Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam^ 01 3391 2691  AARDRIJKSKUNDE DES B IJ B E L S.   AARD RYKSKUNDE des BYBELS, door YSBRAND van HAMELS VELD, ZESDE DEEL; te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART. mdccxcviii.   Aan den LEZER, Eindelijk, mag het mij gebeuren , U het laatfte Deel van deze mijne Aardrijkskunde des Bijbels , aan te bieden. Verfeheiden tusfchen-infchietende omfcandigheden zijn oorzaak geweest, van den traagen fpoed dezes werks , het welk door U zoo gunftig ontvangen is. — De geleerde rudolph.jünish, Hoogduitsch Predikant bij de Euangelisch - Lutherfche gemeente te Amfterdam , thans te Hamburg, heeft dit werk verwaardigd , met eene Hoogduitfche vertaling, waarvan het eerffce Deel te Hamburg 1793, is uitgekomen, en thans reeds drie Deelen het licht zien.' Hij heeft er tevens Aantekeningen bijgevoegd, welt 3 ke  6 aan den LEZER. ke van 's mans kunde en oplettendheid getuigen. Jk ben voornemens , zoo dra de gemelde Hoogduitfche vertaling, voltooid, het licht zal zien, om de gemelde aantekeningen van den geleerden j^nisch , als een Supplement of bjiyoegzel, vertaald, te leveren, wanneer Gij alles bij één zult hebben , wat zal kunnen fchijnen , vereisen t te worden, om de Aardrijkskunde des Bijbels volledig te maken. Dit was , het geen ik U, waarde Lezer ! te berichten had. — Gebruikt verder dit werk, met infchiklijkheid voor den Schrijver, tot recht verftand en opheldering van onzen dierbaren Bijbel. 17 November, 1797- Y. van HAMELS VELD. I N*  I N H O U D VAN DIT ZESDE DEEL. TIENDE BOEK. AARDIUJKS' KUNDE DES « IJ B E L S , MET B B T R E TI K l N-G TOT VERDER. AFGELEGEN VOLKEN. EERSTE HOOFDS T L7 K, Egypte. . .... Bladz. i TWEEDE HO O F D S T Ü K. È'a'byknië of Chaldeë. ' . . Étaaz. ö> DERDE H O O F D S T U K. Mefopotamië. . . . Bladz. 93 VIERDE HOOFDS T U K. &/yrt), gelijk men meent, naar mitzraim , zoon vanciiAM, ten zl) deze naam liever de naam zij van den volksftam , die, uit cham oorfpronglijk , Egypte bevolkt heeft (c) , of wel dat de naam Mitzraim , eene beschrijving van 's lands hoedanigheid in zich bevatte, en betekene, het land der zon, gelijk ook Egypte zal betekenen het huis vetn Phthas of van de zon (rf). Zij, die geloven , dat Egypte den naam Mitzram zal ontvangen hebben van den zoon van cham, meenen, dat even daarom Egypte, ia den Bijbel, naar cham, genoemd wordt, het land van cham, psalm LXXVIII: 51. CV: 23. 27. en CVI: 22. Zeker is het, dat in die aangehaalde plaatzen Egypte , onder deze benaming , voorkomt, maar niet zoo zeker , dat dezelve van cham, den zoon van noücHj als Stam- (a) Eene andere naams-afleiding nit het Koptisch, heeft ï. ft. fokster. Epijiola enz. pag. B. (b) Zie den Nubifoiien Jjandbefchryyer pag. 97. aangehaald in de aantekening op shaw Re'ize , 11, Dséi Bladz. 40. (c) Zie ons V. Duel. Bladz. 313. (d) forst er. Epiji, cit. pag. 8. A a  4 AARDRIJKS-KUNDE Stamvader der Egyptenaren, moet worden afgeleid. Waarom toch , vraagt men , zou , onder zoo veele landen , die door de nakomelingschap van cham bevolkt zijn, Egypte alleen dus naar hem benoemd zijn geworden ? de Egyptenaars noemen hun land Chem of Chemi, het welk zwart zal betekenen, doelende op de zwartheid van den grond, en ook van het Nijl-water (a). Hier van daan het land Cham , in de aangehaalde plaatzen uit de Pfalmen van david. Eindelijk , zal Egypte , volgends het gewoon gevoelen , ook onder den naam Rahah voorkomen psalm LXXXVII: 4. en LXXXIX: «, Het zij dan, dat het dezen naam hebbe van de vreeslijke waterdieren , inzonderheid den krokodil , gelijk schultens dacht , of dat de naam Egyptisch is, en even als Mitzraim, het zonneland, of land der zon, betekent (b) michaclis echter wil, op de eerfte plaats psalm LXXXVII. 4. liever Rechob lezen , en aan dat gedeelte van Asfynè denken, het welk met dezen naam in den Bijbel voorkomt, en bij de ouden Adiabene of hedendaagsch Chadjab genoemd wordt, terwijl hij, in de plaats psalm LXXXIX: 11. het woord als een algemeen naamwoord neemt, en door vreeslijk, of iet dergelijks, vertaalt. gelegenheid. Egypte ligt ten Zuidwesten van Palce/iina , zoo dat het land door de Ifraëliten, volgends de belofte aan abraham gedaan , in hunnen bloeiftand bezeten, zich tot aan de grenzen van Egypte (a) Porster Epifï. cit. pag. 36, 37, (b) fokster. Epiji. cit, pag, i.  dïs BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 5 te uitftrekkende, de Egyptenaars en Ifraëltien onderling naburen waren, {a) wordende de beide Volken, alleen door de tusfchen beide liggende woeftijn , doch in welke de Ifraëliten ook hunne veekudden plagten te weiden, van eikanderen gefcheiden. De oude Aardrijkskundigen waren het onderling niet ééns, of zij Egypte tot Afrika of tot Afia moesten rekenen te behoren (b) , thans echter maakt niemand zwarigheid , om het tot het eerstgemelde werelddeel te brengen , wordende deze beide werelddeelen verëenigd, door de land> engte van Saez. Ten Noorden wordt Egypte befpoeld door de Middelandfche Zee , welke even daarom , volgends bericht van herodoot, door de oude Egyptenaren, de Noordzee plagt genoemd te worden. Ten Oosten paalt het aan de Schtlfzee , ook deRoode zee , thans doorgaands de Arabifche zeeboezem genoemd , en aan de bovengemelde land - engte van Suez, waardoor het van Afia wordt afgefcheiden. Ten Zuiden heeft het Ethiöpie , of liever Nubie , en ten Westen Lybie , en de andere landen van Barbaryën. Het ligt geheel in de lengte uitgeftrekt, van het Zuiden tot het Noorden, langs de beide boorden van den Nylftroom , tusfchen den 31 en 23 graad Noorderbreedte. „ Om het in twee woorden af te fchilderen", zegt volney (c), verbeelde men zich, aan de eene zijde , eene enge zee en rotzen ; aan de andere, onmetelijke zandvlakten , (a) Vergelijk ons I. Deel, bladz. 151 en 473. (6) cbuariüs Geogr. jint. Libr. I. Cao. XI. & L'tbr, IV. init. (e) Reizt I. Deel bladz. 11. A 3  6 AARDR IJ KS - KUNDE ten, en in het midden, eene rivier, door eene valei, honderd en vijftig mijlen lang, en van ,drie tot zeven mijlen breed , vlietende , die , tot op dertig mijlen van zee gekomen, zich in twee armen verdeelt, wier takken zich over eenen grond, vrij van hinderpalen , en bijna zonder helling , verfpreiden. " In deze ligging werdt Egypte van ouds verdeeld, fomtïjds, in twee deelen, Opper- en Neder Egypte, maar gewoonlijk, in drie deelen, Opper- Midden- en Neder-Egypte. t Opper - Egypte, het zuidelijkfte, lag aan de grenzen Van Ethiopië, en werdt door de Grieken onder den naam Thebaisbegrepen,naar deszelfs voorname ftad Thebe , inden Bijbel het land Pathros, waar van in 't vervolg; thans heet het Said. Midden -Egypte werdt oudtijds ook door de Grieken Heptanomis, of het landfchap der zeven Nomi, of kantons, genoemd, gelijk geheel Egypte in Nomi (a) of Kantons verdeeld was, thans heet het Phioum. — Neder • Egypte is het overige noordelijke deel , van daar de Nyl zich in twee armen verdeelt, tot aan de Middellandfche zee , hier vindt men thans de Provintie Behairié, of de zeeprovintie, zijnde de westelijkfte, de Delta, zijnde dus genoemd, mar de gedaante van het land , als een driehoek, omgeven door de beide hoofd-armen van den Nijl, en gelijkende naar de Griekfche letter A, en .eindelijk de Provintie Charkiè of de Oost - Provintie , in het welke een groot gedeelte van het landfa) D"t woord Nomus zal niet van Griekfehen, maar Egyptifchen oorfpiong zijn, faamgefteld uit nok da* een bezit, en mok, dat volledig, volkomen, betekent, en zal dus het bezit van een grooter omtrek, te kennen geven, volgends het Lexicon Coptito - vei Mgyptiaco - Latinum van la croze te Qxj-ord 1774, door bezorging van woide, gedrukt.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 7 landfchap Go/en, waar in de Ifraëliten in Egypte hun verblijf hadden, zal.moeten gezocht worden , gelijk in het III. Deel bladz. 306. enz. is aangewezen. Wanneer de Profeet EZECHiëi. de geheele lengte van Egypte van het Noorden tot het Zui. den wil befchrijven, zegt hij ezech XXIX: 10. en XXX: 6. Van Migdol tot Syëne, zijnde Migdel eene ftad, ruim 2 Duitfche mijlen van Pelufium, in het Noord - oostelijk gedeelte van Egypte, en Syëne , hedendaagsch /Jsfavan, de zuidelijkfte ftad van het hedendaagsch Egypte na Nubië,aan de watervallen van den Nijl. Van beide deze fteden fpreken wij in het vervolg. Thans befchouwen wij de GROND- en EUCHTS-GESTELDHEID van dit van ouds vermaarde Koningrijk. Het is reeds vooraf te vermoeden, dat, in een land van zoo groote uitgeftrektheid, als Egypte in de lengte heeft , niet overal dezelfde lucht - en weêrsgefteldheid zal aangetroffen worden , ook zal de aart van den grond niet overal dezelfde wezen. Dit kan men , in 't gemeen, zeggen, dat de lucht zeer warm is in Egypte , men heeft er, over het geheel , geen manter , maar kan er flechts twee jaargetijden onderfcheiden, de koelte en de warmte, of de lente en den zomer, welke laatfte van Maart tot November duurt , en zelfs is de zon, van het einde van February af, ten 9 uuren 's morgens reeds , voor eenen Europeër ondraaglijk. In dat geheele jaargetijde is de lucht brandheet, de hemel fchitterende, en de warmt© drukkende voor ligchamen , die aan dezelve niet gewoon zijn. Met de luchtigfte kleding, en in den ftaat van de grootfte rust, fmelt men in zweet A 4 weg.  8 AARDRIJKS-KUNDE weg. Alleen de dampen van den'grond , door den Nijl gedrenkt, en die, welke de Westen en Noorden winden aanvoeren, zijnde de Noordenwinden de meest heerfchende, zoo dat men kan zeggen, dat zij in Egypte wel negen maanden van de twaalf regeeren, matigen de hitte van de lucht («) welke anders ondraaglijk zou wezen , gelijk zij waarlijk is, wanneer de heete winden uit het Zuiden waaijen , doch die , gelukkig , gewoonlijk niet Janger dan drie dagen duuren ; evenwel is de lucht in Egypte verre van ongezond te wezen, integendeel, zij is buitengemeen droog, zoodat het vleesch, zelfs in den zomer, aan den Noordenwind blootgefteld , niet tot rotting overgaat , maar uitdroogt, en zoo hard wordt , als hout: doch op de kust der zee, is de lucht zoo droog niet, als hooger in het land: men kan, zegt ïolneï, te Jlexandrië, en te Rofette, het ijzer geene 24. uuren aan de lucht bJootgefleld laten, of het is gehed geroest, De Baron de tott verze¬ kert ons zelfs, dat de Pest, verre van in Egypte oorfpronglijk te zijn , daar niet eens bekend zou wezen, indien .de befmetting niet overgebracht werdt van Konftantmopolen. (£) — Men fpreekt veel van de menigte van blinden , bijzonder onder die klasfe van menfchen, die gemeenlijk op de ftraat of op de platte daken der huizen flaapen. Evenwel merkt de tott aan, dat de liefdaadightid omtrent dezelven hen meest allen naar Kairo trekt, het welk de reden is, dat het getal derzelven zich zoo veel grooter vertoont ( c~). Te- (a) In het heetfte jaargetijde heeft men in Egypte zeer veel v/olken en Noordenwinden, niebuhr Reize , i. DeeJ pl.479, (b) JiJze II. Deel. bladz. 283. {c) Reize 11. Deel. bladz. 290, aoi.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 9 Tevens bezie de lucht eene ziltigheid, waar van de blijken zich overal ontdekken , en welke ongemeen veel-toebrengt tot den fpoedigen groei der planten en gewasfen, en mede eene der oorzaken is van die vruchtbaarheid , welke Egypte, ten allen tijde, zoo vermaard heeft gemaakt, en waarvan wig, in 'c vervolg, fpreken zuilen. («) De ouden hebben ons bericht , dat het in Egyp • te nooit , ten minften zeer zeldzaam , regende, pomponius mela (b) noemt zelfs Egypte, terra imbriimi expers, een land , dat geen' regen heeft, en leo africantjs (c) bericht ons, dat het „ in Egypte zelden of nooit regende, en V» dat zelfs , als er eenige regen viel , verfchei,, den kwaadaartige ziekten daar door veröor,, zaakt werden. " Even ditzelfde wordt ook te kennen gegeven, in twee merkwaardige plaatzen des Bijbels, deuter. XI: 10 — 12. en zachar;aXIV: 17, 18. In de eertle plaats maakt moses eene vergelijking tusfchen KanaUn en Egypte, ten einde het eerstgenoemde aan de Ifraëliten , als voortreüijker dan Egypte , aan te prijzen. Hij zegt : „ Dat land^ daar gij na toe ,, trekt, om het in bezit te nemen, is niet, ge„ lijk: Egypte , daar gij uit getrokken zijt, dat „ gij , met uw zaad bezaaid hebbende, met „ uwe voeten, [door de waterraden te treden,] „ bewateren moest, gelrk men eenen moestuin „ bewatert, maar het land, dat gij, over den »>- (a) Men vergelyke volnbt Reize i. Deel i. Boek. Heofd/i. IV, en V. (b) De fitu orhis i. 9. (O Defcript. Africte Libr. Vltl. pag. 669. aangehaald b>j Bachiene Heel. Geogr. HL Deel. I. Stuk. bladz. 194. hier mede ftemt ook plibius en anderen overeen. A 5  ro AARDRIJKSKUNDE „ Jordaan , in bezit zult nemen , is een land, v dat bergen en dalen heeft, dat door den regen „ des hemels gedrenkt wordt. enz. " — De Profeet zacharia, in de tweede aangehaalde plaats , de volken , die niet zouden opkomen , om het Loofhuttenfeest, ter eere van God, te vieren , bedreigd hebbende, vs. 17. dat zij den vruchtbaren regen zouden misfen, vervolgt vs. i84 van de Egyptenaren, op welke deze bedreiging niet fcheen te kunnen pasfen , dewijl zij geenen regen hebben , dat God hen, in gevalle van ongehoorzaamheid , om tot zijn Feest op te komen , nogthans dezelfde ftraffen , als de overige ongehoorzame volken , zou doen ondervinden, te weten, onvruchtbaarheid, dus duidelijk zeggende, dat de Egyptenaars geen regen hebben (0). Ondertusfchen zal dit met de ondervinding ftrijden, nademaal het eenparig getuigenis der Reizigers ons verzekert, dat het in Egypte niet alleen regent, maar zelfs fomtijds fterk regent, (b). Dit blijkt ook uit ten dagregister van het weder te Alexandri'ê in Wintermaand 1638. en van Louw. en Sprokkelmaand 1639 (c). als ook uit de waarnemingen van het weder te Kairo of Kahira in het jaar 1761 en 1762. bij NIE- (a) Ik weet wel> dat faber in ïijne Aanmerking, op harmars IP'aarneming, van het Oosten , ï. Deel bladz. 58. ontkent, dat zacharia dit zou te kennen geven, nemende hij het woord regen, oneigenlijk, van Godlijke weldaaden, maar de woorden van den Profeet zijn al te duidelijk , dan dat men er een' anderen zin aan kan geven. (b) faber heeft in zijne Aanmerk, op harmar waarn. over het Ooft. I. Deel bladz. 6. verfcheiden Reizigers ten dezen einde aangehaald. (c) In shaws Reize II, Deel, ia de Vittrehzels No. 30, bladz, I2i—124.  bes BIJBELS. X. BOEK, l. HOOFDST. i r kiebuhr (0). Ja, shaw (Z?) fpreekt zoo fterk, dat hij verzekert , „ dat men op de kust,; van Alexandrïë af, tot aan Damiaten , en Tineh , vroege en fpade regens heeft , gelijk in Barbaryëp, en het Heilige Land ". Hoe zal men nu de oude berichten, met de hedendaagfche waarnemingen , vereffenen ? Ik zou niet verkiezen, om, tot wegneming van deze zwarigheid, met bachiene (e) te denken, dat gebrek aan regen voorheen aan deze landftreek bijzonder eigen zal geweest zijn, maar dat thans de natuur der dingen hier zal veranderd wezen. Trouwens , welke blijk van waarfchijnlijkheid is er voor deze onderfcheiding? Men houde, eenvouwig, onze aanmerking onder het oog , dat Egypte, een uitgeffcrekt landfchap zijnde, niet overal dezelfde Iuchtsgefttldheid heeft. „ Eenige Reizigers , fchrijft mebühr (d), en na hen vele an„ dere Schrijvers , die over Egypte gefchreven „ hebben, hebben aangemerkt, dat het in dit ,, land in het geheel niet , of ten minflen zeer ,, zelden, regent. Doch, Egypte flrekt zich zeer 5, wijd uit, van het Noorden naar het Zuiden. „ Het noorder en breeder deel deszelfc ligt aan „ de zee, en bevat, in de nabijheid , in het ge„ heel geene bergen het zuidelijker is daarën» ,, tegen , op ibmmige plaatzen , zeer fmal, en „ heeft aan de ééne , of aan beide zijden, hooge bergen. De natuurkundigen dus , welke al„ leen op de ligging van dit land acht geven , „ zullen reeds daar uit befluiten,' dat de lucht- „ ma- (a) Reize i. Deel, bladz. 476. (b.) Reize ii, L eel bladz. 140. (c) Aangek, plaats bladz. 193. {d) Reize i. Deel bladz, 475.  12 AARDR IJ KS - KUNDE „ matiging in hïtzelve niet overal gelijk kan zijn, „ Men heeft mii ook willen verzekeren , dat het, „ in eenige ftreken van Opper-Egypte, in het ge„ heel nier regent. Doch, in Neder - Egypte, re„ gent het, zeer dikwijls, en te Alexandrië zeide „ men , dat het in deze ftreek , in de maanden November en December, bijna dagelijks re,, gent. Te Kahira is de regen niet zoo zeld,, zaam, als eenigen aangemerkt hebben. Men „ wilde mij verzekeren , dat het hier fomtijds in „ geen twee jaren regent, doch , geduurende ,, mijn verblijf in deze ftad , regende het zeer „ dikwijls. " Men befluite dan, dat de oude, zoo gewijde als ongewijde Schrijvers , zeggende, dat het in Egypte niet regende, niet verftaan willen zijn van Neder- maar van Opper • Egypte («), wanneer hunne berichten met de hedendaagfche volkomen overëenftemmen. Doch, het geen hier het voornaamfte is, alhoewel het in Neder-Egypte regent , dikwils regent, nogthans regent het niet genoegzaam, om het land vruchtbaar te maken , en de graangewasfen voorttebrengen. En dit is het geen de beide plaatzen, uit den Bijbel aangehaald , eigenlijk en bijzonder , willen te kennen geven , als beiden op de .vruchtbaarheid des lands betreklijk zijnde. En dit wordt ons bevestigd door volney O). „ Die Noordenwinden , die elk ,, Jaar, op gezette tijden, wederkomen , heb- „ ben (a) Ik zie , dat in de aanmerking op mijne Bijbelvertaling op zachar. XIV: 18. eene fchrijf- of drukfout is ingeflopen Waar door Opper. Egypi* .laat, in plaats van Neder Egypte, en omgekeerd. Ik neme deze gelegenheid waar, om dezen raisflag hier aan te wijzen, en te verbeteren, {b) Reize l. Deei bladt. 53.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 13 „ ben eene andere zekere uitwerking, vanname„ lijk eene groote menigte wolken naar Abysfinis „ te voeren. Men ziet van de maand April tot „ in July onöphoudlijk wolken naar het Zuiden trekken , en men zou er fomtijds bijna regen .,, uit verwachten; maar, deze verzengde grond ,, fmeekt haar te vergeefsch om eene weldaad , „ welke zij onder eene andere gedaante ontvan„ gen moet. Nooit regent het in den zomer in ,., de Delta ; zelfs regent het 't geheele jaar rond „ zelden , en in kleine hoeveelheid. Het jaar >, 1761 , door den Heer niebuïir waargeno„ men, was een buitengewoon geval, daar men nog van fpreekt. De ongelukken, welke da „ regen in Nedet - Egypte veroorzaakte , daar de huizen van eene menigte dorpen, alleen van „ aarde gebouwd , invielen, bewijzen genoeg , „ dat men dezen overvloed van water , daar, als zeldzaam moet aanzien. Men moet daarënbo„ ven opmerken, dat, hoe hooger men na Saïd „ komt, hoe minder het regent. Dus regent het „ meer te Alexandrië en te Rofette, dan te Kaïro, ,, en meer te Kaïro dan te Miniè. Regen is bijna een wonderwerk te Djirdjé. " „ De regen zegt joe tott, (a) „ is in Egyptealleen op de kust van deMiddellandlchezee, en tot omtrent 10. uuren landwaards in bekend, zelden , flrekt zij zich verder uit. Naauwlijks heeft men éénmaal 's jaars te Kaïro twee uuren lang een' zachten regen. Het geluid van den donder laat zich daar nooit hooren , en onweders , die er ook niet menigvuldig zijn, drijven altijd na het verheven gedeelte van Xybië en Arabïè, daar zij niets te verwoesten hebben. " On- o) Reize ii. 284.  U AARDR IJ KS-KUNDE Ondertusfchen is in Egypte de daauw , die in. de zomernachten valt, met het water , dat de grond , big de overftrooming , inzuigt, genoeg voor de groejing. De daauw is, even als de regen , overvloediger aan de zeekant , en fchaarïcher, naar maate hij zich van zee verwijdert ; en hij verfcheelt daar in van den regen , dat hij in den winter fchaarfcher , en in den zomer menigvuldiger is. Te Alexandrië zijn de klederen en de platten , in April, terftond na den ondergang der zon, zoo zeer bevochtigd , als of het geregend had*. Die daauw is ook, even als de regen , fterk of zwak naar den wind , die waait. De Zuiden en Zuid • Oostenwinden , geven geenen daauw ; de Noordenwind brengt veel daauw aan , en de Westenwind nog meer. (a) Andere luchtsverhevelingen , van donder, blikfem , hagel, fneeuw, als ook ijs , zijn uiterst zeldzaam in Egypte. Uit hoofde van de warmte , is het laatfte ligt te vermoeden , dat de Egyptifche winter geen fneeuw noch ijs kent: „ Men „ kan zeggen " , zegt^ volney (è) , „ dat }i hagel en fneeuw verlchijnzels zijn, welke me„ nig Egyptenaar van 50 jaren nimmer gezien heeft. " In het dagregister bij shaw (c) , vind ik, eenmaal, dat het den 10 February 1639. na 's nachts fterk geregend te hebben, fneeuw- de. In January 1762 hadt, volgends nie- buhx. (d~) een Arabifche bediende te Kaïro den 13 's morgens een weinig ijs op eene plant gevonden , die de boeren in de ftad gebracht hadden. Dit (<») volney i. Deel bladz, 55. (b) l.c. bladz. 65. (c) II. Deel Reize in de Uittrekz, No. XXX. bladz, 122,1 (d) Reize i. Deel bladz, 477,  des BIJBELS. X. BOEK. I. HOOFDST. 13 Dit toonde hij — als eene groote zeldzaamheid.-~ Ten tijde van thevenot (a) donderde het, in den nacht tusfchen den n en 12 December, zoo fterk, dat een man door den donder dood geflagen werdt, hoewel men zich te Kaïro dergelijk geval niet wist te herinneren. In December 1761 den 20 des avonds, donderde en blikfemde het. Den 27 April ijöz blikfemde het naar het westen aan de kimmen , en daar op volgde een ligte regen (b). Men kan uit deze waarneming beoordeelen, hoe een geweldig onweder van hagel, donder en blikfem , hoedanig eene der plagen was, met welke de hemel Egypte , ten tijde van moses, bezocht, de Egyptenaren, met fchrik en verbazing getroffen moet hebben, exod. IX: 23. grondgesteidheib. Zonder mij op te houden met de vraag , of Egypte, bijzonder deszelfs gedeelte aan de Middellamdjche zee , en de Delta, een gefchenk zij van den Nyl, welke allengs , door z'rjn medegevoerde flib en zand den oorfprong daar aan zou. gegeven hebben? waar over men bijzonder shav* (c) verdient na te lezen, fchoon later Reizigers, felijk de tott (d) , volney (^), en aneren, zich daartegen verklaard hebben, zonder hier ook, als zijnde dit buiten mijn tegenwoordig (a) Aangehaald door faber op har mars waarneem, van het Oosten, I. Deel bladz. 6. (*) NiEBOHR Reize I. Deel. bladz. 476, 477. (c) II. Deel. bladz. 154. enz. in eene bijzondere Jfdeelins. (d) Geütnkfchr. II. Deel. bladz. 150. C«) Reize I. Deel. bladz. 17. enz.  16* AARDRIJKS-,KUNDE dig oogmerk , eene befchrïjvirig op tê geven van' de Natuurlijke Hijlorie van den grond van Egypte, zal ik alleen hier aanmerken ; dat de,grond van Egypte van oude en later Schrijvers befchreven wordt , als ongemeen vruchtbaar , zoodat hij , volgends hiniüs, fomwijlen honderdvouwige vrucht gaf, van ouds was daarom dit land de toevlucht der nabuurige volken , in tijden van fchaarsheid en gebrek , wij hebben daar van een voorbetld in abrahams tijd, genesis XII: lo. en in den tijd van jakob gen. XLII. en XL1U. Onder de Romeinen was Egypte de korenfcnuur van het Romeinfche Rijk, en nog heden wordt het Turkjche rijk van daar met koorn en nodige levensmiddelen verzorgd. . Dit alles moet men echter alleen verftaan van die vlakte , door welke de Nyl itroomt , dewijl al wat daar van rechts en links afwijkt, niet dan dorre zandige bergen en rotzen vervat, die ten eenemaal woest en onbewoond zijn. Dus fchrijft volney (a). „ Deze geheele grond is zoo effen en laag , dat men , uit zee „ komende, geene drie mijlen van land is, als men de palmbomen , en den zand - grond , „ waar op zij flaan , aan den Horizont ontdekt; „ wanneer men van daar den vloed hooger op„ trekt , klimt men langs eene zoo zachte hel„ ling , dat zij het water niet meer dan ééne mijl in' e'e'n uur doet doorlopen. Wat het ge,, zicht van het land betreft , daar is weinig ,, verfchtiderheid in ; het zijn altijd alleen flaan„ de of tot bosfchen verëenigde palmbomen, die ,, dunner gezaaid zijn, naar mate men hooger „ komt, («) i. Deel bladz. lOi  bes BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 17 „ komt, dorpen van aarde gebouwd en van een vervallen aanzien; eene vlakte zonder einde, die, ,, naar het jaargetijde, of eene zee van zoet wa- ter , of een ilijkerig moeras , of een groen „ veldtapijt, of een ftuiverig veld is ; aan alle ,, zijden een uitgeftrekte en dampige horizont , ,, die de oogen vermoeit en verveelt, eindelijk „ begint men, daar de twee armen van den vloed „ zich verëenigen, in het Oosten, de bergen van ,, Kaïro, en in het Zuiden, wat westelijk, drie „ afzonderlijk ftaande hoogten te zien , welke men, aan hare driehoekige gedaante, voor de Pyramieden erkent. Van daar komt men terftond j, in eene valei, die naar het Zuiden (trekt, tus- fchen twee ketenen van evenwijdig lopende 5, bergen. De Oostelijke, die zich tot de Roode ?, Zee uitftrekt, verdient den naam van berg, om zijne fteile hoogte, en dien van woestijn , ,, om zijn kaal en wild aanzien ; maar de Wes„ telijke is niet anders dan een kam van rots met „ zand bedekt, welke men, te recht, met den „ naam van natuurlijken dijk beftempeld heeft. !' Over het geheel zou dit laage land , of deze vlakte, zoo min als het overige, aangemerkt de zwaare hitte , gevoegd bij de droogte , in ftaac zijn , om eenige vruchten uit te leveren , indien niet de Nyl, op gezette, tijden , dezelven overftroomende , zekere aarde of ilib met zich voerde , en bij het vallen van het water , achterliet, welke met het zand verëenigd , dat met de klei den grond van Egypte uitmaakt , de bovengemelde vruchtbaarheid aan dit land mededeelde (0). DE (a ) Op zich zelve zal echter deze Slib , zonder met her, zand vermengd te zijn, geene gioeizanae- hoedanigheid bezitten., volgends de toit , Gedenkf.hr. ii. Deel, bladz. 348, vi. Heel. H  ïS AARDRIJKS-KUNDE DE NYL, De eenigfte rivier van Egypte, is dus alleen Voor dat land , de milde gever van vruchtbaarheid en alle goede zaken, waarvan fommigen zelfs den naam Nyl hebben afgeleid , van een Arabisch werkwoord , het welk geven , fchenken, mild zijn, betekent; fchoon anderen den naam Nyl vergelijken met het Hebreeuwsch woord het welk eene rivier betekent , zoodat de Nyl dus genoemd zou zijn, als de rivier bij uitnemendheid , ter wijl wederom anderen aan dezen naam eenen Egyptifchen oorfprong geven O). In het Hebreeuwsch heet deze rivier, bij de Schrijvers van het Oude Testament , Sichor ( b ) , naar de zwarte kleur van de Slib , welke hij medevoert, waar door ook deze rivier flijkerig en troebel is , zoodat men haar water moet laten bezinken , om het gezond en drinkbaar te maken (c). De Abysjiniërs noemen hem Abavi , • den vader , dat is , voornaamften der rivieren Cd). De Nyl heeft zeker haren oorfprong in Abysfinië, of Ethiopië , zonder dat men echter hare bronnen genoegzaam duidelijk en zeker kan aanwijzen , de Ouden hielden deze bronnen voor verborgen , en geloofden, dat men ze nooit zou kunnen aanwijzen. Zedert meer dan eene eeuw, meende men , dat dezelve gevonden waren , en dat men er meer dan ééne moest erkennen, naamlijk, in het rijk van Abysfmië, bijzonder in het rijk (a) shaw Reize II. Deel. bladz. 33. met dc aantekening aldaar, en bladz. 143. (*) Zie het I. Deel van deze Aardrijkskunde , bladz. 473. (c) ihaw II. Deel. bladz. 34. aant. en 14a. {d) joa ivfloir. etmtn. ad hifi. Aithiop, 1, g, pag, 11$,  'des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 19 rijk Damuth, Sacahala, Angóte, Gojam , en Bi' zemo , tusfchen den 9 en 15 graad N. br. («)• Het is bekend , dat de Engelfche Reiziger j. brtjce, in onzen tijd , in zijne Reisbeschrijving , verzekert , dezelve gevonden te hebben. Sommigen hebben aan de geloofwaardigheid van. zijne berichten getwijfeld , anderen hebben die verdedigd. Ik zal, zonder over dezelve uitfpraak te doen , hier alleen aanhalen de volgende woorden van den Baron detott >, Ik heb te Kaïro gezien den knecht, dien hij & (bruce) aangenomen hadt, den gids, die j> hem geleidde, zijnen reisgenoot. Ik ben ver,5 zekerd , dat hij geene kennis hadt van dezé ,, ontdekking, en men kan tegen dit getuigenis1 j, niet inbrengen , dat een geleerd man , gelijk j, de Heer bruce, geene rekenfchap van zijne „ ontdekkingen aan zijnen knecht verfchuldigd ., was. De hoogmoed van vermaardheid gaat te „ niet in eene woestijn , meester en knecht ver„ dwijnen, enz. " Hoe het zij, deze rivier, alle de rivieren ontvangende , door welken Abysfmië en Ethiopië, overvloedig bevochtigd worden , valt in Egypte $ het welk zij van het Zuiden tot het Noorden doorloopt tot vier mijlen beneden Kaïro , alwaar zij , zich in twee armen verdelende, het vermaarde eiland vormt , zoo bekend onder den naam van Delta , waarna zij zich oudtijds , gelijk herodotüs en andere Schrijvers getuigen , door zeven takken of monden in zee ontlastte , hoe.vel anderen fiechts van vijf, anderen van O) yianteh. op shaw ii. Deel. Reize bladz, 140, RsKi ii, Dtel. bladz, 240. B 2  ao AARDRIJKSKUNDE van elf gewagen , hedendaagsch zijn er flechts twee , die men ten minften bevaarbaar acht , waar van de oostelijkfte bij de ftad Damiate, en de andere , die de westelijkfte is, bij Rafette gevonden wordt (a). Sommigen hebben gedacht, dat j es. XIX: 6. door de rivieren van Egypte, in het meervoud, deze monden van den Nyl zouden bedoeld zijn; doch , beter is het, dat men daar door de kanalen verftaat, welke, uit den Nyl afgeleid , geheel Egypte bewaterden. Ook geloof ik, dat bachiene \b) heeft misgetast,wanneer hij eene duidelijke toefpeling op deze 7 Nyl - monden meende te ontdekken jes. XI: 15. trouwens de rivier, welke God daar gezegd wordt, in zeven ftroomen te zullen verdeelen, is niet de Nyl, maar de Eufraat, welke bij de Hebreeuwfche Schrijvers , bij uitnemendheid , de rivier genoemd wordt, gelijk bekend is, en het zevental is daar, gelijk elders , het heilig en eerwaardig getal, hetwelk meermalen voor velen gezet wordt. Deze rivier maakt , gelijk wij zeiden, Egypte vruchtbaar door hare overftroming , van welke, en derzelver genoegzame hoogte, en duurzaamheid , alles afhangt. Doorgaands begint de rijzing den 15 of ió Juny, en de geheele overftroming duurt 10 of 11 weeken, tot aan den 3 of 4 September, fomwijlen langer, in November is de rivier weder binnen hare oevers. Daar door rijst het water , de vloed op het hoogst zijnde , 15 of 16 Kubiten of ellebogen (c) bo- ver (a) shaw Reize II. Deel, bladz. 36, 37. heeft naar de monden van den Nyl naarfporingen gedaan, en er vijf, bij güfing , aangewezen. (b) lil. Deel. I. Stuk. bladz. 197. (e) Men zegt, dat er heden meier hoogte , en wel van om-  des BIJBELS. X. BOEK!, L HOOFDST. 21 ren zijn gewonen peil. Wanneer de hoogte minder is, worden de landen , wat nader bij het gebergte gelegen , niet geraakt, en is zij meer , dan worden vele landen te laat droog , als de zaaitijd alreeds verftreken is, gelijk flinius reeds heeft aangetekend. ,, Het is voor het „ overige nodig aan te merken , dat de hoog,, te der overftroming niet door geheel Egypte „ dezelfde is. Zij volgt integendeel eenen regel van trapswijze vermindering , naar mate de vloed meer neder waards ilroomt. Te Jfuan is de overftroming een zesde fterker , dan te „ Kaïro; en als men, in deze laatfte ftad, 27 voe„ ten telt, heeft men naauwlijks 4 voeten te „ Rofette en te Damiate. De reden hier van is, 5, dat de vloed , behalven het water , dat door den grond wordt ingeflorpt , in een enkel bed , en in eene enge valei , bekneld , hoo„ ger rijst: wanneer hij daarentegen Kaïro voor„ bij is , wordt hij niet meer belloten tusfchen het gebergte , en verdeelt zich in duizend „ takken , en daar uit volgt noodwendig , dat „ de rivier in diepte verliest , het geen zij in „ oppervlakte wint. " Qa) Over de oorzaak van dit zoo zeldzaam als nuttig en heilrijk verfchijnzel, in dit land , waarhet bijkans nooit regent , en dat de hitte van het klimaat, en de natuur zelve van den grond, fchij- nen omtrent ai Kubiten gevorderd wordt, het welk men dan toefchrijft aan de verhoging der landerijen, door de jaarlijks achter blijvende flib. Doch dit wordt tegengefproken door volney, welke ons bericht, dat nog fteeds de overftroming op de aloude hoogte blijft. Zie zijne Reize ii. Deel. blaJz. 33. volgg. (<*) volney Reize i. Deel. bladz. 43, 44. B 3  sa A A R D R IJ K S-K U N D E nen beftemd te hebben , tot droogte en dorheid, hebben de Ouden verfcheelend gedacht, en allerhande gisfingen , de .ééne onwaarfchijnlijker dan de andere , gewaagd, alhoewel echter ïbrnmige Wijsgeeren , gelijk de vermaarde democritus, derechte gevonden hadden. „ Voor de Europeanen is deze oorzaak geen raadzel meer. Zedert hunne Reizigers hun bericht hebben , dat Abysfinië, en het aangrenzend gedeelte van Afrika , in de maanden Mey , Juny , en july , met regens overgoten worden , hebben zij er, met grond , uit opgemaakt, dat het die regens zijn, welke , door de gelegenheid van den grond , 'uit duizend rivieren afvioeijende, zich in ééne valei verzamelen , om , op ver afgelegen ftranden, het treffend fchouwfpel te vertonen van eene menigte waters, dat drie maanden befleedt, om weg te vlieten " ( a ). Of voords de Pasfaatwinden , geregeld waaijende , en geduurig waterwolken vóorftuwende, en zonder Egypte van het zonlicht te beroven, deze dampen voortdrijvende na Abysjinië en Ethiopië , welke daar verdunnen , en door. honderd kanalen in den Nyl nederdalen , (z>) voor de oorzaken dezer geweldige regens te houden zijn , dan niet , wordt door fommigen in twijfel getrokken (c). Dat Egypte zijne vruchtbaarheid aan de overftroming van den Nyl verfchuldigd is, wordt opk in den Bijbel onderfteld. Kier uit moet men gen. Xlil: 10. ophelderen , waar van de jor- daan- (a) volney i. Deel. bladz. 51. shaw Reize ii. Deel. bladz. 140. (6) de tott Gedenkfihrift ii. Deel. bladz. 342. (c) voLNar 1. c. bladz. 12. shaw Reize ii. Dceh tlodz, 141,  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 23 daan-vlakte, waar naderhand de Doode-zee ontftaan is , gezegd wordt , dat zij geheel waterrijk was, als een lusthof van jehova, als Egypteland. Dit fchijnt ook , in den zinbeeldigen droom van farao aangeduid te worden, in welken hij zeven vette, en vervolgends zeven magere , koejen uit de rivier , dat is , den Nyl, zag voortkomen, gen. XLI: 1 — 3. hetwelk duidelijk den Nyl kenmerkt , als de oorzaak der vruchtbare en onvruchtbaare jaaren in Egypte. Eindelijk , wanneer jesaia XIX: 5. volgg. de uiterfte verwoesting van Egypte wil befchrijven , fpreekt hij van het opdrogen van de rivier , als de oorzaak van alle rampen , en het ophouden van alle die heuglijke voordeden, welke Egypte aan deze rivier verfchuldigd was. In de laatstgemelde plaats van jesaia XIX: 6. vinden wij tevens reeds melding van de kanalen , en graften , door welken het water van den Nyl na de binnen - landen wordt heen geleid , welke met dammen gefloten waren , die de inwoners doorftaken , als de Nyl zijne hoogte bereikt hadt. Deze graften en kanalen zullen , volgens herodoot, het eerst zijn aangelegd, door den Egyptifchen koning sesostris. De kanalen van josef en van trajaan zijn nog zeer aanzienlijk. „ De gemaklijkheid , die zij aanbrengen, om de landen te drenken, laat geenen akker onbebouwd. " (a) — Daarenboven bedient men zich van vericheiden werktuigen, om het water uit de rivier op te trekken , bij voorbeeld , van de fchroef van archimedes, van lederen emmers , en van het Perfiaanfche wiel («)dbtott Qtienkfch, II. Deel. bladz. 477. B4  aj. AARDRIJKS-KUNDE wiel , dat met osfen omgedreven wordt , ook van een kleiner, het welk met den voet getreden wordt , waar op mos es fchijnt te doelen deutr XI: 10 , ii ; ten ware daar ter plaatze^ gezien werdt , op de bewatering der moestuinen , bij welke het water langs greppen geleid wordt , door den tuinier, die altijd gereed ftaat, om het te floppen, of af te leiden , door de aarde met zijnen voet tegen hetzelve te ftooten, en ten zelfden tijde met zijne fpade eene nieuwe opening te maken , om het te ontvangen (b). Wegens deze jaarlijkfche overftroming , hebben de inwoners hunne fteden , vlekken , en dorpen , aan de beide oevers van den Nyl gelegen, op hoogten , en terpen gefticht, zoodat deze, wanneer het land , bij de overftroming , naar eene zee gelijkt, als zoo vele eilandjens uitfteken , waarbij de inwoners niet anders, dan door fchuitjens, met eikanderen gemenfchap hebben. . Wegens alle de voordeden, welke de Nyl aan de Egyptenaren verfchaft, behoeft het ons niet te verwonderen, dat zij deze rivier als eene godheid plagten te verè'eren , gelijk trouwens nog heden de Mohammedanen , haar den naam van zeer heilige geven, en derzelver aanwas vereeren , met alle de plegtigheden , welke het oude Heidendom daar aan hadt toegewijd (c). Zelfs (a) Men ziet er de afbeelding van in de Landkaart No. 5. ï>ij sm aw in het II. Deel zijner Reizen , en naauwkeuriger bij niebubr Reize I. Deel. Tab. XV. met de befchrijving, bladz. 143. volgg. (*) shaw II. Deel. bladz. 170. (f j de tott Gedenkfchr. II. Deel. bladz. 243,  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 25 Zelfs hadden de oude Egyptenaar? de barbaarfche gewoonte, om eene jonge dochter aan den Nyl op te offeren , wanneer de rivier gewasfen was tot die hoogte, dat men het kanaal te Kaïro openen mogt. En nog bewaart men den naam en plegtigheden van dit feest . doch verzacht, door in de plaats van dit ongelukkig flacht - offer eene aarden pop te ftellen , welke men in den Nyl werpt (a). Men ziet dan de moeders hare kinderen in den vloed dompelen , in het vooroordeel , dat dit water eene reinigende en godlijke kracht hebbe. Men fchreef er ook een vruchtbaarmakend vermogen aan toe. De Egyptenaars roemen , over het algemeen, het water van den Nylt als het voortreflijkfte van anderen; doch zoo zoordeelig zijn niet de berichten , welke volney (£) er van geeft: „ Het water van den vloed , zegt hij , is geduurende zes maanden van het jaar zoo flijkrig , dat men het moet laten bezinken, alvorens men het gebruike ; geduurende drie maanden voor de overftroming , wordt de rivier zeer laag ; het water , door de zon verwarmd , wordt groenachtig , ftinkende , en vol wormen , wanneer men zijn' toevlucht moet nemen , tot hetgeen men in de waterbakken heeft laten lopen , en daar bewaard heeft. In alle jaargetijden doen kiefche lieden er welriekende dingen onder, en laten het door uitwaasfeming verkoelen " (e). Deze rivier is zeer vischrijk, gelijk ons maillet en sandys getuigen, men vergelijke Num. XI: (a) Dezelfde bladz. 346. {b) I. Deel. bladz. 8, 9. (c) Vergelijk har. mar waar», van het Oosten, IV. Deel. bladz. 1 — 9. enz. B S  3t6 AARDRIJKS-KUNDE XI: 4. Ezech. XXIX: 5. Ook getuigt diodokus siculus , dat de Nyl overvloed van visichen heeft (a). Bij den Nyljlroom, gelijk ook op moerasfigeplaatzen , wast het Papierriet, welks wortel de inwoners voor brandhout gebruiken, en er allerhande vaten uit maken. Uit de fchilferachtige bladen maakte men van ouds fchuitjens , hoedanig een dat was, waar in mos es door zijne ouderen gelegd werdt, exod. II: 3. Ook heeft men er gewag van jes. XIX: 6. thans echter is er weirug or niet van dit Papierriet over, doordien de inwoners het te veel gebruikt hebben (Z>). Onder de merkwaardigheden van deze rivier moeten wij de Krokodillen niet vergeten , die zich in dezelve onthouden, en van eene ongemeene grootte zijn , dikwijls ^20 en meer voeten lang. Deze maken het reizeri langs den Nyl zeer gevaarlijk , doordien zij zich in de biezen aan den kant der rivier verfchuilen , en van daar de menfchen overvallen. De Profeex EZEcmè'l XXIX: 3. hetft er eene fchoone dichtkundige leenfpreuk van ontleend , om er den Egyptifchen Koning iarao hophra door te kenfcnetzen en te befchrijven. Het zelfde beeld komt ook ezech. XXXII: 2. voor. Ja, men wil, dat zelfs de naam farao eigenlijk hetzelfde als Krokodil zal betekenen , en daaróm aan alle Egyptifche Koningen gegeven is, omdat de Krokodil het voornaamfte en onderfcheidenfte dier van Egypten is. ( c) In de noordelijke deelen, en laage landen langs den Nyl heeft men heerlijke weilanden, in die moe- (a) Vergelijk mijnen Bijbel verdedigd V. Deel. bladz. 26. (b) shaw Reize II. Deel bladz. 168. (e) FABüR over ha&mar Waarn, van het Oostsjt, IV. 34,  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 27 moerasfige ftreken inzonderheid , welke de -Ouden Bucolïd noemden , daar wij het land Gefen ook gedeeltelijk geplaatst hebben (a). Doch, ik moet mij bekorten, anders was er gelegenheid genoeg, om nog te fpreken van de Egyptifche ajuin , komkommers , meloenen, enz. waarnaar de Ifraëliten zoo belust waren num. XI: 5. als ook van het fijn Egyptisch lijnwaat, of hun katoen , neteldoek en chits. Doch , wil ik niet wijdlopig worden, moet ik den Lezer verzenden naar die Schrijvers, welke hier van opzetlijk gehandeld hebben. zeden en regeerings -bestuur. Gelijk Egypte één der oudfte bewoonde landen geweest is, zoo waren deszelfs inwoners zeer gezet op den roem der oudheid , ten welken einde zij eene Tijdrekening verdicht hebben , die de Mofaïfche en waare , een ongehoord getal van eeuwen te boven gaat. Zij worden ons reeds van ouds befchreven, als een wijs volk , het welk in alle wetenfchappen uitmuntede , zoodat de wijsheid der Egyptenaren als tot een fpreekwoord is geworden. Men roemt bijzonder hunne ftaatsinrichting, en de voortreflijkheid van hunne ftaatswetenfchap. Zij zijn vermaard, door hunne verbazende werken en gebouwen , waar van de Reizigers nog in de Pyramieden, Doolhoven , Tempels , Katakomben , of onderaardfche Grafgewelven,uitgegraven Meiren, Grachten en Waterleidingen, de overblijfzelen bewonderen. — Hunne taal was onderfcheiden van de Hebreeuwla's fche, (a) III. Deel. bladz. 304. Vegelijk. SCHMllBT B'tjb.GecëWh. II. Deel, iliis. 64, volgg.  28 AARDRIJKS-KUNDE fche, zoodat de beide volken eenen tolk nodig hadden,^ om met eikanderen te fpreken , men meent , in de Koptifche taal, in welke de dienstboeken der Kopten , of der oude Christen inwoners van dit land gefchreven zijn , de overblijfzelen van het aloud Egyptisch te bezitten. In het ftuk van den godsdienst, hadden de Egyptenaars van ouds een ftelzel van afgoderij , vol bijgelovigheden , zoodat bijna alle dieren en planten bij hun heilig en godheden waren , doch echter een ftelzel zeer kunftig in een geweven , en doelende op de groote Natuur -ligchamen en natuurverfchijnzels. Hun regeerings-beftuur was van oude tijden af het Koninglijk bewind , wordende hunne Vorften, met den algemeenen naam van farao, benoemd , doch naderhand vinden wij , bij dezen eertitel, hunne bijzondere namen gevoegd, sisak, so, necho, hofra, enz. die in de Bijbelgefchiedenisfen merkwaardig zijn. oude en iiedendaagsche toestand. Onder deze oude Vorften uit hun eigen volk, was Egypte bloeijende en magtig, doch , ten tijde vau farao hofra, bij de Grieken apries genoemd, daalde de zon van hun geluk. Door het aanhitzen van dezen Vorst, ondernamen de Jooden , onder hunnen laatften Koning zedexi a , tegen den magtigenKoning van Babel, nebukadnezar, op te ftaan, hetwelk hun den ondergang van hunnen ftaat veroorzaakte, dewijl de Egyptenaars hen trouwloos verlieten , waarom door de beide Profeeten jeremië XLIV: 30. XLVI: 25, 2<5. en ezechicl XXIX: 6. ip. XXX. XXXII. enz. aan de Egyptenaars en hunen Ko-  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 29 Koning hofra bedreigingen gedaan worden, welke, ook, door nebukadnazar, ten uitvoer zijn gebracht van wien de oude gefchiedfchrijvers getuigen , dat hij zijne overwinningen tot aan de Pilaren van Herkules, dat is tot aan de flraat van Gibraltar, ja tot in Spanje, heeft voortgezet, fchoon anders de Egyptifche Priesters zijne vermeestering van Egypte hebben weten te verbergen, en genoegzaam onkenbaar te maken. Dus kwam Egypte ©rider de Babylonifche heerfchappij , en fchoon hun land zich, na de verwoesting onder nebukadnezar, eenigzins herhaalde,de Egyptenaars bleven nogthans in eenen flaat van afhanglijkheid, en kwamen, als een afhanglijk gewest, bij de omwenteling van zaken, ten tijde van cyrus , onder dePerJifcke heerfchappij , ja, wanneer zij , ouder kambyzes , cyrus zoon en opvolger, ondernamen, zich in vrijheid te Hellen , werdt hun leger geflagen , hun koning omgebracht, hunne lieden verwoest , hunne Tempels en andere kostbare gebouwen omvergeworpen, en hun voornaamfle afgod , de Stier Apis , door kambyzes, met zijne eigene hand, gedood. En, fchoon zij, herhaalde keeren, poogden, het juk der Per/en af te fchudden , hebben zij daar in nooit kunnen ilagen , tot dat zij , toen alexander de Groote het Perjisch Rijk een einde deedt nemen , zich gewillig aan dien overwinnaar , welken zij , als hunnen verlosfer, aanmerkten , onderwierpen. Na de dood van alexander, vestigde zich één zijner Bevelhebbers, ptolemeus, zoon van lagus, die ook den bijnaam soter voerde, in Egypte, en nam den Titel van Koning aan, {lichtende dus de Heerfchappij der Lagiden , of Ptoletneusfen, gelijk zijne Opvolgers dezen naam meest al-  30 AARDRIJKS-KUNDE allen gevoerd hebben , die bij dan iet, Hoofdjl. XI. gemeenlijk, de Koningen van het Zuiden heeten, en zeer magtige Vorsten zijn geweest, welke Egypte weder ten hoogften toppunt van magt en vermaardheid hebben opgevoerd. Onder ptolemetjs li. of filadelfus , werdt een aanvang gemaakt met de vertaling van de Heilige Schriften der Jooden in het Grieksch , welke vertaling gemeenlijk de overzetting der LXX. heet, gelijk onder ptolemetjs VI. bijgenaamd Filometor, de Jooden in het landfchap Heliopolis, bij de ftad Leóntopolis, eenen Tempel hebben gefticht, in welken zekere onias het eerst het Hoögenpriesterfchap bediende , hebbende hij tot het ftichten van dien Tempel geraden , en zich ten dien einde bediend van eene voorzegging van jesaia XIX: 18, 19. In dezen Tempel werdt de Joodfche godsdienst , met dezelfde plegtigheden , als in dien te Jerufalem, waargenomen , voor de menigvuldige Jooden , die zich in Egypte gevestigd hadden , tot hij , even als die van Jerufalem , op bevel van Keizer vespasiSan, eerst gefloten en vervolgends verwoest is geworden. —Het is niet onwaarschijnlijk , dat het vlek, hetwelk in de Reisbefchrijving van antonimis vicus Judceorum heet, waar van de overblijfzels, omtrent twee duitfche mijlen van Heliopolis , ten Noord-oosten , nog door de Arabieren Teil el Ihüd , dat is, heuvels der Jooden, of Turbat el Ihüd, dat is, de begravenis der Jooden, genoemd worden, gedenktekens zijn van de menigvuldige Jooden , die hier omftreeks, dicht bij dezen Tempel, gewoond hebben. Qa) Met («) nibbuhr. Reize i. Deel. bladz. 97. Vergelijk, ons iii, Deel. bladz. 308.