km;* g 31   D E klaagende, biddende E N DANKENDE PAULUS V OORGESTELD IN TWEE Verhandelingen ÓVER Kom. vii: vs. 24. cn £g» door HENDRIK BINDERVOET, LIDMAAT DER HERVORMDE KERKE t è l e y d e n. ê T£ l E T D E IV, - JOHANNES HASEBROEK, * By < en £ i78X; * ADRIANUS tan HOUTEs *  Uitgegeeven met Kerkelike Approbatie van de Eerw. Claffis van Legden en Neder"*, 'fttynland, den 5. November 1731.  ■ Bladz. #j VOORREDEN. GEËERDE LEEZER! **HrT<^ g'j tyk Monft hebben, betaald het : zeg VV de gekroonde Prediker, in zyn Boek n hem genaamd Hoofdd. V: 34. Beminde Leezer t is u bekend, dat ik in de Voorreeden van my he Verhandelinge over 2 Cor.' V: vs. 17. hc eerfte deel, genaamd het Nieuwe Schepfe] ir Chnftus bladz. ïp „ belooft heb een Werkjer „ van meerdere uitgebreidheid op dezelve te zul„ len laaten volgen. Onder die Voorwaarde, alj i, dezelve met genoegen ontfangen en met zeV .gen geléezen wierdt, en als de Heer my het „ leeven fpaarde , gezondheid, kracht, Juli: en „ opgewektheid gaf." Door het onverdiende Van Gods goedheid heb ik deeze dingen moogen ervaaren. Want, wat het eerfte aangaat, heb ik geene de minfte reden van klaagen, zonder my hier breeder over uit tê laaten, terwyl ij{ grond hebbe om te gelooven, dat dezelve voor deeze en geene niet ongezegend geweeft is. Ea, wat het tweede aangaat, of fehoon ik den gantfchen Wintertyd met felle kóürtferi heb moeten worftelen , heeft het nochtans God * de God van 'fftyn leeven en goedertierenheid, niet behaagt mynen kevensdraad af te fnyden, enmync leevenslampe üit te Muffchen -^ terwyl ik niet ontkennen kan,' dat ik , gedüurende myne zukkelingen met de koortze , noch tulfchen beiden, zo veel luiï en Vermoogen heb moogen genieten, dat ik nu en * 2 «la* t 1 1 1 [ Spr. 20Ï  4 t c c X \ ] ] I 1 i 1 ] 1 1 'i Cor. VOORREDEN. an de hand aan dit Werkjen heb moogen hou* en. Hier koomt eindelyk ook noch by, dat ïyn Getrouw Bericht en Treurige Overdenking ■an de vroegtydige Dood, van den Hoog-Eerw. iooggei. Heer Gerhardüs Johannes Naiüys , Als mede van de Dood zyner tederbeninde Echtgenbote , Mevrouwe Catharina Walburg van Mansveld, door my uitgegeven den ±3. Odlober deezes Jaars, met geïoegen ontfangen is en zyne Leezers gevonden ïeeft. Daar nu deeze dingen zo Zyn , zou ik jouweloos handelen, als ik aan myne gedaane jelofte niet beantwoorde. Ik deele dan, beminle Leezer! ter betaalinge van myne belofte , dit Werkjen aan u mede. Ik was eerfl voorneenlens eenen bundel van Ver-' landelingen uit te gejven, over eenige plaatfen voorkoomende in 't Boek van Job, van Hooftd. 2. tot 10. ingeflooten, maar by nadere overdenkinge zag ik van dit rrtyn voornemen af, en bepaalde my by de woorden van Paulus Rom. VII; vs. 24. en 25. Om dat dezelve, zo 't my toefcheen, geene onvoegzaame betrekkinge hebben Op het Nieuwt Schepzel in Chrifius, overmits my de klachte van den Apoftel, Ik elendig menfche ! klaar onder het oog bracht, dat of fchoon iemand in Chrifius (gelyk de Apoftel zoodanig eene was) na ziel en Hghaam vernieuwd of veranderd ïs, dezelve verandering evenwel maar ten deels en onvolmaakt is. En zyne beede, wie zal my verloochen uit het Hghaam deezer dood ? deet my x Opmerken het ernftig verlangen van een Nieuw Schep/el in Chrifius na de volmaakinge van 't geene, dat noch maar ten deele is. Terwyl de aan- van-  VOORREDEN. » vankelyke vernieuwing en verloffing van de in* woonende zonde , en het uitzicht van 'er eens volkoornen van verloft te zullen worden , een nieuw Schep/el in Chrifius overvloedige ftoffe geevt van dankzegginge, gelyk den Apoftel. Ik danke God door jfefus Chrifius onzen Heere. En dus zietge ook de reden, waarom ik deeze Verhandelingen den Titel geeve van de Klaagende, Biddende en Dankende Paulus. Gy zult in 't doorbladeren van deeze Verhan^ delingen, even gelyk in de voorgaande, over 2 Cor. V: vs. 17. bevinden, dat ik veelmaalen met onze geëerde en nimmer genoeg gepreezene Kantteekenaaren raadpleeg, en hunne verklaaringen uitfchryv. Niet om 'er dit werkje (gelyk iemand lichtelyk zou kunnen denken) door t,e doen uitdyen, want was het myn oogmerk ge weeft om dit werkjen uitgebreider te voorfchya te doen koomen, zo had ik, om dat einde te bereiken, de uitfchryvinge van de Kantteekeningen niet noodig, ik had 'er maar flegts eene of meer Verhandelingen by te voegen, of andere wegen daar toe kunnen in flaan. Maar myn waare oogmerk is, niet alken om. 'er door aan te duiden myne hoogachtinge voor dezelve, als zynde kort, klaar , krachtig en doeltreffende, maar ook om ex. myne meede Chriftenen (a) (a) Ik verfta, in den ruitnftet' zin genootnen, door Chriftenen, zulken, die, of fchoon zy in Chriftus niet gelooven tot zaaligheid, echter Hem belyderf, als de Zaaljgmaaker van zondaaren, en uit dien hoofde, n^ ^iem Ckriftenen genaamt worden, ter onderfcheidinge * 3 V!W.  VOORREDEN. ftilzwygende door te leeren, van dezelve veel gebruik te maaken, tot recht verftand van Gods Woord. Ikgeloove, dat hier omtrent by veeIe Chriftensn een groot verzuim plaatze' heeft, dommige oordeelen dat het ieezen van de Kantteekeningen „ van geenj of ten minften van, ai zeer weinig nut of Vrucht is, 't is zegt men „ maar een menfchelyk Schrift. " Maar zynj dat andere boeken ook niet ? daar veele menfchen doorgaans meer in 'leezen, dan, in den Bybel, en meer achtinge, voor 'hebben, dan voor de verklaaringen van onze braave overzetters. Andere wenden voor, „ dat de Aana, teekeningen veel te kort zyn, en dat veele. „ plaatzen onverklaard gelaaten worden. " Maar, wift men'het nut, het onwaardeerbaar nut, van, korte en zaakelyke verklaaringen over den BybeL, men zou 'er. zo laag niet óp vallen. Wat my aangaat,'ik'beminne dezelve, eeyen om die reeden, en, ik fchroome niet te zeggen, dat ik veele verklaaringen over Bybel boeken, en Bybel ftukken 'geleezen hebbe , welke, of fchoon uitgebreider, in myn, oordeel niet kunnen opweegen teegen de verkiaa■ringen van onze dierbaare Overzetters. Dat een heedendaags Schryver van de aanteekeningen ^er verklaaringe zegt over 2 Chron. XXI. durv ■' ' * ''" 7' ' " " ik van Jooden, Turken en Heidenen, En in dien gemeenen zin denk ik, dat Agrippa tot Pavlus zeide, rgy beweegt my -byna een Cbriflen te -worden, Hand.' XXVI: ys, aSo  VOORREDEN. vït ik met veele vrymoedigheid op de kantteekeningen , in 't gemeen toepaffen. 's Mans woorden luiden dus. „ En daar toe geeven onze „ Kantteekenaars ons zulk een goede handleii, dinge als eenige andere uitleggers, welke ik „ geraadpleegt heb, Dit heb ik om uwent „ wille, met genoegen gez.ien, en melde het „ u, op dat gy, by u zeiven, die zoudt naa, leezen en nadenken. " 'T zyn de woorden van J. Hinloopen: zie zyn Wel Eerws. Leerreden over 2 Chron. XXI. bladz. 231. Ik herinnerde my by deeze geleegenheid, dat de zaalige B. de Moor in myne teegenwoordigheid aan zeeker Perfoon den Bybel in folio van N. Goetzee vereerde , en hem niet alleen vermaande denzelven dagelykste leezen, maar ook over dat gedeelte, 't welk hy uit denzelven las, de Kantteekeningen na te zien, weegens het onwaardeerbaar nut, 't welk zyn Hoog Eerw. hem in eenige bizonderheeden onder 't oog bracht. Hoewel ik reden, gegronde reden meene te hebben om te gelooven , dat die bedoelde Perfüon van dien liefde raad van zynen grooten weldoender geen, ten minften weinig gebruik gemaakt heeft. Vindt men hier en daar geene verklaaringen op den kant, *t zal zyn, om dat onze Overzetters zulks niet noodig oordeelden weegens dè klaarheid van zaaken, welke geene ophelderinge noodig hebben, of welligt om andere redenen, welke ik niet kan raamen, Terwyl ons thans hoope cn aan-» vankelyke geleegenheid gegeeven wordt om den gantfchen Bybel in eene korte, klaare ,, en evensedige verklaarjnge te. kunnen leezen.^ door de * 4 vüti  vuï VOORREDEN. uitgaave van de Bybel verklaaringe, door J. van Nuys Klinkenberg En Ger. Joh. Nahuys. God geeve beide deeze waardige Sehryvers, behaLt ven het leeven, alle ziels en lighaams ver* moogens , welke tot voortzettinge en volmaa-r kinge van dit ongemeene nuttige Bybel werkt' dat elk Chriften (voor al die het machtig kunnen worden) dagelyks benevens den Bybel be? hoorde te leezen. Terwyl noch een ander zal zeggen, „ dat het leezen van de Kantteekenin„ gen hem. ophoudt in 't leezen. van den By„ bel. " En dat fpreek ik in zo verre niet ter gen, maar de vraag is of die tyd nutteloos, befteed is? Wat nuttigheid geevt het my, of ik al een groot gedeelte in Gods Woord Jeeze, zonder dat ik verfta, het geene dat ik leeze? is het niet veel beeter. en nuttiger, dat men (inzonderheid als men weinig tyd heeft) een klein gedeelte uit den Bybel leeft en het zelve verftaat, door. behulp van de uitlegginge op den kant, dan veel te leezen en. het zelve, niet te vetr' ftaan? Behalven dat ik niet weet,' dat elders in. GodsWoord.hepaalinge.gemaakt wordt, hoe veel men dagelyks in den Bybel te leezen hebbe. Ik doe hier. noph. by het nadrukkelyk zeggen van een hedendaags Godgeleerd Schryver (b), „ Het geen gezegd is, zal genoeg zyn, om te 3, topnen, hoe nuttig en noodig het zy, inzon- „ der- (b) C. Swaving Proeve van Aanmerkingen over het Regt en Onreot gebruik der H. Schrifteerfte deel-, bladz. 45 en 46..  VOORREDEN. tx £ derheid, voor ongeleerdeo, zig onder het lee„ zen aan de ophelderende aanteekeningen hun„ ner. Bybel-overzetting meer te gewennen, en „ hoe nadeelig, dit en andere,zo noodigeen'dik- wyls onontbeerlyke hulpmiddelen, doorgaans of j, geheel en al te verzuimen. Derzelver neerftig en gezet gebruik koomt niet flegts in boven gev melde gevallen, maar ook in de geheele By„ bel. peffening zo zeer te ftade , dat veelen nu „ en dan onder het leezen , gevraagd zynde, „ vcrftaat gy wat gy leeft? zouden moeten ant„ woorden , hoe zou ik toch kunnen , zo my „ memand onderregt ? En het gebrek en ver„ zuim in deezen, hoewel ongelyk minder, dan, „ dat van hun, die het onderzoek van Gods „ waarde Woord geheel ter zydc ftellen, is des te minder verfchoonelyk, nadien het ons door v de getrouwe zorg van den Koning zynerKerk, v aan nuttige uitleggers niet ontbreekt. Het ontbreekt ons niet aan zulken, welken ons ei-r ,% gen land en de Vaderlandfche Kerk heeft op„ gekeverd, onder welke onze Kantteekenaars „ uitmunten, Zyn deeze vópr meer geoeffende „ Chriftenen niet toereikende, om van alles vol,, doend verflag te geeven , men kan zig van „ andere doorgaande verklaaringen , uit den „ Schoot van buitenlandfche Proteftanten voort„ gekoomen , en in onze taal overgezet, met „ vrugt bedienen. Over fommigen van welken „ noch onlangs in een onzer Tydfchriften ge3, handelt is, en hier mede eindigen wy dit Eer?' ^e Hoofddeel. " Denkt evenwel niet, als ik de Kantteekeningen zo fterk aanpryfe, dat ik dezelve m alles voor onverbeterlyk en volmaaf:t * 5 hou-  ¥ VOORREDEN. houde , niet minder dan dat. „ Die van een menfch iets in alles volmaakt verwagte, zoude „ alzo dwaas zyn, als die zich verbeelde, dat de „ onvolmaaktheid de volmaaktheid konde eeve„ naaren, w Zeg ik met M.. Stokmans. Zie zyn Wel Eerws. Redenvoeringe.over de Lot-gevallen Van de Heilige Schrift bladz. 5© en 51. Gy zult ook in deeze Verhandeiinge, even gelyk als in de voorgaande Verhandeiinge over 2 Cor, V: vs. 17. verfc-heidene Aucïeuren of Schryvers . door my vinden aangehaald, niet om *er eenen zwier van beleezenheid door te vertoonen (c) want, myns bedunkens, gaat het altyd niet door, uit aanhaalingen van Schryvers af te ieiden, dat gemand beleczen is. Want ik geloo-. ve (e) Dat ik, van myn eerfte jeugd af, een liefhebber van leezen geweefl: ben, en noch ben, erkenne ik als een groot voorrecht, met een dankbaar herte. Ja daar zyn geene uitfpanningen, hoe geoorloofd, my zo bekoorlyk, als het aanhoudend leezen en overdenken van Gods dierbaar Woord en andere Schriften. Dat dan ook wel de voornaamfte reden is, dat ik my weinig buitens huis laat vinden, daar zomtnige van myne goede Vrienden wel eens over klaagen , is het een zwak in my? datze het in liefde' drangen, en 'er by gedenken, dat ik den tyd, welke my van myn zwaar beroep overfchiet, in 't eenzaame tot hun nut trachte te befteeden. Terwyl ik wenfche dat God, dien leezens kift in mynen nederklimmenden ouderdom believe leevendig te houden en te vermeerderen , en dat Hy my bewaare voor trotsheid des herten , en reinige my ook in deezen van de verborgene [afdwaalingen\ Pf. XIX: vs. 13.  VOQRREDEN. xi ve als iemand wel voorzien is , van een goede boekery, en dezelve, ter tyd als hy iets onderhanden heeft, met zyne gedachten kan dooïwandelen, dat hy met zeer weinig moeite en leezens het een en 't ander, dat tot zyne zaak dienitig is, kan, nagaan en aanteekeneri. Wat my aangaat, ik wil gaarne bekennen, dat ik de Schryyers, door my aangehaald , niet letterlyk geleezen ; maar , met betrekking tot de zaak, Waar omtrent ik dezelve aanhaale, ingezien heb-, be. Maar myn oogmeik in 't aannaaien van de Schryyers is, aan den eenen kant, om myne Leezers den weg te wyzen, om de zaaken, door ■my a^s met den vinger aangeroerd , breeder te kunnen onderzoeken; en aan den anderen kant, om er mee aan te duiden, dat ik met een anders vederen ( zo als men zegt) niet heb willen pronken, want iets te willen zeggen, met een anders woorden, en dat te willen uitventen als waaren het zyne eigene gedachten en woorden, is zodanig iets daar ik zeer wars van ben. Ook zujtge in 't doorblaaderen van deeze Verhandeiinge eenige aan teek eningen vinden. Oordeelt iemand, dat ik dezelve wei achter konde gelaaten hebben. Ik bekenne dat dit wel had kun•nen gefchieden, by aldien dit myne verkiefinge geweeft was, en 't zou my van vr el moeite en arbeid bevryd hebben. Maar, be'alven dat deeze wyze van doen, my ,zedert eenige Jaaren herwaards, zeer eigen geworden is, en wel zo eigen geworden, dat ik, zelvs met een zoort van -Itudie aan te wenden, my niet ligt van dezelve zou kunnen ontwennen , zo oordeelde ik , dat dezelve niet ondienltig waaren, om dat eenige van  xir VOORREDEN. van die aanteekeningen dienen ter nadere ophel* deringe en verklaaringe, van deeze en geene van myne gezegdens, daar men anders met de Heeren Vifitatoren nader over dient in gefprek te koomen,- dat, en voor de Vifitatoren, en voor den Au&ew moeilyk en Iaffcig is, weegens den affhnd van elkanders woonplaatzen, en waar door niet zelden de uitgaaf eens werks vertraagd wordt: _ En om dat andere van dien aart zyn, •catze dienen tot uitbreidinge van zulke zaaken, welke ik in de Verhandelingen, by geen moagelykheid, zo uitvoerig konde behandelen. Terwyl noch andere van die natuur zyn, datze eenige nuttige leenngen in zich "behelzen. Maar wel ligt denkt iemand , dat eenige aanteekeningen veel te uitvoerig zyn. Dat eenige wydloopig zyn bekenne ik, maar ik vraagc of ik dezelve na dien aart der zaaken, welke 'er in voorkoomen, wel korter konde behandelen ? terwyl ik evenwel niet geloove, dat iemand my zal befchuldigen van langdraadigheid , daar ik zeer teegen ben. Zyn deeze redenen niet voldoende , ter wegneeuringe van boven gemelde bedenkingen; ik weet geenen anderen raad te geeven, dan dat men de Verhandelingen achtereenvolgende leeze, met voorby zien van de aanteekeningen, even als ofze indczelve niet waaren. Er is noch een en andere zaak, daar ik den Leezer eenig nader bericht omtrent dien te geeven: als ik bladz. 31 en 32 in de aanteekeninge zegge „ dat ik in broederverfchillen, welke de Funda„ inenten der zaaligheid niet om ver fteoten, zo „ verdraagzaam ben als iemand weezen kan ", wil ik dat gezegde met eenige nadere bepaalinge ver«.  VOORRÉDEN. M verftaan hebben. En dan verfta ik door broeder* verfchillen, geenfints Fundamenteele leerftukkeni óf grondwaarheeden , welke de Zaaligheid be-* treffen, en welke bepaald of begreepen zyn in onze koftelyke en dierbaare Formulieren van eenigheid, van den Apoftel Paulus elders zinnebeeldig genaamt, gout, filvef en koftelyke fieenen, te weeten i Cor. III: vs. 12. By voorbeeld: of het Befiuit der eeuwige Verkiefinge en der verwerpïn-» ge volftrekt vry , zonder eenige Voorwaarden ± dan of hetzelve voorwaardelyk is ? of Jefus Chriftus, de Borg des Verbonds, de Zaaligheid voor zommige menfchen t die God van eeuwigheid in liefde heeft voofgekerit, dan of Hy dezelve voor alle menfchen hooft voor hooft verworven heeft ? of de töepafiing Van de Verworvene zaaligheid door Jefus Chrifcus eeniglyk af hangt van Gods heerfchappyvoerende Genaade > dan of dezelve afhangt van 's menfchen vfyen, ónafhanke~ lyken en onverschilligen wil ? of de Geeft in de bekeeringe van zondaaren krachtdaadig en onweederftandelyk werkt, dan of dezelve van den zondaar kan teegengeftaan worden? ofwaare Geloovigen, die eens in den Staat der Genaade overgebracht zyn, in denzelven volharden ten einde toe, en eeuwig zullen zaalig worden, dan of zy uit denzelven kunnen uitvallen en eeuwig verlooren gaan ? „ of 'er een vaft en onaffcheidelyk „ verband is tuffchen de vetbeeterde natuur „ krachten, door het zedelyk onderwys des Eu„ angeliums en 't verkrygen van bovennatuurly„ ke genaade. " Dat 'er in de Hervormde Kerk zulke gevonden worden, die zeer gemaatigd en verdraagzaam zyn om-  m Voorreden. omtrent ïdeeze gewichtige Geloovs Leer/lukken is ten overvloede bekend. r Of is het niet zeer verdraagzaam als zeekere Brief Schryver, die den naam van een Hervormd Lidmaat draagt; zegt, , » Maar thans handelen j veel j, al, onze Godgeleerden gemaatigder ; en de „ aart niyner Natuur en de zaak gebieden my, dat ik hun in deezen volge; Elke Gemeente j, heeft Ook zyn Godvruchtige Leeden ; en de ■3, Liefde gebiedt my ook, hoedaanig hy van „ my yerfchille in gevoelens, dat ik hem, om „ begrippen j niet moet veroordeelen : in tee„ gendeel, koomt het my niet zeer moeilyk „ voor, te toonen i dat* hoe wyd zoirimigen 9l ook van den regel der Waarheid afwyken ,• zy, i, door haare deugd en Godvrucht, veele recht„ zinnigen befchaamem Die, door de Liefde „ tot God, de Waereld eri zyne luften heeft over„ wonnen; en in de Gehoorzaamheid van T. C. „ wandelt; dien ben ik verfehuldigt de pligteri 5, van Broederlyke Liefde tebewyzenj al onder„ fcheid hy zich door dwaalingen ■, in eenige „ pointen, van myne Kerk, en maakt zich den it naam van eenen rechtzinnigen Chriften onj, waardig. " Ja is het geen onverdraagelyke verdraagzaamheid ? als een Geleerd man een beroemd Hervormd Godgeleerde zich in deezer voegen laat hooreu, „ indien men enkel by de Vyf artikelen „ blyft (naamelyk van de Remonftranten) zon„ der, in meer andere gewigtige Leerftukken af „ te wyken; gaarne, van herte gaarne, wil ik „ my met zulk een vereenigen , en geduldig „ draagen het geen noch ontbreekt, " Niet  VOORREDEN. &y Niet lang geleedeh las ik met veel bevreemdinge,by zeekeren Schryver dit volgende „voor „ al bemint hy (te weeten de Vreedzaame Chri„ ften) alle Chriftenen hartelyk > om dat zyn „ Zaaligmaaker hen lief genoeg gehad heeft » „ om in hunne plaats te fterven; en dewyl 'er on* „ der deeze, niet één is, van Welke hy met ze„ kerheid kan zeggen, dat hy nimmer tot het ge-: „ tal van Jefus broeders zal behooren, zo is 'er „ niet een, die hy niet als een voorwerp zynef „ broederlyke liefde aanmerkt. " 't Koomt my voor, dat dit gezegde van een Hervormd Godgeleerde , de Remonftranten vry na hun genoegen zal zyn. Het koomt my, onder verbeeteringe van oordeel, voor, dat zulk eene gemaatigde denkens* wyze , de Remonftranten niet weinig in de hand werkt; en hen veel hoope geeft van een fpoedige weeder vereeniginge , en. tevens de handel* wyze van onze Dortfche Vaderen, die, op hoog bevel en onder het opzicht,van 's Lands bezwooiene Vaderen, de Remonftranten, met betrek-» kinge tot de Vyf beruchte Artikelen veroordeeld hebben , met voeten treedt, Daar de Remonftranten, zedert dien tyd, billyk eene gezinte op zich zeiven geworden zyn, en tot op den ftond van heeden gebleeven. Terwyl men het 'erech* ter op toelegd, om de Remonftranten, met opene liefde armen, in de Hervormde Kerke te ontfangen. En hadden veelen zo veel macht en vermoogen, als wil en geneegenheid, ja waaren de aanflaagen gelukt, welke men daar toe, heeft in 't werk gefteld, waar was het al niettoegekoomen? Men vleit zich evenwel noch al met die hoo-  m VOORREDE N. hoope dat het er eindelyk noch eens toekodmen zal. 't Zai my niet ligt vergeeten, dat een Geleerd man, deezer Weereld al overleeden en die niet alleen bekend was, voor een fterke Tolerant, maar 'er ook opentlyk en ruiterlyk voor uitkwam, byzeekere geleegenheid, teegens my zeide „ Broeder Bindervoet! 'er zullen geen Vyfi, tig Jaaren verloopen zyn, of de geheele Kerk „ van Nederland is Tolerant, met byvoegin«-e i, het is ook volftrekt nooxzaakelyk. " Terwyl die Geleerde man, zich by deeze geleegenheid verklaarde, voor de by hem rechtzinnige en nuttige Orde des Heils, van den braaven D. Kleman, en 't hem zeer fpeet, dat myn Heer de Moor , zich teegen dezelve in openbaaren gefchnfte verfet hadt. Wat de Prophetie van dien Geleerden man aangaat, ik denke , ten minfte ik hoope en bidde, dat dezelve niet mach -vervult worden. Zyn 'er nu in onze Kerk, die kunnen goed vinden, zulke gemaatigde Godgeleerden te volgen, om dat de aart hunner Nafj tuur, en de zaak hun zulks gebieden" ik laat hen hunne volkoomene vryheid 5 Maar wat my aangaat, ik verklaare my. rondeman uit, dat 'ei de aart myner Natuur, .zeer teegen gekant is en de liefde tot de Waarheid $ zo in de Leer als in dePraftyk der Godzaaligheid, verbieden my de zodaanigen op hun fpoor te volgen. . Maar, doör broeder verfcniflen.'verfta ik Leer* ttukken van minder belang , welke de Funda* menten der zaaligheid niet om ver fboten. By voorbeeld, om 'er eenige van te noemen.' Of men dnederlei huishoudinge, dan, of men tweederlci huishoudinge Gods, met, zyne Kerke te  VOORREDEN. ivil ■-f tellen hebbe"?of de joodeil byhunne laacfte en algemeene bekèeringe in hun Land,het'Land van Canaan, zullen weederkeeren, en den God hunner Vaderen in het zelve zullen dienen, na den inhoud- wtt-^t «uUi&jËuaageüc pf flici ? of 'er in 't laatfte derdaagen een grooter maate van Licht, iföoft,' vroede ,'' bly'dfchap en heiligheid by de waare Kerkleeden zal plaatze hebben, dan, of het teegendeel zal waar zyn.? of 'er voor de laatfte komfte, van den Meiïias ten oordcele, noch een duifentjaarige heerlyke Kerkftaat te verwachten is, volgens Openb. XX. ?