01 2427 1214 UB AMSTERDAM  D Ë LEVENS VAN PLUTARCHÜS.   D E LEVENS van DOORLUCHTIGE GRIEKEN en ROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, dook PLUTARCHUS. UIT HET O0RSPR0NKELYKE ORIEKSCH, GEHEEL OP NIEUW VERTAALD, SN MST ZEER VELE AANTEKENINGEN OTUEHELDEU». DOOR Ev. WASSENBERGH en H. BOSSCHA, HOOOLEERAAREN TS FRANEKJtR EN HARDERWYC» ELFDE DEEL. met plaaten. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLA8.T. mdccciji,   HET LEVEN VAN DEMOSTHENES. XI. DEEL. A   OTMO STEENES, CICERO, 3EMET11US, ANTHOMUS.   LEVEN TAN DËMOSTHENES. 23ie gene, Welke hét Lofgedicht vervaardigde ter eere van ALciBUDBSj by gelegenheid der Overwinninge door denzelveu in de Olympifche Strydfpelen en den Wedloop der Paarden behaald, (het zy het dan^ Volgens het gevoelen der meesten, euri^ ïiqes (a) zy, ososius! (£) of iemand an- (6) Onze PIvt ab ch. had in het Lev. vatiAL«ibiades T. !i p. 195. eüripiües volmondig als Opfteller van dit Lofgedicht erkend, (zie ons III D. Lev. van alcibiaó. bl. 33 ) en 'cr zelfs een gedeelte uit asngeha'ld: op deze plaats, daarentegen, fpreekt hy twyffelaéntïg. 'Er is, die hier gedacht heeft aan simonides Maar deze leefde fchier honderd Jaaren vroeger, en heeft dus geen Lofgedicht kunnen maaken op alcibiades! (J>~) Z>.e de Aantek. op het Lev. van theseüs 1 D. begin, en het Leven van dio»4 A z  4 het LEVEN anders) wil bewceren , dat het eerfte ver» eischte voor iemand,- die gelukkig heeten zal, behoort te zyn, dat hy gebooren zy in eene vermaarde Stad! — Myn gevoelen, in tegendeel, is dit, dac 'er voor iemand, die deelgenoot wcezen zal aan het waare Geluk, het welk grootendeels op het Karakter en de Gemoedsgeneigdheden berust, geheel niet aan geleegen ligt, of hy uit eenen geringen en onbekenden Staat herkomftig, of zelfs var. eene mismaakte en kleine Moeder gebooren zy. Het zou toch befpottelyk zyn, wanneer iemand dacht, dat het Stedeken Iülis (c) , een gering deel uitmaakende van het niet zeer groot Eiland Ceos f of JEgina, dat zeker Athenienfer (i) als (c) Strabo bericht ons, X B. bl. 485, c, dar op Ceos, of Cea, een klein Eiland in de JEgzfche Zee, voorhenen vier Steden waren, van welke 'er ten zynen tyde nog twéé beftonden, t.- w. Iülis . en Carthaa. dat eerstgemelde de geboorteplaats was van twéé vermaarde Lierdichters, simonides en bacchylides; welke ook hier door plutarchus worden bedoeld. (V) Verfta pericles, en vergelyk ons III D. bl. 35. — Dat pericles, ondertuffchen, minder zag op de Gerir.gheid van het Eiland JEgina, dan wel daarop, dat het zelve den Athenienleren r.iet  van DEMOSTHENES. 5 als een bederf uit het oog van den Pineeus wilde vveggenoomen hebben , wel uitmuntende Tooneelfpeeklers (e) cn Dichters 'zouden kunnen voeden , doch nimmer in ftaat zyn om een Rechtfchapen, Standvastig, Verftandig of Grootmoedig Man voor den dag te brengen. Want omtrent de overige Kunften,- waar in de Handwerkslieden zich oeffenen tot gewin, of waar door men eere bejaagt, is het ligtelyk te verwachten, dar zy in onbekende en niets beduidende Steden moeten kwynen : maar aan de Deugd betrouwt men het toe , dat zy, even gelyk ccne fterke en welgevoede Plant, op even veel welke plaats zal wortelen fchietert , wanneer zy zich met eene goede Inborst en werkzaamen Geesc vfcreenigt, Alvvaarom ook wy zeiven , indien wy in behoorlyke Wysheid, of Levensgedrag te kort mogten fchieten, daar van de fchuld niet geeven aan de niet zelden in den weg was, en in het meesterfchap over de Zee verhinderde, is door den'Engelfchen XJitgcver van dit en het volgend Leven, philip barton, te recht opgemerkt. (e) Hy bedjt. Gr. L. I. c. 173. A 5  iq het LEVEN linge aan den dag te brengen tusfchen DERios thene s en cicero. Wel mag men hier by zeggen , „ dat, zo elk de Spreuk: Ken U zeiyen ! by de hand had en te gebruiken wist, men dezelve, mis» fchien, niet voor het Voorfchrift eener Godheid (n\ houden zoude!" — Zeker! een en dezelfde (o) Godheid, die beiden, demosthenes zo Wel , als cicero, van den beginne vormde, fchynt, eensdeels, aan hunne natuurlyke geaartheid vele gelykheden te hebben toegevoegd; als, by voorbeeld, de Eergierigheid, de Zucht voor de Vryheid in het Staatsbeftier, de Vreesachtigheid in Gevaaren en den Oorlog: — anderdeels ook vele Wisfelvalligheden der Fortuin by belden 'er onder te hebben ge. rnengd. Want ik laat my dunken, dat 'er geene twéé andere Redenaars zullen kunnen .(«) Bekend is het zeggen van juvenalis XI, 27. — e cwh descendit: r>«#j esuviit. Deze beroemde Spreuk itond gefchreeven voor dett Tempel van apollo te Delphi, tot welken plutarcii. eene zeer naauwe betrekkinge had. (») i AalfA.m, volgens de verbetering van du soul.  fan DEMOSTHENES. 11 jïen ffeypnden worden, die dus van qnaane sienelykcn en geringen ftaat groot en machtig zyn geworden, zich tegen Koningen en D ^ingelanden hebben verzet, hunne Dogters verlooren hebben ; uit hun Vaderland 2yn gebannen, en mct.grqote e'erbewyzingen wederom ingehaald-; naderhand op pieuw gevlucht en achterhaald van hunne Vyanden: en die zo, te gelyk met den ondergang der Vryheid hunner, Medeburgcren, hunnen.levensloop geëindigd hebben! Weshalven, indien de natuur met de f o r« tuin,, even als twee KmiTenaars, onderling hier over in eenen Wedftryd zouden moeten jreeden , het nier gern ikkclyk vallen ZQ\i. te bellisfchen, of de eerstgenoemde meerdere overeenkomst in Geaarthcid, dan de -feaifte in Levensgevallen orcurent d'eztf Mannen hebbe daar^elteld. — Wy zullen het eerst van den Oudibn róaeten ijjr eken. Demosïhenes, de Fq4v\ van iJjjzen demosthenes, 'neho irdö o'.g ; .vyffiid te Athene tot de fatzoenelyke Lieden : p), \ / ' vol-. (p) ?»> xctxSt xx) ayttiSi dus wierden, rs Athene genoemd, die by ae Rquiemen Optittia- tts  ii hïi LEVEN volgens het getuig-enis van theopompüs: maar hy was bekend onder den bynaam van de Zwaardmaaker, om dat hy eene groote Werkplaats bezat, en Slaaven, die, in dit Handwerk geoeffend, zulk Oorlogstuig vervaardigden. Wat voorts belangt het geen .Eschines, de Redenaar , omtrent zyne Moeder heeft gezegd {q , dat zy de Dogter zóu geweest zyn van eenen zekeren gylo, die Athene wegens misdaad van Verraad zou hebben moeten verlaaten (r), en van eene uitheemfche Vrouw ; daaromtrent kunnen wy niet bepaalen , of hy de waarheid gefprooken, dan geloogen, of gelasterd hebbe. De evengenoemde Vader nu van O E- tes heetten, als de voornaamften in den Staat, e» onderfcheiden van het Gemeen." xy land er. (?) »De plaats van jeschi nes hier aangehaald, vindt men in deszelfs beroemde Redevoeriuge te- gen ctesiphon." xylander. (O .. Gïlon, de Ceramenjer, van moeder» zyde Grootvader van demosthekes, ter dood veroordeeld zynde, om dat hy de Stad Kymphaum aan den Vyawd verraaden had, week naar den Bos. porus, alwaar hy trouwde met eene ryke Scytifche Vrouw. Deze baarde hem twee Dogters, waar van de eene (cleosule) huwde aan den Vader Vail BiJiOSTHEK i». ' barton.  van DEMO STHE NES. ij demosthenes kwam reeds, toen hy nog maar den ouderdom van [even Jaaren had bereikt, te fterven; doch liet zynen Zoon overvloedige middelen achter, (want zyn Erfgoed, alles byeen gerekend zynde, wierd op weinig minder, dan XV Talenten gefchat) Hy wierd, echter, door zyne Voog. den, die het zelve deels te zoek brachten, deels verwaarloosden, ten onrechtvaardigften benadeeld, tot zo verre zelfs, dat zy aan zyne Leermeesters hun wettig loon onthielden. En om deze redenen fchynt hy ook geen onderwys gehad te hebben in die befchaafde Kunften en Oeffeningen, welke van de opvoedinge eens vrygebooren Kinds onaffcheidelyk gerekend worden? behalven dat ook zyne Moeder, uit hoofde zyner zwakheid en tederheid van Lichaam , hem van aller, zwaaren arbeid te rug hield, en zyne Beftierders , om die zelfde redenen , nalieten hem daar toe aan te zetten, Hy was, naamelyk, in zyne kindfche Jaaren, tenger en ziekslyk ; en wil men , dat hy daarom den fmaadelyken bynaam van Ba. talus (f) ontving van zyne kinderlyke Makkers , (j) Deze bynaam ftrekte om eene fchandelyke Ver.  $4 ü e f L E V E N kers , welke zyn Lichaam'3 - geitel befchimj*. ten. Deze b a t 'a l u s nu was, volgens hec Zeggen van ecnigen , zeker Fluitfpeelder , van bedorvene en vervvyfde Zeden; en hier 'op* 'vervaardigde de Blyfpeldichter antiphanes CO een Tooneellluk, waarin hy he n ten toon (lelde. Zommige anderen moaken gewag Van batalus, ais vari eenen Dichter, die wellustige Verfetl en Drinkliederen vervaardigde. Ook fchynÉ het, dat een der Ledemaaten van het Lichaam, het welk men met geene wê'lvoegclykHcid noemen kan, ten dezen tyde by de Athenienfers den naVun droeg van Batalus. — Wat aangaat den naam van Ar gas füjh (want Verwyfdheid (niet in kleedingè, zo barton meent; maar in zeden) ten toon te fteilen. t\6 ben tl. op AriitO[>'>ant:S , Plut; ioi2. m. du soul op d. pl. en op Lucian T. Ilt p. irS, 119. liÏanius in Vit. Demoitk. — demosthbïej tnaakt zelf gpWflg van dezen Bynaam aan hem ge. geeven in de Redev. over de Kroon (jrift tffQx,ev} P 339- 00 Zie van dezen Blyfpeldichter fabriciuj Bib'!. Gr. 1,742. Hy leefde ten tyde van alexander den Grooten, en was dus een Tydgenoot vad DEAt'STHr.NE S. (u) Dat ook deze bynaam aan demosthenes  vah DEMOSTHENES. 15 (want dit was nog een andere Bynaam, die men wil dat insgelyks aan demosthenes gegeeven wierd) dezelve wierd hem toegevoegd of met toefpeelinge op zyne zeden, die woest en bits waren : want zommigen onder de Dichters (v~) geeven aan de Slang den naam van Ar gas i — of doelende op zyne wyze van Redevoeren, welke de ooren der Toehoorderen beleedigde : want de naain van Argas wierd ook gedraagen van zekeren Dichter , wiens Gezangen op eene ftroevc en verveelende maat geftemd waren. Dan genoeg hier van; om me& ïlato te fpreeken (x). De .gegeeven wierd, bad flutarch. niet twyfFelaca. tig moeten voordraagen. Het was jischines, ftie hem denzelven gaf, in de Redev. over iet valsch Gezandfehap. p. 260. Zie hesych. en soïdas in V". 'Apyii. enz. f» Niet alleen de Dichters, maar ook andere Sehryvers. Zie foesius in Oecon. Hippocrat. op het woord 'Aeyh. Het wai een byzonder foort van Slangen, dat dezen naam droeg. „ (V) Zie hesych. t. a pl. (jc) Wyttenbach ad Selefl. Histor. p. 423. meent, dat deze woorden: ,, om met plato tt fpreeketC een louter Byvoegzel zyn, en uitgevaagd moeten worden, om dat deze zegwyze even goed by  i6 mkt LEVEN Dc eerftc aanlcidende oorzaak , welke hem op het beoeffenen der Welfpreekendheid deed vallen, zegt men , dat dusdanig is geweest. Wanneer callistratus de Redenaar het Geding wegens Oropus (y*) voor by eiken anderen Schryver, als by plato, voorkomt. O) „ Oropus was eene Grensfhd , tusfehen Jittica en Tanagrus. C » adr i a s haalde de Athentenfers over, om den Thebaanen . die zeer in het naauw waren, ter hulpe te fpoeden; gelyk gefchi«dde. De Thebaanen wierden ontzet; maar zy vérgaten al ras deze groote weldaad, en ontweldigden aan de Athenienfers de Stad Oropus, welke op hunne Grenzen lag. Zelfs geraakte cha b f ia s in verdenkinge van mede hier aan deel gehad te hebben, en wierd overzulks aangeklaagd van Verraadl De Redenaar callistrat us zou tegen hem pleiten. Een Geding van zo grooten beland was. wel gefchikt de Nieuwsgierigheid gaande te maaken. D emosthenes fpreekt 'er van in zyne Redevoerüv ge tegen m i d i a s. Hy was in zyn XVIde Jaar toen dit voorviel." Fr, Vert. „ Callistratus, de Aphidnsër, Zoon van callicrates, bloeide omtrent den Veldflag by Leuftra. Hy 'behoorde onder de uitmuntendfte Redenaaren van zynen tyd, en was vooral een fcherp doorzetter van Aanklachten. Niettemin onderging hy zelf ook het gewoone lot der Atiifche Redenaaren, dat hy zyn Vaderland verlaaten moest, en als bal-  t a n ÜEMOSTHENÈ S. 17 Voor de Vierfchaar bepleiten zoude , was de algerheene verwachtinge ten dezen. op. zichte uitermaate groot, zo wel uic hoofde der vqortreffelyke Zeggenskracht van den Redenaar, die vooral omtrent dezen tyd in vermaardheid bloeide ;■ als wegens de. Gebeurtenis zelve, welke zeer veel gerucht had gemaakt. Demosthenes dan , gehoord hebbende , dat de Leermeesters en Beftierders der Jeugd onder zich alfpraak maakten om dit Pleitgeding by te vvoonen, hialde door fmeeken en vleien zynen Leer* meester over , dat hy beloofde hem mede te neemen om te hooren : en deze , die gemeenzaam bekend was met de Deurwaarders, welker openbaare bedier.ingc het was, de Deuren van de Pleitzaal te ontfluiien,befprak eene plaats, waar de jonge Knaap zitten > en ahes, wat *er gezegd wierd, hooren kon, zonder gezien te worden. Ais nu talling in Macedonië léeVen. Bedroogcn door eëie Godfproak van Delphi keerde hy naar Athene tS rug; masr het Vo'k fleepte hem uit den Te.npe1, werwaart hy Zyne' toevlucht genomen had , én bracht hem om hul?.' banton. Vergelyk HitiiNKEN, Histor. Grit. Orator* Gr. p. 58, nes, het welk een groot deel van zynen roem bit* maakt, was, volgens fommigen , geboortig van Chat-  van DEMOSTHENES. 19 ïsocrates ook omtrent dien tyd openlyk daar iu onderwees: het zy dan, gelyk fommigen zeggen, om dat hy, als minderjaarige Wees, den geftelden prys van X min* *an ïsocrates niet betaalen konde (_£); of liever, dat hy aan de Welfpreekendheïd van is^eus, die heftiger en loozer was, de roorkeuze gaf (c), en dezelve zich ver- lang- Chalets, en één der X hetende Redennaren re Athene. Hy bloeide na den Peloponnefifchén Oorlog, tot aan de tyden van phil ippus. Wy hebben X Redevoeringen van hein overig." barton. Ver. gel. kuhnken t. a, pl. p. 64. eH over ïsocrates p. öi. (Z>) „ Deze Redenaars, naamelyk , hadden elk eenen bepaalden prys, volgens welken zy moesten betaald worden door hunne Leerlingen: dit blykc uit pl ato. Dan de reden, welke plut. hier opgeeft, waarom demosthenes geen gebruik kon maaken van het Onderwys van ïsocrates , is niet aanneemelyk; indien waar is het geen hy zelf zegt in het Lev. van den Redenaar i s iE u s; te wee., ten, „ dat deze zyne School zou verlasten hrbben om demosthenes te gaan onderwyzen voor den prys van tien duizend Drachmen ," dat is vyf dui. zend Livrts, of tien maal meer, dan de prys van jsocrates." Fr. Vert. (c) „ Deze reden is de eenige waare. De 2egs wyze van ïsocrates was bovenmaats zacht en ]} g bloem.  êcj fisT LEVEfl hmcrdc eigen te maaken. Hekmippus bericht ons, dat 'er hem eens zekere Gedenkfchriften in handen kwamen , zonder den naam des Schryvers , waarin gemeld wierd, „ dat demosthenes ook onder de Toehoorders geweest zou zyn van p l ato (i?), en van denzelven veel nut voor zyne Redevoeringen getrokken hebben " —p Ook maakt hy gewag van ctesibius (fs, bloemryk : die van is.ius, in tegendeel , veel fcloefcer en be'tiger. Hy was de eerfte , die aan zyneu Styl eene wending «af, gefchikt naar de behandeling- der openbaare zaaken, en dit kwam meer overeen met het oogmerk ,. dat demosi henes bedoel Je. is^us yqr i de zynen Siyl naar diao van 1.y5i4s." Fr. Fert. (_a") Zie van hem de Aantek. in ons I D. bl. 316* (V) Dit zelfde' getuist cicero, in Bmtos ,f Lrtïitwisfe PlMonem fiudio/e; audivisje etiam ÏJeniossheries dicitur, iüque apparet ex ger.ere et gmndi'ate ve> hi.rum. en in Orator. Quod idem de Oemosthene exifltmari potest, cuius ex epistolh ivteiligi Heet, quam frequem tuerit Platonis auditor. — De Brie hier bedoeld is die. welken demosthenes lchreef aan h er acle o d o r u s." Fr. t^ert. (ƒ) Zie van dezen Hïstoriefehryver vossius de Hifi-. Gr. p. s6\ a. Hy moet niet zeer lang; na 2>EMOSTBENjï-s geleefd hebben.  van DEMOSTHENES. si die verzekerde, „ dat demosthünes de Kunstregelen van isocrat.es en alciBamas (g) in her heimelyk meester vviefd door toe.:oen van calmas, den Syracu&m {h) , en eenige anderen , en dezelve zich federt eigen maakte. Zo dra hy, derhaïven, den vereischten ouderdom had be. reikt, ving hy aan zyne Vtfogden in rechten te betrekken, en Redevoeringen tegen hen op te Hellen. Zy, daarentegen, bedienden zich van alle mogelyke uitvluchten, en vonden telkens nieuvve Herzieningen der Gewysden uit; zo dat demosthenes (om rny te bedienen van eene uitdrukkinge van THUCVDiDEs door gethvadige in- fpan- fj-) Uit süidas in V. en den aldaar aangehaalden tzetze^, leeren wy dac deze alcidamas een Leerling was van e o r g i a s , den Leontiner, een TyJgenoot van ïsocrates, en dut hy, wasrlchynelyk om, aYs.Sophisc , zyne kunst te doen blyken, eene L*>lfpraak vervaardigde op den d 00 il. (^) Hier mede kan vergeleeken worden het Verh?.-il in de evens der X Redenaaren , valfchelyk aan drizëri pi.ui toegefenreev. h, Tom. 11. p. 844. , Oe plaats van t H UCYDl »p.s waar op vlv r, mae maaiifii doelde, vindt rijen 1 B, h 18. Zie wtiienj. ad Sci. Hifi. p. 424. en Bibï. Cr. III, b 3 a',  C2. het LEVEN fbanninge en vlyt geoeffend, fchoon by niet zonder gevaar, noch zonder aanhoudenden arbeid eindeJyk overwinnaar bleef, en paait: welyksch het geringfte deel van zyn Vaderlyk Erfgoed uit hunne handen ontwringen kon; evenwel eene toereikende maate van vertrouwen, én de gewoonheid bekwam van in het openbaar°te fpreeken: en dus* den fmaak hebbende weg gekreegen van den Roem en her Aanzien door diergelyke Pleitgedingen te behaalen, het nu vervolgens waagen durfde, om openbaarlyk voor den dag te koomen, cn in de Volksvergaderingen de zaaken van het Gemeenebest te behandelen. En juist 20 , als het gebeurde met laomedon, den Orchomenier, die, zo men verhaalt, zich ongefteld bevindende aan een zeker ongemak in de Milt, van zyne Geneesmeesters het voorfchrift kreeg om telkens eenen langen tyd aan een te joopen; en, na dat hy zulks gedaan had, en het ongemak daar door te boven ge- koo- 2, 6.— Hoe gemeenzaam demosthenes zelf was met TiiucrntDEs blykt daar uit, dat by deszelfs Gefchiedenisfen tot acht maaien met zyne> eigene handen uhfchreef. Eie lucian. Tom. 111., p. IÖi.  van DEMOSTHENES. 23 koomen was, zich vervolgens ging toeleggen op de Wedfpebn der Grieken, waarin men den Overwinnaar met eene Kroon beloonde ; ja een der beroemd'de Langloopcrs (k) wierd: — eveneens ging het met demosthenes, die eerst alleen ter hcderoprichtinge zyner vervallene zaaken de Pleitzaal binnen trad, maar, vervolgens, door deze werkzaamheid in het bezit geraakt der voortreffelykfte en krachtigfte Welfpreekendheid , deze Kunst begon aan te wenden tot het behandelen van Staatzaaken, en daar in , juist zo als het ging in de evengcnoemde Spelen, de Kroon der Overwinninge wegdroeg boven- alle zyne Medeburgers, die het waagen durfden van het Spreekgcftoelte met hem te wedyveren. Niettemin wierd hy , wanneer hy voor de eerftemaal voor het Volk ten voorfchyn rrad, luidruchtig uirgejouwd. Men lachte opentlyk over het vreemde van zynen Styl; over de vcrwarringe , welke in de Volfitv nen fchecn plaats te hebben:, over de met py- (S) Aetoz°??'-n*i ■> dolichodromi, die niet flechts fónn.Gal , zo ais doorgaans; raaar tot herhaalde reijeii de Loopbaan ai'deeden. B 4  24 het LEVEN pynelyken arbeid op eengeftanelde onvoL tooide Sluitredenen (/), die koud (m) en walgelyk waren ! Daarenboven haperde het hem, fchynt wel. aan zwakheid van dern, onduideiykheid in de uitfpraak en kortheid van adem , weike , daar hy de Volfinnen telkens af moest breeken, te wege bracht, dat men zich in den fin van het geen 'er gezegd wierd verwarde. Toen hy nu, om alle deze redenen , 'er in hei eind van aft zog , om meer tot het Volk te fpreeken, en eens in mismoedigheid in den Piraeus om. (/) '£vree b De/e fjort vnn Sluitredenen beeft veel beyaïlrghei l, en behaagt meer, dan de andere, waarin ni t* verfweegen wordr. Dan men moet een en hot zeilde niet geduurig herhaajen; want de Bevattint: des Toehoorders wordt afgemat , wanneer hy telkens aantevu'len heeft bet geen de Re. denaar weglaat." Fr Feit. ■ (#») ^"zeat, volgens de verbeteringe van wvt- ï2nbach.  van DEMOSTHENES, a5 omdrentelde, wierd hy gezien van eunomus, den Thriaftër (H) , die toen reeds Zeer hoog bejaard was, Deze fprak hem aan, en beftrafce hem , „ dat hy, wiens Rede de grootire overeenkomst had met die van pericles , zich zei ven uit be, fchroomdheid en kleinmoedigheid te kort deed, en in phats van de Schaare manmoedig onder de oogen te zien, en zyn Lichaam bekwaam te maaken tot het uithouden der Wedftryden van Welfpreekendheid , hetzelve veeleer verwaarloosde , en uit vadzigheid verflcnfen liet." Nog op eenen anderen tyd verhaalt men, da: hy, wederom kwaalyk geflaagd en uitgejouwd zynde, en zich, met het hoofd in den Mantel gewonden (0), geheel mismoedig naar huis begeevende, gevojgd en aan. gelprooken wierd door satyrus (p)i den Too. («) Türia was een der Burgten van Attica , t'ehoórëride tot de Wyfc OEr-eis. De hoogc Jaaren vnn pon'otf'u's werden uier gemeld, om aan te duiden dat hy pericles gehoord kon hebben. (») Pit was by dj Üt.diU een teken van grooie Droefheid, of Scbaa :te. (/>) Andiren zegg "> , dat demOiThskes B 5 *ick.  sü bet LEVEN Tooneelfpeelder , die een zyner bekenden was: dat hy zich toen by dezen Vriend jaramer'.yk beklaagde, uit hoofde, dat hy, die onder alle de Redenaaren de arbeidzaamite was, die fchier aile zyne Lichaamskracnten aan deze Kunst ce koste had gelegd, niettemin de gunst der Menigte misfen moest, terwyl, daarentegen, dronkene Kareis, geweczene Schippers q) en Weetnieten met i'maak gehoord wierden en het Spreekge. iloelte inhadden; waar hy geheel in geene aanmerkinge kwam. „ Gy [preekt de waar„ hcid, demosthenes! zousatyrusgezegd hebben; „ maar ik zal het kwaad\ „ waar door dit veroorzaakt wordt, fpoes, dig kunnen geneezen, indien gy de- eene » of zich oeffende onder het befrier van den Tooneelfpeetder neoptolemus: anderen van androf^'cus. Satyrus was van Maratlton. zyn Va* der heette theocitom," barton. (?) Volgens evengenoemden barton heeft dknosthenes hier op het oog zynen Mededinger de ma des, die met roeien zo veel gelds verdiend hebbende, dat hy leeven kon, vervolgens, de Narunr te baat hebbende, een der grootfte Redenaars geworden is. Hoe gróót ee» Dronkaard deze demades geweest zy, ieeren ons de woorden van pvtheas by «iiitM.ïrs il B. 6 h. p« 44, F.  vak DEMOSTHENES. 27 v 0f andere beroemde plaats, het zy van ]] euripides, Of Van SOPiIOCLES,Wöf „ de vuïit voor my wit opzeggen T Toen to e m osthenes di: pu gedaan had , wil men, dat satyrus, het zelfde ftuk herhaaldhdc , zulks zo voortrcffelyk , met zo veele waardigheid en zo gefchikte gebaarden verrichtte, dat het aan demosthenes niét meer het zelfde, maar een geheel ander ftuk fchcen. Hy zoude daarom, uit overtuiginge van het ongemeene fieraad en de bevalligheid , welke aan de Rede kunr.: n worden bygezet door Uitfpraak en Gebaarden, alle oeffening in het opftellcn zeiven vervolgens weinig geacht, ja voor niets gerekend hebben , byaldien men eene aangenaame Voordracht en gepaste Uitvocringe van het geen gezegd moest worden vcf. waarloosde. Om deze reden zegt men, dat; Uy zich eene plaats vervaardigen liet onder den grond , om zich daar in te oeffenen vedkti zelfs ten Vozen tyde nog aanweegig was. Hier ging hy gezet eiken dag naar toe; hier vormde hy zich voor de uit. wendi-c Welfpreekendheid (O én befchaaf- de (fS Eig flaat *cr, dc Toowel-kumt, »sr»*/rj;.  23 het LEVEN de zyne ftèm; en zulks met zo veel yvers, dat hy 'er dikwyls geheele twee , of drie Maanden (sj achter een vertoefde; ja zich het hoofd voor de helft kaai fchoor , ten einde hy , offchoón hy ook zelf hier toe den wil en het verlangen had, uit fchaarate niet zou durven voor het licht koomen. Niettemin gebruikte hy ook de Verkeermge met anderen , en de dagelykfche Bezigheden van het Leven , tevens met het geen by zulke gelegenheid gefprooken en verhandeld wierd, als zo veie onderwerpen en aanleidingen om 'er op te werken: want zo dra kwam hy 'er niet van daan, of hy klom fpoedig af in zyne Oeffenplaats en doorliep aldaar in orde alles , wat 'er voorgevallen was, met de redenen over en weder voortgebracht. Gebeurde het ook, dat hy , by het doen van Redevoeringen door anderen, tegenwoordig was, dan herhaalde hy die naderhand by zich zei ven, »5*JV'Of" © maak- tenbach gist, dat men hier voor A aan den; leezeu moet , Dagen Dit he-.ft veel fchyal i)e ryd is, zeker, wat lang! Tiinar het kaatfeheere* van het halve hoofd pleit voor de fewooflé Ljezmge.  van DEMOSTHENES. 39 maakte 'er algemeene voordellen van fï*)f en vormde dezelve tot Volfinnen. Sorrttyds hield hy zich onledig met allerlei Verbeteringen . of Veranderingen van het geen een ander tot hem, of hy tot anderen gezegd had; het geen hy nu eens met deze , dan wederom rne^c andere woorden bekleedde. Hier van daan geraakte, hy in de verdenkinge van zeer weinig natuurlyke begaafdheid te bezl.ten, maar alles, 'waar door hy in Befpraaktheid en kracht van zeggen uitblonk , aan onvermoeide Vlyc" verfchuldigd te -zyn. Een fterk bevvys hier , voor fcheen te zyn , dat niemand demosthenes ligtelyk voor de vuist hoorde fpreeken , en het menigmaal gebeurde, wanneer hy zich in perfoon by de Volksvergaderinge tegenwoordig bevond, en het Volk hem zeifs by zynen naam opriep, dat hy weigerde te voorfchyn te koomen , *en ware hy het onderwerp wel overdacht had rj*) „Hy vervaardigd? het green cicero noemt Thefes poliiicai (Sn. tiuindlge Stellingen) Ook dej Rorrjeinfche Reden ■ r vervaardigde'er dergelyken, eo als hy uns zelf bericht in de 4 Br. van het 1HB. 4er Brieven aan atticus." Fr. f-ert.  39 het. LEVEN had en daar toe was voorbereid. Overzulks wierd hy zo wel vat veie andere Redenaaren, als van pytheas (r) befchimpt, die hem met verfmaading toeduwde, „ dat zy. ne Sluitredenen riekten naar de Lamp f* Bitter was het antwoord, dat demosthenes daar op paste; „ De Lamp, o py„ the as zeide hy, ziet my en U „ in zeer verfchiller.de Verrichtingen on-> .„ ledigr — By anderen, evenwel, ontkende hy dit niet volftrektelyk; maar kwam 'er, veel eer, opentlyk voor uit, dat hy 0 doorgaans veel; fchoon niet altyd alles ge* fchreeven had , wanneer hy het Spreekgestoelte beklimmen moest. Zelfs hield hy fiaande, ,, dat iemand, die, eer dat hy tot het Volk ging ipreeken, vooraf bedacht en opltelde , wat hy zeggen zou , daar doof zyne Volksgezindheid kenbaar maakte ; na. demaal zodanige Voorbereidinge een bevvys opCO Zie van dezen onze Aantek. op het Lev. v;q piiocion, ia het voorgaande X D. bl. 66, 67. (ƒ*) Volgens LiBANfus (Ed. Demosih. WW, T. V, p. 302, B.) hield pytheas zich des nacxts op met het fteelen van Klederen, ily was, nasmelyk, behoeftig, tot dat Koning pkilippus het Toor zich nuttig oordeelde h«m om te koopei;.  van DEMOSTHENES. 31 «pleverdc van achringe voor her. Volk: terWfl, in tegendeel, hy, die 'er zich aeef weinig over bekommerde , hoe of zyne voordracht aan de Menigte behaagen zoude, daar door bewees de Regeeringe van Wei. nigen («) voor te (laan , en veeleer te willen dwingen, dan overtuigen."— Van zyne befchroomdheid, om voor de vuist te Redevoeren, wordt nog, daarenboven, dit ten bewyze by gebracht, dat, wanneer hy zich foms door de ongeftuimigheid der Menigte bedremmeld vond, de mades zeer dikwyls op ftaande voet het woord voor hem opvattede, maar hy zulks nimmer deed voor d e M a d e s. Maar, zal iemand zeggen, waar heeft men het dan aan toe te fchryven, dat Aschines (V) van 's Mans verwonder* lyke ftoutmoedigheid in het fpreeken ge* waagt? Waar kwam hst van daan, dat hy de eenigfe was, die tegen python, den Eyzantier (V), wanneer deze de flout- heid («) d. ï. de Aristocratie; anders Oligarchie. (v) De plaats van üchines, hier bedoeld, vindt men, volgens aanvvyziuge van barton, ia de.) Van dezen Redenaar had ónze Schryver toé hier toe geen gewag gemaakt. Hy was geboortig van Sa'amis, en fchynt zyne meeste Knnstgenooteri in Braafheid te hebben overtroffen. Die meer van hem begeert te weeten, kan te récht raaken by de oude Schryvers, aangehaald door ruhnken iil de Histor. Ctit. Öratu Grr. p.  DEMOSTHENES. 4? Onder de Redenaaren, zyne Tydgenoo* ten (x), was p Hoe ion wel een Voor* ftander van die Staatsparty, welke het minst wierd goedgekeurd, aangezien hy het met de Macedoniers fcheen te houden ; en even* wel achtte men hem geen minder braaf Mart te zyn, dan ephialtes (f), of aristides , of ciMONj uit hoofde van zy. nen Moed en Rechtvaardigheid : — maar öemosthenes, op wien men niet veel rekenen kon, wen het de Wapenen gold; (om de woorden te gebruiken van dehetrius (z) j die , daarenboven , niet ze» . geheel en al ongenaakbaar' was voor Gefchenken; — die , fchoon nimmer overmeesterd door het Goud van Macedonië ert philippus, nochthans bukte, en zich ver* Dat men nier met wolf ieezén moet nvt», niet j»«t «ü™, nd hém, biykt ten volleri daat rilt , dat plut. een weinig hier benedéri #hocion wederdm geiyktydig ftelt met demo- JTHENEI. fj) Deze was de groote Vriend en Medehelper ▼dn pericles tegen de magt der Aanzienelyken', ïo als wy uit de Levens van pericles en cmórt jiier boven ontwaar zyn geworden. O) Verfta demktrius deri Phaleïéën XI, DttEl,. D  $« het LEVEN vernederen liet door dat, het welk men uk de hoogere Landen; uit Sufa en Ecbatana, op hem afzond; was, wel is waar , by uit neemendheid gefchikt, om de Deugden en Dapperheid der Voorvaderen aan te pryzen , doch niet even zeer (d) in ftaat om dezelve na te volgen. Hoewel hy , voor het overige, in onbefprookenheid van LevensWyze alle andere Redenaaren van zynen tyd zeer ver te boven frreefde. Waarby ik, niet te min , eene ukzonderinge maak ten aanzien van phocion. Ook fchynt hy fteeds met groote vrymoedigheid tot het Volk gefprooken , de toomelooze Driften der Menigte met moed te keer gegaan, ert haare misdagen zonder verfchooninge gegispt te hebben; zo als men zulks uit zy.ne Redevoeringen op kan maaken. Voorts verhaalt theopompus, dat, wanneer de Athenienfers eens hem opeischten , willen, de , dat hy de openbaare Aanklacht van zekeren by hun gehaaten Perfoon op zich zou neemen, en de Volksvergadering, op zy- {a) De zeksre leezing van reiske, «/üói*«, voor onctat, kan hier veilig in den Griekiche:! Text worden opgenomen.  TAN DEMOSTHENES. 51 zyne weigering, zeer onftuimig wierd, hy opltond en deze Taal tot hen richtte: „ Mannen van Athene l Gyliede-n zu'H my „ altyd, ook dan, wanneer Gy het iii&t „ verlaagt, ten Raadsnkn hebben : maar „ nimmermeer, hoe zeer Gy het ook ver„ langt, tot Sycophant (£) gebruiken kun„ nenV Hoe veel hy, daarenboven, ophad met de Regeeringe van Weinigen, blykt ten fterkften uit die daad van Gezach, weite hy uitoeffende omtrent antiimion De- (£) d. i. tot Valfchen Befchuldiger. (c~) „ Demosthenes verhaalt deze Gebeurtenis in zyne Redevoering over de Kroon (h 42). Ik ga, zegt hy daar, uwliedm thans te'binnen brengen, wat deze -jes-CHines openbaarlyk heeft ge~ daan ten voordeelt der Fyanden van den Staat. IVie van U#l. brengt zich niet te binnen dien ontburgerden anttphon, die aan philippus had toegezegd, dat hy onze Scheepst mmerwerf in brand sou fteeken , en met dat oogmerk herwaart gekoomen was. Toen ik dezen Onverlaat, die zich in den Piisseus verfchoolen had, ontdekt, gegreepen en voor Uwl. in de Folksbyeenkomst had ie recht g"fleld, 'Mist ■deze jesghines uwlieden te beguic'helen, roipenUe en fckreeuwende, dat ik dingen had gedaan , die in eene vrye -Folksregeeringe zeer gevaarlyk ■waren , door ongelukkige Burgets wederrechtelijk te mishan. delen, en de vryheid der Huizen te Jc'ienden; en D 2  5t .' het L E V E N Deze, naamelyk , was door de Menigte vrygefprooken : maar demosthenes, zonder zich over het Misnoegen des Volks in het minst te bekommeren, liet hem vatten, en naar de Rechtbank der Areopagiten overbrengen ; alwaar .hy . hem vervolgens overtuigde van aan den Koning philippus te hebben beloofd, de Scheepstimmerwerf der Athenienferen in brand te zullen fteeken. Waarop dan ook deze Booswicht, door de Rejchters veroordeeld, de doodftraffe onderging. Verder bracht hy ook eene openlyke aanklachte in tegen.de Priesteresfè theo ris, dus te maaien, dat hy , zonder opneemen zelfs der Stemmen, losgelaaten wierd. Ja! byaldien niet de Areopagitifche Raad, vernomen hebbende ■wat '«r was gebeurd, en den misfiag ziende door Uwl. bt> gaan in eenen tyd, doen dezelve het minst had moeten worden begaan, den Verraader had nagefpeurd, doen vatten en op nieuws voor Uwl. te recht flellen, zou zodanig een Booswicht vrygeraakt zyn, de ftraffe ontdooken en Gy lieden hem hebben laat en gaan, op voorfpraak van dezen onzen deftigen Redenaar! In plaats dat Gyl. hem nu de welverdiende pynigingen en deodflrafe hebt doen ondergaan!" Fr. Fert. — De Lezer weete echter, dat wy deze plaats van demosthenes niet uit het Fransch; maar hst Oorfpronkelyke hebben vertolkt.  van DEMOSTHENES. 53 ris, als welke, behalven dat zy zich aan een. aantal andere flinkfche handelingen fehuldig had gemaakt, de Slaaven africhtte cm hunne Meesters te bedriegen. Hy befloot, dat zy den dood verdiend had; die dan ook werkelyk aan haar wierd uitgevoerd. — Verder wil men , dat demosthenes insgelyks de Redevoeringe hebbe opgefteld tegen timotheus, den Krygsoverften, op verzoek van apollodorus, welke zich daarvan bediende om aan gemelden Veldheer te bewyzen, dat hy aanmerkelyke Sommen fehuldig was aan de openbaare Schatkist. Zo ook die Redevoeringen, welke tot phormio eh step 11 a n u s behoorden, en waar door hy zich ze'.ven met groote reden hoogstverachtelyk maakte, want p 110 r m i o beftreed a p o l l ojöorus (/) met eene Redevoeringe, ver- vaar- (dj Uit het voorgaande is duidelyk op te maa» ken, dat demosthenes aan twee Partyen, phormio en stephanus, ieder eeuePleit-Rede gegeeven, en zy zich daarmede onderling beftreeben hebben : het geen , gelyk men denken kan, groote opfpraak tegen den Redenaar verwekte. Hoe komt dan nu hier de naam van apollodorus? en mpj men niet verwachten, dat ieder Lezer, ik ü 3 l*W  54 het LEVEN vaardige! door demosthenes: het welk even zo goed was , als of deze aan uvéè bittere Vyanden, uit een en denzelfden Zwaardveegers Winkel (V), de Dolken had verkocht om clkandeven af te maaken! Onder zyne Redevoeringen, welke open» baare Aanklachten by het Volk behelsden, zyn die tegen androtion, en timocrates, en aristocrates voor an. deren opgefteld, in een' tyd, dat hy nog niet aangevangen had deel te neemen aan de Zaaken van het Gemeenebest. Hy fchynt, mamelyk, de gezegde Redevoeringen aan het licht te hebben gebracht, toen hy nog pas laat fiann Uitgever, van dem. voelen moest, dat deze naam plaaw moest maaken voor dien van ste. vUasvs? Ondertusfchen heeft niemand Czj veel ik weet) dit opgemerkt, behalven amyot; gelyk ik meen te moeten befluiten uit onze oude N—D Veitaalinge, naar de zyne gevolgd, waarin ik lees: „ Wan: Phormio bevocht Stephanum met de Oratie, die hem Demosthenes hadde ghemaeckt." (e) ., Plut. maakt hier eene Toefpeeliug op het Handwerk des Vadtrs van demosthenes, die «en Zw-ard/esirer was." Fr. Vert. — Waatfchyne. lyk is deze Schimp op dem- van zyne Tydgenooten, en Mede-Redenaaren: niet van plut. her-  van DE MOS-THE NES. 55 pas den ouderdom van [even- of acht-en. twintig Jaaren had bereikr. Maar met dietegen aristogiton trad hy zelf-in het ftrydperk: gelyk ook die over de Vrydommen door hem zeiven uitgcfprooken is; ten gevalle, zo hy zegt, van ctesippus, den Zoon van cn abri as: doch, zo anderen zeggen, om dat hy naar de Moeder van dezen Jongeling vryde. Nochthans trouwde hy aan dezelve niet, maar kreeg eene Samlfche Vrouwe ten huwelyk; volgens het verhaal van demetrius, den Magnejier (ƒ), in zyn Werk over de Ge» lyhgenoemden (g). Belangende de Redevoert/) Deze demetrius was een tydg^noot vrn cicero. Zie v oss. de Historicis Grr. p. 101,102. Zyn Bynaam Magnes is ontleend van zyne Geboorteplaats, Magtafia, geleegen aan de Rivier Meander, by F.pkefus. Het was zo veel te noodiger dien ter onderfcheidinge hier by te voegen, om dat de naam demetrius onder de oude Schryvers zo gemeen is, dat jonsius, de Scriptr. Hist. Phil. L. H, c. 18, 'er LH, die denzelven gedraagen hebben, heeft opgeteld, fV) irtf) a-mm^av, of, zo ca sa ub. in eene Aantek. op diogenes laört. I B. §. 38. wil geleezen hebben , »|K*»«f««». welke gisfing, eveiiUel, zeer twyifelachtig wo;dt gemaakt door g. D 4 J*  het LEVEN voeringe tegen «schines over het Trotfyeloos Gezandfchap ; het is onzeker , of J, vos si us de Mist, Gr. I B. h. 23. bl. 102. In. djt belangryk Werk wierden de Schryvers en Dich, ters, die dwizelfden naam hadden gevoerd , met pnd'crfeheidinge aangeweezen. (A) „ Deze Redevoering deaagt het Opfchrifts vefi n«p«*-ptl!pslctf, dat cicero vertaalt: De falfa i-rgatione. Demosthenes befchuldigt «schi. ives daarin van vele verregaande Trouwloosheden, door hem in dat Gezandfchap begaan, waar by hy belast was om phü.ipfos den Vrede te doen beüweeren; en wel vooreerst, daarin, dat hy zich gevoegd had hy philochates , die 'er yoor v./as, dat men den Vrede floot, zonder de Volke. ren van l'hocis daarin te begrypen. ten tweeden: fiat by de Thesfauers, Bondgenooten van philippus, opk niet had doen ztveereq. ten derden: da; hy vooibedacbtelyk op de reize zyn vermaak genomen h.d, rnet oogmerk om aan philippus den tyd te gteven van zyne onderneeming tegen *de Phocenfen te voleindigen, ten vierden: dat hy de Athenienfers om den tuin had geleid met tweeërlei valfche hoop, t. w. dat de Thebaanen vernietigd; manr de Phocenfen behouden zouden worden, Wy bezitten nog deze Redevoeringe van demo,sï u<£nes; zo wel, als bet antwoord daarop van iEscHtNEs. Daar het nu reeds ten tyde van plut. onzeker was, of deze twee Redevoeringen in de da?d zyn. uitgtfpraoken, zou het ons zeer kwaiyk #aan, wanneer wy deze Vraag wilden gaan befli*. 1'e*.  van DEMOSTHENES. 57 of dezelve uitgefpropken is, Hoewel ïpo. WÏ'NEüS getuigt, dat het niet meer daq deftig Stemmen fcheelde , of ^.scbin es was vrygefprooken. Doch dit fchynt me? de waarheid niet wel overeen te koomen \ geiyk men op kan maaken ui: de Redevoeringen over de Kroon , door beiden gefchreeven. Want door den eenen, zo min als door den anderen, wordt daar in, by het gewag maaken van dit Pleitgeding, klaar en duidelyk gezegd, dat hetzelve met de daad voor de Vicrfchaar wierd gebracht. Dan wy willen dit liever ter beoordeelinge, aan anderen overlaaten. Ook toen het nog Vrede was, zag men reeds duidelyk, waartoe demosttiknes allen zyncn invloed cn vermogen , in het bellieren der Athcnienferen , te werk Helde , daar hy niets van het geen de Macedo. nier aanving ongchekeid liet , maar zyne Medeburgers, by elke Gebeurtenis, ongerust feu. Het is genoeg, &.t wy weeree, byaldien da. ze zaait waa lyu is bepleit . dat z ilks niet eer is gefcliied, dan Wê tweede Jaar vsn de CIX Olympiade, toen df.\ qs r'hEpi'js tegen 'et dertig Jam-u oucj ^ras." Fr. Fert. D 5  53 het LEVEN rusten gaande maakte, en tegen den Overweldiger verbitterde. Hier van daan was het ook,, dat men hem aan het Hof van philippus het meest van allen rekende. En wanneer hy, met nog negen anderen (7), in Gezandfchap vertrokken was naar Macedonië, hoorde wel philippus hen allen, doch beantwoordde maar alleen, en met de grootfte naauwkeurigheid de voordracht van demosthenes.- In de eer- en gunstbewyzingen gedroeg hy zich, echter, jegens hem geheel anders; wy] hy sschines, en philocrates (k) daarin voortrok. Toen nu dezen, hier door ingenomen, philippus beltonden te pryzen, roemende hem van wegens zyne uitmuntende Zeggenskracht , de Schoonheid van zyn voorkoomen , en dat hy, onder de vrolyka Gastmaalen, den Beker zo lievig ledigen kon ! wierd demosthenes uit nydigheid genoopt deze Loftuitingen te befpot- ten. Cö Het is ons ingevallen, dat men hier, in plaats Van -rfsTfitua> êéztfaf, leezen moet irpio-pivlS* Mxarcf. (&) Deze Attifche Redenaar is minder bekend. Oo; vindt men hem nitt by ruhkkem in de Hij?* Cr. Oratt.  van DEMOSTHENES. 59 ten. „ Het eerfïe , zeide hy, ftrekte tot eere van een Sophist; het tweede van eene Vrouw: het derde was goed vdor eene S&ongie! Voor een' Koning ftak in dat al. les niets, dat lof verdiende." Wanneer, vervolgens, de loop der zaait cn op het lpsbreeken uitkwam van den Oorlog, daar philippus niet rusten kon, en demosthenes de Athenienfcrs geftaadig tegen hem in het harnasch joeg, was zyn eerde werk , dat hy zyne Medeburgers aanzettede tot den tocht tegen Euboea (0, het geen door zekere Dwingelanden t'onder was gebracht, ten behoeve van philippus. Het Volksbefluit, derhalvèn, hier toe, op voordracht van demosthenes zynde doorgegaan, naken de Athcnienfers naar dat Eiland over, en joegen de Maccdonicrs , en derzelver aanhang, daar uit. Het twééde, dat hy ondernam , was het toefchikken van hulpe aan de Byzantkrs en Perinthiers , die door philippus beoorlogd wierden, Hy haalde, naamelyk, het Volk van Athene over, om den ouden wrok te laaten vaaren , enniet (/) Nu Negroponte.  6© het LEVEN piet meer te gedenken aan het geen de evengenoemde Staaten hadden misdaan, ten tyde van den' Oorlog met de Bondgenooten : maar Hulptroepen aan hun toe te fchikken. waar door zy dan ook behouden wierden. Vervolgens in de hoedanigheid van Afgezant overal rond trekkende, en met de Grieken fpreekende en hen door zyne redenen aan. vuurende, bracht hy ze allen, eenige wei. nigen Hechts uitgezonderd, tot opftand tegen philippus: dermaate , dat 'er een Leger te zamen wierd gebracht van vyftien duizend Voetknechten en twéé duizend'Ruiters , zonder de Stedelyke macht te rekenen, wordende de vereischte Geldfömmen en Soldye voor de gehuurde Benden met de grootfte bereidwilligheid byeen gedraagen. was toen » volgens het verhaal van thlopiirastus , dat creobylus, de Demagoog; wanneer de Bondgenooten vorderden , „ dat men naauwkeurig bepaalen zoude , wat elk voor zyn deel moest by. draagendat merkwaardig zeggen uitte; „ dat de Oorlog zich zo niet tot eene bepaalde Som liet voeren" (m). Ah 0*0 Dfiffriyk ge>:e-qe vinde.1 v.y by Pt ut, QJk  VAft DEMOS TH ENË $, éi Als nu dê verwachtirige van geheel Gïïe.kenland een fterkften gefpannen was , wat hier van koomen zoude , en zeer vela Volken en Steden zich tot het Bor.dgenootfehap vereenigd hadden ; met naame, de Euboeërs, Achaeërs, Coy int hiers, Me~ garenfen , Leucadiers , en Corcyraeërs j bleef de bezwaarlykfte ftryd nog over voor demosthenes: te weeten die, om de Thebaanen tot het Bondgenootfchap over te brengen, welker Land aan dat der A-« thenienferen grensde; die ook eene in den Oorlog geoeffende Krygsmagt hadden , en wegens hunne flrydbaarheid onder de Griet ken op dien tyd het meest beroemd waren. Het was, naamelyk , geen gemakkelyk werk, die Thebaanen., welke philippus nog ook aan anderen toegefchreeven. Zie het Lev. van cleomenes in ons X D. 'bl. 352, 353. en de Aantek. ald.— „Belangende crobylus, anders, en doorgaans, hegesippus genaamd, deze w;is de Vriend en Medeftander van demosthenes in het Staatsbeftier." barton. — Voor het overige hebben wy van zyn Gezegde den Sin flechts aa»gegeeven: wyl het fignurlyke daarin, ontleend van de Maat van Mondkost aan de Slaaven uitgedeeld, in onze Taai niet zo gernrkkelyk uit te tJruWjêu  6'2 het LEVEN nog onlangs, in den'Phocifchen Oorlog., door vele gunstbewyzen aan zyne hand gewend had, van deszelfs party af te trekken; voornaamelyk, om dat, uit hoofde der aan een itootende grenfen, 'er geltaa. •dig tusfchen de beide Volkeren bloedige Verfchillen plaats hadden, welke telkens door nieuwe krakeelen en fchermutzelingen wierden levendig gehouden. Dan , niet tegenltaande dit alles , was philippus, opgeblaazen door het voor. deel by Amphisfa (n, behaald, niet zo ras op het onverwachtst op Elatéa aangevallen , en had zich meester gemaakt van Phocis ; waar door de Athenienfers eene zo groote verflaagenheid trof, dat niemand het waagen dorst het Spreekgcitoelte te beklimmen, of iets wist voort te brengen, maar elk uit raadeloosheid ltitfvvygende ter neder zat-, — of demosthenes, de eenigfte die hier toe in ilaat was, trad te voorfchyn , en ried, „ dat men zich ten naauvv- («) Eene Stad der O-Miers , in Loeris. Zie strph. byz. V. en inzonderheid pausanias X B 38 h. bl. 89=; Elatéa was de Hoofdrad va» iet Landfchap Phocis,  van DEMOSTHENES. f53 naauwflen verbinden moge mee de Thebaa. nen!" Ook wist hy, verder, het Volk, naar zyne gewoonte , re bemoedigen en door hoope op te beuren : zo dat men ftraks befloot, hem met eenige anderen in Gezandfchap naar Thebe af te vaardigen; werwaarts ook philippus, volgens het verhaal van marsyas (0), zyne Gezanten afzond, betraande in twéé Macedoniers, te weeten, amyntas en clearchus: en even zo vele Thesfaliers , met naa- fV) Deze Historierchryver was met alexa* der, den Zoon van philippus, opgevoed, en, even als hy , gebooren te Pella. Zyn Broeder was ANTigonus, een der Koningen, Opvolgers van Alexander.— Hy fchreef, onder anderen, XII Boeken van Attifche, en X van Macedonifche Gebeurtenisfen. Zie vossius de Hist. Gr. I, io, 70 b. uit een van deze beide Werken is ontleend, bet geen plut. hier verhaalt. (ƒ>) Eigenlyk ftaat 'er: daochus en thessa. ius, en TiiRAsYDaus. Dan vele blyken wyzen uit, dat deze Leezinge bedorven is. Wy volgden die, welke door wolf, reiske en wyttent ach met recht is goedgekeurd. — Ondertusfcheu mag men zich verwonderen, dat plut. hier, on. der de afgezondene Redenaaren van philippus, geen gewag maakt van pituon. Van wien zls bier boven.  $4* üet LEVËrt rmme daochus en thrasydjeüs j die de Redenen der Acheenfcbe Afgevaardigden wederleggen moesten. Welke nu de veiligfle en voordeeligfte Party om te kiezen was * dat was zeker' voor de Thebaanen geen raadzel^ daar elk de rampen van den Oorlog nog levendig voer oogen had , en° de Vcrfche Wonden der Krygstoehten tegen de Phocenfen nog Verre van geneezeh wa:en. Dan de overtuigende kracht des Redenaars , (zo als the o pomp us het befchryft) hunnen moed als door zekere Aanblaazinge onu Vonkende, en hunne Eerzucht als in lichter laaie Vlamme zettende, overdekte, driï zo te fpreeken , al het overige . met de' dikfte Duifternisfc; dermaate, dat zy j door' de redenen van demosthenes als iii Geestdrift vervoerd , en aangezet tot het geen braaf en lofwaardig was, thans alle Vreeze, alle Nadenken; ook alle Vcrplichy tinge ter zyde fielden (j). Het Qq) De Lezing dezer plaats had door re is'kb filet veranderd moeten worden. Den fin der woor* tien kan men uit het begin der Periode gemakfce* iyk opmaaken.  Van DEMOSTHENES. 65 Het geen de Redenaar fead uitgewerkt, fcheen zo groot en luisterryk. te zyn, dar, philippus aanftonds zyne Hertmtcn afzond, om over den Vrede, dien hy noodig fcheen te hebben, te handelen: dat geheel Griekenland overeind ftond in reikhalzende verwachtinge, wat de uitkomst dezer zaa ken weezen zoude, en niet alleen de Krygsbevelhebbers, maar ook zelfs: de Bceotarchen (r) zich bereidvaardig toonden, ter verrichtinge van dat gene, wat hun van demosthenes wierd opgelegd ; diey ten dezen tyde, alle de Volksvergaderingenzo wel die der Thebaanen, als der Athcnienféren, béuierdë ; die ook by' beide Volken even zeer bemind was, én" dé macht, welke hy ih handen ,had,- niet onrechnnaatig, noch onwaardiglyk, maar op dé meest gepaste ivyi gebruikte : zo als het Verhaal van theöpompus blyken doet (O- Dan ee'nè zekere noodlottige invloed ,' dooier) Zie het Leven van PELOPtp.ts- . , (s) De meesten hebben hunne Vertaalingen hier £0 ingericht, dat het fchyhe, of theopompü; ten nadeele van demosthenes gefprooken had, Waar van wy het tegendeel' meenen te möeter,' denken. XI, DEEL. ST  66 het LEVEN dcor de hoogere raagt, zo het fchynt (J)t der Goden beftierd, had, in den ommezwaai def dingen , dit tyduip bepaald , om een einde te maaken aan de Vryheid van Griekenland, en deed alle gemaakte Toe. bereidzels jammerlyk te loor gaan, Ook fcheenen toen vele Voortekenen de op handen zynde Gebeurtenisfen aan te kondigen; onder welke de pythia (jf) de fchrikvcrwekkcndfte Orakels voortbracht. Voorts zong men eene oude Voorzegginge, uit de Sibyllinifche Godfpraaken ontleend, en van dezen inhoud: „ Slag by Thermódon! mogt ik verre van U zyn!' „ Men ziet (V) een Arend in de Lucht en Wolken zweeven» Schreit CC Overwonnen; by, die won, moet zelf ook fneeveni" De- (f) as ïeiKe. Wyl 'er hier aan den Volfin iets haperde, hebben do soul, en anderen, geoordeeld, dat de partikel «'? moest worden uitgedaan} maar even daardoor wordt eene uitdrukking, aan plut. zo zeer eigen, verminkt. Veiliger volgt men lambin, door achter, (of voor') imilcoiaixt intevullen ^««7, het geen weggevallen was. (») De Priesteresfè van apollö, die te Delphi het Orakel bediende. (y) In deze oude, zeer geheimfinnige, God- fpraak  Van DEMOSTHENES. 67 Deze nu hier genoemde Thermodon wil men, dat eene kleine Rivier was, hier by ons te Chaeronea (w), üitloopcnde in den Vlóed Cephifus. Doch wy kennen tegenwoordig, onder onze Stroomen ; geenen; welke dus genoemd wordt; maar vermoe. den, dat het Riviertje, het Welk thans deri naam van Hamon draagt, en langs den Tempel van hercules vloeit, in dien tyd Thermodon heette, om dat de Grieken zich daar ter plaatze legerden. Deze kleine Vloedj gisfen wy, wierd, wanneer de Slag al. fpraait meenen wy; dat élke ttegel op zich zelveri behoort te ftaan , en de éérfte en twééde vooral niet te zamen gekoppeld worden, als of de Spreeker wensebte een Arend te worden , ten einde deri Slag niet te zien ! dat geheel verkeerd zou zyn : öm dat de Arenden, in plaats van het Slagveld tei vlieden ; veeleer daar henen vergaderen. Vergpt. Matth. XXIV, 28. enz. — Waarop dan ook in het twééde Vsrs gedoeld wordt. Voorts moet men , met hier. wolf. deze Godlpraak niet verwarren met eene andere . bedoeld door a r i s t 6 p h. in zyri Blyfp. De Paarden, v. ioio. Zie den Scholiait ald. — Het derde Vers worde door plut. zélvea in bet vervolg verklaard. (iv) DeGtboorte- en Woonplaats van plutaRt B *  6$ het lev e n; aldaar voorviel, met bloed en lyken opgevuld, en verwisfelde, om deze reden, var? benaaminge De Gefchiedfchryvef duris, evenwel, verzekert, dat de Thermódon geene Rivier was; maar dat eenige Lieden, bezig met het oprichten eenef Tente, en om dezelve henen graavende, een klein fteenen Standbeeld vonden, waar op door zekere Letters wjerd aangeduid» dat het thermodon was, die eene ge-1 wonde Amazone in zyne armen droeg: dat hier op eene andere, by elk bekende, Godi fpraak ziet, aldus luidende: „ Toef, (_x) Onze Schryver heeft dit zyn Gevoelen , insgelyks, doch met korte woorden, verklaard in het Lev. van theseus, in ons I D. bl. 136, alwaar hy naar het Lev. van demo'sth. verwyst. Wy zien 'er uit, dat dit laatfte vroeger was opgefteid, dan het eerfte; fcboon in de Uitgaven voor aan geplaatst. „ Pausanias geeft de plaats, waar men, volgens hem, den Thermódon zoeken moet, zeer naauwkettrig op in de Befchryvinge van Bceotie [bl. 747]. „ Boven Glifas, zegt hy, is een Berg , Hypatus genoemd , en daar op een Tempel en Standbeeld van ju pit er, toegenaamd Hypatus De hier voorby vloeiende Rivier , of Beek, wordt Thermódon geheeten." Fr. Feit '. Vergel. herodot. IX B. 42 h.  van DEMOSTHENES. -6> .„ Toef, zwarte Vogel (j) tot Tkermódons Slagl TJ\v Maag 3, Zal dan te gast gaan op een' Oogst van Menfchea lyken," ■Wat 'er nu, onder deze verfchillende Verhaaien , eigentlyk van de zaak zy , vair jnoeielyk te fchiften. Belangende demosthenes; deze, zegt men , die zich ganfchelyk verliet op de gewapende Eegerraagt der Grieken, en hoogen moed droeg op de onverfchrokkenheid en goeden wil van zo talryke Benden, welke niets meer toonden te verlangen, dan om met den Vyand aan den gang te raaken , liet hun niet toe het oor te leenen aan Voorfpellingen, of op de Priesters, die daar mede voor den dag kwamen, acht te gee,vcn. Zelfs maakte hy de pythia verdacht, haar befchuldigende, „ dat zy het hield met Philip?us" (z). Hy wees de Thebaanen op hunnen epaminondas, en (y) Vertta de Raaf, zo greedg naar Menfchen^ vleesch. (z) Cicero de Divin. II B. 57 h. „ Demo- fthencs «PArn-ar/geu Pythiam dicebat; id est qua/S cum Builippo facere.'" E 3  7o het. LEVEN en de Athenienfers op pericles; als die diergelyke Godfpraaken voor dekmantels hielden van Lafhartigen, en gewoon waren hunne Ontwerpen , des niet tegenftaande , even rustig door te zetten. Tot dus verre dan gedroeg hy zich als een rechtfchapen. Man. Maar in den Slag zei ven verrichtte hy niets, dat loffelyk was, of overeenkomst had met zyne Woorden; in tegendeel, hy overlaadde zich met fchande, door uit zyne Gelederen weg te loopen, en zyne Wapenen van zich te werpen zonder zelfs, gelyk pyïiieas zcide, zich te fchaamen voor het Opfchrift van zyn Schild ! want daarop ftond met Gouden Letteren gefchreeven : „ aan het goed geluk! (J>) '■ Wat (a") Dit was by de Grieken eene pnuitwischbaare Schande , en wierdeu de zodanigen , by uitnee • mendheid, ^«j-a-i&j genoemd Demosthenes gebruikte, ter zyner verfchooninge, de Spreuk;, vervat in het bekende Jambisch Vers: 'Aiv.f i ^tuyat xui 7rx>M futxltrsjui. ,, De Man, die vlucht, kan nog eens vechten!" Z\t celluis XVII B. si h. (bj Een gewoon Forintilier by dft Grieken ,  van DEMOSTHENES. 71 Wat philippus betreft, deze gedroeg zich wel, voort na den Slag, als iemand, die uitgelaaten was van b!ydfchap over de behaalde Zege. Hy dronk zich dronken, en begaf zich in dien toeftand als in optocht met Mufiek naar het Slagveld, om het getal der Gefneuvelden in aanfchouw te neemen. Daar deunde hy het begin op van het Atheenfche Volksbefluit, genomen op voorftel van demosthenes, dus luidende : „demosthenes, de Zoon van demosthenes, uit de Burgt Pasania (Y), heeft voorgejleld als volgt." waar van hy een foort van Liedjen maakte , terwyl hy onder het befpottend zingen van het zelve de maat klapte (dj: maar vervolgens, gebruikt wordende tot een goed Voorteken voor de eene of andere Onderneeminge; zo als by de Romeinen ; Qjiod felix famtumque fit. Het komt dikwyls in de Griekfche Opfchriften voor. (Y) 'Er waren in Attica twéé Burgten van dezen naam, te wceten, Opper- en Neder-P> In een HaïaK^riflt <':h;dt men hier bygevoegd „ u'dn k Zcckanz. dat du soul aanneemt.  f4 het LEVEN Na dat deze Ramp den Grieken (f) vvedervaaren was, wendden de Redenaars, gewoon demosthenes in Staatszaaken te wederftreeven, en die zich voor. lieten Haan, dat zy hem nu lichtelyk zouden kunnen vertreeden, al hunne Kunst en Vermogen aan om hem tot het deen van Rekenfchap te dwingen, en door Befchuldigingen in Rechten te vervolgen : dan het Volk ontfloeg hem niet alleen daar van, maar voer ook voort hem te vereeren, en op te roepen, om, even als te vooren, het Gemeenebest met zynen Raad te dienen; aan-, gezien zy hem hielden voor een' waaren Beminnaar van zyn Vaderland, Dit ging zelfs zo ver, dat, wanneer de Beenderen der Gefneuvelden van het Slagveld, by Charonea, naar Attica waren overgevoerd,, en aldaar begraaven, men het aan demosthenes opdroeg, om de Lyk- en Lofrede 09 Niet alleen den Athenienferen en Boeotiers; maar alle Grieken, ook die in het Macedonisch, Leger dienden, en dus deel aan de Zege hadden. Want deze Slag maakte een einde aan de Vryheiii van alle Griekfche Staaten, die allen ouder de Ma3 cetjtanifche Overheerfchin,je geraakten.  FAÏJ DEMOSTHENES. 75 rede op deze braave Lieden te h uden „ Niet (om den tragifchen Styl van tiieojjompus in dit Verhaal te volgen) dat de Adienienfers zich in het ongeluk, hun overgekoomen, laag en verachtelyk gedroegen! maar het Volk toonde, door het grootclyks verceren en onderfcheiden van den Raad'peever , geheel geen Berouw te hebben over het volgen van deszelfs Raad." Demosthenes nam het doen dezer Lykrede wel op zich (g), maar hy waagde het vervolgens niet, om zyuen naam vooraan in het begin der Volksbefluiten, op zyn vctorftel genomen , te plaatzen. Hy ge* bruiktc daartoe die van zyne Vrienden, den eenen na den anderen, zynen eigenen Geleigcest (ti) hier door voor ongelukkig, en zyn Levens Lot als ramprpoedig verklaarende: tot Cg) Men vindt onder dc Redevoeringen van, ?k most hen es oo g eene hier toe betrekkelyk ; doch dezelve wierd reeds door de Ouden . als, PiONÏS. hal. libanius, photius, VOOT 00, echt-gehouden. (A) Volgens de leer der Ouden viel aan ieder Menrch een geleigeest te beurt; die alle zyne daaden bc-iiierde: OtWr de een trof eenen Gelukkigen, de end.-r eea:n Ong'.ukkigen!  j# hetLEVEM tot dat hy weder moed kreeg na den doo4 van philippus; die van kant raakte, na dat hy zyne Zegepraal by Chasronea niet lang had overleefd , zo als zulks by het katlte Vers van de bovengemelde Godspraak was vborfpeld : Schreit d'Overwonnen? hy, die won, moei zelf ook fneeven!" Van dit overlyden nu van philippus kreeg demos thenes heimelyk kennis.— Daar hy nu zich voorgeitcld had de Athenien. fers voor het vervolg goeden moed in te boezemen , begaf hy zich met een vrolyk Gelaat naar de Raadsvergaderinge , den fchyn aanneemende, als of hy eenen Droom had gehad, waar uit men een grbot Geluk voor de Athenienfers verwachten mogt I Het duurde niet lang, of de Boden met de tyding van den dood van philippus kwamen aan ; waarop men ftraks befloot, uit hoofde van dit goed nieuws , openbaare Oiferhanden te offeren , en voor pausa? nias CJ') eene Eerekroon befchikte. De- mo. (*) Die philippus had omgebracht, Zie het Lev. van alexander, in ons JX D. bl. 43.  $An DEMOSf Iï'EN ES. 1~j *ïosthenes trad by deze gelegenheid ter voorfchyn in een kostelyk Gewaad, en met de Kroon op' het hoofd Qi), niet regen-' ftaande het pas Jeven dagen geleeden was,', dat zyne Dogter was getlorven; zo als m.schinës verzekert (/), die ter dezer Oorzaake ten nadeele van hem fpreekt, en hem' van gebrek aan genegenheid omtrent zyne Kinderen befchu'ldigt; daar hy zelf veel eer voor laf en weekhartig riioet gèhotiden worden, in zo verre hy het huilen en misbaar' maaken rekent voor bcwyzen van een zachtaartig en Kinderminnend gemoed j cn het be« (k") Het een en ander waren. Tekenen van ov'ergroote Vreugde. (7) In de Redevoeringe tegen ctesiphon, bl.' $85, B. — Cicero Tusc. Qjiast. III B. 26 h,, Hae omnia faciunt, opinantes ita fiere oponere. Itaque et /Efchines in üemosthenem invehltur, quod is feptimo die pest Filite mortem hostias imtno • tasfet. At qitam rhetorice! qüam copiofe! — quas fententias colligit 1 qua verba contorquet? ut liceré quidvis Rhetori intelligas: qua nemo probaret, nijt infitum illud in animis habèremus, omncs bonos interitu fuoruta q'uam gravisfime moerere oportere."—• Wy dachten deze geheele piaats af te moeten fchryi ven, 0111 dat zy het geen verder by plut. vj'^c' dok annracrkelyk todicht.  ?3 het LEVEN bedaard en gelaacen draagen van foortgelyke Sterfgevallen tot verwyt doet {trekken Wat rny belangt; het is 'er wel zeer verre van daan, dat ik zeggen zou, dat de Athenienfers zich prysfelyk gedroegen , toen zy Kransfen gingen draagen, of ook den Goden Offerhanden toebrachten, wegens detï dood van eenen Koning , die zich jegens hen, zyne overwonnene Vyanden, te midden van zyne Zegepraal, zo vriendelyk en menschlievend had gedraagén! (m~) Want,- be. (fn~) U Het Gevoelen, hier door onzen Schryver voorgedraagen, doet hem eer. '— Het is onmenfchelyk en laag zich te verheugen over den dood Van eenen Vyand; niet alleen vnn eenen Goedsardigen en Toegeevenden; maar ook van eenen Wrceden en Onrechtvaardigen Vyaod! Ik verwonder my, dat plut. by deze gelegenheid geen gebruik beeft gemaakt van die fchoone plaats van homerus, voorköomende in het XXII B. der Odysfed. (Ödysf. X, v. 408.) Daar fchreeuwde eürïcleji het uit van vreugde , wanneer zy ulysses' als Overwinnaar vond . omringd van de Lyken der verflaageneVervolgeren van penelope. Maar ulysse • self gaat haar daarin té keer. „ Moeder', 2egt hy, beteugel die uitbunaige Vreugde, IVilt gy blyde zyn, wees het heimclyk by u zelve fFy vertoornen de Goden , wanneer wy over verflaagene Vyanden juichen.'" Fr. Vert.  vAn DEMOSTHENES. 79 behalven dat men, dus doende, de WraakGodin tegen zich gaande maakt, zo is het ook ten uiteriten laag, den levenden wel op alle wyzen te vleien, en zelfs te befchenkert met het Burgerfchap; maar zo dra de Matl omkomt, en wel door de handen van eeheri anderen, dan zyne blydfchap niet te kunnen maatigen , maar den dooden te befpotten* en een Triumflied aan te heffen, even als of men zelf het Heldenituk bedreeven had! — doch dat. demosthenes, zyn huisfelyk Ongeval, te gelyk met alle Traaneri en Weeklachten aan de Vrouwen overlaatende, dat gene deed, het welk hy dienftig rekende voor het Gemeenebest, zulks pryze ik, en houd het voor het bedryf van eeri ftaatkundig en mannelyk Gemoed, wanneer zodanig een, zich ftandvastig houdende aan het gemeen Belang, en zyne huisfelyke Tegenfpoeden of Genoegens Hellende beneden die van den Staat, zyne Waardigheid weet te handhaaven: beter zelfs, dan de Toneel* fpeelders hunne Rollen van Koningen , of Dwingelanden; als welken wy in de Schouwburgen noch fchreien zien, noch lacchen, zo als het hun zeiven gelust, maar zo als en Spel, en Onderwerp het vorderen. Boven.  8ö' h é t li E V. E* N vendien,zo het béhoorlyk is, dat men ethen ongel ukkigen bedroefden niet verwaai*looze noch hem zonder troost in zyne droefheid liggen laate, maar hem veeleer opbeurende redenen toefpreeke, ten einde zyne Gedachten tot' aangenaamer dingen af te leiden ; even eens als die gerïe te werk' gaan, Welke aan Zeeróogigen den raad ge.eVen, dat zy hun" gezicht moeten afwenden' van dingen,' die fchittererï, cn de lichtliraa1'en tc rugge kaatzea: maar het Zelve liever óp groene en zachte kleuren moeten vestigen: — waar toch van daan zou iemand' beteren troost, weeten af tè leiden, dan.,-" wanneer het den Vaderlande wel gaat , in den algemeenen Voorfpoed («) eene tempering te zoeken voor huisfelyke rampenV én zo' door het goede het kwaade te doen vergeeten. — Dus verre lieten wy ons vervoeren , om over dit Stuk wat breeder uit te weiden, doordien wy opmerkten, dat de redenen van ^eschines veler harten' week maakten en tot hét uitüonen vaft verwyfde klachten misleidden. De' (») Wy volgden hief de verbeterde Lezing^ ii~iv)cou) MupyiTw. Margites. Wanneer bemosthènes alexander eenen Margites n'oemt, doelt hy op den margites van homerus; deze, nramelyk, bad in zyne Jeugd een Gedicht vervaardigd, dat naderhand verlooren is gegaan, waarin hy onder dezen naam (van Margites~) iemand ten toon üelt, die wel vele dingen in zyn hooed had; 'naar alles verkeerd en kwalyk begreep, en dus tot niets bekwaam was. Wy hebben in het breede over dit Gedicht gefprooken in eene Aantek. op de Levens XI. deel. F vaH  82 het LEVEN deze , de zaaken van het Ryk te huis bc« fchikt hebbende , aan het hoofd van zyne Legermacht verfcheen in Boeötie, veranderde de fiere ftoutheid der Athenienfsren ras in Verflagenheid, en het yvervuur van demosthenes verflaauwde. De Thebaanen , door hen in d.ze verlegenheid verhaten , moesten vechten op zich zeiven, met dat gevolg, dat hunne Stad verwoest wierd. Te Athene wierd men nu, in den algemeencn nood en fchrik, te raade , demosthenes ouder anderen als Afgezant naar alexander af te vaardigen. Deze vertrok ook werkelyk, in gezelfchap van zyne Medegezanten : maar onderweg, toen men gekoomen was op den Berg Cithteron, met vreeze bevangen voor des jo;-ge;i Konings gramfchap, verliet hy dezelve, en keerde ce rug. Voort daarop zond alexander naar Athene, eisfehende (jj), dat 'er van de Demagogen een van homerus, bet eerst uitgegeeven door allatiu s. (?) ifflfft, 20 als wolf reeds met vertrouwen verbeterde (in plaats van é$r«)°voor dat die Lezing door een Handfchiift bevestigd wierd.  van DEMOSTHENES. 83 een getal (zo idomeneus en du ris zeggen) van Tien; of (zo de meesteen geachtlle Gefchiedfchryvcrs verzekeren) van Acht, aan hem zouden uitgeleverd wör-1 den; met naame demosthenes, folyEuctus, ephialtes, lycurgus, moerocles, damon, callisthe" nes, charidemus. By deze gelegenheid was het, dat demosthenes, vogï1 het Volk Be Fabel verhaald hebbende vart de Schaapén, ,, hoe zy de Honden aan de Wolven overgaven ;" zich zeiven, en zyne Vrienden vergeleek by de Honden, om dat zy het Volk befchermden , maat Alexander, den Macedoniër, den hon. gerigen (V) Wolf noemde. Hy voegde 'er; nog eene andere Gelykenisfe by : „ Even eens, zeide hy} als wy zien, dat de Koop* lieden te werk gaan, wen 'zy', hunne Mon* fiers in een klein Nap jen (j) rond df dagende , door het vertoonen van eenige wei- tii- (r) Eig. den cenloopenclèn. (j) De Koorn- of Graankoopers, hier bedoeld, gebruiken thans geene Napjetis tot hunne Mon. Jlers, maar Sakjensj zo als bekend is, F a  84 het LEVEN nige Graankorrels eene geheele Menigte yerkoopen; juist zo zult Gyl. wanneer Gy ons weinigen overgeeft, ook tevens, zonder dat Gy 'er om denkt, U zeiven altemaal overgeeven ƒ" Deze Byzonderheden heelt aristobülüs de Cafandrenfer, in zyn Gefehiedverhaal opgetekend. — Al 3 nu de Athenienfers hier over raadpleegden, en niet wisten, waar toe zy befluiten zouden , maakte dem "des een einde aan de verlegenheid. Hy ontving naamelyk van de Opgeëischten V Talenten, en beloofde , op zyne beurt, als Afgezant naar den Ko. ning te gaan, en hem ten hunnen opzichte te verbidden: het zy dan , dat hy zich vertrouwde op alexanders Vriendfchap; of dat hy hem verzadigd hoopte te vinden, eveneens als een Leeuw, die zad is (/) Dezen Gefchiedfchryver vonden wy reeds ineermaalen aangehaald in het Lev. van alexat» der, evenwel zonder den Bynaam, welke aanwyst, dat hy gebooren was te Cafandréa , eeite Stad van Macedonië, nog heden onder dien naam bekend. Zie verder van hem voss. de Hhtor. Cr. p. 71, 72. fa er ic. Bibl. Gr, Vol. li, pi «10.  