare ruitery intevallen, zy hem hunne handen lieten zien , die aan de fchilden vastzaten , en hunne voeten, die doorboord, en aan den grond vastgehecht waren, 't welk hen even onbekwaam tot vluchten als tot vechten maakte. Er was dus niets anders voor hem overig , dan zyne ruitery met geweld op den vyand aantevoeren , en dezen tot een handgevecht te noodzaken. Dan de kans was , zo wel in het aanvallen als ver weeren , geheel ongeiyk. Want de aanval gefchiedde van zynen kant met zwakke en korte fpietfen tegen harnasfen, die van hard leder of yzer gemaakt waren , terwyl de ligtgewapende of geheel blote lichamen der Galliërs aan de lange pieken der vyanden ten doele ftonden. Want op de Galliërs ftelde hy het meest vertrouwen, en met dit volk verrichtte hy wonderen van dapperheid. Deze grepen de lange pieken der Parthers , pakten de vyanden om 't lyf, en fmeten hen, die [F 5] ziek  po het LEVEN" zich door hunne zwaare wapenrusting nier roeren konden, van de paarden. Velen fprongen van hunne paarden, hepen onder die der vyanden , en ftaken denzelven hunne zwaarden in 't lyf: zodat deze van pyn aan 't hoilen gebracht, niet alieen hunne eigene ruiters , maar allen die hun in den weg kwamen, vertrapten, en dood op hun neder vielen. Doch de Galliërs zelve hadden het meest te lyden van de hitte en den dorst, tegen welke beiden dit volk het minst van allen beftand is. Hunne meeste paarden kwamen om door de lange pieken der vyanden, waartegen dezelve werden ingedreven , zodat zy genoodzaakt wierden zich terug te begeven tot het voetvolk , met zich voerende pt> blius, die reeds zwaar gekwetst was. Dan in de nabyheid eenen zandheuvel ontdekkende, trokken zy daarop aan, bonden hunne paarden middenin vast, en maakten van rondsom eene borstweering met hunne fchilden; denkende zich op die wyze het best tegen den vyand te kunnen verdedigen. Mair dit viel geheel anders uit: want op een vhk veld kunnen wel de voorften eenigszins dienen om de  van MARCUS CRASSUS. 9* de achterften te beveiligen; maar hier, wegens de oneffenheid van de plaats, ftond de een hoger dan de ander, en de achterften boven de voorften uitftekende waren zo wel als d^zen bloorgefleld voor de pylen , waardoor ailen evenzeer getroffen werden, zich beklagende, dat zy dus weerloos en zonder roem moesten omkomen. Püblius had by zich twee Grieken', die daar te lande , in de ftad Carren, woonachtig waren, met name higronymus en nicomachus. Deze rieden hem, dat hy in ftilte met hun zoude aftrekken , en de vlucht nemen naar Ischnen, eene ftad, die het met de Romeinen hield, en die niat ver af was (k). Maar hy verklaarde hun, dat geen dood zo yslyk kon zyn, dat de vrees voor denzelven hem zoude kunnen bewegen om lie* den, die voor hem in den dood gingen, te verlaten ; dcch hun beval hy , dat zy hun leven zouden redden, waarna hy hen om- (£) Eene Stad van Melopotamiê* , niet verre et LEVEN omhelsde, en affcheid van hun nam. Daarop, vermids hy zyne eigen hand, die doorfchoten was, niec kon gebruiken, beval hy zynen wapendrager hem te doorfteken, en hield hem de borst toe. Op gelyke wyze, zegt men, is censorinus aan zyn einde gekomen. Megabacchus doorftak zich zelf: het zelfde deeden ook alle de voorname Officiers. De rest van 't volk werd door de Parthers , die met hunne lange pieken den heuvel beftormden, na hun leven ten duurften verkocht te hebben, doorftoken. Men zegt, dat er niet meer dan vyf honderd levende in 'svyands handen vielen. De Parthers floegen den jongen crassus het hoofd af, en trokken dadelyk op tegen den ouden crassus zei ven. Met dezen ftond het nu dus gefchapen. Na dat hy zynen zoon gelast had op de Parthers intevalleu , en hem door iemand geboodfchapt was , dat de vyand wyd en zyd ging vluchten en dapperlyk vervolgd wierd ; en toen hy zag , dat ook het gedeelte der vyanden, waarmede hy te doen had, hem niet zo als te voren op het lyf viel, (watt de nekten van dezen hadden  van MARCÜS CRASSUS. 53 den zich by de anderen gevoegd) begon de moed weer eenigzins by hem te herleven , en zyn volk byeen verzameld hebbende trok hy met hetzelve naar eene hoogte, verwachtende, dat zyn zoon weldra van het vervolgen der vyanden zoude terugkomen. Van de boden, die publi» os, toen hy zich in 't naauw bevond, aan hem had gezonden , waren de eerden in handen der Barbaren gevallen en ver* moord; doch de laatften, ter naauwernood het gevaar ontkomen zynde, bragten hem de tyding, dat het met püblius gedaan was, zo hem niet fpoedig eene aanzienlyke verllerking van zynen vader wierd gezonden. Nu werd crassus door verfcheidene hartstogten tevens beftreden , en was buiten ftaat om met behoorlyk overleg te werk te gaan : alleen de vrees voor eenen algemeenen ramp, en het verlangen om by zynen zoon te zyn , dreven hem om de» zen te hulpe te komen, zodat hy eindeiyk beflöot om met zyn leger derwaards te rukken. Inmiddels kwamen de vyanden in vollen aantogt op hem aan , nog vreeslyker dan voorheen door hun gefchreeuw en door hun-  M het LEVEN hunne wilde zegezangen, terwyl het geraas van eene menigte trommelen den Romeinen te gemoet klonk, die nu een tweede gevecht verwachteden. Zy, die het hoofd van publïus, op eenen piek gedoken, vooruitdroegen, toonden hetzelve van naby aan de Romeinen , en vraagden fchiopende naar deszelfs ouders en gëflacRfi „ want het kon niet zyri," zeiden zy, „ dat zulk een edel en dapper' jongeling „ de zoon was van zulk eenèn tafhartigen en verachtelyken vader , als c r a s„ sus." Dit gezicht deed nog meer, dan alle de andere bitrere omftandigheden, om de Romeinen kleinmoedig te maken , en geheel ter neer te Haan. In plaa s dat zulks hen met billyke Wraakzucht bedelde,, werden zy allen met Ichrik en afgryZen bevangen. Crassus a'leen, zege men , dat in dit geval in grootheid van Ziel zich zeiven overtrof. Hy reed by de gelederen rond, en riep: „ Deze droef„ heid, Romeinen ! behoort aan my al9, leen. Het alom vermaarde geluk en de „ roem van Rome kan alleen door uw & behoud gaat] én ongefcherden blyven» „ Gevoelt gy eenig mtdelyden met my, » we-  van MARCUS CRASSUS. 