II1 II llll ui m» — 01 2427 1255 UB AMSTERDAM  D E LEVENS VAN PLUTARCHUS,    AXATUS . MAICÜS BXTJTUS.  D E LEVENS VAN DOORLUCHTIGE GRIEKEN en ROMEINEN, ONDERLING VERGELEEKEN, DOOR PLUTARCHUS. ÜIT HET O0RSPR0NKELYKE GRIEKSCH, GEHEEL OP NIEUW VERTAALD, EN MET ZEER VELE AANTEKENINGEN OPGEHELDERD» DOOR Ev. WASSENBERGH en H. BOSSCHA, HOOGLEERAAREN TE FRANEK.ER EN GRONINGEN. TWAALFDE DEEL. MET PLAATEN. TE AMSTERDAM, ey JOHANNES ALLART. U D C C C V,  m  HET LEVEN O VAN D I O N. XII. DEEla» A  I J  HET LEVEN VAN D I O N. o Byaldien, o sosius senecio, ingevolge het zeggen van simonides (V), de Stad Mum niet verftoord was op de Corinthiers, die zich met de overige Grieken vereenigd hadden om haar te beoorlo» gen; uit aanmerkinge , dat glaucus, ook zelf van afkomst een Corinthier, haar met de grootfte goedwilligheid ter hulpe was gekomen: dan is het eveneens rechtmaarïg, dat noch Romeinen, noch Grieken («) „ Uit deze plaats van simonides is ons nog éiti Dichtregel bewaard gebleeven by ari» stoteles Rhetor. L. I, c. 6" Xylander.— Over glaucus vergelyke men homerus 11.2, v. 152. A 2  4 het LEVEN ken op de Academie (£) eenige vorderinge maaken, daar zy in dit Gefchnfc, het welk de Levens van brutus en pion zal bevatten, beiden hun befcheiden • deel erlangen; want de laatsrgemelde had gemeenzaarnen omgang met plato zeiven, by zyn leven, en de eerstgenoemde wierd van jongs op ia, de Wysgeerige Gevoelens van plato opgekweekt. Derhalven uic eene en dezelfde Oeffenfchoole, als het ware, hervooi[gekomen, ltreefden zy beiden eenmoedig naar het beftaan der grootfte Onderneemingen, en behoeft men zich geensfins te verwonderen, dat zy, wier daaden veelal onderling eene zo groo. te Gelykheid, ja Vervvantfchap, om zo te fpreeken, hadden, daar door de waarheid ftaafden van het zeggen hunnes grooten Leidsmans tot de Deugd: „ dat Verftand en Braafheid gepaard moet gaan met Macht en Goed Geluk, om gewichtige Staatsbedryven tot eenen fchitterenden Luister en Verhevenheid op te voeren!" Hippomachus, gewoon de jonge Lieden in de Li. (3) D. i hier, de Leerfshtil van plato, of Platotiifche fVysbegeerte.  VAN D I O N. 5 Lichaamsoefeningen en het WorhMperk te onderrichten (c), plag te zeggen, „ dat hy hen, die by hem geleerd hadden, zelfs van verre, en dan ook, wanneer zy Hechts vleesch van de Markt droegen, onderkennen kon!" Even zo behoort het Wysgeerig Onderwys zich by de Geoeffenden gelykelyk mede te deelen aan hunne Daaden, en in dezelve door te ftraalen, ten einde eene zekere Welluidendheid en Overeenftemminge, met Betaamelykheid gepaard, te wege te brengen! Verder doen de Lotgevallen, welke aan deze Mannen wedervaaren zyn, daar zy„ meer by geval, dan uit verkiezinge, bykans dezelfde waren, eene groote overeenkomst tusfchen hunne Levens ontftaan. Want zy kwamen beiden om, voor- en aleer zy de zaaken, aan welker volvoeringe zy 20 groote moeite, en zo veel ftryds te (c) Wy zouden zeggen, de Drilmeester. — De Fr. Vert. dacier. tekent aan op deze plaats," dat de Grieken gewoon waren in eigenen perfoon naar de Markt en Hal te gaan, en dat de bewyzen daarvan in de Karakterfchetfen, aan theophrastus doorgaans toegefchreeven, te vindea zyu." A 3  6 het LEVEN te koste hadden gelegd, tot het begeerde einde hadden kunnen brengen. Dan het geen, bovenal, de grootfte verbaazinge moet verwekken , is dit, dat ook de Godheid aan beiden hun Levenseinde vooraf bekend deed maaken; daar 'er aan hun, op een en dezelfde wyze, een verfehrikkclyk Spookzel verfcheen. Men vindt, wel is waar, Lieden, welke de waarheid van foorrgelyke Gebeurtenisfen rechtitreeks, en we1 op deze gronden ontkennen, „ dat 'er noit by iemand, die wel by zyne finnen is, zulk een Verfchynzel, of Spook, van de Godheid gezonden, wordt gezien: maar dat Kinderen en Vrouwtjens , of Menfchen, die wegens lichaamelyke zwakheid ylhoofdig zyn , in vlaagen van verftandeloosheid, of lyffelyke ongefteldheid , tot zodanige iedele en buitenfpoorige Verbeeldingen vervallen, en zich uit Bygeloovigheid diets maaken, dat zy eenen kwaaden Geest by zich hebben! " Doch byaldien dion en brutüs, beide rustige Mannen en Wysgeeren; ook beiden niets minder, dan gefchikt, om zich door eenige gemoedsbeweeginge te laaten wegfleepen, of aan het wankelen brengen, zich door. een  VAN DION. ? een aan hun verfcheenen Spook dermaate hebben aangedaan gevonden, dat zy het verhaal daarvan zelfs aan anderen mededeelden, dan weet ik niet, of wy, ook tegen ónzen wil, niet gedwongen worden tot het aanneemen van dat overoud, en anders ongerymd-fchynend Gevoelen, „ dat 'er booze en afgunftige Geesten zyn, die de braaven benydende, en zich tegens hunne uitfteekende Bedryven als verzettende, hun ontfteltenis en fchrik aanjaagen, ten einde hunne Deugd te ondermynen en aan het wankelen te brengen, en dus v.oor te komen, dat aan dezelven, wanneer zy zich onwankelbaar en zuiver by hunne vroomheid mogten houden, een beter Lot na dit Leven, dan aan hun geworde!". Dan laat ons het onderzoek van deze zaaken liever fpaaren tot eene andere Verhandeling, en in dit Paar Levens, het welk het XII onzer Vergelykingen uitmaakt, aan den Oudften den voorrang geeven. Dionysius, de oudere, zag zich zo dra geen Meester van het Gebied, of hy trouwde de Dogter van iiermocrates, den Syracufaner. Dan doordien de Dwiugelandye voort in het begin nog niet ge. A 4 noeg  S het LEVEN noeg bevestigd was, vielen de Syracufiers weder van hem af, en wierd deze Vrouw aan haar Lichaam op de gruwelykfte en onbetaamelykfte wyze mishandeld; waarom zy dan ook de handen aan zich zelve floeg. Dionysius, echter, geraakte fpoedig wederom in het bezit der Heerfchappye, en zich genoeg daar in beves. tigd vindende, trouwde hy nu twéé Vrouwen tevens, eene Locrifche, geheeten doris, en de andere eene Inboorlinge, met naame aristomache, de Dogter van hipparinüs, eenen der voornaamfte Burgers van Syracufe, die tevens met dionysius het Krygsbevel had gevoerd, wanneer deze het eerst door het Volk tot Op. pergezachhebber in den Oorlog verkooren was. Men verhaalt, dat hy ze beide op eenen dag huwde, en dat nimmer eenig mensch te weeten kwam , wie van haar hy het eerst befiiep. Vervolgends wierden zy door hem op denzelfden voet behandeld: aten gelykelyk met hem aan tafel, en begaven zich, beurtelings, om den anderennacht, met hem ter ruste. Het Volk van Syracufe drong 'er wel op aan, dat aan de Inboorlinge meerdere eere mogt wor-  van D I O N, 9 worden toegekend, dan aan de Vreemde: nochthans had deze het geluk van de eerfte zwanger te worden, en den oudften Zoon ven het Geflacht van dionysitjs ter wereld te brengen; het \v^lk haar zeer te baat kwam en tegen het verwyt eener uulandige Geboorte opwoog. Aristori ache, daarentegen, bleef geduurende eenen langen tyd onvruchtbaar, hoe zeer ook haar Echtgenoot, dionysius, ver. langende was om kinderen by haar te'ver. wekken : het geen zelfs zo verre ging, dat hy de Moeder der Locrifche (d^) door hem befchuldigd, dat zy aristo. mache door haare Dranken bedorven had, ter dood liet brengen. Di on was de Broeder van a ris tori ac he, en wierd in den beginne alleen haarenthalve vereerd. Maar toen hy, vervolgens , blyken gaf van zyn Verftand, maakte hy zich nu ook door zich zeiven gezien by den Dwingeland, die, 'boven en behalven alle andere Gunstbewyzen, aan zyne Hofmeesters bevel gaf, om alles wat (d~) D. i. do ris. A 5  io hetLEVEN wat dign maar begeerde, aan hem te doen geworden, mits dat zy daarvan op denzelfden dag aan hem kennisfe gaven. Deze nu, die reeds voorhenen edelaartig, grootmoedig en ^van eene mannelyke inborst was , voelde zich tot deze uitfteekende Hoedanigheden nog zo veel te fterker geneigd, na dat plato, niet door eenige menfchelyke befcbikking, maar by een zeker van de Goden dus beftuurd geluk, in Sicilië aankwam. Want bet was, naar onze gedachten, voorzeker, de eene of andere Godheid, die toen reeds den morgenftond der Vryheid aan de Syracufiers als in het verfchiet deed zien, en plato uit Italien naar Sicilië overvoerde, ten einde door hem de grondflagen te leggen ter ver. ftooringe der Dwinglandye: die ook dion onder zyn gehoor, en tot zyne gemeenzaame verkeeringe bracht, welke omtrent dezen tyd nog wel gansch jong, maar, niettemin, „ de Leerzaamfte, verre weg, van alle Toehoorders, welke plato immer had , en tevens ook met de grootfle drift bezield was om naar de Iesfen en voor* fchriften der Deugd te luisteren 1" gelyk pla-  van D I O N. II plato dit getuigenis zelf (je) van hem heeft afgegeeven, en de daaden zulks bewyzen. Want, onder het oog van eenen Tyran, in flaaffche en laage gevoelens opgevoed , en gewend aan eene Levenswyze, die ondergefchikt en vol van vreeze was, hoewel zy zich omringd vond van eene groote trits Bedienden, by den pas verkreegenen overvloed in menigte aangefchaft, en vol op hebben kon van eene onhebbelyke Weelde, waarby het hoogst geluk wierd gefield in het genot van Ver. maak, en de voldoeninge der Begeerlykheid; fmaakte hy niet zo ras het onderricht der Wysbegeerte , welke hem den weg aanwees tot de Deugd, of hy voelde aanftonds zyn geheel gemoed ontbranden, en belluitende uit zyne eigene gereedheid ter aanneeminge van al wat braaf en goed was, maakte hy zich, uit jeugdige onervaarendheid, en eenvouwdige onergdenkendheid, diets, dat de redenen van plato eene gelyke uitwerkinge zouden doen op dionysius, en rustte overzulks niet, voor (e) Dit Getuigenis vindt men nog in plaio's Schriften, en zynen Vilden Brief.  ** het LEVEN voor dat hy bewerkt had , dat deze, zo dra hy ledigen tyd had , zich naar den Wysgeer begaf om hem te hooren. Als 'er nu in deze Byeenkomst over het algemeen gefprooken wierd van alles, wat tot volmaaking van het Karakter eens braaven Mans behoorde, en wel in het byfonder over de Dapperheid, en plato ftaan« de hield, „ dat niemand minder onder de Dapperen kon gerekend worden, dan een Tyran; — en daarna ook, overgaande om te handelen van de Rechtvaardigheid, aan. toonde, ;, dat alleen de Rechtvaardigen een gelukkig, maar de Onrechtvaardige» een ellendig leven leiden;" kon de Dwingeland, als die rekende, dat dit alles hem gold, het onder deze redenen niet langer uithouden; ja vertoornde zich zelfs tegens de Aanvveezigen, die naar 'sMans betoog met bewonderinge luisrerden, en zich daar door ten hoogden ingenoomen toonden. Ten laatften vraagde hy hem in hevige Gramfchap en Verbitterdheid: „ wat of hy met zyne komst in Sicilië had bedoeld?" Plato antwoordde, „ dat hy gekoomen was om eenen braaven Man te zoeken!" „ En toch, hernam diqnysius, fchynt  van D I O N. *$ gy 'er, zo waarlyk helpen my de Go„ den! tot hier toe nog geenen te hebben ,, gevonden /" — Di on liet zich voorftaan, dar de Grarafchap des Dwingelands met het fcheiden dezer Byeenkomst een einde genoomen had, en haastede zich nu om plato (die zelf niets meer verlangde) te doen vertrekken aan boord van eene Galeie, welke pollis (ƒ) den Spartaan moest overvoeren naar Griekenland. Doch dio» nysius begeerde heimelyk op pollis, dat hy, indien het hem eenigfins docnelyk was,. den man op reis van kant zou helpen ; of, zo hy dit niet konde, ten xninften voor Haaf doen verkoopen: „ want dat hy door ilaaf te worden geen nadeej lyden zou, maar evenzeer gelukkig zyn, om dat hy Rechtvaardig was!" Om deze redenen zegt men, dat .pollis koers zetlede naar Mgina, cn plato aldaar voor flaaf verkoóTit. Deze Eilanders, naamelyk, waren op dien tyd in oorlog tegen de Athenienfers, en hadden by Volksbefluit vastge- fteld, (ƒ) Ry anderen wordt hy genoemd polis. Z. MEN ag. op dio GEN. l a e' r T. III , 10 , p. 146.  het LEVEN field, „ dac ieder Athenienfer, die hun in handen viel, op iEgina zou verkocht- worden!" De ongenade van plato had, niettemin, geene nadeelige gevolgen voor dion, aan wien dionysius even veel eere bewees en even veel betrouwen toonde, als te vooren. Zelfs wierden de gewichtigfte Gezandfchappen aan hem opgedraagen, zo als dat by de Carthaginienfers, het welk hy met uitfteekenden roem bekleedde. Ook was hy bykans de eenigfte, van wien de Dwingeland het verdraagen kon, dat hy onbefchroomd alles zeggen dorst, wat hem voor den mond kwam. Waar van de Berisping ten opzicht van gelo ten bewyze ftrekt. Het gebeurde naamelyk, eens, zo men wil, dat de Regeeringe van gelo ten Hove over den hekel wierd gehaald, by welke gelegenheid dionysius zeide, „dat gelo (g) de Geloos [de Spot~] van Si- Qg) Ten einde de Woordfpeeling hier voor onzen Lezer begrypelyk te maaken, hebben wy het Gr. woord , behouden , maar tevens de N. D. vertaaling 'er van ingelascht. Over de zachte regeering van dezen gelo kan men ver«elyken aelian. XIII, 37.  TAM DION. is Sicilië geworden was!" De overige Hovelingen hielden zich hier op, als of zy dit zeggen zeer aartig en fcherpfinnig von. den: maar dion, die zich daar aan ten hoogften ergerde, beantwoordde het, met te zeggen: „ En toch was het gelo, „ wiens Be/lier zo veel vertrouwen baar„ de, dat men U heeft laat en regeer ent „ daar uw beftier, in tegendeel, dit vertrouwen nimmer ten behoeve van ie„ mand verwekken zalV En waarlyk: de Staat door één Opperhoofd beflierd maakte onder gelo de heerlykfte, maar onder dionysius de afzichtelykfte Ver. tooning! Dionysius had by zyne Loerifche Echtgenoote drie, en by aristomache vier Kinderen, waarvan twee Dogters wa. ren, geheeten sophrosyne en arete. Sophrosyne nu wierd de Vrouw van dionysius den Jongeren, maar arets huwde aan haaren Broeder thearides. Deze thearides vervolgens geftorven zynde nam dion arete, de Dogter van zyne Zuster, ter Vrouwe. Dionysius,' daarna, door eene zwaare ziekte wordende aangetast, en geringe hoop van leven heb. ben-  i6 het LEVEN bende, trachtte dion op zyn uirerflS met hem te fpreeken over de Kinderen van aristomache. Maar de Geneesmeesters, dengenen begunftigende, op wien de Heerfchappy ftond af te daalen , gaven hem daar toe geene gelegenheid. Zelfs verhaalt timaeus, dat zy aan dionysius, welke eenig flaapverwekkend middel had begeerd, daar van eene zo groote gifte toedienden , dat zy hem daar door alle bewustheid benamen, en op den Slaap den Dood deeden volgen. Dit niet tegen (taande, wanneer de Raad der Hovelingen het eerst by den jongen dionysius te zamen was gekomen, fprak dion over den toeftand van het Gebied, en dat gene, wat de tegenwoordige omftandigheden vorderden, op zulk eene wyze, dat hy, eensdeels, door de Wysheid zyner aanduidingen toonde , dat alle de overigen, by hem vergeleeken , Kinders waren : en , anderdeels , door zyne Vrymoedigheid in het fpreeken , hen deed voorkoomen als Slaaven van de Dwinglandye, wier onedele Lafheid en Bevreesd, heid, ook zelfs in het geeven van Raad, meestal de gunst des Jongelings bejaagde. Dan  VAN DION. S7 Dan hetgeen hen het allermeest verbaasd deed liaan, was dat gedeelte zyner Rede. voeringe, waar in hy fprak van'den Oorlog met de Carthaginier.fers, welke toen den Staat bedreigde, en waar voor men grootelyks beducht was; belovende, „dat, zo dionysius begeerig was naar Vrede, hy zonder uknel overfteeken zou naar Africa, en de vreeze voor den Oorlog op billyke Voorwaarden doen verdwynen; of, zo hy het lot der Wapenen liever beproeven wilde , op eigene kosten voor hem aanbood te onderhouden, en tot dienst van den Oorlog te leveren L Galeien gereed om zee te kiezen!'* Wat nu dionysius zei ven aanging, deze bewonderde uitermaate de Grootmoe* digheid van dion , en toonde zich ten hoogften voldaan over eene zo duidelyk betoonde verkleefdheid aan zyne belangen. Maar de anderen, die zich inbeeldden, dat dit praaien van dion hun tot verwyc moest u-rekken, en zyne groote macht hen verlaagen, namen daar uit zelfs gereedelyk aanleiding, en fpaarden geene fchoonfchynende redenen. waar door zy den Jongeling tegen hem konden inneemen en verB bit  i8 «e,t LEVEN bitteren. „ Dion zocht, volgens hen, van de zyde van de zee de Heerfchappy te onderkruipen, en dezelve door eene gewapende Scheepsmacht over te brengen in handen van de Zoonen zyner Zuster arist omacme!" — Doch de meest blykbaare en voomaamrte oorzaaken van Nydigheid en Haat ontftonden uit het groot onderfcheid van Levenswyze, en de ongeneigdheid van dion om zyne Zeden naar die der overige Hovelingen te fchikken. Want zy, die zich, voortal van den beginne, door het verfchaffen van allerlei Vermaak en Pluirnftrykerye in de gunst en gemeenzaamen omgang des jongen Tyrans , aan wien eene der flechtfte Opvoedingen was te beurt gevallen , hadden ingedrongen , bedachten (^) telkens den eenen of anderen minnehandel, of beuzelachtig tydverdryf by den Wyn, en Vrouwen, of andere weinig pasfendc Kortswyligheden , waar door de Dwingelandy, even als het yzer, week gemaakt, by de overheerschte menigte een vriendelyker aanzien kreeg, en, (^) fwxi voor *a«) Aan welker hoofd zich bevond arcv- tas,  28 het LEVEN mee dringende aanmaaningen „ om toch te koomen, en het bellier des Gemoeds van de. zen Jongeling, die, in het bezit van eene groote macht en vermogen, herom flingerde, ter hand te neemen, en hetzelve door de bedaarde deftigheid zyoer redeneeringen te betemraen en tot ftandvastigheid te brengen!" — Plato dan, uit bezef, sa men wil, van het geen hy aan zich zeiven verfcbuldigd was, en, wel inzonderheid, ten einde het niet fchynen mogt, dat zyne Wysbegeerte flechts in woorden beftond, wanneer hy fteeds weigerde uit zich zeiven handen aan het werk te flaan: en daarby in de blyde verwachtinge zynde, van, door het zuiveren en beelen van éénen enkelen Man, als die het beftierend Lid uitmaakte, het geheele Lichaam van Sicilië, dat doorhenen befmet was, te zullen geneezen, liet zich overhaalen. De Tegenftanders, echter, van dion, bevreesd zynde voor de verandering, welke 'er tas, de Tarentiner. Onder de Brieven van r-z ato is de IX aan dezen archytai gefcbreevei», en het geen plvt. volgen laat, is daaruit onc leend.  van DION. 29 "er met dionysius fcheen te zullen voorvallen, haalden hem over om uit de ballingfchap te herroepen philistus, eenen Man, die, eensdeels, geoeffend was in de Letteren, en, anderdeels, afgericht in de Kunftenaaryen der Dwinglandy, hoopende in dezen een tegenwicht tegen plato en de Wysbegeerte te zullen vinden. Want philistus had de Tyrannye, wanneer zy eerst tot ftand kwam, met al zyn vermogen begunltigd: hy had de bewaaringe van de Burgt in handen gehad, en voerde daar, geduurende eenen langen tyd, het bevel over de Bczettinge. Zelfs liep 'er een gerucht van zekere groote gemeen, zaamheid , welke 'er plaats had tusfehen hem en de Moeder van den ouden dionysius, waar van ook de Dwingeland niet geheel en al onkundig zoude zyn geweest. Maar na dat leptines, die twéé Dogters had by eene Vrouw, welke hy aan eenen anderen Man, waar aan zy getrouwd was, had ontroofd, eene van dezelve ten huwelyk had gegeeven aan philistus, zonder iets daar van te zeggen aan oio. Nysijjs, vergramde zich deze daar over. lo geweldig, dat hy de Vrouw van lep- Tïi  3<3 «f et LEVEN Tines liet gevangen zetten en in de boeien fluiu-n, en philistus uit Sicilië verbande \ die zich in zyne ballingfchap begaf naar zekere zyne Gastvrienden, woonachtig aan de Adriacifche Zee (q-, alwaar hy ook den ledigen tyd te baat genomen, en het grootst gedeelte zyner Gefchiedenisfen fchynt te hebben opgelleld (r): want zyne Ballingfchap duurde fteeds voort zo lang de;oude dionysius leefde: maar na deszelfs overlyden was zyne herroeping het gevolg der Afgunst van de andere Hovelingen tegen dion, om dat zy in philistus eenen man verwachtten te vinden beter gefchikt voor hunne oogmerken, en eenen vusteren fteunpikar voor de Dwinglandy. Ook was hy naauwelyks te rug' ge- (fi Deze *A*»? en vertaale: „ Dus dan begaf zich pl. voor de derde reize in de Wateren van scylla.**  van DION. 47 overraogen. — Ook de Vrouwen ten Move maakten van hem uitilekend veel werk, en dionysius zelf betoonde in bem, by uitzonderinge, zo veel vertrouwen te (lellen, dat hy hem, zonder dat hy vooraf onderzocht wierd, tot zich liet naderen ; waar toe niemand anders vryheid had. Telkens bood hy hem ook ruime Gefchenken aan in Geld; welke, nochshans, door plato altyd van de hand geweezen wierden. Het gebeurde eens, dat dit plaats had in tegenwoordigheid van aristippus (-y)' den Cyrcnaeër, welke daar op zeide, „dat dionysius op zulk eene wyze zyne mildheid veilig toonen kon! want dac hy aan hem, en de overigen , die gaarne hoe meer hoe liever hadden, weinig gaf, maar aan plato, die niets wilde aanneemen, veel!" — Na (y) Deze was te gelyk met plato en xeno» phon de Leerling van socrates, maar geen Vriend van beiden, en toen reeds overgegeeven aan den Wellust, Z. Memorab Xenop'u II. I. — Uit zyne School kwam die van epicurus voort. Van zyn verblyf aan het Hof van dionysius fewaagt ook hor at» L Epist. 17. enz.  4S h$t LEVEN Nadat nu de eerile Vreugde en Liefkoozing wat voorby was, begon plato ftraks voor dion te fpreeken; maar dionysius {telde het vervullen zyner beloften al van tyd tot tyd iric. Langzaamerhand ontftonden 'er, daar op, verwytingen en oneenigheden, welke, niet ce min, voor anderen, buiten hen, verborgen bleeven, doordien dionysius dezelve zorgvuldig bedekte, en alles aanwendde om de genegenheid van plato, door herhaalde Gonstbewyzen, en Vereeringen, van dion af re trekken ; en de Wysgeer zelf in den beginne aan niemand iets te kennen gaf, of klaagde over de Trouwloosheid en Leugenachtigheid van den Tyran ; maar nog al geduld nam en veinsde. Zo ftonden de zaaken tusfehen hen, en verbeeldden zy zich, dar 'er niemand was, die hier iets van merkte, wanneer het geviel, dat he. licon, de Cyticèner, een der gemeen, zname Vrienden van plato, eene Zonsvcrduisterin'g voorfpelde : deze nu gebeurd zynde juist zo als hy ze voorfpeld had, verwonderde zich dionysius ten hoogften over hem', en beloonde zyne weten- fchap  van DION. 40 fchap met een Gefchenk van een Talent Zilvers; het welk aristippus lachende tegen de andere Wygeeren deed zeggen, „ dat hy ook iets geheel vreemds en onverwachts te voorfpellen had!" en als men hem nu drong om zich nader te verklaaren, zeide hy: „ Wel nu dan lik voor[pel-, dat plato en dionysius binnen kort kwaade vrienden zullen zyn!" De uitkomst bevestigde deze voorfpelling \ want dionysius liet, kort daarop, de Bezittingen van dion verkoopen, hield het geld daar van onder zich, en liet plato, die tot daar aan toe gehuisvest was geweest in de Tuinen van het Paleis, verhuizen naar eene wooning midden onder de bezoldigde Lyfwachcen, die van voorlang een' geweldigen haat tegen hem hadden opgevat en gezocht hem om te brengen,, om dat hy dionysius wilde overhaalen de Dwingelandye te laaten vaaren, en aan zyne Lyfwachten hun affcheid te geeven. Naauwelyks had archytas bericht gekreegen van dit groot gevaar, waar in plato zich bevond, of hy vaardigde aanftonds een Schip af met een Gezandfchap aan boord om den Man van dionysius D op  5° «et LEVEN op te eisfchen,en hem tevertoonen, „datde Wysgeer toen eerst beflooten had nog eens naar Syracufe over te fteeken, na dat archytas zich Borge had gefield voor zyne veiligheid!" Dionysius hier op, zy. ne Vyandfchap tegen plato willende bedekken, ontving deze Gezanten met uitfteekende Vriendelykheid, en liet, als ter gelegenheid van het Vertrek van plato, prachtige Maaltyden aanrichten ; waar by hy zich dit gezegde eens zoude hebben laaten ontvallen: „ Foorzeker, plato, „ zult gy nu alle kwaad van my [pree„ ken, en my by de overige Wysgeeren „ van uwe Schoole verfchrikkelyk zwart „ maaken!" De Wysgeer beantwoordde dit met eenen glimplach , zeggende : „ Dat „ verhoeden de Goden, dat het ons in de „ Academie dermaate aan floffe tot rede. „ kavelen zou ontbreeken, dat wy 'er toe „ zouden moeten komen om aan U te „ denken!" Zodanig, zegt men, was het affcheid van plato! Nochthans komt het geen plato zelf daar van gefchreeven heeft hier mede niet al ce wel overeen (z). Al CO Z. Plato in zynen uitvoerigen Vilden Brief.  van D I O N. si Al dit gebeurde met zynen Vriend verbitterde dion ten hoogden : maar hy kreeg kort daarna nog wel andere redenen, die hem geheel in het harnasch jaagden , wanneer hy vernam wat 'er was voorgevallen met zyne Huisvrouw, waaromtrent ook plato , fchryvende aan dionysius (<*), zich op eene raadzelachtige wyze heeft uitgedrukt. De gebeurtenis droeg zich in dezer voege toe. Na het geweldaadig wegzenden van dion , nam dionysius plato, wanneer hy ook dezen liet vertrekken, ter zy de, en beval hem dion ten heimelykften te ondertasten, „ of hy 'er ook tegen zoude heb. ben, dat zyne Echtgerioote aan eenen anderen ter Vrouwe wierd gegeeven?" 'Er liep, naamelyk, een gerucht, het zy dan waar, of verfonnen door de Haaters van dion, „ dat hy in zyn Huwelyk niet veel genoegen had , en met zyne Huisvrouw niet zeer eendrachtig leefde." Na dat plato dan wederom naar Athene was te rug gekeerd, en over deze en andere zaaken met dion gefprooken had, fchreef 00 Dezelfde in zynen XlIIdea Brief. D a  5& het LEVEN hy aan den Dwingeland eenen brief, waar in al het overige voor elk klaar en verftaanbaar was, maar het geen deze zaak betrof, alleen van hem kon begreepen worden, „ dat hy over het bewuste voorHel met dion had gefprooken, maar duidelyk bemerkt, dat hy ten uiterften ge. belgd zou zyn, byaldien dionysius zulks ten uitvoer bracht!" — Dewyl 'er nu, op dien tyd, nog zeer vele hoop tot verzoeninge was, zo ving dionysius voor als nog met zyne Zuster geene nieuwigheid aan, maar liet haar blyven woonen met den Zoon, welken zy by dion had. Doch zo dra was alle uitzicht op herftel van Vriendfchap 'niet verdweenen; zo dra was plato, nog eens naar Sicilie overgeftooken, daar niet in ongenade vervallen en weder weggezonden, of dionysius gaf arete, haares ondanks, ter Vrouwe aan eenen zyner Gunflelingen, geheeten timocrates; volgende hier in geensfins de toegeevendheid van zynen Vader. By dezen , naamelyk , was, eveneens, een zekere polyxenus, die zyne Zuster thesta in huwelyk had, in ongenade vervallen, en had zich, uit vreze voor  van DION. 53 voor den Dwingeland, zoek gemaakt en Sicilië verlaaten. Dionysius ontbood, hier op , zyne Zuster by zich, en befchuldigde haar, „ dat zy van de vlucht van haaren Man geweeten, en hem niets daar van gezegd had!" — waar op thesta, zonder zich te ontftellen, onverfchrokken antwoordde: „ Ziet gy my dan aan voor 3, eene zo Jlechte en lafhartige Vrouw, „ dat ik, v tor af onderricht van de vlucht „ van mynen Man% niet met hem ge tracht zou hebben fcheep te gaan, en „ de deelgenoote te worden van zyn lot ? — „ Blaar neen! Ik heb ""er te vooren niets „ van geweeten: anders zou ik het my „ lot yeel grooter eere gerekend hebben „ buitenlands de Vrouw te heeten van „ den Banneling polyxenus, dan hier „ de Zuster van den Dwingeland dionï„ sius!"— Thesta deze woorden mee de grootlte vrymoedigheid uicgefprooken hebbende wil men, dat de Tyran zich over haar verwonderde! Ook verwonderden die van Syracufe zich dermaate over de braafheid van deze Vrouw, dat men aan haar, zelfs nog na dat de Dwingelandye vernietigd was, eenen Vorftelyken Staat D j en  54 het LEVEN en Vereeringe behouden, liet, en dat, by haar affterven, de geheele Burgerye haare begraaffenis vergezelde. — . Een uitflap als die, welke hier door ons gemaakt is, kan niet onnuttig fchynen. Na dat dion, deze laatfle beleediging hem aangedaan vernomen, bad, begon hy zich nu in allen ernst ten Oorloge uit te rusten, waar aan plato, evenwel, in het geheel geen deel nam eensdeels uit eerbied voor het recht van Gastvryheid tusfchen hem en dionysius beflaande; en anderdeels, wegens zyne hooge Jaaren» Maar speusippus, zo wel als vele andere Vrienden en Volgelingen van plato, boden aan dion de behulpzaame hand, en fpoorden hem aan" ter verlosfinge van Sicilië, „ als dat naar hem de handen uitftrekte, en gereed was hem met opene ar-, men te ontvangen!" Want terwyl plato zich te Syracufe ophield, bevond speü- sip. Qi) De leezinge W«,5»» \^Uw is hier zekerlyk de waare. Dat plato dion van de onderneeminge zou hebben willen te rug houden, zo als de gewoone leezing medebrengt, is geheel niet waarfchynelyk.  VAN DION. SS sip pus zich insgelyks aldaar, en had 'er, zo als natuurlyk was, meer omgang met de menfchen, en dus ook meer gelegenheid om derzelver denkwyze te leeren kennen. — In het eerst was men ten hoogden behoedzaam om zyn har: jegens hem uit te fpreeken, dewyi men bevreesd was voor een overleg met den Tyran om hen op de proef te dellen; maar door den tyd verkreeg hy hef vol vertrouwen. Thans was het niet dan eene algemeen© dem by allen, die baden en 'er op aandrongen , „dat dion toch over moest koomen; Schepen, noch Voetvolk, noch Ruiters behoefde hy niet mede te brengen; hy had Hechts aan boord te gaan van het eerde Kooopvaardyfchip, dat hem voor. kwam, en zynen Perfoon en Naam aan de Siciliers te leenen tegen dionysius 1" Als nu speusippus, vervolgens, van deze gezindheid der Siciliaanen bericht had gedaan aan dion, kreeg deze daar door moed, en begon door tusfchenkomst van anderen, ten einde zyn voorneemen. raogt bedekt blyven, heimelyk volk te ligten. Hy wierd hier in geholpen door velen on. der de Lieden van Regeeringe, en onder D 4 de  5<5 het LEVEN de Wysgeeren, als eudemus, den C> prier, by gelegenheid van wiens overlyden aristoteles,naderhand,de zamenfpraak •ver de Ziel vervaardigde (c), en timonides, de Leucadier (d). Ook bezorg, den zy hem miltas, den Thcsfalier, zynde een Wichelaar, die ook voorhenen het onderwys in de Academie genooten had. Maar van alle de genen, welke door den Dwingeland uitgebannen waren, en die een getal van niet minder dan duizend uit. maakten, waren 'er maar XXV, die aan de Onderneeminge deel namen. Alle de overige waren zo bevreesd, dat zy. zich daar aan onttrokken. De algemeene Loop. plaats nu was het Eiland der Zacynthiers (e), alwaar het Krygsvolk by een kwam, bedraagende over het geheel nog geen DCCC, maar die allen in zeer vele en (O Deze Zamenfpraak behoort onder de Stukken van aristoteles, welke verlooren zyn gegaan. Zie fabric. Bibl. Gr. Vol. II, p. 100. OO Van dezen, die een Gefchiedfchryver was, volgt hier achter meerdere melding. » O) Nu Zante , behoorende tot de Republyk der VII Eilanden.  van DION. 5? gewichtige Krygstochten hadden gediend en uitgemunt, en op alle Lichaamsoeffetóngen .by uitltek waren afgericht; die, daar en boven, beide in ondervindinge en moed alle anderen overtroffen, en dus in ftaat waren, om eene groote menigte Volks, zo als dion verwachtte dat in .Sicilië tot hem zou te zamen vloeien, aan te vuuren en tot Dapperheid op te wekken. Deze Lieden, toen zy het eerst vernamen , dat de Tocht tegen dionysius en Sicilië was gericht, ontzetteden zich geheel en al, en keurden de onderneeming af, oordeelende, dat dion, door wraakzucht vervoerd, of uit dolle drift en wanhoop , by gebrek van betere uitzichten, zich aan het oogenfchynelykst gevaar ging bloorftcllen. Zy verftoorden zich tegen hunne Opperhoofden, en die genen, welke hen geworven hadden, daarom, dat zy hun niet, voort van den beginne, gezegd hadden met welken Vyand zy te doen zouden hebben. Doch na dat dion hun, in eene opzettelyke Redevoeringe, van ftuk tot ftuk had aangeweezen het zwakke van de Dwingelandy op vele plaatzen, en hun gezegd, „ dat hy ze niet zo zeer als SolD 5 daa-  53 het LEVEN daaten, maar veel eer als Bevelhebbers ging overvoeren, nademaal de Syracufanen, benevens geheel Siciüe, van voorlang ten afval neigden:"— na' dat, toen dion geëin. digd had, zy aangefprooken waren van alcimenes, die toen in Aanzien en Edelheid van Afkomst de voornaamfte der Achacërs was, en mede deel aan de onderneeminge had genomen, lieten zy zich zeggen. Het was nu midden in den-Zomer: dè Pasfiatwinden (ƒ) woeien en de -Maan was vol, wanneer dion eene luisterryke OrTerhande toebereid hebbende voor apolio, aan het hoofd van zyne Krygslieden, uitgedost in volle Wapenruscinge, zich in ftaacelyken optocht naar den Tempel be. gaf, en hen, na het volbrengen des Of« fers, in het Worftclperk dor Zacynthiers plechtig ter maaltyd onthaalde, waar by " ",' ^.r'': j:to°7 «39i{* (ƒ) 'Èlïïiic, Etefiae" Dit waren geregeld» Winden, die alle Jaaren, op vaste tyden der Saifoenen wederkwamen — Hier moet men, ongetwyffeld, den Oostenwind verftaan ; want hy voerde diow van het Eiland Zacynthus naar het Voorgebergte Pachynum [Nu Caap Pasfaro] ' Fr. Ferü  van D I O N. 59 zy zich moesten verwonderen over de pracht van de gouden en zilveren Drink, vaten, en verderen kostbaaren toeftel der Tafelen, die den Rykdom van eenen Ampteloozen Burger verre te boven gingen, en gelegenheid kreegen, om by zich zeiven na te denken, „ dat iemand , reeds zo ver op zyne Jaaren, en bezitter van zo groote Goederen , zich voorzeker niet zou waagen aan eene zo ftoute ondernee» minge zonder welgegronde hoope, en zonder dat zyne Vrienden uit Sicilië zelve gereed waren hem den- gewichtigften en volkomenften onderltand te bieden." By dien Maaltyd viel 'er, na dat de Plenginge van den Wyn verricht en de fiaatelyke Gebeden uitgeftort waren, eene Maansverduisteringe voor. Dit Verfchynfel nu had voor pion zeiven niets ontzet* tends, als die genoegzaame kennis droeg van de ommeloopen langs de zogenoemde Ecliptica, en wist, dat de Schaduwe, op de Schyf der Maane vallende, geene an. dere oorzaak heeft, dan de plaatzinge der Aarde tusfchen haar en dé Son: maar het Krygsvolk, door dit toeval onthutst, had eenige moedgeeving noodig. Alwaarom de Waar-  6o het LEVEN Waarzegger milt as te midden van hur» opftond, en hun beval, „goeden moed te hebben, en de gelukkigfte uitkomst van zaaken te verwachten ! want dat de God beid door dit Hemelteken de Verduistering voorbeduidde van iets, dat nu nog in vol len luister fchittcrdel En wat was wel zo luistervol als de Dwingefandifche Regee* ring van dionysius? waar van zy, die rbans gereed ftonden.om naar Sicilië over refteeken,den glans verdooven en uitblus, fchen zouden." Dit was de uitlegging, welke milt as m het openbaar aangaande de Maansverduistehnge aan allen gaf: dan betrekkelyk de Lyen, welke men zich tot eenen zwerm had zien zetten aan de Achterneven van bet Schip van dion, daaromtrent gaf hy, in het byzonder, aan denzelven en zyne' Vertrouwelingen zyne vrees te kennen, dat de voorfpoedige voortgang zyner zaaken, welke in den beginne plaats zoude heb. ben, na eenen kortltondigen bloei fpoedig zoude verwelken. •Men wil, dat insgelyks aan dionysius vele vreemde Voortekenen door de Godheid wierden toegefchikt: want een Arend, de  van DION. 6i de lans ontrukt hebbende aan eenen der Lyfwachten, vloog daarmede in de hoogte, en Het ze vervolgens weder in de Diepte nedervallen. De Zee, wier golven van onderen tegen den Burg van Syracufe aanflaau , leverde , geduurende eenen gebeden dag, zoet en drinkbaar water op; waar van allen, die het proefden, ten vol. len overtuigd wierden. Onder de Kudden van den Dwingeland wierden 'er jonge Verkens ter wereld gebracht, wier Ledemaaten voor het overige alle volkoomen waren; alleen ontbraken 'er de Ooren aan. Dit laatfte verklaarden de Waarzeggers voor een teken van Ongehoorzaamheid en Opftand, en dat de Burgerye weigeren zoude langer naar de Bevelen der Dwingelandye te luisteren. Het eerfte, te weeten de zoetheid van het Zeewater, fpelde, volgens hen, voor die van Syracufe den overgang van bedroevende en flechte, tot gelukkige tyden. „ De Arend was de Dienaar van jupiter: de Lans het linne. beeld van Macht en Opperheerfchappy: de Oppermachtigfte der Goden had, derhalven, beflooten de Dwingelandye weg £e ruimen en te vernietigen 1" Deze dingen  6z het LEVEN gen vindt men verhaald by theopoMp u s. De Manfchappen van dion gingen aan boord van twéé Vrachtfchepen, welke gevolgd wierden van nog een ander.derde Schip, dat niet zeer groot was, en van twéé Jachten elk van dertig Riemen. Behalven de Wapenen, welke het Krygsvolk zelf by zich had, voerde dion met zich MM Schilden, eene menigte van Pylen en Lanfen, gelyk ook eenen ongemeetenen overvloed van Mondbehoeften, ten einde 'er, zo lang men Zee moest bouwen, niets ontbreeken mogt. De geheele Tocht, naamlyk, ging op genade van Wind en Golven, dewyl zy zich, uit bevreesdheid, van het Land trachtten te verwyderen, als gehoord hebbende, dat philistus met een aantal Schepen by Iapygia Q~) ten anker lag om op hen te pasfen. Na dan aldus met eenen kalmen en zachteu Wind geduurende twaalf dagen te hebben gezeild , bevonden zy zich op den dertienden by (g) Het Zuidelykfte Voorgebergte van Italië, nu Cabo di S. Maria di Leuca. Het Land was weleer dat der Sakntynen, en heec nu Otrante.  vak DION. 63 by Pachytius, een der drie Voorgebergten van Sicilië. Hier drong de Stuurman 'er voort op aan, om ten fpoedigften te landen, om dat, zo men zich van de Kust verwyderie, en de Kaap uit eigene beweeginge verliet, het te vreezen was, dat men vele Dagen en vele Nachten achter een op Zee zou moeten omzwerven, om op den by Zomer zeldzaam waaienden Zuidenwind te wachten. Maar dion, die het niet waagen durfde zo dicht by de Vyanden aan land te gaan, en de landinge liever wat verder op wilde onderneeinen, beiloot Pachynus voorby te ftevenen. Dan zyne Schepen .wierden, voort hier op, overvallen van eenen Herken Noordenwind, welke dezelve met zwaaren Storm wegvoerde, van Sicilië. Hier by kwamen geduchte Blikzemen en Donderdagen, daar thans de Beerwachter (h) opkwam, en de gebrookene Wolken Horteden de geweldigfle Plasregens van den Hemel uic. De Stuurlieden hier door van hun ftuk zynde gebracht geraakte men verzeild , en bevond, (£) Het bekend Gefternte, anders, uit het Grieksch, de Arcturus, of Arctophylax geheeten.  «4 het LEVEN vond, op her onverwachtst, dat Stroom en Storm de Schepen had vervoerd op Cercina (i), een eiland voor de kust van Africa gelegen, en wel daar ter plaat, ze juist, waar het zelve door fcherpgepunte Rotzen allergevaarlykst was te naderen. Weinig fcheelde het hier, of zy waren geworpen en verbryzeld geworden op die Rotzen, waarvan zy, door zwaar werken met de Boomen, de Schepen ter naauwernood afhielden en dus het gevaar te boven kwamen. De Storm vervolgens een weinig bedaard zynde ontmoeteden zy een Vaartuig, het welk hun bericht gaf, dat zy zich bevonden op eene plaats, die men de Hoofden van de groote Syrtis (£) heette. Dan thans wierd de Storm op. gevolgd door blakke Stilte, waar door de Stroom hen nu ginds dan herwaarts dreef, zo dat zy den moed fchier begonden op te geeven, wanneer 'er eensklaps van CO Nu Cercara. (*) „ Tusfchen Cyrene en Tripoli:'' Fr. Vert. De kleine Zandplaat was by het Eiland Cercara, waar van zy zich nu, langs de Kust, verwyderd haddeu.  Van DION. 65- wan de Landzyde, toen zy het minst eenen Zuidenwind verwachtten, of op eenige veranderinge ten goede durfden hoopen, een koeltjen uit het Zuiden opkwam. Deze koelte nu langzaamerhand aanwakkeren, de, en kracht en fterkte krygende wierden alle zeilen by- en uitgezet, de vuuriglte gebeden aan de Goden gerichc, en men liet het voor den wind van de Africaan» fche Kusten recht door Zee aan loopen op Sicilië. Zo voorfpoedig was deze overtocht, dat zy op den vyfden dag aanlandden by Minoa, eene kleine Stad van Sicilië (/), (taande onder de beheeringe . der Carthaginienfers. juist geviel het, dat zich op dezen tyd in dien oord bevond een Carthaagsch Bevelhebber met naame syn alus (/»), die een Vriend van dion was en met hem verbond van Gastvryheid had. Deze, niet weetende, dat hy 'er by was, noch wat de aankomst van deze Sche- (/) Op da Zuidkust van het Eiland, tusfchen de Twee Voorgebergten Pachynum en Lilyiaeum, ook Htracléa geUeeten. Z. cluveiuus I B. XVII h. Cm) By DIODO&. sic. heet by paraiui. JE  66 het LEVEN Schepen betekende, trachtte het Krygsvolk te beletten van aan land te koomen. Deze, echter , gewapend uit de Schepen fpringende, dooden wel niemand , (want dion had zulks , uit hoofde van de Vriendfchap, die 'er tusfchen hem en de Carthaginienfers beftopd, verbooden) maar dreeven de weèrftand - biedenden op de vlucht , en drongen met dezelve te gelyk in de plaats, welke zy bemachtigden, De wederzydfche Bevelhebbers, daarop, malkander ontmoet, herkend en omhelsd hebbende , herftelde d i o.n ftraks het bezit der Stad aan synalus, zonder dat 'er eenig ongelyk geleeden was, en synalus onthaalde, op zyne beurt, en herbergde niet alleen de Manfchappen ; maar liet ook al, les in gereedheid brengen, wat dion bev hoefde. Allermeest, evenwel, • vond het Volk van dion zich bemoedigd door eene toevallige Omftandigheid, hier in beftaande, dat dionysius juist op dien tyd afweezig was, zynde, naamelyk, eerst onlangs met eene Vloot van LXXX Schepen vertrokken naar Italië. Hier van daan washet, dac de Soldaacen, wanneer dion hen  v a n D I O N. 67 hen noodigde, óm daar ter plaatze, waar zy zich bevonden, uit te rusten, en zich te herftellen van de ongemakken , welke eëne zo langduurige Zeereize aan hun had veroorzaakt, zich daar toe zelve den tyd niet gunden, maar, zich haastende om de goéde -gelegenheid, welke zich aanbood, waar te neemen , op dion begeerden, dat hy hen terftond naar Syracufe zou geleiden-! — Alle overtollige Waperèn, der. halven, en Bagaadje te Minoa onder bewaaringe van synalus achtergelaaten, en denzelven verzocht hebbende, om het een en ander aan hem , zo dra hy het nooodig hebben zou, toé te zenden, flueg hy op weg naar Syracufe. De eerften, nu, die zich op den tocht by hem voegden , waren: tweehonderd Agrïgén'tynfche Ruiters, uit die genen, welke den omtrek des Bergs Ecnomus Qn~) bewoonen. Op dezen volgden die van Gela, Hec gerucht van zynen Aantocht fpoedig overgevdoogen zynde naar Syracufe, zond t j ï o c r a t e s (dezelfde aan wien de O) Z. cluver. Sicil. Antiq. I B. XVI h. § a. E 2-  68 het LEVEN de Echtgenoote van dion, Zuster van dionysius, ter Vrouwe gegeeven was, en dle het bevel voerde over de achtergelaatene Vrienden des Dwingelands) in alleryl een' Bode aan denzelven af, belast met eenen Brief, waar in hy kennis gaf van dion's aankomst in Sicilië. — Zelf hield hy, inmiddels, een waakend oog op de onrustige Woelingen en Beweegingen, welke ontdaan mogten in de Stad, waar elks verwachtinge om het zeerst gefpannen was, terwyl men zich, echter, nog tot hier toe, Uit wantrouwen en vreeze, ftil hield. . Aan den Briefdraager, door timocra1 e s afgevaardigd, bejegende, ondertusfchen, een gansch zonderling Geval. Want naar Italië overgelïooken, en het grondgebied van Rhegium doorgetrokken zynde fpoedde hy verder voort naar Caulonia Co), om dionysius aldaar aan te treffen: hiei ontmoette hy toevallig eenen zyner Bekenden draagende een Offerbeest, zo even genacht. Van dezen een gedeelte van het Vleesch CO Tegenwoordig Castra vetere, in Calabria ultra.  van DION. 69 Vleesch ten gefchenke bekomen hebbende vervorderde hy al even haastig zynen weg. Maar na dat hy een gedeelte van • den nacht had door geloopen, vond hy zich, uit vermoeidheid, gedrongen zo als hy was een weinig te gaan flaapen aan den weg, gelyk hy deed, zich nederleggende in een Bosch. Het duurde niet lang, of een Wolf wierd gewekt door de Reuk, kwam 'er op af, maakte zich meester van het Vleesch , dat aan de Maale van den Postlooper vast gebonden was, en ging 'er mede door, de Maale tevens, waar in de.Man den Brief geflooten had, medeneemende. De Bode , vervolgens , wakker geworden zynde, merkte ftraks zyn verlies, doolde een langen tyd te vergeefs in het rond en zocht zonder iets te kunnen vinden. Hy nam, daar op, voorzichtiglyk , het befluit den Tyran zonder den brief niet onder de oogen te koomen, maar liever een goed heênkomen te zoeken en zich weg te maaken. Dion ysius vernam, derhalven , eerst laat, en door anderen, de tyding van den Oorlog in Sicilië ontftaan. .vil  7& het LEVEN By dion, ondertusfchen, die al'verder en verder voorttrok, voegden zich de Camarinaers fj>). Ook geraakten in op. ftand,. en kwamen tot hem in geen gering aantal toevloeien de Syracufanen, welkö zich op het veld bevonden. Belangende de Leonüners, en Campamcrs (//), welke onder het bevel.van timöcrates de fterkte Epipolae (r) bezet hielden, deze geloof geevende aan een valsch- bericht, dat dion onder- hen had laaten' ukltrooien, „als of by van fins ware eerst op hunne Steden'los te gaan.'" -lieten timocrates zitten, om hunne eigene Haardfteden te -gaan verdeedigen.' Deze gebeurtenis nu kwam niet zo ras tef ooren van dion, die zyn Leger by ' Acraë O) Eene Zeeftad op de Zuïdslyke Kust' yan Sicilië. " :•;::•■< >. O) Het luidt vreemd van Campanïers in Sicilië' te hooren. Nochtans merkte-'-bryane top^Agg d io do rus sic. elders van Qampaniers op "den Berg JEtna thuis hoorende raeldinge maakt. Niet te min las hy liever K«l*>j'„, de Catanaeërs: waar aan uy ook de voorkeur geeven. (r) Dit was het verhevenfte Kwartier der Stad. Z ons IV D. of het Lev. v. timol. bl. 52, en 50.  van D I O N. 71 Acrae (J) nedergeflagen had, of 'hy gaf 'bevel om aanfïonds op te breeken, en trok rog dien zelfden nacht voort tot aan de 'Rivier Anapits (V), op eenen afiland van de Stad van X' ftadien. Hier liet hy halte houden, en deed eene plechtige 'OfFerhande (lachten, richtende zyne gebeden aan de Zon, die thans aan de kimmen oprees. Ter gelyker tyd voorzeiden hem de Wichelaars van der Goden wege de Overwinninge. Als nu die gene , welke hier by tegenwoordig waren, dion, uit hoof» de dat hy offerde, gekranst zagen, wierd elk van hun als door eene en dezelfde Geestdrift vervoerd om zich insgelyks te kransfen. Het getal nu van hundie zich geduurende den tocht by hem hadden gevoegd, beliep niet minder, dan vyf duizend. Dan zy waren meestal flecht ge" wapend met dat gene, wat hun eerst voor de handen gekomen was, maar vervulden niet (j) Zo moet men hier, zónder twyftel, met palherius leezen, voor Macrae, dat in deze Stree ken nergens ie vinden is. (7) Lev. v. timoleon bl. 59. E 4  f » hei LEVEN met te min het geen aan de toerustinge ontbrak, door hunne bereidwilligheid; zo dat zy, wanneer het Leger wederom op marsch ging, met vreugde en luid geroep voor uit fnclden, elkander™ aanfpoorende tot het veroveren der Vryheid. Van de Syracufaanen nu, welke in de Stad waren,begaven zich de bekendften en voornaamften naar de Poort, om hem, aldaar te ontmoeten, gekleed in zuiver wit. te kleedinge. Maar het Gepeupel wendde zich tegen de Aanhangelingcn van den Dwingeland, en ving op die genen, welke men gewoon was Aanbrengers (») te noemen; een verachtelyk foort van Volk, by Goden en Menfchen eveneens gehaat, die gewoon waren de Stad rond te loopen, zich onder de Burgerye te vermen, gen, zich in alle zaaken in te dringen, en de geheime Gezindheden en Gezegden van een ieder aan den Tyran bekend te maaken. Deze knaapen waren de eerften, wel. ke loon naar werken kreegen, wordende van hun, in wier handen zy vervielen, met 00 *tw/**/U{, met reiïki.  van DION, 73 «iet ftokken dood geflagen (y~). — Wac jimocrates betreft, deze geen kans ziende om de Sterkte Epipalae te houden, noch ook om door te dringen tot de Bezeitinge in den Burg, zettede zich te paard, en maakte zich weg uit de Stad, overal, waar hy langs kwam, fchrik verfpreidende, en alles op de been helpende , doordien hy de macht van dion boven maate vergrootte, opdat hy niet fchynen mocht de Stad, ter oorzaake van een gering gevaar, den Vyand ten besten te hebben gegeeven Thans daagde nu ook dion op voor het oog der hem reikhalzend inwachtende Burgerfchaar; hy zelf voor op in luistervolle Wapen rustin ge, en nevens hem aan de eene zyde zyn Broeder megacles, en aan de andere callippus (V)» de Athenienfer, alle met kransfen op hunne hoofden. Van de vreemde Krygsknechten wa- fV) Of, ter dooi toe geflagen: het eerfte heeft, echter, alie waarfchynelykheid. 0*0 Van dezen is ook gewag in het Lev. v. t i« UQL. bl. 32* E 5  74- het L E V" E' N waren 'er Honderd, die voort achter dion volgden, en hem tot Lyfwacbten verfïrekten: de overige wierden in net gefchaarde gelederen aangevoerd door hunne Hoplieden, onder het verheugd aanichouwen der Syracufaanen , welke hen ontvingen als eenen fèestelyken en gewyden Optocht, waar by de Vryheid en Volksregeeringe fhatelyk binnen de muuren hunner Stad wierden re mg gebracht, na geduurende acht en veertig jaaren daar uit verbannen te zyn reweest. b Na dat dion dus door de Menitides (x) de Stad was binnengetrokken, liet hydoor bet fteeken der Trompet het ' teken van fcrlee geeven , en vervolgens door eenen Herout uitroepen, „Dat dion en me„ r,Ac les ovërgekoomen ■ om de Dvving„ landye te vernietigen , de Burgers van ' „ Syracufe, en alle verdere Inwoonders „ van Sicilië vry fielden van den Ty „ ran!" -~ Wenfchende voorts in eige. nen Pcrfoon tot het Volk te fpreeken .'. Jytanfor» .Be,-, ■ ti (x) Eene Jer Poorten van Syracufe. De Nas nen der Poorten zyn in het Grieksch veekvrf, meervoudig.  VAN DION. 75 begaf hy tkk door de Acrad'me (3»), alwaar die van Syracufe ter wedcrzyde van de' itraaten , dóór welke hy ging, hunne gedachte Offers•.voorftelden op Tafels, en voile Bekers daar nevens plaatften , 'hem voorts overal, waar hy zich vertoonde, beftrooiende , en niet anders, dan eenen God, vereerende. 'Er was, ónder aan den Burg,1 by ;.de Pentapyla (z) , door dionysius opgericht een Gebouw (a) voor eenen Zomewyzer, zynde van alle kanten zichtbaar en in de hoogte opgetrokken. Dit Gebouw beklom hy, en deed 'er zyne Redevoeringe van tot het Volk, het welk hy aanmaande , „ om de Vryheid uit al hun vermogen voor te ftaan." De Burgerye,' uitgelaaten van blydfchap, verkoor daar op^ imet de grootfte hartelykheid, pio-n en mega'Cles tot Öpperfte Krygs- be- O) Het rfaaifte en volkrykfle Kwartier der Stad. 2. het L. v. timol. bl. 52. aant. O) Anders ook, enkelvoudig, Pentspylon; — de Poort, waar door men van het Eiland, of den Burg, in de Acradina; en van daar in het Eiland kwam. Z clüver. Sicil. 1, 12, 6. (a) Eene foort van Tooren,  76 het LEVEN bevelhebbers, voorzien van voile machr, aan wien verder, op derzelver eigene begeerte en verzoek , nog XX andere Bewmdslieden wierden toegevoegd, waar van de helft genomen was uit die genen, welke met dion uit hunne Ballingfchap te rug gekomen waren. Dat nu dion, by het aanfpreeken van het Volk, het trotsch en aanzienlyk Gebouw des Tyrans onder zyne voeten had genomen, kwam den Wichelaaren, op nieuw, een heerlyk teken voor! - maar doordien dat zelfde Gebouw, waar op hy ftond, wanneer, hy tot Opperbevelhebber wierd uitgeroepen, ingericht was om de Beweegingen en Loop der Zonne aan te wyzen, waren zy bekommerd, of niet, weïiigt, Zyno Zaakcn aan een fpoedig verloop van Geluk zouden worden blooteefteld. ë Dion bemachtigde voort daar op de Epipolae, Haakte de gevangene Burgers, welke aldaar opgeflooten waren en • .... wierp Cf) Hier ter plantze was, naamelyk, de zo bekende onderaardfche Syracufianfche Kerker ' de geheeten. Z. cluver. :. a. d!. 5 3  VAN DION. 77 wierp eenen muur op, om de Stad daar door van den Burg af te fluiten. Ses dagen waren 'er nu verloopen; en op den Sevenden kwam dionysius te fcheep aanlanden aan den Burg; terzelfder tyd, dat een aantal Wagens de Wapenrustingen by dion kwamen aanvoeren, welke hy onder bewaaringe van synalus had achtergelaacen. Deze verdeelde hy onder de Burgerye, zo ver het ftrekken kon de. Van de overigen wapende zich elk met het geen hy in zyne macht had, en leverde eenen Krygsknecht op gereed om voor de Vryheid pal te ftaan. Het eerst, dat door dionysius in het werk wierd gefteld, was, dat hy afzonderlyk Gezanten fchikte aan dion, met oogmerk om hem te ondercasten. Maar toen deze gebood, „ dat men zich te wenden had tot de algemeene vergaderinge der Syracufiers, als tot een Vry Volk!" fpraken de Afgevaardigden van den Dwingeland de Menigte, daarop, in de vleiendfte bewoordingen aan, bun beloovende, „ dat zy, voor het vervolg, niet alleen geene, dan zeer gemaatigde Schattingen betaalen, en vryheid van den Krygsdienst bekomen, maar  78 h e t ' L' E V £ N maar ook zelve over.zaaken van Vrede en OorJog re zéggen zouden hebben." De Syracufaanen dreeven met deze Voorftellon den fpoc.-en dion voegde den Gezanten toe, „dat'er met dionysius gecne Onderhandelingen plaats konden hebben, ten ware hy befloot het Bewind:neder te leggen. Deed hy. dit,- dan wilde hy; alles voor hem doen, wat niet ftrydig was met zynen plicht, en, gedachtig, dat zy Naatstbellaanden waren, zyne rechtmaatige begeerten, waar by kon, bevorderen!" — Dionysius veinsde hier in genoegen te necmen, en zond op nieuw Gezanten af, begeerende, „ dat 'er eenigen uit de Syracufiers tot hem in den Burg zouden worden afgevaardigd, waar mede hy in onderhandeling zoude kunnen treeden, en, door geeven en neemen, eene overeenkomst tref. len, waar van de Grondflag zyn zou het algemeen belang!" 