01 2123 3316 UB AMSTERDAM  VI. TVt. ScHAIEKAMP.extud.   WYSGEERIGE E N STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN DE BEZITTINGEN ENDEN KOOPHANDEL DER EÜROPEAANEN/ IN DE BEIDE I N D I Ë N. Uit het Fransch vertaald. ZESDE DEEL, Te AMSTERDAM, By M. SCHALEKAMK MDCCLXXVIL   I N H O UB DER BOEKEN E N AFDEELINGEN VAN HET ZESDE DEEL. VTFTIENDE BOEK. J^ezittingen der Franfcben in Noord-Amerika bl. 3. Afd. 1. TVxarom de Franfclen niet dan in laatere tyden Volkplantingen in Amerika gejligt hebben, ald. IJ. Eerjie fcleepstogten der Fran- fchen na Noord - Amerika. . 5. FL Deel. * ^j-d%  INHOUD dsr Afd. III. De Franfcben wenden "t oog na Kanada. . . . bi. 13. IV. Regeeringsvorm , gewoonten , deugden , gebreken , oorlogen 'der Wilden, welke in Kanada woonen. . . . . jg V. De Franfcben neemen, ontydig, deel aan de oorlogen der Wil&» 60. VI. De Franfcbe Volkplanting maakt geen opgang. Oorzaaken deezer kzvyninge. . 65. VII. Door welke middelen de Franfcben hunnen ft aai van werkeloosheid verlaaten. . , VIII. De Pelteryen zyn de grondflag van de verbintenisfen der Franfcben met de Wilden. . 81. IX Op welke plaatzen, en op boedanig eene nyze, dc handel in de Pelteryen zoierdt gedreeven. 102, A'. Frankryk is genoodzaakt, af- Jland  BOEKEN en SF DEELINGEN. fiand te doen van een gedeelte der provinciën, die met Kanada vereenigd waren. . b!. 113 ZESTIENDE BOEK. Vervolg van de Vestiginge der Franfchen in Noord-Amerika bl 117 Afd. Xl. Om zyne verliezen te herjlellen, bevolkt en verfterkt Frank, ryk Isle Royaal, en richt aldaar eene bloeiende Visfchery °P 119. Xll. Vestiging der Franfchen op V Eiland St. Jan. . . XIII. Ontdekking van de Misfisf.pi, door de Franfchen. . 132. XIV, De Franfchen vestigen zich in het gewest, dat door den Misfisfipi wordt befpoeld, en noemen het Louifiana. , . jg7> XV. Louifiana krygt eene groote * 2 vert.  INHOUD der vermaardheid, ten tyde van 't ontwerp van Law. . bi. 140. Afd. XVI. Uitgebreidheid, klimaat,vrugt- baarheid en oorfpronklyke inwooners van Louifiana. - . 146. XVII. Wat de Franfchen in Louifia. na verrigt lebben. . . i59« XVIII. Wat de Franfchen in Louifiana zouden hebben kunnen verrigten 17°- XIX. Frdnkryk beeft Louifiana aan Spanje afgefaan. Onderzoek of bet hier toe regt hadde. 174. XX. Staat van Kanada, by 't fluiten van den Utrechifcben Vrede. 182. XXI. Volkrykheid, Akkerbouw, Zeden, Regeeringsvorm, Visfcberyen, nyverheid, Geldmiddelen 'van Kanada. - . . 183. XXII. Voordeelen, welke Frankryk van Kanada zou kunnen trekken. Mis~  BOEKEN en JFDEELINGEN. Misflagen, welke bet van dezelve beroofd hebben. . bl. 203. •Afd. XXIII. Oorfprong van den oorlog tusfchen de Engelfcben en Franfchen in Kanada. . . 213. XXIV. Verovering van Isle Royaal door de Engelfcben. . 314. XXV. De Engelfcben doen een aanjlag op Kanada. . . . 221. XXVl. Verovering van Quebek door de Engelfcben. . , 230. XXVII. Overdragt van Kanada aan de Engelfcben. Wat zy daar mede kunnen uitvoeren. . 236. ZEVENTIENDE BOEK. Engelfcbe Volkplantingen, geftigt aan Hudfonsbaai, op Terra-Nova, in Nieuw-Schotland, Nieuw-Engeland, Nieuw Tork en Nieuw-Jer- fiy . w. 241. * 8 Jtfd.  INHOUD der Afd. XXVlII. Eerjle fcbeepstogtén der Engelfcben na Noord-Amerika, bi. 241, XXIX. De Godsdienftige oorlogen, viel¬ ke Engeland beroer en, bevolken het vaste land van Amerika. 246. XXX. Fergelyking tusfcben de oude en nieuwe waereld. . 258. XXXI. Vergelyking tusfcben de befchaafde en wilde Kolken. 270. XXXII. In hoedanig een fiaat de Engelfcben Noord-Amerika vonden; en wat zy daar verrigt lebben. .... 279. - XXXIII. Klimaat van Hudfons-baai. Zeden der inwooneren. Koop. landel, welke aldaar wordt gedrecven. . . . 281. XXXlV. Onderzoek of Hudfons-baai een doortogt verleene na de Oost' tndian. .... 293. XXXV. Befchryving van 't Eiland Terra-Nova. . . . 300. Afd.  BOEKEN en AF DEELING EN. Afd. XXXVI. Visfcberyen op Terra - Nova gevestigd. . . . b]t3Q4> XXXVII. De Franfchen flaan Nieuw. Schotland af aan Engeland, waar van zy langen tyd eigenaars geweest waren. . 322. XXXVIII. Zeden der Franfchen, die, in Nieuw - Schotland, der Engelfcbe Regeeringe ondenwrpen bh~ven 328. XXXIX. Tegenwoordigefiaat van Nieuw. Schotland. . . , 33^ XL. Sligting van Nieuw-Engeland. 339. XLI. De Geestdry very vervult Nieuw. Engeland met onheilen. . 345, XLII. Strengheid, welke neg leden in de wetten van Nieuvi-Engeland leerscht, , . t ^52 XLIII. Regceringsvorm, volkrykleid, , akkerbouw, handwerken, Koophandel en fcbeepvaart van Nieuw Engeland . . 359> Afd.  INHOUD der EO EKEN en JFDEELINGEN. jlfd. XLIV. Nieuw-Tork, door de Hollanders bevolkt, koomt in de banden der Engelfcben. . bl. 371. XLV. Bloeiende ftaat van NieuwTork. Oorzaaken van deezen voorfpoed. . • • 375« XLVh Op hoedanig eene wyze NieuwJerfey in de banden der Engelfclen is gekoomen. Deszelfs tegenwoordigefiaat. . 382- WYS-  VI en VU Deel.   WYSGEERIGE E N STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS van de BEZITTINGEN EN DEN KOOPHANDEL DER EUROPEAANEN IN DE BEIDE INDIEN. , V T F TIENDE BOEK. ||^^||par>je was bezitter der ryke heerS S $ fchappyen van Mexiko en Peru, ibê^lr van het Goud der nieuwe waereJd, ^ en van bykans geheel Zuid-Amerika. De Portugeezen, naa eene lange reeks van overwinningen, nederlaagen, onderneemingen, misilagen, veroveringen en verliezen, hadden de fchoonfte Bezittingen bebouden in Afrika, Indie en Brazil. Het Franfche Ministerie hadt zelf niet den inval gakreegen, dat men Volkplantingen konde ffigten, en dat het van eenige nuttigheid ware, eigendommen te bezitten, in deeze afgelegene gewesten. Zyne eerzucht wendde zich geheel en al VI. deel. A 2 na XV. BOEKó  XV. BOEK. 4 GESCHIEDENIS na Italië. Aloude eifchen op het Milanee'. fche en de beide Sicilien, hadden deeze Mogendheid ingewikkeld in verderflyke Oorlogen, welke haar langen tyd hadden onledig gehouden. Binnenlandfche onlusten verwyaérderi haar nog verder van de groote voorwerpen eenes uitgeftrekten en afgelegenen Koophandels, en van het denkbeeld, om in de beide Indien Koninkryken op te fpooren. Het gezag der Koningen wierdt niet openlyk betwist'; maar men wederftondt, men ontdook het. De Leenregeering hadt eenige fpooren agter gelaaten, en veele van haare misbruiken waren nog voorhanden. De Vorst was onophoudelyk onledig in het beteuge en van een woelagtigen en vermogenden Adel. Het meerendeel der provinciën, welke de Monarchie uitmaakten, wierden volgens verfchillende Wetten en gewoonten beftuurd. Alle Genootfchappen, alle Orders genooten voorregten, welke of altoos beftreeden, of altoos tot uiterften gedreeven wierden. Hec werktuig van den Regeeringsvorm was ingewikkeld. Om het te beftuuren, moest eene menigte tedere fpringveeren in werking gebra°t worden. Het Hof was genoodzaakt dikmaals de toevlugt te neemen tot de fchandelyke hulpmiddelen der zwakheid, tot kmpery en verleiding, of de haatlyke wapens van onderdrukkinge en Dwingelandye te gebruiken De Natie was onophoudelyk met den Vorst in onderhandeling. Het gezag der Koningen was onbepaald , zonder door de Wetten erkend te zyn; de Natie, dikwyls te onafhanklyk, hadt geenen waarborg voor  der beide INDIEN. 5 haare Vryheid. Van hier dat men, onophoudelyk, elkander befpiedde, elkander vreesde, elkander beftreedt. De Regeering hieldt zich eeniglyk bezig, niet met het welzyn der Natie, maar met de wyze om haar te onder te brengen. Het Volk, fleeds zyne behoeften gevoelende, cnkundig van zyne kragten en hulpmiddelen, zag zyne Rekten beurtelings, door zyne- Heeren en door de Koningen, fchenden en met voeten treeden. Frankryk liet, derhalven, de Spanjaards en Portugeezen waerelden ontdekken, en Wetten gceven aan onbekende Natiën. Een éénig man deedt hetzelve ten langen laatfie de oogen openen. Deeze was de Admira.il de coltgny, een der uitgebreidfre, kloekmoedigfte en werkzaamfte vernuften, welke deeze magtige heerfchappy immer beroemd gemaakt hebben. Deez' groote Staatsman, een Burger zelf onder de eislykheden der Burger-Oorlogen, zondt, in den jaare 1562, jan riuaud na Florida. Deeze onmeetelyke landftreek van Noord- Amerika ftrekte zich toenmaals uit, van Mexiko tot aan het gewest, welk de Engelichen, zedert, onder den naam van Carolina, beplant hebben. De Spanjaards hadden het doorreisd, al in den jaare 1502, doch 'er zich niet gevestigd. Het is onzeker wat men meest moetc be-. wonderen, de beweegreden, welke hen tot deeze ontdekking noopte, of die, welke hen' daar «van deedt afzien. Alle de Indiaanen van de Antilles geloofden, op het gezag eener oude overleveringe, dat de Natuur aan de vaste kust een A 3 fon- XV boek.  6 GESCHIEDENIS XV. boek. fontein verhooien hielde, wiens wateren de kragt bezaten, om alle oude lieden, die het geluk hadden om daar van te drinken, wederom te doen jong worden. De onfterflykheid was altoos de drift der menfehen, en de troost van den afgeleefden ouderdom. Die denkbeeld betoverde de Romaneske -verbeelding der Spanjaarden. Het verlies van veelen hunner, die de flagtöflfers hunner ligtgeloovimeid wierden, deedt het vertrouwen der overigen niet wankelen. Veel eer dan te vermoeden, dat de eerften omgekoomen waren op eenen togt, op welken de dood het zekerfte was dat hun wedervoer, dagt men, dat indien zy niet wederom ten voorfchyn kwamen, de reden was, omdat zy het geheim eener altoosduurende jeugd, en die verblyfplaats der bekoorlykheden hadden gevonden, welke niemand wilde verlaaten. Pontius de leon was de vermaardfte der fcheepvaarenden, die zich met deezen droom voedden. Overtuigd, dat 'er nog eene derde waereld beftondt, wier verovering voor zynen roem bewaard was; doch geloovende, dat het leeven, welk hem nog overig was, te kort ware tot het doorloopen van het onmeetelyk veld , dat zich voor hem vertoonde, nam hy het befluit om zyne dagen të vernieuwen, en de jeugd, welke hy behoefde , te herwinnen. Straks ngtte hy zynen koers na de klimaaten, in welke het verdichtzel de fontein der jeugd geplaatst hadt, en vondt Florida, van waar hy na Porto-Rico wederkeerde, oogenfchynlyk ouder dan hy van daar was vertrokken. Aldus maait-  DER BEIDE INDIEN. ? maakte het geval den naam eenes Gelukzoekers onfterflyk, die, terwyl hy flegts een harsfenfchim naajaagde, eene waare ontdekking deedt. Bykans alles, wat het menschlyk vernuft nuttigs en gewigtigs heeft uitgevonden, is de vrugt geweest, veeleer van eene blinde woelzucht, dan van eene beredeneerde ny verheid. Het geval, welk niets anders is dan de onopgemerkte loop der Natuure, rust nimmer, en ftaat allen menfchen zonder onderfcheid ten dienfte. Het vernuft wordt afgemat, krygt een weerzin, en behoort flegts aan zeer weinige Weezens, voor eenige oogenblikken. Zyne poogingen leiden het menigmaal niet verder, dan tot op den weg des Ge vals, om hetzelve aan te grypen. Het onderfcheid tusfchen lieden van vernuft en het gemeene gros der menfchen is hier in gelegen, dat de ecrften kunnen vooruitzien en zoeken, 't geen deezen zomtyds vinden. Nog meermaalen maakt het vernuft gebruik van 't geen het Geval hetzelve heeft doen voor de hand koomen. De Juwelier ftelt den prys op de Diamant, welke de Graaver, zonder die te kennen, heeft opgedolven. De Spanjaards hadden Florida veragt, omdat zy daar niet gevonden hadden de bron, welke hunne jeugd moest vernieuwen, noch het Goud, dat onzen ouderdom verhaast. Een weezenlyker en waardiger fchat ontdekten aldaar de Franfchen; een helderen Hemel, een vrugtbaaren grond, een gemaatigd klimaat, Wilden, vrienden des vredes en deiherbergzaamheid; maar zy zeiven kenden niet A 4 de XV. BOEK.  8 GESCHIEDENIS XV. boek. de waarde van deezen fchat. Hadde men de voorfchriften van coligny gevolgd; hadde men de landeryen beplant, die alleenlyk wagtten op de hand des menfchen om hem te verryken; ware.de ondergefchiktheid tusfchen de Europeaanen gehandhaafd geworden ; waren de regten der Landzaaten niet gefchonden: men zou eene Volkplanting hebben kunnen oprichten, van welke de tyd den luister vergroot, en den voorfpoed zou verzekerd hebben. Maar de Franfche onbeftendighcid veroorloofde zo veel wysheids niet. Men verfpildc de leevensmiddelen. De velden wierden niet bezaaid. Het gezag der Opperhoofden wierdt door onleerzaame onderdaanen gewraakt. De drift tot de Jagt en den Oorlog verhitte aller gemoederen. Men deedt niets van 't geen men moest doen. Tot overmaate van rampen, wendden de Burgeriyke onlusten, welke Frankryk verwoestten , de oogen der onderdaanen af van eene onderneeming, op welke de Staat nimmer zvne aandagt hadt gevestigd. De Godgeleerde gefchillen vervreemdden alle gemoederen, verdeelden alle harten. Ten zelfden tyde hadt de Regeering de geheiligde Wet der Natuure gelciionden, die aan alle menfchen gebiedt, de begrippen hunner naasten te verdraagen, en de Wetten der Staatkunde, welke verbieden, ontydig een dwingeland te zyn. De grootfte vorderingen hadt de Hervormde Godsdienst in Frankryk gemaakt, toen dezelve aldaar vervolgd wierdt. Een aanzienlyk gedeelte der Natie lag onder de ver-  der beide INDIEN. 9 verbanning; het nam de toevlugt tot de wapens. Spanje, niet minder onverdraagzaam, hadt de Godgeleerde gefchillen voorkoomen, door de Geestlykheid dat*volftrekt gezag te laaten aanneemen, 't welk geftadig meer en meer aangroeide, en 't welk voortaan telkens zal verminderen. De Inquifitie, altoos gewapend tegen den geringften fchyn van nieuwheid, wist te beletten, dat de Protestantfche Godsdienst geen ingang in den Staat kreeg, en behoefde, derhalven, dien niet uit te rooien. Geheel ingenomen met Amerika; gewoon om zich den uitfluitenden eigendom van hetzelve aan te maatigen; onderrigt van de poogingen van etlyke Franfchen om zich aldaar te vestigen, en van de onbelemmerde vryheid, welke hun de Regeering liet genieten, rustte philippus de II teKadix eene Vloot uit, om hen te verdelgen. Menendez, die 'er het bevel over voerde, landde in Florida; hier vindt hy de vyanden, welke hy zogt, in het' Fort Carolina verfterkt; hy tast alle hunne verfchansfingen aan, verovert ze ftormenderhand, en rigt een eislyk bloedbad aan. Allen, die der flagtinge ontkoomen waren, wierden aan een boom opgehangen, met dit Byfchrift: niet als fran- schen, maar als ketters. Verre van bedagt te zyn op middelen om deeze mishandeling te wreeken, verheugde zich het Ministerie van karel den IX in 't verborgen, over het te niete loopen eens Ontwerps, welk het, in de daad, hadt goedgekeurd, maar niet beminde, omdat het uitA 5 ge- XV. boek.  to GESCHIEDENIS XV. bolk, gcdagt was door het Opperhoofd der Hugenooten, en aan de nieuwe gevoelens tot een fteunzel kon verftrekken. De algemeene verontwaardiging werkte niets anders uit, dan het te bekragtigen in het befluit, om deswegen geenerlei misnoegen te laaten blyken. De uitvoering van 't geen de Staat hadt behooren .te doen, wierdt voor eenen Burger bewaard. Dominiqüe de gousque, op den Berg Marian , in Gasconje , gebooren, een bekwaam en ffoutmoedig Zeeman; een vyand der Spanjaarden, van welke hy perfoonlyke mishandelingen hadt geleeden; een yveraar voor zyn Vaderland, op gevaarlyke togten en op roem gefield, verkoopt zyne goederen, bouwt fchepen, verkiest medgezellen, hem waardig, tast de Moordenaars in Florida aan, zet hen naa van post tot post, met een ongelooflyken moed en voortvaarendheid; flaat hen overal, en om fchimp met fchimp betaald te zetten, laat hy hen aan boomen ophangen, op welke men dit Opfchrift flelde: niet als Spanjaarden, maar als moordenaars. Hadden de Spanjaards zich vergenoegd met het vermoorden der Franfchen, nimmer zou men tegen hen eene zo wreede wederwraake geoeffend hebben. De tegenflelling van het Opfchrift werkte alle het kwaad uit. Men beging eene fchrikbaarende fnoodheid, omdat men eene fchertsrede ontmoette. Meer dan één voorbeeld levert de Gefchiefenis op, waarin het te vermoeden is, dat iet niet de zaak is, welke de fchertsrede, maar  der beide INDIEN. ii maar de fchertsrede, die de zaak heeft voort gebragt. Geene andere gevolgen hadt de togt van den dapperen gousque. Het zy hem de noodige leevensniiddelen ontbraken om in Florida te blyven; het zy hy voorzag, dat hem geenerlei onderftand uit Frankryk zou worden toegezonden; het zy hy vreesde, dat de vriendfchap der Wilden een einde zou neemen met de middelen om die te koopen; het zy hy dagt, dat de Spanjaards hem zouden koomen overrompelen: hy deedt de veroverde Forten in de lucht fpringen, en keerde na zyn Vaderland terug. Van alle de Burgers wierdt hy aldaar met de verwondering, hem verfchuldigd, doch van het Hof zeer kwalyk ontvangen. Dwingelandisch en bygeloovig zynde, hadt het te veel van de Deugd te vreezen. Zedert het jaar 1567 , als de onverzaagde Gasconjer Florida hadt verlaaten , vergaten de Franfchen de nieuwe waereld. / In een Bajert van onbevattelyke Leerftellingen verward , verlooren zy de Reden en de Menschlykheid. Het zagtaartigfte en gezelligfte Volk, wierdt het barbaarschfte en bloeddorftigfte der Volken. 'Fr waren geene fchavotten en houtftapels genoeg: over en we. der misdaadig in de oogen van elkander, wierden allen Beulen, allen wierden flagtöffers. Naa elkander over en weder tot de helfche vlammen veroordeeld te hebben, vermoordden zy elkander op de ftemme hunner Priesteren, die niets dan bloed en wraak ademden. Eindelyk trof de edelmoedige hen- XV. boek.  12 GESCHIEDENIS XV. bolk. héndrik de ziel zyner onderdaanen. Over hunne rampen fchreiende, leerde hy hun die te gevoelen. Hy gaf hun de zoete en zagte neigingen van het gezellig leeven weder, nam hun de wapens uit de handen, en maakte hen gewillig om gelukkig te leeven onder zyne Vaderlyke Wetten. ' Straks begon de Natie, veilig en vry onder een Koning, in welken zy vertrouwen ftelde, heilzaame ontwerpen te beraamen. Men hieldt zich onledig met het ftigten van Volkplantingen. De eerfte invallen moesten eigenaartig op Florida vallen. Behalven het Fort St. Augustino, voormaals door de Spanjaards gebouwd, tien of twaalf mylen van de Franfche Volkplanting, hadden de Europeaanen niet een éénige Bezitting in dit uitgeflrekt en fchoon gewest. Men vreesde deszelfs inwooners niet. Alles kondigde deszeifs vrugtbaarheid aan. Het wierdt zelf ryk in Goud- en Zilver-Mynen gehouden, dewyl men aldaar ftukken van deeze Metaalen hadt gevonden, zonder dat men den inval kreeg, dat zy gekoomen waren uit fchepen, welke op deeze kusten fchipbreuk geleeden hadden. Het geheugen der- groote -bedryven , welke eenige Franfchen aldaar verrigt hadden, kon nog niet zyn uitgewischt. Waarfchynlyk is het dat men beducht was, Spanje te zullen verbitteren, welk niet gezind was, eenige de geringfte Bezitting in de Golf van Mexiko, of in derzelver nabuurfchap, te dulden. Het gevaar, welk men liep, door het tarten van een Volk, zo magtig in de nieuwe waereld, deedt het . be-  DER BEIDE INDIEN. 13 belluit neemen, om, zo verre mogelyk zyn zoude, zich van hetzelve te verwyderen. Óm deeze reden verwierven de Noordlykfte Landfchappen van Amerika de voorkeuze. De weg derwaarts was reeds gebaand. In den jaare 1523, hadt francois de I derwaarts gezonden den Florentyner verazzani, die niets anders uitwerkte dan de ontdekking van het Eiland Terra-Nova, en eenige kusten aan het vaste land, zonder, egter, zich aldaar te vestigen. Elf jaaren laater, hervatte jakob cautier , een bekwaam Zeeman van St. Malo, de ontwerpen van verazzani. De twee .Natien, die 't eerst in de nieuwe waereld voet aanjand gezet hadden, ziende dat men haar op 't fpoor volgde, klaagden openlyk over onregtvaardigheid. Wd hos? zeide francois de 1 fchertzende, de Koning van Spanje en de Koning van Portugal verdeelen in vrede onder elkander geheel Amerika, zonder te dulden, dat ik, als hun Broeder, daar aan deel hebbel lk zou bet Artikel van Adams Tes. tament wel eens willen zien, nozlk dat groot ■Erfdeel aan hun befpreekt. Cartier gin* nog verder dan zyn Voorzaat. Hy drong door tot in de rivier St. Laurens; doch, naadat hy, onder de Wilden, eenige Europifche Koopmanfchappen tegen Pelteryen hadt verwisfeld, begaf hy zich wederom te fcheep na Frankryk, daar men, door onbeftendigheid, eene onderneeming verwaarloosde, welke men flegts uit een beginzel van volgzucht fcheen begonnen te hebben. Gelukkiglyk volhardden de Normandiers, de XV. boek.  14 GESCHIEDENIS XV. BOEK. de Britten en Biscaijers in de Bakkeljaauwvangst op de groote Bank, langs de kusten van Terra-Nova, en in alle de nabüürige vaarwaters. Deeze onverzaagde luiden, die ondervinding bezaten, dienden als Lootzen voor de Gelukzoekers, die, zedert het jaar 1598, het ondernamen in deeze woeste gewesten Volkplantingen op te richten. Geene van deeze eerfte Bezittingen Haagde gelukkig: dewyl zy allen aangelegd wierden door uitfluitende Maatfchappyen, die noch de noodige bekwaamheden bezaten, die tot het kiezen der gelegen fie plaatzen. vereischt wierden , noch genoegzaame middelen om te wagten tot dat haare verfchoten penningen wederom betaald wierden. De eene Monopolie verving fpoedig de andere, doch zonder vrugt; het gefchiede telkens met eene hebgraagte, zonder bedoelingen en zonder hulpmiddelen. Alle deeze onderfcheidene Genootfchappen wierden het een naa het ander bedorven, zonder dat de Staat iets by hun verlies won. Zo veele togten hadden meer menfchen, geld en fchepen verflonden, dan aan andere Mogendheden de grondlegging van uitgebreide heerfchappyen hadt gekost. Ten langen laatften voer samuel de champlain de rivier St. Laurens veel hooger op, en leide, in den jaare 1608) aan haare oevers, de grondflagen van Quebec, hetwelk de wieg, het middelpunt en de Hoofdftad van Nieuw-Frankryk of Canada wierdt. De onbepaalde uitgeftrektheid, welke zich voor deeze Volkplanting opende, vertoonde, in den eerften opflage, voor haar oog, don-  DER BEIDE INDIEN. 15 donkere, digte en diepe Bosfchen , wier hoogte alleen van hunnen ouderdom getuigenis droeg. Rivieren zonder tal kwamen van verre deeze onmeetelyke gewesten befproeien. De tusfchenruimte, welke zy open heten, wierdt door eene menigte Meiren afgebroken. Men telde 'er vier, die van twee honderd tot vyf honderd mylen in den omtrek haalden. Deeze foorten van binnenlandfche Zeeën hadden gemeenfchap met elkander; en haare waters, naa alvoorens de rivier St. Laurens geformeerd te hebben, verwydden merkelyk de Bedding van den Oceaan. In dit ongerept gewest der nieuwe waereld, droeg alles het kenmerk van het groote en verhevene. De Natuur flelde aldaar ten toon, eene weelde van vrugtbaarheid, eene grootschheid, eene Majesteit, die eerbied vorderde; duizend wilde bevalligheden, die de door kunst gemaakte fchoonheden van onze klimaaten oneindig overtroffen. Hier zou een Schilder, een Dichter zyne verbeeldingskragt voelen verheffen en verhitten, en vervuld worden met zodanige denkbeelden, welke in het geheugen der menfchen onuitwischbaar worden. Alle deeze gewesten ademden, als 't ware, uit en in, de lucht van een lang leeven. Deeze gemaatigdheid, die, door de ligging van het klimaat, bekoorlyk zyn moest, verloor niets van haare gezondheid, door de zonderlinge geftrengheid van eene langduurige en felle koude. Zy, die deeze byzonderheid eenigJvk toelchryven aan de Bosfchen, Bronnen en Bergen, met welke deeze landftreek bedekt is, XV. BOEK.  16 GESCHIEDENIS XV. BOEK. is, hebben niet alles overwoogeh. Andere Waarneemers voegen by deeze oorzaaken der koude, de verhevenheid van den grond, een volkomen zuivere en zelden met dampen vervulde lucht, de flrekking der Winden, welke, over altoos bevroozen Zeeën, van het Noorden na het Zuiden waaien. Nogthans waren de bewooners van dit guur klimaat zeer dun gekleed. Een mantel van Buffel- of Bevervel, met een lederen gordel om den middel vastgemaakt; eer! fchoeizel van Reebokken vel: dit was hunne kleeding, voordat zy met ons gemeenfchap hadden. Hetgeen zy 'er naderhand hebben bygevoegd, heeft altoos de oude lieden onder hen doen klaagen over het verval der Zeden. Weinige Wilden kenden den Akkerbouw; en dan nog bepaalden zy zich tot het planten van Mays, 't welk zy voor de Vrouwen overlieten, als den onafhanklyken Man onwaardig. Hunne fterkfte vervloeking over eenen doodvyand, was, dat hy mogt gebragt worden tot de laagte, om het veld te moeten bearbeiden. Zomtyds vernederden zy zich tót de Visfchery; maar de Jagt was hun roem en leeven. De geheele Natie begaf zich op dezelve alsof zy ten ftryde trok; ieder gezin, elke hut, alsof zy daarmede de kost zogten te winnen. Tot deezen togt moest men zich voorbereiden door ftrenge vasten; daar aan mogt men geen deel neemen, dan naa alvoorens de Goden te hebben aangeroepen. Men fmeekte hen niet om fterkte, om de Dieren te kunnen vellen, maar  DER BEIDE INDIEN. fflaar om 't geluk van hen te mogen aantreffen. Uitgezonderd de oude lieden, door den afgeleefden ouderdom verhinderd, begaven allen zich te velde, de Mannen om het Wild te dooden, de Vrouwen om het të draagen en te dröogen. Naar 't gevoelen van dusdanig een Volk, was de Winter het beste Jaargety; de Beer, de Reebok, het Hert en de Eland, konden alsdan niet met hunne gewoone fnelheid vlugten, over de fneeuw, die vier of vyf voeten dik lag Deeze Wilden, die noch voor doornheggen noch voor holle wegen, noch voor vyvers! noch voor rivieren ftonden, en die in vlugheid de meeste fnelloopende Dieren voorbv ftreefden, hadden zelden een ongelukkige Jagt. Maar by gebrek aan Wild , leefde men van Woudekels; en by gebrek aan Ekels, gebruikte men tot fpyze de zappigheid of het vléesehagtig gedeelte, welk tusfehen het hout en den dikken fchors van den Abeelen Berkenboom groeit In den tyd, welke van de eene tot de andere Jagtparty verliep, maakte of herftelde men de Boogen en Pylen , de Schaatzen, waar van men zich bediende om op de fneeuw te löopen, en de Canoes, waar mede men over de Meiren en Rivieren voer Deeze Reistuigen, nevens eenige aarden potten, maakten al de Nyverheid, alle de kunstwerken deezer zwervende Volken uit. De zulken onder hen, die zich tot kleine Vlekken vergaderd hadden, voegden by deeze werkzaamheden de behoeften, welke een meer ftilzittend leeven vorderden; zy paarVI. deel. B *den XV. boek.  XV. BOEK. 18 GESCHIEDENIS den daar nevens de voorzorge, om hunne hutten met palifaden te verfterken en tegen vyandlyke overrompelingen te beveiligen. Alsdan gaven de Wilden, in eene diepe zorgeloosheid gedompeld, zich aan de volfiagenfte werkeloosheid over. Dat ontrustend gevoel van zyne eigen zwakheid ; die vermoeidheid van alles en van zich zeiven, welke men verveeling noemt; de behoefte om de eenzaamheid te ontvlugten en den last zyns leevens op een anderen te ontlasten, waren onbekend aan dit Volk, met de Natuur en met zyn eigen lot vernoegd. Over 't algemeen was hunne geftalte op de bekwaamfte wyze geëvenredigd; doch gefchikter zynde om de vermoeienisfen van de Jagt, dan de lasten des arbeids te verdraagen, bezaten zy minder fterkte dan vlugheid. Nevens regelmaatige weezenstrekken, hadden zy dat woest voorkoomen, in hun, ongetwyfeld, ontftaan, door de gewoonheid aan de Jagt en de gevaaren des Oorlogs. Hun vel was van eene donker en morsfïgroode kleur. Deeze kleur ontleenden zy van de Natuur, welke alle menfchen, geduurig aan de open lucht blootgefteld, verbrandt. Zy wierdt vermeerderd, door de dwaaze zucht, ten allen tyde aan de woeste Volken eigen, om hun lichaam en gelaat te befchilderen, het zy om elkander van verre te onderkennen, het zy om zich te aangenaamer in den Liefdehandel of te verfchrikkelyker in den Oorlog te doen voorkoomen. By dit vernis, voegden zy wryvingen met het vet van viervoetige Dieren of met de Traan van Vis- fchen:  DER BEIDE INDIEN. 19 fehëri: een algemeen en noodzaaklyk gebruik, om zich te beveiligen tegen het ondraaglyk fteeken van Vliegen en Infekten, die alle landen, welke de mensch onbebouwd laat, bedekken. Deeze zalven wierden toebereid en vermengd met zappen of roode ltoffen, welke, misfchien, het doodlykst vergif waren voor de groote Muggen. Voegt by deeze bepleisteringen, welke door de kleur van de opperhuid dringen en dezelve doen veraarten, de berookingen, welke men daarenboven tegen deeze Infekten aanwendt, of die deeze Volken inademen in.hunne hutten, alwaar zy zich den gantfchen Winter broeien, en hun vleesch rooken, en men zal reden genoeg vinden voor een kleur., in onze oogen afzigtelyk, maar fraai, of ten minften draagelyk, in hunne niet zeer kiefche oogen. Voor 't overige bezaten zy eene fynheid of fcherpheid van gezigt, van reuk, van gehoor, van alle hunne zintuigen, welke hen van verre omtrent hunne gevaaren en behoeften verwittigden. Deeze laatften waren weinig; maar nog weiniger waren hunne ziekten. Zy kenden geene andere, dan die, misfchien, ontftonden uit hunne zomtyds te fterke beweegingen, of van het overmaatig voedzel, welk zy, naa een langduurig*vasten , ten lyve floegen. Hunne Bevolking was niet zeer talryk; en dit was, misfchien, voor hun geen ongeluk. De befcbaafde Natiën moeten na de vermenigvuldiging van menfchen verlangen: dewyl zy, beftuurd wordende door eerzuchtige Opperhoofden, zo veel te meer ten B 2 Oor- XV. BOEK.  XV. BOEK. ao GESCHIEDENIS Oorloge geneigd als zy dien minder voeren, in de noodzaaklykheid gebragt zyn van te moeten vegten of den vyandlyken aanval af te keeren, en omdat zy nimmer gronds noch ruimte genoeg hebben voor haar onderneemvol en kostbaar leeven. Maar op zich zelve ftaande Volken, hier en daar zwervende, en befchermd wordende door wildernisfen, welke hen van elkander fcheiden, door de Jagtpartyen, die hen tegen overrompelingen beveiligen, door de armoede, die hen bevrydt voor het aandoen of lyden van onregtvaardigheden : dusdanige woeste Volken behoeven niet vermenigvuldigd te worden. Indien zy talryk genoeg zyn om tegenftand te kunnen bieden aan de verflindende Dieren, om eenen vyand, die nimmer magtig is, af te weeren, en om elkander over en weder de behulpzaame hand te bieden, is alles wel. Hoe zy talryker waren, dan ten deezen oogmerke noodig is, hoe zy de plaatzen, welke zy bewoonen, fpoediger zouden verwoesten, en hoe zy eerder zouden genoodzaakt zyn dezelve te verlaaten om andere woonfteden op te zoeken: het eenige, althans het grootfte nadeel, van hun onbeftendig leeven. Behalven deeze aanmerkingen, die, veelligt, den Wilden van Canada niet zo duide]yk en onderfcheiden kunnen voor den geest gekoomen zyn, was de natuur der dingen alleen genoeg in ftaat om hunne Bevolking te bepaalen. Niettegenftaande zy gewesten bewoonden, overvloeiende van Wild en Visch, kwamen 'er, nogthans, jaargetyden, en zomtyds geheele jaaren, in welke dit ee-  DER BEIDE INDIEN. 21 nig hulpmiddel hun ontbrak; alsdan rigtte een hongersnood eislyke verwoestingen aan onder Natiën, te verre vanéén gelegen om elkander over en weder de behulpzaame hand te bieden. Haare kortduurende Oorlogen of vyandlykheden, maar die door een altoosduurenden haat veroorzaakt wierden, waren zeer verderflyk. Jaagérs, eeftadig afgerigt op het naazetten van hun voedzel, welk voor hun vlugte, op het verfcheuren van het Dier, welk zy op de Jagt bemagtigd hadden; menfchen, wier oor met het gefchrei des doods, en wier oog met het vergieten van bloed gemeenzaam was geworden, moesten, in de gevegten, indien zulks mogelyk ware, zich nog onmeedogender betoonen, dan onze vrugteetende Volken. Eindelyk, in weerwil van den lof, dien men aan de hardfte opvoedinge geeft, en welke peter den gkoote tot zo verre verleidde, dat hy bevel gaf, om de kinderen zyner Matroozen, niets dan Zeewater te drinken te geeven, eene vreemde proeve, die hun allen het leeven koste; het is zeker, dat een groot getal jonge Wilden door honger, dorst, koude 'en vermoeidheid omkwam. De zulken zelf, wier lichaamlyk geitel fterk genoeg was, om aan de oeffeningen, aan deeze klimaaten eigen, tegeuïtand te kunnen bieden, om de grootfte rivieren over te zwemmen, om twee honderd mylen verre op de Jagt te gaan, het verfcheiden dagen agter elkander zonder flaapen uit te houden, en zich een geruimen tyd van voedzel te onthouden: deeze menfchen B 3 wa- XV. BOEK.  XV. BOEK. 22 GESCHIEDENIS waren daar door te minder bekwaam tot de voortteeling, en voelden de leevensfprujt in zich uitdroogen. Weinigen bereikten den eindpaal, welke doorgaans bereikt wordt in onze Maatfchappyen, alwaar de gewoonten eenpaariger en bedaarder zyn. De ftrengheid der Spartaanfche Opvoedinge, de gewoonte van een ruuwen arbeid , en het gebruik van grove fpyzen, hebben eene gevaarlyke misleiding veroorzaakt. De Wysgeeren, misleid door het gevoel van de rampen der Menschlykheid, hebben de ongelukkigen willen vertroosten, welke de Fortuin tot deeze leevenswyze hadt veroordeeld, door hun diets te maaken, dat het de gezondfte en beste was. De vermogende lieden zyn niet in gebreke gebleeven om dit ftelzel aan te neemen, 't welk hun hart in vrede verhardde, en hen ontfloeg van medelyden en weldaadigheid. Neen: het is valsch, dat de menfchen, onledig in de moeilyke kunften der zamenlcevinge, zo lang leeven als de mensch, die de vrugt van hun zweet geniet. De gemaatigde arbeid verfterkt, de overmaatige arbeid verzwakt. Een Boer is een Gryzaart op den ouderdom van zestig jaaren; terwyl de Burgers in onze Heden, die met eenige bedagtzaamheid in overvloed leeven, tachtig en dikwyls meer jaaren bereiken. Zelf tellen de Geleerden, wier bezigheden niet zeer voordeelig voor de gezondheid zyn, in hunne klasfe een vry groot getal van tachtigjaarigen. Verre van ons, veele hedendaagfche Boeken,die wreede drogredenen, waar mede men de Ryken en Groo-  DER BEIDE INDIEN. 23 Grooten in flaap wiegt, die wellustig fluimeren op het zweet des behoeftigen, hunne ingewanden voor hunne zuchten fluiten, en hunne aandoenfykheid afwenden van hunne Leenmannen, om die geheel aan hunne Honden en Paerden te befteeden! Drie Moedertaaien ontmoette men in Canada, de Algonquinfche, de Sioufche en de Huronfche. Men hieldt deeze voor oorfpronklyke taaien: omdat elk haarer een groot getal dier naabootzende woorden bevatte, die de dingen door de klanken uitdrukken. De Tongvallen, daar van afkomftig, waren bykans zo menigvuldig als de Vlekken [der Wilden]. Men befpeurde in dezelve geene afgetrokkcne woorden : dewyl het verftand der Wilden, nog in zyne kindsheid, zich niet zeer verwydert van de tegenwoordige voorwerpen en tyden; en men, weinig denkbeelden hebbende, zelden dezelve tot algemeene denkbeelden behoeft te brengen, en veelen door een éénig teken uit te drukken. Maar daarenboven nam de taal deezcr Volken, bykans altoos van een vaardig, oogenbliklyk en diepgaand gevoel bezield , dooide grootfche tooneelen der Natuure geroerd, in hunne zinnelyke en fterke verbeelding, een leevendig en dichterlyk karakter aan. De verbaasdheid en verwondering, voor welke hunne onkunde hen vatbaar maakte, vervoerden hen kragtdaadiglyk en met geweld tot grooifpraaken. Hunne ziel drukte zich uit gelyk hunne oogen zagen; het waren altoos natuurlyke Weezens, welke zy met zigtbaare kleuren maalden; en hunne gefprekB 4 ken XV. BOEK.  24 GESCHIEDENIS XV. BOEK. ken wierden fchilderagtig. By gebrek aan overeenkomftige woorden, om zekere zamcngelïelde of ingewikkelde denkbeelden uit te drukken, gebruikten zy figuurlyke uitdrukkingen. De gebaarden, de houding of werking des lichaams, de buiging der ftemme, vervulden of voltooiden 't geen hun aan woorden ontbrak. De Leerfpreuken waren ilouter en gemeenzaamer in hunne dagelykfche gefprekken, dan zelf in het Heldendicht der Europifche Taaien. Bovenal waren hunne Redevoeringen in de vergaderingen des Volks opgevuld met fchilderyen, nadruk en beweegelykheid. Nimmer, misfchien, fprak een Grieksch of Romeinsch Redenaar met zo veel kragt en verhevenheid als zeker Opperhoofd der Wilden. Men zogt hen van hun Vaderland te vervreemden; Wy zyn, dus fprak hy, in dit land geboot en; onze Vaders zyn aldaar begraaven- Zullen p haare togten ontmoeten, cn de eene het Wild  DER BEIDE INDIEN. 45 Wild van de andere vangt, lydt het niet lang, of zy wenden de pylen tegen zich zelve , welke zy voor de Beeren gefchikt hadden. Straks wordt eene ligte fchermutzeling het zaad van een altoosduurenden tweedragt. De overwonnen Bende zweert den overwinnaaren eene onverzoenbaare wraake, een Nationaalen haat, welke in haar Bloed zal leeven, en uit haaren asch zal herbooren worden. Nogthans worden deeze gefchillen zomtyds uitgedoofd in de wonden der twee Benden, wanneer, van weerkanten, flegts eene ziedende jeugd, in de onverduldige hitte haars leeftyds, verre weg eene eerfte proeve van haare wapens heeft willen neemen. Maar de woede van geheele Volken wordt niet ligt ontftooken. Wanneer zich eene reden ten Oorloge voordoet, is het niet een eenig mensch, welke daar over oordeek, tot den Oorlog befluit, en dien verklaart. De Natie vergadert , en het Opperhoofd fpreekt. Hy ontvouwt de bezwaarnisfen en ongelyken. Men wikt en weegt de gevaaren en de gevolgen van een vredebreuk. De Redenaars koomen rechtftreeks ter zaake, zonder ftil te blyven ftaan, zonder daar van af te wyken , zonder zich zelve te misleiden. De belangen worden overwoogen met eene kragt van reden en welfpreekendheid, ontftaande uit de klaarblykelykheid en eenvoudigheid der voorwerpen , met eene onpartydigheid, voor welke de hitte der driften de gemoederen nog vatbaarder laat, dan onder ons de ingewikkeldheid der denkbeelden. Wordt XV. BOEK  46 GESCHIEDENIS XV. BOEK. Wordt de Oorlog met eenpaarigheid van ftemmen, en onder de algemeene toejuiching beflooten,dan worden de Bondgenooten daartoe genodigd. Zelden wyzen zy de nodiging van de hand; omdat zy altoos eenig ongelyk te wreeken, of gefneuvelden, door het neemen van gevangenen hebben aan te vullen. Vervolgens begeeft men zich tot het verkiezen van een Opperhoofd, een Kapitein van den Krygstogt? in deeze keuze wordt Veel agt geflagen op de Gelaatkunde^ Dit middel, om over de menfchen te oordeelen, zou, misfchien, gebrekkig en belachelyk zyn onder Volken, die, van hünne jeugd af, gevormd om hünne houding en alle hunne beweegingen te bedwingen, geene Gelaatstrekken meer hebben, vol veinzerye en kunstdriften zyn. Maar de eerfte opflag van het oog bedriegt de Wilden niet, die, door de Natuur alleen geleerd, haaren loop kennen. Naast eene krygshaftige houding, zoekt men eehe fterke ftem : dewyl in de Legers, welke zonder Trommels en Trompetten optrokken, om den vyand te beter te Verrasten, ni :ts bekwaamer is om alarm te maaken, en het teken tot den ftryd te geeven, dan de verlchrikkelyke ftem van een Opperhoofd, dat tevens roept en treft. Maar het zyn inzonderhe d de volvoerde krygsverrigtingen, welke den Generaal doen benoemen, leder heeft regt om zyne overwinningen te roemen, om in den optogt tot het gevaar de eerfte te zyn; te zeggen 't geen hy gedaan heeft om te bewj^zen wat hy doen wil; en de Wilden zyn van oordeel,  DER BEIDE INDIEN. 47 deel, dat het een held, die een fneede in het aangezigt heeft, en zyne lidtekens kan toonen, fraai ftaat, zich zeiven te roemen. Hy, die anderen langs den weg der overwinmnge moet aanvoeren, laat nimmer na om hen met eene plegtige aanfpraake aan te moedigen. „ Spitsbroeders, zegt hy, de „ beenderen onzer Broederen leggen nog » onbegraaven. Zy roepen ons toe; men „ moet hun voldoening geeven. Te wapen, „ o Jeugd; vult uwe pylkokers; fchildcrt u „ met rouwkieuren, die den febrik aanjaa„ gen. Laaten de Bosfchen van onze Kry< s. „ gezangen weêrgalmen. Laaten wy dc „ dooden door ons wraakgefchal vervroly„ ken. Laaten wy ons in het vyandlyk », bloed baaden, gevangenen veroveren, en j, zo lang vegten , als de rivieren binnen „ haare oevers ftroomen, en de Zon en de „ Maan aan het Uitfpanzel fchitteren." Op deeze woorden, vervoegen zich de dapperen, die van begeerte branden om de krygsgevaaren te gemoete te treeden, by het Opperhoofd, en fpreeken hem aan: ik wil met u den kam wxagen. Ik ook, antwoordt hy, wy zullen het gezamentlyk waagen Maar vermids niemand ten ftryde wordt uitgenodigd, uit vreeze dat een valsch punt van Eer ^laf hartogen zou doen optrekken, moet. n 'er verfcheiden proeven worden doorgeliaan, voor en aleer iemand als Soldaat wordt aangenomen. Indien de Jongeling, welke den vyand nog nimmer heeft gezien, de genngfte onverduldigheid liet blyken, wanneer hy, naa langduurig vasten, aan de bran- XV. BOES.  48 GESCHIEDENIS XV. BOEK. brandende hitte der Zonne, aan de knellende nachtkoude, aan het bloedig fleeken der Infekten wordt bloot gefield, zou hy onbekwaam en onwaardig, om de wapens te voeren , verklaard worden. — Worden de Krygsbenden onzer Legers aldus gevormd? VVelk eene akelige plegtigheid! Wat een heilloos voorteken! Mannen, die, door de vlugt, het werven van Troepen niet hebben kunnen ontgaan, of door voorregten en Geld zich daaraan onttrekken, worden, met een neerflagtig oog, een verbleekt en ontfleld gelaat, gebragt voor eenen Werver, wiens amptsverrigtingen haatlyk zyn, en wiens eerlykheid by het Volk verdagt is. Mistroostige Ouders fchynen hunne Zoonen ter dood te geleiden. Een zwart papier wordt uit eene doodfpellende Bus getrokken, en wyst de flagtöffers aan, welke de Vorst ten Oorloge verwyst. In haare wanhoop, drukt en houdt te vergeefs eene Moeder tegen haaren Boezem den Zoon, dien men uit haare armen fcheurt. Den dag van haar Trouwverbond, en dat zy gebaard heeft, vervloekende, zegt zy deezen Zoon vaarwel tot in Eeuwigheid. — Neen, tot deezen prys worden geene rechtfchapene Soldaaten gemaakt. In deezen toeflel van rouwe en ontfleltenisfe, bieden de Wilden zich der overwinninge niet aan; uit het midden van Feestmaalen, van Gezangen, van Dansfen, flaan zy op weg. Een of twee dagen volgen de jonggetrouwde Vrouwen haare Echtgenooten ; maar vertoonen nimmer eenig teken van leedweezen of droefheid. Zouden Vrouwen, die  ÖER BEIDÉ INDIEN. 