95 n wegens het verlies van eenen allerdap» perften zoon , toont zulks dan door „ uwe verbittering tegens den vyand; „ Ontneemt hem zyne vreugde , en neemt ,, wraak over zyne wreedheid. Laat het gebeurde u niet kleinmoedig maken i die iets groots onderneemt, moet ook „ iets kunnen lyden. Lucullus heeft immers ook tigranes, en scipio* ,, ANTiocnus niet doen vallen, zonder „ dat hün zulks bloed heeft gekost.' Onze voorouders hebben duizend fchepen voor „ Sicilië , en eene menigte Opper- en ,, Onderbevelhebbers in Italië verloeren; „ en geene dier voorgaande nederlaagen „ heeft hen belet om over de over,, winnaars te zegepralen : want de Ro« „ meinfche Staat is niet door de gunst „ van 't Geluk , maar door lydfaamheid „ en ftandvastigheid in tegenfpoed, tot „ dien trap van grootheid geklommen." Dan fchoon crassus op deze wyze zyn volk moed zocht inteboezemen, vond hy zeer weinigen , die zyne redenen ter harte namen; ja , toen hy bevel gaf om het gewone ktygsgefchreeuw aantehetfen, kon hy duidelyk de algemeene neerflach-  96 het LEVEN tigheid van zyn leger befpeuren , 't welk niet dan een flaauw, kortftondig en ongeregeld geluid liet horen , terwyl van den vyand een luide en moedige kreet werd opgeheven. Zodra de daadlykheden eenen aanvang namen, trok de ligte ruitery der Parthers bezyden om, en befchoot de Romeinen met pylen, terwyl het voetvolk, 't welk de voorde gelederen uitmaakte, met hunne lange pieken hen kort opeendrongen: alleen zommigen van hun , ons den pynlyken dood, welken de pylen aanbragten , te ontgaan , waagden het om verwoed op den vyand intevalien. Dezen, zonder den vyand merkelyk afbreuk te doen, vonden fpoedig hunnen dood, wordende teiftond dodeiyk gewond , daar de lange pieken met het dikke yzer met zulk eene kracht in de lichamen der ruiteren gedreven werden (/) , dat zy dikwyls met eenen ftoot twee te gelyk doorilaken. Dit gevecht duurde tot het vallen van den nacht, toen de vyanden afhielden «egCO Het woord iwirus ruiters koomt my hier verdacht voor.  van MARCÜS CRASSUS. o7 sèggende, dat zy eenen nacht aan crassüs vergunden om den dood van zynen zoon te beweenen, ten ware dat hy, beter voor zyn welzyn zorgende, intusfchen mogt verkiezen vrywillig naar ars aces te gaan , liever dan derwaards gedragen te worden. Zy hielden dan hun nachtleger naby hem , in het zekere vertrouwen op de verdere overwinning. Er volgde voor de Romeinen een bange nacht: zy haddeii geenen lust om zich met het begraven van hunne doden , noch met het bezorgen der gekwetlten en zieltogenden te bemoeien, maar elk beklaagde zyn eigen lot. Wand zy zagen wel dat alle hoop van ontkoming was afgefneden , 't zy dat zy daar den dag afwachteden , of dat zy *s nachts zich in de woeste vlakte begaven. Daar by maakten hen de gekwetften ten uiterften verlegen, die hen , wilden zy dezelve medevoeren , grotelyks in de vlugt zouden vertragen, en, lieten zy hen achter, door hun gejammer hunne vlugt zouden verraden. Dan , hoe zeef zy c r a ssus voor de oorzaak van dit alles hielden , verlangden zy echter hem te zien, en zyne ftem te hooren. Maar deze lag* VII. deel» [G] mes  98 het LEVEN met het hoofd in den mantel gewonden, in eenen duisteren hoek ter aarde , en leverde voor het gemeen een fchouwfpel op van de wisfelvalligheid des geluks, doch voor den verftandigen waarnemer, van onbedachtfaamheid en overdreven eerzucht , waar door hy niet te vreden was met onder zo véle duizenden van menfchen de eerfte en vermogendfte te zyn, maar, omdac er flechts twee waren, die boven hem gerekend werden , zich verbeeldde niets te hebben. In dezen ftaat dceden wel octavius zyn Generaal, en c a s s i u s hun best om hem optebeuren en te bemoedigen , doch ziende dat hy geheel troosteloos was, riepen zy zelve de Hoplieden en Onderbevelhebbers byeen, en nadat in eenen gehouden krygsraad befloten was dat men zoude vertrekken, lieten zy dit aan het leger zonder trompet aanzeggen , 't welk in den beginne met alle ftilte toeging ; maar toen de zieken en gekwetften merkten, dat zy aan hun lot wierden overgelaten , ontftond er eene vreeslyke wanorde en verwarring in de legerplaats , die van het gefchreeuw en gekerm weergalmde. Hierdoor werden de ge-  van MARCUS CRASSUS. 9? genen , die reeds vooruitgetrokken waren , ontüeld en verfchrikt, denkende dat de vyand op hun aankwam ; zodat zy nu eens omkeerden, dan zich in flagorde fielden , en zich ophoudende met de gekwetften , zo vele hen konden volgen, nu eens op de paarden te zetten , dan weder er af te nemen, veel tyds verlooren , uitgezonderd alleen driehonderd ruiters, met welke ignatius omtrent middernacht de ftad Carren bereikte. De?e riep hier de wacht in 't Latyn aan, van welke antwoord bekomen hebbende, belaste hy aan den Bevelhebber coponius te zeggen, dat crassus in een zwaar gevecht met de Parthers was geweest; en zonder meer te zeggen , of te openbaaren , wie hy was , fnelde hy voord naar de ftad Zeugma. Deze heeft dus zyne manfehap gered , doch moest deswegen het verwyt hooren , dat hy zynen Veldheer verlaten had. Die boodfehap ondertusfehen , in 't voorbygaan aan coponius afgegeven, deed crassus goed. W-nt gemelde Bevelhebber wel b?grypende , dat zulk eene in haast medegedeelde en verwarde tyding niets dan kwaad te kennen gaf, liet zyn [G 2] ' krygs-  ico het LEVEN krygsvolk dadelyk in de wapenen komen,, en zodra hy hoorde , dat crassus op weg derwaards was , ging hy hem te gemoet , nam hem onder zyne befcherming, en bragt hem met zyn volk in de ftad. Schoon de Parthers dit vertrek der Romeinen 's nachts wel gehoord hadden , hadden zy hen echter niet vervolgd («)» maar met het aanbreken van den dag vielen zy in derzelver legerplaatfe, en vermoorden allen , die achtergebleven waren, ten getale van niet minder dan vierduizend , en lieten nog eene menigte anderen, die in de vlakte heromdwaalden , door de ruitery opvangen. Vier geheele Cohorten,die nog in den nacht door varguntinus medegevoerd waren («), van den weg afgeraakt zynde, werden op eenen heuvel omfingeld en na dapperen tegenweer afgemaakt; uitgezonderd twintig man , welke met de blanke zwaarden door den vyand heen flaan- C«ü Zy waren namelyk niet gewoon 's nachts te vechten, zo als blykt uit het vervolg. («) Wy verkiezen de gewoone lezing, boven, die van reiske, doch nemen eene'kleine om» zetting aan, door bryane voorgeflagen.  