'Er wierden dan eenige Lieden aan hem afgezonden ; waar van dion zelf de keuze had gedaan. Ook was dégeheele Stad vol van een Gerucht, herkomliig uit den Burg, „ Dat di on vsius van de Dwingelandye afftand zou doen, en zulks meer om zich zeiven, dan ten ge.  van D I O N. 79 gevalle van pion!" Doch dit voorgee.ven van den Tyran was niets anders, dan bedrog en eene krygslist, om die van Syracufe in flaap te wiegen: want hy hield hen, die uit de Stad aan hem waren afgevaardigd, by zich en floot ze op; maar Siet zyne Huurlingen, aan wien hy, vooraf, lustig te drinken had gegeeven, met het aanbreeken van den dag eenen hevigen aanval doen op den Muur, waar door de Burg van de Stad was afgeflooten. Daar nu deze aanval geheel onverwacht gebeurde, en de vreemde Huurlingen .met groote floutmoedigheid en woest gefchreeuw aan het om verre haaien van den . Muur gingen , en op de Syracufiers indrongen, was 'er niemand van dezelve, die ftand dorst houden , of wederftand bieden, uitgezonderd alleen het. Volk van dion. Dan ook deze, wanneer zy eerst, op het hoo«. ren van het gerucht, waren -toegefehoo;en , wisten niet wat hun te doen ftond om den Vyand af te vveeren-, doordien zy geheel niets verftaan, of begrypen konden, wegens het gefchreeuw, en heen en weder loopen van de vluchtende Syracufaanen, die zich onder hen vermengden en alles in ver-  go het LEVEN verwarringe brachten; tot dat dion, ziende, dat zyne bevelen niet gehoord wierden, en door daaden willende aanwyzen, wat 'er moest gedaan worden, het voorbeeld gaf van zich midden onder de Baibaaren te werpen. Nu ontftond 'er'om hem henen een zeer vinnig en vcrfchrikkelyk gevecht, dewyl hy niet minder van de Vyanden, dan van zyne Vrienden wierd herkend. Weshalve men van alle kanten met luidruchtig krygsgefchrei op hem aandrong. Dion nu was, uit hoofde zyner Jaaren, niet wel meer kloek genoeg om eenen zo zwaaren ftryd uit te houden. Niet te min wederftond hy die genen, welke op hem aanvielen , met groote kracht en moed, en floeg ze te rug: by welke gelegenheid hy met eene Spies aan de hand wierd gekwetst terwyl zyn Borstharnas tegen de overige Schichten en Slagen, die van verre of van naby daar op wierden afgefchoocen, of 'er aan toegebracht, ter naauwernood meer heiland was, als zynde, ook zelfs dóór lpet Schild henen , met Javelynen en Lanfen doorboord, welke afgebrooken wordende viel  VAN DION. Si viel hy. ter aarde (c); maar wierd op het ©ogenblik, door zyne Soldaaten weggerukt, over wien hy het 'bevel in handen overgaf van timon 10 es. Zelf reed hy te paard de " Stad door, deed de vluchtende Syra. cufiers weder ftand . houden , en zyne Krygsknechten, aan welke hy de Acradina ter bewaaringe gegeeven had, de- Wapenen hebbende doen opvatten , voerde hy deze veifche en- moedige Benden aan tegen de barbaarfche Huurlingen van dio301 f i o ■'■ go p 33, ba«apK ••jsvo jam il'Svs. taixs&H •*i&?,fio.wi»M «&. jbd CO Reiske verklaarde, „ dit met te verltaan, noch te begtypen, hoe iemand in'die omftandig. heden',- ais waar in d-ion hier gezegd wordt zich bevonden te hebben, van het paard moest vallen-■"- Vooreerst,,' blykc het niet, dat dion thans te paard zat: het vervolg fchynt eer aan te duiden, dat hy zich eerst naderhand te paard hebbe gezet. Vervolgens -Hellen wy ons de zaak omtrent dus voor. Dé'Spiesfen en Werpl'chjchten, die het Schild van dion todden dporbpard, waren ook,, gedeel- telyk, vast gaan, zitten iu zyn Borstwapen. Daar door wierd hy belet'zyn Schild, naar het de nood v'ereisctt'tè,c te gebruiken.' Men kon dit'niet ver helpen, 'zonder die. Schichten te breeken, en die dienst wierd, hem beweezen door zyn Volk, dat nevens, hem vocht. Maar onder het rukken en fcfièuren aan dezelve, midden in een gevecht9 r?akte dion te vallen. • XII. deel. F  & het LEVEN Nysius, die reeds vermoeid waren va» den ftryd, en de hoop op eenen goeden uitflag hunner.onderneeminge begonden op te geeven. Zy hadden , naamelyk., gedacht , met den eerften fchok te. zullen doordringen en geheel Syracufe by verrasfingc. te bemachtigen , maar nu te doen krygende ' met 'moedige en krygshafcige Mannen, gaven zy het op en weeken te rug naar den Burg, waar door de Grieken, ziende, dat zy grond verboren, nog zo veel te meer op hen indrongen, tot dat zy gedwongen wierden zich met overhaastige achter hunne muuren te bergen, na van het Volk van dion niet, meer, dan LXXIV gedood, maar zelve van de hunnen een zeer groot aantal verlooren te hebben. Daar men, derhalven, dus eene zeer. iuisterryke Overwinninge had behaald', vereerden die van Syracufe het vreemde Krygsvolk met een gefchenk van C Minae, en deze befchonken dion met eene gouden Kroon. Ondertusfchen verfcheenen 'er wederom Herouten van dionysius, bren. gen de aan dion brieven van de Vrouwen, zyne Naacstbeftaande. Onder dezelve was  van DION. 83 was 'er een, hebbende tot Opfchrift: „ Aan „ mynen Vader:" als of hy kwam van hipparinus. Want zo was de naam van dion's Zoon: hoewel timaeus zegt, dat hy aretaeus heette, naar den naam van zyne, Moeder. Doch men moet, myns bedunkens, hieromtrent meer geloof gee. ven aan t i m 0 n i d e s , die de Vriend, en Krygsmakker was van dion. De Overige Brieven, nu, wierden openlyk in de Vergaderinge den :Syracufaanen voorgeleezen, houdende eene menigte van Verzoeken en Smeekbeden van de zyde' der Vrouwen: maar, de andere, die van den Zoon van dion fcheen te komen, wilde het Volk niet, dat in het openbaar zou worden losgemaakt: doch dion ftond 'er zelf met geweld op, en brak hém'open. Nu bevond men, dat hy was van dionysius, wiens woorden wel 3 gericht waren tot dion, maar die, in de daad, fprak mét de Syr-acufiers.' Voor-bet' uiterlyke fcheen de inhoud' inzonderheid Beden en Vcronrfchuldigingen te behelzen , maar dezelve was duidelyk ingericht om- d i o n zwart te maaken, cri vermoedens tegen hem te verwekken. Het waren . Herinneringen, wat Fa hy  #4 het- LEVEN hy voorheen niet 1 al, met de grootüe bereidwilligheid, gedaan had ter bevestiging der Heerfcfwppye van hem en zynen Vat .der. Het waren Bedreigingen ■ tegen die . gene, welke hem de allerliefftc' waren, te weetcn zyne Zuster, zynen Zoon, en z'yne Huisvrouwe, vermengd nu eens met fcherpe Verwytingen , dan met Weeklachten. Maar het geen dion wel voornaamentlyk trof, was, dat de Tyran op. hem begeerde, „:dat hy de Dwingiandye niet verltooren, maar zdf in handen neemen zoude, eu vooral geene haatelyke en wraakgierige Lieden in vryheid Hellen, maar door zelf te rcgecrcn uitwerken, dat zyne Bloedverwanten en Naatstbeftaanden gerust en veilig leeven konden!" Na dat deze Brief • was voorgeleezen , kwam het in de Syracufaanen niet op, zo als men reden had te verwachten, om verbaasd te ftaan over de Standvastigheid en .Grootmoedigheid van dion, die, waar Eer en Deugd hem riep, zich benand toonde tegen de Zwakheid, waar toe eene gevaar loopende Maagfchap hem zoude hebben kunnen brengen : maar men nam :#F; ajmleidinge uit, om achterdocht en vree-  van D I O N. S£ vreeze tegen hem op te vatten, daar men zich diets maakte, dat dion zich in eene onvermydelyke noodzaakelykheid bevond om den Dwingeland te ontzien. Hier van daan was het, dat men reeds het oog naar andere Aanvoerders begon te wenden. Maar, vooral, raakten de Gemoederen gaande, na dat 'er tyding was gekomen, dat heraclides met een fmaldeel fchepen naar Sicilië op weg was. Deze he. raclides was een der uitgeweekenen , een man niet, onkundig in oorlogzaaken, en die zich als Bevelhebber, waar toe hy van de Dwingelanden bevorderd was, had bekend gemaakt; maar voor het overige van een onvast karakter, in alle opzichten lichtfinnig, en allerminst gefchikt, om in zaaken, die het Gebied en de Eere betroffen, ftandvastig en gemeenfchappelyk met andeven te werk te gaan. Deze, in.Peloponnefus met dion eenig verfchil heb. bende gehad, befloot eenige Schepen op zich , zei ven te wapenen , en daar. ,mede naar Sicilië tegen den Tyran te ftevenen. Aangekomen te Syracufe,-met Vil Galeien en drie mindere Schepen, vond hy dio. 3kysius op nieuw, opgeflooten in den F 3 Burg,  86" het LEVEN Burg, en de Syracufaanen in volle bewë'e*ginge. Hy ving dan aanftonds aan zich in de genegenheid der Gemeente in te dringen. Ook .had hy, zekerlyk, van Nacuure iets, het geen hem aangenaam maakte, en invloed krygen deed by de Menigte, welke gaarne wil gevleid worden, en viel het hem licht, die genen te ondergaan en om te zetten, die de fombere Deftigheid van dion, als aanffootelyk en óngcfchikt voor een Man van Bewind, van hem afkeerig maakte. Te meer daar men, na de behaalde zege , de handen ruim gekreegcn hebbende, nu het hoofd begon op te fteeken, en reeds, voor dat nog de Volksregeeringe gevestigd was, van de Volkslei. ders gevleid wilde- worden. Men maakte dan een begin met op eigen gezag të hoop te loopen, en aan her ac li des het bevel over' de Schèeps. macht op te draagen. Maar na dat dion, ter vergaderinge verfcheenen, had vertoond, en geklaagd; „ dat het bevel, aan dezen gegeeven , eene verkordnge was van het Opperbewind, te vooren by Volksbefiuit aan hem toevertrouwd; want dat hy geen Opperbevelhebber meer bleef, wanneer een an.  ïa» DION. 87 ander ter Zee 'het 'hevel voerde;" zagen de Syracufaanen zich , hunnes ondanks, genoodzaakt heraclides weder af te zetten. Doch zodra was dit niet afgelóopen , of d 10 n ontbood hem by zich aan huis, en gaf hem daar eenë ligte beflraffinge, „als die niet, gelyk het behoorde, noch overeenkomftig het gemeen belang, eenen ftryd van Eerzucht tegen hem had aangevangen; en dat -in -een tyd, dat een kleine misflag alles bederven kon!" waarna by nu zelf het Volk andermaal te zanten riep, heraclides tot Bevelhebber over de Vloot benoemde, en de Menigte Overhaalde, om denzelven eene Lyfwacht toe te voegen, zo als hy zelf had. Deze nu bewees wel met uiterlyk gelaat en woorden aan dion allen eerbied, openlyk verklaarende hoe zeer hy in hem gehouden was: hy volgde fleeds gedienftig ach* ter hem, en was overbodig om zyne Bevelen uit te voeren: .— maar in het geheim was hy 'er over uit, om de Menigte, en daar onder, vooral, die genen, welken het hoofd naar nieuwigheden hing , om - en op te zetten, zo dat dion zich, 'eindelyk, in allerlei verdrietelykheden vond inF 4 ge-  83 het LEVEN gewikkeld,- waar uit . hy zich „iet te redden wist. Want toonde dty zich genee< gen, om dionysius by verdrag uit den Burg te laaten vertrekken, dan gaf men hem na , dat hy. niets anders . zocht, dan hem te fpaaren en te redden!" Hield hy zich, in tegendeel, fHl, orQ gecn on. genoegen te verwekken, voorgarende met de Bdegeringe van den BW alsdan gaf de Laster voor, „ dat hy den Oorlog trachtte te rekken, om zo veel te langer het gebied in handen, te hebben , en zich van zyne Medeburgeren te doen ontzien." 'Er bevond zich op dien tyd te Syra. cufe een zekere sosis. . Een Man, die zeer wel in £UDSt tfond by de Syracufiers uit hoofde zyner Guitachtigheid en Onbe. fchaamdheid ; . om dat zy het niet, dan voor eene overmaat van vryheid, hielden aan ae Vrypostigheid in het fpreeken tot eene zo hooge maate bot te vieren. , De. ze, dion lagen leggende, ving eerst aan, by gelegenheid, dat 'er Volksvergaderinge was, de Syracufiers in het openbaar voor l Bom™rikkcn te fchelden, als die niet bemerkten, dat zy uit de handen van eenen dollen en dronkenen Dwingeland gevallen wa-  van DION. 89 waren in de handen van eenen waafczaamen en fjberen Despoot." Vervolgens , zich op deze wyze als een' verklaarden Vyand van dion hebbende doen kennen, begaf by zich wel, voor dien tyd, van de Markt; maar des anderen daags zaj men hem naakt loopen door de Stad, het hoofd en 'aangezicht over en over bedekt mét bloed, en in eene houding, als of hy voor. lieden , die hem vervolgden , vluchtte. In deze geftalte kwam hy, vervolgens, inftuiveu in de Volksvcrgaderinge , alwaar hy voorgaf, door het vreemde Krygsvolk van dion belaagd te worden, en ten blyke daar van zyn gewond hoofd vertoonde. Op deze klachten vond men 'er, aanflonds, velen, die zyne party koozen, en tegen dion oplloovcn, „ als die Hecht, en als een Dwingeland, handelde, met aan de Burgers de- vryheid van fpreeken te beneemen door de vrees van flraks gevaar te loopen, ja vermoord te worden." Niet tegenfraande nu deze Volksbyeenkomst zeer verward en oproerig was,, fchroomde dion, echter, niet in dezelve te verfchynen, en zich te verdeedigen. Hy , toonde aan , „. dat deze sosis de broeder was van eenen. der F 5 Lyf.  9<* het LEVEN Lyftrawanten van dionysius: — dat hy door dezen was overgehaald, om alom het 2aad van oproer te zaaien en de Stad in beweeginge te brengen; dewyl alle de hoop van behoudenis, welke 'er voor dionysius nog over was, berustte op hunlieder Wantrouwen en onderlinge Verdeeldheid." Terzelfder tyd onderzochten de Handartzen de wonde van sosis, en bevonden, dat dezelve veel eer langs de op. pervlakte, dan met geweld door fteeken was toegebracht. De kwetzuuren, riaamelyk, met een zwaard gemaakt, zyn vooral in het midden diep: daar de wond van sosis, in tegendeel , overal ondiep eh oppervlakkig was, en vele ingangen OO had; waar uit men op kon maaken, dat hy telkens, by het voelen van de pyn, had opgehouden, en dan weder begonnen' was te fnyden. Voorts kwamen 'er'ook eenige wel Bekende en Geloofwaardige Lieden een Scheermes aan het Volk verïoonen, daar by verhaalende, „dat hun, zö als zy langs ftraat gingen, deze sosis, zeer CO Eig. begitizels, d. i. plaatzen, waar men 3Jen kon, dat de wonde was ingegaan.  •v a n DION. 9* zeer bebloed, Was tegen gekomen, en hun gezegd had, „ dat hy vluchtte voor de vreemde Krygskncchten van dion, van welke "hy weinige oogenblikken te vooren fcheen gekwetst te zyn. • Dat zy, daarop, dezelve .aanftonds willende opfpooren, geen mensen hadden kunnen vinden, maar v/el zien' liggen onder eenen uitgeholden fteen, ter plaatze waar sosis van daan gekomen was, dit Scheermes, het welk zy nu vertoonden." Het ftond dan nu reeds zeer Hecht met de zaaken van sosis, wanneer by de overige bewyzen nog kwam de verklaaringe van zyne eigene Slaaven, welke, onderzocht zynde , getuigden , „ dat hun Meester , wanneer het nog nacht was, alleen was uitgegaan , het Scheermes by zich hebbende." Alle deze Blyken waren zo voldingende, dat zy niet alleen, welke gereed nonden dion te befchuldigen, aanflonds afhielden; maar dat ook het Volk het vonnis des Doods tegen sosis velde, en zich met dion weder bevredigde. Het befoldigd Krygsvolk van dion bleef,evenwel ,• nog fteeds een doorn in het oog; en dit zo veel te meer, om dat de meeste Ge-  $% hit. LEVEN Gevechten föggi den Tyran thans ter feg voordelen, „aardien (e) piiilïstus mec m groot aantal Oorlogfcbepen uit fepy. m tei- hulpe van dionysius was opgekomen, en zy overzulks. vermeenden, dat ^ vreemde Soldaaten , zwaar gewapend Voetvolk zynde, hun in dezen Ourlom meer zouden te ftade komen, maar m wel op zich zeiven zouden kunnen Haan, om dat zy met den Zeedienst bekend waren, en hunne voornaamfte macht 11 Schepen bellond Qf). Hier kwam by (het geen hunnen moed vooral m deed) het voordcel door hen Ivn.ald in een zeegevecht tegen r1!lus. tu.s, dun zy overwonnen, cn daarna op eene wreede en _ barbaarfche wyze mishandolden. Ephorus bericht ons wel, dat hy, zyne Gil j genomen ziende, zich zeiven ombracht: maar timonides, die, van het begin af aan, fteeds omtrent di on , cn by alles, wat 'er voorviel, tegen woor... dig (O l*eiir, VOOr iVf/ Sé. Cf) Dit is, zo wy niet ttvyffelen, de fin en "wenmg «ah PLl,T. offchoori de Tex[ ( zq ^ «ra j|, denzelven naauvreiyks aan de hand geeft.  van DION. 03 dig was , fchryvendc aan dén Wysgeer speusippus, verhaalt, dat hy,'zynen Vyanden-levendig in handen viel, doordien zyn Ichip vast'raakte op het Land; — dac de Syracufiers' hem toen zyne 'wapenrustinge uittrokken, het lichaam, vervolgens, naakt ten noofl (lelden, en 'er, hoe zeer hy reeds een oud man -was (g), allerlei fchandelykheid aan bedreeven , dat . men; hem daarna het■•hoofd affloeg, en'bet lichaam aan de Kinderen over gaf, met bevel ,-van het door de Acradine te fieepen, en vervolgens in de Heen-groeven der La« tomiae te werpen." Tiü/Eüs, hier mede nog niet te vrede, overlaadt hem met nog meerder vfchande, rchryvende, ,, dat de jongens , het doode lichaam- langs de ftraaten van Syracufe fleepten by het: beërf"; waar aan -hy kreupel was, terwyl de Syracufaanen hem befchimpten, wen zy dien zelfden :Man by zyn kreupel been zagen fieepen, die gezegd had, ,', dat dio-ü-vsrus zich niet te paard moest zetten, om -nsuTP-sb vd unhdM ^atrnd i 10 ism (g~) Hier zweefde piur. voer den geest de bekende plaars vari homerus IliaJ. X 71 völgg. vergeleeken met eene dkrgeiyk-é van tyrtaevs.  24 het L E V E N zo de' Heerfchappy met fneilen. vaart co onrloopen; maar 'er zich veel. eer by de beenen uk; laaten.. trekken!" hoewel vuilïstus dit gezegde niet, als van,hert zeiven, maar van eenen anderen herkomftig', aan moNYsius voordraagt. Maar.Ti. mmvs, zich bedienende van eene fchoonfchynende reden , hier in. bellaande dat p.h i l ist u.s ■ der Dwingelandye .ilceds met allen yver. en trouwe had voorgeitaan , misbruikt dit, om zyn verhaal met allerlei lasteringen tegen. hem optevullen, In de daad; menkan het eenigfins toegeeven aan hun, die toen ter tyd van hem onderdrukt waren geweest, dac zy zich door gramfchap zo verre lieten vervoeren, om ook tegen eenen levenloozen, die nergens meer gevoel van had, te woeden. Maar zy, die jaaren naderhand het.gebeurde te boek Haan ; die in hunnen geheelen leeftyd nooit eenig ongelyk van zo iemand geleeden, maar veel eer van zyne Schriften nut getrokken hebben, behoorden., al was het maar om hunne eigene achting by de men. fchen te bewaaren, nimmer het ongeluk door fmaad en fpottaal te verguizen : daar toch ook de beste en braafile Man, uit hoof-  VAN DION. 95 hoofde der wisfelvalligheid van het Geluk, zich fomtyds daar aan vindt bloot gefteld. Dan, van den anderen kant, is ookEPHOrus in geenen deele onberispelyk, wen hy de Lofredenaar heeft willen zyn van philistus (A), die, hoe zeer ook afge^ richt om aan flechte Zeden en onrechtvaar. dige Daaden een' bedriegelyken glimp te geeven, en dezelve met fchoone woorden te vergoeielyken , nochthansin welke bochten hy zich ook mogen wringen, zich zeiven nimmermeer zal kunnen vrypleiten van bet verwyt, „ dat hy onder alle .menfchen de grootfte Vriend eh Voorftander der Dwingelanden isrgeweesc; dat hy, meer dan iemand, de Bewonderaar en Bejaager was van weelde en Pracht; van Macht en Aanzien; van .Rykdommen en Huwelyksverbintenisfen .met Tyrannen!" Doch hy, die noch de Bedryven van, philistus prysc; noch hem, uit hoofde, van. zyn deerlyk uiteinde, fmaadt, vervult eerst recht rt .'-..u; 3 atxif.nl,: m •- de (/&) Dacier, gevolgd door bryane, wil dit gëbiacht hebben toe ephorus. Wy meenen, met xyla^'Der, en anderen, dat het behoort tot r.HiLisTüs, die zelf--ook Histoiidchryver was.  9<5 het L E V E N de plichten van eenen rechtfehapenen lik. toriefchryver. Na den rampfpocdigen dood van puieist us, vaardigde d ionysius gezanten af aan dion, beloovende „ den'Burg ïrf zyne handen.; over » -zullen leveren, te gelyk met al den voorraad van Wapenen", benevens de Huurlingen en vyf volle maanden foldye voor dezeivcn; onder voor-waar. de , dat aan hem een- vrye aftocht zou worden toegedaan naar Italië.,, en dat by, zich aldaar met dc wooninge nederzettende, de opkomften genieten zoude van de Landltreek geheecen Gyas, behoorende tot de Heerlykheid van Syracufe ,. welke zeer fchooh en vruchtbaar was, en zich van het Zeeitrand tot geheel naar Binnenlands uitftrekte." Dion, evenwel, weigerde zich tot deze onderhandeling in te laaten, maar vorderde, „ dac men zyn verzoek aan de Syracufiers zeiven zoude richten." Maar. deze, hoop hebbende van dionysius levendig in handen te krygen, joegen dc Afgevaardigden weg. De Dwingeland gaf daar op het Slot over aan de beheeringe van zynen oudften Zoon, apollocratss, en het kostbaarfte zyner Goederen, be«  van DION. 97 benevens die genen, welke hem het liefst en waardst waren, aan boord der fchepen hebbende doen gaan, nam hy eerten gunftigen wind waar en voer weg, zonder dat de Syracufaanfche Vlootvoogd, heraclides , 'er iets van merkte. Als nu het Volk daar over op dezen ten hoogden geftoord was, en hy het verwyt zyner achteloosheid gedadig hooren moest, maakte hy eènen der Volksredenaaren, met naame hip pon, op om het Volk wichtig te maaken tot de verdeelinge der Landeryen, „ aangezien, volgens hem, het Grondbeginzel der Vryheid de Gelykheid, en dat der Slavernye de Armoede was van hun, die niets bezaten." Heraclides, aan deze Voordellen van hippon zynen byval geevende , en tegen dion, die zich hier tegen verzettede , eenen machtigen aan. hang verwekkende, haalde de Syracufaanen over „ om dit by Volksbefluit vast te dellen : voorts de foldye van het vreemde Krygsvolk te befnoeien, en zich van de gein-engheid van dion, door het aandellen van andere Bevelhebbers , te ontdoen." Zo vergreepen zich die van Syracufe A uit eene kngduurige Ongedeldheid, als het ware, XII. deel. G (wy  o8 het LEVEN (wy meenen de onderhoorigheid aan de Dwinglandye) zo even opgekomen, en nu reeds ten ontyde te werk willende gaan als welgevestigde vrye Staaten, in de behandeling der openbaare zaaken. Zy haateden dion, die, als een voorzichtig Genees, heer, het Gemeenebest, voor als nog, aan eenen geftrengen en maatigen Levensregel wilde onderwerpen. Het was nu midden in den Zomer, en de Volksvergaderinge kwam by een om nieuwe Bewindslieden aan te Hellen, wanneer 'er verfchrikkende Donderflagen gehoo.d, en andere Hemeltekenen van zeer kwaade beduidenis, geduurende vyftien da. gen aan één, gezien wierden, welke her Volk deeden opftaan, en verhinderden, uit godsdienfligen fchroom, om andere Krygsoverften te verkiezen. De Demagoogen bedienden zich, vervolgens, van eenen dag, waar op het zeer fraai en beftendig weder was, om de Verkiezinge van Krygsbevel. hebbers te volvoeren. Maar thans brak een Os, die voor eenen wagen gefpannen, en anders aan Menfchen en Gedruis zeer wel gewend was, maar nu, men weet niec hoe , door zynen Voerman woedend gemaakt:,  van DION. 99 maakt, los van zyn Juk, kwam hollende geloopen in het Theater, verwekte aldaar eene verbaasde opfchuddinge ; deed het Volk buiten orde ginds en herwaarts verftuiven, en liep, vervolgens, al ipringen, de, en alles wat hem voorkwam omverre ftootende, juist door dat gedeelte van de Stad, het welk de Vyanden, kort daar na, inkreegen. De Syracufaanen , niettemin, bekreunden zich hier over luttel; maar verkoozen nu XXV nieuwe Krygsbevelhebbers, waar van heraclides een was. Ook fchikten zy heimelyk fommigen af aan de Soldelingen van dion, om dezelven van hem af te troonen, en te nodigen, om tot ben over te komen , belovende hun, by het Burgerrecht, het dèelgenootfchap aan het Bellier. Het was 'er, echter, zo ver van daan, dat deze hier het oor aan leenden, dat zy, in tegendeel, de wapenen opvatteden, dion met de grootfte trouwe en genegenheid in hun midden namen , en zo , van alle zyden wel bewaard, uit de Stad geleidden, zonder iemand eenig leed te doen , behalven, dac zy die genen , welke hun oncmoeteden, hunne Ondankbaarheid en flechcen Handel G 2 ver-  ioo h ê t LEVEN verweeten: waar op de Syracufaanen, he» verachtende wegens hun gering getal, en om dat zy zo vreedzaam henen trokken; en daar by ziende,dat hun eigen getal veel grooter was, op hen aanvielen, hopende hen gemakkelyk meester te worden, en toe een toe af te maaken, voordat zy nog dc Stad verlaaten konden. ' Dion, zich tot dusdanige engte, en de ongelukkige omftandigheid vindende gebracht, om of met zyne Medeburgers in gevecht te raaken, of met zyn getrouw Krygsvolk om te komen, ving nu aan de Syracufiers ten ernuMgften te bidden en te fmeeken, zyne banden tot hen uitftrekkende, en hen wyzende op den Burg , die opgepropt was van Vyanderr, welke zich vertoonden op den muur, en alles zagen, wat 'er omging. Dan voort bemerkende, dat niets in Maat was de toomelooze Menigte tot bedaaren te brengen, maar dac de aanblaazingen der Demagoogen het Volk overmeesterden, even gelyk een fchip op zee de prooi der winden wordt; wilde hy, niet te min, niet dulden, dat zyne Krygslieden aanvielen. Maar toen deze de ver. toouinge flechts maakten om aan te vallen, door  Van DION. los <3oor het gewoone krygsgefchrei aan te heffen, en op hunne Wapenen te klinken, -was 'er niemand onder de Syracufaanen, die ffand hield: allen namen zy, ylings, de vlucht door ftraaten en fteegen, zonder dat 'er iemand was, die hen vervolgde. Want Di on deed de zynen ftraks weder zwenken, en geleidde ze naar Leontini. — De Bevelhebbers der Syracufaanen, onder, tusfchen, aan de Vrouwen zelve ten fpot geworden, en de fchande hunner Lafhartigheid hopende uit te wisfchen, riepen de Burgers wederom te wapen, en vervolgden dion, welken zy achterhaalden by het overtrekken van eene. zekere Rivier. Nu zonden zy hunne Ruitërye op hem af om te fchermutzelen: dan 'ziende, dat hy niet meer, gelyk te vooren, met zyne gewoone Zachtmoedigheid, of de Toegeevendheid van eenen Vader, hun wanbedryf verfchoonde, maar nu met heftigheid zich te. gen hen wendde, en de dagorde richtte, floegen zy wederom, maar met nog grooter fchande, dan te vooren , op de vlucht, de wyk, zonder groot verlies, neemende Baar de Stad. De Leontiners, daar en tegen, ontvm. G 3 gen  lot het LEVEN gen dion met de • uitfteekendfle Eerbewyzingen ; zy betaalden zyne Benden , en fchonken hun het burgerfchap hunner Stad. Vervolgens- zonden zy Afgevaardigden aan de Syracufiers , om voldocninge over de behandelinge, het vreemde -.Krygsvolk aangedaan, te eisfchen. Dan ook de Syracufaanen vaardigden Gezanten af naar Leontini, om befchüldigingen tegen dion in te brengen. Hier op wierd 'er eene groote Vergadering van alle de Bondgenooten aldaar belegd, en aan de Partyen gelegenheid gcgeeven , om elk voor zich te fpreeken , wordende,, by eindelyke uitfpraak, verklaard; .„.dat de fchuld by de Syracufaanen was!" Deze, echter, weigerden zich naar dit gewysde te gedraagen; doordien zy reeds brooddronken en trotsch geworden warén, als niet gewoon naar iemand meer te luisteren; wyl hunne Opperhoofden zelve hen vreesden, en het Volk flaafachtig naar de oogen zagen. Kort daar op kwamen 'er aan den Burg te Syracufe binnen zeilen eenige Galeien, aan Boord hebbende .nypsius, den Napolkaan , welke van wege d i o n v s iv s koorn en geld kwam brengen aan de Beleger-  * a ft DION. 103 gerden. Dit gaf aanleidinge tot een Zeegevecht, waar in de Syracufiers overwonnen, en vier van de Schepen des Dwingelands vermeesterden. Opgeblaazen door deze Overwinninge misbruikten zy, wegens de Regeeringloosheid, waar aan zy waren ©vergegeeven , de algemeene vreugde om zich aan onmaatig drinken, en uicgelaatene dertelheden over te geeven; waar door zy de zo noodwendige zorg voor eigene zekerheid verwaarloosden, en ter zelfder tyd, dat zy waanden, den Burg zo goed als in handen te hebben ; nog daar en boven fchier hunne eigene Stad verboren! — want nvpsius, bemerkende, dat 'er geen hoek van de Stad wa Vlammen en Puinhoopen mede begraa. „ ven te worden! — Maar Gyl. ~ w& » Gy ons Syracufaanen ook nu nog ter hulpe fpoeden, die thans zo hoogst on», gelukkig zyn, als wy (T) te vooren aU Ier flechtst beraaden waren, richt dan die Stad weder op, welke uwlieder „ werk is JDoch, is het, in tegen. „ deel, dat Gyl. nog verfioord' blyft op myne Medeburgers, en hunne bede ver. „fmaadt, dan wensch ik, niettemin, „ dat^ de Goden naar verdi-enpen aan „uwl. vergelden mogen die Kloekhartig. „ heid en Trouwe, waarmede Gyl. my „ hebt bygeftaan.' Weest dan gedachtig „ aan dion, die noch te vooren uwl, . » wan. O) Dit is een trek van Welfpreekendheid en tevens ook van groote Genegendheid, dat m 0N zicV onder de Syracufaanen, ja zelfs die genen rekent welke hem en zyne Befoldigden zo flecht behan^ «eld hadden. CDCori„thus behoorde tot Peloponnefus; en C„. ^/^Voikpla„ti„gen hadden Syracufe gebouwd.  van DION. 109 j, wanneer men u onrechtvaardiglyk be„ handelde, verlaat en wilde; noch thans „ zyne Medeburgers verlaaten zal, nu zy ongelukkig zyn!" — Hy fprak nog, wanneer zyne Befoldigden opfprongen , hunne Hemmen verhieven en eischten, ,, dat hy zich ftraks aan hun hoofd plaatzen en hen geleiden wilde den Syracufaanen ter hulpe!" De Afgevaardigden juichten dit befiuit toe, omhelsden hen en fmeekten de Goden, „ dat zy alles goeds aan. dion en deszelfs Krygsvolk mogten laaten toekomen!'' Het rumoer , vervolgens, wat bedaard zynde, nodigde dion zyne Lieden, om fpoedig heên te gaan en zich toe te rusten tot den tocht, en, na gegeetcn te hebben, met hunne Wapenen op die zelfde plaats by een te komen; dewyl hy beflooten had nog dien nacht ter hulpe op te trekken. Inmiddels hadden de Bevelhebbers van dionysius te Syracufe zelve, zo lang het dag was, al het kwaad, dat zy maar konden, aangericht: doch waren, met het vallen van den nacht, te rug geweeken binnen den Burg. Hier door nu kreegen de Demagoogen van Syracufe wedermoed, zich  iio het LEVEN zich inbeeldende, dat de Vyanden'het hier by zouden laaten berusten en zich M hou., den. Zy vingen daarom aan de Burgcrye wederom op te zetten en aan te fpooren, „ om dion maar te laaten blyven, daar hy was; of zo hy met zyne Huurlingen reeds in aantocht was, hem niet te ontvangen, noch in het ftuk van kloekhartigheid voor dat vreemde Krykgsvolk te wyken en onder te doen; maar veel eer Stad en Vryheid door eigenen moed te redden !" 'Er wierden dan nu, op nieuw, andere Boden aan dion afgevaardigd, maar voorzien met zeer verfchillende last. Die, welke de Opperhoofden der Syracufaanen zonden, kondigden hem aan, „ dat zyne komst niet noodig was!" Maar anderen, die van de Ruiterye en zyne Bekenden en Vrienden kwamen, drongen 'er op aan, dat hy allen mogelyken fpoed mogt maaken. Deze verfchillende tydingen brachten te wege, dat hy langzaam en op zyn gemak voort trok. De Nacht, ondertusfchen, meer en meer verloopende, maakten de Haaters van dion zich meester van de Poorten, met voorneemen om hem het binnen komen te beletten. Maar kort daarop liet nypsius een  van DION. in een veel grooter aantal zyner Soldaaten, en wel de onverzaagde onder dezelve, op nieuw eene uitval doen uit den Burg, welke terftond aan het verder afbreeken vielen van den Scheidmuur, vervolgens weder in de Stad doordrongen en daar alles vernielden. Men floeg nu niet alleen de Mannen dood, maar ook de Vrouwen en Kinderen. Ook fcheen men het niet zo zeer op plunderen gezet te hebben, als wel om alles te verwoesten. Want dionysius fj») de hoop opgeevende van zich langer te kunnen itaande houden, en daarby de Syracufiers doodelyk haatende , wilde, fchynt wel, zyne Dwingelandye niet zien te gronde gaan, zonder dat ook de Stad Syracufe zelve met een wierd uit-, geroeid. Ook verwachtten de Vyanden wel, dat dion alle mogelyke haast zoude maaken om der Burgerye ter huip te komen, en koozen daarom het fpoedigst werkend («) De gisfing van du sou:, dat men hier zou moeten leezen: ,, de zoon van dionysius, komt ons geheel onwasrfchynelyk voor. Apolï-ocrates en nypsius gingen voorzeker tewerk cgar de Bevelen van den Tyran zeiven.  H2 het LEVEN kend middel ter verdelginge en geheele vernieti^inge van allen, naamelyk het Vuur, fteekende dat gene, waar zy dicht by kon' den komen, met toortzen en fakkels aan, en op het geen verder af was, pylen niet ontftookene brandbaare doffen affchietende. Van de Syracufaanen wierd een deel, dat de Vlammen op ftraat ontvluchtte, van de Vyanden ontmoet en doodgeflagen : een ander, het welk zich in de huizen veiliger rekende, door den brand gedrongen dezelve te verhaten; terwyl 'er reeds eene menigte derzelver in lichter laaie vlammen ftond, of ook op de ginds en herwaarts loopenden nederftortte. Zodanig een rampzalige toefhmd was het, voornaamelyk, welke de Stad met at. gemeene toeftemminge nu voor dion opende. Hy bad zich wel, zo dra hem gezegd was , dat de Vyand zich in den Burg te rug getrokken had, niét meer zo gehaast, als in den beginne: maar met het hoogen van den dag kwamen 'er eerst eenige Ruiters hem te gemoete, boodfchappende, dat de Stad andermaal in handen der Vyanden was Vervolgens verfcheenen 'er zelfs eenigen van zyne Tegenpartyen, die  VAN DION. "3 die hem baden voort te fpoeden, en, wanneer nu het kwaad hand over hand toenam, zond heraclides zelf eerst zynen Broeder, daar na zynen Oom theodot e s, met fmeekbede, „ om hen tog te komen helpen; nademaal 'er niets was, dat den Vyand meer tegenhield; zynde hy zelf gewond , en de Stad in het oogenfchynelykst gevaar om het onderst boven gekeerd, en eene prooi der vlammen te worden!" Toen dion deze tydingen ontving, bevond hy zich nog LX ftadien verwyderd van de Poorten van Syracufe. — Aanftonds gaf hy thans kennis van den nood, waar in de Stad zich bevond, aan zyne Peloponnefiers, hen aanfpoorende om voort te maaken ; en nu ging het niet meer voet voor voet, maar op een draf; terwyl, onder het voortrukken , bode op bode hem in het gemoet kwam, om aan te dringen, dat hy zich tog haasten wilde. Zyne Bezoldigden, dan, de uitmnntendfte bewyzenj.van gezwindheid en bereidwillig, heid aan hem hebbende betoond, trok hy ter Poorten in van de kanr van het kwartier geheeten Hecatompedon, en zond, by zyne aankomst , ilraks de ligtgewapenden XII. deel. H on-  114 het LEVEN onder zyne Krygslieden op de Vyanden los, ten einde de Syracufaanen , by het zien ;derzelver , moed zouden grypen. Zyne zwaargewapenden s fchikte hy zelf in orde, by dezelve piaatzende de Burgers, welke tot hem toe kwamen vloeien, en hunnen dienst aanbooden. Hy maakte daar van langwerpige drommen, en gaf 'er het bevel over aan onderfcheidene Hoofden, ten einde, zo veel meer fchrik te verfprei* den, wanneer by van vele zyden te gelyk aanviel. Wanneer hy dus , alles voorbereid en zyne . gebeden aan de Goden gedaan heb:bende, ia de Stad gezien wierd , zo als by coor de ftraaten aanrukte tegen den Vyand-, ontltond 'er by de Syracufaanen cène aigemcene Vreugdekreet. Het vrolyk gejuich vermengde zich onder de open. baare Gebeden, en onderlinge aanfpooringen.. Men vereerde dion met de naamen van b.ehouder; ja van god! Zyne Krygsüeden begroette men als Broeders, en Medeburgers! Niemand was zo bezet van eigenliefde; niemand beminde zyn eigen leven op dien tyd zo zeer, dat hy niet veel meer voor dion alleen beangst was,  van DION. 115 was, die vooraan in de fpitze optrok, het gevaar te gemoete, door Bloed, en Vuur, en eene menigte van Lyken, die op de ftraatcn verfpreid lagen. Aan de andere zyde was ook de vertooninge, die de Vyanden maakten, niet minder verfchrikkelyk, als die van het moorden en brandftichten nog in volle woede waren, en zich in dagorde hadden gefield by den omgeworpehen Muur, waar toe men niet, dan met de moeielyklle en onverfchrokkenfle poogingen, door kon dringen. Meest, echter, wierd de doortocht van dion's benden belemmerd door het gevaar, dat zy liepen van het Vuür: want overal vonden zy zich verlicht door de blaakende Vlammen, welke de Huizen in het rond verteerden: het puin onder hunne voeten lag nog te branden: zy moesten, hoe gevaarlyk dit ook was, voortfpoeden onder het geduurig af'vallen van geheele Brokken der Gebouwen, gevolgd van dikke wolken Stof en Rook, en onder dit alles zorg draagen van dicht in een geflooten te blyven en hunne gelederen niet te breeken. Na dat zy, eindelyk, dus, tot aan de plaats, alwaar de Vyand zich bevond, waren doorgedrongen, H a kon;-  bet LEVEN konden 'er maar weinigen tevens onderling handgemeen worden, wegens de naauwce en ongelykheid van den grond. Evenwel floeg het Volk van dion, onderfteund door den goeden wil en het aanmoedigend geroep der Syracufaanen, de Soldaaten van nypsius ten laatflen met geweld te rug, van welke het grootfïe deel naar den Burg, die dicht by de hand was, vluchtte, en zo behouden bleef. Maar de overigen , die buiten geflooten, en in de Stad ver. fpreid waren, wierden door de Peloponnefiers opgefpoord en om hals gebracht. De omftandigheden van den tyd lieten, echter, nie: toe, dat men op het oogenblik genot had van deze Overwinning, of zich aan. ftonds overgeeven kon aan de Blydfchap, Omhelzingen en Gelukwenfchingen, die anders wel by eene zo roemvolle Gebeurte. nis zouden hebben gepast: want de Syracufaanen fpoedden zich terfïond elk naar zyne wooninge, en vielen aan het blus. fchen var, den brand, dien men ter naauwer nood, geduurende dien nacht, kon meester worden. Zo dra het dag geworden was, had geen een der overige Demagoogen den moed om  van DION. 117 cm ia de Stad te blyven. Hun eigen kwaad geweeten dwong hen allen op de Vlucht te gaan, uitgezonderd heraclides en theodotes, welke zei ven henen gin gen, en zich aan dion overgaven, beken, nende, dat zy kwalyk omtrent hem gehandeld hadden, en biddende, ,, dac hy edelmoediger te werk mogt gaan met hun, dan zy gedaan hadden met hem! — bet voegde eenen Man als dion, die in alle andere Deugden geene gelyken kende, dat hy ook zyne Gramfchap beter te beteugelen wisc, dan zyne onrechtmaatige Tegenpartyders , die nu in zyne tegenwoordigheid de bekentenis kwamen afleggen, dac zy zich in hec ftuk van Braafheid door hem overwonnen rekenden, hec geen zy te vooren nicc hadden willen erkennen." — Na dac heraclides en zyn Oom hunne bede en ondcrwerpinge op deze wyze hadden voorgefteld, waren "er nicc weinigen onder de Vrienden van dion, die hem rieden, ,, deze Schurken en Nydigaarts nier te fpaaren, maar heraclides in de handen zyncr Soldaaten over te geeven, en eens voor ai uit het Gemeenebest uit te roeien dat vleien van de Menigte; een kwaad, waar H 3 door  n8 het LEVEN door dezelve als tot Raazernye wordt vervoerd , en even erg , als de Tyranny." Maar dion trachtte dezelven te bevredigen , door hun voor te draagen : „ Dat andere Legerhoofden, grootendeels, gewoon waren zich te oeffenen in den Wapenhandel en kunst van Oorlogen: hy, in tegendeel, hadv zich, geduurende eenen langen tyd, in de School van plato toegelegd om allen Toom, Nyd en Twistgierigheid te overmogen: dat het bewys, hier van te geeven, niet daarin gelegen was, dat men zich met gemaatigdheid gedroeg omtrent zyne Vrienden en Bekenden; maar veel meer, dat iemand , die verongelykingen geleeden heeft, zich, niettemin, vergeef, felyk en zachtmoedig toone jegens alle die genen, welke hem misdaan hebben. Hy wilde niet zo zeer in Macht en Groothartig, heid, als wel in Goedwilligheid en Rechtvaardigheid boven heraclides uitmun. ten. Hierin toch belfond, in de daad, het meerdere. Luisterryke Daaden , uitgevoerd in den Oorlog, al was het ook dat men onder de Menfchen daar in geenen Mededinger had, eigende de Fortuin zich veeltyds toe. ' Toegeftaan, dac heracli- ". .. m des,  van D I O N. 119 des, overmeesterd door den Nyd, een valsch en flechc mensch ware, moest daarom dion zyne Deugd befmetten door tos te geeven aan de Gramfchap? Wel was waar, dat de Wetten het rechtvaardiger verklaaren zich over eene aangedaane beleediging te wreeken, dan zelf eerst te beleedigen; maar even waar was het, dat beide deze dingen uit een zelfde menfehelyke zwakheid ontftaan. Hoe bezwaarlyk het ook viel de Boosaartigheid eens men fchen te verbeteren, was 'er evenwel, niet lichtelyk iemand zo onhandelbaar en woest, die zich door het inneemend Gunstbcwys van hun, die hunne weldaaden aanhoudend aan hem befteedden, niet verwinnen liet." Dit waren de gronden, waar op dion redekavelde, en op welke hy befloot heraclides vry te laaten. Hy wendde, daar op, ftraks zyne aandacht op den Seheidmuur, en gaf bevel, dat alle Syracufaanen, hoofd voor hoofd, eenen paal zouden kappen en gereed maaken, en dien op de plaats, by den muur ncderwerpen. Vervolgens tlelde hy, toen de Burgers zich ter rust begeeven hadden, zyne Krygslieden aan het werk, en voltooide, zonder H 4 da£  120 het LEVEN dat iemand het bemerkte, in éénen nacht het opzetten en bevestigen der Palisfaden tot affluitinge van den Burg, zo dat de Syracufaanen, niet minder dan de Vyanden, grootelyks verbaasd Honden, toen zy, met het aankomen van den dag, het afgedaane werk, en de vaardigheid, waarmede het volbracht was, bèfchouwden. Hierna ging zyne zorge om de- Lyken der gtfneuvelde Syracufiers te doen begraaven, en de Gevangenen, die niet minder dan MM in getal waren, te Josfen 5 en nu wierd, eindelyk, de Volksvergaderinge by een geroepen, alwaar Heraclides zich vertoonde, en den voorflag deed, „ om dion tot Opperbevelhebber, met volle macht, zo te Water als te Lande, aan te ftellen." De Voornaamften vernamen dezen voorflag met vermaak, en wilden, dat men terfiond met ftemmen voort zou gaan. Maar het Bootsvolk en de Ambachtslieden verklaarden zich oproeriglyk hier tegen, als te onvrede zynde, dat heraclides dus het bevel over de Schepen zou verliezen, en zich overtuigd houdende, dat deze, hy mogt dan, voor het overige, zo nietswaardig zyn, als hy wilde, voorzeker meer  van DION. 121 meer Volksgezind zou zyn, dan dion, en meer geneegen om zich naar de Menigte te fchikken. Hier in nu fchikte dion zich naar hunne begeerte, en liet het Bevel ter Zee over aan heraclides. Maar toen men verder wilde gaan, en de verdeelinge der Landeryen en Huizen insgelyks doordringen, en hy zich niet alleen daar tegen verzettede, maar ook het geen te vooren daaromtrent beflooten was , als onwettig vernietigde, haalde hem dit zeer groot misnoegen op den hals. En daar uitnam heraclides op nieuws aanleidinge om het Krygs. en Scheepsvolk, waarmede hy uitgevaren en te Mesfene binnen geloopen was, geduurende zyn verblyf aldaar, op te zetten en te verbitteren tegen dion, ,, die, volgens hem, gereed flond om de Dwinglandye te vermeesteren — Ondertusfchen hield hy zelf in het geheim onderhandelingen met dionysius door tusfchenkomst van p h a rax, den Spartaan. Dit ging, evenwel, zo bedektelyk niet toe, of eenige van de Aanziendykften onder de Syracufaanen kreegen 'er de lucht van, en 'er ontftond daar dgor tvyeéfpalc in de Legerplaats, welke fchaarsheid en gebrek aan Levensmiddelen H 5 in  122 het LEVEN in de Stad Syracufe zelve ten gevolge had; zo dat dion zich in de raadelooste verle genheid bevond, en in opfpraak kwam by zyne Vrienden, om dat hy eenen zo onver* betei lyken, en door Afgunst en Boosaarcigbeid zo geheel bedorvenen mensch, als heraclides was, tegen zich zei ven gewapend en met macht bekleed had. Pharax (») had zich met zyn Leger nedergcflagen dicht onder de Stad Neapo'lis gelegen op het grondgebied van Agrigentum, en dion, die-met de Syracufaanfche Legermacht tegen hem te velde was getrokken, aarfelde nog om flag te leveren , nademaal hy eene meer bekwaame gelegenheid af wilde wachten: maar het gefchreeuw van heraclides en zyn Scheepsvolk, die riepen, „dat dion, terwyl hy den Oorlog door eenen beflisfenden Veldflag kon doen eindigen, zulks niet wilde doen, met oogmerk om het Opperbevel fteeds in handen te hebben," dwong hem den flag te waagen; welken hy verloor. 00 De Lacednemonier, die voor dionysius een Leger aanvoerde ora tot ontzet van den Burg van Syraeufe te dienen. .  van DION. 123 loor. Doordien, evenwel, deze Nederlaag, niet veel te beduiden had,.cn voornaame-; lyk aan eene Verwarringe, onder zyne eigene Benden ontdaan, was toe te. fehry-: ven, maakte hy zich gereed, om den Vyand andermaal onder het oog te zien; ten, welken einde hy aan elk zyne plaats aanwees, en den Soldaat door gepaste redenen moed infprak. Dan by het aanvangen van den nacht kwam men hem boodi'chappen, „ dat heraclides het anker geligt, en met de geheele Vloot koers gezet had naar Syracufe, beflooten hebbende, zich meester te maaken van de Stad, en hem met het Leger daar buiten te fluiten." — Op dit Bericht zocht hy aanftonds eene uirgcleezene Bende van de doutmoedigden en getrouwden onder ■ de zynen uit, met welke hy den geheelen nacht doorreed, zo, dat hy omtrent de derde uure van den dag zich voor de Poorten bevond, na feshonderd Stadiën wegs te hebben afgelegd (o> Heraclides, derhal ven, hoe zeer (o) Dit fcheen aan dacjer wat veel en te groote afltand, om in zo korten tyd te worden afgelegd.  Is4 het LEVEN zeer hy ook met zyne Schepen gewedyverq had, kwam te laat, en moest weder henen vaaren. Hy zwierf, vervolgens , zonder eenig bepaald oogmerk nu ginds, dan herwaart, tot dat hy gaesylus, den Spartaan, gevalliglyk, op Zee ontmoette, die voorgaf van Lacedaemon naar Syracufe te ftevenen, om daar het Opperbevel over de Siciiiers op zich te neemen, gelyk het te vooren nog eens met gylippus was gebeurd. Dezen Man ontving hy met opene armen, hoopende denzelven voor zich te zullen kunnen gebruiken als een behoedmiddel q>) tegen dion. Hy vertoonde hem daarom aan de Bondgenooten, en zond eenen Herout af naar Syracufe, met bevelen aan de Burgerye, „om den Spartaan als hun Opperhoofd te ontvangen!" Maar dion liet voor antwoord pasfen, „ dat die van Syracufe Opperhoofden genoeg hadden; of, zo de zaaken dan volftrekt eenen Spartaan vereischten, dat hy 'er zelf een was, als zynde met het Spartaanfche Burgerrecht begiftigd!" Gaesylus zag, overzulks, af van bet Gebied, maar begaf zich OO Eigenl. „ ah etn amulet om te hangen."  van DION. 125 zich niet te min, naar dion, met wien hy heraclides bevredigde, welke laarstgemelde de plechtigfte beloften deed, en de zwaarlte eeden zwoer. Ook zwoer gaesylus zelf, ,, dat hy de wreeker zou zyn van dion, en de ftraffer van heraclides, byaldien die op nieuw omtrent hem misdaadig wierd." Na deze Gebeurtenisfen befloöten de Syracufaanen hunne Scheepsmacht, die hun thans niet meer te pas kwam , groote onkosten voor het bootsvolk vereischte en geftadige aanleidinge tot krakeel tusfchen de Bevelhebbers gaf, af te. fchaffen. Hunne pogingen waren nu om den Burg op het naauwfte te belegeren, en daarom volbouwden en verfterluen zy ook den Muur, welke denzelven infioot. Daar nu niemand den Belegerden kwam helpen, de Mondkost meer en meer te kort fchoot, en het gehuurde Krygsvolk allerlei Moedwil bedreef liet de Zoon van dionysius, eindelyk, alle hope op ontzet vaaren, en in onderhandeling getreeden zynde met dion, gaf hy den Burg met alle Wapenen en Oorlogstuig en verderen toeftel aan hem over. Zelf nam hy zyne Moeder en Zusters tot zich,  I ti6 het L E V Ë N Zich, deed dezelve gaan aan boord der Ga. leien , waarvan hy 'èr tot vyf toe vulde en daar mede naar zynen Vader weg voer, tlzo dion hem daar toe vry geleide gegeeven had. - Niemand was 'er by dceze omftandighe"den te -Syracufe, die zich dit gezicht wilde laaten ontgaan. Men riep zelfs om dc ' afweezenden, en beklaagde ze, „ dat zy dezen dag, waarop de Son over het vrye Syracufe oprees, niet mogten zien !" Want byaldien onder de zeldzaamë Voorbeelden der veranderlykheid van het Fortuin, welke men, doorgaands, gewoon is op te • telLn, ook nu nog een der vreemdften en rnerkwaardigfren is het Vertrek van dion f. sius uit Syracufe: welke moeten wy dan wel niet deuken dat geweest is de Vreug. 'de; en welke de Voldaanheid over zich zei ven by hun, die, met de zwakfte en geringde middelen , de meest gevestigde üwinglandye van alle, die 'er immer beftonden, hadden verdelgd. Toen nu apollocrates weg was gezeild, en dion zich begaf naar den ■Burg, konden het de Vrouwen niet uithouden, noch zo lang wachten, tot dat by zelf  van DION. ia? Eelf by hun kwam in hec Paleis, maar liepen hem tot aan de deuren te gemoete. Aristomache geleidde den Zoon van dion aan de hand, en achter haar volgde arete fchreicnde, en niet weetende, hoe zy haaren Man begroeten en aanfpreeken zoude, om dat een ander Man haar bezeten had. Als hy nu eersc zyne Zuster, en daarna den Jongen-omhelsde -, bood aristomache hem daarop arete .aan, en zeide: „ Wy zyn ook ongelukkig „ geweest, dion, terwyl gy Balling „ waart! Maar nu, te rug gekomen ,, zynde, en zegevierende, hebt gy aller „ neder gedrukte Hoofden opgericht, uit» „ gezonderd dat van deze ééne, welke „ ik, rampzalige die ik was, heb zien „ dwingen by uw leven aan eenen ande„ ren ten deel te worden! Daar dan „ het Geluk U tot Meester over ons heeft „ gemaakt , hoe denkt gy haar dezen „ Nooddwang' af te neemen? — of hoe „ moet zy U aanfpreeken, als haaren Oom, of als haaren Man?" — Dion borst, op deze redenen van aristomache uit in traanen, drukte zyne Vrouw hartelyk aan zyne borst, en zynen Zoon aan  tJ#8 het LEVEN - aan haar oyergegeeven hebbende beval hy haar zich naar zyn Huis te begeeven, bet welk hy zelf bewoonde in de Stad: want den Burg. had hy aan de Syracufaanen overgelaaten. Na dat alles hem in dezer voege zo wel gelukt was, wilde by, echter, van zynen ■ tcgenwoordigen voorfpoed nie.c eerder eenig genot hebben, voor dat hy Gunstbewy. zen aan zyne Vrienden, Gefchenken aan de Bondgenooten, maar, vooral, aan zyne Bekenden in de Stad, en aan zyne Peloponnefiers bcwyzen van zyne Genegenheid en Mildheid uitgereikt, en dezelve in zyne eere eenigfins had doen deelen, waar by zyne Grootmoedigheid zelfs zyn Vermogen overtrof: terwyl hy zelf, ondertusfchen, zich foberlyk en maatiglyk geneerde van dat gene, het welk voor de hand was. Men ftond verwonderd, dat hy, op wien de oogen niet alleen van Sicilië en Carthago, maar ook van geheel Griekenland gevestigd waren, uit hoofde van den gelukkigen uicflag , waar mede zyne onderneemingen in het eind waren bekroond; zo dat men op dien tyd niets voor zo groot hield, en oordeelde, dat geen ander Veldheer.luister.  van DION. 129 ryker bewyzen op kon leveren van Stoutmoedigheid en Geluk ; nochthans zo in. getoogen was omtrent zyne Kleedinge, zyne Bedienden,. en Tafel, eveneens, als of hy in de Academie de Tafelgenoot was geweest van plato, en niet moest leeven midden onder de Hoplieden der Buitenlanders en gehuurde Benden, voor welken het dagelyksch genot van Overvloed en Vermaak eene Vergoeding was voor alle de moeite en gevaaren, die zy in hec voeren der Wapenen moesten doorftaan. Plato fchreef wel aan hem, „ dat hy op dien tyd de éénige Man in heel de wereld was, op wien een iegelyk het oog gewend had." Maar hy, voor zich, hield, fchynt wel, oog en aandacht alleen gevestigd op eene enkele plaats van ééne ééni* ge Stad (q~), ik meen de School van plato. Het was hem bekend, dat zy, die daarin als Beoordeelaars en Rechters zaten, geensfins weg liepen met een of ander groötsch Bedryf, ftoucmoedige Ondernee • ming, of Zegepraal: maar enkel daarop za« gen, D, i. Athene, in welker nabyheid de Aca« demie of School van plato was. XII. deel. I  i^o het LEVEN gen, of de geroemde Man zyn Geluk met Gefchikcheic en Zedigheid genoot; of hy, te midden van den Voorfpoed, even gemaatigd en ingetoogen bleef 1 Niettemin droeg hy zorg, om in zynen omgang en behandelinge van het Volk niets te verminderen, noch af te laaten van zyne gewoone Deftigheid en Geftrengheid , niettegenftaande de Omflandigheden wel eene meerdere Toegeevendheid van zyne zyde gevorderd hadden, en plato zelf hem, gelyk wy hier voor verhaalden, daar over bellrafte, en fchreef, „ dat de Norschheid gewoonelyk tot Gezellinne heeft de Verlaatenheid!" Dan hy fchynt, eensdeels, van Natuure weinig inmengzel gehad te hebben van Toegeeffelykheid, en , anderdeels, de Syracufaanen, die veel te losbandig en bedorven waren, door zynen ernst te hebben willen inbinden en beteugelen. Heraclides, naamelyk, begon hem nu weder lastig te vallen. In de eerfte plaats geroepen , om zitting te neeraen in den Raad, weigerde hy derwaarts te gaan, voor reden gebruikende, „ dat hy een ampte* loos Burger was, en in de Volksvergade. riuge met de andere Burgers gelykelyk ftera-  van D'ION. 131 ftemde." (r) Vervolgens befchuldigde hy dion, uit hoofde, dac hy den Burg niet had afgebrooken, noch hec Volk, dac met drifc begeerd had, dac hec graf van dionysius (V) zou geopend, en hec Lyk daar uit geworpen worden, niec te wille was geweest. Voorts, dac hy, met ver» achtinge van eigene Burgers, uit Corinthe ontbood de zodanigen, welken hy zitting in den Raad wilde geeven, of met Bevelhebberfchappen voorzien." En , in de daad, dion nodigde van de Corinthiers fommigen, en wel de zodanigen tot zich, •welker tegenwoordigheid hy hoopte, dat hem bevorderlyk zou zyn in het daarftellen van dien Regeeringsvorm, welken hy iri zyne gedachten had ontworpen. Zyn voor* neemen, naamelyk, was vooreerst de vol- itrek- (r) M Door dit antwoord maakte hbraclide s zyn hof aan hec Volk, Want de Raad, waar in hy weigerde te zitten, had feet Kenmerk der Aristocratie. Dat hy nergens wilde fteramen, dan in de Folksvergaderinge, moest bewyzen, hoe zeer hy yverde voor de zuivere Democratie" Fr. Fert. CO D« otpKTsius den Ouden. I a  132 h e t 'L E.V EN ftrekte Volksregeeringe , als zynde geene Regeeringe, maar veeleer, zo plato haar genoemd heeft (V), eene Kermis > Kraam van allerlei foort van Regeéringen, te kortwieken (V): daarna, op het voorbeeld der Gemeenebesten van Lacedaemon en Creta, een Scaatsbefüer in te Héllen en te regelen, waar by de Volksregeeringe gepaard ging met het Koningfchap, en de Aanzienelykften het Oppertoezicht en de Befchikkinge over de voornaamfte zaaken hadden. Hy had opgemerkt, dat by de Corinthiers het Staatsbeftier in handen was van Weinigen, en dat de Volksvergaderinge zeer zelden over de Zaaken van het Gemeenebest wierd geraadpleegd. Daar hy nu verwachtte, in deze zyne onderneeminge door niemand meer te zullen worden gedwarsboomd, dan door (0 „ Men vindt de plaats van plato in deszelfs Vllllte B. over het Gemeenebest, bl. 557. Hy duidt door deze benoeminge een mengzel aan van allerlei foort van Regeeringsvormen." xy> LAND. (») Wy leezen, met bryane, x«Wti», voos y.t/Avu*.  van DION. 133 ■cbor heraclides, dien hy ten overvloede kende, als een Woelziek, Wispeltuurig en Oproerig Man, hield hy nu die' genen, welke hy te vooren belet had hem om te brengen, niet meer tegen. Deze .dan drongen in zyn huis en hielpen hem van kant. Die van Syracufe, nu, toonden wel groote droefheid over den dood van dezen Man : nochthans hielden zy het dion, die hem met eene luisterryke uitvaart vereerde, en by dezelve het Lyk met geheel het Leger volgde en uitgeleide deed, en, eindelyk, het Volk in eene plechtige Redevoeringe aanfprak, te goede , als bezeilende, dat de Stad, die federt zo langen tyd door inwendige beroerten was géfchokt geworden, by geene mogelykheid tot rust «oude kunnen worden gebracht, zo lang heraclides en dion beiden gelykelyk aan de regeeringe deel hadden. 'Er bevond zich op dien tyd te Syracufe een zeker gemeenzaam Vriend van dion, geheeten ca lei pp us, geboortig van Athene, die, volgens het geen plato van hein getuigt, geensfins met hem opge. voed of onderweezen was, maar by gelegenheid der inwydinge in de Eleulinifche I 3 Ge-  ï34 het LEVEN ' Geheinienisfen, en andere, toevallige osir moetingen, kennisfe en omgang met hem verkreegen had. Deze, mede deel geno. men hebbende aan de Onderneeminge tegen dionysius, wierd dermaate van dion vereerd, dat hy, wanneer men te Syracufe binnen trok, met bekransten hoofde aan de fpitze van alle zyne Vrienden vooraan ging; tervvyl hij zich ook, vervolgens, in alle voorkomende Gevechten op eene luisterryke wyze onderfcheidde. Deze callippus , ziende, dat de meeste en beste Vrienden van dion door den oorlog wa. ren weggerukt; dat heraclides was van kant geholpen, dat het Volk van Syracufe, federt diens dood, geen aanvoerder meer had; dat 'er, eindelyk , onder de Soldaaten van. dion velen waren , die hem aankleefden : wierd eensklaps de groot» fte Schelm van alle fchclmen, en zich voor{lellende, dat het niet misfcn kon, of hy zou geheel Siqilie tot belooninge ontvan-. gen voor den Moord zyns Gastvriends, ja ook, zo als fommigen zeggen, van den. Vyand XX Talenten ten moordprys hebbende ontvangen, ving aan eenigeu onderde Huurlingen op zyne zyde te trekken en  VAN DION. 135 en tegen dion op te zetten, het welk hy op de fchurkachtigffe en looste wyze onderleide. Dagelyksch, naamelyk, bracht hy eenige Gezegden van deze gehuurde Sol« daaten by dion aan; het zy dan, dat zy dezelve waarlyk gefprooken hadden, of dat hy ze had verfierd; en verkreeg doof deze vertrouwelykheid zodanig eene macht, dat hy in het geheim allen, die hy wilde, vrymoediglyk kon ondergaan, en tegen dion inneemen; om dat die zelf hem hier toe last gegeeven had, ten einde elk, die kwalyk gezind en tegen hem vyandig was, ontdekt mogt worden. Het gevolg hier van was, niet alleen, dat callippus fpoedig en zeker ontwaar wierd, wie of dion een kwaad hart toedroegen, en in hunne trouwe wankelden; maar ook, dat, zo 'er iemand was, die zyne redenen ver. wierp, en dit verraaderlyk bedryf aan dion openbaarde, deze daar door niet onthutf.c wierd, coch zulks kwaalyk nam, dewyl hy vast (lelde, dat e al lip pus'-niets an. ders deed, dan zyne bevelen uit te voeren. Toen nu dit Verraad reeds eene zekere vastigheid verkreegen had, verfcheen 'er I 4 aan  136 het LEVEN ♦ aan dion een groot en zeer verfchrikkelyk Spookeel. Hy was, naamelyk, op zekeren avond gezeten in de Galerye van zyn Muis, geheel alleen, en in diepe gedachten als verzonken, wanneer 'er onverwacht een zeker gedruis ontftond, en hy, Zyne oogen wendende naar het ander einde der Galery (zynde bet toen nog volkoomen licht) eene groote lange Vrouw zag, in kleedinge en gedaante allesfins gelykende naar eene furie, zo als men dezelve by "de vercooninge der Treurfpelen verbeeldt, en den vloer van het huis met een foort van bezem veegende. Zo zeer nu was dion aangedaan en verfchrikt van dit verfchynzel, dat hy ftraks zyne Vrienden by zich ontbood, en aan hun verhaalde, wat hem was voorgekomen;,tevens, verzoekende, dat ,zy, dien nacht.,by herat wilden doorbrengen , om dat hy nog geheel verbysterd was, en vreesdedat, wan, neer hy alleen gelaaten wierd, het zelfde. Spookzel zich op nieuw aan hem verwonen zoude 2 het geen, echter, naderhand niet gebeurde. Maar weinige dagen verliepen 'er, of zyn Zoon, die nu bykans den; ouderdom eens Jongelings bereikt had, ftorft,  V a n D I O N. -37 ftortte zich', uit hoofde van eenige opgevatte doornis • en vergramdheid, ontdaan uit eene zeer geringe en kinderachtige oorzaak, boven van het huis met het hoofd benedenwaarts en bracht zich zeiven dus om het leven. Terwyl dion door dit ongeval geheel ter neder was geflagen , beyverde c a llippus zich dies te meer om de Zamenzweeringe te bevorderen. Met dit oogmerk liet hy het Gerucht loopen onder die van Syracufe, „dac dion, thans kin-, derloos geworden , van voorneemen was om apollocrates by zich te ontbieden, en denzelven, als zynde de,Zusters Zoon zyner Huisvrouwe , en tevens de Dogcers Zoon zyner Zuster, tot zynen Opvolger aan te dellen." 'Er was reeds by dion en de Vrouwen eenig vermoeden ontdaan van hec geen 'er gaande was, waar van de blyken en bewyzen hun van alle kanten wierden aangebrachc. Doch .^ion zelf, zo men denken mag, in zyrte gedachten nog deeds bezwaard met het geen 'er voorgevallen was met heraclides, en het ombrengen van denzelven nog deeds befchouwende en betreurende I 5 als  138 het LEVEN als eene vlek op zyn leven en daaden klee» vende, verklaarde, ;, dat hy reeds menigwerf gewenscht had te fterven, en bereid was zynen hals aan al wie wilde ter flaehtinge aan te bieden, indien hy dus in genadige vreze, niet flechts voor zyne Vyanden , maar ook voor zyne Vrienden, leevcn moest!" Belangende callippus; deze merkende, dat de> Vrouwen de zaak ten naauw. kcuiiglten onderzochten, en daar door bekommerd geworden, begaf zich thans in pcrfoon tot haar, alles, zelfs met traanen , ontkennende , en aanbiedende „ alle verzekeringe te geeven van- zyn onfchuid , welke zy zelve maar verlangen mogten!" Zy cischten, daarop-, „ dat hy haar den grooten Eed zou zvveeren!" Deze nu was dusdanig, Die gene, welke zich met eede zuiveren zal, gaat af naar den Tempel der (Jodinnen geheecen thesm op horen (V), wordt aldaar, na het volbrengen van zeke* re Offerhanden, omhangen met den pur.' peren Mantel der Godinnen', neemt eene bran- f>) D. i. tVetgeefftcrs, Zo wierden cekes en •roserpina, die mea in Steilte byzonderlyk vereerde, gehaeten.  