• dan of'het geheel zonder'grond - en voor een Joodfche droom te houden is? of Openbaaringe XXI en XXIIin zich behelffc'eene wydluftige befchryvinge, van den heerlyken Kerkftaat in 't laatfte der daagen; dan, of dezelve in.zich behelft eene. doorluchtige befchryvinge van de zeegepraalende'Kerk in den Hemel der Hcerlykheid ? of „ de bediening „ van het oud' Verbond,, als oud Verbond aa-n„ gemerkt, een.oorzaak was van de tydelyke, s, en een aa'nieidende oorzaak van de geeftelyke „ dood , zo voor de Heidenen , als voor de 3, Jooden"? (d) Dan of men dezelve in een ander ■ ________ j—. r • • (d) Dit zyn genoegzaam de eige woorden van een. zeer Geleerd man, Predikende over a Cor. III: vs. 6. Want de Letter dood, maar de Geeft maakt Leeven*. dig. De verklaaring van deeze Srelün'pe x van zyn Hoog Eerw. kwam, zo al niet woordelyk, ten minften zaakelyk, hier op uit. „ De bediening van bet v5rm,»s 2>Va!s bevvooners Van het Land Canaan! „.door het zwaerd uit het zelve moeiten verdreeven k )VÜ™en , en het zelve inruimen voor Israël' om „ Wod n» zyn voorfchrift in 'f zelve fe dienen. Maar •„ rilt met alleen", de bediening vmi..het-oude Verbond „ was, boven dién, ook een aankider.de oorzaak van „ cic geejtelyke dood voor de. Heidenen. Vermits 'er *» dop''.de Kerkplefktigê Schaduwwetten, de wet der „geboden, in In fit tingen [ béjlaande ], eene MiclV» W*»* des Afjcheitfeis gevejligt wierdt Waar „ rioorze langs hoe meer, vervreemd kierden van het „ burgerjchap Israels , ' ende vreemdelingen van de „ (erbonden der behvte, ^ff hebbende, ende „ zomfer GW i« e„ loovig zagen op. het waare teegenbeeld, den Mes* » fias,-  VOORREDEN. XIX yerfchillen meer zyn. Als iemand in deeze dingen van minder belang, van my mochte ver- fchil- fias, die het Einde, der Wet was, tot Rechtveer* „ digbeid eencn iegelyken die geloovt, maar fleehts in de „ uitwendige bctrachtinge, niet alleen bleeven beru- (ten , maar 'er ook hunne gerechtigheid voor God „ door meenden op te richten. " Ik kan niet ontveinzen, dat deeze fteliiiig, en de verklaaring van dezelve, my in den eeiittn opflag , niet alleen al vry wat bedenkelyk , maar ook zeer aanftootelyk voor kwam; Maar dezelve uit de Kerk gekoonieu zynde, aanrtonds aanteekende, om dezelve voor de vergetel-. héid te bewaaren, en naderhand, dezelve meer als eens gézettelyk overwoogen hebbende, kwam het my voor als men door de Letter die dood, dc bedieningc van het cude Verbond te verftaan hebbe [fj; dezelve met alleen, niet [f ] Want onze Kantteekenaars verftaan door de de Letter die dood, de zedeiyke Wet, welke doodt, „ om dat de wet, hoewel zy den weg tot het-lee„ ven aanwyft, den verdorvenen .menfche de kracht niet toebrengt, om die te onderhouden, noch gee„' ne 'beloften, om den overtreeder de zonden te ver-., ,, geevenmaar vervloekt een iegelyk, die niet blylt „ in alles wat 'er gefchreeyen is, Gak Ilh. vs. 10. en „ overtuigt 'ons van onze overtreemnge, en dien vol-' „ gens dat wy der dood, die den overtreedcren wordt. „ gedreigt, waardig en dezelve onderworpen zyn. Rom. VII: vs. 7. enz.' Waarom ook dezelve eene bedie„ ning der verdoemenifle genoemt wordt , onder vs. 9. „ Zie hier van .breeder Rom. VJil: vs. 2, 3, 4. en X:. a> 3> 4? 5' Gal. III: 5 enz. en IV: n enz. en Hebr. * * a „ VIII:  xx - V O O R R EDEN, fchillen, zou ik het zeer partydig, onvoorzichtig, liefdeloos,, ên onveilig oordeelen de zulken hard Som. 3: ys. 24. Eph. 2: vs. 8. Zacb. 8: vs. 19, „ VÏ1I: 6 enz. daar de Apoftel het onderfcheid van „. deeze twee Verbonden nader verklaart. " Tenwi anijere uitleggers, door- de Letter die dood, verftaan de zedelyke en fehaduwaehtige Wet'van Mofcs. Men zie den Hoog E'erw. Heer J. Bierman over den twee- ' den Brief van Paulus aan de Corintheren bladz. ;i88. Den Hoog Eer-w. Heer B. de Moor, Oude en Nieuwe dingen , bladz. 544 en 545. En dit laadt geinel-' dc sa -voelen koomt my Wel hit waarl'chynlykfte en aan* Bieikelykftc vo.or>_ : niet bedenkelyk , maar in 't tninft ook niet a»nftpotelyk, maar ten vollen waarachtig was. Alleen had ik wel gewenfcht, dat zyn'Hoog Eerw. met betrekking tot het laatfte, naamelyk', dat de bediening' van het oude Verbond voor de vleefchelyke Jöoden, een; \ aanleidende. oorzaak was van de geeftelyke dood, had kunnen goedvinden te'zeggen, dat zulks niet vloeide, uit den aart van de Wettifche huishoudinge,; maar uit het verkeert en Wettifch grondbeginfel van tic vleefchelyke Jooden. 'Gelyk'het onder de nieuwe en betere huishoudinge van het N. T. ook aan zulke werkheiiigui niet ontbreekt, niet tegenftaandé, het zelve leert dat de zondaar om' niet ge.rechtveerdigt én uit gennade znnlig word. Denkt iemand dat" ik "hier in al te gèmaatigt bén.' 'Ik'ben van andere gedachten, en danke God, dat 'er met opzicht op deeze zaaken, meer ruft en vreede in de Kerk vernoomen word, als voor eenige Jaare'n' herwaards,"en wenfche 'dat de vreede der Kerke, langs hoe meer bevordert werde, ook met betrekkinge tot andere zaaken, liefde tfit de Waarheid en tot de Vreede gaan hand aan hand gepaard.  VOORREDEN". • 1$ hard te behandelen en hunne gevoelens met gevolgen te bezwaarert , welke van de zodaanigen wel degélyk ontkend worden. Ik zegge nochmaals, dat ik, met betrekkinge tot deeze dingen Van minder gewicht, „ zo verdraagzaam ben, „ als iemand weézen kan ", hebbende ik van Paulus gelcert Y dat men op het Fundament , te weeten Jefus Chrifius, kan bouwen hout, hooi, en ■'fioppclen; eri nochtans (of fchoon zyn werk van ■hout, hooi en fioppelen zal verbrand worden, cn in 20 verre zal fchaade lydenY behouden worden, doch 'alzó als door vuur. i Cor. III; vs. ii—15. En wiltge weeten wat men door hout, hooi en Jloppelen te verftaan hebbe , ik zal het u met ónze Kantteekenaars zeggen. . Hier door worden „ verftaan; niet eenige ketteryen of valfche lee„ ringen, die het fundament"dmftooten; daar „ door Chrifius gemeinte Verleidt öf gefcheurd , 3, wordt: Want zulke veroordeelt Gods Woord ,, als werken des vleefchs, die de menfchen van „ de zaaligheid berooven , Hand. XX: vs. 30. „ Gal. V: vs. 20. en 1 Tim. IV: vs. 1, 2, 3. „ maar eenige leeringen, dwaalingen, of inzét,, tingen van minder gewicht , uit menfchelyk „ vernuft voortgebracht, die het fundament niet „ omftooten, of eenige curieuze ert bnnoodige „ twiftingeni die niet ftichten, en opgepronkte - "„ wyze van fpreeken buiten Gods woord \ welke ,, de Apoftel in deeze vier eerfte Kapittelen door„ gaans beftraft. " Ziet er verder over na B.de Moor, Gedachtenis van zynen Dienft in verfcheide Gemeentens bladz. 279—281. P. Rietveld Synodaale Redenvoeringe. bladz. 40-42. * * 3 %.  5EXI3 VOORREDEN. 'Er is noch eene zaak, daar ik myne Leezen eenig naader bericht omtrent diene te geeven, te weeten, als ik bladz. 37 zegge „ zo men de'eze „ fteUinge, (welke ik daar teegen fpreeke) „ al in „ geene openbaare Schriften vinden mocht" zou men liefdeloos, en teegen het waare oogmerk van den Schryver oordeelen, als men dacht, dat A. .Comrie deeze Stellinge beguniHgde, als zyn Wel Èerw. in zyne Stellige en Practikaale Verklaaringe van den Heidelbergfchen Catechismus bladz. .254 zegt „ die zo een vraage doet (te weeten „ als zondag 5 vraage 12) is ook een die voor „ God in de Schuit valt, uitroepende, 0 God.' „ ik kan uwen toorn niet ontvlieden, alle moei„ te, die ik daar aan befteedt hebbe, is ten ee„ nemaal te vergeefs en nutteloos; ik valle in de „ dood voor u; myne mond is zo geflopt, dat „ ik geen woord meer kan, noch zal' uiten; ik „ zal u billyken, al wierptxgy my op dit oogen„ blik in de helle; als dit uw lof 'tmeefte kan „ verfterken, dan onderwerp ik my; ik hebbe „ 'er niets teegen, zo de lof van uwe heerlyke „ deugden, niet in myne verloffinge, zo wel .„ konne uit blinken, als in myne verdoemeniffe, „ uwe eere gaat my meer ter herte, dan myne' „ zaaligheid. Koomen wy zo verre niet, dan zyn „ wy nooit verootmoedigt, maar dan is de zon„ dige eigen liefde in heure volle hcerfehap„ pye." Als men dit gezegde op zich zeiven, in 't afgetrokkene, befchouwd, fchynt men het zelve niet vry te kunnen fpreeken van die door my teegen gefprooken fïellingegelyk my meenigmaal is voorgekoomen, met byvoeginge, „ dat J} welligt in de Approbatie deeze lteliing bedoeld „ wordt.  VOORREDEN; imft l, wordt, als 'er gezegd wordt, laaten nogtans „ fommige onvoorzichtige uitdrukkingen,, harde „ maniere van behandelinge, en bizondere geM voelens, tot yerantwoordinge van den Eerw. „ Schryver over"; En heb daarom meenigmaal gewenfcht, dat zyn Wel Eerw. hadt kunnen goed vinden, zich omtrent deeze zaak wat zachter te hebben uitgedrukt. Dat evenwel zyn Wel Eerw. deeze ftellinge in 't minfte niet begunftigt, gelyk zommige, die voor dezelve pleiten , denken * blykt niet alleen uit alle zyne Schriften, in welke men geen fchyn of fchaduwe van dezelve aantreft , maar ook uit het geene 'er zyn Wel Eerw. onmiddelyk op laat volgen, zeggende „ Gy be„ merkt wel , dat wy niet zeggen , dat het even „ veel is, of wy .zaalig worden of niet; en dat „ wy alzo gewillig de verdoemeniffe als de zaa„ ligheid kiezen : God bewaare ons voor zulk „ eene ftellinge; maar de zaak is, als een van „ tweën de verootmoedigde ziele veorkoomt„ dat, zal zy zaalig worden, zulks niet zal kun„ nen zyn, als met ontluifteringe en verlooche„ ninge van eenige van Gods deugden ; welke „ meer in»hunne heerlykheid , luïfter en glorie „ zullen uitblinken, dan in heure zaaligheid; dan „ gaat de verootmoedigde ziele Gods eere meer „ ter herte, dan heure eigen behoudeniffe; zo „ die met de eere , gen- " * * 4 Wj  t*tt VOORREDEN: Wy zyn niet dan voor den Heer En ons heil is in zyn Eer, En zyn Eer in al zyn werken, Ais Hy ons dan zinken doet, Kunnen wy zyn lof maar fterkeh. Wat Hy doet is even göet.; . Beminde Leezers! gy zult, en in de Voorreden en in de Verhandeiinge, bevinden, dat ik in ^ teegenfpreeken van e^e bizondk" gevo ! lens, en ontmoetingen met bizondere perfoonen • „ geene naamen noeme; op dat ik niet fchynê; ,v perfoonen te willen grieven " ze* ik met den Hoog Eerw. Heer G. j& Nahuys. U) Voor het overige weet ik niet, dat ik myne Leezers over 't beloop van deeze Verhandelingen ets meer te berichten hebbe, dan'alleen dJd" twee Hebreeuwfche woorden bladz. r54en 03 doo? een Geleerd man op myn verzoek zyn ingevuk die ook de Córreétie der proeven oP zichhrffcbelieven te neernen, voor welke uitteVmaaten en Veel verplichtende vriendelykheid , ik zyn Wd Eerw. opentlyk en hertelyk dankzegge J Als dit myn eenvouwig Werkje? onder Góds genaadenryken zeegen , mach dienftbaar gemaakt worden tot ontdekkinge van werkheilig en fnoode geveinsde huychelaaren, tot opbeur!ge, bemoediginge en vertrooftinge van treurige en trooftelooze Zioniten, die het in waarheid S bladz? f? Zy" H°0§ Eerwaardi-heids Inwyings-Redc.  VOORRED EN/ xxv Jefus te doen is, en door zyn Bloed, op kofter. van'vrye Genaade, wenfchen gezaaligtte worden, totbeftieringe, blydfchap, veurooftinge, bevor-» dcringe des geloovs.r beveftiginge .der hoope en vermeerdcringe van de heiligmaakinge van Gods meer beveiligde. Kinderen, zal myne moeite ent Arbeid dubbelt beloond zyir, en myne blydfchapen dankzegginge voor den Heece opwakkeren,. En tevens aanfpooren om (als God my in dienHand van gezontheid belieft te bewaaren, daar ik my heeden in bevinde) een Verhandeling over; Pf; XXXVII: vs. iö en 17. Onder den. Titel van 'Betoog , dat de .Geringe .Staat van Gods. Volk na de Waereld, voortreffelykcr is, dan de I.Iooge en Aanzieneiyke.Staat van de Godloozen,, op deeze Verhandelingen te laaten volgen. . Ik eindige-myne Voorreden, met de eige woorden '(uitgeneomen eene kleine invulling) daar een Geleerd -man (ƒ) zyne Voorreden mede eindigt „ Gebruikt dan Beminde Leezer! deeze my- nen Arbeid tot uwen nutte : toeft alles aan „ Gods Woord, vindga misflaageri, denkt dat ' ik een menfeh ben, en met u en de befte in „ veelen ftruikele: verbeterd gy die feilen. Ont„ moet u iets, dat u niet allezinds behaagd, of „ uwe toeftemminge kan verkrygen , laat dat „ daar. Trektge eenig voordeel, dank Gode, van wien al het goede is, en zet de gebreken „ op myne reekeninge, Verfchoon my, indien u „ drukfeilen ontmoeten. " Terwyl ik verzoeke, dat (ƒ; S. Hafevoet de vyftien Liederen Hammaaloth. * * 5  xxvi VOORREDEN. dat de ongelykheid der woordenfpellinge ten beften geduid worde, als die my nergens minder dan op deeze dingen uitlegge. Wat de drukfeilen 'aangaat.,, welke weinig, en genoegzaam alleen maar letterfouten zyn, welke door een bekwaam en goedwillig Leezer, onder het doorblaaderen, gemakkelyk kunnen verbeetert worden. Achtende over zulks ten eenetnaal onnoodig, daar van een Jyffc op te geeven. Waar toe ik noch luft noch tyd heb. Alleen moet ik mynen Leezer maar doen opmerken, dat bladz. 38. in de noot regel ia, van onderen op te tellen, flaat Ja,. lees maar. De Heer öntdekke uwe en myne oogen, op „ dat we meer en meer aanfchouwen de wonde„ ren zyner Wet! " Zo Wcnfcht, Zucht en Bidt^Uwe gantfch gencegenc. hmlzoekcnde Vriend a ' H. BINDER VOi T, VER-  DE KLAGENDE PAULUS O F VERHANDELING Over ROM. vii: vs. 14. eerfte deek elendig menfcbe ! Dat Gods begénadigdè Kinderen , wegens hunne zalige (taats, herts, en wees veranderinge, veele en overvloedige itoffe van roem en blvdfchap hebben in den Heere hunnen God , is een ontwyvelbare waai beid, welke geen breed betoog nodig heeft. Ik ben zeer Vrolyk tnden Hef re, myne ziel verheugt zich in mynen Cöd ■ ■want Hy beeft my bekleedt met de klecdercn des hei/s \ den mantel der gerechtigheid beeft Hy my omgedaan : gelyk eene bruidegom zich met Prieftelyktn cieraad verciert , ende als een bruid zicb verciert met bare gercetJcbap, is de blyde juich, en roem taal van de Euangelie Kerke, over 't Zalig genot van deeze dierbare heil weldaden, in Jefaias Godipraken Hoofd. 6ï. vn io. Maar t is niet minder zecker, dat Gods Lievelingen ook veele en overvloedige ftoffe hebben van klagen , treuren, en droevheid , over de noch in hen overgeblevene verdorvenheid , met welke zy hun gantfche leven te wor!telen en te ifryden hebben, en welke hen tevens veele onheilen veroorzaakt, des zy met üavid klagen. Ik ben tot binken gereed 1 ende myne fmerte is /leeds voor my. tTant ik maak? \ u ] myne ongerechtipbetf bekend : ik ken bekommert van voegen myne zonde. PR 38. vs. 18 en 19. En behoevt men zich dan wel te verwonderen datze met een fterke begeerte en foiürig verlangen ui'ziennaeene Zalige ontbindinge , door den dood, om Uod, vry van zunden , blyde zondw treuren en droefA beid, Iniei. ding. ■  * VERHANDELING Overfiang. Zamenhang. heid, eeuwig te dienen en te verheerlykcn ? biddende niet job. Och of myne begeerte kwame ! eifde dat God myne verwachting^; gave ! Ende dat bet God belicvde, dat Hy my vsrhryzeide ! Hete zyne band los , ende een einde met my maakte! Dat zoude noch myne troeft zyn, ende zoude my verkwikken in den Weedom [zo] Hy viel en fpaarde : Want ik hebbe de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden , in liet Boek van Jobs lydznambeid Hooftd. VI: vs. 8, 9 en 10. En met den Apoftel Paul us begerende ontbonden te worden , ende •met Chrifius te zyn. Want [_dat~] is zeer verre bet befte Philip. 1: vs. 23. Wetende, dat de dag des doods , beter is den de dag dat iemand geboren werd. Volgens 't geen de gekroonde Prediker zegt 111 zyn Boek na hem genaamd Hooftd.-VII: vs. 1. Beminde Leezer! Om maar ter zake te komen , gy begrypt van zelve waar ik heen wil. Apoftel Paulus, die gerechfveerdigt en geheiligt was van de fchult en fmette der zonde, door het Bloed en den Geeft van Chriftus , en daar van ten vollen verzekerd was, hadt over zulks veele en overvloedige ftofre van juichenden geloofs roem en blydfchap inden Meere, zie Rom. V:vs. 1 en 2. Maar die zelfde Apoftel , hoe hoog begenadigd , komt in dit 7. Hooftd. in 't gemeen en vs. 24. in 't bizonder voor als 'een treurige tortelduive, over de noch in hem overgeblevene verdorvenheid , welke hem laftig , verdrietig , en finertelyk viel, en even daarom wenfehte hy van dezelve langs hoe meer , door trapvorderende heiligmakinge, en volkomen door eene Zalige dood, verloft te worden, uitroepende Ik elendig menfche ! Wie zal my verhfen uit' het lighaem deezes doods? Nopens den Zamenhang merk ik maar met een enkel Woord aan, dat de Apoftel, in 't voorgaande van dit Hoofd gefproken hebbende zo van zyne inwendige herts zonde , als ook van zyne uitwendige zondige daden , daar uit voortkomende, met aanwyzinge van derzelver oorfprong; ontkennender wyze niet van de Wet; Maar rtellender wyze van de oorfpronkelyke of aangeboorne verdorvenheid , waar van hy wel aanvankelyk, maar noch niet geheel en vol- ko-  'Over ROM. Vii: vs. 24. fc,r/r> aal 3 komen verloït was, eri welke hy in derzelver aart, bittere Vruchten, en fchadelyke gevolgen had keren kennen , door de Zielverliehtende genade van den Heiïigen Geelt, berd even daarom in deze klaehte uit. (a) Ik elendig menfcb;! In de verhandeiinge van deeze korte dóch zaakryke Woorden zuilenwe op twee Hooftzaken wat nader ach: geven. I. Op den Pcrföon, die hier klagende voorkomt. , II. Op zyne klagte zelve Zegt «ie Apoftel Petrus, dat'er in de Zendbrieven van zynen geliefden Broeder Panlus., zommige dingen zyn zwaar om ie verftaan , die de ongeleerde en'onvafte £ menfchen ] verdracijen , gelyk ook de andere febrifien , tot hacr oigen'verderf, 2. Pet. lilt vs. t gelyk men dit uit het verband van zaaken kan opmaken van Wtfdz. 550 -—— 580. A ? Verdeé* ling. Verklaring van het eertte derf*  4 VERHANDELING ïk 2 Tim. i: vs. II. Ik Rom.u: vs. 13. O) Hoe fchandelyk en Godonteefende P. van Hattem, (fchoon anders een Geleerd Man, maar des teonverfchoo. nelyker en onverantwoordelyker ) deeze woorden, te^ gen het oogmerk van Paulus verdraait, kan ïnen zien in zynen Val van 's Werelds Af- God tweede deel bladz. 550 5R0. (O Over deeze wonderdadige Bekeering van den Apoftel Paulus, en de daarmede verzeld gaande merkwaardige en zeldzame omftandigheden, hebben* onder anderen twee bernemde Godgeleerden van Onzen tyd> orerbeerlyk gefchreeven. De eene is C. H. Swyghuifea, Paulus Bekeering en Roeping tot het Apoftel Ampt'. De andere is J. Cheiïen, Genade Roem der Bekeeringe en Roepinge van Paulus den Apoftel. Terwyl het Aanhangzel, betrekkelyk tot eenige Byzonderheden in de Bekeeringe en Roepinge van Paulus, en 't betoog van de Waarheid deezer gefchie. denifle, voor een Meefterftuk te houden is. Het ware zeer te wenfchen dat zyn Wel Werw., volgens belofte, welke fchult maakt, de gefchiedenis van den Kruis-gezant Paultis vervolgde, ouder den Tytel van den Euangclic Roem. mogen 'er deze Woorden van den Apoftel ook wel ofl* derbegrypen. (b) Wat dan het eerde aangaat, de pcrfoon, die hier klagende voorkomt, wordt ons aangewezen door het Woor deken. Ik , en is niemand anders als de hoog verlichte Rian Gods en Apoftel der Heidenen Paulus , voor zyne bekeringe eene bittere vyand, en hittige Vervolger van Chrifius en zyn Volk, blazende dreiginge ende moort tegen de difcipelen des Heeren. Maar die in zyne woede tegen de weerlooze Chriftenen op eene bfzondere wyze krachtdadig Bekeerd vvierd op den weg na Damafcus, te lezen Hand. IX. (c) En van dien tyd af een volyvcrig Verkondiger van den Gekrulften en Verheerlykten Chriftus , tot bekecriuge van Jooden en bizonder van veele Heidenen . welker Apoftel by tvas. Trouwens hy was een uitverkoren Vat , em Gods naam te dragen voer de Heidenen , ende de Koningen , ende de Kinds* ren  Over ROM. VII: vs. 24. terjle deel. 5 ren Ifrfl'êls, Gelyk de Heer zeide tot Ananias. Hand IX : vs. 15, Doch hoe hoog begenadigd hy ook was , merkt hy . zich zeiven maar aan als eene nietige flerveling, als eenen Menfcbe,èc menfche, het Pronk-Juweel en de Kroon vin alle Gods Schépfeléh , beftaat uit twee dcelen Ziel en Lighaam, welke beide , op eene vonr 's menfchen eindig verltand , zelfs voor den yerfiandigfleii Natuurkenner, geheel onbegrypelyke wyze vereenigtzyn, (d) en niet dan door de dood,' kunnen gefcheiden worden. De kenniffe hier van is ons te Wonderbaar : Zy is hvoge „ Wy en, kunnen daar niet by. Maar vermits 'er maar twee Hoofdzoorten van Menfchen zyn , ten aanzien van hunnen Zedelyken ftaat, valt hier aauftouds de Vraage , hoe de Apollel hier van zich zelve fpreektf of hy van zich zelve fpreekt als noch onbekeerd , of als reeds bekeerd of Wedergeboren zynde ? Hier over is een merkelyk yerfchil onder de Uitleggers , 't hifi my niet in dit verfchil te treden, 't komt my met verre Weg de meefte rn berocmdfte Uitleggers (e) voor, dat Paulus niet alleen al van vs. 7. van zich (rf) Over 't wonder geftel des Lighaams, en den aart der Ziele, als ook over de wonderbare vereeniginge van die beide, en de onderlinge werkinge op eikanderen, kan men wonderbare dingen vinden by B. van Velzen, beginzelen van Philofophie, eerfte deel Hoofditukken 13 -16. tweede druk. (e) lk bedoele de Hoog Eerwaardige Heeren F. Spanheim, den Zoon. G. M. Elsnerus: P. Curtenius. Welke beroemde Mannen dit gevoelen om ftryd bewezen, vei> dedi2t en de tegenbedenkingen van C. Vitriuga, en M. Amyraldus tegen het zelve wederlegt hebben. Zie van den eerftgemelden Academifche Oeffeningen over Rom, VII., gevoegd achter S de Brais over de Romeinon. Van den tweeden het tweede deel over den zelvden Brief bladz, — 893 en van den laatften, de zwaarue Plaatfen der Brieven van Paulus in den Brief aan de Romeinen, eerfts deel bladz. 222. enz. A 3 Tweede deel. Menfche. Pf 139: vs. 6.  é VERHANDELING Eiendig (ƒ) De doorgeleerde en Oordeelkundige Heer M. van Peenen. Zie zyn Wel-Eerws. Nafporing van den zin en t' zamenhang van Paulus Brief aan den Romeinen , eerftf deel tweede druk, bladz, 442. en 443, zich zeiven begint te fpreeken x maai- bizonder vanvs. 14. tot het einde van'dit Hooftft.' van zich zeiven fpreekt, als reeds door den Geelt vernieuwd of wedergeboren zynde, terwyl" de bewyzen dien aangaande'niet verre te zoeken zyn , welke ik, kortheïdshalven , niet zal aanvoeren, men kan dezelve by de ondergetekende Schryvers nazien. Maar of fchoon de Apoftel reeds wedergeboren en qn nieuw Schepfel in Cbriftus geworden was , bleef hy echter noch in veele opzichten een zondig en elendig metifsïe > gelyk hy zich zelve als zodanig aanmerkt, als. hy in deze klagtc uitbarft Ik . Ekndig menfebe ! En dit Is de zaak , by welke wy nu wat nader moeten (til (taan. 'Er is een voornaam Uit'leffgerfY) die aanmerkt dat het hier voorkomende Grondwoord „ eigentlyk betekent zo een', dïe veel reden cn „ overvloedige (toffe heeft tot zugten en klagen , en is „ ontleend van dien Weedom , en fraerteu , welke die „ geene gevoelen , die met Voet - Euyel, gemeenelyk „ genaamt het Podagra, gekweld zyn , en dat tot zuj„ ken hogen Trap , dat de door-etende Etter hem het. „ Vleefch doorknaagt, en de bytende Kalkachtige (toffe „ hen ten Leden uitzweert, en wat fnerpende pynen „ dat verwekt, daar van is een.baarblykclyk bewys het 5, kermen en klagen , ja fchreeuwen menigmaal van die. „ gene , die daar mede geplaagd' zyn. a hoe hardyogtig „ dat ze anders ook weezen mogen. „ Daar by nu ( zegt die beroemde Man) vergelykt de '■ Apoftel zich zeiven na de Ziele , en zodanige fmerte „ betuigde hy te hebben over dat by liggende kwaad , „ en over al dat geweld, dat het ontrent hem geduurig „ in 't Werk (telde , waar van hy in de yoorige Verfeni „ in 't breede heeft gefproken.. Om  O ver ROM. VII: vs. 24. eerjle deel. 7 Om nu nader ter zake te koomen ; dat alle natuurlyke onherboorene menfchen, die buiten Gud en zyne Zalige Gemeenfchap leven, wegens hunne zonden, iïraffchuld, en onm'qcht , voor al om datze deze Waarheden liiiy't gelooven, elendig zyn, is over bekend, (Och wierden dezelve maar meer met het herte geloofd!) en wordt by andere gelegenheden, bizonder'by behaudelinge van de 2, 3, en 4 Zondagen, opzettelyk getoond, (g') Dat Gods Volk, na datze reeds uit hunnen elende ltaat door vernieuwende , rechtveerdigeude, en heiligende genade ver- loft (g) Want of fchoon by my vaft fhiat dat door den gantfehen. Catechismus een verzekerd Gelovige fprekeiule word ingevoerd, uitwyzens (om thans geen andere bewyzen aan te voeren) de tweede Vraage , daar gevraagt wordt „ Hoe veel (lukken zyn u nodig te weten" (niet gelyk het doorgaans begrepen wordt, om dezen trooftdeel. achtig te worden) maar ,, op dat gy in dezen troojl zalig „ leven en fterven moogt? Zo zeker als het nu is, rfat een waar 'Chrilten, die het Eigendom van Chrifius geworden is, en door zynen Heiligen Geert ,, Hem voortaan te le,, ven , van herten willig en bereid gemaakt. " Uit zyn elendeftaat aanvankelyk verloft is. Zo zeker is 't ook, dat hy des niet tegenilaande noch elendig is, en blyven zal tot zyne dood toe in zo verre dai hy alle de gezegdens in de 2, 3 en 4de Zondagen voorkomende .op zich zeiven kan toepalfen. En welke elende hy volftrekt nodig heeft te kennen uit de Wet van God, en hoe nodig deze kennifle van elende by voortgang voor een Chrilten zy „ oin in „ dezen trooft zalig te leven en te derven" heeft geen betoog nodig. Zo vaft gelove ik echter ook, dat de Gs» lovige en verzekerde fpreeker in de 2,3 en 4de Zonda. gen fpreekt ten aanzien van zynen voorigen elendenllaat, met influitinge van den algemeenen rampftaat van alle Adams Kinderen. Men kan dit breedvoerig betoogd vinden by T. Paludanus, onderzoek nopens de fpreekers in beteerde deel van den H. Catechismus, tegen de Aanmerkingen van E. Webfter, over de fchikkinge de handelwyze, en het redenbeleid van den H. Catechismus in 7 eerde Zondagen. A 4  & VERHANDELING i Sam> 13: vs. U- Hand. 13: vs. 32. Pf. 11$: vs. i«' 125:4- (l) H. Groene wegen over dezen. Brief, eerfte deel bladz. 