van MARCUS CRASSUS, 101 flaande, dezen door hunne dapperheid dermate verbaasden, dat hy hun plaats maakte, cn op hun gemak liet doortrekken uaar Carren. Men had s uren as valfchelyk bericht, dat crassus met de voornaamften der Romeinen ontkomen was , en dat die genen , welke zich in de ftad Carren geworpen hadden , een hoop flecht volk was, niet waardig , dat men de moeite nam om hen te vervolgen. Sur en as vreesde dus , dat hy van de kroon zyner overwinning zoude verdoken zyn, doch omdat hy nog twyffelde, en in 't zekere onderricht wilde zyn , wat er van de zaak was, ten einde te befluiten om of Carren te belegeren , of crassus te vervolgen, gaf hy aan een van zyn volk , die de beide talen verftond, heimelyk bevel om derwaards te gaan, en in 't Latyn crassus zeiven of cassius uitteroepen , onder voorgeven, dat surenas hun verlangde te fpreken. Zodra dit zeggen van den Tolk aan crassus geboodfchapt was, nam hy die uitnodiging aan. Kort daarop kwamen er eenige Arabieren, door de Barbaaren afgezonden, die crassus en [O 37 cas-  ï02 het LEVEN cassius zeer wel van aanzien kenden, dewj'l zy voor den dag by hen in 't leger waren geweest. Deze riepen aan cassius, dien zy op den wal zagen, toe, dat sur en as in onderhandeling met hun wilde treden, en hun veiligheid beloof ie, zo zy vriendfchap met den Koning wilden maken, en Mefopotamie verlaten, 't welk voor beiden beter zoude zyn, dan het uiterfte te wagen. Cassius nam dien voorflag aan , en verzocht, dat men tyd en plaats wilde bepalen , waar crassus met su re nas zoude zamenkomen. Dit beloofden zy te zullen doen , en vertrokken. Surenas nu recht verblyd zynde, dat by deze beiden in de krip had , liet 's anderendaags de ftad door de Parthers bezetten , die nu op eenen trotfchen en fchimpenden toon eischten , dat de Romeinen crassus en cassius gebonden zouden ove; geven , zo zy an ;ers goede voorwaarden wilde bedingen. Dezen verontwaardigd zynde , dat zy bedrogen waren , gaven aan crassus te kennen, dat hy de ydele hoop op de ver af zynde hulp der Armeniërs moest laten vaaren, en  van MARCÜS CRASSUS. 103 en drongen tran op eene fpoedige vlugt. Daar het geheel niet dier.ftig was, dat zulks vpor den tyd by de Carrtners bekend wierd, werd andromachus, een der grootfte verraders, van alles door crassus zeiven onderricht, die zo veel vertrouwen in hem fteide, dat hy hem zelfs tot zynen wegwyzer nam. Mets bleef dus voor de Parthers verborgen, daar andromachus alles aan hun overbragt. Dan daar de Parthers niet gewoon zyn by nacht te vechten , 't welk hun ook bezwaariyk valt, en crassus zich reeds des nachts op weg begaf, zorgde andromachus, dat zy in 't vervolgen van de Romeinen niet te ver achter aan kwamen, en leidde dezen van den eenen weg in den anderen. Eindeiyk voerde hy hen in diepe moerasfen , en plaatfen , die met flooten doorfneden waren; zodat allen , zo velen hem volgden , eenen zeer verdrietelyken weg hadden, en van 't eene dwaalfpoor in 't andere geraakten : want eenigen, weiken uit die bochten en omwegen begreepen , dat andromachus niets goeds in den zin had , hadden hem ( verlaten. Cassius keerde te rug naar [G 4j Car-  104 het LEVEN Carren, en toen de gidfen, zynde Arabieren, hem rieden zo Jang te wachten, tot dat de maan den fcorpioen zoude zyn doorgegaan, zeide by: „ ik vreze veel meer voor den boogfchutter , dan voor n den fcorpioen;" en trok in alleryl met vyfhonderd ruiters naar Asfyrie (o). De anJeren, getrouwe leidslieden hebbende, kwamen in het gebergte Sinnaca genaamd, en waren reeds voor den dag in veiligheid. Deze waren omtrent vyfduizend in getal, en hadden aan hun hoofd den braven octa» vius. Maar crassus, door andromachus misleid, werd op dien ongebaanden weg en in de moerasfen door den dag overvallen. Hy had by zich vier Cohorten fchüdknechten, zeer weinige ruiters en vyf Bondeldragers , met welke hy na grote moeite eindeiyk op den rechten weg kwam , terwyl de vyand hem leeds op de hielen was , en hy niet meer dan vyfdenhonderd fchreden te doen had ra O) Bryake wil liever Syrië lezen; doch SsifKE verdedigt AJyrië, a!s nader by zyndo. De .-men van deze beide landen worden we! eens vewisfeld»  van MARCIIS CRASSUS. 