Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam  ei 1233 5666 UB AMSTERDAM  LEERREDENEN OVER. HET GEBED DES HEEREN. DOOR N. KIESSELBACH, Leeraar by de Altjiadter Gemeente te Rottnburg aan de Fulda. UIT HET HOOGDOITSCH. Te AMSTERDAM, SY WESSING EN VAN DER HE Y. HDCCXCU   VOORREDE VAN DEN SCHRYVER. De Leerredenen, welke ik algemeen maak, heb ik mynen Toehoorers voorgedragen, en het is voornaamelyk om hunnen wil, dat ik ze ter Drukpers geef. Ik zou het niet gewaagd hebbeni de verbaazende menigte van gedrukte Leerredenen nog te vermeerderen, wanneer de ondervinding my niet geleerd had, dat het onderricht en de opwekkingen, welke wy ons by de openbaare voordragt ten doel Jlellen, van zeer korten duur zyn. Daar ik ondertusfchen het onver'dntwoordelyk misbruik , dat men, zo wel onder ons als by anderen, helaas! van het gebed, dat Christus naliet, zo gaarn af-  & ö a\i ]ja o c v afgefchaft zou zien, was my geen ander middel over, sêSé ELFDE LEERREDE. over HET BESLUIT VAN HET ALLERVOL. MAAKTST GEBED. WANT UWE IS HET KONINGRYK, EN DE KRAGT pm DE HEERLYKHEiD TOT IN EZVmOHzl AMENI t e x t MATTH. VI. vs: ii •* «07; EER-  ËERSÏE LEERREDE OVER HET GEBED DËS HEERER Het is eene door de ondervinding bevestigde1 Waarheid myne Hoorers! dat zulk eene zaak * welke wy altyd zien — altyd hooren — altyd bezitten — en fteeds genieten j ons onverfchillig wordt, en zeer fotrielyk in ons oog haare waardy verliest, al is het , dat zy, op zich zelve befchouwd , nog zo voortreffdyk mag zyn. Wie toch fchat de waardy der gezondheid , gelyk zy het , als een van de belangrykste goederen dezes leevens j verdient, wanneer men het door ziekte en zwakheid nooit ondervonden heeft ± hoe verbaazend treurig der zeiver gemis valt? Wie is naat behoren verheugd over het voorrecht, dat wy genieten , om naar welgevallen onzen honger en dorst te kunnen (tillen , wanneer smen het by ondervinding nooit geleerd heeft, hoé een hongerige en dorftige te moede is, die gebrek aan de noodzaakelykfte behoeften lydt ? Wie gevoelt s by de heerlyke befchouvving der fchoone Natuur, die wy zo menigwerf gezien hebben j zulk eene innige verrukking , als hy gewaar zou worden , die hét volkomen gebruik zycer zintuigen had, en haar  s EERSTE LEERREDE O VER dan op eens befchouwen kon? Maar dit beeft niet enkel plaats omtrent voorwerpen uit de Natuur; het zyn deze niet alleen, welke ons, naar maate wy dezelve gewoon worden , al meer en meer onverfchillig worden: neen, het is ook op dezelfde wys gefield met den inhoud der heilige Schrift, met het onderricht des Bybels. De uitfpraaken, welke wy daarin dkwyls geiezen of gehoord hebben — ook deze maaken of in bet geheel geenen, of ten minsten ilegts een zwakken indruk op onzen geest; zy klinken in ons oor, zonder ons verftand en nadenken optefcherpen , en ons hart op eenigerlei wyze aantedoen. Verbeeldt u eens, dat ons heden voor het eerst gezegd wierdt, hetgeen wy nu reeds zo dikwyls gehoord hebben: „ Alzo lief heeft God de waereld gehad, dat hy zyn eeniggeboren Zoon gegeeven heeft , opdat een iegelyk, die in hem geloove , niet verderve, maar het -eeuwig leeven hebbe". Wat meent gy wel, dat wy hierby gevoelen zouden? en wat gevoelen wy 'er nu by, daar het ons tbands eene bekende zaak geworden is ? Maar van geen gedeelte der heilige Schrift is het gezegde meer waaragtig dan van het zo fchoon — zo heerlyk en zinryk Gebed des Heeren. Hoe menigmaal wordt dat niet op- gezegd ? want gebeden , in den eigenlyken zin der woorden , durf ik het niet noemen. - Hoe dikwils worden deszelfs veel betekenende woorden met onzen mond niet opgezegd ? Zyn veelen zelfs niet van denkbeeld, dat zy in 't geheel aog niet gebeden hebben, zo lang zy het onze Vadep ex  HET GEBED DES HEEREN. er niet by gedaan hebben ? Maar is het niet even eo volkoomen zeker, dat geen gebed met minder aandacht — minder gevoel — minder voorbereiding en deelneeming van het hart gebeden wordt? Kan men het ontkennen, dat men by geen gebed met zyne gedachten zo weinig werkzaam is, als juist by dit, en dat er geen minder begreepea worde, als dit ? En waar aan zou dit wel toe te fchryven zyn ? Voorzeker niet aan de armoede van denkbeelden, of donkerheid van zin , neen: daaraan alleen , dat het reeds in ons geheugen was, voor dat wij hét met ons verftand begree- pen hadden ; daaraan , dat wy het reeds zo dikwyls uitgefproken — zo dikwyls reeds gehoord hebben; — van hier is het, dat wy het, ook nu nog, zo dikwyls zonder verftand en zonder aandacht doen; — van daar, dat het ons zo moeilyk valt, om iets by het zelve te denken. Maar wac is een gebed zonder verftand? Wat betekent een gebed zonder deelneeming van het hart ? — In de daad, myne Hoorers! een ieder die weet, wat bidden is, moet het met treurigheid reeds hebber* opgemerkt, dat het onze Vader zeer misbruikt, en fchandelyk ontheiligd wordt. Ik voor my heb die droefgeestige opmerking althans gemaakt, en ik . zou geen achting voor dit treffelyk gebed , en voor U geene liefde moeten hebben , wanneer ik alle myne kragten niet in het werk wilde ftellen, om het u weêr op nieuw eerwaardig en gewigtig te doen worden ; het is om deze rede, dat ik voorgenomen heb u , den , naar myne gedachte, A a waa*  i, EERSTE LEERREDE OVER1 waaren zin van het zelve te verklaaren, ten eindei u langs dien weg in ftaat te ftellen, om het weder met nadenken en verftand te bidden; maar u tevens ook ernftig te verzoeken, om het minder, en flegts dan te bidden, wanneer gy uzclven gele hikt vindt, om deszelfs grooten inhoud behoorjyk te overdenken. Tot dat einde zal ik verfcheidene Leerredenen moeten houden , en ik moet u ernftig verzoeken, om geene van dezelve, zonder noodzaak, te verzuimen , maar gebruik te maaken van het geheele onderwys, dat in de daad voor het grootfte gedeelte van deze gemeente gewigtig en noodzaakelyk is. En ach! hoe zeer zou ik my verheugen, wanneer het my gelukken mogt, om de verjaarde vooiöordeelen en verkeerde gewoontens, die gy omtrent dit gebed hebt, uitteroeijen ! Hoe zeer zou ik my verblyden, wanneer ik ailen die geenen uit ons midden, die zich tot hiertoe, door een gedachtenloos misbruik van dit gebed, bezondigd ea voor God gehuicheld hebben , op mogt wekken, om er van nu af aan een godebehaagelyk gebruik van te maaken, en 'er in 't vervolg vveêr voedzpl in te vinden voor hun verftand en hart! Maar de vervulling van dezen wensch verwagt ik alleen van ü , goede Vader, die in de hemelen zyt! Gy wilt in geest en waarheid van uwe kinderen aangebeden worden , en hebt geen behaagen , ja kunt, als de volmaaktfte Geest, geen behaagen hebben aan enkele woorden van den mond , aan lippen-werk, waar van het hart en de gedachten verre zyn. O! vergeef het ons dan, wanneer wy ons  HET GEBED DES HEEREN. 5 ons in dit opzicht menigwerf tegen U bezondigd hebben , en btftuur c y zelf onze harten , zo dikwyls wy tot U bidden willen , tot eene waare , ongeveinsde aandacht. Laaten wy met waare overtuiging inzien , hoe wy U op eene verftandige en waardige wyze moeten aanroepen. Zegen daartoe ook de prediking van u w woord in dit uur , en de overdenking van hetzelve , Ja laat ons werk , tot uwe heerlykheid en tot bevordering van ons geluk 3 ten hoogften vrugtbaar zyn: Amen! T E X T. matth. VI. VS: 9. tOt 13. Onze Vader, die in de Hemelen zyt! Uw naam worde geheiligd I Uw koningryk kome l Uw wil gefchiede , gelyk in den hemel — alzo ook op aarde ! Geef ons heden , ons dagelyks brood! En vergeef ons onze fchulden , gelyk ook wy vergeeven onzen fchuUenaaren ! En leid ons niet in verzoeking ■ maar verlos ons van den Boozen ! want U is Ut koningryk en de kragt, en de heerlyBeid tot in de eeuwigheid. — Amen'. £* Hebt gy het gehoord, en gevoeld, hoe veel er m dit gebed gezegd wordt? En hebt gy het wel ooit met nadenken uitgefproken, zo als gy het thans Jsoordet voorleezen ? Zo ja , laaten wy dan met A 3 -eea  EERSTE LEERREDE OVER een gefpannen aandagt tot deszeJfs overweegingovergaan , en voor tegenwoordig ons alleen bepaalen, om natedenken. Over de aanleidende oorzaak en het oogmerk van het gebed des Heeren. Gy weet het reeds , myne waardfte Hoorers ! dat de waarheden en plichten, vervat in het vyfde, zesde en zevende Hoofdjtuk. van mattheus Euangelie, in het byzyn van zyne Leerlingen, en voor eene talryke fchaare van volk, door jesus uitgefprooken zyn. En geen wonder zeker' Zyne verhevene beftemming bracht het mede, om verlichting, dat is, waare en goede denkbeelden nopens zaaken van den Godsdienst, en de regte wys om c o d te verheerlyken, onder het menschdom te verfpreiden. Dat was ten zynen tyde, zelfs onder de Jooden, hoogst noodzaakelyk , omdat de Zedenleer, zo als zy in de Schriften des ouden Verbonds begreepen is, onder hen niet meer zuiver en onvervalscht geleeraard, maar met allerlei verkeerde byvoegzelen en willekeurige bepaalingen wierd voorgedraagen. Vooral waren het de Farifeè'n, die gevaarlyke en fchadelyke grondftellingen trachten voortteplanten. Zy lieten zich onder anderen zeer veel voorflaan op hunne afkomst van abraham, en beloofden zich, als zyne nakomelingen, indien zy flegts den openbaaren eerdienst en de daarby behoorende plegtigiieeden, op de iliptfte wyze waarnamen, die zelfde  HET GEBED DES IIEEREN. f de goedkeuring van den Almachtigen, die de braave man mee zo veel vreugd genooten hadt. Om deze rede bielden zy den fchyn — het voorkcomen en de taal der deugd en godsvrugt voor onöntbeerlyis; maar echte, wezentlyke, onverdeelde rechtfchapenheid in gevoelens en daaden, die god alleen behaageiyk is , befchouwden zy , als eene zaak, die juist zulk eene groote waardy niet had. En wyl de Farifeën by een zeer groot gedeelte van het volk, door hun groot aanzien, dat zy louter aan geveinsdheid en uiterlyke fchyndeugd te danken hadden, toen alles vermogten, en als zekere Leidslieden in de kennis van deugd en ondeugd wierden aangezien was het natuurlyk, dac hunne grondftellingen van tyd tot tyd al meer verfpreid wierden , zo zelfs, dat de geheele godsvrugt der Jooden, ten tyde , datjEsus christus, degrootfte en volkoomentte Leerbaar van den Godsdienst, zich openbaarde, fchiér eenig en alleen in uitwendige lichaamelyke oeffeningen beftond ,( en het vasten, de menigvuldige reinigingen, de offerhanden,-en lange gebeden, als hoofdzaaken van de Godzaligheid befchouwd wierden. Ja dit alleen was de Godsdienst der toenmaalige eeuw, welken j e s c s, door een beter, edeler en verftandiger eerdienst , uit den weg wou ruimen. Met dit groote werk hiel.! Hy zich den ganfehen tyd zyn's leevens op, en het volledigst onderricht, 't geen hy in tegenftelling van de toenmaals heerfchende denkbeelden , gegeeven heeft, vinden wy in zyne zogenaamde Bergrede. In het vyfds Hoofdjlui van A 4 MAT°  '8 EERSTE LEERREDE OVER mattheus, waar in derzei ver begin is opgetekend, had Hy reeds verfcheidene dwaalingen weerlegd , en daarop gaat Hy in het Zesde voort , en toont vooreerst, hoe men zich, als zyne echte Difcipelen, by het geeven ^an aalmoesien te ge-, dragen hadde. Te weten, gaven de Farifeën rykeJyk aalmoesfen , [es os keurt dit goed , maar, daar zy dit enkel deeden , om van anderen hier over gepreezen , en als groote Weldoeners en Menichenvrienden bewonderd te worden, (het geen de rede was , dat zy het wel lieten uitban zuinen, ten einde hunne weldaadigheid niet onbekend mogt bJyven,) en tot hunne mildheid niet door liefde jegens God en hunne behoefcige medemenfehen, maar alleen door vertoon en eerzugc aangedreeven wierden, en by gevolg in de daad zondigden , offchoon zy naar het uiteriyk voorkoomen een goede daad vern'gtten — zo waarfchuu wc j e s u s zyne jongeren voor het één en ander, en geeft hun de les , om by hunne weldaadigheid al het gerugt en vertooningmaaken te vermyden , daarzy dan eerst code aangenaam zouden zyn , die ook in 't verborgene ziet. Maar dit was het eenig ftuk niet waar in zyne Leerlingen zich van de Farifeën onderfcheiden moesten ; neen — ook met betrekking tot het bidden moesten zy hen niet navolgen, want ook in dit ftuk begingen de Farifeën veelerlei zwaare fouten. In de eerlte plaars, namelyk, baden zy piet met verheffing van hun hart tot God «Kt g^O waar en leeyendig gevoel van zyne; groot-  het gebed des heeren. 3 grootheid aan den éénen, en hunne nedrigheid en onwaardigheid aan den anderen kant; neen: gelyk by het geeven van aalmoesfen , zo waren zy in dit ftuk ook huichelaars en geveinsden, die de waare vroomheid ilegts namaakten, en, om hunnen geestelyken hoogmoed te zekerer te wierooken , doorgaans enkel in de Synagoogen, en op de hoeken der ftraaten — bygevolg voor het oog van veele toezieners — maar hier ook des te menigvuldiger de godsdienftige gebaarden van een' bidder aannaamen, en woorden voorbragten, waar van hun hart noch gevoel , noch bewustheid had. Hier voor waarfchuuwt je sus zyne jongeren, als hy zegt; Wanneer gy bidt, dan zult gy niet zyn, gelyk de geveinsden , want die pleegen gaarn in de Synagoogen , en op de hoeken der Jtraaten Jtaande te bidden , opdat zy van de menfchen mogen gezien worden. Voorwaar ik zegge u , dat zy haaren loon weg hebben. Maar gy, wanneer gy bidt , gaat in uwe binnekamer, en uwe deure gefloten hebbende , bidt uwen Vader, die in 't verborgen is, en uw Vader, die in 't verborgene ziet, zal t u in 't openbaar vergelden. Maar het was de geveinsdheid niet alleen, welke jesüs van zyne Leerlingen geheel vermyd wilde hebben ; zy moesten ook het ydel geklap van woorden niet navolgen, waaraan de Farifeën zich by het bidden ichuldig maakten , daar zy , juist, gelyk de Heidenen , menigmaal dezelfde woorden weêr herhaalden , of ten minften zeer lan^e gebeden opzeiden , als of zy God daardoor te be^er tot verhooring hunner fmeekingen bewee- a 5 m  io EERSTE LEERREDE OVER gen zouden. Jesus verbiedt hun ook dit gebrek, terwyl hy dus voortgaat: „ Als gy bidt, gebruik: dan geen ydel verhaal van woorden, gelyk de Heidenen , want zy meenen , dat zy door hunne veelheid van woorden zullen verhoord worden. Wordt hun dan niet gelyk, want uw Vader weet wat gy van nooden hebt. eer gy bidt. — Hy begeert uw bidden niet, om door u te weeten te komen , wat u noodig en heilzaam zy, Hy weet dat beter, dan gy het zelve weet, en is vriendelyk genoeg om uwe godvrugtige gebeden te verhooren , wanneer er uw wezentlyk geluk maar door bevorderd wordt. Wat dunkt u nu, mynewaardfte Hoorers! Wanneer wy bydit onderwys van je sus tegenwoordig waren geweest, als wy het uit zynen mond gehoord hadden, op welk eene verltandige manier, en met welke fterke gronden, Hy tegen de in het oog vallende misflagen der Farifeën omtrent het bidden yverde , wanneer wy onszelven aan deze misflagen tot hier toe fchuldig gemaakt, en in eigen perfoon jesus op een veel waardiger wys meermaal hadden hooren bidden, zou er dan geen wenscb in ons hart zyn opgekomen, dac hy het by dit onderricht niet laaten , maar ons ook een voorfchrift van een godehaagelyk gebed mogt geeven, zouden wy niet gezegd hebben: O heer! leer ons bidden ; leer ons op de regte wys onze wenfchen by God in het gebed bekend te maaken ? Ik geloof het zeker. Maar nu even zo deeden ook de jongeren van Christus, gelyk luc as ons verbaalt in het Elfde Hoofdjluh van zyn Euavgeiie htt eer-  HET GEBED DES HEER.EN. II terfle vers. „ Heer ," zeiden zy ook tot den Zaligmaaker „ Heer! leer ons bidden, gelyk ook Joh annes zynen Discipelen geleerd heeft, en daarop antwoordde Jesus hun toen, na dat zy nu behoorlyk waren voorbereid, om zyn onder wys te vatten: Als gij bidt, zo zegt: Onze Vader, die in de hemelen zyt " enz. Zie daar, myne Vrienden! de aan leidende oorzaak, die Jesus kreeg, om zynen Jongeren het onze Vader te keren. Zy is te zoeken, gelyk gy merkt, in zyne voorafgegaane waarfchuuwing tegen het geveinsde en met ydel verhaal van woorden vergezelde bidden, 't geen ten zyne tyde gebruikelyk was, en het daar uit ontftaan verzoek zyner Jongeren, dat Hy hun eca ander en beter gebed mogt leeren, een gebed, dat zy als een voorbeeld aanzien en gebruiken konden, om zich langs dien weg voor de gewoone gebrekkige wys van bidden des te gelukkiger en zekerder te kunnen wagten. En nu zal het ons gemakkeiyk vallen, om ook de tweede Vraag te beantwoorden, waar op hier alles aankomt, en die ons alleen zeker leeren kan en leeren moet, uit wat oogpunÉt wy het onze Vader aantezien, en wat gebruik wy van hetzelve te maaken hebben, deze namelyk: wat mag wel het doel, wat het hoofd-oogmerk van Jesus met het 'onze Vader geweest zyn, en hoe moesten het de Jongeren befchouwen ? — Was het naar zyne Bjeening zomtyds ook een formulier, een voor- fchrift,  12 EERSTE LEERREDE OVER fchrift, dat zy altyd en in ieder voorkoomerd geval onveranderd gebruiken moesten ? Heeft Jesus het onze Vader ook tegen alle andere gebeden wil. len overftellen, en alle andere gebeden door het zelve verdringen ? Die dit zou willen vastftellen, dien zou het niet alleen zeer zwaar, maar zelfs onmogelyk zyn, om voor zyn gevoelen goede bewyzen bytebrengen. Want vooreerst is docr Jesus Christus geen uitdrukkelyk bevel daaromtrent gegeeven; immers, als Hy in ons textcapittel voor de opgaave van het onze Vader zegt: Gy dan bidt aldus, dan wil Hy daar niet mede zeggen: Gy moet u altyd en zonder verandering van deze woorden bedienen, we'ke ik u thands wil leeren, maaralleen dit: gy, myne Jongeren! moet 'er op bedagt zyn, om de fout der Farifeën by het bidden — hun geveinsd en ydel verhaal van woorden, te vermyden; gy moet met waare deelneeming uwer harten tot God komen, en daartoe hebt gy niet van nooden, om hier wydloopig te zyn, en u van uitgezochte, zorgvuldig gekoozen' woorden te bedienen, want hierdoor wordt uw gebed by den Heere niet veraangenaamd; neen, gy kunt zeer kort en zonder opfchik bidden; — maar, om het u duidelyker te maaken, het geen ik zeggen wil, wil ik u een voorbeeld geeven, gy kunt u omtrent dus uitdrukken: onze Vader enz. En waar is hier dan een bevel van Jesus voor syne Jongeren te vinden, om deze woorden al<- ty om met de woorden van Jesus, welke eene algemeene oprechte menfehen liefde uitdrukken en verönderftellen , tot God te naderen , die nog hoogmoed, nyd, wangunst, blydfchap over het ongeluk zyns naasten en liefdeloosheid in zynen boezem koeftert, den ellendigen niet helpt, waar hy helpen kan, zynen belediger niec van harte vergeeft, den dwaalenden niet te recht helpt, •warneer hy er in ftaat toe is, den traagen in het goede niet opwekt, en anderen geen goed voorbeeld geeft. Is het dan niet waar, dat de geest, die in de geheele leer van Jesus heerscht, ook in zyn gebed te vinden is? hn moet zulk een , die het onze Vader in waarheid bidden wil, geen echt jonger van Jesus en yverig ▼oorflander van Christelyke deugden zyn ? Kan hy het anders —• deze vraag kan een ieder nu ligt beantwoorden, kan hy het anders wel Uit-  DEN GEEST IN HET GEBED. 3? uitfpreeken, zonder voor God te huichelen, en van den alweetenden Harten-kenner verfoeid te worden ? Nog een enkel woord, myne vrienden! om te toonen , hoe het onze Vader tot een voorbeeld by onze e,ebeden dienen kan , en dienen moet! Gy herinnert u nog uit onze laatfte Leerrede over de aanleidende oorzaak en het oogmerk van dit gebed^ dat het in 't geheel Je sus oogmerk niet was, om te leeren, dat zyne eerfte leerlingen en alle zyne aanhangers het onze Vader altyd en by elke gelegenheid herhaalen zouden ; neen, Hy wilde alle andere gebeden daardoor niet verdringen, maar zynen Jongeren flegts een voorbeeld geeven , hoe zy by hun bidden het ydel geklap der Farifeën vermyden, hoe zy kort en zonder kunst om de belangrykfte zaaken bidden konden , en welke aandoeningen en gevoelen? hunne harten daarby bezielen moesten , daai van moest het hun een patroon en aanwyzing zyn, zy moesten daaruit leeren, hoe zy als zyne Jongeren op eene Godewelbehaagelyke wyze bidden konden. En daartoe moet het ons ook dienen ; datzelfde behooren wy er uit te leeren; wy moeten het niet ten naasten by als een formulier befehouwen, dat altyd en by iedere gelegenheid moet worden opgezegd, neen : wy moeten er veeleer uit leeren, met welk eene gemoedsgeltalte wy tot God naderen, en om welIte goederen wy bidden moeten. Wat dit zeggen wil, zal een ieder myner aandagtige hooreren uit C 3 my-  flg TWEEDE LEERREDE OVER myne tegenwoordige Leerrede geleerd hebben, hy zal nu weeten, in hoe ver het onze Vader by onze gebeden tot een voorbeeld dienen kan en dienen moet. Wy moeten namelvk, naar het onderricht, dat jesus ons daarin gegeeven heeft, voor zo veel onze gemoedsgeftalten aangaat, met vast vertrouwen, met demoed , met eerbied voor God, en by gevolg ook met een geheele deelneeming van het hart , met volkomen aandagt bidden. Alle verftrooijing en gedachtenloosheid moet geheel van ons verwyderd, onze ziel moet alleen op God en op de zaaken, die wy bidden, gevestigd zyn; en wanneer wy ons God en zyne grootheid en liefde voordellen , dan kan en zal het ons ook niet aan eerbied en vertrouwen mangelen. En zo zullen wy ook, indien wy behoorlyk nadenken , dat die God, tot wien wy bidden, ook onze medemenfeben, als zyne fchepzelen lief heeft, van waare menfehenliefde doordrongen worden , en naar Jesus aanwyzing ook voor onze broeders bidden. Maar het onze Vader leert ons niet alleen de gemoedsgeftalten, welke 'er tot een Godewelbehaagelyk gebed gevorderd worden, het leert ons niet alleen, hoe wy bidden moeten, maar ook wat en waarom wy den Vader voor onszelven en voor onze broederen verzoeken zullen, te weefen, boven alles om geestelyke goederen, om, wasdom in kennis, in wysheid, in gehoorzaamheid aan zynen wil, en in deugd, en om kragt ¥>% fcgt goede, Qpa hulp in de verzoekingen tot  DEN GEEST IN HET GEBED- 39 zonde — en in betrekking tot het lichaamelyke om noodig onderhoud, om vervulling der noodzaakelykite behoeften. Ziet daarin kan en moet het onze Vader ons by alle onze gebeden ten voorbeeld zyn. Een ieder, die zyn hart op dit oogenbiik van demoed voor God doordronge n voel t wien het meer om veredeling van zynen geest, en om Gods genade , dan om alle andere dingen te doen is : die de deugd voor zyn grootfte geluk houdt, en het vaste voorneemen heeft om daar onvermoeid naar te zoeken : die zynen vyand en belediger van harte vergeeven heeft, die alle menfehen als broeders oprecht bemint — een ieder , die zich dus bevindt, die zegge dan met my, in de zekeille verwagting van verhooring , uit de volheid zyn's harten onze Vader enz. Amen! 04 DE&-  DERDE LEERREDE HET TROOSTELTKE EN LEERRK KE IN DE AANSPRAAK VAN HET ALLERVO LM AAKS T GEBED. Het is buiten allen tegenfpraak, myne waardfte Hoorers! dat er onder alle de verrichtingen, die de mensch onderneemt, geene zaak zo vereerend voor hemzelven, maar ook te gelyker tyd zo gewigtig is, en zo veel voorbereiding vordert, als het gebed tot God. Wat kan toch meer eer zyn voor ons nederige, zwakke menfehen , dan de vryheid te hebben, om met den eeuwigen , ongefchapenen , den almagtigen Eeheerfcher van het groot en onmeetelyk geheelal te mogen fpreeken ? Men houdt het reeds voor een groot geluk, wanneer een Monarch dezer aarde eenen van zyne onderdaanen verwaardigt om tot zyn vergangelyken troon te moogen na' deren, zelfs wordt zulk een , wien deze eer te beurt valt, van den kortzigtigen benyd. Maar wat zyn Koningen en Vorften dezer aarde, in vergelyking met hunnen Schepper in de Hemelen, voor wien zy zo wel, als hun geringfte onderdaan , ïich moeten nederbuigen ? En deze Koning der Koningen vergunt het iederen menseh, den geringften zo wel als den grootften, om zich met Bern tg moogeB onderhouder^ ja, Hy eischt zelfs «sa  IN DE AANSPRAAK VAN HET, GEBED- 4* een ieder daartoe op, omdat het in meer dan een opzigt een gewenschten invloed heeft op hun wezenlyk geluk. Is er dan iets, dat ons hoogachting voor onszelven, en tevens hoogachting en liefde jegens alle onze medemenfchen kan en moet inboezemen , dan is het buiten twyffel deze groote en verëerende vryvergunning , dat wy God aanbidden mogen. Maar wat zou te gelyker tyd voor ons gewigtiger kunnen zyn , en meer voorbereiding van ons hart vorderen, dan het gebed tot God. Hoe zorgvuldig bereiden wy ons te voren, wanneer wy maar met een grooten der aarde te fpreeken hebben! hoe zyn dan alle onze gedagten op ons voorneemen bepaald, hoe zeer bekommeren wy ons dan, om op eene welvoegende en hem behaagende wys te verfchynen! Maar zou dit niet nog veel meer onze pligt zyn wanneer wy in het gebed tot God fpreeken ? Zou alle verftroojing dan nog niet veel meer van ons verwyderd , zou ons ganfche hart dan niet op Hem alleen gericht moeten zyn? Maar helaas! by veelen vindt men juist het tegendeel. Veele achten het groote geluk niet om tot God te mogen bidden, want anders zouden zy zeker hier meer gebruik van maaken; en veelen, als zy dan zo nu en dan nog eens bidden, doen het met zo veel koelheid en verftroojing, dat men het reeds aan hun uiterlyk voorkoomen , aan hunne houding en gebaarden genoegzaam zien kan, dat het hun meer om de woorden, dan om de zaak zelve , meer om eene gedachtenlooze beweeging hunner C j Hp-  42 DERDE LEERREDE lippen, dan om deelneeming van het hart te doen is. Maar allermeest ziet men dit by het doen van het allervolmaakst gebed des Heeren , om dat het in onze eerfte kindsheid wel in het geheugen gedreeven, maar voor ons verftand niet duidelyk werd gemaakt , terwyl ieder gebed, dat niet verfhan wordt, met geen aandagt, en deelnecming van het hart kan mtgefproken worden. Wy , myne toehoorers, hebben ons uit dien grond ook menigmaal door een gedachtenen verftandeloos opzeggen van het onze Vader tegen God bezondigd, en wanneer wy dit in het vervolg vermyden zullen, dan moeten wy poogingen doen, om met den zin, en den inhoud., van dit gebed bekend te worden. Reeds zeer dikwyls hebben wy gezegd ,, Onze Vader, die in de hemelen zyt. " Maar daar buiten twyffel niet altyd aan gedagt, of het zelfs in het geheel niet geweeten, wat wy daarmede te kennen gaven. Ik heb daarom voorgenomen, om u in dit uur deze aanfpraak van het gebed duidelyk en gewigtig te maaken, en het zal niet zonder vrugt zyn , wanneer gy my aandagtig aanhoort. Maar alle onze poogingen zullen vergeefs zyn, wanneer Gy, Goddelyk Verlosfer! ons niet byftaat, wanneer Gy geene kragt geeft aan het woord , dat uwe gemeente zal verkondigd worden; Gy hebt het beloofd, dat Gy het niet ledig zult doen wederkeeren, niet zonder vrugt zult laaten, vervul dan in dit uur uwe belofte ook, fchenk ons de genade, om het opmerkzaam aan-  IN DE AANSPRAAK VAN HET GEBED- 43 aantehooren , er ernftig over natedenken, en recht levendige kennisfe te verkrygen van den grooten troost en de gewjgtige Leeringen , die opgefloten zyn in de woorden, met welke wy God naar uw onderricht mogen aanfpreeken. Verhoor ons , Goddelyk Verlosf_-r, om uwer liefde wil Amen. T E X T. matth. VI. vs: 9. Onze Vader, die in de Hemelen zyt. Zo leert Jesus zynen jongeren God aanroepen , en Hy , die de wysheid zelve was , Hy, de eenig geboren, die van den hemel op de aarde neder kwam, om den mensch nader met God en zynen wil bekend temaaken, Hy had zeker groote en gewigtige oogmerken , waarom Hy de voorgeleezene en geene andere woorden koos, Hy wist wel, hoe zeer Hy daardoor tot vertroofting en onderrichting zyner jongeren zorgen zou. Ik zal u thands Het troostelyke, en leerryke van deze aanfpraak in het allervolmaaktst gebed. dan trachten te ontwikkelen. Gy herinnert u nog uit myne laatlle Leerrede,  U DERDE LEERREDE de, dat ons hart by het gebed met kinderlyk vertrouwen moet vervult zyn, omdat wy zo wel door een ernftig nadenken over de natuur van God en zyne verhevene eigenfchappen, als uit het uitdrukkelyk onderricht der Heilige Schrift ge. waar worden, dat wantrouwen en twyffeling, by het bidden, in de daad eene lastering van God is. Maar zal een bidder deze zonde vermyden, zal hy met een hart vol vertrouwen tot God komen , dan moet hy overtuigd , leevendig overtuigd zyn, dat God, tot wien hy bidt, hec best, en magtigst wezen zy, dat hem verhooren wil, en ook verhooren kan. En daarom wil j r. s u s al aanftonds in het begin van zyn gebed zynen jongeren dit vertrouwen op God gemakkeJyk maaken , en het in hunne harten verwekken, door kun zulk een aanfpraak tot God in den mond te leggen , welke hen noodzaakelyk met vertrouwen op het onzigtbaar en verhevenst wezen vervullen moest. Hy zegt: wanneer gy bidden wilt, dan kunt gy omtrent dus fpreeken: Onze Vader, die in de hemelen zyt. Het zou j e s ü s buiten twyffel gemakkelyk gevallen zyn, om, in plaats van dezen, honderd andere naamen van God te noemen; maar geen een eenige zou het hart van den bidder zo fterk tot kinderlyk vertrouwen op God hebben aangefpoord, en geen eenige zou zo troostvol voor ons geweest zyn, als de naam van Vader. Had Hy hem, by voorbeeld, den almagtigen, of den oneindigen, of den boveD alles verhevenen Seheerfcher der waereld, of anders den eeuwi- gen,  IN DE AANSPRAAK VAN HET GEBED. 