01 2«7 ,53  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.   D E LEVENS VAN DOORLUCHTIGE GRIEKEN en ROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, DOOR PLUTARCHUS. uit het oorspronkelyke grieksch, geheel op nieuw t ver.taald, en met zeer vele aantekeningen opcehelder». door Ev. WASSENBERGH en II. BOSSCHA, hoogleeraaren te franeker en harderwyk. NEGENDE DEEL. MET P LA ATEN. te AMSTERDAM, ey JOHANNES AL LA R T. ND CC C V-   HET LEVEN VAK ALEXANDER.   AXEXAND ER • C . J - C A. S All.   HET LEVEN VAN ALEXANDER, Daar wy nu, ïn dit gedeelte onzer Levensverhaalen, het Leven gaan befchryven van den Koning alexander, benevens dat van caesar, door wien pompejus t'onder is gebracht, zullen wy, uit hoofde der talryke door hen uitgevoerde Daaden, welke zich aan ons opdoen, geene andere vooraffpraak gebruiken, dan die, waarby wy onze Lezers verzocht willen hebben, dat zy het ons ten goede houden, wanneer wy niet alles , noch elke roemruchtige Daad, afzonderlyk, in alle de omftandigheden ten naauwkeurigften verhaalen; maar ons, veel eer, over het geheel bekorten. Ons doel was, immers, nok GeiX. deel. A 2, fchiS"  g hït LEVEN fchUdenisfen te boek te (lellen, maar wel Levens te befchryven. Ook zyn het, doorgaans, niet de luisterrykfte Bedryven, welke overtuigende bewyzen opleveren van iemands Deugd, of Ondeugd. Veeleer heeft, vaak, eene geringe Daud: het minfte Woord ; of een of andere boertige trek, meer afgedaan (a) tot onderkenning van het Karakter, dan Velden bezaaid met duizenden vyandelyke Lyken ; of de talrykfte en fchoonst-geordende Legers; of het bemachtigen der vermaardfte Steden. Eveneens, dan, als de Schilders, ten einde hunne Beelden te doen gelyken, de trekken ontleenen uit het Aangezicht, Gelaat en Oogen, waaruit de inborst blykbaar worden kan; terwyl zy zich over de verdere Lcdemaaten weinig, of niet bekommeren; dus ook is het billyk, dat men jegens ons infchikkclyk zy , wanneer wy liefst (a) „ Dit is het juist, waarom men deze Levens van plut. zo zeer bewondert. Hy verftaat het zich de groote Mannen der Oudheid zo na« tuurlyk af te fchilderen s dat men zich verbeeldt hen in de daad te zien, met, hun te leeven en om te gaan." Fr. Vert.  van ALEXANDER. $ liefst verkiezen tot de kenmerken der Ziele door te dringen, en, deze opgezameld hebbende, ieders Leven naar dezelve trachten uit te beelden; terwyl wy aan anderen de Befchryvingen van Veldflagen en grootfche Heldendaaden overlaaten. Het wordt algemeen voor eene uitgemaakte zaak gehouden, dat alexander van vaderszyde , door middel van carakus, afdamde van hercules, en van moederszyde, door neoptolemus, van achilles. Men verhaalt, dat philippus, in de eerfte jaaren zyner Jongelingfchap , wanneer hy in Samothracie, gelykelyk met olympias wierd ingewyd, (die ook zelve nog maar een Meisjen was, maar wier beide Ouders toen reeds overleeden waren) op haar verliefde ; waar van het gevolg was , dat hy haar voor zich ter Vrouwe zocht en verkreeg van haaren Broeder arymbas (b~). In den nacht, nu, wel- (£) Deze naam wordt verfcheidenlyk gefchreeven. Verg. de .aantekeningen van xyland. en bryane, en het Lev. v. pyrrhus in ons VI D. bl. 5, 6. waar wy zeiden, dat neoptolemus, Vader vsn olympias, de Broeder was A 3 vaa  c ■ het LEVEN welke dien vooraf ging, waarin Bruid en Bruidegom in de Slaapzaal wierden opgeflooten (V), droomde de Bruid, dat, by het ontftaan eener Donderbui, een Blikzemftraal nederfchoot op haaren buik : dat uit dar treffen ftraks een zeer groot vuur wierd ontftooken , het welk , vervolgens, losgeborften zynde in vlammen, die zich wyd en zyd verfpreidden , eindelyk verdween. Eenigen tyd laater, na het voltrekken des Huwelyks, droomde philipl>us, op zyne beurt, dat hy op den Buik zyner Huisvrouwe het Zegel zettede. Het graveerzel nu van dat Zegel verbeeldde, naar hem dacht, een' Leeuw. Alle andere Waarzeggers nu, welke men over dit nachtgezicht raadpleegde, verklaarden hetzelve voor verdacht te houden , en oordeelden het van dezen arvjsas, of arymbas. Hy was dus niet de Broeder, maar dés Vaders Broeder van olympias, en de verbetering van den Text, door xylander in dien fin voorgefteld, fchynt hoven allen twyffel. (O Wy hebben geoordeeld deze eigenaartige» fpreekwyze, by de Grieken gebruikelyk, en hun-, ne gewoonte by diergeiyke gelegenheid aanduidende, te moeien behouden.  van ALEXANDER. het raadzaam voor philippus zyne Huisvrouw in het vervolg met meer oplettendheid gade te liaan. Alleen aristander, de Telmisfenfer QT), gaf eene geheel verfchillende uitlegginge. Hy verzekerde, naamelyk, dat 'er wierd aangeduid, „ dat de Vrouw zwanger was: aangezien men, im. mers, nooit de gewoonte heeft om iets, dat ledig is, te verzegelen! — Hy voegde 'er by, dat zy eenen Zoon ter wereld zoude brengen van onverfchrokken moed en met een Leeuwenhart! — Nog gebeurde het, op zekeren tyd, terwyl olympias te bedde lag, dat men eenen Draak zag naast haar Lichaam uitgeftrekt; en wil men, (i) „ Het was deze aristander, geboortig van Telmisfus, eene ftad van Lycie, of, zo andere zeggen, van Carie , die al ex ander, dea Grooten , op zyne Tochten vergezelde , en hem diende voor Wichelaar en Offeraar. Hec was, om kort te gaan, zyn calchas. De uitlegging, welke hy hier gezegd wordt gegeeven te hebben aan den droom van Koning philippus, tekent ons eenen Man van verftand, die alle de nadeelige indrukzels, welke de Uitleggingen der overige Wichelaaren in 's Vorften gemoed verwekken mog* ten, wilde uitwisfchen." Ft: Fert. A 4  J het LEVEN men, dat dit, inzonderheid, de Genegenheid en Liefde van philippus beneveld hebbe: waarvan het gevolg was, dat zyne Bezoeken, by naar niet langer zo menigvuldig waren;, het zy dan, dat hy eenigfins voor Betovering, of Vergiftiging van de zyde zyner Echtgenoote vreesde: of,, dat zekere godsdienftige befchroomdheid hem belettede te doen te hebben met haar, die zich aan de verkeering met een hooger Wezen had toegewyd. () , ondertusfchen welke zich op dien tyd te Ephefus bevonden , oordcelende dat het ongeluk, met den Tempel gebeurd , de voorbode ware van een ander ongeluk, liepen door de ftad zich zeiven voor hunne hoofden flaande, en uitroepende , dat op dezen" dag een groote Ramp en Verderf over Afie gebooren was! — By philippus, die zo even de ftad Poridsa (?) bemachtigd had, kwamen dezen kouden en kinderachtigen ftyl, welke door hem wordt afgekeurd. De geneigdheid, welke cicero had tot kwinkflagen , maakte hem, zo het fchynt, minder geftreng omtrent deze foort van fpottemyen,-welke by Lieden van meerderen ernst worden afgekeurd." Fr. Vert. Q>y Afiatifche, of Perfifche Wysgeeren. (4) Eene ftad op de Grenzen van Macedonië, «p het' Schiereiland Pallene.  '4 Ret LEVEN men op een' en denzelfden tyd drie tydingen aan. De eerfte bracht mede , dat parmenio de Illyriers in eenen hardnekkigen Veldflag overwonnen had. De twééde gaf bericht, dat hy zelf den prys , in de Olympifche Spelen gefchikt voor het fnelst loopend paard, behaald had.' De derde betrof de geboorte van alexander. Daar hy nu, by den zamenloop van zo veel geluk, recht blyde was, gelyk men lichtelyk begrypen kan, vergrootten de Waarzeggers zyne vreugde nog aanmerkelyk , daar zy voorfpelden , dat het Kind, wiens geboorte met drie Overwinningen te zamen liep, onoverwinnelyk zou zyn! De vorm van zyn Lichaam wordt, onder alle de Standbeelden, die men van hem heeft, het best gekend uit die van lysippus, welke ook de eenige Kunftenaar was, van wien hy begeerde uitgebeeld te worden (r). Want dat gene, het welk in zyne CO Getyk niemand anders, dan apelles hem moge fchilderen. Zie onzen Schryver in hec Gefchrift over het Geluk van alexander, II D. »!• 335. A, B. cicer. ad Div. V. B. 12 br. horatius Epill. II, I} 339, Edift9  van ALEXANDER. 15 ne houding byzonder was, en na zyn overlyden door zyne Opvolgers en Vrienden wierd nagebootst, te weeten een uitgerekte hals zachtjens naar de linker fchouder overgeboogen, gelyk ook zyn week en / dryvend oog; dit was door den Beeldhouwer op eene verwonderlyk naauwkeurige wyze getroffen Apelles, integendeel, wanneer hy hem fchilderde met den Blikfem in zyne hand (j) , drukte zyne kleur niet natuurlyk uit, daar hy dezelve veel te bruin en donker maakte; want hy was, zo men verzekert, blank; en deze blankheid was met rood vermengd , inzonderheid in zyn Gelaat en op zyne Borst. In de Ge- denk- Ediéto vetuït, ne quis fe, prater Apellera, Pingeret, aut alins Lyfippo duceret «ra Fortis Alexandri vultum fimulantia - Q") Dit Stuk was van ouds bekend onder deti Haam van • Ktf*w*») Wy zyn het volkoomen eens met fabrpBius, die, Bibl. Gr. Vol. II. p. 147-, deze woorden van plutarchus aannaaiende, zegt: „ QuO' rum verborum hic est fenfus, in Metapfiy/ïcis non «océre Aristoielem rudes , fed eraditos jam , & philofophia. imbutos mcnere."'  32 'het LEVEN vok, inzonderheid, aan alexander eene geneigdheid inboezemde voor de Geneeskunde («): want hy fchepte nier alleen vermaak in de Befehouwinge daar van, maar bracht ook daadelyk aan zyne Vrienden , wanneer zy ziek waren , hulpe toe: ook vervaardigde hy een opftel van zekere Geneeswyzen en Levensregels, zo als-men uit zyne Brieven op kan maaken. Daarby had hy eene natuurlyke neiging tot de fraaie Letteren , was weetgierig en een Liefhebber van leezen. De Ilias van homerus hield hy voor het Handboek van Krygskunde en Dapperheid , en gebruikte daarvan een Affchrift, door aristoteles verbeterd, die men gewoon is de Uitgave uit het Kistjen (o) te noemen. Dit («) Smaak daarvoor en Kunde was aan arts. Toteles zekerlyk medegedeeld door zynen Vader nicomachi/s. Zie hier bov. O) Verlh het kostbaar verfierd Kistjen, ond;r den bult van darius, alexander in handen gevallen, en waarin hy federt wilde, dat zya Affchrift van het Heldendicht van homerus bewaard zou worden. Onder anderen (welken wy hier niet aan zullen haaien) is daarvan gewag geMaakt door plini ut H. N. VII B. sp h. „ ltaq; Ale-  van ALEXANDER. 33 Dit Boek had hy, volgens het verhaal van Önesicritus q>), akyd, benevens' den dolk, onder zytt hoófdkusfen liggen. Wanneer hy zich iri de bovenlanden van Affa bevond, alwaar, buiten zyne'n homerus, andere Boeken niet wel te bekbomen Waren, vaardigde hy bevel af aan harpalus, om 'er hem te zenden. En deze kweet zich van dien last, door hem toe te doen koömen de Werken van philis- tus Alexander Mngnus tnte'r fpolia D'arii PerfamtÉ regis utiguentorum scrinio capto, quod er at éiuro, gemmisq; & margaritis pretiofum . varios eitis u/us amicis demonjirantibui: ^ Imo hercule, inquit, librorum homeri custodïa dtturV (p~) ,, Deze was geboortig van AstypaLea, eën der Sporadifche Eilanden in de Zee van Creta. Hy was alexander gevólgd op deszelfs Tocht naar Afie , waarvan hy zélfs een Gefchiedver'mal opflelde. Hy bevond zich als Stuurman op de Galei van alexander, en zou ons, niettemin, in zyne Historie wel willen doen gelooven , dat het Bevel over de geheele Vloot aan hem was toevertrouwd geweest. Het was de Waarheid geensfins, die het meest in zyne Schriften door. llraalde. Hy wilde een' Navolger heeten van xenophon; mi;r wist noch deszelfs Eenvoudigheid, nech fraaien Styl te treffen." Fr. P'ert, IX. IJEEL. G  34 h e t LEVEN tus een goed gedeelte der Treur- fpelen van eüripides, sophocles en iESCHYLUs: gelyk ook de Dithyrambifche Gedichten van telestes en philoxenus (/•). In den beginne maakte hy groot werk van aristoteles. ja hy beminde hem, zo als hy zelf te kennen gaf, niet minder dan zynen Vader. „ Van dezen, zeide hy, heb ik het leven ontvangen ; maar aristoteles leerde my wel te leeven." Naderhand geraakte de Wysgeer- by hem in eenige verdenkinge (V). Niet, echter, dat hy (?) Zie het Ler. van pelopidas in ons IV D. bl. 3<5o. (r) Telestes, of telestus, was een Seli. vuntier. uren kan over hem nazien fabricii Bib!. Gr. Vol. I. p. 598. en over philoxenus, geboortig van Cythera, denzelfden fabric. ibid. p. 636, feq. O) „ De oorzaak , welke aristoteles by den Koning verd?cht maakte, is uiec al te wel bekend. Sommige hebben gemeend. dat hy zich meer aan de belangen van olympias, dan aan die van alexander toegedaan betoonde. Anderen willen de reden daarin vinden, dat hy hem den Wysgeer calmstiienes had aanbevoolen, een man veel te gemelyk van aart , en veel te groo-  van ALEXANDËK. 35 hy hem eenig leed liet wedervaaren; maar' vvyl zyne gunstbewyzen niet meer vart dd gewoone vuurigheid en harceJykheid vergezeld gingen , kon men duidelyk daaraan' befpeuren, dat 'er eene verkoelinge plaats had. Ondertusfchen bleef daarom zyne ziel even zeer vervuld met die drift eri liefde tot dë Wysbegeerte, by welke hy was opgevoedj en die, als het ware> eënö tweede Natuur by hem was gewórden; Waarvan ten bewyze kunnen ftrekken dè Vereeringe van anaxarchu s (7); dè L Talenten aan xenocrates gezonden (u), en het werk $ dat hy vari dan- grooten vyand van vleierye, om larig te kunnen behaagen aan een Vorst, die doorgaan Wilde voor' een Zoon van jupiter." Fr. Vert. (/^ Zie over dezen Wypgeer diogenks lAfrt,; IX B. §. 58. Wy zuilen hier beneden, in dit LeVen van alexander, meer gewag van Hem Vinden. (#) Uit den zo even aangehaalden Dloó. l. IV B. §. 8. blykt , dat de Wysgeer xènocraté's,' wieös leven hy daar befchryft , van deze 50 Talenten niet meer dan 30 Attifche Miné naar zich! fcam , en het overige geld aan alexc. nwer ée' tng zond. C £  |ö hét LEVEN dandamis en calanus maakte Ten tyde , dat p h i l i p p u s den Krygstocht ondernam tegen de Byzantiers, had! alexander den ouderdom van XVI Jaaren bereikt. Daar nu zyn Vader het bellier vart zaaken in Macedonië , geduu* rende zyn afzyn* benevens het Rykszegel^ aan hem over had gelaaten , trok hy op tegen de Maedcrt (V), die afgevallen waren; floeg hun Leger op de vlucht, en bemagtigde hunne Stad, waar uit hy ftraks de woeste Inwooners verjoeg, doende haar, vervolgens, bewoonen door eene gemengde Menigte, uit verfchillende oorden byeengebracht, eri den daam draagen var* jfllexandfopolis Daarna was hy tegenwoordig by Chae* ronea , en had deel aan den vermaarden Veldflag tegen de Grieken. Zelfs zegt men, (y) Twee ïndifcheWysgeeren. Calanus wordt hier onder nader gemeld. Van dandamis is gewag byARRiANus, de exped. Alex. L. VI, p.44.3. (w) Dat deze de waare leezing zy heeft dö soul aangeweezen met beroep op cellarius-. Zie ook livius XXVI B. 25 h. en XLli B. *r en n h. (#) d. i. de Stad van Alexander.  van ALEXANDER. 37 jnen., dat hy de eeriie was, die op de heilige Keurbende (v) der Thebaanen inviel. Men toonde daar nog, in mynen tyd, by den vloed Cephifus, eenen ouden Eikenboom, dien men den Eik van alekander noemde, onder welken hy toen zyne Tent had opgeflaagen, en de plaats, \vaar de toen gefneuvelde Macedoniers hoopsgewyzp zyn begraayen , is niet ver van daar verwyderd, Zulke blyken van dapperheid, namen philippus, zo als natuurlyk was , ten hoogden in voor zynen Zoon ; dermaate, dat het hem zelfs genoegen gaf, wanneer de Macedoniers alexander Koning, en hem Veldheer noemden. De onrust, echter , in zyn Huis verwekt» uit hoofde zyner Minnehandelingen pn nieuw Huwelyk , gaven , daar de befmettinge van het Vrouwentimmer, om zoo te fpreeken, overfloeg tot het Ryksbeftier, aanleiding? tot veelyuldige klachten, en onderlinge twisten, welke door de ongemakkelyke in- borst (j) Zie het Lev. van pelopidas ia ons 17 Peel, bl. 282. enz, C 3  38 het LEVEN borst van olympias, eene zeer jaloers fche en gramftoorige Vrouw, die a l ex a n d e r telkens verbitterde , nog veel Verergerd wierden. Het geen dit Krakeel nog luidruchtiger maakte, en deed uitbarsten, was het geI drag van attalus op de Bruiloft van CLEOPATRAi welke, nog eene Maagd zynde, door philippus, die boven het geen men van zyne Jaaren verwachten mogt , op het meisjen verzot was , getrouwd wierd. Attalus , naamelyk, die.de Oom was van cleopatra, noodigde, reeds dronken zynde , de Macedoniers uit, om, onder het doen van eenen plechtigen dronk , van de Goden te begeeren , „ dat 'er uit het Huwelyk van philippus en cleopatra een wetti. ge Zoon mogt gebooren worden, die zyn Vader in het Ryk op kon volgen 1" —. Alexander , door deze beleediging woedend gemaakt, riep-hem toe: „ Schurkl houdt Gy my dan voor eenen Bastaard?^ en onder dit zeggen wierp hy hem den Beker naar het hoofd: waar over p 111lip?us ftraks het Zwaard trok en tegen hem f;pftond. Dan , het geen gelukkig voor hun  van ALEXANDER. 30 hun beiden was, hy raakte , door zyne gramfchap verward en van den wyn bevangen, aan het ftruikelen en viel. Waarop alexander, hem befpottende , zeide: „ Ziet , Vrienden , dit was de Man, die „ zich gereed maakte, om uit Europa naar „ Afie over te gaan; en hy kan niet eens „ van het eene bed naar het ander (2) overkoomen zonder te tuimelen !" Na het gebeurde in dit dronkené Gezelfchap , nam alexander zyne Moeder o l y u p 1 a s , en voerde haar over naar Epirus; terwyl hy zelf zyn verblyf nam by de Illyriers. Zedert kwam demaratus, de Coriuthier, Gastvriend van het Koninglyke Huis, en een Man, die een verkrcegen recht had om zyn hart vry uit te fpreeken, by philippus; en, toen deze hein, na de eerfte plichtpleegïngen en bewyzen van Vriéndfchap , vroeg : „ Hoe het ging met de Grieken, en derzelver onderlinge Eendracht? (z) Men gelieve hier te denken aan de gewoonte der Ouden van op onderl'chüidene Bedden, ieder van drie perfoonen , aan tafel niet aan t« ïitttn, maar aan te liggen. C 4  4o het LEVEN dracht?" — voerde hy hem te gemoet: „ Het ftaat U waarlyk fraai, philippus, „ dat gy U bekommert Qver Griekenland • „ daar gy Uw eigen Huis vervuld hebt met zo veele rampen en oneenjgheden!" Dit zeggen bracht philjppus tot nadenken. Hy vaardigde demaratus vqort daar op naar alexander af; en deze liet zich, op deszelfs vertoogen, overhaalen om naar zynen Vader weder te keeren. Toen, vervolgens, pexodorus f», de landvoogd van Carie, bcgeerig om zich met philippus te yerfwageren , en zich daar door van zynen byftand te verzekeren in geval yan npod, zekeren aristocritus afgevaardigd had naar Macedonië, niet last om dc qudfte zyner Dogteren voor te (laan ter Vrouwe van arrid^t's, den Zoon van philippus, ontftond hier over op nieuw veel gepraat, en. wierd alexander wederom door zyne Moeder en Vrienden in het harnasch gejaagd , en in vermoeden gebracht, als of P-Hf- C«1 By anderen vindt men dezen naam kwaclyk Kexodarus gefchreeven.  van ALEXANDER- 4* philip pus door dit luisterryk Huwelyk aan arrid^eus aanzien wilde byzetten, en hem op deze wyze voorbefchikken tot opvolger jn het Ryk. — Ook ontrustten deze gedachten alexanper in zo verr re , dat hy den Toneelfpeelder thessa? lus afzond paar Carie , om met pexodorus in onderhandel inge te treeden en hem voortedraagen, dat hy veel beter zou doen den Bastaard te laaten vaaren; die bovendien zyner finnen niet wel meester was; cn eene verbinpenisfe door Hur welyk met alexander aan fe gaan !" Dit ontwerp nu behaagde aan pexodorus, merkelyk beter, dan het voorige. Doch philippus, hier van de lucht gekreegen, hebbende, begaf zich (F) naar alexander, zich alleen hebbende d°en vergezel? lcn van eenen uit deszelfs gemeenzaamfte Vrienden, naamelyk philotas, den Zoon yan parmenion. Hy vond hem alleen jn zyne Slaapkamer, en voer daar heviglyk te? Wy volgden hier eene verbetering by de sneeste Uitgeevers goedgekeurd: i*v th *• «1 C 5  4s het LEVEN tegen hem uit, hem met groote bitterheid j voor „ eenen ontaarden fcheJdende , die I zyns aanzienlyken ftands onwaardig was, daar hy zich belust betoonde om de Schoonzoon te worden van eenen Carier; van eenen Slaaf des Barbaarfchen Konings!" Ook zond hy bevel aan de Corinthiers, om thessalus met ketenen belaaden op te zenden. Eindelyk bande hy, van de overige Vertrouwelingen van alexander, harpalus en nearchus, als ook phrygius en ptolem^us, uit Macedonië: die, naderhand, door ale" x and er uit hunne ballingfchap te mg geroepen , en by hem in groote eere gehouden wierden. Vervolgens, toen pausanias , door overleg van attalus cVcleopatra CO» op de fchandeiykfte wyze was mis- han- CO De mishandeling, pausanus asnredaan I was onnstuurlyJr en beestachtig. (Zie diodor' sic. XVI B. bl.550.) plütarchus, die byden" «anvang m dit Leven nad gezegd yeene Gefcbieden» te willen fchryven, geeft flechts een ^enkwelke de Gefchiedenis aanmerkelyk opheldert' Philippus, naamelyk, beminde dezen fchooneq Jon,  ?AN ALEXANDER. 45 handeld, en, geen recht verkrygen kunnende, philippus zeiven had omgebracht, wierd de meeste fchuld daar van gelegd op olympias, die den reeds genoeg vergramden Jongeling nog meer had opgeftookt en verbitterd. Maar men vond 'er ook, die alexander zeiven niet geheel onfchuldig hielden. Want men verhaalt , dat p a u s a n i a s , na de geleedene n onteeringe, hier voor gemeld, hem ont- \ moetende, en zyn beklag by hem doende, hy de volgende plaats uit het Treurfpel MEDEA 00 §euit Z0W hebben: „ En Jongeling, die van eene edele Geboorte was. AU waarom attalus en cleopatra, bedrcht om zyne genegenheid van denzelven af te trekken, te rande wierden hem dronken te maaken, en op ee« ne fchandelyke wyze te doen ontecren; hoopende dat hy daar door by den Koning in verachting geraaken zoude. (y) Uit de medea van euripides v. 288. waar creon medea verklaart gehoord te hebben, dat zy gedreigd had hem creon, die zyne pogter glauca aan jason had uitgetrouwd, te gelyk met de laatstgenoemden te zullen ftraffen Alexander zou dit toepasfelyk hebben gemaakt Op attalus, philippus en cleopatra,  44 het LEVEN „ En hem, die trouwde, en haar, die huwde, rrer den tytr.n Die 't Huw'lyk floot • ■" Niet te min, was hy het, die alle de Me« depligtigen der zamenzweeringe opzoeken deed en ftrafFen , en het zyner Moeder olympias zeer kwalyk afnam, dat zy cleopatra , terwyl hy juist afweezig was, zo wreedelyk mishandelde (e). Alexander, dan, kwam aan de Re-; geeringe , den ouderdom van XX Jaaren bereikt hebbende, Hy vond het Ryk van alle zyden door bitteren Nyd, verlchrik* kelyken Haat en geduchte Gevaaren be* dreigd. Want aan de eene zyJe droegen de woeste Volkeren, welke het dichtst aan Macedonië grensden, en die wederom naar hunne oude Koningen , uit hunnen eigenen Landaart gekoozen , reikhalsden, het vreemde jok met ongeduld; anderdeels had (?) Volgens justinus IX B. 7 h. dwong zy haar, na haai Jongsken in haare armen te hebben doen doorfteekeh, zich ze've te verhangen. Doch pausanias bericht, dat zy Moeder en Zoon in eenen grooten koperen Ketel deed werpen en ver? branden, in Arcadieij p, 612.  Van ALEXANDER. 4$ had philippus; Wanneer hy Griekenland door de overmagt zyner wapenen t'onder bracht, den tyd niet gehad het zelve genoegzaam te temmen en naar zyne h-.nd te zetten. Hy had nog niets anders kunnen doen , dan den ouden Regeeringsvorm te veranderen en een nieuw beltier in plaats te ftellen} en liet de zaaken dus, by zynen dood , in eenen ftaat van brroeringe en verwarringe, veroorzaakt door nieuwigheid en ongewoonte. De Macedoniers, door dezen zamenloop van oraftandigheden bevreesd gemaakt, waren overzulks van begrip i dat alexander de Gnekfche zaaken geheel en al moest laaten loopen, zonder daaromtrent iets geweldigs ter hand te necmen. Voorts, dat hy de woeste Volkeren , die ten afval neigden , door eene zachtfinnige behandeling zoetjens aan den band moest leiden* en de beginzelen van nieuwigheden met de uiterrte omzichtigheid bedwingen. Hy zelf, daarentegen ,■ was van geheel andere gedachten, oordeelende, dat de zekerheid en bet behoud zyns Rykbeflier? afhangeil zou van zyne ftoutmoedigheid en onvertzaagdheid, zo verre zelfs, dat, byaldien men merkte, dat hy maar in het  4ö het LEVEN het geringde in dien heldenmoed verfiWwde , elk hem ftraks op hec lyf zoude vallen , en vercreeden. — De beweegingen, dan, by de Barbaarfche Volkeren verwekt*, cn de Oorlogen uit dien hoofde tegen dezelve te voeren, wierden door hem geltild en ten einde gebracht door eenen op het onverwachtst, en in alleryl ondernoomenert Krygstocht, welken hy tot aan den Donau voortzettede; by welke gelegenheid ook de Koning der Triballen (f), syrmus, in eenen bloedigen VeldOag door hem overwonnen wierd. Daarnaa vernoomen hebbende , dat de Thebaanen afgevallen , en de Athenienfers het met hun eens waren (g), leide hy, zich zeiven willende betoonen een Man te zyn , zyne Legermacht met dezelfde fnelheid door de engte van Thermopyke; zeggende openlyk, „ dat hy zich aan demosthenes , die eerst, toen hy nog onder de Illyriers en Triballen vertoefde, hem een 1 (ƒ) Hun Land heet tegenswoordig Bulgarie. Gr) Deze vertaaling is ingericht naar eene ver. betering van bryane, leezende /rvupponi» airtis  van ALEXANDER» 4? «en Kind} en naderhand , wanneer hy irr Thesfalie was aangekoomen , eenen Jongeling had genoemd , onder de muuren van Athene betoonen wilde een Man te zyn!" Genaderd tot voor i hebe, gaf hy den; Thebaanen nog tyd, om van hunne ge-daane flappen te rug te koomen. Alleen eischte hy , dat zy phoenix en pro* t h y t a s aan hem zouden uitleveren ; terwyl hy hun , voor het overige , openlyk deed aankond gen, „ dat zy, wanneer ze van hunne weerfpannigheid tot inkeer kwamen , van hem geen kwaad te vreezen hadden!" Toen de Thebaanen , niet te min. op hunne beurt, van hem begeerden, dathypHiLOTAs en antipater aart hun zoude uitleveren; en in het openbaar deeden uitroepen, „ dat al die genegen was de Vryheid van Griekenland met hun te heritellen, zich nevens hen in de dagorde, fchaaren moest," gaf hy, eindelyk, aan de Macedoniers het teken om de vyandelykheden aan te vangen. Men wierd dan handgemeen ; en de Thebaanen , welker t moed en heldhaftigheid toen zeer luisterryk uitblonk; te meer, dewyl zy, hoofd voor hoofd, tegen een verdubbeld aantal van  43 iifiT LEVEN vêtn Vyandén té ftryden hadden , vochten1 boven hunne krachten. Maar wanneer , eindelyk, de Macedonifche Bezetting uit den Cadméfchen Burg (h) te voorfchyn kwam, en hun van achter in den rUg viel, wierden zy omfingëld * en fne'uvélden de meesten van hun in dit Gevecht. De Scid zelve wierd ingenoómen, liitgeplonderd en verdelgd. Deze geftrengheid , nu, van Alex'ander was, vöornaamelyk , daar' aan toe te fchfyvén , dat hy verwachtte,dat de Grieken , met verbaasdheid getroffen over den geduchten ramp van Thebe, hunne halzen zouden krommen en zich ftil houden. Doch , buiten dat, trachtte hy ook nog aan deze daad van wraakoeffening eenigen fchyn te geeven, als óf hy .zynen Bondgenooten, die de Thebaanen by hem hadden aangeklaagd , te wille had moeten zyn. Deze befchuldiginge, nu* was in de daad gefchied door de Phoc'enfeff en Plafteenfen. Voorts deed hy uit den geheelen hoop der Gevangenen uitzonderen de Priefters, gelyk ook alle de genen, welke door (A) Zie het Lev. v. pel o p. in ons IV D. bl. 244,  van ALEXANDER. 49 door Gastvriendfchap met de Macedoniers verbonden waren ; benevens de N.ikoomelingen van pindarus, en die 'er tegen hadden geftemd, wanneer de meerderheid der Burgerye tot den Afval beuoor. Alle de overigen wierden als Siaaven verkocht, beloopende omtrent dertig duizend. Het getal der Gemcuvelden was boven de fes duizend. Onder andere rampvolle gebeilfcenisfen, 1 en de veele Geweldenaaryen , welke de Stad by haare verwoesting troffen, gebeurde het , dat een hoop Thracicrs het huis opbraken en vernielden van timoclea, eene aanzienelyke en zeer eerbaare Vrou^ we. De gemeene Soldaateh verrykten zich hier fflet de gevondene dingen van waarde. Maar hun Bevelhebber fchond en onteerde de Vrouw gewclddaadig : waar na hy haar afvroeg * „ of zy ook nog, hier of daar, Goud, of Zilver verborgen had?" Zy bekende dit te hebben , en geleidde hem, daarop , afzondeflyk in den tuin, alwaar zy hem eenen Put aanwees, 'er byvoegende, „ dat zy, by het overgaan der Stad, haare vöornaamfte Kostbaarheden daar in geworpen had!" Toen nu de Thracie?" IX. deel. D aicfa  5° het LEVEN zich bukte , en de gelegenheid der plaats bekeek , nam zy , die achter hem ftond, de kans waar, om 'er hem voorover in te flooten : waarna zy zo veele fteenen op hem wierp, dat hy den geest gaf. — Als zy nu, daarop, door de Thraciers gebonden naar alexander wierd geleid, bleek het al aanflonds uit geheel haar voorkoo! men en gang, dat zy van aanzienelyke ge; boorte en eene zeer kloekhartige Vrouw | was; — als die, zonder eenige vreeze of fchroom te laaten blyken, haare Geleiders rustig volgde, en toen de Koning haar, vervolgens , vraagde : „ Wat Vrouw zy was?"—- antwoordde zy, „ dat haar Broeder was geweest theagenes, die voor de vryheid van Griekenland geftreeden had tegen philippus, en in den Slag van Chaeronea , waar hy het opperbevel voerde, was gebleeven!" — Alexander, zich zo wel over dit antwoord, als haare floutmoedige daad verwonderende, gaf ftraks bevel, dat men haar met haare Kinderen vryelyk zou laaten gaan (ï). Met (O De lof dezer kloekmoedige Vrouw wordt aog nader door onzen Schryver vermeld, in zyn  van ALEXANDER 51 Met de Athenienfers liet alexander zich bevredigen , alhoewel deze zich den ondergang van Thebe zeer ter harten genoomen hadden. Want offchoon het Feest der Eleufinifche Geheimenisfen onder hen ƒ voorhanden was, wierd hetzelve toen, wegens de algemeene Rouw , niet gevierd. Ook beweezen zy aan de Thebaanfche Vluchtelingen , die in hunne Stad eene Wykplaats zochten, alle blyken van Menschlievendheid, die 'er te bedenken waren; Dit alles belette, evenwel, niet, dat hy (het zy dan dat zyne Gramfchap, naar de wyze van die der Leeuwen , reeds verzadigd was ; of dat hy eene daad van Toegeeffelykheid {tellen wilde tegen over het voorbeeld, door hem gegeeven, van Wreedheid en Gruwzaamheid) niet Hechts alle de Grieven, welke hy tegen de Athenienfers had, ter zyde zettede, maar zelfs beval, dat de Stad het oog gevestigd houden moest op de algemeene zaaken van Griekenland; als welke, byaldien hem iets over mogt Gefchrift over de Deugden der Fr ouwen, ii d. bl. 2S°> £), E. D 2  ga het LEVEN" mogt koomen, het oppergezach over de* Griekfche Staaten in handen ftond te krygen. Niettemin verzekert men ook , dat, naderhand, het rampzalig lot van Thcbe zyn gemoed hy tusfchenpoozen geweldig | kwelde, en aanleidinge gaf, dat hy anderen met meer zachtmoedigheid behandelde. Ook fchreef hy de fchuld zyner wandaad omtrent clitus, in dronkenfehap begaan: zo ook de Lafhartigheid der Macedoniers, die zich bevreesd toonden voor de Indiaanen, en hem, te midden van zynen Tocht en Glorie, zitten lieten, toe aan de yverzucht en Haat van bacchus Voorts was 'cr van de overgebleevene Thebaanen federt niemand, die hem naderende en iets op hem begeerende , zyne wenfehen niet vol- (k~) Dit verdient eenige nadere ophelderinge. Vooreerst was bacchus de Befchermgod van Thebe, en zyn eerdienst wierd nergens met meer yver behartigd. Geen wonder dan, dat zyne Gramfchap gewet was tegen den Man. die deze Stad zo deerlyk verwoestte. Ten tweeden was onder de voor. naamffé eeretiteis dezes Gods de Krygstocht naar Indie ondernoomen. Was het dan wel vreemd, das hy yverluchtig was van alexander, die ge« heel Indie trachtende te bemachtigen, zyne glorie dreigde te verdoovenP  VAN ALEXANDER. 5J voldaan gig - » «s h« F» ™' Thebe voorviel. T t Grieken hielden, daarna, eene groote Zatnenkomst op de Landengte van CorinL, alwaar met eenp-ge — wierd beflooten, dat men ztchby kan der zoude voegen, tot het voeren , tesen de Perfiaanen, wor- Van den oorlog tegen u dende hy zelf daartoe rot ) het (o-) Elk opmerkzaam Lezer zal hier lichteljk eene vooraf gemaakte Affpraak ontdekken welke het onnoodfg maakte tegen de Delphifche Wetten- t%h;rTn,hetLandfchap der Odryfien, in Thr, cje! vónd, men eene Stad en Berg van dezen naam. Op den Berg Helicon in Beeotie was 'er eene andere, genoemd het Hol der Nympken, Ltbethrt* des geheeten, waaruit strabo gist, dat het de D a *br  *6 "etLËVEN 3, 1;R7ANDER bc-l den Koning S eTl " Zyn' 2lS diG de-emrueh! *g"e en bezienswaardig^ daaden flond ters en Zangers beiden op dapper zweer *" arbeid zou te flaan koomenl germ cht, het geringst getal opgeven veeleren , dat dezelve beflond ufxXX en V duizend^ S' rHet hooSst g«al, waarvan de Schrv Vo tvoIk en IV duizend Paarden (f > Tot onderhoud van dit Leger had hy,^ gens het verhaal van aristobulus, niet meer voorhanden, dan LXX Talenten; en, naar S2 e?70di"Dffi- Oreheus zelf wa$ van Ubetkra gebsonig." Fr. Fert £ƒ) Niet zonder grond oordeelde'REISKE dac ■«er eene O.zettin.e vereist vyordt der £,2 P $*W fietal verhaak, niet wei fluit.  ¥AN ALEXANDER. 57 mar her zeggen van duris , Wen de byeengebrachte Mondbehoeften (lechts voor XXX dagen (trekken. Onesic ritus verzekert f dat hy , by deze gelegenheid, eene fchuld maakte van CC Talenten. Dan, hoe gering en fchraal ook deze zyne beginzelen en middelen waven, hy ging, evenwel, niet eer te fcheep, voor dat hy, de omftandigheden zyner vertrouwde Vrienden onderzocht hebbende , aan den eenen gefchonken had een ftuk Lands, aan den anderen een Dorp : aan dezen de opkom, ften van cenig Vlek , aan genen die van de eene of andere Haven. Wanneer nu de Koninklyke inkomftcn op deze wyze bykans alle weg gefchonken waren en verdeeld, vroeg perdiccas: „ Maar wat laat gy nu voor U zeiven over, Heer Kouingj.? _ Alexander antwoordde van de Hoop ! - „ Zullen wy dan , hernam „ perdiccas, die met U te velde gaan, „ daar ook geen deel aan hebben?" Perdiccas zich, derhalven, van het aan* rieemèn der aan hem toegeweezene bezittinge verfchoonende , deeden , insgelyks, eenige andere zyner Vrienden hetzelfde, pic zyne' Gefchonken aannamen, of 'er j) ^ hem  53 "BLEVEN W «danig ee„e m « over den Hellefpont «. '»- er offerde hy " da r °Pem°klm "™ « deed 'er sel2 , M'N«'^ '»re„ der eS °>> * ^ °™de doe» beftryke„ "„r e" ^ hy 'er, geheel J,7 ' ven**«» V.V — Wanneer hy, ver- "ate, z»^,-, Adolefcens • ''■>"> O fortuSÜM P^conem inveneri/r ™* f***? H0M'-  van ALEXANDER. 59 vervolgens, verder rondging om het merkwaardige in de Stad te bezichtigen, vroeg hem iemand, ,, of hy lust had de Lier van paris (0 te befchouwen?" Maar hy antwoordde , „ dat hem daar aan mets geleegen was; dat hy veeleer zocht naa de Lier van ackilles, op welke deze den roem en dappere daaden van heldhaftige mannen opzong (f). Aangezien nu de Krygsbevelhebbers van d ajuus eene aanzienelyke Legermacht by een verzameld en post hadden doen vatten ter plaatze, waar de overtocht was van de rivier Granicus, fcheen het volftrekt noodzaakelyk den vyand in dezen post, als zynde de neutel van Afie, aan te tasten, ten einde zich van den doortocht, en het goed begin der onderneeminge te verzekeren. Doch het grootst gedeelte der >Macedonifche Bevelhebberen zag aan tegen de diepte van den Vloed, gelyk ook tegen de onregelroaatigheid en ruwheid der boorden aan de overzyde, waarop men , al vech- (s) Ook alexander genoemd. (/) Volgens h omerus in het IX B. derlliade, v, 180.  6o «etLEVEN -chtende , voef aan waJ m anderen waren, daarenboven, van 51* »■ den wee dnnrT , « geeven, dat men deze mi'ƒ ™' 71,. r ze niaand niet meer ^.heeten. Einde,yitachtI>AE7« ■fe». „ dat het reeds ,M, op ^ enderhalve„gehee,„,etma2aaP ™ fh' m gevaar te begeeyen " dan . antwoordde, , da, „y^"fT *f » den SSlSl* | ~ •«* °>«te„ fehaamen v^ ^ »- W dnrven '£ TT* m d" «Ww* wierp hy ziel, eu- ^eer bezwaar vk tvs* ^„ -toeht. wan, men moesr gel- 60 De maand Zfc^, of»***, n 9* 01WC Botmaand, en de ^ L ge'yIi'  van ALEXANDER. Gt gelbui van pylen intrekken, en de paarden door een' foei voortfchietenden ftroom, wiens gertüsch bet gehoor verdoofde, opvoeren', naar afgebrookene en fteile plaatzen, dewelke, daarby, nog met gewapende manfchappen waren bezet. Hy fcheen, derhal ven, als een dolleman, deze onderneeminge eer met onverftand, dan overleg te hebben aangevangen. Niettemin zich ftipt houdende aan dat gedeelte , waar de Rivier waadbaar was , en met de grootfte moeite meester geworden van plaatzen, die nat en glibberig waren, door het fiyk, dat haar overdekte, zag hy zich genoodzaakt aanftonds, zonder zyn volk in orde te kunnen fchaaren , handgemeen te worden , en man tegen man te vechten tegen die genen, welke ylings op hem aanrenden De Vyanden nu vielen aan met groot c-ekrysch, en ftoocende met hunne paarden «gen die der Macedoniers, bedienden zyf zich van hunne Javelynen, en, wanneerj deze gebrooken waren, van hunne Zwaarden. Vooral drong 'er een groote drom in op hem, daar hy kenbaar was door zyn voortreflyk Macedonisch Schild, en door de pluimen van zynen Helm ; als van  hït LEVEN van welken zich aan beide zyden een groot wu Vederbos met verwonderde fchoot j beid omhoog verhefte. Ook wierd hy meter daad getroffen aan de benedenfte Za. , menheehting zy„sr Wapenrustinge met een Javelyn, die, evenwel, niet ge door. drong om hem te kwetzen. Wanneer daarop , twéé Perfiaanfche Opperhoofden* Rhoesaces en spithridates , gely.' kelyk op hem aanvielen, ontweek hy den laatstgemelden , om zich tegen den eerst, genoemden te wenden, dien hy ook voorkwam door zyne Lans het eerst op hem aftefchieten. Het harnasch , echter, van den PerHaan was deugdzaam genoeg om de Lans te doen affluiten en te breekenwaarop alexander {braks zyn Zwaard trok. Zy waren nu gereed om handgemeen te worden, toen spithridates zyn paard op zyde hebbende doen naderen, en zich ylings in den zadel oprichtende , aan alexander met zyne Perfifche heirbyl fuiken geweldigen fiag toebracht op den I Helm, dat hy 'er den knop, te gelyk met ' den eenen Vederbos, van affloeg; de Helm zelf bood, nochthans, hoewel ter naauwernood, genoegzaamen tegenftand, zo dat de punt  van ALEXANDER 63 punt van de byl niet verder doordrong, dan tot op de bovenfte hairen. Wanneer nu spithridates andermaal de byl ophefte, om een' tweeden ilag te doen, wierd hy voorgekoomen van clitus den (j>) j grooten , die hem zyne Piek dwars door het lyf joeg. Op dien zelfden oogenblik ; viel ook roes aces , getroffen door het ■ Zwaard van alexander. Terwyl de Ruitery met geen gering ge- j vaar in dit gevecht was ingewikkeld , trok de Phalanx der Macedoniers over de Rivier, en fchaarde zich het Voetvolk in flagorde. Het vyandlyk Leger bood, echter, geene moedige tegenweer, noch hield langen tyd ftand, maar floeg aanftonds op ' de (?>) Zo heeft de gewoone. leeztng, ó en daar na vertaaien allen, die wy gezien hebben. Ondertusfchen had blancardus, op arriaNUS de Exped. Alex. p. 4>> en voor hem ande" ren, zo hy zelf getuigt, reeds uit diodorus: sicuLUsbeweezen, dat men leezen moest i ptte;, d. i. bygenaamd de Zwarte, om hem te onderfcheiden van eenen ar-deien clitus, die den. bynaam droeg van, de Blanke, i, Kvtli, Zie athen/EUS P. 539- C. De hier gemelde wordt, anders ook wel gapeten de Zoon van dropis.  H ti z t LEVÉiSf de vlucht, uitgezonderd alleen de Griek* fche Muurbenden. Deze vertrokken zich op zekeren heuvel, alwaar zy post ratteden, tevens aan Alexander het voorftel doende van zieh over te willen geeven op voorwaarde van lyfsbehoud. Daar deze* niettemin, de eerde was, di en dien doortrok van de zyde (5) By clericus, in de verzameling der overbiyfzelen van menander, bl. 270. (e) Dit woord betekent gewoonlyk een Ladder. „ Zie hier eene plaats van strabo [L. XIV, p. 666, D], welke dit verhaal van plut. uitneemend opheldert, en doet zien , waarop men dit voorgewend wo. derwerk , aangaande de Infctiikkelykheid der Zee, gegrond heeft. „Niet verre, zegt hy , van de Stad Phafelis , heeft men eeae. Engte , kopende langs het Strand , waar door alexander weleer zyne Legermacht deed henen trekken. Het is het Gebergte genoemd de Climax, liggende vlak aan de Pamphylifche Zee ; alwaar E s aa*  1° het LEVEN de van Phafelis, alwaar hy zich tot dezen bezwaarlyken doortocht had toegerust. Alwaarom hy ook verfcheidene dagen in deze Stad had moeten doorbrengen. Geduurende welke hy het Standbeeld van den toen reeds overleedenen theodectes (want deze was een Phafeliter) gezien hebbende, opgericht op de Markt, daar aan, na den maaltyd, rykelyk befchonken zynde , mufiek ging brengen, en het met eene aan het Strand niet dan een zeer naauwe door* gang open is gelaaten, welke by flilte bloot ligt; zo dat de Reizigers daar langs hunnen weg kun. tien vervorderen ': maar by ho gen vloed door de Zeelaaren tot eene aanmerkelyke diepte overdekt is. De weg nu over het Gebergte is zeer fteil en moeielyk, en men ziet zich genoodzaakt zeer verre om te trekken; en van de Engte aan Strand kan men niet wel gebruik maakcn , dan by fraai weder. Maar alexander, & den Winter, tyd in deze oorden aankwam , en zeer veel op zyn goed geluk liet aankoomen , had geen geduld j het wegkopen van het water re verbeiden , maar 'fioeg op weg, wordende zyn Leger by dezen door. j tocht genoodzaakt eenen gehee/en dag halverlyfs 'j door het water te trekken." Zie daar het verhaal van strabo. Curtius, om zyne Gefchiedenis op te fieren, heeft de Waarheid met het Wonderbaare onderling vermengd." Fr, Fert.  van ALEXANDER. 71 eene menigte kransfen en kroonen beftrooide ; bewyzende dus, ook al fpeelende, eene niet onaardige vereeringe aan de herdenkinge van den gemeenzaamen omgang, welken hy, door toedoen van aristoteles (O, en de Wysbegeerte, met dezen Man had gehad. Vervolgens onderwierp hy zich die genen, welke onder de Pifidier.? wederftand booden , en bemachtigde Phrygie, alwaar ook de Stad Gordium (V), de woonplaats, zo men wil, van den in de oude Fabelen vermaarden mi das, hem in handen viel. Hier zag hy den beruchten Wagen vastgebonden met de fchors van een Cornoelieboom. Hier hoorde hy het Vertelzel, waaraan alle de Ongrieken in die ftreeken geloof floegen, „ dat hy, die dezen knoop zou kunnen los maaken, door het noodlot (V) Theodf.ctes, een fraai vernuft, was, te gelyk met alexander, de Leerling geweest van aristoteles; hoewel hy ouder van jaaren fchynt geweest te zyn. Zie verder fa bric B. Gr. II D. bi. 3I2« (e) Geleegen tusfehen groot en klein Phrygie. Zie justin. XI B. 7 ^e over dit voorval vry treed it. arrianus II B. 3 h. E4  7% het LEVEN | lot Gebikt was om over het Geheelal te [ heerichen." Het meerder deel, nu, der Schryvers verzekert, dat alexander, geenen raad vveetende om den knoop los te maaken, van welken de einden verhooien , en de banden keer op keer veelvuldig door eikanderen met fchuinfche flitïgers ingewikkeld waren, zyn Zwaard nam en denzelven doorhakte, wanneer 'er ftraks verfcheidene einden van den dus doorgefneedenen knoop te voorfchyn kwamen. Maar aristobulüs bericht ons, integendeel, dat het losmaaken hem zeer weinig moeite kostede, doordien hy eerst de : Spil uit den Disfel nam , waarmede de Disfèl aan het Juk vast zat, en vervolgens het Juk gemakkelyk daar uit trok. Hierop van Gordium voortgerukt deed hy de Paphlagoniers en Cappadociers bukken , en vernam , daarmede bezig zynde, het ijyerlyden van memnon (d). Deze- was (d) Bekend onder den naam van memnon de Rhodier. Algemeen is, by de oude Schryvers, de roep van de fchranderheid en bekwaamheid van dezen Bevelhebber , die reeds eene geduchte af, wending ter Zee bad beginnen te maaken, en den Oorlog van Aüe naaf Griekenlaad dreigde te r-ug ut brengen.  van ALEXANDER. 73 was ten hoogfFen beroemd onder de Bevelhebbers ter Zee van darius , en ftond aan alexander de handen vol werk te geeven, en hem dui?;enden Hindernisfen en Moeielykheden in den weg te leggen. Geen wonder, dcrhalvcn, dat hy door deze tyding meer en meer bemoedigd wierd om zyne onderneeming tegen Opper -Afië door te zetten. Darius , van zyne zyde , was reeds opgebrooken van Sufa, grooten moed draagende op de talrykheid zyner Legermacht (welke fesmaal honderd duizend man uitmaakte!^ en daarby niet weinig opgebeurd door zekeren droom, welken de Magen (e) veeleer hem ten gevalle, dan naar den waarfchynelyken fin verklaarden. Hy had zich, naamelyk, verbeeld „ de geheele Phalanx der Macedoniers in brand te zien ftaan; en dat alexander, bekleed met het Gewaad , hetwelk hy zelf voorhenen pleegde te draagen , wanneer hy nog aan het Perfisch Hof de waardigheid van Koning» (O Perfiaanfche Wysgeeren.  74 het LEVEN ninglyken Afïatides (ƒ) bekleedde , hem bediende : maar dat deze kort daarop, wanneer hy zich naar den Tempel van fiklus begeeven had, onzichtbaar wierd." De Godheid gaf, in de daad , zo het fchynt, hier door te kennen, dat de Macedoniers lchitterende en luisterryke daaden (tonden uittevoeren. Dat alexander Afie in handen (tond te krygen; gelyk hy zelf het in handen gekreegen had, toen hy (ƒ") Het lydt geen twyffel, of deee is de rechte fchryfwyze van dit woord, het welk de Fran. fche in de Oosterfche Taalkunde zeer bedreevene Abt renaudot, by dacier, afleidt van het Perfifche werkwoord, in de onbepaalde wyze, itaden, d. i. by ons flaan, fchoon het ook by ouds even eens Staden heette. Aan Taalkundigen is de overeenkomst tusfchen het Perfisch en Nederduitsch niet onbekend. Voorts wierden Aftanden in Perfie genoemd de Koninklyke Loopers, die van plaats tot plaats veidèéW/ïonden, Echter is het ook waarfchynelyk , dat zekere Hovelingen van Rang (gelyk darius was), die voor den Koning jïonden, gereed om zyne bevelen te ontvangen , ins^elyks dezen naam droegen. Verder kan men nazien de Aantekk. van dacier en bryane op d. pi. als ook die der Geleerden op jws- tinus X, 3, 5. op hesych1uj, suidas, ÊHit  van ALEXANDER. 75 hy van Aftandes Koning wierd. Maar dac aan deszelfs Roem en Leven fpoedig een eind gefteld zou worden door den dood! Nog meer groeide zyn vertrouwen, daar .hy alexander zich zo langen tyd op zag houden in Cilicie ; hetwelk hy enkel aan vreesachtigheid toefchreef. Ondertus. fchen was dit langduurig verblyf veroorzaakt door eene zwaare Ziekte , welke fommigen willen , dat hy zich op het lyf haalde door fterke vermoeienisfe;, anderen, doordien hy zich gebaad had in de Rivier Cydmis* welker wateren de koude van het ys evenaarden. By deze gelegenheid durfde niemand van de overige Geneesmeesters onderneemen hem te helpen , om dat zy waanden, dat het Kwaad erger was , dan dat het voor eenige Hulpmiddelen zou willen wyken, en vreesden, wanneer het hun mislukte, dat zy alsdan by de Macedoniers in verdenkinge en ongunst geraaken mogten. alleen philippus, de Acarnanier, die wel zag hoe gevaarlyk het geval was, maar, niettemin, op de vriendfchap, welke alexander hem toedroeg, betrouwde, en het voor onverantwoordelyk hield, terwyl de Koning zich in een zo groot ge-  7ö het LEVEN gevaar bevond, ook niet mede eenig gevaar te willen loopen , door , ter zyner reddinge , het uiterst v/at de Konst vermogt te waagen; — ondernam de geneezinge, en haalde hem over om geduld te hebben (g), en vervolgens om den drank, door hem bereid, te drinken. Dit nu kostede hem te minder moeite, daar alexander het fterkst verlangen koesterde om zyne verloorene krachten te herkrygen, ten einde den oorlog zonder uitftel voort te zetten. Intusfchen zond parmenio uit het Leger (7z) eenen Brief, waarin hy den Koning aanfpoorde , „ om zich te wachten voor philippus, als die door darius opgemaakt en met groote Gefchenken, zelfs door eene belofte van zyne Dogter aan hem uit te zullen huwclyken, om- (g-) Dacier plaatst hier in zyne Overzettinge dit byvoegzel, car ïl falloit trois jours pour la, préparer. „ Hy had drie dagen noodig om het Geneesmiddel te bereiden." — Buiten arrianui en curtiüs, kunnen hier vergeleeken worden Just. XI, 8. en valer. max. III, 8. (A) Hetwelk in Cappadocit lag. Zie juit. 1. I.  van ALEXANDER. 77 omgekocht was om hem van kant te helpen!" Alexander las dezen Brief, en ltak dien , zonder hem aan iemand zyner vrienden te vertoonen, onder zyn hoofdkusfen. Wanneer, daarop, het tydftip verfcheenen was, en philippus met zyn overig Gezelfchap binnen kwam , houdende den Beker, waarin hy zyn Geneesmiddel had gemengd, in zyne hand, overreikte hy hem den Brief, en nam zelf gereedelyk den toebereiden drank, zonder eenig achterdenken te doen blyken. Men zag hier dan, in de daad, eene verwonderlyke en toneelachtige vertooninge, terwyl de een den Brief las, en de ander den drank dronk , en zy voorts gelyktydig het oog onderling op elkander vestigden. Waarin, echter , een merkelyk verfchil plaats had. Want daar alexander philippus aanzag met een vrolyk en open gelaat , hetwelk zyne onveranderde gunst en vertrouwen ten klaarden aantoonde; daar deed deze, door zodanig eene lasterlyke befchuJdiging buiten zich zeiven gebracht, niet anders, dan nu eens zyne handen ten hemel te verheffen, en de Goden tot getuigen aan te roepen ; dan weder voor het bed-  7% het LEVEN bedde neder te vallen, en alexander te fmeeken om goeden moed te houden, en zich aan zynen raad en beflieringe over te geeven. En zeker! moed was hier van nooden. Want in het begin kreeg het geneesmiddel zodanig de overhand over zyn Lichaam , dat het zyne krachten geheel nederftiet, en als het ware verdelgde, zo dat de ftem hem begaf, en hy, door eene bykoomende flaauvvte, fchier als wezenloos, en bykans zonder bezef daar henen lag. Hy wierd nochthans door philippus binnen korten tyd weder op de been geholpen, en vertoonde zich, zo dra zyne krachten zulks toelieten, aan de Macedoniers , die geene rust lieten , voor dat zy alexander weder hadden gezien, wiens Ziekte hen fchier wanhoopig had gemaakt. In het Leger van darius bevond zich een zeker Macedoniër, genaamd amynTAS (0, die voorheen uit Macedonië was geCO » Dit was amyntas , de Zoon van anTJOchus. Hy was uit Macedonië geweefcen , siet wegens eenig kwaad onthaal, mnar eeniglyk' om dat by den Koning vreesde, en , daar hy alexander haatte, ook van hem geloofde gehaat te zya." Fr. Fert.  van ALEXANDER. f§ gevlucht, en de Inborst van alexander zeer wel kende. Deze ziende dat darius gereed was om, tegen den Vyand aanrukkende, zyn Leger te voeren in de engten van het Gebergte, bad hem „ op de plaats, alwaar hy zich bevond , te blyven ftand houden, ten einde in het vlakke en opené veld met zyn talloos Heir eene veel geringere macht te bevechten!" Als nu d ar i u s hierop antwoordde : „ Dat hy bekommerd . was, dat de Vyand hem zoude voorkoomen, en wegloopen, en dat alexander het haazenpad zou kiezen!" zeide hy : ,, Wat dat aangaat, Heer Koning , kunt gy volkeomen gerust zyn. Want niets is zekerder , dan dat hy U op zal zoeken. Ja, mogelyk, doei hy dit reeds 1" Deze redenen, echter, van amyntas waren niet in ftaat om het opzet van darius te veranderen. Hy brak op en richtte zynen tocht naar Cilicie, terwyl alexander, gelykertyd , zich wendde naar Syrië om hem te ontmoeten. Dan de duisternisfe van den nacht veroorzaakt hebbende, dat zy elkandcren misten, keerden zy beiden te rug. Alexander zeer verblyd over het geluk van darius zo dicht  8o hèt LEVEN dicht by zich te vinden, en zich haastende om met hem in de engten handgemeen te worden; maar darius met oogmerk om zyne voorige Legerplaats weder te bereiken en zyne Krygsmacht uit de engten, waarin ze geleid was, weder uit te redden, want hy begon reeds te begrypon, dat hy zich, geheel tegen zyn belang, begeeven had in plaatzen, welke, van wege de bygeleegene Zee , en het Gebergte , en de daar midden tusfehen doorloopende Rivier Tinarus, voor zyn menigvuldig Paardevolk ongefchikt en overal gebrooken waren , terwyl zy aan het gering aantal van het vyandlyk Leger de fchoonfte ftellinge booden. Het was , derhalven , het goed geluk, dat aan alexander eene zo bekwaame plaats om flag te leveren verfchafte : en nochthans wist hy deze begunftiging van de fortuin nog te overtreffen door het kuniïig richten zyner Slagorde, en daar door de overwinninge te beflisfen. want niettegenftaande de overmacht der Barbaaren hem zo oneindig ver te boven ging, benam hy, niettemin, aan hun alle gelegenheid om hem te omfingelen. Daarenboven ftrekte hy zynen rechter vleugel zo ver-  van ALEXANDER. 