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 3 i Met>PTOLEMEUs XI. Dionyjius, en met zijne zuster , de vermaarde keeö pa tra , nam de heerfchappij der Lagiden , in Egypte , een einde , dit land werdt door caesar, en vervolgends, door augustus, overwonnen, en tot eene Romeinfche Provintie gemaakt. Geduurende de heerfchappij der Romeinen', maakte het Christendom, reeds vroeg , opgang in Egypte, ja , naar he't verhaal van eusebius (a) zal de Euangelist markus in de toenmalige hoofdftad Alexandrië eenen Bisfchoppelijken zetel gevestigd hebben , en de eerfte Bisfchop van deze ftad geweest zijn , welke naderhand tot de Patriarchale waardigheid geklommen is. — Bijzonder was het Christendom in dat land, in vollen bloei, na de tijden van konstantyn den Grooten , onder zijne Christen-opvolgers. Bij de verdeling van het Romeinfche Keizerrijk,' werdt Egypte bij het Oosterfche rijk gevoegd , tot in de VII. eeuw, wanneer de Saracenen, onder hunnen Kalif of Vorst , omar, zich van dit fchoone land hebben meester gemaakt. Toen de heerfchappij der Kalif en van Bagdad, begon te verminderen , was Egypte één der eerfte landen , dat zich een eigen Kalif verkoos, in de IX. eeuw, gelijk dit land toen weder een onaf hanglijk rijk is gebleven tot het midden der XII. eeuw , wanneer eene nieuwe Dynastie der Turkmannen, in den perfoon van salauin, eenen aanvang nam. Deze was de eerfte oprichter van de Mammelukken, dat is , flaven , welke hij tot foldaten' vormde , en die de fterkte van zijn leger uitmaakten, deze bende werdt telkens door het («) Hiji. Eeclefi H. ts.  32 AARD R-IJ KS-KUNDE het aanvoeren van nieuwe flaven onderhouden ' doch betoonde fpoedig eenen weêrfpannigen aart,' en flondt van tijd tot tijd op tegen den Vorst, tot dat de Mammelukken, eindelijk , in de Xlll! eeuw , kort na de nederlaag van den Franfchen Koning, St.iouïs, den laatflen Turkmannifchen Vorst van het leven beroofden , en eenen van hunne Opperhoofden in zijne plaats fielden met den Titel van Sultan , terwijl zij den naam van Mammelukken behielden , die hetzelfde betekent , als krijgs-Jlaven. ~ De regering dezer Mammelukken duurde tot het jaar, 1517, in welk jaar de Turkfche Keizer selim I. Tomam Bei hun Jaatfle Opperhoofd , gevangen , en opgehangen hebbende , van dezelve een einde maakte, en Egypte onder de heerfchappij der Othmannen bracht, aan welke het tot heden toe onderhorig is. Van ouds was Egypte vermaard , uit hoofde van _zijne volkrijkheid , waar van ook de Bijbelfchrijvers gewagen, ezech. XXX : 10. enz. De oudfle Schrijvers tekenen aan , dat er oudtijds 18. of £0,000. lieden in Egypte geweest zijn. Thans is de welvaart van dat land zeer laag gedaald , waarvan de overheerfchingen van vreemden , en de dwinglandij , die het met haren ijzren fcepter teistert , de oorzaak is; evenwel, fielt men het getal der fleden en dorpen nog heden op eenige duizenden. „ Daar is geen land , alwaar de volkrijkheid merkwaardiger is zegt de tott, (#) „dan in Egypte; in de daad , de Delta, de Provinciën van het Oosten en Westen , als ook alle de landen langs den Nyl, tot aan (a) Gedenkfchr, ii. D«»l, bladz, 177. 37$.  des BIJBELS. X. BOEK, L HOOFDST. 33 aan den Keerkring toe, verrenen een tafereel van de allerverbazendfte volkrijkheid* Men verzekert , 1 dat er in Egypte meer dan rj,ooo. dorpen , en 1200. lieden of' vlekken zijn. " In Kaïro telt dezelfde Reiziger 700,000. inwoners. Wanneer men de trekken bij een verzamelt , die iri zijne Gedenkfchriften vèritrooid zijn, zou men zich , nog heden, eene aangename verbeelding van dit land maken. De woonplaatzen zijn allen aangelegd , op hoogten of tefpen ; de dorpen zijn altijd omringd mét eene menigte van kleine puntige duivenhuke'h. Elk gehucht of dorp* heeft ook een klein boschjen van palmbomen bij zich , de huizen zijn vart klei gebouwd ; maar in de Heden ziet men ze allen van gebakken fleenen met verfcheiden verdiepingen. De palmbomen , die zé omringen , eh de vaartuigen , die langs de oevers varen, vermeerderen ftog de aangenaamheid van de gelegenheid dezer Heden. De Nyl, zoo wel als alle de kanalen , is altijd bézet met eene menigte lieden , bezig in den arbeid, om het land te bewateren. Ten zelfden tijde , ziet men de vrouwen , die de zorg voor het huishouden hebben , tot hun drank , het water der rivier dragen in kruiken, die los op haré hoofden ftaan ; anderen wasfehen haar vlas $ bleeken haar linnen , fpreidön dat uit , en geven zich over aan hare natuurlijke vrolijkheid, op hec minfte voorwerp , dat dezelve gaande maakt. — Trekfehuiten , aangelegd van de ééne flad riaafc de andere , vaartuigen , bm de goederen te vet* voeren, en de vaart , die door den Koophandel wordt gaande gehouden , vermeerderen de ver-fcheidenheid en beweging van dit tafereel. " — Deze afbeelding is , in de daad , niet onbevallig , en men zou haast in den waan geraken > VI. Deel. C das,  r3.4 -TA A R.DRIJKS-KUNDE :dat Egyptf. gelijkenis heeft met ons Holland, in-dien niet volney (a) ons eene geheel andere tekening van dert tegenwoordigen toeffcand van Egypte geleverd hadt, in welke tekening veel van dit bevallig Koloriet verloren gaat. „ Als men " , zijn zijne woorden , „ zich een land .verbeeldt, dat vlak, met kanalen doorfneden , geduurende drie maanden overflroomd, drie andere maanden flijkerig en groen, geduurende het overige van het jaar , ftofachtig en gefpleten is ; als men zich ,,op dien grond, vervallen dorpen van klei en tigchelen gebouwd , naakte door de zon verbrande boeren, buffels, kamelen , hier en daar wilde vijgen - en dadelboomen, meiren, bebouwde velden , en groote opene vakken , voorflelt; als men daarbij voegt eene zon, fchitterende op eene hemelsblaauwe lucht , die bijna altijd onbewolkt is , min of meer fterke winden 1 maar die altijd waaien , zal men zich een gelij! kend denkbeeld van den natuurlijken ftaat des lands hebben kunnen maken. " £>us vermindert dezelfde fchrijver ook merkelijk de tegen woordige^ volkrijkheid van Egypte , het is bij hem moeilijk te geloven, dat Kaïro meer dan 250,060 zielen bevatten zou. „ Het is ", voegt hij er bij „ even onmogelijk, de bevolking van geheel Egypte, met juistheid , te bepalen, naardien het echter bekend is , dat het getal der fteden en dorpen niet groter is, dan 2300, en men het. getal der bewoneren van elke plaats , door eikanderen gerekend ,. pp niet. meer dan 1,000 zielen kan Hellen , zelfs al begrijpt men . Kaïro , daar ;(«) j. Detl. Reize bladz. 248. en vqlgg. [1 (b) &eize i. Deel. bladz, 226, 247.  des BIJBELS X. BOEK, L HOOFDST. J.j daar onder , moet de geheele bevolking het getal van 2,300,000 zielen niet te boven gaan. " — Egypte wordt hedendaagsch bewoond van, vier hoofdgedachten van menfchen. Deze zijn : Voor eerst : Arabieren, die in drie klasfen verdeeld moeten worden , 1) de nakomelingen van de Sa* raceenen, die onder den Kalif omar Egypte hebben bemagtigd in het jaar 640. Deze zijn meestal de tegenwoordige landbouwers en handwerkslieden. 2) De Westlijke of Ajrikaanfche Arabieren, deze zijn meer bijzonder in Saïd of Opper-Egypte verfpreid, waar zij bijzondere dorpen en zelfs hunne eigene Vorften hebben. 3 ) De derde klasfe zijn de Bedouins of woestijn - bewoners, bij de ouden bekend onder den naam van Sceniten , of tentbewoners , men rekent, dat hunne Stammen , die zich in Egypte onthouden, 30,000 ruiters zouden kunnen opleveren , maar deze magt is zoodanig verdeeld en verfpreid, dat men hen daar als roovers en zwervers behandelt. Het tweede geflacht der inwoners is dat der Kopten. Deze zijn afkomftig van die inwoners van het land , welke hetzelve bezaten voor den inval der Arabieren. Deze zijn de Christenen van dat land , en hebben hunnen naam van de ftad Koptos of Kept , eertijds eene vermaarde ftad in Opper• Egypte, fchoon zij zelve geloven, dat hun eerfte Koning Kopt geheten , en dat hunne natie van hem den naam ontvangen hebbe. Toen de Mohammedanen na Egypte kwamen, telde men 70 Koptifche Bisfchoppen. Doch nu zijn er maar .13 van overig. Hun Patriarch , die te voren zijnen zetel te Alexandrië hadt , heeft thans zijn verblijf te Kaïro. De Kopten worden, algemeen gehouden het gevoelen van "eut yches te zijn toegedaan , zoodat zij maar ééne Natuur in C 2 chris-  3* AARD RIJKS.KUNDE Christus erkennen, volgends de nadere vérWaring van jakobus Zanzahs of ook Baradeus , JJisfchop van Edesfa , overleden in het jaar 578 , evenwel zeide hun Patriarch markus in 1762, dat de Kopten twee natuuren in Christus geloven, naamlijk, dat hij waarachtig god en waarachng mensen is , en dat beide e?utyl^rlSAen !?EST0RIUS bij hun van de kerk afgoden zijn. Ondertusfchen zijn zij in den godsdienst doorgaands zeer onkundig , en ver*?[ Zdve "iet > in wdke hunne heilige renl "ge?hr£VCn *JÜj d°dl' met a,ie ^ Christenen „i Egypte, onder de verdrukking levende, en hf K Vredehevend gedienflig, zeer beleefd en herbergzaam alleen zijn zij bevreesd voor de Koomsch-katholijken, dewijl zij weten, dat dezen zich , door hunne zendelingen , alle moeite geven, om hunne gemeente, door den ondergang van den Koptifchen godsdienst in Egypte , te vermeerderen. De voorname lieden nemen, doorgaands, Kopten tot hunne rentmeesters, doordien zij van allerhande zaken kennis hebben, en in het boekhouden zeer ervaren zijn, doende dit laatfte m eene foort van Koptifche karakters, welke niemand anders verftaat ; dewijl zij ook , van oude tijden af, het inwendig beltuur van Egypte kennen, z.jn zij de bewarers der Registers van de landen en der Stammen geworden. Zij zijn te Kaïro , onder den naam van Schrijvers, de opzichters, de geheimfchrijvers en pachters van de regering en der Seks of Beys De Kopten be- fnijden hunne kmderen, doch, zonder echter daar in als navolgers der Jooden te handelen, gelijk bachiene , (a) met anderen dacht, neen, zij (<*) lil. Deel, I, Stuk, bladz. ajo.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 37 zij doen dit, als hunne kinderen tien jaren oud zijn ; en befnijden zoo wel de meisjens als de jongerjens , zonder dat zulks echter eene g'odsdienftige gewoonte is , dewijl zij er andere redenen van geven. Doch die meer van de Kopten begeert, leze de Schrijvers hier onder aangehaald, (a) Het derde gedacht der inwoneren van Egypte, is^ dat der Turken , die meesters van het land zijn, of er ten.minften den titel van hebben. Van den tijd der overwinning van selim I. in het jaar 1517. werdt het Turkfc-he bloed in dit land ingevoerd , maar het heeft zich niet veel in de dorpen verfpreid. Men vinde hen bijna nergens dan te Kaïro. Zij oefenen er de kunften en bedienen er de kerklijke en oorlogs ambten, doch, hebben, zedert de laatfte jaren , weinig in regeeringszaken te zeggen. Het is het vierde geflacht van inwoners , de Mammelukken ,• welke de waare meesters van Egypte zijn._. De 24 Provintiën , in welke Egypte verdeeld is , worden door even zoo veele Beys befluurd , de eerfte onder dezen voert bijzonder het gebied te Kaïro, en heeft den titel van Chek - el-beled (Prins van het land ;) deze allen Mammelukken van oorfprong , aan den voet van den Kaukajus geboren, en als flaven naa Egypte gevoerd, maken met malkanderen den Divan uit, in welken een Turkfche Pacha van drie paardenftaarten voorzit, in naam van dengrooten Heer (£), hoewel deze, altijd bezet en in het oog ge- (a) pococke Rtize l.Deel. a. Jïuk bladz. 305. en volg?. Diebuhr. Befchrijv. van Arabië bladz. 81. enz. volney Reize I. Deel. bladz. 75. en anderen. (i) de tott Gedenkfch. II. Deel. bladz. 130. C3  P D R I j K S - K U N D E gehouden in het kasteel van Kaïro , meer de gevangen der Mammelukken",* dan de onderkoning van den Sultan is. Onder deze dwingelanden , welke (leeds met eikanderen overhoop leggen , en wier eenigflezaak is, geld bij een te fchrapen,ondergaat Egypte, één der fchoonfte landen der wereld., alle de rampen der dwingelandij en Slavernij , zonder eenige veiligheid van leven of goederen. Ca) Men heeft ook in Egypte vele Jooden, die 36 Sijnagogen in Kaïro hebben , en ééne in OudKaïro. Velen van hun zijn Karaïten , welke de overleveringen der Rabbaniten verwerpen , en zedert onheuglijke tijden in Egypte hunne voorname zitplaats hebben gehad, (b) '— Voor het overige is , gelijk men weet , de Mohamniedaanfche godsdienst de heerfchende in dit land. Doch , het is tijd , dat wij tot de befchrijvirig overgaan , van de bijzondere Heden én plaatzen in Egypte , welke in de Heilige ^Schrift gemeld worden. Is het over het algemeen een zeer bezwaarlijke taak, de oude Aardrijksbefchrijving met de nieuwe overéén te brengen, dan is het ■bijzonder waar omtrent den ouden en hedendaagfchen Haat van Egypte. De reden daar' Van is, •gelijk de kundige vertaler van p0cocke's Reizen , ckamerüs (c) te recht aanmerkt, gemaklijk te vinden , deels, in de groote menigte der Heden van dat land, deels, in de zwaare •i ver- (a) Men leze over deze vier geflachten van inwoners van Egvpte volney Reizen I. Deel. bladz. 70. VOlgg. .- (b) pococke Reize I. Deel. II. Jiuk. bladz. 3»ö. met de aantekening van den vertaler. (c) Aantek. op die Reize I. Deel, I. Jiuk. bladz, 123. Vergelijk MiEtfuHR. Reisbefchr. I, Deel. bladz, 92.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 3* verwoestingen , die het van de Perfen, Grieken, Romeinen en Mohammedanen, heeft ondergaan , deels , in de groote veranderingen van de_ namen der plaatzen, en deels eindelijk, in de jaar+ Jijkfche overflromingen van den Ary/. Laat ons beproeven, wat wij, na anderen, met de meeste waarfchijnlijkheid zullen kunnen-vastftellen. n Eéne der oudfhe , waarfchijnlijk wel de aller* ou'dfle-," fteden van. Egypte was z 0 a mfiaiu - ■" ... --j' •• • 3*1 fi.% ra) . •• . b i^m% gelijk men te recht daar uit befluit, omdat moï ses num. XHïï: 22. eene vergelijking maakt,' tusfchen de oudheid van'Hebron, de oudfte'ilad van Palcejiina, en tusfchen. Zodn, aanmerkende", dat Hebron zeven jaren voor Zodn gedicht is geworden. Deze ftad was van ouds ééne der hoofdlieden van Egypte , gelijk duidelijk blijkt uit jes. XXX : 4. vergeleken jer.:XIX: 13. en ezech. XXX: 14. Waarfchijnlijk genoot zij reeds deze eer, ten tijde, toen .moses zijne wonderen in Egypte, voor farao , deedt, trouwens , de dichter van psalm LXXVill: 12. en 43. zegt, dat deze wonderen gedaan zijn in de velden van Zodn: Ik weet wel, dat bachiene (a) in twijfel {laat, of de velden van Zodn hier niet geheel Egypte zullen betekenen , met het welk zij, volgends den parallelismus, in deze beide verzen , zullen verwisfeld worden , te meer, dewijl de plagen van Egypte niet deze plaats alleen, maar geheel Egypte, getroffen hebben. Doch, in de Hebreeuwfche Dichtflukken zeggen bij den paia) iii. Deel. i. Jiuk. bladz, 200. C 4  .AARDRIJKS-KUNDE famllelismtis x de berden leden van een voorftel niet vohbrekt hetzelfde, dikwijls wordt, in het eerfte lid , iet algemeens gezegd, hetwelk dan , in het tweede lid, nader bepaald wordt. Eu, fchoon het waar- is'j dat de plagen geheel Egypte troffen , nogt'hans bevondt zich moses in de hoofdflad \'an faira.0., als hij ze aankondigde; van daar namen zij derhalven haar begin , en verfpreidden zich door het geheele land. De naam zal, volgends la croze in zijn Koptisch woordenboek , ontleend zijn van de laage ligging der ftad, O) zij lag naamlijk in NederEgypte,' op één i der Elanden door den Nyl gevormd, aan één der monden, door welken deze rivier in dc Middelandfche zee zich ontlastede. Te weten, de Griekfche overzetting der LXX, 200 als men ze gemeenlijk noemt, welke in Egypte vervaardigd is , en die ons meermalen de.n weg aanwijst , in het naarfporen van de Egyptifche plaatzen en fteden , gelijk ook van andere dingen, die tot Egypte betrekking hebben, zet overal voor Zoün, Tanis, een bij de ouden vermaarden naam, die ook juditii I: io. voorkomt, en welke aan den Tanuijchen mond van. de.a Nyl den naam gegeven heelt, doch van welken men thans geen bericht heeft (Z>).. ptolemeus plaatst Tanis op 62" 45' lengte en 30° 50' Noorderbreedte. SïrabO'befchipt ze als eene groote ftad. In de Reize van antomkus vindt men ze tus-, fchen Heracleopolis en Thmuin, op den afftand van. 22 Romeinfche mijlen van beiden. Eindelijk ziet men ze ook op de lijst der Bisfchoppelijke fteden , pndergefchikt aan den Patriarch te Alexandrië. Vergelijk forst er Epiji. pag, 32, stuw Reize 11. Deel biadZ. 37.  ©gs BIJBELS. X. BCJEK, I. HOOFDST. & ïOcocke gut , da,t • 2>ii$ of Zoan het tegenswoordige M.anfoura is , aan de Oostzijde van den Nyl, het welk hij ccnc groots ftad noemt. Anders was van ouds . ::. •-.>•• vos si Ht3k>-v • i ' ,u >i w <. •••!• t dl tab noph, of mqpii de hoofdflad van Egypte 1 of wej beide tevens, zoodat de fasaq's zich'dan te Zoan , dan te Noph, hebben onthouden. • Noph komt voor, als .eene hoofdflad'. van Egypte jes. XIX :. 13. j e r e m. II: 16. e ze c h. XXX: 16. Moph ii o s. IX: 6. het een en ander wórdt door de Griek' fclie vertalers uitgedrukt door Memfis, zoodat zij Noph en Moph als denzelfden naam hebben aangemerkt , en te recht ; dewijl de eigenlijke naam der ftad Memfis. was,. Menufis of Menufi , (Z>) konden de Hebreen haar, of.met weglating van de eerfte lettergreep Noph, of, bij famentrekking , Moph, voor Menoph , noemen. Memfis is bij de oude Schrijvers zeer vermaard , als de Koninklijke hoofdflad van Egypte, en wordt door strabo 3 Schoenen .(c) dat is 15 Romeinfche mijlen van het landfchap Delta geplaatst, waarmede plinius overè'enftemt, aan den linken of westlijken oever van den Nyl, niet heel verre van de plaats, waar de Piramiedcn zijn. Hoe vermaard Memfis in oudé tijden geweest zij , thans echter is het moeilijk,,, derzelver waare ligging e ïbb d ' (a) Reize I. Deel. I. Stuk. bladz. 37. Vergelijk it. Jltik bladz. 484 en 485. alwaar in de aantekening van eene andere gisting van danviixe gewaagd wordt. (b) Conf. forster Epifl. pag. 34. (c) Sckoenm is eene Egyptifche maat, die de lengte hadt van XL.Jladiën, 0Ï5 Romeinfche mijlen, elk van 1000 fchreden, c 5  # *A A R WjfF S - K"Ü N D E aan té Vijzen : indien 'er zegt maillet, de Piramïeden niet waren , die nog door den tijd verfchóönd zijn , zouden wij hedendaags niet weten , waar zij gelegen heeftP Te weten, nadat Memfis door amrd verwoest is geworden, is eerst Foftad ^ kn^vefvolgenés Kaïro, zulke grootje fteden,.,.gedicht , waar toe de bouwftoffen'liir de puiiihópéri van' Memfis gehaald werden'^ terwijl de ovérftromingën van den Nyl het Ové¥rgè hebben weggevoerd , en alles zoo bedoïyen'en bedekt is. geworden , als of er' nooit ZulkV plaats geweest-was. Shaw heeft, opzettelijk , eene vérhandeling in den tweeden druk van zijne Reize geplaatst (a), om onder< zoek te doen naar' de waare ligging van Memfis , welke hij ftelt tegen over Kaïro, bij het dorp ViZa , aan den oever van den Nyl na Libyë toe dicht bij de Piramïeden. Maar pococke (z>) Helt het eenige Engelfche mijlen zuidelijker bij' de Sakara , of de vlakte der Mummiën , niet verre van Mokanan ? in welken naam hij eenige fpooren van den .naam Moph meent te vinden, ook meent hij nóg andere tekenen van het oude Memfis , daar omftreeks, ontdekt te hebben. niebüiir' (c) , fchoon hij niet verder zuidwaards is gekomen, dan tot de eerfte Piramïeden , verklaart zich echter voor het gevoelen van shaw, ook ftelt danville Mémfis veel zuidelijker dan Giza ; en volney heeft het 'op zijne kaart insgelijks meer zuidelijk. Verders was het oude Memfis vermaard , door den dienst van ■ . ("a) II. Deel. bladz. 43 Volgg. (b) Reize I. Deel. bladz. 70. II. Jiuk. bladz. 489. 490. (e) Reize I. Deel. bladz. 98. volgg.  bes BIJBELS. X. BOEK [ I. HOOFDST^ *f van osiris, onder de gedaante van een' levenden Stier, dien men apis noemde, als ook door andere afgodifc'he Tempels en plegtigheden. ■ Van het landfchap Go/en, zoo vermaard, door de inwoning der Ifraëliten, geduurende hun vei> blijf in Egypte, als ook van de fteden Pithom en Raam/es, heb ik reeds in het III, Deel van dit Werk (a) gehandeld , en behoeve der halven van ^ezelven hier niet ;te fpreken , maar zal-daar tegen hier ééne enkele aanmerking maken over kaïro, anders ook Groot - Kaïro , of El-Kahira, de tegenwoordige hóofdftad van Egypte , welke aan de andere of oostzijde van den 'Nyl ligt, dat deze ftad, waarfchijnlijk het oude b a b y l o n andèrs Letopolis (b) is , het welk van eenige Babyloniers , die van de Vorften verlof gekregen hadden , om zich daar neder te zetten , zijnen naam zal hebben, volgends strabo (c), doch, volgends josefus, van Babyloniers , welke in het leger van kambyses dienden, toen deze Vorst Egypte vermeesterd hadt, of misfchien wel reeds ten tijde van nebu kadnezar , wanneer deze zijne overwinnende wapenen in Ègyptè rond voerde. Ten minften het Kasteel van Kaïro, tusfchen de ftad en den berg Mokattam , op eene (a) Bladt. 302. Volgg. (b) JOSEFU* Ant. Jud. II. 15, 1. (c) Ifbr. XVII. pag. 1160.  44r AARD R IJ KS-KUNDE eene van dezen berg afgezonderde rots gelegen, en van natuur zeer fterk , wordt voor een deel Van het Egyptisch Babyion gehouden Ca). Ik maak daarom hier gewag van dit Egyptisch Babyion , omdat men gemeenliik gelooft, dat het deze ftad is, welke bedoeld zal zijn ipetk. V: 13. alwaar deze Apostel de genen , aan welken zijn Brief gericht is, groet , van wege de gemeente , die in Babyion was,; waar uit men te gelijk opmaakt , dat de Apostel petrus zich , ten tijde van het fchrijven van dezen Brief, te Babyion zal bevonden hebben, Het is bekend , oat vele Roomschgezinde Schrijvers Babyion hier oneigenlijk hebben willen nemen , ten einde daar uit te bewijzen, dat petrus te Rome zal gewecst zijn , doch , voor' deze oneigenlijke opvatting is geene de minfte fchijnbare reden. Ondertusfehen kan Babyion hier ter piaatze zeer wel het eigenlijk landfchap B abylonië betekenen, in het welk zich , ten dien tijde, zeer vele Jooden onthouden hehben (b). "Verders behoort de breedere befchrijving van Kaïro, als zijnde eene laater ftad niet to.t onze Aai drijkskunde des Bijbels. Alleen zal het niet'ten onpas zijn, hier nog bij te voegen, dat men te mattarea, een dorp, of vlek , omtrent twee uuren gaans ten Noord-oosten van Kaïro , nog het huis vertoont, waar in maria, met haar kind jesus, ge- («) shaw Reize ii. Deel bladz. 41. en 55. niebuhr Reize 1. Deel. bladz. 110. pococke i. Deel. I. Jiuk. bl. 45. (b) Zie barkey Aantak, op hassenkamps Bewijs van het Kanonijk gezag enz. bladz, 60. volgg.  des BIJBELS. X. BOEK, L HOOFDST. 45 gewoond zal hebben, toen jósef haar na Egypte geleidde, om de lagen en het geweld van herodes te ontgaan , het is een vierkantig vertrek, met fteenen bevloerd, waar van de reiziger de bruynO) eene aftekening gegeven heeft. Ook ziet men daar eene fontein of waterput ,l in welke de Heilige Maagd de luiren van haar kind zou gewasfchen hebben. Anderen voegen daarbij , dat dit water , in eenen tijd, als josef en mar 1 a dorftig waren, van zelve, onverwachts, uit de aarde zou ontfprongen zijn, tot lesfing van hunnen dorst. Ook wordt aan deszelfs water eene genezende kracht toegefchreven. Trouwens , het water, hetwelk hier overal gevonden wordt , als men flechts vier voeten diep in de aarde fpit, is zeer voortref- lijk (b). Nog voegen er de Christenen in deze landftreekbij, dat, toen josef en mariü, met het kind jesus, aankwamen , zich een boom opende, en hol werdt, om hun tot eene fchmlplaats tegen verfcheiden godloze lieden te verftrekken. De Kopten willen zelfs nog dien hollen boom aanwijzen , welke van die foorc is, die Faraös vijg , of Sycamorus wordt genoemd , en zij nemen er. ftukjens van mede tot reliquiën. Maar de Roomfchen zeggen , dat de oude boom omgevallen , en door de Monniken van het Klooster , dat aan Jerufalem behoort weggevoerd is. (O Van die godloze lieden* welke de Heilige Maagd , als zij , met haar kind, in Egypte kwam, niet hadden willen huisvesten , heeft men zich ook lang diets gemaakt, dat, (a) Reize bladz. 186. (A) pocuokb Reize I, Deel. I. Jiuk. bladz. 43 ie) ïococss i, Deel. \. Jiuk. bladz. 44.  4tfN AAR D R IJ K S-K U N D £ , dat , tot ftraffe van deze ongeregtigheid , d& Zoogenaamde Ziganiè'rs, ook anders , met den naam van Tataren , Gypziè'rs, en Heidenen bekend, afkomftig zijnde , een arm en zwervend leven hebben moeten leiden. Deze hebben zich door alle landen verfpreid , zij zijn zelfs in onze Nederlanden geweest , en hielden zich op met goedergeluk zeggen, en bedelen } maar fpatteden dikwijls uit tot openbare dieverijen en plunderingen , waarom zij , door ftrafoëfeningen, ten lande uitgedreven en genoegzaam uitgeroeid zijn , zoodat men er niet meer van verneemt («), doch, zedert de gedane onderzoekingenen ontdekkingen door m. g. geelman, weet men, met vrij goede zekerheid , dat zij uit Indostan oorfpronglijk zijn , en wel uit de laagfte kaste der Indianen, die der Suders, waarfchijnlijk in de jaren 1408 en 1409 , bij de oorlogen van timur of tameelan , uit hun land verhuisd. (Z>) Dit vlek Mattarea zal, gelijk men wil, opgebouwd zijn uit de puinhopen der aloude ftad on of heliopolis, gelijk de vertaling der LXX. den Hebreemvfchen naam On altijd door Heliopolis verklaart. Beiden betekent Zonnejlad, of Stad der Zon, dat is, aan de (a) bachiene lil. Deel. i. Jiuk. bladz. 165, 166. Vergelijk de Hedend. Hijlor. of tegenwoordige Staat van alle Volken, V. Deel. bladz, 50a. . (b) m. a. grelman , Verhandeling over de heidens, betreffende hunne herkomst, levenswijze , gefleldheid , zeden , en lotgevallen , zedert hunne verfchynlng in Europa. Dordrecht bij k. Btussé en Zoon 1701, gr, Oft&vo.  des BIJBELS X. BOEK,; I.HOOFDST. 47 de Zon toegewijd (d): Men vindt dit On reeds in de gefchiedenis van josef, en wel als eene ftad, waar men Priesters hadc, gelijk josef met eene dochter van potifera , Priester te On , trouwde, gen. XLI: 45, 50. en XLVI: 20. Zij hadt eenen Tempel , aan de Zon gewijd , volgends strabo, ook werdt hier , door de inwoners een Stier vereerd, die mnevis genoemd werdt , gelijk die te Memfis, apis heette. In het III. Deel bladz. 305 hebben wij gezien, dat fommigen ook Raam/es voor Heliopolis hebben gehouden , doch ten onrechte. Even min geloof ik, dar Heliopolis bedoeld wordt, door Ir Heres jes. XIX: 18. het welk onze gewoone Nederlandfche vertaling overzet, Stad der verjloring , anderen Zonneftad , Heliopolis , en wederom anderen Leeuwenftad, denkende aan Leöntopolis, alwaar oNia's den Jóodfchen Tempel gefticht zal hebben , waar wij boven van fpraken. Ik geloof noch het één noch het ander. De betekenis van Ir Heres, is bij jesaiS Gelukftad, en eene 'zinbeeldige benaming , om den voorfpoed , en het geluk, te befchrijven, het welk hij éénmaal aan Egypte belooft , in deze Godfpraak. (Z>) — Zekerer is het, dat deze ftad jes. XLIII. i3. met den naam Beth - Semes in Egypte, ter onderfcheiding eener ftad van denzelfden naam in het Joodfche land , voorkomt, welke naam insgelijks Zonneftad betekent, alwaar ook de Profeet van de Zonnezuilen of Obebisken gewaagt, van wel. (a) Men zie over de betekenis van On , de Zon, j ablonski, 4de terra Gofen%.%. pag. 44, forster Epiftota Pag- 30- (*) Men vergelijke de aantetening van hezel op deae jplaacs.  43 AAR D R IJ K S -KUNDE welken er zelfs nog heden één overig is, die door Ipococke en niebuhr befehreven worden. Met eene kleine veriindering wordt zij Aven ge'fpeld ezech XXX: 17. Uit dit alles blijkt, dat deze ftad bij de Egyptenaren On , bij de Hebreën Betlifemes , bij de Grieken Heliopolis; alle woorden van dezelfde betekenis, geheten hebbe. De Arabïfche Schrijvers noemen deze ftad Ain Schams (Zonnebron). Het fchijnt ook, dat zij aan haar den naam 'Mefr gegeven hebben. Zij lag omtrent een uur gaans Oostwaard van den Nyl. Men ziet hare puinhopen , dicht bij het dorp Matarè Noord-noord-oostelijk , omtrent twee uuren van Kaïro. - Doch , er is niets meer van overig , dan groote dammen en heuvels , waar in men zeer vele kleine ftükken marmer , graniet, en fcherven vind, eenige overblijfzelen van eenen Sphinx, en een' nog overeind ftaande Pronkkegel, die voor de later inwoneren misfchien te zwaar, om te vervoeren, geweest is. (a} De verwoesting dezer ftad , en der ZonnezuiIen aldaar , is, door den Koning nebukadnezar, volgends jeremia's voorzegging, ter. XLIII: 13. gefchied , en voords , volgends strabo, door kambyzes, Koning van Perfië, voltooid. Laat ons verder de overige fteden van Egypte befchrijven , welke in de Bijbelboeken voorkomen. Men vindt ze meest in de Voorzeggingen van jeremiü en ezechicl, welke van de verwoestingen van Egypte door nebuka»kezar handelen. Wij zullen derzelver befchrijving voor 's hands opvatten. k o {a) niebuhr Reize I. Deel, bladz. p6. Vergelijk ïococke I. Deel. I, Jiuk. bladz. 4!. volgg.  des BIJBELS. X. BOEK. I. HOOFDST. 49 no of no-amon komt voor jeremiS XLVI: 25. ezech. XXX: 14, 15, 16. nahum: III: 18. Somtijds enkel No , fomtijds No-Amon , welk laatfte woord de Nederlandfche overzetting, door menigte , of de volkrijke ,• vertaalt; fchoon het Hebreeuwfche woord deze betekenis niet heeft. Niets is eigenaartiger, dan dat dit Amon betrekking heeft tot, of wel dezelfde naam is, als Amon of Ammon, den naam van den Egyptifchen Afgod, die ook Jupiter Amon genoemd wordt, en die te Thebe , in Opper - Egypte , zijnen prachtigften Tempel hadt, waarom die Had bij de Grieken Diospolis genoemd werdt, Jupiters-ftad, dan zal men nahum III: 8. No-Ammon of Amons-No moeten behouden, en jeb. XLVI: 25. en ezech. XXX: 15. zal de voorzegging bijzonder den Afgod Amon te No bedoelen, welken God bezoeken zou, en die uitgeroeid zal worden. En , in de daad , de Griekfche vertaling der LXX. zetten voor No , Amen - No , en No ■ Amon den naam Diospolis. Het is waar ezecii. XXX: 15. zetten zij daar voor Memfis ; doch, daar uit moeten wij niet befluiten , dat zij onzeker waren, welke ftad door No gemeend wordt, dewijl het zeer mogelijk is , dat zij,te dier plaatze, Nof, in plaats van No, gelezen hebben, ten minden, zij wisten te wel, dat Memfis , Nof heette , dan dat zij No voor Memfis zouden genomen hebben. No is dan, volgends de LXX, Diospolis, of het aloude zoo vermaarde Thebe van Egypte, het welk gelegen was in het bovenfte deel van Egypte, op 25 en 1 halve graad N. Breedte, aan de oevers van den Nyl, van ouds vermaard , door zijne grootte en volkrijkheid. Volgends diojïorus siVI. Deel, J3 cü.  5© AARDR IJ KS-KUNDE cu lus hadt de ftad omtrent XVIII. mijlen in den omtrek, stkabo zegt, dat zij zich tien mijlen in de lengte uitftrekte. Bijzonder is de ftad vermaard door hare 100 poorten , uit elke van welken , volgens den Dichter homerus , zoo als men hem gemeenlijk verftaat, 10,000. gewapenden uittrokken. Teewijl anderen eene andere uitlegging aan de woorden van dien Dichter geven, echter zoo, dat, volgends de zachtfte uitlegging , in homerus tijd 20,000 ruiters aldaar in bezetting lagen, welke 100 fiallen voor hunne paarden hadden. O) — Insgelijks is zij vermaard door het beeld van memnon, het welk , men zegt , dat de opkomende zon gewoon was te begroeten (b). Niettegenftaande deze ftad reeds heel vroeg , ten tijde der Asfyriërs , misfchien door salmanassar, nahum III: 8. door de Babyloniers , onder nebukadnezar,, en eindelijk door de Per/en, onder kambyzes , verfcheiden belegeringen en verwoestingen heeft moeten ondergaan , vinden echter de Reizigers aldaar prachtige puinhopen en bouwvallen,welke van hare vorige grootheid getuigen (). Ten tweefa) Voor het eerfte gevoelen verklaart zich zonder eenige bedenking bachiene III. Deel. I. Stuk. bladz. 238. Het laatfte wordt verdedigd door michaclis Spicil. Gtegr. Hebr. Part. II. pag. 3 a. feqq, (O ïhaw I. Deel. bladz. 36. D +  56* .AARDRIJKSKUNDE tweeden, Sin heet ezech. XXX: tè. de flerkte van Egypte, of, de fleutel van het land. Nu was m de daad , Pelufium zoodanige fleutel ; fterk door hare gelegenheid , in eenen drasfen êr?, an eerfte ftad van Egypte , aan den oostehjkften JNijl-mond, floot en opende zij den toegang tot geheel Egypte , vveshalven zij ook bij s ui bas, en andere oude zoo Griekfche als Romeinfche Schrijvers , de Sleutel van Egypte pleegt genoemd te worden. Eindelijk , Sin en Seveene ot óyene , fchijnen, ten zij men van de punten wil afwijken , bij ezechiêl onderfcheiden te worden. Zie ezech. XXIX: 10. en XXX: o. W Aan MiCHAè'Lis echter komen deze bewijsredenen niet voldoende voor ; zijne redenen Z1J" : felufium fchijnt bij de Hebreen veeleer onder den naam Sur begrepen te worden, welke gemeenlijk de naam van de woeftijn is, ten Oosten van Egypte, tusfchea dat land en het hnd Kanaan. Zie ons III. Deel bladz. 323. maar welke ook cen. XVI: 7. en 1 sam. XV: 7. de naam van eene plaats of ftad fchijnt te zijn, en in de daad, wanneer in de laatfte plaats gezegd wordt: „ van „ Havila , tot na den kant van Sur, dat op de „ Oostzijde van Egypte is, " heeft joseftjs O) „ van Pelufium in Egypte , tot aan de Roode zee," en dan zal de woestijn Sur zijn 'de woestijn Gofar of Gefar , gelijk zij hedendaagsch genaamd wordt. Daarenboven beroept hij zich op de LXX. welke vs. 16. duidelijk Syëne hebben , en -dit óW, hedendaagsch Asjevan, was, oudtijds, in de daad , de grootfte Jlerkte en de fleutel van Egyp- (a) Vergelijk ook forstbr Epifi. pae. s* (b) Ant. Jud. VI. 7, 3. "'ff-  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 57 Egypte, in het Zuiden tegen de Ethiöpiërs, alwaar reeds de oude Koningen van Egypte, gelijk naderhand de Perfen, en nog laatcr de Romeinen, eene fterke bezetting tegen de Ethiöpiërs plagten te houden. Doch, hoe fchijnbaar ook deze redenen zijn, om Siji niet van Pelufium, maar van jyëne of Asjevan, te verklaren ; blijft echter nog fteeds de zwarigheid , dat ezechiëf,, genoegzaam op dezelfde plaats, XXIX: 10. en XXX: 6. Syëne duidelijk heeft, onderfcheiden gefpeld van Sin, welke zwarigheid niet zoo gemaklijk is weg te nemen. J*?.,*1^ ? l2' worden de Siniten genoemd, zekerlijk bewoners van Sin , en wel volgends den famenhang, in het Zuiden te zoeken, dus te onderfcheiden , van de Siniten, door moses gemeld, onder de aframmelingen van kanaïn van welken wij gefproken hebben III. Deel bladz. 33. Ook kan men, om die zelfde, behalven andere redenen, niet, gelijk fommigen, denken aan de Chinezen. Indien Sin Pelufium is, zullen zij de bewoners dezer ftad , anders de ingezetenen van Syëne of Asjevan, zijn. Doch, in beide gevallen , lchijnen zij genomen te worden , voor de Egyptenaren in het gemeen , volgends eene Dichterlijke vrijheid, die een deel voor het geheel ftelt. 6 Pelufium lag aan den Oosthoek van het meir Menzalee, in het midden der moerasfen , volgends strabo, omtrent twee mijlen van zee. Zij bloeide reeds lang voor den tijd van herod o t vs. Zij is meermalen , zedert k a mb y ze s haar bemagtigde, belegerd en ingenomen geworden, tot zij eindelijk, ten tijde der kruistogten, door de Christen Vorften geheel verwoest is geworden. D 5 Zeer  58 AARDRIJKSKUNDE Zeer vele Schrijvers en Reizigers hebben Pelüfmm voor dezelfde ftad gehouden met DAMIATE, eene vermaarde ftad , aan éénen van de monden des Nyls , welke de eerfte volgt na den mond , aan welken Pelufium gelegen was (a) , fchoon het zeker is, dat Damiate eerst tot eenig aanzien gekomen is , zedert de verwoesting van Pelufium , en aan eenen anderen tak van den Nyl ligt. Nog hebben de meeste Reizigers den mis» flag , dat zij het hedendaagfche Damiate , "het welk nog eéne der voornaamfte Kooplieden van Egypte is , verwarren met het oude Damiate , het welk zoo beroemd is , in de gefchiedenis der Kruisvaarten, in welken misflag zelfs shaw en NiEBUHR vervallen zijn, daar het echter, uit de Arabifche Schrijvers, bekend is , dat de Vorften van Egypte zeiven het oude Damiate verwoest hebben , opdat er de Christenen zich niet eindelijk vestigen zouden, en dat de tegenwoordige ftad , omtrent ander half uur hooger den Nyl op , is aangelegd geworden. Van het hedendaagsch Damiate ziet men eene grondtekening en fraaie afbeelding in het I. Deel der Reize van niebuhr (Z>), alwaar hij ook aantekent , dat de plaats , alwaar de Nyl met een' keten zou gefloten geweest zijn, nog kenbaar zij , dewijl er aan de Noordzijde binnen de ftad een (a) Zie savary Brieven ever Egypte I. Deel. bladz. 361. Onder deze Schrijvers , welke Damiate en Pelufium, voor dezelfde ftad honden, is ook de Schrijver van de Hedendaagfche Hijl. of tegentv. Jlaat van alle volken, V. Deel. bladz. 431, (*) Bladz. 46.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 53 een oude toren is, cn men tégen over aan de Westzijde des oevers nog de fondamenten van een' der gelijken toren ziet, waar van alles , wat boven den grond was , reeds weggenomen is. Doch, deze torens zijn van later tijd , en door de Mammelukken geflicht, tot befcherming der nieuwe ftad. Allerbijzonderst is Damiate onder ons bekend , door de merkwaardige belegering en verovering van deze ftad , in het jaar 1219 , door de kruisvaarers uit deze Janden, onder hec bevel van willem, zoon van den Hollandjehen Graaf floris III. bij welke gelegenheid men verhaalt., dat die van Haarlem, welke ook dezen kruistogt hebben bijgewoond , den keten , tusfchen twee fterke torens, welke de haven der ftad gefloten hield, door middel van zaagfchepen , of fchepen , die zagen aan de boeg hadden , zullen doorgezaagd, en dus de hatfcn geopend hebben, waar van de bemagtiging der ftad het gevolg was. Van deze gebeurenis zal het wapen der ftad eene gedachtenis zijn, zijnde een zwaard onder een kruis , tusfchen vier ftarren , allen van zilver, op een' rooden grond , met het bijfchrift : Vicit vim virtu's , ook hangen er, ter gedachtenis, in de groote kerk te Haarlem, fcheepjens tusfchen twee kastelen met een' ijzeren ketting verbonden , en de klokjens, die des avonds, van negen uuren tot half tien , luiden , heeten Damiaatjens. Ondertusfchen wordt deze eer aan de Haarlemmers betwist, door de Friezen van Dokkum , en de geheele gebeurenis is zeer twijfelachtig, en met de echte berichten van dien tijd, niet wel overeen te brengen (a). Ein- (a) Zie de Hedend. Hi/i. of tegenw.ftaat van alle volken, XIV. Deel. bladz. 361, 366. van oosten de BRuyj* , Befchr. van  6o AARD R IJ KS -KUNDE Eindelijk , indien wij , bij de Hebreeuwiche punten moeten blijven , is Sin, gelijk wij reeds gezien hebben, onderfcheiden van s y è' n e, welk Syëne ezech. XXIX: 10. en XXX : 6. voorkomt , als de uiterfte ftad van Egypte , ten Zuiden , gelijk zij ook dus , bij de oude Aardrijks -kundigen, befchreven wordt, zij was eene grensvesting, en de fleutel van Egypte, van dien kant , op de grenzen tegen Nubië, of Mthiöpië. Zij lag een weinig beneden de groote watervallen van den Nyl, tegenwoordig heet zij Asfevan , het welk eene arme kleine ftad is , met eene foort van vesting , of liever barakken voor de Janitzaren onder hunnen bevelhebber («). — Dat Sy'ene bij BZECHiëL voorkomt als de zuidelijkfte ftad van Egypte, blijkt, omdat de geheele uitgeftrektheid van dat land daar omfchreven wordt, van M I g D O t af, tot aan Syëne, tot de grenzen van Cusch of Ethiopië. Trouwens, niets is duidelijker , dan dat men, bij eze ch iër,, in de aangehaalde plaatzen, Migdol, als den eigen naam eener ftad, nemen , en niet, als een gemeen woord , vertalen moet, gelijk onze Nederlandfche Overzetters gedaan van Haarlem , I. Deel. bladz. 37. wacenaar Vaderl. Hifi. II. Deel. bladz. 350. cerisier , Tafereel enz. I. Deel. bladz. 269. («) Vergelijk michaclis Spie. Geogr. Hebr. Part. II. P<*i- 39 > 40. pocockb Reize I. Deel. I. Stuk. bladz. 196.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 61 daan hebben , van den toren Syëne af, hetwelk geenen zin oplevert. Migdol is hier dezelfde plaats, welke ook j.erem. XLIV : i. en XLVI: 14. voorkomt, wordende bij de Griekfche Overzetters Magdolon gefpeld. Bij gelegenheid van den uittogt der Ifraëliten exod. XIV: 1. ntjm. XXXIII: 7. ontmoeten wij insgelijks een Migdol, doch hetwelk wij reeds in ons III. Deel, bladz. 314. onderfcheiden hebben van deze ftad Migdol, bij jEREMia en EZECHiët. Het hier bedoelde Migdol of Magdolon wordt , in de Reisbefchnjving van antoninus, geplaatst, niet meer dan Xil. Romeinfche mijlen , dat is , vier uuren gaans, van de ftad Pelufium (a) , zoo dat zij vooraan in Egypte, en wel in deszelfs Noord-oostelijkfte gedeelte , gelegen hebbe. Dit Migdol is, door den Griekfchen gefchiedfchrijver hero» dotus, verward met Megiddo , wanneer hij van den Egyptifchen Koning necho fchrijft, dat deze de Syriërs bij Magdolum overwonnen heeft, doelende op de nederlage vanjosia, den Koning van Juda, te Megiddo , waar van wij gefproken hebben III. Deel bladz. 217. Indien de Vertaler van focockes Reizen, cramerus, hier aan gedacht hadt, zou hij deztm Reiziger niet van eene dwaling in de namen Megiddo en Migdol, befchuldigd hebben (£> • Voords zal de ftad Migdol dezen naam ontvaugen hebben , niet van de Hebr. betekenis des woords, een (a) Niet Palajllna , gelijk, door eene druk-fout, verkeerd gezet is in ons III. Deel. bladz. 314, welke fout, tot mijne verwondering , ook de opmerkzaamheid van den Hoogdmtfchen Vertaler van dit werk , den geleerden ja0* 1 s h , ontfnapt is. (*j pococke Reizt I. Deel. I. Stuk bladz. 34.  62 AARDRIJKSKUNDE een toren; maar van eene Egyptifche betekenis , eene menigte van heuvelen , als welke hier, naar den kant van de woeftijnen van Arabië, menigvuldig zijn (ö). * EzECHiè'LXXX: 17. en ook te dezer plaats flechts alleen, komt nog voor eene Egyptifche ftad pi-beseth, welke daar met Aven of On , dat is, Heliopolis, wordt gevoegd , en buiten twijfel het Bubafius of Bubaflis der ouden is, gelijk ook de Griekfche en Latynfche overzetting hebben. Deze was eene voorname ftad , in Neder - Egypte , aan den rechter oever van den oostelijken arm des Nyls. Zij hadt haren naam naar eene Godheid , welke aldaar vereerd werdt, en eenen Tempel hadt, waarvan pococke (è) nog overblijfzels meent ontdekt te hebben, bij het dorp, thans Benalhasfer genoemd. shaw (_c) fchrijft Beshbesh , zo dit dezelfde plaats is. De Grieken vergeleken deze godheid met hunne godin diana , hoe het zij, de Tempel wordt door herodotüs als een voortreflijk gebouw befchreven (_d). tach pan hes komt meer voor, je rem. II: 16. XLIII: 7, 8, 9. XL1V: 1. ezech. XXX: 18. Dit is zeker het Dafne , of Tafne, bij Pelufium der ouden, (a) forster Epïjl. pag. 20. (b) Reize I. Deel. L Stak bladz. 40, 41. (c) Reize II. Deel. bladz. 55. (d) jablonskY Panth. JEgypt, III. 3. 11, pag. tl, 83', forster. Epiji. pag. 36.  des BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. <53 den, gelijk ook uit de LXX. blijkt (a) , waarna ook de rivier Tafnes den naam heeft, zijnde een arm van den Nyl, of eene graft uit denzelven gegraven , bekend in de kruisvaarten , omdat Koning lodewyk IX van Frankryk , daaromtrent, krijgsgevangen werdt gemaakt. De Reisbeschrijving-van antoninus plaatst deze ftad XVIRomeinfche mijlen, of iet meer dan 5 uuren gaans van Pelufium. Zij moet reeds van ouds geene der geringfte fteden van Egypte geweest zijn , dewijl uit je rem. XLIII: 9. is af te nemen, dat de Egyptifche Koningen aldaar een Paleis , en ten dien tijde , hunne hofhouding hadden. Hetzelfde, en dat deze plaats eene aanzienlijke vesting geweest zij, kan men befluiten uit ezech. XXX: 18. Omtrent de naams-afleiding en betekenis, is men het niet ééns. bachiene vindt het niet onwaarfchijnlijk , dat deze ftad haren naam zal ontvangen hebben, van de Egyptifche Koningin tachpenes, farao's gemalin, die een tijdgenoot was van den Koning salomo, 1 kon. XI: 19. (ZO Volgends het Lexicon van la croze, zal de naam uit twee woorden zijn faamgefteld , waarvan het eerfte begin , het ander land betekent ; en dus het begin des lands, of uiterfte grens - plaats, aanduiden (c), volgends forster (d) zal het betekenen, het aangenaam of vermaaklijk voorgebergte , en , in de daad, volgends pococke {e) zal men zich niets (a) Te onderfcheiden van Dafne bij Jntiöchië, V. Deel. bladz, 347. (*) bachibn'e III, Deel. I. Stuk. bladz. 24?. (c) Zie de Aantekening van den Nederl. Vertaler van pocockbs Reize op die Reize I. Deel. II. Stuk. bl. 485,486. (d) Epijlota pag. 22, 33. {e) Reize I. Deel. I. Stuk. bladz. 37.  r54 AARDRIJKS-KUNDE niets fraaier s kunnen verbeelden, dan de Iandftreek aan iedere zijde der rivier Tafnes. De dorpen liggen zeer dicht aan elkander , en zijn met fchoone plantaadjen van palmboomen omringd. De grond is ongemeen vruchtbaar, en , als die in de lente groen is , en-er daarenboven vele planten in vollen bloei ftaan , heeft deze landouwe een allervernaaaklijkst uitzicht, grootHjks overtreffende de landftreek, die langs den anderen Nyl-arm ligt. Men heeft gevraagd , of dit Tachpanhes, ook ook bij verkorting, c h a n e s genoemd zij Jes. XXX: 4. weJke naam nergens anders voorkomt (a). Mi CHAëtis volgt eene andere lezing, waardoor de eigen naam Chanes, wegvalt. Fokster houdt Chanes voor de ftad, diecASsiANüs, Thennes noemt, anderen helderen den naam op uit het Chaldeeuwsch, en houden dien voor eene benaming der Piramïeden , en geloven, dat hij dan hier bij jEsjua ftaat \ voor Memfis , de andere hoofdflad van Egyp~ te (c). — Ik vind geene reden, om , in dtze onzekerheid , iet te beflisfen. Eindelijk'ontmoeten wij in de Bijbelfchriften, het land, pf landfchap p a t h r o S, jes. XI: 1. jer. XLIV: 1. 15. ezech.XXIX: 14* (a) bachiene 1. c. b'.adz, 343. (*) Epiji. pag. 35. (c) hezel Aantekening,  ces BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 6g Ï4.. XXX: 14. Niets is duidelijker , dan dat de Pathrufim, welke ons onder de Egyptifche {lammen zijn voorgekomen, V. Deel bladz. 217. en dit landfchap Pathos, betrekking op eikanderen hebben , gelijk daar ter plaatze reeds is aangemerkt ; maar niet zoo zeker is het, waar wij het landfchap Pathos, in Egypte, eigenlijk, te zoeken hebben. Evenwel is de gedachten van bochart verre weg de waarfchijnlijkfte ,• welke meent , dat het landfchap Thebais , hedendaags Saïd , in Opper • Egypte , het landfchap Pathos zij, omdat pliniüs daar een nomos (Rechtsgebied) Phaturites heeft , ook gist hij , dat er nog een overblijfzel van dezen naam zou te vinden zijn j in de ftad Tathyris, bij ptoiemeus, tegen over Thebe , ten westen van den Nyl $ welke ftad , eigenlijk , Pathyris zou moeten gefchreven worden. Doch , dit laatfte is geheel onzeker, meer kracht geeft, misfchien , aan de gedachten van bochart , de naamsbetekenis; van Pathos , welk woord betekent hei land vtiti het Zuiden, en dus zeer gepast is , om het landfchap Thebais , in Opper • Egypte , aan te wijzen (a) , ook kan men dan begrijpen , hoe die landfchap Pathos het oude vaderland der Egyptenaren genoemd wordt ezech. XXIX: 14. , dewijl Thebais, als hooger gelegen , lang bevolkt zal geweest zijn , voor dat het lager gedeelte Van Egypte, wegens zijne moerasfen , bewoonbaar zal geweest zijn. - Misfchien kan men nog, als tot Egypte behorende, rekenen (a) jablonsky PaPTk. JEgypt. V. 3. $. pag. lia, IJ|; Torster Epijt. pag is, 16. VI. Deel. E  66 AARDRIJKSKUNDE PUI, of PHUL jes. LXVI : 19. indien namenlijk dit Pul of Phul zij het eiland Philee in den Nyl, op de alleruiterfle grenzen van Egypte , bezuiden de watervallen vin den Nyl, en dus grenzende tegen Nubië; dewijl het woord betekent eene hooge woning , hebben fommigen gegist , dat Pul of Ful zou kunnen gefield zijn voor Nubië in het gemeen {a). De befchrijving van dit Eiland zelve, vindt men bij pococke (b). Thans kunnen wij Egypte verlaten , en uit Afrika in Ajïë overgaan , om de landfchappen, van dat werelddeel , in den Bijbel gemeld , te befchrijven. Vooraf echter merk ik hier aan , dat ik de rijken ten zuiden van Egypte, onder den gemeenen naam van Cusch , of ook JEthïó* pië begrepen , hedendaags, Nubië en Abysfmië, hier voorbijga , omdat ik reeds daar van , zoo veel tot opheldering van de Bijbelfche Aardrijkskunde nodig was , in de voorgaande deelen gezegd heb, gelijk wij ook, toen wij van de zoonen van jok tan fpraken , gelegenheid gehad hebben , om het nodige tot ons oogmerk, aangaande het landfchap Temen, of gelukkig Arabië , bij te brengen , alleen kunnen wij niet afzijn , hier melding te maken van c u s of de K u B 1 ë R s, die ezech. XXX: 5. als bondgenoten der Egyptenaren voorkomen. Echter kan ik van deze (a) forste» Ep'iJ). pag. 36. Reize I. Deel. I, Stuk. bladz. 203. Volgg.  du BIJBELS. X. BOEK, I. HOOFDST. 6? Kubiërs niets meer zeggen , dan het geen miCHAëLis op deze plaats heeft aangetekend, dat het een zeer zuidelijk volk zal geweest zijn, aan de Indifche zee, hetwelk of aan Egypte hulptroepen verhuurde, of onder de Egyptenaren ftondt. Omftreeks den agtften graad Noorder -breedte, hebben de oude Aardrijks-befchrijvers aan de indifche zee Kube, eene 'koop- of handelftad. Uit de_ nieuwe Land- en Reisbefchrijveren, kunnen wij hier geene ophelderingen ontleenen. TWEEDE HOOFDSTUK. Babylonië of Chaldeë* Oostwaards v^n Woest - At■abië, den Èufraat overgaande, vindt men het landfchap van Babel, zoo vermaard in de gefchiedenisfen des Eijbels, en in de Profetifche Schriften, gelegen op de Noor* der Breedte van 20 tot 33 graden, tusfchen den Eufraat en Tigris , zich uitftrekkende tot aan de golf jan Perfië ten Zuiden, hebbende, gelijk gezegd is, Woest-Arabië ten Westen, Mefoptr* tamie ten Noorden, en Perfië ten Oosten. Hedendaagsch is het eene Tmkfche Provintie , Prak Arabi, of het Arabisch Irak, welke naam Irak. met den naam der oude ftad Erech, gen. X: 10. volgends herbelot, eenige gemeenfchap heeft, waar van in het vervolg nader, (a) ook wel Irak (a) Üit wordt door defS Heer iueaxéus tegengefprokeo. Ooft. Bibl. m Dtel. bladz. '$ * * K 2  o'S A A R D R IJ K S-K U N D E Irak Babeli , of ook eenvouwig Irak genoemd l zijnde in twee Pafchaliks, of Landvoogdijen, ver deeld, de Landvoogdij van Bagdad, aan de rivier den Tigris , en van Balfora of Basfora , aan de Golf van Perfië. In de alleroudfte tijden , werdt dit landfchap genoemd Sinear , of de vlakte van Sinear c en. X: 10. XI: 2. XIV: r. dan. I: 2. van welke wij gefproken hebben V. Deel bladz. 