075. • ' fcft zyn , ook noch in veele opzichten zo na de ziel ate 11.1 het lighaem elendig zyn, en blyvcn zullen tot hunnen dood toe, is mede een ontvvyfl'elbare Waarheid , welke Üe Heiligen van allen tyden beleden hebben. David, die Man na Geds herts , die onder de oude Gelovigen een bizonder menfeh was, fchaamt zich niet te beleiden. Ik' hen eenzaam en elendig ; en te bidden ," Aenzie myne. ejendc .ende myne moeite ; ende neem wech alle myne. -Zonden. Pf. 25 vs. 16 en 18. En dat het met de Gelovigen onder de betere en nieuwe huishoudinge des R T. dus zou gefield zyn , kunnen wy afnemen uit het Lied voar &Ü01110 Pf LXX1I, in welk Prophet&b, Zangftuk de Onderdanen van den tegenbeeldigen Salotrlün , Vprft Meffias , reis op reis onder de bénamin"-e van elendige voorkomen , di'e Koning |efus richten e» redden zou , zie verfen 1, 4 en 12. en Jef'ZLlivs. 17. gewaagt de Propheet van elendige ende nootdruftige die. flater zeeken, te weten het Water van jefws Bloed en Geelt tot reiniginge van hun zonden vuil en ttt lesfinge van hun geeftelyke 'dorlt, welke Jehova belooft te ver%?*$k' £u in Zeph. Godfpraken Hooftd. 111. vs 12 is de trooüvolle heilbelofte,, Maar ik zal in 't midden van U doen. averhlyven een elendig ende arm Volk:, die zul. fét op den name des IIE E R E iV betrouwen. En zulk eene was ook de Apoftel Paulus , die openhartig bclydt Ik elendig Menfchcl en dit is ook de belydenis Van alle oprechten van her te en wandel, die in de Wet-des hkeren gaan, en dat zullenze blyven erkennen, zo lang als zy leven zullen. Deze uitroep van Paulus Ik'elendig menfche V „ is als een fchreetiw in hunne harens Ween ' „ die zy geftadig herhalen , en dagelyks vernieuwen '\ zegt zeker Uitlegger (b). Maar-wel ligt vraagt iemand , hoe kon Paulus , die reed» tiit Zynen elendigen en rampzaligen' Itaat verloft daar van ten vollen verzekerd , en boven andereu een by uit-  Over ROM. VII: vs. 24. eerfie deel. cj uitfluk Godzalig menfch was, zich zeiven aanmerken als een elendig menfche ? Is dit niet een onteegenzeggelyk bewys, dat hy van zich zelve fpreekt als noch onherboren zynde ? En hier op antwoorde ik , dat myns bedunkens zulk eene bede'nkinge niet ligt zal opryzen in 't herte van een begenadigd Ghriften , die zich zèlven by Gods licht in de diepte zyrier elende Weeft leeren kennen , maar wel in 't 'herte' van een Jong Christen , die noch maar een kind is in de genade , die weinig iitóicht heeft in de bedorvenheid van zyn boos en ondeugend herte, in 't welke geen goed Woont, dat „ van natuure geneigd is God ende den naeften te ,, haten ". ' " • ' ' y " ~'r' ' Bizonder evenwel in 't herte van een onbegenadigde!), die niet bellraald is met de verlichtinge van Gods Gééft, en even daarom blind ên onkundig is in zich zelve , vut bcgrypende de dingen die des Geefts Gods zyn , uiet altera niet wetende dat hy' elendig ', jammertyk , arm, biiri'd, ende naakt is, maar in tegendeel waanende ; ,/', en verrykt geworden te zyn , ende geenesdings geïrA' 'te hebben, linde dat in deze klagte van den Apoftel geen bewys kan gevonden worden, dat hy van zich zelve fpreekt, als noch onherboren zynde , zal ons ten allerkliarllén blyken , als men den Apoftel ten opzichte van zynen inwendigen Zedelyken ftaat in twecderly opzichten aanmerkt. • "* Befchouwd men hem als een geeftdyk of herboren merifch , dan was hy geen elendig , maar met den man God1; Daniël een zeer geivenfcht man , geheel verl eer-' lykt inwendig % een nieuw Schep fel in Chrifius , den '• heelde vnn Gods Zoon gelykformig , ja der Godlyke na- 1 'tuure deelachtig. Maar btfehpuwen Wy hem ten aan- : zien van zyn onherboren deel, dan was hy , gelyk alle ] des Heeren Kinderen, een elendig Menfche , ftraks in eenige bizonderheden asm te toon*n. In dit tweederly-) opzicht befchouwd de Bruid van Chrifius zich zeiven , \ in Salomons Hooglied. Hooftd. I : vs. 5. Ik ben zwart doch liefelyk (gy dochter en Jerufalems) gelyk de tenten Kedars, gelyk de Gordynen Salomont, En een beroemd A 5 Goö- t Cor. ai ra. 14, 3an. ioj s. 11. T. 45: 's. 14. Cor. j: ■s. 17. lom. 8: 's. 20. 1 PeL s. 4.  xo VERHANDELING Openb, I4: vs. Rom. 8: vs. 18. (i) A, Comrie , Verzameling vap Leerredenen3 twes* de ftuk bladz. m. Godgeleerde,,(/) die 'niet lang geleden het fterfelyke met hét onfrerfclyke vervviflelt heeft, en Zalig in den Heer geftorven .is, en nu ruft van zynen Arbeid, doch die noch leeft'door zyne dierbaars Schriften , over deze Woorden fchryvende , haalt de uitleggingen van voortreffelyke oude Uitleggers aan.. „ Ambrolius (heeft) „ Zwart ben ik door fchult , lielfelyk door genade ■ Zwart door de Zonde, lieffelyk door reinigingen Zwart vermits ik gezondigt hebbe, maar lielfelyk , vermits „ Chriltus my heeft liefgehad. Auguftinus (heeft), ik ben Zwart van natuur , lieflélyk door genade ; „ Zwart ben ik door de erfzonde, lielfelyk door de ge„ nade des Doops. Nyflenus, (heeft), doe ik Zwart „ was door de Zonde en Werken der duilterniffe, heeft hy my uit liefde lielfelyk gemaakt, myne zonde op zich overnemende , eii zyne fohoonheid op my leg,, gen'de. Vervolgens zegt die groote man , die de fchoonheid van een gelovige zien wil, moet oogen iu zyn voorhooft hebben, om door een zwart voorhang„ fel na binnen te zien , en' te onderfcheiden tuffchen „ een zwartte bal]: of krult, en het koftelyke gefteente, dat'er achter verborgen is. bladz. 115. van het aan-. „ getekende Boek. Het geene dan, waar over de Apoftel zo erbarmelyk zucht en klaagt , is niet de haat, fmaat, verdrukkingen , en vervolgingen, welke hy als een Apoftel, om de verkondiginge van 't zalig Euangc'ie, van Jooden, Heidenen, en joodfehgezinde Chriftenen, te zamen bittere en vinnige Vyandcn van den Gekruiften en Verheerlykten Chriftus , ( die hy vol moed en gloed als de eenige oorzaak van Zaligheid en eeuwige bchoudenilfe verkondigde) ondergaan moeit. Want behalven dat noch in zyne Brieven , noch in dit gantfche Hoofdft. eenige fchyn of fchaduw van iets diergelyks voorkomt, merkt hy dez;e uiterlyke tegenheden , bet lyden dezes tegen- woor-  O,ver ROM. VII: vs. 24. eorfte deel n woordigcn tyds aan, als eene dichte verdrukking, die . zeer haaf voorhy [gaat] en voor hem, en alle des.Hee- , ren Kinderen , werkt een gantfch zeer uitnemend eeuwig gewiekte der hecrlykheid; tegen welke hecrlykheid hei lyden dezes tegenwóordigen tyds met'te weegen ( k} of' te w.aardeeren is, volgens zyn wys en welgegrond oordeel Rom. VIII: vs iH. En even daarom dezelve door Gods onderfteunende Genade met veel gemoedigtheid onderging , in zo verre, dat hy benevens Siias te Philippi in den binnenften Kerker geworpen zynde, uitrend den middernacht Code 'lofzangen zong, waar van ge de gefchiedenis lezen kunt Hand. XVI, Maar uit den inhoud van dit Hooftd. blykt ten allerklaarden , dat de Apoftel zich zeiven als een elendig menfche aanmerkt , wegens de noch in hem overgeblevene verdorvenheid (/). En als wy dit ftuk eens wat meer Ck) Zo leeft men in onze Oude Nederduitfche. .0verzettinge, en ook zeer nadrukkelyk , alzo de fpréekwys ontleend is van de Koopmanfchap, waar in doorgaans de waarde of prys van een waare door wegen bekend, wordt. En even zo is 't met de zaak hier gelegen, de Apoftel neemt als *t ware de Weegfch;ile in de naad , ia dc eene legt hy alle de lydens der Gelovigen, in de andere de Hecrlykheid, welke aan hen -zal geopenbaard woraen in dtn laafien tyd. En ziet de laatfte word zwaarder bevonden dan de eerfte , en de eerlle ligter dan de laatfte. Men Vergelyke 2 Cor. IV: vs. 17. dacr de grote Kruis-, held Paulus fpreekt van lichte Perdrukkinge , die zeef. [haeft] éovrby [gaat} en fteld 'er. tegen over een gantjeb seer uitnemend eeuwig geimbte der beerlykheid. Dezeaanmerking ben ik verfchuldigt aan D. Goitzius. Zie zyn Wel-Eerws. Na- Gedachten bladz. 171. (O De Oude en Nieuwe Pelagianen (om de kragten van de viye'wille, en de gewaande volmaaktheid der heiligen (taande te houden) ontkennen dit rond uit, willende deze woorden van Paulus in genen deele toepafielyk gemaakt hebben op eenen Wedergeboornen. „ Socinuswaar„ fchouwt zyne Difcipelen , dat ze zich als voor de Peil- „ mog- 1 Pet. »ï vs. 5. . Cor. 45 ri. 17.  i2 VERHANDELING meer van naby by het licht der Waarheid befchouwen, zal 't ons , zo klaar als 't licht op den middag fcbynt, biyken, dat Paulus , en alle des Heercn Lievelingen zich zelve te recht mogen aanmerken als elendige menfchen. . Voor eerft, om datze de inwonende zonde altyd en overal met zich omdragen. Ik zegge altyd, vermits dezelve het eerde leeft en het laatfte fteift. Zie het eerfte Pf. £l: vs, 7. daar David zegt, ziel ik hen jn ongerechtigheid geboren: ende in zonde beeft my myne moeder ontfangen. Zie het tweede Rom, VI: vs. 7. daar Paulus zegt: want die gefterven is, die is gereebtveerdigt van de zonde: Ouzë Kamtekcnaars zeggen „dat is van hare „ macht vrygemaakt , of yerlqft : want hier word ei- gentlyk fnet gefproken van de vergevinge der zonden, „ gelyk iu de vyf voorgaande Hoofddeelen; maar van de 9i verr „ mogten wagtau, om dien Text op eene Wedergeboor„ nen toe te paffen. " Om evenwel de woorden van den Apoftel eene zin te geven, wringenze zich b' allerlei boch-. ten „ en duiden dien voorgaanden rtiyd tuflehen Vleefch „ en Geeft , Op de tegenkanunge, die in de natuure is „ tuflehen de hovenfte en benedenfte faculteiten der Zie„ le, tuflehen de re Jen des gemoeds; en de beweginge „ van het Hghaam- Ze voeren Paulus fprekende in als een „ Onwedergeboorne. Zy ftcllen een Joode, die hier zugt „ onder de laft en dienftbaarheid van de Wet, tegen een „ Ghriften , die van de Wet en deszelfs dienftbaarheid is „ oBtflagtn. Zy willen dat Panlus van zich zeiven fpreekt, „ aangemerkt in het Joodendom en Pharizeusdom. An„ dere verderen eene middenftaat tuflehen eene Wederge„ hoornen en Onwedcrgeboornen, en fteljei) paulgs'hier „ in den eerden angft van zyne bekeeringe, gedurende die „ drie ditgen van zyne blindheid Hand. IX." Zie D. J. Hulfius tegen de Antinomianen bladz. 408.' Terwyl eyn Hoog Eerw. met krachtige redenen betoogt, dat Paulus, in dit, Hoofddeel van zich zelve fpreekt als een Wederge, b.oorne, bladz. 408 411.  Öveu ROM. VII: vs. 24. eerjlt deel. ±i ,, vernietiginge van de macht der zondd Eene gelykerris „ genomen van een menfche , die van den Rechter ge„ rechtvecrdigt 5 Of vrygeiproken zynde, ook met crieri van de banden vèrloft en Vrygelateu Wordt." Maar ik zeide ook over al, Waar datze zich ook mogen bevinden , dait afgryzelyk irionderdier vérzelt hen overal, des avonds gaat hy met hen nederliggen , terWyl ze ruften en flapen waakt deze liftige Vyand rufteloos, des fmorgens opgedaan Zynde , verzelt hy hetl den gantfchen dag in hun gaan, daan, zitten, deuken \ fpreken , kezen , zingen , en bidden, in den Godsdiend zo in 't openbaar als in 't verborgen. Oordeelt nu zelve , of dit Gods Kinderen niet te recht mogen aanmerken als oorzaken van hunne elende. Wen een Spion of Verrader binnen een belegerde Stad gevaarlyker en meer te duchten is, dan duifeiit openbare vyanden buiten de Stad. Ten tweeden, om datze , wegens de oorfpronkelyke overgeblevene verdorvenheid , Zich in eenen gedurigen eii onophoudelyken dryd bevinden. tVant het vleefch begeert tegen den Geeft, ende de Geeft tegen bet Vleefch: ende deeze ftaan tegen malkanderen , alzo dat gy niet en doei bet gene gy ivildet, zegt Paulus , die groote en in den geedelyken dryd ervarene krygsheld, Gal. V:vs. 17. Eene dryd, welke zynen aanvang neemt in de Wedergeboorte , en aan deeze zyde van 't graf niet zal volflreden zyn, en Waar door ze menigmaal moede en afgemat worden. Ja dat erger is , en hen tot innige ziels fmerte (trekt, is, dat ze onder al hun dry den, worftelen en bidden , om van 't lighaam der zonde ontheeveir te Worden, ten minden om in den geedelyken dryd met dezen vyand (taande te blyven, en eindelyk de overwinning over hem te behalen , wel eens en meermalen het tegendeel ondervinden, in zo verre zelfs , datze zich genootznakt vinden , zich als krygsgevangenen aan hem over te geven ( m) of leert ons Paulus dit niet? vs. 23. daar (»») Deze fpreekwys neem ik (ajs zeer gepaft) over van den Wel-Eerw- Heer E. Meiners, tweede ftuk bladz. 316".  §4 VÉRHANBËLING daar hy zegt.' Maar ik zie èen andere Wet in myne ïiden, welke flry'd tegen de Wet mynes gemoeds , ende' mi gevangen neemt onder de Wei der zonde, die in my~ tic leden in En hier op roept hy uit //• elendig menfche! ten duidelykeu vertoge dat hem dit l'mertedeen elende Veroorzaakte myne hert.v/erdorvenheden , die ik ge,, woon ben myne kwelduivels te noemen, hebben my 5, veel ziels angften en tranen gekoft. ik hebbe menige „ maal hemel en aarde tot getuigen gemaakt Van myn leed, wegens myn verradelyk hert, en my deswe,, geus diep bdivaagt» lk hebbe fcy menigmaal verwon,, riert over de Lankmoedigheid vau God, die zo ee^ „ nen dorren boom zo lang in zynen Hof' heeft laatêrt ftaan. " (») „ Ik ben een elsndig Scheöfel; ik ben ,, arm, blind, en naakt, en-een gepaft voorwerp voor' ,, den Heere Jefus. " Zeide de Zalige J. van Lodenfteyn ,, den derden nacht voor zyne dood» " Zie het Leeven van dien waardigen man , voorkomende in het Nieuw Euangelifch Magazyn bladz. 491. Tenderden, om datz^, wegens de inwonende zon« de, niet kunnen doen , ten minften niet in die volkomenheid , 't geen ze na hun vernieuwd dCT-1 (uit een 1 beginfel van zuivere liefde tot en gehoorzaamheid aan God) willen doen , na den inhoud van zyne Wet ert Woord, in welkers betrachtinge al hun vermaak isi En aan den anderen kant doen (té weten na hun onherboren deel), 't geen-ze niet willen doen na huil herboren deel. Want bvide deeze tegenftrydige beginfeleh (o> moet (n) Zie J. Witlemfen, een Graag getrouw Dienaar vaii Jefus Chriftus, bladz. 259. (0) Als ik gewrtge van twee tegenftrydige beginfelen* namelyk van het herboren , en onherboren deei, wil ik 'er in genen deele mede te kennen geeven, dat elk deel op zich zelve ftaat, en in 't afgetrokkene werkt, want dan zou een Gelovige na zyn vernieuwd deel volmaakt zyn ia zyne werkzaamheden , en hoe zeer dit ftrvd tegen den  Övër ROM. VII: vs. 24. eerjle deel. 15 moet men geftadig onder het oog houden , zie des A* poftels eigen betuiginge dien aangaande vers 18 tot 23 Uybel en den ftaat der Gelovige op Aarde, begrypt eeri ieder van zelfs. Terwyl deze ftelling , zo 't my toefchynt, het wandrochtelyke gevoelen van de Hgttemiften, enfoortgelyke fcbeurziekeDwaalgceften,niet weinig begunftigt. Neen de Geloovige F/se/cfi enGceft in zich hebbende, is uit dit tweederlei bcginfel werkzaam, en uit dien hoofde zyn ,, alle zyne befte werken onvolkomen ende met „ zonde befinet." Hetverftand, fchoon verlicht, is noch ten deele duifter: het oordeel, fchoon recht gemaakt, is in veele opzichten noch verkeerd en verdraait, de wil, fchoon geheil'gd, en eenswillens met God en zyn weg gemaakt , blyft noch ten deele onheilig en gekant tegen Gods wil, want bet bedenken des Fleefchs (ook in eene begenadigden ) is Vyantfcbap tegen God. En hier van daan is het, dat, of fchoon zy, uit kracht van hun herboren deel, een heerfchende begeerte in zich ontdekken, om God volmaakt lief te hebben, eeniglyk voor Hem te leeven, en Hem in alle dingen te behaagen , zy buiten ftaat gefteld worden om dat einde te bereiken, de Zende, die noch in hun woont, befmee en bederft alle hunne verrichtingen, boven dien zynze begimftigt met het geJoove, de liefde , hoope , lydzaamheid en andere genadfins en gaven van den Heiligen Geeft, den Qeeft der Heiligmakinge; welke alle door den Geeft: hen medegedeeld, en in beuren aart goed en volmaakt zyn, maar, wegens de inwonende zonde, in derzëlver uitwerkinge , met zou. de bezocte't worden, zo datze by hun gelove, ongelove ; by hunne hoope , twyfelmoedigheid ,■ by hunne liefde tot God en zynen dienft, liefde tot de Wereld en de Zonde; by hunne lydzaamheid , ononderworpenbeid , twiften en murmureeren tegen Gods Weg in zich bevinden; in een woord,' hunne gantfche heiligmakinge (hoe verre oek in dezelve gevordert) is onvolmaakt, alle hunne gerechtigheden zyn als een wechiverpelyk kleed. Wel is waar ( op dat ik'er dit eene noch by doe) dat Paulus vers 17. zegt: Ik 4an en doe dat zelve nu niet meer, maar de zonde die in woond, Rom. 8: vs. 7. ftom. li vs. 4. [ef.64: rs. 6.  i<| VERHANDELING rPet. 2: waunrf, eh vers 20. Indien ik lét gene doe dat ila niet en wil, zo en d§e ik nu bet zelve niet'meer, maar de zonde> die in my wennt. Maar wil de Apoftel daar mede te kennen geven, dat vleefch en geeft van maika'nderën, als twee onderfcheiden zelfsftandighedén, geheel afgefcheiden zyn, en elk op zich zelve afzö'nderlyk waken? Zo., dat de Zonde hefri niet meer aanging, en hy deswegen over dezélve niet meer en behoefde begaan te zyn? Niet minder dan dat: maar als hyzegt, niet ik, maar de zonde, die in. my woont. Wil hy 'er alleen maar mede té kennen geeven , dat hy de zonde niet deed met een volkoomene goetkeuring? en toeftemminge van zynen wille. En in dien zin moet men ook verftaan het zeggen van den Apoftel Johannes ijoh. III; 0. Een ie gelyk die uit God geloren is, die duet de zonde niet: ibant zyn zaad klyvt in hem, enig Hy km niet zindigen, want Hy is ui; God gttifefii ingeflotén , vergelykt Gal. V: Si, 17. ï Pet. II: vs.iï. En 0! wat is dit tot fmefte van hun , welker' hefteïyke keufe her. is God te dienen , te verheerlyken , eu Zyne deugden te verkondigen, ja , waare, het mogclyk , om Herrij den alleen.diencus waardigen. God, op aarde volmaakt te dienen (gelykze met de Engelen , "de bekochten en alle de gezaligden, door liet Bloed des Lérhs, iii den Hemel doen zullen ) zich door de kracht der inwonende zonde buiten (tast geftcld te vinden om aan dat aller bctamelykft, Zaligfï, en Godverheerlvkende einde te beantwoorden. Geen wondér dat de Man GodsLuther gewoon was te zeggen. i? Ik vreeze meer voor myn „ hert, dan voor den Paiis erf alle Zyne Car'dinaalen. „ En te bidden, Heere verlos my van my zeiven." Terwyl ik my niet kan te binnen brengen, waar ik dit geleezen hebbe. Ten Vierden de inwonende zonde maakt Gods heilige en heerlyk Volk, elendig, als waar door het in hen aanvankelyk herftelde beeld bezwalkt , en hunne inwendige Ziels Werkzaamheden , ( van wat aart dezelve ook zyn mogen) als ook hunne uitwendige daaden verontreinigt ' worden. De zonde is van een verontreinigende kracht; Si zy  Over RÓM. VII: vs. 24. cerjïe deel. 1? „ zy is een venynige Peft , al wat zy aanraakt of bea,, demt, word befmet ", uit meen ik elders gelcezen te hebben, hoe gacnie willen Gods Kinderen met de Kerk belyden. Wy alle zyn als een onreine , ende alle onze gerechtigheden zyn als een wechwerpelyk kleed : ende tvy alle valk af als een blad, ende onze misdaaden voeren ons henen JVech , als eene Wind, in Jefaias Godfpraaken Hooftd. LXIV:w. 6. En met den belydenis decaden Ghriften in 't Antw. op de 62. Vrage, „ ende ,j dat ook onze belle Werken in deezen leeve alle on,. volkomen , ende met zonde befmet zyn. " Ten Vyfden de overgeblevene verdorvenheid maakt Gods Bondgenootcn elendig, wegens de droevige, fmertelyke, en fchadelyke gevolgen , welke dezelve veroor-, zaakt. Voor al dan , als zy deeZe of geene zonde beminnen , liefkozen , en dezelve vocdzel toebrengen, gelyk David in zyn overfpel met Batfeba, en het doodilaart Van heuren Echtgenoot Uria den Hethiter , té leezen iSarh. XI. Dan is het Gods gevvoone weg zyn licvelyk, en vrieudelyk Aangezicht eenigen tyd voor hen te verbergen , gelyk David, na zyne gepleegde zonden , in het zo evengemelde geval, ondervondt, uitwyzens zynen Boet-Pfalm Pf. LI. Daar in hy onder anderen bidt. Geev my weder de vreugde uwes heils ■: ende de vry* moedige geeft ondcrfteune my vs. 14. Ik zvas verbolgen over de ongerechtigheid hunner gierigheid , ende floegze ; ik verbergde my, ende was verbolgen: evenwel gingen zy afkeerig heenen in den-weg hannes herten. Zegt de booge ende Verhevene, die in de eeuwigheid woont, ende wiens naam heilig is, in Jef. Godfpraaken Hooftd. LV1I: vs. 17. en vs. 15. ingefloten. En Mooftft. L1X: Vs. a. zegt yEHO FA, Maar uwe ongerechtigheden maaken eert fcbeidinge tujfchcu u ■ lieden , ende t'uffchen uwen God, ende uwe Zonden verbergen het aangezicht* i/an u lieden, dat Hy niet hoort, (p ) Zo dat zy die door (p) Dat God de Zonden van zyne Kinderen niet onge» Rraft kan laaten, moeten wy ftaands houden tegen het heil13 loe-  i% VERHANDELING Kph. 5: 8. Eph. 6: vs. 17. looze gevoelen van de Schoreriften , of de Zogenaamde Hebreen. Die onbefchaamt zeggen , dat God zyne Kinderen niet ftraft of kaftydt om hunne Zonden , na dat Chriftus voor dezelve voldaan, en God hen dezelve vergeeven heeft. En dat zy, even daarom, zleti over dezelvo niet behoeven te ontftellen, of te bedroeven , ja dat dit zeer fchadelyk en nadeelig, en een bewys is, dat ze noch onder het Verbond der Werken leggen, en wat diergelyke God onteerende ftellingen meer zyn. Is 'er een gevoelen dat een wyde deure opent voor zonden en allerlei godloosheden , en de genade onfes Gods verandert in tmtuchtigheid, gelyk de Apoftel Judas Tbaddeus, Jactbus Broeder, van zulke fiioode Menfchen gewaagt in zynen korte» doch zin en zaakryken Krief vs. 4., 't is dit heilloos gevoelen. Geen wonder dat groote Mannen ia Gods Kerk deeze heillooze bende te Xeere gegaan, en ze met bet znvaerd des Gcejls, 't welk is Gods tVoord, wederlegt hebban, met dat heilzaam gevolg, dat dezelve , van dien tyd af en vervolgens, zyn uitgeftorven , ten minften derzeiver aantal voor al in Nederland zeer klein en gering is. En dat zy met hun tegen het eeuwig Euangelie ftrydend gevoelen niet opentlyk durven voor den dag komen. Zonder dat hier tegen ftrydt het zeggen van JBileam Num. XXIII; vs. 2ï. Hy febouwt niet aan de ongerechtigheid in Jacob f ook ziet Hy niet aan de boasbeid in ljra.il. P. Hulfius merkt over deeze woorden aan. Bileam, vaart „ hier voort om zegeningen uit te fpreken over Ifraël, en fchynt met eenen eene tegenwerping© weg te nemen, „ Men zou zeggen: Immers heeft dit Volk zyn ongcrecb„ tigbeid en boosheid, en zo God Heilig is, waarom zou dit Volk meer gezegend, en aan den vloek minder on.„ derheevig zyn dan andere Volkeren? het antwoord is, „ Hy fchsuwt niet aan de ongerechtigheid in Jacob , tok 3) ziet Hy niet aan de bitsheid in IfraêL Maar hoe zegt „ nu Bileam dat God zulks in Jacob niet aanfehouwt, en „ in Ifraël niet ziet." De verklaring van zyn Hoog.