01 2427 1339 UB AMSTERDAM  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS.   d e LEVENS van doorluchtige GRIEKEN en ROMEINEN* ONDERLING VERGEL. EEK EN, door PLUTARCHUS. üilT HE'f OORSPRONKELYKE GRIEKSCH, GEHEEL OP NIEUW VER. TAALD, BN MET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD. DOOR Ev. WASSENBERGH en H. BOSSCHA, HOOGLEERAAREN TE FRANEKER EN HARDERV.YK. tiende deel, * met plaates. te AMSTERDAM, by J0HANNES ALLAliï. md c c c 1 i.   Ö E T LÉVEN VAK PHOCIÖN;   rUt^^d. 3tyï~o - ï'EOCION, TIBEXIXTS, GAJUS GHACHUS.   Ö È T LEVEN VAN PHOCION, De Redenaar d'EbIAües* (a) die in zynen tyd alles te Athene vermocht, doch uit hoofde, dat hy zich in zaaken van Re*, geeringe fchikken moest naar het goedbedunken der Macedoniérs en van Antipater, genoodzaakt was veele Wetten, voortedragen, en veele dingen in zyne Redevoeringen te zeggen, welke met de Waar- Van dezen démades, een Man van ge» ineene afkomst, en nog flechter Zeden, maar byzonder geeftig, wordt meermaalen gewag gemaakt ift het Lev. van demosthbimes, wiens Tyd?enoot hy was. Breedvoeriger berichten van hem kan men vinden by fabric. b. Gr, Vol. IV, p. 420, en ruhnken. in Hist. Crit. Ör. Gr. p. 71. enz,' X deel. A 3  4 het LEVEN Waardigheid en voorouderlyke Zeden vaii hecGemeenebest ftrydig waren,liet zich wel eens verluiden, „ dat hy hierin verdiende „ verfchoond te worden, om dat zyn Bc-» „ (tuur niet anders was, dan het bcftuur „ over de overblyfzelen der Schipbreuke „ (b) van den Staat." — Dit zeggen, dat men voor onbefchaamd zou mogen houden in den mond van eenen demades; kan volkomen Waarheid fchynen, als men het overbrengt op het Beituur van p ho* (J>) „ Zy, die een goed gaaf fehip hebben, kunnen het gemakkelyk tegen Zee en Winden uit> houden: maar hy, die, na eene fchipbreuk, zich flechts op cene enkele plank bevindt, moet zich noodzaakelyk aan dezelve ten fpeelbal overgeeven. De ma des kon, derhalven, zyne zwakheid én infehikkelykheid voor de Lacedajmoniers niet wel beter verfchoonen, dan door deze Vergelykinge y welke,, echter, de proef niet zou kunnen door. fraan by eenen Socrates. Want hy, die eenen Staat, ook in zulke omftandigheden, beftuurt, behoort zeker niet in alles toe te geeveri, of mede te werken tot het bederf der Zeden en verguizinge der Waardigheid van zyn Geraeenebest.1, En de Gefchiedenis levert ons voorbeelden op van Mannen» die zich hier in alleszins loffelyk gedraagen beb>b«n." Fr, Fert.  van PHOCION. 5 phocion. Want demades zelf was de fchipbreuk van zyn Vaderland,' als die zo losbandig leefde, en zich in zyne Regeeringe zo fchandelyk gedroeg, dat antipater zelf van hem, toen hy nu reeds een oud Man geworden was, zeide, „ dat „ 'er niets meer van hem over was ge„ bleeven, dan van- een afgedaan OfFer„ beest, naamelyk de Tong en de Buik! (c)" De Deugd, integendeel, van phocion, die met den Tyd, eveneens als met eenen bezwaarlyken en geweldigen Tegenftreever, te ftryden had, wierd door de Tegenspoeden van Griekenland verdonkerd, en van haarcn glans, die zynen Roem moest doen uitfchitteren, beroofd. Immers, men moet geen gehoor geeven aan sophocles, die de CO » De Buik en Tong van het Offerdier bleeven over. Evenwel wierd de Tong op het einde van het Gastmaal, dat na de Offerhande volgde, pok in het Offervuur geworpen ter eere van mercurius, en Wyn daar op geplengd. Men heeft daar voorbeelden van in de Odysfea van hom$*ys" - Fr. Vert% A 3  t 6 hktLEVEN de kracht der Deugd ontfenuwt ter plaatze (d), waar hy zegt: „ De Moed, Heer Koning, hoe onwrikbaar van te vooren, Houdt by net Ongeluk geen ftal j maar gaat verlooren" veeleer moet men aan de fortuin, wanneer zy zich tot eene Vyandinne tegen braave Mannen opwerpt, zo veel vermogen toekennen, dat zy in ftaat is, om, door het verwekken van haatelyke Befchuldigingen en boozen Laster, in ftede van hen met welverdiende Eerbewyzingen en Volksgunst te bekroonen , het algemeen goed gevoelen, dat men van hunne Deugd en Braafheid had opgevat, te verzwakken. In de daad: men houdt het veelal daarvoor, dat deGemeenebesten zich dan, voornaamelyk, omtrent verdienftelyke Mannen uit brooddronkenheid in beleedigingen vergrypen, wanneer het haar voor den wind gaat, en de yoorfpoed haarer zaaken, en het (J^ Het zyn eigentlyk de woorden van ismeme tot cittoN in het Treurfpel van sophocl.es antigqne genoemd v. 570.  van PHOCION. 7 het toeneemen van haare Macht haar opgeblaazen maaken. Maar onzes oordeels heeft juist het tegendeel plaats. Want het Ongeluk is fteeds gewoon de gemoederen te verbitteren, en te maaken, dat ook de geringfte zaak hen bedroeve, of in Gramfchap ontvonken doe: terwyl het ongemak, kelyk en licht geraakt gehoor zich by elke aanfpfaak, by ieder woord, dat eenigfins aangebonden wordt, ten geweldigften onthutst. Al wie hun onder beftraffingen aanwyst, waar in zy gedwaald hebben, fchynt hun hunne tegenfpoeden te verwyten, en hen door zyne taal te verachten. En eveneens als de Honig een pynelyk gevoel veroorzaakt aan gekwetfte Ledemaaten en opene wonden, zo gaat bet doorgaans ook, dat de oprechte Waarheid en verftandige Redenen die genen byten en verbitteren, welke in hun ongeluk zyn; ten zy ze mee de grootfte Zachtfinnigheid en Infchikkelykheid worden aangebracht. Het is , voorzeker, daarom, dat de Dichter aan den anderen kant, ten hoogften bedenkelyk en gevaarlyk moet gerekend worden , wanneer nien den ftroom der dwaalinge van het hollend Volk altyd involgt, of zich door dat gene, waar toe de Menigte overhelt, laat mede fleepen. Maar dat Gezach en Staatsbeftuur, het welk nu eens aan den drang des Volks toegeeft, en deszelfs begeerte inwilligt; dan weder, om, op zyne beurt, van het zelve weet, A 5 te  het LEVEN te verkiygen wat nuttig is voor het alge» meen belang, dat is alleen het heilzaame en recht gefchikte voor de beftieringe van menschen, van welker ondergefchiktheid en goedwilligheid men doorgaans wat men wil verkrygen kan , indien men ze maar niet op eenen meesterachtigen toon en met geweld tot alles dwingen wil. Dan, hoe heilzaam ook; is hetzelve, niettemin, zeer moeielyk en bezwaarlyk ; nademaal hier de Achtbaarheid met de Toegeeflykheid moet te zamen gaan. Maar wordt deze Vcreeniginge eens gelukkig daargefteld, dan is 'er geen maatgezang, noch akkoord zo mufikaal, dat in lieffelykheid of eenltemmigheid vergeleeken worden kan met deze Harmonie, volgens welke God zelf liet Heelal gezegd wordt te bellieren; niet door Geweld, maar als door Rede en Overredinge te wege brengende, dat 'er aan zyne onveranderlyke Wetten gehoor, zaamd werde. Deze onze Aanmerkingen zyn toepasfe. lyk op cato den Jongeren, welke nimmermeer den weg van overredinge infloeg, noch eene vriendelyke geaartheid bezat omtrent het Volk, noch ook door deszclfs Gunst  van PHOCION. ii Gunst tot hooge Eerampten bevorderd wierd. Van hem verzekert cicero (7z) dat hy willende regeeren, als of hy zich bevond in het Gemeenebest van plato, en niet onder het Uitfchot van romulus, door het Volk in de verkiezinge tot Conful wierd voorby gegaan. Het ging, myns bedunkens, eveneens met hem, als het gaat met Vruchten , die zich buiten hun gewoon faifoen vertoonen. Want gelyk men dezelve met vermaak befchouwt en bewondert, doch niet gebruikt, zo behaalden ook de oudRomeinlche Zeden van c a t o , na het verloop van zo vele jaaren zich eens op nieuw verwonende onder Lieden van de bedor- ven- (A) Men vindt de hier aangehaalde plaats ia cicero's Brieven aan atticus II B. i br. offchoon daar niets gezegd wordt van het Haan naar het Confulfchap, noch gezegd heeft kunnen worden, om dat de Brief gefchreeven is, toen afranius en metellus Confuls waren, terwyl, wanneer cato in zya aanzoek om deze Waardigheid het hoofd Hier, dezelve op wierd gedraagen aan sulpicius en marcellus, acht volle jaaren laater. Anders behceft men geheel niet te twyfFelen, of juist dat gene, wat plut. hier uit cicero aanhaalt, is -de eenigfle oorzaak ge? weest, waarom cato iiet tot Conful wierd ver. kooren." Xy/andcr.  i* hit LEVEN ventte Levenswyze en flechtfte Zeden, wel is waar grooten Roem en Opzien, maar fchikten zich tot geenerlei gebruik: uit hoofde , dat de Deftigheid en Verhevendheid zyner Deugd geheel niet paste by de toen plaats hebbende omftandigheden. Ook nam cato geen deel aan de openbaare zaaken, wanneer zyn Vaderland reeds geheel ten val neigde, gelyk pho.ciqn, hy vattede , toen het zelve door Storm en Onweder ten geweldigflen geflingerd wierd, als het ware de Zeilen en Kabels aan, en deed byftand aan hun , die meer dan hy vermochten, daar men hem van het Roer en het beftuuren zeiven te rug {tier. Nier. temin verfchafte hy aan de Fortuin geenen geringen arbeid; en deze wierd haar ftuk in het omkeeren van den Staat eindelyk wel door behulp van anderen meester; maar niet zonder groote moeite , veele vertraagingc en langduurig tydverloop; ja fchcelde het weinig, of de Burgerlyke Vryheid had door cato en cato's Deugd de overhand behouden. Met deze vergelyken wy de Deugd van phocion , niet naar' de gevvoone wyze van vergelyken , omdat zy beiden braave Mannen en Staatsbeftuur- ders  van PHOCION. 13 ders waren. 'Er is, voorzeker, een groot onderfcheid tusfchen Dapperheid en Dapperheid, zo als tusfchen die van AlcIbiades en EPAMiNONDAsi (i) tusfchen Schranderheid en Schranderheid; zo als tusfchen die van themistöcles en a ri s t 10 e s : tusfchen Rechtvaardigheid en Rechtvaardigheid ; gelyk tusfchen die van jiuma en agesilaüsj ——- maat de Deugd van cato en phqcion heeft, ook daar men in de allergeringfte en naauwlyksch merkbaare dingen verfcheidenheid zouden willen zoeken , een en hetzelfde Kenmerk , Gedaante en Kleur in beidei1 Zeden gemeenfchappelyk als vermengd. Men ziet ze beiden als in eene gelyke maa- (») „ Niets is meer waar, dan deze Aanmerkinge van Plut. en noit heeft eenig mensch, dit beter doen zien, dan homerus. Dikwyls heeft hy de Dapperheid gefchetst in alle haare Trekken ; en echter verfchilt dezelve altyd by zyne Helden. De Dapperheid van achilles is niet die van biomedes; die van diomedes gelykt niet naar die van aia en zo ook met de anderen. Eveneens is het by hem geleegcn met de IVysheid* Die van^uLYSsES is de Wysheid niet vam nestor, en zov. " Fr. feft.  14 ft e t LÉVEN maat'e getemperd tot Stuurschheid en Vrieridelykheid, By beiden gaat de Dapperheid gepaard met Voorzichtigheidj de Zorgvuldigheid voor anderen, met de Onbezorgd, heid voor zich zeiven i en de Vreeze voor al, wat Sehandelyk is * zit by hun zo vast ge. fnoerd aan den onkreukbaarften yver voor Rechtvaardigheid, dat men het vindingrykst Verftand en de fynfte Redekaveling , even üls een Kunsttuig noodig hebben zou, om het verfchil tusfchen beiden uit te vinden en aan te wyzem Belangende c a t o is het eene uitgemaakte zaak,dat hy fprootuit een der aanzienelykfte Gedachten, zo als nader zal verhaald wor-< den. Wat phocion aangaat, ik durf zeggen * dat deze ook van geene onedele of verachtelyke afkomst was. Want byaldien zyn Vader in de daad eert Lepelmaaker was geweest, zo als id Ome neus (£) verzekert, dan zou glaucippüs , de Zoon van hyperides (0> nieE nagelaa. ten (_k) Z". over dezen Gefchiedfchryvef orïze aan. tek. op het Lev. v. per i cl es, III D. bl 84. (!) Deze hyperides was een der X voornaa* me Redenaars van Athéne. Z* van hem behalvert Fabric. B Gr. Ruhnken. Hist. Crit. Orat. Gr. rr. 69. Zyn zoori glaucippüs w'a6 minder hetosüsd, Z. Denz. ald. bi. 80*.  van P II O C I O N. 15 ten hebben hem de laagheid zyner geboorte te verwyten in die Redevoering , waarin hy alles tot zyn nadeel heeft by een gebracht en duizenden lasteringen tegen hem uitgegooten. Ook zou hy dan geene zo eerlyke Opvoedinge, noch zulk verftandig onderwys genooten hebben , zynde , toen hy nog een Jongen was, reeds geweest onder de Leerlingen van plato; en naderhand mede deelgenoot van de Lesfen door1 Xenocrates in de Academie gegeeven, en van jongs af zyne zucht voor alle fraaie Weetenfchappen en Befchaaving aan den dag hebbende gelegd: dermaate, dat niemand onder de Athenienfers phocion ligtelyk of heeft zien lacchen , of fchreien, of, volgens het verhaal van duris, in de BadtToof, welke op 's Lands kosten voor elk eenen open ftond, verfchynen; of de hand buiten den Mantel houden, indien hy, by geval, eenen Mantel omhad. Want' te velde en in het Leger ging hy altyd ongeJchoeid en naakt, ten ware de koude bovenmatig en onverdraagelyk mogt zyn: zo dat de Krygslieden 'er zelve een kortswyl van maakten, en het voor een teken van zeer ruw  15 ii e t LEVEN ruw weder hielden , wanneer men phocion gekleed zag. Zo zachtaarcig, nü, en boVenrhaate vriërtdelyk hy was van Inborst, even zo horsch en ftuursch ftond , in tegendeel , zyn Gelaat; en waagde hét, overzulks, niemand, die by hem onbekend was , ligtelyk hein alleen te naderen, öp zekeren tyd ondernam c h a R e s het, by het doen eener redevoeringe , aanmerkingen te maaken over zyne dreigende JVenkbraaww, en wekte daar door het gelach der Atheniènfers t maar phocion bleef hem niét fchuldig: „Nira„ mer , myne Medeburgers ! (zeide hy) ,, heeft mynè dreigende Wenkbraauw Uwl. „ bedroefd; daar jn tegendeel, het gelach j, van deze Lieden den Staat een vloed, van „ traanen heeft gekost!" Daar by was ook de wyze van fpreeken aan phocion eigen by nuttige onderneemingen (m) en raadflagen allerheilzaamst, als paarende met haare Kortheid eene zekere Geftrengheid , iets dat naar beveelen zweemde en geheel vef- (?») Voor cinx'tMtiy datgeenen fin heeft, moet men hier leezen iirixeigfaxn, met m. du soul, öf ook hfttiiffiur!. Hier naar hebben wy vertaald', -  van PHOCION. 17 verwyderd was van Lafheid. Want gelyk zeno zegt, dat een Wysgeer zyne redenen in Verpand gedoopt moet vooftbrengen; zo bevattede ook de Rede van pho* cion in weinige woorden vele zaaken i waar op , zo het fchynt, polyeuctus (»), de Sphettier, het oog had, wanneer hy zeide : „ Dat demosthenës ongetwyffeld een voortreffelyk Redenaar was; doch dat phocion in kracht van zeggen allen te boven ging!" Immers, gelyk het met de Geldmunten geleegen is , dat die Stukken, welke het kleinst van zwaarte en omvang zyn, de grootfte waardye hebben , zo weet ook de kracht van zeggen met weinige woorden veel te betekenen. Ten de- (») Insgelyks een beroemd Redenaar en Vriend tan demosthenës. Dat hy zeer Zwaarlyvig Was, zal blyken uit het veivolg. Ook van dezeö hééft Rubnken. eenige Byzonderhedetf verzameld t. a. pl. bl. 80 volgg. Hy wordt, ter oirderfehefdingevan eenen anderen polyeuctus, deSpiïettier genoemd naar Sphettus, eene Landftad vs» Attica Z. het Lev. v. Thefeus. I D. bf. 84. Zyn Oordeel over demosthenës en' phocion wordt Ook hier beneden in het Lev. des eerstgemeïdsüi herhaald. X. mtv. B  18 het LEVEN dezen opzichte verhaalt men nog, dat phocion zelf, by zekere gelegenheid, wanneer de Menigte de Schouwplaats reeds geheel had vervuld, onder de Spreekftellaadje (0) in diepe gedachten als verzonken heen en weder wandelde: dat toen iemand zyner Vrienden, dit ziende , tot hem zei • de: „ Gy gelykt, 0 phocion, wel naar „ eenen Man, die iets by zich zeiven over- legt;" waarop hy antwoordde: „ Onge« „ twyffeld doe ik dat! want ik overleg, of het my niet mogelyk is de Redevoe„ ringe, welke ik zo aanftonds -voor de 0 „ Athenienfers houden moet, nog eenig„ fins te bekorten." Zelf demosthenës, die alle andere Redenaars om het zeerst verachtte, was gewoon, wanneer phocion opftond, in ftilte tot zyne Vrienden te zeggen: O) De Schouwburgen (zo als uit veleplaatzen, ook van onzen Schryver, blykt) dienden dikwyls voor de Volksvergaderingen. (Z. onder anderen her L. v. timol. IV D. bl. 107.) 'Er wierd dan een fpreekgeftoelte opgerecht voor de Redenaars , die tot het volk fpreeken moesten. Wy berichten dit, op dat niet iemand der Lezers denke aan een Tooneel en Toneelfpelers, mee den Abt talle mant, die vertaalt: „ fur P Efchafaut, ou Ie* Acteurs reprefenloient"  van PHOCION. 19 gen: „ Daar tfeedt het Qi) Snoeimes myner redenen te voorfchyn!" Ondertusfchen was deze uitwerkinge zyner Welfpreekendheid waarfchynelyk geheel aan zyn welbekend Karakter toe te fchryven: nademaal één Woord, één enkele Wenk van een eerlyk braaf Man in kracht tot overtuiging gemakkelyk opweegt tegen duizenden van kunftige Sluitredenen en fraai doorwrochte Volfinnen. Nog een Jongeling zynde vervoegde zich phocion by den Veldheer chabrias, volgde denzelven op zyne Legertochten en maakte onder hem in de Krygskunde zeer aanmerkelyke vorderingen. Dan ook van zyne zyde bracht hy wel iets toe ter verbeteringe van die gebreken, welke aan dezen Bevelhebber eigen waren, in eene zekere onregelmaatigheid en ongetemperdheid betraande. Want chabrias, die anders traag en langzaam was, bevond zich zodra niet in den ilryd, of zyn yver wierd ontvonkt: hy geraakte geheel in vuur, en ftreefdc dan op de Anderen hebben het hier bevindelyk Griefefehe woord, K«ti',, door Byl vertaald. B S  Qo het LEVEN de reukeloofte wyze met de itoutfte Waaghalzen vooruit. Ook verloor hy ongetwyffeld daar door zyn leven by het eiland Chios, waar hy het eerst met zyne Galei voor uit fnellende de landing met geweld wilde doorzetten (q~). Phocion dan, by wien de Dapperheid fteeds met Voorzichtigheid gepaard ging, wist chabrias in zyne traagc buien warm te maaken, of hem , beurtelings, wanneer zyn moed ontydig tot Onbefonnenheid overfloeg , in te binden. Geen wonder dan, dat chabrias, die een goedhartig en edelmoedig man was, hem beminde, veele zaaken aan hem toevertrouwde, hem fteeds tot hoogeren rang in den krygsdienst bevorderde en dus te wege bracht, dat de Grieken hem leerden kennen; te meer daar hy zich in alle onderneemingen van groot gewicht, waar by erkende kundigheden vereischt wierden, van hem bediende. Ook was het door toedoen van chabrias dat phocion in den Zee- . % (* ï De omflandigheden, welke met het fneuve* Jen van churias gepaard gingen, vindt men hreeder verhaald by «epos in de>zelfs Leven, aan liet einde.  VAN PHOCION. 21 flag by Naxus f>) zich eenen naam verwierf en geen geringen roem behaalde ï want hy vertrouwde hem daar het bevel toe over den linker vleugel, waar ter plaat. ze het gevecht fpoedig het heetst en de uit. flag ras beflischt wierd. -Daar nu dit het eerfte Zeegevecht was, het welk Athene, na het inneemen der ftad (V) tegen de Griekfche Bondgenooten op eigene krachten waagde; daar zy 'er de overwinninge uit weg (V) Tegen de Lacedsmoniers, onder het bevel van pollis. Z. Diodor. Sic. XV B. 34. h. bl. 475. volgens wiens verhaal het bevel over de» linker Vleugel toevertrouwd was aan eenen cid o n , doch die in het gevecht. fneuvelde. Het blykt uit de aantek. van wesseling, dat deze daar njet dacht aan de plaats van onzen plut. noch aan deszelfs flrydig verhaal. (s) Op het einde, naamelyk, van den Pelopon» nefifchen Oorlog. Z. het Lev. van lysander. Ten dezen opzichte komt diodorüs t. a. pl. h. 35 geheel met plut. over een „ Dit was, ze;t hy, de eerfte Overwinninge ter Zee door de Athe ttien/ers, federt den Peloponnefifc'ien Oorlog behaald. Want by Cnidus 'ftreeden Zy niet alléén v.et eigene krachten; maar behaalden de Zege niet behulp der fchepen van den Perjifchen K*-  het LEVEN weg droeg, geraakte chabrias niet alleen by zyne Medeburgers in de blaakendfte gunst, maar phocion verkreeg ook de algenjeene achtinge wegens de krygskundige bekwaamheden , door hem toen ontwikkeld. Deze Overwinning wierd behaald op het groote Feest der Eleufinifche Geheimenisfen, en chabrias gaf federt alle jaaren, op den XII van de Maand Boëdromion aan het Volk van Athene eene zekere hoeveelheid Wyn ten beste. (/) Eenigen tyd laater, zegt men, vaardigde chabrias hem af, om de fchattingen langs de Eilanden in te zamelen, en ftelde daar toe %X Oqrlogfchepen onder zyn bevel; waarop hy zeide, „ dat, zo hy als Vyand derwaarts trekken moest, hy meerdere macht zou noodig hebben, maar zo de tocht ging als naar Bondgenooten, dat dan één fchip genoeg was!" En, in de daad, hy voer 'erhe nen Hechts met zyne eigene Galei, trad in onderhandelinge met de ondeffcheidene Staaten, toonde zich, by dezelve , jegens de Opperhoofden toegevend en open- har- (/) Hy was, naamelyk. een vermogend man, en ook zelf gewoon rykelyk te leeven- Z. zyn levensverhaal by nepos, h. 3.  van PHOCION, 23 hartig, en kwam te rug met een aantal fchepen, door de Bondgenooten afgevaardigd om het geld der fchattirgen naar Athene over te brengen. Ook bewees hy aan chabrias niet alleen geduurende deszelfs leven alle eere en achtinge; maar droeg ook, na dat deze overleeden was, de loffelykfte zorge voor deszelfs Naastbeftaanden. Vooral poogde hy van deszelfs Zoon ctesippus een' braaf Man te maaken; en hoewel hy zag, dat deze Jongeling een Onverftand was, en zich niet wilde laaten leiden, gaf hy, evenwel, den moed niet op om hem te recht te brengen, terwyl hy zyne gebreken heelde. Eens gebeurde het, nochthans, zo men verhaalt, dat deze ctesippus op zekeren Veldtocht hem dermaate lastig viel, en het hooft brak met ontydige Vraagen en Raadgeevingen, willende hem, als het ware, bedillen, en geheel tegenftrydige bevelen gegeeven hebben , dat hy,ongeduldig geworden, uitriep: „OCha„ brias, Chabrias! ik vergeld ü yaarlyk „ wel grooten dank voor de Vriendfchap „ aan my betoond; daar door, dat ik uwen „ Zoon verdraag r Ziende voorts, dat zy, die ten zynen tyB 4 de  14 het LEVEN de deel namen aan de Staatszaken, het Spreekgeftoelte en Krygsbewind als door het Lot tusfchen zich verdeeld hadden; dat eenigen niet anders deeden, dan Redevoeringen te houden tot het Volk en Wet* ten en openbaare Befluiten aan hetzelve voor te draagen; waar toe behoorden eu* bulus, en aristophon, en demo.- sthenes, en lycurgus, en hyperides, — anderen, daarentegen\ zo als d i- OPITHES, menestheus , LEOSTHEr nes en chares, door Oorlogsbewind en Veldheerfchappen in aanzien trachtten te geraaken; verkoos hy voor zich liever die wyze te volgen, en wederom daar te ftellen , welke pericles, en aristides en solon, als Hoofden van het Cemeenebest, verkoozen hadden, als de -volkoomenile zynde («), om dat 'er het tyïf^Y-(V*\ r,i£,f| eecï («) „ Niets is, in de daad , voor volmaakter be-> kwaaoitieiy te houden,dan dat men tevens gefchikt ey tot Staatkunde en den Oorlog; dat men zo wel over Legers bevelen, als ovèr Staaten kan regeeren. Maar het is bezvvaarlyk deze groote Taiemen te vereenden. Zulks was zeer. gewoon by k eenige groote Voorbeelden van gezien, onder de Grieken, Cm- def  van PH OC 10 N. 25 een met het ander door verbonden wierd. Want elk dezer Mannen deed blyken, dat het zeggen van archjlochus (yj op hem kon worden toegepast; „ Ik ben het beide: In dienst van Mars, den Oorlogs - God, En wel gewild by 't Koor der lieve -Zang Godinnen." - . Ook zag hy de Befcherm - Godinne van Athene, («O dat zy beide over de Kunften :.-r.jj vjeb , iniiézb van 4er ons, echter, is dit meer zeldzaam; en ik feen overtuigd , dat de Opvoedinge hier van de eenige oorzaak is," Fr. Vert. 'U Wy hebben aan deze Aantekeninge zo veel te liever plaats gegeeven, om den opmerkzaamen Lezer hier een' oogenblik te doen flil ftaan by de groote Verandering, of Omkeering, die, ook in dit opzicht, onder de Franfchen heeft plaats gehad. De groote Geest, welke dit ontzachlyk Staatsgevaartp thans beftiert, vereenigt beiderlei bekwaamheden in den hoogden trap;en wy zien, onder hem, de dafpperfte Krygshelden, als op eenen oogenblik, in de fchranderfte Staatsmannen en Onderhandelaars herfchaapen! (v) Men vindt de aangehaalde Verfen van de> zen ouden en zeer beroemden Dichter met eenige veranderinge in de Analecta van brunc*. Tom. li, p 40. (V) M ine rva. B 5  a6 het LEVEN van den Oorlog en het Burgerlyk benier in Vredestydén was gefield, en als zodanig wierd begroet en geëerd. Daar hy, dan, in het behandelen der öpenbaare zaaken zich tot deze keuze had bepaald, was hy 'er altyd overuit om den Vrede en Rust zyns Vaderlands voor te liaan. Niettemin beftierde hy ook als Legerhoofd meer Veldtochten, dan iemand anders, niet alleen van zyne Tydgenooten, maar ook van die voor hem geweest waren; zonder, echter, dat hy daarom vroeg of dit zocht; noch ook zich daar aan onttrekkende , of fchuil houdende wanneer het Gemeenebest hem riep. Het is, naamelyk , eene bekende waarheid, dar hy de waardigheid van Veldheer tot XLV reizen toe bekleedde, zonder dat hy zich ook eene enkele reize, by het begeeven der Ambten, in de Volksvergaderingen tegenwoordig be. vond. Altyd was hy by deze gelegenheden afweezig, en moest van die genen, i^elke hem aanftelden, van elders ontbooden worden om met de hem opgedraagene waardigheid te worden bekleed. Hier kwam het van daan, dat velen, die de zaak niet wel begreepen, zich over het Volk van Athe-  van PHOCION. 27 Athene toonden te verwonderen, dat het, (daar phocion fteeds gewoon was 'er zich tegen te verzetten, en nimmermeer jets deed, of zeide, om 'er aan te behaagen) eveneens als men wil, dat de Koningen te werk gaan met hunne Vleiers, welke zy gebruiken om 'er zich, na dat zy .aan tafel zyn («) gegaan, mede te vermaaken, ook zo te werk ging met zyne Demagogen, en van derzelver geestige en fraaie Redevoeringen een foort van Spel en JJitfpanninge maakte; maar, wanneer het betrof de aanftellinge van Overheden en Legerhoofden, dan de zaak aanflonds ernftig behandelde, en zich beyverde, om uk het >f» Eigentlyk ftaat 'er: „ Na dat 'er Water .over de Handen is geeiseht." — „ Ryke Lieden, die prachtig Tafel hielden, waren gewoon, wan neer de Tafel afgenomen was (d- i Mi7« to\ *a.1» pifif 'MlS>, volgens de Florentynfclie Uitgave, Biet sr»A/7/**f,  van P H OC ION. 20 gezegd?" By zekere Gelegenheid, wanneer het Volk van Athene om Geld vroeg (z) tot het doen eener openbaare Offerhande, en anderen onder de aanzienelyke Athenienfers hier aan voldeeden, wierd phocion ook, by herhaalinge, daar toe geroepen : dan hy antwoordde: Vraagt het „ van deze Rykelingen! want voor my, „ ik zou my fchaamen aan Uwlieden „ geld te geeven zonder aan dezen Man „ te kunnen bet aaien, wat ik .hem fchul„ dig ben!" Dit zeide hy wyzende op callicles, den Woekeraar (a). En toen men , ongeacht dit antwoord, niet ophield te roepen en te fchreeuwen, vertelde hy hun dit fprookjen: „ Een zeker. osi .. Blood- (a) Men neet hier denken aan de As;7«^y/*/, of 'txiHatts, d. i. die kostbaare Lasten van het Gemeenebest, welke door het Volk aan de Vermogenden en Aanzienelyken dikwerf wierdei) opgedrongen, en welke het gevaarlyk was te weigeren. Vergel. onze aant. op het Lev. van timo leo» IV D. bl. iio. het L. v. nicias Vli" D. bl. 281, en 331. (a) Van dezen c a i.l icles wordt nader gewaggemaakt in het Lev. v. demosthenës, die ook zelf eene Redevoeringe, nog voorhanden, tegen hem gehouden heelt.  go het LEVEN Bloodaart trok eens uit ten oorlog. Naau. welyks was hy uit zyn Huis een weinig voortgegaan, of de Raaven begonnen te krasfen: waarop hy flraks zyne wapenen nederleggende flil hield. Vervolgens dezeU ve wederom opgenomen hebbende wilde hy verder voortgaan, maar de Raven begon» nen hun gekras op nieuw ; waarom hy Wederom' halte maakte. Eindelyk toen dit meermaalen gebeurde , zeide hy: „ Schreeuwt Gy lieden nu vervolgens maar zo hard gy kunt! Ik voor my zal zorgen, dat gy van myn- Lichaam niet fnuik!" —' Nog gebeurde het eens, dat de Athenienfers van hem eischten, dat hy uit zou trekken tegen den Vyand; en toen hy nu zulks weigerde, fcholden zy hem voor eenen Bloodaart en Lafhartigen! Maar hy zeide daarop „ Zo min ais Gylieden my dapper maaken kunt, kan ik Uwlieden vreesachtig maaken (F). Niettemin: Wy kennen eikanderen r — Op zekeren tyd, wanneer het met de zaaken van hét Gemee- ne- (£") Dat phocion hier beleefdelyk, misfchien ook fpottende, (preekt, e» het tegengaftelde bedoelt van het geen hy aegt, is zeer wel opgemerkt dOOL' reu Kt.  van PHOCION 3* nebest zeer gevaarlyk ftond, eö het Volk geweldig tegen hem verbitterd was en eischte, dat hy Rekenfchap' van zyn Krygsbewind zou geeven! was dit, het geen hy antwoordde: „ Ellendigen! zeide hy , draagt eerst zorge voor Uwlieder eigene Behoudenis! — Dat zelfde Volk gedroeg zich eens, terwyl men in eenen Oorlog was ingewikkeld, zeer kleinmoedig en bevreesd ; maar tér naauwernood was het wederom Vrede geworden, of het ftoof op nieuw op, en fchreeuwde tegen phocion, als of die hun de Overwinninge uit de handen had gerukt! Zyn antwoord was: ,, Gy lieden zyt wel gelukkig , dat Gy eenen Veldheer hebt, die U kent; anders zou het- reeds voorlang met Uwlieden gedaan zyn geweest!"" — By eene andere gelegenheid wilden de Athenienfers, met de Boeotiers over de Landfcheidinge in twist geraakt, de zaak onmoogelyk aan eene Rechterlyke Uitfpraak onderwerpen, maar het Gefchil beilisfchen met de Wapenen! dan phocion ried hun „ te ftryden met de Tong, waarmede zy verre overmogcen, liever, dan met de Wapenen, waarin hunne Tegenparty hup meester was!" — Toen  32 het ,L, EVEN hy, op zekeren anderen tyd, eene Redevoe» ring hield, en -men naar hem niet wilde luisteren, noch hem fpreeken laaten, zeide hy tot het Volk:. „ Gyl. kunt my wel met „ geweld dwingen iets- tegen mynen wil „ en dank te. doen; maar zult my „ nimmer noodzflaken, dat ik tegen my„ ne -Overtuiging fpreeke, of dingen voor„ draage, welke ik oordeeltegen het alges, meen belang te ftrydenl"1 — Onder de Redenaars, welke eene tegenovergeftelde Staatspartye volgden, bevond zich ook demosthenës Deze waarfchuuwde hem eens , zeggende: ,., De Athenienfers zullen U gewis doodeh-, phocion!" Dat, antwoordde hy, zullen zy my (V) doen, byaU dien zy dwaas zyn: maar U, zo zy wys zynT — Ziende by zekerere gelegenheid, datpoLYEUcTus, de Sphettier, op eenen zeer heeten dag de Athenienfers in de Volks- CO Dus kan deze plaats aangevuld worden, met m du soul, uit de Apnphthegmata , of kortbondige Gezegden, aan plut. toegefchreeven: fchoon dit niet volftrekt noodzaakelyk fchynt. Zekerder dunkt het. ons, dat ter a. pl. de woor. den t'a, ftmSrt, fchoon ook nog in de laatfte Uitg, voorhanden, moeten worden doorgehaald.  tan PHOCION. 33 o Volksvergaderinge ried om tot den oorlog tegen philippus te belluiten, en «bemerkende, dat hy, pas gedaan hebbende met fpreeken, naar zynen adem hygde, terwyl het zweet hem, die cvèrmaatig dik was, van het aangezicht afliep, waarom hy dan ook geftadig water dronk om tot bedaaren te koomen, vattede hy het woord, en fprak zyne Medeburgers in dezer voege aan: Zeker verdient eert Man, als deze polyeuctus, dat gyl. hem geloof geeft, en op zyne voordracht tot den oorlog bef uit! Want waartoe defint Gyl. dat hy, zo ras hy maar de wapenrustinge aan het lyf, en het fchild aan den arm zal hebben, niet wel in Jlaat zal zyn, wanneer de vyand aan komt naderen; daar hy voor Uwlieden opzeggende, hst geen hy thuis heeft overdacht, gevaar loopt van te flikken*" — Een ander Redenaar , te weeten lycurgus, bracht op de Markt, ten aanhooren des Volks, vele lasterlyke befchuldigingen tegens hem air, waarvan de voornaamfte was, dat hy, toen alexander eischte, dat men uit het getal der Redenaaren, welke zich met X deel. C hes  34. het LEVEN o het Staatsbeftier bemoeiden (d), er X aan hem uit zoude leveren,' geraaden had dezelve over te geeven." Phocion hieldt ziclf te vrede met daarop Hechts te antwoorden : Ik heb vele goede en voor dit Folk zeer nuttige dingen aangeraaden; maar het wil naar my niet luisteren? 'Er bevond zich te Athene zekere archibudes, dien men den bynaam gaf van den Laconist (V). Hy droeg eenen geweldig grooten Baard, en verfleeten Mantel , en toonde fteeds een zuur en donker Gelaat. Nu geviel het eens, dat phocion, by het houden eener Redevoeringe , wanneer het Volk zich met groote woestheid tegen hem verzettede, dezen man tot getuige riep van het geen hy gezegd had, (d) Hier moet men in plaats van ir»xi]St, Bur. gers, met bryane lcezen s™ait Geboortig Ult Eretrls, eene der voornaamfte Steden van bet Eiland, nu Trocco geheeten. 0»ï Tamynae wat eene Stad in het Rechtsge bied van Eretria Z. strabo p. 447. en STz. Fha». byz. in V. < *) Dus vertaalden wy naar eene Verbeteringe door bbyane en du soul voorgetogen. Reeds was men, ten deezen opzichte, In andere Verta*. JiBgcn voorgegaan,  van PHOCION. 4I jlpraak, aan zyne Onderbevelhebbers gedaan , dezelve ried van zich weinig 'er aan te ftooren, of de ongeregelde Hoop, en de Snappers en Deugenieten van hun weg liepen en de Legerplaats verlieten: daar ze toch, uit hoofde van hunne ongeregeldheid, in het veld onnut, ja zelfs, wanneer de ftryd aanging, hinderlyk zouden zyn: en te huis, uit bewustheid van hun eerloos gedrag, minder hard tegen hem zouden fchreeuwen en hem minder lasteren." Toen nu de vyand opkwam, en zyne ver. fchanlingen naderde, gaf hy aan zyn Volk bevel, om welgewapend zich zo lang ftil te houden, tot dat hy zou geofferd hebben. Dit nu duurde eenen zeer geruimen tyd, het zy dan, dat de OfFerdiaren geene gunftige tekenen opleverden, of dat hy den Vyand nader by zich- wilde lokken. Om deze reden was het, dat eerst Plutarchus, waa« nende , dat hy bevreesd was, en aarsfelde, met de vreemde Benden uitviel; en dat, vervolgens , de Ruitery, dit ziende, niet meer te houden was, maar insgelyks op den Vyand inreed, doch zonder orde en verftrooid, zo als zy de een na den anderen uit de Legerplaats kwamen. Het gevolg was, dat c 5 Zy,  42 het LEVEN zy, die de voorde waren, verflagen wienden en de rest verftrooid: gelyk ook Plutarchus zelf zyn heil in de vlucht zocht. Thans begonnen eenigen der Vyanden, tot den Legerwal genaderd, de verfchanfingen weg te hakken en om verre te werpen, als of zy reeds van alles meester waren; maar de ofFerhande juist op dien oogenblik gelukkiglyk volbracht zynde, vielen de Athenienfers hun uit de Legerplaats ylings op het lyf, dreeven fe op de vlucht en deden het de meesten der vluchtelingen by de verfchansfingen zelve met den dood bekoopen. Hier na gaf Phocion aan het Voetvolk bevel, om zich nog op de plaats ftil te hou» den, en de voorheen verttrooide Ruiters, welke zich uit de vlucht herftellen en verzamelen mogten, by zich te ontvangen en te doen vereenigen. Zelf vormde hy een hoop uitgeleezene manfchappen, en greep daarmede de vyandelyke Benden aan. Hier uit ontftond een zeer hardnekkig gevecht, waarin alle de Athenienfers zich moedig kweeten van hunnen plicht en hun leven voorden Staat toonden veil te hebben. Maar inzonderheid muntte de Dapperheid van Thalltts, den zoon van Cineas en van Glaucus, a. j den  van PHOCION. 43 den zoon van Polymedes, welke aan de zyde van den Veldheer zeiven ftreeden, by uitneemendheid uit. Niettemin onderfcheidde zich ook, daarenboven, de verdienste van Cleophanks in dit Gevecht: want deze bracht de Ruiterye, welke op de vlucht geflagen was, wederom tot ftaan, fprak haar moed in , fpoorde ze aan om den Bevelhebber, welken hy zeide in gevaar te te zyn, ter hulpe te fnellen, en werkte eindelyk uit, dat zy wederom voorwaards rukte en de overwinninge, welke reeds in handen van het Voetvolk was, voltooide. Phocion zelf verjoeg, daarna, Clitarchus (V) uit Eretria en bemachtigde de fterkte Zarétra, welke by uitftek voordeelig geleegen was, ter plaatze, waar het Eiland van wederzyden door de Zeeën omringd en aangefiooten , in de breedte als tot ee. (#) Het luidt geheel vreemd, dat phocion rLVTAXcHus, den Vriend der Athenienfers, uit deszelfs Vaderftad zou verdreeven hebben. Wy hebben daar om niet getwyffeld , met anderen , den naam van clitarchüs (welken men weet, dat onder de Bevelhebbers van fhilippus heeft behoord) hier in plaats van dien van pluta»Chv» te Hellen.  44 het LEVEN eene fmalle ftrook te zamen wordt gedrongen. Alle de Grieken, die hem hier in handen vielen, liet hy los fj>), uit vreeze voor de Attifche Redenaars, teneinde deze geene gelegenheid mogten hebben, om de Grarafchap van het Volk gaande te maaken, en te wege te brengen, dat het zich door eenige wreede mishandeling aan deze Gevangenen misgreep, Phocion, dit alles naar wensch hebbende volvoerd, keerde nu met de Schepen onder zyn bevel naar Athene te rug. Spoedig, daarop, hadden de Bondgenooten reden om de Zachtmoedigheid en Rechtvaardigheid, door hem aan den dag gelegd, voor zich te rug te wenfchen: ipoedig ook begreepen de Athenienfers, hoe groot de Ervaarenheid en Krygsdeugd was van dezen Man. Want molossus, die na hem het bewind in. handen kreeg, voerde den Oorlog op zulk eene wyze, dat hy, na eene volflaagene Nederlaag, zelf levendig den Vyand in handen viel. Daar- O) Deze Vertalinge is ingericht naar eene Textverbeteringe van BiriitE, ook door reiske gevolgd.  van PHOCION. 45 Daarna, toen philippus, van groote onderneemingen zwanger gaande, met zyne geheele Legermacht afkwam naar den Hel. lespont, met oogmerk om zich aldaar meester te maaken, van Cherfonefus, Perinthus en Byzantiut», terwyl die van Athene duidelyk de noodzaakelykheid gevoelden om de bedreigde plaatzen te hulp te komen, beyverden zich de Redenaars, om by het volk te bewerken, dat chares met het Opperbevel bekleed derwaarts afgezonden wierd: gelyk gefchiedde. Dan deszelfs verrichtingen beantwoordden geensfins aan de macht, welke hem in handen was gegeeven. Want niemand der verbondene Staaten wilde de Scheepsmacht der Athenienfers by zich ontvangen : en chares, by elk verdacht gehouden , zag zich genoodzaakt hier en dair om te zwerven, veracht by de Vyanden, en gehaat by de Bondgenooten, welken hy met zyne Geldafperfingen lastig viel. Het Volk, ondertusfehen, van Athene, door de Redenaars verbitterd, was over deze mislukking geheel te onvrede, en toonde berouw te hebben, dat 'er immermeer beflooten was, om aan de Byzantyners hulpe toe te fchikken. Pho- ci-  4f5 het LEVEN cion, derhalven dit bemerkende, ftond op, en zeide , dat men niet vertoornd moest zyn op de Bondgenooten, wanneer deze hun wantrouwen toonden ,• maar op de Krygsbevelhebbers, welke tot dit wantrouwen aanleiding gegeeven hadden ! Wint deze, vervolgde hy, zyn het, die Uwl. vrees, lyk maaken zelfs by hun f>), welke zonder Uwlieder byfiand niet behouden kunnen worden' Het Volk door deze redenen bewoogen, eri flraks van gedachten veranderende, beval nu aan hem zich aan het hoofd eener nieuwe Krygsmacht te {lellen, en daar me. de de Bondgenooten aan den Hellespont ter hulpe te ylen. Het was deze Tocht, welke van het grootst gewigt was voor de behoudenisfe van Byzantium. Want niet alleen was de roem, welke phocion vooruit g5nS» fq) Dit derhalven (in het Grieksch wordt in den Zamenhang volftrekt vereischt, en de Text moet dus verbeterd worden, dat men achter icnu een punfium zette, en voorts leeze: 'A»«s-7«{ »h i <4>»x/«v= (r) Wederom hebben wy hier eene Verbeteringe van den Engelfehen Uitgeever, puyane, ingevolgd*  va* P H O C l O N. 47 ging, reeds zeer groot: maar hier kwam nog by, dat cleop, een man, welke te Byzantium den hoogden rang bekleedde, en die mee phocion, wanneer zy te zamen in de Academie onderweezen wierden , kennis en vriendfehap had gemaakt, voor hem by zyne Medeburgers indond. De Byzantiners, dan, ziende dat phocion by zyne aankomst zich fchikte, om zich met zyne Manfchappen buiten de dad neder te flaan, wilden zulks niet toedaan, maar openden de poorten der dad, lieten 'er de Athenienfers binnen trekken en vermengden zich onder dezelve. Ook was het gedrag van dezen deeds ingetoogen en onberispelyk , en deeden zy, naar maate men grooter vertrouwen in hun getoond had te dellen, zo veel te meer yver blyken by elke gelegenheid , dat men (laags wierd. Het gevolg was, dat philippus toen den Hellespont veilaaten moest, en in minachtingegeraakte; daar men hem te vooren voor onverwinne* lyk gehouden had, en het dwaasheid gerekend het harnasch tegen hem aan te willen trekken. Zelfs vielen phocion eenige zy- ner (t) d. i. dt Platgnifche Sehtole en fPysbegeerte.  48 hit LEVEN ner Schepen in handen. Ook hernam hy zommige Steden, waarin Macedonifche Be» zettinge was gelegd, en nu hier, dan daar Volk aan land gezet hebbende liep hy de vyandelyke Velden af en verwoeste ze, tot dat hy, by eene diergelyke Landinge, door de toegefchootene Inwooners te rug geflaagen en gewond zynde, te rug naar huis voer. Sedert noodigden die van Megara hem hcimelyk uit, om zich van hunne Stad meester te maaken, waarop phocion, befchroomd dat de Boeotiers, hier van vooraf de lucht gekreegen hebbende, in de voorbaat mogten zyn , en het derwaarts te zenden Krygsvolk af wyzen, met het aanbreeken van den dag de Volksvergaderinge by een riep en aan zyne Medeburgers het voorftel der Megarenfen openbaarde. Naauwelyks nu hadden zy daarin toegeftemd, of men hoorde de trompet op zyn bevel geftooken, en hy voerde hen, zo ras zy, uit de Vergaderinge gekoomen, de wapenen hadden aangefchooten, uit, en wierd te Megara met openen armen ontvangen. Hier bemuurde en verfterkte hy NifaeaQt), en (/) Zie het Levea van nicias, in on» VU.O-, bl. 399.  van PHOCION. 49 en trok tusfchen deze Havenplaats en tus-^ fchen dfc Stad zelve twéé lange Muuren, waardoor hy Megara zelve met de Zee verbond, en te wege bracht, dat zy zich over haare Vyanden aan de landzyde weinig be» hoefde te bekomireren, en ter zee eenever-. Zekerde gemeenfchap had met de AthenienIers. Toen' het zo verre gekoomen Was, dat men den oorlog' openlyk tegen p h i l i p p u s voeren wilde, en 'er, daar phocion afweezig was, reeds andere Bevelhebberen Waren benoemd tot het beleiden van dett Veldtocht, kwam hy zo dra niet van de Eilanden in den Pirasus te rug, of hy raadde aanftortcte het Volk, om, daar philippus geneigdheid toonde tot den Vrede, en grootelyks aanzag tegen het gevaar, waar in hy door dezen kryg ftond te geraaken, de voorwaarden van Bevrediginge aan te neemen!" —• Als nuj hierop, zeker iemand, die gewoon was zich dagelyksch in het ftof der Reliaea. (u) te wentelen , daar te zwetzen, of voof verklikker te fpeelen, hier tegen baste 4 eti hem O) Dé vóornaarnfte Vierfchaar van Burgériy'k* Réchtzaaken te Athene Xi DEEI. D*  50 het L E V E N hem toevoegde j „ Durft gy, phocion^ de Athenienfers van den oorlog te rug „ houden, die airede de wapenen hebben )> opgenoomen?" antwoordde hy! ,, Dat durf ik.' en dat, daar ik weet, dat, zo lang het oorlog is, Gy in myne; maar ,t zo ras het vrede wordt, ik in Uwe macht ft zal zyn!'''' — Toen hy, evenwel, het Volk niet tot zyn gevoelen kon overhaalen, maar demosthenës de over hand kreeg, en daarop verklaarde, „ van oordeel te zyn, dat men zo ver mogelyk van het Attifche grondgebied verwyderd met den Vyand moest trachten handgemeen te worden f' zeide phocion: Myn goede Man ƒ Laat „ ons niet raadpleegen, waar wy vechten, ,, maar hoe wy overwinnen zullen! Doen wy dat, dan zal de Oorlog altyd verre „ van ons verwyderd zyn. In tegendeel} „ worden my overwonnen, dan ftaat ftraks ,, allerlei foort van Vreeze en Gevaar voor „ onze Deuren! "' Toen nu de Nederlaag in de daad hierop gevolgd was (y), en de Onrustwekkers en' Woel- (.*) Plutarchus bedoelt den ongelukkigen' flag by Chaeronea waar pfulippus aan de oifde, doch reeds zedért eenisen tyd kwynende Vry< beid van Griekenland den doodfteek gaf.  van PHOCION. 51 Woelgeesten van Athene charidemus (w) dwongen om zich op het Spreekge* itoelte te vertoonen, en aan hem het Krygsbewind wilden hebben toevertrouwd, wierd al wat braaf was met de grootfte vreeze be» vangen, eri nam zyn toevlucnt tot den achtbaaren Areopagitifchen Raad, welken men Overhaalde om zich in de Volksvergaderinge te vertoonen. Met behulp van denzelvert bracht men het eindelyk, onder veele gebeden en traanen, zo ver, dat het Volk over wierd gehaald om de zorge voor het Gemeenebest te ftellen in handen van pho. c 1 o n. — Deze nu was van gevoelen, dat men , voor het overige, wel gebruik moest maaken van de Vriendelykheid van philippus, en de fchikkingen, door hem te maaken , aanneemen; maar toen d e m a d e s het voorftel deed, "dat het Gemeenebest zich • voegen moest by het algemeene Vredeverdrag en de voorgeflaagcne grootè Vergade- rin- (w) Deze was meer Redenaar, dan Veldoverfte, Hy behoorde onder het getal der genen, welke feflert door Alexander wierden opgeeischt. Zelden heeft men gezien, dat groote Schreeuwers dapper* Lieden waren. D i  52 het LEVEN ringe aller Grieken; weigerde hy daarin toê teftemmen, voor dat hy wist; wat philippus goed zou vinden in zyne Voorwaarden van de Grieken te vorderen. De ongelukkig ge tydsomflandighedcnbrachten , niettemin, te wege, dat zyn gevoelen niet doorging. Toen- hy nu, kort daarop zag , dat de Athenienfers hiervan berouw hadden, uit hoofde dat men zich al aanftonds genoodzaakt zag om Oorlogfchepen en Paarden aan p hi e i ppus te leveren, liet hy zich dus hooren. „ Dit was kt, Jthcnienfers, dat ik vrees„ de, toen ik my tegen Uw lied. verzet tede. „ Evenwel nu Gy Uwlieden het Verdrag hebt aangegaan, moet men daar onder niet on„ geduldig zyn, noch den moed opgeeyén; maar zich veel eer herinneren, hoe onze „ Voorouders, nu eens de Wet gcevende, en dan wederom ontvangende, en zich in beide 3, gevallen wysfelyk gedraagende, het heil niet alleen van dezen Staat, maar ook van ge- ,, heel Griekenland bevorderd hebben!" Wanneer men daarna bericht ontvangen had van het omkoomen van philippus, en het Volk, wegens deze blymaare, Vreugdeoffers wilde offeren, liet hy zulks niet toe, dewyl hy het voor eene Laagheid hield, zich over den dood van zynen Vyand te verheugen  van - PHOCION. 53 gen! Ook deed hy hen opmerken', dat de . Legermacht , welke hen by Chaeronea in dagorde gefchaard beftreeden had, hier door maar éénen IVlan minder was geworden. —• Vervolgens, toen demosthenës niet anders deed, dan te fchelden op alexander , niettegenftaande deze met zyneKrygsbenden reeds tegen Thebe in aantocht was, beet phicion hemtcc: „ Rampzalige! waar toe den Toorn nog meet gewekt Van bem , wiens Wrevel zich genoeg tot woeden ftrekt." ,, en die door eene onver zadelyke Eerzucht „ wordt beheerscht? Of wilt Gy, daar 'er in „ onze nabyheid een zo fchtomclykt brandont,» fteckenis, ookonsGemeenebestvoIftrcktdaar „ ia werpen ? — Maar al wilden dezen ( y ) j, ook (x) Dacier heeft, nevens anderen, opgemerkt, dat deze verfen ontleend zyn uit het ix E. der Odysfea van homerus, waar ulysses door zyne Tochtgciiooten wordt afgemaand om den Reu* cyclops langer te verbitteren. Hy herinnert daarby, dat alle groote Mannen van dezen tydHOME rbs van buiten kenden, en zich dus in (laat bevonden om van zyne Gtzegdeu by voorvallende gelegenheden, telkens gebruik te maaken. (y) d. i. de Athenhn~eru Hy zegt dit, wyzea* de op het Volk. D 3  5+ het LEVEN „ ook verhoren gaan, zullen wy het zyn, die, „ hun dit beletten zullen, om dat wy het „ Krygsbewind met geen ander oogmerk heb„ ben aangenomen." Na het inneemen en den ondergang van Thebe, wanneer alexander eischte, dat men demosthenës, en lycurgus en hyperides en charidemus aan hem uit zoude leveren, en de Volksvergadering, het oog alleen op phocion gevestigd hield, en hem aanhoudend riep by zynen naam, ftond hy eindelyk op , en eenen zyner Vrinden, met wien hy de naauwfte verkeeringe had, dien hy het meest vertrouwde, en hst hartelykst beminde, nevens zich geplaatst hebbende, fprak hy: „ Tot zulk eenen wanhoopigen toeftand hebben deze Lieden (#) „ het Gemeenebest gebracht, dat ik zelf, zo „ iemand dezen mynen nicocles opeischte, ti tnyne flem geeven zoude om hem over te lev veren. Ja! ik zoude het ook voor my zeiL ven een geluk rekenen, indien ik in eigenen „ perfoon voor het behoud van Uwliede aL len fierven mogtf' Waarlyl, Mannen van (a) d. i. de Redenaar % en JFeelgeeste». By «rees, dit zeggende, op dezelv».  van P I-I O C I O N, 55 „ Athene (voegde hy 'erby) ik ben door me,, delyden getrofen wegens het ongelukkig lot der Thebaanen, welke herwaarts -zyn ge» ,, vlucht.' M>ar hebben dan de Grieken aan „ Thebe niet genoeg om het te betreuren ? — 5, Het zal daarom best zyn ten behoeve van beiden (a) bevrediginge te zotken, en te trachten , dat wy hen, die zo. veel flerker „zyn, dm wy, verbidden, liever, dun met dezelve te vechten!" Men verhaak, dan alexander het eer. fte Volksbefhiit, hier toe genomen, zodra het aan hem overgegeeven was, tegen den grond wierp, en de Afgevaardigden, dieft hy den rug toekeerde, weigerde te fpreeken; maar dat hy hef tweede, waar van phocion de brenger was, aanvaardde, om dat hem van zyne oudere Krygsbevelhebbers wierd gezegd, „ dat zyn Vader phij-ippus zich over dezen Man pleegde te verwonderen." Hy liet hem dan niet alleen toe tot het gehoor, en willigde zyne bede in, maar leende ook het oor naar zynen raad. De raad, dien phocion hem gaf, was deze; „ dat hy, zo hy de rust verkoos * («) van Thebe en Athene. " 4  56. het LEVEN koos, hoe eer hoe liever aan den oorlog een einde maaken moest: maar zo hy besgierig was naar roem, dat hy dan de Grief k n met rust laaten en zyne Wapenen wenden moest tegen de Barbaaren!" — Ook wist hy onder zyne redenen, zo veel te mengen dat met den aart en neigingen van alex ander over een kwam dat hy dezen geheel en al omzettede en bevredigde ; dcrmaate, dat hy zelfs, in het onderhoud tusfchen hen gehouden, zich uit liet» „ dat de Athenienfers het oog op den loop der zaaken moesten houden, als aan wien het Opperbeftier onder de Grieken zoude toekomen , by aldien aan hem iets men ■ fche' ( i) ,, Niets bewyst beter het fnedig begrip en de groote Behendigheid van phocion in Staatszaaken, dan de-ze Onderbarde'ing: want hy wist zich de Natuurlyke Neigingen van alexander voor, treffelyk ten nutte te maaken, en met de verwonderykfte kunst te doen dienen, om het Oorlogsvuur van zyn Vadt-rland te verwyderen. Om by zulke gelegenheden wel te flaagen, moet men de karakters, van hun, mee welken men in onderhandeünge is, wei kennen, en. zich daar van bedienen evengelyk men zich bedient van een zeil, het welk men draait naar die zyde, waar inea wil dat het wind zal. va:» „ ten Fr, Ven.  van PHOCION. 57 fchelyksch wcdervuaren moge!" (c) Ook, afzonderlyk maakte hy phocion tot zynen Vriend , en richtte verbintenis' van Gastvry. heid met hem op , ja vereerde hem tot zulken hoogen graad, dat zeii's weinigen van, die geren, welke hem fléeds op zyde waren, dien bereikten. Ook bericht du ris ons, in zyne Gefchiedenisfen, „ dat hy, het hoogfte toppunt van raagt beklommen hebbende, na de Overvvinninge op d a r i u s, behaald, het gewoone woord der groete, xilfttfi (<0 van zyne Brieven afliet, uitgezonderd wanneer hy fchreef aan phocion;. en dat deze, benevens antipater, de eenigfte was, welken hy met het gebruikelyke &4«> begroette Dit zelfde vindt men ook aangetekend door chares. Belangende het toegezondene Geld is het wereldkundig, dat al ex ander aan hem C (c') Vergelyk het Lev. van al ex ander in ons u. Deel bi. 51, 52. (d~) Chairein. Men bpval mei dit woord den genen, aan wien men 'chreef, biy ie te zyn Hy , tlie gezond en gelukkig is, is dooiga ns ook cpeeruiwd, en biygeestig. Het woord is, derhalven, s^eer gepast voor eeiie Gtoete. D 5  §8 het LEVEN C Talenten ten gefchenke toe liet koomen. Wanneer nu deze fommen te Athene aangekóomen waren vroeg phocion aan hun, die ze brachten," Wat toch de oorzaak was, waarom alexander, daar 'er zo veele andere Athenienfers waren buken hem, juist aan hem alléén zulk een aanzienelyk gefchenk toefchikte ?" De Gezanten antwoordden: „ Om 4at hy U altéén voor een braaf en eer lyk man houdt.'" „ Hy laate dan toe, hervatte pho. c i on , dat ihJiceds met alleen zulk een man 3, mag Jchynen, maar ook met de daad zyn.'" Niettemin lieten zy hem niet met rust, maar volgden hem tot in zyn huis; alwaar als zy de foberfte Levenswyze waarnamen, en zagen zyne Huisvrouwe met eigene handen bakken, en hoe phocio.n zelf water uit de put gehaald hebbende zyne voeten daarmede wiesch , hielden zy nog te meer aan, en deeden hun misnoegen blyken, zeggende , „ dat het fchande was, dat hy, die zo zeer des Konings vriend was, een zo fober leven leiden zoude!" Juist zag phocion, op dien oogenblik, eenen'armen ouden man, bedekt met een' verflectenen mantel, voorbygaan, en vroeg hen daarop, „ of zy dachten, dat hy het minder, had, dan deze man?"  van PHOCION. 59. Zy antwoorden te wenfchen, dat de Gaden hem voor zalken behoeftigen toeftand bewaaren mogten!" — „ En evenwel, her. n?.m phocion, leeft deze man van minder inkoomen , dan ik, en hy leeft vergenoegd!" — v Om kort te gaan, voegde hy 'er by, ,4 indien ik %er geen gebruik: van maak, zal „ het voor my onnut zyn zo veel geld tehebben: en maak ik 'er al gebruik van , dan zal ik en my zeiven, en alexander tevens, by ons Gemeenebest ten toon /lellen!" Het Geld keerde, derhalven, op deze wyze van Athene, wederom naar Afie, en ftrekte voor de Grie. ken ten bewyze, dat hij, die getoond had dit Gefchenk niet noodig te hebben, ryker was, dan hy , die het had aangeboden! Toen alexander nu, daarop, zich zeer te onvrede toonde over deze weigering, en op nieuw aan phocion fchreef, „ dat. hy dezulken niet voor zyne vrienden hield, die de vertooninge maakten van zyne gunst nergens in van nooden te hebben" baatte, zulks, echter, niets om phocion het geld te doen aanneemen; alleen vond by goed te begeeren, dat echec.ratides, dc So. phist, (?) Z. het Lev, van jilexand, ix, d. bl. 159.  6o hetLEVEN phist, athenodorus, de Imbrkr (ƒ) en demaratus en spar.ton, beide van Rhodus, welke om deze of geene redenen jn hechtenis genomen waren en te Sardes bewaard wierden , op zyn verzoek mogten worden losgelaaten. Dit verzoek willigde alexander aanftonds in, en gaf, daar en boven, aan cratebus, dien by juist, op dezen tyd naar Macedonië afzond, bevel om van yier Steden, in Afie gelegen, namelyk Cius, Gergithus, Mylasfa, en Elaea(g), eene aan phocion ten.gefchenke aan te bieden, welke hy daar uit verkiezen zoude; met verderen last om hier op ten fterkften aan te dringen, en te verklaaren, hoe kwalyk hy het neemen zoude, by aldien dit Gefchenk wederom niet wierd aanvaard. Met dat (ƒ] d. i. Geboortig van lm i ros , een Eiland in de /Egasfche 7-ee. (g) Cios was eene Zeeftad van Myjie. — Gergi* thus\t.% in Troas, daar Mum voorhenen Hond. My' iasfa was eene fchoone en ryke Stad van Carie, Baby Mynrfus. f.laea wa s, insgelyks, eene beroemde Stad van Myfie. 'Er is geen twyfel aan of de Opkomften uit deze Steden, waarvan alexander eene aan phocion had toegedacht, waren vtjue brokken.  van PHOCION. 61 dat al bleef phocion even weigerachtig, en alexander zelf ftierf korten tyd daarna. — Men toont nog heden het Huis» weleer door, phocion bewoond, in de Burg Melita (/;), met kopcre plaaten ver» iierd; maar voor het overige flechten gering» Van de eerde Vrouw, welke hy in huwe* lyk heeft gehad, vinden wij niets byzonders aangetekend: alleen weet men, dat cephisodotus (/'), de Boetzeerder, haar Broeder was. Maar de twééde was onder de Athenienfers niet minder vermaard, uit hoofde van haare Eerbaarheid en Eenvoudigheid, als haar Man phocion het was wé. (A) Deze Attifche Buurfchap wordt van fommu gen gebracht tot de Wyk(Eneïs; van and.eren tot de wykCecropis. Z. corsini. Fasr. Attici, I, V.238» (/) Anderen, de Latynen voornaamelyk, noemen dezen Kunstenaar cephisodorus, dat afgekeurd wordt door fr. junius, in de bekende Naamlyst der oude Kunstenaaren. pausanias lx B. h. tfj, pryst zynen geestigen vond, dat hy, voor de Athenienfers de Godin irene (de Vrede) vervaardigende , haar den God des Ryksdoms plut u's, op den fchoot gaf. Misfchien wilde hy zynen Zwager phocion hier door in de handen werken, als die het Volk van Athene fleeds tot rust en Vrede aanmaande.  Ui het LEVEN wegens zvne Goedaardigheid en Braafheid: Het gebeurde eens, dat'er nieuwe SpeelerS te Athene dë Treurfpelen vertoonen zouden, en dat een derzelver, welke op het Toneel verfchynen moest, van hem, die den toeftel Cn fieraaden bekostigde (£) het Masker (/) eener Koninginne, benevens eenen langen ïlerp van kostelyk gekleede Staatjonkvroit* wen elschte. Daar nu de andere zulks weiger, de, nam hy dit zeer kwalyk, en liet de Aan. fchouwers naar zich wachten, zeggende; „ dat hy dan niet dacht te fpeelen!" waarop SvielaNthius (dit was denaam van hem, die de kosten droeg van het Spel) hem aan. pakte en met geweld tot midden op het Tooneel trok, roepende: „ Ziet gy dan niet „ alle dagen, hoe de Vrouw van pho„ cion, wanneer zy, in het openbaar verfchynt, nimmer meer , dan e'êne ,, Dienstmaagd by zieh heeft ? Moet gy ,s hier den Trotfchen fpeelen en de zeden i, van het Vrouwentimmer bederven ? " Deze woorden, luidruchtig uitgefprooken eri van elk gehoord, wierden door de Aari- fchou- (É) Met één woord: den Chorigus. (/) De Afteurs, by de Grieken en Römeinen,' beide (peelden gemaskerd.  van ? H O C IO N, 63 fchouwers met groot gejuich en handgeklap beantwoord. — Zelve gaf deze Huisvrouw van phocion aan eene haarer Gastvriendinnen uit klein Afie, die aan haar haare kostelyke gouden Ketenen (m ) en Halsfieraaderi met Edelgefteenten bezet vertoonde, ten antwoord : ,, Wat my belangt; myn Sieraad it „phocion, die nu, federt twintig jaa> ,, ren herwaart , altyd tot Öpperkrygsbevel„ hebber door de Athenienfers is benoemd!'''' Aan phocus zynen zoon, die, by gelegenheid van het Feest Panathenèa, deel aan den Wedftryd wenschte te neemen, welketi men den dpobates (») heette, ftond phocion zulks toe, niet, om dat hy begeerig was («2) Het fchynt ons niet recht uitgemaakt, hoé men den Text hier leezen moet. Mo^elyk zu'ien de meerdere vergeleeken Handfchriften hiertoe kunlen dienen, De fin is duidelyk genoeg. (») d. i. eigenlyk, den Affpringer. Zy, naa. melyk, welke naar den prys in dit Wedfpel dongen, moesten van den Wagen, die in vollen ren voortreed, op en af fpringen. Men kan daar over nazien het fi ty.nologt'c Magnum, en wat xy langer op onze plaats heeft aangetekend; om geene andereu aan te haaien, Van het Feest, ds Panathtnxa, door ihesbus ingefteld, zie deszelfs  64 e t LEVEN was naar de Overwinningc, maar ten einde de Jongeling door Bezigheid en Oefening des Liehaams zich verbeteren mogt: want hy was, voor het overige, ongebonden en overgegceven aan den Wyn. Als hy nu den prys had behaald, en veelen verzochten deze Overwinninge met een plechtig Gastmaal te mogen vieren, verfchoonde phocion zich by alle de overigen, en ftond deze vereeringe flechts aan éénen éénigen toe. Zich, derhalven naar dit Gastmaal begeeven hebbende, zag hy, onder al derl overigen prachtigen toellel, ook Waschvaten aan de Gasten, die binnen traden, aanbieden 4 vervuld met wyn en welriekende Speceryen, om 'er de voeten in te was. fchen. Hy riep daarop zyn' Zoon en zeide: „ pHOCus! waarom gaat gy uwen Vïiend met tegen ? die door zyne overdaa5, dige weelde uwi Overwinningefchanjdvlektf* Eindelyk wierd hy zelfs te raade, ten einde den zëifs Leven bl, 118. — Omtrent phocüs, den zoon van phocion en deszelfs we idertge mlosbandige Levensw ze, vindt men tin 1er and.ere By, zonde-'ied n - ook de hier gerd ;1 le, doen mee éërtig verfenil, aangetekend by Athetweus^ ïv. B« bl. 168.  het LEVEN den Jongeling geheel en al van deze wellustige levcnswyze aftetrekken, hem te brengen naar Lacedaemon, en daar te doen opnee • men onder het getal der jonge Spartaanen, welke naar de wyze van Opvoedinge, die men de ivt>7ï (0) noemde, wierdenbeiïierd. Dit doen, echter, verwekte groot misnoe< gen onder de Athenienfers, die het opnamen , als of phocion daar door toonde, de Vaderlandfche Zeden en Manieren te mispryzen en te verachten. Toen nu demades hem, daarop, aanfprak en zeide: „ Wat weder„ houdt ons, phocion, dat wy de Athe„ nienfers niet overhaalen om de Lacedce* „ monifche Staatsinrichtinge aan te nee„ men?" en 'er byvoegde: „ Beveel Gy „ het my flechts, en ik hen gereed het ont„ werp van een Staatsbefluit daartoe ter „ Volks Vergaderinge intebrengen, en een& ,, Redevoeringe te doen om het door te drin„gen!'' antwoordde phocion: „ Dat „ zoude, waar lyk, wat fchoons zyn, dat (0) Jfgoogee. d. i. Opvoeding. De Schryver gebruikt hier het zelfde woord, dat de Lacedaemoniers gebruikten. De Padagogen zyn hier van daan ook benoemd. X. deel. E  66 van P 11 O C I O N. „ gy, die zo lekker ruikt, en zo fraai ge„ manteld zyt, de Phiditia (pj den Athe „ nienferen zoudt aanraaden, en lycur,, gus pryzen!" 'Er kwamen voorts te Athene brieven van alexander, waar by hy eischte, „ dat hem Ooriogfchepen zouden worden „ toegezonden!" Hier tegenverzettedenzich de Redenaars. Maar de Raad beval phocion zyn Gevoelen daar over te zeggen." — „ Wel nu, zeide hy, opftaande, ik zeg u Lie„ den, dat Gy of kans moet zien om door de „ wapenen te overmogen; of dat Gy best „ zult doen die genen, welke f erker zyn, „ te vriend te houden!" — Aanpytheas, wanneer die eerst aanving tot de Athenienfers in de Volksvergaderingen te fpreeken Qf) , en (p~) DU waren de gemeen)'chappelyke Burgermaal lyden te LscedKinon. Zie het Leven van lycurcus in ons i D. bi. 340.' (#) Xyl/indee meende, dat'er aan deze plaat? . iets ontbrak, of daaruit weg gevallen was. Aanons komt dezelve gaaf en volkomen voor. Het zeggen, „ dat de jonge Redenaar pytheas eerst onlang» door het Folk gekocht was" blyft, niet te min, eenigfins duister. Eenen nieuwen rfankomeliug, zo als fommigen het opvatten, kan men 'er niet eigen. Ijk  van PHOCION. 67 en zich toen reeds als zeer fnapachtig en vermetel kennen deed, voerde hy te gemoet: „ Zult gy eindelyk niet eensjwygen? j, Gy! die pas van het Folk gekocht zyt .f Na dat harpalus, van alexander weggevlucht (>), uit Afie met groote Schatten in Attica was aangeland, ontflond 'er aanftonds een groote toeloop tot hem van die genen, die hunne welfpreekenheid, waar door zy het Volk van het ipreekgeftoelte pleegden te bellieren, voor geld veil hadden, wel- Ijk door verftaan. — dacier vertaalde: tot, qui, a été nouvellement acheté dam cettc vitte.' Dsa zou men het daar voor moeten houden, dat pyTheas geen gebooren Athenienfer was, maar nu eerst onlangs het burgerrecht aldaar verkreegen had. Maar suidas noemt hem duidelyk een Athenienfer. Wy willen ons, echter, op deze plaats hier in niet verder verdiepen. Die wil kan vergelyken, wat over pytheas uit de Ouden by een verzameld is door ruhnken. ad Rutil. Lup. p. 40, 41 die, insgelyks, onze plaats van plutarchus wel heeft aangehaald, maar niet verder toegelicht in zyne Hist. Crit. Oratt. gr. p. LXXX11. (r) Aan dezen harpalus bad alexander de bewaaring van zyne veroverde Schatten te Babyion toevertrouwd, plut. fpreekt van dit geval hi deszelfs Leven maar ter loops. E a  63 het LEVEN welke zich allen als om ftryd door hem lieten omkoopen. Aan dezen' gaf hy, tot lokaas, van het groote goed, dat onder zyn bereik was, Hechts kleine giften, om ze te paaien en kwyt te werden: doch aan phocion zond hy ten gefchenke DCC Talenten , terwyl hy tevens, alles wat hy had, en met dat alles zich zeiven aan hem alléén toevertrouwde. Maar toen hy van phocion het fcherpe antwoord kreeg: „ Dat het harpalus berouwen zoude, zo hy niét afliet de Athenienfers door zyne omkoopingen te bederven!" wierd hy bevreesd, en hield af. Dan kort daarop, wanneer de Burgers van Athene op de Markt raadpleegden ( O* za§ hy> dat zv ' die êeld vanhem ontvangen hadden, nu als met handen waren omgekeerd en hem befchuldigden, ten einde hun fchandelyk bedryf niet openbaar mogt worden; terwyl phocion, daarentegeny die niets van hem had aangenoomen, daar hy het belang van den Staat bovenal behartigde, ook nog cenig werk 'er van maakte, om hem te redden. Hy ving, daarom op nieuw (s) t w. Hoe men zich in het geval van har. palus gedragen moest.  van PHOCION. 6*9 nieuw aan zyn hof by hem te maaken. Maar, hoe zeer hy geene middelen, noch wegen onbeproefd liet, hy vond hem voor zyn goud, evengelyk eene welverfterkte Vesting, van alle zyden ontoegankelyk. Beter, echter, flaagde hy by charicles, den fchoonzoon van phocion, dien hy tot zynen gemeenzaamen vriend maakte, en, doordien hy alles aan hem toevertrouwde, en zich in alles van hem bediende, eindelyk met Hechte gevoelens opvulde (7). Wanneer, derhal * ven , de Minnaares pythionice waarop harpalus zeer verflingerd was geweest, zo, dat hy haar voor zyne Byzit hield, en een Dogtertjen by haar teelde, geftorven was, wilde haar Minnaar eene allesfins kostbaare Grafftede voor haar vervaardigd heb- (/) Zo moeten de woorden:/«Éa-^e-» ^lusir^DfS-^ viorden opgevat. Velen hebben dezelve verkeerd begreepen; zo als dacier, die ze dus vertaalt: „ li fut caufe qWil eut une ttès-mauvaije reputa* tion dam Athene" (u) „ In de gewoone Uitgaven ftaat pytbo, uice, dat palmerius het eerst veranderde in pythionïce, om dat zy dien naam heeft by ATHENiEUs xiii B bl. 594.. vergelyk pausa- su as I B. bl. po." m. du soul. K 3  70 het LEVEN hebben, en droeg het beftel daar van op aan charicles. Het aanneemen van dezen onedelen Last ftrekte reeds den Aanneemer tot fchande: maar deze fchande wierd nog vermeerderd door de Grafftede zelve, toen zy was afgemaakt. Dit Gedenkteken is tot heden toe inftand gebleeven in de Buurfchap Hermium O), waar langs men komt, gaande van Athene naar Eleufis: maar men vindt 'er niets aan, dat beantwoordt aan de XXX Talenten, welke men zegt dat voor het bouwen daar van door charicles aan harpalus in rekening wierden gebracht ( w ). Niettemin wierd het Dogtertjen van harpaLus, wanneer ook hy was komen te (v) Vergel. het Leven van theseus, in ons ï. D, bl. jh Waar zeer zeker dezelfde plaats wordt bedoeld. By anderen, evenwel, heet deze Buurfchap Hermus. (ri'Effut') zie palmer. Esercitt p. 210. du soul op deze pl. en corsini Fast. att. li v, 229. Zy behoorde tot de Wyk acam as. O) Aanmerkelyk verfchilt hier het oordeel van pausanias, t. a. pl. die verzekert, „ dat het, van alle oude Gedenktekenen, ten zynen tyde in Griekenland overig, het meest verdiende bezien en bewonderd te worden!"  VAN PHOCION. fi te fterven, door charicles en phocion opgenomen , en de opvoedinge daar van op de beste wyze bezorgd. Met dat al wierd charicles, uit hoofde van het geld van harpalus ontvangen, voor het Recht gedagvaard. Deze begaf zich daarop naar phocion, en bad, „ dat hy hem behulpzaam wilde zyn, en met hem voor de Vierfchaar verfchyner,! doch zyn Schoonvader fioeg dit af." Charicles! zeide hy, « Gy zyt op geene andere, dan eerlyke., „ voorwaarden myn Schoonzoon geworden." De eerfte tyding, welke aan de Athenienfers wierd aangebracht van het overlyden van alexander kwam door asclepiades, den zoon van hipparchus. Maar d e m a d e s , de Redenaar, gebood de Athenienfers, „ daaraan geen geloof te flaan:" want was het waar, zeide hy, „ dan zou. de-flank van zulk een Lyk reeds voorlang de geheele Wereld hebben vervuld V' (>) phocion, ondertusfehen, ziende, dat het Volk (x) Welk eene Loffpraak voo^alexan* der!Deze figuurlyke Uitdrukkinge, toch, beeldt ©ns uit de uitgeftrektheid van deszelfs Gebied, als of hy de geheele Wereld aan zich had ouderworpen E4  7% het LEVEN Volk al meer en meer gaande wierd, en tot gevaarlyke nieuwigheden dreigde over te flaan, wende alle mogelyke poogingen aan om het daar van af te maanen, en re bedwingen. Middelerwyl vloog nu de een, dan de andere Redenaar het fpreekgeftoelte op en fchreeuwde: ,, dat asclrpiades de zuivere waarheid had geboodfehapt, en dat alexander wel dceglyk dood was!" waarop phocion zeide: „ Indiër, hy he ,, den dood is, dan zal hy immers ook mor. gen, en overmorgen dood zyn! Gy lieden, „ dan, o Athenienfers! her aadflaagt bedaar,, delyk, en tracht liever zeker te gaan!" Na dat le os the nes zich ingedrongen en het Volk van Athene gaande had gemaakt , en doen belluiten tot het voeren van den pen. Te gelyk verbaast zy de verbeeldinge door het fterke van de Grooifpraok. DEM£TRius,de Fha. lereè'r [a- j°nëe Lieden den moed en wil hebben om „ hunne Gelederen te bewaar en; dat de „ Ryken bereidwillig zullen zyn om de 3, Schatkist te vullen en de Redenaars op„ houden het Land te be/leelen." — Wanneer, vervolgens, velen zich over de Legermacht , welke leösthenes verzameld had verwonderden , en phocion afvroegen, „ hoe hy dacht dat zy waren toegerust?" antwoordde hy : „ Goed voor èènen Loop ! (2) maar ( z) De Spreekwyze is hier zeer fraai ontleend van de wyze van wedyveren in de loopbaanen. Somiyds wierd de prys daarin behaald door het StaHum maar ééns af te loopen. Somtyds moest de Loop twéé — of meermaalen worden herhaald-  •nN PHOCION. 75 maar ik vrees voor de twééden Loop van „ den Oorlog: daar het Gemeenebest nog „ Geld, noch Schepen, noch Soldaaten, bui. „ ten deze, voor handenheeft! " En dit zeggen wierd bevestigd door de uitkomst. Want de bedryven van leösthenes gingen in het eerst vergezeld van den fchitterendften voorfpoed, daar hy over de Bocötiers in eenen Veldilag zegepraalde, ciuntipater dwong om binnen T.amia dewykte neemen: waarop men verhaalt, dat geheel Athene met de grootfte Hoop vervuld wierd, en 'er, uit hoofde der iirgcloopene goede tydingen, dag aan dag feestvieringen plaats hadden en offerhanden aan de Goden geofferd wierden. Men voegt 'er by dat phocion, by deze gelegenheid, aan hun, die hem dachten te befchaaraen, en afvroegen: „Of hy nu wel niet wenschte, dat Hy deze daaden mogt hebben verricht?" — tot antwoord gaf: Voorzeker ja! maar even goed zou „ ik blyv'en wenfcheirtofdèn Vrede geraa„ den te hebben?" en dat wanneer 'er op nieuw blymaaren op blyrnaaren- uit het Leger overgefchreeven wierden, en aangebracht, hy zoude hebben uitgeroepen: Wanneer „ zul-  76 het LEVEN „ zullen wy dan eindelyk eens ophouden ts ,, overwinnen' Maar wanneer leösthenes nu geftorvcn was, maakten zy, die bevreesd waren, dat phocion, tot Veldheer aangeftelden uitgezonden , een einde aan den oorlog maaken mogt, eenen onaanzienlyken Man op, die (zich in de Volksvergaderinge vertoonen moest en zeggen, ,, dat hy, als Vriend van phocion, en deszelfs oude Schoolmakker, het Volk raaden zoude hem te lpaaren en thuis te houden, aangezien zy niemand hadden aan hem gelyk! en liever, in plaats van hem, antiphilus naar het Leger te zenden!" Aanftonds vond dit voordel by. val by het Volk. Waarop phocion zelf te voorfchyn trad, en verklaarde, „ dathy noch immermeer de Schoolmakker was ge» weest van dezen Man, noch ook anderfins eenige kennis, of gemeenfehap met hem had gehad : ,, Maar van nu of aan, ging hy „ voort, maak ik U tot mynen Vriend, en ,, laat U tot myne gemeenzaame verkee- ringe toe.- Want gy hebt aan de Athe- nienfers geraaden dat overeen kwam met myn belang!" De  van PHOCION. 77 De Athenienfers thans met groote drift bezield, wilden nu tegen de Boeotiers te velde trekken. Phocion hield dit in het eerst met alle kracht tegen j en wanneer zyne Vrienden hem waarfchouwden, „ 'dat de Athenienfers, indien hy vooitvocr zich te. gens hen te verzetten, hem zekerlyk ter dood zouden doen brengen!" antwoordde hy, dat, byaldien hy het welzyn van den Staat op het oog had, zyn dood onrechtvaardig zou zyn : maar zo hy daar tegen aanging, dat hy dan verdiende te fterven!" maar toen hy zag, dat men niet ophield, nog een einde maakte van te fchreeuwen, gaf hy den Herout bevel van openlyk uit te roepen: ,, Dat alle Athenienfers, van de XIV tot de LX jaaren toe, zich voorzien moesten van mondkost voor V dagen, en gereed zyn om voort, zo dra de Vergaderinge fcheidde, hem te volgen 1" Als nu , hierop, een groot geweld en beweeginge ontftond en de oudere van Jaaren luidkeels tegen hem riepen en ftampvoeteden , zeide hy: 'Er is niets ,, vreemds, noch onrechtmaatigs in dit ,, myn bevel; daar ik, eenman van LXXX ,, jaaren, als Bevelhebber met Uwlieden „ optrek!"" Op deze wyze dan bracht hy hen  7H a e t L E VEN hen tot bedaaren en deed ze van gedachten veranderen. De Zeekust van Attica, vervolgens, verwoest wordende door micio, die met eenen grooten hoop Krygsvolk , «zo van Macedoniers, als Huurlingen, aan Land was geflapt by Rhamnus en de vlakke velden afliep, voerde phocion de Athenienfers tegen hem uit. Op dezen tocht gebeurde het, dat men hem van alle zyden kwam lastig vallen, en in zynen post als Bevelhebber wilde treeden. De eene wil ie, „ dat hy daar of daarzonder tydverzuim eene Hoogte moest bezetten." Een ander gaf hem den raad, „ om de Ruitery van deze zyde den Vyand te doen omtrekken." Een derde fchteeuwde, „ men moest den Vyand in den flank vallen!" Waarop phocion in onwil uitriep: „ o hercules! „ van hoe vele Krygsoverften, maar van „ hoe •weinige Soldaaten vind ik my om. ,, ringdl" — Daarna, als hy zyne Manfchappen in flagorde had gefchaard , was 'er een, die verre voor de anderen uittrad-, maar voort daarop, toen een der Vyanden op hem los (a~) Eene Landftad van Attica, in de Wyk Wantis. Zie «teph, bïz. Voc.  van P H O C 1 O N. 7p los kwam, van vrecze bevangen, te rug deinsde en zyne plaats hernam. Dezen riep phocion toe: „ Schaamt gy u niet, Jongeling, dat gy dus twéé posten verlaat; den eerfien, waar op uw Veldheer Ugeplaatst had; en den twééden, welken gy zelf'voor U gekoozen had?" Vervolgens, met groot geweld op den Vyand aangevallen zynde, dreef hy hem op de vlucht, wordende zelis de Opperbevelhebber micio, benevens velen der zynen, onder de dooden geteld. Het vereenigd Griekfche Leger, waarby antiphilus het bevel voerde over het Voetvolk, en meno, de Thesfalier, over de Ruitery, raakte daarna in Thesfalie, (laags met antipater, by welken zich le onna t u s met de uit Alia gekomene Macedoniers had gevoegd, en behaalde de overwinning. Zelfs fneuvelde leonnatus in dit gevecht. Maar korten tyd daarna, wanneer CRATerus met eene aanzienlyke macht uit Afie over was gekomen, en men wederom by Cranon (&) handgemeen wierd; kree. (£) Cranon was eene Stad van Thesfalie, in dat gedeelte geleegen, het welk men Palasgiolis noemde. 