159. Met dezen naam" was het nog bekend, ten tijde van abraham, in'wiens leeftijd wij, onder de verbonden Koningen , die eenen krijgstogt tegen den Koningvan Sodom, en zijne bondgenoten, deeden, gen. XIV: 1. amrafel, Koning van Sine'dr, gemeld vinden. Men vindt ook den naam nog in later tijd , doch alleen bij Profeeten in den Dichterlijken ftijl y voor Babylonië, ten zij de naam toen meer bijzonder als van een gedeelte van Babylonië gebruikt zij geworden, jes. XI: 11. zach. V: ir. Eenmaal, zoo veel ik weet , wordt dit landfchap , doch insgelijks bij eenen Profeet , in den Dichterlijken ftijl , genoemd het land van n1mrod, micha V: 5, omdat, naamlijk, nimrod, hier in dit landfchap , de grondflagen van het Babylonisch rijk , het oudfte rijk der wereld , legde, gen. X: 10. De meest gewoone naam echter van dit landfchap, in den Bijbel, is Babcl, of Babylonië , en Chaldeë. De eerfte naam is gewis de oudfte, naar Babel, zoo als de toren , welks mislukte bouw de menfchen over de aarde verftrooide , en de fpraken verwarde , en de ftad , vervolgends bij dien toren aangelegd , en die in later eeuwen tot zoo hogen top van vermaardheid geftegen is, genoemd werdt, ter gedachtenis van  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 69 van deze gebeurenis, gen. XI: 9. Zelfs nog ten tijde van den Joodfchen Koning HisKia, draagt dit landfchap geen' anderen naam dan Babel, wordende merodach of berodach baiadan eenvouwig Koning van Babel genoemd, 2 kon. XX: 12. vergel jes. XXXIX: 1. In het voorbijgaan ,* moet ik hier eenen misflag aanmerken van bachiene, wanneer hij meent, dat jer. L: 2. het geheele rijk van Babel, naar dezen Koning merodach, Metodach , zal genoemd zijn O), daar het duidelijk is, dat merodach, te dier plaatze, bij bel gevoegd, evengelijk die, de naam van eenen Babylonifchen Afgod is, jes. XLVI: 1. heeft men daar voor bel en nebo. Eerst later, en wel zedert den tijd van nabopolassar, vader van nebukadnezar den grooten, eerflen grondlegger van het nieuw Babylonisch rijk, komt de naam van Chaldea, en Chaldeën voor , van dit landfchap en deszelfs bewoners , die in het vervolg , dan Babyloniërs, dan Chaldeën, heeten. Dus komt Chaldeë voor ezech. XI: 24. XVI: 29. XXIII: 15, 16. De beide benamingen Babel en Chaldeën, worden dan dikwijls faamgevoegd en verwisfeld jes. XLVIII; I4, 20. jer. L: 1. LI: 24. ezech. XII: 13. enz. Bij ongewijde Schrijvers wordt Babyloniëen Chaldeë fomtijds als twee deelen van het geheel, dat is , als twee hoofdlandfchappen van hetzelfde rijk, befchreven, zoo dat het gedeelte, dat naast aan Arabië paalde , en aan de Perfifche zee, bijzonder den naam Chaldeë voert, gelijk het dus ook in de kaarten van (a) iii. Deel. ii. Stuk bladz. 551. E 3  70 AARDR IJ KS-KUNDE van ptolemeus afzonderlijk wordt aangewezen. Hier zal het dan de rechte plaats zijn , om van de CHALDEè'N te fpreken. Het is zelfs uit verfcheiden Bijbelplaatzen duidelijk , dat de Chaldeën in Babylonië niet geweest zijn de oorfpronglijke inwoners van dat landfchap. Dns lezen wij van hun jes. XXIII; 13, zoo als ik dit vers vertaald heb : „ Zie der Chaldeën land ! -m voormaals niet onder volken ,, Geteld, toen Asfur 't in moerasfrn heeft geplaatst." Waarmede ons , duidelijk , bericht wordt, dat de Chaldeën door de Jsfyriërs, in de lage moerasfige landen aan den Eu/raat, bij den uitloop van deze rivier, als eene volkplanting , geplaatst zijn geworden, makende zij voorheen geen volk uit, ten minden geen volk , dat in vaste woonplaatsen gevestigd was, maar zijnde een omzwervend volk , hetwelk van elders zijren oorfprong hadt. Anders waren zij, ten aanzien van hunnen oorfprong en vaderland, waaruit zij na Babylonië gekomen zijn, een oud volk, jer. V: IS. maar in Babylonië eene nieuwe volkplanting. Wanneer de vestiging der Chaldeën in Babyk" nië gebeurd zij, kan niet wel bepaald worden, omdat ons de gefchiedkundige berichten ontbreken. Misfchien was nabonassar, met wien eene vermaarde tijdrekening bij de Babyloniërs haren aanvang neemt, het hoofd der Chaldeën geweest, die door den Asfyrifchen Koning pul, ais eene volkplanting van de Jsfyriërs afhangJjjlc , in Babylonië -woonplaatzen ontvangen hebben.  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 71 ben. Doch hunne onderneming , waar door z'rj zich van de Jsfyriërs onafhanglijk niet alleen , maar ook meesters van Babylonië, gemaakt hebben, is eerst voorgevallen na de tijden van hisKia, gelijk wij zoo even gezien hebben, dat toen nog het landfchap niet Chaldeë , maar Babel, genoemd werdt, en voor nebükadkezar, welke Koning van Babel, uitdruklijk, een Chal~ deër ezra V: 12. zijn rijk Chaldeë, en zijne krijgsmagt, het leger der Chaldeën, genoemd wordt jer. XXI: 4, 9. XXII: 25. XXXII: 24, 25. XXXVII: 5, 10, 11 enz. XXXIX. Vergelijk ook * chron. XXXVI: 27. en in de daad, de vader van dezen Vorst, nabopolassar, komt, in de gewijde en ongewijde gefchiedenisfen, voor ,als de eerfte grondlegger van de heerfchappij der Chaldeën in Babyloniën. Dat de Chaldëen, oorfpronglijk, een volk waren , uit verre landen , hebbende eene vreemde taal en fpraak, zegt ons jeremiS V: 25. en, in de daad, de taal der Chaldeën, was niet die, welke wij heden nog gemeenlijk de Chaldeeuwfche noemen, waar in damice, en eenige Hoofd/lukken van ezra befchreven zijn, want dit is eigenlijk Arameïsch, en fiechts een onderfcheiden tongval van dezelfde ooripronglijke moedertaal, als het Hebreeuwsch enz. , maar eene geheel vreemde en voor de Hebreën onverftaanbare taal, in welke daniSl onderwezen moest worden , dan. 1: en welke, uit de overblijfzelen , die wij er in den Bijbel van vinden, gedacht wordt,overeenkomst te hebben met de Slavonifche taal (a). Bijzonder geven verfcheiden plaatzen van je- re- («) m1 c baér. 11 Spk. Geogr. Part. 2, pag. 86. volgg. E4  72 AARDRIJKSKUNDE remia en e z f. c h i è' l te kennen , dat de ChaU deen, oorfpronglijk, een volk zijn uit het Noorden, Jer. XV: 12. Deze beide Profeeten laten de Chaldeën , onder nebukadnezar, uit het Noorden aanrukken tegen Juda en Jerufalem, jer. 1: 14. IV: 6. VI: f. X: 22. Xlll: 20. ezech. XXVI: 7. Het is waar, nebukadnezar rukte, van de Noordzijde, het land der Jooden in , doch deZe bijzonderheid alleen voldoet niet aan alle de kracht der uitdrukkingen , welke de Profeeten hier gebruiken, ten zij men tevens denke, dat de Chaldeën, fchoon Babylonië eigenlijk Oostwaarts van Palceftina lag, in de daad, uit het Noorden porfpronglijk zijn geweest. Bij voorbeeld , dus voorzegt jer. VI: 22. „Daarkomt,daar komt een volk, daarukhetNoorderland; „ Een magtig volk mkt aan van '« aardrijks verfte grenzen." De Profeet habakuk, naar het fchijnt, een tijdgenoot van den Joodfchen Koning josia, fpreekc Hoofdfi. I. in denzelfden zin, van de Chaldeën , als een omzwervend volk , hetwelk zich allerwege wendt , tot dat het eindelijk zich op eene plaats een vast verblijf vestigt , en eene nieuwe Mogendheid opricht. De Chaldeën waren derhalven in Babylonië geen oorfpronglijk , maar van elders der waards overgebracht, volk, gelijk ook stetanus, (Y) uit PIC^earchus fchrijft, „ dat de Chaldeën, door 4, eenen zekeren Koning van Jsjytië, die CbaU ,', deus zou genoemd zijn , na Babel overger bracht, en aldaar geplaatst zijn , welke Ko3, ning , hij fielt, de veertiende geweest te zijn, ^g) De urbibus ad voc. Chaldteut,  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 73 „ na ninïïs. " En strabo ( a ), van de Chaldeën fprekende, merkt aan : Dat iet anders is „ de natie der Chaldeën, en het landfchap Ba„ bylonië, hetwelk door hun bewoond werdt. Laat ons derhalven naar ander berichten omzien. In het Boek: van job I: 17. lezen wij van ftropende Chaldeën , welke op de Kamelen van job aanvallen , in drie hoopen , dus vertonen zij zich hier , als omzervende roofzuchtige volken , doch , ten aanzien van hun oorfpronglijk vaderland , kan men uit deze plaats niets befluiten , niet alleen , omdat de LXX. aldaar iet anders, in plaats van Chaldeën, fchijnen gelezen te hebben , maar bijzonder , omdat het verblijf en vaderland van job te zuidelijk gelegen was , dan dat men de Chaldeën daar of in de nabuurfchap zou kunnen plaatzen. Zoo veel alleen zien wij uit deze plaats van job , dat de Chaldeën een oud en een omzwervend volk zijn. Nog ouder vinden wij Ur der Chaldeën, uit welke plaats abraham geroepen werdt , om na Kanaan te reizen , gen. XI: 27. XV: 7. enz. Van dit Ur der Chaldeën , hebben wij gehandeld V. Deel bladz. 257 volgg. en hetzelve gevonden, in het Noorden van Mefopotamië; het bijvoegzel, Ur der Chaldeën , geeft , ongetwijfeld , te kennen , of dat de Chaldeën in de nabuurfchap dezer ftad gewoond , of zich aldaar zelve ten dien pijde onthouden hebben. De Chaldeën heeten bij de Hebreen Chasdim, waarvan het eenvouwig getal Chefed is, hierom hebben foramigen gedacht, dat men chesed, den zoon van nahor , abrahams broeder, gen. XXII: 20, 21. voor den Stamvader der Chal' ia) Libr. xvi. P5  74 AARDR IJ K S - KUNDE Chaldeën hebbe te houden, dan dit is even daarom reeds on waarfchijnlijk , omdat de ftad Ur, reeds te voren , naar de Chaldeën, als een volk, toen reeds beftaande, den bijnaam draagt, van Ur der Chaldeën. (a) Maar arfaxad, zoon van s e m , van wien wij gefproken hebben V. Deel, bladz. 226. zou hier eer in aanmerking komen; van hem zegt josefus (&) „ dat hij den „ naam gegeven heeft, aan de genen, die nu „ Chaldeën genoemd worden , zijnde de Stamva„ der van dat Volk. " Ook heeft zijn naam * tooral wanneeermen dien uitfpreekt Arfchasd, of Jrfchefed, betrekking tot de Chaldeën. Bochart meent de overblijfzelen van dien naam te vinden an het landfchap Arrapachitis , een landfchap van Asjyrië, tusfchen Armenië en Adiahene. Hier zou men dus het oorfpronglijk vaderland der Chaldeën te zoeken hebben. Hier bewoonden zij het zuidelijk en oostelijk gebergte van Armenië (c). m 1 c h a ê' e 1 s (d) plaatst het oude Vaderland der Chaldeën nog noordelijker , in Chabjhië, of het land der Chalybiërs, bij de Zwarte Zee, omdat dit landfchap vermaard was door zijne ijzermijnen, vergelijk jer. XV: 13. maar daartegen wordt door schlözer f>) en anderen aangemerkt, dat, volgends strabo zeiven, op wien echter michaclis zich voornaamlijk beroept, de Chaldeën eerst later in Cha- lybië (a) Vergelijk michaclis Spie. Geogr. Part. 11, pag. 47. »• Not. (b) Jut Jud. 1.6. 4. (c) Xenophon Cyropced. pag. 47—52. putuus H. N. VI. 9. (d) Spie. Gcogr. part. ïï. pag. 77. (e) Repertor. für bibl. und Morgenl. lifter. Th. VIII. No. 5. S. 113 ff  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 75 lybië gekomen , en dat de Chalybiërs daar ouder Zijn dan de Chaldeën, als ook dat, in het algemeen, de Noorderlanden beroemd waren wegens hunne ijzerbergwerken. Hoe het zij , wij kunnen, met genoegzame zekerheid , het volgende vastftellen. De Chaldeën, wier oorfpronglijk Vaderland in het Noorden was , in het Armenisch gebergte , of hooger Noordwaards, misfchien in Kurdijlan, wantfommigen gisfen, of niet de Chaldeën en tegenwoordige Kurden oorfpronglijk hetzelfde volk zijn, (a) een omzwervend volk, en roof- en krijgszuchtig, kwamen van tijd tot tijd zuidwaards , en werden of door den Asfyrifchen Koning pul, of door es ar haddon, in het landfchap Babylonië , als eene volkplanting geplaatst, alwaar zij , onder nabopolassar, of nebukadnezar I. vader van nebukadnezar den grooten, zich van dat gantfche land meestergemaakt, en het groot Babylonisch- ChaU deeuwfche rijk gedicht hebben , gelijk wij ook weten, dat dezelfde nabopolassar, vereênigd met zijnen bondgenoot kyaxares I. Koning van Medië, van het Asfyrisch Keizerrijk, deszelfs hoofdflad Nineve veroverd hebbende , een einde gemaakt heeft Qb~). Men moet derhalven hier behoorlijk onderfcheiden. Het aloude rijk van Babel of Babylonië , is gedicht door nimrod, zoon van cus, kleinzoon van cham, noSchs zoon. Zie ons V. Deel bladz. 211 volgg. Dit rijk mag men het rijk der Kufchitcn te Babel noemen, in den Bij- («) micmaHlis Oojl. Biblioth. XVII. Deel. bladz, 57. Zie van de Kurden niebuhr. Befckrijving van Arab. bladz. %%, (b) Vergelijk hezbl overjas. XXIII: 13.  76 AARDRIJKSKUNDE Bijbel heet het het rijk van Sinear, gen. XIV: r. van dien tijd af is er, in de gewijde Boeken der Jooden , een diep ftilzwijgen van Babels ftad en xijk , alleen wordt van Babel gewaagd psalm LXXXVII: 4. doch, dewijl het onzeker is, tot welken tijd deze Psalm behoort, kan men daar uit niets befluiten. in de ongewijde gefchiedeuis verfchijnen de Babyloniers eerst op het toneel der volken , bij den ondergang van het Asjyrisch rijk onder den beruchten s arda napaal, wanneer bel.esis, Landvoogd van Babel, met arbaces, Landvoogd van Meaiè', zal hebben faamgefpannen, tegen hunnen Asfyrifchen Oppervorst, onder tusfchen is de ongewijde gefchiedenis in de gebeurenisfen der oude Koningrijken, Asfyrië, Medië, en Babylonië, zeer duister en verward , en dewijl het hier de plaats niet is , om dezelve te ontwikkelen , zeggen wij alleen , dat, op de lijst der Asjyrifche en Medifche Koningen van pi olemeus , nabonassar de eerfte geplaatst wordt, en dat men , met de meeste waarfchijnlijkheid, gist, dat deze door pul, of éénen van zijne opvolgeren in het rijk van Asfyrië, als hoofd eener Chaldeeuivfche volkplanting, in het landfchap Babylonië geplaatst is ; echter bleven de oorfpronglijke bewoners van Babel van de Chaldeën nog onderfcheiden , zijnde de ééne en andere aan de Asfyriérs onderworpen , welk juk echter de Babyloniers ongeern droegen , ten minften gelijk wij hier voor gezien hebben, ten tijde van hiski a, Koning van Juda, komt hun rijk, onder merodach baladan, als een oppermagtig rijk, voor, het welk, na den dood van san her ib het juk der Asfyriërs afgefchud hebbende , zich door bondgenootfehappen tegen hen zocht te verfterken. Doch, kort daarna heeft  de* BIJBELS. X. BOEK, !L HOOFDST. 77 heeft esarhaddon, Koning van Jsfyrië, hen op nieuw de heerfchappij der Jsfyriërs doen erkennen, tot dat eindelijk nabopolassar , vader van nebukadnezar den grooten, het rijk der Chaldeën te Babel gefticht, en de oorfpronglijke Babyloniers aan zich onderworpen hebbende, tegen de Jsfyriërs is opgeftaan , en met hulp der Meden het Asfyrisch rijk gefioopt heeft ; zijn zoon,nebukadnezar, heeft den naam van Balel en der Chaldeën vermaard gemaakt, ook ia de Bijbelboeken, door zijne betrekkingen jegens het Joodfche volk. Te weten , geduurende dó laatite belegering van Ninive , hoofdftad des JsJyrifchen rijks; deedt farao necho, Koning van Egypteeenen krijgstogt, om zich de verwarringen in Opper-Af ë te nut te maken, en zijn gebied tot aan den Eufraat uit te breiden. 2 kon. XXM: 29. wordt gezegd, dat hij dezen togt deedt tegen den Koning van Jsfyrië, fommigen hebben dit van nabopolassar willen verftaan , die , na de overmeestering van Ninive , ook Koning van Jsfyrië kon heeten. \ Schoon zoodanige uitlegging zou kunnen plaats hebben, dewijl er meer dergelijke voorbeelden zijn, echter is dezelve hier niet nodig. De togt was , in de daad , gericht tegen de bezittingen van den Jsfyrifchen Koning, en tegen dezen Koning zeiven , dewijl Ninive nog niet over was. Zie IV. Deel bladz. 327, 328. Necho, zich van de vesting Karchemis 'zm den Eufraat hebbende meester gemaakt , zondt nabopolassar zijnen zoon nebukadnezar, wien hij tot zijnen deelgenoot in de regering aannam , zoo dat hij nog twee jaaren met zijnen vader regeerde, waaruit eene verfchillende telling der regeringsjaren van nebukadnezar ont-  ?S AARDRIJKSKUNDE ontftaan is , en tijdrekenkundige zwarigheden i bij voorbeeld , dan. I: x. jer. XXV: r. enz. kunnen worden opgelost, met een leger tegen de Egyptenaren, De jonge Vorst verfloeg het Egyptisch leger, en heroverde alle de landfchappen bewesten den Eufraat , die te voren aan de Asfyriërs onderworpen waren geweest. Eindelijk, maakte hij, na herhaalde togten , een einde van het Koningrijk Juda , verwoestede de ftad en Tempel van Jerufalem , en voerde de Jooden na Babel, en andere landfchappen van zijn rijk, in ballingfchap over , waarna hij zijne overwinnende wapenen overal rondvoerde , zoo» dat strabo bericht, dat hij zelfs tot aan de pilaren van herkules , dat is de ftraat van Gibraltar, toe, is doorgedrongen (#) , en dus de heerfchappij der Chaldeën te Babel ten hoogften top van luister en magt heeft opgevoerd. Wij lezen van hem vele merkwaardige bijzonderheden in het boek van daniêl. Niet langer echter dan 70 jaren , duurde de voorfpoed van dit Chaldeeuwfche rijk. Onder bei,sazar , die een zoon , dat is, een afftammeling van nebukadnezar was, en de nabon nedus der ongewijde fchrijveren is, werdt Babel door cyrus veroverd, en de heerfchappij der Chaldeën tot de Perfen overgebracht. landbeschryving. Babylonië of Chaldeë was een vlak land , de vlakte Sinear gen. XI: 21. één van de vruchtbaarfte landen der wereld , „ de grond , zegt ff n IE- (a) Geogr. XVI. 1.,  DïsBIJBELS. X. BOEK, I7.HOOFDST. 7$ „ niebtjhr O) is alöm zeer vruchtbaar, en „ zou met weinig moeite en kosten, uit den „ Eufraat en Tigris, kunnen bewaterd worden, indien er geen gebrek aan inwoners was , en „ deze maar vermogen hadden. " Velen hebben ook , uit hoofde van deze vruchtbaarheid , in deze oorden beneden Babel, de ligplaats van het Paradijs gezocht, V Deel bladz. 143. In de Zuiderlandftreek, naar den kant van Woest -Arabie , heeft men echter, omdat daar gebrek van water is, vele woeste en onbekende ftreeken. „ In dit. land, zegt busching, (£) van het landgebied van Bagdad fprekende , zijn wel vele woeste diftriéien , maar ook zeer vruchtbare , zoodat het voor één der beste landen van het Ostnanisch rijk gehouden wordt. Allerwegen , waar geen water ontbreekt, brengt de grond granen, vruchten, en boomwolle of katoen, voort. Hier zijn fchone paarden , kamelen, buffel-osfen en koeijen , gemeene runders en fchapen , in grote menigte. In eenige oorden der woestijn , ontmoet men bij de rivieren leeuwen en wilde zwijnen, in anderen Gemfen , Gazellen, en hazen ; en naar den kant van het Kiurdistansch gebergte, herten , tygers , luipaarden , beeren , wolven, vosfen , en Chakals. Van gevogelte heeft men ftruisfen, ganzen , wilde enten, kraanvogels, patryzen, hazelhoenen, wachtels , waterhoenen , en andere foorten van watervogels , die men wel niet eten kan, maar die wegens hunne gedaante en vederen merkwaardig zijn. De rivieren zijn vischrijk. " Van het (a) Reize II. Deel. bladz. 278. (*) JSrdbefih. At.f. ij>6.  «o AARDRIJKSKUNDE het.landfchap Basra of Basfora fprekende , (a*) zegt hij: ,, otter verklaart de lucht te Basra voor zeer zuiver ; doch, er heerfchen fomtijds ook kwaade koortzen, die waarfchijnlijk van de vuile dampen ontdaan , welke de wind uit de woestijn aanvoert , als die overftroomd is geweest. Ten tijde van de grootde hitte , waait gemeenlijk de Noordenwind , welke de nachten bekoelt ; maar komt de wind uit het Zuiden , en houdt hij tweemaal 24 uuren aan, dan maakt hij demenfchen bijna geheel aamechtig en krachteloos. Ook waait hier fomtijds de beruchte wind Samum — Wanneer de wind over het hoogde zand der woestijn waait , voert hij van den morgen tot den avond een zeer lastig dof aan, dat de lucht verduistert, en de oogen befchadigt. De lucht wordt dan des avonds eerst klaar en heller, 's Zomers ziet men geene wolken , ook valt er dan geen regen , en 's Winters regent het weinig ; ook valt er geen fneeuw ; als er eens ijs vriest, ter dikte van een' daalder, dan heet het een zeer drenge winter. " (Z>) De Hoofdrivieren van dit land , zijn de Eufraat en Tigris, van beiden is gefproken V. Deel bladz. 143 enz. doch beiden ontvangen hier, of verdeelen zich in verfcheiden kanalen , van welken fommigen door kunst en vlijt gemaakt zijn. Men ziet hier uit , waarom er met zoo veel nadruk gefproken wordt van Sabels rivieren; en droomen psalm CXXXVII: i, 2. Echter vindt men geene bijzondere benamingen van dezelven in den Bijbel, die men met de he- den- (a ) S. 224 , 225. (b) Men vergelijke niesuhr Reize It. Deel bladz. mé van Batra en van Bagdad, bladz. 279.  Dis BIJËELS. X. BOEK, II. HOOFDS^. §1 dëndaagfche kan vergelijken. Ezra VIII: 21S 31. wordt de rivier Ahava gapéïd , welke volgends vs. 15. door het landfchSp Ahava ftroomde , doch wij kunnen er geene verdere aanwijzing van doen. Even mini ook van eene rivier Sud, welke in het Apokrijfe Boek earüch voorkomt I: 4. Van den Chabor, bij EZECHiè'i, meermalen gewaagd, zullen wij, in 't vervolg ^ fpreken , dewijl deze tot Mefopotamië behoort» De Eufraat en Tigris treden, hoewel niet alléjaren , in den winter zoo fterk buiten 'hunnd oevers, dat hun water, in den omtrek van Bagdad, in één loopt. In Augustus, vloeijen zij altijd over, en overftromen het haast gelegert hnd.(a) Dewijl het land, ten zuiden, zooV laag is , hebbeh de ftroomen, en kanalen met dijken of dammen moeten beteugeld worden, omde overftroming te verhdeden. Doch , deze dij. ken bezwijken dikwijls voor het geweld der waters , wanneer deze groote vlakte wijd en zijd Onder water ftaat: Ook hebben de Arabiers nu en dan de dijken aan den Eufraat doorgeftoken* óm zich door de daar uit ontftane overftroming tegen den aanval der Turken te beveiligen Van deze overfiromimgen gewaagt ook de Heilige Schrift, ten minften , indien ik jer. XVIII: 2. wel verfta , eh met reden , op den Eufraat , eri de landen , die deze rivier befpröeit , .mag toe* pasfen. Zekerer gaat het , dat mèrt , uit déze bijzonderheid , de bedreiging te duidlijker verftaat , welke dezelfde Profeet XIV: 23. aan her, land van Babel doet: Ik zal het maken tüt eeri wateria) Btjsohino Erdbtfch. As. f. aoOi ( b ) Dezelfde, f. aij. VI. Deel. F  8a AARDRIJKS-KUNDE terpoel; 't zal tot een diep moeras en Jlijk verzinken, hetwelk ook, bij de verovering van Babel, vervuld is geworcten, gelijk wij zien zullen. Om die reden fchijnt ook Babylonië jes. XXI: r. de woestijn aan de zee genoemd te worden. Ook gewaagt jesus sirachs XXIV: 27, 28. enz. van deze overllromingen van den Eufraat en Tigerjlroom. Het land van Babylonië lag ongemeen gefchikt voor den Koophandel, uit hoofde van de groote rivieren, den Eufraat en Tigris, op welke laatfte rivier men eene bijzondere fcheepvaart in gebruik heeft, die reeds voor lang, op deze rivier, in gebruik geweest is. Te weten , men vaart , op vlotten , aan welken van onder eene menigte bokkenvellen , met opgevulde pijpen , of lederen zakken , kunftig aan malkander verbonden , of in malkander gevoegd zijn, die als dan, in het diepe water, zich ligtelijk om hoog verheffen , en niet zoo ligt breken, als de fchepen van hout, wanneer zij tegen rotzen , of harde plaatzen , die in den Tigris zeer velen zijn, ftooten (a). niebühr befchrijft één dezer vaartuigen, KeiIets genaamd, op deze wijze: (b) „ Dit vaartuig beftaat uit 32 opgeblazen fchapenvellen, vier in de lengte en acht in de breedte , allen onder eene horde vastgemaakt. " — Dit hoofde van den aanzienlijken Koophandel, wordt Babylonië of Chaldeë, ezech. XVII: 4. een land genoemd, waar de Koophandel bloeide, en Babel zelve eene vermaarde koopftad. Door dezen koophandel hadt Babel groote fchatten gewonnen, jer. L: 37- (a) Sciimidt Bijb. Geogr. I. Deel bladt, 494 oit del la t a l l e. {b) Reize II. Deel bladz. 330.  des BIJBELS X. BOEK, II. HOOFDST. 83 57. LI: 13. Maar even daar door waren de zeden bedorven , en de weelde hadc de overhand. Reeds vroeg leest men jos. VII: 21. van eenen» Sincaritifchen of Babylonifchen mantel , als een prachtig en kostbaar kleed , welken ackan t» Jericho voor zich geroofd. en behouden hadt. Oaaröm wordt Babel, bij perfoonsverbeelding , eene dartele fchoone genoemd jes. XLVII: 1, 8. bijzonder warende Babyloniers wellustig, zelfs in hunne afgodsdienften , ba kuch VI: 42, 43. en het opmerklijk, dat, ten mïnlten onder het gemeene foort van volk, in die oorden , deze ongebonheid van zeden nog heden zoo groot is , volgend* het verhaal van niebühr (a). — De Babyloniers en Chaldëen beroemden zich zeer op hunne wetenfchappen en wijsheid, jes. XLVII: 7, g. jer. L: 35. LI: 57. inzonderheid was de Starrekunde hunne geliefdfte wetenfchap, waartoe de gelegenheid van hun vlak land , en de heldere hemel, onder welken zij woonden, hun fchoone gelegenheid gaf. Meest echter misbruikten zij deze verhevene wetenfchap tot JJïrologie of Starrenkijk - kunde , of voorzegging uit de geftarnten, waarbij zij nog vele andere bijgelovige kun* ften , van wichelarijen , uitlegging van dromen , enz. voegden , gelijk uit het Boek van danió'e, bekend is, dan. 11:2. IV: 4. V: 7, 11. Chalde'ër is zelfs in het vervolg een naam geworden , met welken men een' StarrerMjker, een' die fcich op de naarfporing van iemands lotgevallen Uit zijn gebóorteftond toelegde, aanduidde; gelijk die zelfs bij Latijnfche Schrijvers zeer gemeen is, Deze geleerden , . naderhand , onder den naam van («O ff, Deel. klndz. 2:&, F 2  84 AARDRIJKSKUNDE van Magi, bekend , waren in Zekere maatfchappijën of genootfchappen verëenigd , welke een Opperhoofd of Voorzitter hadden , tot welke waardigheid DANlëL verheven werdt, dan. II: 46". IV: 6. Geen wonder,daar het bijgeloof onder de Chaldeën zoo groot was, en door foortgelijke ijdele kunften , als de Starrenkijk - kunst, enz. werdt aangekweekt, dat dit volk ook aan de afgoderij zoo veel was overgegeven , als het meest afgodifche volk! De bedoeling van den vermaarden toren te Babel, dien het menschdom , eerst na den algemeenen vloed , ondernam te bouwen , was reeds , om een' naam te maken, om daar een teken der Godheid op te Hellen , gelijk ten minften deze uitlegging zeer waarfchijnlijk is (ö), men houdt zelfs dezen toren voor denzelfden, die aan bel of belus toegewijd, door later Vorften van Babel, benevens den daarbij gevoegden Tempel, tot eene verbazende hoogte , en zeer prachtig, is volbouwd, waarvan wij de befchrijving bij herodotus, en andere Schrijvers, vinden. Eindelijk , wanneer de heerfchappij der Chaldeën in haren vollen bloei was, onder nebukadnezar, was zij zeer uitgellrekt, en aanzienljk, alle de landfchappen van Opper - Afië, en die bewesten den Eufraat, tot zelfs Egypte en Afrika toe, waren aan den Babylonifchen fcepter onderworpen , en hun Koning mogt te recht den naam van Koning der Koningen, of Keizer, voeren, dan. II: 3. IV: 19. dewijl vele Koningen hem hulde moesten bewijzen, en zijne Vafallen waren 2 kon. XX: («) Zie mijnen Bijbel f er dei. III. Deel bladz, Z% VOlggv  Dis [BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. is XX: 18. XXV: 28. enz. Doch, niet lang duurde deze groote heerfchappij, zij was fchielijk opgekomen , en ging even fchielijk te grond, gelijk de gefchiedenis leert. : De Hoofdflad van de Babylonifche Heerfchappij, waarnaar zij ook den naam heeft, was babel, of Babyion, in de vlakte van Sinear, aan den Eufraat, eene overoude flad, welke haren naam Babel van de Spraakverwarring heeft, gen. XI: 9. en nimrod legde hier den grond toC z;jne neer. fchappij, gen. X : 8 , 9- Hoe vermaard nu ook deze ftad van ouds geweest zij , weet men naauwlijks, met zekerheid, hare ware ligging aan te wijzen. De meesten echter denken, op aanwijzing van Leon. rauwolf {a) , dat de ftad gelegen hebbe ter plaatze , waar nu het vlek Felugo , of Feluge, gevonden wordt, dewijl aldaar nog de puinhopen van vele gebouwen te zien zijn. Balby vondt, op den weg van Feluge na Bagdad, eerst de vervallen flad Sendia, en een half uur daarna het begin der puinhopen van eene ongemeen groote ftad, die hij voor Babel hieldt. Derzelver begin heet thans Fachsria, en het einde Durclens. Naast deze puinhopen reisde hij langer dan een' dag, en zag, onder anderen, eenige Hukken van een' dikken muur , een fluk van een' grooten toren , en ten laatflen eenen Tempel, van ongelooflijke hoogte. (2>) „ Dat Babyion in de flreek van Helle, (eene flad, aan de Westzijde van den Eufraat , (a) Bij bachieke III. Deel. II. Stuk. bladz, 556. Ik) Bü*ching Erdbefchr. Af. S. 213, 214. F s  8.5 AARDRIJKS-KUNDE - fraat, op de Poolshoogte van 32*28', 30'') gelegen hebbe, is buicen allen twijfel, „ zegt nu25unk, Ca) ,, want, niet alleen noemen de inwoners deze ftreek tot op dezen dag Oud-Babel, maat men vindt hier ook nog overblijfzels van eene oude ftad , welke geene andere dan Babyion kan geweest zijn. De laatfte fchijnen zelfs te bewijzen, dat Hella binnen den omtrek van het oude Babyion ligt. " De oude Schrijvers, herodqtus, die zelve te Babyion geweest is, diodorus siculus , t-einius, kurtius, enz. geven ons een wijdlopig bericht van deze ftad , waar uit blijkt, dat zij ongemeen groot en uitgeftrekt was, hebbende eenen omtrek, volgends de kleinfte opgave, van 16, maar , volgends anderen,van 20 uuren gaans, fchad. Te recht dan, wordt deze ftad genoemd et groote Babel; dan. IV: 30. En men begrijpt , hoe , bij de verovering der ftad , de ééne bode den anderen volgde, om den Koning te berichten, dat zijne ftad aan het éóne einde was ingenomen, jer, LI: 31. Echter was de ftad, volgends kurtius, niet meer, dan voor XC Stadiën, bebouwd , dat is, gelijk men met waarfchijnlijkheid rekent , omtrent in-den omtrek van vier uuren gaans. Ook ftonden, zegt dezelfde Schrijver, de huizen der Had niet dicht aan elkander gefloten , dewijl men het veiliger oordeelde , voor brand als anderszins , dezelven van elkander te verfpreiden. Al het overige was met boomgaarden, lusthoven , zaai- en weilanden, vervuld. Verder hadt de ftad de gedaante van een' gelijk* (a) Reize II. Deel Uadt. «74.  »es BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 87 lijkzijdigcn en gelijkhoekigen vierhoek , wordende door den Eufraat, die midden door de ftad liep, en over weiken eene brug geflagén was van ééne ftadie lang, in twee groote hoofddeelen verdeeld. Voornaamlijk , is de breede muur van Babel vermaard , jer. XV: 58. op welken , strabo zegt, dat twee wagens met vier paarden befpannen eikanderen, onverhinderd, konden ontmoeten, hij hadt, naamlijk, de breedte van 50 en de hoogte van 200 ellebogen , hij was, van afftand tot afftand , voorzien van fterke torens: en aan de buitenzijde, omringd van eene breede en diepe gragt. Deze muur hadt 100 poorten, 25 aan elke zijde der ftad , allen voorzien met koperen deuren, waar op gedoeld wordt jes. XLV: 2. Voorts liepen de ftraaten der ftad recht uit , van de écne poort naar de andere. De oudheid fchreef het bouwen dezer muuren meest - al toe aan de Koningin semiramis, gemalin van den Koning ninus, doch, met veel meer gronds, wordt dit werk aan nebukadnezar toegekend , die zich dan. IV: 30. daar op beroemt : „ Zie daar het magtig Babel, dat ik , „ tot eene Koninglijke Hoofdflad , door mijn „ ongemeen vermogen, gebouwd heb , tot een „ gedenkftuk van mijne majefteit! " Nog wordt geroemd de Tempel van bee of belus te Babel, met den toren, als ook het gouden beeld van dien afgod, het welk herodotus befchrijft, en het welk misfchien het zelfde is met dat kolosfale beeld, waarvan dan. III: 1. het welk nebukadnezar hadt laten oprichten, in het Dal d u r a, van welk Dal ons echter niets bekend is, daar F 4 ' Jag  88 AARDRIJKS-KUNDB |ag wel eene ftad Dura, aan de overzijde van den Tigris , niet verre van de plaats , alwaar de Keizer jul ia a n gefheuveld is , doch, of dezelve eenige betrekking heeft tot dit Dal Dura, kunnen wij niet zeggen. Hoe dit zij, het koninglijk Paleis te Babel, en deszelfs hangende tuinen, zijn zeer in naam bij de pngewijde Schrijvers. Deze in verfcheiden perken o*terrasje^ verdeeld, de één hoger dan de ander , allen rustende op groote fteenen bogen, vertoonden van verre het voorkomen van eenen boomen boschrijken - berg ; en waren, zegt men, door »ebUkadnezar aangelegd, om aan zijne Ger malin amyïtis, dochter van den Medifchen Koning ast ya ges , het gemis van het berg- en boschrijk Mcdië te vergoeden. Wegens de ongemeene pracht van alle deze gebouwen moge Babel, derhalven, door jesaiS XIIl: 19. het 'lieraai der Koningrijken , de luister, eer en kroon, van de Chaldeën genoemd worden. Ja , de roem der gantfche aarde, Jer. LI; 41. Om de ftad , bij het zwellen van den Eufraat, voor overftromingen te beveiligen , deedt nebukadnezar een groot gedeelte dier rivier iu twee groote graften afleiden, waar van de ééne Naar - Malka (de konings • rivier) en de andere Eallakopas genoemd werdt. Langs de oevers der rivier wierp hij zwaare dijken op, en om het rivier-water ter bevruchtiging van het land te vergaderen, deedt hij een meir , of door kunst gemaakte zee, rondom bedijkt , van 420 fla4'iën , dat is , 17 en 1 half uur gaans, in den omtrek graven ; dit kanaal was met eene fluis afgefloten, die alleen, wanneer het nodig was, geopend werdt. Of jERtiwia LI: 36. op deze zee óf d^t meir gedoeld hebbe, is onzeker, dewijl men.  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. tip men te dier plaats in 't gemeen aan de waterrijke landen van Baby knie' denken kan. Reeds vroeg voorzeiden echter de Joodfche Profeeten den ondergang van deze heerlijke ftad-, zelfs reeds voor dat zij tot hare hoogfte heerlijkheid was opgeklommen. De Profeet jesaiö bezong hare vermeestering door de Meden, met vele van de bijzonderheden, die bij de belegering zouden plaats hebben. Vergelijk jes. XIV. XXI. XLVII. jer. XXV. L. en Lf. enz. en zujks , als eene ftrafvergelding des hemels voor de ram-r pen, welke het Babylonisch Rijk aan Jerujalem , en den Tempel van God , berokkend hadt, ps. CXXXVII: 6, 7. Deze bedreigingen begonnen vervuld te werden , toen cyrus , Koning der B er Jen, aan het hoofd van het Medo-Ptrfisch leger, als Opperveldheer van zijnen oom van moeders zijde kyaxares II. bij DANiëL dakius den Meder, de ftad Babel belegerde , en na eene belegering van twee jaren , bij overrompeling bemagtigde. Te weten, de fluis of dam aan het kanaal , waarvan boven gefproken is , doende doorbreken , leidde hij genoegzaam al het water , naar die door kunst gemaakte zee , zoodat de bodem in de kil der rivier droog werdt. Vervolgends, deedt hij eenige troepen, in eenen nacht, wanneer de inwoners, ter gelegenheid van een Feest , zich vrolijk maakten , door de rivier trekken , een gedeelte van de boven -, en een ander van de benedenzijde, die elkander aan eene zekere beftemde plaats ontmoeteden. Deze, de waterpoorten , op de rivier uitkomende , open vindende, trokken , zonder den minften tegenftand, ftadwaards in , overrompelden de wachten , drongen in het Koninglijk paleis ; het welk zij, nbg F 5 dien-  9o A A R D R IJ K S-K ü N D E dienzelfden nacht, en dus als in een oogehblik vermeesterden. Dus wordt dit geval bij xenoion, en andere Schrijvers der oudheid , verhaald. Van dien tijd , alfchoon de flad door cyrus zeiven niet verwoest werdt , verviel zij echter hoe langs hoe meer, en werdt, in 't einde , gelijk de Profeeten voorfpeld hadden, enkel puinhopen. Ik zal dit, met de woorden van Doel. Iowt over jesai3, tot één tafereel famen trekken: ,, De rivier, die door cyrus afgeleid werdt, en nooit zijnen ouden loop wederkreeg , overftrpomde het land , en maakte het fchier tot een onmetelijk moeras. Dit, gevoegd bij de groote flachting onder de inwoners , en andere droevige gevolgen, van de inneming der Ilad , was de eerfte fchrede tot haren volkomeTien ondergang. De Perfifche Monarchen be» fchouwden haar altijd met ijverzuchtige oogen. Zij onderdrukten haar , en beletten uit alle hunne magt, dat zij ooit weder tot hare voorige grootheid herfleld werdt. Darius hystaspes itrafte hsar niet lang daarna , wegens eenen opftand, met groote ftrengheid , beroofde haar van een groot gedeelte haarer inwoneren, deedt hare muuren Hechten, en hare poorten nederwerpen. xerxes verwoestede de Tempels, en onder anderen den grooten Tempel van belüs (a). De ftichting van de ftad Scleucië aan den Tiger, drukte Babyion niet alleen door hare nabuurfchap , maar ook door het rechtftreekfche verhes van inwoneren, die seieuküs, ter bevolking zijner nieuwe ftad, uit hetzelve weg- voer- {a) heio». III. Ai, Expe/i. Alex, Uir, VIL  des BIJBELS. X. BOEK, II. HOOFDST. 9* voerde (0). Kort daarna voerde een Koning van Parthië eene groote menigte van hare inwoners in flavernij , verbrande en verwoestte de fchoonlte oorden der ftad.(Z>). Strabo verhaak , dat, ten zijnen tijde , een groot'gedeelte dier ftad woest lag; dat de Perfers haar gedeelt-. lijk vernield, en de tijd en de verwaarlozing der Macedoniërs , zoo lang die er heeren over waren, hare verwoefling fchier geheel voltooid hadden. HiERONYMüs zegt, dat zij, ten zijnen tijde, bijkans geheel in puinhopen lag , en de muuren enkel een wildbaan , of een bo&ch voor de koninglijke jagt, iniloten. Later reizigers , die hun best deeden, om hare puinhopen op te fporen , geven ons flechts zeer onzekere berichten nopens den uitflag hunner pogingen, 't geen benjamin van 7We/#,en petrus deila valle , voor eenigen van Babels puinhopen hielden , was , volgends tavernier, niets anders dan overblijfzels van het een of ander later Afiatisch gebouw. In 't kort, Babyion is zoo geheel en al vernietigd , dat de plaats zelve , niet ééns met eenige zekerheid, kan worden aangewezen. " (t) Ik zal hier alleen nog bijvoegen het bericht van niebuhr (d), en daarmede deze befchrijving van Babel fluiten. Deze reiziger meende, gelijk wij boven gezegd hebben , te Hella nog overblijfzels van Babel gevonden te hebben. „ Maar, ver- (a) Strabo Libr. XVI. (b) VAiESii Excerpta dioöori pag. 377. (c) Men vergelijke busching Erdbef. ylf. ƒ. ai6. en eenige plaatzen uit Reisbefchrijveren , becreffenüe de ruïnen van Babel, bij hofstede, Bijzandtrh. der H. S. I. Deel bladz. 396—406. (d) ReiKê 11, Deel. kladt. 274.  02 AARDR IJ KS-KUNDE vervolgt hij, wanneer men van Babylonifche Oudheden fpreekt , moet men aan zulke prachtige overblijfzels niet denken, als men nog in Perfië en Egypte vindt. — Van het kasteel en de vermaarde hangende tuinen , die, volgends het bericht van strabo, en andere Griekfche Schrijvers , dicht bij den Eufraat lagen , ziet men , naar mijne gedachten , overblijfzels drie vierde eener Duitfche mijl ten Noord-oosten van Heila , en dicht aan den oostlijken oever van den vloed. Alles beflaat alleenlijk uit groote doorgegraven heuvelen. De muuren boven den grond zijn reeds voor lang weggenomen. Doch , fondamenten zijn er nog, en ik heb zelve lieden gezien , die fTeenen uitgroeven , om dezelven naa Hella te brengen. In plaats , dat men , in de gantfche ftreek , tusfchen den Perfifcken zeeboezem en Kerbela , fchier geen' boom ziet , dan Dadel - en andere vruchtboomen, treft men, tusfchen deze heuvelen van puinhopen , hier en daar eenen anderen boom aan, die van een' hoogen ouderdom fchijnt te zijn. En te weerszijde van den Eufraat ziet men , in deze gantfche ftreek, kleine doorgegraven heuvels, vol ftukken en brokken, van metzellleenen. " ,, Een en een vierde mijl ten Zuidwesten van Hella, en dus aan de Westzijde van den Eufraat, ziet men nog ande-e overblijfzels van Babyion. Hier is een geheele heuvel van de gemelde fchoone metzelfleenen , en boven op denzelven ftaat een toren, die van binnen ook geheel met gebakken metzelfteenen fchijnt gevuld te zijn. Maar de buitenfle fleenen zijn , wie weet , hoe veel voet dik , door den tijd verloren gegaan. In dezen dikken muur , of liever , in deztn grooten fteenhoop , zijn hier en daar , kleine gaten, die  desBTJBELS. X. BOEK, n. HOOFDST* $f die geheel doorgaan , waarfchijnlijk , opdat de lucht er vrij zou kunnen doorfpelen , en geene vochtigheid zich in het midden zou vergaderen, die het geheele gebouw ten laatften zou nadeel gedaan nebben. Ten tijde , dat Babyion nog in bloei, en de gantfche omliggende ftreek bebouwd was, moet op dezen toren een heerlijk uitzicht geweest zijn ; want aan den voet deszelven ziet men Mefched AU, welke Moskè nogthans ten minften agt uuren van hier gelegen is. " Dezen toren of fteenhoop noemde zijn leidsman Birs, dat is , Nimrod. Wij vinden geene andere fteden van het landfchap Babylonië gemeld. Erech , Akkad, en Kalne, waren wel fteden van het Babylonisch rijk , door nimrod gefticht , echter dewijl zij eigenlijk tot het landfchap Mefopotamië fchijnen te behoren, evengelijk de fteden Tel-Abib, Telmelah , Telharfa , Cherub , Addan en Immer, benevens de rivier Chebar, zullen zij, in de befchnjving van dat Landfchap , moeten behandeld worden, waar toe wij nu overgaan. DERDE HOOFDSTUK. Mefopotamië. JMÊefopotamië, eene Griekfche benaming, als of men zeide , het land tusfchen de twee rivieren , bij de Hebreën , Aram Naharaim , het land der twee flroomen, beflaat het land tusfchen den Eufraat en  W AARDRIJKSKUNDE en Tigris, wordende door de laatfte rivier van Jsfyrië', ten Oosten, gelijk door de eerfte van Syrië" en IVoest • Jrab'iè ten Westen , afgefcheiden. Ten Noorden grenst het aan Jrmenie , waar van het, naar het gemeen gevoelen , door den berg Taurus, wordt afgefcheiden , en ten Zuiden aan Chaldeë en Babylonië. Hedendaagsch heet het bij d& Arabieren , gelijk bij de Arabifche Schrijvers , AlGezira , het Eiland, of Half-Eiland, uithoofde Van zijne ligging tusfchen de gemelde rivieren. De Syriërs noemen Mefopotamië en Syrië , het Hoesten , en integendeel Asfyrië en Chaldeë , het Oosten. Het bevat hedendaagsch de Turkfche landfchappen Diar • Bekir , Diar - Mudar , DiarRcbia , en Diar-Gezira. Dat de benaming van Aram zich bij de Hebreen zeer ver uitftrekte , hebben wij reeds gezien V. Deel bladz. 508. Aram Naharaim of Mefopotamië , hand. VII: 2. komt reeds vroeg, in den Bijbel voor gen. XXIV: 10. in de gefchiedenisfen van abraham, en zijne familie , te weten , in dat land lag de ftad Haran , alwaar deze familie zich hadt nedergezet , in dat gedeelte van Aram Naharaim, het welk Paddan Jram of de vlakte van Mefopotamië heette. Zie V. Deel bladz. 262, 263. Richt. III: 2. ontmoeten wij eenen Mefopotamifchen Vorst, k uschan rischataim, welke bewesten den Eufraat veroveringen, en zelfs de Ifraëliten cijnsbaar maakte. — Ten tijde van david waren de MefopotAtniërs ook zeer magtig,en verleenden hulp ar-n zijne vijanden , 1 chron. XX: 6. psalm LX: 2. De inwoners heeten ook Jramëers over de rivier , den Eufraat, 2 sam. X: 16. Dit land, het welk gelegen is tusfchen den 33 en 38 graad Noor der Breedte, en eene uitge- ftrekt-  des BIJBELS. X. BOEK. III. HOOFDST. 9ƒ firektheid van het Noorden tot het Zuiden, van wel 200 Duitfche mijlen, volgends strabo, beflaat , terwijl het in de breedte op omtrent 75 mijlen gerekend wordt, is , grootendeels , een I vlak Jand, het welk de vlakten van Mefopotamië, Pad Jan- Aram, heet, gelijk wij gezien hebben; en is geheel niet onvruchtbaar. Men vindt er vele dreken, waar koorn, wijn , allerleië boomvruchten , allerbijzonderst vijgea- en granaat -appelbomen gevonden worden. „ Men treft hier , " zegt niebübr , (aj „ zeker allerzeldzaamst een dorp aan; nogthans moet men zich, in deze gewesten, geene woestijn voordellen , waar alles met zand bedekt is. De grond is zeer vruchtbaar,, men ziet alöm de fchoonfte groene velden , en hier en daar nog merktekens van dorpen , ja zelfs van deden , die eerst onder de regering der Mohamedantn, deels door de omzwervende Arabers, Kurden , en Jefidiërs , deels door de dwinglandij der Turkfche landvoogden , verwoest zijn. Men vindt, hier vele kleine droomen , doch zij flingeren thans door de fchoonfte vlakten , zonder dat men er eenig gebruik van maakt. Het water is overal goed; alleenlijk bij Högkne en Auenad is het een weinig bitter. " Meer zuidwaards echter vindt men onvruchtbare woestijnen , even woest en met dezelfde kruiden bewasfen, als Woest- Arabië. Men vindt daar geene boomen , behalven Zoethout, dat daar menigvuldig groeit, en wanneer het in het water gedaan wordt, hetzelve gezonder en tof bevordering van eene fterke uitwaasfeming bekwaam maakt. In deze woestijnen vindt men noch (#) Zetee H. Dttl, bladz. 35a.  96 AARDRIJKS-KUNDË noch levensmiddelen , noch goed water : want j het weinige water, dat men daar in ontmoet, is of geheel bitter of ftinkend , en noch tot drinken , nbch tot kóoken, bekwaam (a). Voor het overige heeft dit land ook zijne bergen , onder welke de berg Mafius verdient gemeld te worden , omdat hij , naar het fchijnt, den naam heeft naar mas , een' zoon van aram gen. X: 23. V; Deel bladz. 256. Men moet dezen berg of gebergte wel onderfcheiden van den berg of gebergte Majis in Armenië In deze landftreek zwerven vele Arabiers, Kurden en Turkmannen om , die dezelve zeer onvrij maken. De rivieren , welke men in dit land vindt, zijn, behalven den Eufraat-en Tigris , welke het omzoomen, in den Bijbel de c n e n a r, bij welken de Profeet ezechiöé vele van zijne gezichten gezien heeft, alzoo hij dicht bij deze rivier woonde, met vele andere Ifraëlitifche ballingen , welke door de Chaldeën derwaards waren overgevoerd, ezech. I: 1,3, III: 15» XLI11: 3. Deze rivier is ongetwijfeld de Chaboras van ptolemeus , en andere oude Aardrijksbefchrijveren , hedendaags heet zij Khabur , zij ontfpringt bij Raas el Ain, voor dezen eene groote ftad in Diar Rabiah , die haren naam , hoofd der bron , ontvangen heeft, omdat de Khabur , of Chebar , hier uit vele (asülfed* fchrijft, (0) bvsching Erdbefihr. Af.f. 137. \b) michaclis Comm, de Soba Nsfibl, Pagl 63,  Des BIJBELS. X. BOEK, III. HOOFDST. 97 fchrijft, uit meer dan 300 bronnen) ontftaat, welke twee beeken , en deze , door hare verè'eniging , de rivier maken , die door Mefopotamië lopende, bij Karkifia of Karchemis , in den £«fraat valt («). Volgends fommigen zal bij ezech. III: 15.] nog eene rivier ascher of escher gemeld worden, welke men dan voor den Saccöras of Mafca houdt, doch deze plaats is, in het Hebreeuwsch, duister. Ik vertaal dezelve : En hen befchouwende , hoe gerust zij daar „ woonden, bleef ik enz. " waardoor de eigen naam Afcher of Efcher geheel wegvalt. In het Boek judith II: 14. komt eene beek m a m r e voor, doch volgends eene andere lezing a b r o n a in Mefopotamië, aan welke vele hoge /leden zullen gelegen hebben. Indien deze rivier niet dezelfde zij , met den Chebar of Chaboras, zoo even ge. meld, gelijk grotius meent, weten wij geene andere beek of rivier van dien naam aan te wijzen. Mefopotamië, ten minlten een groot gedeelte van hetzelve, behoorde tot het aloude rijk van Babel, door nimrod gefticht, ge,n. X: 10. doch, (<*) BUÜCHINC Afief, 260, 2ÓI. VI. Deel. G  $S AARDRIJKS-KÜNDE doch , al vroeg, hebben de ingezetenen van dit land , zich onaf hanglijk gemaakt. Ten minden, de familie van abraham hadt daar haar verblijf als omzwervende herders, gelijk abraham en zijn zcon en kleinzoon in Palceflina. — Ik zou ©ofc niet vreemd zijn, ' van te vermoeden , of niet ariöch, Koning van Ellafar, en ti de al, Koning der Gojiten, bondgenoten van keDorlaömer, Koning van Elam, een landfchap van Perfië, en ah rafel, Koning van Sinear, in Welke vlakte Babel gedicht was, of niet zeg ik, de beide eerden, Vorden geweest zijn , die in Mefopotamië t'hüis hoorden, gen. XIV: i. Ten minden , in vervolg van tijd , ontmoeten wij meer magtige Vorden in Mefopotamië, bij voorbeeld , kuschan - rischataim , richt. III: 7. eh ten tijde van bavid , hadadezek, Koning van Zoba of Nefibis, gelijk wij zien zullen. Doch, naderhand hebben de Jsfyriërs zich van dit geheele land meester gemaakt , na den ondergang van hunne heerfchappij kwam het aan de Babyloniers of Chaldeën; deze door de Perfen te ondergebracht zijnde ; maakte het vervolgends een deel ujt van het Perfisch Keizerrijk. Thans, gelijk wij gezien hebben , is het onderWorpen aan het Turkfche gebied. ■ Wij hebben reeds , bij gelegenheid , van fommige deden en plaatzen van Mefopotamië, gefproken , van Ur der Chaldeën, V. Deel bladz. 