Éerw. (na de Vettalinge van de Nederduitfche Overfet- tifl: deor de verlichtende genade van den Heiligen Geeft Kin* deren des lictts in den Ilecre geworden zyn in het treu-  Over ROM. VII: vs. 24. eerfie deel. 19 treurig duifier moeten omwandelen , en moedeloos by de pakken en lallen, welke hen zwaar drukken , nederzitten, en met de Kerk in de Klaagliederen vanjeremia uitroepen : Om deezer dingen witte Weene ik , myn eoge, myn ooge vliet of van water, om dat de Tr ooft er, die tingei welke hy boven andere Vertalingen, zo 't my toe< fchynt, voor de belle houdt) is deeze: wat Menfch is zonder zonde ? „ we drinken 't onrecht in als water, en „ wat Volk is 'er zonder fmetten ? Maar God ziet dat „ niet aan in Jacob , Hy verbergt daar voor zyn aatigt'„ zichte, Pf. LI. Hy jlaat ze niet gande, Pf. CXXX. Hy „ en gedenkt ze niet. Jer. XXXI: 34- Wanneer Hy ze kwyd fchelt.. ik delge uwe overtredingen uit als een i „ Wolken Jef. XLIII: vs. 25. vergeleken met Mich. VII. ' „ Of ten minften Hy oogluikt en verfchoont ze, als een Va,, der,,als of hy ze niet zag: Welgelukzalig is zulk een i, Volk l - Welgelukzalig is de Man, wiens overtredingen ver geeven ; wiens zonde bedekt is. Pf. XXXII: i, 2. „ Hy was haar een ver ge ev end God, genadig, Barmher,, tig, hen niet diende na hunne zonden, noch vergelden„ de na hunne overtredinge, zo heeft Hy Mofes zyne weit gen bekend gemaakt, Pf. CIII. Daar vergevinge van „ Zonden is, is de vloek weggenoomen, en de zegen in ,, deszelfs plaats gefield." Zie zyn Hoog-Eerws fpreukera van Bileam bladz. 58, 50 en 60. Uit deeze Verklaringe zien wy, dat deeze woorden van Bileam in 't minde mee en ftryden met de bovenftaande woorden uit Jef. LVIi: vs. 17. LIX: ï. en 't geen ik met dezelve bewyze. Alzo het gehéél wat anders is, dat God zyne Kinderen, wanneer zy zyne Wet verlaateri : ende in zyne rechten niet ^wandelen: zyne infettingen ontheiligen: ende zyne geboden •niet houden: hunne overtredingen met de roede bezoekt ende hunne ongerechtigheid met plaag en, Pf. LXXXIX: vs. 31, 32 en 33. En wat anders bet niet aanfebouwen van hunne ongerechtigheid, en bet niet zien van hunne hoosheid na dat dezelve hen, in 't Bloed des Middelaars, vergeeven zyn, dan ztuygt God in liefde tot dezelve, en zal se nimmer-1 r,mr gedenken. Jer. XXXI: vs. 34. 1 's.17.  20 VERHANDELING die myne ziek zoude verkwikken , verre van my is. Klaagl. I : vs. 16. Eindelyk; elendig zyn 's Ileeren Kinderen , wegens hunne doodelyke en allenthalvige onmacht, om zich van dat Lighaam der zonde te kunnen ontdoen , dat is buiten hun bereik , en boven hun vermoogen. Hier toe hebbenze volftrekt noodig de kracht van Chrifius , die zegt, zonder my kondt gy niets doen , in het Euangelie van Job. Hooftft'. XV: vs. 5. Wat dunkt U? Leezer! mocht Paulus , en met hem alle Jehova's Keurlingen,om alle deeze gemelde redenen (welke noch andere van dien aard in zich fluiten ) zich niet te recht beklagen ? en uitroepen ik elendig Menfche ! met welken uitroep de Apoftel te kennen geeft. Voor eerlt , dat hy door ontdekkend genade licht, een klaar en onderfcheiden gezicht hadt van den aart, en fchadelyke gevolgen van de inwonende zonde , zo als ik dezelve in eenige bizonderheden hebbe voorgedragen. Trouwens 't is een ontwyfelbaare waarheid, dat de inwonende verdorvenheid in derzelver aart of natuur niet recht kan gekend worden als door de Zalige ontdekkinge of verïïchtinge van den Heiligen Geelt. Want de natuurlyke menfche begrypt niet de dingen, die des Geefts Gods zyn. Want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kan ze ■niet verftaan , om dat ze gceftelyk onderfcheiden worden. En hier uit kunnen bekommerde doch op- recb- (q) Kort doch zeer nadrnkkelyk it de Verklaring van enze geë'erde Rantbefchryvers over deze woorden vaa den Apoftel. ,, r. Gr. de Ziellyke Menfch, dat is, die „ geen ander ofhoeger Wysheid heeft, dan die hem het „ Hcht der natuure, en het menfehelyke vernuft leert, zie „ Jud. vs 19. 2. Namelyk, om dezelve aan teneemen, „ en zich zelve tot zaligheid toe te eigenen, Rom. VIII; „ 5. Zie een Voorbeeld Hand. XVII: 18. en XXV: 19. „ 3 Namelyk , dan door de genade cb kracht van Gods „ Geeft, die het verftand verlicht, en de harten opent, „ Hand. XVI: 14. 4. Gr. geoordeeld, dat is, van menfche-;  Over ROM. VII: vs. 24. ecrjlc deel. 21 rechte van herte en ivandel, die (leeds klagen over bun zondig, geheel bedorven ,- eu Argilflig herte, ter hunner bemoediginge veilig opniaaken, dat zy den Geeft van Chriftus in zyne Zaalige yërjichtiiige aanvankeïyk zyn deelachtig geworden , en gegrond verwachten , dat hy ■hen te zyner tyd zal inleiden en inlichten in den weg van Genade en Zaaligheid, zo als dezelve in 't Euangelie ontdekt en geopenbaard is, en aan zulke heilbegerige en Godzoekende zielen in 't bizonder wordt aangeboden Jef. XLV: vs. m. LV: vs. 2 en 3. Matth.Xhvs. Ten tweeden, dat hem het lighaam der zonde, die gevaatiyke vyand van binnen, welken hy altyd, en overal met zich omdroeg, fmerte in zyne Ziele veroorzaakte, hy was 'er gevoelig over aangedaan , hy ging 'er onder gebukt „ fchelyke en waereldfche leeiingen met oordeel onder» „ fcheiden." Men vergelyke het XlVde Artikel van de Nederlandfche Geloofs-Belydenis. Waar in onder anderen gevraagt wordt. ,, Wie zal van zyne Wetenfchap fpree■„ ken, ziende dat de natuurlyke menfche. niet begrypt .„ dat des Geefts Gods is"? En in 't (lot van dat zelve Artikel. „ Want daar en is noch verlland, noch wille, „ den verftande en de Wille Gods gelykformig of Chriftus „ heeft ze in den menfche gewrocht, 't welk Hy ons leert ,, zeggende: zonder my kont gy niets doen". Die uitvoeriger Verklaringe, over deze woorden van den Apoftel begeert, kan te recht koomen by C. van Velzen, Kerke. lyko Redenvoeringeio, tweede deels tweede ftuk, tweede druk. Over deze natuur van zaaken heb ik met een onvergeetbaar genoegen geleezen H. Heiligers, Verhandeling over het onderfcheid der kennifle van de Waerheden van het Euangelium in de Onwedergeborenen en Wedergeborenen. In welke Verhandeling (die ik elk durf aanpryzen) Zyn Wel-Eerw. met veel onderfcheid des oordeels, op eene Chriftelyke en befcheidene wyze, aantoont. Dat een Onwedergeboren Menfch noch blyvende in zynen natuurllaat, de Waarheden van het Euangelium niet kennen kan: zo dat hy die kent in heur eigen weezen en gedaante, gelyk ze in Waarheid zyn, en, of gelykze van ile Wedergeborenen eekent worden. » 3 Jer. i7j vs. 9.  Hand. g: Pf.lio: ▼s. 106. VERHANDELING bukt en gebogen , als onder eenen zwaaren laft , gelyk David Pf XXXVIII : 'vs-. 4 en 5. daar hy zegt. Haar is niet geheels in myn vleefch, van voegen ttw'è gramfchap : daar is geen vrede in myne heenderen , van roe gen myne zonde. Want myne ongerechtigheden gaan over myn ioofd ; als eene zwaar e laft, zyn ze my te zwaar geworden. Ten derden dat de overgeblevene verdorvenheid hem zeerhinderlyk en nadeeligwasindenZialigenliefdendienfl van God, aan welken hy zich verbonden hadf op den weg na Damafcus, zeggende heevende en verbaaft zynde , lieer! wat wilt gy dat ik doen zal ï (r) Ten vierden , met deeze klachte, Ik elendig menfche! geeft de Apoftel niet onduidelyk te kennen zyne heertellende begeerte en vuurig verlangen, om van de inwoonende zonde, van de bittere vruphteji, en fchaadelyke ge. (r) ,, Hier mede gaf hy te kennen (zegt de Zalige Heer, C. H. Swyghmfen j dat hy thans door zyne voorkoomende Genade, overeenkomftig zyne verplicbtinge, „ opgewekt, gereed en beluft was, om zich met Ziel en Lighaam zonder eenig uitbeding, voor eeuwig aan Hem. „ als zynen Heer over te geeven, om na zynen Wille te ,, leeven, zynen Naam te belyden, en zo ieverig voor zyne „ zaak en volk uit te komen, als hy 'er te vooren tegen „ geftreden hadde, al zoude het hem zyn leeven ook kos» ,, ten- En dat hy uit dien hoofde zeer begeerig was, dac „ de Heer hem zynen Welbehagelyken wille mogte be„ kend maakeu, en hem in de hizonderheden aantoonen, „ wat hy te verrichten hadde.".' Zie zyn Wel-Eerw. Paulus Bekering* en Roepinge tot 'het Apoftel - AmpÈ, bladz. 42. Ën dit is ook de keuze, en aanvankelyke betrachtinge van alle des Heeren Kinderen, die, gelyk zo gezworen hebben, 't ook gaernq met hert" en wandel willen btveftigen, dat ze onderbtuden zullen de rechten van Gids gerechtigheid; Den alleen lievens, en dienenswaardigen God te dienen in heiligheid ende gerechtigheid, alle de 'dagen hunnes lesvens* ( Gelyk 'er van Zacharias en Elizabetb. getuigt wordt Luc. I: vs. 75.) is hunne grootc zaligheid.  Over ROM. VII: vs. 24. ecrjle deel. 23 gevolgen, daar uit voortvloeiende , door de kracht van Chriltus en door de invloeden van zynen Geelt, langs hoe meer verloft te worden , ja dat zy , kon het zyn, geheel en volkomen met wortel en tak uit zyn hert mocht uitgeroeid worden, om God volmaakt op aarde te dienen (s) Immers dit geeft hy duidelyk te kennen als hy met deeze klachte Ik elendig Menfche! laat gepaard gaan een ootmoedige fmeekbeede tot God, om Jangs hoe meer (s) Want of fchoon een begenadigd Chriften wel weet, dat hy deeze volkomenheid in dit leeven niet bereiken zal, maar dat dezelve eerft plaatze zal hebben in den Hemel der Heerlykheid, is 't nochtans zyne onloochenhare plicht na die volkomenheid teftaan. En het is tevens een bewys, dat hy uit God geboren is. Want het leeven der Genade is van dien aart, dat een Gelovige, die 'er mede begun fligt is, God volmaakt, zonder eenig inmengfel van zonde, wenfcht te dienen. Terwyl ik dii fchreef, fchoot my te binnen de Vraage en 't Antwoord van J. van der Kemp. „ Mag dan de Gelovige leeven, gelyk hywil? Ja zeggen „ we, want hywil heilig leeven, (te weeten na zyn her. boren deel ) zie Zyn Wel - Eerws Catechismus bladz. o. feftiende druk. En waarlyk dit zou hy doen, als hein de inwoonende zonde (die noch in hem leeft en werkt) niet overdwarfte en buiten ftaat ftelde, of geeft Paulus dit niet te .kennen Philipp. III: vs. 12. daar hy zegt: Niet dat ik bet airede gekregen hebbe, ofte airede volmaakt ben: maar ik Jaage daar na, »f ik bet ook grypen nmbte, daar toe ik van Chrifius Jefus ook gegreepen ben. Terwyl die oprechte begeerte , om God volmaakt te dienen, Hem niet alleen aangenaam en welbehagelyk is, maar ook in Chriftus zo gunftig gefehat wordt, even als of hy Hem zonder zonde diende. In dien zia zegt Paulus van de Gelovigen te ColoiTen. Ende gy zyt in Hem volmaakt, die het Hveft is van Me Overheid ende Macht Col. II; vs. io! My dunkt, ik mach hier wel enigzints op toepaffen 't geen Paulus in een ander geval zegt: Want indien te voren de volvaerdig' leid des gemoeds daar is, z» is iemand aangenaam na bet geene dat by heeft, niet na bet gent dat by niet tn heeft ^ Cor. VIII: vs. 12. 154 1 Joh. 3: is. 0.  24 VERHANDELING Uieer door trapvordercnde heiligmakinge , en volkomen door een Zaalige dood, van de inwooncn.de Zonde verlost te worden. Wie, zal my verdoffen uit het lighaem deezer dood? Doch daar van nader (zo God wil en ik leeve) in een volgende Verhandeiinge. Eer ik nu ter Toepaninge overga , zal 't niet ondienlligzyn, voor af eene Vraage te beantwoorden, welke -betrekkinge heeft op.de klachte van Apoltel Paulus Najnelyk welke de reden mag zyn , dat Gods Kinderen meer klaagen, zuchten, en kermen over de zonde in't gemeen en over de inwonende zonde in 't bizonder dan onbegenadigde Menfchen, welker zonden , zo inwendige als uitwendige, zonder eenig tegenfpreeken, menigvuldiger, grooter, en zwaarder zyn (O clan die van de eeritgemelde i. Elk begrypt van zelve, dat deeze Vraage met moeilyk te beantwoorden is. Als men Hechts, maar in overweginge neemt, dat Gods. Kinderen , door da verhchtinge van Gods Geeft, de zonde ia heuren aart, bittere vruchten , en fchaadelyke gevolgen hebben ïeeren kennen , belydende met David. IVam ik kenne myne overtredingen s ende myne zofhde is fleeds voor my. Pf. LI. vs. 5. J Welke kundigheid by geen onherboren menfche plaatae heeft, en er, in dien Hand a ook geene kerwifle yau wil (O Schoon anders waar is, dat de Zonden van Gods Kinderen in zeker opzichte zwaarder zyn , dan die van Unbekeerden. Om dat ze de Zonden, 's Werelds en Diüveis dienft oprecht, welmenende, pn ongedwongen beb' ben afzworen , cn dus zondigen tegen hunne eens en meer herhaalde keuze en verbintenifTen aan God en zynen beniiunelyken liefdendienft. Als ook om dat ze zondigen tegen ^od , dit bunne Verzoende Vader in Chriftus geworden is.'en ben gezegent beeft met alle geefielyke' zegenmge m den Hemel in Chrifius Eph. I: vs. 3. En dus zondigen regen meerder licht, weldaaden , en verplichtte-, jen , welke deswegen op hen (boven onbekeerdenj leï-  Over ROM- VII: vs. 24. eerfte deel. 25 wil hebben, en, ('t welke hunne elende des te grootei maakt) even daarom van geen klagen , zuchten en kermen over zonde ,voor al over geen inwendige herte zonde weeten , maar in tegendeel dezelve fchaamteloos en fchroomelqos bedryven, wandelende na hun boos en on- 1 gelovig herte, om af te wyken van den leevendigen God. * En hier uit blykt dat hunne zonden menigvuldiger , grooter , en zwaarder zyn, dan die van Gods Kinderen, die niet minder dan de zonde fchaamteloos en fchroomer loos bedryven, wy mogen op zulke menfchen wel toepanen 't geen Jefus, de mond der Waarheid zegt tegen de Gemeente van Laodicea Openb. III: vs. 17. Want gy zegt, Ik ben ryk, ende verrykt gewerden % ende bebbe geens dings gebrek : ende gy weet niet, dat gy zyt 'elendig, ende jammerlyk, ende arm , ende blind, ende naakt. En even daarom zyn de zulke in eenen gevaarlyken en rampzaligen ftaat, 't geenwe in de Toepafllnge nader hoopen aan te topnen, daar we nu toe overgaan. Zie daar beminde Leezers! des Apoftels klachte, Ik' elendig menfche ! zo kort en klaar my mogelyk was , 1 verklaard. Moeft de Apoftel, die reeds uit zynen elende ftaat, door wederbaarend?, rechtveerdigende , cn heiligende Genade verloft was , en eenen hoogeh trap van heiligheid in 't Chriftendom beklommen hadt, noch klagen , Ik elendig menfche J Hoe veel te meer behoorden dan onbegenadigde menfchen, die met alle kinderen van den Verbond breekenden Adam in ongerechtigheid ge-'. boren ende in zonde ontfangen zyn , en van hun zonden vuil, (dat is van defchult en fmet der zonde noch niet gewaffchen zyn , door 't hert reinigende Bloed en -den Geeft van Chriftus, te klagen. Ik elendig menfcbe\ Maar, helaas! het is te vreezen , dat verre wech de meefte uitwendige Kerkbelyderen van den Hervormden "Godsdienftzo onkundig, en blind zyn in zich zeiven, >ls een tooi die onder de aarde wroet, en 't licht niet kan aanfehouwén. Of blykt dat niet ten alleiklaarften , uit die llille geruftheid , en diepe zorgeloosheid , welke men , ■ volgens de algemeene klachte van Gods graag jetrouwe Knechten , in alle de Gemeintens van NederB s land,, lebr. 3: s. 12. roepa*}x ingi 'f.51; fs,7.  2  2S VERHANDELING „ de nootzakelykheid van bekeringe, en heffieimklnee „ meer toef etnrnen dan voorheen. " Zegt j. Hinlópen zie zyn Wel-Eerws. Leerreden op eenen Biddag over JeJ. V:vs. 3, 4. bladz 92. Ik zeg, wat is het in onzen tyd zeldzaam en raar, als 'er een menfch aan zich zeiven , aan de diepte van zyne elende, Zaligmakend ontdekt en krachtdadig bekeerd wordt. Ja wat ontmoet zulk eene, die God Waarachtig door zyn Woord en Geeft overtuigt. (Want wy moeten tot eer en roem van Gods heeifchappy voerende genade erkennen, dat dit deeze en geene, zo in deeze als in andere Gemeentens van Nederland wedervaart) niet aanftonds eenen hevigen tegenftandvan zu ken die hem naaflbeftaande zyn , of van anderen , ook zelfs van zulke, die 'er het minft toe bevoer zyn die, als t in hun vermogen ftond, hem tot zyn vooriee geruftheid en zorgeloosheid zouden brengen. Kunt cv begrypen , ik laat het 11 zelfs beoordeefen ï als gy u zeiven hadt leeren kennen in de diepte van uwe elende, ;ofge wel zo geruft en kommerloos zoudt kunnen leeven en u zeiven ?o vyandig verzetten tegen het Werk van Gods Geeft m anderen? q Neen; dan zou by u alles in rep en roere zya, en gy, als red en radeloos in bekom.mennge uwer ziele , met den aan zich ontdekten Stokwaarder ymgm Wat moet ik doen, op dat ik Zalig ■worde ? Hand. XVI: vs. 30. En met den heilbegerige! Vrager Zondag V. Vrage 12. „ Aangezien wy dan, na „ dat rechtveerdig oordeel Gods ,tydelyke ende eeuwige „ itraffe verdient hebben, is 'er eenig middel, daar doSr » wy reden hebben om te bidden; Vcrheerlykte Koning uwer Kerke! Ontwaakt! ontwaakt! trekt fierkte aan , gy Arm. des HEE REN : ontwaakt als in de voorledenè dagen [als] tn de Gejlacbten van ouds Jef. li: vs. 9. Gord ztw Zweert aen de heupe, 0 Heldt! uwe Majejleit ende uwe beerlykbeid.. Ende ryd voerfpoedelyk [in] uwe hecrlyk* betd,^ op bet Woord der Waarheid, ende rechtveerdige Zacbt* moedigheid; ende uwe rechterband zal u vreelelykt dinzen leeren. Pf. XLV: vs. 4 en 5, '  Over ROM. VII: vs. 24. eerfte deel. )9 wy deeze llraffe ontgaan mochten, ende wederom ter genade koomen." Maar even dit is de zaak daarge vyandig tegen , en afkerig van zyt, en waar teegen gy ti met al uw vermogen verfet, of blykt dat niet ten allerklaarften,. als uw geweeten eens by deeze of geene gelegenheid ontwaakt V Immers dan zytge op allerly middelen bedacht, om uw ontwaakt geweeten te lullen en tot vooiïge kommerloosheid te brengen , ten bewyze dat het 11 in dien hoek te eng en te benauwd is, even gelyk den Stadhouder Felix, .-die Paulus ontboden hebbende en borende handelen van rechtveerdigheid, ende maatigbeid, ende [ van ] het toekomende oordeel, zeer bevrecjl geworden zynde, antwoorde , voor ditmaal gaat henen : ende als ik gelegenen tyd zal hebben bekomen , zo zal ik u tot my roepen. Hand. XXIV : vs. 24 en 25. Denkt hier noch eens by , als ge 11 onder zulke middelen bevindt , welke tot dat einde ingericht worden , om u aan uw zeiven te ontdekken , of dat een Leeraar of een bizonder Chriften, die uit een beginzel van zuivere liefde tot de behoudenis van uwe onlterfelyke Ziele, u uwe elende tracht onder het oog te brengen , hoe gy tegen de zodanigen opftuift en de Vyandfchap van uw herte met Woorden openbaart, ja, wierdtge door wederhoudende genade niet beteugelt, waar zou het al niet toe koomen ? 'er zyn 'er noch wel in 't land der leevenden, die bevindelyk weeten, 't geen ik bedoele. Zeeker Schryver (v ) verhaalt." Een man in 't begin van zyne Bedieninge ge5, kend te hebben. Deeze man was in dien tyd een tref„ felyk voorbeeld van uitmuntende Godzaligheid. Maar „ hadt zig tegen de genen , die daar voor bekend Iton-, „ den , te vooren,zo als hy my zelve verhaalt heeft,zo „ vyandig betoont, dat hy meer dan eens op derzelver ,, leven had toegeleid , daar in wederhouden zynde , „ vernam hy , dat deeze veel gebruik maekten van het „ bekende Boek van den Godvruchtigen W. a Brakel. „ Re- (v) H. Ritzema de uitnemende Heerfch.ippy der Geia» de boven de vermeerderde zonde bladz. 326. in de noot.  |o VERHANDELING j, Redelyke Gcdsdièhft genaaffit. Hy met oogmerk, om „ de Fynen^ zo als hy ze toen noemde, uit hunne ei)r gen gronden te beftryden , koopt en leeft dat Boek. Ea God befiiert het zo, dat het een middel geworden is $, tot zyne bekeringe (w) en hy daar na een opperfte „ Voor- (w) Wat heeft dat dierbare Boek meenig een tot wezentlyken zegen geweeft, en wordt noch dagelyks in de huisgezinnen der Godsdienftige en Vroome Chriftenen met zegen gebruikt. Ik kan by deeze gelegenheid niet voorbygaan aan te merken, dat ik my menigmaal verwondert, eri gedacht hebbe, hoe is 't mogelyk, dat menfchen; die men tot den onkundigen hoop niet kan rekenen, maar die dé Waarheden van den Hervormden Godsdienft door en door verftaan, zo laag en niet dan met kleinachtinge, op das ik niet en zegge met veraebtinge , Van dit koftelyke Boek fpreeken kunnen, en zich niet ontzien anderen,die 'er achtinge voor hebben, het leezen van het zelve (even als waare het een Ketters Boek) af te raaden, onder voorwend, ze!, dat 'er met opzicht op de ftellige en Practicale Godgeleerdheid, vry wat nuttiger Boeken zyn, dan dat van Brakel. Ik laat andere Godgeleerde opftellen in heurs volkomene waarde, ik hebbe'er zulke in myne Boekery * welke ik hoogfehatte en waardeere als Goudc Kleinodiën, maar ik kan van my, voor als noch, niet verkrygen, om Brakels Redelyken Godsdienft minder te fchatten, dan de Voorgemelde en by my hooggefchatte Boeken. Wat my aangaat, ik houde het zelve voor een van myne befte Boeken, en maake geen de minfte zwaarigbeid, om het zelve, by voorkomende gelegenheden, aan anderen aan te pryzen: Als waar in de Stellige en Praélikale waarheden zo rechtzinnig, na den Woorde Gods worden voorgeftelt, en tegen allerlei zoort van dwalingen verdedigt, als men in een lioek van dien aart vinden zal. Terwyl zyne korte ufclegginge orer 't geheimzinnige Boek van Johanncs Openbaringe Welligt vooi 't befte te houden is. En dat alles niet alleen met eenen onopgepronkten, krachtigen, fchriftuurlyken, en deftigen ftyl, maar ook met zulk eene verwonderlike klaarheid , dat zelfs minkundigen het voorftel van zaaken, Zonder veel peinzens, verftaan kunnen. £en Boek dat an.  Over ROM. Vil: vs. 14. eerfte deel. 3Ï „ Voorftander van die geenen, welke hy eertyds \'ervolg- „ de, andere Schryvers (die, zo als men zegt, van eene andere ftudie zyn ) met veel roems verheffinge aanhaalen. Het was my zonderling tot genoegen , dat ik, niet lang geleden, beluft wierdt, om het nuttige Boek van A. van Hardeveldt, genaamt de Kerk Gereformeerd in Zeden te leezen, en bevondt, dat die Geleerde Schryver zich niet alleen veelmalen op den Vroomen en Zaaligen Brakel beroept , maar ook geheele bladz. uitfchryft. Een Boek waar vart een beroemd Godgeleerde elders zegt „ een werk in 't ftuk „ van de Waarheid, en bizonder in de kracht van een in„ nige en recht Geeflelyke Praftyk, zo doorwrogt, zo „ nuttig, zo dierbaar, dat het den nyd wel zal verdun„ ren , onder veel nachtbrakens en ernftige biddingen „ tot God opgefteid: binnen en buiten 's Lands tot in „ Ooft- en Weit - Indien toe onbedenkelyk verfpreid en „ getrokken : in Steden en Dorpen van ons Land; nau„ welyks, vindt men ergens tedere Godvruchtigen , of „ men vindt 'er Brakels Redelyken Godsdienft: daarom „ ook (ik weet niet of 'er in een Werk van die groote en „ zwaarte een voorbeeld van is) binnen den tyd van elf „ Jaareu nu al voor de vierdemaal onder de Pers (en ik „ bezit reeds den i8den ctnik) geen huisgezin behoort „ het te miffen i de vrucht, die het allezints gedaan „ heeft, en noch deet, is ongemeen: van verre en naby „ hoort men daar van de allergrootfte en opmerkelykfte „ getuigeniflen. Door het zelve zal hy noch blyven fpre„ ken, na dat hy geftorven is". Dit is het getuigenis van den grooten A. Hellenbroek. Zie zyn Wel-Eerws Rouwklacht in de Straaten van Rotterdam, of Lykreden op W. a Brakel over Pred. XII: vs. 5. En , niet tegenftaande dit alles, ftaat dit keurige Werk by veelen op zulken laagen prys. Welligt vraagt iemand welke 'er de reden van is? Ik hebbe doorgaans in die menfchen drie voornaam» redenen opgemerkt. Voor eerft men zegt „ dat Brakel al te partydig is in „ 't behandelen van Broeder verfchillen." Wat partydigheid aangaat in Broeder verfchillen , dat is in zaaken van minder belang, welke de Fundamenten der Zaligheid niet ca  3" VERHANDELING „ de, en met welke hy nu eenen weg bewandelde, om „ dat *m ver en ftór>tén, daar van ben ik zo afkerig als iemand wezen kan. En , wat Vader Brakel aangaat, niemand, denk ik, zal 'er aan twyfelen, of hy was begunftigt met de Wysbeid die van boven is, en onder de eigenfchappen van dezelve is ook inzonderheid deeze, dat ze niet partydelyk oordeelt volgens Jac. III: vs. 17. En dat Brakel in zyn fpreken, Preediken en fchryven, deeze recht Chriftelyke deugd van onpartydigheid betracht heeft, blykt ten overvloede uit het beloop van bovengemelde Lykreden van A. Hellenbroek, op wiens getuigenis wy volkomen kunnen ftaat maken. Maar ik geloove, dat het alles geen partydig.. beid is, dat men voor partydigheid höudt, en ik geloove'er by, dat men, als men zelfs met geene partydigheid bezield was,anderen zo ligtvaerdig met dien haatelyken naam niet betytelen zou. Maar zo gaat het, als men zelfs met den Suurdeeffem van partydigheid doorzielt of doortrokken is, ontziet men zich niet de goede oogmerken van anderen , ter verdediginge van oude en beproefde waarheden * gehaat en verdacht te maken. En ik ftel eens ( doch niet toegedaan) 't was zo, dat Brakel wat te partydig is in Broeder verfchillen , moet men dan daarom 't werk over 't geheel veracht en verdacht maaken ? Wat menfchelyk: fchrift is 'er, daar 't menfchelyke niet in doorftraalt? Was dit zo niet, men zou zoms al te veel prys ftellen op menfchelyke fchriften, met kleinachtinge van Gods onfeilbaar Woord. Behoord men niet liever in dingen van dien aart( in plaatze van zo liefdeloos en partydig over de wyze van iemands doen te oordeelen, te gedenken aan de vermaanles van Jacobus Hoofd. III. vs. 1 en 2. En zyt niet veele mee/Iers, myne broeders! wetende, dat voy te meerder oor. deel zullen ontfangen. Want ivy flruikelen alle in veele; Indien iemand in woorden (en ook in fchryven) nietftruikelt, die is een volmaakt man, machtig om het gebeele ligbaem in den toom te houden. Ten tweeden zegt men dat de practyk van Brakel ge. „ fchikt is, om zo genoemde bekommerde Menfchen buiten „ Chriftus geruft te ftellen, (met byvoeging) dat hy zynen „ lledelyken Godsdienft gefchrcven heeft, doe hy voor  O vil r RD M. OT:" vs. '2^ le0èj!