van DEMOSTHENES. §5 is van den verfcheurden roof («). En indedaad, hy haalde den Koning over, verwierf voor demosthenes en de overigen vergiffenisfe, en bevredigde alexander met Athene. Na dat deze vertrokken was, fpeelden dema"des en de zynen (V) den meester, en demosthenes had niets te zeggen. Toen, («) Deze Vergelykinge van albxander met een verzadigden Leeuw moet haare verklaaringe vinden in de pas gebeurde verwoestinge van Thebe, en was ook reeds in het voorgaande door plut. gebruikt. Zie het Lev. van alexander in ons IX D. bl. 51. (v) Eigentlyk (laat 'er flechts tlw. deze, waarom reiske vroeg, „ wie dat warenï en 'er by deed, „ dat de Atkenienfers, die het met de Ma. cedoniers bielden, bier fcheenen bedoeld te wortjen » Het Foornaamwoord , zo even gemeld, wyst zonder twyffel op het naastvoorgaande; waar wy , niettemin, demades maar alléén vermeld vinden. Plut. fchreef dus niet naauwkeurig! maar zeker is het, dat hy demades, en de andere Macedonisch. Gezinde Redenaaren op bet oog heeft. Waarom wy geene zwaarigheid heb. be» gemaakt, dit in onze Vertaalinge uit te drukken. ra  86' het LEVEN Toen, echter, agis, de Spartaan (V), zich in bcweeging Helde, geraakte hy ook voor eenen korten tyd wederom in bcweeginge• maar doordien de Athenienfers niet mede opftonden, en agis fpoedig de nederiaag kreeg, dook hy ook, ziende de magt der Lacedcemoniers vernietigd, we. derom in zyn nest. In dit tydöip geraakte het Pleitgeding aan den gang tegen ctesipiion, over de Kroon (%) , het welk reeds • O) Terwyl alexander darius beoorloogde, deed de Koning van Spana, agis, nog eene poogb-g , om de Grieken van het Macedonifche Juk te bevryden. Doch hy was niet beftand tegen de geoeffende Benden van antipater, die in Macedonië achtergelaten was. Cv) „ Demosthenes had op zyne kosten de Muurcn van Athene doen herftellen. Het Volk, zyne erkentenis daar voor betuigen willende, vereerde hem met eene Gouden Kroon, volgens een Befluit, opgefteld door ctesiphon. jeschiues, jaloers over deze vereeringe van zynen Mededinger, befir-eed dat Decreet van ctesiphon. Dit Geding wierd met grooten omflng bepleit. Demosthenes behaalde door zyne Welfpreekendheid- de Overwinninge. Wy hebben nog zyn3 Redevoeringe: over de Kroon , een gansch vol.  van DE M O S T H E N E S. 87 reeds aanhankel'yk was gemaakt onder het Opper. Archonfchap van ch/erondes, een weinig vroeger ■, dan de Veldflag by Charonea voorviel ; maar waar over de uitfpraak eerst tièfi jaaren laater plaats had, wanneer aristophon eerde Archon was; hebbende het zelve boven alle andere openbaare Pleitgedingen groot gerucht gemaakt, zo wel uit hoofde van het aanzien en den roem der Redenaaren fj), als wegens het edelmoedig gedrag der Rechteren , welke hunne (temmen geensfins uitbrachten naar den fin der Vervolgeren van demosthenes, offchoon dezelve, om dat zy het met de Macedoniers hielden, thans de bovenliggende partye uitmaakten ; maar, integendeel , hem op eene zo vereerende wyze vryfpraken, dat ^eschines nog niet eens koomen Meesterftuk!" Fr. Fort. — Palmerius en dacier maaken uit de Olympiaden , en Archonienlyst op, dat hier eene misrekening is, enmen , voor X, VIII Jaaren tydverloop tusfehen beiden Hellen moet. Barton is van andere Gedachten. Wy zullen ons in dit Tydrckenkundig verfchil niet verdiepen. (y) Demosthenes en .zeschjnes. F 4  B3 het LEVEN eens het vyfde gedeelte der Stemmen wegdroeg (z). Deze ging, overzulks, op ftaande voet henen en verliet de Stad, flytende vervolgens zyn leven op het Eiland Rhodus, of in klein jifie, alwaar hy in de Redeneerkonst lesfen gaf. Niet lang daar na kwam harpalus uit Allen te Athene aan weggeloopen zynde van alexanuer, vooreerst, om dat hy zich door zyne ongeregelde Levens, wyze , aan verfcheidene flechte daaden , fehuldig kende : vervolgens ook , om dat het wreed gedrag zyns Meesters omtrent zyne Gunftelingen hem bevreesd maakte. Deze dan de toevlucht genomen hebbende tot (z) „ Dit was tot groote fchande. De Bef»huldiger moest de helft der Scemmen, en daarenboven nog het vyfde gedeelte van de andere helft voor zich hebben. Anders verviel hy in eene Boete van duizend Drachmen?'' Fr. Vert. (a) ,, Harpalus, door alexander als Bevelhebber te Babyion gelaaten , had, op de buitenfpoorigfte wyze de onmeetelyke Rykdommen, zyner bezorginge toevertrouwd, verkwist, zich aan allerlei weelde en dartelheid overgeevende, op de veronderflelling, dat alexander nimmer zou we-  van DEMOSTHENES, 89 tct het Atheenfche Volk, cn zich met zyne Schatten en Schepen in deszelfs handen overgeevende, vond de overige Redenaaren; die groote en begeerige oogen op den medegebrachteri Rykdom floegen , ftraks gereed om hem te helpen, en de Athenienfers aan te raaden, om dezen Smeekeling op en aan te neemen , en voor zyn behoud te zoggen. Alleen demosthenes ried hun, in het eerst, om harp a lus weg te reagen , en zich wel te wachten van het Gerneenebest, zonder eénige noodzaakclykhcid, ja, door een onrechtvaardig bcdryf, in eenen Oorlog in te wikkelen!" Dan, weinige dagen daarna, wanneer de medegebrachte goederen van har palus wierden onderzocht en opgefchreeven , zag deze, dat de tyederkeeren, om ham rekenfehap af te vorderen. Doch, in het' einde, kennis krygendi van diens aankomst, e'i van de flreasjhe'd, waarmede hy andere plrchtfchendigé Landvoogden behandeld had, verliet hy zyn post, en vertrok, wf duizend Ta. tenten, het overfchot des voorigen Rykdoms, met zjch neemende, na Athene." Fr. Vert. vergeleeken met roberts. Gefch. van Griekenland, II Da bl, 3oa, F 5  9° het LEVEN de Redenaar een zonderling behaagen fchepte ja een' Koninklyken Baker, en bet Graveerfel daar van, en fraai Fatfoen met de ukertte naauwkeurigheid opnam. Hy verzocht hem daarop, „ dit'kostbaar ftuk eens op de hand te weegen-, en te voelen, hoe vmm het wei aan Goud was!" Toen nu demosthenes zich over deszeifs gewicht verwonderde, en vroeg: „ hoe veel deze Beker wel haaien zoude?" antwoordde harpalus met eenen glimlach: „ Hy zal voor U XX Talenten haaien F De nacht kwam fpoedig aan; en demosthe. n e s ontving den Beker met de XX Talen, ten. Harpalus, naamelyk, was 'er onbedenkelyk loos op, om uit het gelaat (ti) eenes Gouddorftigen; uit het opfparren, en den flag zyner oogen uit te vorfchen, wat 'er binnen' fchuilde. Ook was demosthenes tegen deze verzoekinge geensfins heiland : maar liet zich, getroffen door het Gcfchenk, en, als het ware, te gelyk met hetzelve eene Bezetting binnen gekreegen hebbende, aanftonds winnen voor harpalus (£) i'v't;, niet »l2 ii et LEVEN opfiond, en fportende zeide : „ Hoe, Athenienfers ! zult Gy naar hem niet luisteren, die den Beker heeft? Qd) Harpalus wierd daarop voort uit de Stad weggezonden, en de Redenaars, vreezende, dat men bun rekeninge afvorderen zou van-de geroofde Schatten, beraamden een gefbeng onderzoek, 'waar by men , rondgaande , alle huizen doorzocht, behalven dat van callicles, den Zoon van arrhenides ( Men heeft dit zoggen,zo wei als de geheele Gebeurtenis ook toegefchreeven aan ^esciiinBs, en  van DEMOSTHENES. 95 hy cfroeg zyn Ballingfchap ten hoogden kleinmoedig, veelal op Mginé, of te Tros. zen en wel in dier voege, dst het nog meer ftrekte tot eere van demosthenes. Men verhaalt, naamelyk , dat zes cm nes het Geding verlooren hebbende ov'er de Kroon (zie hier boven) en Athene verlaatende , om zich naar Rhodus te begeeven, demosthenes zich te Paard zettede , en hem achtervolgde: dat zesciiines hem ontwaar wordende zich verlooren achtte; maar dat demosthenes, genaderd zynde, hem aanfprak met de taal van een edelmoedig Vriend, en hem een Ta< lent aan geld ter hand ftelde , om zich daarmede op zyne vlucht te helpen : dat .esciiines toen die fchoone Woorden uitte, welke wy hier vermeld vinden. Ik wenschte wel, ter liefde vandemosthenes, dat men aan dit Verhaal geloof inogt flaan. Want het is veel roemwaardiger fraaie daaden te doen, dan fraaie woorden te uiten. Dan zo men zich hier aan houden moest had plut. het zeker niet vergeeten. Ook is het gezach, waar op het fteunt, geenfins te vertrouwen. Men treft het nergens aan , dan in de zogenaamde Bibliotheek , of Uittrekzelen van photius [n. 265]. Dan met zuike Verzamelaars moet men voorzichtig omgaan! Zy voegen dikwerf, uit gebrek aan geheugen, of andere ocrzaaken-, dingen byeen, die onderfcheiden zyn. Wel is waar, dat in de Levens der'X Redenaaren, welke men in het Ilde D. der Werken van plut. aantreft, geleczen wordt,  $6 het LEVEN zen nederzittende, en van daar mee betraand de oogen, naar Attica henen ziende. Ook worden 'er eenige hem weinig voegende Uitdrukkingen gemeld , die men wil, dat hy zou gebezigd hebben, en welke niet zeer overeenkomftig waren met de Volksbehaagcn. de Grootfpraak te Athene door hem op het Sprcekgeftoelte gebruikt. Men zegt, naamclyk, dat hy, genoodzaakt zynde de Stad te verhaten, zich onder weg omkeerende, de handen naar de Burgt zou uitgeuxekt, en Uitgeroepen hebben: ,, O minerva! „ Befcherm - Godin van Athene! hoe komt „ het dog, dat gy vermaak kunt.fcheppen .,, in die drie allerhaatclykfte Dieren; den „ Nachtuil, den Draak, en het Volk?" — Ook ontried hy de Jongelingen , die tot hem kwamen, en zynen omgang zochten, zich aan Staarszaaken en het Volksbcfttcr over te geeven, zeggende, „ dat byaldion hem , wordt, dat demosthenes JE s p H i N E s by zyrt uitwyken volgde, hem vertroostte, en met een Talent aan geld vóórzag. Maar vetder wordt daar niets by gedaan. — Daar nu plut. bier ter plaatze (geen woord van dit alles rept, overtuigt d,t my , dat de genoemde Levens der. X Redenaaren.. van eene andere hand he.ko.nflij[ zyn." Fr. Feit.  van DEMOSTHENES. 97 hem, voorhenen, twéé Wegen waren voorgemeld geweest, de een henen leidende naar het Spreekgeftoelte en de Volksbyeenkomst, de andere, daarentegen, naar het Verderf; by, mits vooraf kennisfe hebbende gehad van alle de Onaangenaamheden, Verfchrikkingen , Afgunst, Laster en veelvuldigen Stryd, aan het Staatsbeftier verknocht, veel grooter lust gehad zou hebben om den genen in te (laan , die rechtftreeks ter dood was (trekkende!" Dan , geduurende nog de Ballingfchap, Waar van wy zo even fpraken , kwam alexander. te fterven, en het Bondgenootschap onder de Grieken kwam weder tot (tand, welker Bevelhebber leostiienes de Wapenen met zo grooten voor. fpoed voerde, dat hy antipater in de Stad Lamia (h) infloot en belegerdeTen dezen tyde namen pytheas, de Redenaar , en callimedon, bygenaamd c a- Zie hier boven het Lev. van PHocros, in ons X D. bl. 74, 75. en het Lev. van pyr« shüs, VI D. bl. 5, en daar de Aantek. XI. deel, G  98 het LEVEN carabus (Q, de wyk uit Athene, en voegden zich aan de zyde van antipater, met welks Vrienden en Afgezanten zy by. de Griekfche Staaten rondtrokken, dezelve den Afval ontraadende, en waarfchuwende , om niet naar de Athenicnfers te luisteren. By deze gelegenheid was het, dat demosthenes zich hy de Af. gevaardigden van Athene (k) voegde , en uit al zyn vermogen medewerkte ,. om de Gemeenebesten te beweegcn de handen in een te flaan , en met vereenigde krachten de Macedoniers uit Griekenland te verjaagen. Phylarchus (/) verhaalt ons, dat 'er toen eene fcherpe Woordenwisfelinge voorgevallen zy in Arcadie, tusfchen bytheas en demosthenes , wen de eerstgenoemde in de Volksvergaderinge der Arcadiers de zaak der Macedoniers; en de laatstgemelde die der Griekfche Bondge. noo- (i) Ook van dezen hebben wy voorbenen in het everssémeld Leven van phocion meldiuge gevonden, X D. bl. 86. (k~) POLYEUCTUS en HYPERIDEt. (0 Zie van hem ons ii D. bl. 31c.  van DEMOSTHENES. 99 nooten verdeedigde. Pytheas zoude toen gezegd hebben, „ dat, gelyk wy het daar voor houden, dat in het Huis, waar heên wy Ezelinnen melk zien draagen , voorzeker eenig kwaad fchuile; het, eveneens , kwaalyk gefield moest zyn met elke Stad, werwaart Gezanten van Athene wierden afgevaardigd!" — maar demo. sthenes zou de Gelykenis tegen hem hebben omgekeerd , door te zeggen , „ dat zulke Ezelinnen - melk een kostelyk middel was ter geneezinge ; en dat de komst der Athenienferen ook juist zo tot behoudenis verflrekte van hun, die zich in gevaar bevonden !" — Het Volk van Athene, van deze dingen onderricht, fchepte zo veel genoegen in dit bedryf van de mos the. nes, dat 'er by openbaar Volksbefluit: wierd bepaald, „ dat hy uit zyne Ballingfchap zou te rug geroepen worden 1" Het Voorltel hier toe wierd ter Vergaderinge ingebracht door demon, den Paanienfer, eenen Neef van demosthenes: voorts wierd 'er ten fpoedigflen eene Galeie afgezonden, om hem van iEgina af te haaien. By zyne aankomst, en optocht uit G 2 dea  IOO het LEVEN" den Piraieus bleef 'er geen Overigheidsperfoon , noch Priester achter ; maar de geheele Menigte van alle de Atheenfche Burgeren trok hem te gemoet, en ontving hem met de grootlte hartelykheid. 't Was toen, dat hy, volgens bet fchryven van demetrius, den Magnejl.tr, zyne handen ten hemel ftrekte,, en zich zeiven gelukkig verklaarde wegens een' zo lchoouen dag, cn dat zyn te rugkomst voortrelfclyker mogt gerekend worden , dan die van alcibiades, om dat zyne Medeburgers hem uit eigene beweeginge te rug geroepen hadden , en niet door hem met geweld daar toe gedwongen waren ! Daar, echter, de Geldboete, tot welke hy verweezen was, al nog van kracht bleef f (want het Mond volgens de Wet niet vry het Vonnis uit gunst te vernietigen) bedacht men eenen vond, om die Wet in dezen krachteloos te maaken. Want daar het by de Athenienfers de Gewoonpe was, by het opdraagen der plechtige Offerhan. de aan jupiter, den Behouder, aan die gene, welke het Altaar daar toe in gereedheid brachten en verfierden , eene ze- ke.  van DEMOSTHENES. lor kere öeltfomme uit te tellen , droeg men thans de vervaardfgiMg en bezorging hier van aan demosthenes op voor L Talenten (ril) , waarop juist de Geldboete, hem opgelegd, beliep. Evenwel had hy, na zyne terugkomst, geen lang genot varrzyn Vaderland ; wyl de zaaken van het Griekfche Bondgenootfchap fpoedig achter uit, cn te nicte liepen. Want de Slag By Cranon viel (7;) voor in de Maand Mstagshmon : in de Maand Bccdromion trok de Macedonifche Bezetting binnen de Vesting Munychia : in de Maand (f/i) Zulke cpsnbaare Dienjlen (iJitt?*vfvUi') moesten door de ver.iioogendfte Burgers veelal uil eigene Beurze worden gehoed. Maar in dit geval had 'er eene zekere Aanb:fieedingt plaats, «1 's Lands Schatkist droeg, de Kosten. — In het geen oumiddeiyk volgt geeven wy de voorkeuze aan de Leezinge é's-ov, in ftede van ontp. (k) „ Cfanen was eene Stad van Thesfalie, by de Rivier Per.eus, alwaar antipater en c rate rus hunne Legermacht vereenigd hebbende die der Grieken floegen." sart. — Van de hier verder gemelde Attifche Maanden zie ons VII D, |L 400. 1 D. bl. 131, 132. nog I D. bl. ïU, G 3  rca het LEVEN Maand Pycnepfion , eindelyk , fiierf © emos the nes; het welk op deze wyze toeging. Na dat 'er tyding was ingeloopen , dat antipater eri craterus met hunne Benden Athene naderden, weeken (ö) demosthenes en zyne Vrienden nraks heimelyk urt de Stad , en de Volks- (*) ^e Redenaars van de Tegen-Macedonifche Party vluchtten niet (zo als men over het algemeen gelooft) uit vreeze voor antipater, welke nog riet geëifcht had , dat dezelve aan hem zouden worden overgegeeven: maar om dat zy vreesden, dst de fmert van het Volk , over de rampzalige uitkomst van den Lamiafchen Oorlog, in woede mogt verkeeren tegen de Bewerkers van den Afval. Toen nu demosthenes, en zyne Medeftanders, hunne behoudenis aldus in de vlucht gezocht hadden, wierden zy, voor dat men nog Afgevaardigden aan antipater had toegefchikt, door het Volk ter dood veroordeeld, zoplutarchus en suidas verzekeren: of, ten minden, met Balling* fchap geftraft, naar het fchryven van nepos. Op wat recht dit Vonnis iteunda, is niet al te biykbaar. Misfchien befchuldigde men hen van kwaadeu handel in het Staatsbeftier; of was hunne Misdaad, dat zy de Stad in zulke akelige omitandigheden verlaaten hadden. Iets het geen men te Athene gewoon was met de Pood ie (haffen.'* BARTON,  van DEMOSTHENES. 103 Volksvergaderinge verwees hen daarop ter dood: van welk Vonnis demades bet Opftel vervaardigde. Daar nu van deze Vluchtelingen de een zich hier, en de an. dcre daar henen begceven had, vond antipater goed eenigen van zyn Volk rond te zenden om hen te vatten; van welken de voornaamfte aanvoerder was' zekere a-rchias, die daar van daan den bynaam kreeg van Phygadolheras (ƒ>} Men wil, dat deze, die een Thuriër van geboorte was, zich voörhenen opgehouden had met het fpeelen van Rollen in de Treurfpelen. Zelfs verhaalt men, dat polus, de JLgineter, die alle de overigen in deze Kunst heeft overtroffen, zyn Leerling zy geweest. Maar hermippus telt archias op' onder de Leerlingen van den Redenaar lacritus (#> Demetrius verzekert, dat hy, als Toehoorder, genot hebbe gehad van den dagelyk- fchen (j») d. i. de Spoorhond der Vluchtelingen. (jf) Onder de Redevoeringen van demosthenes is 'er een tegen lacritus. Barton aieent, dat dit dezelfde is. G 4  ïo| het LEVEN fchen omgang met anaximenes f».— Deze archias, dan, liet eerst den Redenaar hyperides, en aristonicus, denMarathonier, en himer^us, den Broeder van demetrius, den Phale. recr, te /Egina , waar zy de tcevlucht genomen hadden tot de Kapel van aïax (O ■, van daar wegrukken, en zond ze naar Cleona (Y), aan antipater, alwaar men hen om hals bracht. Zelfs zou, zo men zegt, aan hyperibes de Tong zyn uitgcfneeden (V). ü Voorts CO Ana ximenes, de Lampfacener, bekend als Redenaar en Gefchiedfchryver, over Wien mer» kan naleezen de Schryvers, aangehaald door fa. b r iciu s Bibl. Gr. I, 815. (0 Deze Kapel, of Tempel, wordt ook ver. meid door pausanias, bl. 85, uit welke plaats bryane en du soul voor AlaxfMn hier leezen willen AÏ«fj«(»v. (O Zie ons voorg. X D. Lev. van phocion bl, Pr. (u) Volgens den Schryver van de Levens der X Redenaaren, kwalyk aan plut. toegefchreeven, zou hyperides, onder de folteringen, zich de Tong gedeelteiyk hebben afgebeeteu, ten einde niet gedwongen te worden de geheimen van den Staat te ontdekken.  van D EM O S T H-E-N E S. ïo$ Voorts vernomen hebbende, dat demo. s Thene s zich op Calauria (v bevond, in den Tempel van neptunus, cn aldaar als Smeekeling by het Altaar nederzat, voer hy derwaarts met Vrachtfchepen over, en voorts met zyne Thracifche Trauwanten aan Land geflapt zynde , trachtte hy demosthenes over te haaien, „ om op te liaan , en zich goedwiliig met hem ?;e begeeven naar antipater: want dat hem daar niets kwaads zou overkoomen!" Dan het was juist gebeurd, dat demost.henes dien zelfden nacht in den flaap een vreemd gezicht had gezien. Hem dacht , naame'yk , „ dat hy als Tooneelfpeelder, in het vertoonen van een Treurfpel, tegen arciiias kampte ; maar dat hy, febopn toegejuicht, en de Aanfchouwers.opgeioogen houdende, noehthans achter moest, liaan , door mangel van Toeflei en -Sieraadien" (V). Wanneer, derhaJ- ven, f» .Vergel. de Anitek. op her Lev. van. mocio h, bl. gr, (w) d. i. Toneelklederen, en verdere Sieraaden, ihfvx) Damfers, enz. — Deze Droom, en de G 5  ÏOfJ HET'LËVEN ven, archias hem met vele vriendelyke woorden aan boord kwam, floeg hy, zo als hy daar gezeten was, zyne oogen opwaarts, zag hem aan, en zeide: „ Gelyk „ Gy my, o archias, nimmermeer be„ koordet, fpeelende op het Tooneel; zo „ zult Gy my nu ook met uwe fraaie „ beloften niet bekoor en ƒ" Toen nu archias, hier over vergramd, begon te dreigen, zei demosthenes; „Thans „ fpreekt Gy eerst recht van den Macedo„ nlfchen Drievoet! Zo even fpeeldet Gy „ met hst Momaangezicht Qxj" voor ƒ „ Maar toef een weinig, tot dat ik eeni. ge beflellingen opteken voor myn Huis. „ gezin T Dit gezegd hebbende, week hy eenigfins verder af naar het binnenfte van den Tempel, en een Schryftafeltjen genomen hebbende , even als of hy voorneemens was te fchryven, bracht hy de pen volgende fcherpe Gezegden van demosthenes, aan archias gericht, fchynen te bewyzen, daï deze in vroegere tyden Tooneelfpeelder was geweest. O) Met het Momaangezicht voor fpeelden, by ouds, alle de Toneelfpeelders.  van DEMOSTHENES. 107 pen aan zynen mond , beet daar op , zo als hy onder het peinzen en fchryven ge. woon was te doen , en hield ze dus gednurende een geruimen tyd. Vervolgens zieh met zynen Mantel bedekt hebbende, liet hy het hoofd voorover hangen. Alwaarom de Wachten, welke aan de deuren, ftonden , hem begonden uit te lacchen ,. wegens zyne gewaande Vreesachtigheid,. en hem eenen yerwyfden, en lafhartigen bloodaart noemden. Maar archias trad zeil'naar hem toe, en porde hem aan om op te liaan, herhaalende tevens zyne voorfeé redenen en beloften, „ dat hy de zaakën voor hem goed maaken , en hem bevredigen zou met antipater!" Waar op demosthenes, voelende, dat het Vergif reeds by hem doordrong, en de overhand kreeg, zyn hoofd wederom ont. dekte, en archias ftyf aanziende, zeide: „■• Staat Gy nu niet al gereed, om de rol „ van creon uit de Tragedie (jy) te „fpee- (y) „ Hier wordt gedoeld op het Treurfpcl van ïoj'iiocles, Antigone genaamd , v. 25. alwaar CKeon- veibied-, dat het Lyk van polynice»,- die  ioS het LEVEN £*fpedsn;- en dit'myn lichaam' onbegraa^ ,, ven voor de -Honden te werpen? -—„Ban, wat'tky belatigfi ' o "hoogwaardi„ ge neptunüs ! -ik fla nog leevende „ op,'om nif uit uwen Tejnpel te begee„ ven : urwyl an ti,pa-trr , én. zyne „ Macedoniers , daar, ,•, niet ge. „ fchroomd bèhbeti dit w Heiligdom te „ bezoetelcn f Dit gezegd , en begeerd hebbende, dat men hem zou onderiteunen, daar hy reeds beefde en waggelde, viel hy, zo als hy voortging, en zich van het Altaar.verwyderde, neder, en gaf, onder het loozen van eenen diepen zucht, den geest. Ar is ton (Y) verzekert, dat hy het Gift in diervocge uit de Schryfpen gczoo» gén hebbe , als hier voor door ons verhaald die regen zyne Vaderftad de Wapenen had gevoerd, begraaven worde." bryane. du soul. (s) „Vossius verftaat aristou, van C'iios. — Dan het geen hier aan «riston wordt toegefchreeven , ftaat in de opgenitlde Levens der X Redenaaren , ais verhaald wordende van zekeres «atïrus. (Tom. II, ps 847, A.) dezelfde.  van DEMOSTHENES. 109 haald is. Maar een zekere pappus 0*)» wiens Gefchiedenisfe door hermippus opgenomen is , geeft berichc, dat mén, na dat hy hy het - Altaar nedergevallen was, op zyn Schryftafeltjen gevonden had het begin eenes Briefs , door hem gefchreevcn, in deze woorden: „demosthenes aan antipater :" zonder meer; en dat, wanneer men zich over ee. nen zo plotzelyken dood verwonderde, de Thraciers, welke aan de Tempeldeuren hadden geltaan , verhaald hadden , „ dat hy iets uit zeker windzel in de hand genomen , daar na aan zynen mond gebracht, en vervolgens ingeflokt had, het geen zekerlyk het Vergif moest zyn geweest: maar dat zy, voor zich , gemeend hadden, dat het geen hy inflokte Goud was." Dat ook het Slaavinnetje, gewoon hem te bedienen , toen archias en zyne Krygs- knech- (a) Deze pappus worde van fabïucius, B. Cr. Vol. VIII, p. 210, onder'de andere pappi opgeteld, uit deze zelfde plaats: want meer na. richt fchyiu 'er niet van hem te vinden. Hermippus wordt zeer dikwyls doox onzen Schryver aangehaald.  na HEf LEVEN knechten haar ondervraagden, gezegd had, dat demosthenes reeds van voorlangen tyd gewoon was geweest dien Band als een behoedmiddel Qb) te draagen. Ook eratosthenes zelf (f) getuigt, ,, dac hy het Gift in eenen kollen Ring bewaard, en dien Ring als eenen Armring gedraagen hebbe." Verder zal het niet noodia; zyn , de verfchillende Verhaalen hieromtrent van anderen , die over hem gefchreeven hebben , en welke eene' Z£er groote menigte ukmaaken, hier alle op te haaien. Alleen moeten wy nog melden, dat demochares (y_), een Nabeftaande van de- (b) Of Prefervattcf; anders yfmuletum. (<•) Leest men zo , dan ziet dit op het hoot» gezach van eratosthenes. [dat ook gevolgd wordt van plinius H. N. XXXIII B. i h ] volgens de Aanmerk, van wtttenb. op de Selett. Ui tor. p, 428. Beter, evenwel, dunkt het onj te zyn , dat men voor *i1o\ leeze min. wanneer men in onze Overz. het w. zelf kan weglaaten. 00 De gewoane, maar bedorvene, leezinge is Democharis. Hy was een Zusters Zoon van demosthenes. Vele anderen hebben van delen Redenaar en Historiefchryver bericht gegeeven :  van DEMOSTHENES. iti demosthenes, van oordeel zegt te zyn, „ dat een zo fchielyke , en weinig fmertelyke dood hem toegefchikt zy door de begunftiginge en voorzienigheid der Go. den , ten einde hem aan de Wreedaartigheid der Macedoniers te ontrukken l* Hy eindigde zyn leven op den festienden van de Maand Pyanepfion, welke eigende dag de akeligfte-is der Feestdagen van ceres, wanneer de Thesmophoria worden gevierd. Want de Vrouwen brengen denzelven vastende by het Beeld der Godinne door ($). Het Volk van Athene bewees, niet lang daarna, aan demosthenes het verfchul. digd eerbewys , door een koperen Standbeeld voor hem op te richten, en door een openbaar Befluit vast te ftellen, dat aan den oudften uit zyn Geflacht het on. derhoud ftaatswege in het Prytaneum zou geworden. Ook wierd toen op het Voet* ftuk ▼en: mur door niemand is dit naauwkeuriger gefchied, dan door ruhnken, ad Rutil. Lupum, p. 7. volgg. (e) „ Waarom dezelve ook »i-eV*, d. i. de Fastinge, wordt geheecen." barton.  112 HET LEVEN ftuk van dat Standbeeld het; alom bekend Opfchrift geplaatst: „ Waart Gy , demosthenes! zo kloek geweest ter hand, Als in Befpraaktheid beide en wonder vlug Ver» ftand; De Macedoniër zou dan niet triomfeeren, Noch vreemd Geweld het Erf der Grieken overheeren." want zy, die ons vertellen, dat demosthenes zelf dit Opfchrift vervaardigd zoude hebben op het Eiland Calaurta , toen hy gereed ftond het Vergif in te neemen, toonen daar door groote Beuze. laars te zyn (ƒ), Korten tyd, voor dat ik myne reize naar Athene aanvaardde , zegt men , dat aldaar het volgende gebeurd zy. Een zeker Soldaat, op de eene of andere Be. fchuld iginge, gedagvaard zynde voor zynen Bc- (ƒ) Dit is, niettemin, onder anderen, het Verhaal van demetrius, den Magnefier. volgens den Schryver vaa de Levens der X Redenaaren t «a. pU ■ ■ '  van DËMOSf HE'NES. 113 Bevelhebber (g), plaatste het geheele fommetjen geld 5 dat hy had , in de handen van het gemelde Standbeeld van demosthenes; dit nu ftond met de vingers in een en doorgeftooken. Naast het zelve ftond een niet zeer hooge Platanusboom, waar van een aantal bladeren, (het zy dan door den wind by geval daar henen gericht, of door den Man zeiven ter bedekkinge aldus gefchikt) daar om henen en over hangende, veroorzaakten, dat het geld een langen tyd verborgen bleef. Maar wanneer de Soldaat nu derwaart te rug gekeerd was , zyn geld wel bewaard had wedergevonden , en 'er van deze gebeurtenis een gerucht was uitgegaan, wed- yver- (g) Reiske meende, ., dat men ui: dit Verhaal befluiten mogt, dat de Bevelhebber, voor welken de Soldaat verfchynen moest , ver van de hand was, en hy dus zeer lang uit Athene zou moeten afweezig zyn." Wy vinden geene aanl«iding tot die gedachten ; maar houden het voor waarfchynelyk , dat deze Man zich aan Diefllal, of Roof had fehuldig gemaakt, en daarom zich van het Geld ontdaan, ten eiude men de bewyzen tegen hem niet by hem mogt vinden. XI. deel. H  H4 . Het LEVE N yverden vele geestige Vernuften ondèrlir% met rnalkanderen in hec vervaardigen van Puntdichten , van welke het onderwerp was de Onomkoopbaarheid cn Eerlykheid van demosthenes. Belangende demades: deze had geen lang genot van het onlangs verworven Aanzien. De Wraakgodin , die ftraffe wilde uitoeffenen over den dood van demosthenes, voerde hem naar Macedonië, waar van hy de Beltierders op eene zo fchandelyke Wyze had gevleid; die hem echter nu zy. nen wel verdienden loon wedervaaren lieten. Hy had hun reeds voorlang tot eenen last verftrekt , waar van zy wel wenschten zich te kunnen ontdoen; maar thans verviel hy in eenen ftrik , waar uit hy niet ontkomen kon. Men onderfchep. te, naamelyk, Brieven van hem, waar by hy perdiccas (/*) aanfpoorde om op Ma. (A) Dat het geheugen (hoe fterk anders} onzen veelweetenden Schryver wel eens bedroogen hehbe, zagen wy in het voorgaande een en andermaal, In het Lev. van phocion , dat na dit gefchree-  van DEMOSTHENES. 1151 Macedonië los te gaan, en de Grieken te verlosfen, welke, zo hy fehreef, aan een oud en rottig touw hingen! doelende daar mede op antipater. Als nu dinarchus, de Corinthier (7), eene Befchuldiging hier over tegen hem had ingebracht, ontftak casander in zo feilen toorn, dat hy den Zoon van demades in de armen zynes Vaders doorlfak , en verder bevel gaf, om ook hem zeiven op ftaande voet van kant te helpen ; die thans , in deze rampzalige omftandigheden, ondervinden moest, hoe waar het zy : „ dat de Verraaders zich zeiven het eerst verraaden!" (kj het geen demosthenes hem zo menigmanlen voorfpelde, maar hy nimmer had willen gelooven. Zie ven is, (zie X D. bl. 91.) verhaalt plut. dat de Brief van demades niet aan perdiccas, maar gericht was aan antigonus. Zie ons X D. bl. 93, 9)' (i) Van wiens treurig uiteinde wy bericht bekwamen in het zo even aangehaald Leven van ihocion, bl. 106, 107. (£) Eig. ftaat 'er vtrkooptn, H 2  ti6 het LËVEN van DEMOSTHENES. Zie daar, myn waarde sosius, de Le, Vensbefchryvinge van demosthenes, by een gebracht uit het geen wy of geleezen hebben, of, door hooren zeggen, van elders ontwaar geworden zyn. HET  HET LEVEN- VAN CICERO. XI. DEEL. yf\   HET LEVEN VAN CICERO, 4™—-—;— ; —-——— J3e moeder van cicero, hel via genaamd, was, zegt men, van goeden huize, en van een gedrag, ilrookende met hare afkomst: maar aangaande zynen vader lopen de berichten wyd uit elkander. Volgens zommigen was dezelve in eenen vollers winkel geboren en opgevoed, terwyi anderen hem tot eenen aframmeling maken van tullus attius, die met roem als Koning (a) over de Volfcen gehecrschc heeft. (rf) kening wis oudtyds de algemeene benamhg van elk opperhoofd, hoe klein ook zyn gebied, ware. Dus waren in Italië een aantal lieden, die Élk haren byzonderén Koning hadden. De Vorsc der Volfcen hier gemeld, is de zelfde, tot wieri CORtOLANüs, Uit Rome gebannen, z\ne toefltigt nam. Zie het leven van coriolaxOs , hi IA aj ft*  4 het LEVEN heeft. Hoe die ook zy, waarfchynlyk althans is 'het, S&t de eerde van zyn gedacht, wien de bynaam van cicero gegeven is, een voortreffelyk man is geweest,'zodat deszelfs nakomelingen, wel verre van dien naam te verfmaclen, 'er op gezet waren om dien te voeren, hoe zeer dezelve in 't gemeen tot fpottcrny verftrekte. Want men moet weten , dat Cicer by de Latyncn eene erwt beteekent, en dat die man op de punt van zyne neus een zeker uitwas had, eenigzins gclykende naar eene erwt, en daarvan dien bynaam heeft gekregen (£). Van onzen cicero , wiens leven wy thands befchryven, verhaalt men, dat hy, toen hy voor het eerst naar eenen eerepost ftond, het Derde Deel dezes werks. Cicero zelf wil Van deze Koninglyké afkomst niér weten. Men zie hier over middleton's Life of Cicero. (/;) Pt inius (///r/. Nat. XVIII. 3.) geeft eene andere reden van dezen toenaam, willende, dat de eeille, welke dien voerde, denzelven, even ais de Fabiusfen, Lentulusfen en meer anderen, daarvan bekomen heeft, om dat hy beter dan andere landlieden (langde in het aankweken van erwten. Dit gevoelen vindt ook jnootEioa. aan nemelykeir.  van CICERO. 5 ftond, en in het bewind zocht te komen, door zyne vrienden vermaand zynde om dien naam afteleggen, en eenen anderen aaptenemen, op eenen hoogen toon ten andwoord gaf, dat hy zyn best zou doen, om den naam van cicero nog beroemder dan dien der se a u ruSs en en catulussen te maken. Qusstor zynde in Sicilië bragt hy den Goden een gefchenk in zilver ten' offer, en liet zyne twee voorde namen, marcus en tullius, daarop fnyden, maar in plaats van den derden moest de werkmeester, op zyn bevel, aardigheidshalve eene erwt daar naast zetten. Das verre, wat zynen naam betreft. 'Er wordt gezegd, dat cicero door zyne moeder zonder fmert of arbeid ter wereld is gebracht op den derden der maand Januarius, op welken dag nu de Overhe* den gewoon zyn offeranden te doen voor het behoud van den Imperator (c). Ook zegt de overlevering, dat zyne voedfter eene verf.hyning heeft gehad, die haar te kennen gaf, (V) Deze dag werd daarom byzpnder Vota gc» roemd. Zie casaubomjs ai Hist. 'Aug. Script, in Lladriano C. 23. [** 3]  é het LEVEN gaf, dat haar voeddcrling tot groot he|l van den Romeinfchen ftaat zoude opgroeijen. Deze voorzegging, hoe zeer ook dat zoort van dingen anders voor drooraen en beuzelingen gehouden wordt, heeft hy al ras, toen hy in zyne leerjaren gekomen was, vervuld, door zyne uiritekende vatbaarheid en vlugheid in 't leeren, waardoor hy onder zyne medeleerlingen zq vermaard wierd, dat de vaders van zommigen van tyd tot tyd de fchool kwamen bezoeken o,m cicero, te zien, en van deszelfs zo hooggeroemde -vlugheid en fchranderheid in. perzoon ken» nisfe te nemen. Anderen, min heusch,werden op hunne kinderen vertoornd, wanneer, ze zagen, dat dezen over lbraat gaande c ic e r o eershalve in hun midden lieten gaan. Hy bezat nu wel dien aard, welken plato, als nodig ter beoefening van wetenfchap en wysbegeerte vordert, (jl) zynde gefchikc cm () Zie over dezen onze Aanteek. by het Leven van jul. cjesür, bi. 9. De zaak echter, waarover toen d acisr , t'11 hier rualdus met plutar. ciius twisten, fchynt den Heer wytthnïach nog niet zo uitgemaakt, drt men met zekerheid daarover" k?n béniriVfi. Zie deszelfs Anotatt. ad iLüTARcu. in Stit&h princ* iiisior. p.5430.''  van CICERO. 13 Honden de verdere aanwezenden verwonderd, •cn overlaadden hem om ftryd met loftuitingen; maar apollonius, die onder het hooren geene blyken van genoegen had gegeven, bleef, nadat de redenaar geëindigd had, eenen geruimen tyd in gepeins zitten; eindelyk, ziende dat cicero hier. over verlegen was, riep hy uit: U, ci„ cero, moet ik pryzen en bewonderen, „ maar het deert my van wegen Grieken. „ land, daar ik zie, dat de eenigfte voor„ rechten, die ons nog waren overgeble„ ven, geleerdheid en welfprekendheid, „ door u ook aan de Romeinen zyn geko„ men," Terwyl dus cicero vol van goede hoop de ftaatkundige loopbaan dacht intetreden, werd hy in zyne drift geftuic door een antwoord van 't Orakel: want toen hy apollo te Delphen om raad vroeg, door wat middel hy het meest beroemd zou kunnen worden , kreeg hy uit den mond van de Orakel Priesteres tot befcheid, dat hy zyne eigene natuur, en ' niet het oordeel der menigte, moest volgen. Toen hy dus te Rome gekomen was, gedroeg hy zich in 't eerst zeer omzichtig , en ging niet dan fchoor-  i4 het LEVEN fchöorvoetende,, over tot het daan naar eerambten (Ij. Hy was dau ook in geen aanzien, en moest zelfs de feheldnamen van Griek' en Schoolgeleerden hooren, die by het gemeende dag van volk te Rome zeer in gebruik zyn. Dan daar hy uit zich zeiven eerzucht bezat, en deze doör zynen vader en zyne vrienden nog daarenboven wierd aangeprikkeld, gaf hy zich aan het pleiten; en van nu af deeg hy niet langzamerhand ten hoogden trap van aanzien, maar fehitterde eensklaps in vollen luister, en dreefde alle de pleit-redenaars verre voorby; Ook verhaalt men, dat hy in 't eerst hetzelfde' gebrek in de uitfpraak hebbende als de-' mosthenes, zich zorgvuldig liet onderrichten deels door den Blyfpeler röscïus^ deels door den Treurfpeler jesopus* Van den laatstgenoemden verhaalt men deze byzonderheid, dat hy eens de rol fpelende Vatï (/) Reeds in bet volgende jaar na zyne terugkomst te Rome is hy Quaïstor geworden; 't welk niet al te wel fehynt te frroken met het gene p l ütarchus in 't voorgaande van hem zegt, dat hy in 't begin, na zyne terugkomst in deirad, geener* moed had om naar eerambten te ftaan; waarom' dan' ook het laatstgenoemde' doof hiddlcto^ wordtföjfêTtgefpïoktfn.  vak CICERO. Ij van atreus, zo als die bedacht was op een middel om zich op thyestes te wreken, eenen der bedienden, die onverhoeds over het tooneel hem voorby kwam lopen, terwyl hy door drift geheel vervoerd was, met den fchepter zulk eenen ilag gaf, dat hy dood nederviel. Ook heeft de goede uitvoering cicero niet weinig geholpen om in het overreden wel te fiagen; en ter befpotdng van de redenaars van zynen tyd, die tot geweldig fchreeuwen hunne toevlugt namen, plagt hy te zeggen , dat zy uk zwakheid zich van 't fchreeuwen bedienden, even als de kreupele van een paard. Dit flag van boert en fpotterny deed in 't pleiten voor de vierfchaar goede uitwerking, en kon daar behagen; maar door het overdadig gebruik, 't welk hy daarvan maakte, gaf hy aan menig eenen ergernisfe, en kreeg den naam van onbefchoft te zyn. Quaestor geworden zynde in eenen tyd van gebrek aan koren , en Sicilië tot zyn Wingewest bekomen hebbende, gaf hy in 'teerst aan de ingezetenen groot ongenoegen, genoodzaakt zynde koren vandaar naar Rome over te zenden. Dan de proeven, die hy bun vervolgens gaf van zyne goede zorg, recht*  i6 het LEVE N rechtvaardigheid en zachtmoedigheid, maakten , dat zy hem meer achting toedroegen dan immer eenen Landvoogd te voren. Toen eenigen tyd daarna een aantal ■Romeinfche jonge lieden van aanzien en van voorname buizen, aangeklaagd wegens wanorde in den krygsdienst en lafhartig gedrag in den oorlog, naar den Landvoogd van Sicilië wierden gezonden, heeft cicero dezelven trcffelyk verdedigd en gered. Als hy nu met een vry hoog gevoel van deze zyne verrichtingen weder naar Rome kwam, had hy, volgens zyn eigen verhaal, eene kluchtige ontmoeting. Te weten op zyne reis door Kampanië zekeren aanzienlyken man aantreffende , dien hy voor zynen vriend hield, vraagde hy dezen, wat men te Rome zeide cn dacht van zyne verrichtingen; in h<~t denkbeeld zynde, dat hy geheel de ftad met zynen naam en .den lof zyner ui;gegevoerde daden vervuld had. Daarop vraagde de ander: „ Waar zyt gy dan in de. „ zen tyd geweest, cicero?" Dit maakte hem geheel mistroostig, daar hy zag, dat het gene van hem gefproken was, in dc ftad even als in-de wyde zee was neergekomen, zonder hem eenigen roem bytezet.  van CICERO. 17 Zetten, (tri) Daarop zyne otnftandighedett nader overrekend hebbende, begon,hy zyne eerzucht vry wat intetomen, begrypende dat de roem, dien hy zo drifrig najaagde, iets was 't welk geene palen kende , en waar aan geen einde was te zien. Desniettegenfraande bleef hy buitenfporig verliefd op lof, en behield zyn gehele leven door eene onmatige drift naar roem, die te meermalen den glans zyner goede daden deed taanen. Daar hy zich nu geheel en al aan de ftaatkunde overgaf, begreep hy, dat het fchandelyk ware, zo een handwerksman, die met levenloze werktuigen en gereedfchappen omging, den naam, de plaats en het gebruik van elk dier werktuigen kende, en dat een Staatsman, wien door menfchen het beduur van zaken was opgedragen, traag en nalatig ware in de kennisfe van zyne medeburgers. Diensvolgens gewende hy zich niet alleen om derzelver naamen in 't geheugen te hou • den, (») Van 't geval, hier vermeld, fpreekt cicero zelf in zyne Redevoering voor planCius» (Cap. 16 et 27.) doch op eene wyze, eenigzint verfchillende van die van plutarchüs. XI. DEEL. [#]  ï3 het leven den, maar hy maakte zich ook bekend met de plaats, waar elk der aanzienlykfte burgeren woonde, met de landgoederen die hy bezat, met deszelfs vrienden en gebuuren; en welke ftreek van Italië hy ook door. trok, altyd wis; hy te zeggen en aantewyzen, welke de landeryen en huizen zyner vrienden waren. Hy bezat geen groot ver. mogen, fchoon hetzelve ter vervulling van zyne behoeften genoegzaam was; hierom baarde het verwondering, dat hy voor zyne gevoerde pieitzaken noch bezolding noch gefchenken nam; vooral, toen hy de aanklagte tegen vsrr.es op zich had genomen. Deze verres had als Landvoogd van Sicilië velen wandaden gepleegd, en werd deswegen van de Sicilianen in rechten vervolgd. Cicero bragt het zo ver, dat dezelve veroordeeld wierd, en zulks deed hy niet door eene pleitrede tegen hem te houden, maar veeleer, in zekeren zin, door geene pleitrede te houden Te weten, de Prators, dieop de hand van verres waren, wisten door allerlei uitvluchten de rechtspleging tot het uiteifte tydftip te rekken, zodat men duidelyk zag, dat de dag  van CICERO. 19 dag ter bepleiting van die zaak te korc zou fehieten , Qï) en de rechtspleging onafgedaan blyven. Toen ftond cicero op, en zeide, dat hy niet nodig had eene redevoering te doen: hy bragt dus alleen de getuigen ten voorfcbyn, en nadat dezen gehoord waren, eischte hy, dat de rechters vonnis zouden ftryken. Nogthans brengt men verfcheidene boertige invallen by, ter gelegenheid van die pleitzaak door hem gebezigd. By voorbeeld: by de Romeinen betekent Verres het mannetje van een zwyn: als nu zeker vrygelatene, met name cyECiLius, die den naam had van Jodengezind te zyn, met uitfluiting van de Sicilianen zelf als befchuldiger van verres wilde optreden, zeide cicero:,, wat „ heeft een Jood met een zwyn te doen?" Verres had eenen zoon van manbare jaren, die onder verdenking lag, dat hy van zyne fchoonheid juist niet het loflyk- fte («) Men moest hieruit niet befluiten, dat deze geheele rechtspleging in éénen dag zy afgeloopen, maar men verfta door den dag hier den Iaatften dag der rechtspleging, waarop de uitfpraak moest gefchieden; of neme dag voor het gehele tydpwk, waarin dat rechtsgeding behandeld wierd. [2? 2]  S.0 het LEVËN fle gebruik maakte: toen nu verres aan cicero juist dat flag van zedeloosheid verweet, hernam deze: „ men behoort zyne „ zonen binnenshuis te beltraffen." De redenaar hortensius had wel niet volkomen de verdediging van verres op zich durven nemen, doch had zich echter laten overhalen om hem, wanneer het aan *t bepalen van de boete toekwam, bytefiaan, en had daarvoor eene elpenbeene Sphinx tot beloning ontfangen. Als nu cicero zekere dubbelzinnigheid tegen hem gebruikte, en hy daarop zeide, dat hy de kunst om raadzels uitteleggen niet verftond, duwde cicero hem toe: „ gy hebt im„ mers de Sphinx in huis." (o) Ve r- (0) Men zou kunnen zeggen,' dat deze trek niet volkomen gepast was, om dat de Sphinx raadzeis opgaf, en niet raadzels verklaarde. Dan dit zou ongegronde vittery zyn. De Sphinx, die raadzels opgaf, moest ook wel de bekwaamheid hebben om dezelven te verklaaren. Fr. Vert. [De fabel van de Thebaanfche Sphinx is te bekend, dan dai het nodig zoude zyn dezelve hier, ter verklaring van Cicero's fcherpe fpotterny, bytebrengen. De Sphinxen, in Egipte t'huis hoorende, werden als antieke Hukken tot fieraad voor huizen en lustplaatfen in groote wsarde gehouden. De  van CICERO. 21 J|>- Verres dus veroordeeld zynde, werd cicero, die de boete op zevenmaal honderd en vyftïg duizend drachmen gefteld bad, befchuldigd , dat hy zich had laten omkopen om die zom zo matig te nellen. Evenwel hebben de Sicilianen hem, toen hy iEdilis was, een aantal dingen uit hun eiland komen aanbieden, waarmede hy echter zich zeiven in geenen deele verrykt heeft, makende alleen voor zo verre gebruik van hunne edelmoedigheid, als dienen kon om den prys der levensmiddelen te verlagen. Hy had een fraai landgoed omftreeks Arpi, (j>) en behalven dit eene landhoeve by Napels, met nog eene ande. re naby Pompeji, welke niet groot was. Hier kwam by het huwelyks-goed van zyne vrouw ter en ti a, bedragende honderd "De hier gemelde, welke volgens onzen fchryver van elpenbeen was, is volgens quinctilianus i^Jnftit. orat. VI. 3.) van koper of brons, en volgens plinius (Hist. Nat. XXXIV. 80 van K°' rinthisch koper geweest.] (?) Arpi was eene Had van Apulië, in een geheel ander oord van Italië: de ftad, naby wet. ke cicero geboren was, en waar by dit landgoed had, heette Arpinum. [B 3]  'tl het LEVEN derd en twintig duizend drachmen, en dan nog was hem eene erfenis toegevallen van negentig duizend drachmen. Hiervan leefde hy onbekrompen en tevens matig, in het dagelykfche gezelfchap van geleerde Grieken en Romeinen. Zelden cf nooit ging hy voor zonnen - ondergang aan tafel, nier. niet zo zeer uit hoofde van zyne menigvul* dige bezigheden, als wel van ongefteldheid in de maag. In 't geheel was hy ook in de zorg voor zyn lichaam uittermaten naauwgezet, zo dat hy zelfs de wryvingen en wandelingen naar het getal regelde. Door zodanig eene levenswyze te houden, is hy bevryd gebleven van ziekten, en heeft zich in ltaat bevonden om vele en zware ftryden uittehouden. Het voorouderlyke huis had hy afgeftaan aan zynen broeder, en zelf was hy op den Palatynfchen berg gaan wonen, ten einde aan de genen, die hunne opwachting by hem wilden maken, door den verren ufitand geene moeite te veroorzaken. Want hy omring dagelyks ten zynen huize niet minder bezoeken, dan crassus en pompejus, welke beiden, de een om zyne fchatten, en de ander om zyn krygsvermogen destyds het meeste aanzien en den mees-  van CICERO. a3 tneesten invlced by de Romeinen hadden. Pomp e jus zelf maakte ook zyn hof by cicero, en deze heeft in zyne itaatkundige betrekking tot de magt en den roem van pompejus niet weinig toegebragt. Naar de Praïtors-waardigheid (taande, had hy vele en magtige mededingers, en ech. ter werd hy eerst van allen daartoe benoemd: in welke waardigheid hy het recht zuiver en volgens geweten heeft uitgeoefend. Onder anderen verhaalt men, dat licinius macer, een man die uit zich zeiven groot vermogen in den ftaat had, en nog daarenboven door crassus onderfteund werd , wegens knevelary voor c i. cero te recht gefield zynde, dermate op zynen invloed en den yver zyner bcguhfiigers vertrouwde, dat hy, eer de rechters nog hunne Hemmen hadden uitgebragt. naar huis liep, zich haastig baard en hair liet affcheeren, en, als zeker zynde van de overwinning, eene witte toga aantrok, waarmede hy zich weder naar de Markt meende te begeeven; doch dat crassus , hem op het voorplein ontmoetende, hem bekend maakte, dat hy met eenpaarigheid van hemmen veroordeeld was: waarop hy terugkeerIB 4] dc-  %\ het LEVEN de, zich te bed begaf en {Kerf. Dit geval werd cicero tot eer gerekend, als die in deze rechtspleging zuiver te werk was gegaan. Op eenen anderen tyd kwam zekere vatinius, een onbefchoft mensch, die by het pleiten weinig eerbied voor de Overheden betoonde, en die den hals vol koude klieren had, ftoutelyk by het geftoelte van cicero en eischte iets van hem. Toen cicero hierin niet aanftonds bewilligde, maar zich eenen geruimen tyd bedacht, zeide hy, dat hy zelf Prjetor zyn. de zich daarop niet zo lang zoude bedenken. „ Ja maar", hernam cicero, zich omkeerende, „ ik heb ook niet zulk eenen „ nek als gy." (g) Toen zyn Prstorfchap, op twee of drie dagen na, ten einde was gelopen, kwam iemand manilius wegens landsdievery by hem aanklagen. Ma- (f) Eenen groten of Irceden nek hebben, was eene Latynfche/Spreekwyze, gebruikt wordende van n ei fchen, die in eene hogen graad ftout en onbefchaantd waien. De zelfde fpreekwyze is reeds voorgekomen in 't Leven van Msrius (?esde deel dezes werks) bladz, «48, waar wy eene minaaauwkeurige uitlegging van dezelve gegeven hebben,  van CICERO. ^5 Manilii's nu was in blakende gunst'by het volk, 't welk dacht dat hy alleen ver. volgd wierd om zyne vriendfchap met pompejus. Als dan manilius hem om eenige dagen uitrtel van verantwoording verzocht, werd hem van cicero alleen de volgende dag vergund. Dit nam het volk euvel op , omdat gewoonlyk de Pretors voor het minst tien dagen aan de beklaagden toeltonden. En toen zelfs de Tribunen hem naar het fpreckgeftoeke voerden en hem met groot gefchreeuw deswegen ter verantwoording riepen , verzocht hy een oogenblik gehoor, en zeide , dat ny zich ten allen tyde jegens beklaagden zo befcheiden en menschlievend gedragen had, als de wetten hem zulks toelieten , en het llecht zoude rekenen zich niet even zo jegens manilius te gedragen 5 dan dat hy juist hierom den eenigften dag, waarover hy als Prstor te befchikken had, voor manilius had beuemd, want de rechtpleging tot op eenen volgenden Pranor te verfchuiven, zoude zekerlyk niet ftroken met de gezindheid om den beklaagden te geracet te komen. Dit zeggen diragc eene verbazende verandering in de gemoeIB 5] ^ ^-  20 het LEVEN deren des volks te weeg: nu overlaadde men hem met loftuitingen, en verzocht hem de verdediging van manilius op zich te nemen Hierin bewilligde hy geredelyk , byzonder ook ten gevalle van pompejus, die afwezig was; en thans van nieuws het woord opvattende, voer hy hevig uit tegens de voorftanders der Oligarchie, en tegen hen die pompejus een kwaad hart toedroegen. Tot het vérkrygen van het Confulfchap vond hy niet minder zyne begunltigers in den aanhang der Groten, dan in de volksparty ; zynde het behoud der itaatsgefteld. beid de dryfveer, die beiden bewoog om hem te fteramen; en wel ter oirzake van de volgende omltandigheid. De verandering van het ftaatswezen, door sulla bewerkt, was wel in den beginne voor onwettig gekeurd, doch men was nu door den tyd daaraan reeds gewoon geworden, zodat dezelve algemeen als niet kwaad wierd befchouwd. Evenwel vond men'er, die de thands betraande orde van zaken weder mochten te veranderen en omtekeeren , niet met inzicht van 'slands oirbaar, maar van hun eigen belang; nemende daartoe de  van CICERO. 27 gelegenheid waar, terwyl pompejus tegen de Koningen van Pontus en Armenië oorlog voerde, en 'er te Rome geene genoegzame krygsmagt by der hand was om zulke woelgeesten in bedwang te houden. Aan 't hoofd van dezen aanhang was lucius catilina, een man ftout van ondernemen , onrustig van aard, en afgericht op het fpelen van verfchillende rollen. Hy was alreeds te voren , by meer andere wandaden , beticht geworden van blocdfchande met zyne ongehuwde dochter gepleegd en zynen broeder om 't leven gebragt te hebben; en vrezende wegens dien moord te recht gefield te zullen worden, wist hy sulla ie bewegen om den vermoorden , als ware die nog in leven, op de Banlyst te zetten. Zodanig was het hoofd van dien dioden aanhang, die zich op het fterkst onder elkander verbond, deels op andere wyzen, en byzonder door het nachten van een mensch, van wiens vleesch zy te zamen aten. (r) Een groot aantal jon- ge (r) Sallustius zegt ook nog. dat zy vsn het bloed insgelyks te zamen dronken; docb voegt 'er by, dat hy geene genoegzame bewyzen heeft ge-  £8 hei LEVEN gelieden in de ftad was door dezen catilina verleid, aan welken by van tyd tot tyd allerlei ongebondene vermaken, bras. feryen en 't genot van vrouwen bezorgde, zonder de kosten daarop lopende eenigzins te ontzien. Geheel Etrurié' was gereed om opteftaan, gelyk ook het grootfte gedeelte van Gailiè' aan deze zyde der Alpen. Dan boven al te Rome was het gemakkelyk eene omkeering te bewerken, uit hoofde van de grote ongelykheid van goederen: want terwyl de aanzienlykften en booghartigflen door het geven van fchouwfpelen en maaltyden, door geldfpillingen ter verkryging van ambten, en door het bouwen van prachtige huizen, zich geheel en al hadden uitgeput, was alle rykdom in handen van de laagfte en flechdte klasfe gekomen , zo dat 'er weirjig nodig was voor iemand, die Houtheid bezat, om de ftaatsgefteldheid, die van zich zelve reeds krank was, overhoop te werpen Des niettemin wilde catilina zich vooraf als van eene fterkte voorzien, om daaruit den aanval te doen, en ftond gevonden, om zulk een affchuwelyk ftuk voor zeker aan te nemen.  van CICERO. £9 ftond daarom naar het Confulfchap, en reeds vleide hy zich openlyk met de vaste hoop, dat hy Conful zoude worden te gelyk met cajös antonius, een man die tot voorganger niet deugde, noch ingoede noch in kwade zaken , doch gefchikt was om iemand, die hem belïuurde, merkelyk te on. derfteunen. Dit maakte den yver der meeste weidenkenden, die zulks te gemoetzagen, gaande, om cicero's aanzoek tot het Confulfchap te bevorderen; met dat gevolg, dat c a t i l i n a voorby gegaan en cicero met c. antonius tot Conful verkoren wierd, niettegenftaande dat onder alle de mededingers cicero dc cenigfte was, wiens vader niet tot de Raadsheerlyke, maar tot de Ridderlyke orde behoorde. De . oogmerken van cati lina waren dus verre nog niet openbaar geworden; dan 'er deden zich echter al in 't begin van cicero's Confulfchap omftandigheden op, die als het voorfpcl van grotere gebcurenisfen moesten aangemerkt worden. Aan den eenen kant zag men die genen, welken door de inftellingen van sulxa buiten het bewind gefloten waren , wier getal niet klein, en wier vermogen niet gering was, opkomen  30 het LEVEN uien om naar ambten te Haan, en men hoorde dezelven in hunne redevoeringen tot het volk uitvallen doen tegen de dwingelandy van sulla, die wel niet ongegrond waren doch drek ten om in eenen tyd, waarin zulks ongeraden en ongepast was, de ftaatsgefteldheid aan 't wankelen te brengen : aan den anderen kant bragten de Tribunen voordellen ter bane, die al mede de zelfde drekking hadden. Pezen wilden namelyk, dat men tien mannen, met volftrekte magt bekleed, zoude aandellen, die gerechtigd zouden zyn om de landeryen van den daat, in geheel Italië, Syrië, en in alle de landen, door pompejus onlangs aangewonnen, gelegen zynde, te verkopen; te vonnisfen en te bannen allen, die zy mogten goedvinden ; volkplantingen aanteleggen; gelden uit 'slands kas te nemen; legers te werven en te houden, zo veel zy nodig dachten. Hierom vond deze wet onder de Groten vele begundigers; en wel de voornaamde van dezen was antonius, de ambtgenoot van cicero, ten oogmerk hebbende, zelf onder die tien mannen verkoren te worden. Ook fcheen het boven dien, dat deze, diep ia fchulden dekende,  van CICERO. 31 de, uit dien hoofde de zamenz^weering van catilina met geen qngunftig oog bêfchouvvde, en dit voornamelyk maakte de party der Aanzienlyken bekommerd. Om deze vrees in de eerfte plaats wegtenemen, bewerkte cicero, dat aan antoniüs Macedonië tot wingewest gegeven wierd, terwyl hy zelf voor Gallië, 't welk hem werd toegelegd, bedankte. Door dezen dienst won hy dermate antoniüs, dat hy hem als eenen bezoldigden toceelfpeler kon gebruiken , om in de zaak des Vaderlands de tweede rol te fpelen. Nadat hy dus dezen zacht en handzaam gemaakt had, durfde hy thands met meer vertrouwen den zamengezworenen het hoofd bieden. Hy beftreed dus in den Raad het nieuwe voorftel met zo veel kracht, dat hy de ontwerpers van hetzelve over Haag zettede en den mond flopte. Toen dezen evenwel eene tweede poging waagden, en zich gefterkt hebbende de Gonfuls ter verantwoording voor het volk riepen, liet cic 11 ro zich hierdoor niet vervaaren, maar den Raad gelast hebbende hem te vo!gen, trad hy aan 't hoofd van denzélven moedig ten voorfchyn, en drong niet alleen door, dat  3& het LEVEN * dat het voorlid verworpen wierd, maar trof ook de Gemeens mannen door de kracht zyner welfprekendheid dermate, dat zyvan hunne overige, ontwerpen ten eenenmale afzagen, (s) Inderdaad toch is c ic ero de man geweest, die dc Romeinen ten duidelykften heeft geleerd, hoe veel de welfprekendheid vermag om aan 't gene recht en goed is tevens een behaaglyk voorkomen te geven, en dat de rechtvaardige zaak altoos moet overwinnen, wanneer ze op de rechte wyze wordt voorgedragen; dat dus de gene, die als ftaatsman zyne rol wel wil fpelen, wel altoos 't geen recht en billyk is moet Hellen boven 't geen flreelt en vleit, doch tevens ook in zyne voordragt zorgen, dat de goede zaak door een ongunrtig voorkomen niet mishage. Tot een daal van zyne bekwaamheid, om door welfprekendheid te overreden, willen wy nog (V) De drie redevoeringen, waardoor cicero dit bewerkte, waarvan de eerfte in den Raad, en de zwee volgtnden voor het Volk, gehouden werden tegen den Tribuun hul lus, die de hoofddryver van 't werk was, hebben wy, fchoon niet in haar geheel, nog overig.  van CICERO. 33 nog bybrengen 't gene ten aanzien van den Schouwburg, in zyn Confulfchap is voorgevallen. De Ridders plagten voorheen in den Schouwburg geene onderfcheidene plaatfen te hebben , maar onder de overige menigte der aanfchouwers vermengd die plaatfen intenemen, die zy open vonden. Marcus otho is de eerde geweest, die in zyn beduur (t) de Ridders eershalve van de overige burgers affcheidde, en hun byzondere plaatfen toewees, die zy nu ook nog by voorrang bezitten. Deze fchikking werd door het volk als honende voor zich befchouwd, waarom zy otho, toen hy in den Schouwburg verfcheen, befchimpte en uitjouwden. De Ridders, van den anderen kant, vereerden hem met een luidruchtig handgeklap. Hierop verdubbelde het volk hun (ƒ) In 't oorfpronkelyke (laat eigenlyk, die ah Prator: dan, daar otho zulks niet als Praetor, maar als Tribuun heeft gedaan, moet men of het woord epxiyym in eenen ruimen zin voor beduur in 't gemeen nemen, of (lellen dat hier door den fchryver zelve, of door deszelfs affchryvers, een misdag is begaan. Dit in 't midden latende, oordeelden wy best in de vertaling het algemeene woord hejluur te gebruiken. XI. deel. [C]  34. het LEVEN hun gejouw, en de anderen daarentegen hiüi handgeklap. Van weerskanten raakten de gemoederen verbitterd, zo dat men elkander met fchimp en fcheldwoorden bejegende, waardoor grote wanorde in den Schouwburg ontflond. C i c e ro dit gehoord hebbende begaf zich derwaards, riep het volk in den tempel van bellona, beltraftehetzelve , en {lelde het zynen pligt zo nadrukkelyk voor oogen, dat allen weder naar den Schouwburg gingen, otho nu met handgeklap bejegenden, en met de Ridders te gelyk als om ftryd zich beyverden om den man te vereeren. Inmiddels had de zamenzweering van catIlina, die in 't begin met fchroom en vrees bevangen was geweest, weder begonnen het hoofd optebeuren : men hield byeenkomften , waarin men elkander aan* fpoorde om meer krachtdadig de voorgenomene zaak ter hand te vatten, eer dat pompejus terug kwam, die reeds verteld werd met het leger in aantogt te zyn. Allermeest werd catilina opgehitst door de foldaten , die voorheen onder sülla gediend hadden , en die door geheel Italië veripreid waren, doch van welken echter de mees-  van CICERO. s§ rrieesten en wel de ftoutmoedigiten zich iri de onderfcheidene fteden van Etrurië op. hielden , fteeds dromende van nieuwen roof cn plondering van rykdomnien, die op hen wachteden. Dezen aan hun hoofd hebbende manlius, die voormaals met groten roem onder sul la gediend had, hadden zich vereenigd met c a t i li n a , en kwamen te Rome om zyn aanzoek tot het Confulfchap te onderfteunen : want caïilina ftond thands van nieuws naar het Confulfchap, en had voor, cicero onder het gewoel en gedruisch der ftemminge te vermoorden. De Goden zei ven fchenen het op handen zynde gevaar door aardbevingen,onweders en buitengewone verfchynfelen te kenrté.i te geven; (V) dan wat de kondfchappen, van den kant der menfchen gegeven, betrof, dezen waren wel overeenkomftig de waarheid, doch niet voldingende genoeg tegen eenen man van dat aanzien en vermogen als catilina was. Cicero liet dan den dag («) Hiervan fpreekt ook onder anderen cicero in zyne derde rede tegen Catilina, bet agtfte hoofddeel. [C 2]  36 het LEVEN dag der verkiezing opfchorten , ontbood catilina voor den Raad, en ondervraagde hem over 't gene de geruchten van hem zeiden. Dan deze denkende, dat 'er velen in den Raad waren, die wel naar zulk eene omkeering van zaken verlangden, en willende aan zyne medellanders toonen wie hy was, gaf een antwoord, dat geene de minne vrees aanduidde Qv): „ wat „ kwaad doe ik hiermede, zeide hy, dat „ ik , daar 'er twee lichamen zyn , het eene „ mager en uitgeteerd, doch met een ,, hoofd, het andere zonder hoofd, doch „ voor het overige groot en fterk, aan dit „ laatfte een hoofd geve?" Dit antwoord, waarmede hy op eene verbloemde wyze den Raad en het Volk te kennen gaf, maakte cicero nog meer bevreesd, zodat hy zich met een harnasch wapende, en door alle de aanzienlykften, benevens een groot aantal Ridders, van huis naar het veld van Mars liet verzeilen. Hier fchoof hy met opzet zyn kleed een weinig van de fchouders te rug, om een gedeelte van het harnasch (V) Wy nemen hier de lezirrg aan van reisük, i VMhUX Ijt,  van CICERO. 37 nasch te laten zien, en daardoor de om. ftanders te doen begrypen, in hoe groot een gevaar hy was. Dezen, zulks ziende, werden met verontwaardiging vervutd, en iloten zich dicht om hem heen. Eindelyk ging men over tot de ftemming, en catilina werd als voren voorby gegaan, ter. wyl silanüs en m ure na tot Coniuls verkoren wierden. ^ ■ Niet lang daarna, toen reeds het krygsvolk in Etrurie zich rondom catilina verzamelde, en de bepaalde dag, ter uitvoering van het beraamd ontwerp, naby was, kwamen de drie voornaamlïen en meest vermogenden der Romeinen, marcus crassus, marcus marcel lus en scipio metellus, te middernacht aan 't huis van cicero, gelastende den poortier hem te wekken en hunne komst by hem aantemelden. De reden van hun bezoek was deze: na het avond-eten waren aan crassus door zynen poortier brieven overhandigd, die door eenen onbekenden perzoqn beircld waren. De opfchriften derzelven waren aan onderfcheidene perzonen gericht, doch een daarvan, zonder handteekening, was voor crassus zeiven. De. [C 3] zen  SS hetLEVEN zen alleen had hy gelezen, en daaruit ge--, zien hebbende, dat 'er een grote moord door catilina llond aangerecht te worden , en men hem ried de Had te verlaten, ging hy nu , zonder de andere brieven te openen, dadelyk naar cicero, ontzet van die fchrikbarende tyding, en tevens de verdenking willende wegnemen , waaronder hy lag ter oirzake van zyne vriendfehap met catilina. Cicero, deze omftandigheden rypelyk overwogen hebbende, liet reeds vroeg in den morgen den Raad ver. gaderen, nam de brieven mede, gaf die aan de genen, aan welken zy gericht waren, en beval dezelven overluid voortelezen. Toen daarop ook quintus arrius, een Oud-Pretor, bericht gaf van de verzameling van krygsbenden in Etrurië, en men tevens vernam , dat manilius met een fterk leger zich omftreeks de lieden vandaE land liet zien, fteeds wachtende op tyding van eene omwenteling te Rome, werd by den Raad het befluit genomen om aan de Confuls de volftrekte oppermagt in handen te geven, met last om het Vaderland te redden zo als zy best konden. Zulk een "gefluit nam de Raad niet dan zeldzaam,  van CICERO. 39 en alleen in tyden van buitengewone vrees. Cicero nu met deze magt voorzien droeg de zorg voor de buitenlandfche zaken op aan quintus me tellus, en de befcherming der flad voor zyne rekening nemende, verfcheen hy dagelyks in 't openbaar met zulk een talryk gevolg van gewapende burgers, dat hy daarmede op de Markt komende het grootite gedeelte van dezelve beiioeg. Catilina nu niet langer durvende uitftellen, befloot zelf zich naar het leger tot manilius te begeven, en belastte marcius en cethegus 00 met dolken voorzien" in den vroegen morgen naar het huis van cicero te gaan, en hem, onder fchyn van hunne opwachting by hem te maken, onverhoeds op het lyf te vallen en te vermoorden. Doch hier- (w) In plaats van deze beiden worden door jALLUstius genoemd, ca jus corneuds en 10CIÜS VARGUNTEJUS. Met SALLUST1ÜS ftemt cicero, ten aanzien van den eerftgenoemden overeen, terwyl hy den naam des anderen verzwygt. [C 4]  4» hit LEVEN hiervan werd cicero verwittigd door f u lv i a , eene vrouw van aanzien , die 's nachts by hem kwam, en hem waarfchouwde zich voor cethegus en marcius te wachten. Dezen kwamen al zeer vroeg in den morgen, doch werden niet binnengelaten; waarover zy geweldig geraakt zynde een groot getier voor het huis maakten,'t welk de verdenking tegen hun nog meer verflerkte. Cicero vervolgens uitgegaan zynde riep den Raad byeen in den tempel van Jupiter Stator, flaande vooraan op den Heiligen weg, wanneer men den Palatynfchen berg opgaat. Catilina kwam zo wel als de overigen, om zich re verdedi. gen, doch geen der Raden wilde nevens hem zitten, en allen gingen van hunne plaatfen naar eenen anderen kant. Hy begon te fpreken, doch werd telkens over. fchreeuwd. Eindelyk ftond cicero op, en gebood hem de ftad te ruimen (V); zeg- (*) Cicero deed zulks echter met de grootfte voorzichtigheid. Men zie deszelfs eerfte rede tegen catilina, in de Nedertuitfche verlaling van onzen vriend ten brink.  van CICERO. 41 zeggende, dar., daar hy zich in zynen post van redenen, maar catilina zich van wapenen bediende, het nodig ware, datzy door eenen muur van elkander gefcheiden wierden. Catilina ging dan ook weldra vertrekken , met zich nemende drie honderd gewapenden; en zich, als voerde hy het hoog bewind, latende verzeilen van Lictors met de bondelbylen, en dc vaandels van dc Republyk met zich voerende, kwam hy by manlius. Toen hy nu twintig duizend man byecn had, trok hy daarmede by de lieden rond om dezelven tot afval te bewegen. De oorlog dus openlyk verklaard zynde, werd antoniüs gezonden om dien tegen hem te voeren. De aanhangeling van catilina, die in de ftad gebleven waren, werden bycen verzameld en aangemoedigd door cornelius lentulus, bygenaamd sura, zynde een man van aanzienlyke geboorte, maar van een flecht levensgedrag, en die wegens zyne ongebondenheid voorheen uit den Raad was gezet , doch thands voor de tweede maal Pr a tor was geworden , volgens de gewoonte der zul. ken, die de verloren waardigheid van [C 5] Raads.  4* het LEVEN Raadsheer zochten weder te krygen. fjy) Den bynaam van sura heeft hy, zegt men, op de volgende wyze gekregen; Qiitsstor zynde, ten tyde van s u l l a , had hy 'slands penningen grotendeels zoek ge. maakt en verfpild. Toen sulla hierover zeer misnoegd was, en hem in den vollen Raad deswegen verantwoording afvorderde, nam hy de houding aan van iemand, die zich in 't minde om den anderen niet bekreunt, en zeide, dat hy gene rekenfehap dacht te geven, maar dat hy hem de kuit toehield ; 't welk eene gewoonte is by de kinderen, die met den bal fpelende, wanneer zy misgeflagen hebben, de kuit toehouden, (z) Sedert dien tyd heeft hy den (y) Onder de wegen, langs welker iemand, die uit hoofde van wangedrag uit den Raad gezet was, weder daarin herfteld kon worden, was ook deze , dat hy weder eene van die waardigheden bekwam, die iemand bevoegd maakten om zitting in den Raad te nemen; zo als het Praïtorfchap,'e welk een magistratus Curulis zynde aan elk, die hetzelve bekleedde, het recht van zitting in den Raad gaf; zo als aangemerkt is door dio ca ssius L. 2,7' CO 0m namelyk met den bal daar op gejlagen ie  van CICERO. 43 den bynaam sura gedragen, welk woord by de Romeinen 'Kuit betekent. Op eenen anderen tyd wegens eene misdaad te recht gefteld zynde, had hy een aantal van zyne rechters omgekocht, en toen hy, ingevolge hiervan, met eene meerderheid van twee fiemraen wierd vrygefproken. zeide hy, dat het geld, aan den eenen van die Rechters gegeven, eene nodeloze uitgaaf was, want dat het genoeg ware geweest, ficchts eene ftcm ter vryfprake over te hebben. Daar nu deze man reeds uit zich zeiven zulk een karakter bezat, en door catilina was opgeruid, werd hy nog daarenboven door waarzeggers en bedriegers misleid, die bem gewaande voorzeggingen en Orakelen, als uit de Sibyllynfche boeken gehaald, in de ooren bliezen, behelzende dat volgens eene wet van 't noodlot drie c o rneliussen te Rome de Oppermagt moesten te worden, zo als dit verklaard wordt door turnebus Adv. VII, 4- die het echter daarin eens is mee pighius in Annal ad A. U. C. J?3 <*at deze naams oiriprong van lentulus sura geheel onecht is, daar die toe naam sura reeds lang te voren in het geflacht der lentulusen was aangenomen.  44 het LEVEN ten krygen: twee, zeiden zy, hadden die voorzegging reeds vervuld, nameiyk cinn a en sul la ; hem, als den derden cornelius, kwam het geluk nu de oppermagt aanbieden, welke hy zonder bedenken moest aannemen, en niet door uitftel, even als catilina, de gelegenheid laten verloren gaan. Lentulus had dan nu ook geene andere dan grote en buitenfporige ontwerpen in rt hoofd; bedoelende niet minder dan den gehelen Raad te vermoorden, met zo velen van de overige burgers, als hem mogelyk zyn zoude, en dan de ftad zelve in brand te fteken. Niemand zoude gefpaard worden, dan alleen de kinderen van pompejus; dezen aan het verderf ontrukt zou hy onder zyne magt houden en bewaren, om tot onderpanden te dienen van eene bevrediging met pompejus zeiven: want'er liepen iterke en aanhoudende geruchten, dat deze op de terugkomst was van zynen groten veldtogt. Tot het tydftip der uitvoering had men beltemd eenen van de nachten der Saturnaliën. Men had zwaarden, hennip en zwavel in 't huis van cethegus zamengebragt, 't welk daar bewaard  van CICERO. 45 waard werd. Voords had men honderd perzonen beitemd, aan welken even zo vele wyken van Rome bv loting waren opgedragen , ten einde dc Rad , door velen te. yens aangefloken. als in een oogenblik van alle kanten in brand mogt liaan, (a) Anderen moesten de waterleidingen floppen, en de genen , die water kwamen halen, vermoorden. Ten zelfden tyde, dat dit ontwerp gefmeed wierd, bevonden zich juist te Rome twee Afgezanten der Allobrogers, welk volk zeer mishandeld werd, en zuchtte onder de Romeinfche hcerfchappy. (b) Uit dien hoofde waren die gezanten , volgens de tredachten van lentulus en zynen aan- hang (a) Volgens s 41 l u st i u s , wiens verhaal hierin van dat van pr.utarchus verfchilt, moesten statii, iüs en g abt mus, mee eene talryke bende, twaalf gefchikte oorden der ftad te gelyk n brand (leken, om door de verwarring den toegang tot deu Conful en de overigen, op weken het gemunt wr.s, te garcakiySer te maken. Bel. Catil. C. 44.. en i.i de venali.ig van un brink. bl. *r. \b) De Altobrogen bewoonden dat gedeelte van Galliën, *t welt naderhand Oartphinè werd genoemd, met een goed deel van Savoojea.  46 het LEVEN hang, gefchikte werktuigen voor hunne zatmenzweering, waarin zy hen ook aannamen, om door hen de Gallifche natie op^ tehitfen en tot opftand te brengen. Men gaf hun brieven mede aan hunnen Raad, waarin aan hun volk de vryheid beloofd Werd; en fchreef tevens aan catilina, dat hy ten eeriten de (laven in vryheid moest nellen en op Rome komen aanrukken. Met de gezanten zonden zy te gelyk af eenen Zekeren tittjs van Croton (V) om de brieven aan catilina overtebrengen. Dan deze raadflagen, als zynde heÉ werk van losbollen, die veelal by den wyn en in 't gezelfchap van vrouwen met elkander handelden , jbleven niet onbekend aan cicero, die dezelven met alle mogelyke moeite, met nuchteren overleg ert uitftekend verftand nafpoorde, en een aantal verfpieders had, die alles waarnamen wat *er omging, en hem in het nafporen byftonden. Ook fprak hy heimelyk eenigen van de genen, die voor medepligtigen van de zamenzwering te boek Honden, en op wel. fV) Titus voltuucius, volgens sallust. C. 45.  