257 volgg. van Haran, V. Deel Uadz. 261. volgg. De "deden Erech, Jkkad, en Kalne, welke gen. Xmo, tot de alleröudde heerfchappij van nimrod re Babel behoord hebben , hebben, naar aHe-waarfchijnlijkheid, in Mefopotamië, gelegen. ERECH,  »bs BIJBELS. X. BOEK, III. HOOFDST. 9$ e r e c h , van waar de Archeviten, dat is , volkplantingen uk Erech , ezra IV: 9. komt anders , in dert Bijbel, niet voor. Bochart vergelijkt met dezen naam Areoca, bi] ptolemeus, gelegen op de grenzen van Sufidna en Babylonië. Anderen denken , dat het dezelfde plaats zij , die anders Ur dor Chaldeën genoemd wordt, (a) de. beide Th ar■gumt sten, ook efrem de Syriër , en hieroNymus verklaren eeech , door Edesfa, thans Orfa of Urfa, het welk door michaclis (è) gevolgd wordt. Dit e D e s s a is eene van ouds vermaarde ftad, hoofdftad van het landfchap Osroëne, die de Grieken Edesfa hebben genoemd, naar eene ftad van denzelfden naam in Macedoniën, ook Kallirrhoë, om de menigvul-* dige bronnen en beekjens , in derzei ver nabijheid , waaruit de Syriërs Urhoi, de Arabiërs Elraha gemaakt hebben, gelijk de geheele landvoogdij , waar van zij de hoofdftad is , door de Turken nog fteeds Roccha genoemd wordt. Thans noemt men ze , gemeenlijk , Urfa, of Orfa $ evenwel noemen de Armeniërs haar nog Edefia i en bij de oude Rabbynen zal zij Orcastum heeten (c). Orfa is eene vrij goede ftad , met een kasteel Voorzien, het welk aan de ééne zijde der ftad op eene (a) Zie hier over ons V. Deel bladz. aSo. aös. (b) Spicil. Gsogr. Hebr. Part. i. pag. 220. (e) miebwhr Reize ii. Deel. bladz. 3s9. G 2  ioo A A R D R IJ K S-KUNDE eene rots ligt , ook heeft de ftad eenen muur van witten kalkfteen, en aan den éénen kant eene gragt, die , op fommige plaatzen , diep in de rots uitgehouwen is, en wier water uit eene rijke welle komt. In deze landen is Orfa dus eene vrij goede vesting. Niebuhr telde in deze ltad 12 minaret s. Eenigen derzei ven waren ook vierkant. De huizen zijn zeer wel gebouwd. Omtrent 500 zijn er door de Armeniërs bewoond , wier groote en prachtige kerk grootendeels in puinhoopen ligt, echter ffcaat er nog een gedeelte van , dat zij fraai verfierd hebben , voornaamlek , met kostlijke Perfifche taoijten. Ook hebben zij nog eene kerk buiten* de ftad. Insgelijks hebben de Jakobiten hier eene kerk , doch hunne gemeente beftaat flechts uit omtrent J50 huisgezinnen. In de kerkgefchiedenis is deze ftad inzonderheid , bekend geworden, door het verhaal, van derzei ver Koning abgarus, die eenen Brief aan jesus zal gefchreven hebben, welke, met het antwoord van jesus, in de kerkgefchiedenis bewaard is gebleven. Na Christus hemelvaart zal de Apostel thomas, thadDjeus, éénen der LXX. Leerlingen van j e s u s , na Edesfa hebben gezonden, die abgarus genezen en met zijn volk bekeerd zal hebben. In de vroege tijden van het Christendom was de ftad reeds een bisfchoppelijke zetel, en nog heden is hier een Monofyfitifche of Jakobitifche Bisfchop. Ook was hier voor dezen eene vermaarde Perfifche fchool, uit welke fommige hoofden der Nestorianen zijn voortgekomen (a). Men vindt op een' hoogen berg, achter het kasteel, puia- («) BUI8HIN8 jtfiëf. SS8.  des BIJBELS. X. BOEK, III.HOOFDST. 101 puinhopen van vervallen gebouwen , welke men Nimrod noemt, en die overblijfzels van zijn paleis zullen zijn. Ook maakt men er gewag van abraham, en men heeft er eene groote kom of vijver, vol visfchen, die aan abraham gewijd zijn. Kan dit ook eenigzins tot opheldering dienen, dat Erech m de daad Edesfa is ? ( a j a C C ad, of, gelijk MiCHAëLis (è) liever, met den Sy nfchen vertaler, leest, Achar, zal, volgends HiERONYMüs, efrem syrus , en andert ou- hand Nejihs of Nifibis genoemd is geworden. Naderhand heeft deze ftad den naam gedragen van z o b a, en is vermaard geworden, door deszelfs Koning: hadadezer of hadarezer, een vermogend Vorst, met welken david één en andermaal zwaare oorlogen gevoerd, en hem groote nederlagen toegebracht heeft, 2 sam. VJII- q X- irT ichron. XVIII; 3. XIX: l6. enz. W wens, dat Zoba , en Aram ■ Zoba niet ergens bewesten, maar wel deeglijk beoosten, den Eufraat moet gezocht worden, is uit deze gefchiedverhalen allerduidlijkst, welke uitdruklijk van MeJopotamië ende Arameèrs, over of aan gene zijde de rivier den Etfraat, gewagen, dat, in het bijzonder, Zoba Nifibis is , kan niet wel in twijfel wor- (a) niebuhr Reize l. Deel. bladz. 387. (b) Spitil. Geogr. Part. I. pag. aaó. fqq G 3  io2 AARD R IJ K S-K U N D E worden getroken, dewijl deze ftad nog heden bij de Syriërs Zauba genoemd wordt, (a) NISIBIS of Nefibin , bij de Syriëri Zauba , oudtijds Zoba, en nog ouder Ace ad of Ach ar, is eene zeer vermaarde ftad, in de oorlogen , welke de Keizers van het Oostersch Rijk tegen de P erf en gevoerd hebben , in welken deze ftad geduchte belegeringen heeft doorgeftaan , dewijl zij • eene grensvesting van dien kant voor het Romeinfche Rijk was ; geliik zelfs de naam Nêfibin (k'rijgsbezettingen) aanduidt. Thans heeft zij, volgends Niebuhr, (b) omtrent nog 150 huizen, allen flecht gebouwd. Maar in het zoogenoemde kasteel vindt men nog eenige oude gebouwen van gehouwen fteenen. Zij is nog de hoofdplaats van Diar Rabi'd, en ligt aan de westzijde van een' kleinen vloed, die bij wijlen fterk wast, en dan zeer breed wordt. Met dezen vereenigen zich verfcheiden kleine vloeden, die zich-in den Khabur ontlasten, en daarna met den Khabur in den Eufraat vallen. Over dezen vloed is eene brug, van elf bogen, die nog in goeden ftaat is: Het land omftrecks Nisfabin is fompig, men bouwt er nogthans veel rijst; Daar wonen in deze ftad vele Armenifche en Nestoriaanfche , maar weinige Ja.ïobitijche Christenen (c). K AI.- (a) uicnuLi! Cotnm. xii. Soclet. Gött. Oblat. de Soba Davidte Nefiki. i (b) Reize ii.Deel. bladz. 3s0 (c) BÜSCB1WQ AJiè' S. 2S5.  des BIJBELS. X. BOEK, Hf. HOOFDST. 103. k a L n e komt ook voor jes. X: g:. en amos VI: 2. uit welke beide plaatzen blijkt , dat het , ten eenigen tijde, eene zeer aanzienlijke ftad is geweest, doch, door de Jsfyriërs ondergebracht en waarfchijnlijk verwoest. M1 c h a ë l i s heeft, uit verfcheiden berichten, na bochart, aangetoond (a), dat Kalne dezelfde plaats zij, die naderhand Ctefifon geheten heeft, een zeer vermaard vlek , aan den Tigris, tegen over Seleucië, door seleükus nikator gefticht , en dragende thans te gelijk met hetzelve, bij de Jrabiërs, den naam van Madein, dat is , (leden ; gelegen eene dagreize , of volgends niebuhr (Z>) vier uuren ten zuidoosten van bagdad (cr). Met dit Kalne hebben fommigen kanne of canne verwisfeld, het welk ezech. XXVII: 23. voorkomt , het welk echter van Kalne onderfcheiden is (i). — Dit Kanne bij eze c,hiël houdt jonathan de Chaldehr voor Nijibis (^e) , doch het is zeer waarfchijnlijk het Kanne, het welk de oude Aardrijksbefchrijvers als een voorgebergte en koopftad in gelukkig Jrabië, in het landfchap Hadramaut, kennen (ƒ). Even dus hebben fommigen eden (a) Spicil. Geogr. Part. i. pag. aa8. fqq. \b) Reize ii. Deel. bladz. 291. (e) Men vergelijke bosching Afie S. 208. 309. ld) michaclis Spie. Geogr. Part. i. pag. 319. (e) michaclis 1. c. pag. 317. W) Cellarivi Geogr. Ant. Tom. II. pag. 596. G4  t©4 AARDR IJ KS-KUNDE eden, op dezelfde plaats ezech. XXVII. gemeld, gehouden voor een landfchap van Mefopotamië, daar het, hoogstwaarfchijnlijk, de Haven Adinin Arabië is. Zie V. Deel bladz. 14.9. Met meer zekerheid , mag men tot Mefopotamië rekenen , verfcheiden fteden, in welke de Ifraëlitifche ballingen, geduurende de Babylonifche ballingfchap, gewoond hebben, en wier namen met Tel aanvangen , het welk eene hoogte betekent , dus ook misfchien onder die hoogejleden te rekenen, van welke judith II: 14. gewaagd wordt* Zie boven bladz. 97. Onder dezen behoort tel-abïb aan de rivier Chebar ezech. III: 15. Men vindt, op de kaart van d'anville eene plaats Thallaba, tusfchen Refein en Obeidia , aan de rivier Qhabur. Misfchien is dit Tel-Abib. tel-melah, tel-harsa, cherub, addan en immer, komen ezra II: 59. voor , als plaatzen, uit welke Ifraëlitifche ballingen zijn wedergekeerd naa hun vaderland, welke misfchien allen, insgelijks, in Mefopotamië , en verders in Chaldeë of Babylonië gelegen hebben , doch,uit gebrek van berichten , kunnen wij er geene nadere aanwijzing van doen. tee-asar of tel-assar. 2kon. XIX: 12. jes. XXXVII: 12. houdt men voor Talatha, aan de zuidzijde van Nineve, daar I  des BIJBELS. X. BOEK, III. HOOFDST. 105 daar de Zab in den Tigris vak. Dus zou dit tot Jsfyrië behoren. Zie boven V. Deel bladz. 149. p e t h o r. De ftad,waar de waarzegger bileSm woonde, lag aan den Eufraat, num. XXII: 5. XXIII: 7. d e ut. XXIII: 4. Benjamin van Tudela meende het te vinden, in Balis, een fladjen aan den westelijken oever van den Eufraat, en in de woestijn van Syrië. Het dreef voor dezen een' Herken handel, en hadt rijke kooplieden (a ). Meer bekend is karchemis, waartegen de togt van farao necho, Koning van Egypte, ten tijde van den Koning josia gericht was, 2 chron. XXXV: 20. jer. XLVI2. Ook wordt de flad gemeld jes. X: 9. Zij lag aan den Eufraat, en heet bij de Grieken Cereujium. hedendaags nog Karkifia , ter plaatze daar de Chebar of Khabur in den Eufraat valt. g o z a n 2 kon. XIX: 12. wordt voor een landfchap in Mejopotamië gehouden , onderfcheiden van een landfchap van den zelfden naam in Medië, omdat het met Haran wordt faamgevoegd, dat gelijk reeds meermalen gezegd is, in Mefopotamië lag. Dus ook RE* (<*) >U3CHIM « Af. S. JOA. i  ïóè AA R D'R IJ K S-K U N D E r e z e f ter zelfde plaatze en jes. XXXVII: 12. Mis» fchien Rezifa in Mefopotamië \ of wél Refafa van pt.olemeüs in Syrië , of in Palmyrene, thans Arfojfa, vier mijlen van den Eufraat, volgends hallifax (fl). ' ' , r u- Alle deze plaatzen komen daar , • in de gefcnie* denis,voor, als door deAsfyrrërs veroverd en te ondergebracht, even als de volkplanting uit Eden, die zich te' Telasfar hadt nedergeflagen , en de Koningrijken van Hamath in Syrië, en Ar* pad, welk iaatfte niet verward moet worden met Jrad of Arvad ; zie III. Deel bladz. 39- maar een bijzonder koningrijk is, ergens-nr Syrië, of Mefopotamè, doch, waar van wij niet meer weten. Zie ook 2 kon. XViHY'34. W sefarvaïm, 2kon. XVII: 24- XVIII: 34- xix: jEfXXXVI: 19. XXXVII: 13. insgelijks door de Jsfyriërs overmeesterd, en van waar zij volkplantingen gezonden hebben na het land v&nSamartè, is waarfchijnlijk het Sipfara van ptolemeus, het welk hij in Mefopotamië aan den Eujraat plaatst. Sommigen hebben dezen naam ver- geleken met Sefarad 0 bad ja vxi 20. doch zie hier 'over ons III. Deel bladz. '271. h e n a aldaar 2 kon. XVIII: 34- zal zijn JnaoïJnna, eene (a) büSch in 0 Af. S, 555- . , „ „¥ (*) Vergelijk over alle deze landfchappen en fteden Mica Aëli» Voorr«i*n op zijn* vertaling van jefaia.  des BIJBËLS. X. BOEK, III. HOOFDST. tof eene flad , aan weerszijden van den Eufraat, gelegen , dien men daar met fchuiten overvaart. De landftreek boven en beneden de Had is vruchtbaar. Balby zegt, dat de ftad, welke tegen het kasteel Ana aanligt , en aan de overige zijden met water omringd is, het land, Diana genoemd wordt, kan dit ook te pas komen om de Dinaïten op te fporen ezraIV: 9 f doch, daarvan in het vervolg. ivva of ava, want , deze namen houde ik voor dezelfden , 2 kon. XVII: 24. XVIII: 34. enz.'is geheel onzeker. Ondertusfchen heeft dit Aya niets gemeen met de Aviten, die door de Filiflynen oudtijds uit hun land verdreven zijnDEUi. II: 23. Zie III. Deel bladz. 14. maar de inwoners worden naar het fchijnt, de Haviten genoemd, ezra IV: 9. (ZO Dit hebben wij van de plaatzen en fteden, tot Mefopotamië behorende, en in den Bijbel gemeld, kunnen vinden. Het overige, dat hier toe nog betrekking mogt hebben, zullen wij in overweging nemen , in het volgende hoofdstuk over [Asfyrië, waar toe wij nu overgaan. I(a) bujching Jf. s. 263, 264. (*) bachieme iii. Deel bladz. 543. VIER^  ioS AARDR IJ K S - K U N D E VIERDE HOOFDSTUK. Jsfyrië. indien wij onze denkbeelden nopens het geen de Bijbel ons van Jsfyrië en de Jsfyriërs melde, behoorlijk willen regelen , moeien wij, voor alle dingen , onderfcheid maken , tusfchen het land. Ichap van dien naam , op zich zeiven , en het rijk.of Keizerrijk , het welk de Vorften van dit landfchap hebben gefticht, en het welk, in zijnen grootften bloei , de voornaamfte Jandfchappen en gewesten van Opper -Jfië, onder zijn uit""SeJrrekt..gebied, bevattede. De Griekfche Geichiedfchrijvers , voorgegaan door ctesias wiens berichten diodorus siculus bewaard' en meestal gevolgd heeft, maken dit Keizerrijk zeer oud, geven het van ninus, die de eerfte ltichter van het zelve zal geweest zijn , tot aan sardanapalus , een tijdverloop van XIII eeuwen, echter verfcheelt hier van herodotus, die alleen van ruim vijf eeuwen gewaagt, en dus den oorfprong van dat rijk niet in zoo vroege oudheid doet opklimmen , als de eerstgemeiden. Wanneer wij de Griekfche berichten , nopens de AfrifèMoiiarcliie, met die, welke de Bijbe gefchiedenis , bij gelegenheid , aanhaalt, vergelijken , vinden wij, genoegzaam, geene overeenkomst tusfchen beide. De  des BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. i<# De Bijbel weet volftrekt niets van die aloude zoo uitgebreide heerfchappij der Jsfyriërs en kent, integendeel, een Jsfyrisch Keizerrijk in vollen luister, in eenen tijd, in welken, volgends de Grieken, dit Keizerrijk, onder sardanapaal, reeds een einde zal genomen hebben. Maar de Bijbel kent een Jsfyrisch rijk, van hoogen ouderdom, het welk , eeuwen lang, binnen de grenzen van het eigenlijk Jsfyrië befloten , eerst , in de laatfte tijden van het Ifraëlitisch Rijk der X Stammen , door overwinningen zich uitgebreid, en ook bewesten den Eufraat, tot aan Egypte toefc veroveringen gemaakt heeft. Niettegenftaande dit verfcheel, wint de Biïbelgefchiedenis het ook , hier, zeer ver in geloofwaardigheid , van de Griekfche. Volgend» deze laatfte, hadt het Jsfyrisch Keizerrijk, reeds teritond in t begin , dat toppunt van hoogheid bereikt, onder ninus, en zijne gemalin semiRamis, na hem, van welke verfcheiden fabelachtige vertelzeltjens worden uitgevent, bij het welk dit Rijk de Opperheerfchappij van Jfië zal bezeten hebben. Ninus, en zijne gemalin , zullen , in zoo vroege oudheid, legers, op hunne krijgstogten , hebben aangevoerd, beftaande uit meer dan een miliioen ftrijders. Een zoo groot rijk zal, zonder verandering of ftoornis , onder 32 Koningen, die elkanderen van vader tot zoon opvolgden , en alle vadzige en wellustige vorften zullen geweest zijn, beftaan hebben, en welke ongerijmd- en ongeloof baarheden meer in deze Gnekjche berichten voorkomen. In de Bijbelfche gefchiedenis daartegen , Ioopc alles zeer natuurlijk af. Zij kent den ouden oorlprong van Jsfyrië , en bijzonder van Nineve\ «eszelfs hoofdftad, en maakt, van tijd tot tijcl * van  Mg AARDRIJKSKUNDE yan Jsfyrië, gewag , onder die bijzonderheden , ^relke onderling, en tevens met andere omflandighèdeh , famenhangen, tot dat zij eindelijk gewaagt van het Asfyrifch Keizerrijk, en deszelfs lotgevallen («). ' Ik zal, hier, deze Bijbelfche berichten, voor zoo ver dezelve het Aardrijkskundige betreffen , volgen , en ophelderen, na vooraf in het gemeen , eene befch'rijving van het eigenlijke landfchap Jsfyrië gegeven te hebben , het welk ik doen zal, met de Woorden van MïCHAëLis(Z>). 1 „ Jsfyrië zelve, zonder zijne later veroveringen', is een land van zeer matige grootte , aan de overzijde van-den Tigris , in dien oord , waar men thans Kurdijlan vindt. Men zoeke in d'anvjlle's-, of eene andere goede landkaart, den Tiger of Digel op, dan zal men tusfchen den 35 en 36 gr. N. Br. (c) twee ftroomen,den grooten en kleinen Zab, vinden, die er van de Oostzijde invallen. Der zeiver naam , die daar aan, uit hoofde van den f nellen loop, gegeven is, betekent een wolf, dezen naam veranderen de Syriërs in 'Dib , Chaddib , of ook Chadjab (de fneJle of razende Wolf,) en de Grieken vertalen hem Lykos of Lykus. In dezen oord ligt Jsfyrië. De Ouden (a) Ik heb de gefchiedenis der Asfyrifche Koningen , geleidelijk, befchreven in de Akademie der Geleerden , III. Dtel. II Stuk bladz. 172. volgg. Men vergelijke daar mede de doorreden van j. d. michaclis, voor zijne vertaling van JtESAiA, en den Hoogleeraar grete, Praefat. ad vaticU nia Nahumi en Chabacuci. (b) Aangehaalde plaats bladz. XI. (c) ,, In de Reiskaart van niebuhr. ,(de 45 Plaat van liet 11. Deel zijner Reisbejchrijving,) valt de kleine Zab , bij den 350 23', en de gioote bij 35" 51' en dus naanwMjks zeven en een halve mijl van elkander, in den2/£«r."  dw BIJBEL5.;X. BOEK, IV. HOOFDST. ;fg den verdeelen het in zeven landfchappen , van welken er echter, oorfpronglijk, flechts vier toe zullen behoord hebben , welke — heeten Anapachitis , Calachene , Adiabene , Arbeïitis , Apolloniatis, Süfacene, en Chalonitis : en dit /£rfyrië, in den .xuimften zin , kan zelfs naar de ruimfte berekening, niet boven de 90 Duitfche mijlen lang zijn. Maar , in .den engften zin, is Adiabene , of, zoo als het de Syricrs noeiren , Chadjab, dat tusfchen den Tiger en de beide Zabs ligt, Asfyrië (a), bij welk Adiabene dan fommigen nog Ninive,, en Arbela rekenen , maar zelfs dus is het een zeer klein land, niet boven de 15 mijlen lang , dat men op de hier voor aangehaalde Reiskaart van niebuhr het best overzien kan. ". Asfyrië wordt jes. XXXVI. 2 k on. XVIII: 32. geroemd als een land , gelijk het Joodfche land, waar in koorn en most, brood en wijnbergen , gevonden worden, gelijk er nog heden hier en daar. fchoone bebouwde landen zijn, voornaamlijk aan den Tigris. — Wat de luchtsgefteldheid betreft, in de lente is de lucht te Moful goed, maar in den zomer is de hitte groot, in den herfst heerfchen koortzen, en in den winter is de koude lastig, gelijk danzeifs.de Tigris verfcheiden dagen lang geheel met ijs bedekt kan zijn (b). , Asfyrië, het geen bij de ouden ook Attyrië gefchreven wordt , - door verwisfeling van f in f of th (c), heeft, waaraan bijkans niemand twijfelt, (d) zijnen naam van Asfur, echter niet van («J Spirileg, Geogr. Hebr. Part, 1. pag, 243. (b) Eüicmu G ylftè'n f, 266. (c) BiCHIENK iii. ii.499. (d) Schoon fommigen denken, dat de naam van dit landfchap atkomftig is, van deszelfs voortreflykheid , als zei-  in AARDRIJKS-KUNDË van den kleinzoon van abraham bij ketura£ gen. XXV: i. 2 chron. I: 32. Immers deze fchijnt de Stamvader van eenen volksflam in Arabië geweest te zijn. Zie ons V* Deel bladz. 373 ei* 379* maar van eenen ouderen Asfur, zoon van sem, gen. X: 22. («) — Van dezen assur, denk ik, dat MosEsfpreekt gen. X: 11, 12. als van den Stichter |[van het aloude Asfyrifche Rijk, een' mededinger van het oude Babylonifcke, door nimrod; zijne woorden zijn, volgens mijne vertaling : „ Uit dit zelfde land, „ (Sinear,) trok assur uit , welke de eerfte „ grondlegger was van Ninevé, en Rehoboth - Ir, ,, Kalah, en Refen , tusfchen Nineve en Kalah : „ die groote ftad. " Deze woorden , echter , worden niet van allen, in den zelfden zin, verftaan. Ik zal mij niet ophouden met hun, welke zich verbeelden, dat deze woorden , gelijk ook de voorgaande vs. 10. niet wel van mos es kunnen zijn, omdat men van hem eene zoo naauwkeurige befchrijving van de Rijken van Babel en Jsfyrië niet verwachten kon , ten minften, dat Ninive niet aan hem bekend kon wezen, als zijnde eerst, naar ninus, dus genoemd, eenen tijdgenoot van de Richteresfe debora. Trouwens deze aanmerking is zoo min wel getroffen, dat juist die bijzonderheid mos es als Schrijver kenmerkt, dat hij, in deze woorden, niet Ninive, maar of Refen, of Kalah, de groote ftad , of de hoofdftad van Jsfyrië, noemt, omdat, naamlijk, Ni- zeide men het gelukkig land michaclis, Spicil. Geogr, Hebr. Part, ii. pag. 72. (a) Vergelijk mijne gefchiedenh der Asfyrifche Koningen, Bladz. 175, 176. BicH ibn b lll.Detl 11, Stuk bladz. 498. Vergelijk ons V. DeeJ, bladz. 225.  des BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. 11 % Nineve zulks, in zijn' tijd , nog niet fchijnt geweest te zijn («). Maar, het geen nader tot mijn oogmerk behoort, bochart, en op zijn Toetfpoor anderen , ook bachiene (£), meenen , dat mos es, in deze woorden, voortgaat, van niMrod te fprekeni en dat hij zijne veroveringen en krijgstogten met dezelven verhaalt; te weten , zij vertalen ze dus : „ Uit ditzelfde j, land, is hij (nimrod) uitgegaan, naa As fut „ (Jsfyrië,) en heeft gebouwd enz. " Ik kan echter deze vertaling en opvatting niet bijtre\ den , om redenen , elders bijgebracht (c) , ook kunnen de redenen , die men voor deze vertaling aanvoert, geen fteek houden. Men zegt , hec woord- uitgaan wordt, doorgaands, gebezigd van ten flrijde uitttrekken ; het zij zoo , doch doorgaands is niet altijd, en wij zijn, derhalven , door het gebruik van dit woord, indien er geene andere bewijzen zijn , niet genoodzaakt, om aan eenen krijgstogt te denken. Verders meent men, dat, juist om deze reden , Jsfyrië Nimrods land genoemd wordt , m i c h. V: 5. in deze woorden : „ Die zullen Asfurs land afweiden met den fabel, „ Ja nimrods gantfche land, tot in zijn fterkten toe» Doch, het is geenszins zoo zeker , dat bij dien Profeet, te dier plaatze , Jsjurs land en n i m r od s land , hetzelfde betekenen ; de Parallelismus in de leden van dit vers leidt ons daar niet noodzaaklijk toe. Nimrods land kan daar heel wel Ba- (a) Vergelijk michaclis, aangehaald in mijnen Bijbet verdedigd, vui, Deel. bladz. 22, 23. (.b) Itl. Deel. I, Stuk. bladz. 107, 108, 109. (c) Gefckiedems der J.'fw Koningen, bladz. [75. Vergelijk ook Micrtiëiis Spie. Geogr. Hebr, Part. i. pag. 235. fqij, VI. Deel. H  ii4 AARDR IJ KS - KUNDE Babylonië te kennen geven. Te weten , het is blijkbaar , dat de overwinningen der Makkabeefche^ Helden voorzegd worden , behaald op de Syrifche Koningen , uit den Stam der Seleuciden, welke de landen onder hun gebied hadden , die voormaals de magtige rijken van Jsfyrië en Babel uitmaakten. Nog zegt men , dat van nimrod w. io. gezegd wordt, dat het begin* zei van zijn rijk was Babel enz. waar uit fchijnt te volgen, dat yx. n, 12. van de verdere uitbreiding van dit Rijk fpreekt. Doch, ik zie niet, hoe deze gevolgtrekking fluit , dewijl immers het begin van zijn rijk bepaald kan worden te Babel, zoo dat de uitbreiding te zoeken is , dn de volgende vs. 10. gemelde fteden. Deze zijn de bewijzen , door bAchiene gebruikt. bochart heeft , behalven dezelven , nog de volgende 1) dat men hier geene melding van assur, zoon van sem, kan verwachten, inde gefiachtlijst van cham! Doch, waarom zou moses , bij gelegenheid , dat hij van het rijk, door nimrod gefticht, fpreekt, niet, als in 't voorbijgaan , kunnen melden, dat assur, het zij, als hoofd eener volkplanting, of wel. als vluchtende, en zich aan de overheerfching van nimrod onttrekkende , na Jsfyrië is getrokken, en daar de grondflagen van ten ander rijk gelegd heeft ? —■ 2) Dat de gefchiedkundige orde niet toelaat, dat moses vs: ft, 12. zou fpreken van de verrichtingen van assur, en eerst vs, 22, van zijne geboorte en oorfprong. Maar, te recht heeft MiciiAè'Lis opgemerkt, dat wij hier zoo zeer geene gefchiedenis , als wel eene geHachtrekenkundige Tafel van den oorfprong der volken hebben , in welke dit bijzonder bericht , bij de voorkomende gelegenheid , kon wor-  Bïs BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. i i5 worden ingelascht; te meer , omdat deze verhuizing van assur eene nadere betrekking tot nimrod hadt; het zij, dat hij, op dezes bevel, dezen togt ondernam , of liever door denzelven zijne overheerfching ontgaan wilde. — 3) Dat dit echter niets bijzonders was in assur, dat hij niet de eenigfte was, die uit Sinear is uitgetrokken ; het zij zoo, het uitgaan of uittrekken uit Sinear, is ook, in de daad , hier het bijzondere niet, het welk moses wil verhalen> maar het flichten van de fteden , welke het oude Jsfyrisch Rijk hebben uitgemaakt. — 4) Eindelijk , is de Helling van bochart te zeer gewaagd, dat, in de alleröudfte tijden ^ de Koningen van Babel en Jsfyrië dezelfden geweest zijn, en , wanneer hij dit , met het getuigenis der Griekfche Schrijveren, wil bevestigen, heeft die geleerde man niet genoeg bedacht, dat de Grieken , in de aloude gefchiedenisfen van het Oosten , zich vreemdelingen betonen te zijn , en daar van niet dan zeer verwarde denkbeelden gehad heoben. Assur dan , de zoon van sem , is voor den Stichter van het aloude Jsfyrifche rijk te houden. Deze vertaling is, volgends den aart der Hebreeuwfche'Taal, en zij is ook de vertaling van genoegzaam alle de oude Overzetteren , en wordt ook van josefus gebillijkt: (a) „ asj, sur," zegt hij, „ heeft de Had Ninus (Nineve*) „ gedicht, en hen , die hem gehoorzaamden , Jsfyriërs genoemd , welke zeer gelukkig zijn." Laat ons dat aloude Jsfyrifche rijk, door assur gefticht, befchouwen. „ Hij heeft, zegt mo- («) Ant. Jud. I. 6. 4. II 3  iï5 AARDRIJKS-KUNDE moses, geflicht, of was de eerfte grondlegger van Nineve, en Rehoboth-Ir, Kalah, en Refen, tusfchen Nineve en Kalah; die groote flad. " nineve ' ïs dërhalven eene zeer oude flad , waaromtrent zij voor Babel niet zeer behoeft te wijken; men wil, dat zij haren naam zal hebben naar ninus, tijen men voor eenen zoon van assur houdt, bij de Grieken heet zij , gemeenlijk , Ninos, of Ninus. — Zij lag aan de vermaarde rivier den Tiger, die hier eene brug velen kan , waar van de hedendaagfche flad Moful, dat is, brug, den naam zelfs heeft. Omtrent deze ligging van Nineve aan den Tigris, flemmen herodotus, ptoLemeus, plinius, en andere Schrijvers, over een; anderen, evenwel, als ctesias, diodorus siculus , en ammianus marcellinus, ja herodotus zelve eenmaal, plaatzen haar aan den Eufraat, het welk, indien het geen misflag zij , niet anders kan worden opgelost, dan dat men , met bochart, denke , dat er twee fleden, met den naam Nineve , geweest zijn, ééne aan den Eufraat, en de andere , het vermaarde Nineve, aan den Tigerfiroom. Het eerfle is echter het waarfchijnlijkst, dat de Schrijvers fomtijds den Eufraat en Tigris verward hebben (a). Hoe (a) Uit de onderftelling van een tweederlei Nineve, een aan den Eufraat, het ander aan den Tigris, tracht b achiene iii. Deel. tl. Stuk. bladz. 506. het Boek tobit te verklaren, alwaar Hoofdfiuk vi: 1. gezegd wordt, dat de jonge tobiïs, met zijnen Reisgenoot, uit Nineve op reis gegaan zijnde, met den avond aan den Tigris kwam , het welk geen zin geeft, dewijl Nineve zelve aan den Tigris geleren was. Men behoeft zich echter om eene verdichtzel, gejijk. het Boek Tobit is, zoo vele moeite niet te geven.  des BIJBELS. X. BOEK, IV.HOOFDST. 117 Hoe het zij, zeker is het , dat het van ouds vermaarde Nineve aan den Tigris gelegen hebbe,en wel aan de Oostzijde van dien ftroorn, gelijk, men gemeenlijk en waarfchijnlijk denkt, alwaar ook strabo (a) en ammianus marcelliNus (b) het geplaatst hebben. ■— Evenwel is deze ligging twijfelachtig. Niet alleen plaatst pliniüs (c) de itad Nineve aan de Westzijde van den Tigerjlroom , maar ook beweren zulks veelal de hedendaagfche ingezetenen van dat land, en willen, dat Eski Moful, of, het Oude Moful, 9 uuren hooger den Tiger op, dan het tegenwoordig Moful, waar een kleine {broom in den Tiger valt, de plaats van het oude Nineve zijn zoude. Niebuhr vondt hier de puinhopen van eene groote Had , zijnde er van den ftadsmuur nog vele overblijfzels , en op een' hogen heuvel, dien men het kasteel noemt, een klein fterk gebouw van groote witte fteenen, en verfcheiden gewelven, die aan niebuhr toefcheenen , alien daken van huizen te zijn , welke , van tijd tot tijd, bedolven zijn geraakt (d). Nabij deze oord , is ook eene kapel, ter plaatze , alwaar de Profeet jona gewoond zal hebben, enz. Bus ch ing zelve (e) fchijnt tot deze gedachten over te hellen , dat Nineve aan de Westzijde van den Tiger zal gelegen hebben. — Evenwel , dient voor het gewoon gevoelen , niet alleen het gezag van strabo en ammianus, maar ook dat van den Nubifchen Jardrijksbe' fcbrij- (a) XVI. Bladz. 507. (b > XXIII. 20. (e) VI. 13, H. N. (d) Niebuhr Reize II. Deel bladz, 358^ 359, ( e ) Aften ƒ. 27 2. H 3  ïiS AARD RIJKS-KUNDE fchrijver, en den Joodfchen Reiziger , benjamin van Tudela (a) , welke zeggen, dat Nineve ge-' legen hebbe, recht tegen over de ftad, die he^ dendaagsch Moful of Mofoul heet. ~ Ook komt hier bij, dat de landftreek in Mefopotamië, of aan de Westzijde van den Tiger eene woestijn is, zoo/ dor en zandig, dat iemand zich verbeelden zou, zich in het midden der woestijnen van Arabïè te bevinden ( b ) ; men kan ook overlevering tegen overlevering ftellen. Zie hier, wat niebuhr (c) des aangaande fchrijft : ,, Voor dat men , van deze zijde, te Moful komt, reist men door Nineve. Deze ftad ftrekte zich , naar de mening der Christenen te Moful, van Kadikend tot Jeremdsja uit, welke dorpen ten hoogften twee mijlen van elkander, en aan den Tiger liggen ; maar de Jooden willen beweeren , dat zij drie dagreizen lang geweest zij. Ik vernam eerst, dicht bij den vloed, dat ik aan zulk eene merkwaardige plaats was. Men toonde mij hier een dorp, op een' grooten heuvel , dat men Nunia noemt , en eene Moskee, in welke de Profeet jonas begraven is. — Een andere heuvel, in dezen oord, wordt Kella-Nunia , of het kasteel van Nineve genoemd. Op denzelven ligt een dorp Koindsjug. Te Moful, daar ik nabij den Tiger' woonde , toonde men mij ook nog de wallen van Nineve, die ik op mijne doorreis niet bemerkt, maar voor eene rei heuvels aangezien hadt. Nader* hand heb ik van alles een gezicht ontworpen op plaat (ö) Bij bachiene III. Deel II. Stuk bladz. 507. Ook is abulfeda van deze mening. (*> l< a u w olf aangehaald bij faber. over harmak. tyaarn. v,tn liet Oosten, 1. Deel bladz. 167. Volgg. (c) Rsize II. Deel bladz. 335.  bes BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. i i$ plaat XLVII. " Volgends busching (a) verzekeren weder andere Reisbefchrijvers , dat er in dezen oord geene puinhopen van eene voormalige ftad te vinden zouden zijn , maar één of twee anderen getuigen , dat er zulke , in de daad waren, inzonderheid ives, welke bericht, dat het bovengenoemde dorp Nunia aan puinhopen ftoot, weike men van het oude Nineve gelooft te zijn. Ook gelooft hij , dat de menigvuldige heuvels, welke men in dezen oord ziet, door de opeengehoopte puin van oude gebouwen, ontdaan zullen zijn; en dat de ftad Nineve, die , volgends het bericht der oude Schrijvers, eene buitengewone grootte gehad heeft , zich van hier, langs de rivier hooger op, tot in den omtrek van Eski-Moful hebbe uitgeftrekt. ■ faber (Z>) meent, dat het gevoelen, welk Nineve aan de Westzijde van den Tiger plaatst , uit eene verwisfeling van het nieuwe Nineve, of de ftad Moful, met het oude, ontftaan zij. Dq tegenwoordige bewoners van het Oosten ", zegt hij , „ hebben meermaals , dergelijke verwisfelingen gemaakt, en pliniüs niet minder. En uit de overblijfzels, welke men aan deze zijde van den vloed vindt, kan men alleen befiuiten , dat hier eertijds eene ftad geweest zij , naamlijk Oud'Moful, zonder dat daar uit volgt, dat deze ftad het oude Nineve ware. " De ftad Nineve , in vervolg van tijd , de hoofdftad der Jsfyrifche heerfchappij, was , toen zij in haren bloei was, in de daad, eene groote flad-, dus noemt echter moses haar aog niet, want ge.su (a) Jftën ƒ. a<58. {b) 1. c. blad». 160. H 4  120 AARDRIJKS-KUNDE gen. X: 12. moeten de woorden , die groote fiad, niet betreklijk gemaakt worden tot Nineve, maar, waarfchijnlijk tot Refen , zoo als wij reeds gezien hebben. Maar , ten tijde van den Profeet Jona, door wiens gefchiedenis de ftad zoo bij% zonder merkwaardig is geworden , wordt zij , met recht, als eene groote fiad Gods befchreven , Jona III: 13. dat is , die zelfs in het Godlijk oog, en oordeel, of door den bijzonderen zegen der Godlijke.Voorzienigheid, groot was, zijnde zij van drie dagreizen in den omtrek, dat is, na genoeg 20..uuren gaans , het welk overëenftemt met de opgave van diodorüs siculus, die de lengte der ftad op CL. fiadièn , de breedte op XL, en den geheelen omtrek, op CCCCLXXX fiadièn. bepaalt. CCCCLXXX Jladiën zijn LX Ro.meinfche mijlen , van 3 in één uur gaans , dat is, 20 uuren gaans; zijnde de lengte omtrent 6 of 7 uuren , en de breedte omtrent 4 uuren gaan*. — Het is waar , bachiene («) wilde drie dagreizen, bij jona gemeld, tot de leDgte der ftad bepalen, en meent, dat er van heel korte dagreizen gefproken wordt, zoo als jona, al predikende ,; zou hebben afgelegd , omdat er volgt, dat deze Profeet , eene dagreize , eenen aanvang met zijne verkondiging van Nineve's verwoesting maakte. Doch, ik geloof, met den kundigen van emdre, (b) dat men deze ber paling niet behoeft te maken, maar de drie dagreizen , zoo wel als de ééne dagreize , zeer wél kan brengen tot de uitgeftrektheid der ftad. „ De (a) lil. Deel. II. Stuk bladz. 510. volgg. ( b ) De Geografhie der H. Schrift gemakiijk gemaakt enz. bjqdz. 31a.  des BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. i a { De Profeet zal, buiten twijfel, in zijne pre,, diking, over den weg van éénen dag, welke „ de lengte der flad uitmaakt, meer dagen heb* „ ben doorgebracht. En , daar in den Tekst „ gezegt wordt : jonas begon enz. zoo wordt „ daar mede aangeduid, dat zijn oogmerk was, „ niet alleen in de lengte , maar ook in de „ breedte , die groote flad te doorwandelen, „ doch , denklijk, is het laatfle niet uitgevoerd, ,, door de fpoedige bekeering der Nineviten'. " Ten opzichte van de volkrijkheid dezer groote flad, hebben wij ook in het Boek van jona eene opgave, die ons eenigzins in flaat fielt , om dezelve te berekenen. Volgends Hoofd[luk IV: i r. waren er, in dezelve, meer dan 120,000 menschlijfce wezens, die hunne rechtehand van de linke niet onderfcheiden konden , dat is, kinderen. „ Indien dit eene befchrijving zal zijn van kin„ deren van drie jaren , dan moesten er , (nademaal er zoo vele kinderen flerven, voor dat zij drie jaren bereiken,) jaarlijks veel meer „ dan 40,000 kinderen geboren zijn , dat is , ,, derdehalf maal zoo veel, als te Londen : maar , „ zullen het kinderen van zeven jaren wezen , „ dan zou het getal der jaarlijks geboornen , „ niet, zoo als men misfchien , bij divijte, krij,, gen zon, 17,000, maar,'het flerven van zoo „ vele kinderen voor de zeven jaren, weder mede in rekening gebracht zijnde, meer dan „ 20,000, en dus ruim 200 veel, als in Londen, „ geweest zijn. Dit getal der geborenen, zelfs „ het grootfle, derdehalfmaal zoo veel als in Lon> s, den, fchijnt, bij den eerflen opflag , naarmate „ van de grootte der flad , veel te weinig te „ zijn; doch, men moet mede in rekening bren» jj, gen, dat er, in de Jftatifche Hoflieden, vele Lf 5 « e &  ia AARDRIJKS-KUNDE en groote tuinen bij de huizen zijn, fomtijds zulke, als onze Vorften en aanzienlijke lieden, ,, bij hunne buitenplaatzen , hsbben , dat zij , „ derhalven , niet zoo volkrijk zijn , als onze, „ door handwerken en koopmanfchap, groot ge„ worden , en dicht bewoonde , hoofdlieden, „ Naar mate ik de kinderen op drie of vier jaren rekene, zou nu het getal der inwoners éen, of iet meer dan twee millioenen zijn , en zelfs „ dit laatfte blijft nog weinig voor eene ftad van „ die uitgeftrektheid , en dus altijd het waar„ fchijnlijkst, " («) Volgends diodorus siculus was Nineve tevens eene zeer fterkeftad, als hebbende eenen muur van die dikte , dat drie wagens naast elkander daar op rijden konden , voorzien met 1500 torens , zijnde elke ter hoogte van 200 voe ten. Met dit alles , is bij de uitkomst gebleken , dat zij niet onverwinlijk was. Het is waar , toen jonas haar , wegens de zedenloosheid harer burgeren , den ondergang aankondigde , weerde zij dien ondergang , toenmaal, af, door eene fpoedige en. boetvaardige bekeering , waarom die van Nineve den onb.ekeerlijken Jooden, door den Zaligmaker, tot een bel'chamend voorbeeld, worden voorgefteld, luk. XI: 32. Maar, bij toenemenden voorfpoed, en het overhand nemen van aile gruwelen, nahum II: 12—14. llU 4. en tobit XIV: 13. verkondigden de Profeeten van God, inzonderheid nahum, wiens geheele Boek dit onderwerp behandelt , haar de uiterfte verwoesting aan. Dus voorzegt ook zefanja II: 13. volgg. Dan O) Michaclis Voorr. voor iesaiS blafa. XVI.  des BIJBELS. X.BOEK, IV. HOOFDST. 12» Dan wendt hij zijne hand ook tegen 't Noorden, daar Hij yisfur zal verdoen , en Nineve zal maken Tot een verwoeste plaats , dor als de woestenij. Pan zullen in die ftad de herderskudden leg'ren, Ja allerlei gediert', de kropgans met den uil £ich nest'len op den top van haar verheven zuilen; Men hoort het naar gekras in 't venfter ; gruis en puin Ligt, daar het ced'ren fchot vernield is , op den drempel. Dit is de ftad , die eer fteeds dartelde van vreugd, Die rondom veikg was; die zich weleer verbeeldde : Ik ben liet, ik alleen, ik heb geen wedergac ! Hoe is zij thans, helaas! verwoest? hoe thans een fchuilplaats Voor veld- en woudgediert'! alwie daar henen reist, Zal fioiten met den mond, en wenken met de hand. Deze verwoesting is ook , in de daad , deze groote wereldftad te beurt gevallen , in het laat. fte jaar der regering van den Joodfchen Koning josia' , wanneer de Asfyrifche Keizer chinilap an of sar ac, in deze zijne hoofdftad, belegerd werdt, door de verëenigde legers der Meden, onder kijaxares I. en der Babyloniers, of liever Cbaldëen , onder nabopolassar. Men verhaalt , dat de belegering twee jaren , zonder merklijke vordering , geduurd hebbende, in het derde jaar, de Tigris zoodanig zij opgezwollen , dat zij een gedeelte der ftad overftroomde , en den muur , ter lengte van 20 ftadiën, wegfpoelde , waarop de Koning, ten einde niet in handen zijner vijanden te vallen, zich met alle zijne wijven en fchatten in het Koninglijk Paleis verbrandde, terwijl de vijanden, door de ingeftorte muuren, in de ftad inrukten, en die aan de vernieling overgaven. Misfchien doelt ook de Proleet nahum op deze bijzonderheden HoofdJl.il: 6. 8, Van dien tijd af is Nineve woest en verlaten gebleven , want, als tacitus en ammia. • >t - 'nus  124 AARDRIJKS-KUNDE Nus marcellinus (a) van de ftad Ninus, de alleroudfte zetelplaats van Jsfyrië, als in hunnen tijd nog beftaande, gewaagen, verwarren zij het oude Nineve, met een later, het welk , in plaats van het oude, gedicht is , en waar van , misfchien het hedendaagsch dorp Nunia, gelijk wij boven zagen, een overblijfzel kan zijn, anders heeft LuciANüs (b) naar waarheid gezegd , ,, dat Nineve zoo vergaan is, dat er gee„ ne voetftappen overgebleven zijn , uit welke „ derzelver ligplaats kan worden aangewezen, " De overige fteden , door assur aangelegd , die het aloude rijk van Jsfyrië uitmaakten , waren volgends gen. X; 11,12.. Rehobotb - Ir , Kalah, en Refen. rehobotb - ir. Ik voeg deze woorden bij een , als tot den zelfden naam behorende, om deze ftad te onderfcheiden van Rehoboth - Nahar, of aan de rivier, gen. XXXVI: 37. Vergelijk ons V. Deel bladz. 326. het welk dezelfde plaats fchijnt te zijn, met Eeth-Rechob 2sam. X: 6. (aldaar iladz. 325.) Dewijl deze ftad Rehoboth - Ir nergens elders voorkomt, is het moeilijk, iet , met zekerheid, van dezelve te zeggen. Op het gezag van efrem den Syriër, denkt michaclis Qc) aan Jdia.hene, bij de Syriërs Chadjab , eene ftad in het Jandfchap Jdiabene , of het eigenlijk Jsfyrië , dicht bij eene brug over de Zab, volgends a m- mia- (0 ) XXJII: 6. fb) In dialogo, cal titulus: 'EriTUtTtnrts vel contemplaute^ ( c) Spicil. Geogr. Hebr. Part. \. pag. «43.  des BIJBELS. X. BOEK, IV. HOOFDST. 12* mianus marcellinus , maar dit is echter niet meer dan eene waarschijnlijke gisfing. Niet min onzeker is alles, wat men van kalah zeggen kan. Bóchart en bachienë , ) op zijn voetfpoor , gisfen, dat deze naam dezelfde zij, met eene kleine verandering, met Halach 2 kon. XVII: 6. en XVIII: ïi. Doch, hier tegen verklaart zich michaSlis (b), om* dat de verwisfeling der letters in deze beide namen ongewoon is, en tegen den aart der Oosterfche tongvallen ftrijdig , terwijl hij aan eene ftad Hatra denkt, niet , die in Mefopotamië gelegen was, tegen over de plaats, daar de Zab in den Tiger valt, maar eene andere, over den Tiger, indenoord van Maraga, bij ptolemeus Chatracharta, dat is, de ftad Chatra, (c) hoe het zij, het is zeer waarfchijnlijk, dat naar dit Kalah het Jsfyrisch landfchap Calachene den naam voert. r e s e n, eindelijk, wordt, door moses, geplaatst tusfchen Nineve en Kalah, en tevens genoemd, die groote fiad , welke woorden , zeker, hier te plaatze, niet tot Nineve behoren, maar of tot Kalah, of tot Refen, welk laatfte daarom waarfchijnlijkst is, omdat moses ook de ligging van Refen, als eene aanzienlijke ftad, bepaalt. Nineve was, ten (a) III Deel II. Stuk bladz. 519, 530. ( b ) Spicil. 1. c. pag. 245. (O busching Aften f. 171,  12 '„ houwen fteenen , van drie ellen breed, en zes éllen lang, hebbende déze muuren de hoogte „ van 70 ellen , en de breedte van 50 ellen, be* „ halven de torens, die hij, boven de ftadspoor„ ten, oprichtte, van honderd ellen hoog, leg; „ gende hij daar van het fondament , ter breedte van 50 ellen. " enz. Zoodat dus deze Schrijver niet zal beweeren , dat arfaxad de eerfte aanlegger van de ftad Ekbatana geweest zij, maar dat hij dezelve verder verfterkt , en de muuren volbouwd hebbe. De gemelde Schrijver verhaalt ons , onmidlijk daarop jüon h I: 14. dat , nog onder de regering van denzelfde arfaxad , nabociiodonosor, de Koning van Asfyrië, de torens 3, van Ekbatana vermecsterd, hare ftraaten ver,, woest , en haren fieraad tot fchande gemaakt ,, heeft. *' Evenwel moet de ftad fpoedig her-! fteld ziin geworden , dewijl niet alleen de volgende Koningen van Medië , maar ook , na de verê'eniging der Meden en Perfen, onder één hoofd, cyrus en zijne opvolgers, ten minften , voor een gedeelte desjaars, te Ekbatana hunnen rijkszetel gehad hebben. Immers , ten opzichte van cyrus blijkt zulks , uit de gefchiedenis ezra VI: 1. dewijl het oorfpronglijk affchrift van zijne vergunning aan de Jooden, om naar hun vaderr land weder te keeren, en den Tempel ie Jernfalem te herbouwen , alhier gevonden werdt, ten bewijs , dat cyrus hier tegenwoordig was , toen hij in de vrijlating der Jooden bewilligde. —•■ Ook verhaalt ons li anus , met wien strabo fchijnt overeen te komen, dat de Perfifche Koningen Ekbatana tot hun Winter-- en Sufan tot hun Zo-  bes BIJBELS. X. BOEK, V. HOOFDST. i n Zomerverblijf plagten te verkiezen , alhoewel het veel waarfehijnlijker is , dat het omgekeerde zal plaats hebben gehad , en dat deze Vorsten , 's zomers de hitte, die in Sufiane heerscht , te Ekbatana ontweken; maar daar tegen den winter te Sufan zullen doorgebracht hebben , gelijk , door anderen, reeds is aangemerkt. Van deze flad wordt dikwerf gewag gemaakt, in het Boek tobit III: 7. VI: 7, 23. XIV: 14, 16. enz. Ook komt deze flad voor 2 makxab. IX: 3. als de plaats, waar de Syrifche Koning , antiöchus epifanes, zich bevondt, toen hij de tijding kreeg van de nederlage zijner veJdöverflen in Judeë. Schoon fommigen , te dier plaats, willen denken aan eene andere flad Ekbatana , in Syrië , die door het ongeval van den Perfifchen Keizer, kambyzes, welke aldaar, ongelukkig, om het leven kwam, berucht geworden is. Het welk mij, echter, niet waarfchijnlijk voorkomt. Ondertusfchen kan de reden , waarom de ongewijde «Schrijvers ons Ekbatana , doorgaands , Ekbatana in Medië noemen , zeer wel zijn, om het van dit Syrisch Ekbatana te onderfcheiden , gelijk cellarius gedacht heeft. Omtrent de ligging der flad Ekbatana is men het, onder de Uitleggers en Aardrijksbefchrijveren, niet eens , gemeenlijk heeft men geloofd, dat Ekbatana dezelfde flad is , die heden Tebry of Tams heet, en die gelegen is , in de Provintie Jdarbigan, welke, in de daad , tot het oude Medië, tusfchen de Kaspifche zee en het meir Urmia, of Shahi, op de de kaart van d'anville , onder 65 en een halve graad Lengte, en 38 Breedte behoort. Maar de ligging komt niet overeen: want Tauris ligt, op de Westzijde van de Kaspifche I 5 zee,  x38 AARDRIJKS-KUNDE zee, maar Ekbatana vindt men bij T tolemetts," op de Zuidzijde derzelve,omtrent 2 en vijf twaalfde graad, dat is, 36 Duitfche mijlen, zuidlijker. Ik waag het derhalven geheel niet, zegt MicnAëlis O), tebepaalen, welken naam de overblijfzels dezer groote ftad, indien er anders nog eenige voor handen zijn, thans dragen mogen. Is* pahan , daar anderen aan gedacht hebben, ligt te zuideliik. — Eindelijk , heeft de l'isle bewezen , dat Amadan, of Hamadan , het oude Ekbatana geweest is, omtrent ter halver wege, tusfchen Tauris en Ispahan gelegen. Dezelfde beroemde Aardrijksbefchrijver meent, dat daartegen Tauris, dus lang voor Ekbatana aangezien, de ftad Gabris is, die bij ptolemeus voorkomt , geliik dezelve hedendaags, bij de Aralieren , Tabris of Tebris , _ wordt uitgefproken. Daar is nog eene overlevering, dat buiten Hamadan esther en mordechai begraven liggen (*> rages komt in het Boek tobit , meermalen , voor als eene ftad van Medië tobit I: 16". IV: 21. V: 7. VI: 11, 14. Binnen deze ftad bevondt zich,onder de gevanglijk weggevoerde Ifraëliten, door salmaneser , één van tobits bloedverwanten, gabace, aan wien hij tien talenten zilver ter bewaring overgegeven had. En , dit wordt, in gemelde gefchiedenis, opgegeven, als de eerfte aanleiding, tot de reize van den jongen to- (<») Over ezra VI: i. (b) Ik ben hier bachiehe gevolgd III.Deel. U.Mux. bladz. 620—627.  des BIJBELS. X. BOEK, V. HOOFDST. 139 foBiAs, ten einde dit geld van daar na Nineve te brengen, gelijk het dan ook, terwijl de jonge TOBias zich te Ekbatana bleef onthouden, om zijn huwlijk met r a g u ë l s dochter, sara, toé fland te brengen, door den Engel rafaël, die tobias reisgenoot zal geweest zijn , van Rages afgehaald is, tob. IX: 1—7. Zij fchijnt dezelfde flad te zijn, die judith I: 15. den naam geeft aan het gebergte Ragau, en tevens aan de groote vlakte, die in de nabijheid van Ragau is vs. 6. Onder den naam van Rhaga is de flad bij de oude Griekfche Schrijveren zeer bekend , als eene der voornaamfte fleden in het landfchap Medië. Strabo zegt (0) „ dat de Syrifche Koning ,9 Ni ka tor, deze flad gebouwd, dat is , ver„ nieuwd en verbeterd, heeft , en ze Europus „ noemde , ook , dat de Parthen" dezelve Arfacië „ genoemd hebben , " te weten , ter eere van hunnen Koning ars aces , die de eerfle flichter van het Parthifche rijk geweest is. En , met dezen naam vindt men ze bij ptolem eus , genoegzaam in het middenpunt van Medië. Van deze flad zullen de overblijfzelen nog te zien zijn hoewel zij zeer verwoest is. Zij wordt in de* nieuwfle kaarten van Perfiën , met den naam van Kei of Raja, uitgedrukt f». In hare plaats zal de ltad Kasbin of Kaswin gefticht zijn, gelijk fommigen meenen, eene groote en volkrijke flad , welke de Perfifche Vorst Schah abas de groote tot zijne Hofhouding verkozen hadt. Schoon Medië, ongetwijfeld , meer fteden gehad heeft, gelijk er , uitdruklijk , van de (leden van Medië, op meer dan ééne plaats, gewaagd wordt, (a) Libr. XL (*> bachibjjs HL Deel. ii. Stuk. bladz. ") In die oorden echter , waar water gevonden wordt , is het land zeer vruchtbaar in koorn , wijn, boonen , en peulvruchten ; ook heeft het olie en honig, men wint er ook boomwol , en zijde , nog hedendaags. Zoo wel wildbraad , als tam vee, wordt, in groote menigte gevonden , om niet te fpreken van de metalen ! edelgefleenten, in de bergen te vinden, en van de peerl- en koraalvisfcherij, die men aan de kusten m de golf van Perfië heeft, en van welke wij, in het oude Boek joa XXVIII: 18. reeds gewag vinden. Het is reeds, door de oude gefchiedfchrijx'ers aangemerkt, dat in Perfië zulk een groot onderscheid van weder gevonden wordt, dat men zich, in hetzelfde jaargetijde , aan den éénen kant, naauwlijks, tegen de koude kan beveiligen , en aan («) Vergelijk; bachibmk iii. Deel. U. Stuk bladz, 614,  144 A A R D R IJ K S ; K U N D E aan den anderen kant, de hitte pas verduuren kan. Deze ondraaglijke hitte fchrijft stra- ,bq £«) voornaamlijk toe, aan het Taurisch gebergte , het welk door zijne verbazende hoogte , "de Noordewinden te rug iluit, die, in deze landen, eenige verkoeling géven zouden. On- dertusfchen , genieten de 'Perfi'dnen , meestendeels , eene onveranderde zuivere heller lucht-, naardien", geduurende den geheelen zomer , de hemel met geene wolken bedekt is. — Ook hoort men daar zelden of wel geheel niet van donder ofblikfem, maar langs de golf van Perfië, waait, op zekeren tijd des jaars, tusfchen den 15 Juny en den 15 Augustus, van tijd tot tijd , de verflikkende wind Samitm , van welken wij, elders, in dit werk, gefproken hebben Qb). staatsgesteltenis. De Perfifche heerfchappij , door cyrus gefticht, was zeer uitgebreid, zoo zeer, dat cyrus van geene grootfpraak te befchuldigen is , wanneer hij, in zijn EdiSt, omrent de Jooden , erkent , dat jehova, de God des hemels, hem alle Koningrijken der aarde gefchonken hadt , ezra I: 2. indien men, naamüjk , dit bepaalt tot het Oosten en Jfië, gelijk ook de ram, met twee hoornen, die het Perfisch rijk verbeeldt, in het nachtgezicht van daniël, dan. VIII: 4. „ ftiet tegen het Westen, tegen het Noorden, en 9, Zuiden , terwijl geene beesten tegen hem be,, fland waren , en niemand den anderen, uit „ zijne ia) Ubr. XV. (6)1. Deel. bladz. 