81 verre uit, dat hy den vyandelyken linker vleugel om koude trekken; gelyk hy deed: en zich zeiven aan de fpitze plaatzende dreef hy, onder de voorlren vechtende, de Barbaarfche benden, welke tegen hem over ftonden, op de vlucht. In de hitte van dit gevecht wierd hy met een zwaard aan de dye gewond, en wel, zo chares Q) ons verzekert, door darius zeiven (zy zouden, naamelyk , afzonderlyk met hun beiden handgemeen zyn geworden). Doch alexander zelf meldt in den Brief, waar by hy aan antipater bericht geeft van den flag, geen woord wie her was, die hem wondde , fchryvende alleen dat hy in de dye gewond was met een ftootdegen; doch dat hem van die wonde geenerlei ongemak wedervoer. Groot en küsterryk was deze overwin, ninge, Waar by meer dan CX duizend vyanden op het flagveld bleeven, zonder dat, even- (Jt) Onder de veelvuldige Gefchiedfcbryvers , die de bedryven van alexander den grooten te Boek (lelden, was ook deze chare», geboortig v»n Mitylene. Zie vosi. de Hiftorfe, Gr. p. 74, a. enz. IX. deel. F  8* hït LEVEN evenwel, darius zelf hem in handen viel, als die door zyne fnelle vlucht, vier of vyf ftadien vooruit was geraakt. Alleen bemachtigde hy deszelfs Wagen en Boog. Hy {taakte daarom het verdere vervolgen, en vond, wedergekeerd, zyne Macedoniers bezig met het plunderen en rooven van den onmeetelyken rykdom in de Perfiaanfche Legerplaats gevonden ; (hoe zeer zy hunne voornaamfte bagaadje, ten einde daar door niet belemmerd te worden in den. ftryd, achtergelaaten hadden binnen Damascus). Alleen hadden zy van den overigen buit afgezonderd en voor hem overgelaaten de Tent van darius, die bezet was met een aantal van kostelyk gekleede Bedienden , en opgepropt met de prachtigfte Huisgeraaden en overvloed van Goud en Zilver. Zyne Wapenrustinge , derhalven, fpoedig uitgetrokken hebbende, fchikte hy zich om te gaan baaden, zeggende: „ Laat ens het zweet van den /lag gaan afwasfehen in het Bad van darius!" Waarop een zyner vertrouwde Vrienden toevoegde: „ Neen toch niet! maar in het Bad van alexander." uit hoofde, dat het goed van den Overwonnenen de ei-  van ALEXANDER. 83 eigendom behoort te zyn en genoemd te worden van den Overwinnaar.— Wanneer hy, daarop, de Badftoof ingetreeden was, en gezien had de Lampetfchotels, en Watervaten , en Schenkkannen , en Balzemflesfchcn , allen van louter goud en overheerlyk gewerkt;, en de Badkamer zelve vervuld als met eenen goddelyken reuk van de kostelykfte Speceryen en Balzemgeuren, en vervolgens over was gegaan naar de Tent, die wegens haare Hoogte en Ruimte, en de pracht der Tapyten en Tafels , *gelyk ook van den aangerichten Maaltyd zei ven verwonderenswaardig was, zag hy zyne Vrienden aan, en zeide: „ Dit mogt, als ik het wel heb, eigentlyk eens heeten Koning te zyn !" (7) Wan- (/) De Geleerde nu soul begreep den fin dezer woorden zeer kvvaaiyk; even als of alexander mee dit zeggen zyn medelyden met darius san den dag had gelegd , als die de Koninklyke Grootheid uit dezen wellustigen toeftel had willen doen kennen; en daarom vertaalde: Hoccine ergo erat quod regnare komines fatant! — Geheel auders, en beter, in zekeren fin, luidt de Vertaalinge van dacier. „II me femble, que cétoilia être Roi! maar deze dwaalt bier in, dat hy F 2 het  84 het LEVEN Wanneer hy nu gereed ftond om aan tafel te gaan, bracht hem iemand bericht^ „ dat onder de Gevangenen , welke men had aangebracht, zich bevonden de Bloeder en Gemaalin van darius, benevens twéé zyner Dogters, nog Maagden zynde. dat deze op het zien van den Koninklyken Wagen en Boog zich op de borst floegen en luide jammerklachten aanheften, als zich verbeeldende, dat hy omgekoomen was." — Alexander fweeg op dit bericht eenen geruimen tyd ftil, en zond, vervolgens, meer getroffen door'haar on. gebet zeggen in droogen ernst opneemt, en, in eene Aantekeninge, het ,, onwaardig verklaart aan alexander, als die daar door getoond zou hebben , dat hy reeds begon bedorven te worden door dc weelde der Volkeren , die hy overwonnen had" Doch naar ons inzien zyn 'er geene redenen voorhanden, om het niet voor boert te houden. De Koning van Macedonië, die nimmer zulk eene Oosterfche Koninklyke pracht had gezien, ffond 'er, zo men zegt, van te kyken. De Overwinning had hem , geen wonder ! in eene goede luim gebracht. Ook had hy wel lust, na eenen vermoeienden dag , zich wat te goede te doen. Zie daar de omlïandigheden , waarin hy zich dus al lacchend uitte.  VAN ALEXANDER 85 geval, dan opgeblaazen door zyn eigen geluk, leonnatus aan haar af, met Jast om te boodfchappen, „ dat noch darius gefneuveld was, noch zy reden hadden om voor alexander te vreezen, als die alleen tegen darius oorlogde om de Heerfchappy, en aan haar alle die eere en onderfcheidinge zoude laaten wedervaaren, welke zy van darius, Koning zynde, genootenl" - Zulke woorden moesten aan deze gevangene Vrouwen ten hoogden vriendelyk en goedertieren voorkoomen: dan de daaden gingen dezelve in menschlievendheid nog zeer verre te boven, want alexander Het haar van de gebleevene Perfiaanen begraaven allen, die zy wilden. Hy Het haar voor haare Klederen en opfchik uit den buit eene keuze doen (m). De Hofhouding en Eerbewyzingen, voorhenen by haar genooten , liet hy zonder 'er f» Wy mogen onzen Lezer niet onkundig laaten , dat anderen deze plaats betrekkelyk hebben gemaakt tot de Klederen en Kostbaarheden , tot vereeringe der LykftatU, en verfieringe d«r HoutfiapeJs te gebruiken. F 3  86 het LEVEN 'er iets van af te neemen. Zelfs genooten zy grooter toelagen in geld, dan re vooren. Doch de fchoonfte en aan eenen Koning het meest pasfende gunst , welke zy van hem ontvingen, en welke haar, als edele en eerbaare Vrouwen , in den ftaat haarer Gevangenisfe het aangenaamst moest zyn , was, dat zy noch iet fchandelyks hoorden, noch vermoedden, noch verwachtten; maar afgezonderd leefden, zonder van vreemden gezien te worden, eveneens of zy in geen vyandlyk Leger zich bevonden, maar bewaard wierden in eenigen Tempel ^ of het een of ander geheiligd Maagdentimmer. ■ Nochthans ging, zo men wil, de Vrouw van darius alle Koninginnen in de uitmuntendfte fchoonheid verre weg te boven: gelyk ook d arius zelf de fchoonfte en ryzigfte der Mannen was: en de Dogters geleeken naar hunne Ouders. Maar alexander, die, fchynt wel, oordeelde, dat het nog meer het werk van eenen Koning was zich zeiven , dan zyne Vyanden te overwinnen, raakte haar niet aan , noch had met eenige andere Vrouw voor het Huwelyk te doen,  van ALEXANDER. 87 doen, behalven met Barftne («> Deze, naamclyk, na het overlyden van memnon Wéduwe geworden, raakte by Damascus gevangen. Zy had de befchaafde Opvoedinge eener voornaame Grickinne genoo. ten, was van de inneemendfte Zeden , cn had tot Vader artabazus; wiens Moeder was eene Dogter van den Koning zeiven. Alexander bcfliep haar (zo aristobulus verhaalt) op raad van p arm en 10; die hem hier te meer toe aanfpoorde, om dat zy eene fchoone , en boven (0) haare fchoonheid, eene recht edele Vrouw was. Wanneer, vervolgens, de verdere gevangene Vrouwen door hem bezichtigd wierden, die alle in fchoonheid en ryzigheid om den prys dongen , zeide hy boenende: „ Wat veroorzaaken die Perfiaanfche Schoonheden niet eene fmer- te fV) Vergel. het Leven van eumenes in ons VIII D. bl. .2, 83. f» Men komt overeen, dat deze plaats verbeterd moet worden, maar verfchilt in de wyze hoe. Wy zullen eenvoudig opgeeven, hoe wy oordee. len, dat men leezén moet; naamelyk dus: x«i ™ ««Mo? ymuUi «4- — Hiernaat ie ook onze Vertaalinge ingericht. F 4  88 hu t. LEVEN te aan de oogen r (p) Stellende , niettemin , tegen over derzeiver bekoorlyke Gedaante de Schoonheid van zyne eigene Ingcroogenheid en Onthouding, ging hy ze voorby, even als of het ziellooze Standbeelden waren geweest. , VM deze zy°e Ingetogenheid kunnen er nog meer andere voorbeelden worden aangehaald. Want toen eens philoxeNus , die het bevel ter Zee voerde , aan hem fchreef, „ dat zich by hem bevond zekere theodorus, de Tarentyner, die twee Jongens te koop had, van eene buitengewoone fchoonheid," en vroeg „ 0f hy dezelve koopcn moest?" nam hy zulks zeer 00 Een diergelyk gezegde vindt men by ,J£. RODotus V B. 18 h. — die daarover berispt wordt van longinu» (de Subl, Seft. IV.). doch te onrecht. Want indien de Perfiaanfche Gezanten aan het Hof van wbtas, Koning van Ma. cedonie, indedaad deze uitdrukkinge gebruikten;— wat fehuld heeft de Historiefchryver, die Hechts verhaalt? Dat zy ze in waarheid gebruikten, blykt, dunkt ons , daar uit, dat alexander, wien deze anecdote van het Macedonisch Hof gel heugde, dit zeggen, van de Macedonifche Vrouwen gebezigd , m boertsnde o/cibr.ngt op de Perfiaanfehs.  van ALEXANDER 89 zeer kwaalyk , en riep zyne Vrienden in drift en met de hoogfte verontwaardiging roe , ben vraagende: „ Wat toch voor fchandelykhcid philoxenus immer aan hem bemerkt had , dat hy zich daar ginder in zyne ledigheid bezig hield met zulke onteerende waar voor hem op te doen?" Aan philoxenus zeiven fchreef hy eenen brief, waarin hy hem fchold voor al, wat leelyk was, en beval, „ dat hy dien THEODORUs met zyne vuile waar naar. dit en dat zou zenden!" (#) Op eenen anderen tyd beftrafte hy met den lcvendigften ernst (r) zekeren agnon, die aan hem gefchreeven had , „ dat hy eenen crobylus, van welken een groote roep uitging te Corinthe, koopen wilde en hem brengen." Nog eens , op eenen anderen tyd, vernomen hebbende, dat twee Ma- Eigenlyk (raat *er „ tiaar het verderf" Het is eeu Vloekwoord, dat, daar ons Taaleigen vertchilt, niet wel woordelyk vertaald kon worden., (»•) Deze vertaaling is ingericht naar defchnone yerbeteringe van du soul, die voor i&w'c-xó! leest F5  90 het LEVEN Macedoniers, damon en timotheus, welke in het Leger van parmenio dienden, Soldaaten Vrouwen van de Huurbendcn hadden verkracht, fchreef hy aanftonds aan parmenio, hem beveelende, dezelve, indien zy van de Misdaad overtuigd wierden, als wilde dieren, tot verderf van het menschdom gebooren, te doen ombrengen. Omtrent zich zeiven, fchreef hy in evcngemelden brief woordelyk aldus: „ Wat my aangaat, men zal niet bevinden , dat ik de Vrouw van darius heb gezien, of dat ik haar heb willen zien. Zelfs heb ik naar de redenen van hun, welke haare fchoone gedaante in myne tegenwoordigheid roemden, niet willen luisteren.'" Ook was hy gewoon te zeggen , „ dat hy, voornaamelyk , uit twéé dingen opmaakte dat hy fterffelyk was; te weeten uit het flaapen, en byflaapen." als ftellende, dat beiden, de Vermoeidheid en het Liefdcvermaak, uit eenerlei zwakheid onzer natuure herkomftig zyn. Groot was ook zyne foberheid in het gebruik van Spyzen, zo als zulks uit veele andere voorvallen blykbaar wierd, maar, in-  van ALEXANDER 91 inzonderheid, uit zyn zeggen tot ada (0» die hy tot zyne twééde Moeder aangenoomen en verklaard had tot Koninginne vart Carie. Warit als deze uit groote genegenheid hem dagelyksch overvloed van lekke? gebraad en keurig gebak liet brengen , ert eindelyk zo verre kwam van eenigen vail de voor bekwaamst gehoudene Koks ert Pasteibakkers aan hem toe te fchikken, zeide hy haar „ dezelve niet benoodigd te zyn; want dat hy zelf betere Koks by de hand had, door zynen Leermeester leonidas hem gegeeven , naamelyk , voor den Middagmaaltyd een Legertocht by nacht voor het. aanbreeken van den dageraad gedaan , en voor het Avondmaal eert fo- (s) „ Deze Princes was de Dogter van heca. toMnus, Koning van Carie. Na den dood vü3 UAusoius, haaren onderen Broeder, en vaa artemisia, deszelfs Gemaalin, die zonder kinderen ftierven , volgde zy op in het Ryk met haaren Broeder idrieüs, die haar huwde. Idri* eus geftorven zynde, wierd zy verdreeven door haaren derden Broeder, genaamd pexodarus. Na wiens dood zyn Schoonzoon orontobates de Kroon voor zich bewaaren wilde. Maar alexander gaf ze te rug aan ada." Fr. Fert.  p* het LEVEN fobere Middagmaaltyd." „ Die zelfde Man, voegde hy 'er by, was gewoon mynen „ voorraad var. dekens en beddegoecl te „ doorfnufelen, en myne Klederkasfen „ open te fluiten, om te zien , of myne „ Moeder "er ook iet had bygedaan, dat „ al te gemakkelyk en verwyfd, of over„ tollig was." Aan den Wyn was hy ook minder overgegeeven, dan men gewoonlyk van hem gelooft. In deze verdenkinge geraakte hy door den langen tyd, welken hy aan tafel fleet, doch die niet met drinken , maar met redewisfelen van hem gerekt wierd, wyl hy tusfchen eiken beker, dien men dronk , eenig langduurig Gefprek gewoon was intemengen; en dat maar alleen, wanneer hy ledigen tyd had. Viel 'er iets te doen, dan was geen Wyn, geen Slaap, geen Spel, geene Bruiloft, geene Vertooninge (dingen, aan welke andere Krygsbevelhebbers zich zo vaak vergaapten) in ftaat hem optehouden. En hier van ftrekt zyn geheel Leven tot bewys, het welk hy, hoe kort het ook in alle deelen was, met een' dichten drom van de grootfte en roemrykfte daaden heeft vervuld. Viel 'er niets  van ALEXANDER. 93 niets te doen , dan was zyn eerfte werk, na dat hy was opgedaan, den Goden te offeren; daarna ging hy aanftonds zittende (t) eeten. Het overige van den dag bracht hy door met jaagen , of iets op te Hellen (if), of eenig verfchil tusfchen zyne Krygslieden te vereffenen, of te leezen. By eenen tocht, waarmede geene dringende haast wierd gemaakt, was hy gewoon onder den weg zich te oeffenen in het fchicten met de Werpfpies, of in het op- en affpringen van eenen voortrydenden Wagen. Somtyds joeg hy ook, al fpeelende, op Vosfen, of op Vogelen ; gelyk men uit zyn eigen Dagverhaal kan opmaaken. Wanneer (/) Plut. duidt zorgvuldig aan het onderfcheid -dat 'er tusfchen den morgen- en avond-maaltyd door alexander wierd gemaakt, 's Morgei s gaf hy zich geen tyd; maar ging flechts aanzitten. 's Avonds, of liever in den voornacht, ging hy aanliggen, naar de bekende vvyze der Ouden: en toonde dus geene haast te maaken. Qi) Du soul brengt hier het woord mlétlai tot, en verbindt het met het volgende. Dan is de fin : iets regelende in het Leger, iets fchikkende omtrent de inrichtinge en plaatzinge der onderfcheidene Benden, of in de te vormen Slag* arde, enz.  5>4 het LEVEN neer zyne dagelykfche bezigheden geëindigd waren, en hy zich gereed maakte om te gaan Baaden, of zich met Olie te laaten beftryken, vroeg hy zyne Lieden, die over de Koks en Keukenbedienden het opzicht hadden: „ Of alles tot het Avondmaal in gereedheid was?" Echter ging hy zelden aanliggen, voor dat het reedt laat en donker was geworden. Verwonderlyk was zyne zorge en oplettendheid over tafel, dat niets ongelyk , of onachtzaam mogt worden uitgedeeld. Het drinken wierd door hem , gelyk gezegd is, uit praatzucht doorgaans zeer lang uitgerekt. Voor het overige, daar het hem aan geenerlei geestigheid of gevalligheid in Gezelfchap ontbrak, was 'er nimmer eenig Koning in de zamenleevinge meer aangenaam, dan hy. Alleen maakte hy zich lastig door opgeblaazene grootfpraak, en al te merkbaar Krygsmans gezwets, want fchoon zelf reeds uit zynen aart wat pochachtig vallende, liet hy zich nog meer opblaazen door de vleiers, die hem geheel aan het hollen brachten, en van welken de voortreffelykfïen onder de aanweezige Gasten meermaalen in verlegenheid wierden  van ALEXANDER. 95 den gebracht, aangezien zy zich noch gelyk wilden ftellen met deze vleiers, noch ook achterlyk toonen in hem te pryzen (v): wyl zy het een fchandelyk achtten te zyn, en het ander gevaarlyk was. By het fcheiden van het Avondmaal, ging hy nog eens in het Bad, en begaf zich, vervolgens , ter ruste , flaapende dikwyls tot aan den middag; of ook fomtyds wel den geheelen dag door (w). Voor zyne maatigheid, en geringe gezetheid op Lekkerny, (trekt nog tot bewys , dat, hoewel hem van de Zeefteden dikwerf gefch enken wierden aangebracht van het keurigst Ooft en de heerlykfte en zeldzaamfte Visch, hy de- (V) De leezing in den Text moet, onzes oordeels , hier op deze wyze verbeterd worden : ftijM Wirto povlcptvot rat «vtóv Ituiw^ui. „ Zy wilden de laatften niet zyn onder de genen, die hem preezen." (»0 Hier mede zoude men gedacht hebben dat de Schryver, na van de Soberheid van alexander gewaagd, en afgehandeld te hebben, hoe hy den dag doorbracht, nu tot een ander ftuk, en het vervolg der Krygsbedryven van den Koning zou zyn overgegaan. Het volgende is dus, als het ware, een Byvoegzel, of ftaat, misfehien, cl et op de rechte plaats.  96 het LEVEN dezelve by zyne Vrienden rond zond , zo dat 'er menigmaal voor hem zeiven niets overfchoor. Zyne Tafel was altyd overvloedig en prachtig , en de kosten , daar aan befteed , namen van tyd tot tyd toe, .te gelyk met den voorfpoed zyner Wapenen , zo dat zy eindelyk op tienduizend drachmen kwamen. Doch daar op bleeven zy ook Haan. En dit was, insgelyks, de bepaalde fom door die genen te befteeden, die alexander eens begeerden te vergasten. Na den Veldflag by Isfus (x) zond hy een gedeelte zyner Krygsmacht af naar Damascus. Hier vielen hem in handen de Krygskas en Bagaadje, benevens de Vrou. wen en Kinderen der Pcrfiaancn. Ook bekwamen "er , vooral , de Thesfalifche Ruiters onmeetelyken buit. Het waren , naamelyk , alle zeer ftrydbaare Mannen, die zich in het laatst gevecht uitneemend dapper gekweeten hadden, en die daarom opzettelyk van alexander daar henen waren afgezonden , op dat zy zich verry- ken O) Eene Stad geleegen tusfchen Syrië en Cilicie. De Slag zelf is hier voor befchreeven.  van ALEXANDER. of ken mögten. Niettemin wierd ook het overige gedeelte van zyn Leger als over* laaden met den Roof, en was het eerst omtrent dezen tyd, dat de Macedoniers recht fmaak begonnen te krygen irt het Goud en Zilver ; in de Vrouwen en Le* venswyze der Barbaaren. Ook rustten zy federt niet, wanneer zy eenmaal lucht 'er van gekreegen hadden, met, even gelyk Jachthonden, de Perfiaanfche Rykdommeri op te loopen en na te fpoorert (v). Ondertusfchen dacht het alexander raadzaam, voor dat hy verder ging, eerst de pkatzen aan Zee geleegen te vermees* teren. Naauwelyks wierd dit Zyn voor* neemen blykbaar , of de Beheerfchers van Cyprus en Phoénicie haasteden zich om hun Gebied in zyne handen te Hellen» Het was Tyrus alleen , dat weigerde zich te onderwerpen , en eene zwaare Belege* ringe van zeven maanden uithield, niettegenftaande 'er allerlei Werktuigen tegen de plaats (j) „ Dit is eene Vergelykinge, waarvan, voor plutarchus, HORATius zich reeds heeft badiend." Sat. V. L. II. Ut Canis a corio numquam abjhrribttur unSo» IX. deel. G  ?S hetLEVEN plaats gebruikt en zwaare dyken opgeworpen wierden , en zy van de Zeekant te doen had met CC Galeien. Geduurende deze Belegering zag hy hercules (z), in den droom, (taande op den muur, die hem de handen reikte en toeriep. Ook verbeeldden zich velen onder de Tyriers, in den flaap, dat zy apollo zagen, die tot hun zeide, dat hy de Stad meende te verlaaten en naar alexander te gaan, nademaal het geen 'er in omging niet aan hem behaagde. De Stedelingen , derhalven , den God als op de daad betrapt hebbende , behandelden hem gelyk een' gewoonen Overlooper naar den Vyand. Zy omwonden zyn Colosfusbeeld met zwaare ketenen en nagelden het vast aan het Voetftuk, fcheldende hem voorts voor eenen Alexandrist! (a) Nog zag ale» xan- f» Den Befchermgod van Tyrus. (#) Voor iemand, die het met Alexander hield. — Quintus curtiüs zegt, dat «y het Standbeeld van apollo bonden met een gouden Keten, en dat zy dit Keten vastmaakten aan het Outer van hercules, met oograerli om den God door dit middel tegen te houden. Het denkbeeld om apollo te laaten vasthouden, door hergulïs, is vry grappig." Fr. FerU  vadt ALEXANDER. pp xander een ander nachtgezicht in den flaap. Hy verbeeldde zich, naamelyk, dat hy eenen sa Ter zag, die zich al fpottende op zekeren afftand met hem vermaakte, en telkens, wanneer hy hem gry~ pen wilde, hem ontfnapte, doch, eindelyk, na dat hy hem lang genoeg gevleid, en heen en weder geloopen had, by de hand kwam. De Waarzeggers, daarop, den naam van satïpos verdeelende, vorm« den daar uit deeze niet onwaarfchynelyke voorfpeilinge; „tyrus zal het uw& •worden" (&). Ook toont men daar ter plaatze zekere fontein, by welke hy, flaapende, zich verbeeld zoude hebben den Sater te zien. Te midden van deze Belegeringe ondernam hy eenen zydelingfchen Krygstochr. tegen de Arabiers, welke by den Antilibanon fV) woonen, en geraakte, by deze ge» (b) Satyroj betekent eenen Boksvoet, of Sater. Scheidt men het woord , het zelfïhndig Werkwoord 'er tevens onder verftaande, ri *éftts fa tyrus, dan heet bet: Het uwe zal Tyrus zyn. (f) Een zeer vruchtbaar gebergte, doof de Vele! Abellinat van den Libanen gefcheidefl, waarlegen bet als over ligt,  ioo het. LEVEN gelegenheid, in grooc gevaar, door toedoen van zynen Leermeester l ysi mach us. want deze begeerde hem altyd te vergezellen, zeggende, dat hy niet minder, noch ouder was, dan phoenix. Na dat men dan, al voorttrekkende, genaderd was aan het Gebergte, en alexander, afgefteegcn , de Paarden daar gelaaten had en den marsch te voet voortzettede, gebeurde het, dat de anderen, die hem vergezelden , een goed ftuk weegs vooruit geraakten , en hy zich , terwyl de avond al begon te vallen, en de Vyand dicht by de hand waé, met lysimachus alleen bevond. Tot overmaat van ongeluk kon deze van vermoeidheid niet meer voort, en begon den moed al op te geeven. Evenwei kon hy niet van zich verkrygen den ouden Man te verlaaten. Dan daar hy hem al geftaadig aanfpoorde , en half voortfleeptc , zag hy zich, eindelyk, ongemerkt met eenige weinige manfchappen afgefcheiden van zyn Leger, en genood. Zaakt eenen donkeren en geweldig kouden nacht door te brengen op eenen ruuwen en ongemakkelyken grond. 'Er ontdekten zich, inmiddels, van verre eene menigte brah,-  van ALEXANDER. ffl brandende vuuren , door de Vya nden hier en daar ontftooken. Dit gezicht ontvlamde zynen moed : zo dat hy , vertrouwende op de lichtheid van zyn Lichaam ÖiJ\ en daarop ook , dat hy zich ahyd aan zwaaren 'arbeid had gewend, na den Macedoniers moed te hebben ingefprooken, zich met fncllen loop begaf naar het dichtst by zynde vuur , aldaar twéé Barbaaren, die hy 'er om heên vond zitten, met zyn kort zwaard doorftak , een brandend hout van den vuurhoop greep , en daar mede ylings naar de zynen te rug keerde. Thans wierd 'er een groot vuur aangelegd en ontltooken, waar door men aan een gedeelte der Vyanden zo veel fchriks aanjoeg, dat zy zich, wel dra, door de vlucht yerw'y» derden; terwyl anderen, die hen nog dorsten naderen, fpoedig gedwongen wierdori den rug te keeren. en alzo brachten zy den nacht in deze Legerplaats zonder verdere gevaaren door. Het verhaal dezer gebeurtenis is te boek gefteld door chares. De (V) d. i. zyne Snelheid in het hopen. G 3 .  103 het LEVEN De Belegering van Tyrus wierd op deze wyze voleindigd. Op zekeren dag, wanneer alexander het grootst gedeelte zyner Legermacht uit liet rusten' van de veele en zwaare Gevechten, en arbeid, op de voorige dagen uitgedaan, en (lechts een gering getal tegen de Stad deed optrekken, alleen met oogmerk om aan den Vyand geene rust te gunnen, flachtte de Wichelaar aristander een Offerbeest, om te zien, wat de ingewanden voor goeds voorfpelden. Hy meende daar in zulke duidelyke tekenen te ontdekken, dat hy aan de omftanders met het grootst vertrou. wen de verzekeringe gaf, „ dat Tyrus voorzeker in de loopende maand zou ingenoomen wordgn." Als nu over dit zeggen een luid gefchater en fporterny ontftond (want het was reeds de laatfte dag van de Maand), en de Koning, die 'er fteeds over uit was om de eer en het aanzien der Waarzeggingen te handhaven, zag, dat zyn Wichelaar verieegen was, en niet wist, hoe zich hier uit te redden, gaf hy bevel, dat men dien dag niet voor den éertigfien, maar voor den achmuwintig-  van ALEXANDER. 103 fien van de Maand zou rekenen (e). Tevens liet hy de trompet fteeken, en begon eenen veel geweldigeren aanval 0? de muuren, dan hy in het eerst van voorneemett was geweest te doen. Spoedig wierd de ftorm algemeen; zelfs zo, dat zy, die ter bewaaringe der Legerplaats waren achtcrgelaaten , zich niet ftil konden houden, maar toe kwamen fchicten om hunne Makkers te helpen. De Tyriers, dit ziende, gaven den moed verlooren , en de Stad wierd nog op dien eigen' dag bemachtigd. In het beleg, dat hier op volgde, van Gaza, de grootfte Stad van geheel Syrië, viel hem eene kluit aarde op de fchouder, welke een Vogel van boven uit de lucht liet vallen. De Vogel zelf zynde gaan zitten op een der Werktuigen van de Beier geraars, verwarde zich daar onbedachtelyk in het knoopwerk, uit zenuwen te zamen gefteld, het welk gebruikt wierd om de touwen over te brengen. Aristander deed O) Dacier heeft opgemerkt, dat dit, in de daad , eene armhartige Kunstgreep was, om da Voorfpellinge te bevestigen: daar zy dezelve vee!, eer moest iwyffelstcbtig maaken. G 4  104 het LEVEN deed daarop eene Voorzegginge , welke ook nakwam. Alexander wierd gewond aan de Schouder; maar veroverde de Stad. Van den Buit, hier en elders gemaakt, liet hy aanzienelyke Gefchenken overbrengen aan olympias, aan cleopatra CO en anderen zyner Vrienden; maar aan zynen Leermeester leonidas zond hy vyfhonderd ponden Wierook , en honderd ponden Myrrhe , indachtig aan de hoop, welke deze van hem, toen hy nog een Kind 00 Ji J- Reijke Het zich voorfonn, datPLuT hier *lch zeiven wederfpreeki , daar hy fa h' voorgaande had verhaald, dat alexander zeer verftoord was geweest op zyne Moeder, om dat ZY, «ednurende zyn afzy„, cleopatra, door ïbilippps na olympias getrouwd, op de Wreedaardige wyze had doen ombrengen. De LWche Uitgevers van PLUX. en ,h Leven WJ Alexander, hutten en joerdens, herhaa, len deze bofehuldiging. Maar geen van allen dacht •an cleopaiha, Dogter van ph.ljppus, „ Zuster van alexander; zie justin. IX B 6 h. ~ Kundiger toonde zich , in dezen , de Abt TALlemont, wiens Franfche Vertaaling der I e vens van plut. ons thans in handen vajt daar hy overzet; a cleqpatre ja soeur,  van ALEXANDER. 105 Kind was, getoond had te koesteren, want men wil , dat leonidas , op zekeren tyd, by gelegenheid eener Offerhande , wanneer alexander met beide handen toegreep en dus rykelyk van den Wierook nam, om in het Offervuur te werpen , hem bettrafte met te zeggen: ,, Wanneer gy eens het Land der Speceryen zult bemachtigd hebben , alexander, dan zult gy eerst met volk panden den Wierook onbekrompen kunnen Jlrooien voor de Goden i" Alexander dan , hier op doelende , zond hem toen den volgenden Brief: „ lk heb bevel gegeeven om aan U eenen ruimen vuorraad van Wierook en Myrrhe toe te fchikken, ten einde gy i:t het vervolg op mogt houden in uw eerbewys omtrent de Goden te kruimelen!" Wanneer men hem, onder den overigen Buit, een zeker Kistjtn aau had gebracht, het welk aan hun, die de Schatten en toeftel van darius in bewaaring ontvingen, verre weg het kostbaarlte fcheen van alles, wat zy nog gezien hadden, vraagde hy zyne Vrienden, „ wat voor ding van waarde men liefst, naar hunne gedachten, daarin zoude dienen te bewaaren?" en als nu de G 5 een  i©f5 het LEVEN een dit, en de ander dat aan de hand gaf, verklaarde hy, ,, dat zyn oogmerk was 'cr de Ilias van homerus in te bergen! (g) dit verhaal rust op het gezach van niet weinigen onder de meest geloofwaardige Historiefchryvers. En zeker: byaldien het g:cn de Alexandriners, geloof gcevende aan het verhaal van heraclides , zeggen, waar is, dan zou homerus in de daad geen werk- of nutteloos (/*) metgezel voor hem geweest zyn op zyne Tochten. Men verhaalt, naamelyk, dat, wanneer hy , na het bemachtigen van ./Egypte, het voorneemen had opgevat om eene groote en volkryke Griekfche Stad te ftichten , welke na zynen dood zyn' naam mogt draagen , en gereed Hond eene naar het gevoelen der Bouwkundigen reeds daar toe gekoozene plaats af te meeten en te omheinen , hy, daarop, by nacht in den fiaap een verwonderlyk Gezicht zag. want een Man , bedekt met zilvcrgryze hairen, en allesfins eerwaardig van gelaat, fcheen by f» Ziejhet Verhaal hier hoven en cnzj Aantek» {/>) mTttfi^cMi, liiet «ruftjS«t;,«{  van ALEXANDER. 107 by hem te ftaau , cn deze verfen tot hem uit te fpreeken: „ Een Eiland ligt 'er voorts in de ongeftuime Zee, „ Vlak voor jEgypte's Kust, dat Pharos wordt geheeten." («) Aanftonds hierop verliet hy zyne Leger, ftede en begaf zich rechtftreeks naar dat Pharos, het welk in dien tyd nog een Eiland was , een weinig boven den mond des Nyls geleegen, dien men den Cancpifchen noemt, maar die nu met een Dyk aan het vaste Land verbonden is. Zo dra nu had hy de uitmuntende gelegenheid dezer plaats niet befchouwd (want het is eene lange {treek Lands, overal even breed, welke gelykelyk van een fcheidt aan de eene zyde een groot Meer , en aan de andere de Zee (F), welke in eene zeer ruime (7) Men vindt deze plaats by homirus, Odysf. A , v. 354,, 355. (*•) „ Het Eiland Pharus ligt op eenen affhnd van 1000 pasfen van Alexandrie, {trekkende zich in zyne geheele lengte daar tegen over,uit, en vormende dus de Haven dier Stad, welke zeer groot en dubbel is, dienende ao wel voor het EL  i°8 het LEVEN me Haven eindigt), 0f hy roemde homeRus , als die niet alleen in alle andere opzichten bewonderenswaardig, maar ook een zeer fchrander Bouwmeester was' Waarna hy ftraks bevel gaf het ontwerp der Stad, ingericht naar de gelegenheid van de plaats , af te tekenen. Aangezien er nu geene witte Krytaarde by de hand m non jjyj nsiit ... .; ■, ■ ■■ . Was-, Eüand, als voor de Stad, en 'twéé ingangen hebbende van twéé zyden , waarom ook strabo l*« XVI, p. c.j haar noemt ^ft «K^7,. W_ \tRGiLiUS befchreef haar zeer naauwkeuHg w deze weinige woorden [JEa. I, joVj: " ' Tnfula portum Efficit, obieclu lateijtm » en. voor hem cvesar in het IH B. van den É¥S gerl Oorlog, Ik. m „ Hac irm ob;eaa ^ xandri* portum efficitr De wyde Waterplas wel ke zy afzondert van de Zee, is de Zee ten' Z,i. den, geheeten m«,£/« a/^, het Meer Maria of Mareotis. Aan haare andere zyde heeft men de Noord-zee, of de Zee Van /Egypte." Fr. fert Wy zullen hier, ter meerdere ophelderfnge flechrby voegen, het, geen strabo, op de aangehaalde plaats laat volgen : „ dat het ftrand aldaar een i,,-m vormt met twéé voorgebergten, afpunten, » *'* uWo°?to&, «tam mjchen het Eiland in het lange inlig/."' '!3  van ALEXANDER. 109 was, nam men-Meel, en bakende daarmede op den zwarten grond (/) eenen cirkelachtigen inham, wiens innerlyke omtrek van recht doorloopende Straaten in diervoege doorfneeden wierd, dat de deelen zich onderling in grootheid evenaarden, en het geheel zich vertoonde in de gedaante eens Macedonifchen Krygsmantels (m). Als nu de Koning zyn genoegen over dit Ontwerp te kennen had gegeeven, verfcheenen 'er, op het onverwachtst, uit (/) Deze kleur wordt hem gegeeven door de overrrroomhigen van den Nyl, en hier van daan worden ook de /Egyptenaars by de Grieken £. a«^.^4, zwartvoeten, genoemd. O) » Dit is> a,s het ware' de uillegging der woorden van strabo [L. XVII, p 793. c-] Het plan van de Stad , zegt hy , heeft de fi. "guur eenes Mantels." - (Vergel. diodor. sic L. XVII, p. 5S»>0 Plihiüs fchryft 'er dit van , fpreekende van Alexandvie, V B. ii h. „ Met*tus est eam Dinochares (of liever Dinocrates) Archiie£tus pluribus modis memorabili ingenio , XV M pasfuum laxitate infesfa, ad effigiem Macedonica: Chlamydis, orfie gyrato lacimofam dex. tra lavaq; angulofo proeurfu." Men vergelyke cp die plaats de geleerde sanmerkinge van har»oi«." Fr. F ert.  110 kït LEVEN Uk d£ Rivier en Meer eene talloos -emgte groote vogels, van allerlei foT *? £ gehede W°Iken ' °P ^ be-' gooiden omtrek nederllreeken , en al hec Meel verflonden, zo dat 'er ook niet he genngst overfchot van te vinden was. Dit Teken ont2ectedeALEXANDE^doch Wichelaars gebooden hem goedsmoeds te *vn, verklaarende deze gebeurtenisfe a]. dus, „ dat hy eene Stad ftond te bouwen f T, 6 dC rUimftG OVervloed van alles heerfchen zoude, en die aan menfchen uit allerlei Landen tot eene Voedfter zou ver«rekken!» Aldus gerust gefield , gaf hy aan de Opzienders bevel m»t het werk ten yverigften voort te vaaren. Belangende hem zeiven , hy dacht thans niet anders ' dan op zyne reize naar den Tempel van Jupiter ammon. Dit was een verre weg, en die , om van andere veele en groote moeielykheden en ellenden niet te fpreeken, inzonderheid door twéé gevaaren bezwaarlyk wierd gemaakt, als vooreerst door gebrek aan water, het welk ook de reden is, dat het Land, geduurende met weinige dagreizen , niet bewoond wordt; ten twééden, dat de Reizigers in ee-  van ALEXANDER. m eene diepe en onmeetbaare Zandwoescyn niet zelden overvallen worden van eenen geweldigen Zuidenwind. Welk ongeluk men zege, dat in vroegeren tyd het Leger van cambyses bejegende , als wanneer de geheele Vlakte in eene golvende beweeginge wierd gebracht, en de hooge Zandhoopen, door den wind los gemaakt, niet minder dan vyftig duizend menfehen overdekten en verfmoorden. Alle deze gevaaren wierden door de Macedoniers genoeg berekend, en van elk ter baane gebracht; dan het was niet gemakkelyk alexander af te brengen van iets, het mogt zyn , wat het wikde , waarop hy eenmaal zyn hart gezet had. Het goed Geluk, naamelyk, dat zich voor alle zyne onderneemingen infchikkelyk betoonde , maakte hem vast in zyne befluiten \ terwyl zyne groote Stoutmoedigheid hem alle daaden deed volvoeren met eene onweerftaanbaare drift, die niet flechts over Vyanden, maar ook over Plaatzen en Tyden zegepraalde. Dat hem nu op deze Reize, in alle de zwaarigheden, waarmede zy vergezeld ging, van de Godheid klaarblykelyk hulpe wierd verleend, vond algemeen meer geloof, dan 'de  112 het LEVEN de Godfpraaken i welke hy federt gezegd wordt ontvangen te hebben. Zelfs kan men zeggen, dat aan die Godfpraaken door dezen byftand in zekeren fin gezach wierd bygezet. Want, vooreerst, viel 'er veel Water van den Memel («), en overvloedige Regenvlaagen benamen niet alleen de vreeze voor dorst , maar deeden ook de droogte en ftuifbaarheid van het zand verdwynen, dat daar door vochtig wierd «remaakt en zich te zamen pakte; terwyl zy, tevens, de Lucht verfrischten en zuiverden! Vervolgens, toen men gewaar wierd, dat de Bakens en Scheidpaalen, naar welke de Wegwyzers zich richtten, in verwarringe waren geraakt, waar van het gevolg was, dat de Reizenden uit onkunde van eikanderen af, en aan het dooien raakten, verfcheenen 'er Ravens, welke den post van Gidfen op zich namen, fieeds vooruit vliegende en voortfpoedende, wanneer bet Leger hen van naby volgde; of ook wel de ach- C») Eig. van jupiter, £ Afy Plut. fpeelt In deze uitdrukkinge , om van ter zyden aan te «luiden, dat jüpiter ah Hoi li hem op deze Reize mee Regen iegunitigde.  van ALEXANDER. 113 achteraankoomenden en craagen inwachten^ de: ja zelfs, het geen (volgens het verhaal van callisthenes) het verwonderlykfte van allen was , maakten zy by nacht een zeker geluid , waar door ze de dwaalenden tot zich riepen, en brachten ze door hun gekor weder op het rechte fpoor (o~). Na dat hy dus de Woestyn gelukkig doorgeraakt en in de Stad was aangekoomen, begroette hem de Opperpriester (ƒ>) van ammon op naam van den God met 'de groetenisfe als van eenen Vader. Alexander vroeg, op zyne beurt, „ of ook iemand der Moordenaaren zyns Vaders zyne handen was ontkoomen ?" Waar op de Priester hem waarfchuwde , ,, geene onbetaamelyke uitdrukkingen omtrent de Goden te gebruiken: aangezien hy gee- nen (a) Minder bygeloovig , dan onze Schryver , toont zich strabo XVI B. bl. 814, A. waar hy zulke, en diergelyke Verhaalen van de Schryvers, die de daaden van alexander te boek hebben gefield, rechtsreeks aan Vleierye toefchryft. (/>) Die de Godfpraaken uitfprak , en daarom hier en vervolgens sr^pami, profeet, wordt gejioemd. IX. deel* H  ï i4 het l e v e n jicti Vader had, die fterven konde !" Hy veranderde daarop de vraag, en vroeg, „ of hy over alle de Moordenaars va» Philippus wraak genoomen had?" . Vervolgens, omtrent de Heerfchappy, „ Qf de God hem begunftigde met het Oppergebied over alle Menfchen ?" De God- ° fpraak antwoordde, ,, dat ammon hem ook deze gunst toezeidevoorts, „ dat de wraak over den moord , aan philippus gepleegd, volkoomcn was volvoerd." Hier na vereerde hy den God, in zynen gewyden Tempel, met de heerlykfte verfierfels;' maar aan de Menfchen (£) deed hy gefchenken in geld. Dit is het geen omtrent de aan hem afgegeevene Godfpraaken door de meeste Schryvers is te boek gefield. Maar alexander zelf fchryft in eenen brief aan zyne Moeder , „ dat aan hem zekere geheime Orakels waren afgegeeven, welke hy aan haar, by zyne terugkomst in Macedonië, onder vier oogen zoude mededeelen." Zommigen zyn 'er, die zeggen, dat de Opperpriester, wanneer hy hem in het Grieksch met eene (?) d. i. aan de Prieflen.  van ALEXANDER. iij ne zekere Vriendelykheid aan wilde fpreeken , en zeggen : nAiAi'on! (f) doordien hy een Uitlander was,.in de uitfpraak van de laatfte letrer (s~) dwaalde , en her, woord uitfprak met een s, zeggende ra ïiaiai'oz, gebruikende dus den s in plaats van den n. Dat deze misflag in de uitfprtiak aan alexander byzonder wel geviel , en daarop het gerucht verfpreid wierd, ,, dat het Orakel hem had aangefprooken als den Zeon van jüpiter." Nog verhaalt men, dat hy de Lesfen van den iEgyptifchen Wysgeer psammon nu en dan bywoonende , in geene ftelling, door dezen geopperd , meer behaagen fchepte, dan in de volgende : „ Dat alle Menfchen van God geregeerd worden: want dat alles , wat regeert, en oppermacht oeffent, het mag zyn waarin het wil, Goddelyk is." Zelf, niettemin, koesterde hy een gevoelen omtrent deze zaakcn, dat meer wysgeerig was, hier in be- ftaan- (r) o paidion. d !. myn Zoon! (s; De letter N in S veranderd zynde moet men daarenboven het woord van een fcbeiden. dan wordt het o pai Dios'. d. j. o Zoon van jupite&I H 2  ji6 het" léven ftaande : „ Dat God wel de algemeene Vader is van alle Menfchen : doch dat hy de uitmuntendfte onder dezelve in het by^ zonder voor zyne Kinderen aanneemt." Over het geheel was hy gewoon zich trotsch te gedraagen jegens de Barbaarcn, en zich voor te doen , als of hy volkoomen overtuigd -was van zyne Goddelyke geboorte en oorfprong uit ju pi ter. Maar • by de Grieken praalde hy meer ingetoogen en fpaarzaamer met deze zyne vergooding; uitgezonderd, wanneer hy eens aan de Athenienfers fchreef over het Eiland Sanaos , in welken Brief hy zich dus uitdrukte: „ Ik ben het niet, die deze vrye ü en vermaarde Stad uw Ik den in han. „ den heb gegeeven. Gy hebt haar ont„ vangen van hem , die "er toen over „ befchikken konde, en die voor mynen , vader .doorging!" meenende philippus. Naderhand gekwetst zynde met een pyl, en zwaare pynen lydende, zeide hy, onder het vloeien der wonde: „ Dit, myne Vrienden , is wel degelyk Bloed , en geen ichor (V) : »> Zo (O Homerus Iaat ook de Goden van Menfchen  VAN ALEXANDER. 117 „ Zo als den zaal'gen Goón uit hunne Wonden vloeit." Wanneer het een/, op zekeren tyd, zeer zwaar Weder was, en de geweldige Donder elk verbaasde , voerde de Sophist anaxar-Chus , die 'er tegenwoordig was, hem te gemoet: „ Waarom dost gy „ zo ook niet eens; Gy Zoon van Jpvi " ter? Hy antwoordde lacchende; Om " dat fchen wonden, zo als venus van diomedes. Doch hy noemt derzelver bloed niet , gelyk het Menfchenbloed, «>* haema: maar lxif, 340. d. i. een zeker Vocht, of Water, om dat de Goden, gelyk hy zegt, bloedeloos zyn. En is dit woord in de 'Geneeskunde nog in gebruik. Wat verder aangaat het Verhaal zeiven , waarby rtüT. die zeggen in alexanders mond legt, Veiyk hy ook doet in zyn Stuk over het Geluk van alexander, en in de Kortbondige Spreuken- wy moeten bekennen, het, met dio gen es lJrtius (IX B. §. 60), aan wien het verhaal van plut, niet onbekend was, liever toe te fchryven aan anaxarchüs, die alexander meermaaien over zyne dwaaze vermetelheid, van God te willen zyn, mat bitterheid bettrafce.- Andere Schryvers zetten dit gezegde wederom op rekeCinge van anderen. Zie de Aantek. vanMENAGR OP Dl ogen es bl. 425, b, H 5  H8 hst. LÉVEN dat tk mynen Vrienden geenen fchrik Hl aanjaagen: Zo als gy wiU Mè daf ^ doen zal. Gy , die mynen Maaltyd ver. acht, om dat gy V Visfchen op tafel ziet liaan , en geene Hoofden van Afatifehe Landvoogdenr Men zegt, naamelyk, dac anaxarchus in de daad, ziende, dar de Koning eenige kleine Vischjens aan heph^stion ten gefchenke zond , dier. gelyke redenen, zo als wy Zeiden, zou hebben gevoerd, verachtende, als het wa, re, en befpottende die genen, welke met groote moeite en gevaaren naar macht en glorie jaagen ; terwyl zy voor hun Vermaak en Genot of niets , of weinig meeP hebben , dan andere menfchen (V). Het* blykt, derhalven, uit al het geen hier boven is gezegd, dat alexander zelf zich geensfins veel voor liet ftaan , noch' hoogmoedig was op dezen waan van God, delykheid; maar dat zyn oogmerk was anderen daar door te vernederen en aan zich te onderwerpen. Ui? tp Diogenes L. verfchilt hier, in zyn ver. haal, wederom van plutarchus. Men zje hem  van ALEXANDER Uit TEgypte naar Pheenicie terug gekeerd deed hy plechtige Offerhanden , en ■hield ftaatelyke Optochten (>), ter èerè van de Goden. Ook liet hy naar den prys' dingen door Reien van Danfers, en Vertooningen van Treurfpelen, welke niet alleen door den kostbaaren toeftel , maar ook door de begeerte om eikanderen te boven te gaan, zeer luisterryk wierden gemaakt, want de Koningen der Cyprifche Steden droegen daar by de kosten , eveneens als zulks te Athene gewoon waren te doen, die uit de Wyken door het Lot daar tóe wierden aangeweezen fyfi en de drift en nayver, dat de een den anderen overtreffen mogt, waren verwonderlyk. Inzonderheid had dit plaats tusfchen nicocreon, den Salaminier (SfJ, cn p A s r' .crates, den Solenfer. want aan deze twéé was het te beurt gevallen den toeftel (v-) Pompen. O) Deze publieke Lasten (ehoregi^ vielen den gegoedften Burgeren ten deel. r» Niet van liet Eiland Salamis , maar van «en* Stad van Cvprus, ook Salami* geheeten. £ene andere Stad van dat Eiland heette Sols, en daarvan was pa sic rat es Koning. H 4  i2o h?t LEVEN fel te bekostigen voor de beide voornaamfte Tooneefipeelders; te weeten m PASI, aan , " v00r a^henodorus, en welke r11"0"^ v00rth^alus: welken laatstgemelden alexander zdf begunftigde. Nochthans ^ y gk? niet eerder blyken , dan toen , na * opneetnen der Hemmen, athenodo- U! Overwznnaar was verklaard. Want Z T ^ hy' °"der ^t benen gan, geZegd zoude hebben,,, dat hy de «ufpraak der Rechters niet kon laaken • doch dat hy gaarne een gedeelte van zyn' Ryk zou hebben willen misfen, liever dan Thessalus overwonnen te zien'" Wan «eer nu athenodorus , vervolgens, door de Athenienfcrs in eene boete was bellaagen , 0m dat hy rot de gewoone S,rydfpelen van het Tooneel op het Feest van Bacchus niet was opgekoomen fj), en O) » Deze plaats is zeer opmerkelyk, want aw *N* ons, dat de Attifche Toneelleiders ( chooï ;:n :;sFreizende) eg-n het Feest van Bacchus, of de DiomSa Wanneer de Co.edien en Tragediën wierden ver! Qond, *»* ^hene op te koon.en , of, zo v k«* >n ?e!„e,yk Weeven, boete tpoesten hetaa! Jen.  van ALEXANDER. izi en" op den Koning begeerde, dat by Brieven van voorfchryvinge aan hem verleenen wilde , weigerde hy zulks te doen , maar liet de boete voor hem betaalen. Een ander Tooneelfpeelder, genaamd lycon, geboortig van Scarphe (z) , die in den Schouwburg met groote toejuiching wierd gehoord, liet onder het uitvoeren van een Blyfpel , en het opfnyden zyner rolle een dichtregel tusfchen in vloeien , die een verzoek om X Talenten behelsde. Alexander lachte, en bevalze aan hem toe te tellen. Hierna ontving hy eenen Brief van darius, aangebracht door deszelfs Hovelingen , welke hem , op last van hunnen Meester, baden tot losgeld voor de Gevangenen wel te willen aanneemen tien duizend Talenten. Ook bood darius aan , byaldien hy zyn Vriend en Bondgenoot worden wilde , aan hem af te ftaan het len. Men kan hier uit opmaaken , hoe groot de drift ware der Athenienfers voor de Schouwfpeien." Fr. Fert. (z) Eene Stad in het Landfchap Locris , aan den mond der Rivier Bongrius, H 5  !2* HET LEVEN het geheele Land aan deze zyde van den Euphraat, en hem eene zyner Dogteren ter Vrouwe te geëven. Alexander deelde deze hem aangeboodcne voorwaarden mede aan zyne Vrienden. Waarop parmenio zeide : „ JVat my belangt; „ indien ik alexander was, zou ik „ dit aanbod aanneemen" Alexander antwoordde : „ Ik voorzeker ook, indien ik parmenio was!"" (a) Hy fchreef vervolgens aan darius, „ dat, zo hy tot hem overkoomen wilde , hy met alle moogelyke vriendelykheid en menschlievendheid behandeld zoude worden : zo niet , ftond hy gereed om zelf tegen hem op te trekken." Spoedig, echter, had hy berouw over het weigeren van het (haken der Gevangenen , wanneer de Huisvrouw van darius kort daarop in baa- rens* (*) » Longinus, aan willende toonen [over het Verhevene h. 7.] dat aan groote Mannen dikwerf buitengewoone gezegden, ook in de gemeenzaame verkeeringe, ontvallen, brengt daar toe dit zeggen van alexander by , en laat daar. op volgen: „ fs het niet zo, dat 'er een alexan. der wierd vereischt om een dusdanig antwoord te geeven ? —" fr. Vert.  van ALEXANDER. 123 rensnood geftorven was; en zag men dui-> delyk aa"n hem, dan hy zich hierover kwelde , als die hierdoor geene geringe gelegenheid tot het aan den dag leggen zyner foegeevendheid verboren had. Hy befchikte, dan, voor deze Vrouwe eene zeer heerlyke begraaffenisfe, waarby geene kosten waren ontzien. Ohdertusfchen ontkwam een der gefneedene Kamerlingen , welke te gelyk met den Vrouwenftoet gevangen waren geraakt, met naame tireos, * uit het Leger , zettede zich te paard, en fpoedde naar darius, aan wien hy heÉ overlyden zyner Gemaalin bekend maakten Als nu deze zich, dit hoorende, voor het hoofd iloeg, en een luidruchtig geween aanhefte, uitroepende : „ Helaas ! hee ongelukkig is het Noodlot der Perfiaanen. De Vrouw en Zuster van hunnen Koning moest niet alleen den Vyand in handen vallen en als Slavinne leevèn, maar ook als Slavin in haare gèvangenisfe flerveh! flerven, zonder dat haar eene Koninklykè begraaffenisfe wedervoer /" — „ Wat de Begraaffenis aangaat, Heer Koning , hernam de Kamerling , en alle vereeringe, die te bedenken was, aan haar beweezen, en  124 het LEVEN en de welvoegelykheid ten naauwkeurigften omtrent haar in acht genoomen, aangaande dit alles hebt gy geheel geene redenen cm U over het ongunflig Noodlot der Perfiaanen te beklaagen. Want noch aan myne Meesteresfe, statiiu, zo lang zy leefde, noch aan uwe Moeder, of Kinderen heeft immer iets ontbrooken van al dien (laat en heerlykheid, welke zy te vooren genooten; behalven alleen den luister uwer Grootheid niet te kunnen aanJchouwen, die onze God en Heer oro- • masdes (b) wederom op nieuw ten helderden zal doen uitfchitteren. In de daad, het is "er zo ver van daan , dat zy na haar afflerven geene allesfms prachtige Begraaffenisfe zou genooten hebben, dat zelfs de traanen haarer Vyanden haar daarby hebben vereerd! Want zo vreesfelyk alexa n d e r is in den Stryd ,* even zo zachtmoedig is hy na de Overwinring!" — Op het hooren dezer woorden wierd darius innerlyk beroerd , en de .hevigheid zyner aandoeninge vervoerde hem tot (b) Zie de Aantek. op het Lïv. van themistocles in ons If D. bi, 305.  van ALEXANDER 125 tot ongegronde achterdocht. Den Gefheedenen, derhal ven,' ter zyde afgeleid hebbende in het binnenfte der Tent, fprak hy hem in dezer voege aan : „ Byaldien gy zelf ook niet, even als de Fortuin der Perfiaanen, het met de Macedoniers houdt, eh ik darius nog uw Heer en Meester ben, zeg my, zo waar gy het onmeetelyke Licht van mithras, en deze Koninklyke Rechtehand eerbiedigt, betreur ik in den Dood van statira niet het minfte deel haarer rampen? Hebben wy, toen zy nog leefde , geen' grooteren jammer moeten ondergaan? Zouden wy niet meer overeenkom/lig met onze Waardigheid ellendig zyn geweest, zo wy gevallen waren in handen van eenen wreeden en fiuurfchen Vyand ? Want wie toch kan goede gedachten hebben van de beleeftheid eens jongen Mans jegens de Echtgenoote zynt .Vyands; en van zyne drift om haar dermaate te vereeren?" Hy fprak nog, wanneer tire os voor hem op de knieën viel, en hem fmeekte „ zich van diergelyke woorden te onthouden, en noch omtrent alexander onrechtvaardig te zyn, noch zyne .overleedene Gemaalirine en Zuster  1=6 HET LEVEN ter te fchande te maaken: ook zich zeiven den grootften troost in zyne tegenlpoeden geensfins te beneemen , hierin beftaande dat hy overwonnen fcheen te zyn van ee' nen Man, wiens voortreffelykheid de menfchelyke natuur fcheen te boven te gaanmaar veeleer alexander te bewonderen , als die grootere bewyzen van zyne Whheid had gegeeven aan de Perfiaanm Vrou«ren, dan aan de Mannen blyken van dapperheid!" De Kamerling bevestigde dit zyn zeggen met de verfchrikkeeeden' e" weidde nog verder uit over de Ingetoogenheid en Grootmoedig hf va" a"xandeR, by alle ande% gelegenheden betoond. Waarop DARIIJS lf ,Wedcrom beêaf ^ ^n kring zy„er I Wehngen en de handen ten Hemel «rekkende dit Gebed uitboezemde. . 0 Goden onzer Voorvaderen en Befchermers der Koningen ! fchenkt my , voor alk . du, dat ik den Voorfpoed van het Ryk derjerfen mag herflellen, en het in dien zelfden lutster, als ik het ontvangen heb achterlaate; op dat ik in {laat zy aan Alexander te vergelden die weldaaden, velke ik,'by het ongeluk myne waardfte Pan-  van ALEXANDER. 