van CICERO. 4? Welken hy vertrouwen Helde. (W) Vag dezen vernam hy de onderhandelingen mee de vreemde gezanten, en 'snachts volk in eene hinderlage gelegd hebbende, kreeg hy den Crotonienzer met de brieven in zyne magt, waartoe de Allobrogen heimlyk de behulpiame hand leenden. 's Anderendaags vroeg in den morgen riep hy den Raad byeen in den Tempel der Eendracht, las de brieven voor, en hoorde de getuigen. Junius silanus gaf by deze gelegenheid ook nog te kennen, dac zommigen cethegus hadden hooren zeg. gen,''er moesten drie Confuls en vier Pretors omgebragt worden. Dit zelfde, met nog andere dingen, bragt ook de Oud Conful piso ter kennisfe van den Raad. Cajus suupicius, een der Pretors, naar het huis van cethegus gezonden zynde, vond daar een aantal geweer en wapenen, en (i) De lezing wordt hier geoordeeld bedorven te zyn. De Heer wyttenb ach gist, dat 'er voor Ttisivm misfehien gelezen moet worden #iru tx&> wanneer de zin zou zyn, dat die medeplegtigen der zamenzwering vertrouwen in cicero Helden, dat hy namelyk hunne bekentenislen niet tot hun nadeel zou doen (trekken.  48 het LEVEN en voornamelyk eene grote menigte dolken en zwaarden die allen nieuwlings gefmeed waren. Toen eindelyk de Raad aan den Crotonienzer bevryding van ftraf had beloofd , indien hy klappen wilde , werd lentulus zo volkomen van fchuld overtuigd , dat hy zich van zyne waardigheid als Prator ontdeed, en de Toga-Prcetexta'va. den Raad afgelegd hebbende, een gewaad aantrok, dat met zyne omftandigheden overeenkwam. Hy werd dan ook met de zynen aan de Pretors overgegeven, om ten huize van dezelven in bewaring gehouden te worden. Daar de dag hiermede verlopen was, en eene grote fchare volks bui. ten itond te wachten, kwam cicero eindelyk uit, en gaf aan de burgery kennis van 't gene 'er gebeurd was; waarna hy, door de ganfche fchare vergezeld , zich naar het naburig huis van eenen zyner vrienden begaf. Zyn eigen huis was destyds ingenomen door de vrouwen, die de heilige geheimenisfen vierden van eene Godin, welke door de Romeinen de Goede, en door de Grieken de Godin der Vrouwen .genoemd wordt. Aan deze wordt jaarlyks, ten huize  van 'C IC E R O. 49 7.s van den Conful (e~)t geofferd door des Confuls echtgenoot of moeder, in tegen, woordigheid van de Vestaalfche Priesteres, fen. Cicero dan, tengemeiden huize gegaan zynde, verleidde, in tegenwoordigheid van een zeer klein aantal vrienden, hoe hy het met de zamengezworenen maken zoude. Hun de hoogde, en met zo fnode ondernemingen overeenkomftige draf aantedoen, hierin vond hy zwaarigheid, en kon zulks niet van zich verkrygen; deels ter oirzake van zynen zachten aard, deels op dat men niet zeggen mogt, dat hy een te derk gebruik van zyne magt had gemaakt, en met bitterheid vervolgd lieden van de eerde geboorte en die vermogende vrienden in de ftad hadden , floeg by daarentegen den zuchtden weg met hun in, dan vreesde hy zelf in gevaar van hun te komen. Zy toch zouden daarin niet berusten, indien zy het leven 'er afdroegen, maar veeleer, by hun* ne vorige boosaardigheid eenen nieuwen wrok opvattende, tot alle balddadigheid uit- fpat. ' (?) Vergelyk het Leven van c. jumus cmsa a 6t 25. D IX. ' XI. pt£l. [Z)j  5° het LEVEN fpatcen, en hy zelf zou van zwakheid en lafhartigheid befchuldigd worden, daar hy buitendat reeds algemeen geacht wierd juist niet den grootden moed te bezitten. Middelerwyl dat cicero dus in zyne gedachten geilingerd wierd, deed zich by de vrouwen onder de Godsdiendige plegtigheid een ongewoon verfchynfel op Het altaar, waarop het vuur reeds geheel fcheen uitgegaan te zyn, gaf eensklaps uit de asch en verteerde doffen eene grote en heldere vlam uit, waarvan alle de vrouwen zeer verf'chrikt werden. Doch de Heilige Maagden vermaanden terentia, de echtgenoot van cicero, ten eerden naar haren man te gaan, en hem te zeggen, dat hy alles, wat hy voorgenomen had ten beste van het Vaderland, onbefchroomd moest doorzetten , want dat de Godin een groot licht had doen fchynen , 't welk hem veiligheid en roem aankondigde. Terentia (die reeds uit zich zelve niet zacht enfehroom» vallig, maar veeleer eene eerzuchtige vrouw was, cn die, volgens het eigene getuigenisfe van cicero, meermalen zich als deelgenoot opdrong in zyne daats- bcflommeringeiij dan zy hem over de huisiykc aange- k.  van CICERO. 51 legenheden raadpleegde) verzuimde niet hem dit overtebrengen. en hem tevens nog yveriger tegen de zamengezworenen te mahen. Desgelyk deed ook zyn broeder quintus, als mede publius ntgidiu s, die, uit hoofde van deszelfs geleerdheid, zyn byzondere vriend was, en dien hy in de meeste en gewigugfte ftaatszaken tot zynen raadsman gebruikte. Als nu den volgenden dag in den Raad het voornel was gedaan over de ftraf der zamengezworenen , was silanus, als voorltemmend lid, van gevoelen, dat zy naar den kerker gevoerd en daar de hoogfte ftraf moesten ondergaan. Hiermede ftem. den alle de volgenden overeen, tot dat de beurt kwam aan cajus c^Sar, de zelf. de, die naderhand Dictator geworden is. Deze, fchoon toen nog jong zynde, en pas begonnen hebbende den grond te leggen van zyne aanftaande grootheid, had evenwel reeds in zyne ftaatkundige handelingen en bedoelingen dien weg ingeflagen, waarop hy vervolgens de vrye ftaatsgefteldheid in eene Alleenheerfching veranderde: en fchoon dit algemeen onopgemerkt was gebleven , had echter cicero fterke vermoedens des{p 23 we-  ft het LEVEN wegens opgevat, doch zonder dat hem nog een voldoend bewys ter overtuiging van ciESAR was voorgekomen Men vond 'er ook, die zeiden, dat caesar, juist zo als hy op het punt ftond van betrapt te worden, de handen van cicero had weten te ontfnappen; tervvyl anderen verzeker, den-, dat deze met opzet de nadeelige berichten van caesar niet wilde hooren of gebruik daarvan maken, uit vrees van deszelfs groot aantal vrienden en vermogenden. invloed; daar het gemakkelyk te voorzien was, dat de invloed dier vrienden van meergewigt zoude zyn om c&sar te redden, dan zyne fchudd om hen te doen ItrafFen. (ƒy Als dan de beurt van ftemmen aan cmsar was gekomen, bragt hy voor zyn gevoelen uit, dat de gevangenen niet met den, dood geftraft, maar,,met verbeurd verklaring van hunne goederen, weggevoerd moesten worden naar zodanige fteden van Italië, als (ƒ) Xylander vertaalt: dat zy (die vrienden) veeleer om c/esars wil de ftraf ontkomen zouden, dan hy door hun gevaar lopen van gefit art te worden: dan, om zo te kunnen vertalen, djent rr.en eerst eene andere lezing aan te nemen.  Van CICERO. 53 fciéERO best zoude oordeelen, en daar iri bewaring worden gehouden, tot dat c attlina door de wapenen ondergebragt ware, (g) Daar fiu dit gevoelen zachtmoedig was, en voorgedragen wierd door eenen man van grote welfprekendheid, kreeg hetzelve nog daarenboven een nieuw gewigti van den kant van cicero* die opgerezen zynde de zaak uit beiderlei oogpunt bcfchouwd voordroeg, en in 't eene gedeelte zich met het eerlle gevoelen, in 't andere zich met dat van ciESAR vereenigde* Cicero's vriendenj begrypende dat het gevoelen van ces ar voor cicero het voordeeligfte was, als die weiniger in haa: zoude geraken * wanneer de fchuldigen niet met den dood wierden geitraft, ftemden alle met dit tweede gevoelen in, zodat zelfs (g) Ru aldus heeft reeds aangemerkt, dat Hutarchds hier niet uit echte bronnen gefchept beeft, daar caesars voordel niet was om de zamengezworenen flechts voor eenen tyd, en tot dat catilina door de wapenen overwomifri zoude zyn, maar voor hun gehele leven gevangen te houden, gelyk blykt uit sallusti us, vergeleken met cicero in zyne vierde redevoering, tegen catilina. LD 3}  54 het LEVEN zelfs silanus zyn uitgebragt gevoeie» wederom introk, en zeide, dat ook hy niet voor de doodftraffe was, want dar de hoogfle flraf voor eenen Romeinfcben Raads. heer de gevangenis was De eerde , die dit gevoelen kwam beftryden, was ca jus lutatius. Na dezen vattede cato het woord op, die in zyne reden het vermoeden, waaronder cjesar lag, zo veel mogelyk zocht te verfterken , en den Raad dermate met moed en drift vervulde, dat het doodvonnis tegen de gevangenen geveld wierd. Tegen het. verbeurd - verklaaren der goederen kwam evenwel c je s a r op, zeggende dat het niet billyk ware, daar men het zachtfle gedeelte van zyn gevoelen verworpen had, het geltrengfte daarvan te laten gelden. Velen echter hierop aandringende, riep hy de tusfchenkomst der Tribunen in ; dan by dezen vond hy geen gehoor. Doch cicero zelf wilde in dezen toegeeflyk , zyn, en liet het verbeurd - verklaaren vaj» de goederen vaaren. Daarop vertrok cicero met den Raad, om het vonnis aan de gevangenen ter uitvoer te brengen Dezen bevonden,zich niet alle op de zelfde plaats, maar elk der Pretors  van CICERO. SS tors had den zyriert by zich in bewaaring. Eerst haalde hy van den Palatynfchen berg lentulus, en voerde dien, langs den Heiligen Weg, midden over de Markt» terwyl de voornaamlten uit de ftad hem van rondsom dekten en tot lyfwacht dienden. Het volk zag dit bevende aan , en ging ftilzwygende zynen gang. De jonge lieden byzonder toonden hier by een om>* zach en verlegenheid , even als of zy in zekere ftaatsgeheimenisfen van hoog ge. zach , door de Aanzienlykften des volks uitgeoefend , wierden ingewyd. (h) De Markt ten einde, en by de gevangenis ge* komen zynde, gaf hy lentulus aan den fcherprechter over, met bevel, om hem ter dood te brengen. Daarop haalde hy cethegus en vervolgens de anderen af, die op gelyke wyze ter dood werden gebracht. Als hy nu zag, dat 'er nog een groot aantal der genen, die mede tot de za- (N) Eens gelykenis , ontleend van de bekende Mysteriën, of Eleufinifche Gehelmenisfen, waarin men by nacht, onder vele fchrikverwekkende omHandigheden, van welken men de bedoeling nog niet kende , werd ingewyd. [P 4]  5-6 hït LEVEN zaraenzweerir.g behoorden, op de Mark-g bleef flaan, onkundig wac 'er eigenlyk gebeurd was, cn den nacht afwachtende, omde gevangenen, die zy dachten dat nog ir? leven waren, te verlosfen, fprak hy dezen aan met de woorden: zy zyn 'er geweest \ zynde eene fpreekwyze, waarvan de Romeinen , die gaarne de zachtfte bewoordingen gebruiken, gewoon zyn zich te bedier.en, cm te kennen te geven dat iemand dood is. (/> K:t was nu reeds laat in den avond, toen cicero over de Markt weder naar hui» keerde, onder eene groten toeloop van burgers, die hem nu niet in ftilte en ftatige orde verzoiden, maar hem, waar hy langs kwam , met gejuich en handgeklap bejegenden , en den redder en herlleiler des Vaderlands noemden De firatcn waren overal verlicht met. lampen en fakkels, die ieder voor zyn. huis gezet had; eu de vrouwen (/) De eigenlyke uitdrukking van cicero was: vixerijnt, zy hebben geleefd, doch daar de Romeinen ook in 't zeilde geval gewoon wiren ta zeggen: f u e n u n r, zy zyn ,er geweest, drcht ons dit, als- in onze taal mede gebruikeiyk, hier wel zo gepast.  van CICERO. wen ftaken van de daken der huizen lichten uit, om cicero te vereeren en tebefchouwen s icrwyl hy op de luisterrykile wyze naar huis wierd geleid door eenen ftoet van Romeinfche Groten, van welken de meesten zwaare oorlogen ten einde gc. bracht, zegepralen gevierd, ên vele landen en zeën voor het Romeinfche gebied aangewonnen hadden, en die nu echter onder het gaan tegen elkander beleden, dat het Romeinfche volk wel aan vorige Legerhoofden en Bewindslieden grote fchatten, veel buits en aanzienlyke vermeerdering van magt te danken had, maar dat het zyne redding en behoud alleen aan cicero verfchuldigd was, die hetzelve uit een zo groot en zo vreeslyk gevaar verlost had: want, zeiden zy, dit verdient wel niet zo grote verwondering, dat fnode ontwerpen verydeld, en de ontwerpers zeiven gellraft zyn; maar dit, dat de geduchtfte van alle zamenzweeringen, die *er ooit beftaan hebben, met het minst mogelyke nadeel zondet opfchudding en beroerte, geheel gedempt is. Inderdaad ,' de meesten , die zich by catilina gevoegd hadden, zodra zy hoorden, hoe het met lentulus en lp 5] c e-  58 het LEVEN cethegus was afgelopen, verlieten hém $ en hy zelf, met het overfchot der genen die hem getrouw gebleven waren, flag geieverd hebbende tegen antoniüs, werd met zyn leger volkomen geflagen. Des niettegenftaande ontbrak het niet aan de zulken , die 'er hun werk van maakten om cicero, ter oirzake hiervan , te belasteren en hem onheil te berokkenen. De hoofden van dezen waren uit de Overheidsperzonen , die voor het volgende jaar benoemd waren, cesar als Pretor, en me tel lus en bestia als Gemeentslieden, (k) welken, toen zy hunne waardigheid aanvaard hadden, terwyl cicero nog eenige dagen van zyn Confulfchap overig had, hem niet wilden toelaten eene rc- de- O) GourAdus (Quatt. p. 157,) merkt aan, dat de fcbuld hiervan aan metemus alleen behoort, want casAR, tot Prator benoemd zynde, •had die waardigheid nog niet aanvaard, en bestia, die onder het Confulfchap van ciceiio Tribuun was (zie sallust. C. 44.) was den vyf. den December afgegaan, in wiens plaats me tellus gekomen wasjwaarom ook cicero zelf (Al Div. V 2. et in ïifon. 3.) dezen alleen de fchuld geeft.  van CICERO. 59 devoering tot het volk te doen, en hem zulks, door het plaatfen van banken voor de fpreekplaats, beletteden; vergunnende hem Hechts, zo hy dit mogt verkiezen, met het doen van den gewonen eed zyn bewind neerteleggen. (J) Daarop trad hy, als om den eed te doen, in "t midden, en deed, by eene algemeene dilte, niet den gewonen, maar eenen nieuwen eed, die alleen op hen zeiven paste: hv zwoer, dat hy het Vaderland verlost, en het Romeinfche gebied behouden had; en al het volk bekrachtigde door eenen eed, het gene by gezworen had. Hierdoor werden ciSUR en de Gemeentslieden nog meer verbitterd, waarom zy, behalven andere onrust die zy' hem verwekten . een voordel deeden om pompejus met het leger op te ortbieden, ten einde deze aan de överheerfching van cicero een einde mogt maken. Dan het was (/) Gelyk de Confuls by het aanvaarden van hunne waardigheid eene- eed afl.'iden in handen van den Conful, die hen genoea.d had, waarbyzy beloofden dat zy in alles naar de wetten zouden handelen zo deeden zy insgelyks by het aftreden, eenen eed, waarby zy verklaarden in alles volgens de wetten gehandeld te hebben.  fjraf het LEVEN" was een geluk voor cicero, en tevens voor het Gemenebest, dat caïo in dezer» tyd Gemecntsman was, die tegen de woelingen der anderen eene gelyke magt, en groter gezach kon nellen. Deze verydelda dan ook ligtelyk die pogingen, en verhief in eene redevoering het Confulfchap van cicero dermate, dat aan denzelven groter eerbewyzingen, dan ooit iemand te voren genoten had , door het volk wierden toegelegd, en hy met den eernaam van Vader des Vaderlands verfierd wierd; Wantcicero is de eerlïe geweest, wien die eernaam is opgedragen, nadat cato hem' dus voor de volle Volksvergadering genoemd had. (m) Hoe zeer nu aan den eenen kant zyn ver-mogen in den ftaat zeer groot was, maakte hy zich aan den anderen kant by velen é& haat; met dat hy door cenig flecht bedryf' cr- (m) Quintus catulüs heeft, als Voorzitter van den Raad, eigenlyk het eer?t in den vollen' Raad dien eernaam aan cicepo gegeven, welfc Voorbeeld door vele anderen gevolgd werd. Doch cato gaf als Tribuun hem dien eenytel in tegenwoordigheid van al het vólk.  van CICERO. 61 (Ergernisfe gaf, maar omdat velen niet kon. den verdragen,dat hy altyd zich zeiven prees en op zyne daden itofte: want men kon noch in den Raad, noch in de Volksver, gaiering, noch in de Vierfchaar komen, of men hoorde hem onophoudelyk fpreken cn'-.'r catilina en lentulüsj en als of dat nog niet genoeg was , vulde hy ook de hoeken en fchriften op met zyne loffpraken : ook maakte hy hierdoor zyne redenen, die anders zeer lieflyk en bevallig waren, onaangenaam en vervelende voor de toehoorders, daar dat euvel van onbefcheidenheid allen, om zo te fpreken, aankleefde. Evenwel hoe onmatig ook de eerzucht was, die hem bezielde, was hy-wry vannydje*. gens andsran Ruimfchpots toch vvas hy gewoon luf te geven aan grote mannen, 'l zy die van vroeger tyd waren, of ten zynen tyde leefden; waarvan zyr.e fchriften genoeg getuigen. Ook zyn nog gezegden van hem, hiertoe betrekkelyk, in aandenken' gebleven: a.ristoteleS noemde hy eene rjyier vloeiende van goud; van plato's. zamenfpraken zeide hy, dat jupiter, wanneer hy gefproken had, dus zoude gefproken hebben; theophiUsïüs was hy  6b het LEVEN hy gewoon zynen lust te noemen; en als men vraagde, welke der redevoeringen van demosthenes naar zyn oordeel de fchoonfte was, gaf hy ten antwoord: „ de langfte" Zommigen nogtbans . die zich voor yverige voorftanders van demosthenes uitgeven, vallen op zekere uitdrukking, die cicero in eenen brief aan eenen zyner vrienden gebruikt had, dat demosthenes hier en daar in zyne redevoeringen wel eens dutte; f» doch zy vergeten de menigvuldige en grootfche loffpraken, waarmede cicero dien Redenaar elders overal vereert, en dat hy onder zyne eigene redevoeringen die, waaraan hy de meeste moeite beftced ^heeft, te weten die tegen antoniüs, de Philippifche redenen genoemd heeft, (p) En wat zyne tydgeno- ten («) Dit zeggen koomt in de brieven van ctceS ito, die wv ihands overig hebben, nergens voor: echter maatt ook qü inctilianus gewag van hetzelve, fnjlitut. Orat. X. i. XII. i. Hora* tius, gelyit bekend is, zeide het zelfde van vader homerus. Art. poët. vs. 359. (9) In navr.lging van die van demoïthene» tegen Koning philippus van Macedonië.  van CICERO. 63 ten betreft, onder dezen beeft niemand in welfprekendheid en wysheid uitgemunt, wiens roem hy niet verbreid heeft, door 't zy in zyne redenen, 't zy in zyne fchriften, gunftige melding van elk hunner te maken. Voor den Peripatetifchen Wysgeer cratippus verworfhyvan caesar,reeds Alleenheerfcher zynde, dat dezelve burger van Rome wierd: tevens bewerkte hy, dat de Raad der Areopagieten een befluit nam, waarby cratippus verzocht werd te Athenen te blyven, en onderwys te ge. ven aan de jeugd, vermids men hem als een fieraad van de ftad befchouwde. 'Er zyn ook brieven voorhanden van cicero aan herodes, (j>) en nog anderen aan den jongen cicero, wien hy vermaant, in de Wysbegeerte cratippus te volgen. Aan gorgias, daarentegen, verbidt hy alle verdere verkeering met zynen Zoon, hem befchuldigende, dat hy dezen tot wellust en zwel» C/0 Deze herodes fcltynt de zelfde te zyn, van wien cicero in zyne brieven aan atticüs ttfWS, maakt L. XIV. ep. 16 et L. XV ep. i5. Cicero had hem opgedragen om van tyd tot tyd aangaande de vorderingen van zynen zoon belicnt over te zenden.  6'4 het LEVEN zwelgery vervoerde fy) En deze is van zyne Griekfche brieven fchier de eenistle, behalven nog een andere aan pel ops van Byzantium, die men kan zeggen dat in drifc gefchreven zyn. Wat nu gorgias betreft, dezen Ind hy recht om door te ftryten, als zynde een vuig en ongebonden mensen , zo als hy in 't gemeen daarvoor gehouden werd, daarentegen valt hy in zyn beklag tegen pel op s op kleinigheden; hem verwytende , dat hy verzuimd had voor hem by de Byzantyners zekere eerbewyzingen.en gunftige beflujten te bezor. gen. Even als dit laatfte een gevolg was van zyne eerzucht, zo ook dit, dat hy dikwyls in de drift van 't fpreken de wclvoegiykheid voorby zag. Eens, als Munatius, wiens zaak hy bepleit had, dadelyk nadat hy was vrygefproken , cicero's vriend salinius aanklaagde , werd hy , zegt men, door gramfchap zo verre vervoerd, dat hy tegen muis a T i u s zeide : „ hebt gy uwe vryfpraak; ,, aan (q) Zie hierover den brief van den jonge» CiCEao aan Tido. Ad Div. XVi. ajt.  van CICERO. 65 ,5 aan uwe onfchuld te danken, of daaraan, „ dat ik uwe fcbuld voor de rechters heb „ weten te verdonkeren ?" Op eenen an* deren tyd, toen hy ma rcus* crassus, op wien hy kort te vooren in "t openbaar met algemeene toejuiching eene lofrede had gedaan, eenige dagen later fchandelyk ten toon Helde, en crassus hem vraagde: was het niet van die zelfde fpreekplaats, dat ik nog onlangs door u geprezen wierd?" zeide hy: ,, ja; maar dat gefchiedde alleen om mync welfprekendheid eens in 't pryzen van een flecht voorwerp „ te oefenen." By eene andere gelegenheid, als crassus, voorheen gezegd heb. bende, dat niemand van zyn gedacht meeï dan zestig jaren bereikt had , zulks naderhand ontkende, en vraagde, hoe hy toch daartoe had kunnen komen, om zulks te zeggen, hernam cicero: „ gy hebt iets „ willen zéggen , dat den Romeinen aan„ genaam was, en wist dat hun dit zoude behagen." Weder by eene andere gelegenheid , als c r a s s u s te kennen had gegeven, dat hy zeer veel op had met het zeggen der Stoicynen, dat een wyze ryk is, duwde cicero hem toe :«. „ zou u niet XI. deel. [E] ,» nieef  66 het LEVEN „ meer die zeggen behagen; den wyze» ,, behoort alksV want crassus was berucht door zyne fchraapzucht. De eene zoon van crassus, in wien men vry vele gelykheid op zekeren axius meende te befpeuren, "t welk oirzaak was dat zyne moeder van eene ongeoorloofde verkeering met dien axius verdacht wierd gehouden, had eens met algemeenen lof eene redevoering in den Raad gedaan; waarop cicero gevraagd zynde , Wat hem daarvan dacht, ten antwoord gaf: k?*^* (>). Toen crassus naar Syrië ftond te vertrekken , en begreep , dat het beter voor hem was cicero als zynen vriend, dan als zynen vyand te Rome te hébben , bejegende hy hem zeer vriendelyk , en gaf hem te kennen, dat hy by hem wilde komen eten ; en cicero ontving hem met alle blyken van genegenheid (s). Eenige da- (V) Deze woordfpeüng Iaat zich in geen andere taal overbrengen. Het Gsiekfche woord axios beteekent waardig, en is tevens de eigen naam van axius. (s) Cicero zelf hiervan fprekende in eenen zyner brieven {aj Div. I. 9) zegt, datcRASSU* genoegzaam uit zyn huis naar deszelfs Provincie vertrok.  van CICERO. 5? dagen daarna kwamen 'er vrienden van va* tinius by hem, met voorflagen van ver-» zoening en herftel van vriendfchap, want zy waren kwade vrienden: „ zou vaïi„ nius, vraagde cicero, ook by my „ willen te eten komen?" Dus verre 't geen tusfchen c r a s s u s en hem is voorge» vallen. Vatinius, die den hals bezet had met koude klieren , hield eens eene pleitrede, by welke gelegenheid cicero hem eenen gezwollen redenaar noemde; en daar men hem gezegd had , dat vatinius overleden was , doch hy naderhand in 't zekere onderricht wierd, dat hy leefde, riep hy uit : ,, kwaad wedervare hem , die ons „ door zulk eene valfche tyding verblyd „ heeft" (jf). Toen c&sar het voordel deed om het grondgebied van Campanië onder de zoldaten te verdeelen, waar de meeste Eeden van den Raad hier ten fterkften tegen waren, ^eide lucius gellius, een man (*) Dus meenden wy best den zin van dit ge"zegde uittedrukken: anderen menen, misichieu niet «e onrecht, dat de Text eene verbetering nodig fceefte  CS hêt LEVEN man van hooge jaren (u) , dat zulks, zo lang hy leefde, niet gefchieden zoude. Wel „ nu, hernam daarop cicero, laat men „ maar wachten, want gellius vordert „ geen lang ui titel." Zekere octavius, wien men nagaf dat hy uit Afrika afkomftig. was, zeide eens, dat hy cicero, die eene pleitrede hield, niet kon hooren: „dit verwondert my, hernam cicero, want uwe ooren zyn immers wel geboord" Als m et e leus nepos hem verweet, dat C«) L, gellius publicola was Conful met CN. Corn. lentülus in 't jaar van Rome f>&2, en kort daarna, te gelyk met dezen, Ceufor. Hy hield het met cato , cice r o ; in één woord , met de genen, die men kon zeggen tot de goede party te behooren. Hy ftierf in hogen ouderdom. (j') Dat bet vnn ouds en ook nu nog by Barbaarfche natiën in gebruik was gaten in de ooren te booren , en daar 't een of ander tot fieraad in te hangen, is bekend, en daar geen Romeinfche burger dwaas genoeg was om dat natevolgen, kan men deze fpotterny zo opvatten, dat cicero hiermede te kennen heeft gegeven, dat octavius van afkomst een barbaar was : dan daar de Roinein .-n tevens vele flnven nit Afrika kregen , die dus in^gelyks gaten in de ooren hadden , fchynt by tevens op dekzeils vorigen ftaat van flaverny of flaaffche afkomst te fchtmpen.  van CICERO. 69 hy meer befchuldigden door zyne getuigenis had doen veroordeelen, dan hy door zyne voorfpraak had behouden, gaf hy ten antwoord: „ ja , ik moet bekennen, dat ik meer ge„ loof bczittc , dan welfprekendheid." Zeker jong mensch, die onder befchuldiging lag van zynen vader met eene taart vergeven te i hebben , op eene onbefchaamde wyze dreigende, dat hy cicero onaangename dingen zoude zeggen, hernam deze : „ ik 3, heb liever dat gy my daarop onthaalt, dan „ op uwe taarten" Publius sestius had cicero met nog anderen in eene rechtzaak tot zyne Voorfpraken aangenomen, doch wilde zelf geheel en al het woord doen, en niemand toelaren 'er in te fpreken. Toen nu de Rechters aan 't Hemmen gingen, en het reeds zeker was, dat hy vrygefproken wierd, zeide cicero: ., neem van daag ,, uwen tyd wel waar. sestius! want mor„ gen zult gy niets te zeggen hebben" (wj. Eens Het geestige van deze fpotterny bekennen wy, met anderen, niet te verfta;;n. Men kan ook niet volkomen zeker bepalen welke sestius of sextius hier eigenlyk bedoeld wordt, fchoon het waarfchynlyks: is, dit 'er gefproken wordt van IE 33  ';ö u é f L e v E n Eens had hy publius cotta (V), die Zich liet voorjtaan grote rechtskunde te bezitten , doch inderdaad een dom cn onkundig man was, in zeker rechtsgeding tot getuige geroepen; doch als deze zeide, dat hy niets wist, voer cicero hem te gemoet:. ,, gy meent misfehien, dat ik u s, iets uit de rechten wil vragen." Als metellus nepos in een gefchil met hem by herhaling vraagde: „ wie is uw vader, « cicero?" hernam hy: ,. voor u heeft si «we moeder die vraag moeilyk gemaakt iT om te beflisfen." Te weten , de moeder van nepos had den naam van niet zeer kuisch te zyn, en hy zelf was zeer wispelturig van aard : want eerst Tribuun zynde had hy eensklaps die waardigheid neergelegd, en was naar Syrië gegaan, om zich by pompejus te voegen; doch weldra was hy, nog ruim zo onbezonnen, vandaar weder terug gekeerd. Als deze nepos zynen leermeesterphilagrus met grote ftaatfy had laten begraven, en op des- . dien' SEXTius, weiken cicero in zyne brieven ais eenen groten zot doet voorkomen. f» De lezing ten aanzien van dezen naam is . hier geheel onzeker.  van CICER O. 7r deszelfs graf eene fteenen raaf geplaatst bad, zeide cicero: „ dat is verftandig van u „ gedaan ; want de man heeft u meer vlic" „ gen geleerd dan fpreken," Daar mar. cus appius in de vooraffpraak van eene pleitrede gezegd had, dat zyn vriend hem 'verzocht had om in deze zaak alle zorg, welfprekendheid en trouw voor hem aantewenden, zeide cicero naderhand tegen hem: „ hoe is 't mogelyk, dat gy zo. on„ mededogend geweest zyt om uwen vriend ,, niets te ^ewyzen van 't gene hy u ver. „ zocht heeft?" Zulke fchimpfch?u.ton en fpotternyen nu • iegon-vyanden cn pavtyen in rechtzaken te gebruiken, wordt gerekend onder de trek. ken van welfprekendheid te behooren, doch vermids cicero elk, die hem voorkwam, dus aanrandde, om anderen te doen lachen, haalde hy zich den haat van velen op den hals. Ook hiervan wil ik een en ander (taal bybrengen. Marcus aquilius, wiens twee fchoonzonen gebannen waren, noemde hy ADRASTUSfjO. lucius cotta, Cen- (j) De beide dochters van adrastu s, koning der Argiven , waren getrouwd, de eene aan tyrE 4] bEUS,  7% het LEVEN Cenfor zynde, was een onmatig liefhebber van den wyn : als nu cicero, naar bet Confulfchap (taande , onder het rondgaan dorst kreeg, cn zyne vrienden rondom hem gingen (taan, tervvyl hy dronk, zeide hy: „ gy vreest met reden, dat de Cenfor my s, kwalyk zal nemen, dat ik water drinke." Als hy eens op ltraat voconius ontmoetcde , welke drie zeer lelyke dochters by zich had, riep hy uit: „ Tn fpyt van p.hoebus beeft hy kinderen ge. teeid" (z). Marcus gellius, die geloofd werd uit flaaffche ouders geboren te zyn, las eens in den Raad met eene zeer luide Item eenen brief voor , by welke gelegenheid cicero tot de anderen zeide: „ dit moet u niet verwonderen , want hy is van 't „ geflacht der roepers" f». Toen faus. tus, deus, de andere aan polynices, beiden bal. lingen , in de Thebaanfche gefchiedenis genoeg bekend. C«0 Een vers uit sophocles, in het treurfpel oedjpus, waar hetzelve gebruikt wordt van iajus, koning van Theben, en vader van oedipus, Ckk. dezg plr-ats is weder duister;-de ope«- bs-t  van CICERO. 73 Tus, de zoon van dien sult.a, die voorbeen de opperheerfchappy re Rome gevoerd en zo velen in de B?.n verklaard had, cvn groot deel van zyn erfgoed verlbi'id cn lebuiden gemaakt hebbende , zyne goederen openlyk op borden i; koop lie: veilen, zeide cicero: ,. die borden te*0 ik liever dan die van zynen va .'er." Alle deze fpotternyen mia'stc hem vele vyanden. Dan uit cene andere oirzaak fpan. decLODius met zynen aanhang tegen hem zamen. Te weten, deze clodius, die van aanzienlyke afkomst, in den bloei zyner jaren , en van eenen Houten en onbefchoften aard was, had liefde opgevat voor POMpija , de echtgenoot van c je s a r , en was heimelyk in 't gewaad en met den noedel van cene zangeres by haar in huis .gedrongen, ten tyde dat de heilige geneirmemsfeu ia het huis van c & s a r door de vrouwen gevierd wierden. Dezen waren voor mannen ontoegankelyk; cn dus was ook bare roepers, fchoon lieden van^welnig aanzien, waren toch geene (laven, maar vrye menfehen; misfehien is, gelyk du soul denkt, de lezing hier bedorven. [E 5]  74 het LEVEN ook geen man des tyds in dat huis tegenwoordig. Doch hy, nog jong en baarde, loos zynde, had zich gevleid met de hoop van ongemerkt onder de andere vrouwen tot t) a p e j a te zuüen doordringen. Dan, by nacht in dat grote huis gekomen zynde, raakte hy in de gangen van hetzelve verdwaald. TerWyl hy dus omdoolde, werd hy gezien van aurelia, de dienstmaagd van c ms A r's moeder , die zynen naam vraagde. Daar hy dus genoodzaakt was antwoord te geven, en zeide , dat hy de dienstmaagd van pojipeja, met name auii a , zocht, hoorde dc andere, dat dit geene vrouwen-ftem was, cn riep met groot gefchreeuw de vrouwen byeen. Dezen floten dadclyk dc deuren, doorfnuffclden alle hoeken, cn vonden clodius, die ge. vlucht was in het vertrek der dienstmaagd, met welke hy in huis was gekomen. Dit geval ruchtbaar geworden zynde, fcheidde c.esar van pompeja, en clodius .werd in rechten betrokken wegens fchending van den Godsdienst (b). Ci- t>) Vo'gcns de gewone lezing van het oirfpronfcelyke hadden wy rco.ten veruien : en kj betrok CLO-  vas CICERO. 75 Cicero was tot hiertoe zyn vriend geweest, en had, ten tyde der zarnenzwcering van catilina, vol vaardige hulp cn lyfsbefcherming van hem ondervonden (ij. Dan toen hy in het tegenwoordige geval zyne ' verantwoording voornamelvk daarop grondde, dat hy dcstyds niet te Röttie was geweest, maar op eenen verren affland vart de Had zich had opgehouden, bragtcicar o tot getuigenis tegen hem in, dat hy op dien tyd aan zyn huis was gekomen, en hem over eene cn andere zaken geiproken had. Schoon dit nu waar was, hield men het echter daarvoor, dat c i c e r o dit getuigenis niet et o di cs in rechten ; even als of zulks door c/es ar zelf ware gedaan, 't welk ftrydt niet bet gene onze fchryver zelf in 't Leven van ca;sar verhaalt, waar een der Gemeentsmarinen gezegd wordt clodius te hebben aangeklaagd. Daar dus de Test hier zekelyk eene verandering behoeft, doch bet niet uitgemaakt is, waarin dezelve moet beftasn'. hebben wy , dit in 't midden latende, eene vertaling in algemeene bewoordingen verkozen. (V) Dit fchynt kwnlyk met de gefchiedenis te ftroken, daar clodius verdacht was het met ca. tilina te houden , zo als hem ook meermale» van cicero venveten is.  t£ he t L E V £ N niet gaf uit liefde tot dc waarheid, maar om zyne vrouw te r e n ti a te vrede te itellen* Deze nainelyk was zeer gebeten op clo. dius , ter oirzakc van deszelfs dochter c l o o i a , die zy meende dat met cicero zocht te trouwen , en dat tot makelaar daarin gebruikt wierd zekere tullus, die een vriend was van cicero, en zeer gemeenzaam met hem verkeerde, doch die tevens dagelyks aan 't huis van clodia kwam, en haar, die in de buurt woonde, zyne opwachting maakte (d) , *t welk by terentia achterdocht had verwekt. Zy dan, die uit zich zelve vinnig van aard was, cn over cicero den meester fpeelde, had dezen opgehitst, om clodius mede te vervolgen en tegen dcnzelvcn te getuigen, üchalven dit getuigenis van cicero kwa-' men 'er nog van vele anderen der voorBaSmftè cn beste lieden getuigenisfen tegen clodius in van meineed, bedrog, omkoping, en onteering van vrouwen. Lu- c ul- (d) Volgens eene andere zinfnyding, zou dit lanrfte gedeelte, beginnende met de woorden doch die twens op cicf.ro moeten t'huis gebragt worden tLt fchvnt twyfeinchtig, welke van beide Zin(nydingei) de rechte is.  van CICERO. 77 Cullus onder anderen bracht dienstmaagden te voorfchyn, die getuigden, dat clodius met zyne jongde zuster, terwyl deze met hem, lucullus, getrouwd was, fchandelyke ontucht had gepleegd, en 'er werd algemeen verteld, dat hy met nog twee andere zusters ongeoorloofde gemeenfchap had gehad, van welken de eene, terentia genaamd, met maRcius rex, de andere, clodia, met me tellus celer getrouwd was. Deze laatlle had den bynaam quadrantaria, omdat een van hare minnaars haar, in plaats van zilvergeld, kopere penningen in de zak had gedoken: want de Romeinen noemen den kleinften van hunne kopere munten een Qiiadrant. Uit hoofde van het gedrag met deze laatstgenoemde zuster was clodius byzonder berucht. Dan daar het gemeen zich tegen de genen, die tegen clodius getuigden en opgekomen waren , te weer ftelde , hadden de rechters uit vrees eene wacht by zich genomen , en de meesten hadden hunne ilemtafeltjes onleesbaar gefchreven (e). Echter fcheen de meerder- heid f>) In't leven vr.n cze sar wjrd: dit op eene  ?3 het LEVEN heid hem te hebben vrygefproken, en men vertelde dat hierby omkoping- had plaats gehad. Hierom zeide catulus, toen hy de rechters ontmoetede: ,, gy hebt wel ge. „ daan, dat gy veiligheidshalve eene wacht „ genomen hebt, opdat niet iemand u het „ geld mogt ontftclcn." En toen clodius aan cicero verweet , dat zyn getuigenis geen geloof had gevonden by de rechters, hernam deze: „ vyfentwintig van de rech. ., ters hebben my toch geloofd, want zo „ velen hebben u veroordeeld; de overige „ dertig daarentegen hebben u niet geloofd, „ want zy hebben u niet eer vrygefbroken, ,, dan nadat zy het geld in de zak hadden."' C^sar echter opgeroepen zynde heeft niet tegen clodius willen getuigen, en ge. andere wyze verhaald; dat, tramelyk, de rechters hunne (rem over deze zaak tevens in vereeniging met andere onderwerpen uitbragten, 't weik de Latynen noemden ferre fententias per faturam. Zie Deel IX. in 't gezegde Leven, bladz 20. met de Aanteekcuing daar ter plaatfe Hierom wil dacier door eene verandering van lezing deze plaats met die in 't Leven van c.ïsar overeen gebragt hebbcxi. Barton daarentegen wil laatstgenoemde plaats uit deze hebben verbeterd. Wy wagen hef niet, tusfehen be den te beliiïiên.  us CICERO. ft gezegd, dat hy van overfpel van zyne vrouw niet wist, maar dat hy alleen daarom van haar gefcheiden was, omdat c/esars huWelyk niet alleen van dadelyke fchande, maar ook van de befchuldiging daarvan behoorde vry te zyn. Nadat nu clodius dezen ftryd ontworteld en tot Gemeentsman verkoren was, viel hy dadelyk cicero te lyve, greep alle gelegenheden aan , en hitfte allerlei flag van menfehen op om hem te fchuden. Het volk trok hy aan zyn fnoer door wetten, die hetzelve ftreelden, en aan elk der Confuls bezorgde hy magtige Provinciën: 2?iso kreeg Macedonië , en cabinius Syrië. Velen uit de fchamele gemeente Helde hy in ftaat om deel te hebben in de befchikking van zaken, en hy liet zich zelf Van gewapende flaven omringen. Van de1 drie voorname perfonaadjen , welken toen het meest vermogten, was crassus de verklaarde vyand van cicero, pompejus zocht beiden te believen, en c ik s a r ftond gereed om met een leger naar Galliè'n te vertrekken. Tot dezen laatlten , fchoon dezelve anders zyn vriend niet was, en ft>dert het voorgevallene met catilina on- der  §o .dbt LEVEN der verdenking by hem lag, nam cicero thands de cocvlugc, en bood zich aan om als Legaat met hem te. gaan (f). Cjesar nam dit aanbod aan; en clodius nu zien. de, dat cicero hem als Tribuun ontkokomen was, veinsde thands zich met hem te willen verzoenen. Hy gaf de voorname fchuld van hunne verwydering aan teren* tia, fprak lieeds met achting van cicero, bejegende hem vriendelyk, als had hy geenen haat noch wrok tegen hem, en berispte hem over het gebeurde, op zulk eene wyze, als de eene vriend den anderen berispt; zodat hy cicero alle vrees voor hem be. nam, en deze C/Esar1 weder voor zyn Legaatfchap bedankte, gevende zich, als voren, aan het belluur van zaken over. Cjesa'r deswegen zeer gebelgd, verllerkte clodius in zyne pogingen tegen c i c e r o, en wist de genegenheid van pompejus voor cicero geheel in afkeer te doen veranderen. Hy zelf zeide openlyk voor' het (f) Cicero zelf zegt, door Ces ad daartoe aangezocht te zyn. Ad. Attic. L. 11, Ep. ii* welke brief van cicero ooit ten aanzien van het vo gende verdient vergeleken te worden.  vAN CICERO. gi het volk , dat het zyns oordeels flecht en1 tegen de wetten gehandeld was, lentulus en cethegus zonder vorm van rechtspleging ter dood te brengen (g)t Dit toch was thands die beichuldiging; en daarop nu werd cicero gedagvaard. Als aangeklaagde en in gevaar van veroordeeld te worden, trok hy het rouwgewaad aan, ert ging met ongefchoren hair en baard by het volk rond , om medelyden te verwekken. Doch in elke flraat, waar hy doorging, ontmoette hy clodius, vergezeld van eene bende Hechte en onbefchofte kareis , die op de onbefcheidenfte manier den fpot dreven met zyne om Handigheden en havelozen öpfchik, telkens met flyk en heeften naar hem wierpen , en hem hierdoor in zynen omgang hinderden. Dan aan den an- (g) Dtó cassiüs, aangehaald by su b dl eÏon, verhaalt de zaak dus, dar c/esar in de Volksvergadering , door ctoniüs in den Circus Flaminius opgeroepen , toen zyn gevoelen aangaande het voorftel van clodius gevraagd wierd, zeide, dat hy de bandejingen, met lentulus en de overigen gehouden, wel voor önWeitig hield, doch het tevens niet gepast vond, over zaken,, die Zo lang geleden waren, voorltellen te doen. : XI. DEEL. [jFj  82 het LEVEN anderen kant nam vooreerst genoegfiiam dé gehele orde der Ridderen met hem het rouwgewaad aan, cn niet minder dan twintigduizend uit de jonge lieden vergezelden hem, even zo haveloos, en ondersteunden hem in zyne fmekingen. Ten anderen vergaderde de Raad om een befluit te nemen, dat het volk , als in eenen algemeenen ramp, zich in rouwklederen zoude Heken , en toen de Confuls zich tegen het nemen vart dit befluit verzetteden , en clodius met gewapend volk het Raadhuis kwam bezetten , liepen velen der Raadsheeren met gefcheurde klederen , en onder gefchreeuw, Uit de vergadering. Doch daar ook deze vertoning geen medelyden noch fchaamts kon verwekken, en het zo gefchapen ftond, dat of cicero zich in ballingfchap moest begeven, of clodius gewapenderhand te keer gegaan worden, wendde hy zich om hulpe tot pompejus, die zich opzetteiyk uk de ftad verwyderd had, en zich op zyn landgoed aan den Albaanfchen berg bevond. Eerst zond hy derwaards zynen fchoonzoon piso, om de hulp van pompejus voor hem te verzoeken , doch vervolgens begaf hy zich in perzoon naar hem toe. Zyne komst  vanCIcërö. b% komst by Pompejus aangemeld zynde, had deze geenen moed om voor hem te verfchynen, daar hy zich grotclyks fchamen moest voor eenen man, die zo yverig voor Zyne belangen geftreden, en die in zyn be. ftuur hem zo vele wezenlyke dienden bewezen had. Doch omdat hy de fchoonzoon was van cjesar, offerde hy, om dezen te voldoen, zyne vorige betrekkingen op, en om een gefprek met cicero te ontgaan , floop hy door eene andere deur uit, en maakte zich weg, Cicero zieh dus door pompejus verlaten, en ook van deze hulp ontbloot ziende , nam nu zyne toevlugt tot de Confuls. G a b I n i u s was en bleef onverbiddelyk , maar p i s o fprak op eenen vriendelyker toon tegen hem, en ried hem , dat hy vrywillig de ftad zoude verlaten , Zwichten voor de woede van clodiüs, en zich de veranderde omftandigheden der tyden getroosten \ als kunnen, de hy op die wyze andermaal het vaderland behouden, 't welk thands om zynent wil door oproeren en onheilen gedrukt wierd. Dit antwoord bekomen hebbende, ging cicero met zyne vrienden raadplegen, wat hem te doen ftond. LuculluS [F a] ried  $4 het Leven ried hem te blyven, zeggende, dat hy ovcf zyne vyanden wel zegepralen zoude; doch anderen waren van oordeel, dat hy moest vertrekken, voorfpellende , dat het volk, de dolheid en getveldenary van clodius moede geworden, ra's zyne wederkomst Zoude begeeren. Uït laatfte gevoelen werd van cicero omhelsd, die een beeld van minerva, Tt welk hy federt lang ten zynen huize in grote eer had gehouden, naar het Kapitool bragt, en daar als een heilig gefchenk plaatfte, met dit opfchrift.- aan minerva , de schutsgodin van rome; waarop hy, onder geleide van eenige vrienden, in ftïlte 's nachts de ftad verliet, en zich te voet naar Lukanië begaf, met oogmerk om naar Sicilië overtelïeken. Zyne vlugt bekend geworden zynde , Werd hy, op voorftel van clodius, doo? een befluit van 't Volk tot de ballingfchap verwezen, en openlyk een verbod ten tcon gefield, om cicero geen :water of vuur té geven , noch huisvesting te verlcenen, tot op vyfhonderd' mylen buiten Italië. Dan zo groot was de eerbied voor cicero, dat men zich in 't algemeen aan dit verbod niet kreunde, en hem op zyne reis alle  van CICERO. 85 Ie blykcn van dienstvaardige genegenheid betoonde. Te Hipponiura echter , zynde eene (ïad van Lukanië, welke thands Vibon beet, was een zekere Skibaan , vibius genaamd, die, fchoon vele blyken van vriendfehap van cicero ondervonden hebbende, en onder zyn Confulfchap opziener over de werklieden geworden zynde, hem niet in huis wilde nemen , en Hechts beloofde hein op het land eene fchuilplaats te Zullen aanwyzen (//) ; en de Pretor van Sicilië, ca jus vergilius, die in zeer riaauwe vriendfehapsbetrekking met cicero gellaan had, liet hem fchriftelyk weten, dat hy van Sicilië moest afblyven. Hierover zeer mistroostig geworden, begaf hy zich terftond naar Brundufium, en ging vandaar met eenen gunftigen wind onder zeil naar Dyrrachium ; doch de wind weldra omgelopen zynde, werd hy 's anderendaags weder naar dezelfde plaats terug gedreven. Vervolgens ftak hy andermaal in zee. Men verhaalt, dat, toen hy te Dyrrachium aan- Sc- (Ji) Deze fchynt de meenitig van den fchryver te zyn, fchoon aan den Text iets fchync te hapeïen. V7 3]  t6 het LEVEN geland was, zo als hy aan wal wilde (lap* pen, zich eene aardbeving deed gevoelen, en de wateren der zee tevens terug vloeiden. Dit werd door de Wichelaars uitgelegd als een teeken , dat zyne ballingfchap van geen* langen duur zoude zyn, vermids zulke voor- , vallen gewoonlyk eene op handen zynde verandering van zaken te kennen gaven. Schoon nu velen hem uit genegenheid kwa. men bezoeken, en de Heden van Grieken, land even als wedyverden om hem hare hoogachting te betoonen , bleef hy nog. thans fleeds kleinmoedig en neêrflachtig, wendde telkens, even als een ongelukkig minnaar, het oog naar Italië, en gedroeg zich geheel in zyn ongeval zo onveritandig, zo kleinmoedig en bekrompen , als men van eenen man van die geleerdheid niet verwacht zoude hebben. En evenwel zeide hy dikwyls tegen zyne vrienden, dat zy hem niet Redenaar, maar Wysgeer noemen moesten. want dat hy de wysbegeerte als de hoofdzaak beoefende, maar de redekunst Hechts als een middel, 't welk een Staatsman niet kon ontbeeren. Dan dc roem heeft cene wonderlyke kracht om de rede, even als eene kleur, van dc ziel aftevagen, en  van CICERO. en 'er , door omgang en dagclykfche ver. keering met Staatslieden, dc neigingen en denkwyze van den groten hoop optedrukken; ten zy dat iemand, zorgvuldig op zyhoede zynde , alleen deel neemt in de zaken zeiven , zonder de driften , welken die zaken mede brengen , tevens oveitenemcn. Na cic e r o verbannen te hebben , liet clodius deszelfs landhuizen in brand Heken , gelyk ook deszelfs huis in de Had, op welks ledige plaats hy eenen tempel der Vryheid Hichtcde. .De overige goederen bragt hy in openbare veiling; dan fchoon hy den verkoop daarvan den eenen dag na den anderen liet uitroepen, kwam 'er niemand op om dezclven te kopen. Door deze handel wyze gevreesd geworden zynde by de Aanzienlykcn, en het volk, aan 't welk hy allerhande moedwil cn geweldcnaary veroorloofde, geheel op zyne hand hebbende, begon hy nu eenen aanval op pompejus te doen, en eene en andere van deszelfs oorlogs-verrichtingen te gispen. Deze, zynen roem hierdoor bezwalkt ziende, befchuldigde thands zich zeiven, dat hy cicero venaden had; en van zin veranderd IF 4] zyn-  88 het LEVEN zynde, liet hy, onderfteund door zyne vrienden, niets onbeproefd om denzclven weder in zyn vaderland te herftellen. Toen clodius zich hier tegen verzettede, nam de Raad een befluit, om alle andere zaken zo lang optefchorten , totdat cicero's heritcl zoude zyn befloten. Deze zaak verwekte opfchudding, die onder het volgende Confulfchap van lentulus tot zulk eene hoogte (teeg, dat de Tribunen op de Markt gewond wierden, en quintus, de broeder van cicero, zich onder de doden, even als of hy zelf ook dood ware, verborgen moest houden. Dan nu begon het volk tot andere gedachten te komen, en annius milo, een der Gemeentslieden, was de eerfte, die het waagde om clodius wegens openbaar geweld te dagvaarden, terwyl een groot ■deel van het volk en van de naburige (leden Zich by pompejus voegden; die van alle dezen vergezeld op de Markt verfchcen, clodius vandaar verdreef, en de burgers opriep om te (temmen. Men vindt geen voorbeeld, dat het volk ooit zo eenpaarig, als toen, een befluit heeft genomen. De Raad hierin niet willende onderdoen voor ■ . hét  van CICERO. het volk , befloot, dat 'er eene plegtige dankbetuiging zoude gedaan worden aan de lieden, die aan cicero in zyne ballingfohip blyken van hoogachting gegeveu hadden ; als mede , dat hec huis en de landhoeven van cicero, die door cl o» plus vernield waren, uit de algemeen© J'chaiki.-t zoude worden herlield. In. de- zestiende maand na zyne verban* rnng.k.wam cicero, terug; cn zo groot was de blydfehcp , door de Heden deswe. gens- betoond , cn zo. groot de yver van allen om hem te zien, dat hetgene hy zelf iksaatigaande naderhand gezegd heeft, dat h'j op de fchouders van Italië naar Rome. was terug gevoerd, inderdaad nog te weinig gezegd is Crassus zelf, die vóór zyne verbanning zyn vyand was geweest, •beyverde zich thands om hem te gemoet te gaan , en zich met hem te verzoenen; doende zulks, 20 als hy zeide, ten gevalle van zynen zoon p v 15 l i u s , die een Irerke aanhanger van c i c s 110 was. iNiet lang daarna, als clodius afwezig ■ was, nam cjcero die gelegenheid waar, en begaf zich met een aantal volks naar het Rapitool, waar hy de tafelen, bevat. [F 5] ten-  9=> het LEVEN tende de handelingen van 't Gemeentsmanfchap van clodius, afrukte en in ftukken brak. Toen hy hierover door clodius wierd aangeklaagd, verdedigde hy zich met re zeggen, dat clodius op eene onwet. tige wyze , daar hy een Patriciër was, Tribuun was geworden, en dat dus niets, van \ gene hy als zodanig verricht had, eenige kracht kon hebben. Dan dit belgde cato, die ook nadrukkelyk zich hier te. gen verzettede: niet omdat hy een voorfhnder was van clodius, wiens gedrag hy ten fterkften afkeurde, maar hy zeide, dat het hard cn onrechtvaardig ware, zo de Raad alle die voorgaande handelingen en befluken ging vernietigen, als zynde daar onder mede begrepen 't gene door hem op Cyprus en te Byzantiura verricht was. Hieruit ontitond eenige verwydering tusfchen hem en cicero, welke echter niet tot eene openbare vriendfehapsbreuk kwam uitteberften ; alleen raakte hunne gemeenfame verkeering hierdoor een weinig aan 't verflaauwen. Kort daarop werd clodius door milo hom 't leven gebragt; en milo uit dien hoofde wegens moord aangeklaagd zynde, nam  van CICERO. 91 rum cicero tot zyne voorfpraak. De Raad, vrezende, dat een halsgeding tegen ecnen.man , zo aanzicnlyk van geboorte, en zo ondernemend van aard, als milo1 was, de rust in de Had mogt ftouren, gaf last aan pompejus, cm zich aan \ hoofd te Hellen van deze en alle andere rechtsplegingen, en om tevens voor de veiligheid van de Had cn van de rechtbanken te zorgen. Deze bezettede dan , reeds voor het aanbreken van den dag, de Markt van boven tot beneden met gewapend krygsvolk \ wes'halven muo, vrezende dat cicero, onthutst door dat ongewone gezicht, min gelukkig in zyne verdediging mogt Hagen, dezen ried om zich in cene draagkoets naar _de Markt te laten brengen, cn daar uitterusten, totdat de rechters aangekomen, en de vergadering voltallig zyn zoude. Want 'cicero was, gelyk men weet, niet alleen onder de wapenen min kloekmoedig, maar ook vreesachtig , wanneer hy in 't open* baar zoude fpreken, en hy kon naauwlyks zyne öhtfteïtenis en beeving overwinnen , ' nadat hy reeds door vele pleitredenen eenen an fierkte in de kunst van welfpre-  T~ Hpr LEVEN fprekcrjdheid bereikt had (7). Toen hy j-.icinius Murena , aangeklaagd zynde door cato, verdedigen zoude, en horTensius, die met grote toejuiching gepleit had, zocht te overtreffen, had hy een groot gedeelte van den nacht opgezeten, en door iïerke infpannjng van gedachten en - door bet waken zyne gezondheid zo verzwakt, dat hy .ditmaal zelfs zynen verkre* gen roem niet fcheen te handhaven. In het geval nu van milo, toen hy uit de draagitoel .was getreden, en pompejus op hec hcogile van de Markt, even ais in eene legerpiaatfe, zag zitten, terwyï van rondsom de wapenen van het krygsvolk flikkerden, . Werd ' CO De zin is hier nié: zeer duidelyk , waarom ook de uitleggers het daarover niet eens zyn. Die, welk.cn wy in de vertaling aan de woorden gegq* ven hebben, koomc ons tot nog toe de beste voor, fchoon het gevoelen van den Heer wyttenbach gedeeltelyk hiervan fchynt te verfchillen. Immers, dat in deze gehele zinfnede van cicero's omfteltenis in 't gemeen wordt gefproken , en niet gedeeltelyk van zyne houding in het pleiten voor milo, dunia ons genoegfaam te blyken uit hes vervolg, wa.ir de febryver van dezen uitflap toe het geval vaü milo niet uitdrukkclyke woordoq terug keert.  van CICERO. 93 Werd hy zeer ontfteld, en kon naauwlyks niet een bevend lichaam en itamelende tong aan 'r fpreken komen , cerwyl milo zelf onvcrfchrokken en manmoedig daarby ftond, hebbende zelfs zich niet verwaardigd met ongefchoren baard en in het gewone gewaad der beklaagden te verfcbynen; 't welk waarfchynlyk niet weinig tot zyne veroordeeling heeft toegebragt. De ontiteltenis van cicero werd echter meer aan zyné bezorgdheid voor zyne vrienden dan aail bloóhartigheid toegefchreven (kj. Hy werd ook aangenomen in de orde der Priefteren , bekend onder den naam van Augures (Wichelaars) \ en zulks in de plaats van den jongen crassus, nadat deze in den oorlog tegen de Parthers was1 Grille) De omftandigheden , welken dit pleitgeding Vooraf gingen en vergezelden, benevens eene verfchooning voor de on-fteltenis van cicero, kun. nen onze Lezers nader ontvouwd vinden , ia de Inleiding tot de vertaling van cicero's Redevoering voor milo, te vinden in 't Eerfte Stuk Van de Bibliotheek der oude Letterkunde; welk werk, by gebrek van lezers, helaas i febynt te moeten genaakt worden.  94 tiËf LEVËN omgekomen (/). Als Provincie viel hem vervolgens Cilicië te deele, werwaards by vertrok met een leger van twaalfduizend voetknechten , en tweeduizend zeshonderd ruiters (mj. Hierby kreeg hy, onder an. deren , in last om Kappadocië weder met den koning ariosarzanes te bevredigen cn tot onderwerping te brengen , 'ë welk hy op eene minlyke wyze , zonder wapenen te gebruiken, gelukkig ter uitvoer bragt. Ziende, dat de Ciliciërs, door de nederlaag, die de Romeinen van de Parthers geleden hadden, en door den op* ftand in Syrië , ook weder het hoofd begonden optcflekcn, wist hy dezen insgclyks door den weg van zachtheid tot bedaaren te brengen. De gefchenken, die hem door Vonten werden aangeboden, wees hy van de hand, en fchold aan de ingezetenen zyner Provincie het geven van maaltyden kwyt. Hy zelf zag dagelyks de voornaam, fte en kundigfte lieden aan zyne tafel, welken (7) Dit was lry reeds gewerden, voor dat ct,o Dius door milo was omgebragt. Fr» Fert. («0 Hy was thands in zyn zesenvyftigfte jaar. Fr. Fert.  van CICERO. 95 ken hy zonder grote kosten fatfoenlyk onthaalde. Hy hield geenen poortier aan de deur, en liet zich oók nooit in 't bed opwachten , maar ftond zeer vroeg op, en wandelde voor zyne kamer, cm de genen, die hem kwamen opwachten, te ontfangen (ti), Men geeft hem ook den lof na, dat hy nimmer iemand door den Lector liet flaan, noch de klederen van 't lyf fcheuren, noch iemand uit drift kwalyk bejegende, noch by het opleggen van boete fchampere verwytingen deed. Daar hy bevond, dat de openbare kasfen zeer aanmerkelyk beftolen waren, herftelde by de geldmiddelen der fteden, doch zorgde tevens, dat de genen , die genoodzaakt wierden dat geld weder optebrengen , voor het overige in hunne eer geen nadeel leden. Hy heeft ook oorlog gevoerd, cn de rovers, die zich omftreeks den berg Amanus ophielden, vandaar verdreven; om welke overwinning hy door het leger met den eernaam van Impe. rator begroet is geworden (o). Als coe- LIUS (ft) Zie hem zeiven in zynen brief aan atticu» Lib. vi. Ep. 2 (o) Van .g aanbelang geweest zyn, geeft by zelf breedvoerig verflag in zyne brieven, Zie ad Aitk, V. *>, ad Div. XV. 4. j , Q>) Cicero ad Div, II. tu  van CICERO. 07 oorlog, even als een ryp gezwel, op het punt ftond om doortebreken. Toen hem door een befluit van den Raad de eer der zegepraal wierd toegelegd, ver« klaarde hy, nog liever de zegekoets van caesar te willen volgen, indien 'er'eene bevrediging met dezen getroffen kon worden. In zyne byzondere betrekking zocht hy ook de beide partyen daartoe overtehalen; hy fchreef by herhaling hierover aan cesar, en hield niet op by pompejus in perzoon daarop aantedringen, zoekende beiden neêrtezetten en te vrede te Itcllen. Dan toen dit onmogelyk was geworden , c te s a r gewapend op Rome aanrukte, en pompejus, gecnen moed hebbende om hem aftewachten , met het meerendeel der voornaamfte mannen de ftad verliet, befloot cicero te blyven , en werd des geacht zich by c je s a r te voegen. Hy zelf liet duidelyk blyken , dat hy zeer wankelde, tot welke party hy zich wenden zoude, en dat hy hierover in grote verlegenheid was: want hy fchryft in zyne brieven, dat hy niet recht weet, waarheen hy zich moet keeren ; daar pompejus zekerlyk de beste zaak voorhad , en het XI. deel. [G] meeste  oS hst LEVEN meeste recht om den oorlog te voeren % c 2e s a r aan den anderen kant zyne zaken veel beter aanleide , en beter in ftaat was om zich zeiven en zyne vrienden te redden; „ zodat ik wel weet, zegt hy, wien ik ,, ontvlieden moet, maar niet* co; wien ik „ moet vlieden" (q). Toen tree at ius, een van caesars vrienden, hem fchreef, dat caesar van oordeel was, dat hy zich by hem moest voegen, en deelgenoot worden van zyne verwachtingen; of, zo hy, Wegens zyne jaren, zich liever buiten het gefchil wilde houden , dat hy dan naar Griekenland moest gaan , en daar in ililte blyven, zonder zich met eene van beide partyen te bemoeien , gaf cicero zyne verwondering te kennen, dat cjesar zelf niet aan hem gefchreven had, en antwoordde in eenen toon van drift , dat hy niets dacht te doen, 't welk zyn voorig befhiur kon onteeren. Dit een en ander vindt men in zyne brieven (rj. Na. GO Ad Ank. VIII. 7. ■ CO Noch deze brief aanTREB at lus, noch ook het antwoord van cicero, zyn in deverzameling zyner brieven te vinden; doch verfcheidene andere  van CICERO. 99 Dan nadat cjesar naar Spanje was opge» trokken, nam hy dadelyk de reis aan naaf pompejus. Alle de anderen waren verblyd over zyne komst, maar cato, hem ontmoetende, berispte hem, onder viet oogen, ten iterkflen, dat hy zich by pompejus kwam voegen: „ wat my betreft, „ zeide hy, het zou my niet pasfen de „ party in den* ftaat, die ik eenmaal geko„ zen heb , weder te verlaten, maar gy „ zoudt van meer dienst voor uw vaderland „ en voor uwe vrienden kunnen zyn, in„ dien gy te Rome gebleven zynde daaf „ gepaste maatregelen tegen den uitflag def „ zake zocht te nemen, daar gy u nu, bui- ten noodzaak , c^sar tot vyand hebt „ gemaakt, en u hier aan zo veel gevaarö „ koomt blootftellen." Deze taal bragÈ Cicero tot andere gedachten; waarby nog kwam, dat pompejus hem in geenerhan- dé dere brieven van cicero aan Trë Catiü s vindt men in 't zevende Boek dier verzameling. De pö» gingen door Cm sar gedaan, om cice ro van het overgaan tot pompejus terug te houden, kunnen onze Lezers omlrandiger vinden by stuaut, D» XVII. bl. 142 en volgg.  ïoa .het LEVEN de zaak van gewigt raadpleegde. Dit ecffter had hy zich zeiven te wyten: want hy' ontveinsde niet , dat hem zyn gedane flap berouwde , fchimpte op de toerustingen van pompejus, bedilde van ter zyden de ontwerpen die 'er gemaakt wierdeh , en onthield zich niet vm fpotredenen cn kwinkflagen op de bondgenoten ; en terwyl hy zelf intusfchen, niets minder dan vrolyk, fleeds met een gefronsd gelaat in 't leger rond ging, bragt hy de anderen, hoe weinig lust daartoe hebbende, aan 't lachen. Dan laat ons een en ander flaaltjen hiervan mededeelen. A1s do.mitius (Y) iemand, die geene- krygsmans-talenten bezat, tot den rang van Overflen bevorderde , zeg. gende , dat hy een man van goede zeden en ingetogen van aard was, vraagde cice» Ro.hem, waarom hy dan dien man niet tot opziener over zyne kinderen had gehouden. Toen eenigen met lof fpraken van theophanes, den Lesbiër (ƒ), die op' ' zie- (0 l. DOMIT1US a è jï OBAIt B U 9, Wieil C * . sar te Corfinium heeft inuefloten. Zie cassar * B. C I. i7. (O Theophanes, geboortig vsn Mftylenen, op  van CICERO. ioi ziener was over de werklieden in 't leger, omdat hy de Rhodiers wegens het verlies van hunne vloot zeer goed had weten te troosten, zeide hy : „ wat is 't een groot geluk, eenen Griek tot opziener te heb„ ben 1" Wanneer cjesar. in verfcheidene gevallen de overhand had behaald, en het leger van pompejus zo goed als ingefloten had, Het lentulus (uj zich verluiden, bericht ontfangen te hebben, dat de vrienden van cssar 'er niet vergenoegd uitzagen: „ gy wilt ons zeggen, zeide ci„ c e r o , dat zy over c je s a r niet te „ vreden zyn." Een zekere marcius, nieuwlings uit Italië komende, zeide, dat ie Rome algemeen de fpraak ging, als of p om op het eiland Lesbos, die de daden van pompejus befchreven heeft, was by dezen in hoge achting. Pompejus had hem, in tegenwoordigheid van 't gehele leger, met het burgerrecht befchonkcn. Cicero fchynt hem echter zeer weinig te achten (zie ad Att. IX. i ). Hy gaf namaals aan pompejus den ongelukkiger raad, om totp-roleMjeus in Egipte zyne toevlugt te nemen. Zie het Leven van pompejus. Burton. (u~) i" corn. lentulus crus, die ris Conful in het leger va.i pompejus waf. Burton. [G 3J  xm het LEVEN pOMBEjus ingefloten was: „ dan zyt gy „ misfchien overgekomen , hernam cige„ eo, om door uwe eigene oogen daarvan „ overtuigd te worden?" Als nonnius, na het verlies van den flag, zyne vrienden zocht te troosten en te bemoedigen , zeggende , dat 'er nog zeven adelaars in hei leger van pompejus waren overgebleven, gaf cicero ten antwoord : „ die troost „ zou wel te pas komen, indien wy tegen M kraaien oorlog voerden." En als la. bienus veel gewigt hegtede aan zekere voorzeggingen (V), volgens welken hy beweerde , dat pompejus moest overwinnen, duwde cicero hem toe: „ met „ die krygslist zyn wy nu uit onze le„ gerplaats geklopt" f>), ( Nadat nu de Pharfalifche flag , dien hy we- (*0 Deze tAniENus had als Legaat onder CjESAr in Galliën gediend, doch volgde tnand» ?ompejus. Hy was een zeer by gelovig man. Dit moet zien op eenen flag, die voor fa, ^harfalifchen neêrlaag was voorgevallen , want i« den Pharfalifchen flag, waarvan terftand hierna gebroken wordt, is la bi en vs gei'neuveüd.  van CICERO. 103 wegens ongefteldheid niet had bygewoond, verloren was, en pompejus de vlugt had genomen, had c a t o nog eene aanzienlyke legermagc te Dyrrachium , benevens eene fterke vloot. Hierover wilde hy dat c 1 c s» r 0 het bevel moest voeren , als 't welk hem, daar hy als Oud-Conful in waardigheid de anderen overtrof, volgens de wet toekwam. Dan cicero wees dit van de hand, en wilde in 't geheel met den oorlog niet verder te doen hebben-, 't welk hem byna het leven had gekost, daar de jonge pompejus -en deszelfs vrienden hem voor eenen verrader uitfcholden, en met de blanke zwaarden op hem los gingen : doch cato kwam tusfchen beiden, die hem ter naauwernood uit hunne handen verloste, en buiten de legerplaats bragt. Hy kwam behouden te Brundufium, waar hy bleef wachten op de komst van c je s a r , die door veelvuldige bezigheden, welken hy in Afia en Egypte gevonden had, werd opgehouden. Toen hy eindelyk tyding kreeg, dat deze te Tarentium was aangekomen , en vandaar over land op reis was gegaan naar Brundufium, ging hy hem te gemoet, wel niet zonder hoop van een gunftig onthaal, [G 4] doch  i04 hst LEVEN doch tevens befchroomd zynde, om, in tegenwoordigheid van zo vele getuigen, eene proef te nemen, hoe hy door eenen overwinnenden vyand behandeld zoude worden. Dan hy had niet nodig iets, dat hem vernederen konde, te zeggen ofte doen; want ciESAR zag hem niet zodra naar zich toekomen, terwyl hy zyn gezelfchap op eenen aftand vooruit ging, 0f hy deeg van zyn paard, omhelsde hem, en ging al pratende met hem alleen verfcheidene ftadien voort. Van dien tyd af ging hy voort hem met zy' ne achting en vriendfehap te vereeren, in zo verre, dat hy een tegenfchiift uitgevende tegen cicero's loflpraak op cato, hem prees , niet alleen ten opzichte van zyne welfprekendheid, maar ook van zyn gedrag, hem vergelykende by *pericles en theram ene s O). Het ftuk van ci- O) Pericles is onzen Lezeren bekeiid uit t L v t a r c b u s. Zie hec Derde Deel dezer Levens. Wat tbkramenes betreft, deze wordt door' akistoteles geteld by het drietal vaderlandlievende burgers, die hy als voorbeelden opnoemt; doch algemeen wordt het karakter van dezen man '40 dubbelzinnig befchbuwd, dat het twyfelacht'g i$, of men hem op delyst der.flechie of der goede bur-  i van CICERO. 105 cicero had tot opfchrift Cato, en hierom had C/esar het zyne Anticato genoemd. Ook Verhaalt men, dat, wanneer cicero op zich genomen had de zaak te bepleiten van 'quintus lioarius, die, a!s behoord hebbende tot de vyanden van casar, gedagvaard was, caesar by die gelegenheid tot zyne vrienden zeide : „ wat ,, kwaad kan het, dat wy cïc ero, dien' ,, wy in zo langen tyd niet gehoord heb,, ben, eens weer horen pleiten? de man' „ toch, dien hy verdedigt, is by ons reeds ais Hecht en vyandig veroordeeld." Maar nnauwelyks was cicero begonnen te fpreken , of cjE'sar werd uittermaten bewogen, en wanneer de Redenaar verder kwam, en meesterachtig zyne bekwaamheid ten toon fpreidde om de hartstogten gaande te maken, kreeg ces ar kleur op kleur, en verried daardoor genoeg , dat 'er eene gehele verandering in zyn hart plaats greep? en burger* moet (lellen. Zie bét "Leven van nicias, D VIL bl. 276. er. Volg. De Hoo^leeraar 1. u z .1 c beeft te;i zynen nadele bellis.. Zie djszelfs Aan. tekeningen op de Ln.yifche Red->oaiug, de So* Ctate Cfré', p. 1:7 ét feq. [G 5]  ioö hetLEVEN cn toen de fpreker eindelyk aan den Pharfalifchen flag was gekomen, werd caesar. zó overftaag gezet, dat hy over zyn gehele lichaam beefde, en de papieren, die hy in de hand had, liet vallen. Het gevolg was, dat hy het cicero gewonnen moest geven, en ligarius vryfpreken (yj. Dan van toen af, daar de Republyk nu in eene AHeenheerfching was veranderd, onttrok cicero zich geheel aan alle deelneming in 't befhmr van zaken, en bedeed, de zynen tyd met jonge lieden, die lust daartoe hadden, in de Wysbegeerte te onderrichten ; en door gemeenfamc verkeering met dezen , zynde lieden van de aanzien, lykfte geboorte, kreeg hy byna zynen vorigen magtigen invloed in de zaken van *c land weder (zj. Hy hield zich dan nu voor- 0') Deze fchone redevoering heeft de tyd voor «ns gefpaard. (2) Volgens burton wil de fchryver zeggen, dat cicero, door de vriendfehap met die jonge lieden, na den dood van ces ar weder bet voor Daamfte gezach in den Staat kreeg; doch ons dunkt, óvt zyne mening is, dat cicero van die verkering gebruik maakte, om door middel van deze jonge lieden, welken hy zyne denkwyze inprentede, zynen invloed te doen werken.  van CICERO. ir>7 wornamelyk bezig met Wysgeerige Zamenlpraken te fchryven en te vertalen, en de kunstwoorden uit de Redeneerkunst en Natuurkunde in 't Latyn overtebrengen. Hy toch wordt gezegd de eerde of voornaamfte geweest te zyn, die de benamingen Phantafui, Synkatathefis, Epoché, Katalepfis, Atoman, Ameres, Kenon, en vele andere zoortgelyken , deels door overdragtelyke, deels door eigenlyke woorden, ir, de Latyn. fche taal bekend gemaakt en in gebruik gebragt heeft. Daar hy zeer gemakkelyk verzen maakte, oefende hy zich ook hierin by wyze van uitfpanning : men zegt, dat wanneer hy in dit opzicht eene gelukkige luim had, hy vyfhonderd dichtregels in ee. nen nacht maakte. Den mcesten tyd bragc hy door op zyn landgoed by Tusculum, vanwaar hy aan zyne vrienden fchrecf, dat hy een leven van t, a ë r t e s leidde (V), 't zy dat hy zulks fchreef om te boetten, 't welk Ca) LacrTes wns de vrder van ulysses, die , uit droefheid over het gemis van zynen zoon, zich'naar het land had begeven, en daar, om zyn hartzeer te verzachten , z ch met den landbouw bezig hield. Zie homerus Qdysf. L. 34. VS. sp5, jqq.  *éM het LEVEN 't welk veelal zyne gewoonte was, of dat zyne eerzucht hem weder deed haaken naar hei beduur, en dat de tegenwoordige oraftandigheden hem verveelden. Hy kwam van tyd toe tyd, doch niet dikwyls, in de ftad, om zyne opwachting by ces ar te waken , en was fteeds de eerde onder de genen, die hem nieuwe eerbevvyzingen opdroegen, en 'er hun werk van maakten, ora altoos iets nieuws op sar en deszelfs verrichte daden te zeggen. By voorbeeld: toen ce s a r last had gegeven, om de weggenomene en omve.geworpene ftandbeelden van pompejus te herftellen en weder opterichten , zeide cicero, dat ces ar door die daad van menschlievendheid, terhi' de ftandbeelden van p.ompejus berftelde, tevens de zynen bevestigde. Hy had voorgenomen , zegt men ,, de / gefchiedenis van zyn vaderland te fchryven, en veel uit de Griekfche gefchiedenis', en' gehele vertellingen en fabelen van dat volk daarin te mengen doch werd hierin be- O) De kz'ng van deZe plaats is twyfelachtig ■ hierom hebben wy in de vertaling de gewone lel zing gevolgd.  