105 om ocTAviuste bereiken. Hy nam zyne toevlugt tot eenen heuvel, die wel .niet zo ontoegankelyk was voor ruitery, en dus minder veilig, doch evenwel tegen het gebergte Sinnaca aanlag , en aan hetzelve gevoegd was door eenen langen rug, welke midden door de vlakte heen liep, zo dat octavius kon zien het gevaar, waarin by zich bevond. Octavius kwam het eerst met eenige weinigen van de hoogte toefchieten om hem te helpen: doch welhaast kwamen ook de overigen, zich zeiven van lafhartigheid befchuldigende, toelopen, vielen op den vyand in, en dreven denzelven van den heuvel te» rug. Zy plaatften crassus in hun midden , bedekten hem van rondsom met hunne fchilden, en verklaarden op eenen ftouten toon , dat geen pyl der Parthers het lichaam van hunnen Veldheer zoude raken, voor dat zy allen, tot den laatlten man toe, in 't gevecht voor hem hen leven zouden hebben gelaten. Surenas nu ziende, dat de drift der Parthers in het aanvallen van den vyand reeds begon te verflaauwen, en begrypende, dat zo zy den nacht afwachtten, en [O 5] de  ïo6 het LEVEN de Romeinen hen gebergte bereikten , het niet mogelyk zou zyn hen te vangen, zocht crassus door verraad- in den ftrik te krygen. Hy liet eenige krygsgevangenen los , na vooraf gezorgd te hebben, dat dezelve in het leger eenigen der Barbaren, die daartoe opgemaakt waren , tegen elkander hadden hooren zeggen , dat de Koning niet van zins was een onverzoenlyk vyand van de Romeinen te blyven, maar dat hy de vriendfchap met hun wilde vernieuwen , door middel van een gunstbewys, hierin beftaande , dat hy crassus met alle menschlievendheid behandelde. De Barbaaren fiaakten hierop het gevecht, en su re nas reed met de voornaamften van zyn leger langfaam naar den heuvel, ontfpande zynen boog, en de rechterhand uitftekende, nodigde hy crassus om een vrede-verdrag met hem te fluiten. Hy zeide, dat hy tot hiertoe, met weerzin van den Koning , hun deszelfs dapperheid en magt had laten ondervinden, maar dat hy nu met genoegen hun biyken van deszelfs zachtmoedigheid en genegenheid wenschte te geven, door met hun, indien zjy  van JVIARCUS CRASSUS. 107 zy aftrokken, vrede te maken , en hen behouden naar huis te laaten keren Het volk hoorde dit voordel van surena s gretig aan, en was uittermaten daarover verheugd. Maar crassus, die altoos door hun bedrogen was, en in 't geheel geene reden voor deze fchielyke verandering kon vinden , gaf er geen gehoor aan, en ging met zyne vrienden daarover raadplegen. Dan het volk begon onftuimig te roepen , dat hy gaan zoude, duwde hem fcheldwoorden toe, en noemde hem eenen bloodaard, die hen waagde om te vechten tegen den vyand, terwyl hy zelf geen moeds genoeg had om dien zelfden vyand, daar hy ongewapend kwam, te woorde te ftaan. Daarop zocht hy eerst nog door bidden hen te bewegen, en hun re beduiden, dat, zo zy nog maar het overige van jden dag vol hielden, zy dan 's nachts in 't gebergte konde komen, in plaatfen, die voor den vyand ongenaakbaar waren. Hy toonde hun zelfs den weg derwaards, en moedigde hen aan om toch de hoop op hun naby zynde behoud niet opregeven. Doch ziende , dat zy tegen hem verbitterd wierden , en met het ftaan  io3 het LEVEN flaan tegen hunne fchilden hem bedreigden, ging hy, vrezende voor erger, heen, zeggende alleen, terwyl hy zich omkeerde; „ Gy, octavius en petronius, en „ gy verdere Romeinfche Bevelhebbers, „ die hier tegenwoordig zyt, gy ziet, hoe „ ik tot deze reis genoodzaakt worde, en » gy zyt getuigen van de onbetamelyke „ handelwyze en het geweld, dat my „ wordt aangedaan ; doch zegt, wanneer „ gy het leven er afdraagt, aan alle men„ fchen, dat crassus door het bedrog „ der vyanden, en niet door verraderlyke „ overgaaf van zyne medeburgers, is om* gekomen." Octavius evenwol en de anderen bleven daar niet, maar volgden hem, toen hy van den heuvel afging. Crassus liet de bondeldragers, die hem volgden, heengaan. De eerfien, die hem van de Barbaaren te gemoet kwamen , waren twee basterd-Grieken , welke van hunne paarden afftegen, en hem, na eene diepe bui» ging , in 't Grieksch te kennen gaven, dat hy eenigen van zyn volk vooruit moest zenden, aan welke s uren as zoude tonen , dat hy en zyn gevolg geheel onge- wa-  van MARCUS CRASSUS. 109 wapend en met alle teekenen van vrede naar hem toekwam. Crassus gaf hun ten antwoord, dat, zo hy den geringften prys op zyn leven gefteld had , hy zich niet in hunne magt zoude gegeven hebben. Hy zond echter de beide broeders rosei us henen , om te vernemen op welken voet en hoe fterk in getal men tot eene onderhandeling zoude treden. Dezen liet s uren as dadelyk vatten en in bewaaring houden , waarna hy zelf met eenige voorname Parthers te paard naar crassus toereed. By hem gekomen zynde, zeide hy: „ hoe! wat is dit? de Romeinfche Veld„ heer te voet, en wy te paard?" En dadelyk beval hy, dat men crassus een paard zoude brengen. Toen crassus hierop geantwoord had, dat van geen van beide kanten hierin iets misdaan was , daar elk hunner naar de wyze van zyn land zich tot de onderhandeling liet vinden, zeide sur en as, dat de vrede en vriendfchap tusfchen Koning orodes en de Romeinen van nu af reeds plaats had, doch dat men naar de rivier (/>) moest gaan Cp) Den Euphraat.  iio het LEVEN gaan , om de voorwaarden van den vrede in gefchrift te brengen: „ want," voegde hy er by, „ gy , Romeinen ! onthoudt „ niet al te wel de verdragen, welke gy „ maakt;" en daarmede reikte hy hem de hand toe. Toen nu crassus een paard wilde laten komen, zeide surenas: „ zulks is niet nodig, want hier is er „ een, 5t welk u van den Koning vereerd „ wordt." Terftond bragt men crassus een paard , met gouden tuigen verfierd, en de oppasfers hem aanpakkende, zetteden hem van weerskanten vast in den zadel, liepen er achter en dreven het paard met zweepflagen voord. Octavius greep het eerst het paard by den toom: dit werd gevolgd door den Overften over duizend petronius, waarop mede de andere van alle kanten toefenoten, deels om het paard intehouden, deels om die genen, Welke van beide kanten crassus vasthielden, er af te trekken. Hieru t ontftond een groot gedrang en op-oop, en weldra kwam het tot (lagen. Octavius trok zyn zwaard, ■w ardoor een ftalknecht van eenen der Barbaaren gedood wetd. Octavius zelf  van MARCÜS CRASSUS. ui 'zelf werd door een' ander, die hem van ach ter aanviel, gedood. Petronius, geen geweer hebbende om zich te verdedigen, werd in zyn harnas getroffen, doch fprong, zonder gewond te zyn , van zyn paard, Crassus ftierf onder de handen van eenen Parther, pomax^thres genaamd C?)