van DION. 139 brandende fakkel in zyne hand en doet zo den Eed. Callippus, die dit alles had. verricht, en den grooten Eed ten plechtigften gezwooren, befpottede, niet te min,, de Godinnen, tot zo verre, dat hy, het Feest zelf van Haar, by welke hy gezwooren had, hebbende afgewacht, den moord, volbracht op dien dag van dat Feest, wel. ke de Kuréa (w) wordt geheeten! Schoon de Godin zich, waarfchynelyk, juist niet zo zeer over dezen dag zal bekommerd hebben O), als die haare heiligheid door de haatelykfre fchennis gansch en al moge beleedigd rekenen, al ware het ook dat de Mystagoog den Myst O) op eenen an- de- f» k.^e7«. Een der Dagen van het Feest van ceres en proserpina, Thetnophoria geheeten, naar de Jongelingen, welke geacht wierden in de byzondere befcherminge van ceres te zyn, die daar van daan ook K»vp»*e»pot genoemd wordt. O»-) Eene geringe Veranderinge van ^«(-.s-ó^ete;, in xtfpswi'H maakt deze moeielyke plaats ftraks veritaanbaar. Wy. hebben dezelve in onze vertaaiinge uitgedrukt. (j) Het geen de Geleerden op deze plaats hebben aangetekend toont genoeg, dat zy ze niet verltonden. De Mystagoog is hier callippus. en de Myst dion, by wiens inwyding de eerstgemeide den post van Mystagoog had wasrgeno- men.  14© het LEVEN. deren, evenveel welken, tyd had om het leven gebracht. Als 'er nu reeds zeer velen aan deze Zamenzweeringe deel genomen hadden, en dion gezeten was met zyne Vrienden in zeker vertrek, waar in verfcheidene Bedden (z) waren, bezettede een deel der Vloekgenooten het Huis van buiten. Andere plaatffen zich voor de deuren en venilcrs, terwyl de Zacynthiers, die de handen aan hem moesten flaan , in hunne onderklederen , zonder zwaarden,binnentraden; waarop die van buiten ltraks de deur naar zich toe rrokkeu, ten einde het ontvluchten te beletten. De gemelde Soldaaten, nu, vielen voort op dion aan, hielden hem vast en trachtten hem te fmooren. Dan zulks niet gedaan kunnende krygen riepen zy om een Zwaard. Niemand, intusfchen, beflond de deur open te doen, dewyl het Gezelfchap, dat dion by zich had, vry talryk was; van welken, echter, geen een'het waagde hem te helpen, om dat men. Plut. had hier voor verhaald, dat callippus daar door by dion was bekend, en fe-., dert zeer vereerd geworden. (af) Het was, naar de gedachten van dacier, de Eetkamer,  van DION. 141 dat elk voor zich dacht zyn lyf uit dit ge. vaar het best te zullen kunnen redden, indien hy de Moordenaars met hem begaan liet. Na eenigen tyd wachtens reikte, eindelyk, zekere Syracufaan , geheeten l yc o n , door het venfler eenen ponjaard over aan eenen der Zacynthiers, waarmede men dion, dien men van voorlange bekneld hield, en die reeds fchier ademloos was, gelyk een Offerdier flachtte ! — Voort daarop wierp men zyne Zuster, gelyk ook zyne Huisvrouw, welke zich zwanger bevond, in de Gevangenis, alwaar de laatstgemelde in de treurigfte omftandigheden te bevallen kwam, en eenen Zoon ter wereld bracht, welken deze Vrouwen ook ondcrnaamen op te voeden, met oogluikende toelaatinge der Wachten: aangezien de zaaken van callippus toen reeds achteruit begonnen re gaan. In den beginne- naamelyk, bevond hy, terftond na het ombrengen van dion, zich in zeer luisterryke omftandigheden, en gebood oppermachtig te Syracufe. Zelf fchaamde hy zich niet eenen brief te zenden aan de Stad van Athene, welke hy, naatst de Goden, het allermeest, na het be-  142 het LEVEN bedryven van zo Godloos een Schelmfhik, had behooren te ontzien en te vrcezen. Dan het fchynt met volkomene waarheid van deze Stad gezegd te zyn, „ dat zy de allerbeste Mcnfchen voortbrengt, wanneer haare Inboorlingen zich overgeevcn aan dc Deugd; maar tevens ook de allerflechtfle, wanneer dezelve zien overgeeven aan hec Kwaad!" Zo als ook het Landfchap zelf zo wei de fnelst doodende duik Kervel, als den keurlykst fmaakenden Honig voortbrengt. Hec duurde, evenwel, niet lang^ dat hy ten verwyt verftrekte voor de For. tuin en voor de Goden; als of die toelieten, dat een Booswicht, die zich door zo godloozen Schelmftuk in hec bezie gefield had van macht en heerfchappy, langen tyd daar van meester bleef. Spoedig kreeg hy loon naar werken: wanc zich haastende om Catana te bemachtigen verloor hy ltraks Syracufe, waaromtrent men een gezegde verhaalt, door hem by deze gelegenheid geuit; ,, dat hy om eene Kaasrasp (a~) te krygen eene Stad verboren had!"— Vervol- 00 9, Soortgelyke Rasp wierd eigenlyk -r*» 7«»«, (patanee') maar by het Gemeen x*1&n Qatanee) genoemd. [Z. pollux X. B. §. 107.3 En  van DION. 143 . volgens waagde hy eene onderneeminge tegen Mesfetie, waar by de meesten zyner Krygslieden, en daar onder die, welke dion hadden omgebracht, verboren gingen. Daar 'er nu geen eene Stad was in geheel Sicilië, welke hem binnen wilde laaten, maar elk een afgryzen van hem had, en hem voor het hoofd ftiet, ging hy over en vestigde zich te Rhegium, alwaar hy, zich in den bekommerlykften toeftand bevindende, om dat hy zyne Befoldigden niet dan ten gebrekkigften onderhouden kon, in het eind van het leven wierd beroofd door leptinejs en polv perchon, die toevalliglyk daar toe denzelfden ponjaard gebruikten, waarmede dion, zo men zegt, wierd omgebracht. Men herkende hem aan de lengte: want hy was kort, even gelyk de Spartaanfche zyn; zo ook aan de keurigheid van het werk; want hy was fraai en zeer kunftig gewrocht. Zodanig dan was de Straffe, die callippus naar zyne verdienden onderging- Belangende aristomache en arete: deze , uic de gevangenisfe losgelaaten zynde, wierden op- En hier van daan is de boertige finfpeel in gevan callippus op de Stad Catatia ontleend.' Fr. Fert.  144 het LEVEN opgenomen door hicetas, den Syracufaan, welke onder de Vrienden van dion was geweest. Deze fcheen haar in den beginne zeer trouwhartig, en zo als het behoorde, te behandelen. Maar daarna, overgehaald door de Vyanden van dion, liet hy een vaartuig voor haar in gereedheid brengen, onder den fchyn van haar weg te willen fchikken naar Peloponnefus. Dan hy gaf ondertusfchen aan het Scheepsvolk bevel, om ze op reis te dooden en in Zee te werpen. Men vindt 'er, die verzekeren, dat zy nog levende in Zee gefmeeten wierden , en met haar het Kind. Nochthans erlangde ook hicetas binnen korc het loon van zyne euveldaaden. Want zelf in handen gevallen zynde van timoleon wierd hy ftraks met den dood geftrafc, en daarenboven brachten de Syracufaanen , wraak oeffenende over het geen te vooren omtrent dion was gepleegd, beide zyne Dogters om het leven; van welke gebeurtenis wy meer byzonder ver flag hebben gedaan in de Levensbefchry. vinge van timoleon (£). O) Z. liet aangeh. Lev. in ons IV. D. bl. 8S en po, ®  «ET LÉVEN VAN ARTAXERXEi, » XII. DEEL. (A)   HET LEVEN van ARTAXERXES. D e eerfte artaxerxes, die onder de Koningen van Perfie in Zachtmoedigheid en Grootmoedigheid uitblonk, droeg den bynaam van Langhand, omdat zyne Rechte hand langer was, dan de andere. Hy was de Zoon van xerxes. De twééde artaxerxes, wiens leven hier befchreeven wordt, bygenaamd Mnemon (  van ARTAXERXES. g Broeder ter dood hebbende doen brengen, wilde, dat zy ook zou lterven. Maar ar. sic as viel zyner Moeder te voet, en bewerkte door zyue aanhoudende fmeekingen en traanen, hoe zeer met moeite, dat zy noch gedood, noch zelfs van hem gefcheiden zoude worden. Zyne Moeder, niette, min, had meer genegenheid voor cyrus, en trachtte te bewerken, dat deze Koning wierd. Alwaarom hy ook, wanneer zyn Vader reeds door doodelyke Ziekte aangevallen was, van de Zeekust opontbooden zynde, alle haast maakte om ten hove te verfchyncn, in de volle hoope, dat zyne Moeder het reeds zo verre gebracht had, dat hy tot Opvolger zou verklaard worden in de Perfiaanfche Heerfchappy. En zeker ! het ontbrak parysatts hier toe aan geenen fchoonfchynenden grond, waarvan ook de oudere xerxes zich, op raad van demaratus, in een diergelyk geval had bediend. „ Arsicas, zeide zy , had ze darius gebaard, wanneer deze nog ampteloos; maar cyrus, toen hy reeds Koning was!" Niettemin kon zy haar oogmerk niet bereiken. De oudere Broeder ging voor, wierd tot Koning (A 3) ver-  6 het LEVEN verklaard en nam den naam aan van ar. taxerxes. Cïrus, daarentegen, verkreeg dc Landvoogdy van Lydie, en het Bevelhebberfcbap over de Gewesten aan Zee geleegen. Korten tyd, na dat darius overleeden was, deed zyn Opvolger artaxerxes eenen uitflap naar Pafargadae (b"), ten einde zich door de Perfiaanfche Priesters, op de gebruikelyke gcheimfinnige wyze, als Koning in te laaten wyden. De Tempel nu daar ter plaat/e is toegeheiligd aan eene Krygs-Godinne, welke men gisfen mag over een te koomen met minerva. Na dat hy, die ingewyd zal worden, zich daar binnen begeeven heeft, moet hy zich van zyn eigen Opperkleed ontdoen, en dat van den éérften cyrus aantrekken, het welk deze droeg, voor dat hy nog de koninglyke waaidigheid bekleedde. Hy moet, na dat hy van eenen Koek, uit Vygen toebereid, gegeeten heeft, een ftuk Terpentyn kaauwen en doorflikken , en eindeCi) Eene voornanme en oude Stad van Perfie, als zynde door cyrus den Grooten gedicht. Vergel, brisson, de Regno Perfar. i, 10.  van ARTAXERXES. 7 delyk eenen Beker vol zuure Melk uitdrinken. Of 'er, daarenboven, nog-eenige andere Plechtigheden plaats hebben, is verder aan niemand , dan alleen aan de Priesters zeiven, bekend. — Wanneer a rtaxerxes nu gereed Hond, om op deze wyze ingewyd te worden , kwam t i s a> ' phernes by hem, met zich voerende eenen der Priesteren, aan wien de Opvoedinge van cyrus, in deszelfs Jeugd, zo als dezelve naar de Perfifche Wetten en Gebruiken moest verricht worden, was toebetrouwd geweest; die hem dus in de Wysbegeerte der Magen onderweezen had, en daarom, zo zeer als iemand onder de Perfen, onvergenoegd fcheen te moeten zyn, dat zyn Voedfterüng niet voor Koning uitgeroepen was. Dit alles maakte, dat men volkomen geloof floeg aan zyne Befchuldigingen tegen cyrus ingebracht. Hy bcfchuldigde , naamelyk , denzelven „ van eenen toeleg tegen den Koning, welke in den Tempel zeiven moest worden uitgevoerd, alwaar hy hem overvallen wilde juist op het tydfHp, wanneer hy zyn kleed zou hebben uitgetrokken , en hem' zo van kant helpen!" Sommigen (A 4) wil-  8 bu LEVEN willen, dat hy, enkel op deze Befchuldiginge, zou gevat zyn; terwyl anderen verzekeren, dat cyrus zich reeds binnen den Tempel begeeven , en daar verfchoolen had; doch door den Priester was ontdekt geworden. Als hy dan nu op het punt flond, om ontlyfd te worden, vatte zyne Moeder hem in haare armen, omgaf hem met de Lokken van haar Haar, vereenigde haaren Hals ten naauwlïcn met den zynen en bracht door haar kermen cn fmeeken 20 veel te weeg, dat hy vry kwam, en wederom, als Satraap, naar de Zeekust wierd gezonden; welke Landvoogdye, echter , geheel niet naar zynen fmaak was, Hier vergat hy ras het geheugen der Verr giffenis, welke het kermen zyner Moeder voor hem verkreegen had; maar herdacht veel meer de frnaad, die hy waande door het gevangen neemen geleeden te hebben. Des hy, zwellende yan fpyt, het kor.ingryk nu nog yuuriger begeerde, dan te yooren. Men vindt 'er, die vernaaien, „ dat zyn afval veroorzaakt zoude zyn, doordien de Koning hem niet genoeg gaf tot het dage. lyksch onderhoud van zyne Tafel!" Doch dit  van ARTAXERXES. o die voorwendzel is geheel beuzelachtig. Want byaldien hy al geene andere gelegenheid had gehad; was 'er immers zyne Moeder, die van het haare, en het geen haar ten dienfle ftond, alles, wat zy wilde, en hy noodig hebben mogt, aan-hem fchenken kon en ten besten geeven! Dan, om van het vermogen van cyrus over-; tuigd te zyn, behoeft men flechts te denken aan dat groot aantal Befoldigden, wel* ke zyne Gastvrienden en Vertrouwelingen, naar hec fchryven van xenophon (cjt overal voor hem onderhielden: want groo. te verzamelingen van Benden op ééne plaats maakte hy, voor als nog, niet; dewyl hy zyne Oorlogstoerustingen nog vooreerst be. dekt wilde houden , zich vergenoegende op onderfcheidene plaatzen zyue Zendelingen te hebben, die, nu onder dit, dan weder onder een ander Voorwendzel, Volk voor hem wierven. En zo de Koning al eenig vermoeden op mogt vatten, dan was zyne Moeder by de hand, om hem hec zei. (O In den Optocht van cyrus, I, i, 6 en *olgg. (A 5)  io het LEVEN zelve ftraks weder te ontneemen. In zyne Brieven, die fteeds met groote nederigheid gefchreeven waren, verzocht hy den Koning nu eens om het een of ander Gunstbewys; dan weder bracht hy , op zyne beurc<, befchuldigingen in tegen tisaphernes, voorgeevende, „dat die hem benydde en op alle wyzen lastig viel!" By artaxerxes heerschte eene zeke» re natuurlyke Traagheid en Bejluiteloosheid, welke men doorgaans nam voor Toegeevendheid.- En zeker! in het begin zyner Regeeringe fcheen hy fterk 'er over uit te zyn, om de zachtmoedigheid van zynen Naamgenoot te willen navolgen; daar hy aan elk, die hem fpreeken moest, op het vriendelykfte toegang verleende. Zyne Eer- en Gunstbewyzen gingen de Verdienften zelfs van hun, aan wien zy wierden uitgereikt, te boven. Zyne ftrafoelfeningen waren nimmer met fmaad of fchande vergezeld. Gaf hy zelf in eigen Pcrfoon Gefchenken, dan deed hy zulks met veele Bevalligheid en Vriendelykheid: ontving hy die van anderen, dan fcheen hy niet min vermaak te fcheppen in den Geever, dan in  van ARTAXERXES. H in hec geen gegeeven wierd Want niets was, onder het geen men hem aanbood, van zo geringe waarde, dat hy niet gulhartig aannam. Zelfs toen een zekere om i sus hem eenen Granaat .appel bracht van eene ongewoone grootte, hoorde men hem zeggen: „ By de Son! Zodanig een „ Man zou ook wel in /iaat zyn om van „ eene kleine Stad eene groote te maaken, „ by aldien men anders de zaak aan hem „ overlietV Eens gebeurde het, terwyl hy doortrok, en de een hem dit, een ander wederom iets anders aanbood, dat een arm Ambachtsman, zo fpoedig niets kunnende vinden, naar de Rivier liep, met zyne beide handen water fchepte en het zelve den Koning bracht. Artaxerxes was met deze daad dermaate ingenomen, dat Cd) De Vertaaling is hier ingericht naar eene Omzettinge en Verbeteringe, welke ons op deze plaats noodig fcheen, en hier eenvoudig dient te worden aangeweezen. Wy Ieezen dus: 'e» St ™ SiiiiM VcHM/tem tixapli xeti (piïavB panes, xx) ySjïf- io75 aambanomenois. tviïii 7«p I» ««V* «-/ttWfó» ». 7. a.  12 het LEVEN dat by den man een gouden Drinkfchaal zond met M Danken. Euclidas, de Lacedaemonier, vermat zich, op eenen anderen tyd, lustig den mond te roeren, en onbefchaamdelyk in zyne tegenwoordigheid te fpreeken: de Koning deed daar op niets; anders, dan hem door den Overften der Lyfwacht (V) deze boodfehap te laaten brengen: „ U flaat het vry te zeggen, „ wat gy wilt: maar my, die Koning ben, „ niet alleen te zeggen , maar ook te doen , wat ik wil!" —- Op zekere Jachtparty, wanneer tiribazus hem aanwees hoe zyn Opperkleed (ƒ) geheel gefcheurd was, vroeg hy, „wat hy dan moest doen?" en toen de andere antwoordde: „ Trek Gy „ een ander Kleed aan, en Geef my dat!'' deed hy dit op (taande voet, maar voegde 'er by: „ Ik geef U dit kleed wel. o ti„ ribazus, maar verbied het Ute draa. „ gen!" — Als nu tiribazus, dit verbod niet rekenende (want hy was wel geen kwaad man, maar lichtfinnig en onbefonnen) aanftonds niet alleen het koninklyk Op- CO Eig. den Hoofdman over Buizend. (ƒ) De Candys.  Van ARTAXERXES. 13 Opperkleed aantrok, maar het zelve, daarenboven, met veele gouden kleinoodyeti, alleen den Koning pasfende, ja zelfs vrotiwelyke fieraaden oppronkte, toonden de Hovelingen, in het algemeen, zich hiér over zeer misnoegd, om dat het tegen de Perfifche Wetten {breed: maar artaxerxes deed niets, dan 'er om te lacchen, en zeide tot tiribazus: „Ik geef U „ verlof deze gouden Verfierfels te draa,, gen, als eene Vrouw ; en dit Konink„ lyk Kleed, als een Sot!" —. Het ge. bruik in Perfie bracht mede, dat niemand aan 'sKonings Tafel wierd toegelaaten, behalven of zyne Moeder , of Gemaalin; waarvan deze beneden, en gene boven hem aanzat. Doch Artaxerxes deed ook zyne twéé jongere Broeders, ostanes en oxathres, daar aan plaats neemen. Maar eene bovenal aangenaame Vertooning verfchafte aan de Perfen de Staatiewagen der Koninginne statira , welke alcyd open en zonder Gordynen wierd rondgevoerd; waardoor de Burger-Vrouwen. ge. legenheid kreegen haar te groeten en te naderen: en de Koningin zich by het Gemeen zeer bemind maakte, On*  i4 het LEVEN Onrustige Lieden, niettemin, die naar veranderingen haakten, gaven voor, „dat het Ryk van Perfie eenen Vorst noodig had, als cyrus, die van een vcrhcevcn karakter was , by uitftek krygshaftig en zeer mild jegens zyne vrienden! ' „ Een Gebied, zeiden zy, zo wyd uitgeflrekt, vorderde eenen Koning, die tevens en grootmoedig, en eergierig was!" Zo dat cyrus, niet alleen rekenende op die, welke hem in zyne eigene Landvoogdye geneegen waren, maar ook op zulken, die zich in de Bovenlanden bevonden , den Oorlog tegen zynen Broeder aanving, zendende voort aan de Lacedaemoniers brieven, met verzoek, „ om hem in zyne onderneeminge by te (laan : hy wilde aan bun, die zy hem zenden zouden, indien bet Voetvolk was, Paarden ; indien het Paardevolk was, Wagens geeven; bezaten zy Hechts Landeryen, hy wiide hun Dorpen; bezaten zy Dorpen, hy wilde hun Steden fehenken! De Soldye zou aan het Krygsvolk niet toegeteld, maar toegemeeten worden!" By alle deze grootfpraak vergat hy ook zich zeiven niet. „ Hy droeg het hart veel hooger9 dan zyn Broeder! Hy  van ARTAXERXES. 15 Hy had veel grooter vorderingen gemaakt in de Weetenfchappen der magen (g). Hy kon fterker drinken en meer wyn verdraagen , dan artaxerxes, die, uic Vreesachtigheid en Verwyfdhcid, op de Jacht ter naauwernood op een paard, en in gevaaren niet, dan wankelende, op zynen Troon kon zitten!" De Lacedaemo■ niers, dan , vaardigden de Scytala af aan clearchus, en gelastten hem „ zich in alles naar de bevelen van cyrus te ge. draagen!" Deze ondernam den optocht tegen zy. ren Broeder met een talryk Leger van Barhaaren. De Grieken, die als Huurlingen by hem dienden, bedroegen omtrent xïii duizend. En offchoon hy nu nog wel allerlei voorwendzels gebruikte, om zyn eigentlyk oogmerk te bedekken, kon het zelve thands geenen, langen tyd meer verborgen blyven; daar tisaphernes zich haastte, om er den Koning in perfoon ten fpoedigfien kennis van te geeven. Eene zodanige tyding maakte ftraks groote opfchuddinge aan .. Oj) Niemand mogt onder de Perfen Koning .zyn, die hier iu niet grondig onderweezen was.  ié ïï È t LEVÉ N" aan het Hof, alwaar men de fchuld vanf dezen Oorlog, groocendeels, weet aan parysatis, wier Vrienden en Aanhangers, overzulks,- in groote Verdenkinge en Opffpraak geraakten. Het allermeest wierd p {rysatis lastig gevallen door statira, die over dezen Oorlog zeer ongerust was, en openlyk tegen haar uitriep : „ Waar zyn j, riü die Verzekeringen en fchoone Bel ofj, ten, door U gedaan, Wanneer uwe pnee„ kin gen den Verraader - die zynen Broe* „ der naar het leven flond, gered heb. ,, ben, Am ons thans in dezen Kryg en Rampfpoed te dompelen ƒ" — Van dien tyd af aan haatte parysatis, die bit', ter van gemoed, wreed in haare Gra'mfchap en wraakgierig was, statir a, en zocht om baar van kant te helpen, Dinon fchryft wel, „ dat zy dit voomeemen nog geduurehde den oorlog ter uitvoer bracht"; maar ctesias verhaalt, „dat dit eerst naderhand gebeurde"; en het heeft geen fchijn, dat deze, die by dc gebeurtenisfen zelf tegenwoordig was, van den waaren tyd onkundig zoude zyn geweest, of reden gehad hebben, om, willens én weet-ens, het geval in eenen anderen tyd re Yer-  van ARTAXERXES. 17 vcrplaatzen, wanneer hij meldt, hoe het zich heeft toegedraagen: hoewel dit anders juisc zo vreemd niet zou kunnen fchynen by eenen Schryver, die niet zelden de Waarheid verlaat om aan Verdichtzelen en Tooneelachtige Verhaalen plaats te geeven. Wy zul. len, derhalven, den tyd, door ctesias aangeweezen, hieromtrent in acht neemen. By het optrekken van cyrus liepen 'er tydingen en berichten in, „ dat de Koning beflooten had niet aanftonds tegen hem te vechten, noch grooten haast te maaken om handgemeen te worden, maar liever in Perfie te verbeiden, tot dat zyne Krygs. macht aldaar van alle kanten zou byeengetrokken zyn."— En zeker, hoewel 'er, om het aannaderen te beletten, een Gracht gegraaven was van X ellen wydte en even zo veel diepte, welke zich door het land uitltrekte ter lengte van CCCC ftadien (h\ duld- fft) De Fr. Fert. heeft de verregaande Vryheid genomen den Text van plut. hier met het volgend invoegael van zyne hand te vermeerderen: depuis VEuphrate, jusqu'au mur de la Mé die. Entre fEupkrate & ce retranchement on avoit „ laisfe un chemin de vingt pieds de large, & ce XII. DEEL. (B) »,ƒ"'  18 het LEVEN duldde artaxerxes, niettemin, dat cyrus deze zwaarigheid ongemoeid te boven kwam, en zelfs tot dicht by Ba, bylon doordrong. Tiribazus was, zegt men , de cerfte, die het waagen durfde den Koning onder het oog te brengen, ..„ ,dat het hem niet paste het Gevepht op zulk eene wyze te ontwyken met geheel .Medle en Babyion, ja Sufa zelve aan den Vyand over te laaten, om zich te gaan verbergen in Per fis; daar zyne Krygsmacht die van cyrus vele maaien in fïerkte overtrof, en 'er duizenden van Satrapen en Krygsoverften, die zynen Broeder, beide in fchranderheid en moed, zeer verre overtroffen, op zyne bevelen wachtten!" —. en werkten deze redenen zo veel uic, dat hy nu alle haast maakte om {laags te worden. Geen wonder dan, dat zyne onverwachte verfchyning, met een voortreffelyk en fraai toegerust Leger van ix maal Honderd duizend Mannen, de Vyandlyke Soldaaten, die zonder, orde, ja. zelfs zonder wa- „ fut par-th aue Cyrus pasja avec toute fon Ar„ mée" Hy had 'er eene ophelderende Aantekening van moeten maaken.  van, ARTAXERXES. 19 wapenen aan ce hebben, voorttrokken, om dat zy geenen Vyand vermoedden, of dien verachtten, voortal verbaasde, en in ver. warringe bracht, dermaate„dac cyrus zyne benden niet, dan met veel tieren en gefchreeuw, in flagorde fchaaren kon. Vervolgens baarde het by de Griekfche Hulpbenden van cyrus, die het Koninglyk Leger ftilfwyger.de en zeer bedaard op za. gen trekken, groote verwonderinge, eene zodanige welgeregelde orde te aanfehouwen; daar zy, by eene zo groote Menigte, niet anders hadden verwacht, dan een woest gefchreeuw, ongeregelde uitfpactingen en wanorde aan alle zyden. Ook hier in zelf was de' fchikking van artaxerxes fchrander, dat hy, tegen over de' Grieken, voor zyne Phalanx, plaatfte de uitgeleezenfte onder zyne Seisfcn.wagens; ten einde die, voor dac men nog handgemeen wierd, derzelver gelederen, door met geweld daar op in te ryden, mogten breeken. Daar nu deze Veldflag door velen uitvoerig befchreeven is, maar xenophon, vooral, denzelven ons, als het ware, levendig voor oogen heeft gefteld; als die (B a) niet  20 het LEVEN niet van voorlang gebeurd zynde , maar van daadelyk gebeurende dingen, fchync te fpreeken, en zynen Lezer, door het vuur van het Verhaal, in beweeginge weet te houden, en zo aan te doen, als of hy zelf mede in de gevaaren deelde; — zou hec geensfins gelyken naar het werk van een verflandig man, wanneer wy 'er op nieuw een verhaal van gingen' opflellen, ten zy dan van eenige weetenswaardige Byzonderheden, welke zyner aandacht zyn ontglipt. -- De plaats dan, waar de wederzydfche Legers zich in flagorde fchaarden, draagt den naam van Counaxa, en is op eenen affland van vyfhonderd nadien gelegen van Babykn. Wyders wil men, dat cyrus, wanneer clearchus hem, voor het aangaan van den Slag, vermaande, „om zich achter de Macedoniers (/') te houden, en vooral zich zeiven niet te waagen!" zou geantwoord hebben: nWat „ zegt gy, clearchus! zyt gy het, ,, die (0 Voor Macedoniers, zal men weldoen hier, met bryane, te leezen Lacedaemoniers; dewyl 'er van Macedoniers in het Verhaal van dezen Oor* log geheel geene melding is.  Van ARTAXERXES. 21 ,, die my, terwyl ik naar een Koninkryk „ fa, den raad durft geeven om iets te „ doen, dat my een Koninkryk zou on,, waardig maaken?" — En offchoon nu cyrus eenen grooten misdag beging door zich- drifciglyk in de dichtfte drom. men te werpen, daar de Vyand het' fterkfte was, en geenerlei gevaar te ontzien, beging nochthans clearchus geene geringere , zo niet grootere fout, hier in beftaande, dat hy de Grieken niet wilde plaatzen tegen over den Koning, maar lie« ver verkoor met den rechter vleugel te fluiten tegen de Rivier, ten einde niet omfingeld te kunnen worden. Want zo hy van gedachten was, allerwege naar vei. ligheid te moeten zoeken, en voor niets meer te moeten zorgen, dan om zich buiten gevaar van eenig verlies te houden, dan had hy voorzeker best gedaan thuis te blyven! Thans, daar hy, zonder dat iemand hem hier toe dwong, van de Zeekust af zo vele duizenden ftadien, aan het hoofd van zyn gewapend Krygsvolk, had afgelegd, alleen met het oogmerk om cyrus op den koninklyken troon te plaatzen; nu het 'er op aankwam, om te gaan (B 3; zien  22 het L E V E "N zien naaf eene 'plaats en post, niet van waar hy zynen Veldheer, die hem betaal, de, aan de overwinninge helpen kon, maar waar hy zelf het best,' op zyn gemak, cn met hec minst gevaar kon vechten; zulks geleek naar het werk van iemand, die,"nu de ftryd' beginnen zou, uic bloodharcigheid vergat te bedenken , wat' het algemeen, belang vereisebte, of ook het gebeele oogmerk van den ondernomenen Tocht liet glippen : immers, dat niemand van die genen, welke by den Koning in de Slagorde gefchaard 'Honden, den aanval der Grieken zoude hebben uitgehouden; dat, deze aan het wyken gebracht zynde, en de Koning medé vluchtende, of ook fneuvclende, de Overwinninge niet alleen, maar ook het Koninkryk aan cyrus zoude zyn geweest, is uit de Gebeurtenisfen zeiven overblykbaar. Alwaarom men veel. eer aan de vreesachtige Voorzichtigheid van clearchus, dan aan de Vermetelheid van cyrus de fchuld mag geeven, dat de Slag verlooren wierd en de katstgemelde omkwam. Want byaldien ook de Koning zelf voor de Grieken eene ftand. plaats had willen uitzoeken, van waar zy hem  van ARTAXERXES. 33 hem de minde fchade konden toebrengen, hy had geene andere kunnen uitvinden, dan deze, die het verst van hem en die genen, welke hem omringden, verwyderd Was. Hier van daan was het, dat hy zelf niet eens merkte aan dien oord verwonnen te zyn, en dat cyrus eer in ftukken was gehouwen, dan hy eenig nut kon trekken van^de Overwinninge door clearchus behaald. Nochthans was cyrus niet on-' kundig geweest van het geen 'er moest gedaan worden: hy bad aan clearchus bevel gégeeven, „ om met de Grieken in het midden der dagorde post te vatten:" maar deze had geantwoord, „ dat hy liet op zich nam om voor alles ten besten te zorgen, en te maaken dat het goed was;" en was dus de voornaame oorzaak dat, in plaats van zulks, alles verloorcn ging! De Grieken, naamlyk, doegen, aan hunne zydé, van de Barbaaren, zo velen als zy zelve wilden, op de vlucht, en drongen, by het' vervolgen van dezelve, zeer verre' door. Cyrus, daarentegen, die een moedig Paard, doch dat woest en kwalyk te beduuren was, befchreeden had, genoemd Pafacas, wierd, volgens ctesias, het (B 4) eerst  «4 het LEVEN eerst ontmoet door hec Opperhoofd der Caduficrs , geheeten artagerses, die hem mee luider ftemme toeriep: „ O gy y „ die den fchoonflen naam onder de Per3, [en bekend, den naam van cyrus, „ [chandvlekt; Gy, trouwlooste en uit fin„ nigfte van alle menleken, die U niet „ [chaamt de booze Grieken (k) eenen zo „ langen boozen weg op te voeren cm aan „ de Perfen hunne goederen en gelü% te „ ontroovon, en op hoope van Uwen Heer „ en Broeder, die duizendmaal duizend „ Dienaars heeft, allen beter en dap„ per der, dan Gy, yan kant te helpen ï „ Maar Gy zult 'er ras de proef van heb„ ben, en hier op deze plaats eerder het ,, leven laaten, dan het U gegund zal „ worden het aangezicht van den Koning „ te aanfehouwen /" — Dit gezegd heb. bende fchooc hy zyne werpfpies op hem af; maar het Borstharnasch van cyrus was van zo groote deugd, dat de fpies 'er niet doorging, en hy 'er zonder won. de 00 Wy volgen ook hier de Verbeteringe van den Engelfchen Uitgever bryane, leezende *«. x.ovi} in ftede van x*?*ó(.  van ARTAXERXES. a$ de afkwam: hoewel de fchoot zo fterk en geweldig was, dac hy daardoor op zyn . paard aan het waggelen wierd gebracht. — Als nu artagerses hierop aanftonds zyn paard zwenken deed, fchoot cyrus, op zyne beurt, de werpfpies af en trof hem van achter , boven aan tusfchen de fchouderen, dermaate, dac de punt van de fpies den geheelen hals doordrong en voor uitftak. Dat nu artagerses op deze wyze door de hand van cyrus omkwam, daar in Hemmen fchier alle de Historiefchryvers overeen. Maar betreffende den dood van cyrus zeiven, van welken xenophon korcelyk en Hechts met een woord ge. waagd, omdat hy 'er zelf niet by tegenwoordig was; wy willen, dewyl 'er niets is, dac ons hier in verhinderc, eersc daar. omtrenc hec verhaal van dinon, en, daarna , dat van ctesias , elk afzonderiyk, hier opgeeven. Het bericht dan van dinon luidt aldus, „dat cyrus, nadat artagerses gevallen was, ftraks mee grooc geweld inreed op de genen, welke den perfoon des Konings omringden, en aan deszelfs paard (B 5) eene  20 HET LEVEN eene zwaare wonde toebracht, waardoor by 'er van afftortte: maar dat tiribazus hem fpoedig op een ander paard hielp, onder het uitten van deze woorden: „Ge-„ denk, o Koning, aan dezen dag, want „ hij verdient wel niet vergeeten te wor. „■den!" Dat cyrus voorts den aanval herhaalende, artaxerxes op nieuw van het paard wierp: maar dat, by den derden aanval, de Koning, zyn geduld verliezende, tot de genen, die by hem waren, zeide: „ Het ware beter zyn leven te verliezen , dan dit langer te verdraagen!" en daarop cyrus te gemoet fpoedde, die, met groote drift en onvoorzichtigheid tevens, de fchichten, welke op hem wierden afgefchooten, tegenfnelde. Thans fchoot de Koning zyne werpfpies op hem af, en zo deeden ook zy, die by hem waren. Cyrus viel, gelyk fommigen zeggen, getroffen door den Koning zeiven; of, zo anderen willen, door zekeren Cariër, aan wien de. Koning, ter belooninge van deze daad, toeftond eenen gouden Haan aan de fpitfe zyner Lans te plaatzen, en dit eereceken altyd, by alle Lege rtochten, voor  van ARTAXERXES. 27 voor dé Slagorde te draagen. Want de Perfen waren gewoon de Cariërs Haanen te noemen, uit ' hoofde der Haanenkammen, waarmede zy hunne Helmen pleegden te verlieten." Het verhaal van ctesias (om hetgeen door hem zeer breedvoerig befchreeven is kortelyk byeen te trekken) komt hier op uit. „ Nadat cyrus artagerses had geveld, zettede hy zyn paard rechtftreeks op den Koning zelven! aan, die ook zelf op hem los ging , beiden zonder een Woord te fpreeken. Ariaeus, de vriend van cyrus, fchoot het eerst op den Koning; echter zonder hem te kwetzen. De Koning daarop zyne werpfpies affchietende raakte cyrus zeiven niet, maar trof tisaphernes7, een zeer moedig man, en grooten Vertrouweling van cyrus, zo dat 'hy dood ter aarde flortede. Nu fchoot cyrus zyne werpfpies op den Koning af met zo veel kracht, dat zy niet alleen door het Borstwapen ging, maar zelfs doordrong in de Borst omtrent tot twéé vingeren diepte, terwyl. de Koning door de fchok van zyn paard wierd afgeworpen. Die génen,  *8 hetLEVEN nen, welke hem omringden, geraakten hier door in verwarringe, of floegen op de vlucht. Zelf fcond hy op en begaf zich, fiechts van weinigen vergezeld, waaronder ctesias zich bevond, naar eenen bygeleegenen Heuvel, waarop hy zich nederzettede om te rusten. Cyrus, ingewikkeld tusfchen de Vyanden, wierd, terwyl deze hem niet kenden, en zyne Vrienden naar hem zochten, door zyn hollend (/) Paard, toen hec reeds duister begon te worden, zeer verre weg gevoerd. Dan, opgeblaazen door de Overwinninge, en driftig en vol vuur, joeg hy door de vyandlyke Benden , roepende : „ Maakt „ ruimbaan, Rampzalige!'''' Dit nu in bet Perfisch herhaalde reizen door hem uitgeroepen wordende, waren 'er velen, die met de gewoone eerbewyzinge voor hem ruimte maakten. Maar nu wilde het on- (7) Men heeft hier de woorden Sv/iiu verkeerdelyk op cyrus toepasfelyk gemaakt; daarze gebracht moeten vvorden tot het Paard, dat, zo als uit het voorgaande blykt, breideloos en woest was.  van ARTAXERXES. 2$ ongeluk , dat hem zyne Tiara (nt) van het hoofd viel, waarop een Perfisch Jongeling, geheeten mithridates, toeloopende, zonder te weeten, wie hy was, hem kwetste met eenen fchicht aan den flaap van het hoofd, dicht by het oog. Deze wonde bloedde zo geweldig, dat cyrus duizelig en bedwelmd van zyn paard viel, hetwelk ftraks op den loop ging en voorts in het wilde omzworf. Het Paardedekkleed (»), dat op den grond gevallen, en geheel vol bloed was, wierd hierna opgeraapt door den dienaar van hem, die cyrus had gewond. Cyrus, vervolgens, hoewel zeer langzaam, van zyne bezwyming bekomende, beproefden het eeni- (m) Koninklyke Muts. («) ttylmrus 7r~A«{, dat xylander door equefiris pileus vertaalt, denkende aan zeker Hoofdharrtasch, waarmede ook de Paarden by de Perfiaanen gewapend wierden. Dan de omftandigheid van het afvallen, en dat het hier gezegd wordt vol bloeds geraakt te zyn, doet ons liever aan een haarig Dekkleed denken, waarop cyrus, in plaats van in eenen Zadel, gezeten hebbe, en dat te gelyk, toen hy viel, mede zal zyn afgegleeden»  3° het LEVEN. eenige Gefneedenen, die zich bij hem bevonden, fchoon weinigen in getal, om hem op een ander, paard te zetten, ten einde hem dus uit den drang der vyanden te redden. Wyl hy zich, echter, wegens zwak. heid, niet te paarde houden kon,, en ook uit zich zeiven verlangde liever te voet te gaan, namen zy 'er hem weder af, en ge. leidden hem by de hand. Hy ging nu voort met wankelenden tred, en het hoofd op de fchouder hangende, fchoon nog al in de verbeeldinge van te hebben overwonnen, omdat hy, in het ronde, dc vluchtenden cyrus als hunnen Koning hoorde noemen, en bidden, „ dat men hun lyfs. genade wilde fchenken:" — wanneer zekere Cauniers, arme en behoeftige menschen, die by 'sKonings Leger, het welk zy volgden, de laagfte cn verachtclykfte diensten verrichtten, zich by de Geleiders van cyrus voegden, welke zy hielden voor' Vrienden (o). Niettemin, toen zy, by het flaauwe licht, de purperen wapenkjeederpn za-- (tf) évxftixSétlii, i)i giaoi2, toij rsgi rti Kvfn, zo leezen wy', niet ), daar juist voorby' kwam (/>) Het was de gewoonte by de Perfen, dat de voornaamfte Hovelingen en Vertrouwelingen, die tot de gewichtigfte dienlten wierden gebruikt, do.i  Sa hetLEVEN kwam ryden. Deze, de Gefneedenen, die groot misbaar maakten, herkennende, vroeg aan den meest Vertrouwden (q) onder hen : „ Wie is toch de Man, o pariscas, „ dien Gy dus ter aarde nederzittende beweent?" De andere antwoordde daarop : Ziet Gy dan niet, o artasy■ >.. ras! dat het cyrus is, die hier ver„ /lagen neder ligt!" — Artasyras, verbaasd door die bericht, vermaande den Gefneedenen „ goeden moed te hebben, en het Lyk naauwkeuiig ce bewaaken." Zelf reed hy fpoorllags naar artaxerxes, die reeds meende, dat alles verloo« ren was, en zich boven dien zeer kwalyk gefteld bevond, zo uic hoofde der ontvangeden naam droegen van des Konings Oogen, en des Konings Ooren. Daar vvy ons thans van alle Breedvoerigheid dienen te onthouden, willen wy hem, die de gelegenheid heeft, hieromtrent flechts verwyzen tot xenoph. Cyrop. viii, c. 2. § 7, 10, 11. Aristotel. Polit. Ut, 12. Suidas op het w. erasmus Adag. I. 2, 2. Harduin. in Themist. p. 375. en voor allen brisson. de R. Per/ar. lmp. I. ipo, p. 404, 4^5. (f) Of Foornaomften.  van ARTAXERXES. 33 gene wonde, als wegens den dorst, dien hy leed. Aan dezen bóodfchapte hy met groote blydfchap , „ dar/'hy met eigene oogen het doode Lichaam van cyrus had gezien!" Artaxerxes wilde eerst, op deze tyding, aanftorids derwaarts gaan, en beval artasyras reeds hem naar de plaats te geleiden. Daar 'er, evenwel, nog zeer fterk wierd gefprooken van de Grieken, en de vrees voor dezelve zeer groot was, omdat men zeide, dat zy het Perfisch Leger vervolgden en overal meesters en overwinnaars waren!" wieri men te raade liever een zeker aantal Man. fchappen af te vaardigen, om nader op te ncemert , wat 'er van de zaak ware. 'Er vertrokken dan Dertig, voorzien van Fak. keilicht. Ondertusfchen fcheelde het weinig , of de Koning ftierf van dorst. Maar een der Gefneedenen, satibarZanes, zworf zo lang in het rond om drinken op te fpooren, (want 'er was in dien gehee. len omcrek geen water, en de Legerplaats was verre van de hand) tot dat hy einde« lyk, na vele aangewende moeite , eenen van de bovengemelde behoeftige Caunier» Ml peel. (C) aan.  34 u e t LEVEN aantrof, welke in een morsfig lederen Sak. jen omtrent acht kroesjens flecht bedorven water droeg. Dit nam hy, en bracht het aan den Koning. En toen nu deze het had uitgedronken , vroeg hy hem, „ of deze vuile Drank hem niet geweldig had tegengeitaan?" Doch artaxerxes betuigde by de Goden, „ dat de kostelykfte Wyn, noch het zachtst en helderst Water hem nog nooit zo lekker hadden ge> fmaakt!" Zo dat, voegde hy 'er by, in* „ dien ik, na alle aangewende vip, den Man , die u dit water ge geeven heeft, „ niet mogt konnen vinden om hem ver„ geldinge hier voor te doen, dan bid ik ,, de Goden, dat die hem gelukkig en ,, rijk mogen maaken V Intusfchen kwa. men nu ook de afgezondene Dertig praaiende en juichende terug, en boodfchap. ten hem de zekerheid eener zo onverwachte gelukkige uitkomst. Eene andere reden voor artaxerxes van bemoediging was, dat 'er nu wederom eene groote menigte krygsvolk tot hem kwam toevloeien , en zich aan zyne zyde fchaarde. Hy verliet dar. den Heuvel en begaf zich thans op weg,  van ARTAXERXES. weg , aan allen kant verlicht door een aantal Fakkels. Genaderd zynde tot het Lyk,gaf hy bevel, na dat de rechte Hand en het Hoofd, ingevolge zekere Perfifche Wet, van het Lichaam was afgehouwen, „ dat men het Hoofd tot- hem zoude brengen ; hetwelk gefchied zynde greep hy hetzelve by het Haar, dat dicht en lang was, en toonde het aan de genen, die nog twyffelden en in het vluchten volhardden. Deze Honden verbaasd en deeden hem hun» nen Eerbied. In korten ryd, derhalven, zag hy zich weder omringd van LXX dui~ zend Mannen , met welke hy de Legerplaats op nieuw betrok. Hy was, zo als ctesias verhaalt, ten ftryde uitgetrokken met CCCC duizend Man. Maar dinon en xenophon maaken het getal veel grooter. Voorts bericht ons ctesias, dat het getal, der Gefneuvelden■ aan ar. taxerxes opgegeeven wierd te bedraagcn IX duizend.'"'' Doch hy voegt 'er by, ?, dat hét hem, op het oog, niet veel minder dan XX "duizend had toegefchee* nen." Deze zaak blyft, derhalven, twyffelachtig. Maar dit is, voorzeker, van (C 2) CTB,  3« hetLEVEN ctesias een baarblykelyke Leugen, dat by verhaalt, „zelf, benevens phayllus (V), den Zacynthier, en eenige anderen, aan de Grieken afgevaardigd te zyn geweest." Xenophon (i), naamelyk, wist zeer wel, dac ctesias zich in het gevolg, van den Koning bevond. Wanc hy maakc gewag van hem, en hec is g?noegzaam kcnnelyk, dac hy deszelfs Gefchiedboeken in handen heeft gehad. Het is, daarom, geheel niet waarfchynelyk, dat by zynen naam, wanneer hy dit Gezantfchap in de daad had bekleed, en tot zulke gewichtige Onderhandelingen was gebruikt geweest, verfweegen, en dien van phayllus, den ZacymhUr, zou .genoemd hebben. Dan hec blykt genoeg, hoe verfchrikkelyk eerzuchtig ctesias was, en hoe- CO Gelyk op andere plaatzen in dit Lev. zo is 'er ook hier verfchil omtrent den Eigennaam, welke, volgens wessel. ad Dioclor. Sic. T. I. p 660 moet gefchreeven worden phahnus. (s) Z. deszelfs Verhaal van den Optocht v. cyrus II B. i h. § 7. alwaar hy zegt, „dat 'er onder de Gezanten maar één Griek was, genaamd P h a li m u s.  van ARTAXERXES. 37» hoezeer verflaafd aan de Lacedaemoniers en clearchus. Hier van daan, dat hy zich , in zyn verhaal , telkens in eenige Post, of Bedieninge, plaatst, welke hem gelegenheid geeven kan, om veel fchoons en fraais van clearchus, en de Lacedaemoniers te vertellen. Na het afloopen van dezen Veldflag zond de Koning zeer groote en fchoone Gefchenken aan den Zoon van artagerses, die door de hand van cyrus was 1 gefneuveld. Ook vereerde hy ctesias (7) en de overigen op het heerlykfte. Vervolgens dien Catthier, welke zyn Waterzak ten zynen behoeve overgegeeven had, hebbende opgefpeurd, maakte hy denzelven van ongeacht en berooid , gelyk hy te vooren was, tot een Ryk en Aanzienlyk Man.- Ook had 'er in de Straffen, welke aan hun, die hunnen pücht verwaarloosd hadden , door hem wierden opgelegd, eene zekere aartige Toepasfelykheid plaats. Zo ver- (/) Deze naam komt ons hier zeer verdacht Voor. Beter past 'er die van tiribazus, die den Koning wederom te paarde hielp. Z. hier bov. CC 3)  33 het LEVEN veroordeelde hy een' zekeren Medier, geheeten arbaces , die in het Gevecht naar cyrus was gevlucht, maar, na dat deze was omgekomen, weder tot den Koning overliep ; welken hy wel aan Lafheid en Bloodhartigheid, maar geensfins aan Verraad, of Kwaadwilligheid fchuldig hield, „om eene naakte Hoer, fchrylings zittende op zynen hals, geduurende eenen geheelen dag rond te draagen op de Markt." Een ander wierd 'er gevonden , die niet alleen was overgeloopen, maar zich, nog daarenboven, leugenachtig beroemde, „dat hy 'er twéé van de Vyanden eigenhandig had geveld!" Dezen liet hy de Tong met drie Naalden doorbooren. Van gedachten zynde , en begeerende, dat ook alle Menfchen, insgelyks, zouden denken en zeggen, „ dat hy het was, die cyrus had gedood," liet hy, by het overbrengen der Gefchenken , aan M ithridates, door wien cyrus het eerst gekwetst was, door zyne Bedienden de volgende Boodfchap doen: „ De Ko„ ning vereert aan U deze Fraaiigheden, „ om dat Gy het Paardendekkleed van » CY-  van'ARTAXERXES. 39 „ cyrus, dat door U gevonden was, tot „ hem hebt gebracht" En wanneer nu de Carter (u), die cyrus van achteren in de holligheid der Knie had gewond en doen vallen, ook zelf om een Gefchenk kwam vraagen, beval hy de Brengers hem het volgende te zeggen: „ De Koning laat „ deze Gefchenken aan U toekomen, om „ dat Gy den twééden prys verdiend hebt „ met het boodfehappen der blyde tydinge, ,, Want de eer[le was artasyras, en „ na hem waart Gy het, die den dood „ van cyrus boodfehapte/" — Wat nu mithridates belangt, deze ging, hoe onvergenoegd ook, ftilfwygend henen. Maar de arme Carier ving, uit Lompheid, iets aan , hetwelk onder menfehen van zynen ftand niet ongewoon is. Want de ingenomenheid, fchyntwel, met de Kostelykheden, welke hem wierden aangebooden, vervoerde hem tot zo verre, dat hy ftraks zich verbeeldde naar dingen te moeten ftaan, («) In het voorgaande verhaalt pi.ut. dat een Caunier deze daad verrichtte. Zyn Geheugen fchynt hein hier misleid te hebben. (C 4) .  4o het LEVEN ftaaii, welke zynen firaat te boven gingen.Hy weigerde, daarom, de Gefchenken des Konings te aanvaarden als eene beloonwge Voor het brengen eener Myde boodfchapl In tegendeel , hy toonde zich zeer gebelgd, zwoer by de Goden, en fchreetiw* de oveiluid, ,, dat hy het was, en niemand anders, die cyrus den dood had gedaan! dat men hem groot ongelyk deed, wanneer men hem deze eer onrechtvaardiglyk ontrooven wilde!" — De Koning dit hoorende ontftak daarover in zo eene geweldige gramfchap, dat hy bevel gaf, „ den Karei het hoofd af te flaan." — Maar zyne Moeder, die hier by tegenwoordig was , viel hem in , en zeide: „ Neen toch, Heer Koning! Laat dezen „ Booswicht van eer? Carier 'er zo niet „ afkomen; maar laat hem liever door 5, my het verdiende loon ontvangen voor „ het geen, waarop hy zich heeft durven beroemen!'" De Koning nu zyne toeftcmminge hier toe gegeeven hebbende, beval zy de Uitvoerders der Strafoefeningen den Mensen te vatten, hem gednurende tien dagen op allerlei wyze te pyni-  van ARTAXERXES. 41 gen , daarna de oogen uitcerukken, en, eindelyk, hem .gefmolten koper in de ooren te gieten, tot dat hy lïierf. , Niet lang hield het aan, of mithridates kwam, insgelyks , door eigene dwaasheid en fotternye, ongelukkig aan zyn einde. Want verzocht zynde op een groot Gastmaal, waar de Gefneedenen beide des Konings, en van zyne Moeder by tegenwoordig waren, verfcheen hy aldaar in een kostelyk gewaad, en opgepronkt met de gouden verfierfelen, welke hem van den Koning gefchonken waren (je). Wanneer men nu aan het drinken was gegaan, richtte een der Gefneedenen van paiiysatis, die haare voornaamile Vertrouweling was, het woord tot hem in dezer voegen: „ JVaï is dat een kostelyk kleed, 0 mi„ thridates, dat de Koning aan U „ heeft vereerd! en wat zyn die Hals- en „ Arm fier aa den fraai! — Ook is die „ Sabel, dunkt mij, van zeer groote waar„ de! IVaarljk de Koning heeft U wel „ zeer (v) 'Er is hier aan den Text eenige hr.peringe; waarby vvy, echter, niet ftil kannen Haan. (C 5)  4^ het LEVEN „ zeer gelukkig, en zeer aanzienelyk ge„ maakt V — „ Ja wel, andwoordde mithridates, die reeds door den Wyn verhic was, „wat betekenen toch deze din„ gen, osparamixas! Ik laat my voor„ ftaan al vry wat grooters en fchooners „ op dien vermaarden dag by den Koning „ verdiend te hebben!" Sparamixas hernam hierop meesmuilende: „ Ik wil „ de man niet heeten, o mithrida„ tes, die U uwe Ver dien ft en benyde; „ maar, nadien de Grieken zeggen, „dat „ de Waarheid in den Wyn fchuiltj" zeg „ my, bid ik U, myn goede Man, wat „ ,er toch zo voortreffelyks en groots mag „ fteeken in het vinden van een afgeval„ len Paardendekkleed, en in het over„ brengen daarvan aan den Koning f*'\— Die nu zeide hy, niet, omdat hy van de waarheid der zaake onkundig was, maar opdat hy hem, ten aanhooren van de overige Gasten, aan hec fpreeken brengen mogt, en 'sMans verwaande Lichtfinnigheid gaande maaken, die uic zich zeiven reeds praatachtig genoeg was, en nu, door den Wyn bevangen, zich nog minder wist te  vam ARTAXERXES 43 te maatigen. Hy brak dan ook aanflonds los en zeide: „ Praat Gylieden, zo veel „ Gy wilt, van Paardendekkleeden, en „ zulke Vodderyen! Maar ik zeg Uwlie„ den ronduit, dat het deze Arm was, ,, waardoor cyrus fneuvelde! Want ik „ wierp myne werpfpies niet vruchteloos, „.of zonder te treffen, af; zo als arta„ gerses deed. Myne fchoot raakte „ maar een weinig bezyden het oog. Ik „ trof den faap des hoofds; de fchicht „ drong door; ik deed den Man tuime. „ len, en hy ftierf van geene andere „ wonde, dan van deze!" — Op dit zeggen floegen alle de overigen, die daar tegenwoordig waren, en het einde en on« geluk van mithridates nu reeds voorzagen, hunne oogen nederwaarts ter aarde: maar de Gastheer, die hen onthaalde, zeide: „ Myn goede mithridates, laat „ ons thans liever eeten en drinken, en „ het goed Geluk van den Koning eerbie* „ digen; en laat ons alle andere rede. „ nen, die ons niet pasfen, daar laa. „ ten!" Na het fcheiden des Gastmaals draalde de  44 het LEVEN de Gcfheedene niet deze Gezegden lïraks te boodfchappen aan parysatis, en deze bracht ze, weldra, over aan den Koning , die 'er ten uiterften gebelgd over was, omdat men hem dus tot eenen Leugenaar maakte, en van het uitneemendfte en roemrykfte, dat 'er in de behaalde Over* winninge was, beroofde. Want by was 'er, boven alles, op gezet, dat beide Barbaa. ren en Grieken , allen zonder uitzondering, vastelyk overtuigd waren, dat, by de ontmoeting , wanneer hy en zyn Broeder op eikanderen ftietcn, en men zo wel trof, als getroffen wierd, hy zelf flechts eene wonde bekwam, terwyl hy cyrus velde." Hy beval dan, „ dat men mithridates de ftraffe der Booten zou doen ondergaan." Hiermede nu gaat men dus te werk. Men neemt twéé Booten, welke zo gemaakt zyn, dat zy volkoomen op eikanderen fluiten; in den eenen wordt de Misdaadiger achter over op zynen rug gelegd; waarna men den anderen boot er over henen dekt, en in dier voege vast maakt, dac het hoofd, de beide handen en voeten 'cr buiten uitfteeken, maar voor het overige het ge- hee-  van ARTAXERXES. 45 heele lichaam ingefiootcn zit. Dan geeft men den mensch te eeten en te drinken, en wil hy niet, dan dwingt men hem 'er toe door hem in de oogen. te prikken. Als hy dan gegeeten heeft, giet men hem drinken in den mond, bcftaande in melk en honig onder een gemengd, waarmede men hem ook het aangezicht befmcert. Dan keert men hem zo, dat de Zon hem geltadig in de oogen fchyrtt, waardoor een geheel Heer van Vliegen daarop toe komt, en zyn aangezicht ganfchelyk overdekt. Binnen tusfehen de Booten doet hy, het geen menfehen, die eeten en drinken, noodzaakelyk moeten doen, en uit het be. derf en de verrottinge , daardoor veroorzaakt , groeien Wormen en Maden , die in het Lichaam, tot het binnenst, doordringen en hetzelve verteeren. Wanneer men nu volkomene zekerheid heeft , dat de mensch gewisfelyk dood is, en de bovenfte Boot wordt weggenomen, dan ziet men al het Vleesch verteerd en geheele nesten van dat gedierte nog aan de Ingewanden klcevende en daar aan knaagende. Deze folteringen onderging mithridates, en het  45 het LEVEN het was nog maar ter naauwernood, dat zyn lydên' binnen fcventïen dagen een einde kreeg. Nu fchoot 'er nog maar een over van de genen, welke de Wraakzucht van parysatis zich ten doel had gefield, en deze was de Gefneèdene' des Konings m & sabates O), die cyrus het hoofd en de hand- had afgehouwen. Daar deze, echter, hoegenaamd geen vat op zich gaf, bedacht pa'rysatis de volgende list. Zy was in alle andere opzichten een loos en doortrapt Wyf, maar wel byzonder afgericht op het dobbelfpel. Al waarom zy ook , voor den Oorlog tegen cyrus, vaak gewoon was met den Koning te fpeelen; zo als zy ook, na den Oorlog, wederom met hem verzoend zynde, zich aan zyne vermaaken niet onttrok, maar daarin deelde, ja 'zelfs zyne Minnaaryen bevorderde, en 'er by tegenwoordig was; doende voorts haar uiterst best, om te maaken, dat statira zo min, als mogelyk, zyn Gezclfchap genoot; eensdeels, om (y) Of MESABATES»  van ARTAXERXES. 47 om dat zy niemand grooter haat toedroeg, dan haar; en anderdeels, om den meesten invloed op den Koning te behouden. Op zekeren tyd dan artaxerxes vindende zonder bezigheden, en verlangende naar eenige uitfpanninge, daagde zy hem uit, om tegen haar om duizend dariken te fpeelen. De Koning dit aangenomen hebbende , veronachtzaamde zy haar fpel, liet hem winnen en betaalde terftond de vastgefielde fom. Dan veinzende hier over misnoegd te zyn, en het daar by niet te willen laaten, vergde zy hem het fpel te hervatten, en dat men fpeelen zou om een' Gefneedenen. De Koning liet zich hier toe vinden, en de affpraak wierd gemaakt, „ dat. men. wederzyds vyf, die de meest vertrouwden waren, uit zou zonderen en zich voorbehouden: maar dat hy, die verloor, uit de overigen aan hem, die won, gehouden zou zyn over te geeven, dien deze mogt verkiezen." Het fpel ging dan op deze voorwaarden aan. Parysatis leide zich nu toe op de zaak, maakte ernst van het fpel, droeg ook, daar het geluk haar daarenboven begunfiïgde, de overr  '48 het. LEVEN overwinninge weg, en nam voor zich ma. .sabates, die niet onder de vyf was, •wélke artaxerxes zich had voorbehouden. Aanfïonds daarop, voor dat de Koning nog achterdocht kon hebben, wat 'er gaande was, gaf zy hem den Beulen over met bevel, „ om hem levendig te villen, dan het lichaam ovcrdwers aan drie kruisfen te nagelen, en het vel daarby afzonderlyk op in den grond gezette ftaaken uit te fpannen. En als dit nu aldus was -uitgevoerd, en dé Koning zich daarover zeer te onvrede toonde en in felle gram'fchnp tegen haar uitvoer, durfde zy hem, r:og daarenboven, wel befpotten, en lacchende zeggen: „Wel ik vind U waar„ lyk wel zoet, en aartig; dat Gy om „ eeneh kwaaden ouden Gefneedenen zulk ,, een geweld maakt; daar ik, die M „, Bar eiken met het fpel verhoren heb, my ftil houd en te vrede benl" De Koning dan, hoezeer berouw hebbende van zich dus om - den tuin te hebben laaten leiden, .hield - zich verder Uil: maar «tatira, die ook in andere dingen de ..openbaare ïcgenüjeefller was van pary- sa-  van artaxerxes. 49 satis, lief zich vooral over deze Gebeurtenisfen ten fterkften uit, ,, dat de trouw- _ fte Dienaars des Konings door haar, ter Wraake van cyrus, dus wreedaartig en onwettig van kant geholpen wierden!" Na dat tisaphernes clearchus en de overige Griekfche Bevelhebbers door bedrog, en tegen het bezwoeren verdrag, in handen had weeten te krygen en gekluisterd naar den Koning opgezonden (#)v zoude clearchus, naar het verhaal van; ctesias, aan dezen verzocht hebben „ hem een Kam te doen geworden," en, nadat hy 'er eenen gekreegen en zich het hoofd daarmede gekamd had, hierover der* maate in den fchik zyn geweest dat hy" zynen Segelring aan hem ten gefchenke gegeevcn had om denzelven tot een blyk zyner Vriendfchap te Lacedaemon aan zyne Bloedverwanten en Bekenden te kunnen vertoonen. Hy doet 'er by, „ dat op den fleen van dezen Ring dansfende Caryatl. den fj) gefneeden waren:" voorts, dac van (*) Z. xenoph. & a. pi. II. B. h. 5. §. 7; (y) » Eene volledige Opheldering hier vari' »indf rnen by p aüs anias fin' Lacon;. p/.. 23'aJ,. XII, deel» (D} •  5^ het LEVEN van de fpyzen, welke aan clearchus wierden toegezonden, een groot gedeelte door hec medegevangen krygsvolk wierd zoek gemaakt en opgegeeten, zo dat 'er maar weinig voor hem overfchoot: maar dac hy, ctesias, ook hier voor middel gevonden had, en bewerkt, dat clearchus een overvloed van fpyzen kreeg, terwyl men hec eeten voor de andere Krygsgevangenen afzonderlyk bezorgde: — dat hy tot het bewyzen van dezen dienst in ftaat was gefield door de gunst en het goedvinden van parysatis:— dat, wyl 'er dagelyksch, onder de overige fpyze, •lab "'.i owM . bat hmcïfea '" '■ ' aao die ons bericht, ,, dat 'er in het Gebied der Laceda?moniers zekere plaats was, geheeten Carya, waar diana, onder den toenaam Caryatis, wierd vereerd; dat de jonge Dogters der Spartaaneo zich ieder jaar ter Fesstvieringe derwaarts bega. ven, en 'er plechtige Uansfen dansten; waar door zy, insgelyks, den naam van Caryatides kreegen." Lucianus fpreekt ook hier van in zyn Gefchrifc Over het Datisfen. [II, p. 273.]" Fr. Fei t. — In het breéde heeft van deze dansseressen, welker houdinge dus was, dat zy met de linker hand op de heup fteunden , gefprooken nicol. 1.0ens. Epiphyll, L, IV. c. 13. enz.  van ARTAXERXES. aan clearchus wierd toegezonden een Ham, deze hem verzocht en onderricht had, om daarin heimclyk een kleinen ponjaard te verfteeken, hem den Ham dus toetezenden, en op deze wyze voor te koomen, dat zyn uiteinde niet ter keuze ftond van 'sKonings wreedheid; — maar dat hy, uit vreeze, geweigerd had dit te doen: — dat de Koning aan zyne Moeder, die hem bad clearchus niet te dooden, zulks had beloofd, ja gezwooren; maar dat hy, naderhand, overgehaald door statira, alle de Gevangenen, uitgezonderd me non, om liet brengen: — dat parysatis, van dien tyd af aan, laagen had gelegd aan statira, en getracht haar door vergif van kant te helpen." Dan dit laatst gedeelte zyns verhaals is geheel onwaarfchynelyk, geevende eene oorzaak op, dié niets om her lyf heeft; want hoe zou men kunnen gelooven, dat parysatis een zo verfchrikkelyk en hoogstgé. vaarlyk' ilük zou hebben ondernomen van 's Konings wettige Gemaalinne, de Moeder van Kinderen, die tot den troon wierden opgevoed, van het leven te beroo» (D 2) ven,  5» OT LEVEN ven, alleen ter liefde van clearchus(2)? Doch hec is blykbaar genoeg, dat hy de Gedachtenis van clearchus door een en ander worrderbaare Gefchiedenis heeft willen vereeren. Hier van daan zyn Verhaal, „ dat de Lichaamen van alle de overige omgebrachte Krygsbevelhebbers door de Honden en Roof-Vogels waren verfcheurd, maar dat, ten behoeve van het Lyk van clearchus, een geweldige Dwarrelwind een grooten hoop aarde had aangevoerd, en daarmede het Lichaam als begraaven en overdekt: dat ook, wanneer 'er eenige Zaaden van Palmboomen in den omtrek van deze Grafhoogte hier en daar waren geflrooid, 'er binnen weinig tyds, tot elks verwondering , een fchoon Bosch was opgekomen en de plaats had overdekt; zo dat het den Koning geweldig berouwde, dat hy eenen Man, zo be- Qs) De waarheid der zaak fchynt te zyn, (en wy verwonderen ons, datTLUT. zelf dit niet opmerkte) dat parysatis uit het geval van clearchus , zo even verhaald, befloot , dat de Invloed van sïatira by den Koning meer ver. mocht, dan de haare; en dit deed haar befluiten, dat het tyd was om den bellisfenden ftap te doen*  van ARTAXERXES. 