49 die onder de fmarten van het kinderbaaren nimmer eenig geluid flaan, door traanen, zelf van eene tederminnende liefde, de ver deedigers, de wreekers van het Vaderland durven vervaard maaken? Geene andere wapens hebben zy, dan eene foort van Werpfpies, aan de punt van een fcherp been voorzien, en een Hoofdbreeker. Vóór de aankomst der Europeaanen , was dit niets anders dan een kleine knods van een zeer hard hout, van eene ronde gedaante, met. eèn fnydenden rand. Tegenwoordig is het een kleine Byl, dien zy met eene verbaazende vlugheid behandelen De meesten hebben geene afwecrende wapens; maar wanneer zy de Palisfaaden aantasten, welke de Vlekken tot Vestingwerken dienen, .bedekken zy hun lichaam met een ligt hout. j Zommigen onder hen, die zich van eene foort van Schild, van een weefzel van biezen gemaakt, plagten te bedienen, hebben daar van afgezien, zo ras zy bemerkten, dat het tegen de vuurwapens niet heiland was. Het Leger wordt in zyne optogten gevolgd van Droomers, die, onder den naam van Gochelaars, te dikmaals uitfpraak doen óver de krygsverrigtingeh. Het trekt op zonder Standaarden. Alle de Krygslieden, bykans kleederloos, om te vlugger in den llryd te zyn, bernorsfen het lichaam met houtskool, om te verfchrikkelyker te fcbynen; of met aarde, om zich van verre aan 's vyands oog te onttrekken en hem te beter te verrasfen. In weerwil hunner natuur- VI. DEEL. D ]vke XV. BOEK  XV. BOEK. 50 GESCHIEDENIS lyke onverzaagdheid; in weerwil van hunnen afkeer van vermommingen, beftaan de Oorlogen , welke zy voeren, uit krygslisten. De kunst om zich van krygslisten te bedienen, gemeen aan alle Natiën, zo Wilde als befchaafde, hoewel zy ftrydig fchyne met de dapperheid en het vooroordeel der Eere; deeze kunst is voor de kleine Natiën van Canada noodzaaklyk geworden. Zy allen zouden volkomen uitgerooid zyn, indien men, verre van geene overwinning te beminnen dan met het bloed der over-\mnaaren geverfd , den roem der Opperhoofden niec hadt doen beftaan in het doen wederkeeren van alle hunne Spitsbroeders. De Eer vordert, derhalven, den vyand aan te tasten, zonder dat hy daarop verdagt is. Eene fynheid van zintuigen, welke op allerlei wyze 'aangekweekt en door geene oorzaak verftompt wordt, leert deeze Volken de plaatzen onderkennen, langs welke de vyand getrokken is. Door het gezigt en de reuk, ontdekken zy, zegt men, de voetftappen in het kortfte gras, op den harden en droogen grond, en zelf op fteen; uit de wyze, op welke deeze kenmerken zyn ingedrukt, onderkennen zy, welke Natiën dezelve hebben agtergelaaten. Misfchien onderkennen zy ze alleen aan de bladeren, met welke de bosfchen geduurig de aarde beftrooien. Wanneer men het geluk heeft om onverwagt den vyand te overrompelen, doet men eene geheele vlaag van pylen op hem neder, daalen, en valt vervolgens op hem aan met den Hoofdbreeker in de hand. Indien by op  DER BEIDE INDIEN. $1 op zyne hoede, of te wel verfchanst zy, neemt men den aftogt, indien zulks mogelyk is; indien niet, moet men vegten tot dat de dood of de overwinning 'er op volge. Hy, die de overwinning behaalt, maakt de gekwetften af, welke hy niet zou kunnen medevoeren , ontneemt den gefheuvelden geen anderen buit dan hun hoofdhair, en maakt gevangenen. De verwinnaar laat op het flagveld zyn Hoofdbreeker, op welken hy al vooraf het merkteken zyner Natie heeft geprent, als mede dat van zyn GefJagt, doch voornaamlyk zyne afbeelding; dat wil zeggen, een Eirond , met zekere zinnebeelden op zyn -gelaat gefchilderd. Anderen maaien alle deeze tekens van Eere,, of liever van Overwintiinge, op den ftam van een Boom, of op den Schors, door middel van houtskool, in èen mengzel van koleuren geitampt. By dit Zegeteken voegt men de Gefchiedenis, niet alleen van den Veldflag, maar van den geheelcn Veidtogt, in Beeldfpraakige karakters,, Op de afbeelding van het Legerhoofd, volgt het getal zyner Soldaaten, door even zo •veele rechte flreepen ; dat der gevangenen door zo veele fpotbeelden, en dat der gefneuvclden, door menschlyke af beeldzeis zonder hoofden, aangeweezen. — Deeze zyn de fpreekende en kunsttekens, welke, in alle Maatfchappyen, de Schryf- en Drukkunst zyn voorgegaan, als mede de talryke Boekeryen, die een onnut ballast zyn in de paleizen der ryke nietsdoenders, en in het hoofd der Gtleerden. D 2 ÓE - XV. BOEK  •XV. BOEK. 52 GESCHIEDENIS Onder de Wilden is de Gefchiedenis dar Oorlogen van niet veel omflags: in alleryl hefchryven zy dezelve. Dewyl de vlugtenden met meerder kragt langs hunnen weg zouden kunnen wederkeeren* wagt hen de overwinnaar niet af. Zyn roem beftaat in met verhaasting voort te rukken, zonder immer op den weg halte te houden, tot dat hy op zyn eigen bodem en in zyn Vlek wederom is aangekoomen. Hier wordt hy ontvangen met de aandoeningen der verrukkendHe blydfchap, met loftuitingen, die zyne vergelding uitmaaken. Vervolgens laat men de gedagten gaan over het lot der gevangenen, de eenige vrugt der overwinninge. Gelukkig zyn zy, welke verkoozen worden om de Krygslieden te vervangen, die de Natie, in den laatften, of in de jongstvoorgaande Veldflagen, heeft verboren. Deeze aanneeming heeft men wyslyk verzonnen, om de Volken te doen duuren, welke een ftaat van altoosduurenden Oorlog wel haast zou hebben uitgeput. De gevangenen, in een Geflagt ingelyfd, worden aldaar Neeven, Oomen, Vaders, Broeders, Echtgenooten: in één woord, zy neemen aldaar de naamen aan van den gefneuvelden, dien zy vervangen; en deeze geliefde benaamingen geeven hun alle zyne regten, gelyk zy hem tot alle zyne verbintenisfen verpligten. Verre van weigeragtig te zyn in de gevoelens, welke zy veiichuldigd zyn aan het Geflagt, waar van zy Leden zyn geworden, onttrekken zy zich niet om tegen hunne Landgenooten de wapens op te vatten. Dit, nogthans, is eene vreem-  DER BEIDE INDIEN. 53 vreemde verdraaijing van de banden der Natuure. Zy moeten wel zwak zyn, om dus met de kanswisfelingen des geluks van voorwerp te kunnen veranderen. De reden bier van is, in de daad, omdat de Oorlog alle de banden des bloeds fchynt te verbreeken, en den mensch flegts aan zich zeiven te verbinden. Hieruit ontftaat, onder de Wilden , die vereeniging tusfcben de vrienden, veel fterker dan die der bloedverwanten. Zy, die te gader vegten en flerven, zyn naauwcr aan een verbonden, dan de zulken, welke te gader of onder het zelfde dak gebooren zyn. Wanneer de Oorlog of de dood het Bloedverwantfchap heeft verbroken, welk door de Natuur bevestigd, of dat, welk door vrywilüge keuze ontftaan is, geeft hetkrygslot, dat den gevangenen Wilde ketens oplegt, hem tevens nieuwe Bloedverwanten en andere vrienden. De algemeene af braak en het gebruik hebben deeze zonderlinge Wet gemaakt, die, ongetwyfeld, uit noodzaaklykheid is gebooren geworden. Maar zomtyds weigert een gevangene deeze aanneeming; zomtyds wordt hy daar van uitgeflooten. Een ryzig en welgemaakt gevangene, hadt, in den Oorlog, verfcheiden vingers verboren. In 't eerst hadt men dit niet opgemerkt. Myn vriend, zeide de Weduw, voor welke hy beftemd was, wy heb. ben u verkoozen om met ons te leeven; maar in den flaat, in welken ik u aanfchouwe, on^ bekwaam als gy zyt om te vegten en ons te verdedigen , wat nut zou u het leeven doen? De dood is hkr voor u Dat geloove ik ot-k, D 3 ant- XV. BOEK.  XV. BOEK. 54 GESCHIEDENIS antwoordde de Wilde. Wel nu, hervatte de Vrouwe, deezen avond zidt gy aan den Brandpaal worden vastgebonden. lot uwzn eigen roem, en tot eer van ons Geflagt, welk % hadt aangenomen, wees indagtig om uwen moed niet te verzaaken. Hy beloofde hets en hieldt zyn woord. Drie dagen lang, leedt hy de wreedfte folteringen, met eene ftandvastigheid , welke ze tartte, en eene blymoedigheid, die ze als uitdaagde. Zyn nieuw geflagt verliet hem niet, het moedigde hem zelf aan door lofbetuigingen; het voorzag hem van water om te drinken, en van Tabak om te midden der pynen te rooken. Welk een mengzel van deugden en hardvogtige woestheid 1 Alles is groot onder deeze Volken, die den hals niet gekromd hebben onder het juk der flaavernye. Dit is het verhevene der Natuure, in haare eislykheden en fchoonheden. De gevangenen, welke niemand aanneemt, worden wel haast ter dood verweezen. Men bereidt daar toe de flagtöffers, door alles, 't geen, naar het ons fchynt, hun het verlies van 't leeven onaangenaam kan maaken. Goed cier, de zagtfte behandelingen en ftreelendfte benaamingen, niets wordt aan hun gelpaard. Zelf geeft men hun zomwylen jonge Maagden ten beste, tot op het oogenblik, dat hun vonnis zal volbragt worden. Is dit mededogen, of eene uitgeleezenheid van barbaarschheid? Eindelyk komt een Heraut den ongelukkigen aanzeggen, dat de Houtftapel op hem wagt. Myn Broeder , heb geduld, gy zult verbrand worden. Myn Broeder, antwoordt    DER BEIDE INDIEN. 55 woordt de gevangene, 't is zeer wel, ik be° dank u. Deeze woorden worden met eene algemeene toejuiching aangehoord. Maar de Vrouwen overtreffen de anderen in de alge. meene vreugde. Zy, aan welke de gevangene wordt overgeleverd, roept de fchimmen aan van een Vader, een Echtgenoot, een Zoon, van het meest geliefde voorwerp, dat nog moet gewroken worden. Treed to >, dus fpreekt zy tot' deezen fchim, ik bereid u ein freest. Drink met langzaame teugen het Vleeschnat, welk ik voor u bereid. Deez' Krygsman zal in de ketel gelegd worden. Men zal gloeiende Bylen aan zyn gebeele lichaam Jlaan. M.n zal hem bet boofdhair afneem n. Men zal uit, gelyk alles geleid wordt, zonder oogmerk> zonder kragt-, zonder beleid. Een Volk uit eenen ftaat van barbaafschheid te redden, in eenen ftaat van luister en voorfpoed hetzelve te handhaaveh, en het op den oever van zynen val te doen ftaande blyven, zyn drie bezwaarlyke verrigtingen; maar de laatfte is de bezwaarlykfte. Men wordt uit de barbaarschheid gered, door tusfchenpoozende fprörigé'n; men handhaaft zich in het toppunt des voorfpoeds, door de kragten, die men heeft verkreegen; men neemt af, door eene algemeene verzwakking, tot welke men zich heeft voortgefpoed door onmerkbaare toevallen. Aan de barbaarfche Natiën voegen lange, maar aan de gelukkige Ha Na- XV. BOEK,  ïi6 GESCHIED, der beide INDIEN. XV. BOEK. WYS- Natien korte Regeeringen. De langaanhoudende zwakheid eens kwynenden Monarchs, bereidt, voor zynen Throonsopvolger, rampen, bykans onmogelyk te herftellen. Zodanig was het einde der Regeeringe van lodewyk den XIV. Naa eene reeks van nederlaagen en vernederingen, mogt hy het een onverhoopt geluk rekenen, den Vrede te kunnen koopen voor opofferingen, die zyne vernedering aankondigden. Maar deeze opofferingen fcheen hy voor de oogen zyner onderdaanen te verbergen, door ze voornaamlyk te doen aan geene zyde deiZeeën. Ligt kan men oordetien, hoe duur het zyner herheid te ftaan kwam, den Engelfchen te moeten afftaan, Hudfons-baai, Terra-Nova en Acadie : drie Bezittingen, die, nevens Canada, de onmeetelyke landftreek uitmaakten, onder den gloiieryken naam van Nieuw-Frankryk bekend. — Iri het volgende Boek zullen wy zien, op hoedanig eene wyze deeze Mogendheid, aan veroveringen gewend, haare verliezen zogt te vergoeden.  WYSGEERIGE E N STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN DE BEZITTINGEN EN DEN KOOPHANDEL DER EUROPEAANEN IN DE BEIDE INDIEN. ZESTIENDE BOEK. \\ .gf^^&e Oorlog om de Spaanfche Opvol' O v S'nS' '"'a<^t c'e v'er deelen der wae1 t^sfis? r 'n ^cnter laaije vlamme gezet, ba^-l&w jn Europa, zints twee Eeu- | wen, de woelende rustloosheid hadt ver1 fpreid, welke hetzelve pynigt. Men deedt alle Throonen waggelen, om elkander een al énkelen Throon te betwisten, die, onder karel den V, hen allen hadt doen beeven. Een oppermogend Huis van vyf of zes heerfchappyen hadt der Spaanfche Natie die onbefchofte grootheid verfchafc, welke haare verbeelding moest betoveren. Een nog magtiger Huis , dewyl het, aan een minder groot lichaam, meer armen hadt, dong na den roem H 3 var» XVI. BOEK.  Ii8 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. van over deeze hoogmoedige Natie te regee. ren. De naamen van Oostenryk en Bourbon, zints twee honderd jaaren mededingers, Helden de laatfte poogingen te, werk , om zich te verzekeren van eene overmagt, welke tusfchen hen niet meer onzeker of in. eyer^ wjgt moest hangen. 'Er moest beflist wois den, wie zich door de meeste Kroonen zou beroemd maaken. Europa, tusfchen beide Huizen verdeeld, wier eifchen eenigen grond hadden, w-jlde wel gedopgen, dat zy hunne takken verder konden uitbreiden, maar niet, dat veele Schepters, gelyk voormaals, door een éénige hand gezwaaid- wierden. Alles fchoot de wapens aan om een groot Erfgoed te verftrooïen of vaneen te fcheiden; en men vatte bet befluit op, om het.liever in ftukken te breeken, dan het te hegten aan eene_ Mogendheid, welke , met dit nieujy gewigt, het evenwigt van alle de andere onfeilbaar moest vernietigen. Een Oorlog, die van langen duur was , dewyl hy , aan' alle kanten, gevoerd wierdt met groote magt en kundigheden, door oorlogzuchtige Volken en in den kryg) geoeffende Legerhoofden, verwoestte alle landen, welke hy moest redde, en bedorf de Natiën, die 'er geen behng by hadden. De overwinning moest de Wet ftellen; maar derzelver ongeftaengheid liet niet af om het vuur des tweedragts'fterker aan te ftooken. De zelfde ftandaarden zegevierden in het eene land, maar bezwceken in een ander; gewest. De party, welke, ter zee, de zege^bevogt, ontving,, te lande, de nederlaag. Op-een zelfde oogenblik vernam  DER BEIDE INDIEN. ito nam men de tyding van riet verlies eener Vioote, en var, het winnen van ccr.cn Veldfjag. De Fortuin liep van de eene tot de andere Legerplaats over, om ze allen re verdelgen. Naadat, ten langen laatfte, deStnaten van Geld en bloed waren uitgeput; naa een twaalfjaarigen rampfpoeJ en geldverkwisting, was de uitflag , dat de Volken, die door hunne ongelukken kundig, en door hunne gedaane poogingen waren verzwakt geworden, zich toeleidcn cm hunne verliezen te vergoeden. In de nieuwe waereld zogt men de middelen, om de oude waereld ven nieuws te bevolken en te herfte'len. Frankryk wendde 't eerst het oog na Noord-Amerika, werwaarts de gelykfoortigheid van grond en klimaat het fcheen te roepen; het Eiland Kaap-Breton trok allereerst zyne aandagt tot zich. Deeze Bezitting befchouwden de Engelfchen als eene vergoeding van alles, wat de Franfchen, by den Vrede van Utrecht, hadden verlooren. Hierom verzetteden zy 'er zich met veel drifts tegen, dat het eenen vyand, met welken zy maar ten halve verzoend waren, zoude vi yflaan, dit Eiland te bevolken en te verfteiken. Zy kenden geen ander middd., om hem uit te fluiten van den Bakkeljaauwvangst, en den vaart op Canada Voor zyne Zeelieden bcz'vaarlyk te miaJien. De gemaatigdheid van Koninginne anna, of, nisfehien, de omkooping hanrer 'Staatsdienaaren, beipaarde Frankryk deeze nieuwe vernedering. Deeze Mogendheid wierdt go i^gtigd, om op Kaap-Breton zodanige "fchi'cH 4 kiii- XVL boek.  XVI. BOEK. V ... lap GES C H-I EDENIS kingcrr' te maaken, als'haar zouden voegen. Dit Eiland, gelegen tusfchen de vyf en veertig en zeven en veertig- Graaden Nöorl der breedte, legt aan dén Mond der Golf St. Laurens. Terra-Nova, ten Oosten, aan den zelfden Mond, ligt niet meer daii vyftien of zestien mylen van daar; Acadie, ten Westen, wordt, door eene naauwe Engte, van drie of vier mylen, van hetzelve afgefcheiden. Aldus geplaatst, tusfchen dé heerfchappyen, den vyanden afgeftaan , dreigde het hunne bezittingen, terwyl het die van zyne Meesters befchermde. In de lengte haalt het ongeveer zes en dertig, en in de grootfte breedte twee en twintig mylen. Langs zynen geheelen omtrek is het bezaaid met kleine Rotzen, door de Golven vaneen géfcheiden, boven welke veelen haare toppen uitfteeken. Alle de havens leggen aan den Zuid-Oostkant van het Eiland. Voor het overige ontmoet men, langs den gantfchen omtrek, flegts eenige Ankergronden Voor kleine vaartuigen, in Kreeken of tusfchen kleine 'Eilandtjes. Eehalven de bergagtige plaatzen, heeft de oppervlakte des lands weinig vastigheids. Overal elders vindt men niets dan ligte Mos en water. De overgroóte vogtigheid van den grond dampt uit, onder de gedaante van Nevel, welke, egter, de lucht niet ongezond maakt. Voor 't overige is het klimaat zeer koud; de oorzaak hier van moet zyn, deels de verbaazende nenigte van zedért langen tyd bevroozene Meiren, welke meer dan de helft des Eiland^.  DER HEIDE INDIEN. 121 bedekken ;* deels de Bosfchen, dié" den grond ongenaakbaar rnaaken voor "de Zonneftraalen, welke,. daarenboven, door de fteeds nedervallende fneeuw verzwakt worden. Schoon Kaap-Breton, zints langen tyd, eenige Visfchers 'hadt gelokt, die, alle Zomers, zich derwaarts begaven, nimmer-, egter, hadden zy zich aldaar ten getale van twintig of dertig neergeflagen. De Franfchen, die 'er, in Oogstmaand des jaars 1713, bezit van namen, waren, om eigenlyk te fpreeken, de eerfte bewooncrs. Zy veranderden den naam in dien van hk- Royaal, en lieten het oog vallen óp het Fort Dauphin , om aldaar hunne Hoofdbezitting op te richten. Deeze haven bevatte. twee mylen in den omtrek. De fchepen, die tot aan de oevers naderden, konden aldaar de Winden naauwlyks gevoelen. Het Eiken-hout, welk tot het bouwen en verfterken van een groote Stad noodzaaklyk wordt vereischt, wierdt op een kleinen afftand gevonden. De aarde fcheen 'er minder onvrugtbaar dan elders, en de Visfchery was 'er overvloediger. Met geringe kosten kon deeze haven onwinbaar gemaakt worden; maar de bezwaarlykheid om aldaar binnen te loopen, welke in den beginne, minder dan de voordeden, hadt in 't oog geloopen, was de reden dat men 'er van afzag, zelf naadat men met den arbeidmerkelyk was gevorderd. Men. wendde het oog na Louïsburg, dat gemaklyker was te naderen ; de geryflykheid wierdt boven de yeiligheid gefchat. De haven van Louïsburg, aan de Oostkust H 5 van XVL BOEK,  122 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. i I 3 1 1 I 1 ] van het Eiland gelegen, ftrekt zich ten minften eene myl landwaarts in, en heeft, ter plaatze daar zy 't allernaauwst is, meer dan een vierendeel myls in de breedte. De grond is 'er zeer goed; men ontmoet'er doorgaans van zes tot-tien vademen waters; en men kan 'er, zelf by fïegt weêr, gemaklyk inen uit laveeren. Daarenboven is de haven Voorzien van eene kleine zeer geryflyke Golf, om fchepen van allerlei groote te kielhaalen; met eenige voorzorge kunnen zy 'er zelf winterlaag leggen. Het eenig ongemak deezer voortreffelyke haven, is, dat zy al in Slagtmnand door het ys geflootcn wordt, en niet vroeger dan in Bloei- en dikwyls in Zomermaand open koomt. De mond der haven, uit den aart zeernaauw, wordt daarenboven beveiligd door het Bokken-Eiland, wiens grof gefchuf; gelykswatcr fchietende, ille fchepen, zo groote als kleine, die in dezelve zouden willen doordringen, onfeilbaar in den grond zou booren. Twee Sitteryen, de eene met zes en dertig, de mdere met twaalf vierentwintigponders, verkerken dit verfchriklyk vuur. De Stad , op eene fmalle {treek gronds jebouwd, die in Zee uitfreekt, is van eene angwerpige gedaante; zy heeft ongeveer eene ïalve myl in den omtrek; haare ftraaten zyn weed en regelmaatig. Men ziet 'er geene ndere dan houten huizen. Die van fteen [ebouwd zyn, zyn op kosten der Regeeinge geftigt, en dienen om in dezelve de [roepen te huisvesten. Men heeft 'er £aajen gemaakt; dit ?yn foorten van Bruggen,  9edryven zyner Agenten wierden volgens dit jrootsch Ontwerp geregeld. Doch verfcheilen aanflagen, allen even vrugtloos uitgevaïïn, hem de ongegrondheid zyner hoope ebbende doen zien, kreeg hy een tegenzin i zyn voorregt, en ftondt het, in den jaare 717, af aan eene Maatfchappy, wier uitag alle Natiën deedt verbaasd ftaan. Zy wierdt opgericht door jan law, diep ermaarden Schot, omtrent welken men, in ien tyd, geene bepaalde denkbeelden hadt, en  der beide INDIEN. 141 ên wiens naam heden ten dage wordt aangefchreeven onder het gros der gemeene Gelukzoekers, en onder het klein getal groote Mannen. Zedert zyne kindsheid hadt dit ftout vernuft zich bezig gehouden met alle de Mogendheden van Europa, met een weetgraag en doorziend oog, te befchouwen; haare fpringveeren te doorgronden; haare kragten te berekenen. De Bajert, in welken de Eerzucht van lodewyk den XIV Frankryk hadt gedompeld, trok inzonderheid zyne aandagt. Hy oordeelde het zyns waardig, m hunne Koopmanfchappen te verruilen. )och deeze Bezitting, die, in den beginne,' eer bloeide, heeft haare Bevolking nimmer looger kunnen brengen dan op vyftien honerd inwooners: dewyl het niet lang leedt, >f de handel in Pelteryen wierdt van deeze Markt-  DER BEIDE INDIEN. 185 Marktplaatze afgetroond, om vervolgens geheel en al*zich na Montreal te begeeven. Dit is een Eiland, tien mylen lang, op 't meest vier mylen breed; het wordt geformeerd door de Rivier St. Laurens , zestig mylen boven Quebek. Van alle landen, die- het omringen, is 'er geen, daar het klimaat zagter is, de Natuur een bekoorlyker aanzien heeft, en de grond vrugtbaarer is. Eenige hutten, die, in den jaare 1640, om zo te fprecken, aldaar nedergeworpen waren, veranderden in een regelmaatig gebouwde en wel bewaterde Stad, die vier duizend inwooners bevatte. In 't eerst lag zy bloot voor de aanvallen der Wilden; maar zy wierdt omgeeven van een Muur, van Schietgaten voorzien, en ongeveer vyftien voeten hoog. Zy raakte in verval, toen de invallen der Iroqucifen de Franfchen noodzaakten , verder af Forten op te werpen, om zich van den Pelteryhandel te verzekeren. De overige Volkplanters, die binnen de Bolwerken deezer drie fteden niet beflooten waren, woonden niet in Vlekken; maar waren Jangs de oevers van den. St. Laurens verfpreid. Naby zynen Mond zag men geene Volkplanters. De grond is 'er bergagtig, onvrugtbaar, en brengt het Koorn niet tot rypheid. De plantaadjen wierden eerst aangelegd , aan den Zuidkant, vyftig mylen, en aan den Noordkant, twintig mylen beneden de Stad Quebek; zy waren wyd van elkander gelegen, en op eenen grond, die geen zeer ryken Oogst voortbrengt. Niet eerder dan in de nabuurfchap deezer Hoofdftad, M 5 be- XVI. BOEK.  XVI. EO£K. I ] I 1 I i 2 \ e z 4 186 GESCHIEDENIS begonnen de velden waarlyk vrugtbaar te worden; doch hunne vrugtbaarheid nam toe, naar gelang men nader aan Montreal kwam. Niets fraaier of bekoorlyker konde men aanfchouwen, dan de ryke Zoomen van dit lang en wyd Kanaal. Bosfchen hier en daar verfpreid, verfierd door met ruig begroeide bergen, en weilanden met kudden bedekt; Akkers met Koornhalmen bekroond; beekjes, die zich in de Rivier ontlastten; Kerken en Kasteelen, welke men, midden door de boomen, hier en daar ontdekte : dit alles maakte eene aaneenfchakeling van Landgezigten uit, in wier bewondering het oog zich niet kon verzadigen. Nog veel treffen deisou dit fchouwfpel geweest zyn, indien men liet Bevelfchrift van den jaare 1745 ware naagekoomen, welk den Volkplanter verboodt, zyne eigendommen te verdeden, zo zy geen inderhalve morgen in de breedte, en dertig jf veertig in de diepte hadden. Traage Erf'enaamen zouden het Erfgoed hunner Vade•en niet meer van elkander gerukt hebben. £y zouden genoodzaakt geweest zyn, nieuwe jlantaadjen aan te leggen: en onoverzienlyke mbebouwde velden zouden dyken en bedante Vlakten niet meer vaneen gefcheiden ebben. De Natuur zelve regelde den arbeid des Ujkermans. Zy hadt hem geleerd, af te ien van de wateragtige en zandige landeryen; an alle de zulken, in welke de Pyn-, Denncn Cederboom eene eenzaame fchuilplaats ogten. Maar wanneer hy eenen grond beekt zag met Masthout, met Eikenboomen, met  PER BEIDE INDIEN. IS? jnet Beuken-, Booghouten- en Kriekeboomen, kon hy verwagten, zonder bemesting, twintigvoud Tarwe, en dertigvoud Indisch Koorn van dezelve te zullen inzamelen. Alle deeze Bezittingen, fchoon allen niet even uitgeftrekt, hadden, nogthans, uitgebreidheids genoeg ter vervullinge van de behoeften der Volkplanteren. Weinige waren 5er, die niet, zonder eenig onderfcheid van vrugtbaarheid, voortbragten, Rogge, Mays, Garst, Vlasch, Hennip, Tabak, Peulvrugten, en eene menigte en voortreffelyk foort van Moeskruiden. De meeste Planters bezaten een twintigtal Schaapen, wier vagt voor hun van groote waarde was; tien of twaalf Koeien, die hun Melk verfchaften, en vyf of zes Osfen, die tot den Landbouw gebruikt wierden. Alle deeze dieren waren klein, maar leverden zeer fmaaklyk vleesch op. Zy maakten het gedeelte uit van eene onbekrompenheid, den landlieden in Europa onbekend. Dit flag van rykdom ftelde de Volkplanter? in ftaat, om een vry groot getal Paerden te bezitten, die niet fraai, maar tegen vermoeid heid gehard, en bekwaam waren om ovei de fneeuw een zeer verren weg af te leggen Van hier dat men 'er vermaak in ftelde on ze in de Volkplanting aan te fokken; er deeze lief hebbery ging zo verre, dat men geduurende den Winter, Koorn aan hun ver fpilde, waaraan de menfchen, in anden jaargetyden, zomwylen gebrek leeden. Zodanig was de toeftand van drie en tact tig duizend Franfchen, langs de oevers va de XVÏ. BOEK. L : | a 11  i88 GESCHIEDENIS XVI. BOEIC. i ( A l t t e v V p F rr P le b( den ftroom St. Laurens verfpreid of te zamen vereenigd. Boven de plaats, daar hy zynen oorfprong nam, en in de landen, onder den naam van Boven-land bekend, ontmoette men acht duizend Franfchen, zich veelal meer op de Jagt en den Koophandel, dan op den Landbouw toeleggende. Hunne eerfte Bezitting was Cataracoui, of het Fort Frontenac, in den jaare 1Ó71 gebouwd, aan den Mond van het Meir Öntario, om de invallen der Engelfcben en Iroquoifen te beteugelen. De Baai daar ter plaatze diende tot een haven voor de Koop. raardy- en Krygsvloot, welke men op deeze ileine Zee hadt opgericht, alwaar de ftornen niet minder veelvuldig en niet min gelucht zyn, dan op den Oceaan. Tusfchen het Meir Ontario en het Meir Erié, die ieder drie honderd mylen in den >mtrek hebben, ligt een vast land van veerien mylen. Deeze hoek lands wordt in het aidden doorfneeden door den berugten Waerval van Niegra, welke om zyne°hoogte, reedte en gedaante, als mede de menigte n het geweld zyner wateren, met reden oor den verbaazendften Waterval der geheele aereld wordt gehouden. Boven deezen ragtigen en fchroomverwekkenden Val, hadt rankryk Vestingwerken aangelegd, metoogerk om den Wilden het vervoeren hunner ïlteryen na de mededingende Natie te betten. Aan geene zyde van het Meir Erié ligt ne landftreek, by den naam van de Straat ïkend. Zy overtreft geheel Canada in zagt, heid  DER BEIDE INDIEN. l8o heid van klimaat, in fchoonheid en verfcheidenheid van landverfchiet, in vrugtbaarheid -van den grond, in overvloed van Wild en Visch. Om deeze landftreek tot eene bekoorlyke verblyfplaats te maaken, heeft de Natuur alles aangewend. Maar het was niet de aangenaamheid des verblyfs, welke, in het begin deezer Eeuwe, de Franfchen bewoog om zich aldaar te vestigen. Veel kragtiger noopte hen de nabuurfchap van verfcheiden Wilde Natiën, van welke zy veele Pelteryen konden ontvangen. Deeze handel maakte een vry fpoedigen opgang. Het gelukkig flaagen deezer nieuwe Bezittinge deedt de post te Michillimakinac vervallen; dezelve was honderd mylen verder gelegen , tusfchen het Meir Michigan, het Meir Huron en het Boven-Meir, alle drie , bevaarbaar. Het grootfte gedeelte van den Koophandel, welke aldaar met 's Lands Inboorlingen wierdt gedreeven ,. gefchiedde in de Straat, alwaar hy zich vestigde. Behalven de Forten, van welke wy geil fproken hebben, ontmoette men eenige van ï minder aangelegenheid, hier en daar opgejfj worpen aan.de Rivieren of in de Engten ij der Bergen. Want de eerfte aandoening des $ belangs, is het wantrouwen; en deszelfs eerI "fte beweeging is, de aanval van anderen of J de verdeediging van zich zeiven. Ieder dee!3 zer Forten hadt eene Bezetting in, die de Franfchen, in de nabuurfchap gevestigd, met :| haare wapenen dekte. Gezamentlyk maakten zy een getal uit van acht duizend zielen, I welke men in het Bovenland telde. Alle XVI. BOEK.  XVI. BOEK. 190 GESCHIEDENIS Alle de Volkplanters deezer Natie, in Canada gevestigd, bezaten geene Zeden, het klimaat, welk zy bewoonden, waardig. Die het platte land bewoonden, bragten den Winter in ledigheid door, met veel deftigheids by een kachel zittende. Wanneer de Lente hen tot den onvermydelyken arbeid der landen noopte,' bewerkten zy dezelve oppervlakkiglyk, zonder ze te bemesten, bezaaiden ze zonder overleg, en keerden vervolgens weder tot eene volkomene ledigheid, den tyd, dat het gezaaide ryp wierdt, afwagtende. In een land,, welks bewooners te hoogmoedig of te lui waren, om zich tot dagwerk te verhuuren, was ieder Gezin genoodzaakt voor zynen eigen Oogst te zorgen; en nimmer befpeurde men aldaar die leevendige vrolykheid, welke, in de lieflyke Zomerdagen , de zamen vergaderde Maaiers noopt om het Koorn van hunne uitgeftrekte Akkers af te maaien. De Oogst der Canadaanen beftondt altoos flegts in een weinig Koorn van ieder foort, een weinig Hooi en Tabak, eenige Appelboomgaarden, tot het bereiden van Ciderdrank dienende, Kool. en Uijen. Dit was het alles, dat eene van hunne plantaadjen uitmaakte. Van waar ontftondt deeze overmaate van agteloosheid of luiheid ? Hit verfcheiden oorzaaken. De overmaatige koude der Winters, die den loop der Rivieren ftremde, deedt alle de werkzaamheid der menfchen ópèhorten. Eene langduurige gewoonheid aan Ie rust, welke, geduurende den tyd van acht naanden, als het gevolg was van een zo ftreng  DER BEIDE INDIEN. IQÏ fireng klimaat, maakte, zelf in de aangenaamfle en fchoonfle dagen, den arbeid ondraaglyk. De menigvuldige Feesten van eenen Godsdienst, die door de Feesten zelve is voortgeplant, bcletteden de voortkomst, en ftremden den voortgang der nyverheid. Het is zo gemaklyk, zo natuurtyk, Fyn te zyn, wanneer men daar door van den arbeid wordt ontflagen. De zucht tot den wapenhandel, cindelyk, welke men voordagtelyk verwekt hadt onder deeze kloekmoedige en fiere menfchen , maakte hen voorts van het Akkerwerk geheel afkeerig. Eeniglyk op Krygsroem gefteld, beminden zy niets zo zeer als den Oorlog, hoewel zy dien zonder foldy voerden. De bewooncrs der fteden , voornaamlyk van de Hoofdftad, bragten den Winter even eens als den Zomer door, in eene algemeene en geftadige verwydering en verflrooidheid. Geene de geringfte aandoenlykheid befpeurde men in hun voor het fchouwtooneel der Nataure, noch voor de vermaaken der verbeeldingskragt; geenen fmaak voor de Weetenfchappcn en Kunften, geen Lees- noch Leerzucht. Verlustiging was hunne eenige drift; en in hunne gezelfchappen was het dansfen het geliefde vermaak van lieden van allerleien ouderdom. Deeze leevenswyze verfchafte eene oppermogende heerfchappy aan de Vrouwen, die allerlei bekoorlykheden bezaten, behalven die zagte aandoeningen der ziele, die alleen de waarde en de bekoorlykheid der fchoonheid is. Leevendig, vrolyk, op tooi van kleederen en minnehandel gefield, Haagden XVL IIOÉK.  lp* GESCHIEDENIS XVI. BOEK. den zy gelukkiger in anderen de Liefdedrift in te boezemen, dan zelve die te gevoelen. In de beide fexen befpeurde men meer Devotie dan Deugd, meer Godsdienfligheids dan Vroomheids, meer zucht tot Eer dan waare Eerbaarheid. Het Bygeloof verzwakte aldaar het Zedelyk Gevoel, gelyk overal gebeurt, daar men zich diets maakt, dat de Godsdienstplegtigheden de plaats der Goede Werken vervullen, en dat de misdaaden door Gebeden worden uitgewischt. De ledigheid, de vooroordeelen, de beuzelaary, zouden in Canada niet zo zeer de overhand hebben genomen, indien de Regeering aldaar de gemoederen met heilzaame en weezenlyke zaaken hadt bezig gehouden. Maar alle Volkplanters, zonder uitzondering, moesten aldaar eene blinde onderdaanigheid betoonen aan een gezag, dat geheel op het Krygswcezen ruste. Het langzaam en zeker beloop der Wetten was aldaar onbekend. De Wil des Opperhoofds, of zyner Stedehouderen, was eene Godfpraak, welke men zelf niet konde verklaaren, een fchroomverwekkend Bevelfchrift, welk men zonder onderzoek moest ondergaan. De verwylingen, de fchaêverhaalingen , de eereverfchooningen, waren misdaaden in de oogen eenes Dwingelands, welke de magt hadt overweldigd, om door zyn bloot'woord te ftraffen of vry te fpreeken. In zyne handen hieldt hy de gunstbetooningen en de ftraffen, de belooningen en de verfteekingen, het regt om zonder fcbyn van misdaad in de gevangenis te werpen, het nog geduchter Regt, om alsdaaden van  Ser beide INDIEN. 193 van Geregtsóeffeninge te doen eerbiedigen, alle de ongeregeldheden Zyner grilligheid. In de vroegfteïtfden was deeze volftrekte tnagt niet bepaald aan de dingen, den Oorlog en het Staatkundig Beftuur betreffende; zy ftrekte zich uit tot het Burgerlyk Regtsgebied. De Landvoogd deedt willekeurig, én zonder verdere beroeping, uitfpraak over alle pleitgedingen , welke tusfchen de Volkplanters ontftonden; Gelukkiglyk reezen deeze gefchillen zelden in een land, alwaar, om zo te fpreeken, alles gemeen was. Ken zó gevaarlyk gezag hieldt ftand tot in den jaare 1663, het tydftip, wanneer in de Hoofdftad een Regtbank wierdt opgericht, ter beflisfende vonnisvellinge over alle pleidooien der Volkplantinge. Het Paryfche gebruik 3 gémaatigd door dé, plaatslyke omftandigheden, maakte het Wetboek deezer Wetten uit. Dit Wetboek was verminkt noch misvormd; door een mengelmoes van GeldWetten. De Gaarders van 's Lands middelen vorderden in Canada niets, behalven een weinig Schot en Lot, eene geringe belasting van de inwooners van Quebek en Montreal, tot het onderhoud der Vestingwerken deezer plaatzen; inkoomende Regten, maar die al te zwaar waren, als mede uitgaande Regten van de Goederen en Koopmanfchappen. Dit alles te zamen genomen, bragtj in den jaare 1747, flegts een inkoomen op van twee honderd zestig duizend twee honderd Livres. De landeryen waren door de Regeering niet belast, maar zy genooten daarom géene VI. DEEL. ' N Vül- XVI. BOEK.  XVI. .BOEK. 194 GESCHIEDENIS volkomene fchattingvryheid. Zedert de eerfte oprichting der Volkplantinge, hadt mem een grooten misflag begaan,door aandeKrygs. bevelhebbers en Edellieden te vergunnen een grondgebied van vier mylen in de breedte, en van eene onbepaalde diepte. Deeze groote_ Eigenaars, door de geringheid hunner middelen en weinige ervarenheid in den Landbouw , onbekwaam om de uitgebreide Bezittingen ten voordeele aan te wenden, waren eenigermaate genoodzaakt, dezelve uit te deelen aan Soldaaten en Akkerlieden, onder voorwendzel van een altoosduurenden huur. Dus wierdt in Amerika ingevoerd, eene afbeelding der Leenregeeringe * die langen tyd het verderf van Europa was. De Leenheer ftondt negentig Morgens af aan elk van zyne Leenmannen, die, van hunnen kant, zich verbonden om op zynen Molen te maaien, en hem jaarlyks te betaalen een of twee ftuivers van liet Morgen, en anderhalven Schepel Koorn voor de geheele vergunning. Deeze regten, fchoon middelmaatig, verzorgden eene groote menigte ledig loopers van onderhoud, ten koste van dien rang van Burgers, met welken alleenlyk eene Volkplanting behoorde bevolkt te worden,Haare waare inwooners, de arbeidzaame lieden, zagen, daarenboven, den last van eenen Adel, die van zyne Renten leefde, grooter worden, door de afperzingen der Geestlykheid. In den jaare 1667, wierdt het regt der Finantie ingevoerd. Het wierdt, in de daad, gefteld op het zes en twintigfte gedeelte van den Oogst, ondanks het geroep van  der beidé INDIEN. 195 van dit inhaaiig Genootfchap ; maar het bleef niettemin eene knevelaary, in een land, al waar de Kerkelyken een eigendom bezaten, toereikende tot hun beftaan. Zo veele ftrikken, by voorraad den Akkerbouw gefpannen, maakten het der Volkplantinge onmogelyk om tebetaalen, hetgeen zy uit het Moederland moest ontvangen. Het Franfche Ministerie was 'er, ten laatfte j zo zeer van overtuigd, dat het, naa, ten allen tyde, het invoeren der Fabriken iri Amerika hardnekkig verbooden en te keer gegaan te hebben, in den jaare 1706, zich verpligt oordeelde, dezelve aldaar te moeten aanmoedigen. Doch zyne te laat koomende uitnodigingen hadden flegts eenige geringe gevolgen. Aan eenige gemeene Lywaaten, en eenige flegte grove Wollen Stof fen, befteedden de Volkplanters alle hunne nyverheid. Niet meer treks hadden zy tot de Visfchefyen dan tot de Fabriken. De eenige Visfchery, welke goederen ter verzcndinge opleverde, was die van den Z?e-Welf. Dit' Dier heeft men onder de Visfehen geplaatst, hoewel het niet ftorri is, en altoos op het land gebooren wordende, aldaar meer tyds dan in het water doorbrengt. Zyn hoofd heeft eenige overeenkomst met dat van een Dog. Het heeft vier zeer korte pooten; doch de agterfte zyn de kortfte: zy dienen hem veeleer om /te kruipen dan om te loopen. Van ; hier dat zy de gedaante hebben van vinnen, terwyl de voorfte pooten van nagelen voorzien zyn. Hy heeft een harden huid, me! N 2 kon XVI. boek.  XVI. BOEK. 196* GESCHIEDENIS kort hair bedekt. Hy wordt wit gebeuren, maar, opgroeiende, wordt hy rosagtig of zwart. Zomtyds heeft hy alle deeze drié kleuren te gader. Men onderfeheidt de Zee-Wolven in twee fóörten. Dié van de grootfte foort weegert zomtyds twee duizend ponden, en fchynen een fcherper Neus te hebben dan de andere. De kleine, wier vel doorgaans zwart en wit gevlekt is, zyn leevendiger, en beter gefchikt om zich uit de ftrikken, hun gefpannen, te redden. De Wilden weeten ze in Zo verre te temmen, dat zy hen naaloopen. Op de klippen, en zomtyds op het ys-.;paaren deeze beide foorten, en werpen de Moeders haare Jongen. Doorgaans draagert zy twee tevens; zy zoogen hen dikmaals in het water, doch meestal op het drooge. Wanneer zy hen willen leeren zwemmen, draagen zy hen, zegt men, op den rugy laaten ze van tyd tot tyd in het water loopert, vatten ze vervolgens op, en houden met deeze oeffemng aan, tot dat Zy in ftaat zyn om alleen de golven te tarten. De meeste kleine vogelen huppelen van den eenen tak op den anderen, voör dat zy in de lucht vliegen. De Arend draagt de jonge Adelaars, om hen te gewennen de Winden te tarten. Is het te verwonderen , dat de Zee-Wolvin, op het land gebooren, haare Jongen leere in het water te leeven? De manier,- om dit tweeflagtig dier te visfehen, is zeer eenvoudig. Hy heeft de gewoonte, wanneer hy zich in Zee onthoudt, met vloeiend water na de Kreeken te  D E B. BEIDE INDIEN. 197 $e zwemmen, Zo ras men de plaats heeft opgemerkt, alwaar zy in groote menigte te gamen koomen, omringt men dezelve met Netten en ftokken , zonder eenige andere voorzorge te gebruiken, dan dat men eene kleine ruimte open laat, daar zy kunnen binnen koomen. Wanneer het hoog water is, wordt de opening geflooten; en naadat het water is weggeloopen, blyft de prooi op het drooge leggen. Voorts behoeft men geene andere moeite aan te wenden, dan hem af te maaken. Zomtyds agtervolgt men ? in Canoes, deeze visfehen na hunne verzamelplaatzen, alwaar men ze met den fnaphaan doorfchiet, zo ras zy, om adem te haaien, den kop boven water ftecken. Indien ze flegts gewond zyn, worden ze ligt gevangen; maar zyn ze dood gefchooten, zo zinken zy na den grond; doch zekere groote honden, 'er op afgerigt om hen op eene diepte van zeven of acht vademen waters te yangen, zoeken ze en brengen ze op. In 't eerst wierdt het vel der Zee-Wolven tot Moffen gebruikt; vervolgens heeft men zich daar van bediend om Koffers te bekleeden, en 'er Schoenen en kleine Laarsjes van te maaken.- Wanneer het behoorlyk bereid wordt, heeft het na genoeg den zelfde korrel als het Marokein. Indien het, van den eenen kant, minder fyn is, het behoudt, aan de andere zyde, langer zyne frischheid. Het wordt in 't algemeen geloofd, dat het vleesch van den Zee-Wolf niet kwaad van fmaak is, maar hec is voordeeliger,. het N 3 £0Ê XVI. BOEK»  198 GESCHIEDENIS XVI. BQJ2K. tot Traan te kooken. Ten dien einde behoeft het flegts, in een koperen of aarden; vat, op het vuur gezet te worden. Dikwyls zelf vergenoegt men zich met het maaken van groote vierkanten van planken, op welke het vet deezer Dieren wordt uitgefpreid. Het fmelt aldaar van zelf, en de Traan loopt door eene opening, daar in gemaakt. Langen tyd blyft dezelve klaar; zy beeft geen reuk; zy laat geen droesfem op den grond leggen; zy wordt gebruikt om ze te branden, of ook om daar mede huiden te bereiden. Canada zondt jaarlyks op den Zee-Wolf Vangst, die in de Golf St. Laurens gefchiedde, vyf of zes kleine fchepen, en vaardigde een of twee ten minnen van dezelve af na de Antilles. Het ontving van de Eilanden, negen of tien fchepen, gelaaden met Taffia, Melasfen, Koffy en Suiker; en uit Frankryk ongeveer dertig fchepen, wier laading te zamen genomen negen duizend vaten konde uitmaaken. Geduurende den tusfchentyd, tusfchen de twee jongstverloopen Oorlogen, welke de bloeiendfte tyd der Volkplantinge was, bedroegen haare verzendingen niet meer dan één Millioen, twee honderd duizend Livres aan Pelteryen; acht honderd duizend Livres aan Beverhuiden; twee honderd vyftig duizend Livres aan Traan van Zee-Wolven, even zo veel aan Meel of Erwten; en honderd vyftig duizend Livres aan allerlei foorten van Hout. Alle deeze goederen te zamen genomen, maakten jaarlyks eene fomme  DER BEIDE INDIEN. IQQ sne uit van twee Millioenen zes honderd vyftig duizend Livres: eene fomme, niet toereikende ter betaalinge der Koopmanfchappen, die uit het Moederland kwamen. De Regeering betaalde 't geen 'er te kort kwam. Kort naa den eerften aanleg der Bezittinge van Canada, zagen de Franfchen 'er bykans geen Geld. Het weinige, dat de zulken, die 'er zich van tyd tot tyd kwamen vestigen, aanbragtcn, vertoefde 'er niet lang: dewyl de behoeften der Volkplantinge het fpoedig buitenlands deeden gaan, Dit was een ongemak, 't welk den Koophandel, en den voortgang des Akkerbouws, vertraagde. In den jaare 1760, deedt het Hof van Verfailles, voor alle zyne Amerikaanfche Bezittingen, een munt flaan, aan welke het een byzonderen (tempel en eene ingebeelde waarde gaf, een vierde hooger, dan die der Muntfpecien, welke in het Moederland gingen. Maar dit hulpmiddel verfchafte het voordeel niet, welk men zich daar van, ten rninften voor Nieuw-Frankryk, hadt beloofd. Hierom wierdt het, omtrent het einde der jongstverloopene Eeuwe, voegzaam geoordeeld , in Canada Papier in de plaats van Metaalep te Hellen, tot het betaalen der Troepen, en andere Lands onkosten. Deeze uitvinding hadt een goed uitwerkzel, tot in den jaare 1713, wanneer men gebrekkig wierdt in het naakoomen der verbintenisfen, door de Beftuurders dei Volkplantinge aangegaan. De Wisfelbrieven. welke zy op 's Lands Kas van het MoederN 4 land XVI. 30EK.  XVI. BOES. 29Q GESCHIEDENIS land trokken, wierden niet betaald, en raakten, zints dien tyd, in kleinagting. ïn den jaare 1720, wierden ze betaald,maar met een ve/lies van vyf achtfte deelen.. Dit voorval deedt in Canada het Geld wederom in gebruik koomen; doch dit duurde 11 ;g.ts omtrent twee jaaren. De Kooplieden, en alle die geenen onder de Volkplanters, welke penningen na, Frankryk hadden over te maaken, vonden het bezwaarlyk, kostbaar en gevaarlyk, gereed Geld derwaarts te zenden ; zy waren de eerften, die om de Jerftelling van het gemunt Papier verzoeten. Men maakte Kaarten, die met de Wapens, van Frankryk en Navarre heftempeld, en door den, Gouverneur, den Intendant en den Contrarolleur getekend waren. Men hadt er van vier en twintig, van twaalf, van zes en van drie Livres; als mede van dertig, van vyftien, van zeven Huivers en zes penningen. Al dit Papier te zamen genomen, bedroeg met; meer dan de waarde van één Millioen. Wanneer deeze fomme niet toereikende wierdt bevonden ter vervullinge der behoeften, wierden dezelve aangevuld door Ordonantien, door den Intendant alleen getekend; dit was de eerfte misflag; en zy waren, ten aanzien van het getal, niet bepaald; dit was een nog fchreeuwender misbruik. De klemfte waren van twintig ftuivers, en de grootfte van honderd Livres. Deeze verfchillende Papieren waren gangbaar in de Volkplanting; zy bekleedden aldaar de plaats van Geld, tot in Wynmaand. Dit was het uiterfte tydftip, dat de fchepen uit Canada moes-  }B E R BEIDE INDIEN. 201 poesten vertrekken. Toen wierden alle deeze Papieren veranderd in Wisfelbrieven, die in Frankryk moesten betaald worden door de Regeering, die geoordeeld wierdt, de waarde daar van gebruikt te hebben. Doch derzelver getal was dermaate toegenomen, dat 's Vorften Schatkist, in den jaare 1745, niet meer in ftaat was dezelve te voldoen, en derzelver betaaling moest uitftellen. Eenoivgelukkige Oorlog, twee jaaren daarnaa ontftaan, deedt hun getal nog wel zodanig toeneemen, dat zy niet meer geagt wierden. Welhaast hegonnen de Koopmanfchappen boven haare waarde te klimmen; en dewyl, ter oorzaake van de overgroote onkosten van den Oorlog, de voornaamfte verbruiker de Koning was, was hy het alleen, die het wancrediet van het Papier en het nadeel der duurte droeg. In den jaare 1759, was het "Ministerie genoodzaakt, de betaaling der Wisfelbrieven op. te fchorten, tot den tyd toe, dat men derzelver bron en weezenlyke waarde hadt naagefpoord. De verzamelde menigte was verbaazende. De jaarlykfche onkosten, welke de Regeering aan Canada befteedde, die, in den jaare 1729, niet meer dan vier honderd duizend Guldens beliepen, en die, vóór het jaar 1729, nimmer hooger waren geloopen dan zeventien honderd duizend Livres, kenden, naa dit tydftip, geen paaien. Het jaar 175c kostte twee Millioenen honderd duizend Li. vres; het jaar 1751, twee Millioenen zeven honderd duizend Livres; het jaar 1752, viei Millioenen negentig duizend Livres; het jaai N 5 1753: XVI. BOEK. 1  XVI. BOEK. J J ] i < i 202 GESCHIEDENIS 1753» vyf Millioenen drie honderd duizend Livres; het jaar 1754, vier Millioenen vier honderd vyftig duizend Livres; het jaar 1755» zes Millioenen honderd duizend Livres; het jaar 1756, elf Millioenen drie honderd'duizend Livres; het jaar 1757, negentien Millioenen twee honderd vyftig duizend Livres; het jaar 1758, zeven en twintig Millioenen' negen honderd duizend Livres; het jaar 1759, zes en twintig Millioenen; de acht eerfte maanden van het jaar 1760, dertien Millioenen vyf honderd duizend Livres. Van deeze verbaazende fommen, moesten, by het fluiten van de Vrede, nog betaald worden tachtig Millioenen. Men klom op tot de bron deezer onzuivere fchuld; en de fpoorlooze knevelaryen, welke den grond daar van gelegd hadden, wierden ontdekt, in zo verre de afgelegenheid van tyden en plaatzen konde gedoogen. De meest fchuldige overtreeders, en die zulks waren geworden, door de onbepaalde magt en gezag, door de Regeering hun opgedraagen, wierden geregtelyk veroordeeld tot janmerkelyke fchaêvergoedingen, maar die riog te gering waren. Alle de eifchen der chuldvorderaaren wierden onderzogt. Geukkig voor hun en voor de Natie, belastte iet Ministerie met deeze even noodzaaklyke ils aangelegene verrigting, menfchen, die de )edreigmgen van het Credit niet vreesden, lie de aanbiedingen des geluks verfmaadden, lie door de kunftenaaryen verrast, noch loor zwaarigheden konden afgemat worden, tfet eene vaste en regtvaardige hand de Schaal \  derbeide INDIEN. 