* Dit wordt echter van zommigen tegengefproken, welke zeggen, dac een ander crassus heeft gedood, doch dat deze hem het hoofd en de rechterhand heeft afgehouwen. Doch dit fteunt meer op gistingen, dan op gronden van zekerheid; want de genen, die er by tegenwoordig waren , zyn deels, vechtende om crassus te redden, gefneuveld, deels terftond naar den heuvel terug getrokken, Deze laatften werden door de Parthers gevolgd, welke hun zeiden, dat crassus zyne ftraf reeds weg had, en hun uit naam van s uren as vermaanden om on» befchroomd van den heuvel afrekomen# Eenigen kwamen af, en gaven zich over; anderen raakten 's nachts verftrooid , van welke zeer weinigen ontkwamen: alle de an- (?) Volgens anderen Maxxthtes, of Axathreu  na 8ït LEVEN anderen werden door de Arabieren, welke jacht op hun maakten, achterhaald. Men zegt dat het getal der dooden in 't geheel twintigduizend man beliep, en dat er tienduizend levende in 's vyands handen vielen. S uren as zond het hoofd en de hand van crassus naar .Armenië tot orodes, en eenigen vooraf gezonden hebbende naar Seleucia, die het gerucht verfpreidden, dat hy crassus levende kwam overbrengen, maakte hy eenen belachelyken toeftel, wel-, ken hy uit fpot eenen Triumf noemde. Hy liet eenen der gevangenen, die het meest op crassus geleek, men name cajus paccianus, in; een barbaarsch gewaad fteken, onderrichte hem, hoe zich te gedragen, wanneer hy met den naam van crassus of van Imperator wierd aangefproken, en voerde hem, dus te paard zittende, mede. Vooruit reden trompetters en zogenaamde bondeldragers op kamelen. Aan de bondels hingen zakken, en aan de bylen ftaken verschafgehouwen koppen van Romeinen. Achteraan gingen zangeresfen, zynde hoeren van Seleucia , welke velerhande kluchtige en fpotachtige liederen zongen op de verwyfdheid en lafhartigheid van  van MARCUS CRASSUS. u3 van crassus. Dk kluchtfpel werd in 't openbaar vertoond. Maar aan den ver* gaderden Raad te Seleucia vertoonde hy flechte boeken van aristides, genaamd Milefifche iprookjes (r). En dit was geen verdichtfel van hem, want dezelve waren inderdaad gevonden onder de bagaadje van rustius 0)a en gaven surenas ftof tot fchimpfcheuten en fmaadredenen tegen de Romeinen, als die zelfs in den oorlog zulk (O Schoon van deze opftellen van aristides niets tot ons gekomen is , weet men echter genoeg, zo uit deze, als uit andere plaarfen van oude fchryvers , dat het een zeer ongebonden zoort van fchriften geweest is, zo befaamd, dat Milefifche fprookjes zelfs als een fpreek woord gebruikt worden. Ovidius, zich beklagende, dat hy gebannen was om fchriften , welke anderen nooit tot een misdryf gerekend waren, haalt onder anderen dezen aristides tot een voorbeeld aan TrhU II. 418, waar men heinsius kan raad. plegen. CO Het fchynt wel , dat deze naam kwalyk gefpeld is, waarom anderen hiervoor lezen Rosdus. Dan daar de naam van roscius in 't voorgaande wel is uitgedrukt , koomt het ons min waarfchynlyk voor, dat dezelve hier tot tweemaal toe zoude zyn verbasterd geworden. VII. deel. [H]  ir+ het LEVEN zulk (lag van dingen en fchriften niet kon Jen misfen. Die van Seleucia verwonderden zich by deze gelegenheid over het verftand van issopus (*), toen zy sürenas zagen, van voren als V ware behangen met een zak vol Milefifche ontuchtigheden, terwyl hy achter zich eenen trein had, die men Parthisch Sybaris mogt noemen («), beftaande uit een aantal wagens vol bywyven ; 't welk eenigszins een tegenbeeld uitmaakte van zekere zoort van adders en (langen Cv): want ^aar net voor- (/) Zy dachten namelyk aan de bekende fabel Van mso?us, waar hy zegt, dat jupiter den menfchen twee zakken heeft gegeven, waarvan de eene , beladen met de gebreken van anderen, voor de borst, en dus voor oogen hangt, terwyl de andere, met eigene gebreken gevuld , op den ru^ en buiten het gezicht gehangen is. Dit pasten zy zeer wel toe op sur en as. C«) Sybaris, eene ftad van Lucanie, in Groot Griekenland, was befaamd door haare weelde en verwyfdheid. (v) Wy nemen de verklaaring aan van du soul. daar anderen de woorden zo opvatten, al» of er eene gelytkeU plaats had tusfchen dit leger en de genoemde (langen en adders. Juist hec tegendeel had plaats : want daar die Hangen haar do.  van MARCUS CRASSUS. 115 voorfte en meest in 't oog lopende gedeelte van zyn leger een woest en geducht voorkomen had , door de pieken, bogen en paarden , leverde de {taart niets anders op dan hoeren, mu^yk-indrumenten, gezang en ongebondenheid (w). Ik wil niet zeggen , dat rüstïus geenen blaam verdiende , doch het was onbefchaamd van de Parthers , dat zy op Milezifche ontuchtigheden fchimpten , daar verfcheidene hunner Koningen, van het nagedacht van ars aces, uit Milezifche en Ionifche hoeren gebooren waren. Middelerwyl had orodes airede met den Armenhchen Vorst artavasdes vrede gemaakt, en deszelfs zuster verloofd aan zynen zoon pacorus. Men fleer dus daar den tyd met feesten en gastmaa- len, dodelyk vermogen geloofd wierden in den ftaart te hebben , en van voren onfchadelyk waren, had by dit leger juist het tegendeel plaats, zynde van voren geducht door wapenen , doch van achteren veeleer belachlyk dan fchrikverwekkende. Deze verklaariug fteunt op de kracht van het grondwoord. O) Eigenlyk: „ nachtpartyen met flechte vrou„ wen." CV*]  iio* het LEVEN len, welke tusfchen beiden door het vertonen van Griexfche toneelftukken vervrolykt werden. Want orodes zelf was in de taal en fchiiften der Grieken niet onkundig, en artavasdes maakte zelfs Griekfche Treurfpelen : ook heeft hy verhandelingen en gefchiedenisfen gefchreven, waarvan eenige nog voorhanden zyn. De tafels waren reeds afgenomen toen men met het hoofd van crassus aan de deur kwam, en juist op dat ogenblik ipeelde een Acteur , jason genaamd, en geboortig van Tralies., eene rol uit de Bacchanten van euripidss , betreffende het wrede bedryf van agave (v). Terwyl (k) Du soul en dacter gisfen , dat hier gelezen moet worden: „ de tafels waren nog niet „ afgenomen;" omdat sillaces vervolgens verzocht wordt te gaan aanzitten. (jO Agave was de moeder van pentheus, Koning van Theben. Pentheus, geërgerd over de verregaande ongeregeldheden , welke by het vieren der Bacchus-feesten plaats hadden, zocht deze in zyn ryk te vernietigen; doch met het ongelukkiglte gevolg: want hy werd door zyne eigene moeder, aan het hoofd van eene razende bende Bacchanten, wredelyk vermoord. 