53 bemind by de Goden, als clearchus was, had doen ombrengen!" Hec was dan geensfins om clearchus, dac parysatis toe die ftuk befloot, maar wel uit een' verouderden Wrok en Jaloers, heid op statira. Ook bemerkte zy lichtelyk, dat haar Vermogen by den Koning geenen anderen grond had, dan dat hy haar, als zyne Moeder, eerbiedigde en vereerde; terwyl dat van statira, in tegendeel, zowel Liefde, als Vertrouwen ten vasten grondfkg had. Denkende, derhalven, dac haar ftaan of vallen hier van afhing, befloot zy, hoe gevaarlyk dit ook was, den aanflag op het leven der Konin. ginne door te zetten. Onder haare Bedienden bevond 'er zich eene, geheeten gig is, die tevens haare Vertrouwde was, en zeer veel by haar vermocht. Deze was hec, van welke zy zich, volgens het verhaal van dinon, bediende tot de vergiftiging. Ctesias, niettemin, verzekert, „ dat gigis flechts , en dac nog tegen haaren wil , 'er mede van geweeten had." Volgens hem was de naam van dengenen, die het Gift toediende, beli- (D 3) t a-  54 het LEVEN taras (d). Maar dinon noemt hem melantas. Beide de Koninginnen hadden voorhenen , geduurende langen tyd, onderling overhoop geleegen en eikanderen verdacht gehouden. Thans , echter, begonden zy wederom byeen te komen, en gezamentlyk te fpyzigen: zo nochthans, dat zy, uit achterdocht en voorzichtig, heidshalve, fieeds dezelfde fpyzen gebruikten, en van dezelfde (lukken aaten (by Men vindt in Perfie zeker klein Vogeltje, hetgeen geheel geen drek by zich heeft, maar van binnen enkel vet is , waarom men meent, dat het Beestjen niet dan door den Wind en den Daauw gevoed wordt. Dc Perfianen noemen het Rhyn. taces. Zulk een Vogeltje, zegt ctesias, nam parysatis, en fneed het met een klein O) %, De Geleerde hu et, Demonftr, Euang. P- s.66, meent, dat deze naam dezelfde zy, als SEltassar." Fr. Fert. O) Dus verbalende volgden wy het oordeel van den Fr. Vert. d ac ie r, die hetzelve met wichtige redenen heeft hekleed, Doorgaans wordt de plaats anders opgevat in dien fin, welken xylander heeft aangegeeven: „ iisdetn cibis^ iisdemque ciborum administris uteèantur"  van ARTAXERXES. 55 klein Mesjen, welks eene zyde met Gift beflrooken was, midden door in twee deelen, ftrykende de vergiftigde zyde op de eene helft af, welke zy voorts, na dat zy zelf de onbefmette helft vooraf in haaren mond genomen en begonnen had op te eeten, aan statira overreikte. Volgens dinon, evenwel, was het niet parysatis, maar melantas, die de doorfnydinge met het mesjen verrichtte, en dat gedeelte der fpyze , hetwelk met Vergif befmet was, aan statira toediende. Deze, derhalven, kwam, onder de hevigfte fmerten, waardoor zy inwendig als verfcheurd wierd, te fterven: maar had, voor haaren dood, zeer wel begreepen, vanwaar het kwaad haar over was gekomen, en dit vermoeden tegen de Koninginne Moeder ook aan den Koning medegedeeld, aan wien de wreede aart en het onverzoenlyk hart van parysatis genoegzaam bekend was. Artaxerxes haairede zich, overzulks, om aanftonds en ten fcherpften onderzoek te doen naar het feit, laacende ftraks de flaaven zyner Moeder, en wel inzonderheid haare Koks en Tafelbedienden vatten en ten ürengflen pynigen. Maar (D 4) GI-  S6 ' ;;" het LEVEN gigis wierd door parysatis langen tyd in haare Vertrekken opgeflooten gehouden; weigerende zy haar den Koning, die haar deed opeisfchen, over te leveren, Dan, vervolgens, op haar eigen verzoek, hy nacht naar haare wooninge zullende worden uitgelaaten, kreeg de Koning hier vooraf kennis van , en plaatfte eene hinderlage op den weg, door welke zy wierd opgevangen, en ftraks daarna ter dood veroordeeld. Volgens de Wetten der Perfen is de itrafFe , tegen de Vergiftigers bepaald, dusdanig. Men neemt een breeden fteen, waarop het hoofd van den Misdaadiger wordt geplaatst. Daarop flaat en perst men zo lang met eenen anderen fteen, tot dat het geheele gelaat en hoofd verbryfeld is. Op deze wyze dan geraakte gigis aan haar einde, Omtrent parysatis zeide, noch deed artaxerxes volftrekt iets anders, dan dac hy haar, op haare eigene begeerte, vertrekken liet naar Babykn : by welke gelegenheid hy ver^ klaarde, „dat hy, zo lang zy leefde., Babyion niet zoude zien!" — pic. was het, dat 'er, met betrekkinge tot de buis* felyke zaaken yan Koning artaxerxes,, fQQlVfö, Ses  van ARTAXERXES. 57 Belangende nu de Grieken, welke met cyrus naar Afie waren opgetrokken, het was blykbaar, dat de Koning zich niet minder beyverde om dezelve in handen te krygen, dan hy zyn best had gedaan om cyrus zeiven te overwinnen, en zyn Koningryk te behouden. Nochtbans zag hy alle zyne poogingen dienaangaande te loor gefield. De Griekfche Benden, hoe zeer van hunnen Opperveldheer cv rus, zowel als van hunne overige Krygsbevelhebbers, beroofd, wisten zich, niettemin, van uit het midden der Koninglyke Landen te red. den en in veiligheid te fteilen, en deze hunne hertred maakte het overal kennelyk en openbaar, „dat geheel de Perflaanfche Grootheid, en al de Macht hunner Koningen eenig en alleen gelegen was in eene groote menigte Gouds; in wellustige Overdaad en fchoone Vrouwen; zonder voor het overige iets anders te zyn, dan opgeblaazen Waan en Snorkery!" Geheel Griekenland begon , overzulks, moed te krygen en de Barbaaren te verachten. Inzonderheid fcheen het aan de Lacedaemoniers we, dat het vopr hun eene onverfchooBelyke Achteloosheid zou zyn, wanneer  ■ 53 het LEVEN zy de Grieken , in Afie woonachtig, niet verlosten van het Juk der Slaavernye, door de verongelykingen der Barbaaren, waaraan zy zo langen tyd waren blootgefteld geweest, eenmaal te doen ophouden. Na dat zy, derhalven , eerst door hunnen Veldheer thimbron, en daarna onder het geleide van dercyllidas, den oorlog hadden gevoerd, zonder nochthans iets belangryks uit te voeren, (telden zy, eindelyk, hec Opperbevel in handen van bunnen Koning agesilaus. Deze dan, met de Spartaanfche Vloot overgevaaren zynde naar Afie, doeg aanftonds met yver de handen aan het werk, en behaalde grooten roem. Zelfs doeg hy tisaphernes in eenen geregelden Veldflag en maakte vele Steden van de Perfiaanfche Heerfchappye afvallig. Dan na dat deze zaaken aldus waren voorgevallen, kwam het artaxerxes, als by geluk, in gedachten (Y), op welk eene wyze hy de Grie- (<;) Volgens xenophon, Griekfche Gefchiedd. III B. 5 h. was het de Perfifche Bevelhebber tithraustes, die dezen vond bedacht. Z. de Aantek. op, het Lev. v. ^ysander, in on VI li  van ARTAXERXES. 59 Grieken moest beoorlogen. Hy vaardigde, naamelyk , hermocrates, den Rhodier, af, voorzien met groote fommen gelds, en gelast, „ om in de ondcrfcheidene Staatendommen van Griekenland die genen, welke het meest vermochten, door ryke Gefchenken om te koopen en eenen algemeenen oorlog aller Grieken tegen de Lacedaemoniers te berokkenen." 1— Als nu hermocrates zich kweet van dezen zynen last, de groote Steden zich te. gen Sparta vereenigden en geheel Pek. fonnefus in beweeginge raakte, zagen de Ephoren zich genoodzaakt agesilaus uit Afie terug te roepen ; die , zo men verhaalt, by zyn vertrek, tot zyne Vrien. den gezegd zou hebben, „ dat hy met XXX duizend Boogfchutters door den Koning uit Afie verdreeven wierd!"— Want op de Perfifche Geldftukken Hond het Beeld eens Boogfchutters uitgedrukt (W), Het VI D, bl. 446. — De Koninklyke Afgezant heet daar, en elders timocrates, niet hermocra- t e s. ■ ■ ' '. OQ Vergelyk het L. v. agesilaus in on» Vilï D. bl. 226.  6o het LEVEN Hec gelukte den Koning, daarenboven, de Lacedaemoniers insgelyks te verjaagen uit de Zee, .door hec beleid en onder aanvoeringe van conon, den Athenienfer, en pharnabazus. Conon, naamelyk, vertoefde omtrent dezen tyd by het Eiland Cyprus, werwaarts hy, na het ongeluk der Atheenfche Vloote by de Gei. ten-rivier overgekomen !Ké), zich vertrokken had: niet flechts, ten einde aldaar in veiligheid te zyn; maar vooral, om 'er af te wachten, welk eenen nieuwen keer de zaaken zouden neemen: eveneens als men wacht op Eb, of Vloed der Zee! Ziende dan, dat zyne Raadflagen Macht, en 'sKonings Macht eenen fchranderen Man behoefden, zond hy eenen Brief af aan artaxerxes, daarin fcbryvende over hetgeen hy meende, dat ter hand moest genomen worden. De Brenger van dezen Brief had in last „ denzelven liefst, indien dit mogelyk was, te doen overhandigen door zenon, den Cretenfer, of door polycritus, den Mendaeër; (van welken de eerstgenoemde een Dansmeester was, (O Z, het L. v, lysand. in ons VI D. bl. 376.  van ARTAXERXES. <5i was, en de tweede een arts) *— doch, zo deze niet by de hand waren, dan door den Geneesmeester ctesias." Men zegt, dat de Brief in handen kwam van den laatstgemelden , en dat deze by hetgeen conon gefchreeven had gevoegd zou hebben „ de betuiginge van het verlangen, dat .ctesias aan hem mocht worden toegezonden, als zynde een Man, die goede kennis droeg van Zeezaaken." Maar ctesias zelf verzekert, „dat de Koning hem uit eigene beweeginge tot dezen dienst gefchikt had." Nadat de Koning, vervolgens, door het behaalen der Overwinninge in den Zeedag by Cnidus, onder het bevel van pharnabazus en conon, het gebied over de Zee aan de Lacedaemoniers had ontweldigd , moest geheel Griekenland, als het ware, op zyne wenken pasfen, en viel bet hem gemakkelyk dat zo zeer berucht Vredeverdrag aan hun voor te fchryven, hetwelk zynen naam heeft ontleend van antalcidas (ƒ). Deze antalci- das, (ƒ) Z. de Aant, op bet Lev. v. lycurg. I D. 350. het Lev. v. agesilav* VIII D. 252 TOlg.  6a het LEVEN das, zoon van leo, en geboortig van Sparte, was zodanig in de belangen des Konings van Perfie, dac door zyn toedoen en invloed de Lacedaemoniers alle de Grickfche Sceden van klein Afie, met de daartoe behoorende Eilanden, aan denzel. ven een besce gaven, om ze ce bezitten, en 'er zyne Schattingen uit te heffen; „ aangezien de Vrede met de Grieken thans getroffen was:" zo anders de naam van Vrede past op Verraad, en openbaare Schande van Griekenland! Eene Schande zo groot, dat nimmer Oorlog, hoe ongelukkig ook gevoerd, een meer vernederend uiteinde heeft gehad voor eenig overwonnen Volk! Het was, derhalven, geen wonder, dat artaxerxes, hoe zeer hy doorgaans alle andere Spartaanen verfoeide, om dat hy, volgens het zeggen van dinon, oordeelde, „ dat 'er nergens in de geheele wereld als onbefchaamder menfehen waren," evenwel antalcidas, wanneer die aan het Perfisch Hof verfcheen, de uitgezochtfte gunnen bewees; zo zelfs, dat hy op zekeren tyd, aan Tafel zitcende, eene der Kroonen nam van bloemen gemaakt, de- zel-  van ARTAX ERX.E S. 6$ zelve in vloeibaaren zeer kóstélyken balzem doopte en ze aan hem ten gefchenke zond: over welk Eerbewys een ieder als verzet Hond (g). En zeker, deze antalcidas was, naar ons inzien, de rechte man, en bovenal gefchikt tot her ontvangen van zulk eene kroon, om duseen deelgenoot te worden der Afiacifche weelde, als die te midden van de Perfiaanen den dans van leonidas en calliciiatidas danste (A). Agesilaus keerde wel de woorden om van den ge. nen, die tot hem zeide : „ Helaas! hoe „ zeer wordt Griekenland thans vernes, derd, daar midden onder, ons de La„ cedaerrioniers het houden met de Per. „ fiaa» {£) Verg. het L. v. pelopid. IV D. bl, 346.. Brisson. 'd. R, P. Imp. II § 149. 05 of" » Leonidas en callicratidas. al dansfeude naanpte." — waardoor dan deze tweeoudere , en. hooggeachte, deftige Spartaanfche Krygshevelhebbers onder de Barbaaren belacchelyk ivierden gemaakt! Z. de Aant. van m. du soul op d. pl. — De fterke Verontwaardiging van Plut. is hier allesfins uit zyne woorden blykb.iar. — Het Antwoord van agesilaus kwam oas. reeds voor in Deszelfs Lev. bl. 253.  64 het LEVEN „ fiaanen!" door te antwoorden; „ Neen toch! veeleer houden het de Perfiaanen 5, met de Lacedaemoniers!" maar welke aartigheid men hierin ook vinden moge, het heefc de fchande van de daad zelve geensfins uic kunnen wisfchen. Sparte raakte de oppermacht over Griekenland kwyt in den ongelukkigen veldflag by Leuctra, en zag, nog daarenboven, haaren ouden Roem bezoeteld door den evengemelden fchandelyken Vrede! Zo lang nu de zaaken der Spartaanen voorfpoedig gingen, en zy de eerflen onder de Grieken waren, wierd antalcidas door artaxerxes als Gast en Vriend behandeld. De Nederlaag by Leuctra bracht hen echter, kort daarna, geheel in het naauw ; zy vonden zich in groote behoefte van geld , en zonden agesilaus naar ^Egypte; terwyl antalcioas zich naar Afie begaf tot den Koning, dien hy aanmaande „ om den Lacedaemoniers onderftand te doen!" Maardeze floeg zyn aanzoek niet alleen geheel en al in den wind, maar verachtte en verniet hem zelf: zo dat hy, wederom naar Griekenland afgezakt,, en aldaar van zyue Vyanden;  van ARTAXERXES. 65 den befpot; te gelyk 'ook bevreesd voor de vervolginge der Ephoren, in moede, loosheid zyn leven eindigde. Onder de genen, welke omtrent dezen tyd als Afgevaardigden aart het Hof van Perfie verfcheenen, waren ook ismenias, de Thebaan , en pëlopidas , wélke toen reeds de Overwinninge by Leuctra had behaald. De laatstgemelde nu deed daar niets, dat hem onteeren kon: maar ismenias, genoodigd zynde, om de aanbid, dinge te verrichten, wierp zynen ring voor zich neder op den grond, en bukte, vervolgens, om denzelven op te raapen, waardoor hét geleek, dat hy had aangebeeden. De Atheenfche Afgezondene, t i m agoras, zeker geheim bericht, door middel van den Geheimfchryver belurisJ in een klein briefjen hebbende ingezon. den, was artaxerxes daarmede zo zeer in den fchik, dat hy hem X duizend Dareiken toe liet tellen , tevens bevel gee. vendc, dat men hem, op zyne terugreize , uit hoofde zyner ongefteldheid, waarvoor hy koeienmelk moest drinken, Tachtig XII. deel. (E) Koeu  66 het LEVEN Koeien, om gemolken te worden, zou doen volgen. Ook zond hy hem een Bedde, en Dekens, daartoe behoorende, benevens eenige Slaaven, om hetzelve te fpreiden; even als of de Grieken niet geleerd hadden, hoe men met het fpreiden van een Bed te werk moest gaan! Zelfs verfchafte hy hem Draagers, die hem in eenen Draagftoel, uit aanmerkinge van zyne zwakke gefteldheid, geheel tot aan de Zeekust draagen moesten. Ook toen, wanneer hy nog ten hove was, liet artaxerxes hem op zekeren tyd een overvloed van de kostbaarfte fpyzen tot een prachtig Gastmaal brengen; hetwelk den Broeder des Konings, ostanes, noopte te zeggen: „ Gedenk fleeds, o timagoras, aan „ deze kostelyk toegerichte Tafel! want het is, voorzeker, uit geene geringe „ oorzaak, dat hy dus prachtig voor U „ is aangericht" Dan dit zeggen was veeleer eene befchimping van het door hem gepleegd verraad, dan erkentenis voor eenen beweezenen dienst. Ook veroordeelden daarna de Athenienfers timagoras, we-  van ARTAXERXES. 6; wegens die aanneemen van Gefchenken, ter dood (/). Veelvuldig was het verdriet en ongenoegen, dat artaxerxes den Grieken aandeed: evenwel verfchafte hy hun dog, als in vergeldinge hier van, dit eenig vermaak, dat hy hunnen gezwoorenen en bit, terflen Vyand tisaphernes ter dood liet brengen \ en was het parysatis zelve (k~) , die de befchuldigïngen tegen hem ten hove ingebracht, nog vergrootte. De Koning, naamelyk, bad het met zyne Gramfchap tegen haar geenen langen tyd kunnen volhouden. Hy verzoende zich alras met zyne Moeder, daar hy zag, dat deze eene fchrandere Vrouw was, die eene Groothartigheid bezat, zo als by de Koninklyke waardigheid paste ; terwyl 'er, voor het overige, thans ook geene redenen meer voorhanden waren, waarom zy nu nog in onderlingen argwaan leeVcn, en eikanderen verdriet berokkenen zouden. Zo ■ JOO • ras (»') Vergel. h. Lev. v. pelop. IV D. bl. 347. (£) Zo lazen vvy liefst: m n«y. niet lil'v, hetwelk tot tissaphernes zou behooren. (E O  68 het LEVEN ras zy, derhalven, was terug gekeerd, en weder aan het Hof verfcheenen , toonde zy zich bereid om den Koning, in alles, wat hem' tot vermaak kon ftrekken , be. hulpzaam te zyn, zonder hem over iets, van hetgeen hy deed, te berispen; waardoor zy een onbepaald vermogen op hem 'bekwam, en alles verkrygen kon, wat zy wilde. Nu bemerkte zy, dat artaxerxes fmoorlyk was verliefd op eene van zyne twéé Dogters, te weeten atossa: doch dat hy zulks, vooral om baarentwille, vetborgen hield, en deze zyne drift poogde te beteugelen. Hoe zeer hy, volgens hec zeggen van fommigen, toen reeds heimelyke verkeeringe met het Meisjen had. Parysatis, derhalven, had hiervan zodra de lucht niet gekreegen, of zy behandelde de jonge Prinfes veel vriendelyker, dan te vooren , en prees haare Schoonheid en Manieren by haaren Zoon, als in welke zy betuigde iets deftigs en koninklyks te ontwaaren. Eindelyk ging zy zelfs zo ver van hem te raaden „ de Maagd te trouwen, en ze opentlyk voor zyne wettige Gemaalinne te verklaaren, zon-  van ARTAXERXES. 69 zonder zich in het geringst over de Griek-* fche Denkbeelden, Grondbeginfels, of Wetten te bekommeren! — Hy was het, immers, die door de Godheid zelve den Per« fiaanen tot eene Wet gegeeven en gefield was ten Scheidsman van Goed en Kwaad!" —' Men vindt 'er, echter, eenigen, die verzekeren, zo als oncter anderen heraclides (V), de Cumaeè'r, dat artaxerxes niet flechts ééne zyner Dogteren, maar ook de twééde trouwde, te weeten a mest ris, van welke wy een Weinig laager moeten fpreeken. Atossa nu wierd van haaren Vader, nadat zy aan hem gehuwd was, dermaate bemind, dat hy, wan. neer, op zekeren tyd, haar geheel Lichaam met een' witten uitflag van vuurigheid als overdekt was, daarby geene de minfte afkeerigheid toonde, maar voor haar geloften deed (7) Schryver eener Perfifche Historie, in vyf Boeken. Z. behalv. and. vossius, de Histor, Graec. bl. 176. a. — Het verhaal van dezen heraclides, „dat artaxerxes ook zyne andere Dogter, amestris, hebbe getrouwd," wordt door plut. in het vervolg minder twyffelachtig overgenomen. CE 3)  jgfc het LEVEN •deed aan juno, en van alle de Goden deze alleen aanbad, raakende de Aarde aan met zyne handen, en aan zyne Satrapen en Hovelingen beveelendc , om aan deze Godinne van alle kanten gefchenken te offeren, welke dan ook zo menigvuldig waren. dat de weg tusfchen het Paleis en den Tempel, zynde eene ^engte van xvi Stadiën, mee Goud, en Zilver, en Purper en Paarden Qn) als overdekt was! De Oorlog, welke artaxerxes vervolgens den vEgyptenaaren aandeed onder het beleid van pharnabazus en iphicrates, viel ongelukkig uit, doordien de gemelde Legerhoofden fteeds oneenig Waren. Den Krygscochc tegen de Cadufleri CnJ voerde hy zelf aan aan het hoofd van CCC duizend Voetknechten, en X dui- van (m~) Dacier vroeg, „ hoe hier Paarden te pas kwamen?" wy antwoorden: om de veelvul. dige Gefchenken, waarvan 'er velen van zeer verre kwamen, te draagen! Men heeft dus niet noodig met hem de leezir.g van den Text te veranderen. («) „ Een Volk van 31edie, aan de Caspifckt Zee." Fr. l'tti.  van ARTAXERXES. 71 zend Ruiters. Dan met zo grooten Leger doorgedrongen in een ongemaklyk , rotsachtig Land, dac geftaag met nevels als overdekt was, welks ftoutmoedige en Hrydbaare Bewooners geen ander voedzel hadden, dan Appelen, Peeren en andere foortgelyke Vruchten op het Geboomte groeiende, aangezien de grond voor Zaaiinge en Graanen ongefchikt was •, verviel hy, eer hy het wist, in groote verlegenheid en gevaar. Want in dit Landfchap zeiven kon men. geene Eetwaaren bekoomen, noch ' ook dezelve van buiten laaten aanvoeren. De Lastdieren, derhalven, welke men flachtte, maakten hec voornaamfte voedzel uic, en was de fchaarschheid daarvan zo groot, dat men den kop van eenen Ezel ter naauwernood voor LX drachmen koopen kon. Ook had de Koninklyke Tafel reeds voorlange opgehouden , en 'er fchooten nog maar weinige Paarden meer over, daar de overigen reeds alle waren verteerd. In deze benaauwdheid was het tiribazus, (een man, die vaak, uic hoofde van zynen Moed en Beleid, tot den hoogden rang verheeven, maar ook, niet minder (E 4) vaak,  72 het LEVEN vaak, wegens zyne ydelheid en lichtfinnigheid, wederom daaruit verftooten was ge. worden, en, omtrent dezen tyd, geheel in geen aanzien, maar veracht was) die den Koning en zyn Leger behield. De Cadufiers, naamelyk, hadden twéé Koningen, die met hunne Benden elk eene afgezonderde Legerplaats betrokken hadden. Nu verzocht tiribazus gehoor by art aXerxes, en deelde aan denzelven mede het ontwerp door hem uitgedacht. Daarna begaf hy zich, met deszelfs toeftemminge, naar den eenen Koning der Cadufiers, aan zynen Zoon belast hebbende, om heimelyk naar den anderen te gaan; en gelukte het zo wel den Zoon, als Vader, beiden te misleiden. Zy zeiden, naamelyk, elk tot den zynen, „dat de andere Koning op het punt was om een Gezantfchap af te vaardigen aan artaxerxes, ten einde deszelfs Vriendfchap en Bondgegenootfchap voor zich alléén te bewerken. Wilde hy nu verftandig handelen, dan moest hy zyn best doen, om by den Koning van Perfie' in de voorbaat te zyn;" — nog kwam 'er ook, by deze redenen, de belofte, van  van ARTAXERXES. 7.3 yan „ de behulpzaame hand wel in alles te willen bieden!" — De Cadufifche Koningen nu floegen alle beide aan die voor? geeven geloof, en zonden, in den waan van eikanderen voor te komen (0), deze zyne Afgezanten met tiribazus; gene met den Zoon van tiribazus. Daar 'er , ondertusfehen , voor dat de. zaak zo verre gevorderd was, hiermede eenige tyd verliep, veroorzaakte zulks achterdocht by artaxerxes, welke door aanbrengingen ten laste van tiribazus nog vermeerderd wierd. De benarde toeHand, waarin hy zich bevond, maakte hem gemelyk; het berouwde hem zelfs geloof te hebben geflagen aan tiribazus, en hy leende des gereedelyk het oor aan de Befchuldigingen zyner Vyanden. — Maar nadat, van de eene zyde, tiribazus zelf, en, van de andere zyde , deszelfs Zoon, beiden, vergezeld van, de Gezanten der («) Wy omhelsden hier de Verbetering van ERYANI f)3«»f(» *AAiÏA«t>s , VOOr 03»nh *AA£«»,Vy.05) wortU genoemd, _ Maaf deze Gebeurtenisfen vielen voor in de laatfte Le* vemjaaren van artaxerxes, die den hoogen Ouderdom van XCIV Jaaren bereikte: ' Darius was zyn oudfle Zoon, en wierd, daarom, tot RyksOpvolger benoemd. Ook had deze reeds Kinderen; zo als blykt uit het Vervolg. Zeker was het dus' Uit overyling, dat plut. hem jongeling noemde.  van ARTAXERXES. 79 zich aspasia, dezelfde, die zo zeer, en bovenal bemind was geweest van cyrus, maar zich thans onder het getal der koninklyke Bywyven bevond. Zy "was ge. boortig van Phocaea (r), eene Stad ven Ionie , van vrye Ouders , die haar eene deftige Opvoedinge gegeeven hadden. Men bracht haar, te gelyk met verfcheidene andere fchoone Vrouwen , op zekeren tyd by cyrus, wanneer hy juist aan tafel was. De andere nu, genoodigd om zich nevens hem te plaatzen, waren hier niet alleen bereidvaardig- toe , maar toonden ook treene de minfle afkeerigheid, wanneer hy met haar fpeelde en kortswylde, of haar zelfs naar begeeren aanraakte. Aspasia , in tegendeel, ftond ftilfwygende in de nabyheid van het bedde, waarop cyrus aanlag, maar gehoorzaamde niet, toen hy haar riep om nader te komen. En wanneer nu de Kamerlingen van den Vorst beweeginge maakten om haar te doen (r) Kwslyk vertaalde cruserius hier Phocenfis. — Phocaea (gelyk ook hier gezegd wordt) was eene ftad van klein Afie. Z. steph. byz,  8o het LEVEN doen gaan, fprak zy: „ Al wie van deze Lieden beftaan zal handen aan my te „ flaan, zal daar berouw van hebben!" Hec aanwezig Gezelfchap hield haar, overzulks, voor onaartig en boersch; maar cyrus fchepce vermaak in die gedrag, en zeide lacchende toe den genen, welke aan .hem deze bezendinge van Schoonheden had .toegevoerd: „ Ziet'Gy niet ten duidelyk„ fien, dat, onder alle de overige, welke „ Gy tot my gebracht hebt, deze de eem* 'M §e vtlei de eenige onbevlekte is?" Dit was hec begin: en van dien tyd af aan droeg hy haar, boven alle zyne andere Vrouwen, de höógfte genegenheid toe, en noemde haar de Verflandige! Vervolgens, nadat cyrus in den Slag gefneüveld wasj geraakte zy, by het ukplonderen van deszelfs Legerplaats, gevangen. Deze aspasia nu begeerde darius voor zich; maar hy gaf door dien eisch groot ongenoegen aan zynen Vader; want de Barbaaren zyn verfchrikkelyk jaloersch, wanneer het hunne Liefdehandelingen en Vrouwen geldt; dermaate, dat niet alleen hy, die het waagen durft, tot eene der By-  van ARTAXERXES 81 Bywyven van den Koning. te naderen, of haar aan te raaken; maar ook al wie op weg (s~) de Rydtuigen, waarop zy gevoerd worden , beftaat op zyde te komen , of voorby te ryden, zulks met den dood moet boeten. Van artaxerxes, evenwel, had men thans, ten dezen opzichte, misfchien geene zwaarigheid mogen verwachten; als die, verliefd zynde op zyne eigene Dogter atossa, dezelve tegen de Wet tot zyne Gemaalinne had gemaakt; terwyl tot zyne voldoening, nog daaren. boven, CCCLX Bywyven , alle van uitfteekende Schoonheid, in het Vrouwentimmer wierden onderhouden. Niettemin, wanneer darius aspasia geëischt had, antwoorde hy daarop, „ dat zy volkomen vry was, en verkiezen konde, welken zy goedvond: maar hy wilde niet, dat men haar dwingen zoude!" Aspasia wierd dan CO De Koning van Peifie, naamelyk, begaf zich op geenen tocht, of hy wierd verzeld vaa alle zyne Vrouwen, die, echter, zich overal afzonderlyk hielden. Z. brisson d. R. P. Imp* P- 47'» 472. XII. DEEL. (F)  82 het LEVEN dan ontbooden, en verkoos darius, geheel tegen de hoop en verwachtinge des Konings, die haar, daarop, wel aan zynen Zoon overgaf, omdat hy daartoe door de Perfifche wet gedwongen wierd, maar korten tyd daarna haar wederom aan hem ontnam, door haar aan te nellen tot Pries. teresfe van diana, te Ecbatana, welke Godin aldaar onder den naam van Jnitis"j ) wordt geëerd. Deze waardigheid nu bragt mede, dat zy het overige van haar leven in Zuiverheid en Onthoudinge 'door moest brengen. Dus meende hy zynen Zoon geene harde, maar gemaatigde , en met jokkerny vermengde itrafFe voor zynen on. gefchikten eisch op te leggen. Waarin hy zich, echter, geweldig bedroog: want deze was hierover ten hoogfïen gevoelig; het zy dan, omdat hy zich zo zeer in as. pasia verliefd had, dat hy haar niet zonder groot hartzeer van zich zag verwyde- ren: (O „ By pausanias [bl. 249] wordt gewag gemaakt van eenen Tempel, in Lydie, van diana-, bygenaamd anaïtis. fk denk, dat het dezelfde is." M. du soul.  van ARTAXERXES. 83 ren: of dat hy zich verbeeldde door zynen Vader ten toon gefield en befpot te zyn. —~ Ras nu wierd deze zyne Gemoedsgefleldheid ontdekt door tiribazus, die ftraks zyn best deed om het ongenoegen te vermeerderen; bedoelende, terwyl hy het ongelyk, darius aangedaan, ter harte nam, dat gene, hetwelk hy zelf geleeden had, te wreeken. De zaak beflond hierin. Dewyl artaxerxes verfcheidene Dogters had, beloofde hy apama ter Vrouwe te geeven aan pharnabazus, rhodoguné aart 0rontes, améstris aan ft* ribazus. Ook hield hy aan de anderen zyne belofte; maar omtrent tiribA« zus fchoot hy in zyn woord te kort, doordien hy zelf amestris trouwde. Evenwel zeide hy hem, in plaats van deze, de jongfte Dogter, te weeten at ossa, toe Dan toen hy, vervolgens, ook op deze verliefd wierd, en haar, insgelyks, huwde, kende het ongenoegen van tiri. bazus, daardoor tegen den Koning opgevat , geene paaien meer. Deze Man was anderfins wel van geenen oproerigen (F a) aart,  84 het LEVEN. aart, maar onilandvastig en iigtfinnig: si, waarom hy ook nu eens, in dagen van geluk, ten top van aanzien opgeheeven; en dan weder in ongunst geraakt, en aïs voor de ravens geworpen, noch in Voor. noch in Tegenfpoed zich met eene gepaste Gemaatigdheid gedroeg. Want ging het hem voor den wind, dan was hy, wegens zyne ydeie opgefalaazenheid onverdraagelyk. Of wierd hy , in tegendeel, gekortwiekt, dan was, evenwel, de Vernedering niet in Haat, om hem gedwee te maaken. Hy bleef even onhandelbaar en trotsch. Tiribazus dan, die den Jongeling geu-aag, op zyde was, en niet afliet olie in het vuur te ftorten, hield hem dagelyksch voor oogen, „ dat het hun, die hem waren toegedaan, weinig helpen kon, of hy al de Ridaris recht op fïaande op zyn hoofd droeg : indien hy anders niet zorgde om ook zynen Aanhang en Zaaken verder op te richten.' dat het loutere dwaasheid voor hem was zichzelven, ter"wyl zyn Broeder door middel van de Vrouwen zyne party verfterkte, en zyns s"'-1 Va-  van ARTAXERXES. 85 Vaders laf en onilandvastig karakter zo zeer by elk bekend was, diets te maaken, dat de Opvolging op den troon van Perfie genoegzaam voor hem verzekerd was. de Man toch, die ter liefde van een Grieksch Vrouwtjen van zich verkrygen kon eene Wet, die by de Perfiaanen fleeds ongefchonden was • bewaard, te fchenden; hoe zou die trouwe houden, en zyne beloften geftand doen in zaaken van het hoogst gewicht? dat het ook voor ochus niet het zelfde was zynen aanflag te zien mislukken, als het was voor hem het Koningfchap zich te moeten zien ontrukken, want niemand zou ochus beletten om ampte. loos een gelukkig leven te leiden ; maar hy, die reeds tót Opvolger was verklaard in de koninklyke waardigheid, moest of Koning worden, of kon niet blyven leeven ! " — Men kan, over het algemeen, niet ont« kennen , dat sophocles (u) het wel had, wanneer hy zeide: „ De *(«) In zeker Treurfpel, dat verlooren is geraakt. Z. de Fragmenten van sophocles verza. meld door brunck p. 685. (F 3;  Liü het LEVEN „ De Tong, die 't kwaade raadt, fpoedt zondeï ftoornis voort." want de weg naar datgene, waar wy naar ftroeven , loopt effenbaar benedenwaarts? terwyl, niettemin, het Voorwerp der Wenfchen by de meesten fchadelyke en kwaade dingen zyn, omdat zy van de goede noch Ondervindinge, noch " Kennisfe heb. ben ! Echter was het, bovendien, de Groot, heid en Uitgebreidheid der Heerfchappye, en de Vrees, welke darius had voor ochus, welke aan de redenen van tiribazus klem gaf. „ Ook was Vrouw cypris hier niet gansch en al onfchuldig." (y) Darius liet zich dan wegfleepen door ti- .00 Plut. geeft, volgens dacier, hier mede te kennen dat de Liefde nog meer, dan Staat- of Wraakzucht, hier in het fpel kwam. Voorts komt hem deze plaats zo fraai en dichierlyk voor, dat hy niet twyffèlt, of dezelve is uit den eenen, of anderen Dichier ontleend. Du soul houdt da«r spphocles voor, uit wien zo even eene Spreuk was aangehaald Dit luidt niet vreemd, en de Dichtregel zou dus herfteld kunnen worden: 'H KtTgayj'nw iï'ti &tl* xatf «^i'7«t. De O  van ARTAXERXES. 87 tiribazus, en was hec Getal der Zarnengezwoorenen reeds aanmerkelyk toegenomen, wanneer zeker Gefneedene aan den Koning het Verraad, en de wyze, waarop men voorhad hetzelve ten uitvoer te brengen , ontdekte ; daarby te kennen geevende, dac hy naauwkeurige kennis droeg, dar men voorneemens was by nacht in 's Konings Slaapkamer in te dringen en hem, zo als hy te bedde lag, af te maaken. Artaxerxes, dit Bericht ontvangen hebbende, oordeelde het, eensdeels, dwaas een zo groot Gevaar niet te rekenen, door het aanbrengen in den wind te Haan: maar, anderdeels, nog dwaazer daar aan geloof te geeven zonder dat 'er eenig blyk, of bewys van voorhanden was. Hy ging 'er, derhalven, dus mede te werk: Vooreerst beval hy den Gefneedenen om zich, even gelyk voorheên,aan de Zamengezwoorenen te houden en hunne bevelen op De woorden , die verder in den Text volgen, i i%i 'A«r«s-i«« 4p«i>es- Om dezen te oordeelen wierd de Vier. fchaar der koninklyke Rechters gefpannen, waarby artaxerxes, echter, in perfoon niet tegenwoordig wilde zyn. De aanklacht gefchiedde dus door anderen; maar 'er waren, van wege den Koning, tegenwoordig, die elks uitfpraak moesten optekenen en vervolgens aan hem overbrengen. Die uitfpraken nu vielen volkomen eenpaarig, en darius wierd met algemeene ftemmen ter dood veroordeeld. De Ge« rechesdienaars voerden hem, daarop, naar de dichtst bygeleegene Gevangenis, werwaart ook de Scherprechter , die gefield was, om, volgens het Perfisch gebruik, den Misdaadigers de keel af te fnyden, ontbooden wierd. Hy verfcheen daar, het Scheermes by zich hebbende, maar zodra zag by darius niet, of hy verbleekte en week met afgewenden hoofde naar de deur, als niet kunnende, noch moeds ge(F 5) noeS  9° het L E V E i\ noeg hebbende zyne handen aan den Ko. ning re flaan. Dan de Rechters van buiten ftaande dreigden en drongen hem zo lang, dat hy, eindelyk, weder naar binnen ging; waar hy met de eene hand den Prins in het haar gegreepen en het hoofd dus achterovergetrokken hebbende, vervolgens hem den hals met het fcheermes affneed. Anderen , niettemin , willen , dat de zaak behandeld wierd in tegenwoordigheid van den Koning zeiven; dat darius de bewyzen, tegen hem ingebracht, niet kunnende wraaken, op zyn aangezicht viel, en om genade bad en fmeekte ; dat de Koning toen in grimmigheid oprees, zyn zwaard trok en hem daarmede floeg, tot dat hy dood was ; dat artaxerxes daarna zich op het Plein. van het Paleis aan het Volk vertoonde, de Sonne aldaar plechtig aanbad en uitriep: „ Perfiaanen, „ zyt welgemoed; begeeft U naar uwe „ huizen, en verhaalt aan anderen, die „ hier niet tegenwoordig zyn, dat de „ groote oRomasdes (w) aan de Be- rok- fp) Z, onze aantek. op het Lev. v. the mis- tocl.  van ARTAXERXES. 91 „ rokkenaars van het godloost en ver„ foeielykst Verraad het welverdiende loon „ verfchaft heeft!" — Zodanig was de uitkomst dezer Zamenzweering. Ochus, onderfteund door atossa, ent boogende op haare gunst, leefde thans in de fchicterendfte verwachtingen. 'Er waren, evenwel, nog twéé van de Prinfen overig, die .hem vrees verwekten; te weeten de laatfte der echte Zoonen van artaxerxes, ariaspes, en uit de onechten arsames. Want-de Perfiaanen hielden ariaspes waardig den troon te beklimmen; niet om dat hy ouder was, dan ochus, maar uit hoofde van zyne Zachtmoedigheid, Eenvoudigheid en Menschlievendheid. Belangende arsames , deze onderfcheidde zich door Schranderheid, en het bleef voor ochus niet bedekt, dat hy zeer diep in de gunst Hond by hunnen Vader. Op het Leven dan van beiden toeleggende, en te gelyk Loos en Wreedaartig, bediende hy zich van zyne natuur. ly. tocl. II D bl. 305. en het Lev. v. alexan. oer, in ons IX D. bl. 124.  02 het LEVE .N, Iyke Wreedaarcigheid jegens assames, en van zyne Loosheid en Doortraptheid omtrent ariaspes. Hy zond, naamelyk, dezen telkens eenigen der Gefneedenen en koninklyke Hovelingen op het lyf, die hem vreesfelyke Bedreigingen, en Schrikhaarende tydingen boodfchapten, even als of zyn Vader beflooten had hem op eene wreede en fmaadelyke wyze ter dood te doen brengen. Deze lieden dan den Jongeling zulks dag aan dag als een groot geheim in het oor luisterende, en nu eens zeggende, „ dat de Koning 'er nog mede draalde;" dan weder, „dat hy het weldra ter uitvoer zoude brengen," joegen hem zo grooten Schrik aan, en vervulden zyn gemoed met «zo gruwzaamen Schroom, Vervaardheid en Twyffelmoedigheid , dat hy zich eenen Beker mengde van het dopdelykst vergif, denzelven uitdronk en al. dus een einde van zyn leven maakte. Dc Koning onderricht van de wyze, waarop hy geftorven was, betreurde hem en bevroedde lichtelyk de oorzaak van zynen Dood; maar wegens ouderdom zich geheel  van ARTAXERXES. 93 heel buiten \ ftaat bevindende, om de zaak ie doen onderzoeken en tot klaarblykelykheid te brengen, bewees hy nu nog meer genegenheid aan .arsa-mes:, en gaf duidelyk blyken, dat hy hem, inzonderheid, betrouwde en zyn hart voor hem opende. Al waarom ochos nu met zyn voorneemeh geen langer uitftel nam, maar harpates, den Zoon van tiribazus, op den ongelukkïgen afzond,die hem ombracht. Artaxerxes bereikte reeds zo hooge Jaaren, dat 'er nog maar een geringe floot noodig was om zyn leven te eindigen (x). De. Moord dan aan arsames gepleegd floeg hem zo geheel ter neder, dat hy het fchier geen opgenblik uithield,maar aanftonds door rouwe en mismoedigheid overmand den adem uitblies, na XCIV Jaaren geleefd, en O») Ook bier doelde onze Schryvcr op hetgeen gezegd wordt by. sophocles (in OEd. Tyr. v. 980) Zfiixpct o-ofictT tviafyt pWtf. „ Een maar geringe ftoot. brengt oude Liêa naar bed." Z. het Lev. v. timol. in ons IV D. bl. 10Ï.  94 het LEV. van ARTAXERXES. en LXII Jaaren geregeerd te hebben. Men hield hem voor een Zachtmoedig Vorst, die zyne Onderdaanen beminde'*' Maar dit gunstig oordeel ontftond, voornaamelyk, uit de vergelyking tusfehen hem en zynen Zoon ochus, die alle Koningen in Wreedheid en Bloeddorftigheid overtrof! h e t  HET LEVEN VAN A R A T U S.   HET LEVEN van A R A T U S. De Wysgeer chrysippus, o polycrates , gebruik maakende van zeker oud Spreekwoord, en, naar het fchynt, beducht voor het ongunfiig denkbeeld daarin opgeflooten , draagt hetzelve niet, zo als het eigentlyk luidt, maar zo als het, zyns erachtens, beter luiden kon, in dezer voege voor: „ Wie pryn een' Vader best, dan d' eigen braave Kind'ren?" maar dionysodortjs, de Troezenier, hem (a) Z. erasmi Adag. rr, 9,36.— Dionysodorus , vervolgens aangehaald, behoorc tot de Griekfche Letterkundigen. Z. fabrio* B. Gr. vii, 58. XII. deel. (G)  98 het LEVEN hem hier over befiraffende , geeft dac Spreekwoord dus op, gelyk hetzelve indedaad gebruikt wordt: „ Wie pryst een' Vader best, ten zy zyn' fechte Kind'ren j" en hy voegt 'er by, ,', dat aan zulken, welke uit zich zei ven geenerlei waarde hebben , maar die zich gaarne kleeden met de Deugden hunner Voorouderen, en op derzelvcr roemryke Daaden pocchen, door dte "Spreekwoord de mond wordt toegeftopc" — maar voor bun, by wien, vc-fgens de uitdrukkinge van pindarus, „ eene edele imborst , van de Vaderen overgeërfd, als aangebooren fchit'tert," (zo als voor U , diè onder de fehoóne Voorbeelden van uw eigen GeflaGht hec fchoonfte van allen hebt uitgezocht om UzclveK daarnaar te vormen!) kan de herinneriug der voortreffelyke Bedryvên hunner Voorouderen niec anders, .dan een Voorrecht zyn , wanneer zy genadig hec een of ander daarvan hooren vermelden, of ze'f vermelden. De zodanigen , immers, doen hunne achtinge in' geenen dee- IP  vanARATUS. 99 le afhangen van den Roem van anderen, uic gebrek aan eigene -Voortreffelykheid, maar hunne eigene goede Hoedanigheden mee de Deugden hunner Voorouderen te zamen paarende zegenen zy dezelve beide als de Stichters van hun Gefiacht, en als de Leidfhrren van hun Leven. Alwaarom ik dan ook dit Leven van aratus, die Uwe Stadgenoot, en een uwer^Voorouderen is geweest, en wiens nagedachtenis noch door den Roem, welken Gy Uzelven verworven hebt, noch door uw Aan» zien eenigfins onteerd wordt, door my in Gefchrift" gebracht , aan U opdraag: niet als of Gy U niet van uwe Jongheid af zoudt hebben toegelegd, om alle de Bedryven dezes Mans ten naauwkeurigflen te weeten; maar, veeleer, ten einde uwe Zoomen , polycrates en pythocles* onder het betrachten van eigene huisfelyke Voorbeelden mogen worden opgevoed, en nu eens hooren vernaaien, dan weder zelve leezen hetgeen hun voegt na te volgen. Want voorzeker is het een blyk van Eigenliefde, niet van loffelyke Eerzucht, wanneer men zich fteeds beter en voor(G 2) tref-  ïco li e t LEVEN treffelyker waant te zyn , dan elk ander mensch QT) Het Gemeenebest der Skyoniers, nadat het eenmaal van zyne zuivere en recht Dorifche (c) Aristocratie (even als eene in de war geraakte Harmonie) onder de heerschzuchtige woelingen zyner Demagogen vervallen was tot aanhoudende Volksbevveegingen , bevond zich federt in den beklaagelykften toefhnd cn geftadigen onrust, van de hand des eenen Dwingclands overgaande in die des anderen , tot dat men, nadat de Tyran cleon uit den weg was geruimd, by vrye Volkskeuze de waardigheid van Archon opdroeg aan tiIwoclidas en clinias, die beiden zo wel in aanzien, als gezach onder hunne Medeburgers byzonder uitmunteden. Doch ter naauwerrood fcheen dit Bewind eenige vastigheid te hebben verkreegen , of t i- mo. (£) En dus waant geene Voorbeelden van art' deren ter navolginge noodig te hebben! (e) of 1"eloponnefifche. De Stad Sicyon was ge. legen in Ptloponnejus, en dit Landfcnap bevolki door de Duiers, welker Dialect danr algemeen was.  van A R A T U S. 101 moclid as 'ftierC, en clinias kwam om door de handen van abantidas, den Zoon van paseas, die de Dwinglandy voor zich zocht te verkry^en. Deze verdreef van de Vrienden en Naastbefïaanden van clinias fommigen uit Sicyon, anderen bracht hy om het leven. Ook trachtte hy deszelfs Zoon, aratus, die pas den ouderdom van [even jaaren had bereikt, ter dood te brengen. Dan dit Kind, geduurende de ontfleltenis en ver» warringe, met andere Vluchtelingen ten vadcrlyken huize uitgeraakt, en zonder hulpe in doodelyken angst door de Stad rond zwervende, geraakte toevallig, zonder bemerkt te worden, in het huis van zekere Vrouwe, die wel de Suster van abantidas, maar gehuwd was aan prophantus, den Broeder van clinias. Haar naam was s o s o. Deze, eensdeels grootmoedig zynde van aart, en anderdeels zich voor laatende ftaan , dat het Jongsken niet zonder beftieringe van deze of gene God« heid tot haar de toevlucht had genomen, hield hem eerst verborgen in haare binnenkamer , en fchikte hem , vervolgens, by nacht weg naar Argos. (G 3) Al4A'  ïoï het LEVEN Aratus op deze wyze ter fluik aan he: dreigendfte gevaar onttoogen, gevoelde ftraks een zeer geweldigen en gloeienden haat tegen de Dwingelanden in zyn gemoed ontvonken en van tyd tot tyd vermeerderen. Te Argos wordende opgevoed by de Gastvrienden zyns Vaders, op eene wyze, die met zyne geboorte overeen kwam, en ziende zyn lichaam door welige n groei geftadig toeneemen in welgemaaktheid en in grootte, gaf hy zich over aan de oeffoningen van het Worltelperk; dcrmaate, dac hy den meest moeielyken Stryd, dien men Pentathks (d) heet, niet alleen onderging en doorftond, maar daarby ook telkens als overwinnaar wierd bekroond. En indedaad , men ontwaart zelfs in zyne Standbeelden eene zekere houdinge den Worfïelaaren eigen, en het fchrandere en koniuklyk-deftige (Y), dat zichtbaar doorftraak in zyn Gelaat, fluit daarom de Vraatachtigheid en de Spade (ƒ j geen- 00 Z. de Aantek. op h. Lev. v. pericles, in ons III D. bl. 140. (e) Majestueufe. Cf) Beide behoorden tot de Griekfche Kamp. vcch-  van'ARATUS. 103 geenfins buiten. Hieraan dan is het waar» fchynelyk toe te fchryven , dat hy zich ipaarzaamer, dan hec wel aan eenen toekonlfligen Staatsman voegde, hebbe toegelegd op dc Welfpreekendheid: cfchoon hy misfchien befchaafder Wist te fpreeken, dan het toefchynt aan fommigen (g), die hem beoordeclen uic zyne nagelaatene Dag. registers, welke hy, als ter loops en voor dc vuist, te midden van bezigheid en Irryd, in bewoordingen heeft opgefiekf, die hem het eerst voor den geest en in gedachten, •kwamen. Een geruimen tyd daarna wierd abantidas, die fmaak gekreé'gen had in het redekavelen en fintwisten , waarmede dinias en aristoteles1, bygenaamd de Re. vechters. Ointrert het fterk eeten derzelver vergelykc men' eene ranmerkelyke p'nars van onzen plut. in h. Lev. v philopofmen, V D, bl. 230, en hier mercurial Var Lect. p 1'9. — en omtrent de Spade . welke zy gebruikten om door [pitten en i^raaven de bovenfte "d'éelen des Lichaams te verflerken, den Scholirs't op tbf.ocrit. IV, ic. en casaub- Lect Thcócr c 6. (g) Dit moet de fin zyn van deze plaats: dan 'er hapert iets aan den Text. 4)  104 het LEVEN Redentwister, zich gewoonelyk in hec open. baar bezig hielden op de Markt, en niet alleen daarby telkens tegenwoordig was, maar 'er zelf ook deel in nam, door genoemde Lieden, welke hem door dusdanige oeffeningen zoetvoerig- hadden weecen in ce wikkelen , en onderhands laagen te leggen , onverhoeds van kant geholpen. Zyn Vader pa se as nam, daarop, de Oppermacht in handen. Maar ook deze verviel fpoedig in de krikken van nicocles, welke zich, na hem uic den weg te hebben geruimd, coc Dwingeland opwierp. Deze nicocles zegt men dac van aangezicht volmaak geleek op perianoer(/z), den Zoon van cypselus; gelyk de Perfiaan orontes deed op alcmaeon, den Zoon van amphiaraüs, en zeker Lacedaeinonisch Jongeling op hec tor, van welken myrsilüs , de Cefchiedfchryver Q) , verhaak, dat hy, zo. • (Ji) Beide cypselus, en zyn Zoon perian. ■»sr zyn befaamde Tyrannen geweest, door welken de Staat van Corinthin langen tyd geweldaadig is geregeerd geworden. CO Z. vossius dg Hist, Gr. p, 183,  van ARATUS. 105 zodra dit opgemerkt en bekend wierd, door de menigte der famengeloopcne nieuwsgie» rigen onder de voet geraakte en vertreeden wierd. Nicocles bleef gedimrende vier maan« den meester van Sicyon , in welken tyd hy aan zyne Medeburgers zeer veel kwaad deed. Zelfs fcheelde het weinig , of de Stad was by verrasfinge door de iEtoliers overrompeld. Aratus was nu reeds een manbaar Jongeling geworden. De Aanzie» nelykheid zyner geboorte en eigene fierheid, welke hy in geene geringe maate, noch flaauvvelyk , maar met eene Deftigheid , en daaraan gepaarde Vastheid van Eefluit, welke zyne Jaaren te boven gingen, blyken liet, hadden hem reeds eene uitlteekende achtinge verworven. Alwaarom de Uitgeweekenen hun oog en hoop voornaamelyk op hem gevestigd hielden. Ook bleef nicocles niet werkeloos omtrent het geen 'er omging, maar lloeg hem heimelyk gade, en befpiedde ongemerkt, !tot welke onderncemingen het vuur der Jeugd hem aan zou zetten; zonder, even. wel, eene zo ftoute daad, of een zo geyaarlyk bèftaan, als vervolgens door hem (G 5) ter  iorS het LEVEN ter hand genomen wierd, in hec minst te vreezen. Geen ander vermoeden had hy, dan dat de Jongeling zich wenden zou toe de-Koningen, met welke zyn Vader verbintenis van Gastvricndfchap had gehad. Ook had aratus dezen weg, met 'er daad, aanvankelyk ingeflugen : maar bevindende, dat antigonus, niettegenfhande zyne gegeevene beloften, hem verwaarloos, de en den tyd verloopen liet, terwyl de hoop op JEgypte, en ptolemaeus van dag tot dag te leur wierd gefield, befloot hy den ondergang des Tyrans door zich zeiven daar te flellen. De. eerften, waar aan hy zyn befluir mededeelde, waren aristomachus en eo de lus (k), Van dezen was de eerstgenoemde een Balling uic Sicyon, en de andere, te weeten ecdklus, een Arka. dier, uit Megalopolis; daarby een wysgee. rig en werkzaam man, die te Athene met den Platonifchen Wysgeer arcesilaus, gemcenzaamen omgang had gehad. Als nu (k~) Z. bov. h Lev. van philopoem. V D. bl. 233, waar men, in plaats van ecdeiüs, ecdejmus leest.  van ARATUS. 10? nu deze zyn ontwerp met toejuiching hadden aangenomen fprak hy "er ook over met de andere Uitgeweekenen, waar vaa eenige weinigen, zich fchaamende de hoop op herftel niet aan te grypen, deel namen aan de onderneeminge : maar de groote menigte trachtte zelf aratus van zyn opzet af te brengen, oordeelende dat zyne reukeloosheid voortfprooc uit gebrek aan ondervindinge (/). Hy was nu bedacht om zich van de eene of andere plaats op het grondgebied van Sicyon meester te maaken, ten einde van daar den Dwingeland te beoorlogen, wanneer juist een Burger van die Stad, van daar uic de Gevangenis ontvlucht, te Argos aankwam. Deze was de Broeder van xenocles, eenen der Uitgeweekt nen, welke hem ftraks by aratus bracht, aan wien hy te kennen gaf, „ dat de muur der Stad, ter plaatze waar hy 'er overgeklommen was en zich met de vlucht gei red had, aan de binnenzyde maar zeer weinig boven den grond verheven was, als loo- (/) „ Want aratus was toen nog geen Wstig jaar oud." Ft. Vert.  xo8 het LEVEN loopende naby rotsachtige hoogten , terwyl, niettemin, naar de buitenzyde deszelfs hoogte voor Ladders ook niet onbeklimbaar was." Aratus had dit bericht zodra niet ontvangen, of hy vaardigde ftraks den gemelden xenocles af, vergezeld van twee zyner eigene knechten, wier naamen waren seuthas en technon, om den muur op te neemen. Zyn befluit wa.% naamelyk, om, byaldien het eenigfins doen. lyk was, in ftilte, maar ftoutmoedig, alles in eens in de waagfchaal te ftellen, liever, dan als byzonder Perfoon tejren eenen ver, mogenden Dwingeland een' fleependen Ooi> log te moeten voeren, en deszelfs Benden in het open veld onder de oogen te moeten zien Spoedig kwamen xenocles en de Bedienden, nadat zy de hoogre van den Muur geraeeten hadden, terug, bood. fchappende, „dat de plaats zelve uit haaren aart zonder veel moeite te beklimmen zoude zyn;" doch 'er hy voegende, „dac het zeer bezwaarlyk zoude zyn de Stad ongemerkt te naderen, uit hoofde der Honden van zekeren Hovenier, die wel klein, doch buitengemeen vuil en niet te befusfen waren." Na het ontvangen van dit be-  van ARATUS. ióp bericht fchikte aratus zich daadelyk om de zaak door te zetten. Het vervaardigen van Wapenen, hier toe noodig, had gelukkig op dien tyd by niemand den fchyn van iet ongewoons, daar elk toen, om zo te fpreeken, fchier een Partyganger, en het ftroopen op malkanderen algemeen was. De Ladders wierden door den Werktuigmaaker euphranor, die zelf ook een der Sicyonifche Vluchtelingen was, in het openbaar vervaardigd, (tellende het Handwerk, dat hy öeffende, hem van alle vermoedens vry. Bezwaarlyker was het aanritzen van Manfchappen, waarvan elk zyner Vrienden, te Argos woonende, van de weinigen, die zy had. den, 'er tien verfchaften. Zelf wapende hy van zyne eigene Huisgenooten dertig. Daarby huurde hy nog, door behulp van Xenophilus, het Opperhoofd der Par. tygangers, eenige weinige befoldigden, welken men diets maakte, „ dat hec oogmerk Was op de koi inklyke paarden, welke zich op het grondgebied eter Sicyoniers bevonden , los ce gaan " Het grootst aantal dezer M mfcriappen wierd by gedeelten vooruit gezonden naar den toren van poly- g n o-  iio het LEVEN cnotus met last om daar te bly» ven wachten. Ook wierd caphesias, een wakker man, door hem met vier andercn vooruit afgevaardigd, welke maaken inoe?ten met het vallen van den avond aan het huis te zyn van den Hovenier, voorgcevende Reizigers te zyn, die den nacht by hem wenschten door ce brengen, en die hem cn zyne Honden vervolgens moesten opfluiten : want 'er was anders geen weg om de Stad van die zyde te naderen. De Ladders, die uit malkanderen genomen konden worden, wierden in ledige Korenvaten (n) gedaan, vervolgens op Wagens gezet, wel - toegeftopt en -insgelyks vooruit gezonden., Onderdes zag men eenige Verfpieders van den Tyran nicocles te Argos ver. Tchynen, cn het gerucht ging, „dat deze Lieden in ftilte omliepen en op aratus pas- . (»0 » Deze Toreu was gelegen tusfehen Argos en Neuica, welke laatstgemelde Stad lag op den Weg van Argos naar Sicyon. . (»") Achancn (a^iai), oorfpronkelyk eene Perfifche maat, houdende 45 Attifchc Medimnen. 7. HEMSTER.H. OP PÓLLUX X, 165.  van ARATUS. ui pasten." Alwaarom deze reeds met het aanbreeken van den dag te voorfchyn kwam, en zich in het openbaar met zyne Vrierden onderhield op de markt; daarna zich begaf naar het Worltelperk , en 'er zich met "olie wryven liet om te worftelen, en na het afloopen dezer ocffening in gezelfchap van i eenige jonge Knaapen, die gewoon waren met hem te drinken en vroJyk te zyn, den terugtocht nam naar huis: waarna het. niet lang duurde, of men zag zyne Bedienden ginds en herwaarts loopen. De eene kwam over de Markt draagende Bloemkransfen.: een ander had Fakkels gekocht ; een derde was in onderhandeling met de Vrouwtjens, die gewoon waren de Dii.ikpartyen met Zang en Snaarenfpel te vervrolyken. De Spionnen, dit alles ziende , lieten zich misleiden, en de een den anderen aanziende, begonden zy te lacchen, zeggende: „ dac (V) 'er in waarheid geen vreesachtiger ding was, dan een Dwingeland! aangezien nicocles, aie meester was van zo fterk eene Stad, en zo groote macht, (o) De partikel »s was hier weggevallen. Men teeze: 'i22 ivS'ti |» T^wtii &fA«Kftfi>.  112 HET LEVEN' macht, zich bang liet maaken door eenen Jongeling, dia de middelen van beftaan in zyne Ballingfchap by lichten dage ging verteeren in Drinkpartyen en Vermaakelykbeden!" Deze Lieden dan eene zo verkeerde re* keninge maakende gingen henen. Maar aratus Houd ftraks, na het eindigen van den maaltyd, van Tafel op en begaf zich naar zyne Soldaaten, welke hem by den toren van polygnotus wachtten, en trok aan derzelver hoofd naar Nemea, alwaar hy aan allen zyn voorneemen bekend maakte, met byvoéginge van vele beloften en vermaaningen. De leuze, welke hy hun gaf, was, apollo boven uit gunftig! en zo voerde hy ze aan op Sicyon, nu eens zich haastende, en dan wederom lan°-zaamer voorttrekkende, naar maate de Maane vorderde op haaren weg; omdat hy van haar fchynzel gebruik wenschte te maaken geduurende de marsch, en eerst by den Hof, die naby de Stad gelegen was, aankomen , wanneer zy reeds was ondergegaan. Nu kwam hem caphesias te gemoet, en gaf bericht, „dat hy den Hovenier wel had opgeflooten, maar dat de Hon-  van ARATUS. 113 Honden hem voorgekomen en ontloopen waren!" Dit verflag deed velen den moed verliezen, en roepen, „ dac men zich hoe eer hoe liever van daar moesc maaken! dan aratus fprak hun moed aan, be» loovende, „ dac hy ze af zou voeren, byaldien de Honden hun al te lastig vielen:" ter zelfder tyd die genen, welke de Ladders droegen, onder aanvoeringe van eo delus en mnasitheus, vooraf gezon. den hebbende, volgde hy zelf mee langzaamen tred, terwyl de Honden nu reeds luidkeels blaften, en om ecdelus en de zynen henen liepen. Deze naderden, niet te min, toe aan den muur, en richtcen de Ladders onverhinderd tegen denzelven op. Doch toen nu de voorden begonden op te klimmen, gebeurde het, dat juist die gene, welke de morgenwacht moest doen aftrekken, 'daar langs de ronde deed met zyn fchellctje, vergezeld van vele Fakkels, en onder een groot rumoer van hun, welke hem volgden. Zy dooken dan, zo als zy Honden op hunne Ladders, neder, en bleeven dus, zonder veel moeite, onopgemerkt; maar toen , daarop , eene andere Wacht deze te gemoet kwam en naderde, XII. deel. (II) ft*  ii4 het LEVEN liepen zy het uiterfte gevaar, dan ontkwamen ook gelukkiglyk de opmerkzaamheid van deze, en daarop klommen fluks mnasitheus en ecdelus het eerst naar boven, bezetteden den weg op den muur van wederzyden en zonden aanflonds tech. non aan aratus af om hem alle mo. gelyke haast te doen maaken. De Hof, waar by aratus zich nog ophield, was niet verre verwyderd van den Muur, noch ook van den Toren, waarop een groote Jachthond de wacht hield. Deze Hond bemerkte in den beginne de aankomst der Gewapenden niet, het zy dan, dat hy uit zyn aart vadzig, of wel door de vermoeienisfen van den dag nog afgemat was. Niet te min toen de kleine Honden van den Hovenier hem van onderen aan den gang brachten, begon hy eerst dof en onmerkbaar te grommen, tot dat het gerucht der voorbygaanden hem zyne ilem verheffen deed , zo dat de geheele omtrek, eindelyk, van het gebas begon te weergalmen. Weshalve de Schildwacht van de overzyde den Jager luidkeels toeriep, „ tegen wien toch zyn Hond met zo veel hevigheid blafte; en of 'er ook iets ongewoons  van ARATUS- 1Ï5 woons te doen was?" — De andere riep hem daarop van den Toren tot antwoord toe: „ dat 'er geenerlei onraad te vreezen was; maar dat zyn Hond door het licht van de Wachten op den muiif, en het geluid van het fchelletje onrustig was geworden?" Deze woorden (Irekten grootelyksch ter bemoediginge der Soldaaten van aratus, als die nu geloofden, dat de Jager op den Toren de zaak met opzet verheelde, omdat hy mede aan de onderneeminge deel hadt, en 'er, buiten hem, naar hunne gedachten, nog vele anderen in de Stad aanwezig waren, die den toeleg begunflig-, den. Niet te min was al het gevaar, offchoon zy reeds Honden aan den voet des muurs, nog niet over, omdat het waggelen van de Ladders het opklimmen zeer lang deed aanhouden, en veroorzaakte, dat zy niet anders, dan zeer langzaam en Hechts eén voor één daarby konden opklauteren, terwyl dc tyd ondertusfchen drong, doordien de haancn reeds begonden te kraaien, cn de Landlieden, gewoon hunne waaren naar de markt te voeren, op het punt Honden van op te komen. Dit deed ara, tus befluiten, om zelf, zonder uitftel, op (H 2) te  n6 het LEVEN te klimmen, nadat 'er in alles veertig vaa de zynen waren voorafgegaan, waarmede, gelyk ook met nog eenige weinige anderen, die hem van onder den muur nog waren gevolgd, hy ftraks aantrok op het huis van den Dwingeland en de Hoofdwacht, alwaar de Befoldigden gewoon waren te overnachten. Dezen overviel hy onverhoeds en nam ,ze allen gevangen, zonder dat 'er iemand omkwam. Vervolgens zond hy, ylings, naar alle zyden boden af aan zyne Vrienden, elk van hun uit zyn huis tot zich oproepende. Men liep dan van alle kanten te hoop, terwyl de dag reeds begon aan te breeken: maar de Menigte, die den geheelen Schouwburg vervulde, wierd nog geflingerd door een onzeker gerucht, zonder dat iemand van het geen 'er te doen was recht befcheid wist te geeven, tot dat een Herout verfcheen en aankondigde: „dat aratus, de Zoon van clinias, de Burgers opriep tot de Vryheid!"