'Er is boven ook raeldinge van gemaakt ia het Leven van camillus.  8o het LEVEN kreegen de Grieken de Nederlaag, welke evenwel niet van groot belang was, zynde het getal der Gefncuvelden zeer gering. Grooter kwaad veroorzaakte hunne weerbarftigheid tegen de Krygsbevelhebbers , welke veel te jong en flap waren; waarby kwam, dat antipater de Steden en Staaten door omkoopingen aan zyne zyde bracht. Het een en ander bracht te wege, dat het Leger verliep en de zaak der Vryheid zich ten fchandelykflen verlaaten zag! Aanftondsdaarop voerde antipater zyne Krygsmacht op Athene aan; het welke d fmosthenes en hyperides ftraks de Stad verlaaten deed. Belangende de mades, die ook niet het geringfle deel aan 's Lands Schatkist betaalen kon van de Boeten, tot welke hy veroordeeld was, (want hy had niet minder dan Seven Gedingen, uit hoofde van fchendinge der Wetten van den Staat (c) tegen hem aangevangen verlooren !) en die daarom eerloos was verklaard; deze mogt thans het fpreekgeltoclte niet beklimmen. (O Men zoude hier in plaats van wapxituS (de gewoone leezinge) ook kunnenleezen^apttvefiav». De geleerde xylander heeft deze plaats niet wel begreepen.  van P H O C PO Ni 81 inen. De omftandigheden, niet te min, werkten thans dermaate in zyn Voordcel, dat het Volk hem verlof gaf, en hy in eene Redevoeringe het Volksbefluit voordroeg, ,i om Afgevaardigden, met volle macht bekleed , af te zenden aan antipater, ten einde over Vrede te handelen." Het Volk, intusfchen , met groote vreeze bevangen, riep om phocion, en betuigde alleen in hem vertrouwen te (tellen. Waarop deze zich aldus hooren liet: „ Hadt Gylieden, zeide hy, te vooren, wanneer ik goeden ,i raad aan Uw He den gaf, naar my willen 3, luisteren j dan zouden wy nu niet over zaaken van zo onaangenaamen aart hehoeven te raadpleegenf" Het Befluit vervolgens doorgegaan en bekrachtigd zynde wierd hy afgezonden naar antipater, die toen in de Cadméa gelegerd was, en op het punt ftond om zonder uitftel in Attica in te ruk- Qd) Wy zouden zeggen. ,, Die toen zyn Hoofdkwartier had in de Cadméa" d. i. de Burgt van' Thebe, (zie bov. het Lev. van pelopidas in ons IV. D.) De Fr. Vert. verftaat 'er geheel Boeötie door. Maar hier voor zal by gewoone Schryvers in onrym niet ligtelyk gezach gevondeti worden. X. deex» F  82 het LEVEN rukken. Gp dezen begeerde hy } als eene éérlle Voorwaarde, ,, dat hy daar ter plaatze, waar hy toen was, ib.ud zoude houden en de Vredesonderhandelingen ten einde brengen! cr.ater.us zeide daarop: „ Gy tracht „ ons overtehdalen, phocion, tot iets, datj, in geenen desle Uüyk is! Zouden wy hier ftil blyven zitten tot overlast en nadeel van ,j onzs Vrienden en Bondgenooten, daar wy 31 cp kosten van onze Vyafidenteeren kunnen ?" doch antipater, hem by de handvattende, zeide: Wy moeten dit verzoek in? „ willigen ter liefde van phocion!" Voor het overige eischtc hy , „ dat de Athenienfers zich zonder voorwaarden aan hun zonden overgeeven, even gelyk zy gewild hadden, dat hy zich te Lamia over zoude geeven aan leösthenes. Na dat phocion, derhalven, met deze éifchen was te rug gekeerd naar Athene,beflooten ook de Athenienfers, uit nood", dwan^, tot het aanneemen der voorwaarden, en phocion begaf zich op nieuw naar Thebe, vergezeld van meer andere Gezant ten, waar by men te Athene goedgevonden had ook nog den Wysgeer xenocrates te voegen: nademaal de achting voor de Deugd  van PHOCION. 83 Deugd van xenocrates («), en zyn Roem zo groot was, dat men het over het algemeen daar voor hield, en openlyk zeide, dat 'ergeen Overmoed, geene Wreedheid, geene Gramfchap ter wereld in de menfchelyke Natuur mogelyk was, waarby het Gezicht' alléén van xenocrates geene Schaamte en Eerbied jegens zulken Man verwekken zoude !" Het tegendeel, niettemin, gebeurde door de Onbefchoftheid van antipater, en den Afkeer, welke deze had van alles, wat braaf en deugdzaam was. Want al aanftonds wilde hy xenocrates niet aanzien noch groeten (ƒ), niet tegenftaande hy aan alle de an- («) Xenocrates, de zoon van Agathenor, was geen Athenienfer, maar geboortig van Chalcedon. Hy was een Leerling van plato, en deseelfs Opvolger, na speustppos. Zie diogen. LAëRT. IV. B. 2 h. (/j •> Wat vroeger was xenocrates echter zeer wel door hem behandeld, toen hy als Afge. vaardigde was komen handelen over het losfen der Athenienfers, welke in den Lamiafchen Oorlog Krygsgevangenen geworden waren, antipater liethem' toen terftond ten eeten vraagen: doch xenocraris beantwoordde dat verzoek met het zeggen vaft F 2  8* bet LEVEN anderen vriendelyk de hand gaf. Waarop men wil, dat de Wysgeer gezegd zou hebben ; „ dat antipater daar aan zeer wel deed, dat hy zich alleen fchaamde voor hem, ter oorzaake der onbiL'yke hai> delwyze, welke hy met Athene voor had!'' Ook toen hy, vervolgens, begon te fpree. ken, liet hy hem niet voortgaan, mair ftoorde hem telkens en morde overluid; tot dat hy hem deed zwygen. Maar wanneer phocion daarop het woord had opgevat, en de zaak der Athenienfers bepleitte, antwoordde antipater, „dat hyVriendfchap en Bondgenootschap met hun wilde fluiten , doch op deze voorwaarden:" dut Zy demosthenës dl hyperides in zyne van ui.ysses tot oirce by homerus (Odysf. K., 383) waar van de fin hier op nederkomt: „ circe! Zeu wel eenig braaf en eer lyk Man, zich in myne plaats bevindende, kunnen eeten of drinken, voor dat hy zyne Makkers verlost, en de. zelve met eigene oogen in vryheid had gefield at zien f" antipater was over deze tegenwoordigheid van geest, en eene zo gelukkige toepasfing der plaats van den Aartsdichter, dermaate in den fchik, dat hy aandonds alle de Gevangenen Haakte." Fr. Vert. — Het Verhaal dezer Gebeurtenis vinds men by dioo. u t. a. pl. § 9.  van PHOCION. 25 zyne handen over zouden leveren ; *— dat zy hunnen voorouderlyken Regeeringsvorm, welke naar de Bezittingen berekend was (g), wederom zouden aanueemen; ook Bezettinge ontvangen in de Munkhia (_ h ), en eindelyk de Kosten van den Oorlog, en daarenboven eene zekere Boete betaalen!" Alle de andere Gezanten roemde deze Vredesartikelen , ais zacht en menschlievend; uitgezonderd " Hechts xenocrates: „Ziet „ antipater, zeide hy, ons voor Slaaven „ aan; fa! dan behandelt hy ons met gematigd„ heid: maar zullen wy nog vrye menfchei: heeten, dan behandelt hy ons hard." Phocion waagde het wel nog eens om de Bezetting van de Munkhia af te bidden; doch vruchteloos; en wil men, dat antipater toen tot hem gezegd zoude hebben : „ Niets is ''er, phocion, het geen wy niet geneegen zouden zyn U in te willigen, Ir halven alleen dat gene, w at uw en ons Ver dei f berokkenen zoude T Anderen, echter, zeggen, dat het niet zo, maar op deze wyz« zich Cg) d. i. de Ariftocratifche. (A Zie het Lev. van solon in on» II. D. bl. 45. en de Aantekeningen aldaar. F 3  86 hei LEVEN zich zoude hebben toegedraagen, dat r.aamelyk, antipater zoude hebben gevraagd , „ by aldien hy van het leggen der gemelde Bezettinge afzag, en zulks aan de Athenienfers kwy tfchold, of hy, p h o c i o n , in dat geval, borge zoude willen blyven, dat de Stad Athene zich getrouwclyk aan het Vredeverdrag zoude houden, en nimmer -wederom eenige Nieuwigheden aanvangen?" Toen nu deze daarop ftil fweeg en 'draalde, zou. callimedon, by genaamd Caralus (z'), een ruuw mensen, en haater der Volksregeeringe, voor het licht gefprongen zyn, en gezegd hebben : „ o antipater! of deze Man wat fnapt, zult Gy „ daaraan geloof geeven, of agterlaaten dat gene te doen, wat Gyvoorneemens waart?" Dus ontvingen dan de Athenienfers de Macedonifche Bezetting onder het bevel van menyllus, een zachtaartig Man en Bekenden van p h o c i o n. Ondertusfchcn had deze eisch tot bezetting der Mu-dchia veel eer het voorkoomen van Trotschheid, en ge- c (/') Dit is de naam van eene foort van Zee~ kreeft. 'Er had das ook wel kunnen worden vertaald: „ bygenaamd,de Kreeft"  van P II O C I O N. 87 geleek meer naar het bedryf eens baldaadi • onderneemingen van het Volk? Zy bevorderde dus de oogmerken en inzichten van antipater. De gevolgen zelve bewyzen dit. Wanc men zal phocion zeiven erkennen zien, dat het Volk, door dezen Breidel in toom gehouden, Zich veel wysfelyker gedroeg, en veel gemakkelyker te bellieren was." Fr. Vert. (i) Dit is een Bynanra van bacchus. welke in dit geval van gewyd gebruik fchynt geweest te zyn. F 4  S8 hetLEVEN war geraakte, nu eene vergelykinge begon te maaken tusfchen het geen voormaals by het vieren van dit heilig Feest pleegde voor te vallen, en het geen thans gebeurde. By ouds naamelyk, zeide men, waren 'er, zelfs in de benaauwdfte tyden geheimenisvolle Gezichten verfcheenen en ook Geluiden gehoord, welke den dreigenden Vyand vreeze aangejaagd en met verbaasdheid getroffen hadden: maar thans, op even datzelfde Feest, flooten de Goden hunne oogen voor de fmertelykfte Rampfpoeden van Griekenland! thans wierd de geheiligde dag van alle dagen (72) en die voor hun weleer de aangenaamfte en vrolykfte was, fmaadelyk ontheiligd, en zou voortaan den naam («O /k£yiV7«<5 «7ü^^«»-/, niet «^«ij IvIvx^m^ Het is vreemd, dat deze ontwyffelbaar waare Verbetering eens ongenöemden, ook goedgekeurd door reiske, niet heeft kunnen behaagen aan du soul. — Hoe komt een Vyand op Attifchen Bodem , en door Goddelyke Tekenen vervaard gemaakt by Tyden van den fckittereiidften Vooyfpoed (dien fin levert de gewoone Leezing op) tog te pas? —■ Van zodanige Tekenen, als hier gemeld worden, beeft men een voorbeeld in het Lev van agesi-. laus, of ons VIII, D. bl. 260. f») Wy leezen Tüv ^«v, voor T«ï %finv, met reiske.  van PHOCION. 89 naam moeten draagen naar het grootfte on« geluk, dat immermeer het Vaderland getrof. fen had!" (0) Weinige Jaaren te vooren hadden de Priesteresfen, welke het Orakel van Dodone bedienden, eene Godfpraak afgegeevenvoor Athene, „ dat men het Voorgebergte van diana rp ) wel bewaaren moest, en toe. zien, dat anderen dat niet in handen kreegen 1" — en op dezen zelfden tyd gebeurde het, dat de Linten, welke men tot het bewinden der myfdfche Bedden (q) gebruikt, en die men in purper doopte, eene bleeke en doodfche, in plaats van eene purpere, kleur aannamen. Het zonderlingfte in dit geval was, dat andere Linten, tot geen heilia: gebruik gefchikt, en welke men indien zelf- («O Hy zou de dag van het bezetten der Vesting Munichia heeten. (p~) Het Orakel gebruikt, als naar gewoonte, eene verbloemde Spreekwyze. 'Er was in het Attisch Gebied geene plaats van dien naam. Maar de Vesting wordt daarom het Voorgebergte van Diana genoemd, om dat men 'er een Tempel vond van diana, bygenaamd Munichia, zie suidas op het W. en andere plaatzen aangehaald door Mcurfius in Piraeo h. IX, bl. 34. volgg. (#) Men zou bet ook, met anderen, Wiegen kunnen vertaaien. F 5  9g HET LEVEN zelfde verwe frak, allen de kleur en glans vcrkreegen, dien zy hebben racesten. Nog verhaalt men dat een zeker Ingewyde, bezig zynde aan de haven Cantharus (r) met het afwas fchen van eene Bigge , aangegreepen wierd door een groot Waterdier (j), het welk de onderfte deelen van zyn lichaam tot aan den buik verflond: waardoor de Godheid aan die van Athene vooraf ten klaarden weeten deed, dat zy van de benedenfte, dat js aan Zee geleegene, deelen beroofd, de hoogere deelen, of Bovenftad, behouden zouden. Nochthans onderging de Burgerye van deze Bezetting onder het bevel van menyllus geene beleediging hoe genaamd, maar van die genen, welke, uit hoofde van (r) Het verdiende onzes oordeels geen beraad de gewoone Leezing x.aêxfm\ QCatharus) hier plaats te doen maaken voor eene zekere Verbetering, x«»6«f»5 CCantharus} welke, reeds gemaakt van meursius t. a. pl. h. ui, bl. 15. nader bevestigd, is door flor. CHRisTiANus, op het Blyfp. de Vrede van aristopiianes, v. 144. en goed gekeurd door dacier, valesius en bryane. De Pira;eus was drievoudig, en de voornaamfte Haven heette Cantharus. ( s) De geheele befchryving duidt eene Krokodil aan.  van PHOCION. 9? van armoede, uitgeflooten waren van alle deel aan het Staatsbeftier, en die een ge* tal van meer dan XII duizend uitmaakten, oordeelden zy, welke te Athene bleeven , dat zy de onrechtvaardigfie en onteerendrte behandeling ondergingen. ■ De anderen, welke, om zulks niet te lyden, hunne Vaderftad verlieten, en met der woon vertrokken naar Thracie, alwaar antipater hua eene Stad en Landeryen ter bebouwjnge nac* aangeweezen, geleeken volkoome'nlyk naar Öyerwpnnelingen, welker Haardfteden ten gronde waren verwoest. De dood van de mos the ne s in het Eiland Calauria (2!), en van hyperides by CUonae, waarvan wy vroeger in andere Snikken gewag hebben gemaakt, needen de Athenienfers de Regeeringen van alexander en pnilippus bykans pryzen en te rug wenfehen. Even zo, als het naderhand ging» (?) Breeder verflag volgt hier van beneden in bet Lev. van demosthenës zeiven. Calauria (want zo moet men hier leezen, niet Calabria~) was een Eiland tegen over Troezene. De Stad Cleonaeiag in Peloponnefus, in het Landfchap Argolh Wy vonden 'er reeds meldinge van in het Lev. van timo 1 e0 n en van cmon.  92 het LEVEN ging, wanneer antigonus om gekomen was, en zy, die zynen ondergang bewerkt hadden, aanvingen de Ingezetenen te mishandelen en te onderdrukken, dat een Land. bouwer in Pbrygie in zyn land begon te gnuiven, en, toen iemand hem vroeg: „ Wat zoekt Gy F' zwaarlyk zuchtende zeide: ,,Ik zoek antigonus!" even zo ging het toen ook met velen te Athene, wen zy zich te binnen brachten de Grootmoedigheid en Edelaartigheid dezer beider Vorften te mid. den van hunne Gramfchap, en hoe ligt die te verbidden was geweest: geheel anders dan men het'ondervond van antipater, die, onder het voorkomen van een ampte/oos perzoon, met zyn gemeen en Hecht Mantel., tjen, en fobere Levenswyze, als den draak fcheen te fteeken met alle Aanzien en Macht, en ondertusfehen ondraagelyk was omtrent hen, die het ongeluk hadden zyne ongena• de te beproeven, dewyl hy zich als een wreed Meester en Dwingeland gedroeg. Phocion, evenwel, bracht door zyne tusfehenkomst te wege, dat een groot getal zyner Medeburgeren uit hunne Ballingfchap te rug mogt keeren. Voor andere Ballingen, wien zulks geweigerd wierd, bewerkte hy, dat  van PHOCION. 93 zy niet, gelyk de overigen, geheel van de inwooninge in Griekenland uitgeflooten en gedwongen wierden zich tot agter het Ccraunifehe (") Gebergte en den Tacnnrus te vertrekken, maar vryheid verkreegen ora in Peloponnefus te blyven woonen, waar onder zich ook agnonides (v), de Sy« cophant, bevond. In het bezorgen der openbaare zaaken en Regeeringe ging hy (ip) met alle zachtheid, en volgens de plaats heb- («) Het Ceraunifche of Aóroceraunifche Gebergte fcheidt Epirus van Macedonië. Toenam; heette het zuidelykfte Voorgebergte van het Laconisch Gebied, en draagt thans den naam van Kaap Maina. (v) Dezelfde, die naderhand zo veel deel had aan zyn doodl (w) Leelyk vergiste zich hier de Fr. Vert. die dit brengt tot antipater, (,, Antipater gouvema avec beaucoup de Jujliee & de douceur"') als of deze zich te Athene opgehouden had. Alle omftandigheden wyzen ten klaarden aan, dat, na het Verdrag te Thebe geflooten, en het intrekken derBezet:ingon. der menyllus, het Burgerlyk bellier te Athene voornaamlyk heeft berust in handen van phocion', die de achting van antipater bellendig be hield, maar in dit tydrak door zyne Ariilocratifche Regeeringswyze zich den onverzoenlykllen Wrok van de Voorfhnders der Democratie berokkent1.:, welke op zynen Dood uitliep.  94 het L E'V E N hebbende Wetten te werk, z®, dat hy de Ovcrheids ~ Ampten ftecds bezet hield met de gcfchiktite en geachtfte Mannen, maar, daarentegen , de Woelgeesten en Nieuwigheidzoekers, die da.u-door zelf, dat zy niet Pegeeren, noch onrust verwekken konden, hun vuur verlooren, en als het ware verwelkten , leerde het Land te beminnen, en zich me: vermaak op den Akkerbouw tóe te leggen; Op zekeren tyd zag hy xenocrates als Vreemdeling de Schatting (a;)voorzy. ne inwooninge te Athene betaalen; waarop hy hem het Burgerrecht fchenken wilde: doch xenocrates floeg zuiks af, zeggende, „ dat hy, als Burger, niet konde lec- Xenocrates was geboortig van Choke, don, en woonde meest buiten Athene in de School van plato, of de Academie. Het gebeurde eens, dat hy als Vreemdeling de Schatting, voor de Inwooning bepaald, waarvan hier gefprooken wordt, niet kon betaalen. De Wet bracht mede, dat de zodanigen, als hier intekortfehooten, voorSiaaven konden worden verkocht. Men verkocht dan xenocrates., hy mogt een uitmuntend man zyn zo veel hy wilde, Maar demetrius, de Phalerccr, kocht hem weder en fchonk hem zyne Vryfieid» Zie dïogenes li, IV, § 14.  van PHOCION. 95 leeven onder eenen Regeeringsvorm \ waarregen hy ais Afgezant zo zeer geyverdhad, op dat die niet in ftand mogt koomen !" De Bevelhebber menyllus bood hem eens eene groote Geldlom ten gefchenke aan. Hy antwoordde, „ dat noch menyllus beter was, dan alexander; noch de beweegreden, om het geld aan te neemen, nu ftcfker, dan te vooren, toen hy het had geweigerd." Men bad hem toen. „ dat hy het ten minften aanneemen zou voor zynen zoon phocüs !" Maar ook dit floeg hy af. „ Phocus zeide hy, byaU „ dien hy zich wil beteren, en een geregeld 3, leven leiden, zal genoeg hebben aan zyns Vaders Nalaatenfchap. Maar zo hst tm j, hem blyft, gelyk het nu is, zal 'er geen ,> Rykdom zyn groot genoeg om Tiem te vol„ doen! — Scherper was het antwoord, dat hy gaf aan antipater, wanneer die op hem begeerde, dat hy iets zou doen, dat niet behoorde. „ Ik kan, zeide hy, niet j, gelykelyk de Vriend en Vleier zyn van a n- 3, tipater!" a n t ip a t er Zelf, 7,0 men verhaalt, was gewoon te zeggen, „ dat hy te Athene twéé Vrienden had, te weeten phocion en demades, van welken hy den  95 (iet LEVE den eerften nimmer kon overhaalen; orü iets van hem aan te neemen; terwyl de Jaatfte, hoe veel hy ook ontving, immer onverzadelyk bleef!" In de daad; de Armoede van phocion, waarin hy tot eenen hoogen Ouderdom bleef voordeeven, niet tegengaande hy zo menigwerf het Opperkrygsbewind over de Athenienfers had gevoerd, en Koningen tot zynen Vrienden gehad, verltrekte tot een zeker bewys van zyne Deugd. Dehades, in tegendeel, maakte met zynen Rykdom eene grootfche vertooninge, ook dan, wanneer hy openbaarlyk tegen de Wetten aanging. 'Er hadr naamelyk, op dien tyd eene Wet te Athene plaats, ,, dat 'er by de Reien geene vreemde Dam/en mogten worden gebruikt ;• of, zo iemand, die de fpelen bekostigde,zodanigen gebruiken wilde, dat hy dan voor eiken Danfer M Drachmen moest betaalen." Zo weinig, echter, bekreunde zich demjï des, aan deze Wet, dat hy by de Spelen ,■ welke hy aan het» Volk vertoonen deed,niet dan vreemde Dansfers, tot C toe, te voorfchyn bracht, en voor elk van die, hoofd voor hoofd, de boete van M Drachmen (f) in Cj) d, i. ta zamen ioo,coo Schellingen.  van P II O C I O N. cJ7 ïn den Schouwburg uittelde. Ook by de prachtige viering der Bruiloft van zynen Zoon d e m e a s fprak hy denzelven in dezer voegen aan: „ Toen ik, myn Zoon, aan Uwe Moeier trouwde, merkte myn Buur. man zelfs niét, dat 'er iets omging: (2) daar thans van Uw Huwelyksfeest ook Vorften en Koningen met eikanderen de kosten draagenV De Athenienfers vielen phocion telkens lastig, om antipater over te haaien, dat hy de Bezetting van Athene weg deed trekken. Dan hy weigerde volftandig dit Ge. £2) „ Socrates bediende zich van eenen ge» ivken trek in de 1 Zamenfpraak van plato, alcibiades genoemd g .17, waar hy de verwaandheid van dezen Jongeling dus gaat vernederen:" „ Wanneer de Koninginne van Perfie van haaren èérften Zoon bevalt, die de Erfgenaam van de Kroon is, dan vieren alle de Volkeren van dit mach. tig Ryk deze Geboorte. Zo ook vervolgens alle Jaaren maakt deze dag een hunner voornaamfle Feesten uit, en in alle de Landfchappen van Afie ziet men niets dan Ojferkandeh, Gastmdalen en Frolykheid. In plaats dat men van ons Athetiien • fers, wanneer wy ter wereld komen, zeggen kan » met den Blyfpeldichter;" „ Dat onza Buurman daar ter naauwernood vati weet." Fr. Fert. X. Deel O  98 het LEVEN Gezantfchap op zich te neemen, het zy dan, dat hy wanhoopte hier in te flaagen; of liever, om dat hy by ondervindinge wist, dat het Volk door dezen breidel in toom gehouden en bevreesd gemaakt, zich bcfcheidener gedroeg, en gemakkelyker te beftieren was. Het eenigfte, dat hy deed, was, dat hy antipater bewoog, de Schattingen niet geftrengelyk in te doen vorderen, maar daar mede uitftel te gebruiken en te draaien^ Het Volk, daarop, liet hem blyven, en wendde zich nu tot demades, die dezen last ge. reedelyk aanvaardde, en, vergezeld van zynen Zoon, naar Macedonië op reis ging. Het was, fchyntwel, eene hoogere en Goddelyke Macht, welke hem juist op dezen tyd derwaarts voerde, wanneer antipater reeds door eene zwaare ziekte lag aangetast, en casander, het beftier van zaaken in handen gekreegen hebbende, eenen brief onderfchepte door demades naar Afie ge. fchreeven, aan antigonus, waarin hy denzelven aanfpoorde „ dat hy afkoomen mogt en zich zetten aan het hoofd der zaaken in Griekenland en Macedonia^ welker beftier Hechts aan een oud en rottig touw hing!" fchimpende met dit zeggen op  van PHOCION. 99 antipater. Casander, dan, hem in Macedonië ziende komen, gaf aanftonds bevel om hem te vatten; en deed daarop eerst zynen Zoon onder zyn gezicht en zo naby hem flachten, dat het bloed den Vader op de Klederen fprong, en hy geheel daarmede bevlekt wierd. Vervolgens verweet hy hem zyne Ondankbaarheid en trouwelooze Verraaderye , overlaadde hem met fcheldwoorden en fmaadheden, en liet hem, eindelyk, ook ter dood brengen. Na dat antipater by zyn Överlyden het Opperbevel gefteld had in handen van polyperchon en casander tot Chüiarch (£) verklaard, verzettede de laatstgemelde zich daadelyk tegen dezefchik-^ king, en zich by voorraad van de zaaken meester maakende, vaardigde hy in alleryl nicanor af ten opvolger van mènyllus in het bevel over de Bezettinge Qc~) der («) Dat men dus moet fchryven, en niet fOLTSPEECHON, heeft TANAQUILLUS FABER zeer waarfcfrynelyk gemaakt in zyne Aantek. op jüstinu s, XII B. io h. (3) d. i. Hoofdman over jÖutzend. CO Wy zyn het eens met hun, die hier ppevpiip^eii Icezeh, in plaats van ^dA«^i*5. G &  ioo het LEVEN der Munkhia, welk bevel hyhem belastte zonder uitftel over te neemen, voor dat de dood van antipater nog bekend was. -Toen nu dit was uitgevoerd, en de Athenienfers korte dagen naderhand hoorden, dat antipater geftorven was, kreeg phocion de fchuld, en geraakte in verdenkinge, dat hy dit wel vroeger geweeten, maar verfweegen had ter gunste van nicanor. Dan deze bekreunde zich niet het'geringfte over alle deze befchuldigingen: maar ging nicanor zelf een bezoek geeven; welken hy door zyne redenen niet alleen goedwilligheid en eene gurstige geneigdheid voor de Athenienfers inboefemde, maar ook overhaalde om, als Oppertoeziener over de Spelen, ter eere van de Stad eenigen toeftel te maaken en onkosten te doen. Intusfchen had polyferchon, aan wien de zorge over den Perfoon des Konings (d~) was toevertrouwd, en die de Mededinger Zeer verkeerdelyk verftaat de Fr. Veri. hier door ,i den Zoon van alexander, die toen nog jong was" — Want een weinig laager fpringt deze Koning op, en wil een der Vrienden van phocion met zyne Spies doorbooren, doch wordt door Po- LX"-  van P II O C I O N. lor ger van c as and er was,'eenen Brief aan die van Athene afgevaardigd, waar by hy voorgaf, „ dat de Koning onder hen de Volksregecringe herftelde, en beval, dat alle de Athenienfers in het vervolg naar de Voorvaderlyke inftellingen zouden worden beftierd!" () Het fchynt, dat de overigen het voorbeeld yan nicocles gevolgd, en phocion met het drinken van den Giftbeker zyn voorgegaan. Wy zyn, derhalven, met anderen van oordeel, dat elk blèr moet worden aangevuld: hehalven phocion. (?) Reiske meent, dat (die woord liaat . • ■ .v , ia H 2  m het LEVEN nu hier door eenige tyd verliep, dat men wachten moest, liet phocion eindelyk eenen zyner Vrienden roepen, en gevraagd hebbende, „ Of men dan te Athene zelfs, niet te geef fterven mogt?" gebood hy* ,/den Knaap datwinstjentelaatengenieten!" " De Dag, waarop dit gebeurde, was dc XIX van de Maand Munychion; op welken, van de Ruiters in ftaatelyken optocht ter eere tutiter voorby trokken (r) van welken fommrgen de kransfen van hunne Hoofden rukten; anderen naar de Deuren der Gevano-enisfe met betraande oogen omzagen. En zeker het fcheen aan elk, die niet geheel, cioor wreedheid ontaard was, of zyne ziel, door Toorn en Haat volftrekt verbitterd had, een allesfins heiligfchendend bedryf, met de uitvoering van het Doodvonnis dezen éenen dag niet te hebben kunnen wachten, noch de Stad onbevlekt te hebben willenbewaaren, van Burgerbloed op het Feest, het welk zy vier- in den Text) hier ook betekenen kan eene Teug,, pf een Dronk vergift , groot genoeg om eenen mensen te dooden. Cr) Dit Feest droeg den naam vanDiafia, d i, het Feest van jup.ti». - Het was geen dp* groote Feesten van Aüasne.  van PHOCION. 117 vierde! Ja zelfs, wat meer is; zyne Vyanden, even als of zy zich in hem by zyn leven te vervolgen niet genoeg beyverd hadden , wisten een befmit te bewerken, „ dat het Lichaam van phocion buiten de grenspaalen van Attica moest worden vervoerd, en het aan alle Athenienfers verbooden wierd om by zyne Bcgraaffenisfe vuur onder den Brand, ftapej aan te fteeken." Hier van daan kwam het, dat niemand zyner Vrienden de hand aan zyn Lyk dorst ftaan. Maar een zeker Man, geheeten conopion, wienst dienst men in diergclyke Gevallen gewoon was te gebruiken, wierd afgehuurd, en bracht het Lichaam tot boven Eleu/is; daar kreeg hy vuur uit het huis van eene Megarifche Vrouwe, en ftak daar mede den Brandftapel aan. De Megarifche Vrouw, welke met haareMaagden daar by tegenwoordig was, richtte op de plaats'zelve een ledig Grafteken op, en verrichtte 'er de gewoone plengingen van den Lykdienst by; maar vergaderde de Beenderen in haaren fchoot, en bracht dezelve by nacht in haar Huis, alwaar zy ze nevens den Haard begroef, terwyl zy deze woorden uitte • ,, Lieve Haard/lede !■ zeide zy, het is in uwe nabyheid, dat ik deze overblyfzeH 3 » ten  H$ het. LEVEN „ len eens braaven Mans nederlegge. Geef 35 Gy ze wederom te rug, om in de vooroiim 3, derlyke Begraafplaats ontvangen te wor,, den, wanneer de Athenienfers wederom 3, geleerd zullen hebben wys te zyn." Niet lang duurde het, of de toedracht der zaaken leerde het Volk van Athene, welken Regent, welken onwrikbaaren Voorftander van Gemaatigdheid en Rechtvaardigheid het verlooren had! De Athenienfers richtten, derhalven, voor hem een koperen Standbeeld op, en begroeven zyne Beenderen op kosten van den Staat. Van zyne Befchuldigers wierd agnonides ftraks door hen by openbaare ftemminge veroordeeld en ter dood gebracht. Maar epicurus en demophi? lus, die de Stad verlaaten en het haazenpad 'gekoozen hadden, wierden door den Zoon, van i> iï o c i o n nagezet, in hunne fchuilhoeken opgefpoord, en der Wraake opgeofferd» (s) [Van dezen verhaalt men, dat hy overliet geheel niet zeer deugdzaam was, en men doet (s) Dit ftuk, dat wy tusfchen de tekens fj hebben ingeflooten, fchynt ons een Byvoegfel niet her* komftig van plutarchus, en op deze plaats zeer kwaalyk pasfende, dat het op eene andere mogelyk niet zou zjn.  van PHOCION. ii£ 'doet 'er nog deze Byzonderheid by, dat hy verliefd geworden zynde op zekere Slaavin, welke by eenen Hoerenwaard onderhouden wierd, by geval kwam onder het gehoor van theodorus, bygenaamd den Atheïst, die toen juist in het Lyceum (t~) bezig was op deze wyze te redekavelen: „ Indien .het geene fchande is zynenVrievduit Slaavernye ie losfen, dan is het ook geene fchande zyne Vriendinne te losfen. Mag men dat omtrent eenen geliefden Metgezel doen, dan ftaat het ookvry, omtrent eene geliefde Metge. zellinne (V); dat hy daar op, deze ftcllinge, die hem gangbaaremuntfcheen, zich ten nutte maakenden, en op het geen zyne begeerte mede bracht toepasfende, aanftonds henen ging, en het Meisjen vry kocht.] Voorts bracht het gebeurde met phocion den Grieken wederom te binnen het voorgevallene mee Socrates, en men erkende, dat dievroc* ge- (/) Eene bekende plaats by Athene, waar autstoteles leerde, en die, vervolgens, ook d >or anderen wierd ingenoomen. Kwaiyk vindt men hier gefchreeven Lycium. Cu) Hier is eene Speelinge in het woord ilm'h dat en eene Makkerfche, of'Metgezel/tune, en een Meisjen van plaifier, of Lichtekooi betekent.  ï2o mt LEVEN van PHOCION. gerc Misflag, door het Volk begaan (y), volmaakt gelyk was aan dezen laateren, en even zulke nadeelige gevolgen had gehad voor het Gemeenebest* O) „ De Veroordeelinge van phocioh is vol • koomen gelyk aan die van socrates in alle haare omftandigheden, uitgezonderd dat by dc Veroordeelinge van socrates de Athenienfers ontzag betoonden voor het Feest de De/ia; terwyl zy dit niet deeden voor de Diafia in het geval van piiqCI0N> — Van den dood van Socrates tot aan dien van phocion verliepen'er 82 jaaren. Men zou gedacht hebben, dat de Athenienfers na het begaan van eenen zo grooten misflag; na dien zelfs te hebben beleeden, en, wat meer is, na'er zichtbaar voor te zyn geftraft, niet weder zouden vervallen zyn om nog eens eene diergelyke Onrechtvaardigheid te begaan! Maar zo is het Volk. Het heeft niet eens een zo lang Tydvak tusfchen twee Dwaasheden 1100. dig. — Het zal 'er eene doen des morgens. Het zal ze bekennen cn 'er berouw over toonen op den middag , en nadenmiddag eene volkoomen diergelyke begaan!" Fr, Vert. HET  H E T LEVEN VAN TIBERIUS E N CAJUS GRACCHUS,   H E T LEVEN van TIBERIUS E N CAJUS GRACCHUS. G eene mindere rampen, dan het voorgaande gefchiedverhaal ons opleverde, zullen wy aantreffen in den levenslooop van het Romeinfche broederenpaar, tiberius cncAjus, welken wy met de twee voorige levens gaan vergelyken. Zy waren zonen vanTiBERius gracchus , een man, die te Rome Cenfor was geweest, tweemaal de waardigheid van Conful bekleed en twee zegepraalen behaald had ; en echter nog meer beroemd was door zyne deugd, dan door zyne waardigheden, (jï) Hierom werd hy, (<0 Cicero noemt hem eenen wyzen man» en voortreffelyken burger. De Divinat. L.L C. 18. X. DEEL. O 2)  4 het LEVEN hy, na den dood van scipio, den overwinnaar van hannibal , fchoon geen vriend van scipio, maar éen verklaard tegenürever van denzelven zynde, echter waardig geoordeeld, met deszelfs dochter cornelia in 't huwelyk te treden. Men verhaalt van hem, dat hy op zekeren tyd een paar fiangen in zyn bed had gevonden, cn dat de Wichelaars, by dit fchrikbarend verfchyr.zel geroepen zynde, niet gewild had. den, dat men beiden zoude doden, noch ook beiden vrylaten , gevende ten aanzien van eene van beiden deze verklaaring, dat de dood van het het mannetje den dood van tiberius, en die van het wyfje den dood van cornelia ten gevolge zoude hebben. Tiberius nu, eensdeels uitliefde voor zyne vrouw, andersdeels om dat hy het beter oordeelde zelf te fterven, daar hy reeds op zyne dagen , cn cornelia nog jong was, had het mannetje van die (langen van kant gemaakt, en het wyfjen in 't leven gelaten. Het gevolg was dan ook geweest, dat hy niet lang daarna geftorven was, nalatende twaalf kinderen , welken hy by cornelia had verwekt, m  van TIBERIUS. 5 (Pj Deze nam daarop de zorg voor de kinderen en hec huisgezin over, en gedroeg zich daar- (£) Van het zelfde gevaj wordt gewag gemankt by cicero ter aangehaalde phatze, doch geenszins, zo. als pacier zii'lk's doet voor''om°n, om daarmede de zekerheid der wichelaaiyn te Haven, en te toonen, hoe zeer men daaraan geioof behoort te flaan. Wei is waar, dat in dat eerfte boek over de wichelary quintus, de broeder van cicero, welke daarfprekende wordt ingevoerd, d;e ydeïe weterfchap met zulke fchynbaare bewyzèn en voorbeelden tracht te verdedigen; doch dacier moet het tweede boek, waar het bhadjen juist wordt omgekeerd, en cicero m zynen eigenen pcrzoon alle de bygebragte bewyzen zyns broeders ontzenuwt, zekerlyk niet hebben ingezien, of al» tans niet met hec eerfte hebben vergeleken, anders zou hy gevonden hebben, 'dat cicero de verfchyning van die twee Hingen even weinig als een voorbeduidend teeken van eenig onheil aanmerkte, als alle andere zoortgelyke verfchynzeien, met welken hy, als een verftandig man, fchier overal den fpot dryft Zie Lib. II. C. 29. Zonderling is het intusrchen, dat de zelfde verwondering, welke by d ac ier plaats had, om dat Ti berius niet beide de (langen liet leven, als wanneer hy en zyne vrouw ie zaraen in 't leven hadden' kunnen blyven , juist ook ter aangehaalde plaatze door cicero wordt te kennen gegeven: welke verwondering echter, myns bedunkens, niet zeer gegrond was, vermids bet verhaal luidt, dat de Wichelaar CA 0)  6 het LEVEN daarby zo eerbaar; zo tederhartig omtrent hare kinderen; en zo kloekmoedig, dat men moest zeggen, dat tiberius gene kwade keus had gedaan, toen hy in de plaats van zulk eene vrouw geftorven was. Het aanzoek van Koning ptolemüüs, die haar tot zyne gemalin begeerde , en het ryksbeftuur met haar wilde deelen, floeg zy af, en verkoos weduwe te blyven. In dezen weduwenftaat verloor zy door den dood alle hare overige kinderen, behajven eene dochter, welke zy aan den jongen scipio uithuwelykte; en twee zonen, wier levens wy hier befchryven, tiberius en c a j u s ; welke beiden zy met zo vele zorg heeft opgevoed, dat, daar zy algemeen wierden erkend de beste geaardheid van alle hunne tydgenoten te hebben, zy echter tevens geacht wierden meer nog door de aan tiberius de keus van ff echts ééne der (langen te behouden had overgelaten, waarin ingewikkeld ligt opgefloten , dat het behouden van beiden nootlottig zyn zoude. Dan de zaak is niet waardig, dat er, woorden over verfpild wor ;en, Wy bedoelden alleen ciceiio vrytefpreken van de domme bygelovigheid, hem door pacier te-laste gelegd,  v A N TIBERIUS. 7' de opvoeding, dan door de Natuur tot de deugd gevormd te zyn. Dan gelyk in de ftandbeelden en gefchilderde beeldtenisfen van castor en pollux, by de gelykheid van wezenstrekken, zeker verfchil wordt gezien, zodat de Vuistvechter van den Ruiter is te onderkennen , even zo hadden deze twee jongelingen wel z ;er vele gelykheid met elkander, ten aanzien van hunne dapperheid en hun onbefproken levensgedrag, gelyk ook van hunne edelmoedigheid, welfprekendheid en grootheid van ziel; doch tevens deeden zich in hunne daden en in hun ftaatkundig gedrag in 't ooglopende verfcheidenheden op. Het fcheen my dus niet ongepast, dezen voor. ■ af te ontvouwen. Wat vooreerst hunne gelaatstrekken, opflag van 't oog, en bewegingen des lichaams betreft, dezen waren by tiberius zacht cn bedaard; by ca jus daarentegen fterk en hevig, zodat onder het houden van open. baavc redevoeringen de een bedaardelyk op zyne plaats bleef, maar de ander het eerst van alle Romeinen in 't fpreekgeftoelte begon heen en weer te lopen, en onder het fpreken de Toga van den fchouder te wer(A 4) Pe*  B het LEVEN pén (V) ; even als men verhaak van c l e o $ den Achenienzer, dat hy het eerst van de Redenaars zynen mantel afrukte, en op de dye floeg. Ten anderen was de fpraak van gajus donderende en uiterrraren hartstogtelyk ; die van tiberius zachter, en meer gefcbikt om het medelyden gaande te maken. De ftyl van den laatften was zuiver en zorgvuldig bearbeid; die van den eerften was konftig en fchittcrende. Ook fc) Cicero haalt, in het derde boek v?n zynen Qrator, het sóHe hoofddeel, eene plaats aan uit eene redevoering van dezen ca jus gracchus, gehouden na den dood van tiberius, die ons een denkbeeld geeft van de kracht en het vuur zyner welfprekendheid, en van de hevigheid der gebaarden, waarmede hy zyne redevoeringen uitfprak: Ottid fuit w Graccho quem tu, Catttle, melius meministi quod me puero tantopere 'fVrre-% tur? Quo me miser conferam? quo.ver. tam? in capit.oliumme?. at f r at ris sanguine redundat. Al\ domum? matremne ut miseram i, am e n t a n t e m q u e videam et abjectam? Ojiae fic ab Ulo anti esfe conftabat, oculis, voce, geftu, mimici ut la' crymas tenere non posfent. De hevige en buiten fpoorige gebaarden, welke nog hedendaags de, Redenaars in. dat land van die der rn lere landen onderfcheiden, zyn dus van eenen zeer ouden oW tpïQVg.Fr.Fert.  van TIBERIUS. 9 Ook ten aanzien van hunne huishoudelyke levens-manier er, van hunnen tafel verfchilden zy in zo verre, dat tiberius fober en eenvoudig was, doch ca jus, wel, in vergelyking met zyne tydgenoten, matig en deftig, maar, in onderfcheiding van zynen broeder, weelderig en overdadig: zo als hem eens van drusüs verweten werd, toen hy zilveren Dolphynen had gekocht (d~), waarvan ieder pond twaalfhonderd en vyftig drachmen had gekost. OvereenkomlHg hunne redenen, verfchilden ook hunne zeden. De een was befcheiden en zacht, de ander barsen en opftuivende, zodat hy onder het fpreken vaak tegen zynen wil door gramfchap vervoerd wierd, begon tefchreeu- wen (ƒ) Dolfynen zouden hier, volgens de meening van dacier, zekere krygsvverktuigen zyn, waarvan men zich op de fchepen bediende; dan daar. dezen hier kwalyk te pas febynen te komen, wil hy dat men voor hityr/as leze htyiicïtf, en wit daardoor verdaan hebbsn ronde tafelen met drie voeten, van gedaante als de Delphifehe drievoet. Dan daar deze verandering vanbewys ontbloot en tevens aan zwarigheden onderhevig is, zou men, myns bedunkens, aan de figuren van eigenlyke Dolphynen kunnen denken, welke misfehien ais huisgeraden in gebruik waren. (A 5)  10 het LEVEN wen en te fchelden, en zyne redevoering in de war bragt. Als een middel tegen deze te verre gaande drift gebruikte hy zekeren flaaf, licinnius genaamd, die niet misgcdceld was van verftand, Deze voorzien zynde van een blaas-inftrument, 't welk dient om de tonen aantegeven (e), plaatfte zich achter ca jus, wanneer hy in 't openbaar moest fpreken, en zodra hy merkte, dat de redenaar zyne ftem te zeer begon te verheffen en door toorn vervoerd wierd, gaf hy eenen zachten toon aan, waarop de ander terilond de hevigheid van zyne drift en van zyne ftem bedwong, en gemakkelyk weder tot bedaaren gebragt werd. Dezen waren de punten, waarin zy van (e) Een yvoren fluitjen,' zo als cicero ons bericht , de Orat L. Hl. C. 60. op welke plaats brnesti den naam licinius uit de vroegfte uitgaven ïn erycinus heeft veranderd; welke verandering aangenomen zynde, men moet ftellen dat ook hier by plutarchüs die naam door de affchryvers is verbasterd. Voorts is hetgenehier, overëeakomftig het verhaal van cicero, gemeld wordt, iets voor ons zo vreemd, dat naauwelyks iemand zich een denkbeeld daarvan zal kun» nen maken.  van TIBERIUS. 11 elkander verfchilden. Voor hec overige ten aanzien van dapperheid regens de vyanden, rechtvaardigheid jegens onderhoorigen, rtrenge pligts-betrachting in 't beltuur van 'sLands zaken, en matigheid in 't nemen van vermaken, in dit alles waren zy volkomen gelyk. Tiberius was negen jaren ouder dan zyn broeder, waardoor zy hunne ftaatkundige rollen in onderfcheidene tyden gcfpeeld hebben; en dit heeft wel het meeste toegebragt om hunne ondernemingen in duigen te werpen, door dat zy niet te gelyk bloeideu, en hunne magt niet konden verëenigen, welke, vereenigd, geducht en onwederftaanlyk zoude geweest zyn. Dus moeten wy nu van elk hunner afzonderlyk fpreken, en zullen met den oudften beginnen. Deze was reeds in zyne eerfte jongellngs jaren zo beroemd, dat hy verwaardigd wierd met de eer om in de Priester - orde der Jugurs aangenomen te worden; meer om zyne deugd, dan om zyne geboorte. Een treffend bewys [van deze beroemdheid wegens zyne deugd] gaf appius claudius, een man die Conful en Cenfor geweest zynde tevens het ccrue lid .van c'en Raad  11 het LEVEN Raad was (ƒ), en in verftand boven zyne tydgenoten uitblonk. Deze fprak tibern u s, op eenen raaaltyd , welken de Augurs te zamen hielden, met de groorfte bJyken van genegenheid aan, en deed hem het voorftel om zyne dochter ten huwelyk te nemen. Tiberius dien vóorflag vol vaar-' dig hebbende aangenomen, en de verloving dus tot ftand gebragt zynde, gingAPPius naar huis • en nog naauwelyks was hy over den dorpel getreden, ofhy riep met luider ftemme zyne vrouw toe: „ anïisti a! ik » heb: onze dochter aan eenen man ver„ loofd." Deze, niet weinig verwonderd, zeide: „ hoe! waartoe die drift, en die „ grote haast? of hebt gy misfehien ti„ berius gracciius tot bruidegom voor „ onze dochter gevonden?" Ik weet wel^ dat zommigen dit geval te huis brengen op tiberius den vader der Gracchusfen, en op scipio den Afrikaan: doch de mcesten echter hemmen in met ons verhaal, en p0lvbius meldt, dat, na den dood van scipio den Afrikaan, deszelfs nabeftaan-u-Aa< %9-i.-*4>A:,,Tf.^'fhffisti ottpi' )ga§dea (ƒ) Priiiccps fenatm. Dit was by de Romeinen gen tytel van rang, doch niet van mngt of gezach..  van TIBERIUS. 13 den Mn tiberius boven alle anderen de voorkeur gaven, om de echtgenoot teworden van cornelia, die door haren vader ongehuwd en onverloofd was gelaten Qr> De Cg-) Livius (Lib,, XXXVIII. C. gr-fj laat beton*, bellis:, of co r nel ia na haars vaders dood met tiberius gracchus getrouwd zy, dan of men voor waar hebbe te houden,'t gene door anderen verhaald wordt, dat by gelegenheid, wanneer lurius scipio, de broeder van den Afrikaan, valfchelyk betichtigd van Landsdievery, naar de gevangenis wierd gevoerd,tiberius, aisdeeenigfle onder de Gemeeius-lieden, zich hiertegen krachtdadig had verzet, en dat de Raad, welke juist toen eenen maaltyd hield in het Kapitool, tot erkentenisfe voor die loffelyke daad, van den Afrikaan had begeerd, dat hy zyne dochter aan gr acchuszoude verloven, 't welk scipio dan ook had aangenomen: die met deze tyding te huis komende, vah zyne vrouw wierd beknord, dat hy haar daarin niet gekend had; „ want, zeide zy, al had gy onze „ dochter ook aan tiberius gracchus ver„ loofd , had ik evenwel déswegen behooren ge„ raadpleegd ie worden." Waarop sci pio , veTblyd , dat zy zulke hoge gedachten van g r a cch u s had, haar te kennen gaf. dat juist deze de man was, aan wien cornelia was verloofd. Uit dit laatfle kan men tevens zien, dat de Romeinfche vrouwen in de huisfelyke belangen toch ook gekend wierden, of altans begeerden te worden.  14 het LEVEN De jonge tiberius nu, dienende in Afried onder scipio den Tweeden, die mee deszelfs zuster getrouwd was, en met den Veldheer in de zelfde tent zyn verblyf houdende , werd weldra bekend met deszelfs aard, waarin zich vele en grote trekken opdeeden, gefchikt om blakende yver voor de deugd, en zucht ter navolging van grote daden te ontfteken. Weldra iïak hy de anderen de loef af in het onderhouden van orde en in dapperheid. Zo beklom hy het eerst van allen den muur van eene vyandelyke ftad , volgens getuigenis van fannius, welke zegt, dat hy zelf te gelyk met tiberius dien muur beklommen, en in de eer van dat dappere bedryf gedeeld heeft (Jij. Zo lang hy by het leger was, bezat by de algemeene genegenheid, en zyn vertrek werd even zo algemeen betreurd. Na dezen Vcldtogt tot Quaestor verkoo» ren zynde, viel hem het lot te beurt om te - gen (h) Deze fannius was een feboonzoon van laelius Hy had gefchreven eene Gefchiedenis en Jaarboeken, waarvan brutus een uiitrekfel heeft gemaakt. Fr. Vert.  van TIBERIUS. 15 gen de Numantyners ten oorlog te trekken met den eenen van de Confuls cajusmanc in us, die wel niet een man zonder moed, doch een der ongelukkigfte Romeiniche Veld-overften was. Dan juist te midden van die rampen en tegenfpoeden, blonken des te meer uit, niet alleen het verftand en de dapperheid van tiberius, maar ook 'c geen te verwonderen was, zyn eerbied en hoogachting voor den Veldheer , die door zyne rampen zelf niet meer wist, dat hy het Opperhoofd van 't leger was. Want na meermalen deerlyk geflagen te zyn, poogde deze by nacht te vlugten, en zyne legerplaats te verlaten. De Numantyners dit gemerkt hebbende, maakten zich dadelyk meester van de legerplaats , volgden de vlugtenden op de hielen, hakten de achterhoede in de pan, omfingelden het gehele leger, en drongen hetzelve in gevaarlyke plaatzen, waar geene uitkomst voor hetzelve open was. Mancinus alle hoop, om zich door het zwaard eenen weg ter ontkoming te banen, opgevende, zond afgevaardigden tot hun, om op de beste wyze eenig vergelyk te treffen. Doch de Numantyners gaven ten antwoord, dat zy in nie-  iS het LEVEN niemand anders vertrouwen fielden, dan in TiSERirjSy, en dat men dus dezen tot hun moest zenden, Dit begeerden zy deels om den jongeling zei ven, die eenen groten naam in het leger had, deels om de gedachtenis van deszelfs vader tiberius, die tegen de Spanjaarden oorlog voerende, na vele volken ondergebragt te hebben, een vredesverdrag had gemaakt met de Numantynen, en hetzelve door het volk hebbende doen bekrachtigen, fleeds iliptelyk en heilig had onderhouden. Tiberius dan tot hun gezonden, en in onderhandeling met hun gekomen, zynde, bragt door inwilliging van hunnen, en door beloften van zynen kant, een verdrag met hun tot ftand, waar door hy buiten tegenfpraak twintig duizend Romeinfche burgers in 'c leven behield; behalven de flaven, en zo vele anderen, die zonder krygsdienften te doen het leger volgden. De Numantyners bleven meester van den buit, die in 't leger was achtergebleven, en pionderden denzelven. Onder dezen buit waren eenige fchriften van tiberius, be. helzende eenen ftaat van zyn beftuur als Quaxtor. Daar hy er nu groten prys op ftelde  van TI 13. GRACCHUS. 17 ffcldè om deze gefchnfcén weerom te hebben, begaf hy zich, nadat het leger reeds was opgetrokken, terug naar de ftad, vergezeld van twee of drie zyner vrienden. Voor de ftad gekomen zynde, liet hy de hoofden van dezelve buiten roepen, en verzocht hun , dat zy hem zyne gefchriften mogten ter hand ftellen, ten einde dat hy niet wierd blootgefteld aan den laster zyner vyanden, wanneer hy zich wegens zyn gehouden beftuur niet kon verantwoorden. Die van Numantia,rechtverblydover deze toevallige gelegenheid om hem dienst te kunnen doen, verzochten hem binnen de ftad te komen. Toen hy ftaan bleef om zich hierop te bedenken, kwamen zy naar hem ïöè, grcepen hem by de handen, en baden en fmeekten hem t dat hy hen toch niet als vyanden mogt aanmerken, maar als vrienden met hun omgaan en volkomen vertrouwen in hun ftellen. Dit begreep tiberius dan ook te moeten doen, eensdeels om dat hy verlangde zyne fchriften terug te krygen , andersdeels om dat hy vreesde de Numantyners door wantrouwen te verbitteren. Zo dra hy binnen de ftad gekomen was ,• zetteden zy hem eerst eenen maaltyd voor, en baden hem op het na» X. deel. (13) druk.  j8 h e t l e v E n drukkelykfte om te gaan aanzitten, en gemeenfcbappelyk met hun te eten. Vervolgens Helden zy hem zyne fchriften ter hand , en noopten hem om uit den overigen buit uittezoeken, wat hy mogt goedvinden. Echter nam hy niets daaruit, dan den wyrook, welken hy by de openbaare offeranden gebruikte; waarop hy, met betuigingen van vriendfchap affcheid van deze mer.fch.en nam, en weder vertrok. Toen hy weder te Rome gekomen was, werd die gantfche vredeshandel openlyk als laag en onteerende voor Rome uitgekreten. Dan de nabeftaanden en vrienden der genen, welken in dien veldtogt gediend hadden , verzamelden zich rondom tiberius, erkenden hem als den genen, door wien zo vele burgers in 't leven waren behouden, en weeten al het fchandelyke van den handel aan den Veldheer; en dezen maakten het grootlïe gedeelte des volks uit. De anderen evenwel, verontwaardigd over het gebeurde, riepen, dat men het voorbeeld moest volgen der voorouderen, welken de Bevelhebbers, die meenden zich wel gekweten te hebben, omdat zy levende uit de handen der Samni. ten waren ontkomen, naakt aan den vyand hadden uitgeleverd, te gelyk met de Quaestors  van TI B. GRACCHUS. 19 tors cn Tribunen, die het verdrag mede gefloten of daarin toegeftemd hadden; latende dus dezen boeten voor het fchenden van den eed en het verbreken van het aangegaan verdrag (i). Dan by deze gelegenheid vooral kwam 's volks genegenheid en yver voor tiberius te blyken< Zy heilloten namelyk, den Conful naakt en gebonden aan de JMumantyners uitteleveren, en alle de anderen ter gunde van tiberius te verfchoonen. Doch het koomt my voor, dat ook scipio het zyne hiertoè heeft gedaan, hebbende destyds het grootfte aanzien en gezag onder de Romeinen* Nogthands werd het hem kwalyk genomen, dat hy mancinus niet tevens had gered, noch zyn best gedaan, dat het verdrag, dpcr' (<) Het geval, hier bedoeld, was, toen het gehele leger der Romeinen in de engten van Caudlura door de Samniten was ingefloten, en de Confuls, om het leger en zich zei ven te behouden, de fchande hadden moeten ondergaan, dat zy met geheel het leger, man voor man, ten fpot der vyanden, onder een juk doorgingen. De Nederduitfche lezer kan hetzelve omftandig verhaald vinden by s tüart, in het 4de Deel zynerRomeiaféhe Gejfehie- bisfen, bladz. 420 en volgg.  het LEVEN door zynen naastbeftaanden en vriend tibsriu's met de Numantynen getroffen,bekrachtigd wierd. Dan ik geloof, dat deze klagten grotendeels hunnen oirfprong hadden in de eerzucht der vrienden van tiberius, en der Wysgeeren, welke hem opftookten. Echter is hier uit geene eigenlyke vyandfchap of eenig kwaad ontftaan. Zelfs koomt het my waarfchynlyk voor, dat tiberius nimmer in het ongeluk , dat hem is overgekomen , zoude geftort zyn indien scipio de Afrikaan by der hand was ge» weest, toen hy zyne ibatkundige rol fpeelde. Dan deze was reeds voor Numantia, 't welk hy belegerde , toen de ander met zyne voordellen opkwam; waartoe het volgende aanleiding gaf. De Romeinen hadden de gewoonte om de landeryen, welken zy op hunne nabuuren veroverd hadden, deels te verkopen, deels als een eigendom van den Staat te houden; welke laatften dan tegen eene geringe huur, aan het Land wordende behaald , aan behoeftige bungers, die zeiven geene landeryen bezaten, werden gegeven om te gebruiken.. Dan toen vervolgens 'de ryken begonden die huur optejagen, en de armen  van TIB. GR ACCIIUS. si men daardoor uittefluiten, was 'er eene wet gemaakt, volgens welke niemand meer dan vyfhonderd blinderen lands mogt. be. zitten.- Deze wet ftrekte wel voor eenen korten tyd om de hebzucht te beteugelen, en den armen te gemoet te komen, welken hierdoor in bezit bleven' van de landen , die zy gehuurd hadden, en voortgingen met dat gedeelte, *t welk elk hun van den beginne te beurt gevallen was, te bebouwen. Dan weldra vonden de ryken een middel uit, om door opgemaakte perzonen de huur der landeryen van hunne nabuuren op zich overtebrengen, en ten laatften be. gonden zy openlyk op hunnen eigenen naam zich in 't bezit daarvan te ftellen. De armen op deze wyze buiten allen bezit, geraakt, werden onwillig om zich tot den krygsdienst te laten opfchryven, en onttrokken zich aan de opvoeding van kinderen ; zodat binnen kort geheel Italië zich ontbloot zag van vrye menfchen, en vervuld raakte met Haven en Barbaren, van welken de rykcn zich bedienden ter bebouwing dier landen, waaruit zy de burgers hadden uitgedreven. Reeds had cajus laelius , de vriend (B 3) van  aa het LEVEN van scipio, eene poging ondernomen-óm dit kwaad te verhelpen; maar de hevige tegenkanting der ryken , en de vrees voor eenen opfiand hadden hem bewogen dezelve te Haken.* waarom men hem met den toenaam van den Wyzen \ of den Voorzichtigen vereerde ; want dit beide wordt door het Latynfche woord Sapiens ce kennen gegeven, (k) Dan tiberius, Tribuun ge, worden zynde, vatte dadelyk met drift dat werk by de hand, en wel, zo als de mees* 3en zeggen, op aanhitzing van den Rede. naar diophanes en den Wysgeer b t o sstus, van welken de eerstgenoemde een vlugteling was uit Mitylenen, en de andere een inboorling van Italië, uit de ftad Kumen, en een byzonder vriend van antipater van TarfuSj welken hy te Rome had ieeren kennen, en die hem de eer had aangedaan om zekere Hukken van Wysgeegeerigen Inhoud aan hem optedragen. Zom. raigen geven mede de fchuld aan cornelia , 0*) Dien toenaam van Sapiens had hy volgens Ciceiio, die dit op meer dan eene plaats verweidt» niet van dit geval, maar van zyne levens.wyshèid in.'t géineén verkregen.  van TIB. GRACCHUS. ,3 lia, de moeder van tiberius, die men zegt' dat telkens aan hare zonen verweet, dat zy door de Romeinen wel de fchoonmoeder van scipio, maar dus verre nooit de moeder der gr acchu sse n genoemd wierd. Anderen wederom zoeken de aai deidende oirzaak by spurius postumius, die van gelyken ouderdom was als tiberius, en zyn mededinger naar den prys in de welfprekendhcid. Te weten tiberius, uit het leger weder te huis gekomen zynde, en bevindende dat deze hem in roem en vermogen verre was voorbygeftreefd, cn het voorwerp was van algemeene verwon, dering, wilde, zo men zege, zich boven hem verheffen, door het ondernemen van een hachelyk ftuk, en 't welk veel opziens zoude baaren. Dan ca jus, de broeder van tiberius, verhaalt in zeker fchrift van hem, dat tiberius naar. Numantia gaande door Toskanen kwam, waar hy een groot deel landeryen ledig zag, en geene andere lieden, die het land bouwden, dan Haven van elders gehaald, en Barbaren; en dat hy toen voor het eerst op die maatregelen begon te denken, waaruit zo veel onheils voor hun gebooren wierd. Het (B 4) ai'  24 het LEVEN allermeest echter werd zyne drift en eerzucht gaande gemaakt door het volk zelf, 't welk hem door opfchriften, in dc gaanderyen, 'aan de muuren en op de graven, aanfpoorde om de armen weder in het bezit te ftellen van de landen, die den Staat behoorden. Evenwel ontwierp hy het voorftel daartoe niet uit zich zeiven alleen, maar pleegde daarby raad met de meest geachte en deugdzaamfte burgers. Onder dezen waren crassus de Opper - Pontifex, mucius sc/evola de Rechtsgeleerde, welke destyds Conful was, en appius claudius, de fchoonvader van tiberius. Inderdaad ook kan men zeggen , dat 'er nooit befcheidener en zachter wet tegen eene zo verregaande onrechtvaardigheid en fchraap. zucht is gemaakt. Want lieden, die verdiend hadden, dat zy wegens hunne weerfpannigheid geftraft, en met veroordeeling in eene boete uit de landeryen gezet wierden , waarvan zy tegen de wetten de vruchten trokken; dezen werd alleen opgelegd, tegen betaling van den prys, die landeryen, welken zy onrechtvaardig bezaten ,. over te geven, en intcruimer; voor die burgers, wel.  van TIB. GRACCHUS. 25 welken onderfteuning nodig hadden. Dan, hoe redelyk ook deze voorgeflagene hervorming was, vergenoegde zich nogthans hec voik daarmede, dac men, hec verledene latende zo als hec was, alleen voor het vervolg ophield hen onrechevaardig te behandelen. Maar de ryken en landbezitters, die op de wet uit fchraapzucht, en op den man, die dezelve voordroeg, uit nyd gebeten waren, deden hun hest om het volk daartegen intenemen, even als zocht tiberius eene landverdeeling incevoeren, {trekkende om de rust te verftooren, en den Staat onderstboven te keeren. Dan deze poging wilde in 't geheel niet gelukken ; want tiberius, y verende voor eene zaak , die inderdaad goed en rechtmaatig was, met eene welfprekendheid, vermogend genoeg om zelfs veel Hechtere zaken goed te maken, was hoogst geducht en onverwinlyk, toen hy ftaande op het fpreekgeltoelte, in "t midden der volksmenigte, op de volgende wyze de zaak der armen bepleitede: „De wilde dieren, zeide hy, die in Ita„ lië huishouden, hebben hunne holen en „ nesten, waarin elk hunner zyne fchuil„ plaatze vindt; maar zy, die voor balie; (B 5) » ftry.  ió het LEVEN flryden en hun leven opofferen, hebben, „ behalven de lucht en het licht, volflrekt „ niets, en moeten zonder huis of verblyf „ met vrouwen en kinderen omzwerven. De Veldheercn paajen hen met leugens, „ wanneer zy in de gevechten het krygsvolk aanfpooren om voor hunne graflieden en „ heiligdommen tegen den vyand te flry- den; want geen van alle die Romeinen „ heeft een vaderlyk altaar, of vóorouder„ lyke grafflede, maar zy ftryden en offe3) ren hun leven op om anderen ryk te „ maken en derzelver weelde te voeden: „ men noemt hen de Heeren der aarde, en „ zy bezitten niet eenen enkelen kluit aarde „ in eigendom." Tegen deze redenen, welke met eene edele fierheid en een waar gevoel uitgefproken, diep indrongen in de gemoederen des volks, en dezelven in eene hevige beweging bragten, was niemand der tegenparty befland. Zy onthielden zich dan ook van alle tegenfpraak, doch wendden zich tot marcus octavius, eenen der Tribunen , zynde een jong mensch, flreng van zeden en tevens bedaard, en daarby een byzonder vriend van tiberius. Deze maakte  van TIB. GRACCHUS. 2? te dan ook in den beginne, uit eerbied voor zynen vriend, zwaarigheid om aan dat aanzoek gehoor te geven. Dan een aantal der meest vermogenden baden en fmeekten hem zo lang, dat hy eindelyk als overmand zich party verklaarde van tiberius , en het voordel tegenging. Nu is de tegenfpraak van eenen der Tribuunen van volle kracht, zodat alle de anderen te zamen geene wet tot Mand kunnen brengen, wanneer één zich daartegen verzet. Tiberius, hierover niet weinig gebelgd, liet daarop zyn zachtmoedig voordel vaaren, maar bragt nu een ander ter bane, 'c welk veel vleiender was voor de armen, en veel drenger tegen de onrechtvaardige ryken. Volgens hetzelve moesten de laatstgenoemden dadelyk afdand doen van die landeryen, welken zy tegen de voormaals gemaakte wetten bezaten. Nu had hy fchier dagelyks metocTAVius op het fpreekgedoelte te dryden: dan met hoe veel yvers en drifts dit ook van weerskanten gefchiedde, verhaalt men, dat zy echter nooit elkander iets beledigends hebben toegevoegd, noch dat ooit eenen van beiden in gramfchap een onbefcheiden woord is ontkomen; zo zeer zyn een goede natuurlyke inborst «  c8' het LEVEN borst, cn eene verflandige opvoeding in ftaat om, niet alleen by woeste vreugdebedryven (0, maar ook wanneer nay ver en eerzucht de driften gaande maaken , den geest in bedaardheid te houden. Dan,tiberius bemerkte, dat ocTAViuszelf onder de wet begrepen was, als die zee? vele landeryen van den Staat in bezit had. Daarop bad hy hem, verderen tegenftand te ftaken, en bood hem daarvoor fchavergoeding aan uit zyne eigene bezittingen, fchoon die niet magtig groot waren. Dan toen hy octavius hiertoe niet kon bewegen, liet hy eene afkondiging uitgaan, dat geenen der andere Overheids perzonen in (/) it $ctx.x,s£n*mi, eigenlyk by Bacchusfeesteti. De geleerde xylander heeft opgemerkt, dat hier gezien wordt op eene plaats in de Bacchanten van Euripides, waar tiresias tegen pentheus zegt vs. 317; ——- xui yetf it pax-xtu/xete-tr Ivr' %yt eappm s' itupBtcpfasTiu, • ti Zelfs op een Bacchus-feest „ Zal geene kuifche vrouw haar eêr en deugd verliezen."  van TÏB. GRACCHUS. 29 vn de bediening hunner posten zouden xoorttraan, voordat over de voorgeftelde wet igefterad zoude zyn. Op den tempel van s a t ö r n u s zetlede hy zyn eigen zegel,, opdat de Qmïsrors niets daaruit zouden kunnen halen ot' daarin brengen! De zullen vsS de Prarors , die aan het, verbod niet gehoorzaamden, floeg hy in de boete ; zodat elk bevreesd geworden de waar. rieming van zyne bediening ftaakte. Daar. op trokken de ryke landbezitters het rouwgewaad aan , en liepen in eene neerflachtige en deerniswekkende houding op de Marktrond. Tevens leiden zy tiberius heimelyk la gen, en maakten moordenaars tegen hem op; waarom hy zelf ook zich openlyk met eene zoort van moordenaars-dolk,in'tLatyn Dolon geheeten, wapende. De dag der (lemming gekomen zynde, als het volk daartae door hem wierd opgeroepen, waren de flemkisten door de ry. ken weggenomen, (ni) 't welk vry wat be- (tri) De Romeinen hielden twee zoorten van kis ten tot de (lemming. De eene zoort heette chta, tistella, met eene ruime opening, waarin men de lootjens of ftembord,ens wierp om die aan het volk ui.-  3© het LEVEN beroering veroirzaakte. OngetwyfFeld was de aanhang van tx b e r i u s door hun meer • der geial in ftaat om de zaak met geweld doortedryven, en begon zich ook dadelyk daartoe gereed te maken. Dan manlius en f.ulvius, twee Oud-Confuls, vielen tiberius te voet, greepen zyne handen, en baden hem met tranen in de .oogen, dat hy van zyn voornemen mogt afzien. Deze bezeffende, welke gevolgen hieruit te duchten {tonden, vraagde hun, wat zy wilden dat hy zoude doen: waarop zy ten antwoord gaven ^ dat zy zich niet bekwaam vonden om hem in eene zaak van zo groot gewigt raad te geven, doch dat hy, huns oordeels, de uitfpraak aan den Raad moest overlaten, waarin hy dan ook op hunne dringende bede bewilligde. Dan daar de ryken in den raad de overmagt hadden, en daardoor de zaak hier onafgedaan bleef, be. floot uittedeelen, ten einde daarmede hunne ftemmen uittebrengen ; de anderen werden fitella genaamd, hebbende eene naauwe opening, waarin het volk zyne ftembordjens ftak. Deze laatften waren het, welken de ryken weggenomen hadden, op dat hes volk zyne ftemmen niet zoude kunnen uitbrengen^ Fr. Ven.  van Tm GRAC CHUS. 31 floot hy toe een onwettig en ongepast middel, om namelyk octavius aftezetten, daar hy zag, dat het buiten dat onmogelyk was uittewerken, dat over de wet geftemd wierd. Eerst evenwel wendde hy zich openlyk tot hem met gebeden, en met de vriendelykfte woorden, in de demoedigfte houding hem fmeekende, dat hy toch mogt toegeven , en het volk te wille zyn, daar hetzelve niets anders, dan 't gene recht was, vorderde, en ilechts eene kleinigheid hierdoor zoude bekomen voor zoo zuure diensten en uitgedane gevaaren. Maar octavius wilde hiervan volftrektelyk niet hooren: waarop tiberius overluid verklaarde, datonmogelyk twee Tribunen , met gelyk gezag bekleed, en over zaken van hec hoogfte belang in gevoelen van elkander verfchillende, den tyd van hunne bediening ten einde toe konden uithouden, zonder dat het tot gewelddadigheden kwam, en dat hy flechts dit eene middel tot weering van dat kwaad overig zag, dat één van beiden zyne waardigheid nederleide. Over hem, zeide hy, kon octavius het eerst de ftemmen des volks opnemen, zynde hy gereed om, ingevalle de burgery dit goedvond, dadelyk van de  32 het LEVEN zyJig afftand te doen. Dan als octavius dit weigerde, verklaarde hy, het volk over hem te zullen laten ftemmen, zo hy niet, de zaak nader overwogen hebbende, van befluit mogt veranderen. By deze verklaaring liet hy het voor ditmaal blyven, en fcheidde de vergadering, 's Anderendaags, toen het volk weder byeen was gekomen, klom hy op het fpreekgeftoelte, en beproefde andermaal octavius door redenen overtehalen. Maar daar deze onverzetteiyk bleef, deed hy het voorftel om denzelven van zyne waardigheid te ontzetten. Van de vyfëndertig wyken had. den reeds zeventien het voorftel aangenomen , en 'er behoefde dus nog flechts ééne by te komen, cm octavius zyne waardigheid te doen verliezen. Maar nu beval tiberius de verdere ftemming te ftaken, en wendde zich wederom tot octavius met gebeden, omhelsde hem voor de oogen van het geheele volk, en kuschte hem onder de vuurigfte fmekingen en bezweeringen, dat hy voor zich zeiven toch die fchande voorkomen, en hem het verwyt befpaaren mogt van zulk een hard en verfchrik* kelyk middel gebruikt te hebben. Voor deze  van T TB. G R AC C II U 5. 33 tfcze fmeekingcn , zegt men, bleef octavius niet ongevoelig noch onbewogen; de oogen liepen hem vol tranen, en hy bleef eenen tyd lang fprakeloos. Doch vervolgens het oog fiannde op de talryke fchare van ryken en landbezitters , fchynt hy uit fchaamte, en uit vrees van by dezen iri verachting te zullen komen, zich het erg. fte getroost te hebben, en gaf edelmoedig vryheid aan tiberius om te doen , wat by noodig oordeelde. Dat voorftel dus tot ftand gekomen zynde, gaf tiberius aan eenen zyner vrygelatenen bevel om octavius van hec fpreekgeftoelte te halen ; want zyne vrygclatenen gebruikte hy als Lictors. Dit maakte een deerniswaardig fchouwfpel, dat octavius dus op eene honende wyze met geweld wierd weggevoerd. Weldra ook viel het volk hem te Jyve; doch daarop kwamen de ryken toefchieten, en keerden het geweld van hem af, waardoor hy nog ter naauwernood de handen van het gemeen ontkwam en zyn leven gered zag: doch eenen getrouwen Haaf van hem , die zich voor hem had geplaatst om hem' te befchutten, werden de oogen uit het hoofd fti DEEL'. (C) ge-  34 het LEVEN gerukt, tot leedwezen van tiberius, die merkende, dat er een oploop ontftond, en vernemende wat 'er gaande was, in alleryl tot ftuking van het kwaad kwam toefchieten. Hierop nu kwam de wet ter Landverdeeling volkomen tot ftand, en 'er werden drie Gelastigden verkoren , om na behoorlyk onderzoek die uitdeeling te doen. Dezen waren tiberius zelf , appius claudius zyn fchoonvader, en zyn broeder ca jus gracchus, die thans afwezig was, en zich by scipio in het leger voor Numantia bevond. Nadat tiberius dit zonder opfchudding, en zonder tegenftand van iemand, ter uitvoer gebragt had, ftelde hy eenen nieuwen Tribuun aan, en wel niet eenen uit de aanzienlyken , maar eenen zekeren mucius (n) zynen Cliënt. Dit maakte de Groten geweldig verbitterd, die nu voor de toenemende magt van tiberius beducht geworden hem in alles dwarsboomden, en hem in den (n~) By orosii's koomt deze voor onder den naam van minucius. en by appianus worde by mummius genoemd.  van t IB. GRACCIÏÜS. 35 den Raai opcnlykc beledigingen aandoeden. Want toen hy, volgens gebruik, om eene tent op 'sLands kosten verzocht, om by de landvcrdeeling te gebruiken , werd hem die geweigerd, offchoón die meeniga maal aan anderen in zaken van veel minder belang was toegedaan. Het daggeld werd niet-hoger dan op negert Huivers gedeld; Dit gefchiedde op voorftel van scipio na5ica i die hem van nu af openlyk als vyand behandelde: want de man bezat zeer veel gronds van het Land, en kon het niet verkroppen , dat hy daarvan afdand moest doen* Van den anderen kanr. werd de drift des Volks des te meer ontdoken; en als zeW vriend van tiberius onverwacht gedörven was , aan wiens lyk zich kwade reekenen opdeeden , fchreeuwde men , dat de man vergeven was; liep midden in den trein der begrafenis, nam de draagbaar op, en bleef by den houtftapel ftaan, waar men overtuigd werd , dat het vermoeden Van vergif niet ongegrond was geweest : want het lichaam borst vaneen , en 'er liep eene grote menigte bedorven vocht oir, zo dat de vlam daardoor wierd uitgedoofd ; en toen men nieuw vuur aahbragt,  3<* het LEVEN wilde hetzelve nogmaals geene vlam vatten $ tot dat het lyk naar eene andere plaats gevoerd wierd, waar hetzelve, na vele aangewende middelen , eindelyk met moeite aan 't branden gebragt werd. By dit all s maakte tiberius de gemoederen des volks nog meer gaande , toen hy het rouwgewaad aannam , en met zyne kinderen voor den dag kwam , welken hy niet hunne moeder aan de befcherming desvolks opdroeg, even als of hy zich zeiven reeds verloren achtte. In dezen tyd kwam attaeus philopator (o) te fterven , en eüdemus van Pergamum bragt deszelfs uiterfle wil te Rome , volgens welken het Romeiu* fche volk tot 's Konings erfgenaam was aangefteld. Terftond kwam tiberius met het volkbelievende voorftel , om het ' geld , 't welk in 's Konings nalatenfchap gevonden wierd , uittedeelen onder die bur- (o) Deze is attalus til. Zoon van eumenes ii en van Stratonice, Hy was de Iaatfte Koning van Pergamum; doch zvn toenaam was nier philopator, maar philometor; en zo Ie i men ook in het handfchiift van Saint-Germaiu* Fr. Vert.  van T I B. GRACC H ü S. 37 burgers, welke landeryen kregen , op dat zy daarvoor gereedfchappen en de verdere benoodigdheden tot den landbouw konden aankoopen. Wat de ftedén betrof, die tot het gebied van attalus behoorden , daaromtrent zéide hy,-dat den Raad geciierhande beflelling toekwam, maar dat hy daarover de Hemmen des volks zoude opnemen. Dit vooral gaf aan den Raad geweldigen aanftoot. Pompejus rees op., en zeide, dat hy een nabuur' van tiberius zynde daardoor wist, dat eudemus van Pergamum den . Koninglykcn tulband met het purperen .kleed aan dezen had gebragt,.. .als moest hy Koning van Rome worden. Quintus metellus verweet aan TiB.e'Rius , dat zo dikvvyls als zyn vader, terwyl hy Cenfor was, van een gastmaal naar huis ging, de burgers hunne lichten plagten uittedoen, uit vrees dat hy mogt geacht worden langer dan wel beJhporde by het gezelfchap en den. wyn getoefd te hebben; maar dat hy integendeel zich door de onbefchaamdften en behceftigften van het gemeen 's nachts liet voorlichten. Tiberius annius, een man, op wiens gedrag noch wysheid iets te roe{C 3) men  sa het LEVEN men viel, maar die in 't redetwisten voor eenen eerften meester werd gehouden, om ftrikvragen en fnedige antwoorden voort te brengen, daagde tiberius uit om onder zekere verbindtenis te verklaaren , dat hy zynen Ambtgenoot , die volgens de wetten heilig en onfchendbaar was , niet mishandeld had. Het Gemeen hierover aan h morren zynde geraakt, fprong tiberius op , riep het volk ter vergadering byéén , liet annnius halen , en begon hem te recht te ftellen. De ander, die in, welsprekendheid en gezag verre voor zyne party moest onderdoen, nam toevlugt tot zyné gewone flimheid, en verzocht van tiberius om , eer hy zyne verantwoording begon , vooraf eene vraag te mogen doen. Toen hem dit vergund wierd, en daarop een algemeen ftilzwygen volgde „ zeide annius: „ Ingeval dat gy my eens „ wildet verongelyken en opcnlyk vergui» zen, en ik dan de hulp inriep"van eenen „ uwer Ambtgenooten , met dat gevolg , .„ dat deze inderdaad tocfchoot om my te „ helpen, en gy hierover vertoornd wierdt, . „ zoude gy dien daarom van zyne waardig- 3, heid ontzetten?" Op deze vraag, zegt C < rocn,  van T I B. GRACCHUS. 39 men, werd tiberius zodanig verlegen, dat hy, die anders meer dan iemand vaardig was in 'c (preken, en in vrypostighcÜ niemand toegaf, geheel verftomue. Hy fcheidde dan voor ditmaal de vergadering; doch merkende, dat van alle zyne verrichtingen, die, welke octavius be. trof, de meeste ergernisfe had gegeven, met flechts aan de Groten , maar ook aan het Gemeen , (want men hield het daarvoor, dat de waardigheid van Gemeentsman, welke tot hiertoe altyd als iets groots en heerWks befchouwd was geweest , door hem verkracht en mishandeld was) d;ed hy eene aanfpraak tot het volk, waarvan het met ondienftig zal zyn een en ander ftaal hier re plaatfen, op dat de lezer daaruit 's mans kracht van overreden en nadrukkelyke voordrao-t eenigzins leere kennen. „ Een Ge, meentsman,1' zeide hy, „ is een heilig ' en onfehendbaar perfoon, omdat hy aan ' het volk is toegewyd,;en deszelfs belangen l voorftaat: zo hy derhalven de-party des volks verlaat,hetzelve mishandelt,deszelfs " magt verbreekt, en hetzelve belet zyne l ftem uittebrengen, dan verklaart hy zich zeiven vervallen van zyne waardigheid „ (C 4) » daa*  p het LEVEN „ daar hy dezelve niet gebruikt tot hetgene, 5, waartoe ze hem gegeven is: want anders zou men eenen Gemeentsrhari, die het Ka* „ pitool onder den voet haalde , en onze „ fchepen en tuighuizen in brand ftak, daar„ mede moeten laten begaan. En evenwel, die zulks deed, zou wel een Hecht Ge„ meentsman, doch echter Gemeentsman „ zyn: maar die de magt van 't Volk ver„ nietfgt, houdt zelfs op Gemeentsman te „ zyn. En zou het geene ongerymdheid „ zyn , dat een Gemeentsman het recht „ had om eenen Conful naar de gevange„ nisfe te laten brengen, maar dat het Volk ?, niet gerechtigd zoude zyn om eenen Ge„ meentsman zyne waardigheid te ontne„ men, wanneer hy die gebruikt tegen den „ genen, die hem dezelve gegeven heeft. Bei„ den toch , zo wel de Tribuun als de Con„ ful, worden door het Volk aangeftcld. „ Wat meer is: de Koninglyke waardigheid „ behalven dat zy alle andere bewind in zich „ vereemgt, wordt nog bovendien door de „ hciligfte plegtighedeh als Godlyk gewyd. „ En echter heeft deze ftal tarqu.i. „ nius om zyne gevveldenaryen verdrp3, ven; en om hec fnoode gedrag van dén;n  van T I B, GR AGC II U S. '41 ., is de oudfte van onze Staatsvormen, l, waaraan Rome zyjge' ftichting had te dan„ ken , vernietigd. Wat is zo heilig cn l, geëerbiedigd te Rome , als die maagden, vvien de zorg voor het heilige vuur, „ is aanbevolen? en echter zo eene van, „ dezélvèn zich aan ontucht fchuldig maakt, „■ wordt zy levende onder de aarde bedol„ ven : want zy verliezen hare heiligheid , wanneer zy misdoen tegen de Goden , „ om wier wil zy onfehendbaar zyn. Het ,, is dus ook onbiliyk, dat een Gemeents„ man, die het volk mishandelt, om het ], volk onfehendbaar ■ zy , want hy vernietigt zelf de magc , waardoor hy dus be* „ veüigd was. En heeft hy met recht de waardigheid van Tribuun gekregen , om „ dat de meerderheid der Wykcn voor hem „ geftemd hebbe , hoe zou hy dan nicc „ met nog meer recht dezelve verlio„ zen, wanneer alle de Wykcn zich tegen „ hem vcrklaaren ? Niets is zekerlyk zo ,', heilig en onfehendbaar , als die dingen, „ welke aan de Goden zyn tocgewyd: en „ echter heeft nooit iemand het volk be„ let die te gebruiken , van hunne plaats te nemen, en naar elders overtebrengen, (C 5) 3, wan.  4?' het LEVEN wanneer hetzelve zulks goedvond. Het volk had dan ook ode vryheid om de 3, waardigheid van Gemeentsman , als een heiligdom , op eenen ander overtedragen , en dat dezelve niet onfehendbaar jfi noch onoverdragtclyk is, blykt daaruit , w dat meermalen de genen, die dezelve be zaten , uit zich zei ven afftand daarvan v gedaan hebben," Dusdanig was de hoofdzakclyke inhoud der verdediging van tiberius, Dan zyne vrienden , ziende de bedreigingen en de zaménrotting, oordeelden het noodzakelyk voor hem, dat hy zich andermaal voor het volgende jaar liet verkiezen. Daarop kwam hy met nieuwe vooritellen , ftrekkende on> het volk op zyne hand te krygen. Hy verkortte namelyk den gewonen tyd van den krygsdienst, gaf van de vonnisfen der Rechters beroep op het volk; en daar de rechters destyds uit den Raad wierden genomen, voegde hy by de Rechters uit den Raad een geiyk getal van Ridders; en fnuikte nu op allerlei wyze de magt des Raads, meer uit gramfloorigheid en zucht om te tergen, dan uit inzichten van rechtvaardigheid en algemeen nut. En toen zyne vrienden  VAN TIB. GRACCHUS. 