4  van MARCUS CRASSUS. 117 wyl hy hiermede algemeen genoegen gaf, koomc sillaces de eetzaal binnengetreden , die, na dat hy de gewone buiging voor den Koning gemaakt had, het hoofd vnn c ras rus midden over de kart er wierp. De Parthers hierop een groot gefchieeuw en gejuich aanheffende, werd sillaces, op last van den Koning, door de bedienden verzocht om mede te gaan aanzitten, en jason aan eenen van de Rei het masker van pkntheus, waarmede hy bekleed was geweest (2), overgevende, nam het hoofd van crassus op, en, gelyk eene waare Bacchant, zong hy vol verrukking deze verzen: „ Wy brengen, o fchoone vangst! van den berg „ Jong wild, nog bloedend van 't jachtmes, naar hnis." Dit vermaakte niet weinig het geheele geeelfchap; maar toen daarop ook de volgen- (s) Het is bekend, dat de Maskers van dien tyd zodanig waren, dat hy, die daarmede bekleed was, den geheelen perzoon, voor wien hy fcheep kwam, verbeeldde. [H 37  u8 het LEVEN gonde twee verzen ,, zynde eene vraag van de Rei, met het antwoord daarop , gezongen wierden: R. „ Wie heeft het gedood ? " A. „ Die eer is aan my." (0) fprong pomax^thres , die mede aan tafel zat, van zyne plaats op , en nam den anderen het hoofd uit de handen, zeggende, dat die woorden beter pasten in zynen mond, dan in dien van jason. Dit behaagde den Koning, welke daarop aan pomax^ethres de beloning gaf, die volgens landswyze daartoe ftond, en jason met een talent befchonk. Dusdanig , zegt men, was het einde of de Naklucht van het Treurfpel , zo als men den veldtogt van crassus met recht (*) Agave kocmt hier voor aan 't hoofd van de Bacchanten terug komende van den berg, met het hoofd van pentheus op de fpiets , welke de Bacchanten gewoon waren in de hand te hou. den , zynde met wyngaardloof omwonden. In plaats van de woorden : wie heeft het gedood? ftaat by euripides: wie heeft het eerst getrofen ?  van MARCÜS CRASSUS. 119 recht kan noemen (*»). Beide nogthans orodks en surenas kreegen eerlang hunnen verdienden loon, de een voor zyne wreedheid, en ander voor zyne trouwloosheid. Want surenas werd niet lang daarna door den Koning , die hem zynen roem benydde , om 't leven gebragt ; en orodes, nadat hy zynen zoon p a c orus in eenen veldflag tegen de Romeinen, waarin hy de neêrlaag kreeg, verlooren had , ftortte in eene ziekte, die tot waterzucht overfloeg, en kreeg in dien ftaat (6) Schoon de exode by de Grieken eigeniyk was de uitkomst of de ontknoping van het ituk, zyn wy echter met dacier van gedachten, dat het woord hier in den Romeinfchen zin moet genomen worden voor de Naklucht, welke de Romeinen achter zommige van hunne Tragédiën gewoon waren te fpelen, en wel in dier voegen, dat de Aéteurs de zelfce rollen en de zelfde maskers hielden, welke zy in de Tragédie gehad hadden. Dit koomt met het geheele verhaal van plütarchüs volkomen overeen. In de eerstgenoemde zin wordt het woord tgo&iov gebruikt in het Leven van pblopidas en in dat van alexander. Zie de aantekening by het Leven van pelopidas. D. IV. bl. 360.  iao het LEVEN van M. CRASSUS. * ftaat van zynen anderen zoon phraates, die hem van kant zocht te helpen, Akoryt te drinken. Dan daar dit vergif zich gelukkig met de kwaal vereenigde , en te gelyk met het water zich ontlastte, zodat de zieke merkelyk verligt wierd , floeg phraates den kortften weg in, en verworgde hem. N 1  NICIAS E N MARCÜS CRASSUS. [u sj   VÈRGELYK4NG VAN N I G I A S E N MARCUS CRASSUS. Vergelyken wy, in de eerfte plaats, de rykdommen van nicias met die van crassus, dan vinden wy, dat die van den eerstgenoemden op eene min laakbaare wyze gewonnen zyn. Want fchoon in andere opzichten niet ligt iemand zal goedkeuren een gewin , dat uit de mynen gehaald wordt, als 't welk grootendeels moet worden aangebragt door flecht volk en Barbaaren , die veeltyds gekluisterd in onderaardlche en ongezonde plaatfen hun leven verkwynen, zal men echter dit, in vergelyking gefteld zynde met het kopen van  i«4 VERÖELYKING van van goederen, die door eenen sulla verbeurd waren verklaard , en van huizen ten tyde van geduurige branden , veel rechtmatiger vin Jen: want dezen handel om zich te verryken dreef crassus evén zo openlyk, ais een ander den landb >uw dryft, of zyn geld op rente zet. En 't geen hem verder verweten werd , fchoon hy zelf dit ontkende, dat hy zyne ftem in den Raad voor geld verkocht, dat hy de bondgenooten uirplonderde, dat hy zyn hof by vrouwen maakte , en aan fiechte menfchen eene fchuilplaats verleende ; van dit alles heeft zelfs de laster nicias nimmer durven befchuldigen. In tegendeel werd hy befpot, omdat hy uit vreesachtigheid veel gelds tot gefchenken voor valfche befchuldigers verfpilde: iets, 't welk zekerlyk eenen pericles en aristides kwalyk zoude gedaan hebbsn , doch 't welk hy, ter oirzake van zynen vreesachtigen aard, nodig had te doen. Dit zelfde fchroomde naderhand de redenaar lycurgus niet zich voor het volk tot eer te rekenen , die , als hem verweten wierd, dat hy eenen aanbrenger voor geld had afgekocht, ten antwoord gaf: „ ik verblyde •• my,  NICIAS en M. CRASSUS. 