— Thans hield men zich overtuigd, dat het tydftip daar was, waarnaar men zo lang gereikhalsd had, cn elk fpoedde zich om ftryd, voorzien van brandftoffen, welke aan de Deuren van het  van ARATUS. 117 het huis des Tyrans wierden aangelegd. Zo groot eene vlam ontftond 'er nu uit deze brandftichtinge, dat dezelve wyd en zyd, zelf tot aan Corhnhus toe, zichtbaar was, en de Corinthicrs, niet weetende, waaraan zy dit vreemd verfchynzel hadden •toe te fchryven, op het punt ftonden om ter hulpe toe te fchietcn. Belangende nicocles; deze ontfnapte heimelyk door zekere onderaardfche gangen uit de Stad. De brand wierd, daarna, door het Krygsvolk cn de Burgerye van Sicyon gebluscht, en het huis , vervolgens , uitgeplunderd. Hiermede nu liet aratus hen niet alleen begaan, maar hy gaf zelf, daarenboven, nog alle de goederen, door de onderfchei. dene Dwingelanden opgelegd, aan zyne Medeburgers ten beste. Niemand verloor by deze gebeurtenis het leven: zelfs wierd 'er in het geheel niemand gewond, noch van de Aanvallers, noch van hunne Vyanden ; integendeel, de Fortuin bewaarde de uitvoering dezes Aanflags gansch zuiver en onbefmet van Burgerbloed. Het eerfte werk, door aratus ter hand genomen, was het terug roepen der Uitgeweekenen, waarvan 'er LXXX waren (H 3) door  n3 het LEVEN door nicocles uic hun Vaderland ver. ftooten, maar niet minder, dan D, dooide voorige Tyrannen reeds verjaagd; waarvan de meesten eene zeer langduurige Ballingfchap hadden beproefd; ja fommigen zelfs fchier L Jaaren hadden omgezwor. ven. Hec grootse gedeelce van deze terugkeerenden was behoeftig, en begeerde herfteld te worden in het bezit dier Goede, ren, Huizen en Landeryen, van welke zy voorhenen eigenaars waren geweest. Deze zaak nu bracht aratus in zeer groote verlegenheid. Hy zag zyne Stad van buiten belaagd en benyd door antigonus, van wegen haare nieuwsverkreegene Vry. heid, cn van binnen vol onrust en beroerte. Het best, dac hy in dezen toeftan d wisc te doen , was, haar deel te doen neemen aan het Bondgenootfchnp der achaecrs. Ook waren die van Sicyon, als zynde Doriers, overboodig om den naam en de inrichtingen der Achaeërs aanteneemen, welke, echter, op dien tyd nog geen zeer luisterryk aanzien , of groote macht verkreegen hadden. Meestal waren het Burgers van geringe Steden, Bewoo«ers van een Landfchap, dat noch vruchtbaar  van ARATUS. 119 baar was, noch uirgeftrekt, gelegen aan eene Zee zonder Havens, die hier en daar haare inhammen door gefpïeetene Roezen maakte. En nochthans waren het deze zelfde Acbaeërs, welke ren overtuigend, den deeden blyken , dac de Griekfche macht onoverwinnelyk is, zo vaak zy van Eendracht en Orde vergezeld gaat, en door eenen verdandigen Leidsman wordt bedierd: daar zy, om zo te fpreeken, het geringde deel niet bezittende van den bloei en kracht der oude Grieken ; ja alle te zamen genomen het vermogen nicc in handen hebbende van ééne éénige noemenswaarde Stad, onder diegene , welke omtrent dezen tyd in aanzien waren, echter door wyzen raad en eensgezindheid; maar inzonderheid ook , door het opvolgen en gehoorzaamen aan den Man, die onder hen in braafheid de eerde was, liever dan dien te benyden, niet alleen zich zeiven, te midden van zo vele groote Steden, en Machten, en Dwinglandyfchappen, by hunne Vryheid wisten te handhaven, maar zich ook in daac bevonden, om geen gering aancal van de overige Griekfche Staacen in vryheid te dellen, en daarby te bewaaren. (H 4) Be.  i20 met LEVEN Betreffende .nu het karakter van aratus. Hy was Burgcrlyk, Grootmoedig, veel meer een Behartiger van het algemeen belang, dan van zyn eigen, bezield met den bitterden haat tegen alle Dwingelanden , een Afmeeter van Vriendfchap, of Vyandfchap, naar de maate van het algemeene nut; waardoor het fchynt, dat hy geen zo yverig Vriend zy geweest,als wel een bezadigd en zachtfinnig Vyand; als die uit Staatkunde, niet zelden, wanneer de omflandigheden dit vereischten, van de eene zyde tot de andere overging, met oogmerk O) om de eendracht van Volkeren, en vriendfehappelyke Zamenfpanning van Steden daardoor te bevorderen : zo dat cn de algemeene Vergadering (q), en de Schouwen) Wy oordeelen , dat deze zeer bedorvene plaats door invullinge van het Voorzetzel s-fv0f achter (iflxpctMlftms, en veranderinge van de Sinfcheldinge aldus moet geleezen worden: tijri 7« ■ytoXClttas tir' &/*. met LEVEN het voerde , ook de bedienden , voor vyandlyken eigendom en nam het in bezie. Aratus, inmiddels, nadat hy eenige weinige dagen in groote bekommernis had doorgebracht, was zo gelukkig, dat 'er een Romeinsch Schip kwam ankeren aan de plaats, waar hy nu eens te voorfchyn kwam om uit te kyken naar verlosfinge, en dan zich wederom verbergde. Dit Schip nu had den wil naar Syrië; Hy begaf zich dan aan boord en haalde den Schipper over om hem naar Carie over te brengen. Dit gefchiedde ook in de daad; maar niet, zonder dat hy op Zee wederom geene mindere gevaaren had doorgc ftaan. Vervolgens langen tyd in Carie opgehouden zynde, vond hy eindelyk gelegenheid om naar ^Egypte over re fteeken, alwaar hy van (tonden aan gehoor verwierf by den Koning, die hem van voorlange zeer genegen was, wyl hy deszelfs gunst zich had weeten te verkrygen door het toezenden van fchoone Kunstgewrocht ten en Schilderyen uit Griekenland. Want aratus had zeer goeden fmaak om daar* over te kunnen oordcelen, en beidyugde zich.  v a n ARATUS- i&7 zich (leeds , om het een , of ander, dat. fraai en uitmuntend was, op te doen en zich eigen te maaken , inzonderheid - van de Schilderftukken van pamphilüs (w) en melan TU0s,ora dezelve, vervolgens, aan den Koning ptolemaeus ten gefchenke aan te bieden. — De roem, naamelyk, van goeden fmaak, gelyk in andere, zo vooral in de Schilderkunst, bleef nog (leeds voortbloeien te Sicyon, en hield men deze Stad voor de eenige plaats, waar dezelve onvervalschc en zuiver wierd bewaard: zodat een apelles zelf, offchoon toen reeds alom vermaard en bewonderd , zich derwaarts begaf, en den gemeenzaamen omgang met de evenge» noemde Schilders zich verwierf voor de fom van een Talent; niet zo zeer om Vorderingen onder hen te maaken in de Kunst, (w) Z. van deze beide uitmuntende Schilders het byeen gebrachte door fr. junius in CataU Arïipcü'm vet. De eerstgenoemde was van Oordeel, dat niemand een goed Schilder worden kon, zonder de. Rekenkunde en Maatkunde te verftaan. Den anderen vindt men ook melanthius genoemd.  ia3 het LEVEN Kunst, als wel om deelgenoot te worden van hunnen roem. Aratus had daarom ook ■ zyne Vaderftad zo dra niet vrygemaakt, of hy liet, zonder uicftel, alle de Schilderyen en Afbeeldingen der Dwinge. landen vernietigen. Eén was 'er, niettemin, te weeten dat van aristratus, die ten tyde van philippus (V) hec geweld in handen had gehad, waarover hy langen tyd in beraad ftond. Aan dit ftuk, naamelyk, hadden melanthus en alle deszelfs Leerlingen gewerkt. Zelfs zoude apelles, indien wy het verhaal gelooven mogen van den Aardryksbefchryver apolemon , de hand mede daaraan hebben geleend. Het verbeeldde aristratus ftaande nevens eenen Zegewagen , en de Kunst in dit bewonderenswaardig Stuk ten toon gefpreid was zo groot, dat aratus daardoor aan het wankelen geraakte. De haac, echter , tegen de Tyrannen kwam fpoedig wederom by hem boven, en hy beval nu dc Schilderye in ftukken te flaan; wanneer de Schilder nealces (y) die een vriend (*) Vader van alexander den Grooten, GO Z. jünius t. a. pl. bl. 131.  van ARATUS. 129 Vriend was van aratus, hem, zo verhaald wordt, met betraande oogen bad om immers dit Stuk te willen fpaaren. Toen, evenwel , deze bede geen ingang vond, zoude hy hem hebben toegevoegd, „ dat men den oorlog voeren moest tegen de Dwingelanden zeiven, en geensfins tegen hunne Afbeeldingen!"— „Laat ons dan^ ging hy voort, den Wagen en het Beeld der Overwinninge fpaaren; en wat aristratus aangaat , ik .neem op my t& maaken, dat hy de Schilderye ruime!'''' Toen aratus nu zyne'toefteraminge hier toe had gegeeven, ftreek nealces het beeld van aristratus door, en fchilderde enkel in plaats daarvan een' Palmboom, zonder het te durven waagen iet* anders daar by te voegen. Nochthans zegt men, dat de Voeten van den doorgeftreekenen aristratus nog onopgemerkt onder den Wagen bleeven Haan. — Door zulke Oplettendheden dan , en Gefchenken, was aratus in gunst geraakt, en zyne verfchyninge in perfoon bracht te wege, dat ptolemaeus hem nog meers befinde, zo dat hy van hem voor zyn© XII. deel. (I) Stad  IS© het LEVEN Stad een Gefchenk ontving van CL Talenten. Van deze aanziehelyke fom kreeg hy 'er zelf aanftonds XL in handen, cn ging 'er mede onder zeil, om ze over te voeren naar Peloponnefus : het overige zond de Koning naderhand by gedeelten aan hem toe. In de daad! hec was iets groots zulke aanzienelyke Geldfommen aan zyne Medeburgers te verfchaffen, daar andere Krygs. overften en Volksbefluurders, wanneer zy ook maar een gering gedeelte daarvan ontvingen van de Koningen, hetzelve mis. bruikten tot Onrechtvaardigheden en On. derdrukkingen ; of het genoten als hec fchandelyk loon van hun. Vaderland te hebben verraaden: maar nog grooter was hec, dac door middel van die geld aan den Twisc tusfehen de Behoefcigen en Ryken te Sicyon een einde wierd gemaakt, de Eendracht daargefleld en het Heil en de Zekerheid van geheel het Volk bevestigd! Daarenboven verdient ook de Befcheidenheid van eenen ,Man , met zo groot eene macht bekleed, te worden bewonderd :  Van ARATUS. f%t derd: want geheel alleen aangeïïeld zynde, toe Scheidsman en oppermachtigen Befchikker over alle de zaaken en belangen der Ballingen, wachtte hy zich echter wel van zich zo veel aantemaarigen, maar koos nog XV anderen uit de Burgerye by zich, met 'welke hy, niet zonder groote moeite, na langduurige Onderhandelingen, eindelyk be* werkte dat de Verfchillen wierden vereffend , en 'er tusfehen zyne Stadgenooten Vrede en Vriendfchap Hand greep. Ook wierd eene zo groote Weldaad niet alleen door geheel de Burgerye by volksbefluit met de behoorlyke vereeringen erkend; maar de Ballingen zelve .rechtten ook, afzonderlyk, een koperen Standbeeld voof hem op, en voorzagen het met dit vol* gend Byfchrift: „ De Faam heeft door 't Heelal luidruchtig reeds verbreid 't Beleid van dezen Man en zyne Dapperheid: Maar wy, aratus, aan ons Vaderland hergeevenj Wy off'ren U dit Beeld, door Dankbaarheid gedreeven. — Gewyd aan U en aan d' onfterffeiykê Goón, , Strek het uw' Braafheid en Rechtvaardigheid tea loon! C1 a) ^  13* het LEVEN Gy waart toch, nevens hen, ons Heul; en door uw poogen Is elk hier vry, en mag op wyze Wetten boogen." Aratus dan, dit alles naar wensch hebbende uitgevoerd, bevond zich verheven boven de Afgunst zyner Medeburgeren, aan welke hy zulke uitneemende dienden had gedaan. Minder was de Koning antigonus, dien hy in den weg Hond, over hem te vrede. Deze Vorst was 'er, naamelyk, over uit, om hem of door bewyzen van Vriendfchap geheel en al aan zyne zyde over te brengen; of, byaldien dit mislukken mogt. hem verdacht te maaken by ptolemaeus. Niettegendaande dan dat aratus duidelyk deed blyken, dat hy met zyne gunden geheel niet was gediend, ging hy, evenwel, met het bewyzen daar van voort, tot zo verre zelfs, dat hy, eens aan de Goden eene plechtige Offerhande doende te Corinthus, uitgeleezene Deelen van de Offerdieren aan hem ten gefchenke zond naar Sicyon,. en over den maaltyd, in tegenwoordigheid van een aantal Gasten, de volgende redenendaar elk  van ARA T U S. 1*3 elk het hoorde , voortbracht: „ Ik had „ gedacht, zeide hy, dat deze jonge Si„ cyoniër het hoofd niet volhad dan van. „ Vryheid, en Burgermin: maar hy fchynt „ my thans toe ook zeer goed verfland te „ hebben om over Hofhoudingen en an* „ dere Zaaken van Koningen te kunnen „ oordeelen. Want in den beginne wier„ den wy van hem veracht. Hy had, „ naamelyk, elders zyne hoop gevestigd, „ en bewonderde den rykdom van /Egypte, „ wen hy hoorde fpreeken van Elephan„ ten, en Oorlogsvlooten, en koninklyke „ Pracht! Maar thans, nu hy zelf in per,, foon 'er den neus eens in heeft gehad, „ en gezien heeft, dat dit alles Jlechts „ eene Toneelachtige vertooning, en ge„ fchilderde Kraam is, heeft hy zich om„ gewend en geheel aan ons overgegeeven. „ En nu toon ik ook aan den Jongeling, „ dat hy my welkom is, befooten hebbende hem tot alles te gebruiken, en ik „ beveel Uwl. hem te befchouwen als eenen „ Vriend!"— Deze Redenen gaven weldra aanleidinge aan Nydigaarts en kwaadaartige Lieden, om, als om ftryd , vele Hechte en nadeelige geruchten ten laste (I 3) van  ■|# het LEVEN van aratus over te brieven aan den Ko~ ning ptolemaeus: waardoor deze dan ook bewoogen wierd eenen bode aan hem af te zenden, en zich over hem te beklaagen. — Zo veel Afgunst en Kwaadwilligheid ging 'er ook hier gepaard met de Vriendfchap der Koningen en Vorften, die niet zelden met infpanninge aller krachten en de hittigfte begeerte wordt bedoeld ea nagejaagd! Aratus, daarna, voor de eerfie reize door de Achaeërs tot Opperbevelhebber verkooren, liep de tegenoverliggende Land. fchappen van Locris en Calydonia af: maar, met eene macht van X duizend man te hulp gezonden aan de Boeötiers, kwam hy te laat om deel te neemen aan den flag tegen de Mtoliers by Chaeronèa, waar de eerstgenoemden overwonnen wierden en de Boeötarch aboeöcritus met M van de zynen op het Slagveld bleef. ■ Een jaar laater (z) wederom met het Op- Ca) «Polybius, die de eigene Aantekeningen Van aratus zei ven is gevolgd, wyst aan, dat tusfchen het eerde Generaalfchap van aratus, *n het tweede, geduurende hetwelke hy den Burg V3Ds  van ARATUS. -135 Opperbevelhebberfchap bekleed , nam hy den aanflag op den Burg van Corinthus ter hand, niet ten gevalle der Sicyoniërs, of der Achaeërs, maar met oogmerk om aan de Macedonifche overheerfchinge over geheel Griekenland een einde te maaken, door derzelver Bezettinge van daar te doen vernestelen. De Atheenfche Bevelhebber chares fchreef wel eens, na eenen gelukkig uitgevallenen ftryd tegen de Legerhoofden des Konings van Perfie, aan de Volksvergaderinge te Athene, „ dat hy eene Overwinninge had behaald, welke de Zuster heeten mogt van die by Marathon !" maar niemand zal dwaalen, die deze onderneeminge van aratus de Zuster noemen durft van die, welke ter verdelginge der Dwingelanden ter hand wierd genomen door pelopidas, den The. baan (V), en thrasybulus (£}, den Athenienfer ; met dit onderfcheid, noch- thans, van Corinthus (anders Acrocorinthus) overrompelde, acht geheele Jaaren verloopen zyn." Fr. F. (a) 1. deszelfs Lev. hier boven in ons IV Deel. (_b) Het Leven van dezen beroemden Athenienfer is befchreeven doo. cornelius nepos. (14)  43^ bet LEVEN thans, dat de aanflag der laatften tegen Grieken, maar die des eerstgemelden te. gen Vreemden en Uitheemfchen onderno» men wierd. Want de hthmus (V), van wederzyde door de Zeeën befpoeld, ver» eenigt het vaste land van ons Griekenland als tot een punt, en hecht het aan malkanderen; en de Burg van Corinthus aldaar gedicht op eenen hoogen Berg, die uit het midden van Griekenland, als het ware , is uitgepuild, belet, wanneer daar eene genoegzaame Bezettinge van Krygsvolk bin. nen ligt, alle gemeenfchap met hetgeen binnen de Engte (d) gelegen is , affnvdcnde al, wat gaan, of komen wil, allen doortocht van gewapenden , en allen handel, zo te water als te lande, verhinderende. Zo dat hy, die meester is van dien Burg, en eene Bezettinge, fterk genoeg om denzelven te bewaaren, daarin onderhoudt, ook meester is van dat alles. Het was, daarom, naar my dunkt, geene jok? CO De Landengte, welke Peloponnefus, nu Mo~ tea, aan het overige Griekenland verbond, eo waarop de Stad Corinthus was gebouwd. (<0 In Peloponnefus,  van ARATUS. 137 jokkerny, maar wel degelyk ernst en waarheid, wen de jongere philippus (e) de Stad Corinthus. telkens de Kluisters noem» de van Griekenland. Geen- wonder dan, dat eene zo fterke en belangryke plaats by Koningen en voornaame Perfoonen (leeds het voorwerp was van den rusteloosten nayver. Byzonder was de Begeerte, waarmede antigonus dond naar het bezit van deze Sterkte , zo groot , dat zy de raazcnde drift eens dolfinnigen Minnaars evenaarde. Dag en nacht hield hy zich • bezig met te overleggen, hoe hy ze aan de toenmalige Bezitters met list ontwringen mogt: want hope van te flaagen, wanneer men dit openlyk mogt willen onderdaan, was 'er niet. Juist kwam alexander, in wiens macht de Burg toen was, omtrent dezen tyd te derven, door antigonus zeiven, zo men wil, met vergif van kant geholpen. Maar deszelfs Weduwe, met naarne nicaea, delde zich (e) Zoon van de me tri us, en na denzelven Koning van Macedonië, van wien 111 dit Levea meermalen gewag zal voorkomen. G 5)  i38 het LEVEN zich zelve , na die overlyden, aanftonds aan het hoofd der zaaken, en bleef den Burg in goede bewaaringe houden. Weshalve hy, liraks, zynen Zoon demetrius op haar afzond, haar vleiende met de hoop van te huwen .aan een koninklyken Prins, en de voor eene reeds oudachcige Vrouw begeerlyke omhelzingen te zullen mogen genieten van eenen niet onaartigen Jonge, hng! — Nicaea dan, hoewel zy zich het vangen door dit Lokaas; (want als van zodanig iets bediende zich antigonus van zynen Zoon om op haar te wer- . ten!) wachtte zich, echter, wel de plaats uit haare handen te geeven, maar volhardde veeleer met dezelve zorgvuldig te doen bewaaken. Weshalve hy, zich houdende, of hy daar aam in het minst niet dacht, in de ffed Corinthus zelve Offerhanden. dachten liet ter vieringe van de Bruiloft, en Schouwfpelen toebereiden onder het dagelyksch houden van Gastmaalen en Drink, partyen, ten einde hy het voorkomen hebben mogt.van iemand, die, uit innerlyk genoegen en weltevredenheid, zich enkel en alleen met vermaak en uitfpanninge be[ . zjg  van ARATUS. 139 zig hield. Maar toen hy nu dacht, dat het tyd was, by gelegenheid dac de Zanger amoebeus (f) in den Schouwburg zich zou laaten hooren, begaf hy zich in perfoon naar nicaea, om haar in eenen fraaien, koninklyk verfierden Dtaagftoel af te haaien en naar het Schouwfpel te geleiden : welke eere deze Vrouw • zo zeer verrukte, dat zy geene de minfle achterdocht had op hetgeen te gebeuren ftond. Want naauwelyks was men gevorderd tot eene ftraat, welke men in kon liaan naar het Kasteel, of hy liet haar den voortocht neemen naar den Schouwburg, en fpoedde zich ftraks mee infpanninge van alle zyne krachten , zelfs boven zyne jaaren, naar den (ƒ) Bekend is van dezen beroemden Zanger het zeggen van ovidius Art. III, 309. Tu licet & Thamyian fuperes, & Amoebea cant». Z. ald. n. heins. en perizon. op iElian. V. ■ H. III,3o. Men vindt v?n hem gemeld by athekaeüs, (XLV, 623, PO dat hy ieder dag, dat hy te Athene optrad om te zingen, een Attisch Talent (d. i. 1800 guldens) verdiende. Plutarchus maakt ook elders, in zyne kleindere Schriften van hem gewag.  i4o hetLEVEN den Burg, zonder zich of over de Brraf. ioft, of over amoebeus ia hec göriagét te bekommeren. Boven gekomen zynde en de poort geflooten vindende, klopte hy aan met zynen ftaf, en beval open te doen! Hetwelk die van binnen, verlegen zynde, deeden. De Plaats dan op deze wys bemachtigd hebbende, wist hy zich niet in te houden: maar ging, midden op flraaten en in fteegen , cn op de Markt met uitgelaaten vreugde , het hoofd bekranst, en in het gezclfchap van Snaaren. fpeelfïers goede fier maaken ; zonder te denken aan zynen reeds gevorderden Ouderdom en de vele en groote Wisfelval. ligheden van het Fortuin, welke hem waren overkomen. Elk, die hem ontmoette, wierd door hem aangefprooken en omhelsd ! Zo waar is het dat eene uitbundi, ge Vreugde, door de Reden niec beilierd, wanneer zy zich meester maakt van den Mensch, zynen Geest meer beroeren kan en uic doen fpaccen, dan hec of de, Droef, heid, of de Vreeze kunnen doen! Antigonus dan, gelyk verhaald is, den Burgc van Corinthus dus in handen (  van A R. A T U S. *4* gekveegen hebbende, gaf denzelven ter bewaar in ge over aan die genen, waarop hy het grootst vertrouwen ftelde, over welken hy het bevel opdroeg aan den Wysgeer persaeus. Belangende aratus, die reeds by het leven van alexander daar op het oog had gehad; deze wierd eerst gedwongen zich ftil te houden federt dat alexander de Bondgenoot der Achaeërs. was geworden. Dan thans deed 'er zich op nieuw eene gelegenheid op, om vv-ederom aan dit Stuk (g)- te denken. Deze. nu was dusdanig. 'Er bevonden zich teCorinthus vier Gebroeders, afkomftig uit Syrië, waaivan de eene, geheeten diocees, dienst had onder de Befoldigden. der Bezettinge* De andere drie begingen, eenen diefftal aan zekere Kostbaarheden,, den Koning toebehoorende, waarmede zy,, de wyk namen naar Sicyon, alwaar een, zekere Wisfelaar, geheeten .egias, woonachtig was, van wien ook aratus de gewoonte had zich, uit hoofde van zyn. beroep, te bedienen. By dezen wierd ftraks, een (g) Volgens een H-S leest men hier te recht 'f$ 7rg«^t, voor ff «til^ih.  142 hetLËVEN een goed gedeelte van het Goud verharW deld, en het overige door eénen van hun* genaamd ergintjs, die van tyd tot tyd in ftilte aan het huis van ^GiAS kwam, verwisfeld. Hierdoor dan met den Handelaar meer en meer gemeenzaam geworden, en door hem zoetvoerig gebracht op hec verhaal van de Bezettinge in den Burgt, berichtte liy, ■„ eens, wanneer hy de fteil. te opklom om zynen Broeder te bezoeken, ter zyde een voetpad te hebben opgemerkt] dat door de rotspunten voortliep° naar de plaats, waar de muur, welke het Kasteel omringde, het laagst was. MgiAs voerde hem daarop fcheftzende te gemoet en zeide: „ Mijn goede Man ! hoe kunt Gy. lieden toch zo dwaas zyn, van de kc* „ ninklyke kasfen (/?) open te gaan bree* „ ken om zoo een weinig jen gouds; daar ,) het in uwlieder handen is om jlechts » een enkel uur voor fchatten te verkoo* „ pen! IVant of Gy U aan inbraak fchuU „ dig maakt, of aan verraad, men zal » U, als Gy betrapt wordt, even goed. „ doen - 0») Ongetwyffeld moet hier met zekeren Ge. leerden voor sr^«s, geleezen worden ffêtif. "*  van ARATUS. 143 s, doen flerven!" — Erginus hoorde die zeggen lacchende aan, en beloofde op dat pas, „dat hy diocles 'er ever zou* de onderftaan; want zyne andere Broeders durfde hy niet te wel betrouwen." Weinige dagen leed het, of hy kwam weder, en maakte affpraak, dat hy aratus bren. gen zoude by den muur, waar dezelve niet meer, dan XV voeten hoog was, en het overige, dat 'er te doen viel, met d i ocles befchikken." "Aratus beloofde, van zynen kant, dat hy hun, byaldien de aanflag gelukte, geeven zoude LX Talenten. Maar indien het anders uitviel, zo echter, dat zy 'er het leven afbrachten, dan zou het loon van elk hunner zyn een vry huis en één Talent. Daar, échter, deze LX Talenten ten behoeve van ergi« nus en zynen Broeder te pand moesten worden gelegd onder /egias, en aratus zelf zo veel geld niet by de hand had, noch hec ook van anderen op wilde neemen, ten einde men de lucht niet mocht krygen van het geen 'er gaande was, nam by het grootfte deel van zyne eigene gouden en zilveren Drinkfchaalen, en  144 Het LEVER en de kostbaare Sieraaden zyner Huisvrcü» we en gafze ce pand aan ^egias voor gedachte Somme. Zo edel was aratus van gemoed, en zo zeer aangevuurd door de zuchc tot grootfche daaden, dat hy (f), daar hy wist .hoe phocion en epamïnondas onder de Grieken den roem der uitftekendfle braafheid en rechtvaardigheid verworven hadden door het af wyzen van groote Gefchenken, en hunne eerlykheid Voor geene gaven veil te hebben ; het Waagde nog veel verder te gaan, en heimelyk hec zyne op te offeren en in de waagfchaal te Hellen voor eene ondernee* minge, waar van hy alleen ten behoeve van allen het gevaar zou moeten doorftaan, zonder zelf dac zy, voor wien hy het deed, kennis droegen van hec geen 'er omging ! Wie is 'er dan , die , ook nu nog, zich niet verwondert en met deelneeminge bekoord is door de grootmoedig. CO Men heeft hier den text door het plaats geeven van eene Parenthefis getracht te gemoet te komen. Maar de Zamenhang 'is daar door nog niet volkomen gered.  van ARATUS. 145 digheid van eenen Man, die voor zo veel fchats een zo groot gevaar beftond te koopen y die van zyne Goederen het kostbaarde, eh meest geachte te pande gaf ten einde , by nacht, midden onder de Vyanden geleid voor eigen lyfsbehoud te moeten vechten, alles met geene andere zekerheid hoegenaamd van de zyde zyner Medeuanders, dan de hoop van de Uitvoeringe eencr. fchoone daad? De Ondcrncemingc nu, die op zich zelve, reeds bezwaarlyk genoeg was , wierd vo.orc in den beginne nog bezwaarlyker gemaakt door eenen misflag uit onweetend' heid begaan. Technon, naamelyk, de huisbediende van aratus, was afgezon. der, , om te zamen met diocles den muur op te neemen : dan hy had diocees voorhenen nimmer noch ontmoet^ noch. gezien. Evenwel verbeeldde hy zich deszelfs gedaante en gelaat genoegzaam te kennen uit het geen erginus 'er van aart hem beduid had, naamelyk, „dat hy krul was van haar, bruin van wezen en zonder baard." Zich, derhalven , begeeven hebbende naar de afgefproókene plaats, voor de Stad', die Ornïs wordt geheeten, wa'cht- xii. deel. (k) n  146 ii e t LEVEN te hy erginus, [die met zynen Broeder diocles aldaar by hem zoude komen, af. Juist wilde het geval, dat de eerde (F) die ter poorce uitkwam en hem naderde, een Broeder was van erginus en dio. cles, genaamd dionysius, die niets wist van den aanflag, noch deel daar aan genomen had, maar die zeer geleek op diocles. Technon dan, de tekenen aan hem opgegeeven vergelykende, was zo zeer getroffen door de overeenkomst, dat hy den man aanfprak, en hem vroeg, „ of hy niet in eenige betrekkinge Hond met erginus?" en als deze daarop zeide, „ dat hy zyn Broeder was," hield technon* zich volkomen overtuigd, dat hy fprak met diocles. Zonder, derhalven, den naam te bevragen, of eenig ander geblyk af te wachten, reikt hy hem de hand, begint hem te onderhouden over de gemaakte affpraak met erginus, en zyn gevoelen uit te vorsfchen. De andere, zich van dezen misflag listiglyk bedienende, ftemde alles toe, en zich weder wen- (*) Anderen vertaaien dit, eerfie, van den Êudfte* der Broederen.  van Aratus. 147 wendende naar de Stad geleidde hy hem ongemerkt al praatende derwaart. Zy waren nü reeds genaderd aan de poort, eö dionysius zou zo de handen aan technon gelegd en hem gevat hebben, wanneer , door een nieuw geluk, ë r g i n ü s by hun kwam, die de misvattinge en het gevaar terftond begreep, en aan technon eenen wenk gaf om te vluchten. Zy zetteden het dan beid;; op een loopen, en geraakten dus in veiligheid by aratus. Deze gaf, evenwel, daarom de hoop niet op, maar zond erginus, wel van geld voorzien, af op dionysius, dien hy de hand moest vullen, en overhaalen om te fwygen. Erginus nu kweet zich niet alleen wel van dezen zynen last , maar bracht zelfs dionysius met zich by aratus. Zo dra nu hadden zy dezen niet in hunne macht, of zy wachtten zich wel hem niet weder te laaten gaan, maa? flooten hem in eene kleine wel verzekerde bewaarplaats op, en fchikten zich nu voorts, om al hec noodige tot den aanflag in gereedheid te brengen. Toen nu alles klaar was, gebood aratus het overige zyner Krygsmacht den (K 2) cachï  148 het LEVEN nacht onder de wapenen door te brengen. Vervolgens nam hy met zich vierhonderd uitgeleezene Mannen, die, weinigen uicge. zonderd, onkundig van de zaak waren, en geleidde ze naar de poorten van Corinthus, tot by den Tempel van juno. Hec was thans midden in den Somer, en volle Maan. De nacht was onbewolkt en helder , zo dat men zelfs vreesde dat de glans der Wapenen, fchitterende tegen het helder licht der Maane, niet nalaaten zou het oog der Schildwachten op den Burg tot zich te trekken. Dan reeds waren de voorden genaderd by den Tempel, wanneer 'er eene Wolk opkwam uit zee, die niet alleen de Stad zelve, maar ook het gene in de nabyheid daar buiten was , met haare fchaduwe overdekte. Nu zaten de overige Manfchappen neder ten einde hunne fchoezoolen af te doen: (want zy, die met bloote voeten by de ladders opgaan, maa. ken weinig gerucht , en loopen mindes gevaar van uit te glyden.) maar erginus nam zeven moedige Jongelingen tot zich , gekleed als reizigers, en naderde met dezelve ongemerkt tot by de poort. Hier overviel hy den Poonier en iloeg den-  van ARATUS. 149 denzelven dood, te gelyk met zyne byhebbende Wachten. Straks wierden de Ladders gericht, en aratus zettede, in alleryl, honderd mannen over, beval aan de anderen hem ten fpoedigflen, zo goed zy konden, te volgen, haalde de Ladders op en naar zich, en trok, aan het hoofd der honderd, door de Stad recht aan op den Burg, uitgelaaten van vreugde , dat hy niet was ontdekt, en zich reeds verzekerd houdende van te zullen flaagen. Dan by geval kwam hun nu van verre tegen eene Wacht van vier mannen, voorzien van fakkellicht, die hen, echter, niet ontdekten: (want zy waren nog in de fchaduwzyde van de Maan, maar konden die genen , welke naar hen toekwamen, naauwkeurig onderfcheiden.) Aratus deed , daarop , de zynen een weinig ter zyden afgaan, en zich , by éenig Muurwerk en de fteenhoopen eener afbraak, in eene hinderlaage tegen deze Mannen plaatzen, waarvan zy 'er ftraks, by den eerften aanval, drie ter neder leiden : maar de vierde, aan zyn hoofd met een zwaard gekwetst, ontkwam het, en maakte een groot gefchreeuw, ,, dat de Vyanden in (K 3) de  ($1 het LEVEN. dc Stad waren!" ' Het duurde niet lang, of het Trompetten -gefchal klonk door de ftraaten, cn de geheelc Stad . geraakte, wegens het voorgevallene, op de been. Alle hoeken en fteegen waren vol gedrang, en een helder fakkellicht vertoonde zich, zo van onderen uit de Stad, als van boven uit den Burg, onder een verward geroep en gefchreeuw, dat zich van alle kanten hooren liet,- Middelerwyl was aratus voortgetrokken tot aan den Weg, die hem langs de fteilte opwaarts moest geleiden. Hier had hy in het eerst met veie zwaarigheden te worftelen, die veroorzaakten, dat hy flechts langzaam en met moeite voort kon koomen, om dac hy afgeraakt was van den rechten weg, die ganfchclyk verborgen lag en overfchadüwd wierd door de rotspunten, en langs vele flingeringen en bochten opliep tor aan den muur. Maar voort daarop, zegt men, brak de Maan, als door een wonderwerk, door dé wolken, cn verlichtte dat gedeelte van: het pad, hetwelk het ajoeilykfte van allen was, tot dac hy den muur aan de bedoelde plaats bereikte. Toen betrok de lucht weder, door het zsu  van ARATUS. 151 zamenfchuiven der wolken, en de Maan verfchool zich. Belangende de Driehonderd door aratus buiten de Poort, by juno's Tempel, achtergelaatene Soldaaten; deze, offchoon by geluk binnen de Stad geraakt, die aan alle kanten over einde en verlicht was, wisten, niet te min, den weg, door hunne Voorgangers mgeflagen, niet te vol. gen, noch het ipoor te vinden, waar langs zy opgeklommen waren. Zy verbergden zich, daarom, wel dicht in een geflooten in eenen duisteren Hoek van de Rots, en hielden daar, in groote onzekerheid en ongerustheid, post. Want doordien het Krygsvolk van aratus nu reeds van de hoog. te befchooten wierd , en zich tegen den Vyand manmoedig verweerde, klonk 'er een luidruchtig krygsgefchrei naar beneden; maar het geroep, eerst wyd en zyd veripreid, daarna door de rotzen terüg gekaatst cn onderling vermengd, liet geen kenmerk over van waar het kwam. Te midden , echter , van deze hunne raadeloosheid, werwaart zy zich wenden moes. ten, kwam de Bevelhebber der koninklyke Troepen, archelaus, vergezeld van een' ), tot alles, wat hy wiide. Hy zond, daarna, aan de Athenienfers alle de Vrygeboorenen, welke in zyne handen gevallen waren , zonder losgeld te rug, met oogmerk om de zaaden van afval onder hen te zaaien. Ook maakte hy den Koning ptolemaeus tot eenen Mededander der Achaeërs, die •aan denzelven het Opperbewind van den Oorlog, zo te water, als te lande, op- • droegen. Van aratus zeiven was de invloed by hec Bondgenootfchap zo groot, 'dac hy, wyl het niet geoorloofd was alle -Jaaren gekooren te worden \ telkens om het ' (/O Door het veroveren van den Burg van Corinthen, de Kluister van Griekenland,  van ARATUS. i|9 _hct andere Jaar hec Opperbevelhebberfchap bekleedde: hoewel hy ook dan, wanneer . hy die niet in handen had, de zaaken met de daad beftierde , en men zyn gevoelen in alles volgde. Want men bemerkte, dat hy noch Rykdommeu, noch Aanzien, noch de Vriendfchap der Koningen , noch het belang zelfs van zyn eigen Vaderland, noch ook iets anders, wat het zyn mogt, gelden liet boven den Aanwas van het Achaeisch Verbond; nademaal hy van oordeel was, dat de Steden, die, op zich zelve fraande, zwak waren , in eene onderlinge vereeniginge haar behoud moesten vinden, wyl een en heczelfde belang haar verbonden hield: en dac, gelyk de byzondere Ledemaacen des Lichaams geesc en leven hebben door middel van het ver« band, waarin zy tot eikanderen (laan; maar wanneer zy van een gereeten en afgefcheiden worden, hunne voedinge nysfen en verrotten, juist ook zo de Staatendommen verlooren gaan, indien het algemeen belang worde van een gerukt; daar, in te. gendeel, hec een door hec ander ciert en ( bloeit, wanneer zy leden zyn geworden  xóo het L E V-E N van een eenig groot Geheel en in de algerneene befcherminge deelen. Hy zag nu de voornaamften onder zyne Nabuuren vry en naar eigene wetten ieevende, en het verdroot hem, daarom, zo veel te meer, dat de-Argiyen nog in flaavernye waren, en dit deed hem op middelen bedacht zyn om derzelver Overheerfcher, den Tyran aristomachüs, door list van kant te helpen, ten einde dus de voldoeninge te verkrygen van aan Argos de Vryheid te bezorgen als het loon der Opvoedinge door hem aldaar genooten, en te gelyk eene vermaarde ,Sta taan het Verbond der Achaeërs toe te voegen. Ook vondt men daar wel, die ftoutmoedig genoeg waren voor zulk eenen aanflag, waar onder ^schylus de voornaamffe was, encHARiMENES, de Wichelaar. Maar zy hadden geene Zwaarden, om dat het geflrengelyk verbooden was dezelve in huis te hebben, en de Dwingeland zeer zwaare Straffen had vastgefteld, zo iemand bevonden wierd Xq) In deze onze vertaalinge is de onzes oordeels zekere Verbetering uitgedrukt-'van m bij soul, die oMv leest, voor «Mow.  van ARATUS. ió"i ^wierd 'er onder zich te hebben. Weshalve aratus voor hun te Corinthe kleine pooken liet vervaardigen en in zadels benaaien, welke hy op Lastdieren leide, die eenige goederen van geringe waarde moesten overbrengen, en zo binnen Argos wist te krygen. Ciiarimenes, de Wichelaar , nam ondertusfehen eenen anderen Man (r) aan tot Medehelper van den Aanflag : maar jeschylus en de zynen waren hier over zo zeer te onvrede, dat zy niets meer met ciiarimenes te doen wilden hebben, maar op zich zeiven handelden. Zodra nu bemerkte deze zulks niet, of hy was 'er dermaate over gebelgd, dat hy het Stuk uitbracht, en dé anderen beklapte, zo als zy gereed ftonden om op den Tyran aan te vallen. De meesten, echter', der Zamengezwooretten* die zich toen op de Markt bevonden, be^ gaven zich nog by tyds op de vlucht en bergden zich binnen Corinthus. Het leed, noch- (r) Eig. ftaat 'er eenen Memchi Wij vermoeden, dat de Eigennaam van hem, die door chaRiMÈNEs tot Deelgenoot in dé Zamenzwerinjje wierd opgenomen, hier verlooren zy geraakts XB. deel,. (L)  ie>2 het LEVEN nochrhans, niet lang, of aristomachus wierd door zyne eigene Slaaven afgemaakt. Doch aristippus maakre zich daarop ftraks, m aileryl, meester van het Bewind, en deed zich weldra kennen als een Dwingeland nog haatelyker, dan de voorige. Aratus nam. op de tydinge dezer gebeurtenisfen, alle de weerbaare manfehap. pen , die 'er van de Achaeërs voorhanden waren, en fpoedde zich daarmede ter hulpe naar Argos, zich diets maakende, dat de Argiven hem met opene armen zouden ontvangen: waarin hy zich, echter, zeer bedroog. Want de Gewoonte had daar by de Menigte reeds zo veel gedaan, dat zy zich goedwillig onderwierpen aan de Slaavernye', en niemand tot zyne zyde overkwam ; zo dat hy gedwongen wierd af te trekken, en den Achaeërs, nog daarenboven, de Befchuldiginge op den hals haalde van te midden van den Vrede de Wapenen te hebben opgevat. Dit Geding wierd bepleit by de Mantinenfen, zonder dat aratus aldaar verfcheen. Aristippus, die Sis Befcholdiger optrad, won hetzelve, en de Achaeërs wierden veroordeeld tot eene boete; van dertig Minae. Arx-  van A R A T U Si 163 Aristippus, die aratus zo zeer vreesde, als hy hem haatte, ving nu aan hem laagcn te leggen, om hem te doen ombrengen ; waar toe de Koning antigonus insgelyks'de hond bood. Schier overal bevonden 'er zich, derhalven, lieden hier toe afgehuurd, en die Hechts op eene goede gelegenheid loerden. Maar 'er is voor een Man van Bewind geen zo volkomen of zeker Behoedmiddel, dan de algemecne Genegenheid. Want niet zo dra gewennen zich zo wel de Gemeente, als Aanzicnelyken, niet den Opperbewindsman zeiven te vreezen, maar voor hem te vreczen, of hy ziet ftraks met vele oogen * en hoort met vele ooren (s) en wordt reeds vroeg gewaar wat 'er gaande is. Het lust my daarom myn verhaal hier ter plaatze een weinig op te fchorten, en eenen uitflap te doen ter befchryvinge der Levcnswyze van den bovengenoemden arü stippus, waar toe hem de zo yverzuch. tig CO Plüt, doelt ter dezer plaatze (die niemand Zonder groot genoegen zal kunnen leezen) op dë gewoonte der Perfiaanen,vi^v van in het Lev'; f. artaxerxes gefprookeh is* 4L O  16*4 het LEVEN tig bejaagde Dwinglandy, en de fchicterende luister dier gelukzalige en zo hoo" geroemde Alleenheerfchinge noopre I De Man dan, die tot zynen Bondgenoot had den Koning antigonus; dL> tot Zekerheid van zyn jyf een zo groot aantal van Lyfwachten onderhield; die van zyne Tcgenflreeveren binnen Argos niemand in het leven had gelaaten ; deed, evenwel, zyne gewapende LyTtrawanten de wacht «iet anders houden, dan buiten het paleis onder de Gallerycn. Zyn Avondmaal was zo ras niet gedaan, of alle zyne Dienaaren moesten zich oogenbliklyk verwyde. ren. Dan floot by in eigenen perfoon de Binnenvertrekken af, en begaf zich met zyne geliefde Byzit naar een klein bovenkamertjen, waarvan de ingang, of het Luik met eenen flagboom wel verzekerd was. Boven op dit Luik wierd zyn Bed geplaatst, waarop by fliep, zo als men denken kan dat iemand .(kapen moet, die derwyze met fchrik en vreeze is vervuld. D* Ladder, waarmede hy naar dit Kamertjen opklom, wierd weggenomen door de Moeder van zyne Byzit, en in een ander Vertrek opgeflooten. Met het aanbreeken van dea  van ARATUS. 16*5 ^den dag richtte diezelfde Vrouw de Ladder wederom op , en rk-p den grooten Heer Dwingeland naar beneden; die dan, even gelyk een Slang uit zyn Hol te voorfchyn kroop: daar aratus, in tegendeel, die niet door wapenen , noch geweld, maar op eene wettige wyze , en door eigene Braafheid , zich eenë macht verkreegen had, die niemand hem kon ontneenicn, -f die in een gewoon kleed of ruitersmantel gekleed zich den algemecnen Vyand verklaarde van alle Dwingelanden, die 'er ergens bedonden, tot op dezen dag een Nagedacht heeft achtergelaaten, het welk nog onder de Grieken ten hoogden wordt vereerd (ƒ). Terwyl 'er van hun , die de Burgten der Steden overmeesterden cn inhielden; die zich door een aantal Lyftrawanten lieten omringen ; die zich "oor Wapenen , Poorten en Grendelen afflooten tot eigen Lyisverzekering, zeer weinigen ge- (/) „ PotvcsATES, ann wien aratus dit Leven heefc opgedraagen, was een der Afftamme. ^ngen yan aratus, en had cWéé Zoemen. Sedert den dood van aratus duurde zyn Gedacht nu reeds 350 Jaaren." Fr. Fert. (L 3)  \66 het LEVEN gevonden wierden, die, even als de Haazen, eenen geweldigen dood ontkwamen; en volftrekt niemand onder hun of Huis, of Genacht , of ecrvermeldend Grafteken heefc nagelaaten. Dikwyls ondernam aratus het, nu eens heimelyk , dan opcnlyk, om gemel. den aristippus te verdry ven en Argos te bemachtigen: telkens, echter, met eenen ongelukkigen uitflag. Eens had hy het gewaagd , flechts van weinigen vergezeld, zyne Ladders te richten, den muur ftoutmpedig te beklimmen , en hen, die daar ter plaatze wacht hielden, en wederftand booden, af te maaken. Vervolgens, toen de dag aanbrak, en de Tyran hem van alle zyden beftookte, zaten de Argiven, eveneens of men niet (treed om hunne Vryheid, maar zy als Rechters by de Nemeéfche Spelen waren tegenwoordig geweest (V) als onbevangene en onzydige Aanfchouwers van het geen 'er gebeurde, neder, zonder zich te 00 Onder de beroemde Griekfche Wedfpelen waren de Nemeéfche, waarvan zie het L. v. pui. lopoemen in ons V D. bl. 271. Over die SpeJen hadden de naastgelegene Steden het Opperbe- ftuur-j.  van ARATUS. ió> ^6e reppen of te roeren. Aratus, niettemin , verdeedigde zich manmoedig, of. fchoon zyne dye met eene werpfpies wierd doorboord, en hield het veroverde in, zonder voor den nacht door de Vyanden, die hem onophoudelyk beltormden , daar uk verdreeven te kunnen worden. Ja byaliien hy het dien nacht door nog had kunnen uithouden , zou hy, voorzeker, tot zyn oogmerk gekomen zyn. Want de Dwingeland was reeds bedacht om zich weg te maaken, en had vele van zyne goederen al vooruit weggefchikt naar de zeekant. Doch daar niemand dit aan aratus kwam ontdekken, hy ook gebrek aan water had, en zich wegens de ontvangene wonde niet kon redden, befloot hy zyn Krygsvolk af te voeren. Doordien hy dan nu afzag om dezen weg in te flaan, trok hy thans openlyk met zyne gcheele Legermacht in het Argolifche Gebied en verwoestte hetzelve. 'Er viel toen een gewichtige Slag voor by de fluur, waarin men groote eere (lelde, zo wel als in de Onpanydigheid, waarmede de pryzeijdoor de Reghters wierdon toegeweezen.  ?68 h e t L ë V E N de Rivier Ckares C»,waar by hy B$ fchuldigd wierd den Stryd verhaten , en de Overwinninge verwaarloosd te hebben. Want terwyl hec overige van zyne Krygsmacht, zonder tegenfpraak, den Vyand had doen wykcn,en in hec vervolgen "van den. zeiven aanmerkelyk voorwaarts was gerukc was hy zelf, hoewel niec zo fterk aangevallen door die genen , welke cegenover hem Honden , als wanhoopende aan een goed gevolg en bevreesd geworden, in verwarringe terug gecrokken naar de Legerplaats. Toen nu de anderen, van hec ver. volgen terug gekomen, misnoegd waren, dat zy, die den Vyand hadden op de vlucht gejaagd, en veel grooter aantal van dezelve gedood, dan 'er by hun verboren waren, nu door de Overwonnenen van het oprichten eens Zegetekens verftooken wierden, fchaamde hy zich hier over, en beflooc nu, enkel om hec Zegeteken te vechten. C") Lub in en du soul hebben opgemerkt, dat geen ander Schryver van deze Rivier gewaagt. Pe laatstgem. tekent, evenwel, uit strabo op, |t dat het Argolifche Gebied met vele Rivieren ^porfneeden was."  van ARATUS. 169 >en. Eenen dag dan tusfchen beiden hebbende laaten verloopen, trok hy, wederom, in flagorde uit, doch verneemende, dat de Tyran vcrfterkinge had gekreegen en zich- thans ftoutmoedig tot den ftryd bereidde, durfde hy dien niet waagen, maar trok terug, na, ingevolge van eenen getroffenen Srilftand van Wapenen , zyne dooden van het Slagveld te hebben weg« gehaald. Niettemin wist hy deze fmet uit te wisfchen door het inneemende van zya voorkomen , en diepe Staatkunde , waar door hy de Stad Cleonae overbracht aan de zyde der Achaeërs. Hy vierde ook in die Stad de Nemeéfche Spelen , als die ah, daar thuis behoorden en nergens met meer recht gevierd konden worden. De Argi. ven, evenwel, vierden dezelve ook gelyktydig, cn was het toen voor het eerst, dat de veiligheid en onfehendbaarheid der genen, welke naar den prys dongen,.niet meer geëerbiedigd wierd, wyl de Achaeërs a-lie die genen, welke zich te Argos in het ftrydperk begeevcn hadden , en tot hunnent wederkeerden, als vyanden gevangen namen en voor Slaaven verkochten. (L 5) Zo  S7° het LEVEN Zo geweldig en onverbiddclyk was aratus in zynen haat tegen de Tyrannen! Korten tyd daarna gehoord hebbende, dat aristippus eenen hcimelyken aan. flag in den fin had tegen Cleonae, maar dat hy voor hem, die zich thans met zy. nc Benden te Corinthen ophield, bevreesd was, riep hy zyn Leger uraks byeen, beval het zich van mondkost te voorzien voor vele dagen, en trok 'er toen mede uit naar Cenchreae, in hope, dat aristippus zich hier door zoude laaten mis. leiden, en, als in zyn afweezen , uitblokt worden om den aanflag op Cleonae ooor te zetten, zo als het ook gebeurde Want arlstippus ging, VOOrt daarop met mach: van Krygsvolk uit Argos daar oplos. Maar aratus, zo ras het duis. ter was geworden, uit Cenchreae wedergekeerd naar Corinthus, plaatfte toen wad* ten op alle toegangen der wegen, en zettede zich voorts aan het hoofd der Achaeërs, die hem zo geregeld, fnel en bereidwillig volgden, dat niet alleen hunne tocht, maar ook hunne aankomst te Cleonae, ter! wyl hec nog nacht was, en zy zich toerusteden toe den ftryd, geheel onbekend en  van ARATUS. ïj* xgn bedekt bleef voor aristippus. Dan zo dra verfcheen de dog niet, of de Poorten wierden geopend, de Trompet blies' den uittocht, en aratus viel gezwind, onder een geweldig krygsgefchrey, den Vyand op het lyf, die aanfïonds op de vlucht wierd gedreeven, en hittiglyk vervolgd , by welke gelegenheid aratus dien weg hield , welken hy vooral vermoedde dat de Dwingeland in het vluchten in zou liaan , om dat het land met vele wegen doorfnceden was. Het yervolgen wierd doorgezet tot aan Mycenae, en de Tyran , volgens het Verhaal van din i a s, gegreepen en afgemaakt door eenen zekeren Cretenfer, geheeten tragiscus. Voorts kwamen 'er van de zynen meer dan XV duizend om. Nochthans kon aratus, die eene zo Juisterryke Overwinninge had behaald, zonder een' eenigen Man van de zynen te hebben verlooren , de Stad Argos niet bemachtigen, noch in vryheid ftellen, om dat a'gias, en de jongere a rist om aciius met het overfchot der verflagene Krygsmacht daar binnen trokken, cn zich meester maakten van het Bewind. Maar hy fneed door deze  het LEVEN ze Ze een goed deel af van die Lasterin. gen, Sprookjens, Befchimpingeri en Sw jernyen, waarmede iy, die^de landen vleiden, en honig om den mond geerden, gewoon waren zich te vermaafcen vertellende: „ dat de Veldheer der Achaeërs, gewoonelyk, wanneer de fW *>» ingaan, door het Buikwee wierd ^getast!» ,dathyd an wierd, zo dra de Trompetter het teken tot de„ aanva, b]ies!„ dM hy ^ gefchaard, en de krygsleuze gegeeven hebbende, zyne Onderbevelhebbers en Hop1,eden Vr°eS' Com dat de Taarling was geworpen) of zyne tegenwoordigheid ook «og vereischt wierd? en zich dan ter zv. ^n af begaf, om de uitkorasc van y /. at te wachten!" — nP,„ v„ nr» zo ra, ^l^X ook de Wysgeeren in hunne Scholen onderzoek doende, „ of het kloppen van' hej hart, en het veranderen van kleur ten »" Bloodhem; dan wel van eenige ongel %dhe*d en koude van het Lichaam?» ^ by a,ryd gewag maahen vafl als aan wien, hoe bekwaam een Veld-  vas ARATUS, m Veldheer hy anders ook was, deze tekenen fteeds befpeurd wierden by het aangaan van den ïrryd. Na dac aristippus dus door hem uk den weg was geruimd, begon hy voort zyn oog te ves:igen op lysiaoas, den Megalopolitaner , die zyne Vaderftad als Dwingeland overheerschte, om denzelven heimelyk te belaagen. Deze lysiadas was van geenen onedelen aarc, noen onverfchillig voor roem. Ook had geene Zwelgzucht, noch Gierigheid (dc gewoone Dryfveeren van de meeste Dwingelanden) hem tot deze onrechtmaatige onderdrukking van zyne Medeburgeren vervoerd. Veel eer was hy, nog een Jongeling zynde, door Eergierigheid, en de valfche en ydele redenen van de zulken, welke hem de Tyrannye, a!s het begeerlykst toppunt van geluk, hadden afgcfchilderd, toe deze dwaaze Trptschheid verleid om de Opperheerfchappy in zyne Stad te overweldigen* Dan het duurde niec lang of hy was der onaangenaamheden van de Alleenheerfching reeds zad: en daar hy het gerust Leven van aratus bewonderde, en tevens ook deszelfs laagen vreesde, wierd hy op eenmaal.  ï?4 hetLEVEN"^ maal, als hec ware omgezet, en nam een voor hem zeiven allervereerendst befluic, vooreerst om zich te verlosfen van alle haat en vreeze door het afdanken en wegzenden van zyne Lyfwacht en Ge wapenden : vervolgens om de Weldoener en Befchermcr van zyn Vaderland te worden, Aratus, derhalven ontboden hebbende Iade hy de Heerfchappye neder en bracht de Stad Megalopolis over tot het Achaeïsch Verbond. — Deze daad nu nam de Achaeers dermaatc voor hem in, dat zy hem flraks tot Opperbevelhebber verkooren van het Bondgenootfchap. Van welke Waardigheid hy, uit Eerzucht, zich aaniïonds trachtte te bedienen om den roem van aratus te overtreffen, ten dien einde verfcheidene andere Onderneemingen aankondigende, die minder noodzakelyk fchee. nen, maar wel inzonderheid den tocht tegen de Lacedaemoniers. En toen nu aratus zyn best deed om die tegen te houden, dacht men, dat hy dit deed uit afgunst: en wierd lysiadas daarna wederom, voor dé tweedemaal, tot Opperbevelhebber aangefleld, niet tegenflaande de ttgenwerkiage- vatv aratus, die gaarne eenen  van aratus. ï?s «enen anderen met het bewind had bekleed gezien; terwyl hy zelf, zo als gezegd is, in de gewoonte was van om het andere Jaar tot Opperbevelhebber te worden verkooren. Lvsiadas, ondertusfehen, behield de openbaare gunst zo lange, dat hy zich voor dc derdemaal aan het hoofd der zaaken zag geplaatst, en om het andere Jaar, beurtlings, met aratus het bevel voerde, En dewyl zy llceds in openbaare Vyandfchap tegen eikanderen leefden , trachtte hy meermaaien zich van deze gelegenhdd te bedienen om aratus ter algemeene Vergaderinge te befchuldigen ; maar wierd telkens afgeweezen, uit hoofde der verdenkinge, die tegen hem was, dat hy de rol fpeclde van eenen Veinsaart orri een' Man van onvervalschte en beproefde Braafheid te beftryden ! en gelyk «sopos verhaalt, ,, dat de kleinere Vogeltjens den Koekkoek, wanneer die hun vroeg," waarom zy toch voor hem vluchtten, ten antwoord gaven, „ dat zy vreesden, of hy niet t' eenigen tyde een Havik worden mogt!" even zo fchynt aan lysiadas h~t verdenken wegens zyne voorige Dwingiandye te zyn bygebleeven, zo, dat met* aan  *7* het LEVEN aan de oprechtheid zyner veranderinge fcheen te moeten twyffelen. Aratus behaalde, insgelyks , groote eere in hergeen 'er voorviel met de Mta. Iters, wanneer de Achaeërs driftiglyk bet geerden met dezelve handgemeen te worden op de grenzen van het Magarifche Gebied, en agis, de Koning der Lacedaemoniers, die ook derwaarts gekomen was met zyne Krygs.macht, deze drift nog meer aanvuurde. Dan aratus verzettede zich hier tegen, en ging, hoe zeer over. laaden met . allerlei fmaad en fpot en fchimp op zyne lafheid en bloodhartigheid, niet af van hetgeen hem dienstig fcheen voor het algemeene nut, maar liet de Vyanden, zonder hen aantetasten, over den Berg Gei rania trekken in Peloponnesus. Doch toen zy, daarop, onverwacht de Stad Pel. lene bemachtigden, was hy niet meer dezelfde, noch gaf zich zelfs den tyd om alle zyne troepen van alle zyden by een te trekken, maar trok aanftonds met die gene, welke hy by zich had, aan op den Vyand, die, door zyne overwinuinge uicgelaaten, tot allerlei ongeregeldheden overfloeg. Want naauwelyks waren zy te Pel.  van ARATUS. t77 fene binnen gekomen , of de Gemeenen vcrllrooiden zich door de Stad, drongen" in de huizen, ontnamen cikanderen het geroofde en wierden daar over handgemeen," terwyi hunne Opperhoofden en Bevelheb. bers, rond loopende, de Vrouwen en jonge Dpgters der Pelieneërs roofden, en dezelve h'yhne Helmen op het hoofd zetleden , op dat geen ander haar naar zich' neeïnen mogt, maar de Helm dcede blyken, wie 'er de meester van ware. Onder deze bezigheid, eiï te midden van eene zodanige verwarringc, klonk hun de maare onverwacht in de ooren, „dat aratus m by was om hen te overvallen. Zodanig eene tyding moest, gelyk zy deed,' do grootfte verbaasdheid wekken onder eenen zo ongeregelden hoop; zo dat de Voorften , met de Achaeërs by de Poorten en in de Voorlieden in gevecht geraakt, reeds overwonnen waren en op de vlucht gejaagd, eer zy allen nog onderricht waren van liet gevaar; en deze Vluchtelingen tróèpsgewyze Hortende op de anderen, die zich vergaderden om hun ter hulpe te komen, vervulden allen met verbaasdheid en fchrlk, XK. deel. (M) &  i/8 ket leven X- In deze zo groote Beroerïnge gebeurde bet, dat eene der gefchaakte jonge Maagden, zynde de Dogtcr van epigethes, een zeer aanzienlyk man te Pellene, die zelve ook in fchoonhcid van gedaante, en ryzigheid van geftalte uirmuntede, zich bevond in den Tempel van diana, zynde aldaar geplaatst door den Bevelhebber der Keurbende, die haar zich toegeëigend, en zyn Heimet, me: drie kuiven pronkende haar had opgezet. Deze Maagd, fchiclyk op bet gerucht naar buiten geloopen, zo als zy daar ftond voor de Deuren van den Tempel, en van de hoogte op dc ftrydende oederaag, hebbende nog den Helm mee drie plmraaaJien op het hoofd, maakte,, aan de eene zyde, by baare eigene Medeburgers eene vercooninge, die hun eerwaardiger voorkwam , dan die van een Mensch, en joeg, aan den anderen kant, den Vyanden, die de Godinne zelve waanden re zien verfchynen , een' geweldigen fchrik en vreeze aan, zo dat niemand ön. der hen beOosd wederftand te bieden. Die van Peilene Zei ven Vérhaalen, „ dat het Beeld van dia na den meesrén tyd by hun onbeweeglyk en onaangeroerd in den Tem-  van ARATUS. 179 Tempel flaan.de blyfc: maar dac, wanneer hec van. de Priesceresfe worde opgenomen, én naar buicen gebracht, niemand hec waa. gen durft daar tegen op te zien', maar elk zyn aangezicht afwende: want dat deze Verfchyning niec alleen geducht en nadeelig is voor de Menfchen, maar dat ook de Boomen zelfs onvruchtbaar worden, en overal, waar langs die Beeld gedraagen worde, hunne Vruchten laaten vallen. Dat hetzelve toen door de Priesceresfe te voorfchyn was gehaald, die hec den iEcoliers' geftadig onder hec gezichc had gedraaid, en hen daar door buicen zich zeiven ger brachc en raadeloos gemaakt." — Doch aratus melde in zyn Dagverhaal van die alles niets. Hy zegt alleen, „ dat hy, de iïLtoliers op de vlucht gedreeven hebbende, en vervolgende, te gelyk met de Vluchtelingen de poort was binnengeraakt, en den Vyand, vervolgens, al vechtende, uic de Stad verdreeveu had , en fevenhon* derd van dezelve afgemaakt." De Gebeurtenis zelve wordt onder de roemruchtigfte Voorvallen gerekend, en de Schilder tibü'an'thès vervaardigde daarvan eene Schil- cm 2) m  1S0 het LEVEN. dery. die dit gevecht op het levendige voor oogen (lelde (w). , Dewyl ^er, niettemin, vele Volkeren en Vorllen zich tegen de Achaeërs verbonden hadden, maakte ara tos, zo ras doecelyk, vrede met de jEtoliers, en bediende zich verder van êca iüvloed van païstta. leon, die het meest onder hen vermogt, em. niet alleen de Vriendfchap te herikllen, maar ook eea Verbond van onderlic." ge Verdeedigïnge tot lland te brengen, — Daarna *er over tik zynde om de AtheBieafcrs vry te maaken, geraakte hy in eea kwaad geruchte by de Achaeërs, en wékte der/elver ongenoegen, om dat hy, ongeacht het Verdrag, dat niet de Macedoniers geflooten was, en den toenóiaaffgeri ffilffand van Wapenen, den Piraseus getracht hal it overrompelen. Hy zelf, echter, ontkent dit {&) Dtze TEHisttses wis een Stadgenoot van aratus, cn miwïe uiej minder uit door zyn wJudiagryi vemof; a)s door zyne Haast. Dacver venvoud-ettte zich. dat rtmivs niet fp.Jir *a bet SchjlJerftuk hier met !of vermeid; en nog meer,dat niemand der taaiere Schilders dit Qaderwerp ter baad aam. Z, verder jchics.  