203 Schaal in Evenwigt houdende, tusfchen het algemeen belang en de Regten der Ingezeetenen, verminderden zy de geheele fomme der fchulden tot op acht en dertig Millioenen. Verdiende Canada de opoffering van hetgeen het aan 't Moederland koste? Neen; maar dit was de fchuld der Mogendheid, welke haar de Wet ftelde. Zedert langen tyd leverde deeze onmeetelyke landftrèek aanzienlyke Oogften op; en men plantte 'er niet, dan ter vervullinge van het fober beftaan der inwooneren. Door middel van een middelmaatigen arbeid, zou men in ftaat geweest zyn om de Amerikaanfche Eilanden te voeden, en zelf een gedeelte van Europa te fpyzigen. Het is bekend, dat de Volkplahting, in den jaare 1751, twee Laadinger Tarwe na Marfeille zondt, die van eene zeei goede foort was en met voordeel verkogl wierdt. Dit beginzel van verzendinge ver diende te meer voortgezet te worden, dewy de Oogften aan 'weinige toevallen onderhevij zyn, in een land, alwaar het Koorn ir Bloeimaand gezaaid, en vóór het einde vai Oogstmaand ingezameld wordt. Indien de Akkerbouw uitgebreider gewoi den en tot grooter volkomenheid gebrag was, zouden de kudden insgelyks vermeng vuldigd zyn geworden. De overvloed va Ekels en de menigte van weilanden zoude de Volkplanters in ftaat hebben gefteld, 01 een genoegzaam getal Varkens en Osfen t kunnen aanfokken, om op de Franfche E landen de plaats te vervullen van het gezoi ten vleesch, dat Ierland hun verzorgd Mi XVI. BOEK. h » I L t 1 1 e i[- U  XVI. BOEK. ( i < 1 ] ï I d I | x g' Jc \ w d( F; A St w va ry ge 204 GESCHIEDENIS Misfchien zou zelf hun getal, door den tyd, dermaate zyn toegenomen, dat zy de fcheep! vaarenden van het Moederland konden fnvzigen. ^ Geen minder voordeel zou het getrokken hebben van het Woldraagend Vee, welk getnaklyk in Canada kan worden aangekweekt Indien hun geflagt niet zeer algemeen verjpreid was m een land, alwaar de Moeders ioorgaans twee Jongen draagen, de reden is, omdat men de Schaapen ten allen tyde 3y den Ram liet; omdat de meesten in sprokkelmaand werpende, de ftrengheid van iet faifoen veele Lammeren deedt omkoonen; omdat men genoodzaakt was, Koorn an de Lammeren te geeven, en de duurte an het voedzel de inwooners van deeze leesten afkeerig maakte. Eene Wet, geiedende den Ram van de Schaapen te fcheien, van Herfstmaand tot aan de volgende prokkelmaand, zou met de bedoelingen der latuure eenftemmig geweest zyn. De Lamïeren, in Bloeimaand gebooren, zouden :ene kosten veroorzaakt, noch gevaar gespen hebben; en in korten tyd zou de olkplanting met taJryke kudden bedekt geeest zyn. Hun Vagt, wier fynheid en !ugd bekend zyn, zouden, in de Franfche ibriken, de plaats vervuld hebben van de ndalufifche en Castiliaanfche Wolle. De aat zou zich verrykt hebben door dit lardig voortbrengzel, en de Volkplanting n haar Moederland duizend nieuwe geflykheden, in betaaling, hebben ontvani. Voor  EffR BEIDÉ INDIEN. 205 Voor beiden zou de Gin-feng van veele waarde geweest zyn. Deeze plant j welke de Chineezen uit Gorea of uit Tartarye ontvangen, én die zy tegen Goud opweegen , wierdt, in den jaare 1720j door den Jefuit lafitau , gevonden in de Bosfchen van Canada, daar zy zeer algemeen is,. Wel haast bragt men haar na Canton. Zy wierdt aldaar zeer hoog gefchat en duur verkogt. Deeze goede uitflag waa oorzaak, dat het pond Gin-feng, 't welk in den beginne te Quebek niet meer waardig was dan dertig of veertig Huivers, aldaar klom tot vyf en twintig Livres. Jn den jaare 1752 , wierdt 'er voor vyf honderd duizend Livres uitgevoerd. De gretigheid ^ waar mede dit gewas gezogt wierdt, was oorzaak, dat de Canadaanen al in Bloeimaand plukten, 't geen niet eerder dan in Herfstmaand moest geplukt worden, en in de oven droogden, • 't geen in de fchaduw en langzaam moest gedroogd worden. Deeze misflag deedt de Canadaanfche Gin-feng in veragting koomen by het eenigfte Volk des aardbodems, onder 't welk zy getrokker was; en de Volkplanting wierdt over haan uitfpoorige hebzucht gevoelig geflxaft, dooi het volkomen verlies van een tak van Koop handel, die, wel beftuurd zynde, eene broi van rykdom hadt kunnen worden. Een nog zekerder ader boodt zich de nyverheid aan. Dit was het bewerken de Yzer-Mynenj zo algemeen in deeze gewes ten. De eenige Myn, welke de aandagt de Europeaanen immer tot zich heeft getroli ken XVL BOEK* ! I : r s  m GESCHIEDENIS XVI. BOEK. ken , legt naby de Drie-Rivieren. Men heeft haar op de oppervlakte der aarde ontdekt; nergens vindt men ryker Mynen; en de beste in Spanje zyn niet zagter. Een Yzerfmid, in den jaare 1739, uit Europa overgekoomen, vermeerderde ën verbeterde den arbeid deezer Myne, die dus lang traaglyk was voortgegaan en kwalyk beftuurd wierdt. Dei Volkplanting kende niet meer ander Yzerj zelf wierden 'er eenige ftaaven van uitgevoerd; maar Frankryk wilde niet zien, dat dit Yzer het bekwaamst gefchikt was tot heÉ bereiden van zyne vuurwapens. Het ontwerp om het te gebruiken, zou eene fterke onderfchraaging geweest zyn van hetbcfluit, welk men, naa eene langduurige befluiteloosheid, hadt genomen, om eene Scheepsmagt in Canada op te regten. De eerfte Europeaanen * welke in deczë onmeetelyke landftreeke aanlandden, vonden dezelve met bosfchen bedekt. De boomen, die 'er meest groeiden, waren Eikeboomen van eene verbaazende hoogte, en Pynboomen van allerlei grootte. Dit hout kon gemaklyk vervoerd worden, langs de ftroom St. Laurens, en de ontelbaare Rivieren, welke zich daarin ontlastten. Het is onbe; kend, door welk eene noodlottigheid zo veele rykdommen langen tyd verwaarloosd of veragt wierden. Eindelyk leide het Hof van Verfailles te Quebek Timmerwerven aan, om aldaar Oorlogfchepen te bouwen; Ongelukkiglyk ftelde het zyn vertrouwen iri Bedienden, die alleenlyk hunne eigen byzondere belangen bedoelden. Meri  DER BEIDE INDIEN. 20? Men moest de boomen hakken op de hoogten, alwaar de koude en de lucht, hunne veesfels doende ineen krimpen , het hout harder maaken; men haalde ze geduurig uit de Moerasfen en van den oever der Rivieren, alwaar de vogtigheid hen grof en week van draad maakt. In plaats van dezelve te vervoeren in Barken, liet men ze op Vlotten dryven tot aan de plaats hunner beftemminge, alwaar zy vergeeten en in 't water gelaaten wierden; hier groeide op dezelve een fchimmel, een foort van Mosch, welke hen aan 't broeien bragt. Men moest ze op het land haaien en in Droogfchuuren opflaan; men liet ze bloot leggen voor den zomerfchen Zonnefchyn , voor de Winterfneeuw, voor den Lente- en Herfst-regen. Van daar na de Timmerwerven overgebragt, ondervonden ze aldaar, nog twee of drie jaaren lang, de ongemaatigdheid van alle faifoenen. De verwaarloozing of kwaade trouwe vermenigvuldige de kosten dermaate, dat men de Zeilen, het Touwwerk, Pik en Teer uit Europa liet koomen, voor een land, 't welk, met weinig moeite en arbeid, geheel Frankryk van alle deeze goederen zou hebben kunnen voorzien. Een zo flegt bewind hadt de Bosfchen van Canada geheel en al doen vergeeten, en de hulpmiddelen, welk dit gewest voor de Scheepsmagt opleleverde, vernietigd. Voor de Fibriken van het Moederland leverde de Volkplanting eenen tak op van bykans uitfluitende nyverheid. Dit was de bereiding van het Beverhair. In 't eerst zucht- XVL BOEK.'  XVI. .BOEK. 208 GESCHIEDENIS zuchtte deeze Waare onder het.juk ért de ftrikken der Monopolie. De Ihdifche Maatfchappy maakte, en kon niet anders dan een heilloos gebruik maaken van haar Oktrooj. Hetgeen zy van de Wilden kogt, wierdt voornaamlyk betaald met Engelsch Scharlaken j eene Wolle Stoffe, Waar mede deeze Volken een zonderling vermaak fchepten zich te kleeden en op te tooien. Doch vermids' hun voor hunne Koopmanfchappen j in de Engelfche Bezittingen, vyf en twintig of dertig ten honderd meer gebooden wierdt, dan de Maatfchappy Voor dezelve betaalde ^ bragten zy daar heen alles, 't geen zy aan dé naafpooringen der Opzieneren konden onttrekken^ en namen, in betaaling van. hun Beverhair, Engelfche Lakens of Oostindifche Lywaaten. Door het misbruik eener Inftellinge, tot welker naaköominge geene reden Voorhanden was, beroofde zich Frankryk öp deeze wyze van het dubbel Voordeel : het verzorgen der oorfpronklyke Stoffen aan zommige van zyne Fabriken; en zieh den weg te kunnen baanen ter verzendinge der voortbrengzelen van andere handwerken. ~ Niet beter kende deeze Mogendheid de middelen j welke zy in handen hadt, om den Wal visch vangst in Canada te vestigen; De Straat-Davids en Groenland zyn dé rykfte bronnen van deezen Visch; In het eerfte genoemde deezer gewesten ziet men jaarlyks vyftig, in het ander honderd vyftig fchepen aankoomen. De Hollanders hebben daarin een aandeel van ruim drie vierde deeien. De overige fchepen worden te Hamburg ,  DÉR BEIDE INDIEN. 2or> Burg, Bremen en in de havens van Engeland uitgerust. Men rekent dat de geheele uitrusting van deeze twee honderd fchepen, welke, door elkander gerekend, drie honderd vyftig Tonnen laaden, tien Millioenen Livres kost. De gewoone opbrengst van ieder fchip wordt doorgaans gerekend op tachtig duizend Guldens, en gevolglyk moet de geheele Vangst beloopen drie Millioenen twee honderd duizend Livres. Wanneer men van deeze fomme aftrekt 't geen de Zeelieden op deeze moeilyke en gevaarlyke togten verdienen , blyft 'er weinig voordeels voor de Reeders over. Dit was de reden, welke de Biskaaijers, allengskens, afkeerig heeft gemaakt van eene Visfchery, welke zy eerst begonnen hadden. Andere Franfchen nebben hunne plaats niet vervangen; het gevolg hier van is geweest, dat de Natie, welke de meeste WalvischTraan en Baarden gebruikte, van deeze Visfchery ten eenemaale heeft afgezien. Dikmaals heeft men den voorflag gedaan, om dezelve in Canada wederom te beginnen. De Rivier St. Laurens leverde deezen visch in menigte op, en met minder gevaars en onkosten, dan de Straat-Davids of Groenland. Het ongeluk deezer Volkplantinge heeft altoos gewild, dat de beste ontwerpen aldaar geene beftendighcid hadden; en de Regeering heeft geene poogingen gedaan, om in 't byzonder den Walvischvangst aldaar aan te moedigen, die den Volkplanteren veel werks verfchaffen, en een nieuwen zwerm van Zeelieden konde aankweeken. VI. DEEL. O De XVI. BOEK  2io GESCHIEDENIS XVI.. 130EK. De zelfde onverfchilligheid heeft het zo dikmaals beraamd, en eens of tweemaal zelf met 'er daad begonnen Ontwerp, doen mislukken , om naamlyk Bakkeljaauw tc visfehen langs de beide oevers van den ftroom St. Laurens. Misfchien zou de uitflag niet volkomen hebben beantwoord aan de opgevatte verwagting: dewyl de visch aldaar middelmaatig van foort, en de noodige droogeryen, om dien te droogen, niet zeer algemeen zyn. In dit geval zou de Golf eene zekere toevlugt hebben aangebooden. De overvloed van visch, die men aldaar zou gevangen hebben, zou men hebben kunnen brengen na Terra-Nova of Louisburg, om dezelve met voordeel te verruilen tegen de voortbrengzels der Antilles of de Europifche Koopmanfchappen. Alles fpande derhalven te zamen tot den voorfpoed der Bezittingen in Canada, indien zy gehandhaafd waren door de lieden, welke daar by het meeste belang fcheenen te hebben. Maar uit welke oorzaak ontftondt de onbegrypelyke werkloosheid en vadzigheid, welke haar in het eerfte Niet liet kvvynen? Het kan niet ontkend worden, dat de Natuur eenige hinderpaalen ftelde tegen de onderneemingen der Staatkunde. De "Rivier St. Laurens is zes maanden..van het jaar door het ys geflooten. Het overige van het jaar, maaken dikke Nevels, fnelle ftroomen-, Zandbanken, Klippen gelyk met het water, leggende, den fcheepvaart by nacht onmogelyk, en over dag gevaarlyk. Van Quebek tot aan Montreal neemen deeze zwaarighe- den  DER BEIDE INDIEN. 211 den dermaate' toe, dat de Roeifchepen, de eenige, welke deezen weg kunnen bevaaren, het geweld van den ftroom, van de DrieRivieren af, alwaar de vloed ophoudt, niet kunnen te boven koomen, dan met behulp van een zeer voordeeligen wind, en dan nog een maand en zomtyds zes weeken werk hebben. Tusfchen Montreal en het Meir Ontario ontmoeten de fcheepvaarenden zes Watervallen, welke hen in de droevige noodzaaklykheid brengen, om hunne Canoes te ontlaaden, en ze nevens hunne Koopman* fchappen een goed ftuk wegs te lande te Vervoeren. Verre van den mensch tot het overmeesteren der Natuure aan te fpooren, verzon eene kwalyk onderrigte Regeering niets dan verderflyke ontwerpen. Om meester te zyn van de Engelfchen in den handel van Pelteryen , wierp men drie en dertig Forten op, op eenen verren afftand van elkander. De zorge om ze te bouwen en van het noodige te voorzien, trok de Canadaanen af van den eenigen arbeid, die hen moest bezig houden. Deeze misvatting deedt hen vervallen op eenen weg, met klippen en gevaaren bezaaid. Niet zonder ongerustheid zagen de Wilden Bezittingen oprichten, welke hunne vryheid konden in gevaar brengen. Hunne vermoedens deeden hen de wapens opvatten, en de Volkplanting was zelden buiten Oorlog. De nood maakte alle de Canadaanen tot Sol'daaten. . Eene ftrenge en geheel krygshaftige Opvoeding maakte hen al vroeg tegen de O 2 ver- XVI. BOEK.  212 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. vermoeijenisfen gehard, en gemeenzaam met de gevaaren. De kindsheid naauwlyks verlaaten hebbende, zag men hen eene onmeetelyke landltreek doortrekken, des Zomers in een Canoe, 's Winters te voet, midden door de fneeuw en over het ys. Dewyl zy niets dan een fnaphaan hadden om zich van lyftogt te verzorgen, liepen zy geduurig gevaar om van honger te fterven; doch niets .fchrikte hen af, zelf niet het gevaar van te vallen in de handen der Wilden, welke al hun vernuft hadden uitgeput, om voor hunne vyanden ftrafoeffeningen uit te denken, de zagtfte van welke de Dood was. De zittende handwerken van den Vrede, de aanhoudende arbeid van den Akkerbouw, konden geene bekoorlykheden hebben voor menfchen, aan een werkzaam, maar zwervend leeven gewoon. Het Hof, welk de zoetigheden en voordeelen van het Akkerwerk ziet noch kent, vermeerderde den afkeer, dien de Canadaanen daar tegen hadden opgevat, door de gunften en Eerampten, by uitfluiting, te befteeden aan de Krygsverrigtingen. De Adeldom was de onderfcheidende eerbetooning, welke men meest verfpilde, en die de heilloofte gevolgen te wege bragt. Niet alleen dompelde dezelve de Canadaanen in de ledigheid, maar boezemde hun daarenboven een onvervvinbaare geneigd, heid in tot alles, wat een luisterryk vertoon maakte. Voortbrengzels, welke ter verbeteringe der landeryen hadden behooren aangewend te worden, wierden in ydele optooi-  oer beide INDIEN. 213 tooizels verfpild. Eene verderflyke Weelde bedekte eene weezenlyke armoede. Zodanig was de ftaat der Volkplantinge, wanneer, in den jaare 1747, het bewind derzelver wierdt opgedraagen aan la galissoniere, die, nevens uitgebreide kundigheden , een werkzaamen moed paarde, te onverfchrokkener, naar gelang dezelve meer beredeneerd was. De grenzen van NieuwSchotland of Acadie wilden de Engelfchen uitbreiden, tot aan den Zuidlyken oever der Riviere St. Laurens. Deeze eifchen be. fchouwde hy als onregtvaardig, en hy nam het befluit om dezelve te beperken binnen het Schiereiland, binnen 't welk hy meende dat ze, volgens de Verbonden, bepaald waren. De Eerzucht, welke hen na het binnenfte gedeelte des lands deedt voorttrekken, in 't byzonder na den kant van de Ohio of de Schoone-Rivier, befchouwde hy als niet minder buitenfpoorig. De Apalaches moesten, zyns oordeels, de grensfcheidingen van hunne Bezittingen zyn; en hy ftelde zich voor, hen deeze Bergen niet te zullen laaten overtrekken. De Opvolger, dien men hem gaf, terwyl hy zelve de middelen verzamelde ter handhaavinge van dit groot Ontwerp, tradt in zyne maatregels, met al den yver, dien zy konden inboezemen. Aan alle kanten zag men Forten oprichten, die vastigheid moesten geeven aan een Ontwerp, welk het Hof hadt aangenomen , zonder, misfchien, de gevolgen daar van voorzien, veelligt zonder ze gewikt en gewogen te hebben. O 3 Toen XVI. boek.  214 GESCHIEDENIS XVI. boek. Toen namen, tusfchen de Engelfchen en Franfchen, in Noord-Amerika, de vyandlykheden eenen aanvang, die door hunne Moederlanden eer gewettigd, dan erkend wierden. Deeze ftomme Oorlog voegde zeer aan het Hof van Verfailles, 't welk, zonder zyne zwakheid in de waagfchaal te ftellen, allengskcns de verliezen vergoedde, welke het hadt gcleeden van de Verbonden, in welken het de Wet hadt ontvangen. Herhaalde mislukkingen openden ten laatfren de oogen van Groot-Britannie, omtrent de Staatkunde zynes mededingers. George de II was van gevoelen, dat een twyfelagtige toeftand niet ftrookte met de overmagt zyner Zeemagt. Zyn Vlag ontving bevel om den Franfchen Vlag op alle Zeeën te hoonen. Alle fchepen, welke hem ontmoet waren, hadt hy genomen of op de vlugt gedreeven, wanneer hy, in den jaare 1758, zich na IsleHoyaal fpoedde. Al in den jaare 1745, was deeze haven van Canada aangetast; en deeze gebeurtenis verdient, om haare byzonderheid, een weinig omftandiger verhaald te worden. Te Boston was het ontwerp van deezen eerften vyandlyken aanval beraamd, en Nieuw-Engeland hadt de kosten gedaan tot het volbrengen van denzelven. Een Koopman, pepperel genaamd, die den Geestdrift der Volkplantinge ontftooken, gevoed en beftuurd hadt, kreeg het bevel over een Leger van zes duizend man, welk men, tot deezen ■togt, verzameld hadt. Schoon deeze Legerbenden zelve, begeleid door  DER BEIDE INDIEN. *%S door een Eskader, uit Jamaika aldaar aangekoomen , te Isle- Royaal de eerfte tyding bragten van het gevaar, welk het dreigde; fchoon het voordeel eener overrompelinge haare landing, zonder eenigen tegenftand, zou verzekerd hebben; fchoon zy te ftryden hadden tegen flegts zes honderd man geregelde Troepen, en acht honderd inwooners, die in haast de wapens hadden opgevat: kon men, nogthans, aan den goeden uitflag der onderneeminge twyfelen. Welke Krygs' verrigtingen, in de,daad, konde men verwagten van eene Landmagt, met verhaasting byeen verzameld; die nimmer eene Belegering hadt gezien ; die zelf nimmer in den Oorlog hadt gediend; en waarover, eindelyk, geene andere dan Zee-Officiers het bevel voerden? De onervarenheid deezer Troepen hadt eenige gunften van het Geval noodig. Zy wierdt daar van zonderling bevoorregt. "Dé Bezetting van Louisburg was by aanhoudenheid bezig geweest met het aanleggen en herftellen der Vestingwerken. Te gereeder gaf zy zich aan dien arbeid over, dewyl zy dien befchouwde als een beginzel van veiligheid , als een middel van overvloed. Wanneer zy bemerkte, dat de zulken, die haar moesten betaalen, zich de vrugt van haar zweet toeeigenden, eischte zy regt. Men durfde het haar weigeren; en zy fchroomde niet, het zich te verfchaMen. Dewyl de hoofden der Volkplantinge, nevens de ondergefchikte Krygsbevelhebbers, den prys deezer ontroovinge gedeeld hadden, wierdt O 4 'er XVI. BOEK.  2i5 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. 'er niemand gevonden, die de goede orde konde herftellen. De verontwaardiging der Soldaaten tegen deeze inhaalige knevelaars, deedt hen allen gezag veragten. Zedert zes maanden hadden zy in openbaare oproerigheid geleefd, wanneer de Engelfchen zich voor de plaats vertoonden. Dit was het oogenblik om de gemoederen tot een te brengen. De Troepen deeden den eerften ftap; doch haare Bevelhebbers wantrouwden eene Edelmoedigheid, voor welke zy zeiven niet vatbaar waren. Hadden deeze lafhartige Onderdrukkers in den Soldaat eene genoegzaame verhevenheid van ziel kunnen onderftellen, om zyn byzonder misnoegen aan het heil van 't Vaderland op te offeren, zy zouden zich van deezen yver bediend hebben, om op den vyand aan te vallen, terwyl hy zyne Legerplaats opwierp, en zyne verfchansfingen begon te openen. Een'Belegeraar, die geene beginzels van Krygskunde bezat, zou overhoop zyn geworpen, door geregelde en kloekmoedige aanvallen. Dc eerfte mislukkingen konden hem moedeloos maaken, en van zyne onderneeminge doen afzien. Maar men bleef halftarrig by de verbeelding, dat de Bezetting ten geenen anderen oogmerke uitvallen begeerde te doen, dan om tot den vyand over te loopen; en haare eigen Opperhoofden hielden haar als gevangen, tot dat eene zo flegte verdeediging de Stad noodzaakte om van overgave te handelen. Het geheele Eiland volgde het lot van Louisburg, zyn eenig Bolwerk, Eene  DER BEIDE INDIEN. 21? Eene zo waardige Bezitting, door den Akenfchen Vrede aan Frankryk terug gegeeven, wierdt, in den jaare 1758, van nieuws, door de Engelfchen aangetast. Eene Vloot, beftaande uit drie en twintig fchepen van Linie en achttien Fregatten, aan boord hebbende zestien duizend man geregelde Troepen, liet, ,op den tweeden van Zomermaand, het Anker vallen in de Baai van Gabarus, eene halve myl van Louisburg. Dewyl het eene beweezene waarheid was, dat eene landing op een grooter afftand geen nut konde aanbrengen, vermids het onmogelyk zyn zoude , het grof gefchut en de andere dingen, tot een gewigtig beleg noodig, te vervoeren; hadt men zich bevlytigd, om dezelve, inde nabuurfchap der Stad, ondoenlyk te maaken. De Belegeraar zag de wysheid deezer maatregelen, welke hem gevaaren en zwaarigheden voorfpelden. Doch hy liet daarom den moed niet zakken. List te baate neemende. terwyl hy, door eene verlengde Linie, de geheele kust dreigde en dekte, deedt hy met geweld eene landing aan den oever van de Cormoran - Kreek. Deeze plaats was uit den aart zwak. De Franfchen hadden die bekleed met eene goede Borstweering, verfterkt door Gefchut. welks vuur elkander onderfchraagde, en dooi ,eene menigte groote fteenen. Agter dii Bolwerk lagen twee duizend dappere Soldaa ten en eenige Wilden. Van vooren hadl men eene verfchansfing van omverre gehakte boomen opgeworpen, zo vast in een gedrongen» dat men bezwaarlvk daar door zoi O 5* heb XVI. BOEK. :  218 GESCHIEDENIS XVI. hebben kunnen trekken, alfchoon zy niet verdeedigd ware geworden. Dit flag van paalwerk, agter 't welk alle middelen van tegenweer verborgen waren, vertoonde zich van verre niet anders dan eene groene vlakte. Dit zou het behoud der Volkplantinge geweest zyn. indien men den Belegeraar den tyd hadt gelaaten om zyne landing te voleindigen, en aan te rukken in het vertrouwen van flegts een geringen tegenftand te zullen ontmoeten. In dit geval zou hy, eensklaps aangetast door het vuur van het grof en klein Gefchut, onfeilbaar gefneuveld zyn op den oever, of in de overhaasting om zich wederom te fcheep te begeeven : te meer, daar de Zee toen zeer onftuimig was. Dit onverwagt verlies zou den draad van alle zyne Ontwerpen hebben kunnen breeken. Maar de Franfche driftige voortvaarendheid, deedt alle de behoedmiddelen der voorzigtigheid mislukken. Naauwlyks hadden de Engelfchen eenige beweeging gemaakt om den oever te naderen, of men haaste zich om den ftrik te ontdekken, in welken zy moesten gevangen worden. Uit het geweldig en overhaast vuur, dat men op hunne floepen maakte, en nog meer.uit den aangewenden vlyt, om de takken der boomen te verplaatzen, die de flerkte vermomden, om welke verborgen te houden men zo veel belangs hadt, gisten zy het gevaar, waarin men zich zou ftorten. Zints dit oogenblik, langs den zelfden weg wederkeerende, zagen  der beide INDÏEN. 21^ zy geene andere plaats, daar zy konden landen, dan een enkelen Rots, welke dus lang ongenaakbaar hadt gefcheenen. Wolf , fchoon yverig, bezig met de zorge om zyne Troepen in te fcheepen, en de vaartuigen van het land te verwyderen, gaf een zein aan den Majoor scott om zich derwaarts te begeeven. Straks begeeft deeze Officier zich daarheen, met de Soldaaten, over welke hy het bevel voert. Zyne floep aldaar de eerfte aangekoomen, en op het oogenblik, als hy voet aan land zette, gezonken zynde, klautert hy geheel alleen op de Rotzen, Hier hoopte hy honderd van de zynen te zullen vinden, welke men, etlyke uuren geleeden, derwaarts hadt gezonden. Hy vindt 'er niet meer dan tien. Met dit klein getal laat Iry niet naa de hoogte der Rotzen te vermeesteren. Tien Wilden en zestig Franfcher dooden twee van zyn Volk, en brengen drie doodlyke wonden toe. In weerwil zynei zwakheid, handhaaft hy zich op deezen gewigtigen post, onder begunftiging van eer digt kreupelbosch. Zyne onverzaagde Land genooten, ten langen laatfte, de woede dei Zee en het vuur van het grof Gefchut tar tende, om zich by hem te voegen, maakei hem volkomen meester van den eenigei post, die hunne landing kon verzekeren. Zo ras de Franfchen den Belegeraar we vast gevestigd zagen op den oever, deedei zy den eenigen ftap, die hun nog overfchoot -zich in Louisburg op te fluiten. Deszelf Vestingwerken waren gebrekkig, dewyl he Zee XVI boek [ l l [ 1 , 5 t  22© GESCHIEDENIS XVI. boek. ] ] i Zeezand, waar van men, tot het aanleggen van dezelve, genoodzaakt was geweest zich te bedienen, in geenen deele gefchikt is tot Metzelwerk. De bemantelingen van verfcheiden gordynen waren ten eenemaale ingeftort. Men ontmoette 'er .flegts een Kazemat en een klein Magazyn, tegen de Bomben beveiligd. Uit niet meer dan twee duizend negen honderd man beftondt de Bezetting, welke deeze plaats moest verdeedigen. In weerwil van zo veele nadeelen, befïooten de belegerden tot den hardnekkigften wederftand. Terwyl zy zich met zo veel kloekmoedigheids verdeedigden, konde de kragtige verfterking, op welke men hun uit Canada hoop gaf, aankoomen. Wat 'er ook gebeurde, zy zouden deeze groote Volkplanting bewaaren tegen allen verderen aanval, geduurende het overige van den Veldtogt. Wie zou gelooven, dat zo veel onverzaagdheids onderfchraagd wierdt door de dapperheid eener Vrouwe? Mevrouw drucourt, zich geduurig op de Bolwerken onthoudende met de Beurs in de hand, en eiken dag driemaal het Gefchut losbrandende, fcheen den Gouverneur, haaren Echtgenoot, den roem zyner amptsverrigtingen te betwisten. Niets benam de belegerden den moed, noch de Olegte uitflag der uitvallen, welke zy verfcheiden maaien tragtten te doen, noch de becwaamheid der Krygsverrigtingen, door den Admiraal boscawen en den Generaal amtorst beftuurd. Niet vroeger, dan toen Ie Belegeraar op het punt ftondt om eenen anval te doen, dien de belegerden onmogelyk  HER BEIDE INDIEN. 221 !yk konden wederftaan, fprak men van zich over te geeven. Het Verdrag was eerlyk; de overwinnaar wist zynen vyand, en zich zeiven genoeg te waardeeren, om zynen behaalden roem door geen enkelen trek van wreedheid of gierigheid te bezoedelen. De verovering van Isle-Royaal baande den weg na Canada. In 't volgende jaar bragt men den Oorlog derwaarts over; of liever, men vermenigvuldigde aldaar de Moordbedryven, van welke dit uitgeftrekt gewest langen tyd het Tooneel geweest was. Laat ons zien, wat daar van het beginzel ware. De Franfchen, in deeze oorden gevestigd, hadden aldaar hunne Eerzucht uitgebreid na het Noorden, hetwelk een grooter overvloed van fraaie Pelteryen opleverde. Toen deeze ader van rykdom begon op te droogen of traager te loopen, wendde zich de Koophandel na het Zuiden, alwaar men de Ohio ontdekte, die den naam van de Schoone-Rivier verdiende. Zy opende eene natuurlyke gemeenfchap tusfchen Canada en Louifiana. In de daad, hoewel de fchepen, die de Rivier St. Laurens aandoen, te Quebek blyven leggen, wordt, nogthans, de fcheepvaart met Barken voortgezet tot aan het Meir Ontario, welk van het Meir Erié flegts door eene Engte is afgefcheiden, op welke de Franfchen al vroeg het Fort Niagra opwierpen. Hier in de nabuurfchap van het Meir Erié ontmoet men den oorfprong van de Ohio, die het fraaifte gewest des aardbodems befproeit, en, door verfcheiden Rivieren verIterkt, de fchatting zyner wateren betaalt aan XVI. BOEK,  222 GESCHIEDENIS XVI. boek. j ( 1 ( 1 ü C i t c g aan de Misfisfipi, wiens Majesteit hy vergroot. Nogthans maakten de Franfchen geen gebruik van een zo heerlyk Kanaal. De geringe verbintenisfen, welke tusfchen de twee Volkplantingen plaats hadden, wierden fleeds onderhouden door middel der Noordlyke gewesten. De nieuwe weg, veel korter en veel gemaklyker dan de oude, begon eerst gebruikt te worden door eene Bende Krygsknegten, uit Canada, in den jaare 1739, te hulp gezonden na Louifiana., dat in een openbaaren Oorlog met de Wilden was. Naa deezen togt, raakte de weg door het Zuiden in vergeetelheid; niet vroeger dan in den jaare 1753, begon men daaraan wederom te denken. Omtrent deezen tyd wierp men verfcheiden Forten op aan de Ohio, wiens loop men zedert vier jaaren was begonnen *ade te flaan. Het aanzienlykfte deezer For:en ontleende zjmen naam van den Gouverneur duquesne, die het hadt laaten itigten. Niet dan met leede oogen konden de Engelfche Volkplantingen agter zich den 'rond zien leggen van Franfche Bezittingen, lie, gevoegd by de oude, haar fcheenen in e fluiten. Zy vreesden, dat de Apalaches, lie als natuurlyke grensscheidingen voor de >eide Natiën moesten verftrekken, een on;enoegzaame fcheidmuur zyn zouden, tegen mderneemingen van een rustloozen en oorjgzuchtigen nabuur. Onder dit wantrouwen, rokken zy zeiven dit vermaard gebergte ver, om der mededingende Natie den eiendom der Schoone-Riviere te betwisten. Dee-  D e r beide INDIEN. 223 Deeze eerfte ftap.flaagde niet gelukkig. De afgevaardigde Benden, die elkander, volgden, wierden gefiagen, en de Forten vernield, naar gelang zy wierden opgeworpen. Om den loop deezer wederfpoeden te Ruiten, en den hoon, dien de Natie daardoor leedt, af tc wisfehen, zondt het Moederland eene aanzienlyke Krygsmagt na de nieuwe waereld, onder het ópperbevel van braodock. In den Zomer des jaars.i755, maakte deeze Generaal toeberéidzels, om het Fort Duquesne aan te tasten met zes en dertig ftukken Gefchut en zes duizend man, wanneer hy, vier mylen van daar, overrompeld wierdt door twee honderd vyftig Franfchen en zes honderd vyftig Wilden, die zyn Leger verdelgden. Deeze onoplosbaare wederfpoed wederhieldt den optogt van drie talryke Benden, welke Canada zouden gaan beftormen. Door fchrik wierden zy genoodzaakt weder te keeren; en in den volgenden Veldtogt verzelde de fchroomvalligfte omzigtigheid alle hunne onderneemingen. Deeze beteuterdheid maakte de Franfchen ftoutmoedig. In weerwil der in 't oogloopende minderheid hunner Legermagt , waagden zy het, in Oogstmaand des jaars 1756, zich voor Oswego tc vertoonen. OorfpronkIyk was dit een verfterkt Magazyn, aan den Mond der Riviere Choueguen, aan het Meir Ontario. Bykans in het middelpunt van Canada gelegen, hadt deeze voordeelige ligging, van tyd tot tyd, aldaar verfcheiden Werken doen aanleggen, welke het tot een der voordeeligfte posten in deeze oorden gemaakt ' ' ;had- XVI. TSOEK.  XVI. BO£K. 224 GESCHIEDENIS hadden. Het wierdt verdeedigd door acht* tien honderd man, die honderd een en twintig ftukken Gefchut, en eene groote menigte van allerleien Krygsvoorraad hadden. In weerwil deezer hulpmiddelen, gaf het zich over, naa een hevigen en kloekmoedigen aanval, die etlyke dagen duurde, aan drie duizend man, die het beleg rondom de Vesting geflagen hadden. Vyf duizend vyf honderd Franfchen en achttien honderd Wilden, rukten, in Oogstmaand des volgenden jaars , aan tegen het Fort St. George, aan het Meir St. Sakrament gelegen; het wierdt, met reden, aangemerkt als het Bolwerk der Engelfche Bezittingen, als de ftapelplaats, alwaar de Krygsmagt, na Canada beftemd, moest verzamelen. Natuur en kunst hadden alles gedaan, om de wegen, welke na deeze plaats leidden, ongenaakbaar te maaken. Troepen, op zekere afftanden van elkander geplaatst, op de voordeeligfte posten, waren der Natuure en Kunfte nog te hulpe gekoomen. Nogthans wierden alle deeze hinderpaalen overmeesterd, met een beleid en onverzaagdheid, welke niets dan een bekender Toneel vorderden om de Gefchiedenis op te tooien. Naa een groot getal hunner vyanden Pelotonswyze afgemaakt, of op de vlugt geflagen te hebben, verfcheenen de belegeraars voor de plaats , alwaar zy twee duizend twee honderd vier en zestig man noodzaakten zich aan hun over te geeven. Deeze nieuwe ramp deedt de Engelfchen ontwaaken. Geduurende den Winter, be- vly-  dér eéidè INDIEN. 2251 vlytigden zich hunne Generaals om de onderfcheidene Legerbenden aan de Krygstucht te onderwerpen; zy gewenden hen, naar de wyze der Wilden, in de Bosfchen te ftryden. Met den aanvang der Lente, vergaderde het Leger, beftaande uit zes duizend drie honderd man geregelde Troepen, en dertien duizend man uit de Volkplantingen verzameld, op de puinhoopen van het Fort St; George. Het begaf zich te fcheep op het Meir St. Sakrament, dat de Volkplantingen der twee Natiën vaneen fcheidde, en zeilde na Carillon, niet meer dan vier mylen van daar gelegen. Dit Fort, in het begin van den Oorlog gebouwd om Canada te dekken, hadt geene genoegzaame uitgeftrektheid, om de Krygsbenden, welke het gingen belegeren, Hand te doen houden. Hierom wierp men in haast, onder befcherming van het Gefchut derplaatze, verfchansfingen op, van Hammen van boomen op elkander gelegd, en voor dezelve plaatfte men groote omverre gehakte boomen, wier afgehouwene en naast elkander gevoegde takken de plaats van Friefche Ruiters bekleedden. De ftandaarden waren geplant boven op de Bolwerken, die drie duizend vyf honderd man inflooten. Deeze fchroomverwekkende toeltel vervaarde de Engelfcben niet; zy hadden het vast beiluit genomen om de fchande af te wisfehen, die zo langen tyd den roem hunner wapenen befmet hadt, in een land, alwaar de voorfpoed van hunnen Koophandel aan den goeden uitflag hunner dapperheid VI. deel. P ver- XVI. BOEK.  226 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. i verknogt was. Op den achtften van Hooimaand des jaars 175 8, vielen zy,met de hevigfte woede, op deeze verfchansfmgen aan. Te vergeefs wierdt op hen gedonderd boven van de Borstweeringe, zonder dat zy zich konden verdeedigen. Te vergeefs raakten zy verftrikt en ingewikkeld in de takken der boomen, midden door welke hunne woede hen hadt gedreeven. Zo veele verliezen deeden hunne toomlooze woede flegts toeneemen. Vier uuren duurde dezelve, en kostte hun meer dan vier duizend van hunne dapperfle Krygslieden, voordat zy van eene zo onbezonne als dolle onderneeminge afzagen. Niet minder heilloos vielen voor hun de geregelde gevegten uit. Niet een éénigen post tastten zy aan, daar zy niet te rug gedreeven wierden. Niet eene Bende vaardigden zy af, die niet geflagen, niet een Geleide, dat niet opgeligt wierdt. De ftrengheid zelve des Winters, die hen moest bewaaren en befchermen, was het jaargety, dat de Wilden en Canadaanen de grenzen, en zelf het middelpunt der Engelfche Volkplantinge, te vuur en te zwaard verwoestten. Alle deeze rampfpoeden namen hunnen oorfprong uit een valsch beginzel van Regeeringskunde. Het Hof van Londen hadt zich altoos diets gemaakt, dat het, om in de nieuwe waereld te heerfchen, niets behoefde dan de meerderheid zyner Zeemagt, welke de hulpbenden gemaklyk derwaarts overvoeren, en de Krygsmagt zyner vyanden kon onderfcheppen. Schoon de ondervinding dit ydel voorgee- ven  DER BEIDE INDIEN. 227 ven genoegzaam hadt gelogenftraft, was het Ministerie zelf niet bedagt om de heillooze gevolgen daar van te verminderen, door de keuze zyner Legerhoofden. Bykans allen, welke het verkoos om zyne maatregels uit te voeren, ontbrak het even zeer aan beleid, wakkerheid en voortvaarendheid. De Legerbenden waren niet gefehikt om de misdagen der Opperhoofden te verbeteren. De Troepen bezaten wel die fierheid van aart, dien onverwinnelyken moed, welke de Regeeringsvorm, meer dan het klimaat, den Engelfche Soldaaten inboezemt; maar deeze Nationaale hoedanigheden wierden opgewoogen of uitgeput, door eene overmaate van vermoeijenisfen, wélke niets konde verpoozen, in een land, ontbloot van alle Europifche verkwikkingen. Wat aangaat de Landmagt der Volkplantingen, deeze beftondt uit vreedzaame Akkerlieden, die niet op het moorden waren afgerigt door de gewoonte van te jaagen, en door de krygshaftige leevendigheid van het meerendeel der Franfcha Volkplanteren. By deeze nadeelen, Uit de n'atüur der din* gen ontftaande, kwamen nog andere, die eeniglyk uit de misdagen der menfchen den óórfprong namen. De Posten, ter beveiliginge van verfcheiden Engelfche Bezittingen Opgeworpen, konden elkander over en weder niet die wederzydfche hulp en befcherming aanbrengen, en maakten niet zulk eene verzameling uit, zonder welke geene weezenlyke fterkte kan plaats hebben. De provinciën, die allen verfchillende belangen hadden, en P 2 door XVÏ. BOEK.  228 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. door het gezag van een éénig Opperhoofdniet aan elkander verbonden waren, werkten niet te zamen tot het algemeene welzyn 5 met die zamenfpanning van poogingen en die eensgezindheid van gevoelens, die alleen den goeden uitflag kunnen verzekeren. De tyd om te werken wierdt gefpild met ydele gefchillen tusfchen de Volkplanters en de Landvoogden. Ieder Ontwerp van Krygsverrigtingen, dat door de eene of andere Vergadering wierdt afgekeurd, wierdt verworpen. Wierdt men het eens omtrent een Ontwerp, het wierdt rugtbaar voordat het kon volvoerd worden; en dit rugtbaar worden was dikmaals de oorzaak , om welke het mislukte. Eindelyk lag men met de Wilden onherftelbaar over hoop. Deeze Volken hadden, ten allen tyde, eene in 't oogloopende voorkeuze aan Frankryk gegeeven. Dit was eene foort van vergeldinge, welke zy oordeelden fchuldig te zyn voor de oplettendheid, hun betoond, in het zenden van Zendelingen, welke zy veeleer befchouwden als Ambasfadeurs van den Vorst, dan als Gezanten van God. Deeze Zendelingen, de taal der Wilden leerende, zich naar hun karakter en naar hunne neigingen voegende, en allerlei bekwaame middelen te werk ftellende om hun vertrouwen te winnen, hadden, door dit alles, eene volftrekte magt over hunnen Geest verkreegen. De Franfche Volkplanters, verre van hun de Zeden van Europa te doen aanneemen, hadden die van het land, welk zy bewoonden, aangenomen y als mede de werkeloosheid dee-  «ER BEIDE INDIEN. 229 deezer Volken geduurende den Vrede, hunne werkzaamheid geduurende den Oorlog, en hunne aanhoudende geftcldheid op een zwervend leeven. Zelf hadt men verfcheiden Krygshoofden van aanzien zich als Leden deezer Natiën laaten zien aanneemen. De haat en jaloersheid der Engelfchen hebben dit gedrag gelasterd, tot zo verre dat zy gezegd hebben, dat deeze edelmoedige menfchen de Bekkeneelen hunner vyanden voor Geld gekogt hadden; de eislyke Dansfen, welke, onder deeze Volken, de halsftraffe der gevangenen vergezellen, hadden aangevoerd; hunne wreedheden naagevolgd, en aan hunne barbaarfche Feestmaalen hadden deel genomen. Maar deeze overmaate van eislykheid zou veeleer het werk zyn der Nationaale woede eens Volks, welk den Geestdrift voor het Vaderland in de plaats van den Godsdienftigen Geestdrift heeft gefield, en bekwaamer is om de andere Natiën te haaten, dan om zynen eigen Regeeringsvorm te beminnen. Uit de ontwyfelbaare verknogtheid aan de Franfchen, ontftondt, onder deeze Natie, de onoverkoomelykfte afkeer voor de Engelfchen. Van alle de Wilden van Europa, indien men den Wilden van Amerika moge gelooven, waren zy 't moeilykst om te betemmen. De haat der Amerikaanen veranderde wel haast in woede, in bloeddorftigheid, wanneer zy hun hoofd op prys gefteld zagen; wanneer zy zich, in het land hunner geboorte, verbannen zagen door uitlandfche Moordenaars. De zelfde handen, die, zo F 3 lan" XV l BOES.  5>3o GESCHIEDENIS XVI. BOEK. langen tyd, de Engelfche Volkplanting met den Pelteryhandel verrykt hadden, vatteden den Byl op om die uit te rooien. De Wilden maakten jagt op de Britten, even eens als op de Beeren. Men dong niet meer na roem in de gevegten, maar na bloedftorting. Zy vernielden Legers, welke de Franfchen alleenlyk zouden hebben willen overwinnen. Zo hoog was de woede gefteegen, dat een gevangen Engelschman, na eene eenzaame wooning geleid zynde, de Vrouw hem terftond eenen arm liet afhouwen, en het bloed, dat 'er uit gudsde, aan haar Gezin te drinken gaf. Ik wil. gaf zy tot antwoord aan een Jefuitfchen Zendeling, welke haar de fnoodheid van dit bedryf verweet; Ik wil dat myne kinders Krygslieden worden; zy moeten, derhalven , met het vleesch hunner vyanden gevoed worden. Zodanig was de toeftand der dingen, wanneer eene Engelfche Vloot, in Zomermaand des jaars 1759, in de Rivier St. Laurens aankwam. Naauwlyks hadt zy by het Eiland Orleans het Anker laaten vallen, of acht Branders wierden op haar afgezonden om haar in brand te fteeken. Hadden zy de bevelen gevolgd, die hun gegeeven waren, menfchen en fchepen, alles ware verboren geweest. Maar de Kapiteins, welke dit werk moesten volvoeren, wierden van vreeze bevangen. Zy ftaken te vroeg den brand in hunne fchepen, en haastten zich om met 'hunne Canoes wederom aan land te.koomen. De Belegeraar, die van verre het gevaar gezien hadt, wierdt, door deeze overhaasting, daar  DER BEIDE INDIEN. 531 daar tegen beveiligd; en zedert dit oogenblik konde de verovering van Canada hem niet ontftaan. Het leedt niet lang of de Engelfche Vlag vertoonde zich voor Quebek. Het was te doen om aldaar te landen, en zich te vestigen in de nabuurfchap deezer plaatze, om het beleg rondom dezelve te flaan. Maaide oevers der Riviere wierden zo wel verIchanst bevonden, zo wel verdeedigd door Troepen en Redouten,' op bekwaame afftanden vaneen geplaatst, dat de eerfte poogingen vrugtloos afliepen. Ieder landing kostte den Belegeraaren beeken bloeds, zonder hun een weezenlyk voordeel aan te brengen. Deeze ongelukkige onderneemingen duurden zes weeken, wanneer zy, eindelyk, het zonderling geluk hadden om hunne ontfchecping te volbrengen, zonder gezien te worden. Dit gefchiedde op den twaalfden van Herfstmaand, een uur voor het aanbreeken van den dag, drie mylen boven de Stad. Hun Leger, zes duizend man fterk, ftondt reeds in flagorde gefchaard, wanneer het, 's anderen daags, wierdt aangecast door eene Krygsbende, een derde minder in getal. De dapperheid vergoedde eenigen tyd het getal. Ten laatfte ftondt de Franfche vuurigheid de overwinning af aan den V37and, die den dapperen wolff , zynen Veldheer, hadt verlooren , zonder zyn vertrouwen en kloekmoedigheid te verliezen. Hier door hadden de Engelfchen een aanmerkelyk voordeel behaald; doch het konde nog niet beflisfende genaamd worden. Niet P 4 meer XVI boek  XVI. boek. j j I I 232 GESCHIEDENIS meer dan twaalf uuren waren 'er noodig om de Troepen te verzamelen, eenige mylen van het flagveld verfpreid, om dezelve met het geflagen Leger te vereenigen, en op den vyand aan te trekken met een fterker magt dan die hy hadt verflagen. Dit geichiedde op raad van den Franfchen Generaal m0nt£alm,*die, in den aftogt doodlyk gewond, den tyd hadt gehad, vóór dat hy den geest gaf, om voor het heil der zynen te zorgen, door hen aan te moedigen om hun verlies te vergoeden. Een zo edelmoedig gevoelen wierdt van den Krygsraad niet gevolgd. Men trok tien mylen verre af. De Ridder de levy, uit zynen post voortgetrecden om de plaats van montcalm te vervullen, berispte dit bewys van zwakheid. Men bloosde deswege; men wilde langs den zelfden weg wederkeeren, en de overwinning behaalen. Maar de tyd was verloopen. Quebek, tot op' drie vierde deelen door het Gefchut der Vloote vernield, hadt zich al op den zeventienden der maand overeegeeven. . ° Geheel Europa geloofde, dat de verovering deezer plaatze een einde zoude maaken ian het groot gefchil in Noord-Amerika. Niemand kreeg den inval, dat een handvol Franfchen, die aan alles gebrek hadden, men ae Fortuin zelf de hoop fcheen te verdeden , het zouden durven in het hoofd ïeemen, een onvermydelyk lot te vertraa'en. Doch men kende hen niet. In alleryl voltooide men verfchansfingen, welke men, :enigen tyd geleeden, tien mylen boven Que,  DER BEIDE INDIEN. 