43 den by de (temming merkten , dat de te. genparty de meerderheid had, dcwyl het geheele volk niet tegenwoordig was, bogonden zy eerst de andere Tribunen te fcheirien, en lieten daarmede den tyd verlopen. Vervolgens lieten zy de'-vergadering uiteen gaan, cn befcheiden het volk tegen den vol.genden dag. Deze dag gekomen zynde, verfcheen tiberius vooreerst in rouwgewaad op de Markt,-en ging met tranen in de oogen en met fmeekingen by het volk rond; en na dat hy vervolgens zyne vrees had te kennen gegeven, dat zyne vyanden 's nachts zouden komen om zyn huis onder den voet t"e halen, en-hem zeiven om 't leven te brengen, nam hy de menfehen derevyze in, dat een aantal zich des nachts in tenten voor zyn huis gelegerd hielden om hetzelve te bewaaren. 's Anderendaags vroeg in den morgen kwam een Kieken-wichelaar met zyne 'Kiekens opdagen, en wierp denzclven eenig voeder voor. Dan geen van allen 'kwam uit het hok, behalven (lechts één, nadat de man het hok wel dcgelyk gefchud had. Doch ook dit Kieken raakte niet aan het voeder, maar zynen linker vleugel opgeligt en het ■ 1 been  het LEVEN been uitgerekt hebbende, liep het weder naar. de kopi. Dit herinnerde tiberius tevens een vroeger voorteeken. Hy had namelyk eshen helm, welken hy in den flryd gewoon was te gebruiken, zynde fraai gewerkt en uitiïeekend verüerd. Daarin waren twee flangen gekropen, welke, zonder dat het gemerkt was, eieren in - hetzelve gelegd, en die uitgebroeid hadden. Uit dien hoofde ■werd tiberius door het tegenwoordige voorteken des te meer ontroerd. Hy ging evenwel op boven naar het Kapitool, toen by vernam., dat het volk daar vergaderd was Eer dat hy nog zyn huis. was uitgegaan, itiet hy zynen voet tegen den dorpel., en wei met zoo veel geweld, dat de nagel van den groten teen opfcheurde, enhet-bloed door de voetzool heen liep. Een weinig voortgegaan zynde, zag hy ter (linkerhand . op het dak van een huis twee raven vechten; en fchoon daar tevens eene menigte andere menfehen, gelyk men denken kan, voorby gingen, viel juist by zynen voet een, fteen neder, die door den eenen raaf vanboven werd gefloten. Hier van werden zelfs de onvertfiagflen van zyn gevolg oncfteld. Doch blossius van Kumen, die mede daar ge. ge.  van TIB. GRACCHUS. 43 genwoordig was, zeide, dat het fchande 'en grote laagheid zyn zoude, zo tiberius een zoon van gracchus een kleinzoon van scipio den Afrikaan, en een befchermcr des Romeinfchen volks, zich door vrees voor eene raaf liet terug houden, van aan de ftem des volks, 't welk zyne tegenwoor. digheid vorderde, gehoor te geven: d.it zyne vyanden van zulk een fchandelyk ge L drag gebruik zouden maken, niet om fleches daarmede te fpotten, maar om hem by het 'volk zwart te maken, als iemand die den Tyran fpeelde, en nu reeds openlyk het volk voor den gek hield Tevens kwamen 'er velen van zyne vrienden, die op het Kapitool waren, de een na den and^r tiberius te gemoet lopen, hem dringende om toch ten eerffcen daar te komen, want dat het daar met de zaken naar wensch gefchapen ftond. In der daad liet het zich ook in 't begin zeer wel voor tiberius aanzien, want naauwlyks zag men hem komen, of 'er ging een gejuich van genegenheid op, en toen hy boven kwam, werd hy met dienstvaardigheid ontfangen, en men fchaarde zich rondom hem, opdat geen onbekende hem mogt genaken. Dan  4<5 hst LEVE N Üan toen mucius andermaal begon dê Wyken opteroepen, kon 'er niets van h gene gefchieden moest in behoorlyke ordé worden afgedaan, ter oirzake van den oploop der achterflen, die gefloten zynde wederkeerig de tegenparty terug flieten, welke met geweld kwam aandringen. Onder des gaf flavius flaccus, (p) een lid ' van den Raad, flaande op eene plaats, waar elk hem kon zien, daar hy geen gehoor konde krygen, met de hand een teeken, dat hy aan tiberius afzonderlyk iets had te zeggen. Deze beval daarop de menigte ruimte voor hem te maken, en met moeite by hem boven gekomen zynde , vernam hy van denzelven 3 dat na gehoudene Raadsvergadering de Ryken, vruchteloos getracht hebbende, den Conful tot hun gevoelen overtehalen, nu te rade geworden waren om zclven op eigen gezach tiberiüs vart kant te brengen, en dat zy tot dat einde een groot aantal van hunne flaven en vrienden gewapend in gereedheid hadden. Zo- rp) In plaats van flavius ftaat in één Handfchrift fulvius, 't welk xylander en dacier niet zonder grond voor de ware lezing houden.  van TIB. GRACCHUS. 4? Zodra tiberius die aan dc genen, die hem omringden, had te kennen gegeven, flocgen dezen terdond hunne tabbaarden om het lyf, verbraken de (lokken der Lictors, waarmede dezen het volk afweeren , en raapten de (lukken op, om zich daarmede tegen de genen die hun aanvielen te verweeren. Terwyl de zulken, die verder afdonden', niet wisten wat dit inhad, en naar de oirzaak vraagden , bragt tiberius zyne hand aan het hoofd, gevende door dat teelten het gevaar te kennen, waarin hy was, ver. mids hy zich door woorden niet kon doen verdaan. Dan zyne vyanden , dit ziende, liepen naar den Raad, en boodfehapten daar, dat tiberius eene kroon begeerde, bewyzende zulks daarmede, dat hy met de hand aan zyn hoofd had geraakt. Deze tyding bragt de geheele vergadering in rep en roer. Nasica eischte van den Conful, dat hy het Vaderland te hulp zoule komen , en den Dwingeland van kant maken. Deze gaf daarop bedaardelyk ten antwoord, dat hy geen geweld dacht te beginnen, noch eenigen burger onverhoord ter dood te brengen-, doch by aldien het volk, door tibeeius daartoe overgehaald of gedwongen, iets mogt  4^ !i s t LEVEN mogt befluicen , 't welk firydig was met de wetten, hy zodanig befluit zoude vernietigen. Toen IprongNAsicA op van zyne plaats, en riep; „ daar dan de Conful het Vader„ land verraadt, zo "volgt my, al wie ge,, zind zyt de wetcen te handhaven." En daarmede floeg hy den flip van zynen tabJ baard om het hoofd, en liep naar het Kapi. tooi. Allen, die hem volgden, de hand in den tabbaard gewonden hebbende , ftieten elk, die hun tegenkwam, te rug, terwyl niemand zich verzettede uit ontzag voor hunne waardigheid, maar alles de vlugt nam en elkander onder den voet liep. Het volk, dat zy by zich hadden, had inmiddels knodzen en Hokken van huis gehaald; en zy ze]ven raapten de Hukken en voeten der gefloelten, die door de vlugtende menigte gebroken waren, op, liepen daarmede naar tiberius, en floegen onder de ge. nen , die zich voor tirèrius gefchaard hadden om hem te beveiligen, zodat dezch deels op de vlugt gedreven , deels afgemaakt wierden. Tiberius zelf, zich op den loop begevende, werd door eenen uit den hoop by de klederen gegrepen. Hy liet wel zynen Tabbaard vallen , en vlugtte in zyn  vanTIB. GRACCHUS. 49 onderkleed , doch ftruikelde en viel over eenigen, die reeds op den grond lagen. Poging doende om weder op te ftaan, werd hy het'eerst openlyk door publius saturnius, een' zyner Ambtgenoten, met den voet van een geftoelte op het hoofd geflagen. Den tweeden flag onding hy van luciusrufu s, volgens verzekering van den man zeiven, die zich daarop , als op eene helden, daad, beroemde. Behalven hem werden 'er nog meer dan driehonderd anderen met Hokken en lteenen doodgeflagen, zonder dat 'er iemand door het zwaard zyn leven verloor. Deze is in de Gefchiedenis van Rome, na de affchaffing van het Koningfchap, de eerfte opftand geweest, die op bloedvergieting en moord van burgers uitliep. Vorige «•~>ltan. den , fchoon ook niet gering , nocii om geringe zaken, waren nog altyd, door van weerskanten toe te geven, gezust; daar de Groten toegaven uit vrees voor het volk, en het volk uit ontzag voor den Raad. Ook in het tegenwoordige geval had tiberius zich door redenen ligtelyk laten bewegen om toetegeven; en zo veel te eer, indien men zich zonder moord en doodflag tegen X. deel. (D) hem  5o Het LEVEN hem had verzet. Maar het fcbynt, dat de ryken meer uit boosheid en waaakzucht, dan om de voorgewende redenen, den opfland tegen hem begonnen hebben. En zulks wordt bevestigd door de baldadige en wreede behandeling, aan hec doode lyk aangedaan. Want, toen zyn broeder verzocht het lyk te mogen wegnemen en by nacht begraven, werd zulks geweigerd , en het lyk met de overigen in de rivier gefmeten. Dit niet alleen, maar zelf werden de vrienden van tiberius deels onverhoord tot ballingfchap veroordeeld , deels 'gevat en vermoord ; onder welke laatften de Redenaar diopiianes geteld wordt. Een der zei ven , c a j u s villius, werd in eene ton, gevuld met adders en flangen , opgefloten , en op die wyze om 't leven gebragt. Blossius de Kumaner werd voor de Confuls gebragt , en ondervraagd over 't gene hy gedaan had. Hy bekende alles, en zeide zulks gedaan te hebben op bevel van tiberius. Daarop vraagde nasica hem: zo dan tiberius hem bevolen had het Kapitool m brand te fteken, of hy zulks [ook zoude gedaan hebben. Hierop gaf hy eerst ten antwoord, dat tiberius hem  vAn TIB. GRACCHUS. 5r hem zulks nimmer zoude bevolen hebben. Dan toen hem die zelfde vraag by herha. ling ook door anderen gedaan wierd, zeide hy eindelyk: „ Byaldien hy het my bevo„ len had, zou ik 'er geen kwaad in ge„ fteld hebben zulks te doen; want tibe;, rius zoude hetzelve zekerlyk niet vart „ my hebben gevergd , zo het niet met j, 's volks oirbaar overeenkomftig ware ge„ weest Hiermede ontkwam hy dit¬ maal het gevaar; doch zich vervolgens naar Afia tot aristonicüs begeven hebbende , heeft hy, toen het met dien Vorst verlopen was, zich zelfvan 't leven beroofd. De Raad, zoekende in de tegenwoordige bmfïandighedcn het volk te believen , verzettede zich thands niet tegen de wet der landverdeeling , en vergunde het gemeen Om, in plaats van tiberius, eenen nieuwen Gelastigden ter verdeeling der landeryen aan te ftellen. De ftemmen hierover op- {q) By cicero in zyne Verhandeling over dé Vriendfchap (ne. Hooidfl.) wordt dit eenigzins anders verhaald, en de ondervraging aan blos. siüs komt daarvoor als gedaan niet door scipio nasica , maar door laei.iüs. CD s)  52 het LEVEN' opgenomen zynde , viel de keus op p'ïrblius crassus , die een nabeftaandet * van gracchus was: want deszelfs dochter licinia was de vrouw van cajuss gracchus. 't Is waar, corneliusnepos zegt, dat gracchus niet met de dochter van cr assus , maar van brutus, die over de Lufitaniers gezegevierd had, getrouwd was; doch met onze opgave ftemmen de berichten der meeste Schryver, overeen. Dan met dit alles bleef het volk zeer verbitterd wegens den moord van tiberius, en liet genoeg blyken, dat het Hechts wachtte naar gelegenheid om daarover wraak te nemen; ja men begon reed» nasica met dagvaarding te dringen: zodat de Raad, om dezen te beveiligen, hem een gezantfchap naar Afia opdroeg , waar hy eigenlyk niets £e doen had. Want by voorkomende gelegenheden hield het volk zyne verontwaardiging niet binnen, maar laasde en tierde, zo dikwyls het hem ontmoetede, hem uitmakende voor eenen onverlaat en Tyran, die door den moord van een onfehendbaar lichaam den heiligden en eerwaardigften van alle Tempels te Rome ontheiligd had. Dus  vanTIB. GRACCHUS. 53 Dus moest dan scipio nasica Italië verlaten, fchoon hy als Opper-Priester mec de voomaamfte waardigheden van den-Gods. dienst bekleed was. Buitenlands zynde zworf hy eenen tyd lang van de eene plaats tot de andere rond, doch keerde welhaast •naar Pergamum terug. Dan men behoeft zich niet te verwonderen, dat nasica zo gehaat wierd by het volk, daar zelfs scipio de Afrikaan, wien het volk zo vele redenen had om hoog te fchacten , en die ook inderdaad hooger dan iemand geacht werd, op het punt heeft geftaan om 's volks genegenheid. voor altoos te verliezen , omdat hy vooreerst, te Numantia tyding krygende van den dood van tiberius, met de woorden van homerus had uitgeroepen: „ Dus trefP de wraak elk een, die 't zelfde durft beftaan." (r) en naderhand , toen hem van c a j us en ruLVius in de vergadering des volks gevraagd (/•) Deze woorden zyn genomen uit het Etrirt Boek van de ody ea, het 4711e vers. 3)  54 wet LEVEN vraagd wierd, hoe hy over den dood vaq tiberius dacht, een antwoord had gegeven , waardoor hy het gedrag van denzeiven afkeurde. Want federc dien tyd, wanneer hy het woord deed in de vergadering , werd hy door het gedruisch van het volk ingevallen, 't welk nooit te voren gefchied was; en hy zelf kwam zo ver, dat hy tegen het volk begon uittevaaren. Dan dit hebben wy in het leven van scipio omftandiger verhaald, (jj CajuS gracchus, 't zy dat hy zyne vyanden vreesde , of dat hy hen gehaat zocht te maken, bleef in den beginne buiten de volksvergadering , en leefde afgezonderd voor zich zeiven, even als iemand die voor het tegenwoordige ter neergeflagen is, en hefloten heeft ook in het toekomende als een vergeten burger te leven : ia zo verre , dat hy hierdoor zelfs, ianleiding gaf tot het gerucht, als wierd het (i) Dit leven wordt onder de, ovejgebJeveijs, fchriften vin plotarcïus niet gevonden.  van CA J. GRACCHUS; 55 het gedrag van tiberius door hem afgekeurd en verfoeid. Dan hy was thands nog ook zeer jong, zynde negen jaren joiger dan zyn8 broeder , welke nog geene dertig jaren oud was , toen hy fneefde. Doch in vervolg van tyd , toen hy door dac ftille leven heen zyne geaardheid liet doorftralen , als wars van werkeloosheid , verwyfdheid, drank en winzucht; en toen hy het Spraakvermogen, even als zyne wie. ken, begon te oefenen, om zich daarop tot het ftaatsbeftuur te verheffen, waardoor hec bleek, dat hy niet voorhad op den duur zo ftil te leven ; en vooral toen hy de zaak vanvETTius, eenen zyner vrienden, die gedagvaard was, zo uitftekend verdedigde, dat het volk zich uitgelaten van vreugde en fchier als onzinnig daarby aanftelde, en men wel zien kon , dat alle andere Pleitredenaars , in vergelyking van hem , niets meer dan kinders waren; werden de Groten van nieuws door vrees bevangen, en overleiden ftaag onder elkander, hoe zy beletten zouden, dat ca jus naar de waardigheid van Gemeentsman kon ftaan. Juist wilde het geval , dat hy door het lot beftemd wierd om als Qwestor met den Con(U 4) ful  56- het LEVEN ful orestes naar Sardinië te gaan (r). Dit nu was zeer naar den zin zyner vyanden; doch hy zelf was ook heel wel daarmede te vreden. Want eenen krygsmans aard hebbende , en zich niet min op den wapenhandel dan op het behandelen van pleitzaken hebbende toegelegd; daarenboven nog huiverig zynde tegen het werk van eenen ftaatsman en om het fpreekgeftoelte te beklimmen, doch tevens niet in ftaat om de aanzoeken van het volk en van zyne vrien• den te wederftaan , was hem deze buitenlandfche reis zeer welkoom. Nogthans is het een heerfchend gevoelen , dat hy een overdreven Volksvriend was, en nog veel fterker dan zyn broeder zich by de menigte zocht gezien te maken. Dan dit is bezyden de waarheid, en 't fchynt veel eer, dat hy door dwang en noodzakelykheid , dan uit verkiezing, op het Staatstoneel gevoerd is (/) LüCIÜS AURELIUS orestes Was Coïl- iul met ffiMiLius lepidus in 't jaar 627 na den bouw van Rome , zynde zes jaren na den dood van tiberius gracchus. Dus was cajus zes. entwtorig jaren oud, toen ,by als Qiuestor naar Sardinië ging,  van C AJ. GRACCHUS. 57 js geworden. Zelfs cicero de Redenaar verhaalt, dat ca jus zich van allen bewind zocht te onthouden , en een afgezondeid ftil leven te leiden ; doch dat zyn broeder hem in den droom was verfchenen, en hem dus had aangefproken: „ Wat aarzelt gy, , ca jus ? 'er is geen ontwyken voor u , op; ons beiden is een zelfde levensloop, „ en een. zelfde dood, als offers voor het „ volk, befchooren." In Sardinië gaf ca jus overal blyken van deugd , en overtrof niet alleen alle jonge lieden in dapperheid tegens de vyanden, ia billykheid jegens onderhoorigen, en in liefde en eerbied jegens den Veldheer, maar ftreefde in matigheid, fpaarzaamhrid en vlyt de ouden zelfs te boven. Daar de winter destyds in Sardinië zeer ftreng en ongezond wierd, en de Opperbevelhebber hierom van óe lieden klederen vorderde voor het krygsvolk , zonden dezen afgevaardigden naar Rome, verzoekende daarvan verfchoond te mos;en worden. De Raad bewilligde in dit verzoek, en gelastte den Veldheer zich langs eenen anderen weg klederen voor de zoldaten aantefcbaffen. Daar zulks d^n Opperbevelhebber verleden, en het krygsvolk (D 5) m^  33 het LEVEN misnoegd maakte, ging ca jus by de lieden rond, en wist dezelven te overreden, dat zy vrywillig klederen bezorgden , en de Romeinen geryfden. Dit te Rome bekend geworden zynde, maakte den Raad wederom ongerust, die dit alles befchouwde als voorlopige proeven van zyne bekwaamheid om het volk op zyne hand te krygen. Zulks toonden zy vooreerst, toen 'er Gezanten uit Africa van Koning micipsa kwamen, te kennen gevende, dat de Koning ter gunfte van cajus gracchus aan den Opperbevelhebber in Sardinië koorn zoude zenden ; dezen gelasteden zy in arren moede te vertrekken. Vervolgens aamen zy een befluit, om de krygsbenden uit Sardinië te rug te laten komen en anderen in de plaats, te zenden, doch or.estes daar te laten blyven, opdat cajus, uit hoofde van zynen post, insgelyks daar blyven zoude. Deze , zodra hem dit ter ooren kwam, ftak, hoogst gebelgd, dadelyk over naar Rome, waar zyne onverwachte overkomst niet alleen zeer kwalyk werd genomen van zynevyanden, maar ook aan het volk mishaagde, vermids het hun onbehoorlyk dacht te zyn, dat hy als Qusestor vroeger te rug kwam,  VAN C A'J. GRACCHUS. 59 kwam, dan de Conful. Hy werd dan ook hierover voor de Cenfors re recht gefield; waar hy verzocht hebbende gehoord te mogen worden , zulk eene verandering in de gevoelens der hoor deren, te wege bragt, dat hy volkomen vrygefproken en geoordeeld wierd grotelyks verongelykt te zyn, Hy toonde namelyk aan , dat hy twaalf veldtogten gedaan had, daar anderen niet meer dan tien behoefden te doen; dat hy als Quaïstor d"e (») jaren bv den Opperbevelhebber gebleven was, daar de wet hem, («) In de redevoering, hier bedoeld, zo als on$ die door aulüs gellus wordt medegedeeld, (Noct. Au. L. XV. C. 12.) (preekt cajus flcchts van twee jaren \ hierom denken fomraigen, dat men of plutarchus uit, GELLius, of dezen uit genen moet verbeteren. Doch pighius in zyne Annales is van oordeel , dat plutarchus het jaar, waaiïn cajus terug kwam , en naar de Gemeentsmans-plaats ftond, heeft medegerekend. Het laaifte kon met recht ge{èhieden , by aldièn hy , geiyk uacier beweert, eerst tegen het einde van bet derde jaar zyns Quaestorfchaps is te ruggekotoen. Voor het overig* verdient de redevoering, %o als die. door gelljus wordt opgegeven, al zins met de kortere opgave van plutarchus worden vergeleken.  6o het LEVEN hem vryheid gaf om na verloop van één jaar terug te keeren \ dat hy de eemglïe van 't leger was, die met eene volle beurs in de Provincie gekomen , en met eene Jeege wedergekeerd was , daar de overigen den wyn , dien zy medegebragt hadden, opgedronken hebbende, met de kruiken , gevuld met goud en zilver, waren te huis gekomen. Vervolgens kwam men wederom met andere befchuldigingen tegen hem op, en dagvaarde hem, ter zake, dat hy de bondgenoten had opgeftookt, en medepligtig was aan den oplland,die te Fregellen was uitgeborften (v). Dan hy wist alle vermoedens ten dien aanzien uit den weg te ruimen, en zyne onfchuld volkomen te be. wyzen ; en daarop begon hy dadelyk naar de waardigheid van Tribuun te dreven. Hier nu vond hy van den kant der Aanzienlyken eenen algemeenen en vereenig. den tegenlland j dan hiertegen 'kwam uit Ita. f» Deze opftand , welke reeds een voorfpel was van den naderhand gevolgden oorlog der Bondgenoten , werd ftrengelyk door den Praator opi. mvs geltraft, en de ftad ten gronde toe geflegc  van CAJ. GRACCHUS. 6t Italië zo groot een toevloed van volk naar Rome over, om vóór hem te ftemmen, dat velen geene huisvesting konden vinden; en daar het veld van Mars te klein was om die geheele volksmenigte te bevatten , hoorde men van de daken en pannen der huizen de ftemmen voor hem klinken. Zo veel wisten echter de Groten nog van het volk aftedwingen, en cajus in zyne grote verwachting te beknibbelen , dat hy niet , zo als hy zich had voorgemeld, de eerfte, maar de vierde wierd verkooren. Dan naauwelyks had hy die waardigheid aanvaard, of hy kreeg den voorrang boven alle de anderen : want behalven dat hy door zyne welfprekendheid meer dan ie. mand vermogt, gaf het gevoel van zyn leed hem volle vrymocdigheid om zyne klaagftem tegen de mishandeling, zynen broeder aangedaan, te verheffen. Alle gelegenheden greep hy van nu af aan om de gedachten van het volk daarop terug te brengen, halende telkens die gebeurenisfe weder op, en vergelykende daarby het gedrag deivoorouderen , die om het befchimpen van zekeren Gemeentsman, gënucius genaamd, aan de Falibcers den oorlog verklaard, hadden,  62 het LÉVEN 'den, en cajus öitüiuüs (V) ter dood hadden veroordeeld, omdat hy alleen voor eenen Gemeentsman , die over de Markt kwam gaan , niet uit den weg was geweken. „ Maar tiberius, zeide" hy, heb», ben- dezen , onder het oog van ulieden; „ met Mokken doodgeflagen; zyn lyk heeft „ men van het Kapirool af midden door „ de ftad gefleept, om hetzelve vervolgens „ in den Tyber te wei-pen. Zyne vrien. „ den , die men in handen kreeg, heeft „ men onverhoord ter dood gebragt; niet. „ tegenftaande dat de inftellingen onzer' „ voorvaderen vorderen, dat iemand, die, „ wegens halszaak gedagvaard zynde, niet 99 voor het gerecht verfchynt, 's morgens „ vroeg voor zyne deur door eenen Tromr, petter met trompettengefchal gebood „ moet worden, eer dat de rechters mogen „ overgaan om zyn vonnis op te maken; „ zo naauwgezet en fchroomvallig Was men „ toen ter tyd in het vonnisfen van bur„ gers." Nadat hy door dusdanige redenen vooraf f» Deze naam wordt hier zeer verfchillend geipeld: wy hebben xylander gevolgd.  van CAJ. GRACCHUS. 6$ af hec volk had gaande gemaakt, fwant hy had eene fterke ftem en was onvermoeid in 'c fpreken) bragt hy twee voorftellen ter bane, waarvan het eene behelsde , dat iemand, wien het volk eenmaal een eerambt had afgenomen , niet weder naar een ander mogt ftaan ; hec andere ftelde den genen, die eenen burger onverhoord tot ballingfchap verwezen had, verantwoordelyk voor het volk. Het eerstgenoemde voorftel ftrekte regelrecht om [octavius, wien tiberius de Gemeentsmansplaats had afgenomen, voor eerloos te verklaaren; het andere maakte popilius aanfprakelyk , die als Prcetor de vrienden van tiberiu^s cot ballingfchap veroordeeld had. Popilius wachtte zyne terechtftelling niet af, maar verliet Italië; cn het andere voorftel werd door cajus zei ven weder terug genomen; willende hy, zo als hy zeide, op voorbede van zyne moeder cornelia, aan octavius. gunst bewyzen. Dit was naar den zin van het volk , en werd door hetzelve goedgekeurd: want cornelia was by hun in grote achting, en wel ruim zo veel om hare zoons , dan om derzelver vader; waarom men ook naderhand een metalen ftand-  H het LEVEN ftandbeeld voor haar oprichtedc, mee c?fc Opfchrift : cornelia moeder DER giucchussen. Ook vindt meri ten haren opzichte verfcheidene ftoute, en in de ftraattaal vallende gezegden' van c a j u s vermeld. Zo zeide hy tegen iemand zyner vyanden : „ Durft gy kwaad fpreken van „ cornelia, de moeder van ttbe„ rii_rs? " En als de man, met wien hy te doen had, in een kwaad gerucht Hond van fchuldig te zyn aan een onnatuurlyk kwaad, zeide hy: „ wat maakt u zo on„ befchaamd om u by cornelia te ver„ gejyken? of hebt gy kinderen ter wereld „ gebragt zoals zy? en echter weet al de -„ wereld, dat zy langer zonder man heeft „ geflapen, dan gy, die een man wilt hee„ ten." Dit ftrekke tot een ftaal van- de bitterheid in zyne redenen : meer andere zoortgelyken zouden wy uit zyne fchriften kunnen byeenzamelen. Onder de voorftellen, welken hy deed ten voordeele van het volk , en ter fnuiking van het gezach des Raads , was 'er een , betreffende de landverdeeling; om namelyk de landen, die de Staat bezat, onder de fchamele menigte te verdeelen. Een ander be-  van CAI GRACCHÜS. 65 betrof het Krygsvóik, 't welk hy wilde dat op 'sLands kosten zoude gekleed worden , zonder dat men den Krygsman iet daarvoor van zyne zoldy' aftrok ; gelyk mede, dat niemand beneden de zeventien jaren verpligt zoude worden om zich op de Krygsrol te laten opfchfyven. Een derde voordel was- ten voordeele der bondgenoten, houdende, dat de volkeren van Italië met de burgers van de Stad in het recht van demming zouden deelen. Een vierde betrof de levensmiddelen j drekkende om den prys van 't koren voor den behoeftigen burger te verminderen. Een vyfde raakte de rechtbanken , en dit diende byzonder om de magt van den Raad zeer re befnoeien. Want tot hiertoe was de Rechterlyke magt alleen in handen van den Raad , welke daardoor grootelyks geducht was by het volk cn de Ridders. Hy nu wilde by de driehonderd leden uit den Raad even zo veel uit de Ridders ge. voegd hebben, zodat alle zaken door deze gemengde vierfchaar van zeshonderd leden beflist Wierden (yj Ter gelegenheid ^ van 00 Onze fchryver heeft zich hier , buiten té-  66 het LEVEN van dit laatstgenoemde voorftel zegt msfl dat hy zich in alle opzichten ten fteikiten beyverde om nadruk aan het zelve by te zetten, en byzonder, dat hy, afwykcnde van de gewoonte van alle vorige volksredenaars, die het aangezicht (leeds naar den Raad cn het Comitium gewend hadden, Zich het eerst van allen onder het fpreken naar de ftraat en naar de Markt keerde y en deze gewoonte voortaan bleef volgen , voerende dus door eene geringe afwending en omdraajing des lichaams eene gewigtige verandering in, daar hy op die wyze in zekeren zin het gezag der aanzienlyken overbragt op het volk, en den Redenaren het voorbeeld gaf om hunne redenen tot het volk, en niet tot den Raad te richten. Daar genfpraak vergist, gelyk dan ook zyn gewone bediller rualous niet nagelaten heeft, dezen misfiag breed uittemeten. Cajus gracchus heefs de Reehterlyke magt niet tusfchen den Raad en de Ridders gedeeld , maar dezelve den Raad geheel ontnomen. Eerst eenige jaren later zyn 'er ook weder leden van den Raad in de Vierfcbaar geplaatst, en sulla heeft er de Riddtrs vveêr geheel uitgefloten.  vin C AJ. CRACCIIÜ S. 67" Daar nu niec alleen dit voorftel door' net volk wierd aangenomen, maar ook de' keuze der Rechters uit de Ridderfchap geheel aan hem wierd overgelaten, kreeg-hy eene' magt, die niet veel van de oppermagt verfchilde, zodat de Raad zelfs hem 'als deelgenoot van hunne raadplegingen toeliet. Hier nu gaf hy fteeds zodafiigen raad, als met de waardigheid van; die orde overeenkwam. Zo liet hy, by voorbeeld, den Raad een verftandig en uitmuntend befiuit nemen wegens het koren, 't welk door den Pro-pretor fabiUsuit Spanje was overgezonden. Er werd ïiamelyk op zyn voorftel befloten dat koren te verkopen, en het geld daarvoor aan de fteden van dat gewest terug te zenden; tevens fabius ernftig te beftraffen, om dat hy de heerfchappy der Romeinen vöor de ingezetenen drukkend en ondraaglyk maakte: hierdoor verworf hy zich groten lof en achting in de wingewesten. Vervolgens deed hy nieuwe voörftelle'n óm volkplantingen te zenden in de ontvolkte fteden; om nieuwe wegen te' maken , en korenfehuuren aanteleggen. Èn in de uitvoering en regeling van dat (.E st> alle?;  68 , het LEVEN alles was hy zelf fteeds aan het hoofd, zonder ooic onder die mocilyke en omflagtige bezigheden te bezwyken; in tegendeel bragt hy elk van die dingen met zulk eenen verwonderlyken fpoed en yver tot ftand, als had hy Hechts een cnkeld van dezclven te bezorgen: zodat zelfs die genen, die hem het meest hatedcn en vreesden, verbaasd ftonden over zyne vaardigheid en voortvarendheid in de uitvoering. Het volk was ook niet weinig ingenomen met het gezicht van hem, wanneer hy in 't openbaar verfcheen , gevolgd van eene gehele bende werklieden, kimftenaars, gezanten , overheids • perzonen, krygslieden ca geleerden; welken hy allen geredelyk te woorde ftond, en, zonder zyne achtbaarheid te verliezen, vriendelyk bejegende, fchikkende zich in alles naar ieders byzondere omflandigheden en behoeften: door welk gedrag hy genoeg weerlegd heeft den fnooden laster der zulken, die hem voor ftug, geheel onhandelbaar en onbefchofc uitkreten: zo veel fterker zelf nog was zyn dagelykfche omgang en zyn beftuur naar den volkstoon geftemd, dan zyne openbaare redevoeringen. By-  van CAJ. GRACCHUS. 69 Byzondere zorg befleedde hy aan het maten der wegen, waarby by niet alleen hec nut, maar tevens ook het aangename cn het fraaie in 't oog hield. Deze wegen liet hy midden door de landen lynrechc cn wel ftevig aanleggen; deels dezelven mee vierkante ftcenen bevloerende , deels met kezelzand vast ingedampt bevestigende. De gaten liet hy dempen, cn overal, Wiftir ftroomen of" kolken tusfchen beiden kwa. men , werden bruggen gelegd, cerwyl de hoogten ter wederzyden gelyk gemaakt het oog door evenredigheid en fraaiheid vermaakcen. Daarenboven werden, den gehelen weg over, de afflanden by mylen verdeeld, van welken yder nagenoeg agc ftadien bedraagt, en elke myl werd door eenen fteencn mylpaal aangeduid. Ook liet hy nog boven dien aan weerskanten van den weg, op kleinere afflanden, andere fteenen plaatzen, dienende om gcmakkelyk door midi. del van dezelven, zonder hulp van bedienden, te paard te fiygcn. (V) Toen (2) Het gebruik van fltj ^beugels was in die tydcu nog onbekend, en dus had men gewoonlvk» on te paard te ilijgen, de huip van eenen bedienden nodig. (E 3)  fo pet LEVEN Toen qu het volk hem ter oirzake van dit alles ten hemel toe verhief, en genoeg toonde bereid te zyn om alles tedoen, wat hem genoegen kon geven, liet hy zich eens in eene redevoering tot het volk verluiden , dat hy eene gunst wilde verzoeken die hy, zo ze hem wierd ingewilligd, voor de grootfte van allen zoude houden j dóch al ware het, dat de zelve hem niet piogt gebeuren, zou hy dit echter niet kwalyk nemen» Dit werd opgevat als een aanzoek om het Confulfchap, en elk was nu in de verwachting, dar^hy naar het vereenigd gezach van Conful en Tribuun tevens liaan zoude. Dan toen de Comitien , waarop de nieuwe Confuls yerkooren moesten worden, ftonden aan te gaan, zag men hem met cajus fannius in het veld komen , en de verkiezing van dezen, zo door zyne eigene ftem, als door die zyner vrienden begunftigen. Dit zettede dan ook aan het aanzoek van fannius geen klein gewigt by , zodat deze werkelyk tot Conful wierd benoemd. Caju$ zelf werd andermaal tot Tribuun verkooren, zonder dat hy zich als Candidaat had gangegeyen, of by het volk was rondge- §aan 7  van CAJ. GR'ACCHUS. 71 gaan , en dus bloot door de genegenheid des volks. Toen hy nu zag , dar de Raad openlyk zyn vyand was , en dat hy op de goede gezindheid van fannius omtrent hem niet veel ftaat kon maaken, kwam hy wederom met nieuwe voornellen om het volk aan zich te verbinden. Deze voordellen ftrekten om volkplantingen naar Tarentum en Capua te zenden, en de Latynen tot het burgerrecht toetelaten. De Raad van zynen kant vrezende, dat hy in alles de overmagt mogt krygen, nam zyne tocvlugt 10c een nieuw en geheel ongewoon middel om het volk van hem afcetrekken j hierin beftaande, dat zy, ten koste van het algemeene welzyn , met hem begonden te wedyveren om het volk te paaien en in alles te believen. Onder de Ambtgenoten van cajus bevond zich livius drusus, een man , die in aanzien van geboorte en in goede opvoeding voor niemand zyner medeburgeren behoefde ondertedoen. Daarby kon hy in welfprekendheid en rykdora de voornaamften , en in beide opzichten meestvermogcnden , opwegen. Toe dezen wendden zich de Aanzienlyken, en porden (E 4) hem  ?a het LEVEN hem aan om cajus op het lyf te vallen, en met hun tegen hem zamentefpannen: niet dat 'hy geweld moest gebruiken, en het volk tegen zich in 't harnas jagen , maar veeleer zyn beduur aangenaam by hetzelve maken, en het volk te wille zyn zelfs in dingen, waarin het anders tot eer zoude ftrekken hetzelve tegen zich te verbitteren. Livius dan zyne waardigheid als Gemeentsman geheel en al dienstbaar maken! de aan den wil des Raads , deed voordellen , waarmede hy noch iets goeds noch nuttigs bedoelde , zich alleen daartoe beyverende, en alle zyne krachten infpanneri» de om, even als de Komedianten, cajus, als zynen mededinger, in de kunst om het volk te believen en te pluimdryken , dc loef aftedeken. En hierin kwam de Raad maar al te duidelyk zyne oogmerken te verraden , als die niet zo zeer de verrichtingen van cajus veroordeelde, maar wien het te doen was om cajus zeiven van kant te krygen, of geheel en al te verguizen. Want als deze hec voordel deed om twee volkplantingen aanteleggen, en daartoe de meest fatfoenlyke burgers te nemen, be-  van C A J. GRACCHUS. 73 befchuldigden zy hem van guns'tbejag des volks: maar toen Livius voorftelde om twaalf volkplantingen aanteleggen, en drieduizend, van de armoedigfte burgers in ieder van dezelven ovenebrengen, onderfteundcn zy dit voordel. Toen cajus eene uitdeeling van landeryen onder de armen voorftelde, onder die voorwaarde, dat elk van hun daarvoor eene zekere pacht aan het land zoude betalen, verfoeiden zy hem als eenen volksvleier: maar toen livius de bezitters van die landeryën ook nog van die pacht wilde bevryden , namen zy daarin genoegen. Al verder waren zy zeer geergerd , toen cajus aan de Latynen het ftemrecht wilde geven]; maar toen livius het voorftel deed , dat geen der Latynen voortaan in den dienst voor dokdagen .blootzoude daan , holpen zy hem om die wet tot dand te brengen. Ook liet zich Livius in zyne redevoeringen deeds verlui, den, dat hy die voordellen deed nat goed. v-inden van dun Raad , die 's volks belangen behartigde; 't welk dan nog , in alle. zyne handelingen het eeritgfte was, 't welk nuttig kon heetcu. Hierdoor namelyk werd het voik meer met den.Raad 'verzoend; en (li 5) daar  74 het LEVEN daar hetzelve te vooren tegen de Aanzienlykden wantrouwen en haat had opgevat, werd die wrok en bitterheid door livius weggenomen, toen hy liet blyken , dat de Raad hem die volksgezinde gevoelens had ingegeven, en dat hy op deszelfs begeerte zo veel aan het gemeen inwilligde. Het voornaamfte middel, waardoor d r u« sus zich als een volksvriend en een eerlyk man deed gelden , was dit , dat hy geen voordel deed, waarby zyn eigen perzoon of belang in aanmerking kwamen. Want tot Opzieners en Befhiurders over de volkplantingen benoemde hy anderen , en hield zich buiten het beduur der geldmiddelen ; terwyl cajus de meesten en voornaamden van die bedieningen voor zich zeiven nam. Nadat nu rubrius, een van hunne ambtgenoten, het voordel tot dand had gebragt om Carthago , 't welk door scipio verwoest was, te herbouwen, en te bevolken, werd cajus door het lot tot Opziener daarover benoemd , en vertrok ten dien einde naar Africa. Van die afwezigheid maakte drusus gebruik om cajus te heviger aantevallen, en zich in de gunst des volks ca  va* CAJ. GRACCHUS, 75 ce dringen'; voornaraelyk door befchuldigiogeri in te brengen tegen fulvius: want deze was een vriend van cajus, en tegeiyk rret hem tot Opziener over de verdeeling der landeryen verkooren. Hy was een woelziek man , en wien de Raad als zynen openbaren vyand befchouwdc; daarenboven ook by anderen verdacht van den oorlog der Bondgenoten aantedoken , en de volken van Italië heimclyk tot opftand aantehitfen. Schoon nu deze dingen hem zonder grond of bewys wierden nagege, ven, maakte hy dezelven door zyn eigen gedrag waarfchynelyk', daar in alle zyne bedrevingen niets goeds noch vredelievends doordraaide. Dit bragt vooral zeer veel roe tot den val van cajus, die in den haat van zynen vriend moest deelen. En toen scipio de Afrikaan onverwacht ge* ftorven was, zonder dat men eenige oirzaak daarvan had kunnen ontdekken , en men aan het lyk eenige teekenen van dagen en geweld had bemerkt, zo als wy in 's mans leven verhaald hebben, viel fulyius vry algemeen onder befchuldiging, niet alleen omdat hy de vyand was van §gi?W 1 maar ook om dat hy op het fpreek-  ?6 het LEVEN fpreekgeftoelte in hevige fcheldwoorden tegen denzelven was. uitgevaren. Dit zelfde vermoeden kon ook gajus met ontgaan. Deze gruweldaad echter, tegen den eerden en grootden man in den Romeinfchen Staat gepleegd, bleef ongedraft en zonder rechterlyk onderzoek ; dewyl het volk opkwam en de rechtspleging daarover fruitte, vre. zende dat cajus, by nader onderzoek, bevonden mogt worden deel aan dien moord te hebben gehad. Dan dit was eenigen tyd te voren gebeurd. Terwyl cajus in Africa eenen aanvang maakte met Carthago van nieuws optebouwen en te bevolken, willende dat die dad voortaan Junonia zoude heeten, (a). deeden zich vele kwade voorteekenen op om het werk te dremmen. Het eerde vaandel werd door eenen hevigen wind. aangegrepen., (O Dat jüko voor de Befcherm-godin vnn Carthago wierd gehouden , is uit de JEneh van virgilius genoeg bekend. Zulks (leunde echter alleen op de gewone denkwyze der Romeinen , die de Godheden, welken zy by andere volken aantroffen , (leeds voor dezelfden hielden, welke by hun werden geëerd, en hierom oo'; de namen van Lunue eigene Godheden op dezelven overbra-ten.  van C A J. CRACCIIUS. 77 pen, en daar de vaandrager zich dapperlyk weerde om hetzelve te houden, in ftukken gebroken. De ingewanden der offerdieren werden, terwyl zy op het altaar lagen, door eenen flormvvind verftrooid, en buiten de gefielde grenspalen wyd uit elkander geworpen. De grenspalen zeiven werden door wolven aangerand, en verre van de plaats gevoerd. Desniettegenflaande zetlede cajus het werk met zo veel yvers voort, dat hy in Zeventig dagen alles volkomen in orde gobragt en afgedaan had; waarop hy dadelyk weder naar Rome keerde, vernomen hebbende, dat fulvius door nrusus in 't naauw wierd gebragt, en dat dc ftaat van zaken zyne tegenwoordigheid vorderde. Te weten luc ius opimius, een voorflander van] den aanhang der Groten, en die eenen magtigen invloed had in den Raad, doch voorheen te vergeefs naar het Confulfchap had geflaan, door dat cajus eenen anderen, namelyk f a n n i u s, had gedreven, en daardoor het aanzoek van opimius verydeld, had thans eene zo magtige onderfleuning, dat het Confulfchap hem ditmaal niet fcheen te zullen ontgaan; in welk geval het gee- nen  ?8 het L E V Ë N nen twyfel leed, of hy zoude cajus doeif tuimelen; daar deszelfs invloed airede enig. Zins begon te v-erzwakken,. cn het volk doofde menigre der zul ken , die hetzelvert vleiden, en door de houding Van den Raad,die vrywillig 's volks zin volgde, in die voordellen van hem geen behagen meer' vond. Na zyne terugkomst ging hy voofeersÊ metterwoon verhuyzen van bet Palatiunï naar beneden aan de Markt, als zynde' eene plaats, beter gefchikt voor eenen volksvriend, vermids daar de meeste geringe én behoeftige lieden woonden. Ver. volgens maakte hy zyne verdere voorftel'. len bekend, om daarover het volk te la-, ten ftemmen. Toen hierop eene grote' menigte van alle kanten naar hem kwam toevloeien, maakte de Baad den Confuf fannius op, om allen, die geene burgers van Rome waren, uit de ftad te doen? vertrekken. Zodra dit vreemd en ongehoord gebod was afgekondigd , dat niemand der' bondgenoten en vrienden, geduurende den tyd der ftemming, in de ftad mogt verblyten, liet cajüs een tegengebod afkondigen, waarin hy zich over den Conful beklaag-  van CAJ. CRACCHÜS. 7g klaagde, en den bondgenoten, indien zy in de ftad bleven, hulpe beloofde. Deze hulp bleef nogthans achter; en toen hy eenen zyner gastvrienden , met wien hy bovendien eene byzondere vriendfchap onderhield, door de Dienaars van fannius zag wegvoeren , ging hy voorby, zonder hem te hulp te komen: 't zy, om dat hy fchroomde zyne magt, als uitgediend hebbende, ten toon-te ftellen, of dat hy, volgens zyn eigen zeggen, aan zyne vyanden, die zulks zochten, geen voorwendzel wilde geven om tot openbaar geweld overtegaan. Hy geraakte tevens ook in hevigen ftryd met zyne Ambtgenoten, by de volgende gelegenheid. Er zouden aan het volk fchouwfpelen van zwaardvechters op de Markt gegeven worden; en nu hadden de meeste Overheids - perzonen banken rondom de plaats laten maken, die zy voor geld verhuurden. Dezen beval cajus wegtenemen, op dat de min vermogenden op die plaatzen voor niet zouden kunnen zien. Dan als niemand hieraan gehoorzaamde, wachte hy den nacht af, die den dag der vertoning voorafging, trok toen met het werkvolk, 't welk hy in zynen dienst had, derwaards,  8o hét LEVEN waards, cn liet de banken wegnemen; ëii 's anderendaags wees hy het volk de nu ledige plaats aan om bezit daarvan te nemen; Het gemeen befchouwde dit als een helderfl.uk, maar zyne ambtgenoten warcii hierover, als eene daad van onbezuisd geweld, ten hoogden gebelgd. Dit meent men ook dat de reden geweest zy, waarom hem de waardigheid van Tribuun de derde maal ontging; niet om dat hy geene meerderheid van ftemmen had, maar omdat zyne Ambtgenoten in het aangeven deibenoemde perzoncn ter kwader trouw te werk gingen. Dan dit is door anderen tegengefproken. Deze teleurdelling kon cajus niet verdragen, en men verhaalt, dat hy dengenen van zyne tegenparty, welken hem deswegen uitlachten, al te onbefchoft toeduwde, dan zy den Sardoifchen lach lachten (b), niet we- O) Door den Sardoifchen lach verftonden de Ouden gemeenlyk het lachen van iemand,die zich in een groot en onvermydelyk gevaar bevond; waarom ook nu nog de Geneeskundigen den ftuip achtigen lach van eenen zieken, die in doodsgevaar is, gewoon 1 zyn zo te noemen. De oirfprong van dit fpreekwoord wordt op verfchillende wyzen uiige-  van CAJ. GRACCHUS. 81 Wetende, hoe donker hec er voor hun uit. zag door de maatregelen, die hy genomen had. Zyne vyanden nu, nadat zy opimius Conful hadden gemaakt , begonnen verfcheidene van zyne wetten krachteloos te maken , en byzonder zyne verrichtingen te Carthago voor onwettig te verklaaren, met oogmerk om hem te farren , en uit zyne drift een voorwendsel te bekomen om hem van kant te maken. Dit verdroeg hy eenen tyd lang met geduld, maar vervolgens door zyne vrienden , en voornamelyk door ful> vius opgeftookt zynde, begon hy weder eenen aanhang te maken tegen den Conful. By die gelegenheid zegt men dat ook zyne moeder medewerkte tot het maken van eene zamemotung voor hem, door heimelyk een aantal vreemdelingen te huuren, welken zy als maaiers vermomd in de Stad liet komen : want die zou, fchoon in bedekte bewoordingen , in debrieven, aan haaren zoon gefchreven , gemeld ftaan. Doch andere vergelegd. Zie de groten er as mus in zyn Latynsch Werk over de Spreekwoorden. X. deel. (F)  82 ii et LËVEN verzekeren , dat deze maatregelen zeer tegen den Zin van cornelia geweest zyn. Op den dag nu, toen opimius de wetten van cajus moest affchaffen , werd al vroeg in den morgen het Kapitool doof beide partyen bezet. Nadat de Conful geofferd had, gebeurde het, dat één van deszelfs Lictoren, quintus antyLlius, het geweide naar eene andere plaats brengende tegen fulvius en de gene die zich by hem bevonden, riep i „ maakt 5, plaats, Hechte burgers, voor braave liej, den!" Zommigen voegen er by, dat hy op dit zeggen tevens zynen ontbloten arm uitftak, als gereed zynde om geweld te gebruiken. Oogenblikkelyk werd antvelt us op de plaats met grote fchryfftylen , die men zegt dat daartoe beflemd waren '\ afgemaakt. Deze moord maakte de menigte onthutst, doch had by de hoofden eene geheel andere uitwerking. Cajtus nam zulks zeer kwalyk, en voer hevig uit tegen de zynen , omdat zy zich hierdoor aan hunne vyanden , die federt lang naar eene gelegenheid zochten , bloot gegeven had. den: O p im i u s daarentegen greep vol. vaar-  van C A j. GRACCHUS. 8j vaardig deze gunftige gelegenheid aan om hec volk tot wraak aan te hitfen. Dan ditmaal werd de vergadering door eenèn opgekomen flagregen uit een gedreven. Maar den volgenden morgen vroeg , terwyl de Conful met den Raad binnen het raadhuis eene vergadering houdt, komen eeiiigen , volgens affpraak, met het naakte lyk van antylliuS, liggende op eeri doodbed, over de Markt naar het Raadhuis aandragen , onder een groot gehuil én misbaar; 't welk niet zonder voorkennis van opimius gefchiedde, fchoon deze zich hield, als of hem zulks zeer bevreemd, de. Dit maakte , dat de leden van den R.aa;l buiten kwamen. En nu werd het bed in hun midden neêrgezec, waarop zommigen eene jammerklachte aanhieven, als! ware er een zeer groot en afgryslyk fchelmftuk gebeurd. Maar hec gemeen werd met haar vervuld cegen den aanhang der Groten, en begon geweldig tegen dezen uittevaren , als die zeiven tiberius gracchus, Tribuun zynde , op het Kapitool eerst vermoord, en vervolgens deszelfs lyk in den Tyber gefmeten hadden, terwyl men! eenen antyllius , eenen Lictor die [F a) mis-  84 het LEVEN misfchien ja wel meer dan hy verdiend had mishandeld was, doch die voornamelyk zich zeiven zulks te wytcn had, openlyk op de Markt ten toon ftelde , en de Raad rondom denzelven ftond te wetnen, cn door zyne tegenwoordigheid de uitvaart van eenen bezoldigden dienaar vereerde, om langs dien weg den nog overgebleven bcfehermer des volks van kant te krygen. Daarop ging de Raad weder naar binnen, en nam nu een befluit. waar by opimius als Con • ful gelast werd het Vaderland op evenveel welke wyze te redden, en de Tynmnen te verdelgen (c). Dan toen deze hierop «co bevel deed uitgaan, dat de Raad zich moest wapenen , en de Ridders des anderendaags in den vroegen morgen elk met twee gewapende {laven moesten opkomen, maakte fulvius zich tot tegenweer gereed , cn vererf) Met formulier van zodanig Raadsbeflmc 't welk niet dan in hoogen nood plagt genomen te worden, luidde eigenlyk dus: „ de Conful had „ toe te zien, dat het Vaderland voor onheil bewaard bleve." Viderct Conful, ne quid resp. delft* menti caperct. Ingevolge van zodanig befluit had de Conful het leven van eiken burger, dien hy als gevaarlyk befehoiiwde, in handen.  van CA], GRACCHUS. 85 vei zamelde eene bende volks. Cajus van de Markt gaande bleef flaan voor zyns vaders ilandbceld, cn zag hetzelve eenen tyd lang aan , zonder een •woord te fprekeh ; waarna hy fchreicr.de cn zuchtende heenging. Dit gezicht verwekte by velen grote deernis met cajus; zy bcfchuldigden zich zclven, dat zy hem verbeten en verrieden, begaven zich naar zyn huis, en bieren dien nacht voor de deur de wacht houden; doch op eene geheel andere wyze, dan de Jyfwdcht van fulvius. Deze namclyk bragtcn den nacht door met zuipen en zwetfen onder een aanhoudend gefchreeuw en getier, terwyl fulvius liet eerst van allen dronken wierd , cn eei.e taal voerde en dingen deed, geheel cn al niet pasfende voor eenen man van die jaaren. Dë vrienden van cajus daarentegen brachten den geheelen tyd, als in eene aigemeene ramp des Vaderlands, in ftilte door, met elkander nadenkende, wat er zou kunnen gebeuren, cn löstéh elkander Beurtelings af met wacht houden en flapehl Het volk van fulvius, na hem, die door den drank in vasten flaap was , met moeite *s morgens vroeg gewekt te heb\J 3) ben>  8(5 het LEVEN ben, wapende zich uit den buit, die aan, zyn huis gevonden werd, behaald op de Galliërs, ten tyde van zyn Confulfchap; en ging onder allerleiö bedreigingen en met een woest getier op weg om zich van den Aventynfchen heuvel mees-er te maken. Cajus daarentegen wilde zich niet wapenen, maar ging, zo als gewoonlyk, wanneer hy zich naar de Markt begaf, bloot, in zyne Toga, alleen eenen korten dolk by zich dragende. Terwyl hy de deur uitging , kwam zyne vrouw naar hem toelopen, welke , hem met de eene , en haar. kind met de andere hand vasthoudende, tot hem zeide : „ Gy gaat thands van my, ,, myn cajus! niet zo als voorheen, om „ als Tribuun wetten voorteftellen , noch „ naar eenen oorlog , waar gy roem kunt „ behalen, zodat ik, indien u al iets men„ fchelyks overkwam, wel uwen dood zou„ de moeten betreuren, doch tevens my in „ dien dood zou kunnen beroemen. Maar. „ gy werpt u in de handen der moordena„ ren van tiberius, en dat wel onge„ wapend , willende liever geweld lyden, „ dan geweld plegen: dit is pryslyk; doch, „ gy gaat u opofferen, zonder dat het Va- t, der-  van C AJ. GRACCHUS. 87 „ derland iets daarby zal winnen. Dc bpo> „ heid 'neefc alreeds de overhand; cn doet „ het recht voor geweld en ftaal bukken. „ Ware uw broeder voor Numantia gefneu„ veld', men zoude ons , by een Vredes„ verdrag, zyn lyk hebben terug gegeven; „ maar nu zal ik ook misfehien de eene of „ andere rivier of zee moeten fmeeken, dat „ zy my de plaats aanvvyzcn , waar zy u „ lyk verbergen. Want wat ftaat is meer „ op wetten of Goden te maken , na dat „ tiberius vermoord is?" Na deze jammerklagte van l i c i n i a , maakt cajus zich van lieverlede los uit hare omhelzingen , en ging in ftilte met zyne vriendenheen, Zy greep nog naar zyn kleed, doch ftruikelde en viel ter aarde, waar zy eenen tydlang fprakeloos bleef liggen. Eindelyk werd zy geheel buiten kennis door hare bedienden opgenomen,, cn naar het huis van haren broeder crassus gebragt, Fulvius, na dat men nu in groten getale byëen was gekomen , zond , op raad van cajus , zynen jongften zoon met eenen Vrede ftaf naar de Markt. Deze, een jongeling zynde fchoon van gedaante, begon in eene zedige houding, befchaamd en (J 4) met  88 het' LEVEN met tranen in de oogen , aan den Conful en den Raad voorflagen van bevrediging te doen. Een groot deel der omdanders wilde wel van een vergelyk hooren ; maar opimius gaf ten antwoord, dat men den Raad niet door boden moest trachten tot verzoening te bewegen , maar dat men, als fchuldigen, in eigen' perzoon zich voor den Rccff ter moest ftellen, en alleen van deszelfs genade vergiffenis zoeken te verwerven. Den jongeling zeide hy aan, alleen met zulke, en met geene andere voordellen weder te komen. Cajus, zegt men, was gezind om te gaan en den R;:ad door redesen te overtuigen; dan daar geen der anderen hierin wilde toeflemmen, zond fulvius andermaal zynen Zoon, om de ccrstgedane voordellen te herhalen. Maar opimius, verlangende dat men gewapenderhand te werk ging, liet den jongeling dadelyk vasthouden , en in verzekerde bewaaring nemen. Tegen fulvius en zyne bende trok hy op met eene grote menigte voetvolk , en Kretenzifche fchutters, welke laatden, door hunne pylen vele wonden toebrengende , voornamelyk de tegenpany in wanorde bragten. De vlt>£t daar»  van CAJ. GRACCHUS. 89 daarop algemeen geworden zynde , borg fulvius zich in eene vervallene badftove, doch werd niet lang daarna ontdekt, en met zynen oudftcn Zoon om 't leven gebragt. Cajus heeft, zo veel men gezien heeft, gccnen tegenweer gebruikt, maar zich bedrocvcnde over hetgene 'er gebeurde, week hy in den tempel van diana. Hier wilde hy zich zelf van kant brengen, doch werd door twee van zyne getrouwe vrienden, ïomponius en licinius (i) daarvan te rug gehouden. Deze, daarby tegenwoordig zynde, ontrukten hem den dolk, en dwongen hem op de vlugt te gaan. Toen zegt men dat hy ncdcrknielende , en zyne handen uitllrekkende naar het beeld van de Godin , gebeden heeft, dat het volk van Rome , tot ftr'af van dat ondankbaare en verraderlyke gedrag, voor eeuwig in flaverny mogt blyven: want zodra er algemeene vergiffenis was afgekondigd, had de meerderheid zich by de andere party gevoegd. Cajus ging dan op de vlugt; doch zyne Voor Litlnius leest men by valer, max en AtjREL-iys victok, Latqrius% CF 5)  po het LEVEN ne vyanden volgden hem dadelyk achteraan , cn haalden hem in by de houten brug (Y), waar zyne twee vrienden , na hem aangepord te hebben om zich voorttefpoeden, zyne vervolgers tegenhielden, Cn met dezelve voor de brug handgemeen geworden zynde niemand doorlieten, voordat zy 'beiden afgemaakt waren. Cajus, werd op zyne vlugt door eenen enkelen flaaf, met name philocrates, verzeld (ƒ). Alle de anderen moedigden hem wel aan , even als men in een gevecht elkander doet, doch niemand kwam hem te hulp., noch wilde hem op zyn verzoek een paard bezorgen, daar de vervolgende vyand hem op. de hielen was. Hy had nog juist zo veel tyd om in een heilig bosch der Furiën te vlugten (g\ Hier liet hy zich (e) Welke, over den Tiber lag, om den berg Janiculura met de ftad te vereenigen , onder andere beroemd door de heldhaftige verdediging van ho. ratius c ocles. (f) Deze getrouwen flaaf wordt door anderen Euperus genaamd. (£ liet geen pxutarchus *een heilig bosch der Furiën noemt, heette eigemyk het bosch van EURiaiA, zynde, zo hetfciiynt, de naam v;.n «ene zeer  van CAJ. GRACCHUS. pr, zich door zynen flaaf doordeken, die zich daarop zelf insgelyks hec leven benam. Anderen Verhalen , dac zy beiden levende in, de handen der vyanden zyn gevallen , doch dat de flaaf zich voor zynen Heer plaacfte , waardoor niemand dezen kon raken voordac de flaaf door velen te gelyk aangevallen hec leven had gelaten. Het hoofd van cajus werd, zegt men , door eenen uit den hoop afgehouwen en weggebragt; doch septimulejus, een vriend van opimius, nam het dezen af : want in 't begin van 't gevecht was op de hoofden van cajus en fulvius deze prys gezet, dat dezelven tegen gouds-gewigt betaald zouden worden. Septimulejus bragt dan het hoofd , op eenen piek gedoken zynde , tot opimius ; 't welk gewogen zynde bevonden werd zeventien en drie vierde ponds zwaarte te hebben. Dm ook hierin fpeelde septimulejus de rol van eenen fnoodaard en bedrieger : want de herfens uit het hoofd genomen hebbende, had hy er lood ingegoten. Zy, die hec hoofd zeer oude Godheid, van welke de Romeinen zeiven den oorlprong niet wisten.  het LEVEN hoofd van fulvius bragten , zynde een geringer flag van volk , omringen niets ter beloning. De lyken, zo van deze beiden , als van de overige vermoorden, zynde drie duizend in getal, werden in den Tyber geworpen. Derzdvcr goederen werden verbeurd verklaard. Zelfs werd aan de vrouwen het rouwdragen verboden. Licinïa de vrouw van cajus werd zelfs van hare huwelyksgave beroofd. De jongfte Zoon van fulvius werd op de wreedaardigtte ■ wyze om 't leven gebragt, fchoon hy geene hand tot tegenweer had uitgeftoken , noch zich onder de vechtende menigte bevond, maar gekomen was om een vergelyk te treffen; in welke poging hy , vóór dat het gevecht begon, was vastgehouden, en na het gevecht om 't leven werd gebragt. Dan 't gene boven dit alles nog de meeste ergernisfe aan het volk gaf, was het gedrag van opimius , die hierop eenen Tempel voor de Eendracht liet ftichten. Dit toch had den fchyn, van eer en roem te ftellen in het gebeurde , en als 't ware te zegevieren wegens den mooid van zo vele bur. gers. Hierom werd ook by nacht door eene onbekende hand onder het opfchrif: van  van GA J. GRACCHUS. 93 van dien Tempel Ju* volgende vers gefchreven: „ Voor de Eensgezindheid fticutte ontzind geweld „ een' Tempel." Dan deze zelfde opimius, die het eerst als Conful de magt van eenen Dicbator gebruikt, en drieduizend burgers, zonder eenige rechtspleging ter dood veroordeeld heeft, bchalvcn cajus gracchus en rm.vius flaccus, van welke twee de laastgenoemde Conful was geweest en gezegepraald had, en de eerste in deugd en roem alle zvne tydgenoten overtrof; die zelfde man, zeg ik maakte zich zeiven naderhand fchuldig aan diefftal (Ji) want toen hy (7/) Plutarchus noemt hier diefftal, of landsdievery, 't welk eigenlyk omkoping was, ten nadeele van de beiangens zyns vaderlands: te recht, yegt dacier, want er isgeen groter diefftal, dan deze. Opimius werd, uit hoofde van deze hem aangctege misdaad, met nog drie andere OudConfals, ter ballingfchap verwezen en is vervolgens in Iilynium geftorven. Zie sallustius, Bell. Juguvth. c. 40. cicero in Pi fin. c. 39- * pro fectio c. 67. c.cero, dia echter te zeer de party van o pi mi u s fchynt te trekken, fcnryfc desv ' zelrs  94 Met LEVEN hy als gezant' tot den * Numidifchen vo'rs'c Jugurtha was gezonden, liet hy zich door dezen omkopen, en wegens deze fchaiidelyke omkoping, veroordeeld zynde moest hy zynen ouden dag in eerloosheid doorbrengen, zynde gehaat cn gevloekt van het volk; 't welk wel door de jongde gébeurnisfen in 't eerst kleinmoedig en neerflachtig was geworden, maar niet lang daarna duidelyk genoeg aan den dag leide, hoe zeer het de Gracchusfen lief had gehad, en derzelver dood betreurde. Want men liet ftandbeelden voor hun vervaardigen, en in 't openbaar opdelven. De plaatzen, waar zy vermoord waren, werden geheiligd, en de eerfteÜngen van alles, wat de onderfcheidene jaargetyden opleverden , daar ten offer gebragt. Vele kwamen daar zelfs dagelyks' offerc en knielen, even als of zy tempels van Goden bezochten. Van cornelia wordt verhaald, dat zy deze haare rampen grootmoedig en ftandvastig heeft gedragen, en van de geheiligde plaatzen, waar hare zoons vermoord waren , zei. zeifs veroordeeïiag- eoe aan de partydigbeid en derf haat der rechters, als begunflïgers zynde van és party der gracc bussen.  vAn CAJ. GRACCHUS. 95 «cide, dat het grafplaatzen waren, de overledenen waardig. Zy fleet haare overige dagen aan het voorgebergte Mifenum , zonder' iets in hare vorige manier van leven te veranderen. Zy had een aantal vrienden * en daar zy de gastvryheid beminde ftond haaf tafel open voor Grieken en geleerden ^ die haar vlytig bezochten, terwyl de Koningca zeiven gcfchcnkcn van haar aannamen en beurtelings aan haar zonden. Vrienden cn vreemdelingen, die haar bezochten, werden verrukt, wattneef zy haar hoorden fpreeken van de levenswyze en huislyke deugden hares vaders ,de afrikaan, maar Honden verdomd, wanneer zy van haare zonen, en wat die gedaan en geleden hadden , begon optchalen , zonder dat er tranen of eenige teekenen van droefheid op haar gelaat te zien waren: zy verhaalde dat alles, beantwoordde de vragen, haar desaangaande gedaan, op zulk eene wyze als of er van helden uit den ouden tyd gefproken wierd. Dit gaf aanleiding, dat zommigen haar befchouwden als door de jaaren en de overmaat van haare rampen fuf en gevoelloos geworden. Doch den zulken ontbrak het inderdaad zeiven aan hec rech-  9,6 het LEVEN van CA]. GRACCHUS. rechte gevoel om te hezeSen , hoe veel een edele inborst, en eene verhevene afkomst, met eene goede opvoeding gepaard, den mensen kunnen helpen om droefheid te verzetten, en dat de Fortuin wel eens de deugd, hoe zeer zy zich voor het kwaad wachte, overmeestert, maar in 't ongeluk niet het vermogen beneemt om zich wyslyk daarby -te gedragen. VER  A G I S E N CLEOMENES, MET DÉ GRACCHUSSEN. X BEEL. (G)   VERGÉLYKINÖ VAN A G I S E N CLEOMENES, met de GRACCHUSSEN. JNla dus deze gefchiedverhalen ten eindë gebragc te hebben, is ons nog overig, de levens dezer mannen, in vergelyking met elkander te befchouvven, Wat dan de gracchussen betreft, hunne grootfle lasteraars en vyanden hebben niet durven ontkennen, dat zy van alle Romeinen den besten aanleg tot deugd van natuur hebben gehad, en dat zy daarby eene uitmuntende opvoeding en onderwys  ioo VERGELYKING vau genoten hebben. Dan agis en cleomënes fchynen het van hun te winnen in fterkte van geest, voor zo verre zy geen onderwys, zo als het behoort, genoten hebbende, en opgevoed zynde in zeden en in eene levenswyze, waarvan hunne voorgangers reeds federt lang ontaart waren, zeiven voorgingen in matigheid en ingetogenheid. Maar ten anderen , de gracchussen, levende in eenen tyd, toen Rome het toppunt van zynen luister en roem bereikt had, en 'er een edele naaryver heerschte om in loffelyke daden elkatlder te overtreffen, fchaamden zich deerfenisfe van vaderlyke en voorouderlyke deugden niet aantenemen. Agis en cleom e n e s daarentegen , gefproten uit vaders van. eenen geheel anderen fmaak, en een vaderland vindende, 't welk in eenen. kwynenden en kranken ftaat was, verflaauwden echter niet in 't minfte in hunnen yver voor 't gene loffclyk was. Verder , wat betreft de onbaatzuchtigheid en matiging der begeerte naar rykdommen by de gracchussen, deze, kenmerkten zich voornamelyk daardoor, dat zy zich fteeds in het bewind;van zaken en in hun geheele ftaat. kun-  AGIS en CLEOM. met de GRACCH. ioï kundige gedrag nimmer op eene oneerlyke wyze vcrrykt hebben. Maar agis zoude bet zelfs zeer kwalyk genomen hebben, in. dien men hem daarom geprezen had, omdat hy nimmer iets, "t geen hem niet toebehoorde, tot zich had genomen; hy, die zyn gantfche vermogen, 't welk buiten hec overige alleen in klinkende munt zeshon. derd talenten bedroeg, weg gaf aan zyne •burgers. Voor welk een groot kwaad zou hy het dus niet hebben aangezien zich onrechtvaardig te verryken, die het zelfs als fchraapzucht befchou.vde op eene wet. tige wyze meer dan anderen te bezitten ! Hunne onderneemingen tot het veranderen van den ftaat oer zaken, en de ftoutmo;digheid , welke daartoe vereisen! werd, verfchillen ook grotelyks in gewigt. De zorg van cajus gracchus ging over bet' aanleggen van wegen, en hec bevolken van fteden: en hec rtoutmoedigfte in de bcdry. ven der beide Romeinen beftond, wat tiberius betreft in het terugnemen der lande, ryën van den ftaat, en, ten aanzien van c ajus, in het vermengen der rechtbanken, waarin hy driehonderd Ridders plaatfte (/\ Van 0') Zie onzen Aantekening boven, bladz. 65. (G 3)  ic2 VERGELYKING van Van eenen gancsch anderen aard was.de verï andering, door agis en cleomenes bedoeld, die begrypende, dat verbeteringen in 't kleine en ftükswyzè te maken, en op die wyze het kwaad te willen wegnemen niets anders was, dan 'tgeen plato noemt, een? enkele Hydra den kop aftehauwen, zulk eene verandering van zaken invoerden, welke in ftaat was, om in eens al het kwaad tevens wegtenemen en uittcroeicn: of misfehienzou men nog beter kunnen zeggen, dat zy,door den ftaat te rug te brengen en te herftellen •tot zyne oirfpronkelyke inrichting, vorige veranderingen, waarin de airzaak van al het kwaad gelegen was, geheel hebben weggenomen. Men zou er ook nog dit kunnen byvoegen, dat tegen de pogingen der g r a cchussen de Magtigen in den ftaat zich ' hebben verzet, daar 't gene agis begon, en cleomenes voltooide , door het fchoonfte en voortreffelykfte voorbeeld onderfteund wierd; te weten , door de Rhetrae, of oude lands wetten aangaande de matigheid en gelykheid van goederen, welke deels door lycurgtjs, deels door apollo waren ing^fteld. Maar, wat nog meer is, door de instellingen der gracchussen is Rome niets magtiger geworden dan het was; daar bvl  AGIS en CLËOM.metdeGRACCH. 103 het beftnur van cleomenes ten gevolge bad, dat Griekenland in korten tyd Sparta meester zag van geheel Poloponnefus , en met de magtigflé volken vaii dien tyd zag ftrydvocren over.het Oppergezag, met dien uitflag, dat Griekenland, van de iUyrüche eu Gallifche wapenen verlost zynde weder 011-, der het beduur der nakomelingen van hercules gebragt wierd My dunkt ook , dat het uiteinde dezer mannen eenig blyk van verfchillende deugd oplevert. De cracchusSen fneuvelden vechtende tegen hunne medeburgers , cn daarop de vlugt nemende (k). Van de twee anderen heeft agis, niet willende dat iemand ' zyner burgeren door hem het leven verloor, genoegzaam vrywillig den dood ondergaan; cleomenes, mishandeld en getergd zynde , maakte zich gereed om wraak te nemen, maar de gelegenheid hem daartoe ontbreken de, heeft hy zich zeiven grootmoedig het leven benomen. Dan, agis heeft zich weder door geen bedryf als Veldheer beroemd gemaakt, zynde daarin door zynen dood bejet geworden: maar (*) Du soul merkt te recht aan, dat dit alleen van éénen hunner, tiamelyk van cajus gezegd kan worden, en niet past op tiberius. (G 4)  io4 VERGELYKING van maar tegen de overwinningen van cieomk, nes, die roemryk en menigvuldig geween zyn, kan men overftellen het bemagtigen vafl den muur van Carthago, door tiberius, eene daad van belang; gelyk ook het vredesverdrag met de Numantynen, waardoor hy » twintigduizend burgers, voor welke zonder dat geene hoop van redding overig was, behouden heeft. Cajus heeft insgelyks, zo wel daar, als in den veldtogt van Sardinië proeven van dapperheid gegeven: zodat deze beiden , had de dood hen niet vroegtydig weggerukt, met de Romeihfche Veldheeren van den eerften rang om den prys hadden kunnen dingen. In zyne ftaatsbedryven fchynt agis minder moeds betoond te hebben, daar hy zich door agesilaus liet verfchalken, zyne medeburgers te leur ftelde in de verdeeling der landeryen, en met één woord door fchroomvalligheid , waarvan zyne jonkheid oirzaak was, in alle zyne ontwerpen en beloften bleef Heken, zonder dezelven te voltooien. Cleomenes daarentegen ging met te veel onbezuisdheid en geweld te werk in het veranderen van den ftaat van zaken, daar hy de Ephoren op eene onrechtvaardige wyze om \ leven bragt, welke hy zeer gemakkelyk, door  AGIS enCLÈOM. me'tdeGHACCH. io$ door zyne gewapende overmagt, had kunnen dwingen om zyne zyde te kiezen, of anders ter ftad uitbannen, zo als zy eene me. nigte andere menfchen in ballinglchap gedreven hadden. Want buiten de hoogftenoodzakelykheid moet de Staatsman even zo min naar het zwaard grypeti, als de Geneesmeester naar het mes; en zulks is in beiden een bewys van gebrek aan de nodige kunde. Dan by den eerstgcnoemdeli gaat de wreedheid neg boven dien met onrechtvaardigheid verzeld. Maar geen de gracchussen is van zynen kant begonnen burger bloed te vergieten. Van c a J ü s Wordt zelfs gezegd, dat hy toen men op hem fchoot, geene poging tot tegenweer gedaan heeft, en dat hy$ zo dapper als hy was in den oorlog, even zo flaauwmoedig was in den opftand. Hy kwam ongewapend Uit zyn huis, en onder het ge. vecht maakte hy zich weg; en in alles zag men hem meer daarop bedacht om anderen geen leed te doen, dan om zelf van leed bevryd te blyven. Hierom moet men ook hunne vlugt niet voor een bewys van lafhartigheid, maar van gemoedelykheid houden: want zy hadden flechts van twee één te kiezen, om of hunne aanvallers te » onc-  ioó" VERGELYKING van ontwyken, of (tand houdende geweld te gea .bruiken, om ge iveld aftekeeren.. Onder de misflagen, die men hun te laste legt, is, ten aanzien van tiberius, deze de grootfte, dat hy zynen ambtgenoot als Tribuun afzettede , en voor zich ten twee. denmale die waardigheid begeerde (/) De moord van antyllius, waarvan men capus de fchuld gaf, is tegen recht en waarheid op deszelfs rekening gefield: want deze moord is geheel tegen zynen zin, en tot zyn groot leedwezen gefchied. Wat cleomenes betreft; om nu van het ombrengen der Ephoren niet te fpreken, heeft deze alle de Haven in vryheid ge* fteld, en als Koning inderdaad alleen geregeerd, fchoon hy in naam eenen ambtgenoot had, om dat hy zynen broeder euclidas, die van de zelfde familie was, totryksgenoot had aangenomen; archidamus, aan wien, als tot de andere familie behoorende, die waardigheid toekwam, riep hy wel uit Mcsfine te rug, maar toen deze kort daarop ver- (l) De gewone lezing is hier buiten uvyfel be^ 'dorven. Van de tweeèrteie gistingen, door du soul voorgefteid, kwam ons die, welke de eenvoudi^ftö was, m«est aannemelyk voor, welke wy dus in de veroliug gevolgd zyn. ,  AGIS en CLEOM. met de GRACCH. 107 vermoord wierd, liet hy dien moord onge» ftraft. en verfterkte daardoor het vermoeden van zelf daaraan fchuldig te zyn: niettegenftaande dat hy voorgaf lycü"rgus natevol. gen, die vrywillig de Koninglyke waardigheid afltand aan zyns broeders zoon charilava; cn toen nog uit vreze, dat, zo deze fpruit door anderen gedood mogt worden, hem de fchulddaarvan zoude worden gegeven, eenen geruimen tyd buiten 's lands ging reizen , en niet eer wederkwam, dan toen cha* ril au s zelf eenen zoon had gewonnen, die hem in 't ryk moest opvolgen. Maar lycurgus was een man, met wien niemand van alle de Grieken vergeleken kan worden; en dat cleomenes in zyn beftuur te verre gaande en onrechtmatige veranderingen gemaakt heeft, is uit ons verhaal gebleken. Ook hebben in de daad zy, die de zeden dezer mannen gispen, hem befchuldigd, dat hy van den beginne af aan eigendunkelyk en geweldig gehandeld heeft, terwyl den gracc mussen door hunne benyders, buiten eene overmaat van eerzucht, verder niets wordt te laste gelegd, en men bekennen moet, dat zy door den ftryd met hunne tegenpartyders, en door gramfchap. die  io8 VERGELYKING Enz. die hun anders niet eigen was, even als door' eenen rukwind, tot aiterften in hunne Haatkundige bedryven zyn vervoerd géwordén* Want inderdaad wat zou loffelyker en recht> matiger zyn geweest, dan het eerfte beginhunner pogingen, zo niet de ryken, door geweld en dwingelandy hunne voordellen zoekende te vcrydclen, beiden in eenen gewapenden ftryd gevoerd hadden, den eenen uit vrees voor zyn eigen leven, en den anderen om den dood van zynen broeder te wreken i die zonder rechtspleging, noch volgens eenige beftaande wet om't leven wasgebragt? Uit het gezegde kunt gy nu zelf hec verfchil opmaken. Doch, zo het nog nodig is over elk dezer mannen in 't byzonder uitfpraak te doen, dan heeft, naar myn oordeel, tiberius in deugd allen overtroffen; agis, uic hoofde van zyne jonkheid zich aan de min de vergrypen fchuldig gemaakt, en cajus moet in grootheid van bedryven en doutlidd van ondernemen verre achcerdaan by cleomenes.  HET LEVEN VAN CATO DEN JONGEN.   HE T LEVEN VAN CATO DEN JONGEN, (a) H et geflach'c van dezen cato ontfing zynen eerften luister en roem van deszelfs overbestevader cato; een man, die door zyne deugd boven alle Romeinen in roem en gezacb had uitgemunt, gelyk wy boven in zyn leven getoond hebben (by Onze ca- («) Anders ook bygenaamd cato van utica, naar de -plaats, waar hy het leven heeft gelaten. (Z>) Zie het vyfde deel dezer Levens. De oude cato had twee vrouwen gehad, licinia en salon ia. By deze laatfte liet hy eenen zoon na, m. pon.ci-us cato salokinus, die zelf twee zonen heeft nagelaten, luci us pokciuscato, cn marcus porciüs cato. Deze was de X. deel. \A 2] va-  4 het LEVEN cato bleef als een ouderloos kind ove^ mee zynen broeder c^pio, en zyne zuster porcia; hebbende, behalven dezen, nog eene halfzuster uit dezelfde moeder, ser vil ia genaamd (c\ Deze kinderen werden alle„by elkander opgevoed in hethuis van livius drusus, hun oom van moeders zyde, zynde een man, die toen eenen aanzienlyken rang in den Staat be. kleedde: want met de grootfte welfprckendheid paarde hy een by uitftek wys gedrag, en eene grootheid van ziel, waarin geen der Romeinen hem overtrof. Van cato vindt men gemeld, dat hy al aandonds van zyne vroege kindsheid af niet alleen in zyne Item en in zyn gelaat, maar ook in zyne kindfche oef. vader van onzen cato van ctica, die door plutarchus in 't Leven van den ouden cato, bladz 210. de Wysneer wordt tocgenaamd. (c) Hier wordt flechts ééne halfzuster, serviti a. genoemd; doch van elders is het bekend, dat hy drie heeft gehad, welker e:ne de moeder is geweest van brutus, de tweede de echtgenoot vnn tucuLLus, van welke beneden gefproken wordt, en de derde getrouwd met junius si. lanus. C/f. pi o was, ook nier zyn volle, maatv Hechts zyn halfbroeder van dezelfde moeder. Xvu en o acier.  VAN CATO DEN JONGEN. $ oeffeningen eenen onverzettelyken aard lier blyken, door geene aandoeningen gefchokt, en ftandvastig in alle befluitcn. Alwat hy voornam, werd uitgevoerd met eene kracht, niet eigen aan die jaren. Zeer onvriendclyk en norsch werden door hem bejegend de genen die hem vleiden, maar nog veel geweldiger tegenftand vonden de zulken, welke hem vrees poogden aan te jagen. Tot eigenlyk gezegd lachen was hy genoegfaam niet te brengen , en zeldfaam zag men zelfs eenen zachten glimlach over zyn gelaat verfpreid. Ook werd hy niet ligt in toorn ontlïoken, doch vertoornd zynde was hy ook niet ligt weder te verzoenen. Vervolgens tot de letteroeffeningen overgaande, was hy mocilyk en traag in 't bevatten ; doch 't gene hy eens begrepen had, hield hy vast in het geheugen. En zulks is al doorgaands het geval, dat menfchen, die vlug van begrip zyn, meer de vaardigheid bezitten om zich het eens geleerde weder te binnen te brengen, doch zy, die niet dan met moeite en hoofdbreken iets bevatten kunnen, dat zelfde niet weder uit hec geheugen verliezen; (d) want (tl) Gemeenlyk wordt deze plaats dus vertaald: \A 3] „ dat  6 het LEVEN want by dezen wordt elke zaak, die zy leuren, in de ziel als 't ware ingebrand. Dan by cato fchynt de hardleerendheid byzonder ook daaruit ontdaan te zyn, om dat hy niet ligt geloofde. Het leeren is inderdaad iets lydelyks, en zy, die 't minst tegendand kunnen bieden, geloven het ligtst. Van hier, dat jongelieden ligter geloven dan ouden dat meirfclien, die vlug van begrip zyn, ook „ ligt weder vergeten" enz. Dit, fchoon op zich zeiven waar zynde-, is echter uit den oirfpronkelyken Text niet te halen, en het woord ufwriKm, 't welk bryane fchynt te willen invoeren voor uvafiw,fiKHf, fteunt zo min op het gezach vatteen!» gen fchryver, als op dat der Handfchriften. Reiski heeft dus, onzes oordeels, te recht degemeene lezing verdedigd. Volgens deze lezing verfchilt de aanmerking van den fchryver van de opvatting der uitleggeren, meer in de uitdrukking dan wel in den hoofdzakelyken zin. Plut/irciiüs wil ook wel zeggen, dat lieden, die vlug van[begrip zyn, het aangeleerde fpoedig weer vergeten, doch zo, dat zy, wanneer het te pas koomt, zich het zelve ook ras weder herïnneren, en fteit het verfchil tusfchen die, welke vlug van begrip, en die welke traager zyn, hierin, dat de eerften de aangeleerde, doch vergeten dingen zich ras weer voor den gpest brengen, doch de laatften dezelven nooit weder vergeten.  