van ARATUS. 181 Ut in de Dagverhaalen door hem nagelaaten, maar geeft de fchtsid aan erginus, denzelfden met .wien hy den aa^öag op het Kasteel van Corinthus had uitgevoerd, verhaalende, „ dat deze op eigen gezach den Piraeeus had aangevallen, maar het ongeluk gehad, dat zyne Ladder brak: dat hy, daarop, vervolgd wordende aan aratus riep, en deszelfs naam telkens herhaalde, even als of hy tegenwoordig was; waar door de Vyanden waren misleid en hy gelegenheid gekrecgeti had om te ontkomen." Doch deze veronrfchnidiginge heeft weinig waarfchyneïykheid voor zich» Want het valt geheelenal niet te gelooven, dat een Man met geene waardigheid, of macht bekleed , als erginus ; een vreemde Syriër; het zich in zyn hoofd zou-hebben gebracht iets diergeïyks te onderneemen , indien hy aratus niet tot aanvoerder had gshad,en van dezer» krygsvolk en aanwyzinge van het gefchikte tydfiip had ontvangen. Ook verried aratus naderhand zich zeiven, daar hy, niet flechts tweemaal , of driemaal , maar tot herhaalde reizen zyn geluk op den Pirazeas CM 3) be-  ï8s het LEVEN beproefde, en eveneens als de kwalykflagende Minnaars, fchoon afgeweezen, he; daarom evenwel nier. opgaf: dewyl het telkens zeer weinig fcheelde, of hy had zyn oogmerk bereikt, waar door de hoop by hem levendig bleef en hy zich genoopt voelde om wederom op nieuw eene kans te waagen. Het -gebeurde zelfs eens, dat hy door de Thriapfche Vlakte (x") vluchtende, het ongeluk had zyn Been te breeken 5 ter geneezinge waarvan hy verfcheidene infnydingen door moest Haan , en zich, om het leger te volgen, in eenen draagftoel laaten draagen. Wanneer antigonus daarna gcfiorven, en opgevolgd was door demetrius(j), leide hy nog zo veel te meer toe op Athene, en verachtte de Macedoniers nu geheel Ge) Van deze Vlakte gewaagt plut. op onderfcheidene Piaatzen. Z. by voorb. het L v. themistocles, in ons II D. bl. 262, en de aantek. aldaar. (y) Deze was een Zoon van den hier gemelden antigonus gonatas, en regeerde X Jaaren, zonder zich veel te onderfcheiden.  van ARATUS. 383 heel en al. Echter wierd hy door den Bevelhebber van demetrius, geheeten bithys, geflagen in een gevecht, dat voorviel in den omtrek van Vhylacis (z): waarop 'er een fterk gerucht ontftond, zeg. gende fommigen, dat hy gevangen; ande. ren, dat hy gefneuveld was: al waarom diogenes, die het bevel voerde over de Bezettinge van den Piraeeus, eenen Brief afvaardigde naar Corinthus, waar in hy vorderde, „ dat men de Achaeërs zonder verwyl uit, de Stad zou jaagen, om dat aratus dood was! >' juist was deze, wanneer die Brief aankwam, reeds in perfoon tegenwoordig te Corinthus, en de Gezanten van diogenes moesten, na veel ftof tot kortswyl en gelach gegeeven te hebben, onverrichter zake wederom vertrekken. Ook vaardigde de Koning van Macedonië een fchip daar henen af, met last om aratus wel vast gekluisterd daar in aan hem over te zenden. De ligtfinnigheid en vleierye der Athenienfers omtrent de MaCz) „ Gelegen in Arcadie. Zie pausan» Arcad. p. a$u" Lubin. (M 4)  i8T het LEVE N Macedoniers ging, by deze gelegenheid, alle paaien te buiten, daar zy op de eerfle tydinge van zynen dood zelfs hunne hoofden gingen kransfen: waar door aratus zo zeer in toorn tegen hen ontflak, dat hy aan het hoofd van zyn Leger tot aan de Academie doordrong. Nochthans liet hy'zich verbidden, en deed aan de Stad geen kwaad. Naderhand, evenwel, toen demetrius overleeden was, beving de Athenienfers de lust tot het herneemen van de vryheid, cn zo groot was nu by hen de achting voor de Braafheid van aratus, dat zy hem noodigden, om tot hen over te komen: waarin hy ook, ten einde het , gelukkig oogenblik voor de Stad niet zonder vrucht voorby mogt gaan, bewilligde, hoewel een ander toen Opperbevelhebber der Achaeërs, cn hy zelf, door eene langduurige Ongefteldheid , bedlegerig was , zo dat hy zich op eene rosbaar derwaarts moest doen draagen. By zyne aankomst haalde hy diogenes, die over de Bezettinge gebood, over om den Piraeeus, de Vesting Munychia, het eiland Salamis en voorgebergte Sunium aan de Athenienfcrs over  vas ARATUS. j35 .ever te leveren voor CL Talenten, waar van aratus er wit zyne eigene goederen XX aan de Stad verfchafte. Aanllonds voegden' zich de Mgineten en Hermionenfin (a) aan de zyde der Achaeërs, en een gruo: gedeelte van Arcadie wierd hun fyns. baar: waardoor het Bondgenootfchap (daar de Macedoniers thans in Onlusten en Oorlofr tegen eenige hunner Nabuuren waren ingewikkeld, en de iEtoliers zich by hun hadden gevoegd) eene zeer aanraerkelyke verftérkirtge bekwam. Thans was aratus meer dan ooit bedacht om het ontwerp, zo lang door hem gekoesterd, ten uitvoer te brengen, en het nabygelegen Argos, dat hy nog fleeds met onwil onder de Dwinglandyc gebukt zag, vry te maaken. Hy begon, derhalve, te handelen met aristomacuus, en denzelven te raaden, „dat hy, in navolginge van chaeisch Verbond, en liever met algemeenen^Df en vcreeringe de Bevelhebber willen zyn van een zo groot Volk, als met gevaar van zyn leven de gehaate Dwingeland van eene enkele Stad!" Toen nn aristomachüs hier naar luisterde, en ver-zocht, dat hy hem L Talenten wilde toefchikken , ten einde het door hem befoldigde Krygsvolk te kunnen afbetaalen en. hmen te zenden; bezorgde aratus dit geld. Maar lysiadas, die toen nog met het Opperbevelhebberfcbap was be, kleed, yverzuchtig zynde om dit werk van zo uitneemende Staatkunde by de Achaeërs als zyn werk te doen voorkomen, droeg aratus by aristomachus aan als een man bezield met den bitterften en onverzoeneJykften haat tegen alle Tyranncn; haalde hem daardoor over om de onderhandeling liever in zyne handen te betrou. wen, en zo wierd hy dan door lysiadas, zo het fcheen, een medebondgenoot der Achaeërs. Deze , niettemin , gaven toen,  VAN ARATUS. i$f pen, ter algemeene Vergaderinge, open. baare blyken van hunne genegenheid ea betrouwen voor en op aratus. Waaf * als deze zich 'er tegen verzettedc om arist omachus op en aan te neemen, weegen zy hem fraaadclyk van de hand: maat wanneer hy , naderhand, zich had laaten overhaalen, en, van gedachten veranderd zynde , nu zelf voor hem fprak, ging de zaak fpoedig zonder tegenftribbclmg door en wierden de Arglven en Phliafiers napgenomen tot Leden van het Verbond. Zel& wierd Ar i stoma chus het volgend Jaar tot Opperveldheer verkooren , en kreeg lust, om, daar hy zich zo zeer in gun?»; zag by de Achaeërs, een inval te doen ia het Lacedaemonisch Gebied : ten welken einde hy aratus, die zich toen te Athene bevond, by zich ontbood. Maar deze fchreef hem eenen brief, waar in hy dezen tocht ten fterkften ontried, en te kennen gaf, hoe' gevaarlyk het, naar zyn ge» voelen, was dat de Achaeërs zich inlieten tegen cleomenes, wiens reukeloozc froutheid fteeds gediend had om zyn aanzien cn macht te vermeerderen. Toen, ecfe»  ï8S het L E V É W echter, aristomachus onverzettelrfc hy zyn voornemen bleef, gehoorzaamde hy, en kwam' k-m mer zyn onderhebbend Krygsvoik verfferken. Vervolgens, roen het Bondgenootfchaplyk Leger flond by fat: lantïum, en cleomenes kwam opdagen, hieid hy aristomachus nog al tereg om handgemeen te worden: waarover hy van lysiadas befchufdïgd wierd, met oogmerk om door deze aiöéfelykhefd zyn aanzien te verminderen, en hem by de aanftaande verkfezfnge van eenen. Opperbevelhebber te doen voorby gaan. F>aa by het opneemen der ffemraeR won aratus het, en wierd voor de twaalefde maal met die Waardigheid bekleed. Geduurende het Opperbevelhebherfchtrp van dit jaar viel de flag voor by den Berglyvaeas, alwaar hy, van cleomenes overwonnen, zyn heil zocht in de vlucht, en den geheelen nacht omdoolde, zo dat men meende, dat hy gefneuveld was, en dit gerucht zich, wederom, wyd en zyd door Griekenland verfpreidde. Hy ontkwam, novtjtbatri, het gevaar, verzamelde zyne verftrooide benden, en niet te vrede van  v a n ARATUS. iS? van Hechts zyn iyf te hebben behouden, «aar zich fnediglyk van de gelegenheid bedienende, overviel hy, zonder dat iemand dit verwachtte, of de mogelijkheid van eene zodanige gebeurtenis vermoedde, de Stad Manünea, die het toen met cleomenes hield; nam dezelve in (f), voorzag .ze van eene ■ Bezettinge, en begiftigde de aanweezige Vieemdelingen met het Burgerfchap. Kortom, hy *ffas de eenigfle, die voor de Achaeërs, fchoon verwonnen,, datgene verkreeg, het geen een, Overwinnaar zelf niet gemakkelyk zou ihebben kunnen verkrygen. — Daarna, wanneer de Lacedaemoniers op nieuw met hunne Legermacht rot by Megalopolis genaderd waren, fpoedde hy ftraks ter hulpe, maar toonde zich huiverig om .aan cleomenes, die zeer begeerig was om aan den gang te raaken, daar toe gelegenheid te geeven, en hield ook de Mcgalopoutanen, die met geweld 'er op los wilden gaan, te rug: zo wel, om dat hy, voor het overige , niet gemaakt was ora ZQ Q) Verg. li. L. cleomenes, bl. 2S$»  t$o het LEVEN zo maar voor de vuist flag te leverenals, dat de Spartaanen fierker waren in getal, en hy te doen had met eenen on. verfchrokkenen Jongeling, die alles waagen durfde, terwyl de drift by hem reeds aan het afgaan en zyne eerzucht vry wat be. koeld was. Hy oordeelde, dat zo cleüéeenes, die tot hier toe vveing roem had, dien door ftoutmoedige bedryven verkrygen moest, hy den zynen, dien hy voorlang bezat, door Voorzichtigheid moest trachten fe bewaaren. Daar nu, dit niet tegengaande, de Ligtgéwapenden evenwel eenen uitval deeden, de Spartaanen tot aan hunne Legerplaats terug dreeven, en zich om de tenten henen verfpreidden, bleef aratus nog al evenongezind om uit te trekken. Zelfs vatte, de hy post by eene beek, welke tusfehen beiden was, alwaar hy de Burgers ftand deed houden en belettede over te gaan. Lysiadas, hier over ten uiterften on. geduldig, en fcheJdende op aratus, ,> als wiens plicht het was'(O die genen \ wel- C«y Voor ai]o\ Sfia; ieezeil Wy -jjigj.^ in de2a^ders duistere plaats, 4|.  van ARATUS. ipi welke den. Vyand vervolgden, te onderfleunen, en de overwinninge niet te iaaten dryvens noch hem, die voor zyn Vader* land begeerde te ftryden, te verhaten, „ riep de Ruiterye tot zich, waar by zich vele andere van de kloekilen ea braaüicri voegden; zo dat hy, moed gekreegen hebbende, zich aan derzei ver hoofd plaatfte, en op den rechter vleugel der Vyanden in. viel, welken hy ook op vlucht floeg en vervolgde. Dan zyne Drift en Eergierig-' beid maakte hem zo onbedachtzaam, dat hy, willende doordringen, in kromtens ge* raakte, die met Boomen dicht bezet, en met breede flooten doorfnceden waren (<2)„ Hier overviel hem cleomenes op ftaande voet, en vond hy daar eenen lüisterryken dood, ftrydende den fchoonflen ftryd dien men ftryden kan, voor de Poorten van zyne Vaderflad. De overigen namen de wyk op het Voetvolk, dat door zulke» fchok fchier in verwarringe wierd gebracht, terwyl de fchrik, wegens deze nederlaag, het geheele Leger vervulde. Dl 00 VergeJ. het niet overal gelykluidend Ver» kaal ia het meergem. Lev. X D. bl. 2^2.  i9*\ het LEVEN- De fchuld- van' dezen tcgenfpoed kwam grootelyks ten kste van aratus, die, zo men meende, lysiadas had laaten zie ten. Zelfs waren de Achaeërs zo zeer cp' hem misnoegd, dat zy, zonder zyne bevelen af te wachten, van daar vertrokken^ cn hy zich gedwongen zag hun te volgentot aan de Stad Mgium. Hier kwam de algcmee.ie Vergadering by een, en wierdbeflooten, „ dat men voortaan geert Geldaan aratus meer verftrekken zoude,noch vreemde Huurlingen onderhouden. By mocht zelf daarvoor Gek! fchaffen,indien hy het noodig oordeelde den oorlog, door te zetten!" Eene zo verachtelyke behandelinge deed hem in het eerst fchier befluiten, om zich aanfïonds van het Segel te ontdoen, en het Opperbevel neder te leggen. Dan, al-les wei ovcrwoogen hebbende, befloot by: het ongelyk te verdraagen , en voerde, vervolgens , de Achaeërs voorwaarts naar Qrchamenus, alwaar hy flag leverde aan megis tonus, den Schoonvader van cleo. men es, de Zege bevocht, driehonderd Lacedaemoniers doodde cn me gi s tonus zei ven levendig, in handen kreeg. Ara-  van ARATUS. 193 Aratus was gewoon, gelyk wy hier voor gemeld hebben, om hec andere jaar toe Opperveldheer by de Achaeërs te worden aangefteld, en wierd nu, daar de beurt wederom aan hem gekomen was, op nieuw tot deze Waardigheid geroepen, maar wees dezelve van de hand, en timoxenus wierd 'er toe verkooren. De fchynbaare reden nu van deze zyne weigeringe en die men 'er algemeen van gaf, was zyn mis-! noegen tegen de Menigte opgevat: doch dezelve is min waarfchynelyk. De waare reden v^ss het Gevaar, waarin de Achaeërs zich thans bevonden. Want cleomenes viel hen nu niet meer, gelyk te vooren,; zachtjens en langzaam aan; noch bevond zich langer ondergefchikt aan eenige Burr gerlyke Overigheid , Inaar bezat, na dat hy de Ephoren had omgebracht, de Lan-i deryen onder de Lacedaemoniers verdeeld, en vele Vreemdelingen, van buiten ingekomen, met het Burgerrecht befchonken, eene macht, die aan niemand verantwoordelyk was, en dit deed hem thans aandringen by de Achaeërs, en het Opperbes velhebberfchap eisfchen,als eene zaak, die aan hem toekwam. Men befchuldigt uit XII. deel. (N) dieö  het LEVEN dien hoofde aratus, dac hy, wanneer hec Schip des Bondgenootfchaps door een zo geweldig onweder wierd geflingerd, hec roer als Stuurman niet in handen hield, maar aan eenen anderen overgaf en toever• trouwde, op eenen tyd, wanneer het hem tot eere zou verftrekt hebben, ook tegen wil en dank van anderen, zich daarvan meester te maaken en het gemeen Belang te redden. Of byaldicn hy den toefhnd van het Verbond als hopeloos befchouwde, en de macht der Achaeërs niet meer voor toereikend hield, dan had hy, meen. de men, moeten wyken voor cleomenes; liever, dan te gelyk met de Macedonifche Bezettingen de Barbaarfche Zeden wederom in Peloponnefus binnen te haaien, en den Acrocorinthus op tc vullen met gewapende Illyriers en Galaten (Y): of die genen, tegen welken hy als Krygs- mart (e) 'Er is geene reden, om hier met du soul 4&etawfe Altoliers, te Ieezen Dc Calaticrs* of Galaten waren voor al ook onder die .genen, welke? als Huurlingen voor anderen de Wapenen droegen»  van Aratus. 195 man zo langen tyd de Wapenen had gedraagen; tegett welker belangen hy zich als Staatsman zó yverig had verzet; en waarvan hy ih zyne Gedenkfchrifcen telkens zo veel kwaad zegt, nu als Heereri en Meesters öp te dringen aan de Stederi onder dert glimpigen naam van Bondgenoot ten. Men gaf toe, indien men bet ze hebben wilde, dat cleomenes een Geweldenaar was, die op wet noch regel paste: maar hy ftamde af van hercü» les, en zyn vaderland was Spart e, waarVan de geringjle Burger, dacht men, verMeslyker was, dan de aanzienelykfie. Ma. eedonier, om tot Opperveldheer verkooreri te worden door hen, die eenigen prys op Griekfehen Adel zetten (ƒ). Nochthans be- (ƒ) Wy zyn in de Vertaling van deze Invectïvi tegen aratus het gevoelen gevolgd van du jodi, die zegt, dat hier geboekt is, het geen gan aratus door zyne Medeburger: wierd te ■last gelegd s (Jd hic agitur, ut quid Arato vitië verterint Cives fui, tiarretur) Dan wy hebben aVL fchier berouw daar van: want 'er is niets in den 0SX.t> dat verhindert dezen geheelen fchoonen uitval aan plut. zeiven toe te fchryven. Dit worde (N 2) o»B  tpo het L.E V E N begeerde cleomenes het bewind over de Achaeërs niet anders, dan om aan de Steden alles goeds te bewyzen in vergel. ding van deze vereeringe en benoeminge: daar antigonus, tot Opperbevelhebber te Water en te Lande met onbepaalde macht verklaard, dit niet eerder wilde aanneemen, voor men plechtig beloofd had, hem, ter belooninge daarvan , den Burg van Corinthus te zullen overgeeven; volgende hierin , zonder geheim 'er van te maaken, den Jager na van ^sopus (g). Want hy beklom de Achaeërs, die hem door openbaare Befluiten en Gezantfchappen daarom baden, en hunne ruggen voor hem kromden, niet eer, voor dat zy,door het ontvangen zyner Bezettinge cn hec over. leveren van Gyzelaaren, den breidel, als het ons nog waarfchynelyker uit Vergelyking van een diergelyken in het Lev. v. cleomen. in ons X D. bl. 317 en volgg. — De Bedenking, dat onze Schryver dit Leven aan eenen Nakomeling van aratus opdroeg, doet zyner Rondborftig. heid zo veel te grooter eere. ig) De Fabel is genoeg bekend, en komt, insgelyks, niet alleen by phaedrus, maar ook by horatiüs voor, Epist i, 10.  van ARATUS, t$? het ware, ontvangen hadden, en volkomen in zyne macht waren, Aratus, evenwel, fpant alle zyne vermogens in om zich te verontfchuldigen door de Noodzakelyk. heid: dan polybius verzekert ons, dat hy reeds langen tyd, voor dat die Noodzakelykheid daar was, alleen om dat hy den onderneemenden aart en ftoutmoedigheid van cleomenes vréésde, heimelyke onderhandelingen aanving met antigonus, en die van Megalopolis opmaakte, om by de Achaeërs te verzoeken, „ dat men 4ntigonus in mogt roepen!1' want deze Lieden wierden, bovenal, zonder verademing gedrukt door den Oorlog, en het gebied hunner Stad telkens door cleo. Mënes tifgeloopen en geplonderd. Phyl a r c ii u s geeft van deze dingen een fchier gelykluidend bericht, wien men, niettemin, zonder de bykomende Getuigenis van polybius, niet al te veel geloof zou mogen geeven, omdat hy, uit genegenheid voor cleomenes, telkens tot geestdrift vervalt, zo dikwyls als hy van hem fpreekt, en van de Gefchiedenis, om zo te zeggen, een Pleitgeding maakt, waan (N 3) in  1^8 het LEVEN in hy den eenen onophoudelyk befchufóigt, en den anderen verdeedigt. De Achaeërs verlooten nu de Stad Mantinea, welke op nieuw bemachtigd wierd van cleomenes. Ook wierden zy in eenen grooten Veldflag overwonnen by hét Hecatombaeon; welke nederlaag hun der» maate den moed benam, dat zy, voort daar op, boden zonden aan c lts ome mes, hem nodigende om naar Argos te komen, ten einde het Oppergezach zich daar te zien opdraagen. Dan aratus^ vêrneemende, dat hy, dien ten gevolge, de reis had aangenomen, en met zyne Krygsmacht reeds-gekomen was tot Lerna, begon be. vreesd te worden, en vaardigde boden aan hem af, die eisfchen moesten, „dat hy-, als tot Vrienden en Bondgenooten komend de, zich flechts van driehonderd Man zou doen vergezellen: of indien hy zich dus niet vertrouwde, Gyzelaars neemen." Cleomenes vattede dit op, als of aratus hem fmaad had willen aandoen cn befpot. ten. Hy brak dan aanftonds op om terug te trekken , en fchreef eenen brief aan de Achaeërs, waarin hy vele befchuldigingeq ten  van ARATUS. -Ï99 een laste van aratus ten voorfehyn brach>. Aratus bleef hem hierop geen antwoord fchuldig, maar fchreef ook eenen brief tót nadeel van cleomenes; en zo wierden 'er Scheldwoorden en Schimpredenen tusfchen hen gewisfeld, waar by zelfs hunne Huweiyken en Vrouwen (li) niet géfpaard wierden. Cleomenes zond, voort daarop, eenen Hèrout, oni aan de Achaeërs den Oorlbg aan te kondigen, en fcheelde het wei nis, of hy had Sicyon, door verftandhoudinge met die van binnen, by verrasfirfge ingenomen. Hy wendde zich nu van daar naar Pelïene , en bemachtigde deze Stad, uit welke de Bevelhebber der Achaeërs ter naauwernood ontkwam. Een weinig laster veroverde hy PKeneum en Pentelium; waarop ftraks de Argiven zyne zyde koozen en de Phliafiers bezettinge van hem ontvingen, ja over het geheel was 'er thans voor de Achaeërs van alles, . wat (K) Wy hebben gezien uit het L. van cleomenes, dat deszelfs Echtgenoote agutis eene beroemde Schoonheid was, dat hy z ch ünooiiyk jn haar verliefde, en het niet, dan maar Zeer korten tyd, van haar kon harden. Z, zyn Lev. bl. 336". (N 4)  2.00 het LEVEN .wat zy voorheên bezeten 'hadden, niets meer overig, waarop zy vasten ftaat konden maaken, en aratus vond zich, als op eenen oogenblik, van alle kanten benard, daar hy geheel Peloponnefus zag wankelen, en de Steden overal tot afval neigen door de Kunftenaaryen van hun, die nieuwigheden zochten. Niets was gerust en ftil, 0f te vrede met den tegenwoordigen toefkmd van zaaken: zelfs te Skyon en te Corinthus wierden 'er niet weinigen ontdekt , die in verftandhouding waren met cleomenes, en het, reeds van voorlang, kwalyk meenden met het Bondgenootschap, uit zucht tot eigene Grootheid. De zorg en macht, om deze Lieden ter ftraffe. te vorderen, wierd opgedraagen aan aratus, die alle deze kwalykgezinden te Sicyon liet ombrengen, en, daarna, ook te Corinthus een begin maakte met dezelve op te fpeuren, en te recht te Hellen. Dan het Gemeen, dat reeds voorlang aan dat zelfde euvel hinkte, en der regeeringe van de Achaeërs moede was, wierd hier door verbitterd, en floeg aan het muiten: men liep te hoop  Ivan ARATUS. 2©i in den Tempel van apollo CO' werwaarts aratus oncbooden wierd, dien men eerst wilde ombrengen, ten minfte vatten, voor dac men openlyk voor den afval uitkwam. Hy verfcheen daar ook in perfoon, zyn paard aan den teugel leidende, als of by geheel geen achterdocht, of wantrouwen op hen had. Straks fprongen 'er velen op hem toe, die op hem fcholden cn hem bcfchuldigden, hetwelk hy doorftond met een onveranderd gelaat, en beantwoordde met zachtfmnige redenen , hen vermaanende „ liever te gaan zitten , cn niét' overeind ftaande in het wild te fchreeuwen!" Die genen, welke nog buiten aan de Tempeldeuren waren, porde hy aan om naar binnen te gaan ; en zo met hun fpreekende verwyderde hy zich langzaamerhand al meer en meer, zich houdende, als of hy zyn Paard aan den eenen of anderen wilde overgceven; en dus geraakte hy uit hec gedrang, zelfs nog mee de Corinthiers, die hem tegen kwamen, zonder eenig blyk van ontüxltenis fpreekende, en hen voort, dryvende om te fpoeden naar den Tempel - van (O Vergel. h. Lev. v. cleomen. bl. 332' (N 5)  202 het L E VENl van apollo. Dan naauwelyks was hy ongemerkt genader.5 tot by den Burg, of by fprong fchielyk op zyn Paard, beval aan den Bevelhebber der Bezettinge, cleotater, om den Burg zorgvuldig te bewaaren, en reed daar op fpoorflags naar Sicyon, gevolgd Hechts van driehonderd zyner Krygslieden. De anderen verlieten hem , zich naar onderfcheidene plaarzen •bogcevende. De Corinthiers nu ve/namen ffoedig, dat hy weggereeden Was, en wilden hem vervolgen: maar het was te laat om hem in te haaien. Zy ontbooden nu cleomenes, en gaven hunne Stad aan hem over, die, evenwel, hier door niet 'zo veel van hun rekende te ontvangen, als hy wel verboren had door hunnen misflag vni aratus te hebben laaten ontkomen. Het voorbeeld der Corinthiers wierd gevolgd door alle de Bewooners vaa de Zeekust, gewoonelyk Acte geheeten, die gelykelyk 'hunne Steden in zyne handen overleverden: waarna hy den Burg van Corinthus met muur- en paalwerk van alle zyden in'floot. - Ondertusfchen begaven zich velen der Bondgenoo'cen naar Sic jen by aratus, al-  van ARATUS, 203 tdwaar eene Vergadering wierd gehouden, in welke hy tot Opperbevelhebber met onbepaalde macht wierd aangcteld , kiezende zich voorts uit zyne Medeburgers eene Lyfwacht tot zyne veiligheid. De Man, naamelyk, die geduurende XXXIII Jaaren onder de Achaeërs de Regeeringe in handen had gehad; die zo wel in macht als aanzien den hoogten rang onder dè Grieken al dien tyd had bekleed, zag zich' nu verhaten, behoeftig, vernederd, en, by de fchipbreuk van zyn Vaderland, te midden van ftorm en dreigend gevaar, als om. dobberende in eene woeste zee. Want de jEtoliers, by welken hy aanzoek deed om byftand, floegen dit af, en de Stad Athene, die hem anders zeer geneegen was, wierd in haare hulpvaardigheid tegen gehouden door euclides en micion. Aratus bezat te Corinthus eenige Goederen en een Huis. Hier aan raakte cleomenes niet, en hield ook anderen daarvan terug. Zelfs ontbood hy zyne Vrienden en Rentmeesters, en gaf aan dezelve bevel alles zo te bellieren en te bewaaren, dat zy 'er aan aratus rekenfchap van gee-  2°4 het LEVEN geeven konden. . . Voor zich zelK11, in het ponder, vaardigde hy eerst tiupylus aan hem af, cn .daar na zynea eigenen Schoonvader megistonus,- hem, boven vele andere toezeggingen, belovende XII la enten, tot eene jaariykfche wedde;" het welk de helft meer was, dan hergeen hy van ptolemaeüs ontving; wanc deze zond jaarlyksch VI Talenten aan aratus» Voorts eischte by niet anders} ^ Opperbevelhebber te worden verklaard van het Achaeïsch Verbond, en te gelyk met hun den Burg van Corinthus i„ bewaaringe te ontvangen." Maar toen nu ARA. tus daarop tot befcheid gaf, „ dac hy de Zaaken „iet in zyne macht had, maar de ^aken hemr_achuecLEoMENE dat men den draak met hem Hak , cn viel d-r op |h,ks in hc[ ^ Jotwelk y.uitplonderdc cn verwoestte flaande zelfs het beleg voor de Stad, h,l welk drie maanden duurde; houdende ara. .jus het al dien tyd uit, en nog fteeds by zich zeiven befluitcloos blyvende, „ of hy antigonus tot Bondgenoot aan zoude kernen, 0p voorwaarde van den Corinti. fchen  van A R A T ü S. cos ichen Burg in zyne handen ■ over te 'geeven !v want zonder dat wilde hy hem niet komen helpen. De Achaeërs, daarop, eene Byeenkomst houdende te JEgium, riepen aratus aldaar tot zich. Dan het was voor hem ten hoogden gevaarlyk door het vyandlyk Le« ger henen te geraaken, daar cleomenes de Stad hield ingeflooten; en die van Sicyon, zyne Medeburgers, wilden niet, dat hy, daar de Vyand zo naby was, zich zei. ven in een zo groot Lyfsgevaar zou geeven. 'Zelfs de Vrouwen en Kinderen hingen hem weenende aan den hals, als hunnen algemeenen Vader en Behouder. Hy waagde het, echter, na deze Lieden, zo goed hy kon, getroost te hebben, uit de Stad te rydén, cn kwam veilig aan den Zeekant, hebbendeflechts X van zyne Vrienden by zich, benevens zynen Zoon3 die toen reeds een Jongeling was. Aldaar lagen Schepen ten anker, op welke ara. tus zich begaf, en zo kwamen zy aan te Mgium, en verfcheenen ter Vergaderinge, alwaar het Befluit genomen wierd, „om de hulp van antigonus, op de geitel. de?  êc6 het LEVE N de Voorwaarde van hec overgeeven vari den Burg, in te roepen!" Zelfs zond aratus zynen eigenen Zoon onder de overige Gyzelaars aan hem toe. Welk een en ander de Corinthiers dermaate vergram* de, dac zy ftraks de Goederen van aratus pionderden, en zyn Huis aan cleomenes ten gefchenke gaven, Als nu antigonus naderde met zyn Heer, beftaande in XX duizend Macedonifche Voetknechten en XIV honderd Ruiters, trok aratus met de voornaamfte Overheden aan dén Zeekant hem te ge* moet tot aan de Stad Pegae (T), zonder door den Vyand ontdekt te worden : hoe. wel hy ook zelf geen groot betrouwen had op antigonus, noch de Macedoniers hetzelve waardig keurde. Hy wist al te wel, dat hy zelf zyn opkomen ver. fchuldigd was aan het kwaad, dat hy hun lieden had gedaan, en dac de eerde en voornaamfte grondflag, waarop zyn Aan- zien UO Eene Havenftad van het Megarifche Gebied, waar van men ook melding vindc in het Lev. v» pericles. Z. ons III D. bl. 82.  tas A Pv A T U S. «of zien in de Regeering geyesttgd was geworden, zyne Vyandfchap was geweest te. tren den ouderen antigonus. Dan bezettende den drang eener onvermydelyke Noodzaakelykheid, cn der Omftandigheden van den tyd, waaraan ook die gene dienstbaar zyn, die anders gehouden wor. den te heerfchen, gaf hy zich over aan het gevaar- Antigonus, van zyne zyde, zodra een der Hovelingen hem, onder de genen, die naderden, aratus aangeweezen had, groette wel alle de overigen naar gewoonte met rniddelmaatige Vrien* delykheid, maar ontving hem, ook by deze eerfte ontmoeting, met uitdeekcnd eerbewys, en liet hem daarna, toen hy hem als een rechtfehapen en verdandig man nader had lèeren kennen, tot zyn' gemeenzaamden omgang toe. Want aratus was niet dechts cn alléén gefchikc voor groote Zaaken ; maar zyne gezellige *Verkeei inge, in tyden wanneer de Koning uitfpanninge genoot, was ook zo goed en aangenaam, als 'er ergens elders eer.e te vinden wa.^ Alwaarom antigonus, hoezeer no ; zynde, zodra hy zyne moorse, die mets min-  2oS h e t L E V E N minder dan ongefchikc was voor den vriendfchappelyken ommegang met Koningen, van naby had keren kennen, zich, niet alleen boven alle Achaeërs, maar ook boven alle Macedoniers, die hem omringden, in de behandeling van evenveel welke zaaken, van hem bediende. En zo kwam dan het Te. ken uic , hetwelk de Godheid onder de Offerhanden had aangeweezen. Want men verhaalt, dac wanneer aratus eenigen tyd te vooren offerde, men aan de Lever van het Offerdier twéé Galblaazen ontdekte, die met één enkel vlies van vet om. geeven waren: waar op de Wichelaar verklaarde, „ dat_ hy binnen korc mee zyne ergfle Vyanden de naauwfle Vriendfchap ftond aan te gaan!" Hy floeg op dien tyd op deze Voorzegginge wel geen acht, om dat hy, doorgaans, meer betrouwen had op eigen Ervaarenis en .Doorzicht, dan op Offerhanden, of Voorfpellingen; maar toen antigonus, een geruimen tyd daarna, uit hoofde van den voorfpoed zyner Wapenen, een groot Feest liec aandichten ce Corinthus, waarop een aantal Gasten genoodigd waren, wilde hy, dat ara.  V A ft A R A T Ü S. kof Aratus boven hem (/) zou aanliggen; Men was nog maar korten tyd aan tafel geweest, wanneer de Koning beval j dac men een Tapyt zou brengen , ten einde gich daarmede te overdekken v vraagende voorts aan aratus, „ of hy ook niet dacht, dat hec koud was?" deze antwoord, de, „ dac de koude zeer fcherp was!'* waarop de Koning hem beval $ ^ wac nader by ce fchikken;" en de Bedienden" overdekcen beiden met hetzelfde Tapyt, dat nu binnen wierd gebracht. Toen, zegt men, begon aratus, dien het gebeurde by hec bovengemelde Offer te binnen fchoot, te lacchenj en hy verhaalde den Koning wat Teken 'er zich by het Offerdier had voorgedaan, en de Waarzegginge' daarop gegrond. — Die gebeurde niettejnin een geruimen tyd naderhand. By de eerfte ontmoetinge, dan, te Pé» gaer wierden 'er plechtige Eeden van we-; derzyde afgelegd, en men ging, daarna, aanflonds op den Vyand los. 'Er vielen soen by Corinthus fcherpe fchermutzelin- gen (/) Of, aan zyne rechte hand; vóór hem. Deze? *ras naast de middenfte, de plaats van Eefi,XII. CEEL,. (O)  het LEVEN gen voor, dewyl cleomenes zich aldaar fterk verfchanst had, en de Corin. thiers mannelyken wederftand booden. Maar nu kwamen'er boden van aristoteles, den Argiver, eenen Vriend van aratus, die hem heimelyk de tyding brachten „dat hy de Stad van de Spartaanen afvallig wil. de maaken, zo hy daar met een toereikend aantal Krygsvolk verfchynen wilde." Aratus gaf hiervan opening aan antigonus, en vertrok daarop ten fpoedigften te fcheep van den Isthmus naar Epidaurus, met eene macht van vyftienkonderd man. Doch de Argiven wachtten zyne aankomst met af, maar Honden nog eerder op tegen het Krygsvolk van cleomenes, en drongen hetzelve zich op te fluiten in den Burg. Cleomenes, hierop, zulks ver. neemende, en bevreesd, dat de Vyand, eens meester geworden van Argos, hem den pas mocht affnyden om veilig, naar huis te keeren, verliet zyne Verfchansfingen- by het Kasteel van Corinthus, en haastede zich nog dien zelfden nacht om ter hulpe roe te fchieten. Ook kwam hy, mdedaad, nog in tyds, en dreef ook de Vyanden eenigermaate terug; maar toen ara-  van ARATUS, ai: aratus kort daarop ook met zyne Bende aankwam , en vervolgens de Koning zeif zich met zyne Krygsmacht vertoonde, week hy naar Mantinéa. liet gevolg was, dat alle de Steden wederom overgingen aan de zyde der Achacërs, en antigo. kus den Acro-Corinthus in handen kreeg. Die van Argos verkoozen aratus daarna tot hunnen Bevelhebber, die hen overhaalde, „om alle de goederen, welke aan de Tyrannen, en Verraaders van hun Vaderland hadden behoord, aan antigonus ten gcfchcnke aan te bieden." Aristomachus wierd te CeQphreae eerst gepynigd en daarna in zoe geworpen en verdronken : door welk bedryf aratus voornaamelyk in een kwaad gerucht kwam, als die eenen Man , die op zich zeiven niet kwaad was, zich naar zynen raad ge* draagen, ja, door hem overgehaald , het Tyrannisch gebied nedergelegd en zyne Stad gevoegd had by het Achaeïsch Verbond, nu had laaten vaaren, en op de on"rechtvaardigde- wyze vermoorden («). Doch (m) „ De Gefchiedfchryver phylarchus maakt eenen grooten ophef van de Wreedheid d«r (O 2) ïuaf"  212 het LEVEN Doch 'er waren nog meer andere Befchuldigingen, welke men ten zynen laste inbracht; by voorbeeld „ dat men de Stad Corinthus aan antigonus ten gefchenke had gegeeven, even als of hef maar een gering Dorp ware geweest! — dat men het met goede oogen had aange. zien, dat hy in Orchomemts, na eerst die Stad te hebben uitgeplonderd, eene Macedonifche Bezettinge had geworpen; - dae 'er ter algemeene Vergaderinge een Befluk genomen was om aan geenen der Koningen te fchryven, noch aan iemand Gezanten te zen» Straffe dezen aristomachus aangedaan, en hef fchynt, dat zyne Voordracht eenigen indruk maakte op- plutarchus. Maar phylarcmus is wederlegd geworden door polybius IH het ilde Boek zyner Gefchiedenisfen, dien onze Schryver beter had gedaan te volgen. Het was aristo. machus, die eens, het Geweld als Dwingeland nog in handen hebbende, op vermoeden van Verraad, te Argos LXXX van de voornaamfte Bur. gers, in tegenwoordigheid van hunne Naastbeftaanden, eerst liet pynigen, en daarna van het Leren berooven. Ook had hy, wanneer hec den Achaeërs tegen liep, het Bondgenootfchap verlaaten, en zich gevoegd op de zyde van cleq-ms-  vam ARATUS- DI3 zenden tegen den wil van antigonus — dat men gedwongen was geworden het Macedonisch Krygsvolk beide te voeden, en te betaalen. — dat 'er Offerhanden, Plengingen en Strydfpelen wierden ingefleld ter eere van antigonus («), waar toe de Medeburgers van aratus het eerfle voorbeeld gaven, die antigonus als Gast^in hunne Stad ontvingen, welke ook aan het huis van aratus zynen intrek nam!" — Alle deze Grieven bracht men tegen hem te berde, zonder te denken, dat hy, na de teugels der Regeeringe aan antigonus over te hebben gcgeeven, door den flroom der koninklyke macht wierd medegefleept, en . van niets meer meester was, dan van zyne ftem, welker vry gebruik, echter, nog zeer gevaarlyk was ! Intusfchen was het openbaar, dat, onder het geen 'er verricht wierd, veel was, dat aan aratus groot verdriet veroorzaakce, zo als dat het welk 'er voorviel met de Standbeelden. Want antigonus liet de Standbeelden der Tyrannen te Argos» (») Men gelieve hier by te vergelyken het kev. V. CLEOMENES bl. 320. (op  ci4 het LEVEN gos, die voorheen om verre geworpen waren, weder oprichten; en, daar en tegen, a Ten, die ter eere van hun, welke den A., corinthus hadden ingenomen, waren op ■ richt, om verre werpen, eén flechts uic zonderd, te weeten dat van aratus. Deze deed wel alles, wat hy kon, om den Koning door zyne gebeden hier van te rugge te houden, maar kon hem niet beweegen. Ook fcheenen de Achaeërs omtrent de Stad Mantinéa niet te werk te zyn gegaan zo als Grieken met Grieken behooren te handelen. Want na dat zy, met behulp van antigonus, van de plaats meester waren geworden, brachten zy ftraks alle de Eerften en Aanzienelykften ter dood. Van de overigen wierd een deel verkocht, en het ander deel met ketenen belaaden naar Macedonië gevoerd. De Kinderen en Vrouwen maakte men tot Slaaven. Van het Geld, dat uit het een en ander wierd gemaakt, verdeelden zy een derdedeel onder zich • de twee andere derdedeelen gaf men aan de Macedoniers ten besten. Nochthans kan dit alles verdeedigd worden doodde Wet van -W&der- - ver.  van ARATUS. S15 vergéldinge (0) ; want offchoon het iets afichuiveiyks is, dat Volkeren, door eenerlei Geboorteland en eenerlei Spraake aan elkander verbonden , uit verbittering aldus met eikanderen omfpringen, is het in dringende omltandigheden, om met simonides te fpreeken,: niet iets hards, maar veeleer iets aangenaams, wanneer aan hec Gemoed, dac als het ware door fmart geteisterd, en door wraakzucht overfpannen is, verligtinge en voldceninge worde bezorgd ! maar hec geen daarna omcrenc die Stad gedaan wierd, kan dcor geenen fchyn verfchoond, of door beioep op de Noodzaakelykheid ten voordeele van aratus verdeedigd worden. Wanneer, naamelyk, die (0) „ Die van Mantinéa, naamelyk, hadden de Achaeërs verzucht om eene Bezettinge, ten einde zich te verzekeren tegen de Onderneemingen der Lacedaemoniers. Zy ontvingen, daarep Drfehon* derd Man Achaeërs, en Tweehonderd Huurlingen. Doch deze Hulpbenden wierden, eenigen tyd daarna, door hen op de trouwlooste wyze om hals gebracht. Welke verfoeielyke daad de wraakzucht tegen hen gaande maakte. Het vermoorden der Edelen en Aanzienelyken- van Mantinéa is een Verdichtzel van phylarchus." Fr. Vert. C° 4)  £16 het LEVEN die van Argos de Stad Mantinéa van as», ticonus ten gefchenke ontvangen, en beflooten hadden dezelve wederom te be. volken, wierd aan aratus, die tevens het bevel had over het Krygsvolk, de zorg daar over aanbevolen. Deze nu beval, dat de Stad in het vervolg niet meep Mantinéa, maar Antigönéa zou geheeten worden: welke Jaatfte naam haar ook tot op heden bygebleeven is. Men mag dus zeggen, dat het door zyne fchuld toe. kwam, dat het lieve Mantinéa Qö) wierd verdelgd, en dat deze Stad nu nog den naam moet draagen naar hun, welke haar hebben verwoest, en haare Burgers vermoord ! Cleomenes, vervolgens, in eenen zwaaren Veldflag by Sellafia (g) de nederlaag gekreegen hebbende, verliet daar op Sparte en voer weg naar ^Egypte, en antigonus, na zich op de rechtmaarig- fte 00 Pi.ut. haalt hier de benaaminge aan door Uomeru$ aan Mantinéa gegeeveu in het II B per Made y. 607. (?) Z. het Lev. v. cleomenes bl. 3<4 eo  van ARATUS. ai? fte en goedwilligfte wyze gedraagen te hebben omtrent aratus, brak op naar Macedonië. Daar verklaarde hy, wanneer zyne ziekte reeds de overhand gek reegen had, philippus, die nog maar weinig meer dan een kind was, tot zynen Opvolger, en zond hem naar Peloponnefus, na vooraf bevolen te hebben, „ dat hy zich vooral houden moest aan aratus, en door hem met de Steden handelen en met de Achaeërs kennis maaken!" Aratus ontving hem ' met oplettendheid, en gewende hem zo, dat hy eensdeels groote genegenheid voor hem opvattede , en anderdeels zeer veel eergierigheid en drift betoonde tot het beheeren der zaaken van Griekenland. Met deze gevoelens bezield keerde hy terug naar Macedonië. Na dat antigonus geftorven was, begonden de /Etoliers de Achaeërs te ver-? achten uit hoofde van hunne Werkeloosheid: want gewoon om door de handen van anderen befchermd te worden, en by de Macedonifche Legermacht ondergefchikt te dienen, gaven deze zich over aan Vadzigheid en Ordenloosheid. Zy leiden het 'er, derhalve, op toe, om meester te wor(0 0 den  218 het LEVEN den van Peloponnefus, maakten in het doortrekken, als ter loops, cenigen buit op de Patrenfen en Dymaeërs en vielen vervol, gens in het-gebied van Mesfene, het welk zy verwoestten. Dk verdroot aratus, die, ziende, dat de toenmaalige Bevelhebber der Achaeërs, timoxenus, traaglyk voortging en den tyd onnut verfleet, daar deszelfs Bevelnebberfchap ten einde liep, en hy reeds benoemd was om hem op te volgen, het Bewind vyf dagen vroeger aanvaardde, ten einde den Mesfeniefs ter hul pe te kunnen fpoedeni % bKcht ^ ^ Benden der Achaeërs by een: maar dezelve waren ongeoeffend, en hadden ook ge. nngen lust om te vechten. Zo dat hy flaags geraakt, de nederlaag kreeg by Ca', phyae. Men befchuïdigde hem, daarop, dat hy met te grootcn drift en onbefon* nenheid zyn Volk had aangevoerd (r), en dit ontmoedigde hem zo zeer, dat 'hy, wanhopende aan eenen goeden uitflag, de zaaken flappelyk beftierde; en, hoewel de iEto- (O Men vergelyke hier het Verhaal van po«Jiu. IV B. bl. 393.voIg. By hem heet meUEÜS' een reinig laager hier gemeld, mega.-  van ARATUS. 219 VEtoliers hem niet zelden gelegenheid gaven om hun afbreuk te doen, richtte hy 'er niets tegen uic, maar liet hen zich in Peloponnefus verlustigen en • goeden fier maaken met de verregaandfte ongebondenheid en ftoutheid. Overzulks ftrekten de Achaeërs hunne handen op nieuw uit naar Macedonië, en haalden philippus wederom in toe het heheer der zaaken van Griekenland, voornaamenlyk hier toe genoopt , door de Genegenheid '• van denzelven voor, en het Vertrouwen op aratus. Zy hoopten dus, dat hy infehik. kclyk zou zyn , en zy hem naar hunne hand zouden kunnen zetten. Het was toen, voor het eerst, dat apelles en megalaeus, benevens eenige andere Hovelingen; hem aanvingen zwart te maaken by den Koning, die, het oor daar aan leenende, zich, wanneer 'er op nieuw een Bevelhebber der Achaeërs moest verkooren worden, voegde by de tegenpartye van ap.atus, en daar door maakte, dat het Bewind wierd toebetrouwd aan eperatus. Maar fpoedig bemerkende-, dat deze volltrekt in minachcinge was by  W het L E V E N by de Achaeërs, en dac aratus nu oo> alles dryven liet, zo dac 'er niecs gcfchied. de van hec geen 'er moest gedaan worden, zag hy wel geheel en al mis gehad te hebben. Hy wendde zkh daarom ^ der naar aratus, aan wien hy zich gan-fchelyk overgaf: en als de zaaken hierdoor aanftonds van gedaante veranderden, en hy zyne machc en aanzien geiladig toe neemen, hield hy zich aan niemand, dan aan hem, als den Man, door wien zyne Grootheid, en Roem eeniglyk bevorderd werden; en elk kwam 'er nu in overeen, dat aratus ecu bekwaam Leidsman was met alleen by eene vrye Volksregceringe, maar ook by een Koninklyk bellier, dewyl zyne Behandeling van zaaken en openbaar Gedrag, 0m zo te fpreeken, kleur en glans gaf aan des Konings Daaden. De Gemaatigdheid, derhalven, van den jongen Philip pus, omtrent de Lacedaemoniers, welke zich vergreepen hadden, betoond (V), en de vriendelyke wyze, waarop men met de Cretenfen te werk ging, waardoor het gehecle Eiland binnen weinige dagen wierd ge- ■ (ö Verge!, polyb IV B. bl. 4co.  van ARATUS. 221 gewonnen; zo ook de Veldtocht tegen de Mtolkrs , die met eene verwonderlyke vaardigheid wierd doorgezet, wierden opgevat als zo vele blyken van Leerzaamheid aan de zyde van philippus, cn van ver* Handige Raadgeevinge aan de zyde van aratus: en gaf dit aanleidinge, dat de Macedonifche Hovelingen, hem deeds meer en meer benydende, daar zy zagen dat hunne heiraelyke Lasteringen niets hadden uitgewerkt, hem nu openlyk aanvielen, en aan de Tafel des Konings met de grootfte Onbefchaamdhcid en Brooddronkenheid befpotten durfden. Deze Mishandeling ging zelfs zo verre, dat zy hem eenmaal, wanneer hy na het Avondmaal, by den Ko. ning genomen, naar zyne Tent terug keerde, met fteenen wierpen; waarover philippus, hier van onderricht ,• zich dermaate verfloorde, dat hy hun eene Boete opleide van XX Talenten. En toen zy nog fteeds voortgingen beweegingen te veroorzaaken, en het algemeen belang nadeel toe te brengen, ruimde hy hen ein. delyk uit den weg (/_). Maar (/) Z» p o l y b» V B. bl. 523.  222 het LEVEN Maar vervolgens, toen hy zich door het Geluk zag begunliigen, maakte deze voorfpoed hem trotsch, en vele en geweldige Driften deeden zich by hem voor. De Gemaatigdheid, tot hier toe getoond, doch die hem niets minder, dan natuurlyk eigen was, wierd overweldigd door de hem aangeboorene Slechtheid, welke, doorbreekende, zyn haatelyk Karakter langzaamerhand ontdekte en kenbaar maakte. Het eerst, daar hy mede aanving, was eene Beleediging, den jongen aratus in het byzondcr aangedaan in opzicht van deszelfs Huisvrouw (V>> welk bedryf eenen langen tyd bedekt bleef, doordien hy , van de beide aratussen in huis genomen, zich onder het zelfde Dak bevond. Zyne wreedaartigheid ontdekte zich, vervolgens, meer en meer in de Regeeringe, en openbaare Zaaken, en bemerkte men duidelyk , dat hy 'er over uit was, om aratus zich van den hals te fchudden. De Verkoelinge tusfchen hen nam een begin met het o-een 'er voorviel te Mesfene. Deze Stad, naaJ me-' OO Deze heette pqlycratia. Zie Liv. XXVir *>• n. 31.  van VA R A T U S. ariebyk; was in rep en roer geraakt , cn wyl aratus niet fpoedig genoeg by dc •hand.was, om:de:rust aldaar te herflellen, kwam philippus hem éénen dag voor, en' bevond zich niet : zo' ras:binnen de inuuren, of hy deed zyn best om derzelver Inwooners tegen eikanderen - in ■ vuur en vlam te zetten. Met de .Overheden eerst: afzonderlyk fpreekende , vroeg hy •hen, „ Of zy dan geene Wetten hadden tegen het Gepeupel? " — daarna de' Aanvoerders van de Menigte heimelyk ondergaande, was hst: „ Of zy dan geene handen aan het lyf hadden tegen hunne Overheerfchers?" — Hierdoor kreegen beide Partyen moed, en de Regeeringe wilde, daarop, de hand leggen aan de Demagoogen: maar deze kwamen nu zelf aan het hoofd des zamengerotten Volks op hen af. De Overigheid wierd vermoord, en, benevens haar, nog vele anderen, ten getale van weinig minder dan CC. Philippus liet het niet by eene zo verfoeielyke daad. Hy voer^voort de Mesfenieis onderling tegen malkanderen in het harnasch te jaagen, wanneer aratus aankwam ,  hét LÉVEN kwam, die openlyk roonde, hoe zeef hy over di: Bedryf te onvrede was, en zynen Zoon, wanneer deze philippus hierover fcherpelyk befrrafce en bittere verwytingen deed, niet beval te fwygcn. Men hield het daar voor, dat de jonge aratus philippus beminde. Hy beet hem dan nu toe: „dat hy hem niet meer fchoon vond, na het bedryven van eene zo fchandelyke daad, maar wel affchuwelyk leelyk!" — Philippus, ondertusfchen-y antwoordde hem op deze harde beftraffinge niets; hoewel men genoeg zag, dat hy telkens in gramfchap dreigde los te barften, en vaak, fèrwyl de andere fprak, iets tegen hem tusfchen de tanden morde; maar, even als had hy het geen hem was toegeduwd met gelaatenheid aangehoord en verdraagen, en wilde hy blyken van Gemaatigdheid geeven in het ftuk van Befluur, hy noodigde voorc den Vader op te ftaan uit de Vergadering, reikte hem de rechte hand en geleidde hem naar den Burg van Mesfene, geheeten Momatas(v), als vooiv nee* 00 Doorgaans Ithomt genoemd. De Befchry. V.ng daarvan vindt men by pausanias Mesfeff P. 301.  van aratus; 22$ neemens zynde aldaar eene plechtige Offerhande te doen aan ju pit er en de plaats in oogenfchyn te neemen. Want dezelve is van geene mindere Sterkte, dan de Jcro-Corimhus, en wanneer 'er eene Bezetting in wordt gelegd, kan men daarmede het omliggend Land in bedwang en vreeze houden. Deze hoogte dan beklommen en de Offerhande hebbende verricht, nam hy de ingewanden van den gedachten Stier, zo rasch de Wichelaar hem dezelve had overgegeeven, met beide zyne handen op, en vertoonde die aan ar at üs en demetrius den Pharier (V), dezelve beurtelings nu aan den eenen, dan aan den anderen toehoudende , en hun vraagende, „ wat tekenen zy in het geofferde waarnaraen? of hy zich meester moest maaken van den Burg, of denzelven aan de Mesféniers overlaaten?" ■— Demetrius 'antwoordde daarop al lacchende: „ Byal. „ dien (V) Dat deze, die in de Historiën genog bekend is, een Vleier was, door wien philippus deeds meer en meer bedorven wierd, blykt uit veie plaatzen van polybius, uit wien plut. -die Verhaal ontleend heeft. Z. VII B. bl. 703, 7»4« XII. deel. (P)  *2u het LEVEN „ dien Gy het hart hebt van eenen Wi. „ chelaar, zult gy de plaats laaten vaa„ ren; maar zo gy denkt, als een Ko■„ ning behoort te doen, dan zult gy de „ Koe by de beide Hoornen houden — doelende met deze finfpeelinge op Pelo. ponnefus, het welk, volkomen en geheel., in zyne macht en aan hem ondergefchifct zou zyn, indien hy, behalven van den Burg van Corinthus, ook van dien van Mesfene meester was. Aratus fweeg, geduurende eene lange poos, ftil, maar toen philippus hem drong en bad, dat hy ook openbaaren mogt, wat 'er hem van dacht, fprak hy hem in dezer voege aan: „Er zyn, zeide hy, o philippus, „ op het Eiland Creta vele en zeer hooge „ Bergen. Vele Rotzen verhef en zich op „ de Oppervlakte van het Land der Beo„ tiers en Phacenfen. Niet minder groot „ is in Acarnanie, zo wel binnenlands, „ als aan de zeekust, het getal van ont„ zacchelyke Hoogten. Nochthans hebt „ Gy geene van die alle ingenomen, cf ,, bezet : maar de lnwoonders van die 3? plaatzen doen allen goedwillig het geen „ hun  van ARATUS. 25? „ hun wordt gebooden. Het is de Ge. „ woonte van Rovers zich te nestelen in „ de Rotzen, en tusfchen de Steilten vei„ ligheid te zoeken! Voor eenen Vorst is „ de groot/ie Vastigheid en Sterkte gele„ gen in goede Trouw en Toegeneegen„ heid. Die Deugden ontflooten U de „ Zee van Creta; die openden U Pelo. „ ponnefus! Op deze Grond/lagen was „ het , dat Gy, hoe jong ook nog van „ Jaaren, van fommige Volkeren tot Veld„ heer verkoor en wierd, en van anderen „ de oppermachtige Koning zyt gewor„ den."... Hy fprak nog, toen philippus de Ingewanden des Offerdiers aan den Wichelaar terug gaf, en hem,by de hand gegreepen, van daar trok, zeggende: „ Kont „ aan dan; laat ons denzelfden weg gaan!" even als of hy zich door zyne redenen had laaten overhaalen, cn van het meesterfchap over de Stad berooven. Aratus begon zich nu van het Hof te verwyderen en langzaamerhand aan den gemeenzaamen omgang met philippus te onttrekken: zo dat, wanneer laatstgemelde overftak naar Epirus, en begeerde, (P a) daS  siS het LEVEN dat hy hem op dezen tocht mogt vergezellen, hy zulks affloeg, en te huis bleef, uit vreeze , dat hy eenen kwaaden naam mogt krygen door het geen de andere bedreef. Daarna, als philippus zyne Vloot in den Oorlog tegen de Romeinen op de fchandelykfte wyze verboren had, alle zy. ne onderneemingen had zien mislukken, en nu, terug gekeerd naar Peloponnefus, de Mesfeniers op nieuw aanving te bedriegen, wierden zyne kunflenaaryen ontdekt ; zo dat hy thans uit fpyt openlyke vyandelykheden tegen hen begon en hunne Landeryen verwoestte. Overzulks wierd aratus ganfchelyk van hem afkeerig, en fprak openlyk tot zyn nadeel. Hy had nu ook de lucht gekreegen van het ongelyk, dat philippus hem had aangedaan, door het verleiden der Huisvrouwe van zynen Zoon , aan wien hy, echter, hoe zeer ook getroffen over deze fmaad, niets daarvan open. baarde, om dat het voor dezen volkomen onnut en overtollig geweest zou zyn kennis van zyne fchande te draagen, daar hy het vermogen niet had van zich 'er over te wreeken. Groot, in de daad, en tegen alle  van ARATUS. aap alle verwachtinge fcheen de Verandering te zyn, welke 'er met dezen philippus voorviel, als die van een zachtmoedig Koning en bezadigd Jongeling de overgegee. venlte Deugniet wierd en de affchuwelykfte Tyran! Echter was dit met hem niet waarlyk eene Verandering van aangeboorene Inborst, maar veel eer eene Openbaarwording van het flechtst Karakter, dat, langen tyd door vrecze verborgen gehouden, nu, van Vreeze verlost, uit begon te fpatten. Want, voorzeker, het was Schaamte en Vrecze voor aratus, welke hem fteeds byblecf, federt hy dezelve in zyne Jeugd had ingezogen: en dit bleek zelfs uit het geen hy eindelyk tegen hem beflond. Want bezeffende, dac hy, zo lang deze Man leefde, zelfs niet eens vry zoude zyn, ik laat ftaan Koning, of Tyran, befloot hy hem van kant te helpen. Nochthans durfde hy dit niet werkflellig maaken door openbaar geweld (jz), maar hy gaf last aan eenen zy- (x) p'ausanias getuigt (VII B. bl. 540) „ dat 'er anders geen Koning handiger was, om (P 3)  *30 het LEVEN zyner Overften en gemeenzaame Vrienden, geheeten taurion, om dit in ftilte, op de eene of andere wyze, te verrichten, en wel liefst door vergif, op eenen tyd, wanneer hy ver van de hand zou zyn! Deze taurion, dan, maakte daarop gemeenzaame kennis met aratus, en wist hem een Vergif in te krygen, dat niet fterk, noch geweldig was, maar van die foort, welke eerst in het lichaam eene zachte hitte en doffen hoest veroorzaaken, en vervolgens langzaamerhand op Teering uitkomen. — Aratus bleef niet onkundig van waar hem dit kwaad was aangekomen; doch daar hy met eene openlyke klachte daarover geen voordeel kon be. haaien , verdroeg hy gelaaten en in ftilte zyn ongemak, als of het eene dagelykfche en gewoone Ziekte was ; behalven éénmaal, wanneer hy zich in zyne binnenka. mer met eenen zyner Bekenden bevond en bloed fpuwde. Want toen deze dit opmerkte en 'er zich over verwonderde, zeide iemand aan tafel, in zyne tegenwoordigheid, doosVergif om te brengen.  van ARATUS. 231 dc aratus tot hem: „Dit, myn waarde cephalon, zyn de vruchten van de Vriendfchap der Koningen!" (y~) Op deze wyze dan frierf hy te Mgium, wanneer hy voor de feventiende reize met de waardigheid van Opperbevelhebber was bekleed. De Achaeërs nu achtten het oorbaar dat hy begraavcn wierd ter plaatze waar hy geftorven was, en namen voor, aldaar een Grafteken op te richten waardig het luisterryk bedryf van 'sMans Leven. Maar de Sicyoniers oordeelden , dac het hun tot fchande zou verdekken, indien zyn lichaam onder hen niet rustte. En hier toe wierden dan de Achaeërs ligtelyk door hen overgehaald. Maar 'er beftond te Sicyon eene oude Wet, welke verbood iemand binnen de muuren te begraaven, en 'er heerschte aldaar eene fferke Bygeloovigheid om niec van deze Wee af te gaan. Men zond dan henen naar Delphi om de pythia hier over raad te pleegen, van wel. (5) Ook dit is ontleend uit polybius.W. 721, 722. CP 4)  S32 het LEVEN welke men de volgende Godlpraak bekwam: (Y) ;, Gy twyffèlt, Sicyon, aratus te vireeren, Die U weieer verloste, en nu zyn' oogen floot. Zyn Graf in uwe Stad!... Ja dit was uw begeeren, Zo niet een'oude Wet, fchier heilig, dit verbood.— Weet dan dat alles, wat, waar 't zy, aratus fchaadt, Een' Heiligfchennisf' is en Goddelooze daad!" dit antwoord overgebracht zynde , waren alle de Achaeërs hlyde; maar by uitfteekendheid verheugden zich de Sicyoniers, die nu hunne Droefheid in een Feest veranderden en aanftonds, met bloemkransfen op hunne hoofden, en in het wit gekleed, het Lyk gingen afhaalen van yEgium en met Zang en Dans overbrengen naar hun. ne Stad. Daar zocht men eene aanziene- ly- (2) De Fr. Vert. bekent, dat de Griekfche Verfeu van dit Orakel zeer moeielyk zyn. Dit is waar wat het éérfte Vers aangaat, het welk anderen anders getracht hebben te verbeteren, maar, onzes 'erachtens, ontwyffelbaar aldus moet ver! beterd worden uit vergelykinge met het twééde Vers: Bai^Jj,, Xtxvli^ fyaypIO., 'AMQÏ 'Ap«lcv,  van ARATUS. 233 lyke plaats uit om het vereerend Grafteken op te richten, als voor den stichter en behouder van sicyon; het welk nog tot op heden het Arateum f» wordt genaamd. Ook gefchiedden 'er Offerhanden ter zyner eere, ééne op den dag, waarop hy de Stad van de Dwinglandye heeft verlost, zynde de vyfde van de maand Daeyfaï j by de Athenienfers Anthesterion geheeten; welk Feest den naam draagt van Soteria : (b) en de andere in die Maand, waarin men wil, dat hy gebooren wierd. By het éérfte Feest wierden de Plechtig, heden aangevangen door den Opperpriester van jupiter, den Behouder; by het twééde door iemand (Y), die den Gordel draagt van aratus, welke niet geheel en al wit is, maar eene purpere ftreep in het midden heefc. 'Er wierden dan, op het O) Hiervan is ook meldinge by pausanias Corinth. p. 1321 <£) d. i. Het Feest der Verlosfmge. Cc) Wy volgden hier xylander. De Fr. Vert. heefc: Fautre (facrifice) ce fut Ie Fils mêmt rf'Aratus (èmi i'offrit lui-même) ceint d'w tablier. &c,  het LEVEN her geluid van de Ckher, Gezangen gezongen door den Troep, welke tot het Tooneel behoorde. Voorts wierd de plechtige Optocht begeleid door den Opperbeflierder van de Jeugd, aan hec hoofd der Kinderen en Jongelingen aan zyn opzicht toevertrouwd, dan volgde de geheele Raad, met kransfen op hunne hoofden, en verder van de Burgerye alle die wilden. Van dit alles zyn 'er by de Sicyoniers Hechts geringe Herinneringen overgebleeven, welke zy op de gezegde dagen plichtshalve rekenen te moeten waarneemen. Het grootlle deel der Vereeringen is met den tyd, en door veranderinge van zaaken verlooren geraakt. Zodanig dan was (volgens getuisgenisfe der Gefchiedfchryvers) het Leven; zodanig het Karakter van den ouderen aratus (V> Belangende zynen Zoon, den jongeren aratus; de affchuwelyke en met vermaak wreedaartige philippus bracht hem ten val door Dranken, die wel niet 00 Byzonder Ioffilykis het Getuigenis, da: van hem voorkomt by strabo VIII B. bl 382  van ARATUS. 