125 my-, dat ik, na zo langen tyd de zaken 1, van den Staat waargenomen te hebben, eer befchuldigd worde geld gegeven, „ dan ontfangen te hebben." Ten opzichte van hunne uirgaven, werden die van nicias meer aan het algemeen hefteed , wiens milddadigheid voornamelyk beftond in het offeren van ge» fchenken aan de Goden , in het geven van fpelen aan het volk , en in het onderrichten van reien ; terwyl dat gene, 't welk crassus aan eene maaltyd voor zo vele duizenden menfchen , en vervolgens nog aan eene uitdeeling van koren befteedde, zo hoog liep, dat de bezittingen van nicias, des?elfs uitgaven medegerekend , naauwlyks een gedeelte daarvan uitmaakten Cc). Het zou my dus verwonderen , indien ümand niet begreep, dat ondeugd een gebrek is aan gelykheid en overeenkomst in 't gedrag, wanneer hy ziet, dat lieden , na eerst op eene fthandelyke wyze rykdommen vergaderd te hebben, (c) Of, volgens eene fcbrandere gisting van reiske, nog niet het yyftrg/le gedeelte uit' maakten.  1*6 VERGELYKING van ben,.dezelve vervolgens aan loffelyke dingen met volle handen weder uitgeven. Dus verre wat hun beider rykdom betreft. Belangende hun gedrag als Staatsmannen, vindt men in dat van nicias nergens blyken van bedrog , van onrechtvaardigheid, van geweld, of van vermetelheid; veeleer werd hy zelf bedrogen door al* cibiades; en tot het volk fprak hy nooit dan met grote omzichtigheid. Daarentegen wordt crassus, in zyne geftadige verwisfeling van vrienden en vyanden , van grote trouwloosheid en laaghartigheid befchuldigd: en om Conful te worden , ontzag hy zich niet geweld te gebruiken, en lieden om te kopen, die cato en domitius op het lyf vielen. In de Comkien, waar de Provinciën begeven werden, zyn er velen van 't volk gewond, en vier om \ leven geraakt. Hy zelf ('t welk' ik in zyne Levensbefchryving heb vergeten te melden) heeft den Raadsheer lucius annalius, die tegen hem Hemde, eenen vuistflag in 't aangezicht gegeven, en denzeiven bebloed uit de vergadering gejaagd. Dan zo heftig en gewelddadig als crassus by die gelegenheden was, zo zeer ver-  NICIAS en M. CRASSUS. 127 verdient de ander om zyne vreesachtigheid en kleinmoedigheid in het bewind , en om zyne lage onderwerping aan de grootfte deugnieten , ten hoogften gelaakt te worden. In dit opzicht vertoont zich crassus groot en edel , die, daar hy niet tegen eenen cleon of hyperbolus, maar tegen de grootheid van caesar, en tegen drie zegepraalen van pompejus te kampen had , het nogthans niet opgaf, maar aan die beiden de overmagt betwistte ; ja zelfs de waardigheid van Cenfor boven pompejus bekwam. Want een Staatsman moet by grote dingen niet daarop zien , of ze hem nyd zullen verwekken, maar of ze hem luister by zetten , en hy moet door zyne grote magc den nyd verpletien, Maar kiest gy boven alles rust en veiligheid; vreest gy eenen alcibiades op het fpreekgeftoelte; de Lacedémoniers ie Pylos; perdiccas in Thracië, dan biedt de ftad u een ruim veld aan om in ftilte te leven, en, buiten hec gewoel op uw gemak neergezeten, voor u zeiven eeoe krans van rust te vlechten, zo als zommige Wysgeeren zeggen. Indedaad die zucht voor den vrede was iets godde- lyks,  ie8 VERGELYKING van lyks, en de poging om een einde van den oorlog te maken was waare Griekfche Staatkunde. Uit fnofde van dit bedryf is crassus met n.Cias niet te vergely« ken , al had hy ook de grenzen van het Romein'che gtbied tot aan de Kaspifche zee, ja tot aan den lndifchen Oceaan uitgebreid. Nimmer echter moet hy, die in eene ftad woont, waar men gevoel heeft voor deugd, en die daar een vermogend gezach heeft, plaats inruimen voor Hechte menfchen, noch het bewind geven in handen van zul ken, die tot bet bewindvoeren ongefchikt zyn, of ook zyn vertrouwen gunnen aan lieden, die geen vertrouwen verdienen. Dit deed nicias, toen hy eenen cleon, die te Athenen door niets anders, dan door zyne onbefchaamdheid en zyn gefchreeuw op het ipreekgeftoelte bekend was, tot Opperbevelhebber over bet leger aanftelde. Ik wil daarom crassus niet pryzen, die in den oorlog met spartacus zich meer beyverde om fpoedig dan veilig flag te leveien; fchoon dit op rekening van zyne eergierigheid gefteld moet worden, die hem deed vrezen , dat de overkomst van fom'  NICIAS en M. CRASSUS, iap pompejus hem de eer der overwinning uit de handen zoude nemen, gelyk mummius, ten aanzien van Corinthus, aan metellus had gedaan. Maar het ge» drag van nicias was alzins onvoeglyk en fnood : want hy ftond aan zynen vyand het ftrydperk van eer en het bewind niet af, toen er hoop en fchone kans was van eenen gelukkigen uitflag; maar bezeilende het grote gevaar van de onderrieming, verkoos by zich zeiven buiten fchoots te houden , en het vaderland aan zyn lot over te laten. Heel anders handelde themistocles , die om te beletten, dat een flechthoofd en domkop in den Perziaanfehen oorlog door een verkeerd beftuur den Staat niet in 't verderf mogt ftorten , denzelven met geld bekocht om van het bewind aftezien: als mede cato, die, fchoon hy zag, dat de waardigheid van Tribunm plebis ten hoogften lastig en gevaarlyk was, dezelve nogthans ter liefde van zyn vaderland begeerde. Maar die zich zeiven fpaart om tegen Minoa , Cythera , en een ellendig volk als de Meiiers het bewind te voeren , en in tegenVII. deel. [I] deel,  i3o VERGELYKING van deel, wanneer er tegen de Lacedémoniers gevochten moet worden, het krygsgewaad op den tuin hangt , en vloot, en volk, en wapenen, en een bewind , 't welk de grootfte kundigheid vordert , aan de onkunde en dolheid van eenen cleon overgeeft, die verwaarloost niet zyn' eigen roem, maar de befcherming en het behoud van zyn vaderland, Hierom werd nicias ook naderhand, tegen wil en dank , gedwongen die van Syrakuzen te beoorlogen , vermids men begreep, dat hy niet uit inzicht van 't algemeen belang , n aar uit liefde tot gemak en uit laf har ikheid, al zyn bes: deed om Athenen van de verovering van Sicilië te verfteken. Dan dit is echter een bewys van zyne groote eerlykheid , dat men hem, fchoon altoos afkeerig van den oorlog, en het bewind daarover van zynen hals zoekende te fchuiven, echter niet ophield tot Opperbevelhebber te verkiezen , als zynde de beste en bekwaamde van allen. Cuassus dearentegen, die altoos naar het opperbevel gehaakt had , kon echter hetzelve niet dan in den oorlog tegen de fla-  NÏCIAS en M. CRASSUS. 