van CATO den jongen. ? den, en zieken dan gezonden \ en in "t algemeen waar de twyfeling het zvvakfte is, daar is de toeftemming het eerst gereed. Des niettegenftaande zegt men, dat cato zeer gehoorfaam was jegens zynen meester, en alles deed, wat deze hem gebood; zo nogthans, dat hy van alles rede vraagde, en altoos het waarom van eene zaak wilde weten. Nu was dan ook zyn leermeester een verftandig man, die liever de rede dan de plak gebruikte; zyn naam was sarpedon. Ten tyde dat cato nog een kind was, waren de bondgenoten der Romeinen in de weer, om het burgerrecht van Rome te verkrygen; by welke gelegenheid popedius silo, een voornaam krygsman, en wiens gezach zeer groot was , als vriend van 'drusus, eenige dagen by dezen gehuisvest was (e~). Deze in dien tusfchen tyd met de kinderen gemeenfaam zynde geworden, zeide eens tot hun: „ Ei lieve! „ gy moest uw best doen by uwen Oom dat (e) Eenige andere hoofden der Itaiifche bondgenoten worden, nevens dezen popedius silo» opgenoemd by vellet, pat. i. 6. OU]  8 het LEVEN „ dat hy ons hielp om het burgerrecht te „ verkrygen". Daarop gaf cmpio met eenen glimlach zyne toeftemming te kennen; maar cato, in plaats van te antwoorden, zag de vreemdelingen ftrak en norsch in 't gezicht. Popedius zich toen tot dezen wendende, vraagde hem: „ wat zegt gy er „ van, jonge? kunt gy ook nier, even als „ uw broeder, voor de vreemdelingen een 5, goed woord fpreken by uwen Oom?" Cato gaf geen antwoord, doch zyn ftilzwygen en de opflag van zyn oog fcheenen genoegfaam eene weigering uitte, drukken. Toen nam popedius hem op, en hield hem uit het venfter, als wilde hy hem laten vallen, en vergde hem te antwoorden , met bedreiging, dat hy hem anders naar beneden zouden werpen; hy deed zulks op eenen forfchen toon, ftak hem telkens buiten het venfter, en fchudde hem heen en weder. Dan, nadat cato dit eenen vry langen tyd had uitgehouden, zonder eenige onrfteltenisfe of vrees te toonen, zette popedius hem weer op den grond, en zeide zachtkens tegen zyne vrienden; welk een geluk voor Italië, dat „ de.  VAN CATO DEN JONGEN. Q „ deze nog een kind is: (ƒ) was hy reeds „ een man, ik geloof niet da: wy eeneenkel., de ftem ten onzen voordeele by dit volk „ zouden krygen." Op eenen anderen tyd , wanneer een bloedverwant hem met meer andere kinderen te gast had genodigd om zynen veijaardag te vieren, raakten de kinderen, om den tyd (/) Wy hebben gemeend hier van onze voorgangers te moeten afwyken, welke deze woorden dus vertalen: ,, welk een geluk zal dit kind eens voor Italië zyn!" of „ wat belooft dit kind niet voor „ Italië!" Het is waar, de woorden van den oor■fpronkelyken Text fchynen dien zin te vorderen, en verfchil van lezing is my niet voorgekomen. Dan bet moet van zelfs reeds vreemd, en ftrydig met den perzoon van den fpreker voorkomen, dat hy dit kind een geluk vopr Italië noemt, daar het yeive zich regelrecht tegen de begeerte van Italië verklaard bad. Veel gepaster is dan ook het zeggen van popedius by valerius maximus, die voor bet overige d:t geval in alles op de zelfde wyze ais pi, utarchus verhaalt L. III. Cap. i. Ex, i. Gratulemur nobis, Latini et focii, hunc esfe tam parvumi quo [enatore ne fperare quidem nobis civitatem licuhfet. Ik twyffel dus niet, of plutarcnus heeft het zelfde willen z^g^en, die echter, hy aldien wy zyne eigene woorden hebben, deze zyne mening min duidelyk heeft uitgedrukt: doch door eene kleine verandering temaken, eninplaais \A 5] van  het LEVEN tyd te korten, in een' hoek van 't huis aan 't fpelen, groten en kleinen ondereen gemengd. Het fpel verbeeldde eene rechtspleging, met rechters en aanklagers, en gerechtsdienaars om de fchuldigen naar de gevangenisfe te voeren. Een der veroordeelde knapen nu, die 'er zeer wel uitzag, als gevangen door eenen anderen naar een klein vertrek gebracht, en daar opgefloten zynde, riep aan cato om hulpe. Deze ras merkende , wat 'er gaande was, liep naar de deur van 't vertrek, dreef de genen die 'er voor Monden, en hem wilden tegenhouden, weg, en flaakte den jongen; waar op hy gramlloorig met hem naar huis liep, terwyl de andere knapen hem volgden. Deze dingen maakten hem zo beroemd, dat, toen sulla een ridderlyk fteekfpel, bekend onder den naam van het fpel van Troje, (>) wilde vertonen, en ten dien ein- van i in den Text te lezen in zoude ook deze on« duidelykheid zyn weggenomen. (g) Zo genaamd, omdat dit fpel, volgens het voorgeven der Romeinen, van de Trojanen tot hun was gekomen, waarom ook Virgilius in het 5de Boek van zyne iEneis dit fpel door Ascanius en zyne  van CATO dem jongen. ii einde eenigen van de aanzienlykftc jongelieden uitgekozen hebbende, twee derzelven tot Bevelhebbers had aangcllcid, de eene wel met genoegen wierd aangenomen, ter oirzake van zyne moeder (want hy was een zoon van meïella, de vrouw van s u l l a) , maar de andere , zynde s e x. tus, een neef van p ompe jus, afgekeurd wierd, zodat de jonge lieden S weigerden zich te laten oeffenen , en bevelen van hem te ontvangen. Toen sul la daarop vraagde, wien zy dan wilden hebben, riepen allen als uit éénen mond: cato; waarop sextus van zelfs dien rang aan cato, als waardiger gekeurd zynde, afltond. Sulla was een groot vriend geweest van cato's Vader, en liet daarom hem en zynen broeder nu en dan by zich komen; en was gemeenfaam met hun: eene gunst, die hy, uit hoofde van zyne geweldige en trotfche overheerfching, flechts aan zeer weinigen bewees. Sarpedon, die dit, zo voor ne metgezellen in Sicilië laat fpelen. Ten tyde der Csftrs werd er vooral werk van gemaakt. Du Cange leidt verkeerdelyk hiervan af, niet alleen den oirfprong, maar ook den naam der Tournooifpele». Zie C/os/ar. Mtd. Laiinit- v. torneamenta.  12 het LEVEN voor de bevordering, als voor de veiligheid van zyne kweekeiingen, als eene zaak van groot belang befchouwde, bracht cato dikwyls aan het huis van sulla, om daar zyne opwachting te maken. Dit huis geleek zeer veel naar een hol van boosdoenders, door de menigte van menfchen, die derwaards gefleept en gemarteld werden. Cato wis toen in zyn veertiende jaar. Deze ziende telkens de hoofden van voornaame perzonaadjen daaruit dragen, en merkende , dat de omftanders in ftilte daar over zuchteden, vraagde zynen leermeester, waarom toch niemand zulk eenen karei van kant hielp. „ Dat is, myn kind!" hernam deze, om dat men hem nog meer vreest, dan „ haat! — wel", zeide cato, „ waarom „ hebt gy my dan geen zwaard gegeven, 5, om hem te dooden, en myn Vaderland „ van zulk eene flaverny te verlosfen"? Deze taal gepaard met oogen en een gelaat, waarin niets dan gramfchap en woede te lezen ftonden, maakten sarpedon zo bevreesd, dat hy van toen af zynen leerling zorgvuldig gade floeg, en zorgde, dat hy geenen gevaarlyken misflap begon. * Toen hy nog een klein kind was, en hem ge-  van CATO den jongen. 13 gevraagd wierd, wien hy 't meest beminde, antwoordde hy: mynen broeder"; verder gevraagd zynde, wien hy als den tweeden het liefst had, was het antwoord als voren: ,„ mynen broeder"; het zelfde zeide hy van den derden en volgenden, tot dat men ophield met hem verder te vragen. By het op. wasfen, nam die genegenheid voor zynen broeder meer en meer toe, zodat hy, twintig jaaren oud zynde, nog nooit eenen maal.tyd had.gedaan zonder cepio, noch ook zonder dezen, naar buiten of naar de Markt was gegaan. Maar wanneer deze zich zalf. de, deed hy zulks niet mede, en in zyne gehele overige levenswyze was hy zeer ingetogen en geftreng. Waarom ook cjepio, wanneer men hem prees over zyne ingetogenheid cn matigheid, gewoon was toe te ftemmen, dat hy dien lof verdiende, in vergelyking met anderen, maar er byvoegde, dat, wanneer hy zyn gedrag met dat van cato vergeleek , hy in zyne oogen niets wyzer was dan sippius. Deze sippius nu was een man, berucht dcor zyne wellustige en verwyfde levenswyze. Nadat cato Priester van apolio was geworden, ging hy op zich zeiven wonen, en  het LEVEN cn fchoon hem nu, by de verdeeling van het vaderlyk erfgoed, voor zyn'hoofd een kapitaal van honderd en twintig talenten ten deele viel, ftelde hy zyne huishoudelyke manier van leven nog ftrenger in, dan te vooren. Hy ging eene naauwe vriendfchap aan met antipater van Tyrus, een' Wysgeer van de Stoïfche fekte, en maakte byzonder zyn hoofdwerk van de redekunde en ftaatkunde. Met eene zoort van geestdrift viel hy in 't gemeen op al•les wat deugd heet, doch by uitftek bekoorde hem de fchoonheid eener ftrenge rechtvaardigheid, die noch tot infchikkelykheid, noch tot gunstbetooning te bewegen is. Ook oeffende hy zich in de welfprekendheid van eenen Volksredenaar, willende , dat in de Staatkundige Wysbegeerte, even als in eene grote ftad, ook een ver.weerend gedeelte plaats moest hebben. Evenwel hield hy niet in tegenwoordigheid van anderen redekundige oeffeningen , en nimmer heeft iemand hem eene' oefeningsreden hooren houden. Toen eens iemand van zyne jonge vrienden hem hierover ondeihield, en zeide: „ Men is niet te vre„ den, cato, over uw ftilzwygen", gaf hy  van CATO den jongen. 15 hy ten antwoord, „ zo men maar niet te „ onvreden is over myn gedrag: wat hét „ andere betreft, ik zal beginnen te fpre„ ken, zodra ik niet meer zo fpreke, dat het beter ware te zwygen." < De Bafilica Porcia te Rome was een gefchenk van! den ouden cato, die als Cenfor dezelve had laten ftichten (hy Hier waren de Tribunen gewoon gehoor te geven aan hét volk; dan vermids eene kolom in dezelve bevonden wierd hinder toe te brengen aan hunne geftoelten, beflocen zy de* zelve weg te -nemén , of te verplaatfen. Deze omftandigheifl bragt cato voor het eerst, fchoon tegen zynen zin, in de open* baare Volks vergadering, waar hy kwam om het voornemen, der Tribunen te keer te gaan. En hier gaf hy eene proef beide van zyne welfprekendheid en van zyn veriïand, waarover eik' zich verwonderde: want in zyne rede was niets, jeugdigs noch winderigs * maar zy was eenvoudig, zaakryk en fcherp: Q) dan het kortbondige der gedachten ging ,:.Ttf^.yn:, n.v pjELiq n; iirux obao^'nv .>,> «j lo (A) Zie V. D. bl. 283. (/) Du sour, wil hier in plaats van rgit^vf m fcherp" gelezen hebben /3f*£t4 „ kortbondig", of  i5 het LEVEN gepaard met eene bevalligheid, die het oor ftreelde; en zyne ftrenge zeden daarby kojmende, leverden een mengfel op van deftigheid tevens , en van zachte lieftaligheid., gefchikt onr'te behagen. Zyne ftem, fterk genoeg om voor zulk eene grote Vergadering te voldoen, had daar by eene kracht om het uit te houden, dat zy niet bezweek of afgemat wierd; want meermalen heeft hy eenen gehelen dag gefproken, zonder dat hy van vermoeidheid behoefde uit te fchei den. Hy won dan ook dezen dag het pleit, doch nam van toen af ook weder zyn voorig ftilzwygen aan, en begaf zich tot zyne gewoone oeffeningen. Ook. verfterkte hy zyn lichaam door .fterke oeffeningen, zich gewennende om, bloothoofds zwaare hitte en guur weder te verduuren, en in alle jaargetyden te voet te reizen, terwyl zyne vrienden, die met hem reisden, te paaide zaten; en dan vervoegde hy zich nog dikwyls, terwyl hy dus te voet ging, dan by i ! den of in de volgende zinfnede, in plaats van fycc%vn7i „ koribondigheid", T^t,t"7' » fcherpheid". Zo 'er verandering noodig is, zouden wy de laatfte verkiezen.  van CATO den jongen. J? den eenen en dan by den anderen van zy^ ne rydende vrienden, en gaf zich met hun in gefprek. In zyne ziekten bezat hy ook eene lydzaamheid en onthouding, die verwonderlyk waren : want wanneer hy de koorts had, bleef hy geheele dagen alleen, zonder iemand by zich te laten, tot dat hy zich volkomen herfteld voelde, en niet meer vreesde dat de koorts zoude wederkomen. Op maaltyden lootte hy mede, wie de eerfte keuze in de toegedeelde fpyzen zoude hebben; en wanneer het lot hem dan niet gunftig was, doch zyne vrienden evenwel wilden, dat hy de eerfte keuze zoude hebben, zeide hy, dat zulks niet paste-, daar venus 'er tegen was (£). In den beginne was hy gewoon Hechts éénmaal te drinken , en dan van tafel opteflaan, (7) doch naderhand dronk hy lievig door, zo- (£) Venüs was de gelukkigftê worp lnhetdobbelfpel, en beftond daarin, dat alle de vier ftenen verfchillende getallen lieten zien. Deze worp betliste by maaltyden, wie Rex Convivii, of Cerimonie-meester zyn zoude; en ook, gelyk wy uit deze plaats van plutarchus zien, wie de eerfte keur der fpyzen zou hebben. (/) De lezing van den grondtext fchynt hier niet zuiver, doch omtrent den zin is weinig twyfel. m  i8 het LEVEN zodat hy dikwyls tot den morgen by den wyn zat. (m) Zyne vrienden fchreven dit toe aan zyne ftaatkundigc beflommeringen, die hem geheele dagen bezig hielden, en hem niet toelieten zich in letteroeffeningen te verlustigen; weshalven hy *snachts aan tafel zich het gezelfchap met geleerden ten nutte maakte: waarom ook cicero zekeren m e m m i u s , die in een gefprek van cato zeide, dat hy geheele nachten zat te drinken, te gemoet voerde: „ maar gy „ zegt "er niet by, dat hy geheele dagen „ dobbelt." Wat in 't gemeen zyne manier van leven betreft, daarin meende hy juist eenen tegenftrydigen gang te moeten gaan met de zeden zyner tydgenoten, om dat dezen geheel bedorven waren, en eene grote hervorming nodig hadden. Ziende by voorbeeld, dat het gloeiende en tweemaal geverfde purper de algemeen geliefde kleur was, droeg hy een kleed van eene doffe purperkleur. Vaak («O Bekend is, zelfs door den Vaderlandfchen. Almanach van onzen Fokke, de ontmoeting, welke hy had, wanneer hy eens tegen den morgen bcfchonken van een gezelfchap kwam. Zie p linius L. III. Epht. 12.  VAN CATO DEN JONGEN. 3$ Vaak ging hy ook ongefchoeid, en /onder bovenkleed (*) na het middagmaal over lïraac: niet omdat hy 'er eene eer in ftel* de om byzonder te wezen , maar omdat hy zich wilde gewennen alleen befchaamd te worden over hetgene inderdaad fchandelyk was, en zich aan de overige dingen, welke Hechts beuzelingen waren , niet te kreunen. Wanneer hem eene erfenisfe van zynen neef cato, ter waarde van honderd talenten, ten deele was gevallen, maakte hy dezelve te gelde, en gaf die zom zonder rente te leen aan eenen vriend, welke dezelve van nooden had. Ook gebeurde het wel, dat dezen en genen, met zyne voorken. nisfe en goedkeuring, zyne landeryen en flaven aan het land ten onderpand gaven. Toen hy het tydig oordeelde om zich in *t huwelyk te begeven, daar hy dus verre mee geene vrouw gemeenfehap had gehad, verbond hy zich in ondertrouw met lepida, welke eerst verloofd zynde geweest aan scipio metellüj, thands buiten ver. bindtenisfe was, daar scipio haarde koop had opgezegd, en het gemaakte verdrag ver- bro- (*) Tunic/f. Zie beneden. [2? a]  30 hïtLEVEN broken was. Dan voordat dit huwelyk voltrokkken wierd, kreeg scipio berouw, en ftelde nu alles in \ werk, om de maagd weerom te krygen, 't welk hem ook gelukte. Hierover werd cato dermate gebelgd en vertoornd, dat hy scipio in rechten wilde vervolgen. Hiervan evenwel door zyne vrienden terug gehouden zynde, koelde hy zyne jeugdige drift in jambifche verzen, waarin hy scipio deerlyk hekelde, met alle de bitterheid van archilocus, doch zonder de onbetamelykheden en kinderachtigheden van den Griekfchen dichter 'er onder te mengen («). Vervolgens trouwde hy atilia, eene dochter van soranus, welke hy dus tot zyne eerfte, doch niet tot zyne eenige vrouw heeft ge. had , verfchillende hierin van l e. l i u s, den vriend van scipio, welke, ten dezen opzichte gelukkiger-dan hy, in zyn geheele O) AnctULOCHUS,' een Grieksch Dichter van het Eiland Patros, is berucht ;door zyne onzedige en bittere Jambifche verzen, waardoor hy lycambe's, wiens dochter eerst aan hem verloofd was, doch naderhand aan eenen 'ander werd-gegeven, zulk een' hartzeer veroirzaakte , dat deze zich uit wanhoop verhing. De?Jambifche ver?.en werden federt byzouder tot fcherpe hekeldichten gebruikt.  van CATO den jongen. £1 le leven geene andere vrouw heeft gehad, dan die, met welke hy eerst getrouwd was. Toen de flaven- oorlog , anders ook de oorlog van spartacus genaamd, was uitgeborften, waarover gellius het opperbevel kreeg, is ca to als yry willige medegegaan , ter oirzake van. zynen broeder cbpio, die Overfte over duizend by het leger was. En offchoon hy hier geene ge'legenheid vond om zulke proeven van moed en dapperheid te geven, ais hy wel wenschte, uit hoofde van het Hechte beftuur, dat 'er plaats had, gaf hy echter, te midden van de lafhartigheid en ongebondenheid, welke onder het krygsvolk heerschten, zo vele blyken van orde , van dapperheid waar die nodig was, en van kloekmoedigheid en beleid in alle gevallen, dat hy geoordeeld wierd in geenen opzichte voor den ouden cato ondertedocn. Waarom ook gellius hem die eer-bewyzingen. en belooningen , waarmede uitftekcnde verdienden plagten vergolden te worden, wilde toeleggen; doch hy weigerde dezelven aan te nemen, zeggende, dat 'er niets gedaan was, 't welk verdiende beloond te [Zï 3] wor.  *a bit LEVEN -worden. Dit maakte, dat hy voor een grillig man wierd aangezien. Toen 'er vervolgens eene wet was gemaakt, volgens welke niemand, die naar eer-ambten ftond, zich van eenen Nomen» clator mqgt bedienen, (o) was hy. die destyds om eene Overftens-plaats verzocht, de eenigfte, welke aan deze wet gehoorzaamde , en beholp zich, zonder zodanigen bedienden, om de burgers, die hem tegen kwamen, te groeten en by name aan te fpreken (ƒ>). Dit konden zelfs die genen, weiCo) Nontenclator heette by de Romeinen eene toort van flaven, die de verwonderlyke begaafdbeid hadden om in eene ftad van zo vele dui. zend inwoners, als Rome was, alle ftemgerechtigde burgers by name te kennen. Van dezen bedienden zich de Candidaten, die naar den eenen of anderen eere-post ftonden, om de burgers op ftraat, door hen vriendelyk; elk by zynen naam aan te fpreken, des te beter in hunne belangen over te halen. Zie over dezen, en over Nomenclators van eene andere zoort de lezenswaardige aantekening van wieland by de brieven van Horatius, eerfte Boek, zesde brief. (?) Hiertegen fchynt te ftryden eene plaats uit de redenvoering van cicero pro Murcna. Cap. 36. waar de redenaar uitd^ukkelyk te;en cato «elven zegt, dat hy eenen Nctnenclattr heeft. Om de-  VAN CATO DEN JONGEN *3, welke hem anders hoogachteden, niet wel verdragen , en hoe meer zy zagen, dat hy in alles, wat hy deed, zich loffelyk gedroeg, des te meer ergerde het hun, dat zy niet in ftaat waren hem te evenaaren. Nadat hy tot Overfte over duizend was aangefteld, werd hy naar Macedonië gezonden waar rubrius het opperbevel voerde. By die gelegenheid, verhaalt men, dat, als zyne vrouw zeer bedroefd was en weende, munacius, een vriend van c aïo, tot haar zeide; „ wees getroost ati„ lia; ik zal voor hem zorgen." — „ Dat • „ is goed;" hernam cato, en daarop vertrokken zy. Toen zy nu eene dagreize hadden afgelegd, zeide cato terftond na het avondmaal: „ kom aan, m u n a c i u s.J. „ om nu de belofte aan atilia gedaan „ te volbrengen, moet gy nacht en dag by n;y bly ven." En daarop liet hy twee bedden in het zelfde vertrek brengen, en beval, dat munacius beftendig by hem in één vertrek zoude flapen; 't welk niet zonder deze zwarigheid op te losfen, is du soul van gedachten, dat die wet kort daarna weder is opgeheven. & 43  C4 het LEVEN der boercery toeging, daar munacius inderdaad op deze wyze door cato bewaard wierd. Zyn gevolg beftond uit vyftien fiaven, twee vrygelatenen, en vier vrienden. Daar nu dezen te paard reeden, ging hy altyd te voet, en vervoegde zich nu by den eenen, dan by den anderen, en hield zyn gezelfchap tusfchen beiden aan de praat. In 't leger gekomen zynde, 't welk uit verfcheidene Legioenen belfond, werd hem door den Opperbevelhebber het bevel over één Legioen gegeven; in welken post hy het als eene geringe zaak, en als niets minder dan heldhaftig befchouwde, alleen in zynen eigenen perzoon proeven van dapperheid te geven; en gevolgelyk deed hy zyn uiterfte best om zyne onderhoorigen in dapperheid aan zich gelyk te maken: ten wecken einde hy wel niet naliet het ontzach voor zyne waardigheid te handhaven, doch tevens de rede liet plaats vinden: en elk door overreding en onderricht, gepaard met beloningen en flraffen, derwyze befluurde, dat men haast niet kon zeggen, of hy zyn volk meer vreedzaam dan krygshaftig, meer uit genegenheid, dan uit bezef van pligt  van CATO den jongen. 25 pligt gehoorzaam maakt?: zo geducht werden zy voor den vyand, en zo zachtzinnig ten aanzien van de bondgenoten, fchroomvallig om onrecht te plegen, en yverig om roem te behalen. Op deze wyze verkreeg hy juist dat gene, 't welk hy minst van allen bedoelde, roem, gunst, overvloedige eer en de genegenheid van het krygsvolk. Want alvvat hy anderen beval te doen, daarin ging hy zelf met yver voor, en in zyne kleding, levenswyze en togten, gedroeg hy zich meer gelyk aan de gemcene zoldaten, dan aan de legerhoofden; daarentegen in zeden, denkwyze en taal verhief hy zich boven de Veldheeren en de voornaanrfte Bevelhebbers: en hierdoor won hy ongemerkt de genegenheid van het volk. Want de waare naaryver tot deugd ontftaat niet, dan door middel van de hoogfte achting en eerbied voor den genen, die dezelve beöeffent , en zy , die brave mannen pryzen, zonder dezelven te beminnen, hebben wel eerbied voor derzelver roem, doch geene hoogachting voor derzelver deugd, noch lust om die natevolgen. Daar hy vernomen had, dat atheno* do rus, bygenaamd cordulio, een IB 5] man  a6 h»t LEVEN man by uitftek bedreven in de Stoïfche Wysbegeerte, zich te Pergamum ophield, zynde reeds hoog bejaard, en dat dezelve llandvastig alle aanzoeken van Veldheeren en Koningen, om tot hun overtekomen en in hunne vriendfchap te deelen, had afgeflagen , begreep hy , dat het vergeeffche moeite zoude zyn, zich door boden of brie. ven by dien man aantemelden , en hierom, vermids hy volgens de wet vryheid had om twee maanden afwezig te zyn, ging hy naar Afia op reis om denzelven optezoeken, vertrouwende van zyne eigene begaafdheden, dat hem zyne vangst niet zoude mislukken. Het gelukte hem ook, nadat hy by den Wysgeer was toegelaten, denzelven door kracht van redenen te bewegen om van befluit te veranderen , en hy bragt hem met zich in 't leger. Hier» over was hy zo uittermaten verblyd , en ftelde daarin zo veel eer, als had hy eene overwinning behaald, groter en luis. terrryker, dan pompejus en l u c u l l u s, welke destyds in hunne Veldtochten volk by volk, en ryk by ryk door de wapenen onderbragten. Terwyl hy nog by het leger was, kwam zyn  van CATO den jongen. Z? zyn broeder, op deszelfs reize naar Afia, ziek te liggen in Thraeië , in de ftad iEnos. (jf) Cato werd hiervan terftond door eenen brief verwittigd; die, niettegenftaande dat de zee hoogst ontftuimig was, geen fchip van bekwame grootte by de hand vindende, zich in eene kleine kaan begaf, verzeld van twee vrienden en drie flaven, waarmede hy te Thesfalonica in zee {lak. Weinig fcheelde het, of hy was verdron* ken, en het was fchier een wonderwerk, dat hy behouden overkwam. C m p i o had juist even te voren den geest gegeven; en het gedrag van cato, by dit ongeval gehouden , heeft men aangezien meer voor het kenmerk van iemand, die door zyne hartstogten overweldigd wordt,, dan voor dat van eenen Wysgeer; daar hy niet alleen luide kiagten uitboezemde, het ontzielde lichaam omhelsde, en alle blyken gaf,van de zwaarfte droefheid, maar ook grote kosten tot de begrafenisfe bedeedde, Cf) Deze ftad werd gezegd door jsneas, in Kyrie ouidolingen, gefticht te zyn. Zie pompon. ms la. L. II. C. s.  «8 het LEVEN de, eene grote menigte fpeceryen en kostbare klederen op den houtftapel wierp, en eene graftombe van Tnafisch marmer, (r) welke agt talenten kostte, op de Markt te jEnos liet oprichten Dit toch hebben zommigen, als ftrydig met de nederigheid van cato in andere opzichten, hevig gegispt , niet in 't oog houdende,' hoe 's mans onvèrzettelyke ftandvastigheid tegen allen wellust, tegen vrees en onbefchaamde verzoeken , gemengd was met zachtaardigheid en tederhartigheid. Ook werden hem tot die begraaffenisfe, uit achting voor den overledenen , door de fteden en Landvoogden vele gefchenken toegezonden ; doch geld nam hy van niemand aan, maar wel fpeceryen en klederen, waarvan hy echter aan de genen, die dezelve zonden, de waarde betaalde: Daar nu hy en de dochter van cepio erfgenamen wierden, kortte hy in de deeling niéts af voor de onkosten, weiVen hy. aan de begrafenisfe bedeed had, Dan (r) Thafus was een eiland, tot Thraciê behorende, ryk in goede wynen, en marmer, 't wellt gekleurd was, volgens plinius H, N. XXXVI. S«  van CATO den jongen. SQ Dan niettegenftaande dat hy by deze en andere gelegenheden dus handelde, is er evenwel iemand geweest (j), dieingefchrifte van hem verhaald heeft, dat hy de asch van het verbrande lichaam door eene zeef heeft laten gaan, en naauwkeurig heeft uitgezift, om het goud, dat mede op den houtftapel geworpen was , daaruit te zoeken. Zo zeer dacht deze man zich gerechtigd om met de pen, zo wel, als met het zwaard, ftraffeloos te doen, wat hy wilde. (?) Toen cato zynen tyd had uitgediend, verliet hy het leger, niet Hechts onder de ge- (s) Das vertalen wy volgens de gewone lezing, fchoon wy niet willen beweeren, en het ons zelfs niet waarfchynlyk voorkoomt, dat die lezing hier zuiver is. En daar ces ar in de volgende woorden zo duidelyk als de bedoelde fchryver gekenmerkt wordt, fchynt het niet vreemd te ftellen, dat ce naam van c/esar hier is uitgevallen, welken ïetavius en du soul, ieder op eene byzonde manier, getracht hebben weder in den Text ia te brengen. (/) Wy lezen hier met petavius en du soul iavtci in plaats van 74». D acier geeft eenen geheel anderen zin aan deze plaats.  3o het LEVEN gewone zegenwenfchen en loffpraken, maar onder eenen vloed van tranen en onophou» delyke omhelzingen van het volk, 't welk den weg, waar hy langs ging, met kleden befpreidde , en hem hartelyk de handen kuschte; hoedanige blyken van achting de Romeinen in dien tyd niet dan zeldzaam aan enkelde Opperbevelhebbers bewezen. Dan voordat hy naar Rome ging om deel in het Staats-Beduur te nemen, befloot hy eene reis door Afia te doen, om dat land te leeren kennen , en in eigen' perzoon de zeden en gewoonten, benevens de magt van elk wingewest optenemen; tevens ook om genoegen te geven aan den Galatifchen Vorst DEjoTARUs, die hem, uit hoofde van de gastvryheid en vriendfchap met zynen vader onderhouden, ten derkden drong om by hem te komen. Zie hier, op welke wyze hy die reis indelde. Ze dra de dag aankwam, zond hy zynen bakker en kok vooraf naar de plaats, waar hy dacht te verblyven. Dezen kwamen daar zeer befcheiden en dil binnen, en was het, dat zy daar niemand aantroffen, die een vriend van cato's huis, of een bekende van hem was, dan maakten zy in eens  van CATO den jongen. 31 eene herberg hec onthaal voor hem gereed, zonder iemand lastig te vallen; was 'er in de plaats geene herberg, dan vervoegden zy zich by de Overheid, en lieten zich welgevallen de huisvesting, die hun wierd aangewezen. Dikwyls gebeurde hec, dat zy miskend en hunne voorHellen niet in aanmerking genomen wier. den, om dac zy, zonder getier en bedreigingen te maken, zich by de Overheid aanmeldden , en dan vond cato niets voor zich gereed. Zyn perzoon verwekte nog minder ontzach, en wanneer hy daar op zyne pakken ftilzwygende ging nederzitten, werd hy voor eenen gemeenen en armen bloed aangezien. Doch dan was hy gewoon henlieden ernllig op deze wyze aantefpreken : „ Ongelukkige menfchen! „ weesc toch niet meer zo onherbergfaam. „ Het zullen niet allen cato's zyn, die „ hier tot u komen. Tracht u door een „ goed onthaal te beveiligen tegen de magt „ der zodanigen , die flechts een voorwend„ fel nodig hebben, om met geweld te ne„ men, hetgene zy van uwe goedwillig- heid niet kunnen krygen." In Syrië had hy, zo als men verhaalt, de  3a hei LEVEN de volgende klüchtge ontmoeting. Naar Antiochië gaande, zag hy buiten de poort eenen hoop volks, ter wederzyden van den weg gefchaard. Aan den eenen kant-Honden jongelingen, met krygsmantels omhangen , en aan den anderen kant kinderen, in orde geplaatst. Zommigen waren in 't wit gekleed, en hadden kranzen om 't hoofd, zynde Dienaars van den Godsdienst of Overhcids.perzonen. Cato, die niet anders dacht, of men wilde hem eer bewyzen en deftig inhalen, beknorde zyn volk, 't welk vooruit gezonden was, omdat zy dit niet belet hadden. Zyne vrienden beval hy van de paarden te ftygen, en ging te voet vooruit met hun voort. Dan toen zy den trein genaderd waren, kwam de gene, welke dien trein regelde en in orde hield, zynde reeds een bejaard man, met Haf en kroon in de hand, naar cato, als den voorflen, toegaan, en vraagde hem, zelfs zonder behoorlyk te groeten, waar zy demetrius gelaten hadden, en wanneer die zoude aankomen. Deze demetrius nu was een vrygelaten van pompejus; en overtflids de gehele wereld, om zo te fpreken, des. tyds de oogen op pompejus geflagen had, wil»  van CATO DEN jongen. 33 v ilde men zyn hof maken by den vrygelatenen, die , meer dan betamelyk was, by zynen Befchermheer vermogt. De vrienden van c ato fchoten hierover dermate in 't lachen, dat zy, in 't gaan door den trein, niet tot bedaaren konden komen. Maar c a t o , niet weinig befchaamd, wist op dat pas niets anders te zeggen , dan: ellendige ftad!" Doch naderhand lachte hy zelf insgelyks over dat voorval, zo dikwyls als hy hec. zelve verhaalde of er aan dacht. (V) Pompejus zelf ondertusfchen droeg wel zorg, dat de menfchen zich niet uit onkunde op zulk eene wyze aan cato vergrepen, want toen deze te Ephefus was gekomen , om by p o m p e j "u s, als ouder van j'aren, en hoger in aanzien, daar hy destyds over eene geduchte krygsmacht bevel voerde, zyne opwachting temaken, bleef pompejus, hem ziende aankomen, niet op zyne plaats, of ontving hem zittende op zy • ne ftoel, maar opftaande ging hy hem, als eenen man van den eerften rang, te gemoet ; gaf hem de hand; bewees hem in zy- (») Het zelfde geval vindt men in 't leven van pompejus. Zie D. VIII. bl. ïïo.  34 het LEVEN zyne tegenwoordigheid de fterkfle blyken van genegenheid en hoogachting, en weidde, nadat hy weder vertrokken was, zeer breed uit in deszelfs lof; zodat allen , ten aanzien van cato, van gedachten veranderden , en werk van hem begonden te maken, hem achtende zelfs om 't gene waarom zy hem te voren veracht hadden, en recht doende aan zyne zachtmoedigheid en grootheid van ziel. Dan tevens zag men zeer wel in, dat die yver van pompejus om cato te verëeren , meer het werk was van een hoafsch gunstbejag , dan van liefde; en het bleef niet ongemerkt, dat, fchoon hy hem grote achting bewees in zyne tegenwoordigheid, hy nogthans blyde was, wanneer hy heen ging. Want andere jongelieden , welke by hem kwamen, zocht hy fterk aan om te blyven, en liet hun blyken, dat hun gezelfchap hem aangenaam was. By cato daarentegen drong hy in ,'t geheel niet aan op een langer verblyf, maar even als of deszelfs tegenwoordigheid hem meer afhankelyk maakte, liet. hy hem geredelyk weder vertrekken, fchoon hy aan niemand der genen, die naar Rome "reisden, dan aan cato, zyne vrouw en kin-  van CATO den joncun. 3J kinderen aanbeval: doch op dezen had c at o , vooral als bloedverwant, byzondere betrekking. Van toen af zag men de fteden om flryd zich beyveren, om c a to eer en achting te bewyzen. Overal werd hy genodigd, en richtte men gastmalen voor hem aan: doch dat te midden van alles beval hy zynen vrienden een wakend oog op hem te houden, op dat hy niet ongemerkt een gezegde van curio mogt bevestigen. Curio namelyk, die de geflrengheid van cato, zynen vriend en tydgenoot, niet wel kon verdragen, had hem voorheen gevraagd, of hy ook van zins was om, na het eindigen van zynen veldtogt, Afia te gaan bezien; en zulks met Ja door hem beantwoord zynde , had de ander hem toegevoegd; „ daar „ doet gy wel aan, want gy zult vandaar „ veel rekkelyker en handelbaarder terug ,, komen;" gebruikende daartoe een byzonder woord, om die veranderde gemoedsgelleldheid uittedrukken. (v~) Dejotarus, Koning van Galatië,had ca- (v) Namelyk het Latynfche woord Manfuetior, •>t welk eigenlyk gebruikt wordt van tamgemaakte [C 2] die.  %6 hu LEVEN cato verzocht om by hem te komen, niet oogmerk om, daar hy reeds hoogbejaard was, zyne kinderen en zyn huis aan deszelfs befcherming aantebevclen. Als nu de Vorst hem terftond by zyne aankomst voorkwam met allerlei gefchenken, en niets onbeproefd liet om hem te bewegen , dat hy die aannam, werd cato dermate verftcord, dat hy, laat in den avond daar gekomen zynde, alleen den nacht overbleef, en den volgenden morgen ten drie uuren weder vertrok. Dan naauwlyks had hy de eerfte dagreis volbragt, of hy vond te Pesfinus, waar hy aankwam, nog meer gefchenken, dan te voren, welke wederom op hem wachten; te gelyk met eenen brief van den Vorst, waarin hy hem bad dezelven aantenemen; of, zo hy dit voor zich zeiven niet mogt verkiezen, dan ten minften toetelaten , dat zyne vrienden dezelven aannamen •, daar dezen alzins verdienden om zynenthalven beweldadigd te worden, en hy van zyn eigen zulke ryke gefchenken niet kon mededeelen. Maar ook aan dezen wilde dieren, en waarmede in beteekenisfe, onzes bedunkens, naast overeen kwam ons handelbaar.  van CATO den jongen- 3.7 de cato die gefchenken niet geven, hoe zeer hy zag, dat eenigen zyner vrienden op dezelven belust waren, en hem die weigering kwalyk namen. Doch hy zeide, dat alle aanneming van gefchenken aanleiding gaf tot voorwendfels voor anderen, en dat zyne vrienden met hem zouden deelen in alles, wat hy op eene betamelyke en eerlyke wyze verkreeg; en daarmede zond hy de gefchenken aan dejotarus terug. Toen hy vervolgens naar Brundifium flond overtefteken , dachten zyne vrienden het ftoflyk overfchot van c/EPio in een ander fchip te moeten plaatfen; (w) maar hy verklaarde, dat hy eer zyn eigen leven, dan het lyk verlaten zoude; en ging daarop onder zeil. Men verhaalt, dat toevallig hy juist ^ O) Uit een dwaas bygeloof, waardoor men waande, dat een lyk over Zee gevoerd, itormen en gijvaren ten gevolge had. Volgens d a c i e r zou dit bygeloof by zommigen ook nog plaats hebben. Wy voor ons hebben hetzelve onder onze landgenoten nimmer aangetroffen. Dat plutarchus, even als cato, boven hetzelve verheven was, beslui: men uit de volgende'woorden, waar gezegd wordt, dat cato zelf toevallig eene gevaarlyke reis had„ zonder dat de overigen in da: gevaar deelden. IC 3]  38 het LEVEN .juist eene gevaarlyke reis had, terwijl de overigen zonder hinder overkwamen. Na zyne wederkomst in Rome bracht hy den meesten tyd door in zyn huis by athenodorus, of men vond hem in 't gerecht, pleitende voor de belangen zyner vrienden. Toen hy de jaren had, welke hem bevoegd maakten tot het Qusstorsambt, dong hy echter naar hetzelve niet, dan nadat hy alvoorens de wetten, betreffende de Qutestors, gelezen, lieden van ondervinding over elk ftuk ondervraagd, en voor zich zeiven eene korte fchets van de magt, aan die waardigheid verknocht, ontworpen had. Vanhier , dat hy ook terftond na het aanvaarden van dien post eene grote verandering maakte ten aanzien van de bedienden en klerken by *s Lands Rekenkamer. Dezen, die tot hiertoe'sLandspapieren en de wetten fteeds onder zich hadden gehad , waren gewoon, wanneer zy nieuwe Ontfangers kregen, welke wegens onkunde en gebrek aan ondervinding doorgaands uit de oogen van anderen moesten zien, niet van dezen af te hangen, maar zeiven de zaken te beftuurcn Dan dit was uit, toen cato QüKsïör wierd, die het werk met yver by x de  VAN CATO DEN JONGEN. 39 de hand vattende , en zich niet vergenoegende met flechts Quaestor genoemd, en als zodanig geëerd te worden, zich tevens de kundigheid, achtbaarheid en taal, die voor dat ambt pasten, eigen maakte, en de klerken gebruikte als bedienden, gelyk zy inderdaad waren ; beftraffende de zulken, die tegen hunnen plicht handelden, en onderrichtende die genen, welke uit gebrek aan ondervinding eenen misflag begingen. En als hy zag, dat zy moedwillig waren , en heimelyk de andere Quaestors op hunne hand zochten te krygen , ten einde zich tegen hem te verzetten, maakte hy geene zwaarigheid, om den eerden van hun, dien hy op kwade trouw in het verdeelen van eene erfenisfe betrapte , van het kantoor weg te jagen. Eenen tweeden vervolgde hy in rechten, wegens het vervalfchen of namaken van een Testament. Deze vond eenen verdediger in den Cenfor lutatius catulus, zynde een man, die uit hoofde van zynen post in groot aanzien was, en nog meer geroemd werd om zyne deugd , daar hy boven andere Romeinen uitmuntede in rechtvaardigheid en wysheid. Buiten dien was hy de lofredenaar en gemeen[C 4] n-  40 het LEVEN zame vriend van cato, om deszelfs gedrag. Daar hy nu door kracht van redenen zyne voorfpraak niet kon doen gelden, en daarom onbewimpeld verzocht, dat de aangeklaagde om zynentbalven mogt verfchoond worden, verzettede cato zich hiertegen; en toen de andere aanhield met verzoeken, voer hy hem te gemoet: „ Het is fchan„ de, catulus, dat gy, die als Cenfor „ verpligt zyt om geftrengelyk onderzoek „ naar ons gedrag te doen , u door onze bedienden laat vervoeren." Op dit zeggen van cato, floeg catulus wel een paar oogen op, als wilde hy eenen tegenuitval doen,* evenwel bragt hy geen woord voor den dag, maar, 't zy uit gramfehap, 't zy uit fchaamte , hy ging in ftilte verlegen heen. De aangeklaagde ontkwam nogthans de ftraf: want als hy met eene meerderheid van ééne ftem veroordeeld flond te worden, zond catulus om marcus l o l l i u s, eenen Ambtgenoot van cato, welke, wegens onpasfelykheid, niet tot de rechtspleging was opgekomen. Op het verzoek van catulus om den klerk te redden , liet deze zich in eene draagftoel naar de Vierfchaar brengen, en bewerkte door  van CATO drn jongen. 4* door zyne ftem de vryfpreking. Dan ca-» t o wilde den Klerk federt niet weer gebruiken , en hield op met hem te betalen; ook wilde hy de ftem van lolliüs in geenen deele als wettig erkennen. Daar hy dus de Klerken vernederde en ondergefchikt maakte, en de papieren ge. bruikte, zo als hy dienftig oordeelde, maakte hy in korten tyd de Kamer der geldmid delen achtbaarder, dan de Raad was; zodat allen van gevoelen waren , en zulks openlyk zeiden, dat cato aan het Qujestorlchap de waardigheid van het Confulfchap had gegeven. Want vooreerst vindende , dat velen nog oude fchulden aan de fchatkist hadden te betalen, terwijl de fchatkist zelve weder aan anderen fchuldig was, deed hy in eens dat nadeel, 't welk de Staat van andeien, of anderen van den Staat leden, ophouden, door namelyk dat gene , 't welk den Sraat toekwam , ftrengelyk en zonder eenige verfchooning intevorderen, en 't geen de Staat zelf fchuldig was, fpoedig en richtig aftedoen. Dit verwekte hem eerbied by het volk, toen men zag, dat de genen, welke het land dachten te benadeelen, verplicht wierden om te beta[C 5] Jen,  4^ het LEVEN len, en dat de fchuldeifehers van 't land tegen verwachting hunne betaling omringen. Ten anderen, daar velen met fchuldbrieven voor den dag kwamen, welke niet zuiver waren, cn de vorige Quaestors uit gunst en infchikkelykhcid gewoon waren valfche bevelfchriften tot betaling aantenemen, zag hy niets van dit alles over het hoofd. Eenmaal zelfs twyffelende, of zeker bevelfchrift echt ware, fchoon velen zulks getuigden, wilde hy het evenwel niet geloven, en liet hetzelve niet eer boeken , dan toen de Confuls zelve het kwamen bezweeren. Er waren destyds ook nog velen, aan welken de beruchte sulla, by de laatfte profcriptie, belooningen voor gepleegde moorden, zelfs tot twaalfduizend drachmen , had toegelegd. Deze allen werden wel als vloekwaardigen en pesten gehaat, doch niemand durfde hen vervolgen. Maar cato dagvaarde elk , die dus onrechtvaardig geld van 't Land had ontfangen, en vorderde dat terug, verwytende hun tevensgramfloorig, doch te recht , het godloze en onrechtvaardige van hun gedrag. Na dus on. der handen van cato geweest te zyn, werden zy dadelyk als moordenaars aangeklaagd,  van CATO den jongen. 43 klaagd , en, als genoegzaam door het voorgaande overtuigd, aan hunne rechters overgeleverd; waar zy weldra hunne ftraf ontfingen, tot grote blydfchap van de geheele burgery, welke de dwingelandy daardoor als geboet befchouwde, en achtte , dat sul la zelf dus in perzoon wierd geffcraft- INiet minder behaagde aan het volk de aanhoudende en onvermoeide zorg in het waarnemen van zyn ambt. Want nooit was iemand zyner ambtgenoten eerder dan hy in de Rekenkamer, noch ging later dan hy daar weder uit. Ook verzuimde hy nimmer eene Volks- of Raadsvergadering; zynde fteeds bezorgd en op zyne hoede, dat men niet uit gunst geredelyk fchulden of belastingen mogt kwyt fchelden , of zonder reden verëeringen uitreiken. Terwyl hy dus de fchat-kist zuiverde en fchoon hield van valfche aanklagers, en zorgde, dat dezelve wel voorzien was van geld, toonde hy, dat de Staat ryk kon zyn zonder onrecht te plegen. In 't begin was hy wel aan zommigen zyner ambtgenoten tot last en ergernisfe, doch in 't vervolg won hy hunne achting, toen zy zagen, dat hy  44 hei LEVE N hy, door het weigeren van alle gunstbewyzen ten nadeele van 's Lands Kas, en door nooit tegen het recht te handelen , zich zeiven in hunne plaats aan hatelykheden blootftelde , en hun , wanneer zy aangezocht en geplaagd wierden, eene verdediging aan de hand gaf i door zich daarop te beroepen, dat zy het niet konden doen, zonder toeftemming van cato. Op den laatften dag van zyn Quaestorfchap , toen hy genoegzaam van de geheele burgery naar huis wierd geleid , hoorde hy, dat marcellus door velen van zyne vrienden, en wel van de vermogendfte lieden, in de fchatkamcr overvallen en om. fin geld was, welke hem dwongen om zekere geldzommen, die zy beweerden dat het Land hun fchuldig was, aan hun goed te doen. Deze marcellus wavvankindsbeen af een vriend van cato, en nam zynen post, wanneer deze by hem was, by uitftek wel waar; maar wanneer hy al. leen ftond, had de fchaamte te veel ver* mogen op hem om dringende verzoeken afteflaan, en maakte hem infchikkelyk voor elke gunst, die men van hem vergde. Tsrftond keerde cato terug, en vindende  van CATO den jongen. 45 de marcellus reeds uit dwang bezig om de orde tot de betaling te teekenen, eischte hy het boek, en fchraptc het ge. fchrevene door, terwyl marcellus er by ftond zonder een woord te fpreken. Daarop bragt hy hem uit de Rekenkamer, en geleidde hem tot in zyn huis, zonder hem of toen, of namaals eenig verwyt te doen: integendeel onderhield hy met hem dezelfde gemeenzaamheid en vriendfchap als van ouds. Dan ook toen hy als Quaestor reeds was afgegaan, liet hy echter niet na een wakend oog op 'sLands fchat-kist te houden. Dagelyks hield hy daar eenigen van •zyne Haven, om opteteekenen, wat er verricht wierd. Ook had hy zich zeiven voor vyf talenten aan boeken aangefchaft, bevattende het befïuur van 's Lands penningen , federt de tyden van sulla tot op zyn Quaestorfchap; en dezen had hy altyd by de hand. Altoos was hy de eerfte van allen inden Raad, en de laatfle, die de Raadzaal verliet. Inmiddels dat dan de overige leden langzamerhand aankwamen , ging hy in ftilte zitten te lezen, houdende het boek met 'zyn kleed bedekt. Daarby ging hy op  46 het LEVEN op die dagen, wanneer er Raadsvergadering was, nooi: uit de ftad. Wanneer nu pompejus er. zyn aanhang vervolgens hieruit zeer wel bemerkten, dat er geen kans was om cato, 't zy door reden, 't zy door dwang, overtehalen ter bevordering van hunne onwettige bedoelingen, zochten zy andere middelen om hem uit den R.aad te houden; nu eens door vrienden optemaken, die zyne voorfpraak in 't gerecht begeerden , dan eens door hem als fcheidsman in geiclüllen te laten roepen, en dan weder door hem in andere dingen intewikkelen. Doch weldra hunne flinkfche ftreeken merkende, floeg hy alle zulke aanzoeken af, en flelde eens voor altoos vast, wanneer het Vergadering was , zich met geene andere zaken te bemoeien. Want het was niet met hem, gelyk met vele anderen, die of uit roemzucht, of uit geldgierigheid, of blotelyk by toeval en by de fleur in het Staatsbeftuur geraakt waren; maar hy had de Staatkundige loopbaan verkozen, omdat hy die als het eigenaardige beroep van den kundigen en deugdzamen man befchouwde; en oordeelde daarom nog meer verkleefd te moeten zyn aan de belui'  van CATO den jongen. 47 langen van den Staat, dan de byën aan haare raten. Uit dien hoofde leide hy er zich op toe , om door vrienden en kennisfen, die hy overal had , narichten te bekomen van den ftaat der wingewesten , van de plakaten, welke daar uitkwamen, van de vonni.sfen , welke daar wierden uitgefproken: met één woord, van al het merkwaardige, 't welk daar voorviel. Toen clodius de Tribuun grote bewegingen veroorzaakte, en den ftaat door het invoeren van nieuwigheden niet weinig begon te beroeren, valfche aanklagten in. brengende tegen de Priesters en Vestaalfche Priesteresfen, waardoor onder anderen fa. bia, de zuster van cicero's echtgenoot terentia, in groot gevaar geraakte, nam cato de party tegen denzelven, met dat gevolg, dat clodius geheel befchaamd gemaakt en genoodzaakt wierd de ftad te verlaten. Als nu cicero hiervoor aan cato zynen dank betuigde, gaf deze ten antwoord: ,„ gy moet den Staat daarvoor „ bedanken; want alwat ik doe, en de ge„ heele waarneming van myne posten ge„ fchiedt alleen om den Staat." Dit verwierf hem eene algemeene achting; zodat ze  45 het LEVEN zeker Pleitredenaar, by gelegenheid dat in een geding flechts één getuige wierd bygebracht, tot de réchters zeide , dat het niet recht was, op eenen enkelen getuigen aftegaan, al ware die getuige ook cato zelf. Zelfs werd het by velen tot een fpreekwoord, van ongelooflyke en ongerymde dingen te zeggen, dat zy geen geloof verdienden , al wierden ze ook door cato verhaald. Eens, wanneer zeker wellusteling en verkwister in den vollen Raad eene loffpraak deed op zuinigheid en matigheid, ftond AMNius op, en voer hem te gemoet: „ Wie zou het kunnen uit„ ftaan, dat een man, als gy zyt, die eenen „ tafel houdt als c Ras sus , en huizen „ bouwt als lucullus, ons lesfen geefc ?, als c a t o." (x) Ook was men ge- woon (*) In het Leven van lucullus, D- VII. W. 242. wordt dit zeggen, met eenige verandering, aan cato zeiven toegefchreven, met by voeging echter, dat volgens anderen dit Üoor iemand anders zoude gezegd zyn, zo als dan ook wel waarfchynlyker is. De naam amNjE us evenwel koonu ons niet zeer Romeinsch voor. Wy verwonderen ons, hoe reiske hier ter plaatle eene omzetting der vjroordeu, als gepaster, kbn voorflaan, zodat er ge'  van CAÏÖ den Jongen. 49 Woon, menfchen van Hechte en ongebonden zeden, doch deftig en geftreng in hunné redenen, fpottenderwyze catoos te noemen. Daar hy van velen Wierd aangezocht om naar de Waardigheid, van Tribuun te dingen, zeide hy, dat het hem ongepast voorkwam , een zoo krachtig geneesmiddel, als die Waardigheid was in den Staat, te ver* fpillen in gévallen, Waar de nood hetzelve niet vorderde : en vetmids men destyds rust vierde van ftaatszaken, voorzag hy zich Van boeken, en ging, in gezelfchap van feeni. gêzegd zoude zyn: „ Gy, die eerieri tafel houdt „ als lucullus, en huizen bouwt als cras„ sus." Want fchoon ter aangehaalde plaatfe uit hét Leven van lucullus dit gezegde wordt aangehaald by gelegenheid van het verhaal de-r weelde van lucullus in 't ftuk van zyne maaltyden, was echter een weinig te voren tevens gewag van gemaakt van deszelfs weelde in 't ftuk van lusthuizen, terwyl van crassus integendeel gemeld wordt, dat hy voor zich zeiven geen lief. hebber Was van bouwen, en zelfs gevvoon was te zeggen, dat liefhebbers van bouwen zich Zelvan vernielden, al hadden zy geéne vyanden. Zie ditzeifs Leven, in het 2evende Deel. bi.  5o riET LEVEN eenige Wysgeeren , naar Lukanie , waar hy landeryen had, met vermakelyke lusthuizen. Dan op weg derwaards eene menigte lastdieren , met veel pakkaadje en een groot gevolg van bedienden ontmoetende, en by navraag vernemende, dat dit de ftoet was van me tellus nepos, die optrok naar Rome, met voornemen om naar den post van Tribuun te ftaan, liet hy ftil houden , zonder iets te zeggenen zich een oogenblik bedacht hebbende, beval hy zyn volk weerom te kecrcn. Toen zyne vrienden hunne verwondering hierover te kennen gaven, zeide hy: „ gy weet niet, dat metellus van zich zeiven reeds te duch„ ten is om zyne dolheid; en nu, metvoorj, kennis van pompejus daar komende, „ zal hy even als een blikfem in het beftuur vallen, en alles onderstboven kee„ ren. liet is dus nu geen tyd om voor „ ons vermaak naar buiten te gaan, maai „ wy moeten hem den voet ligten, of iii „ den ftryd voor de vryheid roemruchtig „ fneuvelcn " Evenwel liet hy zich door zyne vrienden gezeggen, om eerst naar zya landgoed te ■ gaan, waar hy flechts eenen korten tyd vertoefde, en toen ging hy weder  van CATO den jongen. $t der naar de ftad. Daar het reeds laat in den avond was , eer hy hier kwam , ging hy terftond den volgenden morgen vroeg naar de Marktplaats, en gaf zich aan als Candidaat naar het Tribuunfchap, met oog» merk om de pogingen van metellus te verhinderen: want de eigenlyke magt van eenen Tribuun beftaat meer in tegenftreeven, dan in doen; en fchoon alle de ove^ rigen eenftemmig tot eene zaak mogen befluiten , geldt de tegenkanting van eenen om dezelve te beletten. In den beginne had cato Hechts weinige begunftigers, doch niet zodra was zyn eigenlyk oogmerk bekend geworden, of terftond kwamen alle weidenkenden en bekenden om hem toelopen, en hem bemoedigen en aanfpooren, zeggende, dat het geene gunst was, welke hem daardoor bewezen zoude worden, maar een zeer grore dienst, welken hy daarmede aan het vader ■ land en aan alle welgezinde burgers bewy* zen zoude; daar hy, meermalen in de gelegenheid zynde geweest om zonder moeite die waardigheid te verkrygen, dezelve fteeds had van de hand gewezen, en nu, daar er voor de vryheid en het Staatsbeftuur te  5? het LEVEN ftryden viel , dezelve niet zonder gevaar poogde magcig te worden. Men verhaalt zelfs, dac hy door het gedrang der menigte, die zich rondom hem verzamelde, in gevaar geraakte, en niet dan met moeite uit het gedrang op de Marktplaats kwam. Hy werd dan met meer anderen, onder welken ook metellus was, tot Tribuun verkozen; in welke hoedanigheid , als hy zag, dat men om Conful te worden, de ftemmen voor geld opkocht, hy in eene rede het volk op eene fterke wyze beftrafte,- en ten (lotte onder eede verzekerde ) dat hy elk, die geld voor ftemmen gegeven had, wie hy ook zyn mogt, in rech» ten zoude vervolgen. Silanus alleen zonderde hy hiervan uit, als zynde aan hem vermaagfchapt, want dezelve had servil i a , de zuster van cato , tot zyne vrouw. Dezen liet hy derhalven ongemoeid, maar vervolgde lucius murena, die door omkoping te gelyk met silanus het Confulfchap had bekomen. Er was eene wet, volgens welke een aangeklaagde vryheid had om den befchul. diger fteeds door iemand te laten oppasfen. ten einde niet onkundig te blyven van de be-  va iv CATO den jongen 53 foewyzen, welken de bcfcliuldiger byeen zamelde , en van de middelen door denzelven regen den beklaagden in 'c werk gefield. De perzoon nu, die voor m ure na dien post by cato waarnam, en de gangen van dezen zorgvuldig naging, ziende dat cato zich met geene listen ophield, noch onwettige middelen ter hand nam, maar met alle edelmoedigheid en menschlieveridheid eenvoudig den rechten weg van befchuldigen infloeg, was over die denkw> ze en manier van handelen zo voldaan , dat hy dagelyks, of op de Markt of" aan huis, cat o ging vragen, of hy dien dag ook mot eenig punt van befchuldiging dacht op te komen, en wanneer deze hierop een ontkennend antwoord gaf, berustte hy daarin en ging heen. Toen het gemelde geding bepleit wierd, veroorloofde cicero, welke toen Conful, en de voorfpraak van mürena was, (y~) zich by die gelegenheid, om cato te tergen, velerlei fchimp en fpotterny tegen de Stoï- fche (y) Deszelfs verdediging hebben wy in 's mans fchriften nog overig. ID 3]  54 het LEVEN fche Wysgecren, en byzonder tegen derzelver zogenaamde Paradoxen, zodat hy da rechters aan 't lachen bragt. Cato daarop grimlachende, zeide tot de genen, die nevens de fpreekplaats {tonden„vrien. den, hoe koddig eenen Conful hebben „ wy toch!" M u r e n a echter , nadat hy was vrygefproken , hield ten opzichte van cato geenszins een flecht of onverftandig gedrag, Want ook, toen hy Conful was j pleegde hy in de gewigtigfte za« ken raad met hem, en vereerde hem ten einde toa met zyne hoogachting en zyn vertrouwen. En dit had cato zich zeiven te danken; want het ftrafle en fchrikbaaren» de van zyn gedrag bepaalde zich alleen tot de Volks- en Raadsvergaderingen, wanneer het op de handhaving van recht en gerech. tigheid aankwam; voor het overige betoon, de hy zich jegens elk goedwillig en menschlievend. Voordat hy Tribuun was geworden , heeft hy cicero in menigen ftryd, wel, ken (z) Deze. woorden hebben wy met reiske liever hier ingevoegd, dan. in 't vervplg, waar zy mm te pas kwamen.  van CATO den jongen. 55 ken deze als Conful had doorteftaan , het »)hoofd boven gehouden, en hem byzonder zyne grote en roemruchtige ondernemingen tegen catilina gelukkig helpen ten einde brengen. Te weten , deze catilina, die den Staat met eene geheele omkeering en vernietiging bedreigde, en daartoe oproeren en oorlogen lïookte, werd, nadat hy door cicero daarvan overtuigd Was geworden, genoodzaakt de ftad te verlaten. Waarop lemtulus, cethegus, met nog een groot aantal anderen, deelgenooten van de zamenzweering, catilina van lafhartigheid, en bekrompen, heid in 't nemen van zyne maatregelen, befchuldigende, zei ven voornamen de ftad. te vuur te verdelgen , en door opïïanden en'oorlogen van vreemde volken het Romeinfche gebied het onderst boven te keeren. Dan hun aanflag openbaar geworden zynde, en de zaak door cicero, gelyk wy in 's mans leven gemeld hebben, in den Raad zynde gebragt, was silanus, die het eerst van allen ftemde , van oordeel , dat de fchuldigen met den dood moesten geftraft worden. Dit gevoelen werd, tot op cms ar, door allen gevolgd. [D 4] . Maar  $6 het LEVEN Maar c^sar, een meester in de welfpre* kendheid, en die liever alle woelingen eng, beroeringen in den ftaat, welken by als gefchikte ftoffen tot het ontwerp, door hem zeiven beraamd, befchouwde, wilde doen toenemen , dan laten fmooren, opgeftaan zynde, na op eene innemende wyze breed te hebben uitgeweid over de plichten der menschlievendheid, verklaarde niet te kunnen toeftemmen, dat die menfchen on/erhoord veroordeeld wierden , maar wilde, dat men dezelven gevangen zoude houden. Hierdoor bragt hy in de gevoelens derRaadsleden , vrezende voor het volk, zulk eene verandering te wege, dat silanus. zelf zich nader verklaarende zeide, dat hy niet voor den dood, maar voor de gevangenisfe geftemd had, als zynde deze voor eenen Romein de zwaarfte van alle ftraffen. Toen, na deze verandering, de overige leden alle naar den kant van zachtheid en menschlievendheid overflo.egen, kwam cato hiertegen op, en beftreed dat gevoelen met veel drift en gramfchap, Hy verweet silanus zyne lafhartigheid in het verdraaien van zyn gevoelen, en voer niet  van CATO den jongen. 57 mindqr uit tegen ces ar, die hy zeide dat door zyne volksgezindheid en menschlievende redenen de ftad omkeerde, en den Raad beangftigde, in eene zaak, waarin hy veeleer zelf bevreesd moest zyn, en zich gelukkig achten, zo hy wegens het gebeurde buiten fchuld en verdenking geraakte ; daar hy zo openlyk en onbefchaamd de vyanden van het Vaderland aan de ftraf zocht te onttrekken , en met zyne eigene geboorteftad, eene ftad als Rome, die op het punt ftond van vernield te worden, openlyk toonde geen medelyden te hebben, maar daarentegen zyn medelyden fchonk aan onverlaten, die het beter ware , dat nimmer geboren waren, en eene jammerklachte aanhief, omdat door den dood van die fnoodaarts de ftad van moorden en grote noden ftond bevryd te worden. Deze, zegt men, is de eenigfte van c a t o's redevoeringen , welke bewaard is gebleven, door dat c i c e r o in zyn Confulfchap die Klerken , welke de vlugften met de pen waren, de kunst had geleerd om met weinige letters en karakters het zelfde uittedrukken , 't welk anders met geheele woorden wordt gedaan , en deze Klerken overal door de IV 5] Raads,-  58 het LEVEN Raadszaal op onderfcheidene plaatfen had verdeeld. Want men had toen nog geene eigenlyk zo genaamde Notarisfen, en men zegt, dat destyds eerst de gronden van die zoort van Schryfkunst gelegd zyn geworden. O) Cato's gevoelen kreeg dan nu de overhand, en bragt zo vele verandering in de ftemmen te wege, dat de fchuldigen ter dood wierden veroordeeld. Dan wy , die eene beeldtenis van 's mans ziel trachten te geven, behooren ook de kleine trekken in het gedrag niet overteflaan. Zo verhaalt men, dat op het oogenblik, toen de ftryd tusfchen caesar en cato het hevigst was, • en de Raad zy- O) Een fnelfchryver, die door verkortingen te gebruiken de gehele rede van eenen {preker kon op. vangen en fchryven, heette eigenlyk by de Romeinen Notarius; van Nota „ letter- of fchryfteeken." Aardig is het Puntdicht van Martialis op deze Tachygraphie, of fnel-fchryfkunst. Currant verba liceti manui est vekc'wr istis: Nondum lingua, fuum dextra peregit opus. Voor den uitvinder van die kunst by de Romeinen wordt gehouden tiro, de vrygelaten van cicero. Zie hier overLiPsius Epistolar. Ce»' tur. i. ad Belgas Ep. 27.  van CATO den jongen. 59 zyne geheele aandacht op hun gevestigd had, een klein brief jen aan caesar wierd binnen gebragt; en als c a t o hierover kwade gedachten opvattede, en van geheime aanflagen tegen den Staat begon te fpreken, vorderende uit dien hoofde dat caesar het zelve zoude oplezen , gaf c m. s a r het briefjen aan cato, welke digt by hem ftond: maar toen deze zag, dat het eenen minnehandel betrof "tusfchen caesar en cato's zuster se rvili a, met welke cjs.» sar eene ongeoorloofdegemeenfchappleegde, fmeet hy het c te sar te gemoet, zeggende : „ houd daar, lichtmis;" (J?~) waarop hy zyne begonnen rede vervolgde. In 't geheel kan men zeggen, dat cato ongelukkig was van den kant der vrouwen: want terwyl deze zuster van hem in een kwaad gerucht ftond ten aanzien van hare betrekking met caesar, was het met zyne (F) Het oorfpronkelyke woord, hier door ligtmis vertaald , beteekent wel eigenlyk een dronkaart, doch, gelyk onze stuart te recht heeft aangemerkt, die beteekenis koomt hier niet te pas; te minder, daar drinken geenszins het zwak van c/esar was.  6o het LEVEN ne tweede zuster servilia'nog flechter gelegen, welke getrouwd zynde met lucullus, die in roem en aanzien de eerfte onder de Romeinen was, nadat zy reeds een kind by hem had, ter oirzake van ontucht door haren man wierd verftoten. Ja , 't gene voor cato 't meest vernederende van allen was, zyne eigene vrouw atilia was niet vry van dit euvel, zodat hy haar, toen hy reeds twee kinderen by haar verwekt had , wegens ontucht heeft moeten ten huize uitzetten. Naderhand trouwde hy met marcia, dochter van marcius philippus , welke voor eene eerlyke vrouw werd gehouden , en die veel van zich heeft doen fpreken. Inderdaad dit gedeelte van cato's leven was wel het meest verwarde en ingewikkelde bedryf van 't geheele fpel. (c) Het volgende voorval wordt verhaald door thraséas, die zich beroept op de getuigenisfe van munatius, eenen vriend van cato, welke dagelyks met hem ver. keer. (c) Schoon hier aan den Text wel iets fchynt te haperen, vertrouwen wy echter de meening van d«n fchryver te hebben begrepen en uitgedrukt.  van CATO den jongen. 6t keerde. Onder de aanhangers en bewonderaars van cato waren er zommigen, die meer openlyk en op eene uitftekende wyze zulks aan den dag leiden. Toe dit getal behoorde quintus hortensius, een man van groot aanzien en loffelyke zeden. Deze verlangende niet Hechts in de vriend, fchap en het gezelfchap van cato aangenomen te worden , maar zich ook zo na mogelyk aan hem te vermaagfehappen, poogde hem te overreden , dat hy zyne dochter porcia die aan bibulus gehuwd was, en by dezen haren echtgenoot reeds twee kinderen had, als eenen vrucht, baren akker ter voortteeling van kinderen, aan hem afftond. Hy zeide er by,- dat zulks wel in het oordeel der menfehen ongepast was , doch dat het inderdaad eene goede, en voor den Staat nuttige zaak was, te zorgen, dat eene fchone en jeugdige vrouw den besten tyd om kinderen voorttebrengen niet liec voorby gaan, noch ook haren man bezwaarde door hem meer kinde. ren te geven , dan hy gevoeglyk kon onderhouden ; dat men door de vrouwen beurtelings aan mannen van verdiende te geYen, de deugd vermenigvuldigde, en onder meer  6* het LEVEN meer gedachten verfpreidde, en door middel van zulke verbindtenisfen de ftad zelve meer tot één bragt. Byaldien evenwel mEulus te fterk aan zyne vrouw gehecht mogr zyn, beloofde hy dezelve, zodra zy hem een kind zoude gefchonken hebben, te zullen terug geven , wanneer hy door deze gemeenfchap van kinderen naauwer aan ribülus en cato verknocht zoude zyn geworden. Als c a t o daarop ten antwoord gaf, dat hy achting had voor hortensius, en prys ftelde op zyne maagfchap, doch dat het hem vreemd voorkwam, aangciproken te worden om eene dochter, die reeds aan eenen ander getrouwd was, veranderde horten sius van toon, en fchroomde nu niet onbewimpeld te yerklaaren, dat hy dan de vrouw van cato zeiven wenschte te hebben , vermids deze nog jong genoeg was om kinderen te krygen, en cato zyn befcheiden deel van kinderen had. En men kan niet zeggen, dat hy znlks deed, als wetende, dat cato geen werk van marcia maakte, want men zegt, dat zy op dat pas zelfs nog zwanger was. Cato nu ziende , den yver en de fterke genegenheid van hortensius, wil-  van CATO den jongen. 63 wilde hem zyn verzoek niet afflaan, doch zeide alleen , dat hiertoe de toeftemming van philippus, den vader van marcia, vereischt wierd. P h i l i p p u s hierover gefproken zynde bewilligde mede in het voorftel , doch onder die voorwaarde, dat c at o by de fiuiting van het huwelyksverdrag tegenwoordig ware, en hetzelve mede bekrachtigde. Schoon nu dit een voorval is van later tyd', dacht het my echter gepast hetzelve hier , terwyl ik van de vrouwen gewag maakte , by vervroeging te ver ha-. 1'en. Cd) Nadat lentulus met zynen aanhang was omgebragt , zocht ciESAR tegen de verwyten en befchuldigingen, die er in den '■ Raad- (i) Ru aldus heeftin zyne aanteekeningen orj ■ plutarchus hier ter plaatfe breedvoerig wederlegd het verwyt door zommige geleerden aan onzen fchryver gedaan, als had hy gefchreven, dat het by de Romeinen geoorloofd was, Zyne vrouw > voor eenen tyd aan eenen anderen te geven, om , kinderen by dezelve te verwekken, en haar vervolgens terug te nemen : gelyk ook een tweede verwyt, als had.pl'ut ae.chus zich vergist me: te fchryven , dat cato zyne vrouw aan houten*ius teleenhad gegeven..  f54 het LEVEN Raad tegen hem waren ingebracht, hulpe by het volk, en poogde door opruijing van het flechtfte en bedorvenfte gedeelte des volks zich eenen aanhang te maken j waar tegen cato uit vrees den Raad bewoog om de ïchamele en onbedeelde menigte met eene uitdeeling van koren te paaien. Deze uitdeeling beliep eene jaarlykfche zom van twaalfhonderd en vyftig talenten , doch door middel van deze milddadigheid werd het gedreigde kwaad volkomen afgeweerd, (e) Dan van eenen anderen kant begon métellus, zodra hy van de waardigheid als Tribuun bezit genomen had, oproerige byeenkomften te houden, en deed het voorftel tot eene wet, om pompejus den Groten in alleryl met zyn leger naar Italië te doen overkomen, ten einde de ftad, als in gevaar zynde van den kant van c atilina, in zyne befcherming te nemen. Deze reden echter was louter fchyn, en het waare oogmerk van de wet was, om aan pompejus het beftuur in handen te geven, («) Men zie over deZe uitdeeling, en de verfchillende opgave der kosten, het IX. Deel, in het Leven van es sar, bl. 24*  van CATO den jongen. 65 ven, en dezen meester te maken van de Re. publyk. De Raad hierover vergaderd zynde, deed cato niet, zo als hy anders gewoon was, eenen geweldigen uitval tegen met ellus, maar begon met zachte en befcheidene vermaningen; en kwam eindelyk zelfs tot gebeden, tevens uitweidende in den lof van het gedacht van m e t e l l u s , als 't welk altoos ten fterkften de party der Aanzienlyken had aangekleefd. Dan dit maakte me tellus des te ftouter, welke nu met verachting op cato, als kleinmoedig en bevreesd geworden , nederziende , uit' de hoogte begon te fpreken en te dreigen, dat hy in fpyt van den Raad zyn voornemen met geweld zoude doorzetten. Hierop veranderde cato eensklaps van gelaat en toon, en begon andere taal te voeren, verklarende onder anderen met drift, dat, zo lang hy leefde, pompejus met geen leger in de ftad zoude komen j zodat de Raad duidelyk zag, dat geen van beiden by bedaarde zinnen was, noch met overleg te werk ging; dat het gedrag van me tellus loutere dolheid was, en overmaat van boosaardigheid om alles te vernielen en on- X. deel. [£] dersc  66 het LEVEN dcrst boven te keercn ; en dat het gedrag van cato eene bovennatuurlyke aandrift van deugd was , ftrydende voor recht en gerechtigheid, (ƒ) Het volk vervolgens byeen gekomen zynde om te Hemmen, verfcheen me tellus met eene gewapende magt van vreemdelingen , zwaardvechters en Haven, die zich op de markt in flagorde fchaarden. Hiernevens bevond zich geen klein aantal der zulken uit het volk, die pompejus toegedaan zynde naar verandering haakten, gefterkt door de vry aanzienlyke magt van caesar als Praetor, Aan den kant van cato waren de voornaamfte burgers van den Staat, die wel,even als hy,verontwaardigd over deze handelwyze , echcer meer zyne deelgenoten waren in het lyden van onrecht, dan in het verdedigen der vryheid. Zyn huis was in de grootfte neerflagtigheid en droefheid gedompeld, zodat zommigen zyner vrienden zonder eten den geheelen nacht te zamen hadden doorgebragt in twyfelmoedige gedachten over zynen toeftand, en zyne vrouw en zusters niets deeden dan kla- (f) Wy volgen hier de lezing vanREisKE.  van CATO dén jongen. 67 klagen en kermen. Dan hy zelf had zich aan elk vertoond zonder eenig blyk van vrees en welgemoed, had den zynen moed ingefproken , zyn avondmaal volgens gewoonte gedaan , en zich daarop ter ruste begeven ; waarop door eenen van zyne ambtgenoten, mintjcius t her mus, uit eenen vasten flaap werd opgewekt. Met dezen ging hy naar de Markt, werwaards hen Hechts weinigen verzelden , terwyl velen daar hun tegenkwamen, en hen waar* fchouwden om op hunne hoede te zyn. Toen nu cato, daar gekomen zynde, den tempel van castor en pollux met gewapend volk omfingeld, de trappen door zwaardvechters bezet, en caesar boven zag zitten met me tel Lus, keerde hy zich tot zyne vrienden, en zeide: „ O ,, die onbefchaamde en lafhartige tevens, „ die tegen eenen enkelden ongewapenden „ en weerlozen zo veel volk in de wapens „ gebragt heeft!" En, daarmede liep hy regelrecht met thermus de trappen op. Zy, die dezelven bezet hadden, maakten plaats voor hun, doch lieten verder niemand door: alleen nam cato nog met moeite munatius, dien hy by de hand [E 2] voort-  68 het LEVEN voorttrok, mede naar boven. Boven ge. komen zynde, viel hy terftond midden tas-* fchen caesar en metellus in,en ging daar zitten; waardoor zy belet -werden met elkander te fpreken. Dezen wisten niet weit zy zeg ven zouden; maar de weldenkenden dit ziende, en verwonderd zynde over het gelaat, de ftandvastigheid en den moed van cato, voegden zich nader by, en lieten zich luide hooren; tegen cato om moed te houden, en tegen zich onderling om te Haan , zich naauw te vereenigen , en de vryheid, benevens den man, die voor dezelve in de bresfe fprong, in den nood niet te verlaten. Toen nu de bode van Staat het voorftel in handen nam, beleitede cato hem hetzelve te lezen, en als daarop metellus hetzelve overnam en begon te lezen, rukte cato hem het fchrift uit de handen. Nu wilde metellus het voorftel, 't welk hy in 't geheugen had, uit het hoofd opzeggen, maar thermus hield hem de hand voor den mond, en belettede hem te fpreken. Metellus eindelyk ziende , dat men zonder wapenen hem beftreed , en dat het volk zwichtte, maakte van den nood  van CATO den jongen. 09 nood eene deugd , (g) en liet gewapend volk uitkomen, en met groot alarm en getier aanrukken. Toen daarop de menigte uiteen ftoof, en cato alleen bleef liaan, ten doel aan fteenen en (lokken , welke hem naar het hoofd geworpen werden, ko:i Murena, die voorheen door hem gedagvaard en befchuldigd was geweest , niet van zich verkrygen hem in den nood te verlaten, maar bedekte hem met zyne Toga, en riep dat men zoude ophouden met fmyten; en hem eindelyk overreed hebbende om weg te gaan, vatte hy hem tusfchen zyne armen , en bragt hem binnen den tempel van castor en pollux. Metellus nu ziende, dat rondom het ge- Qr) Dus meenden wy volgens de beste lezing te moeten vertalen: fchoon de Latynfche Vertalers, niettegenftaande zy in den Text r£e«-«f«v»{ hebben aangenomen, deze woerden op het volk tehuis brengen; 't welk dacier heeft nagevolgd In de volgende zinfiede vertalen wy blotelyü uitko* men, zonder bepaling van de plaats. In 't oirfpronkelyke ftond o'ixe'ui „ uit het huis doch het krygsvolk was, zegt men, in den tempel, en hierom wil men voor *U*3t> gelezen hebben Uudt* of 3]  70 het LEVEN geftoelte alles ruim en ledig was, en at zyne tegenparty over de markt ging vlugten, hield zich thands volkomen overtuigd van de overwinning , liet zyn gewapend volk weder aftrekken, en trad met bedaardheid ten voorfchyn om het voorftel tot ftand te brengen. Dan zyne tegenparty zich ras van de vlugt herfteld hebbende, kwam andermaal met groot gefchreeuw en onverfchrokken hiertegen op; zodat de aanhang van metellus ontlleld en bevreesd wierd, en wanende 3 dat de anderen wapenen opgedaan hebbende daarmede op hun afkwamen , allen tot één toe van het geftoelte wegvlugteden. Nadat dezen uit elkander waren geraakt, kwam cato weder ten voorfchyn, prees het volk in zommige opzichten, bemoedigde het in anderen, met dat gevolg, dat de menigte zich alzins gereed betoonde om metellus te doen vallen , terwyl de Raad vergaderd zynde vervolgens van nieuws (Jij befloot cato te fV) Dit is de gewone beteekeuis van het woord iffXi^Vi en dat de Raad het van den beginne reeds niet cato hield, Is blykbaar uit het voorgaande^ Anderen vertalen het echter pro audtoritate,,, op t, bun  van CATO den jongen. ?l te onderdeuren, en zich te verzetten tegen het voorftel, als {trekkende om eenen opftand en burgeroorlog & Rome te verwekken. Metellus nu, die zelf hierby even fier en onverfchrokken bleef, ziende, dat zyne aanhangers door den moed van cato geheel en al over ftaag gezet waren, en hem aanzagen voor iemand, die voor geen geweld bezweek, ftoof ylings naar de markt, en het volk byeen geroepen hebbende , bragt hy allerlei hatelyke befchuldigingen tegen cato ten voorfchyn, en riêp uit, dat hy deszelfs dwingelandy en de zamenzweering tegen pompejus ging ontwyken; doch dat het de burgery welhaast berouwen zoude, eenen man als pompejus zo fmadelyk behandeld te hebben. En daarop gaf hy zich dadelyk op reis naar Afia, om pompejus van het gebeurde te verwittigen. Dit nu gaf cato eenen groten naam, als die den Staat van het drukkende Tribuunhun hoog gezach;" voor welke betcekenls wy geen bewys gevonden hebben. Du soul vermoede, dat 'er een ander woord heeft geftaan. DE 4]  7* het LEVEN buunfchap van metellus verlost, en in den perzoon van dezen de magt van pompejus zeiven eenigermate gefnuikt had. Dan zyne achting rees nog merkelyk hooger, toen hy den Raad, welke metellus te fchande wilde maken en afzetten, hierin tegenhield, en deels door krachtdadige tegenkanting, deels door goede woorden dat befluit voorkwam. Dit werd door het gros des volks befchouwd als eene daad van zachtmoedigheid en menschlievendheid , als wilde hy zynen vyand den voet niet op den nek zetten , noch hem verguizen , nadat hy hem eenmaal had overwonnen Doch lieden van meer doorzicht begrepen , dat hy wyslyk gedaan en het welzyn van den Staat behartigd had, met pompejus niet te tergen. Vervolgens kwam lucullus van zynen veldtogt terug, die klaarblykelyk door pompejus van de eer om denzelven ten einde te brengen beroofd was geworden. Tegen dezen hitfte cajus mem. mius het volk op, en bragt een aantal van befchuldigingen tegen hem ten voorfchyn , meer ten gevalle van pompejus, dan uit perzoonlyken haat tegen lucullus, .  van CATO den jongen. 