45 gen, den overanderlyken, of den waereldrichter genoemd, dan zou Hy daardoor wel bewonder ring en angstvallig opzien voor Gods onbegrypelyke grootheid, maar geen vertrouwen, geen vrolyk toeverzigt, geen troost en ftille rust by de gedachte aan God hebben ingeboezemd, maar Jesus wilde door die gedachte aan God geen vrees en ziddering, geen angstvallig opzien in den mensch, en vooral niet in den vereerer van Jesus te weeg brengen, neen Hy wilde, dat de mensch den hoogen God als zynen tederften Vader zou befchouwen , met eene kinderlyke en vrolyke vrymoedigheid in het gebed tot Hem fpreeken zou, ja dit was alleen het oogmerk van den Zaligmaaker , en daarom noemt Hy Hem Vader, gelyk Hy in het voorgaande ook reeds dikwyls gedaan had. En in de daad kunnen en moeten wy God ook niet befchouwen , als onzen Vader? moeten wy Hem niet aanzien, als dien goedertierenen, die ons teder lief heeft P Wie gaf ons het aanzyn, en het leeven ? Wie riep ons uit hec niet te voorfchyn ? Was Hy het niet, geliefden! ? Moeten wy in dit opzigt niet inltemmen in de uitfpraak van den Profeet, en met hem uitroepen. Hebben wy allen niet eenen Vader, heeft één God ons niet gefchapen? En zou Hy ons wel gefchapen hebben, wanneer Hy ons niet lief had , geene vaderlyke gezindheid omtrent ons koefterde? Hy kon immers voor zichzelven niet l et geringde voordeel door ons verkrygen, neen!, ons wildé Hy gelukkig maaken, aan ons wilde Hy zich als  \6 DERDE LEERREDE Vader openbaaren , daarom fchiep Hy ons, 60 daarom zorgde Hy ook tot dus ver zo vaderlyk voor onze onderhouding en voor ons geluk. Want aan Hem hebben wy fpys en drank, kleeding, en duizende genoegens dank te wyten , Hy is de Vader des lichts, de bronwel van alle gelukzaligheid van wien alle goede en volmaakte gaven afdaalen; Hy is vriendelyk, en zyne goedertierenheid duurt eeuwig; Hy geeft regen en vrugtbaare tyden van den hemel; Hy vervult onze harten met fpys en vrolykheid , en bevvyst het door zyne dagelykfche onderhouding en voorzorg, door zyne hulp in het lyden, door zyne redding uit gevaaren, en de wyze en gocdertierene beftuuring van alle onze lotgevallen, dat Hy onze Vader is, en als Vader met ons handelt. Maar het geen nog meer dan dit alles is, en ons tegen alle twyffelingen aangaande Gods Vaderly* ke gezindheid jegea ons boven alles overtuigt, is dit, dat Hy door ontfermende liefde zynen Zoon voor ons in de waercid gezonden heeft. Denkt eens, myne vrienden! God geeft zynen Zoon, den verhevenften, het affchynzel van zyne heerlykheid , het beeld zyner zelfftandigheid — den Eniggeboren noemt de Schrift Hem, omdat God geen anderen had, die zo eenig, zo naauw mee hem verbonden was dezen geeft Hy voor ons menfehen, voor ons zondaars over , doëc Hem eene menfehelyke natuur aanneemen , laat Hem niet alleen nederigheid en armoede , maar zelfs fchrikkelyke folteriDgen, bitter lyden en den fmaa-  IN DE AANSPRAAK VAN HET GEBED. 47 fmaadelykften dood ondergaan , om ons te redden . om ons tot wysheid , tot deugd en eeuwige gelukzaligheid te leiden. Wat verpligtte Hem daar toe? Wie kon iets dergelyks van Hem verwagten ? Kon God ook wel iets grooters doen, om zyne Vaderlyke aandoeningen omtrent ons te openbaaren ? Maar hoe groot , hoe oneindig groot is Gods liefde ook uit dien hoofde, dat hy niet alleen zynen Enig geboren Zoon gezonden heeft, maar dat Hy hem ook daarom zond, opdat een iegelyk die in Hem gelooft, niet verderven, maar het eeuwig leeven hebben zou. Nu kunnen wy Hem dan met dubbeld recht Vader noemen, Hem Vader noemen niet alleen, om dat Hy ons gefchapen, maar tevens ook, omdat Hy ons, wanneer wy in Hem gelooven, verlost heeft. Maar hoe ftrafbaar zou het nu niet zyn, wanneer wy met ilaaffche vrees voor God bidden, wanneer wy met angst en benaauwdheid, met mistrouwen en twyffeling tot Hem roepen wilden! Hy is immers onze Vader, onze tederfte, beste, liefderykfte Vader. Hoe troostryk is dan de waarheid, waaraan Jesus ons herinnert, wanneer Hy ons God als onzen Vader leert aanroepen ! Wy mogen 'er dan niet aan twyffelen, dat Hy ons bemint en voor ons zorgt, dat Hy fteeds ons wezenlyk welzyn bevordert, dat Hy ook in die wederwaardigheden en lydingen , die ons buiten onze fchuld overkomen, de beste oogmerken heeft, En eindelyk, dat Hy onze wenfcben verhoorenj en  48 DERDE LEERREDE en onze behoeften vervullen zal , wanneer het ten onze beste is. Zyn Vadernaam en liefderyke gezindheid zyn ons hiervoor gewisfe waarborgen. Want even als ieder weldenkend aardsch vader alles doet, om het welzyn zyner kinderen te bevorderen , zo , ja nog veel meer mogen wy dit van onzen hemelfchen Vader verwagten. Maar waar is ergens een getrouw aardsch vader, waar is eene tedere moeder , die hun kind te vergeefs zouden laaten roepen, wanneer zy het te hulp konden komen? Is het hun zelfs wel mogelyk, omtrent het geluk of ongeluk van hun kind onverfchillig te blyven ? Neen, de liefde — gy allen , die den liefelyken Vader- of Moedernaam hoort noemen, weet dat zy de tederfte, de fterkfte is, die men zich voor kan ftellen — de liefde voor het kind maakt het hun onmogelyk. En wat zegt Jesus nu? Dit: Indien gy menfehen, die boos zyt, uwen kinderen goede gaven geeft, hoe veel te meer zal uw Vader in de hemelen , die de goedheid en liefde zelve is, die alle zyne fchepzelen, maar vooral de redemagtigen onder dezelve als een Vader lief heeft, hoe veel te meer zal Hy die genen alles goeds geeven, die hem daarom bidden. Want al ware het ook mogelyk, dat eene moeder haaren zuigeling vergat, zo dat zy zich niet meer ontfermde , over de vrugt haars buiks, ik zal uwer echter niet vergeeten, fpreekt de Heer, onze Ontfermer. —Hoe troostelyk is het by gevolg voor ons, myae waardfte Hoorers, daj wy God als onzen Va-  IN DE AANSPRAAK VAN HET GEBED. 49 Vader aanzien, en tot Hem, als onzen Vader bidden kunnen, die ons teder lief heeft, die ons geluk bevorderen, en onze gebeden hooren wil! Maar deze troost , dien Gods Vaderliefde en zyne bereidwilligheid om onze gebeden te verhooren , ons bezorgen, zal ons niet veel ftille ruste en hoope by het bidden geeven, zo lang als het ons nog aan vaste, gegronde overtuiging van Gods alvermogen hapert. Het is ons zeker aangenaam, en het verligt altyd reeds eenigzins onze fmart in het lyden, wanneer wy een oprechten vriend hebben, die in onzen kommer ten minften hartelyk deel neemt , wanneer hy ons door daadelyke hulpe niet verheugen kan; maar het is ons nog veel aangenaamer en verkwikkender, wanneer hy ook in ltaat is, om ons in de daad verligting en hulpe te verfchaffen, ja de tederlte liefde van onzen evenmensen, kan ons, (zo lang zy door onvermogen en zwakheid gehinderd wordt, om deze of gene onzer nooden te vervullen,) nog maar geringen troost bezorgen. Dat dit by de menfehen menigmaal plaats» heeft, is ous allen uit de ondervinding bekend. Maar zo is het niet by God; in Hem bidden wy geen onmagtig, zwak , bepaald en kortzigtig wezen aan, die ons wel gaarn zou willen, maar niet kan verhooren ; neen: wy bidden Hem aan, als onzen Vader, die in de hemelen is, want Jesus leert ons niet alleen zeggen onze Vader; neen, Hy voegt er by, die in de hemelen zyt. En wat wil dat zeggen, die in de hemelen zyt? D Ligt  5o DERDE LEERREDE Ligt daar ook troost vcor ons in opgefloten? Of ziet Jesus hiermede enkel op de plaats, waar God de Altegenwoordige zyne heerlykheid en Majefteit aan de verheven geesten en volmaakte gerechtvaardigden nader openbaart ? Dat is niet denkelyk , myne vrienden!, omdat het woord hemelsch naar het taaleigen der Hebreen niet enkel betekent dat geen, dat tot den hemel behoort, maar ook over het algemeen dat alles, wat Goddelyk, verheven, groot en magtig is, en alle andere dingen ovenreft. De Jooden namelyk fielden zich dat alles, dat boven de ftarren verheven is, als het hoogfte voor, en daarom betekent, het woord in dezen zin genomen, de aanfpraak Vader, die in de hemelen zyt, of hemelfche Vader niet anders, dan allerhoogfte Vader. Deze verklaaring kan door duidelyke plaatzen uit het oude en nieuwe verbond bevestigd worden. In den ïi derwyzen, denverdwaalden te recht helpen, een goed, edel, deugdzaam voorbeeld geeven, om, zo veel in hem is, anderen tot navolging te bekooren ; in 't kort, hy moet een waar, oprecht , en werkzaam Menfchenvriend zyn, en zo algemeen nuttig zoeken te worden, als het hem in zyne gefteldheid en naar zyne kragten mogelyk is, dan kan hy eerst met waarheid tot God roepen: Onze Vader. Gy ziet hieruit, myne Vrienden!, hoe Leerryk de aanfpraak aan God is, waarvan Jesus zich in het voorbeeld des gebeds bedient, gy merkt, hoe zy ons niet alleen den heerlykften troost geeft, maar ons ook tot gemoedswerkzaamheden opwekt, en gemoedswerkzaamheden in ons verönderftelt, welke Gode welbehaagelyk zyn. Maar hebben wy wel ooit recht leevendig daaraan gedagt, myne Toehoorers! wanneer wy baden onze Vader; wel ooit recht overwogen, dat wy ons daardoor tot kinderlyke gezindheid en gehoorzaamheid verplichtten? Hebben wy ons ook fteeds overeenkomftig deze zo menigwerf herhaalde verplichting gedragen ? Ach, wie onzer zal zichzelven hier geene verwyten moeten doen! Wy noemen God wel onze Vader, maar het gefchiedt alleen met de lippen; wy denken er met het hart niet aan, want anders zouden wy ernfliger poogingen doen, om dezen onzen Vader welbehaagelyk te zyn. Hy vordert van ons, dat wy zagtmoedigheid en toe-  6o TWEEDE LEERREDE EN 2.' toegeevenheid gebruiken zullen, maar wy laaten ons nog dikwyls van den toorn beheerfchen — dat wy niemand van onze broederen beleedigen of veröordeelen zullen, maar wy doen het nog dikwyls -— dat wy malkander vergeeven zullen, gelyk Hy ons vergeeft, en evenwel koesteren wy wraakzugt en vyandelykheden jegens dezen en genen dat wy het eerst op de vorming en veredeling van onzen geest bedacht zullen zyn, maar laaten wy ons hart niet al te zeer door het zigtbaare inneemen ? Zyn wy gehoorzaame kinderen van den Almagtigen Vader? Ach! ons geweeten moet het ons zeggen, wat wy zyn. Het zal het een ieder zeggen, wat hy zy, en hoe ftrafbaar het moet gerekend worden, wanneer wy God onzen Vader noemen, Hem om vervulling onzer nooden bidden , en Hem evenwel niet als gehoorzaame kinderen navolgen. Mogten wy dit allen toch zo menigmaal bedenken , als wy de woorden ,, onze Vader " uitfpreeken, dan zullen wy zeker voor God niet meer huichelen , maar ons beyveren , om den naam van Gods kinderen waardig te worden, dan zullen wy by onze gebeden op Hem, als den Almagtigen en Algoeden vertrouwen , fteeds kinderlyke aandoeningen voor God koesteren, en ons dan over zyne goedkeuring verheugen kunnen. Amen. VIER-  VIERDE LEERREDE. OVER DE EERSTE BEDE VAN HET ONZE VADER. Onder de groote en kenmerkende voorrechten, die den mensch door zyne redelykheid , welke hem boven alle andere fchepzelen der aarde verheft , te beurt vallen, behoort buiten twyfFel ook het vermogen dat hy bezit, om God zynen Schepper te leeren kennen en verheerlyken. Want hoe voortreffelyk alle de overige fchepzelen dezer waereld ook gevormd zyn , en welk uitneemend getuigenis zy ook van de wysheid van derzelver grooten Formeerder geeven; dat mangelt dezelven toch, in vergelyking met de menfehen befchouwd, dat zy derzelver magtigen, wyzen, en goeden Schepper en Onderhouder niet kennen, dat zy zich over Hem niet verheugen, en Hem voor derzelver aanzyn niet danken kunnen. Maar daartoe is de mensch in ftaat, door zyn verftand kan hy zich tot de onzigtbaare eerfte oorzaak van alles, wat er is, tot God verheffen, hy kan uit de befchouwing van de wyze en goede inrichting van de waereld, en de dingen die hiertoe behooren , tot rechte denkbeelden van God gebragt worden , door middel van zyn verftand, dat  <52 VIERDE LEERREDE dat hem dit vermogen verfchaft, om zynen Schepper te leeren kennen , en tevens de waardigheid bezorgt , die hieruit voorvloeit. Maar bezorgt zyn verftand hem die bekwaamheid, het verplicht hem dan ook om dezelve tot het groote oogmerk ■ tot de kennis en verheerlyking van God, behoorlyk aanteleggen; daartoe kreeg hy ze doch van zynen Schepper; ja, terwyl de redelooze fchepzelen wel fterk fpreekende bewyzen van Gods aanzyn en zyne volkomenheden opleveren , maar zonder dit nogthands te willen en te bedoelen, moet de mensch, die tot iets hoogers in ftaat is, zyn verftand gebruiken, en zich door dit groote voorrecht, 't geen hem gefchonken wordt, laaten opwekken, om naar eene waare kennis van God te ftaan, en hieruit de regels tot een verftandig en Godewelbehaagelyk gedrag voor zichzelven afteleiden. Want dan eerst is zyne kennis aangaande God van den rechten aart, wanneer zy haaren invloed over onze gezindheden en daaden verlpreidt, en dit is de rede, dat Pau. lus die kennis van God, die alleen het verftand bezig houdt, zonder het hart tot edele daaden, tot verheerlyking van het Opperwezen te ontvlammen , als iets befchouwt, dat in 't geheel geene kennis van God is, fchry vende van eenigen zyner tydgenooten, zy kennen God, maar met hunne werken verlochenen zy Hem. Dat dit by veelen onzer ook het geval niet ware, myne vrienden! Dat wy allen, gedagtig aan het groote voorrecht, dat wy boven alle andere zigt- baa-  OVER DE EERSTE BEDE. 69 baare fchepzelen hebben, en deszelfs weldaadig oogmerk, niet alleen yverig naar de kennis van God uitzagen, maar ons tevens lieten aanvuuren , om Hem op de rechte wyze te verheerlyken! Dan zouden wy het allervolmaakst gebed met waarheid kunnen bidden , want ook daardoor verplichten wy onszelven tot kennis en verheerlyking van God, gelyk wy thands gelegenheid zullen hebben, om nader intezien. Laaten wy dezelve met onverdeelde aandacht gebruiken , maar vooraf God aanroepen om hulp en zegen by onze overdenking. Aanbiddingwaardig God! wy danken U, dat Gy ons het vermogen hebt gefchonken , om U als onzen God en Vader te leeren kennen, en ons in U te verblyden. Maar fchaamte bedekt ons, terwyl wy ons thands te binnen brengen, hoe koelzinnig wy tot nog toe omtrent U geweest zyn, daar wy onze grootfte eer, en ons hoogst geluk in de kennis en verheerlyking van U gezogt moesten hebben. Vergeef het ons, barmhartig God f wy bekennen en betreuren onze gebreken; en verhoor ons gebed om lust en kragt tot kennis en verheerlyking van uwen naam! Zegen de overdenking van dit uur aan ons allen , opdat uw groote naam onder ons meer geheiligd worde Amen. TEXT.  64 VIERDE LEERREDE T E X T. MATTH. VI. vs: g. Uw naam worde geheiligd ! Zie daar de eerfte bede van het allervolmaakst gebed i Wy hebben ze reeds zeer dikwyls in den mond genomen, maar misfchien wel zonder ze recht te verftaan, of te denken, waarom in dezelve verzogt wierd. Laaten wy ze dan voor tegenwoordig Vooreerst verklaaren, en er Dan eenige aanmerkingen byvoegeri. Die verftandig bidden wil, myne Hoorers!, moet zich vooraf twee vraagen kunnen beantwoorden; te weeten, tot wien hy zich wenden, en waarom hy bidden moet, wat hy tot welzyn van zichzelven en zyne broeders noodig hebbe? Beide deze vraagen beantwoordt Jesus in zyn gebed. Na dat hy zynen jongeren geleerd had, dat zy zich tot God, hunnen tederften en magtigften Vader wenden moeiten, die hunne gebeden verhooren kon en ook verhooren wilde, leert hy hun nu ook in eenige beden, waarom , om welke goederen en weldaaden , zy dezen almagtigen en goedën Vader hoofdzaakelyk moeiten aanroepen. Maar daar zyn gebed behoort be. fchouwd  OVER DE EERSTE BEDE. 65 fchouwd te wo*den, als een gebed van algemeenen inhoud, dat voor gëene byzondcre gevallen gefchikt is, haalt Hy daarin ook alleen zulke dingen aan, die op het geluk van alle menfehen in het algemeen den heerlykften invloed hjbben, en daarom ook bóven alles verdienen; om voorwerpen van hun gebed tot God te zyn. Het eerfte nü , dat Jesus aanhaalt , is het verzoek tot den almagtigen Vader, dat zyn naam geheiligd worde, waaruit wy wel met recht beiluiten mogen, dat dit het gewichtigst van allen, en dat het waarlyk wel der moeite waardig is ; om over den zin én den inhoud dezer, bede met allen aandacht natèdenkeh. En hier komt dan billyk het eerst in bedenking : wat wy door Gods naam te verftaan hebl?en? Zou Jesus hier zyn oog wel hebben op den naam van Vader, dien Hy in de aanfpraak des gebeds gebruikt heeft? Zou het deze zyn, dien Hy geheiligd wil hebben ? Neen, onder den naam van God wordt God zelf, het verhevenfte , het almagtige, en algoedew. zen, de Schepper en Regeerer van hemel eh aarde verftaan. Het was toch by de Jooden zeer gebruikelyk, dat zy, van God fpreekende, dit meermaal onder de uitdrukking van „ de naam des Heeren " deeden. Dus vinden wy in de Schriften van het oude verbond menigmaal gewag gemaakt van deri naam des Heeren te beminnen den naam des Heeren te loaven den naam des Heeren te vreezen —— den naam des Heeren aanieroepen ~ . en E ff  66 VIERDE LEERREDE by den naam des Heeren te zweeren; fpreekwyzen die niets anders betekenen dan God te beminnen — God .te looven, — God te vreezen — God aantcroepen en — by God te zweeren. Dus zegt J o r , na het verlies van alle zyne aardfche goederen: De Heer heeft gegeeven, de Heer Jieeft ge* nomen , de naam des Heeren zy gedankt , dat is, God zy gedankt. Maar daar men zich God niet anders kan voorfteller, dan als het verhevenst, en volmaakst wezen, worden door de fpreekwys ,, Gods naam" zomtyds zyne eigenfchappen ook verftaan. Zo zegt Salomo in zyne Spreuken Qa) de naam des Heeren, dat is zyne eigenfchappen, zyne magt, zyne wysheid en goedheid is een Jlerke toren (eene zekere fchuilplaats) de Rechtvaardige zal daar heenen hopen, en in een hoog vertrek gefield worden, dat is , befchutting, hulp, troost, en gerustftelling vinden. Zo zegt de Heiland ook in zyn gebed tot God door Johannes opgetekend, (b) Ik heb uwen naam den menfehen geopenbaard en wil er meê zeggen: ,, Ik heb U, o Vader! uwe eigenfchappen, uwe volkomenheden, uwen wil den menfehen zoeken bekend te maaken. Naar deze verklaaringen, met het fpraakgebruik of taaleigen der Heilige Schrift overeenkomende, betekent dan de bede Uw naam worde geheiligd niets anders dan dit: ach! dat Gy, dat uwe volkomenheden mogen geheiligd worden. Maar Ca) Cap. XVIII. 10. {b) Joh. XVII. 6.  OVER DE EERSTE BEDE. 67 Maar wat zegt dat, God of zyne eigenfchappen ie heiligen"? Een ieder begrypt al aauftonds, dat hier de betekenis van het woord heiligen niet in aanmerking kan komen, die anders in de Heilige Schrift wel voorkomt, en volgens wélke het zo veel betekent, als iets van een gemeen tot een byzonder gebruik aftezonderen, in welken zin 'er by Mozes gezegd wordt, dat God den Sabbath geheiligd, dat is, tot een byzonder gebruik beftemd heeft. Neen, heiligen zegt hier niets anders dan vereer en, en wyl dit niet zonder de kennis van God gefchieden kan, of met andere woorden, daar men God, zonder Hem, zyne eigenfchappen en zynen wil te kennen, niet recht verheerlyken kan, betekent de Bede: Uw naam worde geheiligd » dat God recht gekend en recht verheerlykt mag worden. Die deze eerfte Bede van het onze Vader dus fpreekt, bidt dan met andere woorden: ,,oGod, mogt ik U toch recht kennen in Uwe hooge volkomenheden, in Uwe grootheid en beminnenswaardigheid, in Uwe magt, en wysheid, en trou* we, en heiligheid, en goedheid en gerechtigheid; maar mogt ik U tevens ook ais mynea God en Vader vereeren; mogt al myn denken, fpreeken, en handelen zo gefield zyn , als het moet gefield zyn, daar ik een fchepzel van U, en als zodanig tot verheerlyking van U verplicht ben. Jk weet het, dat dit de eenige en zekerfte weg tot myne waare gelukzaligheid is, dat ik my dan over Uwé goedkeuring verheugen, en alles, wat my goed E & is t  68 VIERDE LEERREDE is, met toeverzigt van U verwagten kan, maar ik gevoel het ook, dat ik, aan my zeiven overge* laten, niet in ftaat ben tot zulk eene levendige kennis en waardige verheerlyking, als van my afgevorderd wordt, en bid en verwagt dus kragt en hulpe van U. Maar mogt Gy niet alleen my, neen, mogt Gy ook mynen broederen en zuste^ ren , allen menfehen op de gantfche aarde bekend, en van allen als de waare aanbildingswaardige God recht verheerlykt worden. Reeds zeer veel hebt gy gedaan, om U den menfehen nader te openbaaren. De geheele Natuur, elk fchepzel, van het grootfte tot het kleinfte, en vooral uw woord prediken uwe volkoomenheden. Mogten wy allen van ü zclven met lust, en kragt vervuld worden, om deze Openbaaringen recht te gebruiken, mogten wy allen naar een fteeds toeneemende kennis van uwe Natuur en uwen wille uitzien! Mogt Gy het bygeloof s het ongeloof, de afgodery , de onweetendheid, en verkeerde dwaalende begrippen omtrent EJ onder de menfehen meer en meer wegncemen! Maar mogt Gy tevens ook alle bezielen met eene begeerte en altyd opgewekten yver, om ü recht te verheerlyken ; mogt Gy ons allen by- . ftaan, om altyd zo edel, zo rechtfehapen, zo Godsdienftig te denken, te fpreeken ea te handelen , als wy verplicht zyn door den Godsdienst en uit aanmerking van de betrekking , in welke wy met U, als fchepzelen tot hunnen Schepper, als kinderen tot hunnen Vader ftaan! Mogten wy  OVER DE EERSTE BEDE. ff* wy altyd, overëenkomftig het bevel van onzen grooten Verlosfer, ons licht, onzen oprechten deugdzaamen wandel laaten fchyneD voor de menfehen, op dat zy onze goede werken, onzen yver om U te verheerlyken, mogen zien, en daardoor bewogen worden, om □ onzen gemeen fchappelyken Vader te verheerlyken ! " Ziet, myne Hoorers!, dat bidt men, wanneer men tot God zegt: Uw naam worde geheiligd ! Maar het zou onvergeeflyke dwaasheid zyn, wanneer wy ons wilden inbeelden, dat Jesus ons om rechte kennis en verëering van God leerde bidden, ten einde Hem daar eenig voordeel door toetebrengen. Hoe zou dat mogelyk kunnen zyn? Hy heeft ons immers niet van noden. Hy kan immers door onze kennis en verheerlyking niets gewinnen. Al wordt Hy niet gekend, wat zeg ik? al wordt Hy gelasterd, Hy blyft echter onveranderlyk de algenoegzaame , de volmaaktfteGeest. Neen, wy, wy allen kunnen by de kennisfe en verheerlyking van God winnen, onuitfpreekelyk winnen, ji daarin beftaat eigenlyk onze waarde, ons geheele geluk, en dit is alleen de rede, dat Jesus ons hierom leert ver/.oeken. Want als God recht van ons gekend wordt , wanneer wy ons rechte denkbeelden maaken van Zyn wezen, van Zyne verhevene eigenfchappen , van Zyne onbepaalde magt, van Zyne onnafpeurelyke "wysheid, van Zyne onafmeetelyke liefde, van