van CICERO. iep belet, deels door de zaken van 't land, deels ook door onaangename omftandigheden en voorvallen, die hem in 't byzonder bejegenden, welken hy echter grotendeels zelf zich op den hals fchynt gehaald te hebben. Want vooreerst verdict hy zyne vrouw terentia, voor reden gevende, dat zy hem in den oorlog verwaarloosd had, in zo verre, dat zy hem had laten vertrekken, zonder hem van het benodigde tot de reis te voorzien, en dat zy, by zyne terugkomst in Italië, hem geenerhande bewys van genegenheid had gegeven; zy was niet eens gekomen om hem optezoeken, fchoon hy zich lang te Brundufium had opgehouden, en aan zyne dochter, een jong meisje, die deze reis ondernam , had zy noch eene voeglyke uitrusting, noch het nodige geleide medegegeven ; daarenboven had zy zyn huis ledig van meubelen gelaten, en met vele en zware fchulden beladen. Dezen waren de meest fchynbare redenen , die 'er van deze echtfcheiding gegeven werden. Terentia echter beweerde, dat dezelven valsch waren; en cicero's volgend gedrag fcheen zeer ten haren voordeele te fpreken, daar hy korten tyd hier- r.a  itö het LEVEN na mee een jong meisje in 'c huweiyk trad (V> Terentia ging vcrfpi eiden , dat de fchoonheid dier maagd hem verliefd had gemaakt, maar tyro, de vrygelaten van cicêro, fchryft, dat hy het gedaan had om geld te kngen, ter afbetaling van zy. ne fchulcen : want het meisjen was zeer tyk , en cicero bezat hare goederen als erfgenaam uit de hand , waartoe haar vader hem had aangefteld (d). Daar hy nu vele duizenden fchulden had, was hem van zyne vrienden en nabeftaanden geraden om haar, niettegenftaande het verfchil van jaren, te trouwen, ten einde uit hare goederen zyne fchuldeifchers te voldoen. An. tonius, fprekende van dat huweiyk, in zyn Tegenfchrift tegen ciceros" Philip, pifche redevoeringen, zegt, dat hy eene vrouw had verftoten, by welke hy gryswas geworden ; fchimpende daarmede niet onaardig op het huiszittend leven van cicero, als die zich buiten deelneming aan het beduur van zaken en aan den oorlog had 00 Namelyk mei publtlia. (V) Te weten , om die goederen aan haar, meerderjarig geworden zynde, wsder afteftaan.  van CICERO. in bad gehouden. Niet lang na de voltrekking van dit zyn huweiyk oritviel hem zyne dochter, die als echtgenoot van lentulus 0) in het kraambed kwam te fterven : want met dezen was zy getrouwd, nadat zy haren eerften man, piso, verloren had (ƒ). Schoon nu de Wys. geeren van alle kanten hem bezochten, om hem over dit verlies te troosten , nam hy echter dit ongeval zo zeer ter harte, dat hy zyne jonge vrouw verftiet, omdat hy zich verbeeldde, dat de dood van tul li a haar tot blydfchap ftrekte. Dus verre, wat de huislyke omftandigheden van cicero betreft. Aan de zamenzweering tegen caesar heeft hy geen deel gehad, fchoon hy een zeer groot vriend was van brutus, en, geërgerd zynde over het toenmalig beltuur, zo (f) publius goekelius lentulus dolab el la. (ƒ) Tusfchen haren eerften man piso, en den laatften dolabella, had zy nog eenen anderen gehad, namelyk furius crassipes, welke ludovicus vives meent dezelfde te zyn met »iso, zo dat deze z:>u geheten hebben lucius ruo furius crassipes.  **2 HET LEVEN zo zeer als iemand wenschte , dat de Republyk herftcld wierd. Maar de zamengezworenen fielden geen vertrouwen in hem, om dat hy reeds kleinmoedig uit zich zeiven zynde, daarenboven die jaren had bereikt, waarin zelfs by dc floutften van aard de moed begint te bezwyken. Nadat het ontwerp der zamenzweering, onder aanvoeren van brutus en cassius, was uitge. voerd , kwamen weldra de aanhangers 'van C/esar op om wraak daarvan te nemen, 't welk voor eenen nieuwen burger oorlog deed vrezen. Antoniüs deed wel als Conful den Raad vergaderen, en hield eene korte redevoering, waarin hy tot eendracht vermaande, doch cicero deed een breedvoerig betoog, overeen komftig de onhandigheden des tyds, waardoor hy den Raad wist te bewegen om , in navolging van de Athenienzers rgJt eene algemeène kwytfchelding te befluitcn van alles, wat ten aanzien van ces ar gedaan was, en aan b r u- (g) Nadat de dertig Dwingelanden door tiiv*. svüülus verdreven waren. Zie nepos in Thr'a, fybuh, Cap. 3. en barthelemy Rcize van den Jongen Anacharfis, Eerfle Deei,  van CICERO. ffj j^kuTUS en cas'sius Provinciën tè geven. Dan dit alles deed geene uitwerking; Want het volk, welks medelyden gaande gemaakt Was, tóen het C^sars lyk over de Markt zag dragen, eh toen antoniüs het kleed van denzelveh , met bloed befp'at, en overal met doikftéden doorboord, in 't openbaar vertoonde,- werd in woedende gram fc hap ontdoken, zocht op de Markt rond naar de zamengezworenen, en liep vervolgens met brandende fakkels naar derzèlver huizen , om die in brand te deken. Dezen nu, in tyds op hunne hoede zynde, ontkwamen wel dit gevaar, doch ziende 4 dat nog andere en grotere gevaaren op hen wachteden, verlieten ze de ftad. Thands begon antoniüs terfto'nd met meer ftoutheid het hoofd optefleken,- en maakte zich als aanftaanden Opperheer by elk gevreesd, en wel byzonder by cicero. Want daar hy zag, dat het aanzien van dezen in den Staat weder meer en' meer toenam, en wetende, dat dezelve in zeer naauwe vriendfehap ftond met brutus, kon hy de tegenwoordigheid van cicero met geene goede oogen aanzien : óók lag 'er buiten dien reeds feder't lang een grond «& de eu [ƒƒ] van  H4 het LEVEN van wantrouwen tusfehen deze beiden , in de grote ongelykheid en tegenftrydigheid van beider zedelyk karakter. Cicero derhalven de gevolgen hiervan vrezende, befloot eerst als Legaat met dolabella naar Syrië te gaan; dan daar de nieuwverkozene Confuls, hirtius en pansa, die welgezinde mannen en vrienden van cicero waren, hem baden , dat hy hen toch niet mogt verlaten, en hem verzeker, den, dat zy, indien hy Hechts by hen bleef, antoniüs Wel zouden weten klein te krygen, werd hy geflingerd tusfehen hoop en vrees, liet dolabella vaaren, zeide tegen 'hirtius en pansa, dat hy den zomer te Athenen ging doorbrengen, doch beloofde hun tevens terug te zullen komen, zodra zy hun bewind zouden hebben aanvaard ; en daarop ging hy alleen vertrekken. Doch daar hy onderweg wierd opgehouden, en hem, voordat hy in zee gedoken was, uit Rome, volgens gewoonte , allerlei nieuwstydingen aanwaaiden, behelzende onder anderen, dat antoniüs onbegrype* lyk ten goeden was veranderd, en in alles handelde na overleg - met, en op gezach van den Raad , en dat 'er, om de zaken vol-  van CICERO. 115 volkomen op den besten voet gebragt te krygen , niets meer ontbrak dan zyne te* genwoordigheid, begon hy zich zeiven van al te grote vreesachtigheid te befchuldigen, en keerde weder terug naar de ftad. In 't eerst zag hy zich ook in zyne hoop niet bedrogen: want eene ontzachelyke fchare kwam hem buiten de ftad te gemoet, zodat genoegfaam een gehele dag verliep mee de betuigingen van blydfchap en de gelukwenfchingen , die hem aan de poort gedaan werden 's Anderendaags liet antoniüs eene Raads-vergadering beleggen, waartoe cicero ook werd geroepen: doch deze verfcheen niet , en hield het bed, voorgevende, dat hy ongefteld was van de reis; maar inderdaad was net vrees voor gevaar, die hem terug hield, ontfproten uit een zeker opgevat vermoeden , en uit berichten, die hy onderweg had opgedaan. Antoniüs nam dit, als eene belediging, zeer euvel op, en wilde zoldaten zenden, met last om c 1 c s r 0 te halen , en , zo hy niet te vinden was, zyn huis in brand te fteken; doch meest alle de anderen baden hem om dit niet te doen, waardoor hy zich clan ©ok eiadelyk met het nemen van pand [# *J ver-  iiö* HET LEVEN vergenoegde (//). Sedert dien tyd gingen zy elkander, by elke ontmoeting, zonder fpreken voorby, en vermydden elkander als vyanden. Zo bleef het, totdat de jonge c^sar van apollonia overkwam, om de erfenis van caesar te aanvaarden, en met antoniüs verfchil kreeg, over eene zom van vyfentwintig millioenen drachmen (Ojwelke deze uit de erfenisfe van gesar / ou» (#) Zie over dit gebruik het Tiende Deefr bladz. 92, in 't Leven Van cato den Jongen. ' CO Rualdus befehuldigt hier weder, niet zonder fchyn yan recht, onzen fchryver van grote onnaauwkenngneid , in de opgave van deze" zotn, die door pi.üiarcbus zeiven, in 't Leven van antoniüs, anders wordt opgegeven, van wien wederom vellejus paterculus erf cicero zelf aanmerkelyk verfchillen. Dan, watdeze laatfte betreft, beeft barton te recht aangemerkt, dat dezen van eene andere zom geldsfpreken, ten ope baren gtbruike heftemd . daar PLüTARcHüs fpreekt van het byzondere eigen, dom van c m sar; en wat het verfchil van plu. Tarchus met zich Zeiven betreft, dit is, volgens de aanmerking van denzelfden barton,. niet zo groot, dat pi utarchus des wegen eene flrenge berisping verdient. Hy berekent hier de zom op vyfentwintig millioenen drachmen , en in 't Leven van antoniüs op vierduizend' talen. senj  van CICERO. Ir/ onder zich hield. Toen werd hy door philippus, die met de moeder van den jongen cesar, en m arcellus, die met deszelfs zuster getrouwd was. by cicero gebragt, met wien men een verdrag floot, dat hy door middel van zyne welfprekendheid en invloed ces ar in de Raads- en Volksvergaderingen onderfteunen zoude, waartegen caesar hem met geld en wa. penen zoude byftaan : want deze jongeling had reeds toen eene aanzienlyke magt van oude zoldaten tot zynen dienst. Dan men meent, dat nog eene andere gewigtige reden cicero aangezet heeft, om de vriendfchap van caesar gretig aantenemen: men verhaalt namelyk, dat hy, nog by het leven van pompejus en Cjesar, eens gedroomd had , dat men de zonen der Raadsheeren op het Capitool liet komen, opdat jupiter uit dezelven eenen tot Opperhoofd van Rome zoude kiezen; dat de ten ; nu maken vyfeqtwintig millioenen drachmen vierduizend, een honderd en zesenzestig talsnten: dus kan men (lellen , dat de fchryver zich op de laatstgemelde plaats vergenoegd heeft met eéa rond getal te nemen.  ïi« het LEVEN de burgers, do )r nieuwsgierigheid gedreven , zich rondom den Tempel hadden vervoegd , en de jongelingen , de toga prcetexta aanhebbende. Itilzwygende plaacs baaden genomen; dat daarop eensklaps de deuren opengedaan waren , en de jonge lie ien , één voor één opgedaan zynde, voorby den God waren heen gegaan. Allé de anderen geichouwd zynde., werden bedroefd heengezonden .: dan de 'jonge ciBsar was niet zódra -genad;-m, of de God had de hand naar hem ai )ken en gezegd: „ Romeinen ! deze is tel , die, aan „ 't hoofd van zaken gefield, uwe öurger„ oorlogen zal doen ophouden" (k) Na dezen droom had cicero zich de beeldtcnis van dien jongeling, dien hy toen niet kende, in 't hoofd geprent, en zorgvuldig bev.-aard. \s Anderendaags was hy naar het veld van mars gegaan, vanwaar de jonge lieden , huuie lichaains oefeningen reeds ge- fkj Suüt mui, in 't leven van c«sa« augustus, Cap. 93 iriaaki v»n' verl'cftetdene dromen die op beu, betrekking hadden, gewag; meldt mede eenen dr iotn van cicer , docli in om•flandLie (iv men-ely.i verfcliillcnde v n dezen, welke hier door plutarchus wcrdt opgegeven»  van CICERO. ii9 geëindigd hebbende , hem tegen kwamen. Het eerst van allen was zyn oog juist gevallen op den zelfden , dien hy in den droom gezien had; waarop hy, getroffen van dit voorval , gevraagd had, wiens zoon deze was. Men zeide hem, dat deszelfs vader octavius was, een man van geen groot aanzien, maar dat hy tot zyne moeder had attia, eene zusters-dochter van cjesar; dat daarom c/esar, zelf geene kinderen hebbende, hem by uiterften wil tot erfgenaam van zyn huis en van zyne goederen had aangefleid. Van toen af, zegt men, had cicero hem telkens, als hy hem ontmoette, vriendelyk aangefproken, en de jongeling had getoond, dat hemz ulks aangenaam was: het geval had ook gewild, dat hy onder het Confulfchap van c i c e r o was geboren. * Deze omftandigheden werden in 't ge'meen als de aanleidende oirzaken van cicero's vriendfehap met c/esar opgegeven ; dan de waare oirzaken waren in de eerde plaats zyn haat tegen antoniüs, en ten tweeden zyne aangeborene eerzucht, die hem deed hopen, dat cjesars magt hem in zyne ftaatkundige oogmerken beIH 4] vor-  ï20 het LEVEN vorderlyk zyn zoude: want ook de Jongeling vleide hem dermate (/), dat hy hem zelfs vader noemde. Brutus, hierover ge. belgd, liet zich, in zyne brieven aan a tticus, fterk uit tegen cicero, hem yerwytende , dat hy , uit haat tegen a ntonius, zyn hof by c^sar makende, duidelyk toonde, dat het hem niet te doen was om de vryheid van zyn vaderland, maar om eenen Heer te krygen, die zyn yriend was. Dit misnoegen belettede echter niet, dat brutus den jongen cicero, die zich te Athenen op de Wysbegeerte toeleide, by zich nam, denzelven krygsp.osten opdroeg, en hem met goed gevolg in verfcheidenc ondernemingen gebruikte. Thands was cicero's invloed in h beduur zo groot als dezelve ooit geweest was, zodat hy alles kunnende gedaan krygen, wat hy wilde, antoniüs den voet ligtede, hem noodzaakte Rome te verlaten, en bewerkt:, dat de beide Confuls, hir. tius en pansa, last kregen om hem gewapenderhand te vervolgen. Den Raad haal. CO De lezing is bier gebre doch wegens, den zin fchynt geen twyfel te zyn.  van CICERO. 121 telde hy over tot het nemen van een behui:, om aan C/esar ti&oïS te geven, cn de waardigheid van Praitor, even als voerde hy inderdaad de wapenen voor het vaderland. Dan toen antoniüs overwonnen was, de beide Confuls gcfneuveld waren , en het krygsvolk zich teritond na den flag by ces ar had gevoegd, begon dc Raad voor hem, die jong, en reeds by uitflek door het geluk begunftigd was, bevreesd te worden , cn zocht daarom het krygsvolk door cerbewyzingen cn gefchenljen van hem aftetrekken /en zyne legcrmagt te ontbinden, onder voorgeven, dat, daar antoniüs op de vlugt gedreven was, men nu verder geen leger nodig had. Cesar, hiervoor vrezende, zond in 't geheim van zyne vrienden tot cicero, om dezen door dringende voorfleilingen te bewegen, dat hy het Confulfchap voor hun beiden zocht te verkrygen, met by voeging, dat ces ar aan hem, Conful geworden zynde 9 het gchcele befluur van zaken overliet, en zich, als een jong mensch, wien het alleen pm den naam cn dc eer te doen was, van hem wilde laten leiden en beiuinren. Cte«ar zelf heef; naderhand bekend, dat hy, \JI 5] uit  Ï22 BET LEVEN uit vrees voor verlies van zyne krygsmagt, en gevaar lopende van geheel verlaten te worden, zich uit nood van cicero's eerzucht had bediend, en hem daarom aangezet om naar het Confulfchap te daan, onder zyne medewerking en met zynen byftand. Hier nu vooral werd cicero, fchoon een man van jaren, opgeiigt en bedot door eenen jongeling , zodat hy dezen aan het Confulfchap hielp, en den gehelen Raad in deszelfs belangen overhaalde. Deswegen werd hy reeds terftond door zyne vrienden befchuldigd, en welhaast zag hy ook, dat hy zich zeiven bedorven, en 's volks vryheid prys gegeven had. Want de jonge c^sar was niet zodra in magt toegenomen cn Conful geworden, of hy Het c icero lopen f», maakte vriendfehap met antoniüs en lepidus, en zyne magt met de hunne vereenigd hebbende, verdeelde hy met hun het Romeinfche gebied, even f» Want in plaats van hem tot ambtgenoot als Conful te nemen , koos hy quintus pedius, en toen hy vervolgens uit Rome wilde gaan, nadat hy zynen post had neêrgelegd, Helde by in zyne plaats aan c. albius curinas. Fr.Fert.  van CICERO. 123 even 'als men andere eigendommen te zamen verdeelt. Dit werd gevolgd van Banverklaringen , waarby meer dan tweehonderd burgers door deze drie mannen ter dood beltemd werden. Het minst van allen konden zy bet hit rby eens worden over de banverklaring van cicero, daar antoniüs tot geenerhande fchikking wilde komen, ten zy dat cicero voor alie anderen van kant wierd gemaakt , by welke vordering lepious zich mede voegde, terwyl caesar zich hierin te^en beiden verzettcde. Zy hielden met bun é&ëèa geheime byeenkomilen in de nabyheid van Bologne , cn wei in 't gezicht van de legers, op eene plaats, die van rondsom binnen eene rivier 'befloten was. Men verhaalt, dat cjes*r bet de beide eerde dagen volhield, met zich voor cicero in de weer te dellen; maar dat hy het den derden dag opgaf, en cicero aan zyne vyanden ten prooi overliet. Het verdrag over en weder, des aangaande getroffen , kwam hierop uit: c je s a r moest cicero 'er aan geven, lepidus zynen fereeder p au lus, en antoniüs zynen I m c 1 u | c m s a r: zo moest hier alle M&jcidivk gevoel voor drift en woede zwicht  «4 het LEVEN zwichten; ja men zag hier een bewys, dat geen dier verwoeder is dan de mensch, wanneer hy de magt heeft om aan zyne drift den ruimen teugel te vieren. Inmiddels dat dit tusfehen hun befloten Werd, bevond cicero zich op zyn land. goed by Tu>culum, jn gezelfchap van zynen broeder. Dezen, tyding bekomen heb, bende van de Banverklaring, befloten zich naar Astyra te begeven (», zynde een an, der landgoed van cicero, aan zee gelegen , vanwaar zy naar Macedonië dachten overtefleken, en zich by brutus te voegen; want 'er liep reeds een gerucht, dat deze eene aanzienlyke magt byeen had. Zy heten zich, elk in eene draagkoets, der. Waards brengen, beiden geheel mismoedig en neêrflachtig. Onder weg ftil houdende, en hunne draagkoetfen naast elkander heb. bende doen neerzetten, bejammerden zy hun beider lot. Quintus was nog meer wanhopig dan zyn broeder, door de oeden. king, dat hy aan alles gebrek had; want hy verklaarde, dat hy volllrekt niets van huis had f» Astyra was een klein eiland aan den mond van de rivier Astyra, tusfehen Antium en Circeiuw.  van CICERO. fd'§ had medegenomen. Dan het reisgeld, dat Cicero by zich had, was ook zeer gering; waarom men begreep, dat het best ware, dat cicero vooruit reisde, en dat quintus terug keerde, om zich te huis van het nodige te voorzien. Hierop omhelsden zy elkander, en namen onder vele tranen affcheid. Quintus werd, weinige dagen daarna, door zyne (laven in handen van zyne vervolgers overgeleverd, en met zynen zoon vermoord. Cicero, te Astyra gebragt zynde, vond daar een fchip, waar hy aanftonds in ging, en voer met eenen goeden wind tot aan Circejen. De Huurlieden wilden terlïond vandaar verder opzeilen, maar cicero, 't zy bevreesd zynde voor de zee, 't zy dat hy nog niet alle hoop had opgegeven om by ces ar befcherming te vinden, begaf zich weder aan wal, en ging te voet honderd ftadiën ver, naar de ftad, zo het fcheen, zynen weg nemende. Dan toen weder den moed verliezende en van befluit veranderende , ging hy terug naar de zee. Hier bragt hy den nacht in groten angst en vertwyfeling door, zo dat hy zelfs eenmaal op den inval kwam om (lil in het huis van cesar te fluipen, en zich zeiven «laar by de imrdirede te doordeken , om dus  126" het LEVEN dus aan ces ar de vervolgingen eener wrekende Furie te berokkenen. Dan de vrees voor zwaar lyden hield hem weder van dit voornemen terug Na vele andere verwarde overleggingen, die in zyne ziel afwisfelden, ftond hy zynen (laven toe om hem te fcheep naar Cajeta overtevoeren, waar hy landeryen en een verblyf had, dac zeer aangenaam was in het heete van den zomer, wanneer de Etefiën (o) daar eene licflyke koelte geven. Daar 'ter phatfe ftond ook, niet ver van zee , een kleine tempel van apollo , vanwaar een troep ravens met groot gefchreeuw kwam vliegen naar het fchip van cicero, terwyl deze naar den wal kwam aanroeien. Zy zetteden zich aan weerskanten op de einden van de fprjee, terwyl eemgen van hun een groot getier maakten, en anderen aan de einden der touwen pikten. Allen hielden dit voor een kwaad voorteeken. Cicero vervolgens aan wal gekomen, en in zyn huis gegaan zynde, begaf zich te bed om wat te rusten: maar een groot aantal van die ravens plaatften zich in het ven- fter, O) Koele winden, die de hitte der hondsdagen temperen.  van CIC E R O. 127 fier, en maakten een vervaarlyk getier: één derzelven kwam zelfs by hem in 't bed, en trok het kleed, waarmede hy zich bedekt had, langfamerhand met den bek van zyn gezicht. De flaven dit ziende, befchuldigden zich zeiven, dat zy hunnen heer voor hunne oogen zouden zien vermoorden , en dat, terwyl de beesten zeiven hem in zyn onverdiend lyden te hulp kwamen en voor hem zorgen wilden, zy hem niet zouden befchermen. Na hem dus deels gebeden , deels gedwongen te hebben, zetteden zy hem in de draagftoel, cn bragten hem naar den zeekant. Intusfchen komen de moordenaars aan 't huis, beftaande uit den Hoofdman herennius, en den Overften popillius, die voorheen wegens eenen moord befchuldigd zynde, door cicero verdedigd was, ver. gezeld van eenige krygskncchten. De deuren, die zy gefloten vonden, liepen zy met geweld open. Dan daar zy cicero niet vonden, en allen, die in huis waren, ver. zekerden niet te weten waar hy was, zegt men, dat zeker jong mensch, een vrygelaten van quintus, den broeder van cicero, en door cicero zeiven in de letteren en wetenfehappen enderwezen, met na-  ti ét L E V Ë N name philologus O), aan den Ow'rV fterr ontdekte, dat hy in eene draagkoets langs een belommerd en donker pad naar' den zeekant gebragt wierd. Daarop trok de Ovcrfte, mee eenigen van zyn volk, orr^ naar de plaats, waar dat pad uitliep, terwyl herennius in vóllen galop het pad zeif infloeg. Cicero,- dezen ziende aam fnellen, beval zynen flaven de draagkoets neêr te zetten, en hy, zo als hy veeltyds gewoon was , zyne linkerhand aan de kin houdende, zag de moordenaaren ftyf in bet aangezicht, hebbende eenen langen, en morfigen baard , en zynde in 't gelaat door kommer geheel uitgeteerd, zodat de mees-' ten de handen voor de oogen hielden f teri wyl herennius hem van kant maakte.Hy werd vermoord op het- oogenblik, dat hy den hals buiten de draagkoets dak, zynde toen vierenzestig, jaren oud (gj.Volgens last Van antoniüs werd hem. hec hoofd afgehouwen, te gelyk met de handenv waarmede hy de Philippifehe redenen had gek (f) By cicero zei ven kocnn't een vrygéhte'rï flaaf van quintüs voor, onder den naam van1 Pkilogontis. Ad Oitint. Frat. i. (?) Eigenlyk drieënzestig jaren, elf maanden en* vyf dagen. Dit was het jaar 710 van Rome.  van CICERO. 129 gefchreven: want dezen naam had cicero zelf aan zyne redenen tegen antoniüs gegeven , onder welken naam zy ook nog bekend zyn. Juist toen zyne afgeknotte ledematen te Rome aankwamen, hield antoniüs eene* volksvergadering, ter verkiezing van nieuwe .Overheden. Deze, zodra hy zulks hoorde, en terftond daarop door zyne eigene oogen hiervan overtuigd wierd, riep uit, dat nu de Banverklaringen een einde zouden nemen. Het hoofd en de handen liet hy boven het fpreekgeftoelte ten .toon dellen , 't welk eene fchrikbaarende vertoning voor de Romeinen opleverde, die zich verbeeldden niet het hoofd van cicero , maar het waare afbeeldfel der ziele van antoniüs te zien. By dit alles deed antoniüs eene daad van rechtvaardigheid; hierin be. -flaande, dat hy philologus aan pom> FONiA, de vrouw van quintus, in han. den leverde. Deze , hem in hare magt hebbende, deed hem de yslykfle folteringen ondergaan, en dwong hem, onder anderen , zich zeiven het vleesch by kleine gedeelten uit het lyf te fnyden , hetzelve te braden, en op te eeten: dit wordt althands van zommige fchryvers verhaald; evenwel XI. deel. [/] moet  igo het LEVEN moet men zeggen, dat tiro, de vrygeïa. tene van cicero, nergens van dit verraad van philologus eenig gewag maakt. Ik heb horen zeggen, dat caesar, langen tyd daarna, by eenen zyner zusters zo*nen kwam , die juist een der werken van cicero in handen hebbende , ontfteld werd, en het boek onder zyn kleed verborg. Doch cjesar zag dit, nam hem het boek af, en na een goed gedeelte daaruit al Haande gelezen te hebben, gaf hy het den jongeling terug, zeggende: „ hy was een ge„ leerd man, myn zoon! een geleerd man, „ en een liefhebber van zyn vaderland." Nadat caesar kort daarop antoniüs door den oorlog had ondergebragt, koos hy zelf als Conful tot zynen Ambtgenoot den zoon van cicero; en onder het Confulfchap van dezen befloot de Raad de ftandbeelden van antoniüs omver )te werpen, alle befluiten, ter zyner eer genomen, te vernietigen , en te gelasten, dat niemand uit het gedacht der antoniussen voortaan meer den naam van marcus zoude mogen voeren. Op deze wyze heeft de Voorzienigheid nog in het gedacht van cicero dc wraakoefening aan antoniüs voltooid. VER-  DEMOSTHENES E N CICERO.   VERGELYKING VAN DEMOSTHENES * o EN' CIC E R O, X)us verre heb ik hec merkwaardigfte, wat uit de levensberichten vandbmosthe» nes en.eiCERO tot myne kennis gekomen is, medegedeeld. Schoon ik my niet wil inlaten in eene vergelyking van beider be. kwaamheid als Redenaars, oordeel ik. echter niet onaangemerkt te moeten laten, dat demosthenes aan de kunst der welfprekendheid al zyn vernuft, 't welk hy van de natuur had, en alle zyne kunde, die hy door oefening had verkregen, te koste heeft U 3] ge-  134 VERGELYKING van gelegd; dac hy in nadruk van zeggen, en in kracht van overreden, 'allen, die in de vierfcharen en in de volksvergaderingen als fp vkers optraden, in verhevenheid en zwier alle lof/edenaars, en in fcherpzinnigheid en kunst alle de Sophisten heeft overtroffen: daar ciceiXo, die eene uitgebreide geleerdheid bezat, en zich op verfchillende vakken van wetenfchap had toegelegd, niet alleen een aantal van afzonderlyke wysgee. rige verhandelingen in den Akademifchen trant heeft nagelaten, inaar ook in zyne fchriftelyke redevoeringen, die hy voor den rechtbank en voor het volk gehouden heeft, duidelyk toont, dat hy met zyne geleerdheid zocht te pronken. Ook kan men uit hunnen flyl hun onderfcheiden karakter ontdekken. Die van demosthenes, ontbloot van uiterlyke fieraden.en fpelingen van 't vernuft, en geheel op den toon van deftigheid en ernst geftemd, riekt niet naar de lamp, zo als py. the as hem fchamper verweet, maar vertoont den waterdrinker, den droeven denker, den bitfen en norfchen man. zodanig als  DEMOSTHENES en CICERO. 135 als hy bekend ftond: cicero daarentegen, door zyne zucht tot fpotterny vervoerd, en aan zaken, die eene ernftige behandeling vorderden, eene kluchtige en belachelyke wending gevende, wanneer hy zulks voor dc zaak, die hy bepleitede , dienftig oordeelde, heeft meermalen daardoor tegen de welvoeglykheid gezondigd. Dus zegt hy in zyne verdediging van ccelius, dat hec geenzins vreemd of onbehoorlyk was, dat ccelius by zo groten rykdom en overvloed zich het genot van vermaken veroorloofde; want dat het grote dwaasheid ware, geen gebruik te maken van 't gene waarover men meester was, daar immers de beroemdfte wysgeeren het vermaak als het hoogde goed befchouwden. Ook zegt men, dat hy als Conful murena, die door cato was aangeklaagd, verdedigende, de Stoïfche fekte, omdat cato daartoe behoorde, wegens hare vreemde {tellingen op allerlei wyze befpottelyk zocht te maken , en een algemeen gelach by de omftanders verwek, te; waarop cato, zich met eenen glimlach tot de Rechters wendende, zeide: II 4] » wel  gtf VER GEL YK ING va m „ wel menfchen I wat hebben wy eenen " fnaak^en Conful!" (r) I„ * geheel kheen cicero van natuur tot lachen en fpotten geneigd te zyn, en dit karakter was duidelyk in 't vrolvk uitzicht van zyn gelaat te lezer;. Integendeel vertoonde dat van demosthenes altoos ernst, en fchier nooit veranderde by hem dat donkere en diepdenkende uitzicht; waarom ook zyne vyanden hem, gelyk hy zelf getuigt, eenen ftroeven en knorrigen vent noemden. Nog loopt ook in beider fchriften dit on. derfcheid in 't oog, dat demosthenes fpaarfaam, en zonder dat het iemand ergert, zynen eigenen lof vermeldt, doende zulks' alleen dan, wanneer het belang der zaak het vordert, daar hy voor het overige altoos ze« (O In de oirfpronketyke uitdrukking is eene fpeling, die in onze taai niet is overtebrengen: ridiculus Conful beteekent zo wel eenen Conful die zelf belachelyk is ,• als die door zyne fnaafc! fche invallen anderen doet lachen. — In de voorgaande woorden des verhaals hebben wy de omzetting van dea Hoogleeraar wvti ensach gavolgd.  l);,:Vi')STÏIENES en-CICERO. 137 zedig en ingetogen is. Cicero integendeel is "overal in zyne redevoeringen zo uitbundig in eigen lof, dat hy daardoor zyne onmatige eerzucht verraadt , uitroepende dat de wapenen moeten zwichten'voor den tabberds en de lauerkrans voor de welfarekendheid (f). Hy fpreekt met ophet, metalleen van zyn beftuur en van zyne verrichte daden' V' maar ook van zyne gehoudene en geschrevene redevoeringen , even als ware het hem méér te doen om, als een vuurig jongeling, eenen ïsocrates ert anaximenés, bekende Redekunftenaars, de-loef nftefteken, dan het Romeinfche volk, - Weerbarftig , ftug, en dat geen tegenfpreken duit (/), te leiden en te recht te brengen. Het is ze- fs) Volgens het bekende vers van cicero: Cedant onna togae, concedat laurêa lingu.sk, of liever l a u d i. . (/) Dit is een vers van «schylus.  138 VERGELYKING van zekerlyk wel nodig voor eenen Staatsman kracht van welfprekendheid te bezitten, maar zo veel op te hebben met den naam ( van eenen groten Redenaar, en dien fteeds natejagen, is beneden zyne waardigheid. In dit opzicht bezat dus demosthenes meer ernsthaftigheid, en handhaafde beter zyne waardigheid, zeggende, dat zyne bekwaamheid in 't fpreken een werk van oefening was , en de gunst der toehoorders nodig had, en houdende dezulken, die zich daarop veel lieten voorftaan , voor lage en bekrompene geesten, zo als ze inderdaad 'zyn. Beiden bezaten, tevens grote bekwaamheid om tot het volk te fpreken , en door hunnen ' invloed den Staat te beftuuren, zodat ook zy , die aan het hoofd der legers gefield waren, en de gewapende magt in handen hadden, hunne hulp behoefden: die van demosthenes kwam te ilade aan chares, diopithes en leosthe. nes; die van cicero aan pompejus en den jongen c je sar, 't welk deze laat- fte  DEMOSTHENES en CICERO. i3$ fte zelf erkent in zyne gedenkfchriften, die hy aan agrippa en m/ecenas heeft opgedragen. Dan hetgene voornamelyk ie- . mands aard en gedrag aan den dag legt en op de proef fteït, te weten, groot gezach en hoog bewind, waardoor alle hartstogten in beweging gebragt , en allerlei ondeugden openbaar worden , dit heeft demosthenes niet gehad, noch is in dat opzicht op de proef gefield geweest, daar hy nimmer eenen hogen post in het'ftaatsbcwind bekleed heeft, noch het leger heeft aangevoerd, dat door hem tegen philippus op de been was gebragt. Maar cicero, die als Qusestor naar Sicilië, eft als Pro-Conful naar Cilicië en Kappadocië gezonden is geweest, in eenen tyd , toen de geldzucht een hoogden top gedegen was , de legerhoofden en opper-beftuurders der wingewesten, als of het delen te gemeen voor hun was, zich aan openbaren roof overgaven , en het niet voo; fcfaan degerekend wierd, zich op die wyze te verryken , maar , die zulks maar niet te grof deed , geprezen wierd ; in dien tyd , zeg ik, heeft cicero vele blyken gegeven van  Mo VERGELYKING vam 9 van onbaatzuchtigheid, en niet minder van menschlievendheid en zachtmoedigheid.'Te . Rome zelf, waar ,hy, onder den tytel van Combi, de vohtrekte oppermacht 'van ee. nen Alleenheerfcher of Dictator, tegen catilina en deszelfs aanhang, in handen had, vervulde hy de voorzegging van p l a t o , dat de burgerftaten bevryd zouden zyn van rampen, wanneer grote magt i en fehianderheid zich, door cene gelukkige fchiKking, met rechtvaardigheid zouden vereenigd hebben (*). Aan demosthenes integendeel vervvyt men, dat hy met zyne welfprekendheid eenen fchandelyken handel dreef, als die voor phormio en apoelodorus, wier party hy in rechten bediende, heimelyk verdedigings - rede. nen ichrcef. Ook is hy befchuldigd, geld emfangen te hebben van den Perfiaanfchen koning , en veroordeeld wegens omkoDing door harpalüs, En wilden wy al eens bevveeren , dat hem dit door zyne tegen- fchry. Cu) De fchryver doelt op eene bekende P'aius v„n plato, in zyn werk de Republica,  DEMOSTHENES en CICERO. 141 fchryVers (en dezen zyn dan nog niet weinig in getal) te onrecht is te laste gelegd', zo kan men toch onmogelyk tegenfpreken, dat hy zwak genoeg geweest is om de gefchenken , die hem van 's konings we. gen als een blyk van genegenheid en ais eene vereering gezonden werden, niet van de hand te wyzen , en dat dit eene daad was van iemand, die den fchandelykflen woeker dryft. Dat aan den anderen kant cicero noch van de Sicilianen als iEdilis, noch van den koning van Kappadocië als Pro - Conful, noch van zyne vrienden te Rome, toen hy in ballingfchap was, iets heeft willen aannemen uit de menigvuldige • gefchenken, die hem met den grootften aandrang aangeboden werden, hebben wy boven verhaald. Daar beiden uit hun vaderland gebannen •wierden, ftrekte die ballingfchap den eenen, veroordeeld wegens lands-dievery, tot fchande; voor den anderen, die gebannen werd, om dat hy zyn vaderland van onver, laten verlost had, was dezelve hoogst ver. eerend: hierom was 'er ook niemand, die zich  142 VERGELYKINC van zich om den eerstgenoemden, toen hy gebannen wierd, bekommerde, daar ten ge, valle van den laatstgenoemden de Raad zich • in rouwgewaad ftak, en alle handelingen Haakte, tot dat cicero weder, door een befluit van 't volk, in zyn vaderland zou zyn herfteld. Cicero was als balling in Macedonië geheel werkeloos; demosthe» nes daarentegen bleef ook in zyne ballingfchap zyne ftaatkundige werkfaamheden voortzetten: hy ging, zo als wy verhaald hebben, de fteden rond, om de belangen der Grieken te behartigen, en de Macedonifche gezanten te doen afwyzen, en be- * toonde zich dus in een gelyk geval veel beter burger dan themistocles en alc i b i a o e s. Ook na zyne terugkomst hield hy in zyne ftaatkunde denzelfden tred als te voren, en liet niet af antipater en de Macedoniërs als vyanden te behandelen. Maar cicero moest in den Raad van LiÈ* lius (V) het verwyt hooren, dat hy, toen de 00 Decius lalius, die in den burger-oorlog oyer de Afiatifche fchepea van pompejus bet be.  DEMOSTHENES en CICERO. 143 de jonge caesar tegen de wet, als zynde een baardeloos jongeling, vryheid verzocht om naar het Confulfchap te*ftaan, was blyven zitten, zonder een woord daartegen intebrengen : ook beklaagt brutus zich in zyne brieven aan hem, dat hy veel groter en ondraaglyker flaverny koesterde, dan zy vernietigd hadden. Wat eindelyk hun beider dood betreft, zal men zich moeten bedroeven , te zien, dat een oud man zich, uit gebrek aan moed, door zyne flaven laar heen en weer ilingeren , om zich te verfchuilen en den naderenden dood, die toch volgens den loop der Natuur niet zo veel te vroeg kwam, te öntwyken; en hem vervolgens wredelyk te zien vermoorden. Demosthenes, 't is waar , zocht in 't eerst by de Godheid befcherming voor zyn leven , doch toonde zich groot in het bereiden en by zich houden van 't vergif, en vooral in 't gebevel had gevoerd. Ge/, de Bel. Civ. III. 5. Na dat cornificius in Airica overwonnen wa«s kr-agc hy zich zelf om 't leven.  144 VERGELYK1NG van enz. gebruik, '£ welk hy daarvan maakte; daar hy, ziende dat neptunus hem geen veilig verbiyf verfehafte, eene beter toevlugt zocht, het geweld van wapenen en lyfwachten ontkwam , en antipaters wreedheid beJachte.  HET LEVEN VAN DEMETRIUS. XL DEEL.   5H- É ï L E V E .N VAN DEMETRIUS. 2jy, die de éerfte wareri oiti tè denker!, dat de Konden en Wetenfchappen wel en te recht vergeleeken ' mogten worden met de Sinnen , fchynen my toe geen gering denkbeeld te hebben gehad van derzelvef wederzydsch vermogen in de beoordeelinge der Zaaken, als door het welk wy de gefchikrheid verkrygen, om de Tegenftrydigbcdcn , zo wel in de eene , als andere foort, te kunnen onderkennen. Want ditj immers, is aan beiden gemeen. Maar hier in verfchülen zy , dat ze de beoordeelde Zaaken niet even goed tot haar einde weeten- aan te brengen. Want het Sintuig heeft in het onderfcheid maaken (a) tusfehen Wit cn fV) Ai«yw), en aangedaan zynde van zyn wedervaaren aan het Begrip verflag doet. Maar de Kunften cn Wetenfchappen , daarentegen, gefchikt om met oordeel te verkiezen en te omhelzen iet, dat met haare Natuur overeenkomflig is; oj te ontwyken en te verwerpen het geen haar vreemd is , befchouwen het eene uit eigene beweeginge met greetighcid, en het andere flechts als by geval, en ter loops, ten einde zich daar voor te wachten. Dus flaat , by voorbeeld , de Geneeskunst de Ziekten gade : dus neemt de Toonkunde het valsch geluid in acht, met oogmerk, om, door het leeren kennen daar van, het tegenoverftaande zo veel te beter te kunnen bewerkll-elligen. 2elfs ook de meest volmaakte 'aller Werenfchappen O), de Maa- (3) Wy hebben hier, op het voetfpoor van auderen, eenige woorden, die aan het'verftand dezer plaatze hinderiyk waren, weg gelaaten. (o Behoorende tot de Deugden van dien zelf. den Naam, die men Hoofd- Deugden noemt, \vir- ?<«  van DEM E T RIUS, 149 Maatigheid, Rechtvaardigheid en JVp» heid, daar zy niet alleen de Beoordeelaar. esfcn zyn van het LofFelyke , het Rechtvaardige , en Nuttige : maar ook van hec 'Schadelyke, Schandelyke en Onrechtvaardige, keuren geensfins die onnoozele Eenvoudigheid voor goed , welke zich veel laat voorftaan, om dat zy van het Kwaade onkundig is; maar houden dezelve veeleer voor Dwaasheid en Onkunde van dat gene , het welk iemand , die zyn leven wil inrichten zo als het behoort , voornaamelyk moet weeten. Hiervandaan was het, dat de oude Spartaanen de Heloten op de Feesten noodzaakten tot onmaatig drinken, en dezelve, vervolgens, binnen geleidden, waar hunne jonge Lieden aan Tafel zaten, om aan dezen te doen zien, hoe fraai het ftond dronken te zyn (dy Wy nu, voor ons, zyn wel van oordeel, dat het willen verbeteren van den eenen door het beder. ven van den anderen , noch zeer mensch- lie- tutes CarJinalei) De Dapperheid, of.Kloekmoedigheid wordt 'er doorgaans, aU eene vierde, by gedaan. ■ (<*") Vergelyk het Lev. van lycurgus, in ons I D. bl. aqj. 3]  l$o ...jbet. LEVEN lievend, noch ook flaatkundig is: niettemin, gelooven wy , ctot het , misfehien, niet kwaad zal zyn, dat wy van die genen» welke, in het hoogfte Aanzien geplaatst, cn door het uitvoeren van groote Daaden zeer beroemd geworden , zich zeiven niet heb. ben wceten te bezitten, maar.uirgefpat en tot ilechte daaden vervallen zyn, cen paar, of twéé afzonderen , om ze in deze onze Levensfchetzen in te mengen : waarlyk ! niet vermaakshalve, noch om onzen Leze yen., als door verandcringe van Schilderyen, verlustiginge toe te brengen ; maar gelyk is me ni as de Thebaan (e) te werk ging, die aan zyre Leerlingen beide goede en ilechte Fluitlpeelders hooren deed , en dan gewoon was te zeggen : „ Zo moet men, [peelen ƒ " of: „ Zo moet men niet fpeeïe?t!" en antj.genip.as (f) van ge-, dach* O) Van dezen is ons meidinge voorgekoomea ia het Lev. van pericles; of ons III D. bl. 6. (ƒ) Deze Kunftenaar was, geduurende eene reeks van Jaaren by de Grieken zeer beroemd, za als blykt uit twéé plaatzen van onzen Sobryver, te vinden in de Kortbondige Spreuken (Tom. If. P- 193 > F.) en het Stuk over dé Dapperh. of het- » Geluk'van alexander (ibi'd. p, 335, A.)  van DEMETRIUS. 151 dachten was, dat de Jeugd met meer, vermaak naar bekwaame. Fluitfpeelders luisteren zou , wanneer zy eerst de proef van Hechten had gehad; even zo fchynt het my toe, dat ook wy de voortreffelyke Levens met meer genoegen zullen befchouwen, en met grooter drift navolgen, indien wyrrde verachtelyke en laakbaare niet onbefcbreeven laaten. Dit Boekdeel zal, derhal ven, bevatten het Leven van demetrjus, bygenaamd Poliorcetes (g), en • van den Imperator antoniüs: beide Mannen , die, zo zeer het immers gefchicd is, dc waarheid van het zeggen van plato bevestigen , „ dat de hoogde natuurlyke Bekwaamheden zo wel tot groote Ondeugden, als tot Deugden overflaan."; Beiden, naamelyk, van eene verliefde geaartheid, en overgegeeven .aan den Wyn; beiden Strydbaar, Vrygeevig, Verkwistende, Bropd^ dron- (g) d. i. den Stedewinnaar. (.4) Wy verkoozen dezen naam, als best op dé tyden van antoniüs pasféfide Anderen gaven de voorkeure aan Triumvir, o. i. Drieman. Het Gr. woord, in den Text voorkoornende, wierd in lnatère tyden ter benaaminge van de keizers gebruik. ' ' IK 4l  het LEVEN dronken; hebben zy ook, ten gevolge daar van, onderling eene overeenkomst van Lot» gevallen gehad. Want niet alleen, dat zy wederzyds hunnen Levensloop over het geheel hebben doorgebracht met het uitvoeren, van luifterryke Daaden, of het begaan van groote Misflagen : met zich bekleed te zien met de uitgebreidfte Macht, e» die overgroote Macht wederom te verliezen : met tegen alle verwachtinge het ne. derfpit te delven , of in den hopeloosten toelland zich wederom te herftellen : — zo is ook het uiteinde van beiden bykanï even eens geweest; daar de een door zyne Vyanden gevangen wierd genomen, en de ander op het punr ftond om dat zelfde lot te ondergaan. Antigonus, dan, by stratonice, de Dogter van corrjeus (T), twéé Zoonen hebbende verwekt, noemde den eenen» naar zynen Broeder, demetrius, eti den anderen, naar zynen Vader, phihp* pus. Immers zo vinden wy dit by de meesten opgetekend. Niettemin zyn 'er ook, (0 Of van ïHERaus, volgens eene ander» leeïinge gemeld door stephanus.  van DEMETRIUS. 153 ook, die meenen, dat demetrius niet de Zoon, maar de Broeders Zoon geweest zy van antigonus, en dat men hem, daar zyn Vader te iterven kwam, toen hy nog een zeer jong Kind was, en zyne Moeder, vervolgens, voort daarop aan antigonus huwde, daarom voor eenen Zoon hield van den laatstgemelden. Belangende den Broeder van demetrius, philippus, die maar weinige jaaren jonger was dan hy; deze kwam vroeg te overlyden. Demetrius zelf was wel van lengte kleinder dan zyn Vader, hoewel men hem onder de groocen rekenen mogt; maar van Gedaante en Schoonheid van gelaat zo zeldzaam en bewonderenswaardig, dat 'er noch onder de Beeldhouwers, noch onder de Schilders een eenige gevonden wierd in ftaat om zyne Gelykenis te treffen; als waar in men het Bevallige tevens, en het Def. tige ; het Ontzach verwekkende en het Schoone by elkander zag; en het Jeugdige en Stoute zich gepaard vond aan eene zekere onnavolgbaare Heldenluïster, en indedaad Koninklyke Deftigheid. Juist zo was hy ook van Zeden, en in den Omgang; dat is, beide gefchikt om zich by de Meufchen IK 5] te  l$f het LEVEN te doen ontzien, of hen in te neeraen. In tyden, wanneer 'er niets te doen viel, was zyne verkeeringe de aangenaamfte van de wereld, daar hy by den Beker, in het aanrichten van prachtige Maaltyden , en verder in zyne geheele Hof houdinge de. weel. derigfte der Koningen was. Daarentegen, wanneer de nood zulks vorderde, zag men nem de grootile Werkzaamheid, Voortvaarendheid, Onvermoeidheid en doorzettenden -Yver aan. den dag leggen. Hier van daan kwam het ook, dat hy zich, onder de Goden , voornaamelyk eacchus ter navolginge verkoos, als die zich op zaaken van Oorloge by uitneemendheid verfbnd en wederom, by het rusten der Wapenen, een gepasten overgang wist te maaken tot de bezigheden van den Vrede (7), als ge- heel (£) Bekend is in de oude Fabelgefchiedenis de Krygstoeht van eacchus naar Indie. Vergel. onder and. het Lev, v. alexanbek, in ons IX D„ bl. 255. CO „ Het Talent om den Oorlog in Vrede teverkeeren is verre verkiesfelyker, dan de Bekwaamheid , om den Oorlog weJ te voeren. De Lof hieraan bacchfs toegekend, kan dienen ter opl v - kei-  van DEMETRIUS. 1$$ heel en al geftemd tot Genot cn Vermaak, • .Verder muntte.demetrius by ukftek uk door zyne Vaderliefde. Zelfs fcheen by door de oplettendheid, welke hy zyner Moeder bewees , zynen Vader te willen vereeren, cn zulks uit eene oprechte genegenheid veeleer , dan om hulde te bcwyzen aan deszelfs macht. Het gebeurde eens* dat antigonus zeker Gezandfchap by zich ontvangen had, wanneer demetriusr van de Jacht koomende, binnen trad. Hy naderde aanftonds zynen Vader, kuste hem en ging, zo als hy was (m), met den Jachtfpriet nog in zyne hand, nevens hem zitten. Antigonus riep daarop den Afgezanten, die in het henen gaan waren, om dat zy hun antwoord van den Koning reeds weg hadden, met luider ftemme toe: „. Mannen l Boodfchapt dit ook nog van 55 onsi helderrage van het geen horatius omtrent dezen God gezegd heeft II B. XIX Lierz. 27 v. Sed idem Pacis et as mediusque Be/li." f r. vert. (3») Eene Spreekwyze by de Ouden gebruikelyk van  156* het LEVEN „ ons: dat wy zo met malkanderen !ee> „ ven!" willende daarmede te kennen gee. ven, dat in de eensgezindheid tusfehen Vader en Zoon , en het vertrouwen des eeriten op den laatiten, de vastigheid van den Koninklykcn Setel en een bewys varr zyne macht geleegen is. Zeker, zo zeer is het Opperbeftier 'er ten allen" tyde eVt overal afkeerig van, om iets van het zy. ne mede te deelen : zo vol is het van Mistrouwen en Achterdocht, dat de machtigde en oudfte der Opvolgeren van alexander als van vreugde opfprong, de. wyl hy zynen Zoon niet vreesde , maar hem tot zich naderen liet, en roerende naast hem plaats neemen , niettegenftaande hy de Speer nog in zyne hand had. En waarlyk! dit Huis was ook, om zo te fpreeken, het eenigfte, dat, geduurende eene lange reeks van Opvolgingen, van zodanig kwaad is vry gebleeven: of, om liever te zeggen, van alle de Opvolgers van antigonus was het enkel en. alleen philippus, die zynen Zoon om hals bracht van hun, die zich den tyd niet gunnen om iets aan hunnen opfchik, of kleedinge te veranderen.  van DEMETRIUS. t$? bracht («> In. bykans alle de overige IJuizen der Koningen, .die eikanderen opvolgden , treft men eene menigte Kinder-; vele Moeder- en Vrouwen-Moorden aan. Want belangende het ombrengen van Broeders; daar mede was het fteeds ge* leegen , als met de Wiskundigen , wendeze by hunne Betoogen begeeren , dat. men hun vooraf iets toe/la ! De Konin. gen rekenden , dat zulke Moorden eene algemeen erkende en toegeflaane zaak waren , die by hunne Waardigheid behoorde , en zonder welke zy niet veilig konden zyn. Dat demetrius voorts in den beginne van inborst zeer menschlievend ,: en voor Vriendfchap vatbaar is geweest, daar van kunnen wy het. volgend geval ten bewyze opgeeven. Aan het Hof van, antigonus bevond zich, ter opwachtinge by dezen Koning, mithridates, de Zoon van ariobarzanes, gelyk in Jaaren aan demetrius, en deszelfs Vriend en Metgezel. Een Jongeling van geen' kwaaden aart, noch daar voor ook, ten (n) Men vindt deze Gebeurtenis geboekt door mvius xl1v, 34.  *53 «et LEVÈft ten Hovc gehouden. Dan het gebeurde > evenwel, dat hy by antigonus in achterdocht verviel, uit hoofde van zekeren Droom. .Hem. dacht, ., dat hy, een-groot en fchoon Veld betreedende, het zelve bezaaide met vylzel van Goud. Dat daar Van in het eerst een overvloed van gouden Koorn te voorfchyn kwam: maar dat, wanneer hy 'er, korten tyd daar na ,' weder naar kwam zien , hy niets anders aantrof» dan afgemaaide'ftoppelen. en als hy nu hier over ten hoogden geitoord en zeer bedroefd was, hoorde hy, zo hem dacht, zommige Lieden zeggen, dat het mitiiridates was , die den gouden Oogst getnaaid , en daar mede de wyk naar den pontus euxinus genomen had." Verbaasd door dit Gezicht ontbood hy zynen Zoon, en liet denzelven vooraf zweeren de zaak geheim te houden; waarna hy hem verfiag deed van zynen Droom, daar by voegende, „ dat hy vastelyk beflooten had, den jongen Man uit den weg te ruimen, en te doen ombrengen!" Demetrius'was op het hooren van deze redenen ten gevoeligften aangedaan, en wanneer mithrida. Tes nu, zo als hy gewoon was, zich we* derom  VAN T) Ë M Ë T R I Ü S. Yt$ derom by hem vervoegde, om hem in zyne Uitfpanningen gezeifchap te houden, dorst hy 'er zynen mond niet van open doen, noch 'er' een woord van reppen, uit hoofde van den gezwoorenen Eed ; maar hy geleidde hem langzaamerhahd ter zyden af vart hunne Makkers: cn wanneer zy zich nu met malkanderen alleen' bevonden , fchreef hy met de punt van zyne Lans, daar de andere het zag, in het zand* „ Vlucht mithiudates!" Deze begreep aanftonds wat 'er van de zaak was, en maakte zich by nacht weg, de wylc neemcnde naar Cappadocien (o). Het duurde ook niet lang, of het Nootlot vervulde het Gezicht, dat antigonus ten zynen opzichte had gehad. Want hy maakte zich meester van een uitgeftrekt en vruchtbaar Landfchap, en vestigde aldaar het Ryk der Koningen van Pontus, het welk de Romeinen eerst , na eene Opvolginge van VIIÏ Ge (e) „ Het geen demetrius hier verhaald wordt gedaan te hebben voor zynen Vriend mi. thridates , gelykt zeer naar het geen jonathan deed voor zynen Vriend david, welken saul, zyn Vader, wilde doen fterveu volgens l Sam. h. XX." Fr. Fert.  iób ' tïÈT-LEVEN Geflachtcn , hebben doen ophouden (py. Ziet daar de duidelykfte blyken der Edel* aardsheid van demetrius, welke hem tot Mcdcgaandheid en Rechtvaardigheid deed overhellen. Maar even eens als het geleegen is met de Hoofddoffen, volgens het ftelzel van empedocles, dat door de Tegenftrydigheid of ook Overeenkomst tusfehen dezelve die akoosduurende Stryd en onderlinge Oorlog ontftaat ; voornaamelyk tusfehen die, welke eikanderen raaken en aangrenzende zyn; juist zo (qj ging het ook met de geftaadige oorlogen , welke tusfehen alle de Opvolgers van alexander plaats gree* pen, dat dezelve door in malkanderen loo- pende fj>) „ Door den dood van mithridates den VIII, welken galba fterven deed." Fr.Fert, Cq) „ Niets kan 'er fraaier, of vernuftiger wor* den uitgedacht, dan deze Vergelykinge tusfehen de aanhoudende Verfchillen van nabuurige Vorften en den beftendigen Oorlog, welken de Hoofdftoffen, die zich onderling naderen en aanraaken, geftaadig; voeren Het is deze Vriendfchap en de- ze Haat, welke horatiüs met twee Woorden (JConcordia discors) heeft uitgedrukt, I Ep. XII, ïj>." Fr. Fert.  \ van DEMETRIUS. i6t pende belangen, en nabyheid van plaatzen, tusfehen zommigen ruchtbaarder wierden, en met groener hitte wierden doorgezet; zo als op dien tyd inzonderheid het geval was met antigonus en ptolem^eus. Antigonus hield zich zelf met zyne Hofhoudinge doorgaans op in Phrygie. Dan vernoemen hebbende, dat ptole» m je u s overgeflooken was naar Cyprus, en dat hy geheel Syrië afliep en pionderde, en de Steden, het zy goed fchiks, of met geweld , aan zyne zyde overbracht, zond hy zynen Zoon demetrius op hem af, Deze was toen een Jongeling van XXII Jaaren, die thans voor het eerst het Opperbevel in zo gewichtige omltandigheden in handen kreeg cn op eigene wieken dreef. Ook was de uitkomst zodanig, als men verwachten mogt. Want, zo jong en ongeoeffend als hy was, te doen gekreegen hebbende met een' ervaaren Worftelaar uit de Oeffenfchool van alexander; en die, daarenboven, zeer vele en groote Veldflagen in eigenen Perfoon had aangevoerd en beftierd, kreeg hy de nederlaag en wierd geflagen by Gaza, alwaar VIII duizend van de zyne gevangen raakten en V duizend fneuvelden. Ook XI. deel. [X] ver-  162 bet LÊVÉM verloor hy zyne Tent en Krygskas, ja, njëï een woord, de gehecle toerustinge, welkt' tot zyn lyf behoorde. Dan dk alles wierd hem, te gelyk met zyne Vrienden, die gevangen waren geraakt, wederom te rug gezonden door pt olem jeüs, onder by voeging van deze minnclyke en beleefde Boodfchap: „ dat de Oorlog onder hun niet om allerlei Goederen , zonder onderfcheid', maar alleen gevoerd moes: worden uit Eerzucht, en ter zaake van Heerfchappy!" By het ontvangen dezer vriendelyke bezending Haakte demetrius den wensch , „ dat de Goden gee^en mogten, dat hy geenen hagen tyd de Schuldenaar blyven mogt van ptolemjeus voor deze gunst : maar 'm ftaat gefteld worden om deze hofTclykheid, binnen kort, op pclyke wyze te vergelden!'" Voorts toonde hy geene de minlle neêrflachtighcid, welke men anders van eenen Jongeling, by het intreeden zyner Loopbaane door zulken tegenfpoed bejegend, we! had mogen verwachten; maar gedroeg zich als een rustig Veldheer , wel gewend aan de WisfelvaÜigheden van den Oorlog, door v.\i al zyne macht nieuwe Krygsbenden te verzamelen , de benoodigde Wapenen te ver-  * Van DEMETRIUS. fb% Verzorgen, de Steden in bedwang te hou. den, en de nieuw aangeworvenen dagelyksch te doen oeftènen. .Antigonus de maarë van de uitkomst dezes Veldflags ontvangen hebbende, zeide daarop : „ dat ptolemjeus hu wel de överwinninge had behaald op baardeloozé Jongelingen; maar dat het niet lang zou duuren, of hy zou te dry den hebben tegen Mannen.'" Toen , derhalveri -7 zyn Zoon hem verlof verzocht, om wederom op zich zei Ven, als Opperveldheer, den Vyand onder de oogen te zien, wilde hy deszelfs moed niet nederflaan, noch te tügge houden (f), maar ftond hem zyn verzoek zon* der bedenken toe. Het duurde niet lang, of cilles , de Krygsoverfte van ptolefvi&us, kwam af met eene aanzienelyke Legermacht, van voorneemens om deme. trius, dien men, uit hoofde der voorheen ontvangene Nederlaag, verachtte, uit geheel Syrië te verjaagen. Dan deze overviel hem fnellyk, daar hy *er niet op verdacht was, bracht zyn Leger door fchrik in ver- (r) Of kortwieken, xoAoïe-ai, zo als BRVAns gist, dat men hier leezen moet.  16*4 het LEVEN verwarringe, cn bemachtigde met den Veldheer zeiven de Legerplaats- By deze gelegenheid vielen 'er VII duizend Krygsgevangenen in zyne handen, behalven eenen overgrooten Buit van vele Kostbaarheden. Maar demetrius verheugde zich , by deze Zege, niet zo zeer over het geen hy veroverd had, als wel, over het geen hy te rug konde geeven. De Schatten , welke de Overwinninge in zyne macht had gelleld, noch de Roem daar door behaald, vermaakten hem niet zo zeer, als, dat hy zich in ftaat bevond, de Schuld, door betoonde Beleefdheid voorheen op hem gelegd, te kunnen afdoen. Niettemin wilde hy hier in, niet te werk gaan op eigen gezach, maar fchreef daar over aan zynen Vader, die 'er hem verlof toe gaf, en gebood, „ dat hy maar in alles naar eigen goedvinden zoude han. delen." Hier op, dan, zond hy cilles, met de verdere gevangene Krygsbevelhebbers, allen rykelyk begiftigd, te rug. - — Deze Rampfpoed veroorzaakte , dat p t oleM/EUs uit Syrië verdreeven wierd, en lokte tevens antigonus uit Celena (Y), als (O Eene Stad van Opper - Phrygje; waarvan reeds meldiuge was in het Lev. van eumenes.  van DEMETRIUS. 165 als die ten hoogden verblyd was over eene zo belangryke Overwinninge, en verlangde zynen Zoon te zien. Sedert wierd demetrius afgezonden, om de Arabieren , welke Nabataërs (f) worden genoemd, te onder te brengen; by wclke gelegenheid hy , vervallen zynde in waterlooze plaatzen , in zeer groot gevaar geraakte. Dan de ftandvastige Houding, die hy aannam, zonder de minfte verlegenheid , of vrees te laaten blyken, verwekte by de Barbaaren zo groot een ontzach, dat zy hem, met Buit bekaden, en daarenboven nog met DCC Kameelen, van hun bcfchonken, lieten weg trekken. Wanneer seleucus, die te vooren door antigonus uit Babylonie verdreeven was, dat Landfchap op nieuw bemachtigd, en onder zyn geweld gebracht had, en van daar met zyn Leger hooger op ge. toogen was tegen de Volkeren, welke op de grenzen van Indie, en in de ommeftreeken van den Berg Caticajüs woonden, met oog- (7) Inwoonders van bet Oostelyk gedeelte va» bet fteenachtig Arabie. Zy worden ook gemeld in de Lerens van pompejus en antonivs. [£3]  166 het LEVEN oogmerk om dezelve aan zich te onderweg pen, hoopte'demetrius, dat hy Mefo» potamie zonder verdeediging zoude vinden. Den Euphraat, derhalven, in aileryl over* getrokken zynde, viel hy op het onverwachtst in Baby lome, en zich meester hebbende gemaakt, na het verdryven der Bezettinge van seleucus , van ééne dep Sterkten, (want 'er waren twéé) deed hy 'er VII duizend Man van de zynen binnen trekken; en voorts aan het Krygsvolk be^ vel gegeeven hebbende , om door pionderen en rooven van alles, wat zy krygen konden, op het omliggend Land hun voor- * deel en onderhoud te zoeken, trok hy wederom af naar de Zee, laatende dus aan seleucus een veel meer gevestigd Ge. bied, dan hy te vooren had bezeten. Want door het verwoesten van het Land, als niet meer aan hem of zynen Vader toebehoo, rende, fcheen hy 'er, in zekeren fin, af# ftand van te hebben gedaan. Daar nu p t o* lemjeus, op dezen tyd, de Stad Haltcarnasfus ftrengelyk belegerde, fpoedde hy derwaarts ter hulpe, en voorkwam de Overgave. De roem dezer tydig toegebrachte hulpe jSieh  -van DEMET R I U S. 167 gich wyd en zyd verfpreid hebbende, beving antigonus en zynen Zoon eene wonderbaare lust, om geheel Griekenland, dat door casander en ptolemius In Slaaverny gehouden wierd, weder vry te maaken. Nimmer wierd 'er, door iemand der Koningen een Oorlog aangevangen, , fchooner , of rechtvaardiger dan deze. Want al den Voorraad, al bet Vermogen , door hen in het vernederen der Barbaarfche Volkeren by een gebracht, leiden zy te koste aan de Grieken , alleen uit begeerte naar Eere en Roem. Na dat, derhalven, vooraf het vast befluit by hun genomen was, om eerst met de Vloot op Athene los te gaan, was 'er een der Ho. velingen, die tot antigonus zeide, 4, dat, byaldicn men deze Stad bemachtig, de , zy dezelve voor zich moesten houden , als de beste Brug («) om in Griekenland te 'koomeni" Doch antigonus leen- f» Tn het Grieksch vindt men een woord, dat ladder betekent. Dacier zette daar voor cleft d. i. Sleutel. Wy vonden in onze Taaie geen ge,fchikter woord voor deze figuurlyke Spreekwyzer daa brujif ...  16*8 het LEVEN leende het oor niet aan dezen raad , maar beantwoordde denzeiven , met te zeggen : „ dat de beste en fterkfte Brug, om toegang te krygen , de genegenheid was der JVlenfchen ! Belangende [Athene, dat deze Stad, als de Vuurtooren (vj zynde der geheele Wereld , door den Roem den glans der uitgevoerde daaden fpoedig zou doen uitfehitteren by alle Menfchen!" ' Demetrius ging onder zeil naar Athe. ne, by zich hebbende eenen Schat van V duizend Talenten , en eene Vloot van CCL Schepen. De Stad wierd toen, voor casander, beheerd door demetrius, den Phalereër, cn 'er lag eene Bezetting in de Vestinge Munychia. Zyn goed Geluk, beide, en Voorzichtigheid maakten, dat hy op den XXV van de Maand Thar. gelian (V) voor den Piraeus verfcheen, zonder dat een éènig mensch de lucht had gehad van zyne komst. Elk waande , dat deze (v) „ Een Licht in de hoogte geplaatst, ea waarop elk het oog gevestigd hield." (w) Dat is, in het begin van Mei (niet, zo als • acier heeft, den xxv^sb;,) Vergel. het Lev. van alcis. in ons III D, bl. 103, en di Aantektlém.  van DEMETRIUS. 169 deze Scheepsmacht, die men voor dc Haven zag, eene Vloot was door ptolemjeus afgezonden , en haastte zich , overzulks , om dezelve binnen te laaten.. Maar toen men nu zyne dwaalinge bemerkte, wanneer het reeds te laat was, kwam al wat de wapenen droeg op de been, om wederftand te bieden: overal heerschte verwarringe, gelyk men denken kan; daar het nood was eenen Vyand, door wien men op het onverwachtst overrompeld was, en die zyne Benden reeds aan Land zettede, af te wecren. Want demetrius, die den mond van de Haven ongeflooten had gevonden, en dus ongelïoord naar binnen was gelievend, vertoonde zich thans reeds aan clks oog, ftaande op zyne Galeye, eu wenkende met zyne hand, ten teken, dat hy verzocht om bedaardheid en ftilce: en als hem dit nu geworden was, plaatste hy eenen Herout nevens zich , en liet door denzelven met luider flemrae uitroepen: „ dat zyn Vader hem ter goeder uure herwaart zond, om de Athenienfers vry te maaken; om de Bezettinge uit de Munychia te doen verhuizen, fn aan hun hunne Wetten en Vooroudsrlyken [L 5]  »7» het LEVEN Regeeringsvorm (xj te rug te geeven r Zo dra was deze Verklaaringe niet met verftaanbaare woorden uitgefprooken , of de Menigte leiden hunne Schilden neder voor hunne voeten , om een luidruchtig handgeklap te doen hooren. Elk riep om het zeerst, „ dat demetrius van Boord zoude koomen!" dien men met de naamen van Behouder en Weldoender begroette. Zelfs demetrius, de Phalereër, met die genen, welke hem nog aanhingen, waren volkomen van gedachten, „ dat men hem, als reeds de overhand hebbende, zon. der verderen tegenfland ontvangen moest, al ware het ook, dat hy, van al het geen hy beloofde, niets gefland deed." Zy vaar. digdcn dan ten fpoedigften Gezanten aan hem af, ten einde hem tot zachtheid te beweegen; welke niet alleen door deme« trius op de vriendelykfte wyze ontvangen wierden , maar hy zond zelfs met hun te rug eenen der vertrouwde Vrienden van zynen Vader, te weeten aristodemus, den Milefier. Ook liet hy zich geleegen liggen aan de behoudenis van den Bhalereë'r zei. (*) d. i. De Democratie,  fan DEMETRIUS. 171 fcelwen. die, uit hoofde dezer omwentelin» ge en verandering in de Regeeringswyze, 0 rnecr bcfchrdomd was voor zyne Medeburgers, dan voor den Vyand. Hy droeg zo veel eerbied toe beide aan den Roem en Deugd van dezen Man, dat hy hem, zo als hy verlangde , onder goed geleide in veiligheid naar Thebe brengen liet. Voorts vergaarde hy , 5, zelf in perfoon de Stad, hoe zeer hy zulks ook verlangde, niet te zullen gaan zien, voor dat hy dezelve door het verdryven der Bezetcinge geheel en al had bevryd." Hy groef, derhalven, eene diepe gracht, en wierp eene Borstweeringe op om de Munychia, waar door -dezelve van de Stad wierd afgefneeden ; gaande, vervolgens , zelf onder zeil naar Megara, het welk toen door casander bezet ge* houden wierd. Hier wierd hem gezegd, datCRATESipoEis, Weduwe van alexander, den Zoon van pqlyperchon, welke zich te Patra ophield, wel geneegen zoude zyn hem wat gezelfchap te houden 1 waar op hy, ingenomen door den grooten roep, die 'er uitging van de fchoonheid dezer Vrouwe, ftraks, zyne Legermacht op het Megarisch grondgebied achterlaatende, W  tfc het LEVEN en flechts van weinige ligtgewapende Man°fchappen vergezeld, op reis ging. Dan ook van dezen verwyderde hyszich vervolgens, laacende eene Tenc afzonderlyk voor zich opflaan, ten einde men de Vrouwe niet bemerken mogt, wanneer zy zich tot hem vervoegde. Hier van nu kreegen eenigen zyner Vyanden kundfehap, en kwamen hem daar ter plaatze ylings overvallen; zo c dat hy in de uitteriïe ontfteltenis, bedekt niet eenen ouden verfleetenen Mantel, het op een loopen zetten moest, en ter naauwernood door zyue vlucht de fchande ontkwam, van, door het toegeeven aan zyne wuipscliheid, in zulken toeftand gevangen te raaken. De Vyanden namen de opgeflaagene Tent, met alles, wat daar in was, mede. Megara vervolgens bemachtigd zynde, ftond het Krygsvolk gereed de Stad te pion. deren ; maar de Athenienfers hielden niet op te bidden, tot dat zy voor de Megaren. fen verfchooninge verworven hadden. D emetrius vergenoegde zich dus met het uitdryven der Bezettinge van c a s a n i> e r , en ftelde voorts de Stad in vryheid. Terwyl hy hier mede onledig was, wierd hy  van DEMETRIUS. m hy indachtig aan den Wysgeer stilpo (ƒ), een' Man, die zekere vermaardheid gekreegen had, daar hy als her ware verkoos zyn ° leven geheel in ftilte door te brengen. Dezen dan by zich ontbooden hebbende, vroeg hv hem: „ of iemand ook het een of ander aan hem had ontvreemd?" Stilpo antwoordde: „ Niemand! Ik heb niemand gezien , die my myne Weetenfchap ontvreemde V En als nu fchier alle de Slaaven van Megara te zoek waren geraakt, en demetrius hem wederom vriendelyk toefprak,"*cn, eindelyk, by het henen gaan zeide: „ Ik Iaat, o stilpo! Uwlieder Stad by myn vertrek vry !" antwoordde de Wysgeer: ,, Gy [preekt de waarheid; want Gy laat ons geenen onzer Slaaven achter7" Na dat hy, vervolgens , wederom voor de Sterkte Munychia verfcheenen was, en de belegeringe met kracht had doorgezet, dwong (5) Zie van dezen Megarenfer Wysgeer, en Leermeester van zeno, den Prins der Stoicynen, diogenes L. Iï B. S- u3, en liet lofYelyk getuigenis van crcp.Ro, de Foto h. 5. die hem daaf acutus (fcherpfinnig) noemt, het welk op de antwoerden, volgens plut. aan demstrius gegeeven, kan worden toegepast.  ifA Mét L Ë V* È N dwong hy eindelyk de Bezettinge toe dV overgave; waarna hy de Vestinge tot den grond vernielde. En daar de Athenienfers hem thans op het dringendst noodigden, en hun groot verlangen toonden om hem intehaalen,- deed hy nu zyne Intrede in de Stad, Jiet het Volk byeen roepen op de Markt, en gaf aan het zeive den ouden Regeeringsl vorm te rug, beloovende nog daarenboven, „ dat zy van wegens zynen Vader bekoomen zouden CL Medimnc-n (2) Koorn, benevens eene zo groote menigte van het beste Scheepstimmerhout, als genoeg zou zyn tot het timmeren van C Oorlogfchepen !'* De Athenienfers, van hunne zyde, die dé' vrye Volksregeeringe thans, na'eenen tusfchentyd van XV Jaaren, te rugge kreegen, (want gediiurende dien tyd, welke 'er tusfehen beiden verliep, te rekenen van deri Lamiafchen Oorlog en den Veldffag by Cranon, had 'er wel in fchyn een Bellier van Weinigen; maar ia de daad eene Eenhoofdige Regeer inge plaats gehad, van wegens de groote macht, die de phalekecr in (2) Zie aangaande deze Maat het Leven vas ltcukg. in ons I ü. bl. 331.  van DEMETRIUS. if% in handen had) bedierven al dit goede, daar 'zy demetrius, die zich zo grootmoedig had betoond, en wiens weldaaden, aan hun beweezen, zo fchitterende waren, door de onmaatige Eerbewyzingen , welke zy, by Volksbefluit, aan hem opdroegen , lastig en onverdraagelyk maakten voor den Staat. Want zy waren het, die het eerst, onder alle de Opvolgers van alexander, aan antigonus en demetrius den naam van Koning gaven, voor welken deze an« ders zo zeer te rug deinsden, en die fchier het eenige was, dat 'er van het Koninklyk aanzien voor de onmiddelyke Afltammelingen van philippus en alexander nog overfcboot; aangezien de andere Op. perheerfchers daar niet aan raaken durfden, noch zich dezen titel toeëigenen. — £y waren, verder, de eenigflen, die hen, in de openbaare Opfchriften, onder den naam van de goden behouders deeden voorkocfmen : die het oud en voorvaderlyk Ampt van eerfien Archon (js*) , naar wien het Attisch Jaar benoemd wierd, affchaften, eft Vergel. het Lev. van aristidei, in om V D. bl. 4.  t?6 het LEVEN en in plaats daar van jaarlyksch eenen Prie. fier der goden behouders Hemden, wiens naam aan het hoofd der Volksbefluiten, en gercchtelyke Stukken, wierd geplaatst. Ook bepaalde het Volk, dat hunne Afbeeldzels, nevens die der Goden, in den Peplus (a) zouden ingeweeven worden; en de plaats, waar demetrius, by zyne Intrede, van den Wagen was geflapt , wierd door hen afgezonderd en gewyd; men zettede daarop een Altaar, die het Altaar van demetrius KATiEBATES (F) wierd geheeten. Men ver: (a~) Deze Peplus was een groot, wyd Kleed, of Zeil, het welk op het Attisch Feest, de Panathe. naa geheeten, te voorfchyn kwam, en in plechtiger! optocht wierd vertoond. Behalven andere Figuuren (zo als jbjykt uit deze plaats) waren daarop de Heldendaaden van minerva, als Godinne des Oorlogs afgebeeld; en fomtyds kreegen voornaame Mannen, en Helden daarop ook eene plaats. (è) d. i. den Af- of Nederdaaler, Het fchynt ons toe, dat xylander, dacier (die overzet: Demetrius defcendant du char") en anderen, den waaren fin dezer Vleierye niet gevat hebben. D emetrius wierd door deze benoeminge gelyk gefield met jupiter, die by uitneemendheid ook bygenaamd wierd *»#. waar van zie het Lev. van solon, in ons II D. bl. 99, ico, en de Aactek. aldaar. [M3]  182 het LEVEN tigokus waren ingeweeven, met plechtige ftaatzy door den Ceramicus gedraagen wierd, fcheurde dezelve door eenen invallenden Dwarrelwind midden door. Om, trent de Altaarcn , ter hunner eere opgericht , bracht de grond in het ronde eene groote menigte van dulle Kervel te voor. fchyn , welke anders daar ter plaatze ge. woonelyk niet wast. Op den dag zeiven, wanneer het Feest van bacchus wordt gevierd , was men genoodzaakt de plechtigheid te ftaaken, wegens de, anders op dien tyd des Jaars (n) ongewoone, zwaare Kou- («) ,, Van de drie Toevallen , welke plut. neemt voor Schriktekenen ; en zichtbaare blyken ■ van den Toorn der Goden, hebben het eerfts en het Iaatftj niets, dan het geen zeer natuurlyk is. Het twééde zou zekerlyk, als buitengewoon, zulk een Schrikleken kunnen fchynen ! Dan ik kan my n«et bedwingen hieromtrent myne gedachten te uiten. Ik verbeeld my, dat de eene of andere Athenienfer, een braaf en geestig Man tevens, verontwaardigd over de fchandelyke Pluimftrykeryen zyner Medebnrgeren, doch zich daartegen piet openlyk durvende aankanten , by nacht eene menigte van dulle Kervel is gaan planten om en by de Al. taaren van antigonus en demetrius, om de laenfchen te doen gelooven , dat de Atbenienfers ia  van DEMETRIUS. 183 Koude en Vorst. 