193.  des BIJBELS. X. BOEK, VI. HOOFDST. 145 „ zijne magt kon bevrijden ; met één woord, „ hij deedt, wat hij goedvondt, en werdt ongemeen groot. " Zij voerden, daarom , niet zonder reden, den titel van Koning der Koningen , dat is , Keizer, of ook de groote Koning, welke Titel, dikwijls , bij de Griekfche Schrijvers voorkomt. Zij vertoonden een' ongemeenen luister en pracht, en oefenden een volflrekt gezag over hunne onderdanen, die hun de eere der Oosterfche aanbieding (Adoratio) bewijzen moesten. Wat den godsdienst der Perfen betreft , deze was zuiverer, dan die van de overige ons bekende Heidenfche volken. Zij waren geene beeldendienaars, en hielden niet van Tempels en altaren , aan bijzondere godheden toegewijd ; veeleer verdelgden zij zoodanige afgoden , gelijk daar op misfchien gedoeld wordt jes. XXI: 9. XLVI: 1. jer. L: 2. LI: 47, en gelijk het van xerxes bekend is, dat hij de Afgodstempelen op zijne togten verwoest en gefloopt _ heeft , evenwel was hun godsdienst en verëering van het Opperwezen niet zoo zuiver , als_ h yde, en andere geleerden, zich verbeelden. Zij aanbaden de Godheid in de zon, en in het vuur, waarom men hen aanbidders van het vuur noemde, gelijk nog heden de Gauren of vuuraanbidders , hunne nakomelingen , het vuur, op eene bijzondere wijze , verè'eren. Hunne Wijzen heeten Magi, en maakten een genootfehap uit, welke eenen voorzitter hadden , den Archhnagus genoemt , welke waardigheid ook DANiè'L bekleed heeft, dan. II: 48. Ook meenen velen, dat de Magi, of Oosterfche Wijzen, welke vol» gends matth. II. gekomen'zijn . om jesus. VI. Deel K Jurc  I4<5 A AR DR IJ K S - KUNDE kort na zijne geboorte, hulde te bewijzen , in Perfië hebben t'huis gehoord , hoewel anderen hen uit Arabïë hebben doen komen. De leere dezer Magi, zegt men, erkende twee grondbeginsels van alles , het goed en kwaad , of licht 'en duisternis , waar op men denkt , dat de Profeet jesaia het oog zal gehad hebben , "wanneer hij jes. XLV: 5 — 7. het Opperwezen voorftelc , als den Schepper beide van licht en duisternis. Thans zijn de Perfianen Mohammedatien, en wel aanhangers van ali, moij ammeds fchoonzoon, terwijl ini)£geadeel de ÏW^zzichvoor omar verklaren. Echter zijn er ook veele Armeniërs, die Christenen zijn, in dit rijk, en de Apostel thomas zal, in Perfië, allereerst, het Christendom gepredikt hebben. Van het eigenlijk Perfië was PERSEPOLIS de hoofdftad , welke ook de later Perfifche Alleenheerfchers tot hunne verblijfplaats gehad hebben, eene ftad vol prachts en rijkdom , die door alexander den Grooten, gelijlc men verhaalt, op het aanftaken eener Hofpop, verwoest is geworden, fchoon zij naderhand , ten minften eenigzin? , herbouwd is geworden. Zij wordt in den Bijbel niet gemeld , maar komt 2 makkab, IX: 2. voor. Binnen deze ftad was de begraafplaats der oude Perfifche Koningen geweest, volgends diodorus siculus, uitgezonderd van cyrus, die te pafargada begraven is. Men vindt, onder den .30- gr. N. Br. oostelijk van Sufan, en ten Noorden van Schiras, de puinhor pen en overblijfzelen van aanzienlijke gebouwen yan Perfepolis, die in het II. Deel van NitnuuRS Rei-  des BIJBELS. X. BOEK, VI. HOOFDST. 147 Reizen , befchreven en afgebeeld zijn , en die door de Perfen Tacht Jamfchid , dat is, de verblijfplaats van jamschid genoemd worden , gelovende, dat deze, één hunner oude Koningen, den grond daar toe gelegd hebbe. Gemeenlijk noemt men ze Tfchil minar , dat is, veertig zuilen , misfchien, omdat de Mohammedanen, bij hunne komst in Perfië, hier nog 40 zuilen gevonden hebben (a). SUSAN was de hoofdftad van het landfchap Sufiane, hedendaags Chufijlan, aan de rivier Ulai of Euleus, gelijk wij gezien hebben ; zij was ook de hof? plaats van ahasverus, in het Boek esther,\ die daar een Koninglijk Slot of Burgt hadt, hier bevondt zich DANiè'e , onder de regering van beesazar, dan. VlII: 13. waar omtrent men, niet zonder reden vraagt , hoe daniêl zich te Sufan heefc kunnen bevinden , indien deze plaats de Hofhoudingsplaats reeds van eenen Mcdifchtn Koning, waar voor ik ahasverus houde, geweest zij ? Men kan, echter , deze vraag, verfcheideniijk , beantwoorden. Of, dat da Niet. zich niet wezenlijk aldaar bevonden, ma*r alleen, in ditProfeetisch gezicht, zich verbeeld hebbe, te Sufan te wezen , omdat het gezicht de lotgevallen van het Perfisch Rijk zou ontdekken ; of men kan denken, dat oaniêl zich in gezantfchap , en om ftaatsbelangen (Vergelijk vs. 27.) thans te Sufan hebbe onthouden. De ftad hadt haren naam, welke eene lelie be- (#) niebuhr Reize II. Deel. bladz. ué, K »  h8 aardrijks-kunde tekent, waarfchijnlijk , van de menigvuldige lf* Wén , die in. haren omtrek te vinden waren, gelijk ook stefanus, fchrijft. Volgends plinius, zal darius hystaspes deze ftad , het eerst , tot zijne hofplaats verkozen , en het Slot'aldaar gefticht hebben , doch, reeds lang te voren, was dit Slot in wezen , en de ftad de hofplaats van ahasverus, e s t ii. I. Strabo fchrijft dë bouwing der ftad toe aan tithon, vader van memmon, naar wien het Slot van Sufa Memnonium zal genoemd zijn, gelijk de ftad zelve, volgends herodotus, fomwijlen, ter eere van dezen memkon , Memnoma zal heeten. Anderen meenen, dat cyrus deze ftad, het eerst, tot de zetelftad der Perfifche Koningen zal verkozen hebben. — Bij strabo vinden wij , aangaande dezelve, eenige bijzonderheden. Hij zegt , dat zij eene langwerpig ronde gedaante hadt, en geeft haar eenen omtrek van CXX ftadiën, dat is, vijf uaren gaans. — De ftad is naderhand door alexander den Grooten ingenomen , welke aldaar een" onmetelijken fchat, wel van 5-0,000 talenten, vermeesterde. Deze overwinnaar onthieidt zich , eenigen tijd, in dezelve, en voltrok er zijn huw]ijk met de Prinfes statira , de dochter van den Koning darius kou oman. Hij verkoos echter niet, zijn verblijf daar te vestigen , dewijl, gelijk strabo aanmerkt, de lucht, in geheel Sufiane, en voornaamlijk omtrent dtze ftad, "in den zomer zoo ondraaglijk heet is , dat zelfs de adders en fLngen , op de wegen , door de hitte, verfchroeid worden. In den winter echte? s Urb. ai h. v.  £>es BIJBELS. X. BOEK, VI. HOOFDST. 149 ter, is het daar zeer aangenaam , reden, waarom de Perfifche Koningen hier, eigenlijk in den winter, hun verblijf hadden, gelijk, des zomers, te Ekbatana , zoo als wij boven bladz. 136. gezien hebben. De Jood benjamin vondt, in de XIII eeuw, deze ftad , voor het meeste gedeelte, vervallen en verwoest. Van de Burgt of het Paleis van ahasveros , waren nog vele overblijfzelen te zien, die niet nalieten, elk verwondering in te boezemen , door de kunst en pracht, waar van dit gebouw nog de merktekenen vertoonde. Daar bevonden zich, ten dien tijde, aldaar 7,000 Jooden, welke 14 Sijnagogen tot hunnen dienst hadden. Voor éénen dezer Sijnagogen, ftondt d,aNiëLs graf, het welk deze Jooden in ongemeen groote achting hielden. De ftad wordt, hedendaags, Sus of Suster geheeten. Aangaande derzelver tegenwoordigen toeftand , heeft men weinig, of geen naricht, dewijl zij, door de Reizigers , fchier nooit be* zocht wordt, zijnde te ver afgelegen , van den weg tusfchen Bagdad en Ispahan, dien de Karavanen , gemeenlijk, volgen, welke door Peifie trekken (a). Tot een aanhangzel van deze Oosterfche landfchappen, dient, vooreerst, dat de landfchjppen Babylonië, Asfyrië, Mefopotamië, en al wat verder reikt tot aan het Kaukafisch gebergte , aan den Twkfch.cn Keizer of Sultan , behooren, die te Konjtantinopel zijnen rijkszetel heeft. — Al het' overigen dat verder oost waards ligt, en nu, onder den gemeenen naam van Perfië bekend is , ftaat, (ö) baChiene iii, Deel. ii. Stuk. bladz. 612—ö204  lSo AARDRIJKS-KUNDE Haat, onder het gebied van zijnen eigen Opperhoofd , die den Titel van Schach plagt te voeren , en te Ispahan zijn hof hieldt. Doch, zedert het gefkeht der Sofi's door thamas koulichan, naderhand Schach nadir genoemd , in deze eeuw uitgeroeid, en hij zelve in het jaar 1747 vermoord is geworden , heeft dit land alle de woede van burger-oorlogen ondervonden, en is eene prooi geworden van verfcheiden mededingers naar de kroon , die deze fchoone landen , jammerlijk, verwoest hebben. De hëerfchende godsdienst , in alle deze landen j zoo van' het Turkfche als Perfifche gebied,is die van möiiammed, doch, zij zijn , beiden, ten aanzien van eenige {lukken, van elkander afgeweken , volgende de Turken de leere van omar , en de Perfen die van ali; twee van mohammeds leerlingen, en opvolgeren,die den Koran, v'erfcheelend , verklaard hebben. En dit verfehih,\ in eenige leerftukken en plegtigheden van denzelfden godsdienst, baart, tusfchen die beide völken , de grootfte verbittering. — Men vindt, in alle deze landen , ook vele Jooden, meest, in de voornaamfte kooplieden , die aldaar eenige vrijheid genieten. En , op de grenzen, verder noordwaards, in Armenië en Georgië, wordt alles meest bewoond , door Christenen der Oosterfche kerk , die hunne eigene Vorften hebben , welke, ten deele, onder de befcherming des Turkfchen, ten deele, des Perfifchen Keizers, enthans ook, ten deele, van Rusland, ftaan. Vervolgends , zijn er nog twee of drie plaatzen, in de Bijbelgefchiedenisfeu, welke hier verdienen , in aanmerking te komen, en opgehelderd te worden. Zij betreffen , gedeeltelijk, de plaatzen, waarheen de Koningen van Asfyrië de Ifraë-  des BIJBELS. X. BOEK ;VL HOOFDSt. i5t Ifraëliten der X ftammén , in ballingfchap hebben doen verhuizen, gedeeltelijk, de plaatzen en landfchappen , van 'waar zij nieuwe volkplantelingen na het ifraelitisck land overgevoerd hebben, wij hebben reeds, in het voorbijgaan, veel daar van ontmoet, en toegelicht, ondertusfchen, zal het niet overbodig zijn , als bij wijze van nalezing, het één en ander hier bij te brengen. De eerfte foort van plaatzen is i chron. V: 26. alwaar gezegd wordt, dat tilga th - pilnezar, de Koning van Jsfyrië, de Rubeniten, Gaditen, en den halven ftam van Manasjé , in ballingfchap heeft weggevoerd, en gebracht na Ha~ lak, Habor, Hara, en de rivier Gozan— 2 kon» XVII: 6. vinden wij , dat salmanezer, na de verovering van Samarië de Ifraëliten heeft overgevoerd na Asfyrië, alwaar hij hun woonplaatzen aanwees in Halah , en Habor, aan de rivier van Gozan, en in de fteden van Medië. Vergelijk 2 ko,n. XVIII:. ix„ Tot de tweede béhooren 22'kon. XVII: 24. dat de Koning van .^^isüvoikplantingen heeft overgevoerd uit Babel,. 'Cutlw ,-(Ava , Hamath, mSejarvaim; en van eeiie tweede volkplanting , door eenen volgenden Asfyrifche Koning overgebracht, vinden tt$4S*'*fc IV-f-p» de Dinaïten, de Apharfathchiten, de Tamliten, de Apharfiten , de drcbcvitcn., de Ba^htiiers, de Sufanchiten, de Dehavitem de Elamit4n. Of de volkplantelingen , uit Din , Afarfttfakene , Tarpel, Af ars, Arach, B\tbel, Sufan,'Daha, en Klam. halah, gelijk wij boven {Bladz. 125.) gezien hebben, wordt van fommigen gehouden vóór dezelfde K 4 plaats,  ts^ A A R D R IJ K 5-K U N D E plaats, als Kalah, doch, ten onrecht, dewijl de namen , in de daad , onderfcheiden zijn; dit Halak moet veel oostelijker gezocht worden , wij' vinden eene ftad Helwan of Halwan, bij de Syriërs, Halun en Chalach , of Halach, weleer het zomerverblijf der Chalifen , op de Oostzijde van het landfchap Irak, eene kleine dagreize van den voet van een hoog fneeuwgebergte , dat ook Chalach heet, en heel wel aan het gantfche omliggende land den naam kan gegeven hebben (a). HABOR en GOZAN zijn ons reeds , in de befchrijving van Me dit voorgekomen. Bladz. ©6. en 105. en van HARA hebben wij (Bladz. 130.) aangemerkt, dat fom» rnigen hetzelve houden, voor eenen anderen naam van Medië , omdat, naamlijk , in de gelijkluidende plaatzen, hetzelve afgewisfeld worde, met de omfchrijving: deJleden van Medië. Trouwens, wij weten ook van Hara niet anders te zeggen. C V T H A is het landfchap , of de ftad, waaruit de meeste volkplantingen na Samarië zijn overgevoerd, het welk ook de reden is, dat de Samaritanen oncier den naam van Cutheërs of Kutheërs door de Jooden, met verachting , in laater tijd benoemd zijn geworden (IV. Deel bladz. 378.)• Docu, hei is on- («) busching Jfiëu f ao<5.  des BIJBELS. X. BOEK, VI. HOOFDST. j 53 onzeker, waar wij dit Cutha te zoeken hebben. josefus onderricht ons, dat er een landfchap Cutha in Porfië gelegen hebbe, alwaar ook eene rivier Cuthus zal geweest zijn. Bochart denkt aan het landfchap Cusch , het welk ook, met verwisfeling van fch en th Cutha zal geheten hebben, en het zelfde landfchap zal wezen, het welk bij ptolemeüs Kisfia genoemd en geplaatst wordt, in Sufiana, of het zuidelijkfte gedeelte van Perfië , alwaar thans Chufifian is. Anderen willen dit land Cutha nog oostelijker zoeken, in dat gedeelte van Perfië, het welk Karmanië genoemd wordt, omdat men daar, bij ptolemeüs, een volk aantreft , met den naam Chuti of Chuthiërs , bachiene (a) volgt doorgaands het gevoelen van bochart. Daar zijn nog anderen , welke door Cutha , het Kolchifche landfchap Cythais, waarin de ftad Cytlma gelegen was , verftaan. De geleerde hyde (£) wijst ons eene ftad Cutha aan, in het Babylonisch Irak, niet verre van Babel, welke hij meent, dat den naam heeft van cusch, chams zoon, dewijl Cusch en Cutha, door verwisfeling der letters, niet zullen verfchillen, zoodat hij, met bochart. vrij na oveëenkomt. Na dit alles , heeft de Ridder mcHAËiis (e) een geheel onderfcheiden gevoelen voorgedragen , en gemeend, dat Cutha een landfchap der Sidoniërs zal wezen , bij Sidon, de vermaarde hoofdftad van Fenicië. Zijne bewijzen zijn, omdat de Pfeudo- joaath/n gen. X: io. en de Cüaldeeuwfcüe vertaler 1 chron. I: 13. (a) iii. Deel. ii. Stuk bladz. 541—543. (./>) De relig. Vet. Perf. pag. 38. (c) .pril. üfngr. Hebr. Part.l. pag. 104. Vergelijk; ons V. Deel. blatz. 191, K 5  154 A A R D R IJ K S-K tl N D Ë I: 13. bij Sidon een landfchap Cutha of Chutan kennen; de verzekering van josef abassi , door ons ook in het V. Deel aangehaald; en dat eindelijk, de Samaritanen, zich zeiven Sidoniërs te Sichem noemen, ja, uitdruklijk , bij josefus zeggen, dat zij Sidoniërs van oorfprong zijn; Waartoe die geleerde man 'ook brengt z a c h. XIV: 21. daar zal geen Kanaaniter meer .zijn in\hèt huis van jehova, geen Sidoniër, of Samaritaan, die mede deel zal willen nemen , in den opbouw des Tempels , met toefpeling op de gefchiedenis ezra IV. — Na dit alles, ziet elk Lezer , hoe moeilijk de keuze, omtrent dit ftuk , zij , de gronden, in de daad, van michaclis komen mij niet overtuigend genoeg voor , om zijn gevoelen , met verwerping van alle de overigen , bijzonder dat van hyde, het welk niet-van waarfchijnlijkheid ontbloot is , aan te nemen ; het veiligst zal dan wel zijn , dat wij hier niets volftrekt vastflellen , maar onze onzekerheid belijden. ava, hamath, en sefarvaïm, zijn ons reeds voorgekomen, Hamath op zijné plaats (V. Deel bladz. 318. volg.) Av'a boven Bladz. 107. en Sefarvaïm, Bladz. 106. Thans is nog overig de plaats ezra IV: 9. alwaar van andere volkplantingen , door esarh a d d o n na Samarië overgevoerd , gefproken , en genoemd worden de dinaïten, of die uit het landfchap of de flad Din. Van dit landfchap vind ik niets aangetekend , dan alleen  des BIJBELS. X. BOEK, VI. HOOFDST. 155 ; leen het geen ik boven (Bladz. 107.) heb aangehaald. De AFARSATHCHITEN, zijn waarfchijnlijk, de ingezetenen van Afar-Sittacene. ,, Wij kennen, zegt MicHAëtis, " „ twee landfchappen , die Sittacene heeten, een 1 op de oostzijde van het Meötisch meir, of zoo , „ als wij het noemen, het meir van Azof; en het „ ander , de zuidelijkfte Provintie van Jsfyrië, omtrent tegen over Babyion, aan de oostzijde „ van denTigris. Het fchijnt, dat het woord Afar , „ er hier voorgezet is, om het één van het anI ,, der te onderfcheiden , maar welk van beiden li „ Jf'ar- Sittacene is, weet ik niet. " De TARFELITEN, I of ingezetenen van Tarpel zijn ons geheel onbeI kend, gelijk ook de AFARSITEN, ; of die van Jfars. Van de A RCHEVITEN, of die van. Ar ach , of Erech , Edesfa ,. zie men boven Bladz. 99. Ondertusfchen ftelt michaölis twijfelachtig, of dit gemeend zij, dan wel een volk Arrich , insgelijks omftreeks het Meötisch Meir bij dc.Sittacenen woonende. De Babylo,niërs ■,- oi me van Babel, de Sufanchüen , ot die van Sufan, én de Elam.it en, of Eiam, z;jii^ Iigtelijk, «tan. te wijzen. De  ï55 AARD RflJ KS-KUNDÉ De dehavit en, of die van Daha of ook Hava , hebben mist fchien overeenkomst met Ivva, of Ava , boven Bladz. 107. En met deze onzekerheden zal de Lezer zich moeten vergenoegen, dewijl wij hem niets zekerer of vollediger leveren kunnen. Meer landfchappen van het oostelijk Afië, worden in de Heilige Schrift niet vermeld, dan alleen Indië, onder den naam van Hodu of Hoddu voor Hondu , thans Hindujtan of Indojlan , naar de rivier den Indus , tot zoo ver ftrekte zich het rijksgebied van ahasverus uit esth. I: x. Doch dit is ook alles, wat er in den Bijbel van voorkomt (a). En dewijl de Sinim jes. XLIX: 12. geenszins de Chinezen zijn, gelijk fommigen gedacht hebben (zie boven in dit Deel bladz. 57.) kunnen wij achten, de befchrijving der Oosterfche landen voltooid te hebben , en ons thans Noorden Westwaards van Palcejlina, wenden, om het geen, in den Bijbel, de Aardrijkskunde van die landen betreffende , voorkomt , te overwegen , waarmede dit ons werk zijn volledig beflag zal hebben. ZEVENDE HOOFDSTUK. De Landfchappen van Klein-Afië. zijn gewoon , onder den naam van Afië, het groote vierde gedeelte der wereld te bevatten, («) tACHisKE UI. Datl lUStuk bladz. 609.  Des BIJBELS. X. BOEK", VII. HOOFDST. i 57 ten, in tegenftelling van Europa, Afrika, en Amerika. In dien zin wordt hec woord niet genomen, wanneer het, in den Bijbel, dat is , in het Nieuwe Testament, (want, in het Oude wordt het niet gevonden,) voorkomt, zoo min als bij de oude ongewijde Schrijvers , aan welken , naauwlijks, gelijk busching (a) zeer wel heeft aangemerkt, het vierde gedeelte is bekend geweest, van het geen w'q thans Afië noemen. Gemeenlijk, onderfcheiden wij, Groot - Afië en Klein ■ Afië, door het laatfte verftaan wij, het geheele Half. eiland , het welk ten Noorden de zwarte zee , of oudtijds de Pontus Euxinus, ten Westen , de zee - engte bij Konfiantinopolen , de i; zoogenoemde Propontis , of zee Marmora , den li Hplleïttnnt _ pn /ftrl,;*»! r,P Aa 2P C-h „ . <3r„ j; mjche zee, en ten Zuiden, de Middelandfche zee \ heeft, zijnde ten Oosten, door den Eufraat van I Armenië , gelijk ten Zuid - oosten door een aaneengefchakeld gebergte, Amanus, van Syrië, [afgefcheiden. Door Groot -Afië verftaat men dan ! alle de overige uitgeftrekte landen, van het vier1 de wereld-deel, het welk wij ^/ï? noemen. Deze benaming van Klein - Afië, en deszelfs | onderfcheiding van Groot Afië, is echter niet ouil der dan de midden-eeuwen der Christen jaartel. J ling, gelijk celiarius (b) bewezen heeft. Die \, Klein Afië hebben de laater Grieken Anatolië geil neemd, van het Griekfche woord, Anatalee , (het ii oosten,) omdat het oostwaards van Konfiantinopo» | len , de hoofdftad van het Griekfche Keizerrijk , ï\ gelegen was, en van dit woord heoben de Euro,- (a) AJiën f. 7. ij) Geogr. Ant> Tom. II, pag, a.  153 AARDR IJ KS-KUNDE peanen Natoliën , gelijk het doorgaands , met dezen naam , onder ons bekend is, en de Turken Anadolij gemaakt , en behouden. Anders wordt deze landftreek, bijzonder de zeekusten met influiting van de zeekusten van Syrië, de Levant, met een Fransch woord, geheeten. Het is er echter ver af, dat, :wanneer , in den Bijbel, het woord Afië voorkomt , hetzelve dan dit Klein- Afië of Naiolië, in het gemeen zou betekenen. Om dit wel te onderfcheiden ■, moeten wij, kortelijk, het volgende, omtrent het gebruik van het woord Afië, bij de oude Schrijvers, opmerken. In den engften en bepaaldften zin , werdt de landftreek aan de rivier Cayfiro en den berg Tmolo, van ouds Afië genoemd, alwaar zelfs eene ftad van dezen naam geweest is. "DeRomeinen noemden dat deel van Natolie, het welk tusfchen den 36 en 41 gr. N. Br. en tusfchen den 44 en 50 graad lengte (van het Eiland Faro te rekenen,) ligt, Afi'd propria , of het eigenlijk Afië, en daar van is Lydisch Afië, weder een deel geweest, het welk onder Keizer augustus Afia Proconfiularis , (het voorburgemeesterlijk, of Stadhouderlijk Afië) genoemd werdt , omdat het beftuur daar van ,'";aan eenen Proconfi.il, werdt op» gedragen , gelijk wij dat op zijne plaats afzonderlijk zien zullen. In dezen bepaalden zin , wordt het woord Afië genomen, in de Boeken van het Nieuwe Testament, gelijk uit hand. I: 9, 10. 1 petr. I: 1. duidelijk blijkt, omdat het, daar, uitdruklijk, wordt onderfcheiden van andere Landfchappen van Klein - Afië', bij voorbeeld, Kappadocië , Pontus, Frygië, Pamfijli'e, enz. Ja, hand. XVI: 6. Wordt het woord, in de allernaauwfle betekenis, gezet, voor Afia Pmonjularis. De  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. jS9 De geheele uitgeftrektheid van Klein-Afië of Natolie zal, in de lengte, oost- en westwaards, ruim 200 , en in de breedte , noord- en zuidwaards, omtrent 420 gemeene mijlen (elk van één uur gaans) kunnen bedragen. Volgends het bericht van wood, (a)is het uitzicht van de kusten van Klein-Afië, of eigenlijk van Töniè), uit en na de zee , zeer heerlijk. In de verte wordt het door den Athos , den Olymp , en andere bergen van Macedonië, Thracië, en Thesfialië, bepaald, welke wood, van den Ida af , dikwijls, .met het bloote oog, ontdekken kon. Het nader uitzicht wordt,door de Eilanden, beperkt, van welke allen die. zijde , welke na het vaste land gekeerd is, de vruchtbaarfte en meest bebouwde is. Bij zonnenondergang is de westelijke Horizont, achter de Eilanden, de aangenaamfte, die men zich verbeelden kan. Klein-Afië of Natolie \ is een land, vol bergen, die zeer hoog zijn. In dit land neemt het Taunsch gebergte , (mom Taurus , waarfchijnlijk dus genoemd , van het woord Tur , dat bij de Syriër s, Chaldeën, en Arabieren, in het gemeen een berg betekent, als zeide men , het gebergte bij uitnemendheid,) zijnen aanvang, in het zuiden ,. bij de kaap of het voorgebergte , Chelido,mum in Lycie, en zich', eerst noordelijk, vervolgends , oosthjk, diep in Afië uitftrekkende. Deze berg gaf, bij de vrede van de Romeinen, met Koning antiöchüs den grooten, aanleiding, om geheel Afië te onderfcheiden, in Afië aan deze, en Afië aan gene zijde den Taurus, zoo dat men onder Afië aan deze zijde den Taurus verftondt % alles ( onder de regering van alexanders opvolgersf derwaards gekomen , zijnde , gedeeltelijk , als volkplantingen, uit Babylonië en Mefopotamië overgevoerd , ten einde de oproeriggezinde inwoners te beteugelen , ten diende der Syrifche Koningen , gedeeltlijk, uitgelokt , door de groote voorrechten , en vrijheden, welke hun gefchonken werden, gedeeltlijk ook, zich daar, om den L % Kuöpf  164 AARDRIJKS-KUNDE Koophandel, nederzettende, (a) te weten, van ouds reeds werdt in dit land een aanzienlijke Koophandel gedreven ,. gelijk nog heden de handel der Europeanen op deze landftreek niet gering is, welke, gemeenlijk, onder den naam van den Levantjchen handel bekend is, gelijk de voornaamfte Handelplaatzen op de kusten les Echelles du worden' (Levantfche StaPe¥<*atzen) genoemd Tot de gemelde Jooden behoorden die vreemdelingen, uit Kappadocië, Pontus, Afië, Frygië, en Pamfylië , welke, volgends hand. II: 9, 10. te jerufalem, in den Tempel, tegenwoordig waren , toen de Heilige Geest over de Apostelen en leerlingen van jesus, werdt uitgeftort, welke, naa hunne huizen wedergekeerd, door hunne berichten , nopens deze gebeurenis, den weg hebben kunnen baanen , voor de Apostelen , toen 01e, aldaar, het Euangelie kwamen prediken. Aan hun fchreef petrus zijnen eerften Brief yi petr. I: 1.) om hen te verzekeren , van zijne eenftemmigheid in de leere met paulus die onder hun, in die landen, voornaamlijk, het Christendom verkondigd heeft. Tevens echter, waren , aan den anderen kant, onder deze Jooden , zeer velen , ja de grootfte hoop , tegenftanders en vijanden van de nieuwe leere, welke alöm zelfs vervolgingen tegen de Apostelen verwekten , gelijk uit de Handelingen der Apostelen bekend is. Evenwel , zegevierde het christendom , en men heeft, in dit zelfde Natolie of Klein-Afië, bloejende Christenge- meen- (*) Vergelijk bachiene III. Deel. III.stuk,bl.65j. volgg.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 16-5 meenten gehad ; immers wie denkt hier niet aan de zeven gemeenten van Afië, gemeld in de Openbaring van Joannes, de gemeenten van Galatië, Efeze, Kolosfe, aan welke paülus zijne Brieven heeft gefchreven ? Doch , na de overheerfching , door de Mohammedaanfiche volken , en door de Turken, zijn genoegzaam alle de bloejende gemeenten van Christenen, in deze landen , geheel verdelgd geworden, en derzelver kerken iq Moskeën , ten gebruike van den Mohammedaanfichen godsdienst, veranderd. Terwijl het gering aantal Christenen , het welk, hier en daar, nog overig is , door de ellendigfte fiavermj gedrukt wordt , en aangaande de waare leere van het Christendom geheel onkundig is , met welke onkunde alle de gebreken verzeld gaan, welke er gewoonlijk uit voortvloejen. De weinige kunde en geleerdheid , die er nog is, is alleen bij de Grieken te vinden, wier beste fchool in een klooster op het Eiland Pathmos is, in welke de oude Griekfche Taal, Phyfiea , Metaphyfica en Theologie , geleerd worden, en waarheen jonge lieden uit verfcheiden landen komen. Verders wordt de tegenwoordige toeftand dezes lands ons dus befchreven: „ De Osmanfiche Turken hebben het oude Klein-Afië in zes landichappen verdeeld, welke zijn, Anadoly of AT> » de inwoners van Tarfus zoo zeer ge„ öefend waren in de Wijsbegeerte, en andere ,, takken van geleerdheid, dat zij die van Athee„ ne, Alexandrië, en andere plaatzen, waar men „ openbare leerfchoolen hadt, overtroffen , ook ,, was, aan Tarfus, dit bijzonder eigen, dat al„ daar meest inborelingen onderwezen werden , „ en niet vele vreemdelingen derwaards over„ kwamen; ook, dat weinigen der inborelingen „ zich aldaar bleven ophouden ; maar, zoodra zij „ tot eenigen trap van - geleerdheid bevorderd „ waren, vrijwillig omreisden, door alle vreemde „ landen. " enz. Dewijl paulus, die een burger was van Tarfus, hand. XXI: 39. tevens een geboren Romeinsch Burger was, hand. XXII: 24—29. hebben fommigen gemeend , dat Tarfus eene Romeinfche Volkplanting geweest zij , en dat dus de burgers dezer ftad ook tevens Romeinfche burgers waren , evenwel, fchoon zij de hoofdftad was van Cilieië , en eene vrije jlad (Urbs libera,) die door hare eigene overheid geregeerd werdt, volgends hare eigene wetten, evenwel is er geene blijk, dat zij, toen reeds, eene Romeinfche volkplanting geweest is, fchoon er eenigen tijd (a) Vergelijk ons V. Deel. bladz. 34. en baChienk III. Deel. Ui. Stuk. bladz. 657. iD de aantekening. (b) Libr.XIV. Vergel. hofstede£//30»). e y s t r e, insgelijks eene ftad van Lykaönië, is in de ge- fchie- (a) fococke Reize UI. Deel. i. Stuk. bladz. 87. (*) buichimo Jf.f. 115,  Ï16 AARDRIJKS-KUNDË fchiedenis der Apostelen merkwaardig , omdat ~, als dezen daar een wonderwerk omtrent eenen kreupelen hadden verricht, het volk dier flad hen eerst vergoodde; maar onmiddelijk daarop, paulus fteenigde en ter flad uitfleepte, zijnde door de ongelovige Jooden daar toe opgehitst , hand. XIV: 7 — 2. vergel. 2tim. III: n. Evenwel heeft paulus andermaal, en zelfs op zijnen tweeden togt, door Klein-Jfië, ten derdemale , deze flad bezocht , die ook daarom merkwaardig is, omdat zij de geboorteplaats was van timotheus, aan wien paulcs zijne twee Brieven gefchreven heeft, handel. XVI: i — 5. Men vindt ze als de eerfle onder de Bisfchoppelijke fteden van Lykaönië, op de lijst derzelven , anders hebben wij er niets wetenswaardigs van gevonden (a). deb.be, het welk, naderhand , insgelijks eene Bisfchoppelijke ftad van Lykaönië geweest is, heeft insgelijks het Euangelie het eerst ontvangen door de prediking van paulus hand. XIV: 6. en op zijnen tweeden togt hand. XVI: 1, Hier te Derbe was gajus geboren, daarom gajus van Berbe , hand. XX: 4. die daarna één der reisgenoten van paulus geweest is , en van welken hij , in zijne brieven , meer dan ééns , gewag maakt. l y C i ë, is eene Zeeprovintie , westelijk van Pamfylië, ter {a) bachiene III. Dsel, III. Stuk, bladz. 676—67S.  des BIJBELS. X. BOEK, VIL HOOFDST. 177 tegen over het Eiland Rh dus, 1 makkab. XV: 23. ten Noorden had zij Karië, en, misfchien een gedeelte van Pifidië. Wij vinden alleen twee fteden van dezelve, in den Bijbel gewaagd, Patara en Myra. p a t a r a, eene bij de Ouden bekende ftad, wegens eenen Tempel van apollo, in welken ook Godfpraken gegeven werden , gelijk te Delf — ptolemeüs filadelfus, die deze ftad vergrootte , hadt haar den naam Arfinoë , ter eere zijner gemalin gegeten , maar zij bleef haaren ouden naam behouden, gelijk zij ook, op de lijst der Bisfchop* pelijke fteden, met dezen naam ftaat, en nog heden zelfs Patera geheten wordt. Toen paulus uit Griekenland kwam, om na Jerufalcm te reizen , kwam hij "laatst van Milete f in drie dagen , te Patara, het welk aan zee lag, hand. XXI: i. en van hier ftak de Apostel, met met een ander fchip, in zee, na Fenicië. In eene andere reize van paulus, toen hij, als gevangen, na Rome gebracht werdt, komt de ftad m y r a in Lycië hand. XXVII: 5. voor. straöo rekent deze plaats onder de zes grootfte fteden van Lycië, ook onderfcheidt hij , daar, dit Myra , van Limyra , aan de rivier Limyra , fchoon de ééne en andere door hem, op gelijken afftand van de zee , te weten , XX fiadiën , dat is , weinig meer dan één uur gaans, gefteld worden; wanneer derhalven lukas zegt: de zee, „ die langs „ Cilieië en Pamfylië is , doorgevaren zijnde VI. Deel. M „ kwa!  178 AARDRIJKSKUNDE „ kwamen wij aan te Myrat in Lycië, " zal men dit moeten begrijpen, van de haven dezer ftad , van welke de ftad zelve 20 ftadiè'n , landwaards in, kan gelegen hebben. Hier veranderde de Apostel insgelijks van fchip , en ging op een fchip over, dat te Alexandrië t'huis hoorde, vs. 6. en met koorn bevracht was vs. 38. Men vindt de ftad, insgelijks, op de lijst der Bisfchoppelijke fteden , en wel als de eerfte, of Metropolitaanfche , kerk , boven aan, thans ligt zij verwoest, maar hare overbijfzels worden nog aangewezen , omtrent 10 uuren gaans, van Pat ara (a). In het 1 Boek der makkabecn , XV: 23. wordt nog eene flad f a s e l i s genoemd, eene haven, op de grenzen van Lycië en Pamfylië. KAPPADOClë, wordt hand. II: 9. en 1 petr. I: u genoemd, doch, dit is alles, wat wij er in den Bijbel van vinden , in welken ook geene fteden van dat landfchap bijzonder voorkomen. Het was het oostelijkfle landfchap van Klein - Afië, palende aan den Eufraat, door welke rivier het van Armenië werdt afgezonderd. Ten Noorden , grensde het aan Pontus, ten Westen, aan Galatië, Frygië, en Lykaönië, en ten Zuiden aan Cilieië. Volgends fommigen zal het in het Oude Testament onder den naam Thogarma begrepen zijn ( V. Deel bladz. 172O <«) BAUHiENH iii. Deel. 211. Stuk. bladz. 632, 683.  des BIJBELS. X. BOEK, VIL HOOFDST. i79 172.) In laater tijd was het een vermaard Koningrijk tot het onder de magt der Romeinen kwam , die er eene Provintie van hun gebied van maakten — Onder de ftedsn van dit landfchap , die waardig zijn , hier , aangeftipt te worden , fchoon zij niet in den Bijbel voorkomen , zijn Nazianzum, naar welke de vermaarde gregorius Nazianzems den naam heeft, die daar Bisfchop geweest is, en Nis/a, op de grenzen van KleinArmenië , naar welke een andere gregorius Nysfenus geheeten wordt, ook Tyana, de geboorteplaats van den bedrieger apollonius tyanaeus, enz. p o n t u s, noordwaards van Kappadocië, aan den Pontus Euxinus , of de Zwarte zee , ftootende oost waards aan Armenië, en wordende, ten westen, door de rivier Hulys, van Paflagonië gefcheiden, een vermaard Koningrijk , beroemd door den grooten mithridates, die, bijna 40 jaren met de Rotneinen, geduurige oorlogen heefc gevoerd, komt, insgelijks, op de twee gemelde plaatzen der Hei. lige Schrift voor, hand. II: 10. en 1 petr. I: 1. Ook was uit Pontus geboortig de Jood aquila, en zijne huisvrouw priscilla, welke, tot het Christendom bekeerd zijnde, aan hetzelve zoo uitmuntende dienden hebben bewezen , hand. XVIII: 2. doch , dit is ook alles, wat Wij van dit landfchap in den Bijbel vinden. — Ik teken hier alleen nog aan , dat van de ftad Cera* Jus, in dit landfchap, de eerfte kersfenboomen afkomftig zullen zijn, die ook daarvan, den naara behouden hebben. Het landfchap M 2 pa.  iSo A ARDR IJ KS.KUNDE PAFIAGONlë westwaards van Pontus, aan deze]fde zee gelegen, met bachiene, voorbijgaande, omdat er de Bijbel van zwijgt, komen wij tot b i t ii y n i ë, het welk , ten Westen van Paflagonië volgde , en ten Westen aan de Propontis ltiet , ten Zuiden aan Myfië, Frygië, en Galatië. Het Koningrijk Bithynië kwam, door erf making van den laatften Koning, nikomedes , aan de Romeinen, die het, terftond , in eene Provintië veranderden. Het wordt enkel i petr. I: i. gewaagd, en hand. XVI: 7. In dit landfchap lag de ftad Nicea, zoo vermaard , door de Kerkvergadering , aldaar tegen de Aridnen, in het jaar 325 gehouden , en de Niceïfche Geloofsbelydenis , aldaar toen opgefteld , welke men achter de gewone uitgaven van -onze Nedèrduitfche Bijbels geplaatst vindt , als behelzende het rechtzinnig geloof, nopens de verborgenheid der Drieëenheid. G A l A t i ë was eene binnenlandfche Provintië van Klein-Afië. Ten Noorden , grensde zij aan Bithynië en Paflagonië , ten Oosten aan Pontus , ten Zuiden aan Kappadocië , en ten .Westen aan Frygië. Ook hadt, in.de daad, deze landftreek, weleer, tot Frygië behoord ; maar omtrent 300 jaren voor chkistüs geboorte, waren de Galli, welke in hun land geene genoegzame ruimte vonden, om te beftaan, in eene aanzienlijke menigte , onder anderen ook in Afië gekomen, en hadden zich in dit  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 181 dit gedeelte van Frygië , het welk zij vermeesterd hadden , met der woon gevestigd , en zich daar met Grieken en anderen vermengd , waarom dit landfchap Gallo-Grcecia (Gallisch Griekenland) en korter Galatië is genoemd geworden. De Romeinen hebben hen naderhand overwonnen , en eindelijk dit land tot eene Provintië gemaakt, i makka b. VIII: 22., In dit landfchap heeft paulus , een en andermaal, niet zonder vrucht, het Euangelie verkondigd, hand. XVI: 6. XVIII: 23. petrus fchreef ook aan de Galatiërs, onder meer andere gemeenten, zijnen eerften Brief, 1 petr. I: 1. en paulus Brief aan de gemeenten in Galatië is bekend. Men vindt ook, op de Bisfchoppelijke lijsten, zeven Bïsfchoppelijke fteden, in vervolg van tijd, gemeld , maar van die fteden, in welke deze gemeenten, ten tijde van paulus, gefticht zijn, komt in den Bijbel geene bijzondere melding voor. f r y G i ë verdeeld in Groot- en Klein • Frygië, is , wat het eerfte betreft, een binnenlandsch gewest geweest in Klein - Jlfië , hebbende Galatië ten Oosten -y Klein • Frygië ftrekte zich tot aan de Mgeïfche zee uit, doch de grenzen van dit landfchap zijn zoo onbepaald , en hebben zoo veele veranderingen ondergaan, dat wij niet durven ondernemen, dezelve ftiptelijk aan te wijzen ; te meer , omdat Groot - Myfië en Klein - Frygië, dikwijls , onder één verward worden. Hec zuidelijkfte gedeelte, Frygia Pacatiana genoemd, fchijnt, ten minften gedeeltelijk , ook tot het eigenlijk Afië gerekend te zijn , zoo dat fommige fteden , bij voorbeeld, Labdicea en Hiërapolis, welke in Frygië lagen , M 3 tot  182 AARDR IJ KS -KUNDE tot het eigenlijk Afië gerekend worden , waarom wij ze ook, bij die gelegenheid, befchrijven zullen— hand. II: 10. worden ook Jooden uit Frygië genoemd, en uit hand. XVI: 6. weet men, dat paulus ook dit landfchap doorreisd heeft, en andermaal hand. XVIII: 23. De Frygiërs beroemden zich , wegens de oudheid van hun volk, waar over zij ook , volgends herodotus , eenen twist met de Egyptenaars gehad hebben. Dewïil zij meer in opene vlekken dan in fteden woonden , hadden zij eenen boerfchenaart, en waren zoo laag van geest, dat zij door dwang en flagen tot hunnen pligt moesten gebracht worden ; van het één en ander waren bij de Latijnen de fpreek woorden ontftaan : Phryx emendaturplagis , waar geen dwang is, daar is geene eere , en: Sero fapiunt Phryges , de gekken leer en met fchade. Met m t s i ë is het omtrent even eens gelegen , als met Frygië 9 wij lezen van een Groot- en Klein - Myfië, doch beider grenzen zijn niet genoeg bepaald , ook bevatten beiden andere kleine landfchappen, of" ook, gedeelten van Myfië worden weder tot andere landfchappen betrokken. Genoeg is het, derhalven, aantemerken , dat beide deze deelen, of geheel Myfië , de JEgeïfiche zee ten Westen, en de Propontis ten Noorden hadden, en ten Oosten grensden aan Bithynië en Frygië. Dit landfchap wordt, in den Bijbel, maar ééns gemeld, hand. XVI: 8. Op den tweden togt van paulus en si las, Wilden die Apostelen , na Frygië en Galatië doorgereisd te hebben , zich wenden na het eigenlijk genoemd Afië, en dus ter linke zijde, doch, werden,  des BIJBELS. X. BOEK. VIL HOOFDST. 183 den , door den Heiligen Geest, daar in' verhinderd , en als zij vervolgends tot aan Myfië voorCgereisd, zich rechts wilden wenden na Bithynië, werden zij ook daar in belet , zoo dat zij Myfië latende liggen, voortreisden na Tro'ds, van waar zij het gereedst konden overfteeken na Macedonië, het welk de bedoeling der Voorzienigheid was. bachiene («) en anderen hebben hier eenige zwarigheid gevonden, hoe de Apostelen Myfië konden laten liggen , het welk juist in hunnen weg lag, tusfchen Frygië en Tro'ds, doch, als wij in aanmerking nemen, het geen wij van de onzekerheid der grenzen van Myfië gezegd hebben, wordt de zwarigheid ligt opgelost, ook kan men zeggen , dat zij Myfië lieten liggen , voor zoo ver zij zich daar niet hebben opgehouden. t r o a s bij deze gelegenheid gemeld , kan zoo wel de benaming van een bijzonder landfchap , als van eene ftad zijn; het landfchap hadt den naam van de zoo vermaarde ftad Troje , en daartegen hadt het, ten tijde van paulus, eene ftad Tro'ds, welke ook tot Frygië, of van anderen tot Myfië, gerekend wordt , gelijk dit geheele landfchap Trods. Deze ftad Trods heeft paulus bij eene tweede reize na Macedonië aangedaan, hand. XX: 1. vergeleken 2 kor. II: 12, 13. en wanneer hij uit Macedonië, te rug keerde, kwam hij weder te Trods, hand. XX: 4, 5. hier hadt hij ook zijnen reismatel , benevens eenige boeken en papieren gelaten, om welke hij aan timotheus fchrijft stim. IV: 13. Dez« (*) ui. Deel. iii. Stuk. bladz. 69ï. M 4  i$4 AARDR IJ K S - KUNDE Deze ftad Tro'ds heette eigenlijk Alcxandria, voorheen ook Antigonia, maar wordt ter onderfchtiding Trods naar het landfchap genoemd, en lag aan de JEgcïfche zee, niet verre van de HelJespontifche zeeëngte — De ftad heeft naderhand eene aanzienlijke Christengemeente, en ook eenen Bisfchop gehad — Thans heet zij Eskis/ïambol, en ligt op eene hoogte, die met hooge klippen aan de zee tegen over het Eiland Tenedos eindigt (a), assus o/assum. Eene Had, in Myfië , omtrent 6 of 7 uuren gaans, Zïiid-oostwaards van Trods, aan eeneruime baai gelegen , en met eene haven voorzien. strabo béfchrijft haar, als door natuur en kunst verlterkt, en gelegen op eene fteile hoogte , die van den zeekant eenen rechten en langen opgang hadt. Volgends hinius heette zij Asfiort Troadis, of Asfiou , in het landfchap Trods, ook werdt zij Apollonia genoemd — Eens is paulus hier te voet van Trods gekomen hand. XX: 13, 14. (b) ADRAMYTTE, of Adramyttum , was insgelijks eene ftad van Myfië, en wel van dat gedeelte, het welk bij de rivier Tiaïkus lag. I Deze ftad zelve was gelegen aan dezelfde baai der JEgeïfche zee, welke de ftad (ö) ïOSCHIf'G Aflcn ƒ 91. POCOCKE Reize IIJ. Deel. II. Stuk bladz. 117. Chandler. Reize door Klein - Jftë, bladz. 40 volgg. {b) BA,ctfiÉNB III, Deel. \\\. Stuk. bladi. 704,  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 185 ftad Asfus befpoelde. Daar hoorde het fchip t'huis, met het welk paulus, op zijne reize na Rome, van Ccefarea tot Myra in Lyciëgevaren was, hand. XXVil: 2. en geenszins te Adrumetum , op de kust van Afrika , gelijk de Latijnfche Overzetting, de Vulgata, aan bonfrerius en anderen aanleiding tot deze misvatting gegeven heeft («). Verfcheiden andere fteden , en ook landfchappen van Klein - Afië, worden , voords , begrepen , onder den naam van het eigenlijk gezegd ASlë, bij voorbeeld , behalven een gedeelte van Frygië, de landen Lydië, JEolië, lönië, en Karië, met één woord , alle de landfchappen van het westelijk Deel van Natolië, tusfchen de Middelandfche zee , den Archipel, en de Propontis ; zoo nogthans, dat, ook in het vervolg, deze benaming van eigenlijk gezegd Afië zich dan ééns ruimer uitftrekie, dan weder naauwer bepaalde, gelijk ik hier voor reeds heb aangemerkt. De reden dezer benaming , aan verfcheiden landfchappen gegeven, is eenvouwig deze, dat de Romeinen, volgends uiterften wil van attalus, Koning van Pergamus , deze landen , die zijn Koningrijk uitmaakten, in bezit kregen, en er hec eerfte Wingewest in Afië van maakten , welks beftuuring zij aan landvoogden , met den titel van Prcstor, maar na de tijden van augustus, met den titel van Proconful, van waar Afia Proconfularis, hebben toebetrouwd , ten welken opzichte zij , na (*) Bachibke 1. c. pag. 705. M 5  186" AARDE. IJ KS-KUNDE na de bemagtiging van andere landfchappen van Natolie', meermalen veranderingen in de uitgeftrektheid dezer landvoogdij hebben ingevoerd. Een of andermaal, misfchien , uitgezonderd, bij voorbeeld hand. xix: 26, 27. xxvii: 2. wordt door Afië, in het Nieuwe Testament voorkomende , dit eigenlijk gezegde Afië verftaan , van het welk ook de titel van Afiarchen hand. xix: 31. zijnen oorfprong heeft, die in de gewone vertaling , Overfien van Afië heeten ; ongelukkig zeker ; zij waren eene foort van Priesteren , die de beftelling hadden , over de ftrijdfpelen, in de openbare Schouwplaatzen , en over andere bijzonderheden, den openbaren Godsdienst en deszelfs piegtigheden betreffende (a). De ingezetenen van de meeste landfchappen , die tot deze Rotneinfche Provintie behoorden, waren Grieken , niet alleen in de algemeene betekenis van Heidenen, maar Grieken van oorfprong en afkomst, gelijk wij boven, toen wij van KleinAfie, in 't gemeen, fpraken, reeds hebben aangemerkt, maar ook bevonden zich hier vele Jooden , en, zedert de prediking van paulus, die, fchoon éénmaal, door den Geest, verhinderd , daar hetEuangelie te verkondigen, omdat hij elders geroepen werdt, echter, naderhand, in deze landftreek, bijzonder te Efcze, een' geruimen tijd , verkeerd heeft, ook vele Christenen. Z00danigen waren die gemeenten van Afië, welke de Christenen teKorinthe, door den Apostel, lieten groeten 1 kor. xvi: jq. En tot deze gemeenten behoorden bijzonder, die zeven Gemeenten van Afië openb. ii. en iii. genoemd, Efieze, Smyr- (a) r, iBTfiiN DlJJKPhilol,Crlt.de Jftarchis Traj. 1753.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 187 Smyrna, Pergamus , Thyatire , Sardes, Filadelfia, en Labdicea , welke fteden juist die ligging hebben, dat z:j, in de opgegeven, en in joannes Openbaring voorkomende orde , als in eenen kring liggen , zoodat een rondgaand gefchrift, volgends deze orde, aan hun allen kon worden medegedeeld. — Wij zullen deze lieden, kortlijk,befchrijven, en er die bijzonderheden van optekenen , welke tot opheldering van den letterlijken zin , uit de Aardrijkskunde , ftrekken kunnen , zonder ons, voor tegenwoordig, in te laten in het verfchil onder de Uitleggers , of men deze Brieven naar de letter , of in eenen Profeetifchen zin, hebbe optevatten, e f e z e gelegen, in dat gedeelte van het Eigenlijk Afië, dat Iönië genoemd werdt, aan eenen inham der Egeïfiche zee, niet verre van daar de Kaïfirus, of de kleine Meander in die zee valt, was van ouds eene aanzienlijke ftad, de eerfte van geheel Afië , gelijk zij op de oude gedenkpenningen genoemd wordt, groot , fchoon, en volkrijk , eenen uitgebreiden koophandel drijvende, en voornaamlijk uitmuntende in geweerfabrieken , waar op men meent, dat paulus doelt efez. VI: 10—17.— Men zeide, dat zij, door de Amazonen, zou geflicht zijn — hare grootfte vermaardheid hadt zij te danken , aan den Tempel van diana, welke voor de befcherm-godin dezer flad gehouden, en deze, om het beeld dezer godin, dat men voorgaf, van den hemel gevallen te zijn, en dat in dezen Tempel vereerd werdt, dtKerkbew aar fier genoemd werdt, hand. XIX : 47. 35. Deze Tempel, na dat de eerfte door herost ratus, om zich eenen  188 AARDR IJ KS -KUNDE eenen naam te maken , in brand was geltoken, in denzelfden nacht , toen alexander dc Groote geboren werdt, is op gemeene kosten van alle lieden van Afië weder opgebouwd , en werdt voor éénen van de zeven wereld-wonderen gehouden. Hij werdt in 220 jaaren voltooid, zijnde geflicht, naar de Tótiifiche bouworde , hebbende de lengte van 425 , de breedte van 220 voeten, en wordende gefchraagd door 127 pilaren, die de hoogte van 60 voeten hadden. Ook hadt men er een"' prachtigen Schouwburg, alwaar kamp vechten, ter eere van diana, gevierd werden , en over welke de Afiarchen, daar boven van gefproken is , het betluur hadden , in welken fommigen meenen , dat ook de Apostel faulus eenmaal veroordeeld geweest zou zijn , om met de wilde beesten te vechten, 1 kor. XV:32. fchoon anderen dit gezegde van den Apostel liever anders verklaren. Paulus heeft deze ftad één en andermaal bezocht, en er zich, zelfs een geruimen tijd van omtrent driejaren, onthouden , hand. XVIII: 19. en XIX. -Hij Helde, hier, timo'theus tot Bisfchop , of opziener der gemeente, aan, aan welken hij twee Brieven, met voorfchriften, omtrent de regeling en het beiluur der gemeente gefchreven heeft, gelijk nog eenen Brief aan deze gemeente zelve. Volgends het verhaal van eusebius heeft, na het overlijden van timotheus , (wien de overlevering wil, dat eenige baldaadige Efeziërs, op een' feesttijd , met knodzen , zouden hebben doodgeflagen,) de Apostel joannes , die zich meest aldaar onthieldt, het beiluur dezer gemeente en der omliggende , op zich genomen. Aan haar is ook, in de daad, de eerfte der zeven Brieven in de Openbaring, volgends het opichrift , gericht,  des BIJBELS. X. BOEK, VIL HOQFDST. 