233 Quebek, hadt begonnen. Men liet aldaar een genoegzaam getal Troepen, om den voortgang der veroveringe te beletten; en men begaf zich na Montreal, om aldaar te raadpleegen over de middelen om de fchade en fchande daar van uit te wisfchen. Hier wierdt het befluit genomen, dat men met den aanvang der Lente zoude aantrekken op Quebek, om het by verrasfmg, of, by gebreke daar van, door eene belegering, te herwinnen. Men bezat nog niets van 'c geen men noodig hadt om een geregeld beleg der plaatze te onderneemen, maar alles was dermaate beraamd, dat deeze onderneeming niet zou begonnen worden, dan op het oogenblik, dat men zeker wist, dat de hulp, welke men uit Frankryk verwagtte, onfeilbaar moest aankoomen. In weerwil van het fchroomlyk gebrek van alles, welk de Volkplanting, zedert geruimen tyd, hadt geleeden, waren de toebereidzels reeds gemaakt, wanneer het ys, welk de geheele Rivier bedekte, omtrent het midden haarer breedte breekende, aldaar een klein Kanaal maakte. Men trok de vaartuigen over het ys, en bragt ze dus te water. Het Leger, beftaande uit Burgers en Soldaaten, die flegts één Lichaam uitmaakten, en die ééne Ziel waren, begaf zich, op den twintigften van Grasmaand des jaars 1760, in deezen ftroom der Riviere, met eene onbegrypelyke wilvaardigheid. De Engelfcben waren vast in het denkbeeld, dat het vyandlyk Leger nog gerust in zyne Winterkwartieren lag; maar reeds geheel P,5 ont- XVI. BOEK.  XVI. KOEK. 234 GESCHIEDENIS ontfcheept, bevondt het zich naby eene Bui, tenwagt van vyftien honderd man, welke drie mylen van Quebek hadt post gevat. Deeze Bende ware gewisfelyk in ftukken gehouwen, zonder een dier zonderlinge voorvallen, welke het der menschlyke voorzigtigheid niet gegund is te kunnen voorzien. Een Kanonier, uit zyne Sloep willende flappen, was in het water gevallen. Zyne hand ontmoette een ysfchots; hy klautert'er op, en geeft zich aan de genade van den ftroom over. Defchots, afdryvende, fpoelt te Quebek aan den oever. De Engelfche Schïldwagt, op deeze plaats ftaande, ziet een mensch in lyfsgevaar, en fchreeuwt om hulpe. Men fpringt toe om den ongelukkigen te redden, dien de ftroom wegvoerde, en men vindt hem zonder beweeging. Zyn Livrei, welk hem voor een' Franfch' Soldaat doet kennen, doet zyne redders het befluit neemen om hem by den Gouverneur te brengen, daar hy, door middel van fterke dranken, voor een oogenblik tot zich zeiven wordt gebragt. Hy verkrygt kragts en ftems genoeg om te zeggen, dat een Leger van tien duizend Franfchen voor de poorten der Stad is, en geeft ftraks den geest. Terftond wordt aan de Buitenwagt bevel gezonden , om in alleryl ftadwaarts te keeren. In weerwil van haaren fpoed, hadt men den tyd om haar in de agterhoede te vallen. Eenige oogenblikken laater, zou de nederlaag deezer Bende van het verlies der  der beide INDIEN. 235 der plaatze ontwyfelbaar zyn gevolgd geworden. Nogthans rukte de Belegeraar derwaarts aan, met eene onverzaagdheid, die alles van de dapperheid, niets van de verrasfing fcheen te verwagten. Tot op één myl na was hy de Stad genaderd, wanneer hy eene Bende van vier duizend man ontmoette, uitgetrokken om hem te doen ftand houden. Hevig was de aanval, hardnekkig de tegenftand. De Engelfchen wierden binnen hunne muuren te rug gedreeven, naadat zy achttien honderd man van hunne dapperfte Soldaaten op het (lagveld, en hun Gefchut in 's vyands handen gelaaten hadden. Straks wierden de Loopgraaven voor Quebek geopend. Doch vermids men niets dan Veldftukken hadt, geene hulp uit Frankryk aankwam, en een fterk Engelsch Eskader de Rivier opzeilde, was men genoodzaakt, op den zestienden van Bloeimaand, het beleg op te breeken, en van post tot post na Montreal te rug te trekken. Drie geduchte Legers, waar van het een de Rivier was afgekoomen, het ander tegen den ftroom was opgezeild, en het derde door het Meir Champlain was gekoomen, omfingelden deeze Troepen, die reeds van den beginne niet zeer talryk, en zeer verminderd door veelvuldige gevegten en aanhoudende vermoeijenisfen, daarenboven gebrek hadden aan Mond- en Krygsbehoeften, en zieh in eene opene plaats vonden ingeflooten. Dit elendig overfchot eener Bende van XVI. boek.  236 GESCHIEDENIS XVI. BOEK. ! I 3 < I < 1 < i a a 1l E n g I v van zeven duizend man, die foimmer was aangevuld, en, geholpen door" een weinig Landmagt en eenige Wilden, zo groote zaaken hadt verrigt, was eindelyk genoodzaakt in onderhandeling te treeden; dit gefchiedde uit naam der geheele Volkplantinge. De Verbonden van Vrede bekragtigden de verovering. Deeze vergrootte den hoop der Engelfche Bezittingen in het Noorden van Amerika. Ondertusfchen is de overwinst eener onneetelyke landftreeke niet de rykfte vrugt, velke Groot-Britannie moet plukken van len voorfpoed zyner wapenen. Een veel langelegener voordeel, is de talryke bevolcing, welke het aldaar heeft gevonden. In le daad, zommigen deezer talryke inwooneen zyn eene nieuwe heerfchappy ontwee:en, welke tusfchen de menfchen geen anIer onderfcheid erkende, dan dat van perbonlyke hoedanigheden, van opvocdinge, ^an onbekrompenheid, van het vermogen >m nuttig te zyn voor de zamenleeving.. ilaar heeft men de verhuizing deezer verr gtlyke fchepzelen, wier aangelegenheid geen nderen grondflag hadt dan barbaarfche gewoonten, moeten aanmerken als een ongeik? Zou de Volkplanting niet veel gewonen hebben by de bevryding van alle deeze ietsdoende Edelen, welke haar, zints lan;n tyd, tot een last verftrekten; van die oogmoedige Edelen, die 'er de veragting oor allerlei foort van arbeid voedden? Het noodig dat haare Landeryen ontgind, haare  DER BEIDE INDIEN. 237 re Bosfchen omverre gehouwen, haare YzerMynen geopend, haare Visfcheryen uitgebreid worden, haare nyverheid en verzendingen nieuwen wasdom ontvangen; dit alleen wierdt 'er vereischt. Canada heefc deeze waarheid begreepen. In weerwil van de doorgaans zo fterke banden van bloed, van taal, Godsdienst en Regeeringsvorm; in weerwil van die menigte verbintenisfen en vooroordeelen, welke een zo overheerfchenden invloed op het verftand der menfchen verkrygen, hebben de Canadaanen wel vergenoegd gefcheenen onder de groote vaneenfcheuring, welke hen van hun oud Vaderland hadt afgefcheiden. Zy hebben gereedlyk berust in de middelen, door het Hof van Londen in het werk gefteld, om hun geluk en vryheid op een vasten grondflag te bouwen. Vooreerst heeft men hun de Wetten der Engelfche Admiraliteit voorgefchreeven. Doch deeze nieuwigheid hebben zy naauwlyks bemerkt: dewyl zy geene anderen dan verove. raars betrof, die in het bezit van den geheelen Zeehandel der Volkplantinge waren. Meer agts hebben zy gegeeven op de invoering der Lyfftraffelyke Wetten van Engeland. Dit was een der gelukkigfte gefchenken, welk Canada konde ontvangen. Op de ondoorgrondbaare verborgenheden eener barbaarfche Inquifitie, volgde een bedaard, beredeneerd en openbaar onderwys; een verfchrikkelyke en aan bloed gewoone Regtbank, wierdt vervangen van meuschlie- ven- XVI. BOEK.  2§# GESCHIEDENIS XVI. BOEK. vende Pairs, meer geneigd om de orifchüld te erkennen dan de misdaad te vermoeden. . Nog flerker zyn de veroverde Volken getroffen , ziende hunne perfoonlyke vryheid voor altoos verzekerd, door de beroemde Wet Babeas Corpus. Te lang flagtöffers geweest zynde van den eigendunkelyken Wil der zulken, welke hen regeerden, hebben zy de weldaadige hand gezegend, die hen uit de flaaverny verloste, om hen onder de befcherming der Wetten te Hellen. , De zorge, om Canada van een Burgerlyk Wetboek te voorzien, heeft vervolgens het Britfche Ministerie onledig gehouden. Dit groote werk, fchoon aan kundige, arbeidzaame en billykheidlievende Regtsgeleerden opgedraagen, heeft tot nog toe de ftaaving der Regeeringe niet verworven. Indien de üitflag aan de vervvagtingen beantwoorde, zal 'er eindelyk eene Volkplanting geVondert worden, die eene Wetgeeving heeft, gefchikt naar haar klimaat, haare bevolking en haare werkzaamheden. Behalven deeze Vaderiyke bedoelingen, is Groot-Britannie van oordeel geweest, dat het voor de belangen zyner Staatkunde voegde , door verborgene fpringveeren, zyne nieuwe Onderdaanen de zucht voor de gebruiken, de Taal, den Eerdienst, en de begrippen van het Moederland te doen aanneemen. Deeze eenftemmigbeid is, in de laad, over 't algemeen genomen, een der (lerkfte banden, die eene Volkplanting aan haar  öÉR Éêïdë ÏNDÏËN. 239 haar Vaderland kunnen verbinden. Doch wy vermoeden, dat de tegenwoordige toeRand der dingen aan een ander Ontwerp de voorkeuze hadt moeten doen neemen. Engeland heeft tegenwoordig zo zeer te duchten den geest van onafhanklykheid, welke in Noord-Amerika heerscht, dat het, misfchien, voor hetzelve voordeeliger zou geweest zyn, Canada in eene foort van verwydering van de andere provinciën te doen volharden , dan ze dezelve te doen naderen door verbintenisfen, welke haar, ten eenigen dage, te naauw kunnen vereenigenWat hier van zy, het Hof van Londen heeft in Canada den Engelfchen Regeeringsvorm ingevoerd, in zo verre zulks beftaanbaar was met een louter Koninklyk gezag, en zonder eenig inmengzel van Volksbeftuur. Zyne nieuwe Onderdaanen, gerust gefteld tegen de vreeze voor toekoomende Oorlogen, ontflagen van de verdeediginge van afgelegene posten, welke hen van hunne wooningen verwyderden, beroofd van den Pelteryhandel, die zynen natuurlyken loop hervat heeft, leggen zich nu eeniglyk en geheel toe op hun Akkerwerk. Naar maate dit toeneemt, worden hunne verbintenisfen met Europa en de Antilies bloeiender, en zullen wel haast het eenig hulpmiddel worden van een uitgeftrekt land, werwaarts Frankryk voorheen onnoemelyke fommen overmaakte, dewyl 't hetzelve befchouwde als het fterkfte Bolwerk zyner Zijid- XVI. boek.  XVI. boek. WYS, 140 GESCHIED, der beide INDIEN. Zuidlyke Eilanden. — De waarheid deezer Staatkundige zamenvoeginge, welke zo veele handelaars niet bemerkt hebben, zal klaar* blyklyk worden, naar gelang wy zullen ontvouwen , de voordeden der Bezittingen 5 door de Engelfchen, aan de vaste kust van Noord-Amerika, opgericht.  WYSGEERIGE É N STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS van de BEZITTINGEN EN DEN KOOPHANDEL DER EUROPEAANEN IN DE BEIDE INDIEN. ZEVENTIENDE BOEK. j^^^ngeland was in de nieuwe waereld V niet bekend, dan door dikwyls ge$ ^JÊ, lukkige en altoos veel vertoonmaa*G$£l£W jjencje Zeerooveryen, wanneer walter raleigh het ontwerp beraamde, om zyne Natie te doen deel hebben aan de verbaazende rykdommen, welke, zints bykans eene Eeuw, uit dat waerelddeel na het onze ftroomdèn. De Oostkust van Noord-Amerika trok de aandagt diens Mans, gebooren om ftoute dingen uit te denken. De bekwaamheid, die hy bezat, om de verftanden te overbeeren, door aan alles, 't geen hy voorftelde, een voorkoomen van grootheid te geeven, deedt hem, aan het Hof en önVI. deel. q. dér XVII. boek.  XVII, BOEK. 242 GESCHIEDENIS der de Kooplieden, gereedlyk medeftanders vinden. De Maatfchappy, welke, onder het verlokzel zyner grootfche beloften, wierdt opgericht, verwierf, in den jaare 1584, van de Regeering, de onafhanklyke en opperfte befchikking over de ontdekkingen, welke men doen zoude; en zonder eenige andeje aanmoediging, vaardigde zy, al in Grasmaand des volgenden jaars, twee. fchepen af, welke het Anker lieten vallen in de Baai yan Roenoque, welke tegenwoordig een gedeelte van Carolina uitmaakt. De Bevelhebbers deezer fchepen, eens vertrouwens waardig, waar mede zy zich vereerd vonden, betoonden eene onbepaalde believing, in een land, daar het te doen was om hunne Natie te vestigen, en gaven den Wilden de keuze over de verruilingen, welke zy hun voorftelden, in den nieuwen Koophandel, dien men met hun wilde beginnen. Alles, wat deeze gelukkige Zeebeden, by hunne wederkomst in Engeland, verhaalden, wegens de gemaatigdheid van het klimaat, de vrugtbaarheid van den grond, het karakter der inwooneren, welke zy ontdekt hadden , moedigde de Maatfchappy aan, die hen hadt te werk gefteld. In de volgende Lente, zondt zy zeven fchepen, die te Roenoque honderd acht vrye lieden aan land zetteden, beftemd om aldaar eene Bezitting op te richten. Een gedeelte deezer eerfte Volkplanteren liet zich vermoorden door de Wilden, welke men mishandeld hadt; het overig gedeelte , verwaarloosd hebbende, door den Akkerbouw, voor zyn beftaan te zorgen,  der beide INDIÉN. 243 gen, ftierf van honger en gebrek, wanneer een verlosfer ter zyner hulpe kwam. Deeze was francois drake, beroemd onder de menigte van Zeevaarenden, omdat hy, naa magellaan, de eerfte was, die den Aardkloot was rond gevaaren. De bekwaamheid, van welke hy, op deezen gewigtigen fcheepstogt, blyken hadt gegeeven, deedt de keuze van Koninginne elizabet op hem vallen, om philippus den II te vernederen, in dat gedeelte Zyner uitgebreide Bezittingen, welke hy misbruikte om de rust van andere Volken te verftooren. Weinige bevelen wierden immer beter volbragt. Sint-Jago, Karthagena, Sint-Domingo, verfcheiden andere gewigtige plaatzen, nevens een groot getal ryk gelaaden fchepen, wierden een prooi der Engelfche Vloot. Zyn Lastbrief behelsde, dathy, naa zyne gedaane verrigtingen, zich na Roenoque zou begeeven, om aldaar den onderftand te verfebaffen, dien men mogt noodig hebben. Dc wanhoop deedt dien van de hand wyzen door het klein getal ongelukkigen, die allerlei foort van wederfpoeden en rampen waren ontkoomen. Zy verzogten geene andere gunst, dan te mogen wederkeeren na het Vaderland: en des Admiraals inwilliging van hun verzoek maakte de kosten nutteloos, welke tot op dit tydftip gedaan waren. Door dit onverwagt voorval lieten de Deelgenooten zich niet affchrikken. Van tyd tot tyd deeden zy eenige geringe togten na de Volkplanting. In den jaare: 1589, telde men aldaar honderd vyftien perfoonen van Q 2 bei- XVII. boek.  XVII, boek. 244 GESCHIEDENIS beiderlei fexe, aan een geregelden Regeerings-. vorm onderworpen, en overvloedig voorzien van alles, 't geen zy ter hunner verdeediginge, tot den Akkerbouw en den Koophandel noodig hadden. Dit begin gaf eenige hoop; doch dezelve ging verboren in den bajert en den rampfpoed, in welken raleigh zich Hortte, weggefleept door de grilligheden eener verhitte verbeeldingskragt. De Volkplanting , van de onderfteuning haarer grondleggers beroofd, raakte in volkomene vergetelheid. Twaalf jaaren waren 'er verloopen, zints men haar geheel uit het oog hadt verboren, wanneer gosnold, een der eerfte Deelgenooten, in den jaare 1602, het befluit nam om baar te gaan zien. Zyne bedrevenheid in de Scheepvaartkunde deedt hem vermoeden, dat men,-du& lang, den koers, welken men derwaarts moest houden, niet gekend hadt, en dat men, langs de Canarifche en Caraïbifche Eilanden ftevenende, den weg, zonder nut, meer dan duizend mylen gerekt hadt. Zyne gisfingen deeden hem het befluit neemen om zich van het Zuiden te verwyderen, en Westwaarts te ftevenen. Deeze onderneeming Haagde hem gelukkig; maar toen hy de Amerikaanfche kusten was genaderd, bevondt hy zich Noordlyker, dan allen , die vóór hem de reize gedaan hadden. De Landftreek, daar hy aanlandde, zedert onder Nieuw-Engeland begreepen, verfchafte hem eene groote menigte Pelteryen, met welke hy na Europa wederkeerde.- De fpoed en goede uitflag deezer ondernee-  der beide INDIEN. 245 #)eeminge maakten indruk op de Engelfche Kooplieden. Veelen derzelven vereenigden zich, in den jaare 1606, ter oprichtinge eener Bezittinge in het land , welk gosnold hadt ontdekt. Hun voorbeeld vernieuwde, by eenige anderen, het geheugen der Volkplantinge van Roenoque. 'Er waren toenmaals twee bevoorregte Genootfchappen. Dewyl het vast land, daar zy hunne Monopolie moesten oeffenen, in Engeland alleenlyk bekend was onder den algemeenen naam van Virginie, kreeg de eene den naam van de Maatfchappy van Zuid - Virginie , de andere dien van de Maatfchappy van NoordVirginie. De drift, welke zich in de eerfte dagen hadt vertoond, begon eerlang te verkoelen. Tusfchen de twee Genootfchappen heerschre meer jaloersheid dan nayver. Schoon hun de onderftand was toegeftaan van de eerfte Lotery, welke in Engeland getrokken is, hadden zy zo weinig opgangs gemaakt, dat men, in den jaare i<5i4, in de beide Bezittingen, niet meer dan vier honderd perfoonen telde. De ruimte, welke de eenvoudige Zeden dier tyden vorderden, was toenmaals in Engeland zo algemeen, dat de zucht om het Vaderland te verlaaten, om zyn fortuin te maaken, niemand bekoorde. Het gevoel der elenden maakt de menfchen meer afkeerig van hun Vaderland, dan de zucht tot ï-ykdommen. 'Er was eene ongemeene gisting noodig, om zelf een voortreffelyke landftreek te bevolken. Deeze gebéurde. Het Bygeloof deedt haar uit de ftrydigheid 0. 3 van XVII. boek.  246 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. van Godsdienftige begrippen gebooren worden. De eerfte Priesters der Britten, waren de Druïden, zo vermaard in de Jaarboeken van Gallie. Om een begochelend denkbeeld te verfpreiden over de Plegtigbeden ecnes woesten Eerdiensts, wierden deszelfs verborgenheden nimmer gevierd, dan in donkere^ vertrekken; en meestal in fombere Bosfchaadjen, alwaar de vreeze fpookzels en verfchyningen baart. Slegts een klein getal Ingewyden waren in de heilige Leer onderweezen; en deeze hadden geene vryheid om iets te fchryven over dit aangelegen onderwerp, opdat deszelfs geheimen voor de oogen van het onheilig graauw niet zouden ontvouwd worden. De Altaaren eener geduchte Godheid wierden bezoedeld met het bloed van menschlyke flagtöffers, en verrykt met den kostbaarften Oorlogsbuit. Schoon de vreeze voor de wraakoeffeningen des Hemels de eenige bewaarderesfe deezer fchatten was, wierden ze altoos geëerbiedigd door de begeerlykheid, welke men hadt weeten te beteugelen door het Leerftuk der altoosduurendc Zielsverhuizinge. Het voornaaroe Burgerlyk gezag beruste in de Dienaars van deezen verfchrikkelyken Godsdienst: dewyl de heerfchappy des bcgrips van allen de magtigfte en de beftendigfte is. De Opvoeding der Jeugd was in hunne handen; en door middel van deezen vroegften ouderdom verzekerden zy zich van 's menfchen geheelen leeftyd. Zy namen kennis van Burgerlyke en Lyfftraffelyke zaaken, en deeden eene even  DER BEIDE INDIEN. 247 «ven beflislende uitfpraak over de Staats- als Bar .ei !\ ke gefchillen. Alwie hunne uitfpraaken durfde tegenftaan, wierdt niet flegts uitgeflooten van alle gemeenfchap aan de Godsdienftige geheimenisfen , maar ook uit de zamenleeving der menfchen gebannen. Het was eene misdaad, een fchandvlek, hem te bezoeken. Onherftelbaar beroofd van de befcherming der Wetten, kon de Dood alleen een einde maaken aan zyne rampfpoeden. De Gefchiedenis der Bygeloovigheden levert geene op, welke zo kragtdaadig de oppermagt hadt verkreegen, als die der Druïden, Zy was de eenige, welke verdiende, dat de ftrengheid der Romeinen tegen haar de wapens aanfehoot: zo veel gewelds fteK den de Druïden tegen de magt deezer waereldveroveraaren. Nogthans hadt deeze Godsdienst veel van zyn gezag verlooren, wanneer de Christïyke Godsdienst, in de zevende Eeuw, dien geheel deedt verdwynen. De Noordlche Volken, die, van tyd tot tyd, de Zuidlyke provinciën van Europa overftroomd hadden, vonden aldaar de fpruiten van dien nieuwen Godsdienst, gezaaid onder de puinhoopen en overblyfzels eener heerfchappye, die aan alle kanten waggelde. Het zy uit onverfchilligheid voor "hunne afgelegene Goden, het zy door eene gemaklyk te overrcedene onkunde , gercedlyk hadden zy eenen Eerdienst aangenomen, dien de menigte der plegtigheden, voor plompe en woeste menfchen, beminnelyk maakte. Hun voorbeeld wierdt gevolgd van de Saxen, welke zich van ErrgeQ 4 land XVII BOEK  XVII. BOEK. 248 GESCHIEDENIS land meester maakten. Zonder tegenkanting omhelsden zy een Leer, die hunne verovering regtvaardigde, derzelver misdaaden uitwischte, eh de beflendigheid daar van ver» zekerde, door de uitrooijing der oude Eerdien ften. Het leedt niet lang, of deeze Godsdienst droeg de vrugten, welke men daar van moest verwagten. Wel haast vervingen ydele befpiegelingen de wer-kzaame en gezellige deugden. Eene flompe eerbied voor onbekende Heiligen wierdt gefield in de plaats van den Eerdienst van het Opperde Weezen. Het wonderbaare der Wonderwerken verdoofde de kennis der natuurlyke oorzaaken. Gebeden of offeranden verzoenden de onmensch-lykfle euveldaaden. Alle de zaaden der Reden waren veraart, alle de beginzels der Zedelykheid bedorven. Zy, die ter invoeringe deezer wanorde eenigzins hadden medegewerkt, wisten zich daar van te bedienen. De Priesters verwierven een ontzag, welk men den Koningen weigerde; hun perfoon wierdt heilig. De Burgerlyke Overheid verloor allen toezigt op hun gedrag; zy onttrokken zich aan de waakzaamheid der Burgerlyke Wet. Hun Regtbank ontweek alle de andere; of ligtte hun den voet. Zy vermengden den Godsdienst met allerlei Regtsgeleerde gefchillen, mee allerlei zaaken van Staat; zy wierden de Zegsmannen of Regters over alles. Wilde men redeneeren? Het Geloof fprak, en allen, luisterden, flilzwygende, naar deszelfs onuitlegbaare Godfpraaken. Zo groot was de • • • • ver-  ïjer beide INDIEN. 249 .verblindheid in deeze Eeuwen, dat de aanöootelyke ongebondenheden der Geestlykheid haar gezag niet verminderden. De reden hier van was, omdat dit gezag op groote rykdommen was gebouwd. Zo ras men hadt gepredikt, dat de Godsdienst, die van offeranden leefde, voor alle andere dingen de opoffering van de bezittingen en goederen deezer aarde vorderde, gebruikte de Adel, die alle de eigendommen in handen hadt, de handen zyner Slaaven, tot het ftigten van Kerken, en zyne landeryen om deeze fligtingen te begunfligen. De Koningen fchonken aan de Kerk alles wat zy den Volken ontroofd hadden; zy ontblootten zich tot zo verre, dat zy niets overhielden om de Krygsdienften te betaalen, of de andere Regeerings- onkosten goed te maaken. Nimmer wierdt dit onvermogen onderfteund door de zulken, die het veroorzaakt hadden. De handhaaving der Maatfchappye ging hun niet aan. Iets toe te brengen tot de Staatsbelastingen, door middel van de goederen der Kerke, was eene heiligfchennis, eene ontheiliging van gewyde zaaken aan ongewyde gebruiken. Dus fpraken de Geestlyken; dus geloofden de Leeken. De bezitting van het derde gedeelte der Leengoederen van het Koninkryk; de vry willige offeranden van een blind Volk; de prys, op welken alle Priesterlyke verrigtingen gefield waren: dit alles kon niet verzaden de altoos werkzaame fchraapzucht eener Geestlykheid, op haar belang afgerigt. In het Oude Testament vondt zy, dat de Tienden van alle Q_ 5 voort- XVII. boek'.  XVII BOEK. 250 GESCHIEDENIS voortbrengzels, door een Godlyk en onbetwistbaar Regt, haar toebehoorden. De gereedheid, waar mede haar deeze eisch wierdt ingewilligd, deedt haar dezelve uitftrekken tot de Tienden der nyverheid, der voordeelen van den Koophandel, van den arbeidsloon der werklieden, van de foldy der Soldaaten, ja zomwylen zelf* van het inkoomen der Hofbelastingen. Rome, dat zich in 't eerst vergenoegd hadt met, in een hoogmoedige zelfvoldoening, een aanfchouwer te zyn van het gelukkig flaagen zyner ryke en pragtige Zendelingen in Engeland, beving wel haast de zucht om deel te willen hebben aan den roof deezes ongelukkigen Koninkryks. Het maakte eenen aanvang met aldaar den Koophandel van Overblyfzelen te beginnen, die fteeds hun gezag handhaafden door groote wonderwerken, en altoos verkogt wierden naar evenredigheid van den prys, dien de Ligtgeloovigheid daarop ftelde. De Ryksgrooten, de Monarchen zeiven, wierden genodigd om in Bedevaart te trekken na de Hoofd Had der waereld, om aldaar eene plaats in den Hemel te koopen, gefchikt naar den rang, dien zy op aarde bekleedden. Ongevoelig maatigden zich de Pausfen aan het begecven der Kerklyke Ampten, en verkogten ze, naa ze eerst gefchonken te hebben. Door dit middei trok hun Regtbank alle Kerklyke zaaken tot zich; en hunne Schatkist wierdt, door den tyd, verrykt met de Tienden van de inkomften der Geestlykheid, welke de Tienden van alle de goederen des Koninkryks hefte. Toen  DER BEIDE INDIEN. 251 Toen deeze Godvrugtige knevelaaryen in Engeland zo hoog gefteegen waren, dat zy niet hooger konden klimmen, dong het Christen Rome aldaar na de hoogfte magt. De bcdriegeryen zyner Eerzucht wierden onder een geheiligd dekkleed vermomd. De grondflagen dor vryheid ondermynde het, op gene andere wyze, dan met de wapenen des begrips. Dit was den mensch tegen zich zeiven aanvoeren, en zyne rcgten door zyne vooroordeelen overheeren. Men zag het zich zeiven opwerpen tot een willekeurigen Zegsman tusfchen het Altaar en den Throon , tusfchen den Vorst en de Onderdaanen, tusfchen een Monarch en de Koningen zyne nabuuren. Met zynen Geestlyken blixem ontftak het 't Oorlogsvuur. Maar het hadt Zendelingen noodig, om den fchrik zyner wapenen te verfpreiden. Het riep de Monniken te hulpe. De waereldlyke Geestlykheid, in weerwil van haaren ongehuwden ftaat, welke haar van de verbintenisfen deezer waereld afzonderde, hieldt haar daar aan verbonden, door de banden des belangs, dikwyls veel fterker dan die des bloeds. Een Rang van menfchen, afgefcheiden van de Maatfchappy, door zonderlinge inftellingen, welke haar tot Geestdryvery moesten vervoeren, door eene blinde onderwerping en overgegeevenheid aan de bevelen van een uitlandfchen Priester, waren de gefchikte werktuigen ter bevorderinge van de oogmerken diens Oppervorsts. Deeze veragtlyke er ongelukkige werktuigen des Bygeloofs kwee ten zich van hun heilloos beroep. Dooi dee< XVII. BOEK.  XVII. boek. I 25* GESCHIEDENIS deeze treken, onderfchraagd door een gelukkigen zamenloop van gebeurtenisfen, wierdt Engeland, om hetwelk te veroveren de oude Romeinen zo veele moeite hadden moeten doen, leenroerig aan het hedendaagfche Rome. De gewelddaadige driften en grilligheden van hendrik den VIII floopten, eindelyk, deeze fchandelyke af hanklykheid. Reeds hadt het misbruik eener zo byster groote magt de oogen der Natie geopend. Met een éénigen ftag beftondt het de Vorst, zich aan het gezag der Pausfen te onttrekken, de Kloosters te vernietigen, en zich de Opperhoofdigheid zyner Kerke aan te maatigen. Deeze veel gerugtsmaakende fcheuring wierdt van nog andere veranderingen gevolgd, onder de Regeering van eduard den VI, den Opvolger van hendrik. De Godgeleerde begrippen, welke toenmaals de gedaante van Europa veranderden, wierden uitgeploozen. Van elk derzelven behieldt men iets; men behieldt verfcheiden Leerftellingen, verfcheiden plegtigheden van den ouden Eerdienst; en uit deeze onderfcheidene brokken, vervaardigde men eene nieuwe Kerkgemeenfchap, onder den hoogklinkenden naam van de Engelfche Kerk bekend. Elizabet, die aan dit groote werk de laatfte hand leide, vondt het befpiegelende gedeelte van hetzelve te fyn uitgeploozen, :n oordeelde eenige plegtigheden daar nevens :e moeten voegen, om de verftanden door Ie zintuigen te verbinden. Haar natuurlyke Snaak voor het pragtige, de begeerte om de ge-  I>"ER BÈÏDÊ INDIEN. 253 gefchillen over het Leerllellige een einde te doen neemen, door te vermaaken door middel van de vertooningen des Eerdiensts, deeden haar na eene grooter vermeerdering van plegtigheden overhellen. Maar de Staatkunde beteugelde haare neigingen, en noodzaakte haar, die op te offeren aan de vooroordeelen van eenen Aanhang, die, haaiden weg ten Throone gebaand hebbende, haar op denzelven kon bevestigen. Verre van te vermoeden, dat jakobus1 de 1 zou ten uitvoer brengen, 't geen elizabet zelf niet hadt durven beproeven, zou men hem veel eer geneigd geoordeeld hebben ter verminderinge der Kerkelyke plegtigheden. Deez' Vorst was opgevoed in den fchoot des Presbyteriaandoms, eene hooghartige Gezinte , welke de eenvoudigheid haarer kleedye, de deftigheid haarer Zeden, de ftrengheid haarer grondbeginzelen, eene geduurige gewoonte van Schriftuurlyke fpreekwyzen, en de gemaaktheid zelve om haare Doopnaamen alleenlyk uit het Oude Testament te ontleenen, een onverwinnelyken afkeer fcheenen te moeten inboezemen voor de pragt des Roomsch-Katholyken Eerdiensts, en voor alles, 't geen het beeld daar van kon vernieuwen. De geest van Zamenftelsgezindheid kreeg, by den nieuwen Koning, de overhand boven de beginzels zyner Opvoedinge. Getroffen door het Bisfchoplyk Regtsgebied, welk hy in Engeland gevestigd vondt, en dat hem overeenkomfb'g fcheen met de denkbeelden, die hy zich, wegens den Burgerlyke Regeeringsvorm, hadt gevormd, XVII. boek.  2$4- GESCHIEDENIS XVII. boek. I i ] < vormd, liet hy, uit overtuiging, de eerfte indrukzels vaaren, welke hy verkreegen hadt; en wierdt driftig ingenoomen met eene Kerkelyke heerfchappy, gerigt naar de Staatkundige huishouding eener wel ingerigte heerfchappye. In zynen Geestdrift, wilde hy Schotland, zyn Vaderland, aan deeze verwonderlyke Kerktucht onderwerpen; hy wilde daaraan verbinden een groot getal Engelfchen, die zich daar van afkeerig hielden. Zelf hadt hy het voorneemen, om den luister der ftaatlykfte plegtigheden by de Majesteit des Plans te voegen, wanneer de tyd zyne groote Ontwerpen tot r}'pheid hadt gebragt. Maar de beweeging, welke het al in den beginne veroorzaakte, veroorlofde hem niet om verder te gaan in zyn Ontwerp van Hervorminge. Hy vergenoegde zich met zynen Zoone het hervatten van den draad zyner uitzigten aan te pryzen, wanneer hy de omftandigheden daar toe bekwaam zoude oordeelen; hy maalde hem de Presbyteriaanen als even gevaarlyk voor den Godsdienst en den Throon. Gereedlyk leende karel de I het oor naar lesfen, die niet dan te zeer overeenElemden met de beginzels van Overheerfchin*e, welke hy hadt ingezoogen van buckingham, zynen Gunsteling, den verdorvendften ier menfchen, den grootften verderver der Hovelingen. Om van verre den weg te mnen tot de Staatsomwenteling, die hy n den zin hadt, verhefte hy verfcheiden 3isfchoppen tot de eerfte waardigheden in len Staat, en bekleedde hen met de meeste Amp-  OER BEIDE INDIEN. 255 Ampten, die een vermogenden invloed op de Staatsbefluiten gaven. Deeze Eerzuchtige Kerkvoogden, eenigermaate meester geworden van eenen Vorst, die de zwakheid hadt van zich door eens anders inluisteringen te laaten beftieren , vertoonden de eerzucht, zo gemeen aan de Geestlykheid, om het Kerklyk Regtsgebied onder de fchaduw van het Koninklyk voorregt te verheffen. De plegtigheden der Kerke zag men hen tot in het oneindige vermenigvuldigen, onder voorwendzel dat ze van eene Apostolifche inftellinge waren, en, om dezelve te doen onderhouden, de toevlugt neemen tot de handelingen van 's Vorffcen willekeurig gezag. Het Ontwerp fcheen gefmeed, om'in al zynen luister te herfteïlen, 't geen de Protestanten Roomfche Afgodery noemden, al moest men, om hier in te flaagen, de gewelddaadigfte wegen inflaan. Te meer omflags veroorzaakte dit Ontwerp, dewyl het onderfchraagd wierdt door de vooroordeelen en kuiperyen eener floutmoedige Koninginne, die uit Frankryk hadt medegebragt, eene bovenmaatige zucht voor het volflrekt gezag en voor het Pausdom. Bezwaarlyk kan men zich een denkbeeld vormen van de verbitterdheden, welke zo zwaare vermoedens in de gemoederen oncllooken hadden. Eene gewoone voorzigtigheid zou der Gemoedsgistinge den tyd gegund hebben om tot bedaaren te koomen. De geest van Dweeperye deedt deeze donkere dagen verkiezen, om alles te brengen tot de Eenheid van den Anglikaanfchen Godsdienst, XVII. BOEK.  XVII. BOEK. 256 GESCHIEDENIS dienst, welke by die Non-Conformisten te haatlyker was geworden, zedert zy dien belaaden zagen met gebruiklykheden, welke zy als bygeloovig befchouwden. In de beide Kohinkryken wierdt bevel gegeeven, zich te fchikken naar den Eerdienst en Kerktucht der Bisfchoplyke Kerke. Aan deeze Wet ónderwierp men de Presbyteriaanen, die begonnen zich Puriteinen [Gezuiverden] te laaten noemen: dewyl Zy belydenis deeden van niets, behalvert het zuiver en eenvoudig Woord van God, tot een Regel van hun Geloove en wandel te Hellen. Aan deeze zelfde Wet wierden ook onderworpen de uitlandfche Calvinisten, die zich in het Koninkryk bevonden, hoedanig ook het verfchil hunner begrippen zyn mogt. Men fchreef deezen Kerkheerfchenden Eerdienst voor aan de Regementen, en aan de handeldryvende Maatfchappyen, dié zich in de ónderfcheiden gewesten van Europa bevonden. Eindelyk, de Engelfche Gezanten zagen zich genoodzaakt, 2ich overal van de Kerkgemeenfchap der Hervormden af te zonderen, én dus hun Vaderland te berooven van den invloed, dien het, in de hoedanigheid van hoofd en handhaaver der Hervorminge, buitenslands gehad hadt. In deezen hachelyken toeftand, verdeelden zich de meeste Puriteinen tusfchen de onderwerping en de tegenkanting. De zulken j die de fchande niet wilden ondergaan van te wyken, noch de moeite neemen van te be-" ftryden, wendden het oog na Noord-Amerika, om aldaar de Burgerlyke en Godsdien- ftige  der beide INDIEN. 257 ftige Vryheid te zoeken, welke een ondankbaar Vaderland hun weigerde. De vyanden hunner ruste, om hen op hun gemak te kunnen vervolgen, ondernamen het om deeze fchuilplaats te fluiten voor de voorvlugtige Devooten, die God op hunne wyze wilden aanbidden in een woest land. Acht fchepen, die, gereed om onder zeil te gaan, . op den Theems ten Anker lagen, wierden aldaar in beflag genomen: en kromwell, ,zegt men, wierdt, by die gelegenheid, van de voorgenomene reize te rug gehouden, door den zelfden Koning, dien hy zedert na het Schavot leide. De Geestdryvery, ondertusfehen, nog vermogender dan de vervolgers , overkwam alle hinderpaalen; en dit gewest der nieuwe waereld wierdt eerlang met Presbyteriaanen bevolkt. Het genoegen, welk zy in hunne afzondering fmaakten, lokte, van tyd tot tyd, alle de geenen van hunnen Aanhang, die de ziel niet fnood genoeg bezaten, om vermaak te fcheppen in de verfchriklyke omwentelingen, die, kort daarnaa, Engeland tot een Tooneel van eislykheid en bloed maakten. In bedaarder tyden, deeden redenen, van het belang ontleend, het getal hunner Deelgenooten toeneemen. Eindelyk bragt geheel Europa veel ter bevolkinge toe. Duizenden van ongelukkigen, onderdrukt door de dwingelandy of de overdraagzaamheid hunner Opperheeren, tartten de gevaaren van den Oceaan, om het leeven en de behoudenis te zoeken in dat ander Waerelddeel. Laaten wy het niet VI. deel. R ver- XVII. boek.  xvu. KOEK. 2.58 GESCHIEDENIS verbaten ; laaten wy het niet doorloopen, zonder het te leeren kennen. Hoe langen tyd bleef de nieuwe waereld, om zo te fpreeken, onbekend, zelf naa dat zy ontdekt was ? Het was het werk niet van barbaarfche Soldaaten, van hebzuchtige Kooplieden , regtmaatige en wel doorwrogte denkbeelden te geeven van deeze helft des Heelals. De Wysbegeerte alleen moest zich bedienen van de kundigheden , hier en daar verfpreid in de verhaalen der Reizigers en Zendelingen, om Amerika zodanig te zien als de Natuur het gemaakt heeft, en om deszelfs betrekkingen met het overige gedeelte des aardbodems te bemerken. Men houdt het heden ten dage voor eene uitgemaakte waarheid, dat het nieuwe vaste land niet de helft der oppervlakte van het onze bevat. Deszelfs gedaante, daarenboven, levert zonderlinge gelykhedcn op, die aanleiding zouden kunnen geeven tot verleidende gevolgtrekkingen, indien men den geest van Zamenftelsgezindheid niet moest wantrouwen, die ons menfgmaalen doet ftilftaan ter halver wege van het pad der waarheid, en ons belet, den eindpaal te bereiken. De beide vaste kusten fchynen twee ftreeken lands uit te maaken, welke haar begin neemen by den Noordpool, en eindigen by den Keerkring van den Steenbok, ten Oosten en Westen vaneen gefcheiden door den Oceaan, welke haar omringt. Hoedanig ook het maakzel deezer beide ftreeken zyn moge, en de opweeging of evenredigheid, welke in  DU BEIDE INDIEN. 259 in derzelver gedaante heerscht, het is klaarblyklyk, dat haar evenwigt niet van haare ligging afhanklyk is. De onbeftendigheid der Zee maakt de vastigheid der aarde uit. Om den aardbol op zynen grondflag te vestigen, was 'er, naar het fcfrynt, eene hoofdftoffe noodig, die, onophoudelyk, rondom onzen Planeet vloeiende, door haare zwaarte, alle andere zelfstandigheden, kan opweegen, en door haare vloeibaarheid dat evenwigt herftellen, welk de ftrydigheid en de botzing der andere hoofdftoffen zouden hebben kunnen verbreeken. Het water is, door zyne natuurlyke beweegbaarheid en door zyne zwaarte tevens, oneindig beter gefchikt ter onderhoudinge deezer eenftemmigheid en opweeginge der deelen van den Aardbol, rondom zyn middelpunt. Dat dit Halfrond in het Noorden een zeer breeden klomp aarde heeft, en by onze Tegenvoeters een even zwaaren klomp water, kan niet nalaaten aldaar een evenwigt te veroorzaaken. Indien wy, onder de Keerkringen, een ryk landfchap hebben, met menfchen en dieren bedekt; Amerika zal, op de zelfde breedte* befpoeld worden van eene Zee, met visfehen opgevuld. Terwyl de Bosfchen van boomen, met de grootfte vrugten belaaden, de gew Aagten der grootfte dieren, de talrykfte Natien, de Elefanten en de menfchen op de aarde weegen, en alle haare vrugtbaarheid in den omvang der Verzengde Luchtftreeke fchynen te verzwelgen ; zwemmen , by de Poolen, de Walvisfchen met ontelbaare Volkplantingen van Bakkeljaauwen en HarinR 2 gen, XVII. BOEK*  2Ó0 GESCHIEDENIS- XVII. BOEK. gen, nevens de zwermen van Infekten, als mede de oneindige en verbaazend veele inwooners der Zee, als 't ware om den As der Aarde te onderfchraagen, en te beletten dat hy niet na de eene of andere zyde overhelle: indien anders de Walvisfchen en de Elefanten, en de menfchen eenige zwaarte hadden op een Aardbol, alwaar alle leevendige Weezens flegts eene kortduurende wyziging zyn van het flyk, waaruit hy is zamengefteld. In één woord, de Oceaan rolt om deezen Aardkloot, om dien te vormen, volgens de algemeene Wetten der zwaarte. Nu eens bedekt en dan ontdekt hy een Halfrond, een Aspunt, eene Luchtftreek; maar in 't algemeen fchynt hy gefield te zyn op den Cirkel van den Evenaar, en wei zo veel te meer, als de koude der Aspunten eenigermaate ftrydig is met de vloeibaarheid van het water, welke zyn weezen uitmaakt, en daaraan zyne werkzaamheid geeft. Tusfchen de Keerkringen breidt de Zee zich uit en beweegt zich; hier ondergaat zy de meeste beurtwisfelingen, deels in haare omloopende en geregelde beweegingen, deels in die fchokken, welke de ftormwinden aldaar by tusfchenpcozen veroorzaaken. De aantrekkingskragt der Zonne, en de gistingen, welke de aanhoudendheid haarer hitte in de Verzengde Luchtftreek veroorzaakt, moeten een verbaazenden invloed op den Oceaan hebben. De beweeging der Maane voegt eene nieuwe kragt by deezen invloed; en de Zee, om aan deezen dubbelen aandrang te gehoorzaaroen, moest, naar 't fchynt, haare  '15 E R BEIDE INDIEN. 2-61 'haare wateren na den Evenaar voortftuwen. Niets anders dan de platheid van den Aardbol omtrent de Poolen, levert eene genoegzaame reden op voor die groote uitgeftrektheid van water, welke tot heden toe de Zuidlyke Landen voor ons verborgen heeft. De Zee kan in geenerlei maniere zich van den omvang der -Keerkringen verwyderen, -indien de Gemaatigde en Bevroozene Lnchtftreeken niet nader by het Middelpunt der aarde zyn dan de Verzengde Luchtftreek. De Zee, derhalven, maakt het evenwigt der aarde uit, en beftelt over de plaatzing haarer ftoffen. Dat de twee elkander opweegende ftreeken, welke de twee vaste kusten des Aardbols in den eerften opilage vertoonen, niet noodzaaklyk tot haar maakzel behooren, blykt hier uit, dat het nieuwe Halfrond, veel laager dan het oude, onder het water der Zee is begraaven. Daarenboven, indien 'er in 't oogloopende gelykheden tusfchen de twee Halfronden plaats hebben, 'er worden, misfchien, geene mindere gelykheden gevonden, die de gewaande eenftemmigheid vernietigen, die men zich vleit aldaar op te merken. Wanneer men, de Kaart des Aardryks -voor zich leggende, de plaatslyke overeenkomst ziet, welke gevonden wordt tusfchen de Landengte van Suez en die van Panama., tusfchen de Kaap de Goede Hoop en Kaap Hoorn, tusfchen den Archipel der Oostindiè'n •en dien der Antilles, tusfchen de Bergen van -Chili en die van Monomotapa, wordt men 'getroffen door de wederkeerige opweeging., E 3 wel- XVII. BOEK.  2Ö2 GESCHIEDENIS XVII. BOi K. welke in de gedaantevertooningen van dit Tafereel heersent: overal verbeeldt men zich te befchouwen, landen tegen landen overgefteld, wateren die een evenwigt maaken met de wateren, Eilanden en Schiereilanden, door de handen der Natuure als tegenwigten hier en daar gezaaid of verfpreid; en overal de Zee, door haare beweegingen en helling, het evenwigt onderhoudende in eene onmerkbaare ilingering. Maar, van den anderen kant, vergelykende de wyde uitgeftrektheid der Stille-Zee, welke de beide Indien vaneen fcheidt, met de kleine ruimte, welke de Oceaan bevat tusfchen de kusten van Guinee en van Brazil; de groote uitgebreidheid bewoonde landen in het Noorden, met de weinige bekende Zuidlyke landen; de ftrekking der Bergen in Tartarye en Europa, die van het West na het Oost loopen, met die der Cordeliers, welke zich van het Noorden na het Zuiden ftrekken; dan ftaat het verftand ftil, en ziet met leedweezen verdwynen het Ontwerp van fchikkinge en evenredigheid, waar mede het zyn zamenftel des aardryks hadt opgefierd. Nog meer te onvrede over zyne droomeryen is de befchouwer, wanneer hy de overmaatige hoogte der Bergen van Peru gade ftaat. Dan ziet hy met verbaasdheid een vast land, zo hoog verheven en zo nieuw, de Zee zo verre beneden deszelfs toppen, en zo onlangs nedergedaald van de landen, welke deeze trotfche bolwerken tegen haare aanvallen fcheen te beveiligen. Nogthans kan het niet ontkend, worden, dat zy de beide vaste kusten van  OER BEIDE INDIEN. 263 van het nieuw Halfrond heeft bedekt. De lucht en de aarde, alles draagt hier getuigenis van. Wyder en langer Rivieren in Amerika; onmeetelyke Bosfchen in het Zuiden; groote Meiren en uitgeflrekte Moerasfen in het Noorden; een altoosduurende fneeuw tusfchen de Keerkringen;. weinig van dat zuiver zand, welk de droesfem fchynt te zyn van de uitgeputte aarde; geene volftrekt zwarte menfchen; zeer blanke Volken onder de Linie; een frisfche en zagte lucht, op eene breedte, alwaar Afrika verbrand en onbewoonbaar is; een ftreng en bevroozen klimaat op de zelfde breedte als onze Gemaatigde klimaaten; eindelyk, een onderfcheid van gemaatigdheid van tien of twaalf Graaden, tusfchen het oude en nieuwe Halfrond: deeze zyn zo veele indrukzels eener eerst opkoomende waereld. Waarom zou de vaste kust van Amerika, naar evenredigheid, veel warmer, veel kouder zyn dan die van Europa, indien het niet ontftondt uit de vogtigheid, welke de Oceaan aldaar heeft agter gelaaten, toen hy dezelve verliet, lang naadat onze vaste kust is bevolkt geworden? De Zee alleen heeft kunnen beletten, dat Mexiko niet zo vroeg ij bewoond geworden als Afie. Indien de wateren, die nog de ingewanden van het nieuwe Halfrond befpoelen-, deszelfs oppervlakte niet overftroornd hadden, zou d< mensch 'er al vroeg de Bosf:hen uitgerooid en een pappigen grond vastigheid hebbei doen verkrygen, door dien om te roerei R 4 ei XVII. BOEK. I 1 1  XVII. UOEK. \ 1 ] 1 ] ( I c 2 264 GESCHIEDENIS en als te kneeden, en aan de ftraalen der Zonne bloot te Hellen, een vryen uittogt aan de Winden gegeeven, en de Rivieren van Dyken voorzien hebben; het kümaat zou 'er reeds veranderd zyn. Maar een onbebouwd en volkloos Halfrond kan niets dan eene nieuwe waereld aankondigen, wanneer de Zee, aan haare kusten grenzende, nog ongemerkt in haare aders kruipt. Een min fterke Zonnefchyn, overvloediger regens, dieper fneeuw, dikker en meer ftilftaande dampen, openbaaren aldaar, of de puinhoopen en het Graf der Natuure, of de wieg haarer kindschheid. Het verfchil van klimaat, ontftaan uit het verblyf der Zee op de landen van Amerika, moest noodwendig een aanmerkelyken invloed hebben op de menfchen en dieren. IJlt deeze verfcheidenheid van oorzaaken, moest eene verbaazende verfcheidenheid van uitwerkzelen ontftaan. Van hier dat men in de oude waereld twee derde deelen meer Poorten van dieren dan in de nieuwe waereld tdndt; onder de gelykfoortige geflagten onrergelyklyk grooter dieren; woester en jloeddorftiger Gedrogten, naar evenredigheid ran eene grooter menigte menfchen. Hoe :eer, in tegendeel, fchynt de Natuur de ueuwe waereld verwaarloosd te hebben! De nenfehen zyn 'er minder fterk, minder dapper; zonder baard en hair; in alle de tekens Ier Manbaarheid vernederd; weinig bedeeld set dat leevendig en kragtig gevoel, met !ie aandoenlyke liefde, welke de bron is van He liefdebetooningen, het beginzel van alle aan-  DER BEIDE INDIEN. 