73 lus, welke ondertusfchen hierdoor in gevaar geraakte om van de eer der zegepraal verftoken te worden. C at o , deels uit hoofde van zyne maagfehap met lucullus , die met sekvilia, de zuster van cato getrouwd was, deels ook om dat hy van de onrechtmatigheid dier handelwyze overtuigd was, verzettede zich tegen memmius, en getroostte zich deswegen allerlei laster en valfche befchuldigingen. Ten laatften, fchoon memmius hem van zyn Tribuunfchap, even als van eeneDwingelandy, poogde te ontzetten, (7) bragt hy het echter zo ver, dat memmius genoodzaakt wierd de zaak optegeven , en het ftrydperk te verlaten. Lucullus genoot dus de eer der zegepraal, en zocht van toen af des te fterker de vriendfehap van cato, begrypende, dat die hem tot eene fchans en voormuur tegen de magt van pompejus kon verftrekken. Pompejus de Grote vervolgens van zyne veldtogten teruggekomen zynde, liet zich (/) Wy volgen hier de verklaring van reiske, welke ons, by de tegenwoordige lezing, meest aannemelyk voort.wam. IE 5]  74 het LEVEN zich op het luisterryke en harte'yke onthaal, 't welk hy ondervond, zo veel voorftaan , dat hy vertrouwde in geenerhande aanzoek by zyne medeburgers kwalyk te zullen (lagen. Hy zond dus vooruit afgevaardigden aan den Raad, met verzoek om de Volksvergadering ter verkiezing van Confuls uitteftellen, op dat hy in perzoon het aanzoek van piso zou kunnen onder, fteunen. De meesten waren geneigd om dit verzoek intewilligen, maar cato, niet zo zeer om dat hy dit uitftel van groot gewigt oordeelde, als wel om dat hy de poging en verwachting van pompejus wilde verydelen, kantte zich hiertegen, en wist den Raad omtezetten, dat zy befioten het verzoek niet toeteftaan. Dit trof p o mp e j u s gevoelig; die nu begrypende, dat cato, indien deze zyn vriend niet was, hem grotelyks afbreuk kon doen, hierom munatius, welke een groot vriend van cato was, by zich liet komen , om, daar cato twee zusters-dochters had, beiden huwbaar, de oudfte voor zich zei ven, en de j'ongfte voor zynen zoon ten huwelyk te vragen. Anderen meenen, dat het geene nichten, maar dochters van cato waren,  van CATO den jongen. 75 ren, welke dus gevryd werden. Deze voorflag door munatius aan cato en deszelfs vrouw, gelyk ook aan de zusters gedaan zynde , hadden de vrouwen met die verbindtenis, uit hoofde van de grootheid en waardigheid van den perzoon, zeer veel op. Maar cato, zonder zich te bedenken , of tyd van beraad te nemen, gaf terftond driftig ten antwoord : „ Ga heen, „ munatius! ga heen, en zeg aan pom„ pejus, dat cato zich door het vrouw „ volk niet laat vangen: dat hy wel gë„ fteld is op deszelfs toegenegenheid, en „ hem, wanneer hy zynen pligt doet, „ eene vriendfehap zal betoonen , vaster ,, dan alle familie-verbindtenisfen ,• maar „ dat hy voor den roem van pompejus gee„ ne onderpanden denkt te geven, ten nadcele van zyn vaderland." De vrouwen waren hierover zeer misnoegd, en de vrienden van cato vonden dit antwoord onbefchoft en trotsch. Dan niet lang daarna gebeurde het, dat pompejus, om eenen zyner vrienden aan het Confulfchap te helpen (T) geld (£) Deze vriend was afranius. Zie het Leven van pomprjus. D. VIII. bl. 121.  76 het LEVEN geld in de wyken liet uitdeelen; welke omkoping algemeen ruchtbaar werd, dewyl dat geld in de eigene tuinen van pompejus wierd uitgeteld, Toen bragt cato aan de vrouwen onder het oog, dat, ware hy nu met pompejus vermaagfchapt geweest, hy noodwendig in dat bedryf en in de fchande daarvan gedeeld zoude hebben: waarop dezen bekenden, dat hy wyzer gehandeld had met dat aanzoek aftewyzen. Evenwel , zo men de zaken naar de uitkomst moet beoordeelen , fchynt cato zeer kwalyk gedaan te hebben , met die verbindtenis niet aantenemen, en toetelaten dat pompejus zich tot CjESar wendde, om een huwelyk te fluiten , waardoor de magt van die beiden vereenigd zynde, het Romeinfche gebied byna te gronde, en de vryheid althans verloren ging. Dit zoude misfehien nimmer gebeurd zyn, zo niet c ato, kleine misdagen van pompejus vrezende , denzelven veel grotere had laten begaan , cn toegelaten, dat hy de magt van eenen artfer verfterkte. Dan deze dingen zyn later voorgevallen. Thands, daar lucullus over zyne verrichtingen in pon tus gefchil had met pom.  van CATO den jongen, ff pompejus (want beiden wilden hunne verrichtingen bekrachtigd hebben,) en cato de pavty trok van lucullus, welke openlyk verongelykt werd, waardoor p o mp e j ü s, by den Raad zyne zaak verloor, zocht deze het volk te believen, dooreen voorftel om landeryen uittcdcelcn onder het Krygsvolk. Dan ook hiertegen verzettede zich cato, zodat hst voorftel niet doorging; waarop pompejus zich voegde by clodius, den oproerigften der Tribunen, en zich tevens vereenigde met c^sar, waartoe cat o zelf min of meer aanleiding gaf. Te weten, cjesar van zynen togt in Spanj'e teruggekomen, had befloten naar het Confulfchap te ftaan, en dong tevens naar de eer der zegepraal. Dan daar de wet medebragt, dat iemand, die naar eenen post van bewind ftond, in eigen' perzoon zich daartoe moest aanmelden, en aan den anderen kant, dat iemand, die naar de zegepraal dong, zo lang buiten de ftad moest blyven, verzocht hy dat de Raad hem wilde vergunnen , het Confulfchap door anderen te mogen vragen. De meerderheid was hier. toe genegen , maar cato kwam er tegen op, en merkende, dat men ces ar gunftig was,  78 het LEVEN was, rekte hy zyne. rede zo lang, tot dat de tyd der Raadsvergadering verlopen was^ waardoor het befluit niet tot ftand kon komen. Toen zag c^sar van de zegepraal af, en zocht nu zich van de vriendfchap van pompejus en van het Confulfchap te verzekeren. Tot Conful benoemd zynde, gaf hy zyne dochter julia aan pompejus ten huwelyk. en nadat zy daarop te zamen eene verbindtenis tegen den Staat hadden aangegaan , kwam ciesar met voorftellen van landverdeeling ter bane , welke door den anderen werden onderfteund. Lucullus 'en cicero verecnigden zich daarop met bibulus den anderen Conful, om zich hiertegen te verzetten: doch de fterkfte tegenkanter was cato, die toen reeds de vriendfchap en verbindtenis tusfchen cvesar en pompejus befchouwde als ftrekkende tot omkeering van den Staat; en zeide, dat hy niet zo zeer de landverdeeling vreesde, als wel de belooning, die men voor dit gunstbewys en lokaas van het volk zoude begeeren. Hierin ftemde hem niet alleen de Raad toe, maar ook velen buiten den Raad vielen hem by , verontwaardigd zynde over het  van CATO den jongen. 79 het fpoorloos gedrag van c m. s a r. Want hetgene door de onbefchofcfle en dolzinnigfle Tribunen om het volk te behagen wierd voorgefteld , dat onderfteunde hy met zyne magt als Conful, zich op eene fchandelyke en laage manier in de gunst van het volk indringende. Caesar en zyn aan* hang nu bevreesd geworden, floegen den weg van geweld in. Bibulus naar de Markt gaande werd eerst zelf met eene mand vol drek geworpen; vervolgens viel men zyne Liftors op het lyf, en brak de bondels in Hukken. Eindelyk begonden er pylen te vliegen , waardoor velen gewond werden, zodat elk overhaast van de Markt wegvlugtede. Cato ging het laatst van allen heen, zonder zynen tred te verhaasten, en zag van tyd tot tyd om, zyne medeburgers verwenfchende. Nu dreef de an« dere party niet alleen de wet der landverdeeling door, maar dwong ook den geheelen Raad te zweeren, dat zy de wet zouden bekrachtigen , en krachtdadig handhaven tegen elk, die zich er tegen mogt verzetten : en er werd zwaare ftraf gefleld op de genen , welke dien eed zouden weigeren. Door nood gedwongen zwoeren allen, in- dach-  3 o het LEVEN dachtig aan 't gene voormaals den oudeil metellus was overgekomen , die op een dergelyk voorftel geweigerd hebbende den eed te doen, met toelating van het volk uit Italië gebannen was. (/) Uit dien hoofde deeden t'huis de vrouwen met geween en gefmeek haar best om cato te bewegen, dat hy zich fchikte naar den tyd, en den eed afleide ; waarin zy door cato's vrienden en bekenden onderfteund werden. De gene , die zich boven allen beyverde om hem hiertoe te bewegen , was de Redenaar cicero, hem voorhou dende en trachtende hem te overtuigen, dat het misfehien zelfs niet pligtmatig was zich alleen te willen verzetten tegen een algemeen befluit, ja dat het dwaas en onzinnig was, in eene zaak, die onmogelyk veranderd kon worden, zich zeiven in gevaar te ftellen; eindelyk, dat het van alle kwaden het ergfte was den Staat, wiens behoud hy in alles bedoelde, in den-nood te verlaten, en ten prooi te geven aan hun, die op deszelfs ondergang loerden; waardoor het zoude fchijnen, als wilde hy wel gaarne (/) Zie D. VI. in 't Leven van m arius. bl. 249.  Van CATO den jóngen. 8t ne dat veelvuldige ftrydert voor denz-elven êntwyken: want al ware hec, dat cato Rome niet nodig had , zo had nogthans Rome cato nodig; gelyk hy niet minder noodzakelyk was voor zyne vrienden , eri Voor hem, cicero, ih de eerfte plaats, thands belaagd zynde door clödius, die, met het gezach van Tribuun gewapend, hem openlyk begor aantevallen. Door deze Zo dringende redenen en fmeekingen , waarmede cato te huis en op de Markt beftormd wierd j zegt men dot hy zich eindelyk met moeite liet overhalen om den eed te doen, welken hy 't laatst van allen afleide, uitgezonderd favoniüs, eën zyner byzondeffte vrienden, Fier op deze overwinning bragt c M sa r Weder een nieuw voorftel ter bane, om namelyk byna geheel Kampanië onder de fcha mele gemeente te verdeelen : en niemand verzettede zich hiertegen, dan cato. Dart dezen liet c«sar van het fpreckgeftoelte wegvoeren naar de gevangenis : 't welk nogthans cato's vrymoedigheid niet kon doen wankelen, die voortging, onder het gaan naar de gevangenis , zich over dat Voorftel uittelaten , en het volk te verrna- X. deel. [F] mn  8a het LEVEN ncn om de ontwerpers van dergejykè dingen te keer te gaan. Hy werd gevolgd door den Raad , die geheel neerflagtig was, en door het beste gedeelte der burgery, welke ftilzwygende hun leedwezen cn verontwaardiging te kennen gaven Ce sa ft merkte dit misnoegen ook wel, doch deels tlit ftyf hoofdigheid , deels omdat hy ver» wachtte, dat cato de tusfchenkomst van het volk zoude inroepen en fmeekcn om ontflagen te worden, hield hy vol met hem te laten Wegbrengen. Maar, toen hy duidelyk genoeg zag, dat deze niet gezind was zulks te doen , werd hy door fchaamte en vrees voor fchande bewogen om zelf eenen der Tribunen optemaken , dat hy cato in vryheid ftelde. Ondertusfchen had de aanhang van ces ar het door die wetten en gunstbewyzen by den gemeenen hoop zo ver gebragt, dat er befloten wierd aan caesar het bewind over Illyrië en geheel Gallien , benevens vier Legioenen , voor den tyd van vyf jaren, optedragen , fchoon cato het volk openlyk voorfpelde, dat zy zeiven door hunne eigene ftemmen den Dwingeland in den Burg plaatflen, Nog werd door dienzelfden aanhang pu- BH-  VAN CATO DEN JONGEN. 83 BLiüs clodius, nadat men hem, die van geboorte een Patriciër was, op eene onwettige wyze in een gedacht van den Burgerftand had doen overgaan, Qn) tot Tribuun verkooren, welke, tot beloning de verbanning van cicero bedongen hebbende, hun in alles in de hand werkte. Tot Confuls ftelden zy aan calpuinius pi- so,. ttn) Plutarcöus noemt dezen overgang hier onwettig, niet, omdat het op zich zelf onbeftaan. baar was met de wet, dat een Patriciër, door eenen Plebejer tot zoon wierd aangenomen, maar omdat deze aanneming van clodius ftrydig was met het oogmerk, waarmede de aannemingen tot zoon waren ir.gefteld , zodat clodius was aangenomen door iemand, die Hechts twintig iaaren oud zynde niet alleen in ftaat was, om zelf kinderenvoortteteelen, maar ook inderdaad naderhand kinderen heeft voortgeteeld; ja dat zelfs de aangenomen zoon in dit geval ouder van jaren was, dan de vader, door wien hy werd aangenomen: gezwegen, dat duidelyk de gehele bedoeling geene andere was, dan om als Tribuun den Staat onderst boven te keereu Op deze gronden wordt die zoons-aanneming ook onwettig verklaard door cicero in de redevoeringen?domo. C. 13 et 14. gefield, dat dezeredevoering van cicero zei ven afkomftig is, 't welk, gelyk bekendis, voorheen door Markland , en nu oniangs door deie Hoogleeraar F. A. Wolf, is tegengefproken.  S4 het LEVE^ so, die de fehoonvader was van ces ar, benevens au lus gabinius, een' lieveling van pompejus, (V) volgens hec zeggen van dezulken , die met 's mans denken handelwyze bekend waren. Dan offehoon zy zich dus volkomen meester van zaken hadden gemaakt, en hen eene gedeelte der burgery door gunstbewyzen, het andere door vrees aan den band 'hadden gelegd, bleven zy cato evenwel nog vrezen. Want ook voor zo verre zy hem overmogt hadden, wisten zy , dat zulks zeer bezwaarlyk en niet zonder veel ftryds, ja zelfs niet zonder hunne fchande was toegegaan , daar het genoeg bekend was , dat zy door geweld hem ter naauwer nood hadden doen zwichten; en dit gedachte was grievende en ondraaglyk voor hun. Clodius vooral ook zag geen' kans om, zo lang cato by der handwas, cicero te doen vallen. Daar hy nogthans hierop uit was, liet hy, zodra hy den post van tri- (») Wy dachten de uitdrukking, door plutaR' " chüs nier gebezigd, best te vertalen doorhet woord lieveling, 't welk hier in eenen onkuifcheu zinmoïE worden opgevat,  VAN CATO DEN JONGEN. 85 Tribuun had aanvaard, cato by zich komen , en gaf hem te verftaan, dat hy hem hield voor den eerlykften van alle Romeinen , en dat hy gereed was om hem daarvan metterdaad te overtuigen : want daar er velen waren, die naaf het Bewind van Cyprus dongen , en begeerden der waards gezonden te worden, achtede hy hem alleen tot dien post bevoegd, en gaarne zou hy hem dit bewys geven van zyne gunst. Dan toen cato hem daarop met drift te gemoet voerde , dat dit een ftrik was, en geen gunstbewys , hernam clodius op eenen hogen en trotfchen toon; „ wel nu, wilt „ gy het niet voor eene gunst rekenen , ., dan zult gy er tot ftraf heen gaan." En van ftonden aan zich naar de Volks-vergadering begevende, dreef hy het befluit door, waarby cato gelast werd derwaards te gaan. Tot deszelfs uitrusting gaf hy hem noch fchepen, noch krygsvoJk, noch zelfs bedienden mede , behalven twee Klerken, van welken de eene een dief en alzins Hechte karei was, en de andere een afhangeling van clodius. En als ware de post om Cyprus te veroveren en ptolemjeus vandaar te dryven niet genoeg om cato> [F 3] werk  8d het LEVEN werk te verfchaffen, liet by hem nog daarenboven in last geven om de gebanneneh van Byzantium in hun vaderland terug te brengen ; zynde flechts daarop uit, om, terwyl hy Tribuun zoude zyn, cato zo lang mogelyk te verwyderen. Daar cato zelf dus voor nooddwang moest bukken, ried hy cicero, die thands vervolgd werd, geene opfchudding te verwekken , noch de ftad aan burger-oorlog en moord blootteftellen, maar zich aan de tegenwoordige tydsomftandigheden te onderwerpen , opdat hy namaals weder de redder van zyn vaderland mogt worden. Vervolgens zond hy canidius, een' van zyne vrienden, vooruit naar Cyprus, ora ptolemjEUS te overreden, dat hy zonder weerftand te bieden het eiland mogt verlaten, onder belofte, dat hem een ftand zoude bezorgd worden , die hem voldoende middelen en eer zoude opleveren; want dat hem door het Romeinfche volk het Opperpriesterfchap van venus te Paphos zoude worden opgedragen, (o) Hy zelf bleef in. mid- (e) Dit Opper-priesterfchap moet al een zeeraan. Biarkelykt post zyn geweest, daar hetzelve wierd be-  van CATO den jongen. 87 middels te Rhodüs, waar by hec antwoord van den Koning afwachtede, doch tevens de noodige toebereidfelen maakte tot den oorlog. , Het was in dezen zelfden tyd , dat de Egyptifche Koning ptolemeus, verfchil gekregen hebbende met zyne onderdanen, in eene vlaag van drift Alexandrië had ver. faxen* en de reis naar Rome aannam, om door de magt van pompejus en cjesar onderiteund naar zyn ryk wedertekeeren. Deze begeerig zynde om c at o te fpreken, zond hem eenen bode, in de verwachting, dat cato by hem zoude komen. Cato, die toen juist bezig was eene buikzuivering te gebruiken, liet zeggen, dat ptolem je u s, indien hy hem te fpreken had, by hem zoude komen. De Koning kwam '9 doch c ato ging hem niet te gemoet,noch rees van zynen ftoel, maar ontfing hem even befchouwd als eene fchadeloos-ftelltag voor bet Koningrylc Cyprus. Het is uit de oudheid, en byzonder uit de fchiiften van h om'er üs bekend, dat de Opper-priesters der Goden lieden waren, niet alleen van grote waardigheid, maat ook van groot vermogen en rykdom. fr. vert, ^4]  83 het LEVEN even als den gemeenften perzoon, en be« val hem plaats te nemen. Deze was in 't eerst hierover verlegen, en ftond niet weinig verwonderd , by zulk een gemeen en flecht uitwendig voorkomen, zulk eene fierheid en onhoflykhe}d te vinden. Maar zodra hy met den anderen in gefprek was geraakt, hoorde hy woorden vol van gezond verftand en edele vrymoedigheid. C ato berispte zyn gedrag, en ftelde hem voor oogen, welk eenen gelukftaat hy verlaten had, en hoe hy zich daarvoor ging onder, werpen aan laagheden en onaangenaamheden , aan de omkoping en de geldzucht der Groten te Rome, welke, al wierd ook geheel Egypte te gelde gemaakt, nog naauwlyks daardoor zoude zyn te verzadigen. Hy ried hem derhalven weêr naar huis te reizen , en zich met zyne onderdanen te verzoenen \ en bood hem tevens aan, om met hem te gaan, en tot die verzoening medetewerken. Ptolemüüs , even als ware hy uit eene vlaag van krankzinnigheid of uit eene ylende koorts door deze woorden weder by zyn verftand gekomen, bezefte duidelyk de waarheid en de wysheid van cato, en voelde zich oogenblikkelyk ge- dron-  van CATO den joncen. 89 drongen om zynen raad te opt^volgen. Dan naderhand door zyne vrienden weder tot andere gedachten gebracht zynde , was hy niet zodra te Rome gekomen, en had zyne opwachting by eenen der Groten gemaakt, of hy beklaagde zyne dwaze keus, dat hy niet de woorden van een' wyzen en deugdzam'en man, maar'het Orakel van eenen God in den wind had geflagén, Ten getakte voor cato bragt de Cy-? prifche Vorst ptolem^üs zich zeiven door vergif om 't leven. Daar het nu bekend was, dat dezelve grote fchatten naliet, befloot cato zelf naar Byzantium te gaan, en zond zynen neef brutus naar Cyprus, vermids hy canidius niet. genoeg betrouwde. Nadat hy te Byzantium de ballingen weder met de overige burgers had verzoend, en de eendracht in die ftad herfteld, begaf hy zich nu ook naar Cyprus, Hier vond hy eenen ryken en inderdaad Koninglyken inboedel, betraande in drinkbeker-s, tafels, edele gefteenten en purperen kleden, welke verkocht en te gelde gemaakt moesten worden. Daar hy nu alles met de uiterfte naauwkeurigheid wilde behartigen , en de dingen tot den hoogstmogelyIF 5] ken  go het LEVEN ken prys brengen, befloot hy in perzoon by alles tegenwoordig te zyn, en alles tot eenen penning toe uitterekenen. Want by venrouwde de gewone bedienden (J>) by de verkopingen niet, maar hield allen zonder ondeneheid, boden, afflagers, opkoo* pers, ja vrienden zeiven verdacht. EindeJvk fprak hy nog zelf afzonderlyk met de koopers en fpoorde hen aan, waardoor hy* elk Huk tot den hoogften prys verkocht. Dan door dit wantrouwen ergerde hy alle zyne vrienden , en in 't byzonder zynen ge» meenzaamften vriend munatius, die des. wegen fchier onverzoenlyk op hem gebeten werd , zodat hy aan c m s a r , toen deze zyn ftuk tegen cato fchreef, de ftof heeft opgegeven , waaruit het fcherpfte gedeelte van dat gefchrift beftond. Nogthans fchryft munatius zelf, dat zyn misnoegen op cato niet zo zeer was voortgekomen uit het wantrouwen van dezen , als wel uit de minachting, waarmede hy door cato behandeld was geworden. Want (_p) Wy hebben hier in plaats van de gewone lezinc ir'Seo-i, eene andere i&ttn, welke door D V SO CJ& ook is goedgekeurd, aangenomen.  van CATO den jongen. 9 i Want ook munatius heeft een ftuk over cato gefchreven , 't welk thraseas voorname!yk gevolgd heefc. Daarin verhaak hy , dat hy later dan de overigen op Cyprus was gekomen, en eene Hechte woning had bekomen, welke niemand van de naderen had willen hebben. Daarop naar het huis van cato gegaan zynde , had men hem niet binnen gelaten , voor reden gevende, dat c a.t o met canidius bezig was om het een en ander intepukken. Hierover had hy zich op eene befcheidene wyze tegen cato beklaagd, 't welk deze niets minder dan befcheiden dus beantwoord had: „ Grote liefde, zegt theophras„ tus, wordt veelal oirzaak van haat. Dit „ ziet gy thands aan u zeiven; want juist daardoor, dat gy my by uitftek bemint, „ wordt gy nu gebelgd, omdat gy u ver5, beeldt , dat ik u minder achting bewy- ze, dan het behoorde. ik gebruike „canidius by voorkeuze boven ande- ren , uit hoofde van zyne grote onder„ vinding, en wegens zyne getrouwheid, „ daar hy terftond is medegekornen ; en 5, byzonder ook, omdat ik hem eerlyk be- „ vin-  pa het LEVEN „ vinde." Dit nu had cato wel onder vier oogen tegen hem gezegd, doch naderhand ook aan canidius medege. deeld. Munatius zulks vernomen hebbende, kwam voordaan niet weder by cato aan tafel, en bleef insgelyks t'huis, wanneer hy ter Vergadering geroepen wierd. Toen cato hem daarop liet aanzeggen, dat hy hem panden zoude, zo als men met onwillige Raadsleden gewoon was te doen, f>} was, hy, zonder zich daaraan te kreunen, (q) Nogthans heeft plutarchus een weinig te voren gezegd, dat c a t o dezen niet veel betrouwde. Waarfchynlyk had hy, federt zyne aankomss pp Cyprus, die goede hoedanigheden van canidius leeren kennen; ofwel heeft cato dit alleea daarom gezegd, om de voorkeur, welke hy aan dezen boven munatius gaf, daardoor te wettigen. (r) Zulke leden van den Raad, welke opgeroepen zynde, zonder wettige reden, afwezig blevena werden daarvoor geboet, en inmiddels, tot dat die boete betaald was, werd het een of ander van hun te pand genomen. Over dit gebruik zyn Verhandelingen gefchreven door eenen Hoogduitfchen rechtsgeleerden, kustner, leerling en vriend van ernesti. Zie dezen by süetonius in jr«//«» ft 17.  VAN CATO DENJONGEN". hen, van het eiland vertrokken, en had lang daarna eenen wrok tegen hem behouden. Dan na eene onderhandeling met m a rcia, welke toen nog niet van CATogefcheiden was, gebeurde het, dat hy door barca te gast wierd genodigd. Hier kwam cato later in dan de overigen, en toen allen reeds aanlagen. Op de vraag, waar zyne plaats was , antwoordde b a rc a , dat hy mogt kiezen, welke hy wilde. Toen rond gezien hebbende, zeide hy, dat hy nevens munatius plaats wilde nemen. Hy ging* ook derwaards, en nevens hem aanliggen; doch fprak hem ditmaal over tafel niet één vriendelyk woord toe. Evenwel op nader aanhouden van ma rcia , liet cato hém vervolgens fchriftelyk weten, dat by hem verlangde te fpreken. Hy vervoegde zich dan ook 's morgens vroeg aan 't huis van cato, en werd door marcia opgehouden , tot dat alle de anderen vertrokken waren. Toen was cato binnengekomen, had hem met beide armen om. helsd, en met alle blyken van hartelykheid bejegend. Dergelyke omftandigheden komen ons voor, niet minder dan openbaare en grote bedryven, iemands zeden en denk- wy-  94- het LEVEN wyze te kenmerken; en daarom hebben wy* ons wat langer hierby opgehouden. Cato verzamelde te Cyprus eene fchat van omtrent zevenduizend talenten, ) Daar hy nu de gevaaren van eenen langen togt vreesde, liet hy verfcheidene vaten ge. reed maken, welke ieder twee talenten en vyf honderd drachmen konden bevatten. Aan elk van dezen liet hy een lang touw vastmaken, aan welks einde een groot ftuk kurk werd gevoegd (f) opdat, ingeval van fchip- breuk , (s) Lipsius de magnit. Rom. L, II. C. 8. merkt tc recht aan; dat dit de warre zom niet zyn kak, daar cato in 't vervolg van dit Leven roemt, dat by van dezen Cyprifchen togt meer in de fchatkist heeft gebragt, dan pompejus van alle zyne overwinningen te zamen Deze mi had, volgens opga, ve van plutarchus ze!ven (zie D. VIII. Leven van pompejus bl, 123) voor twintigduizend talemen in de fchatkist gebr,:g:. Behalven dat ook zevenduizend talenten geen zo grote fchat was voor eenen Cyprifchen Koning van dien tyd. Niet onwnarfcbijnlyk g'st dus die beroemde geleerde, dat hier, in plaats van zevenduizend, zeven-en-twintig duizenden moet gelezen worden. (/) Wat de Franfche Vertalers bewogen hebbe om het woord <3£AAo?, 'r welk kurk beteeken t. door Hutten te vertalen, betuige ik niet te begrypcn.  VAN CATO DEN JONGEN. 05 breuk, deze door middel van hec touw het gezonkene zoude kunnen aanwyzen. Op deze wyze is dan ook al hec geld, Uitgezonderd eene kleinigheid, behouden overgekomen: doch van de cwee boeken, waarin hy alle zyne verrichtingen naauw. keurig had opgeteekend, heeft hy geen gered. Het eene had hy medegegeven aan zynen Vrygelatenen philargyrus, welke te Cenchreën fcheep gegaan zynde, met alles verongelukte. Het andere had hy zelf tot Corcyra behouden overgcbragt, doch als hy hier op de Markt tenten had doen nederilaan, om daaronder te vernachten, en het fcheepsvolk wegens de koude hier en daar vuuren had aangelegd , raakten de tenten in brand , en het boek verloren. Schoon hy nu wel zynen vyanden en las*, teraars den mond kon floppen door de tegenwoordigheid der genen, die 'sKonings zaken hadden waargenomen, fpeet hem echter dit verlies om eene andere reden. Want hy had die aanteekeningen niec zo zeer gemaakc tot zyne eigene verantwoordiging, als wei omdat hy daardoor aan anderen een voorbeeld van naauwkeurigheid wilde geven; 't welk hem nu niet mogt gebeuren, Zyne  0 tiET LEVEN Zyne volbragte zeereis bleef niet ver', borgen voor het Romeinfche volk; en op de tyaing daarvan begaven zich alle hoogö Overheden en Priesters, benevens den gehelen Raad, en het grootfte gedeelre des volks, naar de rMer om hem te gemoet te ' gaan, zodat de oevers aan weerskanten met menfchen bedekt waren , en zyne terugkomst akins de praal en denTuister vati eenen Triumf vertoonde. Zommigen echter vonden het hierby vreemd en eigenzinnig van hem , dat hy , terwyl de Confuls en Prsetors hem dus kwamen verwelkomen , niet uit het fchip naar hun toeging, noch liet aanleggen , maar met de Koninglyke Galei van zes ryen roeibanken even fterk de rivier bleef opvaaren, en niet ftil hield y voor dat de geheele Vloot binnen de haven was. Dodh toen vervolgens de medegenomen fchatten over de Markt gedragen wierden, ftond het volk verbaasd over dien rykdom ; en de Raad vergaderd zynde gaf hem niet alleen de welverdiende loftuitingen, maar nam tevens een befluit, waarby hy buitengewoon Pretor gemaakt wierd, (¥) met Qu) Daar tot bet Pratorfchap de ouderdom vaü vee?*  van CATO den jongen. 97 met hec rechc, om de openbaare fchoüw'fpelen in den met purper geboorden Tabbaard te mogen bywonen. Dan voor deze eerbewyzingén bedankce cato, en verzocht alleen den Raad, om aan nicias, 'sKo» nings Rentemeester , de yryheid té fchenken , op grond van deszelfs trouw en be. wezene dienften. P'hilippus, de vader van marcï'a, was thands Conful; dan in zekeren zin ging al de waardigheid en het gezach van het Confulfchap op cato over, daar de andere Conful hem niet minder vereerde om zyne deiigd , dan philippus uit hoofde van niaagfehap. Cicero vervolgens teruggekomen zyride uit de ballingfchap, waarin hy door toedoen van clodius verwezen was geweest, en thands veel té zeggen hebbende, liet de tafelen, waarop clodius zyne handelingeh ;Üs Tribuurt had laten fchryven, en die hy in 't Kapitool had doen ophangen i terwyl deze afwezig was, met geweld af- fcheiii veertig jaren vereischt wierd, kou cato, die thands niet meer dan agt-en-dertig jaren bereikt had, n<»$ dan op eene buitengewone wyze tot Prstor wortkrj •verkoren. X. deel'» [GJ  93 het LEVEN fcheuren en weghaalen. De Raad hierover vergaderd zynde, verdedigde cicero zich tegen de befchuldiging van clodius hiermede , dar. , daar clodius op eene onwettige wyze Tribuun was geworden, ook alles, wat hy gedaan en gefchreven had, xils van geene kracht zynde, vernietigd moest worden: Dan hierop viel cato hem irt de rede, en vervolgens zelf het woord opvattende , zeide hy, wel te kunnen tóeftemmen, dat clodius in zyn geheele beduur niets dat goed en recht was, gedaan had, doch zo men alles, wat hy als Tribuun verricht had , wilde vernietigen $ dat dan ook de geheele handel van hem cato, met betrekking tot Cyprus, zoude vervallen, en zyne zending derwaards voor onwettig moeten verklaard worden, als zynde op voorftel van eenen onwettigen Tribuun befloten; dat de aanftelling van clodius tot Tribuun niet onwettig was geweest, want dat hy volgens de wet uit een gedacht van Patriciërs tot een Plebejisch gedacht was overgegaan; (V) was zyn beduur, ge* . lyk (v) Schoon iemand wel volgens de Wet uit èea Patricisch tot een Plebejisch geflaeht door aanneming  van CATO den jongen. 99 lyk dat van meer anderen, flechc geweest, dart moest zyn perzoon als fchuldig geltraft worden, maar niet het beduur zelve , 't welk mede mishandeld was, vernietigd worden. Dit zettede kwaad bloed tusfchen cato en cicero, zodat deze eenen geruimen tyd niet meer als vriend met hem wilde verkeeren : naderhand echter zyn zy weder verzoend. Na dezen hielden pompejus en crassus eene byeenkomst met cje.sar, welke ten dien einde uit het Over-Alpifche Galiien was overgekomen. Hier werd befloten , dat zy beiden tevens om het tweede Confulfchap :zouden vragen, en dit bekomen hebbende, bewerken , dat aan c msar andermaal voor den tyd van vyf jaa. ien het Bewind over Galliën wierd opge« dragen, en zy zeiven de belangrykfte Provinciën , met de noodige gelden en legers, in handen kregen: 't welk inderdaad eene zamenzweering was ter verdeeling van het Rorneinfche gebied, en ter omkeering der ftaats- ming tot zoon kan overgaan, was dit echter van geene toepasfing op het geval van clodius. Zie boven in de Aantek. letter /.  t0o het LEVEN ftaatsgefteldheid. Daar nu vele andere eer* lyke lieden voorgenomen hadden mede naar hec Confulfchap ce dingen, werden dezeti alle , coen zy pompejus en crassus als Candidacen zagen opkomen, afgefchrikt; behalven alleen lucius domitius, die door cato, wiens zuscer hy een huwelyk had, werd overgehaald om er niec van aitezien , noch zich te onctrekken aan den ftryd, die niet zo zeer voor het Confulfchap , als voor de vryheid van 'c Romein, fche volk wierd gevoerd. Ook liepen er onder het bestgezinde gedeelte des volks gefprekken rond, dac men niet met onverfchillige oogen moest aanzien, dat de magt van crassus en pompejus vereenigd wierd, als zullende op die wyze geweldda. dig en ondraaglyk worden, maar dac men eenen van de beiden moest uitfluiten. Dezen vereenigden zich dus rondom domitius, hem aanfpoorende om opteko» men, en hem bemoedigende mee de verzekering , dac hec meerendeei der burgers, die zich thands uic vreze ftil hielden, by de ftemming zich voor hem zouden verklaareri- Pompejus en zyn aanhang, hiervoor dan ook beducht geworden, maakten  VAN CATO DEN JONGEN. IOl ten eenen toeleg om domitius, 'smorsens vroeg by fakkellicht naar bet Veld van Mars afkomende, van kant te brengen. De bedieude van domitius, welke met den fakkel vooruitging, werd het eerst aangevallen en atgemaakt. Nadat vervolgens ook de anderen reeds wonden hadden bekomen, ging alles op de vlugt, be • hal ven cato- en domitius. Deze laatfte werd door cato, die zelf reeds aan, den arm. gewond was, tegengehouden, en aangemoedigd om niet hem , tot den laatften droppel bloeds, pal te ftaan voor de Vryheid, en te ftryden tegen Dwingelan. den, die door de gewelddadige wyze, waar» op zy zjch in het Bewind poogden te dringen, genoeg te kennen gaven, hoeda. nig een gebruik zy van hetzelve dachten te maken. Dan, domitius niet beftand zynde tegen het geweld , nam eindelyk de vlugt in huis, en daarop werden pompejusen crassus tot Confuls benoemd. Cato gaf het echter nog niet op, en begeerde nu voor zich zeiven het Prsetorfc.hap, om dus als 't ware eenen Burg te hebben, waaruit hy zyne vyanden kon beflormen , en niet als ambteloos burger den ftryd tegen Con: [G a7 fuls  102 h e t L E V E N fuls te voeren, Dezen, om ook dit voortekomen, als wel voorziende, dat het Pra« torfchap in handen van cato het Confulfchap zoude opwegen, lieten vooreerst den Raad in alleryl byeenroepen , zodat vele leden van de oproeping onkundig bleven, en bewerkten op die wyze een befluit, dat de verkorene Pretors dadelyk in 't bewind zouden treden, en niet behoeven aftewachten den tyd, by de wet bepaald, om zul. ken te kunnen aanklagen, die door geld de ftemmen gekocht hadden. Vervolgens door eene wet hebbende doen vastftellen , dat alle verantwoording ophield, maakten zy hunne onderhorigen en vrienden op om naar het Pratorfchap te ftaan, kochten zeiven de ftemmen voor hun op, en zaten voor by de verkiezing. Desniettegenftaande behield de achting voor cato's deugd de overhand, en de fchaamte vermogt zo veel by de meerderheid des volks, dat zy het verfoeilyk oordeelden cato met ftemmen te verkopen, dien het veel. betamelyker ware als Pretor te kopen ten nutte van den Staat. De eerfte Wyk derhalven, die ter ftemming werd opgeroepen, benoemde hem tot Pretor. Maar nu verzon p o mp e ■ jus  van CATO den jongen. 103 jus oogenblikkelyk, dac hy het had hooren donderen; en onder dac fchandelyk voorwendsel brak hy de Vergadering af:, want de Romeinen waren gewoon zulks als een zeer kwaad teeken ce befchouwcn, en niets ce bekrachtigen , wanneer er van den Hemel afradende teekenen gegeven Wierden.. Vervolgens wederom nog grotere sommen geld uitgedeeld, en alle ecrlyke lieden uit het Veld van Mars gejaagd hebbende, dreef hy en zyn aanhang met geweld door, dat vatinius in plaats van cato. tot Pretor verkoren wierd. Men verhaalt, dat zy , die op zulk eene onwettige en Hechte wyze geftemd hadden, terftond als vlugtende zich wegpakten ; dat daarop de overigen zich, verzameld en hunne verontwaardiging te kennen hebbende gegeven,cato, door eenen der Tribunen gemag.. tigd om op die eigene plaats', en ftond eene Vergadering te houden, als fpreker te voorfchyn was getreden, en even als door eenen hooger geesc gedreven- alles had voorzegd, wac de ftad boven hec hoofd hing;r tevens zyne medeburgers aanfporende om. zich te verzetten tegen pompejus en crassus, die zich aan zulke dingen fchul[G 47 diS  io4 het LEVEN dig kenden, en voornemens waren den Staat op. zulk eene wyze te bcfhjuren, dat zy voor cato vreesden, dat deze als Prator hen in bedwang zoude houden. Hierop naar huis gaande was cato door eene. talryker menigte gevolgd geworden, dan alle de aangeftelde Prators te zamen. Nadat cajus trebonius het voordel, had, gedaan, betrekkelyk de verdeeling der, Provinciën tusfchen de beide Confuls, in. gevolge waarvan de een Spanje en Africa, de ander Syrië en Egypte moest hebben, beiden met volmagt om ter Zee en te Lande die volken te beoorlogen en ondertebrengen, welken het hun zoude goeddunken, gaven alle de overigen de hoop op om irachtdadigen tegenftand te bieden en het voorftel. krachteloos te maken, zodat zy er' zelfs niet eens tegen fpraken. Doch cato klom , voor de ftem - opneming , op het fpreekgeftoelte, en verzocht het woord. Naauwlyks werden hem daartoe twee uuren vergund, en toen hy met langdurige redekavelingen , vermaningen en voorfpcilingen dien tyd had doorgebragt, liet men hem! niet toe te vervolgen j ja als hy desniettegenftaande voortvoer, kwam een Gerechtsdie.  VAN GAT O DEN JONGEN. Ip^. dienaar, en trok hem van de fpreekplaats. Dan ook van beneden bleef hy {taan fchreeuwen, en had daar velen die naar hem hoorden en deelden in zyne verontwaardiging. Maar nu kwam andermaal een Dienaar, die hem aangreep -en wegvoerde tot buiten de Vergaderplaats. Doch niet zodra was hy weder losgelaten, of hy keerde terug, liep. als voren naar het. fpreekgeftoeltx, en fchreeuwde zynen medeburgeren toe, dat, zy hem moesten byftaan. Nadat zulks eenen andermaal gebeurd was, werd trebo. nius woedende, en beval dat men hein naar de gevangenisfe zoude brengen. Eene grote menigte volgde hem derwaards, en, luisterde naar hem, die onder het heengaan niet ophield zich te laten hooren; Zodat trebo nius, door vrees bevangen, hem, weder losliet. Op deze wyze maakte cat o, dat die dag, zonder dat er iets gedaan, wierd, ten einde liep. Dan de volgende dagen wist, men een gedeelte der Burgery vervaard te maken door bedreigingen, en een ander gedeelte te winnen door gunften en gaven; een der Tribunen , aquillius , werd gewapenderhand belet om uit de Raadzaal naar buiten tq [G 5] gaan.  io6 'het LEVEN gaan; c at o zelf, welke uit al zyne raagt riep , dat hy het had hooren donderen , werd van de Markt gejaagd, eene menigte ipenfchen werden gewond, en velen zelfs, verloren daarby het leven : en zo kreeg men met geweld het voorftel bekrachtigd. Dit maakte velen dermate verbitterd, dat zy in eenen oploop de ftandbeelden van pompejus begonden omver te halen; 't welk echter door tusfchenkomst van cato belet werd. Toen er vervolgens een nieuw voorftel gedaan wierd over de Provinciën, en krygsbenden , welke aan cjesar moesten gegeven worden, wendde cato zich. niet meer tot het volk, maar tot pompejus zeiven , hem betuigende en waarfchouwende, dat hy, zonder het nu nog te weten, c je s a r op zynen nek nam , doch wanneer deze hem zoude beginnen te drukken en te zwaar te vallen, dat hy dan, niet in ftaat zynde om hem aftewèrpen., noch ook om hem langer te dragen, met zynen last op de ftad zoude nederftorten; en dat hy dan zoude denken aan de vermaningen van cato, welke zo wel het beste van pompejus zei ven bedoelden, als zy billyk en rechtvaardig op zich zeiven waren. Dan  VArJ CATO den jongen. IO7 Dan pompejus die meermaalen van hem hooren de , floeg zulks in den wind , niet. kunnende geloven, dat c M s a r. veranderen zoude , en vertrouwende op zyn' eigen voorfpoed en magt. Cato voor het volgende j'aar tot Praetor aan gefield zynde , werd gerekend minder, achtbaarheid en luister door eene ftrenge pligtbetrachting aan dien post bytezetten, dan hy denzelven ontfierde en verlaagde , daardoor, dat hy vaak ongefchoeid cn zonder bovenkleed (>) op den Rechterftoel- ver- (w) Dacïer vertaalt hier fans robe, als ware cato daar zonder Toga verfcheenen, fchoon hy een weinig later het Griekfche woord «x',m beter vertaalt fans tunique. Stuart is in zyne Romeinfche Gefchiedenïsfen. D. XVI. bl 53. mede ia den genoemden misdag van dacier vervallen, zeggende, dat cato zich liet zien zonder tabberd. De tabberd of Romeinfche Toga wordt van de Griekfche fchryvers niet znm maar tv?tn»i of Difimy genoemd. Doch de Romeinen droegen ten tyde van cato onder de Toga eenen rok, welke Tunica heette, en die in de oudfte tyden van Rome onbe» "kend was geweest, zodat de ftandbeelden van ro. mulus en titus tatius alleen met eene Toga bekleed waren, zonder Tunica: en volgens as conius pedianus ad Cic. orat. pro fcauro waren er  lo& HET LEV E. N verfeheen, en dus voorzat by de rechtsple?., ging over leven qn dood van aanzienlyke, perzonen. Zommigen. geven hem ook na , dat hy wel eens na den maaltyd, wanneer., hy rykelyk gedronken had, rcchterlyke uic^ fpraken deed: doch dit is bezyden de waarheid. Daar nu het volk door de omkoor pingen der Capdidaten bedorven, was, en. het gemeen van dp ftemverkoping eene kostwinning maakte, wilde hy die ftaatskwaal met wortel en tak uitroeien, en overreedde den. Raad om een befluit,. te nemen , dat de verkorene Overheids-perzonen , by. aldien er geen aanklager tegen hun opkwajn, verpligt zouden zyn om zich zeiyen tot eene zuivering onder eede voor de Rech* ters aantebieden. Dit mishaagde geweldig aan de Candidaten ; en rog meer aan de menigte, die door hun betaald werd; zodat c a t o, op eenen vroegen morgen naar den Rechterftoel gaande, door cencn hoep. volks wierd nagefchreeuwd, gefcholden en met fteenen geworpen; 't welk alle de ove», ri; er zommige ftyve burgers, die zich by hec oude gebruik hielden, en zich alleen met de To$a verge Boegden.  Van CATO Den jongen, lop 'ogen deed vlugten van den RechterlToeï, terwyl hy zelf, gefloten en gedrongen door het gepeupel, met moeite het fpreekgeftoelte bereikte. Daar (taande wist hy dadelyk door de bedaardheid, en onverfchrokkenheid van zyn gelaat het gedruisch te (tillen, en het gefchreeuw te doen ophouden. Door vervolgens te zeggen het gene ter zake diende , en 't welk met bedaardheid werd aangehoord, herftelde hy volkomen de rust. Toen de Raad hem deswegens prees, zeide hy: „ ik kart U niet pryzen, die eenenPrajtor in 't gevaar hebt gelaten, zonder hem te hulpe te komen. De Candidaten ondertusfchen waren allen in eenen geweldigen tweeftryd; daar elk aan den eenen kant vreesde geld te belleden, en aan den anderen kant beducht Was, dat zyn mededinger zulks doen zoude, en hy daardoor moeten achterftaan. Hierom kwamen zy met elkander overeen, om hoofd voor hoofdhon. derd en vyf-en-twintig duizend drachmen uitteleggen; en vervolgens allen op eene eerlyke wyze en overcenkomltig de wetten naar het bedoelde eerambt te (taart , zodat hy, die daartegen handelde , en zich omkooping veroorloofde , het uitgelegde geld zou-  iio n e t LEVEN zoude verliezen. Deze overeenkomst getroffen hebbende, kozen zy cato tot bewaarder, en tevens tot fcheidsman en getuige , en fielden dus het geld met het gefchreven verdrag in zyne handen. Doch hy wilde het geld niet aannemen, maar nam daarvoor borgtogten. Toen de dag der ftem min ge daar was, plaatfte cato zich naast den Tribuun, die Voorzitter was van de Vergadering, en nadat hy naauwkeurig acht had gegeven op de (lemming, ver. klaarde hy eenen der genen, die overeengekomen waren om dat geld uitteleggen, (V) fchuldig aan kwade trouw, en veroordeelde hem om het geld aan de overigen te betalen. Dezen echter, na zyne rechtvaardigheid geprezen en bewonderd te hebben, fchonken den anderen de boete kwyt, oordeelende, dat dezelve genoeg geftraft was. Dan aan anderen mishaagde dit gedrag van cato, by welken hy zich daardoor wel voornamelyk gehaat maakte, omdat hy zich het gezach van den Raad, van de Recht- ban- (x) Er ftaat wel ietterlyk, die het geiduitgelegd hadden, doch uit het verhaal blykt, dat zy eigenlyk geen geld althans aan cato hadden ter hand gefteid, maar alleen borgtogt daarvoor gegeven.'  VAN CATO den jongen. ui banken en van de hoge Overheden had aangematigd. Inderdaad, geencrhande deugd . berokkent iemand, in wien dezelve geroemd en ouderfteld worde, meerder haat, dan die van rechtvaardigheid, omdat dezelve ons ■invloed en vertrouwen geeft by de menigte, Deze toch eert niec Hechts rechtvaardige mannen, even zo als zy dapperen vereert, noch bewondert hen, even zoals zywyzen bewondert, maar zy bemint hen tevens, zy jjchenkt hun. geloof en volkomen vertrouwen: terwyl. zy van de twee andere zoorten van lieden de eerften vreest, en de laatften wantrouwt. Daarenboven befchouwt zy deze twee zoorten als meer uitmuntende doör de natuur, dan door eigen wil; achtende, dat van die twee deugden, dapperheid en wysheid, de eene. fterkte van ziel, en de andere eene gezondheid van dezelve is; ter. wyl men om rechtvaardig .te zyn alleen den wil behoeft te hebben; waarom ook de menfchen zich het allermeeste fchamen over onrechtvaardigheid, als zynde eene ondeugd, die geene ontfchuldiging eoelaat. f Dit was dan ook de reden, waarom alle de Groten vyanden waren van cato, als wiens roem hun ten verwyt ftrekte. P o m- pe-  "m het* LÉVEN pejus in 'r, byzönder, den roem v an e li tó als eene ondermyning van zyn gezach befchouwende, maakte telkens lieden op 'om hem te belasteren, onder dezen was 'clodius de Tribuun, die hu wedér mët pompejus verzoend was. Deze verweet 'cato openlyk, dat hy eene goede zorn van het geld van Cyprus verdonkerd had, èn dat hy tegen pompejus alleen daarom de party trok , omdat die geweigerd had zyne dochter te trouwen. Cato beantwoordde dit met të zeggen , dat hy van Cyprus, zonder èënën enkelen ruiter ofzol* daat daarvan voor zich te nemen, meer gelds aan 't land had bezorgd, dan pompejus van alle zyne oorlogen en zegepralen, waarmede hy de aarde had verwoest. Dat hy nooit had verkozen pompejus tot fchoonzoon te hebben: niet omdat hy pompejus beneden zich rekende , maar ómdat hy zag, dat zy in ftaatkundige denkwyze te veel Van elkander verfchilden'. „ Ik, zeide hy, heb eene Provincie, Wel„ ke my, na het aflopen van myn Pra?„ tors-ambt aangeboden werd, afgeflagen; „ hy daarentegen neemt dezen met geweld % öra voor zich te houden, en geeft ge-  van CATO dèn jongen. II3 •,, nen aan zyne vrienden. Nog onlangs heeft hy aan caesar zes duizend man „ Krygsvolk geleend tot den Gallifchen. i, oorlog, welken noch cjesar van u, „ Burgers! gevraagd heeft, noch pompejj jus met uwe toeftemming heeft Overge;, daan: neen, maar onze geheele krysg. Yi magt, en wapenen, en paarden worden „ gebruikt om daarvan op eigen gezach „ elkander te gcryven en. dienst te doen. „ Pompejus laat zich Imperator en Opperbevelhebbcr noemen', en hy geeft zy. „ ne legermagt én zyne Provinciën weg » aan anderen , terwyl hy zelf in de ftad ** hangen , als hoofdaanvoerder der ft ongeregeldheden in de Volksvergaderin • „ gen, cn belïoker van oproeren,doormid„ del van welken het zichtbaar is dat hy „ zich den weg zoekt te banen tot de Op„ perheerfchappy." Op deze wyze verweerde hy zich tegen pompejus. Hy had eenen vriend, marcus favön 1 u s genaamd, die een zo vuurig aanhan s ger van hem was , als men verhaalt dat apollodorus de Phalercè'r eertyds was van socrates, zynde tot verrukkens toe ingenomen met deszelfs leer, zodat hy X. deel. [H] daar-  n4 het LEVEN daarmede niet koelzinnig en bedaard, maaf onbezuisd, even als de dronkaarts, en als een uitzinnige was ingenomen. C^y) Die favonius nu aanzoek doende tot de waardigheid van jedilis was niet gedaagd, doch (y) Of dit laatlte gedeelte , zpde tot verrukken! toe enz. eigenlyk van apollodorus, of van f avo nius gezegd wordt, Js ons niet duidelyk; dan daar de een met den anderen wordt vergeleken, kan het op beiden worden toegepast. Die apoi> l odorUs is bekend als een yverig aanhanger van socrates, doch voor het ov ;rige eene zwakke ziel, die met andere vrienden van dezen wysgeer hem in de gevangenisfe bezoekende, en de laatlte irtirên van deszelfs leven in zyn gezelfchap doorbrengende, nie;s deed dan huilen en buiken; zo als plato ons verhaalt in zynen Phaedon. Ook deelt ons /slianus Var. ff. ri. L. I. C. 16, nog deze by zonderheid van hem mede, dat hy een kostbaar kleed en eenen dergelyken mantel had medegebragt, willende, dat socrates die zoude aantrekken , voordat hy den giftbeker uitdronk , opdat hy dood zynde er welgekleed mogt uitzien: welk dom begrip socrates niet ongemerkt liet. Dat hy, om zyne uitzinnige hoogachting voor socr ATEs.den bynaam van ftcmxet „ den uitzinnigen," had gekregen, leert ons plato in zyn Gastmaal, en hierop fchynt plutarchus in debovenltaandeplaats te doelen met het woord pwxaTsjev, ah een uit' zinnige.  van Cato den joegen. 115 doch gat o, die by de ftemming tegenwoordig was, ontdekte, dat alle de ftemtafeltjes met ééne hand gefchreven waren; en dit bedrog openbaar makende j bewerkte hy, door zich te beroepen op de Tribu. nen, dat de gedane keus vernietigd wierd* Favónius vervolgens tot jedilis aangefteld zynde, nam cato de zorg op zich van alles, wat tot dat ambt behoorde. Hy regelde de fpelen in den Schouwburg! gai> aan de fpelers geene kronen van goud, maar, even als in de Olympifche fpelen, Van olyfbladeren. In plaats van gefchenken in geld deelde hy uit, aan de Grieken bete, falade, rapen en peeren; aan dé Romeinen kruiken met wyn, varkenvleesch, vygen * komkommers , cn takkebosfchea. ■ Zommigen fpotteden met deze goedkoope giften, doch anderen waren er zeer mede in fchik , ziende , dat de ftrengheid en ftuurslieid van cato zich een weinig tot vrolykheid 'begon te fchikken. Eindelyk mengde favonius zich zelveri onder den hoop , en ging tusfchen de aanfehouwers zitten, waar hy c a to met handgeklap toejuichte, en uitriep , dat hy vereeringen en belooningen wist te geven aan . de genen [i/ 2] die  u6 het LÉVEN die het verdiend hadden ; verzoekende de aanfchouwers het zelfde ook te doen, eri gevende dus te kennen, dat hy alle magt geheel aan he'm opgedragen, in den anderen fchouwburg 'gaf curio, de ambtgenoot van r a v o n i u s , kostbaare fpelen : doch het volk'liep van hem weg, en ging naar ceh fchouwburg van favojjius,waar' het het zich recht vermaakte met- dezen da rol te zien fpelen van toekyker, terwyl ca-* to voor hoofdaanlegger fpeelde. CatO deed dit alles om de gewone manier, waar • op die fpelen gegeven wierden, te gispen, en om zyne medeburgers te lecren, dat men fpel als fpel moest behandelen, en daarby Kever eenvouwdige genoegens verfchaffen, 'dan kostbaren toeftel maken , welke veroirzaakte , dat men aan een nietswaardig ding grote zorg en moeite moest hefteden. Toen vervolgens scipio, hyps/eus en mi'lo naar het Confulfchap dongen, cn Zich daarby niet Hechts vart de gewoone en bytta reeds als wettig aangenomen, flechte middelen, te weten gefchenken en omkoopingen , bedienden, maar openlyk geweld gebruikten, en op de onbefchaamdffe cn onzinnigfle manier door vechten en moorden eenen  van CATO den jongen, flfrf eenen burger-oorlog verwekten, en zommigen daarom van oordeel waren, dat men pompejus tot Voorzitter by de ftemmingmoest aanftellen, verklaarde cATO:zich in 't eerst daar tegen, zeggende, dat niet de. wetten hare veiligheid van pompejus,. maar pompejus zelf zyne veiligheid van de wetten behoorde te hebben. . Dan toen hierop eene langduurige regeeringloosheid volgde , en de Markt dagelyks met drie Krygslegers bezet was, zodat het kwaad op het punt ftond om ongeneeslyk te worden, werd hy van gevoelen, dat men , eer de nood op 't hoogfte kwam, met vrywillig goedvinden van den Raad, aan pompejus het beftuur van zaken in handen moest geven , en eene mindere inbreuk op de wetten toelatende , om daardoor het grootfte kwaad .te genezen, (z) liever maar de alleenheerfching invoeren, dan zich niet verzetten tegen een oproer, 't welk gewisfelyk in eene alleenheerfching zoude eindigen,. Er, werd dan door bib ulus , een' . . .. vriend O) In den text is hier waarfchynlyk eene fout ingeflopen, die 'echter den Nederduitfchen lezer tot yerlland van den zin niet kan hinderen. 3]  u8 het L E V E IS vriend van cato, in den Raad het voor< üel gedaan, om -pompejus tot Conful te verkiezen zonder ambtgenoot, op grond, dat of de Staat door hem gered zoude worden, of anders in hem ten minden nog beter Meester zoude hebben, dan in de anderen. Dit voordel werd door cato, tegen elks verwachting, onderdcund, en nog nader aangedrongen met deze rede, dat alle heerfchappy beter ware dan regeeringloosheid; dat hy verwachtte, dat pompejushet beste gebruik van zyne magt zoude ma^ ken , en de Staat , die hem was toevertrouwd, behouden. Pompejus dan, tot Conful verkooren zynde, liet cato verzoeken om by hem te komen in de hoven , welken hy voor de ftad had; en toen deze kv.an, ontving hy hem met alle blyken van hartelyke genegenheid, betuigde hem zyne erkentenisfe, en verzocht hem voorts, dat hy zyn raadsman wilde zyn, niet alleen, maar ook zyn medehelper in 't beduur, (a) Cato gaf daarop ten antwoord, dat zyne vorige ge- G») Wy nemen met du soul in den Text aan, in plaats van  VAN CATO DEN JONGEN. 110 zegden niet waren voorrgekomen uit haat tegen pompejus, noch zyn laatfte voorftel uit zucht om hem te behagen, maar dat hy in alles het behoud van den Staat had bedoeld; dat hy hem wel raad wilde geven in zyne byzondere zaken, indien hy daarom gevraagd wierd , en wat de zaken van 't land betrof, dat hy daarover fteeds zoude zeggen, wat hem goeddacht, ook zonder dat hem zulks gevraagd wierd: en hierin hield hy woord. Want vooreerst * als pompejus nieuwe ftrafwetten en zwaa. re bopten wilde vastftellen tegen de zulken, die het volk haddén omgekocht, ried hy hem het verledene niet aanteroeren, en alleen voor het vervolg bepalingen te maken; want dat het zeer moeilyk zoude zyn , omtrent het ftraffen van voorgaande vergrypen billyke bepalingen te maken, en dat nieuwe ftrafwetten tegen verledene misdryven hard zouden zyn voor de zulken, welke dan geftraft wierden volgens wetten, waartegen zy niet gezondigd hadden. Vervolgens, als hy zag, dat pompejus by eene rechtspleging van aanzienlyke perzonen , welke nabeftaanden van hem waren, in vele opzichten infehikkelykheid en flapheid ge« [H 4] bruik.  120 h et L E VEN bruikte, beftrafte hy hem hierover ernfiig. en bragt hem daarvan terug. Maar toen pompejus, die het houden van lofredenen op aangeklaagden door eene wet had afgefchaft, zelf eene lofrede fchreef voor munatius, (\b.y en die in het gerecht inleverde, ftak cato, die juist mede als rechter zat, de vingers in de ooren , en verbood dat dit getuigfchrifc gelezen wierd. De zaak bepleit zynde, werd cato wel als rechter door munatius gefchrapt, maar hy zelf werd niettemin veroordeeld. In 't gemeen veroirzaakte cato grote moeite en verlegenheid aan de aangeklaagden, die hem niet gaarne tot rechter wilden houden, en hem ook niet durfden weeren ; want velen werden juist daarom veroordeeld, om 'dat zy, door cato te weeren, geen vertrouwen fchenen te ftellen op de rechtmatigheid van hunne zaak; terwyl het anderen als eene grote fchande verweten wierd, dat zy cato, tot rechter verkoren zynde, niet hadden goedgekeurd. Toen nu c ze sar, fchoon zich by zyn ■ ■ " Y k- O) Zie D. VIII in 'r Leven van pompbtus bl 155. ' ■  van CATO den jongen. ]2j leger in Ga^iën bevindende, en daar oorlog voerende , niettemin in de ftad zich door middel van geld en vrienden eenen magtigen ■ aanhang maakte , begonden c ato's voörfpellingen pompejus eindelyk wakker te maken, zodat hy, die te voren geheel ongelovig was, nu cenig inzien van 't gevaar begon te krygen. Dan daar het .hem nog fteeds aan voortvarendheid cn moed ontbrak om handen aan 't werk te flaan en zich krachtdadig te verzetten, befloot cat q naar het Confulfchap te liaan, vertrouwende, dat hy als Conful c je sar weldra het Krygsbewind afhandig zoude maken, of althands deszelfs listige, oogmerken aan den dag brengen. Zyne beide mededingers waren mannen , beiden gezien by het volk; (cj doch de eene, sulpicius, die zyne aanzienlyke ftaatsbevorderingen voorname, lyk aan het gezach en den invloed van c a- TO. (c) Namelyk servilius sulpiciu.s rufus en marcusclau.dius marcellus, welken, to als pio cassius zegt, tot Gonfuls benoem.d werden, de eene om zyne grote kunde in de wetten, en de andere om zyne welfprekendheid. fr. vêrt. IH 5]  122 het LEVEN t o te danken bad, werd by efk geoordeeld hierin flecht en ondankbaar te handelen: alleen cato nam zulks niet kwalyk ; „ want wat wonder is het. zeide hy, dat „ iemand datgene, 't welk hy als de wen„ fehelykfte zaak befchouwt , niet aan „ eenen anderen afflaat." Dan toen hy in den Raad een befluit had doorgedrongen, dat de Candidaten in perzoon hun verzoek aan het geheele volk zouden doen; en zich noch van de vourfpraak eens anderen bedienen, noch ook by de burgers afzon derlyk rondgaan, maakte hy zich nog meer gehaat by de burgery, klagende dat hy haar niet alleen het brood uit- den mond nam maar ook van het genoegen beroofde om gunften te bewyzen; en dat hy dus het volk tevens arm en veracht maakte. En dewyl hy daarenboven noch zelf om het Confulfchap wilde vragen, maar liever de waardigheid van zyn karakter bewaaren, dan door nederige aanzoeken by het volk de waardigheid van het hoge bewind daarby voegen; noch ook toeliet, dat zyne vrien* den datgene voor hem deeden, waardoor anders de menigte gevleid en gewon. neu  VAN CATO DEN JONGEN. 123 nen wierd , was het gevolg, dac hy van het Confulfchap verdoken wierd. •* Daar nu gewoonlyk zulk eene mislukking niet alleen de perzonen zeiven, wel» ken zy treft , maar ook deszelfs vrienden en nabeftaanden dagen lang neerflachtig en bedroefd maakt, en een gevoel van fchande by dezelven verwekt, wist cato die te leur'lelling zo wel te verzetten, dat hy zich dadelyk zalfde, cn in 't Veld van Mars met den bal ging fpelen; als ook na den eten, volgens zyne gewoonte, ongefchoeid en zonder opperkleed naar de Markt ging , waar hy met zyne vrienden rondwandelde. Cicero beftrafte hem wel, dat hy in eenen tyd, waarin de Staat zulk eenen Bewindsman hoog nodig had, geene moeite had gedaan, noch getrachc hec volk door pligtplegingen op zyne hand te krygen, en zelfs ook voor het vervolg den moed en de hoop geheel had opgegeven, daar hy nogthands om het Praïtorfchap wel een tweede aanzoek gedaan had. Doch cato gaf daarop ten antwoord, dat het Praïtorfchap hem in 't eerst mislukt was, niet door den wille des volks, maar omdat het volk gedwongen en omgekocht was; terwyl hy integendeel by de  114 het LEVEN de verkiezing der Confuls, waar geene oneerlykheid had plaats gehad, zich verzekerd hield, dat het volk hem voorby gegaan had om zyn gedraag: en dit te veranderen ten gevalle van anderen, om met hetzelve eene tweede te leurftelling te ondergaan, was niet beftaanbaar met het karakter van een verftandig man. Nadat c je s a r vervolgens krygshaftige volken beoorloogd en met groot gevaar over-, wonnen had, doch de Germanen, na het fluiten van een Vredeverdrag met dezelven, zo het fcheen , had aangevallen, van welken hy driemaal honderdduizend in de pan had gehakt (W), waren velen van gevoelen , dat men wegens die heuchlyke tydingen dankofferanden aan de Goden moest brengen; maar cato integendeel zeide, dat men cjesar aan die volken, welken hy onrechtvaardig aangevallen had, behoorde overtejeveren , om daardoor voortekomen , dag (a") Zie het Leven van cjssau D. IX. bl. 61 en volg. waar het getal der gefneuvelden op viermaal honderdduizend wordt begroot. Dit laatlle koomt overeen met c.ïsars eigen verhaal, Bel. Gal. IK is.  VAn C A T Ö den jongen. Ï2^ flat men den vloek niet bragt over zich zeiven en over de ftad. „ Wy mogen even' wel," voegde hy er by, „ den Goden wel door offeranden onzen dank betub „ gen, daarvoor namelyk , dat zy de doli, heid en fiechtheid van den Veldheer niet „ aan het leger hebben gewroken, en den Staat nog gefpaard hebben." Daarop fchreef c«sar eenen brief aan den Raad* vol van lasteringen en uitvallen tegen ca-tö; welke brief voorgelezen zynde, rees cato op, niet als iemand die vergramd en in hevige drift was, maar als welbedacht en voorbereid op 't gene hy zeggen wilde, en. toonde, dat die uitvallen tegens hem zeer veel geleken naar fchimp en fpotterny, door caesar, gebezigd om anderen te vermaken en te doen lachen: doch vervolgens begon hy c/esau's ontwerpen van ftuk tot ftuk nategaan, en deszelfs fiechtheid, niet als' ware hy zyn vyand, maar zyn medcfïander en deelgenoot in het eedgefpan, aan den dag te leggen, en te beWyzen, dat men nier voor de Britten, (<*) noch (e) Dewyl cffiiAK op dat pas nog niet met de Britten te doen had gehad, zyn amiot en da- cier  ü5 h ë t LÉVEN noch voor de Galliërs, maar, zo men wy§ Ware , voor c/esar moest vrezen. Hier. door bragt hy zulk eene verandering in de gemoederen voort, cn wond dermate den Raad op, dat het cjesars vrienden berouwde dien brief in den Raad te hebben voorgelezen, en daardoor aan cato gelegenheid gegeven te hebben om waarheid tc fpreken, en rechtmatige befchuldigingen tegen c m s a r intebrengen. Er werd dan niets befloten, doch alleen gezegd, dat het dienftig ware eenen anderen in Cés ars plaats aanteftcllen. Toen nu daarop des. zelfs vrienden wilden, dat dan pompejus insgelyks de wapenen zoude neêrleggen en alle zyne posten overgeven, of anders, dat c£sar ook geen' afftand moest doen, riep cato, dat nu die dingen gebeurden, welke hy voorfpeld had; dat de man nu reeds openlyk misbruik maakte van die magt, welke hy op eene bedrieglyke wyze, CifcR van gedachten, dat hier in plaats van Britten moet gelezen worden Germanen. Dan c/esar zelf meldt het dankfeest, 't welk ter zyner eere befloten werd, niet eer, dan nadat hy reeds den eefden togt naar Brittanje gedaan had.  va^ Cato den jongen. 107 fcg , en door hec volk een rad voor de oogen te draaien, had weten in handen te krygen. Dit alles echter vond buiten de Raadzaal geenen ingang, daar het volk be* ftendig c Az sar ten top van magt wilde gevoerd hebben. De Raad liet zich wel doof hem overtuigen, doch vreesde het volk» Dan toen Ariminum was ingenomen, en men tyding kreeg; dat e jes a r met een le. gcr fa aanragc was op Rome, hielden, zo wel pompejus als het volk, de oogen op c \ t 0 geflagen, als die van den beginne niet alleen • deze dingen voorzien had, maar ook het eerst van allen openlyk cjësaus oogmerken aan den dag had gelegd. Daarop zeide cato: „ Burgers! zo iemand uwer geloof had geflagen aan 't ,5 gene ik u voorfpelde „ en men toen mynert „ raad had opgevolgd, zoude gy thands „ niet voor éénen vrezen, noch van éénen „ uw heil verwachten." Pompejus antwoordde , dat , ja , c a t o*s voorfpelling waarachtiger, doch het gedrag van hem zeiven vredelievender was geweest. Daarop {temde cato in den Raad , dat men aan pompejus het geheele Opperbewind van zaken moest opdragen, zeggende, dat zulken ,  ta8 het LEVEN kén, die groot kwaad kenden (lichten, dok" groot kwaad konden wegnemen. Dan pompejus, die geene krygsmagt byëeli had , en wel zag dat het weinige krygsvolk, 't welk hy geworven had, onwillig was, verliet Rome. Cato befloten hebbende hem te volgen, en mede de vlugt te nemen, zond zynen jongften zoon naar het land der Bruttiers tot munatius; den oudften hield hy by zich. En daar nu zyn huis cn zyne dochters opzicht noodig hadden, nam hy. m a r c i a weder tot zich ; die thands als weduwe in eene ryke erfenisfc zat. Want ho,r ten sius had by zyn fterven haar tot zyne erfgenaam benoemd. Hieruit byzonder nam cjesar aanleiding om cato tc belasteren , hem uitmakende voor eenen gierigaard , en iemand die van het huwelyk een ftuk van geldwinning maakte. „ Want, zeide hy, waarom „ moest hy haar afftaan, zo hy eene vrouw „ noodig had? of had hy er geene van noode, „ waartoe dan haar weerom genomen, zo „ hyniet van den beginne haar als een lo„ kaas had uitgezonden aan hortensi„ us , en eene jonge vrouw te leen had H gegeven, om eene ryke vrouw weerom j, te  van CATO den jongen. I2p „ te krygen?" Dan hierop past zeer wel het zeggen van euripides; (ƒ) „Dit ongerymd verwyt — want is 't niet onrjerymd „Een' held als hercules van lafheid te betichten <" het is toch even 't zelfde, of men aan hercules lafhartigheid verwyt, of c a t o van vuile winzucht befchuldigt. Voor het overige, of niet wel buiten d.u op dit huwelyk iets te zeggen valle, is eene andere vraag. C ato nu, nadat hy marcia weder aangenomen , en de zorg voor zyn huis aan haar opgedragen had , begaf zich op reis om pompejus te volgen. Van dien dag af zegt men dat hy nooit weder de hairen of den baard heeft laten affcheeren , nochte immer eenen krans op't hoofd heeft gezet, maar fteeds een en hec zelfde voorkomen van neerflagtigheid en droefheid over de rampen van zyn vaderland , 't zy dat zyne party overwon of de neerlaag kreeg , tot aan zynen dood toe heefc gehouden. Daar hem nu ter tyd STcilië als Provincie was (ƒ) In de Tragedie, genaamd Hercules inmede vs. 17-4- X. deel. [/]  130 het LEVEN was ten deele gevallen, was by overgeftoken naar Syracuzen. Hier tyding krygende, dat asinius pollio, van de tegenparty afgezonden, met krygsbenden te Mesfina was aangekomen, liet hy hem de reden afvragen van dezen overtogt. Dan toen deze hem daartegen liet vragen naar de reden der verandering van zaken, en hy voorts verftond, dat pompejus geheel en al Tta. lië verlaten en zich onder de nuturen van Dyrrachium gelegerd had , zeide hy, dat er veel onzekers en twyffelachtigs was in het beftuur der voorzienigheid, indien pompejus, die in zyne voorige bedryver , waarby noch het algemeene welzyn, noch de rechtvaardigheid in aanmerking waren gekomen , altoos onverwinlyk was geweest, nu, daar hy het Vaderland wilde redden, en voor de Vryheid ftreed, van 't geluk wierd verlaten. Schoon hy nu zich wel in ftaat zag om asinius weder te doen vertrekken, wilde hy echter., daar er verfterking voor dezen op weg wa zonen , goederen en wapenen wilde bedienen , zo als hy zulks mogt goedvinden $ ,ng . ; •':;;} s: iv ÓO» (i) Wy lezen Kier niet rf.iske wftvj&itïmi tri plaats van emvx^'"^-  J48< het LEVEN oordeelende, dac hec beter voor hun ware, in gehoorzaamheid aan hem ce {heuvelen, dan hec leven ce behouden , door eenen man van zo grote deugd te verlaten. Een van ailcn floeg voor, een befluit te nemen om de flaven in vryheid te ftellen, en dit werd van de meesten goedgekeurd: maar cato zeide, dat hy zulks niet wilde doen, want dat het onwettig en onbillyk was; zo evenwel de heeren zeiven goedvonden hunne (laven vry te laten, dat hy dan wel de zulken, die de wapenen konden dragen, gebruiken wilde. Velen beloofden dit; waarop c a t o, na bevolen te hebben elk die wilde optefchryven, de Vergadering verliet. Kort daarna ontfing hy brieven van juba en scipio. Juba, die zich mee eenige weinigen in eenen berg verfcholen hield, verzocht te weten, wat of cato's befluit ware; want, zo hy Utica dacht te verlaten, zou hy hem daar verwachten, doch zo hy een beleg dacht uittehouden, wilde hy hem met een leger te hulp komen. Scipio, die achter eenen uithoek, niet verre van Utica , ten anker lag , wachtte daar irisgelyks op befcheid. Cato  ?AN CATO DEN JONGEN. I49 C a to vond het raadzaam de brengers dezer brieven optehouden, toe dat by ten aanzien van de gevoelens der driehonderd zekerheid had. Want wat de leden van den Raad betrof, dezen waren welgezind, Helden dadelyk hunne ilaven in vryheid, en ■wapenden dezelven ; maar op de driehonderd, die Kooplieden en woekeraars waren, •en wier vermogen grotendeels in hunne Haven beflond , hadden de woorden van cato niet lang vat gehad. Even als zoramige lichaamen ras heet worden, doch ook, zodra het vuur weggenomen is, ras weder bekoelen, even zo werden zy door de tegenwoordigheid van cato aangevuurd en in drift gebragt, maar wanneer zy vervolgens met zich zeiven te rade gingen, dan verbande de vrees voor e iE s a r den eer-bied voor cato en voor de eer uit hunne harten. „ Wie zyn wy, zeiden -zy., en wie ,, is de man, aan welken wy weigeren om .., te onderwerpen ? Is het niet die c x„ sar, die thands de geheele Romeinfche „ magt in handen heeft ? En geen van „ ons is immers een scipio, of een po mpejus, of een cato. Nogthans ml* v len wy, in een tydftip , waarin elkeen [K 2] *> ui:  ,5o het LEVEN „ uit vrees zich vernedert , de v apenen opvatten voor de Romeinfche Vryheid, „ en uit Utica kryg voeren tegen eenen man, wien cato en pompejus vlugtende meester van [talie gelaten hebben 1 „ Wy zullen onze Haven vry maken om tegen c/esar te vechten: wy, die zeiven juist zo veel vryheid hebben, als " hy goedvindt ons te laten 1 Neen,dwazen als wy zyn! leeren wy liever ons „ zei ven kennen,- zoeken vvy vergiffenis by ", den overwinnaar; en zenden wy afge„ vaardigden tot hein, om die vergiffenis „ voor ons aftelmeeken." Zo dachten cn fpraken de bezadigften onder die driehonderd; maar de meesten fmeedden heimelyk eenen toeleg om zich van de leden des Raads te verzekeren , ten einde door dat middel zich met cjesar te verzoenen. Cato had wel de lucht gekregen van deze verandering in hunne gezindheid, doch liet niets daarvan aan hun blyken. Evenwel fchreef hy nu aan scipio en juba, dat zy van Utica moesten afzien, vermids men op de driehonderd niet kon betrouwen; en zond daarmede de briefdragers terug. Uk den laac.^n ihj was een v '" aan  van CATO den jongen. 151 aanzienlyk getal van de ruitery ontkomen, welke den weg naar Utica genomen hebbende , thands drie afgevaardigden aan c ato zonden, doch niet met een eenftemmig befluit van allen. Namelyk zommigen van hun wilden zich by juba voegen; anderen wilden zich onder het bevel van c a t o begeven; eenigen maakten zwaarigheid om zich binnen Utica te betrouwen Cato» dit vernomen hebbende , liet bevel aan marcus rubrius om: de driehonderd in 't oog te houden, en de teekening der genen, die hunne flaven vry lieten, gerustelyk aantenemen, doch niemand daartoe.te dwingen. Daarop nam hy de leden van den Raad met zich , en ging met dezen naar buiten. Hier fprak hy met de hoof. den der ruitery, en bad hun zulk een aantal Romeinfche Raaden niet aan hun lot ovenelaten, noch juba, in plaats van cato, tot hunnen Opperbevelhebber te nemen, maar liever gezamenlyk te zoeken elkander te behouden , en zich allen binnen Utica te begeven, als zynde eene plaats, die door ftorm niet was intenemen, en voor vele jaren van levensmiddelen en andere noodwendigheden voorzien was. Het  ï5* het LEVEN zelfde baden hun ook de Raaden, met tranen in de oogen; waarop de hoofden der ruitery heen gingen om met hun volk te fpreken. Cato ging inmiddels met de Raden op eene hoogte nederzitten, om het antwoord aftewachten. Terwyl hy hier zat, koomt rubriüï gramftoorig by hem , zich beklagende over de ongeregeldheden en het oproerig gedrag der driehonderd, die afvallig wierden , en de ftad in rep en roer bragten. Daarop werden de meesten wanhopig, en borften uit in tranen en geklag. Dezen zogt cato gerust te ftellen , en liet de driehonderd verzoeken , dat zy nog eene wyle tyds geduld wilden hebben. Maar nu kwamen de afgevaardigden der ruitery met onbefcheidene eifchen. Deze liet zeggen, dat het haar wel niet te doen was om in zoldy van juba te ftaan, en dat zy, cato aan 't hoofd hebbende, voor cjesar niet vreesde : doch dac zy hec hoogstgevaarlyk oordeelde , met de inwo, ners van Utica, zynde Phamiciers, een wispelturig volk, binnen dezelfde ftad befloten te zyn: want zo dezen zich al voor het tegenwoordige ftil hielden, zouden zy echter,.  van CATO den jongen. 153 zodra ces ar overkwam, tegen hen opftaan en hen overleveren Hy derhalven, die henlieden tot medehelpers en bondgenoten begeerde, moest vooraf de inwoners van Utica uit de ftad dryven of dood {laan; en op die wyze de ftad van vyanden cn bar. baren gezuiverd hebbende , hen dan verzoeken om daarin te trekken. Cato vond dit ten hoogften wreed en onmenschlyk. Hy gaf echter een zachtzinnig antwoord , en zeide, dat hy hierover met de driehonderd zoude raadplegen. Terug gekomen zynde in de ftad, ging hy dezen fpreken, welke nu niet meer , uit ontzag voor hem, zich van voorwendfels en omwegen bedienden , maar openlyk verklaarden niet te kunnen dulden, dat men hen dwong de wapenen tegen cmsar te voeren, 'c welk zy niet konden noch wilden doen. Zommigen gaven ook mompelende te kennen, dat men de leden van den Raad in bewaaring moest houden tot op de aankomst van caesar. Dan cato liet niet blyken, dit laatfte gehoord te hebben: ook was hy min of meer hardhoorig. Daarop bericht ontfangende, dat de ruitery begon aftetrekken, en nu vrezende, IK 5] dat  451 het LEVE N dat de driehonderd geheel en al hunne woe« de aan de leden van den Raad mogten koelen, ging hy terftond met zyne vrienden derwaards. Toen hy nu inderdaad bevond, dat de ruitery reeds op reis was, nam hy een, paard en reed hen achterna. Zy hem ziende aankomen, werden verblyd, wachtten hem in en baden hem om met hun een goed heenkomen te zoeken. Toen, zegt men, begon-cato zelfs te fchreien, biddende en fmeekende met uitgeftrekte handen voor de leden van den Raad 5 ook draaide hy de paarden van eenigen om, en greep hunne wapenen, tot zo lang hy eindelyk van hun verwierf, dat zy ten min* ften nog dien dag bleven om aan de Ra* den eene veilige vlugt te verfchaffen. Nadat hy dan met dezen weder in de ftad was gekomen , en een gedeelte van dezelven aan de poorten had geplaatst, en een ander gedeelte in het kasteel gelegd, begonden de driehonderd te vrezen , dat men hen voor hun veranderd gedrag ftraffen zoude. Hierom zonden zy tot cato, en lieten hem* bidden , dat hy zich toch door niets mogt laten weerhouden om by hun te komen. Maar de Raden omfingel-  van CATO denjqngen. 155 den hem, en wilden dit niet toelaten,zeggende, dat zy hunnen befchermer en redder niet'zouden wagen in handen van trouwlozen en verraders. Want destyds was c aTO's deugd by elk in Utica even zeer geacht en bemind; daar men overtuigd was, dat geene zyner handelingen met geveinsdheid of bedrog was vermengd. (/) Hy zelf intusfchen had reeds lang het befluit genomen om zich het leven te benemen, doch fpaarde geene moeite hoe groot ook, en befteedde ftaag de angstvalligfte zorg voor anderen , ten einde niet eer uit het leven te fcheiden, dan nadat hy allen in veiligheid zoude hebben gefteld. Dit zyn befluit om te fterven was toch niet onbekend, fchoon hy het niet liet blyken. f» Hy bewilligde dan nu in de begeerte der driehonderd, nadat hy vooraf de Raden ge-- (J) Hoe deze zinfhede met het voorgaande irt verband ftaat, wil ik wel bekennen, dat my niet öuidelyk is. (;;/) Dus hebben wy vertaald volgens eene lezing, door bryane goedgekeurd, fchoon wy niet durven verzekeren, dat deze de waare is. De ge. njeene lezing is buiten twyfel bedorven.  156 het LEVEN gerust gefteld had, en ging alleen tot hen. Zy betuigden hem hunnen dank hiervoor, en baden hem, dat hy hunnen dienst ut alles mogt gebruiken, en vertrouwen in hun ftellen. „ Waren zy geene cato's, „ en bezatenze den moed van cato niet* „ zo mogt hy medelyden met hunne zwak„ heid hebben. En daar zy befloten had„ den afgevaardigden aan caesar, te zen„ den, en om lyfsgenade te fmeeken, zou„ den zy in de eerfte plaats om het leven , van cato fmeeken: Doch indien zy dit niet mogten verwerven zouden zy voor „ zich zeiven ook geene vergiffenis aanne. „ men, maar tot aan den laatften adem toe „ voor hem flryden." Cato prees hierop hunne goede gezindheid, en zeide dat zy voor hun eigen behoud zonder uitftel naar c^sar moesten zenden, doch voor hem moesten zy c^sar niet om vergiffenis fmeeken , want bidden was het werk van overwonnenen, en vergiffenis te fmeeken paste alleen aan zulken, die kwaad gedaan hadden: maar wat hem betrof, hy was niet alleen in zyn geheele leven onverwinnelyk, maar ook in dat gene, waarom het hem te doen was, overwinnaar geweest, en overwon ook  van CATO den jongen. 