18» richt, toen deze Apostel zich op het Eiland Pathmos in ballingfchap bevondt ; in dezen Brief wordt aan deze gemeente , wat de letter betreft,, gedreigd, dat , zoo zij zich niet bekeert, de kandelaar, dat is, het licht van het Euangelie , van haar zal weggenomen worden , het welk ook volftrekt vervuld is geworden. Doch, laat ons, eer wij dit aanwijzen, nog het één en ander van, Efeze aanmerken. JoaNNE» de Apostel zal , wedergekeerd zijnde , uit zijne ballingfchap, zich, het overige van zijne levensdagen , te Efeze onthouden hebben, en wanneer hij, door ouderdom, niet meer in ftaat was, om door prediken de gemeente te {lichten , zal hij nog telkens , in de vergadering , de gemeente hebben toegeroepen : Kindei kens hebt malkanderen lief! volgends HiëitON ymus , het welk waarfchijnlijker luidt, dan dat hij , door een wonderwerk, diana's Tempel zal hebben doen inftorten , of ook , dat de Maagd mar ia , een' tijd lang, binnen deze ftad zal gewoond hebben. Trofimus, één der eerfte Leeraaren, en een vriend van paulus was een Efeziër hand. XXI: 29. vergel. XX: 4. — Op de lijst der Bisfchoppelijke kerken , komt ook deze gemeente voor als eene Bifchoppelijke, gerangfchikt onder het Patriarchaat van Konftantinopolen. ■ Ook is hier het derde algemeene Concilie of Kerkvergadering gehouden, in het jaar 431. waar in de leere van nestori us veroordeeld is geworden. In de nabuurfchap dezer ftad, wordt nog een grot of hol aangewezen , in het welk zeven jongelingen van Efeze, ten tijde der vervolging, onder den Keizer decius, zich verfcholen hadden, en aldaar in flaap geraakt, tot aan de regering van den Keizer theodosius II. van het 252 tot  iyo AARD-R IJ KS -KUNDE tot- 446 en dus geduurende 194 jaren zouden doorgeflapen heèben, wanneer zij , wederom ontwaakt , te voorfchijn kwamen , zich verbeeldende , niet meer dan éénen nacht geflapen te hebben. Dit hol wordt daarom bet hol der H. zeven Jlapers genoemd. Zeldzaam is het, dat ook Mohammed in zijnen Koran van eenige lieden gewaagd , die eenen tijd van 309 jaren geflapen hebben , en Mufulmannen zullen geweest zijn , wier graf de inwoners van Nickowfe , eene plaats in het rijk van Algiers, zich beroemen te bezitten (a), terwijl de Arahiers de fpelonk der zeven flapenden,-maar eenige uuren ver van Taas , aan den berg Sabber, in Temen , willen ontdekt hebben. Zij noemen den Koning, onder wiens regering deze flapenden in de fpelonk zouden gegaan zijn, dikkiANüs , (decius). Die geen van hun, welke, na eenen tijd van 309 jaren, na de ftad gezonden werdt , om levensmiddelen te kopen, zou themus ibn hamus abu abbas , en de in dien tijd regerende Koning zou Abduerachman geheten hebben. De hond Kathmtr, die hen bewaakte, zou, met dit geheele eerwaardige gezelfchap, ook eene plaats in den hemel gekregen hebben, enz. ( Z>) Thans zijn er van Efeze niets dan puinhopen ©ver, ten westen van Aja Soluk of Aja-Juni, een vervallen kasteel en klein dorp, het welk , wegens de omliggende menigvuldige Moskeen, voor dezen , eene aanzienlijke Mohammedaanfche flad fchijnt geweest te zijn, zijnde den naam, waarfchijnlijk , oorfpronglijk van Hagios Theologos of Haia) Shaw Reize I. Deel. bladz. 98. (*) Niejbhr Befcltr. van Arab. bladz. 2,29, ajo.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. id* Hagios Jodnnes, de Heilige joaNnes, de theoIogus , gelijk de Apostel joünnes van de Ouden pleegt genoemd te worden, omdat de Grieken geloven , dat deze aldaar begraven is. De voorige heerlijkheid van Efeze , vertoont zich alleen in de overblijfzelen , in verwarde hoopen van Marmerlteenen, omgeworpen muuren, (lukken van kolommen en kapiteelen beflaande , met welken de grond, overal, bezaaid is, en die men voor overblijfzels houdt van d i a n a's Tempel, den Schouwburg, enz. welke thans voor roovers en moordenaren tot eene Schuilplaats verflrekken , ook heeft het omliggende land , hoe woest het ook ligt , nog tekenen van vorige vruchtbaarheid Qa). — Daar zijn nog eenige weinige inwoners, die zeer flcchte leemen hutten, van horden toebereid, tot hunne huizen hebben , flaande onder het gebied van eenen Kadi, of Richter , die , op een oud Kasteel, op eenen heuvel gefticht, zijn verblijf heeft. Alle de inwoners zijn eeniglijk Turken , en er is onder dezelven geen één Christen (£>). „ De Voorzegging openb. II: 5. is zoo letterlijk vervuld, dat er zelfs niet één Christen , binnen de twee uuren gaans van. deze plaats te vinden is. " (c) Enigzins anders echter fchrijft er chanDLEB. van ( d), nogthans zoo, dat hij, in de hoofdzaak, met het aange- haal- (a) Buschiko Af f. 99. Men ziet de befchrijving en afbeelding van alle deze bouwvallen bij de bruin, Reizt bladz. ap volg. Verg. pococke til. Deel. I. Stuk. bladz. aj. volgg. {b) Egmond van der nyenburo Reize I. Deel. bladz. 118. (c) Pococke Reize iii. Deel. ï. Stuk bladz, 24, (d) Reize deur Ktin. Jfiè' bladz. aoö, 207.  ïo* A A R D R IJ K S-K U N D E haalde, overeenkomt. ,, De hedendaagfc'he Efèï ziè'rs , zegt hij , zijn eenige Griekfche boeren , die, in groote armoede, afhanglijkheid, en ongevoeligheid . leven. Een glorierijk volk verbeeldende , bewonen zij de puinhopen van deszelfs voormalige grootheid ; fommigen de grotten der prachtige gebouwen, die het gedicht heeft, anderen de gewelven onder het Jladium , dat weleer het gedrongen toneel van deszelfs vermaken was; en wederom anderen de graven bij de fteile hoogte , die de bewaarplaatzen van deszelfs asfche waren -— Zulken zijn de tegenwoordige burgers van Efeze , en zoodanig is de flaat, tot welken deze vermaarde ftad allengs gebracht is. Hare ftraten zien er treurig uit, en zijn met gras bewasfen. Eene kudde geiten werdt, tegen den middag , derwaards gedreven , om befchutting voor de hooggeftegen zon te vinden , en eene krasfende vlugt kraajen , uit de fteengroeven, fcheen hare woeste eenzaamheid te befchimpen. Wij hoorden , in het binnenruim van den Schouwburg en hec fladium, het patrys roepen. De plegtige ftatie naars heidenfchen godsdiensts wordt niet meer gedacht , en de Christelijke , welke hier , door de Apostelen geplant , door de Algemeene Kerkvergaderingen aangekweekt werdt, tot dat dezelve tot zijne manlijke kracht wies , leeft nu nog even, in eene naauwlijks bemerkbare beftaanlijkheid. " (a) S M Y R N A eene, nog heden ten dage, vermaarde en aan- zien- (a) Vergelijk over Efeze bach ie me UI.Deel. Ul.Stuk, bladz. 7 17—733.  des BIJBELS. X. BOEK, VU. HOOFDST. 193 zienlijke ftad , gelegen noordwaards van Efeze, aan dezelfde JEgcïfche zee , naar de bepaling van strabo, in eene rechte lijn, op den afftand van CCCXX Jladiën , het welk bijna overeenkomt met 14. of 15 uuren gaans , die men , thans , aan den afftand dier beide fteden van elkander geeft (a> Weleer behoorde zij tot het landfchap ïönië, en lag op de noordelijke grenzen van dit landfchap nabij JEölië, de rivierMeles vloeide langs de muuren dezer ftad. Volgends plinius zal deze ftad door de Amazonen gefticht zijn; volgends strabo, zal het oude Smyrna , door de Lydiërs verwoest, en geduurende vier eeuwen, als een dorp bewoond zijn geweest, tot dat het , door antig onus , naderhand door lysimachus, twee van alexander s Veldheeren, en Koningen van Afië, weder herbouwd , en , in zijnen tijd , ééne der fchoonfte fteden was geworden. Deze nieuwe ftad, die, omtrent een uur gaans, van de oude was afgelegen, was, voor een gedeelte, op eenen berg gefticht, doch , een ander deel lag, in eene vlakte, langs de zeehaven , uitgeftrekr. De ftraten waren , zoo veel doenlijk , naar eene rechte lijn getrokken, met fteenen beftraat, en aller wege bezet met prachtige gebouwen, onder welken , bij strabo, geteld worden , eene openbare Bibliotheek, eeneLeerfchool, en eenige Tempels , onder anderen een, aan homerus gewijd, omdat de burgers van Smyrne zich beroemden , dat hunne ftad de geboorteplaats was van dezen Prins der Dichteren. Men moge het voor waarfchijnlijk houden , dat (a) Korn. de bruin Reize bladz. 39, Vi. Deel. N  m AARDRÏJKS-KUNDE dat paulus, geduurende zijn verblijf te Efeze, hand. XIX: 10, 26. te Smyrne eene Christen gemeente gedicht hebbe , echter is het niet zeker, en zelfs meenen fommigen, dat, te dezer plaatze, geene Christen gemeente zich gevestigd heeft , voor den ondergang van Jerufalem, maar de tweede Brief van de zeven Brieven in joünJNes Openbaring, openb. II: 8 —11. is aan dtn Engel der gemeente te Smyrna gericht, zoodat er toen zekerlijk eene Christen gemeente in die ftad 'geweest is, wanneer de Openbaring gefchreven is geworden , doch, het welk waarfchijnlijk eerst geweest is , na Jerufalems verwoesting. De Kerkgefchiedenisfen verhalen ons, dat polykarpus, een leerling van den Apostel joSnnes, Bisfchop dezer gemeente geweest is, tot dat hij, in het jaar 167 , in de vervolging onder den Keizer iucius verus, aldaar den marteldood ondergaan heeft; men vertoont nog den Schouwburg, daar hij voor de leeuwen geworpen , of volgends anderen, verband zou zijn , ook zijne kapel en de overblijfzen van zijn graf, enz. (0). Van het tegenwoordig Smyrna fchrijft b usching, uit de Reisbefchrijveren , het volgende : (b) „ Ismir is de Turkfche naam der ftad Smyrna, welke aan het einde eener baai, in welke hier de kleine rivier Meles valt, en aan den voet van eenen berg, die de ftad van drie kanten influit, gelegen is; op den bovenften top van dezen berg ftaat een vervallen kasteel, met eenige ftukken kanon, het welk joMnnes dukas gefticht heeft. (a) bachiene iit. Leel. iii. Stuk. bladz, 734—737. {b) fJ$*n f, 95 1 9<5.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 195 heeft. Aan de haven ftaat nog een oud kasteel, en bij den mond der baai, aan het einde van eene landtong , twee groote uuren van de ftad , nog een. De ftad , met het daarbij gevoegde landfchap, behoort aan de Valide Sultane, dat is, aan des Sultans moeder , welke daar een Musfelin aanftelt, om de inkomften te ontvangen, maar een Khadi is de opperfte gebieder in de ftad. Zij is groot, en valt, wegens hare ligging aan bergen, als men haar van den waterkant of uit de fchepen ziet, zoo wel bij dag als des nachts , wanneer het licht in de huizen brandt, zeer goed in het oog: maar de ftraaten zijn zeer naauw , en de huizen meestal flecht. De bruin zegt, dat men het getal der inwoners op 40,000 rekent, tournefort fchatte ze maar op 27,000 , een Jefuit, m de Nouveaux Nemoires des Misfions, op 60,000, tavernier Op 90,000, pococke, Op joo,000. Volgends ludeke maken de Osmannen, of Turken, alleen bij de 40,000 zielen uit , en de Baron van riedezel meldt , dat men alle de inwoners op 120,000 zielen fchat. De Osmans hebben , volgends het bericht van smith en weheer, 13, maar volgends tournefort, 19 Moskeen. Volgends hun zijn de Grieken de talrijkften , welke eenen Metropolitaan, of zoo als ludeke zegt, eenen Bisfchop, en twee kerken hebben. Op dezen volgen de Jooden, van welken er meer dan 12,000 zijn, gelijk ludeke bericht, welkeer, volgends hem, zeven Sijnagogen hebben. Na hen komen de Armeniërs, welke wel eenen Bisfchop , doch niet meer dan ééne kerk, hebben. De Franken , of Europe'dnen, maken het kleinfte getal uit, en bewonen eene bijzondere ftraat, die aan de haven gelegen is, en naar hun de Frankenjlraat genoemd wordt. Zij is de beste N 2 in  jq<5 a A R D R IJ K S - e U n D e in de ftad , en evenwel , gelijk de Baron vat? r ie de ze l verzekert, zeer morsfig. De huizen in dezelve zijn wel flechts van hout, en maar van ééne verdieping , maar evenwel vrij duur , uk hoofde van de belastingen op den grond en bodem. De Katholijken hebben hier ordenslieden en kloosters , te weten Franciskanen-, en Kapucynen. De Engelfchen , Hollanders , en Duitfchers hebben drie kapellen en Predikanten. De Engelfchen , Franfchen, Hollanders, Zweden, Pruisfen, en Venetianen hebben hier zelfs hunne Confuls. Smyrna is de voornaamfte koopftad in de zoogenaamde Levant, het zij men op den invoer of op den uitvoer ziet. De laatfte beftaat in ruwe zijde, Turkfche tapijten of dekens, gefponnen kemelsgaren en kamelotten, katoenen garen en katoenen doéleen, fchapenwol, leder, wasch, wat Muskaatwijn , rozijnen , en allerhande Apothekars waren. In het jaar na Christus geboorte 177 is de ftad door eene aardbeving verwoest geworden. Van aardbevingen heeft zij meermalen geleden, en de overlevering zegt, dat zij daar door zesmalen zeer deerlijke verwoestingen ondergaan heeft, van welke de laatfte voorviel in het jaar 1689 doch, wegens hare bekwame gelegenheid, is de ftad telkens, hoewel met eenige verandering van haren grond, weder opgebouwd. De inwoners aldaar, zijn naar de aantekening van de bruin, (a) zeer beducht, voor de zevende maal, dewijl de ftad (ingevolge zekere voorzegging) alsdan geheel en al zou verdelgd worden. Ondertusfchen gaat er zelden een jaar voorbij , zonder eenige fchokken, die echter meestendeels ligt zijn en min fchade doen, dan zij ontfteltenis baa- (a) Bladz. 35.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 197 baaren ("«). In grasmaand 1739 werdt, volgends aantekening van pococke (b) de ftad grootlijks ontfteld , door eene vreeslijke fchudding, waardoor verfcheiden huizen omgeworpen werdén. Vele inwoners werden op hunne bedden verpletterd, en er was niet één huis in Smirna , of het was op eene jammerlijke wijze gehavend. — „ Ook is de ftad door brand dikwijls zeer verwoest geworden. In 't jaar 1763 brandde dat deel der ftad, waar de Europeanen wonen, bijna geheel af, met vele koopwaren; 1772 de wijken der Osmannen, Jooden, en Grieken, en zeer vele Pakhuizen en winkels ; in 1778 onmiddelijk na eene hevige aardbeving (c), bijkans een derde gedeelte van de ftad. Hier zijn geheel geene gedenkftukken der oudheid meer voor handen, behalven een reusachtige kop van marmer, in het kasteel op den berg, dien men voor het hoofd eener Amazone uitvent , maar die , volgends de verzekering van den Baron vanriedezel, een apoelo verbeeldt. " De ilad heeft ook, door de oorlogen , veel geleden > en is , menigmalen, ingenomen, geplunderd, en vernield geworden, waar van men een kort verhaal heeft bij chandler, maar „ zedert 1428 is zij in de magt der Osmannen, In den zomer , verheft zich daaglijks , tegen den middag, een zeewind, Imbat genoemd, die vlak in de baai inwaait, eerst zacht , dan fterker, waait, maar met den avond weder liggen gaat, het welk wood in zijn EJJav on the originalgenius of ( a ) Chandler Reize bladz. 109. (b ) Reize iii Deel l. Stuk. bladz. ia.(c) Van deze aardbeving , en derzelver gevolgen , zie »en BJORwstshls Reize IV. Deel. bladz, ioö, N 3  198 AARDR IJ K 3 - KUNDE of Homer , en ludeke, berichten. De eerstgemelde houdt Smyrna voor de geboorteplaats van homerus. " Ten Zuid-oosten van Smyrna zijn warme baden. In de nabuurige vlekken , Bujaw, Segikui, Norlekui, en Hadielar , hebben de Europeanen , die te Smyrna wonen, landhuizen , en bij het vlek Bonavre is eene groote begraafplaats der Osmannen, op welke men vele fleenen van oude gebouwen vindt. pergamus, was de hoofdftad van het Pergamenisch Koningrijk, het welk een aanzienlijk gedeelte van KleinAfië_ in zich bevatte , en van deszelfs Jaatften Koning attaLUs, gelijk wij, hiervoor, reeds gemeld hebben , bij uiterften wil , aan het Romeinfche volk vermaakt is geworden. Eigenlijk was zij gelegen in Groot-Myfië, omtrent 20 uuren gaans , noord-oostwaard , van Smyrna , aan de rivier Kaïkus, die, volgends strabo, daar langs ftroomde, en in de JEgeïfche zee uitwaterde. In deze ftad hadt de Koning eumenes eene vermaarde Boekerij aangelegd , die meer dan £00,000 boeken bevat zal hebben , en met die van Alexandrië om den voorrang twistede. De boeken daar toe behorende , waren eerst op papier gefchreven , dat is , op vliezen of binnefchorsfen van de Egyptifche papier - plant. Maar, dewijl de Egyptifche Koning ptolemeüs, uit naarijver , den uivoer van het papiergewas uit Egypte verboodt , legde men in Pergamus zich toe , o.n beesten-vellen tot fchrijfftoffe , om op tefchrijven, te bereiden, welke daaróm ook nog heden Perkament of Pergament, naar deze ftad ge-  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 199 genoemd wordt (#), Ook is de ftad aanmerklijk , omdat galenus, die vermaarde oude Geneesheer, daar geboren is. Van de eerfte flichting eener Christen gemeente te Pergamus, lezen wij niets, in de Plandelingen der Apostelen, maar de derde der zeven Brieven, in de Openbaring , is gefchreven aan den Engel der Gemeente te Pergamus. Doch , in dezen Brief komen bijzonderheden voor, welke men in de gemeente van Pergamus , naar de letter , niet kan aanwijzen ; bij voorbeeld , als er gezegd wordt, dat aldaar de troon des Satans is, fchoon fommigen dat hebben willen ophelderen, uit den dienst van iESKULAPius, den God der Geneeskunde, die, binnen deze flad, zeer ijverig gediend werdt, en die altijd met eene Slang verbeeld wordt. —- Doch, dit is zekerer, in de eerfle eeuwen van het Christendom, is deze flad een Bisfchopszetel geweest, onderhorig aan den Patriarch van KonJlantinopolen. Thans heet de flad Pergamo of Bergamo, en ligt in eene vlakte, aan den voet, en gedeeltelijk ook, op het afhangen van fierke, hooge en fleile bergen , op eén' van welken een vervallen flot of kasteel ftaat. Ten zuiden loopt er eene rivier langs, die in oude tijden Kaïkus heette , en die hier (a) Hier echter is het Pergament niet het eerst uitgevonden, maar alleen meer in gebruik gebracht , en de uitvinding verbeterd. Het is opmerklijk, dat ons hedendaags Papier nog den naam draagt, naar het Egyptisch papiergewas , ons Verkament naar Pergamus, gelijk men ook fpreekt van een vel papier, als ook van een blad papier, doelende het eerde op de bereide bssstenve'lett, en het laatfte op de veel oudere wijze van fchrij/en op bladen van Palm- of Dadelbomen. Zie bacbiene III. Deel. 111, Stuk, W. 733,735» N4  zoo AARDR IJ K S - KUNDE hier de beek Selinus opneemt. Zij ligt zes of zeven Franfche mijlen van zee af, aan welke zij eene haven heeft (a). ■ Zij is nog redelijk wel in ftaat. Alhoewel er geen gebrek is , aan ptinhoo■pen van verwoeste woningen ; praalt ze echter nog met vele, (naar de gefteldheid van dat land, zou men zeggen,) fraaie gebouwen, van vierkante fteenen opgetrokken. Niet te min wordt de ftad meest door Turken bewoond , alleen zijn er eenige weinige armoedige Griekfche Christenen, -die in eene kerk, aan den heiligen theodorus gewijd , hunnen godsdienst vieren. Deze leiden een armoedig leven, en geneeren zich, met den arbeid in de moestuinen , en andere geringe bezigheden ; zich weinig over hunnen ftaat bekreunende, bijaldien zij flechts zoo veel bij elkander mogen rapen, dat zij hun hoofdgeld aan de Turken kunnen opbrengen , als zijnde aan hunne dienstbaarheid, door langheid des tijds, gewoon geworden (b). thyatire ligt zuidwaards van Pergamus , omtrent halverweg, tusfchen die ftad en Sardes, volgends de Reisbeschrijving van antoninus , LVI1I Ro.mehifche mijlen, dat is, omtrent 20 uuren gaans van Pergamus , waar voor men echter XLVIII mijlen, dat is, 16 uuren gaans, fchijnt te moeten lezen ; de meeste oude Schrijvers plaatzen haar in het landfchap Lydië , fchoon strabo zegt, dat fommigen Thyatire, eene volkplanting der (a) Busciiing JJiè'n ƒ. 92. {bj Bachiene III. Dte'i. lil "Siuk. bladz, 741.,  bes BIJBELS. X. BOEK, VII. HOÖFDST. 201 der Macedoniër* (Grieken), voor de uiterfte ftad van Myfië gehouden hebben , zoodat zij zal gelegen hebben op de grenzen dezer beide landfchappen. De ftad Thyatire , die van ouds ook Pelopia heette, is, in den Bijbel, alleen bekend, door Ly dia, eene purperverkoopfter, welke van Thyatire afkomftig, te Filippi in Macedonië zich bevondt, toen_ paulus aldaar het Euangelie predikte, en die, door deze prediking, tot het Christendom bekeerd werdt, hand. XVI: 14, 15. Sommigen hebben wei gedacht , dat lyeiu niet de eigen naam dezer vrouw, maar een volksnaam , naar het landfchap Lydië, geweest zij, en dus alleen zou aanduiden, dat zij eene Lydifiche vrouw was , maar luk as zegt uitdrukhjk , dat haar naain lydiü was. Ook dient hier , ter opheldering, dat de kunst van het purperverwen, bij de Lydiërs, in 't gemeen , en , bij de inwoners van Thyatire , in-, 't bijzonder , in grooten bloei was, en dat deze kunst, benevens het verkopen der purperklehrde ftoffen , voornaamiijk , door vrouwen geoefend werdt (#). Verders is de vierde Brief in de Openbaring van joèlnnes aan den Engel der gemeente te Thyatire gefchreven OPEJNB. II: 18— 22. De ftad heet tegenwoordig Akhesfar ,. of Akhisfiar, of Akfaraï, dat is , wit kasteel, van de Grieken , bij verkorting , Akjar-, of Axar. Te weten , in 't begin der vlakte , waar m de ftad gelegen is, heeft,, voor dezen, op eene hoogte , een kasteel van dezen naam geftaan, dat nu ge heel vervallen is. Toen de Osmans hetzelve ver- lie- ia) Bacmibme HL Deel III. Stuk bladz. 743, 744. N S  tot AARDR IJ KS. KUNDE Keten, en zich op de plaats der voormalige ftad Thyatire nederfloegen , hebben zij aan deze nieuwe plaats den naam van het gemelde flot.gegeven. Daar zijn van de ftad Thyatire nog overblijfzels en bi'zonder nog opfchriften voorhanden. — De tegenwoordige ftad is flecht gebouwd , en morslig , alzoo zij bijkans alleen van Osmannen of Turken bewoond wordt, anders zou zij ligt zindelijk kunnen gehouden worden , wegens het menigvuldig water , dat daar overal door de ftraaten vloeit. Alhoewel de ftad Thyatire nog in volgende eeuwen op de lijst der bisfchoppelijke fteden van Lydië gevonden wordt , is het Christendom daar echter reeds lang vervallen, men heeft er tegenwoordig flechts weinige en armoedige Christenen, die er zelfs niet ééns eene kerk hebben, (a)—Van hier gaan wij voort na s a r D e s , de hoofdftad van het landfchap en koningrijk Lydië , gelegen elf uuren gaans van Thyatire , ten zuiden , genoegzaam in eene rechte lijn , tusfchen die ftad en Filadelfia , aan den voet van den berg Tmolus, oudtijds Timolus, thans Boztfag C dat is , vreugdeberg,) aan de rivier Paclolus , die, uit dezen berg voortkomende, midden door de ftad ftroomde. Deze rivier was bij de ouden zeer vermaard , wegens het menigvuldig ftofgoud , dat zij met zich voerde, waar aan men onder anderen de bron der rijkdommen van kresus, Koning van Lydië, toefchreef. Te weten, ten (a) Busching Jf.fi 93.  bes BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 203 ten tijde der oude Babylonifche Heerfchappij , was Lydië een aanzienlijk Koningrijk , waar van Sardes de hoofdftad was, en het welk zich , in zijnen bloeiftaat, tot aan de rivier Halys uitftrek- \ te. Kresus, wegens zijne rijkdommen vermaard, was Koning van dit rijk, toen cyrus de Groote, het rijk der Perfen ftichtede, en aan het hoofd der verbonden Vorften, die zich tegen de aangroejende magt der Perfen verzetteden.. Men verhaalt, dat hij, in het begin des oorlogs, het orakel raadplegende, over de uitkomst deszelven , het dubbelzinnig antwoord zou ontvangen hebbende , dat hij, den Halys overtrekkende, een groot rijk zou omkeeren , het welk kresus van het Perfisch rijk verklaarde , maar bij de uitkomst bleek, dat zijn eigen rijk bedoeld was. In een hoofdtreffen werdt hij van cyrus geflagen en levend gevangen genomen , de overwinnaar zal hem verwezen hebben, om verbrand te worden, doch als hij aan den brandftapel gekomen, herhaalde keeren, uitriep, ö solon! solon! liet cyrus hem bij zich brengen, aan wien hij, | op zijne vraag naar de reden van dezen uitroep, verklaarde , dat deze Griekfche Wijze , ééns aan zijn Hof zich bevindende , hem geleerd hadt, dat men niemand voor zijn dood gelukkig kon noe- | men , uit hoofde van de wisfelvalligheid en onbeftendigheid der ondermaanfche zaken, gelijk hij dit thans ook ondervonden , en nu aan solon gedacht hadt. Dit trof cyrus, die hier door bewogen werdt, hem het leven tefchenken, en zelfs aan zijn hof in waarde te houden. Toen Sardes, en het gantfche Koningrijk Lydië, onder de magt der Perfen ftondt, is het gé. beurd , dat de löniërs, door Griekfche, inzonderheid Atheenfche, hulptroepen onderfteund, tegen  io4 AARDR IJ KS-KUNDE gen de Perfen opftonden, en de ftad Sardes innamen , en verbrandden, fchoon zij het Slot niet konden meester worden. Dit geval is daarom merkwaardig,omdat het de aanleidendeoorzaak is geweest van de menigvuldige en zwaare oorlogen , tusfchen de Grieken en de Perfifche Keizers, welke oorlogen eindelijk den ondergang aan het Perfisch rijk, onder alexander den Grooten, hebben aangebracht. ■ Als de ftad, door eene zwaare aardbeving, geheel verwoest was, heeft.Keizer tiberius ze weder laten opbouwen. Aan de gemeente der Christenen te Sardes, is ook een brief in de Openbaring gericht openb. III: i — ó'. Zoo lang het Christendom in het Oosten bloeide , was zij een Bisfchoppelijke, en zelfs een tijd lang, een Aardsbisfchoppelijke zetel, tot dat de Turken haar, met het overige land, bemagtigd hebben. Thans is zij een dorp of vlek, het welk van geringe Turken, die veehoeders zijn , en van arme Griekfche Christenen, bewoond wordt, welke laatften er noch kerk, noch Priester, hebben. Van de oude ftad zijn nog aanzienlijke puinhopen overig ; en poullet gewaagt nog van een groot landmeir 6 of 700 fchreden van dê ftad af (a ). filadelfia volgt in de orde der befchrijving dezer fteden , hebbende haaren naam van den Koning attali/s filadeltus, denzelfden , naar wiens eigen (a) Bachieïe iii, Detl. iii. Stuk bladz. 741—-748. fUJCHINO u3f. ƒ. 94,  desBIJBELS. X. BOEK, VIL HOOFDST. 205 gen naam attAtus, de flad Attalië in Pamfilië, genoemd is geworden, (boven bladz. 171.) 8e" lijk er meer fteden van dezen naam gevonden worden , eene in Arabië, te voren Rabba , de hoofdftad der Ammoniten , (V. Deel bladz. 362.) dus genoemd, naar den Egyptifchen Koning ei* ladelftjs, eene andere in Cilicië enz. (0) De ftad was gelegen, in het landfchap Lydië, XXVIII Romeinfche mijlen, dat is, ruim 9 uuren gaans, van Sardes, aan den voet van den berg Tmo' lus, heden, gelijk wij, bij Sardes zagen, Bozdag, van waar zij een aangenaam uitzicht heeft, in de daar onder liggende vlakte, ten Noorden en Oosten. — strabo zegt ons, dat deze ftad zeer aan aardbevingen onderhevig was. De zesde Brief in de Openbaring van joSnnes, is aan de Christen gemeente te Filadelfia, openb. III: 7 —13. — Ook is de Bisfchoppelijke waardigheid aan deze ftad , langen tijd , verbonden gebleven, en het Christendom heeft daar niet, dan door de groote overmagt der Turken, kunnen, bedwongen worden, hebbende de ftad , onder alle fteden van Klein - Af ë, den Turken het langst wederftand geboden, tot dat zij zich , doch niet dan onder redelijke voorwaarden , aan dezelven onderwierp. Sommigen verhalen, dat zij , door den Turkfchen Keizer ba jazeth den eerften, in het einde der XIV eeuw, ten eenemale verwoest, en met den grond gelijk gemaakt zou zijn, maar de (a) De naam zou eigenlijk betekenen Broederliefde. Wil11 am pen, het hoofd der Kngelfche kwaakers , vondt denzelven zoo fchoon , dat hij in 't jaar 1682, die landftreefc in Noord - Amerika bevolkende , welke naar hem Penfylvanië genoemd is, aan de eerfte ftad, die hij, tot derzelver hoofdftad, deed ftichtea, den finm van Filadelfia gegeven heeft —  so5 A A R D R IJ K S-K UNDE de geleerde wesseling (0) heeft bewezen , dat de ftad Filadelfia nog , na de gevangenis en dood van bajazeth, zich, in goeden bloeiftand, bevonden heeft, en meent daarom , dat men de verwoesting der ftad , en den wreeden moord aan de Christen inwoners van dezelve eer aan timurbeg of tamerlan zal moeten toefchrijven. Daar ftaat nog , anderhalve Romeinfiche mijl, buiten de ftad, een muur , ter lengte van 1800 voeten, die, van de beenderen der Christenen , welke toen om het leven gebracht zijn , met fteenen doormengd , opgebouwd is , een gedenkteken van wreedheid, zegt b ach iene, waarvan men, bezwaarlijk, een voorbeeld vinden zal, De ftad draagt nog heden, bij de Christenen , den naam van Filadelfia , doch, van de Turken, wordt zij Alla-Chahir of Allah - Scheker, (GodsJlad) genoemd. Zij heeft een' vrij grooten omtrek, en wordt niet alleen van Osmannen of Turken, maar ook nog van een paar honderd Griekfiche Familiën bewoond , welke vier kerken, en eenen Bisfchop hebben {b). De laatfte der zeven kerken in Afië, die in de Openbaring voorkomen , en aan welke de zeven Brieven aldaar gericht zijn, is LAÖDICEa» Zie openb. III: 14 — 22. Daar waren meer fteden , met dezen naam La'ödice'd , onder anderen (<*) Reeds aangehaald bij bachienk lil,Deel. lll.Stuk, bladz. 751. (*) Büschiho Aj.f. 94, 95.  bes BIJBELS. X. BOEK, VIL HOOFDST. 207 ren in Syrië enz. (aj, daarom wordt dit Laödiced, ter onderfcheiding, Laödiced aan den Lykus, genoemd, aanwelke rivier zij gelegen was. Zij was eertijds, volgends plinius, met twee andere namen , eerst Diospolis, daar na Rhoas , bekend geweest , maar de Syrifche Koning a ntiöchus II. haar, merklijk, vergroot en verbeterd hebbende, noemde haar, ter eere van zijne gemaalin laödice , Laödiced. Zij lag , eigenlijk, in dat gedeelte van Frygië, het welk Pacatiana wordt bijgenaamd, aan den zuider- of linker-oever der rivier Lykus, die daarna in den Meander valt, omtrent 17 Romeinfche mijlen , of twee uuren gaans , zuid waards, van Hi'erapolis. Strabo, en andere oude Schrijvers, beelden haar af, als eene groote, rijke, en zeer beroemde koopftad. In de weilanden, rondom de ftad, werden eene menigte fchapen gevoed; wier wolIe, in zachtheid en kleur, vele andere overtrof. Daartegen, heeft zij, dikwijls, veel te lijden gehad van aardbevingen ; eens is zij geheel door eene aardbeving omvergeworpen (Z>), maar door haar eigen vermogen, fpoedig weder opgebouwd. Van de Christen gemeente te Laödiced, welke door paulus niet bezocht is geworden in perfoon koloss. II: i. was misfchien epafras de ftichter , aan wien paulus koloss. IV: 12, een goed getuigenis geeft, van zijnen ijver voor deze gemeente , als ook voor die van Kolos- fen, (a) Vergelijk shaw Reizen II. Deel. bladz. I. Ik befpeur, dat ik in mijne Aanmerk, op Openb. lil: 14. in eenige bijzonderheden , deze beide fteden heb verward, hebbende te onbedachtzaam gevolgdeen bericht uit eshuchb in de Nederl. Lttterverluji. ii. Deel. bladz, 350. (b) Tacitüs Am, XIV. 37.  so8TA ARDR IJ KS -KUNDE Jen, en Hierapolis. ■ Dewijl Laödiced niet vérder dan 7 uuren gaans westwaards van Kolosfe lag , was het ligt , dat die van Kolosfe den Brief van paulus aan hun gefchreven , ook aan die van Laödiced mededeelden, hetgeen de Apostel van hun begeert, koloss. IV: 16. gelijk zij ook lezen moesten eenen Brief, die uit Laödiced, dat is, van die gemeente aan p a ulus, gelijk waarfchijnlijk is, gefchreven was. In later tijd wordt de flad Laödiced gevonden op !de lijst der Bisfchoppelijke fleden van Frygia Pacatiana , wier Bisfchop den Titel van Metropolitaan voerde, ook is hier in het jaar 365 eene groote Kerkvergadering gehouden. — Thans ligt zij geheel in puinhopen, en heeft den naam van Eskihisfar (het oude flot,) men vindt hare overblijfzelen op eenen heuvel, van welken de rivier Lykus omtrent een half uur af door eene vlakte tusfchen Laödiced en Hiërapolis loopt (#)• k o l o s s e, of, gelijk zij, in fommige Handfchriften des N. Testaments , en ook doorgaands bij de oude Schrijveren genoemd wordt Kolas/e (Z>) laten wij in orde volgen , daar wij nu de overige fleden van Klein- Jfië , willen befchrijven , die in den Bijbel gemeld worden. Zij lag insgelijks in 't zuiderdeel var Frygië het welk , naderhand, Fry~ gia Pacatiana genoemd is , en wel aan de rivier Ly- ( a ) Vergelijk b a c h i e n e III. Deel. III. Stuk. bladz. 752—761. Buschino Jf. f. 104. Pococke lil. Deel. I. Stuk. bladz. 68. (b\ Petr. Wesseling ad Uïerocl. Synecd. pa%. 666. aangehaald bij bachiene lil. Deel. lil. Stuk. bladz, 768.  des BIJBELS. X. BOEK, VIL HOOFDST. 209 Lykus, waar deze rivier zich , volgens strabo, voor een' poos , onder den grond verbergt, ea vijfftadiën verder, weder tcvoorfchijnkomt ; en niet, gelijk fommige nieuwer landkaarten haar plaatzen, aan den Meander, in de nabuurfchap der fleden Laödiced en Hiërapolis. - De Christen gemeente aldaar is, waarfchijnlijk, gefticht door denzelfden epafras, van wien wij boven gefproken hebben, in de befchrijving van Laödiced, koloss. I: 7. en IV: 13. gelijk hij ook uit Kolosfe geboortig fchijnt geweest te zijn, koloss. IV: 12. Aan deze gemeente heeft paulus eenen Brief gefchreven , dien wij nog, onder zijne Brieven, hebben. Te Kolosfe woonde ook filemo n, aan wien deze Apostel, insgelijks, eenen Brief gefchreven heeft, bij gelegenheid, dat deszelfs flaaf onesimus, dier zijnen meester ontlopen , maar te Rome, door paulus, tot het Christendom bekeerd was, tot zijnen heer te rug keerde, wien deze Brief tot eene voorfpraak moest dienen. —— Vervolgends, is de ftad een Bisfchoppelijke zetelplaats geweest. — Thans heet de plaats Chonos of Konos, en is een kasteel op eene rots , met een daar onderliggend vlek , afvaar flechts eenige weinige armoedige Griekfche Christenen zijn, die) geene kerk hebben SleRAPOLIS', komt flechts éénmaal voor in den Bijbel, Koti IV: 13. alwaar de. gemeente van die ftad, met die van Laödicea en Kolosfe, gevoegd wordt, als U O ) Bujc r in 8 Af.f. 104, yi. Deel. . O  aio AARDRIJKS-KUNDE de bijzondere voorwerpen der zorg en ijver van e pafras. — Ook Jagen deze fteden niet verre van eikanderen , Hiërapolis flechts VI Romeinfche mijlen, dat is, twee uuren gaans, zuidwaard van Laödicea, in het eigenlijk gezegd Afië, doch,eigenlijk, in het landfchap FrygiaPacatiana. De naam betekent Heilige flad , naar de menigte van Heiligdommen en Tempels , toen de ftad nog Heidensch was. Trouwens , daar zijn meer fteden , om die zelfde reden , met dezen naam bekend;, nqg.eene in het zoogenoemde.Frygia Salutaris , eene in Syrië enz. Zij is naderhand eene Bisfchóppelijke ftad geweest , thans heet zij Pambukkelafi, Katoenenvesting, wegens de kleur der rotzen , in de nabuurfchap , die zoo wit is als die van katoen, de flad is thans.geheel verwoest en onbewoond j men heeft in de nabuurfchap warme baden , wier water fmaakt als het Pijr*mondswater , fchoon het niet zoo fterk is (0), zij bevatten eene groote hoeveelheid zwavel. De Ouden hebben waargenomen , dat deze wateren zeer goed waren, om te verwen , en dat de wortels der boomen, omtrent deze plaats, eene verf, aan karmozijn en purper gelijk, gaven. Deze wateren hebben eene verfleenende kracht, zoo dat de zijde des bergs , langs welken het water loopt , met eene witte korst bedekt is. Ook was hier omftreeks een Plutonium , of hol, waar uit een damp opfteeg , welke voordieren doodlijk was. Te weten.,, het is reeds eene oude aanmerking, dat deze ftreek door vuur en water ondermijnd is; van daar dé menigvuldige heete wellen , en dat deze landftreek aan zoo menigvuldige aard» bee- («) Pococke III. Deel. I. Stuk. bladz. 7) Vergelijk ook b a c h i e n e III. Deel. lil Stuk. bh 768 — 770. O 2  212 AARDRIJKS-KUNDE zondt, ook telde zij niet min dan 75fteden, allen van haar afftammende. Daarna echter kwam zij tot zulk een diep verval , dat het een fpreekwoord is geworden : De Milejiërs waren eertijds groot ! De ftad hadt eenen vermaarden Tempel ter eere van apollo gefticht, in welken Godfpra'Ttèn, gelijk te Delfi , gegeven werden. Toen de*ze Tempel, door xeexes , was afgebrand, hebben de Milefiërs eenen nieuwen in de plaats gefticht , den grootften , die ergens bekend was , zoo zelfs, dat hij, wegens zijne grootte, met geen dak kon verzien worden. Hij was volgends pliNius CLXXX ftadiè'n van de ftad af, en in de daad, men meent er nog overblijfzelen van te vinden, bij het voorgebergte Pefidonium, dicht bij zekere plaats Ura genoemd , omtrent twintig ftadiè'n van de zee. Tweemaal wordt deze ftad gemeld in- den Bijbel, hand. XX: 18 —35. wanneer paulus uit Macedonië na Jerufalem reisde , ontbood hij te Milete de Ouderlingen der gemeente van Efeze bij zich, het welk omtrent 15 uuren gaans van daar gelegen was, en 1 tim. IV: 20. fchrijft hij aan timotheus, dat hij tkofimus te Milete krank gelaten hadt, het welk, bij eene latere reize van den Apostel, fchijnt gebeurd te zijn. 'Milete was, naderhand, eene Bisfchoppelijke ftad, die op de lijst der Bisfchoppelijke fteden van Karïë gevonden wordt (a). Thans is de ftad geheel vervallen , en heeft flechts eenige fchaapherdershutten , een paar TurkCd) Vergelijk bachiene III. Deel. III. Stuk. Nadz. 770 — 774.  des BIJBELS. X. BOEK, VII. HOOFDST. 213 Turkfche huisgezinnen, wonende in eene oude Moskee, zijn de hedendaagfche bewoners van Milete, zegt chandler (0). De hedendaagfche naam der plaats, Palas of Palats, geeft, echter de heerlijkheid der oude flad nog te kennen , en doelt op de puinhopen der voormalige paleizen aldaar. (£) — Het is een misflag der Grieken, als zij zich verbeelden, dat het hedendaagfche . Melasfo , het oude Milete is, Melasfo is het oude Mylafa (c) , echter is ook bachiene, als mede deszelfs verkorter van emdre, in dezen misflag vervallen. k n i d u s of Cnidus, eindelijk, was eene voorname ftad in Karië, in dat gedeelte, het welk , bijzonder Doris genoemd wordt , zijnde een fchier - eiland, in den zuidwestlijken hoek van Klein-Afië y behorende, ten tijde van het Christendom, onder de Bisfchoppelijke fteden. Zij wordt flechts, éénmaal, in't voorbijgaan, genoemd, in het verhaal der reize van den Apostel paulus na Rome , hand. XXVII: 7. En hier mede onze befchrijving van Afië voltooid hebbende , zullen wij na Europa overlteken, om, kortelijk, die landfchappen en fteden van het zelve te befchrijven, die in den Bijbel voorkomen. (a) Reize door Klein - AJIë bladz. 234. {b) Busching Af.f. 100. (a) Pococke Reize III. Deel. I. Stuk bladz. 47. 03 ACHT-*  214 A A R D R IJ K S - KUNDE ACHTSTE HOOFDSTUK. Griekenland. Dewijl ortee Aardrijkskundige befchrijving nu gevorderd is, tot meer bekende landfchappen, en gewesten , zal ik mij in dezelve, vervolgends, merklijk, bekorten, en den Lezer, die naar breeder berichten mogt begerig zijn, tot die werken van oude en hedendaagfche Schrijveren verzenden, welke over die landfchappen gehandeld hebben, welke nog te befchrijven overig zijn. Zoodra wij, uit Afië , de Egeïfiche zee westwaards , overfteken, ontmoeten wij Griekenland , als het eerfte land van Europa , een land , door vele merkwaardigheden, door den roem der vrijheid , wijsheid , kunften en wetenfchappen , en den bloei der volken, die het bewoonden, in de oude tijden boven alle volken der wereld vermaard. — Het fchijnt reeds , in heel vroege eeuwen, bewoond te zijn geweest, welk ook de reden is, waarom de berichten der Griekfche Schrijveren , ten aanzien der oudheid van hun volk, zich in Fabelen verliezen. — In den Bijbel des Ouden Testaments komt het voor, met den naam van ja van, welken men , misfchien, beter zou uitfpreken jon, wanneer hij overeenkomst heeft met de oude benaming van de Grieken en Griekenland, Tdnië, en Iöniers, en welke naam ontleend is van ja van, vierden zoon jafeth,^ kleinzoon van noüch; gelijk getoond is in het V Deel bladz.  des BIJBELS. X. BOEK, VIII. HOOFDST. 215 bladz. 175 volgg. De LXX Taaismannen heb^ ben daar voor Hellas, en Hellenes, zoo als Griekenland , bij de Griekfche Schrijveren, en ook in het Nieuwe Testament genoemd wordt , gelijk men wil naar hellen, een zoon van deukalion , Koning van Thesfalië; de Latijnfche Schrijvers hebben het Grcecia (van waar de naam Griekenland afkomftig is,) genoemd, zoo als men wil, van eenen Koning gr^cus, doch foortgelijke naams-afleidingen zijn veel-al geheel onzeker, omdat dergelijke oude Vorften onbekend of fabelachtig zijn. Deze naam Griekenland werdt, in verfcheiden uitgeftrektheid van betekenis , oudtijds geno- men. Het eigenlijk Griekenland bevattede die landfchappen, welken, in laater tijden, Achaïa geheten hebben , meer uitgebreid , werdt Griekenland genomen voor dat gantfche land , het welk als een Schiereiland van Illyricum, Dardanië en Macedonië, zich zuidwaards uitftrekt, en het welk wij, heden, doorgaands, onder dien naam begrijpen. Eindelijk, in eenen zeer uitgebrei- den zin , werdt Griekenland genoemd , alles , wat de Grieken , met hunne volkplantingen bezet, of door hunne overwinningen vermeesterd hebben, voornaamlijk, onder alexander den Grooten. De naam van Griek en Grieken betekent in het Nieuwe Testament , niet alleen bewoners van dit land , of menfchen, die hunne afkomst uit dit land en volk afleiden, dat is, eigenlijk , Grieken zijn, maar zeer dikwijls , wordt de naam genomen , in 't gemeen, voor Heidenen, die dan tegen de Jooden worden overgefteld. De reden van dit gebruik van dezen naam is, in de uitgebreidheid der Griekfche Alleenheerfching, door alexander den Grooten gefticht, te zoeken, zedert O 4 wel.  *i6 A A R D R IJ K S-K U N D E welken tijd overal zich in het Oosten Grieken gevestigd , en ook hunne taal ingevoerd en algemeen gemaakt hebben , waar van zoo aanftonds meer. Het verdient hier , tevens, aangemerkt; te worden, dat Griek of Grieken, in onzen tijd , m de Levant niet meer de volksbetekenis heeft; maar de naam Griek is weder een godsdienstnaam geworden, buiten alle betrekking van geboorteplaats of taal; een Griek is iemand, die zich aan de Griekfche kerk houdt, in tegenöverftelling van de Roomskatholijken. De Turken noemen eenen Griek Rumi, en Romh of Rumli, en een Griek Zich zeiven Romios , en eene Griekin Romesfa , Romelië of Roinanië is , bij de Turken , het landfchap , waar in Konfiantinopolen gelegen is, maar verders wordt die benaming ook uitgeftrekt, tot alles, wat de Turken in Europa bezitten , en dus Ook tot Griekenland , het welk alles voorkomt uit d^ tijden , toen de Romeinen in het Oosten heerschten en een Keizerrijk hadden ( lijkt van den zeekant een antiek theater , en is meer , wegens den handel in wijn , koorn , en katoen, dan wegens ziin eigen aanzien en fraaiheid merkwaardig. Zij is met eenen Hechten ouden muur omringd, en fchijnt voor 100,000 inwoners geene huizen genoeg te bevatten. Onder de daar zijnde Moskeen verdienen inzonderheid drie opmerking — In de Sofiè'kerk vertoont men den predikfloel van den heiligen paulus van oud ijzer, het welk men echter eer voor een foort van donker marmer zou houden. — Het land rondom Thesfalonika is over het geheel wel bebouwd en vruchtbaar : er liggen rondom heen hooge bergen — in eenige vloeden, niet verre van Thesfalonika, vindt men zand, het welk ijzer bevat, en de eigenfchap heeft, dat het ijzer, het welk daar uit gemaakt wordt, zich laat buigen , maar niet breekt • des zomers is het in deze ftreek zeer warm, en de lucht ongemeen ongezond enz. " •— B E R E ë , het welk men niet moet verwarren, met Bereë in Syrië, hedendaags Aleppo V. Deel bladz. 356. of met eene andere ftad van denzelfden naam in Tracië, wordt ook gefchreven Berrheë, en lag ook in Macedonië LI Romeinfche mijlen of 17 uuren gaans zuid- (), opliet voetfpoor van h iè'ron y^üs, meer neigt, om te denken aan Nikopolis in Bpirns, aan de golf van Lepanto , aan het welk augustus dezen naam gaf ter gedachtenis van zijne overwinning op anïoniUs, bij het voorgebergte Aëium, en het welk thans Prevefa heet — zoo veel is wel zeker, dat geene der andere fteden, die den naam Nikopolis gevoerd hebben , hier in aanmerking kan komen , doch aan welke der twee boven gemelden wij de' voorkeuze moeten geven , blijft onzeker, temeer, omdat wij niets bepalen kunnen aangaande de reize, welke paulus bedoelde, en op welke hij den winter te Nikopolis wilde doorbrengen. s p a it t k,' of ook lacedemon, de hoofdftad van het La* tonisch gemenebest, gelegen in het Schier-eiland Peloponncfus , hedendaagsch Mbrea , vermaard , door de dapperheid van deszelfs burgeren , en de wetgeving van lykurgus, roeren wij enkel, m het voorbijgaan, aan , omdat er geen gewag van gemaakt wordt, in den Bijbel, maar in hec 1 Boek der makkabeen, lezen wij van een bloedver wandfchap tusfchen de Jooden en Spartiaten , en van eene Briefwisfeling, tusfchen deze beide volken , ten tijde der Makkaheefche broederen , alwaar, gelijk ook 2makkab. V: 5 — 10. gemeenlijk deze Spartanen of Lacedemoni'érs , door de Uitleggers verltaan worden , doch, de geleerde Ml* O) Hl. Deel. III. Stuk bladz. 88». yi Deel. O  242 AARDR IJ K S - KUNDE mi chablis heeft , des aangaande, eene andere en zeer waarfchijnlijke opheldering beproefd ,* dan dewijl wij daar van reeds in het III. Deel bi. 270. gefproken hebben , zullen wij den Lezer derwaards verzenden. Als een aanhangzel op de befchrijving van Griekenland, voegen wij hier bij, dat pa ulus, in zijne brieven, nog van twee landfchappen gewaagt, welke Noordwestwaards van Griekenland gelegen waren, te weten Illyrikum en Dalmatië, welk laatfte , eigenlijk , een deel van het eerfte uitmaakte. ILLYRIKUM, wordt gewaagd rom. XV: 19. alwaar paulus fchrijft, dat hij het Euangelie,vervuld , of ten vollen uitgebreid heeft, van Jcrufalem aan , tot Illyrikum toe. Het wordt bij de Grieken doorgaands Illyris, en de inwoners Illyres , of Illyriërs, geheten. Het ftrekte zich uit langs de noordoostelijke kust der Adridtifche zee , of Golf van Venetië, reikende landwaards in bijna tot aan de rivier Savus of de Saw, alwaar het de landfchappen Pannonië en Opper - Mefië tot grenzen hadt. Ten Zuid - oosten lag Macedonië ,en in het bijzonder dat gedeelte van hetzelve, het welk Albanië genoemd werdt, waarvan het , door de rivier Nara , werdt afgefcheiden. «— Ten tijde van paulus , was Illyrikum of Illyrië, een wingewest der rlomeinen. ■ Het geheele landfchap was verdeeeld , in Opper--en Neder - Illyrië , of wel in Liburnië en Dalmatië , zijnde den naam van het eerfte, naderhand , in Morlachië verSnderd , gelijk het heden genoemd wordt. DAL-  bes BIJBELS. X. BOEK, VIII.HOOFDST. 243 d a l m a t i ë, het ander deel van Illyrië, het geen nog tegen* woordig zijnen ouden naam behouden heeft, wordt, insgelijks , flechts éénmaal, in den Bijbel, gewaagd 2timoth, IV: 10. alwaar paIulus aan timotheus fchrijft, dat hij titus na Dalmatië gezonden heeft. Het was het grootfte en beste gedeelte van Illyrië, het welk zijnen naam , naar het fchijnt, hadt van de ftad Delminium of Dalminium ook Dalmium , die strabo als eene^ groote fchoone flad befchrijft. Het behoorde in de laatfte tijden onder de Republiek Venetië ,tot het nu onlangs door de Keizerlijke troepen in bezit is genomen, zonder dat wij zeggen kunnen, of het aan den Keizer al, dan niet, blijven zal. NEGENDE HOOFDSTUK. De Eilanden der zee. Meermalen wordt in de Heilige Schrift gefproken van Eilanden der zee. Ik heb (I. Deel bladzijde 23.) aangemerkt , dat door deze fpreekwijze, gemeenlijk, niet alleen de Eilanden der Middellandfche zee , maar in 't gemeen, de overzeefche gewesten verftaan worden , dat is, de landen , die, ten westen des Joodfchen lands, en aan de andere zijde der Middellandfche zee, (van Palaflina af te rekenen) gelegen zijn (a). Te we- aiil ten. (<*) Ik heb te dier plaats niet gezegd , dat de Heilige Q a Schrij.  244 A ARDRIJKS-KUNDE ten, de zee, is, in deze fpreekwijze, de Middellandfche zee, tot welke ook behoort de Mgeïfiche zee , zijnde die boezem der Middellandfche zee , welke tusfchen Griekenland en Italië infchiet; als ook de Adriatifche zee, tusfchen Italië en Dalmatië , en meer anderen. Alle de Eilanden, in de Middellandfche zee gelegen, behoorden, ten tijde der.Apostelen, aan de Romeinen. ->— Van deze Elanden der zee , worden er geene in 't bijzonder in de Schriften van het Oude Testament , maar wel in 't algemeen , van dezelve meermalen gewaagd , in de voorzeggingen , die de uitbreiding van den waaren godsdienst voorfpellen. Psalm LXXII: 10. jes. XLII: 4. 