êfL 33- ,» dat In* een hért. ïaeViiuH outfangcB lia'dt'-V Van dier- ge-C ,.' zich zelve 't Hecht gefield en blind was. " O vermetele, gtaltyik kan het-Jiyna; ander.geen nvoo(denubr.eragen ,' hoe' •iUftèfd én ontroerd myn gemoed was, deeze taal te moeÉS bobrenj, en hoe zeer ik my in ftaat van tegenweer aöebi te ftellen, ik kon 'er niet tae 'komers ,• .en maakte my f'jioedigvan daar, en kreeg op myne reis mede. ,, Nu. f> iuint ge zeggen , dat ge van een knabbenhouwer ge,. ,V trouw gewaarlchouwd zyt, want ais ik het met Brakel ,1 en anderen, die ook genoemd wierdqn, eens was, was ,-, i ik zo blind als lirakei, 'en een Menfch die zich bedroog, ,', met valfche overleggingen des herten, en ging met een, »; lengen in myne rechtecarid verloren, (met byvoeginge). ik acht het my een voorrecht dat ik u, o ongelukkig, menfchl deezrfl avond getrouw heb moogen waarfchouwen, och wierdt het u te zien en te gelooven gtgeeven , ,*, wat zou het een voorrecht voor uzyn. "! Diergely ken geval heb ik ook eens gchadt over .den Prof. 13.' de Moor, te lang cm hier te melden, 't hot was ik kan:my niet begrypen,' >» dat iemand , die voorwendt voor de innige Practyk te' *» z7:1> met de Moor, en zyne Hoeken, ze veel kan opheb,ï ban , daar hy een Vyand is van het innige Chriltendom, rt gelyk blykt uit zyne Voorreden voor zyne Vtrklaaringe ,, over 2 Pet. Ij Ik zónde zyne Boeken geene. plaatze gee,-, ven in myne Boeken-." Gy kunt wel ligtcivi. van zelfs opmaaken, uit welken' beginfel zulke .gCzegdens voortkoomen. Namelyk dat men geen genaade in dc Ziel erkend, voorde daadeïyke en bs wufte geloofs vereniginge met Chriftus. Ik was voornemens hier over eenige aanmerkingen te maaken , maar my fchoot gelukkig en tydig te binnen ; dat dc lieer J. van Houte deeze Menfchen in hunne gronden krachtig wederlegt heeft, in zyn overkoftelykBoek genaamd Korte Verhandeling van den aart en "natuur des Geeftelyken Leevens. Waar h jen ik my»en Leezer verzende. Ten derden men.zegt „ dat de Practyk van Brakel ten „ minften met is vry ta fpreken van de bedorvene Myfii„ kery. " Maar dat moeft men kunnen bewyzen. Is het de vermoeden dat een man als Vader Brakel die yverde fcgim talles , daar'Kerk, WaaHieid of. Godvruchtigheid ï- ' <- C door  34 VER H A N D E L I N G gelyken Voorbeeld, een Rooms Soldaat, leert men by H* Rerm- door gevaar liep, (uitwyzens zyne.fchriften tfcgen de La> badiften, Pietiften, en Quiëtiftcn) niet zuiver zou zyn in de Practyk der Godzaaligheid?Laatenwe A. Hellenbroekop dit (tuk noch eens hooien fpreeken. ,, Laat het de Nyd „ vry hooren , in 't ftuk van de Practyk der Godzaligheid „ zonder weerga. Ik betwifte anderen hunne eere niet; „ maar dat'er iemand in 't behandelen van Confcientien en „ derzelver gevallen,' in het innige merg van wezentlyke. „ Godvrucht"', en alle bizondere ziels geftaltens uitte „ halen ,• in bedrogene te ontdekken , waare en fchyn„ deugden te onderfcheiden ; duiftere Kinderen Gods ,, op te klaaïen, treurigen'op te beuren, dwaalenden te recht „ te brengen, onzekeren te bellieren , en door een recht „ geeftelyke Prn&yk des Heeren Volk den weg te wyzen; 3, zynde de grootfte fterkte geweeft van onzen overlede„ denen. Dat hem zeg ik , 'daar in iemand is voorby ge„ loopen,en welligt by gekomen ,bekenne ik niet te geloo„ ven." zie bladz. ii. van bovengemelde Lykreden. Als dit bedorvene Myftikcry is t wil ik gaerne bekennen , niet te weeten wat onbedorvene of onvervalfchte Myftikery is. lioudt my deezen uitflap teil goede , ik achte my dit ter liefde van Brakels Rede'lyken Godsdienft verplicht te zyn. En tevens te doen zien , hoe zeer dit dierbare Boek over 't algemeen gewild is , het echter niet ontbreekt aan zulken, die 'er niet dan liefdeloos en ongunftig over oordeelen. Ik oordeelde het niet onvoegzaam te zyn, deeze aanteke* ninge te eindigen met de eige woorden van den doorgeleerden „ oordeelkundigen , en diep denkenden Heer H. Ritzema, voorkomende in de Voorreden van zyn overheerlyk Boek: De uitmuntende Heerfchappy der Genaade Gods enz. bladz 19. „ Alleen wil ik den Leezer dit nog „ maar doen opmerken : Dat, wanneer Ik op Bladz. „ 3Z6. in de Aanteekeningezeg. dat Brakels boek eeninid„ del ter bekeeringe van dien man is geweeft , van wien ik daar fpreek , gelyk even te vooren van het N- ïefta„ ment voor den Profeflbr Junius was gezegd , niemand denke , dat ik de Schriften van den Godzaaljgen Brakel » msc  Oveu R O Mi VII: vs. 24. eerfle deel. '35 Hermfen , de uitmuntende kracht van Chrifius Liefde zesde druk. bladz. 46 — 63. Waardig om geleezen te Worden. Uit deeze Voorbeelden zien wy , dat'er »een Zondaar , hoe Godloos en Vyandig hy ook zyn ma"' is, of hy is onder het bereik van Gods vrye en omveer! ïïaanbaare Genaade. De Apoftel Paulus , die voor zyne bekeeringe een bittere en vinnige Vyand was vanChrHtus en twaareChriftcndom, heeft dit, in zyne Woede te?en de belyders van Chriftus, Zaalig ondervonden op den Weg na Damafcüs Hand. 9. En zegt daarom tot eer en roem Van Gods vrye \ onaf hankelyke ert heerfcliappy voerende Genaade. Dit ia een getrouw -woord, ende aller aenneemmge waerdig, dat Chriftus Jefus in de Waereld gekomen ts om de Zondaar en Zaalig te maken „ van welke ik tle voornaamfte hert, ( Verftaat dit ten aanzien van zyne Vyandlchap 4 laftenngen en vervolgingen.) Maar daarom is my bartihertigbeid gefchied, op dat Jefus Chrifius in W j die de■ voornaamfte ben, alle [Zyne] lankmoedigheid zdude betoonen, tot een Voorbeeld der geenen, die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leeven. 1 Tim. I: vs. 15 en 16. „ Naamelyk (zeggen onze Ge-eerde Karitte„ leenaars) dat niemand , hoe grooten Zondaar hy ook „ is, behoeft te mistrouwen aan Gods genande, zo hy „ maar tot Chrifius door het Geloof zynen toevlucht „ neemt. Och of het onbekeerde Menfchert, door Gods bekeeren«e genaade,gegeeven en geleerd wierdt, zich zeiven als etèrè „ met de Heilige Schrift in gelyken graad ftelle. Zulk eene „ Afgodery zou hy zelf, indien hy nog leefde, ten hoog„ ften verfoejen. Neen; ik heb Brakels werk alleen eert „ middel tot bekeringe van dien man genoemd, in dien zin „ in welkeïi öpenbaare of bizondere aanfpraaken, welke' i, overeenkomftig den Bybel gedaan worden, dat kunnen „ zyn en ook in der daad zyn; als God, door zynen „ Geeft, dezelve daar toe gebruikf, en vruchtbaar maakt », Dan kunnen zulke geeftelyke Vaders, zo wel als paU" l"s> zegpn 1 c°r- IV: vs. 15. R helle u in Chriftus i, jejus, aver bet Eucmgelium geteelt." C a  S6 VERHANDELING < i 1 i i U8. -.Draagt v ah elendige 11, ende treurt ende weendt t en met zyn gemoed niet Euangelifch voor God verootmoedigt ftaat. Laatenwe deeze menfchen, met betrekkinge tot deeze zaak , hun eigen taal eens hooren fpreeken , die J, van Houte, in zyne korte Verhandeiinge van den Aart en Natuur des Geeftelyken Leevens, onder de benaming yan Getrouwheid zoekende, fpreekende invoert. ,, Maar als de Heilige geeft den Zondaar overtuigd, 1, dan zyn die Deugden van Gods Heiligheid en Recht,, veerdigheid hem zo beminnelyk, dat hy lieverzouwillen ,, verlooren gaan , dan dat hy zou willen , dat God ten „ zynen gevalle, iets van zyn recht zou afftaan , en hem „ behouden. Dat kan het gemoed dan zo bang maaken , „ als God zyne hand aan hem niet te koften legt, om hem ,, Chriftus te ontdekken, dat hy zyne hand aan zyn lee„ ven liaan zoude; ziet het maar in het voorbeeld van den Stokwatrder, hadt't Paulus niet belet, zoude de man „ in die Wanhoopige gefteldheid zich niet omgebracht ,, hebben? Waar toe hy reeds zyn Zwaard al had uitge' „ trokken ". Zie de tweede Zamenfpraak blad. 59 en 6a. Maar hoe ongelukkig, ongepaft , en ongegrond Getrouwheid zoekende het voorbeeld van den Stokbewaarder, ter itaavinge van zyn gevoelen, bybrengt» wordt op eene treffende wyze aangetoont in de Vierde Zamenfpraak b!adz> 4 en 5. in de noot. En dat deeze ftelling den menfch als 't ware ontmenfebt, gelyk ik zeide, heeft niet veel betoog noodig, als men Hechts maar in overweeginge neemt, dat'er in den menfch, al was hy zelfs noch zo zorgeloos en Godloos, niets natuurlyker is, dan een begeerte tot zyn eeuwige behoudenis. Op dat lk nu niet zegge , dat deeze ftelling den menfch erger maakt dan het redelooze Vee; dat bizonder, wanneer het in gevaar is, van om te koomen, op zyne wyze een begeerte tot zyne behoudenis te kennen geeft. Vindt men nu by alle menfchen , zelfs by de blindC 4 Ü9  4? ' V E R H A N Dl L IrN O .1X01 58. I Pf. «: vs. 12. Openb. y: vs. 2. «n 12. Joh. 14: vs. 17. Ktakinge vaa- eigen gerechtigheid, als een by zich zeiven 'eronvdcekle, als een arme bedelaar , die alles verbeurd «eft cn niets waardig is, zich nederlegt voor den Throon ier Genaade, het aanfehyn Gods'érnftelyk biddeiïitè, va:i Wntfchev fefl.flffl Genaa.de byllcmjn. Chriftus te moo\ea erlangen : met den boetvaardigen tollenaar biddénle , 0 God.' zyt. wy Zondaar geuaadig Lux. ijf. vs. 13. Zie daar, beminde Leezer ! op deeze wyze draagt men :ich als een elelklig zondaar-. En over de. zodainige wil :ich de lieer, na 'c oneindige vau zyne genaade, èn onttgrensdc Zondaars liefde, .ontfermen. Want alzo beid le HEER, maar op deezev, zal ik zien,' op den armen >mle verjlagtneth.v'an geeftcende die voor brtym Woord beefd. |öfc/fcÜJVd: vs. 1 en 2. Elk legge zich bv deeze tóngen ne-der, en ondorzoeke zich zeiven, of hy "dezelve sndervindelykl'enney zo fa. Weetet' dan, dat God zich reeds over ü ontfcrint heeft, en dat hy u verder gennadig zyn zal, om u It tróoften en na 't herte te (preken. Maar kent ge deeze dingen niet , weetet dan.gedraagtgeu hiér iiiet als ejendigcn,gy zult het hier uainaaïs eeuwig,doch Wanhopig, doeu móeten , in de rampzaalige eeuwigheklj onder het gemis van Gods vriendelyke Gemeenfchap', onder het gemis van al dat geene , .,dat ju op de aarde zo geruft, vergenoegt, en vrolyk doet létven, voor al onder het gevoel vau Gods geduchte») wraak toorn , jd(c' dan in den volften nadruk tegen u ontbranden zal, in den put des. afgronds , in 't gezelfchap. van'alle de onreine Geeften , en dat zonder hoope van herftellinge. 6! Wat zullen de zodaanige de eeuwigheid volflrekt no dig hebben, om hunnen, voor eeuwig reddekszen, ftaat te fte en woefte Heidenen-, zulk eene begeerte om eeuwig behouden te worden, en ook by het redenlozen, Vee om-uit nooden en gevaaren gered te worden. Hoe veel te meer dan niet by zulke menfchen, die door den Geeft der Waarleid overtuigd zyn van hunnen rampzaaligen (laat buireu Gods Gemeenfchap., gelyk ons gebleeken is uit de Voorbeelden van den Tollenaar, de mannen of lM Pinkjlerfeefi, en den Stokbewaarder. j- • •<•„• • • > „-  O\ik.< r o m. vii: -vs. 24. eer-Jle Uil. 41 te beklagen , voor al datze alle de vriei-idelyke uitnodigingen van Gods Knechten,om hem als elendigen aan te BêèrHën, van de-hand geweezen en in den wind geflagen hebben; dit te herdenken, zal een hel in.de helle zyn. . Och of deeze febrik des Hecren den zodanigen zwaar op het herte mochte weegen, hen gaande maaken en beweegen tot het geloove, en van nu af aan met allen ernft doen bedacht zyn, op zulke middelen, welke, onder de medcwerkinge des Geelts, gefchikt zyn,om hen tot gezicht en gevoel van hunne elende te brengen. Ei, geliefde beleiders van de zuivere Leere der waarheid 1 legl 11 neder by de geeftelvkheid van de Wet, dien volmaakten Spiegel , welke niet vleit, immers uit dezelve Cyvordtge verwaardigt met inlichtende genaade van 'den Heiligen Geest) kuntge uwe elende klaar en onderfcheiden kennen. Want door de Wet is de kenniffè der Zonde. Zegt onze Apoftel Rom. 3. vs. 20. En Hooftd. 7. vs. 7. Vraagt hy 5 Wat zullen wy dan zeggen ? is de Wet zonde ? Dat zy verre: Ja ik kende de Zonde niet dan dsordeWcs. ÏVant ook hadde ik de begeerlykbeid niet geweeten [ Zonde te zyn ] , indien de Wet niet zeide , Gy en zult niet begeeren. Maar, overmits het niet-£*enoeg is, dat ge uwe elende uit de Wet Gods kent, beleult, en betreurt voor den Heere, maar gy ook uit dezelve moet verloft worden, langs den weg van ontfermende genaade , zo moerge u inzonderheid bedienen van het Woord des Euangeliums, in het welk de weg der Zaaligheid ontdekt en Jeins als de eenige, en Algenoegz-ame oorzaak van Zaaligheid bekend gemaakt,en aan allen, diebelang in Hem ftellen ,welmeende aangebooden wordt en zy op de allervriendelykfte, zielltreelendfte en betoochdikfie wyze geroepen, gebeden, ja gefmeekt' om tot Hem te koomen , met belofte' van Zaaligheid en eeuwige behoudenis. Wendet u na my toe T?ordi-t behouden alle gy einden 'der aarde: Want ik ben God, ende niemand meer. Is de Ziel uitlokkende'en bemoedigende taal van Vorft Meffias, die tot den Zaade %cobs niet gezeul heeft , zoekt my te vergeefs in JefaiaV Godferaaken Hooftd. 45. vs. 12 en 19 irigefloten. En Hooftd. 55. vs. 3. Neigt mve Öore, ende koomt tot my* G 5 hoort „ 2 Cor. 5j vs. 11.  42 VERHANDELING ft 119: ys. 58. boort, ende uw Ziele zal lemen :Want ik zal met u een eeuwig Verbond maaken, [ende u geeven] degewijfe Weldaadigheden Davids. Matth. 11. vs. 28. Koomt berzvaarts tot my alle die vermoeid ende belaft zyt , ende ik zal u rufte geeven. Joh. 6. vs. 37. Al wat my de Vader geeft zal tot my koomen; ende die tof my koomt, en zal ik geenftnts idtwerpen. Vervoegt u by de Godzaaligen, die zullen u , en uit het Woord , en uit hunne bevindinge aantoonen , hoe elendig gy van natuure zyt, en hoe ge tot een recht gezicht en gevoel van dezelve kunt geraaken, en wat 'er de Zaalige Vruchtgevolgen van weezen zullen. Maar bidt voor en boven al, by aanhoudenheid, om ontdekkende genaade van den Heiligen Geeft, die ge volibekt noodig hebt, om van uwe elende hert - innig overtuigd te worden, en zonder welke, alle de aangewende middelen van geen de minde vrucht weezen zullen. En gy, treurige en klagende Zioniten! die uwe elende ziet, erkent, en onder dezelve gebukt en geboogen gaar, als onder eenen zwaaren hartdrukkenden lall, uitroepende met den fchult belydenden Man Gods Ezra. Myn God! Ik ben befcbaemt ende fchaamroot, om myn aangezicht tot u op te beffen, myn God ! want onze ongerechtigheden zyn vermenigvuldigt tof boven [ons] hooft, ende itnze fchult is groot geworden tot aan den bemel. Ezra 9; 6. Ei draagt u als elendigen, op die wyze als ik reeds gezegt hebbe. Biedt u zeiven aan Gods Genaade en ontfermende Zondaars liefde aan. Pleit op deAlgenoeszame kracht van Jefus eens daar gefielde, altyd goed gekeurde, en voor altoos eeuwigwichtige Borg verdienden; op de Beloften, welke de onveranderlyke Jehova aan zulke elendigen in zyn Woord gedaan heeft , als daar is Pf. 102. vs. 18. Jef. 66. vs. 2. Matth. 5. vs. 3, 4 en 6. 11. vs. 28. zegt in den geloove Heer! God der Waarheidl daar leggen uwe Beloften , ik bevinde my in zulken geftalte. Wend u dan ook tot my , en zyt my genaadig; na mve toezeg* gingen , want ik ben eenzaam ende elendig. he Befiauwtheden myns herten hebben zich wyd uitgeftrekt; voer my uit myne nooden. Aenzie myne elende ende myne moeite; ende neem weg alle myne zonden. Pf. 25. vs. *6, 17 en 18. De Heer, die getrouw en Waarachtig is is  Over ROM. VII: vs. 24. eerfit deel. 43 in 't vervullen van zyne goede toezeggingen, zal zich op zynen eigen tyd en wyze , welke altyd de befte is, in genaade tot u wenden ,van vrede tot ü we Ziele fpreeken^ u vreugde ende blydfchap doen hooren; ende uwe beenderen verbeugen [die] Hy door zyne genaade verbryfelt heeft; wel hoopt dan op het heil des Heeren, bidt geduuriglyk en vuuriglyk met de Kerk. ' Toond ons uwe goedertierenheid, ó HEER', en geef ons uw heil. Pf 85. vs. 8. v Geloovig Volk des Heeren! Keurlingen van Gods eeuwige liefde! gy (immers dit kuntge niet ontkennen)hebt u zeiven,door de ontdekkende genaade van den Heiligen Geeft, als elendige en doemwaardige Zondaaren , met fchaamte, berouw, en verfoeijinge van u zeiven, keren kennen, ik zegge door de ontdekkende genaade van den Heiligen Geeft; want immers van natuure waartge ook blind in uzeiven, maartoengezaaligmaakendaan u zeiven ontdekt of bekend gemaakt wierdt, geloofdet gy , met volle overtuigiiige én toepaffinge op u zeiven , datge zo elendig waart, als ge iu God.s Woord, met alle kinderen van Adam , hefchreyen wordt, en dat gy,zo ge'uit dien Hand door genaade njet gered wierdt, bulten Gods volzaalige gemeenfchap voor eeuwig had moeten omkoomen. Dit gezicht en fmertelyk gevoel van zonde en elende, deet u geweld doen op de rommelende ingewanden van Gods barmhartigheid, en niet ruften, voor dat God in Chrifius genaade aan 11 bewees en tot u zeide, door zyn Woord en Geeft, „in uwen bloede, leeft, ja tot u zeide in uwen bloede, leeft. Watmoeftgein verbaazinge, en vol van heilige vervvondennge zyn aangedaan en opgetogen, en uwe Ziele den Heere loyen,om dat het Hem vrymachtig behaagt heeft, met oogen van genaade op u, die zo elend^ waart (zo niet elendiger en Hechter dan anderen) in^ontferminge neder te zien, en den Vleugel van zyne liefde over u uit te breiden, gy zult'er de volftrekte eeuwigheid toe noodig hebben, om 'er u over te verwonderen en God deswegen te verheerlyken. Maar, koftelyke Kinderen Zions ! of fchoon ge aan- van- Pf- 8S: vs. 9, Pf. si: VS. 10, Ezech. 16: vs. Ezech. 16: vs. 2. Klaagl.  44 VERHANDELING i 1 < Spr, 8: ys. 20. ! I i Zach. 13: vs. I. i i 1 Joh. y. vs. 7. Rom. 1: 1 vs. 4. , 2 Cor. 7: ] vs. 1. ( ,ï Cor. 1 Ij: vs. , sa- I 1 < ] i irankelyk verloft zyt uit uwen elendonftaat, hebt ge q leeds noch als elendigen te gedragen,en dat zultgemoeen doen tot aan uwe dood toe. < Apoftel Paulus, hoe hoog - behaadigd, moeft echter noch aitroepen, Ik elendig menfche ! en dat hem daar toe noodzaakte, heeft ook by u plaarze, naamelyk de inwooïende zonde, welke al uw befte deen bezoetelt. Erkent ïwe doodelyke en allenthalvige onmacht, om dezelve te nmnen verbreeken. Erkent daar en tegen de genaade jods in Chriftus daar toe noodig te hebben. Bidt hst \anfchyn Gods ernftclyk van gantfeber herte, dat Ily u, loor zyne machtige Genaade belieye te bewaaren voor truikelen en vallen op den voeg der Gerechtigheid , gy egt 'er oogenblikkelyk voor open, en blood, om dat de tracht der zonde in u woont, leeft en werkt, met weite de Vorft van 'tryk der duifternifïe, benevens deïFae'eld , die in het hooze legt , en door hem aangevoert vordt, te zaamen fpant, om, waare het mogelyk, u te 'erzoeken en van Goden zynen Zaaügen dienft af te leilen. Maakt door het geloove veel en vrymoedig gebruik rau Jefus Chriftus , die geopende heilfonteine veor het 'niis Davids, ende voor de inwoondërs van Jeruzalem , cgen de zonde, ende tegen de onrcinigheid. Zyn bloed, 'gy weet het by bevindinge) reinigt van alle zonde. VÏaar fmeekt Hem ook te gelyk, om zynen duur verworveïen Geeft, den Geeft der heiligmaakinge, ten einde ge door les zelfs genaadige invloeden, u zeiven langs hoe meer noogt reinigen van alle befmettinge des vleefcbs ends les geefts , voleindigende de heiligmaakinge in de vrecze *ods. Zyt ge hier in ftandvaftig, onbeweegelyk , en afyd tvervloedig, weetet, dat uwe arbeid niet ydelzalzyn n den Heere. Weeft verzekert, datge na dit leeven deel :ult hebben aan de Zaalige Heerlykheid, welke ten allerlauwften verbonden is aan de heiligmaakinge, volgens len gulden keten der Zaaligheid Rom. VIII: vs. 3». daar 'aulus ze^t, Ende die Hy te voor en verordineerd beeft, leeze beeft Hy ook geroepen : ende die Hy geroepen Keft, deeze beeft Hy ook gerechtveerdigt: ende die Hy 'erecblvccrdigt beeft, deeze beeft Hy ook verbeer- tykt.  Over ROM'. VII: vs. 24. ecrjle dêd. 45 Lykt (y ). Daar ge van de overgeblevene verdorvenheid geheel zult ontheven , en volkomen bevryd zyn, verkr\gende bet einde tizves geloovs [namelyk] de Zaaligheid der Ziele. Daarom opfcbtrttnde de lendenen uwes verftauds, [ende] nuchtcren zynde, beopt volkome- (y) Want of fchoon de Apoftel in deze woorden geen uitdrukkelyke meidingo maakt van de heiligmaakinge , maar de heerlykmaakirigc ten naüwften verbindt aan derechtveerdigmaakinge, fluit hy daarom dezelve niet alleen geenflnts tut, maar wel degelyk in. Maar dan is de Vraag, waar men de heiligmaakinge ingefloten moet vinden ? Er zyn Uitleggers , die van oordeel zyn , dat dezelve begrepen is onder dc rocpinge. Dan deezé gedachte wordt' van anderen, en dat met reden, tegengefprooken, zie E. Meiners ide ftuk bladz. 525. G. M. Elsnerus derde deel. bladz. 245011246. 't Is waarfchynelyker,"dat Paulus dezelve influit inde rechtveerdigmaakinge, om dat, of fchoon de rechtveerdigmaaking en de heiligmaakingtwee onderfcheidene weldaaden zyn van 't Verbond der Genaade, dezelve echter onaffcheidelyk aan eikanderen verknocht zyn , zo dat die gerechtveerdigt is door liet bloed van Chriftus, van de fchult en ftrafte der zonde , die is ook met eenen aanvankelyk geheiligt van de heerfchende kracht, fmet, en vuiligheid der zonde: zie 1 Cor. VI: vs. 11. Wat my aangaat, ik denke voor 't naaft , dat de Apoftel de heiligmaakinge influit in de beerlykmaakinge, omdat deheiligmaakingeen begin is van de heerlykmaakingc,en deeze eene volmaaking van de heiligmaakinge. Voor dit gevoelen zyn ook de twee voornoemde Geleerde Schryyers. ,, Wy gelooven (zegt Prof. Elsnerus, na dat hy de gedachten van de Heeren Vitringa , C. Strefo , en S. de Érais zedig heeft tegengefprooken),, liefst met andere voor„ treffelyke Mannen, dat Paulus in de heerlykmaakinge de „ heiligmaakinge influite, als welke het Zaalig begin en de „ weg tot de volle Verbeerlykinge is , gelyk gesae meer„ maaien onder dit fpraakbceld voorgcfteld word , als Pf. „ as. vs. 14. 93. vs. 5. 110. vs. 3. Jef. 43. vs. 4. 61. „ vs. 10. 62. vs. 2 en 3. Ezech. 16. vs. 9 - 14. 2 Cor. 3. „ vs. 18. Eph. 5. vs. 27. Zie het booven aangehaalde Werk „ van zyn Hoog. Eerwaarde bladz. 246. 11 Pet. ij Vs, 9. .i ij. , ■ A Y\ Jltèf ^Tnö m j ~~~GVJirrr~~~ den Hoog Geleerden Heer J. Elsner over deezen Brief, eerde deel,, bladz. 