Zyne onkreuk, baare heiligheid, die Hem een affchuuw van alE 3  10 VIERDE LEERREDE les kwaads doet hebben , van Zyne onpartydig© rechtvaardigheid, van Zyne alweetendheid, en overal tegenwoordigheid, van Zynen wil, en van Zyne voorzienigheid, wanneer wy hier altyd van doordrongen zyn , en ons door deze kennis tot den diepften demoed en eerbied voor God, tot de hartelykfle dankbaarheid, tot de oprechtfte wederliefde, tot de vrolykfte gehoorzaamheid, tot het kinderlykst vertrouwen, tot waare ongeveinsde verheerlyking van Goj laaten opwekken: wanneer deze gezindheden ons geheele hart vervullen , wanneer wy ze by ieder geval doos woorden en daaden aan den dag leggen: wanneer wy door al ons doen en laaten toonen , dat wy het eerst en meest uitzien naar verheerlyking van God — dan kunnen wy niet anders dan gelukkig zyn; dan hebben wy rust voor ons hart en geweeten ,• dan hebben wy vreugd voor God, dan worden wy van Hem bemind,- dan ontgaan wy alle die ellende , die anders aan de zonde vast is; dan zyn de rampen van dit leeven, die ons in Gods voorzienigheid treffen, waare weldaaden voor ons; dan moet alles ten beste dienen ; dan komen wy eens in de nadere gemeent fchap van God en Christus; dan worden wy eeuwig en onuitfpreekelyk gelukkig. Had Jesus dan geen recht, om de bede ter verkryging van de kennis en verheerlyking van God in zyn voorbeeld des gebeds te plaatzen? Verdient zy niet om als de eerfte en gewichtigfle boven san gefield te worden? Qofe  OVER DE EERSTE BEDE. 71 Ook wy hebben deze bede tot God reeds dikwerf gedaan, maar gefchiedde het wel altijd in waarheid , myne Toehoorers! ? Mogten, konden wy ze wel,zonder veinzen, uitfpreeken? De meesten onzer denken dit wel , omdat zy niet weeten, welke gezindheüen zulk een hebben moet, die in waarheid bidden wil: Uw naam worde geheiligd; maar zeer Verkeerd. Laaten we dan hierover nog met opmerkzaamheid nadenken. Die zynen Verlosfer deze eerfte bede met waarbeid nazeggen, met waarheid om kennis en verheerlyking van God bidden wil, die moet de kennis en verheerlyking van God, die moet den Godsdienst , de deugd , en de goedkeuring van den Almagtigen voor zyn hoogfte geluk, voor het eerfte en laatfte oogmerk van zyne vuurigfte wen» fchen houden ; die moet ook geen grooter vreugde kennen, dan de vreugd over God, en de zalige bewustheid , dat hy den wil van God met de welmeenendfte getrouwheid gedaan heeft. Want zo lang Hy zich aan God en zyn genoegen niets laat gelegen liggen, zo lang Hy zich nog om God niet bekommert, en naar God niet vraagt, maar zyne neigingen en begeerten alleen tot de hoogde wet ftelt , welke hy gehoorzaamt, zo lang hy nog aan de aarde hangt, naar het bezit en genot van aardfche dingen , naar groote rykdommen, naar tydelyke eer, naar zinnelyke vergenoegingen het meeste haakt, of zo lang hy nog zyn hart tusfehen God en de waereld deelen wil, hoe kan hy dan bidden om de kermis en verheerlyking E 4 van.  li VIERDE LEERREDE van God, die in zyne oogen geene waarde hebben? Zou zyn hart ten minften er wel eenig deel aan kunnen necmen? Neen,hy zou enkel met zyn mond de bede doen. En zou hy Gode dan behaagen kunnen , die een affchuuw van alle geveinsdheid beeft, die in geest en in waarheid, met eene oprechte deelneeming van het geheele hart en niet enkel, met dfcn mond wil aangebeden worden? Maar die gene , myne waardfte Vrien» den, (en daarop hebt gy wel te letten,) die gene kan alleen, zonder zich te bezondigen , tot God zeggen : Uw naam worde geheiligd, die geloof geeft , van harte geloof.geeft aan het zeggen van Jesus: Dit is het eeuwige leeven, dat zy U kennen den eenigen waaragtigen God, en Jesus Christus, welken God gezonden heeft, die deze waare en levendige kennis voor zyne hoogfte eer en hoogst geluk houdt, die.niet aardsch- maar he^ melschgezindis, en niet eerst en meest zoekt naar de dingen die op aarde, maar veel meer naar de dingen, die boven zyn. Die met waarheid tot God zeggen zal: Uw naam worde geheiligd, die moet in de tweede plaats ook elke voorkomende gelegenheid greetig aangrypen en naarftjg waarneemen, om zyne,kennis van God' te verbeteren , uittebreiden , ze kragtiger en leevendiger, werkzaamer en meer beoeffenend te maaken. Aan zulke gelegenheden mangeit het ons niet ; werwaarts wy heen zien, overal zyn wy van fchepzelen omringd, die ons aan den almagtigen , algoeden, en, alwyzen Schepper herin-  OVER DÉ EERSTE BEDE. 73 Enneren. Wy vinden ook in onze lotgevallen zeer veel, dat onze gedachten kan opleiden tot den hoogen God, die dezelve met wysheid en goedheid beftuurt, die ons weldoet, zegent, in gevaaren byftaat , en van wederwaardigheden ons bevrydt. Daarby hebben wy de Heilige Schrift, dat dierbaar gefchenk van den hemerfehen Vader; het geen ons het duidelykst onderricht geeft, zo. wel aangaande God en zyne volkomenheden, als nopens de verheerlyking, welke wy Hem verver Gehuldigd zyn. En buiten dat worden wy op zekere tyden nog in den Godsdienst onderwezen, zo dat het voor ons geheel onverantwoordelyk zou zyn , wanneer wy onszelven de groote vraag, wie en wat God is, en hoe wy Hem verëeren moeten, niet konden beantwoorden. Want indien P au lus van de Heidenen reeds beweert, dat zy niet te verontfehuldigen waren, daar zy God uit de natuur niet hadden leeren kennen , hoe veel meer geldt dat dan van ons, die nog daarenboven de Heilige Schrift in handen hebben ? Wanneer het verder waar is, dat wy ieder gebed om een weldaad, die ons gewichtig en wenfchenswaardig is, —en is zy dit niet, dan mogen wy er niet om bidden wanneer het waar is, dat wy een ieder gebed van dezen aard te gelyk ook als eenen eisch befchouwen moeten, om dat alles te doen, wat wy naar ons vermogen doen kunnen , om onzen wensch vervuld te krygen: dan begrypt gy ligt, myne waardfte vrienden!, dat zulk een, die de eerfte Bede van het onze l'aE j der  •4. VIERDE LEERREDE der in waarheid bidden wil, ook van zynen kant; iedere gelegenheid begeerig aangrypen, zorgvuldig waarneemen, en de gereede middelen gebruiken meet, waardoor hy God al meer en meer kan leeren kennen. Zo menigwerf wy dan bidden : Uw naam worde geheiligd, zo menigmaal verplichten wy ons zeiven ook tot een yverig zoeken naar de kennisfe Gods, en dus ook om' de openbaaringen van God, in de natuur en de Heilige Schrift te vinden, tot dit oogmerk vlytig te gebruiken, cn de openbaare GodsdienstöefFeningen , zonder dringende noodzaak, niet meer te verzuimen, of dezelve niet langer zonder opmerkzaamheid, enkel uit fleur cn gewoonte bytewoonen En die aan deze verplichting, welke hy zichzelven door het doen der eerfte Bede oplegt, niet beantwoordt, ja er zelfs niet eens aan denkt om aan dezelve te beantwoorden, wat is die anders dan een itrafbaare huichelaar, op welken God met misnoegen ncêrziet ? J Verder, die geen, die tot God bidt: Uw naam worde geheiligd, die bidt daardoor, gelyk wy gezien hebben, niet alleen om kennisfe van God, en verplicht zich, niet alleen om yverig naar dezelve te ftrceven, maar hy bidt ook om God te mogen verheerlyken, en verplicht zich diensvolgens ook, om dit te doen. Hy moet dus ook, wanneecr hy deze Bede met waarheid doen wil, het vast befluit hebbeD, om met er daad God met alle zyne kragt en te verëeren. Dit nu heeft dan plaats, waaneer hy in zyn bart fteeds zulke gezindheden koes-  OVER DE EERSTE BEDE. 75 Koestert, als Gode welbehaagelyk zyn; wanneer hy fteeds zo handelt, als God het vordert; wanneer hy altyd over zyn hart, over zyne neigingen en begeerten, over zyne woorden en daaden •waakt; wanneer hy er altyd op bedagt is, om, uit hoogachting, eerbied en liefde voor God, dat alles te verfoejen , en natelaaten, dat met de kennis, die hy van God en zynen wil verkregen heeft, ftrydig is, cn daarentegen dat te doen en te volbrengen, wat met zyne kennis van God en Zyne wetten overeenftemt, al ware het zelfs, dat de gantfche waereld het tegendeel deed, en dat het hem alle mogelyke overwinning van zichzelven, en alle mogelyke moeite koste. Het is dus ook niet mogelyk , deze eerfte Bede van het ome Vader in waarheid uittefpreeken , wanneer wy ons aan de verëering van God niets laaten gelegen liggen; wanneer wy Gods naam nog met ligtzinnigheid , en zonder eerbied in den mond neemen ; wanneer wy de plaats nog niet liefhebben, waar Gods eere woont; wanneer wy ons nog niet gaarn laaten vinden ia het huis des Heeren, tot eene aandachtige en gemeenfehappelyke aanbidding van den hoogen God ; wanneer wy ons geheele leeven niet tot Godsdienst maaken, dat is te zeggen, wanneer wy er nog niet ernftig op uit zyn, om altyd, op iederen dag, en in iedere omftandigheid van ons leeven, zo te denken en te handelen , dat God daardoor verheerlykt worde, en wy door al ons doen en laaten te kennen geeven, dat de deugd, en  V« VIERDE LEERREDE en de daaraan verbondene goedkeuringe Gods meer by ons weegen , dan alk andere dingen in de waereld. Dan!, die in het onze Vader tot God zegt: Uw naam worde geheiligd, die bidt niet alleen, dat hy voor zichzelven God 'iteeds beter moge kennen en verheerlyken, maar ook, dat de kennis en verheerlyking van den gemeenfchappelyken Vader onder alle menfehen op de gantfche aarde fteeds uitgebreider, beter en hartelyker worde; hy verplicht zich dus ook, om aan de bevordering en uitbreiding van dekennis en verheerlyking van God,onder zyne broederen en zusteren , met alie kragten te arbeiden. En hoe zou het ook mogelyk zyn, dat die gene, die in de kennis en verheerlyking van God zyne hoogde waarde, zyn grootst geluk vindt, en die alle menfehen , als kinderen van God, oprecht lief heeft, hoe zou het zulk eenen mogelyk zyn, om het zich niet aantetrekken, of zyne broeders met hem God kennen en verheerlyken , of niet ? Zou het hem niet moeten fmarten, wanneer hyziet, dan God miskend, en veracht wordt ? Zou hy zich in tegendeel niet verheugen, wanneer hy merkt, dat de Algoede recht gekend en vereerd wordt, en zou hy niet alles t'oen , wat hem maar mogelyk js, om zich deze «dele blydfchap te verfchafren? Maar, zal menig een wei denken, wat zou een mensch, die niet tot Leeraar van anderen opgelegd is, wat zou zulk een kunnen doen, om de kennis en verheerlyking van God by anderen te be-  OVER DE EERSTE BEDE. 7? bevorderen ? Ja, zeker zo veel niet als de Leeraaf van den Godsdienst, wien in dit opzigt een grooter kring van werkzaamheid geopend is. Maar met dat al kan en moet ieder, ook de geringde, de armde hierdoor een weldoener van zyne broeders worden. Ieder daat immers in zekere betrekkingen tot menfehen; ieder heeft immers verkeering met hun, en heeft dus ook gelegenheid, om in de tegenwoordigheid van anderen met eerbied van God te fpreeken, om Zyne verhevene volkomenheden, Zyne magt, Zyne wysheid, Zyne goedheid te bewonderen , Zyne voorzienigheid te pryzen , en daardoor hoogachting, liefde en vertrouwen op God by anderen te verwekken en te verderken. Ieder vindt, wanneer hy er maar op letten wil, menigvuldige gelegenheden , om zynen medemenfehen verfcheidene dwaalbegrippen omtrent God te beneemen, om onweetendheidin den Godsdienst, om bygeloof en lchadelyke vooröordeelen uitteroejen ; en ieder, die zelf voor de kennisfe Gods hoogachting heeft, kan immers dagelyks in de verkeering met zyne evenmenfehen, by zynen echtgenoot, by zyne bloedverwanten, by zyne vrienden , by zyne dienstboden, en vooral by zyne kinderen aan de uitbreiding van de waare kennisfe Gods op aarde arbeiden, gelyk hy zich daartoe verplicht, wanneer hy bidt: Uw naam worde ge* Iieiligd. Maar nog meer! hy verplicht zich daardoor ook, om de verheerlyking van God, om waare deugd onder zyne medebroederen te bevorderen, es  78 VIERDE LEERREDE ca mag dus, wanneer hy deze Bede anders in waarheid doen wil, ook niet onverfchillig wezen, of anderen op het pad der deugd of op den weg der ondeugd wandelen, of zy God verheerlyken, of verachten, of zy ook overeenkomftig hunne kennis van God leeven, of dezelve door hunne werken verlochenen; hy is veel meer verplicht om den zondaar by gefchikte gelegenheden te vermaanen, en te waarfchuwen om hem, zo goed hy kan , het gevaar van de ondeugd voorteftellen, en voor de deugd te winnen, om den verdoolden, wanneer dat in zyn vermogen ftaat, met zagtmoedigheid te recht te brengen om den traagen optewekken, en vooral zelf een goed voorbeeld te geeven, ten einde anderen daardoor bekoord worden, om door dergelyke gezindheden en een dergelyk voortreffelyk gedrag God te verheerlyken. Gy ziet dan, myne vrienden!, hoe veel er toe gevorderd wordt, wanneer wy maar de eerfte Bede van Jesus- gebed in waarheid bidden willen % wy moeten dan namelyk de kennis en verheerlyking van God en Zyne goedkeuring met de daad hooger achten, dan andere dingen, en daar yveriger naar ftaan, dan naar iets anders — wy moeten met dat oogmerk alle de daartoe dienftige middelen getrouw gebruiken, en dus God uit de natuur, uit de Heilige Schrift en door de gemeenfchappelyke Godsdienstöeffeningen meer en meer trachten te leeren kennen -— er* ernftig €n onöphoudelyk op bedag^t zyn, om God door een  OVER DE EERSTE BEDE. 7* eene getrouwe opvolging van zynen wil te verheerlyken, Hem boven alles beminnen en hoogachten , met eerbied van Hem fpreeken, op Hem betrouwen en Hem gehoorzaamen maar ook yverige poogingen doen, om de kennis en verheerlyking van God by onze broederen naar vermogen uktebreiden en te bevorderen. En die gene , die deze gezindheden niet koestert, en eichzelven .in deze poogingen niet ernftig werkzaam bevindt, die mag, die kan ten minften op de rechte wys niet tot God bidden,: Uw naam worde geheiligd, doet hy het, dan is hy de laagfte huichelaar. Maar welke denkbeelden verwekt dit voorftel in onze harten, myne waardfte Hoorers!, ? Behoeven wy onszelven hier geene verwyten te doen? Geeft ons geweten, geeft eene ernftige befchouwing van het leeven, dat wy tot hiertoe geleid hebben, ons het getuigenis, dat wy die gezindheden koesterden, en die daaden deeden , welke de zo dikwyls van ons her haalde bede, om de heiliging van Gods naam, afvordert en veronder ftelt ? Hebben wy indedaad recht yverig daarnaar uitgezien? Deed het ons leed, wanneer wy zien moesten, dat God van anderen zo niet gekend en vereerd werd, als Hy het verdient, en zogten wy by bun, zo veel in ons was, de kennis en waare verheerlyking van God te bevorderen ? Gelukkig wy dan , myne vrienden! dan hebben wy ons niet bezondigd, terwyl wy tot God baden; Uw naam worde geheiligd; maar laat ons op  g» VIERDE LEERREDE ENZ. op dezen weg dan verder voortgaan, fteeds naar levendiger kennis van God ftaan, Hem fteeds door echte deugd waardiger verheerlyken : dan zal God met goedkeuring op ons neérzien, onS gebed genadig verhooren, en ons kragt geeven tot eene onverdeelde Godsvrugt. Maar bevinden wy , dat wy tot hier toe wel dikwyls genoeg om kennis en verheerlyking van God gebeden, maar het flegts met den mond gedaan hebben, en aan de verplichting niet beantwoordden, welke wy daardoor op ons namen* O! laaten wy Hem onze zonde dan bekennen, Hem om vcrgeeving fmeeken, en de oprechtheid van ons berouw en onze verbetering bewyzen, door er ernftig een begin van te maaken, om niet alleen met eene gantfche deelneeming van ons hart om de kennis en verheerlyking van God te bidden, maar ook dat alles te doen, wat ons maar mogelyk is , om onzen wenseh vervuld te krygen. En dan, myne vrienden! ik kan het u zeker toezeggen want de ondervinding heeft het veele duizenden geleerd — dan zullen wy iederen dag vorderen in de kennis en verheerlyking van God iederen dag Gode welbehaagely- ker worden, en dan zal Hy ons eens in die plaats brengen, waar wy Hem, den Aanbiddenswaardigen, dan nog duidelyker zullen leeren kennen en op eene waardiger wys verheerlyken Araeni yyF-  VYFDE LEERREDE over DE TWEEDE BEDE. Het is eené zó zekere als gewichtige waarheid 'myne Tóehoorers!, dat de Christen de zaligde mensch is. Maar men zou my niet recht verdaan, indien men zich verbeeldde, dat ik dit van die allen beweer, welke belyders van het Christendom zyn ; neen, ik fpreek alleen van den waaren verëerer en aanhanger van Je sus, van hem, die niet enkel den naam van eenen Christen draagt, maar het ook met de daad bewysr, dat hy een Christen is; vari hem, dié de leer van Jesus niet alleen kent, die Jesus niet alleen als den Zoon van God én zynen Verlosfer in het geloove aanneemt, maar het er ook yverig cn aanhoudend op toelegt, om zo gezind te zyn, als Jesus gezind was, en zo wandelt, gelyk Hy gewandeld heeft. Zulk een Christen —— en ieder, die dezer onderfcheidende kentekenen niet heeft, verdient dezen naam niet zulk een Chriden, — ja waarlyk, die is de gelukkigde mensch, want zyn verdand is door den Godsdienst van Jesüs opgehelderd — hy weet zich zeiven der allergewichtigde vraagen te beantwoorden , die God en zynen ondc-felyken geest betreffen. Zyn hart is verbeterd ; — hy ia F , bé-  U VYFDE LEERREDE bevryd van de flavernij der zonde; hy beheerscht zyne driften door verftand en Godsdienst ; zyn geweeten is gerust — hy vreest voor geene ftraffen over zyne zonden: want God is zyn verzoende, liefdevolle Vader, en Jesus, de Waereld- rechter , zyn groote Vriend. Omtrent het aardfche leeft hy zonder bange zorg, overtuigd, dat God zyne lotgevallen regelt, en met wyze goedheid alles, zonder uitzondering, ten zynen beste fchikt; den dood ziet hy met blydfchap te gemoet, want deze is voor hem eene bevryding van iedere verdrietelykheid van dit aardfche leeven — het begin eener eeuwige — onukfpreekelyke, fteeds toeneemende vreugd in Gods gezel- fchap Is het dan niet waar, myne vrienden!, dat de Christen de zaligde mensch is? Wat ont' breekt hem toch by de goederen, voorrechten , en verwachtingen, over welke hy zich verheugen kan , ook hier reeds, aan zyn wezentlyk geluk ?lk mag dit voor tegenwoordig niet verder ontwikkelen, omdat ikmy anders te ver van de "hoofdzaak verwyderen zou, die ik thands met U befpreeken wilde: maar wanneer gy, zo als ik hoop en wensch, daar verder over nadenkt, dan zal het u nog duidelyker worden, dat myne fteliing in ieder opzigt waar is. Maar het is niet alleen ontwyffelbaar, dat de Christen de gelukkigfte mensch der waereld is: het is ook gewichtig, zeer gewichtig voor ons allen , dat wy van deze waarheid leevendig en krag.tig overreed zyn, want dan eerst zullen wy ons gedrongen vinden, om met allen yver naar het waa-  OVER DE TWEEDE É EDE. 8j waare Christendom te zoeken, ten einde wy, een ieder voor ons zeiven, ook deel mogen krygen aan de groote gelukzaligheid, welke het deszelfs waaie verëerers zekerlyk bezorgt; — dan eerst zullen wy aan de uitbreiding van het ryk van Chris, tus arbeiden — maar ook dan eerst ons in waarheid bedienen van zyn gebed in het gemeen, hen welk Christelyke gezindheden veronderftelt, en van de tweede Bede van hetzelve in 't byzonder , met welks overdenking wy ons in dit uur willen bezig houden. Maar vooraf wenden wy ons tot U, beste goedertierendlte Vader, Die in de hemelen zyt4 Die U in jesus Christus zo liefderyk over ons ontfermd hebt, Die ons in Hem verlichting, — kragt tot Godzaligheid — troost in elke wederwaardigheid, en de hope en zekerheid eener zalige onflerfelykheid gefchonken hebt. Mogten wy het er op hebben toegelegd, om dit Uw Va derlyk oogmerk te bereiken, mogten wy fteeds als Uwe kinderen en als verlosten van Uwen Zoon gehandeld, en daardoor poogingen gedaan hebben om alle de zaligheden te fmaaken, welke Gy allen zynen getrouwen aanhangers hebt beflemd en toegedagt. Het is Waar, met den mond hebben wy ons zei ven dikwyls genoeg verplicht, terwyl wy het gebed van onzen Goddelyken Verlosfer deeden: maar ach! het gefchiedde, helaas 1 maar al te veel zonder aandacht en ernst, wy lieten het meestal by het uiten van de Bede om waare Christenen te worden, berusten. Vergeef ons ook deF 2 ze  (4 VYFDE LEERREDE ze zonde, bermhartig God! Laat de Goddelykö leer van onzen Heiland fteeds meer waare belyders vinden, en beftuur ook onze harten, om er yverig naar te ftaan, dat wy eehte verëerers van Uwen Zoon mogen worden. Zegen daartoe onze tegenwoordige Godsdienstöeffening voor ons allen, om uwer ontfermende liefde wille, Amen! T E X T. matth. VI. VS: IC Uw Koningryk komel Dus luidt de tweede Bede van het gebed deS Heeren welke ik u in dit uur duidelyk en gewigtig zal trachten te maaken. Wy bidden daarin tot God, onzen Almagtigen Vader, dat Zyn Koningryk komen moge, en wanneer wy dit niet langer zonder verftand en nadenken verrichten zullen, gelyk het denkelyk van veelen onzer tot dus verre zal gedaan zyn , dan moeten wy noodzaakelyk voor alle dingen weeten, wat wy door dat Koningryk te verftaan hebben, om welks komst Jesus zyne jongeren leert bidden, en aan het welk hy de benaaming van Gods Koningryke geeft. — Wat Tyk, welke heerfchappy is het dan, 't geen hier be-  ÖVER DE TWEEDE BEDE. 8$ bedoeld wordt. ? Zeker niet de heerfchappy over de gantfche waereld, de wyze en onverbeterlyk goede regeering van dat alles, wat God beeft daargefteld: want deze duurt van de fchepping der waereld af, onafgebroken voort; zedert dien tyd beheerscht God alles als Schepper en opperfte Regeerer, voor alle zyne fchepzelen zorgende, en alles, zo wel het gering fchynende als het groote beftuurende, naar Zynen wil.— Daar kan dan niet van gefproken worden, omdat ditryk, zo lang als er fchepzelen zyn, niet alleen blyven zal, en blyven moet, wanneer de waereld voort zal duuren, maar ook voor de komst van Christus reeds werkelyk daar was, waarom er om deszelfs komst niet kan gebeden wofden. Maar wat, zegt gy, bedoelt ]esus dan, wanneer Hy zyne jongeren leert bidden , Uw Koningryk kome? Geliefden! wy vinden de uitdrukking, Gods Koningryk, of het Koningryk der hemelen zeer dikwyls in het Nieuwe Testament, en daarin betekent het fchier altyd die groote, bewonderingwaardige en voor ons zo hoogst gewichtige inrichting, welke God door zynen Zoon, tot heil van anders ongelukkige menfehen gemaakt heeft, terwyl Hy Hem tot Leeraar , Verlosfer , Zaligmaaker , Heer en Hoofd van het menschdom verordende, — Hem de natuur der menfehen deed aanneemen , — Hem. op aarde komen, zynen wil bekend maaken, den besten weldaadigften Godsdienst likken, dea weg tot zaligheid aanwyzen, en tot verlosfiag; F 3 van  86 V Y F D E LEERREDE van menfehen liet lyden en fterven — maar Hem ook weder uit het graf deed opftaan , — aan Zyne rechtehand in den hemel plaatfte, en Hem — alle magt gaf in hemel en op aarde; zo dat de menfehen, die in Hem gelooven, nu om Zynent wil van de ftraf en heerfchappy der zonde bevryd, wanneer zy yverig de Godzaligheid zoeken, reeds hier op aarde aanvangelyk gelukkig en namaals eeuwig zalig worden , maar Hem dan ook even en dus belyden moeten, dat Jesus de Heer zy, tot heerlykheid van God den Vader. Deze inrichtinge Gods door Jesus Christus wordt in het Nieuwe Testament, het Koningryke Gods, het Koningryk der hemelen, t>£ ook wel het Koningryk van Christus ge* noemd, omdat God dezelve door Chris rus gemaakt heeft. Het plan tot deze groote inrichting lag van eeuwigheid reeds by God, en deszelfs uitvoering nam hoofdzaakelyk met de verfchyning en met het leeven van Christus een begin. Wanneer wy dit wel opmerken, myne vrienden!, dan zullen wy zeer veele , anders duiftere, plaatzen, van het Nieuwe Testament,.' begrypen; dan verftaan wy het ook, wat Jesus, er meê zeggen wil, wanneer Hy zyne aanhangers in ons textkapittel opfpoort, om eerst te zoeken naar het Koningryk Gods en zyne ge- 1 rechtigheid; te weetcn, dit betekent dan, dat zy | voor eerst en voor alles waare onderdaanen in f het ryk van Christus moesten zoeken te: I worden, of er zich bovenal op toeleggen, om i die'  OVER DE TWEEDE BEDE. 8? de gezindheden aanteneemen, en zulk een gedrag te houden, als.God van zulken afvordert, die door den gezondenen Verlosfer gelukkig wilden worden , ten einde aan die gelukzaligheid met er daad deel te krygen , welke God door den Verlosfer heeft laaten aanbtengen. De Bede nu om de komst van het Godsryk was den Jooden, die ten tyde van Christus leefden, zelfs zonder bygevoegde verklaaring, zeer verftaanbaar ; want, door de profeetifche wenken van hunne Godsdienst-fchriften daarop gewezen, hoopten zy op een' tyd, waarin God door den beloofden Mesfias een ryk onder de menfehen oprechten, en hen door Denzei ven regeeren zou. En indedaad men vindt in het Oude Testament ook verfcheidene plaatzen , die dit ryk niet onduidelyk fchynen aantekondigen. In den tweeden Psalm zegt God: Ik heb mynen Koning gezalfd'over Zion, den berg Myner heiligheid. O) Eisch van My, en Ik zal U de Heidenen geeven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uwe bezitting, (b) Zo zegt God ook in den CX"B Psalm (c) tot den gevoleindigden Middelaar: Zit tot Myne regiehand; tot dat ik Uwe vyanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten!, en wat dergelyke gezegden meer zyn, die in de fchriften van het oude verbond niet zel- (a) vs. 6. (Z) vs. 8. ) vi. 32.  