117 Panden overgekoomen , van hem heb ondervonden1. — Doch, zo dit de fchikking is van het Noodlot : zo door der Goden Gramfchap en de wisfelvalligheid der menfchelyke Zaaien die tyd thans daar is, dat de Perftaanfche Heerfchappy moet eindigen; dat dan van alle menfchen niemand anders den Troon van cyrus (c) beklimme, dan alexander!" Dat dit dus zy voorgevallen , en daarby zulke redenen zyn gevoerd, wordt door de meeste Historiefchryvers verzekerd. Alexander thans het geheele Land aan deze zyde van den Euphraat aan zich onderworpen hebbende, fpoedde zich nu oni tegen darius op te trekken, die af, kwam met een Leger van tienmaal honderd duizend Man. By deze gelegenheid boodfchapte iemand zyner Opperhoofden hem , als eene zeer belacchelyke zaak, aartig genoeg om 'er zich mede te verlus- ti- (c) Men weet, dat cyrus de Stichter was der Pevfifche Monarchie , en daarvan wordt de Perfifche Troon de Troon van cyrus geheeten. Dus zeide horatius : lied dit urn Cyri Solio Phraaten. II B. ii Lierz. 17 v." Fr. Vert.  128 het L E V EN dgen, dat de Trosboeven, Wagenknechtea en overige hoop , die het Leger volgde, uit kortswyl zich in twéé partyen had verdeeld. Dat by elke party een Aanvoerder en Opperhoofd was aangefteld , waarvan men den eenen alexander, en den anderen darius had genoemd. Dat zy eerst met kluiten tegen eikanderen hadden beginnen te fchermutzelen, vervolgens met vuisten. Dat eindelyk de ftryd meer en meer heet geworden was, zo dat veelen naauwelyks tot .bedaaren te brengen waren , en men zelfs met Hokken en fteenen had begonnen te vechten!" De Koning gaf, op dit bericht, bevel , dat de beide Aanvoerders afzonderlyk een tweegevecht zouden houden , en wapende zelf den genen, die men alexander heette, terwyl philotas zulks verrichtte aan hem, die darius wierd genoemd. Het geheele Leger aanfchouwde dit Gevecht, en ftelde daar in, als het ware, een voorteken van het geen gebeuren moest. Na een* hardnekkigen ftryd bleef de overwinning aan den zogenoemden alexander, die tot belooninge van zyne dapperheid XII Dorpen ontving, benevens het voorrecht van  van ALEXANDER. 129 van eenen langen Perfiaanfchen Rok te mogen draagen. Deze gebeurtenis vindt men verhaald door eratosthenes. De beflisfende Veldflag tegen darius viel niet, zo als veelen fchryven, voor by Arbela (d), maar by Gaugamela. Dit woord betekent, zo men wil, het Huis des Kameels, om dat een der vorige Perfifche Koningen de handen zyner Vyanden op eenen (hellen Kemel (e) was ontvlooden, en denzelven, uit dankbaarheid, daar ter plaatze eene Stallinge had verzorgd , met aanwyzinge tevens van eenige Dorpen en derzelver Inkomften tot deszelfs onderhoud. 'Er viel toen eene Maansverduisteringe (ƒ) voor in de maand Boedromion, om- Eeue Stad in Babylonie, naar welke d; Macedoniers hunne Overwinning liever wilden benoemd hebben , dan naar het geringe Dorp Gaugamela. (e) Of Dromedaris. De bedoelde Koning van Perfle was darius, de Zoon van histaspes. • CO » De Sterrekundigen verzekeren, dat dezj Maaneclips te Babyion voorviel, naar de Juliaanfche Tydrekeninge , op den 20 September. Dus zou de Slag by Arbela, of wel by Gaugamela, plaats hebben gehad op den 1 O&ober." Fr. Vert. IX. deel. I  13® het LEVEN omtrent den tyd , wanneer by de Athenienfcrs de geheimfinnige Feesten van Eleufis aanvang neemen. Op den elfden nacht na die Maansverduistering, wanneer de wederzydfche Legers reeds in elkanders gezicht gekoomen waren, hield darius zyne Krygsmacht onder de Wapenen, en ging zelf by fakkellicht de rangen rond. Alexander van zynen kant, was, terwyl de Macedoniers rustten , voor zyne Tent met den Wichelaar aristander bezig in het doen van eenige heïmelyke Godsdienftige verrichtingen en het (lachten van Offerhanden aan de vree ze Qg\ De oudften, daarentegen, onder zyne Legerhoofden , voornaamelyk parmenio, als zy c/z geheele Vlakte , welke ligt tusfchen (g~) De gewoone Iezinge is hier Hy droeg dit, om (/) Buitengewoon is hier do nauwkeurigheid van onzen Schryver , daar hy niet alleen de Wa. penen, welke alexander op dezen dag aanhad , ftuk voor fluk befchryft , maar 'er ook de Werkmeesters zorgvuldig van opgeeft. Deze merkwaardige Slag, naamelyk, deed de Perfifche Mo. narchle te gronde gaan. Voorts heeft dacier zeer wel opgemerkt, dat plüt. ook hier de manier van homerus is gevolgd. f» Van dezen Kunflenaar, zo min als van helicon, is ons elders melding voorgekoomen. '") Inwooners van Citium , eene Stad op het Eiland Cyprus.  van ALEXANDER. 137 om dat hy doorgaans in gevechten gewoon was een Zwaard te gebruiken. De Draagband , waar aan dit Zwaard hing, was prachtiger van werk, dan zyn overig Wapentuig, zynde het werk van helicon den Ouden, en eene vereeringe van de Burgerfchap der Rhediers, waarvan alexander hem ten gefchenke ontvangen had. Ook hier van was hy fteeds gewoon zich in Veldflagen te bedienen. Voorts gebruikte hy , zo lang hy nog bezig was met het rangfehikken van de Phalanx, of het een of ander te verbeteren, of bevelen te geeven , of de Gelederen ter bezichtiging door te ryden, een ander Paard, om ° dat hy den Bucephalus , die reeds jaarig begon te worden, wilde fpaaren. Dan zo dra was men niet gereed om aan het werk te gaan, of dit Paard wierd gehaald; het welk zo ras niet door hem was beklommen, of hy gaf het teken tot den aanval. Vooraf had hy eene lange aanfpraak gehouden tot de Thesfaliers; gelyk ook tot de overige Grieken. En als nu deze hem roeriepen, dat hy veilig op hen betrouwen mogt, en met luider Itemme eischten om tegen de Barbaaren aangevoerd te worden, 1 5 wierp  138 het LEVEN wierp hy de Werpfpies over in de (linkerhand , en de rechtere ten hemel (trekkende, bad hy de Goden (volgens het verhaal van callisthenes) „ dat, zo hy waarlyk de Zoon was van ju pit er, zy hem wilden byftaan , en den Grieken moed inftorten!" De Wichelaar aristander, in een wit opperkleed, met eene gouden kroon op zyn hoofd, toonde, daar hy reed naast alexander, eenen Arend zich boven diens hoofd in de lucht verheffende , en zyne vlucht rechtftreeks naar den Vyand richtende. Dit teken bemoedigde grootelyks alle de genen , die het ° zagen : zo dat de een den anderen ftraks een hart in het lyf fprak, en op deze aanfpooringe het Paardevolk met vollen draf op den Vyand afging , en de rangen van het Voetvolk op derzelver voorbeeld tevens in beweegmge raakten. Dan de Barbaaren keerden reeds den rug, eer nog de voorden met hun handgemeen konden worden, wordende van de Macedoniers alom yverigvervolgd. Alexander nu drong voornaamelyk in op den middentocht des zo fpoedig overwonnenen Vyands, ter plaatze, waar darius was. Want hy zag hem  van ALEXANDER. 137 hem duidelyk van verre, over die genen heen, welke voor hem gefchaard ftonden, diep in de Koninglyke Lyfwacht, boven welke hy uitftak : een fchoon en groot Man , gezeeten op een' hoogen Wagen, omringd van eene menigte heerlyk gewapende Ruiters, welke in fraaie orde om den Wagen gerangfcbikt ftonden , en gereed waren den vyand met geflootene gelederen in te wachten. Doch toen de verfchrikkelyke alexander zich van dichte by vertoonde , en de vluchtende benden wierp op de genen, die nog ftand hielden, wierd alles dra met fchrik vervuld en de grootfte hoop uit een gejaagd. De braafften, echter, en dapperften lieten zich op hunnen post, waar zy, ter befcherminge van hunnen Koning , geplaatst waren, doodflaan, en hunne opeengefbpel. de Lyken verftrekten tot eene hindernis in het vervolgen; daar Menfchen en Paarden zich onder de dooden en ftervenden geftaag verwarden. Darius zelf. die thans al wat ysfelyk was voor oogen had, en het Krygsvolk, ter zyner verdeediginge gefchikt, op hem zag ftorten; terwyl het hierdoor niet meer mogelyk was den Wagen  140 het LEVEN gen te wenden , of 'er mede door te ryden, om dat het groot aantal van gcfneu* velden de raderen ftopte en te rug hield, en de Paarden, belemmerd en als het ware bedekt door de ftapels van Lyken, aan het fteigeren raakten , en den Voerman van zyn fluk brachten; — nam eindelyk het befluit zynen Wagen, te gelyk met zyne Wapenen, te verhaten, en, zo men zegt, te gaan zitten op een Merriepaard, dat onlangs een Veulen had geworpen , en waarmede hy zich op de vlucht begaf. Hy zou , evenwel , naar gedachten , op dien-tyd niet hebben kunnen ontkoomen, byaldien 'er op nieuw geene Ruiters waren verfcheenen , afgezonden door p a rmenio , om van alexander wederom hulp te vraagen, „ nademaal 'er aan zynen vleugel nog eene aanzienelyke macht der Vyanden ftand hield , welke niet aan het wyken te brengen was." — Over het geheel befchuldigt men parmenio, dat hy, geduurende dezen Slag, zeer fiaauwhartig en angstvallig te werk ging; het zy dan, dat de Ouderdom hem reeds een gedeelte zyner itoutmoedigheid had benomen, of dat hy, (zo als callisthenes om wil  van ALEXANDER: 141 wil doen gelooven) de groote macht en overmoed van alexander ongaarne zag en hem benydde. De Koning dan , ten hoogften misnoegd over deze vertraaging, wachtte zich wel de waare reden aan zyne Krygslieden te openbaaren , maar gaf bevel den aftocht te blaazen , als wilde hy een einde maaken aan de bloedftortinge, te meer , daar het reeds duister begon te worden. Vervolgens reed hy fpöorflags naar de plaats, die hy waande nog gevaar te loopen, doch kreeg onderweg bericht, dat de Vyand volkoomen overwonnen en op de vlucht gedreeven was. Na dat deze groote Veldflag een zodanig einde bekoomen had , hield men het daar voor , dat het Gebied der Perfiaanen volftrekt te gronde was gegaan, en alexander, voor Koning van Afie uitgeroepen, deed ftaatelyke Offerhanden aan de Goden, en befchonk zyne Gunftelingen met Rykdommen, Huizen en Landvoogdyfchappen. Vooral begeerig om eere in te leggen by de Grieken , fchreef hy aan hun , „ dat alle Dwingelandy van nu af aan was afgefchaft, en elke Staat naar eigene wetten leeven mogt!" In het byzon- der  14a het LEVEN der liet hy aan de Platasenfen boodfchappen „ om hunne Stad te herbouwen, uit hoofde, dat derzei ver Voorouders hunne Landeryen aan de Grieken ten besten gegeeven hadden , om daarop voor de Vryheid te vechten." — Ook zond hy naar Italië, aan de Crotoniaten, over een gedeelte van den buit : willende hiermede verceren den yver en kloekhartigheid van den Worftelaar phayllüs O), welke, ten tyde van den Medifchen oorlog , wanneer de overige Iraliaanen q>) aan het behoud van Griekenland wanhoopten, met een Schip, door hem zeiven uitgerust, naar Salamis zeilde, om op zyne wyze in het algemeen gevaar te deelen. Zodanig een Begunffiger was hy van elk dapper en edel bedryf! Zo zeer was hy de Vriend en Bewaarsman van alle loffelyke daaden! Het («) Deze loffelyke daad wordt ook vermeld van iierodotus VIII B. 47 h. en van pausanias in Phocic. s. X, 9. op beide plaatzen vinden wy 's mans naam gefchreeven, als hier, by plutarch. Anderen willen, dat hy geheeten was astyalus. waaromtrent men na kan leezen de aantek. van m. du soul op d. pl. (ƒ) Of Griekfche Volkplantelingen in Italië,  van ALEXANDER. »*3 Het geheele Landfchap der Babyloniers, dat zich ftraks aan hem onderwierp, vervolgens rondtrekkende, wierd zyne verwondering nergens meer door gaande gemaakt, dan door de Vuurkolk in Ecbatana (q), waar uit het vuur , als uit een Bron, geftadig opryst: gelyk ook door het opwellen van de (V) Naphtha, niet verre van (4) „ Ecbatana lag in Medie; deze Vuurkolk, daarentegen, vond men naby Arbela, in het Landfchap Artacene. Zie strabo, XVI B. bl. 737 f. Dan, volgens het gevoelen van scaliger, moet met» by strabo t. a. pj. leezen Araetene. zynde dit het zelfde Landfchap, dat in de H, S. Gene/. X, 10. Aree wordt geheeten. V/y gisfeq dus, dat men ook hier voor É» Up»r»tns verbeteren moet it 'Af>7«Kïv5), of liever 'ApavfatYt. Alles, jiaaraelyk, hier vermeld, bevond zich in den omtrek van Baby Ion. Plinius getuigt 'er van [II B. 106 h.] Campus Babihnie flagrat quadam veluti piscir.a, jugeri magnitudine. Het fchynt, echter, dat'er aan deze plaats een woord ontbreekt, en dat men leezen moet: quadam veluti ignispiscina?' fr. vert. (r) Plut. ftelt dit woord in het mannel. Geflr.cht, i tópten. Wy hebben het liever, volgens het gewoon gebruik (zie süidas in V.), vrouwelyk willen neemen. Van deze vloeibaars en fchidyk vuurvattende floffe , by velen voor de te  144 het LEVEN van.die Kolk, in zulken overvloed, dat daar door een geheele poel ontdaat. Deze Naphtha gelykt, voor het overige, volkoomen naar de Joodenlym ; maar vat zo ligtelyk vuur , dat zy , voor dat ze nog daar door wordt aangeraakt, enkel door den glans, welke het ontftooken licht omgeeft, de lucht, welke zich tusfchen beiden bevindt, zeer vaak in brand zet. De Barbaaren nu de kracht en aart dezer doffe kenbaar willende maaken, Horteden eenige weinige druppelen langs de ftraat , welke naar het Verblyf des Konings liep. Vervolgens, ftaande aan het einde, naderden zy van weerskanten het befprengde met fakkelen; want het was reeds donker. Aanftonds vatteden de voorde droppels vuur , en eer men het merkte was de geheele ontfteeking volbracht. Want de vlam liep met de vlugheid van een gedachte naar het een en ander einde voort, zo dat de ganfche lïraat een onafgebrooken vuur fcheen. On- Peterolie gehouden, maakt onze Schryver ook gewag in de Sympopaca. V, 7, p. 681, C. waar hy ze de Naphtha der Meden noemt.  van ALEXANDER. 145 Onder de Bedienden van alexander. bevondt zich een zekere athenophanes, geboortig van Athene, en behoorende tot die genen; welke by het Badcii des Konings lichaam gewoon waren te zalven en te wryven , en zich tevens bevlytigden, om hem alle zorgen te doen vergeeten, en zynen geest tot vrolykheid të Hemmen. Deze de gelegenheid waarneemende , dat 'er zich juist in de Badftoof * onder het oog van alexander, eert Jongen bevondt van een zeer leelyk (Y) en beipottelyk uitzicht, maar die zeer bevallig zongj geheeten stëphanüs, deed onverwacht dit voorltel: Wilt Gy, Heer Koning, zeide hy, dat wy eene proef met de Naphtha neemen op dezen stepha^us? want byaldien zy op hem wil vatten, zonder uit té gaan, dan zal ik moeten bekennen , dat haare kracht onweer (laan* baar en vreesfelyk is /" — De Jongeh ftem^ (sj Deze woorden (zéér lée/yk') zyn, als rot Volmaakinge van den fin noodzaakelyk, door henr. stephanus in den text gevoegd; (ƒ) Dit zeggen, waarmede athenophaneï alexander vermaaken wilde, en het geen door IX. DEEL' K dé«  ■i4ó het LEVEN Hemde niet ongewillig in om deze proeve op hem te neemen. Dan naauwelyks had men hem met het vocht befmeerd, en met vuur aangeraakt (li), of het Lichaam ontvlamde -zo zeer, en Hond zo geheel en al in vuur, dat alexander volftrekt verleegen wierd, en in de grootfle vreeze geraakte. Ja, wanneer 'er niet, by goed geluk , lieden by de hand waren geweest met een aantal Watervaten tot het Bad, zou de hulp tot uit- den Fr. Vcrt. kwaalyk begreepen is, ziet, duidelyk, op de verregaande leeiykheid van step ha. bus, als wiens gelaat 'er zo verre af was, om iemand in liefde te doen ontvonken, dat zelfs de Naphtha op hem gefineerd geen vuur zou willen vatten. Het geval, hier verhaald, vindt men ook kortelyk opgetekend by strabo XVII B. bl. 743, ~B , C. waar hy ook breeder van de Naphtha fpreekt. (v) Dacier ontkent, dat pi.ut. fpreekt van aanraaken van de Naphtha met vuur. Indedaad: wy vinden hier Hechts het woord eiyat, aanraaken : doch dat dit met vuur gefchied zy , leerea de omftandigheden, en strabo zegt het met zo vele woorden, t. a. pl. (irpt>t»yttyüi a^v»), Het was , derhalven , niet de eigene warmte van het lichaam , die het ontvlambaar vocht aandak ; en xylander vertaalde te" recht: i>imul vniers, op zekeren tyd ee•nen der vyanden verflaagen hebbende , toonde deszelfs afgehouwen hoofd aan alexander: „ Zodanig een Gefchenk Heer Koning , voegde hy 'er by, wordt hy ons met eenen Gouden Beker beloondT — „ Met eenen ledigen, denk ik, (hernam alexander lacchende ) maar ik s xal 'er U eenen met besten wyn gevuld toebrengen!" — Een gemeen Macedonisch Soldaat geleidde , op eenen anderen tyd, een Muilezel belaaden met geld voor den Koning. Als nu het lastbeest door vermoeidheid niet meer voort kon , mam hy het geld op de fchouder en droeg het zelf. De Koning zag hem nu, zo als hy •onder den zwaaren last gebukt bykans bezweek, en gereed was denzelven neder te zetten. „ Laat het U niet bezwaaren, izeide alexander, het nog voor een klein ftuk veegs uit te houden, en dit voor U naar uwe Tent te draagen!" Over het algemeen toonde hy zich meer mis* volgende, en houden het daar voor, dat de Peonifche Bevelhebber ariston heette. Dan ver laaie men; ariston, de Ov. d. Peau»  van ALEXANDER. 159 misnoegd op de genen, die zyne Gefchenken weigerden aanteneemen, dan op die * welke 'er hem om geene vraagden. Aan phocion (g) zond hy eens eenen Brief, behelzende, „ dac hy hem in vervolg vah tyd niet langer voor -zynen Vriend zou houden, indien hy voortvoer zyne gunden te verfmaaden.'" Onder de Jongelingen, die gefield waren om met hem te kaatzen, was 'er een, genaamd serapion. Aan dezen gaf hy niets, dewyl hy hem om niets vroeg. Wanneer nu die serapion eens wederom verfcheenen was om te kaatzen, floeg hy den bal genadig aan anderen -toe. waarop de Koning zeide J „Waarom geeft Gy my cok niet eens op? —- Wel ! antwoordde hy, Gy vraagt ""er my immers niet omV Dit zeggen hielp alexander aan het lacchen; die het hem , naderhand, aan geene Gefchenken liet ontbreeken. — Eens fcheen hy verftoord te zyn op zekeren pro te as , die geen onaartig metgezel was by den wyn, en (g~) De Leventbefchryvinge dezes uitmuntenden IWaus zal in ons volgend deel voorkoomen. Eene andere Latynlcke letst inea by nepos.  t6o het LEVEN en zeer geestige trekken wist te geeven» Als nu zyne Gunftelingen hem voordezert Man vergiffenis verzochten, en proteas zelf als in traanen wegfmolt, verklaarde alexander, ,, dat hy hem weder iri gunst opnam!" h Het gelieve U dan * Heer Koning $ hernam de Potzemaaker j my vooraf hierop een pand te geeven i om 'er volkoomen op te kunnen vertrouwen P* Aanftonds volgde het Koninklyk bevel, om hem V Talenten toe te tellen. Hoe overdreeven voorts zyne zucht was , om aan zyne Vrienden en Lyfwachten Rykdommen uittedeelen, bewyst een Brief van olympias aan hem gefchreeven, waarin zy zegt: „ Betoon U toch op eene andere manier vrygeevig jegens uwe Gunftelingen , en geef niet zo zeer toe aasn uwe zucht om grootmoedig te fehynen ! Zo, als het nu gaat, maakt Gy, dat ze allen Koningen beginnen te gelyken , en ver* fchaft hun dus een aantal Vrienden; middelerwyl Gy 'er U zeiven van ontbloot!" In dien zelfden fin fchreef olympias meermaalen aan hem ; welke brieven hy altyd zorgvuldig voor zich zeiven bewaarde : uicgezonderd, dat hy eens, wanneer he-  van ALEXANDER i5i HEPHiESTioN , zo als hy gewoon was* eenen opengemaakten brief met hem begon te leezen, denzelven daarin niet belettede, maar na zulks zynen Ring vari den vinger trok * en hem het Segel daar van op den mond drukte. Aan den Zoon van mazjeus, die in het hoogde aanzien by darius was geweest, had hy- eené Landvoogdy gegeeven. Hy voegde 'er* naderhand, nog eene twééde, die g'rooter was , by. Maar de befeheiden Jongeling verzocht daar van verfchoond te zyn : Van te vooren, zeide hy, Heer Koning ! was het darius alléén , die regeerde. Maar Gy hebt nu velen tot alexaNdePvS gemaaktl — Aan parmenio (A) fchonk hy het Paleis van bagoAs* Waarin men zegt dat voor M Talenten aan kostbaare Kleederen (f) gevonden wierd* Eens (.4) Niet aarjHEPHffiSTiONj gelyk de Fr. Fert. beeft. Men vindt hier in den Text de woorden rat ircpt Söücöjv, Daarvan maaken anderen Su/taan* fche Klederen. Anderen vatten het dns, dat het Paleis van den Gefneedenen, bagoas, een der Paleizen was in de nabpeid, of omtrek van Sufa. IX. DEEL, l wy  sfe het LEVEN Eens aan antipater fchryvende, ried hy hem „ Lyfwachten aanteneemen , dewyl men hem laagen leide." Aan zyne Moeder zond hy onophoudelyk eene menigte Gefchenken , zonder, evenwel, toetelaaten, dat zy zich met alles bemoeide, of nevens hem over het Leger befchikte. Toonde zy haar ongenoegen daar over, dan verdroeg hy haare gramftoorigheid mee geduld. Eens op zekeren tyd, wanneer antipater een langen Brief, opgevuld met klachten tegen haar , aan hem gefchreeven had, zeide hy, na dien geleezen te hebben : „ Antipater weet niet, da. eene enkele traan van eene Moeder duizend zodanige Brieven uitwisckt.'" Wanneer hy, ondertusfehen, bemerkte, dat zy, die hem omringden , zich geheel cn al overgaven aan Weelde en Brooddronkenheid; dat de kostbaarheid van hunne Levenswyze, de weidschheid hunner Kleedinge alles te boven ging; dat agno, de Teïer, zilveren Nagels in zyne Schoenen Wy oordeelden het best, deze woorden, wegens de onzekerheid der betekenis, ijjt onze Vertaaliitge weg te laaten.  van ALEXANDER. 16$ hen droeg; dat 'er voor leonnatus vele Kameelen belaaden moesten worden, om Stof uit ^Egypte te haaien voor zyn Worftelperk ; dat philotas j voor het vermaak van de Jacht, Kleeden met zich voerde voor eene'lengte van honderd- ftadien ; dat de meesten onder hen veel eer Welriekende Balzemen gebruikten, wanneer zy zich wilden laaten zalven , of in dé Badftoof gaan, dan Olie; dat zy ook Bedienden hielden om zich te doen wryven^ en gemakkelyk. te bed te helpen \ — beftrafte hy ze met alle zachtfinnigheid en op eene wysgeerige wyze, zeggende: „ dat hy zich verwonderde1, dat Mannen, die zo vele, en zo groote Veldflagen hadden bygéwoond , en daarin uitgeblonken , nietï> bedachten , dat die genen, welke anderen afgemat hadden, zoeter flaap genooten, dan zy, die door anderen afgemat waren geworden:— dat ze, wanneer zy de levertswyzé der Perfiaanen met de hunne vergeleeken, niet zagen, dat niets flaafachtiger was, dan 'zich aan Wellust over te geeven, niets edeler, daarentegen, dan te werken! ■n Hoe toch, zcide hy, zal iemand in ei' J, & g&  XÖ4 het LEVEN genen perfoon de moeite neemen om zyn Paard te bezorgen , of zyne Lans , of Helm te polysten, die afkeerig is om aan zyn eigen lief Lichaam zyne handen te /laan?" — „ Weet Gy lieden niet, zeide hy, dat de hoofdzaak* om te overwinnen daarin voor Uwlieden beftaat, dat Gy niet dat zelfde doet , dat zy doen , die door U overwonnen worden?" Voorts beyverde hy zich, om deze reden, noch zo veel te meer in allerlei werkzaamheden , zo van Krygstochten, als de Jacht, waaromtrent hy geenerlei vermocienisfen of gevaaren ontzag. Hier van daan was het ook, dat zeker Spartaansch Afgevaardigde , die 'er by tegenwoordig was , toen hy eenen grooten Leeuw ter nedervclde , hem toeriep: „Waarlyk, alexander, Gy hebt met dien Leeuw zeer dapper gevochten om het Koningfchap.'" Van deze Jacht heeft craterus eene toewydinge gemaakt in den Tempel te Delphi, beftaande in kopere Afbeeldingen van den Leeuw, van de Honden , van den Koning, die vecht met den Leeuw , en van hem zel~ ven, die ter hulpe toe komt febieten. Een  tan ALEXANDER. 165 Een gedeelte daar van is gemaakt door lysippus (k) , een ander deel door leochares. Dus was het, dat alexander zich zeiven aan gévaaren blootftelde, terwyl hy zich met Lichaamsoefeningen bezig hield, en anderen door zyn voorbeeld tot mannelyke dapperheid op wilde fcherpen, Zynen Hovelingen, integendeel, die door de verkreegene Rykdommen trotsch geworden waren , en niets anders op het oog hadden , dan in weelde en ledigheid den tyd te flyten , ftond al dat omzwerven en ten oorloge trekken meer en meer tegen , zo dat zy, langzaamerhand, hem aanvingen te lasteren , en kwaad van hem te fpreeken. Mier onder was hy, in den beginne, zeer geduldig, herhaalende dikwerf, „ dat Koningen hier aan wel gewoon waren, dat zy juist van die Lieden gelasterd wierden, welke door hen met weldaaden waren opge- (k~) Van dit Gefcbenk van craterus, in den Tempel te Delphi gewyd , vindt men onder de werken van lysippus gewag by plinius H. fi. XXXiV, 7. —• Van leochakes fpreekt dezelfde plinius, L. XXXIV, 8. en XXXVI, 5. L 3  i66 het LEVEN gehoopt!" Indedaad ; ook de geringde Beleefdheden, welke zyne Gunftelingen van hem ontvingen, gingen met de grootfte blyken van Goedwilligheid en Vereeringe gepaard: waarvan ik eenige weinige flaalen op zal geeven. Aan peucestas fchreef hy eens-, hem befchuldigertde, dat hy , gebeeten van een' Beer, zulks aan anderen gemeld, maar 'er niets van aan hem te kennen had gegeeven: „ Maak nu, ten min ft en , voegde hy 'er by , dat ik weet, hoe gy vaart, en of 'er ook eenigen, van die met U op de Jacht waren, U verlaaten hebben : op dat ik ze fïraffe." — Aan heph^stion, die ter bezorginge van zekere zaaken afweezig was, ichrcef hy eens, „ dat zyne Vrienden , vermaakshalve, een Spiegelgevecht gehouden hadden met den Ichneumon (f), en dat craterus, het Lansjen van perdiccas ontmoet hebbende, daar door ongclukkiglyk gekwetst was in de heup!", t- Na de herftelliuge van peucestas uijt (0 Of Indiaesnfchen Muis. Lees aver dit Dier >;.lin. L. VIH, 24, 25. Voorts voelt elk, dat $ez~e Brief van alexander kortswylig was.  van ALEXANDER 167 uit eene zwaare ziekte, fchreef hy, eigen, handig, aan den Geneesmeester a le kippus , om hem te bedanken. Op zekeren tyd, dat craterus zeer gevaarlyk krank . lag, zag hy in den flaap een gezicht (m), en 'offerde daarop 's morgens niet alleen zelf zekere Offerhanden voor zyne behoudenisfe, maar beval 'er hem zeiven ook te ©fferen. Aan den Geneesmeester p au sasi 1 a s , die voorgenoomen had aan c r aterus den Helleborus (») toetedienen,. zond hy eenen Brief, waarin hy, eensdeels, zyne groote bekommering te kennen gaf, en, anderdeels, aan hem een Voorfchrift mededeelde, hoe hy dat middel moest gebruiken. Ephialtes en cissus, die de eerden waren , welke hem de Vlucht en Trouwloosheid van harpalus boodfchapten, liet hy gevangen zetten, als of zy den Man valfchelyk befchuldigd had■ den. Ten tyde, dat hy de ziekelyke en ou- > * O) Uit het geen hier volgt, moet men opmaa- ken, dat alexander in den droom gewnar- fchuwd was, voor de herftellinge van craterd,* plechtige Offerhanden te doen. (») Het nieskruid. L 4  «et LEVEN oude Soldaaten naar huis Jfa vertrekken, fchreef EÜRYL0CHUS? de ^ onder de eerstgemelden op; dan ftraks daar . m overtuigd, dat'er niets aan hem fcheelde, bekende hy „ verliefd te Zyn op TE. lesippa, en dat, daar deze naar Griekenland wilde keeren, hy zich dron. gen had gevoeld haar te volgen." Ale xander vroeg daarop, „ van wat fl dit Vrouwtjen was?» en verneemende, dat zy i onder de ligte Vrouwlieden , echter tot de Vrygeboorene behoorde , fprak hv den verliefden das aan: „ Gy hebt my, a eurvlochüs, tot uwen Medeminnaar Laat ons nu zien, hoe wy het Jïellen zul. kn om telesippa, door vriendelyke yg4 denen, of gefchenken, overtehaalen om te blyven; dewyl zy van vrygeboorene Ou'ders is!" Nog moet men zich over hem verwonderen , dat zyne oplettendheid voor zyne Vnenden in zyne Brieven zich zelfs tot klei- 0) Eig. flaat die tydftip ontmoetten hem eenige Macedoniers , voerende met zich , op hunne Muilezels, water in Iedere lakken, uit de Rivier gehaald. Deze, toen zy alexander zagen op den heeten middag fmachtende van dorst, vulden fchielyk eenen helm , en brachten hem te drinken. Als hy nu hen vraagde , „ voor wie zy dit water gehaald hadden?" antwoordden zy: „ vcor onze Einders.' — Maar als Gy (lechts in het leven blyft, zullen wy 'er wel anderen teelen , of fchoon wy dezen oekemogten verliezen!" Op dit zeggen greep hy den helm in zyne handen. Dan rondziende , en opmerkende , dat alle de Ruiters van zyn gevolg met hangen dehoofden het oog op het drinken gevestigd hadden , gaf hy den vollen helm terug, zonder iets te drinken; pryzende, echter, deze Lieden voor hun aanbod. „ Want, zeide hy , byaldien ik alleen drink, dan zullen dezen geheel moedeloos worden!''' Een zo fterk bewys van Onthouding en Grootmoedigheid trof zyne Ruiters, die dit hadden aangezien , zo zeer , dat zy, hunne Paarden de fpooren geevende , hem  175 het LEVEN hem toeriepen : „ Goeden moed te hou. den, en hen rustig verder te geleiden; want dat zy noch moede waren , noch dorst hadden , noch over het geheel geloofden derffelyk te zyn, zo lange zy eenen zodanigen Koning hadden 1" Deze bereidwilligheid was by hun allen dezelfde. Nochthans zegt men , dat 'er niet meer, dan LX te gelyk met alexander binnen de Vyandlyke Legerplaats geraakten. Hier reeden zy over eene menigte Goud en Zilver, dat op den grond verfpreid lag: kwamen ook voorby een groot getal Wagens, opgevuld met Vrouwen en Kinderen, die , van hunne Voerlieden verlaaten , ginds en herwaarts omzworven ; terwyl zy de voorden lleeds vervolgden, omdat zy meenden , dat d arius onder dezelven zoude zyn. Dezen vond men, eindelyk , naar vele moeite, liggende op eenen Legerwagen, met vele fchichten over zyn geheel lichaam doorboord , en op het punt om den geest te geeven. Hy vroeg, evenwel, nog om tö drinken, en een dronk frisch water genomen hebbende, zeide hy tot polystratus? die het hem gegeeven had: „ Goe* ' èt  .-van ALEXANDER. 173 de Man! Dit koomt nu, eindelyk, nog tot bejluit by alle myne ongelukken , dat ik eene weldaad ontvang, zonder die te kunnen vergelden! Maar alexander zal U wel beloonen voor de deugd, die Gy aan my doet. En de Goden zullen het hem dom, voor de Menschliev endheid aan myne Moeder , Huis vrouwe en Kinderen beweezen. Aan hem geef ik, door tutfchenkomst van U, deze myne rech.ehand!" Die gezegd, en polystratus by de hand gegreepen hebbende, verfcheidde hy. Alexander, die kort daarop aankwam, toonde blykbaar zyne aandoening en deelneeming in dit geval , en zynen Krygsmantel los hebbende gemaakt, wierp hy denzelven over het dood Lichaam, en bewond het daarin. Bessus , dien hy naderhand ontdekte, en in handen kreeg, liet hy van een fcheuren op deze wyze. Hy deed twéé recht opgaande Boomen nederwaarts naar eikanderen toebuigen , en aan elk daar van een gedeelte van het Lichaam des Verraaders vastmaaken. Deze Boomen, vervolgens, losgelaaten zynde, en met geweld hunnen voorigen ftand herneemende , behielden ieder het ftuk, dat  i;4 £ hét LÉVEN dat 'er aan vast was gemaakt. Het Lyk,daarentegen, van darius liet hy met Koninklyke pracht verfieren , en fchikte het toe aan deszelfs Moeder. Den Broeder van darius, genaamd oxathres, nam hy op onder zyne gemeenzaame Vrienden. Vervolgens daalde hy zelf, met de bloem zyer Benden, af naar Hyrcanie. Hier zag hy eenen Zeeboezem, welke hem niet kleiner voorkwam , dan de Pontus (j) \ doch die veel zoeter water had, dan 'er voor het overige in die Zeeën gevonden wierd. Hy kon, echter, geen zeker befcheid krygen, welke de vvaare reden hier van was. Dan het fcheen hem wel het waarfchynelykst, dat het een uitvloeizei was van het Mjeotisch Meer. Niettemin was de waarheid hier van reeds lang te vooren aan den Natuurkundigen niet onbekend ; als welke vele jaaren , voor dat alexander tegen darius te Velde toog, gefchreeven hebben, dat van de vier Zeeboezems , die hunnen oorfprong hebben uit de Buitenzee (r~), en in het vas- (ji) De Pontas Euxinus , thans de zwarte Zee* (r) Den Oceaan. „ Wie der Ouden hier over op  van ALEXANDE*. 175 vaste Land inhammen maaken , die gene de Noordelykfte is, welken men de Zee van H.yrcanie , of anders ook de Caspifche Zee (s) gewoon is te noemen. Ter dezer plaatze gebeurde het, dat die genen, welke zyn Paard, Bucephalus, geleidden, op het onverwachtst overvallen wierden van de Barbaaren , die hetzelve hun ontweldigden en wegvoerden. Alexander ontftak hierover in geweldigen gramfchap, en liet hun door eenen afgevaardigden Bode de bedreiging overbrengen, „ dat hy ze allen met hunne Vrouwen en Kinderen zou laaten ombrengen, indien zy hem zyn Paard niet weder zonden!" Toen zy nu, hier aan gehoorzaamende, en het Paard medebrengende voor hem verfcheenen , en hunne .Steden tevens in zyne handen over-, gaven, behandelde hy ze allen met de grootfte vriendelykheid, en liet zelfs een Los- ep deze wyze gefchrecven hebben, betuig ik niet ie weeten. maar het is valsch. Zie cellarius 786.'' m. du soul. (j) Welke ook wel den naam van Meer kan draagen, als geleegen tusfchen Terfie, groot Tartarie, Moscovie en Georgië, en met geene andere Zee, gemeenfchap hebbende.  t?6 \ het LEVEN Losgeld geevetï aan hun , die het Paard! hadden opgelicht. Van hier opgebrookën naar het Parthifche Gebied, vond hy aldaar niets te doen. Het welk aanleiding gaf, dat hy, geduurende deze ruste , voor het eerst den uitheemfchen langen Rok aantrok ; het zy dan , dat hy zich gemeenzaam wilde maaken met de zeden en gewoonten der verheerde Landen, als oordeelende, dat niets meer gefchikt was om de Menfchen gedwee te maaken , dan even deze infchikkelykheid voor hunne manieren : of ook wel, dat dit tot eene beproevinge ftrekken moest voor de Macedoniers, en voorbereiding tot de aanbiddinge, ten einde zy langzaamerhand gewend mogten worden aan zyne veranderinge , en afwykinge van de vaderlyke Zeden , zonder daar tegen te morren, Evenwel nam hy het Medisch Gewaad niet zo geheel en al aan , omdat het veel te barbaarsch en vreemd was. Hy liet de wyde hoog opgefchorte Broek CO > geJyk ook den Candys («) en hoogs CO Bekend by den naam van Anaxyn's. C«) Zie onze Aantek. op het Lev. v. cimok» in ons Vil Ü. bi. 45, 45.  van ALEXANDER. 177 ge Muts (v) achterwege, maar koos zich eene kleedinge j die zo wat tusfchen belde, de Perfifche, naamelyk, èn Medifche, in was , welke hy aartig wist te mengen, zo dat de zyne nederiger was , (Jan dë eerst-, en prachtiger, dan de laatstgemelde. Hy bediende zich, iri Het eerst, hier van niet anders, dan wanneer hy met Origrieken fpreekert moest, of ook wel , ih het byzonder, onder zyne Vrienden. Naderhand verfcheen hy 'er ook mede in het openbaar, wanneer hy Uitreed, óf aan den gemeenen Krygsknecht, by het gehoor geeven, zyne uitfpraaken mededeelde. De Macedoniers zagen deze weidfche en vreemde vertooninge met verdriet; doch daar zy , voor het overige , zynen moed en dapperheid bewónderden , achtten zy, dat men hem in fommige dingen, welke aan zyne finnèly'kheid v'oldeeden, en zynen hoogmoed flreelden , toe moést geeven : daar hy, om van alle zyne andere kloeke daa- (v) De Tiara , anderé ook Cidaris geheetéri. Men kan met deze plaats van plut. vergelyken eene van xênoph. Cyrop. VIII, 3, 13; waar h'y de Kleedinge van cyrus befebryft. JX. deel. M  178 het LEVEN daaden niet te fpreeken, nog onlangs rriet een Pyl zo geweldig tegen het Scheenbeen was.gefchooten, dat het Been, ter plaatze waar het gekwetst was, 'er uitviel, voorts ook met eenen deen, geworpen op zynen Hals,* dermaate getroffen, da: zyne oogen 'er geheel van verduisterd wierden, en hem zulks een zeer geruimen tyd bybleef; zonder, echter, dat hy zich daardoor in het geringst liet affchrikken, of eenig gevaar ontzag. Zelfs trok hy de Rivier Oraxartes (V) over, welke hy meen ie de Tanah te zyn , floeg de Scythen op de vlucht , en vervolgde ze honderd ftadicn ver , n ie.tegen (laan de hy op dien tyd met een zwaaren Buikloop was gekweld. Aan die oo;d zoude de amazone (V) by hem gekoomen zyn , zo als het gros der Schryveren verzeker: , waaronder zich bevinden clitarchus, en polycrïtus, en onesicritus, en antige- nes, 0*0 „ Eene Rivier van het Landfchap Sogdia. na, anders ook geheeren laxartes." Fr. Vert. O) Geheeten thalestris. Zie het verhaal omtrent haar breeder voorgedraagen by jüstisus» Ü, 4> *3- XII, 3, 5. cürt. VI, 5, 42.  van Alexander. i79 nes , en is te r.— Aristobulus, daarentegen , én chares, de Theangelenfer (y) , en ptolem^eus en anticlides en fj) ,» De Text was hier óp twee plaatzen be» dorven. Men leest 'er , in de uitgaven, xipn i tisxyyiMvs, en op een Gastmaal, aan hem met. fchi;» 7««, in da3r ln d!Ch* ten de Engelfche U.tgeevers , brvane en du soul, dat verfchoolen lag de naam eener Stad van rlyrcanie, geheeten x*/t4*«>«, Qhortacan», M 4 by  ï84 HïT LEVEPJ fchitterenden Juister vertoonde : maar mm achtte, niettemin, dat hetzelve jn d» ce genwoo-digc omdand^hcden zeer tqr fhede kwam. De Uithecmfchen, naamelyk, greepen , 0p het verneemen dezer Huwelyksverbintenisfe, moed, en vatteden nu de grootfte achdnge op voqr alexander «Is die in liefdezaaken fteeds de grqotfte Wgetoogendheid had betoond, en nu de eenige Schoonheid, die hem had kunnen bekooren, niet wilde aanraaken , zonder haar wettiglyk te huwen. Paar hy nu zag, dat van zyne beide Vrienden, die het meest by hem vermochten, de eene, naamelyk heph.esti'on hem by •».... •!« XVII B. 78 h. bl. &3.~ D,n «>■«., en fflPt groote vrypostigheid ^ opgaf: „ dat hy het was, en zyn Vader, die alle groote daaden hadden verricht •" Alexander, daarentegen, noemde hy » eenen Jongen, die het genot zyner Heerfchappye eeniglyk aan hun verfchuldigd was!" _ Het Vrouwtjen openbaarde deze redenen aan iemand van haare bekenden en deze deed zulks (gelyk het gaat) wederom aan eenen anderen, zo dat W% eindelyk, ter ooren kwamen van craterus, die antigone ftraks by zich ontbood, en, vervolgens, heimelyk inleidde by alexander: van wien zy, na oat hy haar gehoord had , bevel ontvinom haare Byeenkomften met philotas vlytig te onderhouden , en telkens , xvm, ^er zy iets van hem hoorde, te koomen en het aan hem over te brengen. Philqtas, op deze wyze, zonder heï te  van ALEXANDER. 187 te weeten , belaagd , bleef even gemeenzaam met antigone voortleeven, en liet zich vaak, zo door Drift, als Verwaandheid, in haar byzyn op de onbefcheidenftc wyze tegen den Koning uit. — Niettemin bewaarde alexander, fchoon hy zulke fterke bewyzen tegen philotas in handen had,- het ftilfwygen , en bond zich zeiven in; het zy dan,'dat hy betrouwde op de genegenheid van .parmenio te hemwaart, of dat hy hunnen roem en groot vermogen fchroomde. 'Er was, omtrent dien tyd, in het Leger , een zekere Macedoniër, geheeten dimnus VI B. 7 h worde .hy cebalinüs geheaW en 20 'wU SC"D- <■ * * *< - ook hier ^ CO wfr Utf,, pres heteron. C u r t i u s , t. a wa Edelknaap, geaaama MSTR0N> ^ ^ ,• wil'  van ALEXANDER. 191 alexander gehoor verwierf, aan wicn zy dan, in de eerfte plaats, openleiden, wat 'er met dimnüs was omgegaan; en vervolgens ook, als ongemerkt, en in het voorbygaan, aan den dag brachten , wat hun ontmoe" was met philotas, en hoe deze hen , -ttegenftaande zy hem tot tweémaalen toe ^addcn aangefprooken , veronachtzaamd had. Dit bericht verbitterde alexander uL-termaate ; en hier kwam nog by, dat die gene, welke afgezonden was om dimnus te vatten, toen deze zich te weer ftelde , hem overhoop ftak. waardoor de Koning nog meer bekommerd wierd, als waanende, dat het be* wys der Zamenzweeringe nu te zoeken zoude zyn. — Daar het nu ras kenbaar wierd, tot welk eene hoogte hy tegen philotas was ingenoomen, maakte dit deszelfs oude Vyanden gaande, die nu openlyk begonden te zeggen: „ dat het eene verregaande zwakheid des Konings was , te gelooven, dat dimnus, een gemeen Man van Cha* wil blancard. dat men ook hier herïleüe, en fchryven *fa uïlt** , frti Metroon*. Men ziet, hoe zeer de Letters ovtrecnkoamen.  HET LEVEN ChaUftra, uit zich zeiven een zo üout ftuk zou hebben durven onderneemeft ! Neen! hy was Veeleer de Dienaar van hun, die achter het fcherm zaten; het werktuig, Hechts* door een höoger en meer aanzicnelyk beftier gèdreeven. Dè draad der Zamenzweeringe moest by hen ■worden nagefpoord ,-• die 'er voornaamêlyk belang in hadden gefield, dat dezelve bedekt bleef!"- JNa dat men door zodanigè redenen en verdenkingen had uitgewerkt, dat de Koning zyne ooren voor alles, wat tegen philotas was, greetig open zette, kwam men nu met duizenden Befchuldigingen tegen hem voor het licht, tot dat, eindelyk , het bevel gegeeven wierd , om hem te vatten , en te pynigen ; waar by alle de Hovelingen tegenwoordig waren, terwyl alexander zelf achter een gefpannen tapyt van buiten toeluisterde: en toen philotas nu, onder het kermen, de demoedigfte beden en fmeekingen tor heph^estion richtte, wil men, dat hy gezegd zoude hebben : „ Hoe kondet gy< philotas, die U zo weekhartig en verwyfd betoont, zó groot eene zaak onderneemenF\ Na  van ALEXANDER. 193 ISa dat philotas den dood bad ondergaan, wierden 'er aanftonds van alexander lieden (ƒ) naar Medie afgevaardigd, die parmenio insgelyks van kant hielpen , eenen Man , die nevens Koning philippus aan zeer vele groote verrich" tingen deel had gehad; die, onder de oudere Legerhoofden , of de eenigfte , of, immers, de voornaamfte was geweest, die alexander had aangefpoord om naar Afie over te gaan ; die van de drie Zoonen, welke hy in de Afiatifche Veldtochten by zich had gehad , twéé voor hem had zien nerven , en nu met den derden om hals wierd gebracht. — Deze gebeurtenisfen nu delden alexander ten fchrik voor velen zyner Vrienden , voornaamelyk voor antipater, die daarom heimelyk Afgevaardigden zond naar de Mtoliers, en met dezelven een Verdrag aanging. De iEtoliers, naamelyk, vreesden voor alexander, om dat zy de Stad en het Land der (ƒ) Zie hier van breder verhaal by arrianus III B. bl. 225. getrokken uit de Schriften van eenen der Krygsoverften van alexander, t. w. STOLEMiEUS , de» Zoon van lagus. IX. deel. N  io4 bei LEVEN der (Emaden (g) hadden verwoest en het onderst boven gekeerd, en alexander, na dat hem zulks geboodfchapt was, had gezegd , „ dat niet het Nakroost der CE. niaden , maar hy zelf daar over van de iEtoliers wraak zou neemen!" Niet lang daarna viel het ongeluk voor met clitus. Deze daad, indien men ze zo eenvoudig hoort j vernaaien , heeft het voorkoomen van veel wreedaartiger en Hechter te zyn, dan het gepleegde omtrent philotas. Doch zo men ze bedaarde3yk overweegt, en op de aanleidinge en omftandigheden acht geeft, zal men bevinden (A), dat deze Manflag des Konings niet met voorbedachten raad , maar door ongeluk begaan wierd, en dat Toorn en Dronkenfchap den dood van clitus veroorzaakten. De zaak droeg zich aldus toe: 'Er kwamen eenigen van den Zeekant, die aan <[?) De gelegenheid dezer Stad kan opgemaakt wotden uit het Leven van pericles. Zie ons III D. bl. 83, en de Aantek. aldaar. (a) Deze plaats is in den rext van eene onzekere leezinge; maar dat de fin hier op uit komt, zo als wy vertaald hebben, lydt geen twyffel.  van ALEXANDER. 195 aan den Koning Grieksch ooft ten gefchenke brachten. Alexander, zich verwonderende over de grootte, en fchoonheid dezer vruchten, ontbood, aandonds, clitus, om ze aan hem te laaten zien, en 'er hem van mede te deelen. Deze nu was juist op dien tyd bezig met offeren: dan hy liet aanftonds het offer flaan en ging henen, terwyl drie Schaapen, welke de plenging voor het öuter -reeds ontvangen hadden, hem volgden. Alexander, zulks verneemende, deelde het geval voort mede aan de Wichelaaren, aristan*der en cleomantes, den Lacedsemonier; en toen deze verzekerden, „ dat dit een zeer kwaad voorteken was," gaf hy bevel, „ dat men , zonder verzuim, offerhanden zoude doen voor het behoud van clitus; want hy had zelf ook , nu drie dagen geleeden , zich in den droom verbeeld, dat hy clitus in zwarte klederen zag zitten onder de Zoonen van parmenio, welke alle overleedcn waren. Ondertusfchen gaf clitus zich den tyd niet, om het eindigen zyner offerhande aftewachten, maar fpoèdde zich naar het Gastmaal, het geen de Koning gaf, na geofferd te hebben aan N ft CAS-  i9ö het LEVEN castor en pollux. Als nu hier de Beker wakker rond ging, wierden 'er ook eenige Gedichten gezongen van zekeren pranichus , of, zo fomraigen willen, vierion (f), gemaakt op die Bevelhebbers , welke korts geleeden voor de Barbaaren hadden moeten onderdoen, en aan het wyken waren gebracht,, ten einde dezelve te befpotten en ten toon te dellen. De meerbejaarden onder de Krygsoverften gaven hier op hun misnoegen over dit doen overluid te kennen, en voeren hevig, zo wel tegen den Dichter , als tegen den Zanger, uit. Alexander, daarentegen, cn die hem omringden, met vermaak hier naar luisterende, gebooden den laatstgemelden voorttevaaren! — waarop clitus, die reeds vry wat befchonken, en daarenboven, uit zynen aart, norsch en vermetel was , zich geweldig driftig maakte, zeggende : „ dat het niet braaf was gedaan , dat men, in tegenwoordigheid van Bar- (/) Beide deze Dichters zyn anders onbekend, maar het blykt, dat zy behoorden tot dien ftoet van Lieden van Smaak en Vernuft, welke het Leger van alexander volgden.  van ALEXANDER. 197 Barbaaren en van Vyanden, de Macedoni. fche Bevelhebbers dus ten toon ftelde, en befchimpte lieden, die veel" beter en dapperder waren, dan hunne Befchimpers zeiven , of fchoon hen nu onlangs eenig ongeluk was bejegend!" — Alexander beantwoordde dit met te zeggen : „ dat clitus zyne eigene zaak verdeedigde, wanneer hy Bloodheid voor Ongeluk wilde doen doorgaan!" Dit woord deed .clitus opftaan en zeggen: „ Het was, nochthans, deze Bloodheid, welke U, gy Godenkind! wanneer gy reeds den rug keerde voor het Zwaard van spithridates , heeft befchermd. Het is het bloed; het zyn de wonden der Macedo' mers, die U tot zulken Man verhoogd hebben, dat gy nu voor den Zoon. van jupiter ammon wilt doorgaan, en uwen Vader philippus verloochent!" Alexander, door dit verwyt verbitterd, riep nu : ,, Schurk! denkt gy, die zulke dingen telkens tegen ons uit, en de Macedoniers daar door oproerig maakt, dat gy 'er zo gemakkelyk af zult koomen?" „ Waarlyk, alexander, antwoordde clitus, wy kwmen 'er nu, N 3 reeds  ï98 het LEVEN reeds niet zeer gemakkelyk af, daar wy voor alle onze moeite en Legertochten zulk eene belooninge ontvangen! Integendeel', wy rekenen die genen gelukkig, welke geftorven zyn, voordat zy Macedoniers met Medifche fokken hebben af zien rosfen, en aanfchouwd, dat wy de Perfen demoedig moesten koomen vraagen, om tot den Koning te worden toegelaaten!" Daar clitus nu, zonder zich hoegenaamd in te binden, dit alles , zo als het hem voor den mond kwam, uitftootte, en a l e x a nder op zyne beurt, al fcheldende, tegen hem in de bitterde woorden uitvoer, trachteden de oudden van het Gezelfchap , zo veel in hun was, den dorm te doen bedaaren; waarop alexander, zich wendende rot xenodochus , den Cardianer , en artemius , den Colophonier, zeide : „ Schynen Uwlieden de Grieken onder de Macedoniers niet te verkeer en, als Halve Goden onder Beesten?" (k"y Dan (*) Schoon wy ons gewoonelyk, en ook hier» onthouden van aanmerkingen op het Gefchiedverhaal zeiven te maaken, kunnen wy niet wel voorby iets tot ophelderinge van dit zeggen van a l e- XA««  VAN ALEXANDER. 199 Dan toen clitus, nog al niet willende wyken, alexander uitdaagde, „ om niet zydelings, maar rechtftreeks en openlyk te zeggen, wat hy te zeggen had; of niet meer vrye Mannen, die fpreeken durfden, op zyne Gastmaalen te vraagen, maar met Barbaaren en Slaaven te leeven , die zynen Perfiaanfchen Gordel , en purperen Onderkleed met witte ftrcepcn (/) aan mog- x and er voor te draagen , hetgeen wy vreemd vinden door anderen niet gefchied te zyn , daar het zeker van eiken Lezer niet begreepcn is. — Het komt ons voor, dat de hier genoemde artemius, en xenodochcs, zeer befcheidene en welleevende Mannen waren, van befchaafde, echt Griekfche Zeden : dat alexander , den twist willende af breeken , eene wendinge tot hen maakte, als onderftellende , dat zy zich over die woest kyven en fchelden over tafel van twee Macedoniers , d. i. van hem zeiven, en clitus, 'ten hoogften hadden moeten ergeren. „ Schynen Uwlieden, zeide hy, de befchaafie Grieken onder de woeste en ruim Macedoniers nietje verkee- ren, als Halve Goden onder Beesten?"^ (/) Hier wordt verftaan de xflat ^«Atux-s, of w'oMvw, in het Perfisch Sarapis , welken nie. mand, dan de Koning van Perfie, draagen mogt. Zie de Aantekk. op xenophon Cyropced. VIII B. 3 h. §. 13. BRissoN de Re£. Perf. Imperio, I B. n. 59- N 4  2°° het LEVEN mogten bidden 1" _ kon de Koning zyne gramfchap niet langer betoomen, maar een van de Appelen grypcnde , die voor hem Honden, wierp hy dien clitus naar het hoofd, tevens zoekende naar zyn Zwaard Maar een der Lyfwachten, genaamd ARI. stophanes (/»), xvas hem voorgekoomm , en had het weggenoomen. Toen nu anderen, hierop, hem omringden, en Imeekten, „ dat hy tog bedaaren mogt," fprong hy op, en riep luidkeels in& de Macedonifche taal zyne Wapendraagers (het welk het teken was van een geweldig oproer), gebood ook den Trompetter opreblaazën. en gaf denzei ven eenen vuistdag; toen hy marde en weigerachtig bleef. Déze Trompetter wierd, naderhand, zeer gepreezen, om dat hy, voornaamelyk, gemaakt had, dat het geheele Leger niet op de been was geraakt. Aan de andere zyde diëten de Vrienden van clitus, die nog' al niet ophield, denzelven met geweld uit de Zaal : maar hy kwam 'er door eene andere deur weder binnen, met de grootde O) Lees, met anderen, uistokus, Zo noemen-hem arrianus en q. curtius.  van ALEXANDER aoi fte minachtinge en ftoutheid opfnydende deze verfen uit het Treurfpel van euripides, geheeten andromaciie: («) „ O Volk van Griekenland ! wat oordeelt g' onrechtvaardig ! Wen 't overwinnend Heir het Zegeteken plant, Wie eert dan 't Krygsvolk, dat den Vyand heeft vermand ? Neen! 't is de Veldheer, wieu al d'eer wordt opgedraagen!" waarop alexander, eindelyk, de Spies van eenen der bydaandc Lyfwachten gry- pen- {«) v- °93 en vol££- ~" Wy z!en' met verbaa" zing, h«e zelfs de Macedonifche Krygsoverften euripides fchier van buiten kennen, en wy maaken 'er uit op , hoe algemeen deze wyze en fpreuktyke Dichter, de socrates van het Tooneel, bewonderd en van buiten wierd geleerd, ten einde zyne Spreuken en Gezegden telkens te kunnen aanhaalen en gebruiken. Plutarch. maakte daarop, nog ten zynen tyde, zo veel ftaat, dat hy niet, dan het eerfte vers van de bedoelde plaats aanhaalt; terwyl het bytende , dat alexander trof, eerst in de volgende voorkomt: waarom het noodig was , in de vertaalinge, op het voorbeeld van anderen, dit "er by te neemen. JVfen vergelyke de Aantekk. van xylander en jDU soul. N 5  202 het LEVEN pende, clitus, die naar hem toe kwam en het Kleed, dat voor de deur hing (0) uit den weg ruimde, daar mede doorboor.' de. Dan toen deze, daarop, onder zwaar zuchten en gebral nederviel , verliet hem op dien oogenblik zyn toorn, en wanneer hy nu, tot zich zelven gekoomen, zyne Hovelingen als verdomd en roereloos om zich zag flaan, haastede hy zich de Spies uit het doode Lichaam te rukken , en wilde zich zelven daarmede treffen -aan den hals. doch 'de Lyfwachten, zyne handen grypende beletteden zulks , en droegen hem tegen Wil en dank naar zyne Slaapkamer. De geheele volgende Nacht wierd door hem in bittere weeklachten doorgebracht, 's Daags daar aan, wanneer hy, van gillen en jammeren geheel vermoeid, fpraakeloos daar O) „ Het gebruik van Gordynen voor de Denren is, derhalven , zeer oud. Uit Tekeningen, welke voorhanden zyn in 6en zeer oud Handschrift van terentius, in de Boekerye des Komngs berustende, maakt men op, dat zy, by. kans, voor alle Deuren wierden geplaatst. Dit gebruik is geduurende vele Eeuwen verlooren geweest, en het is niet, dan federt kort, dat men net m Frankryk kent." Fr. Fert.  van ALEXANDER. 