'Er viel een zo dikke Rym, dat de Wynftokken, niet alleen, en Vygeboomen door de Koude vcrfchroeid wierden; maar dat ook het Koorn, grootendeels , in den nog groenen halm verlooren ging. Al waarom philippides (0), die een vyand was van stratocles, in zeker Biyfpel hem aldus doet aanfpreeken: „ Wiens in het oog der Goden zo godloos waren, dat zy den dood verdiend hadden ; of liever, dat deze Vorlten zelve, in plaats van alle deze laffr Vereeringen, veeleer den Giftbeker, uit de Cicuta, óf dulle Kervel , bereid , behoorden te drinken." Fr. Vztt. (V) Van dezen philippides, die zeer vele Biyl'pelcn vervaardigde, waarvan de overgeblevene (lukken onder anderen voorkoomen in de Excerpta e torn'. & Trag. Gr. van g r o r i us,' p. 808. bericht fabricius BibUGr.l, p. 7S0, 781. Hy was niet alleen gezien by den Konizg lysim'jchüs; maar, het geen meer betekent, plut. zelf 1'chynt hem ook hoog te achten, haaiende hem, ■ 1 der bc eden in dit Lev., als in het li D. zyner «riten, n e?rmaalen aar. Van het verbeteren der fik den Gr. Têxt volgende Verfen zullen wy hier ' niet f^Welen. ■[•^4]  iö4 het LEVEN „ Wiens fchuld was 't, dat de Vorst den Wyn- ftolï zengde op 't Veld? Wiens Goddeloosheid deed, op 't Feest , den Peplus fcheuren? »t Was hy, die d' eer der Goón den Mensen dorst waardig keuren I Dit bracht den Vloek op 't Volk, die geensfini 'c Blyfpel Cp) geldt!" Deze philippides nu was een vriend van lysimachus , door wiens toedoen het Volk van Athene vele gunstbewyzen van dezen Koning ontving. Het fcheen ook , als 'er zaaken van belang, en tot den Kryg behoorende, te verrichten waren, en de Koning hem dan verfchynen zag, dat zyne ontmoeting als dan gehouden wierd van eene goede voorbeduidinge te 2,yn. Daarenboven wierd hy ook bemind en geacht, uit hoofde van zyne imborst; als die nooit lastig was , noch zich, naar de O) Gelyk te vooren cleoh, zo fchynt ook stratocles het gelaaden te hebben gehad op de Blyfpeldichter s; geen wonder; daar dezelve hunne Boevenflukken voor het Volk ten toon fielden : dat philippides, blykens dit Fragment, fchoon tot de nieuwe Comedie behoorende, zo wel heeft gedaan, als aristophanes.  van DEMETRIUS. 185 dc gewoonte der Hovelingen , met alle dingen moeide , of zich indrong. Zo als men befpeuren kan uit het volgende. Het gebeurde, naamelyk , eens, dat l y-si mach us hem in de vriendelykfte woorden van zyne gunst verzekerde , zeggende: „ Myn waarde philippides! wat heb „ ik onder myn bereik , dat ik U kan „ fchenken ?' „ Al wat Gy wilt , ant„ woordde hy, als het maar Uwe gehei„ men niet zynf' Het is met voordacht, dat wy dezen Betreeder van het Tooneel in vergelykinge hebben willen brengen met den Betreeder van het Spreekgeftoelte Doch onder alle de Eerbewyzingen, voor demetrius uitgevonden , was 'er geene zo onhebbelyk en wanftaltig, als die, wel. ke voorgedraagen wierd door dromoclides, den Sphettiër : „ dat men by demetrius, als by wyze van raadpleginge der Godfpraak , moest gaan vorneemen, boe men te werk zou gaan met de toet wy- (?) Zeker behoorde de laatje van deftiger en ernftiger Zeden te zyn, dan de eerde. Dat, ech« ter, met deze beiden geinsfini het geval was*  186" het LEVEN wydingc der Schilden f>) te Delphi, in den Tempel van apollo." Dan ik wil hier liefst de eigene woorden opgeeven van dit byzonder Volksbefluit, het welk luidde, als volgt : „ Dat wel gelukken „ moge' Het heeft aan het Folk goed „ gedacht, dat door dat zelfde Volk uit „ de Athcnienfers (i) één Man zal ver„ koor en worden, die zich zal hegeeven „ naar den behouder , en , na dat hy „ aldaar eene Ojferhande ten plechtigflen „ zal geofferd hekben , den eehouder „ demetrius raad zal vraagen; hoe „ het Volk ten godvruckligfJen , en luis„ terrykflen, en fpoedigften de To.wyïnge „ der heilige Gefchenken zal verrichten? „ en dat, eindelyk, het Volk al wat de Godfpraak dan ook behelzen moge, flip. „ telyk uit zal voeren!" Op deze wyze met hem den Draak fleekende , maakten zy den Man , die reeds niet al te gezond van hoofd en hersfenen was, nog zo veel te zotter. De f>) Dit ziet op een thans onbekend Geval. (O e| 'aOwmwi, met stephanus; niet Ig  van DEMETRIUS. 187 Demetrius, te Athene eenigcn tyd rust noemende, huwde aldaar aan eurvdice, eene Weduwe, welke afdamde van den van ouds beroemden miltiades: zy was eerst getrouwd geweest aan opheltas, den Opperbeftierder van Oyrene. na wiens overlyden zy met der woon wedergekeerd was naar Athene. Dit Huweiyk nu wierd door de Athenienfers befchouwd als eene ontwyffelbaare Gunst en Eere , aan hunne Stad beweezen : maar demetrius was met zyne Kuwelyken door. ga&tA zeer fpoedig klaar, en verbond zich door trouwe aan vele Vrouwen tevens ; ender welke het hoogfte Aanzien , en de Voornaamfte Eere genooten wierd door pui la co» da"rom dat ?yccne Doster was van antipater, cn voorhenen tot Echtgenoot had gehad cRaterus, die, van alle de Opvolgers van alexander, by de Macedoniers, ook na zynen dood, de hoogde achtinge en genegenheid behield. Het fchynt, dat zyn Vader antigo. f7) Dat deze naam dus gefchreeven moet worden (niét ptiri lA) is aangetoond door xylander en DV SOUL.  188 het LEVEN gonus hem, alhoewel toen nog vry jong zynde, hebbe overgehaald om deze phila te trouwen , niettegenftaande zy in Jaaren veel van hem verfchilde, en merkelyk oa« der was dan by. Zelfs verhaalt men, dat, toen demetrius zich luttel geneigd toonde tot deze Echtverbintenisfe, de Vader hem in het oor luisterde het zeggen van euripides: (ttj „ A' is 't niet naar uw fin, trouw, daar het Vüordee! ipreekt!" Met behoud van de maat (y), het Vers. van den Treurfpeldichter dus voor de vuist veranderende, daar het eigentlyk luidde: „ Al is 't niet naar uw fin , dien , daar het Voordeel fpreekt!" Ondertusfchen was de eere en achtinge, welke demetrius aan phila en zyne an. («) In Phoenisjts, v. 398. (v) By euripides vindt men het w. JWutf/»», (douleutéon) anticonus veranderde dat iü -,««>rt£V Cgameetion) zo dat het Vers even goed bleef. Wy zien 'er weder uit, Boe bekend men was met euripides.  van DEMETRIUS, i8o andere Gemaalinnen bewees, van dien aart, dat hy zich daarom in het minde niet ontzag met vele Ligtekooien, of ook veie vrygeboorene aanzienelyke Vrouwen te doen te hebben , en alom het kwaad gerucht van zich te verwekken , dat 'er van alle de Koningen , toen in leven, niemand zo zeer aan den Wellust was overgegeeven, dan hy! Wanneer zyn Vader hem , vervolgens, opontbood, om op nieuw de Wapenen te voeren tegen den Koning ptolemsus, over het bezit van het Eiland Cyprus, viel 'er niets anders te doen , dan te gehoorzamen. Daar het hem echter by uitneenendheid verdroot , dat hy den Oorlog, £t bevrydinge van Griekenland, waar by veel meer roem en glori te behaalen was, dus moest laaten vaaren , wendde hy zich tot cleonidas, den Krygsbevelhebber van ptolemjEUS, die Skyon en Corin. thus met fterke macht bezet hield. Aan dezen bood hy eene groote fomme gelds, om hem te beweegen, dat hy de gemelde yteden in vryheid wilde ftellen. Dan daar cleonidas dit voorftel voort van de hand wees , deed hy zyne Legerbenden met  ïp» het LEVEN met den meesten fpoed aan boord der Schepen gaan , en zettede met de Vloot koers naar Cyprus ; alwaar hy aanftonds Haags geraakte met menelaus, den Broeder van ptolem^us, op wien hy de overwmninge behaalde. En als nu, daarop, ptolemjeus zelf verfcheen aan het hoofd eener zeer groote Zee- en Landmacht , hadden 'er wederzyds , tusfehen hen beiden , trotfche Boodfchappen , en pocchende bedreigingen plaats. Ptole. m^us gebood demetrius „ zich met zyne Vloot van daar te maaken , eer hy, door hem , die zyne geheele macht teged hem verzameld en byeen had gebracht, vergruisd wierd!" Demetrius, van zyne zyde, liet aan ptoleMjeus zen-gen, „dat hy hem ongedoord weder zoude hitten wegtrekken; op voorwaarde, dat hy plechtig belooven zoude , zyne Bezettingen uit Skyon en Corinthus te doen vertrekken!" De Stryd zelve nu, die tusfehen deze,Opperhoofden wierd verwacht, gold niet alleen hen zeiven , maar hield ook , van wegens de onzekerheid der uitkomst, allo de overige Vorften in de fterkfte verwachtinge opgewogen, daar het niet -Cyprus was,  van DEMETRIUS. 191 was, noch Syrië, het geen men da:ht, dat de Overwinnaar in handen ftond té krygen , maar van oordeel was , dat hy ftraks de Opperheerfchappye over alles be, koomen zoude. PïoLEMiEüs nam in perfoon het bevel op zich over de groote Vloot , beftaande uit CL Schepen , en gaf verder last aan menelaus , om met zyne LX Schepen, uit Salamis (V), waar hy zich bevond, zo dra het Gevecht recht aan den gang was , uit te loopen , op de achter» hoede van demetrius aan te vallen, en al vechtende de orde daar van te breeken. Maar demetrius ftelde, tegen deze LX vyandlyke , X van zyne Schepen ; want dit getal was genoegzaam om den mond der Haven, welke naauw was, te fluiten, dat 'er niets kon uitkoomen. Vervolgens zyne Landmach: bekwaamelyk verdeeld, en geplaatst hebbende op de Hoogten, welke in Zee uitftaken, ftevende hy zelf ptoleMjeus te gemoet met eene Vloot van CLXXX (»>) Niet het Eiland Salamis; maar eene Stad, en Haven van Cyprus, Zie j. meurs in Cypro, L. I, c# 20.  ioï het LEVEN CLXXX Oorlogfchepen, en tastte zyne» Vyand met zo veel vuur en geweld aan, dat hy hem volkoomen op de vlucht floeg; dcrwyze, dat ptolem^üs, zo dra hy zich verwonnen zag , met niet meer dan VIII Schepen (het gering overfchot der geheele Vloot) in alleryl op de vlucht ging. LXX van zyne Oorlogfchepen wierden , met alle de ophebbende Manfchappen, genomen. Alle de overigen gingen in dezen Zeeflag verlooren. Van alles , wat 'er zich op de Vrachtfchepen , welke de groote Vloot vergezelden , bevond, zo van Bedienden, en Slaaven, goede Vrien. den en Vrouwen: daarenboven van Wapenen , Geld en Krygsgereedfchappen, was 'er vohtrekt niets, dat de handen van demetrius ontkwam! Hy bemachtigde dat alles, en bracht het in de Legerplaats by een. Onder dezen Buit bevond zich de alom beroemde lamia, welke in den beginne flechts by hem in achtinge was van wegens haare Kunst; fjdewyl zy niet onaartig wist te fpeelen op de Fluit.) maar die, naderhand, in den Minnehandel eene luisterryke rol fpeelde. Want hoewel haare Schoonheid toen reeds op het hoog.  van DEMETRIUS. X93 fte was geweest, en demetrius merkelyk jonger was, dan zy , nam zy hem, niettemin, dermaate in door haare bevalligheid , en hield hem zodanig in haare {brikken verward, dat hy van haar alleen, onder zyne Vrouwen , de Minnaar was, terwyl hy van alle de overigen wierd bemind. — Na dezen Scheepsftryd hield menelaus het ook niet lang uit, maar gaf Salamis over aan demetrius, benevens de Schepen en Landtroepen onder zyn bevel, bellaande in XII duizend Voet. knechten en XII honderd Ruiters. Deze zo hecrlyke en glorieryke Over. winninge wierd door demetrius rtog fchooner gemaakt , door het betoon van Zachtmoedigheid en Menschlievendheid. Want hy liet alle de Gefneuvelden , aan de zyde des Vyands, deftig begraaven, en gaf aan alle de Gevangenen hunne vryheid. Hy fchonk aan de Athenienfers uit den Buit XII honderd volle Wapenrustin. gen. Om de echte (xj tyding der Overwinninge aan zynen Vader over te brengen, koos hy aristodemus, den Mile. fier (*) Thans zegt men, de officieele. XI. deel. IN}  ro+ het LEVEN fier, uit, die onder alle de Hovelingen de kunst van vleien in den hoogden graad verftond, en toen beflqoten fcheen te hebben, in overeenkomst met het gewicht der Zege, hier in een Meefterftuk van Pluimitrykerye aan den dag te leggen (j). Derhalven, van Cyprus overgefcooken naar dc kust van Syrië , wilde hy niet toelaaten , .dat het Schip naar binnen zeilde , maar beval de Ankers uit te werpen, en dat elk zich aan Boord ftil zoude houden, Zelf flapte hy in de Boot, cn begaf zich daarmede alleen naar Land, cn verder op weg naar antigonus, die in dc hevigfte gemoedsbeweegingen , tusfehen hoope en vreeze , omtrent de uitkomst van het Gevecht, (?) j» PtUTAacflus noemt hier het voorneejneu, dat aristodemus zich vormde, om antigonus, wanneer hy by hem zou gekomen zyn, om hem de tyding dezer groote Overwinninge te brengen, met den naam van koning aan te fpreeken, ,, een Meesterftuk van Pluimftrykerye !*• Men zou kunnen denken, na het geen 'er van 4e ongehoorde Vleiery der Athenienferën gezegd is, dat dit te fierk gefprooken was. Maar onze Sebryver doelt hier op al het kwaad, dat het aanvaarden van den titel van Keningen ten gevolge had ; zo als hy nader aantoont." Fr. Fert,  van DEMETRIUS. 195 vecht, geflingerd wierd, en zich in zulken ftaat bevond, als men verwachten kan, dat iemand zich bevinden moet, die in zaaken van zo grooten belang door eene onzekere kans gepynigd wordt. Zo dra nu kwam 'cr geen bericht, dat aristodemus aangeland en op weg was, of hy wierd nog meer ongerust, dan te vooren, dermaate, dat hy zich zeiven ter naauwernood dwingen kon om ia zyn Paleis te blyven, waar uk hy van zyne Bedienden en Vertrouwelingen Bode op Bode naar aristodemus afzond, om van hem te hooren, wat 'er van het gebeurde was. Dan deze vond niet goed, aan iemand der Afgezondenen eenig antwoord te geeven , maar naderde ftapvoets, met een onvertrokken gelaat in het diepfte ftilfwygen , zo dat antigonus, geheel en al onthutst en zich zclvcn niet meer meefïer, hem aan de deur te gemoet liep. Aristodemus kwam nu aan, omftuwd van eene groote menigte Volks, welke by het koninklyk Palcis te zamen fchoolde, ftrekte zyne rechtehand, zo dra hy genaderd was, uit, en riep met luider ftemme: „ Zyt gegroet! 0 Koning anti. [N 2] „ co-  iof5 het LEVEN „ gonus! Wy hebben den Koning (z) „ PTOLEMiEüs in eenen Zee flag over„ wonnen! Onze is Cyprus! XVI duizend, „ VIII honderd Krygsgevangenen zyn in „ onze handen /" Antigonus ant. ■woordde: „ Ja waarlyk! zyt gy ook ge„ groet ! Maar daar gy ons zo lang in „ de pyne hebt gehouden , zult gy daar voor ook uwe ftraffe draagen, hier in beflaande , dat men U naar Uw Bo„ denloon zal laaten wachten /" Thans riep de byeen vergaderde Menigte antigonus en demetrius met luider ftemme voor koningen uit; en belangende antigonus, dezen bonden de Hovelingen op iTaande voet met den koninglyken Haarband ; maar aan demetrius wierd dezelve door zynen Vader toegezonden, die hem ook in zynen Brief met den titel van koning begroette. Die van JE- gypce, CO Dit woord wil reiske hier hebben uitgedaan, om dat ptolem^us, zo als het vervolg leert, den naam van Koning toen nog niet droeg en het zeker aan aristodemus, den Vleier van antigonus, niet pasfen zou, dien aan den Vyand van zynen Meester te geeven. 00 Diadema.  f a n DEMETRIUS. 197 gypte, de tyding hier van gekreegen heb. bende, gaven, insgelyks, aan ptoleMiEus den naam van Koning, ten einde het niet fchynen mogt , dat hun door de geleedene nederlaag de moed ontzonken was. En zo bracht , vervolgens , de onderlinge nayver te wege , dat deze Titel tot alle de Opvolgers van alexander overging. Want lysimachus ving ilraks ook aan den Haarband te draagen : gelyk ook seleucus, wanneer hy met Grieken fpreeken moest: want by de Barbaaren, wanneer hy aan dezelve zyne Bevelen mededeelen moest , had hy zich reeds voorlang als Koning voorgedaan. Maar casander, niettegenftaande de anderen hem zo wel in hunne Brieven , als by monde dezen titel gaven, voer zelf voort zich in zyne Brieven niet anders te noemen, dan hy te vooren had gedaan. Ondertusfchen had deze gebeurtenis niet flechts het aahneemen van eenen Naam , of veranderen van Gewaad ten gevolge; maar zy bracht ook den Hoogmoed dezer Lieden in be. weeginge , maakte hen door Inbeeldinge opgeblaazen, en bracht in hunnen Oraroe< gang en Verkeeringe eene foort van Trotsch[2V3] heil  ioS het LEVEN beid en eigen Gevoel te voorfchyn; eveneens als het gaat niet hun , die de Treurfpéfch vertoonen , dat zy van gang , en ftem , van wyze van zitten gaan en aanfpreeken, ftraks veranderen, zo ras zy eene andere Rol , en andere Klederen gekreegen hebben. Ook waren federt dien tyd hunne Rchtspleegingen geftrenger, daar zy nu die ontveinzinge van macht, welke hen, voorhenen, doorgaans omtrent hunne Onderdaanen rekkelyker en toegeeffelyker maakte, vaaren lieten. Zo veel vermocht één enkel woord van eenen Vleier, en zo vele verandering bracht het in het Heelal te wege! Antigonus, trotsch geworden op het geen door demetrius by Cyprus was uitgevoerd , rustede zich nu aanftonds uit tot eenen nieuwen Krygstocht tegen ptol-emjeus, waar by hy in perfoon de Landmacht geleidde, terwyl demetrius met eene fterke Vloot den gang des Legers volgde. Wat uitkomst nu deze groote onderneeminge hebben zoude, was blykbaar uit een gezicht, het welk in den droom voorkwam aan medius, een' der Vrienden van antigonus. Hy verbeeldde  van DEMETRIUS. 199 de zich, naanlclyk, „ dat de Koning zelf, in perfoon , met het geheele Leger ftreed in de R.enbaan , die men Diaulos (O noemde: en wel in den beginne met kracht en fnelheid; maar dat, vervolgens , die kracht hem langzaamerhand begaf, zodanig, dat hy, eindelyk, na gekeerd te hebben (c), zich zo afgemat bevond, en zo zeer naar den adem hygds , dat hy naau^ welyks te rug kórt komen!" — Zelf dan te Lande met vele tegenfpoeden geworfteld hebbende, terwyl demetrius ter Zee, van een verfchrikkelyk Onweder en Storm beloopen , gevaar liep van door de ongeftuïme golven weggevoerd te worden naar ongenaakbaare en gevaarlykc ftranden , en vele van zyne Schepen verloor; moest hy onverrichter zaake te rugge keeren. Hy had op dien tyd den Ouderdom bereikt van weinig minder, dan LXXX Jaaren. Noch- thans (F) Het gewoone was, de Renbaan, of het Stadium, maar ééns af te Ioopen, tot aan den Eindpaal: maar zwenkte men daar om henen, om even fnel te rug te keeren, ais men gekomen was, daa heette dit Diaulus, (c) t. w. om den Eirdpaal hanen.  aoo het LEVEN thans was het meer ter oorzaake van de 'vzigheid zyner Geftalte en daar bykomen. de zwaarte van zyn Lichaam, dan uit hoof. de van zynen Ouderdom , dat hy belet wierd zich overal te vertoonen , of henen te laaten voeren, waar zyne tegenwoordigheid van nooden was, en zich daarom bediende van zynen Zoon, die, zo wel we. gens zyn goed Geluk, als Ondervindinge, reeds volkoomen berekend was, om de gewichtigfte zaaken naar behooren te beftieren ; terwyl hy deszelfs wellustig Leven, groote Verteeringen en Slempmaalen door* de vingeren zag. Want in Vredenstyd fpat. tede hy in dit alles geweldig uit, en gaf zich, als 'er niets te verrichten viel, met de uiterfle ongebondenheid en tot verzadiginge toe aan alle vermaaken van de Weel. de over; maar zo ras was de Oorlog niet wederom daar , of hy gedroeg zich dermaate fober en ingetoogen, als of dit by hem eene natuurlyke geneigdheid was. Men verhaalt, dat, wanneer lamia reeds by hem in de biaakendfte gunst was, antigonus, toen zyn Zoon, die van eene reize van buiten 's Lands thuis kwam, hem een nadrukkelyken zoen gaf, al lacchende tot  van DEMETRIUS. aoi tot hem zeide : „ Daar dacht gy> myn „ Zoon , dat gy l a m i a kustet! " Op eenen anderen tyd, wanneer hy reeds vele dagen met drinken had doorgebracht, zonder zynen Vader te komen zien, en zulks verfchoonde met voor te geeven, „ dat hy met eene zwaare Verkoudheid (/T) was be. zet geweest!" antwoordde antigonus hem, zo men verhaalt: „ Ik had 'j7» is hier van velen, en daarzonder zelfs xyLandér , op deze plaats kwaalyk begreepen.  204 het LEVEN len , of te Schilderen , of te Draaien. Een der Macedonifche Koningen , oropus befteedde zyne ledige uuren aan het vervaardigen van kleine Tafeltjens, en Kandelaartj'ens. Attaeus, toegenaamd Philometor, was fleeds in zynen Hof onledig met het planten en kweeken van Kruiden, in de Geneeskunst gebruikelyk, niet alleen het Pilzen- en Nieskruid: maar ook de Dulle Kervel, de Monnikskappen, en het Dorycnium (T), welke hy zelf in de komnklyke Tuinen zaaide en plantte, en waar van hy zyn werk maakte, zo wel de Sappen, aJs Saaden te leereh kennen.» en dezelve op zynen tyd in te zamelen. De Koningen der Parthen waren 'er grootsch op , dat zy zelve de punten van hunne Pylen bewerkten en fcherp maakten; van demetrius, integendeel, was ook zelfs het Handwerk Koninglyk, en de manier, waarin hy werkte, was grootsch! de- W „ Oropus de II, vyftiende Koning van Macedonië. &c." Fr. Fert. CO Dit Kruid wordt beichreeven van dioscoaJ D Es L. IV, c. 75, die zegt, dat hu S/aapver. vettend, of, in grootere hoeveelheid genomen aooaelyk is. *  . van DEMETRIUS. 405 dewyl het Oorlogstuig, door hem vervaardigd, behalven de Kostbaarheid en Kunst, eene zekere verhevenheid van Gedachte, en ftoutheid aan den dag leide; zo dat het niet alleen het Vernuft, en den Rykdom; maar ook de Hand zelve van eenen Koning waardig fcheen. Want aan de eene zyde verbaasde het, door de grootte, zyne Vrienden ; en anderdeels bekoorde het, door de fraaiheid, zyne Vyanden. En is dit ons getuigenis hier omtrent nog meer waar, dan opgefchikt! De Vyand ftond opgewogen van verwonderinge , wanneer hy de Galeien van XVI, en XV Roeibanken, door demetrius gebouwd, langs de , Kust zag vaaren. Zyne Helepolen (k), gelyk zy van de Belegerden bewonderd wierden, hebben ook zo met de daad beweezen, wat zy waren. Zelfs lvsimachus, die onder alle de Koningen den grootften haat (*) d. i. Stedebemachtigers. De wyze waarop demetrius zich , door het uitvinden en daarftellen van zulk kunftig en geducht Oorlogstuig , van de andere Koningen onderfcheidde , verfchafte aan hem den bynaam van Peliorcetes. — Voorts fchynt ons hier de waare Lezing in den Text onzeker.  2o6" het LEVEN haat tegen demetrius had opgevat, wanneer deze de Stad Solt, in Cilicie (1% belegerde, en hy tegen hem te velde was, kon zich niet wederhouden van hem door Boden te verzoeken, dat hy hem zyne S:ormgevaarten mogt laaten zien , en de hooge Galeien doen voorby vaaren; en trok , toen 'er aan dit verzoek door d e. Metrius voldaan was, met verwonderin. ge weg. De Rhodkrs , die geduurende eenen langen tyd van hem belegerd waren geweest, begeerden , na dat het tot een Verdrag gekomen was, dat hy hun eenige zyner Werktuigen wilde achterlaaten , ten einde eene Gedacbtenisfe te hebben , zo wel van zyne groote Macht, als van hunne eigene Dapperheid. Hy had aan 4e Rhodiers den Oorlogaangedaan, dewyl zy de Bondgenooten wa. ren van ptolem^us. Het was tegen de Miiuren van deze Stad, dat hy de grootlle zyner Heiepolen aan deed voeren , wier Voetlhik vierhoekig was, en elke zyde van het benedenst Vierkant van XLVIII Ellen , de «nog? —. nsv n?s«rr*d no' tvï (f) Dfize Stad kwam pns reeds vroeger voor, ia het Lev. van pompejus.  van DEMETRIUS. so? de Hoogte van LXVI Ellen tot aan den Top, alwaar de zyden naar malkanderen overhelden, derwyze, dat het Gevaarte van boven naauwer was, dan aan den Vloer. Van binnen was het afgedeeld door een aantal Zolderingen en Hokken. Het Aangezicht, dat tegen den Vyand gekeerd was, ftond open. Elke Zoldering , naamelyk, had haare openingen, of venfters, waar uit allerlei foort van bcfchadigend Oorlogstuig vliegen kwam. Want de Hele pool was opgevuld met Manfchappen van alle wapenen. Maar het geen nog meer te verwonderen was, en waar door het gemoed der Aanfchouweren met verbaazinge, en derzelver oog te gelyk met vermaak wierd aangedaan, was, dat dit ontzachlyk Werktuig in deszelfs bewecgingen niet flingerde, noch overhelde ; maar ftevig op zyn Grondftuk, en onbeweeglyk, in het volmaakst evenwicht, onder een geweldig gekraak wierd voortgeftuwd (iii). Tot gebruik in dezen Oorlog wierden hem ook uit Cyprus gebracht twee yzeren Wa. 0») Vergel. diodor. sic. XX B. bl. 779. vitruv. X, 22.  ao8 het LEVEN Wapenrustingen, weegende elk XL ponden O) Zy waren gemaakt door den Kunftenaar zoïlus (o) , die, om eene proef van haare vastigheid en ondoordringbaarheid te geeven, begeerde, dat men 'er uit het Schiettuig q>), op eenen affïand van XXVI pasfen, eenen pyl 0p los zoude fchieten. Het welk gefchied zynde, drong de pyl geheel niets door in het yzer. Het bleef ongefchonden; alleen kon men 'er, en dat ter naauwernood, een ftomp krasjen op befpcuren, als door eene fchryfftift gemaakt. Deze Rustinge verkoos hy zelfs te •draagen. De andere kreeg alcimus, de Epiroot, de ftrydbaarlte, tevens, en flerk. fte Man van zyn geheel Leger, welke de eenigfte was, die eene Wapenrustinge droeg van CXX ponden, terwyl alle de overigen 'er eene gebruikten, die niet zwaarder was dan f») Eig. ftaat 'er Talenten. O) Deze Kunftenaar, dien junius t. a pf. niet vergeeten heeft, is van elders «iet bekend. (?) De Catapelta, waar door zwaardere pylen met groot geweld afgefchooten wierden. Men vindt 'er de Afbeeldingen van by lipsius, ea anderen , die over den Kryg. en Krjgstuig der waden gefchreeven hebben.  Van DEMETRIUS. sop dan van LX pondén. Deze Alcimus fneuvelde te Rhodus., dapperlyk ftrydende, by den Schouwburg; Daar dan de Rhodiers zich dus moedig verdeedigden , en demetrius niets van belang tegen hen uit kon voeren ,• bleef hy niettemin tegen hen verbitterd ^ om dat zy een Schip4 door hen genomen, waarin zyne Gemaalinne phila hem Brieven en Beddefpreien en Klederen toezond , zo als het was, aan ptolemjeus hadden overgegeeven ; zich hierin geheel anders gedraageride j dan de Athenienfers, welke, in Oorlog zynde met PHiLiPPüSj en deszelfs Briefdraagers onderfchept hebbende, alle de overige Brieven lazen, maar alleen dié, welke van olympias gefchreeven was * niet openden , maar denzelven , zo verzegeld als hy was, beleefdelyk aan hem overzonden. Dan niettegenlïaande hy hierom op de Rhodiers zeer geheeten was, eri al fpoedig gelegenheid kreeg, om hun dit betaald te zetten, kon hy, echter, niet van zich verkrygen hun uit wederwraak hartzeer aan te doen. Protogenes, ftai- XI. deel. [O] me*  210 het LEVEN melyk, de Caunier (\q) , had voor hun aangevangen te fchilderen de afbeeldinge van iSlysus (r). Dit Schilderffuk, dat op weinig na was afgewerkt, bevond zich in eene der Voordeden , cn viel daar in handen van demetrius. Als nu de Rhodiers , hierop , eenen Herout aan hem afvaardigden , met bede, „ dat hy dit Stuk toch fpaaren mogt en niet bederven;" antwoordde hy : „ dat hy veel eer en liever de Afbeeldingen van zynen vader verbranden zou, dan een Kunstftuk, waar aan zo veel moeite was bedeed, vernielen!" Want men verhaalt, dat protogenes aan deze Cautius behoorde tot het gebied der Rhodiers- Over protogenes, een der beroemdfte Schilders van den ouden tyd, en Tydgenoot vaa apelles, kan men, behalven plinius XXXV, ïo, nazien junius t. a. pl. p. 183 volgg. (r) „ Deze iaLYsus was een Zoon vanocitï. mus; die wederom ging voor eert Zoon van de zon. Protogenes fchilderde eenig bedryfvzn dezen taLYSus. Hy at, terwyl hy hier aan werkte, volgens plinius, niet dan gekookt" Boonc:? uit het water, die beide voor fpys en drank verftrekten Demetrius zou , door het fpaa¬ ren van dit Stuk, zich de Ovenvinninge hebbea Iaaten ontglippen." Fr. Fert.  van DEMETRIUS. «ut ze Schilderye VII Jaaren bezig was. Ook getuigt (V) apelles, „ dat hy op het eerst gezicht van dit Meesterftük zo verbaasd had gedaan , dat hy geene woorden uit kon brengen; dat hy, eindelyk, nadat hy zyne item had weder gek reegen, uitriep : „ Ferbaazend, voortreffldyk Werk' g, ftuk van moeite en van kunst! (t~) —" maar dat 'er die Bevalligheid niet in doorftraalde, welke den roem van zyne eigene Stukken ten hemel voerde f' Dit kostelyk Schildcrftuk , ondertusfehen , met de an- (s^ Dat ap'ÉLtfcS zelf ook over de Schilderkunst gefchreeven hebbe, tot onderwys van zynen Leerling perseus, getuigt ooi; pl in i u s XXXV» lo. — Uit dat Stuk is, fchynt wel, ontleend het geen plut. hier verhaald: dus, van apelles zeiyen, niet van anderen, zo xylander, d aoier enz. verkeerdelyk hebben overgezet. (f) Pt.ut. gaat hier van de rechtftreekfc'ie Bede, of eigene Woorden , over rot de zydefingfehe. {ah sratione direóïa ad obliquam) dat, zo bekend is, veelvuldig , ook van de beste Schryvers , is gefchied. Omtrent de Bevalligheid in de Hukken van Apelles zegt plinius t. a. pl. ,, Praclpua Apellis in arte Venustas fuit, quum eadem atate maxi» mi Picleres esfeni, quorum opera qimm admiraretur, deësfe iis unam illam Venerem diceiat, quant Graci fcxpnu, vacant" 10 *1  £12 het LEVEN andere Griekfche Kunstgewrochten te Ro1me opeengeftuwd («), wierd aldaar eene prooi der vlammen ! Daar, ondertusfchen, de Rhodiers den Oorlog hardnekkig uithielden , kwamen de Athenienfers (vj (ten einde demetrius, wien het aan een voorwendzel ontbrak , om zich hier op eene eerlyke wyze uit te redden) de verzoeninge tusfehen hen bewerken , op deze voorwaarde , „ dat de Rhodiers de Bondgenooten zouden zyn van antigonus en demetrius, uitgezonderd alleen tegen ptolem^eus," De Athenienfers riepen demetrius te hulp tegen c as ander, die de Bclcgeringe voor hunne Stad geflaagen had. ily kwam ook fpoedig opdagen met eene Vloot van CCCXXX Galeien, bemand met eene fterke Krygsmacht, verjoeg niet alken c as ander uit geheel Attica, maar zettede hem , op zyne vlucht, ook achter na tot aan («) Het blykt uit het Gr. w. dat onze Schryver hier gebruikt, Qt6t7ir6ai) hoe zeer hy over deze opeenjluwing verontwaardigd was! Cv) By diodoros S. wordt dit aan de JEtt üers toegefchreeven ; waarna dacier din Test van.plut. wilde verbeterd hebben.  van DEMETRIUS. 213 aan Thermopyla, na hem eerst geflagen re hebben; kreeg verder Heracléa in, dat de poorten vrywillig opende, en ontving VI duizend Macedoniers, die tot hem overliepen. Daarna terng trekkende, Helde hy de Grieken, aan deze zyde van Thermopylas woonende, in vryheid, floot met de Boeoners verdrag van Bondgenootfchap en nam Cenchrcte in. Voorts ook Pkyle en Panactus aan zich onderworpen hebbende, welke plaatzen casanber bevestigd had om Attica daarmede in bedwang te houden , fchonk hy dezelve aan de Athenienfers. Deze nu, offchoon zy reeds te vooxen al hun vermogen om hem te vleien fchicr hadden uitgeput, en al den voorraai van Eerbewyzingen verkwist, waren noch.thans zo gelukkig van met eene frisfche en nieuwe proeve van Pluimftrykerye te kun. nen voor den dag komen: want zy weezen hem het Achterhuis aan van het Parthe. non fw) , om aldaar zynen intrek te nee. men; op dat men zeggen kon, dat m 1 n e a- v' a (V) d. i den Tempel van ■yiinerva, die by iiiiftwkenctheid i n«cC£>es, dc Maagd, geroemd ivisrd. \ o 3]  £14 hét LEVEN va hem daar als Gastvriend had ontvangen en huisvestinge verleend. Dan hy leidie aldaar een leven, dat 'er verre van af was van gefchikt en zedig te zyn; in plaats van de Eerbaarheid en Welvocgelykhcid , pasfénde' aan iemand , die als Gast by eene Maagd gehuisvest was, te betrachten. Hy ging hier in gansch anders te werk , dan zyn Vader antigonus , die vernomen hebbende, dat zyn Zoon philippus, Broeder van demetrius, gehuisvest was in een Huis , waar drie jonge Vrouwen waren, daar ovCr met den Jongeling zeiven geene woorden wisfeldc , maar den Kwartiermeester ontbood, en tot denzelven, ten • aanhooren van philippus, zeide: „Gv, v> vïend 'Kwartiermeester / zult gy eens „ fpoedig maaken, dat myn Zoon uit dat „ benaauwde Huis komt ?" — D e m et r i u s , daarentegen , die winsrva had behooren te eerbiedigen , al was het om geene andere redenen, dan dat zy zyne oudere Zuster was, (want zo had hy gaar. ne dat men 'er van fprak) bevlekte den Burgt met zo vele fehandelyke ongeregeld, heden , omtrent vrygeboorene Jongelingen cn  van DEMETRIUS. 215 cn gehuwde Atheenfche Burgercsfen (x~) .gepleegd, dat de plaats dan zelfs nog wel het zuiverst fcheen, wanneer.hy (y) dch met chr,ysis- cn 1.amia, cn remo, en a n t 1 c y r a , alle bekend door haar ontuchtig leven, in ongebondenheid te bui. ten ging. Wy achten het, om de Stad te fpaaren, niet oorbaar, alles, wat toen gebeurd is , in de byzonderheden op te haaien ; alleen verdient de Deugd en Kuisch» heid van democles, dat wy ze niet voorby gaan. Deze was een Jongeling, nog niet tot huwbaarc jaaren gekoomen. Hy kon dc opmerkinge van demetrius niet ontgaan , omdat hy met cenen bynaam wierd benoemd, die het bewys opleverde, hoe wel hy 'er uitzag, daar men hem gewoonclyk niet den naam van cl:n Schoouen -democles bcltempeldc. Deze Jonge • ling , die zich , welke (Jefehenkcn men' hem ook zond , op welke wyze men hem ook onderging , ja hoe men hem ook dreig- (a.) «7t«5 , volgens de oude Uitgaven ; niet xuJtcrTXf. (jO Uüicty volgens de verbetering ven ueisse» ia pi. v. SMiMif. £0 4]  aio* het LEVEN dreigde , door niets beweegen liet, ontweek in het eind, om alle vervolgingen ta ontgaan , de openbaare Worftelperken en het Oeffenfchool, en ging dagelyksch, om zich te wasfchen, naar eene Badftoof, welke aan eenen byzonderen Burger toebehoorde. Doch het duurde niet lang, of demetrius wierd hier van onderricht, en wist zynen tyd zo wel waar te neemen, daf hy , zo dra democles zich daar in begeeven had , ook als op den zelfden 00genblik daar binnen trad. De Jongeling dit ziende , en zich van alle hulp om zich henen verftooken vindende ; ook bezeffende, waar toe men hem dwingen zou, fprong, het dekzel van den koperen Ketel fjs) afgerukt hebbende, in het fiedend water 5 en bracht zich zeiven dus om hals. Een Jongeling waarlyk, die voorzeker niet alleen een beter lot en levenseinde waardig was , maar ook denkbeelden voedde , die der glorie van Athene en eene zo volmaakte Schoonheid waardig wai'en! — Hoe zeer (2) Waarin het water yoor de Badftoof wierdj heet gemaakt. — Wie leest d/ic verbaazend gcy? Biet rret afgryzen?  yAN DEMETRIUS. aif zeer verfchildé niet van hem die c l e /ejikti's, de Zoon van cleomedon, die, wanneer zyn Vader verweezen was in eene geldboete van L Talenten , te bewerken wist, dat hy van die boete wierd vrygelaaien , hebbende ten dien einde Brieven van voorfehryvinge medegebracht van demetrius aan het Volle, door welke daad hy niet alleen zich zeiven fchandvlekte, war ook de Stad van Athene grootelyks beroerde. Want het Volk vernietigde wel het vonnis , tegen cleomedon geweezen, maar nam ook ter zei ver tyd een be. -fluit, „ dat niemand der Burgeren van Athene eenen Brief, koomende van demetrius, in de Vergaderinge zoude mogen brengen." maar deze, zulks verneemende, was hier over zeer misnoegd en gebelgd; weshalve men, zyne gramfchap vreezende, niet alleen het Volksbefluit wederom den bodem infloeg , maar ook van die genen, die bet Voordel tot dat Befluit gedaan, of het zelve ter Vergaderinge aangeraaden hadden , eenigen deed fterven, en anderen in ballingfchap verzond ; ja nog daarenboven by een nieuw Volksbefluit vastflelde, „dat Jiet aan de Burgerfchap der Athenienferen [O 5] goed  ■ 2i8 het LEVEN goed had gedacht, dat alles, wat de Koning demetrius gebood , én voor heilig zou gehouden worden in betrekkinge tot de Goden; én voor rechtvaardig in betrekkinge tot de Menfchen ƒ" — En wanneer nu , ter dezer gelegenheid , een der nog overgebleevenc braave en fatfoenelyke Lieden zeide, „ dat stratocles, die dusdanig een opilei van Volksbefluit had ontworpen, een Gek was!" antwoordde dehochakes, de Lacienfer (a), en zeide: „ Hy zou een Gek zyn, indien hy „ geen Gek was!" Want stratocles wierd voor zyn vleien rykelyk beloond! Demochares, integendeel, wiens gezegde over wierd gebracht, moest daarom als Balling zwerven. Dusdanige dingen decden de Athenienfers, die, ja wel! van dc Bezettinge in de Munychia bevryd, hunne aloude Vryheid, zo het heette, wederom bekoomca hadden! De. f» Zo moet mea öngetv.'yfold leezen: Amwff, van Aanix, Lacia, eene Landllad van Anica, hier voor reeds vermeld in het Lev. van cimon, in ons VU D. bi. 18. — De gisfingen van anderen flaan wy hier over.  van DEMET R ï U S. gï-q Demetrius. daarna, los gegaan zynde op Veinpovnefv.s, waar i-umaod 6ylSr Tegenftreevéren hem wëerftand bicden durfde , maat eflk aan hec vluchten lloeg , cn dus dc Stëdén aan hem overliet , verover, cc het gchcele zogenoemde Acte Q), en Arcadia, uitgezonderd Mantinéa. Ook verloste hy Argos, en Skyon cn Corinthus van haare Bezettingen . Waar voor hy eene juni van C Talenten aafl de Bezettelingen ukhctaakïe. Te ■ Argos zjch bevindende, waar juist op dien tyd het feest van juN-ö (c) inviel, vond hy goed het zelve ir.ee de Grieken aldaar te vieren, en de Iv rcpryzen rds Voorzitter uit te deelen. Ook trouwde hy daar deïdamia, de Dogter van jeacioes, Koning der MoIcsfcn , cn Zuster \an pvuiu-ius. My ï. ...!de ook de Sicyonicrs over om hunne Stad - te verhaten, cn zich daar te vestigen, ■waar zy nog heden wooncn; cn.. na da: zy' ■ divi ■ van- woonplaats veranderd waren, deed (ZO ,, d, i. de geheele Zeekust." Fr. Fert. (ft) De 'Kogonoeinde Ihcttea, waar van breed gehandeld it> door jiiuusii's ia Crac. fer, p, i3ó Avi-  het LEVEN deed by hunne Stad , daar by, ook van naa n veranderen , roemende dezelve niet meer Skyon, maar Demetrius. De Grieken hielden , vervolgens , eene sigemeene Byeeukomst op den Isthmus, en wierd hy aldaar door de menigte van samengevloeide Menfcben tot Opperveldheer verklaard van Griekenland, gelyk te vooren philippus en alexander, boven welken hy , in zyne verbeeldinge, tot geene geringe maate verheeven was; want zyn tegenwoordige Voorfpoed en groot Vermogen maakten hem opgeblaazen. En zei,er, alexander had niemand der overige Koningen oit van dezen titel be. roofd; nimmer den naam trachten te voeren van Koning der Koningen; niettegendaande hy én in naam , én in daad velen tot Koningen had gemaakt ! maar demetrius, daarentegen, lachte uit , en befpottede alle de genen , welke iemand anders , buiten zynen Vader en hem, Koning noemden. Hy fchepte een zonderling vermaak , wanneer hy over Tafel , by het plengen van den Wyn, zyne Gunltelingen hoorde drinken op de Gezondheid van den Koning bemetrius , van den Qverften ovsr  un DEMETRIUS. tu over de Elephanten seleucus; van den Vlootvoogd ptolem^eus; van den Schatbewaarder l y s i m a c h u s; van den EilandsVorst agathocles, uit Sicilië. Wanneer men nu deze kluchten aan dc andere Koningen verhaalde, begonnen alle de overigen daar over hartelyk te lacchen; alleen lysimachus was de eenigfte , die ten hoogden kwaalyk nam, dat demetrius van hem eenen Gefneedenen maakte : want men was , doorgaans , gewoon de Bedierdnge van Schatbewaarder aan Ontmanden toe te betrouwen. Buiten dien was lysimachus, onder allen, zyn meest verbitterde Vyand, die op zekeren tyd, zyne Verliefdheid op lamia befchimpende s zeide: „ dat het thans voor de cerlïe reize was, dat men eene Hoer uit den Schouwburg der Treurfpelen (cP) had zien te voorfchyn komen!" Demetrius beantwoordde dit, met te zeggen: „dat zyne Hoer kui- (d) „ Dit zeggen i; daarop berustende, dat bet ia dezen tyd geene gewoonte was, dat de Fr ouwen het Tooneel betraden. De Vrouwenrollen uierden gefpeeld door Mannen, met Viouwen-maskers voor, en in Vrouwen klederen gekleed." Fr.Fert,  2s2 het LEVEN kuifcher was, dan de penelope van ly- simachus !" Thans gereed (taande om naar Athene weder te keeren , fchrecf hy derwaarts , „ dat hy, by zyne aankomst, terlbnd begeerde ingewyd (e) te worden, en alle dc Plechtigheden, van de Kleine, tot aan de Groote Geheimenisfen in eens door te loopen!" Dit nu was eene ongeoorlofde zaak, welke • noit voorhenen had plaats gehad. De Intvydingc in dc Kleine Geheimenisfen gefchiedde in de Maand Anthesterion; die in de Groote in de Maand Boè'dromion: en daar van daan liet men , ten ïümften, den tusfehentyd van één Jaar verloopen, eer men onder de Epopten wierd aangenomen. Na dat clan deze Brieven van de. metrius waren opgeleezen, was p v t ti o • do rus, de Fakkeldraager, dc eenigfte, die het waagen durfde hier tegen in te let;, gen. Dan hy vorderde daarmede niets. Want, na dat stratocles zyn gevoelen had gezegd : „ dat, ingevolge open. baar Volksbefluit, de Maand Munychion zou CO t. w. in de Eltudnifehe Geheir.tnisfen vaa CE R TC S. .  van DEMETRIUS. 223 2011 geheeten , en gehouden worden voor de Maand Amkesterhn." wierd demetrius eerst in de Kleine Mylterien (/) ingewyd, en daarop wierd de Munychion, reeds te vooren gemaakt tot de Anthesterion , nu op nieuw veranderd in de Boëdromion , en voorts de verdere groote In« wydinge verricht; wordende demetrius toen ook tevens en daarenboven onder de Epopten opgenomen. Hier op nu zag het verwyt van philippides, aan stratocles gedaan: „ 't Was hy, die 't heele Jaar verkortte, tot een* Maand!" en ten opzichte der Huisvestinge in het Parthenon: „ Die (ƒ) t* irfoi *Ayf*i. (zo leeze men, in plaats van «yof*», met salmasius, en anderen) /Igra was de plaats, by welke de Inwyding in de Kleine Myfuriën gefchiedde. Men zie stephan. byz. op het w. ■ Voor het overige zullen wy over deze Inwydingsplecktigheden in de Geheimenisfen van ceres, derzelver Tyden en Onderfeheid, hier niet breeder uitweiden, maar verwyzen den Lezer tot den anacharsis vm barthelemy, die aan dezelve een geheel byzonder Hoofdlhik heeft toegewyd.  J424 'HÉT LÉVEN t, Die van den Burgt een' Kroeg, daar elk mogé koomen, maakte; • i, Die Hoeren by de Maagd minerva binneii braclu i*' Daar 'er ntf , omtrent dezen tyd , te Athene vele ongeregeldheden en verkrachtingen van Wetten en Gebruiken plaats hadden, wil men,- evenwel, dat niets de Athenienfers zwaarder griefde , dan het volgendete weeten, dat, wanneer aan hun was opgelegd, om , binnen eenen zeer korten tyd, op- en byeen te brengen eene fom van CCXL Talenten, en de invordering hier van zonder uitftel, of verfcbó'oninge was gefchied, demetrius het geld op eenen hoop verzameld ziende, beval j „ dat het aan lam ia, en de overige Lig* tekooien, zou gegeeven worden tot Zeep ^ om zich te wasfchen De fchande, naarnelyk , viel deze Lieden harder , dan de fchade ; en het gezegde fpeet hun meer, dan de daad i 'Er zyn, niettemin, eenigen, die verzekeren , dat dit niet aan de Athenienfers ^ maar aan de Thesfaliers van hem wedervaaren zy. Behalven dat perste la* mia ook, op eigen gezach, aan vele Lie. den geld af, by gelegenheid , dat zy eest kos-  van DEMETRIUS. kostelyk Gastmaal voor den Koning vervaardigde. Dit Gastmaal nu muntte zo zeer uit in pracht en kostbaarheid, en wierd dermaate berucht, dat lynceus, de Samier (g) daar van zelfs eene Be. fchryvinge vervaardigde. Die Blyfpeldichter had het daarom niet onaartig, welke lam ia eene waare Helepolis Qh') noemde. Demochar.es, de Solï'èr , gaf aan d eu e ï r i u s den naam van Mythus (t) , om dat (g) Deze was een Tydgenoot van menander. tnlsfchien woonde hy wel als Gast dezen Maaltycl by. Zyne Befchryvinge van denzelven was nog voorhanden ten tyde van athen^eus , die 'er breeder van lpreekt in het begin van zyn IV Boek. (A) Om dat zy het was, die de Steden eigent, lyk bemachtigde, en uitpionderde. (») d. i. Fabel, of SprooVjen, KindeA'ertehel, maar dit wil hier niet plooien, daar een woord van het Mannelyk Gejlacht vereischt wordt, gelyk is het Gr. Mythes. — Het woord Lamia betekende ook een Spook , of Schrikdier, by ons Bytebaauw, of Booze Happer. maar hier moest het Gedacht Vrouwelyk zyn , indien men de ouderdelde aartig. beid voelen zou. Demochares redekavelde dus; „ Ieder Mythus heeft zyne Lamia: demetrius, heeft zyne lamia; derhalven is demetrius een Mythus." Over de lamj^ by de Ouden kunnen XI» ceel. £PJ w««  Ü0 het LEVEN "dat ook hy zyne lamia had. Deze nu, die {leeds by hem in gunst, cn de Mees» teresfe van zyn haft was , verwekte niet alleen daar door den nayver en nyd der Gemaalinncn , maar Ook der Gunftelingcn van demetrius,- Het geviel eens, dat 'er eenigen van dezelve door h'ertt wierden afgevaardigd aan lysimachus, die aan hun , by ledigen tyd en te zamcnkoutingc, de diepe Lidtekenen, , door de Leeuweklaauwen in zyne Armen en Dyen gemaakt, vertoonde , en daar by verhaalde de om{handigheden van het Gevecht , het welk hy tegen dat Dier had uitgehouden , wanneer hy door den Koning alexander daar by was opgeflooten (£*). De Gezanten begonnen daarop te lacchen, zeggende: worden nagezien diodor. sic. Bibl.Hift.XX,754. gyraldus Synt. XV. p. 447, enz. Het meest Hekelachtige, dat uit dit zeggen kan gehaald worden, is de vergelyklnge van lamia by eene leelyke Vrouwelyke Bullebak! (;*) Van deze Gebeurtenis vinden wy geen gewag bier boven in het Lev. van alexander. Dezelve is ook van ouds in twyffel getrokken. Men zie de Aantekk. op justinus, XV, 3. en eu«ï 1»s, VIII', 1, 17.  van DEMETRIUS. 227 de: „ dat ook hun Koning de hccten van het fchrikkelyke beest Lamia in zynen hals droeg!" Het was, inmiddels, eene ver. wonderenswaardige zaak, dat hy , die in den beginne zo veel had tegen phila , om dat zy niet met zyne jaaren overeen, kwam, zich overmeesteren liet van lamia, en haar geduurende eenen zo langen tyd beminde, fchoon die ook reeds haaren besten tyd gehad had, By gelegenheid van zeker Gastmaal viel het eens voor , wanneer lamia op de Fluit fpeelde , dat demetrius aan eene andere zyner Minnaaresfen, naamelyk demo, ook geheeten mania, vroeg: „ Wel! wat dunkt 'er U .„ van?" waarop deze antwoordde: „Ocht ,., het is een oud Wyf; Heer Koning.'"— Op eenen anderen tyd , wanneer het Nagerecht was opgezet, en bemetr 1 us, zich tot die zelfde demo wendende , zei. de: „ Ziet gy wel, wat al Lekkemyen „ lamia my toefchikt?'' gaf zy tot ant-woord : „ Myne Moeder zal 'er U nog .„ wel veel meer toefchikken , indien Gy „ bef uiten kunt ook by haar te (laapenH Nog is 'er een verhaal voorhanden van dcza zelfde lamia, hoe dat zy zich eens te* [P 2] gang  ss8 het LEVEN gens het bekende Vonnis van boccuoiuj zoude hebben verklaard. Men verhaalt, naameJyk , ., dat een zeker Jongeling in ./Egypte verliefd geraakte op een Hoertjen, geheeten thonis, die hem cene aanzienelyke fomme gelds voor het genot haare* gunften afvroeg. Ondertusfchen gebeurde het, dat hy des nachts zich in den Droom verbeeldde dezelve te genieten , en door die verbeeldinge van zyne Liefdekwaal geneezen wierd. Thonis, hier van verwittigd , daagde hem voor den Rechter , en eischte nu het [door haar gevraagde Loon. Bocchoris zich het gebeurde hebbende doen verhaalen, beval den jongen Man zoveel geld, als men eischte, uit te tellen, het zelve in eene Bus te doen , en met zyne handen ter deeg heen cn weder te fchudden , en dat het Hoertjen zich hiermede, als met eene fchaduwe, zoude hebben te vergenoegen ; want dat de Inbeel. iinge eene fchaduwe was der IVaarheidF — Lamia nu was van oordeel, dat deze uUfpraak onrechtvaardig was! „ want, zei. „ de zy , die Schaduvve , of Inbeeldinge, „ benam thonis niet de begeerte tot /iet. „ Geld, zo ah de Jongeling zyne Verliefd. „ hei) Wy volgden hier de gisfinge van bryane, leezende UI, voor U. (f) d. i. Hy fcheen we! geene goede Hoope te hebben op een gelukkigen uitflag t maar veranderde daarom niet van opzet om vol te houden.  van DEMETRIUS. 231 vooren by de Vcldflagen zich lïeeds trof. fchelyk gedroeg en luidruchtig was, fprcokendc met eene forfchc item , en groote vcrmeetelheid | ja vaak ook fpottende, en iets om te lacchen voor den dag brengende, wanneer men reeds handgemeen was met den Vyand, ten einde zynen ftandvas-. tigen moed te doen blyken ; gelyk ook, hoe zeer hy alle gevaar verachtte: zo zag men hem thans veelal in gedachten en ftilfwygende. Men zag hem zynen Zoon aan het Krygsvolk verwonen , en als zynen Opvolger voordellen. Maar het geen , waar over men zich algemeen het meest verwonderde, was, dat hy afzonderlyk in de Tent met dezen raadpleegde, daar hy anders niet gewoon was aan iemand, ook zelfs niet aan hem , zyne geheimen mede te deelen, maar geheel alleen op zich zeiven een befluit te ncemen, en het zelve, vervolgens, door openbaare bevelen, naar het plan, door hem op zich zeiven beraamd , uit te doen voeren. "Er wordt ten dezen opzichte verhaald , dat deme< metrius oo> toen n°g ions zy"de» hem (m) „ In de zogenoemde Mpralia van plut. [P 4] wordt  £32 hst LEVEN hem eens vraagde.* ,, wanneer men op zoude breeken?" en dat hy daarop gramftoorig ten antwoord gaf: „ Zyt gy benaauwd, dat gy de eenigfte zult zyn, die de Trompet niet hooren zal?" En , indedaad , op dien tyd gebeurden er zulke ongunftige voortekenen , welke wel in ftaat waren hunnen moed neder te Haan. Demetrius verbeeldde zich in den ilaap , „ dat alexander hem in eene glinfterende Wapenrusringe verfcheen, cn hem afvroeg : „ welk Woord zyn Vader en hy zouden geeven voor den Slag? cn als hy daarop zeide: jupiter, en de Overwinning! zich aanftonds hooren liet: „ Ban ga ik henen naar het ander Le„ ger ! want ik ben verzekerd, dat die „ my wel ontvangen zullen T Ook antigonus, wanneer de Slagorde reeds gefchaard ftond, ftruikelde by het uitgaan zodanig, dat hy, zo lang hy was, en op zyn aangezicht neêr viel, en zich merkelyk zeer deed. vervolgens opftaandc, ftrekte hy zy- wordt dit voorval opgegeeven als met philippus, den Broeder van demetrius, gebeurd." dö Boul. _ In de Apuphthegmata p. 182, b.  van DEMETRIUS. «133 iyne handen ten hemel, en bad de Goden om de Overvvirminge, of anders om eenen korten Dood vóór de Nederlaag!" Na dat men handgemeen geworden was, viel demetrius, die het grootfte en ftrydbaarfte gedeelte der Ruiterye onder zyn bevel had, aan op den Zoon van seleucus, antiochus, en gedroeg zich in zo verre loffelyk , dat hy , onder de fchoonfte blyken van Dapperheid, den Vyand op de vlucht floeg; maar bedierf, vervolgens , de overwinning Qi) , doordien hy, uit eene onrydige Trotschheid en Eerzucht, denzei ven te verre vervolgde, want toen hy wederkeerde vond hy de gelegenheid afgefneeden , om zicb wederom met het Voetvolk te vereenigen, dewyl de Ele. phanten de tusfehenruimte hadden ingenomen. Seleucus, onaertusfehen , het vyandiyk Voetvolk verlaaten ziende van de Rui- f») Dc Gefchiedenis heeft zeer vele Voorbeelden van dezen Misdag opgegc-even. Men moest verwachten , dat haare VVaarfchuwingen de Veldoverften wyzer en voorzichtige* zouden hebben gemaakt. Vergcefsch ! Onze Tyden hebben het zelfde zien gebeuren, cu de Naneef zal het weder zien l tP 51  234 het LEVEN Ruitery, viel geensfins daar op aan, maar hield het in vreze, door geftadig den aan. val te dreigen, en gaf, door 'er om henen te trekken, aan het zelve gelegenheid om tot hem over te loopen. Het geen dan ook gebeurde ; want een groot gedeelte, zich afbreekende, ging vrywillig aan zyne zyde over; de overige namen de vlucht» Wanneer 'er nu, verder, een geheele Drom van Vyanden op antigonus los kwam, en iemand van zyn Gevolg tot hem zeide: „ Deze hebben het op U gemunt, Heer „ Koningr antwoordde hy: „ Ja zeker! „ want wien zouden zy anders ten doel „ (o) kunnen hebben! Maar demetrius „ zal ons koomen helpen f Hier op dan den ganfchen tyd hoopende , en aanhoudend naar zynen Zoon rondziende, wierd hy van de Schichten , die men inmiddels van alle zyden in groote menigte op hem ■affchoot, meer en meer doorboord, tot dat hy viel. Zyne Lyfwacht en Hovelingen (o) Dit is voorzeker de fin: niet ze als xylanö. vertaalt: „ ISiiiniiura, inquit, nam q.uis me defen* ■ dit" Men leeze, niet een der HSS. aXy> epou, welk eerfte woord was weggevallen.  van DEMETRIUS. 235 gen zochten flraks een goed heên komen. De eenige Man, die by het Lichaam po^t bleef houden, was thorax, de Larisfab'r. Na dat dan deze gewichtige Vcldfiag zulk eene uitkomst had gehad, hakten de zcgcpraalendc Koningen het Ryk van antigonus en demetrius, als of het een groot Lichaam was geweest, in Hukken , en elk nam 'er de hem toegedeelde Brokken en Heerfchappyen van naar zich, en voegde ze by de (ƒ>) Byzittingen, welke •hy reeds had. Demetrius, daarentegen , alleen vergezeld van V duizend Voetknechten , en IV duizend Ruiters, zettede zyne vlucht onafgebrooken voort tot aan Lphefus. Hier dacht elk, dat hy, in de verlegenheid om geld , waar in hy was, de handen niet zoude afgehouden hebben van den Tempel van diana; het geen evenwel geheel anders uitviel ; want zelf bevreesd zynde, dat by zyn Krygsvolk daar van niet zou kunnen te rugge houden, brak hy haastig van daar op, cn ging onder (p~) «7s, zo als iïryane verbeterde voor «s. in dien lin vertaalde reeds xyland. „ prioribm fuis provinciis adiccsrunt.'  436* het LEVEN der zeil naar Griekenland: van alle Hoop toch , welke hem nog overfchoot, was zyn meest Vertrouwen op dc Athenienfers, by welke by zyne Vloot en Geld; gelyk ook zyne Vrouwe be'idamia, achter had gelaaten. Hy onderftelde , dat 'er geene veiliger toevlucht zoude zyn voor zyne vervallene Zaaken , dan in der Athenienferen genegenheid hemwaarts. Geen wonder dan, dat, wanneer hy omtrent de Cycladifche Eilanden met volle zeilen voortfpoedde % en de Gezanten der Athenienferen hem aldaar ontmoetten, en noodigden, „ om hunne Stad van zyn Bezoek te verfchoonen, aangezien het Volk by openbaar Befluk had vasrgefteld, om geenen der Koningen binnen hunne Vesten te ontvangen," (zyne Huisvrouwe beïdamia (^) hadden zy met alle Eerbewys, en de vereischte praal naar Megara weggefchikt) hy door Gramtfchap geheel buiten zich zei ven geraakte, hoe» (f) Dit is eeneTusfchenrede van plut., welke, zo dra men ze door de gewoone tekenen affcheidt, geiyk wy gedaan hebben , al het overige terftond dyidelyk maakt, zonder dat men Byvoegzelen vaa buiten behoeft.  tan DEMETRIUS. 237 hoewel hy anders zynen overigen tegenfpoed met groote gelaatenheid gedraagen, en, by eene zo groote wisfeling van Fortuin , geene de minfte kleinmoedigheid, of laaghartigheid betoond had. Maar dat hy thans, geheel tegen zyne verwachtinge, zien moest, dat de Athenienfers hem bedroogen hadden, en dat alle die Genegenheid voor hem , welke zy hadden voorgewend , nu by de Hukken bleek ydel en geveinsd te zyn geweest, zulks viel hem ten hoogden finertelykl Zeker, naar ons inzien, is 'er voor Koningen en Vorfèen geen gebrekke. lyker kenmerk van de genegenheid der -Menigte , dan de overdreevene Eerbewyïingen, aan welke de Vreeze haare waarde beneemt , om dat zy, eigenlyk , uit de vrywillige Verkiezinge van hun, door welke zy worden opgedraagen, allen baaren Glans ontleenen , en het zy de Menigte vreest, het zy zy bemint, het Volksbefluit daarom het zelfde is, Verftandige Vorften, daarom , niet ziende op voor hun opgerichte Standbeelden , of aan hun gewyde Schilderyen, of Vergodingen ; maar veel eer acht geevende op hunne eigene Daaden ea Bedryven, befluiten daar uit, of deze!»  233 het LEVEN ve weezenlyke Eerbewyzingen zyn , dan" of zy door Nooddwang zyn afgedrongen. Het gebeurt, immers , zeer dikwyls , dat het zelfde Volk , dat deze Vereeringen daarftek , te_ midden van dezelve die Opperhoofden van ganfcher harte haat, en vloekt, welke zich, ook tegen wil en dank der Vercerdcren , alleen om aan hunne Trotsc'hheid te voldoen, dus onmaatig vereeren laatcn! (V) Demetrius dan, die zich verbeeldde thans op zo eene onwaardige wyze behandeld te worden, zond, niettemin, daar hy zich niet in Haat bevond , om hier over wraak te neemen , Brieven aan dc Athenienfers , waarin hy hen lichtjcns berispte, en voorts begeerde , dat men hem zyne Schepen zoude overgeeven , waar onder ook de Galei met XIII Roeibanken zich bevond. Als nu aan dezen eisch voldaan was geworden , dovende hy verder voort naar den Isl/mus; cn , daar de Haat zyner zaa» O) Wederom eene uitmuntende aanmerkinge van plut., die, op alle tyden toepasfelyk, dü door. flaandfte blyken draagt van zyn Wysgeerig en te. vens Staatkundig verftandj  van DEMETRIUS. 239 zaaken by aanhoudendheid flecht ftond, (want zyne Bezettingen moesten nu eens deze , dan wederom gene plaats verlaaten, en alles wendde zich naar de zyde zyner Vyanden) befloot hy pyrrhus in Griekenland achter te laaten , en zettede zelf met de Vloot koers naar Cherfonefus , al* waar hy op de Landen van lysimachus ftroopen ging, doende hier mede eensdeels aan dezen zynen gezwoorenen Vyand kwaad; en anderdeels zyne Benden , die weder begonnen aan te groeien , en geen verachte, lyk aanzien te krygen , verrykende en aan zich verbindende. Lysimachus, naamelyk , wierd van de overige Koningen verwaarloosd, en om dat hy niet minder onhandelbaar was, dan demetrius, en, doordien hy meer vermogen had, ook zo veel meer gevreesd moest worden. Niet lang daar na vaardigde seleucus een Gezandfchap af aan demetrius,' begeerende voor zich ter Gemaalinne deszelfs Dogter stratonice , geteeld by phila. Hy had, wel is waar, by zyne Echtgenoote apama , die eene Perfifche was, eenen Zoon, genaamd antiochus, maar hy verbeeldde zich , dat zyn Ryk groo  *4 «ir LEVEN groot genoeg was, om aan vele Opvolger* tevens te kunnen voldoen, en dat de omHandigheden eene verzwagering met demetrius voor hem noodig maakten, daar hy zag, dat lysimachus ééne der Dog. teren van ptolem2Eüs voor zich, en de andere voor zynen Zoon agathocles in Echt genomen had. Voor d eme trius, nu, was dit aangebooden Zwagcrfchap een gansch onverwacht geluk. De Maagd, derhalven, aan Boord genomen hebbende, voer hy met zyne geheele Scheepsmacht af naar Syrië. Aan de overzyde gekoomen, vond hy zich genoodzaakt aan Land te gaan, en Cilicie aan te doen, het welk, zedert de Nederlaag van antigonus, behcerscht wierd door plistaiiciiüs, aan wien de overige Koningen dit voor zyn deel haddeu aangeweezen. Deze rnstarchus dan, die een Broeder was van CAs and er, zich verbeeldende, dat hy groot ongelyk leed , door dat aan Land zetten van het Krygsvolk van demetrius, begaf zich naar zynen Broeder (v), om niet CO In den Text ftsat eigentl. maar naar hem. Dat dit nu uit de omftandigheden tot casandf, r, den  van DEMETRIUS. 241 niet alleen daar over, maar ook ce k!aagen over seleucus; als die, zonder de andere Koningen te kennen , van het alge. meene Bondgenootfchap afging. Demetrius hier van de weet gekreegen heh. bende, trok in alleryl van de Zeekust naar de Stad Quinda (t~) , alwaar hy van de opgelegde Schatten nog overig vond XII honderd Talenten, van welke hy zich ftraks meeffer maakte, en waarmede hy, na zich met den meesten fpoed weder ingefcheept te hebben, eer plistarchus hem verhinderen kon, onder zeil ging. Zyne Gemaalinne phila zich vervolgens by hem hebbende gevoegd , had de ontmoetinge'. tusfehen hem en seleucus plaats by Qrosfas Hunne zamenkomst aldaar gcden Broeder van plistarchus, behoort, is door xylander, doordien anderen hieromtrent gedwaald hadden, aangeduid. (?) Van deze bewaarplaats der koninklyke Schat, ten vonden wy reeds meldinge in het Leven van eumenes. Zie ons VIII D. bl. 129. (») „ Ik geloof, dat 'er hier een Misdag is in den Text van plut. en dat men voor 'opvrat leezen moet 'Pimi. welk Rhosftts eene Zeeirad is van Syrië, volgens strabo, XVI, 517. gebouwd, XI. deel. [£)J tus.  ?42 het LEVEN gefchiedde zonder List en zónder Achterdocht , op eene recht Koninkiyke wyze. Eerst ontving seleucus demetrius, als Gast, in de Legerplaats, in eene daar toe opgeflaagene Tent. Daarna onthaalde demetrius hem op zyne Galei van XIII Roeibanken. Hunne Verraaaken, Gefprek. ken en dagelykfche Omgang met eikanderen hadden plaats, zonder dat een va.n beiden gewapend was, of zyne Lyfwacht by zich had. Dit duurde tot dat seleucus stratonice tot zich nam, en met haar in luistervolle Statie optrok naar Antiochls. Demetrius, ondertusfchen , handhaafde zich in het bezit van Cilicic, en vaardigde zyne Echtgenoote phila af naar haarcn Broeder c as ander, om de Befchuldigingen , door plistarchus tegen hem ingebracht, te ontfenuwen. Eene andere zyner Huisvrouwen, deïdamia, begaf izich, vervolgens, te fcheep naar hem toe uit Griekenland: dan zy had zich maar ge\ duu. tusfehen hfus en Selcucia. ptolem/eus fpreekt Ter Van in zyn V 15. 5 b." lub in. — Deze Ver. beteringe, ook door ce l l a r i us gemaakt, heeft itlgemcen goedkeuringe gevonden.  van DEMETRIUS. 243 duurende eenen korten tyd by hem opge. houden , of 'er overviel haar eene ongefteldheid , waar aan zy kwam te derven. Sedert maakte hy ook vriendfchnp met PTOLEMiEUs , door tusfchenkomst van seleucus, en men kwam overeen, dat hy ptolemaï's, de Dogter van ptole. m^eus, ter Vrouwe neemen zou, Tot hier toe was het gedrag van seleucus omtrent hem beleefd; maar hy eischte, daar na, dat demetrius aan hem, tegen eene zekere fomme gelds, Ci. licie zoude overgeeven. En toen dit hem afgeflaagen wierd , eischte hy, in groote ontevredenheid, Tyrus en Sidon. Dit oordeelde elk een daad van geweld en fchrikkelyke onrechtvaardigheid te zyn, dat hy, die alle de Landen, van In die af, tot aan de Zee van Syrië toe , aan zicli had onderworpen , nog zo behoeftig en arm van bezittingen fcheen , dat hy zynen Schoonvader , die eene zo groote veranderinge van fortuin had ondergaan , om het bezie van twéé Steden plaagen kon, Hy bevestigde hier door ten krachdgften de Les van plato, die aan iemand, welke volkoomen , en in waarheid ryk wil zyn, KL a] ver-  244 het LEVEN verbiedt „ zynen Rykdom te vermeerderen; maar, integendeel, gebiedt de onver, zadelyke Hebzucht te verminderen: om dat elk , die de begeerte tot het geld niet aflegt , ook nimmer ophoudt behoeftig en armoedig te zyn!" Demetrius liet zich, evenwel, in geenen deele verfchrikken, maar zeide, „ dat, al ware het, dat hy nog duizendmaal zo eene Nederlaag leed, als die by Ipfus (y), hy doch noit het Zwagerfchap van seleucus voor prys zoude verkiezen te koopen!" Hy voorzag dan de genoemde Steden van eene goede Bezettinge, en vertrok zelf naar Athene, om dat hy vernomen had, „ dat daar alles in de war was , en een zekere lachares zich als Dwingeland gedroeg. Hy hoopte nog eens, op het onverwachtst verfchynende , de Stad te zullen kunnen bemachtigen. Ook had hy met zyne talryke Vloot eene voorfpoedï. ge (v) Zo moet, zonder bedenkinge, hier geleezen worden. De Veldlhg, tusfehen antigonus en de zaamverboudene Koningen viel voor by Ipfus, eene Stad van Phrygie. Zie plut. zeiven in het Lev. van pyriuius, iu ons VI D. bl. 15.  van DEMETRIUS. 245 ge rcize over zee : maar, verfcheenen op dc kusten van Atiica , wierd hy aldaar overvallen van eenen geweldigen ftorm, waar door hy dc meesten zyner Schepen verloor, en met dezelve, insgelyks, geen gering getal van Manfchappen omkwam. Dan zelf behouden aan Land geraakt, ving hy aan de Athenienfers , doch flappelyk , te beoorlogen. Alwaarom hy, ziende, dat hy niets hier mede vorderde, eenigen van. de zynen afzond, om wederom eene nieuwe Scheepsmacht te verzamelen , en daar „ op zelf voorttrok naar Peloponnefus, alwaar hy het belg floeg voor Mesfene. Hier was het, dat hy , by bet beftormen van den muur groot gevaar liep; want een pyl, van het Schietgevaarte afgefchooten, trof hem in het aangezicht , ingaande by de kaak , en door den mond weder uit koomende. Van deze wonde herileld zynde, en eenige Steden, die afvallig geworden waren, wederom tot gehoorzaamheid hebbende ge. bracht , drong hy thans door in het Attisch gebied, bemachtigde Elcajis en Rhamnusy en liep het Land aan alle kanten af. 'Er viel hem toen een Schip in 1° 3] ban-  24Ö het LEVEN handen, belaaden met Koorn, en den wil hebbende naar Athene , waar van hy zo wel den Koopman (w) , als Schipper op deed hangen; waar door de overigen door vrecze wierden afgefchrikt, zo dat 'er, by mangel van toevoer, een zeer fterke Hongersnood te Athene ontftond , en by den Hongersnood een gebrek aan meer andere van de noodzaakelykfte behoeften. Men kocht den Medimnus Zout voor XL Drachmen , en den Modius Koorn voor o o CD. Eene kleine verademing wierd aan do Athenienfers inmiddels wel verfchaft door CL Schepen, welke zich by Mgina lieten zien, en door ptolem^eus aan hun ter hulpe waren toegefchikt : maar toen 'er, voort daar op, een aantal Schepen, zo wel uit Peloponnefus, als uit Cyprus , by demetrius gekomen waren, zo dat hy nu in alles eene Vloot van CCC Schepen by de hand had, ligten die van ptolem/eus ftraks het Anker en begaven zich op de vlucht ; ook maakte de Ty- («0 Aan wien de Graanen toebehoorden, en die daar mede, naar de gewoonte der Ouden, zelf ©vervoer.  van DEMETRIUS. 247 Tyran lachares zich zoek, de Stad ten besten g^evende. De Athenienfers dan , niettegenftaande zy, by openbaar befluit, 'er den dood op hadden gefield, byaldien iemand een woord repte van Vrede of Verzoeninge met demetrius, openden evenwel aanftonds de naaste Poort, en zonden Gezanten aan hem af; niet, om dat zy eenige genade van hem verwachtten, maar om dat de Hongersnood hen daar toe dwong; geduurende welken men Verhaalt, dat 'er, behalven andere ellenden , ook het volgende zoude voorge. vallen zyn: ,, Een Vader, en een Zoon, niet meer weetende, waar den kost te zoeken, waren in dc uiterfle wanhoop zittende in hun Huisjen , wanneer 'er een do'ode Muis vallen kwam van het dak. Op dit gezicht fprongen beiden op en vvorfleldeo met malkander , wie ze hebben zoude." Men wil ook, dat de Wysgeer spicurus zyne Volgelingen toen gevoed zoude hebben met Boonen, welke'hy, by het getal, onder hen verdeelde. Terwyl dan de Stad zich in zulken toeftand bevond, trok de-v metrius daar binnen, gaf bevel dat alle dc Ingeze;enen zouden te zamen komen in [O 4J den  s4S hetLEVEN den Schouwburg, omringde, daarop, het binnenst (\x~) met gewapende Manfchappen, en de Spreekplaats met zyne Lyftrawanten ; waar na hy zelf uit de bovenfle openingen , zo als de Treurfpel-fpeelders gewoon waren , te voorfchyn kwam , en daar door dc Athenienfers nog zo veer te meer vcrplettede. Dan de aanvang zyner Redenen was voor hun terdond het einde van te vreezen. Hy maatigde, naamelyk, zyne item, onthield zich van alle bittere bewoordingen, en maakte weder, na.dat hy ze zachtjens en vriendelyk berispt had, met hun vrede. Verder fchonk hy hun C duizend Medimnen Koorn , en ftelde dc zodanigen tot Overheden aan , welke by wist, dat bemind waren by het Volk. De Redenaar dromoclides , dan , bemerkende, dat de Burgerye, in blydfchap opgewogen, de blyken haarer vreugde allerwege hooren liet; dat de Demagogen, en Lofredenaars het Spreekgelïoelte om ftryd beklommen, en malkanderen in hunne Loftuitingen zochten te overtreffen, bracht een (#) d. i. de Zitplaatzen, of Bak. (v) Het TooneiL  van DEMETRIUS. 449 een ontwerp van Volksbefluit te voorfchyn: dat de Piraëfche Haven, zo wel als de Vesting Munychia aan demetrius, den Koning , overgegeeven zouden worden." Na dat dit met algemeene Hemmen was doorgegaan, wierp hy, nog duarenbpycn, op eigen gezach , eene Bezettinge in het Mufcum (z), ten einde het Volk niet wederom het hoofd mogt opfteeken, en hem in het uitvoeren van andere Onderneemingen belemmeren. Athene dus op nieuw in zyne macht gekrecgen hebbende, wendde hy zich aan. Honds tegen Lacedamon. By Mantinea ontmoette hem de Koning van Sparte , archidamus , dien hy overwon en op de vlucht floeg , dringende, daarop, «anftonds voort in het Laconisch Gebied. En toen hy, kort daar na, van de Spartaanen, die zich nog eens tegen hem, in de nabyheid van Sparte zelve , in Slagorde hadden gefchaard, nog CC geveld en D gevangen had gekrecgen, fcheen by nu op het punt, om der O) Zie van dit Gebouw, dat dient by den Burge ftond, MtuRs. Athen. Att. II B. 9 h. het Lev. van töeseus in ons I D. bl. 13c. IQ. 5]  250 HET LEVEN der Stad, die tot aan die tyden toe doof niemand was ingenomen, meester te worden. Doch men mag zeggen, dat de Fortuin nimmer omtrent iemand der Koningen zo groote, en zo ihelle veranderingen heeft tc wege gebracht, dan omtrent de me. trius; nimmer was het Geluk, by de onderneemingen van anderen, zo dikmaals dan eens gering, dan weder groot: nu laag en veracht, dan weder fchitterende: nu fterk, dan weder zwak. Waar van daan men verhaalt, dat hy, by zyne ergfte Tegenfpoeden, het zeggen van /eschylus (a) tegen de fortuin zoude hebben uit. geboefemd: „ Gy gaaft my 't Leven ■• maar veroorzaakt ook myn Dood!" want op den oogenblik, dat alles, tot vermeerdering van Gebied en Macht, zo zeer met hem voor den wind ging, kreeg hy ty'ding, dat vooreerst lysimachus hem zyne Steden in A/Ia ontweldigd had; verder, («) Bryane en dusobi hebben aangeweezen , dat plütarch. ook elders dit zeggen v:s iEscHYLvs heeft aangehaald.  van DEMETRIUS. 