157 ook nu CiESAR zeiven, in deugd en gerechtigheid: deze was nu inderdaad gevangen en overwonnen; want daar hy te voren ontkend had, eenen aanflag tegen zyn vaderland te imeeden, was hy nu openlyk en door de daad zelve daarvan overtuigd geworden. Na dit mondgefprek verliet hy de driehonderd. Daarop tyding gekregen hebbende , dat caesar met zyne geheele krygsmagt in aantogt was, riep hy uit: „ Ha! 3, hy koomt dan toch tegen ons als tegen „ mannen"; en zich toen tot de Raden wendende; ried hy hun geen' tyd te verliezen, en zich te redden door de vlugt, terwyl de ruiters nog in de ftad waren. Vervolgens liet hy alle de poorten fluiten, uitgezonderd alleen de zeepoort; hy deelde de fchepen uit aan zyn volk, en zorgde dat er orde gehouden wierd, gaande alle geweldenaary te keer, en alle oproerigheden dadelyk fluitende: ook voorzag hy in de behoeften der genen, wien het benoodigde tot de reis ontbrak: Hierop kwam marcus octavius, Qn) met twee Le- g'* (») De zelfde, die het bevel over de vloot van fOMPEjus had gehad. fr. v£&t.  tg8 het LEVEN gioenen zich in da nabyheid van Utica nederflaan, en liet aan cato verzoeken oul met hem fchikkingen te bcraamen over het voeren van 't bewind. Cato verwaardigde zich niet hierop te antwoorden, maar zeide tot zyne vrienden: „ behoeven wy ons nu „ nog te verwonderen, dat onze zaken zo flecht ftaan , daar wy nog de zelfde zucht 5, om te gebieden onder ons zien heerfchen j „ terwyl wy reeds op den oever van onzen „ondergang Haan? " Ten zelfden tyde vernam hy, dat de ruiters bezig waren met de have en het vee der inwoneren van Utica, als eenen oorlogs-buit, wegtevoe. ren. Ylings liep hy naar hen toe, en nam den eerften den besten zynen roof af. Dit ziende haastede zich elk der overigen om het zyne weg te werpen en afteleggen, en allen gingen vol fchaamte , zonder een woord te fpreken, en met neergeflagen oogen heen. Toen liet cato alle de inwoners van de ftad byeenkomen, en bad hun voor de driehonderd, dat zy ces ar tegen dezen niet mogten verbitteren, maar dat zy gezamenlyk elkander wilden trachten te behouden. Hierop ging hy weder naar de zee , bezag het infehepen, omhelsde' - - ■ • 8ynëf  VAn CATO dén jongen. 159 zyne vrienden , zo velen hy overreed had om te vertrekken, en zeide hun vaarweL Ten aanzien van zynen zoon deed hy geene moeite om hem te bewegen dat hy fcheep zoude gaan, oordeelende hem niet te moeten afhouden van zyne verkleefdheid aan zynen vader. Maar er was een zekere statyllius, zynde nog een jong mensch , doch die zich verbeeldde fterk genoeg van geest te zyn om cato's onverzettelykheid natevolgen. Deze , wilde hy, dat mede zou vertrekken, omdat hy bekend ftond voor eenen vyand van caesar. Dan toen statyllius dit weigerde, wendde cato zich tot apollorides den Stoïcyn, en tot demetrius, een' van de Peripatedfche fekte; zeggende tot hun: „ het is ulieder zaak den waan van dezen jongeling te genezen, en hem zyn belang te doen kennen." Toen deed hy de overigen uitgeleide, en gaf vervolgens gehoor aan de genen, die hem iets te verzoeken hadden; met welk een en ander hy dien nacht, en een groot gedeelte van den volgenden dag doorbragt. Vervolgens kwam by hem l u c 1 u s c x.~ sar, die een nabeffaande zynde van iu. 11  ióo het LEVEN LiusciESAR , als afgevaardigde tot dezeri zoude gaan om vergiffenis voor de driehonderd te vragen,.en thands aan cato verzocht, dat hy hem wilde helpen in 't opftellen van eene aanfpraak, welke hy in die betrekking moest doen: ,, Voor u, voegde „ hy er by, zal het my niet te veel zyn „ c/esar de handen te kusfen en hem te „ voet te vallen." Doch cato verbood hem wel ernftig zulks te doen. ,, Indien ik, zeide hy, myn leven door de genade „ van cjesar behouden wilde , had ik „ niet meer te doen, dan in perz/Oon by „ hem te gaan: maar ik wil den Dwinge„ . land geen* dank fchuldig zyn voor eene onwettige zaak ; want het is volflrekt 5, onwettig, dat hy het leven fchenkt aan „ menfchen, over welken hy niets te zeg- gen heeft. Doch wilt gy de voorfpraak „ zyn voor de driehonderd, koom aan, dan „ willen wy te zamen overleggen, hoe dit „ aantevangen." Hierop hield hy eene raadpleging met lucius, wien hy voor deszelfs vertrek zynen zoon en zyne vrienden aanbeval; en hen toen met een hartelyk affcheid uitgeleid hebbende, ging hy weder in huis. Hier riep hy zynen zoon  van CATO den jongen. l6l en zyne. vrienden byeen, fprak met hun over verfcheidene zaken, en vermaande onder anderen zynen zoon, zich nooic tot llaatsbedieningen te laten gebruiken; zeggende , dat hy die in de tegenwoordige omftandigheden niet zo kon waarnemen, als het voor den zoon van cato pastte; en zulks op eene andere wyze te doen, zoude fchandelyk zyn. Tegen den avond begaf hy zich naar het bad; doch onder het baden kwam hem' het voorgevallene met statyllius te binnen, waarop hy met luider ■ ftemme riep: hoor eens, „ apollonides! hebt gy Statylli. „des tot andere gedachten gebragt, en „ hem laten' vertrekken ? en is de man „ vertrokken,. zonder affcheid van ons te „ nemen ?" —. „ Verre vandaar, zeide a p o l„ lonides: wy hebben wel vele drangre„ dcnen daartoe gebruikt, doch hy is fi). ■ Ca- QO Over den zelfmoord van cato deelt stuart deze en gene beoprdeeling mede, byzonder die van cicero uit het eerfte boek van deszelfs.Ver. handeling over de Pitgten, het 3ifte hoofdlruk. Doch hierb'y verdient ten hoogden vergeleken te worden het oordeel, van den voprtreflykên garve over die uitfpraak van cicero, in 's mans Philofophifche anmerkurtgcn und Abhandlungen zu cicero's Buchern vort den pflichten, gevoegd ach-, ter deszelfs Hoogduitfche vertaling van dit werk van gtcero.  i72 het L E V E N Cato was agc-en-veertig jaaren oud, toen hy ftierf. Zyn zoon ondervond van caesar geene de minde kwade behandeling. Deze zoon daat,, ten aanzien van zyne zeden , in een' kwaden naam, en wordt byzonder befchuldigd van verdaafdheid aan de vrouwen. In Kappadocië zynde , was hy gehuisvest by eenen heer uit het koninglyke gedacht, marphadates genaamd, die eene fchoone vrouw had. Hier hield hy zich langer op, dan de welvoeglykheid toeliet , en delde zich daardoor bloot aan fchimpdichten, welke op hem gemaakt werden; zo als onder anderen dit: „ Of cato niet vertrekt? wat vragen! Ja, morgen — over dertig dagen." een tweede luidde dus: ,. Poitcius en marphadates vrienden hebben ééne ziel" want de vrouw van marphadates heette psyche (ziel.) Zie hier nog een derde: „ Waarlyk edel zyt gy, cato, met een koninglyke ziel." Dan  van CATO den jongen. \7% Dan dezen vlek op zynen naam beeft' hy geheel en al uitgewischt door zynen roemruchcigen dood. Want in den flag by' Philippen ftrydende voor de Vryheid tegen CjESar en antonius, en ziende de zynen afdeinzen, wilde hy niet vlugten , noch zich verbergen ; integendeel vertoonde hy zich midden voor den vyand, daagde dien uit, en fpoorde die genen van zyn volk, die ftaan gebleven waren , kloekmoedig aan ; en zo fneuvelde hy, bewonderd van den vyand om zyne dapperheid. Nog meer verwondering verdient de dochter van cato, die haaren vader noch in deugdzaamheid van gedrag noch in kloekmoedigheid toegevende, daar zy getrouwd was met brutus, door wien caesar is omgebragt, deel nam in de zamenzweering, en zich vervolgens het leven benam, op eene wyze alzins over. eenkomftig haare edele afkomst en haare deugd: gelyk wy dit in 't leven van b r utus gemeld hebben. Wat statyllijd e s betreft, die gezegd had, dat hy c at o wilde navolgen , deze , daar hy , in. derdaad dat voornemen dacht uittevoeren, werd  174 het LEVEN van CATO dekjongen. werd daarin door de beide Wysgéeren beier. Vervolgens bleef hy een getrouwe en werkdadige aanhanger van brutus, en fneuvelde by Philippen. PHÖ-  PHOCION £ N CATO DEN JONGEN.   VERGËLYKING van P II O C I O N yw. vóichvi rtÜ t roiirtrr ocbs rtav-j'njb ncv EN : . . n .' . .... CATO DEN JONGEN. (votgens dacier.) By het lezeri vari de ievens dezer twee grote perzonaadjen , zal men zulke grore en in 't ooglopende overeenkomllen gevonden hebben, dat men terftond de re» denen ontdekke, welke ons bewogen hebben om dezelven met elkander te vergelyken, Zy toch hebben onderling niet flechts die algemeene overeenkomften * welke vaak plaats vinden tusfchen menfchen, die voor 't overige zeer van elkander verfchillen; maar hunne deugden, zo als wy reeds gezegd hebben , dragen , tot in derzelver kleinfte en onmerkbaarfte verfcheidenheX. deel. IMJ den.  i;& VÉR'GELYKING van den, allen het zelfde kenmerk, de zelfdë gedaante en de zelfde kleur van zeden ert gevoelens. Dit zal, nog meer zichtbaar Worden door" de -vergclykïng, welke Wy van dezelven gaan maken , en waarby wy duidelyk zullen openleggen alwat zy gelyks en verfchillends hebben , ten einde onze lezers, de deugden en gebreken van beiden hebbende lceren kennen , in ftaat mogen zyn om zeiven te oordeelen , wie boven den anderen den voorrang verdicne. Het grootfte onderfcheid tusfchen deze beide mannen is dat der geboorte. Cato W'as uit doorluchtige voorouders gefproten ^ zynde een achter - kleinzoon, van cato den Cenfor-, de afkomst van phocion daarentegen is onbekend, en men gist alleenlyk uit de goede opvoeding , welke hy gehad heeft, dat hy niet van lage geboorte geweest is. Deze gisfing echter is tamelyk los want men zag dagelyks lieden van zeer gemeene afkomst, die evenzo goed waren opgevoed, als de eerften in den Staat. De zelfde grondbeginsels, welken phocion had opgedaan in de fchool van pla" to en xenocrates, leerde cato bï de  PHOCION en CATO den jongen . leidde fchool 'van antipater, eenen beroemden Stoïcynfchen Wysgeer. Dus vormden beiden hunne zeden en hun leven naar het patroon van de volmaaktde deugd. Vanhier, dat zy die droefheid en ftreng. heid verkregen, welken hen beiden kenmerken; De welfprekendheid is een noodzakelyk werktuig voor eenen ftaatsman, om de grote dingen, die hy in zynen post onderneemt , gélukkig ter uitvoer te brengen» •Zy fchikt zich gemeenlyk naar de zeden en het Temperament. Dan hier hebben wy teene uitzondering op dien regel: de zelfde gedrengheid van zeden brengt hier twee zeer verfchillende karakters van welfprekendheid voort; Die van phocion was gevoed 'met edele en gelukkige denkbeelden, beknopt, vol van,nadruk en gevoel, maar zy miste alles wat aangenaam was. Die van cato had dezelfde ernsthaftigheid, de zelfde bondigheid en kortheid, doch zy Was gemengd met bevalligheid, die het oor der toehoorderert ftreelde; Juist hét tegengedelde had plaats tttsfeheri de grondbeginzels, naar welken zy tewerk gingen in het daatsbeduur; De toon van [Af 2]  ï8o VERGELYKING van - ■ t o's fta.atk.unde was ernsthaftigbeid , ngheid en nadruk; die van phocion een verftandig mengzel van zachtheid eri bevalligheid met ernst en gezach. Die was de oorzaak, waardoor cato weinig vermogt in zynen ftaat, en dat phocion incegendeel, fchoon hy zich even weinig aan het volk ftoorde als cato, en even weinig als hy hetzelve zocht te believen, in slics wat hy ondernam, zyn oogmerk bereikte, en zelfs meer verkreeg, dan hv vraagde. Men zag het volk met tranen in de oogen bidden, dat men alle de overige Bevelhebbers van het bewind ontzettede, en de geheele ftad in zyne handen overgaf. De tyden , waarin zy aan het bewind kwamen, hebben dit onderfcheid kunnen veroorzaken. Phocion kreeg de teugels van het bewind in handen, toen zyn vaderland reeds verloren was ; en cato kwnm aan het bewind van zaken, toen zyn vaderland nog wierd gefchokt door eenen geweldigen ftorm. Daarby , vermids de buitenfpoorige deugd van cato niet geevenredigd was aan de gefteldheid dier tyden, toen de zeden geheel en al bedorven waren, kon het niet anders, of hy moest te-  PHOCION en CATO den jongen. ï8f regenkantjg en wrevel ondervinden: eene min ftyfzinnige deugd zou meer verworven hebben, en van groter nut zyn geweest. Hiervan kan men oordeelen uit het volgende Haal. Phocion werd vyf-en-vcertig maal tot Opperbevelhebber verkooren; en, *c geen merkwaardig is, altoos afwezig. Cato, na de waardigheid van Tribuun neergelegd te hebben, en het verdriet te hebben gehad , van te moeten zien, dat vatinius boven hem wierd voorgetrokken in de begeving van het Prators-ambt, moest nog daarenboven eene fmadelyke weigering ondergaan in het ftaan naar 't Confulfchap, om 't welk hy ,in, perzoon ging vragen, 't Is waar, door de grootmoedigheid, waarmede hy dat blyk van ongenade verdroeg, wischte hy er de fchande van uit, en toonde, dat de deugd niet afhangt van de ftemmen der menfchen, en dat niets van buiten haaren luister immer kan verdooven. Befchouwt men hunne krygsverrichtingen, dezen zyn in 't begin tamelykgelyk, maar ten laatften flaat de fchaal geheel ten voordeele van phocion over. Deze deed zyne eerfte veldtogten onder den [M 3] Veld-  jSa VERG E LYK ING van Veldheer chabrias; en in den dag by Naxos voerde hy hec bevel over den linker vleugel, die de overwinning befliste, Cato begon zynen krygsdienst als vrywillige onder gellius, in den fku-enoorlog ; en hier onderfeheidde hy zich derwyze, dac men hem reeds by zynen Overgrootvader, cato den Cenfor, vergeleek^ en dac de Opperbevelhebber zyne dapperheid luiscerryk wilde belonen; doch deze beloning weigerde hy aantenemen, 't geen waarlyk iets byzondcrs en zeldzaams was in eenen jongen krygsman: allen zyn van oordeel, dat hy de grootde verëeringen verdiend heeft, en hy zelf is de ecnigfte, die oordeelt dezelven niet verdiend te hebben. Tot Krygs-Tribuun aangedeld, werd hy naar Macedonië gezonden onder den Pmor rubrius, die hem het bevel gaf pver een legioen. Hier- viel niets van belang voor, 'c welk zoude hebben kunnen flrekken om de verdiende van cato te verhogen; maar, gelyk de deugd altyd gelegenheid weet te vinden om. zich te vertoonen , zo deed hy daar eenen dienst, gewigtiger dan hec gelukkigfte krygsbedryf irad kunnen zyn: hy leerde door zyn voorbeeld^  riIOCIOK ejs CATO den jongen. ïSj beeld, dat iemand, die het bevel voert, Zich niet moet vergenoegen met zelf deugdzaam te zyn, maar dat hy ook allen, die onder zyne bevelen ftaan, deugdzaam moet maken. Hy maakte zyne zoldaten even zo vreedzaam als krygshattig, en even zo. eer lyk als dapper. De post,-welke c a t o tegen zynen zü> werd opgedragen , om Koning . p t ol e« m&Vk uit het eiland Cyprus te verdryven , en de gebannenen uit Byzantium weder terug te brengen, verfchafte hem geene gelegenheid om proeven van dapperheid te geven: zyn geluk verloste hem van PTOLEMiEUS, die zich zei ven door vergif hec leven benam , en hem daardoor meester van het eiland maakte ; en zyne welfprekendheid alleen bragt de gebanne* nen in Byzantium terug, cn herftelde in die verdeelde ftad de rust ea eensgezindheid. Het merkwaardigfte, dat hy ver • richtte, beftond hierin, dat hy, by den verkoop der onnoemlyke fchatten, welke hy op het gemelde eiland vond , een voorbeeld gaf van de ftiptfte naauwkeurigheid , van de 'verwonderlykfte orde, en van de volmaaktfte belangeloosheid; en dat hy niet [M 4] wilde-  j84 VERGELYKING va» wilde dulden, dat iemand zyner vrienden uit gunst verrykt wierd, ten koste van de rechtvaardigheid. De Raad wilde hem de hoogfte eerbewyzingen toeleggen, doch hy floeg die af, en begeerde alleenlyk, in plaats van allen gunstbewys, dat aan den Rentemeester van Koning ptolem^us, die hem van groten dienst was geweest, de vryheid mogt worden gefchonken. Ditali les kan niet opweegen de krygsbedryven, van phocion: die in Eubcea op de Ma. cedoniërs eene uitftekende overwinning behaalde, eeniglyk door zyn goed gedrag, waardoor hy de flagen herftelde, welken de andere Atheenfche Veldheeren door hunne onbekwaamheid en onvoorzichtigheid geleden hadden; die philippus uit den Heflefpont verdreef; die ter hulpe van Megara gezonden, deze ftad won voor de Athenienzers; die eindelyk, meer dan tachtig jaaren oud zynde , nog eenen groten veldflag won tegen micion, welke, aan 't hoofd der Macedoniërs, Attica verwoestede. Het is waar, dat het geluk p h ocion beter diende dan cato j want phocion was altyd aan 't hoofd van zyn Vaderland , daar cato byna nooit anders dan  PHOCION en CATO den jongen. I85 dan eene tweede rol fpcelde : doch diE zelfs is in cato's voordeel, dewyl hy, fchoon altoos ondergefchikt, nogchands alleen door zyne deugd den ftaat overend hield tegen de Fortuin, die befloten had denzelven overhoop te werpen , en het weinig fcheelde, of hy had denzelven doen zegepralen over alle de aanvallen van die geduchte vyandin. Wint het phocion van cato in roemruchtige krygsbedryven, deze fchynt het wederom van phocion te winnen in ftaatkunde , en in zyne verrichtingen als ftaatsman. Het was zekerlyk van phocio n eene daad van grote wysheid, de nieuwerwetfche manier van zyn land, waardoor men van den oorlog en van de ftaatkunde twee afzonderlyke bedryven maakte, te verbeteren, en de wyze van beftuur van pericles en aristides weder intevoeren, door de begaafdheden van die beiden te vereenigen. Zodanig eene veran» dcring kon cato te Rome niet maken, dewyl minerva daar niet minder gediend wierd als Befchermgodin van de ftaatkunde, dan als de Godin des oorlogs, en de Romeinfqhe Opperbevelhebbers zich niet {M 5] min-  i8S VERGELYKING van der toeleiden op de kunst van fteden ce beftuuren, dau op die van dezelven te ver, overen. De manier, waarop phocion , mee een enkeld fchip, zich kweet van den post om de fchattingen der eilanden optehalen, bewyst zyn goed beleid, en zyne fterkte in de kunst van overreden. — Hec gene hy in Eubcea deed, coen hy de Achemënzers beletcede om de Grieken gevangen ce némen, uic vrees, dac hec volk, zich op de eene of andere wyze cegen hun te buiten gaande, aanleiding mogt geven tot verdeeldheden en wrede oorlogen, is weder, een bewys van zyne groEe wysheid. Een, gewrocht van die zelfde wysheid was het, dat hy de Athenienzers terug hield van vreugdebedryven , toen hun de dood van Philip pus wierd geboodfehapt. Want,, behalven dat het laag is, vreugde te be«. dry ven over den dood van eenen vyand, had hy nog boven dien eene gewigtige re., den om zulks te beletten ; de vrees namelyk, dat zy daardoor alexander zou-. den verbitieren, en zich dezen op den hals haaien. — De raad, door hem gegeven aan de zelfde. Athenienzers, om aan alex-  PHOCION en CATO den tongen. 1 8? alexander uitteleveren de hoofden der Thebanen , welken hy vorderde , en die binnen Athenen geweken waren, verdient insgelyks geprezen te worden. Niets is ftrydiger met de gezonde ftaatkunde, dan zich zeiven grote onheilen op den hals te halen, uit medelyden met anderen, en dan nog wel uit een medelyden zonder macht en zonder nut. „ Men moet of fterk ge-. „ noeg zyn door de wapenen, of de „ vriend van hun, die het zyn": dit was. zyne grondstelling. — De grote bekwaam-, heid van phocion in het ftaatkundige ftraalt nog fterker door ip den dienst,welken hy aan de Grieken bewees , toen hy alexander betoogde, dat hy moest afzien van den oorlog , indien hy in rust begeerde te leven; of, indien hy op roem gefield was, en zyne rust aan zyne eerzucht wilde opofferen, hy de Grieken met vrede moest laten, en zyne wapenen keeren tegen de Barbaren. Hy ftelde hem de eer , welke hy daardoor behalen zoude, zo le-. vendig voor oogen , dat de gezindheden van den jongen Vorst daardoor veranderden en verzacht wierden, en Griekenland eene rust verworf, welke het zonder hem nier; zoude  188 VERGELYKING van zoude genoten hebben. — Het vertrouwen, 't welk hy zich van de Eilanders en van de bondgenoten der Athenienzers verworven had, doet ook grotelyks eer aan zyne wysheid. De gezonde ftaatkunde leert, dat het beter is de raenfchen te winnen door goede trouw, dan hen door de wapenen ondertebrengen. — Ook was het nog een der voorname grondbeginzels van phocion's ftaatkunde, dat Vrede het doel moet ïyn van elke wyze Regeering. Met dat oogmerk verzette hy zich tegen alle onvoorzichtige of onnodige oorlogen. De grote voordeden door leösthenes behaald in eenen oorlog , welken hy had willen beletten, konden hem niet van gevoelen doen verandereb : hy ging voort met zich té verzetten tegen dien oorlog met de Béotiers , en de uitkomst deed eer aan zyne ftaatkunde, door te doen zien, dat zyne vrees gegrond was geweest. — Dit fchrander vooruitzicht, 't welk een der hoofdpunten is in de ftaatkunde, bleek nog duidelyker, toen hy zich aankantte tegen de genen, welke wilden, dat Athenen begrepen zoude zyn in den vrede door philippuö voorgeflagen , en dat het deel nam aan  PHOCION,en CATO den jongen. i 8p aan de algemeene vergadering van Grie. kenland. Eer dat men daarin toeftemde, wilde hy weten , welke de eifchen van philippus zoude zyn. Het tegengeftelde gevoelen behield de overhand ; doch het .duurde.niet lang, of de Athenienzers kregen berouw over hun genomen befluit, daar zy met lastige eifchen .van pui lippus geplaagd wierden. De raad, hun by die gelegenheid door phocion gegeven, toonde niet minder zyne wysheid, dan het gevoelen., te voren door hem uitgebragt, 't welk zy toen niet hadden willen volgen. Hy gaf hun te kennen, dat ongehoorzaamheid hun ten val zoude brengen, en wees hen op het voorbeeld hunner voorouderen, die nu eens aan anderen de wet voorfchry vende, 'dan weder die van anderen ontfangende , in beide gevallen' hunnen pligt hadden betracht, en daardoor hunne ftad en geheel Griekenland behouden. — Toen de tyding van alexander's dood te Athenen kwam, begon het volk, 't welk door den groten naam van dien Vorst in ontzag was gehouden , dadelyk het hoofd optefteken, en naar verandering te haaken. Phocion, ziende het gevaar, waaraan de ftad  !$} VERGELVKING van ftad door die onberadene drift wierd blootgefteld, ingeval die tyding eens valschmogi bevonden worden , hield hen tegen, ge^ bruikende by die- gelegenheid deze woorden, waarin zyne grote wysheid zo zichtbaar 'doorbraak : „ Is alexander. waarlyk dood, dan zal hy het morgen ook zyn , en overmorgen ook nog; ■„ en dan zullen wy den tyd hebben om op ons gemak en met meer gerustheid te i,, raadplegen/' Deze ftaatkundige bedryven van phocion zyn zeker! yk groot; doch cato kan ef tegenoverftellen, die nog groter zyn, eensdeels door derzelver nuttigheid, anderdeels door de gevaaren, welke daarmede verzeld gingen. — Hy dong naar de waardigheid van Tribuun, alleen om zich te kunnen verzetten tegen metellus, een gevaarlyk mensch* wiens magt dodelyk voor Ro. me zoude zyn geweest, indien dezelve geen tegenwigt had gehad in 't gezag van eenen wyzen man, en deugdzamen burger. — Met moed verzettede hy zich tegen cmsar in de zaak van catilina; hy ftelde zich bloot aan de grootfte gevaaren, teen hy het voorftel van metellus te keet'  PHOCION en CATO den jóngen. Ipf keer ging, ftrckkende om pompejus te doen overkomen; en nadat hec hem gelukt was metellus te doen vercrekken, en in den perzoon .van dezen de magt van pompejus zelve te fnuiken deed hy eene daad van nog groter wysheid; belettende den Raad om metellus te fchande te maken en aftezetten , vermids dit ongetvvyrfeld pompejus zoude hebben verbitterd, en aangezet om het uiterfte te Wagen. — Op gelyke wyze dong hy naar het Pr-astorsKimbt, om .zich te kunnen verzetten tegen de aanflagen van crassus cn p o m p e-j u s , die even te vooren tot . Confuls benoemd waren. ->- Met geen' minderen moed kantte hy zich aan tegen het voordel van Trebonius, en fchoon door den Licbor van het fpreekgeftoelte afgehaald zynde * liet hy zich daardoor niet. affchrikken , maar ging voort met met zich tegen het voorftel te laten hooren : doch toen hetzelve | met geweld was doorgedreven, en het volk, woedende daardoor geworden} zamenrottede om de ftandbeelden van pompejus omvertehalen , belettede hy zulks , en verhoedde, dooi* êïyne wysheid, de wanorde $ welke dif zoude  ÏQ& VERG E LYK ING van zoude v'eroirzaakt hebben. — Hec befluit*, 'c welk hy den Raad deed nemen, dat die genen, -Welken in posten van bewind gefield wierden , indien er geen aanklager tegen hen opkwam, zich van zelfs moesten aan. melden, om rekenfchap te geven vatt de middelen, waardoor zy die posten bekomen hadden, was eene ftoute onderneeming, doch zeer noodzakelyk om de fchandelyke Omkopingen tegentegaan. — Geene mindere wysheid openbaart zich in 't gene hy deed toen de gevaarlyke nayver van scïpio, HYPSiEUS en milo eenen burger-oorlog ging ontfteken , en men dagelyks op de Markt drie legers gereed vond om elkander aantevallen. Hy verkoos toen een minder kwaad om grote kwaden te genezen , en om nog veel grotere voortekomen: hy was van oordeel, dac men het Opperbewind van zaken in handen van pompejus moeit ftellen, en dezen alleen tot Conful benoemen. — De raad, dien hy vervolgens gaf aan pompejus, toen deze door eene nieuwe wet ftraffen wilde invoeren tegen de genen , welken ftemmen hadden opgekocht tot het verkrygen van eer-ambten, was niet minder wys. Hy biagt hem onder  PHOCION EN CATO DEN JONGEN. 193 onder hec oog, dac hec eene grote onrechtvaardigheid zyn zoude nieuwe ftraffen vastteftellen tegen verledene misdryven, en iemand ce ftraffen door eene wee, welke hy niet overtreden had. •— Men zou het misfehien voor eenen misdag tegen de ftaackunde kunnen houden, dac hy de ver. bindtenisfe mee pompejus afdoeg, en dezen noodzaakte zich tot caesar te begeven , en deszelfs dochter julia ter vrouwe te nemen; 'c welk den ondergang der Vryheid ren gevolge had. Dan, be. halven dac cato dac huwelyk niec kon voorzien, volgde hy hierin zyne grondbeginselen , volgens welken een eerlyk burger nootc zich moec vermaagfehappen met eenen heerschzuchtigen, die met geen ander oogmerk zulk eeneverbindtenisfezoekt, dan om misbruik te maken van zyn gezag ten nadeele van zyn Vaderland. Een der zekerde middelen tot behoud van eenen ftaat, is een verdandig beftuur der geldmiddelen. Van dezen kant heeft cato als Quaestor aan zyn Vaderland zeer gewigtige dienften bewezen. De eerfte beftond hierin , dat hy met de grootde ftrengheid alles invorderde, wat anderen X. dejïl. [iV] aan  m VERGELYKING van aan hec Land fchuldig waren, en dat hy tevens zonder eenige bekorting alles betaal, de, wat de Staat fchuldig was aan anderen ; verbeterende op die wyze een zeer aanmerkelyk gebrek, 't welk er had plaats gegrepen door de oogluiking en te grote infchikkelykhcid der voorige Quaestors. Er waren eene grote menigte van valfche bevelfchriften tot betaling , welke uit infchikkelykheid waren aangenomen , en waarop zonder onderzoek betalinge was gefchied. Cato vernietigde de zulken , en maakte een einde van dien oneerlyken en verderflyken handel. De tweede 'dienst door hem als Quasstor aan 't Land bewezen, beftond hierin, dat hy die deug. nieten, van welken sul la zich bediend had tot de uitvoering van zyneprofcriptten, voor 't recht deed roepen; hen noodzaakte de verbazende zommen gelds , die zy voor dien affchuwelyken dienst ontfangen hadden, terugcegeven ; en dus oirzaak was, dac zy, als hierdoor bewezen fchuldig tc zyn , vervolgens als moordenaars veroordeeld en ter dood gebragc wierden. — De derde nog gewigtigcr diense was, dat Hy belooningen uit 'sLands fchatkist, welke nies  PHOCION en CATO den jongen. to$ niet verdiend waren , voortaan affchafte. Niets verwekt groter wanorde in den ftaat, dan wanneer de geldmiddelen .befteed wor. den aan zulken, die in de gunst ftaan, irt plaats van dat ze ftrekken ter beloning van waare verdienden. Dit heeft twee gevolgen, die beiden even fchadelyk zyn! De Staat wordt nutteloos uitgeput door te geven, zonder weerom te ontfangen •, en de verdiende , ziende dat men haar verwaarloost, wordt afgefchrikt, en eindelyk uit gebrek aan voedfel geheel te niete gemaakt, vvyl niemand zich bedreeft om dienden te bewyzen aan een vaderland» waar dezelven niet erkend worden, en waar nietswaardige menfehen de beloning, aan verdiende verfchuldigd, naar zich fleepen. De byën ' zeiven kunnen in dit opzicht aan den ftaatsman eene gewigtige les geven i dezen immers dryven uit hare korven de hommels* die zich flechts met haren honig voeden > zonder van hunnen kant iets tot het maken van denzelven medetewerken. Cato, hoe wel nog zeer jong, deed zien, dat een Staat ryk kan worden zonder eehigê «le minfte onrechtvaardigheid te plegen, eri [_iV 2] da«  io6 VER GE LYK ING van dat regelmaat en orde alleen genoeg zyn om denzelven te verryken. In dit opzicht heeft phocion niets, waarin men hem met cato zoude kunnen vergelyken, offchoon de geldmiddelen re Athenen niet beter befluurd wierden, dan te Rome, en daar even zo nutteloos voor den Staat als hier verfpild wierden. Het was cato niet genoeg de geldmiddelen van den Staat op eenen goeden voet te brengen, hy frrekte zyne zorgen zelfs uit tot de goederen der burgers , door de buitenfpoorige uitgaven te matigen, welken de weelde en een verkeerde nayver hadden ingevoerd in de fpelen, die door de Édilen aan het volk plagten gegeven te worden Hy bragt dezen tot de eenvoudigheid der Griekfche fpelen terug, en deed zien, dat niets belachelyker is dan zich zei ven uitteputten door uitgaven voor nietige dingen , en openbaare vermaken ten ondergang van huisgezinnen te doen ftrekken. Men kan ook tot de ftaatkundige bedryven van cato brengen 't gene hy deed, by zyne intrede in de grote wereld, toen hy fiechts nog Overfte van het krygsvolk zyn- de  PHOCION en CATO den jongen. 197 de gebruik maakte van een verlof, niet om, zo als anderen gewoon waren , orde op zyne buislyke zaken te ftellen, maar om paar Afia te gaan, en zyn best te doen óm vandaar medetebrengen den Wysgeer athe-. No do rus, beroemd door zyne grote wysheid, en die reeds de voordeeliglle aanbiedingen van Veldheeren, en zelfs van Koningen, om hem by zich te krygcn, had van de hand gewezen. Hierin flaagde hy gelukkig, en verrykte dus zyn Vader■ land met eenen wyzen man, dien hetzelve zeer noodig had: waarover hy zo uittermaten verheugd was, dat hy het welge, lukken van deze poging befchouwdc als eene zaak van meer gewigt, dan de krygsbedryven van lucullus en poivipeiu s. —— In zyn gedrag op Rhodus gehouden met Koning ptolem^eus, welke hy vor. derde dat by hem kwame, en in de ftroeve en fiere manier, waarop hy hem ontfing, zonder van zyne zitplaats opceftaan, behandelende hem geheel en al als eenen gemeenen perzoon, handhaafde hy zeer wel de Romeinfche grootheid ; dan ten zelfden tyde gaf hy hem fterke blyken van 'zyne goedheid, door de waarfchouwin[N 37 gen,  ïq8 VERGELYKING tajj gen, welken hy hem deed. De onaangenaamheden , welken die Vorst vervolgens moest ondervinden, moesten hem van de waarheid en wysheid derzelvcn overtuigen. •—— Nog luisterryker handhaafde hy de Romeinfche Oppermagt in het gehoor, dat hy gaf aan Koning juba in Africa, Deze Vorst vol van inbeelding en trotschheid, die de Romeinfche Pro-Confuls als zyne Onderkoningen behandelde, had zynen zetel in 't midden geplaatst tusfchen cato en scipio. Cato kon die trotfche aanmatiging en minachting niet verdragen : hy nam zynen eigenen zituoel op, en plaatfte dien naast scipio, welke hier» door in 't midden kwam te zitten; bewyzende dus alle eer aan den Pro-Conful, fchoon deze zyn vyand was; eene daad zo vol van grootheid, deugd en moed, dat ze niet genoeg kan geprezen worden. De menschlievendheid is eene zo wczenlyke deugd van den mensch, dat deze, zonder haar, ophoudt een mensch te zyn : zy is de grondflag van alle andere deugden. Phocion, met alle zyne geftrengheid, die hem onverzettelyk maakte , wanneer het de zaak van *t Vaderland gold, was.  PHOCION en CATO den jongen'. IQp zo zachtaardig en menschlievend, dat zelfs zyne vyanden hem altoos bereid vonden om hen te helpen, cato was zulks niet min. der: zelfs heeft deze nog fterkere proeven van die deugd gegeven dan phocion, en even als deze toonde hy niet wrevelig en onhandelbaar te zyn, dan in de Volksvergaderingen en in den Raad, wanneer het op '| algemeene welzyn aankwam. Deze man, die de ernsthaftigheid en geftrengheid zelve was ; die opgevoed was in eene fchool , welke het medelyden afkeurde, betoonde zich den meêwarigften mensch van de wereld. Het was een gevolg van dit medelyden, dat hy Sicilië verliet, om het niet aan den geheelen ondergang blootteftcllen door het oorlogs-tooneel derwaards overtebrengen; hy overreedde pompejus om te bevelen, dat geene ftad, aan de Romeinen onderworpen, geplonderd, geen Romeinsch burger buiten 't gevecht gedood wierd; toen caes ar by Dyr- rachium geflagen was, bedroefde hy zich te midden van de overwinning, en weende by het zien van. de lyken van zo vele dappere Romeinen, welken in 't gevecht gefneuveld waren— na den flag by Phar[iV 4] &•  200 VERGELYKING van ftlië wilde de jonge pompejus elk vatten en ftraffen , die naar huis dacht te gaan, en met cicero zelvcn een begin maken; cato zettede hem ter neder, en behield cicero en alle de anderen in 't leven; scipio wilde ten gevalle van Koning juba, dat men alle de inwoners van Utica , zonder onderfcheid van jaren of kunne, over den kling liet fpringen, en de ftad verwoesten: cato verzet zich tegen deze wreedheid , en belet dezelve^ —— Op den avond voor zynen dood overlegt hy met lucius caesar, hoe deze het moest aanleggen om c/esar totzachtheid te bewegen; hy, die befloten had zich zei ven het leven te benemen, houdt zich nog bezig met de zorg om anderen te be* hoeden, en geeft hun aan de hand, watzy fpreken en doen moesten om hunne vyand te vermurwen, en vergiffenis byden-. zeiven te vinden. Cato wint het ook nog van phocion ia vooruitzicht. Men zoude zeggen, dat het niet een mensch was, die door zyne kundigheden doordringt in de toekomst, maar een God, die dezelve ontdekt en bekend maakt. Hy voorzegt den Romeinen  PHOCION en CATO den jongen. 201 alle de rampen, welke hun van de vriend, fchap tusfchen c^sar en pompejus zouden overkomen. Cr As sus en pompejus hebben naauwelyks vatinius tot Pretor doen verkiezen, of hy kondigt hun alle de onheilen aan , welken de ftad te wachten heeft. Op het befluit, waarby aan ciESAR de Provinciën en het begeerde krygsvolk worden toegedaan, voorfpelt hy aan pompejus al het kwaad, dat hier. door ..wordt voorbereidt, en ,'t welk op PvOtne zelfs zoude nederkomen. Hy ont. dekt den Romeinen alle de oogmerken en beftrevingen van caesar, niet anders als ware hy zyn vertrouwde vriend geweest; by toont hun het doel, naar 't welke hy ftxeeft, en doet hun zien, dat het c m s a r alleen is, dien zy te vrezen hebben. Hy voorziet het ongeluk van scipio, en het ongelukkig einde van den oorlog in Af. rica; en voorzegt hetzelve. Cato beleed eene ftrenge rechtvaardigheid, welke noch door infchikkelykheid noch door gunst verzet wordt; phocion volgde eene zachtere en meer mensenlieven de gerechtigheid, welke nu en dan hare ftrengheid weet te matigen. Dan die IN 5] hard.  a*a VERGELYK1NG van herdvochtlge en onverbiddelyke man, den oorlog verklaarende tegen de genen, welke de {temmen hadden opgekocht om eerambten te bekomen, gaat murena vervolgen, die door omkoping zich tot ambtgenoot van silanus in het Confulfchap had'laten benoemen, en silanus zeiven, die aan de zelfde omkoping fchuldig was, laat hy ongemoeid, om dat deze zyn fchoonbroeder was : maagfchap weet dus hier de gerechtigheid te verbidden, welke in alle andere gevallen onverbiddelyk was. Phocion, fchoon minder ftreng , was echter rechtvaardiger, toen hy weigerde zynen fchoonzoon charicles te hulp te komen, welke gedagvaard was om rekenfchap te geven van het geld, 't welk hy van harpalus had ontfangen, en toen hy deze loffelyke taal tegen denzelven voerde: „ ik heb u tot mynen fchoonzoon „ gemaakt, doch niet anders dan tot goe, de en betamelyke oogmerken." Die zelfde cato, ondertusfchen , die zynen eigenen fchoonbroeder door eene zoo onwettige en in 't ooglopende uitzondering gefpaard had, doet aan pompejus de hevidte verwyten, toen deze in zommige op-  PHOCION en CATO denjongen. 203 epzichteu flapheid betoonde ter gunde van zyne vrienden en nabeftaanden, welke van. zoortgelyke onrechtvaardigheden befchuldigd waren. Hy kan pompejus niet vergeven 't gene hy zich zeiven vergaf. In zulke te ver gedrevene deugden fpeelt vaak de luim haare perzonaadje, en weet met het mom van rede en deugd in de ziel binnen te fluipen. Belangeloosheid, is eene zo noodzakelyke eigenfchap , vooral van eenen Staatsman. dat zonder deze vaak alle de anderen nutteloos, ja zomtyds zelfs verderflyk zyn. In dit opzicht fchynen phocion en cato in 't eerst elkander gelyk te zyn. Phocion weigerde honderd talenten aantenemen, welken alexander hem zond, en eene ftad, welke deze hem wilde fchenken. Met dezelfde grootmoedigheid wees hy van de hand de zevenhonderd talenten, hem door harp al us gezonden, gelyk ook eene grote zom van menyllus. Cato verkocht eene ryke erfenisfe, welke hem ten deele was gevallen , en gaf het geld, »t welk daarvan kwam, aan zyne vrienden te leen zonder rente: zomtyds verpandde hy zelfs voor hun zyne landeryen en Haven; en  so+ VERGELYKING van en aan Koning dejotarus zond hy terug de ryke gefchenken,-waarmede deze zyne gunst zocht te winnen. Men zal misfehien zeggen, dat het oneindige verfchil rusfehen de aangebodene voordeden ook eon zeer groot verfchil maakt in beider deugd, en dat van dien kant phocion alzins den voorrang verdient; doch my dunkt dat men de zaak op' die wyze niet moet beoordeelen. Cato zoude even zeer alle fchatten van de wereld 'geweigerd hebben; en behalven dat hy, die geeft, meer doet, danhy, die weigert aantenemen. Het is hier alleen het verfchil van vermogen , 't welk aan ph ocions grootmoedigheid den voorrang geeft. De ryke, die zich tot eenen (laaf maakt van het goud, 't welk hy niet van noden heeft, is een monfter; en de arme, die den zo magtigen prikkel van nood wederftaat, is een godlyk mensch. De uiterfte armoede, waarin phocion ftierf, na zo dikWyls Opperbevelhebber geweest1 te zyn , zet aan zyne belangeloosheid zeer groten luister by. - : -'[";'■ ' Beiden waren even eenvouwdig in levenswyze : dan phocion s' eenvoudigheid van levenswyze is min verwonderlyk in . . eenen  PHOCION en CATO den jongen. 205 eenen tyd en in eene ftad, waar men grote voorbeelden . daarvan aantrof, dan die van cato, welke leefde in eenen tyd, toen de weelde ten top was geftegen. Doch men moet weer ten nadeele van den laatstgenoemden zeggen, dat hy zyne ftyfzinnigheid in dezen zo ver trekkende,. dat hy zich aan de aangenomene gebruiken zelfs niet ftoorde , en ongefchoeid en. zonder overkleed in 't openbaar verfcheen, ja zelfs zodanig zich op den rechterftoel liet zien, zich billyk het verwyt op den hals haalde, van het Pretors ambt door zyne onvoeglyke manieren ontluisterd te hebben. Zyn aangenomen grondbeginzel, om juist het tegendeel te doen van 't gene anderen deden, en zich alleenlyk te fchamen over dingen, die inderdaad fchandelyk zyn, zich verheffende boven die dingen , welke alleen fchandelyk zyn in de denkbeelden van 't gemeen, dient binnen zekere palen te blyven. Men moet wel bet tcgengeftelde doen van 't gene Hechte menfehen gewoon zyn te doen,, eu van 't gene iuderdaad laakbaar is; doch het gene door gemeene beoeffening en het ftand, vastige gebruik der menfehen is ingefteld, • moet  üoó VERGELYKING van moet niet als ydele inbeelding befcbouwd worden , want zulks behoort tot de welvoeglykheid, waarvan niemand, en vooral geen perzoon, die in openbaare bediening is, moet afwyken: anders opent men de deur voor onvoorzichtigheid , cn wat is fchandelyker dan dit? Het huwelyk is een ftuk van zo veel gewigt, dat hetzelve alleen het gelukkigfte leven kan vergiftigen , en het ongelukkigfte verzachten. P h o c i o n en c a t o zyn tweemaal getrouwd geweest, maar met een zeer verfchillend geluk. Van de eerfte vrouw van phocion weet men niets, en dit is geen kwaad teeken ten haren opzichte. De tweede was een voorbeeld van deugd en zedigheid; zy verworf zich in den vollen fchouwburg de loftuitingen en toejuichingen der Athenienzers: daar integendeel de eerfte vrouw van cato zich fchandvlekte door hare buitenfpoorigheid, en hy zelf befchuldigd wordt de tweede onteerd te hebben door haar aan hortensius te geven. Het is zeker , dat zulk eene in fchikkelykheid verfchoonlyker zoude zyn geweest in phocion, welke leelde in eene  PHOCION en CATO den jongen. 5107 eene ftad, waar een deftig Wetgever die zoort van huwelyken, welke zo onbetamé. lyk fchynen, had willen invoeren, en dezelve door eene wet bekrachtigen. Was cato in zyne vrouwen min ge* lukkiger dan phocion, hy was daarentegen gelukkiger in 't ftuk van kinders- De zoon van phocion, ondanks de zorg, welke de vader genomen had om hem te Sparta in de geheele geftrengheid der Spartaanfche tucht te laten opvoeden, ten einde hem van zyne weelde en zucht tot vermaken te genezen, leefde fteeds in ongeregeldheid; die van cato had wel eerst eenen zeer Hechten naam, wegens verflaafd • heid aan de vrouwen, doch heeft dien vlek uitgewischt door zynen heldhaftigén dood; hy fneuvelde in den flag by Philippen, na uitffekende proeven van dapperheid gegeven en zelfs de verwondering van zyne vyanden verdiend te hebben: en cato's dochter porcia gaf haren vader niet toe, noch in wysheid, noch in matigheid, noch in grootheid van ziel. Om de vergelyking van deze twee grote mannen te voltooien, hebben wy alleen nog te  2o8 VERGELYKING van te fpreken van hunnen dood. phocion ftierf door de onrechtvaardigheid zyner medeburgeren. Het is waar, hy gaf daartoe aanleiding door zynen misdag van nicanor niet te laten vatten: doch deze mis. flag was niet Hechts verfchoonlyk, maar zelfsloflyk. Het lydt geen'twyfel, ofhyzou; zo hy de oogmerken van nicanor geweten had, het bevel van zyn Vaderland boven de belangen van zynen vriend gefteld heb» ben; maar hy was onkundig van dezelven; en eenen vriend te verraden of overteleveren, in wien men volkomen vertrouwen ftelt, en wien men geene reden heeft om te wantrouwen, is iets zo verfchrikkelyk voor een edeldenkend mensch, dat hy liever zou derven, dan tot zulk een uiterfte te komen. Cato bragt zich zeiven om 't leven om zyne eigene vryheid en die van zyn vaderland niet te overleven; hy alleen zegepraalde over zynen vyand, die over alles zegepraalde. De gevolgen van phocion's dood waren meer vereerende voor hem, dan die van den dood van cato. Men gaf aan dezen wel grote loffpraken- het geheele volk  PIIOCIOX en CATO ben jOfcÖEN. 20p volk van Uiica noemde hem uk eenen mond hunnen weldoener, hunnen behouder; den eenigen vryen man, den eenigen onverwinlyken c zelfs de vrees voor c &sar, die naby was, kon de achting en den eerbied voor hem by hun niet doen verflaauwen. Zy vereerden hem met eene prachtige lykdaacfy , en richtten voor hem, op den oever der zee, eene grafftede op, met een frandbeeld houdende een zwaard in de hand. Doch dit alles koomt niet by de eer, welke aan phocion na zynen dood wedervoer. Eene aanzienlyke vrouw van Megara ftichtede hein een ledig praalgraf, en bragt zyne beendéren naar haar huis, welken zy onder hare haarddede begroef. De Athenienzers , gedrukt door rampen, bezeften welhaast hunnen beganen misdag, en erkenden, welk eenen trouwen Volksbeduurder, welk eenen voordander van matigheid en rechtvaardigheid zy ter dood hadden gebragt; en aangedaan door berouw, lieten zy zyne asch terug komen , begroeven die met alle eer op 's Lands kosten, richteden hem een metalen dandbeeld op, en ver* oordeelden zyne befchuldigers ter dood. X. DEEL. [O] PHO-  aio VERGELYKING van Phocion, even als socrates, dewyste der menfehen, ter dood gebragt zynde, werd daarna even als deze gewroken. De zorg, welke beiden tot op den oever des doods voor hunne vrienden droegen, dient niet vergeten te worden. Phocion veroordeelt zich zeiven om zyne rechters te bevredigen, en vergeet niets, om zyne vrienden, die met hem waren aangeklaagd, te behouden Niet dan met de grootfte moeite was hy te bewegen om aan nicocles de gönst toeteftaan van bet eerst den giftbeker te drinken, en ten duidelykften deed hy hem zien, hoe hard hem dit droevige gunstbewys viel. Cato fpaarde geenen arbeid, geene zorgen noch moeiten om zyne vrienden in veiligheid te ftellen; hy drong hen om zich door de vlugt te redden, voorzag hen van alle noodwendigheden, ging naar den haven om te zien dat zy zich infeheepten, toonde de uiterue ongerustheid voor hun, zond een en andermaal om te hooren, hoe het met hun Honden toen men hem bericht bragt, dat de zee zeer onftuimig was, zuchtte hy, bedenkende het gevaar, waaraan zy bloot  PI IOCION en CATO dén jongen. 2x1 gefield, waren. ■ -Eindelyk toen hy zekér wist-^'-dat zy ingefe'heépt- waren, benamhj zich hot leven. Waarlik deugdzame triëik fchen zorgen zelfs'' tdt-> fi£ 'h(innen dood voor hunne vrienden, en vergeten zich zeiven om alleen op het behoud van dezen te denken. De bevelen, welke beiden voor hunnen dood aan hunne zonen gaven, doen eet Zo wel aan hunne ftaatkunde als aan hunne Wysbegeerte. Phocion belastte zy* nen zoon nimmer te denken om zich op de Athenienzers te wreken , maar hunne onrechtvaardigheid te vergeten; c a t o verbiedt den zynen om zich ooit met hec Scaatsbeftuur te bemoeien. Eindelyk, om met één woord een algemeen denkbeeld van hun beiden te geven, is het genoeg te zeggen, dat phocioN ftierf, en zyn Vaderland aan grote onheilen bloot ftclde, om dat hy zyne eigene ingevingen volgde, en geen mistrouwen had gefield in eenen vriend, weiken hy om hec Vaderland fpaarde; daar integendeel scipio, pompejus en Rome ongelukkig wierden, om dat zy den raad vancATo r f_0 2] niet  ais VERGELYKING van enz. niet hadden gevolgd: een onderfcheid zeer tot eer ftrekkende van den laatstgenoemden, en 'c welk hem een groot voordeel geeft boven phocion. DE  D E LEVENS VAN AGIS E N CLEOMENES. [O 3] «   D E LEVENS VAN A G I S E N CLEOMENES. AGIS. Het luidt geenfins ongerymd' of dwaas, dat fommigen op de gedachten zyn gekomen, als of de Fabel van ixion O) zou verfonnen zyn tegen de Eerzuchtigen, wen men verhaalt, dat deze ixion, meenende dat hy juno voorhad, eene Wolk omhelsde; uit welke omhelzinge de Cent au. ren (&) zouden voortgekomen zyn. Want ook Deze Fabel is genoeg bekend. Men zie hyginus Fabul. LXIi; en die daar door de Geleerden worden aangehaald. (£) De Paardmenfchen, of een gemengd ra« Uit Paard en Mensch Verg. hycik. t. a. pl. [O 4]  si6 het LEVEN" ook de Eerzuchtigen, die hunne Licfkoozingen der Glorie wyden, welke by hun, als het ware, de fchaduwe is der Deugd,. brengen niets gaafs, niets onvervalschts te voorfchyn. Alles wat zy daarftellen , is onecht en vermengd! (V) en daar zy in hunne bedoelingen nu eens herwaarts, dan wederom derwaarts worden heen gedreeven, doen zy niets anders , dan den Nayver en velerlei Driften in te volgen. Zeker! Het geen de Herders by sophocles (7/) van hunne Kudden getuigen; „ Wy heeten Meesters, maar zyn Slaaven van dit Vee! Ook fwygend dwingt het ons, dat wy 'erfteeds naar hooren." dat wedervaart in waarheid aan hun, die zich (i) Mik]», zo moet men zeker Ieezen; nietft**^. De voorgeflaagene Veibeteringe van reiske4 niUvpct, is buitenfpoorig. Plut. doelt hierop het wanfchaapen mengrel der Centauren. (d). Deze verfen behoorden weleer tot een nis verloeren Treurfpel van sophocles, n^uwfQf de Herders geheqten. Zie rrukqk adFragmi  VAN AGIS., 217 zich in het Bellier van Zaaken door de begeerten en neigingen der Schaare regeeren laaten. Want om den naam te hebben van Folksbefïierders cn Regenten, moeren zy den Volkswil, als zo vele flaaven, involgen. Eveneens, toch, als het gaat met die genen, welke op den Voortleven van het Schip ftaan op te pasfen, dat zy wel, het geen vooruit is, eerder waarneemen, dan die aan het Roer ftaan; maar, niet te min, op derzelver wenken pasfen, en ge« reedelyk, dat gene verrichten, wat hun van dezelve bevolen wordt: zo is het ook gelegen met den Staatsman,dieniets,dan iede. Ie eere, bejaagt. Hy is flechts in naam Regent, doch in de daad de Knecht der Menigte ! De Man, die door en door, en in alle opzichten volkoomen braaf is, beeft geene Eere altoos noodig, ten zy dan in zo verre dezelve hem tot het bevorderen der Zaaken en het verkrygen van vertrouwen kan behulpzaam zyn : (e*) maar aan iemand, die (V) „ Plut. heeft deze Waarheid ook nog elders in het helderst daglicht gefield in dat fluk* jen, waarin by beweert, dat evn IFysgeer inzo^[O 5]  2ï3 het' L EV E n die nog jong en eergierig is, moet men eenigfms toegeeven, dat hy,'byhet uitvoeren van loffeiyke daaden, zich daarop iets laate voorftaan en 'er roem op draage; om dat, volgens het zeggen van theophrast u s , de Deugden, welke op die jaaren voor het licht koomen en uitbotten, door den lof, by het verrichten eener goede daad gehoord, by uitftek worden verfterkt, en dus door Groothartigheid als het ware lievig gemaakt, ook voor het vervolg eenen gewenschten wasdom krygen. Dan het bo- ven- derheid met voomaame Perfoonen behoort om te gaan (Opp. T n. p, 777, E.) Hy zegt char: De Man van Ferffand, die de hand aan het Regeer en ftaan vuil, zal geen meer Eere of Aanzien voor zich verlangen, dan hy noodig heeft, om de» behoorlyken invloed op het beheeren der Zaaken tehebben, door het Vertrouwen, dat in hem wordt gefield. fVant het is noch aangenaam, noch ge< inakkelyk het welzyn en nut te bevorderen van hun, die niet mede willen werken. Het Vertrouwen maakt, dat zy zulks willen doen. Het is met de Eere eveneens geieegen, ah met het Licht. HetLicht is van meer belang voor hun , die zien , dan die gezien worden: Zo is de Glorie ook nuttiger voor die genen, die 'er de Uitwerkzelen van gevoelen , dan voor hun, die "er mede omgeevenzyn" Fr. Vert.  y A N AGIS. 219 venraaatige , dat in alle andere Zaakcn hoogstgcvaarlyk is, is, bovenal, verderffelyk in het ftaan naar burgerlyke Ecrampten en Volksgunst; naderaaal het hen, die groote macht in handen krygen, vervoert tot Dwaasheid en volflagene Dolfinnigheid, om dat zy ontkennen, dat de Deugd alleen de waare Eer is; maar willen, dat de Eer de Deugd uitmaakt. Gelyk dan phocion fj/) tegen antipater, die iets van bem vorderde , het welk niet eerlyk was, zeide: „ Gy kunt phocion niet te gelyk tot eenen Vriend en tot eenen Vleier heb. „ ben!" zo zou men ook of deze of diergelyke woorden kunnen gebruiken tot het Volk: „ Dezelfde Man kan niet te gelyk 5, Uwlieder Overheid zyn, en zich tevens „ in alle dingen naar Uwlieden voegen !'* Anders gaat het ligtelyk, zo als het ging met de slang, welker Staart, volgens het geen de fabel daar van zegt, op zekeren tyd in opftand kwam tegen den Kop, eisfchende om ook eens, op zyne beurt, baas te weezen en voor op te gaan, en niet genoodzaakt te zyn altyd achter aan (ƒ) Zie het Leven van phocion, hier boven.  220 HET LEVEN te denteren! Hy bekwam dan ook het beftier: doch het gevolg was, dat hy, voortfpoedende zonder den weg te kunnen onderkennen, en voor zich zelvcn 'er leelyk afkwam, en, daarenboven , veroorzaakte, dat ook de Kop , die nu tegen de Natuur gedwongen wierd een blind en doof Lichaams-deel te moeten volgen , deerlyk gehavend wierd! De Gefchiedenis leert ons, dat het velen , die om te regeeren het Volk in alles vleiden, eveneens gegaan is, als dezen Kop: want zich vasthechtende aan de Schaare, welke fteeds met onbefuisdheid voortholt, waren zy naderhand niet in ftaat dezelve terug te roepen , of de verwarringe te doen ophouden. — Deze gedachten kwamen by ons op tegen het bejaagen van de Gunst der Menigte, welke wy hiér ter plaatze wilden uiten, daar wy ons de rampzalige gevolgen daar van te binnen brachten door het geen aan de bei. de gr acc hen, tiberius en caius, wedervaaren is; welke , offchoon gefprootcn uit een zeer aanzienelyk Gedacht, en eene Opvoedinge, daarmede evenredig,genooten hebbende; offchoon het loffelykst ontwerp van Staatsbeftuur bevorderende, om-  VAN AGIS, 121 omgekomen zyn , niet zo zeer door buitenfpoorige Eerzucht, als wel uit eene Vrees voor oneere; welke, nochthans, uk geene onedele beweegredenen voortfproot. Want, van hunne Medeburgeren de opentlykfte blyken van Genegenheid ontvangen hebbende, fchaamden zy zich in het beantwoorden dezer Verplichtingen achterlyk te zyn, of die opgelegde fchuld niet af te doen. Zich derhalven dagelyks beyverende, om door het bevorderen van welgevallige fBefluiten de Eerbewyzingen, van hunne Medeburgeren genooten, te overtreffen , en even daar door zo veel te meer vereerd, naar maate zy meerdere Voorrechten aan het Volk bezorgden, ontftaken zy , op deze wyze, door wederzydfchen nayver, zich zeiven jegens het Volk, en het Volk jegens zich in zodanigen gloed van genegenheid, dat zy zich eindelyk onverhoeds verward en bedremmeld vonden in zulke Zaaken , waarin wel het volharden kwaad, maar te gelyk ook het uitfcheiden fchandelyk was (g). Gy R. zelf (» Dut vertaalende volgden wy reiske. Maar het komt on» nu, by nadere overweeginge, niet on-  ï23 n ex LEVEN Zelf (Ji) zult daarover kunnen oordeelen uic het volgend Verhaal, waarin wy voorneemens zyn met de gracchen te vergelyken het Spartaanfche Demagogen-paar * de Koningen agis en cleomenes. Want deze, even eens als gene, de voorrechten der Gemeente vermeerderende , en eene voortreffelyke en rechtmaatige Regeeringswyze, doch die federt langen tyd had opgehouden , wederom hernieuwende , haalden zich even eens den Haat op het lyf der Vermogenden, welke hunne fchraaperyen, waar aan zy zo zeer gewoon waren, niet op wilden geeven. De twee Spartaanen waren wel geene eigentlyke Broeders, gelyk die van Rome; maar zy bekleedden beiden in hunne Vaderftad het Koningfchap, dat daar erffelyk aan Nabeftaanden . en omvnarrcnynelyk voor, dat deze in het veranderen van den Text te ver is gegaan, en dat de fin moet zyn: ,, waar in de Regel niet meer te pas kwam: dat, zo iets met de Eerlykheid niet meer beftaanbaar is, het geen fchande is 'er uit te fcheiden.'" — Op dezen Re&ei doelde plut. op meer andere plaatzen; welke door bryane zyn aangeweezen. (h) Hy fpreekt tot senecio, aan wien hy deze Levens heeft opgêdraagen." br» Fert, 7a4 ons I. D. bl. 57'  VAN AGIS. 223 cn als aan Broeders (i) opgednagen wierd. De opgaaf hunner afkomst zal die nader be-» vestigen. Na dat de begeerte tot Goud en Zilverhet eerst in den Staat was ingedrongen, en, aan de eene zyde, op het bezit van Rykdommen gevolgd waren Gierigheid en laage Schraapzucht; en aan de andere zyde op het gebruik en genot daarvan ontdaan waren' Weelde, Perwyfdheid en Overdaad, verloor' Sparte grootendeels haareu ouden luister, en lag in deze, haarer on» waardige, Laagheid als verzonken tot aan de tyden, waarin agis en leonidas de Koninglykc Waardigheid bekleedden. Agis was uk de: dam van euiiytion QT), een Zoon f7) Onze. Schryver ziet hier duidelyk op de Spartaanfche Regeeringsvorm, welke ter zelfder tyd twéé Koiingen aan den Staat gaf, die elkanders- Amptgenooten waren, en beiden hercules tot Stamvader hadden; zo dat menze fchier voor Broeders honden mogt. Dezen fin heeft dacier gehed verdirVerd, daar hy vertaalt: ,,-mais ilsfuivirent tous deux dans le Gouvernement la même route, comme auroient pu faire les deux Freres les plus unis" (k) Die gelegenheid heeft, kan met deze Geflacht- en Opvolgiugs-rekeninge van plutak- chus  E24 heïLEVEM Zoon van eudahidas, de zesde na agesil.u's, die naar' Aiie was overgeftookcn , cn onder de Grieken tor het hoogde toppunt van magt was opgckommen. Want de Zoon van agesilaus was ar c in d am us , die van de Mes fapiers gedood wierd by Mandonium, (/) eene Stad van Italië. De oudde Zoon van dezen arciiid a mos was agis, en de jongde eudamidas,- welke, na dat agis by Megalopolis, in een gevecht tegen antipater, kinderloos gefneuveld was, de Koninklyke waardigheid te Lacedaimon in handen kreeg. De Zoon van dezen heette arciiidamüs; die van archi damus eudamidas de tweede; die van eudamidas agis, tot wien dit Gefchied verhaal behoort. Leonid as, daarentegen , de Zoon vancleonymus, damde af uit het ander Koninklyk Huis der agi- den. c h u s vergelyken de Lyst der Spartaanfche Koningen opgemaakt door car sigonius, en naderhand ook gevoegd achter het Opfret van cragius, de Rep. Laced. in de uitgave in oct. (/) „ Men vindt geene Stad van dezen nami. En daarom zyn de Aardrykskundieen van gedachten, dat men leezen moet Mandurium. Dit wrs eene Stad van Iapygie." Fr.- Vert. — Zie c e llariüs bl. 902. w. ov souu  van AGIS a^5 "den. Hy was de achtfte gerekend van pausanias, die in den Veldflag byPlaïtete mardonius overwonnen had. Waric de Zoon van dezen pausanias waspli$. tonax, en die van plistonax heette wederom pausanias. Deze uit Lacedffimon gevlucht, en geweeken zynde naar Tegea, wierd eerst zyn öudlte Zoon age» sipolis Koning; en toen deze geftorveri was, zonder Kinderen na te laaten , de jongde, genaamd cleombrotus. Dé Zoonen van cleombrotus waren wederom een andere agesIpölis, en cleomenes. Van dezen bekleedde a ge sipolis de Koninglyke waardigheid geenen zeer langen tydj en had ook geene Kinde. ren ! Cleomenes, die na agesipolis Koning wierd, verloor nog by zyn leven zynen oudften Zoon acrotatus. De jongde ,cleonymus, overleefde hem wel j maar bekwam, echter, cïe Koninkiykewaardigheid niet, welke opgedraagen wierd aan areus, den kleinzoon van cleomenes , en Zoon van acrotatus. Na dat AREuSj vervolgens, by Corinthüs gefncuveld was, wierd deszelfs zoon acrot'At u s ila hem Koning. Deze kwam, ihsge» X. deel. [PJ ifkéf  22Ö HET LEVE N lyks, om in eene nederlaag, hem by Megalopolis toegebracht door aristodemus den Tyran, en liet, by zynflerven, zyne Huisvrouw zwanger achter, en toen deze, vervolgens, eenen Zoon ter wereld bracht, wierd de Voogdyfchap daarover toevertrouwd aan leonidas den Zoon van cleonymus. Daarna, wanneer de gemelde Erfgenaam der Kroone, nog minderjaarig zynde, was komen te fterven, verviel dus de Koninklyke waardigheid in het eindopLEoniDas, die 'er naar de toemaalige behoeften zyner Medeburgeren indedaad niet zeer voor berekend was. Nademaal, (om niet te zeggen, dat 'er, door het bederf, het welk federt lang in het Staatsbeftier had plaats gegreepen, in alle dingen en overal een groot verval befpeurd wierd) men, inzonderheid, by hem zeiven eene zeer tastelyke verbas, téringe van de Voorouderlyke zeden waarnam, als die zich langen tyd gewenteld had in het flyk van de wellustige Hofhoudingen der Satrapen, en gekroopen voor seleüc u s, (m) en nu vervolgens de Oosterfche Trótsch- («0 Voor seleucüs callinicus, Koning van Syrië.  van AGIS. 22? Trotschheid op de wanftalligfte wyze ging vermengen met de Griekfche gewoonten en een wettig Bewind. Agis, in tegendeel, overtrof niet alleen dezen zynen Amptge. noot, maar ook bykans alle de Koningen, die te Sparte na agesilaus den Grooten hadden geregeerd, zo zeer in Rechtfchapenheid en^Gi-ootmoedigheid, dat hy, hoewel hy den ouderdom van XX jaaren nog niet eens had bereikt, en opgevoed was in allen Overvloed en Vrouwelyke Weelde byenom zyne Moeder agesistrata en Groot, moeder arciiidamia, welke de rykfte waren van geheel Lacedcemon, nochthans zich zei ven tegen de bekooringen van den Wellust al vroeg verhardde, en, in plaats van zich toe te leggen, (») op het bevorderen eener bevallige Gedaante, veeleer alles , wat lichaamelyke Opfchik fchynen mogt, verwierp, aan alle pracht en praal vaarwel zeide, en, in tegendeel, zyn grootst behaagen fcheptc in bet draagen van eenen gemeerd) Eene geringe verandering maakt hier den Text aanftonds verftaanbaar, door, in plaats van ïc, te fehryven t« — »*> "i «wfcHkï [P *1  saS ot LEVEN menen Mantel, en niets liever deed, dan op de Spartaanfcne wyze maaltijd te houden * zich te wasfchen, en, over het geheel, dea ouden Vaderlandfchen trant te volgen. Ook fchroomde hy niet overluid te zeggen, ,.dat hy geen Koning begeerde te zyn . ten zy de Staat door zyn toedoen herfteld wierd by zyne oude Wetten en Inrichtingen!" De aanvang van het Zedebederf en verval van Zaaken in het Gemeenebest derLacedo> moniers, dagtekent zich fchier van dat zy , na de oppermacht der Athenienfers te hebben vernietigd, (V) den Staat met Gouden Silver hadden opgepropt. Daar zy, evenwel-, het getal der Spartaanfche Famiüen, doorLVcürgus vastgefteld Qi>), in de Erfopvolgingen behielden, en de Vader by aanhoudendheid aan zynen Zoon zyne Goederen achterliet , mogt het Gemeenebest, door inftandhoudinge van deze Inrichtingen, en het bewaaren der Gelykheid der Bezittingen-, onder alle de overige ingekroopene Gebre- ken (V) Door toedoen voorrraamelyk van l7sander. Zie deszelfs Leven, in ons VI. Deel. (/)} Zie over deze infrellinge van.LTcuReus deszelfs Leven in ons I. D. bl. 329. en.vuigs..  van AGIS. 229 ken, het hoofd nog zo tamelyk boven houden ; ter tyd toe, dat een .zeker zeer vermogend Man , welke bovendien zeer trotsch eu ftyffinnig was, geheeten epitadeus, de waardigheid van Ephorus verkreeg. Deze, in groote oneenigheid geraakt met zynen Zoon, drong eene Rhetra (éf) door, waarby bepaald wierd, „ dat het aan elk en eenen iegelyk zoude vryftaan zynen ftand en goederen, het zy by zyn Leven weg te fchenken, of ftervende by uiterfte wille na te laaten aan wien hy wilde." Het geheele oogmerk, dat epitadeus had, by het invoeren dezer Wet, (r) beftond alleen, om dus aan zyne by- . (2) Dus wierden de Wetten van LYcuuGUs.en vervolgens alle Spartaanfche, by uitneeraendheid genoemd. r (r) „ Sol on had ook te Athene eene dusdanige Wet gemaakt; welke, niettemin, nietzoverre ging. Hy liet, naamelyk, aan Vaders, die geene Kinderen hadden van het mannelyk Gedacht, uU een wettig Huwelyk voortgeteeld, de vryheid om hun goed te fchenken, of te maaken aan wien zy wilden. Pltjtarchus oordeelt zeer juist over deze Wetten, aantoonende, hoe onrechtvaardig en hoe nadeelig dezelve zyn voor den Staat. Men het Leven van solon." Fr. Vert [Po]  23o HET LEVEN byzondere Gramfchap te voldoen: dan ande. ren, welker Gierigheid 'er over uit was, om zich ftceds meer en meer te verryken, namen dezelve met greetigheid aan , en zetteden baar gezach by ; waar door dan ook dc uitmuntende inftellingc van lycurgus te gronde ging. De Ryken, .naamelyk, en Vermogenden j thans door geene banden meer te rug gehouden, maakten zich nu onbefchroomd meester van de Erffenisfen (f)r waarvan zy de naaste Vrienden en Bloedverwanten wisten uit te fluiten; zo dat, daar alle Rykdom binnen korten tyd in handen van zeer weinigen geraakte, het grootftedeel , der Burgerye tot volflaagene Armoede verviel; waarvan het gevolg was, dat men, in plaats van zich, gelyk Weleer, op de Spartaanfche wyze, aan edele en mannelyke bezigheden toe te wyden, nu tot laage Werkzaamheden (s) Eene dwaaze zucht, om aan Foornasme en Ryke Lieden te behangen, en de voldoening over de Eere van derzelver Vriendfchap te hebben mogen genieten, heeft iu vroegere en laatere tyden niet zelden te wege gebracht, dat men dezelve ook tot Erfgenaamen benoemde, met voorby gaan, v«ak, van natuuilyke Erven en behoeftige Naastbeftaanden.  van AGIS. 231 den verviel, en met haat en afgunst tegens hen, die het Geld in handen hadden, bezwangerd ging. 'Er waren dus vanhetgehecl getal der oude Lacedaimoniers niet meer, dan fevenhonderd, overig gebleevcn; en onder dezen vondt mea ter naauwernood honderd, die Landeryen en een Voorouderlyk Erfgoed bezaten. De overige hoop der sremeene Burgeren leefde binnen de ftad in behoeftigheid en zonder eenig aanzien. Vertoonde 'er zich , hier of daar, van buiten dc een of andere Vyand, zy kwamen 'er niet, dan traag en fchoorvoetende, toe om denzelven te verdryven : terwyl zy, wat het inwendige Beduur betrof, fteeds eene bekwaame gelegentheid befpiedden, om de tegenwoordige Regeeringe te veranderen , en. eene Omwenteling^ daar te dellen. Agis, pverzulks, was van gedachten, (gelyk het ook, in de daad, met de zaak alzo geleegen was) dat 'er voor hem niets voortreffelyker te verrichten viel, dan de aloude Gelykheid wederom in te voeren, en het getal van Sparta's Burgeren te vermeerderen : alwaarom hy ftraks aanving met de gedachten zyner Lieden hier over te polsfen. Belangende nu de Jongeling[P 47 fchap;  2.^1 het LEVEN fchap; deze leende aanftonds het oor aan zyne redenen; zo zelfs, dat zulks zyne verwachtinge ver te boven ging. Zy gordde zich met hem aan tot de bctrachtinge der Deugd, en veranderde, op den aanblik der Vryheid, en onder zyn geleide, haare'voorige Levenswyze,' zo als men een afzichtelyk kleed verandert! Maar met de mccstcn onder de oude Lieden, als by wien bet bederf door de jaaren ingeworteld was, ging het, gelyk ' het gaat met weggeloopene Slaaven , die op hunne vlucht achterhaald, en wederom onder het gezicht van hunnen Lyfheer worden gevoerd. Zy zidderden en beefden voor l'ycgrgus ! en voeren hevig uit tegen agis, wanneer deze zich over den tegenwoordigen toeftand der zaaken van het Gemeenebest beklaagde , en het oud aanzien van Sparte te rug wènschtc. De eenigen, welke hem by vielen . en zyne Eerzucht nog te fterker aanvuurden, waren lys ander, de Zoon van libys, en ma'ndroclidas , de Zoon van ecpiianes, cn buiten die ook nog agksilaus. Van aeze arte blonk lys ander voornaamelyk onder zyne Medeburgers in Aanzièa  vak AGIS, $33 uit. Mandroclidas was van alle Grie, ken de bekvvaamfte om zaaken van belangvoor te bereiden, en tot rypheid te bren-. gen, dewyl hy fnedighcid van Begrip en Loosheid paarde aan de onderncemcndfte Stoutmoedigheid. Agesilaus, des Konings Oom van Moeders zyde, was wel vermaard uit hoofde zyner Welfpreekendheid, maar Laf en Gierig. Deze, echter, wierd, gelyk men overal wist, aangezet cn bemoedigd door zynen Zoon hip pome don; een' Man, die zich in onder. fcheidene Oorlogen grooten roem verwon ven had, en wiens invloed , wegens do genegentheid, die elk hem toedroeg, by de longelingfchap zeer groot was. De waare reden, evenwel, waar door agesilaus over wierd gehaald om mede aan den Raad, flag de hand te leenen, was de menigte van Schulden , waar meê hy overlaaden was. Van deze hoopte hy verlost te zullen worden , by aldien hy de tegenswoordige Inrichtinge van het Gemeenebest hielp om verre werpen. Zo dra nu had agis dezen niet aan zyne zyde overgebracht , of hy ving terftond aan om, met deszelfs behulp, ook [P 5] *m  m het LEVEN zyne Moeder, die eene Zuster van agesilaus was, insgelyks over te haaien; aangezien zyeene Vrouw was, die, door de menigte van haare Afhangelingen en Vrienden en Schuldenaaren , zeer groot vermogen had in den Staat, en over de gewichtigfte zaaken veekyds naar finnelykheid vermocht te beflisfen. Zyne Moeder hoorde naauwclyks de Voordracht, of zy Hond 'er in het eerst van als voor het hoofd geflaagen,. en deed haar best den Jongeling van zyn. opzet af te brengen, als welke iets wilde, onderneemen, dat noch uitvoerlyk, noch nuttig was: — maar toen agesilaus ook daar by kwam , én aan haar betoogde, hoe veele eere met de uitvoeringe dezer zaaken tc behaalen ware, en hoe veel nut daar door aan het Vaderland kon worden toegebracht; — toen de Koning zelf zyne Moeder fmeekte, „ zy mogt aan hem, ter be. vorderinge van zynen Roem , en voldoeninge asirj zyne Eerzucht, haare fchattcn mededeelen , daar hy voor zich , in Rykdom , met geenen der overige Koningen kon vergeleeken worden ,\ aangezien de Knechten der Satrapen: de Slaaven zelve der Stede-  van AGIS. 235 dehouders van de Koningen ptolem^eus en seleucus, ryker waren fT), dan de oude en laatere Koningen van Sparte met hun allen i — maar dac, by aldien hy door Maatigheid, Spaarzaamheid en Grootmoedigheid derzelver Overdaad en Weelde overtreffen, en eene,Gelykheid en Gemeenfchap van Goederen onder zyne Medeburgers invoeren kon hy onmisbaar den naam en roem eens -grooten Konings zou behaalen 1" — toen vielen de .Vrouwen om, cn ver. anderden van gedachten. De Eergierigheid, •naamclyk;, des Jongclmgs: vervulde ook' haar met -groothartige Gevoelens! daardoor wierden zy, als door zekere aanblaazinge, dermaate met yver voor dit fchoon Ontwerp bezield, dat zy zelve nu agis begonden aan te fpoorcu, en hem drongen haast te maaken : ook hunne Vrienden en Beken» den daartoe by. zich ontbooden, en'er met (t) Ajesistbata dacht, misfehien, dat zy zeer ryk was, en dat zulks aan den Koning, haaren Zoon, leisier byzeitede: maar deze toonde haar, dat de wacre eer daar niet pe zoeken was, om dat de Hovelingen van piolemjïus en seleucus, ja hunne Bedienden, ryker waren, dan alle Spattaanfche Koningen te zamen.  %p, het LEVE N andere Vrouwen over fpraken; als wel bewust, dat de Lacedremoniers fteeds ondergefchikt zyn aan hunne Vrouwen (tt), en dezelve veel meer inzage vergunnen in zaaken van StaaE, dan zy voor zich zeiven aan het Huisbeftier deel neemen. De Rykdom der Lacedcemoniers was op dien tyd, meestal, in handen van de Vrouwen, en hierdoor wierd de Onderneeminge van agis bovenal: zeer bezwaarïyk cn moeielylc gemaakt. Het waren , naamelyk , de Vrouwen, die tegenftand booden; niet flechts, om dat zy hier- door haare Vermaakeri en Wellusten zouden moeten misfen , waar in zy, by gebrek van kennis aan bet waarachtig goed , al haar geluk en genoegen fèelden; maar ook, om dat zy zagen, dat het Vermogen en Aanzien, het welk zy, ter- oorzaake van haaren Rykdom , genooten , op deze wyze aan haar afhandig wierd gemaakt. Zy wendden zich, derhalven, tot leonidas, en be- (ti) Zekere buitenlandfche Vrouw zeide daaromtegen gorgo, de Huisvrouw van leonidas: „ Gy Lacedamonifche Vrouwen zyt het alleen, die heerfchappy voert over uwe Mannen F Zie bet Leven van lycurgus, in ons l. D, bl. 354,  VAN A G I S. 237 begeerden op hem, dat hy, als de Oudffd der Koningen, agis zou beftraffen , en deszelfs opzet tot niet brengen. Leonidas, nu, was wel met zyn geheele hart 'er voor, om den Ryken by te ftaan; doch vreezende voor het Volk, het welk de Veranderinge met groote drift begeerde, fchroomde hy 'er iets in het openbaar tegen aan te vangen, maar werkte in het geheim om het Plan zwart te maaken, en in duigen te doen vallen. Met dit opzet ging hy 'er de Raaden van Lacedamiort over fpreeken, by welken hy agis belasterde, „ als die, volgens hem, ter belooninge daarvoor , dat hy de Dwingelandye zou in handen krygen, de Bezittingen der Ryken aanbood aan de Armen; en by de verdeelinge der Landeryen, en vernietigingder Schulden geen ander oogmerk had, dan om zich een aantal Lyftrauwanten te verfchaffenj en niet, om hec getal der Burgeren van Sparta te vermeerderen!" Toen , nochthans, agis uit had gewerkt, dat lys ander tot Ephorus verkooren wierd, bracht deze, zonder uitftel, Zyne Rhctra by den Raad in voorflag, van welke de voornaamfte Punten de vol* cfétt»  238 hetLEVEN gende waren: „ Dat dé Scbulden aan hun, die zich daarmede bezwaard bevonden , zouden worden kwyt gefcboldén. — Dar de Landeryen wederom in geiyke Deelea zouden worden verdeeld, in dier voege, Öat 'er in het Sparcaansch Gebied, van het Dal in de nabuurfchan Pelkne (v) af, tot aan den Berg Taygetus , ook tot Nalea («') en Sellafïa toe , vierduizend vyfhonderd porden zouden worden'gemaakt:" maar dat al het overige, daar buiten liggende, zou gefcheiden worden in vyftienduizend deelen, welke gefchonken zouden worden aan die genen onder de Nabuuren. die gefchikt waren om de Wapenen te draagen; terwyl het ecrstgemelde cn binnenïïe gedeelte maar alleen aan geboorene Spartaanen zou ten deele vallen; welker getal zoude worden aangevuld uit zulken onder de Nabuuren en Vreemdelingen , die eene onderfcheidene opvoedinge genooten hadden, en 'er wel uit za- f» Pelkne was eene Stad van Peloponnefus in Achaje, ten westen van Skyon. (V) Malea was hec bekende Voorgebergte van Peloponnefus, en Sellafia, eene grensplaats van het Spartasnsch Geoïéa.  van AGIS. 239 zagen, en, daarenboven , gezond en fterk van lichaam cn in den bloei hunner jaaren waren. Dat men uit dezelve zou te zamen ftellen vyftien Phiditia (V) , by vier- en tweehonderden (y); en, over het geheel de Levenswyze inrichten, gelyk die by hunne Voorouders was ingericht geweest." De Rhetra aldus ingeleverd zynde by den Raad , konden deszelfs Leden, wanneer men ftemmen zoude , het daarover niet niet eens worden; alwaarom lys ander zich haastede eene Volksvergaderinge by een te roepen. In dezelve was hy het niet alleen, die zyne Medeburgers door het houden eener ïledevoeringe aanfpoorde, maar (V) Zie het Leven van l.ycurgus in ons I. D. bl. 340. (j) Volgens onzen Schryver in het Leven van lyc p. 34., zonderde men zich,by de Spartaanfche Maaltyden door dezen Wetgeever iugefteld, af in Gezelfchappen van XV Perfoonen. Hier worden dezelve tot Twee- en Vierhonderd vermeerderd, het welk van de Inftellingen van lyc veel te wyd verfchilt. M. d u s o u l geloofde daarom, datp l ut, gefchreeven hebbe, dat de Phiditia weder incesten beftaan uit Tafels, van vyftienen; en dat de woor* den Ko]cè tctqaxan-iavi kxi StiMclavi veilig, als een byvoegzel, mogen worden doorgehaald.  s49 n e t LEVEN hy wierd ook geholpen varif man Dl'ocl i* d a s en a g u s i l a ü s, die het Volk bczwoeren, „ dat zy toch. niet, enkel om Hechts aan eenige weinigen te behaagen , welke zy genoeg wisten dat voor hun den neus optrokken , de Waardigheid en ouden Luister van Spatte, welke te fchandelyk op den grond vertreeden lag, mogten verwaarloozeu! dat zy zich veeleer de vroegere Godfpraaken wederom in gedachten mogten brengen , welke hen vermaanden zich te wachten voor Geldgierigheid , als waar by Sparte moest te gronde gaan; (z) gelyk ook aan die welke, nog korts geleeden, aangebracht was uit den Tempel van pasiphae. De Tempel en zeer vereerde Godfpraak van pasiphae was geleegen in de ftad Thalamae (a). Söin- (a) „ Men vindt by vele Griekfche Sehryvers een Orakel van den Pythifchen apollo in dit/«f roetig vers vervat, 'A Vitoxpvn*}»* 2**/>7*v i*? $Yi2th. Cicero heeft het ook aangehaald in het U. B. over de Plichten. , XylandèR. - Cic. de Ofïïc II. 22-" Quod Apollo Pythius oracu!u:u tMdiï, Spartam nulla re aha, nifi avaritia peöiu* ram, id videtür non folum Lacedsmonüs, fed el omnibus opulentis populis preedixisfe. Zie aldaar de Aanteekeningen. 