203 daar henen lag , niet anders, dan zwaare zuchten Oaakende , traden zyne Vrienden, voor deze ftitte beducht, tot hem in met geweld. Hy wilde , echter , daar elk nu troost trachtte aan te brengen , naar niemands anders redenen luisteren. Maar wanneer de Wichelaar aristander hem te binnen bracht den Droom, dien hy van clitus had gedroomd, en het ongunftig voorteken by de Offerhande voorgevallen; daar uit befluiteiidc, dat deze gebeurtenisfen voorlang door het Noodlot aldus waren bepaald , fcheen hy daar naar te luisteren. Men vond daarom goed ook den Wysgeer callisthenes, die opgevoed was van aristoteles (>), benevens anaxarchus, den Abderiter, te laaten binnen koomen- Van deze twéé onderging callisthenes hem Zedekundig en met groote Zachtfinnighcid, trachtende on- (p) Zie beneden. „ Hy was geboortig van Olyntkus, en aristoteles zelf had hem alexander doen vergezellen. Hy was een Man van groote kunde, en van beproefde braafheid; vooral een zeer groot beminnaar van de Fryheid. ' Dit maakte, dat hy niet zeer believend was va« aart, en vooral ongefchikt voor het Hof." Fr.Fert.  2, v. 107. De Wysgeer herinnerde alexander aan zyne fterflykheid, O *  het LEVEN Teles gezegd te hebben: „ dat callisthenes groot en uitmuntend was in Welfpreekendheid; maar dat hy geen verftand had!" — Hy was, niettemin, die gene , welke met flandvastigheid de Aanbiddinge verwierp, en die verwerpinge als een Wysgeer handhaafde. Hy was de eenige , die in het openbaar beltraffen durfde die dingen , waar over alle de besten en oudften onder de Macedoniers zich in het geheim ergerden , en bewaarde daar door de Grieken van eene groote, en alexander zelven van nog grootere fchande; daar de Aanbiddinge door zyn toedoen ftecken bleef. Zich zelven, noch> thans, bracht hy ten verderve, om dat hy goedvond den Koning liever te dwingen, dan te overreden. Chares , van Mitylene, verhaalt, „ dat alexander, op zeker Gastmaal, den Beker, na daaruit gedronken te hebben, overreikte aan eenen zyner Gunftelingen.: dat deze, denzelven aangenomen hebbende, zich eerbiedig had gewend naar de Haardftede (b~), vervolgens (£) Eene geheiligde plaats in alle Huizen van byzondere Perfoonen, en de Setel der Huisgodin.  van ALEXANDER. ai3 gens, na gedronken te hebben, den Koning het eerst had aangebeeden, en daarop gekust : waarna hy zyne plaats aan tafel (V) had genomen, dai , toen alle de Gasten , de een na den anderen , dit zelfde hadden gedaan , de beurt ten laatden gekoomen was aan callisthenes. dat deze, den Beker genomen hebbende, terwyl alexander daar geen acht op doeg , maar met «ephaistion koutte, na gedronken te hebben , zich aanftonds naar den Koning begaf om hem te kusfen; doch dat demetrius, bekend onder den bynaam phidon, uitriep: „ Heer Koning! kus hem niet; want hy is de eenigfte, die U niet heeft aangebeeden .'" dat alexander op dit zeggen den kus geweigerd hebbende, callisthenes daar op overluid zeide: „ Welnu! ik moet dan met eenen kus te minder henen gaan!" Na dat 'er, op deze wyze, eene verkoelinge en afkeerigheid was ontdaan , wierd 'er, vooreerst, gereedelyk geloof geCe) De woorden h ™ e-v^rovlai koomen hier tweem'aalen voor in den Text, maar moeten, daar sy herhaald zyn, worden doorgeflrooken. O 3  214 het LEVEN gegeeven aan hephüstion, die verzekerde, „ dat callisthenes aan hem de plechtige belofte had gedaan , dat hy de Aanbiddinge zou verrichten , maar aan zyn woord was te kort gekoomen." Daar na wierd hy aangevallen van lysimachus en a g n o n , die zich telkens lieten verluiden, „ Dat de Sophist overal het hoofd opftak, en zich trotfchelyk verhief, als of hy de Man was , die de Dwinglandye te niete had gedaan! — dat hy alleen den toeloop had der Edelknaapen , die hem geflaag omringden , als den eenigen vryen Man onder zo vele duizenden!" Hier van daan kwam het ook, dat, wanneer herMOlaus tegen den Koning eene Zamenzweeringe had gemaakt , en dezelve aan den dag was gekoomen, die genen geacht wierden de waarheid voor te hehben, die callisthenes lasterlyk befchuldigden, als of hy aan hermolaus , toen deze hem vroeg: „ hoe hy een vermaard Man zou kunnen worden?"— geantwoord had: „ Indien gy hem , die de vermaardfïe yan allen is. ombrengt.'" ja hem zelfs tot de onderneeming aangefpoord, door te zeggen, „ dat hy niet fchroomen moest voor eene  van ALEXANDER. ai5 eene gouden Bedftede (d); maar denken, dac hy flechts een Mensch voorhad, die ziek wierd en wonden ontving , even gelyk een ander!" Nochthans bracht hermol aus, noch iemand van zyne Medeftanders , ook niet onder de uiterfte folteringen , eenige befchuldiginge in tegen callisthenes. En alexander zelf, op heeter daad fchryvende aan craterus, en attalus, en alcetas, geeft hun bericht, „ dat de Jongelingen , gepynigd zynde , bekenden en ftaande hielden , dat zy geheel op zich zelven dit ftuk beraamd hadden, en niemand anders 'er van geweetcn had." Dan naderhand fchryvende aan antipater, draagt hy callisthenes, insgelyks, als medeplichtig voor. „ Be jonge Knaapen , zegt hy in dien Brief, zyn van de Macedoniers gefteenigd geworden. Maar den Sophist heb ik voor myne rekeninge genomen, en zal zelf hem flrafen, zo wel als die hem aan my hebben toegefluurd, en die hen, welke my laaf 00 De aanflag moest by Nacit worde» uitgevoerd. O 4  ■ 8iö het 'LEVEN faagen leggen, binnen de mmiren hunner Steden ontvangen /" in mkè woorden hy dmdelyk ontdekt, hoe zeer hy thans was ingenomen tegen aristoteles. want by dezen was callisthenes opgevoed ' ter oorzaake van filoedverwandfchap. Hy was, naamelyk, gebooren uit hero, eene Nieht van aristoteles. Belandende zyn uiteinde : ibmmigen zeggen , dat alexander hem zou hebben doen ophangen aan een kruis. Anderen verzekeren, dat hy, in ketenen geklonken, zou zyn omgevoerd, en in dien daat gedorven aan eene ziekte. Chares getuigt, „ dat hy , na gevangen te zyn genoomen , geduurende [even maanden in banden was bewaard; dat het oogmerk zy geweest, om hem te doen oordeelen in den vollen Raad, en in de tegenwoordigheid van aristoteles zelven; dan dat hy, ten tyde van den Indifchen Veldtocht, wanneer alexander gekwetst wierd in de Stad der Oxydracifche Mallen (e), was koomen te derven, zynde zeer zwaarlyvig ge* (Ö Zie bene^ei},  van ALEXANDER. m? geworden , en aangetast van de Luizenziekte (ƒ). Deze dingen, evenwel, zyn laater voorgevallen. Vroeger gebeurde het, dat demaratus, de Corinthier, die reeds hooge jaaren had bereikt , lust kreeg om alexander in Alle optezoeken; en, toen hy hem nu gezien had, zeide, „ dat die Grieken van eene groote. vreugde verftecken waren, die waren koomen te fterven voor dat zy alexander hadden zien zitten op den Troon van darius!'' (g) Hy had, niettemin, geen langduurig genot van de Koninglyke genegenheid te hemwaart, daar hy fpoedig aan eene verzwakkinge overleed. Alexander vereerde hem met eene prachtige begraaffenisfe , en het Leger wierp eenen Grafheuvel voor hem op , welke "zeer groot van ("ƒ) „ Athen^bus verhaalt , ., dat men hem omdroeg in eene yzeren Kooi. dat hy aaarin wierd opgegeeten van het Ongedierte, en dat men hem eindelyk liet verfcheuren van eenen Leeuw." Fe. Feit. ■ (g) Plut. had dit zeggen van demaratus tiog eecs hier voor gemeld. os  2i8 hetLEVEN van omtrek was , en LXXX ellen hoogte had. De Lykbus, zyne overblyfzelen bevattende , wierd op een' kostbaar opgemaakten en met vier paarden befpannen Wagen op Koninklyk bevel afgevoerd naar de Zee (7z). Thans gereed om naar Indie optetrekken , en ziende , dat zyn Leger door de groote menigte van Buit en Bagaadje bezwaard was, en kwalyk voort kon, gaf hy, met het aanbreeken van den morgendond, bevel om van de Wagens, die gepakt en vaardig ftonden, de voorften, waarop zyne eigene goederen en die van zyne Bevelhebberen waren , in brand te fteeken , en vervolgens deed hy ook het vuur in die der Macedoniers werpen. Deze daad was moeielyker en bezwaarlyker om 'er eerst toe te befluiten, dan zy bevonden wierd in de uitvoeringe zelve. Want weinigen toonden zich om hun verlies bedroefd. De meesten, als met eene zekere geestdrift vervuld, hieven een vrolyk gejuich en krygsgefchrci aan. (£) Naamelyk om naar Griekenland en Corin. thus overgevoerd te worden. Zie onze Aantek. Mer boven.  van ALEXANDER. 219 aan. Men gaf van de noodige dingen mede aan zyne Rotgezellen, die zulks behoefden: het overige, dat overtollig was, verbrandde men , of vernielde het op de plaats zelve, en vervulde daar door alexander met drift en moed. Ook had deze zich reeds gevreesd gemaakt en onverzoenelyk betoond in het ftraffen van zulken, die hunnen plicht verwaarloosden; want hy deed eenen zekeren menander, die onder het getal zyner Gunftelingen behoorde , en aan wien hy het bevel over de Bezettinge , in zekere verfterkte plaats gelegd , had opgedraagen , doch die weigerde daarin te verblyven, op ftaande voet ter dood brengen, en orsodates, een der Barbaaren , die afvallig waren geworden , wierd eigenhandig door hem met pylen doorboord. Omtrent' dezen tyd gebeurde het ook, dat door een Schaap een Lam geworpen wierd, hetwelk op zyn hoofd iets had, dat in gedaante en kleur volmaakt geleek naar de Tiara (ï) , met twee Teelballen aan de beide zyden. Dit teken hield ale x- (ƒ) Of Perfiaanfche Koninklyke Muts. -  220 het LEVEN U alexander voor iecs gruwelyks, en liet zich, overzulks, reinigen van de Babylonifche Prieders, welke hy , volgens gewoonte , tot diergelyke dienden met zich voerde. Jegens zyne gemeenzaame Vrienden fprak hy 'er dus over, „ dat hy, niet om z'ynentwille, maar om hunnentwille, hier over bekommering had, Vreezende dat niet de Godheid, na zyn verfcheiden, de Heerfchappy mogt doen vallen in handen van eenen Verachtelyken en Lafhartigen Perfoon!" Niettemin deed een ander en beter teken zyne neêrflachtigheid hier over ras verdwynen : want een zeker Macedoniër, met naame proxenus, die het opzicht had over de Tapyten en het Beddegoed, bezig zynde met het uitgraaven van eene plaats voor de Koninklyke Tent, in de nabyheid van de Rivier Oxus Qk), deed aldaar ontfpringen eene Fontein, waar uit een vet en olieachtig vocht hervoort kwam, hetwelk , na dat het bovende 'er af O) „ Deze Rivier, welke de Baariaanfche en Sogdiaanfche Landvoogdyen van een fcheidde, ontlast zich ten «Oosten in de Caspifche Zee," Fr. Fert.  v a « ALEXANDER. 221 af was gehaald , eene klaare en heldere Olie wierd, in reuk en fraaak niet verfchillende van de gewoone Olie , en haar in vettigheid en glans volkoomen gelykendc. En dat in een Land , waar geheel geene Olyf boomen groeien (/)! Men verzekert, ondertusfchen, ook, dat de Oxus zelve een zeer zacht water heeft, zo dat het vel van die genen , welke 'er zich in wasfchen , daar door eene vettigheid verkrygt. Hoe het zy ; dat alexander. wonderlyk in den fchik was met dit verfchynzel, biykt uit het geen hy daar over fchryft aan antipater, verklaarende, „ dat hy het houdt'voor een der gewichtigfte Aanduidingen, welke de Godheid immer aan hem had laaten wedcrvaaren." Maar de Wichelaars maakten 'er het voorteken van ,, van eenen wel glorieryken, maar bezwaarlyken en moeielyken Krygs- tocht;". (j) „ Strabo zegt (XI B. bl. 518.) dat die genen, welke graaven in de nabyheid van de Rivier Ochus, bronnen vinden van Olie." — Hy getuigt dus van den Ochus , hetgeen plut. getuigt van den Oxus. dan deze Rivieren loopen op zekere hoogte in een. Curtius geeft een geheel andereu draai aan dit Wonderwerk." Fr. Fert.  222 het LEVEN tocht;» voor reden geevende , „ dat de Goden de Olie aan de Menfchen gegee ven hadden tot een hulpmiddel om haaren arbeid te kunnen verduuren." En indedaad, hy onderging in de2en K ' en de gevechten, daar in voorgevallen, Se' grootde gevaaren, en wierd ook, tengevolge zyner reukelooze doutmoedigheid Maaien zwaarlyk gewond. Gebrek aan de noodige Mondbehoeften, en de on-e zondheid van het Luchtsgedel veroorzaakten, daarby, eene geweldige derfte onder zyne Benden. Dan dit alles belette niet dat hy, deeds dreevende naar de eere om de Fortuin door Onvertzaagdheid, en Vv andlyke macht door Dapperheid te over" weldugen, vastdelde , „ dac niets onwin' baar was voor den doutmoedigen; niets te derk voor den onverfchrokkenen." en zo verhaalt men, dat hy de Rots van sisimethres f» bedormende, die on toeganklyk en onbeklimbaar was, wanneer zyn Krygsvolk den moed reeds opo-af aan oxyartes vroeg: „ Wie Sisimeth'res was? ïmi.vr;.!""°XIB-? ** ■ «■»  van ALEXANDER. aaj was? of het een Man was, die hart had? en wanneer oxyartes hierop berichtte; „ dat het de vreesachtigite bloodaart der' wereld was!" antwoordde alexander: .„ Dit is even goed, als of gy zeidet, dat de Rots door ons kan ingenoomen worden , wyl hy , die Jer het bevel cp voert, niet weerbaar is!" Het gevolgwas, dat hy, sisimethres eenen fchrik aan hebbende gejaagd, de Sterkte bemachtigde. Naderhand tegen eene andere Rots, die even Heil en ongenaakbaar was , de Macedonifche Jongelingfchap aanvoerende, merkte hy daar onder eenen op , die ook alexander heette: tot dezen zeide hy: „ Van U verwacht ik vooral, dat gy U manhaftig draagen zult, al ware het (lechts om den naam, dien gy voertV"* Toen nu deze Jongeling, kloekmoedig ftrydende, fneuvelde, fpeet'hem zulks ten hoogden. Op eenen anderen tyd, wanneer de Macedoniers aarsfelden, om tegen zekere Stad, geheeten Nyfa (V), den aanval (V) By arrian. wordt deae Stad geheeten Nysfa, en hy plaatst haar tusfchen de Rivier Co. phenus, en den Indus, by den Berg Meros. Uit ' het.  het LEVEN val te doen (want 'er droomde eene diepe Rivier langs haare muuren); hield hy ftand aan den Oever, en riep uit: „Nietswaardige , die ik ben ! waarom toch heb ik geen Zwemmen geleerd? — ja dond reeds gereed om, met het Schild aan den Arm, over te trekken. — Als de Gezanten nu der Belegerde Steden , na dat hy het gevecht had doen ophouden, by hem gekoomen waren om zich te onderwerpen, ftonden zy al terftond verdeld, wanneer zy hem, zonder eenigen verderen opfchik des Lichaams, in eene gewoone Wapenrustinge aanfehouwden. Daarna, toen iemand een Kusfen voor hem had aangebracht, en hy den Oudden onder de Afgevaardigden (die hetgeen by 'er byvoegt fchynt te blylten, dat het dezelfde Stad is, die by ptolem^eus VII C. i h. den naam draagt van Diotiyfiopolis , of Nagara. De Rivier, welke langs haare muuren firoomde, kan geene andere zyn, dan de Coas van ptolem/eus. verg. justin. XII, 7, 6. en de Aantekk. ald. — Ook lubin's Tables Geogra. phiques des Vies des Homm. illujlr. de plut ar. que, p. 298. ,die zegt, dat deze Stad heden Neig wordt genoemd. Uit dezen lubin merk ik, dat de Fr. Vert. zyne geheele Aantek. op deze plaats heeft afgefchreeven.  van ALEXANDER. 22$ (die aguplus heette) gebood hetzelve te neemen, en te gaan zitten! verwonderde deze zich nog zo veel te meer over zyne Grootmoedigheid en Hoffelykheid. En toen hy, daarop, vroeg : „ Wat hy wilde, dat zy doen zouden om hem tot Vriend te hebben?" antwoordde alexander : „ Indien uw Folk U tot hun Opperhoofd mrkiest, en aan ons- honderd van de besten en aanzienelykfen tot Pandsmannen overgeeft; dan zullen wy Vrienden zyn!" Acuplus begon hier over te lacchen, en zeide: „ IFaarlyk, Heer Koning! het zou my gemakkelyker vallen te regeer en, indien ik niet de besten, maar de (lechtften aan U overgaf 7" Onder de Indiaanfche Vorsten zegt men dat taxiles (p~) Heerfchappye voerde ovef (o) „ Tusfchen den Indus en Hydaspes is geleegen Taxt'Ia, eene zeer groote en welingerichte Stad. Het omliggend Land is zeer fchoon ert vruchtbaar. 'Er zyn Schryvers, die het grooter opgeeven , dan ./Egypte. Zie strabo XV B. bl. 658. Dezelfde strabo noemt, gelyk plut. den Koning van dit LandTAXiLES, cf taxilus. Maar andereu verzekeren, dat deze Hechts Landvoogd 'er van was; dat zyn waarc naam was IX. deel. P m»>  tz6 het LEVEN over een Landfchap , dat in grootte van iEgypte niet verfchilde , en yin de uitmuntendfte Wei. en Koorenlanden wa$ voorzien. Men voegt 'er by, dat hy een zeer verftandig Man was. Deze trok alexander te gemoet, en fprak hem op deze wyze aan-: „ Wat behoeven wy Vog eikanderen te beftryden , en te beoorlogen, indien gy, o alexa-nder, herwaarts niet gekoomen zyt om ons hes Water, of het verder noodig Levensonderhoud te ontweldigen ? want dit zyn de eenige dingen, om welke verfiandige Lieden behoor en te vechten. Wat hef overige , en dat gene betreft, het welk men gewoon is Geld en Goed te noemen; indien ik 'er beter van ben voorzien, dan gy, ben ik bereid 'er U van mede te deelen. doch zo ik minder heb, zal ik niet fchroomen U te bedanken, zo gy 'er my van tnededee.lt T Alexander, be. koord door deze Aanfpraak , greep aanftonds zyne hand, en zeide : „ Hoe kunt gy mophis, of omphis, en dat a lexander hem den naam van taxiles, te gelyk met de Koningiyke waardigheid, deed aanneemen." Fr. Feit.  v' A n ALEXANDER. aajï gy iog denken, dat deze onze ontmoeting zonder jlryd af zal hopen , na zulke redenen , en bewyzen van goéd-willigheid ? Neen! Gy zult 'er zo zeeghaftig niet afkoomen ! want ik ga my te weer feilen, en U Op myne beurt beftryden met Beleefdheden; ten einde een zo verplichtend Man als gy zyt; my niet overtref e /" Na dan velé Gefchenken van hem ontvangen , en nog meer terug gegeeven te hebben, kwam hy èindelyk zo' ver, dat hy hem met M Talenten gemunt geld befchonk (ƒ>); welke daad, eensdeels, grooten aanltoot gaf aan zyne Vrienden (#), maar aan den anderen kant te wege bracht, dat zeer velen dezer üitheemfche Volkeren in het vervolg zich minder afkeerig van hem betoonden. Oh- fj>) Hier komt in den Text een woord voor, dat toedrinken, of toebrengen betekenr. Sommigen hebben deze eigenlyke betekenis ook hier wilien bewaaren. dus vertaalt dacier : Je bois et tót, & avec Cette coupe je te préfinte mille ialents. (#) Strabo bericht ons, t. a. pi. dat zy zeiden : ,, V Schint wel, dat alexander nieS mand had óm 'er zyne weldaaden aar te Üwy* zen , en dat hy daar juist den Indus om moest tvértrékken f' P £  12?J het LEVEN Onder de Indiaanen waren eenige bezoldigde zeer ftrydbaare Benden, die zich. nu in deze, dan in gene Stad werpende, dezelve zeer hardnekkig en kloekmoedig verdeedigden, en by verfcheidene gelegenheden aan alexander gevoelige nadeelen toebrachten. Met deze Lieden floot hy, by de overgave van zekere Stad, een Verdrag, maar toen zy , hierop vertrouwende , henen trokken , overviel hy ze, onderwcegs , en liet ze allen doodflaan: welk bedryf aan zyne overige Krygsverrichtingen eene leelyke fchandvlek aanwreef, daar hy anders (leeds gewoon was de Krygswetten in acht te neemen, en met koninglyke edelmoedigheid te oorlogen. Niet minder gaven hem de Indiaanfche Wysgeeren vaak de handen vol werk, daar zy den Koningen , die zich aan hem onderworpen hadden, alle mogelyke afbreuk deeden, en de vrye Volkeren van hem afkeerig maakten. Dit was de reden, waarom hy velen van dezelve, die hem in handen vielen, op deed hangen. Wat 'er in den oorlog tegen porus voorgevallen zy , heeft hy zelf in zyne Brieven naauwkeurig opgetekend. Hy meldt daar  van ALEXANDER. 2a9 daar in, „ dat, daar de Hydaspes tusfchen de beide Legerplaatzen invloeide, porus zyne Elephanten fteeds gericht had met de hoofden naar den Vyand gekeerd, om het overkoomen over den Vloed te beletten, dat hy, derhalven, dag aan dag een groot gedruisch en bewceginge in zyne Legerplaats liet maaken, ten einde de Barbaaren bier aan te gewennen en zorgeloos te doen zyn (r> dat hy, daarna, de donkere Maan en eenen dormachtigen Nacht waarneemende , met een gedeelte van zyn Voetvolk, en (f) X-ylander vertaalde hier: Suos, ne metuerent Barbaros , adfuefaciebat. Zo ook d acier: pour aecoutumcr fes troupes a ne pas craindre les cris des Barbares m. du soul tekent aan op d. pl. dat niemand der Vertaaleren de meenrage van plut. heeft aan de hand gegeeven, en hy bewyst uit arrianus V B. bl. 331. dar het alexander was , die porus op deze wy. ze misleidde en zorgeloos deed zyn. Ondertusfchen had amiot deze plaats reeds aldus begreepen-. het welk wy opmaaken uit de oude Nederd. Vert. naar die van a&iiót gemaakt, waar wy leezen : „ Hy Het alle daghen een zeer groot gherucht en ghedommel in fyn legher maec ten, om de Barbarisken ghewent te maecken, dat fy huu daar van niet verflaen zouden? P 3  het leven en de dapperften onder zyne Ruiterye? langs de Rivier een goed duk weegs van den Vyand voort was getrokken , en vervolgens overgegaan op een niet zeer groot Eiland, dat 'er daar een geweldige Stortregen hem overviel, gemengd met zwaaren Donder en Blikzem, waarvan het vuur en de fchichten op de zynen nederkwamen. Dat hy, niettemin, ziende, hoe fommigen yan zyn Volk door den Blikzem getroffen wierden en omkwamen, het befluit nam gemelde Eiland te verlaaten , en naar den anderen Oever overtefteeken: dan, dat de fnellyk-droomende Hydaspes, door den Storm gejaagd en tot eene buitengcwoone hoogte opgezet, eene zwaare doorbraak had gemaakt, en een goed gedeelte van zynen vloed op de Velden daar ter plaatze uitgeftort, zo dat hy had moeten landen op een' grond , die tusfchen beiden nog wel eenigfms droog gebleeven , maar dog onvast, en glibberig was, en van alle zyden door de Golven aangevallen, hem onder de voeten dreigde te begeeven.3' ~« |Iier zegt men, dat hy zoude hebben uitgeroepen 5 „ O Jtkemenfers. ! zult GyL gehpf wilisn geevsii aan dis groote. Ge-  van ALEXANDER. 231 Gevaaren, welke ik onderga , enkel om van Uwl. geroemd te worden?" doch deze omftandigheid berust alleen op het gezach van onesic ritus (0- Zelf verhaalt hy verder, „ dat de Macedoniers, na de Vlotten, waarmede zy overgekoomen waren, te hebben vcrlaaten , de doorbraak waren doorgewaad, waarvan het water hun tot aan de Borst kwam. Dat hy , deze zwaarigheid doorgeworfteld zynde , met zyne Ruiters het Voetvolk XX nadien vooruit gereeden was, rekenende, dat, indien de , Vyand met zyn Paardevolk op hem aanviel, hy verre weg de iterkfte zou zyn, en, wanneer hy zyn Voetvolk in beweeginge bracht , dat de Macedonifche Phalanx tydig genoeg ter onderfteuninge zou kunnen aankoomen. Dat het eene was gebeurd. Want dat M Ruiters, en LX OorCs) „ Plutarck. beneemt san deze Byzonderheid haar gezag, daar hy 'er den Auteur van noemt. Want deze onesicritus is, gelyk strabo waarfchuwt in zyn XV B. van alle Ge. fcbiedfchryvers der bedryven van alexander, die gene, die het meest in het wonderlyke en fabelachtige valt." Fr. Fert. P 4  het LEVEN Oorlogswagens tegen hem waren opgekoo, men, welke ftraks op de vlucht geflaagen wierden, met dat gevolg, dat alle de Wagens bemachtigd wierden , en 'er van de Ruiters CCCC fneuvelden. Dat porus, hier uit begrypende, dat alexanper zelf over de Rivier was, met zyne ganfche Macht tegen hem was opgetrokken , uitgezonderd eenigen, welke hy achter liet, om de in de Legerplaats achter gebleevene Macedoniers het overfleeken van den Hydaspes te beletten. Dat hy, alexander, voor de Elephanten , en het groot getal der Vyanden bevreesd, zich zelven had geplaatst aan het hoofd van den Linker (/) vleugel, en aan coenus («) het bevel over 00 De gewoone leezing is hier Ka7i tó7f^ »«>s, aan het hoofd der beide Vleugels, doch dit vyas omucgelyk. Diodor. sic. en ABRU. kus vernaaien, dat alexander zich plaatste aan den linker Vleugel, en dus verbeterde „ u soul den text op hun gezach; 4p!a.lcfev ^ 00 Te vooren las men hier xtn$. a!s 0f alex, ander aan alle zyne Bevelhebbers te zamen het bevel had opgedraagen over den Rechter Vleugel, dan blancardus, op arrianus, bl. ?42, herftelde hier de waare ieezinge en den naaiu van  van ALEXANDER. «33 ever den Rechter vleugel opgedraagen. Dat de Vyand aan beide zyden den indruk der Macedoniers niet had kunnen wederdaan , maar aan het wyken was gebracht, doch dat de wykenden zich telkens ep de Elephanten terug hadden getrokken, en aldaar dicht in een geflooten. Dat men, vervolgens, hand aan hand was begonnen te vechten , en de Vyanden ter naauwernood, na acht uuren dryds , den moed hadden opgegeeven." —■ Dit alles heeft de Beleider van dezen Veldflag zelf aldus in Zyne Brieven opgegeeven. Het grootst getal der Gefchiedfchryvers koomt , vervolgens , daar in overeen, dat porus een ipan langer was dan vier ellen, en dat hy, wegens de grootte en zwaarlyvigheid van zyn Lichaam , gerekend tegen zynen Elephant, dezelfde evenredigheid had, als een gewoon Ruiter tot zyn Paard (V). en noch- thans coenvs, dien men uit genoemden Schryver, en, biodorus kent als Bevelhebber onder alexani der op dien merkwaardigen dag. (v) Op deze wyze meenen wy, dat deze inge* wikkelde en doorgaands kwalyk begreepene plaats tapet worden vertaald: zynde het verder eens met P 5 m.  S34 'het LEVEN thans was het een der grootfte Elephanten! Dit Dier, nu, betoonde by deze gelegenheid een fonderling verftand en zorge voor den Koning, zynen Meester; wyl hy , zo lang deze zich nog wel bevond, deszelfs beftryders moedig afweerde en ver* trad; maar merkende, dat hy, door eene menigte pylen en wonden afgemat, fkauw begon te worden , en vreezende, dat hy naar beneden vallen mogt, zyne knieën boog, en zich zelven zoetjens op den grond nederliet; waarna hy de pylen een voor een met zyne tromp vattede en zachtjens uit het Lichaam haalde. Na dat porus, gevangen zynde gcnoo* men, voor alexander was gebracht, en deze hem vroeg: „ Hoe hy verlangde dat men met hem te werk zoude gaan?'* antwoordde hy : ,, Gelyk men met eenenKoning moet doen T en als alexander nog eens vraagde , „ of hy 'er ook iets anders had by te voegen ?" zeide hy : „ Alles is opgejlooten in het geen ik heb ge, u. dw soul, dat het woord ê!rsré7w geregeerd wordt van an»hht en dat de comma voor Voet worden weggenomen,  van ALEXANDER. gezegdJ" Alexander oruflpeg hein dan, en gaf hem alle de Landen, ovef^ welke hy Koning was geweest, terug, pra ze te bellieren onder den naam van Landvoogd. Hy voegde 'er zelfs nog een geheel nieuw Gewest by, na dat hy de Heer. fchappy der zogenoemde Autonomen (V) t'onder had gebracht, waarin men zegt, dat XV onderfc heiden e Natiën, V duizend aanzienelyke Steden en eene zeer groote menigte Vlekken en Dorpen waren. Nog veroverde hy een ander Land , hetwelk nog driemaal zo groot was, en waar over hy eenen zyner Gundelingen, philippus, tot Landvoogd aandelde. De fiag tegen porus had ten gevolge den dood van bucephalus, welke, evenwel, niet terdond, maar eenigen tyd naderhand voorviel, en wel, zo de meeden yerhaalen, geduurende dat hy van zyne be. £w) d. i. vrye Volkeren, die onder geenen Kq. ping Honden , maar naar eigene Wetten wierden geregeerd Voorts fchynt het getal der Steden, hier opgegeeven , ongelooflyk. Zie de Aaniek. yan m. du soul, die het tot XXXVII vermin» $erd wil hebben, op het gezach van arrianus.  236 het LEVEN bekoomene wonden gene.ezen wierd; doch, zo oNEsiCRiTUs fchryft, afgemat door Ouderdom en uitgedaane vermoeienisfen; want dat hy XXX jaaren oud was, toen hy ftierf." Alexander had zeer veel fpyt van dit verlies , rekenende het even groot, als of hy eenen gemeenzaamen Vriend, of Gundeling verlooren had. Zelfs liet hy, ter eere en gedachtenisfe van dit Paard, eene Stad bouwen by de Rivier Hydaspes, waar aan hy den naam gaf van bucephalia. Buiten dit Paard wil men ook, dat hy eenen Hond zoude hebben opgevoed, van welken hy veel hield, en die p e r 1 t a s heette ; en dat hy , dezen verlooren hebbende , insgelyks eene Stad Het bouwen, en naar deszelfs naam benoemen. Dit verzekert sotion gehoord te hebben van potamon, den Lesbier (V). Het gevecht met porus maakte de Macedoniers flaauwhartig, en deed hen den lust verliezen om nog verder in Indie door te dringen. Zy bezeften, hoe bezwaarlyk het (x) Beide deze Schryvers leefden ten tyde van Keizer tiberius. Zie vossius de Histor. Gr. II B. 7 h.  van ALEXANDER. n? het hun gevallen was dezen Koning te overwinnen, hoewel hy in zyne Slagordeninge niet meer gehad had, dan XX duizend Voetknechten, en II duizend Ruiters, en verzetteden zich , overzulks , hardnekkig! yk tegen alexander, die hen wilde noodzaaken, om nu nog ook den Ganges over te trekken ; eene Rivier, welke zy vernamen, dat XXXII nadien breedte, en C vademen diepte had (y): terwyl men hun, daarenboven, verzekerde, dat de Oever, op de andere zyde, als overdekt was met (f) „ Nog ten tyde van strabo beftond 'er een Brief, gefchreeven door craterus, aan zy. ne Moeder aristopatra, waarin hy haar meldde , „ dat alexander aaDgekoomen was aan de'bo'orden van den Ganges, en dat hy zelf dezen Vloed had gezien , van welken hy wonderbaarlyke dingen vertelde , inzonderheid betrekkelyk deszelfs wydte en diepte. Men weet, dat de Ganges is de grootfte van alle de Rivieren van de d> ie vaste deelen der Aarde : dat de Indus is de tweede in rang. De Nyl de derde en de Donau de vierde. Over de wydte, echter, van den Ganges zyn het de Historiefchryvers niet eens. Sommigen zeggen , dat hy daar, waar hy de minfte wydte had, dertig ftadien, d. i. 375° Pasfen breed Anderen fpreeken maar van drie ftadien, dat is tezeggen 305 P"feo " Fr> Vert'  33$ het L È V Ê- N met eene tallooze menigte van gewapende' Manfchappen, Paarden en Elephanten; aangezien de Koningen der Gandariten en Prcefiers hen daar verwachten met LXXX duizend Paarden tweemaal C duizend Voetknechten ,• VIII duizend Oorlogswagens- en VI duizend ftrydbaare Elephanten,,Ook was dit geen redel verhaal, noch lou. ter veiTiekfel! Want andro'cöttus, die deze' Gewesten niet lang daarna als Koning beheerschte , fchonk aan seleucus D Elephanten, en doortrok en veroverde geheel Indie met een Leger van fesmaal C duizend ftrydbaare Mannem- Op deze weigeringe van het Kryasvolic wierd hy in het eerst als geheel vertwyffcld en verwoed, zo, dat hy' zich in zyrifr' Tent opfloot en nederwierp', zeggende ƒ „ dat hy het Leger geen dank wist vanal het geen tot heden toe was verricht indien men den Ganges niet Overtrok ; en dat hy het terug trekken hield voor eene' bekentenis , dat men overwonnen was !,v Dan toen, daarop, zyne Bevelhebbers hemde baarblykelykheid der gemelde' zwaarigheden onder het oog brachten , en deSoldaaten met groot gefchrei en misbaar voor'  van ALEXANDER. Vft voor de deur van zyne Tent te zamen fchoolden, en hem fmeekten, liet hy zich, eindelyk , vermurwen, en brak op. evenwel niet, zonder vooraf verfcheidene misleidende en bedriegelyke vonden te hebben uitgedacht , om een grootsch denkbeeld van hem en de zynen te verwekken, en achter te laaten. Hy liet, naamelyk, Wapenen vervaardigen , die grooter waren , dan de gewoone , en zeer hooge Paardekribben, en zwaardere Gebitten; welk alles hy ginds en herwaart deed verdrooien. Ook richtte hy den Goden (2) daar ter plaatze Altaaren op , welke de Koningen der Prafiërs nog, van over de Rivier, tot heden toe, koomen vereeren, offerende elaar op naar de Griekfche Zeden. Androcottüs die toen nog maar een Jongeling was, zag alexander zelven by deze gelegenheid, en zou* zo men verhaalt , naderhand vaak gezegd hebben , „ dat het niets , of weinig had ge- (») „Volgens rrroDOR. sic. wydde alexanser deze Altaaren aan de XII zogenoemde Groo* ie. óf Hemelgoden toe. m. dl* scut. Dy stka'bo sandrocottus genoemd.  ö4© het LEVEN gefcheeld, of alexander zou der zaai-* ken in deze oorden meester zyn geworden; aangezien de Koning van dat Land beide; gehaat en veracht was, uit hoofde van zynen Hechten inborst en geringe afkomst (by Alexander, thans belust om den Oceaan te gaan befchouwen, liet tot dien einde vele Roeifchepen en Vlotten in gereedheid brengen , waarmede hy , vervolgens , de Rivieren op zyn gemak afzakte, Nochthans was deze Vaart niet geheel en al bedryveloos , of zonder Oorlog, want hier en daar aan land flappende, en de Ste- Qé~) i, De Koning, hier genoemd, was xandrames, de Zoon van een Baardfcheerder , in wiens gedaante de Koningin zo veel welgevallen nam, dat zy hem tot haaren Gunfteling maakte, en tot de hoogde waardigheid naast den Koning verhief. Deze Onverlaat, na zynen Meester verraaderlyk te hebben omgebracht, plaatlïe zich opden Troon, in fchyn als Voogd over de Koning, lyke Kinderen, welke hy weldra van kant hielp. Van dezen was xandrames, by anderen ag« grammes geheeten, de Zoon.— CZie diodor. sic. XVII j3. bl. 612.) De Volkeren zyn ten aflen tyden zeer geneigd het juk eenes Vorsten vaa Iaage Geboorte aftefchudden , vooral zo hy onrechtvaardig en wreed is." Fr. Vert.  van ALEXANDER 241 Steden , welke hem voorkwamen , aantastende bracht hy alles onder. Echter fcheelde het weinig, of hy was in de Stad der zogenoemde Mallen (zynde , zo Verzekerd wordt , het ftrydbaarfte volk van geheel Indie) afgemaakt. Want na dat hy de vyandlyke manfchappen door een hagelbui van fchichten van den muur dier Stad verwyderd, en denzelven, daarop, na dat 'er een ladder tegen aan was geplant, het eerst beklommen had, bevond hy zich ter naauwernood boven, of de ladder brak aan Hukken. Hier ftond hy , maar van weinigen verzeld, bloot voor de wonden, die de Barbaaren , aan de binnenzyde van den muur vergaderd, van onderen aan hem toebrachten. Hy nam dan het Hout befluit, om met een flinger naar beneden midden onder de vyanden te fpringen, waar hy, by geluk, recht op zyne voeten kwam te ftaan. Deze' onverwachte verfchyning, nu, en het klinken en glinfteren zyner Wapenen, brachten de Barbaaren in den waan, dat zy eenen helderen glans en het' een of ander verfchynzel voor zyn Lichaam zagen, en dit maakte, dat zy in het eerst op de vlucht gingen, en zich IX. deel. Q ver-  24- het LEVEN verfcrooiden. Dan zo dra bemerkten zy niet, dar hy Hechts van twee Wapendraagers was vergezeld, of zy liepen wederom op hem toe , en trachtten fommigen met hunne Zwaarden , anderen met Spicsfen t zyne Wapenen van naarby te doorbooten | doch zagen , door zynen dapperen tegenftand , hunne poogingen telkens verydeld. Een, evenwel, van hun, op eenen kleinen afdand van hem daande , fchoot van zynen fterk gefpannenen boog een pyl op hem af met zo veel kracht, dat dezelve, door zyn Borstwapen heên gedrongen, vast ging zitten in eene der ribben , omtrent den tepel van de Borst. Toen nu alexander, op het ontvangen dezer wónde, zyn Lichaam kromde, en afwendde, kwam hy, die ze had toegebracht, tocgefchootcn met zyne uitgeteogene barbaarfche Sabel. Dan peucestas en liïuX/eüs (c) plaatdert zich voor den Koning: doch wierden beiden . gewond; zo, dat de laatstgemelde het terdond bedierf; maar peucestas hield het uit, en de Barbaar wierd door alex- a n- GO By cuanus heet hy tim^üs.  y a n ALEXANDER. 247 ander, zelven geveld. Deze, echter^ nog verfcheidene andere wonden ontvangèn hebbende, en eindelyk gecrofFen door ëenen dag van boven op den nek , zag zich genoodzaakt zyn Lichaam té doen ftcunen tegen den muur , echter met zyn aangezicht fteeds gericht tegen den Vyand.' Zo ver was het met hem gekoomen, toen de Macedoniers van alle kanten kwamen toefchieten, èri hem omringen. ïvien ham hem aanftonds op , en droeg hem, die geene bewustheid reeds' meer had van het geen 'er met hem omging, naar zyne Tent. Ook verfpreidde zich ftraks in het Leger de maare , dat hy dood was. Aandónds ging men nü aan het werk," om den pyl; die van hout was , aftezaagen .' hetgeen | échter, bezwaarlyk en met grooten arbeid wierd uitgevoerd. Na dus' het Borstwapen met moeite te hebben los gekreegen, ging mén aan hét uitihyden van de yzere punt, ivélkè in eene der Ribben doorgedrongen was en vast zat, zynde, zo mén verhaalt, drie vingers breed, en vier lang. Hec Was ,■ derhal ven , geert' wonder, dat hy, 6'n'dèr deze behandeling, gedadig in flaauwfó' viel f en in groot gevaar was' van te é s re  *44 het LEVEN bezwyken. Niettemin kwam hy , na dats de punt 'er uitgenomen was, weder toe zich zeiven, en ontworftelde dus het oogenfchynelykst lyfsgevaar. Evenwel bleef hy nog een langen tyd zeer zwak , en moest zich aan een geftrengen levensregel en de beftieringe zyner Artzen overgeeven ; tot dat de Macedoniers, begeerig om hem te zien , met een groot gedruisch voor zyne Tent verfcheenen. Aanftonds wierp hy, dit bemerkende , eenen Mantel om , en trad tot hen uit. Daarna deed hy plechtige Offerhanden aan de Goden, en begaf zich, vervolgens, wederom op reis. Op deze Vaart bracht hy nog al meer uitgeftrekte Landen en groote Steden onder zyn Gebied. Ook kreeg hy , op dien tocht, van de Gymnofophisten (V), die, boven anderen , sabbas (e) tot den afval hadden fV) Indiaanfche Wysgeeren. Zie strabo XV E. bl. (5:8. 0?) By diodor. sic. en arrianus wórdt hy sambas, of sambus genoemd. Zie den eerstgem, XVII B. bl. 614. ald. wesseling. Het was een lndiaansch Vorst, dien alexander, na zyne onderwerpinge , met een Satrapaat begiftigd had, jnaar die, federt, wederom afvallig wierd.  van ALEXANDER. 245 den overgehaald, en de Macedoniers op alle mogelyke wyzen afbreuk gedaan, tien gevangen, die den roem hadden van groote begaafdheid, in het geeven van fcherpfinnige en kortbondige antwoorden (ƒ> Aan dezen delde hy eenige zeer ongemakkelyke vraagen voor ; de verzekeringe 'er by voegende , „ dat hy den eerden, die niet goed antwoordde, ter dood zou laaten •brengen , en zo vervolgens alle de overigen." Eenen der oudden gebood hy hier over uitfpraak te doen. — De eerjie dan, ondervraagd zynde: „ Wie hy dacht, dac het grootst getal uitmaakten, de Levenden, of de Dooden ?" — antwoordde: „ De Leyenden; want dat de dooden 'er niet meer waren!" — Aan den tweeden wierd de vraag voorgedeld: „ Welke van beiden de ■grootde Bieren voedde , de Zee , of de Aarde?" Hy antwoordde: „ De Aarde 1 «a/ant dat de Zee daar een deel van was !"— „ Wat, .(ƒ) „ Het was by ouds eene gewoonte , aa* ,de Wyzen zekere duistere Vragen voor te (lellen, ten einde over hunne Wysheid en Verftand te kun. -nen oordeelen. Wy hebben 'er voorbeelden vas ia de Heilige Schrift." Fr. Fert. Q 3  ?4<5 het LEVEN „ Wat, vroeg men aan den derden , h het arglistig/Ie Dier?" — Dat, zeidc hy, /fe Mensch tot hiertoe niet kent." De vierde, gevraagd, „ door welke redenen hy sabbas overgehaald had tot afvalligheid?" — antwoordde : „ Door hem de keuze voor te ftellen tusfchen eerlyk te leeven, of fchandelyk te fterven!" Den vyfden wierd gevraagd: „ Wat hy dacht dat eerder gefchaapen was, de Dag of de Nacht?" Hy zeide : „ De Dag, éénen, Dag eerder!" en voegde 'er by, (toeq de Koning zich over dit antwoord verwonderde) „ dat het niet anders konde zyn, of op ingewikkelde vraagen moesten ingewikkelde antwoorden koomen !" — Alexander dan , hierop voortgaande , vroeg aan den fesden : „ Op wat wyze iemand zich het meest bemind konde maaken?" en hy kreeg tot antwoord: „ Zo hy, de machtig ft e zynde, zich, echter, niet doet vreezen l" Van de overigen wierd de eene gevraagd: „ Hoe iemand van een Mensch een God kon worden?" en hy antwoordde : „ Zo hy iets doet, dat voor een-nensch niet mogelyk is te doen!" Aan den .«deren Helde men voor; „ Wat het fterkst van  vak ALEXANDER. *47 van beiden was, bet Leven, of de Dood?" Hy zeide: „ Het Leven: aangezien hetzelve zo vele rampen verduurt!" Den laatften wierd gevraagd: „ Hoe lang het voor een Mensch wenschlyk was te lecven?" en deze gaf tot antwoord: „ Zo lang, tot dat h^niet meer oordeelt, dat ttleeven beter m dan te ferven T (g) Dit, derhalven,. aldus afgeloopen zynde , wendde hy zich tot den aangcftelden Rechter , en beval hem „ uitfpraak te doen !" Deze deed %m$ mep te zeggen „ dat de eene Slechter had geantwoord dan de andere 1" — „ Welaan dan, zeide al ex ander: zo zult gy, die zulk eene uitfpraak doet, het gerst flerven!" „ Neen voorwaar, Heer Koning! antwoordde de Indiaanfche Wyze; pn zy gy onwaarheid hebt gefprooken, zéggende, dat gy dm genen het eerst zoudt dooden, die het f echtst antwoord 'g) Dacier, dia verklaarde deze plaats niet «e begrypeiij meende, dat men hier voor j*i moest ^eezeu Gemakkelyker fchynt li et nog,voor A ntiir r»« »/"<»•» te leezen 7<,ï "tóe" " «v»v»». op de?e wvallea alle t*mte zwar,° righeden weg, Q 4  B48 het LEVEN gafr — Door deze ihedige antwoorden vermurwd liet hy ze allen los, na hen nog vooraf met gefchenken te hebben begiftigd. Naar andere Gymnofophisten, die&te huis in ftilte leefden , en by het Volk in het hoogde aanzien waren, vaardigde hy o ne sic ritus af, en liet hen ten vrien.delykfl-en uitnoodigen, om tot hem te koomen. Deze onesicritus (h) was een Wysgeer uit de Cynifche School van dio ge nes. Hy bericht ons, „ dat, wan. neer hy by calanus. gekoomen was, deze hem op eene zeer ruuwe en trotfche wyze bevoolen had, zyne klederen uit te tj-ekken, en zo naakt naar zyne redenen te luisteren : dat hy anders niet met hem fpreekeu zoude, al ware hy een Afgezant van jupiter zelven! dat dandamis, in- (A) Hy is dezelfde, als de Historiefchryver irj let voorgaande meermaalen gemeid. Voorts ver, dient met dit verhaal vergeleeken te worden eene bovenal merkwaardige plaats van strabo, XV B. bl. 715. waaruit de kennis van de Gefchiedenis der eerfle Wereld, volgens de heilige Schrift, die ju het Oosten zo lang bewaard bleef, ook voj. gens het oordeel van eenen casaubonus, ten. ijyidelyiiften doprftraalt,  van ALEXANDER. =49 integendeel, die zich veel zachtfinniger gedroeg , toen hy hem hoorde fpreeken van socrates en pythagoras en biagenes, gezegd had, „ dat deze Wysgeeren hem toefcheenen rechtfchaapene Mannen te zyn geweest; maar dat zy, niettemin , in hun leven veel te groot ontzach gehad hadden voor de Wetten!" (0 An" de. O («•) Het ïs niet te verwonderen , dat men ge» twjfFeid heeft, wat dandamis met deze woorden bedoelde. Dacier zegt, „ dat plut. dezelve te algemeen hebbe gemaakt ; daar de IndlIche Wysgeer niet anders wilde zeggen, dan dat de Griekfche Wyzen verkeerd gehandeld hadden, door aan de Wetten en Gebruiken den voorrang te geeven boven de Natuur, en zich, deswegens, te ichaamen om naakt te gaan, en met gering levens onderhoud te vrede te zyn." — Doch hy wordt hier over fcherp gegispt van m. du soul, die meende, „ dat hier vry wat anders achterlag: dat dandamis met dit zeggen de Griekfche Phijofophen befchuldigde , van voor hun gevoelen omtrent de Goden niet opentlyk te zyn uitgekoomen , en de kracht der Vaderlyke Zeden te veel op zich en hunne Volgelingen te hebben laaten werken." — Zê ieis, voegt hy 'er by; kon ieder pian niet licht in het hoofd koomen — Dit luidt zeker fraai! Maar dat dacier, met dat al, gelyk heeft, blykt uit strabo XV B. bl,7i6,B, C. Q5  2S» het LEVEN deren verzekeren, dat dandamis geheel niets zou hebben gezegd, dan enkel dit: „ Om welke reden toch heeft alexanDek eene zo groote reize herwaarts ondernamen ?" Taxi les, evenwel, haalde calanus over, om zich naar alexander te begeeven. Deze Wysgeer heette eigenlyk onder de zynen sphines: maar om dat hy die genen , welke hem ontmoetten, gewoon was in de Indifche Taaie te groeten . en te zeggen Cale, in plaats van het Grieksch woord x*<)e» (&) te gebruiken, noemden de Grieken hem calanus. Het was deze zelfde Wysgeer, die, zo men wil, aan alexander het hekend Sinnebeeld voordelde van het Ryks* bedier. Midden, naamelyk, op den grond een Vel geworpen hebbende, dat wel droog en te zamcn gerimpeld was , trapte hy daar op aan het uiterst einde: het Vel nu, dus op een punt gedrukt, rees ftraks met zyne andere deelen overeinde. Hy herhaalde dit rondgaande, en het Vel aan . al- (*) De gewoone Griekfcbe groet was Hmpe-, Verblyd U! U wcdervaare alle geluk, op dat gy reden moogt hebben ü te verblyden!  •un ALEXANDER. s§l alle zyden drukkende; en toonde, dat ovef>, gl het zelfde gebeurde; tot dat hy zich op, het midden plaatste; wanneer alles rustig, ftil en vlak bleef. Dit Skincbecld moest alexander aanduiden, „ dat het verkeerd was , zo verre af te dwaalcn: dat hy zich veel eer in het midden zyner Heer. ichappye houden moest, om dezelve te bedwingen!" (/) Met den tocht langs de Rivieren naar. den Oceaan wierd een tyd van VII geheele Maanden ge'flecten. Eindelyk met zyne Schepen den Oceaan ingevaaren , zettede hy koers naar een Eiland, dat hy zelf Scilloustis heette. Anderen noemen het -Psiltoakis (ni). Hier aan Land zynde geflapt offerde hy aan de Goden, en onderzocht, daarna, den aart dezer Zee, gelyk ook van de bygelcegene Kusten , voor zo verre dezelve onderzocht konden worden. Vervolgens deed hy een plechtig Gebed 'j's':"ii\[i.....~i ü;;ö3 obboöfc t'Kij&L (/) Het blykt aan alle kanten, dat de Indifcbe, Wysgeeren maar geheel niet in den fchik waren, «jet de komst der Grieken. (m~) „ Arrian. VI B. noemt het ïUMfJJé" BRVANE, .... ... ..  *52 het LEVEN aan de Goden: „ dat nimmer eenig Mensch na hem verder met zyne Legermacht mogt doordringen !" en fchikte zich daarop tot den aftocht. De Vloot kreeg bevel het Land in diervoege om re zeilen , dat zy Jndie ueeds ter rechterhand hield (n\ Tot Vlootvoogd wierd door hem aangefteld nearchus, en tot Opperfïuurman onesicritus. Zelf floeg hy den weg te Lande in , en trok door het Gebied der Oriten, alwaar hy met de uiterfle moeieiykheden te worstelen had , en een groot aantal Manfchappen verloor, dermaate, dat hy van zyn weerbaar Krygsvolk niet het vierde deel uit India terug bracht, en nochthans beftond het Leger, dat hy derwaarts leidde, aan Voetvolk, uit C duizend Kop. pen , en , aan Ruitery , uit XV duizend Paarden. Eenigen ftierven daar aan befmettelyke Ziekten. Anderen kwamen om door het nuttigen van ongezond voedzel. Sommigen doodde eene brandende drooge Hitte. Maar nog het grootst gedeelte verging van («) „ d. i. hun best te doen om den Zuider Oceaan te bereiken, om vervolgens ia de Peifi» &he Golf te koomen." Fr. Vert.  van ALEXANDER. 253 van Honger, als trekkende door een onbezaaid Landfchap , dat bewoond wierd van menfchen , die een ellendig en behoeftig leven leidden , en wier geheele bezitting beftond in eenige weinige Hechte Schaapen, die, gewoon zynde met Zeevisch gevoed te worden (0), niet dan zeer onfmaakelyk en kwaalyk riekend vleesch opleverden. Het hield, derhalven, wel LX dagen aan , eer hy deze woeste dreeken, met de grootde moeite, doorgeraakte, en aankwam in het Landfchap Gedrofia ; alwaar hy zich oogenblikkelyk in den grootden overvloed van alles bevond, door de oplettende zorge der Landvoogden, en nabuurige Koningen. Na dat hy dan zyne Legermacht aldaar had doen uitrusten , en zich herdellen, maakte hy, geduurende feiten dagen, eenen Bacchanten-optocht door Carmanie. by welke gelegenheid hy zich met zyne Vrienden plaatste in de hoogte op O) Een gedeelte der Inwoonders van dit Land droeg daarom den naam van Ichthyophagen, d, i. Fisckeeters, om dat zy, zo wel als hunne Beesten, van Visch leefden, volgens de eigene woorden van strabo, (hier aangeh. door m. r>u sout.) XV B. bl. 720, D.  254 het LEVEN op eene foort van langwerpig- vierkaritefï Zolder, aan alle zyden zichtbaar , welke door VIII aanèengekoppeldé Paarden get'i-aagen wierd, en waarop, aanhoudend,dag en nacht goede fier wierd gemaakt. Achter dit Gevaarte volgden eene 2eer groorè' menigte van Wagens , waarvan fommigeri overdekt waren met purperen of gebloemde Spreien ; anderen verfferd en overfchaduwd met takken van altyd groenende' Boomen, welke telkens wierden vernieuwd. Hierop bevonden zich de overige Hoffto'ety benevens de Krygsbevelhebbers, alle mee Kransfen op hunne hoofden, zich, fnsgéfi Jyks, met aanhoudend drinken vrolyk maa- ° kende. Waar henen men ook zyne öogerr wendde, nergens zag men een. Macedonische Schild, of Stormhoed, of Saris; maar dé Soldaaten fchepten , langs den geheeleri weg, den Wyn op met Fluiten, Kroefcn Qö) èn Bekers, gedompeld in Wynvaten of grob- O) Over de byzonderé Drinkruigen, hier in den Text genoemd, paSc her ons biet op deze p'aaiü te fpreeken. Men kan 'er over naarzien atheXI B. bf. 4y£>, 497. en XI B. bl. 470, m CiSAUBON. in de Aaae. bl. 791. lEnnep. 3(f Phaiar. p. 305; enz.  van ALEXANDER. fef| groote Kannen, en brachten het zo aari eikanderen toe , fommigen al voortgaande en hunnen weg vervorderende, anderen al nederliggende. Middelerwyl weergalmde alles van het Mufiek van Pypen en Fluiten; van het gezang van lichtfinnige Liedjens en Deunen; terwyl-de Vrouwen als rechte Wynpaapinnen rondzwierden, Ac'hrer dezen ongebondenen en in het wild omdwaalenden hoop volgde verder, by dezen optocht, de Phales (#) en een ipel van de dartelde Brooddronkenheid , volgens het geen men in de Bacchus-feesten gewoon was , even eens als of de God zelf zich daar tegenwoordig bevond , en de milde begeleider was van dit losbandig Feest. Ver- Ctf) Zo Verbeterde tan. faber, op an*. creon Cap. V, p 197, de ongetwyffeld bedorvene woorden' t^t Qtux*tf. Onder de verfchillende Gistingen voldoet geene ons beter. De Phaies, Phallus, of Ptïaptis behoorde wel degelyk tot de Iiacchanalia.. Men zie aristophan. Acharn. v. 2+1 volgg. en ald. de Aamekk. zo de oud-Griekfche, als andere. Ondertusfchen is tiet reeds door anderen opgemerkt, dat alexander hier den fabelachtigen terugtgcht van bacchus, als Overwinnaar, uit Iudie te rug keerende, heeft, willen naarapen.  &56 ' het LEVEN Vervolgens aangekoomen zynde in de Hofïïad [van Gedrofia] (r), floeg hy zich aldaar wederom neder, om zyn Krygsvolk op nieuw te doen uitrusten , en zich zeiven aan brasfen en allerlei vermaak over te geeven. Hier was het, zo men verhaalt, dat hy, dronken zynde, tegenwoordig was als aanfehouwer van het Wedyveren der Reien, waarby bagoas, dien alexander minde, aan het hoofd zyner Rei den prys behaalde; die , terftond daarop , zo opgefchikt als hy was , dwars over de Schouwplaats naar hem toe ging , en aan zyne zyde plaats nam. De Macedoniers, dit ziende, zouden aanitonds in de handen geklapt , en hem aanhoudend hebben toegeroepen , „ den Jongen eenen zoen te geeven — tot ;dat hy hem eindelyk omhelsde en kuste. Hier (O Dacier merkt zeer wel op, dat uit het voorgaand vethaal fchynt te blyken , dat alexander het Landfchap Gedrofia reeds verlaaten had, en daarop Carmanie was doorgetrokken. Het fchynt ons toe, dat deze zwaarigheid niet wel anders kan worden weggenomen , dan door het uitwisfehen van de woorden T?5 r4«crla5, van Gedrofia, welke wy, uit. dien hoofde, tusfchen twee haakjen* hebben ingeflooten.  van Alexander. 