251 dér, dat ptolesuus Cyprus had bemachtigd, uirgezeid alleen de Stad Salatnis ; maar dat binnen Salamis zyne M02-' der ;£) en Kinderen opgeflooren en door hem belegerd wierden." Niettemin ging de Fortuin met hem te werk, als de Vrouw by archilochus: (X) „ Haar' eene Hand droeg Vuur, haar* and're loos'yk Water" want daar zy hem door zulke ontzettende en fchrikbaarende tydingen verwyderde van Lacedsemon, gaf zy hem ter zelfder tyd weder hoope en uitzicht op andere nieuwe en belangryke or.derneemingen , door dusdanige toedragt van zaaken: INa dat, casander overleeden zynde, dc oudfte zyner Zoonen philippus, wanneer hy maar ccnen korten tyd over de Ma- ce- (Z>) Stratonice geheeten. Qe) Ook dit zeggen heeft plut. rceermaoien aaflgevoerd, als Tom. II, p 550, E. op beide piaatzen is hec Vers bedorven, zo ook by brunck. Afral. I, 44. — De Engelfcbe Uitg. had reeds de betere leezinge i»Ao0/iW"» yjf' uit een HS. gemeld. De Spreekwyze is by ons mede, wanneer men valj'c.'ie Mexjchcn fpreefc, niet onbekend.  25a het LEVEN cedoniers had geregeerd, insgelyks was . koomen te derven, waren de twéé jongere .Zoonen het niet eens over de opvolginge. En als nu een van hnn , te weeten antipater (i), hunne Moeder thessaf.oNI(JA bad van kant geholpen , riep de andere, naamelyk alexander, om hem te helpen, uit Epirus pyrrhus, en uit Peloponnefus demetrius. Van dezen was pyrrhus in de voorbaat, die een groot gedeelte van Macedonië voor zich genomen hebbende , als in betaalinge voor de aangebrachte hulpe, zich reeds by alezander, by wien hy om zo te fpreeken inwoonde, gevreesd maakte; terwyl demetrius. die, zo ras hy de Brieven ontvangen had, zich ook aanftonds in beweeginge ftelde, en met zyne Krygsmacht naderde, by den Jongeling , wegens zyn aanzien en roem , nog meer bekommering verwekte. Dezen nu trok alexander te gemoet, en ontmoette hem by Dios (V). Hy* CO Vergel. het Verhaal van onzen Schryver in het Lev. van pymnus, in ons VI D. bl. 2a en volgg. 00 Xtl/jjder wss de eejlte, die hier den Test  van DEMETRIUS. 253 Hy begroette hem daar ten vriendelykflen, en deed hem het hoffelykst onthaal, maar gaf hem tevens te kennen, „ dat hy in den tegenwoordigen toeltand zyner zaaken zyne hulp thans njet behoefde!" 'Er had, daarom, van dien tyd af aan, eene gecwrige achterdocht tusfehen hen plaats. En als demetrius eens, van den Jongeling genoodigd zynde, zich ter Maaltyd begaf, was 'er iemand, die hem openbaarde, „dat men voorneemens was hem, te midden van de vreugde, om te brengen 1" Waarop hy, zonder de minde ontzettinge , Hechts een weinig langzaamer voortgaande, bevel gaf, „ dat zyne Bevelhebbers het Krygsvolk onder de wapenen zouden houden , en dat voorts geheel zyn gevolg , dat by hem was , met alle de Edelknaapen (deze nu waren veel talryker, dan die van alexander) met nem *n ^e Eetzaal treeden zouden , en daar blyven , tot dat hy van tafel opltond. Alexander en de zyne, hier Text verbeterde, leezende, voor A^vov, Als», en aanwyzende, dat dit Dius eene Stad was van Macedonië, beneden Pydna, op de kusten van den Thermaïfchen Zeeboezem.  £54- het LEVEN hier door bevreesd geworden, durfden niets beginnen: en demetrius, voorgecvende, dar. hy niet al te wel was, en derhalven niet durfde drinken, nam ook fpoediglyk zyn affcheid. Des anderen daags maakte hy r^%I tot zyn vertrek; zeggende, „dat 'er nieuwe Voorvallen waren gebeurd, welke zyne tegenwoordigheid vereischten !" verder verzoekende, „ dat alexander het niet kwaalyk neemen mogt , dac hy hem zo ras verliet, als willende hy , zo ras hy ledigen tyd had , hem gaarne langer gezelfchap koomen houden!" Alexander, nu, was grootelyksch hier over verheugd, dat hy dus, niet als kwaad Vriend, maar uit eigene bewecging uit zyrt Gebied vertrok , en ging hem uitgeleide doen tot aan Thesfalie. Hier begon men, gekoomen in de Stad Larisfa, eikanderen wederom op Gastmaalen te onthaalen , en onderling laagen te leggen ; het geen eindelyk ten gevolge had, dat alexander zich aan demetrius bloot gaf, om dat hy oordeelde zonder Lyfwacht te moeten gaan, ten einde geen voorbeeld aan demetrius te geeven , om insgclyks zich van eene Lyfwacht te bedienen. Hy was, der-  van DEMETRIUS. 255 derhalven, in de voorbaat met dat gene zelf te lyden, het geen hy voorneemens was den anderen aan te doen; maar het geen hy uitftelde , ten einde zynen flag®ten zekerften te neemen (ƒ). Want door demetrius genoodigd , verfchoon hv ^n iiet Gastmaal: maar de Gastheer ftond midden onder het ceten op ! weshalve alexander, bevreesd geworden zynde, insgelyks opftond, en hem op de hielen volgde tot aan de deur. Demetrius nu gekoomen; zynde aan dezelve, alwaar zyne Lyftrawanten ftonden, fprak tot dezelve alleen deze woorden: „Slaat hem dood, die my volgt F Hy ging daar op henen, en alexander wierd aanftonds door de Wacht in Hukken gehouwen. Gelyk ook eenigen zyner Hoj velingen, die hem ter hulpe waren toegefchooten, 'er het leven lieten , waar van men verhaalt, dat één, onder de handen der genen, die hem ombrachten, zou gezegd hebben , ,, dat demetrius hun Hechts Cf) Het hapert hier aart de echte lezinge, misfchien ook aan de orde van deze plaats: dan de fin is ontwyffelbaar die, welken wy hebben aangegee* ven.  S5Ö het LEVEN flechts éénen dag in dc voorbaat was geweest. Het verdere gedeelte van den Nacht wierd , zet als natuurlyk te denken was, zeer onrustig doorgebracht. Met het aanbrepi-f" tmn den dag fchroomden de Macedoniers, dat demetrius zich van zyne overmacht tegen hen bedienen zou. Ondertusfchen zagen zy niemand verfchynen , die hun vrees verwekken kon. Integendeel zond demetrius Bodeu, hun te kennen geevende , „ dat hy tot hen wenschre te fpreeken, en zich ten opzichte van het voorgevallene verdeedigen." Dit bemoedigde hen terftond, en deed hen befluiten om hem vriendelyk te ontvangen. Ook had hy, toen hy kwam, geene lange redenen noodig, om hen aan zich te verbinden. Want doordien zy antipater, als den Moordenaar zyner Moeder, haatten , en , evenwel, geenen beteren voor hem in de plaats hadden , riepen zy n i> metuius aanftonds uit tot Koning van Macedonië, en begaven zich voorts mee hem daar henen op marsch. Ook was deze omkeer van zaaken den Macedoniers „ die thuis waren, in geenen deele tegen de borst,  van DEMETRIUS. 251 borst , als welke nog {leeds met afgryzen herdachten aan de onrechtvaardigheden door casander gepleegd omtrent alexander, na dat hy overleeden was (g). En by aldien 'er by hun nog eenig aandenken overig was aan de zachtmoedige regeeringe van den Ouden antipater , dan trok demetrius ook hier het voordeel van, als Gemaal van deszelfs Dogter phila, by welke hy eenen Zoon had, die zyn opvolger worden moest, en hem reeds, als fchier volwasfen Jongeling , op zyne Legertochten volgde. Thans op eene zo luisterryke wyze door het geluk begunftigd , kreeg hy bericht aangaande zyne Moeder en Kinderen, „ dat zy niet alleen losgelaaten waren, maar dat ptolemjeus by het ontflag ook nog Gefchenken en Eerbewyzingen had gevoegd." — Nog vernam hy omtrent zyne Dogter, wel- Cg) m. du soul verwarde zich in deze plaats, welke niet ziet, noch ziea kan op het vergiftigen van alexander, zo zommtgen willen, door casander gefchied; maar op het woeden tegen zyne Maastbeftsanden na zyn overlyden. — Zie justin. XIV, 6. XV, 2. XI. debl. [RJ,  25a het LEVEN welke aan seleucus was gehuwd, „dat zy thans de Vrouw was van deszelfs Zoon antiochus: dat zy tot Koninginne van de hooger opwaarts woonende vreemde Volkeren was verklaard." Antiochus, naamelyk , was verliefd geworden opSTRATONicE (\k), die nog jong was, hoe zeer seleucus reeds eenen Zoon by haar had verwekt. Deze liefde was van den geweldigüen aart, en wierd, wat pogingen hy ook aanwendde, vruchteloos van hc:r> bellrceden. Eindelyk dan , zich zelvtm veroordeelende, als iemand, die eene artgeoorlofde zaak begeerde, wiens kwaal ongeneeslyk, en die zyner finnen bysrer was; ving hy aan naar middelen om te zien om zyn leven te verkorten, en ten dien einde zyn Gedel te floopen, door hetzelve te vcrwaarloozen , en aan zyn Lichaam het noodig Vocdzel te onthouden! met welk oogmerk hy dan ook voorgaf, „ door eene zekere Ziekte te zyn aangetast. Doch de Geneesmeester erasistratus ontdekte fpoedig, dat deze voorgewende Ziekte geene an- (h) Zyne jeugdige Stiefmoeder*  Van DEMETRIUS. 253 andere , dan Verliefdheid was ; maar hy vond het zo gemakkelyk niet, uit te vorfchen, wie of het beminde Voorwerp was. Ten einde nu ook dit gewaar te worden, hield hy zich gezet in de Slaapkamer op, en zö wanneer 'er iemand, die jeugdig en fchoon was , binnen trad, het zy Jonge, ling, Maagd of Vrouw, dan lettede hy ten naaüwkeurigfien op het gelaat van antiochus, en nam de beweegingen van die deelen desLichaams, welke het meest, by de aandoeningen van het Gemoed, tevens pleegen aangedaan te worden , fcherpelyk waar. Daar hy nu zag, dat zyn toeftand, wie *er anders ook mogt binnen koomen, dezelfde bleef; maar, zo dikwyls stra* tonicè, het zy alleen, of vergezeld van seleucus, binnen trad (welk bezoek hy zeer vaak Ontving) dat dan alle die tekenen by hem zichtbaar wierden, welke sappho befchreeven heeft eene Belem- me« (7) In den alom beroemden Lierzang , door longinus, in zyne Verhandeling over de Verhevenheid des Stjls , §. 10. bewaard ; waar van catüllus naderhand (Cann. L.) eene ongeluk, kige Proeve ter navolging nam. Die, einde'yk, IR 2] ook  254 het LEVEN mering in de Stem; eene Kleur zo rood af» Vuur; het pinken der Oogen (k); geweldig uitbreeken van Zweet ; Onregelmaatigheid en Schielykheid in den Polsflag : kortom, by de geheele bemeestering, en als het ware verpictting der Ziele , eene Benaauwdheid. Rilling en doodelyke Bleekheid; — zo kon erasistratus uit alle deze tekenen met de hoogfte waarfchynelykheid opmaaken, dat het geene andere was, in welke zich de Zoon des Konings had verliefd : en dus ook de reden vinden, waarom hy liever beflooten had te derven, dan zyne Liefde te openbaaren! Dan hier nu van re fprea- ook in het Fransen is overgezet door boileau, in zyne Verbal, vaii Longinus, te vinden achter de TJitg. van t o l l i u s. (*) t. w. wtgeiis Schemering. Het fchemeren zelf der Oogen vnn antiochus was voor den oplettenden Geneesheer niet zichtbaar; rn-ar wel het pinten der Oogen, uit hoofde van die fchemerng» '£r is veel verfchil, wat woord hier in den Gr. Text behoort te rtaan, dit wy hier niet bepaalen; hoewel wy het met dacier voor zeker houden, dat plut. hier dst gedeelte van den Lie.znng bedoelt , waar sappho zegt: Ik kan niets meer zien! _ -OKKÜtrTI, itii» tfft- catullus-; gemina teguntur Lumitia notie.  ■van DEMETRIUS. 255 fpreeken ., of de zaak aan den Koning te openbaaren , dit oordeelde de Geneesheer hoogstbczwaarlyk. Even wei, betrouwende op de geneegenheid van seleucus voor zynen Zoon, waagde hy het, emdelyk, 'ex opening van ce geeven, en te verklaaren, „ dat de Ziekte van den Jongeu Prins Lief. de was; maar echter eene Liefde, waaraan niet voldaan konde worden, en die dus on. geneeslyk was!" Toen nu de Koning hier over verzet ftond, en vraagde; „ Hoe tog .cngeneeslyk ? " antwoordde erasistjiat u s: „ Voorzeker ja! want hy bemint myne Vrouw!" — waarop seleucus hernam: „ Wel erasistratus..' zoudt Gy dan het .voor mynen Zoon niet willen «, infchikken 3 dat hy met haar trouwde*1. „ Gy, die onze Vriend zyti en dat, daar „ Gy weet, dat al de hoop van my, en „ van het Ryk, op dezen éènen 'Zoon be,, rust!'" Wel, zeide de Geneesheer, Gy zoudt dit immers zelf niet doen, ,, offchoon Gy zyn Vader zyt, indien an« „ t 1 ochus misfehien op stratonice verliefd was?' „ Och myn Vriend! .„ riep seleucus uit: Och , of de eene of andere God of Menssh zyne Liefde* IR 3] drift  25<5 het LEVEN ,, drift zoo ras op kaar magt kunnen over-,, brengen, ah ik geneigd ben qm ook zelfsi -„ myn geheel Ryk af te ft aan , indien ik „ mynen antiochus maar mag behou* s, den!" Ter naauwernoad had de Koning deze woorden me: de fterkde aandoenmge, en onder het ftorten van veie trainen, uitgefprooken, of erasistratus greep hem by de hand , en zeide: ,, Gy hebt , o ,, seleucus, de hulp en raad van uwen ,, Vriend erasistratus niet meer van doen : want daar Gy én Vader , én ,, Echtgenoot, en Koning zyt, zult Gy, „ te gelyk, ook de beste Geneesmeester zyn ,, van uw eigen Huis!'''' Na dit voorgevallene riep seleucus eene Vergadering by een van het geheele Volk, en droeg aan hetzelve voor, ,, hoe hy wilde en beflooten had, dat antiochus Koning zoude zyn over dc Landfchappen van Opper -Afie en stratonice Koningin, en dat deze beide huwen zouden; dat hy zich verzekerd hield , dat zyn Zoon , die gewoon was hem in alles gehoorzaam en onderworpen te zyn, tegen dit Huweiyk niets zou hebben intebrengen: en by aldien de koningin zich daar tegen , als iets on- wet-  tan DEMETRIUS. 25? wettigs, verzetten mogt, hy zyne Vrien* den noodigde , om haar aanteduiden, en te overtuigen , dat alles, het geen , uit hoofde van het belang van den Staat, door den Koning wierd vastgefteld, voor recht en billyk moest gehouden worden." Dit was, zo verhaald wordt, het geen 'er voorviel omtrent het Huweiyk van antiochus en stratonice. Demetrius had thans Macedonië en Thesfalie aan zich onderworpen: en daar hy ook in het bezit was van het grootlte gédeelce van Peloponnefus, zo wel als van Megara en Athene, onder de Steden bui« ten \l) den Isthnmus geleegen, befloot hy nu verder op Boe'ótia los te gaan. 'Er hadden wel tusfehen hem en de Thebaanen in den beginne eenige Onderhandelingen tot het maaken van Vriendfchap plaats, maar na dat cleonymus , de Spartaan, zich met zyne benden in Thebe geworpen had, kreeg men daar weder moed, en einde- (/) «Vfo, met du sodl, niet «7°«. Het is te verwonderen, dat men eenen zo tastbaaren MUilag niet reeds vroeger verbeterde. LR 4]  ss8 het LEVEN delyk maakte de aanfpooring van pisis, den Thespienfer, die toen in aanzien en vermogen uitmuntede , den afval volkomen. Maar zo dra had demetrius het beleg voor Thebe niet geflagen , cn zyne Muurbrekers tegen de Stad aangevoerd, of cleonymus , door vrees bevangen, nam heimelyk de wyk , en de Boeötiers wierden zo beangst, dat zy zich aan hem opgaven. Demetrius dan, in de vaste Steden bezettingen geworpen , en groote Geldfommen van de Ingezeten afgevorderd hebbende , liet tot Stedehouder en Harmost (rti) by hun achter hieronvmus («); den Gefchiedfchryver; en wierd, docr de* ze handelwyze, by elk gehouden zeer gemaatigd, en zachtfinnig omtrent hen tewerk te zyn gegaan; vooral daar hy aan pisïs, dien hy gevangen had gekreegen, geenerlei kwaad wedervaaren liet. In tegendeel; hy fprak (») Dezen naam droegen de Opperde Magf^ fbaatsperfoonen te Thebe. Zie het Lev. van pelopidas. By de T hespier/en wierden dezelve Polemarehen genoemd. (») Zie over dezen onze Aantek. op het Ley> V»n PYRRiiys, WD. bl. 77,  van DEMETRIUS. 459 üprak hem vriendelyk aan , deed hem met beleefdheid behandelen, en (lelde hem, eindclyk, by de Thespienfen aan rot Polemarch. Kort hier op wierd lysimachus gevangen genomen van dromichaetas: waarop demetrius met den meesten fpoed zyne Benden naar Thracie voerde , het welk hy aanzag als een gevonden goed, het welk niemand meer in eigendom behoorde. Terllond vielen de Boeötiers, deze gelegenheid waarneem ende, opnieuw ■van hem af; en men boodfehapte te gclyk, dat lysimachus wederom ontflagen was. Dfmetrius, hierop, in grammen moede, zo ras hy kon, te rug gekeerd, vond de Boeöders in een treffen overwonnen door zynen Zoon antigonus, en ving terllond aan dc Stad Thebe nog eens te belegeren. Daar ondertusfehen pyrrhus Thesfalie afliep, en zich zelfs tot in de nabyheid van Thermopylac liet zien , gaf hy het beflier van het beleg over aan antigonus, en ging in eigenen perfoon op pyrrhus los. Toen nu deze , op zyne verfchyninge, in alleryl de vlucht nam , liet hy X duizend Man zwaar gewapend voetvolk, en M Rui[R $J ters  %6o het LEVEN ters in Thracie, en fpoedde zich te rug, om de belegering van Thebe nu ten krachtigden door te zetten. Hy ook deed daarom de zoge noemde Heiepolis tegen de Stad aanvoeren, welke, uit hoofde van haare onmaatige grootte en zwaarte , langzaamerhand met hefboomen en zeer groote moeite moest worden voortgewerkt, zo dat zy, ter naauwernood, in twéé maanden twéé ftadien vorderde. Als nu de Boeöciers mannelyken wcêrftand booden, en demetrius vaak, veeleer uit kregelheid , dan noodzaakelykhcid, de Soldaatcn dwong den vyand op gevaarlyke posten aan te nsten , gevoelde as» tigonus, die 'er telkens velen vallen zag, zich hier door ten uiterflen aangedaan, en waagde het eens te zeggen: „ Myn Fa„ der / hoe kunnen wy het toch met onver,, fchillige oogen aanzien, dat ,er zo veel „ Folk buiten noodzaak wordt opgeofferd ?" Waarop demetrius verftoord hem toe. beet; ,, En waarom bekommert dat UI „ Of behoeft Gy aan de genen , die ge„ fneuveld zyn, de portien (o) uit te dee„ len?" Niettemin den fchyn niet willende hebben, dat hy zyne kameraaden alleen maar (#) Of het Soldaattn brtod.  van DEMETRIUS. 26? maar waagde; maar ook met de ftrydenden la de gevaaren deelde, geviel het, dat hy piet eenen fcherpen pyl door zynen hals gefchooten wierd : aan welke wpnde hy zwaarlyk leed, Evenwel wierd de Belegering met dezelfde geflxengheid doorgezet, en hy kreeg Thebe ten tw^édenmaalen in. De Stad nu intrekkende nam hy eene zodrei» gende houdinge aan, dat de Burgery hier, door ten hoogden beangst wierd gemaakt, en vreesde , dat hun van hem het erglle pver komen zoude. Nochthans deed hy 'er niet meer dan XIII derven, bande eenigen uit, en fchonk aan de overigen vergiffenis. Op deze wyze dan wedervoer het aan Thebe , om nog binnen de X jaaren , nadat het wederom was opgebouwd, tot twéé reizen toe te worden ingenomen. Wanneer, daarop, de tyd verfcheen om de pythia ter eere van apollq te yieren, maatigde zich demetrius dc vryheid aan, om eene Zaak te doen van de uiterfte vreemdigheid. Want om dat de JEtoliers toen alle engten en toegangen bezet hadden om te Delphi (p) te koomen, bracht fj>) Waar de Spelen ejgentlyk moesten worden gevierd.  só'2 hét LEVEN bracht hy de Spelen, en de Aanfchouwcw, die tot dezelve uit geheel Griekenland te zaaien vloeiden, over naar Athene, dry vende, .,, dat het bchoorlyk was, inzonderheid daar ter plaatze den God apollo te verceren, die by de Athenienfers de God der Kaderen was, en voor den Stamvader van hun Geflacht gehouden wierd. t Van daar begaf hy zich naar Macedonië., en daar hy aan de eene zyde zelf de man niet was om zich iïil te houden, en aan den an. deren kant bemerkte, dar zyn Volk hem op zyne Legertochten het best gehoorzaamde., terwyl het thuis, in ledigheid , bedilziek was en tor oproer neigde, trok. hy voort weder op tegen de ALtoliers, wier Landen by uitplunderde, cn hatende, daarop, zy. nen Bevelhebber pan ta uc hus aldaar ach, ter met geen gering gedeelte zyner Krygsmacht, rukte hy zelf verder voort tegen 5'yrrhus, terzelfder tyd , dat ook deze tegen hem in aantocht was. Dan, doordien bet gebeurde dat zy beiden van elkandercn afdwaalden., drong de eene door tot in EpL C?) Deze Gebeurtenisfe» komen ook voor 'm het Leven van pyrrhus»  tan DEMETRIUS. 263 Epirus, het welk hy verwoestte. De a«. dere ontmoette pan t auchus , met wien hy (laags, en zelfs ineen tweegevecht (r) geraakte, waar by zy over en weder eene wonde gaven en ontvingen. De Overwinninge bleef aan pyrrhus, die het vyandjyk leger op de vlucht floeg, velen 'er van doodde, en D duizend levendig in handen kreeg Dit nu deed aan d e m e t r i u s in het vervolg een zeer gevoelig nadeel. Want pyrrhus was niet tot zo verre by de Macedoniers gehaat uit hoofde zyner handelingen , of hy wierd by uitftek by hen bewonderd , om dat hy , by deze gelegenheid, meest alles met eige hand hand had uitgevoerd ; en deze Veldflag gaf hem eenen grooten en luisterryken naam : ja het viel velen 011 der de Macedoniers in te zeggen ; „ dat in dezen éénen , onder alle de Koningen, het waare beeld der heldhaftige domheid van alexander zichtbaar was: de anderen, in tegendeel , en vooral demetrius, bootften flechts, als waren zy Toneelfpesl- ders. (r) Zie het Lev. van pïrrhus , in ons VI D. bl. 27.  26"4 üi ê f L È V È N den, deszelfs Deftigheid en Hoogmoed meigemaaktheid na!" En indedaad!' men zag in demetrius den Toncelkonhig volmaakt , niet alleen in weidfche kleedinge en Hoofdfïeraad, hangende van zyne Caufta (f) wederzyds zwierige Linten af, en zynde zyn kostelyk purgeren Gewaad nog, daarenboven,, rykelyk Wet goud döorltikt: maar zelfs Zyne fchoenen Waren van vilt uit, het zuiverst purper gemaakt , en met goud doormengd. Hy had ook voor zïch federt langen tyd iaaten' weeven eenen zekeren Krygsmantet, van het prachtigst Werk, zynde een nabootzing in borduürzel van het Heelal, met Zon, Maan en Sterten \ Welk ftuk hy , nog niet geheel afgewerkt ,by de verandering van-zyn Fortuin liet fteeken, en na hem was 'er niemand ^ die *er gebruik van durfde maaken, niet tegenftaande Macedonië zich, federt,- door eert aantal trotfehe Koningen beheeren zag.- Het was, evenwel, niet alleen door deze weidfche Praal, dat hy aan mehfchen daaraan ongewoon , ergernisfe gaf. Het mis- (s) Maccdonifche Muts, ook hier boven gemeld In het Lev. van eumenis, en van pVrrhus.  vah DEMETRIUS. 265 misnoegen wierd ook verwekt door zyne weelde, en grootfche Levenswyze. Maar vooral nam men kwalyk, dat hy zich ongenaakbaar hield en niemand te woord wilde komen. Want hy gaf of in het geheel geen gehoor, of, ab hy het gaf, was hy iiuursch en bitseh jegens de genen , die hem kwamen fprtcUrj.Van de Athenienfers, offchoon hy dezen onder alle de Grieken het meest geneegen was , hield hy een Gezantfchap twéé jaaren lang op. Het geviel, eens dat, wanneer "er uit Caeedamon één enkele Afgezant by hem kwam , hy zich daarover te onvrede toonde, meenende, dat men hem verachtte! De Gezant dan tot het gehoor vcrfchynende -> vroeg demetrius: „ Wat komt Gy zeggen ? Hebben de Lacedtemoniers maar éènen Gezant afgezonden?" De Lacedas. monier antwoordde zeer aartig, en Laco. nisch tevens: „ Ja Heer Koning! éénen aan éénen!" — Eens gebeurde het, dat hy den fchyn aannam, van zich gemeenzamer te willen gedraagen, en met vermaak te ontvangen allen, die hem wilden nade ren. Aanftonds kwam 'er een deel op van zulken, die hem hunne verzoeken in  z66 KicT LEVEN gefchrifte overgaven. My nam ze Wén aan en verzamelde ze in de flip van zynen Mancel. De Lieden waren hierover verblyd, en volgden hem op zeker af:land. Maar wanneer hy nu gekomen was op de brug liggende over den Jxms (7), liet hy de flip des Mantels los, en alle de Verzoekfchriften in de Rivier vallen Dit nu wekte een verfchrikkelyt ongenoegen by de Macedoniers, die het daar vóór hielden , dat zy niet geregeerd , maar ver fmaad wierden Zy herdachten aan phi. lippus, wiens handel wyze, ten dezen, zy of zeiven gezien of van anderen hadden hooren verhaalcn., ,, hoe toegeevcnde en gemeenzaam hy in zulke zaaken was!" Men bracht zich te binnen, hoe eens een oud Vrouwtjen, by zekere ge • legenheid, in het voorby gaan hem lastig viel, en tot herhaalde reizen om gehoor verzocht; doch dat hy antwoordde „ gce. nen tyd te hefcben!" wnarop het oude Mensch uitriep : „ Wel! wees dan ook „ geen Koning!" welk zeggen hem zo ' zeer (O Eene Rivier in Oppcr-Maudmie. Zie neion. Vil B. 127 h.  van DEMETRIUS. %eer trof dat hy tor inkeer kwam , zich «aar huis begaf, en alles fiaan liet , om •aan elk, die hem fpreeken wilde, gehoor •te geeven , en wel in de eerfte plaats aan •het Vrouwtjen, waar mede hy zich ettelykc dfigcn achter een onledig hield. Want niets zeker past eenen Koning zo zeer, •als het werk van recht te fpreeken^ ' De God mars is, volgens de uitdrukkinge van timotheus (it), Tyrm : maar de .W-et is, naar het zeggen van pindarus, Koning boven allen \ Ook homerus •xegt niet : „ dat de Koningen van jupiter, ter bewaaringe en handhaavinge, ontvangen hebben Stormtuig, om Steden in te ncemen, of Oorlogfchepen met koper heilagen , maar Weiten , en de Befcherfflinge van het Recht (y). Daarby maakt hy niet den Oorlogzuchtigften , noch Onrechtvaardigfen , noch Moorddaadigftert Koning tot eenen Zamenkouter met, en Leerling van dien zelfden jupiter; maar tyd kwam ptolem.«us in Griekenland opdagen met eene groote Vloot, en maakte 'er velen afvallig; terwyl lysi mac h v s. uit Thracie , en pyrrhus" uit de aangrenfende Landfchappen (U) in Macedoniëvielen , en eenen aanzienelykea buic van. daar haalden.. Demetrius liet, daarop, zynen Zoon achter in Griekenland , enzich ter hulpe fpoedende van Macedonië „ voerde hy zyn Leger eerst aan tegen ly* simachus. Dan op het onverwachtst wordt hem geboodfehapt , „ dat de Stad Beroea ingenomen is door pyrrhus,** en deze tyding geraakt fpoedig onder de Macedoniers verfpreid. Thans wasüEMEmetrius niet meer in flaat de orde on» der zyn Volk te handhaaven. Het gehecle Leger weergalmde van jammerklachten en geween. Ook hoorde men 'er, die in biu terheid tegens hem uitvoeren, cn hem las, terden. Men verklaarde, „ niet langer by hem te willen blyven; maar henen te zullen gaan , zo het yoorgeeven was, elk naar zyne Naastbeftaanden , niaay in de daad nai? (f) Epirus, ens.  van DEMETRIUS. 279 naar lysimachus." Het kwam hem daarom raadzaamst voor, zich zo ver mo. gelyk van dezen te verwyderen, en liever aan te trekken tegen pyrrhus, om dat de eerstgemelde zelf een Macedoniër , en aan velen, uit de Veldtochten onder ale. % ander bekend was. Een van buiten ingekoomen Vreemdeling, zo als pyrrhus was, zou, zo hy dacht, aan hem door de Macedoniers niet worden voorgetrokken. Nochthans vond hy zich in deze zyne gedachten , kort daarop , geweldig bedroogen. Want na dat hy , in het gezicht van pyrrhus gekomen, zyn Leger neder geflagen had, begonnen zyne Mace. doniers , die reeds van over lang de fchitterende dapperheid van pyrrhus bewonderden , die ook van ouds her gewoon waren, den genen, die de kloekmoedigde was in het ftuk van wapenen, ook voor den gefchiktften te houden om Koning te zyn, en die nu, daarby, onderricht wierden , hoe zachtmoedig hy de Krygsgcvar.. genen pleegde te behandelen:" eindelyl;, die tot éénen toe verlangden om dems» trius te verlaaten , en zich in de armen van pyrrhus, of van eenen ar,1 [S 4J  sSo bet LEVE ÏST om het even wien, te werpen; zich eersr hcïmelyk, daarna openlyft, weg te bcgec* ven, zo dat de geheele' Legerplaats in beweeginge en oproer geraakte. Zeli's waren zommigen, ten laadten , Hout genoeg, om d li m e t te. i u s aan te fprecken, en te zëéi gen : „ dat hy vertrekken kon , cn ecu goed heenkomen- zoeken , want dat de Macedoniers het reeds verzegd hadden de wapenen langer ten behoeve van zyne Wei. lustigheid te voeren!" En dusdanige redenen kwamen demetrius nog wel dé beïëefdfte voor, in vergelyking van de bitfcheverwyten , door anderen hem tocgedu wd.. Hy begaf zich, daarom, naar zyné Tent,, alwaar hy, niet als een Koning, maar als een Toneelfpeelder , zyn prachtig Toneelgewaad vérwisféldé tegen eenen zwarten Mancel (V), en zich , voorts , heimelyk. van daar maakte. Het Krygsvolk had zo dra de weet hier niet van gekreegen, of alles liep te zamen om de Tent te plunderen. Zy wierd om ver , en uit een 'gehaald : men vocht en trok om het meest,, tot dat pyrrhus verfcheen, die met één woord CO Vergel. het Lev, van. fïrrh. bl. 44,.  van DEMETRIUS. 28-ï woord fpreeken de Legerplaats bemachtigde en tot ftilftarfd bracht. Macedonië, dar. door demetrius [even jaaren lang in vrede bezeten was geweest , wierd , vérvolgens, tusfehen pyrrhus, en lysimachus verdeeld. Na dat demetrius dan aldus van alles , waar over hy gebood , beroofd , en geweeken was naar Cafandréa, kon zyne Echtgenoote, phila, hier over ten $terften aangedaan, het niet verdraagen, hem, demetrius , den ellendigfren der Ka* ningen , voor de twééde reize te zien a!3 een gemeen man , en banneling , zonder bezittingen. Zy gaf nu alle hoop ten éo* nenmaal op , en het Levenslot van baaren Man met afgryzen befchouwende, dat beftendiger was in tegenfpoed dan voorfpoed, dronk zy vergif en llierf. Demetrius , niettemin , verloor de overblyfzelen van zyne Schipbreuk nog niet uk het oog: hy begaf zich naar Griekenland , en vergaderde de Bevelhebbers cn Vrienden , welke hy daar nog had Dc Afbeeldinge dan, welke menelaus ons IS 5] 1*  s8s het LEVEN by sophocles maakt fV) van zyne Lot* gevallen, wanneer hy zegt j », Steeds draait myn Lot met overfnelle» vasjt », Als 't fnelfte Rad, en wisfelt, wuft van aart. *t Gelykt der Maan', wier Aanfcbya wy betrachten , Hoe het ge(ta£g verandert alle nachten» Eerst donker, komt zy ftraks weêr nieuw her. voor. Dan praait zy vol in luisterryken gloor. Maar als men haar op -'t fchkterendst ziet blinken, Neemt zy weêr^/, om in bet niet xt zinken !" Deze Af beeldinge, zeg ik , zoude men misfchien, meer eigenaartig kunnen toepas» fen op het wisfelvaliig Leven van demetrius; op zyn toeneemen en afneemen; op zyne Verhoogingen en Vernederingen, Zyne Macht, immers, die omtrent dezen tyd volkoomen geleek naar een Licht, daa gebluscht wordt, en uitgaat, begon, tegen verwachtinge, op nieuw te flikkeren: kleine ( e:vi e t r iu s , maar om hen ie fpaaren was geweest, dat hy zo langen tyd gemard had." Allen deeden zy hem* teritond daarop hunne eerbewyzinge, begroetten hem als Koning cn voegden zich aan zyne' zyde. Waarop d eAi e t r 1 u s , die de proeve Van zo vele tcgenfpoeden had gehad, ook trog dezen laadden, die hem overviel , ontwyken willende , de vlucht r.am naar de engten -van den Berg Amanus-p dan onderweg een zeer dicht Bosch gevonden hebbende befloot .hy mei: eeni[ T 3 ] gen  294 Het LEVEN gen van zyne Vrienden, en Lieden van zyn Gevolg, die maar zëer weinigen in .getal warén, het vallen van den nacht aldaar te verbeiden; van voorneemen, om indien het gelukken wilde, den weg naar Caunus (111) in te flaan , om de Zeekust naar dien kant te bereiken, waar hy hoope bad, zyne Vloot geankerd te vinden. Doch verneemende, dat 'er niet eens voor dien dag teerkost genoeg voor handenwas, dacht hy nu op andere middelen, wanneer zyn vriend sosigenes zich by hen voegde, omgord met eenen Riem, waar in waren CD (lukken gouds. Hier mede hoopte men het tot aan den Zeekant te zullen kunnen brengen, en begaf zich nu in het donkere naar de Berghoogten op weg. Maar de vuuren der Vyanden by dezelve ziende branden, zagen zy van dien doortocht af, en keerden weder naar de voorige plaats te rug, wel niet allen, (want eenigen waren weg. geloopen) noch ook , zo velen als 'er neg overgebleeven waren, allen even welge. moed! Thans waagde het iemand met een woord te reppen» „ dat 'er niets anders over, (m) Gelagen in Carlt.  van DEMETRIUS. -205 overfchoot, dan zich in de narden van seleucus over te geeven." De me tri. «s, dithoorende, trok terftond zyn zwaard, en wilde zich zeiven daarmede doorfteeken: doch zyne Vrienden toefchietende beletteden dit niet alleen, maar haalden hem ook , door hunne redenen en bemoedigingen, over, om dat te doen. Hy zond dan henen naar seleucus , zich zei ven en al het zyne in deszelfs handen overgeevendc. Seleucus, deze boodfehap ontvangende, zeide: „ dat het zyn geluk, en niet dat van oemetrius was, het welk de. metrius behield-, als waar door hy, behalven andere groote Voorrechten en Gunften, de Gelegenheid bekwam, om zyre zachtmoedigheid en toegevendheid aan den dag te leggen 1" Aanftonds daarop, liet hy de Hofmeesters komen, en belastte hun ééne Koninldyke Tent op te Haan , en voorts alles te bezorgen en gereed te maaken , wat 'er tot eene heerlyke ontvangst en bedieninge noodig was! „ 'Er bevond zich toen aan het Hof van seleucus een zekere apollonides, die met demetrius, bekend en gemeenzaam was ge[ T 4 ] weest.  Sj£ het LEVEN weest. Dezen vaardigde hy ftraks aan hem af, ten einde hem te doen bedaaren, en te bemoedigen, als die eenen gemcenzaamen Vriend cn Naastbeltaanden ftond te ontmoeten. Naauwelyksch nu was deze geneigdheid des Konings omtrent demetrius bekend geworden, of eerst weinigen, eu daar na bykans alle Hovelingen fpoedderj zich naar hem toe. Ja men zocht elkande. ren voor te komen, en wedyverde, wie 'er ecm zou zyn. De verwachtinge, naamelyk, was, dat hy ft rak s by seleucus in blaakende gunst, en alvermogend zou zyn. Doch het was juist dit, dat het medelyden omtrent hem tot Afgunst deed overflaan, cn aan dc Kwaadwilligen en Nydigaarts aanlcidiuge gaf, om des Konings vriendelyke Gezindheid te veranderen en te verbannen, daar men hem bevreesd maakte, door te zeggen: „ dat het niet lang duuren zoude; neen maar! dat demetrj. us zich ter naamver nood zou vertoond hebben , of 'er zouden ftraks groote nieuwigheden en beweegingen in het Leger ontftaan!" Juist toen was apollonides in de vrolykilc houdinge by demetrius aangekomen;, juist hadden de andere Ho- ve.  van DEMETRIUS. 297 vetingen hem begroet , en met grooten ophef allerlei fiaaie dingen van seleucus verhaald , waar door d ejvietrius, na zo veel ongeluks. en zodanigen ramp-, fpocd, (boewei hy pas te voorea dacht, dat hy met zich over te gecven iets gedaan' had, dat fchandelyk voor hem was) nu van andere gedachten wierd , dewyl hy moed greep en geloof floeg aan de hoop, die men hem gaf; — wanneeer pausani* as («) verfcheen tast eenen hoop Voetknechten en Ruiters , ten getale van om. trent M, waarmede hy demetrius y'ings omfmgclde, en hem, na het ver wy deren van den bovengemelden toeloop, niet geleidde in de tegenwoordigheid van skeeucus, maar wegvoerde naar het Syfisch Cherfonmfus. (V). Hier wierd hy, vervolgens, gade gcflagen door eene fterke wacht, (s) Een der Krygsovcrften van' s ele u cus. (o) Anders naar de Stad Apamea ook Pella geheeten. Dsze was wel midden in het Land gelegen, maar de Rivier Orontes, een groot Meer en byljggende Moerasfen maakten 'er een Schiereiland van. En hier van daan de naam van Cherfonnefiis. Men vergel. l dein en wes seling op diodor. sie. Tom. II p. 561. ÏTsl  2§8 het LEVEN wacht, wordende tevens door seleucus bezorgd, dat hy eene toereikende Bedieninge genoot, en van geid, en wat verder tot zyne Tafel en dagelykfche behoefte noodig was, rykelyk wierd voorzien. 'Er wierden Loopplaatzen , Koninklyke Wandelwegen en Diergaarden met wild voorzien aangelegd. Ook ftond het vry aan elk, wie maar wilde , van zyne Vrienden, die met hem gevangen waren, om by hem te blyven. Daarby kwamen 'er , dag aan dag, lieden afgezonden van seleucus met vnendelykc. boodfchappen, hem vermaanen. de „ moed te houden," en hem het uit-, zicht geevende, „ dat, zo ras antiochus en stratonice uit Opper Alle zouden aangekomen zyn, men de zaakeu onderling tusfehen hen zou regelen !" Demetrius, nu, zich in dezen toeftand bevindende, liet aan zynen Zoon, gelyk ook aan zyne Bevelhebbers en Vrienden, die te Athene en, Corinthus waren , wceten : „ dat zy geen geloof moesten liaan noch aan eenige brieven, noch zelfs aan zynen Segelriilg, maar, even als of hy dood was, voor antigonus de Steden, Goederen en Manfchappen bewaaren." A n• l v * L ■ ti.-  van DEMETRIUS. 299 .•tironl's, van zyne zyde, de gevangenis zyns Vaders vernomen hebbende, en zich daarover ten hoogden bedroevende, kleedde zich in rouwgewaad , én fchreef nier. alleen aan de andere Koningen, maar ook seleucus zeiven: dat hy alles, wat hem nog overfchoot, in hunne handen wilde overgeeven , ja zelfs , voor alles, in plaats van zynen Vader gereed was Gyft. laar by hem te zyn!" Vele groote Steden en Vorften deeden het zeilde aanzoek, uitgezonderd lysimachus. Deze, integendeel, zond aan seleucus, en beloofde hem groote fommen gejds, indien hy demetrius van kant wilde helpen ! Doch seleucus, die hem reeds federt lang niet verdraagen kon, hield hem nu zo veel te meer voor verfocilyk en barbaarsch. Daar hy zelf, ondertusfehen, demetrius bewaarde voor zynen Zoon antiochus en voor statonice, op dat die de verdiende van het ontflag zouden hebnen, verliep inmiddels de tyd." Belangende demetrius, deze, die in den beginne het ongeluk, dat hem wedervaaren was, met_,Iydzaamheid verdroeg, en aan zynen tegouwoordigen toeitaud langzaa- mer  £oo h e t L EVEN merhand begon te gewennen, oeffende in het eerst zyn Lichaam op alictlei wyzen, met jaagen en in de Loopbaan, zoo veel hy daar toe de gelegenheid had: maar verviel,, daarna, allengskens tot vadzigheid en bsdryvclooshcid , gecvende zich geheel en al over aan drinken en dobbelen, waarmede hy den mees ten tyd zoek bracht. .Het zy dan, dat hy de gedachten aan zynen vernederden weiland , welke hem nuchteren zynde overvielen, verdry ven wilde, en hec bezef daarvan door Dronkenfchap verdoovtn; het zy, dat hy eindelyk begreep, dat dit juist het leven was, dat hy van voorlang had begeerd cn nagejaagd, doch waarvan hy door dwaasheid en ydele eerzucht was afgedwaald, hebbende hier door zich zeiven cn anderen groote moeite op den hals gehaaid, vven hy by de Wapenen, Scheepstoerustingen en Legerplaatzen het Geluk meende te vinden, het geen hy nu vond, daar hy het niet verwacht had, te weeten by de Werkeloosheid, Ledigheid en Ruste. Want welk ander doelwit hebben deze on. waardige Koningen, die zo dwaas en kwaaïyk beraaden zyn, tog by alle de oorlogen cn gevaren 3 waar aan zy zich bloot ftefc len?  van DEMETRIUS.. Jo^S len? En dit niet alleen, om dat zy dc Weelde'eh het Vermaak najaagen, in plaats Van Deugd en Braafheid: maar ook om dat zy zelfs geen het minde denkbeeld hebben, wat waar Vermaak en waare Weelde is! ■ Demetrius dan,'na! op deze wyze geduuréndé drie jaaren in Cherfonnefus'op-' geflooten te zyn geweest, verviel in eêne-' Ziekte,'omftaan uit zyn vadsig Leven en geftaadige Smul • en Slemp-partyen, en kwam daar aan te fterven, hebbende den Ouderdom bereikt van" L1V jaaren. Deze dood verwekte veel opfpraak tegen seleucus, én' het berouwde dien niet weinig, dat hy vóörhenen zodanige achterdocht had opgevat tegen demetrius, en zich niet liever dromichjetas, ter naarvolginge voor« gefteld, hy mogt dan een Barbaar en Thracier zyn, zo veel hy wilde, wiens handel wyze omtrent lysimachus, dien hy gevangen gekreegen had, zo rechtmenschbevend en Koninklyk was geweest fjO* Aangaande nu de Uitvaart van demk- T8W ■ //. ri 'iü'. ' . :;d.!,{ J ib :r:u/L JjfU Qi) Van dit Geval vonden wij reeds in, het voorgaande met een woord mcldinge gemaakt.  302 li et L E V E N trius, ook deze ging van eenen vry w Tooneelachtigen en by het Treurfpel geWoonen omflag vergezeld. Want zyn Z ml antigonus kreeg zo dra geen bericht, dat men met de Overblyfzelen naderde, of hy voer dezelve met alle de Schepen, welke onder zyn bereik warm, by de Eilanden (ff) te gemoet, en de, Lykbus, welke ze bevatten, en die uit goud gemaakt was, plechtig overgenomen hebbende, plaatste hy dezelve op het voornaamite der Admiraalfchepen. Onder de Steden , waar by men ftil hield , waren 'er, die krnnsfen vereerden om de Lykbus te vertieren: andere, wederom, zonden mannen, in rouwgewaad gekleed, om de Begraaffenis by te woonen en de Staatelykheid daarvan te vermeerderen. Toen deze Scheepstrein na. derde in het gezicht van Corinthus , was de Lykbus op den hoogen achterfteven luisterryk zichtbaar, zynde met het Koninglyk Purper en den Haarband kostelyk getooid, en een aantal gewapende Jongelingen ftonden als Lyfwachten daarom he. nen. Naast de Lykbus zat xenophan. •Wty'y . ■ I .:- • | ■■■ US (q) Waarfchijnlijk de Cyrfadifchi.  van DEMETRIUS. aö$ tus, die ten dezen tyde onder alle de Fluitfpeelders (r) het meest wierd toegejuicht,en fpeelde het fraaist en tevens droevige Treutlied, dat toen bekend was. - Dit Lied wierd bygeftemd en vergezeld door liet zacht Geruiscb der Riemen, welke in overeenkomst met de Maat en Afdeelingen dér Toonen van dc Fluit, wierden opgeheeven, zo als by de Begraaffenisfen plaats heeft door het kloppen op de borst. Doch het treffendst gezicht van allen, en dat by de Aanfchouwers, die aan Zee in groote menigte verzameld {tonden, het fterkfte medelyden en de luidfte jammerklacht verwekte , was antigonus zelf, zo als hy zich met een hangend hoofd en nat befchreid, aan hun vertoonde. Na dat nu ook de Corinthiers (s) hunne vereeringen en krans fea hadden aangebracht, deed antigonus de Lykbus overbrengen naar De'metrias, en aldaar byzetten, welke Stad opgebouwd uit eenige kleine Iteedjens die omtrent lol' • " ■ cus (jr) Eigentlyk (laat 'er de heiligfle. (s) Wij volgden bier eene Yetbeteringe ven JtElSKE.  204 het LEVE N cus (t) -geleegen waren, van derietriu s zeiven haaren naam ontleende. Het Gedacht, dat d e m e t r i u 5 achterliet, was als volgt: antigonus en stratonice, beide verwekt by phila, Tw<^ demetriussen, de eene-b^ge, mzm&Leptus, uit eene IUyrifihe Vrouw, en de andere. die het gebied over Cyrehe bekwaam , een Zoon van- p t o le ma ïs. By deïdamia verwekte hy alpxan. der, die zyn Leven in Egypte fleet. Nog wil men dat hy by eurvdice' eenen Zoon zou gehad hebben, genaamd c o r r h a b u s. Zyne Nakomeiingfdiap bleef in onafgebrookene opvolginge regeeren tot aan den laatften Koning perseus, onder wiens regeeringe .de Romeinen Macedonië aan zich onderwierpen Dan , daar dus het Macedonijche Spel is uitge. fpeeld, wordt het tyd, dat wy nu OJk bêt Rame'mfche gaan vertoonen! (/) Gelegen in het Landfchap Magnefie. HET  HET LEVEN VAN ANTONIÜS. XL DEEL. (A)   HET LEVEN van ANTONIÜS. J)e grootvader van antoniüs was de Redenaar antoniüs, die, als een aanhanger van sulla, door marius om 't leven werd gebracht (a). Zyn vader antoniüs, toegenaamd de Kretenzer (F), heefc fa) De dood van dezen Redenaar antoniüs is otnftandig door onzen fchryver verhaald, in het zesde Deel, dezes werks , in 't Leven van ca jus marius. De ongegronde befchuldiginjr. van dacier tegen plutarchus, of deszelfs affchryvers, waarin hy eenen ongenoemden Aan. tekenaar op plutarchus gevolgd heeft , is genoeg door anderen weerlegd: want dat cicero in zyne eerfte Phiiippjfche rede den moord van dien antoniüs aan cinna toefchryft, bewyst niets tegen het gezach van plutarchus. Men' zie abrahami in zyne Aantekening aldaar. Een toenaam , die hem moet gegeven zyn QA 2) van  4 het LEVËN heeft wel niet als ftaatsman eene gewigtige of roemryke rol gefpeeld, doch was een man van deugd en goedwilligheid, en byzondcr van eene onbekrompene milddadig, heid, waarvan het genoeg zal «zyn, dit eene ftaal als ieen bewys bytebrcrigen. Daar hy geen groot vermogen bezat , droeg zyne vrouw zorg, dat hy zyne milddadigheid niet naar believen bot kon vieren. Als dus op zekeren tyd een vriend by hem kwam, die geld nodig had , cn hy niet by kas was, beval hy zynen knecht een zilveren bekken met water binnen te brengen; t welk gebracht zynde, zeepte hy zich in, als voornemens zynde zich den baard te febeeren. Vervolgens liet hy den knecht, onder 't een of ander voorwendfel, uit de kamer gaan, en gaf het bekken aan zynen vriend , om daarvan eenen gelukkig gevoerden oorlog tegen de Kretenzers; in gelykvormigheid van de toenamen CORIOLANUS, NUMID1CUS, AFRICANÜS en anderen. Van Creta heeft een der eetellusses insgelyks den toenaam c|r.eticus , Kretenzer, bekomen. Het koomt my echter twyfelachtig voor, of wy hier wel de echte lezing hebben, • fchoon xylandek en anderen die hebben aangenomen in plaats van KgniM{, 't welk waaïfchynlyk ook niet het v/aare is.  van ANTONIÜS. 5 daarvan her. nodige gebruik te maken. Dan toen kort daarop dit bekken by alle de huisbedienden gezocht wierd, en antoniüs zag, dat zyne vrouw in hevigcn toorn alle de flaven wilde laten pynigcn , bekende hy 't gene hy gedaan had, en verzocht dat zy hem dit mogt vergeven. Deze vrouw was j u l i a , af komftig uit bet genacht der caesars, en die in aan. zien cn eerbaarheid voor geene der vrouwen van dien tyd behoefde onder te doen. De vader van antoniüs gellorven zynde, werd hy door deze zyne moeder opgevoed, die zich in een tweede huweiyk begaf met cornelius lentulus, zynde dezelfde, die, ais medepligtig aan de zamenzweering van catilina, op bevel van ciceuo ter dood is gebragt; en hiervan moet men het begin en de oirzaak van den dode. lyken haat van antoniüs tegen cicero afleiden. Antoniüs gaf voor, dat men zelfs het lyk van lentulus niet had willen terug geven, voor dat zyne moeder de vrouw van] cicero hierom gebeden had. Dan dit voorgeven was baarblykelyk valsch, want aan niemand der genen, die (A 3)  6 ii e t LEVEN toen op bevel van cicero geflraft zyn , is de begravenjs geweigerd. Daar nu antoniüs een zeer fchoon jongeling was, zegt men, dat by, tot zyn ongeluk, in kennis en naauwe vriendfchap geraakte met curio, die, aan den buitenfpoorigiten wellust overgegeven, antoeius, om hem geheel en al tot zynen wil te brengen, tot zuipen en zwelgen, en tot de verkeering met ilechte vrouwen verleidde, en grote zommen gelds deed verkwisten. Langs dezen weg dak deze zich in zware fchulden, veel groter dan hy in die jaren kon goed maken, en bedragende eene zöm van tweehonderd en vyftig talenten, voor welke geheie fchuld curio borg werd. De vader hiervan kennis gekreegen hebbende, iliet antoniüs ten huize uit, die kort daarna zich by clodius voegde, den ónbefchaamdlïcn en ihoodften van alle Gemeentslieden , welken hy in deszelfs fTaatberoerende pogingen de behulpfame hand leende. Dan weidra in dit dolle werk van clodius eenen tegenzin krygende, en ook de ilerke tegenparty van dezen beginnende te vrezen, verliet hy Italië en ging naar  van ANTONIÜS. 7 naar Griekenland, waar hy zynen tyd besteedde aan lichaamsoefeningen , die voor eenen krygsman nodig zyn, en aan oefeningen van welfprekendheid. Ten aanzien van deze laatstgenoemde hield hy zich aan den Afiatifchen ftyl, welke destyds het meest behaagde, en ook de meeste overeenkomst had met zyne geaardheid en zeden, zynde winderig en wild, en vol van ydel gezwets en ongeregelde eerzucht. Gabiniqs , een oud - Conful, vervolgens met een leger naar Syrië reizende, zocht hem aan om dien togt mede te doen, doch zulks weigerde hy, ten zy hem een rang wierd gegeven. Daarop tot Overiten over de ruitery aangefteld zynde, trok hy mede derwaards op. Op dezen togt werd hy het eerst afgezonden tegen aristobuï,us, die de Joden in opfland had gebragt, by welke gelegenheid hy het eerst van allen den wal der hoofdvesting beklom, en den vyand uit alle zyne verfchanzingen verdreef. Denzelven vervolgens flag geleverd hebbende , gaf hy met eene kleine magt het veel talryker leger van aristobülus de neerlaag, en hakte het zelve, op weinigen na, geheel in de pan. Aristobülus zelf (A 4) werd  S het L EVEN werd met zynen zoon krygsgevangcn gemaakt. Toen vervolgens gaeinjus zich door PTOLEMiJus , die hem hiervoor tienduizend talenten aanbood, liet overhalen , om gewapenderhand met hem in Egypte te vallen, en hem in zyn ryk te hcrftcllen, weigerden de meeste Bevelhebbers mede te gaan, zodat gabinius huiverig wierd om dien oorlog te ondernemen, fchoon hy zeer bezwaariyk van die tienduizend talenten kon fcheiden. Maar antoniüs, naar grote ondernemingen hakende, en begeerig om ptolemteus, die zyne hulp verzocht, aan zich te verpligten, haalde door fterke drangredenen gabinius over, en ondernam met hem den togt. Het gene zy het meest van dien oorlog vreesden , was de weg naar Pelufium : deze liep door diep ztind, waar nergens water te vinden was, voorby de plaats, waar het meir Serbonis ontfpringt , wordende door de Egyptenaars het luchtgat van typhon genoemd', doch 't welk inderdaad eene opwelling en ontlasting van de Rode zee fchynt te zyn, die door eene zeer kleine landtong van de Middellandfche zee gefcheiden is. Antoniüs, die met de ruitery werd gezonden, maak-  van ANTONIÜS. 9 ftaaktg zich niet* alleen meester van de engten , maar bemagtigde ook Pclufinm, eene grote ftad, welker bezetting hy krygs' gevangen nam; waardoor hy dus den weg voor het leger veilig maakte, en den Veldheer zekere hoop gaf op de overwinning. Zelfs de vyanden trokken voordeel uit zyne eerzucht: want als ptolem^tjs , terftond by zyne inkomst in Pelufium, door gram. fchap en haat vervoerd, alle de Egyptenaars over den kling wilde laten fpringen, kwam antoniüs tusfehen beiden en hield zulks tegen. In alle de menigvuldige en zware gevechten cn veldflagcn gaf hy niet alleen blyken van groten moed, maar ook van beleid eens bekwamen Veldheers; dit ftraalde byzonder door in een treffen , waarby by den vyand in de rug viel en omringelde, waardoor de overigen, die den vyand van voren aantasteden, de overwinning be. haalden : hiervoor werd hy ook naar verdienftcn beloond en vereerd. Zyn menschlievend gedrag omtrent archelatjs, die gefncuveld was, bleef ook niet verborgen. Hy had voorheen met dezen de rechten van vriendfehap en gastvryheid onderhouden , en thans uit noodzakelykheid den (A 5) oor-  lo 'het LEVEN oorlog tegen hem gevoerd hebbende, liet hy het lyk van den gefneuyelden , zodra het was wedergevonden , met koninglyke ftaatfy begraven. Dit heeft hem by de Alexandryners hoogst geacht , en by het leger boven allen beroemd gemaakt. Daar" by had hy eene gedaante, die geenzins een gemeen perzonaadje aanduidde, en zyn zware baard, breed voorhoofd en haviks-ncus gaven hem een manhaftig voorkomen , 'c welk men vond zeer vele overeenkomst te hebben met de geteekende beeldenisfen en ftandbeelden van hercules. Ook was 'er eene aloude overlevering, volgens welke de antoniussen afftamdcn van hercules, door antéon, eenen zoon van dezen held ; en deze overlevering fcheen hy niet alleen door zyne lichaamsgeftalte, zo als reeds gezegd is, maar ook door zyne kleeding te bevestigen. Want zo dikwyls als hy in het openbaar moest • verfchynen , had hy zynen rok tot aan de dye opgefchort, een groot zwaard op zyde, cn eene nieuwe py daarover. Dan zelfs dat gene, 't welk" anderen in hem tegenftond, zyne fnorkery; zyn fpotten met anderen ; zyn openlyk zwelgen, en dat hy by  van ANTONIÜS. n by elk , dien hy vond eten , ging zitten, en vaak (taande aan dc gemeene zoldaten tafel mede at, maakte hem by het krygs* volk onbegrypelyk gezien en bemind. Ook in 't (tuk van minnaryen wist hy zich behaaglyk te maken en veler gunst te winnen, daar hy anderen in hunnen liefdehandel behulpfaam was , en dulden kon, dac men met zyn zwak in dezen den fpot dreef. Zyn onbekrompen aard, waardoor hy nooit anders dan met volle handen aan de zoldaten en aan zyne vrienden gewoon was te geven , baande hem het eerst den weg tot grote magt, en deed hem daarin iteeds meer en meer toenemen , niettegenitaande zyne ontelbare gebreken, waardoor hy anders zynen invloed zelf fcheen tegen te werken. Ik wil flechts een enkeld voorbeeld van zyne ongemeene milddadigheid aanvoeren. Hy had eens bevolen om aan eenen zyner vrienden tweemaal honderd en vyftig duizend drachmen uittebetalen, welke zom de Romeinen door het woord decies gewoon zyn uittedrukken (c), Zyn Rent- ( het, dat de menfchen door 't ongeluk fterkte genoeg van geest yerkrygen, om te doen 't gene zy erkennen goed te zyn, cn te vermyden, 't gene zy als kwaad befchouwen; integendeel ziet men, dat velen zich dan uit lafhartigheid geheel aan hunne verkeerde hebbelykheden overgeven , en dat dc rede hoe langs hoe meer by hen verzwakt. Zo was het niet geHeld met antoniüs, die in dit geval een treffclyk voorbeeld gaf aan zyne zoldaten, daar hy, aan zo vele weelde en overdaad gewend, zich thands zonder moeite beholp met bedorven water te drinken, en met veldvruchten en worte- • len zynen maaltyd te doen. Zelfs verhaalt men, dat hy en zyn volk, inden overtogt over de Alpen, zich met basten van bomen gevoed, en dieren gegeten hebben, die* nooit te vooren door iemand tot fpys gebruikt waren. Zyn oogmerk was zich te voegen by de legioenen , waarover eepidus het bevel voerde; want lepidus moest als een  van ANTONIÜS. 3? een vriend van antoniüs gerekend worden , als die door hem van cjesars vriendfchap vele voordeden genoten had. Dan daar gekomen zynde , en zich in de nabyheid van lepidus hebbende gelegerd , ontdekte hy niets in 't minfte , waaruit hy vriendelyke gezindheden kon opmaken , waarom hy befloot het uiterfte te wagen. Hy ging destyds met ongekamde hairen en eenen langen baard , dien hy terftond na den ongelukkigen flag had laten groeien. Hierby trok hy nu een morfig kleed aan , en kwam dus tot dicht onder den legerwal van lepibus , waar hy eene redevoering begon te houden. Een groot gedeelte van 'tvolk werd door dit gezicht bewogen, en nog meer door die redevoering geroerd; waarom lepidus, voor de gevolgen hiervan vrezende , de trompetten liet blazen, om te beletten , dat antoniüs verder gehoord wierd. Dan dit vermeerderde het medelyden der zoldaten, die nu door twee afgevaardigden , ljelius en clodius, als hoeren verkleed , geheime onderhandelingen met antoniüs aangingen. Men liet hem zeggen, dat hy maarftouC 4 te-  4© het LEVEN telyk de legerplaats moest aantasten, want dat de meesten van hun gezind waren om zich aan hem over te ge-ven, en , zo hy. di? begeerde, lepidus om hals te brengen. Hy wilde echter niet, dat men aan lepidus de handen zoude 11 aan; doch 's anderendaags in den vroegen morgen Waagde hy het, met zyn leger de rivier ov.rtetrekken. Hy zelf begaf zich het serst te water, en aan de overzyde gekomen zynde, zag hy de zoldaten van lepidus in groten getale de handen naar hem, uitfteken, en den wal floopen. Nadat hy binnen de legerplaats gekomen was, en zich volkomen meester van alles zag, behandelde hy lepidus op de vriendelykfte manier. Hy omhelsde hem , fprak hem aan met den naam van Vader, en, fchoon hy nu inderdaad alle magt in handen had, liet hy hem den tytel en den rang van Opperbevelhebber behouden. Dit gedrag maakte , dat nu ook m u n a, cius plancus hem toeviel , die niet ver vandaar met eene aanzienlyke magt gelegerd was. Op deze wj'ze wederom zeer ver-mpgend geworden zynde , trok hy over de Alpen naar Italië terug, mei zich  an ANTONIÜS. 41 zich voerende zeventien legioenen en tien duizend man ruitery; niet mede gerekend de zes legioenen, die hy tot dekking van Galliën achterliet , onder bevel van v ar 1 u s, zynde een van zyne vrienden en drinkbfoeders, bekend onder den bynaam van Cotylon («), Van nu af liet c/esar cicero, ziende deszelfs vryheialievende oogmerken, geheel en al vaaren, en deed door zyne vrienden by antoniüs aanzoek tot eene wederzydfche bevrediging, Ingevolge hiervan kwamen zy met hun drieën op een klein eiland, in 't midden van eene rivier gelegen, by elkander , waar eene driedaagfche onderhandeling gehouden werd. Over de andere Hukken werden zy het gemakkelyk te zamen eens , en verdeelden onder elkander het gehele gebied , als ware het hup vaderlyk erfgoed geweest. Doch (n) Cicero noemt hem in zyne Philippifche redevoeringen cotyla. De naam is afgeleid va,n het Griekfche Coty/os, beteekenende eene zekere maat vochts, en ook eenen kelk, welke die maat van wyn bevat. C 5  42 set LEVEN Doch hing duurde hec, eer dat zy het eens konden worden omtrent de genen, die van kant gebragt moesten worden, daar elk van hun zyne byzondere vyanden uit den weg geruimd wilde hebben , en zyne vrienden zocht' te redden. Eindelyk kwam men zo ver, dat de betrekkingen van bloedverwantfchapen vriendfehap zwichten moesten voor de wraakzucht; zodat c/esar van het behouden van cicero afzag ten gevalle van antoniüs; deze, ten gevalle van cm sar, zijnen Oom van moeders zyde , lucius cjesar , liet vaaren , en lepidus vryheid bekwam- , om zynen broeder paulus van kant te laten brengen; fchoon anderen zeggen, dat lepidus, op aanhouden van de twee overigen, bewilligd heeft, dat? au lus ter dood ge-, bragt zoude worden. Nooit, dunkt my , is er. affchuwelyker en onmenfehelyker verdrag, dan dit, gefloten; want daar zy den eenen moord om den anderen gaven , vermoordden zy zo wel de genen, die zy afftonden, als die aan hun werden afgeftaan; en de grootfte onrechtvaardigheid pleeg-  van ANTONIÜS. 43 pleegden zy jfcist aan hunne vrienden, welken zy, zonder hen te haten, aan 't verderf overgaven. Het krygsvolk, dat ter beveiliging van ieder hunner hierby tegenwoordig was, begeerde , dat zy dit verdrag ook nog door eene huwelyks-verbindenis zouden {laven, en dat caesar zich in den echt zoude begeven met clodia , eene voordochter van f u l v i a , dc vrouw van a.ntonius. Nadat ook dit, zo wel als het andere , zyn beflag had gekregen, werden 'er driehonderd burgers in den ban verklaard en vermoord. Den vermoorden cicero w7erd, op last van antoniüs, het hoofd afgeflagen, met de rechterhand , waarmede hy de Philippifche redevoeringen gefchreven had. Toen die hem gebragt wierden , befchouwde hy dezelven met uitgelatene vreugde, zodat hy herhaalde reizen fchaterde van lachen. Eindelyk verzadigd Zynde van dit gezicht, liet hy dezelven op de Markt voor de Roftra ten toon Hellen; even als of hy daarmede den doden cicero fmaadheid aandeed, enniec veeleer daardoor zyn eigen geluk hoonde, en  44 het LEVEN en de magt, welke hy had, fchandvlekre. Zyn oom lugius c/ssar, merkende dathy gezocht en vervolgd wierd, nam de toevlugt tot zyne zuster. Deze, toen de moorders niet aflieten, en in hare kamer wilden dringen , ging met uitgefprei, de armen in de deur ftaan, en riep by herhaling: „ Gy zult t. cjes ar niet doden, of gy moet eerst my vermoorden, my die de moeder ben van ten Imperator." Op deze wyze heeft zy baren broeder uit de handen der moordenaars gered en in 't leven behouden. Dit Driemanfchap ondertusfchen was den Romeinen in vele opzichten ondraaglyk; echter viel de haat het meest van allen op antoniüs, die ouder van jaren was dan c je s a r , en magtiger dan lepidus , en die, zo haast hy uit zyne vorige verlegenheid gered was, zich we. der aan de grootiïe ongebondenheid en de" fchandelyklte levenswyze overgaf. De aigemeene verachting, die hy zich hierdoor op den hals haalde , werd nog vergroot door de omllandigheid, dat hy woonde in het huis van pompejus den groten, een man, die niet minder om zyne ma-  Vaü ANTONIÜS. 45 matigheid en om zyne geregelde en bur*gerlyke levenswyze , dan om zyne drie zegepralen, den hoogden eerbied had verworven. Men was hoogst verontwaardigd te zien, dat dit huis veeityds gefloten was voor Overheidsperzonen , Legerhoofden en Gezanten, die op eene onbefchofte wyze voor de deur wierden afgewezen ; terwyl dat zelfde huis opgepropt was met Kluchtfpelers , Goochelaars en dronkene vleiers, aan welken het geld, dat op de geweldigfte en ondraaglykfte wyze den burgeren was afgeperst , balddadig wierd verfpild. Want niet alleen werden de goederen der genen, die men had laten ombrengen , verbeurd verklaard en verkocht, en derzelver nabeflaanden crï vrouwen door valfche betichtingen van het hunne beroofd ; niet alleen werden 'er alle mogelyke belastingen geheven; maar zelfs , toen het bekend was geworden, dat de Vestaalfche Priesteresfen eenige gelden, van vreemdelingen zo wel als van burgers, onder zich in bewaring hadden , maakte men zich ook hiervan metgeweld meester: en daar dit alles nog niee toereikende was om de verkwistingen van  46" set LÉVEN van antoniüs goed te maken, bood ces ar hem aan het zyne met hem te deelen. Zy verdeelden vervolgens ook onder zich het leger, en trokken beiden op naar Macedonië om brutus en c a ssius te beoorlogen, laiendc lepidus meester van de ftad. Dan nadat zy de zee overgeftoken waren , den veldtogt geopend en zich tegenover den vyand gelegerd hadden, in diervoegen dat antoniüs met cassius, en c/esar met brutus te doen had, werd 'er van den kant van c se s a r niets roemruchtigs verricht; antoniüs daarentegen behaalde voordeel op voordeel? en overwinning op overwinning. Reeds in het eerfte gevecht kreeg cse sar van brutus de volkomcne neerlaag, zodat hy uit zyne legerplaats geflagen wierd, en nog ter naauwernood door de vlust den vyand, die hem vervolgde, ontkwam. Doch, zo men zyne eigene dagverhalen geloven moet, zou hy, uit hoofde van eenen droom, dien een zyner vrienden gedroomd had , reeds voor dat het toe een vechten kwam, zyn afgedeinsd f» An- ftf) Dit wordt duidelyker verklaard in het leven'  van ANTONIÜS. 47 Antoniüs daarentegen behaalde overwinning op cassius; fchoon zommigen melden, dat hy by het gevecht zelf niet was tegenwoordig geweest, maar eerst na den flag, toen men reeds bezig was met den vyand te vervolgen, daarby was gekomen. Cassius werd daarop door pindarus, den getrouwften van zyne vrygelatenen, op zyn dringend verzoek en bevel doorfloken; want hy wist niet, dat brutus op zyne party de zege behaald had. Na verloop van eenige dagen werd 'er wederom flag geleverd; en nu werd brutus geflagen, die daarop zich zelf om 't leven bragt. Van deze overwinning kwam genoegfaam al de roem toe aan antoniüs, daar toch cjes ar op dat pas ziek lag. ven van brutus, waar gezegd wordt, dat cjesars lyfarts, Kt. artorius, gedroomd had, dat hem belast wierd cjes ar uit zyne tent te doen brengen, want deze was toen ziek; dathy terllond aan dit bevel gehoorfaamd had, en denzei ven in tyds had doen wegbrengen enz. Dion zegt, dat hy wel by den flag tegenwoordig was, doch zonder wapenen, als iemand die ziek was; Fr. Fert. Men vergelyke valerjus maximu* *.. X. C. 3-  4S het LEVEN kg. By hec lyk van brutus ftaandë,verweet hy dezen, fchoon met gematigd^ heid, den moord van zynen broeder l ucius, dien brutus, oni wraak te nemen over den moord aan Cicero sepleegd, in Macedonië had laten ombrengen. Dan 'er bygevoegd hebbende, dat hy dien moord zyns broeders meer aan Hortensius, dan wel aan brutus,wilde geweten hebben, beval hy, hortensius op het graf van zynen broeder ter dood te brengen, bedekte voorts het lyk vari brutus met zynen eigenen purperen mantel van grote waarde, en gaf aan eenen zyner vrygelatenen lastj om voor deszelfs begrafenis te zorgen. Naderhand vernomen hebbende, dat deze vrygelaten het purperen kleed niet met het lyk verbrand, en een goed deel van 't gene voor de kosten der begrafenis beftemd was, achtergehouden had, liet hy denzelven met den dood ftraflen. Hierop liet c m. sar zich naar Rome overvoeren, terwyl men algemeen van gevoelen was, dat zyne ziekte dodelyk en zyn einde niet ver af was. Antoniüs haalde eerst in alle de Oostelyke • whi  van ANTONIÜS. 49 wingewesten geld op, en kwam toen van daar met een groot leger in Griekenland over: want daar men aan alle de zoldaten hoofd voor hoofd, vyfduizend d;achmen beloofd had , was men wel genoodzaakt nadrukkelyke middelen te gebruiken om geld te krygen en zware belastingen te heffen. Den Grieken was hy du5 in den beginne niet tot last of onaangenaam; vooral daar hy zynen ledigen tyd befteedde om de gezelfchappen van geleerden en de wedfpeien by te wonen, en zich in hunne geheimenisfen liet inwyden ; terwyl hy» billyk was in zyn rechtfpreekcn. Ook ftelde hy 'er Zyn vermaak in, een vriend der Grieken te heten, en byzonder der Athenienzers , wier ftad hy rykclyk begiftigde. Als nu de burgers van Megara, met die van Athenen wedyverende, hem ook iets fraais wilden vertonen , en 'er op gefteld waren, dat hy hun Raadhuis kwam zien, begaf hy zich derwaards; maar, toen hy het gezien had, en gevraagd wierd, hoe.hy dit vond,zeide hy:„ Klein „ en Wrak." Hy liet ook den tempel van apollo pythius opnemen, öm XI. deel. D den™  5® het LEVEN denzelven te vernieuwen, zo als hy den Raad beloofde. Nadat hy vervolgens het bevel over Griekenland in handen van lucius censc-rinus had gelaten , begaf hy zich naar Afia, en raakte daar in 't genot der rykdommen van dat land. Koningen kwamen hier hunne opwachting by hem maken, en Koninginuen deden om ftryd haar best, om door ryke gefchenken en fchitcerende fchoonheid zyne gunst te winnen. Terwyl dus ciESAR te Rome onder den last .van opftandenen oorlogen fchier bezweek, verviel antoniüs, by het genot van rust en vrede, weder geheel, door zyne •heerfchende neiging, tot zyne vorige ongebondene levenswyze. Want van 't oogenbljk af, dat een anaxenor de Cither-fpeler, een xutiius de fluitfpeler, een metrodorus de danfer, en die verdere dartele hoop van Afiatifche vreugdemakers , die in potfen en andere kluchtige invallen de zedenbedervers van dat flag uit Italië verre overtroffen , ingang aan zyn hof gekregen hadden , was 'er geen houden meer aan , en alles volgde dien zelf-  v a n ANTONIÜS. 5? zelfden ftroom. Geheel Aria toch was, even als die ftad, waarvan sophocles fpreekt: q>) — Van wierookdamp vervuld, Vervuld van feestgezang en tevens van geklag. By zyne intrede te Ephefus was hy vergezeld van eene bende vrouwen, en van eene bende mannen en jonge knapen, als Saters en Pans opgefchikt. Overal door de ftad zag men klim-op-kranfen cn tkyrfen overal hoorde men zin- (p) In 'tbegin van zyn Treurfpel eDipus, waarvan wy eene vertaling hebben van BUderdyk. De plaats echter, hier aangehaald, is alleen met verandering van zin op den toeumaligen toeHand van Afia toepasfelijk ; want sophocles befchryft de ftad Theben als in den diepften rouw gedompeld, zo dat de w:jrookdamp en de feestgezangen niet uit vreugde , maar uit hogen nood , om de Goden te verbidden , om hoog wierden gezonden; daar plutarchus hier wil zeggen, dat in Afia gedeeltelyk aanhoudende feesten gevierd wierden ,name!yk door antoniüs en zynen* hofftoet, gedeeltelyk niets dun klagen cn kermen wierd gehoord, teroirzake van de afpersfingen en knevelaryen : dit blykt duidelyk genoeg uit het gene hy hierop, als de verklaring van het gezegde, Iaat volgen. Cl) Staven of fpietfen , met wyngaard-Ioof omD a  $i het LE(VEN zingen en fpelen op luiten en fluiten, waarby antoniüs, onderden naam van bacchus den Vreugdefchenker , den Liefdadigen geroemd werd. En zodanig was hy inderdaad voor zommigen ; maar daarentegen voor anderen een wreedaard en vernieler: want de aanzienlykften des lands fchudde hy uit ten gevalle van eenen hoop deugnieten en vleyers , van welke zommigen op hunne begeerte in de bezittingen gefield werden van lieden, die nog leefden , doch die men voorgaf dood te zyn. Het huis eens burgers van Magnefia fchonk hij aan eenen kok, alleen om dat deze hem eene enkelde maaltyd by uitflek naar zynen fmaak had klaar gemaakt. Toen hy eindelyk eene tweede fchatting van de fleden vorderde , nam hybreas , die als voorfpraak voor de inwoners van Afia het woord voerde, de vryheid, om hem het volgende , geestig .genoeg, en t welk antoniüs wel hooren mogt, tegemoet te voeren: „ Kunt „ gy twee fehattingen in één jaar van „ ons flingerd, zo als in de feeften van bacchus gebruikelyk waren»  van ANTONIÜS. 53 „ ons vorderen, dan kunt gy ons' ook „ twee zomers en twee herfften geven." Dan klemmender en ftouter was de volgende fluitrede , die hy 'er byvoegde: ,, Afia heeft u tweemaal honderdduizend „ talenten opgebragt: zo gy die niet hebt „ ontfangen, dan moet gy die invorderen ,, van de genen, die dezelven ontfangen „ hebben; doch zo gy dezelven werkelyk „ ontfangen hebbende thands niet meer ,, hebt, dan zyn wy verloren." Dit zeggen trof antoniüs geweldig, want hy was van het gene dat 'er omging meestendeels onkundig, niet zoo zeer uit verregaande achteloosheid, als wel uit eenvouwigheid, waardoor hy alles geloofde, wat de zynen hem zeiden. Hy had namelyk in zynen aard zekere onnozelheid ; doch zodra hy ook begreep dat 'er misdaan was, deed hem zulks hartelyk leed , en beleed hy zulks de genen , die het nadeel daarvan geleden hadden. Ook ging hy ruimfchoots te werk in 'tbeloonen en in 't ftraffen; echter zó, dat hy meer de maat fcheen te buiten te gaan in het eerfte, daa in het laatfte. Het beledigende , 't welk 'er in zyne boert en fpotterny was, bragt D 3 zyn  54 het LEVEN zyn eigen geneesmiddel met zich ; want van den anderen kant had men insgelyks vryheid om hem wederkerig te Heken en te befchimp.en, en hy hoorde even gaarne, dat anderen met hem den fpot dreven, als hy vermaak had in anderen te befpotten; doch juist dit zelfde bedorf zyne meeste daden: want daar hy dus niet vermoedde, dat zy, die vryheid hadden om te fpotten, hem in ernftige zaken zouden vleien, werd hy 'igtelyk door den lof, dien men hem toezwaaide, verltrikt. Hy dacht niet, dat zommigen die vrymoedigheid in 't fpreken als een prikkelend middel onder hunne vleiery mengden, om daardoor het laffe en walgelyke van dezelve wegtenemen, wanneer zy onder eenen vrolyken beker, by de vrye taal die zy voerden, te wege bragten, dat hunne toeflemming en goedkeuring in ernftige zaken den fchyn kreeg, als of zy hem niet uit vleiery byvielen, maar door zyn beter doorzicht overtuigd waren. Daar nu zodanig de aard was van antoniüs , kwam de liefde voor cleopatra zyn ongeluk voltooien. Deze liefde , welke vele nog verborgene en fluime- rende  van ANTONIÜS. 