5. inzonderheid by-den Hoog. Eerw. Heer G. J. Nahuys over deezen zelfden Brief, eeifte deel,1 bladz 38. zeggende „ Maar hy voegt Timollièüs nevens ,> zich, deels ten aanzien vah den volgenden zegenwenfoK „ vs 2. , in deezen zin;-Paulus en Timotheus wenfehcu' „ de gemeinte genaade en vreede- Deels bolfj ja fhMie„ trekkinge tot den voornaamen inhoud van deezen Brief r„ in zo verre .Timotheus door den zeilden Geeft bezield' „ daar in mede inftèmde, dat zelfde gevóelde, dat zelf- „ de leerde en verdedigde. « ErTniet zonder reden „ doet Paulus dit: Timotheus was «de gemeinte te Phi- lippi hsrtelyk gebeegen, hy hadt meda eenchrniwe be,-, trekkinge op de zelve; hy hadt den Apoftel in beide zy„ ne reizen derwaards verzelt, en aldaar, onder Paulus, „■ gearbeidt -in- het Evangelie: De Apoftel vondt dan-gotd „ ook Timotheus nevens zich aan 't hoofd van zynen Brief te plaatfen, en hem daar door by die gemeinte „ in goede gedagtenlfle te houden." Men kan over deeze" natuur van zaaken veele weetenswaardige dingen vinden, in. de Voorrceden van J, Creygthon , voor de korte, doch na-: drukkelyke Verktaaringe, van den door Geleerden Heer S/ van Til, over den Eerden "Brief van Paulus aan de Corinthen' bladz, 3 j».  O vér ROM. VU: vs. 243. 25. 45 tonnen. En, om maar aanftonds ter zaake te koomen deeze vermaning, welke Paulus deet aan de gemeinte t< Phillippi , zyne blydfcbap en kroone , heeft hy zelve be tracht, trouwens zo moet het ook zyn , want die zelve riet betracht 't geen hy anderen leert, is bekwaamer om Atneïften > dan om goede Chriftenen te maaken. Zeggen heeft geen zeggens kracht, Daar 't de zegger zelfs veracht. *tls daarom de Vermaaning van Apoftel Jacobus,.$>w£i alzoo ende doet alzoo Cap. 2. vs. is. en van den Apoftel Petrus. Ende houd uwen Wandel eerlyk onder de Heidenen : op dat in Vgeene zy quaalyk van u fpreeken, alt van kwaaddoenders , zy uit de goede Werken , die zy ia [ u ] zien, God verhcerlyken moogen in den dag der bezoekinge. j. Pet. 2 vs. 12. En , dat Paulus zelve betrachte, 'tgeen hy anderen leerde en aanprees, blykt, niet alleen uit iCor. n. vs. 1. daar hy met veele vrymoecligbeid zegt. Weeft myne navolgers , gelykerwyt ook ik van Chriftus. Maar ook in de woorden van mynen Text. Want immers daar uit blykt, dat hy met zyne hartelyke fmeekbeede tot God , om langs hoe meet en volkoomen verloft. te worden van de inwoonende zonde , onaffeheidelyk laat gepaart gaan eene hart innige dankzegginge, voor de aanvankelyke verloffinge, van de oorfpronkelyke Verdorvenheid, zeggende Ik "danke God door Jefus Chriftus onzen Heere , als beide eeven zeer nootzaakelyk , gelyk by de nadere overweginge blyken zal. In myne voorgaande Verhandeiinge over vs. t^a. hebbenwe den Apoftel befchouwt als klagende en kermende over de noch in hem overgeblevene Verdorvenheid , Ik elendig menfche! in 't overige van dat vs. zullenwe hem nu biddende en vs. 25. dankende befchouwen : Wie zal my verlofjen uit het licbaem deezer dood? Ik danke God door Jefus Chriftus onzen Heere. Lettenwe in de overweginge van deeze Woorden I. Op de fmeekbeede van den Apoftel, in deeze woorden: 0 m* 1 Over; gang. ' Philipp. 4: vs» 1. Zaamen» hang. Verdoe»  5<5 VERHANDEL! N G Verfc1aa< ring van het eerde deel. Het lichaem deezer d'jo-i. Wie zal my verlofjen uit het lichaam deezer. doodh II. Op zyne hartelyke dankzegginge, vervat in deeze Woorden : Ik danke God door Jefus Chriftus onzen Heere. ■ Wat dan het eerfte aanbelangt , daar in onderfcheid denwe — het onderwerp , waar van de Apoltel ge-u. waagt, bet is 't lichaem deezer dood. - Zyne fmeekbeede daar omtrent, Wie zal my verlof en, uit het Hghaam deezer dood? Den Apoftel hooren wy dan gewagen van Het lichaem deezer dood. Om ons met de verfchiilende gedachten der uitleggeren niet op te houden, vergenoegen wy ons met het geene onze ge-eerde rantbefchiyvers hieromtrent ter verklaaringe zeggen. „ 't welk kan verftaan worden,of, „ van de overblyffelen der zonden en des ouden men,, fches, die het lichaam der zonde genaamt'worden , „ boven: vs. 6. of, van het lichaem des menfchen,dat ,, hier fterflyk, en wegens de Zonde de dood ondervjor„ pen is, onder vs. 10. want wy van deeze overblyfze„ len der zonde, en van deeze gevangenis, niet eer ten „ vollen zullen verloft worden, voor dat wy dit fterflyk „ liehaem zullen afgelegt hebben '*. Gy ziet, dat onze overzetters twee gevoelens voordellen ,waar van het eerfte oneigentlyk of zinnebeeldig is, verftaande door het lichaam deezer dood „ de overbhfi, zelen der zonde en des ouden menfehes," en het andere Cigentlyk „ van 's menfchen lichaam , dat fterflyk , „ en, wegens de zonde, de dood onderworpen is ". Sluitende geen van beide deeze opvattingen uit , maar veel eer dezelve te zaamen vereenigende. Ik voor my heb er. niets teegen, doch evenwel zo, dat ik, op het voetfpoos? van veele geachte uitlggers, denke, dat Paulus door het Hghaam deezer dood bizonder bedoelt de inwoonenda zoude, die hem zo elendig maakte , dat hy in deeze klagte uitbarft Ik elendig menfche l en waar op hy alsr icet den Vinger wyft ooor 't woordje deezer, het lichaem deezer dood. £n zeer gepaft wordt de inwoonende zon-* de hier en elders een lichaam genaamt, om reedenen thans niet te melden, alzoo dit opzettelyk gedaan wordt by de behandelinge van den 33. Zondag van onzen dier- bas-  Ovir ROM. VII: vs. 14b. 25. 51 fcaarèn Catechismus , waar over men de Uitleggers kaï nazien, 't Zal er meer op aankoemen , dat we onder zoeken, om welke redenen de Apoftel dc inwoonend< zonde een lichaam der dood noemt. En daar toe bren gen we deeze volgende dingen. Voor eerftyómdat de zonde geeneleevende,maar doo de Werken of Vruchten voortbrengt , want alzo mm als in 't- natuurlyke een goede boom kwaade Vruchten kah voort brengen : noch een kwaade boom goede Vruchten kan voortbrengen. Alzo min kan in 't geeftelyke een goede boom, tan herbooren menfch, kwaade Vruchten voortbrengen^ en een kwaade boom, een onherbooren menfch, goede Vruchten voortbrengen. Of moogen we met den Heere lefus niet wel vraagen. Leeft men ook een druive " van doornen, of vygen van diftekn? en met den Apoftel Jacobus. Welt ook'een fonteine uit een zelve ader het zoet ende het bitter ? Kan ook, myne broeders! een Vygeboom olyven voortbrengen , of een Wynftok Vygen ? 'Alzo [en kan} geen fonteine Zout ende zoet Waater voortbrengen. Jac. 3. vs. 11 en 12. - En gelyk dit waar is van bekeerden en onbekeerden, zo is het ook Waar ten opzichte van een wedergebooren menfch, ten aanzien van zyn tweederlei grondbegmfel, uit 't welk hy werkzaam is. Nu zyn onherbooren deel kan hy niet anders als zondigen. Maar na zyn herbooren deel kan hy niet anders als de deugd en waare Godzaligheid beminnen , liefhebben , en "betrachten, (b) Of geeft Paulus dit niet uitdrukkelyk te kennenin ons Text Houfdd.'vs. 14 tot 16. (c) en Gal. 5. vs. 17. Want bet Vleefch (b" Over deeze natuur van Zaaken heb ik my in de voorgaande Verhandeiinge Bladz. 14, 15, 16, naader en onderfcheidentlyker verklaait. (c) Waardig is over deeze Verfen geleezert te wofdeft de korte, doch nadrukkelyke, Verklaarmg van den*doorgeleerden Heer J. Plevier, te vinden in zyn . Wel - Eerws. Verklaaringe over Paulus Briev aan de Galaieren, tweede deel, bladz. 328 en 329. En by meerdere Uitbreidinge. Da E. Mei. l Matth. 7:18. vs. irj.  52 VERHANDELING a Joh 3: 3 E. Meiners over het 7 Hoofdd. van Paulus Briev aan de Hom. bladz. 270. tot 311. Terwyl de Hoog - Eerw. Heer ÏV1. Elsnerus niet min waardig is erover nagezien te worden. (a") Onder de Schryvers, die over deeze plaatze géfchreeven hebben, munten onder andere,myns erachtens, 'tiit. J. Plevier. En de Hoog-Geleerden Heer C. van Velzen. Zie zyn Höog-Eerws. Kerkelyke Redevoeringen , tweede deels tweede ftuk , tweede druk , bladz. 4 tot 24. En hoe fchandelyk deeze woorden misbruikt "worden van de Hebreen, Antinomianen, Pelagianen, Enthufiaften of Geefidryvers, Socinianen , Remonftranten, f apiften en Labadiften: toont zyn Hoog-Eerw. bladz »5,2tf{ Vlee fch begeert teegen den Geeft , ende de Geeft teegen bet Vleefch : ende deeze ftaan teegen malkanderen , alzo dat gy niet doet bet geene gy ivildet. (J) Woorden welke in zich vervatten een duidelyk Vertoog van twee teegen malkanderen ftrydende beginfels en verfchillende neigingen, daar uit voortvloeiende. Men zie 'er over tia W. a Brakel Redelyke Godsdienft. tweede deel bladz. 696. 697 en 698. de Achtiendc Druk. Ten tweeden, om dat de Zonde uit heuren eigen aart de dood, dat is de eeuwige verdoemenis verdient, volgens de Godlyke bedreiginge aan Adam, en in hem, als verbondshoofd, aan alle zyne nakoomelingen. Maar van den boom der kennifte des goeds ende des kwaads, daar van zult gy niet eeten : Want ten dage , als gy daar van eet, zult gy de dood fterven. Gen. 2 : 17. vergelykt Rom. 6. vs. 23. daar onze Apoftel zegt. Want de . tezolding der Zonde is de dood. Want wy moeten wel onder het oog houden, dat de vergeevinge der zonden , welke Gods kinderen, uit genaade, in Chriftus zyn deelachtig geworden , den aart der zonde, aan welke zy zich na hunne bekeeringe fchuldig maaken , geenzints verandert , neen de zonde , van wien dezelve ook bedreven wordt, is ongerechtigheid „ in 't Grieks , (zeggen 011„ ze Kanttekenaars ") anomia, daar door betekent wordt „ al  Over ROM. VII: vs. 24.3. 25. 53 „ si wat met de Wet niet over een komt, teegen de Wet ij, ftrydt, of de Wet verbreekt. " En uit dien hoofde ftrafwaardig is voor God, die niet dulden kan , dat Zyne Heilige Wet van nietige ftervelingen overtreden werdt. Want of fchoon de HEER. voor zyn Volk is een ver- ■ gevende God, doet Hy nochtans Wraqke over bunne daa-' den. En Pf. 89. vs. 31, en 33. is de bedreiging. Indien Zyne kinderen myne Wet verlaaten ; ende in myne rechten niet wandelen : Zo zal ik bunne overtredingen met de roede bezoeken: ende bunne ongerechtigheid met plaag en. Ten derden, om dat de zonde van dien aart is , datze Gods Kinderen, de Keurlingen van zyne eeuwige liefde, wel eens in zulken naaren , droevigen , en doodigert ftaat brengt, even als of 'er in hunne Ziele geen leeven der genaade huisvefte , en dus niet ongelyk aau de hoornen in den Wintertyd, in welken de bladeren afvallen,, de Zappen niet vloeien, het geeftelyke leeven, zo wel als het natutnlyke leeven , is zyn ziektens onderworpen. Men zie dien aangaande de klagte van den man Gods David in zyn onderwyzings Eied, Pf. 32. vs. 4. daar hy zegt. Want u we hand tuas dag ende nacht zzvaar op my, myn fap werdt verandert in Zoemer droogte Sela. Men ver* gefyke zynen gedenk -Pfalm. Pf. 38. vs. 4 „tot 9. en met eenen anderen Pfalm , ik meen den 51. Pf.\n Pf. 119. vs. 83. is zyne betuiginge. Want ik hen geworden ah een lederen Zak in den rook : Onze Kanttekenaars zeggen. ,, De zin is: Wegens myn langduurig leed en te- genfpoed, ben ik verdroogt, en myn vel is t'zaamen „ gekrompen, en zwart geworden, gelyk leder, dat lang „ in den rook hangt, en wyzen op Spr. 17. vs. 21. " daar de wyde aller aardfche Kooningen, Salomo, zegt. Een blyd herte zal eene medicyne goed maaken; maar een verflagen geeft zal het gebeente verdroogen. En in j zulken ftand drupt hunne Ziele weg van treurigheid. v Ten Vierden, wegens derzelver affchuwelykheid. een dood lichaem is , gelyk wy weeten, zeer affchuwelyk , elk heeft 'er een afkeer van. Maar even zo affchuwelyk is ook de zonde in de oogen van een fmetteloos Heilig God, die H rein van oogen is, dan dat Hy het kwgaD 3 de 'f. 00: /s. 8. 'f. 1191 S.2-8. Hab. is vs. 13,  Jef. 4: vs. 4. Jef. 64:6. ' Zach. 13: vs. i. Gal. t; VS. 2 T, 2 Cor. 5: vs. i. Wie zal \ my ver. hjjen. 54 V £ R II A N D E L I N G de zoude zien-, ende de kwellingen ktinlly niet aanfchouiven. En even zo nfl'chuwelyk kwam de Zonde ook den Apoftel voor, gelyk ook al des Heeren Volk. Trouwens de zende werdt in den Jlybel vergeleken by al het geene, waar van de menfch een afkeer heeft, by urek „of „ vuilheid: (Zesgen onze Kanttekenaars ) Het betekent „ allerlei Vuilheid, die de menfch afgaat, als Spr. 30. „ vs. 12. Doch hier word getproken van de vuilheid „ der Zonden ". By ecu wegiverpelyk kleed, onreinig. „ beid, vuiligheid en boosheid. Ten yyfden , en eindelyk , om dat de Zonde , even gelyk het lichaem , eens zal te niete gedaan worden , by bet verbrecken van V aardfche huis deezes tabernakels, en gcltorven zynde niet meer zal leeven. Want die geftorven is, die is gerechtveerdigt van de Zonde. Zegt de Apoftel tot trooit van de geloovigen Rom. 6. vs. 7. die na dit heil geloovig en heilbegerig uitzien. Wil echter iemand nret onze Kanrteekenaars door bet Hghaam deezer dood het eigentlyke hghaam des Menfchen vérftaan , om dat , gelyk zy zeggen „ het hier ftervelyk ,, en wegens de zonde de dood onderworpen is ". ik heb 'er, gelyk ik reeds in den beginne zeide, niets teegen. Wat dunkt u? beminde Leezers! mocht Paulus, eu met hem alle Gods kinderen , om de zo even gemelde redenen, de i'nwoonenrie Zonde niet te recht zinnebeeldig aanmerken als een lichaam deezer dood? Geen wonder dan, dat de Apoftel verlangde én hertgrondig fmeekte, om van het zelve, langs hoe meer en volkoomen verloft, te worden. Want dus luid zyne fmeekbeede. Wie zal myn verlojfen ? Met welke fmeekbeede hy vooronderltelt , dat, of fchoon hy reeds van de heerfchappyvoerende kracht der atuigeboorene Verdorvenheid aanvankelyk verloft was , (voor welke verloffing wy hem aanltonds God zullen hooren danken) hy echter niet geheel en vulkoomeii van dezelve ontheven was, maar dat 'er noch overblyvfelen yau dezelve in hem overig waren, toegen welke hyge(tadig,aLs teegen eenen gèduchten Vyand, 1e ftrydeiHiadt, die hem"zeer hinderlyk en nadeelig was in de betrachtinge van deugd en Godzaligheid. En even daarom wenfcht Wie zal my enz.  Over ROM. VII: vs, Üf & 25. 55 • Met welke vraage de Apoftel geenzmts wil te kennen .geeven, dat hy onkundig was nopens de oorzaak en de .wyze van zyne verlollinge uit bet Lighaam deezer dood. IMiet minder dan dat, wyl hy wilt, dat God in Chriftus hem reeds getrokken badt uit de macht der èuifterniffe ■en overgezet in 't Koningryk des Zoons zyner lievde. hy, zo wel als David, kon, uit voorige ondervindinge van Gods onveranderlyke trouwe , lievde, en goedertierenheid, betuigen. De HEER zal het voor my voleinden: Uwe goedertierenheid, HEER! is in eeuwigheid, en laat niet vaar en de Werken uwer handen. Pf. 138. vs. 8. Vertrouwende dit zelve , dat Hy, die in hem 'een goed Wvrk begonnen hadt, [ dat ] voleindigen zou tot op den dag van Jefus Chriftus, volgens Philip. 1 vs. 6. Ook wil hy met deeze Vraage , Wie zal my verloffen enz.?iu geenendeele te kennen geeven zyneongeloovige, raadelooze, en hoopelooze verlegenheid ( e) even als of hy wantrouwde aan zyneverloftinge uit het lighaam deezer dood. Wel verre daarvan daan,de betrekking, diehy op God in Chriftus hadt, boezemde hem geheel andere gedachten in. Zyn getrouwe Verbonds'God, die hem zo menigmaal uit veelderly en alleiiy zoorten van nooden en gevaaren verloft hadt, zou hem ook verder, trapswyze én volkoomen verloflen uit het lighaam deezer dood. dit wift, geloovde, hoopte en vertrouwde hy, uitwyzens zyne verzeekerde geluofs betuigingen dien aangaande in zyne Brieven meenigmaalen voorkoomende. Dy is ook in deeze zyne hoope niet befchaamd gemaakt, noch in zyne verwachtinge te leur gefield geworden Maar als men deeze vraagswyze fmeekbeede van den Apoftel vergelykt met diergelyke vraagswyze voorftellen, welke zelvs in deezen Briev voorkoomen, zal het ons ten allerklaarftenblyken,dat Paulus met deeze wenfchbeede cn aan den eenen kant zyne machteloosheid, en de hulpeloos¬ te ■) In deezer voegen begrypt P. van Hattem deeze Smeekbeede van den Apoftel. Zie zyn Val van 'g Waerelds Af? God. Bladz. 553. Van het tweede Deel. » 4 Col. v vs. 13.  VERHANDELING loosheid van alle fchepfelen erkend om hem te verïoslchen; en aan den anderen kant God eerbiedigt, als de eenige oorzaak van dezelve. By voorbeeld Hom. S. vs hier koftelyk „ vertolkt,betekent de dierbaarheid des menfcbelyken Iee„ vens , om welke het gefpaart word , iSam, 26 : 2». „ 2 Kon. 1:13, i. it Tjie  Over ROM. VIT: vs.245. 25; «55 gang door middel van de heiligmaakinge, en volkoomen door eene Zaalige dood verloft wordt'van het lighaam deezer dood. Maar wel ligt vraagt iemand welke de redenen mogen zyn dat God zyne Kinderen by hunne Wedergeboorte met aatiftonds, maar by trappen , verkilt van de iuwoo* iieiide Zónde ? hier op antwoorde ik in 't gemeen ; dat de Heere, die niet anitvoord van allé zyne daaden, in deezen Weg met zyn Volk handelt na zyne onbetwiltbaaïe Vrymacht. welke hy iii deezen op eene luifteryke en annbiddelyke wyze ten toohe Ipreidt. Maar meer in 't byzonder. Voor b. „ Uit die plaatfen, die duidelyk zeggen , dat de „ Heer de Zielen, dat is de leevende Perfoonen, af dier* „ lyk-leevende lighaamen zyner gunftgenoten, van lift en, „ geweld bevryden zal, en dat bun blded dierbaar zal zyn „ in zyne oogen Pr. 72:14. en dat de Heer de Zielen,dut „ is d^ pérfonen of lighaamen zyner gunftgenottn bewaardt „ en redt uit dér gódlbozen band, Pf. 97 ; 10. c. ,, Uit die plaatfen, welke leere'n, dat hy dé geweldige „ dood zynen gunftgenoöten aangedaan, zeef etivél opneemS „ en wreeken wil, Pf. 9:13. Matth. 23:35. d. ,, Uit de mede • inflemming der gedagten der meefto Uitleggers met de ónze/ want Caftalio , Grotius , Ma- „ riana, Gejerus, Ainswortll, S. de Muis , Munfterus ea „ Hammond, vatten dëezê woorden in on2e gemelde ge« j, dagten op, dat ons beveiligt". _ My dunkt dat deeze redenen van dien aart zyh, dat ze piet alleen niet verwerpelyk zyn , maar wel degelyk in a* verweginge dienen genoomen te worden Schoon anders wat de zaak aangaat, het eerftgemelde gevoelen, fchoon't bier al niet recbtft'reeks mocht bedoelt worden, volkoomen Waarachtig is, en vari iriy ook in dit opzicht aangehaalt. Ik heb naderhand gezien' dat P. Hulfius, af fchoon byvoor het eerfte en gerneeiiftè gevoelen is , Sch'ter het laatfte iri geenen deele uitfluit. Zie zyn Hoog Kerw. Verklaaringen van is. uitgelezen Pfalmen. bladz. 745 - 75e»;  fob 33; T3i 13.  66 VERHANDELING J Joh. 3: TS. 10. Gen. 40 r». 6. (/) Ik wil hiergeënfints mede te kennen geeven, dat men onfeilbaar zou kunnen wecten, wie begenaadigt, en wie onbegenaadigt is, want dat is volftrekt onmoogelyk, en dit te willen bepaalen, is zeer roekeloos, ergeriyk, en doorgaans van droevige, fchaadelyke en' nadeelige gevolgen; Als waar uit tweedracht,- twiften , verdeeltheden en fcheuringen ontftaan. En even-daarom, ben ik van zulk eene handelwyze zo afkeerig, als iemand weezen kan , en hebbe die altyd in anderen afgekeurd en tegengefprooken, en 't kan , myns bedunkens, niet genoeg afgekeurd en tegen» gefprooken worden. Ten zy men wilde gedoogen, dat nietige ftervelingen, die van gifteren zyn , ende niet weeten Job 8. vs. 9. die een eindig, en verduiftert verfland,, een verkeerd en dwaalend oordeelhebben, en al veeltydszich zeiven niet kunnen beoordeelen,of zy in den ftaat der genaade, of in den ftaat der natuur zyn, zo roekeloos en vermetel zich ftellen in de plaatze van God, die alleen en onfeilbaar weet, wie dat zyne Kinderen,en wie dezelve nied zyn. Terwyl 't niet zelden gebeurd , dat zulke menfchen,die zieh zeiven zulk een onfeilbaar oordeel over deninwendigen ftaat van hunnen evenmenfch aanmaatigen , ook doorgaans (maar o ftout en roekeloos beftaan !) zich laaten yoorftaan het getal te weeten , en' te bepaalen, van de geenen die in een Stad , Dorp en;Huisgezin, God vreszen. „. Ik „ hebbe altoos een afkeer gehadt van de vermetenheid „ der zulken , die zeggen durven , hoe veel Vroomen.'er „ zyn in eene Stad, en hoe veele in een Dorp, als waa* „ ren' zy Monftercominiffariflen van den God des He„ mels, en Contrarolleurs van het boek des Leevens des „ Lams , hier op aarde. Myne ziele koome nooit in bun„ nen V'.rborgen raed, myne eere werde nimmer vereenigi „ met bunne Vergaderingen" ! Zegt de wydberoemde J. G. Staringh. Zie zyn Wel - Eerws. Kerkeiyke Reden - Voeringen, bladz 75. En dat het volftrekt onmogelyk is, over den inwendigen ftaat van onzen evenmenfch onfeilbaar ta kunnen oorcfcelen , kan men onder anderen hier uit afleiden: dat, aan den eenen kant, veele uitwendige KerkbeJyderen, niet alleen in hun uitwendig gedrag, maar ook i» hua Voor eerft, hier door word openbaar, wie de Kinderen Gods , en wie de Kinderen des Duivels zyn (/). Want  Over RÖM. Vit: vs. z\b. 35. g7 Want immers zy, die Kinderen Gods zyn, hebben God en zynen Zaaligen dientt vrywillig gekoozen 's Werelds, Dui- hun fpreeken over 't hevindelyk genaade Werk , en in de betrachtinge van veele uitwendige Chriften plichten, voor eenen tyd zelfs Godvruchtigen kunnen voorby ftreevcn maar die zich zeiven evenwel t'eeniger tyd openbaar maaken als zulken , welker Werk niet in der Waarheid was Jef. 61. vs. 8. Immers de Apoftel Paulus gewaagt van zulke noode menfchen , die eene gedaante hebben van Godxaalig. beid, maar die de kracht der zelve verloochent hebben. 2 Tim. S vs. s. Men gedenke hier aan dat fnoodc voorbeeld, dert rnfamen en op het fchavot geftraften deugniet. J. C. Camerhng. Men leeze de fchyndeugd , op het tweede fchavot. In welk Tradtaatje die fnoode Judas in zyne godlooze praftyken, ouder fchyn van Godvrucht, ais met levendige verwen wordt afgemaalt. Ik ben in eigen perfooa meer dan eens van zulke fnoode veinsaards bedroogen, en dit heeft my, zedèrt dien tyd, geleerd omzichtiger te werk te gaan, omtrent zulken die van elders koomen , om onder fchyn van Godvrucht, voor.anderen, maar ik denke meeft voor zich zeiven, liefdegiften te verzaadden , én voor my zelve menigmaal doen bidden : Doorgrond my , o God! ende ken myn herte: beproef my, ende ken myne gedachten. Ande zie, af by my een fchaadelyke weg zy : ende leid my op.den eeuwigen weg. Pf. CXXX1X: vs. 23 en 24. Och of zulke ongelukkige ftervelingen , met fchrik en vreefe mochten gedenken aan dat ontfacbelyke woord van Bil. dad den Suhiter. Job VIII: vs. 13 tot 15. Ende de ver. wachtinge des huychelaars zal vergaan. Fan den welken zy. ne hoope walgen zal : ende zyn vertrouwen zal zyn een buis der Spinnekoppe. Hy zal op zyn buis lenen, maar het en zal niet beflaan, hy zal hem daar aan vaft houden 4 maar het en zal niet ftaande hlyven. En aan het geduchte woord van Job Cap. XIII: vs. 16. Maar een buycbelaar. zal voor zyn aangezicbte niet koomen. Met welke woorden Job toont, dat hy geen huycbelaar was* gelyk zyne Vrienden hem voor zadaanig tenen verdacht hielden, men yergelyke vs. 15. daar hyzegt, ziet [zo] Hy my doodde \te weeten door een geweldige dood, zoude ik niet hooE * 'pent  68 VERHANDELING Duivels, en zonden dienft vaarwel gezegt en voor Wig afgezwooren. HEER. onze Godt [ andere } ; je Tim. 3; vs. 5. Eph. 6: vs. 24- pen ? evenwel zal ik myne wegen voor zyn aangezicbti verdedigen, namelyk dat ik geen buyebelaar, maar een oprechte van herte en wandel ben, maar dit niet alleen, maar vs. iö. zegt hy, ook zal Hy my tot zaaligheid zyn. Ook dan , 'wil hy zeggen, als 't Gode beliefde noch plaagen tot myne plaagen toe te doen, ja als hy zelfs my door eene geweldige en ongewoone dood uit dit tydelyke leeven -wilde wegneemen ; dan zal ik in myne hoope op de eeuwige Zaaligheid niet bezwyken; ten bewyze dat ik geen luychelaar ben, die voor zyn (voor G o As,■ aangezicht e nut en zil koomen, naamelyk in de nabyheid van God in der» 'Hemel der Hecrlykheid. Maar kunnen geveinsde huycbelaars zo ver koomen , datze eene gedaante van Godzaligheid vertoonen , in zo verre, dat men toorens op hen bouwen zou? 