12. LI: 5. LIX: 18. LX: 9. zefanja II: 11. enz. maar, in 't N. Testament, komen er verfcheiden voor, waarom zij, kortelijk, verdienen befchreven te worden. In de JEGEÏSCHE zee, tusfchen Europa en Afië, thans de Archipel, liggen eene menigte van eilanden , van welke fommigen de Cykladifiche , als of men zeide, Kring • eilanden, genoemd worden , omdat zij , in hare ligging , eenigermate eenen kring of ronden cirkel fchijnen te vertonen, de overige, en noordelijke, heeten de Sporadifche , verfïreoide eilanden , omdat zij, hier en ginds, in deze zee verftrooid liggen, terwijl fom- Schrijvers beftendlg , door het woord (Eilanden) bedoelen eilanden of vaste landen bewesten de Middelandfihe zee. Neen, ik fprak van de fpreekwijze, Eilanden der zee. De Wel-Eerw. van emdre, fchijnt mij dus"niet wel begrepen te hebben, iiie zijne Geographie der Heilige Schrift, hladx, 2.  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 245 fommigen tot Afië, anderen tot Europa, gerekend worden te behookn. Dewijl er van de eerfte foort geene in den Bijbel vermeld worden (a) , bepalen wij ons alleen tot de Sporadifche eilanden, die meest voorkomen in de befchrijvingen der Reizen van den Apostel paulus , tusfchen Afiü en Griekenland. Het eerfte, dat in aanmerking komt, is SAMOTHRACE, s , ■ ;iCl : : i .a v. ah , n één der noordelijkfte Eilanden van déze zee, dicht onder de kust van Thracië' gelegen , waar van het niet meer dan XXXVIII Romeinfche mijlen, dat is omtrent 13 gemeene mijlen of uuren gaands, verwijderd was, volgends plinius, genoegzaam rechtitreeks tegen over de uitwatering van de rivier Hebrus. Het zal eerst, eenvouwig , Satnos geheten hebben , doch , naderhand , ter onderfcheiding van een ander eiland Samos, onder de kust van Tönië, Samothrace, dat is, Samos bij Thracië genoemd zijn. Het bedraagt, weinig meer, dan 10 uuren gaans in zijn omtrek, en er is maar ééne ftad of vlek op. — Toen paulus uit Troas na Macedonië overvoer , bleef hij, met zijn reisgezelfchap , éénen nacht over, tc Sar. >.:.r, hand. XVI: ir. Méér is er van dit Eiland in den Bijbel niet opgetekend (A). Op eene andere reize van den Apostel, uit Ma- ce- (a) Allcca wordt het Eiland Delus gemeld , i makkau. XV: 33. . ..aciuenb Hl. Deel. IV. Stuk. bladz. 808. Poq GcKii II. Deel. II. Stuk. bladz. 502, Q.3  24<5 AARDR IJ KS - KUNDE cedonië, na Jerufialem wederkeerende , deedt hij de ftad i MITYLENE, op het Eiland lesbos aan, hand. XX: 14. Dit eiland , gelegen tegen over de kust van JEölië, wordt gerekend tot Afië te behoren. Mitylene was de voornaamfle Ilad van dit Eiland , het welk' thans naar dezelve den naam Metelino draagt. De inwoners van dit Eiland waren, in oude tijden, wegens hunne vloot en zeemagt, beroemd. De tegenwoordige flad Metelino , is welgebouwd , en heeft eene mijl in den omtrek. Het kasteel is op den top van een rotsachtig fchierè'iland , en de baai drie vierde eener mijl in den omtrek groot. Het beflaat uit het oude en nieuwe kasteel, die aan elkander palen , maar hunne onderfcheiden bevelhebbers en bezetting hebben. Zij worden alleen door Turken bewoond, en geene Franken mogen er ingaan. — In de flad woonen zeer vele Grieken , en flechts weinige Armenifiche Huisgezinnen. De eerflen hebben er drie of vier kerken. De Franfichen houden hier een Onder - Konful, die een Kapel en een' Kapellaan in zijn huis heeft; ook zijn er twee of drie faktoors der Franfche kooplieden van Smirna. De Engelfchen hebben er ook eenen Griekfchen Onder - Konful. De Bisfchop draagt den naam van Metropolitaan. De inwoners dezer ftad drijven een' aanzienlijken Koophandel, bijzonder is er een groote uitvoer van olijfolie naa Frank-  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 247 Frankryk, en vele gewesten van het Oosten (0). Van hier afgevaren, bereikten paulus eh zijn gezelfchap , des anderen dags, het Eiland C h I o s, of kwamen tegen over hetzelve, hand. XX: 15. Dit Eiland ligt zuidwaards van het vorige Lesbus, in het gezicht van Ib'nië, waar van het door eene naauwe zee-engte is afgefcheiden. Het is een groot eiland van 900 ftadiè'n, volgends strabo, dat is, tusfchen de 37 en 38 uuren gaans, in den omtrek , het heeft eene ftad van denzelfden naam op de oostelijke kust, en is heden nog met den naam Scia bekend. Men vindt bij pococke (/;) verfcheiden bijzonderheden van dit Eiland , waar uit blijkt, dat het nog vrij wel bebouwd en bewoond is. Van Chios zuid - oostwaards lag het Eiland samos, ook onder de kust van lönië, en in de nabuurfchap der ftad Efeze. gemeld , in het bericht van dezelfde reize van paulus, hand. XX: 15. ook komt het voor 1 makkab. XV: 23. Men rekent den omtrek van dit eiland op 75 Engelfche mijlen , het is berg - en , gelijk alle de andere eilanden , zeer rotsachtig. Oudtijds hadt dit Ei. land zijne eigene koningen of dwingelanden , van welken polykrates, wegens zijn geluk, ten laatften in het rampzaligst ongeluk verkeerd , de ver- (a) Pococke II. Deel. II. Stuk. bladz, 490 volgg. (*) Reize II, Deel. 11. Stuk. bladz. 469. volgg, 9.4  248 AARD RIJK S-K.UND E vermaardfte is. Pythagoras, de Wijsgeer was een inboorling van dit Eiland,maar de dwingelandij , welke aldaar heerschte, niet kunnende verdragen , reisde hij na Egypte, Babel, en ten Jaatiten na Italië, alwaar hij overleden is. Samos wordt meest door Griekfche Christenen bewoond, die er eenen Bisfchop hebben, en in de verfcheiden lieden en vlekken verfcheiden kerken , ook vijf kloosters , maar geen Nonnenkloosters. Meer bijzonderheden van dit Eiland zal men bij pococke vinden (4). In hetzelfde verg hand. XX: 15. wordt nof gewaagd van TROGYLLIUM, alwaar het reisgezelfchap vernachtede. TrogyU Hum was een kaap , of voorgebergte, van KlemAfië, tegen over het Eiland Samos , maar ook een. klein Eiland, het welk daar voor ligt. Dus het onzeker is , of bij luk as dit voorgebergte of wel het Eilandjen bedoeld is. Thans bevondt zich paulus dicht bij £/f?z) PócockbTI. Deel. II. Stuk'.'bladz. 4a3.  «68 A A R D R IJ K S-K Ü N D E aan land kwam , handelingen XXVIL, XXVIII: i. Men weet, dat de ouden het Eiland, het welk thans Maltha heet , Melite noemden., maar daar is nog een Eilandjen Melite , in. de Adridtifche zee, onder de kust van Illyrië, het wélk thans , door de Italiaaneni} Meledi wordt geheten, behorende, met meer andere , daarbij gelegen, kleine Eilanden, onder de heerfchappij der Republiek Ragufa. Nu ontftaat de vraag : welke dezer beide Eilanden is dat4 op het welk paulus fchipbreuk heeft geleden ? Het gewone, gevoelen plijt voor Maltha , maar enkele ouder en later Uitleggers voor Meledi (a). — De re, den , waarom men het gewoon gevoelen gemeend heeft te moeten verlaten, is voornaarrjlijk, omdat Lu kas, in het verhaal dezer reize van paulus, hand. XXVII: 27. aantekent, dat zij, eer zij het Eiland Melite genaderd waren, veertien dagen in de Adridtifche zee , hebben omgedreven. De Adridtijche zee nu, dus naar Adri'd of Hadria, genoemd, eene voorname ftad , aan dezelve, bij den mond van de Rivier de Pe, oudtijds Eridanus, is eigenlijk die lange groote Baai, of inham , uit de Middellandfche zee voortkomende, en zich noordwéstwaards uitftrekkende , welke Italië van Illyrië fcheidt , en die than? naar de ftad Venetië den naam voert van de 'A 'van V. ttiè. Evenwel is dit bewijs hifit genoegzaam, tin ons het gewone gevoelen te doen verwerpen , dewijl de benaming van AJriAtifcht zee, bij de Ouden zich ook veellverdef uitftrekt , dan enkel rot de Golf van Venetië, te weten over die gatufche zee, tusfchen Sicilië, Italië, Grhitnlatui, het Schier- («) Backiekk Ili. Deel. IV. Stuk bladz. 945,  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 26$ Schier - eiland Peloponnefus, en het Eiland Kreta,^ die men anders gewoonlijk de lö'nifche zee plagt^ te noemen , gelijk bochart daar toe plaatzen heeft aangehaald uit oude Schrijvers. Doch, er is nog een bewijs bijgebracht, ten voordeele van het Ilyrisch Melite , of Meledi te weten , toen paulus , na zijne Schipbreuk bij het vuur zich droogende, een' hoop rijzeren opvatte, om die op het vuur te werpen, kwam er- een adder te voorfchijn , die hem om de hand flingerde , en daar aan bleef hangen, zonder hem echter te benadeden, dewijl hij die in het vuur affchudde , het welk de Eilanders als een wonderwerk aanmerkende, hem, dien zij eerst, omdat de adder hem om de hand flingerde , en zij daar uit zijn dood verwachteden s als een overgegeven booswicht hadden befchouwd,wien de Godlijke wraak vervolgde , nu bijna voor eenen God hielden , hand. XXVIII: 2- 6". Maar men zegt, dat, op het Eiland Maltha, geene adders, flangen', noch eenige andere vergiftige dieren, worden aangetroffen , doch wel op het Illyrisch Eiland Meledi. Nu zeggen wel de Overleveringen, die ook door den Kardinaal bar on ius worden aangehaald, dat zedert dien tijd, ten einde de kracht van paulus , door genade, aan dit Eiland toegedaan, des te meer bekend kon worden , en blijken zou , dat dit geenszins , door eene natuurlijke hoedanigheid , veroorzaakt zij , de flangen van dit Eiland , of geheel uitgeroeid zijn, of ten minften, als geen vergif meer hebbende, hoewel zij iemand bijten , geen letzel veroorzaken , ja zelfs zal de grond van dit Eiland een tegengif tegen het ƒ?nijn wezen. Maar wie zal op de Overleveringen ftaat maken, voornaamlijk, wanneer zij zoo groote wonderheden vermelden, daar de gefchiedenis niet  27o AARDR IJ KS-KUNDE niet van weet ? — Met meer recht kan men , op de gemaakte tegenbedenking , tegen het gemeen gevoelen , dat Melite Maltna is, uitzonderen , dat het niet zoo geheel zeker zij, of er geene flangen en adders op Maltha gevonden worden. De bekende Reiziger niebuhr fchijnt zulks wel te geloven , ja hij fchreef, dat zij, misfchien, op den dorren rotsachtigen grond van het Eiland niet leven konden, naderhand , echter, heeft hij ten minften de mogelijkheid erkend, dat er flangen op dit Eiland zijn. Ja , volgends de berichten, die mi chablis mededeelt, in zijne Aanmerkin* gen op de Handelingen der Apostelen , zijn zij er wezenlijk. Doch , gefield , zij waren op dit Eiland niet, of niet vergiftig, kon dan deze adder niet op de ééne of andere wijze , bij voorbeeld, met het geflrande fchip, zijn overgevoerd? enz. (a) Ondertusfchen fchijnen alle de overige omflandigheden der fchipbreuk van paulus duidelijk aan te wijzen, dat dit Melite, in de daad, Maltha, en dus het gewone gevoelen, het ware zij. Het ander Eiland Melite , onder de Illyrifche kust, lag , voor een fchip , dat van het Eiland Kreta na Rome wilde, te ver uit den weg, om daar of daar omtrent te kunnen genaken , ten ware het door eenen ftorm uit het zuiden , hevig voordgefluwd ware , en dan zou het bijna onnogelijk zijn, vooral in den toenmaligen ftaat der zeevaart, dat het niet reeds vroeger op het één of ander Eiland in de golf van Venetië gelegen, of . («) Bijbel verded. VI. Deel bladz. 131, 13a. Men ziet dit gevoelen , dat Melite niet Maltha , maar Meledi is, verdedigd , in eene Akademifche Verhandeling van j. de uhoer, onder voorzitting van r. weïsblin», de Paul! Naafragio,  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 271 of op de kust van het vaste land, geftrand zou zijn — Doch de flormwind, die paulus fchip overviel, woei uit het Oosten of Noord - Oosten , en moest dus het fchip naa het Zuiden of ZuidWtsten drijven. En dat dit, in de daad , het geval was, zien wij uit het 17 vm, alwaar wij lezen, dat zij op de Syrtis vreesden te zullen vervallen. De Syrtis, welk woord eene ondiepte betekent , is eene droogte , of wel twee droogten, waar van de ééne de groote, de andere de kleins Synis heet, of een bank , in die groote Baai, met welke de Middellandfche zee , de Barbaarfche kust infpringt, bij het Koningrijk Tripoli, Zuid- westwaard van het Eiland Kreta. Indien het fchip zich toenmaals in ds golf van Venetië hadt bevonden , hadden de fchepelingen niet aan deze Syrtis kunnen denken. — Nog meer. Toen zij op dit Eiland overwinterd en drie maanden doorgebracht hadden, gingen zij in een fchip van Alexandrië, dat na Italië wilde, en aan het Eiland insgelijks overwinterd had. Nu hadt een fchip van Alexandrië wel het Eiland Maltha in zijnen weg na Italië en Rome , maar geenzins het Eiland Meledi, zoo diep in de golf van Venetië op de Illyrifche kust. Wanneer men verder let' dat de Reize van Melite, na het einde van den winter, na Puteoli, langs Syrakuze, op het Eiland Sicilië gelegen, (alwaar zg zelfs aangeland, en drie dagen gebleven zijn , hand. XXVIII: 12.) en langs Rhegium,op den uiterften hoek van Italië was ingericht, laat zich ook dit niet vereffenen met de gelegenheid van het Eiland Meledi, dewijl een fchip, dat van dit Eiland naa Puteoli % vaaren moest, langs eenen verren omweg , wel Rhegium, maar geenszins de ftad Syrakuze, zou behoeven aan te doen ; daar het, integendeel van  i?a A A R D R IJ K S - K U N D E van Üfa/ta naa Puteoli willende, 'die beide fteden j en wel, in dezelfde orde , zoo als zij in die Reizé genoemd worden, naamlijk , eerst Syrakuze, en daarna Rhegium j noodzaaklijk'moest vooorbij varen. Behalven, dat wel te denken is, dat , bijaldien dié fchipbreuk , bij het Eiland Meledi was voorgevallen , de Hoofdman jüliüs veel lie^ ver , terftond , het onder zich hebbend volk , naa het vaste land van Illyrië, daar de ftad Fpidau-*rus zoo nabij gelegen was, zou hebben doen overvoeren , dan, op dit ellendig Eiland , den geheelen winter over te brengen , te meer, daar de zee-engte, tusfchen dit Eiland en de vaste kust, geen drie of vier mijlen breedte heeft. Men wijst, op Maltha, ook nog de plaats aan, waar paulus en die aan land zouden gekomen zijn, in het Noordelijk deel van dit Eiland, zijnde eene baai of inham , die, ter gedachtenis, nog la cala di St. Paolo, dat is j de aankomst van den H. paulus genoemd wordt. Desgelijks draagt eene Haven dezer Baai den naam van St. Paulus Haven , gelijk ook eene kerk of kapel, alsmede een Vuur^ toren , den naam van dezen Apostel, tot heden bewaard hebben (a). Dus dan het gewoon gevoelen volgende , dat Melite het Eiland Maltha is, zullen wij er eenige bijzonderheden van aantekenen. Het Eiland ligt, omtrent 17 of 18 zee - mijlen , Zuidwaards, van Sicilië, naar den kant van Afrika. Het is , door de Feniciërs , de inwoners van Tyrus en Zidon, het eerst bevolkt, en komt dus als eene volkplanting der Feniciërs bij de Ouden voor ; wat den naams • oorfprong betreft * daar- (o) Bachuüs III. Deel. IV. Stuk, lladz. 943. volggi  dbs BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 27% daaromtrent is men geheel in het onzeker , er Worden wel verfcheideh gisflngen bijgebracht , doch, even zoo ligt verworpen, als gefteld. Dewijl de ingezetenen van Fenicifcken oorfprong waren, ett dus, even gelijk de Karthaginiënzen, van dezelfde afkomst, ook de Punifche of Fenicifche taal gebruikten, gelijk nog heden de taal der landlieden op dit Eiland daar voor gehouden wordt, ziet men de reden, waarom deze Eilanders bij de Romeinen en Griejten, Barbaren of Uitlanden heeten, gelijk zij dus ook hand. XXVIIL genoemd worden. Voords heeft het Eiland eene langwerpig ronde gedaante , en is van eenen tamelijk grooten omtrek , hebbende omtrent ic* uuren gaans , in de lengte , en vier uuren, in de breedte. Het is , aan de meeste plaatzen , berg - en rotsachtig, en daar door niet in ftaat, om genoegzaam koren te leveren voor zijne inwoners, waarom het hun uit Sicilië moet toegevoerd worden. Het voornaamfte, dat er groeit, Zijn wijnftokken en andere vruchtbomen. Terwijl paulus zich op dir^ Eiland bevondt, genas hij , wonderdadig , verfcheiden kranken , en wel voor eerst, den vader van zekeren Publius, een voornaam man, van de roode loop en koorts. Nu wilde Overlevering, dat deze pub nu 3, tot het Christendom bekeerd zijnde, door pa ü lus tot Bisfchop aldaar zal aangefteld zijn , als ook dat hij eenigen tijd daarna, uit Melite na Atheeni Verplaatst, en aldaar, in de Bisfchoppelijke waardigheid , de opvolger zal geweest zijn van diqNYsius areöpagata, als ook, dat hij aldaar de martelkroon zal ontvangen hebben. Zoolang dit Eiland, aan de Romeinen, onderworpen bleef , kan het Christendom aldaar in. Hand zijn gebleven, doch, wat van hetzelve ge- VI. Deel. S wer-  374 AARDR IJ K S - K U N D E worden zij, zedert de Saracenen, die de kust van Afrika bewoonden , dit Eiland bemagtigd hebben , zedert het jaar 828 , is ligt te vermoeden , uit den haat, dien alle Mohammedanen den Christenen toedragen. Toen hebben zelfs de gemelde •fhraceenen, uit dit Eiland , den Christenen van Eurofa t veel nadeel toegebracht, door het kapen van derzelver fchepen , die de Middellandfche zee bevoeren. Het gelukte,eindelijk,aan Rogier,Graaf van Sicilië, in het jaar 1089 of 1090 de Saraceenefi uit dit Eiland te verdrijven, en het aan zijne eigene Heerfchappijën te hechten. Dus is_ Maltha met Sicilië verëenigd geweest , tot het jaar 1530 ; wanneer Keizer kar el V, tegelijk Koning van Napels en Sicilië zijnde, dit Eiland, door toedoen van paus kiekens VII. aan de geestlijke Ridder-orde van St. jan van Jerufalem, gefchonken heeft. Deze Ridders hadden, zedert zij, uit het H. Land, door de Saraceenen verdreven waren, eerst, zich meester gemaakt van het Eiland Rhodus: maar, als zij, in het jaar 1527, door den Turkfchen Keizer solim an II. genoodzaakt werden, om ook dit Eiland te verlaten, is hun, eindelijk, na dat zij eenigen tijd hier en ginds hadden omgezworven, het Eiland Maltha, tot een beftendig eigendom , verleend, door den bovengemelden Keizer; die daar in voornaamiijk bedoelde, om , door den bijftand dezer Ridders, z'tjn Koningrijk Sicilië, tegen de ondernemingen der Turken, te dekken. De Turken hebben, meer dan ééns, getracht , dit Maltha te vermeesteren, het welk hun telkens mislukt is. Gemelde Ridders hebben, terzelver tijd £ zich verbonden , om een' altijd duurenden oorlog* niet alleen tegen de Turken, maar ook tegen de Uarbanfche zeerovers van Tunis 3 Algiers, en Tripoli,  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 275 poli, te voeren; waar door zij, aan dezelven, allen mogelijken afbreuk, ter zee,trachten te doen; en, in het bijzonder, de fchepen der onderdanen van alle Christen Mogendheden van Europa, tegen de gemelde Rovers, te befchermen : waar in zij, gemeenlijk, zich zoo wel plagten te kwijten, dat daar door gemelde zeerovers in ontzag werden gehouden. Zedert dien tijd, werden zij, gemeenlijk, Ridders van Maltha, of de Malthezer Ridders geheten, doch, ook wel Ridders der Religie. Zij hebben hunnen Grootmeester, die zijn. verblijf heeft te La Valetta, de voornaamfle ftad , en fchier onwinbare fterkte op dit Eiland. Doch 8 dezelfde Kidders bezitten ook.aanzienlijke goederen, in Duitschland , Frankryk, Italië, en elders. De ftad La Valetta heeft eenen Roomsen-Katholijken Bisfchop, die aan den Aardsbisfchop van Palermo, in Sicilië, onderworpen is («). Het laatfte Eiland in de Middellandfche zee , het welk wij, ter loops, moeten aanroeren, is SICILlë', liggende Noord waards van Maltha, en allernaast bij Italië, waarmede, het eertijds, volgends oude geruchten , verknocht zou geweest zijn , doch^ het zij , door het geweld der zeebaren , het zij , door Aardbevingen , (waar aan deze gantfche, oord, meer dan eenige andere Landftreek, onderhevig is,) daar van afgefcheurd zou zijn, en na eene zee - engte tusfchen beiden gekomen. Het i?, buiten kijf, het grdotfte van alle Eilanden, die in de gemelde zee gevonden worden. In gedaante, O) Bachiehb i, c. Bladz. 940"9S?, s *  876" AARDRIJKS-KUN DE te, gelijkt het naar een Driehoek , van daar de oude naam Ttinacria, en Triquetra, aan dit Eiland eertijds gegeven. Daarna is het Sicilië genoemd , naar de Sicuïï een volk, te voren, in Italië t'huis hoerende' het welk daarna in dit Eiland zich heeft nedergezet. Bij dezen , (die men voor de eerfte bewoners van het Eiland houdt,) hebben zich daarna verfcheiden Grieken gevoegd , die hier geheele volkplantingen heen gezonden hebben. En, zoo lang dit Eiland, onder de heerfchappij der Karihagtniënzen ftondt, is het ook door verfcheiden inwoners van Karthago, en de omgelegen fteden, Feniciërs van oorfprong, bevolkt. Vanhier, dat «e inwoners van Sicilië oudtijds Trilingues genoemd werden, omdat zij drie talen fpraken, de Latijnfche, Griekfche, en Fenicifche. Tegenwoordig wordt daar enkel de Italiaanfcle «aal gefproken , en het Eiland is met het Koningrijk Napels verëenigd , onder éénen Koning, die Kening der beide Sicilië betiteld wordt. De godsdienst is de Roomsch - Katholijke. Het is een land, vol Bergen : onder welken de Berg Etna, bij de Inwoners Monte - Gibelk genoemd , meest vermaard is; die een Volkaan of brandende berg is , en dikwijls vuur fpuwt en groote fleenen, en menigte van asfche uitwerpt en oorzaak is van menigvuldige aardbevingen ' -welke, meermalen, op' dit Eiland groote verwoestingen hebben aangericht. Voords , is het Eiland één der gezegendflen , die ergens bekend zrjn. Het Koorn wast aldaar , in meer overvloed, dan de inwoners voor zich zeiven behoeven. De Romeinen plagten dit Eiland, daarom de Koornfchuur van hun rijk te noemer , Ai£ vruchtbomen, en inzonderheid, heerlijke Wm» ?. et-'  des BIJBELS. X. BOEK, IX. HOOFDST. 277 Hokken hebben de inwooners insgelijks geen gebrek. De Siciliaanfche Wijn , inzonderheid die van Syrakuze, is door geheel Europa vermaard. Deze flad SYRAKUZE is de eenigfle op dit Eiland, die, in den Bijbel, en dat flechts éénmaal, genoemd wordt. , De naam wordt bij de oude Schrijvers altijd in het meervoud gevonden, omdat de flad , eigenlijk, uit vier voorname deelen beflondt, die door hunne eigene muuren van den anderen waren afgezonderd, en dus zoo vele fleden , als 't ware, uitmaakten. Het eerfte deel was genaamd Na/os , of het Eiland , te voren Ortygii', en door .eene brug met de overige flad verè'enigd. Dit hadt twee Havens, waar van de ééne ten Westen, de groote, en de andere, die.Oostwaards lag, de kleine haven plagt genoemd te worden. De andere deelen waren Akradine , Tyche , en Neapolis , boven dien hadt de dwingeland dionysius nog een vijfde deel, Epipele, met eenen muur omgeven , en bij de ftad gevoegd, doch het welk min bewoond was. Deze famen befloegen, volgendsstrabo, eenen omtrek van CLXXX ftadiën, dat is, zeven en een half uur gaans. Volgends denzelfden strabo, zal de flad door de Korinthiërs gefticht zijn , meer dan 700 jaren voor Christus geboorte. Zij nam fpoedig zoodanig in rijkdom toe , dat het een fpreekwoord werdt: Gij bezit niet het tiende deel der Syrakuzers ! Zij was ook , van ouds, beflendig de hoofdftad van Sicilië, wier Koningen, onder hen met den Titel van Tijrannen waren bekend , welk woord, in 't eerst, bij de oude Grieken, geene kwaade S 3 be-  273 AARDRÏJKS-KUNDE betekenis van Dwingeland , maar in 't geméén , die van Forst of Koning hadt. — In den tweeden Punijihen of Karthaagfchen oorlog, werdt de ftad door de Romeinen, onder het Opperbevel van marcellus, ingenomen,geduurende welke belegering, de Wiskunftenaar archimedes zich eenen onflerflijken roem verworven heeft, hij zelve kwam, bij het veroveren der ftad , óm het leven. Ten tijde der Burger - orlogen , onder de Driemannen, werdt.de ftad door pomfejus verwoest , maar door augustus herlteld, en met eene volkplanting op. nieuw bevolkt, Zedert het Eiland Sicilië eene Romeinfche Provintie was geworden, hielden de landvoogden (Prcetores) van het Eiland binnen deze ftad hun verblijf, in het Slot, weleer door den Koning Hié'Ro gefticht, op het Eiland Ortygië. Deze was de ftaat van Syrakuze , toen paulu s daar , op zijne reize na Rome, aanlandde, en drie dagen verbleef, hand. XXVIII: 11,12. Al vroeg is de ftad eene Metropolitaanfche Christen kerk van geheel Sicilië geworden, thans heet zij Siragufa, doch , gelijkt zich zeiven niet meer, als men haren vorigen bloeiftaat overweegt. Voornaamlijk is zij zeer verminderd , zedert het jaar 10^3, toen, in de maand January, de meeste huizen dezer ftad , door eene vreeslijke Aardbeving, zijn ingeftort , en vernield geworden. Echter heeft zij nog eenen Bisfchop, ftaande on* der den Ardsbisfchop van Montreale, nabij Palertno gelegen ( Aan (a) Zie Keyslers Reizer. ii. Stuk badz. 359. en meer PU «aChiene IJl. Bul. IV. Stak. bladz. ioa?, 1030.  235 AARDRIJKS-KUNDE Aan dezen weg lag dan, gelijk wij zeiden, APPIUS-MARKT, alwaar Christenen van Rome paulus te gemoét kwamen, hanö. XXVIII: 15. In hetLatijn heet dezeplaats Appii forum, welk woord,forum, eene markt of'marktplein betekenende, lukas ook in het Grieksch behouden heeft. Ook. wordt het woord genomen in den zin van eene gerechtsplaats , omdat men f van ouds, gewoon was , op de markten, en op marktdagen , wanneer daar een groote overvloed van .volk was, in 't openbaar, het recht uit te fpreken. Dit gefchiedde , eertijds , in de openlucht naderhand werden daar toe openbare gebouwen gefticht,. daarom ook feta , anders curies genoemd. Van hier leidt men de gewoonte af, om de Raadhuizen of Stadhuizen, op markten te bouwen. Steden of Vlekken, waar zoodanige marh ten en gerichtshoven gevonden werden , heeten bij de Romeinfche Schrijvers insgelijks Forum , met bijvoeging van den naam des ftichters, gelijk hier Forum Appii («). — Het fchijnt, dus, cat deze ftad door denzelfden Appius, die den bovengemelden ftraatweg heeft aangelegd, gefticht, of verbeterd , tn met eene Markt of vrijmarkt begunftigd is , of dat hij daar een Forum^ of Raadhuis gefticht heeft, fchoon men er bij de oude Schrijvers geene uitdruklijke berichten van. leest. Vol- (o) Sommigen meenen, dat bij 009 de BoUanfihe Dorpen, Voorburg, Foorhout, en yoorfchooten. in het BaljuwHhap van Khynland, van dit Latijnfche WOprd foruml ook hunnen neani zullen ontleend hebben.  bes BIJBELS; X. BOEK, X. HOOFDST. 287 Volgends de oude Reisbefchrijving van anto3jinüs, lag deze markt of marktflad van appius XLIII Romeinfche mijlen, dat is, iet meer dan 14 uuren gaans van Rome, In de Jerufalemfche Reisbefchrijving, door wisseling uitgegeven, rekent men dezen afftand iet meer, te weten , XLVI Romeinfche mijlen (a). De andere plaats aan den weg van appius, bij luk as genoemd, is de drie tabernen, of herbergen, trouwens Taberna betekent , bij de Romeinen, eene Herberg. Daar lag nog eene andere plaats, met dezen naam, de drie Tabemen, in Italië, dicht bij Ravenna, behalven nog eene derde, in Epirus,vm welke beiden deze aan. den Appifchen weg, onderfcheiden moet worden. Waarfchijnlijk , waren hier drie voorname Herbergen , ten dienfte van vreemdelingen , die hier eene rustof pleisterplaats hadden y volgends de Reisbefchrijving van antoninus, lag deze plaats X Romeinfche mijlen, dat is, ruim drie uuren gaans , nader^aan Rome, dan de markt van Appius , en dus XXXIII van die mijlen , of elf uuren gaans, van gemelde hoofdftad. Zoo fpreekt ook cicero van die beide plaatzen, derwijze, dat het blijkt, dat de markt van appius verder van Rome gelegen heeft, dan de drie Herbergen. Deze laatfte plaats wordt den Reizigers nog heden aangewezen. Keisler vondt ze bij Cafa Nuova, tusfchen Sermoneta en Piperno, hij zegt: (b) „ Ter ït lin- (-) Bachiknk UI. Deel. IV. Stuk. bladz. 1030—1032. {b) Reize 11. Stuk. bladz. 358. ,  m AARDR.lJKS-KÜN'DE „ Jinkerhand zijn eenige overblijfselen van oude „ muurwerken, Tre Taverne geheten, die voor de „ plaats gehouden worden, welke hand. XXVUL „ drie Tabemen genoemd is. Het merkwaardige , het Welk luk as goedvondt aan tc tekenen , is, dat te dezer beide plaatzen, Christenen van Rome den Apostel paoLüs te gemoete kwamen , die van zijne zaken gehoord hadden, handel. XXVIII: 15. trou-" wens, dat de Broeders, zoo als luk as eigenlijk fpreekt, Christenen zijn, blijkt uit het even voorgaande vx. 13- Dit verdient opgemerkt te worden, alzoo daar uit blijkt, dat er toenmaals, voor paulus komst te Reme, reeds Christenen, en wel in een aanzienlijk getal, geweest zijn, die eene ge* meente te Rome uitmaakten, want fommigen kwamen hem bij de drie Herbergen, anderen heel bij appius markt te gemoet. Dus zien wij, hoe fommigen , gelijk evanson, ten onrecht, en zonder grond, de echtheid van den Brief van paulus aan de Romeinen in twijfel hebben getrokken, omdat zij meenden , dat er, voor des Apostels komst te Rome, geene Christen gemeente , aan welke zijn Brief hadt kunnen gefchreven worden , zal geweest zijn, het welk zij willen befluiten uit het zelfde gefchiedverhaal van luk as , handel. XXVIII: 21, 22. omdat de Jooden te Rome aan paulus zeggen, dat zij geene brieven aangaande hem, uit Judeë ontvangen , en dat ook niemand van hunne geloofsgenoten iet kwaads van hem bericht of gepraat hadt , dat zij derhalven geern van hem wilden vernemen, welke zijne gevoelens waren; want, dat hun in 't gemeen van deze gezindte bekend was, dat zij alömme werdt tegengtfproken. — Maar, deze anders fchrandere lieden hebben niet in het oog gehouden, dat  ses BIJBELS; X. BOEK, X. HÖÖFDST. 289 dat hier Jooden fpreken, die nog ongelovig waren doch , die echter van eene gezindte der Christenen weten, als ook, dat paulus zekere hem eigene, door hem bijzonder voorgedragen en gepredikte, gevoelens hadt, welke overal tegenfpraak vonden , maar van welken zij enkel verwarde , duistere denkbeelden hadden. — Dan, dit verder uit te voeren, veró'ischt eene andere plaats en gelegenheid. —— Eindelijk, kwam paulus j met zijne reisgenoten , te rome aan, de toenmalige hoofdflad der wereld , welker befchrijving zoo vele geleerde oudheidkundigen heeft bezig gehouden , dat alleenMe Naamregisters dier Schrijveren fchier een boekdeel zouden uitmaken. Wij zullen ons in deze ftoffe niet inlaten, maar alleen , als met den vinger, de voornaamfle hoofdzaken aanflippen. De flad ligt omtrent XVI Romeinfche mijlen 9 dat is, weinig meer dan vijf uuren gaans , van de Middellandfche zee , die aldaar de Tyrreenfché zee plagt genoemd te worden , en heeft met dezelve gemeenfchap, door de rivier Tibris, of de Tibei-y die , bij zijne uitwatering , twee monden heeft , welke altijd tot bekwame havens voor des ftad verftrekt hebben. Ondertusfchen wordt het voordelige van deze ligging daar door veel verminderd , dat het water dezer rivier, den meesten tijd van het jaar, zoo troebel is, dat men er zelfs geene paarden uit kan laten drinken, en dat het met, dan na drie dagen ftil geftaan te hebben , om te bezinken , eerst bruikbaar wordt. Daarbij is het bed der rivier , door alle de daarin ;VVI. Deel. T fpoe-  2$o AARDR IJ KS -KUNDE fpoelende vuiligheden, uit de nabij gelegen ïmv* zen der ftad,dermaten verhoogd, dat, bij aanhoudende zuidenwinden, veeltijds, overftroomingen, zoo binnen als buiten de ftad, daar door veroorzaakt worden, en dit water, in de binnenlanden ftilftaande, en door den tijd vervuilende, vervult de lucht , daar omftreeks, met befmetlijke dampen , die allerieië kwaadaartige ziekten verwekken kunnen. Behalven dat door den menigvuldigen ilib, weikin den Titer afkomt, deszelfs monden allengs verzand en verflijkt worden, waardoor de uit- en invaart nu zeer bezwaarlijk gemaakt wordt. — Ten dezen opzichte heeft de ftad Rome , derhalven, eene groote en nadeelige verandering ondergaan, want, van eenige ongezondheid der lucht, heeft men aldaar voorheenen niets geweten. ' Dewijl Rome meer dan twaalf malen van vijanden ingenomen en verwoest is geworden , heeft het eenigermate van grond moeten veranderen. Zelfs kan men thans bezwaarlijk de zeven bergen van het oude Rome ontdekken , dewijl waarfchijnlijk de laagten, door welke die_bergen van eikanderen afgezonderd waren, van tijd tot tijd door puinhopen van ingeftorte huizen , bij de gemelde verwoestingen, zijn aangevuld. Volgends, het gemeen gevoelen , waarin veel fabelachtigs voorkomt, zal de ftad Rome harennaam van haren ftichter romueus, welke, met zijnen broeder remus, hare grondvesten zal gelegd hebben, 753 jaren voor de geboorte van Christus, bekomen hebben. Zij waren uit het geflacht vanden Trojaanfchen jENEas, en geboren uit rhea SYLvia, dochter van ntjm itor,die eeneFejïaalfche Maagd zijnde, geliik men voorwendde, door den God mars bezwangerd , deze beide broeders tez  des BIJBELS. X. BOEK, X. HOOFDST. sar ter eencr dragt , ter wereld hadt gebracht , welke , op bevel van hun's grootvaders broeder, in den Tiber hadden moeten geworpen zijn, doch alleen in een bosch nedergelegd , en daar van eene wolvin gezoogd , en vervolgends dit door zeke* ren Herder faustus ontdekt zijnde, door dezen opgevoed waren geworden , gelijk zij dan ook, groot geworden , hunnen grootvaders broeder amuliüs overvallen, en gedood, en hunnen grootvader numitor, in zijn rijk in de Had Jlba, hexileld zullen hebben , op wiens vergunning zij Rome gefticht , en daar eene volkplanting aangelegd hebben. Dit alles luidt, in de daad, zeer fabelachtig , ook heeft het weinig fchijn ^ dat de naam Rome van romulus zou afkomftig zijn, maar veel_ eer romulus van Rome, gelijk dan ook fommigen beweeren , dat Rome reeds lang voor romulus en remus, ja zelfs, voor den ondergang van Troje, gefticht zal wezen, en toen Valentia zou genoemd zijn , het welk de Griekfche Volkplanting , onder evander in Italië overgekomen , in hunne Griekfche taaie , Rome zullen hebben vertaald , berekenende het één en ander woord Sterkte , en op de fterkte der plaats doelende. Vitringa (a) giste, dalde naam Rome afkomftig was van het Hebreeuwfche Ö1"| (room of rum) het welk betekent, hoog, verheven zijn, welke naam bij de Hebreen gegeven werdt aan fteden , op bergen gefticht. Anderen hebben andere gisfingen , de ééne onwaarfchijnlijker dan de andere. Men moge daar over raadplegen, met het werk, in het welk de kundige stuast, de Romeinfche gefchiedenis- fen, (tf) Obferv. Sacr. Lib. i. Cap. 17. pag. 91. T t  wyi AARDRIJES-KUNDË fen, in eenen zoo- bevalligen als deftigen ftijl be* handelt. Hoe het zij, de ftad Rome is, uit kleine begin-zelen, zeer groot en uitgeftrekt geworden, zoodat zij zeven bergen befloeg , waarop men meent, dat gedoeld wordt openb. XVIII: 9-. alwaar de Protejlantfche Uitleggers , doorgaans, aan Rome denken , het welk, in dit Profeetisch Boek , vol Allegoriën , of Leenspreuken, onder de benaming van Babyion, zal voorkomen, fchoon de Roomsch Katholijkfche Schrijvers zulks niet geern willen erkennen , of ten minften alleen van het Heidensch Rome verklaren, terwijl zij, integendeel , ten einde te beter te kunnen beweeren, dat petrus te Rome de eerfte Bisfchop geweest zij, fterk aanftaan, dat Babyion , het welk in zijnen eerften Brief vs. 13. voorkomt, geene andere ftad dan Rome zij, een voorbeeld , hoe veel invloeds de zucht, om zijne partij te fterken, dikwijls, op de Uitlegkunde des Bijbels heeft. Dan , dit behoortniet tot ons tegenwoordig beftek. Ten tijde van vespasianus bedroeg de omtrek dezer ftad , volgends plinius, weinig meer danXIIIRomein' fche mijlen (eigenlijk 13,200 fchreden,) her» welk omtrent met vier en een half uuren gaans overëenftemt. Aan die bepaling van plinius, die zeer naauwkeurig fchijnt, wordt meest geloof gegeven, te meer, dewijl dit met de grootte van het hedendaagsch Rome, naamlijk van XIII Itali'danfche mijlen, na genoeg overeenkomt. — 'I oen de ftad in haren bloei was, was zij ook volkrijk, zoodat men verbaasd ftaat over het getal van hare burgers, bij de tellingen, die elk vijfde jaar gefchieden moesten , fchoon men tevens in het oog moet houden , dat het Burgerrecht ook genoten werdt, door velen , die niet 'm  des BIJBELS. X. BOEK, X. HOOFDST. 293 in de flad Rome woonden , maar alömme in het Romeinfche rijk daarmede bevoorrecht waren, gelijk wij zulks ook van pau lu s gezien hebben. De inwoners dezer flad, wier grondgebied zich, in 't eerst, niet verder dan XV Romeinfche mijlen, dat is , vijf uuren gaans buiten de Had uitflrekte, hebben , door hunne menigvuldige oorlogen en overwinningen , eindelijk genoegzaam de geheele aan de ouden bekende wereld aan hun gebied onderworpen , zoo dat het zelve zich uitflrekte, van Portugal en Spanje tot aan den Eufraat, ook plagten hunne Schrijvers het Romeinfche gebied , de geheele wereld , hoewel niet zonder grootfpraak, te noemen, ja hunne Vorften zelve noemden zich: Gebieders der geheele wereld, gelijk dus Keizer augustus een bevel liet uitgaan, dat de geheele wereld zou befchreven worden , luk. II: 1. Schoon fommige Uitleggers daar liever zouden willen vertalen, het geheele Joodfche land. In het 1 Boek der makkabecn in het VIII Hoodftuk, heeft deszelfs Schrijver eenige bijzonderheden , nopens het Romeinfche volk en gebied, aangetekend; in welken hij, echter, verfcheiden misflagen begaat, dus zegt hij, dat zij aan éénen man , dien zij jaarlijks verkozen , het oppergebied gaven enz. De waarheid is , gelijk men weet, dat Rome , eerst, door Koningen is geregeerd, geduurende 247 jaren, wanneer de laatfte Koning t ar q.u in ius, Superbus, of de Trotfche, bijgenaamd, door toedoen voornaamlijk van br utus, met zijn geflacht verdreven, en eene Re* publikeinfche Regeeringsvorm vastgefteld werdt , wordende de Staat beftuurd , door den Senaat, of grooten Raad , waarbij het volk ook invloed verkreeg, zijnde de uitvoerende magt bijzonder T 3 toe-  294- A A R D R IJ K S-K U N D E toebetrouwd aan twee Overheidsperfonen , die den titel van Confules voerden , en jaarlijks verkozen werden , welke wij , doorgaans , Burgemeesters noemen; deze regeringsvorm, onder het Burgemeesterlijk bewind , bleef, bijna vijf eeuwen, ftand houden, maar werdt, niet lang voor de geboorte van jesus, na zwaare inlandfche beroerten, en burger - oorlogen, in eene éénhoofdige of monarchale Regering, verwisfeld, die weldra tot een volftrekt 'Despotisme overfloeg. Deze Vorften , of alleenheerfchers, hebben, na ca jus julius caesar, den eerften derzelven , allen den naam van Cccfar aangenomen , waar door deze naam , die eigenlijk een geflachtsnaam is , met den tijd, in eenen Titel is veranderd , welke de Grieken Kaifar, en wij Keizer, hebben uitgedrukt. _— Onder deze Keizers bleef het Romeinfche Rijk, meer dan vier volle eeuwen, onverdeeld, doch , op het einde der vierde eeuw , na Christus geboorte, heeft Keizer t h e o d osius, de Groote bijgenaamd, dit rijk in het Öostersch en Westersch Keizerrijk verdeeld, blijvende van het eerfte Konfiantinopolen de hoofdftad , alwaar konsta'ntyn de Groote, reeds zijne hofplaats gevestigd hadt, en Rome, de hoofdftad van het Westersch Keizerrijk : JHet Oosten verkreeg zijn oudfte zoon arkadius, en het Westen werdt aan zijnen jongften zoon honorjus overgelaten. - Dit Westersch'Keizerrijk werdt fpoedig, in de vijfde, en twee daarna volgende, eeuwen, door eenen zwerm van vreemde, meest Noordfche, volken, de Gothen , Hunnen, Wandalen, en anderen, overvallen, én'jammerlijk verwoest, ja nam geheel een einde , en fchoon het m de achtfte eeuw, door karei, den Grooten Koning der Franken, die in het jaar 800 door des Ro.  des BIJ BELS. X. BOEK, X. HOOFDST. 295 Romeinfchen Paus leo lil tot Roomseh Keizer werdt uitgeroepen , fcheen herfteld te worden , echter heeft het zich nooit kunnen herhalen, maar is , gelijk men weet , in Europa, in vele Koningrijken, Republieken , en andere kleine Heerfchappijè'n , verdeeld, alleen wordt nog de Titel van Roomsck Keizer gevoerd, door het Opperhoofd des Duitfchen Rijks , die zijn verblijf te IVeenen, in Oostenryky heeft. De groote uitgeftrektheid van het Romeinfche gebied was , ondertusfehen , eene zeer gunftige omftandighei-i voor de uitbreiding van het Euangelie. De Apostelen , die het zelve verkondigden, vonden, overal, het gemak van de Romein' fche zeden en fpraak, die zoo vele volken verëenigden, zoo dat zij, onverhinderd, door alle gewesten en Landfchappen reizen, en hun groot werk voortzetten konden. Onder de menigvuldige vreemdelingen, die uit alle oorden der wereld, na Rome toevloeiden, bevonden zich vele Jooden, welke ook in deze hoofdftad, gelijk elders, vele Heidenen overhaalden tot het aannemen van den Joodfchen godsdienst , als redelijker en verftandiger , dan de ongerijmde afgodsdienften , welken den godsdienst des Romeinfchen volks uitmaakten , van deze Jooden en Joodengenoten, waren er ook tegenwoordig , bij het eerfte Pinkfterfeest der Christenen, hand. Iï: 10. Zij worden daar uitlandfche Romeinen genoemd, men kan het ook vertalen, die hier te Jerufalem gezeten waren , en verkeerden. Niet on waarfchijnlijk is echter de ge dachten van den kundigen vanemdke (a), dat deze {#) Bijbelverklaring, betreklijk TPalnejlina, bh 141, 14a. T 4  2Q6" AARDRIJKS- KUNDE deze Romeinfche Jooden en Joodengenoten dns genoemd worden, in tegenfteliing van zulke Jooden en Joodengenoten, die wel Romeinfche burgers waren , maar nogthans te Rome niet t' huis hoorden, hoedanig een, bij voorbeeld, paulus zelve was. Deze waren Jooden en Joodengenaten, die, eigenlijk, te Rome woonden. — Zelfs waren de Jooden te Rome in achting en aanzien, fchoon Keizer klaudius, alle Jooden, doch flechts voor. eenen korten tijd, uit Rome bande, om opfchuddingen s door hun verwekt, en dg mishandeling aan eene edele R.omcinfche vrouw, door vier deugnieten , die zich voor wetgeleerden hadden uitgegeven^ aangedaan, welk geval josefus uitvoerig beïchrijft; op de voorspraak van agrippa en her o.d es , echter, werdt dit Keizerlijk bevel fpoedig ingetrokken, en de Jooden, door het geheele Romeinfche gebied , in hunne voorrechten herfteld. — Wij roeren deze gebeurnis aan, omdat er gewag van gemaakt wordt, door luk as , handel. XVlil: i, 2. alwaar van aq.uila, een' Jood uit Pontus , die naderhand gewigtige dienften aan het Euangelie bewezen heeft, gezegd wordt , dat hij te Korinthe overgekomen was, uit Italië , omdat de Keizer klaudius bevolen, hadt , dat alle Jooden de ftad Rome zouden hebben te verlaten. Welke aquila , zoodra het bevel werdt ingetrokken ,zich, met andere Chris- . tenen, echter weder na Rome zal begeven hebben , dewijl hij, benevens zijne huisvrouw brigcjlla, en anderen, door paulus, rom. XVI: 3> 7» ir. gegroet wordt, en, zich d^s dies tij ds te Rome bevonden heeft, Hoogstwaarfchrjnlijk is het, dat de bovengemelde Romeinfche Jooden en Joodengenoten, die het ?iW$$xjeeii ;e Jetufalm bijgewQojid, en de wan- ' der»  desBIJBELS.X.BOEK,X.HOOFDST. 497 derbare nederdaling van den Heiligen Geest aanfchouwd hebbende, den Christen Doop aangenomen hadden , t' huiswaards gekeerd , de eerfte gronden tot eene Christelijke gemeente te Rome, gelegd hebben, waarbij misfchien naderhand anderen gekomen zijn , toen, bij gelegenheid van den dood van stefanus, de gemeente van Jerufalem, allerwege verftrooid raakte, hand. XI: 19. Misfchien hebben zich onder deze laatften bevonden andrqnikus en junias , van welke paulus zegt rom. XVI: 7. dat zij bij de Apostelen in achting, en reeds voor hem, Christenen waren , dus werdt, gelijk ook de GefchiedSchrijver orosius getuigt, de Christelijke godsdienst reeds , in het begin der regering van den Keizer klaudius, gelukkig te Rome geplant,en wel door den dienst der gelovige broederen, die uit Judëe derwaards waren overgekomen. Van den bovengemelden aquila zal de Apostel paulus berichten, nopens deze gemeente te Rome, ontvangen te hebben hand. XVIII: 2. welke van die natuur waren, dat zij dezen Apostel opwekten , om ook Rome in perfoon een bezoek te geven , bij de eerfte gelegenheid , die hem zou voorkomen, hand. XIX: 21. Ondertusfchen,abefioot hij eenen Brief aan dezelve gemeente te fchrijven , welke de eerfte geplaatst is onder alle de Brieven , die wij van dezen Apostel hebben, en die door f e b e , eene dienaresfe der gemeente te Kenehreë, de haven van Korinthe , derwaards is medegenomen, rom. XVI: r, 2. Deze Brief bevat eenen korten inhoud der geheele Christelijke godgeleerdheid; ook verklaart paulus in denzelven Hoofdfi.l: 9—15. XV:22—25. zijn verlangen , om deze gemeente in perfoon te zien, en zijn voornemen, om , wanneer hg T 5 zijne  79% AARDRIJKS-KUNDE zijne reize na Spanje zou doen, den weg over Rome te, nemen. Eenigen tijd daarna , volgens fommigen , na verloop van twee en een half jaar, kreeg de Apostel ook, in de daad, gelegenheid, om Rome te zien, doch , niet volgends zijn gemaakt beftek, maar, te Jerufalem, in een oproer der Jooden tegen hem, door de Romeinen gevangen genomen zijnde , en bij den «Stadhouder , zich op den Keizer, toen nero , beroepen hebbende, werdt hij , benevens anderen , als een gevangen na Rome overgebracht, en daar, wel in een eigen gehuurd huis, maar , nogthans onder bewaring van eenen Soldaat gefield, aan wiens arm hij, waarfchijnlijk , volgends de gewoonte van dien tijd, (handel. XII: 6.) met eenen keten was vastgemaakt, waarom hij van zijne ketenen en banden gewaagt hand. XXVLT: 20. efez. VI: 20. filipp. 1: 7, 13, i6\ koloss. IV: 18. pileemon VS. io, 13. Twee jaaren bleef paulus in deze bewaring, geduurende welken tijd hij het Euangelie predikte , aan allen , die hem kwamen bezoeken , en ook verfcheiden Brieven aan verfcheiden gemeenten, aan die van Galaiië, van Efeze, Filippi, Kolosfe, aan Fileemon, en misfchien ook aan de Hebreen , of Christenen in Falce/lina, gefchreven heeft. Na verloop van twee jaaren , zeggen ons de oude berichten , welke in zoo verre met den Bijbel overè'enflemmen , dat paulus dit verwachtede filipp. I: 26. II: 24. fil. vs. 22. dat de Apostel ontflagen, en op vrijè' voeten gefield is , wanneer hij nog eenige reizen, mis* fchien ook wel die voorgenomen reize na Spanje , volbracht heeft, doch , van dit alles, verhaak luk as ons niets. — Hoe het zij, vojgends de Kerk»  des BIJBELS. X. BOEK, X.HOOFDST, 299 Kerklijke gefchiedenisfen , is paulus, na twee jaren zijne vrijheid genoten te hebben, weder te Rome gekomen zijnde, daar op nieuw gevangen genomen , en onder Keizer nero, onthoofd , omdat hij , gelijk chrysostomus verhaalt , e'éne van des Keizeren Bijzitten , poppea li via, van hare ontuchtige levenswijze afgetrokken , en tot het Christendom bekeerd hadt. Hij fchreef toen , kort voor zijnen dood , zijnen tweeden Brief aan timothïüs, die toen te Efeze was. Zijn graf wordt, niet ver van Rome, op den weg" na Ostia, nog vertoond, op eene gewezen landhoeve , zoo men zegt, van zekere Raadsheersvrouw, lucina, die door den Apostel bewogen was , om het Christendom te omhelzen. In de wijze van de dood van dezen Apostel zien wij de reden , waarom hij altijd, met een zwaard in de hand, wordt afgebeeld. Indien wij de overleveringen geloof geven, zal ook petrus zich, met paulus, te Rome bevonden hebben, en daar de eerfte Bisfchop geweest zijn , wiens opvolgers de Pausfen van Rome zullen wezen, en hij zal, tegelijk met paulus, den marteldood ondergaan hebben , zijnde gekruist geworden , omdat hij niet, gelijk paulus, een Rameinsch Burger was. Ondertusfchcn wordt van velen, onder de Protestanten-, in twijfel getrokken, of petrus ooit te Rome geweest zij, ten minften uit 1 petr. V: 13. kan dit niet bewezen worden, dewijl er gene reden is, om Babyion aldaar gemeld van Rome, of van eenig ander Babyion te verftaan , dan van de nieuwe ftad van dien naam, aan den Eufraat, of het geheele Landfchap Babylonië, zie boven in dit Deel bladz. 44. Is zelfs het verblijf van petrus te Rome onzeker , nog veel min zeker is het, dat hij aldaar Bis.  3oo AARDRIJKS-KUNDE Bisfchp geweest zij, en allerminst zal men kun» nen bewijzen , dat de Roomfche Bisfchoppen, of Pausfen, als zichtbare Opperhoofden der Kerk , zijne opvolgers zijn. Doch, in deze zaken, als van mijn tegenwoordig onderwerp yreemd zijnde, behoeve ik mij niet verder in te laten, alleen zal ik, bij verkorting, uit bachiene (a) overnemen, het geen het Pauslijk gezag betreft. De eerfte Bisfchoppen of Opzieners der Christenen te Rome, hadden geduurende de drie eerfte -eeuwen na christus, terwijl de Keizers nog den Heidenfchen godsdienst beleden, en er menigmalen vervolgingen tegen de Christenen werden aangericht , niet veel gelegenheid, om zich een gezag of meerderheid boven hunne medebroederen aan te matigen. Maar, zoodra konstantyn de Groote, aan de regering kwam , en bijïonder , toen hij het Christendom omhelsde, en dat tot den godsdienst van den Staat maakte, fteeg het gezag der Bisfchoppen , in 't gemeen, en dat van den Roomfchcn in het bijzonder, bovenmate, te meer, dewijl alles in de Kerk , en derzelver beftuur, zich voegde naar de regeringswijze, die in het Romeinfche Rijk plaats hadt. De Bisfchoppen der Hoofdlieden van de Provintiën of Gewesten eigenden zich den Titel van Metropolitanen, en vervolgends van Aardshisfchoppen, aan, en dewijl de ftad Rome meer was , dan de hoofdftad eener bijzondere Provintie , te weten , de algemeene Ploofdftad van het gantfche Keizerrijk , moest uit deze aangenomen onderftelling volgen , dat de Bisfchop van Rome den voorrang kreeg boven alle Bisfchop ■? (*) III. Deel, IV. Stuk, bladz, ïooo. volgg,  Se» BIJBELS. X. BOEK, X. HOOFDS!"