23S niet doodelyk waren ,, maar tot rafernye vervoerden. Zo dat hy, eene prooi geworden van ongeregelde en onbehoorlyke driften, tot vele Wandaaden en Schande^ lykheden overfloeg, en de Dood, die hem in het bloeiendst zyner Jaaren wegnam, geen ongeluk voor hem was, maar hem veeleer tot heil verftrekte en een einde aan zyne Rampen maakte. Wat philippus aangaat, deze betaalde van tyd tot tyd aan jupiter, den Opperften Handhaver der Rechten van Gastvryheid en Vriendfchap, het rechtmatig loon van zyne Euveldaaden; want in den Oorlog tegen de Romeinen tot het uiterfte gebracht, wierd hy gedwongen alles wat hy had aan hun ten beste te geeven. Dus ontzet van het overige zyner Heerfchappye, en alle zyne Schepen, vyf alleen uitgezonderd , hebbende moeten overgeeven en zich, daarenboven verplichten tot het betaalen van duizend Talenten, gelyk ook tot het overgeeven van zynen Zoon, als Gyfelaar, behield hy, alleen uit medelyden der Ovcrwmnaaren , Macedonië met deszelfs onderhoorigheden. Daarna, van tyd  &6 HEjf LEVEN van ARATÜS. tyd toe tyd, nu den eenen, dan den anderen van de Aanzienclykften en hem het naast in Bloedverwaudfchap beftaanden ter dood doende brengen , vervulde hy het geheele Ryk met fchrik en haat tegen zyne Dwinglandye. En daar hy, te midden van zo groote Tcgenfpoeden, nog één geluk had te weeten dat van eenen Zoon ie bezitten, die in deugden uitblonk (V), beloof^ hy zich ook hier van, door denzelven te doen derven , uit Afgunst en Nayver van de eene, welke de Romeinen aan den Jongeling beweezen. Hy liet dus het Ryk na aan eenen anderen Zoon, ge. heeten perse us, die, zo als men verzekert, niet echt, maar gebooren was uic zekere Naaifter, genaamd gnathaenum. Over dezen -zegepraalde jemilius (ƒ), en ia hem ging de Volgreeks der Koningen, afdam melingcn van antigonus den Grootcn, tc niet: maar het Gedacht van aratus blyft, zo wel te Sicyon, als te Pel- ' lene, tot op onzen tyd nog in wezen. 00 Die den naam droeg van zynen Grootvader -D B M E T It 1 U S. • (/) Zis Deszelfs Lev. in ons IV D. bladz. ipö.  I HET LEVEN VAN B R U T U S. XII. DEEL. [^] O   HET LEVEN van B R U T U S. cvs brütus was een afltamme» Jing van junius brutus*, wien de oude Romeinen een metalen .ftandbeeld op het Kapkool.» te, midden van; de Koningen, hebben opgericht, gewapend met een uit»' getogen zwaard, om te beteekenen dat hy met den onverlchrokkenften moed de tar.quinius^&n onttroond had- Dan deze, even als. yzer dat gloeiende, in het water is gedoopt, had eenen ruwen aard, die gene bWchaving door de letteren ondergaan had, waardoor hy in, zyne woede te^ gen de Dwingelanden zo ver ging, dat hy zyne eigene Zonen niet fpaarde. De an\A aj dere  4 hei LEVEN, dere daarentegen, wiens leven wy hier befchryvert, die door letterkunde en' wysbegeerte zyne zeden befchaafd, en zynen uic zich zeiven ernsthaftigen en zachten aard tot grote daden opgefcherpt had, blykt op de beste wyze tot deugd gevormd te zyn geweest: waarom| ook die genenwelke, ter oirzake van zyn deelgenootfchap in dc zamenzweering tegen ces ar, hem vyandig-_waren , hetgene grootmoedig in dat bedryf moge geweest zyn , aan brutus hebben toegefchreven, en al wat woest daarin was geweest, op rekening hebben gefield van cassius , die, fchoon hy eeri boezemvriend van brutus was, geenzins die eenvoudigheid en zuiverheid van zeden bezat. Zyne moeder, servi. lia, flarnde af van servilius ahala, die, toen spurius m^elius de oppermagt zocht te verkrygen, en een oproer onder het volk. berokkende, met eenen dolk. onder den arm zich naar j de Markt begaf, zich naby hem vervoegde, als willende met hem; in eene onderhandeling en mondgefprek komen, en, terwyl de ander zich neigde om naar hem te horen, hem over-  van BRUTUS. 5 overhoop Hak (a~). En ten dezen aanzien flemmcn alle berichten overeen; maar wat zyne afkomst van vaders kant betreft, beweeren die genen, welke, om den moord aan CjESAR gepleegd, brutus min of meer ongunflig en vyandig zyn , dat hy aan den uitdryver der t arquiniussen niet is verwant geweest; zeggende , dat dezen, nadat hy zyne zonen had laten ter dood brengen, geen kroost meer was overgebleven , maar dat deze brutus een Plebejer, en de zoon eens Rentemcester^ van brutus geweest, en nog niet zeer lang geleden tot Overheidsambten bevorderd was. Dan de Wysgeer posidonius flemt wel toe^ dat de volwasfene zoons van (a) Het verhaal van livius en andere Gefchiedichryvers verfchilt van dat van plutarchus, in zo verre, dat servilius aha la, niet als een ambteloos burger, gelyk plutarchus fchynt te kennen te geven, maar als Overfte der ruitery (magister equitutn) of Adjudant van den Dictator, maelius, toen hy,ter verantvvoordiging geroepen zynde, niet alleen zich daaraan zocht te onttrekken, maar ook het volk ter hulpe inriep, heeft doorftoken ; 't welk vervolgens door dei; Dictator, als eene daad van noodzakelykheid, werd goedgekeurd. Zie livius L. IF. C. 15. 14 3]  6 He t LEVE N van brutus ter dood zyn gebragt, 'zö als de gefchiedenis meldt, doch dat 'er nog een derde zoon, zeer jong zynde, was overgebleven, door wien het genacht is voortgeplant. Hy voegt 'er by, dat ten zynen tyde nog eenige beroemde mannen uit dat gedacht overig waren, die in 'gelaatstrekken vele overeenkomst hadden met 'het dandbeeld van brutus. En hiermede dappen wy Van dit duk af (b). De broeder van servilia, brutus moeder, was cato; en het was deze, welken hy onder alle Romeinen het meest ten voorbedde nam, hebbende eene dubbele betrekking op denzelven , eerst, als zy- (b) Onder de genen, die ontkennen , dat die andere brutus kinderen heeft nagelaten, is dioNYsius de Halikarnasfer, 'die zich beroept op het getuigenisfë 'van de naauwkeurigfte Romeinfche Schryvers. Zie Lib. V. C. 18. En met het gevoelen van dezen fterat mede in gl are anus, (tellende, dat cicero, toen hy, in zynen Brutus, onzen brutus van dien vorigen deed afdammen, zulks blotelyk deed ten gevalle van den man,wien hy meer dan menfchefyken eerbied toe. droeg. Zie svlburg op de aangehaalde plaats van dionysius Breder handelt hierover er« nesti in clave Cicero», v. l. brutus.  van B R UTUS. 7 zynen oom, en naderhand tevens als zynen fchoonvader. Onder de Griekfche Wysgeeren was 'er, in 't algemeen gefproken, geen wien hy niet gehoord had, of in wiens leer hy een vreemdeling was. By • voorkeur echter hield hy het met de fchool van plato. Doch met de nieuwe en de middelfte Akademie had hy niet veel op, en was een aanhanger van de Oude (f). Hy behield dus altoos grote achting voor anti ochus van Askalon , doch hield voor zynen byzonderen vriend en dischgenoot deszelfs broeder aristo, een man, die, wat geleerdheid betrof, voor vele Wysgeeren moest onderdoen, doch in wysheid van gedrag en zachtheid van aard een Wysgeer van den eerden rang mogt genoemd worden. Wat betreft empylus, van wien zyne brieven zo wel als die van zyne vrienden meermalen gewag maken, als een huisgenoot van hem zynde, deze was een Redenaar , en heeft een klein, doch gansch niet flecht gefchreven werk: . jen Cc) Zie over de onderfcheidene Akademien, onze Aantekening by het Leven van lucüllus ia het Zevende Deel, bladz. S46 en 547. \4 4]  * het LEVEN jen nagelaten over het ombrengen van cjesar, 't welk tot opfchrifc heeft Brutus. In 't Latyn had brutus zich de nodige bekwaamheid verworven tot redetwisten en pleiten ; maar in 't Grieksch liep het in 't oog, dat hy de beknoptheid en Lakonifche kortfpraak in zyne brieven wat fterk najaagde. By voorbeeld, toen hy reeds den oorlog had,begonnen, fchreef hy aan de Pergameners: „ ik hoor , dat » gy aan dol abel la geld hebt gefcho„ ten: zo gy dit vrywillig gedaan hebt, „ moet gy bekennen, dat gy ten mynen „ aanzien flecht handelt; doch hebt gy „ het gedwongen gedaan , dan moet gy „ zulks tonen , door vry willig geld aan „ my te fchieten." Zo fchreef hy ook eens aan die van Samos: „ in uwe be„ fluiten gaat gy met overhaasting, in de uitvoering van 't gene gy doen moet, „ langfaam te werk: wat denkt gy dat het „ gevolg daarvan zyn moet?" In eenen anderen brief fchreef hy ten aanzien van de Patarenzers: „Die van Xanthus, myne „ aangebodene gunst verachtende, hebben „ hun vaderland tot het graf van hunne „ wanhoop gekregen; die van Patara,zich „ aan  van BRUTUS. 9 „ aan myne befcherming vertrouwd heb„ bende , hebben in allen deele hunne „ vryheid behouden: hec flaac dus aan u „ ce kiezen tusfchen het wys gedrag der „ Patarenzcrs, en tusfchen het ongelukkig „ lot der Xanthicrs." Van zodanigen aard waren de brieven, waarop de aanmerking van zommigen gevallen is. Toen zyn oom cato naar Cyprus werd gezonden tegen Koning ptolem^us, heeft hy, toen nog zeer jong zynde, denzelven derwaards vergezeld. Ais nu ptoleMjEUS eigenerhand een einde aan zyn leven had gemaakt, had cato, zich genoodzaakt ziende eenen geruiinen tyd op Rhodus te verblyven, reeds vooraf cani^ dius, eenen zyner vrienden , derwaards gezonden om het geld in bewaaring te houden. Dan de eerlykheid van dezen mistrouwende, fchreef hy aan brutus, dat hy ten eerden uit Pamphylië, waar hy zich ter herdelling zyner gezondheid bevond, naar Cyprus moest overkomen. Hy deed zulks, doch zeer tegen zynen zin, deels uit hoofde van fchaamte voor cal* i d i u s , die zo fmadelyk door cato verguisd wierd; deels om dac hy, jong {A 5] zyn-  io h e t LEVEN zynde en fmaak voor de letteren hebben* de, zodanigen post van toevoorzicht on* edel cn beneden zich oordeelde. Nogthans nam hy denzelven met zo vele getrouwhei.i waar, dat hy den lof van cato deswegen wegdroeg, en de goederen van den Koning te geld gemaakt hebbende, eenen aanzienlyken fchat naar Rome overhragt. Toen de binnenlandfche verdeeldheid was uitgeborllen, en de Staat dooide wapenen van pompejus en caesar beroerd wierd, verwachtte men algemeen, dat hy de party van ces ar kiezen zou. de, om dat zyn vader voorheen door pompejus was omgebragt. Dan hy, die meer op het algemeene belang, dan op zyne byzondere betrekkingen , en geloofde dat #ompetus met beter reden den oorlog voerde dan cssar, voegde zich by den eerstgenoemden, fchoon hy .te voren, waneer hy pompejus ontmoerede, zich niet verwaardigd had denzelven te. groeten, het voor misdadig houdende, den moorder van *ynen vader aantefpreken. Doch nu, daar V hem als het hoofd der vaderlandfche party befchouwde , begaf hy zich onder zyne banieren, en vertrok naar Sicilië, als On.  van BRUTUS. ii Onderbevelhebber van sestiuss wien het opperbewind des oorlogs in dat eiland was opgedragen. Dun daar hier niets van gewigc kon uitgevoerd worden, en pompejus en c/esaTv, reeds tegen elkander gelegerd, bezig waren de grote zaak te beflisfen, ftak hy over naar Macedonië, oni vry willig in 't gevaar te deelen. Men verhaalt, dat pompejus, hartelyk hierover verheugd, en grotelyks verwonderd, by zyne aankomst van zyne zitplaats opflond, en hem, in aller tegenwoordigheid , omhelsde als iemand, dien hy boven allen ftelde. In 't leger, wanneer hy niet by 'pompejus was, bragt hy den tyd door met lezen en letteroefeningen, en dit deed hy zelfs nog kort voor het aangaan van den flag. Het was in 't midden van den zomer, en brandend heet, terwyl men gelegerd was in moerasfige plaatfen. Als nu de bedienden niet zo ras eene tent voor brutus bezorgden, was het reeds middag, eer hy zich, uiterst vermoeid, ter naauwernood kon zalven; en daarop een weinig fpys genuttigd hebbende, terwyl de^ anderen (liepen, of vol bekommering peinsden over de uitkomst van den flag, bleef hy  ia het LEVEN hy fchryven tot den avond, een uittrekfel makende uit het werk van polybius. Ook zegt men, dat caesar veel werk van hem maakte, en aan zyne Bevelbeb. bers onder het gevecht gelast had, brutus niet te doden, maar te fparen, en hem, zo hy zich vry willig overgaf, by hem te brengen, doch, zo hy zich tegen zyne gevangenneming verzettede, hem dan te laten gaan, en geen geweld tegen hem te plegen. En die wil men dac gefchiedde ter liefde van servilia, de. moeder van brutus; want dat hy in zyne jeugd met servilia, die eene flerke liefdedrift voor hem gevoelde, gemeenfehap had gehad; en vermids brutus juist geboren was ten tyde, dac hunne liefdehandel in de vollte kracht-was geweest, hy daarom zich verbeeldde, de vader van hem te zyn. Men verhaalt dat, toen de gewigtige onderhandelingen over de zamenzweering van catilina, welke den Scaac byna hec ondersc boven gekeerd had, in. den Raad wierden gehouden, en cato en c/esar, in gevoelen verfchillende, beiden hec woord voerden, inmiddels een brief jen voor ce< sar van buicen wierd ingebracht en aan hem  van BRUTUS. 13 bem overhandigd; dac, als césar het zeive in ftilte las, c a t o was begonnen te fchreeuwen, dat caesar een fnood ftuk beging met brieven en berichten van de vyanden re ontfangen. De vergadering hierdoor onftuimig zynde geworden, had caesar het brief jen, zo als hy het ontfangen had, aan cato overgegeven, die ziende, dar het eenen ongeoorloofden minnehandel van zyne zuster servilia met Ce sar bevatcede, het zelve in ftnkken fcheurde, en voor ces ars voeten nederwierp , leggende : „ zie daar ligtmis !"' waarna hy weder voortging met zyn gevoelen voorteftellen. Zo berucht was die liefdedrift van servilia voor cesar. Na den Pharfalifchen flag, als pompejus naar den zeekant was terug geweken, terwyl deszelfs legerplaats beftorfnd wierd * ontkwam brutus heimelyk door eenè der poorten, en verborg zich'in eene moerasiige plaats, die völ water en mee riet begroeid was. Vervolgens daar weder uic gegaan zynde, kwam hy 's naches behouden te Larisfa. Uit deze plaats fchreef hy aan c/esar, die zich hartelyk verblydde in zyn behoud, hem aanmoedigde om  *4 het LEVEN by hem te komen, en hem daarop niec alleen alles vergaf, maar hem vervolgens ook als den voornaamflen zyner vrienden met gunst en eer bejegende. Als nu niemand wist. te. zeggen, werwaards pompejus de vlucht had genomen, en cesar daaromtrent geheel onzeker was, wilde hy brutus, met, wien hy ten dien einde een endweegs alleen reisde, op dit ftuk ondertasten , en daar hem uit de rede. nen van dezen, voorkwam, dat deszelfs ge. voelen aangaande de vlugt van pompejus de meeste waarfchynlykheid had, ftel. de hy alle verdere bedenkingen ter zyde, en trok naar Egypte. Dan pompejus, die, zo als brutus gegist had, inderdaad naar Egypte was overgeftoken, had daar zynen dood gevonden. Vervolgens werd ook ca.ssius, door bemiddeling van brutus, met cesar verzoend. Insgelyks nam b rutus op zich de voorfpraak voor den Afrikaanfchen Koning (d); en niet * te- 00 Daar hier door den Afrikaanfchen Koning geen ander dan juba kan verftaan worden, moet of plutarchus zelf, of deszelfs affchryvers zich vergist hebben, daar men nergeas vindt, dat 8 ru»  van BRUTUS. 15 tegenfiaande hy hier tegen een aantal van belchuldigingen ten laste van denzelven te worftelen had, wist hy het echter door zyne welfprekende en vermogende voorbede zo ver te brengen, dat die Vorst een groot gedeelte van zyn ryk behield. Men verhaalt, dat c/Esar, zodra brutus begonnen was by die gelegenheid het woord te voeren, tegen zyne vrienden zeide: „ ik weet niet , ■ wat die jongeljng wil, doch het-gene hy wil, dat wil hy met „ grote drift." Inderdaad , zyn breng karakter Hond niet ligt, noch ook aan elk, die zulks verzocht, gunften toe; doch wanneer hy ook op goede gronden en uit overtuiging van billykheid zulks deed, zette hy dat gene, 't welk hy eenmaal had aangenomen, met kracht en nadruk door. Maar hy was door geene vleiery te bewegen om aan onbetamelyke verzoeken & rut u s de voorfpraak van dezen Vorsr by Ca«far geweest U; doch wel van den Galatifchen Koning dejotarus, op wien ook dit verhaal geheel toepasfelyk is, volgens 't gene wy lezen By cicero in zyne brieven aan atticus L. XIV". Ep 1. du soul heeft niet onvernuftig den text fciar naar getracht te veranderen.  ió" Het. L EVEN gehoor te geven. Hy achtte bet fchandelyk voor eenen grooten man onbefchaarade verzoeken niet te ' kunnen wederihan, 'c geen by 'zommigen onder den naam van fchaamte doorgaat, en was gewoon te zeggen, dat dezulken, die geenen moed ge. noeg haddën om iets- te weigeren, hem toefchenen hunne jeugdige kracht kwalyk te belteeden. Toen nu cssar naar Africa zoude ver. trekken, om cato en scipio te beoorlogen , Helde hy brutus o/er Cisalpynsch Gallië, tot groot geluk van dat wingewest. Want daar andere Provinciën door de onbefchoftheid en fchraapzucht der Landvoogden, als veroverde landen, deerlyk geteisterd wierden, was brutus voor de Galliërs eene verligting en verademing van vorige rampen, terwyl hy de eer van alles aan c^sar gaf Het was dus voor dezen op zyne terugreize door Italië een aangenaam gezicht de Heden, die onder het heftuur van brutus waren geweest, in dien Haat te zien, en brutus zeiven zyne eer te zien vergroten, en hem met allen eerbied vergezellen. 'Er waren te Rome meer dan ééu Pra;. tor*  van BRUTUS. 17 torfchap,. waarvan dat, 't welk het StadsPratorfchap (Praetara Urbana) genoemd werd, het aanzienlykfte was: hiertoe werd thans door het algemeene gevoelen brutus beftemd of cassius. Nu zeggen zommigen, dat deze twee reeds voorheen eenig heimelyk verfchil hebbende gehad, by deze gelegenheid meer verdeeld raakten; niet tegenftaande dat ?y aan elkander vermaagfchapt waren, want cassius was getrouwd met j u n 1 a , de Zuster van brutus. Doch anderen willen, dat deze hunne verdeeldheid het werk van cesar was, die heimelyk aan beiden hoop gaf van de begeerde waardigheid te zullen bekomen, tot dat beiden openlyk met drift optraden om hun recht van aanfpraak te verdedigen. De roem en deugd van brutus hadden te ftryden tegen de veelvuldige en roemruchtige togten, die cassius tegen de Par. thers had gedaan. Na dat c m s a r beiden gehoord en met zyne vrienden geraadpleegd had, zeide hy: „cassius heefc „rechtmatiger aanfpraak, doch brutus „ behoort het eerfte Pfastorfchap te heb„ ben." Dus werd cassius tot tweeden Prastor benoemd, die mee het bekomen XII. deel. [fi] van  i8 het LÉVEN van deze waardigheid min te vreden gefield, dan gebelgd was over het mislukken van de andere. Ook in alle andere dingen kon brutus van c^sar's magc zo veel gebruik maken, als hy maar wilde, en het ftond alleen aan hem de eerfle plaats te bekleden in cesar's vriendfchap, en 't meest by hem te vermogen: dan zyne betrekking met cassius fleepte hem mede, en trok hem van cesar af; niet Om dat by, na die vorige oneenigheid, weder geheel met cassius bevredigd was, maar om dat hem van zyne vrienden telkens in 't oor wierd geblazen, dat hy zich door cesar niet moest laten paaien en om den tuin leiden, maar veeleer de vriendfchap en gunst van den Tyran ontvlieden, ais dien het niet te doen was om zyne deugd te vereeren , maar om zyne kracht te ontzenuwen , en zyne fierheid te onderdrukken. C je s a r was dan ook ten zynen aanzien niet volkomen gerust, noch floot zyne ooren voor de aanklagten , die 'er tegen hem inkwamen. Dan, fchoon hy aan den eenen kanc brutus om zyne fierheid, het aanzien waarin hy was, en om  van BRUTUS. 19 om de menigte van vrienden, die hy had, vreesde, vertrouwde hy aan den anderen kant op deszelfs eerlyken inborst. Het eerde blyk van wantrouwen gaf hy, toen men hem kwam zeggen, dat antoniuj en dolabella heimelyke aan dagen fmeedden; Waarop hy antwoordde, dat «die vette en fraai gekapte lieden hém geene onrust konden baaren, maar wel die bleeke en magere , met welke laatden hy brutus en cassius bedoelde. Eenigen tyd daarna, als zommigen brutus by hem kwamen aanklagen , en hem waarfchouwden om zich voor dezen te wachten , zeide hy, de hand tegen zyn lyf houdende: „ dankt gy niet, dat brutus de doping van dit lichaam zal afwach„ ten"? gevende daarmede te kennen, dat het niemand dan brutus toekwam, na hem de heerfchappy te voeren (e). Het fchynt ook inderdaad, dat brutus zekerlyk de eerde man - in den Staat zoude zyn geworden, indien hy nog eene wyle tyds fY) Zie over dit gezegde onze Aantekening by hec Leven van c&sar, in het Negende Deel, bladz. 162. I* *1  so het LEVEN tyds zich had kunnen te vrede {tellen met de tweede te zyn, en cesar's magt had laten uitbloeien, en den roem van deszelfs grote daden van lieverlee verflenfen. Maar cassius, een doldriftig mensch, en meer in 't byzonder een vyand van caesar, dan in 't gemeen van de Dwingelandy, ftookte hem op en liet hem geene rust; men. zeide daarom ook, dat brutus de Dwingelandy, maar cassius den Dwingeland haatte. Deze laatfte bragt, onder meer andere bezwaaren, die hy tegen c je* sar had, byzonder dit in, dat.dezelve hem van zyne leeuwen had beroofd. Te weten cassius had als tianflaande yEdilis zich een aantal van die dieren aangefchaft, welken cesar te Megara gevonden had, toen die ftad door Calenus was ingenomen , en had dezelven voor zich gehouden. Men zegt, dat die leeuwen den inwoneren van Megara een groot onheil hadden aan. gebragc: want dezen hadden, op het oogenblik toen de ftad bemagtigd wierd, de hokken van die dieren vernield, en de dieren zelve losgemaakt, op dat zy den binnenrukken, den vyand te keer zouden gaan: Dan in plaats van dac, waren de leeuwen op hen zei-  van BRUTUS. ai zeiven aangevallen , en hen, diev ongewapend heromliepen, verfcheurd; welk deerniswaardig fchouwfpel het medelyden zelfs der vyanden had gaande gemaakt. • Dit wil men dus, dat by cassius de voorname oirzaak is geweest, waarom hy caesar van kant zocht te krygen:-doch hierin vergist men zich. Cassius had altoos eenen natüurlyken wrevel en haat gehad tegen al wat Tyran heette, waarvan hy reeds als kind een blyk had gegeven, toen hy met faustus , den zoon van sulla, op de zelfde fchool ging. ' Want als deze op zekeren tyd zich boven zyne medefcholieren begon te verheffen, en te {horken op zyns vaders oppermagt, vloog cassius op en gaf hem oorvygen. De opzieners en nabeflaanden van faustus wilden: cassius hierover te recht gefield hebben, doch dit werd tegen gehouden door pompejus,die de beide knapen byéén liet komen, om hen over het gebeurde te ondervragen. Toen verhaalt men dat cassius het woord opvattede , en zeide : „ Wel aan, faustus! zeg nu , „ zo gy durft, in- tegenwoordigheid van ,vdezen, hec zelfde, waarom ik op u ver[5 3] „ gramd  28 het LEVEN „ gramd Ben geworden, en dan zal ik u „ nog eens op de kinnebakken flaan." Zulk een knaap was cassius. Wat brutus betreft, deze werd door herhaalde aanporringen van zyne vrienden , en door gezegden en opfchrifcen van denkant der burgeren geftadig gedrongen tot die grote onderneming. Op het ftandbeeld van deszelfs voorvader brutus, die hec Koningfchap vernietigd had, vond men gefchreven: „ Was brutus 'er cans nog!'* en „brutus moest nog leven!" In hec geftoelte, waarin brutus als Prater zat, vond men 's morgens een aantal briefjeris van dezen en dergelyken inhoud: „ Slaapt „ Gy, brutus?" en: „ Gy zyt de „ rechce brutus niet." De voorname fchuld van dac alles hadden de vleiers van es sar, die niec alleen dagelyks nieuwe en hatelyke eerbewyzingen voor denzelven uitdachten, maar ook 'snachts de koning, lyke kroon op deszelfs ftandbeelden zettenen , om daardoor het volk aantezectcn, dat zy hem Koning in plaats van Dictator maakten: 'c welk nogthans eene geheel andere uitwerking had, zo als wy in het. leven van c£Sar omflandig verhaald hebben. Toen  van BRUTUS. 33 Toen cassius de gezindheden zyner vrienden aangaande eene zamenzweering toetfte, verklaarden zy zich allen daartoe gereed te zyn, mids dat brutus zich aan 't hoofd ftelde ; want zy begrepen, dat het by deze onderneming niet zo zeer aankwam op grote krachten en ftcutmoedigheid, als op eenen man van naam, gelyk brutus was, die de zaak kon beginnen, en door zyne tegenwoordigheid wettigen: zonder dit zouden zy by de uit. voering minder moeds hebben, en na dezelve meer bloot Haan aan vermoedens yan Hechte oogmerken; vermids de menfchen denken zouden, dat, ware het eene rechtmatige zaak geweest, brutus zich niet onttrokken zoude hebben. Cassius vond deze bedenkingen zyner vrienden gegrond, en begaf zich daarop naar brutus, wien hy by deze gelegenheid voor het eerst weder fprak na het verfchil, dat zy te zamen gehad hadden. Na het vereffenen van dat verfchil, en na wederzydfche betuigingen van vriendfchap , vraagde cassius hem, of' hy voornemens was den eerften Maart in den Raad te verfchynen, 'er by. voegende, onderricht te zyn, dat cm sa r's [-# 4] vrien"  *4 HetLËVEN vrienden op dien dag hec voordel zouden doen om hem Koning te maken. Brutus gaf ren antwoord, dat hy 'er niec zoude komen (ƒ). „ H0e! hernam cas. ,, sius, ook niet, wanneer wy daar ge. „ roepen worden?" — „ Dan," was het antwoord van brutus, „ zai het myne „ zaak zyn niec te zwygen , maar zulks „ tegen te gaan, en myn leven te laten „ voor de vryheid." 1 Door dit zeggen aangemoedigd, voer cassius voort: „Of „ meent gy, dac iemand der RomeL „ nen zal dulden , dat gy zoudt derven „ voor de vryheid? Kent gy dan u zeiven „ niec, brutus? of denkc gy, dat het „ wevers en kroeghouders zyn, die zulke w dingen gefchreven hebben, als gy in uw »> ge- (ƒ) Reisee wil vertaald hebben : „ dat hy „ liet niet zoude toelatën," te weten, dat cm3a*'s vrienden zulk een voorftel deden. Dan bekalven dat zulks minder wej past op de gedane vraag, zou. in dat geval, ook nog eene verandering in de volgende woofden moeten gemaakt worden, en in de nadere vraag van cassius, .j wann/er wy daar geroepen worden," het ontkennende woordeken niet worden ingevoegd." Waarop dan echter het volgende van $\lvtv$ niet zo wel fchynt te pasien.  v a n BRUT Uz& 25 $, geftoelte heb: gevonden, en niet de eer. „ fte en beste mannen in den Staat? Ja dezen zyn het, die het geven van To„ neelvertoningen en van Zwaardvegters „ aan andere Veldheeren overlaten , maar 9 van 11 de betaling van ene fchuld, die uwe voorvaders ü hebben nagelaten, de „ vernietiging der Dwingelandy, vorderen; „ en deze zelfde lieden zyn gereed om „ alles voor u te ondergaan, wanneer gy „ door daden toont die gene te zyn, wel. „ ke zy hopen en verwachten dat gy zyn „ zult." Daarop omhelsde hy brutus en kuste hem: en voorts van elkander gefcheiden zynde, begaf zich elk hunner naar Zyne vrienden. 'Er was een zekere ca jus ligarius (g),.die onder de vrienden van pompejus hehoorde, en uit dien hoofde by cesar aangeklaagd zynde door dezen was (g) Het lydt wel geenen twyfel, dat de man , va» wien hier gefproken wordt,- niet cajus li. carius maar quintus licarijjs is geweest; dan deze vergisfmg kan zo wel by plutaxchus fcebben plaats gehad, als by de affcSryvers: het is toch niet zeldzaam. dat de Griekfche Schryveri in Romeiqfche namen misflagen begaan. S.B 5]  26 het LEVEN was vrygefproken. Dan min getroffen door dankbaarheid voor deze gunst- van vryfpraak, dan gebelgd wegens de overheerfching van cesar, waardoor hy in gevaar was geraakt om ter dood veroordeeld te worden, droeg hycssAR eenejj dodelyken haat toe, en was een der grootHe vrienden van brutus. Hy lag thans ziek, wanneer brutus hem bezoekende tot hem zeide: „ Hoe ongelukkig is het, „ ligarius, dat gy in zulk eenen tyd „ ziek ligt!" Dadelyk richte de zieke zich op den elleboog overeinde, vatte brutus by de hand, en zeide: „ hebt gy iets vóór, dat uwen naam waardig is, dan ben ik weder gezond." Van die oogenblik af begonden zy hunne vrienden te ondertasten, en aan dezen hun ontwerp medetedeelen; en niet alleen zochten zy aanhangers onder hunne vrienden, maar ook onder alle de zodanigen, die zy wisten dat moed hadden om floute aanflagen te ondernemen, en den dood niet vreesden. Dan om deze zelfde reden hielden zy hun voornemen voor cicero verborgen, hoe zeer die anders in trouw en genegenheid de eerile plaats onder hunne  van BRUTÜS. m ne vrienden bekleedde: want zy vreesden, dac hy, die, kleinmoedig van aard was, nog daarenboven door zyne jaren de (chroomvallighcid, aan oude lieden eigen, opgedaan hebbende, en alles door bedaarde overleggingen eerst coc den boogden trap van zekerheid willende gebragc zien, de drifc van hun ontwerp, \ welk fpoed vereischte, mogt doen verflaauwen. Ook liec brutus twee anderen van zyne vrienden, statilius den Epicurist, en favonius een' aanhangeling van cato, buiten hec geheim, om dac hy eens, wanneer hy zich met hun over wysgeerige o* derwerpen onderhield, en tusfchen beiden, om hen ce beproeven, hun in 'c verichiec iets van zodanig een oncwerp had voorgehouden, van fa vonius ten ancwoord had gekregen, dac een burger-oorlog nog erger was dan «ene gewelddadige overheerfching; en van statilius, dac een wys en verdandig man zich niet in gevaar behoorde ce geven en zyne rusc opofferen om deugnieten en flechthoofden. Laeeo, die daar mede tegenwoordig was, had het gevoelen van deze beiden getrachc te wederleggen : maar brutus had voords hier-  is het LEVEN hierop ftÜgezwegen, fcordeelende, dat het ongeraden en min of meer gevaarkk was TAg hierover udttelaten. Doch vervolgens had hy hun voornemen aan la beo on*dekt, die zich dadelyk gereed toonde om daarm deel te nemen ; waarop me» befloot ook nog den anderen brutus «oegenaamd .albinus , -als deelgenoot aantenemen. Deze was wel geen man vangrote dapperheid, of byzonder ftont vanondernemen, doch hy was.fterk door de grote menigte zwaardvegters, die hy onderhield om ten fchouwfpel voor het volk te vcrftrekkcn, en had het vertrouwen van cesar. Cassius en udeo onderhielden hem het eerst hierover,, doch fe. gen dezen verklaarde hy zich niet. Maar toen vervolgens b r u t u s alleen hem ging. ipreken, en deze hem te kennen gaf, dat hy zelf aan het hoofd der onderneming was, betuigde hy volkomen bereid te zyn om van zynen kant krachtdadig medetewerKen. Zo werden ook de meeste overigen en de voornaamften door den hogen dunk dien men- ran brutus had, overgehaald'. Deze lieden nu, die zich noch met eede verbonden, noch hunne verbinckenis door eene  van BRUTUS. eene offerande gelfaafd hadden, wisten echter allen zo getrouwelyk de zaak geheim te houden, en in hunnen boezem te fmooren, dat, fchoon de Goden door voorzeggingen, verfchynfelen en teekenen aan de offerdieren te kennen gaven, wat 'er gebeuren zoude , niemand echter zulks wilde geloven. Brutus zelf, ziende, dat het verftandigfte, edelfte en beste gedeelte van Rome zich aan hem had vertrouwd, en zeer wel befeffende het grote gevaar dezer onderneming, poogde wel by anderen zyne heimelyke gedachten te verbergen, en te zorgen dat zyn gelaat niets daarvan verried, doch zulks kon hy niet, wanneer hy te huis was, en wanneer hy 's nachts op zyn bed lag: dan overweldigden hem die gedachten in den flaap, zo dat hy ontwaakte; of hy verviel in een diep gepeins, zodat zyne vrouw, die by hem diep, wel. merkte, dat hem eenige buitengewone zorg ontrustte, en dat hem iets zwaarwigtigs en hachelyks door het hoofd liep. Deze vrouw was, gelyk wy reeds gezegd hebben, porcia, de dochter van cato, zynde aan brut-us, die haar neef was, wel nog  $o het LEVEN nog j°ng zynde getrdt&vd, doch toen reeds weduwe van bibulus, by wien zy een klein kind had, 't welk naar zynen vader ook bibulus heette. Van dezen heeft men nog een klein werk, onder den tytel van Merkwaardigheden van Brutus. Porcia, die «ene wysgeerige vrouw was, en haren man hartelyk liefhad; die daarenboven groten moed met wysheid vereenigde, wilde niet eer de geheimen van haren echtgenoot uitvorfchen voor dat zy de volgende proef op zich zelve had genomen. Zy nam een klein mes, 't welk de Barbiers gebruiken om de nagels aftefnyden, en, na dat zy hare bedienden uit het vertrek had laten gaan, bragc zy zich daarmede eene zware wonde toe in de dye, zodat het bloed daaruit ftroomde, en zy weldra in hevige pynen en rillende koortfen verviel Als nu brutus over dezen haaren toefland ten uiterften ontfteld en verlegen was, fprak zy hem in het hevigfte van hare fmart dus aan: „ik, brutus! eene „ dochter zynde van cato, ben aan u j, uitgetrouwd, niet, zo als eene byzit, om „ bloot uwe bed- en dischgenoot te zyn, f» raaar °m met u allen lief en leed te „ dee-  van BRUTUS. 31 „ deden. Van uwïn kant is my nimmer reden gegeven, waarom ik my over dit „ huwelyk beklagen zoude, maar welk blyk van erkentenis of dank hebt gy van mynentwegen, zo ik uw geheim lyden niet met u drage, noch deele in „ eene zorg, die trouw vereischt. Ik ,, weet, dat de aard der vrouwen te zwak geacht wordt om geheimen by zich te ,, houden; doch brutus ! eene goede opvoeding en de omgang met verftandige lieden heeft al vry wat vermogen op „ het karakter; en boven dien ben ik de „ dochter van cato, en de vrouw van „ brutus. Te voren echter wantrouw„ dè ik met dat alles nog my zelve, maar „ nu ben ik overtuigd, dat ik tegen allen „ lyden beltand ben." En daarop toonde zy hem de wonde, en verklaarde hem, welke proef zy daarmede had willen nemen. Brutus ftond verfteld, lloeg zyne handen ten hemel, en bad de Goden, dat zy zyne onderneming wel mogten doen gelukken, ten einde het mogt blyken, dat hy waardig was de echtgenoot van porcia te zyn. Voords zorgde hy, dat de wonde naar hehooren genezen wierd. Toen  32 het LEVEN Toen nu de Raadvergadering was ufc. gefchreven, waarop men zeker ftelde dac c je s a r verfehyncn zoude , befloten de zaamverbondenen hun ontwerp uitccvoeren.. vermids zy by die gelegenheid, zonder achterdocht te geven , in groten getale by elkander konden, zyn, en daar dc cerlïe crt beste mannen van den Staat allen te zameil zouden vinden, die, zodra het grote werk verricht zoude zyn, dadelyk de vryheid zouden handhaven. Ook fcheen de plaats zelve niet zonder den wil der Goden daartoe beftemd te zyn, en hun voornemen te begunftigen. Deze was narnclyk eene der galleryen , die rondom den fchouwburg ftaan, zynde voorzien van eene zaal, waar. in een ftandbeeld van pompejus Hond, 't welk de ftad voor hem had opgericht, toen hy die wyk met galleryen en met den groten fchouwburg verfierd had. Hier was de Raad tegen den vyftienden van Maart, of, in de taal der Romeinen, tegen de Uns dier maand hefchreven; zodat de Voorzienigheid zelve caesar derwaards fcheen te voeren, om aan pompejus wraak te verfchaffen. Die dag ge. komen zynde, ging brutus, met eenen dolk  van BRUTUS. 33 dolk onder zyn kleed, zonder dat iemand anders dan zyne echtgenoot hiervan wist, ten huize uic. De overige verbondenen, die aan 't huis van cassius vergaderd waren, begaven zich vandaar naar de Markt, ten geleide van den jongen cassius, die met de Toga Virilis moest omhangen worden. Deze plegtigheid verricht zynde , gingen zy gezamenlyk in de Gallery van pompejus, waar zy de komst van cmur, die elk oogenblik verwacht werd, verbeidden. Hier nu zoude iemand, die geweten had, wat er gebeuren zoude, zich ten hoogden hebben moeten verwonderen over de bedaardheid en ftandvastigheid van deze lieden in een zo hachelyk tyddip. Verfcheidenen van hun, die, uic hoofde van hunne waardigheid als Pretors , in t geval waren van rechtszaken te moeten afdoen, hoorden niet alleen met alle bedaardheid, als hadden zy. niets anders in den zin, partyen wederzyds hare bewyzen voor en tegen inbrengen, maar wikten en wogen ook naauwkeurigiyk iedere zaak, en deden uitfpraak volkomen volgens recht en reden. En toen één van allen weigerde zig aan de gedane uitfpraak te onder[Cj wer-  34 het LEVEN werpen, zich mee groot gefchreeuw erï tegenkanting op casar beroepende, floeg brutus zyne oogen .op de omflanders, en riep met luider ftemme : „c/esar „ heefc my nimmer belet noch zal my „ ooic beletten, overeenkomftig de wetten „ te handelen.'" Nogtans hadden 'er toevallig verfcheidene omftandigheden plaats, gefchikt om hen verlegen te maken. De eerfte en wel de zorgelykfte was, dat cjesar uitbleef, daar de dag reeds merkelyk gevorderd was: want daar de offerdieren geene gun. ftige teekenen opleverden, werd hy door zyne vrouw te huis opgehouden, terwyl ook de Wichel. priesters hem rieden niet uitcegaan. Eene cweede omfcandigheid was, dac zeker iemand zich by casca, eenen der verbondenen, vervoegde, en hem by de hand vattende, zeide: „ Gy casca! „ hebt het geheim wel voor my verbor„gen gehouden, maar brutus heeft „ my alles ontdekc." Dan, zo als casc a ' hiervan ontzec was geworden, liec de ander al lachende daarop volgen: ,, Van. ,, waar zyc gy, lieveling van 't geluk, zo fpoedig ryk geworden, om naar da ,, waar-  van BRUTUS- 35 ,„ waardigheid van iEdilis te fcaan?" Hierdoor werd casca gered, die bp het punt ftond van door dat twyfelachtig gezegde het gehele geheim te verraden. Nog ge. beurde het, dat een lid van den Raad, popilius LiENAs , met meer dan ge. meene hartlykheid brutus en cassius groette, en hun in 't oor luisterde: „ ik „ wensch, dat gy de zaak, die gy voor„ genomen hebt, gelukkiglyk ter uitvoer „ moogt brengen, en rade u, dat gy niet ,, moogt dralen, want het is geen geheim „ meer." Op dit zeggen ging hy heen, latende by hen een fterk vermoeden achter, dat hun bedryf was uitgelekt. Inmiddels kwam iemand van huis naar brutus toelopen, met de tyding dac deszelfs huisvrouw op fterven lag. Te weten, porcia, vol van onrust over 't gene ftond te gebeuren, en haaren zwaaren kommer niet kunnende dragen, had moeite om zich in huis te houden, vloog by elke beweging of gedruisch naar buiten, even als de vrouwen, die de razerny van Bacchus op het lyf hebben, vraagde dan elk, die van de Markt afkwam, hoe het met brutus ware, en zond telkens bode op bode der[C 2] waards.  3] met  5 «et LEVEN mee geweld te dwingen, oordeelde hy niet voegfaam. Ook fchreef hy aan cicer tt dien hy bad, dat hy toch vooral de fpelen mogt bywonen. Zodanig Monden de zaken gefehapen,toen "er eene nieuwe verandering plaats greep, door de overkomst van den jongen c'jesar. Deze, een kleinzoon zynde van de Zuster van julius c je sar, was door denzelven by Testament voor zoon aangenomen , en tot erfgenaam aangefteld. Toen cesar wierd omgebragt, bevond hy zich te Apollonia, waar hy zich op de letteren toeleide , c x s A r opwachtende, die eenen togt tegen de Parthers had beflo. ten. Dan zodra hy vernam het gene dezen was overgekomen, begaf hy zich naar Rome. Het eerlïe, wat hy hier deed om de gunst des volks te winnen, was, dat hy den naam van cesar aannam, en het geld door. zynen Oom nagelaten aan de Burgers uitdeelende, eenen aanhang maakte tegen antonius, gelyk hy insgelyks door gefchenken in geld velen van het Krygsvolk, dat onder cesar gediend had, opflookte en byeen verzamelde. Toen vervolgens cicero, uit haat tegen auto-  van BRUTUS. 5» tqnius, zich by c je s a r begon tè voegen , haalde brutus denzelven heftig door, verwytende hem in eenen brieft dat hy niet zo zeer afkeerig toonde te zyn van eenen Opperheer in 't gemeen, al si wel te vrezen voor eenen Opperheer, die hem hacede, en dat hy zich Hechts eene zachi te flaverny zocht te bezorgen, daar hy in gefchrift en in gefprekken c je s a r's goedheid prees. Geheel anders, voegde hy 'er by, waren onze voorouders gezind, die geene Heeren , hoe zacht ook, konden verdragen. Wat hem zei ven betrof, verklaarde hy nog onbepaald te zyn, of hy de wapenen opvatten wilde, of zich uil houden; doch dat dit eene by hem vast ftond, geenen Heer te dienen. Voorts zeide hy niet te kunnen begrypen, dat cicero voor eenen burger-oorlog en de gevaaren daarvan zo zeer beducht kon zyn j en minder vrezen voor eenen oneerlyken en fchandelyken vrede; ja dat hy voor het uitdryven van antonius tot belooning vor» derde, cjesar tot Opperheer .te mogen aanöellen. ■Indiervoegen liet zich brutus uit in zyne eerlte brieven. Dan toen het volk [D 3] reed*  5» het LEVEN reeds in twee partyen, de eene voor cM~ sar, en de andere voor antonius verdeeld was> en de zoldaten zich, even als by openbaare veiling, die door den roeper gehouden wordt, aan den meestbiedenden verkochten, gaf hy alle hoop van herflel op, befloot Italië te verlaten, en begaf zich te voet door Lucanië naar Elea, aan de zee gelegen (»). Zyne porcia, die van hier naar Rome terug zoude kee« ren, zocht haare droefheid deswegen voor hun te verbergen ; dan hoe flandvastig zy ook anders was, verried haar eene zekere fchildery. Dezelve behelsde een ftuk uit de Griekfche gefchiedenis; het verbeeldde hec tor, zo als hy affcheid neemt van andromache, die haar kind uit zyne handen aanneemt, en de oogen op hem gevestigd heeft (o). Op het zien van deze fchildery, werd porcia, die daarin eene af- («) Deze ftad van Lukanië, door de Crieken Elea geheten, is meer bekend onder den Romeinfchen naam Velia. (v) Wie, die met homerus bekend is, herinnert zich niet dat aandoenlyke toneel uit het Zesde boek van de Ilias vs. 370 en volgg.?  van BRUTUS. 53 afbeelding van haar eigen lot zag, hevig getroffen, zodat zy wegfmolt in traanen: herhaalde reizen ging zy dagelyks die fchildery bezoeken, en by dezelve weenen. Toen daarop acilius, een der vrienden van brutus, de woorden aanhaalde, welke andromache tegen hector fprak: „ Maar gy, o hector! zyt voor my een vader, „ moeder, „ Een broeder, en vooral een teder echtgenoot." begon brutus te glimlachen, en zeide: „ ja, maar ik kan tegen porcia niet zeg„ gen, 't gene hector zeide tegen an„ dromache: „ Hervat uw fpinwerk, geef de taak aan de flavinnen." „ want fchoon zy naar het lichaam geene daden als wy mannen kan verrichten , „ ftrydt zy echter naar den geest niet min„ der dapper voor haai vaderland, dan wy." Deze byzonderheid is v'oor bibulus, den zoon van porcia, te boek gefteld. Brutus vertrok dan vandaar, en ftak ID 3] over  £4 het LEVEN over naar Athenen. Nadat hy zich hier door het volk met alle blyken van genegenheid ontfangen, en vereerende befluiten ten zynen opzichte genomen had gezien, nam hy zynen intrek by eenen zyner gewone gastvrienden. Daar hy nu voords de Jesfen van theomnestus, den Akademist, en van cratippus, een' Peripa» tetifchen Wysgeer, dagelyks by woonde , én met dezelven de wysbegeerte beoefende, zou men gezegd hebben, dat hy zich geheel en al aan de rusc overgegeven had^ en van ftaatsbezigheden onthield: en nogthans maakte hy toebercidfelen tot den oorlóg, zonder achterdogt te verwekken. Hy zond herostratus af naar Macedonië, om de genen, die daar bevel over het krygsvolk voerden, in zyne belangen overtehalen, en maakte de jonge lieden uit Rome, die zich te Athenen, ter oorzake van 3¥öflne' letteroefeningen, ophielden ,; tot ■ zyne vrienden. Onder dezen was .de zoon van cicero, dien hy uittermaten' pryst, "zeggende, dat, .het zy. dezelve, waaktehec zy dat hy füep., men. zich moest verwon • deren- over zyne- fierheid en zynen haat tegen Dwingelanden'. •;'1 [g Toen  van BRUT U S, 55 • Toen by. vervolgens openlyk was begon, nen de zaken ter hand te nemen, en vernomen had,*'dat- 'er Romeinfche' fchepen, geladen met geld, uit Afia op weg waren, en dac de Bevelhebber derzelven, een welgezind man en een vriend van hem, daarmede aankwam, ging hy denzelven tot -omftreeks Carystus -te gemoet. Nadat hy dezen -gefproken en overgehaald had om -die fchepen aan hem overtedoen, onthaal de hy hem prachtig ter maaltyd;- en juist trof het, dat herthands de geboortedag van brutus was. Toen men nu aan het drinken was gegaan, en 'er wyn geplengd wierd op de overwinning van brutus en de Vryheid van Rome, cischte brutus, om zyne gasten nóg meer te bemoedigen , eenen groteren beker Onder het opnemen van denzelven fprak hy, zonder dat daartoe eenige fchynbare aanleiding gegeven was, dezen dichtregel op : „ Maar ach! latona's zoon en 't noodlot doen my fneven." (?) Men 7p) Deze woorden lege hom er u s den ftervenden patroklus 10 den mond, in het zestiend» boek van de Ilias, vs. 849. [ö 4}  5<5 het LEVEN Men voegt 'er byfdat hy by Philippen voor de laatfte maal ten flryde uitgaande, ,aan het krygsvolk tot woord »opgaf apollo; en hierom heeft men het opzeggen van dat vers als een voorteken van zynen val aangemerkt Qf). Vervolgens werd hem door antistius van het geld, 't welk deze naar Italië overbrugt, eene zom van vyfmaal honderd duw zend drachmen ter hand gefield. Al het krygsvolk, dat 'er nog van pompejus overig was, en door Thesfuiic rondzworf, kwam zich gereedelyk by hem voegen. Vyfhonderd ruiters, welke cinna naar Afia tot dolabella moest geleiden, werden door hem opgeligc: en naar Demetrias ovcrgeftoken zynde, waar men be. zig was eene menigte wapenen, die op last van julius cjesar in gereedheid gebragt waren tot den Parthifchen oorlog, maakte hy zich ook van dezen meester. Toen hierop hortensius, die in Macedonië (#) Volgens valerius maximus, die het bovengemelde insgeiyks verhaalt L. 1. C. 5. ex. 7. werd dit woord niet door brutus, maar door cjr sar en antonius gegeven.  van BRUTUS. 57 donië. het bevel voerde , hem dit gewest in handen had geleverd, en alle de Koningen en Dynasten daaromflreeks zyne zy» de gekozen en hunne magt met de zyne vereenigd hadden, ontfing hy bericht, dat cajus, de broeder van antonius, uit Italië was opgebroken, en regelrcgt op Epidamnus en Apollonia aantrok om zich te vereenigen met de krygsmagt, welke door gabinius daar was verzameld, Om dezen voortekomen, en zich meester van dat krygsvolk te maken, deed hy in alleryl zyn volk opbreken, en trok met hetzelve onder eene hevige fneeuwjagt door zeer moeilyke wegen, met zulk eenen fpoed, dat hy de genen, die de keuken voor hem medevoerden, op eenen verren afftand achter zich liet. Toen hy nu kort by Epidaurus gekomen was, werd hy, door vermoeidheid en koude, van de Boulimie overvallen (>). Dit is eene zoort van ongefteld. heid, waaraan menfchen en beesten dan voor- (r) Door Boulimia, 't welk eigenlyk eenen geweldigen honger beteekent, wordt hier die ongefteldheid verftaan , welke wy gewoon zya den Geeuwhonger te noemen. y>5]  53 het LEVEN voornamelyk onderhevig zyn, wanneer ze door hec reizen onder fneeuwbuiën zeer vermoeid zyn; V zy dac de nacuurlyke warmte , wanneer hec lichaam door de koude van buicen gefloten is, van binnen geheel opgefloten zynde , de fpys zeer fehielyk verceert, of dat de fcherpe en fyrte geest der gefmolcen fneeuw, in hec lichaam dringendede warmte naar buiten dryft en wegneemt: want hec fchynt, 'dac die warmee, door de koude welke zy oncmoec uitgedoofd zynde, oirzaak is van het zweeten, 't welk daarby plaats heeft. Dan hierover hebben wy by eene andere gele= genheid breëder gehandeld (j). Als nu brutus in flaauwte lag, en niemand in hec leger iecs voor hem të eten had, was men genoodzaakt tot de vyanden de toevlugt te nemen. Men kwam dus aan de poort, en vraagde brood van de wacht. Deze had niet zo ras ge» höord, wat brutus was overgekomen, of zy kwam zelve om hem eten en (s) Namelyk in de Dischredenen, en wel in het ' zesde boek, het agtfte voorftel, -of agtfte dischrede.  ¥ A s BRUT U S. 59 pinken te brengen, Ter vergelding hiervan heeft brutus, toen hy. meester van de ftad geworden was, niet alleen deze lieden, maar ook : de gehele burgcry , m hunnenthalven, met alle zachtmoedigheid b^handeid. .' CajüS astoni.us, binnen Apollonia gerukt zynde, -nodigde het daaromftreeks zich bevindende krygsvolk om zich onder zyne banieren. te begeven. Dan daar dezen. de -zyde van bbutu s kozen, en hy jnerkte, dat ook die van Apollonia het met brutus hielden, verliet hy die ftad, en begaf zich naar Buthrotus. Maar vooreerst verloor hy op weg drie Cohorten", welke dobr brutus neêrgefabeld werden; en verveSgens, toen hy de plaatfen in den omtrek van Bullis* die reeds door zyne «genparjy. bezet waren, met geweld wilde .bemagejgen;, raakte hy flaags met cicero* en.;kreegde neerlaag. De jonge cicero -werd jwmelyk door brutus als krygsoverfte gebruikt,-door wien hy vele aanzienlyke voordeden- behaalde. Als ■ nu brutus hierop ca jus ver van honk in eene moerasfige - plaats aantrof, wilde hy niet, dat zyn volk denzelven op het lyf-zoude vallen,  6o het LEVEN Jen, maar bedekte hem met zyne ruitery, en gaf last hem met zyn volk te fpaaren] als 'c welk welras hem ten dienfte zoude ftaan, zo als ook gebeurde; want het volk van antonius gaf zich en hun hoofd aan brutus over, waardoor deze eene aanzienlyke verfterking van magt bekwam. Ca jus hield hy eenen tydlang by zich, dien hy alle eer bewees, en wien hy zelf de eereteekenen van zyne waardigheid liet behouden, niettegenftaande velen, naar men zegt, en onder anderen cicero, hem uit Rome fchreven, dat hy denzelven van kant moest helpen. Dan toen deze heimelyk met de Officieren begon te handelen, en het volk tot afval aantezetten, liet hy hem in een fchip zetten en in naauwe bevvaaring houden. De omgekochte zoldaten, zich naar Apollonia begeven hebbende, begeer, den, dat brutus daar by hen zoude komen , doch hy liet hun zeggen, dat zulks by de Romeinen geene manier was, maar dat zy by hunnen Opperbevelhebber moesten komen, om vergiffenis voor hun mis. dryf te verzoeken. Dit deeden. zy, en werden ook van. hem op hunne bede we. der in genade aangenomen. Zo  van BRUTUS. 61 Zo als hy gereed ftond om naar Afia optetrekken, kreeg hy tyding van de ver andering, die te Rome was voergevallen. Te weten, de jonge cesar had by den Raad grote onderfteuning gevonden tegen antonius, doch nadat hy dezen uit Italië gedreven had, was hy zelf nu reeds zo geducht geworden, dat hy tegen de wet het Confulfchap begeerde, en eene grote legermagc onderhield, die de Staat niet van nooden had. Dan ziende , dat dit by den Raad kwalyk wierd opgenomen , die uit dien hoofde het oog op brutus buiten 'slands floeg, en dezen in zyn bewind bevestigde en een nieuw bewind opdroeg, was hy zelf voor zich ook bevreesd geworden. Hierom had hy a n t o n i u s laten nodigen om vriendfchap met hem te maken , en door krygsvolk rondom.de ftad te leggen zich tot Confui doen verkiezen, fchoon hy nog zeer jong was, en nog geene twintig jaren bereikt had, gelyk hy zelf in zyne Gedenkfehriften getuigt. Daarop liet hy dadelyk brutus en deszelfs aanhangers dagvaar, den als fchuldig aan moord, en bepaaldelyk, omdat zy eenen man, die het hoogde bewind te Rome voerde, onverhoord ter dood gebragt  Óa het L E V E N bragc hadden. De aanklagce tegen bru« Tus had hy opgedragen aan luciuscornificius, cn die tegen cassius aan marcus agrippa. De gedaagden niet verfchynende werden uic dien hoofde veroordeeld, daar de rechters gedwongen wierden vonnis tegen hen te vellen. Men verhaalt, dat, toen de roeper, volgens gewoonte, .van voor den rechcerftoel brutus ter verantwoording opriep, hec volk overluid zyne droefheid te kennen gaf» en de aanzienlyken het hoofd lieten han. gen zonder een woord te fpreken; dac men zelfs publius s ilicius (7) openlyk zag fchreien, 't welk oirzaak was, dac hy naderhand mee de overigen in den Ban Wierd verklaard. Na dat hierop C/esar; antonius en lepidus zich tot een Driemanfchnp vereenigd hadden, verdeelden Zy onder elkander de Provinciën, en verklaarden tweehonderd burgers in den Ban, die vervolgens ter dood gebragt werden, onder anderen ook cicero. Zo (/) By dion wordt dezelve sicilius cokq* nas genoemd.  V a i B K U T ü s. éi Zodra dc tyding hiervan in Macedonië gekomen was, oordeelde brutus zich verpligc aan hortensius te fchryven,dat hy ca jus antonius van kant moest helpen, om dus wraak te nemen over dert moord van brutus en cicero, van welken deze zyn vriend, en gene zyn bloed, verwant was. Hierom heefc naderhand antonius, toen hy in den 'flag by Philippen horten siüs gevangen gekregen had, dezen op het graf van zynen broeder laten ombrengen. Brutus verklaar» de, dac hy zich nog meer fchaamde over de oirzaak, waardoor cicero om 't leven was geraakt, dan hem deszelfs dood bedroefde; gevende de fchuld aan zyne vrienden , als die de piaacs hebbende flaver'ny meer aan zich zeiven, dan aan de Dwingelanden -te wyten hadden, omdat men kon verdragen dingen te zien en bytewonen, die men zelfs niet moest kunnen hooren, wanneer ze verhaald wierden. Nadat hy nu met zyn leger, 't welk reeds aanzienlyk was, naar Afia was opgecrokkcn, Hec hy in Bithynië en by Cy* zicus eene vlooc in gereedheid brengen, trok zelf over land op, bragc de Heden in rust,  64 het LEVEN rust, en gaf gehoor aan de Vorften van het land, Hy zond ook boden naar Syrië om cassius te vermanen, dat hy van zyn voornemen om naar Egypte te gaan moest afzien: want dat zy niet om zeiven in 't bewind te blyven, maar om hun vaderland te verlosfen, rondzworven, ten einde eene genoegfame magt by een te verzamelen, waarmede zy de Dwingelanden konden verpletten; dat zy dus, gedachtig aan hun doel, en dat fteeds najagende, zich niet van Italië moesten verwyderen, maar zich haasten om daarin te komen, en hunne medeburgers te helpen. Cassius hoorde naar dezen raad, en trok af om by hem te komen. Brutus ging hem tegemoet, en te Smyrna kwamen zy by elkander, zynde dit de eerfle maal, dat zy elkander weder ontmoeteden, federt dat zy in den Piréus vaneen gefcheiden waren, en de een naar Macedonië, en de ander naar Syrië was vertrokken. Groot was de vreug, de en ongemeen bemoedigde het hen, toen de een den ander met zulk eene krygsmagt gefterkt befchouwde. Want daar zy uit Italië getrokken waren als de verachtfte ballingen, zonder geld, zonder wapenen»  van BRUTUS. 05 rien, hebbende geen enkel fchip dac uitgerust was,geenen enkelen zoldaat in hunnen dienst,, geene enkele ftad om hen te onderfteunen, waren zy thans, na verloop van korten tyd, byeengekomen, voorzien van fchepen, van voetvolk, van paardevolk en van geld, zodat zy in flaat waren om anderen hec oppergebied over Rome ce betwiscen Cassius zochc wel aan brutus evenVeel eer te be wyzen, als hy van dezen ontfing, doch brutus kwam hem meesctyds voor, en ging het eerst by hem, zó ómdat hy ouder was, ais ook, omdat hy min flerk was van lichaamsgeftel. Cassius ftond algemeen te boek voor eenen bekwamen oorlogsman, doch tevens voor iemand, die oplopend van aard was, en die zich meer deed vrezen dan hoogachten; terwyl hy aan den anderen kant, in 't gezelfchap van zyne vrienden, in lachen en fpotcen naauwlyks de maac wist ce houden. Van brutus daarentegen getuigt' men, dat hy om zyne deugd de achting bezat van het volk en de liefde van zyne vyanden; dat hy geëerbiedigd wierd van' alle braven, en niet gehaat was zelfs van XII. deel. [E]  66 met LEVEN zyne vyanden. Want hy was uittermaten zacht van aard, ongemeen grootmoedig, en onaandoenlyk voor toorn, wellust en gierigheid; byzonder hield hy eenen ftandvastigen en onverzettelyken zin voor alles wat eerlyk en rechtvaardig was. En 't geen hem voornamelyk de algemeene genegenheid en hoogachting verworf, was de zekerheid, die men had van de zuiverheid zyner oogmerken; daar men integendeel, zelfs ten aanzien van dien Groten pompejus, niet durfde vertrouwen, dat hy, zo het hem gelukt ware, caesar. van kant te krygen, zyne magt aan de wet ■ ten zoude onderwerpen; veeleer vreesde men, dat hy, onder den naam van Conful, of Dictator, of eefligen anderen min hatelyken rytel, waardoor het volk gepaaid kon worden, het opperbewind beirCndig aan zich zoude houden. En wat cassius betrof, een man oplopend en geweldig van aard, en die veelal door eigenbaat vervoerd recht en pligt uic het oog verloor, niemand twyfelde, of deze begon den oorlog, woelde , en waagde eenen hachelyken kans, alleen om zelf daardoor toe hoge magt te geraken, en niec om zynen medeburgeren de  van BRUTUS. $7 de vryheid te bezorgen. Zy toch ook, die vroeger op het tooneel verfchencn vva. ren, een cinna, maf.ius, carbo, hadden immers, daar zy zich het vaderland als eenen prys en buit voorftelden, fchier openlyk den oorlog gevoerd om daardoor op den troon te komen, Maar brutus vindt men, dat zelfs by zyne vyanden niet van zulk eene verandering van gezindheid verdacht is geworden: integendeel hadden velen antonius zelfs hooren zeggen, dat brutus alleen tot de onderneming tegen c/ïsar gedreven was geworden door het grote en edele dat hy daarin vond, terwyl de anderen uit perzönelyken haat cn nyd zich tegen hem verbonden hadden. Vanhier ook, dat brutus in zyne fchriften overal duidelyke blyken geeft niet zo zeer te vertrouwen op zyne magt, als op zyne deugd. Aan atticus fchryft hy in het oogenblik, toen hy het gevaar te gemoet ging, dat hy zich in zeer gelukkige omftandigheden bevond, want dac hy of overwinnende het Romeinfche volk in vryheid zoude herftellen, of fneuvelepde zelf van de flaverny zou worden verlost, dat voor hec overige voor hun de zaken IE a] oy  6"3 het LEVE N op eenen zeer goeden en vasten voet ftoriw den, doch dat alleen nog onzeker was, of zy als vrye lieden zouden leven of fteryen;Antonius, zeide hy, leed nu reeds de ■ftraf voor zyne dwaasheid, daar hy, die in den rang der CRUTussr.N , cassiusSen en cato's had kunnen komen, verkozen had den tweeden rang by eenen octavius te bekleeden v en gebeurde het, dat hij nu door dezen niec wierd overwonnen , dan zou hy weldra den oorlog tegen hem voeren. En hierin fchynt hy zeer wel het toekomende te hebben voorzegd. Te Smyrna zynde begeerde- brutus vim cassius, dat d ze hem van de grote geldzommen , die hy byeen verzameld had, een gedeelte zoude afllaan, vermids zyne middelen hefteed waren aan de toerusting der feheepsmacht , waardoor zyj meester van de geheeie Middellandfche zee Honden te worden. Dan de vrienden van cassius wilden niet toeftaan , dac zulks gefchiedde, zeggende: „ het is niet „ billyk, dat deze het geld, dat gy door„ fpaaren vergaderd, en niec zonder u ge,» haat te maken , bekomen hebt-,, voor „ zich  van BRUTUS- 69 .