55 rende driften in zyne ziel opwekte en op 'thevigst deed ontbranden, wist die weinige overblyffels van verftand en deugd, die 'er nog by hem mogten gevonden worden , geheel te onderdrukken en te verflikken. Zie hier de wyze, waarop hy in dien ftrik gevangen wierd. Gereed ftaande om ten oorlog tegen de Parthers op te trekken, liet hij cleopatra aanzeggen , dat zy in Cilicië by hem moest komen , om zich te verantwoorden tegen de befchuldiging, dat zy de party van cassius in den oorlog met geld en volk aanmerkelyk onderfteund had. D e lli u s , die met dezen last tot haar gezonden was, ziende hare fchoonheid, en bemerkende hoe welfprekend en flim zy was, begreep weldra , dat zulk eene vrouw niets kwaads van antoniüs te vrezen had, maar integendeel alles op hem zoude vermogen. Hy begon derhalven de Egyptifche Vorftin te vleien en aantemoedigen, om, zo als homerus zegt, wel uitgedoscht, zich naar Cilicië te begeven (V) , en (V) Uit deze aanhaling van home rus //. XIV. D 4 l6&  50 het LEVEN en niet bevreesd te zyn voor antoniüs, die de wellevendfte en menschlievendfte Veldheer was van zynen tyd. Zy deels door de redenen van dellius overgehaald , deels uit de proeven, die zy reeds voorheen van hare fchoonheid op cjes ar en op cnjeus, den zoon van pompejus, genomen had, gevolgen trekkende voor het toekomende, twyfelde niet, oir* zy zou antoniüs nog gemakkelyker onderwerpen. Want by den liefdehandel met de twee eerstgenoemden was zy nog jong geweest, cn had toen nog weinig wereldkennisfe opgedaan, daar zy thands op antoniüs los ging in eenen leeftyd, waarin de vrouwen den hoogften trap van fchoonheid bereikt hebbende , tevens tot volle rypheid van verftand zyn gekomen. Zy voorzag zich dan rykelyk van kostbare gefchenken en van geld, en fchikte zich op. met al den pracht, die voor eene vrouw van zo hogen ftaat , en voor zulk eene magtige koningin fcheen te pasfen. Dan It meest 162 et Od. XII. 18. wordt alleen het woord wel uitgedoscht hier toegepast.  van ANTONIÜS. 57 't meest van allen vertrouwde zy • op haren eigen' perfoon en op hare toverachtige bevalligheden ; en dus nam zy, in het volle vertrouwen op de magtige tovermiddelen van hare fchoonheid en bevalligheid, de reis aan. Onderweg ontfing zy, zó van antoniüs, als van deszelfs vrienden, dringende brieven om toch fpoedig overtekomen; doch zich deswegens niet bekreunende, en lachende met die drift, kwam zy, geheel op haar gemak, den Cydnus opvaren, in een vaartuig, welks voortleven van goud, de zeilen van purperftof, en de riemen van zilver waren, die naar de maat van allerlei fpeeltuig geflagen werden. Zy zelve lag onder een met goud geborduurd verhemelte, op het prachtigst uitgedoscht, even als de Godin venus. Jonge knaapjens, in alles gelykende naar de Minnegoden, zo als die op de fchilderyen worden afgebeeld, ftonden aan weêrzyden om haar frisfche lucht aantewaaien ; terwyl een doet van jonge fchoncn, die haar ten diende ftonden, gekleed 'als dc Zee-nymfen en de Godinnen der Bevalligheid, deels by het roer, deels by het wand geplaatst D 5 wa-  58 het LEVEN waren CV). De oevers ademden de liefiykfie geuren van het kostelykfte reukwerk, en krielden van menfchen , die van alle kanten, deels uit de bygelegene plaatfen, deels uit de ftad Q) kwamen toevloeien, om dit fchouwfpel te bezichtigen. Dc Marktplaats werd ook weldra van allen, die zich daar bevonden, verlaten ,. zodat antoniüs ten laatften geheel alleen op zyn rechterftoel daar bleef zitten. Overal yerfpreiddc zich het gerucht, dat venus aan (s) Keurig is deze befchryving in Latynfche dichtmaat naargevolgd door sidronius iiossius El. 2 vs. 9, en in Nederduitfche door onzen jACor. cats; want dat beiden plutarchus gevolgd zyn , en niet hunne befchryving uit eigene vinding voortgebragt, noch ook de een de zyne naar die van den anderen ingericht hebben, dit zal wel niemand, die dezelven vergelijkt, in twyfel trekken, zodat ik moet denken , dat onze beroemde jeron. de bosch aan deze befchryving van plutarchus niet gedacht moet hebben, toen hy in zyne Prysveihandeling over de regelen der Dichtkunde, bl. 128, zeide, niet te kunnen beflisfchen , of cats de zyne naar die van hossius had ingericht , of zyne eigene verbeelding gevolgd ware. (0 De ftad Tarfus, waarde Cydnus middendoorliep.  ' van ANTONIÜS. 59 aan bacchus een dartel bezoek kwam geven, tot heil en zegen van Afia. Dadelyk zond antoniüs iemand tot haat af, om haar ter maaltyd te nodigen. Doch zy Het weerom verzoeken , dat antoniüs by haar ter maaltyd wilde komen; en 'hy , om haar een blyk van zyne infchikkelykheid en goedwilligheid te geven, voldeed aan haar verzoek, en kwam by haar. Hier vond hy eene pracht, die onbcfchryfïyk was, en 't meest van allen verbaasde hem de grote menigte van lichten, welke men zegt dat in zo groot een aantal aan alle kanten het vertrek verlichteden , en op zo velerlei wyzen deels opgehangen, deels op eene andere manier geplaatst, en in .allerlei gedaanten , in 't rond en in 't vierkant gerangfehikt waren , dat dit de heerlykfte van alle vertoningen opleverde, die men immer zien konde. 's Anderendaags onthaalde antoniüs haar op zyne beurt, en deed zyn best om haar in pracht en fmaak te overtreffen, dan daar hy in beiden verre tekort fchoot, was hy zelf de eerde, die met zyne armhartige ficraaden en ellendigen fmaak den fpot dreef. Ook zelfs in de fpotternyen van  60 het LEVEN van antoniüs ontdekte cleopatra den zoldaat en den man van eenen gemeenen fmaak, en in hare antwoorden op dezelven fpaarde zy hem niet , maar veroorloofde zich zelve de grootfte vrijheid: want hare fchoonheid op zich zelve was, naar men zegt, niet zo alles overtreffende , dat men op het eerfte gezicht daarvan verrukt wierd, doch haar omgang had een onweerflaanbaar vermogen om iemand intenemen, en hare fchoonheid, in vereeniging met hare lieftaligheid en aanvallige manieren, miste niet de ziel van den aanfchouwer te wonden. Daarby had zy eene by uitflek lieflyke ftem, en eene tong, die even als een veelfnaarig fpeeituig , eiken rongval, dien zy maar wilde, volmaakt wist voorttebrengen, zodat zy zelden eenen tolk gebruikte om met lieden van andere landen te fpreken, maar de meesten in hunne eigene taal zelve beantwoordde, zo als den Ethiopiers, Troglodyten , Hebreeuwen, Arabieren, Syriers, Meders, Parthers; en behalven deze verflond zy nog vele andere talen: daar de Koningen, die vóór haar op den Egyptifchen troon gezeten hadden , naauwlyks dc Egyptifche taal g°e4  vam ANTONIÜS. 61 goed hadden kunnen leeren, en zommigen zelfs het Macedonisch, hunne moedertaal, vergeten hadden. Zy had dan nu antoniüs weldra zo geheel en al weggefleept, dat hy, terwyl zyne echtgenoot fulvia te Rome voor zyne belangen tegen cjes ar de wapenen had opgevat, terwyl het leger derParthers, waarover de Veld-overften des Konings het bevel aan labienus had opgedragen, in Mefopotamië ftond, en dreigde in Syrië te vallen, zich het overhalen om met haar naar Alexandrië te gaan, en daar als een jonge leegloper in wellust en verma• ken het kostelykfte van alle dingen, zo als antiphon zegt, den tyd verfpilde. Zy hadden onder zich eenen levenstrant, dien zy het leven van Amimetobeën noemden (V), dagelyks elkander vergastende, waarby ongclooflyke zommen gelds verfpild werden. De Geneesheer philotas van Amphisfus verhaalde aan mynen grootvader lamprias, dat hy destyds ftudeerde te Alexandrië, en kennis gemaakt hebbende 00. Amimetohoeos betekent iemand, die een onnavolgbaar leven leidt.  6a het LEVEN de met eenen van de koks van 't hof, zich als een jong mensch door denzelven had laten overhalen om de pracht en toeftel van zodanig eene maaltyd eens te gaan zien. In de keuken gebragt zynde, zag hy, onder de ontelbare andere gerechten, die daar klaar gemaakt werden, agt wilde zwynen braden; waarop hy-zyne grote verwondering te kennen gaf , dat 'er zulk eene menigte gasten fchenen verwacht te worden. Toen begon de Kok te lachen, en zeide, dat 'er niet vele gasten wierden verwacht; niet meer dan twaalf of daaromtrent; maar dat 'er van alles fteeds verfche voorraad moest zyn, die wel ras bedorf O). Want het kon vaak gebeuren, dat antoniüs op itaanden voet aangerecht wilde hebben, en een oogenblik daarna, wanneer hem zulks in den zin kwam, het weer liet afzeggen , het zy om dat hy drinken wilde, of dat hy ineenge, fprek was ingewikkeld geworden; en daarom, zeide hy, werden 'er niet één, maar meer (v) Wy kunnen niet anders zien , of dit moet de zin der woordeu zyn , onderfleld zynde, dat de Tekst zuiver is.  van ANTONIÜS. 63 meer maaltyden te gelyk gereed gemaakt, dewyl hec moeilyk was te raden, wanneer 'er gegeten zoude worden. De zelfde ph'ilotas verhaalde ook nog, dat hy vervolgens onder de opwachters was geweest van den oudden zoon van antoniüs , dien hy by fulvia verwekt had (V), en dat hy dus van tyd tot tyd daar met de overige vrienden van den jongen antoniüs te gast ging, wanneer hy niet by zynen vader at. By zulk eene gelegenheid had hy eens zekeren fnorkenden Geneesmeester, die door zyn gezwets het gehele gezelfchap verveelde, den mond gefnoerd met de volgende valfche iluitrede: „ Aan iemand, die eene zekere zoort van 5, koorts heeft , moet men koud water „ geven: elk nu, die de koorts heeft, „ heeft eene zekere zoort van koorts: „ derhal ven moet men elk, die de koorts „ heeft, koud water geven." Hierdoor was de fnorkcr dermate verbluft , dat hy geen woord had intebrengen ; 't welk den jongen antoniüs zo wel geviel, dat hy haftelyk daarover lachte, en daarop te- (w) De'naam van deze zoon was AUTYitps.  H het LEVEN gen pniLOTAs zeide: „ ik fchenk u a'f,i les wat daar ftaat," wyzende op eene fchenktafel, die vol ftond met de kostbaarfte bekers. Deze nu had wel die goédbeid met dankzegging aangenomen, doch niets minder gedacht, dan dat zulk een jonge knaap de magt had om zulke kostbare gefchenken te doen: dan kort daarop' was een der flaven by hem gekomen met die bekers, gepakt in eene kist, hem ver-* zoekende, dat hy zyn zegel daarop wildezetten. Toen hy dit weigerde , en het gefchenk niet durfde aannemen, werd hem te gemoet. gevoerd: Cr) „ wel gij onnozele j „ wat maakt gy zwaarigheid dit aantenett men? weet gy niet, dat de gene, dia „ u dit geeft, de zoon van antoniüs is^ (V) In bet oorfpronglyke wordt niet volkomen duidelyk te kennen gegeven, of dit antwoord door den flaaf, of door den jongen antoniüs zelveri gegeven wierd. Reiske fielt bet laatstgenoemde, maar ons. komt het eerfte waarfchynlyker voor, zo om het gehee'e beloop des verhaals , en den inhoud van het antwoord zelf, als byzonder, om dat 'er in 'tvervolg niet gezegd wordt myn vader, maar de vader. Op deze wyze zou de zoon zich, on» zes bedunkens, niet hebben uitgedruk t  van ANTONIÜS. 6$ 4, is, die, wanneer hy wil, in ftaat is, „ u dezelven in goud te geven? Evenwel „ zou ik u raden , de waarde hiervoor in „ geld van my te nemen, want het zou „ kunnen gebeuren, dat de vader eenige „ van dezelven , die oud zyn , en uit „ hoofde van de kunst eene ongemeene „ waarde hebben, begeerde voor zich te „ houden." Dit, zeide myn grootvader, had hy philotas meermalen hooren vernaaien. cl eo patra nu, dieniet flechts, als v l a t o, vierderlei, maar veel meer manieren van vleiery kende (a~) wist antoniüs, 't zy dat hij ernftige zaken behandelde, of dat hy zich ging verlustigen , altoos met het een of ander nieuw vermaak en met nieuwe aardigheden voor te komen en hem daardoor naar haren wil te ftuuren. Nacht noch dag verliet zy hem: zy dobbelde met hem, dronk met hem, ging met hem op de jacht, en was als aanfchouwfter tegenwoordig, wanneer hy (a) De Schryver doelt hier op eene plaats uit den Gorgias van plato, waar hy eerst de menfchen in vier zoorteu hebbende verdeeld, ook de vleiery tot vier zoorten tracht te brengen. XI. deel. (e)  66 het LEVEN hy zich in den wapenhandel oefende* Wanner hy 's nachts langs flrraat liep, en voor de deuren en venfters der burgers den. genen die 'er binnen waren, fpotredenen toewierp, flenterde zy fteeds met hem, zynde dan als eene gemeene dienstmaagd verkleed , gelyk hy zelf ook 'ér zyn werk van maakte , om zich zo gemeen te verkleeden, waardoor hy telkens met fcheldwoorden , en niet zelden met een pak dagen beladen te rug kwam. Schoon hy, nu deswegen by velen in 't oog liep: vonden de Alesandryners immer vermaak in zyne kluchten, en beandwoordden dezelven ganschlyk niet ongepast en onaardig , wanneer zy lachende zeiden, dat hy ten aanzien van de Romeinen de rol uit een Treurfpel maar ten hunnen opzichte de rol uit een Blyfpel fpeelde. Veel van zyne kluchten te vertellen , zou laf en verveelend zyn: ik noem dus Hechts dijt eene. Op zekeren tyd, wanneer hy hengelde en niets vong , 't welk hem te meer verdroot , om dat cleopatra daarby tegenwoordig was, gelastte hy aan de visfehers, dat zy heimelyk van de visfchen , die reeds gevangen waren , aan  van ANTONIÜS. 6; zynen hoek zouden fiaaii; dan, nadat hy op die wyze twee- of driemaal eenen visch had opgehaald, merkte cleopatra de vond, en, terwyl zy veinsde , zich over de gelukkige vangst te verwonderen , vertelde zy het aan hare vrienden, die zy tegen den volgenden degver? zocht, om eene andere klucht te zien. Toen men nu in grotert getale zich in fchuiten had begeven, en antoniüs zynen hengel in 't water had gelaten, beval zy iemand van hare onderhoorigen knaphandig onder water te gaan, en naar deri hoek te zwemmen om eenen gezouten visch uit Pontus daar aan vast tc maken» Antoniüs, in den waan zynde, dac hy beet had, haalde op; en nu, gelyk men begrypen kan, ontftond 'er een luid gelach. „ Koorn, Generaal," zeide toen cleopatra, „ laat den hengel voor ons, ,, Koningen van Pharus en Canopus; gy „ moet deden , koningen en landen vangen. Terwyl hy dus den tyd in kinderachtig Vermaak en brooddronkenheid verfpilde ? Werden hem twee onaangename tydingen aangebragt; eene uit Rome, behelzende, dat zyn broeder lucius en fulvia CE $o zr  63 het LEVEN zyne echtgenoot, na eerst onderling ver* deeld te zyn geweest, vervolgens de wa-penen tegen cisar hadden opgevat, maar volkomen geflagen en met verlies" van alles uit Italië gevlugt waren: de andere tyding, die geenzins troostelyker was, meldde, dat labienus, zich aan 't hoofd van de Parthers gefield hebbende, geheel Afia, van den Eufraat en van Syrië af tot aan Lydië en Jonië toe, vermeesterde. Op deze tydingen met moeite als uit den flaap en uit de bedwelming der dronkenfchap ontwaakt geworden , trok hy op, om den Parthers het hoofd te bieden, en kwam tot aan Fenicië. D/an hier brieven vol van jammerklagten van f ul vi a ontvangen hebbende , keerde hy met tweehonderd fchepen naar Italië terug. Maar onderweg ontmoetede hy van zyne gevlugte vrienden, van welken hy vernam , dat fulvia dien oorlog had begonnen, .deels omdat zy woelziek en ondernemend van aard was , deels omdat zy hoopte, antoniüs van cleopatra te zullen aftrekken,indien 'er in Italië iets te doen kwam. Dan , gelukkig, kwam ïulvia, op reis zynde naar haren gemaal ,  van ANTONIÜS. f9 maal, te Sicycm aan eene ziekte te derven, en dit gaf aanleiding, dat hy zo veel te gemakkelyker weder met ces ar, bevredigd wierd. Want toen hy in Italië was aangeland, en caesar duidelyk genoeg liet blyken, niet op hem vertoornd te zyn, terwyl hy van zynen kant al hetgene 'er ten zynen lasten was op rekening van fulvia Helde , werden alle verdere woordenwisfelingen hierover door hunne wederzydfche vrienden gefluit, zy weder met elkander verzoend, en het gehele gebied werd tusfehen hen beiden verdeeld. De Jonifche zee tot grensfcheiding bepaald zynde , kreeg antoniüs het gebied over het Oosten, c msar over het Westen, en Africa werd aan lepidus overgelaten. Daar zy zelve niet verkozen, het Confulfchap te bekleeden , gaven zy dit beurtelings aan hunne vrienden. Dit dus tot onderling genoegen gefchikt zynde, zocht men zich door eenig onderpand naauwer te vereenigen, en hierin ftond het geval hun ten dienfte. Caesar bad eene zuster, ouder dan hy, doch die niet van dezelfde moeder E 3 was:  fo het LEVEN was: want zy was uit ancharia, en hy uit attia , eene latere vrouwe , geboren. Hy maakte by uitftek veel werks van die zuster , die algemeen als eene vrouw van zeldzaame talenten bekend ftond. Zy was weduwe van cajus marcellus, die kort te voren overleden was. A nt o n i u s werd nu ook, door het overlyden van fulvia, geacht Weduwenaar te zijn; en hy zelf ontveinsde wel niet zynen minnehandel met cleopatra, doch erkende echter deze niet als zyne wettige vrouw; zynde dit het eenige, waarin zyn verftand nog met zyne liefde voor die Egyptifche Vorftin in tegenfpraak ftond. Allen drongen ten fterkften op dit huweiyk aan, hopende, dat ©ctavia, uitftekende fchoonheid met deftigheid en verftand paarende, wanneer zy door het huweiyk met antoniüs verbonden zoude zyn, en, gelyk men van zulk eene vrouw verwachten mogt, zyne liefde zoude bezitten, in alles beider heil en onderlinge vriendfehap kon bewerken. Na dat dan ook zy beiden hierin toegeftemd hadden, gingen zy naar Rome, om het huweiyk met o ctavia,  van ANTONIÜS. 71 te voltrekken. Volgens de wet mogt zy wel niet eer, dan tien maanden na den dood van haaren echtgenoot, zich weder In 't huweiyk begeven, doch door een befluit van den Raad werd haar de nog overige tyd kwyt gefcholden. Sextus Pompejus was thans meester van Sicilië, die Italië met ftroperyen afliep, en met een groot aantal rooffchepen, waarover menas, een bekende zcefchuimer, en men^crates het bevel voerden , de gehele zee onveilig maakte. Dan, daar deze, zo het fcheen, welgezind was omtrent antoniüs, wiens moeder hy, te gelyk met fulvia, op derzelver vlugt gunstig had ingenomen , befloot men, zich ook met dezen te verdragen, Men kwam dan tot een mondgefprek by een, aan de punt van kaap Mifenum, op den dyk, die daar in zee uitloopt. Pompejus had by zich zyne vloot, terwyl antoniüs en caesar. door hunne legers gefterkt waren. Nadat men het verdrag had getroffen, volgens 't welk pompejus Sardinië en Sicilië zoude behouden, mids dat hy de zee fchoon maakte van zeefchuimers, en eenen E 4 be-  71 het LEVEN bepaalden voorraad van koorn naar Rome zond, nodigden zy elkander te gast. Hec lot beiliste, dat pompejus het eerst eenen maaltyd zoude geven. Toen nu antoniüs vraagde, waar die maaltyd gehouden zouden worden, zeide de ander: „ hier;" wyzende op het Admiraalfchip, met zes ryen roeibanken; „ want," voegde hy er by, „ dit is het eenigfte ,, vaderlyke huis, dat aan pompejus is „ overgelaten."(£) Dit andwoord was een fteek voor antoniüs, die het huis van den ouden pompejus in bezit genomen had. Het fchip voor zyne ankers gelegd, en van Kaap Mifenum eene brug deiwaard geflagen zynde, ontfing hy hem met groote vriendelykheid. Te midden van den maaltyd, terwyl men druk bezig was (b) Volgens andere Schryvers was het antwoord van pompejus in Carinis: nu betekent Carina den bodem van een fchip, maar Carina was ook de naam van de Wyk te Rome, waar bet huis van pompejus den grooten ftond, 't welk antoniüs thands in bezit had; dus was dit eene aardige woordfpeling.  van ANTONIÜS. 73 was mee fchimpfcheuten te geven op cleopatra en antoniüs, kwam de zeerover menas by pompejus, en luisterde hem, zonder . dat het van iemand anders gehoord wierd, in het oor: „ wat dunkt u , dat ik de ankers „ liet kappen, en u dus meester maakte „ niet alleen van Sicilië en Sardinië, maar „ van het gehele Romeinfche gebied ? " Pompejus, zich eene korte poos hierop bedacht hebbende, gaf hem ten andwoord: „ dit had gy moeten doen, me„ nas, zonder het my vooraf te vraa„ gen; maar nu moeten wy ons, met „ het gene wy hebben, te vrede hou„ den, want eeden breeken, is myne „ gewoonte niet." Nadat hy vervolgens beurdings door de anderen ter maaltyd was onthaald, keerde hy van daar naar Sicilië terug. Na dit gefloten verdrag zond antoniüs ventidius vooruit naar Afia, om den verderen voortgang der Parthers te fluiten. Hy zelf liet zich, ten gevalle van cesar, tot Priester van juliüs cjes ar aannemen, en voorts werden alle gewigtige zaken, die den ftaat betrof(E 5) frn,  M het LEVEN ten, met gemeen overleg en in 't vriendeiyke, door deze beiden gefchikt: maar zo dikwyls zy in kortswyl over het een en ander met elkander ftreden , werd antoniüs, die altoos daarin voor casar moest onderdoen, telkens gemelyk en misnoegd. Hy had by zig zekeren Egyptifchen waarzegger, die uit het geboorte-uur der menfehen geluk of ongeJuk voorfpelde. Deze, 't zy om cleojpatra te vleien, of om dat het in der daad zo was, gaf onbewimpeld aan antoniüs te verdaan, dat zyn geluk, hoe groot en fchitterend ook, door dat van cm sar verduisterd wierd, en ried hem, Zich zo verre hy maar kon , van dien jongeling te verwyderen. „ Uw geest," Zeide hy, „ vreest den zynen, dezelve is moedig en fier, wanneer hy alleen is, „ maar in tegenwoordigheid van den an,i deren buigt hy zich neder, en wordt „ klein." En in der daad, men zag door het geen dagelyks gebeurde, het zeggen van den Egyptenaar bevestigd. Want men verhaalt, dat, zo vaak zy te zamen Hit kortswyl over een of ander het lot «fokken, of met de dobbelfteenen fpeel- den,  van ANTONIÜS. 75 den , antoniüs hec immer verloor, Nimmer lieten zy haanen, of kwartels, die daarop afgerichc waren , gnes elkander vechten, of die van cjes ar behaalden de overwinning. Dit maakte a ntonius mismoedig, zonder dat hy zulks liet bïyken; en, daar hy meer en meer in het geloof aan den Egyptifehea waarzegger bevestigd wierd , ftelde hy zyne goederen onder bewaaring van c JEt sar, en vertrok uit Italië. Octavia nam hy tot in Griekenland met zich , hebbende reeds eenen zoon by haar gewonnen. Te Athenen, waar hy overwinterde, kreeg hy tyding van de eerfte voordeden, door ventidius behaald. Deze had de Parthers geflagen, en pharnap at es, den dapperften bevelhebber van h e r o d e s van kant gemaakt, (c) Deswegens gaf hy eenen feestmaaltyd aan de Grieken en fpeelen , waarin lichaamsoefeningen vertoond werden, aan de bureers van Athenen; waar by hy zelf het opCO Voor Herodes wil Xylander gelezen hebben Orodes, hoedanig deze naam der Paithifche Voruen gewoonlyker gefpeld wordt,  7 & het LEVEN , oppertoezicht op zich nam. Ten dien einde liet hy zyne eereteekenen'van Opperveldheer te huis, kwam ten voorfchyn in eenen mantel en in muilen, met ftokken in de hand , zo als de Opzienders der Gymnafiën gewoon waren te voeren , (d) en fcheidde, wanneer het genoeg was, de vechtende jonge knapen zelf van elkander. Toen hy nu ten oorlog zoude uittrekken, zettede hy eene krans van den heiligen olyfboom op, en volgens cene godfpraak, hem gegeven, vulde hy een kruikje met water uit de Klepfydra (e) en nam dit . Cd) Reiske werpt het woord uit den Tekst; en dan zal de zin zyn, niet dat hy met ftokken, zo als de opzieners der Gymnafiën voerden, voorzien is geweest, maar blotelyk, dat hy met de Gymnafiarchen of Opzieners dervvaards ging. Indien het woord /«/3^y echt is zal men voor yvpmv.upxuv eene andere lezing, namelyk yvpvatr, cipxtxw moeten aanneemen, zo als bijane oordeelt, dat gefchieden moet, en ons ook waarfchynlyk voorkomt, waarom wy ook onze vertaaling hier naar hebben ingericht. (O Ckpfydra is de naam van een werktuig, 't welk door middel van water het verloop van 'den lyd aanwyst, hierin overeenkomende metonze zand- lo-  van ANTONIÜS. 77 dit mede op reis. Inmiddels werd pacorus , de zoon van den Parthifchen koning, die met een magtig leger van Parthers weder in Syrië kwam vallen, in een hoofdtreffen tegen ventidius in Cyrresthica geheel en al geflagen, waarby onder een onnoemlyk aantal Parthers p acorus zelf byna de -eerde fneuvelde. Deze veldtogt, die een van de roemruchtigfte is geweest, wreekte ten vollende neerlaag, voor henen onder crassus geleden, en noodzaakte de Parthers, na in drie opeenvolgende gevechten geflagen te zyn , binnen Medië en Mefopotamië te rug te trekken. Ventidius durfde de vlugtende Parthers niet verder vervolgen , uit vrees van daar door den nyd van antoniüs gaande te maaken; doch hy keerde zich tegen de genen, die afgevallen waren, bragt dezelven onder, en belegerde den Komageenfchen Vorst antiochus binnen de ftad Samofaten. Dan toen deze hern lopers. Doch dit was ook de eige naam eener bron, op den burg te Athenen, omdat zy beurteling water uitliet, en weder ontfiug, even als de gemelde werktuigen. Xyfandcr,  fi het LEVEN hem duizend talenten aanbood, met Volkomene onderwerping aan 't geene hem door antoniüs zoude worden voorgefchreven , wees hy hem naar a nt o n i u s zeiven , als die vast naderde om te beletten, dat ventidius geenen vrede floot met antiochus, willende ten minden, dat dit eene op zyne rekening wierd gefield, en ventidius niet van alles alleen de fchuld zoude hebben. Daar echter, het beleg langduurig wierd , en de belegerden , de voorflagen tot vrede verworpen ziende, wanhopigen tegenweer boden , begon antoniüs, daar hy niets vorderde, fchaamte cn berouw te gevoelen, en liet zich thans met drie honderd talenten vergenoegen , waar voor hy aan anti qchus den vrede tocftond. Vervolgens liet hy ventidius, na hem volgends verdiende beloond te hebben, naar Rome vertrekken, om de eer van den zegepraal te genieten. Deeze is tot dus verre de eenigfte Romein, die over de Parthers gezegepraald heeft, zynde een man van geringe geboorte , doch die door de vriendfehap van antoniüs in de gele-  van ANTONIÜS. 75 tegenheid gefield zynde om grote daaden te verrichten , daarvan zo wel gebruik maakte, dat hy 't gene algemeen van cesar en antoniüs gezegd wierd , volkomen bevestigde , namelyk , dat zy den voorfpoed hunner wapenen meer aan anderen, dan aan zich zeiven te danken hadden. Want, behalven ventidius, maakte ook sosius een ander krygsoverfte van antoniüs, grote voortgangen in Syrië , en canidius, dien hy omftreeks Armenië gelaten had , vermeesterde niet alleen dit gewest, maar onderwierp ook de Koningen der Iberiërs enAÏbaanen, en drong door tot aan den Caucafus. Door dit een en ander kregen de Barbaren meer en meer een hoogen dunk van de magt van antoniüs". Dan vervolgens, door inblazingen van anderen weder geweldig tegen cjes ar. verbitterd geworden zynde, dak hy met driehonderd fchepen naar Italië over. Daar nu die van Brundufium zyne vloot niet wilden laten binnenlopen, ftak hy af naar Tarentum. Vanhier liet hy octavïa, die hem uit Griekenland gevolgd was, op iiare bede tot haren broeder vertrekken, ter-  Be het LEVEN terwyl zy thands zwanger was, en reed* eene tweede dochter by hem had. • Zy kwam cjes ar op weg te gemoet, en hem, in tegenwoordigheid van zyne twee vrienden, a grip pa en mjecenas aanfprekende , boezemde zy bittere klagten voor hem uit, en bad hem vuuriglyk, niet te gedoogen, dat zy van de gelukkigfte vrouw de allerellendigfte wierd. Nu, zeide zy, zag ieder een hoog by haar op, uit hoofde van haar naauwe betrekking tot twee Imperators, van welke de een haar gemaal, en de ander haar broeder was: maar, byaldien thands de flechtfte party gekozen wierd, en de oorlog tusfehen hen beiden uitborst, zou wel het noodlot beflisfen, wie de overwinnaar en wie de overwonnen zyn zoude , doch hoedanig ook de uitflag daarvan ware, zy moest altoos daarby ongelukkig worden. Het gelukt haar cjesar hierdoor te vermurwen , die dus met vredelievende gezindheden te Tarentum aankwam. En hier opende zich nu voor de omflanders een verrukkelyk tooneel : aan de eene zyde een magtig leger in volle rust, aan de andere zyde eene talryke vloot, vreedzaam  van ANTONIÜS. kaam voor anker liggende ■, en beider Vrienden van wederzyden elkander te gemoet gaande en omhelzende. Antoniüs onthaalde cjes ar het eerst, die ten gevalle van zyne zuster deze eer wei wilde afftaam Na dat men vervolgens overeenkomen wasj dat c je sar aanANTO* nius twêe legioenen zoude geven tot den Oorlog tegen de Parthersen dat antoniüs honderd fchepen met koperen nebben aan cjes ar zoude geven, verworf octavia nog boven dien vart haren man twintig Myoparonett vóór ha*, ren broeder, en van dezen duizend krygsknechten voor haren man-. Op deze wy«e van elkander gefcheiden zynde, maakte cJEsARj die het oog had op Sicilië, dadelyk het ontwerp, om pompejus te beoorlogen, terwyl antoniüs, na dat hy octavia met haare eigene kinders en met zyne voorkinders uit fulvia aan de befcherming van cjes ar had opgedragen, weder haar Afia overftak; Dan het grote kwaad , dat een tydlang gefluimerd had =, (ƒ) te weten de liefde Voor (ƒ) Het koctmt my mét reiske waarfcliynlyk XI. deel* (F) voorj  Sa het LEVEN voor cleopatra, door wysheids-ltem, zo 't fcheen, gezust en in. flaap gewiegd, ontwaakte, zodra antoniüs in de nabyheid van Syrië kwam , met nieuwe kracht en woede, zo dat hy eindelyk, even als plato zegt van dat gedeelte der ziel, 't welk zich tegen het juk verzet (g) aan deugd en wysheid den fchop gevende, fontejus capito afzond, om cleopatra aftehalen en naar Syrië te brengen. De gunstbewyzen en gefchenken, die zy hier van hem ontfing, waren niet weinig noch gering; hy fchonk haar Fenicië, Célefyrië, Cyprus, en een groot ge. voor, dat plutarchus hier, zo ais hy dikwyls gewoon is, een Jambisch vers van den een' of ander' Toneeldichter by toepasfmg gebruikt. (g) De Schryver bedoelt eene plaats uit den Phadrus van plato, waar de ziel vergeleken wordt by eenen gevlengelden wagen, met twee paarden befpannen, waarvan het eene wild en onhandelbaar is, het andere mak en wel te beftuuren; door het wyze verftaat hy de driften en begeerten, en door het andere dat betere gedeelte der ziel, dat zich door den voerman, die hier de Rede is, laat leiden,  van Antoniüs. 83 gedeelte van Judaea van waar de balfem komt, en van Arabia Nabatrea alles wat naar den kant des Oceaans gelegen is» Dit wegfchenken van landen belgde de Romeinen geweldig. Dan gaf hy nog aan velen, die in geene heerfchappy waren, magtige Vorftendommen enKoningryken, terwyl hy vele Koningen van hunne ryken beroofde. Dit laatfte ondervond antigonus Koning van Judsa, dienhy daarenboven openlyk deed onthalzen; daar nimmer te vooren aan eenen Koning zo* danige ftraf was uitgeoefend geweest. Doch niets was den Romeinen ondraaglyker, dan de fchande, die hun werd aangedaan door de eerbewyzingen , waarmede hy cleopatra overlaadde; ten \velker aanzien hy zyne fchuld nog daar' door verzwaarde, dat hy tweelingen,zoon en dochter , by haar had verwekt, van welken hy den zoon, alexander, en de dochter cleopatra had genoemd, en den eenen toegenaamd Zon, de andere Maan. Echter wist hy zelfs aan de fchande den fchyn van roem te geven, zeggende, dat de grootheid van 't gebied der ftomei* nen moest blyken niet zo zeer uit hec (F geen  84 het LEVEN gene zy aanwonnen, als uit het gene zy wegfchonken, en dat het verwekken van kinderen en opvolgers van een aantal koningen moest ftrekken, om den adel van hun geflacht meer en meer uittebreiden; dat op die zelfde wyze de ftamvader van zyn eigen geflagt gefproten was uit h e rcules, daar die held de voortplanting van zyn geflagt niet op de vruchtbaarheid van eene enkelde vrouw had laten aankomen, of de huwelykswetten van solon en deszeis bepalingen omtrent het verwekken van kinderen gevreesd had, maar liever de vermeerdering van zyne nakomelingfchap en het voortbrengen van nieuwe takken aan de Natuur had overgelaten. Nadat phraortf-s Qi) zynen vader her odes gedood, en zich meester van deszelfs ryk gemaakt had, onttrokken zich zeer vele Parthers door de vlugt aan zyne heerfchappy; onder anderen m o n m s e s , een aanzienlyk en vermogend man , die zyne toevlugt tot antoniüs kwam nemen. By andere Schryvers wordt hy Phraates genoemd ; of'nu p lutarchus , dan deszelfs affchryvers zich hier vergist hebben,fehynttwyfelachtig.  van ANTONIÜS. 85 rnen. Deze den toefland van monjeses by dien van themistocles vergelykende, en zich zeiven in vermogen en edelmoedigheid gelyk Hellende met de Perfiaanfche koningen, befchonk denzelven met drie Heden, Larisfa, Arethufa en Hierapolis , welke laatHe voorheen Bambyce genaamd werd. Doch toen de koning der Parthers aan mon/eses vergiffenis en vriendfchap had laten aanbieden, liet a ntonius dezen gewillig vertrekken, hopende phraortes te verfchalkcn, als met wien hy vrede wilde maken, doch eifchende, dat dc vaandels, die onder crassus veroverd waren, en de krygsgevangencn, die men nog in handen had, terug gegeven wierden. Hy zelf, cleopatra weder naar Egypte hebbende laten vertrek' ken, trok op naar Arabië en Armenië , waar hy, zyne overige krygsmagt verzameld en zich verfterkt hebbende door de hulpbenden der koningen, die zyne vrienden waren, (zynde niet weinigen in getal, onder welke de Armenflche koning artavasdes, de magtigfle van allen, hem zesduizend ruiters en zevenduizend voetkech(F 3) ten  86 het LEVEN ten (2) byettede), zyn leger de monfte-* ring liet ondergaan. Het zelve werd be-< vonden te beilaan uit zestig duizend man voetvolk, alle Romeinen, benevens tien duizend ruiters, deels Spanjaarden, deels Galliërs, die tot het Romeinfche leger gerekend werden te behooren, Hierby kwaden nog van andere Natiën dertig duizend man, medegerekend het paardevolk en de ligtgewapende benden, Nogthans zegt men, dat al die toeftel en die geheele legermagt, die zelfs den Indianen aan gene zyde van Bactra fchrik kon aanjagen, en geheel Afia doen beeven, voor hem nutteloos was, ter oorzake van cleopatra; want dat hy, zich haastende om in gezelfchap van deze den winter te kunnen doorbrengen, den veldtogt opende voor dat het nog tyd was, en in alles zonder orde te werk ging, daar hy niet recht by zyne Zinnen was, maar, door minnedranken of tovermiddelen bedwelmd, (leeds hunkerde naar OD De grote onevenredigheid tusfehen het voet-! yolk en de ruitery geeft gegrond vermoeden, dat hier in het uitdrukken van het getal, een mijJl^ig is begaan»  van ANTONIÜS. 87 naar hare tegenwoordigheid, en altoos meer bedacht was om ten fpoedigften weder by haar te komen, dan om den vyand te overwinnen. In de eerfte plaats, daar hy in Armenië had moeten overwinteren, om rustteverfchaffen aan zyn leger 't welk door eenen togt van agtduizend ftadien was afgemat, en, voor dat hy dc Parthers noodzaakte, hunne winterkwartieren te verlaten, liever in 't begin van H voorjaar Medië had behoren te bemagtigen, kon hy zo lang niet wachten, maar trok dadelyk op, latende Armenië te linkerhand liggen, en viel in de landpalen van Atropatene, welken hy verwoestte. Ten anderen, daar hem een trein van het nodige belegeringstuig op drie honderd wagens volgde, waaronder een ftormram van tagtig voeten lengte; en daar niets van dat alles, zo het kwam te breken, tydig genoeg herfteld kon worden , omdat dit oppcrgedeelte van Afia geen hout opleverde van genoegfame lengte of fterkte, haastede hy zich Hechts om, voorttekomen, en liet dien toeftel, als hem in zynen fpoed belemmerende, terug onder (F 4) b{>  88; het LEVEN bewaaring van tatianus, (k) die eene krygsmagc onder zyn bevel kreeg ter dekking van hetzelve. Hy zelf floeg het beleg voor Phraüta, eene voorname ftad, waarin zich de kinderen en vrouwen van den Medifchen koning bevonden. Hierondervond hy al terftond, hoe kwalyk hy gedaan had met hetbelegeringstuig, 'twelk hem thands te pas kwam, achter te laten. Om echter den vyand te kunnen aanvallen, liet hy voor de ftad eenen dyk opwerpen, die veel tyds en zuuren arbeid kostede. —Inmiddels kwam phraortes met eene talryke krygsmagt aanrukken, die hoorende, dat de wagens met het belegeringstuig achtergebleven waren, een aanzienlyk gedeelte van zyne ruitery daarop afzond; door deze ruitery werd tatianus. onverhoeds op het lyf gevallen: hy zelf fneuvelde, en tien duizend man van zyn volk liet met hem hier het leven. Het belegeringstuig viel in handen der Barbaren % die het zelve vernielden , en daarby een groot (k) By Vellejus paterculus wordt deaselve Statianm genaamd, ea zo moet denklyk ok hier gelezen worden.  van ANTONIÜS. 89 groot aantal krygsgevangenen bekwamen, onder welken zich bevond koning p o- lemon. Deze neerlaag , terllond in 't begin geheel onverwacht ontfangen, ontmoedigde natuurlyker wyze het krygsvolk van antoniüs; waar by nog kwam, dat de Armcnifcbe vorst artavasdes de zaken der Romeinen als wanhopig befchouwende, afcrok met zyn volk, hoewel hy de voorname oorzaak van den oorlog was. Als nu de Parthers hunne belegeraars begonden te tarten , en op de fmadelykfte wyze te bedreigen , cn antoniüs vreesde ,dat de kleinmoedigheid en verflagenheid in zyn leger, wanneer het werkeloos bleef, mogt voortduuren cn toeneemen, zond hy tien legioenen, drie zwaargewapende Pra?to.rifche cohorten, en de gehele ruitery af, om voeraadje te halen, hopende, op die wyze den vyand het best te zullen uitlokken en dadelyk flag te leveren. Toen hy cene dagreize was voortgetrokken, en nu de Parthers van rondsom op zich zag aankomen, zoekende hem op weg te overvallen , liet by in zyn leger het teken tot (F 5) een  £o het LEVEN een gevegt geeven , doch tevens de ten* ten latende afbreeken , als niet voornemens zynde te vechten, maar af te trekken, trok hy voorby de gelederen der Barbaren, die eene halve maan verbeeldden , en gaf bevel, dat, wanneer de voorposten van den vyand onder het bereik van het zwaargewapende voetvolk gouden gekomen zyn, de ruitery dadelyk zoude aanrukken. Dc Parthers, nu tegen over de Romeinen ftaande , waren verbaasd over derzelver dagorde , en zagen met verwondering dezelven fteeds op gelyke afftanden van elkander zonder verwarring optrekken en in fttjte hunne fpiesfen zwaaien. Toen daarop het teeken tot den aanval gegeven was, keerde zig de ruitery dadelyk om, en viel met een groot gefchreeuw op de Parthers aan, die haar echter dapperlyk ontfingen, fchoon zy reeds tot onder het bereik van derzelver pylen gekomen waren. Dan toen ook het voetvolk met gefchreeuw en geklikklak der wapenen kwam aanvallen, werden de paarden der Parthers verfchrikt en raakte;» in wanorde; waarop zy zeiven ook, voor dat men nog fiaags geraakt was,  v a n ANTONIÜS. 91 was, de vlugt namen, Antoniüs zette den vlugtenden vyand na, en vleidde zich reeds met de vaste hoop , dat die oorlog, zo niet geheel, ten minden voor het grootfte gedeelte, door dezen eenen flag bellist zoude zyn. Maar toen nu het voetvolk den vyand reeds vyftig ftadien., en de ruitery driemaal zoo veel vervolgd had, en men eens wilde opnemen, hoe groot het getal der gefneuvelde vyanden en der krygsgevangenen was, vond men niet meer dan dertig gevangenen en tachtig dooden. Dit veroorzaakte eene algemeene verlegenheid en necrflagtigheid, want men achtte het eenen droevigen toeftand, voor hun die overwinnaars waren , Hechts zo weinigen van den vyand te hebben doen {heuvelen, terwyl de overwonnene hun een zo groot aantal van hun volk hadden weggenomen , als zy by de wagens verloren hadden. Des anderen daags braken zy op, en begaven zich weder op weg naar Phraiita en hunne legerplaatfe. Dan daar zy op weg eerst een klein aantal vyanden, vervolgends een groter, en eindelyk de geheele vyandelyke magt ontmoete-  92 het LEVEN" teden, die, als waren zy niet overwonnen en nog geheel versch, hen uitdaag-, den en van alle kanten aanvielen, kwamen zy niet dan met grote moeite, behouden in hunne legerplaats. Ais nu de Meders eenen uitval hadden gedaan op den wal, die men tegen hen opgeworpen had, en den geenen die denzelven befchermden, aan 't wyken gebragt hadden, liet antoniüs in groeten toorn by loting den tienden man dier vreesachtigen met den dood draffen, welke ftraf decimatio of Tiening genoemd wordt: aan de rest liet hy garst in plaats van tarwe uitdeelen. Deze oorlog intusfehen werd voor beide partyën meer bez'waarlyk , en het vooruiticht nog zorgelyker, vooral voor antoniüs, die gebrek cn hongersnood te vrezen had; want reeds nu, zo dikwyls zyn volk uitging om voeraadje te halen, moest hy ftaat maken, dat een goed deel van hetzelve gewond terug kwam , en velen zelfs niet het leven daarvan afbrattcn. Phraortes, aan den anderen kant, wist by ondervinding, dat de Parthers eer alles konden verdragen, dan in het  van ANTONIÜS. 93 tiet wintergetyde in h open veld te blyven , en vreesde daarom, dat, zo de Ro • meinen volhielden, en den veldtogt ble^ ven voortzetten, hy van zyn volk ver laten zoude worden , daar reeds de Evennachtstijd van den herfst voorby was en het koud en guur begon te worden. Deze Oxide derhalven de volgende list te werk. Hy gelastte aan de voornaamften der Parthers, dat zy den Romeinen, die 't zy by het voeraadje halen, of in eenig ander geval hun ontmoeten mogten, niet te hard zouden vallen, maar hun oogluikende nu en dan iets laaten wegnemen, en dat zy hen dan moesten pryzen als bekwaame en dappere oorlogslieden , die ïnet recht by hunnen koning in hooge achting ftonden. Dat zy, dus gelegenheid krygende om nader by hen te komen, en met hunne paarden vreedfaam genaderd zynde, dapper moesten afgeeven op antoniüs, als die phraortes,hoe welgezind anders, buiten ftaat ftelde om vrede met hun te fluiten, en zo vele dappere lieden te fparen, maar daarentegen door zyne halftarrigheid den zwaarden en magtigften vyanden den honger en den win-  94 het léven' winter in den mond liep , welken hy toch, al wilde de Parthers hen zelfs veilig geleide geven, niet gemakkelyk zoude ontkomen. Deze last werd getrouwelyk uitgevoerd; en antoniüs van meer dan eenen kant bericht hiervan ontfangende, werd door die hoop wel gepaaid, doch zond evenwel niet eer afgevaardigden aan den Parthifchen Vorst , voordat hy nader by die zo welgezinde Barbaaren onderzocht had, of het geene zy zeiden, in der daad overeenkomftig de meening van hunnen koning ware. Toen zy dit bevestigden, en hem ernftig vermaanden niets te vrezen, of eenig wantrouwen te koesteren, zond hy eenigen zyner vrienden derwaards af, door welken hy nogmaals de veroverde vaandels en krygsgevangenen terug liet eifchen , op dat het niet fchynen zoude, als achtede hy zich gelukkig, zo hy Hechts behouden mogt aftrekken. De Parthifche koning bewilligde hierin , en verzekerde hem, dat zo dra hy aftrok, hy op vrede en volkomene veiligheid, ftaat konde maken, waarop hy binnen weinige dagen met zyn leger opbrak en aftrok. Dan, hoe zeer hy  van ANTONIÜS. 95 hy anders de gave bezat, om door welfprekendheid de volksmenigte te overreden, en beter dan iemand van zynen tyd een leger door woorden wist te beftuuren, werd hy thands door fchaamte en kleinmoedigheid terug gehouden , om in perfoon liet volk moed in te fpreken, en droeg zulks op aan domitiüs AëNOBARBUs. Dit werd van zomrnip-en kwalyk genomen , die hetzelve als een teeken van kleinachting befchouwden; de meesten echter werden door medelyden bewogen , befeffende , wat hier van de oorzaak was, en oordeelden daarom , dat zy zo veel te meer wederkeerig hunnen veldheer ontzien en hem gehoorfamen moesten. Dan, zo als hy gereed ftond, om zynen heirtogt langs den zelfden weg te nemen, langs welken hy gekomen was, zynde vlak land en zonder eenig geboomte, was 'er een zeker Mardiër, die de gewoonten der Parthers grondig kende, en die reeds aan de Romeinen, in het gevecht by de wagens met het belegeringstuig ., blyken van getrouwheid had gegeven. Deze man , zich by antoniüs  96 het LEVEM nius vervoegende, ried hem, rechtsaf të trekken, en het gebergte te houden, op dat hy zyn zwaar gewapend, en met bagaadje belemmerd leger niet in de vlakke en opene ftreeken aan de taltyke ruitery en aan de pylen der Parthers mogt blootftellen ; want dat phraortes , zonder twyfel, met geen ander oogmerk hem, onder den fchyn van vredelievendheid, van de belegering had willen a£ trekken. Hy zelf nam aan , hen den konden weg te wyzen, waar hy tevens veel meer voorraad van levensmiddelen en andere noodwendigheden vinden zoude. Antoniüs hem uitgehoord hebbende overïeidde eene wyl, wat hem ta doen ftond. Hy wilde wel niet laten blyken, als of hy de Parthers na het getroffen verdrag mistrouwde , doch daar hy evenwel eenen korten weg door bewoonde dorpen moest goedkeuren, vorderde hy van den Mardiër deswegens genoegfame verzekering. Deze bood daarop aan, dat men hem gebonden hield zo lang, tot dat hy het leger in Armenië gebragt zoude hebben. Dit gefchietT zynde, leidde hy het leger twee dagen ach-  ïmj ANTONIÜS, 97 achter een, zonder dat men eenig gevaar ontmoetede; op den derden dag , wanneer antoniüs reeds alle vrees voor de Parthers had ter zyde gefield, en in volkomene gerustheid zich om geene flipte orde in het voörttrekken meer bekreunde, ontdekte de Mardiër, dat een dyk, gemaakt om de overflromingen der rivier te keeren, nieuwlings geflecht was, en dat de weg, waar langs men trekken moest, voor een groot gedeelte reeds was onder gelopen; 't welk hy begreep dat een bedryf der Parthers was, die hen door middel van de rivier wilden ophouden , en hun het voorttrekken moeilyk maken. Hy ried dus antoniüs op zyne hoede te zyn, en de nodige voorzorg te gebruiken, vermids de vyanden waarfchynlyk naby waren. Terwyl deze nog bezig was, om het zwaar gewapende voetvolk in orde te fchikken, en het tusfehen beide de boogfehutters en flingeraars plaatfle, gereed om den vyand aan te vallen, komen de Parthers reeds van rondsom aanrukken , blykbaar het voornemen .hebbende , om het Romeinfche leger van ide kanten te omfingelen en in verwarXI deel. * (Gj ring  98 hetLEVEN ring te brengen. Dan, nadat de ligtge-? wapende benden op hen ingerukt waren, en zy wel door hunne pylen velen der Romeinen gewond , doch zeiven door het lood der flingers en de werpfpiesfen nog meer gekwetften bekomen hadden, deinsden zy af. Weldra echter werd de aanval door hen hervat, 't welk duurde, tot dat de Galiifche ruitery in vollen ren pp hen kwam aanrukken, die hen zodanig uit elkander dreef, dat zy zich dien geheelen dag niet weder vertoonden. Antoniüs door dit voorval geleerd hebbende, wat hem te doen ftond, liet niet alleen zyne achterhoede, maar ook de beide zyden door eene menigte fchutters en flingeraars dekken, en trok in eene vierkante dagorde op, gelastende de ruitery, ilechts den aanval der vyanden af te keeren, doch dezelven, wanneer zy afdeinsden, niet te vervolgen. Het gevolg hiervan was, dat de Parthars, geduurende de vier volgende dagen ruim zo veel nadeels zeiven bekwamen, als zy den Romeinen toehragten; waardoor hun de lust verging; zodat zy, voor reden gevende, dac het winterewierd, overleiden OJB.  van ANTONIÜS. 99 otn naar huis te trekken. Op den vyfden dag kwam flavius gallus, een dapper en ftout krygsman, die Overfte byhet leger was, zich by antoniüs vervoegen , met verzoek, dat hem het grootiïe gedeelte van het ligte voetvolk uit de achterhoede , benevens een zeker getal ruiters van de voorhoede mogt gegeven worden , tot eene gewigtige onderneming, die hy voorhad uittevoeren. Toen dit hem was toegedaan , ondernam hy den» aanvallenden vyand af te liaan , niet zo als dus verre gefchied was, met telkens te rug te wyken onder het zwaargewapende voetvolk, maar met post te blyven vatten, en ftoutelyk het gevecht voort te zetten. Toen nu de Bevelhebber van de achterhoede hem van het overige leger afgefneden zag, zond hy hem boden na, om hem te rug te haaien; doch dit weigerde hy te doen. Toen verhaalt men dat t it i u s de Quaestor zelfs de vaandels greep, en zyn best deed om het volk terug te doen trekken, onder dwaaze verwytingen tegen gallus, als die zo vele en dappere lieden in het verderf voerde. Deze beantwoordde hem met tegenverwytingen, en gelastte den genen, die by hem waren, (G ») vol  ioo het LEVEN vol te houden; doch titius trok af. Terwyl gallus voortvoer met den vyand van vooren aantevallen , werd hy van achter , eer hy zulks merkte, door eene grote magt omfingeld. Zich dus van rondsom tusfehen de vyanden bevindende, zond hy om hulp. Dan de Overfle der Legioenen, onder welken caniüius was, die ongemeen veel op antoniüs vermogt, begingen hier, zo 't fehynt, eenen groten #misflag: want in plaats van met de geheele magt te gelyk tot ontzet aan te rukken, zonden zy niet dan kleine gedeelten ter hulpe, 't welk zy telkens, wanneer de eerstgezondene geflagen waren, herhaalden , waardoor zy, zonder het te merken, bynahet gantfche leger vernield en aan 't vlugten gebragt zouden hebben, was niet antoniüs ten fpoedigflen met het zwaar gewapende voetvolk van de voorhoede opgekomen, en had hy niet teveris in der yl het derde legioen midden door de vlugtenden op den vyand ingedreven, waardoor het verder doordringen gefluit werd. Niet minder dan drieduizend Romeinen hadden hierby het leven gelaten, en vyfduizend gekwetflen werden in de leger-! plaats  van ANTONIÜS. M plaats teruggebragt. Onder deze laatfteö Was gallus zelf, die vier pylen in de borst had gekregen, en kort daarna aan zyne wonden overleed. Antoniu^ ging in perzoort de gekwetflen bezoeken , en vertroosten, zelf tot in de ziel bedroefd zynde en weenende: doch zy, welgemoed, vatteden hem by de hand, baden hem heen te gaan en voor zich zeiven te zorgen, zonder zich dus te kwellen. Zy noemden hem Imperator, en zeiden, dat zy behouden waren, indien het flechts met hem wel was. In 't algemeen kan men, dunkt my, zeggen, dat geen veldheer van dien tyd een leger byeen heeft gehad, uit fier* ker , hardvochtiger en jeugdiger kareis dan dit leger van antoniüs; 't welk daarenboven in eerbied voor hunnen Opperbevelhebber , in gehoorzaamheid met genegenheid gepaard, en daarin, dat allen zonder onderfcheid, aanzienlyken, bevelhebbers en gemeencn, de achting en gunst van antoniüs boven hunne veiligheid en hun leven fielden, zelfs door de Romeinen van den vorigen tyd niet overtroffen werd. Verfcheidene oirzaken van zynen kant, gelijk wy reeds te voren ge(G 3) gegd  TOS het LEVEN zegd hebben , werkten hiertoe mede: zyne edele afkomst, vermogende welfprekendheid , eenvoudigheid , bereidwilligheid en onbekrompenheid in 't belonen, zyn fmarjk voor kortswyl en vrolyke gezelfchappen , en byzonder in het tegenwoordige geval, zyne deelneming in het lyden der ongelukkigen, en hulpvaardig.heid om hen van al het nodige te verzorgen , waardoor hy de zieken en gekwetflen nog yveriger tot zynen dienst maakte dan de gezonden. Ondertusfchen had deze overwinning de vermoeide en reeds moedeloze vyanden dermate opgebeurd, en zo zeer met minachting voor de Romeinen vervuld, dat zy zelfs des nachts de wacht bleven houden by derzelver legerplaatfe, niet anders denkende, dan dat zy hunnen vyand op de vlugt en de tenten verlaten zouden vinden , die zy dus zouden kunnen plunderen. Den volgenden morgen vroeg kwamen de Barbaren nog in veel groter getal op , beftaande , volgens begroting , uit niet minder dan veertig duizend ruiters; want de koning had zelfs zyne eigene lyfwacht medegezonden, vermids hy de overwin-  van ANTONIÜS. 103 Winning als voltooid befchouwde : hy zelf nam nooit deel in eenig gevecht. —• Antoniüs, eene aanfpraak aan zyn leger willende doen , eischte een rouwkleed , om door die vertoning des te meer medelyden te verwekken; doch, zy»e vrienden dit ten fterkften afkeurende, kwam hy in zyn purperen Veldheers gewaad (7) te voorfehyn, prees in zyne •aanfpraak de genen, die gevlugt waren. De eerstgenoemden fpoorden hem aan tot moed en ftandvastigheid, en de laatften, zonder zich te verontfchuldigen (m~) boden zich aan tot de loting om den tienden man, of tot evenveel welke andere ftraf, die hy hun zoude willen opleggen; alleen baden zy hem zyn misnoegen en zyne verwytingen te ftaken. Daarop ftak hy zyne handen omhoog, en bad (ï) Paludamentum. (»J) 'Er ftant in 't oirfpronkelyke zich verontfihuldigende, are^o'yovi.ievoi, doch dit ftroökt in't gegeheel niet met met het gene 'er volgt, dat zy zich aan even veel ftraf wilden onderwerper Wy gisfen dus, dat 'er geftaan heeft avh* Aóyovfis'joi, C<* 4)  104 het LEVEN bad de Goden, dat, by aldien zyn voorïg geluk door eenig ongeluk gevolgd moest worden, hetzelve dan hem mogt treffen, doch dat het leger behouden mogt blyven en op den vyand zegevieren. 's Anderendaags, zich beter gedekt heb' bende, trokken zy tegen den vyand op , en de Parthers, hunnen aanval beginnende , ondervonden, dat zy geheel verkeerde rekening gemaakt hadden; wam, daar zy meenden op roven en plunderen, en niet op vechten uittegaan , werden zy met eene hagelbui van pylen begroet, en daar zy de Romeinen met dapperheid en frisfchen moed zagen aanrukken, begon hun andermaal de lust te vergaan. Dan daar de Romeinen zekere fteile heuvels moesten afklimmen, en dus eenen langzamer tred hielden , vielen zy weder op dezelven aan, en befchoten hen met hunne pylen. Dadelyk keerde het Romeinfche voetvolk, met zwaare fchilden gewapend, zich om, floot hec ligtgewapend volk in zyn midden , en ging zelf op de knieën liggen, zich dekkende met de fchilden. Het volgende gelid hield zyne fchilden boven dezen ,  van ANTONIÜS. 105 en dit zelfde deeden ook de volgende gelederen. Deze dakswyze opvolging van fchilden maakt eene vreemde vertoning, en is de zekerfte befchutting tegen de pylen, die langs dezelven afglydcn. De Parthers dit knielen der Romeinen voor moedeloosheid en afgematheid aanziende, lieten hunne bogen en pylen varen, en kwamen nu met hunne pieken van naby aanvallen. Van ftonden aan rezen de Romeinen met een groot gefchreeuw overeinde, en met hunne zwaare fpietfen aanvallende, werpen zy de voorften overhoop, en dry ven alle de anderen op de vlugt. Het zelfde had ook plaats de volgende dagen, zo dat zy weinig konden vorderen. Dit veroirzaakte honger in het leger, daar zy niet dan weinig koorn , en wel door middel van het zwaard , bekomen konden, en gebrek hadden aan de nodige werktuigen om hetzelve te malen; want deze hadden zy meerendeels moeten achterlaten , dewyl de lastdieren gedeeltelyk geftorven waren, gedeeltelyk gebruikt wierden om de zieken en gekwetflen weg te brengen. — Men verhaalt, dat een Attifche Choz(G 5) nix  io6 het LEVEN nix koren voor vyftig drachmen verkocht , O) en dat het garden brood tegen zilver-gewigt betaald wierd. Het volk moest dus zyne toevlugt nemen tot kruiden en wortels, en daar zy van bekende kruiden niet genoeg konden vinden, waren zy genoodzaakt ook dezulken te nemen, die zy in 't geheel niet kenden; 't welk oirzaak was, dat zy op een zeker kruid vervielen, waar aan allen, die het aten, in razerny kwamen te derven. Te weten , de gene , die daarvan gegeten had, verloor zyne geheele bewustheid en zyn geheugen , doende niets anders, dan eiken deen , dien hy vond, te verleggen en omtekeeren, met zo veel yver, als of hy eene zaak van groot gewigt verrichtede. Op die wyze zag men overal door het leger menfehen, ter aarde gebukt, en flenen uit den grond halen én verleggen. Ten laatften begonden zy gal te braken, en gaven den geest; voor- f» Men rekent, dat een Attifche Ckcenix niet meer bedroeg, dan één mensch voor éénen dsg nodig heeft. Zie moros ad Xenoph. Exped. Cyri L. I. C. 5. en vyftig drachmen worden op vyftien gulden naar ons geld gerekend.  van ANTONIÜS. 10? vooral nadat het eenigfte tegengift, de wyn, was opgeraakt. Toen reeds eene grote menigte op deze wyze geftorven was, en de Parthers niet afhielden hen te ontrusten, zegt men dat antoniüs herhaalde keeren uitriep : „ O hertogt „ der tienduizend!" gevende daarmede zyne verwondering te kennen over die Grieken, onder xenophon, die eenen veel langer weg uit Babylonien hebbende afteleggen, en geduurig met den vyand moetende vechten, evenwel behouden waren teruggekomen. De Parthers, aan den anderen kant, ziende, dat zy noch het Romeinfche leger overhoop werpen, noch deszelfs gelederen breken konden , en nu reeds meermalen de nederlaag gekregen heb-, bende en op de vlugt zynde gedreven,, begonden weder, als tot vrede gezind, zich te vervoegen by de genen, die op voeraadje uitgingen, toonden aan dezelve hunne boogen , die ontfpannen waren, en zeiden, dat zy naar huis gingen, en hiermede een einde maakten van 't vervolgen, dat Hechts een klein getal Meders de Romeinen één of twee dagen vol-  ioÈ met L E V.E N volgen zoude, zonder hen echter te ontrusten , en alleen om dc verder afeele^ene dorpen te beveiligen. By dit hun zeggen voegden zy ook nog uitwendige blyken van genegenheid en vriendfchap; zodat de Romeinen nu weder volkomen gerustgefteld wierden, en antoniüs, toen hem dit geboodfchapt was', langs de vlakten verkoos te trekken , dewyl men zeide, dat het bergagtig gedeelte van water ontbloot was. Dan, zo als hy gereed ftond, dit zyn voornemen uittevoeren, kwam 'er iemand uit het vyandelyk leger, met name mithiudates, zynde een volie neef van dien m o n mses, die zich by antoniüs gevoegd had en met drie fteden van dezen begiftigd was. Deze verzocht, dat men hem iemand bragt, die in 't Parthisch of Syrisch met hem kon fpreken. Toen men daarop eenen alexander van Antiochië, zynde een gemeenfame vriend van antoniüs, by hem had gebragt, gaf hy te kennen, wie hy was, zeide, dat de dienst, welken hy hun kwam bewyzen, van mo NiESES afkomftig was, en vraagde verVervolgens aan alexander, of hy niet daar  van ANTONIÜS. .iüj daar tegen over van verte eene ry hoge heuvels zag. „ Onder die heuvels, zeide „ hy , liggen de Parthers met hunne „ geheele magt tegen u op de loer, want „ beneden die heuvels liggen wyduit„ geflrekte vlakten , cn zy verwach„ ten, dat gy , door hun misleid , de „ bergen verlaten, en uwen weg daar ,, langs zult nemen. 'T is wel waar, •„ dat gy, de bergen houdende , met ,, dorst en moeilykheden, uwe gewone ,, plagen, te worltelen zult hebben, doch ,, zo antoniüs den anderen weg ih„ flaat, heeft hy hetzelfde lot als cras,,'sus te wachten." Na dit berichc te hebben , ging hy dadelyk weder heen. Antoniüs, dit hoorende, werd ontfleld, en riep zyne vrienden, benevens den Mardiër, die hem ten wegwyzer gediend had, by zich. Deze laatfte dacht eveneens over de zaak , want hy wist, zeide hy, dat de weg door de vlakte, al waren 'er geene vyanden, ongebaand was, en vol dwaalpaden, die moeilyk te kennen waren; en verzekerde, dat de andere weg, hoe oneffen ook, geene andere on-  ïio het LEVEN ongemakken had, dan gebrek aan water, Antoniüs hier door van befluit veranderd zynde, floeg in den nacht met zyn leger den laatstgenoemden weg in, eenen ieder van zyn volk vooraf gelast hebbende , water mede te nemen. Dan daar de meesten geene kruiken hadden , vulden zommigen hunne helmen met wateranderen namen hetzelve in huiden mede. Hy was niet zodra op weg gegaan, of de Parthers kregen hiervan de tyding, die daarop, tegen hunne gewoonte, nog in den nacht hen kwamen nazetten. Met het opgaan der zon bereikten zy de achterhoede , die door nachtwaken en moeiten geheel afgemat waren; want zy hadden tweehonderd en veertig iTadien dien nacht afgelegd; en deze zoo haastige eu onverwachte aanval zettede hen overdraag, terwyl het vechten den dorst vermeerderde, daar zy Hap voor Hap den vyand moesten afkeeren. De voorhoede bereikte eindelyk eene rivier, welker water wel koud cn helder , maar brak en vergiftigd was, zodat het volk, daar van gedronken hebbende, dadelyk met krimpende buikpynen cn eenen brandenden dorst gekweld wierd.  van ANTONIÜS. ni wierd. De Mardiër had hen wel hier voor gewaarfchouwd, doch ondanks deze waarfchouwing dronken zy hetzelve, en frieten de genen , die hen zulks beletten wilden, met geweld terug. Toen ging antoniüs zelf by hen rond, en bad hen, dat zy het toch eenen korten tyd nog mogten uithouden, huu verzekerende , dat zy niet ver af waren van eene rivier met goed water, en dat dan vervolgends de weg, dien zy moesten doortrekken, zeer oneffen en voor geene ruitery te gebruiken was, zo dat de vyanden genoodzaakt zouden zyn het verder vervolgen geheel optegeven. Tevens liet hy de genen, die in 't gevecht waren, door de trompet terugroepen, en gaf het teeken om de tenten opteflaan, op dat de zoldaten ten minden fchaduwe zouden hebben. Terwyl de tenten opgeflagen wrerden, en de Parthers dadelyk, volgens hunne gewoonte in dat geval, aftrokken, kwam mithrid ates andermaal; en nadat alexander by hem was gekomen, gaf hy den raad, om, zodra het leger een weinig uitgerust zoude zyn, weder optc- trek-  J 12 het LEVEN trekken, en zich te haasten om by de. ri? vier te komen, zeggende, dat de Parthers daar niet over zonden trekken, maar hunne vervolgingen , daar daken. Toen alexander dit aan antoniüs had overgebragt, ontfing hy van dezen een aantal gouden bekers en kannen, om die aan mithridates uittereiken, welke daarvan zo veel nam, als hy in zyn kleed kon bergen, en daarop weder vertrok. Nog by den dag liet antoniüs opbreken, en vervorderde het leger zynen weg, zonder door den vyand gemoeid te worden, doch de Romeinen veroorzaakten zich zeiven den alleronrustigften en verfchrikkelykften nacht. Zy vielen na^ melyk aan op de genen , die goud of 2ilver by zich hadden, vermoordden en beroofden dezelven, en namen insgelyks het geld weg, 't welk de lastdieren droegen. Ten laatflen verfchoonden zy zelfs de bagaadje van ant onius niet, namen deszelfs kostbare drinkfchalen en fchenktafels weg, en verdeelden die onder elkander. Daar dit eene algemeene ontfleltenis en misverftand in 't leger verwekte (want men meende, dat de Parthers eenen aan-  v a fi ANTONIÜS. 113 aarïval deeden, cn alles op de vlugc en door elkander jaagden) liet antOnIusj eenen vrygelaten uit zyn gevolg by zich komen en zweeren, dat hy hem, op hee eerde bevel, zou doordeken en het hoofd van den romp flaan, op dat hy noch levende in de handen der vyanden mogt vallen, noch dood zynde herkend worden. Terwyl zyne vrienden hierover in tranen uitborften , kwam de Mardiër om hem optebeuren, zeggende, dat zy nu niet verre meer van de rivier waren , (wanc reeds voelde men eene vochtige lucht, en meerder koelte , die de ademhaling gcmaklyker maakte) en uit den tyd, dien zy reeds met reizen doorgebragt hadden, beWyzende, dat zy genoegzaam aan't einde van hunnen weg waren ; want 'er was nog Hechts een klein gedeelte van den nacht meer overig, Te gelyk ontfing a nToniüs van eenen anderen kant bericht, dat die geheel e opfchudding uit de Hechtheid en roofzucht der zoldaten zeiven was ontHaan. Om dus deze wanorde te herftellen, en de verflrooide menigte weder in orde te brengen, deed hy het teeken geven om zich nederteflaan» XI. deel» (II) He-  214 het LEVEN i Hec begon nu reeds te dagen, en het leger weder eenigzins tot rust en orde te komen , toen de pylen der Parthers de achterhoede bereikten. Daarop werd aanhet ligtgewapend volk het teken tot den" ftryd gegeven , en het zwaar gewapend voetvolk zich tevens, als voorheen, met hunne fchilden bedekkende, liet de pylen daarop affluiten; waarop de Parthers niet nader durfden komen. De voorhoede trok dus langzamerhand voorwaards ; en nu kreeg men de rivier in 't gezicht. Antoniüs flelde de ruitery op den oever in flagorde om den vyand aftekeeren, en liet toen de zieken cn gekwetflen het eersc overbrengen. Reeds konde nu ook het ftrydende gedeelte zonder gevaar en op hun gemak drinken: want toen de Parthers de rivier zagen, ontfpanden zy hunne boogen, en zeiden tot de Romeinen dat zy gerust konde overgaan , gevende tevens groten lof aan derzelver dapperheid. Na dus in vrede de rivier te zyn overgetrokken , herftelden zy zich van hunne vermoeidheid, en vervolgden voorts hunne reis, zonder evenwel te veel op de Parthers te vertrouwen. Op den zesden  van ANTONIÜS. lig dag na het laatftë gevecht bereikten zy de rivier Araxes , die Medië van Armenië fcheidt. Deze rivier fcheen hun wegens de diepte en den Herken droom moeilyk om overtetrekken , en 'er verfpreidde zich een gerucht , dat de vyanden daar omftreeks in eene hinderlage gelegen waren , om hen, terwyl zy overtrokken, op het lyf te vallen. Doch zy kwamen de rivier veilig over, en trokken in Armenië. Dit was voor hun even als of zy na cene langduurige zee-reis voor 't eerst weder land zagen; zy kuschten den grond f borsten uit in tranen, en vielen elkander om den hals van blydfchap. Dan daar zy nu door een land trokken , waar overvloed was van alles, en zy , na zo lang gebrek geleden te hebben, niet fpaarzaam daarvan gebruik maakten, werden zy door waterzucht en kolyk aangetast. Antoniüs, hier de monllering doende óver het leger, bevond, dat hy twintigduizend man voetvolk cn vierduizend ruiters verloren had, van welke flechts het kleinfte gedeelte door de vyanden omgebragt, alle de overige door ziekte omgekomen waren. Zy hadden van Phraatc.v  ïi6 het LEVEN af tot hiertoe zeven en twintig dagen ge* reisd, en in agttien gevechten de Parthers overwonnen Dit waren echter geenszins volkomene en befiisfende overwinningen geweest, omdat zy den vyand flechts een kort einde weegs en niet geheel hadden kunnen vervolgen. En hierin bleek vooral, dat de Armenifche vorst artavasdes antoniüs van de eer, om dien oorlog ten einde te brengen , verfloken had. Want byaldien die zestien duizend ruiters, met welken hy uit Medië was afgetroken, 'er fleeds by gebleven waren, zynde gewapend even als de Parthers, en gewoon met dezen te vechten, zodat, terwyl de Romeinen den vyand affloegen, dezen den vluchtende hadden vervolgd, dan zouden de Parthers zich niet zo dikwyls, wanneer zy geflagen waren, weder hebben kunnen herftellen, en het gevecht van nieuws hervatten. Hierom zocht elk, ten hoogften verbitterd, antoniüs aan te fpooren, om van den Armeniër wraak te nemen. Doch hy was wyzer, en befeffende, dat hy zwak van volk was, en aan alles gebrek had, deed hy den anderen geen verwyc wegens zyne  van ANTONIÜS. 117 ne ontrouw, en bewees hen geene mindere vriendfchap en eer , dan te voren. Maar toen hy naderhand weder in Armenië kwam, lokte hy artavasdes door fraaie beloften en uitnodigingen tot zich, en hem dus in zyne magt hebbende , hield hy 'hem vast, voerde hem geboeid naar Alexandrië, waar hy met hem in zegepraal binnen kwam. En hier door vooral ergerde hy de Romeinen <, dat hy den roem en luister van zyn vaderland, ten gevalle van cleopatra, aan de Egyptenaars fchonk. Dan dit zyn dingen van lateren tyd. Daar hy op den togt , waarvan wy thands fpreken, in felle koude en aanhoudende fneeuw zich haastede om terug te keeren, verloor hy hierdoor onder weg agtduizend man. Hy zelf, van weinigen vergezeld , begaf zich mar den zeekant, waar hy in zekere vesting, tusfehen Berytus en Sidon gelegen , en Leucé-komé genaamd, op cleopatra bleef wachten. Kwynende van ongeduld en verlangen naar haar, verviel hy terllond weder tot zuipen en zwel gen, dan de tyd aan tafel hem te lang vallende, ftond hy telkens tusfehen bei(H 3) den  n3 iï e t LEVEN den op , en fprong vaak ylings naar buiten om uittekyken; tot dat zy eindelyk kwam , eene menigte klederen en geld voor de zoldaten medebrengende; fchoon zommigen zeggen , dat de klederen wel van haar waren , doch dat hy het geld uit zyne eigene kas nam, en op haren naam aan het volk uitdeelde. Thands was 'er gefebil gerezen tusfehen den Medifchen koning, en den Parthifchen vorst phraortes* Hetzelve was, naar jnen zegt , ontdaan over de verdeeling van den Romcinfchen buit , en bragt de JVIediër in grote ongerustheid en vrees van zyn ryk te verliezen. Hierom zond hy boden om antoniüs interocpen, hem belovende , dat hy hem met zyne magt zoude onderfïeunen. Dit gaf antoniüs weder nieuwe hoop , vermids juist het eenigfte , dat hem fcheen ontbroken te hebben om de Parthers geheel onder te brengen, namelyk ruitery en boogfehutters, hem nu wierd aangeboden op zulk eene wyze, dat hy eer befchouwd wierd als dienst bewyzende , dan als de gene, aan wien een dienst bewezen wierd. — Weshalven hy zich gereed maakte om we-  van ANTONIÜS. 