* 301 fchoppen der gantfche Christenheid, ten minfteia m Europa. Nog geduurende de regering van konstantyn, werden er ook, terflond, éne Patriarchaten opgerecht, in de drie hoofdlieden, die van Eu* ropa, te Rome, van Afië, te Antifahië , en van Afrika, te Alexandrië. Deze Patriarchen hadden het bewind over de Metropolitanen , en deze weder over alle de Bisfchoppen, elk van zijne Provintie. . Dus werdt de Hiërarchia Ecclcfiastica of Heilige Kerkregering, ingevoerd en vastgefleld. Konstantyn, den zetel des rijks na KonJiantinopolen verlegd hebbende, werdt deze hoofdftad ook tot een Patriarchaat verheven, en hetzelve in de Kerkvergadering te Konftantinopolen, in het jaar 381. bevestigd, en bepaald, dat de Bisfchop van Konftantinopolen den rang zou hebben, na den Bisfchop van Rome, en wel, dewijl deze ftad nieuw Rome was. Spoedig ontftondt, toen, tusfchen deze twee Bisfchoppen, of Patriarchen, twist om den voorrang, en elk hunner dong naar den Titel van Patriarcha Qecumenicus , of algemeen Opper - Bisfchop, tot dat in den aanvang de zevende eeuw, de Patriarch van Rome bonifacius III. de erkentenis van dezen voorrang en Titel wist te verkrijgen van den Griekfchen Keizer fok as, die zijnen voorganger , den Keizer Mauritius , met zijn geheele geflacht vermoord , en van kant geholpen hadt, waarop , naderhand , eene volftrekte fcheuring van de Oosterfche en Westerfche Kerk, bij gelegenheid van zekere verfchillen over de leere, gevolgd is, terwijl de Roomfche Paus, in zijne geestelijke magt, over de Westerfche Kerk, is bevestigd geworden, zoo zelfs dat daze oppermagt pan den Paus in zaken des geloofs een hoofd- ar-  §oz AARDRIJKS-KUNDË artikel van het geloof der Rooms - KatholijKê' Christenen is gemaakt, en hoewel dezelve, zedert de Kerkhervorming , merklijk , is verminderd 5 evenwel wordt zij, gemeenlijk, door de RoomschKatholijken beleden. Doch, de Pausfen van Rome hebben ook een wereldlijk gebied , in dat gedeelte van Italië , het welk Stato della Chiefa , de Kerklijke Staat, genoemd wordt, en weiks bezitting zich op een' zeer betwisten giftbrief van Keizer konstanden Grooten, grondt. — Ook plagt de ftoel van Rome, in Frankryk, het Graaffchap Avignon, en in het Koningrijk Napels, de ftad Benevento te bezitten. De hedendaagfche flad Rome is nog eene groote en uitgeftrekte flad, die men acht, omtrent Xllf Italiaanfche mijlen , welke met de oude Romeinfche mijlen van iooo fchreden gelijk Haan, in den omtrek te hebben, zoodat men meer dan vier uuren nodig zou hebben, om ze rond te wandelen. Doch, zij is niet dicht bebouwd. Men ziet er vele ledige plaatzen, die tot hoven, weilanden, enz. gefchikt zijn. Zij is in 14 wijken , Rioni genoemd , verdeeld , die elk haren bijzonderen Capitaneo of hoofdman hebben. Het getal der inwoners fchat men , gemeenlijk , op 150,000 menfchen. Zij heeft een Kasteel of Citadel, St. Angelo genoemd, dat meer dan ééns, in tijden van oorlog of oproer, voor de Pausfen tot eene Schuilplaats verftrekt heeft. De Paus bewoont doorgaans het Vatikaan, een Paleis, naar den berg van dien naam dus genoemd , op welken het gefticht is. In dit Paleis, het welk van eenen wijden omtrek is, ziet men ook het Conclave, of de Vertrekken, waar in de Kar-  öes BIJBELS. X. BOEK, X. HOOFDST. 36$ Kardinalen, tot de verkiezing van eenen nieuwen Paus, worden opgefioten. Met het Vatikaan verëenigt zich de onvergefijkjijke Pauslijke Kathedrale kerk, aan St. Picter toegewijd. Een gebouw , dat in zijne gedaante een Latijnsch kruis verbeeld, en door zijne onge->r meene groote en kostlijkheid de aanfchouwers doet verbaasd ftaan. Zij zal reeds, in den aanvang der vierde eeuw, door Keizer konstantyn den Grooten gefticht zijn, maar, is daarna, van tijd tot tijd, vergroot, en met allerleië fiera-, den der nieuwer bouworde vermeerderd. In 't midden dezer kerk ziet men de graven van petrus en paulus , waar in de overblijfzels dezer Apostelen zouden bewaard gebleven zijn. Om dezelven te verëeren, plagten Bedevaarten van alle oorden gedaan te worden , welke genoemd werden, ad limina Jpostolorum, dat is, tot de dorpels der Apostelen, ziende op de trappen der kerk t welke bij die gelegenheid, al knielende, worden opgeklommen. In deze kerk is ook de St. Pieten Stoel geplaatst, die door den Apostel, als eerften Bisfchop van Rome, zal gebruikt zijn, en in welken de Paus, bij plegtige kerkdienften , ook nog heden zit. De kerk is ééne der zoogenaamde ze~ ven Kerken van Rome, die, op Feestdagen door het volk bezocht worden , om aflaat te verkrijgen. De zes overigen zijn: 1) de kerk van St. Jan in Laterano, op den berg Celius gefticht, welke, voorheen de Pauslijke Domkerk was ; ook worden de Pausfen daar , na hunne verkiezing, ingewijd, gelijk, in vroeger tijden, de Roomfche Keizers, in deze kerk, door den Paus, gekroond werden. In deze kerk is in htat jaar 1512 onder het Pausfchap van julius II de vermaarde Kerkvergadering begonnen gehouden te worden, die  304 AARDRIJKS KUNDE bekend is bij den naam van het Concilium Latera» man. 2) De Paulus Kerk, wier flichting insgelijks aan Keizer konstantyn den Grooten , wordt toegefchreven. Zij ftaat een eind wegs buiten de ftad, omtrent de plaats, ad aquas Sextias genoemd, waar men zegt, dat deze Apostel onthoofd is, gelijk dan ook zijn hoofd, als men de overlevering geloof wil geven, in deze kerk nog bawaard wordt- 3) De Kerk van Sto.Marie Mag* giore, ftaande binnen de ftad, op den berg Celius. 4) De Kerk van St. Sebastiaan, die buiten de ftad, aan den Appifchen weg gebouwd is, en in welke, in het eerst, de ligchamen van petrus en paulus gerust zullen hebben. 5) De Kerk van St. iaurentius, mede buiten de ftad , ter plaatze, waar de Heilige laurentius, gewezen Diaken der gemeente te Rome , op een rooster zou gebraden zijn, gelijk zijne overblijfzelen daar nog vertoond worden. 6) De Kerk van het H. Kruis van Jerufalem, zoo men zegt, door helena, moeder van k o n s t a ntYn den . Grooten, gefticht, op den berg Celius, in welke een ftuk van het Heilig Kruis, en meer andere Reliquiën, tot de kruifiging van den Zaligmaker behorende, vertoond en geëerbiedigd worden. Behalven deze zeven beruchte Hoofd - Kerken van Rome, zijn er nog vele anderen binnen deze ftad, het getal der Parochie - of Kerfpel - Kerken, werdt op 288 begroot , om niet van het ongelooflijk getal van Kloosters , Kapellen, Gasthui^ zen, Bedehuizen, Kweekfcholen, en meer andere geestelijke gebouwen te fpreken. Doch , meer van deze vermaarde wereldftad hier bij te brengen, zal onnodig zijn, de Lezer , naar meer begerig, zal zijnen weetlust , bij k.eisler, volkman, enz. voldoen kunnen. Ein«  bes BIJBELS. X. BOEK, X. HÖOFDST. 305 Eindelijk zijn wij gevorderd aan het laatflé land, het welk in den Bijbel gedacht wordt, en het welk tevens het Westelijkfle van geheel Europa uitmaakt, naamlijk SPANJE, waaronder ook Portugal moet begrepen Worden 2' oudtijds Lufitania, als zijnde van ouds voor eeri deel van Spanje gehouden, fchoon [het thans een afzonderlijk Koningrijk uitmaakt. Het is, als een Schier-eiland * van alle kanten van de zee omringd, uitgezonderd ten Noord-Oosten, waar het, door het Pyreneefche gebergte, als door eene natuurlijke greftsfcheiding, van Frankryk, oudtijds Gallië, is afgefcheiden. De öudfle naam, waarmede het in den Bijbel bekend is j is Tarjisch , naar Tharjïsch , kleinzoon van Jafet, uit Javan, men zie daar vah ons V. Deel.bladz. 180, 181. bekend door de Scheepvaart, onder salomo's regering, endoor de gefchiedenis van den Profeet jona , fchoon eigenlijk deze naam Tarfis zich bepaalde tot de flad, Tartesfus bij de Ouden genaamd, en deszelfs omliggend gewest,' welke men thans voor de flad Kadix houdt, en die eene volkplanting der Feniciërs was, waarop dezen ook een' flerken Koophandel dreven. Bij de Ouden Werdt het ook Ibetia, en Hesperia, of het Westland, genoemd, en wel Hesperia Ultimd , ter onderfcheiding van Italië ; het welk van de Grieken insgelijks dus genoemd werdt, omdat het Westwaards van hun gelegen was. Maar de naam Spanje is vervoigends meest gemeen geworden , eri aan dit land , tot onzen tijd toe, eigen gebleven. Bochart meent, dat deze naam door de Feniciërs aan dit land gegeven .VI. Deel. V ziii  3©, Stad vau , III. 449. Rechob, IV. 103. onderfcheiden van Aram Beth - Rechob, V. 325. Bethroma , V. 2 1. Bcthfaïda, ftad, IV. 428. (woestijn van) I. , 381. Bethfalifa, V. 2t. Bethfan of Bethjtan, nadefbandScythopo.'is, II. 352. zie Scythopolis , gelegenheid , II. 353. heden AlByfan, II. 355. Bethfemes in Isfafchar, IV. 98. in Najtali , IV. Ut) . . Priefterftad in Juda, IV. 136. — in Egypte, Heliö- polis, VI. 47. Beth-Siita, IV. 180. of Abel-Sittim is? UI. 391. Tappuah, zie lappuah, Btthuëi, IV. 77. Bethui. IV. 77. Bethulië, is niet Safet , zit Safet en V. 22. Beth-Zacharia , V. 23. Beth - zoba , V. 10.' Bethzur , IV. 34. Betoahea, V. 24. Betoannaba, V. 24. Betomefthem, V. 24. Bezara , V. 25. BeZedel, V. 25. Bezek, waarvan adoniüe. zek, Vorst was, in ^«af,* gelegen, IV. 165. .S ftad, II. 250, rots, II/251. ■ woestijn , III. 312. 322. Etk-kafm, IV. 88. Etkor, IV. 25. Ettta, berg, VI. 276. Eufraath , rivier, V. 143. overftroomingen van dezelve, VI. gr. zijne dijken bij Babel, VI. 81. Euroclydtm, I. 101. VI. 276. Eusebius , zijn Onomasticim beoordeeld, I. 96. Ezels in Pala-Jlina, I. 246. Ezem, IV. 77. EzECHiëi. (landverdeeliBg bij") IV. 147. F. Ifarfar, rivier van Damas- UL kus, V. 334. Fafelis, ftad, VI. 178. tomae- voor Palceflina, 1.147 fWw»/, landfchap, deszelfs1 naams-oorfprong, V. 269. befchreven, V 268. Fenix haven, VI. 266. Feriziten, III. 8. 41. #w/s, Meir, I. 426. Fik, een vlek, oudtijds Afek, III. 209. Filadelfia, ftad, VI. 204 *ïK/>P», ftad, VI. 224.' ia welken zin de eerfte genoemd wordt? VI. 225. " Filiftynen , oorfprong , V 422. bijzonderheden' vaii dit volk, V. 478. Fonteinen in Palcsflina, I. 477 Foto», betekenis van dit Latijnfche woord, VI. 286 Franken voor Europeanen oorfprong van deze betel kenis, V. 88. Frankenberg f de) IV. 245. Frygië, Landfchap, VI. 1&1. G. fëlZaas, berg, I. 330. ■ — beek, I 469, Gabara, V. 31.  REGISTER. 327 G-abaroth, V. 32. Gabatha, V. 32. Gad, Beek, I. 455- —— bezitting of erfdeel van dien ftem. III. 450. Gadara, IV. 425. Gadaraenen, IV, 424. Gadora, V. 32. Gaeba, V. 32. Galatië, landfchap, VI. 180. Galgulis, V. 32. Galilei', oorfprong des naams, III. 221. deszelfs betekenis in *t O. Teftament aldaar. befchreven, IV. 393. Galileê'n , of Galileefche mannen , eene plaats op den Olijfberg, II. 100. 141. GalüeSrs , zie Sabiirs. Gallim, IV. 421. Gar.ialitica , Landftreek, IV. 416. Gannim, zie En ■ gannim. Gareb, Heuvel, II. 162. Garifime, V. 32. Garfis, V. 32. Ga/ara, zie Gezer. Gath, ftad der Filifiynen , V. 431- Cath-Hefsr , III. 206- IV. 89. Gath-Rimmon, IV. 120. 142. Gaulan , ftad , waarnaar het landfchap Gaulanitis genoemd is} III. 16i' Gaulanitis, Landfchap , IV. 406. Gsza, ftad, V. 456. Gazer, zie Gezer. Geb of Dsjeb ,. Gibeön , III. 240. Geba of Gaba, IV. 64. Gtbal , zie Gibliten, is niet Gebalene, IV. 366. Gebatene, Toparchie , IV, 365- Gebbar is Gibeö:i, III. 236. Gebim, IV. 422. Gebergte, zie Bergen. , (klein) I. 301. -r— — Nefthali, L 32r. —— — Efratms, I, 329. ■ — vanjuda, I. 331. — der Ammten, I. 331. Geder, ftad, III. 203. Gedera , Gederothaim , IV, 12, 23. Gederoth, IV. 24. GeaV, IV. 36, 75. Gefar, zie Go/ar. Gelbus, IV. 33. Gelegenheid van Kanadn, 1.159. Geman, V. 23. Gemeenebesten, Of de ÜTanadniten in Kanadn ook gehad hebben? I. 75. Genefnr of Gennefar,IV. ili. L 374- Gennabaris of Gennabara, IV. 183- Gennefar, landftreek, I. 374. zie Genefar , Gerar, V. 425. G;rar, Dal, 1. 345. Geraritica , landftreek , IV. 368. G«ra/i, IV. 426. Gerafenen, IV. 424. Gergazenen , of dezelfde zijn met de Girgaziten? III. 51. Gerizim, berg, I. 325. Geruth Chimham, IV. 422. Gejlachtrekeningen. Op de- zelven waren de Jfraëliten X 4 zeer  328 ALGEMEEN zeer gefield, III, 274. ( he rob es de geflachtliji ten heeft laten ophalen e verbranden ? III. 275. Gefuriten, V. 421. 327. Geth, zie Gath. Gethor, V. 256. Getkfemane, II. 146. Gevogelte in Palajlina, I. 28; Gezer, ftad, III. 199. of Gazer, III. 52. Chistele (joost_van[ I. 104. Gibbar , waarfchijnlijk vooi Gibeön, IV. 418. Gibbethon , IV. 119. Gibea in Juda,lV. 34. G/Z>ea, GifotA, Gibeiitk, IV, 69. Gibelin, III. 106. Gj'focra, gemeenebest. Des zelfs zeden zoo niet bedorven , als die der overige Kancaniten, III. 195. Gibeön, ftad , III. 236. Dal Gibeöns , III. 238. Vijver en groot water bij Gibeön , III. 238. Groote fteen bij Gibeön, III. 239. Veldflag bij die ftad, III. 419. Gibeöniten , bijzonderheden van dezelven, III. 233. Gibliten , inwoners van By. blus, III. 249. Gihon, dal, II. 163. berg, II. i6r. bron, II. 180. • rivier de Aras, V. 146. Gilboa, gebergte, I. 321. Cilead , (land van) uitgeftrekjheid van hetzelve, 'f I. 165. befchreven, IJl. 131. 189. n Gilead, gebergte, I. 338. Gilgal, legerplaats der Ifrailiten, III. 393. ■ III. 162. " ■ ftad, III. 227. waar. om Gilgal der Heidenen genoemd? zie Gojiten. Gilo, IV. 2r. Gimzo, IV. 320. t Ginaa, V. 33. Ginim, V. 33. Girgaziten, III. 50. Girziten, of dezelfde zijn mgt de Girgaziten? III. 51. V. 421. Giskala, V. 33. Gitta, V. 34. Gitthaim, IV. 232. Glashandel, in FenicW en Palajlina, I. 461. III. 258. Godch, IV. 229. Gob, IV. 251. Gobalitis, zie Gebalene. Godsdienst der Ifraèliten, III. 287. Go/ar of Gefar , woestijn . VI. 56. Gofnitica Togarchie , naar de ftad Gofna, IV. 361. Geg,een gemeenenaam, een' Vorst aanduidende, V. 174. Gojiten, welk volk? III. 229. VI. 98. Golan, ftad, III. 161. Golgotha, III. 147. G o m e r , de Kimbrtn, V. 169. Gopherhout, V. 154. Go/en, ftad, IV. 31. —— landfchap in Juda , III. 192. Ge/en  REGISTER. 329 Co/en, landfchap in Egypte, waar de Ifrailiten gewoond hebben, I. 151. III. 302. Gozan , landfchap in Mefopotamië, IV. 105. in Medië, VI. 131. Graanen in Palcejiina, I. 248. Draf, (Heilig) is niet het echte graf van christus , II. 150. . Kerk van het Heilige Graf, II. 202. van david, II. 169. Granicus, rivier, VI. 160. Graven der Koningen Ifraèls, II. 169. Grenzen van Kanacin , binnen den Jordaan, I. 149. > beoosten den Jor¬ daan, I. 162. Gritken, voor Heidenen, VI. 215- ■ thans voor Ooster* fche Christenen, VI. 216. - een ongezeglijk kor- zel mensch, VI. 220. Griekenland, befchreven, VI. 214. Griekfche Jooden , IV. 370. Grondgejleldheid van Palajlina, I. 213. Groot - Griekenla?id , VI. 280. Gudgod[, legerplaats der Jfrailiten, III. 372. Gur (de opgang naar) IV. 313. Gurbaal, V. 428. Guta , dal bij Damaskus, V. 253- H. JEIL'aarlemmers of Damiate vfcröverd hebben ? VI. 59. Habor, VI. 152, Hachila, heuvel, IV. 221, i'22. Hadad - Rimmon , of de naam is van eene plaats , of van eenen man, III. 218. Hadfa, IV. 24. Hadid, IV. 419. misfchien Aiida, zie Adida. Hadoram, V. 231. Hadfcharoï Hedfchr, V. 382. Haferaïm of Hapharaim, ftad, IV. 97- Hagareenen, V. 381. Haimendorf (Fuker v on) I. 106. Halach , onderfcheiden van Kalach, VI. 125. 151. Haleb, zie Aleppo, Halhui, IV. 34. Hali, IV. ioï. Halys, rivier, VI, 160. Jiamadan Ekbatana , VI. 138. Hamath , Landfchap van Syrië , befchreven, V. 317. nooit door de Jfraêlüen veroverd, V. 318. ——— ftad , Epifania aan den Orontes, V. 319. volgg. ■ ( ander ) misfchien Tiberias, IV. 111. Hamathiten, III. 40. Hamath - Zoba , landfchap , IV. 262. zie Hamath, en V. 318, 3'9Hamman, IV. 103, 14/. Hammoth - Dor, IV. 144. Hananeëls torera, II. 67. Hamathon, IV. 89. Hanoch, volgends fommigen Amtchta, V. 153. X 5 Ba  33o ALGEMEEN Hara, het landfchap Aria in Medil, VI. is2. Haran, V. 260. Harad , ftad en Koningrijk, III. 130. JHarada, legerplaats der Ifraëliten, III. 367. Haran, in Mefopotamië, ook Nahorsftad, V. 261. volgg. ——— in Arabië, V. 264. Harar, IV. 252. Har-heres, IV. 125. Hand, bron, IV. 178.253. Harozcth der Heidenen , III. 229. Harvim, IV. 64. Hasmona , legerplaats der ƒ• fraëliten, III. 359. Hüsselquist, I. Iifj. Hauran, ftad, IV. 408. Havens, zie Zeehavens. Haviten, VI. 107. Havvot-Jalr, III. 154. Hazar-Addar, III, 130. Hazarmaveth of Hadramauth > V. 2ï9. Hazezon ■ Thamar. III. 91. Haziroth , Legerplaats der Ifraëliten, III. 353. Hazor, is niet altijd een eigen naam, V. 385. verfcheiden fteden van dien naam, III. 212. IV. ic. 15. Koninglijke ftad van Kanaan , III. 211. Koningrijken van //azor, III. 213- —— ftad in Nafthali , IV. 112. ■ ■ Gatóa, IV. ig. : S«fl7, IV. 18. Hazor-Sufa of Sw/?ro, IV. 78. Hebreën, oorfprong en ge; bruik van dezen naa;n, III. 260. 1 (land der) I. 139. Hebron, oudheid dezer ftad, II. 259. oudfte naam , II. 261, of er twee fteden van dezen naam zijn? II. •;6:>. ligging, II. 262. lotgeval, len , II. 263. hedendaagfche gefteldheid, II. 267. Hedfchr, zie Hadfchar. Hef er , ftad- en landftreek, III. 206. IV. 87. Heidenen, zie Gojiten. Ziganiërs , Gyp- ziërs, enz. derzelver oorfprong, VI. 46. Heilig Land, benaming vaa Palceftina, I. 143. Helam, IV. 238. Helef, IV. 110. Hf.iemjs ( Paleis van ) te Jerufalem, II. 138. Heliopolis, ligging dezer ftad, VI. 48. zie Ón, Ir-Heres, en Beth-Semes Helkath, IV. 102. Hellenisten, IV. 374. Hemel en Aarde betekent, in den Bijbel, het Heel al, I. 17. vergeleken bij een gebouw, heiligdom enz., I. 19. wat in eenen or ëigenlijken zin betekent ? I. 19. Hemel ■ ligchsmen, bewoond , volgends den Bijbal , I. 18. Hemeljlreken ( naamen der ) van vooren, van achter, linie, rechte zijde, I..43. He-  REGISTER. 33I ffemelva;rt (plaats van jesus) li. 143. volgg. Hena, VI. 106. Herbergen (de drie) bij Rome, zie Tabemen, Herderen (dorp der) II. 243. Heres, zie Har-heres. — of Cheres , hoogte , IV. 185. Hermon, berg, de Anti-Libanon, I. 30r. geen andere Hermon bij Thabor, I. 303. Daauw Hermans, I. 304. Herodes flot of burgt, waar gelegen? II. 65. 117. Hebodes AdRirPA , (Paleis van) in Jerufalem, II. 137- Herodium , Slot , en Topar- cbis, IV. 366. Hesbon, ftad, III. 136. Hesmon, IV. 18. Hethiten voor Kanaaniten, III. 42. hunne woonplaats , III. 43Heuvels in Palajlina, I. 26. Steden op dezelven , en naar dezelven genoemd , I. 26. Heviten, III. 53. Hiddekel, rivier, de Tigris, V. 143. Hiërapolis, ftad, VI. 209. Hiè'romiax, I. 4 $8. Hiöronymus , beoordeeling vanzijnwerk.de locisHebr. I- 96. Hinnoms dal, I. 166. Hippos, V. 34. ■ flad van Dekapolis, IV. 414. H»ba, onbekend, V. 337. Hobran, IV. 149. zie Auranitis. Hodfi, IV. 254. (lage land) I. 374. Hoeken, zijn de borstweeringen op de muuren, II. 4*. Hof, bedoten Hof, II. 245. Hol - bewooners in Palajlina], III. 15, 16. Holen (groote) in Palajlina, I. 30. woon- en fchuüplaatzen , I. 30. volgg. waaröm merkwaardige gebeurenisfen in holen worden aangewezen? I. 32-., H0I011, IV. 31. ftad der Moiibiten, V. 37i. Homonuia, V. 35. Honig in Palajlina, I. 277. Honigdamw in Palajlina, I. 18 r. Hoogmoed des Jordaans, zie Jordaan. Hoos (water of wind) I 39. Hor, berg , voor den Libanon, I. 156. —— berg , op welken AaROn geltorven is, I. 336. 379- Hooglied, door salomo gedicht , in één zijner verblijven op den Libanon, I. 299. Honden in Palajlina, I. 283. Horeb, berg, III. 338. Hor-Gidgad, Legerplaats der Ifraeliten, III. 372. Horem, IV. 112. Hortten, III. 23. Horma, ftad, III. 126. Horonaïm , ftad der Modbiten\ V. 371. Ho-  33» ALGEMEEN fforoniter, IV. 419. Ho/a, IV. 104, Huis des wouds van Libanon, I. 299. Huizen hadden dikwijls den zelfden voorhpf gemeen, II. !37. Hukok, IV. 102, III- 144. HulofChul, V. 256. Humta, IV. 32, Hu/a, IV. 253. I. J'abbok, rivier, I. 456. Jabes, in Gilead, IV. I41, ken, IV. 358. ■ verdeling in Topar» chiën, IV. 356. over den Jordaan , I. 146. Julias, zie Beth-Haran. Jut*, IV. 33- K. Ijy'aasmakers dal, in Jerti' s£/E\. faUm, II. 59. Kaaleberg, I. 337. Kabzeël, ftad, IV. 15. Kades en Kadesbamea, III. 355- 378. Kadmoniten, III. 7. Kadytis is Jerufalem, II. 8. KaiHfas , (huis vanj te Jerufalem, ii. 136. Kaïn, IV. 34. Kaïro, het oude Babyion, van Egypte, VI. 43. KjM, VI. 135. Kalbin , en Kdlbin , namen der Asfasfins, V. 127. Kalender van het weder in Palajlina, I. 202; ■ van het rijp worden der vruchten, I. 255. Kallirrhoë, I. 455. V. 3tf. Kalne , ftad , Cteffon, VU 103- Kameelen, zie Kemel. Kamon, IV. 189 Kmona, V. 37. Kana , in AJers Stam, IV. . 103. Kt'  3S<5 ALGENEEÜ K»na in Galileë, IV. 448. i—— Beek, I. 468. Kanadn , hoe ver zich deze naam uitftrekt ; I. 132. volgg. i —- verdeling van dit land, ten tijde van moses, III. 163. toeftand , toen de Ifragliten er introkken, ÏIF. 117. verdeling, volgends het Boek josua; III. 189. onder de XII Stammen, 111. 435. V. 1. volgg. derde verdeling, IV. 53. toeftand onder het beiluur der Richteren, IV. 159. Kmadniten , hun afkomst, III. 25. hebben buiten Kanadn volkplantingen gezonden , lil. 28 , 29. Somtijds de naam van éénen volksftam, III. 42. 52. onderfcheiden betekenis van dezen naam , III. 57. of hij ook eenen Koopman betekent ? III. 58. hun karakter, enz. III. 59- taal , Ui. 66. regeering, III.67. — zijn niet alle door de Ifrahiten uitgeroeid , UI. 433Kananites , bijnaam van den Apostel simon, IV. 441. Kapernaum , befchreven, II. 300. ——— bron aldaar , II. 3C5- • ftad aan de Middellandfche zee, II. 304. Kopernaumiten, wat dit woord woord betekent? II. 304. Kaphai'fdlama, V. 37. Kiphartoba , V. 38. Kappadocië , landfchap , Vu 178. Karakter des Joödfchen volks a- III. 281. Kirchemis, VI. 105. Karkor, IV. 184. Kr.rta, IV. 146". Karttm, IV. 144. Karwei, Berg, I. 307. ftad, IV. 33. Karnein, ftad, III. 135. Kasmir of Kami, beek . L.' 459. Kattath, IV. 89. Kedar en Kedsrenen , V. 383. Kedemoth , ftad van Ruben , m. 448. Kedes, ftad, III. 218. verfcheiden fteden van dien naam (aldaar) IV. 15.112. Kedma, volksftam, V. 387. Kedor-laömer, zijn krijgstogt,' III. 2. Kedron, beek, I. 445. dal, h 165. Kedumim, beek , I. 467. Kefar-Hammonai, IV. 64. Kehelatha, III. 365. Kehüa, IV. 26. Keizer, oorfprong van dezen Titel, VI. 294. Kellets , foort van vaartuigen op den Tigris in gebruik, VI. 82. Kemelen of Kameelen, l. 245. Kenath, III. 155. Kenchreg, haven van Korht' the, VI. 337- (237-) Keniten, oude inwoners van Kamcin, III. 4. of onder. fchei»  REGISTER. 337 Ifcheick'n zijn van de Kenittn , uit welken jethro ■was ? III. 5. of dezelfde met deKiniten? III. 7. IV. 332. Kenizüen , oude .inwoners van Palajlina, III. 7. XmêfA, IV. 18. Kefulloth, zie Chefulloth. Kbiuia (afftammelingen van,) V. 373. Kibrock Tudvj, legerplaats der Ifraëliten, III. 3S3> KibZïim, IV. 141. Kina, ftad, IV. 15Kinderen voor Stam 'of volk, V. 102. Kinderziekte, of d a v i d gehad heeft ? I. 210. Kiniten, zie Keniten. Kir of Xur, landfchap en rivier in Medië, VI. 132. #!> - /few , of Kir - hares , ook Kir - Moab , flad , V. 37o. Kiriath, IV. 71. Kiriathaim , lil. 150. IV. 144. I. 166. Kiriath-Arba, aie Hebron. Kirjëth - Baal , zie Kirjath- jfearim. Kirjath Jearim, ftad, III. 242. Kirjath - Sannai zie Debir. Kirjat ■ Se/er, zie Debir. Kifiön, IV. 97. Kis jon 't of dezelfde ftad met met Keilt ? III. 219. rivier, I. 462. Kitron, IV. f57. Kl'ude, Eiland, VI. 267. Klein-Afië befchreven , VJ. 157t\Vi. Deel Knidus, ftad, VI. 213. Kochabi, V. 38. Kola, V. 38. Kolasfe, zie Kolosfe. Kolosfe, ftad, VI. 20S. Kolosfusbeeld te Rhodus, VI.249. Kompis. De Bijbel kent maar vier ftreken van het Kompas, I. 41. Koningen waren oudtijds de hoofden der bijzondere Stammen of Steden , enz. I. 74. Konings.- dal, I. 347. Korraadje, beek, I. 468. Koos of Ros Eiland, VI. 248- KoOTWYK, (jOaNN.) I. , 108. Koper , heeft den naam vari hetÊihndCyprus, VI.255. Kopten, oude inwoners vari Egypte, VI. 35. Korea, V. 38. Korinthe, ftad , VI. 337.' (2370 KORTEKS, T. 115. Kreta, Eiland, VI. 26"i. Kreters , of de Kretenzen zijn ? VI. 264. Krith, beek, I. 50. 445. Krokodillen in Egypte , VI. 26. Krokodillen • meir, I. 428. Kubicrs, een volk , VI. 66. Kunstwoorden, betreklijk tot de Aardrijkskunde, die in den Bijbel voorkomen, I. 17- . Kur, zie Kit. Kurden of Keurden , V. 109of zij dezelfde zijn , als dé Chaldeën? VI. 75. Kufchiten(tï]\i der) te Babel, VI. 73.  338 ALGEMEEN Kyamon, V. 39. Kyres of K'ides is? III. 220. E. "if angte, wat in den Bijbel daar door verftaan wordt?" I- 374- Lacedemon, ftad, VI. 24L Lachis, ftad, III. 197. Lidder der Tyriêrs, [. 322. zie en Scala. Lahmis, IV. 24. Laïs of Lezem, IV. 220. ander LazV, IV. 422. Likhm, IV. ur. Land, voor Palajlina, I. 144. Landbouw in Palajlina; thans geheel vervallen, V. 79. Landkaart. Aanmerkingen over de Landkaarten van Palajlina, i. 121. volgg. 1 (ou.ifte) van het Heilig Land, I. 10. —— —- (Rnbbynfche') van het Heilig Land, I. 122. L-r.odicedi ftad, VI. 206. Larisja- is niet Anthedon, V. 8. La/a of cezelfde plaats is als Laïr of Dm, III. 27. r.(|/jar ftad, VI. 265. Lasfaron, UI. 210. zie Saron. Laf run, dorp van den bekeerden moordenaar , II. 225. L'.tijvjcke taal naar de Latij- nen, VI. 281. Ltbaölh, IV. 20, I.rbona, IV. 201. hechi, IV, 194. Le.uwcn in Palajlina ■> I. 28^ dorp, II, 225. Legio, V. 39. Legune, V. 39. Lehahim, V. 216. Lesbos, Eiland, VI. 246. Letane, rivier, I. 439. Levantijnen, ftormwinden, L 191. Levi, flam , hadt geen erfdeel onder de Ifraèliten r IV. 127. Leviten , waren de Leersïrs des volks, IV. 128.48. fteden aan hun toegewezen . IV. 130. Libanon befchreven, I. 288. ■ ■'1 ■ - Prinfen van den Li' banen, V. 98. Libna, ftad, III. 203. ■ legerplaats der JJraS-- liten, Iir. 364. Lihiuth of Sichor Libnath ? III. 204. Limina Apostolorum , (Bedevaart ad) VI. 303. LlTHGOW, I. 109. Lithostrotos is de Xyjlus, II. 124. volgg. Lod, IV. 336. Lodebar, ftad van den ftam,, Cad, III. 454. Loretto, (heilig huisjen van) II. 316. Lot, hoe Kanadn bij het Lot verdeeld onder de Ifraëliten, IV. 2. 56. L o ths huisvrouw , I. 418. Lucht in Palajlina, doorgaands helder in den zomer , I. 177. Luchtsgejleldheid van Palajlina , niet overal dezelfde * I. 179. gezond, I. 171. LudJt  REGISTER. 339 tüd, V. 250. Ludim, V. 214. Luhalh, ftad, V. 37. Luz, of dezelfde plaats is als Bethel, III. 44. 75. Lycië, befchreven, VI. 174. Lydda, ftad, IV. 336. To- parchie, II. 364. Lykaönië , befchreven , VI. 173- Lyjlre, ftad,' VI. 173. M. JUraScha, V. 327. *Z!r/f, Macedonië . befchreven, VI. 222. Machutie Dan, of,'leger der Daniten, IV. 193. Macharus, een bergflot, daar joünnes de Dooper onthoofd is, IV. 433. Muchpela , fpelonk en begraafplaats, II. 277. Mudd, de Weden , V. 275. Madmanna, IV. 2r. M&dmèh , itad, V. 370. Madraena, IV. 422. Madon, ftad, III. 210. Magdala, IV. 440. M'jgdiël, V. 40. Magdohn is niet Megiddo,III. 217. Magi, of Wijzen te Babel, VI. 84. in Per/iê , VI. 145. M-gog-, de Scythen en TaJaa- ren, V. 173. Mahanaim , ftad , III. 108. maillet, I. I13. Makaz, IV. 265. Mekhelath , legerplaats der Ijraëluen , III. 368. Makkabeën (1 Boek der) nuttig voor de Bijbelfche Aardrijkskunde, I. 94. Makkeda , ftad en fpelonk , III. 205. Malatha, V. 4Ö. Maltha , eiland , of flangen' voedt? VI. 270. (Ridders van) Vi; 274- Mammelukken, door SALA-* din, eerst opgericht, VI» 31. befchreven, VI. 37Mamre, eikenbosch, II. 271.' onderfcheiden van More II. 272. ■ rivier, VI. 97- M a n a s s e , gevangen na Ba-1 bel gevoerd, IV. 325. . — bezittingen van' dezen Stam over den Jof daan, III. 455.., , — bewesten den Jat» daan, IV. 47. Mandragora , bij fommigen Dudahn , in Galileë , 11» 300. Maön, IV. 32. V. 70. Mara, legerplaats der Ifraè'U* ten, III. 323. volgg. Marala, IV. 86. Marefa, IV. 28. Markten bij de Poorten, zi© Poorten. Markus (de Eu angel ist) eerfte Bisfchop van Alexandrië, VI. 54. Maroniten , bericht van dezelven , V. 96. Muroth, IV. 423. Y * 'Mas?  §4©!' A L G" E M t Ë If /Wtfi, het Mafisch gebergte, V. 2S6. Mafada, V. 40. Ma fa, berg in Armenië, VI. 96. MaRus, berg in Mefopotamië,. VI. 95. Masreka, ftad, V. 413. Mattana, III. 388. Mattarea , dorp in E'gypté, merkwaardigheden van het' zelve, VI. 44. Maundrell, I. na. Maurath, IV. 37. Maximianopolis , III. ai 3. Mazor, Egypte, V. 213, ' A/e«, toren, II. 68. T^echanum, V. 41. Mechona , IV, 420. Medaniten, V. 373. IWsdeba , ftad, III. 14». Medië, befchreven, VI. 130. Mefaöth of Mafaoth, ftad van Ruben, 111. 448. Megiddo, ftad, III. 215. bij dezelve is Josiïïgefneuveld, III. 217. — (wateren) het meir Cendevia, I. 426. Meiren , zeegn genoemd, zie Somtijds, wateren, I. 34. 387. Melaatsheid, I. 209. Meledi-, Eiland, VI. 268. Melite of Maltha is? VI. atfr. Memfis , ligging dezer hoofdftad van Egypte , VI. 41. Memmns beeld bij 2V«ei«, VI. 5«. Merodach , naata van eenen Afgod , niet van een Land, VI 69. Merom , (de wateren) het msir Samocllonitis , I. 424, Afew, IV. 175. Mer rus , V. 41. Mefa, V. 348. Mefarkon, IV. rao. Msfech , de Mofclüêrs, V, 193. Mefopotamië, befchreven, VL 93- volgg. Mesfalloth, V. 41. Metheg - Amma . wat beter Rent? V. 437. IV. 236. Meunim, of Minsërs zijn ? V. 387. ' Meun'tth, IV. 191. Michmas, IV. 212. Michmetath, IV, 76. Middellandfche zee, I. 388. kust derzelve, I. 389. of cp de kusr van Palajlina ebbe en vloed heeft ? I. 391. Midden, IV. 37. Midi-dniten , hun afkomst, V. 372. een herdersvolk, V. 374. hunne woonplaats (aldaar) gefchiedenis, V. 375. Mieren, aanmerkingen over dezelven , |. 285. Migdal-Euer , II. 343. ■ El, IV. 212. Gad, IV. 24. Migdol, III. 314; — — ftad van Egypte, VI. 60. Migron, IV. 315. Milete, ftad, VI. 211, Milio , Wat geweest is, IS. 41. 36S. Mifal,<\V. 102. Misrefoth-matm, III. 258. Mist, gebruikt, om te branden, II. 82. Mithka, legerplaats der lfra$+ liten. III. 369. Mitylette, ftad, VI. 346: MitZ*  REGISTER. Mitzraim , V. 213. » ■ 1-,—- naam van Egypte, VI. 3- Mizpa, RICHT. X. Of Ramoth in Giltad is? III. 159. IV. 189, 190. ftad der Moabiten, V. 372. IV. 67. IV. 24. Moabiten , hun naam , eorfprong, grenzen . V. 363. rijk in vee, V. 365. gefchiedenis, V. 366. fteden, V. 369- ' — (vlakke velden der) III. 389. Modin, V. 41. Mierasfen, in den Bijbel bekend. I. 34. 238. Moerbeziënbtmen , I. 267. op den Jjianon, j. 297. (dal der) i. 344. Mof, Mem,'is, zie Memfis. Molada , IV. 18. 'Mooren , liever Arabieren V. 99- Moreli , eikenbosch bij Si- chem , 11. 373. zje ook R Tam re. • Heuvel, IV. 178. Morefcheth GadS, IV. 423. Gath, V. 439- Moriii heuvel, II. 34. of het land Maria, deze heuvej zij? II. 35. Moferak en M-fereth , legerplaats der Ifraë/iten ,\lll, 3°9. 370. Moses, van waar hij zijne Aardrijkskunde ontleend heeft? I. 6. volgg. « —— bijzonderheden van zijn graf, I. 358. flfotoualis, berichten vsfl de- zelveH, V. ïai, Moza, IV. 68. Muil-ezels, in Palajlina .' I. 247. Muizen . rivier , I. 445. Muur van menfehenoeende- ren, VI. 206. Muuren, fterk te der oude fteden. II. 44. wat is Hui- tetivoormuur ? II. 46. volgg. muuren van Jerufalem, II. 61. Mijlen, I, 8-7. Mijnwerken , in Palajlina t I. 279' Mijra , ftad, VI. 177. Myrikb , I. 112. Myjië, Landfchap, VI. 182. N. tlSfaama, IV. 25. Naamen, eigen naamen van rieden enz. dikwijls moeiélijk te ondeifcheiden van algemeeae naamen, I. 14. aó. —■ van Palajlina , l. 131. volgg. Naara, IV. 46. V. 44. Naban , V. 43. Nabatheërs, V. 583. Nabolos , Nabotus, Naploufa , is Sicltem , zie Sichem. NaeUon, IV. 235. Nadabath , V. 43. NafaNi-Dor, zie Dor. Nafis, volksftam. V. 386, 387. Nafihali, erfdeel van dezen. ftam, IV. 104. Nafluchim, V. 217. A'ahala/, IV. 89. 98. Nahaleël. beek , I. 455. —-——?- Of Nelialtel , UI 388. V 3 Nam,  342 ALGEMEEN Naïn, IV. 443Najath bij Karna, geen eigen naam , IV. 218. Nar bat ha, V. 43. Nafib, V. 43. Nafor, vlakte is Hazor, III. 213. I. 375. Natolie, Landfchap, VI. 157. Nas/ariërs of Nazarenen ; V. 128. Nazarenus, war>röm Jesui dus genoemd ? II. 309. Nazareth , befchreven , II, 306. of daar al vroeg Christenen waren, II. 311. hecendaagfche toeftand , II. 812. Nazianzum, ftad, VI. 179. Nea, IV. 89. Neapolis, Sichem, II. 360. » andere ftad, VI. 233. Nebajoth , V. 383. Neballat, IV. 420. Nebo , berg , I. 337. ' ftad, III. 152. . ander Nebo, IV. 418. Nebukadwezab , zijne over. winningen , VI. 77 , 78. Nechelamiter , IV. 422. Necho (farao) hoe zijn togt insrericbt was tegen Asfvrië, VI. 77. Nefthoack, fontein , II. 283. Nehiël, IV. 102. V eitschitz, I. ioo. Kefibis, zie Nlfibls, Netofah, IV. 253. Nezib , IV. 26 Nibfan, IV. 37. N'icea, ftad, VI. 18e. Niebuhr, I- 117. f/ikopolis , ftad in Achajen, VI. 339» flimra of Betit . Nimra. UI, Nimr'tm , V. 371. —— ( rivieren van ) I. 451. Nimrod, moses bericht van hem opgehelderd, V. 212. — — is niet de ftïchter van het Afsyrisch rijk , VI. 112. • — (land van) is Ba- bylonië, VI. 88. 113. Nineve kon aan moses bekend zijn, VI. i(2. - deze ftad befchreven , VI. 116. Nijtbis, ftad, oudtijds Zoba, VI. 102. No, ef No-Ammon , in E- gypte, Diospolis of Thebe, VI. 49. niec Alexandrië, VI. 51. Koiicii. geboden van Ncacsi, III. 298. Noi, IV. 219. misfchien oolr. Nebo, IV. 418. Nobah , ftad , III. 156. Nad, landfchap , V. 153. Nodab, volksitam, V. 587, Nof of Mof, Mewfis , zie Memfis, Noorden, wordt genoemd, de linkehand , I. 56. ■ aangemerkt als de bron van het kwaad, I. 57, Noordenwind, of regen geeft , I. 196. Noorderlicht, I. 3 00. Nophah , lil. 1 43. Nyl, befchrijving van de zt- rivier, VI. 18. naam (a/u.; oorfprong (ald.) monden, VI. 19. overltrooining, V\. 20. als Godlik geëerb.e- digd, VI. 24. water, VI. s.5. vi'sckrij.k , V. 25. icreisli  register. 34-S wordt ook zee genoemd, Vf. SU Jffysfa, ftad, VI. 179' O. iU)aita, V. 44- Obal, V. 234. Oboth , legerplaats der lfrai'- Itteti-, Hl. 382. Oceaan, komt in den Bijbel niet voor, L 33. Ofsl, welke plaats in Jerufa' lem? II. 31. 90. in Sa/na. rid, II. 338. Ofir (reize op) of dezelfde zij met die op Tharfisck, V. 185. zie meer van Qfir, V. 237. Qfni, IV. 64. O/ra, IV. 64. 177. O o, uitgeftrektheid van zijn rijk, III. 190. Olijfberg .befchreven,II. 139. Otijfboomen , I. 2*58, Olurits, V. 44. On , Heliopolis , VI. 46. O«o, IV. 336. Onweêrsbuijën in Palajlina , I- 2S3- Oogsttijd ïnPalteflina, I. 253. Oorlog, gebruik om het volk ten oorlog op te roepen, bij de Druzen. V. 107. Oosten , betekent de landen over den Tigris, I. 46. het oostelijk gedeelte van Palajlina , I. 47. ' - (kinderen van het) I. 47. ■ uitgedrukt door de fpreekwijze , het aangezicht en voor, I. 47. Oostenwind, droog, I. 191. Opgaan, in welken zin óe- ze fpreekwijze genomen wordt, ï. 60. Opgang bij Beth - Horon , l, 362. - ..—■ na Gur, I. 362. na Luhit, I. 362. _ der Olijven , I. 362. —— van Ziz, I. 362. Opfchriften, in de woestijn, III. 331Orbe, ftad, IV. 3°3Oreb , Rotsfteen, IV. 184. Orene, Toparchie , IV. 3Ó5. Orfa , oudtijds, naderhand Edesfa, itad, VI. 99Orontes, rivier, V. 3*3' Orthofia , III. 37. V. 312. Oude van den berg , wie daar door verftaan werdt ? V. Overjordaanfche, zie GlleciJ. Overleveringen , wat ftaat op dezelve te maken, II. 22. 129. 156. P.' "VJ)aarden in Palajlina, I. JET 247. Paddan-Aram , de vlakke velden van Mefopotamië , V. 263. Paflagonië, Landfchap , VI. 180. J>4/üj, ftad, VI. 259. Paku , ftad , V. 413. Palajlina , wat betekent ? I. 148. uitgeftrektheid, gelegenheid, en grenzen , 1. 148. ïn het midden der aarde, I. 168. luchts- en weêrsgefteldheid, I. 169. grondsgefteldheid, I. 213. bergachtig, I, 313/niec waterrijk, I. aaj.. vrucht- y 4 baar-  '%U ALGEMEEN baarheid, I. 235. V. 62. voortbrengzelen , I. 243. aloude inwoners, III. 1. verdeling na de Babylonifche gevangenis , IV. 354. Verdeling onder de Romeinen in Prima, Secunda , en Tertia, V. 58. kerklijke verdeling onderde Christenen , V. 59. Aartsbisdommen , V. 61. hedendaagfche verdeling, V. 62. tegenwoordige toeftand, V. 76. 137. regering , V. 83. inwoners, V. 83. Palmbomen , I, 271, zie Palmjlad. T.almjlad, benaming van Jericho, II. 284. IV. 169. Palmyra, IV. 271. zie Tadmor. Pamfylië, befchreven, VI. 169. Paneas, Landfchap, VI. 409. Panids, ftad, naderhand Ca- farce -Filippï, IV. 435. Panius, berg, I. 302. Papier, dus genoemd naar de . Egyptifche papierplant , VI. 199. Papierplant, in Egypte , VI. 36. Para, IV. 64. .'Paradijs , waar gelegen ? V. 139. Naams-oorfprong,V. »4?. $—■— bij Damaskut, IV. 251. Paran, woestijn, III. 354. Pas-Dammim, zie Efes Dammim. Patara, ftad, VI. 177. Pathrös , Landfchtp in E' gypte, VI. 64. V. 221. fëthrujipi, y, 217» Patmos , Eiland, VI. 251*.' Patriarch , betekenis van dezen saam in den kerklijken zin , V. 59. van Jerufalem, zie Jerufalem. Paul luk a», I. 113. Paulus , of te Giskala , geboren ? V. 34. waaröm met een zwaard afgebeeld? VI. 390 Pausüjk gebied , VI. 302. gezag , oorfprong van hetzelve , VI. 390. Pelgrim van Percgrinus, I. 99. vergelijk Bedevaart. Pella , ftad van Dekapolis, IV. 414. Toparchie , IV. 365. Peloniter, wat betekent, IV. 343- Pelufium of Sin is ? zie Sin , befchreven , VI. 57. is niet Damiate, zie. Damiate. Pentapolis , Voor het land der Filifiynen, V. 473. Perazim , berg, I. 332. Pereë-, befchrijving, IV 403. (eigenlijk) IV. 405. ' Pergament te Pergamus uit" gevonden, VI. 198. Pergamus , ftad , VI. 198. Perge, ftad, VI. 170. PerjepoVis, hoofdftad van Perfië, VI. 140". " Perfië, befchreven , VI. r 4e. natuorgefteldheid, VI. 142. ftaatsgefteldheid, VI. 144. godsdienst, VI. 145. Pest, in Palajlina, I. 209. niet inheerusch in E- gypte, VI.'8. hetrceisch jirahië, V. 400. Pethor, ftad, VI. ras. Petra, ftad, V. 412. jtifiTRus. óë te Rome gew«« U,y|. 400. Afjgf  REGISTER, 345" Peutlngeriana tabula , I. 97. Pivaora, V. 44. Pharaton , V. 44. 'Phofaëlis, V. 4SPkatura , V. 45Philippus a s. trinitate , I. ho. Phul. zie Pul. Phunon, legerplaats der Ifraë- ten, III. 381. Piaster, welke munt? I. 20©. Pi-befeth, Bubafils, VI. 62. Pi-hachiroth , III. 313. Pirathon , IV. 192. -P'^a, berg , I, 337. Pifidië, befchreven, VI. 172. Pijori de Phafis, V. J45. Plthom, III. 305. Plasregens , in Palajlina, I. 184. /»»/»/, ftad, III. ui. Pococke, I. 116. Pompejus, Pilatr bjj Alexandrlë is eigenlijk van severu3, VI. 53. Pontus, Landfchap, VI. 179. Poorten der fteden , II. 50. plaatzen van rechcsoefening, II. 51. markten bij de Poorten, II. 51. poorten van Jerufjlem , II. 70. worden thans op vrijdag gefloten , II 196. Porte Ottomaniaifche , II. 53. Prediker, op den Libanon opgefteld, I. 300. Priesters waren ook Leeraars, IV. 128. de priesterlijke fteden, IV. 135. Ptolemais, zie Ace». Pul , misfchien het Eiland Pliilee in Egypte, VI. 66. Purper te Tyrus, V. 274. Put, V. 22*1. puteoli of Puteoieit, ftad , VI. 283. Putten, zie PPiiterhakken. Pyramiden, III. 376. 306. Q- ^^uarantania, berg, T. 353. — woestijn, I, 379. Quaresmius, (fr.) 2, 11». R, "JO aadhuis te Jerufalem, II. 119. Radmfes , III. 394. Rahba , Hoofdftad der Am- monittn, V. 362. V. $62. in Juda , IV. 37. Rabbith, onbekend, IV. 225. Rachels graf, II. 140. IV 209. Rabz 1 vil , I. 107. Raëma , waar gelegen , V. 208. Rafana, of Rafiana, ftad van Dekapolis, IV. 413. Rafidim , legerplaats der f« fraëliten, \\\. 333. Rffon, V. 45. Ragau, zie Rages. Rages, in Medië, VI. 138. Raliab, Eftypte, VI. 4. Rakkath, IV. iii, Rakknn, IV. 120. Rama, befchreven, II. 320. verft heiden fleden van dien naam, III. 221. IV. 104, 112. geboorteplaats van sa. mucl, II. 325. lotgevallen, III. 316. Rawaih - Lechi, IV. 194. Ramathaïm-Zofim , II. 325. Ramuta , eene nieuwe ftad, II. 318. befchreven (ald.) Kamoth in Giieiid, III 158^ ook Ramotli Mispa, III. igg'. Y S £«-  8+6 ALGEMEEN Ramotlt of Remeth in Isfafihar, IV. 9». Raphia, V. IJ. Ü3i el ain of Rofelein , befchrijving dezer Regenbakken," IV. 283. 285. RauCHWOLF Of RAÜW0LF, i. 107. Raven, die ELia brood brachten, waren geene Orebiten, IV 303. Rechob, IV. 103, 104. Rechthuis ,te Jerufalem , II. 119. Refaïten , III. 9. (dal der) I. 35e. Regeerings ' flaat der IfreUiten, IK. a88. Regen in Palajlina, I. 181. vroege en fpade , I. 185. noedzaaklijk, I. aot. of het in Egypte ooit regent ? VI. 9. Regentijd, I. 183. Rechoboth'Ir, VI. 124. V. 3^5. — ■ Nahar, V. 326. Reisbefchrijvingen , ( bericht van de raerkwaardigfte) I. 98. Rekem, IV. 68, EelanDi I. 119. Rcmeth, IV. 97. zie Jarmutli. Remmon, V. 46. Remmus, V. 46. X^/ö , v. 47. Jïsze/, VI. ICÖ. Razen, VI. 125. Rhegium , ftad, VI, 2Ï2. Rhlnocolura , v. 47. Jüiodanim in Gallië, v. T92. Rhodus, Eiland, VI. 249. %.h\nfche wijn in -Palajlina , I. 266. JtiW», v. 46. ■s;wa, ftad, v. 323, Rifath , welke volken, v. 171, Rimmon, IV. 29. 88. 199. —- Pertz , legerplaat» öeï Ifraeliten , UI. 364. Rimmono, IV. 89. Risfa, legerplaats der Ifraeliten, III. 365. V. 47. Rithma, legerplaats detlftai'Uten , III. 354. Rivier van Egypte , I 471. Rivieren», I. 36. in Palajlina , I. 429. z:jn van weinigaanbelang, V. 31t. Rocque (l *) I. 113. Rogel, fontein, II. 182. Rogelim , IV. 250. Rome, befchreven , VI. 289. naams-oorfprong, VI.291, grootte , VI. 29». zeven kerken van Rome, VI. 203. Romein % Romeinsch, betekent bij de Grieken , Gritk, Grieksch , VI. 216. Romeinen , echtheid van den Brief aan de Romeinen, VI 288. ■ —. (uitlandfche) vi. =95. Roob, V. 48. Roode zee, III. 316. Roos van Jericho , II. 284^ Rofein, zie Rafelain. Retsjleen , door moses geHagen , of nog aangewezen kan worden? III. 333. Rotzen, zie Steenrotzen, Ruben, het erfdeel van dezea Stam , III. 443. Ruma, IV. 329. R,usshl, I. 117.  REGISTER. 347 S. i&aab, V. 39. Saalabbin , waarfchijnlijk , hetzelfde mee Sadlbim , IV. 117. Sadlbim, zie Saalabbin. Scialim , IV. 208. Sadra, V. 49. Saiiraïm , IV. 23. Sabbaths-reize , I. 89. 1 rivier, I. 473. III. 33- Sabiè'rs, of 5?. Christenen, V. 133. S.ibta, v/aar te zoeken? V. ao8. Sabtacha , V.. 211. •5V;/ïz , zie Scopas. Safat, Safet, of Sefat, befchreven, II. 346. is niet Bethulië, II. 347. toeftand der Jooden aldaar, II. 350. Sofia , of Safria, beek , I. 45 f- Safir, berg, III. 3Ö6. Sahazima, IV. 90, 98. ftad van Egypte , VI. 54. Salaba , V. 49. Salamis, ftad, VI. 257. S,alcha, II[. 157, 191. Salem, is Jerufalem, II. 2. SaLIGNACQ ( kar. 1 hol. db ) , I. 105. Sta Hm, IV. 451. Salifa, IV. 208. Sallis, V. 49. Salof, V. 229. Salmone , ftad, Vj. 265. Salomo. Uitgeftrektheid van zijne heerfchappij, IV. 255. Salonkhi, eertijds JheJJaiumka, VL 225, Samarld , Landfc'iap , IV. 375- ■ ■— ftad , befchreven , II. 334. was ingericht naar het voorbeeld >van Jerufalem, II. 338. vijver te Samaria, II. 338. fterkte II. 339. lotgevallen, II. 339. geilecht door hyukanus, II. 341. herbouwd en Sebaste genoemd, II. 541. tegenwoordige ftaat , II. 343- Samaritanen, eene volkplanting der Jsfyriërs, II. 340. bericht van dezelven , IV. 377. Satnega , V 49. Sami'êl, zie fVind. Sameciionitis me:r, I. 424.' zie Alerom. Samos , Eiland , VL 747. Samothrace, Eiland, VI. 245.' Sampho , V. 49. Saniu, IV. jo. 189. Samuël , (St.) Kasteel, II, 270. —— dorpjen , II. 322. oudtijds Ra ma , zie Rama, Sanaa is Uzal, V. 231. een mans - of ftads» naam? IV. 419. Sa n dys , I. 109. Sanhedrin , wanneer opgericht? III. 293. Sanheries togt tegen Jerufalem , IV. 324. Sanim, V. 50. Sanfanna, IV. 20. Saracenen, V. 100, Sarahen , IV, 78. Sardes, (iad , VI. 203, Sarepta , V. 298. Sarid, IV. «5. Hart», yUfcie, I, 372.  345 ALGEMEEN Seronas, landftreek, IV. 36S. Sariphea, V. 50. Scala Tyrmum of Capo Blanco, I. 322. V. 286, Schaapen in Palajlina, met vette (taarten, I. 247. Schakals, menigvuldigjn Pa'lajlina, I. 282. Scharlaken, V. 275. Sc ham of Sjam, voor Damas*«"■> V. 33r. Scheba, zoon van joktak, in Arabië, V. 234. - — zoon van e acm a, V. 205. Schebarhn, IV. 64. Schelfzee, III. 315. eigenlijke plaats van den doortogt ,derIfraêlitm door dezelve, III. 320. legerplaats der Ipraëliten bij dezelve , III. 329- Scheuring van bet Ifraèlitisck Koningrijk, IV. 280. schmidt, I. i20. Schoenus , eene Egyptifche maat, VI. 41. Schome Havens, VI. 265. Schreeden, maat van afftand, I. 86. Schrijvers over de Aardrijkskunde des Bijbels, I. 93. volgg. ■ van de Heilige oorlogen, I. 103. Schultens , Index GeSgraphicus, enz. I. 98. SCHWEIGCER, I. 108. Scepas, eene hoogte buiten Jerufalem, II. 225. Scylla, fteenklip, VI. 282. Scyten, hunne invallen in ■dfil, of Scythopolis, naar hen genoemd zij ? II 353Scythopolis , oudtijds Beth. fean, x>{ Bethfan , II. 352, reden der benaming, II. 352. Seba, zie Beërfsba. Seba , is het Eiland Meroê ia Afrika, V. 205. Sebam, III. 153. Sebaste , Samaria , dus door herodes genoemd , II. 342. Secjiacha, IV. 37. Sechin of Se quin, welke munt, II. 206. Sechu, IV. 218. Seèratb, IV. 170. Sefala, Sofala, 1 374. Sefam, IV. 225. Sefara of Safar, V. 248. Sefarad , obadja, w. 20. III. 271. Sefarvaïm, VJ. 106. &/W Voorhout , en Voorfchoten , hebben misfchien hunnen naam van het Latijnfche woord Forum , VI. 280. Voorrechten des Ifraëlitifchen , volks, III. 294. Voortbrengzelen ( ProduFlen ) van Palajlina, I. 242. Voorzegging bij de Turfcn, dat de Christenen Jerujalem weder zullen innemen, II. 195. Vosfen, zie Schakals. Vrouwen (voorbeelden van ) die, in hongersnood, hare VI;, Deel. kinderen", als ook hare mannen , hebben opgegeten , V. 20. Vrouwlijk lid aangebeden, V. 128. 13L Vruchtbaarheid van Palajlina, I. 236. Vruchtboomen in Palajlina , I. 267. Fiiar. Wonder van het Heilig vuur, II. 203. Vijgeboomen in Palajlina , I. 270. Vijvers , I. 479. te yer«>iei», II. 185. van salomo, II. 245, W. nniTattr niet overvloedig in Palajlina, L 229. ■ van waar Jerujalem water bekwam, U. 172. • voorf, Meir, j. 34. Waterbakken , I. 479- menigvuldig in Palajlina, 1,231. Waterleidingen te Jerufalem, II. 173. 185. Watervallen, I. 38. . Waterwerktuigen aan deniVy/, VI. 23. JFapen van Jerufalem , II. 206, 207. hoe den Pi;/gniBi- op den arm gerekend wordt, II. 207. Weerlicht , zonder donder , i. 182. Weilanden in Egypte, VI. 26, 27- ■ (grazige) in Pa/ is de Middellandfche zee, I. 33. (tonge der) I. 35. Zeeboezem, I. 35. Arabifche , zie Schelfzee. Zeehavens, I. 35. weinige in Palajlina, 1. 389. Zeekust, I. 35. Zeé'6, Perskuip, IV. 184. Z«*P (Jerufalemfche) II. 2g8. Z?/^, III. 128. Zefion, IV. 150, Zelah, IV. 252. Zelzah, IV. 209. Zemaraïm, IV. 6,1. Zewiarüz'm, berg, I. 331. Zemariteri, III. 39 Zenan, IV. 23. Zenodorus (Huis van) eene landftreek, IV. 409. Zer, IV. in. Zerad ■ Hasfahar, Rad van Ruben, III. 449. Zered, zie Zured. Zereda, IV. 180. Z'a, V. 56. Ziddim, IV. 111. Zidon , befchreven, V. 286. volgg. ligging , V. 286. oudheid en naam, V. 287waaröm groot Zidon ? V. 287. regering en koophandel, V. 288, 289. lotgevallen, V. 290. tegenwoordige ftaat, V. 294. behoorde niet tot Kanadn, HL 29. Zidoniten, II'. 29. Ziikten in Palajlina, I. 207. Zif, ftad, IV. 16. Ziganiërs, zie Heidenen. Y.ïUag, ftad, IV. 19- Zimri, een volksftam, V. 378. Zin, woestijn, HL 358. Ziün, berg,- II. 24. de-bijzondere heuvel Ziön , II. 24. plegen jn he.r. Zuiden der ftad Jerufalem, II. 26. Z.ür, IV. 32. Zirka, beek , I. Zodn, oude Hoofdftad van Egypte, Tanis, VI. 39. Zsör, ftad, befchreven, IIL 167. waarom genoemd drie jaarl^e Veerze ? lil. 1Ó9. behoorde niet tot het eigenlijk Kanadn, 111. 170. Zoba, Nijibis, VI. xoi. Zf'fim, zie Scopas. Zomers in Palajlina, I. 173. 177. /fora, IV. 21. Zorek, zie SVefc. Z«Ht , in Palejtina, I. 278. var) Sooam, L 4°4' Zout dal, I. 354. Z 2 Zot.*-  35<5 ALGEMEEN REGISTER. Zoutftad, IV. 37. Zoutverbond, I. 279. Zuf, landfchap, II. 325. Zuiden , voor het zuidergedeelte van het Joodfihe land, I. 58. Zuiden wordt genoemd dt rechtehand, I. 54. Zuidenwind, geeft hitte, 1.190. Zuziten, III. ri. Zijde (deze en gene zijde) wat betekent? I. 58.  D E KAARTEN Moeten geplaatst worden, Kaart VIII. . : ; ; g Bladz, i s—— IX. ? i I | - 8 ■ 31»