2Ö5 aankleevingen, het eerfte Inftinkt, de eerfte band der zamenleevinge, zonder welken alle andere naagemaakte banden kragt noch duurzaamheid hebben. De Vrouwen, nog zwakker, worden 'er door de Natuur en door de Mannen mishandeld. Deezen, niet zeer gevoelig voor het geluk van haar te beminnen, befchouwen haar niet anders als de werktuigen van alle hunne behoeften; zy wyden haar minder aan hunne vermaaken, dan zy ze aan hunne luiheid opofferen. De hoogfte wellust, het opperfte geluk der Amerikaanen is gelegen in deeze luiheid, van welke hunne Vrouwen de flagtöffers zyn, door den aanhoudenden arbeid, waar mede zy bezwaard worden. Nogthans kan men zeggen, dat in Amerika, gelyk op den geheelen aardboden, de Mannen de billykheid gehad hebben, terwyl zy de Vrouwen ter bearbeidinge van het land doemden, om zeiven de gevaaren van de Jagt, van de Visfchery, als mede van den Oorlog te ondergaan. Maar deeze onverfchilligheid voor de Sexe, aan welke de Natuur het onderpand der herv'oortbrenginge heeft gefchonken, onderftelt eene onvolmaaktheid in de lichaamlyke werktuigen, eene foort van kindsheid in de Volken van Amerika, even gelyk in de byzondere perfoonen van ons vast land, die den volwasfenen ouderdom niet bereikt hebben. Het is een grondgebrek in het ander waerelddeel, welks nieuwheid door deeze foort van onmagt wordt aangekondigd. Indien de Amerikaanen een nieuw Volk zyn, maaken zy dan een geflagt van menR 5 fchen XVII. BOEK.  XVII. BOEK. ! 1 266 GESCHIEDENIS fchen uit, oorfpronklyk verfchillende van die, welke de oude waereld bewoonen ? Dit is eene vraag, die niet haastig moest beflist worden. De oorfprong der bevolkinge van Amerika, is met onoplosbaare zwaarigheden bezet. Zegt gy, dat de Noorvvegers eerst Groenland bevolkt hebben, en dat, vervolgens, de Groenlanders na de kusten van Labrador zyn overgeftoken; anderen zullen u zeggen, dat het natuurlyker is, dat de Groenlanders afkomftig zyn van de Eskimaux, naar welke zy meer dan naar de Europeaanen gelyken. Indien gy California uit Kamtfchatka bevolkt, zal men u vraagen , welke beweegreden of wat toeval de Tartaaren na het Noord - Westen van Amerika gedreeyen hebbe? Ondertusfchen verbeeldt men zich, dat de bewooners der oude waereld, door Groenland of Kamtfchatka, na de nieuwe waereld hebben moeten trekken: dewyl door deeze beide gewesten de twee waerelddeelen aan een verbonden zyn, of ten minften naast aan elkander grenzen. Daarenboven, hoe kan men onderzeilen, dat de Verzengde Luchtftreek der nieuwe waereld bevolkt is geworden door eene van haare Bevrozene Luchtftreeken ? De Bevolking trekt wel van het Noorden na het Zuiden; maar eigenaartig moet zy een begin hebben genomen onder den Evenaar, alwaar het leeven met de warmte uitfpruit. Indien ie Volken van Amerika uit ons waerelddeel Met kunnen afkomftig zyn, en zy evenwel rieuw fchynen, moet men de toevlugt neeBen tot den Zondvloed, die, in de Gefcbie- de-  DER BEIDE INDIEN. 267 denis der Natiën, de bron en de oplosfing is van alle zwaarigheden. Men zal onderllellen, dat, de Zee het ander Halfrond overftroomd hebbende, deszelfs oude bewooners zullen gevlugt zyn op de Apalaches en de Andes, gebergten veel hooger dan onze berg Ararath. Maar hoe zullen zy geleefd hebben op deeze klompen fneeuw, van water omringd? Hoe zullen menfchen, die onder een zuiveren en bekoorlyken Hemel geleefd hadden, hebben kunnen overleeven het gebrek, de ongemaatigdheid eener bedorvene lucht, alle de geesfels, welke het onvermydelyk gevolg van eenen Zondvloed zyn? Hoe zal het geflagt zich gehandhaafd hebben en vermenigvuldigd zyn in die dagen van onheil, gevolgd van Eeuwen van kwyninge ? Laaten wy, in weerwil van alle deeze zwaarigheden, erkennen, dat Amerika op nieuw bevolkt is uit het beklaaglyk overfchot zyner venvoestinge. Alles wyst het fpoor aan van eene ziekte, van, welke het menschlyk geflagt nog gevoel heeft. De ondergang deezer waereld ftaat nog geprent op het voorhoofd haarer bewooneren. Het is een geflagt van menfchen, vernederd en veraart in zyn natuurlyk lichaamsgeftel, zyne geHalte, zyne leevenswyze, in zyn verftand, weinig gevorderd in alle kunften der be> fchaafdheid. Een vogtiger lucht, een moerasfiger grond, moesten zelf den wortel, alle de fpruiten befmetten, *t zy van d< zelfftandigheid, 't zy van de voortplantingc der menfchen. 'Er waren Eeuwen noodig voor XVII. BOEK.  263 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. ! 1 < r i I 1 \ li g voordat de Bevolking kon herfleld worden en haare verliezen vergoeden; en 'er wierden nog meer Eeuwen vereischt, voordat de aarde, opgedroogd en handelbaar, haaren fchoot opende voor het ftigten van gebouwen en het beplanten der velden. De lucht moest gezuiverd worden, voordat de Hemel helder wierdt; en de Hemel moest helder worden, voordat de aarde bewoonbaar was. De onvolmaaktheid der Natuure in Amerika, bewyst derhalven niet, de nieuwheid van dat waerelddeel, maar deszelfs wederopkornst. Het heeft, ongetwyfeld, op den zelfden tyd als de oude waereld moeten bevolkt worden; maar 't kan zyn dat het laater onder het water gezet is. De groote beenderen, web ke in Amerika uit den grond worden opgedolven , ftrekken ten blyke, dat het voormaals bewoond wierdt van Elefanten, Rhinocerosfen en andere groote viervoetige dieren, vier geflagt uit dat gewest verdweenen is. De Goud- en Zilver-Mynen, die aldaar bykans jelyk met den grond ontdekt worden, getuigen eene aloude omwenteling des Aardkioots, loch laater dan die, welke ons Halfrond rerwoest hebben. Genomen zelf dat de nieuwe waereld, len weet niet op hoedanig eene wyze, op lieuw bevolkt ware door onze zwervende lorden, zou dit tydftip van een zo afgelegen datum zyn, dat het den bewooneren an Amerika eene zeer hooge oudheid overet ? Drie of vier Eeuwen zouden niet meer enoeg zyn voor de grondlegging der Ryken an Peru en Mexiko: dewyl men, in deeze ge-  DER BEIDE INDIEN. 269 gewesten, geene handgreepen van onze kunften, geen fpoor der gebruiken en begrippen ontmoetende, overal elders op den aardbodem verfpreid, nogthans aldaar gevonden heeft eene befchaafde Maatfchappy, uitvindingen en gebruiklykheden, die, zonder eenig merkteken te vertoonen van tyden vroeger dan de Zondvloed, nogthans eene vry lange reeks van Eeuwen onderftelden, laater dan deeze omkeering. Want, fchoon in Mexiko, even als in Egypte, de omtrek van een land, omringd van wateren, bergen, of bezwaarlyk te overkoomene hinderpaalen,de menfchen, welke binnen denzelven beflooten waren, heeft moeten noodzaaken, zich te befchaaven en zich te vereenigen. naadat zy zich alvoorens, dooreen bloediger cn langduurigen Oorlog, vaneen gefcheurc en verdeeld hadden; konde men, egter niet, dan langzaamer hand, een Eerdienst ei Wetgeeving uitvinden en bekragtigen, welk men onmogelyk kon ontleend hebben, 't z] van de tyden, 'tzy van de afgelegene gewesten De kunst om te fpreeken en te ichryven zelf met Beeldfpraakig fchrift, vordert mee Eeuwen om eene op haar zelve ilaandi Natie te vormen, welke deeze twee kunftci moet gefchapen hebben, dan een kind dagei noodig heeft om zich in beide kunften t voimaakcn. Eeuwen zyn niet zo lang voor he geflagt, als jaaren voor ieder mensch. H( eene moet een vry groot veld beflaan in e duurzaamheid en ruimte; de andere hee flegts oogenblikken en Happen te vervuiler of liever te doorloopen. De gelykheid c ee; XVIE BOEK. I 1 t r » r 1 1 t t e ft , n 31-  27o GESCHIEDENIS XVII BOEK. eenpaarigheid , welke in de trekken en' Zeden dér Amerikaanfche Natiën heerschen, bewyzen wel dat zy minder oud zyn dan de Natiën van ons waerelddeel, zo zeer verfchillende onder elkander; maar zy fchynen tevens te bevestigen, dat zy niet zyn voortgefprooten uit een vreemd waerelddeel , waarop zy geene betrekking hebben, welke eene in 't oogloopende afftamming aankondigt. Hoe 't ook zy met haaren oorfprong en oudheid , welke beide zeer onzeker zyn, een ftuk, misfchien, van meer aangelegenheids, 'is, te weeten, of te onderzoeken, of deeze Natiën, tot nog toe half wild, meer of min gelukkig zyn dan onze be« ïchaafde Volken. Of de ftaat van een ruuw mensch, aan het bloote dierlyk InftinkC overgelaaten, van welken één dag, doorgebragt met jaagen, eeten, zynsgelyken voort te brengen en te rusten, het Model is van alle zyne dagen, beter of erger zy dan die van dat verwonderlyk Weezen, dat de Dons uitkiest om zich'er op neder te leggen, het Katoen van den Zydeworm fpint om zich te kleeden, de hut, zyne eerfte wooning, in een paleis heeft veranderd, zyne behoeften en geryflykheden op duizend verfchillende wyzen heeft weeten te verfchikken? J Uit de natuur des menfchen moeten de middelen van zyn geluk worden opgefpoord. Wat heeft hy noodig om zo gelukkig te zyn als hy zyn kan? Lyftogt voor het tegenwoordige ; en, indien hy op het toekoofciende denke, hoop en verzekering van dit eer-  DER BEIDE INDIEN. S?I eerfte goed. Maar heeft de wilde mensch, dien de befchaafde Maatfchappyen niet hebben te rug gedreeven na, of opgeflooten houden in de Bevrozcne Luchtftreeken, gebrek aan dit volftrekt noodzaaklyke? Indien hy geene leevcnsmiddelen oplegge , de reden is omdat de aarde en de "Zee Voorraadichuuren en Bewaarplaatzen zyn, welke voor zyne behoeften altoos open ftaan. De Visfchery of de Jagt duurt het geheele jaar, of vervult de onvrugtbaarheid der doode jaargetyden. De Wilde heef? geène wel geflootene huizen , geen gérrraklyke haardftédcn; maar de Pelteryen dienen hem tot een dak, kleeding en kachel. Hy arbeidt alleen ten zynen eigen nutte, flaapt wanneer' hy vermoeid is, kent de nachtwaaken noch de fhapbosheid. In den Oorlog begeeft hy zich vry willig. Het gevaar, even als de arbeid, is eene voorwaarde zyner natuure, en niet een beroep zyner geboorte-, een pligt der Natie, en niet een. flaaverny des Gezins. De Wilde is ernsthaftig, en niet droefgeestig ; zelden ziet men op zyn gelaat het merkteken der driften en ziekten, welke zo afzigtelyke en heillooze fpooren nalaaten. Hy kan geen gebrek hebben aan 't geen hy niet begeert, noch begceren 't geen hy niet kent. De geryflykheden des leevens zyn meestal geneesmiddelen tegen ongemakken, welke hy niet gevoelt. De vermaaken zyn eene verligting der begeerlykheden, welke nergens door in zyne zintuigen verwekt worden. De verveeling bekruipt zyne ziel niet; deeze ondervindt noch deofltblootingen, noch XVII. BOEK.  a72 GESCHIEDENIS XVII boek. noch de behoefte om te gevoelen of te werken, noch dat ydele, door de vooroordeelen des hoogmoeds gefchapen. In één woord, de Wilde lydt niets dan de rampen der Natuure. Maar, wat heeft de befchaafde mensch, dat hem gelukkiger maakt? Zyn voedzel is gezonder en fmaaklyker dan dat van den Wilden mensch. Hy draagt zagtér kleederen, en heeft eene fchuilplaats, beter beveiligd tegen de ongemaatigdheid der faifoenen. Maar het Volk, w^elk den grondflag en het voorwerp der gezellige befchaafdheid moet uitmaaken; die menigte menfchen, welke, in alle Staaten, den moeilyken arbeid en de lasten der Maatfchappye draagen: leeft dit Volk gelukkig, het zy in de heerfchappyen, in welke de agtereenvolgingen des Oorlogs en de onvolmaaktheid der befchaavinge hetzelve in flaaverny gebragt hebben, het zy in de Regeeringsvormen, alwaar de aangroei der Weelde en der Staatkunde het tot flaaverny geleid heeft? De gemaatigde Regeeringsvormen vertoonen eenige ftraalen van geluk in een fchaduw van Vryheid; maar tot welk een prys wordt dit geluk gekogt? Voor ftroomen bloeds, die voor eenige oogenblikken de Dwinglandy beteugelen , om haar, met te meer woede en woestheid, te doen nederdaalen op eene vroeg of laat onderdrukte Natie. Herinner u, hoe de caligula's, de nero's'de uitdryving der tarquiniussen en den dood van cesar gewroken hebben. De Dwinglandy, zegt men, is het werk der  der beide INDIEN. 273 der Onderdaanen en niet der Koningen. Waarom duldt men haar? Waarom verzet men zich niet met zo veel yvers tegen de aanflagen der Overheerfchinge, als zy zelve list en gewelddaadigheid gebruikt, om zich van alle de bekwaamheden der menfchen tc verzekeren? Maar is het geoorlofd, te klaagen en te murmureercn onder de roede der onderdrukkinge? Tergt en lokt men haar dus niet tot flaan, tot dat het flagtöffer de laatfte zucht uitboezeme? In haar oog, is het gefteen der flaavernye oproerigheid. Men verflikt het in de Gevangenis, dikmaals zelf op een Schavot. De mensch, die zich op de Regten van den mensch zou beroepen, zou verlaaten of met fchande fterven. Men is derhalven genoodzaakt, onder de Dwingelandy, met den naam van gezag bekleed, te lyden ? Aan welke mishandelingen is dan niet de befchaafde mensch bloot gefteld? Indien hy eenigen eigendom bezitte, tot hoe verre is hy daar van verzekerd, wanneer hy verpligt is, deszelfs opbrengst te verdeden, tusfchen den Hoveling, die zyne bezittingen kan aantasten , den Regtsgeleerde, die hem de middelen verkoopt om ze te bewaaren, den Krygsman, die ze kan verwoesten, en den Financier, die aldaar fchattingen heft, altoos onbepaald in de magt, die ze vordert? Hoe kan men, zonder eigendom, zich een duurzaam beftaan belooven? Welke is de nyverheid, beveiligd voor de beurtwisfelingen des geluks en de aanflagen der Regeeringe? VI. deel. S In XVII. boek.  XVII. BOEK. 274 GESCHIEDENIS In de Bosfchen van Amerika, indien 'er gebrek in het Noorden heerfche, keert men zich na het Zuiden. De Wind en de Zon leiden een zwervend Volk na de minst geftrenge klimaaten. Tusfchen de poorten en grenspaalen, welke onze befchaafde Staatcn tocfluiten, indien de Honger, of de Oorlog, of de Pest, de fterfte algemeen maaken binnen den omvang eener heerfchappye, is men als in eene Gcvangenisfè opgeflooten, daar men noodwendig moet omkoomen in de kwyningen der elende, of in de eislykheden der flagtinge. De mensch, die aldaar tot zyn ongeluk gebooren is, ziet zich aldaar veroordeeld om alle de kwellingen, alle de ftrengheden te lyden, welke de ongemaatigdheid der faifoenen en de onregtvaardigheid der Regeeringsvormen aldaar kunnen aanrigten. In onze Velden, ploegt de Leenroerige Volkplanter, of de vrye daghuurder, het gantfche jaar, landen, wier grond en vrugten hem niet toebehooren; by moet zich gelukkig rekenen, wanneer zyn aanhoudende arbeid hem een gedeelte verfchaft van de Oogften, die hy gezaaid heeft. Gade geflagen, gepynigd door een woelzieken en hardhartigen Eigenaar, die hem zelf het ftroo betwist, waarin de vermoeidheid een korten en ontrusten flaap zoekt, ftelt deeze rampzalige zich dagelyks bloot aan ziekten, die, gevoegd by de behoefte, tot welke zyn ftand hem brengt, hem eer om den Dood doen wemchen, dan om eene kostbaare geneezing, die zwakheden en den arbeid ten ge-  DER BÉIDE INDIEN. 275 gevolge heeft. Landhuurder of Onderdaan, een flaaf in tweederleien opzigte, indien hy eenige Morgens lands hebbe, koomt een Heer aldaar maaien 't geen hy niet gezaaid heeft: al hadde hy flegts een fpan Osfen of Paerden, men doet ze hem, als een Heerendienst, in het gareel flaan; heeft hy niets dan zyn eigen lichaam, de Vorst neemt het weg, om het in den Oorlog te doen dienen. Overal meesters, en altoos knevelaaryen. In onze fteden ondergaan de Werkman en de Kunftenaar zonder werkplaats de Wet van inhaalige en Iedigloopende Opperhoofden, die, door het Oktrooi der Monopolie, van de Regeering de magt gekogt hebben, öm de Nyverheid om Niet te doen werken, en haare Werkftukken ten duurfte te verkoopen. Het Volk geniet niets dan het Vertoon der Weelde, van welke het tweezins het flagtöffer isj door het nachtbraaken en de vermoeijenisfen, die zy hem kost, en door de ongebondenheid van eenen Pragt, die hem vernedert en verplettert. . Genomen zelf dat men onderftelde, dat de arbeid en de gevaaren onzer vernielende handwerken, der Steengroeven, der Mynen, der Smeederyen en alle de Kunften, die door het vuur gedreeven worden, van den fcheepvaart en Koophandel in alle de Zeeën, minder pynlyk, minder nadeelig waren dan het zwervend leeven deezer jaagefide en visfchende Wilden; genomen dat men geloofde, dat menfchen, die kermen over lasten, beleedigingen en rampen, alleenlyk aan hetbeS 2 grip XVil. BOEK.  XVIJ. KOEK. 276 GESCHIEDENIS grip verbonden, minder ongelukkig zyn, dan Wilden , die zelf onder de folteringen en ftrafoeffeningen niet een traan ftorten: zou 'er nog een oneindige afftand overblyven tusfchen het lot des befchaafden mensch en van den wilden mensch; een onderfcheid, geheel en al ten nadeele van den gezelligen ftaat. Ik bedoel de onregtvaardigheid, welke 'er heerscht in de door kunst gewrogte ongelykheid der bezittingen en ftanden: eene ongelykheid, ontftaandeuit de onderdrukking, en die voortbrengende. Te vergeefs verbeesten de gewoonte, de vooroordeelen, de onkunde en de arbeid het Volk tot zo verre, dat het daar door belet worde zyne vernedering te gevoelen: de Godsdienst noch de Zedekunde kunnen hem de oogen fluiten voor de onregtvaardigheid der verdeelinge van de rampen en voordeden des menschlyken toeftands, in de Staatkundige Orde. Hoe menigmaalen heeft men een gemeen mensch den Hemel hooren afvraagen, welke zyn misdaad ware, dat hy op aarde moest gebooren worden in een ftaat van de uiterfte behoefte en afhanklykheid? Al waren 'er grooter zwaarigheden aan yerhevene rangen onaffcheidbaar verknogt, 't geen, misfchien, alle de voordeden en de voortreffelykheid van den Burgerlyken ftaat boven den ftaat der Natuure vernietigt, de geringe en laagkruipende mensch, die deeze zwaarigheden niet kent, befchouwt in een hoogen rang niets dan een overvloed, die zyne armoede uitmaakt. Den rykdom benydt hy de vermaaken, waar van  DER BEIDE INDIEN. 277 van de gewoonte zelve het gevoel beneemt aan den rykaart, die ze kan genieten. Waar is de huisknegt, die zynen Meester kan beminnen ? En wat is de verknogtheid der knegten? Waar is de Vorst, die waarlyk geliefd wordt van. zyne Hovelingen, zelf wanneer hy van zyne Onderdaanen wordt gehaat? indien wy onzen ftaat boven dien deiwilde Volken fchacten, het ontftaat uit de onmagt, tot welke het Burgerlyk leeven ons heeft gebragt, om zekere rampen der Natuure te verdraagen, aan welke de Wilde meer dan wy is bloot gefteld; bet ontftaat uit de verkleefdheid aan zekere vermaakiykheden, welke de gewoonte ons tot eene behoefte heeft gemaakt. En nog zou, in de kra t des leeftyds, een befchaafd mensch nevens de Wilden zich gewennen, om zelf tot den ftaat der Natuure weder te keeren: getuige die Schot, die op liet Eiland Fernandez aangefpoeld en alleen gelaaten, niet ongelukkig was, dan tot den tyd toe dat zyne lichaamlyke behoeften hem werks genoeg verfchaften om hem zyn Vaderland , zyne taal, zyn naam en zelf de verftaanbaare uitfpraak der woorden te doen vergeeten. Naa vier jaaren, gevoelde deeze Europeaan zich van den zwaaren last des gezelligen leevens ontheven, wanneer hy het geluk hadt van verlooren te hebben de gewoonte der overdenkinge en der gedagte, die hem tot het voorleedene deeden wederkeeren, of over het toekomftige bekommerd zyn. Eindelyk, het gevoel der onafhanklykheid een der eerfte van 's menfchen Inftinkten s 3 zyn- XVII. BOEK.  XVII. boek. 578 GESCHIEDENIS zynde, is hy, die nevens het genot van dit oorfpronklyk regt, de zedciyke zekerheid omtrent het toekoomende ieevensonderhoud voegt, onvergelyklyk gelukkiger, dan een ryk mensch, omringd van Wetten, Mees* ters, vooroordeelen en Moden, die hem, ieder oogenblik , het verlies zyner vryheid doen gevoelen. Beflist men niet, door de vergelyking van den ftaat der Wilden en dien der kinderen, het verfchilftuk, tusfchen de Wysgeeren met zo veel hevigheids bepleit, raakende de voordeden van den ftaat der Natuure en van den Gezelligen ftaat? .Zyn niet de kinderen, in weerwil van de banden der Opvoedinge, in den gelukkigften leeftyd des menschlyken leevens? Is niet hunne aanhoudende vrolykheid, zo lang zy door de roede van den Schoolvos niet geftreept worden, het zekerfte merkteken van het geluk, dat hun eigen is? Om kort te gaan, één woord kan dit gewigtig pleidooi beflisfen. Vraag aan den befchaafden mensch, of hy gelukkig zy? Vraag aan den Wilden mensch, of hy gelukkig zy? Indien beiden u neen antwoorden, is het gefchil beliegt. Befchaafde Volken, deeze vergelyking valt u, ongetwyfeld, fmartlyk; maar gy moet geen te leevendig gevoel hebben van de rampen, onder wier gewigt gy zucht. Hoe fmartelyker u deeze gewaarwording valle, hoe zy bekwaamer zyn zal om u oplettend te doen worden op de waare oorzaaken uwer onheilen. Misfchien zult gy u ten langen laatfte overtuigen, dat zy hunnen grond nebben in de onregelmaatigheid uwer begrippen,  DER BEIDE INDIEN. 279 -pen, in de gebreken uwer Staatkundige Inzettingen, in de grillige Wetten, door welke die der Natuure onophoudelyk gefchonden worden. Laat ons, naa deeze fchets, van den Zedëlyken ftaat der Amerikaanen, het oog vestigen op de natuürlyke gefteldheid van hun land. Laat ons zien, wat het ware, vóór de komst der Engelfchen, en wat het onder hunne handen geworden zy. De eerfte Europeaanen, die de Engelfche Volkplantingen ftigtten, vonden onmeetelyke Bosfchen. Hooge boomen, welke de aarde aldaar tot aap de wolken hadt doen uitloopen, waren verward in kruipende planten, wélke derzelver aannadering verhinderden. Wilde dieren maakten deeze Bosfchen nog ongenaakbaarder. Men ontmoette 'er niets dan eenige Wilden, met het hair en den prooi deezer Monfters behangen. De ver» fpreide ftervelingen vlugtten voor elkander * of beminden malkafider niet dan om de eene den anderen te verfcheureu. De aarde fcheen aldaar nutteloos voor den mensch, en zich minder te bemoeien om hem te voe* den, dan om zich te bevolken met dieren, ïeerzaamer aan de Wetten der Natuure. Zy bragt alles naar haar believen voort, zonder hulp en zónder meester; zy ftapelde alle haare voortbrerigzels op elkander mét eene onafhanklyké verkwisting; zy wilde fraai noch vrugtbaar zyn alleen voor haar zélve, en niet tot vermaak én geryf van een éénig geflagt van Weezens. De Rivieren droomden nu eens onbelemmerd in 't S 4 mid- XVII. BOEK.  28o GESCHIEDENIS XVII BOEK. midden der Bosfchen, dan fliepen zy en breidden zich ongeftoort uit in den fchoot van onoverzienlyke Moerasfen, van waar zy, zich langs verfchillende Kanaalen verfpreidende, de Eilanden aan elkander hegtten, in eene menigte armen opgeflooten. De Lente wierdt uit -de puinhoopen van den Herfst herbooren. De bladeren , aan den voet der Boomen verdroogd en verrot, verfchaften hun een nieuw zap, die de bloemen deedt uitfpruiten. De ftammen, door den tyd uitgehold, verftrekten tot eene wykplaats voor ontelbaare vogelen. De Zee, bonzende tegen de kusten en in de Golfen, welke zy verkoos te knaagen, braakte aldaar tweeflagtige Monfters uit, lomp groote Walvisfchen, Schilpadden en Kreeften, die op woeste oevers kwamen fpeelen, en zich aldaar aan de vermaaken der vryheid en deiliefde overgeeven. Hier oeffende de Natuur haar fcheppend vermogen, door onophoudelyk hervoort te brengen die nieuwe geflagten, welke zy, in de afgronden van den Oceaan, uitbroedt. De Zee en het land waren vry. \ Eensklaps verfchynt aldaar de mensch, en Noord-Amerika verandert van gelaat. Hy brengt aldaar Ry, Pasfer en Meetfnoer, nevens de Werktuigen van allerlei Kunften. Straks openen zich de ontoegankelyke Bosfchen , en ontvangen in hunne ruimte gemaklyke wooningen. De verflindende dieren maaken plaats voor tamme huisdieren; en de dorre ftammen voor overvloedige Oogften. De wateren verlaaten een gedeelte van  DER BEIDE INDIEN. 28l van hun gebied, en loopen af in den fchoot der aarde of der Zee, langs diepe Kanaalen. De kusten krielen van Heden, en de Kreeken van fchepen; en de nieuwe waereld kromt, naar 't voorbeeld der oude, den hals onder het juk der menfchen. Welke vermogende Springveeren hebben dit verwon, derlyk gebouw der Europifche Nyverhcid en Staatkunde gefligt? Laaten wy dit Tafereel fluks wyze befchouwen. In 't verfchiet vertoont zich een voorwerp, geheel op zich zelve ftaande, dat geen gedeelte van het groot geheel uitmaakt: dit is de Hudfons Haai. Deeze Straat of Engte, die tien Graaden binnenwaarts ftrekt, wordt geformeerd door den Oceaan, in de afgelegene gewesten, in het Noorden van Amerika. Haar Mond is zes Mylen breed. Zy kan niet aangedaan worden, dan van het begin van Hooimaand tot aan het einde van Herfstmaand; en nog geduurende dien tyd kan het niet zonder gevaar gefchieden. De fchepen moeten 'er op hunne hoede zyn tegen de Ysbergen, aan welke de Zeelieden eene dikte hebben toegefchreeven van vyftien of achttien honderd voeten, en die geformeerd zynde door een aanhoudenden Winter van vyf of zes jaaren, in kleine Golfen, altoos met fneeuw opgevuld, door den Noord-Westen Wind, of eenige andere buitengewoone oorzaak, daar van zyn afgefcheurd. Het zekerfle middel, om dit gevaar te vermyden, is, zo naby als mogelyk is langs de Noordkust te zeilen, die, door de ftrekking der Winden en der S 5 loop XVII. BOEK.  XVII. BOEK. ] aga GESCHIEDENIS loop der ftroomen, ongetwyfeld, meer vry of minder belemmerd blyft. De Noord-Weste Wind, die, geduurende den Winter, bykans altoos, en in den Zomer zeer dikwyls waait, veroorzaakt in de Baai zelve fchroomlyke ftormen. Zy zyn te meer te duchten, dewyl de ondiepten aldaar Zeer algemeen zyn. Gelukkiglyk ontmoet men van afftand tot afftand Groepen van Eilanden, die hoog genoeg zyn om den fchepen eene fchuilplaats te verleenen. Behalven deeze kleine Archipelen, ziet men in de ruimte deezer Golf op zich zelve flaande klompen van naakte Rotzen, zonder boomen. Uitgezonderd het Zeewier, levert deeze Zee even weinig Plantgewasfen op als de andere Zeeën in het Noorden. In de landftreeken, die aan deeze Baai grenzen, gaat de Zon nimmer óp of onder, of zy wordt verzeld van een grooten Lichtkegel. Wanneer dit Verfchynzel verdweenen is, wordt het vervangen van het Noorder-Licht, welk het Halfrond wit verft door gekleurde en zo glansryke ftraalen, dat derzelver luister zelf niet door de volle Maan cerdoofd wordt. Nogthans is de Hemel zelien klaar. In de Lente en den Herfst is de ucht geftadig vervuld met dikke dampen; ;n geduurende den Winter met een oneinlige menigte Ys-pylen. Schoon de Zomerlitte, geduurende twee maanden of zes wee:en, 'er vry groot is, dondert of blixemt iet aldaar zelden. De zwavelagtige uitwaasêmingen zyn 'er, ongetwyfeld, te zeer verbreid. Nogthans worden zy zomwylen, doof het  DER BEIDE INDIEN. 283 het Noorder-Licht, in brand geftoken. Deeze ligte vlamme verbrandt den fchors der boomen , zonder nogthans den ftam aan te tasten. Een der uitwerkzelen van de ftrenge koude of van de fneeuwvlaagen, welke in dit gewest heerfchen, is, dat daar door de Dieren in den Winter wit worden, welke uit den aart bruin of grys van kleur zyn. Allen hebben van de Natuur een zagten, langen en dikken Vagt ontvangen; maar welks hair uitvalt, naar maate het weder zagter wordt. De pooten, de ftaart, de ooren, alle de lichaamsdeelen, in welke de omloop des bloeds minder fterk is, omdat zy van hel hart afgelegcner zyn, zyn zeer kort by de meeste deezer viervoetige Dieren. Indiër by zoramigen deeze verfte deelen langei zyn, zyn ze zeer dik van hair. Onder dee zen droevigen en fomberen Hemel, worden alle de vogten, zamenftremmende, vast, er verbreeken hunne vaten, van welke ftofft zy ook zyn mogen. Zelf verliest de Bran dewyn 'er zyne vloeibaarheid. Het is niel ongewoon, brokken van Rotzen, door de kragt der vorst, van grooter klompen t< zien affcheuren. Daarenboven heeft mer waargenomen, dat deeze uitwerkzels, ge duurende den geheelen Winter vry algemeen veel verfchrikkelykcr waren by nieuwe ei volle Maan, die, in deeze gewesten, op he weêr eenen invloed heeft, waar van de oor zaaken niet bekend zyn. Onder deeze Bevrozene Luchtftreek heef men ontdekt, Yzer, Lood, Koper, Mai mer, en eene Zelfftandigheid naar Steenkoc XVII. BOEK [ • l E t 1  XVII. BOEK. i i » < 1 ( ] ] ( < t 284 GESCHIEDENIS gelykende. Voor 'c overige is de grond 'er boven maate onvrugtbaar en fchraal. Uitgezonderd de kusten, die doorgaans moerasfig zyn, daar een weinig gras en eenige zagte boomen groeien , vertoont het overige gedeelte des lands niets dan een zeer hooge Mosch, en kleine ftruwellen, dun gezaaid. Alles heeft aldaar deel aan de onvrugtbaarheid der Natuure. De menfchen zyn 'er weinig in getal, en zo klein van geftalte dat ze niet hooger zyn dan vier voeten. Even als de kinders, is hun hoofd, in vergelyking van het lichaam, zeer groot. De kleinheid hunner voeten maakt hunnen gang waggelende en onvast. Kleine handen en een ronde mond, die in Europa een fieraad zyn zouden, worden by dit Volk bykans als ïene mismaaktheid befchouwd : dewyl men laarin niets opmerkt dan het gevolg eener wakheid in de lichaamlyke werktuiglykheid, /an een koude, welke den fpringveer der »roeijinge, den voortgang van het dierlyke ;n groeiende leeven vernaauwt en in beiwang houdt. Schoon van hair en baard ontbloot, hebben alle menfchen, zelf de onge lieden, een voorkoomen van ouderlom. Deeze wanftalligheid ontftaat gedeeltyk uit het maakzel der beneden-lip, die zy ;rqot, vleeschagtig en meer uitfteekende ïebben dan de hoven-lip. Zodanig zyn de Sskimaux, die niet alleen het Land Labralor bewoonen, alwaar zy hunnen naam •ntvangen hebben; maar ook de gewesïn, ftrekkende van de punt van Belle- Isle  b er beïde INDIEN. 285 Isle tot aan de Noordlykfte ftreeken van Amerika. De bewooners van Hudfons - Baai, even gelyk die van Groenland, hebben het aangezigt plat, de Neus klein, maar niet ingevallen, den Oogappel geelagtig, en den Regenboog zwart. Hunne Vrouwen bezitten kentekens van lelykheid, aan haare Sexe byzonder eigen , onder andere, lange en zagte borften. Dit gebrek, dat niet natuurlyk is, ontftaat uit de gewoonte om haare kinders tot op den ouderdom van vyf of zes jaaren te zoogen. Dewyl zy ze menigmaalen op de fchouders draagen, trekken deeze Zogelingcn zeer fterk met hunne handen aan de borften, en hangen bykans aan dezelven. De Eskimaux hebben, noch volftrekt zwarte Horden, gelyk men het getragt heeft te beweeren en te verklaaren, noch wooningen onder den grond uitgegraaven. Hoe zouden zy eenen grond kunnen uithollen, die door de koude harder is geworden dan fteen? Hoe zouden zy kunnen leeven in ondcraardfche holen, daar zy, wanneer de fneeuw eenigzins begon te fmelten, onder water zouden gezet worden ? Zou men gelooven, dat deeze Volken den Winter doorbrengen in hutten, in alleryl vervaardigd van Keifteenen, zamenverbonden met een Kalk van Ys , zonder ander vuur dan dat van een lamp, in het midden der hutte ontftoken, om aldaar het Wild en de Visch te braaden, welke zy tot fpyze gebruiken ? De warmte van hun bloed en van hunnen adem, gevoegd by den damp dee- XVII. boek.  S86 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. I j i 3 i ( É 2 2 t ê 6 e k f x V h k k k b deezer kleine vlamme, is genoeg om huriné' hutten in ftooven te veranderen. De Eskimaux leeven altoos in de nabuurfchap der Zee, welke hen van alle hunne behoeften voorziet. Hun bloed en hun deesch, de kleur en de opperhuid van hun irel, worden aangedaan door de hoedanigheid van hun voedzeh De Walvisch-traan, He zy drinken, het vleesch van den Zeewnd, dat zy eeten * geeft hun een Olyfdeur, eene Vischreuk, een dik en kleeVerig :wcet, zomtyds eene foort van fchubagtige Melaatsheid. Ook likken de Moeders, even ils de Beeren, haare jonggeboorene kindeen. Deéze zwakke en door de Natuur vernelerde Natie, is onverzaagd op een altoos evaarlyke Zee. Met fchuitjes, gemaakt en enaaid, om zo te fpreeken, als Lederen akken, zo digt geflooten, dat het water elf van boven 'er niet kan indringen, agervolgen zy de Volkplantingen der Harinen, in alle hunne verhuizingen omtrent en Noord-pool; zy tarten de Walvisfchen q de Zeehonden, in eenen Oorlog, in welen het met de ftrydenden om 't leeven is ewaagd. De Walvisch kan, met éénen flag an zynen ftaart, een honderdtal zyner aanalleren onder den vloed begraaven; de Zeeond heeft tanden, waar mede hy de zulken m verfcheuren , die hy niet kan verdrin;n. Maar de honger der Eskimaux is fler:r dan de woede der Zeegedrogten. Zy •anden van een verflindenden dorst na de Walvisch-traan. Deeze drank voedt de warmte  DER BEIDE INDIEN. 287 warmte hunner Maag, en befchermt hen tegen de ftrengheid der koude. De menfchen, de vogelen, de viervoetige dieren en de visfehen van het Noorden, zyn allen door de natuur voorzien van een vet, dat hunne fpieren voor het bevriezen, en hun bloed tegen het zamenftollen fchynt te beveiligen. Alles is oly- en gomagtig aan deeze Noordpools-landen. Zelf zyn de boomen 'er van harst voorzien. Ondertusfehen hebben de Eskimaux twee zwaare geesfels te duchten: het verlies van het gezigt en de Schorbut. De aanhoudende fneeuw, en de terugkaatzing der Zonneftraalen op het ys, verblinden hunne oogen dermaate, dat zy genoodzaakt zyn, bykans altoos Gezigtfchermen te draagen, van twee dunne plankjes gemaakt, waarin men, door middel van een vischgraat, twee kleine openingen maakt, om doortogt aan het licht te geeven. Deeze Volken, van eenen langduurigen nacht van zes maanden omringd, zien het geftarnte des dags in eene fchuinfche rigting. En nog fchynt het hen te verlichten alleen met oogmerk om hen te verblinden. Het aangenaamfte gefchenk der Natuure, het gezigt, is voor hun een heilloos gefchenk. De meesten worden 'er al vroeg van beroofd. Een nog wreeder kwaad verteert hen langzaamerhand. De Schorbut zet zich in hun bloed, veraart, verdikt en vermindert deszelfs klomp. De zwaare Zeedampen, die zy inademen; de dikke en van veerkragt ontbloote lucht,, welke heerscht in het bin- nen- XVII. BOEK.  288 GESCHIEDENIS XVII. boek. nenfte gedeelte van hunne hutten, voor allé gemeenfchap met de buitenlucht geflooten; de geftadige werkeloosheid geduurende hunne lange Winters; een beurt om beurt zwervend en ftilzittend leeven: alles verwekt in hun die Schorbutike ziekte, die, tot overmaate van kwaadaartigheid, befmettelyk wordt, zich door de zamenwooning, en, misfchien, ook langs de wegen der voortteelinge, voortplant. In weerwil deezer nadeelen, is geen Volk driftiger gefteld op zyn Vaderland, dan de Eskimaux. Niet met zo veel leedweezen verlaat een inwooner van het gelukkigfte gewest zyn Vaderland, als een van deeze Noordfche Wilden gevoelt, wanneer hy vervoerd wordt verre van een land, alwaar de flervende Natuur geene andere dan zwakke en ongelukkige kinderen heeft. De reden is, omdat deeze Volken, in een zagter en warmer lucht, met moeite adem haaien. Londen, Amfterdam, Koppenhage, Heden met ltinkende dampen. en nevels bedekt, zyn eene te aangenaame verblyfplaats voor de Eskimaux. Het kan ook zyn, dat de Zeden der befchaafde Volken nog meer dan hun klimaat nadeelig zyn voor de gezondheid der Wilden. Het is niet onmogelyk, dat de zoetigheden van een Europeaan een vergif zyn voor de Eskimaux. Zodanig waren de bewooners des lands, 't welk, in den jaare 1610, ontdekt wierdt door hendrik hudson. Deeze onverzaagde leeman, in het Noord-Westen een doortogt na de Zuid-Zee zoekende, vondt deeze Straat,  der beide- INDIEN. 289 Straat, door welke hy hoopte voor Europa een nieuwen weg na Aüe, over Amerika, te zullen baancn. Hy beflondt het om in het onbekend Kanaal door te dringen; hy maakte zich gereed om het ten einde toe door te vaaren; maar zyne lafhartige en trouwlooze togtgenooten wierpen hem en zeven anderen in een floep, en fielden hen, zonder leeftogt en wapenen, bloot aan alle de gevaaren van Zee en land. De barbaaren, die hem de hulpmiddelen des leevens weigerden, konden hem de eer der ontdekkinge niet ontrooven. De Baai, in welke hy de eerile binnen liep, is en zal altoos zyn de Hudfons-Baai. De rampen, aan de Burger-Oorlogen onaffcheidbaar verknogt, deeden, in Engeland, uit het oog verliezen een afgelegen gewest, dat niets aanlokkelyks bezat. Gelukkiger dagen hadden het geheugen daar van niet vernieuwd , wanneer groseillers en radisson , twee Canadaanfche Franfchen, op hun Vaderland te onvrede, kennis gaven aan de Engelfcben, bezig om, door den Koophandel, de wonden des Tweedragts te geneezen, dat 'er groote voordeden waren te behaalen op de Pelteryen , welke zy konden haaien uit een land, waarop zy regt hadden. Zy, die den voorflag deeden tot deeze onderneeming , gaven zo veele blyken van bekwaamheid, dat de zorge, om die te beginnen, hun wierdt opgedraagen. De eerfle Bezitting, welke zy oprichtten, overtrof hunne verwagting en beloften. Deezen goeden uitflag aanfehouwde FrankVI. deel. T ryk XVII. boek.  xvir. BOEK. 290 GESCHIEDENIS ryk met leéde oogen; het was bedugt, êÉ met reden, ete fraaie Pelteryen, welke de ' Noordlykfte gewesten van Canada hetzelve verichaften, na Hudfons-Baai te zullen zien overgaan. Deszelfs ongerustheid was gegrond op het eenpaarig getuigenis van zyne Boschloopers, die, zedert het jaar 1656, viermaal tot aan den oever deezer Baai waren doorgedrongen. Men zou wel gewenscht hebben, de nieuwe Volkplanting te kunnen aantasten langs den zelfden weg, als deeze handelaars gehouden hadden; maar, in weerwil der goede gelegenheid, welke de Rivieren veffchaften, wierden de afftanden te groot geoordeeld. Het wierdt vastgefleld, dat de togt ter Zee zou ondernomen Worden ; het bevel daar over wierdt opgedraagen aan groseillers en radisson, wier onftandvastigheid men hadt doen zwenken; het zy dat elk mensch gaarne wederkeert tot zyn Vaderland, of dat een Franschman het zyne flegts hebbe te verlaaten om het te beminnen. In den jaare 1682 , vertrokken deeze twee rustlooze en ftoutmoedige lieden van Quebek, op twee flegt uitgeruste fchepen. By hunne aankomst zich niet flerk genoëg bevindende c-m den vyand aan te tasten, vergenoegden zy zich met het opwerpen van een Fort, in de nabuurfchap van het Fort, welk zy zich gevleid hadden te zullen bemagtigen. Toen zag meri tusfchen twee Maatfchappyen, van welke de eene in Canada, de andere in Engeland was opgericht, tot den uitfluitenden Kóof&andel Ih de Baai, ee-  der beide INDIEN. 29! eenen nayver ontftaan, die fieeds moest toenéemen onder de ftrydigheden deezer heillooze jaloezye. Haare wederzydfche Komptoiren wierden genomen en hernomen. Deeze befchreienswaardige vyandlykheden zouden , ongetwyfeld, geen fland hebben gehouden, indien de Regten, dus lang verdeeld, niet vereenigd waren ten voordeele van Engeland, door dén Utrechtfchen Vrede. Hudfons-Baai is, óm eigenlyk tefpreeken, niets meer dan een Stapelplaats van Koophandel. De flrengheid van het klimaat doet 'er al het Koom, herhaalde reizen aldaar gezaaid, fierven, en beneemt 'er den Europeaanen alle hoop op den Akkerbouw, en gevolglyk op de Bevolking. Langs deeze onmeetelyke kusten ontmoet men niet meer' dan negentig of honderd Soldaateh of Faktbors, opgeflooten in vier flegte Forten 4 van Welke het Fort York het voornaamfte is. Hunne bezigheid beflaat in het ontvangen der Pelteryen, welke de nabtiurige Wilden aldaar koomen verruilen tegen eenige Koopmanfchappen, wier gebruik men hun heeft doen kennen en beminnen. Schoon deeze Pelteryen veel beter zyrt dan die, welke uit minder Noordlyke landen koomen, worden ze, egter, beter koop gekogt. De Wilden geeven tien Bevers voor een Snaphaan; twee, voor een pond Buspoeder; een Bever, voor vier ponden Lood; een, voor een Byl; een, voor zes Mesfen; twee Bevers, voor een pond geflooten glas; zes, voor een Lakertfchen Overrokj T 2 vyf, XVIL EOEKi  XVII. SOEK. a92 GESCHIEDENIS vyf, voor een Vrouwerok; een Bever, voor een pond Tabak. Voor Spiegels, Kammen, Ketels, Brandewyn, worden, naar evenredigheid, geen minder getal Bevers gekogt. Dewyl de Bevers de algemcene munt der verruilingen is, vordert een tweede Lyst, niet min bedriegelyk dan de eerfte, twee Otter- en^drie Sabel-vellen in de plaats van één Bever-vel. By deeze gewettigde dwingelandy koomt eene andere, welke voor 't minst geduld wordt. Men bedriegt altoos de Wilden in de maat, het gewigt en de hoedanigheid van hetgeen hun wordt geleverd; en deeze bedriegery bedraagt na genoeg een derde gedeelte. Deeze regelmaatige knevelaary verfchaft grond om te vermoeden, dat de handel op Hudfons-Baai aan eene Monopolie onderworpen is. De Maatfchappy, welke deezen handel dryft, hadt in den beginne flegts een kapitaal van twee honderd een en veertig duizend vyf honderd Livres; van tyd tot tyd is deeze hoofdfomme vermeerderd tot twee Millioenen drie honderd tachtig duizend vyf honderd Livres. Dit kapitaal verfchaft haar jaarlyks veertig of vyftig duizend Bever- of andere Vellen, van welke zy een buitenfpoorig voordeel trekt, zodat het den nyd en de klagten der Natie gaande maake. Twee derde deelen van deeze fraaie Pelteryen worden ongemerkt in de drie Koninkryken gefleeten, of in de Nationaale Fabriken verwerkt. Het overige derde deel gaat na Duitschland, welks klimaat een voordeeligen weg ter verzendinge baant. Maar  der beide INDIEN. 293 Maar het is niet het af haaien deezer wilde rykdommen, noch de aanwas, welken deeze Koophandel zoude kunnen ontvangen, indien hy vry wierdt, welke de aandagt van Engeiand en van geheel Europa op dit bevrozen gedeelte der nieuwe waereld hebben gevestigd. Hudfons-Baai is langen tyd aangemerkt, en wordt nog befchouwd, als de kortfte weg uit Europa na de Oostindiën, na de rykfte gewesten van Afie. Carot was de eerfte, die den inval kreeg van een doortogt door het Noord-Westen na de Zuid-Zee. Zyn fcheepstogt hadt alleenlyk ten gevolge, de ontdekking van het Eiland Terra-Nova. Men zag hem op het fpoor volgen van een groot getal Engelfche Zeelieden, veele van welken de eere hadden , dat zy hunnen naam gaven aan de woeste kusten, welke niemand vóór hen hadt aangedaan. Deeze merkwaardige en ftoute togten maakten meer gerugts, dan zy nuttigheids aanbragten. De voorfpoedigfte verfchafte niet de minfte gisfing omtrent het oogmerk, welk men zich voorftelde. De Hollanders konden, met minder herhaalde, min wakkere poogingen, daarin niet gelukkig flaagen. Men geloofde eindelyk harsfenfchimmen naa te jaagen, wanneer de ontdekking van Hudfons-Baai de bykans uitgegebluschte hoop deedt hcrleeven. Omtrent dit tydperk doet een nieuwe gemoedsdrift den arbeid op nieuw een aanvang neemen. Terwyl oud Engeland door zyne binnenlandfche Oorlogen verflonden, of door herhaalde aanflagen wordt afgeT 3 fchrikt, xvn. boek.  294 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. fchrikt, vervangt Nieuw-Engeland deszelfs plaats in de naajaaging van een Ontwerp, op 't welk 't voordeel zyner ligginge liet ,te frerker doet toeleggen. Midlerwyl groeit het getal der kundigheden niet toe naar gelang van dat der fcheepstogten. De tegenflrydigheid der Zeelieden, verdeeld tusfchen de mogelykheid, de waarfchynlykheid en de zekerheid van den gezogten doortogt, houdt de gantfche Natie in eene angftige twyfeling. Verre van licht te verfprciden, doen de vernaaien, des verfpreid,, de nevelen nog donkerder worden- Zy zyn zo verward, zo geheimzinnig, zo zeer opgevuld met agterhoudenheid, onkunde of kwaade trouwe, dat zy, die zich genegenst toonen om hun gevoelen te uiten, geen uitfpraak durven doen over zo verdagte getuigenisfen. Eindclyk gebeurt de vermaarde fcheepstogt vsn den jaare 1746, die eenig licht verfpreidt, naa eene dikke duifternis, die bykans twee Eeuwen hadt geduurd. Op wat grond bouwen laatere Zeelieden beter verwagtingen ? Op welke ondervinding durven zy hunne gisfingen bouwen? Laaten wy hunne redekavelingen uitfehryven. Drie waarheden moeten voortaan in de Natuurlyke Historie voor beweezen gehouden worden. — De eerfte is, dat de eb en vloed pit den Oceaan koomt, en meer of min in de andere Zeeën doordringt, naar gelang de onderfcheiden Kanaalen gemeen-fchap hebben met deeze groote bewaarplaats ffer wateren , door middel van ruimer of •naauwer openingen; waar uit volgt, dat deeze  DL'R jJÊlDElNDIEN. 