„ -Zich zal gebruiken om daarmede het „ volk te winnen, en gefchenken aan de .„ zoldaten uittedeelen." Desniettegenftaande deelde cassius hem een derde van het geld mede; en daarop fcheidden z  'van BRUTUS. Si dan, wanneer hy niets meer vond te doen, en alles in de rust was , zodat hy met niemand meer kon fpreken. Nadut de oorlog was uitgeborflen, en hy den geheelen Staat op zich had genomen, zodat hy fteeds den geest vol had met zorgen voor de toekomst, was hy gewoon Hechts vooraf na het avondmaal eenen korten flaap te nemen , en voorts den nacht tot het afdoen van de meest dringende zaken te belteeden; en nadat hy daarop de nodige orde gefield had, nam hy een boek, en bragt den overigen tyd met lezen door tot aan de derde nachtwake, wanneer de Hoplieden en Overften gewoon waren by hem te komen. Daar hy nu dan gereed Hond om met het leger uit Afia optebreken, gebeurde het in 't holfte van den nacht, terwijl zyne tent flechts flaauwlyk verlicht, en hec geheele leger in diepe rust was, dat hy, zittende in gepeins, en zyne omHandigheden overdenkende, zich verbeeldde iemand te hooren binnenkomen. Daar. op het oog naar de deur gewend hebbende, zag hy eene vervaarlyke en vreemde vertoning, verbeeldende een geheel onbekend en verfchrikkelyk wezen , *t welk XII. deel. [f] VOOr  82 bit LEVEN voor hem ftond zonder een woord ce fpreken. Hy vermande zich echcer om heczelve aantefpreken , zeggende: ,, Wie 3» zyt gy? die my hier komc bezoeken, » mensch of God?" waarop hec fpook hem ancwoorddc : „ Ik ben uw kwaade „ geesc, Brutus! by Philippen zulc gy „ my zien." Zonder hiervan ontfteld te worden, hernam brutus: „ik zal u zien." Nadat bet fpook verdwenen was, riep brutus zyne bedienden, en toen dezen verklaarden, dat zy niemand gehoord noch gezien hadden, zetcede hy zich weder coc overdenken van zyne zaken als te vooren, Dan zodra het dag was geworden, ging hy naar cassius, aan wien hy die nachtgezicht verhaalde. Deze, die de leerftel. lingen van epikurus volgde, en meermalen daarover met brutus plagt te redetwisten , zeide hierop: een van onze j, leerflellingen, brutus, is deze, dat „ wy al dat gene , 't welk wy menen te „ gevoelen en te zien , inderdaad niet ge„ voelen noch zien, maar dat onze zin„ nen zeer onzeker en bedrk;gelyk zyn; ,, dac voorts onze verbeelding nog vaar. „ di-  van BRUTUS. 83 j, diger is om dezelven in beweging te „ brengen. Dit leeren ons ook de ver,, fcheidene gedaanten der droomen in den llaap, welken de verbeeldingskracht uit een klein beginfel weet voorttebrengen, „ en in allerlei gewaarwordingen en ge„ zichten te doen overgaan. Want hec is ,, aan de verbeeldingskrachc eigen fteeds „ in beweging te zyn, en die beweging is de verbeelding en de gedachte zelve. En wat u becrefc, zo koomc daar nog ,-, by, dac üw lichaam, afgemac door „ zwaaren arbeid, de verbeelding, van „ zelfs nog hoger vlugt doet nemen en' „ in de war brengt. Voorts is hec geheel ,-, ongelooflyk ,- dac 'er geescen zyn, en „ dac die , zo zy al beftonden , de ge-„ daante en flera van menfchen zouden „ hebben, en een vermogen om op ons „ te werken. Ik voor my zoude wel „ wenfchen, dac dit plaats had, want dan „ zouden wy niec blooc op die magt van „ wapenen, paarden en fchepen behoeven „ te vertrouwen, maar cevens op den ver„ mogenden byftand der Goden mogetf „ rekenen, wanneer wy ons aan hec hoofd der heiligde en edelfte ondernemingen,1 W 2} » **  $4 het LEVEN „ bevonden. " Door zodanige redenen zocht cassius brutus gerust te ftellen. Terwyl nu het volk wierd ingefcheepc, kwamen twee arenden te gelyk op de vooriTe vaandels nederftryken,"welke zich mede lieten overvoeren en by het leger bleven, terwyl zy door de zoldaten gevoerd wierden , tot aan Filippen toe{ waar zy, 'sdaags voor dat de flag geleverd wierd, wegvlogen. Reeds had brutus de meeste volken daaromftreeks ouder zyne gehoorfaamherd gebracht, en die fteden of vorflen, welken 'er nog overig waren, werden thans door hem en' cassius allen onderworpen, tot daar zy kwamen aan de zee, tegen over Thafus (3?). Daar zy hier norbanus in de zogenaamde Engten en omflreeks het gebergte Symbolum \z) gelegerd vonden, vielen zy dezen van alle kanten aan en noodzaakten hem dien post te verlaten. Zelfs fcheelde het weinig, of zy hadden zyn geheele leger, door dat c/esar wegens ziekte was achtergebleven, O) Ken eiland in de HTiddellandfche zee. O) 'Een berg naby Filippen.  van BRUTUS. 85 ven, gevangen genomen; maar anto< jm 1 u s kwam denzelven nog in tyds te hulp, die met zulk eene verbazende {helheid was aangerukt, dat brutus het niet kon geloven. Ctesar kwam tien dagen later, en legerde zich tegenover brutus, terwyl antonius tegenover cassius gelegerd was (V). De vlakte, welke tusfehen de beide legers lag, noemde men de velden van Filippen. Hier Honden thans de twee magtigfte legers der Romeinen gereed om tegen eikanderen te ftryden. Dat van brutus was in-getal van manfehap veel zwakker dan dat van c/esar, doch maakte des te prachtiger vertoning door zyne fraaie en fchitterende wapenrusting, welke meerendeels van goud of zilver was, welk laatfte men onbekrom. pen daartoe onder hetzelve had uitgedeeld. Want hoezeer brutus in andere opzichten zyne bevelhebbers aan matigheid en foberheid gewende, oordeelde hy echter, dat kostbare wapenen in de handen en aan 't lyf den zulken, die eenigzins eergierig wa- O) Wy hebben hier de verbetering van rcis- k e aangenomen. IF 3]  86 het LEVEN waren, moed byzetteden , en die genen welken geldzuchtig waren, heeter in 't gevecht zouden maken , wanneer zy hunne wapenen als hunnen fchat befchouwden. C/esar en antonius hielden binnen hunne legerplaats eene reinigings - offerande , en deelden onder de zoldaten een handvol koren en vyf drachmen man voor man uit. Brutus en cassius daarentegen, den fpot dryvende met zulk eene armoede en bekrompenheid, reinigden vooreerst, volgens oud gebruik, het leger in het open veld, vervolgens deelden zy onder elk der rotten eene menigte offerdie. ren uit, en gaven aan eiken zoldaat vyftig drachmen, waardoor zy de genegenheid en dienstvaardigheid van liet leger jegens zich grotelyks vermeerderden. Dan te midden van de reinigings -plegtigheid, gebeurde aan cassius iets, 't welk als een kwaad voorteeken befchouwd werd. Te weten, de Bondeldrager, die hem de offerkroon bracht, hield dezelve omgekeerd. Ook verhaalt men, dat reeds te voren, by eenen plegtigen optogt , het gouden beeld der Overwinning yan cassius, 't welk by die  van BRUTUS. 87 gelegenheid werd rondgedragen, ter aarde viel, door dat de drager kwam te ftruikelen. Daarenboven zag men dagelyks eene menigte roofvogels in het leger, en 'er vertoonden zich byënzwermen, die zich binnen de wal der legerplaats op eene zekere plaats verzamelden , welke door de Wichelaars werd afgefloten, om dus te verbannen de vrees, waarvan cassius zelf, niettegenftaande dat hy de leer van epi.curus beleed, niet geheel vry was, en waardoor het krygsvolk geheelenal flaafsch beheerscht werd. Om deze reden had cassius weinig lust om in het tegenwoordige tydftip eenen beflisfenden flag te wagen, maar achtede het beter den oorlog Gepende te houden, omdat zy met hunne geldmiddelen beter ftonden, dan de vyand, en daarentegen in getal van manfchap voor denzelven moesten onderdoen. Brutus in tegendeel had reeds voorheen altoos gelegenheid gezocht om hoe eer hoe liever tot een hoofdtreffen te komen, ten einde of aan zyn vaderland de vryheid weder te geven, of alle die menfchen, die, door zulke zware onkosten, door zo IF 4] vele  83 Bet LEVEN vele veldtogten en moeilykheden in grote ongelegenheid gebragt waren, eenmaal van hunne rampen te verlosfen; en thans, daar hy ondervonden had, dac zyne ruitery in alle geveehcen en fchermucfelingen de over. hand behield en den vyand verfloeg, was zyn moed nog des ce meer aangewakkerd Hier kwam by, dac reeds van ryd coc cyd eenigen van hunne parcy coc den vyand waren overgelopen, en dac anderen be. fchuldigd wierden, of onder hec vermoe, den lagen, dac zelfde voornemen ce heb. ben; waarom velen der vrienden van CAs. sius in den krygsraad hem afvielen en let gevoelen van brutus omhelsden. Onder de vrienden van brutus was 'er echter één, namelyk atellius, die hem tegenviel, en van oordeel was, dat men den winter moesc afwachten. Als nu brutus hem vraagde, wac hy dacht dat daarmede gewonnen zoude zyn, zo men nog een jaar wachtte; gaf hy ten andwoord, „ al was het maar dit, dat ik dan nog „ een jaar langer zou geleefd hebben". Die andwoord belgde cassius, en atelI mm ergerde daardoor niet weinig alle de  van BRUTUS. 89 overigen: en nu befloot men den volgenden dag flag te leveren. Brutus, na zich over tafel met gun. ftige vooruitzichten en wysgeerige gefprekken verlustigd te hebben, begaf zich daarop ter rust. Cassius, volgens verhaal van mess al a, fpyzigde afzonderlyk met eenige weinige vrienden, die hy met zich had genomen, en was ditmaal, tegen zynen aard, mymerende en ftil. Na de maal. tyd vattede hy mess al a by de hand, en deze met hartelykheid, zo als hy gewoon was, drukkende, zeide hy tegen hem in 't Grieksch: „ ik' betuig voor u, messa„ la, dat ik my thans in het zelfde ge„ val bevinde als pompejus de Grote, „ daar ik my genoodzaakt zie het lot van „ myn vaderland aan den hachlyken kans „van eenen enkelen veldflag te wagen. ,,' Zien wy op ons geluk, dan hebben wy „ reden om goeden moed te houden; en „ wy zouden kwalyk doen dit ons geluk „ te wantrouwen, al ware het, dat onze „ raadflagen kwalyk genomen waren." Mee deze woorden, zegt messala, nam cassius affcheid van hem , wordende door Pessala tegen den volgenden dag, wel- IF 5] 1»  03 het LEVEN ke het geboortefeest van dezen was, ter maaltyd genodigd Met het aanbreken van den volgenden dag werd in de legerplaats van brutus en cassius het teeken tot den ftryd, zynde een purperen krygsgewaad, uitgeftoken; de beide Veldheeren zeiven kwamen in 't midden tusfchen de twee legerplaatfen te zamen. Hier zeide cassius: „Ik „ wensch, brutus, dat wy mogen' over„ winnen, en voorts onze overige levens„ dagen genoeglyk te zamen doorbrengen: „ dan, daar de gewigtigfte menfchelyke „ zaken het onzekerfle zyn, en wy, in< » dien deze flag tegen onzen wensch uit. « vrt!c> welligt elkander nooit weder zul„ len zien . zeg my, wat in dat geval uw „ befluit is, vlugten of fterven?" Brutus gaf hierop ten andwoord : „ toen ik „ jong, en nog zonder ondervinding was, „ heb ik, ik weet zelf niet waarom (V), » Ca- (£) Hoe zeer de text hier twyfelachtig is, dunkt ons echter dit de meening van den Schryver te zyn, en dat men de lezing voor axm ten dien einde behoort aantenemen. (e) Van 't gene hier tusfchen gevoegd is, verklaar ik geenen voldoenden zin te hebben kunnen ma-  vam BRUTUS. 91 „ Cato befchuldigd, dat hy de handen „ aan zich zelven had geflagen, oordee„ lende het onbetamelyk en (trydig met „ de waare kloekmoedigheid, zich aan „ den wil der Godheid te onttrekken, en „ de vlugt te nemen, in plaats van on„ verfchrokken te ondergaan al wat ons „ overkoomt. Maar thans ben ik door de „ omftandigheden tot andere gedachten ge. „ bragt; en, zo de Voorzienigheid onze „ tegenwoordige onderneming niet doet „ gelukken, ben ik niet van zin nieuwe „ uitzichten te koesteren, en nieuwe aan„ (laken te maken, maar dit leven te ver„ laten, dankende de Fortuin, dat ik, op „ de Idus van Maart myn leven voor het „ vaderland gewaagd hebbende, nog eeni„ gen tyd daarna, door hare gunst, een „ vry en roemryk leven heb mogen lei. „ den." Hierop begon cassius te glimlachen, en brutus omhelzende zeide hy; maken, gelyk ik ook niet kan denken, dat de op. vatting der andere uitleggers ligtelyk iemand, die met de oor('pronKelyke taal eenigzins bekend is, voldoen zal: de Griekfche text is zonder twyfel öedoryeq.  «et LEVEN hy: „ Iaat ons mee zulke gezindheden op K den vvand Ios gaan, verzekerd zynde, „ dac wy of overwinnen zullen , of den „ overwinnaar niec zullen hebben ce yre» zen.' Hierop maakten zy , in tegenwoordigheid van hunne vrienden, de noodige fchikkingen omtrent de orde van den |tg. Brutus verzocht, dac cassius hem hec bevel wilde laten over den rechter vleugel, welke door de anderen geoordeeld werd beter voor cassius gefchikt fe zyn, uic hoofde van deszelfs meerdere jaren en ondervinding; cassius echter ftond denzelven aan hem af, en beval boven dien, dac mess au, die aan 'c hoofd was van hec dapperlte gedeelce der legioenen, mede op den rechter vleugel post zoude vaccen. Brutus* licc dadelyk zyne rpïtery, fraai uirgedosche, uitkomen , en bracht ook weldra zyn voetvolk in fiV. orde. b Het volk van antonius was juist bezig van de moerasfen af, waarby zy gele. gerd waren, vergravingen te maken naar de vlakte, en aan cassius den weg naar de zee afcefnyden. C/esar, of liever zyn krygsvolk, wanc hy zelfwas wegens on-  van BRUTU S. 95 Onpasfelykheid afwezig, hield zich ftil, en had weinig gedachte , dac de vyand flag zoude leveren, maar dachc, dac hy flcchts kleine uicvallen doen zoude cegen hec werkvolk, en mee ligce pylen heczelvc in zyn werk crachcen ce ftooren. Daar zy dus weinig achc floegen op de genen, die tegen hun gelegerd waren , Honden zy verwonderd over hec gefchreeuw, dac zy by de vergravingen hoorden opgaan, 'c welk vry fterk was, doch waarvan zy de reden niet begrepen. Terwyl brutus intusfchen briefjens aan zyne bevelhebbers rond zond, bevaccende de leus coc hec gevechc, en hy zelf ce paard door de gelederen reed om hec volk moed in ce boezemen, hadden de meescen geen geduld om naar de gegeven leus ce hooren, en vielen, zonder die aftewachten, eensklaps mee groot getier op den vyand in. Het ongeregelde van dezen aanval veroorzaakte wanorde, en bracht de legioenen op eenen afftand van elkander, waardoor eersr messala, en vervolgens die 'c naast by hem waren, den linker vleugel van caesar voorbytrokken, en de uiterften van dien vleugel flechts ligtelyk aandoende, zonder velen te doo-  9\ het LEVEN dooden, den vleugel omtrokken, en in de' legerplaats vielen. Caesar, zo als hy zelf verhaalt, was juist even te voren, ten gevolge van eenen droom, dien marcus antonius, een zyner vrienden, had gehad, in welken droom bevolen was, dat ctesar zich moest verwyderen , en de legerplaats verlacen ; was , zeg ik, juist even te voren daaruit gebracht, en werd voor dood gehouden, want men had zynen draagftoel, die ledig was, met pylen en fpeeren doorboord, 'Er werd eene grote flachcing aangericht onder de genen, die in 's vyands handen vielen , en tweeduizend Lacedémoniers, die eerst nieuwlings ter hulpe waren aangekomen, werden allen afgemaakc. De genen, die den linker vleugel van c/esar's leger niet waren omgetrokken, maar van voren op den vyand waren aangevallen, wierpen denzelven, die onthutst was, fpoedig overhoop, maakten drie le» gioenen geheel af, en werden in de volle drifc der overwinning te gelyk met de vlugtende binnen de legerplaats gevoerd: onder dezen was ook brutus. Dan, hetgene de overwinnaars niet gemerkt hadden,-.  van BRÜTÜ S. 95 £en, bragt de gelegenheid den overwon, nenen onder het oog. Dezen namelyk ziende, dat 'svyands eene gedeelte ontbloot was, zynde afgefcheiden van het andere, daar de rechter vleugel zich verwyderd had om den vyand te vervolgen, poogden eerst het middenpunt overhoop te werpen , doch te vergeefsch , wordende daar dapper ontvangen. Dan beter gelukte het hun aan den linker vleugel, die in wanorde en onkundig zynde van 't gene ?er was voorgevallen, op de vlugt geflagen en tot in de legerplaats vervolgd werd. De legerplaats zelve werd geplonderd, zonder dat een der vyandelyke veldheeren hier by tegenwoordig was (d~). Want an* tonius, naar men verhaalt, voor den eerften aanval moetende wyken, was naar het moeras teruggetrokken, en cïesar was nergens te vinden, daar hy uit de legerplaats de vlugt had genomen. Zelfs wa- (<0 De befchryving van dit gedeelte des gevechts is niet zeer duidelyk: reiske fchynt deZelve geheel anders, dan wy, te hebben opgevat; doch ik beken zyne mecning niet wel ce begrypen.  po het LEVEN waren 'er zommigen , die , zeggende dat zy hem om 'c leven hadden gebracht, aan brutus hunne zwaarden met bloed geverfd vertoonden , en befchreven hoe hy 'er van gelaat en van geftalte had uitge. zien. Reeds had nu het middelpunt des legers den vyand met eene grote flagting verfla. gen, en brutus fcheen volkomen over. winnaar te zyn, terwyl cassius het onderfpit delfde: en het eenigfte, dat hunne zaken bedorf, was, dat brutus, denkende, dac cassius ook overwinnaar was, dezen niet te hulp kwam, en dat deze de hulp van brutus niet afwachtede, die hy dacht dat verloren was; wanc mes sala brengc een bewyze der overwinning by, dac zy drie adelaars en nog verfcheidene vaandelen op den vyand veroverd hadden, daar deze hun niec één had afgenomen. Brutus nu terugkeerende, nadat de legerplaats van cjesar reeds geplonderd was, Hond verwonderd, dat hy de tent van cassius niet volgens gewoonte van verre zag uiefteken, noch ook de andere centen op hare plaats zag ftaan ; want de meesten waren, by den in-  van BRUTUS» ft, inval der vyanden, ander den voet geraakt en vernield geworden. Zommigen. nog. thans, die fcherper meenden te. zien dan. de overigen, verzekerden hem , dat zy vele. blinkende helmen en zilveren fchüden door de legerplaats van cassius, zagen zweeven, en dat zy uit de menigte volks en uit de zoort van wapenen meenden, te m.o* gen befluiten, dat dit niet Hechts wachten waren, die men ter bewaring daar had gelaten; dat zy ook daaromflreeks geen zo groot aantal van lyken ontdekten, als 'er natuurlyker wyze zyn zouden , indien zo vele legioenen daar verflagen waren. DiC gaf brutus voor 't eerst eenig vermoeden van 't gene 'er gebeurd was, en nadat hy eene wacht in de vyandelyke le.. gerplaats gelaten had, liet hy die genen van zyn volk, die den vyand vervolgden, terugroepen en byeenbrengen, om ter hulpe van cassius optetrekken. Aan den kant van cassius had zich de zaak op deze wyze toegedragen. Reeds, had hy met ongenoegen gezien, dat het volk van brutus, voordat nog het woord en het bevel tot den ftryd gegeven was,; op den vyand was afgetrokken; en vervolXII. deel. [G] «eas  98 het LEVEN • gens had het hem zeer mishaagd, dat zy, nog niet volkomen van de overwinning verzekerd zynde , dadelyk aan het roven en pionderen gegaan waren, in plaats van bedacht te zyn om den vyand te omfin. gelen en intefluicen. Hierop was hy door befluiteloosheid en door tyd te verliezen, meer dan door de kloekmoedigheid en fchranderheid der vyandelyke Veldovcrften , van den rechter vleugel der vyanden omfingeld geworden. Zyne ruitery toen dadelyk overhaast de vlugt nemende naar den zeekant, zag hy ook zyn voetvolk dat voorbeeld volgen. Hy deed wel zyn best om hen terugtehouden, en moed intefpreken; zelfs toen een der vaandragers op de vlugt wilde gaan, rukte hy hem hec vaandel uit de handen, en zettede hetzelve voor zyne voeten in den grond: doch met dat alles kon hy naauwlyks zyne lyfwacht bewegen om by hem te blyven. Dus voor het geweld genoodzaakt te zwichten, trok hy met eenige weinigen terug naar eene hoogte, vanwaar men kon zien , wat 'er in de vlakte omging. Hy zelf echter zag niecs, zelfs naauwlyks, dac zyne legerplaacs geplonderd wierd; want hy was zwak van ge-  van BRUTUS. 'S9 gezicht. Doch velen van de genen, die by hem waren, zagen ruitery aannaderen, zynde die, welke door brutus was afgezonden. Maar cassius meende, dat het vyanden waren, die op hem afkwamen. Hy zond echter uit de genen, die by hem waren, titinnius af om kondfchap te nemen. Deze, by de ruitery komende , werd ras van hun herkend, en zodra zagen zy niet, dat het een vriend was, en een vertrouwde van cassius, of zy deeden een gejuich van vreugde opgaan; die, welken byzondere vrienden van hem waren, fprongen van de paarden, gaven hem de hand en omhelsden hem; de anderen reden met hunne paarden rondom hem, zingende uit overmaat van blydfchap zegezangen, en flaande met hunne wape. nen; welk alles een zeer ongelukkig gevolg had. Cassius meende in ernst, dat titinnius onder de handen der vyanden was, en zeide daarop: „ het zou „ eene te fterke zucht voor het leven by „ ons zyn , indien wy konden aanzien, „ dat een vriend van ons door de vyan„ den weggefleept wierd." En toen ging hy heen naar eene tent, die alleen ftond, [G a] roe*  100 het LEVEN mee zich nemende eenen van zyne vrygeIatenen, pindarus genaamd, welken hy, na de neerlaag van crassus, tot zulk een noodmiddel altoos by der hand had gehouden. Uit die neerlaag by de Parthers was hy ontkomen, maar thans zyn kleed om 't hoofd gewonden hebbende, ontblootte hy zynen hals, en beval den vrygelatenen hem het hoofd afceflaan: althans men heeft hec hoofd afgefcheiden van den romp gevonden ; doch niemand heeft pindarus, na het dooden van cassius, ooit weder gez,en ; waaruit zelfs zommigen het vermoeden hebben opgevat, dat hy zonder bevel zynen meester vermoord had. Korc daarna herkende men de ruitery voor 'c gene zy was, en zag titinnius, mee eenen krans om 't hoofd, aankomen om naar cassius te gaan. Maar toen deze uit het gehuil en gejammer zyner vrienden, die wanhopig waren, bemerkte, wat 'er met den Veldheer gebeurd was, en wat de oorzaak was van het misverfland, trok hy zyn zwaard, en na zich zeiven hevige verwyten over zyn lang uitblyven gedaan te hebben, doorftak hy zich. Bru-  van BRUTUS. ioi Brutus, die wel de neerlaag van cassius vernomen had, en zich daarom haastede om by hem te komen, vernam deszelfs dood niet eer, voordat hy reeds kort by de legerplaats gekomen was. Hy ftortte tranen op deszelfs lyk, en noemde hem den laatflen der Romeinen, als oordeelde hy, dat Rome niet meer eenen man van zulk eenen verheven moed kon opleveren. Vervolgens droeg hy zorg voor deszelfs uitvaart, en zond het lyk naar Thafus , vrezende voor wanorde , indien hetzelve daar ter plaatfe begraven wierd. Toen riep hy het krygsvolk byeen, beurde het op, en ziende, dat hetzelve aan al het nodige gebrek had, beloofde hy hun hoofd voor hoofd eene vergoeding van duizend drachmen voor hetgene zy verloren hadden. Door zyn voordel vatteden zy nieuwen moed, en verwonderden zich over zyne grote milddadigheid. Een ge. juich van hun vergezelde hem, toen hy heenging, en zy roemden hem als den eenigften der vier Veldheeren, die onverwonnen was. En inderdaad het bleek duidelyk, dat hy op goede gronden op de overwinning ftaat had mogen maken: want [G 3] met  102- het LEVEN met weinige legioenen wierp hy alle zyne tegenftanders overhoop. Hadden zy allen hem ten dienfte geftaan tot den flrijd, en waren niet de meesten den vyand voorbygetrokken om op den vyandelyken buit aantevallen , 'er zou waarfchynlyk geen gedeelte der vyanden de nederlaag zyn ontkomen. Brutus had van zynen kant agtduizend man verloren, daaronder gerekend de knechten van het krijgsvolk, welken brutus Briges noemde (» Van den anderen kant rekende messala het getal der gefneuvelden meer dan tweemaal zo groot. Des. wegen was de neerflagtigheid daar ook zo veel te groter, tot dat een bediende van cassius, met name demetrius, in den avond by antonius kwam met het kleed en zwaard, welken hy zynen heer, zodra die dood was, had afgenomen. Het overbrengen hiervan deed den moed by de teCO Briges. Men meent dat dezqlven dus geHoemd wierden in plaats van Phryges, Ftygianen, omdat deze bedienden van het krygsvolk gemeenlyk uit die Natie genomen wierden, zo als de Romeinen vele flaven vandaar hadden.  van BRUTUS. *103 tegenparty dermate herleven, dat zy den volgenden morgen reeds vroeg haar volk gewapend ten flryde aanvoerde. Brutus daarentegen, ziende dat aan zynen kant de beide legers in eenen zeer wankelen Haat waren, daar het zyne, opgevuld met gevangenen, wel zorgvuldig diende bewaakt ie worden, en dat van cassius de verandering van hoofd kwalyk kon verdragen, en 'er daarenboven min of meer afgunst en hyd plaats had by hun, die het onderfpit delfden, tegen de anderen die overwonnen hadden, befloot wel zyn vólk in de wa-penen-: te brengen, doch ontweek het gevecht. Van de gevangenen liet hy de Haven, die door hun lopen onder het gewa. pend volk zich verdacht maakten, van kant brengen, doch de vrye lieden ontdoeg hy, zeggende, dat zy by den vyand reeds van zelfs gevangen waren geweest, en dat daar geene anderen dan gevangenen en {laven waren, doch by hem vrye lieden en burgers. En toen hy zag, dat zyne vrienden en bevelhebbers onverzoenlyk tegen deze lieden waren, verborg hy dezelven en zond hen vervolgens weg, zonder dat hun leed gefchiedde. Onder de [G 4] êe-  *9jf het LEV E N gevangenen was een zekere volümnius «en kluchtfpeler, en sacutio een potfenmaker, aan welken brotus zich in k minst niet kreunde, doch die door de vrienden van brutus by hem gebracht en befchuldigd werden, dat zy zich zelfs nu nog van fchimp en hoonende fpotterny tegen hen niet konden onthouden. Als brutus, die het hoofd met andere gedachten gevuld had, hierop fïilzweeg, zeide messala corvinus, dat zy, volgens zyn oordeel, op een fchavot moesten gegeesfeld (ƒ), en dan naakt terugge. zonden worden aan de hoofden der vyanden, om dezen te doen zien, welk flag van lieden zy, zelfs in het leger, nodig hadden, om daarmede te drinken en zich te vermaken. Eenigen, die daarby waren, lachten hierom, maar publius casca, de zelfde, die cesar den eerften dolkfteek had toegebracht, zeide: „ wy zou. „ den (/) tvi trzm(i moet, myns bedunkens, hierdoor fchavot of ftellaadje vertaald worden; dit moest nameiyk dienen ter meerdere befpotting van die kluchtfpeiers, die gewoon waren op het toneel te fpelen.  van BRUTUS. 105 „ den de nagedachtenis van cassius „ Hecht vereeren, indien wy ons nu met „ fpot en kluchtfpel ophielden. Maar aan „ u, brutus, moet het ter dezer gele. „ genheid blyken , in hoe verre gy de „ nagedachtenis van dien Veldheer ver„ eert, wanneer gy of ftraft of fpaart He„ den , die 'er op den duur hun werk „ van maken om op hem te fchimpen, en „ ;hem te lasteren." Brutus, zich hierover ten fterkften gebelgd voelende, gaf daarop ten andwoord: „ wat behoeft gyl. „ dan nog myne gedachten te vragen, „casca, en waarom doet gy niet, wat „ u goeddunkt?" Dit antwoord namen zy voor eene veroordeelende uitfpraak tegen die ongelukkigen, welken zy weg. voerden en om 't leven brachten. Vervolgens deelde hy aan de zoldaten het beloofde gefchenk uit , en na hun eene kleine beftraffing gegeven te hebben, omdat zy, voordat het woord gegeven was, en zonder het bevel tot den ftryd aftewachten, onordentlyk op den vyand waren ingevallen, beloofde hy hun , indien zy het nu voorts wel maakten, twee lieden, Thesfalonica en Lacedémon, ter plon[G5]i de-  io6 het LEVEN deringen te zullen overgeven. En dit is onder alles, wat men brutus in zyn gehele leven ten laste kan liggen, het eenig. fte, 't welk niet te verdedigen is. Want offchoon antonius, en caesar nog veel affchuwelyker loon voor de overwinning aan hunne zoldaten betaald hebben, daar zy uit geheel Italië de oude. inwooners verdreven , om genen in 't bezit te ftellen van landen en fteden, die hun niet toekwamen, zo kan men zeggen, dat die niet geen ander doel den oorlog voerden, dan om heeren en meesters van alles te worden: maar wat brutus betreft, de hooge dunk , dien men had van zyne deugd, maakte, dat men algemeen in hem niet kon dulden, langs eenen anderen weg of de overwinning te behalen of zyn Ieven te redden, dan langs den weg van eerlykheid en rechtvaardigheid: en nog te meer nu, nadat caspus van kant was, wien men de fchuld gaf van die enkele flappen van geweld, welke.door brutus gedaan waren. Dan, gelyk men op een fchip, wanneer het roer aan ftukken is geflagen, dit of dat ander ftuk daarvoor in de plaats tracht te ftellen en ce pas te ma-  van BRUTUS. 107 maken, wel niet zo goed als het behoort, maar zo goed als het kan, om zich in 't geval van nood te redden, zo was ook , brutus thands, daar-hij met zulk een groot leger, en in zulke hachelyke omftandigheden, geenen Veldheer 'had, die daarvoor berekend was, genoodzaakt zich naar die, welke voorhanden waren, te fchikken, en vele' dingen te doen en te zeggen , welke zy dus wilden hebben; en dezen zochten voornamelyk maar hec krygsvolk van cassius in orde te krygen, 't welk zeer onhandelbaar was geworden; want in 't leger floegen zy, door 't gemis van hun Opperhoofd, tot euvelmoed over, en tegen den vyand waren zy, ter oorzake van de geledene nederlaag, kleinmoedig. Doch het frond met de zaken van c zesar en antonius niet beter gefchapen, daar dezen gebrek hadden aan levensmiddelen, en wegens den lagen grond, waarop zy gelegerd waren, eenen ruwen winter te gemoet zagen. Opgeiloten zynde binnen moerasfige plaacfen, werden zy na den flag overvallen door de flagregens van dei#herfst, die hunne tenten met flyk vervul*  io8 hetLËVEN vulden, terwyl welhaast de koude het water deed bevriezen. Te midden van deze ongelegenheid kwamen 'er tydingen in van eenen ramp, welke aan een gedeelte van hunne magt op zee was overgekomen. Te weten, eene aanzienlyke verfterking van caesar, uit Italië overgezonden, werd door de fcheepsmagt van brutus over. vallen en dermate vernield, dat flechts eeni. ge weinigen van het volk 'svyands handen ontkwamen, in zulk eenen ftaat, dat ze van honger de zeilen en touwen tot fpyze moesten gebruiken. Deze tyding deed hem haast maken om tot een hoofdcreffen te komen, voordat brutus bericht ontfing van het grote voordeel, dat hy behaald had. Want dit zeegevecht had juist op denzelfden dag plaats gehad, waarop de ftryd te lande was voorgevallen. Echter meer by toeval, dan door een boos opzet der Scheepsbevelhebbers, bleef brutus onkundig van deze overwinning, na welke reeds twintig dagen verlopen waren. Anders zoude hy zekerlyk geenen tweeden flag gewaagd hebben , daar hy voor eenen langen tyd van hec noodwendige voor zyn leger voorzien, en gelegerd was op eene zeer  van BRUTUS. 109 zeer voordeelige plaats, zodat hem noch de koude kon deeren, noch de vyand hem ligt kon overmeesteren. Daarenboven zou hy dan, zich meester ziende ter zee, en zelf eene overwinning te land behaald hebbende , in zyne hoop en gunftige verwachting grotelyks verfterkc zyn geworden. Maar hec fchynt, dat de Romeinfche ftaac niet meer door verfcheidene hoofden beftuurd kon worden, en eenen Alleenheerfcher no. dig had; waarom de Voorzienigheid, befloten hebbende den eenigften man, die hem, welke cot de heerfchappy gefchikt was, kon tegenhouden, uic den weg cerui. men, hem die heuchlyke gebeurenis onchield, fchoon hec maar zeer weinig fcheelde, of de tyding daarvan ware tot hem gekomen. Want 's avonds laat, voor dat het gevecht zoude aangaan, kwam een zekere clodius, als overloper van de vyanden, berichten, dat de party van cmsar, het verlies van de vloot vernomen hebbende, zich haastede om eenen bellisfenden flag te leveren. Dan het zeggen van dien man vond geen geloof, en hy werd zelfs niet voor brutus gebracht; zo zeer verachtte men hem, als iemand, die  iio het LEVEN die niers met zekerheid wist, of die eene verdichte tyding kwam aanbrengen om een goed onthaal te genieten. In dien zelfden nacht, zegt men, verfcheen het voorige fpook weder aan brutus, onder dezelfde gedaante; doch ditmaal verdween het, zonder een woord te fpreken. Dan publius volumnius , een wysgeer, en die brutus, van het begin zyner veldtogten af, fteeds vergezeld heeft, maakt van dit verfchynfel geert 'gewag, doch verhaalt, dac zich om den eerden Adelaar eene grote menigte byën had gezet, als mede, dat uic den arm van eenen der Hoofdmannen een' zekeren rozengeurige balzem was gevloeid, en dat men herhaalde reizen den arm had afgewischt en drooggemaakt, doch telkens vruchteloos: verder, dat vódr het aangaan van den ftryd twee arenden op elkander waren aangevallen, en, tusfchen de beide legers in, te zamen gevochten hadden; dat zulks eene verbazende ftilte over het gehele veld had veroorzaakt, daar aller oogen hierop gevestigd waren; en dat eindelyk die, welke naar den kant van brutus was, hec opgegeven en de vlugt ge.  van BRUTUS. m genomen had. Algemeen ruchtbaar is geworden het geval van dien Ethiopiër, die,' met het opengaan van de legerpoorte, den Arenddrager te gemoet kwam, en door de zoldaten, die hierin een droevig voorteeken zagen, met de zwaarden in Hukken werd gehouwen. Nadat hy zyn volk uit de legerplaats had doen uittrekken, en tegenover den vyand in flagorde gefield, wachtte hy nog eenen geruimen tyd om den aanval te beginnen. Want er waren hem, by het nazien van 't leger , kwade vermoedens en nadeelige berichten tegen zommigen voorgekomen. Ook zag hy, dat zyne ruitery niet zeer willig was om den ftryd te beginnen, maar al bleef wachten, wat het voetvolk doen zoude. Eindelyk nog kwam van de zynen een man van grote krygskunde, en die om zyne dapperheid by uitftek geacht was, camulatus genaamd, voorby brutus zeiven henen ryden , en ging tot den vyand over. Dit griefde brutus geweldig, die daarop, deels uit toorn, deels uit vrees, dat dit een meer algemeenen afval en ontrouw ten gevolge mogt heb-  h2 het LEVEN hebben, dadelyk bevel gaf om op den vyand aanterukken, zynde het nu ongeveer de negende uur van den dag. Aan zynen kant behield hy de overhand, bragt den linker vleugel des vyands tot wyken,. en vervolgde denzelven nadrukkelyk. Die deed ook zyne ruitery moed grypen, die nu mede op den in wanorde gebragten vyand inviel. Maar zyn linker vleugel , vrezende omfingeld te worden, toen de Bevelhebbers denzelven aanvoerden, en in manfehap by den vyand te kort fchietende, breidde zich in het midden uit, en verzwakte zich daardoor, zodat hy, den vyandelyken fchok niet kunnende uithouden, het eerst de vlugt nam. Zy, die dezen overhoop geworpen hadden, kwamen daarop terftond brutus omfingelen, die in dezen nood alles deed, wat het beleid van eenen veldheer en de dapperheid van eenen zoidaat zouden kunnen doen om zich van de overwinning te verzekeren. Maar 't gene hem den voorigen flag had doen winnen, dat zelfde was nu zyn on. geluk. Want toen was dat gedeelte der vyanden, 't welk overwonnen was,. geheel in de pan gehakt: maar van het volk van ca Sa  van BRUTUS. iig Cassius, 5c welk nü óp de vlugt gefla. gen was (g), waren flechts weinigen gedood, en die ontkomen waren, kleinmoedig zynde door de Vorige nederlaag, VerVulden het grootfte gedeelte van 't leger met (g) Het woordjén nü hebben wy 'er in dé vertaling ingevoegd, waardoor, onzes bedunketis, de zin duidelyker wordt. Plutarchus fchynt, volgens de verklaaring van dacier, die over dezé eenigzins duistere plaats iemand deskundig geraadpleegd had, te willen zeggen, dat het verlies van. dézen tweeden flag daardoor veroorzaakt wierd, omdat, terwyl brutus andermaal dén vyand overhoop wierp , en door zyne drift te verre verwyderd raakte van zynen linker vleugel, waar hec volk van cassius ftond, die in het eerfle gevecht de neerlaag hadden gekrege», deze vleugel, mét geen groot verlies aan manfchap , geflagen wierd, en dat die genen, welken het gevaar entkwamen ; nog vol ichrik zynde wegens hunne voorige neêriaag, wanorde en fchrik onder de rest van het léger verfpreidden. Zo deze vleugel geheel in dé pan gehakt ware geweest, zou brutus den llag nog hebben kunnen winnen; want, na den linker vleugel der vyanden overhoop geworpen te hebben, zou hy zich tegen den overwinnenden rechter vleugel gewend hebben , die hei tegen hem niet zoude hebben uitgehouden. XII. deel. [//]  ii4 het LEVEN met moedeloosheid en ontfteltenis. By deze gelegenheid was het, dat marius, de zoon van cato, onder de dapperften en edelften der Romciniche jongelieden ftreed, en, fchoon overmand, niet ging vlugten of terug deinsde, maar al vechtende en roepende wie hy'was. en wie zyn vader was geweest, eindelyk op eenen hoop van verflagen vyanden dood nederviel. Van de overigen fneuvelden ook alle de dapperften, terwyl zy hun leven voor brutus waagden. 'Er bevond zich onder de vrienden van brutus een zekere lucilius, een braaf man. Deze ziende, dat eenige Barbaarfche ruiters in het najagen hunner vyanden zich aan . de overigen niet lieten gelegen zyn, maar met groote drift op brutus aanhielden , befloot zyn eigen leven te wa. gen, om hunne pogingen te verydelen. Hy liet dus brutus vooruittrekken, en zelf achter blyvende zeide hy, dat hy brutus was. Hy werd hierin geloofd, doordat hy hen tevens bad, dat zy hem by antonius mogten brengen, als of hy CM'  vak BRUTUS. m caesar vreesde, doch zich aan antonius durfde vertrouwen. Zy, recht ver•blyd over dezen buit, en denkende dat 'hun een ongemeen geluk te beurt was gevallen , bragten hem , fchoon het reeds donker was , weg, na vooraf eenigen uit hun midden afgezonden te hebben om antonius hiervan te verwittigen. Deze vol van blydfchap hierover ging zelf het geleide te gemoet; terwyl verfcheidene anderen, hoorende, dat men brutus levende overbragt , mede kwamen aanlopen, waarvan zommigen 's mans ongeluk beklaagden , anderen het weinig ovcreenkomftïg vonden met den roem van brutus, dat hy uit zucht voor 't leven zich aan Barbaren had prys gegeven. Nadat men reeds dicht by elkander was gekomen, .bleef antonius ftaan, en overleide, op welk eene wyze hy brutus zoude ontvangen. Maar lucilius by hem gebragt zynde fprak hem onverfaagd dus aan : „ Weet, antonius! dat niemand mar„ cus brutus in handen heeft gekre„ gen, en dat ook niemand der vyanden [Zf sj „ hem  n6 het LEVEN „ hem gevangen zal krygen. Zo vee! „ magt moet de Fortuin op de deugd niet hebben. Waar hy ook mag gevonden „ worden, 't zy levend of dood, men zal ,, hem vinden in eenen ftaat, die zyns „ waardig is. Wat my betreft , ik heb „ uwe krygsknechten verfchalkt, en ben „ gereed om de wreedfte foltering hier„ voor te lyden." Toen lucilius had uitgefproken , en alle de omttanders van verbaasdheid getroffen waren, wendde antonius zich tot de genen, die hem hadden overgebragt, en zeide: „ Spitsbroe„ ders! gy zyt zekerlyk gevoelig over de„ ze misleiding, en acht u daardoor gro. „ telyks beleedigd; doch gy moet den„ ken, dat gy eene betere vangst gedaan „ hebt, dan gy gedacht hadt te doen: „ want gy zocht èenen vyand te vangen, „ en nu brengt gy ons eenen vriend. Ik „ voor my,zo ik brutus levend in han„ den had, zou, dit zweer ik u, verle„ gen zyn, wat ik mee hem doen wilde. „ O mogt ik altoos liever zulke vrienden „krygen, dan vyanden!" Dit gefproken heb-  van BRUTUS. 117 hebbende, omhelsde hy lucilius, gaf hem voor ditmaal ter bewaaring aan eenen zyner vrienden, doch leefde voortaan in alle opzichten met hem, als met eenen getrouwen en ftandvastigen vriend. Brutus, na eene rivier met fleile oevers, en met geboomte bezet, overgetrokken te zyn, was niet ver voortgetrokken, daar het reeds nacht was, maar zettede zich neder in eene laagte, waarover een hoge rots hing, by zich hebbende eenige weinigen van zyne Bevelhebbers en vrienden. Hier zyne oogen opflaande naar den hemel, die vol Herren was, fprak hy twee dichtregels uit, waarvan volumnius den eenen heeft opgefchreven, luidende dus: „ Dat uwe wraak, Jupyn! den fchuldigen niet miste!" (Ji) den anderen zegt hy vergeten te hebben. Kort daarop telde hy by name op al- (Ji) Het vers, door volumnius opgefchreven, is uit de Medea van euripides vs. 332» waar Medea met deze woorden den vloek uït> fpreekt tegen Jafon. 3]  n8 ii e ï LEVEN alle zyne vrienden, die vóór hem in den fiag gefneuveld waren, en zuchtte byzonder by het noemen van f la vius en la beo: laatstgenoemde was zyn Legaat geweest, en flavius zyn Hoofdman van de werklieden. Een van zyn gezelfchap inmiddels dorst krygende, en merkende, dat brutus insgelyks dorst had, nam eenen helm, en liep daarmede naar de rivier. Dan daar men op dat pas een gedruisch van de overzyde vernam, liep volumnius vooruit, met dardanus, den fchildknaap van brutus, om te zien, wat of dit was. Doch weldra weder terug komende, vraagden zy, of 'er nog drinken was-, waarop brutus met eenen zeer vriendelyken lach tegen volumnius zeide: „ het water is op, maat- men zal ulieden „ ander halen," en toen zond hy denzelfden, die het eerde gehaald had; welke ditmaal in groot gevaar geraakte om in 9s vyands handen te vallen , waaruit hy ter naauwernood, en niet ongewond, ont. kwam. Daar nu brutus giste, dat 'er niet velen van de zynen in den flag waren om-  van BRUTUS. 119 omgekomen, nam statyluus op zich om door de vyanden heen, dewyl 'er anders geen middel op was, te gaan zien, hoe het in hun leger gefield was, zullende, ingeval hy daar alles in goeden flaat vond, eene fakkel omhoog fleken, en dan weder terug keeren. De fakkel werd ook opgeftoken, maar statyllius na lang vertoeven niet wederkomende, zeide brutus: „Zo statyllius leefde, moest „ hy wederom zyn." Hy had inderdaad het ongeluk gehad van op de terugkomst, in handen der vyanden . te vallen , door welken hy was afgemaakt. Toen het reeds kat in den nacht was geworden , wendde hy zich , terwyl hy zat, een weinig bukkende ter zyde , en luisterde zynen bedienden klitus iets in het oor. Als deze daarop zweeg, en begon te weenen, trok hy zynen fchildknaap dardanus tot zich, en fprak ook afzonderlyk met dezen. Ten laatflen zich tot volumnius wendende, herinnerde hy dezen hunne lctteroeffeningen cn wysgeenge betrachtingen, en verzocht denzel[ƒƒ 4] ven ,  ï20 het LEVEN ven, dat hy hem de hand wilde leenen om het zwaard te befluuren, en den doodelyken {teek meer kracht bytezetten Terwyl volumnius, gelyk ook alle de anderen, zich hier tegen kanteden, kwam iemand roepen, dat men daar niet langer moest blyven, maar ontvlugten. „Ja," zeide daarop brutus, „ontvlugten moet „ ik, doch niet met de voeten, maar met „ de handen." Vervolgens gaf hy elk van hun, met een vriendelyk gelaat, de hand, en zeide, dat hy met de gevoeligfle blydfchap zag, dat niemand van zyne vrienden hem ontrouw was geworden, maar dat hyover het noodlot, ten aanzien van zyn vaderland , zich beklaagde. Zich zeiven, voegde hy 'er by, achtede hy gelukkiger, dan de overwinnende party, niet alleen ten opzichte van het verledene, maar ook van het tegenwoordige , daar hy eenen roem van deugd achterliet, dien de overwinnaars noch door hunne wapenen, noch door hunne rykdommen immer zouden nalaten; als die het oordeel niet zouden ontgaan, dat zy, die geweldenaars en deug- nie-  van B R U T,U S. i*ï nieten waren , rechtvaardige en deugdzame lieden van- kant gebracht hebbende, zich eene opperheerfchappy, die hun nier, toekwam , • verkregen hadden. Na hen hierop vermaand en gebeden te hebben, dat zy voor hun leven mogten zorgen, verwyderde hy zich met twee of drie anderen , onder welken stiuto was, die zyn onderwyzer in de redekunst, cn uit dien hoofde zyn byzondere vriend was, Dezen zeer dicht by zich hebbende doen komen, greep hy met beide handen het blote zwaard , zettede hetzelve met het gevest tegen den grond, en daarin vallende kwam hy dus om 't leven. Zommigen willen, dat niet hy zelf, maar strato, op dringende bede van hem, met het aangezicht afgekeerd, het zwaard dus heefc vastgehouden, en dat hy met grote kracht zich met de borst daarin werpende, zodat hetzelve door het lichaam ging , oogenhlikkelyk den geest gaf. Messala, die een vriend van brutus was, doch zich vervolgens met cjesar verzoende, bragc naderhand dien stra[H 5] TO  122 het LEV EN to by caesar, op eenen tyd, dat deze buiten bezigheid was, en zeide met tra. ntn in de oogen: „Deze, o cesar! is „ de man, die mynen brutus den laat„ ften dienst heefc bewezsn." Cesar nam hem daarop in gunst aan , en hy diende caesar in alle zyne togcen , en byzonder in den flag by Aetium, waar hy eene plaats bekleedde onder de overige dappere Grieken. Als mess al a zelf naderhand van CfëSAR geprezen wierd, om dat hy, fchoon in den flag by Filippen zyn vyand geweest zynde, uit hoofde van zyne vriendfchap met brutus, evenwel in den flag by Acr'um hem mee de groot, fte harcelykheid gediend had, verhaalt men, dac hy ten antwoord gaf: „ Ces ar ! ik ,, heb my alcyd by de beste en rechtvaar„ digfte party gehouden" (7). Antonius, hec lyk van brutus gevonden hebbende, gaf bevel om heczelve ■ met (0 Hy befchouwde namelyk thands de party van c^sar als de beste, gelyk zy was in ver> gelyking van die van antonius.  van BR UT U S. 123 met den kostbaarden van zyne wapenrokken te bekleeden $ en als hy naderhand vernam, dat die wapenrok geftolen was, liet hy den dader met den dood ftraffen; het ftoffelyk overfchot zond hy aan brutus moeder, servilia. Van porcia, de gemalin van brutus, verhaalt nikola us de Wysgeer , gelyk ook valerius maximus, dat zy zich zichzelve van kant wilde maken, doch dat geen harer vrienden haar zulks had willen toelaten , die haar overal nagegaan en een waakfaam oog op haar gehouden hadden; dan dat zy ten, laatften gloeiende kolen uit het vuur had genomen, dezelven naar binnen geflagen, en toen den mond dicht geflooten houdende, zich op die wyze verflikt had. Nogtans gaat 'er op naam van brutus een brief aan zyne vrienden, waarin hy zich over hun beklaagt, en hen befchuldigt, dat zy porcia verwaarloosd hadden, die ter oorzake van eene ziekte beflooten had een einde van haar leven te maken. Het fchynt dus, dat nikolaus zich in den tyd heeft vergist, daar uit deze  124 het LEVEN van BRUTUS. zen brief, onderfteld zynde , dat dezelve echt is, zyne ïlerke liefde voor die vrouw, en de wyze waarop zy geftorven is, genoeg koorat te blyken. VER.  D I O N E N BR U T U S.   VER GELYK ING van 1 D I O N. E N BRUTUS. Onder de veelvuldige voortreffelyke eï. genfehappen , welke deze mannen beiden gehad hebben , raag in de eerde plaats genoemd worden, dat zy van zeer kleine beginfels zeer groot zyn geworden. Hierin nu kooit aan dion de voorrang toe. Deze toch had geenen mededinger, zo als brutus had aan cassius, die wel in deugd en roem geenzins gelyk flond met brutus, doch in den oorlog door zynen moed, zyne kunde, en bedrevenheid, geen minder deel aan den oorlog heeft gehad, dan  128 , het LEVEN dan hy zelf; ja zommigen befchouwerï cassius als den aanlegger van hec geheele werk, omdat hy brutus, toen ^deze zich nog ftil hield, tot het befluic tegen caesar hec eersc heefc aangezet. Dion daarentegen hebben wy gezien, dac 'zich niec alleen wapenen, fchepen en krygsvolk, maar ook vrienden en medehelpers coc zyne onderneming, uic zich Zei ven had aangefchaft. Brutus bekwam rykdom en magt uic de zaak, die hy ondernomen had, en uic den oorlog; maar zo was hec niet gelegen mee dion, die zyne eigene middelen befteedde om den oorlog te voeren , en die, om aan zyne medeburgeren de vryheid ce bezorgen $ vooraf al hec zyne opmaakce om in zyne ballingfchap te kunnen leven. Daarby werden brutus en cassius genood^zaakc hunne coevlugc coc den oorlog ce nemen, coen zy, na hun vertrek uic Rome, nergens meer veilig waren, daar men hen doodfchuldig verklaard had, cn als zodanig vervolgde; zodac zy hun lyfsbehoud in de wapenen zoekende, zich meer voor zich zeiven in gevaar Helden , dan voor  DION es BRUTUS.' -29 voor hunne medeburgers; maar dion, die ■ in zyne ballingfchap geruster en vergenoegder leefde dan de Tyran, die hem verdreven bad, Home zich vrywillig in dat grote gevaar om Sicilië te verlosfen. Men moest ook dé onderneming der Sicïliacen , die het juk van dionysius affchuddeden, riet gelyk ftellen met die der Romeinen, die zich van cssaR ontdeedcn. Dïonysios ontveinsde niet, dat hy een Tyran was, en bragt ontelbare rampen over Sicilië: maar de opperheerfehappy van c^sar veroorzaakte wel, zolang ze nog niet geheel tot ftand gebragt was, veel on* heiis aan de genen, die 'er zich tegen verzetteden, doch toen de tegenparty over^ wonnen was en zich aan die heerfehappy onderworpen had, was dezelve, vervolgens, een blote naam en fchyw; want geene daad van wreedheid of geweld heeft men haar zien oefenen. In tegendeel, daar de Romeinfche Staat eenen Alleenheerfcher behoefde, toonde cjesa-r, dat hy als een zeer zacht geneesmeester door de Voorzienigheid aan denzelven was gefehonken. XII. deel. [/] hi6r-  130 VERGELYKING van Hierom werd hy ook dadelyk na zynen dood door hec Romeinfche volk betreurd, \ welk woedend en onverbiddelyk was regen deszelfs moorders. Daarentegen werd het dion van zyne medeburgers kwalyk genomen, dat hy dionysius uit Syrakuzen had laten ontfnappen, en dac hy het graf van den vorigen Tyran niec wilde laten opdelven. ■ Wac betreft hunne krygsverrichtingen , daarin vertoont zich dion als eenen vol, maakten veldheer, als die alle ondernemin, gen, door hem zeiven ontworpen, op de besce wyze heefc uitgevoerd, en 'c gene anderen in zyne zaken bedorven hadden, weder opgevac en herfteld heeft. Maar brutus fchynt niet wysfelyk gehandeld te hebben mee dien laacflen beflisfenden flag ce leveren, en toen hy dien verboren had, zochc hy geen middel om zyne za, ken ce herftellen, maar gaf in eens de hoop voor.altoos op, durvende nog minder dan pompejus aan de Fortuin het hoofd bieden; en dac, daar hy zelfs toen nog zo veel van zyne wapenen kon verwachten,  DION en BRUTUS. 131 en race zyne vloot volkomen meester was Van de zee (&). Dan de zwaarue beschuldiging, die men tegen brutus inbrengt, is deze, dat hy, na door de goedheid van cesar het leven behouden, cn tevens zo vele gevangenen, als hy maar wilde, gered te hebben, op eenen tyd, dat hy voor vriend van cje* sar gehouden wierd, en boven anderen by denzelven in aanzien was, deszelfs moor. denaar is geworden. Dit heeft by dion geene plaats gehad; integendeel, zo lang hy de bondgenoot en vriend van dionySIUS was, behartigde hy deszelfs belangen, en hcrftelde deszelfs vervallene za* hen: eerst, nadat hy zich uit zyn vaderland gebannen, zyne vrouw op eene onrechtvaardige wyze zich ontvreemd, en zich van zyne goederen beroofd zag, heeft hy openlyk eenen wettigen en rechtvaardigen oorlog tegen den Tyran begonnen. Of zou men hier voor 't eerst het blaadjen moeten omkeeren? immers datgene, 't welk in de. ze beide mannen als de hoogfte lof wordt ge- (*) Van dit laatfte evenwel was de grote -num onknndig.  I3& VERGELYKING van gerekend, baat tegen de Tyrannen en af-' keer van Hechtheid, dat was in brutus geheel zuiver en helangeloos: voor zich zclveo had hy niets tegen caesar, en hy itrecrf alleen voor de vryheid van zyn vaderland. Dion daarentegen zou nimmer de wapenen tegen den Tyran hebben opgevat, zo hy zelf geene mishandelingen van denzelven had geleden; zo nis blykt uit de brieven van plato, welke duideïyk te kennen geven, dat hy niet uit zich zeiven is weggegaan om dionysius te -onttroonen, maar dat hy dien onttroond heefc, toen deze hem had weggejaagd. Daarby was de behartiging van 't algemeene weïzyn de eem. ge oorzaak, dat brutus met fompejus, die zyn vyand was, vriendfchap maakte , en dat hy daarentegen de vyand wierd van caesar, zodat by hem vyandfcbap en vriendfchap zich alleen bepaalden naar de rechtvaardigheid. Dan dion bewees al. leen uit vriendfchap vele dtenflen aan dionysius, toen deze vertrouwen in hem ftelde, maar toen hy deszelfs vertrouwen verloren had, deed hy hem den oorlog aan. Hierom waren ook oions vrienden zeiven 'er niet zeker van, dat hy niet, na dio-  DION en BRUTUS. n3 dionysius onttroond te hebben, zich meester van bet bewind zoude maken, ea het volk met eenen zachteren naam, dan dien van Tyran, zoude paaien. Van bro< tus daarentegen hoorde men zelfs zyne vyanden getuigen, dat hy van alle de genen, die tegen czesaR hadden zamengefnannen, de eemgiie was, die, van 't begin af ten einde toe , niets anders bedoelde, dan aan de Romeinen hunne oude ftaatsgcftcidheid wedertegeven. Dan behalve» dat kan de ftryd tegen dionysius geenzins gelyk gefield wor. den met dien tegen:cmsar.. Want van alle de bekenden van dionysius was 'er niemand, die hem niet veraehtede als eea mensch, die zyn gehele leven met zuipen cn dobbelen, en in 't gezelfchap van ontuchtige vrouwen doorbragt. Maar eea ontwerp te fmeden om caesar te doen vallen, en niet afgefchrikt te worden door het groot verftand, vermogen en geluk van eenen man, wiens naam alleen genoeg was om aan de Parthifche en ïndiaanfche Koningen den flaap te benemen, was het werk van de verhevenfte ziel, die zich door gee. ne vrees in 't minfte ooit laat ontmoedigen. [ƒ 3] Daar.  134 VERGELYKING van Daarom vond ook dion, zodra hy zich maar in Sicilië vertoonde, vele duizenden, die eene gemeene zaak met hem maakten tegen dionysius; terwyl in tegendeel de roem van c^sar, nog na zynen dood, deszelfs vrienden het hoofd weder deed opbeuren, en zyn naam alleen den perzoon, die denzelven vervolgens voerde, van een kind, dat uit zich zeiven niets vermogt, dadelyk verhief tot den opperden der Romeinen, om te dienen tot een behoedmiddel tegen den haat en de overmagt van antonius. Wil iemand hier tegen inbrengen, dat dion den Tyran door zware gevechten heeft verdreven, maar dat brutus, toen hy caesar ombragt , denzelven ongewapend en onver, hoeds overviel, dan zeg ik, dat juist daar. in de grootfle febranderheid en het beleid van eenen krygsman doordraait, dat hy eenen man, die door zo groot eene magt gedekt, was, waarnam, terwyl hy zonder bedekking en ongewapend was. Want hy deed den moorddadigen aanval niet plotfelyk, noch alleen, of Hechts van weinigen vergezeld, maar na lang te voren het ont,werp daartoe beraamd, en vele anderen deel  DION en BRUTUS. 135 deelgenoten daarvan gemaakt te hebben; van welken niemand hem ontrouw werd, 't zy dat hy terftond de braafften had uitgekozen, of dat hy, door hen boven ar* deren daartoe te kiezen, heeft uitgewerkt, dat zy, vertiouwende daarvoor gehouden te worden, inderdaad braaf wierden. Dion daarentegen vertrouwde zich) aan Hecht volk, 't zy dat hy terftond kwalyk had gekozen, of dac hy hen, die goed waren, in zynen dienst • zynde bedorven heefc; geen van beiden nu past eenen verftandigen man; waarom ook plato hem berispt, dac hy zulke vrienden had gekozen, die hem naderhand om 't leven bragcen. Dion fneuvelde zonder dac iemand zyner vrienden hem re hulp kwam: aan brutus werd zelfs door zyne vyanden eer bewezen; wanc antonius bezorgde hem eene vereeren de uitvaart, en caesar fpaarde de eereteekenen, die men hem had opgericht: 'Er Hond te Milaan, in Gaïüa Cisalpina, een koperen ftandbeeld van brutus: C^sAR,dit naderhand vindende, en ziende, dac hetzelve treffend geleek en naar de kunst gemaakt was, ging hetzelve voorby; doch kort daarop bleef hy ftaan,  136 VERG. van DION bw BRUTUS. ftaan, riep, 'ten aanhooren van velen, de Hoofdei» van de ftad tot zich, en zeide bevonden te hebben, dat de ftad het ver. bond met hem verbroken had, daar zy eenen vyand van hem binnen hare muuren biefd In 't eerst, zoals natmsrlyk was, one. kenden zy dit, en zagen elkander aan met eenen Wik van onzekerheid , wien hy daarmede mogt bedoelen. Maar toen cesar zich daarop keerde tot het beeld., en hen met een gefronsd gelaat vraagde: „ is de v> man, die daar Maat, myn vyand niet?" werden zy nog meer verbaasd,.en wisten niets te antwoorden. Toen begon hy te glimlachen, prees de Galliërs, dat zy htm* ne vrienden ook nog in het ongeluk getrouw bleven, en gaf bevel, dat het ftandbeeld zou blyven, waar het ftond. AR-