257 Hier ter plaatze was het qok , dat n ëarchus eh de overige Scheepsbevelhebbers , zich wederom by hem vervoegden. Deze verhaalden hem het geen hun op dé Vaart bejegend was, en hy luisterde met zo veel vermaak naar dit verflag, dat dè begeerte hem beving, öm irt eigenen perfoön met éehe talryke Vloot den Euphraat met dert. droom af te zakken; vervolgens, ha Arabie en Libye te hebben omgezeild „ de binnenzee door de Pylaaren van hercules (Y) irt te ftevenen. Met dit oogmerk liet hy een aantal Scheperi van allei flag te Thapfacus (f) tiinmerën ,- eri ■van alle kanten eene groote menigtè vart Schippers eri Stuurlieden verzamelen. Doch de Krygstocht door hem tot diep in het Oosten doorgezet , welke men wist, -dat aan groote rnoeiélykhederi onderhevig was geweest; het krygsgevaar door hem uitgedaan , irt de önderneeminge tegen dé Mallen ; het groot verlies aan volk, dat hy-' geleéden had, en waarvan het gerucht zich ai- (j) Zie het Lev. van timol in ons IV d. 01.57. {f) Eene' groote en ryke Stad aafl den Eiiphraaf* ix. deel. r  25ö het LEVEN alom verfpreidde; de twyffelinge zelve, of hy nog wel in leven was ; — dit alles zettede de overheerde Landen aan tot den afval ; het maakte zyne Bevelhebbers en Landvoogden dout, tot het pleegen van allerhande Onrechtvaardigheden, Knevelaaryen en Overmoed. Met een woord; her geheele Ryk was als in eenen daat van berocringe , en overal openbaarde zich de zucht tot nieuwigheid; dermaate, dat zelfs olympias en cleopatra, oneenig geworden met antipater , ■ het Gebied onder zich verdeelden , neemende olympias voor zich het Koninkryk van epirus, en cleopatra Macedonië. Waaromtrent alexander, zulks verneemende, zeide: „ dat zyne Moeder de welberaadende keuze had gedaan ; want dat de Macedoniers zich nimmer van eene Vrouw zouden willen laaten regecren f' Om deze redenen vaardigde hy ne archus wederom af naar de Zee , beflooten hebbende, de geheele Zeekust door de Wapenen in bedwang te houden. Binnenlands ging hy zelf de rust herdeden, en de gewei daadige Landvoogden draden. Van de Zoonen des  v a isf ALEXANDER. 259 des Landvoogds abulites (u) was 'er èen, geheeten oxyartes, dien hy zelf met zyne faris doordak. De Vader> in plaats van de noodige Mondbehoeften voor het Leger byeen te brengen* kwam alleerf met III duizend Talenten Gouds, door hem byeen gefchraapt, welke alexander bevel gaf voor de paarden te wet-" pen ; en toen die daar van niets proeven, wilden, voer hy uit: „ Wat nut hebben wy toch van dezen door U verzamelden voorraad?" en daarop liet hy abulites vastzetten.- In Perfie was zyn eerde bedryf de uit-? deelinge van geld onder de Vrouwen > gelyk de oude Koningen gewoon waren geweest te doen, aan elke Vrouw, zo dikwerf zy in Perfie kwamen ,■ eenen Gouden Penning fchenkende. En hier van daan was het, zo mén verhaalt, dat fommigen, niet dan zeldzaam in Perfie kwamen , eri. OCHUS. (») Deze had' de Stad Sufa voorhenen aan Alexander overgeleverd. Zie diod. s. XVII B. bl. 597. waar hy kwalyk abuletes wordt genoemd. Zie ald. wessei.ing. die zich oofc öp' deze plaat» van plittv 'had kuanen beroepen1.;' R *  ï6a hët LEVEN ochus (y) zelfs niet eenmaal zich daaj henen begaf; maakende zich dus , door laage gierigheid, tot eenen Vreemdeling in zyn eigen Vaderland. ■ By hec doortrekken het graf van cyrusopgegraaven vindende, liet hy den genen, die zich daar aan fchuldig had gemaakt, draden met de dood, hoewel hy met hem uit dezelfde Stad Pella geboortig was, era van geene onaanzienelyke afkomst. Deszelfs naam was polymachus. Na dat hy, voorts, het Opfchrift geleezen had, gaf hy last, dat men het ook in het Grieksch 'er onder zoude zetten. Het wasvan dezen inhoud: „ O Mensch! wie gy „ ook zyt; of van waar gy ook komt: „ (want dat gy komen zult, weet ik zei, ker~) Ik ben cyrus, die de Opperi, heerfchappye in handen der Perfen heb ,-, gebracht. Benyd my dan niet dit wei„ nigjen aarde, het welk myn lichaam ,, overdekt f — Deze woorden maakten eenen roerenden indruk op het gemoed van f» De opvolger van artaxerxes mnemon, en van velen voor ah as ver os gehouden, doch. zie wessel. ad Simi'. Chron. A. M. 344'  van ALEXANDER. 261 van alexander, wen hy zich daar by te binnen bracht de wisfelvalligheid en yeranderlykheid der menfchelyke zaaken. Het was niet lang daarna, dat calanus, na Hechts eenen korten tyd met Buikpynen gekweld té zyn geweest, begeerde., dat 'er voor hem een Branddapel mogt worden opgerecht (V). Hy begaf zich derwaarts, gedraagen van een Paard , deed 'er een plechtig Gebed; verrichtte de heilige plenginge , by de Offerhanden gewoon , aan zich zelven ; fneed ook een gedeelte van zyn hoofdhaar af, om als eerdelingen geofferd te worden ; nam , wanneer hy nu gereed was, om den Houtdapel te beklimmen , van de tegenwoordig zynde Macedoniers een gulhartig affcheid, hen aanmaanende „ om dien dag vrolyk door te brengen, en met hunnen Koning eens hartelyk te drinken!" Hy voegde daar nog by, „ dat hy dezen zelven binnen korten tyd te Babyion zou zien!" Na het uiten yan deze woorden leide hy zich neder, en o verfje') Dit waren de Gymnofopbisten by het min» le ongemak van Ziekte gewoon. Zie iïrabo, ï, a pi. R 3  è6a het LEVEN overdekte zich ; waarna hy, ook toen het vuur zyn Lichaam naderde, roerloos liggen bleef, zonder de houdinge, waarin hy zich neder had gevlyd, in het minst te verandereu; en volbracht dus roemryk het offer, dat de Gymn.pfophisten, naar de voorou.derlyke zeden van dat Land , van zich zelven gewoon zyn te maaken. Het zelf» de deed, vele jaaren laater, een andere Indiaan , welke te Athene met c m s a r verkeeringe had ; en men toont uog aldaar deszelfs grafdede, welke het graf van den Indiaan genoemd wordt. Alexander, terug gekeerd van den Branddapel , beriep nu een groot aantal van zyne Gundelingen en Krygsoverden tot het Gastmaal, en delde aldaar in een Wedfpel en Eereprys voor hem , die het fterkst drinken zou. Die nu by deze gelegenheid het meest dronk was promajcHUs , welke het bracht tot vier Kannen (x). Hy wierd derhalven voor Over- win- (•»") „ De %U of by de Romeinen con* 'fiffft Meld vier en een halve pint. Promachus 'pronk, derhalven, iS pinten Wyn. Onze hedenjjaagfche Drinkers drinken dikwyls meer. Maar de  van ALEXANDER. 263 winnaar uitgeroepen, en ontving tot Eereprys eene goede fomrae gelds (v) ; maar overleefde zyne overwinninge niet meer,dan drie dagen. 'Van de overige Wedyveraars in dezen drinkftryd ftierven 'er, volgens :het verhaal van chares, één en veertig, die op hunne dronkenfehap van sene hevige koude overvallen wierden (z\ Te Sufa aangekoomen vierde hy aldaar de Bruiloft van zyne Vrienden , die met Perfiaanfche Vrouwen trouwden. Hy nam toen zelf voor zich ter Vrouwe de Dogter van darius, stattra, en huwde voorts aan zyne aanzienelykde Macedoniers de aanziénelykfte onder de Perfiaanfche Maag» Wyn van dat Land verfchilde aanmerkelyk van den onzen.' Fr. Fert. fjy) Men leest hier t«a*»7«», verbonden met trl'tipcnoi. welke leezing , daar zy te recht geoordeeld wierd niet te kunnen beftaan, op verfchillende wyzen is veranderd; welke wy ons onthouden hier op te geeven. Zeker is het, dat d* waarde van één Taient hier veel te gering is ; •vooral "ra den tyd , dat de Milddaadigheid vai alexander grooter was, dan ooit. O) Reiskk meent, dat zy nog aaa Tafel deS {eest gaven.. R 4  a6*4 het LEVEN Maagden uit. Ook wierd 'er toen een ak gemeene Bruilofts-maaltyd,/rnede voor die Macedoniers, door hem aangerecht, welke reeds te vooren uitheemfche Vrouwen genoomen hadden. Op dien Maaltyd beliep, zegt men , het getal der Genoodigden, die te zamen kwamen, IX duizend, aan welke allen hy, hoofd voor hoofd, eenen gouden Drinknap geeven liet, om 'er de Wynplenginge mede te verrichten. Over het geheel fpreidde hy hier, ook in andere dingen, de fchitterendde pracht en verwonderlykde vrygeevigheid ten toon; vooral daar hy alle de Schulden , welke zyne Bevelhebbers en Krygslieden gemaakt mogten hebben, op zich nam, en voor de Schuldenaars aan derzei ver Schuldeisfchers liet betaalen, waarvan de geheele uitgave eene fom van X duizend, min CXXX, Talenten beliep. By deze gelegenheid gebeurde het, dat antigenes, d» eenoogige, zich valfchelyk op liet fchryven, als met Schulden bezwaard, en ook iemand voortbracht, die verzekerde , dat hy hem geld op retite gefchooten had. Hy ontying daarop , aanftonds, de betaalinge van het geld. Maar kort daarna kw;yn  ¥an ALEXANDER, z6§ kwam het uit, dat het een bedrog was, waarover de Koning zich zo zeer verftoorde, dat hy hem van zyn Hof verjoeg, en hem het Bevelhebberfchap ontnam. Deze antigenes nu had zich door zyne Krygsbedryven eenen luisterryken naam verworven. Want nog een Jongeling zynde , had hy zich tegenwoordig bevonden by de bedorminge van Perinthus, hetwelk door philippus belegerd wierd. Hier trof hem in zyn oog een pyl , door de Belegerden uit een Schiettuig geworpen. Hy weigerde , echter, den ingedrongenen pyl uit te laaten trekken , hoe zeer zyne vrienden daar op aandrongen , en liet niet af, voor dat hy, onder de eerden drydende , den vyand terug gedrongen , en gedwongen had zich binnen de Stads muuren te bergen. Geen wonder was het, derhalven, dat zulk een Man de fchande, Welke hem nu overkwam , met ongeduld yerdroeg. Zelfs bleek het genoeg, dat hy pit droefheid en zwaarmoedigheid zich zelven zekerlyk ;e kort zoude doen, De Koning dan, hier voor vreezende, liet af van zynen toorn, en beval, dat men hem het geld zou laaten behouden. Rs De  ï6<$ het LEVEN De XXX duizend Jongelingen , welke hy by zyn vertrek achtergelaaten had, ora op de Griekfche wyze geoerfend en ondcrweezen te worden , vertoonden zich nu aan hem fterk van Lichaam, en fchoon van aanzien ; laatende , daarenboven » in hunne oefeningen de vlugfte handigheid, en eene verwonderlyke rapheid blyken, Alexander zelf fchepte hierin groot vermaak : maar de Macedoniers waren 'er over te onvrede, vreezende dat de Korring van. nu af aan minder werk van bun zoude maaken. Hier van daan was het, dat zy, toen hy de zieken en verminkten afzond naar de Zee (», overluid zeiden, Ö dat bet de grootde vernederinge eu mis» handelinge was , dat «hy zich van Lieden, die hy tot alles had misbruikt, nu op eene zo fmaadelyke wyze ontdeed , en ze aan hun Vaderland en Ouders verachtelyk, als het ware , toefmeet, geheel anders , dan hy ze ontvangen had !" — Zy eischten dan, „ dat hy hen allen weg zou zenden; éui hy alle de Macedoniers voor onnut zou f» Naamelyk om naar Griekenland en Macedonië terug te keeren.  f A n ALEXANDER. ztj. zou verklaaren.; en alleen maar by zich houden deze jonge Springers om 'met dezelve rond ne trekken, en de geheele Wereld aan zyne Heerfchappye te onderwerpen 1" —' Pit bitter verwyt nam alexander «gn hoogden kwalyk, vaarende, in dé eerde woede, geweldig tegen ben uit. Vervolgens joeg by zyne Mace* donifche Lyfwacht weg , en fchonk dien ,eerepost aan Perfiaanen , waarvan hy font migen aandelde tot Hellebardiers, anderen rot Roedendraagers Qf), De Macedoniers, nu , hem aldus vergezeld ziende , en dat zy verdreeven waren van zynen perzoon, en vemcht, wierden daar over ten uiterden neêrllachtig. (V) , en onderling met mal- <#) Eig. ftaat -'er Pyrrichisten. De Pyrrich* was eene gewapende Dans, waar by men de verfchillende beweegingen des Lichaaras , in een geyicht te pas koomende, nabootste. (c~) Dit is de eig. betekenis van het Gr. woord. STerfta de Boden en Boodfchappers, die de Kqninklyke bevelen werwaart het noodig was over? brachten. Men ziet voor welken goeden fin deze plaats vatbaar js. *Er was dus geen reden om «iet m. du soa* aan verbeteren te denkeu. In het  2f58 het LEVEN malkanderen over het voorgevallene fpreekende, overtuigden zy zich zelven, dat ze, door naaryver en gramfchap vervoerd, fchier als raazende menfchen. gehandeld hadden. Het befluit was, dat zy, nu bedaard en tot zich zelven gekoomeu , zonder eenige wapenen , en flechts met het onderkleed over hunne lichaamen , naar zyne Tent liepen , zich aldaar met groot geroep en gefchrei aan hem "overgaven, en begeerden „ dat hy hen , naar goedvinden, als fiechte en ondankbaare Lieden zou behandelen!" Hy kwam, echter, niet te voorfchyn, of fchoon toen reeds merkelyk verzacht. Niettemin weeken zy niet van de Koninglyke Tent, maar bleeven geduurende twéé dagen en twéé nachten op dezelfde wyze volhouden, nu eens luidkeels jammerende, en dan, wederom, hem hunnen Heer en Meester (e) noe! men. het hier op volgende leeze men uit een Hand. fchrift h*Ku, welke leezing meerder byval had moeten vinden. Wy hebben *er naar vertaald. ■ O) De Text heeft hier niet het gewoone woord B«««Ai4. maar k«(V««5) dat minder gebruikelyk was. Te recht merkt daarom de gel. du soul aan* dat  van ALEXANDER. aóp mende. Op den derden dag, eindelyk, trad hy uit, en vindende hen in zulk eene bedroefde en vernederde gedalte, begon hy eenen langen tyd te weenen. Voorts, na dat hy ze lichtelyk bekeeven had, fprak hy ze verder vriendelyk aan, ontfloeg alle die genen, welke niet meer dienen konden, welke hy heerlyk begiftigde, en fchreef, daarenboven, aan antipater, om hun, in alle openbaare Vermaa* ken en Schouwfpelen, de voorde plaatzen interuimen. Hy wilde, dat zy daar met Kransfen op hunne hoofden zitten zouden; en dat de Kinderen der Overleedenen in den Veldtocht, Weezen zynde , de bezol. dinge van hunne Vaders zouden trekken. Vervolgens in Medie , en te Ecbatanti aan- dat in dit laatfte, by deze gelegenheid door de Soldaaten gebruikt, iet vleiends moet fchuilen; iets , dat meer gefchikt was , om de verloorene Gunst des Konings te herwinnen, dan het eerfte. Wy ftemmen dit gaarne toe, maar kunnen in de reden, die hy hier van heeft trachten te geeven, niet berusten. Misfchien wist de Krygsknecht, dat alexander in dit woord, uit zynen geliefden Dichter, homeros , ontleend, behaagen fchepte: dat hy gaarne dus genoemd wierd!  &6 het LEVEN aangekoomen zynde, en aldaar over de' zaaken, welke het meeste drongen, be-~ fchikking hebbende gemaakt, gaf hy zich wederom over aan het toeftellen van' Schouwfpelen en vermaakelyke Feesten; te meer, daar hy eene bezendinge van Wel III duizend Kunftenaars uit Griekenland had gekrecgen.' Omtrent dezen tyd gebeurde het, dat' heph.estion door de Koorts wierd aangetast. Daar deze nu nog jong, en een Krygsman was,' kon hy zich niet wel aan1 eenen geftrengen levensregel onderwerpen. Wanneer,- derhalven, zyn Geneesmeester1 glaucus zich eens naar den Schouwburghad begeeven , ging hy aan den maaltyd^ en at een geheel gebraaden Hoen op ,■ endronk daartoe een grooten Beker gekoelden Wyn. Het gevolg hier van was, dat hy draks wederom erger wierd, en na een kort verloop van tyd overleed. Dit Sterf, geval trof alexander dermaate', dat hy zich zalven vergat , en naaf geené reden luisterde. Hy beval aanftonds* dat men de Maanen van de Paarden en Muilezels , ten teken van rouwe, af zou fchée-- rer».  van ALEXANDER. ren C/) , dat men de uitdekende punten der Muuren van de omgelegene Steden neder zou werpen. Den ongelukkigen Arts liet hy aan een Kruis ophangen. Ook duurde het eenen langen tyd, dat zich geene Fluit, noch eenig Mufiek- of Speeltuig in het Leger mogt laaten hooren: tot dat 'er eené Godfpraak wierd aangebracht van [upiter ammon, gebiedende hep h ;e s ï i o n te vereeren, en aan hem , als aan eenen halven God, offerhanden toe te brengen. Tot het verder verzetten zyner droefheid gebruikte hy den oorlog , uittrekkende, als op eene Menfchenjagt, te- • gen de Cusdeërs (g), welk geheel volk hy (/) Vergel. onze Aantek. op het Lev. van peLopidas, in ons IV D. bl. 358. (g) „ By PTOLEMiEijs VI.B. h. 3. (ook by thodor. sic. en arrianus, volgens de Aanra. van M. du soul) worden zy de Co'fisërs ge« noemd.. Hy plaatst ze in Sufiana , van de zyde, waar dit Gewest grenst aan Asfyrie. Strabo, die hen even zo noemt, als ptolem/eus, zegt in zyn XVI B. bl. 512. dat Pctfie het naast by gelegen is by de Cosfïeërs : es in zyn XI B. b!. 360 , zegt hy , dat Medie ten Oosten bepaald is. door het Land der Pannen, en de Gebergten der Cosfoërs : dat dit Volk bepaalddyk leefde van roof,  S/2 HET LEVE N hy uitroeide, doende alles, vari den klemden tot den grootderi, doodflaan. Dit nu wierd de verzoening der Schim van heph^estion geheeten. Aan de Tombe en het Graf van dezen zynen Gunfteling, en al de Kostbaarheid, die tot fieraad daar van verllrekken moest, Was hy voörneemens eene fom van X duizend Talenten te befteeden.- en dan moest de Kunst eri Fraaiheid van het Werk, naar zyne be^ doelinge , de Kosten nog verre te boven gaan. Uit dien hoofde wenschte hy, onder alle de Kundenaars , hiertoe niemand liever te gebruiken, dan stasicrates (iï), die by zyne Kunstgewrochten en öh* der- ïdof, eri dat zy bywylen in ffaat waren, öm tot XIII duizend Boogfcbuttefs op de been te bren« gen." lubin. —- In deze laatfte ömftandigheid is eenige verfchooning voor de Wreedheid vari Alexander. (Ji) ,, Xylander merkt aan, dat vitru-' vius, in de Voorrede van zyn II Boêk, dezen Kunftenaar noemt dinocrates. Doch onzé plut. noemt hem nog eens stasicrates, in zyn Stuk over de Dapp. v. Alexander, II D. bl. 335, C. en dit, geloof ik , is zyn rechte naam* De andere Bouwmeester dinocrates had het opzicht over het bouwen Van alexandrie, Voi*  VAn ALEXANDER. a/3 derneemingen eene zekere Grootschheid, en Stoutheid, en trotfehe Praal aankondigde. Het. was , naamelyk 3 deze zelfde stasicrates, die voorhenen, by zekere ontmoetinge, den Koning had voorgedraagen, „ dat, van alle Bergen, de Thracifche Berg At hos ten uitmuntendften ge* fchikt was om eene menfehelyke gedaante aanteneemen, en daartoe gevormd te worden. Indien hy, derhalven, daartoe bevel gaf, wilde hy stasicrates daar van voor hem een onvergankelyk, en boven al aanzienlyk Standbeeld vervaardigen , het welk, alle andere Standbeelden, wa^r van • men immer gehoord had, overtreffende, met de linkehand eene Stad omvatten zoude , bewoond van X duizend menfchen, en met de rechterhand uitgieten den Vloed eener breede Rivier , uitloopende in de Zee !" Alexander verfchoonde zich op dien tyd van het omhelzen van dit trorsch volgens plinius V B. io li. en VII B. 37 h. lucianus, die Ook gewaagt van het reusachtig ontwerp , om den Berg Athos tot een Standbeeld van alexander te vervormen, geelt den naam des Werkmeesters niet op." m. du soul. ÏX. DEEL. S  274 het LEVEN trotsch ontwerp , maar hield zich nu met dezen, en andere Kuuftenaars dagelyksch Bezig, met het uitdenken en ontwerpen van onderneemingen , die nog veel ongerymder en kostbaarder waren. Wanneer hy nu verder voorttrok naar Babyttn, verhaalde hem ne archus (die onlangs van zynen tocht door de groote Zee (/) op den Euphraat was terug gekeerd), zekere Chaldefche Waarzeggers te hebben ontmoet, die aangeraaden hadden, „ dat alexander zich onthouden mocht om binnen Babylön te koomen." Doch • hy ftoorde zich daar aan niet, maar vervolgde zynen weg. Dan tot onder de muuren der Stad genaderd , zag hy eene menigte Raavens, die onderling vochten, en malkanderen beeten, waar van 'er eenigen nevens hem op den grond nedervielen. Daarna bracht men hem aan, „ dat de Stadvoogd van Babyion, apollodorus, geofferd had, ten einde, hem aan. gaande , de ingewanden van het Offerdier te kunnen raadpleegen." Hy ontbood daar op den Wichelaar pythagoras, die de zaak geensfins ontkende, 's Konines vraa«- was (i) Den Oceaan.  v A M ALEXANDER. 2|f was hierop: ■„ hóe de Ingewanden gefteld Waren geweest?" De Wichelaar verzekerde >, „ dat men de Lever zonder hoofd gevonden had! (F) — „ Is het moogelyk ! riep alexander. dat is een veelbeduidend Teken! Hy liet, niettemin, aan pythagoras niet het minde leed hiér ovëf wedervaaren; maar had groot berouw 5 dat hy geen gehoor had gegeeven aan nearéhus. Ondertusfchén was dit de oorzaak * dat hy zich doorgaans buiten Babyloh ophield , en zich roet het bevaaren van den Euphraat dagelyksch vermaakte; Dan ,'ef Waren behalven dezen , nog vele andere Voortekenen, welke hem dof tot bekommeringe gaven. Want de grootde en fchoonde van alle Leeuwen, Welke hy liet voedenj, wierd door een tam Ezel, dat op denzelven töeloopen kwam , met eenen Hoefflag gedood. Ook gebeurde het, wanneer hy zyne Klederen had afgelegd , om zich te laaten zalven , en vervolgens met den Bal te kaatzen , dat, terwyl hy nog fpeek (K) Van dit origunilig Teken in de Ingewanden vonden wy ook gewag hier boven, in de Levens van ci;.ion en agesilaus. S 2  2/6 hit LEVEN fpeelde, de Jongelingen, die met hem gekaatst hadden , wanneer nu elk zyne Klederen wederom ftond aan te trekken , eenen Mensch ftilfwygende zagen zitten op den Troon , hebbende den Koninklyken Haarband omgedaan , en den Koninklyken Tabbaard aangetrokken. Deze Man ondervraagd , wie hy was ? opende, geduurende eenen langen tyd, geenen mond. Eindelyk , met moeite als by zyn weezen ge. koomen', zeide hy: „ dat zyn naam was dionysius ; dat hy een Mesfenier van afkomst was; dat hy, uit hoofde van zeker feit en befchuldiginge , van de Zeekant herwaarts overgebracht, eenen langen tyd in de boeien had gezeten; tot dat sar a lj i s, op dit zelfde pas aan hem verfcheenen, zyne boeien geflaakt, hem herwaarts geleid en bevoolen had, den Tabbaard en Haarband aan te doen, op den Troon te gaan zitten en geen woord te fpreeken." Alexander, dit gehoord hebbende, liet den Man, volgens den raad, door de Waarzeggers aan hem gegeeven , uit den weg ruimen (/). Ondertusfchen begaf hem zel- (0 Wy vinden hier het woord »p«,!^i,, dat zo wel  van ALEXANDER. 277 zelven -de moed. Hy verloor het vertrouwen op de Goden , en wierd achterdochtig omtrent zyne Vrienden. Maar vooral vreesde hy vóór antipater en deszelfs Zoónen; van welke iolaus Opperfchenker was, en casander nu onlangs uit Macedonië over was gekoomen. Deze laatstgemelde tegenwoordig zynde, wanneer eenige Perfiaanen voor den Koning nedervielen, en aanbaden, begon, als eene Griekfche opvoedinge genooten heb. bende , en deze vertooninge nu voor het eerst aanfchouwende , daar over uitbundig te lacchen. waar over alexander, in gramfchap ontftooken , hem in de haaren vloog , en zyn hoofd , met beide handen gevat , geweldig tegen den muur bonsde. Op eenen andéren tyd wilde casander iets inbrengen tegen eenige Lieden, die van 'over de Zee gekoomen waren , om antipater aan te klaagen : waarop hy hem ■wel onzichtbaar maaken , weg fchikken , als van kant helpen, ombrengen, kan betekenen. (?«) „ Men moet fcbryven iolas. en zo wordt hy hier achter geheeten. Arrianus en eutitiüi noemen hem, met verdubbeling des Me«dilinkers, iollas." bryank en do soul S 3 :  S78 het LEVEN hem in dezer voege afgraauwde : „ IVat „ wilde t gy ons •beduiden; zeide hy, dat », deze Menfchen, die eene zo verre reize „ zyn koornen doen, nergens in veronge„ -lykt, maar valfche befchuldigers zou„ den zyn!" Toen nu casander daar tegen inbracht, „ dat juist dit een bewys van de valschheid der befchuldiginge was, dat zy zich zo verre verwyderd hadden van de plaats, waar men hen van het leugenachtige hunner aanklacht zoude kunnen overtuigen," begon alexander hartelyk te lacchen , zeggende: „ Dit zyn juist van die fpitsvindige drogredenen yan Aristoteles om eene en dezelfde zaak yan beide zyden, voor en tegen, waarfchynelyk. te maaken! — Maar wee Uw~ lieden (?/), byaldien ik bevind, dat Gyl. deze Menfchen ook maar in het geringfle hebt verongelukt!"— Over het geheel wil men, dat 'er zich eene zo fchroomelyke en onuitwischbaare vreeze voor alexan- . der 00 0«i«»'|i7e y vptii, ca) fii> /iixpiv. . . Zo moet men, onzes oordeels, deze in den Text zeer bedorvens plaats leezen; gedeeltelyk met du soul. De rede zelve s zo wel als de aart der Taaie ge= b.igdt zulks.  v A N ALEXANDER. 279 per gevestigd had, en ingedrongen was in het hart van casander, dat hy, vele Jaaren laater , toen hy reeds over de Macedoniers heerschte, en geheel Griekenland aan zich onderworpen zag, te Delphi omwandelende , en de Standbeelden aldaar befchouwende, toen dat van alexander zich aan zyn oog ontdekte, op het onverwachtst zodanig getroffen wierd, dat zyn geheel lichaam beefde en trilde, en hy, op dit gezicht als duizelig geworden, naauwelyks wederom tot bedaaren konde koomen (0). Na dat alexander dan, omtrent dezen tyd, eens begonnen had toe te geeven aan het angstvallig waarneemen van allerhande Voorbeduidzels, wierd zyn gemoed door geftadige ongerustheid en vreeze geflingerd , en was 'er onder de ongewpone en vreemdfchynende dingen niets zo gering , waar van hy geen Teken, 'of Voorbeduidzel maakte. Ook was zyn Hof, ter dezer oorzaake , vol van Lieden die offerden, of wydden, of voorzeggingen dee- O) Deze omfteltenis van casander kon ook welaan eene andere oorzaak wordeu toegefchreevenl S 4  h e t L E V E N deeden. Zo waar is het, dat, geIyk aan den eenen kant, het Ongeloof £ lod^ lyke dmgen , en de Verachtinge der Goden eene affchuwelyke zaak is; — Zo ook aan den anderen kant, niet minder welyk «deBygeloovigheid, welke deeds even eens gelyk het water, de laagte zoeKende, alexander tot de ongerymdde zotterny en angstvalligheid vernederde (fis Niettemin, wanneer de Godfpraaken van Jupiter ammon omtrent heph^stion waren aangekoomen, leide hy de rou we af, en fchikte zich wederom tot de Offerhanden en daaraan verknochte Gast gaaien en Drinkpartyen. Het gebeurde" dan, wanneer hy nearchus op zekeren dag zeer prachtig had onthaald, en nu *e reed was, om, nadat hy zich gebaad had naar gewoonte zich ter ruste te begeeven datMEDIUS iq) hem bad)0md£n Mch; by O) Dit houden wy de fin te zyn van deze Plaats. De eigenlyke verbetering van het «er bedorven oorfpronkelyke fchynt van Handfehrif ten te moeten worden verwacht. Cer genoemd. PLUT. verzeker£ w ^ over het opderj"cheid tusfchen een Vrienden Vleier, u  van ALEXANDER. »8i by hem in brasferye en vrolykheid te flyten. Hy begaf zich , derhalven, hiertoe overgehaald , derwaarts , en fleet 'er niet alleen met drinken dien nacht, maar ook den geheelen volgenden dag, tot aan den avond , wanneer hy zich koortzig begon te bevinden. Hy dronk 'er noch den Beker van hercules uit (f) : noch hy kreeg 'er , onverwacht, eene geweldige pyn in den rug , even als of eene fpeer hem van achteren doorboorde! —i Zulke en diergelyke vernaaien hebben fommigen gemeend te boek te moeten zetten , even eens, als of zy aan een groot Toneelduk eene treurige en medelyden verwekkende uitkomst hadden willen verfchaffen (s). Aristobulus bericht ons, dat hy aangetast door de koorts, en ylhoofdig zynde, en grooten dorst hebbende, Wyn ge- dron- II D. bl. 65, C. dat deze medius onder den rei der Vleiers van alexander de hoofdrol fpeelde. (r) Verlla een' zeer grooten Beker , om welken uit te drinken fchier een hercules wierd yereischt. Plutar'ch. ontkent deze omftandijr. heid, anders door velen verhaald. (s) Vergelyk onze Aantek. op het Lev. van pELOPIDAS, IV D. bl.' 360. S 5 8  s8a hei LEVEN dronken had: dat hy daarop krankfinnig was geworden, en voorts geftorven op den XXXfteu dag van de Maand Daefius CO* In het dagverhaal ftaat het volgende omtrent zyne Ziekte aangetekend : „ Op „ den XVIII van de Maand Dae/lus'üiep „ hy in de Badkamer, wegens koortzig„ heid. Op den volgenden dag (u) zich „ gewasfchen hebbende, ging hy over naar „ zyne Slaapkamer , en bragt daar den „ geheelen dag met medius dobbelende „ door. Des avonds zich wederom ge}, wasfchen, en den Goden, naar ge„ woonte, geofferd hebbende, at hy har„ telyk, en had daarop den geheelen nacht „ door koorts. Den XX zich gewasfchen „ hebbende verrichtte hy, als vooren, de „ gewoone Offerhande, en zich hebbende •„ nedergelegd in de Badkamer, hield hy „ zich dien dag bezig met ne archus, » en 00 Eene Macedonifche Maand, ook onder dien naam by anderen bekend. Zy kwam gedeeltelyk overeen met Mei en Juni. Ondertusfchen meen* du soul dat men hier den Text verbeteren , es leezen moet den XXVIII, £0 d. i. den XIX,  ¥AN ALEXANDER. s83 „ en met toe te luisteren naar het geer» t, deze hem verhaalde van zynen Scheeps„ tocht, en van den grooten Oceaan, ,-, Den XXI deed hy hetzelfde ; op wel„ ken dag de koorts in hitte toenam , en „ had hy , daarop , eenen zeer kwaaden „ nacht, en den volgenden dag (V) eene I, geweldige koorts. Men bragt hem daar„ om over naar den grooten Vyver , en „ plaatste zyne Legerftede daar nevens. „ Op den XXIII (jw) fprak hy met de „ voornaamde Krygsoverften over de open„ftaande Bevelhebberfchappen , welke hy „ hun beval met Lieden , die zy daartoe „ bekwaam keurden , te voorzien. Den „ XXIV, eene zeer harde koorts hebben» » de, (v) d. i. den XXII, Qw~) 'Er kan uit den Text niet anders worden Opgemaakt, dan dat dit fpreeken met de Krygsoverften voorviel op den XXII. Maar dan misfen wy uit het Dagverhaal, dat anders zo naauwkeurig is, éénen geheelen Dag. Gelukkig vinden wy de fpooren der waare Lezinge dezer plaats in de letters der bedorvene Lezing! Men verbetere voor "m ft frti*. »•. naar de gewoo»e •Maandrekening der Grieken, op den XXIII. On* ze Voorganger in dezen is edw. simson, in Chron. Cattj. pp het Jaar d. W. $6$!. bi. 1904.  s§4 met LEVEN U de» wiIde niettemin offeren, en „ moest men hem daar by draagen. Op „ dienzelfden dag gaf hy bevel , dat de „ Opperbevelhebbers' hun verblyf zouden „ neemen in het Hof zelven; maar dat de „ Overften, en Hoplieden daar buiten „ «noesten vernachten. Vervolgens over„ gebragt naar het Paleis (V), aan de „ overzyde van den Euphraat, fliep hy „ op den XXV een weinig , zonder dat, „ evenwel, de koorts verminderde. En „ op de tyddip , toen de Bevelhebbers „ tot hem intraden, had hy reeds de „ fpraak verlooren. Op den XXVI bleef „ zyn toedand dezelfde : al waarom de „ Macedoniers zich verbeeldden , dat hy „ reeds gedorven was. Zy verfcheeuen „ dan voor de Poort, maakten een groot „ gefchreeuw , en bedreigden 's Konings „ Gundelingen, zo dat deze hun, einde„ lyk, niet langer konden wcderdaan. „ De Poort, derhalven , voor hun open „ gemaakt zynde, gingen zy één voor eén „ ongewapend in hunne onderklederen „ langs f» Of den Lusthof, want by abri anus VII B. bi. 498, wordt het, naar Perfifehe gewoonte, ^•«JVirtj, Paradys, gènofemd.  van ALEXANDER. 285 „ langs het Bed. Den XXVII (y) wierden python en seleucus afgevaar„ digd naar den Tempel van s ara pis, „ om te vraagen, „ of men alexander „ ook derwaarts overbrengen moest?" — „ de God gaf voor antwoord, „ dat men „ hem zoude laaten blyven, waar hy was! Op den XXVIII tegen den avond dierf n hy." Dit alles daat aldus, genoegzaam woordelyk , in het aangehaalde Dagverhaal (2) opgetekend. Ook had niemand, terdond na zynen dood , eenig het minst vermoeden van Vergiftiging. Dan fes Jaaren, zegt men , daarna, liet olympias, op zeker aanbrengen aan haar gefchied, ver-, fcheidene Lieden ter dood brengen, en de Asfche cn Beenderen van iollas, die reeds overleeden was, opgraaven en ver- ftrooi- (31) Eveneens , als llier boven • is de Text op deze plaats in de aangave van den dag verminkt geworden. Doch in zeker Handfchrift vindt men, volgens het bericht van du soul, voor de bedorvene lezing '^it jff *■ »7*- — de waare **< T. fa — d* ff °P detl XXVIL (z) Uit dat zelfde Dagverhaal heeft arrianus t. a. pl. ons breedere , doch niet zo naauwkeurige uitirekzels geleverd.  s86 h-t t leve m ftrooien, als houdende dezen voor deti Man, die het vergif had ingefchonken. Die genen, welke zeggen, dat aristoteles aan dit bedryf mede handdaadig Zy geweest, en antipater daarby vart zynen raad gediend hebbe; ja dat voldrekt door hem het vergif zy toegefchikt, verklaaren, dar een zekere agnothemis dit verhaalt, die het gehoord zoude hebben van den Koning ant'igonus. Het Gift was (zeggen zy) een koud ysachtig water , voortkoomende uit zekere rots in Nonacris (a) , hetwelk men verzamelt * als eenen geringen daauw, hetzelve op, vangende in de hoeve van eenen Muilézel , nademaal 'er geen ander vat is, vart welke doffe ook gemaakt, waarin men het kan bewaaren , om. dat het alles, wegens zyne koude en fcherphejd, doorvreet. Anderen , evenwel, en verre weg de meesten , houdeu dit geheel verhaal vari dé Ver* f» In Arcadie. Dit vocht wordt by de Oti. den het Water van den Styx geheeten , en ve". len, als vitruvius, plinius, enz. — hebben 'er gewag van gemaakt, zie p. leoparbus Emtnd. IV B. 8 h.  van ALEXANDER. 287 Vergiftiging voor een Verdichtzel en het bewys, dat zy daar voor bybrengen, is niet geringl Zy beroepen zich, naamelyk , daarop, dat, doordien de Macedonifche Opperbevelhebbers , na des Konings dood, veele dagen achter één onder malkanderen oneenig waren, het Lichaam van alexander, zonder dat iemand 'er naar omzag, liggen bleef in warme plaatzen, en eene flikkende lucht, en , niettemin, geen teken , hoe genaamd , van bederf, < door vergif veroorzaakt, opleverde, maar even zuiver en frisch bleef. Hy liet by zyn overlyden roxane zwanger , en uit dien hoofde zeer geëerd by de Macedoniers; doch bezield met de hevigde jaloersheid tegen statira, welke zy ook door eenen verfierden Brief mis- Zo deed , onder de laatere geleerde Historiekenners, p. wesseling, in de Aantekk. op diodor. sic. II D. bl. 252, waar hy zegt, „ dat iemand het Dagverhaal, uitgetrokken door plut., Hechts behoeft in te zien, en daar by te voegen athen^us X B. bl. 134, om overtuigd te zyn, dat alexander door zyne onmaatig. beid , en eene dronkenfciiap van vele da^en achter een, zich zyne ziekte eu dood op den hals heeft gehaald."  a88 het LEVEN enz.' misleidde, en uitlokte, om over-te koomen. De ongelukkige , op deze wyze in den ftrik geraakt, wierd ftraks, benevens haare Zuster, op last van roxane omgebracht , en deze liet de doode Lichaamen in zekeren (c) put werpen , en denzelven voorts met aarde opvullen , onder medeweeten en byftand van perdiccas/ want deze had terftond zeer groote maox en aanzien verkreegen , doordien hy a rridjeus, als eene Lyfwacht onaffcheidbaar van de koninklyke waardigheid, geÜadig met zich omvoerde. Dezen arrid/eus had philippus geteeld by zekere philinna, eene Vrouw van laage afkomst , en die haare gunden voor eenen ieder veil had. Hy was niet al te wel by zyn verftand, door toeval van eene ziekte des Iichaams , welke hem , echter, niet natuurlyk, noch van zelven overgekoomen was. Want daar hy , nog zeer jong zynde, eene inneemende bevalligheid en edele' inborst blyken.liet, wekte, zegt men, die de achterdocht van olympias, die door het ingeeven van fchaadelyke Dranken zyn verftand wist te krenken. HET CO «'f t'i *f. — niet e/V t\ C^sar was de eerde, die dit deed aan zyne overledene gemalin. Ook dit verwekte hem eene byzondere gunst, en deze zy- (0 De oirfprong der Lykredenen by de Romeinen wordt gebracht tot den tyd van valerius poplicola, die zynen Ambtgenoot brutus daarmede vereerde. Zie D. II. bl. 156. fchoon dionysius de Halikarnasfenfer twyffelt, of dezelve niet reeds onder de koningen in gebruik zyn geweest. L. V. p. 17. In 't eerst werd deze eer alleen aan mannen bewezen, doch vervolgens ook aan vrouwen , aan welke dit als eene dankerkentenis gefchonken is voor hare vaderlandsliefde, ten tyde dat Rome door de Galliërs was ingenomen,, toen zy vrywillig haar goud opbrachten, om daarmede de ontruiming der ftad van den vyand m kopea. Zie nvius, L. V. C. 51.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 15 zyne gevoeligheid was oorzaak, dat het volk hem als eenen zachtaardigen en by uitftek goedgezinden man lief kreeg. Na de begraaffenis van zyne echtgenoot, vertrok hy als Quaestor naar Spanje met den Pnetor veter welken hy federt altoos in waarde heeft gehouden., en wiens zoon hy naderhand, zelf Prator geworden zynde, tot zynen Qu£estor heeft gemaakt. Van het waarnemen van dezen post terug gekomen , begaf hy zich voor de derdemaal in den echt met pompeja, hebbende by cornelia eene dochter, die naderhand de vrouw is geworden van pompejus den groten. Daar hy buitenIporig was in 't geld verkwisten, en in 't oog van velen zich voor zware kosten eene geheel onzekere en kortdondige grootheid kocht, terwyl hy inderdaad voor kleinigheden zich de grootde dingen aanfchafte, zegt men, dat hy, eer hy nog in eenig hoog bewind geplaatst was, eene fchuld ;bad opgelegd van dertien honderd talenten (F) Antistius veter, volgens vellejus paterc L. II. C. 43.  i6 het LEVEN ten (7). Dan daar hy eensdeels, tot Op* ziener over het verbeteren van den Appifchen weg aangedeld zynde , in dien post grote zommen gelds van het zyne bedeed had, andersdeels als ^Edilis driehonderd en twintig paaren zwaardvechters had geleverd f», en daarenboven nog door andere zware kosten en uitgaven aan toneel, .vermaken, feesten en maaltyden, de rykelyke geldverfpillingen van allen, die voor hem geweest waren, tot niet had gemaakt, Hemde hy het volk op dien toon, dat elk fteeds bedacht was om nieuwe ambten, nieuwe waardigheden uittevinden, waarmede zyne milddadigheid vergolden kon worden. Daar er nu twee partyen in dep daat wa- (0 Makende, naar onze berekening, eene zora. van twee millioen, driemaal honderd en veertig duizend gulden. O) En echter had hy nog veel groter getal willen geven, ware hy hierin niet belet geworden door eene wet, waarby bet getal werd bepaald, 't welk men niet zoude mogen te b>ven gaans want men vreesde, dat c/esar dit volk tot andere einden mogt willen gebruiken. Zie suïtow, C io.  Van CAJUS JULIUS CAESAR. 17 waren, de eene van sulla, welke de overhand had^ en de andere van marius, welke thands uk het veld geflagen en verftrooid was, ja geheel en al het onderfpit delfde , befloot hy deze laatfle te onderfteunert en aan zich te verbinden; ten welken einde hy, die nu als ÜEdilis door zyne onbekrompen uitgaven den grootflen opgang maakte , heimelyk beeldtenisfen van marius liet vervaardigen , en zegeteekens ter eere van deszelfs overwinningen, welke hy 's nachts naar het Kapitool bragt en daar plaatfle. Zy, die 's anderendaags deze beelden zagen, geheel fchitterende van goud, en by uitflek kostbaar gewerkt, terwyl het opfchrift aanduidde, dat dezelve de overwinningen op de Kimbren verbeeldden , Honden verbaasd over de fioutheid van hem, die dezelve daar geplaatst had: want niemand twyfielde, wie deze was. Ras liep het gerucht hiervan door de Had , en bragt alle man op de been om dit te zien. Nu fchreeuwden zommigen, dat cjesar naar de oppermagt Hond, daar hy eereteekenen, die door wetten en plakkaten ter eeuwige duisternisfe gedoemd waren, openlyk weder oprichtede , en dat die eens proef was om te zien, of het volk, voorIX. deel. [B] af  i8 het LEVEN af door hem gevleid en geftreeld, nu reeds door zyne rykelyke giften tam genoeg geworden was , om hem met dat zoort van fpelen en nieuwigheden te laten begaan. Maar de aanhang van marius , zich onderling een hart onder den riem dekende , kwam weldra met eene verbazende menigte ten voorfchyn , en deed het Kapitool weergalmen van hun gejuich en handgeklap. Zelfs waren er, welken, op het zien der beeldtenisfe van marius, tranen van blydfchap uit de oogen liepen. Cesar werd hemelhoog geprezen; hy, zeide men, was de man , die alleen voor alle anderen waardig was tot de maagfchap van marius te behooren. De Raad hierover vergaderd zynde, rees catulus lutatius, een man, die 't meest van alle Romeinen geacht werd, van zyne plaats op om het woord te voeren, en hevig tegen caesar uitvarende, zeide hy onder anderen, 't geen byzonder in 't geheugen is bewaard gebleven: „ CiESAR zoekt niet meer bedektelyk de „ vryheid te onderin ynen , maar bedormt „ haar thands met openbaar geweld." Dan , 'nadat cjssak. zich by den Raad op  van CAJUS JüLIUS C7ESAR. 19 Op eerte overtuigende wyze verantwoord had, grepen zyne bewonderaars des te meer moed , en fpoorden hem aan om in fierheid voor niemand te zwichten , want dat hy met 's volks wil over alles zoude zegepralen en de eerfte van Rome worden. Irt dezen tyd kwam de Opper-Pontifex metellus te llerven , en tot mededingers naar die waardigheid deden zich op isauricus en catulus. Niettegenftaande nu dat deze mannen van den aanzienlykften rang waren , en in den Raad het meest, te zeggen hadden , wilde c ms a r hun niet toegeven , maar verfcheen mede in de Volksvergadering, en deed ook zyn best om die waardigheid te bekomen. Als nu de kans tamelyk gelyk fcheen te ftaan^ en catulus ter oirzake van zynen hogen rang des te meer voor den onzekeren Uitflag vreesde, liet deze aan ces ar eene aanzienlyke fom gelds aanbieden, om hem van zyne pogingen te doen afzien': maar hy gaf ten antwoord , dat al moest hy nog groter fomme gelds opnemen, hy zulks doen zoude, om daarmede den anderen tegen te werken. Toen nu de dag van de verkiezing daar was, en zyne moe[B 2] der  so het LEVEN der hem, niet zonder tranen, tot aan dedeur verzelde, omhelsde hy haar, en zeide in 't heengaan: „ heden, lieve moeder! „ ziet gy uwen zoon als Opper - Pontifex , „ of als balling." By het opnemen der demmen behield hy, na eenen hevigen dryd, de overhand, *c welk den Raad en de aanzienlykden niet weinig bevreesd maakte , dat hy het volk tot alle b uiten fporigheid zoude vervoeren. Hierom beklaagden piso en catulus zich over cicero, dat deze ces ar had gefpaard , toen hy in de zaak van catilina vat op denzei ven had gehad. Want catilina, die niet flechts ten oogmerk had gehad de daatsgedeldheid te veranderen , maar alle beduur te vernietigen , en alles onderst boven te keeren, was op zwakke bewyzen, die tegen hem ingebragt waren, zelf wel uit de dad geweken, voor dat zyn geheele aanflag ontdekt was geworden , doch hy had lentulus en cethegus , als zyne plaatsvervangers in de zamenzweering, in de dad gelaten; en of ces ar dezen niet heimelyk in hun opzet dyfde en krachtdadig onderdeunde, is nog twyffelachtig. Doch .toen in den Raad  van CAJUS JULIUS CffiSAR. 21 Raad hun fchuld ten klaarden bewezen was, en cicero als Conful omvraag deed over de wyze, waarop zy gedraft behoorden te worden, demden allen, tot op c msar, voor den dood. Maar caesar opgedaan zynde , gaf in eene daartoe opgeftelde redevoering te kennen, dat het zyns oordeels noch met de oude gebruiken, noch met de rechtvaardigheid drookte, lieden van aanzien en geboorte onverhoord ter dood te brengen, anders, dan in geval van de hoogde noodzakelykheid. Byaldien men hen in verzekerde bewaring ftelde in zodanige deden van Italië, als cicero zelf zoude verkiezen, zolang tot dat c atilina geheel te ondergebragt was, kon de Raad vervolgens in vrede en met alle bedaardheid over ieder in 't byzonder raadplegen Qf). Paar dit gevoelen alzins den fchyn had van menschlievendheid, en met alle kracht van (n) Deze redevoering van casar, ah ook de tegenrede van cato, kunnen onze lezers vinden in de vertaling van sallustius, over de zomen, pween'ng van Catilina, door jak ten brink, Wladz. 40 en volgg. I* 3]  i% hetLEVEN van welfprekendheid was voorgedragen , werd hetzelve niet alleen van allen, die na hem (temden, gevolgd, maar zelfs velen van de genen , die vóór hem geltemd hadden, trokken hunne Item weder in, en vereenigden zich met de zyne; tot dat eindelyk de beurt van fpreken aan cato en catulus was gekomen. Dezen bedreden dat gevoelen nadrukkelyk, en cato ontzag zich zelfs niet, van het vermoeden, waaronder c^sar lag, in zyne redevoe* ring gebruik te maken , en hevig tegen hem uittevaren; en daarop werden de beklaagden ter doodflraffe verwezen. C ^ sar werd by het uitgaan van den Raad door verfcheidene ridders , welke tot de lyfwacht van cicero behoorden, op het lyf gevallen , en met de blanke zwaarden gedreigd (V). Dan curiq, naar men zegt, bedekte hem met zyne Toga, en redde' hem dus uit het gevaar, terwyl cicero, toen die ridders hem aanzagen, een teeken yin afkeuring gaf, 't zy uit vrees voor het volk , of omdat hy aizins zulk eenen moord 00 Dat hier door jongelingen, RidJer* Véritaan worden, blykt uit sueton. C. 15.  van CAJUS JUL1US C/F.SAR. a3 moord als ongeoorloofd en ftrydig met de wetten befchouwde. Doch, zo dit waar is, kan ik niet begrypen, waarom cicero dit, in het duk- over zyn Confulfchap, met ftilzwygen is voorbygegaan. Naderhand echter werd het hem ten kwade geduid, dat hy van de fchoonde gelegenheid, die hem was aangeboden, geen gebruik had gemaakt om zich van cal sar te ontdoen, uit vrees voor het volk, 't welk op eene 'buitenfporige wyze met c/esar was ingenomen. Hoe verre dit laatde ging, bleek eenige dagen later , toen c m s a r in den Raad verfchenen zynde , en zich verdedigende tegen de vermoedens, waaronder hy lag, met groot gefchreeuw in de reden gevallen wierd. Want toen hierdoor de zitting langer, dan naar gewoonte, duurde, kwam het volk met groot getier toelopen, omfmgelde den Raad,, en eischte op eenen rrebiedenden toon, dat men cyesar zoude laten gaan. Cato hieruit eenen opdand duchtende van den fchamelen hoop, welke bun vertrouwen op c/esar dellende , de rest van 't volk opdookte, wist den Raad overtehalen om eene maandelykfche uitdeeiing van koren aan hetzelve te doen, h [B 4] welk  *4 het LEVEN welk de gewone uitgaven met een bezwaar van vyf millioen, en vyfmaal honderd duizend drachmen vermeerderde Dan dit middel dempte voor het tegenwoordige klaarblykelyk die grote vrees , en verminderde en verdrooide grotendeels de macht van caesar, in een tyddip, dat hy Prajtor dond te worden , door weJk bewind by des te gevaarlyker wierd. Dit Praetorfchap had dan ook voor den Staat gene ontrustende gevolgen; doch gedurende hetzelve bejegende cm sar in zyn huis 00 In het leven van cato van TJtica wordt deze fom door tiumcHus nog merkelyk ho inaal honderd duizend drnchmen; en deze f0m , ook h.er ia zommige Handfchriften uitgedrukt we ke dn, denkeiykde waSre is , bed'g n ' volgens ons geId, tweeëntwintig e„ eene halve ton goud,, Dit ,nQet echter van eene jaarlykfc e en ^ van eene maandelykfci,, „ngave word.n verfta..n. want hiertoe is die lom veel te gro.t Men moet ook uit het zeggen va„ plut.Vchu ««et beHuiten , dat deze uitdeeling tot eenen v"s! t«n post is geworden, Waarvan he. tegendeel door "üi'-Dl'S 18 ""getoond Waarfcbynlyfc heeft  van CAJUS JÜLIUS CAESAR, 25 huis een onaangenaam voorval, veroorzaakt door publius clodius. Deze, een Patriciër van geboorte, maakte daarby, door zyn geld en door zyne welfprekendheid, eene • aanzienlyke figuur, doch liet zich tevens in onbefchoftheid en balddadigbeid door niemand van de meestbefaamde ligtmisfen de loef affteken. Hy was verliefd geworden op caïsar's echtgenoot, fompeja, die mede van hem niet afkeerig was. Dan hare kamer werd zo zorgvuldig bewaakt, en c^sar's moeder, aurelia, eene vrouw van orde, hield hare fchoondochter onder zulk een naauw toezicht, dat by elkander te komen zeer fnoeilyk, ja zeer gevaarlyk was. Nu hebben de Romeinen eene Godin , welke zy de Goede noemen, overeenkomende met die, welke by de Grieken de Godin der vrouwen- wordt geheten. De Frygianen, welke beweeren, dat zy by hun te huis. hoort, zeggen, dat zy de moeder van Koning m 1 d a s is geweest; de Romeinen houden haar voor eene Dryade, die gemecnfchap hield met faaunus; en de Grieken geven voor, dat zy onder de moeders van bacchus die gene is, welke 5] niet  25 het LEVEN niet genoemd mag worden. Van hier zou het zyn, dat de vrouwen, welke haar feest vieren, de tenten met wyngaard-loof ver. fleren, en dat, volgens de fabel, een heilige draak nevens het beeld van de Godin geplaatst is (q). By de viering van dit feest mag geen man tegenwoordig zyn, noch zelfs in 't huis zich bevinden, waar hetzelve gevierd wordt. Geheel afzonderlyk vieren de 'vrouwen dit feest, waar by men zegt dat vele dingen plaats hebben, welke'insgelyks in de Orphifche Myfterien gebruikelyk zyn. Wanneer dan de tyd van hetzelve daar is, gaat de man, van 't huis, die Conful of Prator is , met alle mansperzonen, die er zyn mogten, uit, en de vrouw blyft geheel meesteresfe van het huis, 't welk door haar in orde wordt ge. bragt : voords wordt dit feest voor het grootde gedeelte by nacht gevierd, en deze nachtpartyen gaan onder vermakelyke tydkortingen en veelvuldig muzyk voorby. Daar nu thands dit feest door pompeja wierd gevierd, begaf zich clodius, die nog (?) Op welke fabel hier gedoeld wordt, ij ons niet gebleeken.  van CAJUS JULIUS G/ESAR. 27 nog geenen baard had, en daardoor hoopte niet ontdekt te zullen worden, gekleed en toegerust als eene fnarenfpeelfter, naar dat huis, geheel het voorkomen hebbende van eene jonge vrouw. Hy vond de deur geopend, en werd zonder bedenking binnen gelaten door de dienstmaagd » welke mede in het geheim was. Dan terwyl deze heenliep, om pompeja van zyne komst te verwittigen, en clodius, die zo lang niet durfde blyven op de plaats, waar de dienstmaagd hem gelaten had , intusfchen door het grote huis rondliep, en het licht fchuwde , ontmoet hem eene kamermaagd van aurelia, die met hem, als de eene vrouw met de andere, wilde kouten. Daar hy dit ontweek, trok zy hem in 't midden van de kamer, en vraagde wie zy was en vanwaar zy kwam. Clodius gaf ten antwoord, dat hy abra, de dienstmaagd van pompeja, wachtte, die ook inderdaad zo heette; doch hy werd door zyne {tem verraden. Ylings liep de kamenier met een groot gefchreeuw naar het licht, en naar het overige gezelfchap, roepende, dat zy eenen man had betrapt. De vrouwen ontitelden hiervan geweldig, en aurelia ftaak-  *3 het LEVEN flaakte dadelyk de feestplegtigheid, bedekte de heilige geheimenisfen, liet de deuren fluiten, en ging met fakkels het huis door, om clodius te zoeken. Men vond hem verfcbolen in 't vertrek van de dienstmaagd, met weike hy was binnen gekomen, en herkend zynde, werd hy door de vrouwen de deur uitgejaagd, De vrouwen gingen daarop midden in den nacht naar huis , en verhaalden aan hare mannen, wat er gebeurd was. 's Anderen daags liep het gerucht door de dad, dat clodius een godloos ftuk had gepleegd, en dat hy flraffe fchuldig was, niet alleen aan de perzonen, welke hy beledigd had , maar ook aan de dad en aan de Goden. Eén der Tribunen klaagde dan clodius aan wegens fchennis van de» Godsdienst, en de voornaamden van den Raad kwamen tegen hem op , met getuigenisfen van velerhande buitenfporigheden; onder anderen, van bloedfchande met zyne zuster, die getrouwd was met lucullus. Dan het volk fprong tegen deze hevige aanvallen in de bres, en verdedigde clodius. Dit deed hem uitdekend veel goed by de Rechters, dje verlegen werden en  van CAJÜS JULIÜS CiESAR. 