't Is aan den anderen kant niet min zeeker, dat waare en oprechte kinderen van God, zo diep in verval kunnen koomen, ten aanzien van hunnen uitwendigen' wandel, dat zy , niet alleen voor eenen geruimen tyd geen bswyzen geeven van hun inwendig Chriftendom, maar juift het tegendeel vertoonen, zo dat ze uiterlyk niet fchyaen te zyn, die ze waarlyk inwendig zyn: de Bybelfche voorbeelden dien aangaande zyn genoeg bekend. Ik heb iemand vannaby gekent, in'-'t nabuurig 'sHaage, van wie» ik geloove, dat by'God-vreesde, cn lief had in onverdervelykbeid , die zich in diergelyken ftaat van diep verVal bcvondt, en van wien my een Godzaalig Predikant, by zekere gelegenheid berichte, dat hy dien perfoon, toen hy noch Predikant te Schipluiden , : en de bedoelde perfoon toen ter tyd ook daar woonachtig was, engeduurende 2yn Wel-Eerws verblyf aan die plaatze, en noch veele Taaren , na dat zyn Wel - Eerw. te Utrecht Predikant geweeft was, van naby als een voorbeeldigGodzaaligMenfch gekend heeft. Die ook, onder den dienft van zyn WelEerw., tot het geloove in Chriftus gebracht -was, en wiens die'i verval hy menigmaalen beweent, betreurt, en dasrteegen gebeden heeft, dat God dat afgedwaalde Schaap, door vernieuwende en bekeerende genaade beliefde te recht- te bren. EfeuHeëren  Over ROM. VII: vs. 24b. 25. <5 Pf SÉfclt: vS. = en 3 i ' S ... , \ i 5 Zie daar eenige redenen, waarom. God, na zvne hoo£e wysheid en onbetwifthaare Vryihacht, zyne Kiiideren, ha dat ze reeds zyn wedergebooren, noch met-de overblyffc'w der ■■oorfpronkelyke ..verdorvenheid , ea dat wel hunnen gantfehen leeftyd door , laat worftelen. De Apoftel', zich beklaagd hebbende over de inwoonende zonde en verdorvenheid: Ik elendig menfche, eh gebeden, om 'er langs hoe meer en volkoomen van verloft te worden, wie zal my verlof en uit bet lighaam deezer doodt' Verandert nu van tar.le en toon, zeg^fide'.vs. 25. Ik danke God door Jefus Chriftus onzen Heere. En dis worden wy als by de hand geleid ter befchouwiiige van ons Tweede Hoofddeel,' 't welk wy met alle mooj,c!yke kortheid zullen trachten te over[yeegen ■ . Maar moogelyk denkt iemand van myne Leezers, k fchynt vreemd, dat Paulus in 't voorgaande vs. klaagde: Ik ekndig menfche.: en bidt,, iviezaijny yer/efen?. hiej  Over ROM. VII: vs. t&fi. 25. 7* jffier op onmiddelyk , in eenen adem, zesrt, Ik danke God, hoe zyn deeze dingen te vereffenen ? dryden deze;ve niet voldrekt teegen'eikanderen ? deeze zwarigheid of bedenkinge oordeelde ik (eer wy ter behandèlinge van zaaken voortgaan) te moeten oploffen. - Ten dien einde meflc ik aan , gelyk ik reeds in de voorige Verhandeiinge héb aangemerktbladz. pen 10. dat Paulus ten aanzien van zyn onherbooren deel, of de- overgeblevene verdorvenheid , welke hem zeer hinderlyk en nadeelig was in' den dienrt van God-, veel reeden hadt om te klaagen en te bidden , om 'er van'verloft. te worden. Maar ten aanzien van zyn vernieuwd of herbooren deel waar door by niet weer na ' den Vlêefche wandelde ' waarna den Geeft,-m een ver ma aken 'hadt in de Wet Godmia den invoendigtn menfche, hadt hy veelè en overvloedige doffe om God te danken, ja zo hertelyk te danken, als te klaagen en te bidden, -gelyk wy nader hoopen te zien. En dus drvden beide deeze* dingen niet teegen -malkanderen. Men kan hier by tot recht verftand van zaaken noch aanmerken, dat de Apodel in het llotversvau dit Hoofdd. (in welk vers hy het btfluit van het door hem te vooren' beredeneerde opmaakt)' nadrukkelyk zegt. Zb dan ik zelve diene wel met den gemoede de l'/et Gods, maar met den Vleéfche de Wet der zonde, gelyk nu het laatlte hem. niet anders als bittere imerttn, en droef iieid kón veroorzaaken , zo ook het eerfte niet anders dan hertelyke dankzegging». En, vreesde ik niet te verre te 'zullen' uitweiden , IK zoude verscheidene voorbeelden van dien aart, uit de Schriften der twee Verbonden, voor al uit de Pfalmen Davids kunnen te berde brengen. Maar ga liever voort ter ovèrwee»inne van des Apodels • dankzegginge , vervat in deeze woorden , Ik danke God deer jefus Chrifius onzen Heere. Het voorwerp van des Apodels dankzegging is. ' God, dat Allervolmaakt!, Geeftelyk , onaf hankelyk en Algenoegzaam Opperweezen, de Fontein , oorfpron* en milde geever van alle heil, zo in de natuur als in de genaade. Het heil is des HE EREN; uwe Zeyzonder zal men te denken hebben om den eerden Perfoon in de Heilige en hoog ontzachelyke Drie - eenheid , den Vader , die de uitverkorenen in Ohridu^na ziel en lighaem begundigt eu begiftigt, met tydelyke* voor aj met geeftelyke, zegenin-, gen , en even daarom het eenige en waardige voorwerp, om van zyn bevveldaadigd Volk verheerlykt en groot gemaakt te worden , gelyk Hy hen ook tot dat-einde, geformeert heeft, dit Volk hcbhe ik my. geformecrt , zy zullen mynen lof'vertellen-, zegt .Jacobs Schepper , en Ifraèls formeerder, in Jcfaias Godfpraaken Hooftd. 43. vs. 21.'en vs. r..ingelloteu. En dit was ook des ApoItels betrachting , die God en den Vader onzes Heeren Jefus Chriftus, die hem gezeegent hadt met alle geefter l.yke Zegeningen in den hemel in Chriftus, met dankzeg-» ginge verheerlykt én groot maakt, zeggende:. Ik danke God. God te danken is een erkentenis voor geuootene weldaaden, van Hem uit vrye en ongehoudene goedheid ontfangen, en gefchied inwendig met het hert, en uitwendig met woorden, daaden , en Wandel, En of fchoon de Apoftel geene uitdrukkelyke meklinge maakt, van het geene, waarvoor hyGö^ dankt,zullenwe echter niet mistaiten, als, wy 'er de volgende dingen onder beT grypen. Voor eerd, hy dankte,God voor die Zaalige veranderin-r ge , weike hem .wederyaaren was op den weg na Damafcus, en zyne roepinge tot het Apoftelfchap , om Jefus , Gods Zoons wille , welken God in hem geopenbaart hadt, op dat-hy den ze-lven door bet Euangelium onder de Heidenen zoude verkondigen. Een weldaad , welke hem zo groot en aanbiddelyk voorkwam , dat hy niet alleen beleed de minfte van de Apoftelen te zynt maar ook niet waardig een Apoftel genaamt te worden^ daarom dat hy de gemeinte Gods vervolgt hadde, vol» geus zyne ditpvernederende erkenteniffe i.Cor. if vs. 9. De overweging hier van, als ook van den grooten Zegen op zynen Euangelie -riientt, tot bekeeringe van zoo veele Tooden, byzonder van een noch grooter aantal van Heidenen , -welker jpoftel by was, wekte hem op , fpoor- ■ 'dé  Over ROM. VII: vs. 24b. 25. 7 s de hem op het fterkfte aan, om God voor deeze groote genaade aan hem bevveezen hertelyke dankzeagmge toe te brengen, men zie dien aangaande zyne betuiginge in 't 30. vers van het zo even aan gehaaide 15. Hoofrth Van den eerden Brief aan de Cpriutheren, daar hyzegt. Doch door de genaade Gods, ben ik dat ik ben: ende zyne ge~ riaade, die [aan] my [bewezen is , ] is niet, iedel geweeft ,. maar ik hebbe overvloediger gearbeit, dan zy qlk: docb niet ik, maar de genaade Gods die met my is. En 1 Tirp, i.ys. 12. Ende ik danke Hem , die my bekrachtigt beeft [namelyk J Chriftus Jefus onzen Heere, dat Hy my getrouw geacht beeft, [ my J in de bedieuin? ge gefield hebbende. Ten tweeden, voorde genaadigè Rechtveerdunnaakinge, waar door hy ontilageu was van de fchujd èn itraile der zonde, met toewyzinge van het recht ten eeuwigen leeven, zo „ dat hy in Chnitus voor God rechiveerdig „ was, en een erfgenaam des eeuwigen leevens. En wel zo „ rechtveerdig, als hadde hy nooit zonde gehacjt, noch „ gedaan, ja als hadde hy alle de gehoorzaamheid vol„ bracht, die Chriftus voor hem volbracht heeft ". En dat iemand, die deeze genaade weldaad is deelachtig geworden, op het hoogde verplicht is, en dat dezelve hem krachtig moet op en aanfpooren, om God zynen Rector veerdigmaaker te danken, ftraalt elk van zelfs in 't oog, en elk is van de Üllykheid en betaamelykheid ten vollen overtuigd. Trouwens, voor dat iemand gerechtveerdigt is, leek hy in een overzoenden ftaat met God, die zyr» Vyand is , leggende onder zynen Toorn en onder de Vloekfpraakcn van dc Wet, tot eeuwige . verdoemtnidè Maar gerechtveerdigt zynde, is hy in Chriftus met Godverzoend en bevredigd, en heeft eenen vryen toegang tot den tbroon der genaade, Wy dan gerechtveerdigt zynde uit den geloove hebben Vreede by God door onzen Heere Jefus Chriftus: Door welken wy ook de toeleidinge hebben door bet geloof tot deeze genaade, in weike wy daan. ende roemen in de hoope der Heerlykbeid Gods, zegt onze Apoftel Rom. 5. vs. 1 en 2. fpreekt en roemt David zulk eenen menfche Welgelukzalig, wiens overtreding^ ver geeven, wiens zende bedekt is, dien de HEER m Antw. SS» en 60,  76 VERHANDELING Eph. 2: ys. 1Matth.7: vs 18. Philipp. 9: vs. 11. Pf. 92: 'de ongerechtigheid niet toe rekent; Pf. 32 : vs. 1 en a.' 't fpreekt van zelve , dat hy verplicht, op het duurde verplicht is, om Jehova God, die hem uit vrye genaade, om de verdiende zyns Zoons, alle zyne Zonden vergeven en kwydgefcholden heeft, met zyn gantfche herte te loven en te danken, en 'er zyne Ziele met David toe optewekken, Looft den HEERE myne Ziel! en al vaat in my is zynen heiligen Naame. Ende vergetet geene van zyne Weldaden. Die al uwe ortgerechtigbeid' vergeeft , die alle uwe krankheeden geneeft. Pf. 103. vs. 1, 2. en 3. Geen wonder dan, dat Paulus , wiens zonden vergeven waren , en die daar van voor zich zelve de heugelyke bewufthejd hadt, God voor die uitnemende ge» iiade Weldaad dankzegginge toebracht. Ten derden , voor de Heiligmaakinge, welke, of fchoon zy van de rechtveerdigmakinge in aart onderfcheiden is. echter geeuzints van dezelve kan afgefcheiden worden , maar aan dezelve onaffeheidelyk verknocht is , en welke beuren aanvang neemt in de Wedergeboorte , en waar door de fmet en de heerfchappy voeren de kracht der inwoanende Zonde in den gcreclnveerdigden Zondaar van tyd tot tyd verbroken , en eindelyk te niete gemaakt wordt. En behoeve ik wel te zeggen, dat zulk een beweldaadigd menfch op het hoogde verplicht is, om God voor deeze weldaad , zoo wel als voor de eerde weldaad , dankzegginge toe te brengen ? Wen hy voor zyne Wedergeboorte, met welke de heiligmaaking eenen aanvang neemt, dood is in zonde en misdaaden, een kwaade hoorn, die by geene moogelykheid goede vruchten kan voortbrengen. Maar van de dood leevendig en een goede boom gemaakt, en in den hof van Gods Kerke geplant zynde , kan hy geen kwaade, maar moet goede vruchten voortbrengen , vervult met vruchten der gerechtigheid , die door Jefus Chriftus zyn tot beerlykbeid ende frys Godes. Geen wonder dan, dat Paulus , die niets aan zich zeiven , maar alles aan de Genaade Gods toekende , en wien in 't Huis des HEEREN geplant zynde , gegeeven was te groei jen in de Voorhoven zynesGods, Hem Verhecrlykte met dankzegginge. Ik danke God. Ten vierden, voor de Zaalige ontdekkinge en verlichtin.  Over ROM. Vllr vs. 24b. 2& }? ge des Gcells, waar door hy zich zeiven in de diepte zyner elende, ende de hooggaande bedorvenheid van zyn herte had leeren kennen , uitvvyzens zyne klagte in dit Hooftft. , en de bevindinge hier van lpoorde "hem aan tot hertelyke dankzegginge. Trouwens zo veel reden als een onbegenaadigd menfch (die onkundig, en blind is in zich zeiven) heeft;om zich deswegen tebeklaagen; zo veel, en meer reden heeft een begenaadigde,die zich by Gods licht in de diepte zyner rampzaalige elende heeft keren kennen, om God, die hem licht gegeeyen heeft, te hoven en te verbeogen, Ik zal u i is zynè dankbaare en Godverheerlykende betuiging , met den dankbaaren fpreeker van den 116 Pf. vs. 17 en 18. Offeren een offerhande van dankzegginge, ende den naame des HEEREN aanroepen. Ik zal myne geloften den HEERE betaalen, nu, in de tegenwoordigheid vnn al zyn Volk. In de Voorhoven des Huifes des HEEREN; in't midden van u, 6 Jeruzalem! Halelu - Jah. Vraagt ge, is dat dan zulken gadeloos voorrecht, dat men zyne elende kenne ? Zeekerlyk, Ja, wat is 'er toch, dat een doemwaardig Adams Kind meer vernedert en verootmoedigt voor den hoogen God ? Wat is'er, dat hem meer prys doet dellen op de kracht van Jefus hertreinigende Bloed en Geed ? -Wat is 'er, dat hem meer omzichtig, onder vreeze en in een biddende gedalte doet keven? Als de kenniflë van zyn zondig en geheel bedorven herte, in het welk geen goed Woont. Zie het in den Man Gods David, Pfalm 51. Ten vyfden, hy dankte God voor zyne genaadige bewaaringe en krachtdaadigen bydand in den geedelyken ftryd, teegen de dood Vyanden zyner Zaaligheid. Trouwens , zag hy op zyne Vyanden, zoo van binnen als van buiten, die waaren veele, liftige, machtige , en booze vyanden, „ teegen welke hy, van zich zeiven zwak zynde, „ geen oogenblik konde beilaau : en die niet ophielden • „ hem dceds aan te vechten " , zo dat in hem geen kracht of vermoogen was,om daande te blyven, in dien heeten en ban gen dryd , en noch veel minder , om zyne gezwoorene Vyanden te overwinnen ; zo dat hy het «eniglyk aan Godt had dank te weeten , dat hy noch was, Pf. n Si vs. 27 ea 28. intw, :*7.  7S VERHANDELING Rom.14: vs. 17. t-Iebr. 13= VS. 15. Pf 35= YS.' 28. was, die hy was. En daarom Ik danke God voor zyne genaadige bewaaringe , en kraehtdaariige ondarfteuningó eu byftand in den geedelyken iiryd, teegende Vyanden myner Zaligheid. Eindelyk, hy dankte God voor de aanvankelyke Verleftinge van het lighaam deezer dood , en ook voor dé volkoomenc verloliinge van het zelve,welke hy geloovig te gemoete zag. Nu voor alle deeze dierbaare heihveldanden , welke noch meer andere in zich fluiten , dankte de Apoftel God, zynen Schepper in de natuur, zynengenaadigen ilerfchepper, Vertoner en Weldoender in de "genaade. Trou-. wens , zag hy op God, de bron en milde geever van alle deeze weldaaden, zo die hy reeds deelachtig was, als, die hy na dit leeven zou deelachtig Worden; op de wyze of maniere, op welke hy dezelve van God was deelachtig geworden, naamelyk eeniglyk uit vrye genaade, zon-» der opzicht op canige van zyne Verdienden of Waardigheid ; En eindelyk op de weldaaden zelve , welke niet waaren fpyse ende drank, maar rechtveerdigheid, ende vreede, ende hlydfchap door den Heiligen Geeft ,v/eldaaden van dien aart, waar door hy van ftaat, herte, en weg verandert was, en die hem dus voor den tyd en voor de eeuwigheid zouden gelukkig maaken ; Ik zegge, zag hy op alle deeze dingen , vondt hy zich verplicht en gedrongen, om, na 't voorbeeld van den Meflias , zynen grooten Heer en Meeder, Gods Naame te prysen met gezang; ende Hem met dankzegginge groot te maaken. Weetende dat dit den HEERE aangenaamer was dan een ofte, [ofte] een gehoornde Varre, die [de klauwen] verdeeld, volgens den 69. Pfalm vs. 31 en 32. En zulken o ferhande des lofs, dat is, de vrucht der lip-pen die Gtds naame helyden, offerde hy Gode Op, inwendig met zyn hert en met alle de vermoogens van zyne Ziele; uitwendig met woorden, welke de tolken zyn van 't herte , vermeldende zyne tonge Gods gerechtigheid; [ ende] zynen lof den gantfehen dag , ende met alle zyne daaden , welke fpreekende bewyzen zyn van een dankbaar hert. Ik zal wandelen ( dat is met genoegen vrolyk * godzaalig en dankbaar) voor hst aangezicht e des IIEE* REN,  Over ROM. VII: vs. 24Ó'. 25-. 7S REN, in den lande der leevendigen, was Davids betuiging en betrachting in den 116 Pfalm vs. 0. En ooi die van den Apoftel Paulus. En die God op deeze wyze met dankzegginge ees t en verheerlykt, zal Hy ooK eer en en zyn heil doen zien. Want zegt de HEER de God lfraëls, door den Propheet Samuel tot den ouJ den Priefter Eli, die zyne Zoonen meer eerde dan den Heere , en zich me/lede van het voornaamfte aller Spysoffer en zynes Volks lfraëls, die my eeren , zal ik eeren in 't ecrlte Boek vau Sam. Hooftit. 2. vs. 29 en 30 En 111 een van de Liederen Azaphs is de Godlvke heilbelofte van den Meflïas aan zyne gunftgenooten, die zyn Verbond maaken met o ferbande. Wie dankoffert ,die zai <»Teeren : ende me [zynen] weg [weQ aanftelt, dien zal tk Gods heil doen zien. Pi'. 50. vs. 23. 't Word tyd dat we eindelyk overwegen de wyze van des Apoftels dankzegginge. Hy dankte God door Jefus Chriftus onzen Heere, die volgens de belydenis van Simon Petrus (op de vraag van Heiland Jefus aan hem en aan de andere Dilcipelen. . Maar gy, tvie zegt gy dat ik ben ? ) is de Chriftus de Zoone des leevendigen Gods. Gelyk Pe-trus deeze belydem's uit aller naam allegt in het Euangelie van Matth, Hoofdft, XVI: vs, 16. En dus de eenige Borg en Middelaar tuflehen God en Menfchen. Want daar is een God, daar is ook een Middelaar Godes ende der Menfchen , de Menfche Chriftus jefus zegt Paulus 1 Tim. II: vs. 5. Deezen doorluchtigen Perfoon vertegenwoordigt hy ons , onder drie onderscheidene naamen, 't is Jefus, Chriftus, onzen Heere. Drie naamen , welke de Apoftel in zyne Brieven meer gewoon is zaamen te voegen , en welke Jefus Chriftus, den Perloon van Gods Zoon , boven alle ftervelingen verheffen. En deeze zaamenvoeging kwam ook hier zeer wel te paffe. Wen zyne dankzegginge tot God voor de aanvankelyke en volkoomene verloffinge, welke hy geloovig te gemoet zag, en uit de eerfte aflèide eniglyk heuren grond hadt in elk dier benaamino-en ' gelyk ons naader blyken zal. De Apoftel gewaagt dan in de eerfte plaats van Jefus, welke Naam in de volfte kracht van betekenis ' 1 fefiHi  go VERHANDELING Cbtijius. Pf.851 vs. 9. Heere. Pf. 108: vs. 8. (n) Chriftus, is die groote klinker in de Heilige Schrifttuure, met welken eerft alle de leerftukken , gefcbiedenis* Jen, en voorzeggingen bunnen rechten klank geeven. Hieroin zeide iemand, dat de gantfche Schriftuur zo moeft geleezen worden , als of ze met bes BLed van Chrifius gefchreeven was. Trouwens het getuigenis van Chrifius Jefus is dt geeft der propbetie Openb. XIX: vs. 10. Zie L. Evenhuis. Plicht der Euangelie Gezanten1, zynde een Synodale Pre^ dicatie over Jef. XL: vs. o. bladz. 25. ,. .nis te kennen geeft het werk , wSar toe Hy was in de -Weereld gekoomen , naamelyk 'het Zaalig maaken van Zondaaren. Immers zo verklaart de Engel des Heeren «ieezen naam aan Jofcph. Matth. f: vs. 21. Ende zyzcd eenen Zoone baat en, ende gy zult zyne naame beeten 'JESUS. Want Hy zal zyn Volk Zaalig maaken van baare zonden. By deezen honieh zoeten naam jel'ua, voegt de Apoftel den naam van Chriftus. (n) Welke ovtreenftemt met den Hebreeuwfchen naam Mellias, en beteekent, gelyk wy weeten, .eenen Gezalfden. Én worden wy dus door deezen naam Opgeleid tot zyne verordeninge van eeuwigheid, en zyne bekwaammaakinge in den tyd, ter uitvotringe van zyn Middelaars Werk , door de bedieninge van drie ampten,» Propheet, Priefter en Koning, en 't ondergaan van' twee ftaaten, zo der vernederinge als der verhooginge, door welker eerften Hy de Zaligheid voor zyn Volk verworven heeft j en door welker laalten hy dezelve aan hen krachtdaadig toepaft, door zynen duur verworven Geeft» En dus is Hy voor zyn Folk en gunst genoot en een God pan volkomens Zaaligheid, gelyk Hem ter eere op hooge toonen word toegezongen, in dat hoogdraavend Euangelie Lied, ik meen den 68. Pfalm vs,.at. By deeze twee hoonich zoete naamen voegt de Apoftel den naam. . HEERE. Dat Meffias Jefus in de rolle des Heiligen Boeks menigmaal onder de benaaminge van Hetre, Jehova , voorkoomt , is ten overvloede bekend, waar uit ontegenzeggelyk blykt, en ook van onze Godgeleerden tee-  Over ROM. VII: vs. 24$. 25. g teegen de beftryders van Jefus Godheid beweezen wordt dat Hy benevens den Vader en den Heiligen Geeft, d eeuwige en Waarachtige God is, (0) en over zulks he waardige voorwerp van dienft, liefde , vertrouwen, ge hoorzaamheid. ja, dat alle tonge Hem belyde , dat H de Heer zy , tot beerlykbeid Gods des Vaders, 't I: daarom , diendt den HEERE met vreefe, ende verheugt u mei beevinge. KuJJet den Zoone , op dat Hy niet toorne, wel gelukzaalig zyn alle, die\op Hem betrouwen. Volgens den 2 Pfalm vs. 11 en \%. Maar, wat zou het intuffchen iemand banten.dat by uit deGodlyke Openbaaringe wift, dat Gods groote en Mams Wunderzoon, de enige en Algenoegzaame ZaÜgmaaker is van dood en doemwaardige zondaaren,als hy Hem in die zaalige betrekkinge voor zich zelveil niet hadt keren kennen? Zeeker zulk eene oppervlakkige kundigheid van den Perfoon des Middelaars, zonder geloove in liefde tot, en vertrouwen op Hem, is niet genoegzaam tot zaaligheid; leeremve dit uitdewyzen mond van fefusjoh. III: vs 36. Die in den Zoone geloovt, die'beeft bet eeuwige leeven: Maar die den Zoone ongehoorzaam is, die zal bet leeven niet zien: maar de toorn Gods blyfJ op hem. Men vergelyke. 1 Cor. XIII: vs. r, 2 en °. T is ook daarom, dat de Apoftel niet zegt, Ik danke God door Jefus Chriftus den Heere, maar, met zonder- (0) De Godheid van omen Heere Jefus Chriftus is het gewigtigfle leerftuk des Cbriftendoms. . Hei is 'indien ik zo fpreeken mag, de Hoofdwaarheid van onzen'Bybel. De voornaamfte grondftag, waar op het gant- febe gebouw van onzen heiligen Godsdienft ruft; Het is de Wortel en de vaftigbeid, waar uit alle de leerftukken der heihge Schrift hunne kracht ontleenen, en waar op al de hoope van een Chriften gebouwd is. —— Men neeme d-e* ze Waarheid Wecb, en de gantfebe Chriften Godsdienft valt den bodem in, Zeg'.: J. Hervey, dat groote licht der En. gelfche Godgeleerden. Zie zyn Wel Eerws. agt Lesrrea. denen over de Godheid van Chriftus. bladz. i. f t t Philfpp. z: vs. ix.  82" VERHANDELING Onzen- I.nc i: vs. 74 en 75» Héb. 12: vs. 28. Door. Hebr. 4: TS. Jö. derlingen nadruk van toe-eigeninge: Ik danke God door Jefus Chrifius. Onzen Heere. De redenen , waarom Jefus Chriftus der gelovigen ffeer is , worden zeer krachtig en nadrukelyk voorgefteld in 't Antw. op de 34 Vraage. „ om dat hy ons "met- lyf ende ziele van alle onze zon- den, niet met goud ofte met filvert maar met zynen ?, dierbaaren bloede gekocht, ende van alle geweld des ,, Duivels verloft, ende ons alzo hem tot een eigendom „ gemaakt heefr. " 'T verdient myns erachtens opgemerkt te worden, dat de Apoft. niet zegt: Ik danke God door Jefus Chrifius mynen , maar met influitinge van de Geloovigen Onzen Heere. Trouwens dezelvde redenen, waarom Jefus Chriftus Paulus Heer was, hadden ook plaatze omtrent zyne medegeloovigcn, immers Jefus had zyn Bloed zo wel voor hen, als voor hem , geftort. Zy, zo wel als hy, waaren door het zelve gekocht en gerantfoeneert; Zy, zo wel als hy , waaren Uit al!e geweld des Duivels verloft ende Hem akso tot een eigendom gemaakt. * En even om die zelvde redenen waaren zy verplicht, om God, nevens hem te danken en te varheerlyken, voor deeze groote heilweldaaden t gelyk hy hen daar toe opwekt. 1 Cor. VI: vs. 20. Want gy zyt diere gekocht: zo verheerlykt dan God 'tri uw lighaam, ende in uwen geeft, welke Godes zyn. Noch eens, zy, zo wel als hy, wierden door Jefus hunnen Koning, geregeerd, beftierd, befchermd, en bewaard. Eindelyk. zy, zo wel als Paulus, Verloft zynde uit de hand hunner Vyanden, dienden Hem zonder vreeze , in heilighied en gerechtigheid welhelwachelyk , met eerbiedingeen* de Godvruchtigheid. En daarom te recht. Ik danfke God, met influitinge van de Geloovigen, door Jefus Chriftus. ' De Apoftel zegt dan, Ik danke God. Door Jefus Chriftus onzen. Heere. Hy wil 'er mee te kennen geeven. Voor eerft, dat hy in en door Chridus eenen vryen toegang hadt tot den throon der genaade, om zyne dankzegginge, zo wel als zyne gebeden in den fchoot (op dat ik zo eens fpreeke) van Gods Algenoegzaamheid uit te ftortcn, in vertrouwen eeniglyk op Jefus eeuwigwichtige verdienden, en altoos krachtige , en nim-  Over ROM. VII: vs. 24b. 2$. ^ mmmer afgeflaagene voor.biddinge, dat dezelve den Vader in Hem aangenaam waaren. Ten tweeden : God te danken door Jefus Chriftus onzen Heere is God te danken in Chriftus naam dank. ende betaald den Alderhoogfien uwe geloften en na zyn voorbeeld, volgens Vgeen er is Pfalm LXIX. vs. 3i, daar de Meffias zegt: Ik zal Gods JSaamt pryzen met gezang; ende Hem met dankzeg* ginge grootmaaken. ö Ten derden, God te danken door Jefus enz is Hem te danken door den invloed en bewerkinge van klus Geelt 1 rouwen* zonder dezelve kan een Christen God alzo mm op de rechte wyze danken, als Hem op de rechte wyze bidden. Hier geldt het zeggen van Jefus. Want zonder my, kont gy niets doen, in t Euangelie van Johannes Hooftd. XV: vs * ■ Ik doe hier voor 't laatfte by het nadrukkelyk'e zeggen van eenen beroemden Godgeleerden, (p) over zoortgelyke woorden van Paulus „ Hem zy de Heerlykneid , door Jefus Cbriflus: De Groöte Hooge55 pnefter onzer belydenis ,;de Zoon zyns welbeliaasens, „ ontzondige en heilige ons gebrekkig LofölTer 't "een „ wy, uit een dankbaar hart, Gode toebrengen, door „ zyne verdienden, en Hy drsage het Gode op! onze ,, dankoffers zyn m zich zelveu zo gering zo gebrek- kig, en met zo veel zondigs en onheiligs befmet „ dat zy dien Alleenwyzcn en Heiligen niet behaagéi* „ kunnen, of zy moeten van de waardigheid van Je„ lus Chriftus, door wien wy alleen tot God gaan », en die onze gebeden en dankzeggingen Hem voor! „ draagt, hunne Waardigheid ontkenen ; wy Wgen j, dan, wil Paulus zeggen, onzen Lof en Godver* t, heerlykende-dankzegaingen neder op zyne verdiens» j, ten, als op den Gouden Reukaltaar, dat de rook- „ der- (p) P. Rietveld, Affcheids Reden van Delft over Rom3 XVI vs 25, 2ö, 27. bladz. 