295 ze regelmaatige beweeging geene plaats heeft, of bykans niet kan opgemerkt worden, in de Middelandfche- en de Oost-Zee, en andere Zeeboezems, daar naar gelykende, -r De tweede waarheid, op de ondervinding rustende, is, dat de eb en vloed laater voorvalt en minder is op de plaatzen, op een merkelyken afftand van den Oceaan gelegen, dan die nader aan denzei ven grenzen. — De derde waarheid is, dat de fterke Winden, die met den vloed waaien, denzelven boven zyne gewoone hoogte doen klimmen, en dat zy dien verminderen en vertraagen, wanneer zy in eene tegenoverftaande ftrekking waaien. Volgens deeze beginzels is het onbetwistbaar, dar. indien Hudfons-Baai een Zeeboezem ware, rondom in het land beflootcn, en alleen aan de Atlantifche Zee eene opening hadde, de vloed aldaar hooger moest loopen; dat dezelve moest minder worden, naar gelang hy van zynen oorfprong afweek, en dat hy veel van zyne krast moest verliezen, wanneer hy tegen de Winden hadt te worftelen. Maar, het blykt uit waarneemingen, met de grootfte omzigtigheid en naauwkeurigheid genomen, dat de vloed, langs de geheele uitgeftrektheid der Baai, zeer hoog klimt. Het is beweezen, dat dezelve hooger klimt in het agterfte gedeelte van de Baai, dan in de Straat zelve, of in haare nabuurfchap. Het is beweezen, dat deeze hoogte nog toeneemt, wanneer het in de Straat een laager wal is, en de Winden daarin opwaaien. Het moet, derhalven, beweezen T 4 zyn, XVII. BOEK,  XVII. BOEK. 296 GESCHIEDENIS zyn, dat Hudfons-Baai nog eene andere gemeenfcbap met den Oceaan heeft, behalven die men reeds heeft ontdekt. Zy, die zo in 't oogloopende waarheden hebben zoeken te verklaaren, door de onderftelling eener gemeenfchap van HudfonsBaai met Baffin-Baai, of met Staat-Davids, zyn klaarblykelyk het fpoor der waarheid byster. Zy zouden niet in beraad Haan om hunne gisfing te laaten vaaren, die, daarenboven, geenen grond heeft, indien zy in opmerking wilden neemen, dat het Gety veel laager is in de Straat - Davids en Baffin Baai dan in Hudfons-Baai. Indien de vloed, welke in de Golf, van welke wy thans handelen, wordt opgemerkt, niet kan afkomftig zyn uit den Atlantifchen Oceaan, noch uit eenige andere Noordlyke Zee, daar dezelve altoos veel geringer is, moet men noodwendig op de gedagte vallen, dat dezelve zynen oorfprong moet hebben in de Zuid-Zee. Dit gevoelen moet kragtdaadig onderfteund worden door eene onbetwistbaare waarheid, te weeten, dat het hoogfte gety, dat op deeze kusten wordt opgemerkt, altoos wordt veroorzaakt door den Noord-Westen Wind, welke regelrecht tegen deeze Zeeëngte waait. Naa dus, zo veel de natuur der zaake toelaat, het daadlyk beftaan van een zo lang en vrugtloos gewenschten doortogt beweezen te hebben, moet vervolgens nog bepaald worden, in welk gedeelte der Baai dezelve moet gezogt worden. Alles geefc jrond om te gelooven, dat de Welkom aan de  DER BEIDE INDIEN. 297 de Westkust het doelwit der poogingen zyn moet, welke, dus lang, zonder keuze en regelmaat, na alle kanten gerigt zyn. Op eene diepte van elf vademen waters, kan men aldaar den bodem der Zee zien; een duidefyk teken, dat het water aldaar uit den een of anderen Oceaan koomt: dewyl dusdanig eene doorfchynendheid onbefbaanbaar is met de ontlastinge der Rivieren, van gefinolten fneeuw en regen. Loopende ftroomen, wier geweld niet kan verklaard worden, dan door dezelve uit deeze of geene Westlyke Zee te doen voortkoomen , houden deeze plaats zuiver van ys, terwyl het overige gedeelte des Zeeboezems daar mede bedekt is. Eindelyk, de Walvisfchen, die altoos in het naajaar de wyk tragten te neemen na warmer klimaaten, worden, in het laatst van den Zomer, aldaar in groote menigte gevonden; 't welk eenen weg fchynt aan te kondigen, langs welken zy zich, niet na den Noordlyken Oceaan, maar na de Zuid-Zee begeeven. Met reden wordt het gegist, dat de doortogt kort is. Alle de Rivieren, die zich aan de Westlyke kust van Hudfons-Baai ontlastten, zyn naauw en klein; dit geeft grond om te vermoeden, dat zy niet van een grooten afftand koomen, en, gevolglyk, dat de landen, die de twee Zeeën van elkander fcheiden, weinig uitgebreidheids hebben. Dit bewys wordt onderfteund door de hoogte en regelmaatigheid der Getyen. Overal daar de eb en vloed bykans even lang duuren, met het onderfcheid alleen, 't welk veroor. T 5 zaakt XVII. BOEK.  xvii. BOEK. i 4 j « j 3 \ 298 GESCHIEDENIS zaakt wordt door de vertraaging der Maaue in haar wederkeeren tot de Middaglyn, kan men verzekerd zyn van de nabyheid des Oceaans, van welken deeze Getyen afkomftig zyn. Indien de doortogt kort zy, en zich niet na het Noorden ftrekke, gelyk alles aanwyst dat het geene plaats heeft, moet men vermoeden dat hy niet bezwaarlyk is. De fnelheid der ftroomen, welke in deeze gewesten wordt opgemerkt, en die niet toelaat dat het ys zich aldaar vastzette, moet deezer gisfinge kragt byzetten. De nuttigheid en voordeden der ontdekkinge, welke nog moet gefcbieden, zyn zo klaarblykelyk, dat men tegen zich zeiven zou weezen, indien men daar van afzage. Indien de gezogte doortogt geopend °wierdt, zouden 'er terftond verbintenisfcn ontftaan tusfchen de Janden, welke de Natuur, dus lang, fchynt vaneen gcfcheiden te hebben. Wel dra zouden zy zich uitftrckken tot de vaste kust der Zuid-Zee, en tot de ontelbaare Eilanden, in deezen onmeetelyken Oceaan verfpreid. De gemeenfchap, zedert bykans drie Eeuwen geopend, tusfchen óq handeldryvende Volken van Europa en de rfgelegenfte landen der Oostindiën, van haare ^erre afftanden gelukkiglyk ontflagen , zou aloeiender, aanhoudender en grooter worlen. Hee lydt geen twyfel, of de Engelèhen wierden door de Eerzucht gedreeven, >m het uitfluitend genot te hebben van hunic moeite en kosten. Deeze zucht is op de jatuur der dingen gegrond, en zy zou door ;rootheid van magt onderfchraagd worden. Ver-  DER BEIDE INDIEN. 299 Vermids evenwel dit voordeel niet behoort tot de zodanigen, wier eigendom ten allen tyde kan bewaard worden, mag men voorfpcllen, dat alle Natiën, door den tyd, daar aan zouden deel verkrygen. Dan zouden de Magellaanfche Straat en Kaap-Hoorn ge, heel vcrlaaten, en de Kaap de Goede Hoop minder bezogt worden. Hoedanig ook de gevolgen deezer ontdekkinge zyn mogen, het belang zo wel als de waardigheid van Groot-Britannie vordert, zyne proefneemingen verder voort te zetten, tot dat het daarin gelukkig flaage, of de onmogclykheid eens goeden uitflags beweezen zy. Het befluit, welke het, in den jaare 1745, heeft genomen, om eene aan* zienlyke belooning te belooven aan de Zeelieden, welke in dat groot Ontwerp mogten flaagen, vertoont zyne wyshcid zelf in zyne Edelmoedigheid; maar dit is nog niet genoeg ter bereikinge van het oogmerk, welk het Zich voorftelt. Het Engelfche Ministerie kan niet onkundig zyn, dat de poogingen van den Staat of van byzondere perfoonen daarin niet zullen flaagen, tot den tyd toe dat dc Koophandel van Hudfons-Baai volkomen vry zy. De Maatfchappy, welke, zedert hel jaar 1670, dien heeft gedreeven, zich niel vergenoegende met de verwaarloozing van het oogmerk haarer oprichtinge, geenerle: poogingen doende om den doortogt door het Noord • Westen te ontdekken, heeft uit alle haare magt de zulken den voet dwars gezet. die uit zucht tot roem, of uit andere begin' zelen, in deeze groote onderneeirjj.ng werk zaan XVII. BQEK. t  3oo GESCHIEDENIS XVII. BOEK. 1 i i ] 3 ] 3 1 1 C \ \ d zaam waren. Niets kan deezen geest van onregtvaardjgheid verzetten; dezelve is aan het weezen der Monopolie verknogt. Het uitfluitend voorregt, welk in HudfonsBaai heerscht, en aldaar den weg tot de kundigheden zo wel als de rykdommen der Natiën fchynt af te fnyden, breidt, gelukkiglyk, zyn juk niet verder uit dan tot op Terra - Nova. Gelegen tusfchen de zes en veertig en twee en vyftig Graaden Noordcr breedte, wordt dit Eiland van de kust van Labrador afgefcheiden flegts door een Kanaal van middelbaare lengte, by den naam van de Straat van Belle-Isle bekend. Zyn driehoekige gedaante bevat iets meer dan drie honderd mylen in den omtrek. Niet verder Jan by gisfmge kan men van deszelfs binnenfte gedeelte fpreeken, omdat men nimmer zeer diep daarin is doorgedrongen, en, ïvaarfchynlyk, niemand daarin zal doordrin* ;en, uit hoofde van de moeilykheid der oi?lerneeminge, en de ten minften fchynbaare ïutteloosheid van het gelukkig flaagen. Het veinige, dat 'er van bekend is, is bedekt net fcherpe Rotzen, Bergen met flegte boonen begroeid, enge en zandagtige Valeien. Deeze ongenaakbaare plaatzen zyn vervuld net rosfe dieren, die 'er tg gereeder en meligvuldiger voortteelen, omdat zy aldaar liet kunnen vervolgd worden. Nimmer leeft men 'er andere Wilden gezien, dan enige Eskimaux, in den Jagttyd van de aste kust aldaar gekoomen. De kust is veruld met Kreeken, Reeën en Havens; hier en aar is zy bedekt met Mosch, doch meestal met  PER BEIDE INDIEN. 3OI met kleine Keifteenen, welke beftemd febynen ohi den visch, die hier omftreeks wordt gevangen, te droogen. 'Er heerscht eene vry fterke warmte op alle opene plaatzen, alwaar platvormige fteenen de ftraalen der Zonne te rug kaatzen. Het overige gedeelte des lands is uitermaate koud, niet zo zeer uit hoofde van zyne ligginge, als ter oorzaake van de hoogten, de Bosfchen, de Winden, en voornaamlyk die wanftallig groote Ysbergen, die, uit de Zeeën in het Noorden afkomftig, door de oevers worden aangehouden , en zich aldaar vastzetten. De oorden, in het Noorden en Westen gelegen, genieten altoos den zuiverften Hemel; veel minder helder is het ten Oosten en Zuiden, te na gelegen aan de Groote Bank, op welke een altoosduurende Mist heerscht. De ontdekking van Terra-Nova gefchiede in den jaare 1497, door den Venetiaan cabot, die voor Engeland voer. 'Er wierdt geene Bezitting opgericht. De reistogten, van tyd tot tyd ondernomen, om te onderzoeken, welke voordeden men zou kunnen trekken van dit Eiland, deeden befluiten, dat zy beftaan zouden in het vangen van Bakkeljaauw, die aldaar zeer menigvuldig was. Kleine vaartuigen, in de Lente uit Europa vertrokken, keerden derwaarts weder in den Herfst met geheele laadingen van visch, deels gedroogd, deels ingezouten. Het gebruik daar van wierdt bykans algemeen, voornaamlyk in de Roomschgezinde landen. De Engelfchen bedienden zich van deeze zwakheid der Roomsch - Katholyken, om XVII. BOEK.  3c2 G E S C H I È D È N I § XVII. BOEK. 1 I 1 < om zich te verryken ten koste der Geestlykheid , die zich voormaals met het zap vari Engeland hadt gemest. Zy waren 'er op* bedagt om vaste wooningen op Terra-Nova pp te richten. Die men hier en daar aanleidde, hadden geenen opgang. Kort naa haare ftigting, wierden zy allen verlaaten. De eerfte, die eenige vastigheid kreeg, is riiet ouder dan zedert het jaar 1608. Deeze: goedé uitflag boezemde zulk een nayver in, dat, veertig jaaren laater, de geheele uitgeftrektheid langs de Oostkust, van de Baai der Ontvankenisfe tot aan Kaap Raz, van vier duizend zielen wierdt bewoond. De Visfchers, door de natuur des gewests en hunne bezigheid, op eenigen afftand van elkander woonagtig, vonden eene gemaklyke onderlinge gemeenfchapsoeffening uit, doof middel van wegen, in de Bosfchen uitgehouwen. Het algemeen middelpunt hunner verseniginge, was St. Jan. In eene voortreffefyke haven, die haaren Mond hadt tusfchen twee Bergen, een fteenworp van elkander jelegen, en bekwaam om aan meer dan twee honderd fchepen legplaats te verfchaffen, vonden zy handelaars, uit het Moederland, die hunne behoeften vervulden, in setaaling der voortbrengzelen van den visch/angst. De Franfchen hadden deezen goeden uitlag van den Engelfchen handel niet verwagt, ;n waren hierom nimmer bedagt geweest op rerra-Nova. Zints langen tyd, hadden zy" iet Zuidlyk gedeelte des Eilands bezogt; en lie van St. Malo, in 't byzonder, kwamen iaar-  DER BEIDE INDIEN. 303 jaarlyks in grootcn getale op eene plaats, die zy met den naam van de Kleine-Noord benoemd hadden. Zommigen hunner zettede'n zich hier en daar neder, langs de kust, tusfchen Kaap Raz en de Roode Hoed; zelf wierdt 'er ongevoelig een foort van Vlek opgericht in de Baai Plaifance, die alle voordeden bezat, welke tot eene gelukkige Visfchery konden begeerd worden. Tegenover deeze Baai legt eene Ree; zy heeft eene uitgefrrektheid van anderhalve myl, doch is niet genoegzaam beveiligd tegen de Noord-Noord-Weste Winden, die met veel hevigheids waaien. De opening, welke den toegang tot de Baai verfchaft, is, om de Rotzen, waar mede zy bezet is, Zo naauw, dat 'er niet meer dan één fchip tevens kan doorvaaren; en dan nog moet het gewonden worden. Aan het verfte gedeelte Van de Baai, die achttien mylen diep Is, legt eene zeer veilige haven, welke honderd vyftig fchepen kan bevatten. Schoon deeze gelegenheid zeer bekwaam was, om Frankryk de gantfche Visfchery van de Zuidkust van Terra-Nova te verzekeren, liet het Hof van Verfailles 'er zich weinig aan gelegen zyn. Niet eerder dan in den jaare 1687, bouwde men, aan den Mond der openinge, een klein Fort, waarin eene Bezetting van vyftig man gelegd wierdt. Tot op dat tydftip, waren de bewooners, die, uit behoefte, zich op deezen onvrugtbaarcn en woesten grond hadden nedergcflageh, in eene gelukkige vergeetelheM gebleeven. Toen ham -een aanvang een ont- XVII. BOEK.  XVII. BOEK. 304 GESCHIEDENIS ontwerp van onderdrukkinge, 't welk geiladig ftand houdt, en bekragtigd wordt door de geldgierigheid der Bevelhebbers, die elkander opvolgen. Deeze dwingelandy, die den Volkplanteren nimmer veroorloofde, den trap van onbekrompenheid te bereiken, die vereischt wierdt om hunnen arbeid met een goeden uitflag voort te zetten, moest insgelyks beletten, dat zy 'er niet vermenigvuldigden. De Franfche Visfchery kon daarom niet tot de zelfde hoogte als de Engelfche klimmen. Nogthans vergat GrootBritannie te Utrecht niet, dat deeze onderneemvolle nabuuren, onderfteund door de Canadaanen, op ftrooperyen, de Jagt en den kleinen Oorlog afgeleerd, honderd en honderd maal de verwoestingen verfpreid hadden in zyne onderfcheidene Bezittingen. Dit was genoeg om hetzelve den geheelen eigendom van Terra-Nova te doen eifchen; en de rampen van het uitgeputte Frankryk deeden het befluit neemen tot deeze opofferinge. Nogthans hieldt deeze Mogendheid aan zich, niet alleen het regt om in een gedeelte van het Eiland te visfehen, maar ook op de Groote Bank, welke geoordeeld wierdt daartoe te behooren. De visch, welke deeze vaarwaters zo beroemd maakt, is de Bakkeljaauw. Nimmer is hy langer dan drie voeten, en doorgaans veel korter. Geen visch voedt de Oceaan, die wyder keel heeft naar gelang van zyne grootte, en die zo gulzig is. Men vindt zomtyds in zyn lichaam potfeherven, yzer en glas. Zyn Maag verteert deeze ftoffen niet,  der béide INDIEN; 305 niet, gelyk men langen tyd geloofd heeft; zy fluit zich als een Beurs, en ontlast zich aldus van alles wat haar belemmert. De Bakkeljaauw vertoont zich in de Noordlyke Zeeën van Europa. Zy wordt aldaar gevischt door dertig Engelfche, zestig Franfche en honderd vyftig Hollandfche fchepen; zy zyn Veelal van tachtig tot honderd Tonnen groot. Hunne mededingers zyn. de Yslanders, en voornaamlyk de Noorwegers. Deeze laatften, voordat de visch tyd is verfcheenen, houden zich bezig met, langs de kust, Bakkeljaauwkuit te verzamelen * een noodzaaklyk aas om Sprot te vangen. Het een jaar door het ander gerekend , verkoopen zy twintig of twee en twintig duizend Tonnen, de Ton tegen negen Livres. Indien men ze konde flyten, zou men nog meer kunnen vangen: dewyl een ervaren Natuurkundige, die het geduld heeft gehad van de Eijeren van één Bakkeljaauw te tellen, ten getale van negen Millioenen drie honderd vier en veertig duizend heeft gevonden. Deeze milddaadigheid der Natuure moet nog grooter zyn op Terra- Nova , alwaar de Bakkeljaauw oneindig menigvuldiger is. Ook is zy hier fmaaklyker, fchoon niet zo blank; maar versch is zy geen voorwerp van Koophandel: in deezen ftaat dient zy alleen tot voedzel voor de geenen, die ze vangen. Gezouten of gedroogd, of alleenlyk gezouten, is zy van waarde voor een groot gedeelte van Amerika en Europa. Die niet ingezouten is, wordt groene Bak- VI. peel. V kei- XVIL boek-  3oö GESCHIEDENIS XViï. BpEK. keljaauw genoemd, en wordt op de Groote Bank gevangen. Deeze .ftreek land, is een dier Bergen, die onder' de wateren geformeerd worden van de brokken vast land, welke de Zee wegfcheurt en opeen ftapelt. De beide uiteinden deezer Bank loopen dermaate in een punt uit, dat het niet gemaklyk valle, derzelver fchcidpaalen naauwkeurig aan te wyzen. Haar wordt doorgaans eene langte toegefchreeven van honderd zestig,en eene breedte van negentig mylen. Omtrent het midden van de Europifche zyde legt eene foort van Baai, waar aan men den naam van de Gragt heeft gegeeven. Langs deeze geheele uitgeflrektheid is de diepte zeer-ongelyk. Zy is van vyf tot zestig vademen waters. Bykans nimmer koomt de Zon 'er ten voorfchyn, en de Hemel is meestal met een dikken en kouden Mist bedekt. In haaren omtrek is de Zee altoos zeer onftuimig, en de Winden hevig: de reden hier van moet zyn, dat de Zee, onregelmaatig bewoogen doordeftroomen, welke zich nu eens na deezen dan na den anderen kant ftrekken, met groot geweld ftoot tegen de randen der Bank, die overal gelyk met het water leggen, en met het zelfde geweld wordt terug gedreeven. Deeze oorzaak heeft te meer waarfchynlykheids, omdat op de Bank zelve, en op. eenigen afftand van haare randen, de fchepen: zo ftil leggen als op eene Ree, ten rainften by een doorgaanden Wind, die verder weg ïoomt. De Bakkeljaauw verdwynt altoos van de Groo-  DER BEIDE INDIEN. 307 Groote Bank en van de kleine nabuurige Banken, van het midden van Hooimaand, tot aan het einde van Oogstmaand. Deezen tusfchentyd uitgezonderd, duurt de Visfcbery het gantïche jaar. De fchepen, daar mede bezig, zyn van vyftig tot honderd Tonnen groot, en worden nimmer van minder dan twaalf en meer dan vyf en twintig koppen bemand. Deeze Visfchers, die met hoeken visfehen, doen, by hunne aankomst in deeze oorden , een voorraad op van een zekeren visch, Caplan genaamd, welke tot een aas dient om de Bakkeljaauw tc vangen. Voordat men begint te visfehen, maakt men een Gaandery of Tent, van den grooten Mast tot aan den Agterfrevcn, en zomtyds langs het geheele fchip. Deeze buitenfte Gaandery is voorzien van vaten, wier bodem van boven is ingeflagen. 'De Matroozen plaatzen zich daarin, hebbende het hoofd befchut tegen de ongemakken van het weder, door een geteerd Zeil of Dak, aan de Vaten vastgemaakt. Zo dra zy een Bakkeljaauw vrmgen, fnyden zy haar de tong uit, en geeven ze vervolgens over aan een Zwabber , die ze den Kaakcr brengt. Deeze fnydt haar het hoofd af, neemt 'er de lever en de ingewanden uit, en laat ze, door een Luik, tusfchen het Dek vallen, alwaar de Bereider 'er de graat uithaalt tot aan den navel, en laat ze, door een ander Luik, in het Ruim vallen. Hier wordt zy gezouten en ingepakt. De Zouter gebruikt de voorzorge om in agt te neemen, dat 'er, tusfchen de laagen, zouts genoeg zy, dat zy elkander V 2 niet XVII. BOEK.  XVil. BOEK. 308 GESCHIEDENIS niet raaken, maar alleen zo veel ruimte alls noodig is. Te veel of te weinig Zout is even gevaarlyk: de overmaate in een van beiden doet de Bakkeljaauw bederven. Volgens het regt der Natuure, zou de Visfchery op de Groote Bank aan alle Volken moeten vryftaan. Nogthans was het de beide Mogendheden, die de Volkplantingen in Noord-Amerika hadden opgericht, gemaklyk genoeg gelukt, om zich dezelve toe te eigenen. Spanje, welk alleen daarop eenige eifchen maakte, en, om de menigte zyner Monniken , daarop regt fcheen te hebben , op derzelver behoeften gegrond, heeft, by den jongften Vrede, daar van afftand gedaan. De Engelfehen en Franfchen alleen bezoeken deeze vaarwaters. In den jaare 1768, heefc Frankryk derwaarts gezonden honderd vyf en veertig fchepen, welke nieuw gekost hadden, twee Millioenen vyf honderd zeven en veertig duizend Livres. Deeze fchepen, te zamen groot acht duizend acht honderd dertig Tonnen, waren bemand met zeventien honderd koppen, die ieder zeven honderd Bakkeljaauwen hebben moeten vangen. Volgens deeze rekening, wier naauwkeurigheid uk herhaalde ondervindingen blykt, heeft de geheele Visfchery moeten opbrengen één Millioen honderd negentig duizend Bakkeljaauwen. Men onderfcheidt deeze Bakkeljaauw in drie klasfen. Onder de eerfte zyn begreepen de zulken, die vier en twintig of meer duimen lang zyn. De tweede bevat die, welke  DER BEIDE INDIEN. 309 ke eene lengte hebben van negentien tot tot vier en twintig duimen. De derde behelst zodanige, welke korter zyn dan negentien duimen. Indien, gelyk doorgaans gebeurt, twee vyfde deelen roede visch worden gevangen, twee vyfde deelen middelmaatige, en een vyfde deel flegte visch, en deeze visch verkogt wordt voor den gemiddelden prys van honderd vyftig Livres het honderd Koopmans Waar, zal de geheele vangst hebben bedraagen, één Millioen vyftig duizend Livres. Het honderd Koopmans Waar bedraagt honderd zes en dertig Bakkeljaauwen van de eerfte klasfe, en twee honderd twee en zestig Bakkeljaauwen van de tweede klasfe. Van deeze beide foorten wordt doorgaans het honderd Koopmans Waar verkogt voor honderd tachtig Livres. Honderd zes en dertig Bakkeljaauwen zyn 'er flegts noodig om een honderd Koopmans Waar Bakkeljaauw van de derde klasfe uit te maaken; maar deeze wordt niet duurder dan voor het derde gedeelte der andere Bakkeljaauw verkogt; dat wil zeggen, voor zestig Livres, wanneer de andere honderd tachtig Livres waardig zyn. Eén Millioen honderd negentig duizend weezenlyke Bakkeljaauwen, op de wyze zo als wy verklaard hebben, tot honderden Koopmans Waar gebragt, maaken niet meer uit dan zeven honderd duizend Bakkeljaauwen, die, gerekend op honderd vyftig Livres het honderd, den gemiddelden prys der drie klasfen, opgebragt hebben één Millioen vyftig duizend Livres. Van deeze fomme heeft aan V 3 het XVII. BOEK.  XVII. BOEK. 310 GESCHIEDENIS het Bootsvolk, voor hun vyfde portie, moe. ten uitgedeeld worden twee honderd tien duizend Livres. Voor de Reeders zyn, derhalven , overgebleeven flegts acht honderd veertig duizend Livres. Deeze fomme is, klaarblyklyk, niet toereikende. Zie hier het bewys. Van deeze fomme moet afgetrokken worden de uitrusting, die, voor de honderd vyf en veertig fchepen, niet minder kan gerekend worden dan op acht duizend zeven honderd Livres. De Asfurantie van twee Millioenen vyf honderd zeven èn veertig duizend Livres, tegen vyf ten honderd, moet bedraagen honderd zeven en twintig duizend drie honderd vyftig Livres. Daarenboven nog eene gelyke fomme voor de Intrest van het Geld. De waarde der fchepen moet twee derde deelen van het kapitaal der uitrustinge uitmaaken, en gerekend worden op een Millioen zes honderd acht en negentig duizend Livres. De jaarlykfche afneeming deezer fchepen gerekend zynde op vyf ten honderd, moeten nog van het gewin afgetrokken worden vier en tachtig duizend negen honderd Livres. Men trekke alle deeze {ommen te zamen, en men zal een verlies vinden van drie honderd zeven en vyftig duizend drie honderd Livres , 't welk verdeeld over een kapitaal van twee Millioenen vyf honderd zeven en veertig duizend Livres, uitmaakt een verlies van veertien Livres en zes penningen ten honderd. Zy, die eene Ichaêvergoeding van dit verlies zouden willen zoeken in de Traan, welke  DEK BEIDE INDIEN. 311 ke de Bakkeljaauw-Lever oplevert, en in de tong en ingewanden, die ingezouten bewaard worden, zouden om over hunne onderflelling voldaan te zyn geene reden hebben. Zy zouden bevinden, dat deeze minwaardige voorwerpen naauwlyks toereikende zyn zouden ter betaalinge van het Maandgeld der Schippers, en van de Commisfiegelden by de verkooping. Het Franfche Ministerie zal noodwendig afftand moeten doen van de Visfchery der groene Bakkeljaauw, die in de Hoofdftad en in de Noordlyke provinciën der Monarchie gebruikt wordt, of de buitenfpoorige belastingen affchaffen, welke van deezen lyftogt worden geheeven. Het minst dat het draalt met dit klein gedeelte van 's Lands inkomften aan een zeer waardigen tak van nyverheid op te offeren, zal het de fmarte ondergaan , van de belasting nevens den rykdom, welke dezelve opbrengt, te zien te niete gaan. De gewoonte eens Koopbedryfs, de hoop op deszelfs verbetering, het leedweezen van de fchepen en gereedfehappen met fchade te moeten verkoopen: deeze beweegredenen , die de Kooplieden den Bakkeljaauwvangst doen aanhouden, zullen, ongetwyfeld, een einde neemen; en de algemeene weerzin toont, dat dit einde niet verre van de hand is. Niet de zelfde reden hebben de Engelfcben om af te zien van deeze Visfchery, welker Voortbrengzel aan geenerhande belastingen onderhevig is. Nog een ar.der voordeel, welk zy genieten, is, dat zy niet, gelyk hunV 4 ne XVII. BOEK.  3i2 GESCHIEDENIS XVII. JBQEK. ne mededingers, uit Europa, maar flegts van Terra-Nova, of andere bykans even naby gelegene gewesten koomende, zeer kleine fchepen hebben, zeer gemaklyk te behandelen, weinig verheven boven het water, die hunne Zeilen op het Dek nederftryken, en weinig Windvang hebben, zelf wanneer het fterkst waait, zodat hun arbeid, door de beweeging der Golven, zelden wordt afgebixh ken. Daarenboven flyten zy den tyd niet, gelyk de andere Zeelieden, met het zoeken na aas, 't welk zy uit hunne wooningen medebrengen. Eindelyk zyn hunne Matroozen beter tegen de vermoeidheid gehard , meer aan de koude gewoon, beter in de behandeling onderleid. Ondertusfchen leggen zich de Engelfchen weinig toe op het vangen van groene Bakkelr jaauw, dewyl het hun ontbreekt aangelegenheid om die te verzenden. Hunne nyverheid gaat ten deezen opzigte niet verder dan tot de helft van hetgeen de mededingende Natie flyt. Dewyl hunne Bakkeljaauw min zorgvuldig wordt toebereid, maaken zy zelden eene geheele Laading uit. Uit vreeze van deeze visch te zien bederven, verlaaten zy doorgaans de Groote Bank met twee derde deelen, dikwyls zelf met de helft der LaaT dinge. Zy worden verkogt in Portugal, in Biskaaije en in de Britfche Koninkrykep. De fchade van hunnen geringen uitvoer van groene Bakkeljaauw vergoeden zich de En? gelfchen, door de meerderheid, welke zy, ten opzigte van de gedroogde Bakkeljaauw, op alle Markten hebben verkreegen. Op  PER BEIDE INDIEN. 313 Op twee wyzen gefchiedt de bewerking van deezen tak van Koophandel. De zogenaamde zwervende visch wordt gevangen'van de fchepen, die, alle jaaren, omtrent het einde van Lentemaand , of geduurende de geheele Grasmaand , uit Europa na Terra Nova worden gezonden. Dikwyls ontmoeten zy, in de nabuurfchap van het Ejland, eene menigte ys, 't welk, door de Noordfche ftroomen, na het Zuiden wordt gedreeven: door het tegen elkander ftooten verbryzelt, en vroeger of laater fmejt, naar gelang der warmte van het faifoen, Deeze ftukken y' hebben zomwylen eene myl in den omtrek, verheffen zich tot de hoogte van groote Bergen in de lucht, en hebben beneden het water eene diepte van zestig tot tachtig vademen. Vereenigd met andere minder groote Ysbergen, beflaan zy eene uitgeftrekthek van honderd mylen in de lengte, en van vyl en twintig of dertig mylen in de breedte Het belang, dat de Zeelieden noopt zo dr; mogelyk land te kiezen, om de bekwaamftf havens tot de Visfchery te zoeken, doet hei de ftrengheid der faifoenen en der Elemen ten, tegen de menschlyke Nyverheid zamen fpannende, tarten. De geduchtfte Bolwerkci der Krygskunde, het geweldig vuur eener bc legerde Stad, de behandeling van den krygs kundigften en hardnekkigften Scheepsftryd bevatten niets dat zo veel ftoutmoedigheids ervarenisfe en onverzaagdheids vordert, a] de onbefchofte groote dryvende Bolwerken welke de Zee tegen deeze kleine Visfc'iei Vlooten ftelt, Maar de raazcndfte van alle V 5 hor XVIL BOEK. I l l l » , S , s n 1-  XVII. BOEK. i ] i 2 l d Z d O 314 GESCHIEDENIS honger, de fmagtendfte van allerleien dorst, de Goudhonger en Gouddorst, doorboort alle deeze hinderpaalen, verbryzelt deeze Ysbergen; en men koomt ten laatfte aan het Eiland, alwaar de fchepen eene laading visch moeten inneemen. Naadat men voet aan land heeft gezet, moet 'er hout gehakt, een ftellaadjen worden opgericht. Aan deezen arbeid flaat ieder een de hand. Naadat dezelve volbragt is, fcheidt men van elkander. De helft van het Bootsvolk blyft aan land, om de Bakkeljaauw in de vereischte gedaante te fchikken. De andere helft begeeft zich wederom te fcheep. Ieder fchip, welk Caplan vischt, leeft vier, en 't welk Bakkeljaauw vangt, drie man aan boord. De laatfte, die het grootfte getal uitmaaken, vertrekken met het krieken van den dag, en zeilen drie, vier af vyf mylen diep in Zee; met het vallen van len avond keeren zy weder, om op de ftelaadjen, aan den oever der Zee opgericht, :ich van de vrugt des arbeids van den geïeelen dag te ontdoen. Naadat de Kaaker de Bakkeljaauw het loofd afgefneeden, en het lichaam ontwyd leeft, geeft hy haar over aan den Bereider, ie haar opfnydt en in het Zout legt; hier 1 blyft zy acht of tien dagen leggen. Naadat y afgewasfehen is, legt men haar neder op et Zee-zand, daar men haar laat leggen tot at zy wel gedroogd is. Vervolgens wordt f op hoopen geftapeld, daar zy eenige igen uitzweet. Hierop wordt zy'nogmaals p het zand geleid, daar zy voorts volkomen  DER BEIDE INDIEN. 315 men droog wordt, en die kleur aanneemt, die zy in Europa heeft. Geene vermoeijenisfen kunnen vergeleeken worden by die, welke aan dit werk vast is. Naauwlyks vergunt dezelve, eiken nacht, vier uuren flaapens. Gelukkiglyk befchermt de frischheid van het klimaat de gezondheid tegen de zwaare proeven. Deeze moeite zou niet gerekend worden, indien zy, door derzelver vrugten , beter beloond wierdt. Maar 'er zyn havens, alwaar de Droogeryen, te verre van de Zee gelegen, veel tyds doen verliezen. 'Er zyn 'er, wier grond, uit leevendigen. Rots beftaande en van Varech ontbloot, geen visch lokt. 'Er zyn 'er, daar de visch, door het zoete water, welk zich aldaar ontlast, geel wordt; en nog andere, daar dezelve verbrandt, door de te rug ftooting der Zonneftraalen, van de bergen wederomgekaatst. Zelf geeven de voordeeliglte. havens niet altoos volkomene zekerheid omtrent een goeden vangst. De Bakkeljaauw kan niet overal even overvloedig zyn. Nu begeeft zy zich eens na het Noorden, dan na het Zuiden, en zomtyds na het midden van de kust: zy wordt gelokt of voortgedrecven door de ftrekking der Caplan en der Winden. Ongelukkig zyn de Visfchers, die zich bevinden verre van de plaatzen, die de Bakkeljaauw verkiest. Zy hebben vrugtlooze moeite en kosten gedaan, van wegen d< onmogelykheid om haar met al den toeftel dien deeze Visfchery vordert, te vervol gen. Di XVII. BOEK. 1  XVII. BOEK. ] 3 < t < i i li I l v e d g k b 3iö GESCHIEDENIS De Visfchery eindigt omtrent het begin van Herfstmaand : omdat de Zon vervolgens geene kragt genoeg heeft om de Bakkeljaauw te droogen. Wanneer de vangst gelukkig geweest is, wordt het vertrek van daar niet zo lang uitgefteld. Men haast zich om na de Antilles of de Roomsch - Katholyke Staaten van Europa te vertrekken, om de voordeden van den nieuwen tyd te genieten, dien men * onder eene te groote menigte van mededingers, gevaar zou loopen te verliezen. Frankryk heeft, in den jaare 1768, tot leeze Visfchery uitgerust honderd veertien chepen, te zamen groot vyftien duizend vyf londerd negentig Tonnen. Nieuw hadden iy met de eerfte uitrusting gekost, vyf Milloenen zes honderd een en zestig duizend livres. Zy wierden bemand van acht dui:end twee en twintig koppen. De eene helft leezer Manfchap wierdt gebruikt om de visch e vangen, de andere helft om dezelve op Ie vereischte wyze toe te bereiden. Ieder /isfcher heeft zes duizend Bakkeljaauwen loeten vangen, en gevolglyk heeft de gant:he vangst opgebragt vier en twintig Miloenen zes en zestig duizend Bakkeljaauwen. >oor de ondervinding blykt het, dat een wintaal honderd vyf en twintig Bakkeljaauwen bevat. Vier en twintig Millioenen zes ti zestig duizend Bakkeljaauwen hebben, jrhalven, uitgeleverd, honderd twee en ne:ntig duizend vyf honderd acht en twintig ivintaalen. Door elkander genomen wordt Jt kwintaal verkogt voor zestien Livres, ne-  ÖËR BEIDE INDIEN. 317 negen Huivers, negen penningen; dit bedraagt, voor de geheele verkooping, drie Millioenen honderd vier en zeventig duizend, drie honderd vyf Livres en acht Huivers. Dewyl honderd kwintaalen Bakkeljaauw een oxhoofd Traan uitleveren, hebben honderd twee en negentig duizend vyf honderd acht en twintig kwintaalen Bakkeljaauw moeten geeven negentien honderd vyf en twintig oxhoofden Traan, die, het oxhoofd gerekend op honderd en twintig Livres, opgebragt hebben twee honderd een en dertig duizend Livres. Men voege by deeze twee fommen die van honderd acht en negentig duizend Livres, welke de fchepen aan vragt verdiend hebben, te rug keerende uit de havens, in welke zy hunnen verkoop gedaan hadden, na die, alwaar zy uitgerust waren; en men zal bevinden, dat de ruuwe opbrengst der geheele Visfcherye niet meer bedraagen heeft dan drie Millioenen zes honderd drie duizend drie honderd vyf Livres, acht Huivers. Wy moeten den Leezer de optelling van de kosten der uitrustinge befpaaren. Zy zyn moeilyk te berekenen, zo om haare kleinheid als groot getal. Met het grootfte geduld heeft men deeze berekeningen naagegaan, en zy zyn bewaarheid geworden, door zeer kundige en zeer belanglooze lieden, die, uit hoofde van hun beroep, daar over de natuurlyke Regters zyn moeten. Deeze kosten beloopen zes honderd vyf en negentig duizend zes honderd tachtig Livres, zeventien ftuivers, zes penningen. Dus bedroeg XVII. BOEK.  318 GESCHIEDENIS XVII. BOEK i j l i i e r t 8 E droeg de zuivere ontvangst der Visfchery niet meer dan twee Millioenen negen honderd zeven duizend zes honderd vier en twintig Livres, tien Huivers zes penningen. Van deezen ontvangst moet betaald worden de premie van Asfurantie, die gerekend op zes ten honderd, van een'kapitaal van vyf Millioenen, zes honderd een en zestig duizend Livres, moet bedraagen drie honderd negen en dertig duizend zes honderd zestig Livres. Daarenboven moet van het kapitaal worden afgetrokken de intrest van het Geld, 't welk gerekend tegen vyf ten honderd, bedraagen moet twee honderd drie sn tachtig duizend en vyftig Livres. Ook moet men niet vergeeten het fiegter worden Jer fchepen, die de helft van de waaide der geheele uitrustinge uitmaakende, moeten geèhat worden op twee Millioenen, acht honierd dertig duizend, vyf honderd Livres; devyl dat fiegter worden niet minder kan gerecend worden dan op vyf ten honderd, moet iet beloopen honderd een en veertig duidend, vyf. honderd vyf en twintig Livres. Mie deeze onderflellingen toegefiaan zynde, [eene van welke in twyfel kan getrokken morden, zo volgt hieruit, dat de Franfchen, p den jaare 1768, by hunne zwervende Visbhery. verloeren hebben zes honderd zeven n tachtig duizend, honderd tien Livres, egen Huivers, zes penningen, en gevolglyk waalf Livres, twee Huivers, negen1 penninen ten honderd van hun kapitaal. Dusdanige verliezen, die, ongelukkiglyk, leer dan één jaar gebeurd zyn , trekken da-  DER BEIDE INDIEN. 319 dagelyks deeze Natie af van een zo verderflyken tak van nyverheid. De byzondere handelaars , welke dien nog aan de hand houden, zullen 'er eerlang insgelyks van afzien. 'Er is zelf grond om te vermoeden, dat zy, in naavolging der Engclfchen, 'er reeds van afgezien zouden hebben, indien zy, even als deeze, zich hadden kunnen bepaalen tot de aan een vaste plaats verbondene Visfchery. Door deeze Visfchery moet die verftaan worden, welke de Europeaanen dryven, die zich gevestigd hebben op de kusten van Amerika, daar de Bakkeljaauw zeer menigvuldig is. Deeze is oneindig voordeeliger dan de zwervende Visfchery, dewyl zy minder kosten vereischt-, en langer kan voortgezet worden. De Franfchen genooten deeze voordeden, zo lang zy vreedzaame bezitters waren van Acadie, Isle-Royaal, Canada en een gedeelte van Terra-Nova. De misflagen der Regeeringe hebben hun deeze waardige Bezittingen, de eene naa de andere, doen verliezen: en van de puinhoopen van zo veele rykdommen hebben zy niets overgehouden, dan het regt om hunne Bakkeljaauw te mogen zouten en droogen ten Noorden van Terra-Nova, tusfchen Kaap Bona-Vista en Poinre-Riche. De vaste Bezittingen, welke de Vrede van den jaare 1763 hun heeft gelaaten, beftaan in het Eiland St. Pierre, en de twee Eilanden van Miquelon, die zy zelf geene vryheid hebben om te mogen verfterken. St. Pierre bevat acht honderd inwooners. Op het groote Eiland Miquelon telt men 'flegts XVII. BOEK.  XVII. BOEK. $2ö GESCHIEDENIS flegts honderd bewooners, en op Klein-Miquelon niet meer dan één huisgezin. De Visfchery, die zeer gemaklyk is aan de twéé eerstgenoemde Eilanden , is onmogelyk aart het derde. Maar het Verfchaft hout aan de twee andere Eilanden, voornaamlyk aan St. Pierre, 't welk geenerlei hout heeft. Doch de Natuur heeft het des fchadeloos gefteld, door middel van eene voortreffelyke haven, de eenige, die in deezen kleinen Archipel wordt gevonden. Iri den jaare 1768 heeft men aldaar gevangen vier en twintig duizend drie honderd negentig kwintaalen Bakkeljaauw. Deeze hoeveelheid nam niet veel toe: dewyl de Engelfchen den Franfchen het regt weigerden om te mogen visfehen in het naauw Kanaal, welk deeze Eilanden fcheidt van de Zuidlyke kusten van Terra-Nova, en zy zelf de floepen, die zulks durfden ondernecmen, hebben verbeurd verklaard. Deeze oninfehikkelykheid, die door de Verbonden niet wordt gewettigd, en geen anderen grondflag heeft dan het geweld, is te haatlyker, omdat Groot - Britannie zyne heerfchappy uitftrekt over alle de kusten, en over. alle de Eilanden, die van de Bakkeljaauw bezogt worden. De Engelfchen, overal verfpreid, daar deeze visch overvloedig is, zyn nog fterker vermenigvuldigd op Terra-Nova. Men te't 'er ongeveer acht duizend, die zeiven visfehen. Niet meer dan negen of tien fchepen vertrekken jaarlyks uit het Moederland alleen ten deezen oogmerke. Eenige anderen paaren den Koophandel met de Visfchery. De meesten vertrekken derwaarts om  der beide INDIEN. 321 om de Europifche Koopmanfchappen tegen ; visch te verruilen, of om de vrugt van den . arbeid der Volkplanteren, voor hunne eigen rekening, van daar te haaien. Vóór het jaar 1755, was de opbrengst der Engelfche en Franfche Visfcberyen bykans even groot: met dit onderfcheid, dat Frankryk meer gebruikte en minder verkogt, uit hoofde van zyne Volkrykheid en Godsdienst. Zedert den tyd, dat deeze Kroon haare Bezittingen in Noord-Amerika heeft verlooren, trekt zy, het een jaar door het ander gerekend, van de zwervende en plaatslyke Visfcheryen te zamen genomen, niet meer dan twee honderd zestien duizend negen honderd achtien kwintaalen gedroogde Bakkeljaauw, die naauwlyks toereikende zyn tot den lyftogt der Zuidlyke provinciën van het Moederland, en, gevolglyk, van geen nut kunnen zyn ter vervullinge van de behoeften der Volkplantingen. Men mag beweeren, dat de mededingende Natie, zedert haare veroveringen, heeft gevangen twee derde deelen meer, of zes honderd een en vyftig duizend honderd veertien kwintaalen Bakkeljaauw, die, het kwintaal gerekend op veertien Livres, dewyl deeze Bakkeljaauw niet zo goed wordt toebereid als de Franfche, moeten waardig zyn negen Millioenen, honderd vyftien duizend, vyf honderd zes en negentig Livres. Het vierde gedeelte van deezen vangst is genoegzaam voor de Engelfche Bezittingen in de oude en de nieuwe Waereld. Dus moet hetgeen daar van verkogt wordt in Portugal, Spanje, VI. deel. X Ita- XVJJ. boek.  XVII BOEK. 322 GESCHIEDENIS Italië, op de Suiker-Eilanden van alle Volken, in het Britfche Gebied, aan Metaalen of Koopmanfchappen, opbrengen de waarde van zes Millioen, acht honderd zes en dertig duizend , zeven en negentig Livres.. Nog aanmerkelyker zou deeze verzending zyn geworden, indien het Hof van Londen, toen het de Eilanden Isle-Royaal en St. Jan veroverde, niet de onmenschlykheid hadt feegaan van de Franfchen van daar te verjaagen, die zich aldaar gevestigd hadden, en die niet vervangen zyn, en, vvaarfchynlyk, nimmer vervangen zullen worden. Eene zo verkeerde Staatkunde wierdt insgelyks gevolgd in het beftuur van Nieuw-Schotland: want "het is de natuur van de jaloezy der Eerzucht, te vernielen om te bezitten. De naam Nieuw - Schotland, welke tegenwoordig aankondigt de kust van drie honderd mylen, begreepen tusfchen de grenzen van Nieuw-Engeland en den Zuidlyken oever der Riviere St. "Laurens, fchynt, in de vroeglre tyden, niets meer te hebben aangeduid, dan een groot Schiereiland van eene driehoekige gedaante, omtrent het midden deezer groote uitgeftrektheid gelegen. Dit Schiereiland, welk de Franfchen Acadie noemden, is, door zyne ligging, zeer bekwaam om te ver (trekken tot eene fchuilplaats voor de fchepen, die van de Antilles koomen. Het vertoont hun van verre een groot getal voortreffciyke havens, daar men, met alle Winden, kan uit- en inloopen. Veel Bakkeljaauw vindt men op deszelfs oevers , en nog meer op de kleine Banken, fiegts  DER BEIDE INDIEN^ 323 llegts eenige weinige mylen van daar gelegen* Het nabuurig vast land trekt Koopers, door het verlokzel van eenige Pelteryen. De dorheid zyner kusten levert zandplaaten op om de visch te droogen, en de vrugtbaarheid van het binnenfte gedeelte des Eilands geeft plaats tot allerleien Akkerbouw. Deszelfs bos* fchen zyn tot veelerhande gebruiken gefchikt. Schoon het in de Gemaatigde Luchtftreeke legge, heerfchen 'er langduurige en ftrenge Winters, die eensklaps gevolgd worden van eene geweldige hitte; waar uit dikke nevels ontftaan, die, zelden of ten minften langzaam opklaarende, het verblyf aldaar niet ongezond, hoewel niet zeer aangenaam maaken. In dèn jaare 1604, vestigden zich de Franfchen op Acadie, vier jaaren vóór dat zy de kleinfte hut in Canada hadden opgericht. In plaats van zich neer te flaan aan den Oostkant van het Schiereiland, 't welk uitgeftrekte Zeeën, een gemaklyken fcheepvaart, en een grooten overvloed van Bakkeljaauw opleverde, gaven zy de voorkeuze aan eëne enge Baai, die geene van deeze voordeden bezat. Zy wierdt zedert de Franfche Baai genaamd. Men heeft gewild dat zy misleid waren door de Koninklyke haven, die duizend fchepen, tegen alle Winden beveiligd, kan bevatten, wier grond overal voortrëffelyk is, cfie overal vier of vyf vademen waters, en achttien vademen aan haaren ingang heeft. Eigenaartiger is het te denken, dat de ftigters der Volkplantinge deeze ligging verkoozen, omdat zy hen nader bragt aan de plaatzen, daar X 2 zy XVII. BOEK.  XVII. BOEK. 324 GESCHIEDENIS zy overvloed van Pelteryen vonden, wier uitfluitende handel hun was toegeftaan. 't Geen deeze gisfing bekragtigt, is, dat de eerfte Monopolisten, en derzelver Opvolgers, 'er altoos op bedagt waren om van de uitrooijing der Bosfchen, het fokken van Vee, de Visfchery en den Landbouw te vervreemden, alle die geenen hunner landgenooten, die door onbeftendigheid of behoeften na deeze oorden wierden gedreeven; zy verkoozen liever de werkzaamheid deezer Gelukzoekeren na de Visfchery en den handel met de Wilden te wenden. Eene wanorde, uit een verkeerd Ontwerp van Regeeringswyze ontftaan, deedt, eindelyk, de oogen openen voor de heillooze gevolgen der'uitfluitende voorregten. Het zou eene overmaate van goede trouwe en waarheidliefde zyn, die de ziel eens Gefchiedfchryvers zyn moeten, indien ik zeide, dat het gezag, in Frankryk, de regten der Natie begon te eerbiedigen, in eenen tyd, als zy oogenfchynelykst gefchonden wierden. Nimmer heeft men aldaar dat geheiligd woord gekend, welk alleen het heil der Volken kan verzekeren, en kragt geeven aan de magt der Koningen. Maar onder de volftrektfte Regeeringsvormen doet men zomtyds uit een beginzel van Eerzucht, 't geen de regtvaardigfte en gemaatigdfte Regeeringsvormen uit een beginzel van billykheid verrigten. De Staatsdienaars van lodewyk den XIV, die hunnen Meester eene groote rol wilden doen fpeelen, om zelve met eenige waardigheid op het Tooneel te verfchynen, be-  DER BEIDE INDIEN. 