i3o ZEVENDE LEERREDE wantrouwende, uit gierigheid en wellusten voortfpruitende zorgen, zoekt te keer te gaan, omdat zy volftrekt zonder nut, omdat zy zondig zyn, en ons het leeven maar verbitteren , even zo wilde Hy datzelfde weldaadige oogmerk bereiken, door ons te leeren bidden: Geef ons heden en op iederen dag van ons leeven — juist geen overvloed, geen heerlyke fpyzen en dranken, geen pragtige klederen, maar ons noodwendig onderhoud, ons brood. Maar buiten dat had Hy ook zonder twyffel nog daarenboven op het oog , om zynen toenmaaligen Hoorers, zo wel als allen zynen aanhangers het rechte oogpunct te toonen, waaruit zy de aardfche dingen hadden aantezien. Wy menfehen zyn heel zeer geneigd, om ons hart door het aardfche te laaten kluifteren, om rykdommen, overvloed, aanzien, vermogen, en zinlyke vergenoegingen voor wezenlyke gedeelten van ons waar geluk te houden, en van daar is het dat wy, door het al te yverig zoeken naar het bezit van zulke zaaken, maar al te ligt onze groote en eigenlyke beftemming voor de toekomftige waereld, en onze daaruit voortvloeiende verplichting, om ons door wysheid en deugd zulke fchatten te verwerven, die ons ook by.den ^ood niet verlaaten, uit het oog verliezen. Deze al- te groote aanhangelykheid aan het zigtbaare, die groote hinderpaal om voor den hemel gevormd te worden, wilde Jesus wegneeraen, en maakt zich dienivolgens ieder middel ten nutte, om  OVER DE VIERDE BEDE. i3I om zyne aanhangers tot rechte denkbeelden van de waardy der aardfche goederen te brengen , om hun opteleiden, dat zy de aardfche goederen alleen in zo ver achten zouden, als zy noodig zyn tot onderhouding van het fnel heenenvlietend en onzeker leven. En Hy kon dit oogmerk niet beter bereiken, dan door zyne dienaars flegts om dat geen te leeren bidden, dat wezenlyk noodzaakelyk is, om brood voor iederen dag, om noodzaakelyk onderhoud: want die daarom bidt, moet, (gelyk wy ftraks nog duidelyker zien zullen) zal hy zonder geveinsdheid bidden, tevredenheid en een hemelfche gezindheid hebben. Maar mogen wy God dan om niets meer van de aardfche dingen bidden ? Mogen wy niet om gezondheid — om onderhouding van ods leven, en van onze krachten, — om het onderhoud van de onzen — om zegen over ons werk — en een fykelyke vervulling onzer behoeften vraagen ? Voorzeker ja; maar om alle andere dingen, behalven den nooddruft, welke God, daar Hy hier om bidden leert, ons tevens ook belooft, moeten wy onder die voorwaarde verzoeken, dat de verhooring onzer fmeekingen met zyne wysheid en ons wezenlyk geluk moet overéénftemmen;op eene andere wyze mogen wy daarom niet bid-den, omdat God niet uitdrükkelyk beloofde, dat Hy ons dezelve fchenken zou, en niet belast heeft, dat wy hierom vraagen zouden. Verhoort God dan ons voorwaardelyk gebed, fteltHy ons in zulk een Hand, .waarin wy door rechtmaatigei I 2 v raid*  13» ZEVENDE LEERREDE middelen meer verkrygen kunnen , dan onzen nooddruft; zegent Hy onzen arbeid , beloont Hy onzen vlyt, en befchermt Hy ons tegen zulke toevallen, die ons van aardsch vermogen berooven zouden; — dan mogen wy dat alles, wat Hy ons boven onzen nooddruft fchenkt, met dankbaarheid uit zyne handen aanneemen; maar wanneer Hy ons niet meer toedeelt, dan ons dagelyksch brood, dan zondigen wy, zoo wy met angstvallige ontevredenheid meer begeeren; anderen, die meer van Hem ontfingen benyden, en ons met noodig onderhoud niet vergenoegen willen. Laaten wy, na dus den zin der bede begreepen te hebben, nog leeren, welke gezind- en' werkzaamheden er noodig zyn, wanneer wy ds zelve op de rechte wyze doen zullen. Bidden wy tot God, ,, Hemelfche vader, geef ons h:den ons ons dagelyks brood", dan moet ons hart ook overtuigd zyn, dat God alleen ons onderhouden , verzadigen, behoeden en zegenen kan, en wil; want dit veronderftelt dit verzoek noodzaakelyker wyze in den bidder, ja die bede kan, zonder het geloof aan de allesbeftuurende voorzienigheid, en zonder kinderlyk vertrouwen tot God, onmogelyk gedaan worden. Wie zyn aardsch geluk dan bouwt op zynen vlyt, zyne bekwaamheid, op zyne vrienden en patroonen; — die gelooft, dat hy zich ook zonder den Goddelyken byftand van voedzel en dekzel voorzien kan, en zyn vertrouwen op .menfehen, op de Groo-  OVER DE VIERDE BEDE. i33 Grooten, Magtigen en Ryken dezer aarde ftelt, die verlochent Gods voorzienigheid en zyne geheele afhangelykheid van dezelve, —die bidc zonder vertrouwen, zonder aandacht en ernst, wanneer hy tot God zegt: ,, Geef my dezen en iederen dag van myn leven myn noodig onderhoud", die bezondigt zich.dus ook, terwyl hy tot den alweetenden Hartekenner nadert , en woorden uitfpreekt, die met de gezindheden zyner ziele geheel niet overëenftemmen. — Laaten wy dit wel opmerken, myne Hoorers!, en toe opwekking en verlevendiging van ons vertrouwen op God, en tot onderdrukking van het vertrouwen op eigene krachten, en op de hulp der menfehen , het ons zeer dikwyls voor den geest brengen , dat ons ganfche geluk altyd geheel van God afhangt, dat wy zonder zynen byftand en zegen, en zonder de onderhouding onzer kragten door Hem, volftrekt niets doen en onderneemen kunnen; dat wy niet in ftaat zyn, om de aarde te gebieden, datzyhaaren fchoot zal openen, — om regen en zonnefchyn op onze velden te brengen —- om onze maatfehappy te befchermen, en dat andere menfehen, zonder Gods hulpe, niec vermogend zyn ^ om ons byftand te verleenen, dat Hy, de almagtige Beheerfcher der waereld, het alleen is, van wien wy alles ontfangen, wat wy behoeven; want als dan zullen wy voorzeker met vast vertrouwen, met aandacht, met ernst, en een geheele deelneeming van ons hart tot Hem zeggen.:,, Geef ons heden ons dagelyksch brood! " I 3 Bid-  i34 ZEVENDE LEERREDE Bidden wy dit. dan moeten wy zo ook het vast .befluit hebben, om dat alles te doen, wat wy kunnen en moeten doen , opdat onze wensch vervuld worde; want als wy iets tot bereiking van onzen wensch kunnen in het werk ftellen, als God ons zekere wegen en middelen heeft aangewezen, van welken, wy ons bedienen kunnen, wanneer Hy ons gebed verhooren zal, — wanneer Hy ons vervolgens die krachten fchenkt,die wy tot het gebruik dier middelen noodig hebben, en wy het dan met opzet verzuimen, om zyne aanwyzing te volgen, dan toonen wy hierdoor volftrekt, dat wy ons indedaad aan de vervulling van onze begeerte niet laaten gelegen liggen, en bezondigen ons, terwyl wy dan flegts met den mond bidden, en door onze daaden onze eigene woorden wederfpreeken. Gelyk men nu uit deze opmerkingen in het algemeen kan afleiden, dat die gene, die God om iets bidt, ook van zyne zyde dat alles doen moet , wat hy kan, en dat ook verplicht is te doen, ten einde zyne bede vervuld te zien, zo geldt dat ook hier. Bidden wy dan tot God om dagelyksch brood, dan moeten wy dat alles ook volbrengen, wat Hy van ons begeert; ja, wanneer wy op de verhooring van ons gebed eenige gegronde hoope willen hebben, dan moeten wy die middelen ook gebruiken, welke Hy ons in dit opzicht door rede en openbaaring voorgefchreevcn heeft. Die middelen zyn, gelyk ieder weet, coeste vlyt en fpaarzaamheid. God doet, als de  OVER DE VIERDE BEDE. 13$ de Alwyze, geene wonderen , wanneer zyne oogmerken door natuurlyke middelen kunnen vervuld worden. Hy heeft ons krachten gegeeven, door welker getrouw gebruik, wy, onder zynen zegen, ons zeiven noodig onderhoud verfchaffen kunnen, en anderen nuttig zouden zyn; dat is het oogmerk, dat Hy hierby had. Maar nu leert onze rede en ondervinding, dat lediggang en verkwisting niet alleen verachting en fchan. de, maar ook gebrek en armoede ten gevolge hebben. Onze rede verplicht ons dan reeds tot arbeid en fpaarzaamheid, en dit wordt door de Heilige Schrift bevestigd, die ons even zeer den vlyt en de maatigheid beveelt. Wanneer wy dan tot God zeggen: Geef ons ons dagelyksclf brood, dan verplichten wy ons even daardoor uitdrukkelyk tot dat alles, wat tot verkryging van ons onderhoud gevorderd wordt , en bygevolg tot werkzaamheid, fpaarzaamheid, en maatigheid, en aan den .anderen kant tot vermyding van traagheid, lediggang en verkwisting in eeten en drinken, in kiederpracht, in het fpeelen, in onnoodige procesfen, en andere dingen, die ons van ons vermogen berooven, en in gebrek en armoede brengen. Laaten wy het dan niet weder vergeeten, myne waardfte vrienden!, dat die gene, die op de rechte wys bidden wilGeef ons ons dagelyksch brood " ook gemoedelyk gezind moet zyn, om vlyt en fpaarzaamheid te oeffenen, «n deze van God zeiven voorgefchveevene midI 4 de-  i36 ZEVENDE LEERREDE delen tot verkryging van orz?n wensch, in vertrouwen op den Goddelyken zegen, te gebruiken. Die deze bede aan God doet moet ten derden ook vergenoegd en te vrcden zyn , wanneer hy zyn noodig onderhoud verkrygt; want hy bidt immers niet om rykdommen en ichatten, niet om voorraad voor veele jaaren, niet om kostelyke fpyzen en heeriyke klederen, maar alleen om brood, om zyn onderhoud voor den huidigen dag. Dus is noch de gierigaard, die met onverzaadelyke begeerte ichatten zoekt optehoopen ; die nooit zegt: ik heb genoeg; maar dan alleen te vreden is , wanneer hy ieder dag zyn goed ziet toeneemen — noch de wellusteling, wiens God de buik is, die zyne grootfte en eenigfte gelukzaligheid in lekkere fpyzen, en kostbaare klederen, en zinlyke vergenoegingen , en in het maaken van groote onkosten en llaatfie vindt, zich voor ongelukkig en ellendig rekenende, wanneer hy zyne onnoodige en zichzelf gemaakte behoeften niet bevredigen, en boven anderen niet uitfteeken,of ten minlten niet even als zy handelen kan noch eindelyk die gene, die zich van angstvallige zorgen om bet aardfche laat beheerfchen, behoorlyk in ilaat, om mee waarheid te bidden: Geef om heden ons dagelyksch brood, want dat is het niet, dat hy wenscht; zyn hart begeert geheel iets anders; zyne inwendige gedachten, en de woorden van zyn mond wederfpreeken dus malkander openbaar, en God, wien dit niet on- be-  OVER- DE VIERDE BEDE. 137 bekend is, moet hem, als eenen huichelaar, verfoeien, Maar zo iemand, die de gierigheid, de hebzugt en wellusc verre van zich verwydert, en van ganfcher harte te vreden is, wanneer God hem op zynen vlyt en zyne fpaarzaamheid alleen maar zyn noodig onderhoud, zyn voedzel en dekzel fchenkt, die kan en zal op de rechte en Godewelbehaagelyke wyze bidden : Ons dagelyksch brood geef ons heden ! Maar gelyk deze bede, voor zo ver wy die voor onszelven doen, de gemelde gezindheden in ons verönderftelt, wanneer wy ze op de rechte wyze zullen uitfpreeken, of met andere woorden, gelyk wy onze onderhouding Gode moeten toevertrouwen, maar tevens de middelen gebruiken, welke Hy ons heeft voorgefchreeven, en vergenoegd moeten zyn, dan zelfs, wanneer wy flegts ons noodig onderhoud verkrygen, even zo vordert ook deze bede van het allervolmaaktst gebed, die wy niet enkel voor onszelven maar ook voor anderen opzenden, zekere gezind- en werkzaamheden met betrekking tot onze medemenfchen. Wy bidden in dezelve, dat God ons, ons menfehen, ons en alle onze broederen en zusteren brood en onderhoud voor iederen dag wil fchenken. Maar zou het met zulk eenen wensch wel te verëenigen zyn, of zou het veeleer onoprechtheid toonen, wanneer wy dit verzoek wel mee den mond deeden voor onzen naasten, maar met dat al oyd en afguns: in onzen boezem koester1 5 tien  i3S ZEVENDE LEERREDE den den evenmensch zyn aardsch geluk niet gunden, maar ontevreden wierden wanneer wy zagen, dat anderen van God gezegend zyn?, en zou het Godewelbeh?,ugelyk kunnen zyn, wanneer wy Hem wel dikwyls voor anderen om onderhoud baden, en ondertuflchen ons best deeden, dat die wensch, in betrekking tot hun, onvervuld bleef, door hun het hunne, heime}yk of openlyk,met geweld of met list en bedrog te ontvreemden, of hen in het verwerven van hunnen nooddruft te hinderen, of den beloofden loon voor gedaane dienften te onthouden, en hen dus van hun onderhoud beroofden, of het hunne deeden verliezen? Wat dunkt ü, myne vrienden j zou het Gode, die onzen naasten de krachten geeft, om zyn onderhoud te verkrygen, welbehaagelyk kunnen zyn, wanneer wy hem zynen ïoon onttrokken, en dan in het gebed tot God toetraden en zeiden: Heer] Geef ons, my en mynen medemensen, ons dagelyksch brood? Neen dit is niet mogelyk: God moet den nydigen' den wangunftigen, den onrechtvaardigen en be* drieger verfoejen, wanneer hy met zyne flegte gezindheden tot Hem nadert. Maar die gene, die zyne medemenfehen, als broeders lief heeft;' die een ieder het goede gunt en toewenscht^ die zich over het geluk van anderen, als over zyn eigen welzyn, verheugt; die eene ftrenge gerechtigheid met opzicht tot het vermogen en de goederen van anderen uitoeffent, die  over de vierde bede. ï39 die kan met waarheid voor zichzelven en voor anderen bidden: Geef ons heden ons dagelyksch broodl Eindelyk, myne Toehoorers!, moet die gene, welke deze bede aan God doet, ook bereid zyn, om den noodlydenden byteftaan, en den behoeftigen naar vermogen te onderfteunen. Want daar wy verplicht zyn, om niets natelaaten van het geen ons mogelyk is, ten einde ons gebed verhoord te krygen, is het ook de plicht van ons, die bidden, „ ons dagelyksch brood geef ons heden" om, zo veel wy kunnen , den hongerigen te fpyzen, deq dorftigen te drenken, den naakten te kleeden, en weldoeners van onze broederen te worden. Het is waar, God zou iederen mensch zya onderhoud — zelfs onmiddelyk — kunnen geeven, maar Hy laat behoeftigen onder ons zyn, en wil dezen door de ryken en gegoeden hun onderhoud doen tcekomen , opdat die ryken, welke meer van Hem ontfingen, gelegenheid bekomen , om zyne gaven ten gemeene tutte aanteleggen, zich als getrouwe rentmeesters zyner goederen te gedraagen, en fteeds de ellende verminderen , de vreugd vermeerderen mogen. Daarom heeft Hy ons den armen dan ook zo zeer aanbevolen , en , om ons hier toe te meer optefpooren, geeft hy ons ook de verzekering , dat wy rykelyk zaajende , ook rykelyk maajen zullen, dit is ook de rede dat Pao- tvs  »40 ZEVENDE LEERREDE lus het Timotheus (V) uitdrukkelyk oplegt , om den ryken in deze tegenwoordige waereld te bevelen, dat zy ... weldaadig zullen zyn , ryk worden in goede werken, gaarn mededeelende zyn, [en] gemeenzaam, leggende ziek zeiven weg tot een goeden fchat, een fundament tegen htt toekomende, opdat zy het eeuwig leven verkrygen mogen. Die den behoeftigen dan kan byftaan, en zyn hart yoor htm toeiluit, — die den hongerigen verzadigen, den naakten kleeden kan, en hem met een gevoellooze hardheid zyne hulpe ontzegt, hoe durft die het waagen, om tot God te bidden : Geef my , o God!, en allen menfehen het dagelyksch brood?, hy bezondigt zkh op de onverantwoordelykfte wys, omdat hy zich juist door deze bede tot daadelyke onderfteuning zyner noodlydende broederen verplicht"; gy ziet dan dat bermhartigheid jegens den ellendigen ook noodwendig gevorderd wordt, wanneer wy met Jesus woorden willen bidden om ons dagelyksch brood. Nu heb ik er niets meer bytevoegen. Wy weeten nu, welke gezind- en werkzaamheden er nodig zyn, wanneer wy op de rechte wys ora ons dagelyksch brood zullen bidden, te weeten, (opdat ik het kortelyk herhaale) wy moeten tot dat einde ons onderhoud en onzen voorfpoed in de waereld van God hoopen en verwachten —- vly- O) I Tim. VI. vs. 17, j8—19.  OVER DË VIERDE BEDE. 141 vlytig en fpaarzaam zyn — vergenoegdheid en tevredenheid betoonen — nyd, wangursc en ongerechtigheid verfoejen en bermhartig en weldaadig jegens onze noodlydende broederen zyn> . Met zulke gezirjd- en werkzaamheden hebben wy alle zeker tot hier toe niet gebeden, „ Ons dagelyksch brood geef ons heden ". Neen, veelen onder ons hebben zich veel meer door wantrouwen jegens God, door vertrouwen op eigene krachten, en op andere menfehen door lediggang en verkwisting — door hebzugt en ontevredenheid — door hardheid en onbermhartigheid tegen God bezondigd. Laaten wy het erkennen en van harte betreuren, myne Hooiers! wanneer wy onszelven op dit ftuk ver* wyten moeten geeven, en van nu af aan met des te grooter yver, de Christelyke deugden van vertrouwen op God — arbeidzaamheid — fpaarzaamheid — tevredenheid — algemeene oprechte menfehen liefde, gerechtigheid en weldaadigheid beginnen uitteoeffenen, en door geduurige poogingen, om als navolgers van Je sus te denken , te begeeren, te fpreeken, en te doen, naar blyvende goederen zoeken. Dan zyn wy in ftaat, om op de rechte wys te bidden om ons dagelyksch onderhoud; dan mogen wy ook met een volkomen toeverzigt verwachten, dat ons gebed niet onverhoord blyven, en dat God ons onze wenfchen niet weigeren zal. Want — deze belofte geeft ons de Verlosfer zelf, wanneer  142 ZEVENDE LEERREDE, neer wy eerst het Koningryke Gods zoeken en zyne gerechtigheid, dan zullen andere dingen die in het lichaamelyke noodzaakelyk en nuttig' zyn, als een toegift ons gefchonkcn worden Amcnl ACHT-  ACHTSTE LEERREDE, over DE FY F DE BEDE van het ONZE VADER. J^^elgelukzalig is hy, wiens overtreedinge vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mensch, wien de Heer de ongerechtigheid niet toerekent. Deze merkwaardige woorden, myne waardfte Medechristenen!, leezen wy in het begin van den 32/?'» Psalm. David pryst hier die genen gelukkig, welken God de overtreedingen en zonde vergeeven heefts Zonder twyffel vervaardigde hy dezen Plalm, nadat God hem van de veigeeving zyner overtreeding tegen ürias door den Profeet Nathan had doen verzekeren. Ten hoogften aangedaan door deze groote weldaad, diep getroffen door dit bewys van de bermhartigheid Gods, Wiens rechtvaardige ftraffen hy verdiend hadt, maar Die hem ook toonde, dat Hy geenen lust heeft aan den dood van den zondaar, maar veel meer daarin, dat de afgedwaalde zich bekeere en leeve, roept hy uit: Welgelukzalig is hy, wiens overtreedinge vergeven, wiens  144 ACHTSTE LEERREDE wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mensch, wien de Heer de ongerechtigheid nut toerekent. Hy kende dan de onuitfpreekelyk hooge waardy van de vergeeving der zonde, had een recht inzien van de ellende en het ongeluk van dien mensch, wien God de zonde toerekent, wien Hy naar zyne zonde vergeldt, ën ondervond nu by vernieuwing het onlchatbaar geluk, dat een bevredigd geweeten geeft. En in de daad , myne 1 oehoorers!, indien er iets gewichtig is voor den mensch, dan is het zeker de vaste verzekering, dat God hem zyne zonde vergeeven, de verdiende ftraffen kwytfchelden, hém begenadigen , als zyn kind befchouwen, en behandelen wil. Wilt gy hiervan overtuigd zyn, ftelt u dan een' mensch voor, die van Gods alweetendheid, heiligheid , en rechtvaardigheid overtuigd, en wien het bygevolg ook bekend is, dat de alweetcnde Kenner van zyn hart en gedrag, alle zyne menigvuldige overtreedingen weet, en dat Hy, als de Allerheiligfte , die niets dan waarheid , recht en deugd beminnen kan, een afkeer Van hem hebben, en hem ftraffen moet, ftelt u eenen mensch voor, die deze overtuiging heeft, en din eirdelyk, door zyn ontwaakt geweeten, aan alle zyne bedreevene buitenfpoorigheden herinnerd wordt, zonder een middel te weeten, hoe hy de vriendfchap en genade van den Almagtigen weder zal krygen, en denkt dan eens, in welke treurige en verfchrikkelyke gefteldheid zulk een zich bevinden moet! Moet hy niet door  OVER DE VYFDE BEDE. 145 de vcrwytirigen van zyh gewisfen over zyne dwaasbeid, indrukkeloosheid, en ondankbaarheid tegen zynen besten Weldoener gefolterd, en gekweld door bange vrees voor Gods ftraffen , voor dood en eeuwigheid, tot de fchrikkelykfte wanhoop gebragt worden ? En dat zou intusfchen vroeg of laat onzer aller lotgeval zyn, wanneer wy het onderricht van onzen gezegenden Godsdienst misten. Want wie is 'er onder ons, die, daar het geweeten hem aan ontallyke overtreedingen en zonden herinnert , zonder aandoening aan de?.e waarheid zou kunnen denken : dat God hem voor zyne zonden ftraffen , dat de Almagtige, die lichaam en ziel in de helle verderven kan, aan hem zyn affchuwen van de zonde toonen moet ? Maar gelukkig wy, dat wy den Godsdienst van Jesus, en die troostvolle verzekering kennen, dat God, door het geloof inden Verlosfer, waaruit het onwrikbaar vast befluit tot verbetering geboren wordt , ons onze zonden vergeeven wil, indien wy Hem ernftig daarom aanroepen. Dit hebben wy nu reeds dikwyls gedaan, niet alleen met onze eigene woorden, maar ook door het opzenden van die bede uit het allervolmaakst gebed, welke de vergeeving der zonden by God ten voorwerp heeft. Maar het is niet genoeg, die telkens optezeriden; wy moeten dezelve ook recht verftaan: want dan eerst kunnen wy ze behoorlyk doen, en daarom willen wy dezelve dan in dit uur met alle mogelyke aandacht betrachten. K Maar  145 ACHTSTE LEERREDE Maar wy naderen vooraf tot U, bermhartig God! Gy hebt ons tot hier toe met verfchoonende langmoedigheid gedragen, en ons niet, gelyk ■wy verdiend hadden, door bezoekingen en ftraffen, maar door weldaaden, ja door aanhoudende bewyzen Uwer goedheid tot verbetering willen brengen. Uw naam zy daarvoor gedankt en geprezen ! Ach dat wy uwe liefderyke ftem niec veracht hadden! Maar ons geweeten befchuldigt ons, dat wy U dikwyls om de vergeeving onzer zonde met den mond gebeden hebben, maar zonder waare aandacht van het hart, zonder levendige erkentenis onzer misdryven , zonder ongeveinsd berouw over dezelve, en vooral zonder oprecht voornemen tot verbetering. Vergeef ons dit geveinsd bidden, en boezem Gy zelf ons die gezindheden in, die wy hebben moeten, wanneer ons gebed tot U, om genadige verfchooning en vergeeving onzer zonden zal verhoord worden. Zegen daartoe de overweeging van dit uur aan ons allen, om uwer erbarmende liefde. Amen! TEXT.  OVER DEVYFDE BEDE. 147 T E X T. matth. VI. VS: 12. Ën vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy Vergeven onzen fchuldenaareni By de taiefe overweeging van deze voorge* leezene vyfde bede zullen wy zo te werk gaan, dat wy Eerst met dezelve nader zullen trachten bekend te worden En dan nagaan, Wat er noodig zy, als wy ons derzelver verhooring belooven zullen. Jesus leert hier zyne jongeren tot God bid1 den: vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy ver- geeven onzen fchuldenaaren. Maar wat bete» Ikent het woord fchulden hier? en waaröp ziet Jesus, als Hy wil, dat wy God om de 1 vergeeving onzer fchulden bidden zullen? Wanmeer de Heilige Schrift van eene fchuld dermen:fchen voor God fpreekt, dan verftaat zy daar ;door niets anders dan zonden, dan overtredingen der Goddelyke geboden. De goede God 1 wilde ons gelukkig maaken, gaf ons deswegens 1 wetten, door welker betrachting zyn oogmerk ibereikt, dat is, ons welzyn gegrondvest en be[yestigd zou worden, en weei ons den weg aan* K 2 dien  148 ACHTSTE LEERREDE dien wy betreden moesten. Dit deed Hy deels door de rede, en het geweeten, door het gevoel van goed en kwaad, dat Hy diep in ons harte plantte , deels en voornaamelyk door de Heilige Schrift, in welke ons duidelyk en naauwkeurig gezegd wordt, was goed is, wat God om die rede van ons vordert, hoe wy denken,fpreeken en handelen, hoe wy ons jegens God, on» zen Schepper en Weldoener, jegens de menfehen, onze broeders, en jegens onszelven gedragen moeten. Die nu van deze geboden afwykt, die deze wetten niet acht, maar overtreedt, dienaareigen willekeur handelt , die dat doet, wat hy naar Gods voorfchriften nalaaten moet, en dat nalaat, wat zy hem beveelen, zulk een zondigt, en maakt zich het misnoegen en de ftraffen Gods fchuldig. Want God is een heilig God, die alleen lust heeft tot orde, recht, en deugdzaamheid, en een rechtvaardig Heer, die het gezag zyner wetten handhaaven, en derzelver overtredingen ftraffen moet. Indien God dit doen wilde aan ons menfehen , die allen zonder onderfcheid zondaars zyn, dan zouden wy ook allen zonder onderfcheid voor tyd en eeuwigheid ongelukkig en ellendig zyn. Maar Hy heeft geen lust in het verderf van eenen zondaar, maar veel meer daarin, dat hy leeve, en heeft ons om die rede eenen Verlosfer gegeeven, opdat wy van de fchuld en ftraffen onzer zonden bevryd, of, het geen hetzelfde is, de vergeeving derzelve deelagtig zouden worden. Deze vergiffenis wil God  OVER DE VYFDE BEDE. 149 God ons fchenken , wanneer wy , by de waare verbetering van onszelven, het gebed voege 1, en dat is het, dat Jesus ons leert verzoeken met de bede vergeef ons onze fchulden, dat is : fcheld ons onze misdaaden kwyt, en bevryd ons van de ftraffen , welke wy door dezelve verdiend hebben. Dat Jesus ons ondertusfchen niet leert bidden om de vergeeving van onze fchuld (in het enkelvouwdige) maar van onze fchulden (in het meer- vouwdig getal) de rede daarvan is, dat Hy ons op de grootheid en menigte onzer zonden opmerkzaam wilde maaken. En in de daad, myne vrienden!, wanneer wy het recht nagaan , dan heeft zeker een ie^er onzer de grootfte rede, om tot God te bidden: vergeef my myne zonden : want hoe menigmaal hebben wy kwaad gedaan? hoe dikwerf tegen onze plichten omtrenr God, ons zeiven en onzen evenmensch gehandeld? hoe menigmaal het goede gelaaten, dat wy hadden kunnen en behooren te doen ? het kwaade gedaan , dat wy vermyden moesten ? hoe dikwyls uit. zwakheid, uit overyling, ja uit een boos opzet gehandeld? hoe menigwerf zondigden wy dan zelfs, wanneer wy , ja naar den uiterlyken fchyn, onzen plicht volbrachten, maar ondertusfchen door laage en verkeerde beweegredenen daartoe opgefpoord wierden ? Wie kan alle zyne veelvuldige vergrypingen, dwaasheden en zonden overzien, wie kan zich iedere overtreding zelfs maar te binnen brengen, aan welke hy zich fchuldig roaakK 3 £e?  i5o ACHTSTE LEERREDE te ? Maar God kent ze alle —— de zonden van onze jeugd cn van onzen meer gevorden ouderdom; de ongerechtigheden, die wy kennen, en die wy niet kennen, en wy hebben helaas! maar al te veel rede, om te zeggen: Hemelfch Vader i vergeef my myne fchulden, alle myne menigvuldige zonden ; ja wy hebben de grootfte rede , om met D a v i d te roepen: Heer ! wie kan de af-, dwaalingen verftaan ? vergeef my myne verborgene zonden f By deze bede om vergeeving der zonde voegt Jesus nog deze woorden: Gelyk ook wy vergee- ven onzen fchuldenaaren. Door de fchuldenaars worden hier die allen verftaan, die ons beleedigd hebben, of ons ook nu nog zoeken te benadeelen, ons haaten, en vervolgen. En door het geheele byvoegzel wil Hy ons aan den plicht van verzoenelykheid