00 Thalamae was eene ftad op het Spartaansch GronJ.  Van AGIS. 54 f Sommigen vernaaien dat deze pasiphae eene was der Atlantiden , Dogteren van jupiter (bj, en dat zij ammon baarde. Anderen houden haar voor casandra, de Dogter van priamus, welke daar ter plaatze zou geilorven zyn, en den naam pasiphae gekreegen hebben van w«s-< (c)\ om dat zy haare Godfpraa- kcn aan allen openbaar maakte. Maar phylarchus verzekert, dat de Dogter van amyclas, geheeten daphne, vluchtende voor apollo, die haare fchoon* beid verlangde te genieten, en in eenen Lauwrierboom veranderd wordende, door den God, haaren Minnaar , zeer vereerd, en Grondgebied. Zie pausanias in Lacon. p. ifiS. alwaar de Geleerden voor n«p/!j te recht verbe:erd hebben nar,^. Voorts kan men vergelyken de Aantekening van xy land er en du soul op d. pl. — Van de Godfpraske, hier gemeld, gewaagt ook cicero, de Divin 1,43. ibj Of liever: „ eene der atl anttden, welke van ju pit er bezwangerd, ammon baarde: vol. gens DACiER en du soul. O) Paft phainein, d i. aan allen, of, eiken Raadvraager, bekend maaken. X. deel. [OJ  r.42 het LEVEN cn met het vermogen van waarzeggen wierd begiftigd, (dj Zy zeiden dan , (op dat wy ter zaake wederkeeren) dat ook dit Orakel , van pasiphae de Spartaanen gebood, tot de cude Gelykheid eendrachtiglyk te rug te keeren , zo als lycurgus zulks by zyne Wetten van den beginne had vastgefteld. Eindelyk trad nu ook de Koning agis te voorfchyn, en verklaarde, met korte woorden, dat hy voor de Staats, jnrichtïnge, door hem voorgefteld, de aanzienelykfte Toelagen geeven wilde; dat hy; vooreerst, daar voor aan het algemeen ten besten gaf alles wac fty bezat, het welk niet siering was, zo van Weid- als Koo* reulanden, en, boven dien, nog aan geld op eene fom. van DC Talenten beliep: ctaï zyne Moeder cn Grootmoeder; zyne Vrienden en Bekenden , alle de Rykfte Lieden onder de Spartaanen , insgelyks zouden doen!" Eene zo groote Edelmoedigheid desjon- Se- ■ (jf) Door fiortgelyke Oudheid- en Fabelkundige Invoegzels, welke wy wel eeps dachten niet van di hand van plut, zeiven te zyn, wordt het Verhaal in deze Levens meermaalen afgebrooken.  van AGIS. 243 gelings deed het Volk verdomd liaan; elk verblydde zich en riep , „ dat deze de eerfte Koning was, na driehonderd jaaren tydverloops, waardig om over Sparta te regeeren!" Dan leonidas begon zich nu tegen dezen onderneemingen mee kracht te verzetten. Want bezeffende, dat zo hy mede deed uit nood, hy daarmede geene gelyke eer behaalen zoude by het Volk, maar, in tegendeel, wanneer elk zy. ne goederen en bezittingen ter algemeene verdeelinge te hoop bracht, de Burgery van Sparee daarvan de eer alleen toekennen zou aan hem, die de eerfte was geweest in het ftuk aantevangen: vroeg hy nu aan agis met nadruk af: „ Of hy niet geloofde dat lycurgds een rechtvaardig en doorzichtig man was geweest?" en roen deze zulks bevestigde, liet hy 'er op volgen: ,. Waar „ hebt gy dan oit gehoord, dat lycur„ gus of vernietiging van Schulden heeft „ verleend , of Vreemdelingen in zynen „ Burgerftaat heeft opgenomen; daar hy, „ in tegendeel van gedachten is geweest, „ dat het zyn Gemeenebest volflrekt niet „ wel kon gian, ten ware de Vreemdelin„ gen daar van uitgeflooten wierden! " [£2] Agis  24-4 het LEVEN Agis gaf hier op ten antwoord: „ Dac hy zich geensfins verwonderde over leonidas, dac die, als onder Buitenlanders opgevoed, en Kinderen hebbende geteeld by eene Vrouw, door hem getrouwd aan het Hof van een Satraap! niet zeer bekend was met de inrichtingen van lycuegus, die te gelyk met hec uitfiuiren van de Geldmunt ook zo wel het opleggen van Schulden, als het Woekeren uit den Staat ver» bannen had, en zich veel minder had kunnen verdraagen met zulken, welke door hun handel- en levenswyze blccken Vreemdelingen te zyn onder hunne eigene Burgers, dan met de eigenlyk gezegde Vreemdelingen , welke in de Steden van Laconica verleerden. Deze laatften had hy uitgeworpen; niet, omdat hy oorlog voerde tegen Lichaamen (e), maar om dat by bekommerd was voor hunne Levenswyze en Zeden; vreezende , dat zy , ouder de Lacedaemoniers vermengd, by dezelven eene begeerte verwekken mogten tot Weelde, Weekheid en (_e) Die gene voert corlog tegen Lichaamen, welke de Menfehen fchat naar hunne Geboorteplaats.  VAN AGIS. =45 en Gierigheid. Terpander C/)» ',n* nicrs, en t ha les en pherecyd es waren ook wel Vreemdelingen: nochthans had men hen te Sparte by uititcekendhcii vereerd, dewyl hunne Gezangen en hunne Wysbegeerte geflemd waren in den gecsc van lycurgus! „ Gy zelf, ging hy voort, heft ecprepes ten hemel, alt j, die, wanneer hy Ephorus wat, twéé ,. van de negen fnaaren op de Cithér van „ den Mufiekmeester phrynis met eene Byl aan f ukken hakte (g); zoo ook ■ »nog (ƒ) Zie over dezen onze Aantekening op het Leven van lygurgus I. D. bl. 383. — over thales ald. bl. 310. over pherec7des, den Wysgeer, onderfcheiden van den Gefchièdfchr'yver, (Zie I. D. bl. oc.) piogen. laéut. I, xt. en fabric. B. gr. Vol i. p. 821. (g) Dit zelfde geval wordt vermeld in de Apoplith. Lac. of II. D. p. 220. „ Alles, wat de Mu- fiek week en verwyfd kon maken, wierd by deze Menfehen verdacht gehouden, en de Ondervinding heeft niet, dan al te overtuigend, geleerd, dat zy gelyk hadden. Voor het overige zegt de Griekfche Text, datECFREPEsde twéé fnaaren affneed, of doorhakte, wxapi?. het welk men overzet „met eene Byl. Doch hei woord moet nog iets anders K. 3] ge'  a4ö het LEVEN ,, nog die genen , welke omtrent eenen anderen Mufiekmeester. naamelyk ti„ mot heus (h), het zélfde deeden. En „ niet te min hefchuldigt gy ons, wan„ neer wy de Weelde, Overdaad en Vracht )f uit Sparte willen doen verhuizen: even «, eens* of de flr aks genoemden ook geene zorge hadden getracht te draagen, dat ,, het weelderige éïi overtollige hy de Mu„ fiek geenen verderen invloed kreeg ter plaatze, waar gebrek aan Eenftemmig,, heid en Wangeluid (om-zo ie fpreeken) het betekend hebben , dan eene Byl. Waarfchyneiyk zeker foort van Mes» Want het is belacchelyk eene Byl te neernen om de fnaaren van een fpeel« tuig door te fnydeu. Ten zy men het daar voor houden wil, dat de Ephorus de Byl opnam, om te doen vreezen, dat hy de Lier in gruis wilde flaan." Fr. Vert. (li) Vergelyk het Leven van philopoïmen in ons V. D. bl. 273. waar zekere plaats uit een gezang van dezen timotheüs, die te gelyk Dichter -en Toonkunftenaar was, wordt aangehaald. Het merkwaardig Raadsbefluit, door de Spartaanen tegen hem, als bederver der Mufiek, genoomen, en tot heden toe bewaard gebleeven , kan men zeer naauwkeurig opgegeeven vinden in de Aantekening van j. s caligeu op manilius, bl. 42$.  van AGIS. 247 „ het zy in Levenswyze, of Zeden, aan „ den Staat zyne Eensluidendheid en Gelykmaatigheid zou benomen hebben f Van dien tyd af aan voegde het Volk .zich aan de zyde van agis : maar de Ryken hingen leonidas aan, welken zy baden, dat hy hunne zaak tog niet mogt vaaren laaten! Ook wisten zy die Raa. den, welke hunne gevoelens het eerst plachten uit te brengen, en daar door groot vermogen hadden, dermaate te beweegen en over te haaien, dat eindelyk diegenen, welke de Rhetra verwierpen, hoewelflechts met ééne ftem de meerderheid bekwamen. Dan lysander, die nog in het Beilier was, haastede zich daarop , om eene aanklachte tegen leonidas werkfteilig te maaken, uit kiacht van zekere oude Wer, welke niet toeliet, „ dat iemand der heracliden kinderen teelde by eene Uitlandfche Vrouw; en de Doodflraf bepaalde., indien zodanig een het grondgebied van Sparte verliet, met oogmerk, om onder de Vreemden te gaan woonen." 'Er wierden dan andere lieden door hem opgemaakt, die deze dingen ten laste van leonidas overal yerfpreiden moesten. Zelf begaf hy zich , [& 4] m«  243 het LEVEN met de Ephoren, zyne Amptgenooten, om het Hemelteken waar te neemeri. Hiermede nu is het dus gelegen. Na een tydverloop van IX Jaaren neemen de Ephoren eenen helderen Nacht zonder Maanenfchyn waar, in welken zy, op hunne Zetels zittende,den Hemel ftilfwygende befchouwen. Gebeurt het dan , dat er eene Ster van de eene zyde naar de andere zyde verfchiec, dan worden de Koningen van hun veroordeeld, als zich tegen de Godheid hebbende vergreepen , en gefchorst in hun gezach, tot dat 'er van Delphi, of Olympia (j), eene Godfpraak wordt aangebracht; waarby zulke verdachte Koningen worden vrygefprooken. Thans verklaarde lysander, dat dit Hemelteken aan hem varfcheenen was : vorderde daarom leonidas ter Rechtspleeginge, en kwam met Getuigen te voorfchyn, welke verklaarden , „ dat hy by eene Afiatifche Vrouw, welke een der Stedehouders van s el e u c 0 s aan hem had uitgetrouwd, twéé Kinderen had (/') IBryane vergiste zich zeer, wanneer hy hier gcleezcn wilde hebben ',Xvutïm?i Dat zou heeten, naar Olympia toe, en niet, daar van daan i d. i. uit den tempel van jupiter oltmpii/s.  v a n A G I S. 249 had verwekt; doch dat hy, met deze Vrouw in onmin leevende, en van haar gehaat wordende , tegen wil en dank genoodzaakt was geweest wederom naar huis te keeren: alwaar hy zich vervolgens van het Koningfchap, dat hy ontftentenis van eenen Erfopvolger ledig ftond, meester had gemaakt." — Ter zelfder tyd, dat dit Rechtsgeding aan den gang geraakte, maakte hy cleombrotus op om naar het Koningfchap te ftaan, die de Schoonzoon was van leonidas zeiven, en ook uit het Koninglyk gedacht herkomftig. Dit alles nu maakte leonidas dermaate bevreesd, dat hy als fmeekeling de wyk nam naar den Tempel van minerva, geheeten Chalcimcus (k). Ook verliet zyne Dogter cleombrotus, haaren man, om haaren Vader als fmeekelinge te vergezellen. De Lacedsemoniers dagvaarden dezen nu voor de Vierfchaar, en, toen hy uit den Tempel niet te voor* fchyn kwam, ontnamen zy hem de Koninglyke waardigheid, en droegen dezelve op aan cleombrotus. Straks (<*) Zie onze aantekening daar over I. D. bl.317. K> 5]  a$o het LEVEN Straks daarna verfcheen de tyd, dat lys ander af moest gaan uit het Beftier. Zo dra nu was hy daarvan niet verwyderd, of de Ephoren , welke aangekomen waren, richtten leonidas, die nog als fmeekeling in den Tempel nederzat, op, (O, er* vingen aan lysander en mandroclid as in rechten te vervolgen, als die de vernietiging der fchulden, en het verdeelen der Landeryen hadden doorgedrongen tegen de Wet!" Deze daarop, zich in gevaar bevindende, wendden zich tot de beide Koningen, en toonden hun aan, „ dat zy, onderling verëenigd, de Raadflagen der Ephoren veilig in den wind mogten {laan! dat deze Overigheid geen ander gezach had, dan het geen haar herkwam uit de verfchil. lèn tusfchen de Koningen ontftaan, wen zy met hunne ftem den genen byvielen, die het goede voorhad , tegen den anderen , welke iets, dat nadeelig was voor het Gemeenebest, wilde doordringen: dat, wanneer (/) d. i. Zy gaven hem verzekeringe van Veiligheid, en deedenjhem zyne fmeekende geftalie, te gelyk met den Tempel verlaaten , om van de Konink3yke Waardigheid op nieuw bezit te neemen.  v a n AGIS. 255 neer zy hec flechts eens waren, hunne macht onwrikbaar vast ftond, en eik, die dezelve beftreed, moesc gerekend worden te handelen tegen de Wet: maar wanneer zy onderling overhoop lagen, dat dan de Ephoren te pas kwamen, om als Scheidslieden en Zegsmannen tusfchen beiden te treeden; die zich voor het overige met niets behoorden te bemoeien, zo lang de Koningen het onder malkandcrcn eens waren!" Door deze en foortgelyke redenen wier. den de beide Koningen overgehaald, en begaven zich, omfluwd van hunne Vrienden, naar de Markt, deeden aldaar de Ephoren van hunne Zetels opffaan, en fielden ande. ren in hunne plaatzen aan, van welken agesilaus 'er een was. Vervolgens de jonge Manfchap hebbende gewapend , en de Gevangenen geflaakc, verwekten zygrooten fchrik onder hunne Tegenftreevers, om dat men voorzeker verwachcee, dat zy 'er velen van kant zouden helpen. Dan zy deeden niemand fterven. Zelfs toen leonidas zich te zoek maaken, en naar Tegea wyken wilde, en agesilaus beflooten had, hem op weg te doen vermoor • den , en daar toe ook manfehappen had uit-  25S het LEVEN uitgezonden, kreeg agis niet zo ras daar van de lucht, of hy deed anderen, waarop hy vertrouwen kon, in aller yl vertrekken , die leonidas in hun midden namen, en hem veilig tot aan Tegca bege leidden. Het Ontwerp op deze wyze naar hunnen wensch voorfpoedig voortgaande , terwyl niemand meer zich daar tegen vcrzettede, of het verhinderde, was 'er een enkel man, naamelyk agesilaus, die alles het onderst boven wierp en fchandvlekte, daar hy door de vuigfte ondeugd (in) van Geldgierigheid veroorzaakte, dat de fchoonfle, en voor Sparte zo geheel berekende Inrichtinge niet tot ftand kwam. Want daar hy, aan de eene zyde, onder de rykfte Grondbezitters , eigenaar was van zeer uitgeftrekte. en fchoone Landeryen: maar aan den anderen kant met ook groote fchulden overlaaden; en zich zo min in ftaat bevond om gemelde fchulden af te doen, als gezind zyne Landen ten besten te geeven, maakte hy agis wys, ,, dat beide deze dingen op eenen tyd en te gelyk te willen doorzetten, eene te geweldige (tri) Eigenlyk ftaat 'er Ziekte.  VAN A G I S. 253 ge veranderinge zou veroorzaaken in den Staat: maar dat, wanneer de Goedbezitters door het vernietigen der Schulden eerst gewonnen waren, zy naderhand de verdeelinge der Landeryen zeer gemakkelyk en rustig zouden laaten doorgaan." Voor dit zelfde gevoelen verklaarde zich lysander, die van agesilaus even eens om den tuin was geleid. Men ging dan alle de Handfchriften (») by de Schuldëisfchers af haaien, welke de Lacedamioniers gewoon zyn clar 1 a (oj te.heeten; brachtze te zamen op de Markt op eenen hoop en dak 'er den brand in. De RykeTi, nu, en Schuldvorderaars de vlam daar van ziende opgaan wierden daarover van het gevoeligst leed getroffen en begaven zich naar huis.. Maar agesilaus, nog, zo het fcheen, vermaak fcheppende in met hun te (potten, verklaarde, ,, van zyn leven nimmer een zuiverder vuur, of helderder vlam gezien te hebben!" Thans drong de Menigte 'er ook op aan ; ' dat (n) Of Schuldbrieven. \o) Volgens de Dorifche uitfpraak voor jcA^ia van Khlfm, dat ook wel goed, of bezittinge betekende.  «54 het LEV7! N dat men op ftaandè voet eenen aanvang maaken zoude met de Landverdcelingen. Ook gaven de Koningen hunne bevelen, om daar mede voort te gaan. Maar agesilaus had nu deze, dan gene bezigheden te verrichten , welke hem verhinderden, en wist den tyd door voonvendzel op voorwendzel telkens te verlengen, tot dat agis moest te velde trekken; overmits de Achseers, als Bondgenooten der LacedEemoniers, het bepaald getal van hulptroepen hadden opgeeischt: dewyl men in verwachtinge was, dac de Mtoliers door het grondgebied der Megarenfen in Peloponnefus zouden trachten door te dringen. Alwaarom de Opperbevelhebber der AcfiEeers, ara tus, zyne Legerbenden ten fpoedigften had by een getrokken en aan de Ephoren om hulp gefchreeven. Die van Spatte deeden, daarop, agis zonder uitftel vertrekken; welke tot het aanvaarden van dezen tocht grootelyks bemoedigd wierd door de bereidwilligheid en eergierierigheid der genen, die met hem uittrokken. Het waren, naamelyk, meestal jonge Lieden uit de klasfe der minvermogenden, die nu reeds verlost en ontheven van het drukkend pak der Schulden, en nog, daarenboven, de  van AGIS. 255 hocpe voedende van, by hunne terugkomst uit het' Veld, de landverdeelinge te zullen zien vverkftellig maaken, aan hunnen Geleider agis eene buitengewoone bereidvaardigheid betoonden. Ook verftrekten zy tot een wonderbaar verfchynzel voor de Steden, daar zy , zonder iemand leed of nadeel te doen, met alle bedaardheid en zachtfinnig. heid midden door Peloponnefus trokken, zonder dat zelfs het gerucht van hunne doormarsch fchier bemerkt wierd. Alwaarom de Grieken, als opgetoogen van verwonderinge , daarvan onderling begonden te fpreekcn, en malkanderen te vraagen, „ welke toch wel de Krygstucht en Orde most geweest zyn by de Spartaanfche Legers, toen zy eenen agesilaus, of den grooten l ysander, of den ouden (pj leonidas aan het hoofd hadden; daar by dit Lacedaïmonisch Krygsvolk nog heden eene zo groote eerbiedigheid en vreeze huisvestte voor eenen jongeling, die bykans de jongfle was van hun allen." Daarby baarde ook de jonge agis zelf niet weinig op- Q>) d. i. die zo veel vroeger leefde, dan de even^eniel Jen.  S56 het LEVEN opziens , en won aller genegenheden door zyne Soberheid en Arbeidzaamheid. en doordien hy het zich tot eere rekende • niet fraaier gekleed te gaan, noch kostbaarder Wapenen aan te hebben, dan elk gemeen Soldaat. Alleen aan de Ryken geviel deze nieuwigheid , door hem aangevangen, in geenen deele, dewyl zy bekommerd waren , dat zulks het Volk overal gaande maaken mogt, en een voorbeeld aan de hand geeven, waarop men zich beroepen konde. De vereeniging der Lacedaïmoniers met ARATushad plaats by Corinthus, ten tyde, dat deze Veldheer nog in twyffel ftond, of hy den flag waagen, en zyne benden in flagorde op voeren zou tegen den Vyand. Hier nu liet agis blyken, hoe zeer hy de meeste Infchikkelykheid te paaren wist aan eene Stoutmoedigheid, die noch dol, noch onberaaden was. Hy zeide, naamelyk,van gevoelen te zyn, „ dat 'er flag moest geleverd, en daar door zorg gedraagen worden, dat het Oorlogsvuur niet tot binnen de poorten van Peloponnefus doordrong. Dat aratus, intusfchen, konde doen, wat hem behaagde, aangezien hy de oudfte was en hec. bevel voerde over Achtvers, by welken hy zied  van AGIS. 257 zich gevoegd had, niet, om 'er over te bevelen , of zich aan derzelver hoofd te plaatzen, maar om hun by te ftaan, en met hun te ftryden!" Bato (^), de Sinopenfer, fchryft wel, „ dat agis niet zoude hebben willen vechten, toen aratus daar toe zyne bevelen gaf!" maar hy was noit te zien gekomen, wat ara tus zelf (r) aangaande deze omftandighcden (?) Betrekkelyk dezen Historiefchryver, die voornaamelyk door zyne Perfifche Gefchiedenisfen fchynt vermaard te zyn geweest; maar die, gelyk deze plaats ons leert, zonder twyfFel ookvm Griekfche Gebeurtenhfen in zyne fchriften heeft gehandeld, kan men nazien het geen verzameld is door vossius de Histor. Gr. L. IV. p. 220. (r) De beroemde Veldheer en Staatsman ara. tus, wiens Leven hier achter volgen zal, voerde zelf de pen, en befchreef de Gefchiedenis van zynen tyd (in XXX Boeken, zo men gelooft)die hier, en in hetLeveUvancLEOMENEs, envoorts, in dat van a r at us zei ven, door ouzen plut a rchus met vertrouwen wordt aangehaald. Geen wonder! daar reeds de zo geachte Historiefchryver polybius dezelve prees, als ten hoogften geloofwaardig , en in eenen fchoonen duideiyken ftyl gefchreeven. Zie vossius de H. Gr. p. 88. s. L. I, c 17. X. deel. \R\  258 het LEVEN géfchreci-cn hcefc tot zyne eigene ontlastinge! waarin hy met ronde woorden zegt :• dat hy zelf het raadzaamst had geoordeeld den Vyand door te laaten; nadien de Landlieden bykans alle de veldvruchten reeds binnen hunne fchuuren geborgen hadden-, liever, dan in éénen Veldflag alles in de Waagfchaal te ftellen." — Nadat arato s , derhalven, van den flag had afgezien, en aan de Bondgenooten, onder be tuiginge van zyn genoegen, hun affcheid gegeeven , brak agis op, en trok, van elk bewonderd, henen; te meer daar thans te Sparte alles van binnen in de war en van gedaante veranderd was. Agesilaus, naamelyk, met het Eerampt van Ëphorus bekleed , en thans ontheeven van den last, welke hem te vooren neder had gedrukt en in den band gehouden, onthield zich nu niet meer van eenige onrechtvaardigheid, welke hem flecht» geld aanbrengen konde. Hy voegde zelfs, offchoon de loop des tyds dit toen geheel niet vorderde, eene dertiende maand by den bepaalden tyd voor de betaaling der Schattingen , en vorderde dus meerdere lasten in, dan men gehouden was om op te brengen. Vsec-  van AGIS. 259 • Vreezende, daar cn boven, voor degenen, welken hy mishandeld had. en gehaat by allen, onderhield hy gewapend volk op zyne kosten, onder welker geleide en befcherminge hy zich fteeds naar het Stadshuis begaf. Van de beide Koningen toonde hy den eenen (s) volftrekt te verachten: van agis wilde hy nog, hoewel meer uit hoofde van Bloedverwantfchap, dan,omdat hy Koning was, eenig werk fchynen té maaken. Ook liet hy, vervolgens, een gerucht loopen, „ dat hy niet afgaan, maar wederom op nieuw Ephorus zou worden. Waarop dan eindelyk zyne Tegenparty, om het uiterst gevaar, dat hen dreigde voor tekomen, eene Verbintenis onder clkanderen maakten, en leonidas in alle ftilte van Tegea te rugge haalden om hem wederom aan het roer der Regeeringe te plaatzen j het welk ook door het Volk met genoegen wierd aangezien; want hetzelve achtte zich bedroogen, om dat de beloofde Land. verdeelinge niet gevolgd was , en toondè zich daarover zeer te onvreden. By deze Omwentelinge wierd agesi« l au § (0 Naamelyk cleombrotus.  26o het LEVEN • laus door zynen Zoon hippomedon» die van wegens zyne braafheid van elk. bemind was, en voor hem met fmeekbede by de Menigte tusfchen beiden trad, uit het dreigendst gevaar gered en in veiligheid gebracht. Van de Koningen nam agis de toevlucht tot hinerva ciialcioecus: maar cleombrotus week als Smeekeling naar den Tempel van nep. t u n u s. Op dezen was het algemeen gevoelen dat leonidas het meest zou verbitterd zyn: die dan ook, zonder zich voor als nog met agis op te houden, vergezeld van zyne Krygsknechten zich in de daad naar den Tempel van n e p t u n u s begaf. Hier voer hy in hevige Gramfchap uit tegen cl eombrotus , denzelven befchuldigende, „ dat hy, niet tegenftaande hy zyn Schoonzoon was , tegen hem had zaamgezwooren, hem de Kor.inklyke Waardigheid ontroofd , hem uit zyn .Vaderland verftooten!" • Tegen deze verwytingen had cleombrotus den moed niet het geringite in te brengen. Hy hield zich verlecgen en ftilfwygend op de plaats , waar hy nêergezeeren was! Maar chil onis, de Dogter van leonidas, welke eerst, toen haar  van AGIS. a6r haar Vader vervolgd wierd, zich mede had laaten vervolgen , en wanneer haar Man cleombrotus zich meester had gemaakt van het Koningfchap, denzelven had verlaaten , om haaren Vader in zyn ongeluk by te ftaan; die hem ook, zo lang hy nog te Lacedarmon was, als Smeekelinge op de zyde zat, en, nadat hy in balüngfchap vertrokken was, aanhoudend rouwe droeg, en met haaren Man weigerde te verzoenen; — deze Vrouw veranderde thans wederom met het veranderen der Fortuin! Men zag haar nu ook hier by cleombrotus als Smeeke. linge nederzitten , hem met haare armen omvatten, terwyl haare Kinderkens het een aan haare rechter, het ander aan haare flinker zyde aan haar hingen. Allen, die by dit Schouwfpel tegenwoordig waren, ftonden opgetoogen van verwondering en ftortten traanen op het zien van zo veel Edelaartigheid en Huwlykstrouw van deze Vrouwe, terwyl zy zelve , nu eens wyzende op haar treurgewaad, dan wederom op haare loshangende en verwilderde haaren, zich met deze woorden wendde tot haaren Vader leonidas: Myn Vaderl zeide zy, het is in geinen deele \R 3] „ bet  s6s het LEVEN „ het medelyden met cleombrotus, „ dat my dit droevig kleed omhangen; my „ dit treurig gelaat gegeeven heeft! Deze „ rouw, ontftond te gelyk met uwe Ram„ pen! Zy kleefde my aan, en bleef be„ ftendig by my huisvesten; fints Gy Spar„ te als balling moest verlaaten. Moet ik ,, dan* nu gy hier als Koning wederkeert; ,, nu gy Overwinnaar zyt, dit zelfde „ Treurgewaad nog al den tyd myns Le}, vens blyven draagen ? Of moet ik liever een Koninglyk, een blinkend kleed aandoen, na dat ik mynen Man, aan wien ik als jonge Dogter ben gehuwd, door „ Uwe hand voor myne oogen heb zien (lachten ? — die, by aldien hy U tot geene barmhartigheid beweegen kan, noch Uw 5, hart door de traanen zyner Kinderen en ,, Echtgenoote kan vermurven, eene har,, dere flraffe ondergaan zal voor zyn reu„ keloos bef aan, dan Gy zelf bedoelt; daar hy my, die hy boven alles bemint, nog vóór hem zal zien flerven! IVint hoe „ toch zon ik kunnen leeven ? Met welk „ gelaat zou ik andere Vrouwen onder de „ oogen durven zien? — Ik, die noch by mynen Man, noch by mynen Vader op ,, rnjtie  van A G I S. 263 „ myne Smeekbede medelyden verwerven „ mogt, maar die gebooren fchyne, om, „ als Echtgenoote, zo wel, als Dogtcr, „ met hun, die my het dierbaarst zyn, on,, gelukkig te weezen, en verguisd te worden! ■ _ Wilde nu deze myn Man, met eene, „ of andere fchoonfchynende reden ter zyner verfchooninge voor den-dag koomen, „ ik zou hem dezelve daar door opfïaande , voet beneemen, dat ik voorhêen van Uwe „ zaak ook de myne maakte, en als het „ ware tegen hem getuigde ! — maar wat „ U aangaat, gy geeft hem de beste ver„ deediginge aan de hand voor zyne mis„ daad, daar gy blyken doet, dat het „ Koningfchap een zo groot, en zo beny„ denswaardig goed is, dat het allesfins „ rechtvaardig fchyne daarom zyne Schoonzoonen dood te faan-, e:i zynq „ eigene Kinderen te verfmaadenV —Chelonis, deze jammerbeden uitende, leide haar aangezicht op he: hooft van cleombrotus, en wierp op de oraftanders in het rond haare kwynende, en door langduurig fchreien ingevallene oogen I leonidas, ondertusfchen, met zyne Vertrouwelingen geraadpleegd hebbende , beIR 4] val  a64 het LEVEN val cleombrotus op te ftaan, en m ballingfchap uit Sparta te vertrekken: maar zyne Dogter verzocht hy te blyven, en „ dat zy hem tog, die haar zo zeer beminde, en die nu zo aanftonds op haar fmeeken aan haaren Man het leven had gefchonken, niet verlaaten wilde!" Dan zy liet zich in gcenen deele hier toe over haaien, maar gaf aan haaren Echtgenoot,' na dat hy was opgeftaan, eenen der Kinderen in de armen. Het ander nam zy zelve op, en verliet dus, na voor het Outer van den God (t) te hebben aangebeeden , te gelyk met haaren cleombrotus den Tempel; die, by aldien hy niet geheel door iedele Eerzucht bedorven is geweest, zyne Ballingfchap voor grooter geluk heeft moeren rekenen, dan het Koningfchap, uithoof• de, dat eene zo braave Vrouw hem daar in vergezelde. Na dat leonidas cleombrotus aldus verwyderd, de regeereude Ephoren uit 00 d. i. neïtünus, zie het voorgaande. In het Gr. ftaat wel t?s uu, waarnaar dacier vertaalde la Deesfe. Maar bryane heeft zeer wel opgemerkt, dat men leèzen moet w ©£«•  van AGIS. 265 uk her bewind gezet, en anderen in hunne plaats had aangefteld, begon hy ftraks in het geheim op middelen bedacht te zyn om agis in zyne macht te krygen. Het eerst dan, dat hy deed, was, dat hy hem verzoeken liet „ zyne Vryplaats te verlaaten, en Sparte met hem, gelyk voorheen, als Koning te bellieren; aangezien het voorgevallene door de Burgerye aan hem ver. geeven was, om dat men wist, dat hy, jong en eergierig zynde, vervoerd geworden was door agesilaus!" Daar agis, niette min, deze redenen verdacht hield, en in den Tempel bleef, zag hy 'er vervolgens zelf van af, om hem door vallche voorgee. vens op te lichten en te bedriegen: maar amphares en demochares en arc e- silaus begaven zich nu genadig naar den Tempel om hem te bezoeken, en daarmee hem te kouten. Zelfs namen zy hem fomtyds met zich en geleidden hem van den Tempel naar de Badfloof, en brachten hem dan, na dat by zich gewasfehen had, wederom derwaarts te rug. Deze nu waren alle drie zyne gemeenzaame Vrienden. Maar onder dezelve had amphares korts ge. E* 51 Jee-  »66 het LEVEN leeden van agesistrata zekere prachtige Klederen en kostbaar Zilverwerk geleend; waarom hy nu zo wel den Koning, als der Vrouwe laagen leide, met oogmerk om gemelde Goederen voor zich te behouden. Ook wil men, dat niemand meer, dan hy, afhing f» van de wenken van leo nid as , en dat hy de man was, die de Ephoren, waarvan hy 'er een was, opwond en verbitterde. Aangezien nu agis den meesten tyd zich in den Tempel, tot welken hy de toevlucht genomen had, ophield; maar fomwylen ook denzelven verliet om zich te begeeven naar het Bad, bcflooten zyne Bclaagers hem by eene zodanige gelegenheid, wanneer hy buiten zyne Vryplaats gegaan zou zyn, te over* val- (u) Het is geene annftonds zo verwerpelyke gisfing van du soul, dat men hier voor $sr«»ï«.t leezen moet tymOyus, Dan zou de fin zyn, dat amphares niet alleen de Ephoren, maar inzonderheid ook leonidas zelveu, tegen agis zou hebben opgezet en aangevuurd. Dan4 uit het Gefchiedverhaal van plutarchus fchynt het ons niet te blyken, dat leonidas deze aanvtmriv.gc juist behoefde.  van AGIS. 267 vallen. Op zekeren dag dan, wanneer hy, na zich gewasfchen te hebben, terugkwam, namen zy hem waar, traden hem te gemoete, groetten hem en gingen met hem mede al praatende en lacchende, als met ecncu Jongen Man, met wien zy zeer gemeenzaam waren. In de üraat nu, waar langs zy gingen, opende zich ter zydcn eene Dwars, ftraat, welke henen leidde naar het Gevangenhuis. Naauwelyks dan bevond men zich op deze hoogte, of amphares floeg, in hoedanigheid van Overigheids - perfoon, de hand aan agis, en fprak; „ Ik ga U, 0 agis, henen voeren naar de Ephoren , om aldaar rekenfchap af te leggen van de wyze, waar op Gy in het hef ieren van den Staat te werk zyt gegaan!'* Demochares, die een lang en fterk karei was, wierp hem toen, op zyne beurt, zynen Mantel om den hals, en fleepte hem. alzo voort, terwyl de anderen, gelyk men afgefprooken was, hem van achteren voort duwden: en zo wierpen zy hem, daar niemand ter hulpe kwam, om dat de ftraaten ledig waren, in de Gevangenisfe. Hier yerfcheen ftraks leonidas, met eenen groo*  *a68 kei LEVE N grooccn hoop van zyn befoldigd Krygsvolk, waar mede hy de toegangen tot den Kerker wan buken bezettede ; terwyl de Ephoren zich naar binnen fpoedden tot agis; na, insgelyks, die geenen uit de Leden van den Raad by zich in de Gevangenisfe ontbooden te hebben, welke zy wisten, dat het met hun eens waren. En nu begon men een zeker foort van Vier-fchaar over hem te fpannen, en gebood .hem, „ Verantwoordinge te doen omtrent het geen door hem verricht was i" Toen nu de Jongeling over deze gemaakte Vertooninge beftond te laccben, voer a mphares vinniglyk tegen hem uit, en zeide, „ dat hy zich des beklaagen zoude, en men hem zyne driestheid betaald zou zetten !" Een ander Ephorus, zich als hec ware voor agis toegeeflyk willende betoonen , en hem een middel aan de hand geeven om zich in deze benarde omftandigheden te verontfchuldigen, vroeg hem: „ Of hy , doende het geen hy had gedaan, daar toe niet gedwongen was geweest door lysander en agesilaus?" Agis verklaarde daarop; „ dat niemand hoe-  van A G I S. *6p hoegenaamd hem gedwongen had ; maar dac hy, bezield mee de vuurigfte begeerte om lycurgus na te volgen, eene Staatsregelinge aan de zyne gelyk had willen invoeren." — Diezelfde Ephorus vroeg hem nu nog eens: „ Of hy geen berouw had over zyn bedryf?" — en de jonge Koning antwoordde: „ dac hec hem onmoogelyk was berouw te hebben over de fchoonfte onderneeminge ter wereld; al ware het ook, dat hy voor zyne oogen zag, dat men met hem tot het uiterst wilde koomen." Dit was genoeg om hem aanftonds ter dood te doen veroordeelen ■ gelyk men deed,geevende aan de Gerechtsdienaars bevel om hem weg te leiden naar de Decas (V): dit nu is een 00 Dit is de gewoone leezing. Maar dezelve heeft, volgens de aaninerkinge van xylander, geen gezach, omdat men deze plaats in den Kerker te Sparta nergens dus genoemd vindt, maar wel Keadas , of Kgadas, of Kaatas. (want in de Schryfwyze komen ook de Geleerdften geensfins overeen. Zie valck. op Ammoiu p. 29.) Daarom wilden xyl. en brodaeus, Misc. VI, 22. hier ook geleezen hebben si, ib K««'«&v. Zie voorts  27ö HET LEVEN een afzondcrlyk Vertrek iri het Gevangenhuis , waar in men hen, die ter dood veroordeeld zyn, fterven doet door %'orginge (wj. Damocüares, inmiddels, zieade, dat de Dienaars geen moeds genoeg hadden om agis aan te vatten, en dat, insgelyks , de befoldigde Krygsknechten , die 'er omme ftonden, aarfelden en zich van dit werk onttrokken, als oordeelende, dat het volgens Goddelyke en Menfchelyke Wetten ongeoorloofd was de handen aan het Lyf eens Konings te liaan; — voer met de felfte bedreigingen en fcheldwoorden tegen hen uit, en greep nu agis zelf aan en fleepte hem naar het genoemd vervoorts de aangehaalden op hesychius t.K*l*U. II, 107. Het vérder onderzoek hier over behoort niet tot deze plaats. (u>) Men moet dit, evenwel, dus verdaan, dat de Veroordeelden niet zittende, ofltashdewierderi verworgd. Het geheel verhaal van onzen fchryver toont ons, dat zy, nadat men hun den ftrop had omgedaan , wierden opgeheezen, en dus, al hangende, door de zwaarte van hun eigen Lichaam verflikt-.  Van A G ï S. 271 Vertrek; Want het gerucht, dat hy gevat was, had zich reeds overal verfpreid; men hoorde groot rumoer en beweeginge voor de deuren des Kerkers; men zag 'er eene menigte van lichten en Fakkels (x~). Ook waren 'er de Moeder cn Grootmoeder van agis, roepende ert begecrende, „ dat men den Koning der Spartaanen gelegenheid gee« ven zoude om zich te verdeedigen en te recht gefield te worden voor de geheele Burgerye!" Dit was de reden, dat men haast maakte om hem van kant te helpen, uit vreeze, dat men geduurende den nacht hem mogt ontweldigen, by aldien de toeloop grooter wierd. Agis, henen gevoerd wordende naar de Worgplaats , zag oenen der Gerechtsdienaars, die bitterlyk fchreide, en over zyn noodlot ten uitterftcn was aangedaan. Tot dezen zeide hy: „ Houd op , myn goeds „ Man, my te bew eenen ! want daar ik dus O) Het was Nacht! en de Nacht was by de Lacediemoniers gefchikt tot het uitvoeren van dood* vennisfen. Zie de aangehaalden by cragius, de Rep. Lac. IV, X, 457.  272 het LEVEN „ dus onwettig en wederrechtelyk van het „ leven word beroofd, ben ik 'er beter aan „ dan zy. die my van kant helpen!"" — dit zeggende gaf hy zynen hals vry willig over in den ftrop. Amphares had zich intusfehen naar de Deur begceveu; alwaar agesistrata, uit hóófde van gemeenzaamen omgang en Vriendfchap, tot hem de toevlucht nam „ en hem te voete viel. Aanftonds beurde hy haar op, en gaf haar de verzekeringe, „ dat men met agis niets geweldigs voorhad, noch hem aan het leven raaken zoude!" Zelfs noodigde hy haar, indien zy wilde, by haaren Zoon te gaan; en toen zy verzocht, „ dat men dan ook haare Moeder met haar door zoude laaten," zeide hy „ dat zulks zeer wel gefchieden mogt!" Beide de Vrouwen aldus binnen gelaaten hebbende, beval hy, dat de Deuren van den Kerker wederom geflooten zouden worden, en gaf daarop archidamia het eerst over om ter dood gebracht te worden: eene der achtbaarfte Vrouwen, die toen reeds zeer hooge Jaaren had bereikt, en in het grootlte aanzien onder haare Medeburgeres- fen  Van A G I & ten grys geworden was. Toen deze den geest gegeeven had , gebood amphar.es agesistrata, „dat zy binnen treeden zoude!" welke ter naauwernood haaren voet over den drempel had gezet, of zy zag haa* ren Zoon uitgeftrekt liggen op den grond, en haare Moeder dood hangende in den ftrop. Aanftonds hielp zy de Beulen om de oudé Vrouw af te neemen ; ftrekte het doode Lithaam, vervolgens, uit nevens dat van haa. ren Zoon: waarna zy beide de Lyken met derzelver Klederen toedekte fjy) en befpreidde. Voorts nedervallende by dat van agis, en het bleeke aangezicht kusfende riep zy 'uit: Myn waarde Zoon ƒ Het zyn uwe Schroomachtigheid uwe Zachtmoedig. ,-, heid , uwe Menschlievendheid, die U, -„ en ons met U, bedorven hebben ƒ" Amphares, die aan de deur ftond, om toe te zien, wat 'er omging, haar deze woorden hoorende zeggen trad naar binnen, ert fprak haar met grimmigheid dus aan: „ Iny, dien gy dan van eenerlei gedachten zyt »'ge- O) Dit warén Lykdienrten , vvelkë dé Naastbeftaandén aan de Overleèdenehgewoonelyk bewéés zen. X deel. ÏS~\  274 het LEVEN „ geweest., met 'uwen Zoon,' zo zult gy ook „ eenerlei frafe draagen f' — Ag'esist ft a t a toen opffaande, om zich cc laaten worgen , uitte geërc andere .voorden, dan déze : „ Mogt alt flechts voor Sparta ,, nuttig zyn!" Hec gerucht van deze Euveldaiden in de Stad bekend geworden, en de drie Lyken uitgedraagen zynde, was de vreeze voor de Geweldenaars niet zo groot, of de Burgers van Lacedgemon durfden hunne diepe droefheid, gepaard met hunnen haat tegen, en afkeer van leonid a s cn amph are s, openlyk blyken laaten. Ja men hield het daar voor, dat 'er niets gruwzaamer, noch Godloozer in Sparte was gebeurd federt dat de Doriers (z) in Peloponnefus waren komen woonen. Want ook zelfs de Vyanden, zo men meent, pleegden niet ligtelyk , als zy in den ftryd eenen Koning der Spartaanen voor zich kreegen > hunne Wapenen te. (2) ',, Dit waren de heracliden, [nazaten van hercules; van welke veelvuldig gewrg voorkomt by pausanias , vooral in de Argoli' ca, en het begin der Laconica. Zo ook by di»dor. Sic. in het IV. B " Xyl ander.  v a n A G I S. if§ tegen denzelven ce gebruiken , maar liever, uit befchroomdhcU en eerbied voor zyne waardigheid, hem uit den weg te gaan. Hier van daan zal men hec dan moecen afleiden, dar, daar *cr zo vele Gevechcen en Veldfla. gen tusfchen de Lacedtemoniers en overige Grieken zyn voorgevallen, cleombrotus, niettemin, de eenigfte is geweest, die, voor de tyden van philippus, Koning van Macedonië , met eene werpfpies by Leuftra getroffen, om het leven kwam. Hoe wel de Mesfeniers zeggen, dat ook theo ij om pus zou gefneuveld zyn door de handen -van hunnen Koning aristomenes; het welk de Lacedseinoniers, in tegendeel , ontkennen, ftaande houdende, dat hy maar alleen gekwetst wierd. Dit gevoelen is, derhalven, aan eenigen twyffel onderhevig. Maar vast ftaat het, dac agis de eerfte Koning was, welken de Ephoren binnen de Scad Sparte zelve deeden fterven! agis, zeggen wy, diedefchoonfte, en met de waardigheid van Lacedtemon zo zeer overeenkomftige onderneeminge had ter hand genomen! die ook nog maar tot dien ouderdom gevorderd was , in welken de Misflagen in de Menfehen, zo zy 'er IS a] zyn,  i-6 het LEVEN van AGIS. zyn, nog wel verfchooninge vinden. Ook hadden, in de daad , zyne Vyanden veel minder redenen om hem te befchuldigen, en verwytingen te doen, dan zyne Vrienden, daarom, dat hy leonidas het leven had gefpaard, en aan deszelfs Vloekgenootengeloof had geflaagen, dewyl hy de goedaartigfte en zachtfinnigfte mensch was, dien men ergens vinden kon. CLE-  27? CLEOMENES. INla dat agis omgekoomen was, liet leonidas zich de gelegenheid ontglippen, om ook zynen Broeder a r c h i d a m ü s, die aanftonds de wyk nam, te laaten vattenmaar hy dwong de Weduwe van agis, met haar Kind, waar van zy korts geleeden bevallen was, haar huis te verlaaten, en de Vrouw te worden van zynen Zcon cleomenes, hoewel die den ouderdom om te huwelyken nog niet wel bereikt had ; om dat hy niet wilde, dat zy eenen anderen man ten deel zou vallen. Want agiat is (zo heette zy) was de Erfdogter van groote goederen. Haar Vader was gylippüs. (a) Zy muntte in fchoonheid verre uit boven alle de Griekfche Vrouwen van dien tyd; zo ook in Bevalligheid van Zeden. Daarom wendde zy ook, zo verhaal: 1 (#) Men kan de plaats ook vertaalen: „ dat zy was de Erfdogter van groote Goederen, her. kowftig van haaren Fader gylippüs." [S 3]  278 het LEVEN haald wordt, alle poogingen aan, verzoekende , dat men haar niet wilde dwingen ï Toen zy, evenwel, de Huisvrouw nu geworden was van cleomenes, bleef zy wel volharden in haaren haat tegen leonidas; maar omtrent den Jongeling zeiven gedroeg zy zich, zo als het eene braave en liefderyke Echtgenoote past: terwyl cleomenes , op zyne beurt, van den ecrflen oogenblik af, dat zy aan hem verbonden wierd, zich fmoorelyk in haar verliefde: ia zich ook menigwerf van medelyden 'aange daan betoonde, wanneer zy zich haaren agis te binnen bracht en haare fteeds duurende genegenheid voor denzelven niet verbergen kon. Dit ging zelfs zo ver, dat hy vaak, uit eigene beweeginge, onderzoek deed naar het geen toen gebeurd was, en met grooten aandacht luisterde, wanneer zy hem verhaalde van de bedoelingen van agis, en wat Ontwerp van Regeeringe hy had willen invoeren! Geen wonder ; want cleomenes, was, eveneens, Eergierig en Groothartig van aart, en niet minder, dan agis, van natuure geneigd tot Soberheid en Een voudigheid. Het fchraoravallige, daarentegen  van CLEOMENES. 279. gen, en het al te zachtaartige, dat by dezen wierd befpeurd, bezat hy in geeneri. dee!er Veeleer had de Natuur hem eenen prikkel toegevoegd tot fchielyke Voorcvaarendheid; zo, dat hy altyd met drifb en hevigheid wierd aangevuurd tot dat gene, het welk by hemvoor eerlyk en loffclyk gehouden wierd. Niets was fchooner in zyn oog, dan ..over anderen het gebied te voeren, met derzelver volkoomen genoegen. En evenwel, feheeu het hem ook niet kwaad zich. van de menfehen, ook tegen hiumen wil, foriiwylen meester te maaken, en ze met geweld tot hun eigen best te dwingen. Uit dien hoofde ftond hem de Staatsinrichtinge, welke thans te Lacedasmon plaats had,, in geenen deele aan, daar de Burgeryc door Weelde en Werkeloosheid als iri flaap gewiegd was; daar de Koning alle Zaaken dryven liet, wel te vreden, als hy maardoo r niemand wierd geftoord, en fiechts, naar zynen wensch, hec genot van Wellust en Vermaak in overvloed genieten mogt: daar, cindelyk-,'terwyl de Zaaken van het Land verwaarloosd wierden, elk een fiechts voor zyne byzondete belangen zorgde, en allen buit, dien hy bejaagen kon , greetig in zyn IS 4] nesr  s8c? het LEVEN tiest fleepte, en het toen (bj niet meer veilig fcheen, aan het oeffenen der Jongelingfchap , aan poogingen om 'er maatrge en kloekhar, tige Mannen van te maaken, of aan het in-, voeren eener Gelykheid onder de Burgeren, na dat agis omgekomen was, te denken. Men wil ook, dat gleometies, jong zynde, eenig Wysgeerig onderwys zou ge«ooten hebben, by gelegenheid dat sphaerus Cc), de Borystheniter', overkwam; naar Lacedsemon, en zieh daar inzonderheid met de Jeugd en Jongelingfchap bezig hield. Deze sphaerus was een der eerfte Leerlingen van zeno, de Ckienfer (dj, ge-t weest^ (èj t«Tf. dus verbeteren wy voor ™«7^, hes geen xyl ander reeds voor eene bedorvene. te«. zinge hield. Van de gisfiagèn va.n anderen maa« Jten wy geen gewag. Cc) ia Deze sphaerus leefde op. bet einde derRegeeringe van ptólemjeüs philadelphus, en bloeide vooral ten tyde van euergetes. Diogenes laert. heeft ons eene geheele lysf van zyne Werken achtergetaaten. Hy. was een. Leerling van zeno, en daarna van cleanthes.'* Fr. Fert. (dj „ Dus wordt hy genoemd om hem te ondeir fchciden van zeno den Elegr. Hy wasdeStich-  van CLEOMENES. a8x weest, en fchynt vooral vermaak te hebben gefchept in de mannelyke Inborst, welke hy in cleomenes ontdekte, dien hy daarom ook nog meer tot Eergierigheid pntftak. Men verhaalt van leonid-as, den Ouden, dat hy, gevraagd zynde, wat voor een Digter tyrtaetjs hem voor* kwam te zyn? antwoordde, ,, dat hy hem hield voor uitneemend gefchikt om de ge, moederen der Jongelingen te doen ontvlam* merü" want zy wierden, in de daad, door zyne Gezangen dermaate van Geestdrift vervuld , dat zy zich, geduur-ende de hitte van het gevecht, om het behouden van hun leven zeer weinig bekommerden (e): zo heeft pok de stoïsche wysbegeerte eene diergelyko uitwerkinge op groothartige en hevige Karakters, dat zy ze tot onvoorzichtigheid en reukeloosheid aanfpoort: doch, jndien zy zich paart aan een bedaard en zacht* ter der Stoifche Wysbegeerte, en Citium eene Stad van het Eiland Cyprus." Fr. Vert. (?) Wy hebben deze woorden, als niet van leonidas, met xylander, van de voorigen ge» fcheiden. Plutarchus doelt daar in op eene plaats, welke wy nog in de overig zynde ftukken sran den Dichter tyrtaeus aantreffen. IS 5}  2ga het LEVE N zachtfinnig gemoed, dan baart zy eerst dat goede, het welk haar natuurlyk eigen is (ƒ"). Na dat leonidas overlcedcn, cn cleomenes in zyne plaatsgekoomen was, viel het dezen aatjftpndR in het oog, hoe zeer de openbaare -Zeden te Sparta algemeen bedorven waren- De Ryken, als genoeg te doen hebbende met hunne Schraapzucht, verwaarloosden het belang van den Staat; — de mindere en talrykfte klasfe, die in haare huisfelyke zaaken met behoeftigheid worftelde, had, evendaardoor , geheel geencnlust om ten oorlog uit te trekken, noch vond haare eergierigheid opgewekt, om voorde opvoedingc haarer Kinderen op de voorouderlyke wyze te zorgen. Ook zag hy duidelyk, dat aan hem niets auders, dan de naam van Koning overgclaaten wasj terwyl de Ephoren de klem van Regceringe geheel en al in handen hadden. Hierom Het. hy zyne gedachten al aanftonds gaan om den tegenwoordigen toeftand van het Gemeenebest te ver. ■ (f) Waarlyk eene fchoone plaats over de verfchillende uitwerkzelen van de Grondbeginzels der Stoïfche Wysbegeerte op de onderfcheidene karakters! — Cato, de jongere, zegt dacjeps, levert 'er eene proef van op.  van CLEOMENES. 283 veranderen en eene geheele cmkeeringe daar te ftellen. Daar hy nu eenen Vriend had, geheeten xenares, die te voore.n zyn Minnaar was geweest (het welk de Laceda»- moniers noemen frjjg&ta (g)O SjffiB \& aatl dezen te doortasten, hem ondervraagende. Wat voor een Koning agis was geweest ! — op weik eene wyze,, en met wier medehulp hy gemakt was op den weg door hem betreeden?" xenares fchepte, daarop, in den beginne veel vermaak van deze Gebeurtenisfen te gewaagen, en deed hem, al praatende en vertellende, verilag van alles, wat 'er voorgevallen was: maar zo dra bemerkte hy niet, dat cleomenes onder het luisteren meer dan gcwoonelyk wierp aangedaan, en allerheetst gemaakt op de Staatsveranderingedoor agis voorgenoomen, en da,t hy telkens op nieuw hetzelfde begeerde verhaald te hebben; of hy wierd op hem misnoegd en bekeef hem ernftig- lyk, (g) Empneisthai, d. i. aangeblaazen ie worden. Van het minnen onder de Spartaanfche Mannen en Jongelingen hebben wy gefprooken in eene Aantekeninge op'het Leven van ly'cü'rgus, 'Er zuJien ons meer voorbeelden daar van in dit Leven voorkomen.  284 het LEVEN lyk, als iemand, die niet wel by zyne finnen was. Zelfs hield hy eindelyk geheel op zich met hem te onderhouden, of by hem te komen. Niettemin ontdekte hy aan niemand de oorzaak van hunne verwydering, zich alleen vergenoegende met te zeggen ; dat dezelve aan den Koning wel bekend was. Cleomenes dan, eenen zodanigen tegenftand van xenares hebbende ontmoet,-en het daar voor houdende , dat alle de overigen in dezen van hem niet verfchillen zouden, befloot zyn voor* neemen alleen by zich zeiven te regelen en door te zetten. Voorts van oordeel zynde, dat de bedoelde Veranderinge beter door hem geduurende den Oorlog zoude kunnen bewerkt worden , dan in Vredenstyd, ftookte hy de Gefchillen tusfchen die van Sparte en de Aclueërs gereezen, en tot welke de laatsrgemelde billyke redenen van bezwaar gegeeven hadden, naar vermogen aan. Aratus, naamelyk , die het opperge. zach onder de Achajërs voerde , was 'er reeds van den aanvang aan over uit, om alle de Volkeren van Peloponnefus tot één Bondgenootfchap te vereenigen. Alle poogingen door hem aangewend, geduurende zyney  van CLEOMENES. 285 zyne veelvuldige Veldheerfchappen en langduurig Staatsbewind , liepen enkel op dit doeleinde uit: dewyl hy zich voorftelde, dat men alleen op deze wyze ongenaakbaar weezen konde ^voor de Vyanden van buiten. Nadat dan alle de overigen zich met hem vereenigd hadden, fchooten 'er nu nog maar over de Lacedasmoniers en Eleërs, benevens die genen, onder de Inwoonders van Arcadie, welke het met de Spartaanen bielden. Al waarom hy, voort na dat leonidas geftorven was , de Arcadiers aanving lastig te vallen, en bovenal te ftroopen op de Landen van hun, die het naast aan de Achaaërs grensden, met oogmerk om te beproeven, wat de Lacedtemoniers in hun fchild voerden, en om dat hy cleomenes als een onbedreeven Jongeling verachtte. Zo dra hadden de Ephoren hier van geen bericht gekreegen , of zy deeden cleomenes uittrekken, met last om den Tempel van minerva , in de nabyheid van Bclbina te bezetten, als zynde deze plaats een Pas om in Laconica door te dringen; ook was men over het bezit daarvan in gefchil met de Megapolitaanen. Toen na cle.  ü3ö het LEVEN cleomenes zich daarvan meester ge maakt en de plaats -verfterkt had, bracht a r a t u s daar tegen gcenerlei bezwaaren in ; maar hy brak by nacht op om de Tegeaatev, en' Orckomeniefs onverhoeds te overrc;v ■' Dóch die genen, waarmede hy in vcrlh-ei ftond' om hem de beide Steden in handen te leveren , fielden hem, door fc.nelykén fchrik bevangen, te leur: zo dat hy te rug trok, zich verbeeldende, dat niemand zynen optocht had bemerkt. Maar cleomenes , van fpotlust bevangen, fchreef hem ftraks eenen brief, waarin hy hem op eenen gemeenzaamen trant, gelyk vrienden onder eikanderen gewoon zyn, afvroeg: „ Waar dat zo by nacht naar toe was gegaan? ,, Aratus be. antwoordde den brief, meldende; „ Dat hy , gehoord hebbende, dat c l e o m e n e s in den fin had Belbina te verllerken, opgetrokken was om zulks te beletten!" cleomenes fchreef daarop wederom: „Dat hy ingeenendeele twyffelde, of zulks was zo! „ maar, voegde hy 'er by, indien Gy 'er geen geheim van maakt, meld my dan toch eens, waarom gy u van zo vele Ladders, en zo vele Fakkels hebt doen vergt-  van C L E ü M ENES. 287 gezellenT Deze trek dèed aratus lac* chen, cn hen , die by hem waren, vraagen: „ Welk een Knaap deze Jongeling toch was?" — Democrates, een Laceda>. monier, doch die uit zyn Vaderland geban ■ nen was, antwoordde hem daarop; „ In. ,, dien gy iets tegen de Lacedamoniers aan ,, wilt vangen, dan is het hooge tyd, dat gy „ u haast, voor en aleer dat deze Jon^e „ Maan fpooren krygtF Daarna , wanneer cleomenes Hechts met weinige Ruiters, cn driehonderd Voet. knechten gelegerd was in Arcadie, kwan; "er bevel van de Ephoren, die bevreesd waren voor den oorlog, „ om naar huis te keeren!" Naauwelyks, evenwel, was hy nu te rug gekoomen , of aratus nam Caphyae (hj weg, waarop de Ephoren cleomenes op ftaande voet wederom te velde zonden ; die zich voorts van Methydrium (/) meester maakte, en het Land van Argos afliep. Dit bracht te wege, dat de Achaïërs uittrokken met een Leger van twintig-duizend Mannen Voetvolks, en dui- (h) Eene Stad vnn Arcadie. CO Insgelyks eene Stad van Arcadie.  ê8Ö bet LEVEN duizend Ruiters, onder bevel van aristö^ machus. Cleomenes trok hun tegen $ en ontmoette ze by Pallantium (Jt), alwaar' hy toonde belust te zyn om met hun handgemeen te raaken! welke ftoutheid aratus derwyze verbaasde, dat hy den Veldheer der Achasërs te rug hield van den flag te waa-? genmaar met de zynen wegtrok, uitge* fcholden van de Acha?ers, en befpot en veracht van de Lacedamioniers, welker getal niet meer dan yyfduizend beliep. Geen wonder, derhalven , dat c l e o m e n e s zich hier over niet weinig verhief en roem droeg jegens zyne Medeburgers $ hun te binnen brengende het Zeggen van eenen der oude Koningen van Sparta: Dat deLacedamtoniers nooit gewoon waren omtrent hunne Vyanden te vraagen, hoe fterk zy waren in getal? — maar, waar zy waren?" Vervolgens de Eleërs, aan welken de Achteërs den oorlog hadden aangedaan, ter' hulpe fpoedende, en den Vyand op zynen te' rug tocht wanneer hy reeds tot den berg Ly- eaeus- (ie) PaÜantium was ook in Arcadie geleegeit? ten oosten van Methjdrhstn.  van CLEOMENES. a8p caeus Ql') gevorderd was , overvallende, peg hy hem eene zo groote vreeze aan, dat 'deszelfs geheele Legermacht op de vlucht floeg, met achterlaatinge van een aanzienelyk getal zo van Dooden als Gevangenen. Zo dat 'er zelfs een gerucht van aratus door Griekenland uitging, dat hy gefneuvel was! Dan deze wist, als een wel afgericht Veldheer van de gelegenheid zo wel gebruik te maaken, dat hy zich, voort na deze nederlaag, en fchier nog vluchtende ylings wendde naar Mantiftea, en, terwyl niemand iets diergelyks verwachtende was, die ftad bemachtigde, en van eene genoegzaame bezettinge voorzag- Deze Gebeurtenis bracht by de Laceda> moniers te wege, dat zy federt geheel en al van gedachten veranderden en cle- ome- (/) Een zeer beroemde Berg van het meergenoemde Landfchap. («) Deze plaats is door velen verke«rd verftaan: zo als door dacier, die vertaalde: „Les Lacedémoniens syant dom le courage abatu." Xy. land er trof den fin beter, daar hy overzette- X. deel. [T] d»;  2.0° het LEVEN omenes, wanneer die te velde trekken wilde, tegen Honden. Deze wierd nu bedacht, om den Broeder van agis, archidamus , uit Mesfene te ontbieden, als aan wien het recht toekwam, om uit het ander Koninklyk huis te Sparta als Koning te regeeren. Want hy liet zich voorilaan, dat de macht der Ephoren zou verminderen, wanneer die der Koningen daar tegen in de waagfchaal wierd gelegd, na dat derzelver oud getal weder vol was gemaakt. Die genen, hierop, welke agis voormaals hadden omgebracht, daar de lucht van krygende, en vreezende, dat zy hunne misdaad zouden moeten boeten, byaldien ar chidamus te rug kwam en Koning wierd, ontvingen hem wel, toen hy bedektelyk zich naar Sparte begaf, en begunftigden, in fchyn, zyne terugkomst, maar brachten hem voort daarna om, het zy dan tegen wil en dank van cleomenes, gelyk phylarchus meent: of, dat hy, op aandrang zyner Vrienden, den Man de: „ Cum oh haec Lacedamonii fententiam prei'' fus rautarent."  van'-CLEOMENES. 291 Man aan hun over hebbe gelaaten. Zeker is het, ten minften, dat de meeste fchuld op hen kwam, en dat mee het daar voor hield, dat cleomenes gedwongen was geweest. De Bedoelinge van cleomenes was thans om de Regeeringe van Lacedaamon, zo ras doenlyk, te veranderen. Om deze reden bewoog hy de Ephoren door gefchenken, dat zy hem by een Raadsbefluit belastten, op nieuw te velde te trekken. Ook wist hy eene menigte andere Perfoonen voor zich in te neemen, door middel van zyne Moeder cratesiclea, welke hem met de noodige Geldfommen rykelyk onderfteunde, en zyner Eerzucht, als of het haar zelve aanging, behulpzaam was. Zelfs zegt men, dat zy, hoe wel anders geene genegenheid hebbende om te hertrouwen , alleen ter liefde van haaren Zoon , tot haaren twééden Echtgenoot eenen Man nam, die onder de Spartaa' nen in aanzien en vermogen een der voornaamftcn was. Cleomenes, nu met zyn leger uitgetrokken, bemachtigde eene plaats in het Gebied van Megalopolis, geheeten Leuc\T a] tra  202 het LEVE 'N tra (n); en toen 'er nu terftond eene aanzienlyke macht der Acha;ers den Megalopolitaanen ter hulpe toefchoot, onder het bevel van aratus, ftelde hy zyn Volk onder de muureu zelve van de Stad (V) in flagorde; dan zyn Leger geraakte gedeeltelyk aan het wyken. Aratus, echter, vond het niet genaden zyne Achaïërs over zeker diep Moeras te laaten trekken, maar hieldze te rug van het vervolgen. Lysiad as q>), de Megalopolitaan, nam dit zeer kvvalyk, en ftiet voort met zyne Ruiters om den Vyand achter na te zetten. Ras, evenwel, verviel hy in zekere plaats vol van Wynllokken, Greppels en Schut- tin- " (n) „ By POLYiïtus, een deftig een naauwkeu' rig Schryver, en van wien plut. dit Verhaal heeft kunnen ontleenen, wordt deze plaats niel Leuftra\ maar Laodkia by herhnaling genoemd. Die zelfde Schryver geeft, in zyn V. B. (p. 534) waar hy den dood van archidamus befchryft, cleomenes daar van de fchuld." Xylander. (0) Te weeten, van megalopolis. ff) Dit fchynt de waare naam van dezen Man. Zo noemt hein polybius. Ook plut. in het Leven van aratus. De gewoone lezing heeft hier lydiadas.  van CLEOMENES. 293 tingen, waar door de zynen uit eikanderen geraakten en hy 'er flecht afkwam. Want cleomenes, die zulks aanftonds merkte, zond zyne Tarentiners en Cretenfen op hem af, en lysiadas , na zich met de mannelykfte dapperheid geweerd te hebben, fneuvelde. Dit voordeel gaf den Laceda> monier zo veel moed, dat zy wederom met luidruchtig krygsgefchrei op de Achsecrs aanvielen, en derzelver geheele Legermacht op de vlucht floegen. Na den flag gaf cleomenes het groot aantal der Gefneuvelden te rug by verdrag, maar liet het Lyk van lysiadas by zich brengen, pronkte het op met eenen purperen man» tel, zette het eene kroon op het hoofd en liet het zo brengen tot voor de pooiten van Megalopolis. Deze lysiadas was de gene , welke de Dwingelandye nederleide. aan zyne medeburgeren de vryheid fchonk, en zyne Stad deel deed neemen aan het Bondgenootfchap der Acha?ërs. Na het winnen van dezen Veldllag was de moed van cleomenes zo zeer geklom. men, dat hy, zich overtuigd houdende, wanneer hy den oorlog tegen de Achaïërs naar eigene vrye befchikking voeren mogt, lT 3] ny  S94 hst LEVEN hy gemakkelyk hun meester worden zoude, den Man van zyne Moeder megistonus verwittigde , dat het tyd was zich van de Ephoren te ontdoen, de goederen en bezitI tingen onder de Burgeren algemeen te maaken, en Sparta door deze invoeringe van Gelykheid op te beuren en wederom te maaken tot de Meestcresll* van Griekenland. Als nu megistonus zyne toeftemminge hier toe gegeevcn had, wierden 'er nog twéé of drie van hunne overige vrienden opgenomen in het geheim. Het gebeurde omtrent dien zelfden tyd, dat een der Ephoren , flaapende in den Tempel van pasiphaa, eenen wonderlyken droom had. Hy verbeeldde zich, naamelyk, te zien, dat 'er op de plaats, waai- de Ephoren gewoon waren te zitten om recht te fpreeken, en over de zaaken te befchikken, maar één ftoel ftond, terwyl de overige vier waren weggenomen ; en dat 'er, toen hy zich hier over verwonderde , eene ftem door den Tempel ïvierd gehoord, welke zeide, dat dit voor Sparte net wenfchelykfte was!" Toen nu die Ephorus dit gezicht aan cleomenes vertelde, voelde deze zich in het eerst daar van  van CLEOMENES. 295 van ontfteld, cn racende, dat men hem, uit hoofde van zekere achterdocht , beproeven wilde: maar zo ras hy overtuigd wierd , dat de verteller geene onwaarheid fprak, fchepte hy weder moed. Voort daar op trok hy uit, met zich neemende alle die genen zyner Medeburgeren; welke hy verwachtte, dat zich het meest kanten zouden tegen zyn ontwerp; bemachtigde de lieden Heraa en Alfaa welke ondergefchike waren aan de Achaïërs, deed leeftocht brengen binnen de ftad der Orchomeniers, floeg zyn Leger neder by Mantinea, en na dat hy voorts zyne Lacedaamoniers, door geduurig op en neder trekken, genoeg had afgemat, liet hy de meestcn derzelven op hun eigen verzoek in Arcadie achter, en trok zelf'met de Huur. benden op Sparta aan. Onder den weg maakte hy aan die genen, welke hy het best vertrouwde, dat welgefind omtrent hem Beide Steden van Arcadie. Doch de naam Aifcea fchynt bedorven ,• daar men nergens eene zodanige Stad vermeld vindt. Waarom xyl. hier Alea kezen wilde. JÉïea, 'naamelyk, is by de Ouden bekend als eene Stad vim Arcadie. IT 4]  apó het LEVEN waren, zyn voorneemen bekend, en trok langzaam voort, ten einde de Ephoren te overvallen, wanneer zy aan den maaltyd Waren. Gekomen tot dicht by de Stad, vaardigde hy euryci.i das af naar de Zaal, waar de Ephoren te zamen fpyzigden, als iemand, die eene boodfehap van hem uit het Leger bracht. Deze wierd op de tóe. len gevolgd van thervcion en phoe. bis, en twéé andere Jongelingen, die te gelyk met cleomenes waren opgevoed, (hoedanigen de Spartaanen Samothraciers noemen Cr) by zich hebbende eenige weinige Soldaatem Terwyl dan euryclidas nog met de Ephoren fprak, fpron- gen (r) Wy hebben de gewoone lezing, Samthr* eters, hier behouden, Cfcboonze in de daadbefpottelyk is) om dat alle Uitgeevers ons hier in voor gaan, en niemand de waarheid ontdekt heeft voor l. c. valckenaer, welke in zyne Diatr. in Eurip. p. Br. r. p.223. verbeterde rm0m thaeas en verwyst op meurs. Misc. Lac. p. r3o — De vriend hutten droeg hier van geene keni nis! Wy voegen hier by, dat deze Mothaees Slaa. ven waren; het welk de reden is, waarom plut. hunne naamen niet opgeeft.  van CLEOMENES. i97 gen de anderen met ontbloote Zwaarden toe, en floegen ze neder. De eerfte die getroffen wierd en viel, was agesilaus (0■> die, voor dood gehouden wordende, zynen flag waarnam, na dat hy weder by gekomen was, om in ftifte weg te kruipen uit de Zaal, en, zonder dat iemand het bemerkte, in een klein Imisjen in te kruipen , dat wel toegewyd was aan de vree ze, maar anders altyd geflooten bleef, doch toen by geval open ftond. Z0 dra had hy dit niet met veele moeite bereikt, of hy floot het deurtjen achter zich toe. De vier overigen wierden omge. bracht, en met hun groot tien van die genen, welke om hen te helpen toegefchooten waren. Want aan hun, die zich fti! hielden, wierd geen leed gedaan, noch ook die genen, welke de Stad verlaaten wilden, tegengehouden. Zelfs bekwam agesilaus, die des anderen daags uit de Kapel te voorfchyn kwam , lyfsgenade. Men heeft by de Laceda;moniers,behal- ven CO Xylander heeft hier eene andere Ieezinge van dezen naam, agylaeus, opgenoomen. Het geen wy ook wel hadden kunnen doen.  2q8 het leven ven die der vreeze (/), ook nog Kapellen van den dood, den l a c h, en meer andere diergelyke Aandoeningen des Gemoeds. De vreeze wordt by hen niet verëerd op die wyze, zo als men Godheden vereert, welker invloed en macht men af wil wenden, om dat men ze voor fcha* delyk houdt: maar dewyl men aldaar van oordeel is, dat een wel ingerichte Staat door gecnen band beter wordt verbonden, dan door de Vreezet Het is hier van daan, dat, volgens het bericht van aristoteles (u) dc Ephoren ook, by het aanvaarden van hun Ampt, openlyk aan hunne Medeburgers lieten aankondigen, „ dat zy hunne Knevels moesten fcheeren, en op de Wetten pasfen, ten einde de Overigheid niet mogt worden genoodzaakt haare ftrengheïd tegen hen uit te oeffenen!" by welk formulier, naar ik gis, van de Knevels ge. wag is gemaakt, met oogmerk om de jonge Lieden te gewennen ook in de geringfte om. ' (f) Zie onze Aantekening op het Leven vaa theseus, I, D. bl. 131. (a) In zyn groot Werk over de GenaeenebesteB van Griekenland, dat verlooren is gegaan.  van CLEOMENES. 299 omftandigheid aan hunne Overheden te gehoorzaamen. Daarby fchynen my de Ouden de dapperheid eiger.tlyk niet te houden voor Onvertzaagdheid, maar voor eene vreeze, veeleer, voor Opfpraak, en Kommer voor Schande! Want zy, die het meest toonen te vreezen voor de Wetten, zyn, wanneer zy voor den Vyand koomen, de Stoutmoedigften; en die het meest bekommerd zyn , dat 'er een kwaad gerucht van hun uitga, fchroomen het allerminst, dat hun iets overkorae. Hy had het, derhalven , uitmuntend wel, die zeide (V) „ TVant waar de Vreeze woont, daar woont de Schaamte ook zeker." zo ook homerus, in dat vers: (V) Schoonvader! ik moet beide , U eeren, en U vreezen!" en (v) „ Dit is een fprenkachtig gedeelte van een fesvoetig vers. Wie 'er de Autheur van is, daar van is my nieis gebleeken. Dat het oud is blykt genoeg uit de Zamenfpraak Euthyphro van plato" XYLANDER. (w) Het zyn de woorden van helena tot pai. amus by homerus II. III B, v. 172.  Soo het LEVEN cn op eene andere plaats: (x) „ Stilfwygend vreezende voor hunne Hoplien" —. zeker! onder de Gemeente neemt men meestentyds waar, dat die van Schaamte en Eerbied bevangen worden , dezelfden , gewoonlyk, ook vreezen. >~ Om deze reden dan heeft men te Lacedsemon de Kapel der vreeze geplaatst in de nabyheid van de Eetzaal der Ephoren, om dat men aan deze Magiflraats-perfoonen eene macht te Lacedsemon had toegevoegd, welke zeer naby kwam aan die der Monarchie. Zo dra het dag geworden was fprak cleomenes het vonnis van Ballingfchap nog uit tegen LXXX Burgers, die verwyderd dienden te worden, nam de Zetels der Ephoren weg, uitgezonderd één, waarop hy zelf zitten zoude om gehoor tegeeven, en riep daarop de Volksvergaderinge by een^ waar voor hy van het geen doorhem gedaan was op deze wyze verantwoordinge deed:— Hy zeide dan: „ datLveuRGus de Ephoren geensfins vermengd had met de Koningen: dat ook de Stad jaaren lang op f» II. A (of IV B.) 431.  van CLEOMENES. 301 op deze wyze was beftierd, om dat men bevond geene andere Overheid van noodcn te hebben. Maar dat, naderhand (y), by geleegenheid van den Mesfenifchen oorlog>, die zeer langduurig was, de Koningen, aan het hoofd der Legers zynde, het niet konden wachten zich met de Huisfclyke- en Rechts zaaken bezig te houden, en daarom, by hun uittrekken, eenige hunner Vrienden koozen, en by de Burgerye achterlieten , in hunne plaatze, welke den naam van Ephoren kreegen. Dat deze in den beginne niet anders waren , noch zich anders gedroegen, dan Bedienden van de Koningen ; maar vervolgens langzaamerhand het Gezach naar zich trokken, en dus bedektelyk en ongemerkt eene afzonderlyke Overheid oprichtten. Dat een duidelyk bewys daar van was, dat tot op den huidigen dag, wanneer de Ephoren den Koning tot zich ontbieden, hy voor de eerfte en tweede maal weigert te komen; maar wanneer zy hem ten derden maale laaten roepen, dat hy dan op ftaat, en zich naar hen toe begeeft. Dat as te- ró- O) CXXX jaaren na lycurgus. Zie I. D. bl. 326.  3o2 het LEVEN rópus, dc eerfte die dit Ampt zo geweldig maakte en verhief, eerst vele Genachten laater leefde en tot Ephorus vérkooreh wierd. Dat het, indedaad, wenfchelyker was geweest , indien zy met maatigheid van hunne macht gebruik hadden gemaakt, dezelven te dulden; doch daar zy door een onwettig bygevoegden Post, eene wettige eI1 voorouderlyke Bediening ontfenuwden, dermaate, dat zy zelfs van de Koningen eenigen als Ballingen verjoegen; anderen zonder vorm van Recht ter dood brachten; eindelyk, die genen, welke toonden te verlangen, om de fchoonfte en goddelykfte Staatsinrichtinge nog eens in Sparta herfteld te zien, de wreedfte Bedreigingen deeden- —nu was dit voor hem niet langer te verdraagen. Was het hem, al verder, mogelyk geweest, de te Lacedamion wederrcchtelyk ingedrongene, monfterachtige Bezittingen van Weinigen; de Weelde, Pracht de Schulden en Woeker; te¬ vens met nog oudere Gebreken, de Armoede, naamelyk, en Rykdom te verdelgen zonder Bloed te ftorten, dan zou hy zich den gelukkigften gerekend hebben van alle de Spartaanfche Koningen, en zichgehou-  van CLEOMENES. 303 den voor eenen Geneesheer, wien het had mogen gebeuren de Leemten van zyn Vaderland zonder pyn of fmerten te geneezen! — Thans, daar dit niet doenlyk was geweest, was 'er voor het geen hy door Nooddwang verricht had reeds vergiffenis verkreegen door lycurgus zei ven; die, noch Koning zynde; noch Magiflraats-perfoon, zonder eenige Amptsbedieninge, maar zich voor eenen tyd als Koning willende gedraagen, gewapender-hand op de Markt te voorfchyn trad, zo dat de Koning charil aos , met fchrik bevangen, by het Öuter zyne Wykplaats zocht; (y) dan dat deze, die van een goedaartig geitel was, en zyn Vaderland beminde, fpoedig daar op deel nam in het geen door lycurgus was verricht, en zich veréénigde met de Staats-omwentelinge door hem daar gefield. Voorts, dat lycur gus metfpreekende daaden had beweezen, dat het fchier onmooglyk is de Inrichtinge en Regeeringa van eenig Gemeenebest om ver te werpen (ji) Vergelyk ook hier het Leven van lycurevs I. D. bl. 317.  304 het LEVEN pen zonder Geweld en Vreeze; waar van hy zelf, zo hy verzekerde, zich een hoogften fpaarzaam had bediend , verhuizen doende , die zich tegen het behoud van Lacedajmon verzetteden. Voor alle de overigen zouden alle Landbezittingen, zon* der uitzonderinge, door hem worden ge* meen gemaakt; van alle Schulden zou hy de Schuldenaars verlosfen; onder de Vreemden zou hy eene fchifting maaken, en die hy goedkeurde onder het getal van zyne Medeburgers opneemen; „ ten einde (dit „ waren zyne eigene woorden) de Spar„ taanen , hunne macht hier door ten „ hoogften vermeerderd ziende, hunne 5, ftad mogen vry maaken met de Wape,, nen; en wy op mogen houden met ei« „ gene oogen te zien, dat het Laconisch „ Grondgebied langer ten proye zy voor „ de ftrooperyen der Mtoliers en Illy,, riers, door gebrek van genoegzaam „ Krygsvolk otn den buitenlandfchen Vyand „ af te weeren!" Hierop offerde hy het eerst alle zyne Bezittingen ter algemeene verdeelinge. Dit wierd aanftonds nagevolgd van zynen Styf- va*  van CLEOMENES. 305 vader megistonus, en voorts van elk zyner andere Vrienden. Daarna deeden alle de overige Burgers van Sparte insgeiyks, en de Landeryen wierden gelykelyk verdeeld. Zelfs zonderde hy aandeden af voor elk van die genen, die door hem zeiven in ballingfchap verzonden waren, welken hy verklaarde tot eenen toe te rug te zullen roepen; zo dra de zaaken maar tot rust gekomen zouden zyn. Vervolgens vulde hy het aantal zyner Burgeren aan met de hem welgevalligften en gefchikften onder de Nabuuren, vormde dus eene macht van vierduizend man te voet, en leerde dezelven zich niet meer te bedienen van de Lanfen (a), maar de Saris (&) met beide handen te behandelen, en het fchild aan den arm te draagen door een oor, niet door O) Het oude Griekfche Wapentuig. O) De Macedonifche Piek. Zie boven. — Dikwyls zag men het gebeuren, dat Krygshaftige en Overwinnende Volken ten opzichte van hunne Wapenen, het" behandelen derzelven, en wat verder tot de Krygskunde behoort, navolgers vonden. Te vooren heeft men het gezien aan de Pruisfchen; en onlangs wederom aan de Franfchen. X deel. \jr\  goÖ het LEVEN door een riem toegemaakt met eene gespt» (Y). Alverder vestigde hy zynen aandacht ©p de Opvoedingc, en het geen men gewoon was de Jgogé te noemen, waarin hem sphaerus, die zich thans te Spnrte bevond, vooral behulpzaam was. Zeer fpoedig bekwamen ook de Worftelperken, en onderlinge Volksmaaltyden hunnen ouden behoorlyken, luister wederom , d.iar men maar zeer weinigen vond, die zich gedwongen daarnaar fchikten, cn de meesten, inregen leel, zich met lust aan deze edele en recht Laconifche levenswyze overgaven. Niettemin den naam van Alleen-heerfcher, als te haatelyk, willende vermyden, verklaarde hy benevens zich tot Koning zynen Broeder euclidas: cn was dit de eenige reize, dat het den Spar. taanen wedervoer twéé Koningen uit een en hetzelfde Huis te hebben. Voorts- fY) Eigentlyk wordt bier alleen gewag gemaakt' van een Gesp, maar de Gesp onderftelt een'Riem. Voorts kan men hier vergelyken eene geleerde Aannierkinge van xylander. Cleomenes wilde, dat het Oor, of de Rir.g, waar d:or de linker arm ging, vast geklonken wierd aan het Schild, en het zelve dus, zonder verdere verhinderinge, kon gedraagen worden, en fteeds in gereedheid zyn.  PAS C L E O ïVi E N E S. 307 Voorts onwaar geworden zynde, dat aratus en de Achrccrs geene de minfter gedachten Hadden, dat hy een' voet buiten Laceda?mon zoude durven verzetten, oiri dat zyne zaaken, na zo veele veranderin. gen, nog onzeker ftonden; — noch dok het Gemeenebest j door eene zo groote beweeginge gefchud, als tusfchen Hemel eri Aarde laaten hangen, oordeelde hy het loffelyk ën nuttig de geneigdheid van het Leger aan deri Vyand eens te toonen. Hy. deed, derhalven, eenen inval in het gebied der Megalopólitaanen , ' vergaderde aldaar zeer grooten buit en verwoestte het Land te vuur, en te zwaarde. Op het einde vart dezen Veldtocht viel hem een Troep van Tooneel-Speelders {d) * die van Mesfenè af. CjT) „ Een Troep Toneelfpeelders — met deszelfs geheeien Nafleep." Verfta eenen Troep rei¬ zende Comoedianten , met hunne Maficanten,Dansferesten, enz. Deze Lieden hoorden, eigentlyk, te Athene thuis, maar reisden oök op de kunst, gelyk blykt uit deze plaats; of volgden de Le> gers. Zie boven het Leven van alexander; IX D. bl. 120. plut. noemt ae met eene zonderlinge benaaminge ?r«»i ™ a«W« i. i, dé Kunftenaars van bacchus/ of K, met gei  308 het LEVEN afkwam en door wilde trekken, met deszelfs geheelen nafleep in handen. Aanftonds liet hy een Theater vervaardigen op den Vyandelyken bodem, ftclde tot een' prys voor den Overwinnaar de fom van XL Minae, en zat gerust eenen geheelen dag deze Spelen aan te fchouwen- Niet, dat hy een groot liefhebber was van diergetyfee vertooningen; maar, als het ware, om de Vyanden te befchimpen, en door de verachtinge, welke hy voor hun blyken licc, te toonen, hoe zeer hy hen in macht te boven ging. — Want voor het overige was van alle Legers, zo die der Grieken, als der Koningen, dat der Spartaanen heteenig. fte, het welk geene Potzemaakers , of Gochelaars; geene Dansferesfen, of Zangeresfetv met zich fleepte, maar van alle Ongebondenheid, Boeverye en Marktkluchten vry was. De jonge Manfchap was 'er, meestal, bezig zeilen van bacchus, om dat altyd de Comoedien en Tragoedien te Athene gefpeeld wierden op de Dienyfia, of het Feest van bacchus Gei,lius N. Att. XX, 4. „ Csmoedos quispiam & Tfagoedos, & Tibicines dives Adolescens in dekc tamentis habebat. Id genus Anifices Graecè nppellantur ai mgi -ih Aióyuc-on tiyjïleu."  van Cleomenes, 309 bezig met zich ïe oeffenen; de Ouderen met dezelve te onderwyzen. Hunne Tydkortingen en Spelen, wanneer het Leger fhl lag, beftoridèn in de gewoone Grappen, en aartige fnedige Gezegden en Trekken, welke zy malkanderen , naar de Spartaanfche wyze, (:t\ olk, Cm) Eene fhd in ht? L/mdfchap EUs, aan de Ctcfiféo van Achaje.  