325 begreepen, dat zy, zonder het fteunzel der rykdommen, daarin niet zouden flaagen; en dat een Volk, 't welk door de Natuur niet met Mynen was bedeeld, geen Geld konde magtig worden, dan door middel van den Landbouw en den Koophandel. Beiden waren, dus lang, in de Volkplantingen, verdoofd, door ftrikken, welke aan alles worden gefpannen, door zich met alles te willen bemoeien. Gelukkiglyk wierden zy gebroken; maar Acadie konde of wist geen gebruik te maaken van deeze vryheid. De Volkplanting lag nog in de wieg, toen zy, in haare nabuurfchap, eene Bezitting zag gebooren worden, die zedert tot zo bloeienden ftaat opgroeide, onder den naam van Nieuw-Engeland. De fpoedige voortgang van de beplantinge deezer Volkplantinge trok flegts flaauw de aandagt der Franfchen. Deeze foort van voorfpoed deedt geenerleien nayver tusfchen de twee Natiën ontftaan. Maar zo dra zy konden vermoeden , dat zy wel haast een mededinger zouden hebben in den Bever- en Pelteryhandel, zogten zy een' middel om 'er alleen meester van te worden, en zy hadden het geluk van het te vinden. Toen zy op Acadie aankwamen , waren het Schiereiland en de Bosfchen der nabuurige vaste kust opgevuld met kleine Wilde Natiën. Deeze Volken droegen den algemeenen naam van Abenaquis. Schoon even oorlogzuchtig als de andere Wilde Natiën, waren zy, nogthans, gezelliger. Den Zendelingen , naa alvoorens, met geringe moeite, X 3 zich xvrr. BOEK„  326 GESCHIEDENIS XVII. boek. zich in hunne gunst gedrongen te hebben, gelukte het, hen hunne Leerftellingen te doen aanneemen, tot zo verre zelf dat zy tot Geestdryvery overfloegen. Nevens den Godsdienst, dien men hun predikte, namen zy den haat aan voor den Engelfchen naam, zo gemeen aan deszelfs Gezanten. Het was dit grondartikel van hunnen nieuwen Eerdienst, 't welk kragtigst tot hunne Zintuigen fprak, het eenige, welk hunne drift voor den Oorlog begunftigde; zy omhelsden dien met de woede, die hun natuureigen was. Zich 'er niet mede vernoegende, dat zy allen Wisfelhandel met de Engelfchen weigerden, ontrustten en verwoestten zy menigmaalen de grenzen deezer Natie, ' De aanvallen wierden menigvuldiger, hardnekkiger en regelmaatiger, zedert zy tot hun Opperhoofd hadden verkoozen saint-casteins , Kapitein van het Regiment van Carignan, die zich onder hen hadt neergezet, een van hunne Vrouwen getrouwd hadt, en zich in alles naar hunne gebruiken fchikte. De Regeering van Nieuw-Engeland, de Wilden niet hebbende kunnen te onder brengen door gefchenken , noch hen vernielen in hunne Bosfchen, in welke zy zich verbergden, en uit welke zy dikmaals ten voorfchyn kwamen, wendde alle verontwaardiging tegen Acadie, welk zy, met reden, befchouwde als het eenig dryfrad van zo veele onheilen. Zo ras de minfte vyandlykheid de twee Moederlanden begon te verdeelen, wierdt het Schiereiland aangetast. Het wierdt altoos veroverd: dewyl zyne eenige veilig. heid  ©er beide INDIEN. 327 Leid beftondt in de Konings haven, flegts van eenige Palisfaaden omringd, en het te afgelegen was van Canada, om van daar hulpe te ontvangen. Het was, ongetwyfeld, eene zaak van eenige aangelegenheid in de oogen der nieuwe Engelfchen, deeze Volkplanting te verwoesten en derzelver opgang te vertraagen; maar dit was niet genoeg tot het doen verdwynen van 't vermoeden, welk eene Natie inboezemde, altoos meer geducht door 't geen zy vermag, dan door 't geen zy doet. Tot bun leedweezen genoodzaakt , om by het fluiten van ieder Vredeverbond hunne verovering terug te geeven, wagtten zy met ongeduld het oogen' blik af, dat de overmagt van Groot-Britannie tot die hoogte was geklommen, dat zy hen van deeze teruggave ontfloeg. De gebeurtenisfen van den Oorlog, om de Spaanfche Opvolging, deeden dit beflisfend oogenblik gebooren worden: en het Hof van Verfailles zag zich voor altoos beroofd van eene Bezitting, van wier aangelegenheid het geen vermoeden hadt gehad. De yver, dien de Engelfchen vertoond hadden in de bemagtiging deezes gewests, hieldt geen ftand onder de poogingen, die zy aanwendden om het te bewaaren of ten voordeele aan te leggen. Naadat zy de Konings haven een weinig verfterkt hadden, die zedert den naam kreeg van Anwpdis [Annaftad], ter ecrc van Koninginne anna , vergenoegde men zich met eene kleine Bezetting derwaarts te zenden. De onverfchilligheid der Regeeringe flo?g tot de Natie X 4 over; XVII. boek.  XVII. BOEK. 328 GESCHIEDENIS over; dit gebeurt niet dikwyls in de landen, alwaar de vryheid heerscht. Niet meer dan vyf of zes Engelfche huisgezinnen vertrokken na Acadie. Het bleef gefladig bewoond door zyne eerfte Volkplanters. Zelf konde men hen aldaar niet doen blyven, dan door hun de belofte te doen, hen nimmer te zullen noodzaaken, de wapens tegen hun oud Vaderland te voeren. Zodanig was de zucht, welke de eer en glory van Frankryk toenmaals alle zyne kinderen inboezemde. Geliefd van hunne Regeering, geëerd van de uitlandfche Natiën, verknogt aan hunnen Koning, door een reeks van voorfpoeden, die hen doorluchtig en groot hadden gemaakt', bezaten zy die Vaderlandliefde, welke uit den voorfpoed wordt gebooren. Het was heerlyk, den Franfchen naam te voeren; het zou te vernederende geweest zyn, dien af te leggen. Ook wierden de Acadiers, die, het nieuw juk ondergaande, gezwooren hadden, nimmer tegen hunne Vaderlyke ftandaarden te zullen ftryden, onzydige Franfchen genoemd. Twaalf of dertien honderd van dezelve hadden zich in de Hoofdftad neergezet: de overige wierden door de velden verfpreid. 'Er wierdt geene Wethouderfchap aangefteld om hen te beftuuren. Zy kenden de Engelfche Wetten niet. Nimmer wierdt van hun tol, fchatting of Heerendienst gevorderd. Hun nieuwe Opperheer fcheen hen vergeeten te hebben; en hy zelve was hun ten eenemaale vreemd. De Jagt en de Visfchery, die voormaals het  DER BEIDE INDIEN. 329 het vermaak der Volkplantinge geweest waren, en die haar nog konde voeden, vielen niet meer in den fmaak van een eenvoudig en goedaartig Volk, dat niet op bloed gefield was. De Landbouw was zyne bezigheid. Men hadt dien gevestigd in de laage landen, door kragt van Dyken, de Zee en de Rivieren afkeerende, waar mede deeze vlakten bedekt waren. In de vroegfle tyden droegen deeze Moerasfen vyftigvoud, en in 't vervolg ten minflen vyftien of twintigvoud. De Tarwe en de Haver waren het Koorn, welk 'er het best tierde; doch de Rogge, de Garst en Mays groeiden 'er insgelyks. Ook zag men aldaar een grooten overvloed van Aardappelen, wier gebruik algemeen was geworden. Uitgeflrekte Weilanden waren met talryke Kudden bedekt. Men telde 'er zestig duizend Hoornbeesten. De meeste gezinnen hadden eene menigte Paerden, fchoon de Akkerbouw met Osfen wierdt verrigt. De wooningen, bykans allen van hout gebouwd, waren zeer gemaklyk, en van huisgeraaden voorzien, met geen minder netheid, als zomwylen by onze welgefleldfle landlieden wordt opgemerkt. Men kweekte aldaar eene groote menigte van klein gevogelte van allerleien aart. Het diende om eenige verandering te maaken in het voedzel der Volkplanteren, dat doorgaans gezond en overvloedig was. Cider en Bier waren hun drank. Zomwylen voegden zy daar nevens gezuikerden Brandewyn. Hun Vlas, hun Hennip, de Vagt hunner X 5 Schaa- XVII. BOEK.  XVII. boek. j < t S c 33° GESCHIEDENIS Schaapen dienden hun gewoonlyk tot kleeding. Zy bereidden daar van gemeene Ly. waaten, en grove Lakens. Indien iemand hunner eenigen fmaak voor de Weelde hadde, ontleende hy daartoe de ftoffe van Annapolis of Louisburg. In betaaling ontvingen ^deeze lieden, Koorn, Vee en Pelteryen, Niets anders konden de onzydige Franfchen hunnen nabuuren medcdeelen. Van nog minder aangelegenheid was de Wisfeibandel, dien zy onder elkander dreeven, dewyl ieder Gezin de gewoonte en gelegenheid hadt om voor alle zyne behoeften te zorgen. Ook kenden zy niet het gebruik van gemunt Papier, door Noord-Amerika zo algemeen verfpreid. Het weinige Geld, dat als ter fluik in de Volkplanting was gekoomen, veroorzaakte 'er het vertier niet, dat deszelfs eigenlyke waarde uitmaakt. Zeer eenvoudig waren hunne Zeden. Nimmer wierdt 'er eene Burgerlyke of LyfftrafFelyke misdaad gepleegd van genoegzaame langelegenheid, om voor het Gerigtshof, te r\nnapolis gevestigd, getrokken te worden. De,kleine gefchillen, die 'er, van tyd tot yd, tusfcben de Volkplanters mogten onttaan, wierden altoos, door de Oudften, in t vriendlyke bygelegd. De Leeraars van den Godsdienst fielden alle openbaare Gefchrifen op, en bewaarden alle uiterfte Willen, /oor deeze waereldlyke dienften en voor 11e Kerkelyke verrigtingen, wierdt hun vry/illig gegeeven het zeven en twintigfte geleelte der Oogften. Deeze waren overvloedig genoeg, om der Edel-  DER BEIDE INDIEN. 331 Edelmoedigheid meer vermogens dan gelegenheid ter oeffeninge te verfchaffen. Men kende de armoede niet; en de weldaadigheid voorkwam de bedelaary. De rampen wierden, om zo te fpreeken, vergoed, voordat zy gevoeld wierden. Het goede wierdt gedaan, zonder verwaandheid aan de eene, zonder vernedering aan de andere zyde. Het was eene Maatfchappy van Broeders, even zeer genegen om te geeven als om te ontvangen , 't geen zy geloofden allen menfchen in 't gemeen toe te behooren. Deeze dierbaare Eensgezindheid verdreef zelf die verbintenisfen der Galantery, die zo dikmaals den vrede der huisgezinnen ftooren. Nimmer zag men in deeze Maatfchappy eene ongeoorlofde gemeenfchap tusfchen de twee fexen. De reden is, omdat niemand in eer echtloozen ftaat zuchte. Zo ras een jonge ling den ouderdom, voor het huwelyk voe gende, bereikt hadt, bouwde men voor herr een huis, beploegde en bezaaide de lander rondom zyne wooning; men voorzag dezelv< van zo veele leevensmiddelen, als hy eer jaar lang noodig hadt. Hier ontving hy de medgezellin, die hy verkooren hadt; zy brag hem Veekudden tot een Bruidfchat. _ Di nieuw Gezin wies op en vermenigvuldigde naar het voorbeeld der overigen. Allen t< zamen maakten, in den jaare 1749, een< Bevolking uit van achttien duizend zielen. Omtrent deezen tyd bcgreepen de Enge fchen, van hoe veel voordeels voor hunne Koophandel het bezit van Acadie zyn kond< De Vrede, die veele handen ledig moes la; XVII. BOEK. | \ I » 1 t l-  XVII, BOEK. 1 ] < 1 ( < < i \ 1 € 332 GESCHIEDENIS laaten, verfchafte, door de vermindering der Krygsbenden, een middel, óm een uitgeftrekt en vrugtbaar land te bevolken en te beplanten. Aan ieder Soldaat, aan ieder Matroos, aan ieder Werkman, die zich in Acadie wilde gaan nederzetten, boodt het Britfcbe Ministerie vyftig Morgens land aan, en tien Morgens voor ieder perfoon, dien elk hunner van zyn huisgezin zou medebrengen: tachtig Morgens voor de Onder-Officiers, en vyftien voor hunne Vrouwen en Kinderen; twee honderd voor de Vaandrigs, drie honderd voor de Luitenants, vier honderd voor de Kapiteins, zes honderd voor de hoogere Officiers, als mede dertig voor ieder der perfoonen, die zy in dienst hadden. Niet eer dan naa verloop van tien jaaren, zou het ontginde land aan eenige belasting onderhevig zyn; en ieder vyftig°Mor*ens zouden, ten eenigen dage, niet hooger runnen belast worden dan met één Livre, :wee Huivers en zes penningen. Daarenboven verbondt zich 's Lands Kas, om de rosten der reize uit te fchieten of te vergoelen; om wooningen te bouwen; alle de noolige gereedfchappen tot de Jagt en Visfchery e leveren; en om voor den Jyftogt van het erfte jaar te zorgen. Deeze aanmoedigingen leeden, in Bloeimaand des jaars 1749, drie luizend zeven honderd vyftig perfoonen beluiten om Europa te verlaaten, daar zy ge■aar liepen van honger te fterven, om in Amerika' te gaan woonen. De nieuwe Volkplanting was beftemd om ene Bezitting op te richten, in het Zuid- Oos-  der beide INDIEN. 333 Oosten van het Schiereiland Acadie, op eene plaats, welke de Wilden voormaals Chibouctou, en de Engelfchen vervolgens Hallifax noemden. Om aldaar de beste haven van Amerika te verfterken, en in derzelver nabuurfchap eene voortreffelyke Bakkeljaauwvisfchery op te richten, verkoos men deeze ligging, boven alle die geenen, welke zich: op eenen vrugtbaarder grond , aanbooden Maar vermids dit gedeelte des lands best ge legen was tot de Jagt, moest het betwis worden aan de Mikmaks, die hetzelve mees bezogten. Met groote hardnekkigheid ver deedigden deeze Wilden eene landftreek welke zy van de Natuur hadden ontvangen en het gelukte den Engelfchen niet, dai naa alvoorens vry aanmerkelyke nadeelen t hebben geleeden, deeze wettige bezitta van daar te verjaagen. Deeze Oorlog hadt nog geen einde gene men , wanneer men eenige beweeging b< fpeurde onder de onzydige Franfchen. Dei ze eenvoudige en vrye lieden hadden reet bcgreepen, dat men zich niet met ern konde toeleggen op de landftreeken, die 2 bewoonden, zonder in gevaar te zyn v£ een gedeelte hunner onafhanklykheid te ve liezen. By deeze vreeze kwam nog eei andere, die van hunnen Godsdienst in geva te zien. Leeraars, aangezet door hunn eigen Geestdrift, of door de opftooking der Landbeftuurders van Canada, maakt hun alles diets, wat zy wilden, aangaande Engelfchen, die zy Ketters noemden. I woord, dat altoos van zo veel kragts w; c XVII. boek. t , » 1 S is >t y n rïear ;n 31 in de )it [S, im  XVII. BOEK, < 1 . ] 1 "j ( 334 GESCHIEDENIS om den haat ingang te doen vinden in de verleide zielen, deedt de gelukkigfte Volkplanting van Amerika befluiten, haare Wooningen te verlaaten, om zich met der woon te begeeven na Nieuw - Frankryk, alwaar men hun landeryen beloofde. Op heeter daad bragten de meesten dit beiluit ten uitvoer, zonder eenige voorzorge te gebruiken ten aanzien van het toekoomende. Het overige gedeelte maakte zich gereed om hen 'te volgen, zo dra het zich daar toe zou in ftaat gefteld hebben. De Engelfche Regeering wilde, uit grilligheid of Staatkunde, dit verloop voorkoomen, door eene foort van verraad, altoos lafhartig en wreed in de zulken, wien het gezag de middelen van zagtmoedigheid en gemaatigdheid verfchaft. De onzydige Franfchen, die nog niet vertrokken waren, wierden byeen verzameld, onder voorwendzel van den Eed te vernieuwen, dien zy voormaals, aan den nieuwen Heer van Acadie, gedaan hadden. Zo dra zy vergaderd waren, wierden ze geplaatst Dp fchepen, die hen overvoerden na andere Engelfche Volkplantingen; alwaar het meerendeel, eer door hartzeer dan door gebrek, >mkwam. Dit is de vrugt der Nationaale jaloezy, ;n van de inhaaligheid der Regeeringen, weite de landen en menfchen verflindt. Men •ekent voor verlies alles wat een nabuur vint, en voor winst, alles wat men hem ioet verliezen. Wanneer men eene Stad liet kan veroveren, hongert men haar uit, >m dé inwooners van gebrek te doen fter- ven$  der beide INDIEN. 335 ven; indien men haar niet kan bewaaren,; legt men haar aan kooien, of flegtze. Veel liever dan zich over te geeven, laat men, door het fpillen van Buspoeder en Mynen, een fchip of Vesting in de lucht fpringen. De willekeurige Regeerinsvorm ftelt uitgebreide wildernisfen tusfchen zyne vyanden en zyne ftaaven, om den inval van de eene en het verloopen der andere te beletten. Spanje heeft liever verkoözen zich zelve te ontvolken, en Zuid-Amérika tot een Graf te maaken , dan deszelfs rykdommen met de Europeaanen te deelen. De Hollanders hebben allerlei openbaare en heimelyke misdaaden gepleegd, om voor andere handeldryvende Natiën het planten der Speceryen te verbergen : dikmaals hebben zy liever geheele Laadingen in Zee willen werpen, dan ze voor een laagen prys te verkoopen. De Franfchen hebben Louifiana den Spanjaarden overgeleverd, uit vreeze dat het in de handen der Engelfchen zou vallen. Engeland deedt de onzydige Franfchen op Acadie omkoomen, opdat ze niet na Frankryk zouden wederkeeren. En dan zegt men nog, dat de Staatkunde en de Maatfchappy tot 's Menfchen heil beftemd zyn! Het is zo, van den vermogendén mensch-; het is zo, van den ondeugenden mensch. Zints de verhuizing van een Volk, dat 'zyn geluk en zyne deugden aan zyne onvermaardheid was yer'fchuldigd, telt Nieuw-Schot. land weinige Vólkplanters. Het fchynt dat de Nyd, welke dit land ontvolkte, het bezoedeld hebbe. Ten minften daalt de öraffe der SVII. boek.  336 GESCHIEDENIS XVII BOEK. , der onregtvaardigheid aldaar neder op de werkmeesters der ongeregtigheid. Men ontmoet 'er niet een eenigen inwooner aan de uitgebreide kust, flrekkende van de Rivier St. Laurens tot aan het Schiereiland; en de Rotzen , de Zandbanken, de Moerasfen, welke dezelve bedekken, laaten geen grond tot hoope over, dat zy immer flerk zal bevolkt worden. Het voornaamfle is, dat de Bakkeljaauw, die in eenige Kreeken krielt, geduurende den vischtyd, een klein getal Zeelieden derwaarts lokt. Het overige der provincie telt niet meer dan drie Bezittingen. Annapolis, de oudfte van drie, verwagt, aan den Mond eener lange Baaie, landlieden, om de ongelukkige Franfchen te vervangen, welke een vrugtbaar en woest land aldaar fchynt te verlangen. Het belooft overvloedige Oogften aan de handen, die deeze opene plaats zullen aanvullen. Min voordeelig heeft de Natuur Lunenburg behandeld, 't welk, eenige weinige jaaren geleeden, gebouwd wierdt door acht honderd Duitfchers, van Hallifax aldaar gekoomen. Nogthans maakt deeze Volkplanting dagelyks nieuwen opgang. Zy is dien verfchuldigd aan die fpaarzaamheid, die liefde tot den arbeid, onderfcheidende kenmerken eener verHandige en oorlogzuchtige Natie, die, te vreden met de verdeediging van haar eigen land, niet buiten hetzelve gaat, dan om zulke velden te beplanten, op wier verovering zy niet gefield is. Alle de ftreeken der Engelfche heerfchappye, werwaarts zy zich  der beide INDIEN. 337 zich heeft begeeven, heeft zy vrugtbaar gemaakt. Hallifax is altoos de aartgelegenfte plaats der Volkplantinge; dit voorregt is zy verfchuldigd aan de aanmoedigingen, welke het Moederland, by aanhoudendheid, daar aan heeft te koste gelegd. Zedert de eerfte ftigting tot in den jaare 1769, hebben de gedaane kosten jaarlyks bedraagen ruim negentig duizend Livres. Minder kon niet te koste gelegd worden aan eene Stad, die* door haare ligging, de natuurlyke Stapelplaats is der Land- en Zcemagt, welke Groot-Britannie oordeelt, zomtyds te moeten onderhouden in Amerika, ter verdeediginge zyner Visfcheryen, ter befcherminge zyner SuikerEilanden, en ter onderhoudinge zyner verbintenisfen met de Noordlyke Volkplantingen. Hallifax heeft meer aanziens en verders ontvangen van de beweeginge, welke zyne beftemming op zyne Reeën veroorzaakte, dan het konde hoopen van zyne beplantingen , die van weinig belang zyn; en van zyne Visfcheryen, die niet veel uitgebreidheids hebben ontvangen, fchoon zy de Bakkeljaauw, Makreel en de Zee-Wolf bevatten. Zelf is de Stad niet 't geen zy behoorde te weezen, als eene plaats van Oorlog aangemerkt. De trouwlooshcden, die alle de Vestingwerken, door het Moederland bevolen en betaald, hebben doen beftaan in flegts eenige Batteryen zonder Gragten rondom de Stad, ftellen haar in gevaar om, zonder eenigen tegenweer, te vallen in de handen van den eerften aanvaller. In den jaare 1757, VI. deel. Y fchat- XVII. boek,  XVII. BOEK. 338 GESCHIEDENIS fchatteden de bewooners van het Graaffcharj Hallifax, de waarde hunner Huizen, Beesten en Koopmanlchappen, op zes Millioenen ,zeven honderd vyftig duizend Livres. Die kapitaal, welk niet meer dan een vierde gedeelte is toegenomen, maakt twee derde deelen van de rykdommen der Volkplantinge nit. Zal deeze ftaat van kwyninge nog lang duuren? Zou het niet zyn, om daaraan een einde te maaken, dat het Britfche Ministerie , in den jaare 1763, te Hallifax, een Admiraliteits Hof, voor geheel Engelsch Amerika, heeft opgericht? Tot op dit tydftip-, hadden de Vrederegters het vonnis geveld over alle misdaaden, die eene inbreuk maakten op de Akte van Scheepvaart. Doch de partydigheid deezer Overheden voor de Volkplanting, in welke zy gebooren waren, of die hen verkoozen hadt, maakte bun Regterampt nutteloos of nadeelig voor het Moederland. Men hoopte, dat kundige en met gezag bekleedde Mannen, welke uit Europa derwaarts zouden gezonden worden, meer eerbied of vreeze zouden inboezemen. De ondervinding beeft deeze Staatkunde geregtvaardigd. Zints deeze fchikking, zyn de Wetten van den Koophandel beter onderhouden; maar 'er zyn groote ongelegenheden ontftaan uit den verbaazenden afftand, op welken veele provinciën zich van den nieuwen Zetel des Gebieds bevinden. De Regtvaardigheid en noodzaaklykheid zullen de Regtbanken van dit Landbeftuur doen vermenigvuldigen, en ze, voor de Volken, die  der Béide INDIEN. 339 die tot dezelve de toevlugt moeten neemen, op bekwaame afftanden verdeelen. Dan zal Nieuw-Schotland het kortftondig voordeel verliezen, van alle gefchillen, het Zeeweezen betreffende, aan zich te trekken; maar het zal in zynen eigen boezem de bronnen van voorfpoed zoeken, waar mede de Natuur het heeft begiftigd. Zommige voordeelen zyn aan hetzelve byzonder eigen* Zyne bevoegdheid, om zeer fchoon Vlas voort te brengen, welk de drie Koninkryken zo zeer noodig hebben, moet den voortgang zyner verbeteringe verhaasten. Nogthans moet Nieuw-Schotland zich niet vleien, NieuwEngeland immer te kunnen evenaaren. Nieuw-Engeland, even als het Oude, heeft zich berugt gemaakt door bloedige woede. De Dochter hadt gevoel van den zwymelgeest, die de Moeder folterde. Zyne geboorte was het verfchuldigd aan beroerde tyden; en in zyne kindsheid wierdt het geplaagd van de eislykfte ftuiptrekkingen. In den aanvang der jongst verloopene Eeuwe ontdekt, onder den naam van Noord-Virginie, begon het, niet vroeger dan in den jaare 1608, van Europeaanen bewoond te worden. Deeze eerfte Volkplanting, zwak in getal en kwalyk beftuurd, raakte al by haare eerfte grondlegging te niete. Vervolgens zag men, by tusfchenpoozen, aldaar eenige Gelukzoekers voet aan land zetten, die, geduurende den Zomer, hutten timmerden, om eenen Wisfelhandel met de Wilden te dry» ven, en, even als deezen, het overige gedeelte van het jaar verdweenen. De Geestdryvery, Y 2 wel- XVII. boek»  34ó GESCHIEDENIS XVII. BOEK. welke liet Zuidlyke gedeelte van Ameriks ontvolkt hadt, moest deszelfs Noordlyke gedeelte bevolken. De Engelfche Presbyteriaanen, welke de vervolging hadt byeen verzameld in Holland, die algemeene haven van Vrede en Vryheid, het moede geworden zynde dat zy niets waren in de waereld, naadat zy in hun Vaderland Martelaars geweest waren, namen het befluit om in een ander waerelddeel, voor hunnen Aanhang, eene Kerk te ftigten. Ten dien einde kogten zy, in den jaare 1620, de Regten van de Engelfche Maatfchappy van Noord-Virginie : want zy waren niet arm genoeg om hunnen voorfpocd van hun geduld en deugden te verwagten. Een en veertig huisgezinnen, uitmaakende een getal van honderd twintig perfoonen, Vertrokken onder de ftandaarden der Geestdry verye, die, 't zy op de dwaaling of op de waarheid gegrond, altyd groote, dingen verrigt. Zy zetteden voet aan land met het begin van eenen Winter, die zeer ftreng was. Het land, geheel met Bosfchen bedekt, leverde geenerhande hulpmiddelen op voor menfchen, uitgeput door de vermoeidheden der reize, welke zy gedaan hadden. Bykans de helft ftierf van koude, Scorbut en gebrek. Het overige gedeelte bleef in weezen door die wakkerheid van geaartheid, welke de Godsdienftige vervolging verwekte in flagtöffers, het Geestlyk Zwaard der Bisfchoplyke Kerkregeeringe ontkoomen. Doch deeze kloekmoedigheid begon te verzwakken, wanneer het bezoek van zestig Wilde Krygslie- den,  DER BEIDE INDIEN. 341 (den, die zich in dc Lente, met een Bevelhebber aan hun hoofd, vertoonden, alle hunne verwagtingen deedt herleeven. De vryheid juichte over de vereeniging van deeze twee zo verfchillende Volken, uit de verfte einden des aardbodems te zamen gebragt. Zy vereenigden zich door plegtige beloften van dienstvaardigheid en vriendfchap. De oude bewooners ftonden, voor altoos, aan de nieuw aangekoomene af, alle de landeryen, grenzende aan de Bezitting, welke de laatften hadden opgericht onder den naam van Nieuw-Plymouth. Een Wilde, die een weinig van de Engelfche taal verftondt, bleef onder de Europeaanen, om hun het planten van Mays te leeren, als mede de wyze van visfehen langs de kust, welke zy bewoonden. Deeze Menschlievendheid ftelde de eerfte Volkplanters in ftaat om te wagten op de komst van deelgenooten, tamme dieren, Koorn, in één woord, van alle hulpmiddelen , die uit Europa moesten worden aangevoerd. In 't eerst kwamen deeze hulpmiddelen langzaam over; maar de vervolging der Puriteinen, in Engeland, verhaastte derzelver. aanwas in Amerika. Het bloed der Martelaaren was, in alle tyden en op alle plaatzen, het zaad der opkoomende Kerke. In den jaare 1730, was de nieuwe Aanhang dermaate vermenigvuldigd, dat hy in verfchei. den Volkplantingen moest verdeeld worden. Die van Boston wierdt wel haast de aanzienlykfte., Zy beftondt niet flegts uit Kerkelyken, om hunne begrionen van hunne beroeY 3 pen XVII. BOEK.  342 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. pen beroofd, noch uit die Sektarisfen, wek ke, door de nieuwe Leerftellingen, eene menigte uit het Graauw aan hun ihoer trekken. Heeren van aanzien, die uit eerzucht, grilr ligheid, of zelf Geweetenshalve, de zyde der Puriteinen hadden gekoozen, voorzagen zich by voorraad van eene fchuilplaatze in die afgelegene gewesten. Zy lieten aldaar huizen bouwen en landeryen bewerken, met oogmerk om derwaarts te vertrekken, indien zy mislukten in het oogmerk om de Burgerlyke vryheid te vestigen onder de befcherming der Hervorminge. De Geestdryvery, die de Regeeringloosheid in het Moederland verfpreidde, voerde de ondergefchiktheid in de Volkplanting in; of liever, geftrenge Zeden bekleedden de plaats van Wetten in een woest land. Langen tyd leefden de bewooners van Nieuw-Engeland in vrede, zonder een geregelden vorm van Beftuur. De reden hier van was niet, dat hun Handvest hen niet volmagtigde om zulk een Regeeringsvorm in te voeren, als hun best zou voegen; maar deeze Geestdryvers konden het niet eens worden omtrent het Ontwerp van hun Gemeenebest; en het Ministerie ftelde geen belang genoeg in hun lot, om hen tot het verzekeren hunner veiligheid aan te zetten. Eindelyk begreepen zy de noodzaaklykheid eener Wetgeevinge. Dit werk, waaraan het vernuft en de Deugd nimmer zonder wantrouwen de hand hebben geflagen, wierdt, door de blinde Dweepery, ftoutmoedig ondernomen. Alles droeg aldaar het kenmerk der bar-  EER BEIDE INDIEN/ 343 barbaarfche vooroordeelen, die ze hadden ] ingegeeven. De Staatkunde der Jooden was 'er de grondflag van. Een zonderling mengelmoes van goed en kwaad, van wysheid en dwaasheid, maakte dit Wetboek uit. Niemand konde deel hebben aan de Regeering, of hy moest een Lid van de vastgeftelde Kerke zyn. De Doodftraffe was gefteld op de Tovery, de Godslastering en Meineedighekl; op het Overfpel, en op het flaan of vloeken zyner Ouderen. Van den anderen kant moest het Huwelyk door de Burgerlyke Overheid worden ingezegend. De prys van ieder Schepel Koorn was bepaald op drie Livres, zeven Huivers en zes penningen. Tevens wierden zulke Wilden van den eigendom hunner landeryen verhaten, die ze niet bebouwden; en den Europeaanen wierdt, op eene zwaareboete, verbooden, fterke dranken of Krygsbehoeften aan hun te verkoopen. Die op leugen, dronkenfehap of het dansvermaak wierden betrapt, wierden veroordeeld om openlyk gegeesfeld te worden. Het vermaak was, even als de ondeugd, verbooden. Voor 't overige konde men, voor eene boete van één Livre^, twee ftuivers en zes penningen, zweeren, en voor zeven en zestig Livres en tien ftuivers den Zondag fchenden. Daarenboven wierdt het vergund, het verzuimen van een Gebed of een onbetaamelyk vloekwoord met Geld te kunnen boeten. Maar st geen men bezwaarlyk zal kunnen gelooven, is, dat de Beeldendienst, op doodflrafte , den Puriteinen wierdt verbooden, Y 4 even ÏVU. BOEK.  344 GESCHIEDENIS XVII. boek. even gelyk moses eertyds den dienst der vreemde Goden het Hebreeuwfche Volk hadt verbooden. De zelfde ftraffe wierdt gedreigd aan de Roomsch-Katholyke Priesters, die in de Volkplanting zouden wederkeeren, naadat zy daaruit gebannen waren; als mede aan de Quakers, die zich wederom vertoonden, naadat zy gegeesfeld , gebrandmerkt en gebannen waren. Zo groot was de afkeer, dien men hadt opgevat tegen deeze nieuwe Sektarisfen, vyanden van alle wreedheid, dat men niemand in het land konde brengen, of hem een uur lang fchuilplaats verkenen, zonder in gevaar te zyn van in eene zeer zwaare boete beflagen te worden, Gantsch Europa ftondt verbaasd over eene zo affchuwelyke onverdraagzaamheid. Maar heeft niet ieder Aanhang van Christenen, ten allen tyde, het woord van onregtvaardigheid, geweldenaary en vervolginge gehegt aan de ftrengheden, van welke hy het fiagtöffer was?\Heeft dezelve niet op de lyst zyner Leerfteïlingen of vooroordeelen gefteld, dat de ftraffe en ballingfchap der zulken, welke hy ongeloovigen noemde, eene hulde was aan de hemelfche wraake, een regt van Gods uitverkoorenen tegen zyne vyanden? De meeste werkzaamheid heeft deeze woede laaten blyken tegen de Aanhangers, van welke men zich zag verlaaten worden. In de Godsdienftige gezinnen, even gelyk in alle de andere, is de Broederhaat de bloedigfte van allen. De afvalligen worden 't eerst aan de verfoeijing en vervloeking der Fynen overgegeeven.  DER BEIDE INDIEN. 345 Dit ondervonden de ongelukkige Volkplanters, die, minder verwoed dan hunne Broeders, zeegen durfden, dat de Overheid, irj Godsdienftige zaaken, geen dwingend regt of gezag bezit. Dit was eene Godslastering, naar het oordeel van Godgeleerden, die liever hun Vaderland hadden willen verlaatcn, dan eenige toegeeflykheid gebruiken omtrent de Bisfchoplyke Kerktucht. Uit kragt der geneigdheid van het menschlyk hart, dac van onafhanklykheid tot gebiedvoeren overflaat, waren zy, van Luchtftreek veranderende, tevens van grondregel veranderd; de vryheid van denken fcheenen zy zich ten geenen anderen oogmerke te hebben aangemaatigd, dan om die aan anderen te verbieden. Dit ftelzel der Onverdraagzaamheid wierdt onderfchraagd door het zwaard der Wetten, dat zich met de begrippen wilde bemoeien, door de Disfidenten [anders denkenden] met halsftraffen te trefferj. De menfchen, overtuigd of verdagt van verdraagzaame denkbeelden, wierden aan zo wreede mishandelingen bloot gefteld, dat zy zich genoodzaakt vonden, hunne nieuwe fchuilplaats te verlaaten, om eene andere op te zoeken. Deeze vonden zy aan de zelfde vaste kust. Eene eerfte vervolging hadt Nieuw-Engeland geftigt; eene tweede vervolging diende ter uit breidinge deezer Volkplantinge. Deeze Godsdienstziekte breide haare ftreng heid uit tot dingen, in hunnen eigen aarl volftrekt onverfchillig. Ten bewyze hier var dient een openbaar befluit, uit de Register! zelve der Volkplantinge getrokken. Y 5 » He XVII, BOEK. ! t  346 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. „ Het is eene algemeen erkende zaak, dat „ de gewoonte van lang hair te draagen, „ naar de wyze van luiden zonder Zeden „ en der barbaarfche Indiaanen, in Enge„ land niet heeft kunnen ingevoerd worden, „ dan met eene heiligfchendende veragting „ van Gods uitdrukkelyk bevel, inhoudende, ,, dat het fchandelyk is voor eenen Man, „ die eenige zorge voor zyne ziel draagt, 9, lang hair te draagen. Deeze verfoeilyL,, heid, de verontwaardiging van alle God„ vrugtige menfchen verwekkende, verklaa,, ren wy Overheden, met yver aangedaan „ voor de zuiverheid des Geloofs, uitdruk- kelyk en geregtelyk, dat wy het godloos „ gebruik, van zyn hoofdhair te laaten was„ fen, veroordeelen; een gebruik, dat wy „ als eene klaarblykelyk onbetaamelyke en „ oneerbaare zaak befchouwen, welke de „ menfchen vtrfchrikkelyk ontfiert, en de „ maatige en zedige gemoederen even zeer „ ergert, als het de goede Zeden bederft. „ Met reden te onvrede over dit ergerlyk ,, gebruik, bidden, vermaanen en nodigen „ wy uitdrukkelyk alle de Oudften van onze „ vaste kust, hunnen yver te betoonen tegen „ eene zo haatlyke gewoonte, dezelve door „ allerleie middelen af te fchaffen, en vooral „ zorge te draagen dat de Leden hunner , „ Kerke daar mede niet befmet worden; „ opdat de geenen, die, in weerwil van „ deeze ftrenge verbooden, en de middelen „ ter verbeteringe , welke ten deezen op„ zigte zullen aangewend worden, zich niet „ zullen haasten om dit gebruik af te fchaf »> fen,  der beide INDIEN. 347 „ fen, God en de menfchen tevens tegen .„ zich hebben." Deeze ftrengheid, die den mensch wreed maakt tegen hem zeiven, daarnaa ongezellig, vervolgens een flagtöffer, en eindelyk een Dwingeland , vierde zich den teugel tegen de Quakers. Zy wierden in de Gevangenis, fen geworpen, gegeesfeld en gebannen. De eenvoudige dapperheid deezer nieuwe Geestdry vers, die den Hemel en de menfchen zegenden, te midden der folteringen en der fchande, boezemde eerbied in voor hunne perfoonen, deedt hunne gevoelens beminnen, en vermeerderde het getal hunner Geloofsgenooten. Deeze gelukkige uitflag verbitterde hunne vervolgers, en vervoerde hen tot de bloedigfte uiterften. Vyf deezer ongelukkigen, die ter fluik uit hunne balling fchap waren wedergekeerd, deeden zy by hei hoofd vatten. Men zou gezegd hebben, dai de Engelfchen met geen ander oogmerk n; Amerika waren overgeftoken, dan om teger hunne Landgenooten alle de wreedheden te oeffenen, welke de Spanjaards tegen de In diaanen gepleegd hadden: het zy dan dat d< verandering van klimaat de Europeaaner wreeder maakte; het zy dat de Godsdienftigi woede geen eindpaal kan vinden, dan in d< verdelging zyner Apostelen of zyner Marte laaren. De vervolging wierdt eindelyk ge Ituit door het Moederland zelve, waar ui zy afkomftig was. Cromwell was niet meer. De Geestdrj very, de Geveinsdheid, de Dweepzucht, i zyne ziel, als in één Brandpunt verzaa;/. i ei XVII. boek. i ' i t n 5 e  XVII. boek. i J < £ j ) i c b 34* GESCHIEDENIS de partyfchappen, de oproerigheden, de verbanningen : alle deeze wangedrogten waren met hem in het graf gedaald. '£r ging over Engeland een helderder licht op. Karel de II, het bewind aanvaarende, hadt onder zyne onderdaanen ingevoerd, den Geest van gezelligheid, den fmaak voor Tafelpragt, voor Galanterie, verkeering, Schouwfpelen, voor allerlei vermaaken, welke hy door Europa hadt verfpreid gevonden, toen hy van het eene Hof na het ander omzwerfde, om eene Kroon te herkrygen, die zyn Vader op het Schavot hadt verboren. Niet minder dan dusdanig eene omwenteling in de Zeden was 'er noodig, om de rust zyns Ryksbeftuurs op eenen bebloeden Throon te verzekeren. Deeze Vorst was een dier kiefche wellustigen, welke de zucht tot zinnelyke vermaaken zomwylen menschlievend en aanloenlyk voor het medelyden maakt., Getroffen door de ftraffen der Quakers, deedt hy lezelve in Amerika een einde neemen, door ;en Bevelfchrift van den jaare 1661; maar ten Geest van vervolginge konde hy aldaar liet volkomen uitblusfchen. De Volkplanting hadt tot haaren Beftuurler verkoozen hendrik vare, Zoon van lien vare, die zich in de onlusten van zyn /aderland zo berugt gemaakt hadt. Deeze ongeling, dweepziek, heethoofdig, zynen /ader in alles waardig, zelve niet in vrede unnende leeven, noch anderen daarin laaten :even , vernieuwde de Gefchillen over de Jenade en den vryen Wil. Met veel drifts egonnen deeze duistere en beuzelagtige Ge- fchil-  Der beide INDIEN. 349 fchillen gevoerd te worden. Misfchien zouden zy een Burgerkryg hebben doen ontftaan, indien eenige Wilde Natiën, met vereenigde kragten op de Engelfche plantaadjen aanvallende, niet een groot getal menfchen hadden afgemaakt. Dank zy des hunne Godgeleerde gefchillen, de Volkplanters hadden in 't eerst weinig gevoel van een zo zwaar verlies. Maar ten laatfte wierdt het algemeen gevaar zo dringende, dat men te wapen liep. Naadat de vyand verdreeven was, keerde de Volkplanting weder tot haare oude gefchilzucht. Deeze openbaarde zich, in den jaare 1692, door fnoodheden, van welke de Gefchiedenis weinig voorbeelden oplevert. In eene Stad van Nieuw-Engeland, Salem genaamd, woonden twee jonge Dochters, onderhevig aan ftuiptrekkingen, die van ongewoone toevallen verzeld gingen. Haar Vader, Leeraar der Kerke, hieldt haar voor betoverd. Eene Indiaanfche dienstmaagd, die by hem woonde, verdagt houdende, dit ■onheil over zyn Gezin gebragt te hebben, deedt hy haar, door menigvuldige kwaade behandelingen, bekennen dat zy een Toveres was. Andere Vrouwen, verleid dooi het vermaak van het onderwerp te zyn van het algemeen gefprek, geloofden, dat ftuiptrekkingen, die zy alleenlyk aan de gefteldheid haarer Sexe verfchuldigd waren , den zelfden oorfprong hadden. Drie Burgers, die toevallig genoemd worden , wierden insgelyks in de gevangenis geworpen, van Tovery befchuldigd, veroordeeld om gehangen tc XVII. boek.  XVII. BOEK. j I C d i V d d n 2So GESCHIEDENIS te worden, en hunne Lyken voor de wildé Dieren geworpen, en aan de Roofvogels ten beste gegeeven. Weinige dagen daarnaa ondergingen zestien perfoonen het zelfde lot, nevens eenen Regtsgeleerde, die, weigerende om tegen hen te pleiten, daardoor overtuigd en veroordeeld wordt, een van hunne deelgenooten te zyn. Deeze eislyke en treurige Tooneelen ontfteeken de verbeeldmgskragt der menigte. De onmagtigheid der jeugd, de zwakheden des ouderdoms, de eer der fexe, de waardigheid der bedieningen, de rykdom, de deugd: niets Krekt ter beveiliginge tegen een haatlyk vermoeden , in het verftand van een Volk, bezeeten van de harsfenfehimmen des Bygeloofs. Men offert kinderen van tien jaaren 3p; men ontkleedt de jonge Dochters; men soekt, met eene oneerbaare nieuwsgierigïeid, over haar gantfche lichaam na tekens ran Toverye; men neemt de Scorbutike gekken, welke de ouderdom in het vel der jryzaarts drukt, voor merktekens der helche magt. De Geestdryvery, de boosaarïgheid, de wraaklust kiezen flagtöffers naar laar welgevallen. By gebrek van getuigen, •edient men zich van pynigingen; en de ieulen zelve zeggen de bekentenisfen voor, ie zy willen" afperzen. Indien de Overheen weigeren, met deeze eislyke Regtspleeingen te volharden, worden zy befchuldigd an ingebeelde misdaaden, welke zy ophouen te ftraffen. De Dienaars van den Godsenst bezorgen bun aanbrengers, die hun iet hun hoofd de te laat koomende wroe- gin-  DER BEIDE INDIEN. 35Ï gingen doen betaalen, welke de Menschlyk-; heid hun afperst. De fpookzels, de verfchyningen, de fchrik en ontfteltenis vermenigvuldigden deeze voorbeelden van dwaasheid en afgryzen. De Gevangenisfen worden opgevuld, de Galgen blyven fteeds opgerecht. Alle de Burgers worden in een verfchrikten rouwe gedompeld. De verftandigfle verhaten , zuchtende, een vervloekten en met bloed bemorsten grond; en zy, die 'er blyven , begeeren 'er niets dan een Graf. Men was in de verwagting van eene geheele omkeering deezer befchreienswaardige Volkplantinge, wanneer, in het woedendfte van den ftoim, de golven ftil worden en bedaaren. Aller oogen gaan eensklaps open. De overmaate van het kwaad doet de gemoederen ontwaaken, welke het verftompt hadt. Op deeze flrenge ongevoeligheid, volgt eene knaagende en fmartlyke gemoedswroeging. Een algemeen vasten , openbaare Gebeden , fmeeken vergiffenis van den Hemel, dat men hem aangeroepen hadt over dusdanige flagtöffers, dat men geloofd hadt, zyne gunst te kunnen verwerven door het bloed, welk hem vertoornt. Men befproeit met zyne traanen eenen grond, die onfchuldig en zuiver was, voordat hy bezoedeld wierdt door den heiligfchendenden en moorddaadigen Eerdienst der Europeaanen. Nimmer, ongetwyfeld, zal de naakoomelingfchap weeten, welke de oorfprong, wat het geneesmiddel deezer ziekte ware. Misfchien hadt zy haaren grond in de droefgeestigheid, welke de vervolgde Geesdryvers uit XVII. BOEK.  3^2 GESCHIEDENIS XVII. BOÈK. uit hun Vaderland hadden medegebragf. Deeze droefgeestigheid was gevoed door de Scorbut, welke hen op Zee hadt aangetast; zy was Verflikt door de dampen en uitwaasfemingen van eenen onlangs ontginden grond, door de ongemakken en zwaarigheden, aan de verandering van klimaat en leevenswyze onaffcheidbaar eigen. Deeze befmetting, gelyk alle Landziekten, bedaarde, door de mededeeling zelve, die haar uitputte; gelykende dus naar alle de kwaaien der verbeeldinge, die door de vervoeringen der dolzinnigheid uitdampen. De bedaardheid volgde op de heete koorts; en dit fomber toeval van Geestdryvery vertoonde zich niet wederom onder de Puriteinen van Nieuw-Schotland. Maar, den geest van vervolginge afleggende , die alle de aanhangen met bloed geverfd heeft, hebben de bewooners deezer Volkplantinge, indien niet een overblyfzel van onverdraagzaamheid, althans eene foort van flrengheid behouden, gelykende naar de fombere dagen haarer opkomfle. Te flrenge Wetten houden 'er nog fland. Men kan 'er over oordeelen uit een aanfpraak, welke, niet lang geleeden, tot de Overheid deedt, eene Dochter, overtuigd, dat zy, voor de vyfde maal, eene onwettige vrugt hadt ter waereld gebragt. „ Ik durve hoopen", dus begon zy haare rede, „ dat de vergadering my zal veroorloo„ ven, een woord ter myner yerdeediginge „ te fpreeken. „ Ik ben eene arme, ongelukkige Doch„ ter, die naauwlyks myn brood kunnende „ win-  DER BEIDE INDIEN. 353 „ winnen, geen vermogen bezit om ter be„ pleitinge myner zaake Advokaaten te be„ taaien. Hierom zal ik de Reden laaten „ fpreeken. Vermids deeze alleen regc heeft „ om Wetten voor te fchryven, kan zy al. „ leen ze allen toetzen. De Wet, die my „ voor den Regtbank heeft getrokken, heeft my reeds veroordeeld. Ik verzoek daar„ om niet, dat men daar van afwyke, om „ my genade te bewyzen. Maar ik bid u, „ myne Heeren, myne voorfpraaken te „ zyn by de Regeering, dat zy my verwaar- dige, my de boete te rug te geeven, in „ welke gy my beflaan zult. „ Het is thans de vyfde maal, dat ik, om de zelfde misdaad, voor ulieden ver„ fchyne. Twee maaien heb ik eene zwaare boete betaald, en tweemaal, te behoeftig 5, zynde om myne misdaad, door eene geld„ boete, uit te wisfchen, heb ik eene pyn„ lyke en fchandelyke ftraffe ondergaan. „ Deeze ftraffen, dit weet ik, worden door „ de Wet bevolen. Maar indien men Wet„ ten moet affchaffen, wanneer zy onrede„ lyk zyn; indien men ze moet verzagten, „ wanneer ze te ftreng zyn, durve ik zeggen, „ dat de Wet, die my vervolgt, ten mynen „ opzigte tevens onregtvaardig en wreed is. „ Op de misdaad na, van welke deeze Vier„ fchaar my befchuldigt, en van welke de „ Hemel my vryfpreekt, heb ik, tot heden „ toe, een onberispelyk leeven geleid. Ik „ tarte myne vyanden uit, indien ik onge„ lukkig genoeg ben, vyanden te hebben, „ fchoon ik het niet verdiend heb, my van VI. DEEL. Z j, de XVII BOEK.  354 GESCHIEDENIS XVII, BOEK. „ de geringde onregtvaardigheid te befchul„ digen. Ik beproef myn Geweeten en myn „ gedrag; beiden, dit zeg ik onbefchroomd, „ fchynen my zuiver als de dag, die my ,, verlicht; en wanneer ik na myne misdaad „ zoek, vind ik die alleenlyk in de Wet. „ Met gevaar myns leevens, heb ik vyf „ kinderen het licht doen aanfehouwen. Ik „ heb ze met myne Melk en met mynen „ arbeid gevoed, zonder het algemeen of „ iemand tot last te zyn. Met al den moed „ der moederlyke tederhartigheid, heb ik my Ü toegelegd op de moeilyke zorgen, welke „ hunne zwakheid en hunne jeugd vorder. „ den. Ik heb ze tot de Deugd, welke ,, niets anders is dan de Reden, gevormd. „ Reeds hebben zy hun Vaderland zo lief „ als my zelve. Zy zullen Burgers zyn ge„ lyk gy zelve: althans zo gy niet, door „ nieuwe boeten, hun den grond van hun 3, beftaan beneemt, en hen noodzaakt een „ gewest te vlieden, dat hen, van hunne ,j wieg af, verftooten heeft. „ Is het dan eene misdaad, vrugtbaar te „ zyn of voort te planten, naar het voor,, beeld der aarde, onze algemeene Moe„ der? het getal der Volkplanteren te ver„ meerderen in een nieuw land, dat niets „ dan inwooners noodig heeft? Ik heb den „ man van geene vrouw verleid; nimmer „ heb ik een Jongeling in myne ftrikken „ gelokt. Niemand heeft reden om zich „ van my te beklaagen, uitgezonderd, mis„ fchien, de Leeraar en de Vrederegter, „ die te onvreden zyn over het verlies der „ be-  der beide INDIEN. 