herinneren, welken wy noodzaakelyk moeten' uitöeffenen, wanneer wy de vergiffenis onzer zonden by God verkrygen wilien: want onmiddelyk na de opgaave van het onze Vader laat hy volgen: Zoo gy den menfehen hunm misdaaden niet vergeeft, zoo gy onverzoenelyken wraakgierig tegen uwe broeders zyt, en hun het kwaad weder vergelden wilt, zo zal ook uw Vader uwe misdaaden niet vergeeven. ,, En gelyk Jesus hier deze uitfpraak doet, zo vinden wy meer verzekeïing, en in de redenvoeringen van den Heiland, en in de brieven der Apostelen, welke ons de onveranderlyke noodzaakelykheid van de liefde omtrent de yyanden, in het fterkfte daglicht plaatzen, en ons  OVER DE VYFDE BEDE. 151 Mis leeren, dat er zonder verzoenelykheid en liefde voor de vyanden geene vergiffenis by God te wagten zy. Het is waar, dit is een van de moeielykfte plichten des Christendoms, want gy allen weet het buiten twyffel reeds uit eigene ondervinding , hoe zeer wy geneigd zyn , om kwaad met kwaad te vergelden, en onze beleedïgers te haaten en vervolgen. Maar wanneer wy ons op dien tyd aan onze beleedigers herinneren, waarin wy God om vergeeving van onze eigene zonden aanroepen, waarin wy diensvolgens aan de menigvuldige en groote vergrypingen te rug denken, door welke wy ons by God, onzen hemelfchen Vader, fchuldig maakten en waarin wy om Jesus wil, ons beangftig hart met die verkwikkelyke en vertroostende gedachte mogen opbeuren, dat God ons alle onze zonden vergeeven zal — zou het ons dan nog wel zo moeielyk vallen, om alle haat en wraakgierigheid te onderdrukken, en onzen vyanden van harte vergeeven ? Neen, zeker niet; want wanneer wy by ons zeiven denken: God is bereid ons alle onze zonden te vergeeven, ingevalle wy ons verbeteren, en onzen vyand vergeeven, welken Hy onder deze voorwaarden even zo wel als ons vergiffenis fchenkt, dan zouden wy zeer gevoelloos moeten zyn, indien wy dan nog haat en vyandfchap tegen onzen naasteD in onzen boezen wilden koesteren. Wanneer er dan iets in ftaat is, om ons den anders in de daad moeielyken plicht vaD liefde voor de vyanden K 4 en  15* ACHTSTE LEERREDE dig zy, wanneer wy ons de verhooring dezer bede , de waare vergeeving onzer zonde met grond en toeverzigt beloven willen. En hier moet gy vooreerst opmerken, myne vrienden!, dat die gene, die op de rechte wys tot God bidden wil: Vergeef ons onze zonden. zichzelven ook voor eenen zondaar houden, zyne vergrypingen erkennen, en derzelver ftrafwaardigheid moet inzien. Want die, of in het geheel niet, of niet levendig aan zyne afdwaaJingen denkt, die het niet heeft leeren inzien, hoe hy Gods geboden overtreden heeft, — die zich op dat tydftip, waarin hy om vergiffenis bidt, van geen misdryf verzekerd houdt, of zich inbeeldt , dat hy altyd zynen plicht vervuld heeft, en die de zonde voor iets van weinig belang, voor eene kleinigheid houdt,waaraan God zich weinig zal laaten gelegen liggen - hoe kan zulk een -— beoordeelt het zelve ——. zonder veinzery, en by gevolg, zonder zich op •oieuw te bezondigen, tot God bidden,: Vergeef my myne zonde? Zyn hart kan immers onmogejyk daar deel aan nemen, hy zal flegts met den mond de woorden uitfpreken, en zich in dat zelfde oogenblik, waarin hy God om de vergeeving zyner zonden bidt, op nieuw verzondigen, omdat God niet alleen met den mond, maar in geest en waarheid, dat is te zeggen, met eene ganfche deelneeming van het hart, wil aangebeden worden. Gy ziet dan, dat het by het gebed om de vergeeving onzer zonde volftrekt nood-  OVER DE VYFDE BEDE. ifs noodzaakelyk is, dat wy ons vooraf onze overtredingen levendig te binnen brengen, en van derzelver ftrafwaardigheid overtuigen moeten. En dat kan ons immers ook niet moeielyk vallen. Om het recht intezien, hoe veel rede wy hebben, om van God in diepen ootmoed de vergeeving onzer zonden te verzoeken, behoeven wy maar ernftig ons oog te ftaan op de geboden Gods, en onze gedragingen daarby te vergelyken ; flegts onze gedachten, neigingen, begeerten, woorden en daaden met de voorfchriften van God te vergelyken ; onszelven maar aftevraagen, of wy God fteeds boven alles bemind, en zyne goedkeuring boven alles getrokken hebben; of wy fteeds met zyne leidingen te vrede geweest zyn; of wy Hem door vrolyke gehoorzaamheid, door kinderlyke vrees, door hartelyke dankbaarheid, door vast vertrouwen fteeds zo verheerlykt hebben, als het onze plicht was; of wy omtrent onzen evenmensen fteeds rechtvaardig, zagtmoedig verfchoonend en liefderyk gehandeld, en aan de byzondere verplichtingen, welke onze ftand en ons beroep ons opleggen , en die wy uit hoofde van zekere betrekkingen moeten waarnemen , beantwoord hebben ? — Wy behoeven ons zeiven maar aftevraagen, cf wy dit alles zo gedaan hebben, gelyk God en Jesus Christus het van ons afvorderen; of wy ten minften eraftige poogingen deeden, om zo gezind te zyn, als Jesus gezind was, en fteeds zo te handelen als Jesus zou gehandeld hebben, indien Hy in  i56 ACHTSTE LEERREDE in onze plaats geweest was? Want dan zal ons geweten ons duidelyk genoeg aanwyzen, hoe dikwyls en m welke gevallen wy door ongehoorzaamheid, door mistrouwen, door flaaffche vrees, door ondankbaarheid tegen God, en door ontevredenheid mee zyne leidingen — door onrechtvaardigheid, nyd, wangunst, trotschheid, agterklap, en liefdeloosheid ons bezondigd hebben; met een woord, wy zullen het dan zeker leevendig ge. roegmzien, dat wy zondaars zyn, en vergeeving by God van nooden hebben. - Op dezelfde wys Kunnen wy ons ook gemakkelyk overtuigen van de ftrafwaardigheid onzer zonden, wanneer wy aan de betrekking denken , in welke wy , als fchepfelen, tot God ftaan, die onze Schepper Weldoener en Heer is, welke het voiftrekte recht heeft, om ons wetten voortefchryven, en gehoorzaamheid aan dezelve te vorderen, en, als de Alïerheiligfte , iedere afwyking van zyne onverbeterlyke goede wetten, iedere zonde met mishagen aanziet en verfoeit. Maar wanneer wy recht levendig inzien, dat wy zondaars zyn , en als de zodanigen Gods ongenoegen en de ftraffen van den Almagtigen verdiend hebben, dan zullen wy zeker niet enkel met den mond, myne vriendenf, maar met eene ganfche deelneeming van het hart' met hartelykheid, met ernst en aandacht tot God bidden, dat Hy ons onze zonden vergeven moge, en ons met grond de verhooring van ons gebed belooven kunnen. Maar, zal ons gebed om de vergiffenis onzer zon-  OVER DE VYFDE BEDE. IS7 zonden van God verhoord worden, dan is het noodig (en dit moet gy hier in de tweede plaats opmerken) dat wy ook een waar berouw over de zonde gevoelen, dezelve verfoejen en haaten, en het vast befluit moeten bebben , om onszelven, in de kragt Gods, van harte te verbeteren, en van alle zonden lostemaaken. Want hoe zeer God geneigd is om genade en geen recht te bewyzen, en ons onze zonden kwyttefchelden, Hy heeft het echter tot een voorwaarde gemaakt, dat wy de zonde, als ons grootst ongeluk verfoejen, en ons oprecht verbeteren moeten. Die deze voorwaarde dan niet vervullen wil, die zyne zonde wel erkent, en haare ftrafwaardigheid inziet, maar met dat al nog liefde voor de zonde koestert , geen berouw over dezelve toont, er geen verdriet in heeft, dat hy de wyze en weldaadige geboden van zynen hemelfchen Vader overtrad, en het betaamelyk voorneemen nog niet genomen heeft, om de zonden, aan welke hy zich tot hier toe overgaf, en alle aadere, in het vervolg met ernst te vermyden, en de tegenövergeftelde van God gevorderde deugden met alle kragten te beoeffenen — zulk een kan van God niet Verhoord worden, wanneer Hy hem om de vergeeving zyner zonden bidt. En daarover moeten .wy ons niec verwonderen. Zal een Vader zynen kinderen wel vergeeven — hoe geneigd hy daar anders ook toe wezen mogt — wanneer hy ziet, dat zyn kind over de begaane misflagen niet eens berouw toont,  355 ACHTSTE LEERREDE toont, cn geen vast befluit genomen heeft, om dezelve te laaten? Zal hy zulk een kind vergiffenis en op nieuw zyne Vaderlyke liefde fchenken, dat hem wel om vergeeving verzoekt over eene begaane foüt, maar ondertusfchen aanftonds weder voortgaat, om zynen Vader door nieuwe overtredingen te beledigen. Voorzeker neen! In tegendeel dan eerst zal ieder liefderyk Vader zyn kind, dat kwaad gedaan heeft, vergiffenis ichenken , wanneer hy er ftaat op kan maaken , dat zyn kind waarlyk berouw heeft over zyn misdaad, en indedaad het vast befluit genomen heeft, om hem geen verdriet meer te veroorzaaken. En juist zo Is het, naar het onderricht der Heilige Schrift, ook by God, die tevens, (waar een aardsch Vader niet in ftaat toe is,) in ons hart ziet, en het onfeilbaar zeker weet, of wy over de zonden s om welker vergeeviDg wy Hem aanroepen, waarlyk berouw en het betaamelyk befluit genomen hebben, om dezelve natelaaten. Hy fchenkt ons dan eerst vergiffenis, wanneer Hy deze gemoedsgeftalte en dit befluit by ons gewaar wordt. Want zo fpreekt God zelf by den Profeet Jesaia: Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor myne oogen weg, laat af van kwaad te doen, leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukten, doet den wezen recht, handelt de twistzaak der weduwen. Komt dan en laat ons te faamen richten, zegt de Hee,r. Al waren uwe zonêtn als Scharlaken zy zullen wit worden, al waren zy  OVER DE VYFDE BEDE. iSf %y als karmozyn, zy zullen worde als [witte] wolIe (a), dat is te zeggen U vergeeven zyn, al waren zy ook nog zo zwaar. Vergeet het dan niet weder, myne vrienden!, dat gy, om in waarheid te kunnen bidden: Vergeef ons onze zonden, en de vergiffenis der bede te verkrygen, indedaad de zonde als uw grootfte ongeluk befchouwen , ze haaten, verfoeijen, en ernftig befluiten moet, om deugd en Godzaligheid te oeffenen. Willen wy met Jesus woorden God om de vergeevinge onzer zonden bidden, en gelyk wy dit zeker wenfchen, verhoord worden, dan is het ten laatften noodig, myne Hoorers!, dat wy onzen beledigers ook vergeeven. En wat zegt dit? zou het betekenen, dat wy den genen, die ons zogt te benadeelen, en ons misfchien nu nog vervolgt, even zo teder moeten beminnen als onzen besten, langbeproefden, en beproefd bevonden vriend; dat wy hem ons geheele vertrouwen geeven , en in zyn gezelfchap en byzyn die zelfde leevendige blydfchap gevoelen moeten, die een uit duizenden verkoren vriend ons inboezemt? Neen, dit eischt de Schrift niet, wanneer zy liefde tot de vyanden van ons afvordert, en dat zouden wy ook niet kunnen volbrengen, daar wy niet eens in ftaaü zyn, om allen menfehen zonder onderfcheid die by- («) Jeztia I. y«. 16, 17, i*.  i6o ACHTSTE LEERREDE byzondere tedere liefde te geven, welke ons hart jegens onze vertrouwde vrienden koestert" Maar dit vordert de Heilige Schrift van onsj dat wy de opkoomende ontevredenheid by belee' digingen en veröngelykingen, die wy van onzen evenmensen lyden, onderdrukken, beheerfchen, en maatigen; dat wy onzen vyand niet als vyand behandelen , maar hem oprecht vergeeven , en hem tot een bewys van onze voortduurende genegenheid jegens hem, en van onze verzoenelykheid, door goedheid zullen trachten te winnen gelyk Jesus ons zelf het verhevenst voorbeeld hiervan naliet, die, als hy gefcholden wierd, niet weder fchold , wanneer hy leedt, niet dreigde, maar veel meer zynen vyanden by iedere gelegenheid het kwtad met goed vergold, en zelfs voor zyne moordenaaren tot God bad. En dat is ook, het geen het Christendom van ons afvordert, wanneer het ons beveelt, onze vyanden lieftehebben, en onze vyanden te vergeeven, dat is geene wraake aan hun uitteoeffenen, maar* hun, waar wy maar kunnen , bewyzen van onze goede gezindheden te geeven. Tot zulk eene verzoenelykheid, tot zulk eene liefde jegens onze vyanden, zyn wy als Christenen reeds verbonden; maar wanneer wy met Jesus woorden om de vergeeving onzer zonden bid den, dan neemen wy nog meer byzonder dl verPhehtmg op ons, dat wy onzen beledigers even zq  OVER DE VYFDE BEDE I6t jêo vergeeven willen, als wy wenfchen, dat God ons vergeeven moge. Wy kunnen bygevolg, daar Jesus het buiten dat nog met de duidelykfte bewoordingen verzekert , dat God ons niet vergeeven zal, wanneer wy den menfehen niet vergeeven , wy kunnen dus, zeg ik, geene aanfpraak op de verhooring onzes gebeds maaken, wanneer wy nog wraakgierige en vyandelyke gezindheden tegen dezen of genen van onze broederen koesteren. En hier geldt geene uitvlugt , of uitzondering. De beleediging, die wy geleden hebben, mag groot of klein zyn, onze vyand mag ons voor de eerfte reis , of reeds meermaalen beleedigd hebben, indien wy het hem niet vergeeven, dan vergeeft God ons ook niet, maar verwerpt de fmeeking: dat Hy onze zonden ons vergeven moge ja nog meer! —— Hebben wy een wraakgierig, onverzoenelyk hart, dan bidden wy niet voor maar tegen ons. Want door de vyfde bede begeeren wy toch in den grond niets anders, dan dat God, ten aanzien van onze zonden, met ons even zo handelen moge, als wy met onze broederen handelen, die ons beleedigd hebben. Zyn wy dan bitter en vyandelyk tegen hun , zoeken wy hun weder te benadeelen en kwaad met kwaad te vergelden , dan begeeren wy bygevolg ook, wanneer wy tot God bidden: Vergeef ons on% zonden ,. gelyk wy ook vergeeven onzen schuldenaaren, dat God de AlmagL tige  i<5* ACHTSTE LEERREDE tige ons naar onze werken vergelden, cn ons onze zonden zo toerekenen moge, als wy het onzen broederen vergelden, die ons beleedigd hebLen. Waar wie beeft niet by deze gedachte» Wat kan er verfchrikkelyker zyn, dan dien Bei heerfcher des hemels en der aarde tot onbermhartigheid, tot wraak, en ftraf tegen zichzelven opteëifchen , in wiens handen ons tydelyk en eeuwig geluk ftaat?! Willen wy dan niet tegen ons zeiven bidden, God niet opëifchen, dat Hy ons naar het geftrenge recht behandelen, en ons door zyne geheele Almagt ftraffen zal, dan moeten wy er ook op bedagt zyn, dat wy iedere vonk van wraakgierigheid en haat , dat wy alle yyandeJyke gezindheden tegen onze beleedigers uic onzen boezen verbannen , onze vyanden van harte en volkomen vergeeven en hen door zagtmoedigheid en goedheid trachten te gewinnen, want dan vergeeft God ons ook daar Hy ons met die zelfde maat wil toeraec! ten, met welke wy onzen broederen uitgemeeten hebben. En nu weeten wy, wat er toe behoort, om de vyfde bede van het ome Vader op de rechte wys te doen, en de verhooring van ons gebed om vergiffenis met grond te kunnen verwagten. Wy moeten namelyk tot dit einde, erkennen en gevoelen , dat wy zondaars zyn, en als de zo«damge Gods ftraffe en ongenoegen verdiend hebben, over onze zonden oprecht berouw, en het  OVER DE VYFDE BEDE. sg$ het vast befluit hebben, om elke zonde zonder onderfcheid te vermyden — en eindelyk verzoe» nelykheid en liefde jegens onze vyanden en beleedigers koesteren, en door daaden aan den dag leggen. Hebben wy nu altyd met deze gezindheden* en voorneemens tot God gebeden: Vergeef oni onze fchulden, gelyk ook wy vergeeven onzen fchuldemaren, of hebben wy integendeel zeer dikwyls, by het doen dezer bede, vergeeten, om aan onze zonden en derzelver ftraf waardigheid te denken, en nog meer om dezelve te betreuren en te verbeteren , en dikwyls met een wraakgierig en onverzoenelyk hart omtrent onzen evenmensch, God ter ftrafle onzer eigene misdaaden opgeëischt ? zo ja , o myne Hoorers! laaten wy het dan met fchaamte en berouw erkennen, en er van nu aan recht op bedagt zyn, om God nooit anders dan met de rechte gezindheden en voorneemens om de vergeeving onzer zonden aanteroepen. Dan zal Hy, de bermhartige ons ook verhooren , ons niet naar onze werken vergelden, maar om Jesus wil van alle de ftraffen , die wy door onze zonden verdiend hebben, bevryden , ja ons zyne vriendelykheid en vaderliefde toonen. En welk een geluk kan grooter, gewigtiger en onfchatbaarer voor ons zyn,dan dit,dat God ons onze overtred'ngen vergeeft, onze zonden bedekt,, ons onze misdaaden niet toerekent, maar ons als rechtvaardigen, als L 2 zyne  164 ACHTSTE LEERREDE ENZ. zyne kinderen behandelt?! Dan behoeft ons geweeten ons niet meer te verontrusten; dan kunnen wy vast overtuigd zyn, dat God onze lotgevallen ten onzen beste beftuuren zal; dan behooren wy zelfs voor dood, oordeel en eeuwigheid niet bevreesd te zyn , want dan is de Richter der v/aereld onze vriend, die ons in de ecuwige zaligheid zal brengen. Amen! NE-  NEGENDE LEERREDE, OVER DE WOORDEN LEID ONS NIET IN VERZOEKING; 2*o gemakkelyk als het is, myne waardfte Hoorers!, om, door natedenken en achtteflaan op de zaaken, die wy dagelyks kunnen opmerken , van de hooge waardy en den zaligen invloed der echte deugd op ons waare welzyn overtuigd te kunnen worden , zo noodzaakelyk is ons tevens deze overtuiging, wanneer wy voor zorgeloosheid en traagheid in het goede, of het geen hetzelfde is, voor zonde en ongeluk bewaard willen worden ; want, daar het ons naar den aart en de gefteldheid onzer ziel niet mogelyk is , om zulk eene zaak te beminnen en derzelver bezit te zoeken, die wy, zo al niet voor fchadelyk, ten minsten voor ontbeerlyk en onnuttig houden; en integendeel dan eerst iets zoeken, wanneer wy van deszelfs innerlyke waardy en weldaadigen invloed op ons geluk overtuigd zyn, ja des te yveriger zoeken, naar maate onze overtuiging fterker is; daar dit plaats heeft, zeg ik, kunnen wy ook onmogelyk zulk eene over weegco.de liefde tot ongeveinsde en beftendige *- 3 deugd .  i66 NEGENDE LEERREDE deugd en rechtfchapenheid hebben , dat zy ons aandryve , om alle andere dingen 'ter oorzaake van de braafheid opteöfferen, zo lang wy de ondeugd nog als een beproefder middel ter gelukzaligheid aanzien , dan de deugd en Godsvrugt. Ik leer dan eene onweêrfprekelyke waarheid, wanneer ik zeg , dat wy van de hooge waardy der deugd , en van derzelver noodzaakelykheid tot een duurzaam geluk leevendig behooren overtuigd te zyn, indien wy ons niet door traagheid in het goede, door overtredingen en zonde ongelukkig en ellendig willen maaken. JEn hoe ligt kunnen wy deze overtuiging niet verkrijgen! Al leerde het de Bybel niet, dat de zonde den mensch verderft, dat de Godzaligheid daartegen tot alle dingen nuttig is, en de belofte heeft van dit en het toekomftig leven , wy zouden het echter door de dagelykfche ondervinding kunnen leeren, dat het pad der deugd alleen tevens het pad der gelukzaligheid zy, hoe veele zwaarigheden op het zelve ook gevonden worden, en dat de ondeugd haare Ilaaven met allerlei ellende loont, hoe bekoorend zy ook voor de zinnelykheid zyn mag. Maar hoe wenfchelyk is het dan, myne waardfte vrienden! dat wy dikwyls en ernftig over de zo zeer verfchillende gevolgen van de deugd en ondeugd, in betrekking tot onze rust en gelukzaligheid, mogen nadenken, om ook die overtuiging te verkrygen, die wy zeiden zo noodzaakelyk te zyn, en door ëgzelve met eene heerfchende affchuw van iede- re  OVER DE ZESDE BEDE. 16? re afwyking van Gods geboden, en eene heerfchende werkzaame liefde voor de deugd vervuld te worden. Het is waar, wy zullen, by het beste voorneemen, door eigene kragt en niet veel uitrichten ; ja 'zo lang wy in dezen ftand van onvolkomenheid leeven, zullen wy nog dikwyls in de verzoekingen der zonde, aan welke wy bloot gefield zyn, onderliggen. Maar dit moet ons niet affchrikken; wanneer onze liefde tot het goede, ons zoeken naar de deugd, en onze afkeer van de zonde maar oprechc zyn, dan zullen wy niet aan onszelven worden overgelaaten; neen, dan zal God, de vriend, de bevorderaar en vergelder der waare deugd ons zeker met zynen byftand onderfteunen, en ons gebed, om genadige bewaaring voor al te zwaare verzoekingen , verhooren, mits wy het op de rechte wys, en met de vereischte gezindheden tot hem brengen; Dat verzekert, ocs Jesus aanwyzing, om tot God te bidden: Leid ons niet in verzoe£j'w(t _ eene bede, die wy beneffens de overige fmeekingen van het onze Vader reeds zeer dikwyls met den mond hebben uitgefproken, en welker nadere overweeging onze aandagt thans moet bezig houden. Laaten wy ze met alle opmerkzaamheid bepeinzen, maar vooriif God bidden , dat Hy ook in dit uur de verkondiging van zyn woord aan ons allen zegenen mag. Hemelfche Vader! Op U vestigen wy ons oog. Gy hebt ons Uwen wil met dat goede oogmerk L 4 be-  i68 NEGENDE LEERREDE. bekend gemaakt, opdat wy door eene getrouwe opvolging van denzelven waarlyk gelukkig zouden worden, en wy erkennen het in dit oogenblik dat ons waar geluk op geenen anderen weg te vinden is, dan op den weg der deugd en vroomheid; om die rede hebben wy het voorneemen, om denzelven niet weder te verlaaten, maar alles te verlochenen, en van ons te verwyderen , wat ons daarvan zou kunnen aftrekken. Maar ach! vergeef ons om Jesus wille alle onze tot dus ver bedreevene zonden , en verhoor ons nu en in het vervolg, wanneer wy U om genadige bewaaring voor al te zwaare verzoekingen tot het kwaade aanroepen : maar boezem Gy zelf ons allen ook waakzaamheid en voorzigheid in, opdat wy fteeds op onze hoede zyn, en door Uwe onderfteuning in de waare Godzaligheid fteeds vorderingen mogen maaken. Zegen tot dat einde onze tegenwoordige Godsdienstöeftening, om Uwer oneindige liefde wille. Amen 1 TEX T,  OVER pE ZESDE BEDE. 169 T E X T. MATTH. VI. VS: 13. En leid ons niet in Verzoeking! ' Deze, u daar voorgeleezene woorden zyn zo duidelyk niet, dat ik met grond vermoeden kan, dat een ieder myner Hoorderen derzelver waaren zin aanftonds vatten zal, laat ik dan In de eerfte plaats derzelver meening verftaanbaar trachten te maaken En U dan de gezind- en werkzaamheden aanwyzen, welke zy in den rechten bidder verönderftellen. Jesus leert ons hier den almagtigen Vader aanroepen, dat Hy ons niet in verzoeking moge leiden. Om dit te verftaan, moeten wy voor alle dingen nagaan, wat hier door de verzoeking verftaan wordt. Verzoeking betekent in veele plaatzen der Heilige Schrift niets anders dan het gevaar om te zondigen, of de verlokking tot het kwaade, en hieröp wordt ter dezer plaatze ook gezien; door verzoeking wordt hier dat alles verftaan, wat ons aanlokt om iets te doen, dat kwaad, of iets natelaaten , dat goed is, of dat alles, wat ons verleidt, om tegen de voorfchriften van God en Christus, en tegen de ftem L j van  •170 NEGENDE LEERREDE van ons eigen geweeten te handelen; dat alles, wat onze tot boosheid geneigde begeerlykheid ontvlamt en aanzet, en onze liefde voor de deugd vermindert en verzwakt. Dit verönderftelt zynde zal de fpreekwys iemand in verzoeking te leiden zo veel zeggen als iemand in gevaar tot zondigen te brengen, of iemand gelegenheid en aanporring tot het kwaade, tot de overtreeding van Gods geboden te bezorgen. Maar zou dat van God wel gezegd kunnen worden ? Zou Hy ons wel in verzoeking leiden ? Zou Hy ons tot zonde verlokken? Hy, de Heilige, die ons juist daarom wetten gegeeven heeft, opdat wy ze fteeds^etrachten, en het booze vermyden zullen; Hy, die iedere zonde haat en verfoeit? EToe kan Jesus ons dan leeren bidden, dat Hy ons niet in verzoeking leiden moge? Wy moeten dit niet eigenlyk verftaan, myne HoorersJ God verleidt ons niet tot zonde, kan ons niet tot zonde verlokken: daarvan overtuigt ons reeds het denkbeeld, dat wy van zyne heiligheid moeten maaken, en verder het uitdrukkelyk onderricht der Heilige Schrift. Hy heeft alleen lust aan waarheid, recht, orde en deugd, en heeft alles gedaan, wat Hy doen konde, om ons optefpooren tot deugd en ons "met affchuw tegen de zonde te vervullen. Duidelyk heeft Hy het ons gezegd, wat wy, juist daarom, dat het kwaad en zondig is, vermyden, en wat wy juist daarom , dat het goed en deugdzaam is, volbrengen moeten. Hy heeft ocs zo gevormd' dat  OVER DE ZESDE BEDE, ïft dat niet alleen aan de afwyking van zyne geboden louter treurige gevolgen voor ons verbonden zyn, die zich vroeg of laat, maar altyd zeker openbaaren: maar dat de betrachting van zynen wil ook altyd den zaligften invloed op de bewaaring en vermeerdering van ons geluk heeft. Hy heeft nog daarenboven nog de heerlykfte beloften gefchonken, wanneer wy een affchuuw van de zonde hebben, en dus, gelyk ik zeide, alles gedaan, wat mogelyk is, om ons tot de deugd te lokken, en daarom kunnen wy het ons niet voorftellen, dat Hy ons tot het kwaade, tot de zonde zou verlokken. En het geen ons hier nog nader van overtuigen kan is de uitdrukkelyke taal der Heilige Schrift. Apostel J A c o b u s zegt: Niemand, als hy verzogt wordt, dat is tot het kwaade verlokt, zegge: Ik worde van God verlokt; want God kan niet verzogt worden met het kwaade , en Hy zelf verzoekt niemand, (a) Wanneer Jesus dan leert bidden: Leid ons niet in verzoeking, dan moeten wy niet denken, dat dit naar de letter optevatten zy, om dat dit ftryden zou tegen Gods heiligheid, en men dus doende God tot een vriend en bevorderaar der zonde maaken, en iets beweeren zou, dat de Heilige Schrift met duidelyke woorden tegenfpreekt. Merkt dan wel op, myne vrienden! dat hier piet van eene werking en veröorzaaking, zo als de (a) Jacob I. vs, 13,  172 NEGENDE LEERREDE de Jetter der woorden in den eerften ophV ichynt te kennen te geeven, maar van eene toelaating Gods gefproken wordt; en dat God al leen m zo ver gezegd wordt, dat Hy ons in verzoeking leidt, als Hy de verzoeking tot het kwaade, die ons voorkomt^ niet verhindert, of de bekooring tot de zonde niet uit den weg neemt; 0f anders, in zo ver Hy ons door zyne alles beftuurende voorzienigheid in zulke omftandrgheden laat komen, die ons verzoekingen doen ontmoeten, welke dan, door onze eigene fchuU door onze zorgeloosheid en onbedachtzaamheid ' eenen nadeeligen invloed op onze deugd kunnen hebben. Dergelyke verzoekingen tot de zonde zyn 'er veele: overal, zo wel in als buiten ons , treffen wy verlokkingen tot het kwaade aan. In ons zeiven toch woelen menigerlei begeerlykheden neigmgen en driften, die zeer dikwyls op zulke voorwerpen vallen, welke wy naar Gods wil vermyden moesten, en die ons dan zeer dikwyls tot woorden en daaden verleiden, welke met Gods wetten niet overéénkomen. En in deze ^gingen en begeerlykheden, in deze geneigdheid tot zinnelykheid, welke iedere mensch van natuure eigen is, ligt eigenlyk de bron, waaruit onze overtredingen van Gods geboden voortvloeien Van daar is het ook, dat ]A conus zegt. (a) Een iegelyk wordt verzocht, als hy van O) Jacob I. vs. 14.  