119 weder op te trekken door Armenië, en, na met den Medifchefi koning by de rivier Araxes de nodige affpraak gemaakt te hebben, den oorlog tegen de Parthers voort te zetten. Inmiddels gaf octavia te Rome aan €iesar hare begeerte te kennen om op reis te gaan naar antoniüs, en dit werd haar, zo als de meesten fchryven, niet zo zeer vergund, om dat zy zulks begeerde, maar op dat zy verachting en mishandeling van haar gemaal zoude ondergaan, 't welk aan cm sar een gepast voorwendfel zoude geweest zyn om antoniüs te beoorlogen. Te Athenen zynde ontfing zy eenen brief van antoniüs, waarin hy haar beval daar te blyven, en haar kennis gaf van den togt, dien hy had ondernomen. Zy was hier over wel ten hoogden gebelgd, wel de waare reden daarvan begrypende, doch, zonder dit te laten blyken, fchreef zy hem weerom, dat zy verzocht te weten, waarheen hy begeerde, dat het een' en ander, 't welk zy voor hem medebragt, wierd gezonden. Zy kwam namelyk met eene groten voorraad van klederen voor (II 4) krygs-  120 het LEVEN krygsvolk; met een aantal jukbeesten ; met geld en met ïgefchenken voor zyne krygsoverflen en vrienden. En boven dit alles bragt zy voor hem mede twee duizend uitgelezene krygsknechten, gekleed en gewapend om tot eene lyf bende te dienen. Niger, een vriend van antoniüs, werd met dees boodfchap tot hem afgezonden , die dezelve vergezeld deed gaan met zulke loffpraken, als octavia alzins verdiende. Cleopatra, hoorende dat octavia als hare mededingfter overkwam , en vrezende,1 dat zo deze , wier deugd onderdeund door de magt van ces ar reeds gcvaarlyk was, nog daarenboven m perzoon door haren bevalligen omgang en door hare liefkozingen antoniüs kwam beltonnen , hy daartegen niet beftand zoude zyn , en zich geheel en al aan haar overgeven , nam hare toevlugt tot de kunst van veinzen, en hield zich, als of zy fmoorlyk op antoniüs verliefd was. Ten dien einde liet zy haar lichaam, door zeer weinig fpyze te nemen, vermageren: de opflag harer oogen jX-ekende, wanneer antoniüs by haar kwam,  van ANTONIÜS. iu kwam , verbaasdheid , en , wanneer hy heenging , kwynïng en neêrflagtigheid. Telkens deed zy knnftige tranen uit de oogen vloeien, doch droogde die oogenblikkclyk weder af, en fcheen dezelven voor hem te willen verbergen. Dit alles rm viel voor , juist toen hy op het punt ftond om uit Syrië op te trekken naar den Vorst der Mediërs. Vleiers, die zich verdienftelyk by de koningin zochten te maken,"verweten antoniüs, dat hy ongevoelig en wreed was, indieu hy eene vrouw, die zonder hem niet leven kon, zonder reden liet omkomen. — Octavia toch, die hy, alleen omdat zyn belang dit vorderde, ten gevalle van haren broeder , getrouwd had, bleef de eer genieten van zyne echte gemalin te zyn, terwyl cleopatra, eene zo magtige koningin, de byzit van antoniüs moest heeten; welken naam zy zich echter niet fchaamde, zo zy flechts hem mogt aanfehouwen en zyn gezelfchap genieten: doch moest zy dit derven, dan zou het ras met haar gedaan zyn. Om kort te gaan , zy wisten eindelyk het hart van antoniüs dermate te trelfen en re (H 5) yer=  122 het LEVEN vermurwen , dat hy , vrezende, dat c l e cpatra de handen aan zich zelve mogt Haan, naar Alexandrië te rugkeerde, en zyne overkomst naar den Medifcben vorst tot het voorjaar uitftelde, niettegenftaande de tydingen, die 'cr kwamen , dat het by de Parthers vry oproerig was. Vervolgens echter derwaards gegaan zynde, maakte hy vriendfchap met hem , trouwde eenen van zyne zoonen, die hy by cleopatra had, uit aan èene van deszelfs dochters, welke nog zeer jong was, en kwam toen terug, zieh reeds tot den burger-oorlog gereed makende (oj. Toen octavia van Athenen teru? O was gekomen , wordende geacht grotelyks beledigd te zyn, beval caesar haar in (e) Dit gedeelte.des verhnals van onzen SchryVer, zo hetzelve maar onverminkt tot ons is gekomen, is niet zeer duidelyk, en men kan uit liet oirfpronkelyke naauwlyks opmaken, welk geval hier bedoeld wordt. Wy hebben de plaats vertaald volgens de verklaaring, die dacier. uit dion aan dezelve heeft gegeven , fchoon dan dit verhaal ons niet fehynt te ftroken met het gene boven van den zelfden Medifphen ko> fting gemeld is.  van ANTONIÜS. 123 in zyn huisovertekomen ornte wonen. Doch zy weigerde hec huis van haren man te verlaten. Ook bad zy haren broeder, zo by geene andere reden had om antoniüs te beoorlogen, zulks toch niet om haren wil te doen; want dat het een zeer flecht gerucht zoude maken , wanneer van de twee grootfte Veldhceren de eene gezegd wierd uit liefde voor eene vrouw, en de andere uit yver voor dc eer eener vrouw, hccRomeinfchc volk in eenen burger-oorlog gellort te hebben. Zy bevestigde dit haar zeggen nog nader door haar gedrag: want zy bleef niat alleen in het huis van antoniüs wonen, eveii als of hy nog by haar was, maar droeg ook de beste zorg voor de kinderen, zo wel van fulvia, als voor hare eigene. Ook de vrienden van antoniüs, die overkwamen om naar eerambten te daan, of ter behartiging van andere belangen, omring zy niet alleen, maar onderlleunde hen door haare voorfpraak by caesar ter verkryging van 't geene zy begeerden. Dan door dit gedrag deed zy, zonder zulks te bedoelen, antoniüs groot nadeel, Hy verviel in den algemee-  124 het LEVEN meenen haat, omdat hy zulk eene vrouw derwyze verongelykte; en deze haat werd nog groter door de uitdeeling, die hy te Alexandrië aan zyne kinderen deed, gelykende naar de trotfche vertoning eener Tragedie,- en tevens haat en verachting voor het Romeinfche volk te kennen gevende, Want nadat hy het gemeen by hoopen in 't Gymnafium had doen zamenkomen , en daar twee zilveren troonen had had doen plaatfen, eenen voor zich, en eenen voor cleopatra benevens nog twee, die lager waren , voor zyne kinders, *iep hy vooreerst cleopatra uit als Koningin van Egypte, Cyprus, Lybië en Célefyrië, en voegde haar als Ryksgenoot toe c^sario, gehouden voor eenen zoon van den Diclator c jesar, die cleopatra zwanger had gelaten, toen hy Egypte verliet. Vervolgens gaf hy aan zyne zoonen, die hy by cleopatra had, den tytel van Koningen der Koningen en befchonk alexander met Armenië , Medië , en het Parthifche ryk , wanneer hetzelve bemagtigd zoude zyn ; aan p t olem-jeus fchonk hy Féiiicië, Syrië en Ci  van ANTONIÜS. 125 Cilicië , terwyl hy hen beiden op dat zelfde tydftip aan het volk vertoonde ; alexander in een Medisch gewaad, met eenen tulband, waarboven de fpicsoplopende Cidaris uititak (p), ptoleMius omhangen met eenen langen mantel , met pantoffels aan de voeten, en eene muts met eenen tulband verfierd, op het hoofd, zynde laatstgenoemde de gewoone klederdracht der opvolgeren van alexander, de eerfte die der Medifche en Armenifche koningen. Toen de kinderen daarop eene pligtpleging by hunne ouders hadden afgelegd, 1 gaf men aan den eenen eene lyfwacht van Armeniërs , aan den anderen van Macedoniërs. Cleopatra zelve ging van nu voortaan, zo dikwyls zy zich vertoonde, gekleed in eene tabbard, die aan de Godinne isis was toegeheiligd, en gaf, onder den ö>) De oirfpronglyke tekst fehynt hier niet zuiver,'zodat de beroemde héms-ter-huis dezelve op tweërlei wyze getracht heeft te verbeteren. De eerfte dier verbeteringen hebben wy in de. vertaling gevolgd. Cidaris was by de Perfen en Meden een koninglyk hoofdfierfel, h»og bove» het hoofd uitftekende.  ïac» het LEVEN den naam van de jonge isis, hare antwoorden als Godfpraken. Cjes ar, die den Raad hier van kennis gaf, en telkens deswegen klagtig viel by het volk, maakte daardoor de verbittering tegen antoniüs algemeen. Deze liet wederkeerig befchuldigingen inbrengen tegen c/Esar; in de eerfte plaats, omdat hy, pompejus Sicilië hebbende afgenomen, hem niet een gedeelte daarvan had afgeftaan ; in de tweede plaats, dat hy, fchepen van hem geleend hebbende tot dien oorlog, dezelve nooit had wedergegeven ; ten derden, dat hy , zynen ambtgenoot lepidus uit het bewind gezet en tot eenen ambtelozen burger gemaakt hebbende, zelf het leger, de Provincie, en de inkomften , die denzelven toegelegd waren, bleef behouden; eindelyk , dat hy aan zyne eigene zoldaten byna geheel Italië had uitgedeeld , en geen enkeld ftuk land voor zyne zoldaten had overgelaten. C^s ar antwoordde hierop, dat hy lepidus het bewind had afgenomen, om het misbruik, dat dezelve daarvan maakte; den aanwinst, dien hy door den oorlog gemaakt had, was  van ANTONIÜS. 107 hy bereid om met antoniüs te dcelen, zodra deeze insgelyks Armenië met hem deelde; het krygsvolk van antoniüs kon geen deel hebben in de landeryen van Italië, daar zy in 't bezit waren van de landen der Meders en Parthers, welken zy en hun Veldheer door dapperheid aan het Romeinfche gebied hadden geyoegd. . Antoniüs ontfing dit bericht, terwyl hy in Armenië was, en gaf daarop dadelyk bevel aan canidius , om met zestien legioenen naar den zeekant optetrekken. Hy zelf begaf zich met cleopatra naar Ephefus. Hier werd van alle kanten eene vloot byeenverzameld , ten getale van agthonderd fchepen , de bagaadje - fcheepen daar mede onder gerekend. Tweehonderd van dezelven leverde cleopatra, en nog daarenboven wintigduizend talenten aan geld, en levensmiddelen voor het geheele leger, zo lang de oorlog duurde. Op raad van d omitius en eenige anderen beval antoniüs aan cleopatra, dat zy naar Egypte zoude gaan, en daar den uitflag van den oorlog blyven afwachten; maar zy,  i28 het LEVEN zy, vrezende, dat antoniüs, door rasi ■fchenfpraak van octavia, weder met caesar verzoend mogt worden, kocht domitius voor eene groote zom gelds om , dat hy ten haaren voordeele by antoniüs zoude fpreken en hem voorhouden , dat het niet bilyk was eene vrouw buiten den oorlog te houden, die zo veel tot denzelvcn had toegebragt, noch dat het raadzaam was, op die wyze den moed in de Egyptenaren uittedooven, die een groot gedeelte van de zeemagt uitmaakten; en dat hy dan toch ook niet kon zien, dat cleopatra minder was in beleid, dan iemand der koningen, die zyne bondgenoten in dezen oorlog waren, daar zy zo langen tyd een zo uitgeftrekt ryk had beftuurd; daar zy reeds zo lang met hem verkeerd, en door die verkeering geleerd had, de gewigtigfte zaken te behandelen. Dit was van gewenscht gevolg op het gemoed van An. tonius, want volgends de befchikking van het noodlot moest caesar meester worden. Nadat dus de geheele magt byeengebragt was, zeilden zy af naar Syrië , waar zy zich weder aan een weilus.  van ANTONIUS. 129 tig leven overgaven. Want, gélyk de Koningen , Onderkoningen en Tetrarchen, benevens alle de volken en fteden, die binnen Syrië , het meir Mceotis, Armenië en Lauriën gelegen waren, last ontfingen om al* les, wat tot den oorlog nodig was, aantebrengen, zo kregen alle Tooneelipelers en andere vreugdemakers van beroep bevel, om zich te Samus te laten vinden; zodat, terwyl fchier de geheele aarde rondsom weeklaagde en zuchtcde, een enkeld eiland den eenen ,dag na den anderen van 't geluid van fpeeltuigen en van gezang weergalmde en de fchouwburgen vol menfchen had., waar onderfcheidene benden van tooneelfpelers elkander den prys betwistedem Elke ftad nam, door het zenden van een os deel in de offeranden, en Koningen zochten in het geven van maaltyden en in het aanbrengen van gefchenken elkander de loef aftefteken. Hierom vraagden ook de menfchen eikanderen : „ wat zullen dezen wel doen,wanneer zy als overwinnaars zege„ vieren, daar zy reeds by de toerusting ten „ oorlog zulke kostbaare feesten vieren." Na dat dit was afgelopen, gaf hy aan de genoemde kunstenaars de ftad Pryëne teii XI. deel. (I) ver»  «3<* het LEVEN verblyf, en hy zelf ging naar Athenen, waar hy zich als voren aan vrolykc partyen en tooneclvermaaken overgaf. Cleopatra naaryverig zynde , om daar de zelfde eer als octavia te genieten , (want deze had zich by de Atheniënzers by uitftek bemind gemaakt) zocht het volk door grote gefchenken en uitdeelingen voor zich intenemen. Het Atheenfche volk nam dan ook een, haar vereerend, befluit, en zond haar dit door afgevaardigden te huis. Een dezer afgevaardigden was antoniüs zelf, in hoedanigheid als burger van Athenen, die uit naam van de burgery eene aanfpraak aan haar deed. Vervolgens zond hy volk af naar Rome , om octavia ten huize uit te floten. Men zegt, datzy, het huis verlatende, alle de kinderen van antoniüs met zich nam, uitgenomen den oudflen zoon} dien hy had by fulvia, want deze was by zynen vader. Zy weende bitterlyk, en beklaagde zich, dat ook zy voor eene der oirzaken van denoorlog zoude gehouden worden. De Romeinen beklaagden niet zo zeer haar, ah antoniüs, voornamelyk* de genen, die cleopatra hadden gezien, als welke noch  van ANTONIÜS. 151 noch in fchoonheid , noch in jeugd iets boven ö c t a vi a vooruit had. Cjésar; den fpóed eh de grootheid der toerustingen van antönius vernomen hebbende, werd zeer verlegen, vrezende, dat hy genoodzaakt zoude worden, óm nog den zelfden Zomer flag te leveren. Want hy had aan vele dingen gebrek , en de heffingen van lasten begonden. het volk te verdrieten. Elk burger moest een vierde van de inkomften Van zyn land opbrengen, en de zonen der vrygelateneri een agtfte gedeelte van hunne bezittingen. Dit maakte, dat 'er een luide kreet tegen hem opging, cn 'cr door geheel Italië beroerten plaats hadden. Het wordt ook hierom onder de gröotfte misdagen vari antoniüs gerekend, dat hy den aanval üitftclde ; want dit gaf caesar tyd om zich gereed te maken, en deed de beroerten bedaren; daar het volk wel morde, dat het moest opbrengen , doch opgebrage hebbende, zich weder (lil hield. Titius nu cn pi.an cy s, beide Oud-Confuls en. vrienden van antoniüs, kwade behandeling ontfangende van cleopatra dewyl zy het meest van allen zich 'cr teI 2 geit  132 het LEVEN gen verzet hadden , dat zy den veldtogt mede byvvoonde, liepen tot c;e.sar over, en ontdekte hem het Testament van a ntonius, waarvan zy den inhoud wisten-. Hetzelve hemstede onder de Priesrercsfen van Vesta, van welken c^/sar het opeischte. Dan dezen weigerden hetzelve af tegeven, zeggende, dat, wilde hy het hebben , hy het moest wegnemen. Zulks deed hy, en het weggenomen hebbende, onderzocht hy eerst voor zich alleen der* inhoud van hetzelve, aanteekening doende van zommige plaatfen, die het meest alslakenswaardig in 't oog liepen. Vervolgens deed hy den Raad vergaderen-, en las hetzelve daar voor; 'twelk den mecsten' zeer mishaagde. Want men vond het hard en ongehoord,- dat iemand by zyn levert geftraft wierd, om hetgene hy gewild had, dat na zynen dood zoude gefchieden. Allermeest viel hy op hetgene antoniüs daarin ten aanzien van zyne begraafnis bepaald had. Hy wilde namelyk , dat zyn lichaam , al kwam hy ook te Rome te ftervcn, in ftaatfy over de Markt gedragen, en vervolgens naar Alexandrië aan cleopatra gebragt zoude worden. Cal-  va-n ANTONIÜS, Ï33 ■:sar vermydden niet alleen om met de vooritevens tegen de harde en fcherpe nebben der vyandlyke fchepen aan te komen , maar durfden die zelfs niet op zyde aanvallen , dewyl hunne nebben ligtelyk daartegen aan ftukken zouden floten, daar het wand dier fchepen beftond uit zware balken, die met yzer aan elkander waren ge^ klonken. (#) Deze fcheepsflryd geleek dus zeer wel naar een gevecht op het vaste land, of liever, naar het beflormen van eene ftad: want drie of vier fchepen van c m. s a r vielen gelyk aan op één der fchepen van antoniüs en beftormden het- (V) Over de lezing dezer plaats is twyfel by de uitleggers. (K 3}  i^o het LEVEN hetzelve met pieken, zwaare werpfpiesfen. pö vuurwerken; (j) terwyl van de fchepen van antoniüs de fchutgevaarten uit houten torens een aantal pylen uitwierpen. Dan toen agrippa den eenen vleugel begon uittebreiden om den vyand te omfingelen, werd poplicola genoodzaakt den zynen daartegen uittebreiden, en werd dus van het middelde gedeelte afgefneden. Terwyl nu dit in grote beweging en aan den flag was met arruntius, zonder dat de uitflag van 't gevecht nog was beflist, zag men op 't onverwachtst de zestig fchepen van cleopatra zeil maken om aftctrekken en door de vechtende vloot heen de vlugt nemen; want zy lagen achter de grote fchepen, en moesten dus daartusfehen door, 't welk dezen in wanorde bragt. De vyand zag met grote verwondering die fchepen voor den wind af koers zet- (v) Het Griekfche woord beteekent in 't algemeen wapentuig, gefchikt om brand te veroirzaken, zo als gloeiende pylen enz. Het eerfte xvoord, 't welk in de optelling dezer wapentuigen voorkoomt, hebben wy, als waarfchynlyk fewaiyk gefchreveu, en als zodanig hier ongepast, onvertaald gelaten.  van ANTONIÜS. 151 zetten naar Peloponnefus; maar antoniüs gaf by deze gelegenheid duidelyke blyken, dat hy noch het verftand van een Legerhoofd, "noch dat van een' man gebruikte , en met één woord, dat hy in geen opzicht zyn eigen meester was,maar, zo als zeker iemand op eene geestige wy-, ze zeide, dat de ziel van eenen verliefden in een ander lichaam leeft (z) , werd hy door die vrouw medegefleept, even als of hy een deel van haar was, en hare bewegingen moest volgen. Want niet zodra zag hy haar fchip wegzeilen, of hy vergat alle zyne andere betrekkingen, liet zyn volk, dat voor hem flreed en in den doodging, aan hun lot over, begaf zich, alleen vergezeld van alexander den Syriër en scillius, (aj in eene galei van vyf ryën roeiers, en volgde haar, die verloren was en hem tevens in het verderf had gefloept. Toen zy merkte, dat hy het was, die haar (V) Namelyk de oude cato. (ö) Het is niet onwanrfchynlyk, zo als du 'soul gist, dat voor scillius moet gelezen gorden lucilju1:. . ■ CK 4)  152 hei L E V E N , haar volgde, gaf zy een teeken van haar fchip, waarop hy aangezet en ingenomen werd. Doch zonder haar te zien, of van haar gezien te worden, ging hy alleen naar den voortleven , en bleef daar zitten, zonder een woord te fpreken, met de beide handen aan het hoofd. Intusfchen zag men jachten van cssar aankomen om hem natezetten. Daarop gelastte by te wenden, en keerde de overige af; doch eurycles de Lacedemoniër hield hardnekkig aan, en zwaaide met eene werpfpiets van het dek, die zo 't fcheen , op hem gemunt was. Toen riep antoniüs hem van den voortleven toe: ,, wie is ,die man, die antoniüszó vervolgt?"— „ Ik ben eurycles," antwoordde hy, „ de zoon van lachares, en maak gebruik van cssars geluk, om den dood myns vaders te wreken. Deze lachares nu was, befchuldigd zynde van roof, op bevel van antoniüs onthoofd. Het gelukte echter eurycles niet meester te worden van het fchip van antoniüs, doch hy trof een ander Admiraalfchip (want 'er waren twee) zodanig met de }ieb van het zyne, dat. het omdraaide, waar;»  van ANTONIÜS. 153 waarop hy hetzelve in de zyde viel en veroverde. Ook maakte hy zich nog mees ter van een der andere fchepen, waarin vele kostbaarheden waren , die tot de tafel behoorden. Dit gevaar voorby zynde, ging hy weder in de zelfde houding zitten, zonder -te fpreken. Na dus drie dagen in eenfaamheid op den voorfteven doorgcbragt te hebben, 't zy uit grampfchap, 'r. zy dat hy zich fchaamde voor cleopatra, landde hy.aan Kaap Tamarus. Hier bewerkten de hofdames van cleopatra vooreerst, dat zy elkander fpraken, vervolgens , dat zy te zamen aten, en eindelyk dat zy met elkander te bed gingen. Hier kwamen nu ook een aantal begaadjefchepen, en eenige van hunne vrienden, die gevlugt waren, hen opzoeken , brengende hun de tyding, dat de geheelevloot weg was , doch hoop 'gevende , dat de landmagt nog was behouden. Daarop zond antoniüs boden aan canidius, met last aan dezen, om aanftonds met het leger op te breken , en door Macedonië naar Afia te trekken. Hy zelf maakte zich gereed, om van Taenarus naar Africa overte fteken, doch vooraf een der bagaadje(K 5) fche-  ï$4 het LEVE N fchepen hebbende uitgezocht, 'twelk geladen was met eenen aanzienlyken fchat, deels beftaande in geld; deels in kostbaar gewerkt zilver cn goud, tot eene koninglyke huishouding behoorende, fchonk hy dit aan zyne vrienden , en beval hun. hetzelve onder zich te verdeelen en een goed heenkomen te zoeken. Toen zy dit .weigerden aantenemen , en bitterlyk weenden, zocht hy hen op de vriendelykfte cn menschlievendfte wyze te vertroosten, en bewoog hen door bidden, dat zy vertrokken. Hy gaf hun eenen brief mede aan theophilus, zynen Zaakwaarnemer te Corinthus, aan wien hy gelastte, om aan deze vrienden alle mogelyke veiligheid te bezorgen, en hen verborgen te houden, tot dat zy gelegenheid kregen om zich met cje s ar te verzoenen. Deze theo.phieus was de vader van dien hipparchus, die zo veel op antoniüs had vermogt, en die het eerst van zyne vrygelatenen tot c je s a r overliep , en naderhand te Coriathus ging wonen. Op deze wyze ftond het met an't'onius zei ven gefchapen. Zyne vloot by Aftium had het vrylang tegen cje s a r uit- ge-  van ANTONIÜS. 155 gehouden , en was eerst, na geweldig van voren door de ongeftuime zee geteisterd te zyn, te tien uuren bezweeken. Zy had ongeveer vyfduizcnd dooden , doch driehonderd fchepen vielen in 's vyands handen, volgens opgave van c m s a r zeiven. Weinigen hadden de vlugt van antoniüs gemerkt (T), en die het hoorden, konden volftrektelyk niet geloven, dat hy., die nog een leger van negentien legioenen versch voetvolk , en twaalfduizend ruiters overig had, de vlugt kon nemen ; even als of hy nooit de wisfelvalligheid van 't geluk had ondervonden, en niet in ontelbaare gevechten en veldflageu de afwisfelende kans des oorlogs had leeren kennen. Ook bleef 'er by het krygsvolk nog eene dille hoop over, dat hy onverwacht weer hier of daar zoude komen opdagen: ja, zo groot was hunne trouw en dapperheid, dat zy, toen reeds zyne vlugt zeker was, nog zeven dagen by el- (b) In den grondtekst ftaat: niet weinigen hadden enz.; doch dat dit een fout is, leert de zamenhang duidelyk: ook zyn de Vertalers allen van de gewojie lezing afgeweken.  - i5^ ■ het LEVEN elkander bleven , en naar de afgezanten die van es sar tot hen kwamen, niec wilde hooren. Niet eer , dan toen hun veldheer canidius 's nachts in ftilte was weggelopen en het leger aan zyn lot had overgelaten, zodat zy zich van alle hulp verftoken en van hunne hoofden verlaten zagen , gaven zy zich aan den overwinnaar over. Cs sar begaf zich hierop naar Athenen, en zich met de Grieken verzoend hebbende , deelde hy het overfchietende koorn uit onder de Heden, die door het leveren van geld, Haven en vee deerlyk uitgeput waren. Myn overgrootvader nicarchus plagt te verhalen, dat alle onze medeburgers gedwongen wierden eene bepaalde maat tarwe op hunne fchouders naar de zee by Anticyra CO te dragen, gevolgd door lieden, die hen met zweepen voortdreeven; dat zy op die wyze reeds écne vracht hadden overgebragt, en dat de tweede gemeten en gereed ftond om opgenomen te worden, toen 'er tyding kwam, dat antoniüs geflagen was. Dit was het behoud ge-. (c) Hier wordt bedoeld Anticyra , of liever Anticirra, aan ien Corinrifchen Zeeboezem.  van ANTONIÜS. 157 weest van onze ftad ; want terftond hadden de bedienden en zoldaten van antoniüs de vlugt genomen, en de burgers hadden het koorn onder zich verdeeld. Antoniüs in Africa aangekomen zynde, zond cleopatra van Paratonium vooruit naar Egypte, en begaf zich zelf diep in eene woestyn , waat hy ging zwerven en dooien, vergezeld van twee vrienden, van welke de cene een Griek was, namelyk aristocrates, Leeraar der welfprekendheid , de ander een Romein, l u c i l i u s. Van dezen laatften hebben wy elders verhaald, dat hy in den flag hy Philippen, om brutus te doen ontkomen , zich zeiven, onder voorgeven dat hy brutus was, aan deszelfs vervolgers overgaf. Sedert door antoniüs in 't leven bewaard zynde, is hy deze als vriend tot het laatfte toe getrouw gebleven. Toen antoniüs vervolgens vernam, dat de gene aan wien hy zyne krygsmagt in Africa had toevertrouwd, zyne party verlaten had , wilde hy de handen aan zich zeiven flaan, doch hiervan door zyne vrienden teruggehouden zyn-  25b' het LEVEN zynde, liet hy zich naar Alexandrië brengen, waar hy cleopatra bezig vond met eene gewigtige en ftoute onderneming. Over de landengte, die de Roode Zee van de Egyptifche, en tevens Afia van Africa fcheidt, ter plaatfe, waar die beide zeeën haar op het naauwst influiten, zo dat zy daar niet meer dan driehonderd ftadiën breed is, poogde zy hare fchepen over te brengen in den Arabifchen zeeboezem , om vervolgens met een goed deel van hare fchattcn en van haar volk, elders een verblyf op te zoeken, waar zy tegen de flaverny en den oorlog beveiligd zoude zyn. Dan toen de eerde fchepen , die dus waren overgevoerd , door de Arabieren van Petra in brand geftoken waren, en antoniüs dacht, dac zyn leger by Aétium nog behouden was, zag zy van dit voornemen af, en Hec de havens en toegangen bezetten. Antoniüs verliet de ftad en het gezelfchap zyner vrienden, liet zich by Pbarus, op eenen dyk in zee uitloopende, een vtrblyf maken , en gmg zich daar van de menfehelyke zamenleving verwyderen , zeggende, dat hy nu een leven van ti- M ON  van ANTONIÜS. 159 , jm o n ging leiden , vermids hy in 't zelfde geval was als deze : want op eene fnode en ondankbare wyze door zyne vrienden behandeld zynde, wilde hy niemand meer vertrouwen , en had eenen haat tegen alle menfchen. j Deze timon was een burger van Athenen, en leefde omftreeks den tyd van den Peloponneiifchcn oorlog, zo als men kan opmaaken uit dc Blyfpelen van arist op ha nes en plato, waarin hy als een wrevelige mcnfchenhater wordt ten toon gefteld. Daar hy alle menfchelyk gezelfchap vermydde , en niemand by zich toeliet, had hy echter veel op met ALCiEiADEs, die jong en vermetel was, en gaf dien alle blyken vanhartclyke genegenheid. Apemantus, grotelyks hierover verwonderd zynde, vraagde hem naar de rede van die vriendfehap , en kreeg ten andwoord, dat hy daarom zo veel werk maakte van alcibiades , omdat hy wist, dat deze den Athenienzeren vele rampen zoude berokkenen. Deze a p e m a n t u s was de eenigfte, wiens gezelfchap hy nog kon dulden, als zynde een man gelyk hy, • en die zyne manier van  i6o het LEVEN van leven zocht natevolgen. Eens op het feest, genaamd GW (, Myu naam blyv' onbekend» gaat fehelmen, en vergaat." Dit had hy zelf, naar men zegt, by zyn leven gemaakt.' men heeft nog een ander, *t welk van callimachus is, en dus luidt.' m Hier lig ik tjmon, de bekende menfchen. haterj „ Vloek gy , zo veel gy wilt , doch ga dit graf voörby" (e). Deze weinige Haaien, genomen uit eene me- («) De Lezer kart dit karakter van timon wder gefchetst vinden in den Timen van lucianus, vertaald in de Bibliotheek van Oude Letterkunde, Eerde Stuk. XI. DfiEL.. (L}  V6i het LEVEN 'menigte andere, zullen genoeg zyn, om 'timöns aard te doen kennen. Om weder te keeren tot antoniüs: deze omring bit den mond van canidius zeiven het bericht, dat de landmagt by Aclium voor hem verlooren was ; van eenen anderen 'temt 'kreeg hy tyding, dat de 'Joödfche Vorst her o des met eenige legioenen -m • cohorten cj.sars zyde had gekozen; dat alle andere Vorlten insgelyks van hem wa"ren afgevallen, cn dat ailes, wat ■ buiten Egypte was, hem verlaten had. Niets van dit "alles kon hem thands treffen, maar even als of hy fliet genoegen alle hoop 'opgaf, om tevens alle verdere zorgen te kunnen opgeven, verliet hy zyne:woning aan zee , die hy Timonium noemde , en liet zich weder door cleopatra aan haar Hof innemen. Van nu af moest de gehele ftad mede doen in maal tyden en drinkgezclfchappen ,• terwyl. zy rykclyke gefchenkën'uitdeelde De' zónen van cleopatra en ciESAR werden in den jongelingslland .aangenomen , en zyn zoon a n„ t y l l u s , dien hy by fulvia had, moest den manlyken tabberd aandoen , by welke gelegenheid de Alexandryners 'vele dagen ° " . ach-  van ANTONIÜS. 163 achtereen maaltyden, drinkpartyen en feesten hielden. Het vorige gezelfchap der Amimetoboeïn werd nu vernietigd, doch 'er werd een ander door hun ingeheid, 't welk In dertelheid, weelde en verkwisting het eerfte niets toegaf; dit noemden zy het genootfchap der Synapothanumenen, omdat het beftond uit vrienden van hun, die verklaarden gezind te zyn om te zamen met hun te fterven: zy deden niets anders, dan by rondgaande maaltyden zich aan de bui« • tenfpoorigfte vermaken overtegeven. Cleopatra inmiddels liet alle zoorten van do. delyk vergif opzoeken , en daarmede op ter dood gedoemden proeven nemen, om te zien , welk derzelven den minst fmertelyken dood. veroirzaakte. Dan toen zy ondervond , dat de fterkfte vergiften wel eenen fpoedigen , doch pyrilyken dood aanbragten, en dat de minder fterke eenen te langfamen dood veroirzaakten , liet zy proeven met vergiftige beesten nemen ,• en was 'er zelve als ooggetuige by tegenwoordig , wanneer het eene beest na het andere op onderfcheidene perzonen beproefd wierd. Deze proeven werden van dag tot dag herhaald, totdat zy eindelyk bevond, dat van (L 2) ai-  io"4 het LEVEN allen gcnoegfaam alleen de beet van den Aspis , zonder ftuiptrekkingen en.."gekerm by den lydcr te verwekken , eenen fterkcn flaap en eene bezwyming te weeg bragt, vergezeld van een zacht zweet op hec aangezichc , en-eene fchielyke verdoving der zinnen, zodat de lyder, buiten beiel'zynde, even als iemand, die in den dknftcn flaap ligt, niet. ligt weder tot zich zeiven gebragt konde worden. Dan tevens zonden zy beiden nu' ook naar Afia gezanten tot cjesar; cleopatra liet het ryk van Egypte voor hare kinderen verzoeken ; en antoniüs i e geerde vergunning om , zo hy in Egyrtc niec moge blyven, als ambteloos burger.ie Athenen te leven. Daar men , federt het overlopen van zo vele vrienden, weinigen meer overig had, en niemand derzelve langer vertrouwde,, gebruikte men tot dit ge. zantfehap euphronius, leermeester d<.r kinderen; want alexas van Laodicea (/), die door timagenes aan antoniüs te Rome was bekend geworden , en van - ... ' èmfSfeffol al» (ƒ) Deze Tci/ynr dezelfde te zyn , die boven alïxandïr de Syriër ^eiiaamd wordr.  van ANTONIÜS. 165 alle Grieken het meest op hem had ver. snogt, en die door cleopatra als het voomaamfte werktuig tegen hem was gebruikt, waardoor zy dc goede gezindheden, die hy nog voor octavia had overgehouden , had weten te vernietigen ; deze was naar Koning hsrodes gezonden , om denzelven van het veranderen van party aftetrekken: maar in plaats van dit te doen, was hy daar gebleven, en had antoniüs verraden ; waarna hy , deunende op de vriendfchap van herodes, de ftoutheid had, om onder het oog van caesar ce komen. Dan de vriendfchap van herodEs mogt hem niet baten: hy werd dadelyk gevangen genomen, en geboeid naar zyn vaderland gevoerd, waar hy op last van c je* sar ter dood is gebragt. Op deze wyze zag antoniüs, » nog by zyn leven, de trouwloosheid van al ex as jegens hem gewroken. Het voordel van antoniüs werd door e je s a r van de hand gewezen , maar aan cleopatka liet hy antwoorden , dat zy eene aizins billyke behandeling van hem kon verwacht-en, indien zy antoniüs van kant hielp, of hem Egypte deed rui. (L 3) men.  i66 het LEVEN rrien. Met den afgezant zond hy te gelyk aan haar eenen zyner vrygelatenen, thyreus genaamd (g), zynde een loze vos, en byzondcr gefchikt , om , als afgezant van eenen jongen Imperator, door zyne vleiende tong deze verwaande vrouw, die een' zo hogen dunk van hare fchoonheid had, intenemen.. Daar deze langer met haar in gefprek was dan anderen, en meer dart gemeene eer van haar genoot, raakte hy in kwaad vermoeden by antoniüs, die hem liet vatten en geesfelen, en vervolgens naar CüisAR terug zond, aan wien hy fchreef, dat thvreus hem door zyne trotschheid en onbefchoftheid ten hoogden geërgerd had, daar hy, uit hoofde van zyne ongelukken, zeer ligt tot toorn vervoerd wierd. „ En , voegde hy 'er by, zo gy „ dit kwalyk neemt, gy Ijebt mynen vry„ gelaten hipparchus, laat dien insge„ lyks binden en geesfelen ; dan hebt gy „ my met gelyke munt betaald." Dan van nu af zocht cleopatra zyne ergernisfen en vermoedens wegtenemen, door hem meer dan gemeen te believen. Haren eigenen (/) Of liever Tiyr/us, volgens diodorej*.  van ANTONIÜS. 167 nen verjaardag vierde zy zonder eenige. vreugde, en overeenkomftig haren toemnaligen toeftand.; en zynen daarentegen met eenen alles te boven gaande pracht, en met de grootfte verkwisting , zodat velen der genodigde gasten , die behoeftig daar gekomen waren, ryk weder heen gingen. Hierop werd cje sar door herhaalde brieven van agripp a.gedrongen, om naar Rome overtekomen , verraids zyne tegenwoordigheid daar vereischt wierd. Dus werd de oorlog voor tegenwoordig geftaakt. Doch zodra de winter voorby was , trok hy weder door Syrië, en zyne Veldoverften door Africa^, tegen antoniüs op. Toen hy Pelufium had bemagtigd, ging de fpraak, dat die ftad , met bewilliging van cleopatra, door seleucus aan hem was overgegeven: doch clecpatra ftelde de vrouw en kindtren van seleucus in handen van antoniüs, om die ter dood te brengen. Zy had, tegen den tempel van 1 s 1 s aan , zaaien en grafgewelven laten bouwen , uitftekende zo wel in fraaiheid als in hoogte van verdieping. Derwaards liet zy het kostbaarfte van hare koninglyke bezittingen overbrengen, beftaande in goud, (L 4) adl-  368 het LEVEN zilver, esmarauden , paarlen , ebbenhout, elpenbeen en lpeceryen: tevens liet zy daar in brengen eene grote menigte fakkels en hennep. C te sar dus vrezende, datzy, wanneer alle hoop Zou zyn opgegeven, deze fchatccr. in brand fteken en vernielen zoude , liet haar telkens, terwyl hy met zyn leger naar de ftad in aantogt was, te kennen geven, dat zy niets te vrezen had. Zo als hy zich by den Hippodromus had neêrgeflagen, deed antoniüs eenen uitval, en ftreéd zo dapper, dat hy "de ruite. ry van c jr s a r op de vlugt floeg, en tot aan de legerplaats vervolgde. Fier op deze overwinning, kwam hy nipt zo dra in het Paleis terug , of hy viel in volle wa. penrusdng cleopatra om den hals, en beval den genen van het krygsvolk, die gich het dapperst gekweten had, in de gunst van de Koningin. Zy befchonk de, zen met een harnasch en eenen helm van goud : doch toen hy dit had, liep hy den volgenden nacht over tot c/esar'. Antoniüs liet hierop c;esar andermaal tot een tweegevecht uitdagen , doch kreeg ten antwoord, dat 'er voor antoMus meer dan één weg tot den dood open.  van ANTONIÜS. 169 open ftond. Toen bedenkende , dat hy nergens eeiten eerlyker dood kon vinden, dan in den ftryd, befloot hy caesar te lande en ter zee tevens aantetasten. Vervolgens aan tafel zittende, beval hy zynen {laven , dat zy hem zo goed zy konden bedienen , den beker meer dan naar gewoonte vullen zouden, dewyl het onzekeï was , of zy zulks den volgenden dag wel zouden kunnen doen, en of ze dan niet andere hecren zouden bedienen, terwyl hy een lyk en" weder in het niet verzonken zoude zyn. Dan ziende , dat zyne vrienden op dit zeggen in tranen uitborften, bemoedigde hy hen weder met te zeggen, dat hy niet voorhad met hun in eenen ftryd te gaan, waarin hy eer eenen roemruchtigen dood (TV), dan redding en overwinning dacht te behalen. Omtrent het midden van den volgende nacht, verhaalt men, dat, terwyl 'er eene diepe ftilte en neêrflagtigheid in de ftad heerschte, uit vrees en bekommering voor de uitkomst yan zaken, op het onverwachtst een geluid (A) Voor tix.Ma, roemruchtig, wil reisde ge? j£geu hebben ixhta, fchandelyk-  170 het LEVEN luid van allerlei fpeeltuigcn wierd gehoord, en een getier -van Bacchanten en danfende Saters, even zo als plaats heeft by de luidruchtige reien der Bacchusfeesten; dat deze bende midden door de ftad fcheen te trekken, naar de poort, buiten welke de vyand gelegerd was, en dat dit gedruisch, to<~n het op het hoogde was, die poort uit naar buiten verdween. Zy, die dit vreemd geval zochten te verklaaren, befloten daaruit, dat de God, welke antoniüs byzonder diende en zocht natevol* gen, hem ging verlaten. Met het aanbreken van den dag fchaarde hy zyn voetvolk op de heuvels voor de ftad in flagorde , en zag de fchepen uitlopen > en op den vyand aanzeilen. Zonder nog eenige beweging te maken, bleef hy ftaan wachten, hoe het met de vloot zoude 'aflopen. Dan deze was niet zodra onder het bereik der vyanden gekomen , of het fcheepsvolk begroette mer de roeiriemen het volk van caesar even als vrienden, en zulks van den anderen kant op gelyke wyze beantwoord zynde, gingen zy tot den vyand over; waarop de beide vloten vereenigd zynde, vyandelyk op  van ANTONIÜS. 15* op de ftad kwamen aanzeilen. Zodra dk gezien wierd, liep ook de ruitery dadelyk van antonius tot den vyand over; en toen daarop zyn voetvolk geflagen wierd, trok by terug binnen de ftad, roepende, dat hy door cleopatra verraden was aan die genen , tegen welken hy om harent, halve de wapenen had opgevat. Zy, zyne gramfchap en wanhoop duchtende, nam de vlugt naar het grafgebouw, deed de deuren me^boomen en grendels ten ftcrkften voor#én, cn zond toen boden aan antoniüs, met de tyding, dat zy dood was. Dit geloofde hy, en zeide daarop tot zich zeiven: „ wat „ dwaalt gy nog langer, antoniüs? het „ heeft 0 thands de eenige oorzaak, waar„ om het leven wenschlyk voor u zyn konde, ontnomen." Daarop ging hy in kamer, .maakte zyn harnasch los, en ontblootte, zyn lichaam, zeggende: „ ik be„ klaag my niet, cleopatra! dat ik „ van u beroofd ben, want ras zal ik u „ volgen; maar dit bedroeft mij, dat ik, „ zo groot een Imperator , bevonden „ worde in grootheid van ziel door eene „ vrouw overtroffen te werden." Hy had eenen getrouwen flaaf, met name er os, de-  172 het LEVEN dezen had hy reeds voorlang onder de be. lofce gebragt om hem, wanneer de nood bet vorderde, van kant te helpen: thands eischte hy de vervulling van deze belofte flaaf trok dan het zwaard, en hief het zelve om hoog, als om hem te treffen; doch eensklaps keerde hy zich om, en doorftak zich zeiven. Terwy! hy dus dood voor de voeten van antoniüs nederviel, riep deze: „ gy hebt braaf gedaan, er os! dat » gy> 't geen gy zelf niet kondet doen, ,. my geleerd hebt te doen." Oogen blik ttiet hy het zwaard in zynen buik, en zeeg op een rustbed neder De wonde was echt ter niet zodanig, dat zy hem plotfelyk deed fterven. Toen dus het bloed, nadat hy eenigen tyd gelegen had, ophield te vloei, en , kwam hy weder by zich zeiven, doch bad nu de omflanders, dat zy hem verder wilden afmaken. Dan deze liepen het vertrek uit, terwyl antoniüs fchreeuwde en worftelde, tot dat eindelyk di omedes, de geheimfchryver van cleopatra binnen kwam, met last van zyne meesteres om bem by zich in het graf. gebouw te brengen. Zodra hy vernam, dat zy leefde, beval  van ANTONIÜS. m hy zynen (laven met grote drift, dat zy hem zouden opnemen ; en düs werd by op handen van dezen tot voor de deur van het grafgebouw gebragt. Cleopatra liet :de de deur niet openen, maai kwam uit een vender ten voorfchyn , waaruit zy touwen en zeelen naar beneden Antoniüs hiermede vastgebonden zynde werd do.->r cleopatra zelve , en twee vrouwen , die zy alleen hier by zich had genomen , naar boven getrokken Zy , die 'er ooggetuigen van waren , hebben verklaard, nooic akeliger vertoning gezien te hebben; daar antoniüs met bloed bemorst en zieltogende om hoog getrokken werd, de handen tot haar uitltrekkende, en dus hangende tusfehen hemel en aarde fTj. Want dit was geenzins een gemakkelyke taak voor vrouwen , zodat cleopatra met grote moeite de handen , zó ver zy kon, uitftrekkende , en met het hoofd uit het venfter liggende, het touw naar zich toetrok, terwyl de genen, die beneden ftonden , haar aanmoedigden , en, zo wel als zy, in groten angst waren. Na hem dus binnen gehaald, en <•») Wy volgen hier de lezing van reiske.  m het LEVE ti te bed geleed te hebben, fcheurdc zy vari droefheid over hem haar kleed van 't lyf floeg zich op de borst, reet haren boezem open, en het bloed mee haar aangezicht afvegende, noemde zy hcm haren Heer, haren Gemaal, haren I;;perat;or; ttffa vergat zy Hhier haar eigen ongelig, g£deernis met het lot van antoniüs,. Deze, nadat hy haar een weinig tot bedaaren had gebragt, eischte eenen helle Wyn, 't zy omdat hy dorst hr.d, of omdat hy hoopte daardoor zyn einde te verhaasten. Toen hy gedronken had, vermaande hy haar om, zo veel dit beb.ou.deus hare eer gefchieden kon , voor haar eigen behoud te zorgen, en onder de vrienden van cjes ar het meest haar vertrouwen te ftellen op pro.'. c u l e j ü s ; bevelende haar voorts, hem niet zo zeer wegens den jongden rampfpoed te beklagen, als zyn geluk te roemen, daar hy de beroemdfte en vermogendfte man van zynen tyd zynde geweest, ook nu nog zonder fchande als een Romein door niemand , dan eenen Romein, overwonnen was. Op het eigen oogenblik , dat hy den geest gaf, verfcheen proculejus, die aa a . der-  van ANTONIÜS. 17$ derwaards van c s. s a r was gezonden. Te weten , nadat antoniüs zich zeiven gewond had , en naar cleopatra was gebragt , had één van zyne lyfwachten, DERCETflus genaamd , zich meester gemaakt van den dolk , en dien onder zyn kleed verborgen hebbende , was fty daarmede naar c/esar gelopen , rad denzelven het eerst de tyding gebragt van den dood van antoniüs , en hém den bebloeden dolk vertoond. Deze was op het hooren van die tyding , binnen in zyne tent gegaan , en had daar alleen zynde de dood beweend van eenen man, die voorheen zyn nabeftaande en ambtgenoot was geweest, en zyn medegenoot in vele gevechten en ondernemingen. Vervolgens had hy de brieven van antot i u s voor den dag gehaald, zyne vrienden by een geroepen, en hun die voorgelezen, om hen te doen zien, hoe zachtmoedig en befcheiden hy zelf in zyne voorflagen was geweest , en hoe onbefcheiden en trotsch an t on iu s die altyd beantwoord had En daarop had hy proculejus afgezondenf met last om, zo mogelyk, cceopatra levende gevangen te- nemen. Want eensdeels  I?6 n 2 t L E V E N deels vreesde hy, dat die fchatten verte < ren raken , en anderdeels befchouwde hy het als den voornaamften luister van zyne zegepraal, cleopatra gevangelyk ine. de te voeren. Dan zy weigerde' p r o c u. eejus in hare nabyheid toe te laten, maar fprak hem van binnen uit het graf. gebouw, terwyl hy van buiten voor eene valdeur ftond, die wel ten fterkfte gefloten was, doch zo f dat men eikander kon hooren en verftaan. In dit mondgefprek eischte zy het ryk voor hare kinderen, en hy van [zynen kant vermaande haar gerust te zyn, en ades aan ceesar overtelaten. Proculejus de plaatfelyke gelegen, heid inmiddels afgekeken hebbende , bragt bericht weerom aan cje sar, die daarop gallus als tweeden afgezant zond om met cleopatra te handelen. Deze, aan de deur gekomen, deed zyn best om het gefprek zo lang mogelyk te rekken. Intusfchen liet proculejus eenen ladder tegen het gebouw zetten, en klom door middel van deze door het venfter, waar. door de vrouwen antoniüs hadden ingenomen, en gevolgd van twee bedienden klom  van ANTONIÜS. 177 klom hy dadelyk af naar de deur, by welke cleopatra met gallus ftond te fpreken. Eene der vrouwen , die zich mee cleopatra daar had laten opfluiten hem ziende riep uit: „ Rampzalige cleopatra! gy valt levende in 'svyands han„ den" Daarop keerde zy zich om, eri; proculejus gewaar wordende , poogde zy zich te doordeken; want zy was met eenen moorddolk gewapend. Dan proculejus kwam haastig toefchieten, eh haar met beide armen omvattende, zeide hy: gy doet u en caesar beiden ön„• gelyk , cleopatra! door hem de „ gelegenheid te benemen om hetfterkfte „ bewys te geven van zyne goedertlereri5, heid, en den zachtmoedigften Veldheer „ onder verdenking te brengen van trouw„ loosheid en onverzoenlyke wreedheid." Te gelyk rukte hy haar den dolk uit de handen , en fchudde haar kleed uit, op dat zy niet een of ander vergif daaronder mogt verbergen. C^sar zond daarop verder zynen vrygelaten épaphroditus, mee last om alle mogelyke zorg aan te wenden, dat zy in 't leven bleèf, doch haar voor KL deel, (M) jfëè  178 het LEVEN het overige met alle zachtmoedigheid en vriendelykheid te behandelen. • Hierop deed es sar zyne intrede in de ftad, onder een gefprek met den wysgeer ARéus, dien hy de rechterhand gaf, ten einde deze terftond opzien by de burgery zoude verwekken, daar hy met zo vele onderfcheiding van hem wierd behandeld. Vervolgens in 't Gymnafium gegaan zynde, klom hy op een geftoelte, 't welk daar gemaakt was, beval de burgers , die doodlyk ontfteld waren, en ter aarde vielen, opteftaan, en zeide, dat hy het volk alles vergaf, vooreerst uit achting voor alexander, den ftichter van hunne ftad; ten anderen, om die grooteen fraaie ftad zelve, welker gezicht hem bekoorde ; en ten derden, om zynen vriend ARéus. Zo veel eer bewees hy aan ARéus, op wiens voorhede hy eene me„ nigte anderen verfchoonden; onder dezen was ook philostratus, een Sophist, die boven allen uitmunttede in vaardigheid , om voor de vuist te fpreken, doch die den naam van Akademifchen Wijsgeer, welken hy voerde, onwaardig was. Uit. af-  van ANTONIÜS. ifo Afkeer van zyn ergerlyk gedrag, wees CiESAR de voorfpraak van ARéus teri zynen behoeve Van de hand: doch de man" hield niet op; met eenen langen' gry'zeÜ baard eh eenen zwarten mantel ARéus1 achter na te lopen, herhalende telkens dit vers} Een wyze waarlyk wys, zal eenen wyzer» redden." C /e sa r, dit hoorende , fchonk hem vergiffenis, meer om ARéus eenen kwaden naam te befpaaren, dan om philost rat us uit den nood te helpen. Van dè kinderen van antoniüs werd van antyllus, dien by fulvia gewonnen had$ verraden zynde door zynenleermeester theodorüs, tef dood gebragt. Terwyl de zoldaten bezig waren' hen het hoofd afcehouwen, nam gemelde leermeester hem eenen kostbaren fteen, dien hy aan den hals droeg, af, en naaide dien in zynen gordel. Hy ontkende dit vervolgens, doch de fteen by hem gevonden zynde, werd hy hiervoor gekruiftgd. De kinderen van cleopatra werden met hunne opvoeders onder be(M 2) waa--  i8o het LEVEN waaring gefteld, en edelmoedig behandeld. Cesarjo, die' voor eenen zoon van julius cisar gehouden werd , was door zyne moeder, mee aanzienlyke fchatten, door Ethiopië opgezonden naar' Indien: doch deze werd door eenen anderen leermeester, even flecht als theodorus, overgehaald om naar Rhodus te rug te keeren, dewyl men hem zeide, dat hy door caesar tot den troon wierd geroepen. Terwyl cyesar in beraad ftond, wat hy met hem doen wilde, zouareus tegen hem gezegd hebben: „ Eén cje sar, en niet meer." (k) Deze heeft hy dan ook naderhand, toen cleopatra reeds dood Was, laten ombrengen. Daar vele koningen en veldoverften 'er op gefteld waren qm antoniüs de laatfte eer aan te doen , heeft c^sar het lyk aan cleopatra gelaten; die dan (k) Woordelyk: een Veel- Cafarfchap deugt niet. zynde eene geestige fpelling met de bekende woorden van homerus een Feel-Koningfchap deugt niet, of overeenkomftig onze vertaling: één Koning, en niet weer»-  van ANTONIÜS, iU «dan ook zelve hem eene prachtige koninglyke begraafnis heeft bereid , daar haar tevens vergund wierd alles te nemen , wat zy daartoe wilde gebruiken. Haare .grote droefheid, en de fmerten die zy leed , (want het flaan op de borst had aan dezelve eene ontfteking en verzweering veroorzaakt) jaagde haar eene koorts aan; welke zy geredelyk tot een voorwendzel gebruikte om geene fpyze te nuttigen , hopende dus ongehinderd een einde aan haar leven tp maken, Zy had eenen Arts, die haar vriend was, olympus genaamd, aan wien zy haar voornemen openbaarde , met verzoek , dat hy haar met raad en daad wilde byftaan, om haren dood te verhaasten. Dit weet men uit het verhaal van olympius zeiven, die eene gefchiedenis van dien tyd heeft uitgegeven. Caesar, de lucht hier van gekregen hebbende , liet haar bedreigingen doen, en maakte haar byzonder bevreesd voor het lot van hare kinderen. Dit werkte als een ftormcuig op haar hart, en van nu af liet zy zich geheel, naar 't goedvinden van anderen, genezen, en fpyze toedienen. CM 3) Wei-  x8a het LEVEN Weinige dagen daarna kwam hy zelf om haar aantefpreken en te vertroosten. Zy lag geheel achteloos op een rustbed uitgeftrekt, doch zodra hy binnen kwam, fprong zy blote'yk in hare onderKleêren van het bed , en viel neder voor zyne voeten. Hoofd en gelaat ftonden decrlyk verwilderd, hare ftem beefde , en hare oogen kwynden ; daarby vertoonde de borst de veelvuldige wonden, die zy zich had toegebragt : met één woord , her fcheen met haar lichaam niets beter gefteld te zyn, dan met hare ziel. Evenwei waren alle hare bekoorlykheden en het verleidelyke van hare fchoonheid nog niet geheel verdwenen, maar zelfs in dezen misvormden toeftand kwamen dezelven meer of min te voorfchyn , en deeden zich in de trekken van 't gelaat befpeurenC/e sar verzocht haar zich weder te bed te begeven, en ging toen by haar zitten» waarop zy begon zich eenigermate te verontfchuldigen, en het gebeurde aan dwang en vrees voor antoniüs toetefchryven. Maar toen cjesar dit alles wederleide» en haar van fchuld overtuigde, wendde zy bet  van ANTONIÜS. 183 liet terllond over eenen anderen boeg, begon zyn medelyden interoepen en om vergiffenis te imeeken, even als had zy eene fterke zucht tot het leeven: eindelyk ftelde zy hem eene lyst ter hand van de menigte harer kostbaarheden. Maar toen seleucus, een van hare Rentmeesters, haar befchuldigde, dat zy zommige dingen verzweeg en zocht achtertehouden, fprongzy overeind, greep hem by de hairen , en gaf hem verfcheidene klappen in 't gezicht. Als es: sar hierover glimlachte en haar weder tot bedaaren zocht te brengen, zeide zy : ,, is het niet onverdraaglyk, „ c m. s a r! daar gy u verwaardigt my in ,, dezen ftaat te bezoeken en aantefpreken, ,, door myne eigene flaven beklapt te „ worden, om dat ik eenige vrouwelyke „ kleinodiën wilde achterhouden , voor„ zeker niet voor my rampzalige, maar „ om eenige* kleine gefchenken mede te ,, brengen voor octavia en li via, „ ten einde door haar des te meer uwe „ gunst en genade te verwerven?" Deze taal behaagde Cjesar zeer, die daar uit befloot, dat zy ontwyfelbaar verlangde in (M 4) 'tle  i|| . het L Er V £ H - c leven te liyvcn. Hy gaf haar dan vryheid om zulks te doen , en verzekerde haar, dat zy in alles boven hare verwachting door hem behandeld zoude worden. Én nu ging hy heen, zich vergenoegen-, de, dat hy haar bedrogen had, terwyl hy .zelf veel meer door haar was bedrogen. Onder de vrienden van cssar was dolabella, een jongeling van aanzienlyke geboorte. Deze, der koninginne weduwe niet ongenegen zynde, liet haar pp haar verzoek hcimelyke berichten toekomen , en deed haar laatftelyk weten, dat caesar zelf te voet optrok naar Syrië, doch befloten had haar met hare kinderen, over drie dagen weg te zenden. Dit bericht ontfangen hebbende, was het eerfte .dat zy deed , caesar te bidden, dat hy haar wilde vergunnen eene lykplenging te doen op het graf van antoniüs. Dit toegedaan zynde, liet zy zioii by het graf brengen, ep daar met bare vriendinnen by de kist uedervallende, zeide zy: „ Dier3, bare antoniüs.' onlangs heb ik u nog „ met vrye handen begraven, nubewyzeik ?, u dezen lykdienst als eene gevangene, die (. . 5, men  v a-n : A N T O N I U S. 185 ifieö ten naauwllen bewaart, om te be,, letten, dat dit flaaffche lichaam door „ geen misbaar en geween misvormd wor,, de, daar het voor de zegepraal , die „' over u gevierd zal worden, beftemd is. „ Verwacht nu geene verdere eerbewyzin„ gen en lykplengingen van my; deze is „ de laatfte, welke u van cleopatra, „ gereed om gevangelyk weggevoerd te worden, bewezen wordt. By ons le•„ ven heeft niets ons van elkander kunnen „ fcheiden, dan nu by den dood fehynt .», 'er eene plaatsverwisfeling tusfehen ons „ te moeten gebeuren; zodat gy, eenge„ boren Romein, hier begraven zult Iig„ gen, en ik in Italië; zullende dus in zo „ verre ten minden aandeel hebben in uw ,. vaderland. Doch zo de Goden van dit land nog iets vermogen, (want de on„ zen hebben ons verraden) verlaat dan ,, uwe vrouw niet, zolang zy leeft, noch :„ duldt, dat gy in mynen perzoon in ze„ gepraal geyoerd wordt , maar verberg my hier by u, en begraaf my in ditzelf- de graf; want van de ontelbare rampen, •rj die ik lyde, valt geen my zo, zwaar, als (M 5) „te  i96 het LEVEN „ de korte tyd, dien ik zonder u geleefd „ heb". Na deze klagt uitgeboezemd, en de kist met bloemkranfen behangen en gekuscht te hebben, liet zy zich een bad gereed maken; 't welk gebruikt hebbende , fchikte zy zich aan tafel, en hield eene-prachtige maaltyd. Hierop kwam 'er iemand van 't land met eene mande, die, door dewachfs gevraagd zynde, wat hy daarin had, dezelve opende en de bladen, die 'er boven op lagen, weggenomen hebbende , deed zien, dat dezelve vol met vygen was. Toen de wachts zich verwonderden over de fchoonheid en grootheid dier vygen, begon de boer te lachen , en bood hun aan om 'er van te proeven: waarop zy, niets vermoedende , hem lieten binnengaan. Over tafel kreeg cleopatra eenen brief, dien zy vooraf gefchreven en gezegeld had, voor den dag, en liet dien aan c^sar beuellen. Toen beval zy alle de anderen heen te gaan, uitgenomen de twee voorheen gemelde vrouwen, en floot de deur toe. Ce sar den brief geopend hebbende, en ziende, dat zy daarin, onder  'van ANTONIÜS. der vele betuigingen en klagten , bid om by antoniüs begraven te mogen worden , begreep al aanftonds , wat 'er gebeurd was, en wilde in 't eerst zelf ter hulpe fnellen, doch vervolgens befloot hy haastelyk anderen te zenden, om te zien, wat ?er gebeurd was. Dezen ylings derwaards gelopen zynde , vonden de wachts voor de deur daan, zonder dat die ergens van wisten. Dan de deur opengemaakt hebbende, zagen zy cleopatra reeds dood op een heerlyk verguld rustbed liggen, koninglykuitgedoscht. Van de twee vrouwen lag de eene, irus genaamd,insgelyks dood aan hare voeten; de andere, tharmion, reeds waggelende en zwymelendo, was nog bezig met het vorftelyk hulfel in orde te fchikken. Toen één van allen haar in toorn toeduwde : ,, dat is „ fraai, tharmion"! gaf zy ten antwoord : „ ja zekerlyk fraai, en volkomen pasfende voor eene afftammeling van zo „ vele Koningen". Dit was alles, wTat zy zeide, en daarop zeeg zy ontzield by het bed neder. Men meent, dat 'er by de vygen een Aspis  ■1*3 ' ket LEVEN .Aspis geweest was, die onder de bladeren verborgen had gezeten; en dat cleopatra het dus bcfteld had, dat het beest haar, zonder dat zy het merkte , in 't lichaam zoude deken: doch dat zy, by het nemen van de vygen hetzelve ontdekkende, gezegd had: „ dat is hy," en dat zy daarop haren arm had ontbloot om gebeten te worden. Anderen zeggen, dat zy dien Aspis in eene waterkruik befloten had gehad , cn daarin bewaard , en dat dezelve voorts door haar met eene gouden fpil tot gramfchap getergd op den armwas aangevallen. Dan , hoe het zich eigenlyk heeft toegedragen , weet niemand ; want men heeft ook al gezegd, dat zy vergif had in eene holle hairnaald, welke zy onder haarkapfel verborgen hield: doch men heeft geene vlekken aan haar lichaam, noch eenig ander bewys van vergif ontdekt , ook is 'er zodanig beest in 't vertrek gevonden, alleen geeft men voor., dat men eenige ftrepen in het zand aan den zee-oever heeft befpeurd, nevens de venfters van het gebouw. Zommigen hebben ook gemeend twee kleine en flaauwe dip/ ' - . dipt  van A N T O N I (J S.- 189 flippen, even als van eene fteek, op den arm ontdekt te hebben ; en aan dezen fehynt c je s a r geloof te hebben gegeven: want by zyne zegepraal werd de beeldtenis van cleopatra mede rondgevoerd, met eenen Aspis, die haar in den arm beer. Op zo velerlei wyze wordt dit geval verhaald. Cjesar, hoe groot eenen fpyt hyook gevoelde over den dood van cleopatra, moest zich echter over hare grootheid van ziel verwonderen, en liet haar met koninglyke ftaatfie by antoniüs begraven. Ook de beide vrouwen genoten éene deftige uitvaart. cleopatra had, toen zy ftierf, negenendertig jaren bereikt, had'als koningin tweeentig jaren geheerscht, en meer dan veertien jaren de heerfchappy met antoniüs gedeeld, Antoniüs is, volgens zommigen, zesen vyftig, volgens anderen, flechts drie en vyftig jaren oud geworden. De flandbeelden van autonius heeft men afgebroken, maar die van cleopatra zyn ftaande gebleven: een vriend van haar, are h 1 b 1 u s, had ónmsad talenten aan c je s a* be-  ïOo het leven betaald voor de gunst, dat hare ftandbeelden niet in het lot van die van antoniüs zouden deelen. Antoniüs heeft by drie vrouwen zeven kinderen gewonnen en nagelaten. Van dezen is alleen antyllus, de oudfle,' op last van c^sau om 't leven gebragt. De overige heeft octavia tot zich genomen , en met hare eigene kinderen opgevoed. Eene dochter, uit cleopatra geboren, en insgeiyks cleopatra geheeten, heeft zy uitgetrouwd aan den by uitflek beminlyken Vorst tuba. Antoniüs, die uit fulvia geboren was,werd zo hoog in aanzien door haar verheven , dat daar agrippa den eeriten rang by caesar, en de zonen van li via' den tweeden bekleedden, antoniüs in1 naam en daad de derde plaats in gezaclï by cffisAR bezat. Zy had by marcellus twee dochters, en éénen zoon m a rcell us genaamd; deze nam wsar voor zynen zoon aan, en gaf hem zyne dochter ten huweiyk. De eene dochter werd door 'octavia aan agrippa uitgehuwelykt, Toen marcellus kort na zyn trou >  van ANTONIÜS. 191 trouwen geftorven was, en c^sar onder zyne overige vrienden niemand vond, dien hy genoeg vertrouwde om hem tot fchoonzoott te nemen, deed octavia hem den voorflag, om agrippa het huweiyk met haar dochter te laten verbreken , en met c^sars dochter te laten trouwen (7). Na dat c^sar, en vervolgens agrippa hierin toegeftemd hadden, nam zy'hare dochter terug, en gaf die toen aan antoniüs, terwyl agrippa cjes ars dochter ter vrouwe nam. Van twee dochters, welke uit het huweiyk van antoniüs en octavia gefpro« ten zyn, is de eene getrouwd aan domitius /ENOBARBUs,de andere zynde a nTonia, beroemd door hare huischheid als fchoonheid, aan drusus, den zoon van li via, en ftiefzoon van caesar. — Uit dit huweiyk zyn: gefproten ger mannicus en claudius, welke laatlte naderhand Imperator is geweest. Van de kin- O) Met waarfchynlykheid verhaalt suetopsivs, dat octavia aich door livia daartoe liet overhalen.  292 hét LEVEN kinderen van öermanicus is ca jus, wiens beduur berucht doch kort van duur was, met zyne dochter en vrouw omgebragt. Agripina, die by jen ob a rbus eenen zoon had, lucius domitius genaanld, trouwde naderhand aan claudius caesar. Deze nam domitius voor zoon aan, onder den naam van nero germ an i cus. Deze Imperator geworden, heeft in onzen leefr tyd zyne moeder vermoord, en door zyne dolheid en woestheid, het Romeingebied op dert Oever van zynen ondergang gebragt. Hy was in den vyfden graad een afftammeling van antoniüs.  DEMETRIUS E N ANTONIÜS. CN)   VERGELYKING van DEMETRIUS E N ANTONIÜS. J)aar deze beiden grote wisfelvalligheden van (laat ondergaan hebben , willen wy eerst derzelver magt en aanzien befchou0 wen. Deze erfde D t me t mus van zynen Vader, en vond dus dezelven gereed; want onder de opvolgers van alexander was antigonus dc magtigite, en had reeds, toen demetrius nog een kind was, het grootfle gedeelte van Afia afgelopen en ondergebragt. iAntonius daarentegen had eene Vader, die wel een man van eer en deugd, doch geen Krygsheli was, en die hem in geen opzicht den weg tot roem had gebaand; en desniettemin durfde hy zich onderwinden om naar ■ ' (N a) de  i96 VERGELYKING van de heerfchappy van cjesar te dingen,, fchoon hy daarop als nabeflaande geener* nande aanfpraak had , en drong zich inderdaad in de magt, welke deze zich te voren had verworven; ja blotelyk door eigene hulpmiddelen onderfteund, kwam hy tot die hoogte van vermogen, dat hy het geheele Romeinfche gebied in twee deelen verdeeld hebbende, de eene, en wel de aanzienlykfte helft voor zich verkreeg; dat hy, zonder in perzoon daar by tegenwoordig te zyn, door de Veldoverften, die hy in zyne dienst had, meermalen de Parthers verfloeg, en de Barbaarfche Volken, om* ftreeks den Caucafus wonende, tot aan de Kaspifche Zee terug dreef. Zelfs datgene ,° 't welk hem fchandvlekte, diende ten bewyzen van zyne grootheid. Want daar antigonus het vereerende genoeg rekende voor zynen Zoon demetrius , dat hy phila, de Dochter van antipater, aan hem ter Vrouwe gaf, fchoon deze in jaaren met hem niet overeenkwam, is het antoniüs tot fehande gerekend, Gemaal te zyn van cleopatra , eene Vrouw, die in grootheid van magt en doorluchtigheid yan afkomst, alle de Ko- nhv  DEMETRIUS en ANTONIÜS. 195 ningen van haren tyd , uitgezonderd a rs a c e s , overtrof. Zo groot had hy zich zelf gemaakt, dat ieder een hem eenen hogeren ftaat waardig oordeelde, dan hy Zelf begeerde. Dan aeer verfchillende is de gelegenheid, waarby zy beiden tot die hoge magt zyn ge* raakt. Deze was ten aanzien van demetrius onberispelyk, daar hy eene Koninglyke magt oefende over lieden, die gewoon waren overheerd te worden , en die eene Koning begeerden. De wyze daarentegen, waarop antoniüs zich die magt aanmatigde , was geweldadig , en blote overheerfching, daar hy het Romeinfche volk, dat pas de dwinglandy van c M s a r ontworfteld was, van nieuws tot flaven maakte. Dus heeft ook de grootfte en roemruchtigfte van alle de daden van antoniüs, de oorlog die hy tegen cassius en brutus gevoerd heeft, alleen gediend om zyn Vaderland en zyne medeburgers van de vryheid te beroven. Maar demetrius, voor dat hy in 't ongeluk was geftort, heeft zich onophoudelyk beyverd om Griekenland vry te maaken, en de bezettingen uit de fteden te dry ven; daar integendeel antoniüs zich (N a) b>  jqS VERGELyking van roemde, om dat hy die genen, die het Romeinfche volk hadden vry gemaakt, iri Macedonië van kant had geholpen. In antoniüs wordt byzondef geprezen zyne milddadigheid en onbekrompenheid ir> het geven van gefchenken 5 doch hierin' beeft 'de Mie trios hem zo verre overtroffen', dat deze meer aan zyne vyanden heef: gefchonk'en, dan antoniüs ooit aan zyne vrienden. Men heeft antoniüs grotelvks geroemd, omdat hy brutus met aüe eer heeft doen bograven, doch demetrius heeft zyne gefneuvelde vyanden allen la. ten begraven, en de gevangenen, met het gene zy hy zich hadden niet alleen, maar met gefchenken daarenboven, aan ptoleM .t V s teruggezonden." ' Beiden hebben ffif voorfpoed uitgefpat, en zich aan wellust cn brooddronkenheid Overgegeven. Niemand echter zal kunnen zeggen., dat demetrius zich by zyre wellustigheden cn tafedvermakeirooit zo zeer heeft vergeten, da: hy daardoor rie ■gelegenheid om zaken 'tïirte^oeren liet voórhygaah; Alleen dan , wanneer hy de handen ruim Kad, gu ".de hy zich een w. llustig genot, cn zyne l annIa gebruikte hy, even als-die  DEMETRIUS en ANTONIÜS. 199 in de fabel, louter tot eene uitfpanning, wanneer hy lust tot kortswyl of flaap had* Maar wanneer hy zich ten oorlog uitrustede, zag men zyne fpeer niet met klimop omwonden, zyn helm gaf geene welriekende geuren van zich, cn hy kwam niet wel gezalfd en fraai gekapt uit het vrouwentimmer om ten ftryde te gaan, neen, dan liet hy de Reien en Bacchus ■ feesten rusten en werd eensklaps, zo als euripides zegt* een dienaar van den mrfchen Mars: dus hebben ook nimmer de vermaken en het get mak hem misdagen doen begaan. Met- a.n toniui daarentegen ging het even als met hercules, die wy, in• Ichildery, door omphale den knods zien afgenomen, e» van de leeuwenvagt beroofd; want ook hy werd i-aak door cleopatra ontwapend, cn verleid, zodat hy de gewigtigfte zaken en de hoodzakelykfle ondernemingen liet lopen, en met zyne Koningin langs de ftranden van Canopus en Tapofirus ging lanter, fanten en floeien. Eindelyk ging hy, even als paris, het gevecht ontlopen zynde 4 zich in hare armen werpen (a~). Ja, hy • ; . maak* 00 Volgeis homerus, in het derde bo;k van de Ilias. (N 3)  Söo VERGÉLYKING vaw maakte het nog erger dan paris,- die eercr, toen hy over wonnen was,- in de flaapka. mer v^i hele na kwam vlügten^ terwyt antoniüs ging- vlugten om cleopatra te volgen , en de overwinning-, liet vaaren* Ook overtrad öeivte t k rus de wetten Van zyn land niet, maar volgde de ge • Woonte, die federt de tyden van philippus en alexander, onder de. Macedonilcne Koningen was ingevoerd , toen hy, even als lyshsiachus en ptoleM/eüs, meer dan ééne vrouw nam, terwyl hy dan nog. alle vrouwen , die hy had, met hoogachting behandelde: Maar ANTüNltrs deed vooreerst iet, dat by de Romeinen ongehoord was, met twee vrouwen te gelyk te nemen. Ten anderen füet hy die, welke eene burgeres van Rome, en zyne wettige vrouw was, verachcelyk ten huize uit , ten gevalle van eene uit. heemfche vrouw, met welke hy zich tegen: dc wetten had verecfiigd: waarom ook demetrius zich doot het huweiyk geener. bande onheil op den hals heeft gehaald, terwyl de ander zyne ondergang dasr aan te danken heeft gehad. Aan de anderen kanc even-  DEMETRIUS en ANTONIÜS. aoi «venwel gjrig de geilheid van antoniüs niet mee zuik eene fchandelykheid gepaard, als die van demetrius. Want de ge, fchiedfchryvers verhalen, dat in de gehelen burg te Achenen geene honden geduld wierden , om dat dit dier hyzonder zich voor elks oogen aan 't minvermaak overgeeft. Demetrius daarentegen pleegde zelfs in den tempel van minerva on« kuischheid met gemeens hoeren, en fchond daar vele burger vrouwen En *t gene men zeggen zoude, dat zich het minst met wellust en zucht tot minvermaak laat vereenigen, te weten wreedheid, ook deze ging by demetrius met zyne geile driften gepaard; daar hy niet flechts kon verdragen, maar zelfs de moedwillige oorzaak was, dat een by uitftek fchoon en eerbaar Atheensch jongeling, om de fchande van onteering re ontgaan, zich jam* meriyk om "t leven bragt. Met één-woord antoniüs heeft door zyne ongebondenheid zich zeiven, maar demetrius anderen nadeel toegebragt. Wat wederom hun gedrag jegens nabeftaanden betreft, zo heeft demetrius Zich omtrent zyne ouders in alles onberispelyk gedragen; maar antoniüs heeft 4) door  202 VERGE L YKING van door zynen Oom prys te geven , ora cicero .van kant te krygen , een daad gepleegd, zo affchuwelyk en onmenfcheiyk, dat men het hem naauWiyks zoude vergeven , al had de moord van cicero geftrekt ora zynen Oom in 't leven te behouden. Daar beiden hunnen eed en gegeven woord verbroken hebben, de een met artabazus (F) gevangen te nemen, de an. der met alexander ter dood te brengen, kan men niet ontkennen, dat anto n i u s ecnigen fchyn van recht had om dit te doen, want hy was door artabazüs in Medië verlaten en verraden; van demetrius integendeel zeggen de meesten, dat hy eenen vaifchen fchyn van recht zocht' te geven aan zyn gedrag, door hem , die onfchuldig was te befchuldigen , en dat hy dus iemand, die'door hem mishandeld was,' flraftë, als ware hy zelf door dezen mishandeld. Ten aanzien van de overwinningen , die Zy behaald hebben, kan men zeggen, dat demitrius zich zeiven de eer van zyne overwinningen mogt aanmatigen; daarentegen (£) In het levsp van antoniüs wordt hy artavasdes genaamd.  DEMETRIUS en ANTONIÜS. 203 gen zyn de meeste en roemrykfte overwinningen van antoniüs behaald door deszelfs krygs-overften , terwyl hy zelf afwezig vvas.o Beiden hebben door eigen fchuld alles weder verloren, doch niet op dezelfde wyze: demetrius namelyk , door dat de Macedoniers hem verlieten '7 maar antoniüs, door dat hy zelf zyn volk verliet: want hy liep weg van de genen , die flxydende hun leven voor hem waagden. De eerde is dus te befchul'di. gen, omdat hy zyn volk afkeerig van zich had gemaakt; de laatfte , omdat hy het zyne , 't welk hem genegen en getrouw was, verliet. Geen van beiden heeft eenen dood gehad, die verdient geroemd te worden*, die van demetrius het minst yan allen : deze toch kon dulden, dat hy krygsgevangen gemaakt wierd, en verkoos nog drie jaren , in eenen kerker opgefloten , te leven , alwaar hy zich voor het genot van wyn en fpys, even als een beest, liet temmen. Antoniüs heeft, wel is waar, op een laage, jammerlyke, en geenzins roemruchtige wyze, maar toch voordat hy in handen der vyanden kwam, zelf een einde aan zyn leven gemaakt. #