32 en 33. F 2  $4 VERHANDELING j Pf. 119: vs. 92. Co!, 1: vs. 10. , derzelve van de hand diens grooten Verbondsëfl, gels opga tot God, en een lieii'elyke reuk in zyne , Neuze zy! " En wie ziet nu uit het verhandelde niet aanftonds /an zelve , dat Paulus met deeze fmeekbeede, Wie zal my verleffen uit bet lighaam deezer dood? zo wel als met zyne klagte Ik elendig menfche! en de daarmede gepaard gaande dankzegginge, Ik danke God door Jefus Chrifius Onzen Heere, duidelyk aan den dag legt, dat hy van zich zeiven fpreekt als reeds Wedergebooren zynde, 't welk zo klaar is, dat het geen. betoog noodig heeft. Want wat weet toch een onweedergebooren menfch, die blind is in zich zeiven, van klaagen, en bidden om verloft te worden van de inwoonende zonde ? daar hy dezelve koeftert en voedzel 'toebrengt. Wat weet hy van God te danken voor de aanvankelyke verloffinge van dezelve door Jefus Chrifius onzen Heere? daar hy nooit de verloffinge van de fchuld en fmet zyner zonden by Jefus Chrifius onzen Heere gezocht heeft. Terwyl Paulus ook met deeze klagte en fmeekbeede: Ik elendig menfche! wie zal my verdoffen uit het lighaam deezer dood? met dc daar mede gepaart gaande dankzegginge, Ik danke God door Jefus Chriftus onzen Heere , duidelyk te kennen geeft, dat hy na zyn vernieuwd herbooren deel, een vermaaken badt in de Wet Gods na den inwendigen menfche: gelyk hy zegt vs. 22. Vermits hy door zyn zondig hert, en daar uit voortkobmende zondige daaden , afweek van de Wet Gods, in welker betrachtinge, met den man Gods David, al zyne vermaakinge was, en'them dus buiten Haat Helde, om te beantwoorden aan zyne keuze en verpUcbfinge, om heilig voor God te leeven, na .den regel van zyne Wet; En even dit veroorzaakte in 'hein zulk een bitter klagen en kermen over de noch in hem overgeblevene verdorvenheid, gepaard met een ernftig verlangen, vuurig en geduurig fmeekende, om van 'dezelve , hoefeerder zo beeter, verloft en ontheven te worden, ten einde by meerder gelykformig en bekwaam mocht gemaakt worden, om te wandelen weerdiglyk den Het-  Over ROM. VII: vs. 24*7. 25. 85 Heere tot alle behaachelykheid, int alle goede werken vrucbtdraageude, ende waf ende in de kennife Gods. Ziet daar, beminde Leezers! de (beekbede van Paulus om verlnft te Worden uit bet lighaam deezer dood,: gepaard met eene bertelyke dankzegginge voor de aanyankelyke verioflinge van het zelve, zo kort en klaar my mogelyk was, u. voorgedragen.. Om nu met de Verhandelde woorden wat naader tot ons zeiven te koomen. Wy, niemand uitgezonden, draagen met ons , om een lighaam der dood ï dn is der zonde, en om der zonde wille de c-igentlyke dood onderworpen na des Apollels uitfpraak Rom. VI: vs. 23. Want de bezoldinge der zonde is de dood.' En zo zondigen doodvvaardig worden wy gebooreu, volgens de ronde belydenifle van David Pf. LI: vs. 7, daar hy zegt, Ziet, ik ben in ongerechtigheid gebeoren: ende in Zonde heeft tny myne moeder ontfaugen. Maar geloovemve deeze wichtige waarheid met onze gantfche herte ? ik zegge, met onze gantfche herte. Want het is niet genoeg, dat wy deeze waarheid met onzen monde belyden , maar wy moeten dezelve ook met ons gantfche herte, met toepalïïnge op ons zeiven, gelooven. Want weetet, dat zulk eene oppervlakkige befchouwinge en kennifle van onze elende, en andere Waarheeden, welke daar betrekking op hebben, al was dezelve noch zo uitgebreid, niet genoegzaam is tot Zaaligheid (f) Wen zulk eene ken» (q) Dat de bloote letterkennis (boe hoog anders te fchatten) niet toereikende is tot Zaaligheid, kan men uitvoerig, verftandig , oordeelkundig, en Godvruchtig beweezen zien by J. Verfchnur, in zyn overheerlyk' Boek Bevyidelyke Godgeleerdheid, toonende zyn Wel Eerw., dat bet Koningryke Gods niet en is [■gelegen'} in woor* den, maar in kraebt, na i Cor. IV: vs. 20. Als ook by W. Schortinghuis. Het innige Chriftendom, bladz, 16—22. Terwyl de Wel Eerw. H. Heiligers. Verhandeiinge over het onderfcheid der Kennis van de Waar» F 3 hee« roepas>nS-,  86 VERHANDELING ■JMich. 6: vs. 6. Job 42: vs. 6. Jef. 45'. vs. 24, 25. Openb. 3: vs. 17, Rom. 8: vs.7. Jer. 48: vs. 29. Jëf. fis: vs. 5. heeden van het Euangeh'um in de Ouwedergeboorenen, en Wedergeboorenen,overwaaKiig, is nagezien t,e wordea, kennis ons niet verootmoedigt voor den boogen God, in ftof ende in affcbe, maar in tegendeel hoogmoedig en opgeblaazen maakt; En ons ook niet buiten ons zeiven dryft na Jefus Chriftus, in wien voor elendigen gerechtigheden , ende fterkte zyn, tot wien men koomen snoet, om gerechtveerdigt te worden en zich te beroemen, met bet ganif.be Zaad Jsraëls. En wat is het evenwel des niet tegenftaande te vreezen, gegrond te vreezen , dat verre weg de meefte belyders en uitwendige naam Christenen , die zich binnen den ringmuur der Hervormde Kerk bevinden, geene de minfte kennifle hebben aan zich zelvcn, die de gekende en beleedene Waarheeden, aangaande 's menfchen elende, niet gelooven met toepaflinge op zich zeiyen, piet weetende, datze zyn, elendig, jammerlyk, arm, blind, ende naakt. Menfchen, die 'hoe klaar, ernffig, overtuigend, en getrouw hen van Gods B>hechten, uit 's Heeren Woord en in Zyne naam ( dat is op zyn bevel)- geleert en Voorgedraagen wordt, dat hun hert Zondig, Vyandig, en geheel' bedorven is, als waar in geen goed woont, Ja dat bet bedenken des Vleefchs Vyarttfcbap is teegen God, en zich der Wet Gods riiet onderwerpt, 'en dat ook niet kan: echter met hun hert ougeloovig hier omtrend verkeeren. En in tegendeel pleiten voor de goedheid, dpugdélykheid en oprechtigheid van bun herte, die in trotsheid, hoovaardye, hoogmoed, en hoogheid des herte zeggen; Houd u tot u zelvcn, ende naakt tot my niet, want ik ben heiliger dan gy; en met den hoogmoedigen Pharizeër, O God! ik danke u, dat ik niet beu gelyk de andere menfchen, roevers, onrechtveerdige, overfpeelders: ofte ook gelyk deeze tollenaar. Ik vafte tweemaal ter weeke, ik gee•ve tienden van alles wat ik bezitte, in het Euangelie van Lucas Hoofift. XVIII. vs. it en 12. Maar weetet, myne Vrienden! dat zulke verwaande endwaazezondaaren, eene rook zyn in Gods neufe, een vuur den gantfeben dag  Over ROM. VII: vs. i\b. 25. 87. dag brandende. Nadrukkelyk is de verklaaring van onze overzetters over deeze woorden , „Dat is " (zesgenze) „ zy zyn my zeer bezwaarlyk, daarom zal ik zé in „ myneii toorn verdelgen., Anders Zy zyn eene rook in „ mynen toorn. Dus word rook, voor groote ltraf'genoo„ men, bov.Hoofdd. XIV: 31. Op.XVllhp, 18. XIX: 3. en elders meer. 6. Dat is, geduuriglyk brandende.' „ Zo dat dit le verftaan is van het helfche vuur, dat al3, toos brand, Mare. 9: 45, 46, 48. " En of fchoon zulke menfchen ook al op hunne wyze mogen bidden om verloffinge van zonden, (want niemand , hoe trots en opgeblaazen hy zyn mach, zal durven beltaante ontkennen,dat hy geen zondig hert heeft, waar uitj de daadelyke zonden hunnen oorfpronk hebben) (r) biddenze echter niet op de rechte wyze. Want zullenwe op de rechte wyze bidden, om vertdft te worden van de zonde, dan moeten we met den Apoftel onze aangeboorene verdorvenheid, in hetrren eigen aart hebben leeren kennen, Deels als de oorzaak van de geeftelyke, tydelyke, en eeuwige dood, en waar door wy teffens walchelyk en onrein zyn in de oogen van een Smetteloos Heilig God. Deels als de oorzaak waardoor wy buiten ftaat zyn, om eenig geeftelyk goed te kunnen verrichten. Ik geloove, als de meefte uitwendige Kerk belyderen, zich zeiven eens by deeze dingen neder leiden, en zich , onder afbiddinge van de Zielverlichtende genaade van den Heiligen Geeft, onder het oog van God onderzochten en afvroegen, kenne ik deeze dingen, dat zy ras zouden overreed worden, datze dezelve tot hier- ■ toe by bevindinge noch niet hadden leeren kennen. Want als men ziet en geloovt, dat men weegens de' ' erfzonde, waar in wy ontfangen en gebooren worden, eeuwig ftrafwaardig zyn voor God, walchelyk, en onrein' f r) Hoewel ik eens van een zekere Vrouw, welker man , p3s was overleeden , heb hooren zeggen : Ik twyffde , of myn lieve man wel andere zonden gebadt heeft, 4an de erfzonde. O verregaande onkunde, en blindheid! F 4  88 VERHANDELING Jer. 48: V*. II. rein in zyne oogen, en in dien ftand der gehpele verdorvenheid, by geene mogelykheid, Vruchten der ge* rechtlgheid, kunnen voortbrengen; Dan is men begaan, bekommert, en verlegen met en over zich zelveu; Dan belyd men oprecht, en openhartig zyne zonden, zonder dezelve te verbergen of te verkleinen, met den boetvaardigen David: Tegen u, u alleen heb ikgezondigt, ende . gedaan dat kwaad is in uive Oogen: op dat gy reebtveerdig zyt in uvo Jpreeken, [ende'] rein zyt in uw richten: Pf. LI. vs. ó. En met dien zelfden Pfairn-Dichter biddende om vernieuwende , rechtveerdigende , en heiligende genaade. Zyt my genaadiq, 0 God! na uwe goedertierenheid: delg myne overtredingen uit, na de grootheid uwer barmhertigbeeden. Wafch my wel van myne ongerechtigheid: ende reinig my van myne zonde. Ontzondig my met yftop ■> er'dc ik zal rein zyn; Waftch my, ende ik zal Witter zyn dan Sneeuw. Schep my een rein herte, 0 God! ende vernieuw in V binnen ft e van my eenen vaften geeft: VS.-4, 9, !2. Moeden nu zulke Ongelukkige Stervelingen,die van geenen kommer of vcrleegenheid weeten nopens hunnen deerniswaardigen daat, maar met Moab van hunner Jeugd aan geruft geweeft zyn, en op hunne befte ftille geleegen hebben , ende van vat in vat niet geleedigt zyn , en ook niet ontrud willen worden, en zomtyds, teegen hun genoegen omruil wordende, allerley middelen in 't werk ftellen, om die onrud uit hun gemoed te verdryven; lk zegge, moeden nu zulke menfchen niet avertuigd zyn, dat zy, of fchoon zy ook al bidden om verloffinge van zonde en elende, echter op de rechte wyze niet bidden, en ook niet kunnen bidden. En gelyk ze niet recht kunnen bidden, zo lang hun hert nietzaaligrriaakènd verandert is, Zo knnnen zy God ook op de rechte wyze niet danken, dit zal ons al wederom klaar blyken, als men zich fiechts maar herinnert, waar voor de Apoftel God dankte, en de wyze op wélke hy dit deede. Hy dankte God, gelykwe zagen, voor de aanvankelyke verloffinge van de inwoonende ïonde,-door Wederbaarende, rechtveerdigende, en he^ li-  Over ROM. VII: vs. 14b. 25. 89 ligende genaade; en uit het geenwe reeds gezegt hebben van het bedaan der meefte Naamchridenen, is het openbaar, dat zy God voor deeze zaalige. heilweldaaden, niet kunnen danken. Maar veel eer reden hebben; Om zich te beklaagen, dat zt met God in een onverzoenden Staat leeven , en te bidden , dat Hy zich genaadelyk pver hen beiieve te ontfermen, met den diep verootmoedigden Tollenaar, 0 God 1 zyt my zondaar genaadig, Luc. XVIll: vs, 13. En wat de wyze van des Apodels dankzegginge aangaat, daar van verfchillen deeze menfchen Hemel hoog en breed; Want Paulus dankte God, door Jefus Cbrifiits onzen Heere. Dat is (gelyk wy gezien hebben) om zynent wille, in zyn naam, op zyn bevel, deunende op zyne verdienden, en voorbiddlnge, en door de invloeden van zynen Geed. En zal 't wel noodig zyn, te betoogen, dat zulke Ongelukkige Stervelingen , die geen de minde betrekkinge hebben op Jefus Chridus, der geloovigen Heer, ten eenemaal buiten daal zyn, om Gode op die wyze,als de Apodel,dankzegginge toe te brengen. Ja dat hun danken, 't welk zy zonder eenigen de minden grond doen, dat God hen genaadelyk door Jefus Chridus verloft heeft, een liegen is voor , en fpotttn met God, dat grouwelyk is in zyne Oogen. Want de verkeerde van berie zyn den HEERE eene groinvel, zegt Salomo Spr. XI: vs. 20. En zyne Vader David zegt, van den man des bloeds ende des bedrogs leeft de HFER eenen grouwel, en zal hen, wanneer de rykdom zyner goedertierenheid, verdraagzaamheid, ende lankmoedigheid, welke geen paal noch perk kent, over hen zal ten einde gekoomen zyn, als leugenfpreekers verdoen. En duszagenwe, dat een Onherbooren menfch, by geen mogelykheid, op de rechte wyze God kan bidden om verloffinge van de inwoonende zonde, en 'er Hem ook niet voor kan danken. Denkt evenwel niet,onherboorene menfchen! dat uwe onbekwaamheid tot het eene en 't andere u ontllaat van uwe verplichtinge, dat zy verre! laat u dit nooit wys jnaaken, al ayt gy onbekeerd, gymoogt en moet bidF 5 den; Pf. V. vs. 7. Rom. IIvs. 4.  9o VERHANDE LI N G den; ($) God beveelt het u in zyn Woord , of is het bevel van God aan de godloozen niet? zoekt den HEERE, terwyle Hy te vinden is: roept Hem aan, ternvyle dat Hy naby is, volgens Jef. LV: vs. 6. Bekeert u dan van deeze uwe boosheid, en bid God, enz. is de vermaaning van Petrus aan Simon den toovenaar Hand. VTU. vs. 21. En (V Ik heb my nooit kunnen vereenigen met zulke menfchen, die zich niet ontzien ftellen en te zeggen, dat ünbegenaadigde menfchen niet moogen bidden. Datze op de rechte wyze niet kunnen bidden, hebbenwe gezien, en dat is na 't woord van' God, maar daar uit af te leiden, datze niet moogen bidden, is geheel ftrydig teegen het zelve, ik weet met, dat hen dit elders jn Gods woord veibooden wordt, maar in teegendeel, dat het hen gebooden werdt, volgens Jef. LV: vs. 6. Hand. 'VIII. vs. 22. 'T is ook ftrydig teegen de pracv tyk der Heidenen, die, zonder de Godlyke openbaaringe, uit het fcbemerlicht der natuur, zeer wel weeten, dat bet Opperweezen moet gedient en aangebeden worden. 'T is daarom, dat de Propheet Jeremia Gods Oordeelen af bidt over de Heidenen, die God niet kennen, ende over de zejlachten, die zynen naame niet aanroepen, Jer.X: vs. 25." En Pfalm XIV: vs. 4. Wordt het als een groote zonde van de werkers dtr ongerechtigheid aangemerkt» dat zy den HEERE niet aanroepen. Wel is waar, dat onbekeerde menfchen niet recht kunnen bidden; Maajc 't is, myns bedunkens, bceter, een plicht gebrekkig, gedaan, dan geheel nage'aaten. Behalven , als dit de reden was, waarom zy niet bidden moeften, dan moogenze ook, om' dezelve redan het woord van God niet leezen , den Godsdienft niet bywoonen, geen Pfahnen zingen, en wat dies meerder zy, en zich dus geheel buiten Godsdienft ftellen. 'T Luft my thans niet, om my hiér breeder over uit te laaten. Men zie 'er op na J. Brown. De toegang tot Gods Genaade Throon bladz. 104-119. C. Groen, een Kerkganger in Gods Heiligdom, blad, 350* 383'  Over ROM, VII: vs. 24.J. 25. 9] En, wat is dit een groot Voorrecht, dat God aai alles verbeurd hebbende zondaaren vryhcid vergunt,on tot Hem jn den gebede te naderen, en dat hy.hen toe roept, Wendet u tiamytoe, wordet behouden, alle g einden der aarde; Jéll XL-V. vs. 22. Naaket tot God", ende Hy zul tot u naaken, zegt jacobus in zynen Brie: Hooftd. IV; vs. 8. En wat moeit, £ dit, myne Vrienden » niet op- en - aanfpooren, om hoe eerder zo beetei in den gebede tot God den toevlucht te neemen, fmee< kende Hem om verloffinge van zondenfchuld door Chrisïus Bloed, en van zonden-fmet door zynen Geelt. Er zontge dit, onder op en uitzien na Gods voorkoomendt genaade, van nu af aan niet werkitelüg maaken? daai het uw eigen belang ten hoogften vordert. Want zondei verloffinge van zonden fchuld en fmet (watge u ook verbeelden moogt), is 'er geen behoudenis of zaaligheid. Eu wat zal dat eene ongelukkig fterven zyn , als ge zonder genaade, in eenen onverzoenden ftaat met God, derVeti moet. Denk, dat de tyd van uw leeven kort is; maat ook eeven daarom zo veel te koftelyker, en met zo'veel te meer nauwkeurigheid waar te neemen. Waakt dan-, want gy en 'met den dag niet, noch de uwe, in dewelke de Zoone des menfchen koomen zal, O, myne Vrienden! Wy ft'erven alle dagen ,wy weeten onzen tyd niet gelyk de Fiffchen , die gevangen worden met het booze nette, ende gelyk de Vogelkens, die gevangen worden met den ft r ikke: gelyk die, [alzo] worden de kinderen der menfchen verftrikt, ter boozer tyd, wanneer dezelve haaftelyk over ben valt. Zegt de gekroonde Prediker in zyn Boek na hem genaamd Cap. ÏX: vs. 12. och datge' 20 leevdet, gelyk gy wenfcht te fterven. 'T is dog zotheid zo te leeven, Of men nooit den geed zou geeven, En te wroeten als een mol, In zyn duider aardfche hol. Och of het gewlgt deezer Dingen, door genaade, op uw herte mochte gedrukt worden.' zo, datge 'er niet van pullenen konde*. Och dat de Heer, wiens naam ont- fej.' \ 1 . ( 1 Matth." 25.ws.13, 1 Cor. 15: vs. 31»  Ephef.l vs. 6. vs. 7. Deut.33; vs. 29. (t) Zie dit verftandig, en oordeelkundig betoogt, dooi den zeer geleerden S. van Hardeveldt, Ant. Zoon. Bizondere Uitlegginge van alle dc bewoordingen in 't Gebéd des Heeren. 92 VERHANDELING fermer is, met een Oog van liefde en genaadige Ontfèr, rninge op u believrie neder te zien, en une begenaadi-. gen in den Gelievden. Ten eindege tot eer en roem van vrye genade, met dankbaaren herte en monde moogt erkennen. In welken wy hebben de verhfjinge door zyn bleed, [naamelyk j de vergevinge der mhdaaden, nee den rykdom zyner genaade. Ik danke God door Jefus. Chriftus onzen Heere. Dit is uw voorrecht, begenaadigr) en geloovig volk des Heeren, die verloft zyt door den HEERE uwen God! blyft. nier in gebreeken om , na 't voorbeeld van Paulus, God door Jefus Chriftus uwen Heere te danken. 'tZy uwe herte*. lyke dankbetuiging met de dankbaare Kerk, Jef. Xil: vs. 1 en 2. Ik danke u, HEER! dat gy toornig op my giweeft zyt: [w maar akyd fWken „ wecferftand doen, tot dat wy eindelyk t'eenemaal de Go7CTïtbrfd^ ',: ® !tr redenen van Gtd, zegt Zophar vs. 29. G ♦ a Zond. 52: vr; 127. Pf.65: vs. 3. Jona 2: vs. 7.  3$ VERHANDELING toe op te wekken, charge van de nootzaakelykheid, billikheid , en allezintfe betaamelykhêid ten vollen overtuigd zyt. Trouwens zoüd gy 'er niet van overtuigd zyn, daar de Heidenen in hunne blindheid pleegen te zeggen. „ De:aarde draagt geen laftiger dier dan een ondankbaar J menfch. En wederom,noemt een ondankbaar menfch, ' zo zegtze alles, watge tot zyne verachtinge zoudt moogen zeggen. " lk heb elders geleezen (tv) „ dat ' de ondankbaarheid hl de oogen van Philippus, Koning \ van Macedonien, zo affchuwelyk was,dat hy een van " zyne Soldaaten met een brandmerk aan zyn voorhooft [\ decde teikenen, om dat hy zig op eene bizondere wy" ze ondankbaar hadde gedraagen teegen iemand, die 1 hem van fchipbreuk verloft hadde lnteegeudeel heb' ben de Heidenen zo veel betaamelykhêid in de deugd " van Dankbaarheid gezien; dat men onder de Egiptenaaren, Grieken en Romeinen wel eer de Dankbaar* [ heid als een Godinne eerde, en voor dezelve Pyrami" den, Tempelen en Altaaren ftigtede. Zagen dit de " blinde Heidenen, by het fchemerlicht der natuur: O! „ hoe veel meer zal dan een oprecht en innig Chriften " de hoogfte afgryfïnge van ondankbaarheid betoonen! " en in tegendeel met eene innige rieigiftgo des herten " de waare dankbaarheid beminnen en oefenen, omtrentl\ den weldaadigen en goedertierenen fpringader van alle zegeningen en genaaden. Zyn deeze dingen alzo? laat het u dan aan den eenen kant affchrikkenvaiiondankbaaregedraaginge tegen God , uwen weldoender in de natuur en in de genaade; geen menfch betaamt de ondankbaarheid," maar niemand minder dan een begenaadigd Chriften, als waar door hy zich niet alleen fchuldig maakt aan zwaare overtreedinge, Deut. (u>) W. Schortinghuis in de Opdragt van zyn overheerlyk Boek het Innige Chriftendom bladz. 2 en 3. Die de Waarde van dit Kerk Juweel begeerd te weeten, leeze Hechts de Approbatie van het Eerw. Ciaflïs van Oldamte en Weftwoldingerland.  O.Ver ROM. VII: vs. 24Ï. 25. 99 Deut. XXXII: 6, maar ook zich zeiven grootelyks benaa deelt, Hoppende voor zich zeiven de trooft bronnen var Gods goedertierenheid toe. Te recht vergelykt iemand (.v) de ondankbaarheid by „ eenen fchraalen Noor„ den Wind, die de Fonteinen van Gods Weldaader „ opdroogt. " Maar aan den anderen kant, zich 'er op toe te leggen en te benaarftigen , om Gode, voor alle zyne onverdiende Weldaaden, met hert, mond, daaden en 'wandel, dankzeggingen toe te brengen. Wy zagen, dat Paulus God dankte voor de genaadi°e -rechtveerdigmaakinge, heiligmaakinge , voor de verlichtinge des Gtefts, waar door hy zyn zondig en geheel beoorven hert hadt leeren kennen , vervolgens" voor de krachrdaadige bewaaringe Van God teegen 't geweld zyner vyanden , en eindelyk voor de volkoomene verlofliuge, welke aan de aanvankelyke verloffinge onEffcheidelyk verbonden is. En eeven deeze zelfde heilweldaaden ( immers wat het wcezen der zaake aangaat) zyt^e mede deelachtig geworden, 't welk gy niet ontkennen kunt, of moogt, zonder u fchuldig te maaken aan fnoode ondankbaarheid en bedroevinge des Heiligen Geeft's ; enzytge dan niet op het hoogde verplicht, om met den Apoitel uwen Verbonds God , voor 't genot van deeze zaaide heilweldaaden, te danken? Ik'danke God. En met David in verleegenheid uwer Ziele uitteroepen. Wat zal ik den HEERE vergelden [voor] alle Zyne Weldaaden. aan my [ beweezen ? ] Volgens Pf. CXVI: vs. 12. En met dien zelfden Pfalm-Dichter. Ik zal den HEERF loven f aller tyd; zyne lof zal geduuriglyk in mynen mond zyn. uit Pf. XKXIV: vs. 2. Maar, zultge den Heere uwen God op de réchte en Hem welbehaaglyke wyze danken, gy moet het doen na t model van,rf op de zelfde wyze, als de Apodel Paulus, dat is door Jefus Chrifius uwen Heere. Welken gy 111 uwe dankzegginge moet aanmerken. — Als de ee- ui- (ar) N. Mulenus 's Lands Blydfchap over de behoudene aankomft van WiUem de III. bladz. 10 . Cr O Epii. t vs. 30,  VS. 23. Pf. 69: vs. 32. iou VERH. over ROM. VII: vs, 24$. 25. nige verdienende oorzaak van alle heil en zaaligheid, mft de fpreekende Euangelie rye Pf. LXV111: vs. 20 en Geleovt zy de Heer! dag by dag overlaadt Hy ons i Die God [is],o>ize zaaligheid. Sela! Die God is ons een God van volkooment zaaligheid: ende by den HEERE., den Heere, zyn uitkom ft en. tegen de dood.. —x— Gy moet in uwe. dankzeggingen, gelyk als in uwe gebeden tot God. naderende eeniglyk dennen op de eeuwig wichtige verdienden en voorbiddinge. van Chridus, den AP genoegzaamen Verbonds Middelaar , wenlchende , dat God ( met wien Gy in Chridus ,verfoend en bevredigd zyt) uwe gebeden en dankzeggingen in gunft wü op en aanneemen.. En. eindelyk moetge trachten uwe gebeden en dankzeggingen Gode, op ,en voor te draagen door de genaadige in vloeden of bewerkinge van zynen Geed. En offert gy Gode op deeze wyze dank ? V zal denJJEERE dangenaamer zyn dan een effe., [ofte]