OVER DE ZESDÈ BEDÈ.' ïfï zyne eigene begeerlykheid afgetrokken en verlokt wordt. Want zonder deze zinnelyke begeerlykheden zou er geen kragt zyn in de verzoekingen, die van buiten komen, ontelbaar veel zyn, en er altyd blyven zullen, zo lang wy ons in dezen Rand van beproeving bevinden. Tot deze laatfte zoort behooren, om iets te noemen, de kwaade voorbeelden van onze evenmenfehen, die ons, daar wy eene zugt tot navolging hebben , zeer ligt verlokken; daartoe behooren ook de kwaade gezelfchappen, waarin onze afkeer van de ondeugd, en onze Rand vastigheid in de deugd verzwakt en gefchud worden; daartoe behooren al verder de vervolgingen en tegenfpoeden, armoede en ziekte, waardoor wy zeer ligt tot wraak en vyandelykheid tegen onze beleedigers, tot wantrouwen aan God, tot ongeduld, tot ontevredenheid met onzen Rand, en tot nyd tegen onzen medemensch vervoerd werden; ja daartoe behooren zelfs ook de rykdom en de overvloed aan tydelyke goederen, die ons hart vaak te veel inneemen, en ons of tot gierigheid en de daarmede gepaard gaande ondeugden , of tot verkwisting, wellust en onmaatigheid verleiden kunnen. Het is waar , het geen voor den eenen eene verzoeking tot zonde is, is het voor den anderen niet; de een kan by voorbeeld dit of dat gezelfchap bezoeken, met dezen of geDen omgaan zonder fchade te lyden aan zyne deugdzaamheid . daar een ander integendeel zulk een omgang vermyden moet, wanneer hy zich aas  fff NEGENDE LEERSI]}B aan het bezit van een zuiver en onërgelyk g« wufen laat gelegen liggen. Dus moet een mensch dietotonmaatigheid enfpel geneigd is, veele plaat', zen en byeenkomften vlieden, wanneer hy zich door buitenfpoorigheden niet verachtelyk of wel geheel en al ongelukkig wil maaken, terwyl die gene, die zyn begeerlykheden weet te maatigen, dezelve, zonder fchade aan zyne deugd te ly! den, bezoeken kaa. Dus vindt ook de een in armoede en rampen, de ander wéér in overvloed en vrolyk gelukkige dagen menigerlei bekooring tot zonde, welke hy moeielyk overwinnen kan Maar er is over het algemeen geen mensch, of hy is , geduurende zyn verblyf op de aarde, aan veelerleie gevaaren om te zondigen blootge' lteld; niet een eenige, die niet meermaalen of door zyne begeerlykheden , of door de dingen dezer waereld, of door andere menfehen tot boosheid verlokt wordt. En juist daarom , dat het geheel onmogelyk is , om hier op aarde van alle verzoekingen tot zonde geheel bevryd te worden, bidden wy colc , wanneer wy tot God roepen, dat Hy ons niet in verzoeking leide met om bevryding van alle verzoekingen, maar om bewaaring van al te zwaare verlokkingen tot zonde, in welke wy den ftryd verliezen zouden Die dan tot God zegt: Leid ons niet in verzoi hng, geeft: ■« andere woorden dit te kennen: Hemelfche Vader! die de deugd alleen lief hebt en flegts dan met welgevallen op ons nederziet wanneer wy de zonde verfoejen, eo 0fls gemoe'. de-  OVER DE ZESDE BEDE. ï?5 delyk in het goede oeffenen , wy gevoelen het, dat wy zonder U en uwen byftand niets vermogen ; en daar er, behalven dat, nog zo veele verzoekingen tot zonde zyn , en wy hier op de waereld zo veele verlokkingen tot overtreeding uvver wyze geboden vinden , naderen wy vol demoed tot ü, en bidden U om kragt en byftand in den ftryd tegen de zonde. Zie dan met ontferming op ons zwakken neder, en verwyder van ons iedere verzoeking, die ons te zwaar , allen voor en tegenfpoed , dat ons te gevaarlyk zou zyn , cn ons tot zonde brengen. Maar komt het met uwe wysheid overéén , om ons in omftandigheden te brengen , in welke ons de gelegenheid wordt aangeboden, om, ter oeffening in de godsvrugt , tegen de verlokkingen tot zonde te kampen, en volkomener in het goede te worden , ach ! houd ons dan altyd waakzaam ! Laaten wy dan van U, die onze zwakheid beter kent dan wy zeiven, onderfteund, in het gezelfchap van onze evenmenfchen en in de verborgendfte eenzaamheid niet vergeeten , dat Gy, onze toekomftige Richter, by ons tegenwoordig zyt , opdat het ons nimmer aan de kloekmoedigheid mangele , die wy noodig hebben, om elke zonde, hoe vleiend zy ook weezen mag, en hoe gewoon wy aan dezelve mogen geworden zyn , als onze grootfte fchande en ons grootfte ongeluk te verfoeijen , en fteeds naar grooter volkomenheid in waare en onverdeelde Godzaligheid te ftaan! Ziet  ï?ff NEGENDE LEERREDE Ziet myne Hoorders! , dat is de zin van die woorden : Leid ons niet in verzoeking of met andere woorden : Bewaar ons voor al te zwaare verlokkingen tot zonde, en fta ons by, opdat wy de deugd fteeds getrouw mogen blyven. Eene bede, die wy voorzeker dikwyls tot God zullen opzenden, indien wy denkbeelden verkreegen hebben van de hooge waardy der deugd, en de menigvuldige gevaaren , welke haar gedu'urig dreigen Maar daar het niet genoeg is , om dezelve met den mond uittefpreeken, maar, daar wy om verhoort te worden , met die gezindheden en voorneemens vervuld moeten zyn, welke God van ons afvordert , zal het noodig zyn om hier over in de tweede plaats behoorlyk natedenken: En hier moeten wy dan vooreerst opmerken, dat zulk een, die deze bede om genadige bewaaring voor al te zwaare verlokkingen tot zonde, en om byftand in de deugd, doen wil, noodzaakelyk de zonde ook voor iets fchandelyks hou^ den , en leevendig overtuigd moet zyn, dat zyn waar geluk alleen in de echte deugd gelegen is. Want die de zonde nog met blydfchap dient,' die zich nog met opzet aan de ondeugd overgeeft, cn zich voor gelukkig houdt, wanneer hy zyne buitenfpoorige begeerlykheden naar welgevallen bevredigen kan, en wien bygevolg de deugd en zelfverlochening nog onaangenaam zyn. Oordeelt zelve - hoe kan zulk een met aandacht en deelneeming zyns harte tot God bidden: be, waar  OVER DE ZESDE BEDE. 177 waar mv voor verzoekingen tot zonde? Zyn in* wendig beftaan fpreekt immers openlyk de woorden van zynen mond tegen, en om die rede maakt hy zich immers aan geveinsdheid ichuldig. Maar die geen , die geen grooter geluk kent, dan de bewustheid, dat hy in allen opzigten recht gehandeld , en zynen plicht vervuld heeft, en daarom naar niets zo yverig zoekt als naar Gods goedkeuring , welke de oprechte vriend der deugd zich alleen belooven kan, die bygevolg ook iedère zonde baat en verfoeit, die kan en zal in waarheid met een deelneemend hart tot God bidden : „ bewaar my voor verzoekingen tot zonde", en zyn gebed zal Gode welgevallig zyn. Die op de rechte wys tot God bidden wil: „ Leid ons niet in verzoeking," die moet in de tweede plaats ook vast overtuigd zyn, dat het hem aan kragt tot eene onverdeelde godsvrugt mangele, en dat God alleen hem daar toe kan en zal in ftaat ftellen. Want wie ziet het zonder myne herinnering niet in , dat deze bede een leevendig gevoel van eigene onmagt en zwakheid veronderftelt, dat de bidder op eigene deugd, en myne kragten niet trotsch mag zyn, maar veel eer van zyn eigen onvermogen, en van Gods bereidwilligheid ten zyner hulp van moet overtuigd zyn ? En gelyk wy om die rede over het algemeen een ander' dan flegts om toeftand verzoeken, wanneer wy onzen nood, en ons onvermoogen inzien, en het eenen anderen durven toevertrouwen , dat hy ons helpen kan en wil, zo kunnen wy ook niet eraftig M en  178 NEGENDE LEERREDE en aandachtig tot God bidden, dat Hy ons van al te zwaare verzoekingen tot zonde bewaaren moge , wanneer wy het niet gevoelen , dat wy zynen byftand noodig hebben , of wanneer wy onszelven inbeelden , dat wy door eigene kragten de veelerlei verzoekingen tot het kwaade een genoegzaamen weêrftand kunnen bieden» Doch dit alles is nog niet toereikend. Want, als wy de zonde al voor ons grootst ongeluk houden , van onze zwakheid tot waare deugd overtuigd zyn , en het Gode toevertrouwen , dat Hy ons helpen kan en helpen zal, en het by het enkel opzeggen der bede laaten berusten , zo kunnen wy ons geene verhooring van dezelve belooven , omdat wy op de verhooring van ons gebed aanfpraak zullende maaken , dan ook dat alles doen moeten, wat God als voorwaarden ter verhooring van ons afeischt. Dit is waar van ieder gebed , en dat is ook waar van de bede Leid ons niet in verzoeking. Maar wat kunnen of moeten wy dan doen, wanneer wy ons de verhooring dezer fmeeking belooven zullen. Wel wy moeten de middelen gebruiken, myne vrienden 1, door welke wy , onder Gods byftand in ftaat gefteld worden, om de zonde te vermyden. En daartoe behoort vooreerst , dat wy fteeds niet dan goede gezindheden in ons hart bewaaren, en elke booze gedachte , ieder ongeoorloofden wensch, iedere zondige begeerte, zodrazy maar n ons opkomt, door het aandenken aan God, onderdrukken en te onder brengen , eer zy fterker worde,  OVER DE ZESDE BEDE. 179 worde, ons verftand overweldige, en tot eene daadelyke volvoering der zonde brenge. Want zo lang wy nog met opzet booze begeerlykheden onderhouden, en dezelve nog met genoegen koe: fleren, zo lang zullen wy ons de volftrekt noodi zaakelyke heerfchende neiging tot deugd niet eigen maaken , en tot duizend misdryven verleid worden. Juist daarom moeten wy ons dan zorg' vuldig voor zorgeloosheid behoeden , en ons op eene beftendige waakzaamheid toeleggen ; wy hebben immers met eenen gevaarlyken vyand te doen , die ons zo gemakkelyk overwinnen kan ; wanneer wy nu daarby nog zorgeloos zyn, aan geen gevaar denken, en de waakzaamheid vergeeten, dan maaken wy hem de overwinning nog ge,i makkelyker. Maar waarvoor zegt gy, zullen wy waaken, waarop zullen wy onze geheele opmerkzaamheid vestigen ? — Waar wy voor waaken moeten ? Buiten twyffel het eerst en meest voor ons eigen hart, en deszelfs begeerlykheden. Nooit mag het ons onverfchillig zyn, welke gezindheden en wenfchen daarin heerfchen, ten einde wy in ftaat gefield worden, om den vonk der zoade , terwyl hy nog klein is , uitteblusj fchen , eer hy een helle vlam worde; want uit het hart, zegt Jïsus , de groote Menfchenkenj oer, uit het hart komen booze bedenkingen , moord | echtbreuk, diefjtal en andere zonden. Maar i dat niet alleen ! Wy moeten in de tweede plaats 1 ook waaken voor dat alles, wat buiten ons is, ! en ons omringt, wy moeten acht geeven op de oruftandigheden, in welke wy ons bevinden ; wy M 2 moe*  l8o NEGENDE LEERREDE moeten onderzoeken , wat deze of gene uiterlyke omftandigheid , deze of gene mensch , deze of geene verbintenis met anderen , dit of dat gezelfchap, deze of gene bezigheid, het genot van dit of dat genoegen op ons uitwerkt, of wy daar beter of flimmer door worden, of daardoor liefde en yver voor de deugd, en haat en affchuw tegen de zonde, dan wel of liefde en yver voor de zonde en afkeer van de deugd in ons voortgebragt en gefterkt worde. En wanneer wy dan door zulk eene ernftige en voortduurende opmerkzaamheid gewaar worden, dat dit of dat ons tot zonde verleidt, dan moeten wy het van ons verwyderen, ja, al was het ons ook nog zo lief; wy moeten dan het bevel volgen van Je sus \ die ons zegt : Indien uw regter oog u ergert * Jieek het uit , en werp het van u , dat is te zeg' gen : is er iets , al ware het u zo lief, als uw best en bruikbaarst oog, dat u tot zonde verleidt , doe het met eene onverbiddelyke geftrengheid van uw weg, en laat u door de fmart, die de affcheiding veroorzaakt, daar niet van afhouden , het is toch beter , om hier zelfverlochening te leeren, en eens zalig te worden, dan dat gy door de zonde verloren gaat. Willen wy dan op de rechte wys tot God bidden : Leid ons niet in verzoeking, dan moeten wy niet alleen waaken, maar zelfs de gelegenheden tot zonde vermyden. Helaas! het tegendeel heeft doorgaands by ons plaats, ja doorgaands zoeken wy de gelegenheden tot buitenfporigheden begcerig op, daar wy dezelve vermyden moeiten. En van  OVER DE ZESDE BEDE. iüi van daar is het ook, dat het zo veel moeielykheid in beeft, om zondige gewoonten afteleggen, en booze neigingen uitteroeijen, omdat wy onszelven telkens weder in omftandigheden plaatzen, en in verbintenisfen brengen , die dezelve wéér op nieuws aan den gang maaken. Zo zou by voorbeeld meenig een, die aan de dronkenfchap overgegeeven is , en zich door dezelve van zyne gezondheid , ; eer, en goederen berooft , deeze verachtelyke ondeugd afwennen, wanneer hy maar uit zulke gezelfchappen en byeenkomften wilde blyven, die hem op nieuw tot dit kwaad verleiden, en te vooren tot het zelve verleid hebben ; maar daar hy zichzelven fteeds op nieuw weêr in verzoeking brengt, is het geenzins te verwonderen, dat hy onverbeterd en een flaaf van zyne zinnelykheid blyft. Maar zo© zulk een mensch God wel behaagen , en van God wel verhoord kunnen worden, wanneer hy Hem om bewaaring voor verzoekingen tot zonde bidt, die de gelegenheden en aanleidende oorzaaken tot de zonde niet vermyden wil, maar ze zelfs wel opzoekt ? Neen , dit is niet moogelyk, hy lastert God, en beledigt Hem op de groffte en onverantwoordelykfte wys door ] geveinsdheid. Want het is hem geen ernst om van < de zonde bevryd te worden, en God zou hem geen ! genoegen bewyzen , en in de daad zyne wenfchen piet vervullen, wanneer Hy hem verhooren wilde; i hy kan bygevolg ook niet met aandacht bidden : i hy doet het maar met den mond , en heeft geen : rede, om op verhooring te hoopen. Laaten wy. M 3 het  iga NEGENDE LEERREDE dan niet weder vergeeten , myne Hoorers! , dar wy, om met waarheid tot God te bidden : Leid ons niet in verzoeking, ook de zonde voor ons grootfte ongeluk erkennen , ons onvermogen tot waare deugd gevoelen, en de hoop op God moeten hebben , dat Hy ons in den ftryd tegen de zonde onderfteunen zal, dat wy fteeds voor ons hart, en die dingen, die buiten ons zyn , waaken moeten, alles wat zonde is van ons behooren te verwyderen, en de gelegenheden tot zonde zorgvuldig te vermyden; want als dan doen wy dat, wat wy kunnen of moeten doen, wanneer wy hoop willen hebben , dat God ons gebed verhooren en ons in onzen yver voor de deugd zal byftaan. Maar gelyk zulk een, die tot God bidt, Leid ons niet in verzoeking, van zynen kant alles aan. moet wenden, om de zonde va#zich te verwyderen, even zo moet ook een ieder, die dit bidt, cr op bedacht zyn, dat hy anderen in geene verzoekingen tot zonde brenge. Want hy bidt niet alleen, dat God hem alleen, maar dat Hy ook alle menfehen, alle zyne broederen en zusteren,* voor al te zwaare verzoekingen tot zonde bewaaren moge , en verplicht zich dus daardoor tevens, om dat alles te doen, wat hy maar kan, ten einde zyn gebed voor anderen verhoord worde , en dat alles te vermyden , wat anderen tot overtreding van Gods geboden zou kunnen verleiden. Wy kreunen er ons doorgaands weinig aan, denken er niet eens aan, welken indruk onze woorden en daaden op onze medemenfehen maaken, of zy van  OVER DE ZESDE REDE. 183 dien aart zyn, dat anderen door dezelve tot deugd worden opgefpoord , of integendeel zo gefteld zyn, dat anderen door dezelve tot het kwaad verlokt worden ; ja de ervaaring leert zelfs, dat er menfehen gevonden worden, die het booze opzet hebben, om hunnen evenmensch liefde tot de zonde inteboezemen. Want hoe veele verleiders zyn er niet, die er in de daad op uit zyn, en er zelfs een genoegen in vinden, wanneer zy in ftaat zyn om anderen hunne onfchuld en deugd te doen verliezen , en daarom geen middel onbeproefd laaten , daar ze dan eens de ondeugd in derzelver allerbekoorlykfte gedaante fchilderen, maar de deugd als jets dat onnuttig en onnoodig is, en het geen in allen gevallen alleen die genen raakt, welke door ouderdom en afgefletene zintuigen buiten ftaat gefteld worden,- om de genieting der waereld te hebben — dan eens alles befpotten, wat Godsdienst en deugd betreft, en ook hier de achting, die anderen daar voor hebben, trachten te verzwakken — dan eens gelegenheden tot buitenfpoorigheden veröorzaaken , daar behulpzaam toe zyn, of door hun kwaad voorbeeld aan de uitbreiding der zonde, en de vermeerdering en verfterking der verlokkingen tot het kwaade arbeiden ! Zyn er, zulke menfehen , zyn er zulke zogenaamde Christenen niet, die het bevel van den grooten Verlosfer kennen : Laat Uw licht alzo fchynen voor den menfehen , opdat zy uwe goede werken moogen zien, en uwe Vader , die in de hemelen is , verheerlyken mogen, maar juist het tegendeel doen, en met dat M 4 al  JU NEGENDE LEERREDE al geen zwaarigheid maaken, om op zekere tydet» van den dag tot God te naderen, en den Alwee» tend^n met Jesus woorden aanteroepen , dat Hy hun en alle menfehen voor verlokkingen tot zonde bewaaren moge. Maar zou God op zulke menfehen en hun gebed wel met genoegen nederzien F Wie durft dit van den Allerheiligften gelooven ? Leert hier dan uit, myne Vrienden!, dat wy, om de woorden van den Verlosfer, die wy • u thans verklaard hebben, in waarheid te kunnen uitfpreeken, ook alles moeten in het werk ftellen, om •anderen door ons voorbeeld, en daaden niet eenigzings tot zonde te verlokken , maar hun door dezelve veel eer , achting en yver voor de waare Godsvrugt inteboezemen. Maar of wy nu altyd zulke gezindheden gekoesterd en zodanige werkzaamheden gehad hebben , als noodzaakelyk gevorderd worden , wanneer wy op eene Godewelbehaagelyke wyze om bewaaring voor de verzoekingen der zonde bidden zullen — of wy de zonde fteeds haatten en onze zwakheid tot de waare deugd gevoelden, óf wy het vast vertrouwen op God hadden, dat Hy ons kan en wil byftaan; of wy altyd wel voor ons hart, onze wenfchen, en begeerlykheden, en voor de dingen, die om ons waren, waakten; of wy fteeds alles, wat ons tot zonde bekoorde, van ons verwyderden, en alle gelegenheden tot de zonden vermydden, en niemand van onze medemenfehen tot overtreding hunner plichten verleidden, maar veel meer, zo Yeel  OVER DE ZESDE BEDE. 183 Veel in ons was, tot deugd en Godzaligheid op• fpoorden — dit zyn vraagen, myne Hoorers! welke ons geweeten ons beantwoorden moet, en ons, indien wy het zelve getrouw onderzoeken, ook beantwoorden zal. Geeft hec ons by zulk een onderzoek het aangenaam getuigenis, da,t wy dit alles tot hier toe gedaan, dat wy nooit anders,dan met deze gezindheden en voorneemens om bewaaring voor verzoekingen tot God gebeden hebben? Ach, wie zal dit durven verzekeren, wie kunnen zeggen: ja, zo was het tot hier toe by my, ik behoef my zeiven geene verwytingen te doen,? Maar indien niemand dit zeggen kan , indien ons geweeten ons veroordeelt, dat wy ons tot dus ver bezondigd hebben; o laaten wy God dan met ongeveinsd berouw om vergeeving aanroepen, maar er dan in het vervolg ook zo veel te yveriger op uit zyn, om ons fteeds meer van iedere zonde losterukken, met ftandvastigheid tegen derzelver bekooringen ftryden, waaken en bidden, dat wy niet in verzoekinge vallen, en de waare deugd onveranderlykgetrouw blyven mogen. Dan, myne vrienden ! zal God ons gebed verhooren ; dan zal Hy ons door Zyne kragt onderfteunen; dan zullen wy iederen dag grooter vaardigheid in het goede erlangen, en langs dien weg de vatbaarheid verkrygen; om eens in die plaats te komen, waar geene verzoeking ten kwaade meer plaats zal grypen. Amen! M $ TIEN-  TIENDE LEERREDE, OVER DE WOORDEN MAAR VERLOS ONS VAN HET BOOZE. jLo zeker als het is, myne waardfte Hoorers!, dat de menfehen, ten aanzien van het oogmerk hunner wenfchen, eenpaarig overéénftemmen, zo zeker is het, dat zy verfchillen omtrent de middelen, van welke zy zich, tot bereiking van dat oogmerk, gewoon zyn te bedienen. Eene nadenkende opmerkzaamheid op onszelven en onze evenmenfchen kan 'ons van deze waarheid fpoedig overtuigen. Zien wy op het doel van alle menfchelyke onderneemingen, doen wy onderzoek naar de oogmerken, die zy zich hierby voordellen , en wenfchen te bereiken, dan worden wy rasch gewaar, dat zy op ééne zaak uitloopen, op de bevordering namelyk van hunne gelukzaligheid. Naar geluk toch wenscht ieder zonder onderfcheid, dat tracht een ieder te verkrygen, en in dit opzigt heerscht er dus de grootfte overéénftemming onder alle menfehen. Maar geeven wy acht op de wegen, welke zy tot verkryging van dien algemeenen wensch betreeéen, en de middelen, die zy daartoe verkiezen en  OVER DE ZESDE BEDE. 187 in het werk ftellen , dan moet men verbaasd ftaan over de groote verlcheidenheid, die ieder opmerkzaam waarneetner dan .zonder veel moeite by den mensch ontdekt. De een zoekt met oniiphoudelyken yver naar rykdom en groote goederen , omdat hy zich van derzelver bezit de waare gelukzaligheid belooft. Een ander zou gaarn groot aanzien in de waereld hebben, en verhevene eereposten bekleeden, omdat hy deze, als wezenlyk noodzaakelyke dingen tot zyn waar geluk befchouwt. Een derde wendt weder alles aan, om zinnelyk vermaak te hebben, omdat hy zich het genot van afwisfelende genoegens als de grootfte gelukzaligheid verbeeldt. Een vierde zoekt naar vrydom van bezigheden, omdat hy den arbeid aanziet voor den verftoorder van zyn welzyn, en den lediggang daarvoor dienftig keurt Een laatfte is eenig en alleen daarop bedagt, hoe hy in de gezelfchappen zyne evenmenfchen best beoordeelen, belasteren, en in een kwaaden naam zal brengen, omdat hy gelooft, dan eerst recht vergenoegd te kunnen zyn, wanneer hy anderen vernederen, verachtelyk maaken en op de een of andere wys benadeelen kan. Kortom, de middelen, die de menfehen, en wel met hetzelfde oogmerk, te weetea, om vrolyk en gelukkig te worden, in het werk ftellen, zyn zeer verfchillend, dat leert de ondervinding. Maar zou men op deze verfchillende wegen zynen wensch nog wel eens bereiken kunnen ? Neen zeker niet, wel voor eenigen korten tyd, maar niet  ï88 TIENDE' LEERREDE niet beftendig.ook dit bevestigt de ondervinding: want die leert ons, dat de meesten, by al hun' zoeken naar geluk, zich in het eind bedroogea vinden. Willen wy hiervan bevryd blyven, my. ne Hoorers!, dan moeten wy noodzaakelyk weten , waarin onze waare gelukzaligheid gelegen zy? Op deze vraag geeft de Godsdienst ons een duidelyk antwoord. Zy zegt, dat dezelve alleen beftaat in de waare deugd, in de getrouwe waarneeming van Gods geboden, en de betaamelykq vermyding van iedere zonde. Want hy beweert, dat de zonde alleen 's menfehen verderf, en de zaligheid integendeel tot alle' dingen nut zy. Maar door deze ftelling leert hy ons tevens, dat ons verlangen en poogen naar de gelukzaligheid dan alleen van den rechten aart is, wanneer wy naar wysheid en braafheid ftaan , en een affchuuw van de ondeugd hebben. Trouwens dan worden wy hier reeds iederen dag geruster tevredener, en onfchuldig lyden getrooster, en geraaken eens, in de nadere gemeenfehap van God en Christus, tot genot van onverganglyke vreugde. En deze is het toch zonder twyffel, waarnaar wy allen wenfchen, maar die dan eerst wezenlyk verkrygen, wanneer wy ons van alle zonde losmaaken. Het is waar , wy kunnen dit niet door eigene kragten doen, neen! God moet ons hiertoe helpen, maar dit wil Hy ook, wanneer wy Hem daarom aanroepen; ja wanneer wy een betaamelyken yver in den dienst der Godsvrugt •toonen, dan wil Hy ons hier reeds kragt fchen» ken&  OVER DE ZESDE BEDE. 183 ken, om de zonde te vermyden, en ons door een zaligen dood van dit kwaad eens geheel ver* losfen; dat verzekert ons de Heiland, terwyl Hy ons in het allervolmaaktst gebed leert bidden om verlosfing van het booze, eene bede, die onze oplettendheid thans zal bezig houden. Maar zie Gy , o God, die de zoude verfoeit, en alleen lust tot waare deugd hebt, in dit uur in genade op ons neder ; doe het ons levendig gelooven, en fteeds in onze gedachten bewaaren, dat wy door de zonde alleen ongelukkig en ellendig, maar door deugd gelukkig kunnen wor« den, opdat wy ook de zonde haaten en vlieden mogen. Maar fta Gy ons ook by , met uwe kragt, en laat dezelve in ons zwakken inagtig bevonden worden , opdat wy de eene overwinning op de andere over de zonde behaalen mogen, in de getrouwe vervulling van alle onze Christelyke plichten fteeds vorderen, en zo den trek naar geluk, dien Gy in ons hart gelegd hebt, hier reeds aanvangelyk mogen vervuld zien, en nog volkomener in dat heerlyk tydftip, waarin Gy ons van alle kwaad verlosfen, en in uw zalig ryk verplaatzen zult. Hoor deze fmeekiDgen, « God! om Jesus wil. Amen! TEXT.  i*o TIENDE LEERREDE T E X T. MAtth. VI. vs: 13. Maar verlos ons van het booze. Wy zullep in onze tegenwoordige verbande ling de orde weder volgen, die wy almeergehou. den hebben, en dus In de eerfte plaats eenige aanmerkingen maken, tot opheldering van den zin , en tot ontwikkeling van den inhoud dezer woorden. En dan toonen, wat wy doen moeten , wanneer wy derzelver verhooring verwag. ten willen. In de voorgelezene woorden fmeeken wy God, dat Hy ons van het booze, of, gelyk eene andere vertaaling heeft, van den boozen verlosfen wil; eene overzetting, die in deze Leerrede niet zal gevolgd worden. Wanneer dit in ons gebed verftandig zal zyn en God niet mishaagen, dan is het noodig om recht te weten , wat wy door het booze verftaan moeten, waarvan hier gefproken wordt. Hier over zullen zy allen, die dit verzoek tot God opzenden, niet eenftemmig denken,. Ook is het waarfchynelyk, dat zommige door het woord boeze iets verftaan, dat hier niet be- doeld ,  OVER DE ZESDE BEDE. ipi doeld, althans niet in de eerfte plaats bedoeld zal zyn. Er zullen er wel zyn, die vastftellen, dat Jesus ons hiermede leert bidden om verlosfing van de aanvallen en het geweld van dien boozen geest, welken de Bybel anders gewoon is den Duivel te noemen ; maar hiervan worde, onzes bedunkens, niet gefproken. Neen, door het booze of kwaade wordt in de Heilige Schrift niets anders verftaan, dan de zonde. Zo fprak Joseph in het uur der verzoeking: Zou ik zulk een groot kwaad doen, en zondigen tegen God? En deze betekenis van het woord, die in het fpraakgebruik des Bybels gegrond is, moet men hier ook aanneemen, te meer, daar deze zin van het woord de gefchiktfte is, als men op het verband der woorden met de voorige beden let, — eene fmeeking oplevert, die met den geest van het Christendom, en de grondftellingen van Jesus recht overeenkomt, en zodanige gezindheden in den bidder aanwyst, als de Godsdienst van jEfsus zynen waaren vereerders inboezemt—Want wat vooreerst het verband onzer textwoordea met de voorige bede aangaat, dat zal geregeld afloopen, wanneer wy ftellen, dat de Heiland, na vooraf eenige andere fmeekingen voorgedragen te hebben, verder eerst om vergeevinge der zonde, vervolgens om bewaaring van al te zware verzoekingen tot zonde, en dan in onze textwoorden eindelyk om eene volkomene bevryding van de zonde zelve, en wel van alle zon« den leert bidden; ja deze opvolging van ge- dach.  