13! Slaven bekomen ; en dat nog by nood, vermids pompejos, metbllus en de beide lucullussen van huis waren: daar hy echter destyds het hoogfie aanzien en vermogen bezat. Het fchynt namelyk» dat zyne yverigfte voorftanders hem befchouwden, als eenen man, zo als de Blyfpel-dichter zegt: H Die groot was overal, behalven in het veld." Dit kon echter den Romeinen weinig baten, daar zy door zyne zucht tot eer en bewind wierden medegefleept. Nicias toch werd door de Athenienzers tegen zynen wil tot den oorlog gevoerd , maar crassus voerde de Romeinen daarin tegen hunnen wil : de Staat werd ongelukkig om den eenen ; de ander werd ongelukkig om den Staat. Dan ook hierin is meer grond om ni* cias te pryzen, dan om crassus te laken. Nicias namelyk, de ondervinding en fchranderheid van eenen bekwamen VeldOverften te baat nemende , liet zich door de grote verwachting van zyne medebur[I %] gers  132 VER GELYK IN G van gers niec misleiden, maar bleef het opperbevel weigeren, en zich tegen de verovering van Sicilië verzetten. Crassus daartegen dreef met geweld den oorlog tegen de Parthers door, als eene onderneming , die niet misfen kon wel uit te vallen; en hierin bedroog hy zich. Het was met dat alles eene grote onderneming, dat hy, terwyl' c je sar het Westen , Gallien, Germanië en Britanje onderbragt, doordrong tot het Oosten en de Indifche zee , en geheel Afia onderwierp: het welk pompejus insgelyks ondernomen en waarnaar lucullus gehaakt heeft Cd). Nogthans bleven dezen den naam van zachtmoedig en menschlievend jegens allen behouden , fchoon zy de zelfde oogmerken koesterden , en het zelfde ondernamen als crassus. Want ook, toen pompejus het opperbevel ontfing, heeft de Raad zich daartegen verzet, (<0 Re is kr flaat hier eene andere lezing voor; doch welke op geen gezach van handfchriften gegrond is, en die ons buiten dat niet aannemelyk voorkwam.  NICIAS en M. CRASSUS. 133 zet, en toen caesar dtiemaal honderdduizend Germanen verflagen had, ftemde cato in den Raad, dat men hem aan de overwonnen moest overleveren, op dat de wraak over het fchenden van verbonden op den kop van den fchuldigen mogt nederdalen, Dan het volk, zich luttel om cato bekreunende, befloot ter zyner eere een dankfeest van veertien dagen te vieren, en bedreef openbaare vreugde. Hoe zou het zich dan wel aangefteld , en hoe vele dankdagen gevierd hebben , indien crassus uit Babyion gefchreven had, dat hy overwinnaar was, en vervolgens in Medië, Perzië, Hyrkanië, Sufa en Baktren gevallen zynde , alle deze landen tot Wingewesten van het Romeinfche gebied had gemaakt! Want zo men, volgens het zeggen by euripides, het recht wil fchenden, wanneer men de rust niet kan verdragen, en zich met het goede, dat men fgeniet, niet kan vergenoegen , dan moet men geen Scandia, geen Mendé gaan verwoesten , noch op de jacht gaan van . vluchtende Egineten ,. die hun land verlaten hebbende, even als vogels, elders [I Sj eene  134 VERGELYKING van eene fchuilplaats zoeken , maar dan moet men zich eene vry hoger beloning voor hèt gepleegde onrecht voordellen (e), en niet zo ligt, en by elke voorkomende gelegenheid het recht, als een nietswaardig ding, met voeten treden. Doch zy, die het ontwerp van alexanders krygstogten hoog verheffen, en dat van crassus afkeuren, doen kwalyk, met de oogmerken der daden naar de uitkomften te beoordeelen. Wat nu de uitgevoerde krygsdaden van beiden betreft, onder die van nicias zyn er niet weinige , die roem verdienen: want hy heeft in verfcheidene gevechten den vyand overwonnen , en het fcheelde maar weinig, of hy had Syrakuzen vermeesterd. Ook zyn de tegenfpoeden, die hy geleden heefc , niet alle door zyne fchuld hem overgekomen, maar dezelven kan men deels toefchryven aan de heer- fc hen- CO wy hebben hier de gewone lezing gevolgd, warvoor reiske eene andere in den Text heeft aangenomen. Welke van beide lezingen men aanneme, de hoofdzin blyfc de zelfde.  NICIAS en M. CRASSUS. 135 fchende ziekte, deels aan den nyd van zyne medeburgers. Crassus daarentegen beging zo vele misdagen, dat hy aan de Fortuin geene gelegenheid liet om hem dienden te bewyzen, zodat men zich over zyne domheid moet verwonderen , niet zo zeer, dat hy daardoor vrn de Parthers overwonnen wierd , als dat hy het geluk der Romeinen daardoor overwon. Daar de een is omgekomen , door geenerhande voorteekenen te verachten, en de ander, door dezelve alle in den wind te flaan , valt het moeilyk te beflisfen, hoe men zich daarcm.rent hebbe te gedragen: echter is het voegfamer, het oude en aangenomen geloof te volgen, en uit godsdiendigheid te dwalen , dan door overtreding van *s lands indellingen en uit eigenzinnigheid in misdagen te vervallen. In de manier nogchans, waarop zy zyn omgekomen , is crassus min te laken, dan nicias , daar hy noch zich heeft overgegeven, noch gebonden en aan fmaad blootgefteld is geweest, maar alleen gehoor gaf aan de bede zyner vrienden , en vervolgens tegen het recht der volken door  136 VERG. v. NICIAS enM.CRASSIT^ door den vyand van kant wierd gemaakr. Nicias daarentegen gaf -»ch, op hoop* van een leven te behouden , dat hem niet dan tot oneer kon Itrekken, aan den vyand over, en onderging daardoor eenen des te fchandelyker dood. De Plaat te plaatfen tegen over pag. 2, voor 't Leven van cimon.  I