3i<5 het LEVEN ren Belangende nu cleomenes; deze die te vooren door zyne Gezanten geene (n aanneemelyke eifchen op de Achreèïs had gedaan, zond thans andere Gezanten,, door welker mond hy vorderde, „ dat men hem het Opperst Gczach zoude in handen ftellen ! dit gefchied zynde verklaarde hy verder geen verfchil n.et hun te zullen hebben ; ja zelfs de Gevangenen en overheerde Landen cn Steden op ftaande voet te rug te zullen gecven," Toen nu deAchceërs zich gereed betoonden het verdrag op deze voorwaarden te fluiten, en cleomenes verzochten zich .naar Lema (o) te begeeven, alwaar zy eene algemeene Vergaderinge van het Bondgenootfchap houden wilden, gebeurde het. dat hy, den grootften fpoed maakende om derwaarts te trekken, en onvoor' zichtelyk koud water drinkende, eene fïerke bloedfpuwinge kreeg, en zo heesch wierd, ':v' •'• < c" crtCiïobsV f p dSt 00 De Ontkenninge w was hier weggevallen, gelyk op meer andere plaatzeit. men leeze: 'ZfaU mh nilf,ct — dit blykt uit hec volgende l]lf,vt. m dien fin vertaalde reeds amyot, en na hem DA Cl ER. (♦) Geleegen tusfchen Argos en Mycena,  van CLEOMENES. 317 dat hy niet kon fpreeken. Hy zond, daarom , de aanzienelykfte Gevangenen aan de Achzeërs te rug, maar ftelde de Byeenkomst uit, en begaf zich naar Lacedsemon. Dit toeval bedierf de Zaaken van Griekenland, het welk anders, misfehien, uit de tegenwoordige omffandigheden, wederom op den haal koomen, en den Trots en Gierigheid der Macedoniers had kunnen ontworstelen. (ƒ>) Want aratus, — het zy dan uit wantrouwen en vreeze voor cleomenes, of dat hy hem, dien het Geluk tegen alle verwachtinge zo zeer rïicdeliep , benydde, en oordeelde, dat het voor hem zeiven, na dat hy nu XXXlli jaaren het Oppergezach gevoerd had , 011 verdraagelyk was „ dat een jong Man, die zo veel laater voor den dag kwam , hem beide zyne Glorie en Aanzien zou beneemen, en in handen krygen een Gebied, het welk (j>) Van welke geringe daaden, hangen niet. de belangrykfte Gebeurtenisfen af! Had cleomenes verhit zynde geen koud water gedronken , dan had by zich aan het hoofd gezien van het vrye Peloponnefus, en de Koningen zouden werk gehad hebben het zelve te overweldigen; ja, waarfchynelyk, daaraan niet hebben durven denken.  gi^ hèt, léven' welk door hem zo zeer vermeerderd èri zó zeer verfterkt was geduurende eenen zo langen tyd; — trachtte eerst de Achceërs met geweld te rug te houden en van hun vooriieemen af te brengen; maar toen deze naar" hem weigerden te hooren,- als die niet alleen met fchrik bevangen waren voor dé ftoutmoedige onderneemingen van cleomenes; maar, daarenboven, ook het Voorrecht, dat de Lacedfemoniers zich aanmaatigden, voor billyk keurden, om dat zy beoogden geheel Peloponnefus tot den voorouden yken luister te rug te brengen; — nam hy de toevlucht tot iets , dat niemand onder de Grieken zou gepast hebben , maar dat inzonderheid allerfchandelykst voor hem zc'ven , en ten hoogden ftrydig was met zyne Bedryven als Veldheer, en zyne inrichiingen als Staatsman! doof antigonus in Griekenland in te roepen, en Peloponnefus met Macedoniers op te proppen, die hy, nog een Jongeling zynde, zelf uit Peloponnefus had verjaagd, na aan hun de Burg van Corinthus ontweldigd te hebben. Dit deed de Man, die zich by alle Koningen had verdacht gemaakt, door zich tegen alle Koningen te verzetten; die te-  van CLEOMENES. 31? tegen dezen zelfden antigonus duizenden fcheldwcorden uitgoot in de Gedenk* fchriften, welke hy ons heeft nagelaaten, waarin hy onder anderen zegt ,^ geene moeite , noch gevaaren te hebben ontzien ter liefde van de Athenienfers, ten einde dié van de bezetting© der Macedoniers te verlosfen " Diezelfde Man haalde nu die Macedoniers met geweer en wapenen binnen zyn Vaderland, geleiddeze tot op zyne eigene Haafdftede, ja tot binnenliet Vrouwenvertrek , en wilde niet dulden, dat een x\f {lammeling van hercules, een Koning van Lacedsemon, die zynen voorouderlyken Regeeringsvorm, even eens als een ontlleld Speeltuig, wederom ftemmen wilde in den eenvoudigen en echt Dorifchen toon rq) van lycurgus, en de levenswyze zyner B urgeren daarnaar trachtte in te richten, —. tot Opperhoofd wierd vérkooren over de Sicyoniers en Tritreers (r): — die ontwykcn wil- rq) Zie'het Leven vatf lys ander in ons VI D. bl. 356. en de Aantekeninge aldaar. (f) De gewoone Lezing heeft hier t/k«k«/.«», Maar Tricta was eene ftad van Thesfalie, en had met da Ach:ecrs niets te maaken. Zeker is de Ver-  10 het LEVEN willende het grof Brood en den Hechten Mantel der Spartaanen , en (het geen het ergfte was , dat hy op cleomenes te zeggen had) het uit den weg ruimen des Rykdoms, en het opbeuren der Armoede, zich zeiven met geheel Achaje onderwierp aan den Koninklyken Haarband, aan het Purper en de trotfche bevelen der Macedoniers cn Satrapen: en , om niet te febynen dat gene te doen , • wat cleomenes beval, van zich verkrygen konde om op do antig o n i a (j) te offeren , en met de krans op het hoofd gewyde Liederen (7) te zingen ter eere van eenen Man , wiens Longen reeds verrot waren. Wy fchryven dit, echter , gcenslins uit eene jeukcrigheid om ara- Verbeteriiige van bryane en nu soul, door ons in de Vertaalinge opgenomen t?<7««'»». tritaa of Irittaa was een der geringde deden tot liet Acha:isch Bondgenootfchap behoorendc. Zie de Aantek. van du soul, en polybius op onder» fcheidene plaatzen. (s) Het Feest ter eere van antigonus, dus genoemd eveneens als de Feesten ter eere van de Goden. (0 Paans, of Hymnen, zo als men ter eere van de Goden zong.  van CLEO M E N E S. 321 aratus te hciehul .'i.';en ; (w(HU hy was in vele opzichten een echte Griek cn waarlyk groot Man) maar betreurende de zwak. luid van de menfehelyke Natuur, welke by de röerawaardigfte zeden, by den vöortreffelykflen aanleg tot deugd en braafheid, het verhevenst Karakter niet zuiver houden kan van fmet u). Na dat, vervolgens, de Achteers zich op nieuw begeeven hadden naar Argos, tot het houden eener algemeene Byeenkomst, en cleomenes insgclyks van Tegea derwaarts afkwam, vatteden de Menfehen eene zeer groote hoop op , dat het nu tot een Verdrag koomen zoude. Doch aratus, die wegens de voornaamfte penten reeds övereengekoomen was met antigonus, vreezende dat cleomenes de zaaken met het Bondgenootfchap eens mogt worden, haalde de byeen vergaderde menigte over, of dwongze liever, om van cleomenes te (u) Dit is de gewoone Verfchooninge by onzeri vSchryver gcbruikelyk om de foutenvnngrooceMan'; nen met den Mantel der Liefde (zo men zegt} bedekken. X. deel [JTJ  3sa het LEVEN te eisfchen, „ dat hy, na het ontvangen van COC Gyzeiaars voor de veiligheid van zyn perfoon, geheel alleen tot hen zou koomen; of, indien hy dit liever wilde , zich met zyne Krygsmacht begeevcn kon tot by de Worltelphats CyHarabis genoemd (V), alwaar men met hem in onderhandelinge treeden zoude." Cleomenes deze boodfehnp ontvangende, beklaagde zich opentlyk , „dat men op eene onrechtvaardige wyze met hem r.e werk ging ! — dat men dit terftond en van den beginne aan hem had moeten zeggen, en niet nu eerst, nu hy byhun, om zo te fpreeken , aan de deur gekoomen was, toonen hem te mistrouwen, of hem weg jaagen!" Ook fchreef hy voort daarop . aan de Acharërs hier over eenen brief, wel. ke voornaamelyk eene befchuidigïnge inhield tegen aratus, die ook van zyne zyde alles aanwendde om hem by het ver. gaderd Bondgenoocfchap zwart te maaken. Hy brak voorts in alleryl op , en vaardigde eenen Herout af om den oorlog aan de Achsërs aan te kondigen , niet naar Argos, maar (v) Zie het Leven van pyrrhus in ons VID. bl. 149, en de Aantek, aldaar.  v a n C L EOMENES. 323 tóiaar naar MgiU'Ê zo als aratus bericht, ten einde hen in hunne Oorlogstoebereidzelen voor te koomen. Straks ontftond 'er eene groote beweegingc onder de Achtecrs, én vele Steden neigden om van het Boiidgenootfchap af te vallen, dewyl de gemecne man, aan de eene zyde t hoopte op de verdeelinge der Landeryen, en vernietinge der Schulden, en anderdeels de Aanzicnelyken op vele plaatzen zich bezvaarden over aratus, en forann'gen zelfs op hem gebeeten waren, omdat hy de Macedoniers in Peloponnefus binnen haalde. Hier door nu groeide de moed van cleomenes dermaatc, dat hy eenen inval waagde in Achaje zelve, en zich aanr ftonds mcefi:cT maakte van Pelkne (x~)t het welkhy onverhoeds overviel, en waaruit hy (V) ,, lEgium was eene Zeeftad van Achaieaan Corinthifche Golf, en zeer verre verwyderd vati Argos; welke Stad cleomenes misfehienhoopte te verrasfen voor dat de tyding der Oorlogsver* kharinge daar kon aankoomen." Fr. Fert. Dit Pelkne, ook gemeld in het Leven van aratus, was eene Stad van Achaie, geleegen tusfchen Sicyvn, en het Landfchap Argelis.  324 h et LEVËN hy de Bezettinge te gelyk met de Acti£ë« ers verdreef. Voort daarop won hy Phe. neus Qf) en Penteleum (z). De Achseers, ondertusfchen , bekommerd dat 'er eenig verraad fchuilde te Coriiathus en Sicyon, deeden de Ruiterye en vreemde troepen uit Argos derwaarts trekken om op te pasfen \ maar begaven zich daarop zeiven naar Argos om de Nemeïfche fpelen aldaar te vieren. Cleomenes, hierop, hoöpende zo als het in de daad met de zaak geleegen was, dat, Wanneer hy de Stad onverwacht overviel, terwyl ze met Aanfchoüwers en eene geheele Feestvierende Menigte was opgevuld, hy dezelve in de uiterlte verwarringe brengen zoude, naderde des nachts met zyn Leger tot onder de muuren van Argos, maakte zich voort meefter van de plaats geheeten Aspis (a), het fj>) Eene Stnd van Arcadie. Verg. polyb. II, SS, 2. en pausan. p. 248. (2) Deze Stad, anders minder bekend, vinden wy insgelyks vermeld in het Leven van aratus. (a) Zie over deze Hoogte, welke Argos bcfireek, of domineerde, onze Aantek. op het Leven Yan pyrrhus, in ons Vf D. bl. 147.  van CLEOMENES. 325 Let welk eene moeielyke en ongenaakbaare hoogte was boven de Schouwplaats, cn joeg den Lieden daar door eenen zo grooten fchrik op het lyf, dat niemand zich vermat wederftand te bieden , maar men aanftonds befloot Spartaanfche Bezettinge te ontvangen, XX Pandsliedcn uit de Burgerye over te geeven en Bondgenooten te worden van de Lacedcemonicrs, onder de opperfte aanvoeringe van cleomenes. Dit voordeel bracht niet weinig toe ter vermeerdcringe van zynen Roem cn Macht. Want noch de vroegere Koningen van Lacedjcmon, hoe zeer zy ook daar toe hun best deeden , hadden immer Argos op eenen beftendigen voet aan hunne zyde kunnen overbrengen ; noch de meest gevreesde Veldheer pyrr.hus, tot binnen Argos getrokken om het te overweldigen, konde daarvan meester worden ; maar liet 'er het leven; terwyl ook nog een zeer aanzienlyk deel van zyne Krygsmacht aldaar verloorcn gins:. Men bewonderde hierom de voortvaarendheid en fchranderheid van cleomenes , en daar men hem te vooren , wanneer hy zich voordroeg , als den navolger van sol on cn lycurgus in het opheffen [A' 3] der  32Ö het LEVEN der Schulden en gelyk maaken der Pozït-« tingen, pleeg uit te lacchen, hield men zich nu volkoomen overtuigd, dat hy al-, lécn de Bewerker was der veranderinge te. . Sparte voorgevallen. Want de Spartaanen waren te vooren tot eene zodanige laagte vervallen, en bevonden zich zo weinig in ftaat om zich zei ven en het hunne te ver' deedigen, dat de iEtoliers , in Laconica gevallen, daar uit een aantal van L duizend Slaaven (b) wegvoerden. By welke gelegenheid men verhaalt, dat een der oudere Spartaanen zou gezegd hebben, ,, datde Vyanden door het Land te verlichten daar aan eenen grooten dienst gedaan hadden." Dan, na een zeer gering verloop van tyd, wanneer zy naauwelyks de hand aan hunne Voorouderlyke inflellingen wederom geflagen hadden, en in deVoetftappen der oude Levenswyze en Opvocdingc pas getreeden waren, waarby lycurgus zelf, als het ware tegenwoordig was, en. aan hun, ter hcrftelling zyner Staatsirrrichtinge, de behulpzaamc hand bood; leiden zy (£) Dit getal v:m Heloten, of LnceJfemopifcIic. Slaven, komt ons wat zeer groot voor.  van C L E O M E N E S. ga zy terftond de doorflartndftc biyken van Dapperheid en öndergefcrtrfctnfeid aan hunne Bevelhebbers aan den dag, herwonnen het Oppergezach over Griekenland voor Lucedremon en maakten zich op nieuw meêftef van geheel Peloponnefus, Ter naauwernood was Argos ingenomen, of Chonce en Phtitls (c) koozen, insgeJyks, aanftonds zyne zyde. Aratus bevond zich op d'ien tyd te Corinthus, ten einde onderzoek te doen omtrent degenen , die men zeide, dat het aldaar met de Lacedcemoniers hielden. Ondertusfchen ty. ding ontvangende van het geen 'er voorgevallen was, bracht hem dit in zeer groote verleegenheid; te meer, daar hy merkte, dat men in de Stad overhelde naar cleomenes, en zich van het Bondgenootfchap der Acbceers trachtte af te fcheiden. Derhalven bevel gegecven hebbende om de Burgerye in de Raadzaal by een te roeden , fioop hy , zonder dat het iemand merk- (j) Cieonee, ook gemeld in het Leven van timoleon en cimon, lag op het grondgebied v?u Argos. Pktius was daar niet verre vaa daan. Z:o strabo VIII B. bl. 56.5. IX 4]  328 hei LE V E N merkte, naar de Poort; daar beklom hyfchielyk een Paard, dat hy zich had laaten brengen en nam de vlucht naar Sicyon. — De Corinthiers maakten daarop, als om ftryd, de grootlte haast om de tydinge hier van aan cleomenes over te brengen: zo. zelfs, „ dat, volgens het fchryven van aratus, aan alle paarden, die zy daar toe gebruikten, de hals wierd afgereeden." Hy voegt 'er by, „ dat cleomenes de Corinthiers fcherpelyk bckeeven had, dat zy hem (aratus) niet vastgehouden, maarhadden laaten ontkomen. Dat, des niettegenftaande, me Gis tonus by hem gekomen was, als afgevaardigde van cleomenes, met een verzoek uit deszelfs naam, om de Burgt vau Corinthus, die toen nog Bezettingc van de Achreers inhad, aan hem over te geevcn , onder belofte van daar voor eene aanzienelyke fommc Gclds aan hem ter hand te ftellen. Maar dat hy, daarop, tot antwoord had gegeeven: dat de. Zaaken niet van hem afhingen; maar hy van de Zaaken." Dit is het geen men hier overdoor aratus vindt te boek gefield. Voort daarna trok cleomenes uit Argos, ontving de hulde der Troezeniers, Epidauriers ca  van CLEOMENES. 329 cn Hermionenfen (d) en kwam daarop te Corinthus. Hier floot hy den Burg , welken de Achaeers alnog weigerden te verlaaten, met Vestingwerken in; ontboou by zich de Vrienden en Rentmeesters van aratus, aan welken hy beval, voort te gaan in het opzicht en Beftier over deszelfs Huis en Goederen. Verder vaardigde hy op nieuw eenen Gezant af aan aratus, te weeten tritymallus, (e) den Mes. fenier , begeerende , „ dat de voorzeide Burg 'door de Achjeers en Lacedaemoniers te zamen mogt worden bezet en bewaard." Ook liet hy nog afzonderlyk aan ara'tus aanbieden een penfioen de helft grooter, dan dat, het welk hy ontving van den Koning ptolehuus (ƒ_). Toen, echter, a r A- ,f/f) Van Troezene zie het Leven van t h e s e u s., yad Epidaurus dat van periclss, en van heiv wione dat van themistocles. (1?) In het Leven van aratus, hier beneden, wordt deze Afgezant, volgens de Aanuierkinge van bryane en du soul, tripylus ge. noeind. (ƒ) De naam von dezen Konïngfj'to lemjeus eueugetes) komt ons hier zeer onverwacht en IX 5]  S$« ""' het LEVEN aratus hier naar niet wilde luisteren, ifctfrr, bcbolven andere Gyzelaars-, ook zvtfen eigenen Zoon toezond aan antigonus. en de Aehjeërs overhaalde, dat zy by openbaar befluit beraamden, ,, dat de Burg van Corinihus over zou gegeeven voorden in handen van antigonus,"verloor cleomenes zyn geduld, trok op het grondgebied der Sicyoniers, verwoestte daar ai les te vuur en te zwaar de en nam aan tot een gefchenk de Goederen en Gelden van aratus, die aan hem by Volksbefluit door de Corinthiers wierden opgedraaien. Wanneer vervolgens antigonus, met een talryk Heir den Berg Gerania- (g) over was getrokken, achtte hy het niet raadzaam de Landengte van Corinthus te bezetten, maar hy verfchanste en bemuurde den verdacht voor. Het fchynt ons or.waarfchynlyk, dat aratus. die het met antigonus (bygenaamd doso) hield, van dezen r t ole m .u u s, die zeker toen geen Vriend was van a n ti con u s , peniioen zou getrokken hebben. Lafen wy hier des laatstgemelden naam zou de zwaarigheid opgeheeven zyn. Een Berg tusfchen Megara en Cóiinthuu  van CLEOMENES. 331 don doortocht op het Gebergte Onia(h), ten einde, door het bewaaren van dezen pas, cn het voordeel, dat de plaats hem gaf, de Macedoniers te vermoeien, liever, dan in het open Veld met oude en in den kryg geharde Benden handgemeen te raaken. Dit overleg braent antigonus in groote verlegenheid: want, eensdeels, had hy zich niet voorzien van de noodige mondbehoeften, en anderdeels fcheen het hem geene gemakkelyke zaak den doortocht, waarin cleomenes zich genesteld had, met geweld te openen. Hy deed wel eene pooginge om by de Léchseïfche Haven (Y)» onder de begunftiginge van den nacht, door te dringen: maar dezelve mislukte en hy verloor 'er ettelyken van zyn Krygsvolk; zo dat cleomenes nu geheel en al moed greep , en deszelfs volk, zich verheffende op het behaalde voordcel, toebereidzelen maakte om te gaan eeten. In- (,V) Dat men hier in den Griekfcheu text voor moet leezen "o»£i«, uit thucydides, xenophon en strago, is door xyl. en na hem door anderen opg;merkc. (Q Van Corinthus.  33* het LEVEN Inmiddels bevond antigonus zich ïn de grootfte verleegenheid , en zag zich door den nood gedrongen coc eene ondcrneeminge, welke tëp hoogflen bezwaarlyk was om uit te voeren. Zyn voorneemen, naamelyk, was om door te trekken tot op, bet Voorgebergte Hcrmim (k) , en vaa daar zyne Legerbenden over te doen fchepen naar Sicyon. Pan hier toe wierden veel tyds en geene gewoone toebereidzelen vereischt. ■— Het liep nu reeds tegen den avond, wanneer 'er over zee Lieden aankwamen van Argos, Vrienden zynde van aratus, die hem noodigden, „ om over te koomen, aangezien die van Argos afvallig geworden waren van cleomenes-" De Bewerker van dezen afval was aristoteles, aan wien het Gemeen gereedelyk gehoor gaf; als te onvreden, om dat cleomenes de vernietiging der Schulden, waarop zy gehoopt hadden, by hun (#) Dit Voorgebergte was tusfchen de Leckteïfche Haven en Pagae geleegen, volgens strabo. V1H B. bl. 380 Livius, aangehaald by da. cier, maakt 'er ook meldinge van XXXII B. h. 23. d u sou Li  v- a ti CLEOMENE S. 333 hun niet wcrkftellig had gemaakt. AraTus dan, van antigonus vyftienhonderd man ter verfterkingé bekomen hebben* de, ftak te fcheep over naar Epidaurus, Doch aristoteles wachtte hem niet in, maar zyne Medeburgers de wapenen hebbende op doen vatten, beftreed hy de Spartaanfche Bezettinge op den Burg. Hy wierd hier in onderfteund van timoxenus, die uit Sicyon met zyne Achreers ter hulpe was toegefchooten. * Cleomenes ontving het bericht dezer Gebeurtenisfen omtrent de twééde Naehtwaake ; ontbood daarop aanftonds megistonus, en gaf hem zeer gramftoorig bevel, om ftraks naar Argos ter hulpe henen te fnellen. Want deze was het, die inzonderheid by hem voor de Argiven had ingedaan, en hem belet de verdachte Përfoonen uit de Stad te doen vertrekken. NadatMEGisT ONusdanmet?wcduizend man op marsch was gegaan, hield hy zelf antigonus in het oog, en bemoedigde de Corinthiers, hun verzekerende „ dat het gebeurde te Argos niets om het lyf had: dat het niet anders was, dan eene geringe beweeginge, door eenige weinigs  334 Het LEVEN nige menfehen veroorzaakt r- Doch toert megistonus, te Argos binnen gerukt.; aldaar dapper ltrydendc gedood wierd, de Bezettelingen het tegen hunne Be'dormers ter naauwernood konden uithouden en Boden op Boden afronden aan cleomenes, brak hy, vreezende, dat de Vyanden zich meciter mochten maaken van Argos , vervolgens hem den doortocht affnyden, en dan gerustelyk Laconica afioopen en Sparte, dat zonder wdëv was, beftormen, met zyne Krygsmacht op en verliet Corinthus, v.eike Stad oogenblikkelyk den Vyand in handen viel s doordien antigonus 'er aanltonds binnen trok, en 'er vervolgens eene fterke Bezettinge achterliet. Genaderd tot by Argos trok hy langs den muur,er»ndernarn, terwyl zyn Leger uit den tocht al meer en meer opkwam, over denzelven in de Stad te vallen, hakte de Verfchausfingcn, aan den voet van de Aspis gemaakt, om verre, beklom die hoogte en verëenigde zich met de Bezettinge daar binnen, welke het nog tegen de Achseërs uithield , bemachtigde verder eenige fterke plaatzen binnen de Stad * die hy met Ladders deed beklimmen en zuiverde de naauwe Straaten en Steegen van  van CLEOMENES. 335 Vyanden, door aan zyne Crctenfen te beveelen, hunne Boogcn en Pylen tegen dezelve te gebruiken. Dan het duurde niet lang, of hy zag antigonus met zyne Phalanx van de hoogten af koomen, en in de vlakte trekken, terwyl deszelfs Ruiterbenden reeds met losfen teugel op de Stad toe renden, Alwaarom hy, wanhoopendc het te Argos te zullen kunnen houden, alle zyne lieden tot zich trok, zich zeiven eenen veiiigen aftocht verzekerde, en zynen weg' langs den muur nam. Dus v loor cleomenes, die binnen eenen zeer korten tyd de grootfte voordeden had be-> haaid, en fchier in éénen Veldtocht bykans van geheel Peloponnefus meester was geworden, nu wederom dat alles even fchiclyk. Want een gedeelte van zyn Krygsvolk verliet hem terftond daarop, terwyl anderen>, die in Bezetting waren gelegd , kort daarna, de Steden aan antigonus overgaven. In dezen beklaagelyken toeftand zyner zaaken , terwyl hy met zyn Leger te rugtrok, en zich by het vallen van den avond omftreek Tegea bevond, kwamen 'cr Boden tot hem van Lacedwmon, welke he n de  33Ö met LEVEN de tyding brachten van geen minder ongébk, dan het geen thans reeds voor handen was, naame'lyk , „ dat zyne Vrouw was överleeden!" welke hy zo zeer beminde, dat hy, ook by den grootften voorfpoed zyner Krygsbedryvan , het niet lang van haar af kon harden, maar telkens eenen uitflap deed naar Sparte. Zo groot was zyne liefde voor agiatis, [en zo buitengemeen veel werk maakte hy van haar! Deze Boodfchap trof hem, das, en bedroefde hem ten fterkffen, gelyk men zulks verwachten mogt van een jongen Echtgenoot, die onverwacht van eene allerfehoonfle en allêrkuischfte Huisvrouw wordt beroofd. Evenwel, hoe groot zyne Aandoeninge ook was, wierd daarby de Grootheid van zynen Geest noch onteerd, noch vergeeten. Integendeel; zyne Stem, zyne Houding en Voorkomen bleeven dezelfde, gelyk zy të vooren gewoonlyk waren; hy deelde, als hy plag, de bevelen onder zyne Bevelhebbers uit en droeg zorg voor de veiligheid der Tegeaten. Met het aanbreeken van den dag begaf hy zich naar Laceda^mon, beweende te huis met zyne Moeder en met zyne Kinderen zyn verlies, en wydde, naar den Lyk.  van CLEOMENES. 337 Lykplieht voldaan te hebben, voort daarop zyne zorgen wederom aan het algemeen belang. liet was omtrent dezen tyd, dat ptoleMiEUS, Koning van /Egypte , aanbood hem te helpen, onder beding van zyne Kinderen en Moeder tot Gyzelaars te ontvangen. Het duurde eenen geruimen tyd, dat cl'eomenes zich fchaamde, daar van iets aan zyne Moeder te zeggen; en hoewel hy haar telkens bezocht j en het woord hem meermaa. len op de tong lag, hy had het hart niet het llilfwygen daaromtrent af te breeken, zo dat zyne Moeder zelve daarover achterdocht kreeg en by zyne Vrienden onderzoek deed, „ of zy ook wisten, dat hy iets van -haar begeerde, het welk hy niet dorst zeggen?" — Toen, eindelyk , cleomenes moed greepj en aan haar openbaarde, wat er van de zaak was, begon zy overluid te lacchen, én zeide: „ Dit was het dan, „ het geen gy zo dikwyls op het punt iy waart om aan my te zeggen ; maar ,-, waar van de Vreeze U telkens, heeft te ,, rug gehouden! IVat mart gy nóg, f, o:n ons aanflonds aan boord te doen „ gaan , en daarhenen weg te zenden ± X. deel. [2"J „ waar  333 het LEVE N „ waar gy oordeelt, dat dit Lichaam nog: „ ten mee sten nutte van Sparta kan ven ,, frekken, voor en aleer het zelve hier „ nog in fitte ledigheid door den Ouder„ dom ge/loopt wordt." Alles hierop in gereedheid zynde gebracht, begaf men zich te voet naar het Voorge. bergte Tcenarus, (kj werwaarts het geheele Leger de Reizigers in volle Wapenrustinge vergezelde. Hier trok cratesiclea , nu gereed om aan boord te gaan, haaren Zoon cleomenes aan eene zyde en geleidde hem naar den Tempel van neftunus, alwaar zy hem, die van fmerte geheel overmand en ten hevigften ontroerd was, eerst op het tederfte omhelsde en aan haar hart drukte, en vervolgens in dezer voege aanfprak : „ Welaan, zeide zy, o Koning „ der Spartaanen] niemand merke, wan„ neer wy wederom uit dezen Tempel te „ voorfchyn komen, dat wy gefchreid heb. ,, ben! — niemand zie ons iets verrich- ten, dat met de waardigheid van Spar„ ta flryden zoude ƒ Dit is het eenige, dat wy in onze hand hebben. Wat onze „ Lot* f>) Een Voorgebergte aan het uiterst Zuidely!t gedeelte van Laconica-, nu Kaap Mama genoemd*  Van C L E O M E NË & §3^ 55 Lotgevallen aangaat, daar van zal de a uitkomst zodanig zyn, als het der Ged., heid gelieven zal die te fchikkenf Dit gezegd, en haar gelaat herfteld hebben. de.j begaf zy zich met het kind aan haare' hand te fcheep, en gebood den Stuurman Zonder vertoeven af te vaaren. Aangeland in /Egypte vernam zy, dat fTOLEMüius een Gezantfchap ontvangen had van an tigonus en met hem in onderhandelinge was getreeden* Ook hoorde zy, aangaan, de haaren Zoon cleomenes, * dat hy, aanzoek gekreegen hebbende van den Acha;ërs, om tot een verdrag te komen* oirf haarent wille den oorlog niet durfde eindigen, zonder toeftemminge van p t ol e m m-~ üs; " waarop zy hem liet weeten ,-, da£ hy toch doen mogt, wat met de Waardig, heid en het Belang van Sparta overeen kwam' ,• en niet, teroorzaake van eene oude Vrouw, of kleinen Jongen fteeds bekommerd Zyn voor' pt'OLEMiEU s l " Zodanig zegt men, dat Zich deze Vrouw in haaren Tegenfpoed gedraagen hebbe! Na dat ASTlGöNüs Tegea bemachtigden Orchomenu's en IVIantinea uitgeplonderd hsd9 bevond cle ome nes* zich in LacO-lï s]  c4o het LEVEN nica als ingeflooten. Hy wierd óver zulks te raade van de Heloten alle die genen vry te maaken, die vv/'Attifche Mirten aan hem konden opbrengen, en verzamelde op deze wyze vyfhonderd Talenten. Voorts wapende hy onder zyn Krygsvolk tv/éeduizend man op de Macedonifche wyze, om dezelve in de Slagorde te kunnen Hellen tegen over de Leucaspiden (7) van antigonus, en vormde nu by zich zei ven het ontwerp ccner groote onderneeminge en die by elk ten hoogftcn onverwacht was. De Stad Megalopolis was op dien tyd, op zich zelve, noch minder groot, noch minder fterk dan Lacedamion. Zy had eene Bezettinge niet alleen van de Achasërs, maar ook van antigonus, die ter zyde'van haar gelegerd was, en, zo men meende, vooral op aandryven der Megalopolitaanen door de Achaeërs was ingeroepen. Deze Stad had cleomenes beflooten uit te plondcrcn, (want men kan aan het haastige en onverwachte dezer Onderneeminge niet wel een ander oogmerk toefchryven) en gaf daarom aan zyne Benden bevel, om zich voor (/) Dus genoemJ van hunne witte Schilden , in navolginge van de Argyraspfllen,.  van CLEOMENES. 341 voor vyf dagen van Mondkost te voorzien: trok vervolgens met zyne Krygsnlaetit op Sellafia, even als of hy in den fin had om het Land van Argos te verwoesten, maar wendde zich voorc daar van dam naar het grondgebied van Megalopolis, fpysda Zytt Leger omlïrceks Rhöet'mm, (nt) en trok voort daarop rechtftrecks aan op dc Stad langs den weg van Hellsfon (ft.*) My was 'cr niet verre meer van af , toen hy panteus met twee Lacedsemonifche Keurbenden afzond, met last om een gedeelte muurs tusfchen twee Toorcns gcleegen (o; te be- mach- (111) ,. Cel la mus te!t onder dc Steden welke de grootere Stad Megalopolis hnd ingeflokt eu tot Vlekken gemaakt, de Stad Zocïium. Dezd denk ik, dat hier bedoeld wordt." du sooi. — „ Van eene Stad Rhcctium genaamd, vindt men by de Aardrykskundigen nergens meldinge." Fr. Fcrt. (n) ,, Dc verbetering van lubin, dat men hier voor ' anteus nu yond niet alleen de gemelde plaats, maar ook nog, daarenboven, een groot gedeelte van den muur aan deze zy. de, zonder wacht. Aanftonds viel hy daarop aan het afbreeken en omverre werpen, en floeg alle vyande'yke Krygslieden, die zich nog vertoonden, dood. De verrasfinge wierd voltooid door cleomenes, die ftraks by de hand en met zyn Leger binnen dé Stad was, eer iemand der Megalopolitaanen het bemerkte. Deze ramp aan die van binnen, hoeweji traagïyk, bekend geworden zynde, namen fommigen ylings de vlucht, van hunne goederen met zich noemende wat hun voor handen kwam; anderen greepen de wapenen aan, booden den Vyanden tegenfland, m fchoon zy, handgemeen geraakt, niet in ftaat waren dezelve wederom uit te dry ven, verfchaften zy, niettemin, aan hunne vluchtende Medeburgers eenen veiligen aftocht , zo zelfs, dat 'er niet meer, dan duizend man achter biceven, en alje de overigen, te gelyk  van CLEOMENES. 343 lyk me: hunne Kinderen en Vrouwen , het gevaar ontkwamen, en de wyk namen biuncn Mesfene. Ook het grootst gedeelte der genen, die ter hulpe toegefchooten waren .en met de Lacedjemoniërs geftreeden hadden, wierd behouden, en over het geheel raakten 'er zeer weinigen gevangen , waar onder zich echter bevonden lysandRidas en tiiearidas, beiden zeer aanzienelyke Lieden, en die by de Megalopolitaanen zeer veel vermogten , waarvan daan de Krygslieden hen ftraks henen voerden naar cleomenes.. Lys andRidas, nu, zo ras hy c le ome nes van verre zag, riep hem met luider ftemme toe: „ Thans hebt gy het, o .„ Koning der Lacedtemoniers, intiwehand, 3, door het uitvoeren van eene daad, dis „ veel fchooner zal zyn, dan die, welke „ pas door U is uitgevoerd, en eenen Ko„ ningoverw aardig, den groot ft en roem te ■ „ behaalen ƒ" cleomenes, die wel vermoedde, wat hy met deze aanfpraak op het oog had, antwoordde: „ Wat is het, ly„ sandridas, dat gy bedoelt ?—Gy zult „ toch immers niet begeer en, dat ik de Stad 9, ongefchonden wederom aan UWlieden overgesve f l y s a n d r i d a s hernam daar-  344 het LEVEN op: ., Dit was het juist dat ik meende! Ik raade U eene zo groote en fchoone Stad „ niet te verderven ; maar haar veeleer v met onwrikbaar trouwe Vrienden en Bond„ genoot en te vervullen, door aan de Mega5, lopolitaanen hun Vaderland te herfleU „ len. en dc Behouder te worden van zo. „ een groot Volk!" cleomenes fweeg daarop eene kleine wyle ftil, en zeide toen ; „ Het valt moeielyk aan iemand (pj ten 5, dezen opzichte geloof te/laan. Niettemin} „ dat het geen Nuttig fchynen mag altyd by ,, ons onderdoe voor het geen de Glorie vor~ ,, dertr (q) en dit gezegd hebbende vaar* digde hy de genoemde Mannen af naar Mesfene, vergezeld van eenen Herout, van zy» rent wege, gelast om te verklaaren: „ dar. hy gereed was aan de Megalopolitaancn hunne Stad wederom ter hand te ftellen, onder; voorwaarde, dat zy Vriendfchap en Bondgenootfehap met hem zouden aangaan, en de zyde der Achajërs verlaaten." Dit minzaam en yriendelyk aanbod van cleomenes. (A) Wy hebben hier de verbetering v,m bryane 7f> d. i. tui, voor 74;, greetig omhelsd. (a) Dit zeggen van Ck*oME«E? levert ceól zeldzaam voorbeeld va» Grcrrjitmoejïgieid op.  van CLEOMENES, 345 nes overgebragt zynde wilde phi£Órcemen evenwel niet dulden, dat die van Megalopolis het Verbond, met dc Achasërs gemaakt, verlaaten zouden, maar maakte cleomenes verdacht, j, als of deze niets minder op het oog had, dan de Stad wederom te rug te gecven; maar veel eer zocht de uitgeweekene Burgers in zyne macht te krygen en verjoeg , daarop, thearidas cn lysandridas uit Mesfene. Dit is die zelfde philopqjmen, welke naderhand de hoogfte Waardigheid by de Achceers bekleedde, en den grootiten roem onder de Grieken behaalde,* gelyk wy afi zondcrlyk in deszelfs Leven hebben verhaald. (>) Cleomenes, die de Stad tot hier toe in de volmaakfte rust had bewaard, zonder iemands eigendom aanterocren, ja zonder dat iemand van zyn Volk ook het gering, fte heimelyk had verdonkerd, dit bericht van den uitflag zyner Bezer.dinge ontvangen hebbende, wierd daardoor ten gewei digi ten verbitterd en gaf aanftonds, in de hitte zy ncr Cr) Vergelyk liet Lev. v:n phhopoümek , ia ons V D-. bl. 245, enz. P" 5]  34Ö het LEVEN ■ner verontwaardiging, alle goederen ter plonderinge over, liet de Standbeelden en Schildcryen wegvoeren naar Sparta , vernielde en wierp 't onderst boven de meeste en fraaifte kwartieren van de Stad, en fchikte zich toen om den terugtocht naar huis aan te neemen, uit vreeze voor antigonus en de Achjeërs, welke echter niets tegen hem werkllellig maakten. Zy waren, naamelyk, te Msjum by een vergaderd, om met elkander te beraadflaagen. Doch na dat aratus, het Spreekgeftoe'te beklommen hebbende, eerst eenen langen tyd weende, het aangezicht met zynen Krygsmantel bedekt houdende; — nadat hy, toen de Menigte, zich hier over verwonderende, hem gebood te fpreeken, eindelyk uitborst en zeide : Megalopolis is ver„woest door cleomenes!" fchcidde de Vergadering op ftaande voet uit een, getroffen door het onverwachte en de grootheid van dezen ramp. Antigonus toonde zich wel, in het eerst, gezind om op de been te koomen en cleomenes op te zoeken: doch toen zyne Benden traaglyk uit de Winterlegeringen te voorfchyn kwamen, veranderde hy van gedachten en gaf bevel, dg:  y a s C L E O -M E N E S. 347 dat elk op zyne plaats zou blyven. Zelfs begaf hy zich , fiechts van weinige 0)Krygs. lieden vergezeld, naar Argos. Bet is hier van daan, dat eene twééde Onderneeming van cleomenes, welke volgens veler oordeel het werk was van reukeloodieid en dolfinnige ftoutheid, integendeel, naar hetgeen polyjsiüs daar van getuigt (t), met ryp beraad en veel voorzichtigheid wierd uitgevoerd. Want weetende, zo als polybius meldt, dat de Macedoniers in de Winterlegeringen van Srad tot Stad verfpreid waren, en dat antigonus, maar een gering getal van gehuurde Benden by zich hebbende, voorneemens was den Winter met zyne Vertrouwelingen te Argos door te brengen, deed hy eenen inval in het Gebied der Argiven, rekening maakende, dat hy of antigonus, wanneer die, door fchaamte gepord, tegen hem opkwam, zou kunnen flaan ; of, wanneer die geen moeds genoeg had (s) De gewoone Lezing zou hier vorderen: vele jaaar het ontkennend có was hier weggevallen, eu is te recht uit een Handfchrift door de Eng. Uit- gevers herfteld. (/) Z. POLYBIUS Hifi. II, 64.  848 het L'EVEN had om hec lot der wapenen te beproeven-, hy hem te fchande maaken zou by die van Argos. Dit laatftc, nu, wierd door de uitkomst bewaarheid. Want daar het geheele Lmid door de Lacedsemoniets verwoest, en alks uitgeplonderd en geroofd wierd, begaven de Argiven, die ten hoogflen hier over verfbord waren, zich met geheele hoopen voor het Koninklyk Verblyf, en fchreeuwden daar met geweld, eisfehende, „ dat hy tegen den Vyand vechten zou, of anders afzien van het Opperbewind, ten behoeve van zulken , die dapperder waren, dan hy!" Doch antigonus, zo als het een verftandig Veldheer betaamde, van oordeel zynde, dat de eigentlyke Schande beflond in zich als eenen Waaghals bloot te geevcn; of een verzekerd Standpunt te verlaaten; niet, in van den Vyand van bui. ten gelasterd te worden, trok niet uit, maar bleef by zyn voorneemen volharden, hoe zeer cleomenes met zyn Leger zelfs tot onder de Muuren kwam., en hem met verfmaadinge als uitdaagde: waarna hy, alles ongefloord verwoest hebbende, te rug trok. Niet lang daarna vernomen hebbende, dac  van CLEOMENES, 349 dac antigonus tot aan Tegea was voortgorukt en van dien kant in Laconica dreigde ce vallen , verzamelde hy in aller yl zyn Krygsvolk, en eenen anderen weg ingeflagcn zynde verfchcen hy met het aanlichten van den dag in de nabyheid van Argos, het veld. in het rond verwoestende , cn het kooren niet, gelyk anderen de gewoonte hadden, met fikkels, of fnymcsfen affcheerende,maar met lange fpitze (lokken, op de wyze van fcherpe fnydende Werpfpicsfen vervaardigd,, ncdervellende, zo dat de Soldaacen, alsfpeelen gaande, onder het voorttrekken, zonder eenige moeite den geheelen oogst vernielen konden. Toen men , evenwel, tot by het Worftelperk Cyllarabis gekomen was, en zyn Volk in dat Gebouw den brand wilde ftceken, belette hy zulks, genoegzaam te kennen geevende, dat het geen omtrent Megalopolis door hem was gedaan , veeleer het uicwerkzel was geweest van Gramfchap, dan eene daad, die goedkeuringe zou verdienen. Wanneer antigonus voort daarop naar Argos te rug trok, en vervolgens alle de Bergengten en pasfen met Krygsvolk bezette, hield cleomenes zich, of hem zulks  09 üêt L Ë V Ë N zulks niet aanging', «naaf hy' het veracbtte> en' zond Herauten af om te eifchen ,, dat hefff de fleatcJs van den Tempel van jtjnc* (U) gegeeven zouden worden, dewyl hy Voor zyn vertrek van daar', aan die Godin wilde offeren F* — Op deze wyZe met an* TtGoNüs den' draak gefloken ,- en Zyne" Offerhanden volbracht hebbendein denabyhcid vart den- Tempcï, Welke nog fteeds5 gefïootcn bleef, geleidde hy zyn Leger te rug naar den kant van Pklïus, (vj deed van daar eenen uitflap naar den Olyoyrtus (Wj waar van daan hy de Bezettelingen Verdaagde, el zakte daarop verder af langs; Qrchomenus} hebbende niet alleen zyne Me- (if) Ti 'Hpxlsv. Deze Tempel Van de Tü'rco Ar* giva wordt befchreeven van pausanias bl. 147.. Cleomenes kon zyne minachtinge voor de' Randfhiren van antigonus om hem den aftocrïtte bel, tten niet wel fterker aan den dag leggen. , (v) Geleegeu tusfchen Sicyon en Argos. (w) Zo meenen wy , dat hier geleezen mowworden. Oligyrtus:, of Olygyrtus was een Berg van Arcadie, tusfchen Orckomemis en Capkyae. In deszelis engten ,fchynt eene Bezettinge door anti g Nns geplaatst te zyn geweest. — Vergel» SCllW je1ghaeuser. Op POLYU. IV, II, 5»  v a ti CLEOMENES. S^r Medeburgeren moedig gemaakt en hun ver" trouwen ingeboefemd; maar ook te wege gebracht, dat zyne Vyanden zelve hem hielden voor eenen Man ten hoogften afgericht op Oorlogszaaken, en waardig om by de gewichtigfte Verrichtingen met het hoogst Gezaeh bekleed te worden. Want toch, dat hy, die fiechts aan het hoofd der Krygsmacht van éénen enkelen Staat te voorfchyn kwam, nochthans den Oorlog uithield zowel tegen het geweld der Macedoniers, als tegen alle de overige te zamen verbonde Peloponnefiers, onderfteund door de Koninklyke fchatten, en niet alleen Laconica geduurende dien tyd onaangeroerd bewaarde , maar ook de grootftc Steden veroverde, — dat alles fcheen geensfins het werk te zyn eenes Mans van middelmaatige Bekwaamheid of Groothartigheid! . Ondertusfchen fchynt hy, die het eerst den inval kreeg om het geld de Zenuw aller zaaken te noemen, voornaamelyk met dit zeggen gedoeld te hebben op het voeren van den Oorlog. Ook zeide demades (x) te recht , toen de Athenienfers eens O) De Redenaar, van wien zie het Leven van pho-  !* . het LEVEN eens de Galeien in vlot water wilden doen brengen en van Bootsvolk voorzien, zonder dac zy geld hadden: „ Het deeg maaken gaat voor de Snebben." (y\ Nog verhaalt men van archidamus, den ouderen, (%) dat phocion, en beneden het Leven van demosthenës. 0') Demades, de Redenaar, was zeer beroemd uit hoofde zyner kortbondige Spreuken. Maar de Spreuk, hier door pl ut archu s gemeld, is dermaate duister, dat du soul verklaarde niet te weeten ,, wat daar van te maaken. Het zou te wenfchen zyn, dat de oude Handfchriften hier, vroeg of laat , eene lezing Van duidelyker fin aan den dag brachten. Ondersusfchen is de Vertaaling, die wy gegeeven hebben , naar onze gedachten met de Woorden, zo als zy nu daar itaan, begaanbaar. Wy onderfteilen , dat de fcherpgepunte Snebben, waar mede de Oorlogfchepen wierden voorzien, om de vyandlyke Galeien te befchadigen, dan eerst aan derzelver Foorftevens (welke hier eigentlyk genoemd worden) wierden vastgemaakt, wanneer men ze te water bracht. Demades zal dus hebben willen zeggen, dat het Scheepsbrood eerst gebakken en klaar moest zyn, voor dat men de Saebben aan de Voorftevens hechtte. (z) Den Zoon van agesilaus. Zie plut. II. D. bl. 219. A. alwaar dit zelfde zeggen wordt herhaald. Zo ook in het Leven van crassus* in ons VII. D. bl. 8.  v a n C L E O M E N E S. 353 dat hy, to?n de Bondgenooten, tegen het begin van den Pelpponnefrfchen oorlog, be. geerden, dat de ibmmen, welke men zoude moeten opbrengen tot onderhoud des Legers, door hem bepaald zouden wordentot antwoord gaf „De nooddruft in den Oorlog valt onder geene bepaaling!" Want zo als het gaat met de door langduurige lichaams .oeffening geharde Worftelaars, dat zy op den duur hunne rappe en op aller, lei .kunstgreepeu afgerechte Tegenftreevers ter neder werpen en overwinnen, even zo ging het nu ook met antigonus, die door het groot vermogen , dat hy tot zynen wil had, den oorlog telkens op zyn gemak vernieuwde, cn daar door cleomenes ^ die fceeds achterlyk was in het betaalen der foldye aan zyne Huurlingen, en naauwelyks in Haat om aan zyne Medeburgers de noo. dige Mondbehoeften te bezorgen, afmattede en t' onder bracht Hoe zeer anders ook de" de tydsomflandigheid voor cleomenes zeer gunlüg was, door dien de huisfelyke zaaken van antigonus hem drongen weg te trekken. De Barbaaren, naamelyk, hadden zich van zyne afwezigheid bediend, om iri Macedonië te vallen en het geheele Land af X deel. [Z] té  354- het LEVEN te loopen en uic te pionderen , en een talryk Leger van Iliyriers, van boven afgekomen, brak omtrent dezen tyd door; alvvaarom de Macedoniers hunne Velden door deze Vreemdelirgen ziende verwoesten, antigonus te rug riepen: en fchcelde het weinig, of hy had, by aldien het gebeurd was, dat deze brieveu hem waren overhandigd Ovoor den Slag, den Achseers voor eenen onbepaaldcn tyd vaarwel gezegd, en was op ftaandc voet vertrokken. Dan de Fortuin , welke de grootfte zaaken dikwerf af hangen doet van de geringde omftandigheden, toonde thans een zodanig doórflaand gewicht en vermogen van het Oogenblik, dat, zodra de Slag by Sellafia geëindigd was; zo dra cleomenes al zyn macht had zien te gronde gaan en zyne Stad bemachtigd, 'er fchrer op dat zelfde tydftip de Afgezanten daar waren, om antigonus naar huis te roepen; het welk dan ook het ongeluk aan cleomenes gebeurd zo veel te beklaagelyker maakte. Want indien hy het Hechts nog twéé dagen had uitgehouden , en den flag blyven ontwyken, zou hy het niet noodig gehad hebben dien te leveren, maar , nadat de Macedoniers wa-  van CLEö M ENÉS. 35$ Waren geen gegaan , met de Achjfeers heb. ben kunnen vcrdraigcn, op die Voorwaarden , welke hy zelfs zou verkoozen hebben voor te fchryven. Nu zag hy zich, zo als gezegd is, genoodzaakt? uit hoofde Van Goddeloosheid, al zyn heil in de Wapenen te ftellen, en moest met twintig ■duizend Man, gelyk polybius verhaalt, tegen dertigduizend ftryden (a~). Cleomenes, die zich hier, te midden van het gevaar, als Veldheer, met eene bekwaamheid gedroeg , die elk moest bewonderen die door zyne Medeburgers met den grootden yver wierd bygeltaan, terwyl men zelfs de gehuurde Benden niet befchuldigen kon, dat zy niet dapperlyk ge» (treeden hadden, wierd, niettemin,verpletterd door het verfchil van Wapenrustinge, en de meerdere zwaarte van het vyandelyk Voetvolk. PhYlarchus verzekert, daarenboven, dat 'er ook Verraad onder gefchoolen hebbe, en dat dit het was, waardoor, bovenal, de zaaken van gleome* nes te gronde gingen, antigonus, naamelyk, had aan de Illyriers en Acar. na* Ca) Zie polye. II. B. b. ó"5 ea volgg. [2 *3  35-5 hét LEVEN vanen bevel gegeeven, om fteelswyze voor4 uk te rukken , en den anderen Vleugel, waarover euclidas, de Broeder van c l o m e n e s , het bevel voerde , om te trekken , middelerwyl hy zelf zyne overige Legermacht tegen het Gevecht in flagorde fchaarde. Cleomenes, hierop, eene hoogte beklommen hebbende , om den Mand des Vyands waar te neemen, begon, toen hy de Wapenen der illyriers en Acarnanen nergens ontdekte , bekommerd te worden, cf antigonus hun niet misfchien tot iets diergelyks gebruiken mogt. Damoteles, derhalven, tot zich hebbende laaten roepen , aan wien de zorg wasaanbevoolen om op de geheime beweegingen te letten, gaf hy hem in last om toe te zien, en na te fpeuren, hoe het achter aan den rug ran het Leger en voorts in het ronde met de flagorde was gefield'? Toen nu damoteles (die , zo men wil, vooraf met geld was omgekocht van antigonus daarop zeide, „dat hy hierover niet bezorgd behoefde te zyn, naar (&) Het lijdt geen twyffel, of men moet hier, met du soul,voor itr' »«tob, leezen ii7r"A*Ttyóvv.  van CLEOMENES. 357 naardien alles wel was, maar veeleer letten op de genen, die in het front tegen hem opkwamen en dezen afflaan ," gaf hy aan dit zeggen geloof, trok antigonus te gemoet en bracht de Phalanx©der Macedoniers door den geweldigen indruk, welken hy met zyne Spartaanen maakte , aan het wyken , welke ook al wykende ter lengte ongeveer van vyf ftadien door hem als Overwinnaar wierd vervolgd, — Dan, daarop, wanneer euclid as met de zynen aan den anderen Vleugel was omfingeld , fchielyk ftand houdende, en het gevaar bemerkende, riep hy uit: „ Gy gaat verhoren, myn „ beminde Broeder l Gy gaat verloo- „ ren ! doch , als een dapper Man , en }, waardig der navolginge van de Spar„ taanfche Jongelingfchap, en der vereeren» „ de Liederen onzer Vrouwen f' (c) Wanneer uu euclidas met zyn byhebbend Volk op deze wyze was omgekomen , en de Qc) cleomenes had by dit zeggen het oog op het Slot der beroemde Elegie van tyrtaeus, waar by de Spartaanfche Jongelingfchap tot moed en dapperheid zo fterk wierd aangevuurd, en welke door onsveibeterd is in eene Academifche Verhandel, de Transpofitionc. \Z 33  3§8 het LEVEN de Vyand, thans de banden ruim hebbende, ook van dien kant tegen hem opkwam, was. hy, die zyn Leger meer en meer in wanorde zag geraaken, en rharg niet langer ftand durfde, houden, genoodzaakt zyn heil in de vlucht te zoeken, Men zegt, dat 'er van de Huurlingen, by deze Nederlaag, een groot aantal omkwam, cn dat de Laccdjer moniers, die VI duizend fterk waren, allen, uitgezonderd twééhonderd, fneuveldcn. Te Sparre aangekomen ried hy die genen uit de Burgeren, welke hem ontmoetten , „ antigonus zonder regen (land binnen hunne muuren te ontvangen! zelf, zeide hy, zou hy, door of in het leven te blyven , of den dood te verkiezen , dat gene doen, wat hy voor Sparta het nuttigst oordeelde!" ziende voorts., dat de Vrouwen hun, die met hem uit den flag ontkomen waren, te gemoete liepen, hun-de wapenen uittrokken, of te drinken gaven, ging hy ook naar zyn eigen huis: maar toen de Maagd, welke hy had, zynde eene Vrygeboorsne, eri medegenomen uit Megalopolis, na het overlyden zyner Huisvrouwe, zo als zy gewoon was, wanneer hy uit het veld kwam , insgelyks aan hem haare dienflxn bewyen wilde, weige?"  van CLEOMENES. 359 gerde hy te drinken, offchoon hy van dorst verfmacntte, ofte gaan zitten , hoe zeer hy ook vermoeid was, maar ieidc, zonder zyn borstwapen uit te doen , den krommen arm tegen eenen der Pilaaren te rusten, plaatfte voorts zyn hoofd 'op den elleboog, en na dus voor eene korte wyle aan zyn Lichaam, eenige rust gegund cn met zyne Gedachten alle Raadflagen en Ontwerpen doorloopen te hebben, rees hy wederom ovcreinde en begaf zich met overhaistinge, vergezeld van zyne Vrienden , naar de haven van Gythium {J), alwaar zy aan boord der Schepen, welke ten dien einde opzettelyk gereed lagen, gingen, en in Zee ftaken. Antigonus, ondertusfchen, vertoonde zich niet zo dra voor Spat te , of de Stad wierd aan hem overgegeeven. Van zyne zyde behandelde hy, daarop, de Lacedremoniers met alle vriendelykheid en wachtte zich zeer de waardigheid van Sparta ce verguizen, of haar eenige verfmaadinge aan te doen. Zelïs gaf hy aan haar haare Wetten en Regeeringsvorm te rug, en trok, na het doen van plechtige (d) Eene beroemde Haven?!wts van Laconica. Z, de Aamekk. 00 stephan byz. p. 231,11. 89. [Z 4]  Söo het LEVEN tige Offerhanden aan de Goden, op den der, den dag van daar, dcwyi hy vernomen had, dat het Oorlogsvuur in Macedonië aan alle kanten ontftooken was, en het Land rondsom door de Barbaaren verwoest wierd. Ook nam de Lichaams ongefteldheid reeds by hem de overhand, uitloopende op eene geweldige Teering, en hardnekkige Zinking Nochthans verfiaauwde hy niet, maar hield het uit in de Gevechten , welke hy in zyn eigen Ko. ningryk te ffryden had; tot dat hy, na het behaalen eener groote Zege, en na onder de Barbaaren eene geduchte Slachtinge te hebben aangerecht, zo veel te roemryker ftierf. Het heeft eene hooge maate van waarfchynelykhcid, en wordt verzekerd van ph vla fichu s, dat hy, geduurende dat deze zelfde flag geleverd wierd, door fterk te roepen zich den dood deed (V); Op de klapbanken (f j, in tegendeel, mogt men de Nieuwsvertellers hooren vernaaien, „ dat hy, eerst nadeOverwinninge, van blydfchap zou hebben uitgefchreeuwd:" O welk een heerlyke dag h daar- f» Eigentl, ftaat 'er: „ Zyn Lichaam ver* fcheurde " (jf) Eene andere lezing» heeft: „ fa de Sc'io»,\ ien" Welke wy minjer goed keurea.  van cleomenes. 3 fchenken een behoeve van zodanige Grieken, welke , uit hun Vaderland gevlucht, in ^Egypte eene fchuilplaats kwamen zoe. ken. By dit zeer gunftig vooruitzicht kwam, niettemin, de oude ptolemaeus te ftcr. ven-, Voor dat de uitrustinge ten behoeve van cleomenes was gefchicd. Daar nu, voort hier op, het Hof overfloeg tot allerlei Losbandigheid, en Zwelgerye , en geheel door Vrouwen wierd geregeerd, dacht men weinig meer aan de belangen van cleomenes. Want het hart vun den jongen Koning (/} wierd zo zeer bedorven door den Wyn en Vrouwen, dat hy ook dart, wanneer hy nuchteren en het best byzyne •finnen was, vrouwelyke Nachtfeeften Qn) vierde, en met den trommel door het paleis liep om zyn Volkjen te hoop te roe- pen. (/) PTOLEMffiUs, bygenaamd Phllopalor. (nt) Uit da bygevoegde melding van Trommels beüuiteu wy, dac hior gedacht moet worden aan de Ivacliiieesteft van cybele. of de Moea'er der Goden, welke in laffe Ferwyfdheid alles overtrof, fen, wat in dea . erUienst van net Heidensch By; geloof piaats vond.  £09 het LEVEN pen. (jï) Het hoofdbeftier der Regeeringè van het Ryk was, ondertusfchen, in handen van agathoclea, des Konings Minnaaresfe, en van derzelver Moeder, en van de Koppelaarfter oenanthe ('o). Niettemin fcheen het in het eerst, dat cleomenes nog ook eenigen invloed hebben zoude. Ptolemaeus, naamelyk, vreesde zynen Broeder mag as , welke door zyne Moeder zeer veel vermocht by het Krygsvolk, en riep daarom cleomenes tot het bywoonen der geheime Raadsvergaderingen, waarin men overwoog om ma ges van kant te helpen. Dan niet tegenitaande dat alle de overige Leden zulks ten fterkften aandrongen, was hy het alleen, die (k) Alle Uitgaven hebben hier a-Jelfini. maar het eehte en rechte Woord, by deze Feestvieringeni is kyitfHi. hetwelk plut. ook, naar onze Gedachten, ongetwyfTeld heeft gebruikt. ) tot veiligheid van deszelfs perfoon, cn om de onderfcheidene takken van hec Bewind onder dezelven te verdeelen," Toen nu sosibicjs, die het meest onder de Hovelingen vermocht, daar tegen inbracht: » dat men op dc gehuurde Benden vol- ftrekc (/O „ cleomenes lpreeict hier als een braaf' en deugdzaam man, die overtuigd was, dat een Koning geene Raadslieden getrouwer voor zynen dien: t,' doch meer verplicht om hem den last van bet Ryksbtllier te helpen drsagen, hebben kon, dan byna eigene Broeders. Zo behoorde het zekerlyk té zyn, [en een groot Staatkundige van onzen tyd toont tegenwoordig nog van deze waarheid overtuigd te zyn. Nederd. Fert~\ Maar de Gefchiedenis der tyden van ptolomaeus enz. heefÊ getoond, dac de ondervinding dit fchoon beginzel heeft tegengesproken, en dat de Broeders vart meest alle de Kortingen hurne allergevaarlykfte Vyanden zyn geweest,- dat ook de Broedermoord nergens meer gewoon was, dan in de Koninglyka Paleizen, plut zelf zegt ons in het Lev. v. demetrius, dat fooitgelyke Broedermoorden indé Staatkunde hei zelfde Wafen, nis in de Meethmdè de Axiomata, welke door heel de Wereld worden aangenoomen, en doorniemand beltreeden.'' X. «LEL [Jal  37ö het LEVEN ftrekt geenen Haat zou kunnen maaken, zo lang mag as leefde!" gebood hem cleomenes daaromtrent zonder zorge te zyn, „ want dat onder de vreemde Troepen meer dan drieduizend Peloponnefiers waren, die hem met hart en ziel aanhingen i en op den gcringften wenk met de grootfte bereidvaardigheid gewapend zouden opkoomen." Dit gezegde verwekte voor dien tyd niet alleen een hoog gevoelen van de trouwe en genegenheid van cleomenes voor den Koning, maar gaf ook een grootsch denkbeeld van zyne macht. Doch naderhand, toen de zwakheid van pToLEMiEUS hem meer en meer vreesachtig maakte, en toen gelyk het gaat mee hun, die geheel geen verftand hebben, het de hoogde trap van zekerheid fcheen voor alles te vreezen, en op niemand te betrouwen ; toen verwekte dat zelfde woord achterdocht by de Hovelingen tegen cleomenes uit hoofde van het gezegde, dat hy op de vreemde Benden had; — en mocht men vaak dan dezen, dan genen horen zeggen: „ Ziet daar den Leeuw, die onder ms, als zo veele Schaapen verkeert /" want hy vertoonde, in de daad, onder het Hofvolk  y a n CLEOMENES, 371 Volk dat karakter, wen hy hurt met fierheid onder de oogen zag, en alles, wat'er omging naauwkeurig gade floeg. Reeds een geruimen tyd was hem de lust vergaan om langer om Troepen en Schepen aan te houden; dau verneemende, dat antigonus overleeden was; dat de Achseêrs zich ingewikkeld vonden in eenen oorlog tegen de iEtoliers, en dat, derhalven, daar geheel Peloponnefus in onrust was en door ©nderlinge partyfchappen als verfcheurd wierd, alles hem derwaart (#) fcheen te roepen, en naar zyne tegenwoordigheid te verlangen, begeerde hy, dat men hem flechts alléén met zyne Vrienden zoude laaten vertrekken * maar niemand verwaardigde zich naar hem te luisteren. Want by den Koning zeiven Was geen gehoor te krygen, als die genadig onder de Vrouwen zat, of zich aan Bacchusfeesten en Brasferyen over gaf; en sosibius, die de klem der Regeeringe geheel m handen had, en oppermachtig over alles befchikte, doorzag genoeg, dat c leo- me- (q) Li7a-e. Zo fchynt het dat men leezen moet toet nu soul , voor t«7v«» waar aan geen fin t* geevsn is.  C"70 het LEVEN jviENES, wanneer by tegen wil en dank blyven moest, niet gemakkelyk in den band zou kunnen gehouden, maar veeleer gevaarlyk worden ; en wanneer men hem liet gaan, men niet minder zou te vreezen hebben van zynen ftoutmocdigen cn onderneemenden aart; te meer, daar hy den diep bedorvenen tocftand van het ./Egyptisch Ryk als Ooggetuige had leeren kennen. Hoopte men hem, misfehien, door Gefchenken te lecnigen; — daar aan kon in het geheel niet gedacht worden! Veeleer mogt men hem vergelyken by den Osgod apis. (r) Want eveneens gelyk deze, fchoon hy in allen overvloed heeft, en zich, naar het fchynt, in weelde baadt, nochtans ten klaarften blyken doet het groot verlangen dat hy heeft naar de hem natuurlyk eigene levenswyze; en hoe zeer hy wenfehen zou wederom los en vry te loopen, en in het open veld te fpringen en te dartelen; eindelyk met welk een zichtbaar ongeduld hy zich onder het beftuur der priesterlykc hand bevind; even zo was het ook geleegen met cle- 0") Van dezen ./Egyptifcben God leeze men , onder anderen, hoogvliets Abraham de Aarts, vad. II 13. bl. 44.  van CLEOMENES. 373 cleomenes, wien generlei vermaak van een vadzig en wellustig leven fmaakte, en die vergeleekcn worden mogt met acliilles, die (ƒ) „ Verging van Hartzeer, daar hy fltlzatbV'dbVioot; „ MaarWapenkreecveriangdeenOorl jgbytewoonen." Juist op dien tyd, wanneer het met zy. ne Zaaken in dier voege gefchaapen Hond, landde nicagoras, de Mcsfenier, te Alexandric aan; een man, die aan cleomenes eenen innerlykën haat toedroeg, hoe zeer hy openlyk veinsde zyn Vriend te zyn. Hy had naamelyk voormaals aan cleomenes een fraai Landgoed verkocht, maar daar voor nooit het geld van hem ontvangen: het zy, dat hy het niet had, of het niet wachten kon, of door de drifkte' van den oorlog daar in wierd belet c l'emenes zag dezen nicagoras, zo als hy van boord van het Koopvaardyfchip flapte, (want hy wandelde by geval op het hooft van de Haven) verwelkomde hem op het vriendelyklle en vroeg, „wat hem toch n. ar O) Volgens homerus. Iliad. A. 491. Vorgetyi hec Leven van pyrrhbs in ons VI Deel bl. 53e waar deze zelfde plaats wórdt aangenaaid.  §74 het LEVEN naar /Egypte voerde? nicagoras beauty woordde dit met even gelyke vriendelykheid en zeide: „Dat hy fchoone Ruiterspaarden voor den Koning aanbracht 1"' cleomenes begon hier over te lacchcn, en zeide: „Ik zou veel liever gewemcht heb~ „ ben, dat Gy hier gekoomen waart met „ een laadinge Snaar enfpeelflers Cj) en „ onkuifche Boeven; want dat is juist de ,y waar, die de Koning voor het tegen-. „ woordige dringend noodig heeft f nicagoras begon hier over op dien tyd fmaakelyk te lacchcn: maar korte dagen daarna herinnerde hy cleomenes aan het voorheen gekochte Landgoed, en verzocht hem nu het geld daarvoor te mogen ontvangen ; daar by voegende, „ dat hy hem hierom niet lastig zoude vallen, zo hy de laading, welke hy hier had aangevoerd, niet met aanmerkelyk («) verlies had moe, ten (j) s«(ujS»xiV7?"«», Sambucntrinu ( want die Gr. woord is ook by de Latynen in gebruik. Z. LIVIus XXXIX. 6, 8. en aldaar de Aantek.) d. i. Speel/Iers op de Sambuca , het welk een driekoekig Muftekinflrument was, met fnaaren beipannen,, en vele overeenkomst hebbende met de Harp, Deze plaats is van kuske zeer wel verh.e. terd door invoeginge van het ontkennend «§.  van CLEOMENES. 375 ten verkoopen !" — cleomenes antwoordde, „dat hy van de Som , welke hem dooiden Koning was toegelegd, niets over had om hem te kunnen betaalen!" — Dit ufzetten nu verbitterde nicagoras dermaate, dat hy henen ging naar sosirsius, en aan dien het bytend zeggen van cleomenes omtrent den Koning openbaarde. Deze was hiermede op zich zclven zeer wel in den fchic, maar hy begeerde nog eei e zwaardere befchuldiginge, om den Koning tegen hem gaande te maaken, en haalde nicagoras overzulks over om eenen brief te fchryven, en achter te laaten tegen cleomenes, inhoudende „eene verzekering, dat deze voorgenoomen had, wanneer hy Schepen en Krygsvolk van den Koning zou bekomen hebben, daarmede Cyrens te bemachtigen." nicagoras fchreef dien brief, en zeilde daarop weg. Waarop sosibius, na verloop van vier dagen, daarmede voor den dag kwam en denzelven even als of hy hem, zo aanltonds ontvangen had, onder het oog van ptolomjEus bracht, en daar door den Jongeling op het felst verbitterde. Men vond hier op goed, dat cleomenes naar een groot huis zangers a 4] bracht,  37o. het LEVEN bracht, en aldaar opgeflotcn worden, zon, der vryheid van uit te mogen gaan; terwyl men hem, voor hec overige, zyn onderhoud, even gelyk te vooren, zoude doen geworden. Deze behandeling viel cleomenes on, getwyffeld zeer hard. Maar dc hoop, welke hy voor het toekomstige hebben kon, moest voor hem nog veel minder worden, uit hoofde van het volgend geval, ptot l e m m u s, de zoon van C/iryfèrmas, itond byzonder by den Koning in de gunst, en had, van den beginne af aan, zeer veele goedwilligheid betoond in zyne gefprekken met cleomenes, zo zelfs, dat 'er eene zekere gemeenzaamheid cn openhartigheid onderling tu.-f.hen hen plaats greep. Da. zen verzocht cleomenes nu, „dat hy eens by hem wilde komen?" Hy kwam dan ook, en fprak zeer gemaatigd met hem, trachtende hem'zyne achterdocht te heneemen, en de handelwyze des Konings te ontfchuldigcn: doch heelmis wederom uitgaande , cn niet merkende dat cleomenes dicht achter hem was, om hem tot r.an de deur te vergezellen, bekeef hy dc Wachtjen fcherpften, „als die dit grooie wUde. Dien  van CLEOMENES. 377 Dier, dat met zo veel moeke moest bewaard worden, (y) zo onachtzaam en zorgeloos bewaakten!" — cleomenes d;t met zyne eigene ooren hebbende gehoord, en, voor dat ptolem.eus het bemerkte , terug zynde gegaan, deed terftond am zyne Vrienden verflag van het geen door hem ontdekt was. Allen lieten daarop ltraks de hoop, die zy te vooren nog gekoesterd hadden, vaaren, en beflooten in dc uiterlte Verontwaardiginge, welke hen bezielde, „over het Onrecht en de Mishandclinge, hun door ptolehleus aangedaan, wraak te neemen; op eene wyze, die Sparta waardig was, te fterven, en niet te wachten, tot men hen, als vooraf vet gemeste Offerdieren , in ftukken hakte!" Onverdraaglyk fcheen het hun, „dat cleomenes, die zich niet had willen verdragen met antigonus, hoe zeer een wakker en krygshaftig Man, nu hier den tyd zou zitten verbeiden, tot dat het eenen ver-.vyfden (wj Ko- (y') èviMfiflit. Zo leeze men uic de Haudfchrif. len met h. stepaanus, voor <«A'f««. (w~) De Text heefc hier het woord Mi7ptcyyfk(, JMetragyrta. Zo noemde men eigentlyk de Pries. \A a 5] t efi  373 het LEVEN Koning zou geleegen komen den trommel voor eene korte poos te laaten rusten, en zyne Nachtfeesten zo lang te ftaaken oin hem heen en weder te gaan ombrengen!" Na dat dit belluit by hun genomen, en ptoleMjEUS juist eenen uitliap was gaan doen naar Canobus, (jx) ftrooiden zy eerst uit, ,, dat cleomenes op koninklyk bevel ftond te worden ontflaagen". Vervolgens , daar het by de Koningen van /Egypte in gebruik was, aan die genen, welke zy uit de Gevangenisfe wilden los laaten, overvloed van fpyzen en andère vereeringen toe te zenden, droegen de Vrienden van cleomenes zorge zodanige gefchenken te doen gereed maaken en hem dezelve van buiten toe te fchikken, waardoor zy de wachters bedroogen, als die meenden , dat dit alles van den Koning kwam, — Hy offerde, daarop, plechtiglyk, en deelde fers of Bedienden, welke voor cybele, of de moeder der goden, de aalmoefen liepen inzamelen. Alles, wat tot den dienst van deze Godin behoorde , was even laf en verwyfd: gelyk wy reeds hier boven opmerkten. (jx) Of Canopus. Z. het Leven van solon in ons II D. bl. 103 en de Aantek. ald. — ook het Leven van alexander, in IX D, bl. 107,  v A „ CLEOMENES. 3?? de van het geen men hem gebracht had, rykclyk aan hun mede, bekranste zich ver. der het hoofd en fchiktc zich met zyne Vrienden aan den Maaltyd. Men wil, onr dertusfebea, dac hy den aanflag eerder werk{ledig maakte, dan hec voorneemen was geweeste nademaal een der Bedienden, die mede in hec geheim was, naar buicen was geweest, en 'daar te doen had gehad met iuer Vrouwsperfoon, dar. hy beminde, Vreezende, derhalvn , voor eene omdekjdng , en bezef&nde, dat het thans midden op den dag was, en dat de Wachters, dronken zynde, lagen te flaapen, trok hy zyn onderkleed aan , waarvan hy den naad aan den rechter fchouder los maakte, en fprong zo, met het blanke zwaard in de hand, vergezeld van zyne Vrienden, die eveneens uitgerust en Xül. in getal waren, uit het Huis op ftraat. Een zyner Metgezellen, genaamd hip pot as, die kreupel ging, Üèed den uitval in het eerst wel even moedig, als de anderen, maar toen hy zag, dat deeze langzamer voorttrokken om zy, nentwüle, begeerde hy op hen, dat zy hem zouden afmaaken, en den aanflag, door yertraaginge, niet bederven ter liefde van een  $öa n e t LEVEN een Man, die voor hun onnut was! Juist gebeurde het, dat een Alexandryner op dat pas met een paard voorby de deur kwam: dit ontnamen zy den Man, wierpen 'er h i fm pot as op, (y) doorliepen ftraks met ras. fe fchrecdcn de ftraaten der.Stad, en noon digden de menigte tot de Vryheid. Dm de Burgers van Alexandrie hadden, zo-als men van hun verwachten mogt, pas zo veel, moed, om het ftout beftaan van cleomenes te pryzen en te bewonderen! maar om hem te volgen en hem behulpzaam te zyn, daaraan durfde niemand denken Ondertusfchen zag men ptolem./Eus, den, zoon van Chryfermus, uit het Koninglyk Palys ten voorfchyn komen, die ftraks door drie van de Lacedaunoniers wierd aange-, vallen en omgebracht. Een andere ptolemaeus, aan wien de bewaaring der Stad was toebetrouwd, kwam toen, gezeten op, eenen wagen, op hen los. Dan zy ftrecfden hem te gemoete, verftrooiden zynen. Bedienden, en Trouwanten, haalden hem van (y~)Wy leezen hier «»«j8«aó»7f^, voor «»«a«/?uV7f5. met du soul. Deskundigen weeten, dat.hierom, trent fu de Handfchriften' eene geduurige verwarrhige plaats heeft.  van C L E O M S N E S. 381 van den wagen en floegen hem dood. Vervolgens wendden zy zich naar den Burg, van voornecmens zynde, om de Gevangenis mee geweld te openen, en zich van de menigte losgeiaatenen als medeftanders te bedienen. Dan die wacht was hun voor* gekomen, en had de toegangen zorgvuldig verfterkt: zo dat cleomenes, ook in deze pooginge te leur gefield, en ginds en herwaarts in de Stad omdoolende, terwyl niemand zich by hem voegde, maar elk, in tegendeel, zich te zoek maakte, en vari fchrik bevangen toonde, eindelyk van zyn voomeemen afzag, en tot zyne Vrienden zeide: :„ JFaarlyk, het is niet te verwon* deren, dat zulke maiinen^ die de Vry., heid vlieden, door Wyven geregeerd'wor* „ denP cn hier op fpoorde hy hen allen aan, „ om te frerven als Vrienden van cleomenes, en als Lieden, die onder zyne aanvoeringe zo vele rocmryke daaden had. den uitgevoerd!" De eerste, die omkwam, was hip Pot As, welke, op zyne bede, door eenen der jongeren uit den hoop doorftooken wierd. Vervolgens maakte elk der overigen zich zeiven op het kortfte kloekmoedig af, uitgezonderd panteus, dezelf.  38ü het L è V e N zelfde, die de muuren van Megalopolis hef eerst beklommen had. Dezen, die van eehé zeer fchoone gedaante Was, en in alle deelen der Spartaanfche Opvoedinge boven de overige Jongelingfchap uitftak, had cleomenes tot zynen beminden gehad, en hy begeerde, als eenen laatften dienst, van hem, dat hy de handen niet eer aan zich zeiven zoude liaan, voor dat hy hem, benevens alle de anderen, op den grond zag uitgeftrekt. Toen zy, derhalven, alle reeds gevallen waren, ging panTeus de ronde* doen, en beproefde, een' voor een', door het prikken met eenen dolk, of'er,mogelyk, ook nog een onder fchuilen mogt, die niet recht dood was. By cleomenes gekomen trof hy dezen aan den enkel, en ziende, dac hy daarop zyn aangezicht omkeerde kuste hy hem en ging by hem zitten < tot dat hy hem zagftervenj waarna hy, na het lyk omhelsd te hebben, zich zelveu daarop doorftak. Dusdanig was het uiteinde van cleomenes, na dat hy XVI. jaaren te Sparte als Koning geregeerd, en zo vele gloriery. ke daaden, als wy gemeld hebben, had uitgevoerd. Toen nu hec gerucht dezer gebeur-  van cleomenes. 383 beurtenis zich door de geheele ftad ver* fpreid had, verloor cratesiclea, getroffen door de grootheid dezes ramps, hoe zeer anders eene Vrouw van den fiersten moed, haare ftandvastigheid. Zy omhelsde de Kinderen van cleomenes tederlyk en borst uit in jammerklachten. Dan de Oudfle der Kinderen, zich van daar weg maakende , wierp zich, terwyl niemand hierop verdacht was, van het dak op het hoofd naar beneden. Doch, hoe zwaar ook gekwetst, ftierf hy niet van dezen val, maar wierd opgenomen , fchreeuwende , en zich beklaagendc, dat men hem verhinderde te fterven. De Koning ptolemaeus, ondertusfchen gaf, zodra hy van het gebeurde onderricht was, bevel, „ dat men het doode Lichaam van cl eo me nes , na het gevild (z) te hebben, zou ophangen; en zyne Kinderen en Moeder, benevens de Vrouwen, die by haar waren, ter dood brengen'. Onder die Vrouwen was de Echtgenoote van panteus, eene Vrouw ten hoogden fchoon en edel van gelaat. Nog pas (s) Zo vertealen wy, niet naar de gewoone le« 2inge K*7ee.Supow«»7«s , welke vertaald zou moeten worden: na het met leder bedekt te hebben; dat hier  ii et LEVEN pas getrouwd met haaren Man, en in het volite genoc der Liefde, begon haar Rampfpocd reeds. En toen p a n t e u s te fcheep met cleomenes vertrekken ging, en zy er op drong om hem te vergezellen, wilden haare Ouders zulks niet toelaaten, maar fiootcn haar op met geweld, en bewaarden haar. Echter wist zy zich, niet lang daarna, een Paard te bezorgen, en"ging daarmede, na zich van een weinig geld voorzien te hebben, by nacht op de vlucht, fnelde zonder rusten voord tot aan dc Haven van Tanarus, ging daar aan boord van een fchip, dat den wil had naar ./Egypte, en kwam, kort daarna, aan by haaren Man, met wien zy vrolyk en welgemoed haaf leven onder de'Vreemden fleet. Deze Vrouw geleidde toen cratesiclea, wanneer deze van de • Soldaaten wierd uitgebracht, aan de hand, droeg haaren Sluier en fprak haar moed in; hoewel ook de Oude Vrouw zei- hier niet te pas komt; maar na eene verbeterïnge, welke wy oordeelen, dat hier moet opgenomen worden , «»«/3ff5-a>7«»7«5. Het bevel , om het Lichaam van cleomenes te villen, is volkoomen overeenftemmende met de verdere allerwreedr.af* tigfte behandeling den zynen aangedaan.  van CLEOMENES. 385 zelve geene befchroomdheid altoos toonde , voor den dood, maar Hechts deze eene gunst begeerde, „ dat zy voor de Kinderen.fterven mogt! " Dan wanneer men gekomen was scr plaarze, waar de doodftra'ffeh gewoonlyk wierden uitgevoerd, brachten de Beulen eerst de Kinderen, in het gezicht van cratesiclea, en daarna haja zelve ter dood, terwyl zy te midden van haar grievend hartzeer geen ander woord liet hooren, dan dit enkele: Helaas myne „ lieve Kinderen! wat is 'er van Uwlie. „ den geworden!" De Vrouw van pan. teus, inmiddels, die fterk en ryzig van geltalte was, haar opperkleed om het lyf gegord hebbende, bezorgde de Lyken der omgebrachte Vrouwen, het een na het andere, ftilzwygende en met de uiterlte bedaardheid-, en bedekte ze met alles, wat zy krygen kon. Zy fchikte. vervolgens, toen 'er eindelyk niemand meer overfehooc, om 'er den laatften dierst aan te verrichten, zich zelve in orde , liet haare opgefchorte klederen vallen , wilde ook niet dulden , dat iemand anders haar naderde, of zelfs zag, behalven den genen, die het doodvonnis uit moest voeren, en ftierf dus als X. Deel. [B bj ee-  386 h e t : LEVEN eene waare Heldin, zon Ier noodig ce heb, ■ ben , dac iemand haar afleide na haaren dood, of haar Lichaam in haar kleederen in wond. Zo zeer bleef de zucht voor Welvoegelykheid, welke haar altyd had bezield, haar nog bezielen ook in den dood; en lieczy^ in haar uicerfte, niets vaaren van die zorge, welke zy, by haar leven, voor de eerbaarheid van haar lichaam fteeds gedraagen had. Het was dus , dat lacedjemon, de Kloekhartigheid van Vrouwelyk Bcdryf op het groot tooneel der Wereld als- ten ftcyde voerende tegen Mannelyken Moed, ook nog in hare laadle dagen blyken deed, dat waare Dapperheid nooit vertreeden worden kan door hec fortuin ! Weinige dagen naderhand zagen zy , die hec Lichaam van cleomenes, dut Mm het kruis opgehangen was, bewaakten, dac eene groote Sktfog zich geflingerd had om het hoofd, en het geheele aangezicht bedekte, zo dat geen Vleescheetcnd gevogelte daarop kon gaan zitten. Op het bericht van die Verfehynz'J wierd de Koning Hier. eene bygeloovige vreeze bevangen, en de. Vrouwen van het Hof namen 'er uanleiclin-  van CLEOMENES. 387 ge uit om allerlei (a) godsdienftige Rcini" gingen en Zuiveringen te verrichten, als of 'er iemand, die by de Goden bemind, en van voortrelfelyker natuur was, dan het gewoone menschdom, om het leven was gebracht. Ook liepen de Alexandriners uit en begaven zich met plechtige optochten (F) naar de plaats, cleomenes, eenen Half. God, (cj of ook eenen Zoon der Goden noemende, tot dat anderen, welke wyzer waren , hun deze gedachten ontnamen, door overal bekend te maaken, (dj dat dé Lich- Qa) Wy hebben getracht den fin dezer plaats té treffen. 'Er hapert voor het overige meer aan, dan dat wy het waagen zouden door gistingen naar de waare Lezinge te zoeken. Het is te hoopen, dat de Handsf. hier eenmaal te baat zullen komen. (JT) Deze Vertaling is ingericht naar eene ver. fchillende Lezinge, vpn~pc'to»7« , goedgekeurd door du soul, en gevolgd door den Eng. Overzetter creech , by wien wy leezen : „the Alexan> drians made Procesfions to the Place." (e) Heros; dat hier niet eenen Held, maar Half* God betekent. huSmlc, >»V»y, in plaats van M»»7'ï- Volgens de zekere verbetering van bryane. \b b ij  338 het LEVEN Licbaarrien van Koe jen by de verrottinge ■By'e'n , (e~) en die van Paarden, Wespen (fj voortbrengen: dat Ezels, wanneer daaraan hetzelfde overkomt, Kevers, en de Lichrianïen van Menfehen, wanneer de vochten van het Merg te zamen vloeien, en eene ze- (e\ ,, Dit is liet, d^t de gèhèefe Oudheid heeft geloofd. V/irro geeft liet op als eene bekende en door' proeven bevestigde z^a!c. Primo A-es nasewetur partim cx Ovibttt • partim ex bubu'o corpore putrefi ft>. Haque arciieuus, in Epi grammate, ait eas e>fe — £°'-s ^dte/uttv n-tramptya Idem: Ixvan ftè»'o-£Ï*ÉS yntr,, ia.ot%o» él fiiM/ro-ccu l.Ul de Re Rust. c. 6" — V.rgimus heeft dit Vertelzel gevoegd, en met verivondertyke kunst uitgewerkt en voorgedrasgen in het IV B. zyner Georgica. [v. 281 en volg'g. veTgel. a'd hf. ijne] ovidius maakt 'er ook gewag van in het XV B. der Herfchepp [ v', 3S1.] —- *—— niacldio', obruc iauros, ( Cogtiita res u/ii") de putri yisiete pasftm Florigerae nascunlur apes. — ,,Fr. V'ert." Doe 'er ten overvloede by ovid. Fasr. I, 367. (f „ Dii is bet T dat a r c h el a us zo even zeide- "i-zna fAi ) (i Wy verneemen uit de Paradoxen van a n-1 tigoküs, [Carystius. Z Fabric. B G'. IU.27. of Vül. II. p. 67;.] dat ARCHELAU» in verfen, gericht aan den Koning pToitMaus, over deze ftoi gehandeld hebbe. Het is in een rynet Puntdichten [bkü:Ck. Andlh ül, P 33' ] dat hy Zegt: Aeuo« y'ati' " He; is in navolginge van gemelden archrlaus, dat ovidius heeft gezegd: [Metarn XV, 38J.] Sunl, qut, quum chiifti putrefacta esl fpina fcpuhro , liutav'x Cïtdeiit hamanas angue midulltis. " pr yert, — Vergelyk aldaar de Aantek. van n. HKliNS 1 us. \B b 3]  39o hét LEV: van CLEOMENES. de Ouden, aan wien dit zeer wel bekend was, onder alle de Dieren de Slang in zonderheid aan de Halfgoden hebben toegeheiligd* T 1.  NABERICHT. JE)e Plaat welke tot dit Deel behoort, zal men by het volgende afleveren. Eene zwaar e ongefleldheid van den Pleere vinkeles, is oorzaak dat dezelve nog niet gereed is. Men heeft echter uit hoofde van het reikhalzend verlangen van veelen naar de voordzetting dezes Werks , de Uitgave niet willen vertraagen, en geeven het des nu af zonder de Plaat. DE uitgeever.