I92 TIENDE LEERREDE dachten is de ongedwongenfte, de vloeiendfte, die men zich verbeelden kan. En deze bede, om verlosfing va'n de zonde, is buiten twyffel ook de aangelegenfte wensch van eiken verftandigen mensch, en vooral van iederen waaren Christen, die, zo hy anders zynen naam in waarheid draagt, niet alleen van de ftraffen, maar ook van het geweld en de heerfchappy. der zonde verlost wil worden, - niet alleen begenadiging en vergif, fenis van zyn zonde, maar ook kragt en onderfteuning ten goede zoekt, en ook in ftaat tracht gefield te worden, om God door de zonde niet weder te beleedigen. Want hy houdt de zonde voor het geen zy waarlyk is, voor opftand tegen God, voor ondankbaarheid jegens zynen hemelfchen Vader, voor trouwloosheid omtrent zynen Verlosfer, en de bron van alle ellende; maar ziet tevens in, dat hy niet in ftaat is, om zich geheel en al van dezelve lostemaaken en wendt zich derhalven tot God, den Vriend en Bevorderaar der waare deugd, Hem fmeekende, om genadige bewaaring voor al te zwaare verzoekingen tot zonde, en om van dezelve ten laatften geheel verlost te worden. Wat zou dan meer overéénkomftig kunnen zyn met den geest des Christendoms, dat deszelfs belyders tot y verige poogingen opfpoort om deugd en Godvrugt te verkrygen, en van de zonde bevryd te worden, dan deze bede? . Het is dan natuurlyk te denken, dat er a onzen text door het kwaade hoofdzaakelyk en  over de Zesde bede. 103 en vooral de zonde verftaan wordt, van welke wy door Gods byftand en genade fteeds meer en meer, en eens volkomen wenfchen bevryd te worden. Zeer natuurlyk, ondertusfchen, draagt de zonde hier de benaaim'ng van iets dat boos, of kwaad is. Zy kan met reoht dus benoemd worden: zy is toch een wezenlyk kwaad voor den mensch, en wel in den fterkften zin; want alle lyden, dat den mensch, buiten de zonde, en onder de wyze en ondoorgrondelyke Godsregeering overkomt, is hem geen eigenlyk gezegd kwaad, eigenlyk gefproken geen ongeluk. Trouwens, zo weinig als een aardsch vader zyn kind wil ongelukkig maaken, wanneer hy meermaalen, uit wyze en weldaadige oogmerken, iets kiest, dat het kind onaangenaam is, en daar veeleer zyn welzyn door bevorderen wil, hec geen op eene andere wyze niet gefchieden kon, even zo weinig en nog veel weiniger kan God de Al wyze en Algoede ons ongelukkig willen maken, wanneer Hy ons rampen toezendt. Ook met die rampen heeft Hy wyze en zeer goedertierene oogmerken. Door de wederwaardigheden wil Hy ons dikwyls van het eigenlyk gezegde kwaad, van de zonde, bewaaren, in het goede oeffe* nen, ons aan onze hooge beftemming doen be» antwoorden, en ons omtrent de aarde, met alle baare goederen en genoegens, die onzen, voor de eeuwigheid gefchapenen geest , toch nooit verzadigen kunnen, onverfchilliger maaken. En N daar-  134 TIENDE LEERREDE daarom moest men onfclmldig lyden ook niet met den naam van kwaad beftempelen: het is veeleer een weldaad, en wel veel grootere weldaad voor ons , als het tegenövergeltelde van hetzelve, het geen wy dikwyls zo zeer begeeren, en door onze kortzigtigheid voor beter houden. Maar de zonde — o ja, die is een wezenlyk kwaad voor ons. Hoe veel ellende verfpreidt zy over het menschdom! Met hoe veel kommer belaadt zy het menfchelyk leeven ! Wanneer wy zondigen, dan bereiden wy onszelven niets dan onrust, want by het ontwaaken doet het geweeten ons bittere verwyten. Ja zeer dikwyls gaat door de zonde ons tydejyk geluk geheel te gronde, althans zeer dikwyls wordt het daardoor gefchokt en aanmerkelyk verminderd. Zy heeft den aadeeligiten invloed op onze gezindheid, op onze goederen, op onzen goeden naam; zy is het, die ons,by de gedachte aan den dood,door haar alleen in de waereld gekomen, en by de gedachte aan de eeuwigheid, met fchrik en bange vrees vervult; zy is het, die ons de genade, de vriendfchap, en goedkeuringe Gods doet verliezen, en ons, indien wy ons niet bekeeren, zelfs in het eeuwig verderf ftort, daar zy ons de vatbaarheid tot het bezit en het genot der hemelfche vreugde doet verliezen. Ja nog meer, wy be. nadeelen door de zonde niet alleen onszelven, maar ook anderen , terwyl wy hen, door ons flegt voorbeeld tot navolging, tot ondeugd verleiden, die voor onzen evenmensch, even als voor  OVER DE ZESDE BEDE. 135 voor onszelven , uit derzelver aart niet anders, dan treurige gevolgen kan hebben ; en ook voor zo ver onze overtredingen voor hun geluk min of meer nadeelig zyn. Met één woord, de zonde is een wezenlyk kwaad, en de eenige en eigenlyke bronwel van alle waare ellende, die onder de menfehen heerscht. Maar, offchoon het waar is, dat door het kwaade in onze textwoorden hoofdzaakelyk en vooral de zonde verftaan wordt, men kan evenwel ook vastftellen, dat er tevens gezien wordt op andere onvolkomenheden en rampen dezes leevens , voor zo ver die uit de zonde voortvloeien. Want bidden wy om verlosling van de zonde , wy bidden wy hierdoor tevens om verlosling van de uitwerkingen en gevolgen der zonde. Wanneer wy dan alle belecdigingen, die ons door anderen worden aangedaan, en ons het leven dikwerf zo zwaar maken de onrust van ons hart en geweten, en daarby niet zeldzaam ziekte, armoede, verachting voor de waereld, en zelfs den dood, die door de zonde in de waereld gekomen is, en, van dien kant befchouwd, een kwaad is , wanneer wy dat alles on¬ der de gevolgen der zonde moeten rekenen ——- gelyk wy moeten doen , daar dit altemaal dingen zyn, van welke de mensch, die naar geluk fmacht, moet wenfchen bevryd te worden dan bidden wy, wanneer wy God verzoeken om verlost te worden van de zonde, N 2 te  i96 TIENDE LEERREDE te gelyker tyd, dat Hy ons van alle deze en dc andere gevolgen der zonden bevryden moge. Wat dunkt U, myne vrienden!, hebben wy geene rede om deze bede dikwyls optezenden, daar wy fteeds in gevaar zyn, om ons te bezondigen, en dus zeer veel ellende over onszelven cn anderen te brengen ? Hebben wy geene rede, om zeer dikwyls en zeer ernftig te fmeeken: Hemelfche Vader, Gy weet het, hoe zeer wy ten kwaade geneigd, en aan hoe veelerlei verlokkingen tot zonde wy zyn blootgefteld, Gy weet het, dat wy ons door de zonde ongelukkig maaken. Om die rede zouden wy gaarn van de ongerechtigheid, van alle derzelver aanvallen en gevolgen bevryd worden. Maar wy ondervinden, dat wy, onaangezien het beste voorneemen, van de zonde overweldigd worden. Ach! help my en myne medemenfehen dan , met uwe kragt v de zonde verlaaten; zie met ontferming op ons neder, en verlos ons uit de gevaaren en wederwaardigheden, in welke wy zo ligt geraaken kunnen door de zonde. Ach mogt de tyd fchieiyk aannaderen, waarin wy van alle aanvallen der zonde op onze deugd en gelukzaligheid bevryd zullen worden! Gy hebt ons de vrolyke hoop gefchonken* dat wy eens den last van alle de moeielykheden van dit leven voor eeuwig zullen aflegden Breng dan ook hier op aarde reeds de zonde al meer in ons te onder, en maak ons, dcor die verhevene hoop op een beter leven, yverig en getroost ia uwen  OVER DE ZESDE BEDE. 197 uwen dienst, tot dat gelukkig tydftip toe, waarin wy geheel rein, en in Uwe gemeenfchap volkomen gelukzalig zullen zyn. En deze bede verhoort God, daar kunnen wy ftaat op maaken, omdat Jesus ons de vryheid heeft gegeeven, om dezelve tot den hemel optezenden. Dit doet God, deels, wanneer Hy ons, zo dra wy yverige poogingen doen naar echte Godzaligheid, kragt fchenkt om de verlokkingen, der zonde te boven te komen, en ons fteeds meer van dezelve te reinigen, wanneer Hy de nadeeh'ge uitwerkzels van onze eigene dwaasheden, en de boosheid en overtredingen van anderen zo beftuurt, dat ons waar geluk door dezelve niet vernietigd wordt, deels, wanneer Hy ons eindelyk, na voleindiging van onzen proeftyd, door den dood van de aarde wegneemt , en in het land der onvergangelyke reine vreugde overbrengt, waarin geen verlokking ten kwaade, geene belediging en krenking, geene lastering, geen nyd, geene boosheid, krankheid, armoede, geene verwytingen en dood meer plaats hebben: daar onze geest in kennis, in wysheid en deugd, zo wel als in rust, vreugde en zaligheid fteeds vorderen zal. Maar zou een ieder zonder onderfcheid wel op verhooring mogen hoopen , wanneer hy tot God zegt: verlos ons van het kwaade? Zou ieder een, die deze bede doet, kunnen hoopen', dat God reeds hier op aarde de gevolgen der zonde zo beftaureji zal, dat zy zyn waaragtig geluk Diet N 3 on*  19S TIENDE LEERREDE ondermynen, en dat de hooge Majefteit hem eens in die plaats zal overbrengen, waar geene zonde en ellende, maar reine deugd en daarom ook onvermengde zaligheid te vinden is? Neen, myne vrienden', deze woorden, verlos ons van het kwaade, verönderftellen even als de voorgaande beden, zekere gezind- en werkzaamheden, zonder welke geene verhooringe te wagten is. En welke dan ? Dit moeten wy nu vervolgens gaan over weegen. Die met waarheid tot God bidden wil, verlos ons van het booze", of, het geen hetzelfde is, de zonde en derzelver gevolgen, die moet ook •ene ernftige begeerte hebben, om in de daad van de zonde meer bevryd te worden; want die dit niet oprecht begeert, die zich daar niet boven alles aan laat gelegen liggen, om zyn hart en wandel onbevlekt te houden, om booze begeerlykheden en daaden van zich te verwyderen, en fteeds groot», uitgebreider en fterker vaardigheid in edele gezindheden en daaden te erlangen, die kan ook onmogelyk in waarheid, in ernst, met aandacht en deelneeming van zyn hart tot God bidden, verlts ons van het booze; die huichelt zo menigmaal hy deze bede uitfpreekt, daar hy met den mond iets wenscht, waarvan zyn hart niets gewaar wordt. Maar hoe veele zyn er niet, die ook dit gedeelte van Jesus gebed opzeggen met geveinsdheid! Hoe veele zyn er niet, die dit bidden, en zo weinig begeerte hebben, om van de zonde bevryd te worden, dat zy dezelve veel  OVER DE ZESDE BEDE. 199 veel eer met genoegen en opzet doen, en met zorg vervuld zyn, wanneer het hun mangelt aan gelegenheden tot bevrediging van hunne zondige begeerlykheden! Zou de gierigaard, de Wellusteling, de kwaadfpreeker; de ilaaf van zyne lusten, die zich dan alleen voor gelukkig houdt, wanneer hy dezelve voldoening geeven kan, zou zulk een, cn zou over het algemeen een ieder , die niet verlangt om van alles, ook van zyne lievelingszonden , gereinigd te worden, Gode behaagelyk kunnen zyn, wanneer hy bidt: verlos ons van het booze ? Hoe zou dat mogelyk zyn ? Neen, God, die alleen lust heeft aan oprechtheid, moet zulk een huichelaar verachten. Let er dan wel op, myne vrienden!, dat wy, om dit verzoek op de rechte wys te doen, en ons voor God niet verwerpelyk te maaken door geveinsdheid, ook van ganfcher harte wenfchen moeten, om van alle zonde bevryd, en deugdzaam te worden. Maar dit kunnen wy niet wenfchen zo lang wy de zonde nog meer beminnen dan de deugd. Want wie zal in goeden ernst#wenfchen bevryd te worden van iets, dat hy voor voordeeliger aanziet, dan de tegenövergeftelde zaak, van iets, dat hy nog met zyne ganfche ziel aanhangt, dat zyne begeerte kluiftert, en hem vergenoegen bezorgt ? Voorzeker niemand. Neen, zo onmogelyk een gezond mensch, die by zyn verftand is, naar ziekte kan verlangen, of dat de gierigaard ernftig verlangen zou, om zyne goederen te verliezen , zo onmogelyk is het voor den flaaf der zonde, N 4 om  ioo TIENDE LEERREDE. om te wenfchen, dat hy van zyne booze begeer, lykheden en gewoonten bevryd worde, en deugd, zaam en Godewelbehaagelyk wandelen moge. Maar die geen, die de zonde voor zyn grootst ongeluk, voor zyne grootfte fchande houdt, en de deugd, de bewustheid van alle zyne plicht ten betaamelyk vervuld te hebben, en de daar aan verbondene goedkeuring Gods boven alles acht, die en die alleen zal van ganfeher harte wenfchen, om van de zonde verlost te worden, en die zal bygevolg ook alleen, in waarheid en op eene Godewelbehaageiyke wyze, uit de volheid van zyn hart kunnen fmeeken: verlos ons van het kwaade. Maar zal er zulk eene heerfchende afkeer tegen de zonde, en zulk eene vuurige liefde tot de deugd in ons verwekt worden, dan moeten wy ook noodzaakelyk inzien gekregen hebben, in de treurige uitwerkzels der zonde met betrekking tot ons geluk, en van den heerlyken invloed die de deugd op ons wezenlyk belang heeft, Wien het dan aan dat inzien nog^mangeit, die nog niet volkomen overtuigd geworden is, dat de zonde tot 's menfehen verderf ftrekt, die kan en zal ze ook niet haaten en verfoejen j. en dus ook niet van ganfeher harte wenfchen om van de zonde verlost te worden. Maar even daarom is het ook noodig, om in waarheid tot God te kunnen bidden: verlos ons van het kwaade, dat wy zeer dikwyls over de fchandelykheid en fchadelykheid ^er zonde, cn ever de voortreffelykheid der deugd  OVER DE ZESDE BEDE 201 behoorlyk nadenken, omdat wy daardoor alleen , van de liefde tot de deugd en van afkeer tegen de zonde, doordrongen, en dan op deze wys in ftaat kunnen gefteld worden, om met een deelneemend hart naar verlosfing van de zonde te zoeken. Maar dit is het nog niet al! om op de rechte wys de bevryding van zonde te verzoeken, moeten wy niet alleen in de daad en in waarheid naar verlosfing van de zonde wenfchen, en een oprechten haat tegen dezelve koesteren, neen, wy moeten ook poogingen doen, om van alle ongerechtigheden meer bevryd te worden. Wy kunnen daar wel niet alles aan doen, veel min door onze eigene kragten, maar met Gods byftand kunnen wy toch zeer veel doen, wanneer wy de voorgcfchreeven middelen gebruiken; fteeds voor ons hart en voor de verlokkingen tot zonde, die buiten ons zyn, de wagt houden; de gelegenheden tot zonde, zo veel mogelyk, vlieden; altyd goede en edele gezindheden in ons hart bewaaren , en ons zeer dikwyls aan Gods alweetendheid en overaltegenwoordigheid, waardoor wy aan de verlokkingen tot zonde een fterken weêrftand kunnen bieden, herinneren willen. En dan zal God, daar Hy met goedkeuring op deugdzaame gezindheden nederziet en dezelve bevordert, ons buiten twyffel ook met zynen byftand onderfteunen, om ons volkamener in het goede te doen worden. Want die heeft, zegt onze verlosfer in dezen zin, en van ontvangene genade N 5 een  20£ TIENDE LEERREDE een goed gebruik maakt, dien zal gegeeven worden. Maar wanneer wy er nog in 't geheel niet op uit zyn, om iederen dag beter te worden, wanneer wy nog in het geheel niet denken aan de veredeling en vorming van onzen geest door wysheid en deugd, maar gehee] zorgeloos in de zonde voortleeven, zonder ons te bekommeren over de vervulling onzer pligten, of wanneer wy wel eens nu en dan by zekere voorvallen en gelegenheden het befluit tot verbetering neemen, maar bet niet uitvoeren, niet vast en onbeweeglyk in de deugd zyn, maar zeer dikwyls tot onze gewoone zonden wederkeeren, dan kan God ons ook niet verhooren, wanneer wy toe He-m bidden, dat Hy ons van de zonde verlosfen moge. Want ieder gebed, gelyk wy reeds meermaal opgemerkt hebben, van welks verhooring wy verzekerd willen zyn, verönderftelt altyd, dat wy van onzen kant alles doen, wat wy door de van God bereids gefchonkene kragten doen kunnen en doen moeten. Maar nu vordert God van ons, niet flegts eenige voorbygaande befluiten ten goede, niet flegts eenige fchielyk opkomende en even zo fchielyk weggaande goede aandoeningen en wenfchen, maar een yverig en aanhoudend poogen, en een ftandvastige vlyt in de beöeffening der deugd. Wy moeten het eerst en meest zoeken naar het Koningryke Gods en zyne gerechtigheid, met alle kragten onze zaligheid trachten uittewerken. Wanneer wy aan deze  OVER DE ZESDE BEDE. 203 ze eifchen, zo veel mogelyk, voldoen, dan mogen wy hoopen, dat God ons byftaan, dat Hy ons hier reeds meer en meer, en eindelyk geheel en al van de zonde verlosfen zal. Maar buiten dat brengt de natuur der zaak het zelve mede, dat wy er yverig op uit moeten zyn, om fteeds beter, deugdzaamer, en reiner van de zonde te worden, wanneer wy in waarheid tot God bidden willen: ,, Verlos ons van het kwaade. Want wat zyn wy buiten dat? wat anders, dan ftrafbaare veinsaarts, die wel met den mond om de verlosfing van hunne zonde wenfchen, maar die door hunne gezindheden en handelingen toonen, dat zy de zonde niet verlaaten willen! Het zy ons dan onvergeetelyk, myne vrienden!, dat wy er op uit moeten zyn, om van de zonde en derzelver kluisters meer losgemaakt,en fteeds reiner, en deugdzaamer te worden, wanneer wy begeeren, dat God ons gebed om bevryding van zonde verhooren mag. Maar dit alles is nog niet voldoende. Zulk een mensch, die dit verzoek op de rechte wys doen wil, moet over het algemeen eene hemelfche gezindheid hebben, dat is te zeggen, by moet zyn waar en blyvend geluk niet hier op aarde in het bezit van vergangelyke goederen, en het genot van zinnelyke vreugd, maar eerst in de andere betere waereld verwagten, en daar yverigst naar verlangen, om door den dood eens in die zalige plaats te komen, waarin al het kwaade, dat hem hier drukt en veröntrust, en voor- m.  2D4 TIENDE LEERREDE vooral de zonde, die den vriend der deugd hier zo menige zucht kost, voor eeuwig van hem zal weggenomen worden. Want die verzoek om verlosfing van het kwaade is van zulk eene geaarthcid, dat het hier op de waereld voor een gedeelte, maar hoofdzaakelyk en volkomen dan eerst vervuld wordt, wanneer God ons uit de, zen ftand van onvolkomenheid en opvoeding wegneemt, en ons een hooger rang in zyn ryk aanwyst. Maar zou het met deze onze verhevene beftemming te verëenigen zyn , wanneer wy met alle onze wenfchen en uitzigten aan de aarde biceven 'hangen , cn onze geheele gelukzaligheid van aardfche dingen verwagten wilden ? en zou het ons, die in den dood eene volkomene verlosfing van al kwaad te gemoet zien, wel voegen , wanneer wy den dood met eene bange vrees, en als ons grootfte ongeluk befchouwen, en het aandenken aan denzelven, zo veel mogelyk, uit ons hart verbannen wilden? Neen, wanneer wy verftandig willen handelen, dan moeten wy met blydfchap uitzien naar het uur van onzen dood, en, om hiertoe in Haat te zyn, boven alles zoeken de dingen, die boven zyn, waar wy ons burgerrecht hebben, en ons eigenlyk vaderland gelegen is, dan zyn wy in de behoorlyke gefteldheid , om in waarheid tot God te bidden: Verlos ons van het kwaade. INu weeten wy wat er gevorderdt wordt, wanneer wy ons de verhooring der bede, om verlosfing van de zonde en derzelver gevolgen, b» lOQ-  OVER DE ZESDE BEDE. 203 ]ooven willen. Wy moeten namelyk eene waare en eindige begeerte hebben om van de zonde bevryd te worden, — toe dat einde de zonde baaten, verfoejen en als ons grootfte ongeluk befchouwen — zelf yverig en beftendig aan onze verhetering arbeiden en fteeds hemelschgezind zyn- Ach dat wy allen tot hiertoe met zulke gezindheden en voorneemens gebeden hadden: Verlos ons van het kwaade l Maar wy kunnen het niet lochenen, in plaats van de zonde te haaten en te verfoejen, beminden wy dezelve, in plaats van poogingen te doen, om fteeds vroomer en deugdzaamer te worden, waren wy onverfchillig omtrent onze verbetering, en in plaats van te zoeken de dingen, die boven zyn, zochten wy het meest naar de dingen, die hier op aarde zyn. Zo menigmaal wy,dus gefteld zynde,om verlos, fing van zonde baden, hebben wy ons door geveinsdheid bezondigd, en ons het ongenoegen van den hoogen God waardig gemaakt. Laaten wy dit met een hart vol berouw en leedwezen erkennen, myne Hoorers! en genadige vergiffenis zoeken by den Heer, maar laaten wy in het vervolg tevens nooit om verlosfing van de zonde bidden, dan wanneer wy in de daad eene ernftige begeerte hebben, om van de zonden bevryd te worden, en welmeenend het befluit genomen hebben, om de zonde meer en meer van ons te verwyderen. Dan zal God met welbehaagen op ons nederzien, ons genadig verhooren, ons kragt en fterkte verleenen, om fteeds beter, geruster, » en  205 TIENDE LEERREDE, ENZ. en gelukkiger te worden; de gevolgen van onze begaane dwaasheden^ de overtredingen onzer evenmenfchen zo beliuuren, dat zy ons welzyn niet vernietigen kunnen, ja ons eenmaal, uit dit land van onvolkomenheid en Itryd, in die betere waereld overbrengen, waar wy, van alle kwaad verlost, reine Godvrugt oeffenen en eeuwig gelukkig zullen worden. Amen! ELF-  ELFDE LEERREDE3 O V ER HET SLOT VAN HET ALLERVOL MA AKST GEBED. ,, Want U is het Koningryk, en de kragt, en de keerlykhcid tot in de eeuwigheid. Amen!" Het is eene door de ervaaring bevestigde waarheid , myne waarde Hoorers!, dat de vriendfehap ons het leven verzoet, terwyl zy onze vreugd verhoogt, en ons lyden vermindert. Wanneer ons iets aangenaams overkomt, hoe haasten wy ons dan, om het onzen vriend bekendtemaaken, en hoe zeer verheugen wy ons niet, wanneer wy weeten, dat hy er deel in. neemt en zich met ons verblydt ! Maar is de vriendfehap reeds om die rede gewigtig en onfehatbaar, zy is het nog veel meer, voor zo ver zy ons verligting bezorgt in de tegenfpoeden, die ons hier op aar•de treffen. Wanneer wy een treurig lot hebben, wanneer wy in nood en verlegenheid zyn, en reeds moedloos beginnen te worden, maar dan een  2o3 ELFDE LEERREDE ëen getrouwen vriend aan onze zyde hebben, Jrj wiens fchoot wy onze zorgen uitfchudden, wien wy onzen nood mogen kJaagen, en die ons dan met raad, en zo ver zyn vermogen flrekt, ook met de daad naby is, o! hoe zeer wordt onze fmart dan niet verligt! wy gevoelen ze dan naauwlyks voor de helft; de zwaare last,die ons te voren drukte, wordt dan verligt, de loop onzer traanen gefluit, ons hart gerust gefield. Maar, hoe gewigtig betoom de gezegde reden is, eenen getrouwen beproefden vriend te hebben , wy, komen echter menigmaal in omftandigheden , waarin de vricndfchap ons wel troost maar geene hulp verfchaffen kan, omdat zy door" zwakheid en onvermogen gehinderd wordt. Wanneer wy dan zulk eenen vriend vinden konden die, by de oprechtfte liefde jegens ons , tevens zulk een groote magt bezat, dat hy ons in alles niet alleen raad en troost maar ook een daadelyke hulp verfchaffen, en het lyden, waar onder wy gebukt gaan, geheel van ons verwyderen kon, o welk een geluk zou dat niet voor ons zyn! Maar waar vinden wy zulk een vriend? Onder de menfehen zeker niet, want zelfs de rykfte en magtigfte bewooner dezer aarde is niet altyd in flaat, om ons redding en hulp te verfchaffen, al mangelt het hem niet aan goeden wil en volkome bereidvaardigheid. Maar dat behoeft ons niet moedloos te maaken, want wy kunnen allen zulk eenen vriend hebben, wanneer wy' maar willen. Onze Godsdienst wyst er ons eenen  ÖVER EET SLOT DES GEBEDS. 209 nen aan in God, onzen hemelfchen Vader. Die Jeert ons, dat fly, de beheerfcher der ganfche waereld, de beltuurer aller onzer lotgevallen is, en dat zyne magt, zyne wysheid en goedheid geene paaien kent, dat Hy ons bygevolg ook in ieder gevaar.dat ons dreigt, en iedere ramp,die ons drukt, helpen kan en helpen wil, wanneer wy ons als gehóorzaame onderdaanen van dezen Koning der Koningen gedraagen, en zyne wetten fteeds getrouw zoeken optevolgen. En hoe verbaazend gewichtig is dit onderricht voor ons! . Nu behoeven wy dan in geenen nood bevreesd te zyn, wy kunnen ons hart dan met vertrouwen tot God opheffen, Hem met een vrolyk tocver • zigt om hulpe aanroepen, en behoeven niet bevreesd te zyn, dat Hy onze wenfchen of niet zou kunnen, of niet zou willen verhooren. Neen Hy is onze Vader, onze trouwde, tederfte Vader, die magt heeft, om ons byteftaan, ja Zyne magt is eeuwig, gelyk Hy zelf oneindig is. Hy kan ons dus fteeds helpen, fteeds alle onze Jichaamelyke en geestelyke nooden vervullen. Wy zullen gelegenheid hebben om van deze heugchelyke waarheid in dit uur nader overtuigd te worden, door de overweeging van het flot des allervolmaakften gebeds, het geen ons aan dezelve herinnert. Help Gy ons in deze overWeeging,befte, vriendelykfte hemelfche Vader! Dat Gy de aanhooring en verkondiging uwes Woords oók thans aan ons zegenen wildet, opdat wy het leevendig md'  aio ELFDE LEE R REDE gen inzien, dat wy op de genadige verhooring van ons gebed kunnen ftaat maaken, en daardoor mogen opgewekt worden, om ons zeer dikwyls met U in het gebed te onderhouden! Ja, Heer!, dat zult Gy doen, Gy kunt en wilt ook dezen godvrugtigen wensch verhooren: wy maaken er ftaat op, dat Gy ons verhooren zult, om uwer almagtige Vadertrouwe. Amen! T E X T. MATTH. VI. VS'. 