29 het volk vreesden. Caesar, gaf terftond aan pompeja haar affcheid; doch als getuige gedagvaard zynde , verklaarde hy, van 't gene clodius te last gelegd wierd, niets te weten. Daar dit ten uiterften vreemd klonk, vraagde hem daarop de aanklager: „ waarom hebt gy pompeja dan „ verftoten?" — „ om dat ik niet kort „ verdragen," gaf hy ten antwoord, „dat , myne vrouw zelfs maar onder kwaad „ vermoeden lag." Zommigen geloven, dat ces ar hier volgens zyn hart fprak; doch anderen denken, dat hy zo fprak om het volk te believen , 't welk clodius met geweld wilde redden. Hoe dit zy, deze werd hierop vrygefproken, daar de meeste Rechters hunne dem over deze zaak tevens in vereeniging met andere onderwerpen uitbragten, ten einde zy niet, door hem te veroordeelen, gevaar van het volk mogten lopen, noch, door hem volkomen vrytefpreken, hunne achting by het beter gedeelte verliezen (V). Da- (V) Plutarchu» heeft hier willen uitdrukken dat gene, 't welk de Latynen noemen ferre fen~ tenttas per faturam-, dat is, wanneer men over eene  30 het LEVEN Dadelyk na het aflopen van Zyn Pmof, fchap, kreeg caesar de Landvoogdyfchap over Spanje tot Zyn deel (s) ; doch daar hy ter dier gelegenheid zyne fchuldeifchers n^et van den hals kon fchuiven, die hem toen hy vertrekken wilde, geweldig lastig violen, nam hy zyne toevlugt tot Crassus, den rykften der Romeinen, welke de drift eene zekere Zaak (temmende, te gelyk zyne ften, over andere zaken uitbragt. Hadden de rel ters ,n her geval, hier gemeld, alleen over de zaak van clod.ü, uitfpraak gedaan, en dezen veroor. deeld, dan zouden zy het volk hebben verbitterd daar nu, door teven, uitfpraak over andere zaken te. doen , het eerde minder i„ het oog liep. Na dat men de ongemakken van deze manier van von msfen per faturam by ondervinding had leeren kennen, werd dezelve afgefchafc door de Lex Caecilia Didia, en de rechters werden verp|,vt over elk ituk afzonderlyk uitfpraak te doen \ welk men noemde dividere fententiam. fr. vert (O 't Zy dat de affchryvers hier een woord hebben u.tgelaten , of 't geen waarfcbynlyker is dat hutmchus zelf zich min naauwkeurig heeft tutgedrukt, zeker is het, dat zo hier, £ boven, het ééne gedeelte va„ Spanje, en wel Biu pama Ulterior, of Opper-Spanje, aan gene zyde van de rivier Ebro gelegen , verdaan moet worden, zo als zulks duidelyk door suetonius wordt gemeld.  van GAJUS JULIUS CMS AR. 31 drift en het vuur van ces ar nodig had, tot een tegengewigt tegen den invloed van poMi'Rjus. Cr as sus nam dan aan, de lastigfte en onverbiddelykfte fchuldeifchers te voldoen, en werd borg voor agthonderd en dertig talenten ; en dus nam c«sar de reis naar zyne Provincie aan. Men verhaalt, dat hy, in den overtogt over de Alpen , door een klein ftedeken van de Barbaren trekkende , 't welk door een klein en ellendig hoopjen volks werd bewoond, door eenigen van zyne reisgenoten uit fpotterny en kortswyl gevraagd wierd, of men daar ook dat driftig jagen naar eerambten zoude vinden, en dat ftryden om de eerfte te zyn, en dien nyd van de Groten tegen elkander; en dat ces ar daarop in ernst en met nadruk gezegd had: „ Ik voor my zou liever de eerfte zyn by dat volk , dan de tweede te Rome." Zo verhaalt men ook, dat hy op eenen anderen tyd in Spanje in een ledig uur iets lezende uit het leven van alexander, eerst eenen tydlang daarover in diep gepeins viel, en vervolgens was begonnen te fchreien. Toen zyne vrienden,met bevreemding, naar de oorzaak hiervan vraagden, gaf hy  3* öüf LEVEN V ten antwoord: dunkt het u niet een* beklagenswaardige zaak te zyn , dac ALE xander in die jaren, waarin ik nu ben, reeds zo vele landen had 'vermeesterd, en dat Ik nog niets roemruchtigs heb verricht? Hy floeg dan ook, van '£ 00genblik af dat hy in Spanje gekomen was, yverig handen aan t werk, en in weinige dagen had hy de twintig Cohorten, welke hy eerst had, met tien nieuwen vermeerderd. Hier mede trok hy op tegen de Callaïciers (Y> en Lufitaniers, welke hy overwon; en verder doordringende tot aan den Oceaan, bragt hy de inwoners van die oorden, wel. ke dus verre nog niet aan de Romeinen onderworpen waren geweest, « onder Waren dus zyne krygsbedryven roemryk" «i zaken van vrede kweet hy zich met geen'minder yver: hy herilekle de eens-e audheid in de fteden , en nam byzonder uit (O Zo genoemd, volgens CELr.AR,us, naar eene^oud ftad Qalle, welke thans naar haaren ! ven Porto en Port a Port genoe,nd wordc> £ de zamenlt^ing dezer beide woorden leidt by me! de af den naam van Portugal. Zie dezen fchrv. ▼er Ceogr. Ant. L. U. £ i. 7  van CAJUS JULIUS CAESAR. 33 uit den weg de gefchillen, welke er plaats hadden tusfchen de fchuldenaars en hunne fchuldeifchers. Hy maakte namclyk eene verordening, volgens welke de fchuldeifchers jaarlyks twee derden van de inkomften hunner fchuldenaren mogten naar zich nemen , en de bezitter het overige derde moest houden voor zyn gebruik, zo lang tot dat de geheele fchuld betaald zoude zyn. Hierdoor had hy zich de algemeene achting verworven, toen hy uit Spanje vertrok; tevens had hy voor zich zelven eene aanzienlyken rykdom vergaderd , en zyn krygsvolk voor de gedane veldtochten grote voordeelen bezorgd, van 't welk hy deswegen met den eernaam van Imperator werd vereerd («). Daar nu dezulken , welke naar de eer der zegepraal ftonden, buiten de ftad moesten blyven , en daarentegen die genen , welke het Confulfchap begeerden , in de ftad moesten zyn, om hetzelve in perzoon te verzoeken , werd hy , daar deze twee wetten niet te vereenigen waren , en het juist (u) Zie over dit gebruik D. VII. in 't Leven van crassus, bl. 61. met de aantek. IX. DEEL. [C]  54 het LEVEN juist de tyd was, dat de Confuls moesten verkoren worden, te rade, om aan den Raad te laten verzoeken, dat het hem vergund mogt worden, zich, fchoon afwezig zynde, door zyne vrienden als mededinger tot het Confulfchap aantegeven. Dan, toen cato, na eerst dit verzoek met de genoemde wet nadrtikkelyk bedreden te hebben , vervolgens , daar hy zag, dat vele leden door c je sak in zyne belangen waren overgehaald, den tyd rekte om het befluit optehouden , en voordging met fpreken , tot dat de dag ten einde was o-el0pen, befloot é#»A* de zegepraal er" aan * geven, om het Confulfchap te bekomen. Hy kwam derhalven dadelyk over, en nam eene daatkundige list by der hand , waardoor hy allen bedroog, behalven cato Deze hst beftond in eene vereeniging van pompejus en crassus, welke toen de rneestvermogende perzonaadjen te Rome waren. Dezen dus weder met elkander verzoend hebbende, maakte hy de Hiagt van die beiden dienstbaar aan zyne belangen, en ging ongemerkt, door dit bcdryf, 't welk uiteriyk eenen fchyn van menschhevendheid had, de daatsgedeldheid het on-  van CAJUS JULIUS CAESAR. 35 • onderst boven keeren. Want het is niet, gelyk de meesten wanen, de vyandfchap tusfchen caesar en pompejus geweest, die de burger-oorlogen deed ontdaan, maar veeleer hunne vriendfchap ; daar zy zich in 't eerst vereenigden , om de magt der aanzienlyken te fnuiken, en vervolgens zich verdeelden om elkander den voet te ligten. Cato, die herhaalde keeren als Profeet voorfpelde, wat er gebeuren zoude, werd toen met den naam van knorrepot en bemoeial bedempeld, maar naderhand als een wys» doch ongelukkig raadsman befchouwd. Ces ar kwam dan tusfchen die twee vrienden, crassus en pompejus, eveö als tusfchen twee trauwanten , op de Marktplaats als Candidaat tot het Confulfchap , en werd, met eene grote meerderheid, te gelyk met calpurnius bibuLus, verkoren. Zodra hy die hoge waardigheid aanvaard had, bragt hy terftond voordellen ter bane , die veel beter voor eenen dollen Tribuun , dan voor eenen Conful pasten: daar hy, om het volk te behagen , met voordellen van landverdeelingen voor den dag kwam. Dan ziende, dat de voornaamden en besten van den [C a] Raad  3^ het LEVEN • Raad nadrukkelyk hiertegen opkwamen, en reeds lang het een of ander voorwendfel gezocht hebbende, riep hy overluid en met fterke betuigingen , dat men hem tegen zynen wil noodzaakte hulp by het volk te zoeken , en dat hy, uit hoofde van de geweldige tegenkanting van den Raad, zich nu van die noodzakelyke hulp zoude bedienen : waarop hy dan ook dadelyk uit den Raad en onder het volk liep. Hier, aan de eene zyde crassus, aan de andere pompejus hebbende, vraagde hy dezen openlyk af, of zy de voorgedelde wetten goedkeurden. Nadat zy dit met ja beantwoord hadden , vermaande hy hen , dat zy hem zouden byflaan tegen de zulken, welke dreigden zich met het zwaard daartegen te zullen verzetten. Beiden beloofden dit; en pompejus voegde er nog by, dat hy tegen de zwaarden zwaard en fchild zoude medebrengen. Geweldig verbitterde hy hierdoor de aanzienlykden uit den Raad, die zulk eene taal drydig vonden met zyn eigen fatfoen, en geheel niet bedaanbaar met den eerbied , welken hy aan den Raad ichuldig was, maar veeleer pasfende in den mond \an  van CAJUS JULIUS CiESAR. 37 van een' onzinnigen , en van een' jongen losbol : doch het volk was er destcmeer mede gediend. Ten einde om zich meer en meer van deii vermogenden invloed van pompejus te verzekeren, gaf hy dezen zyne dochter julia, die reeds aan semilius c/epio verloofd was , ten huwelyk , en beloofde aan servilius de dochter van pompejus te zullen geven, fchoon die mede niet vry was, als zynde verloofd aan faustus sulla. Niet lang daarna nam caesar tot zyne vrouw calpurnia, de dochter van pis o, en benoemde piso tot Conful voor het volgende jaar. Hevig voer cato by die gelegenheid uit, en riep , dat het niet te verdragen was , dat men dus door middel van huwelyken handel dreef met het opperde bewind , en de vrouwen, tot werktuigen gebruikte , om zich onderling ftaatsambten, krygsbewind en legers te vcrfchaffen. Caesars ambtgenoot, bibulus, ziende, dat zyne tegenkanting tegen de voorgeftelde wetten niets kon baten, en dat hy en cato telkens gevaar liepen om in de vergadering des volks vermoord &e worden, floot zich op in zyn huis, eii [C 3] bleef  3* het LEVEN bleef zich daar al den overigen tyd van ayn Confulfchap verfchuilen (y). Pompejus, met julia getrouwd zynde , bezettede dadelyk de geheele Markt met gewapend krygsvolk , en dreef, ten gevalle van het volk, de wetten van cesar door. Aan ces ar zelven bezorgde hy het bewind over geheel Gallien , zo wel aan gene , als aan deze zyde der Alpen, voegende nog daarby IIlyrië met vier legioenen; en zulks voor den tyd van vyf jaren. Toen cato zich hiertegen wilde verzetten , liet c m s a r hem naar de gevangenis brengen, denkende dat hy zich op de Tribunen zoude beroepen. Doch ziende, dat hy zonder fpreken daarheen ging, en dat niet alleen de aanzienlyken hierover verontwaardigd waren , maar dat ook het volk, uit eerbied voor cato's deugd, hem dilzwygende en neêrflagtig volgde, verzocht hy zelf eenen der Gemeentsmannen, om cato in vryheid te dellen. Van de overige Raadsleden volgden hem flechts zeer weinigen ter verCO Vergelyk D. VIII. Leven van pompejus, bi. 132.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 39 vergadering; de rest, vol van verontwaardiging, verwyderde zich. Als daarop zekere considius, een van de oudften in jaren, zeide, dat zy uit vrees voor de gewapende magt terug bleven, vraagde cm sak hem: „ hoe koomt het dan , dat gy ook niet, „ uit vrees daarvoor, in huis blyft?" zyn antwoord was: „ 't gene my niet doet vrezen, is myn ouderdom: want de kor„ te leeftyd, welke my nog overfchiet, is „ zo veel voorzorg niet waardig." Van alles, wat er vervolgens onder het Confulfchap van ces ar gefchiedde, werd niets zo fchandelyk gerekend, als dat clodius tot Tribuun verkoren wierd; dezelfde clodius, die cjesar's echtverbindtenis gefchandvlekt , en de nachtgeheimcnisfen ontheiligd had. Doch die verkiezing bedoelde den ondergang van cicero. Ook vertrok ces ar niet naar zyne Provincie, dan nadat hy, met hulp van clodius, cicero had toen tuimelen, en hem uit Italië had doen verdry ven. Dit bovcnilaande nu betreft het gene verhaald wordt vóór zynen togt naar Gallien gebeurd te zyn. De oorlogen , die hy vervolgens gevoerd, en de veldtogten, [C 4] waar"  4 het LEVEN waarin hy Galiië vermeesterd heeft makende als 't ware een nieuw tydperk waarmede voor hem een andere levensloop! een andere kring van werkfaamheden begint, vertonen hem als iemand, die voor de grootde, en door hunne daden 't meest beroemde veldheeren niet behoeft te wv ken. Want het zy dat men hem vergelyke met de fabiussen, de scipio's, de metellussen , 't Zy met die van zynen tyd , of die kort voor hem gebloeid hadden, eenen sulla, de beide lucullussen; ja met pompejus zelven, wiens roem in dezen tyd, met opzicht tot alle zoorten van krygsdeugden, ten hemel was opgeftegcn ; dan zal men bevinden, dat ces ars daden die van allen overtreffen. Van den eenen wint hy het in moeilykheid van plaatfen, waar de oorlog gevoerd werd; van den anderen in uitgedrektheid van land, door hem veroverd; van eenen derden in aantal en magc van vyanden, die hy overwon; van eenen vierden in woestheid en trouwloosheid, welke hy te betemmen had; van eenen vyfden in zachtheid en menschlievendheid van gedrag omtrent overwonnenen en gevan-  van CAJUS JULIUS C^SAR. 41 vangenen ; van eenen zesden wederom in beloningen en gunscbewyzen aan het krygsvolk ; van allen eindelyk in getal van gevechten , die hy gevoerd , en in menigte van vyanden, die hy gedood heeft. Want in min dan tien jaren , dat hy in Gallien oorlog heeft gevoerd, heeft hy meer dan agthonderd deden dormenderhand ingenomen, driehonderd volken ondergebragt, en in onderfcheidene veldflagen tegen drie milliocnen vyanden geftreden hebbende, heeft hy één millioen in de pan gehakt, en twee millioenen gevangen genomen fV). De genegenheid en yver zyner zoldaten voor hem was zo groot , dat zy , die in andere veldtogt.cn niet dapperder waren dan de overigen, zodra het op caesars roem aankwam , zich onwinbaar betoonden, cn met eene woede, die nergens voor ftond, elk gevaar te gemoet liepen. Een voorbeeld hiervan gaf acilius, die, in den zeeflag by Masfilia fV), in een der vyan- de- f» In de opgave van dit getal, 't welk in zoortgelyke gevallen niet ongewoon is, verfcbillen de fchryvers nog al aanmerkelyk. Zie vossius by Velkj. Patere. L. II. C. 47. (#) Marfeille. IC 5]  4* het LEVEN delyke fchepen gefprongen zynde, toen hem de rechterhand door eenen fabelhouw was afgekapt, met het fchild, 't welk hy in de linkerhand wel vasthiel !, den vyanden in 't gezicht floeg, den eenen na den anderen overhoop wierp, en zich van het fchip meester maakte. Een ander voorbeeld gaf cassius scmva, die in den ilag by Dyrrachium , nadat hy een zyner oogen door eenen pylfchoot had verloren, aan den fchouder met eene fpiets, en aan de dye met eene andere fpiets was doorkoken, en nadat zyn fchild door de vyandelyke pylen met honderd en dertig gaten doorboord was (v) , de vyanden toeriep , dat hy zich wilde overgeven. Als daarop twee uit den hoop hem naderden , hieuw hy den eenen met zyn zwaard de fchouder af, en floeg den anderen in 't aangezicht, dat hy afdeinsde; en zyne fpitsbroeders daarop ter zyner hulpe toefchietende, ont- (y) Ca sar zelf fpreekt van tweehonderd en dertig gaten. Bel. Civ. L. UI. met byvoeging dat hy deze uitftekende dapperheid met eene aanzienlyke vereering in geld, en verhoging van ramr beloond heeft.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 43 ontkwam hy het gevaar. Ziet hier nog een derde voorbeeld. Toen in Britanje de eerfte Hoplieden O) in moerasfen, en plaatfen die vol waters ftonden, geraakt waren, en daar door de vyanden overvallen wier* den, wierp zich een der z ldaten, terwyl ces ar zelf ooggetuige was van het gevecht, midden onder den vyand, deed daar wonderen van dapperheid en ftoutmoedigheid , redde de Bevelhebbers , door den vyand op de vlugt te dryven , en begaf zich zelf het laatst van allen in die moe. rasfige plasfen, welke hy met grote moeite, en zonder zyn fchild, deels zwemmende, deels wadende, doorkwam. Als daarop ces ar, vol verwondering, hem met blydfchap en gejuich te gemoet ging, wierp hy zich geheel neêrflagtig en fchreiende voor deszelfs voeten, en vraagde verfchoning voor het verlies van zyn fchild O). Nog CO De Kapiteins of Hoplieden van den eerften rang, Primipili genoemd. qVi) Welk eenen prys de Ouden er op {telde», dat zy het fchild uit den flag terug brachten , is uit het voorbeeld van epamin.qndas, en uit de gefchiedenis der Spartanen , als ook van andere votken, genoeg bekead.  4* het LEVEN Nog eens: roen scipio in Africa een der fchepen van caesar bemagrigd had, % welk gevoerd werd door granius 'petronius, verkoren tot Quaestor, liet hy de rest van 't volk over den kling fprifis gen, doch zeide, dat hy den Quaestor het leven fchonk. Dan deze gaf daarop ten antwoord, dat .zoldaten van caesar wel gewoon waren het leven aan anderen te fchenken , maar niet hetzelve van anderen te ontfangen; waarop hy zich zelf met het zwaard doordak. Deze geest van fierheid en eergierigheid werd door ctesar zelven aangekweekt en in werking gebragt: eensdeels door onbekrompen te zyn in beloningen en eerbewyzingen ; want hy toonde , de fchatten, door den oorlog gewonnen, niet te willen hebben om zyne eigene weelde daarmede te voeden , of om de eene of andere lust te voldoen, maar dezelve ten gemeencn nutte weg te leggen , om daarmede de braafheid te bclooncn, en dat hy niet verder op rykdom-gefield was, dan hy dien nodig had om aan de zoldaten, welke het verdiend hadden, uittedeelcn: andersdeels, door zich gewillig alle gevaren te gctroos! ten,  van CAJUS JULIUS CAESAR. 45 ten, en zich aan geenerhande moeilykheid te onttrekken. Wat nu het verachten van gevaren betreft, daarover was men, uit aanmerking van zyne bekende eerzucht, min verwonderd ; maar over die dandvastigheid , in het ondergaan van alle moeilykheden, welke zyne lichaamskrachten fcheen te boven te gaan , daarover dond elk verbaasd. Want hy was fchraal van lichaam , bleek en fletsch van kleur , van tyd tot tyd met hoofdpyn gekweld, en onderhevig aan de vallende ziekte , waarvan men zegt dat hy het eerst te Corduba wierd aangevallen : en nogthans gebruikte hy deze zwakke gedeldheid niet als een voorwendfel om zyn gemak te houden, maar zocht in het krygsmans leven een middel om dat zwakke gedel te verderken, en verzette zich daartegen door lange togten achter elkander te doen; door zich aan eene fobere levenswyze te gewennen , en onder den bloten hemel te vernachten; en maakte dus zyn lichaam tegen alles gehard. Hy fliep meestal niet anders dan in 't rydtuig, of in de draagkoets, zodat hy rustende zelfs onledig was. Over dag bezocht hy de forten , deden en fchanzen, by  46* LEVEN by zich in \ rydtuig hebbende eenen van zyne bedienden, welke hy hield om onder het reizen aanteekeningen te maken, terwyl een zyner zoldaten achterop dond, met een zwaard gewapend: en op deze wyze reisde hy met zulk eenen fpoed, dat hy, by zyn eerde vertrek uit Rome, reeds op' den achtden dag de Rhöne bereikte. In het paardryden was hy van jongs af zeer handig geweest: want hy had zich gewend, met de handen op den rug gevouwen, in vollen ren te draven. ' Gedurende dezen zynen veldtogt oeffende hy zich , om tc paard zittende brieven optegeven, en twee geheimfchryvers tevens bezig te houden; ja, volgens oppius, zelfs nog meer. Ook zegt men, dat c je sak het eerst heeft uitgevonden in geheimzinnig fchrift met zyne vrienden te fpreken, wanneer hem wegens de menigte zyner be-' zigheden , of wegens de grootte van de ftad, de tyd ontbrak, om hen over noodzakelyke dingen by monde te onderhouden (T). Hoe O) Dat plutarchus bier door v?au^r» gewone brieven heeft verlhan , wil niet in ons op-  van CAJUS JULIUS CAESAR. 47 Hoe luttel hy op zynen mond gefteld was, daarvan kan het volgende ten bewyze ftrekken. Eens te Milaan te gast zynde by valerius leo, waar hem aspergien werden opgedischt, over welke vet, in plaats van goede oly gegoten was (Y), nam hy zulks voor lief, en beftrafte zyne vrien- opkomen. De briefwisfeling tusfchen vrienden is toch zekerlyk niet het eerst door c/esar uitgevonden : en wat de uitlegging van dacier betreft, dat hier de briefwisfeling in dezelfde plaats, of wel in 't zelfde huis, als eene uitvinding van cesar, wordt bedoeld, ook deze koomt ons niet aannemelyk voor; want de briefwisfeling eens ingevoerd zynde, zou het eene by zonderheid van luttel belang zyn, en niet waardig om gemeld te worden, dat of cesar of iemand anders het eerst begonnen had brieven aan zyne vrienden in dezelfde plaats te fchryven. Wy verdaan dus door yjaftjutsT* het geheimzinnige of zogenaamde cyfferfchriftï en hiervoor hebben wy het gezach van suetonius, die uiidrukkelyk als eene byzonderheid in het leven van cassar meldt, dat deze gewoon was zich daarvan té bedienen, zo dikwyls als hy nodig had het eene of andere geheim aan zyne vrienden mede te deelen. (c) Het woord /«»/>«», gemeenlyk door mguen. turn , zalf, vertaald , geeft hier zekerlyk eene zoort van vet, of flechte oiy, in tegenftelling van goede olyven-oly, ie kennen.  48 het LEVEN vrienden,, die kwalyk hierover te vrede waren. „ Wien dit niet behaagt, zeide „ hy, die moet zich vergenoegen met er „ niet van te eten, maar die zich over „ zulk eene plompheid beklaagt, begaat ,, zelf eene plompheid." Op eenen anderen tyd op reis door kwaad weêr genoodzaakt zynde in de hut eens armen mans intekeeren , waar hy geen ander verblyf vond, dan een enkeld vertrek, naauwlyks groot genoeg voor één mensch, zeide hy tegen zyne vrienden: „ de aanzienlykfte „ plaatfen moet men aan de aanzienlykften „ in rang infchikken, en de noodzakelyk„ He aan de zieken:" en daarop ftond hy aan oppius dit vertrek ter flaapplaatfe af, terwyl hy zelf met het overige gezelfchap aan de deur onder het afdak ging flapen. Zyn eerfte oorlog , dien hy in Gallien voerde, was tegen de Helvetiers en Tigurynen. Dezen, nadat zy hunne twaalf fteden en vierhonderd dorpen in brand hadden geftoken , kwamen door. dat gedeelte van Gallien, 't welk eene Romeinfche Provincie was (V), aanrukken, even als voormaals 00 Gallia Tranfalpina , 't welk by uittrek, wan-  van CAJUS JULIUS CiESAR. 4 rriaals de Kimbreri en Teutone'n j welken zy dan ook evenaarden beide irt moed eh in getal. Hun getal bedroeg in alles driemaal honderdduizend man, waaronder honderd en negentigduizend die' de wapenen voerden (e). Tegen de Tigurynen trok c m, s a k niet zelf op , maar liet dit ovet aan labienus, die hen by de rivier Arar aantastede ert verfloeg. Terwyl hy zelf niet zyn leger haar eene ftad der bondgenoten in aantogt was (ƒ), werd hy onderweg door de Helvetiers onverhoeds overvallen , doch nam nog intyds de wyk binnen eene verfterkte plaats, waar hy zyne Wanneer van Gallien gefprokén wierd, Provincia Werd geheten, waarvan het dan ook eeuwen lang den naam Provencc heeft overgehouden. (e) Ces ar zelf verhaalt, dat hy in 't leger der vyanden eeiie lyst had gevonden, in 't Grieksch gefchreVen , volgens welke het getal der genen, die uitgetrokken waren ; vrouwen , gfysanrds eti kinderen daaronder begrepen ; op driemaal honderd, agtenzestig duizend perzonen wierd begroot, Waaronder honderd en tienduizend flrydbare man* nen Bel. Gal. L. I. C. 29. (ƒ) Deze ftad was Bibracle, naderhand /tututi geheeten. Cesar. 2ï. G. I. 23 fqq. IX. deel. [Dl  50 het LEVEN ne magt byeen zamelde en in dagorde fchikte. Toen men hem hier zyn paard bragt, zeide hy : „ dat zal ik gebruiken „na de overwinning, om den vyand te „ vervolgen : laat ons nu tegen denzelven „ optrekken." En zo ging hy te voet op den vyand los. Nadat hy niet dan langfaam en met grote moeite de ftrydende vyanden had te rug gedreven , vond hy nog het langdu.riglte werk om hunne wagenburgten en verfchanzingen te vermeesteren, van achter dewelke niet alleen de mannen weerftand boden en vochten, maar ook de kinders en vrouwen zich tot den laatften adem verweerden, en zich in Hukken lieten houwen. Hierdoor nam het gevecht naauwïyks met middernacht een einde. INa dit grote werk der overwinning volbragt tehebben , deed hy een ander , dat nog ge.wigtiger was ; hierin beftaande , dat hy alle de Barbaren, die uit het gevecht ontkomen waren, uitmakende een getal van 'meer dan honderdduizend, opzamelde, en noodzaakte weder in het land te trekken, "t welk zy verlaten hadden , en in de Heden, die door hun vernield waren. Dit  van CAJÜS JÜLIUS CAESAR. 51 Dit deed hy uit vrees, dat de Germanen , dat land ledig ziende, den Rhyn mogten overtrekken, en zich daarin vestigen. Den tweeden oorlog voerde hy, ter befcherming der Galliërs, tegen de Germanen zelve , fchoon hy voorheen derzelver Koning ariovistus te Rome tot bondgenoot had aangenomen (g). Doch zy waren ondragelyke naburen voor de volken, die hy aan zich had onderworpen, en het was te verwachten, dat zy,, zodra ze maar gelegenheid hadden, zich, met hunne tegenwoordige bezittingen niet zouden vergenoegen, maar in Gallië vallen, ën hetzelve bemagtigen. Als hy nu memte , (g) Cjesar zelf befchryfc dit omftandiger £. I. C. 31. waaruit biykt, dat er onder de Galliërs twee partyen waren, van welke de eene ariovistus met de Germanen had ingeroepen, die op de vruchtbaarheid van dat land verlekkerd geworden rteeds in groter ge ale overkwamen , en daar derwyze de meester fpeelden, dat de onderliggende party aan cjesak verklaarde, genoodzaakt te zyn hun land te verlaten , ten zy de Romeinen hen van die dwingelandy wilden verlosfen.  52 h e r LEVEN te, dat zyne. .krygsbevelhebbers uit lafhartigheid tegen dien togt opzagen , voornamelyk die genen uit de aanzienlykften en uit de jonge lieden , die zich alleen daarom by hem gevoegd hadden , om in den dienst van ces ar voor hunne weelde en fchraapzucht voldoening te vinden, liet hy al zyn volk byeen komen, en zeide, dat lieden die zo kleinmoedig en lafhartig waren, konden heengaan, en zich niet tegen hunnen zin aan gevaren moesten blootdellen: hy zou met het tiende Legioen alleen optrekken tegen die Barbaren, die toch niet meer te duchten waren dan de Kimbren, gelyk hy zich ook als veldheer niet minder achtte, dan marius. Daarop zond het tiende Legioen afgevaardigden tot hem, om hem hunne dankbaarheid te betuigen. De overige Legioenen veroordeelden het gedrag van" hunne Bevelhebbers , en vol moed en drift volgden zy hem alle , vele dagreizen . lang , totdat zy zich eindelyk iuet hem, op eenen afdand van tweehonderd dadien van den vyand, nederfloegcn. Deze aankomst van ces ar fnuikte merkelyk de fierheid van ariovistus, die  van CAJUS JULIUS CiESAR. 53 die in 't geheel niet verwacht hebbende, dat de Romeinen tegen de Germanen zouden opkomen, ja zelfs niet, dat zy moed hadden om eenen aanval van dezen aftewachten, nu over de doutheid van cjjsar verbaasd dond, en duidclyk bemerkte, dat zulks grote ontdeltenis in zyn leger baarde. De neerflagtigheid by zyn volk werd nog groter, door de ongundige voorspellingen van hunne Waarzegders (F), welke uit de draajingcn in de rivieren, en uit de bewegingen en het geruisch van 'c water de toekomst méenende te zien, verklaarden , dat men geen gevecht moest ondernemen, voor dat de nieuwe maan zich • (Ji) De Germanen fchreven aan lumne vrouwen in 't gemeen de gave van voorzeggen loc , en volgden daarom gemeenlyk derzelver raad , wan. neer zy eenen veldflag of iet anders van belang wilden ondernemen, zo als uit cjesar en tacitus blykt. Desniettemin volgen wy hier tet plaatfe de gewone lezing, willende plutarchus niet dwingen , om juist bepaaldelyk te zeggen hunne eigene vrouwen ; 't welk wy daarenboven niet geloven , dat hv in zyne taal op die xv\-7.ó zoude hebben uitgedrukt , als du thou en dacue roeenen dat hy gedaan heeft.  54 het LEVEN zich vertoonde Ce sar hiervan kundfchap bekomen hebbende, en ziende, dat de Germanen zich dil hielden , oordeelde het veel raadfamer hen in deze moedeloosheid op het lyf te vallen , dan in dilte te wachten , tot dat het hun tyd zoude zyn. Hy begon dan hunne verfchanzingen en de hoogten, waarop zy gelegerd waren, te bedormen, en tergde hen daardoor dermate tot toorn , dat zy verwoed in de vlakte afkwamen om te vechten. Na eene volkomene nederlaag vervolgde ces ar hen vlugtende driehonderd dadien ver, tot aan den Rhyn (*), en bedekte de geheele vlakte met lyken en buit. Ariovistus zelf met eenige weinigen het eerst den Rhyn bereikt hebbende, ging dien over. Het getal der gefneuvelden wordt op tachtigduizend begroot. Dezen oorlog gelukkig ten einde ge. bragt hebbende , liet hy zyn leger in het land der Sequanen (£), om daar te over- win- (O In de opgave der ftadien is zo hier by PLUtarchus, als by cmsar zelven in de onderfchsidene Handfchriften een aanmerkelyk verfchil-, 't we'k wy niet ondernemen te vereffenen. (*) Naderhand la Franche Comti geheten.  van CAJUS JULIUS C^SAR. 55 winteren. Hy zelf, om zyne oogmerken te Rome te bereiken , begaf zich naar Gallië, dat omftreeks de Pó ligt , en 't welk nog tot zyne Provincie behoorde* want de rivier Rubico fcheidt eigenlyk het overige Italië van het Cisalpynfche Gallië (/)• Hier vertoevende was hy onledig met zich eenen aanhang te maken, fchenkende aan die genen , welke hier in menigte by hem kwamen , wat elk het meest verlangde. Niemand ging ongetroost van hem weg; dezen werden begiftigd met gefchenken , genen gevleid met hoop voor het toekomende. Al den overigen tyd van dezen veldtogt befteedde hy, zonder dat pompejus zulks merkte , om aan den eenen kant met de wapenen der burgers de vyanden onder te brengen , en aan den anderen kant, om zich met het geld der vyanden vrienden en aanhangelinèen onder de burgers te maken. . fa Dan (7) Zie onze Aant. op het Leven van pompejus, D. VIII. bl. 166. De naam Rubico is in later tyden in dien van Pisciatelie veranderd. \P 4]  36" het LEVEN Dan tyding bekomen hebbende, dat de Belgen, het magtigde volk onder de Gal, liers en die een derde gedeelte van geheel Gallië uitmaakten, in opdand waren en een onnoemelyk getal gewapend krygsvolk op de been hadden gebragt, trok hy terdond met den meesten fpoed derwaards, viel den vyand op het lyf, terwyl dezelve bezig was om de Gallier,, die thans bondgenoten der Romeinen waren , te pionderen , floeg den grootden hoop , 0p ééne plaats verzameld zynde , daar dezelve zich zeer Hecht verweerde, 0p de vlugt en richtte zulk eene flachting onder hun aan, dat de Romeinen , over de lyken heen poelen en diepe rivieren konden overtrek' ken. Onder de volken, die opgedaan waren, gaven die genen, welke het naast aan den Oceaan woonden , zich zonder teo-en kanting over. Dan woester en krygshaftiger, dan-alle de overige Belgen, waren de Serviërs, tegen welke hy vervolgens onrrok f» Dezen in dichtbegroeide hos, fchen, O) De Nervie-rs waren de iriwqners van He„8ï gpuwen en Panjeryk. "  van CAJUS JULIUS GffiSAR. 57 fehen hunne woonftede hebbende, hadden vooraf hunne kinderen en have in het diepfte van een bosch, en zo ver mogelyk van den vyand, verftoken , en vielen nu cesar, toen hy nog bezig was met zyne legerplaats te verfchanzen , en op dat pas in 't geheel aan geen gevecht dacht, ten getale van zestig duizend man , eensklaps op het lyf. De ruitery dreven zy op de vlugt, omfingelden het twaalfde en zevende Legioen, en doodden daarvan alle de Bevelhebbers. En was niet cjesar, na van eenen der zoldaten een fchild gegrepen, en daarmede door de genen, die vóór hem ftonden in 't gevecht, doorgedrongen te zyn , op de Barbaren ingevallen , en byaldien niet tevens het tiende Legioen van de hoogten af hem in dat gevaar ter hulpe gefneld was , en de vyandelyke gelederen had verftrooid, er zou geen man van de Romeinen zyn overgebleven. Maar thands, door de ftoutmoedig. beid van cms ar aangevuurd, vochten zy, om zo te fpreken, boven hunne krachten; en met dat al konden zy de Ncrvicrs niet tot vlugten brengen, maar moesten hen al yechtende op de plaats neéïhouwen. Men [-D-5] zegt  58 het LEVEN zegt dan ook , dat er van de zestig duizend flechts vyfhonderd het leven behielden , en van de vierhonderd Raadsheeren niet meer dan drie overbleven. De Raad bericht hiervan bekomen hebbende, befloot tot een plegtig dankfeest van vyftien dagen ; daar nooit te voren een zoo langduurig dankfeest wegens eene overwinning was gevierd geworden (V). Men had namelyk het jongstleden gevaar als zeer groot befchouwd , daar zoo vele volken tevens waren opgeftaan ; en de perzoon van den overwinnaar, caesar, maakte door de gunst, waarin hy by'het' volk ftond, de overwinning des te luisterryker. Deze , de rust in Gallië nu herfteld hebbende, betrok weder zyn winterverblyf omftreeks de Pö, en werkte daar, door (») Zulke dankfeesten , wegens behaalde over. winningen , waren in 't eerst flechts van éénen dag, vervolgens van drie, vier, of ten hoogfien van vyf dagen. Zie livius, L. 30. C. 21 Cs sar verkreeg niet alleen thands zodanig dankfeest van vyftien, maar naderhand zelfs van twintig dagen, volgens zyn eigen getuigenis , de Bel. Ca!. IV. 38. Nog later werd ter eere van hibtius, pansa en octavianus, een dankfeest van vyftig dagen gevierd. Zie cic. Philip. XIV. 11.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 59 door zynen invloed, op de zaken in de Stad. Niet alleen werden die genen, welke door hem gedreven wierden , en door zyn geld onderdeund het volk omkochten, in het bewind gedeld, en deeden alles, wat ürekken kon om zyne magt te vergroten, maar ook vereenigden zich by hem te Luca het meerendeel der aanzienlykde en meestvermogende lieden van den Staat , zo als pompejus en crassus,alsmede appius, Landvoogd van Sardinië, en nepos, Proconful van Spanje: invoegen, dat men daar honderd en twintig bondeldragers, en meer dan tweehonderd leden van den Raad by elkander zag. Men fcheidde hier niet van elkander, dan na gehouden raadsvergadering , waarin men eene overeenkomst had getroffen, dat pompejus en crassus tot Confuls verkoren zouden worden, en dat ciESAR nog vyf jaren in zyn bewind bevestigd, en van het geld, daartoe benodigd , verzorgd zoude worden. Alle verftandige lieden zagen hierin eene grote ongerymdheid : want zy, die zulke grote zommen gelds van c^sar ontfangen hadden , gebruikten c /es ars behoefte tot eene drangreden om. den Raad overtehaien, of  °° het LEVEN of liever zy dwongen den Raad, «ike * cbtte „ver zyne eigene **» W me„ opzetrelyk ra„ huis a « prus gezonden. Fon»,„ ■lAvoNius, evenwpl een navolger van cato ««wei, . , b v'tn c a t o , verzette zich « «nde, dat redenen van tegenf'i' -ets kooden baten , hep hy J ra dzaal nu e» verhief zyoe rten, tot he v lt Doeh hy treeg by voo ;oTm'gen tadd£" « veeionr-h ™n , op wen zy de hoop van hnn toekomende beftaan gevestigd hadden. pj?.? "* k"" <^P tot zyn leger i„ Gaihe «rug gekeerd zynde, vond h" W geheel i„ oorlog „, ^ voo- (O Dacier merkt aan dar „, hier uit het «friw l V Hut«chus net geichiedverhaa van CiPu», i een goed deel achterwegen heeft «. weten alles w-r ^ gebten 5 te boek ' e C f Ze,Ven hec ^r. hem, haast zich ?' " den'ie,yk Z^ k™* LmT^"™ het »'» welk hem h* de )00fdbed^ van CJESAR, * de nakomelingfchap yoornamelyk merk..  van CAJUS JÜLIUS C^SAR. 6t vooren twee Hammen van het Germaanfche volk, om zich land te verfchaffen, den Rhyn waren overgetrokken : Ufipeten wordt de eene Ham genoemd , de andere Tenchteren. Aangaande het gevecht met dezen gehouden, fchryft c/esar in zyne Dagverhalen q>), dat de Barbaren door hunne afgezanten eenen wapen-ltilftand met hem getroffen hebbende, hem onder dien ftilftand van wapenen op weg waren aangevallen, en op die wyze met agthonderd man zyne ruitery , ten getale van vyfduizend man, dien aanval niet verwachtende, op de vlugt hadden gedreven. Dat zy vervolgens andermaal gezanten, om hem te ver- merkwaardig heeft gemaakt, te befchouwen. Ondertusfchen kunnen onze lezers, die de voorgaande oorlogsbedryven van caesar begeeren te kennen , te recht raken by stuart, in het XVI Deel van zyne Rom. Gefch. (ƒ>) De Schryver bedoelt hier de bekende Gedenkfchriften van caesar , waarvan deszelfs eigenlyke Dagverhalen , die thands verloren zyn, onderfcheiden waren. Ru aldus neemt hier uit aanleiding, om, volgens zyne gewoonte, plutarchus ftrengelyk .te gispen. Aangaande het verhaal zelve van cjesar , 't welk hier bedoeld wordt, vindt men de beoordelingen der geleerden by stuart, D. XVI. bl. 149.  di het LEVEN getrokken h ^ * B"rbara - op^ ^rrokken , begrypende Hof u dwaasheid zyn Zoude ^J. het §rote :»r";r^;r^t;tt;e- v-n deze overwinning; van r, » Plegrig dankfeest ,e WeC f" >«, dat men e,,^ aa„ de behoorde „vertederen, ten einde Z voor den Staat te iaten boeten tg™ fchendmg va„ ee„ vredes-verdn,,, eT7 :;,oek daarvan op den koMeslhÏ *« overgerrokk! "X£ * R^ gehakt, eenige weini'en ? , P!"1 omkwa™en,Se„d:X;::d;;ot:f ""■*» fch""P<™ °y de SieaXn," eene (?) Volgen» DU sorrr . i van wi,n sekeca mpr t*rvus/lJS • TpART, b. XVI h. WêlU,g '°ffpree,£t- Zi« dea verwart. '4P' die ec]"er deze bei-  van CAJUS JULIUS CiESAR. 63 eene Germaanfche natie. Dit gebruikte c/esar als een voorwendfel ten hunnen laste, fchoon hy buitendat gefield was op de eer, om het eerst van alle Romeinen met een leger den Rhyn overtetrekken. Hy floeg dus eene brug over die rivier, welke vooral hier, ter plaatfe van den overtogt, zeer breed was, en eenen Herken ftroom had, terwyl dezelve daarenboven Hammen van bomen en ander houtwerk medevoerde, welke de fchragen der brug fchokten en teisterden ; doch hiertegen maakte hy eene borstweering van zware palen, welke midden in de rivier geflagen tevens het geweld van den ftroom braken , en op die wyze bragt hy dat grote werk, de voltoojing van de brug, 't welk niemand zoude hebben kunnen geloven, binnen tien dagen tot ftand (r). Met het leger aan de overzyde gekomen zynde , vond hy niet éénen vyand, die . ■■ .1 ... (r) By c;esar zelven vindt men eene uitvoerige befchryving, en in de beste uitgaven eene afbeelding van deze brug. Stuart heeft, ter aangehaalde plaatfe, getracht zynen Lezeren een denkbeeld van dezelven te geven.  °4 hetLEVEN" die hem het hoofd durfde bieden; zeifij de Suaben, die de krygshafrigften van alk de Germanen waren, hadden zich in hun. ne d,epe valeien en bosfchen verfeholen. Na dus het vyandelyke land platgelopen en che natiën , welke den Romeinen beJcndig getrouw bleven, bemoedigd te hebben , trok hy naar Gallië terug, hebben^ z,eh agmen dagen in het land der oermanen opgehouden. Dan J meest van allen wordt , weeën* -de doutheid der onderneming, zyn fZ m Mt^fe geroemd» Hy toch ^ •de eerde geweest, die met eene vloot ondernomen heelt den Westelyken Oeeaan te blaren, eneen leger over de Atlantifehe «c te voeren, om aan gene zyde te oorlogen.. Daar tot dus verre de grote op,ave van dat eiland een punt van%wyffelmg -m geweest, en aan zeer vele gefchiedichryvers dof tot twisten had gegeven 0f hetzelve inderdaad bedond, dan of het'een verdichte naam, en alles wat daarvan ve" teld tol0 ben/' V0,0rgeugeVCa be^egredeuen tot dien togt. beneven, de byzonderheden va„ denzelven by stuart, D.XVI. bl. x55en vol» *  van GAJUS JULIUS .CAESAR. 65 teld wierd, eene fabel ware, heefc c&sar, door de verovering van dat. eiland te ondernemen , het Romeinfche gebied inderdaad buiten de grenzen der toen bekende wereld uitgebreid. Tweemaal is by uit Gallië, 't welk er tegen over ligt derwaards overgeftoken, en heeft daar verfcheidene gevechten gevoerd, welke echter meer dienden om den vyand té fchaden, dan de zynen te bev'oordeclen ; want by z^lk een flecht en armhartig volk was geen buit van eenig belang te halen. Hy eindigde dus dezen oorlog geenszins met die voldoening, welke hy zich had voorgefteld; alleen nam hy eenige gyzelaars van den konmg mode , eu leide het volk belastingen op; waarna hy het eiland weder verliet. By zyne terugkomst vond hy brieven van zyne vrienden te Rome , welke hem anders over zee zouden zyn toegezonden geworden. Dteze gaven hem bericht van den dood zyner dochter, die by pompejus in het kraambed was gedorven. Haar dood dompelde zo wel ctesar als pöm"p e j u s in diepen rouw , terwyl beider vrienden hierover in de uiterde ontdelte- IX. deel. \EJ tik  66 je t LEVEN nis waren, daar nu de fond , welke den vegen Staat .dus verre nog in vrede en eendracht had gehouden, verbroken lag: want ook het kind was dood , hebbende de moeder Hecht? weinige dagen overleefd. Julia was door het volk, in weerwil der Tribunen, naar het veld van Mars gebragt, en aldaar plcgtig begraven (7). Ce sar daarop genoodzaakt zynde zyne krygsmagt , wegens het groot getal , in 'vcrfclullende plaarfen ter winteriegeringe^e leggen, en zelf weder, volgens gewoonte, naar Italië getrokken zynde , geraakte geheel Gallië van nieuws weder in opdand. Men kwam met grote legerbenden de winterlegeringen van rondsom bedormen en vernielen , en viel aan op de verfchanzingen der Romeinen. De meesten en fterkden der weerfpannelingen, met ambiorix aan het hoofd, tasteden cotta en titurius aan, en verfloegen dezelven met hunne gehele krygsmagt f». Het Le- gj. ), en ovcrwon de BarbareQ door G f*> De obfpronkelyke Test kier twy.Sfeiachtig [ E 4] **n"  ' ad hy dezen droom reeds te voren i„ Spanje geiW en daarvan ontroerd zynde, was hy gerust gefield „por de Droomuitleggers, welke hem zeiden, dat d.e droom hem dg heerfchappy over de mde voorfpelde , want de aarde was de gem^ se moeder vf.a allen,  van CAJUS JULIUS C^SAR. 89 met vlugtelingen uit de omgelegen volken, die hunne woonplaatfen verlaten hadden', was byna door geen gezach der overheid of door rede in bedwang te houden , en ftond op het punt om in dezen dorm van onduimige driften zich zelf te vernielen; want allerwegen werd de dad door drydige driften en geweldige bewegingen gefchokt, daar die genen , welke zich over het gebeurde verheugden , geenszins Uil zaten, maar het andere gedeelte, 't welk dit 'als een ongeluk befchouwde en geheel daarvan ter neêrgeflagen was, deerlyk kwelde en op eenen trotfchen toon beducht maakte, voor 't geen hun te wachten dond : zo als het gaat in eene grote dad , die in twee partyen verdeeld is. Pompejus zelf werd mede van verfchillende kanten verlegen gemaakt, en verdedigde zich nu eens tegen de genen , die hem verweten, dat hy casar ten koste van zich zelven en van den Staat had groot gemaakt, erV wierp dan weder de fchuld op die genen (T), welke casar, toen (A) Er hapert hier ter plaatfe iets aan de le* $ng: wy volgen die van reiske. I* 5]  oo hetLEVEN toen hy wilde toegeven en redelyke voorwaarden aanbood , aan de onbefchoftheid van lentulus ten prooi hadden gelaten. Favonius beet hem fchamper toe, dat hy nu met zynen voet op de aarde moest dampen; te weten, omdat pompejus eenigen tyd te voren in den Raad fnorkender wyze gezegd had : zy zouden maar gerust zyn , en zich over de nodige krygstoerustingen niet bekommeren ; want hy behoefde flechts met zynen voet op den grond te dampen, dan zou er volks genoeg voor den dag komen om geheel Italië te dekken. Ondertusfchen was pompejus nog op dit pas veel derker in krygsvolk dan casar, maar men belettede hem van alle kanten zyn eigen oordeel te volgen , en bedormde hem zo zeer met allerhande geruchten , die deels verzonnen , deels door vrees ingeboezemd waren , even als ware de vyand reeds voor de poorten , en volkomen meester van alles, dat hy zich door den droom liet medeflepen. Hy verklaarde dan het vaderland door binnenlandsch geweld in gevaar, gelastte den Raad, bene.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 91 nevens allen, die het vaderland en de vryheid boven de dwingelandy fielden , hem te volgen , en verliet de ftad. De Confuls namen daarop zo haastig de vlugt, dat zy zelfs de offeranden verzuimden, welke by eenen uittogt ten oorlog volgens de wet moesten gedaan worden. De meeste leden van den Raad vlugteden mede op zulk eene wyze, dat zy in der haast medenemende , wat hun eerst in handen viel, fchoon het hun eigen was, hetzelve van anderen, als een' roof, fchenen wegtenemen. Men vond er zelfs , die voorheen yverige aanhangers van cJEsar geweest zynde, thans, door ontfteltenis verbyfterd, zich door den ftroom der vlugtenden, buiten noodzaak, lieten medevoeren. Deerniswaardig was thands de vertoning der ftad, zynde gelyk een fchip , dat in feilen ftorm door de wanhopende Huurlieden geheel aan 't geval wordt overgelaten (/). Dan hoe naar dit verlaten van huis en ftad ook (/) De lezing van het oirfpronkelyke was hier weder iwyffelachtig; doen niet de zin.  92 het LEVEN ook was, de Romeinen befchouwden hunne vlugt, omdat zy by pompejus waren, als hun vaderland, en Rome, « welk zV verlieten, als de legerplaats van c2Esar. ^eüs labienus, een van casars grootde vrienden , die voorheen zyn Generaal was geweest, en hem in de Gallifche oorlogen met de grootde getrouwheid gediend had , verliet nu deszelfs party en gmg over naar pompejus. Desniettegenibande zond c a s a r hem zyn geld en zyn gehele uitrusting terug. Daarop floeg casar het beleg voor Corfinium , waar domitius met dertig cohorten in bezetting lag. Deze, genen kans ziende om het met zyn volk tegen c as a r uittehouden, gelaste eenen zyner Haven, die zyn ly -arts was, hem vergift te geven. Dezelve gaf hem eenen drank , dien by gebruikte, in verwachting van daaraan te zullen derven. Doch toen hy vervolgens hoorde , dat casar de gevangenen met de grootde menschlievendheid behandelde treeg hy berouw, en verwenschte zyn te' driftig genomen befluit. Maar de geneesmeester flelde hem gerust, zeggende, dat hy geen vergift, maar alleen eenen flaap- dranfc  van CAJUS JULIUS CiESAR. 93 drank had ingenomen; waarop hy in grote blydfchap opftond, en zich dadelyk naar caesar begaf, die hem op zyne bede vergiffenis ? fchonk. Dan ondanks deze goedheid liep hy weder tot pompejus over. Het gerucht van cmsars gedrag bragt te Rome de gemoederen niet weinig tot bedaaren, zodat zommigen der genen , die gevlugt waren , weder binnen kwamen. Casar maakte zich meester van het volk van domitius, en van alle de overige krygsbenden , in dienst van pompejus zynde, welke hy in de fteden aantrof. Zich op deze wyze fterk en geducht genoeg gemaakt hebbende , trok hy tegen pompejus zelven op. Dan deze wachtte zyne komst niet af, maar zich in Brundifium geworpen hebbende, zond hy van daar de Confuls met het leger vooruit naar Dyrrachium, en ging ook zelf, kort nadat casar voor die'plaats was gekomen, onder zeil, zo als in zyn leven omftandiger verhaald zal worden (m). Casar (») Hieruit blykt weder, dat deze Levens niet in  94 het LEVEN sar wilde hem dadelyk nazetten, doch werd door gebrek aan fchepen daarin belet. Hy keerde dan naar Rome teruz zynde nu in zestig dagen, zonder een drop' pel bloeds vergoten te hebben, meester van geheel Italië geworden. Hy vond den toeftand van de dad veel bedaarder dan hy verwacht had, en in de zelve nog een groot aantal leden van den Raaa, welken hy op eene befcheidene en mmfame wyze bejegende. Ook vermaande hy bun om afgevaardigden met billyke voorflagen tot een vergelyk aan pompe. jus te zenden; doch hiertoe kon hy nie mand bewegen, 't zy uit vrees voor pompejus, dien zy verlaten hadden , of om dat zy dachten, dat het casar gee„ ernst was, en die gematigdheid flechts in woor den bedond. Toen vervolgens de Gemeentsman metellus hem wilde belet ten om geld uit de fchatkist te nemen, en zich op wetten beriep , ga{ hy hem ten antwoord : „ de tyden der wapenen zyn „ anders dan die der wetten. Ergert u „ het- in dezelfde orde door plutarchu, gefchrevea zy, ais zy tkud. ia de uigaven voorkomen.  van CAJUS JULIUS OESAR. 95 „ hetgene ik doe, zo hebt gy vryheid om „ heen te gaan: het oorlog kan geene te„ genfpraak gedogen. Maar wanneer ik de wapenen uit de handen zal gelegd „ hebben , en de vrede herfteld zal zyn, „ dan zult gy als Tribuun weder vry fpre„ ken hebben. En gy moet weten , dat ',' ik dus met u Inrekende geen gebruik make van het recht, welk ik heb: want " gy , en allen , die de party tegen my „ getrokken hebbende in myne handen ge„ vallen zyn, zyn thands van my afhan„ kelyk." Op dit zeggen trad hy naar de fchatkamer, en de fleutels daarvan niet vindende, liet hy fmeden komen om de deuren optebreken. Als nu metellus nogmaals zich hiertegen kantede, en van zommigen daarover geprezen wierd, dreigde hy hem op eenen hogen toon met den dood, zo hy niet ophield hem verder te hinderen : „ en gy weet , jongeling!" voegde hy er by , „ dat bet my nog ge„ makkelyker valt deze bedreiging uittevoe„ ren, dan dezelve te doen." Dit zeggen had ten gevolge, dat metellus uit vrees heen ging, en dat aan caesar voordaan alles,  9$ het LEVEN les, wat hy tot den oorlog nodig had zonder tegenfpraak en met den meesten fpoed bezorgd wierd. Daarop toog hy naar Spanje, met voornemen, om eerst afranius en varro Legaten van pompejus, daaruit te dry! ven, en zich van derzei ver krygsbenden en Provinciën meester gemaakt hebbende, dan eerst, wanneer hy geenen vyand meer achter de rug had, pompejus zelven optezoeken. Niettegenftaande nu dat hy op dezen togt zelf telkens in gevaar was van in hinderlagen te vervallen , en zyn leger van door honger omtekomen, liet hy echter niet af van den vyand te vervolgen, ten flryde uittedagen en intefluiten , voor" dat hy zich van deszelfs legerplaatfen en krygsmagt volkomen meester had gemaakt De Bevelhebbers namen de vlugt naar pompejus (ji). Nadat hy vandaar weder te Rome was gekomen , werd hem door zynen fchoonvaderpiso geraden, om door afgevaardigden O) De omfhndigheden van dezen togt kunnen enze Lezers vinden by stuart, D. XVII. bl. 170 ea volgg.  van CAJÜS JULIÜS C^SAR. 97 den voorflagen van vrede aan pompejus te doen; maar isauricus,- die casar. zocht te behagen, ftelde zich daartegen. Door den Raad tot dictator benoemd zynde, riep hy de gebannenen terug, herftelde de kinderen der genen , die doof sulla geprofcribeerd waren, in hunne rechten, en verligtte de ichuldenaars door eene gedeeltelyke kwytfchelding van renten (o), Hy maakte nog eenige andere verordeningen, die echter weinige in getal waren , want met elf dagen leide hy het Diftatorfchap neder, en zich te gelyk met servilius isauricus tot Conful aangefteld hebbende , maakte hy zich gereed tot het voordzetten der krygsverrigtingen. Hy gunde zich onderweg den tyd niet om zyne overige benden fntewachten, en nam alleen zeshonderd uitgelezen ruiters en vyf legioenen met zich, met dewelke hy kort na den winter-zonneftand, in 't begin van de maand Januarius, (komende overeen met de maand Pofideón van de Athenienzers) in zee dak. De (0) De wyze , waarop dit gefcliledde, kart (Jé Lezer weder zien by stuart, D. XVII. bl. 274. IX. deel. [G]  S'8 het LEVEN De ïonifcbe zee overgedoken zy^dey bemagtigde hy Oricus en Apollonia' p), en zond toen de fchepen naar Brundiiium terug, om het achtergebleven krygsvolk aftehalen. Deze, wier krachten reeds waren uitgeput, en wier moed niet meer tegen die menigte van oorlogen (£)* heiland was, beklaagden zich onder weg zeer over casar. „ Waar," zeiden zy, „ en wan„ neer zal die man ons eens rust verfchaf,> fen, en ophouden met ons te flingeren, „ en te gebruiken als waren wy onver„ fiytbare en onbezielde werktuigen ? het „ yzer zelve wordt door het aanhoudend „ liaan afgefleten , en fchild en harnasch „ laat men na zo langen tyd toch eens „ rusten. Ziet casar dan niet uit de „ wonden, die wy bekomen hebben, dat „ hy over fterffelyke wezens bevel voert, „ en dat wy aan toevallen en fmerten van „ dervelingen blootdaan ? Het geweld van „ 't winter-getyde cn de dormen , welke « in (f) Steden op de kust van Epirus. Fr. Ven. f?) Wy volgen hier de lezing, door de voor«aamtte uitleggers goedgekeurd, V^», in plaats van TtaXiftuti.