355 „ befoldinge hunner amptsverrigtingen, omdat ik kinderen heb gehad, zonder door „ hen in den echt te zyn verbonden. Maar is dat myn fchuld?' Ik beroep my op ulie,, den, myne Heeren. Gy erkent, dat het „ my niet aan oordeel ontbreekt, . Zou het „geene dwaasheid, geene lompheid zyn, ,, indien ik, my tot de moeilykfte pligten des „ huwelyks bevlytigd hebbende, niet gezogt „ had, de eere, daar aan verknogt, te ge„ nieten? Ik ben altoos genegen geweest, ,, en ben nog genegen tot het huwelyk; en „ ik vleie my, een zo eerwaardigen ftaat „ waardig te zullen zyn, met de vrugtbaar„heid, naarftigheid, zuinigheid en fpaar„ zaamheid, waar mede de Natuur my heeft „ begiftigd: want zy hadt my verordend om „ eene eerbaare en deugdzaame vrouw te „ zyn. Ik hoopte het te worden, wanneer „ ik, nog Maagd zynde, de eerfte liefde ver,, klaaringen niet aanhoorde, dan onder het ,, zegel van den huwelyksëed. Maar het „ onbezonnen- vertrouwen, dat ik ftelde in ,, de oprechtheid van den ecrften Man, ,, dien ik beminde, heeft my myne eer doen „ verliezen, my op de zyne verlaatcnde. ,, Ik kreeg een kind by hem; en toen verliet hy my. Deeze Man is by u allen ,, bekend; hy is, even als gy, een Lid der „ Wethouderfchap geworden. Ik had reden „ om te gelooven, dat hy weder in deeze „ vergadering zou zyn verfcheenen, om de ,, ftrengheid van myn vonnis te verzagten. ,, Ware hy verfcheenen, ik zou niets gezegd „ hebben. Maar hoe konde ik nalaaten, Z 2 ,, myn XVII. BOEK.  356 GESCHIEDENIS KOüK , „ myn lot van onregtvaardigheid te befchal„ digen, welk wil, dat hy, die my verleid' „ en bedorven heeft, naa alvoorens de oor,, zaak geweest te zyn van myn bederf, met „ eere en magt bekleed is, en zitting heeft „ in de Vierfchaar, alwaar myn ongeluk met „ roeden en eislykbeid geftraft wordt? Hoe„ danig moet de barbaarfche Wetgeever „ zyn, die, het vonnis vellende tusfchen de „ twee Sexen, de fterkfte begunftigde, en „ tegen de zwakfte woedde; tegen die on„ gelukkige Sexe, die, tegen eene geneugte, „ duizend gevaaren en duizend zwakheden „ telt; tegen de Sexe, aan welke de Natuur, „ voor eenen prys, bekwaam om de on„ betoomdfte driften te verfchrikken, die „ zelfde vermaaken verkoopt, met welke „ zy ulieden zo milddaadig heeft bedeeld! „ Ik heb, om de Natuur niet te verraa„ den, niet gefchroomd my bloot te geeven „ aan onregtvaardige oneere en fchandelyke „ ftraffen. Liever heb ik alles willen lyden, ,., dan meineedig te zyn aan den wensch „ der voortteelinge, dan myne kinderen te „ verflikken , vóór of naadat ik dezelve ont,, vangen had. Ik zal, dit beken ik, naa „ myn Maagdom te hebben verboren, den „ ongehuwden ftaat niet kunnen bewaaren, „ in eene heimelyke en onvrugtbaare ten ,, beste geeving myns lichaams; en ik ver„. zoek nog liever om de ftraffe, die opmy „ wagt, dan de vrugten der vrugtbaarheid ,., te verbergen, welke de Hemel aan den „ man en aan de vrouw heeft gefchonken, ;, als zynen eerften zegen. „ On-  DER BEIDE INDIEN. 357 „ Ongetwyfeld zal men zeggen, dat ik, „ behalven de burgerlyke Wetten, de ge„ boden van den Godsdienst heb overtree„ den? Maar 't is de zaak van den Gods„ dienst, my te ftraffen, indien ik tegen „ denzelven gezondigd hebbe. En is het „ niet genoeg, dat deeze my geflooten heeft „ buiten de gemeenfchap myner Broederen-, „ die voor my eene vertroosting zyn zou? „ Ik heb, zegt gy, den Hemel beleedigd, „ en ik moet ftaat maaken op het eeuwig „ vuur. Indien gylieden dit gelooft, waar„ om word ik dan in deeze waereld geftraft? „ Neen, myne Heeren: de Hemel is niet „ onmeedoogende en onregtvaardig, gelyk „ gylieden. Indien ik geloofde, dat hetgeen „ gylieden eene zonde noemt, eene misdaad „ ware, ik zou de ftoutheid en boosaartig„ heid niet gehad hebben, dezelve te plee„ gen. Maar hoe zou ik durven denken, „ dat God vertoornd wordt, ziende my kin„ ders ter waereld brengen, wanneer hy hun een fterk en gezond lichaam fchenkt, welk „ het hem behaagt met eene onfterflyke ziel „ te begiftigen ? Regtvaardige en goede God; „ God, vergelder der rampen en onregtvaar„ digheden, op u beroep ik my thans van „ het vonnis myner Regteren! Wreek my „ niet; ftraf hen niet; maar het behaage u „ hen te verlichten en tot medelyden te be„ weegen! Indien gy den man der vrouwe tot een medgezel hebt gegeeven, op dee„ ze aarde , met distelen en doornen be„ groeid, laat hy dan niet met fchande be.,, laaden eene Sexe, die hy zelve heeft beZ 3 „ dor: xv:i. BOES.  XVII. BOEK. 358 GESCHIEDENIS „ dorven; laat hy geene fchande en elende » zaaien in het vermaak, aan welke gy de „ vertroosting haarer fmarten hebt ver„ knogt; laat hy niet ondankbaar en ontaart „ zyn, zelf in den fchoot des geluks, door , de flagtöffers zyner wellustigheden ter „ ftraffe over te leveren! Laat hy in zyne „ begeerten de Eerbaarheid eerbiedigen, „ welke hy eert, of naa dezelve in zyne „ vermaaken gefchonden te hebben, die ten „ minften beklaagen in plaats van ze te hoo- nen; of liever, laat hy in geene misdaa„ den veranderen, bedryven, welke gy zelve „ veroorloofd of bevolen hebt, toen gy tot „ zyn geflagt zeide: wast op en vermenig„ vuldigt!" Deeze aanfpraak veroorzaakte eene treffende omwenteling in het gemoed der Rcgteren. De Regtbank onthefte polly baker , dit was de naam der befchuldigde, van de boete of kastyding; en, tot overmaate van zegepraal, een der Regteren trouwde haar: zo veel vermag de Reden boven de kunftenaaryen eener beftudeerde welfpreekendheid. Maar het algemeen vooroordeel heeft zyne heerfchappy hervat; het zy dat het Staatkundig en gemeenfchaplyk welzyn de ftemme der op zich zelve ftaande Natuure dikwyls doet zwygen; het zy dat onder den Engelfchen Regeeringsvorm, daar de Godsdienst niet het ongehuwde leeven vordert, de ongeoorlofde gemeenfchap der beide Sexen minder verfchooningen vindt, dan in de Staaten, alwaar de Geestlykheid, de Adel, de Weelde, het ergerlyk voorbeeld van het Hof en de Kerk,  DER BEIDE INDIEN. 359 Kerk, het Huwelyk bederven, belasten, vernederen en afraaden. Nieuw-Engeland heeft ten minften hulpmiddelen tegen de flegte Wetten in de Regeeringsgefteldhcid zelve van het Moederland, alwaar het Wetgeevend Volk ligtelyk misbruiken kan verbeteren, van welke het gevoel heeft; het heeft daarenboven hulpmiddelen in zyne plaatslyke ligging, welke een ruim veld open laat voor de Nyverheid en de Bevolking. Deeze Volkplanting, grenzende ten Noorden aan Canada, ten Westen aan NieuwYork, ten Oosten en Zuiden aan NieuwSchotland en den Oceaan, heeft langs den oever der Zee eene uitgebreidheid van niet minder dan drie honderd mylen, en ftrekt zich ruim vyftig mylen landwaarts. De landen worden hier niet, gelyk in de andere provinciën, op 't geval aan ontgind. Zints de vroegfte tyd, zyn zy onderworpen geweest aan Wetten, die zedert onveranderlyk zyn gebleeven. Een Burger, wie hy ook zyn moge, heeft geene vryheid om zich zelf in een onbemagtigd oord neer te flaan. De Regeering, die gewild heeft dat alle haare Ingezeetenen veilig waren tegen de invallen der Wilden, en gelegenheid hadden tot het genieten der hulpe van eene wel ingerigte Maatfchappy, heeft bevolen, dat op een en den zelfden tyd, geheele Dorpen zouden gebouwd worden. Zo dra zestig huisgezinnen aanbieden eene Kerk te fti ten, een Leeraar te onderhouden , en een Schoolmeester te befoldigen, wyst de algemeene Vergadering Z 4 hun XVII. BOEIC.  XVII. BOEK. 360 GESCHI'EDENIS hun een plek gronds aan, en fchenkt hun het regt om twee Afgevaardigden te zenden in de Wetgeevende vergadering der Volkplantinge. De oord, die hun wordt aangeweezen, grenst altoos aan reeds ontginde landen, en bevat doorgaans zes vierkante Engelfche mylen. Dit nieuw Volk verkiest eene voegzaame plaats voor eene wooning, die gemeenlyk eene vierkante gedaante heeft. De Kerk ftaat in het midden. De Volkplanters verdeden den grond onder elkander, en elk omringt zynen eigendom met eene leevendige Haag. Eenige Bosfchen worden voor een gemeenfchaplyken grond bewaard. Dus groeit Nieuw-Engeland geftadig aan, zonder op te houden een wel ingerigt reheel uit te maaken. Schoon in het midden der Gemaatigde Luchtftreeke gelegen, geniet de Volkplanting geen zo zagt klimaat, als dat der provinciën van Europa, die op de zelfde breedte leggen. Zy heeft langer en kouder Winters, korter en warmer Zomers. De Hemel is 'er doorgaans helder, de regen is 'er meer fterk dan aanhoudende. De lucht is 'er zuiverder geworden, naar maate men derzelver vryen omloop heeft bevorderd, door het uit. rooien der Bosfchen. Niemand klaagt meer over die kwaadaartige dampen, welke, in de eerfte tyden, eenige inwooners wegfleerjten. b ^ .Het Iand is verdeeld in vier provinciën, die, by haare eerfte opkomst, bykans niets gemeen, hadden. De noodzaaklykheid, om de wapens te voeren tegen de Wilden, deedt haar  der beide INDIEN. 361 haar befluiten, om, in den jaare 1643, een Eedgenootfchap op te richten, waardoor zy den naam aannamen van Vereenigde Volkplantingen. Uit kragt deezer vereeniginge, moesten twee Afgevaardigden van ieder Bezittinge zich bevinden op eene vastgeftelde plaats, om aldaar uitfpraak te doen over de zaaken van Nieuw-Engeland, volgens de voorfchriften der byzondere vergaderinge, welke zy vertoonden. Dit Bondgenootfchap benadeelde in geenerleien opzigte het regt, welk ieder deezer Leden hadt, om zich in alles naar zyn eigen goeddunken te gedraagen, zonder de toeftemming of goedkeuring van het Moederland noodig te hebben. De geheele onderwerping deezer provinciën beftondt in eene algemeene erkentenis der Koningen van Engeland, als hunne Opperheeren. Eene zo geringe afhanklykheid mishaagde aan karel den II. Masfachufet-Baai, de vermogendfte en volkrykfte, hoewel de minst uitgebreide der vier provinciën, maakte zich aan eenigen misflag tegen de Regeering fchuldig. In den jaare 1648, bediende de Koning zich van deeze gelegendheid om de voorregten deezer provincie te herroepen. Zy bleef zonder Handvest tot aan de omwenteling. Toen wierdt haar een Handvest toegeftaan; doch het beantwoorde aan haare eifchen noch verwagtingen. Het Hof hieldt daarin het regt aan zich om eenen Gouverneur te benoemen; als mede alle Krygsampten, en de voornaamlte bedieningen in het bewind der Geldmiddelen en in de Regtbanken, te begeeven. De Wetgeevende magt Z 5 des KVII. boek.  362 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. 1 t 1 < ] des Volks handhaavende, verleende men eene weigerende ftem, in het bevel over de Legers, aan het hoofd der Volkplantingen; hier door herkreeg hy een genoegzaamen invloed , om het voorregt van het Moederland ongefchonden te bevvaaren. De provinciën Connecticut en Rhodus-Eiland, door haare onderwerping de ftraffe voorkoomen hebbende, terwyl Masfachufet-Baai beroofd wierdt, bleeven in het bezit van het oorfpronklyk Verdrag. Wat aangaat de provincie Hampshire, deeze wierdt, ten allen tyde, na genoeg, volgens het zelfde plan "van Regee» ringe beftuurd, welk ten aanzien van Masfachufet-Baai beraamd was. Een éénig Gouverneur beftuurt de geheele Volkplanting, maar volgens grondregels, voor den toeftand van ieder provincie voegende. Volgens de naauwkeurigfte volkstelling, beftaat thans het getal der bewooneren van Nieuw-Engeland uit vier honderd duizend zielen; zy zyn talryker in het Zuidlyke dan in het Noordlyke gedeelte der Volkplantinge, alwaar de grond minder vrugtbaar is. Ónder zo veele Burgers, worden zeer weinige Eigenaars gevonden, die ryk genoeg zyn om de zorge voor hunne plantaadjen lan Opzieners of Pagters over te laaten; de neesten zyn wel geftelde Landlieden, die op ïun vaderlyk Erfgoed woonen , zich met len Akkerbouw bezig houdende. De geykheid van vermogen, gepaard by de Godslienftige beginzels en de natuur van den legeeringsvorm, verwekt in dit Volk een neer Gemeenebestgezinden geest, dan in de  DER BEIDE INDIEN. 3^3 de andere Volkplantingen wordt opgemerkt.. Geene der vrugten, die den wellust onzer Tafelen uitmaaken, is in Nieuw - Engeland veraart. Zelf wil men, dat de Appel aldaar beter wordt. Ten minften is hy 'er ftcrk vermenigvuldigd; en de Cider is 'er een algemeener drank geworden dan op eenige plaats des aardbodems. Alle de Europifche kruiden en planten tieren 'er verwonderlyk wel. Ons Koorn heeft 'er niet altoos den zelfden uitflag gehad. In de Tarwe komt ligtelyk de brand; de Garst verdroogt menigmaal ; en de Haver geeft meer ftroo dan Koorn. Maar in vergoeding hier van, is de Mays, waar van meestal Bier wordt gebrouwen, een hulpmiddel van 't gemeen. Uitgebreide en vrugtbaare Weilanden geeven voedzel aan talryke kudden. De Nyverheid, fchoon in deeze Volkplan. ting veel verder dan in de andere gevorderd, heeft 'er op verre na niet den zelfden opgang gemaakt als de Landbouw. Men ontmoet 'er flegts vier of vyf Fabriken van eenige aangelegenheid. De eerfte, welke aldaar wierdt opgericht, was de Scheepsbouw. Langen tyd was dezelve vermaard. De fchepen, die op deeze Werf wierden getimmerd, wierden zeer gezogt. Men bevondt dat de Bouwftoffen vaster en digter, en minder aan fcheuren onderhevig waren, dan die de Zuidlyker provinciën opleverden. Zedert het jaar 1730, nam hun getal zigtbaar af: dewyl het Timmerhout niet genoeg gefpaard, en tot andere gebruiken verwerkt wierdt. Men heef! £vn. BOEK,  304 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. i è fc c I d v n heeft den voorflag gedaan, om het hakken van Timmerhout te verbieden, van den oever der Zee tot op tien mylen landwaarts in.^ Deeze Wet, wier noodzaaklykheid zo in 't oogloopende was, is niet aangenomen. De reden hier van is onbekend. Langer dan de Scheepsbouw heeft het ftooken van gezuikerden Brandewyn ftand gehouden. Dit was zynen oorfprong verfchuldigd aan de gereede gelegenheid, welke de nieuwe .Engelfchen ontmoetten, om eene groote menigte Melasfen van de Antilles te ïaalen. In 't eerst wierden ze raauw tot rerfcheidcn oogmerken gebruikt. Wel haast eerde men dezelve af te trekken en te ftooien. Tot Rhum gemaakt, dienden zy ten jebruike der nabuurige Wilden, der Visèhers van Terra-Nova, der andere Noordyke provinciën, zelf der Zeelieden, die de :usten van Afrika bezogten. De onvolmaaktheid , in welke deeze kunst in de Volkilanting is gebleeven, heeft derzelver voort>rengzel niet doen in verval koomen: devyl zy deezen gezuikerden Brandewyn altoos roor een zeer maatigen prys heeft kunnen erkoopen. De zelfde reden heeft de Hoedemaakery oen ftand houden en uitgebreid. In den eginne, door de fchikkingen van het Moeerland, aan het binnenlandfche vertier der Volkplantinge bepaald, is het haar gelukt eeze grenzen te overfchreeden. Ter fluik 'ordt een vry groot getal hoeden na de abuurige Bezittingen verzonden. De Volkplanting verkoopt geen Laken, maar  DER BEIDE INDIEN. 365 maar zy koopt ook weinig. De Vagt haarer Schaapen, zo lang, doch niet zo fyn, als die der Engelfchen, levert Stoffen uit, wier grof en vast weefzel zonderling voegt voor zedige lieden, die het land bewoonen. Eenige Presbyteriaanen, door de onderdrukking der Regeeringe of der Geestlykheid, eertyds uit het Noorden van Ierland verdreeven, gingen den nieuwe Engelfchen het planten van Vlas en Hennip leeren, als mede om dezelve te verwerken. Door den tyd zyn deeze Lywaaten een der voornaamfle hulpmiddelen der Volkplantinge geworden. Het Moederland, wiens Staatkundige berekeningen niet altoos hebben beantwoord aan het verheven denkbeeld, dat men wegens deszelfs kundigheden hadt opgevat, heeft niets verzuimd om deeze handwerken te dwarsboomen. Het zag niet, dat, dooi deeze onderdrukkende handelwyze der Regeeringe, de zulken zyner onderdaanen, welke dit uitgeftrekt gedeelte der nieuwe waereld bewerkten, in de noodzaaklykheid gebragt waren, om zulk een vrugtbaar land te verhaten, of zich zelve te voorzien van dingen, die in algemeen gebruik en volftreki onontbcerlyk waren. Het zou der Volk planteren niet gelukt zyn, zich door deeze middelen alleen te handhaaven, indien zj niet het beleid en geluk hadden gehad on zich een groot getal Kanaalen van onderhout te delven, van welke wy den loop moetei nagaan en de bronnen aanwyzen. He XVII. BOEK. I 1 l Ü  XVII. BOEK. 366 GESCHIEDENIS Het eerfte hulpmiddel, dat zy buitensland? vonden, was de Visfchery. Deeze heeft men zo fterk aangemoedigd, dat men eene Wet heeft gemaakt, inhoudende, dat ieder huisgezin, welk onder Eede verklaarde, geduurende, het gantfche jaar, twee dagen in de week van gezouten visch geleefd te hebben, van een gedeelte zyner belastingen zou ontheven worden. Dus nodigt de Koophandel de Protestanten zich van vleesch te onthouden, gelyk de Godsdienst hetzelve den Roomsch-Katholyken verbiedt. De Makreel wordt alleenlyk in de Lente gevangen, aan den Mond van de Pentagoet, eene aamerkelyke Rivier, die zich in de Franfche - Baai, aan het einde der Volkplantinge, ontlast. In het middelpunt der kust, en naby Boston, wordt de Bakkeljaauw altoos in zulk een overvloed gevangen, datKaap-Cod, in weerwil van de onvrugtbaarheid van haaren grond , eene der volkrykfte flreeken des lands is. Niet te vrede met de Visfchery op zyne eigen kusten, zöndt Nieuw-Engeland na de Groote-Bank, na Terra-Nova en Kaap-Breton, ongeveer twee honderd vaartuigen , van vyf en dertig tot veertig Tonnen, die gemeenlyk, in hetfaifoen, drie reizen doen, en ten minften honderd duizend kwintaalen Bakkeljaauw aanbrengen. Andere 2n grooter fchepen, in de zelfde havens uitgerust, ruilen Koopmanfchappen tegen de visch der Engelfchen, die zich in deeze lorre en beVrözene gewesten hebben neergezet. Alle deeze Bakkeljaauw wordt vervol-  der beide INDIEN. 367 volgens na de Zuidlyke landen van Europa ; en Amerika verzonden. Dit is niet het eenige voortbrengzel, welk de Britfche Eilanden der nieuwe waereld uit Nieuw-Engeland ontvangen. Het levert hun, daarenboven, Paerden, Osfen, Varkens, gezouten vleesch, Boter, Smeer, Kaas, Meel, Biskuit; Indifche Tarwe , Erwten , Fruit, Cider, Vlas, Hennip, allerlei foort van Hout. Het meerendeel deezer Koopmanfchappen wordt verzonden na de Eilanden van andere Natiën, nu eens openlyk, en dan ter Huik; maar altoos in minder hoeveelheid in tyd van Vrede, dan van Oorlog. Honduras, Suriname, en andere oorden der Amerikaanfche vaste kust, openen diergelyke wegen ter verzendinge voor Nieuw-Engeland. Van Madera en de Vlaamfche Eilanden haalt het Wyn en Brandewyn, die het met Koorn en Bakkeljaauw betaalt. De havens van Italië, Spanje en Portugal ontvangen jaarlyks zestig of zeventig van zyne fchepen. Zy brengen derwaarts Bakkeljaauw , Timmerhout, Scheepsbehoeften, Koorn en Traan; veelen vertrekken van daar met Oly, Zout, Wyn, en Geld, na NieuwEngeland, daar zy zich heimelyk van hunne laadingen ontdoen. Aldus ontwyken zy de Regten, welke zy in Groot-Britannie zouden moeten betaalen, indien zy met hunne laadingen deszelfs havens aandeeden, waartoe zy, volgens eene uitdrukkelyke Wet, verpligt zyn. De fchepen, die niet wederkeefen na de havens, uit welke zy eerst zyn ver- KViï. boek.  368 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. I 3 : < vertrokken» worden gekogt, in de havens daar zy hunne laadingen verkoopen. Dik. maals worden zy zonder onderfcheid door alle Kooplieden en na alle plaatzen bevragt. Het Moederland ontvangt uit zyne Volkplanting Mast- en Rondhout, voor de Koninklyke Scheepsmagt, Planken, Pik, Teer, Terbentyn, eenige Pelteryen, en, in fchraale jaaren, zelf Koorn. Deeze goederen worden overgevoerd met fchepen, welke de Engelfche Kooplieden hebben laaten timmeren, of die ze gekogt hebben van Reeders, die op de koop bouwen. Behalven den handel, welken Nieuw-Engeland in zyne eigen voortbrengzels dryft, heeft het zich een gedeelte der Koopmanfchappen, zo van Zuid- als Noord - Amerika toegeëigend , door den ruilhandel tusfchen leeze twee gewesten, door zyne handen te doen gaan. Van hier dat de nieuwe Engelfchen aangemerkt worden als de Makelaars of Hollanders van Amerika. In weerwil van deezen zo bloeienden en ïanhoudenden handel, is de Volkplanting timmer zonder fchulden geweest. Nimmer beeft zy volkomen kunnen betaalen, 't geen 3root-Britannie haar leverde, deels van zyne eigen, deels van de uitlandfche Nyveraeid, deels van die der Oostindiën : voorwerpen van Koophandel, welke jaarlyks •uim negen Millioenen Livres bedraagen. Nogthans is haar fcheepvaart in een genoegzaam bloeienden ftaat, om by aanhoulenheid aan zes duizend Matroozen werk te ver-  dér beide INDIEN. 369 verfchaffen. Behalven de kleine vaartuigen, die ter visfchery vaaren, of den kusthandel dryven, en die zonder onderfcheid uitloopen van alle Reeën, in grooten getale aan de kusten open, beftaat haare Scheepsmagt in vyf honderd fchepen, die te zamen veertig duizend Tonnen laaden. De meeste neemen hunne laadingen in te Boston; de meeste ontlaaden aldaar insgelyks. Deeze Stad, de Hoofdftad van NieuwEngeland, legt op een Schiereiland, dat vier mylen in de lengte heeft, aan den agterkant «der fraaie Masfachufet-Baai, die ongeveer acht mylen binnenslands ftrekt. De opening deezer Baaie wordt verdeedigd, tegen het geweld der golven, door eene menigte Rotzen, die boven het water uitfteeken, en door een twaalftal kleine, meestal vrugtbaare en bewoonde, Eilanden. Deeze Dyken, deeze natuurlykeBolwerken, laaten flegts voor drie fchepen tevens een vryen doortogt open. Aan dit eng Kanaal, wierdt, omtrent het einde der laatstvoorgaande Eeuwe, een regel* maatig Kasteel aangelegd, Fort-William genaamd. Het is voorzien van honderd ftukken Gefchut twee en veertig ponders, derwyze geplaatst, dat ze een fchip van vooren en van agteren kunnen befchieten, voordat het zich kan in ftaat ftellen om de laag te geeven. Een myl verder ftaat een zeer hooge Vuurtoorn, welks vuur uit het Fort kan gezien worden, dat insgelyks een vuur brandt ten behoeve der kust; terwyl Boston zyne eigen vuuren heeft, die, op den zelfden tyd, in het binnenfte gedeelte der nabuurige VI. deel. Aa lan- XVÏT, boek.  S-o GESCHIEDENIS XVIi. BOEK. landen, den fchrik verfpreiden. Behalven de oogenbiikkcn van een zeer zwaaren nevel, van welke eenige fchepen zich zouden kunnen bedienen, om tusfchen de Eilanden heimelyk binnen te fluipen, heeft de Stad altoos vyf of zes uuren tyds om zich gereed te maaken tot het ontvangen van den vyand; verwagtende midlerwyl tien duizend man Landmagt, welke zy in vier en twintig uuren kan op de been brengen. Genomen zelf dat eene Vloot het Gefchut van het Kasteel veilig voorby zeilde, zouzy, ten Noorden en Zuiden der plaatze, twee Batteryen ontmoeten, die, de geheele Baai overfchietende, haar, ongetwyfeld, den verderen voortgang zouden beletten, en aan alle de vaartuigen, aan alle de Koopmans Pakhuizen den tyd zouden verleenen, zich in de Rivier Charles tegen het Gefchut in veiligheid te ftellen. De Ree van Boston is groot genoeg, voor zes honderd fchepen, om 'er veilig en gemaklyk ten Anker te kunnen leggen. Men heeft 'er eene pragtige Kaai gebouwd, die verre genoeg uitfteekt, dat de fchepen, zonder dat zy behoeven gelige te worden, kunnen ontlaaden worden in de Pakhuizen, welke men aan den Noordkant heeft getimmerd. Aan het einde der Kaai, vertoont zich de Stad, in de gedaante van eene halve Maan rondom de haven gebouwd. De Geboorteen Sterflyst, die, met reden, de eenige regel is geworden der Staatkundige berekeningen, bewyst, dat de Stad moet bevatten ongeveer dertig duizend inwooners, Doopsgezinden, Qua-  der beide INDIEN. 371 Quakers, Franfche vlugtelingen, Episkopaalen en Presbyteriaanen. De huisvesting, de huisgeraaden, de kleeding, de fpyze, de verkeering, de gebruiken, zeden: alles gelykt zo zeer naar het leeven, welk te Londen wordt geleid , dat men 'er naauwlyks een ander onderfcheid kan ontdekken, dan 't geen de overgroote volkrykheid van groote Hoofdlieden altoos medebrengt. Nieuw-Engeland, door zo veele overeenkomilen naar het oude gelykende, heeft in zyne nabuurfchap Nieuw-York. Dit gewest, ten Oosten grenzende aan deeze Hoofdvolkplantinge, en ten Westen aan Nieuw-Jerfey, beflaat eene geringe uitgeflrektheid van twintig mylen langs den oever der Zee, wordt ongevoelig breeder, en ftrekt in het Noorden meer dan honderd vyftig mylen landwaarts. In den jaare 1619, wierdt dit gewest ontdekt door hendrik hudson. Deeze vermaarde Zeeman, naa, onder het bewind der Hollandfche Oostindifche Maatfchappye, vrugtlooze poogingen te hebben aangewend, ter ontdekkinge van eenen doortogt door het Noorden na de West-zee, week na het Zuiden langs de vaste kust, in de hoop van, door de eene of andere nutte ontdekking, de Maatfchappy, die hem met haar vertrouwen hadt vereerd, fchadeloos te zullen Hellen. Hy deedt eene groote Rivier aan, die hy naar zynen naam noemde, en zich vergenoegende met het verkondfchappen van den grond en de bewooners van haare oeAa 2 vers, XVII. boek*  XVII. boek. 372 GESCHIEDENIS vers, keerde hy terug na Amfterdam, van waar hy vertrokken was. Volgens het ftelzel der Europeaanen, die de Volken der nieuwe waereld als niets rekenen , moest dit land den Hollanderen toefohooren. Een man, die in derzelver dienst was, hadt het ontdekt. In hunnen naam hadt hy 'er bezit van genomen, en aan hun ftondt hy alle de regten af, welke hy in eigen perfoon daarop mogt hebben. Zyne hoedanigheid, van een Engelschman te zyn, benadeelde deeze onbetwistbaare eifchen niet. Men kon derhalven niet nalaaten, verbaasd te liaan, wanneer men vernam, dat jakobus de I zich deeze landftreek aanmaatigde, omdat hudson zyn gebooren onderdaan was: even eens alsof het Vaderland niet het land ware, dat leeven doet. Van hier dat deeze Vorst niet zeer fterk drong op eenen zo kwalyk gegronden eisch. Naa eenige raadpleegingen, deedt het Gemeenebest, al in den jaare 1610, eene bezending, om de gronden van den Landbouw en Koophandel te leggen , in een gewest, welk het zich toeëigende, onder den naam van NieuwNederland. Alles bloeide aldaar. Een gelukkig begin voorfpelde nog grooter voorfpoed, wanneer de Volkplanting, in den jaare 1664, een onweder op zich zag nedervallen, tegen welk zy in geenerhanden opzigte op haare hoede was. Engeland, welk toenmaals met Holland geene zo naauwe verbintenisfen hadt, als de Eerzucht en voorfpoed van lodewyk den XIV naderhand tusfchen de twee Mogendheden  der beide INDIEN. 373 den bevestigden, zag met een jaloersch oog een kleinen Staat in zyne nabuurfchap, -naauwlyks gevormd, de takken van zynen voorfpoed door het gantfche Heelal uitftrekken. Het meende in 't heimeiyke, dat het niet tot evengelykheid konde geraaken met eene Mogendheid, welke aan hetzelve zelf zyne meerderheid niet behoorde te betwisten. Deeze mededingers, in den Koophandel zo wel als in den fcheepvaart, verpletterden dezelve door hunne werkzaamheid en fpaarzaamheid op de groote Markten der geheele waereld, en deeden haar overal een ondergefchikten rol fpeelen. Elke pooging, die Engeland aanwendde, om den nayver te herftellen, viel ten zynen fchande of fchade uit; en de algemeene Koophandel was klaarblykelyk bepaald aan de Moerasfen van het Gemeenebest. De Natie was misnoegd over de nadeelen haarer Kooplieden, en nam het befluit om hen door geweld in 't bezit te {tellen van hetgeen , zy van hunne nyverheid niet konden verkrygen, Karel de II, in weerwil van zyne onoplettendheid in Staatszaaken, in weerwil zyner toomlooze zucht tot vermaaken, omhelsde gretiglyk een Ontwerp, welk in zyne handen kon doen vallen de rykdommen van afgelegene gewesten, nevens de heerfchappy ter Zee in Europa. Zyn Broeder, voortvaarender en onderneemender dan hy , verfterkte hem in deeze neigingen; en met gemeene affpraak, deeden zy de Hollandfche Bezittingen en fchepen aantasten, zonder voorafgaande Oorlogsverklaaring. Aa 3 In XVII. boekJ  374 GESCHIEDENIS XVII. BOEK. In Oogstmaand vertoonde zich eene Engelfche Vloot voor Nieuw-Nederland. Zy voerde drie duizend man Landtroepen. Deeze Krygsbenden flooten allen inval, nevens alle hoop op tegenftand uit; by de eerfte opeifching, onderwierp zich de geheele Volkplanting. Deeze verovering wierdt den overwinnaar verzekerd, door den Bredafchen Vrede; doch hy wierdt daar van beroofd door het Gemeenebest, in den jaare 1673, wanneer de listen van Frankryk deeze twee Zee-Mogendheden oneenig maakten, die, om haare eigen belangen, nimmer onderlinge gefchillen moesten gehad hebben. Een tweede Verdrag maakte de Engelfcben andermaal eigenaars van Nieuw-Nederland, 't welk, zedert, onder hunne heerfchappy is gebleeven, onder den naam van Nieuw-York. Deezen naam hadt het aangenomen, al in den jaare 1664, wanneer de Hertog van York van den Koning, zynen Broeder, den eigendom da ar van hadt verkreegen. Zo dra hy bet andermaal in bezit kreeg, voerde hy aldaar die overheerfching in, welke naderhand hem van' den Throon nederitortte. Zyne Stedehouders, die uit zyne handen alle de gczamentlyke magt ontleenden, niet te vreden met aldaar het openbaar gezag te •oeffenen, hadden zich tot beflisfers van alle burgerlyke Regtszaaken opgeworpen. Het land wierdt toenmaals bewoond van Hollanders, die hunne plantaadjen boven hun Vaderland waardeerden,, en van Volkplanters, uit Nieuw-Engeland afgezonden. Aan de vryheid gewoon, moesten deeze Volken niet lang  DER BEIDE INDIEN. 375 lang een volftrekt en eigendunkelyk gebied ; dulden. Niets anders was 'er te voorzien dan een opftand of eene volksverhuizing, wanneer de"Volkplanting, in cun jaare 1683, wierdt genodigd, Afgevaardigden te kiezen, om haar Landbeftuur te regelen. De tyd deedt nog andere veranderingen gebooren worden; doch niet vroeger dan in den jaare 1691 wierdt 'er een Ontwerp van Regeeringe beraamd, waar van men zedert niet is afgeweeken. • Aan haar hoofd is een Landvoogd, die door de Kroon benoemd wordt. Zy voegt hem twaalf Raadsheeren toe, zonder wier toeftemming hy geene Akte kan ondertekenen. Zeven en twintig Afgevaardigden, door de inwooners verkooren, verbeelden de Gemeente. De geheele magt is bepaald aan de Vergadering, uit haare onderfebeidene Leden zamengefteld. In den beginne was de duurzaamheid haarer zittinge onbepaald. Zedert wierdt zy op drie jaaren gefield. Tegenwoordig is zy geregeld op zeven jaaren, gelyk die van het Parlement van Engeland, welks omwentelingen zy gevolgd is. Gegrondvest op eenen grondflag van beftuur, zo beftendig, zo wel voegende voor de vryheid, die alles doet voorfpoedig worden, gaf de Volkplanting zich zonder bekommernis over aan alle foorten van arbeid, welke haar toeftand kon toelaaten en aanmoedigen. Een zagter klimaat dan dat van Nieuw-Engeland, een veel bekwaamer grond tot het planten van Koorn, en even Ar, 4 be- SVII. B; hi kunnen trekken , 207,. ■ env. ■ oorfprong van .den Oorlog tusfchen de Engelfchen en Franfchen in Qariada ,213; overdragt van Canada aan de Engelfchen, 236; wat zy met deeze Volkplanting kunnen uitregtcn-, ald. Carillon,- ecu Fort, door de Engelfchen, vrugtloos aangetast, 225. Carteret., Gouverneur van het Oostlyk gedeelte van Nieuw-Jerfey, 383^ Cartier, QJakob) doer de Rivier St Laurens aan ,13; deeze fcheepst ogt is vari geen . Kevolg,- ' ald. Casteins, (.St') Kapitein vaa het Regement van C.istignan , door de Albênaqtiis tot Opperhoofd verkoozen, 326. Cataraeoni, beter bekend bv den naam van Fort Efonte. .•nac:, ... . . i3r. b 3 Champ.  BLADWYZER der Champlain, (Samuel) legt den grond van Quebek ,14; flaat de Iroquoilén , 02. Chibouctou, zedert, door de Engelfchen, Hallifax genaamd, 333. Cbichacas, (de) verdaan de Franfchen, en maaken een einde aan den Oorlog door een Verdrag, 158,env. Coligny, zendt Jan Ribaud na Florida, 55- Connecticut, eene provincie ' van Nieuw-Engeland, 362. Cr of at, verkrygt den uitfluitenden handel van Louifiana, • 140; hy flaagt niet in zyne oogmerken, ald. Daupbine, (bet Eiland) tegen over het Eiland la Mobile gelegen, 139. Dauphyn, (bet Fort) waarom de Franfchen het verlaaten hebben, 121. 'J)enonviUe, zyne trouwloosheid omtrent de Iroquoifen, 73, env. Drake, (Francois) voert na Engeland het qverfchot der Engelfche Volkplantinge van de Baai Roenoque, 243. Drie-Rivieren, (de Stad der) de tweede fiapelplaats van den Pelteryhandel, 102. Drucourt, (Mevrouw) haare dapperheid in het beleg van Louifiana, 220. Druïden % de vroegfïe Pries¬ ters der Britten, hungezarr, 246, E. Eduard de F"l, de Anglikaanfche of Bisfchoplyke Godsdienst wordt, onder i zyne Regeering, gevestigd, 252. Eiland, (het Lange) welk gebruik de Engellchen van Nieuw-York daar van maaken, 300. Eland, op welke breedte dit dier, in de nieuwe waereld, worde gevonden, 85, 86. Elizabeth, (Koningin) wat zy doen wilde, ter Hervorminge van den Godsdienst, 252, 253. Engeland,- (Nieuw-) grondlegging deezer Volkplantinge, 339; woeste Wetgeeving, door de nieuwe Volkplanters ingevoérd, 343, env. onheilen daar uit volgende, 344; de vervolging houdt ten laatflen op; doch de Wetten deezes lands behouden nog de overblyfzels van haare oude ftrengheid, 352; Aanfpraak eener jonge: Dochter, die overtuigd wierdt, vyf onechte kinders ter waereld gebragt te hebben, ald. uitgebreidheid en klimaat van Nieuw- Engeland, 359, env. Regeeringsvorm, 360; Volkrykheid, 362 ; Akkerbouw, 362 ; nyveiheid, ald. onder-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. derfcheidene Visfcheryen , 366; Koophandel, 367; fchulden, 368; fcheepvaart, ald. Engelfchen, voegen zich by de Iroquoifen tegen de Franfchen van Canada, 72 ; voordeden der Engelfchen van Nieuw-York boven de Franfchen , ten aanzien van den Pelteryhandel, 103. Eskimaux, kleine geftal te en mismaaktheid deezerVolken, 284; hunne Zeden, ald. F. Fabriken, zonder een goeden ujulag in Canada begonnen, 195- Florida, Coligny zendt Jan Kibaud derwaarts, 5; uitgebreidheid van dit landfcbap, ald. waarom de Spanjaards het verlieten.en de Franfchen zich aldaar vestigden , 7, 8; de laatstgenoemden worden vermoord, door eene Vloot van Philippus den II, van Kadix tegen hen gezonden, 9; zy hebben op Florida , niets meer dan het Fort St. Augustin behouden, 12. Franfchen , hurme eerfte fchoepstogten na Noord Amerika, 5; zy vestigen zich op Florida, en worden aldaar door de Spanjaards vermoord, 9; zy wenden het oog na Canada, 13; verbinden zich met de Algonquins tegen de Iroquoifen , 62, 63; in weerwil hunner overwinningen, mankt de Volplanting in Canada geen opgang, 65; de reden hier van, ald. zy verliezen en henvinnen Canada , 68 ; verlaaten ten laatfte hunne werkeloosheid, en door welke middelen, 70, env. hunne Oorlogen tegen de Engelfchen en iroquoifen neemen een einde door d;n Vrede van Ryswyk, 80; de Pelteryen zyn de grondflag hunner verbintenisfen met de Wilden, 81; nayver en voordeden der Engelfchen in deezen handel, 103 ; om daar in te voorzien , geeft men , meermaaien verlof om de greiazen der Volkplantinge te overfchreeden, 104; misbruiken deezer veroorloovingen, 105. Frontenae, (het Fort) eerfte Bezitting der Franfchen boven den oorfprong derRiviere St. Laurens, 188. G. Gal'anus, eene-Baai eene halve myl van Louisburg gelegen, _ '217. Galisfoniere, (la) de wyze, • op welke hy zich tegen de overweldigingcn der Engelfchen,. in Canada, wil verzetten, 213. 320. Misfisfipi, ontdekking deezer Ri.  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Riviere door Joliet en den Jefuit Marquette, 132,133; en van deszelfs Mond, door la alle, 135; haaroorfprong is onbekend, 148; byzonderheid deezer Rivieré, 149; mocilykbeid om dezelve te bevaaren, ' 150, 151. Mis fort, eene Rivier, die zich in den Misfisfipi ontlast, 149. Mis jour is , vermoorden de Spanjaards, 153. Mobile , (la) eene Rivier van Louifiana, die alleen van Praauwenkan bevaaren worden, 138. Montagneezen , Wilden van Canada, 62. Montcalm, een Fransch Generaal , raad, dien hy op zyn fterfbedde gaf, 232. MO'it-Real, lokt alleen den geheelen Pelteryhandel, 102; bcfchryving deezer" Stad , 185. Munt, (eene byzondcre) voor de Franfche Volkplantingen gellagen, 199. Mynen, (Tzer.) in Canada, 205. N. ■ Ndtcêez, hunne Regeeringsvorm, 154; onregtvaardig gedrag der Franfchen ten hunnen aanzien, 156; Eedgenootfehap der Natchez om alle de Franfchen te vermoorden, 156,157; mislukt door de loosheid hunner Koninginne, ald. Per- rier doet alle deeze Wilden over de klingfpringen, 158. Nederland, {Nieuw-') naadat de Hollanders, door de Engelfchen , van daar verdreeven vt^aren, krygt het den naam van Nieuw York, 72. Niagra, (Waterval van) 188. Noord, (de Kleine) de plaats, alwaar de Malouins zich op Terra-Nova vestigen, 303. O. Onnontague , zyne . kloekmoedigheid in het midden der folteringen, 80. Orleans, (Nieuw-) befchryvi ng deezer Stad, 16 r. Oswego, de Franfchen vermeestéren deeze plaats, 223. Otter, befchry ving en gebruik van dit*dier, $2. Quabdcbè, eene Rivier, die zich in den Misfisfipi ontlast, 149. Outscoufing, "een Rivier, die aan Joliet en rden Jefuit Marquette' den weg na den Misfisfipi baant, 133. êö« P. Papier, in Canada in de plaats van gemunt Geld ingevoerd, 199; trouwloosheid derRegeeringe, 200. Pausfen, hunne aanflagen op Engeland, welk zy fchattingfchüldigaan den Heiligen Stoel maaken, 250. Pel-  BLAD WYZER der Pelteryen, handel in dezelve, by uitfluiting aan de Gouverneurs derForten inNoordAmcrika vergund, 107; de misbruiken van dit voorregt doen den Koning befluiten om dien handel aan zich te trekken, 108 ; fchade, welke hy daar by lydt, ald. Pentagoet, eene Rivier, aan wier Mond de Makreel gevangen wordt, 363. Pepper el. een Engelsen Koopman, verovert Louisburg, 314» Perrler, zyne vaardigheid van geest in de zamenzweering der Natchez tegen de Franfchen, 158. Pierre, (St.) tot wat einde de Franfchen zich van dit Eiland in den Bakkeljaauwvangst bedienen, 320. Plymoutb, (Nieuw-) deszelfs ftigting, 341. Prtesters, onmeetelyke rykdommen, welke zy in Engeland , ten koste der Natie, verzamelen, 248 , 249. Punt, (Afgehouwen-) eene Franfche Sterkte in Louifiana, 165 Puriteinen, in Engeland ver volgd wordende, vlugten zy na de nieuwe waereld, 256. q-. Quakers, in-Nieuw-Engeland vervolgd, 346; Karei de II doet deeze vervolging ophouden^,' 348. Quebek, befchryviug de«zcr Stad, 184; zy wordt door de Engelfchen bcmagtigd, 230; vrugtlooze aanflag der Franfchen om dezelve te , herwinnen , 232. -1 l 1 '' *• , o» w3tf. Radisfon en Grofeillers, richten aan Hudfons-baai eene Engelfche Volkplanting op, 290. Rat, (le) trouwloosheid van deezen Wilde, . 75, env. Rendier, op welke breedte het, in de nieuwe waereld, gevonden wordt , 85. Rbodes-Eiland, eene provincie van Nieuw - Engeland , 362. Ribaud, (JW)doqr Coligny na Florida gezonden, 5. Rivier, (de Roode) de Franfchen ftigten aan dezelve een Fort, 165. Rivier en,(de Stad der Drie) haare clendige toeftand, 102. Roenoque, eerfte en ongelukkige Bezitting der Engelfchen aan deeze Baai, 242. Rot, het Vel van dit dier wordt, in Noord Amerika, als eene Peltery gebruikt, 83. Royaal, (Port-) door de Engelfchen Annapolis genaamd, 327. Royaal,(Isle-) de Franfchen verwerven van deEngelfchen de vryheid om het te verhei--  VOORNAAMSTE ZAAKEN. ftérken, 119 ; befchryving, uitgebreidheid, aangelegenheid van dit Eiland voor de Franfchen, 120; zyn geheele Koophandel beftaat in den Bakkeljaauwvangst, 126; clendc der Volkplanteren, 128 ; het Eiland wordt door dc'Engelfchen veroverd, . 214. ; _. s.'- ; . Sabel, befchryving van dit l dier, 84. Salem , vervolging tegen de Toveraars in deeze Stad, 349- Salie, (ja) verkrygt, op eene iistige wyze, van het Hof van Verfailles, een Lastbrief om den Mond van den Mislislipi te verkoudfchappen, 't welk hem den weg na de Golf van Mexiko baant, 134; tweede fcheepstogt, om ter Zee deezen Mond op te zoeken, 135; ciitkost hem het leeven , 136' Schotland, (Nieuw-) wat heden ten dage hier onder begreepen 'worde, eri wat 'er voormaals onder begreepen wierdt, 322; Frankryk . wordt daar van. door Engeland beroofd, 328 ; op wel. ke voorwaarde de Franfchen van Nieuw-Schotland zich aan Engeland onderwierpen, ald. eenvoudigheid hunner Zeden ,330; de Engelfchen richten ouder hen eene Volkplanting op, 331, env. de meeste Franfchen wyken na Nieuw-Frankryk, 333, env. verraad der Engelfchen tegen hen, die 'er bleeven, ald. tegenwoordige ftaat van Nieuw-Schotland, 335. Spanjaards, door deMisfpuris vermoord, 153. Straat, (de) eene vrugtbaare landftreek aan geene zyde van het Meir Erié, 188. T. Tabak, Frankryk behoorde het piantcn van dien in Louifiana in te voeren, 171. Tadousfac, de eerfte haven, alwaar Frankryk den Pelteryhandel dryft, 102. Terra-Nova, (het Eiland) eerst door Verazzani den Florentyner ontdekt, wordt, door Lodewykden XIV, aan; de Engelfchen afgeftaan, 116; befchryving van dit Eiland, 300; Bakkeljaauwvangst, dien de Engelfchen aldaar beginnen, 301; de Franfchen beflaan het Zuidlyk gedeelte van het Eiland, en bouwen'er een Fort, 303, . 3°3 ; by den Vrede van' Utrecht, ftaan zy den eigendom van het geheele Eiland aan Engeland af, 304. ■ (de groote Bank van)' befchryving daar van, 306. Tienden, de Canadaanen worden onder de verpligting ge,  BLADWYZER der gelegd om dezelve te betaald! , ï 94. Vare, (Hendrik) doet, in ISlieuw-Engeland , de gefchillen over de Genade en den Vryen Wil, hërleeven, .300. Vast-Land, vergelyking tusfchen het Oude en het Nieuwe, • 258, env. Verazzani, door Francois den 1 uitgezonden, ontdekt het Eiland Terra-Nova, doch vestigt zich aldaar niet, 13. Virginie, (Noord-) NieuwEngeland m 't eerst aldus genaamd, 339. Vifon, eene foort van Bunfing, 83. Volken, (befcbaafde) derzelver rampen en nadeelen, 272. Vos, zyn Vel is in Canada niet zo fraai als in Muskovie, 85. Vosfen-Rivier, ontlast zich in het Meir Michigan, 133. W. Walter-Raleigb, recht eene Maatfchappy op voor de Oostkust van Noord-Amerika, 300. Walvischvangst, het Franfche Ministerie heeft deeze Visfchery by Canada verwaarloosd, 208. fVilden van Canada, hunne Kegeeringsvorm , gewoonten, deugden, ondeugden, Oorlogen, 16, env. dienftön, welke zy den Franfchen , tegen de Engelfchen, bewyzen, 228; oorzaaken der voorkeuze* welke zy aan de eerlTen geeven, ald. 1 van Louifiana, hunne Zeden en gewoonten, 154. — — vergelyking tusfchen deeze en de befchaafde Volken, 272. Wolf', dood van deezen Engelfchen Generaal in het Fort van Quebek, 231. Wolf, (Herte-) befchryving van dit viervoetig dier, 84. (Zee ) befchryving, foorten , Zeden en vangst van dit tweefiagtig dier, 195; gebruik van deszelfs huid, 197; Traan,-welke uit deszelfs Vet wordt getrokken, 198. Y. Tberville, (d") werpt een Fort op, aan de oevers van' den Misfisfipi, 137; zyn dood, 139. Vork, ( Nieuw - ) Nicu w Nederland , naa de verdryving der Hollanders, dóór de Engelfchen , dus vernoemd, 72 ; door Hendrik Hudfon ontdekt, 371 ; de Hollanders beplanten het, 372; Engeland ontzet hca daar van , zonder - voorafgaande  VOORNAAMSTE ZAAKEN. gaande Oorlogverklaaring, • 373 ; verliest het wederom, en herwint het zedert, 374; willekeurige heerfchappy, welke de Hertog van York aldaar invoert, ald. tegenwoordige Regeeringsvorm, 375; bloeiende ftaat deezer Volkplantinge , ald. oorzaaken van deezen voorfpoed, 376. Tork, (Nieuw-) Hoofdftad der provincie van dien naam, 379 ; befchryving der Stad, haven en Koophandel, ald. Vork, (het Fort) het voornaamfte der vier Engelfche Vestingen aan Hudfons-baai, 291. Z. Zee (de) is het tegenwigt der vaste kusten, 258. Zeemagt, Ontwerp om eene Zeemagt in Canada op te richten , 206 ; gebrekkig beftuur, welk zulks doet mislukken, 207. Zegepraal der Wilden van Canada, 50. Zon, (Groote-) een Eernaam , dien het hoofd der Natchez voerde, I54« Zweeden, (Nieuw-) de vroegfte naam van Nieuw-Jerfey, ' 382. Zvoeeden, (de)vestigen zich op Nieuw Jerfey, 38a.