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 93» „ in dien tyd op zee he erfchen, te dwin„ gen, is zelfs niet in de magt van eeni,, ge Godheid. En echter fielt hy zich „ bloot aan alle die gevaren, even als of „ hy voor den vyand vlugtte, in plaats van ,, dat hy denzelven vervolgt." Onder zodanige gefprekken zetteden zy tragelyk de reis naar Brundifium voord: doch toen zy daar komende vernamen, dat casar reeds was afgevaren, veranderden zy weldra van toon, verfoeiden zich zelven , en noemden zich verraders van hun opperhoofd. Ook fcholden zy op hunne Bevelhebbers, omdat dezen geen' meerderen fpoed hadden gemaakt. Zy gingen op de voorgebergten zitten , met het gezicht naar de zee en naar Epirus gewend , en keken uit naar de fchepen , die hen naar ciESAR zouden overvoeren. Caesar inmiddels te Apollonia zynle, en bevindende , dat hy te zwak was in manfchap, terwyl die van Brundifium nog niet waren aangekomen , nam uit vrees en grote verlegenheid , een zeer hachlyk befluit; om namelyk buiten weten van iemand aan boord te gaan van. een vaartuig met [G 2] twaalf  ioo li et LEVEN twaalf riemen , en daarmede naar Brundifium overtcfteken , niettegenftaande dac de zee bedekt was met vyandelyke fchepen. Na zich dan als een flaaf verkleed te hebben, kwam hy 's nachts aan 't fchip , en ging als een Hecht perzoon ftillckens in eenen hoek ncderliggen. Men moest de rivier Aöus (V) afvaren, om in zee te komen ; dan daar gewoonlyk die rivier aan den mond zeer bedaard wierd gemaakt door een morgenkoeltjen, 't welk de golven der zee terug deed deinzen , had nu de wind uit zee , welke dien nacht was opgefieken , de overhand gekregen, zodat de rivier door den vloed der zee en het oplluwen der golven zeer verbolgen geworden , en met groot gedruisch en hevige draajingen terug gedreven, het voor den ftuurman ondoenlyk maakte zulks te boven te komen. Deze beval dus zyn volk te wenden en terug te keeren. Dan caesar dit gemerkt hebbende , ontdekte wie hy was, Cr) Aöus is de ware naam dezer rivier van Epirns , en wy denken , dat ook hier zo moet gelezen worden, in plaats van Anitts,  van CAJUS JULIUS C^SAR. xoi was en den ftuurman , die op het zien van 'hem ontfteldc, by de hand gevat hebbende , zeide hy : „ vaar voord, myn • vriend! fchep moed, en zet alle vrees %r zyde: gy taebtc*sAR, en tevens het geluk van casar aan boord. De bootsgezellen vergaten daarop den ftorm, gingen uit alle hunne krachten aan 't roeien en ftelden al hunnen yver in 't werk, om het geweld van den ftroom te overwinnen. Dan zulks was niet mogelyk, en casar ziende, dat het fchip vol water liep , en hy in gevaar was om aan den mond der rivier te vergaan, gaf, hoe zeer mct tegenzin, den ftuurman vryheid om te ru£ te keeren. Weder aan den wal gekomen zynde, kwamen hem zyne zoldaten te gemoet, en gaven hem hun misnoegen en hunne fmart te kennen, dat hy ach mee vertrouwd had met hun alleen den vyand te kunnen overwinnen, maar zich in angst en gevaar had gebragt, om de genen, die afwezig waren, even als of hy htm , die by der hand waren, niet vertrouwde. Kort daarop kwam antonius aan met het krygsvolk van Brundifium 5 en nu daagde c*sar vol moeds pompejus uit ten [G s3 ftry"  Ie* het LEVEN ftryde £fy jjeze had eene zeer VQordwlige ftelling, en kon, beide over land en zee, alles wat hy noodig had, bekomen, terwyl casar. zelf, die van den beginne af geenen rykelyken voorraad had gehad, eindelyk door volflagen gebrek aan 't nood! wendige zeer in 't naauw wierd gebragt. Dan zyne zoldaten beholpen zich met zekere zoort van wortelen, welke zy dampten en met melk mengden ;zomtyds kneedden zy dezelve ook tot broden, en daarmede naar de voorposten des vyands lopende, wierpen zy dezelve binnen de wallen, roepende, daarby, dat zolang het aardryk zulke wortelen voordbragt, zy niet zouden ophouden pompejus te belegeren. Pompejus vond nodig zulks te beletten , en te zorgen , dat noch die broden, noch zulke gezegden onder zyn volk verfpreid wierden : want dit maakte zyne zoldaten kleinmoedig, en zy begonden het volk van casar, wegens die woestheid en hardvochtigheid, «ven als wilde dieren te vrezen, InCO Hetgene hier volgt, viel voor by Dyrrach, jum. Zie een breedvoeriger verhaH hiervan in 't XVII D. van ÏT.parts Rom. Gefchied. voorna»f#k Nr 335 e» Ifplgg,  van GAJUS JÜLIUS CvESAR. 103 Inmiddels vielen er dagelyks onder den wal van pompejus fchermutfelingen voor, in welke alle c je sar de overhand behield; uitgezonderd eene, waarby de zynen zodanig op de vlugt gedreven werden, dat by byna zyne legerplaats verloor. Want op den aanval van pompejus bleef niemand daan; de grachten werden gevuld met lyken , en zy werden tot onder hunne wallen en verfchanzingen in de vlugt neêrgehouwen. C ze sar kwam wel uit, hun te gemoet, en trachtte hen tot daan te brengen , doch vruchteloos. Hy zelf greep de vaandels; maar de vaandrigs wierpen dezelve weg, zodat er tweeëndertig van dezelve in handen der vyanden vielen. Weinig fcheelde het, of hy zelf had hier het leven gelaten : want toen hy eenen groten cn fterken karei, die vlugtende hem voorby liep, vasthield, willende hem dwingen om te daan , en naar den vyand terug te keeren, hief deze, door vrees verbysterd, zyn zwaard omhoog, om hem te houwen; doch de fchildknaap van casar kwanj hem voor , en hakte hem den arm by de fchouder af. Zo wanhopig ftonden op dit pas cas ars zaken, dar, toen pomp Er [G 4] jus,  104 het LEVEN jus, 't zy uic befchroomdheid, 't zy omdat het noodlot zulks wilde, niet kon befluiten om dit zyn geluk te voltooien, maar, nadat hy de vlugtende tot binnen hunne legerplaatfe gedreven had , den af. togt beval, casar, by zyne vrienden komende, zeide: „ heden was de „ overwinning aan onze vyanden, indien „ zy maar den rechten overwinnaar had„ den." En daarop in zyne tent gegaan zynde, en zich neêrgelegd hebbende, bragt hy den bangden nacht van zyn leven door in twyffelmoedige overdenkingen, dat hy zyne zaken niet wel had overlegd, daar hy, voor zich hebbende liggen eene wyde vlakte, en welvoorziene deden van Macedonië en Thesfalië, in plaats van het to, neel des oorlogs derwaards overtebrengen, zich aan de zeekust had neêrgeflagen , Waar de vyand hem meester was door zyne vloot, en hy zelf veeleer door het gebrek geprangd wierd, dan dat hy den vyand door zyne legermagt benaauwde. Door zulke bedenkingen geflingerd, en bekommerd van wegens den nood en den hacheJyken toedand zyner zaken , brak by op, me? voornemen om naar Macedonië tegen sci-  van cajus julius caesar. 105 6cip10 optetrekken; vastftellende, dat hy of pompejus met zich zoude lokken naar een ftrydveld, waar deze niet zo gemakkelyk toevoer uit zee kon bekomen, of dat hy scipio, alleen gelaten zynde, ligtehyk meester zoude worden. Hier door werden de zoldaten en bevelhebbers van pompejus aangevuurd, om casar, als overwonnen en op de vlugt zynde, te vervolgen. Pompejus zelf echter aarzelde zeer om eenen dag, waarvan zo veel afhing, te wagen-, en van al het nodige voorzien zynde om het lang uittehouden, wilde hy de krachten van den vyand, die flechts van korten duur konde zyn, door dralen afmatten en uitputten. Te weten, het krygshaftigfte gedeelte van casars leger bezat in 't vechten eene handigheid en eenen moed , die onweerftaanbaar waren, maar om lange togten en veldlegeringen uitteftaan, om wallen te be-, ftormen , en 's nachts onder de wapenen te blyven, daartoe waren zy door ouder* dom niet meer gehard ; hunne lichaamen waren tot zwaare vermoeienisfen te dram geworden, en zwakheid benam hun de nodige vaardigheid. Daarenboven zeide men, fG 5] dat  io6 het LEVEN dat er in 't- leger van ca sar eene befmettclyke ziekte heerschte , veroorzaakt door het flechte voedfel. En , wat het meest van allen afdeed, casar had noch voorraad van geld, noch van levensmiddelen , zodat hy waarfchynlyk binnen kort zich zelf zoude uitputten. Deze gezindheid van pompejus, om, uit aanmerking van 't bovengemelde, casar niet aantevallen, vond nergens goedkeuring dan by cato, die het burgerbloed wilde gefpaard hebben , en die op het zien van de lyken der genen, welke in 't gevecht gefneuveld waren , ten getale van duizend, was heen gegaan, zyn aangezicht bedekkende en weenende. Alle de overigen befchuldigden pompejus als eenen lafhartigen, die het gevecht ontweek, en tergden hem, daar zy hem agamemnon en koning der koningen noemden, als wilde hy dat eenhoofdig gebied niet afleggen , en als ware hy trotsch daarop, dat zo vele veldheeren van hem afhingen, en dagelyks by.hem in de tent hunne opwachting kwamen maaken. Favonius, die cato in vryheid van fpreken zocht natebootfen, klaagde jammerlyk, dat men door  van CAJUS JULIUS C^SAR. 107 door de hecrschzucht van pompejus dat geheele jaar geene vygen van Tusculum zoude "kunnen eten. Afranius , die even te vooren uit Spanje van eenen flechtgevoerden veldtogt was terug gekomen - en befchuldigd werd zyn le;;er voor geld verkocht te hebben, vraagde, waarom hy niet ging vechten tegen eenen koopman, die de Provinciën voor geld van 'hem had gekocht. Door dit alles werd pompejus tegen zynen wil eindelyk overgehaald om flag te leveren , en dus trok hy op om casar te vervolgen (r> Deze had het grootft» gedeelte van zynen weg met vele moeite afgelegd, daar hy van niemand toevoer öntfing, en by allen minachting ondervond, ter oirzake van den jongstverlooren flag. IVlaar nadat hy zich van Gomphen (V), eene ftad van Thesfalië, meester had gemaakt, was hy niet alleen in ftaat om onderhoud aan (*) Dit sredrg van pompejus wordt met recht door onzen fenryver veroordeeld , in 's mans le« ven, bl. 184 VIII Deei d?s werks. O) Het innemen van deze ftsd wordt befchreyen by stimrt, D. XVH. bl, 375.  io8 het LEVEN aan zyn leger te geven , maar bevrydde hetzelve daardoor ook op eene zonderlinge wyze van de heerfchende ziekte'. Want het volk, nu wyn in overvloed vindende, dronk hiervan buitenfpoorig, ging dan den weg over aan het dartelen en zwierbollen, en verdreef dus de ziekte door de dronkenfchap, die in het lichaam eene andere aandoening verwekte. Dan, nadat de beide legers in de vlakte van Pharfalia gerukt waren , en zich daar hadden neêrgeflagen , veranderde pompejus weder van befluit, en keerde tot zyne eerfte gezindheid terug; voornamelyk ook uit hoofde van kwaadduidendc verfehyningen en eenen droom, dien hy had gehad, [want hy had gedroomd , dat hy in den fchouwburg door het Romeinfche volk Wierd toegejuicht] (y). Zyne vrienden daar- (v) Deze droom, zo als dezelve hier wordt verhaald, kon zekerlyk aan pompejus geene reden opleveren om van belluk te veranderen, maar moest hem integendeel veel meer aanmoedigen, om in zyn laatstgenomen , fchoon niet vryWillig befluit, te volharden. Dan het andere gedeelte des drooms, vermeld in 't leven van pompejus, bl. 187, roet de uitlegging daarvan , is hier weggelaten. Ami ot  van CAJUS JULIUS C^SAR. i*9 daarentegen waren zo opgeblazen, en hielden zich zo verzekerd van de overwinning, dat domitius, spinther en scipio reeds naar het opperpriesterfchap van casar dongen, en daarover met elkander wedyverden, terwyl vele anderen naar Rome fchreven, dat men by voorraad huizen voor hun moest houten, die voor hun als Confuls en Pretors gefchikt waren, even als of zy zo terdond na den oorlog die waardigheden zouden bekomen. Doch wel 't meest van allen waren de Ridders heet op 't gevecht, die wonder fraai in wapenrusting waren uitgedoscht, en op hunne welgevoederde paarden en fchoone lichamen zich niet weinig lieten voorftaan; vertrouwende tevens op hun groot getal, daar zy zevenduizend man derk waren tegen duizend van casar. Ook won pompejus het verre in getal van voetvolk, Amiot en dacier hebben deze uitlating uit plut archus zelven , ter aangehaalde plaatfe, aangevuld. Wy geloven met den Engelfchen ver. taler en du soul , dn hetgene hier van d.en droom zo gebrekkig gemeld wordt, een lap u, die niet aan 'r. werk zelf behoort , en hebben daarom hetzelve door teekens afgefcheiden.  iio het LEVEN volk, hebbende vyfenveertig duizend man, terwyl van den anderen kant flechts twee. entwintig duizend waren. Wat casar betreft, nadat deze zyn volk had byeen verzameld, gaf hy hun in eene aanfpraak te kennen, riaj cornificius, die hem twee legioenen kwam aanvoeren , naby was, en dat er nog vyftien cohorten, onder bevel van calenus, zich omflreeks Megara en Athenen bevonden ; vragende daarop, of zy verkozen de aankomst van dezen aftewachten, dan of zy het zonder dezen wilden wagen. Met een luid gefchreeuw baden zy hem op de anderen niet te wachten , maar veeleer alle middelen in 't werk te dellen, om hoe eer hoe liever met den vyand aan den flag te komen. Toen hy vervolgens eene reinigings■ offerande voor het leger deed, gaf de Priester hem, dadelyk na het (lachten van 't eerde offerdier, te kennen, dat er binnen drie dagen een hoofdtreffen zoude plaats hebben. Casar daarop vragende, of rijt in de ingewanden van het offerdier ook iets goeds , aangaande den uitflag , ontdekte, gaf hy ten antwoord: „ die „ vraag zult gy zelf best kunnen beant- „ woor-  van CAJUS JÜL1US CAESAR, tïi „ woorden : wanc de Goden openbaaren „ my eene omwending en geheele veran„ dering van den tegenwoordigen ftaat van „ zaken. Bygevolg , zo gy u thands in „ gunftige omftandigheden bevindt , zö „ moet gy eene kwade keer verwachten; „ maar bevindt gy u thands kwalyk , re. „ ken dan , dat het ten goede voor u zal „ keeren." 's Nachts voor het gevecht, toen casar by de wachten rondging, zag men omtrent middernacht (w) een luchtverfchynfel, zynde een fakkel, welke gevoerd over c m s a r s legerplaatfe , met eene heldere vlam in de legerplaats van pompejus fcheen neêr te vallen. Ook befpeurde men , by het optrekken van de dagwacht, eenen zekeren Panifchen fchrik by de vyanden (x). Casar verwachtte echter zo weinig, dat het dien dag tot een gevecht zoude komen, dat hy liet opbreken, ©m voordtetrekken naar Scotufa. Dan nadat de tenten reeds waren af- (V)'in 't leven van pompejus wórdt dit gezegd by het optrekken van de dagwacht plaats gehad te 'hebben. f» Vergelyk D. VIII. bl. xS?, in 't Leven van pompejus.  na met LEVEN afgenomen , komen de uitgezonden verfpieders naar hem toefnellen , met de tyding , dat de vyanden afkwamen ten ftryde. Hoogst verblyd over deze tyding, fchaart hy , na een gebed tot de Goden gedaan te hebben , zyn leger in drie hoopen. Over het middenfte gedeelte gaf hy het bevel aan domitius calvüs; aan den linkervleugel ftond antonius , aan den rechter c/esar zelf, die het tiende Le gioen verkoos aantevoeren. Doch ziende , dat de vyandelyke ruitery daartegen gefchaard dond , en beducht voor derzelver grootsch voorkomen en derk getal, liet hy heimelyk uit de achterde linie zes cohorten opkomen , en plaatste die achter zynen vleugel, nadat hy aan dezelve de nodige bevelen had gegeven, wat zy doen moesten, wanneer de vyandelyke ruitery kwam aanrukken. Pompejus had zich zelven geplaatst op den rechtervleugel (y), terwyl op den linker domitius, en (y) Van het verfchil in de opgave der flagorde by CffiSAR zelven en by ap pi anus, hebben wy gefproken in de Aantek. op het Leven van ton» péju», D. VIII. bl. 18?.  VAN ÖAJÜS JÜLIÜS CAESAR. fen iri 't midden s c I p i o , de fchooiivader van pompejus, het bevel voerde. Zyne' gehele ruitery ftond op den linkervleugel Vereenigd , met oogmerk om den rechtervleugel der vyanden te omfingelen, en juist daar den vyand volkomen te flaan $ waar de opperveldheer zelf het bevel voer1 de; Want men rekende , dat geen Voetvolk, hoe dik ook van gelederen, "daartegen beftand zoude zyn, maar dat door heÉ geweld van eene zo (lerke ruitermagt* wanneer die in eens aanrukte , alles onder de voet moest geworpen en verpletterd worden. Toen men van weerskanten gereed Hond bm het teeken tot den aanval te geven $ gelastte pompejus zyn voetvolk, om gereed en pal op hunne plaats blyvende deii aanval der vyanden aftewachten , totdat men elkander met pylen kon bereiken. Dan óok hierin ^ zegt casar, begong pom* pejüs eenen groten misflag, daar hy niet begreep , dat in den beginne een hevige aanval, in vollen loop gedaan, aan de (lagen meer kracht byzet ert de drift * door' allen aangevuurd, in volle vlam zet. Casar zelfj gereed om aamevallen, en alre- IX. deee. [ƒ/] >h  U4 het LEVEN de een begin daarmede makende, zag bei eerst van al]en, onder zyne overften, eenen die hem zeer getrouw , en een man was van kunde en ondervinding , zynde bezig met zyne onderhoorige benden nadrukkelyk te vermaanen en aantemoedigen, om zich in 't gevecht wel te kwyten. Dezen by name aanfprekende , zeide hy ; „ wat mogen wy hopen , cajus cras„ sinius? is er nog moed?" Waarop CRASsinius hem de rechterhand toerei, kende, met luider ftemme uitriep; „ wy „ zullen eene grote overwinning behalen, „ casar! en my zult gy heden, 't zy „ dood of levende , lof toekennen." Op dit zeggen rukte hy het eerst tegen den vyand in, voerende de genen, die by hem waren, ten getale van honderd en twintig, mede. Dan nadat hy de eerden, die hem voorkwamen , had neêrgefabeld, en ter. wyl hy met geweld over eenen hoop lyken door de vyanden verder heendrong , werd hy in zy nen loop geduic, daar hy met een zwaard door den mond wierd gefloten, zo, dat de punt in den nek uitkwam. Terwyl dat dus de dryd tusfchen het voetvolk in 't middelde gedeelte hevig aan den  van CA JUS JULIUS CiESAR. 115 den gang was, kwam de ruitery van pompejus van den linkervleugel met grote fierheid aanrennen , en breidde zich uit, om den rechtervleugel van casar te omfingelen. Dan voordat zy den eigenlyken aanval begonnen , kwamen de cohorten van casar toefchieten (z), en wierpen niet, zo als gewoonlyk, van verre met hunne fpietfen (a), noch zochten ook met (s) Ik weet niet, uit welke fchriften plut archus de berichten, aangaande dezen flag by Pharfalia , gehaald heeft; maar het gene hy hier zegt, dat de zes cohorten van o/esar op de ruitery van pompejus invielen, voordat dezelve tyd had om den rechtervleugel van casar aante vallen , wordt wederfproken door es sar zeiveu , welke zegt , dat die ruitery de zyne, diè 2wakker was, deed bukken, en haar éen gedeelte gronds deed verliezen, de Bel. Civ. L. III. C. 93. Fr. Fert. (<«) Dit is , onzes bedunkens , de zin van het oirfpronkelyke , 't welk dan ook geene verandering behoeft, zo als bryane vermoedde. D* fpietfen , waarvan hier gefproken wordt, warea de pi la der Romeinen, by de Griekfche fchryvers itra-ai genoemd ; welker gebruik tweërlei was, namelyk om er op eenen afftand meae te werpen, en om er van naderby mede te ltoten. C as sar had zyue cohorten by deze gelegenheid gelast, [H 2] Mn  -i6 wet LEVÈN met hunne zwaarden de vyanden naar de dye, of naar de beenen te daan , maar mikten op het hoofd, en wonden hen in 't aangezicht, volkomen naar het voorfchrift van casar, die wel dacht, dat deze lieden, van vechten en wonden weinig ondervinding hebbende , daarby jong en ingenomen met hun fchoon gelaat, voor zulke wonden wel het meeste bang :zouden zyn , en niet daan , zo uit vrees voor het oogenblikkelyke gevaar, als voor mismaaktheid in het toekomende. En dit was juist het geval : zy konden die pieken , tegen hun gelaat gericht , niet verdragen , noch het daal aanzien , 't welk hun onder de oogen wierd gehouden, maar keerden zich om met de handen voor de oo- ■ om dezeWe .net als werpfpietfen, amfiar, te gebru.ken , maar die fraaie jonge Ridders van daarmede in er zwaarden, het gezicht van 't staal : want de pita waren mi breede yzercn punten.van voren voorzieu, en bragten vervaarlyke wonden toe.*'  van CAJUS JULIUS -CiESAR. tïf oogen , om- hun aangezicht te befchutten. In 't einde, na zich zelven dus in wanorde gebragt te "hebben , gingen zy op de vlugt, en gaven alles fchandelyk ten prooi. Want casars volk, 't welk hun gefla. gen had , omfingelde daarop dadelyk. het voetvolk, 't welk van bun in den rug ge-< vallen en in de pan gehakt werd. Pompejus ziende de ruiters aan dien vleugel- in wanorde de vlugt nemen , was van dat oogenblik af niet meer dezelfde1, en bedacht niet, dat hy de Grote pompejus was; maar even als iemand, wien de Godheid geheel de zinnen heeft verbysterd, of die door eene dem uit den hemel verfchrikt is geworden (£), ging hy.-zonder (b) Wy volgen hier in de vertaling de lezing van eeiske, die, naar ons inzien, omwyffelbaar de waare is. 0t7«i of „^«i werden genoemd zulke Hemmen, als de verbeelding der menfchen geloofde zomtyds uit den hemel gehoord te worden, dienende om den mensch zyn aanlhatide lot te Kennen te geven. Voortreffelyk is hierover de aanteekening van den beroemden hemsterhuis, door scheidius geplaatst in van lenneps Etymologicum Ung. Cr. in v, «/. C. 3°[ö 4]  i2q het LEVEN den meerendeels flaven waren, die by het in, nemen van de legerplaats waren afgemaakten dat er van de zoldaten niet meer dan zesduizend zyn omgekomen ( in 't leven van pompejus.  124 het LEVEN aan den disch doortebrengen. Ook was het opcnbaare gedrag van dien POtiv nus, ten aanzien van casar, onverdraaglyk, daar hy alles deed om dezen gehaat te maken en te beledigen. Aan de zoldaten liet hy het flechtde en oudde koren uitdeden , en zeide er by , dat zy dit zo voor lief moesten nemen , vermids zy uit vreemde handen gevoed wierden. Aan tafel liet hy in houten en aarden vaatwerk opdisfehen , zeggende ,. dat al het goud- en zilverwerk aan casar voor zekere fchuld te pand was gegeven. Te weten , de vader van den tegenwoordigen koning was aan casar zeventig millioenen festertien fchuldig gebleven, waarvan casar de rest voorheen aan de kin, deren had kwytgefcholden , doch thands veertig millioenen invorderde, tot onderhoud van zyn leger. Toen pothinus hem daarop ried , dat hy nu maar heen zoude gaan, om zyne meer gewigtige zaken afredoen , en dan weerom komen, wanneer men hem in dank zoude voldoen, gaf hy ten antwoord, dat hy geene Egyptenaars tot raadslieden van noden had ,& en Het daarop heimelyk cleopatra uk den  van CAJUS JÜLIÜS CiESAR. 1=3 den oord , waar zy zich ophield, ontbieden. Deze, zonder iemand anders van hare vrienden , dan apollodorus van Sicilië , medetenemcn , dapte in een klein vaartuig, en kwam, toen het reeds donker was, aan het paleis. Geenen kans ziende om op eene andere wyze ongemerkt bin* nen te komen , berolde zy zich , in eene langwerpige ligging, in een matras, welke door apollodorus met leder wierd toegebonden , en dus by c je sar in huis gebragt. Door dezen vond , zegt men, werd casar het eerst voor cleopatra ingenomen , zodat hy haar vernuftig vindende, en allengs meer bekoord door haren verderen omgang en bevalligheid, eene verzoening tusfchen baar en haren broeder bewerkte , onder die voorwaarde, dat zy de regeering met dezen zoude dcelen 0> Als nu, ter gelegenheid van dien getrot- fen (7) Dit was letterlyk volgens den uiterften wil des overleden konings, die de uitvoering daarvan aan 't Rotneinfehe volk had opgedragen. Fr. Verf. Zie ook stuart, D. XVII. bi. 48* en volgg. '  j2ó" het LEVEN fen zoen, een groot feestmaal wierd gegeven, nam een van c as ars flaven, zynde zyn barbier, een man die in fchroomvalhgheid nergens zyne weergade had, onop. houdelyk de moeite om alle hoeken te doorfnuffelen , en op alles wat hy zag en hoorde naauw acht gevende, vernam hy, dat er door achillas den krygsbevelhebber, en den kamerling pothinus een toeleg tegen het leven van casar gefmeed wierd. Casar hiervan onderricht zynde, liet de zaal met wachten bezetten, en pothinus ter dood brengen. Achillas ontvlugtte naar het leger, en berokkende casar eenen zwaaren en gevaarlyken oorlog, daar deze flechts een hand vol volks had , om eene zo magtige ftad en een zo geducht leger het hoofd te bieden. Het eerde gevaar, waarin hy kwam, was, dat hy jngefloten zynde J brek aan water kreeg (k)- want de 'vyan- den J2r f ed7°0raf had *y »** in een a„der gevar bevonden, 'c welk niet minderwas, toen hy m t pale» wierd aangevallen door achillas d.e z.eh meester had gemaakt van Alesandréa. C*sar befchryft .dit op \ dnde van het derde boek  van CAJUS JÜL1US CAESAR. 127 den hadden de kanalen toegeftopt (/). In een tweede gevaar bevond hy zich , toen men zich meester van zyne vloot wilde ma-r boek des Burgerlyken oorlogs. Fr. Fert. Onze lezers wyzen wy hier weder naar stuart, D. XVII. bl. 491 en volgg. (/) De ftad Alexandréa was onder den grond geheel doorgraven, en vol van waterleidingen, waar door zy het water uit den Nyl ontfing , en hetzelve mededeelde aan de huizen der burgeren, waar het langfamerhand in de putten en bakken bezonk en kiaar wierd. Dit water dronken de eigenaars der huizen en hunne huisgenoten: maar het gemeen was genoodzaakt het lopende water te drinken, 't welk drabbig en zeer ongezond was; want fonteinen waren er in de gehele ftad niet. Daar nu de rivier in de magt der vyanden was, begrepen dezen, dat zy ces ar het water konden benemen. Ten dien einde flopten zy alle de kanalen , waardoor hetzelve in zyn kwartier wierd gevoerd; en het hierby nog niet latende„ ondernamen zy, lioor eenen langen en moeilyken arbeid, het zeewater door raderen en werktuigen te doen ryzen , om daardoor het water , dat ia de bakken en putten bewaard wierd, te bederven. CiESAR voorzag in dezen nood, door met allen fpoed putten te laten graven. In éénen nacht kreeg hy overvloed van zoet water, 't welk alle 'de pogingen zvner vyanden verydelde. Bell.Alex, C. 4. rR. v6ut_  I2o* het LEVEN maken. Hem bleef geen ander middel over om die te beletten, dan dezelve in brand te deken, by welke gelegenheid de vlam vart de fchepen en 't arfenaal overfloeg naar de grote Boekery , welke dus mede verbrand werd f». Een derde gevaar onderging hy " f» Het gedeelte der Alexandrynfche boekver* zameling, waarvaii hier gefproken wordt, behoorde tot het beroemde Mufeum , en ftond in dat kwartier van de ftad, 't welk Bruchium genaamd Werd. Een ander gedeelte der beroemde Alexandrynfche boekery fchynt echter nog overig gebie* ven te zyn in het Serapeum, of den tempel vari Serapis , 't welk naderhand zeef aanmerkelyk is vermeerderd. Ook dit gedeelte moet aanmérke* lyk geleden hebben, toeii het Serapeum door de Christenen wierd vernield in 't jaar 391. Dat evenwel ook na dezen ramp, de Boekery te Alexandria of herfteld of met andere boeken verrykt is geworden moet men opmaken uit het gene dë Arabifche fchryver abulfaradsch , aangaande' het verbranden van dezelve door de Arabieren, Verhaald heeft. Zie heyne, Opusc. Acad. Vol! I. p. 126. Eene beoordeling van het Iaatstgemelde verhaal, en van de tegenwerpingen daartegen gemaakt, vindt men in de Nieuwe Vaderl. Biblioth. I D. Mengeld, bl. 128. Tot beter vetflatid van het gebeurde te Alexandria , byzondef Van de plaatfelyke gefteldheid dier ftad, verdienen gelezen te worden drie verhandelingen van bö. Mik*  van CAJUS JULIÜS CiESAR. 129 hy in een gevecht by Pharus , waar hy, om de zynen , in 't gevecht zynde, te hulp te komen, van den dyk in een klein vaartuig fprong (ff), dan om de Egyptenaaren , die van -alle kanten met fchepen op hem afkwamen, te ontkomen, genoodzaakt werd zich in zee te werpen , zodat hy met grote moeite niet dan ter naauwernood zich door zwemmen uit dit gevaar redde. Ter dier gelegenheid, verhaalt men ook, dat hy verfcheidene papieren by zich hebbende, dezelve niet wegwierp, terwyl men op hem fchoot,en hy daarom moest onderduiken, maar dezelve met de eene hand boven water hield , terwyl hy zwom met .« de namy, in FHistoire de l'Acad. des hrcript. et Belles Lettr. Tom. IX. (n) Plutarchus verwart hier twee dingen, welke wel verdienden onderfcheiden en zelfs om. ftandig verhaald te worden. Er viel eerst een zwaar zee-gevecht voor. Na dit gevecht deed c/esar eenen aanval op het eiland, en vervolgens op den dyk , en by dezen laatften aanval was het, waar dat gene voorviel, 't welk de Schryver hier verhaalt, Fr. Fert. Onze lezeren kunnen hieromtrent weder onderricht worden by stuart, D. XVII. bl. 501 en volgg. IX. deel. . t [/]  130 bet LEVEN de andere. Het vaartuig , waarin hy ge* weest was , ging dadelyk te gronde. In 't einde , toen de koning zich by de vyanden had gevoegd, trok hy op dezen los., raakte handgemeen met denzelven, en behaalde de overwinning. Een aantal vyanden bleef op het flagveld; de koning zelf kwam weg, zonder dat men wist, waar hy gebleven was (o). Na dus cleopatra als" koningin van Egypte bevestigd te hebben die zwanger by hem zyn¬ de , niet lang daarna beviel van eenen zoon, door de Alexandryners c/esarion genoemd, trok hy op naar Syrië. In Afia gekomen zynde, ontfing hy naricht, dat domitius, door ph^>rna- ces, 00 Volgens den Schryver van den Alexandryn. fchen oorlog , was hy , by de vlugt der zynen, in eene fchuit gefprongen, die door te zwaren last zonk , en waarmede hy dus in den Nyl ver. dronk. Zyn lyk werd naderhand van onder den flyk weggehaald, kenbaar zynde aan den gouden borstharnasch. O) Zy werd niet alleen., maar overeenkomftlg den uiterften wil des vaders , te gelyk met haren nog overgebleven broeder, die nog ean kind was, tot den troon verheven.  van Gajus jülïüs cvésAR; tgt Ces, den zoon vart mithrId atEs geflagen zynde, met een klein overfchot uit Pontus gevlügt was ^ en dat phArnac e s , zyne overwinningen met onbepaaldé drift voordzettende * zich meester had ge. maakt van Bithynië en Cappadocië; dat hy Klein - Armenië bedreigde, en alle dé koningen en Tetrarchen van dat land tot opftand verwekt had. Dadelyk trok c msar tegen hem op met drie Legioenen3 raakte met hem by de ftad Zela (£) in een zwaar gevecht j hakte zyn gehele leger in de pan , en deed hem uit Pontus" vlugten. Om de drift en gezwindheid Vari deze overwinning aanteduiden, gebruikte hy in eenen brief aan a m i n t i ü s , zynde eerl van zyne vrienden te Rome b flechts deze drié Woorden: ik kwam, ik zag, ik Won welke woorden in 't Latyn , door de gelyk- De naam dezer ftad was eigenlyk Zfêlat 20 als dan ook davisiüs (ad Ëel.Alex, C. 72;) bier wil gelezen hebben. (r) Hy liet ook naderhand by zynen plegtigeri Triumf deze zelfde woorden op een bord, aart eerien langen Hok vastgemaakt vooruitdrageri, ld plaats van eene brede! lyst der krygsbedryveri., welke gewoonlyk daarop gezien werd. U *3  13* ■ het LEVEN lykheid van lettergrepen en uitgang , eene fraaje kortfprakigheid uitmaken. Daarop ftak hy over naar Italië , en kwam weder te Rome, toen het jaar van zyn tweede Di&atorfchap ten einde liep, daar nooit te voren dat hoge gezach aan iemand voor een geheel jaar was opgedragen geweest. Nu werd hy voor het volgende jaar tot Conful verkoren. Dan zyn goede naam leed eenen groten krak, toen hy zyne zoldaten, die in eenen opftand twee Oud-Pretors-, cosconius en galb a , vermoord hadden , flechts daarmede flrafte , dat hy hen , in plaats van zoldaten , Quirites (burgers) noemde (V); ja zelfs nog aan ieder van hun duizend drachmen, en een goed ftuk lands in Italië ten eigendom gaf. Ook ftelde men op zyne reCO De gewone benaming , waarmede de veldheer zyne zoldaten aanfpralc, was ntilites (zoldaten) of commilitones (krygsgenoten, fpitsbroeders, kameraden) : doch ingeval zy zich lafhartig gedragen , of aan ander pligtverzuim fchuldig gemaake hadden , noemde hy hen , by wyze van verachting, quirites, welke naam aan de Romeinen niet anders dan in de ftad , en wanneer zy geene wapenen droegen, werd gegeven. „  van CAJUS JÜLIUS CiESAPv. 133 rekening de woede van eenen dol abella de fchraapzucht van amintius, het zuipen van antonius, en de onbefchaamdheid van cornificius (0» die het huis van pompejus niet alleen voor zich kocht, maar ook hetzelve geheel liet vertimmeren, als of dat voor hem nog niet goed genoeg ware. Deze dingen ergerden het volk van Rome geweldig, en dit wist ciESAR wel, die dezelve ook geenszins goedkeurde; dan desniettegenftaande vond hy zich genoodzaakt, die lieden tot zynen dienst te gebruiken. Dan (T) Cornificius (zo als xylander hier zo wel aU te voren leest in plaats van corfiNIus) ftaat hier zekerlyk niet op de rechte plaats; want gelyK de uitleggers hebben opgemerkt, zo wel 'uk plutarchus zelven , in't leven van antonius, als uit cicero's tweede Philippifche redevoering (Cap. a6.) blykt, dat niet deze, maar antonius, by de verkoping der verbeurdverklaarde goederen van pompejus, het huis heeft gekocht; ja cicero, die met al de kracht van zyne welfprekendheid tegen deze fchandelyke verkoping uitvaart, zegt ultdrukkelyk , dat niemand, zelfs van de onbefchaamdMen, durfde opkomen, om de goederen van pompejus te kapen, dan alleen antonius. U 3]  ï|4 het LEVEN Daar nu cato en scipiq, na den flag van Pharfalia , naar Africa waren ge, weken, en daar, onderdeund door koning Juba, eene aanzienlyke magt hadden byeen verzameld, befloot ca,AR derwaards tegen hen optetrekkem Hy dak dan, omtrent den winter-zonnedand naar Sicilië over, en om aan zyne krygsoverden terüond alle hoop op uitdel en langwyligbeid te benemen, liet hy zyne tent op den oever digt aan zee neêrflaan. Met den eerden goeden wind ging hy , met drieduizend man voetvolk en een klein getal ruitery, onder zeil. Dezen ontfeheept hebbende , keerde hy in dilte weder naar Sicilië terug, ongerust zynde over het andere groter gedeelte van zyne krygsmagt. Hy ontmoette hetzelve onderweg, en kwam er- mede in de legerplaats. Als hy hier vernam , dat de vyanden veel vertrouwen delden in zekere oude godlpraak, volgens Welke het geflacht der scipio's door het' noodlot bedemd was , om altyd in Africa |e overwinnen, deed hy iets, waarvan men piet wel kan zeggen , of het gefchiedde om me? den vyandelyken veldheer scipiri ?.q wat den draak te deken, dan of hy in, ernst;  van CAJUS JULIUS CiESAR. 135 ernst op die wyze de gezegde godfpraak zich ten nutte maken wilde. Hy had namelyk onder zyn volk iemand, die een afftammeling was uit het geflacht van scipio oen afrikaan, doch die buiten dat in geen tel was, bekend met den bynaam van scipio sallutio (a> Dezen plaatste hy, by elk gevecht, aan 't hoofd, even als opperbevelhebber van *t leger , daar hy dikwyls zich genoodzaakt zag, den vyand aantevallen en een gevecht te wagen , vermids zyn volk noch genoegfamen voorraad van leeftogt had voor zich zelf, noch voeder voor het lastvee, zodat zy uit nood zeewier, nadat het zoute water er was afgewasfchen, met wat kruiden gemengd, om hetzelve fmakelyk te maken , aan de paarden tot voeder gaven (V). De (m) Dien bynaam Sallutio , zegt suetonius (in Caf. C. 59.) ëaf ,nen he!n ' a,s een verwyc van zyn fchandelyk gedrag. Het is hier de plaats niet, om ons in een onderzoek naar den oirfprong dier benaming intelaten. (y) Plutarchus flapt hier weder, gelyk dacier wel aanmerkt, zeer vlugtig verfcheidene gewigtige voorvallen van dezen Afrikaanfchen togt voorby. Wy vertrouwen, dat onze lezers dezelV 4] V6  lZ& het LEVEN De oirzaak van dit gebrek was, omdat de Nummers fterk in getale en vlug re paard zich telkens lieten zien, en het gehele lana afliepen. Eens, als de ruitery van casar rustdag hield, en by gelegenheid, dat zeker Afrikaan eenen dans vertoonde waarby hy tevens vcrwonderlyk fraai op de fluK.fpeelde, zeer op haar gemak ter neder zat, om zich met dat fpel re ver "laken, hebbende de paarden aan de zor* der oppasfers overgelaten , werd zy op 't onverwachtst door den vyand overvallen en omfingeid, die een gedeelte van dezelve doodde, cn de overigen, welke i„ wanorde de vlugt namen, tot in de leerplaats vervolgden , en zelfs met hun daar binnen drongen. Was toen niet casar zelf, en met hem asinius p0lli0, uit de legerplaats toegefchoten, en had hen in de vlugt gefluit, het was met den oorlog en met casar, gedaan geweest. In een ander treffen, waar de vyanden in t eerst de overhand behielden, verhaalt men, dat CM- ve zullen kunnen vinden in het XViri Deel van stuarts rom. gefch< ,t we]k ons (ot h.ertoe nog niet onder de oogen is gekomen.  van CAJUS JULIUS CiESAR. 137 casar eenen arenddrager, die de vlugt nam, by den kraag vattede, en hem omkeerde met deze woorden: „ hier zyn de „ vyanden." Scipio, door deze eerfte voordeden ftout geworden , wilde nu eenen flag wagen, en latende aan de eene zyde apranius, aan de andere tuba, op eenen kleinen afftand van elkander gelegerd, leide hy eene verfchanzing aan op het meir naby de ftad Thapfus (V) , om voor allen, die mede ten ftryde trokken, tot eene verzekerde wykplaats te ftrekken. Dan terwyl hy hiermede bezig was, kwam casar , die inmiddels met ongelooflyken fpoed eenen bqschachtigen ftreek, met holle wegen bezet, was doorgetrokken , het eene gedeelte in den rug, en het andere van voren aanvallen ; en na dezen verflagen te hebben, voordgaande zynen kans C» Dit is de eigeclyke naam dier Afrikaanfche ftad, welken reiske te recht in den text heeft aangenomen, in plaats van Thapfacus, zo als in voorige uitgaven gelezen werd , daar Thapfacus eene ftad was van Syrië, naderhand door de Macedoniers Amphipolh geheten, en gelegen aan den Euphraat. U 5]  hetLEVEN kans waarteneraen, vermeesterde hy in een oogenblik de legerplaats van afraniüs en pionderde even fchielyk die der Numi' diers, terwyl tuba de vlugt nam: zodat hy in een klein gedeelte van éénen dag drie legerplaatfen bemagtigde , cn vyfduizend vyanden door het zwaard deed vallen , hebbende zelf naauwlyks vyftig man daarby verlooren, Op zodanige wyze wordt deze flag van zommigen verhaalddoch volgens anderen, zou c^sar zelf daarby niet tegenwoordig zyn geweest, maar terwyl hy bezig was met zyn leger in flagorde te fchaaren, en de nodige fchikkingen te maken, door zyne gewone kwaal zyn aangetast, en de beginfels daarvan vóelende, voordat de ziekte hem nog . het befef had benomen, terwyl zyne leden reeds beefden, naar eenen naastgelegen toren gebragt zyn, en zich daar in rust hebben gehouden. Van de Oud-Confuls en Pretors, die uit het gevecht ontkomen waren, hebben zommigen, toen zy gevangen wierden, zich zelven om 't leven gebragt; een groot aantal, in ces ars handen gevallen, werdén op zyn bevel gedood Daar  van CAJUS JÜL1US CESAR. 139 Daar hy er nu zeer op gezet was om cato levende in handen te krygen, trok '' hy met den meesten fpoed naar*Utica, welke ftad door dezen , die niet in 't gevecht was geweest, bezet werd gehouden. Pan hoorende, dat die de handen aan Zich zelven had geflagen, gaf hy duidelyke blyken van fpyt, zonder dat men echter Wist , wat hem eigenlyk hierin jammerde. Alleen zeide hy ; „ ik benyde u dien „ dood, cato! daar gy my de eer hebt „ benyd om u te fpaaren." Met dat al fchynt het ftuk, dat hy tegen cato, na deszelfs dood, gefchreven heeft, geen bewys op te leveren , dat hy eene toegenegene en vergeeflyke gezindheid jegens hem had. Hoe toch zou hy den man nog in leven zynde gefpaard hebben , tegen wien by na deszelfs dood zo geweldig zyne gal uitbraakte ? Dan zulks befluit men echter uit zyne goedertierenheid jegens cicero, •b r u t u s en ontelbare anderen , die de wapens tegen hem gevoerd hadden, en men denkt, dat die verhandeling, niet zo zeer uit .haat, als wel uit daatkundigen yver gefchreven is , en zulks ter dezer oirzake. Cicero had eene loffpraak ge- fchre-  !4o het LEVEN fchreven op cato, welke hy onder den tytel van cato had uitgegeven. Deze lofrede maakte in 't algemeen groten opgang, zo als men kon verwachten van het werk van eenen der grootde redenaars, en van een zo treffelyk onderwerp. Zulks ergerde c/esar, die de loftuitingen van ■eenen man, door zyn toedoen om 't leven gekomen , als een verwyt op hem zelven befchouwde. Hy fchreef dus een duk daartegen , behelzende een aantal van bezwaaren, ten laste van cato, en gaf aan hetzelve den tytel van anti cato. Beide dukken vinden nog vele begundigers, het eene om c^sar, en het andere om cato. Nadat hy uit Africa te Rome was wedergekomen, deed hy eerst eene aanfpraak aan het volk , waarin hy zyne behaalde overwinning in het breede uitmat, zeggende , dat hy eene uitgedrektheid lands had verheerd, welke jaarlyks aan de Republyk kon opleveren tweemaal honderdduizend Attifche maten koorns, en drie millioenen ponden olie. Daarop vierde hy zyne zegepralen , wegens Egyptus, Pontus, en Africa; de laatfte niet op naam van scipio'.  van CAJUS JULIUS Ci&SAR. 141 pio, maar van koning juba (x). In deze zegepraal werd 's konings zoon, de jonge juba, nog een kind zynde, rondgevoerd, gelukkiger, dan ooit iemand, door zyne gevangenfchap , daar hy , die dus verre een Barbaar en Numidier was, federt onder de geleerdde Griekfche gefchiedfchryvers wierd gerangfchikt. Na deze zegepralen deed hy ryke ukdeelingen aan de zoldaten, en vergastte het volk op maaltyden en fchouwfpelen. Op eenmaal gaf hy aan het ganfche volk een gastmaal van tweeëntwintig duizend tafels O»), en richtte, ter eere van zyne on- (V) Plutarchus beeft hier, volgens de gejonde aanmerking van au aldus, eene en wel «er aanmerkelyke zegepraal, namelyk de Gallifene, verzwegen, die echter omtrent den zelfden tyd is gevierd. Suetonius meldt uitduikkeiyk, dat c/esar in ééne maand viermaal gezegepraald beeft, van welke zegepralen de Gallifche de eer. fie is geweest. . ' (,) Aan ieder van zulke tafels waren cine bedden , en op ieder bed lagen voor 't minst drie, zomtyds vier perzonen. Volgens deze rekening moet het geul der burgers, door ca sar ter maaltyd onthaald, ten rainften tweemaal honderd duizend hebben bedragen. Hoe ftrookt dit nu met  14* hètLËVen onlangs gedorven dochter jüLia , veftdmngen aan van zwaardvechters > en fpiegelgevechten te water. Deze vertoningen afgelopen Zyride, werd er eene volkstelling gehouden, en in pkats van driemaal honderd en twintig duizend burgers, welke men te vooren telde, be ïiep het getal thands in alles niet meer dan honderd en vyftig duizend, Zo zwaar was de ramp, door den burgeroorlog veronzaakt, en zo groot een deel volks was daardoor weggefleept; om nu van het verliesm de overige gedeelten van Italië, en in de Provincie.), niet te fpreken f». Toen tM de volgende, opgave, die HffU RCtttM van het getal der burgeren, die na den óor,0£ de volkstelling bevonden wierden te Jn 7 bleven. Men zie de *fvlA«T° V00d 5* n'ime om PLUTARCHCs te gISpen, waarvan hy dan ooit «ierv«*uima heeft gebruik te maken! Wy wil len s mans niet ousegronde be2waare ' woorden van D,Ci„ , die dezelve korte,yk t getrokken ^ ^ ^ ^ ^ deelen. „ Men vindt hier drie aanmerkelyke mis. „ Jagen, zo nis de geleerde RüALD zeer we| „ heert opgemerkt. De eerfte is, dat ets** » gezegd wordt eene volkstelling gehouden te m heb*  van CAJUS JÜLIÜS CAESAR. 143 Toen dit alles afgelopen, en g^sar voor de vierdemaal tot Conful benoemd was, „ hebben, 't welk onwaar is, fchoon hèt Epito„ me van livius, appianus en dio na plu„ tarchus het zelfde zeggen. Caesar hee-ft in 't geheel geene volkstelling (Cenfui) gedaan. „ Suetonius meldt geen woord hiervan, en augustus zegt, in de Mar mor» Ancyrana* „ dat hy zelf, in zyn zesde Canfulfchap, zynde het jaar 725 na het ftichten van Rome, de volkstelling heeft gedaan, 't welk in tweeën„ veertig jaren niet was gefchied. ' De tweede, „ misdag is, dat Re me gezegd wordt, kort voor den burger-oorlog tusfchen cmsavl en pompe* „ jus,, niet meer dan driemaal honderd en twintig duizend burgers gehad te hebben; daar lang „ te vooren reeds dit getal veel groter was, en „ federt altoos is toegenomen. De derde misflag „ beflaat hierijf, dat in minder dan drie jaren „ tyds, die driemaal honderd en twintig duizend „ burgers, door den inlandfchen oorlog, tot op „ honderd en vyftig duizend zouden verfmoltea zyn ; 't welk volkomen daardoor wederlcgd „ wordt, dat c m. s a r , korten tyd daarna, uit die „ zelfde flad tachtigduizend burgers voor de over„ zeefche volkplantingen heeft genomen. Zou hy dan niet meer dan zestigduizend man in Rome „ hebben overgelaten ? En 't geen nog veel fter» ker is, agttien jaar daarna bieid augustus, „ toen voor de zesdemaal Conful zynde, de bo* „ vsngemelde volkstelling, wanneer het getal der „ bur-  »44 hét LEVEN was, trok hy op naar Spanje , tegen de zonen van pompejus, die, fchoon nog jong „ burgers meer dan vier millioenen en drieênzes■ „ tigduizend koppen beliep: een fa civium Roma. „ norum capita quadragies centum millia et „ fexaginta tria millia. Vanwaar zou in die korte jaren die verbazende aanwasch zyn ga. ,, komen? ruald, niet te vreden met deze mis„ Hagen in onzen febryver aangetoond te hebben „ heeft ook nog de bron , waaruit zy voordge! „ komen zyn, aangewezen. Plutarchus , zegt „ hy, de Latynfche taal niet volkomen verftaan„ de, is misleid geworden door de volgende plaats van suetonius, die in 't 4Ute hoofdftuk van „ cajsars leven zegt: recenfum populi, nee mo„ re, nee loco folito, fed vicatim per dominos in» fularum egit, atque ex viginti trecentisque ac„ cipientium frumentum e publico , ad centum „ quinquaginta retraxit. De telling, waarvan „ hier gefproken wordt, is een onderzoek naar de „ behoeftige burgers, die koorn van landswege „ ontfingen ; het getal van dezen bevond hy te 5, zyn driemaal honderd en twintig duizend, welk „ getal by tot honderd en vyftig duizend vermin„ derde. Plutarchus nam verkeerdelyk recen. „ fus (eene gemeene telling) voor Cen/us , (de „ plegtige volkstelling , welke door de Centeren „ werd gedaan) en dit was de oirzaak van zyne „ overige misdagen. By deze bewyzen Kan nog „ gevoegd worden dat, 't weik zich laat ontlee„ nen uit de maaltyd van cweeëntwintigduizend  van CAJUS JÜLIUS C£SAR. 145. jong zynde, een verbazend talryk leger byeen verzameld hadden , en eenen moed vertoonden , welke hen waardig maakte daarover het bevel te voeren , zodat c m* sar in het uiterfte gevaar wierd gebragt. De beflisfcnde flag werd geleverd naby de ftad Munda (V), waar caesar de Zynen deerlyk in 't naauw ziende, en op het punt van te bezwykcn , dwars door de zwaarden en gelederen heen liep, hun toeroepende, of zy zich dan niet fchaamden hem in de handen van kinderen overtele- „ tafels, door Ce sar aan het volk gegeven. Zte „ de naastvoorgaande aanteekening."— De eerfte misdag van plutarchus, daarin beftaande, dat cjesar de eigenlyke volkstelling, Cenfus , zoil hebben gehouden , is reeds door torrentius en casaujionus opgemerkt, welke laatfte denzelven toefchryft aan eene verkeerde opvatting van 't woord popuhts, by suetonius, ter aangehaalde plaatfe, 't welk daar niet het geheele volk, maar het gemeen, datop *s lands kosten van koorn voorzien wierd , beteekent. Zie de aanteekeningen by suetonius. Itc. cit. O) De naam dezer ftad, zo vermaard door detl hier vermelden veldflag , is nog overgebleven in het geringe dorp Monda , gelegen in Granada » niet zeer verre van de oude ftad, IX. deel. [tf]  U6 het LEVEN veren. Het gelukte hem dan eindelyk ook met grote moeite en onbezweken kloekmoedigheid den vyand terug te flaan , die meer dan dertigduizend man op het -flagveld verloor, terwyl caesar duizend van zyne dapperftc krygslieden zag fneuvelen. By het wederkceren uit den flag zeide hy tegen zyne vrienden , dat hy meermalen om de overwinning, maar nu voor het eerst om 't leven gevochten had. Deze overwinning werd door c je sar behaald op het feest van lieer (b~) , zynde dezelfde dag, waarop pompejus de grote gezegd wordt ten ftryde te zyn uitgetrokken , 't welk nu vier jaren geleden was. Van de zonen van pompejus ontkwam de jongfle door de vlugt ; het hoofd van den oudflen werd weinige dagen daarna door didius aan cjesar gebragt. De- f» Liber was, gelyk bekend is, een der na» men van bacchus, doch de Liberalia , of het feest van Liber, hier in 't oirfpronkelyke volgens Grieksch gebruik Dionyjïa genoemd, waren onderfcheiden van de Bacchanalia, welke laatfte, ten tyde dat deze flag voorviel, reeds door een Raadsbefluit waren afgefchaft. De Liberalia vielen ia op den zeventienden van Maart.  van CAJÜS JULIÜS C7ËSAR. 147 -Deze was de laatfte oorlog, welken c ai s a r gevoerd Heeft. De zegepraal deswegens gevierd ergerdè de Romeinen , meer dan ooit eenige andere. Want men oordeelde het onbetamelyk te zegevieren', niet wegens eene overwinning op vreemde legerhoofden , of barbaarfche vorften behaald , maar wegens den geheelen ondergang van de kinderen en het geflacht 'eens mans, die de dapperfte der Romeinen was geweest, en 'alleen voor het ongeluk had moeten zwichten ; en- dus te juichen by de rampen van het vaderland, en vreugde te bedryven over iets , *i welk by Goden en' menfchen alleen daardoor kon goed gemaakt worden , dat het uit nood was gefchied : te meer , daar c m s a r nooit te vooren eenige overwinning, in de burgerlyke oorlogen behaald, door eenen bode, of door brieven openlyk bekend had ge» maakt, maar uit fchaamte dien roem had achtergelaten. Des niettemin zich fchiktende naar c üïsaks geluk, en zich van zelfs onder het juk begevende, in het denkbeeld, dat de oppermagt van éénen het eenige middel was , om eens na die burgeroorlogen tK 2] m  148 het LEVEN en rampen tot verademing te komen , benoemden zy hem tot Dictator voor zyn gehele leven. Dit nu was de Tiranny openlyk ingevoêrd, daar men de volftrekte oppermagt nog daarenboven bcftendig maakte. Cicero Hemde het eerst in den Raad voor eerbewyzingen, die nog eenigzins met menfchelyke grootheid beftaanbaar waren, maar anderen, zich om ftryd beyverende om hem te vereeren, floegen tot buitenfpoorigheden over, en deedcn inderdaad hun best, door geheel onmatige en ongepaste beiluiten , om hem zelfs by de meest bedaarden gehaat en ondraaglyk te maken : waarom men ook meent, dat zulks niet minder door c/esars vyanden, dan door zyne vleiers, gedreven wierd, ten einde des te beter voorwendfelen te hebben , waardoor zy hunne aanvallen tegen hem , als- gegrond op rechtmatige klachten , konden doen voorkomen, want in alle andere opzichten heeft caesar zich, na het einde van de burgeroorlogen, onberispeiyk gedragen. Het fchynt zelfs niet te wraken, dat men, ter erkentenisfe van zyne zachtmoedigheid, befloot eenen tempel voor de Goedertierenheid te ilichten.  van CAJUS JÜL1US C^SAR. 149 Immers heeft hy velen zyner vyanden genade bewezen , en zelfs zommigen in bewind en eereposten gefield, zo als brutus en cassius , die beide tot Pretors werden aangefteld. Ook kon hy niet lyden, dat de ftandbeelden van pompejus omver geworpen bleven liggen, maar herftelde dezelven : by welke gelegenheid cicero zeide, dat caesar, door het wederoprichten van de ftandbeelden van pompejus, de zyne bevestigde. Toen zyne vrienden hem rieden eene Iyfwacht te nemen, en velen zich zelve daartoe aanboden, wees hy zulks van de hand, zeggende, dat het beter was eens te derven, dan altyd in vrees te zyn. Daar hy zich dus liever door genegenheid , als de beste en zekerde wacht , wilde beveiligen , zocht hy de harten van het volk weder te winnen door het geven van maaltyden , en briefjes, waarop zy vleesch of koren konden halen , en de harten van het krygsvolk , door nieuwe volkplantingen voor bun aantcleggen. De voornaamde van deze waren Carthago en Corinthus, welke beide deden gelyktydig eerst het ongeluk hadden gehad van ingenomen , en nu het [K 3] 6*.  $d het LEVEN geluk hadden van weder opgebouwd te Worden' (V). Den zulken, die den meesten invloed hadden , beloofde hy voor het toekomende, deels Confulfchappen en Prsetorfchappen , deels andere waardigheden en eerambten. Allen gaf hy hoop op 'c eene of andere, zoekende hen op die wyze tot goedwillige onderwerping te bewegen. Dit ging zelfs zo ver , dat toen de Conful m a ximus geftorven was, hy voor den éénen-dag, die er flechts nog van het jaar overig was, caninjus revieius in deszelfs plaats aanftelde. By die gelegenheid, als velen volgens gewoonte naar den hieuwen Conful gingen, om hem geluk te wenfchen en in ftaatfy te verzeilen, zeide cicero: „ Wy mogen ons wel „ haasten, opdat de Conful niet weder „ afgaa , voordat wy by hem zyn ge»» weest" W Dan daar c/esars geest zul- (O Carthago was door scipio africanus en Corinthns door mUMMIus, toegenaamd acha'. ïcus, in 't jaar 144 voor de Cbristelyke jaartelling, ingenomen en vernield, en werden nu, houderd en twee jaaren later, beide weder herfteld. 00 Cicero, gelyk men weet, kon zynen lust tot  van CAJUS JULIUS C/ESAR. r5i zulke grote ontwerpen maakte, en zyne eerzucht zo ver ging, dat zyne veelvuldige grote daden , in plaats van te dienen om M ftüte de vruchten van zynen arbeid te plukken, hem veel meer als prikkels en fpoorflagen met drift bezielden, om deeds nog groter dingen te ondernemen, en, hem naar nieuwen roem deden haken, als ware de tegenwoordige reeds verlieten , was de gehele werkfaamheid zyner ziel niets anders , dan een nayver met zich zelven, even als met eenen mededinger, en een hardnekkig bedreven, om het gene reeds was uitgevoerd, door volgende bedryven deeds te overtreffen. Hy had dan voorgenomen , en maakte toetot fpouerny en geestige gezegden niet bedwingen. Op het ftuk van dezen ééndaagfehen Conful zei de hy onder anderen ook nog: „ wy hebben wei eenen waakfamen Conful, die in al den tyd van " zyn Confulfcbap geen* flaap in zy«e oogen ge' had' heeft." Als mede: „ wy hebben eenen on" gemeen ftrengen Conful en Zedemeester, zodat " m zyn Cenfulfchap niemand middagmaal, noch ï avondmaal gehouden, noch ook geflapen heeft." En eindelyit nog: „ Reviliüs heeft dit byzonders gehad, dat men naderhand moest vragen, " onder welke Confuls hy Conful is geweest." 4 ]  *52 hetLEVEN toellel om de Parthers te beoorlogen, en na dezen re hebben ondergebragt, door* Hyrkame Jangs de KaspiCehe zee en den Caucafns heen te trekken , en in Scythië te vallen; vervolgens de aangrenzende landen van Germanië , en Germanië zelf af telopen; dan door Gallië naar Italië tm* ZtTr e" Z°den kri"S der Tche heerfchaPpy, door den Oceaan vin rondsom begrensd, te voltoojen. Midde- Jerwyle dat hy zich tot dezen togt bereid. de, ondernam hy de landengte van Corin- thus door te graven , welke onderneming Jf LANI£HS ^rd opgedragen («o Daarby kreeg hy in 't hooit , L m dieP kana^ ^rt hy de ftad, opte^gen, denzelven van daar naar Circéum e leden, en by Terracina in zec te doen lopen, om den kooplieden eene vedige en ge- CO Dac Jniew hier „iet de rivier Anio „och van eene veieeniêi„g van de2e dgn *»va„ denman, door c*? AR in commisfi! ge! fteW is nUt waarlcbynjyk. RE1SKE iu J °2 * d!Ze,Ve VCrbaSterd is * *n«iul of Z of zoortgeIykeD Romeinfchen  van CAJUS JULIUS CiESAR. 153 gemakkei yke vaart naar de ftad te bezorgen. Al verder wilde hy de poelen, tusfchen Pomecium (ƒ) en Setium, afleiden, en land daar van maken , waar vele duizenden landlieden wonen konden : eindelyk ook nog de zee naby Rome door dyken affluiten, de droge en gevaarlyke plaatfen van het ftrand voor Ostia laten uitdiepen, en daar havens en legplaatfen maken, welke voor eene zo fterke fcheepvaart gefchikt waren. Dan dit alles bleef by het blote voornemen. Beter ging het met het in orde brengen van (ƒ) De Romeinen noemden eigenlyk de ftad, naar welke het Pomptynfche veld (Campus Pomp. tinus) en de beruchte Pomptynfche moernsfen fcliynen genoemd te zyn , Pometia; doch deze naam werd zomtyds ook al verfchilleude uitgefproken. 't Zy men hier ter plaatfe Pometia , of Pometium, of ook Pomentium leze, en er of de ftai Pometia, of het Pomptynfche veld door verfta, dit maakt geen zo groot verfchil, als elk dezer lezingen verre te kiezen is boven die vau vroeger uitgaven, Nomentinum. Een naauwkeurig verflag van deze moerasfen, en van de meermalen mislukte ontwerpen om dezelve droog te maken, vindt men in volkman's Reisboek door Italien, VU Deel, bladz. 7 en volgg. CM  J54 het L E V. E: r van den Kalender, en het verbeteren van de ongeregelde tydrekening , \ Welk 0p wysgeerige-gronden door hem ondernomen, en gelukkig tot ftand gebragt, uitftekendc' voordeden opleverde. Te weten, de Romeinen hadden niet alleen in de oudlte tyden eene zeer gebrekkige tydrekening, daar zy het jaar naar den loop der maan bepaalden, zodat de offeranden en feesten, allengs verlopende, welhaast in geheel andere jaargetyden vielen , dan waarvoor zy waren ingericht, maar ook thans, nu het Zonne-jaar plaats had, was de rest van 't volk in de berekening daarvan geheel onkundig, en de Priesters, die alleen kennis van den tyd hadden , fchrevcn vaak eensklaps , zonder dat iemand daarop bedacht was, eene aanvullingsmaand uit, Merkedonius genoemd, welke nu ma het eerst gezegd wordt in 't jaar te hebben ingevoegd , 't welk eene weinigbeduidende en kortftondige hulp was , door hem uitgevonden , om het te kortkomende van het Maan-jaar aantevullen , gelyk wy va zyn leven verhaald hebben (g). Maar cm sar, ; die (gj- Zie het Eerfte Deel dezer Levens, bl. 480.  van CAJUS JULIUS CAESAR. 155 die dit ftuk aan de bekwaamde wysgeeren en wiskundigen had opgedragen-, liet, uit de reeds voorhanden zynde manieren van berekenen, eene :byzondere en veel naauwkeuriger verbetering opmaken , welke tot nu toe ih gebruik i zynde by.' de Romeinen , oirzaak is , dat dezen , minder dan andere volken , zich door ongelykheid in dë tydrekening vergisfen. Dan ook dit gaf aan zyne beriyders,. en die zyne overheerfching niet dulden konden, ftof tot bedillen. Want by gelegenheid , dat iemand zeide: „ morgen koomt de Lier op" (A), wil men dat de redenaar cicero ten antwoord gaf: „ ja, volgens het hooge be„ vel;" even als of de menfchen ook dat aannamen, omdat het bevolen was. Dan 't geen den haat tegen hem voornamelyk ontftak, en denzelven dodelyk voor hem maakte , was zyne begeerte o«' koning te worden, welke by de menigte de eerfte oirzaak van haat voordbragt, en aan hun , die hem reeds lang heimelyk een kwaad hart toedroegenhet beste voorwendfel aan de hand gaf. Zy, die er •fóodi.nö^oixy'.vöc-':'» eb ' ' op XJj) Te wetea, het geftetute van dien naam.  i5<5 het LEVEN op uit waren oni cjesar die eer te bezorgen, verfpreidden een gerucht onder het volk, dat, volgens de Sibillynfche boeken , het ryk der Parthen vermeesterd konde worden door de Romeinen , indien deze met eenen koning aan het hoofd hetzelve kwamen aanvallen , maar dat zy anders daar niet zouden inkomen. Eens, toen hy van Alba terug kwam naar de ftad , had men de ftoutheid hem met den titel van koning te begroeten. Ziende, dat het volk hiervan onthutst was, gaf hy uiterlyk zyn misnoegen te kennen, en zeide , dat hy geen koning was , maar c jesar. Dit werd met een algemeen ftilzwygen beantwoord, waarop hy gansch niet vrolyk noch wel te vreden zynen weg vervolgde. By gelegenheid dat de Raad tot buitenfpoorige eerbewyzingen voor hem bad bcfloten ; en de Confuls en Pretors, gevolgd van den gehelen Raad, kwamen om hem hiervan kennisfe te geven , zat hy juist op het verheven eergeftoelte, en, zonder opteftaan, even als of hy gemeene burgers te woord ftond , gaf hy hun ten antwoord, dat de eerbewyzingen hem toegelegd veeleer verminderd , dan vermeerderd  van CAJUS JULIUS CJESAR. 157 dcrd behoorden te worden. Dit ergerde niet alleen den Raad, maar ook het volk, \ welk deze minachting, aan den Raad betoond, als eene belediging van den Staat aanmerkte, waarom elk, die niet nodig had daar te blyven, terdond geheel mistroostig been ging. C/esar dit merkende, begaf zich mede onverwyld naar huis, ontblootte zynen hals, en riep zyne vrienden toe, dat hy aan elk, die maar wilde, vrybeid gaf om hem van kant te brengen. Naderhand gaf hy voor , eenen aanval van zyne gewone ziekte gekregen te hebben , er byvoegende, dat men in zulk een geval, indien men flaande fpreekt tot het volk, zich door de aandoening der zenuwen niet &ii kan houden , maar dadelyk begint te fchudden , ylhoofdig te worden en buiten kennisfe te geraken. Dan dit was geheel bezyden de waarheid, want, naar me* zegt, had hy by de komst van den Raad inderdaad willen opdaan , maar was door eenen van zyne vrienden, of liever van zyne vleiers, cornelius balbus, tegen gehouden, welke tot hem zeide: „ be„ denkt gy niet, dat gy caesar zyt, ea „ wilt gy u niet, als den opperden, laten ,,-èerenr ^  158 het LËVEM Deze gegeven ergernisfen werden fö£ verzwaard door de mishandeling, den Gemeentsmannen aangedaan. - Men vierde do Lupercalien, 't welk algemeen gezegd wordt van ouds een herders-feest geweest te zyn, en 't welk overeen kwam met het feest van lvc/eus , by de Arkadiers (tj By die gelegenheid liep een aantal der aanzienlykde jonge lieden en Magiflraatsperzonen naakt door de dad, met zweepen van ruige vellen in de hand, waarmede zy elk , die hun ontmoette , bid kortswyl en al lachende eenen flag gaven. Vele vrouwen van den eerden rang gingen hun voorbedachtelyk te gemoet, en hielden hun, even als de kinders den meester, de handen toe om geflagen te worden, zich verbeeldende, dat zulks goed was voor zwangere vrouwen om gemakkelyk te kramen, en voor onvruchtbare om vruchtbaar te worden. Dit fpel zag ces ar aan, zittende by de Rostra op eenen gouden zetel, en in een plegtig triumf-kleed uitgedoscht. Antonius was, als Conful, mede onder de genen, die dus feestvierende rond- . CO Z!e h" Leven van romulus, in 'e Eerfte Deel dezes werks, bl. 243.  van CAJUS jULIUS C/ESAR. 159 liepen. Deze op de markt gekomen zynde , nadat de menigte ruimte voor hem had gemaakt, liep naar c ze sar, en bood hem een koninglyk hoofdfierfel aan , met eenen lauerkrans omvlogten. Hierop volgde wel een handgeklap , doch niet dan ilaauw en flechts van eenige weinigen, welke daartoe opgemaakt waren. Maar toen ces ar dit eercteken weigerde aantenemen, klapte het gehele volk in de handen. Als hetzelve hem ten tweedenmale wierd aangeboden , hoorde men als vooren een handgeklap van enkclde perzonen , maar by ces ars weigering, ging cr weder een algemeen handgeklap op. Na deze kwalyk gelukte proef, dond ci£^ ,\ R op, en beval de kroon naar het Kapitool te brengen. Vervolgens zag men ook de ftandbeelden van cïesar met koninglyke hoofdfierfels pronken. Maar toen kwamen twee Gemeentsmannen, flavius en maruli.us ('O, op, fcheurden die eereteekens af, en lieten de genen, welke c/esar het eerst als koning hadden begroet, O'O De eigenlyke namen dezer Gemeentsmann,?n waren cffiSETius flavus , en epidïus marullus. Zre SüF.ton. C 79. en vehej. paterc. L, II. C. 68,  160 het LEVEN groet, opzoeken en naar de gevangenisfe brengen. De menigte volgde dezelven met handgeklap derwaards, en noemde die Gcmeentsmannen brutussen, omdat brutus voorheen het koningfchap vernietigd, en de magt, welke de koningen hadden uitgeoeffend, aan den Raad en het volk gegeven had. Hierover werd cjesar dermate vertoornd, dat hy flavius en marullus van hunne waardigheid ontzette, de, en terwyl hy hevig tegen dezelven uitvoer, tevens het volk zelf beleedigde, daar hy hen telkens Brutusfen en Cumanen noemde (k). Van (Je) Brutusfen noemde hy hen in dien zin van het woord, waarin het beteekent een onnozel, $n. vys mensch, voor hoedanig die eerfte brutus gehouden werd, waarvan hy vervolgens den bynaam brutus bekwam. Wat betreft den fchimpnaam Cumanen, door ca;sar gebezigd, deze is ontleend van de inwoners van Cuma, die, zo als de burgers van meer andere fteden, by ouds en ook nog in onzen tyd , het ongeluk hadden van als by uitftek onnozele halzen te boek te ftaan. Strabo haalt Haaltjes van hunne domheid aan, die al zeer belachelyk zyn. Men denke echter niet aan Cuma in Italië , maar aan eene Griekfche ftad van dien naam in klein Afia , m het land-  van GAJUS JULIUS CES AR. iét Van nu af derhalven begon het volk bet oog te vestigen op brutus, die aan vaderszyde gerekend werd van dien eerilert .brutus afteftammen, en aan moederszyde van de serviliussen, zynde een ander aanzienlyk geflacht,- terwyl hy daarenboven een zusters - zoon was van cato j dien hy tevens tot fchoonvader had. Dan de eerambten en gunstbewyzen van c m sar ontfangen hinderden hem om uit zich zelven de dwingelandy te vernietigen. Niet alleen was hy zelf uit den Pharfalifchen flag, nadat pompejus gevlugt was, door; gAisar in 't leven behouden; niet alleen had zyne voorfpraak menig eenen zyner vrienden gered, maar hy genoot ook cm* s a r s volkomen vertrouwen. Thands bekleedde hy den aanzienlykflen rang onder de Prsetors, en was benoemd om over vier jaren Conful te worden (/) , zynde daarin landfchap ^olls. Zie è ras mus op het (preek woord: Cumani fero fapiunt. De twyffeling vari nu soul , of de Romeinen wel dezen fchimp^ naam in gebruile hadden, doet hier niets af, dewyl cmsar zich dikwyls Van Griekfche uitdrukkingen bediende. (/) C/esar, die thands alleen de oppermagt IX. DEEL. [I] »«  i6i het LEVEN daarin voorgetrokken boven c a s s i u s , zynen mededinger: want men verhaalt, dat c«sar gezegd zoude hebben , dat cassius wel rechtmatiger aanfpraak daarop, maakte, doch dat hy evenwel brutus niet wilde voorby gaan. En toen zommigen , nadat de zamenzweering reeds tot dand was gebragt, brutus als deelgenoot by hem aanklaagden , wilde hy daar niet van hooren , en met de hand naar zyn lichaam tastende, zeide hy tot de befchuldigers : „ brutus zal de floping „ van dit lichaam wel afwachten;" willende daarmede zeggen , dat deze om zyne braafheid wel verdiende de heerfchappy te voeren , doch dat hy , om daartoe te geraken , niet ondankbaar en fnood zoude worden (vt). Zy nu, die het in handen had, en zich uit dien hoofde om geene grondwetten van den Staat meer bekreunde, begaf nu ook de hoogde eerambten, die voorheen jaarlyks plagten begeven te worden, verfcheidene jaren vooruit, om des te meer vrienden en aanhangers te maken. Zie sdeton. Cap. 76. («0 Dit fchynt ons , uit vergelyking van 't leven van brutus, waar deze woorden mede, mee  van CAjÜS JULIÜS C7ËSAR. 16% het op eene omwenteling toeleideii, en op hem als den eenigften, of althands als den voornaamften uitvoerder daarvan het oog hadden , waagden het niet, met hem in persoon daarover te fpreken <, maar ftrooiden 's nachts briefjens in het rechtergeftoelte en in den zetel, waarop hy als Pretor zat om het recht uittefpreken, waarop meestal gefchreven ftond : „ Gy „ flaapt, brutus!" -— en , „ Gy zyt „ geen brutus." Cassius merkende» dat dit middel de eerzucht van brutus van lieverleê gaande maakte, deed zyn best om hem nog meer aantevuuren, Want deze had eenen byzonderen haat tegen caesar, waarvan wy de oirzaak in 't leven van brutüs ontvouwd hebben: waarom ook c/esar een kwaad vermoeden op hem had, zodat hy eens tegen zyne vrien- Riet eenige verandering voorkomen, voor als nog toe de beste zin te zyn , dien men aan deze duistere plaats kan geven , fchoon de lezifig, waarop deze vertaling fteunt , zwaarigheid out* sioet in de woorden , welke ter verklaaring oti,ïnïddelyk hierop volgen.  364 het LEVEN vrienden zeide : „ wat dunkt u dat cas„ sius met ons in den zin heeft; ik voor „ my heb geen groot behagen in hem, „ want hy is geweldig bleek." Op eenen anderen tyd,' als men antonius en dolabella by hem aanbragt, als ftie eene omwenteling beraamden , zou hy geantwoord hebben : voor die vette en fraai „ gekapte heeren ben ik niet bevreesd , „ maar voor die bleeke en magere lie. „ den;" meenende daarmede cassius en brutus. Dan het fchynt, dat het noodlot den menfchen niet zo zeer onverwacht, als wel onvermydelyk overkoomt Immers fpreekt O) Wy kunnen ons niet weerhouden by deze aanmerking van plut archus te voegen die van vellejus paterculus, Z. II. C. 57. Sed profeiïo ineluaabilis fatorum vis, cujascumque fortunam mutare conjlituit, conftlia corrumpit. „ In„ derdaad de magt van 't noodlot is voor nie„ mand te ontkomen: het verdwaast de raadflagen „ van den genen, dien het in 't ongeluk wil ftor„ ten-." By welke plaats de beroemde ruunkenius eenige gelykzoortige plaatfen aanhaalt, die insgelyks te kennen geven , dat de Godheid , of volgens anderen het noodlot, den menichen, die tot  van CAJUS JULIUS CvESAPv. i6$ fpreekt men ook van wonderteekenen en verfchynfelen, welke destyds hebben plaats gehad. Wat betreft vuurvlammen in de lucht en geluiden , welke 's nachts wyd en zyd gezien en gehoord wierden , en vogels, die anders-aan eenzame oorden gewend nu op de markt kwamen vliegen, deze mogen misfehien van te weinig belang gerekend worden , om by een zo zwaar ongeval in aanmerking te komen: maar de-wysgeer strabo verhaalt, dat men eene menigte vuurige mannen tegen , elkander zag ilryden (o) , en dat de flaaf yan tot ongeluk beftemd zyn, vooraf liet verftand vcrbystert. Meer andere plaatfen zouden wy daarby kunnen voegen, indien zulks hier te pas kwam. O) Volgens de algemeene lezing (want de voorgefl'agen verandering van reiïke ftennt pp geen gezach) kunnen wy deze woorden niet anders opvatten, dan van vuurige krygslcgers in de lucht, waarvan ook in later eeuwen menigmalen gew.ig is gemaakt, en die buiten twyffel*niets anders dan een (lerk Noorderlicht zyn geweest, waaraan de vreesachtige verbeelding der menfchen de gedaan, te van ftrydende legers wist te geven. Van on«levfcheidene zogeuaamde wonderteekenen vindt men gewag gemaakt by heyne, Opusc. Jcad. Vel. IIl. waaronder echter dit niet wordt gevondên. 3]  \66 het LEVEN van zekeren krygsman veel vuurs van zyn© hand fchuddede, zodat de omftanders meenden, dat dezelve verbrandde, doch dat de inan, nadat zulks was opgehouden, geheel onbefchadigd was gebleven ; als mede, dat by eene offerande, die caïsar liet doen , geen hart in het offerdier was gevonden , 't welk een yslyk voorteeken was y daar in de -Natuur geen dier zonder hart kan beftaan Men hoort ook nog velen verhalen , dat zeker Wichelaar hem gewaarfchuwd had, dat hy op de Idus van Maart (q) op zyne hoede moest zyn tegen een groot gevaar, 'c welk hem dreigde. Als nu c^sar op den morgen van dien dag naar den Raad ging, groette hy den Wichelaar, en zeide al fpottende 5 „ wel nu , de Idus van Maart zyn geko„ men;" waarop deze hem in 't oor flui. der- (f) Men begrypt lïgtelyk, dat diergclyke voorVillen, welke zomtyds verhaald wordeu'plaats gehad te hebben , niets anders dan Priester-bedrog ?yn geweest. (?) Das heette de vyftiende dag dier maand. De Wichelaar, of Harofpex, hier bedoeld, wordt $e'urinna genoemd by suetonius.  van CAJUS JUL1US C^SAR. 167 derde: „ ja, zy m gekomen, maar nog „ niet voorby." 's Daags te voren by marcus lepidus te gast zynde, teekende hy aan tafel eenige brieven, zo als by meermalen gewoon was te doen. Als nu onder de overigen het gefprek inmiddels daarop was gevallen, welke dood wei het wenfchelykde zoude zyn, riep hy , voordat nog iemand zich daarop verklaard had , met drift uit, „ een onverwachte." Na den maaltyd, volgens gewoonte, met zyne vrouw te bed zynde gegaan , fprongen eensklaps de deuren en venflers van bet vertrek open. Hy ontwaakte verfchrikt door dat gedruisch en door het licht van de maan, die in de kamer fcheen, en bevond, dat ca lp urn ia in diepen flaap was , doch hoorde haar in den flaap onduidelyke geluiden en onverftaanbare klachten uitboezemen. Zy droomde namelyk, dat zy hem beweende, daar zy hem vermoord in haare armen hield. Doch anderen verhalen dien droom op eene andere manier. Te weten, het huis van cm sar pronkte met een' tempelgevel , die hem, volgens liviüs, door den Raad als een onderfcheidend fieraad en eerbewys ver\L 4] §U1W  ïcTS het LEVEN gnnd was W- Dezen zag zy in den droom forten, t welk de oirzaak was van haar gekerm en geween. Hierom, toen het dag was geworden, bad zy c*sAR , zo het gefchieden kon, niet uittegaan, maar de vergadering tot eenen volgenden dag imteftelleii ; en zo by al op haren droom geen' acht wilde flaan , dat hy dan ten minden door andere middelen van voorTpelhng en door- het dachten van offerdie- ren CO Onder meer andere Gqddetyke eerbewyzin- t2'J7Zede de flaaffche VJeier*om gunst bédelde, was ook deze, dat zyn huis van andere gewone huizen onderfche.den , en op de wyze van de tempels der Goden was ingericht. En zulks beftond niet flechts hierin, dat deszelfs M'< n aU de dak^ der tempels, en onze Jedendaag che daken, fpits opliep, daar de daken der burgerhuizen gemeenlyk plat waren, maar ook, dat het dak of wel de gevel pronkte met teelde, en fieraden, die alleen aan de tempels eigen wa. ren. Qn toch is de zeer waarfchynlyke verklaag nng, door salmasiu» aan >t Griekfche woord ****** by plütarchus , en aan 't Latynfche fnstigimn by suetoN,us, gegeven in eene breder aanteekening op .fartiam vs , in Pefcenni» ISigro, Cap. gewoonlyk anders beteekent 'frl tigium zulk een fpi;soplopend dak, waarvan wy, zo even fpraken.  van CAJUS JULIUS GffiSAR. 169 ren zyn geluk of ongeluk mogt gaan vernemen. Dit fchynt dan ook by hem ach-, lerdocht en vrees verwekt te hebben, daar hy zag, dat calpurnia, by welke hy nooit te vooren eenige vrouwelyke zwakheid of bygelovigheid had befpeurd, thands zo uittermaten beangftigd was. Dan nu kwam tusfchen beiden decimus brutus, toegenaamd albinus, die grotelyks het vertrouwen had van cjesar , zodat deze hem zelfs tot zynen tweeden erfgenaam had aangefteld , doch die mede behoorde tot de zamenzweering van den anderen brutus en cassius. Deze vrezende, dat, byaldien ces ar het dien dag ontkwam , de gehele aanflag te niet zoude lopen, delde de Wichelaars tot het doel van zyne fpotterny, en be. ftrafte caïsar , dat hy zelf dof tot veiv wyten en befchuldigingen gaf aan den Raad , die denken zoude , dat men den fpot met hun dreef. Want, zeide hy , dezelve was nu op zyn bevel zamengeko. men, en was eenpaarig gezind om een befluit te nemen, dat cjEsar van'de Provinciën buiten Italië tot koning benoemd ?;oude worden , en overal elders waar hy XL 5] kwam,  i/o het LEVEN kwam , te water of te lande, de koning, lyke kroon zoude mogen dragen. Indien hy nu aan hun, die reeds vergaderd zaten, liet zeggen, dat zy voor tegenwoordig' konden heengaan, en naderhand weder by. een moesten komen, wanneer calpurnia beter dromen had gehad, wat zyne benyders dan wel van hem zeggen zouden , en wie dan verder de verdediging zyner vrienden zoude willen aanhoor°en, wanneer dezen beweerden , dat dit geene flaverny en geene overheerfching was? Wilde hy evenwel volltrektelyk dien dag voor noodlottig gehouden hebben , dan ware het nog beter, dat hy in perzoon in den Raad kwam , en denzelven aanzeide om uiteen te gaan. Na dit vertoognam brutus C/esar by de hand, en leidc hem ten huize uit, Hy was nog maar pas op ftraat gekomen , toen een vreemde (laaf met grote drift hem zocht te fpreken, welke, als hy door de menigte, die ca;sar omringde, terug gefloten •wierd, en zyne pogingen moest opgeven, met geweld in 't huis drong, en zich overgaf aan calpurnia , met verzoek, om hem in .bewaaring te houden tot c m.- s ars  van CAJUS JULIUS CiESAR. i?x SARS terugkomst, want dat hy gewigtige dingen aan dezen had te ontdekken. Artemidorus, geboortig van Gnidus, die onderwys gaf in de Griekfche Letterkunde, en daardoor met eenigen der aanhangelingen van brutus in kcnnisfé was, zodat hy meest alles wist wat er omging i kwam hem een gefchrift brengen0, bevattende hetgene hy hem wilde ontdekken. Dan ziende, dat cjesar de papieren, die hem overhandigd wierden, alle aan zyne bedienden overgaf, voegde by zich zo na mogelyk by hem , en zeide : „ lees flechts dit voor u alleen , en „ ten eerden 5 want het bevat dingen van „ gewigt, en die u betreffen." C M s a r nam het, doch wrerd door de menigte van lieden , die hem telkens kwamen aanfpreken, belet om hetzelve te lezen , fchoon hy herhaalde reizen zulks trachtte te doen. Hy kwam dan met dit papier In de hand, 't welk hy alleen uit de anderen zelf had gehouden , in den Raad. Anderen echter zeogen , dat hem dit papier door iemand anders is ter hand gefteld , en dat arteihidorus hem in 't geheel niet heeft kun-  I7i het LEVEN kunnen genaken, zynde den geheelen weg over door den drang terug gefloten. Dit alles evenwel heeft blotelyk by toeval kunnen gebeuren; maar de plaats, waar de moord en het geheele bedryf is voorgevallen , en waar thands de Raad vergaderd was; eene plaats, waar het dandbeeld van pompejus dond, en die door pompejus zelven als een der praalgebouwen aan zynen fchouwburg was gevoegd; deze verdrekt tot een fprekend bewys , dat hier eene Godlyke hand onder werkte , welke de uitvoering van 't duk juist daar befchikte. Ook zegt men, dat cassius, voor dat hy de zaak ter hand nam , zyne oogen naar het beeld van pompejus gewend, en in dilte deszelfs hulp had afgebeden ; fchoon hy anders gansch niet vreemd was van de leer van epicurus; doch de tydsomdandigheid,. daar het geduchte tyddip naderde , verwekte in hem eene geestdrift- en vervoering, waarvoor zyne voorige gevoelens moesten wyken, Antonius, die caesar getrouw was, en grote derkte bezat , werd buiten de Vergaderzaal opgehouden door brutus  van CAJUS JULIUS C^SAR. 173 aliunus (Y), die hem met opzet in een lang gefprek inwikkelde. Toen ciESAR binnen kwam, ftond de Raad op, om hem de gewone eer te bewyzen. Van de party van brutus plaatsten eenigen zich van achter om zynen ftoel, terwyl anderen hem te gemoet gingen , als ware het om zich met tillius cimber (O» die vergiffenis voor zynen gebannen broeder verzocht, in die voorbede te vereenigen, en dezen verzelden hem met hunne beden tot aan zyn geftoelte. Dan toen hy gezeten. (s") Beter zegt onze zelfde fchryver , in 't leven van brutus, dat dit ophouden van antonius gefchied is door trebonius; want dat deze de man is geweest, blykt uit de brieven van cicero. (*) Men leest hier wel in 't oirfpronkelyke Metillim Cimber, doch dit is klaarblykelyk eene vergisfing. Gemeenlyk vindt men 's mans naam gefpeld Tullius, 'c welk oudendorp verdedigt, doch wy houden het met erne sti en anderen, die hem Tillius noemen. Zie ernesti, in Clave Cicer. en ad Sueton. in Julio, C. 82. Dit gevoelen wordt, onzes bedunkens, zelfs door de verbastering van dien naam iu Metillius bevestigd, ge'yk mede door eene andere verbastering by appianus, waar Atiliuy gelezen wordt.  174 HfcT LEVEN ten zynde die verzoeken affloeg, en op min befcheiden aandrang van den anderen kant, zyn ongenoegen aan ieder in 't byzonder liet blyken , rukte tilliUS hem met beide handen de Toga van den hals; en dit was het afgefproken teeken om den aanval te beginnen. Casca bragt het eerst hem aan den hals eenen fteek toe , die echter niet dodelyk was, noch diep diep inging, waarfchynlyk omdat hy by den aanvang van zulk een ilout beftaan ontfleld is geweest. Althans c^ssar keerdè zich daarop omen greep naar zyn zwaard , 't welk hy van nu af in de hand hield. Tevens begonden beide te fchreeuwen, de eene, die gewond was, in 't Latyn: „ fhoode cas„ ca, wat doet gy?" de andere, die de dader was, in 't Grieksch tot zynen broeder : „ help my , broeder." Op dit begin werden allen, die geene medepligdgen waren , met fchrik en afgryzen van zulk eene daad bevangen; durvende noch vlugten, noch CjEsar verdedigen, noch zelfs een woord fpreken. Nu werd hy van rondsom door de zamengezwoorenen cmfingeld, en door elk van hun met het ont- blo-  van CAJUS JULIÜS GtESAR. 175 blote zwaard bedreigd : naar welken kant hy zich wendde, zag hy. zich blootgefteld aan aanvallen van dolken, die op zyn aangezicht en oogen gemunt waren, tegen welke alles hy zich. als een wild dier in 'c midden van eenen troep jagers van rondsom verweerde: want volgens affpraak moest elk der zamengezworenen deel aan den moord hebben , en eenig bloed plengen; waarom ook brutus hem eene enkele wonde in de lies toebragt. Ook verhalen zommigen , dat c«sar zich tegen alle de overigen verweerde , en al brullende zich dan naar dezen , dan naar genen kant wendde, maar dat hy op het zien van brutus met het uitgetogen zwaard, zyn hoofd in de Toga bedekte, en zich liet vermoorden («) , nadat hy, 't zy (ti) Plut archus fpreekt niet van 't gene door zommigen verhaald is, dat ca: sar tegen trutus in 't Grieksch gezegd zoude hebben: „ en gy, myn zoon, ook een van dezen." Sue. tonius maakt er gewag van, doch zo, dat hy aan de echtheid van dat verhaal fchynt te twyffelen. Het fchynt dat meermalen aan zulke buitengewone menfchen by hun fterven woorden in den . mond zyn gelegd , die zy of in 't geheel niet, of  i;6 het LEVEN 't zy by toeval , of dat de moorders hem opzettelyk derwaards gedreven hadden, juist geraakt was; by het voetduk, waarop het dandbeeld van pompejus dond, zodat hetzelve niet weinig met zyn bloed wierd bemorst (y). Dus was het, als of pompejus zelf het oppertoezicht had over de wraakoeffening van zynen vyand, die aan zyne voeten lag te zieltogen, onder een groot aantal van wonden. Deze, zegt men, zyn drieëntwintig in getal geweest, en velen der moorders bragten zelfs eikanderen wonden toe, terwyl zy met zo vele dolken te gelyk op één lichaam aanvielen. Nadat c^sar was afgemaakt, was de Raad niet te bewegen om brutus , die te voorfchyn trad, om 't een en ander ter ver. of geheel anders hebben uitgefproken. Welke twynelingen over de laatfte woorden van onzen willem den Eerften ontftaan zyn, is bekend. (yj Toen, niet zeer lang geleden, de Franfchen iii Rome waren , en het Treurfpel van Volt aire, 't welk den dood van césar vertoont, aldaar gefpeeld wierd, werd by dat zelfde ftandbeeld van pompejus, toen nog te Rome aanwezig, de moord, althans in fchyn, verricht.  Van CAJÜS JÜLIÜS GESAR. ï?f verdediging vari 't gebeurde bytebrengéri ï aanrehoren, maar liep overhaast de deureri uit, en verwekte door hun vlugten zulk eené ontdeltenis en verlegenheid onder het volkt dat velen hunne huizen toefloten, en dè bankiers en kooplieden hunne kantoren eh winkels verlieten: de een kwam aanlopen naar het moordtoneel om het lyk té bezien, de ander, die zyne nieuwsgierigheid voldaan had, kwam vandaar terug. A n-1tonius en LEPiDüSj getrouwe vrien* den van c m s a r , pakten zich weg, en namen de vlugt in de huizen van anderen* Brutus en de andere zamengezworcnen* nog heet van den moord, liepen, met dé blanke zwaarden vooruit, alle te gelyk van het Raadhuis, en namen dén wég naar het Kapitool, niet als lieden die vloden, maar met een vrolyk gelaat en moedige houding ^ roepende het volk tot de vryheidi, en zich in gefprek inlatende met de aanzienlykden onder de genen, dié hüii ontmoetten en aanfprakem Zömmigert gin* gen mede naar het Kapitool, en vermengden zich onder de zamengezworenén , als of zy mede deel aan 't werk gehad hadden , zynde er op gedeld om in die* IX. deel» [df] eer  «73 hït LEVEN eer te deelen. Onder dit getal waren cajus octavius en lentulus spinther, welke naderhand door antonius en den jongen caesar omgebragt zynde, hunne dwaze roemzucht met hun leven hebben geboet , zonder zelfs den roem, die hun het leven kostte, te genieten, omdat de menfchen hun denzelven niet toekenden : want de genen, die hen ter dood lieten brengen, ftraften hen niet ora de daad, maar om hunne gezindheid. 's Anderendaags kwam brutus met zyne mededanders op de Markt, en hield eene redevoering, waarby het volk, dezelve aanhoorende , zich zo geliet, .dat het noch misnoegd fcheen te zyn over het gebeurde, noch ook hetzelve goedtekeuren ; doch echter door zyn ftilzwygen tevens medelyden toonde te hebben met CjEsar, en achting voor brutus. De Raad , om het gebeurde zo veel mogelyk te doen vergeten , en aan allen genoegen te geven, befloot, dat c&sar als een God vereerd zoude worden , en dat alles, wat door hem , gedurende zyne heerfchappy was vastgedeld , tot het geringde toe,  van CAJUS JÜLIUS CiESAR. 17^ toe, onveranderd zoude blyven. Aan brutus en zyne medegenoten werden wingewesten en aanzienlyke eereposten gegeven : zodat elk dacht, dat de rust ge* heel herdeld was, en alles ten besten was afgelopen. Maar toen by het openen van caesars" Testament bleek, dat aan het Romeinfché volk, man voor man, een aanzienlyk Le= gaat was gemaakt, en toen men het lyk geheel verfcheurd door dolkdeken over de Markt zag dragen , was de menigte niet meer binnen de palen van orde en betamelykheid te houden. Er werden banken» houten traliën en tafels van de Markt byeen gehaald, en op elkander gedapeld * waarop men het lyk daar ter plaatfe zelvê ging verbranden. Vervolgens greep een gedeelte van 't volk de brandende houten» en liep daarmede naar de huizen der moordenaars, om die in brand te deken. Anderen liepen door alle hoeken van de dad* om de moordenaars zelve optezoeken, en gevonden hebbende te verfcheuren : doch geen van dezen viel hun in de handen \ want allen hadden zich zorgvuldig opgefloten. Een van caesars vrienden, met  iSo Bet LEVEN name cinna, had 's nachts te vooren eenen bedenkelyken droom gehad. Hy had namelyk gedroomd , dat hy van c je s a r ter maalcyd wierd genodigd , en zulks afflaande, door denzelven by de hand wierd gegrepen, en ondanks alle weigering en tegenkanting medegevoerd. Hoorende nu, dat het lyk van c je sar op de Markt wierd verbrand , ging hy , hoe zeer ook beducht voor dien droom , en niettegenftaande dat hy de koorts had, heenen om hem de laatde eer te bewyzen. Zodra men hem in 't gezicht kreeg, vraagde een uit den hoop , hoe hy heette. Dit werd hem door eenen ander gezegd; en hy zeide dit weder aan eenen derden. Weldra hoorde men algemeen zeggen , dat deze een der moordenaren van caesar was Er was namelyk onder de zamengezwore. nen één , die insgelyks den naam van cinna voerde : en daar men genen voor dezen nam, viel het volk terdond op hem aan, en verfcheurde hem op de plaats. Dit byzonder maakte brutus en cas* s i u s zo bevreesd , dat zy weinige dagen daarna de dad ontweken. Hoe het federt met hun gegaan is, en hoe zy aan hun ein-  van CAJUS JULIUS CAESAR. 181 einde zyn gekomen, is door ons in het leven van brutus vermeld. C je sar was niet meer dan zesenvyftig jaren oud, toen hy ftierf, hebbende pompejus weinig meer dan vier jaren overleefd. Van de heerfchappy en oppermagt, welke hy zyn geheele leven lang gezocht, en na het doordaan van zo veel gevaars pas deelachtig was geworden, heeft hy geene andere vrucht geplukt, dan eenen naam, en eene eer, die hem by zyne medeburgeren gehaat maakte. Maar de magtige Befchermgeest, die hem geduurende zyn geheele leven ten diende gedaan had, verzelde hem ook na den dood , om den moord aan hem gepleegd te wreken , ver volgde zyne moordenaars in alle landen en zeeën , en fpoorde dezelven zo lang op, totdat er geen van allen meer overig was, ftraffende elk, die maar in t minde 't zy deel aan de daad zelve had gehad , of bewust van den toeleg was geweest. Onder de menfehelyke byzonderheden is bovenal merkwaardig het gebeurde met cassius. Deze in den flag by Philippen doordak zich met het zelfde zwaard, waarmede hy tegen c ais ar had gewoed, On\M 3] der  ï8s het LEVEN der de byzonderheden aan den hemel wa^ ren even zo merkwaardig eene grote ftaan. der, welke zeven nachten achtereen, na den moord van cjesar, zeer helder fchit, terde en daarna verdween ; en eene verduistering van het zonnelicht : want dat geheele jaar zag men den fchyf der zonne bleek en zonder glans, terwyl dezelve niet dan eene flaauwe en zwakke warmte van zich gaf; zodat de lucht altyd nevelig en dik was, by gebrek van genoegzame warmte, die dezelve verdunt; en dat de vruchten, door de koude van de lucht, niet tot volkomen wasdom konden komen , maar verdorden voordat zy ryp waren geworden, Poch inzonderheid ftrekte eene verfchybing, aan brutus gefchied, tot een duidelyk teeken, dat cmsars moord den Goden mishaagde. Deze verfchyning was dus. Toen hy op het punt dond, ooi met zyn leger van Abydus I~Iet Romeinfche gebied is zo vruchtbaar geweest in deugden, en bovenal in krygsdeugden, dat hetzelve my verfcheidene grote Veldheeren opleverde , waardig om in vergelyking te komen met alexanPer; zelfs onder die van zynen tyd. Maar federt dat c je sar te voorfchyn is geCI) By gebrek eencr oirfpronkelyke vergelyking van plutarchus zelven, hebben wy weder, gelyk meermalen, gebruik gemaakt van die, welke de Franfche Vertaler dacier in de plaats ■heeft gefteld.  i88 VERGELYKING van gekomen, blyfc er geen twyffel meer over, of deze is de man , dien men met het' meeste recht tegen alexander kan overtellen. Zelfs kan ik zeggen, dat, zo ik in de overige vergelykingen der beroemde mannen, wier leven ik befchreven heb, de kampioenen heb uitgezocht, welke ik in tegenftelling konde brengen , ik by de tegenwoordige niets anders gedaan heb, dan het eeniremmige oordeel van alle menfchen te volgen. De geheele wereld is my voorgekomen, en heeft my op Cjesar gewezen , als het meest waardig om met alexander vergeleken te worden, en als den genen , die met dezen de meeste overeenkomst heeft. Inderdaad de hoofdtrekken van deze beiden zyn volmaakt gelyk: dezelfde eerzucht; dezelfde drift voor het oorlog; dezelfde blakende yver om hunne voornemens doortezetten; dezelfde moed; dezelfde onverfaagdheid in 't gevecht; dezelfde edelmoedigheid jegens de overwonnenen ; en het zelfde vertrouwen op hun geluk. Alexander deed den roem van alle voorgaande Griekfche Veldheeren verdwynen, en c^sar verduisterde even zo dien van alle Romeiniche Leger.  ALEXANDER en C^LSAR. 189 gerhoot'den, die vóór hem geweest waren* Zo dra hy verfchcen , zonk alles in het donker; even als de zon, zo dra zy zich vertoont, alle de andere hemellichten verdooft , en (om my van de woorden van pindarus te bedienen) het geheele uit* fpanfel , door haar licht, in eene barre woestyn verandert. Doch even als in de meestgelykende aangezichten altoos toch eenig verfchil is, 't welk dezelve van elkander onderfcheidt, zo zal men ook onder de meest gelyke trekken van deze twee grote mannen byzondere trekken vinden , die een genoegfaam onderfcheid tusfchen beiden doen zien. Wy willen de eene en andere kortelyk befchouwen , en met alle mogelyke billykheid hunne gebreken en hunne deugden onderzoeken , ten einde dat de lezer, door deze vergelyking, in daat gedeld worde om gemakkelyk te beoordeelen, wie de voorkeur boven den anderen verdiene , en by wien van beiden het meest de waare en eigenlyke grootheid te vinden zy- Ten aanzien der geboorte, heeft de eene boven den anderen niets vooruit. A- lex-  ipo VERGELYKING van lexander damde , aan 's vaders zyde, van hercules af, en door zyne moeder was hy een afftammeling van achillesen dus klom hy op tot jupiter. CiEsar bragt insgelyks zyn geflacht tot jupiter, door anchisbs en venus van welke hy voorgaf afkomftig te zyn. Maar alexander onteerde eenigermate zyne geboorte, door dezelve te verbergen, en zich eenen zoon te noemen van jupiter, dien hy wilde doen voorkomen, als gemeenfchap gehad hebbende met zyne moeder; daar ces ar, blyvende by de gefchiedenis van zyn geflacht, zkh vergenoegde met te zeggen, „ dat de julius„ sen afdamden van venus, en dat men in zyn geflacht vond de majefleit „ der koningen, die boven alle menfchen „ verheven zyn, en de Heiligheid der Goh den, aan wien zelfs de koningen onder„ worpen zyn" (a). Beide waren begaafd met eene uitflekende fchoonheid , en een verheven voorkomen, vol van zachtheid en majesteit. Het vuur9 00 Zie süetow. ;« Julio C.6.  ALEXANDER en C7ESAR. 191 vuur , dat uit hunne oogen draalde , vertoonde den brand en de drift van hunnen moed. Echter had elk hunner een gebrek , 't welk hunne Gefchiedfchryvers niet vergeten hebben te melden. C je sar was kaal van hoofd, en alexanders hoofd hing naar éene zyde. Doch dat gebrek van c je sar werd eindelyk bedekt door zyne overwinningen, die hem het recht gaven om eene lauerkrans te dragen; en dat van alexander verdween genoegfaam door de vleiery zyner Hovelingen, menfchen, die gewoonlyk aapen zyn van hunnen meester ; want dezen , door hetzelve natebootfen , maakten dat het of geheel verdween , of althans minder gemerkt wierd. De Natuur had aan alexander een lichaam gefchonken, in ftaat om de zwaarfte vermoeienisfen te verduu. ren: dit had zy aan cssar geweigerd, wien een zwak en teder lichaam ten deele was gevallen; doch deze wist die natuurlyke zwakheid door arbeid te verhelpen, en vond in den kryg zelven een hulpmiddel tegen zyne ongefteldheden , door zich niet te ontzien , zich te harden tegen alle vermoeienisfen, en zyne rust zelve in werk- faam-  m VERGELYKING van faamheid te veranderen. Nu drek t het zé* kerlyk iemand veel meer tot eer, derkte van lichaam door -eigen moed en arbeid verworven te hebben, dan dezelve van de Natuur te hebben" ontfangen. Beiden werden bezield door dezelfde eerzucht, of liever door dezelfde drift om te heerfchen en meester te worden. Alexander, nog een kind zynde, beklaagde zich by zyne jonge vrienden over de overwinningen van zynen vader philippus, die hem niets om te veroveren overliet. Caesar, in meer gevorderden ouderdom, over de Alpen trekkende, bekende tegen zyne vrienden, dat hy liever de eerde wilde zyn in een Hecht gehucht, dan de tweede te Rome; en in Spanje, by gele* genheid dat hy het leven van alex°an, der las, begon hy te fchreien, omdat hy nog niets roemruchtigs had uitgevoerd in eenen leeftyd, waarin die Vorst reeds zo vele koningryken had overheerd. Maar deze drift paste beter voor alexander, een' gebooren koning, dan voor c je sar, die, hoe aanzienlyk ook zyne afkomst was, nogtans als een gemeen burger ter wereld kwam, en bepaald zynde binnen den kring van  Alexander en C/Esar. 193 van eene menigte grote mannen, die allen Z-yns gelyken waren, zich niet kón verheffen , en buiten de grenzen dier gelykheid treden< zonder de grootde onrechtvaardig-' heden të begaan. Evenwel is het öök waar aan den anderen kant, dat juist dit zelfde uitloopt terf voordeele van den laatstgenoemden : want het is min verwonderenswaardig eenen Vorst* ih den fchoot van 't koningfchap gebooren ^ en onderdeund door alle dè middelen , welke die daat aan den hand geeft i zich ten toppunt van grootheid te zien verheffen , dan eenen eenvoudigen burger zich zelven die hoogheid te zien fcheppen. Het fchynt, dat er verhevener" eigenfchappen vereischt worden in hem „ die zyne verheffing alleen aan zich zelven te danken heeft, dan in eenen anderen, die dezelve grotendeels verfchuldigd is aart Zyne voorouders,' welke de eerde gronden! daartoe gelegd hebben. Ten aanzien van dé opvoeding, had alexander een groot voordeel boven casar. Van c jé s a r s leermeesters wordt biet gefproken ; men ziet alleen , dat hy naar Rhodus gaat, om daar onder den IX. deel. r^V] wy*  194 VERGELYKING van wysgeer apollonius molo zyne Ietteroeffeningen te behartigen; daar alexander een aantal leermeesters en opzieners by zieh had, en door zynen vader philippus wierd overgegeven aan de zorg en het onderwys van aristoteles, den beroemdden en fchranderden wysgeer van zynen ryd. Deze opvoeding was het, welke aan alexander zulk eene derke zucht voor dc wetenfebappen en de fraaie letteren inboezemde , dat hy betuigde liever boven anderen verheven te willen zyn in kunde , dan in magt, en dut hy voor home-rus zulk eene achting had, dat by ackilles niets anders benydde , dan bet geluk van eenen zo groten Dichter tot lofredenaar van zyne daden gehad te hebben. Maar van casar kan men zeggen, dat hy, by eene meer gemeene opvoeding, geene mindere vorderingen in de letteren heeft gemaakt; waarvan de onderfcheidene dukken , door hem gefchreven tot getuigen drekken, en 't welk ons by-' zonder blykt uit zyne Gedenkfchriften, en «ut den ophef, waarmede zyne tydgenoten gewoon zyn van zyne weiiprekendbeid te gewagen. De  ALEXANDER en C^SAR. i9$ De eerfte beginfelen van alexander fchitteren reeds op fuik eene wyze , dat men al het grote , namaals door hem uitgevoerd , kan verwachten. In den ouderdom van zestien jaren reeds als Regent van 't ryk gelaten, bragt hy weerfpannigé volken te onder, en nam hunne ftad ftormenderhand in. Twee jaren later voerde by onder zynen vader philippus het bej Vel over eenen vleugel, in den veldflag van Chseronéa, alwaar hy het gewyde legioen der Thebanen verfloeg. En in den ouderdom van twintig jaren aan het bewind gekomen door den dood zyns Vaders* vond hy het ryk flecht bevestigd; de uitheemfche natiën gereed om het juk aftefchudden, en Griekenland nog zeer weinig gewend aan de overheerfching der Macedoniers , en vol beweging en onrust. In zulk een hachelyk tydsgewricht weigerde hy den raad optevolgen van zyne vrienden* welke wilden , dat hy Griekenland zoude laten vaaren, en niet halfterrig hetzelvë door geweld trachten te behouden ; dat hy de uitheemfche volken door zachtheid .Zoude zoeken te winnen, en die beginfeis Van opftand infchikkem Hy verwierp dié [AT ij fiaattW» <3  ioö VERGELYKING va»1 flaauvvmoedige raadgevingen, en zyne flerkte zoekende in zyne grootmoedigheid en koenheid, trok hy op tegen de Barbaaren, en veriloeg hen in een hevig gevecht. Vervolgens keerde by zyne wapenen tegen de Thebanen , en verzekerde zich van Griekenland , door bet ilraffen der weerfpannelingen. De beginfels van casar hebben niets van dat fchitterende: men fprak fchier niet van hem voor zyn huwelyk, en de eerfte jaren, welke daarop volgden, leveren niets op, 't welk men kan overflellen tegen die grote bedryven van den Macedoniër ; ten ware dat men in rekening wilde brengen de flandvastigheid, welke hy nog jong zynde tegen sulla betoonde , benevens zyn fier gedrag omtrent de zeerovers , by welke hy gevangen was, en de flraf, die hy hun aandeed , nadat hy hen in hunne eigen haven had geflagen. Er behoorde inderdaad eene grote froutmoedigheid toe, -om. het uittehou.len tegen de bedreigingen van eenen man , zo magtig en wreed als sulla, en om zich tegen zulke woeste rovers te gedragen niet als hun gevangen, maar als hun meester. Buitendien inoe't  ALEXANDER e* CiESAR. W cjesar, nog zeer jong zynde, reeds een groot en fchrikinboezerocnd karakter aan den dag hebben gelegd, 't welk sulla ^leiding kon geven om te zeggen , dat in dien jongen verfchcidene Manusfen Haten Maar kunnen deze flikkeringen in vergelyking komen met het grootfche begin van alexander , die zich meester Lakt van Griekenland, die Thraae^ en II, iYrië onder het juk brengt , en de Triballen noodzaakt te bukken? De middelen , door den eenen en den " anderen aangewend, om zich groot te ^ ken, doen een zeer groot vetfehü tusfchen beiden ontdaan. In de maatregelen yan alexander vindt men niets dan ecelbeid, dan oprechtheid, dan waarheid; maar in die van casar ontdekt men vaak laagheid, bedrog en list. Hy maalt op eene lage wyze z5n hof by het volk; bv brengt zeer oproerige wetten ter bane, 2,'s volks gunst te winnen; hy bevor 0ert den grootfen guit tot de waardigheid van Tribuun , en by dryft eenen fchandelyken handel met huwelyken, om zyne oogmerken te bereiken. De ftaatkunde is de kunst der vord-n IN 3] * en  '98 VERGELYKING VAB en ftaatsmannen: die van cjfc.» * «Pi « gelepenfe mIT ,f gPra!"; d0ch Ordewet ™e was, befloot hy ni f>A u , fliir ™ j vruchteloos ont- % van de wet verzocht te hebben de Zegepraal er aan te seven J , rte fto^ , bc,/t;n , en kwam in de flad om het Confülfchap te '° verkiezende als een ^ a ë ' veihVde ™ efn/unc% featsman het si x?* »ceg /o» "?reroening te te» »3&ï$^ m «Aft h,d va„ blote me„scWt'Je l«d, hem he, middc, m de ^'ff* vrye onderen ^ *«d 2,ch van zyne vyanden doord °J pens van zyne medeburgers „, i ^„.edebnrgersdoorC';;^ W°" v.™«en. Ten dezen ander mets, waarin hy mMr, f fe* - eer. De fa,^ Ken,  ALEXAOTER ^ CiESAR. 199 «en lof, aan wanneer zy door de rechtgebruikt wordt tot UW» "ten trek van C^ A,s ftaatkunde, dien ^ raa. pryzen, is deze, dat hy, na de £££2 een zwaar gevecht geflagen te hebben, allen, die uit het gevecat onttoen waren, ten getale van meer dan Ldetdduizend, byeen liet komen en delven noodzaakte om weder te naar hun land, en daar de üeden, die zy ^^^^^^ ly vreesde, dat de Germanen een x. "d land zonder inwoners vindende, den |°byn mogten overtrekken, en zich da» toen vesdgen, k wdk boogstgevaarlyk voor Rome zoude zyn geweest. Maar mag men niet van *s gelyken pryzen de Ltkunde van aiUA»», toen hy, !m zyne zaken gedurende zyne afwezigZ i bevestigen en te ügduizend kinderen nam van de :Perman. fl Groten, en die. liet onderwin de Griekfche geleerdheid en m alle h> chaamsoefteningan der Macedoniers waardoor hy zich op eene kundige mamer vertLde zo W van de g-ouwhe.d £  «o VERGELYKING" va» ,?/„„ u e£KI Zï"e W«taB geweest te zyn hem vervolgens voor zoldaten z^ni den d,enen? Zyn huwelyfc * en naderhand met de doehter LV»,"' Hrva„z,nH;/Itt~ P«Ee , kunnen aangemerkt » gewroeht van eene grote wysheid, t de heid om den draad van zyn gefchiedverhaal aftebreken, ten einde te onderzoeken, wat er gebeurd zoude zyn, byaldien alexan* der, in plaats van tegen de Barbaren op» tetrekken , zyne wapenen naar Italië had gewend. My dunkt, dat ik my minder verwydere van het oogmerk dezer Vergelyking, wanneer ik onderzoeke, wat voordeeligst voor eenen Staat zoude zyn, eenen Opper -krygsbevelhebber te hebben als alexander, of er eenen te hebben als c je s a r , alleen in aanmerking genomen zynde hunne Krygs- en Staatkundige deug. den. De daden van alexander fchitteren op eene wyze, die ons verblindt; zyne vervoering van dapperheid verrukt den Lezer, even zo als hy zelve daardoor verrukt wierd; O) Volgens juvenalis Sat. X. vs. 112. dd generum Ceteris fine c