13. „ Want Uwe is het Koningryk, en de kragt, er. de heerlykheid tot in de eeuwigheid. Amen!" Dit zyn de laatfte woorden van het onze Vader; woorden, die de fterkfte gronden behelzen, voor onze hoop op eene zekere verhooring. Het zal der moeite waardig zyn, dat wy dezelve eerst ontwikkelen, en er dan in de tweede plaats eenige aanmerkingen byvoegen. Gy zult u de aanleidende oorzaak, en het oogmerk van het onze Vader nog wel te binnen brengen, en dus weeten, dat Jtsus van zyne Jongeren verzocht wer-, om hun te leeren, hoe zy het ydel geklap der Pharifeèh by het ge- bed  OVER HET SLOT DES GEBEDS. 9II bed vermyden, en, op die wys, ais Hy, bidden konden. Dezen wensch vervulde Je sus door hun het voorfchrift des allervolmaakten gebeds te geeven, waarin Hy hun leerde bidden, dat zy God recht kennen en verëeren mogten —— dat het groote verlosfing.werk gelukkig mogt uitgevoerd, en tot heil der menfehen meer en meer gekend worden —dat Gods wil gelyk in de hemelen , alzo ook op de aarde gefchieden mogte — dat Hy hun van de fchuld en ftraf der zonde vryfpreeken — voor al te zwaare verlokkingen tot zonde bewaaren en — van de zonde zelfs fteeds meer en meer,en eindelyk eerfs gansch verlosfen wilde. Dit waren de goederen, waarom zy God verzoeken moesten — en meer verzoeken, als dezen, kon Hy in zyn gebed niet wel plaats geven , omdat hy hun een voorbeeld van een algemeen gebed en dat in den mond van allen paste, geeven wilde, en hun alleen aanwyzen, hoe men zonder een grooten overvloed van woorden om de edelfte goederen bidden kan. Maar daar het vertrouwen op God by het gebed zo onöntbeerlyk is, wanneer men van deszelfs verhooring zal verzekerd zyn, zoekt Jesus zynen Jongeren dit vertrouwen op allerleie wyze gemakkelyk te maaken, en hetzelve in hunne harten te verwekken. Dit was zyn oogmerk in de aanfpraak des gebeds, welke Hy hun in den mond leide, en ditzelfde is zyn doel, terwyl Hy — na het voordraagen van de wichtigfte verzoeken — er dit flot nog by voegt: Want Uwe is het KoningO 2 ryk  il% ELFDE LEERREDE ryk en de kragt en de heerlykheid tot in de eeuwigheid. En in de daad, myne Vrienden, indien er iets in ftaat is omdievrolyke en vaste verwagting in den bidder te verwekken, dat God hem niec te vergeefs zal laaten bidden, maar zyne fmeekingen verhooren, en alles fchenken, wat in de daad voordeelig is, dan zyn het voorzeker deze woorden, en de waarheden, die daarin opgeiloten liggen. De bidder herinnert zich daarin vooreerst, dat God alles regeert, dat Hy Koning, Heer en Beheerfcher der ganfche waereld is, want Hyzegt: Uwe is het Koningryk dat is:,, Gy myn Vader, tot wien ik nu gebeden heb, zyt niet alleen de Schepper van alles, wat er is, en ook myn formeerder, Gy hebt u niet alleen een Koningryk bereid, maar Gy zyt het ook, die alles regeert. Niets kan er in Uwe waereld zonder Uwen wil gefchieden. Gy beftuurt en verordent alles ten beste Uwer fchepzelen. Ik behoor ook tot de onderdaanen van Uw ryk, en daarom beftuurt Gy ook myne lotgevallen. Tot wien zou ik my dan anders wenden, dan tot U, die alleen alle hulde waardig zyt, tot U den Koning der Koningen , den Heer der Heeren, die tevens goedheid genoeg bezit, om myne gebeden te verhooren, en van my, die Uw fchepzel en onderdaan ben, dat alles te verwyderen, dat my fchadelyk zou kunnen zyn , en dat alles te geeven, wat ik tot myn welzyn noodig heb. " Zie daar den zin der woorden Uwe is het Koning' , ryk  OVER HET SLOT DES GEBEDS. 213 ryk. De waarheid nu die daarin vervat is , te weten dat God Koning is, en zyn ryk regeert, geeft niet alleen den fterkften grond aan de hand, om ons tot Hem alleen in het gebed te wenden, maar ook de fchoonfte verzekering, dat wy op verhooring hoopen mo^en Want daar God de ganfche waereld regeert, daarin Zyn waereldryk zonder Zynen werkenden of toelaatenden wil niets gefchiede, en daar de gantfche natuur, alle fchepzelen, Engelen en menfehen ieder oogenblik van God afhangen, zo dat zy ons, zonder dat God hun de kragten fchenkt, en hunne werkzaamheid of bevordert, of om wyze redenen toelaat, volftrekt niet voor- of nadeelig kunnen zyn — daar dit alles plaats heeft, zeg ik, is het immers onmogelyk om zich tot iemand beter te wenden dan tot Hem, die ook onze Schepper, onze Heer en Koning is, en in wiens hand niet alleen ons tydelyk geluk, maar ook ons eeuwig welzyn ftaat, Die hier op aarde alles, wat ons overkomt, ten onzen befte fchikken , die ons kleeden, voeden, befchutten, verzorgen, en ons eens op een nog veel hooger trap van volkoomenheid en zaligheid verplaatzen kan. Gelyk dan een aardsch onderdaan zich tot zynen Koning wendt en niet by anderen maar by Hem zeiven, (vermits hy toch de Koning is, naar wiens wil alles in het ryk gefchieden moet) hsr fchutting en byftand zoekt, even zo zyn wy ten fterkften verplicht, om ons tot God te wenden, omdat Hy onze Koning • is r omdat wy léden en 0 a °a  224 ELFDE LEERREDE ondcrdaanen van Zyn ryk zyn, en het dus redeJyk en verflandig is, dat wy, by bet gebruik der voorgeichreeven middelen, het gebed toe Hem, en Hem alleen voegen, om in onze tydelyke en geestelyke nooden hulpe te verkrygen Ja nog meer.' daar Hy onze Koning is, kunnen wy even daarom van Hem de verhooring van ons gebed verwagten. Want indien zelfs een goed en edeldenkend aardsch Koning het geluk van zyne ocderdaanen voor het zyne aanziet, en alles aanwendt om hetzelve te bevorderen, indien deze daarom reeds geneigd is, om de verzoeken •van zyne onderdaanen toeteftaan, hoe veel meer kunnen wy het dan van God, den besten Koning, verwagten, dat Hy ons niet te vergeefs om onze nooddruft , om wasdom in kennis, wysheid en deugd, en verlosfing van alle kwaad zal laaten roepen, maar ons veel eer alles fchenken, dat tot ons welzyn noodig is. Het zou dan ook onrechtmaatig en ftrafwaardig zyn, wanneer wy by iemand anders,dan by God, hulpe wilden zoeken, wanneer wy eenig en alleen of voórcaamelyk van menfehen of van onze eigene bekwaamheden ons geluk verwagten, ,of met wantrouwen, en twyffeling tot God bidden wilden. Wy zouden daardoor ontkennen, dat God onze Koning is, en dat Hem het Koningryk behoort, waarvan wy onderdaanen zyn. Dj tweede grond van vertrouwen, dat God ons gebed verhoort, welke Jesus in het fiot des gebeds aanvoert, en opgefioten ligt in deze woor-  OVER HET SLOT DES GEBEDS- 215 woorden Uwe is de kracht, is even zo gewichtig. Want wat helpt het ons, indien wy eepen aard. fchen Monarch aanbidden, om iets, dat hy ons niet geeven kan? Zouden wy ons in zulk een geval niet van allen verzoek, als onnuttig, ten eenenmaal onthouden? of, zo wy het al deeden, zouden wy het dan wel met dat vast vertrouwen doen , dat onze bede niet vergeefsch zou zyn? Dit is onmogelyk. Want zulk een vertrouwen veronderftelt altyd, dat hy, die het verzoek doet, zich in de daad overtuigd houdt, datHyyaan wien hy het doet, hetzelve vervullen kan. Maar juist zo is het ook mee ons gebed tot God gefteld. Zonder overtuigd te zyn van zyn alles vermoogende magt is er geen vertrouwen mogelyk by het gebed; maar hebben wy deze overtuiging, dan eerst is het verftandig dat wy ons tot God wenden, en dan eerst kunnen wy met toeverzigt van het hart verwagten, dat het bidden voor ons niet onnuttig wezen zal. Daarop maakt Jesus ons dan ook opmerkzaam, wanneer Hy zegt want Uwe is de kragt. Hy wil er mede zeggen,: „ Gy zyt geen. onmagtig en zwak Koning, wien het aan vermogen ontbreekt, om zyne onderdaanen gelukkig te maaken, en het gebeds des roependen te verhooren , neen , Gy zyt de almagtige, by wien alle dingen mogelyk zyn. Gy kunt oneindig meer doen, dan wy bidden en bcgrypen. Niets kan uwen wil in den weg zyn, geen gevaar is zo groot, waar uit Gy ons niet redden, geen goed zo groot, O 4 dat  ?:6 ELFDE LEERREDE dat Gy ors niet geeven, geen Jyden zo zwaar, waarvan Gy ons niet bevryden kunt. Uwe wil en magt. (trekken zich in vermogen even verre uit, Gy kunt niet alleen, maar Gy wik ons ook helpen;" en hiermede leert Jesus ons dan eene waarheid, die door de duidelykfle bewyzen der Heilige Schrift niet alleen, maar ook der rede bevestigd wordt. De Bybel zegt het ons uitdrukkelyk, dat God aimagt bezit, en wy moeten zyne verzekering noodzaakelyk geloof geeven , zo haast wy maar het groot en onmeeteJyk waereldgebouw, de tallooze menigte van Ievenlooze en levendige, van redelyke en redeJooze fchepzelen befchouwen, die God door eea enkele wenk van Zynen wjl uit niets heeft voorqgebragt. Maar is Hy zo almagtig dan kan Hy zeker ook ons gebed verhooren, en dan kunnen wy, zulke bewondering - waardige bewyzen van Gods onbepaalde magt in handen hebbende, onmogelyk bevreesd zyn, dat het by Hem zo gefield zou zyn, als het by de menfehen, en dikwyls tot ons geluk, gefchaapen ftaat; ik wil zeggen, dan kunnen wy niet bezorgd zyn, dat zyn wil fterker zou zyn dan zyn vermogen, neen, wat Hy wil, dat kan Hy ook tot fland brengen. Maar nu is het zeker, dat Hy ons gebed ver hooren,endat alles geeven wil, wat tot ons geluk van nooden is , bygevolg kunnen wy met recht ons hart voor Hem uitfehudden . Hem met grond om de bevordering van ons geluk aanroepen, en ÏJiet een vast vertrouwen hoopen, da.t Hy ook* by  OVER HET SLOT DES GEBEDS. 2i? by ons bidden , zyne magt aan ons verheerlyken , en ons fmeeken verhooren zal. Ja nog meer, door wantrouwen zouden wy ons zelfs bezondigen, want indien een groote dezer waereld het al niet gaarn ziet, dat wy twyffel hebben aan zyn ve-mogen om ons beloofde hulp te fchenken, hoe zeer dit omtrent een mensch verfchoonelyk is, vermits hy niet van zichzelven afhangt: hoe veel ftrafbaarer zou het dan niec zyn, wanneer wy tot God bidden wilden met die gedachte : zou Hy wel magtig zyn , om onze fmeeking te verhooren? tot God, die almagtig is, en doen kan, wat Hy wil. Het derde, dat J e s u s zegt in het flot van het onze Vader is dit, want Uwe is de heerlykheid. Dat is met andere woorden te zeggen: Gy, o God, tot wien wy bidden, zyt het heerlykst, het allervolkomenst wezen ; in U zyn alle de verhevenfte eigenfchappen veréénigd, welke ons tot een vast vertrouwen in het gebed verplichten. Gy bezit onbepaalde wysheid, grenzelooze liefde, en onbeperkte magt. Gy zyt alweetend en overaltegenwoordig, heilig en rechtvaardig, langmoedig en bermhartig; Uwen lof verkondigt de gantfche aarde, U pryst ieder fchepzel, U, den aanbidding- waardigen Schepper der waereld: wy kunnen het zeker verwagten, dat Gy ons verhooren zult. Ziet, myne vrienden!, dat zegt ons Jesus van God; Hy, die Hem allernaauwkeurigst kende, heeft ons dit verkondigd. En tot welke verhevene denkbeelden van God O j m°et  2i8 ELFDE LEERREDE. moet ons zyn onderricht niet brengen. Kunnen wy wel te groot, te Goddelyk van onzen hemelfchen Vader denken ? En moet het ons niet het grootst vertrouwen inboezemen by het gebed tot God, wanneer wy uit den mond van onzen Verlosfer deze woorden hooren: -Want Uwe is het Koningryk, en de kragt, en de heerlykheid? Maar dit is het nog niet alles. Gods ryk, Gods magt en Gods heerlykheid is eeuwig en onveranderlyk. Niets kan Hem van Zyne heerfchappy berooven, niets is in ftaat om Hem Zyne magt en heerlykheid te beneemen, daar Hy aan geen dood, aan geene verandering en verwisfeling onderhevig isl Hy is niet flegts voor een tyd, neen, eeuwig is en blyft Hy de beheerfcher van Zyn onmeetelyk ryk; altyd en eeuwig bezit Hy aimagt en heerlykheid; altyd kan'Hy ons hel. pen, onze begeerten vervullen, ons hier aanvangelyk, en hier namaals eeuwig gelukkig maaken. Wanneer wy dit met behoorlyken ernst overweegen, myne vrienden! hoe fterk zyn dan de gronden niet, waarop de hoop op de verhooring van ons gebed gebouwd is. Maar let hier dan ook op, biddend Christen! en verkwik U by het fmeeken: die God, voor wien Gy uw hart uitfchudt, ziet met Vaderliefde op u neer ; Hy kent alle uwe nooden, Hy weet, wat de beste middelen ter uwer hulpe zyn; Hy is uw Koning, Hy heeft kracht en heerlykheid, Hy is de almagtige beheerfcher der ganfche waereld. Hy kan uit ieder gevaar u redden, in elke ramp u hul-  OVER HET SLOT DES GEBEDS. zip hulpe zenden, en u befchermen in ieder ongeval. En dat wil Hy ook. Hy is uw Vader. Onderhoud u dan dikwyls met Hem uit de volheid van uw hart, roep Hem aan naar het onderricht van uwen Verlosfer, niet om zekere bepaalde goederen en voorrechten, neen bid Hem liever, met eene onbepaalde onderwerping aan zynen wil, om naar het uitwendige alleen nooddruft te genieten , die U onmisbaar is. Maar bid vooral om het geen wichtigst is, om de kennis en verheerlyking van uwen Vader, om bewaaring en uitbreiding van den Godsdienst van Jesus, om kragt tot waare kinderlyke gehoorzaamheid, om byftand in de verzoekingen tot zonde, om verlosfing van alle kwaad door een zaligen dood, en maak er ftaat op, dat God uw gebed verhoort, dat Hy u dat alles geeven zal, wat gy tot uw welzyn noodig hebt, en dat alles van U verwyderen, wat u fchadelyk zou kunnen zyn; ja zeker kunt gy u daarop verlaaten, en dan zonder twyffeling zeggen: Amen, het zal gefchieden! Nu durf ik vastftellen, dat wy ook het Hot van het allervolmaakst gebed verftaan, en ach! dat wy nu ook deze laatfte woorden' van dit in allen opzigte zo voortreffelyk gebed met aandacht, met deelneeming van het hart, leerden uitfpreeken, eene zaaki die wy tot nog toe voor een groot gedeelte vergeeten zullen hebben, omdat veele dezelve niet verftonden. Om u hiertoe te brengen, om u te keren , hoe wy, zo wel deze als de vooraf-  2to ELFDE L E E R R E D E afgaande woorden in waarheid kunnen uitfpreeken, als rechtgeaarte bidders voor God verfchy. nen moeten, wanneer wy Hem, na voorafgaan, de voorbereiding, met Jesus woorden aanbidden, zal ik by al het gezegde nog eenige aanmerkingen voegen, die uit de laatfte woorden van het allervolmaaktst gebed van zelve voort, vloeien, Is God Koning en Regeerer van zyn Ryk, myne waardfte Hoorers!, is Hy het, van wien ons geheeie welzyn voor tyd en eeuwigheid af hangt, dan moeten wy voor alle dingen daarop uit zyn, dat wy zyne genade en gunst deelagtig worden. Wie onzer houdt het niet voor .eene gewichtige, onfchatbaare zaak, om eenen voornaamen en magtigen ten vriend te hebben, en wiens liefde tevens fterk genoeg is, om tot zulk een gebruik \an zyne magt bewoogen te worden, als meest nuttig is voor den genen, welken hy bemint? En waar is er ergens een goed onderdaan, wien het onverfch'illig is, 0f zyn Vorst met genoegen of ongenoegen op hem neêrziet? Dat zal waarlyk by niemand plaats hebben , zo dra hy weet , hoe voordeelig de gunst, en hoe nadeelig de ongunst van den Vorst voor zyne onderdaanen worden kan. Hy zal zich veel eer op allerleie wyze in zyne gunst trachten intewikkelen, ten einde op de bewyzen van zyne goedheid te kunnen rekenen. Maar verkeeren wy zo omtrent menfehen, en dat nog helaas! met zulk eene angstvalligheid, dat wy al  OVER HET SLOT DES GEBEDS Sïf al het vertrouwen op God verlochenen, en ons zeiven bezondigen, het is dan nog veel verftandiger en plichtmaatiger, om daar na te ftaan , dat God, de almagtige Koning des hemels en der aarde, ons zyne gunfte fchenke, dat wy Hem, die alle onze lotgevallen regelt, tot een vriend hebben, daar Hy zyne onbegrensde magt tot ons voor- of nadeel kan, maar ze tot ons geluk alleen wil gebruiken, wanneer wy zyne genade trachten waardig te worden. Gelyk het dan reeds op zich zelve de plicht van iederen verftandigen mensch is, om degoedkeuringeGods te zoeken, vermids hy onze Koning is, zomoeten wy het ook nog om eene andere rede doen, te weeten, om ons van de verhooring van ons gebed te kunnen verzekeren, waarmede zulk een zich niet kan en mag vleien, die zich om de gunfte Gods niet gaarne bekommert. Maar hoe zullen wy dat beginnen, wat wordt hiertoe gevorderd, wat moeten wy doen, wat nalaaten, wanneer wy met grond zullen hoopen, dat God op ons, zyne onderdaanen, in gunst zal nederzien? Deze vraag laat zich gemakkelyk beantwoorden. Hoe handelt een onderdaan in het natuurlyke, wanneer hy de liefde en goedkeuring van zynen Vorst verkrygen wil? Hy gehoorzaamt immers tot dat einde de wetten van het land, en doet dat alles, wat de Vorst van hem begeert ? Even zo moeten wy ook , wanneer wy den Koning der waereld tot onzen vriend willen hebben, zyne wetten betrachten, den weg be-  aaa ELFDE LEERREDE bewandelen, welken Hy ons door de voorfchrif ten der rede en der openbaaring gegeeven heeft' en met met een boos opzet daarvan afwyken' dan kunnen wy zeker gelooven, dat Hy met welgevallen op ons nederzien en ons gebed verhooren zal. Maar zo lang wy nog halftarrig zyne wetten overtreden, en de zonde dienen, zo lang mogen wy ons ook zyne genade, en de verhooring onzer wenfchen niet belooven, omdat de Heilige Schrift het zegt, en de aart der zaake het bevestigt, dat God geen zondaars Hoort. Wy zyn ook niet in ftaat om zonder yverige en aanhoudende poogingen, God onzen hemelfchen Vader te behaagen, Zynen wil te doen, en met vertrouwen totHemte bidden. Want hoe zou het mo gelyk zyn,dat hy,die met opzet de zonde doet, die doorzyngeweetenaanveelerleiebuitenfpoorigheden herinnerd wordt, en evenwel nog liefde voor de zondekoestert,dat zulk een met kinderlyke vrv moedigheid, en vrolyk toeverzigt voor den al weetenden Hartenkenner komen, en den Almae tigen om deze of gene weldaad zou kunnen aanroepen, daar hy Hem door zyne zonden zo memgmaal beledigde, en door de overtreeding zyner geboden in het vervolg nog verder wil beled,gen? Hy kan volftrekt geen vast vertrouwen op God hebben. Maar die gene, wien het waarlyk ernst is, om deugd te oeffenen, en Gods wil te doen, en die Gods goedkeuring WKhtiger dan alles keurt, die kan mft vertrok wen  OVER. HET SLOT DES GEBEDS. 223- wen tot God bidden, en met toeverzigt op de verhooring zyner wenfchen wagten. Wy moeten dan, myne waardfte Hoorers! (en hierop hebt gy wel te letten) om de laatfte woorden van het onze Vader, waarin wy openlyk belyden, dat God onze Heer en almagtige Koning is, in waarheid te kunnen uitfpreeken, ernflige pcogingen doen, om door echte deugd zyne goedkeuring te verkrygen, en ons als gehoorzaame onderdaanen te gedraagen. Maar hieruit volgt ook, als eene tweede hoofdzaak, dat wy met aandacht van het hart, enmet ongeveinsden ootmoed tot Hem bidden moe* ten. Wanneer wy fpreeken met een mensch, die of door zynen ftand, of door zyn aanzien, of door zyne voorrechten boven ons verheven is, dan toonen wy hoogachting voor hem te bezitten en met een bereiden gee5t te komen, en * wanneer wy iets van een Vorst te verzoeken hebben, hoe zorgvuldig zyn wy dan , om ons daartoe voor te bereiden , wat al poogingen ftellen wy dan niet in het werk, om door woorden en gebaarden onzen eerbied voor hem te kennen te geeven. Maar zou het wel pasfen, dat wy ons met God, den Koning der Koningen , den almagtigen Beheerfcher van het geheel-al in het gebed onderhoudende, het maar eenig en alleen met den mond, en uit gewoonte wilden doen, zonder aan Hem te denken, zonder ons geheele hart tot Hem te verheffen, en zonder dien eerbied te gevoelen, welken wy Hem fchul-  124 ELFDE LEERREDE fehuidig zyn, Zou dit niet even zo befchimpefid als ftrafbaar zyn? Maar ach! Er is geen gebed» waarin wy ons aan deze zonde zo dikwyls fehuidig maaken, als by het onze Vader! Heiaas' wy fpreeken dit maar al te dikwyls uit loutere gewoon te, zonder aandacht van het hart en zonder demoed voor God, met de lippen uit, en belyden toch, dat Hy onze almagtige Koning zy. Wanneer ons geweeten ons dergelyke verwyten doet, myne waardfte Hooreis! o laaten wy er in het vervolg dan op bedagt zyn, om het gebed van Cristüs niet meer enkel uit fleur en gewoonte, enkel met onze lippen, of met een verftrooid hart, maar met aandacht en demoed tot den hemel optezenden. Dit zal ons niet moeielyk vallen, wanneer wy ons flegts, zo dikwyls als wy het bidden willen, Jeevendig te binnen brengen, dat wy tot God naderen, met God fpreeken, die onze Schepper en Heer is, en van wien niet alleen aan deze, maar ook aan gene zyde van het graf ons geluk afhangt. Dan zullen wy buiten allen twyffel niet met een verftrooid en ydel hart, maar met aandacht en ootmoed tot Hem bidden, en ons niet meer bezondigen, gelyk wy tot nog toe maar al te dikwyls gedaan hebben. Is God de Koning van alle menfehen, en roepen wy in Hem den getrouwen Vader aan, die de lotgevallen van alle menfehen beftuurt, alle menfehen bemint, en hen allen vrolvk en gelukkig wil maaken, dan moet ons hart' ten derden ook  OVRR EET SLOT DES GEBEDS. aa5 bok van waare en algemeene menfchenliefde doordrongen zyn, dan moeten wy ook allen onzen mede- onderdaanen van den grooten Waereldbeheerfcher het goede gunnen, ook alle kragten •infpannen, om den armen naar vermogen te onderfteunen, den benaauwden te helpen, en onder onze broederen rondom ons vreugde en welzyn te verbreiden. Want hoe zouden wy Godeweibehaagelyk kunnen. zyn, wanneer ons hart met wraakzugt en vyandfchap, met haat en nyd, met wangunst en onverzoenelykheid, met trotschheid en onrechtvaardigheid, met wreedheid en onbermhartigheid vervult was! Verfoejen moet Hy ons dan — de Allievende, even zo wel als een aardsch Monarch den onderdaan veracht, die vyandig en liefdeloos omtrent zyne mede- onderdaanen denkt en handelt. Maar hebben wy waare hartelyke liefde jegens alle onze broederen en zusteren, en geeven Wy hun door woorden eh daaden dit te kennen, dan kunnen wy er ftaat op maaken, dat God, onzer aller Koning, met welgevallen op ons nederzien , en onze goede wenfchen verhooren zal. Vergeet het dan nimmer, myne waardfte vrienden! dat het zonder algemeene hartelyke menfchenliefde niet mogelyk is, op de rechte wys met Jesus woorden tot God te naderen , en tracht daarom allen haat, en alle liefielooze gezindheden en alle vyandelyke gedraagingen van u te verwyderen, opdat gy u by het bidden van het onze Vader niet bezondigen moogt. P Hier  S25 ELFDE LEERREDE Hiermede befluiten wy onze Leerredenen over het allervolmaakst gebed van Jesus, waarin ik geen ander doel gehad heb, dan om u dit voortreffelyk gebed duidelyk, verftandig en gewichtig te maaken, en u voor het al te menigvuldig gebruik van hetzelve by iedere gelegenheid te waarfchuuwen, vermits zulk een gebruik niet alleen tegen het oogmerk van Jesus, en het doel zo wel als den inhoud van het gebed ftrydt, maar ook ongelukkig den weg baant, om allen aandacht en eerbied van het hart geheel te verflikken, en in een ydel geklap te veranderen, waar door een Christen zich onder zyne waarde vernedert, en zich Gods ongenoegen op den hals haalt. Een wydloopige verklaaring van hetzelve hield ik voor noodzaakelyk, omdat wy in onze jeugd wel geleerd hebben om het optezeggen , maar niet om het behoorlyk te verftaan, en dewyl het indedaad onzinnigheid is, om zich, by het gebed tot God, van zulke woorden te bedienen:», die men of in het geheel niet, of verkeerd verftaat. Maar daar het by het bidden niet voldoet, dat wy in dat oogenblik, waarin wy ons gebed opzenden, het hart tot God verheffen, maar daar wy ook over het algemeen zulke gen'ndhedeu koesteren,en dat alles doen moeten, wat God van ons afvordert, en als eene voorwaarde, om ons te verhooren, veronderftelt, — heb ik u tevens die gezind- en werkzaamheden trachten te leeren, die volftrekt noodzaakelyk zyn, om het in waarheid tot God te kunnen opzenden. Mogt ik  OVER. HET SLOT DES GEBEDS. *2J ik myn oogmerk bereikt hebben, o hoe zeer zou ik my verheugen, wanneer het voortreffelyk gebed van den grooten Verlosfer, door myne Leerredenen, u allen, of flegts eenige weinigen by vernieuwing gewichtig en onfchatbaar geworden was! Hoe zeer zou ik my verheugen, wanneer gy allen, of flegts weinigen onder u , daardoor opgewekt en tot het vast befluit gekomen waart, om het onze Vader nooit door een aandachtloos opzeggen weêr te ontheiligen, maar het alleen in de heiligde en beste uurea met waare gemoedelykheid en ernftig nadenken uittefpreeken, ja, myne Toehoorers! dan zou ik hec uur zegenen, waarin ik het befluit nam, om u nopends den geest van dit gebed, deszelfs inhoud, en de gezindheden, welke het vordert, te onderrichten. Dan zou ik God met een geroerd hart danken, dat Hy my de kragten tot een nuttig werk fchonk en bewaaren wilde, Maar hoe treurig is my het denkbeeld, dat misfchien ook deze Leerredenen over het onze Vader, gelyk veele andere, alleen gehoord werden, zonder verder een* blijvenden indruk op uwe harten te maaken. Maar ik wil my daar niet aan overgeeven, ik verwagt veel eer, dat gy bedenken zult, dat een dienstknegt die den wil des Heeren geweeten, en niet gedaan heeft, met dubbele flagen zal geflaagen worden, dat Gy liefde voor God en Jesus en voor uzelven hebben zult, en er u yverig op toeleggen, om fteeds als navolgers van Jesus te denken, te begeeren, te fpreeken en te hanP 2 de-  ai8 ELFDE LEERREDE, ENZ. delen, opdat gy ook als Christenen op de rechte wyze tot God bidden naoogt. Dan kunt gy er u zeker op verlaaten, myne vrienden! dat gy geen vergeefsch gebed tot God zult doen. Lly verhoort toch de goede wenfchen zyner kinderen , die Hem in geest en waarheid, naar het voorbeeld van Chr is tos, om de bevordering van hun gecstlyk en eeuwig welzyn, om wysheid en deugd verzoeken, en zich met betrekking tot hun tydelyk geluk aan den wil van den Alwyzen onderwerpen. Ja, dan kunt gy er u zeker op verlaaten, dat gy, ars waare dienaars van den Heiland, hier op aarde reeds in de deugd en godzaligheid zult.wasfen, dat God alle uwe uiterlyke nooden tot uw best beftuuren, en u eens, na het afloopen van uwen proeftyd, door een' zaligen dood zal overbrengen tot het volle bezit van die altoosduurende vreugde, die voor waare dienaars van God en Christus is weg-; gelegd in eene andere waereld. Amen! EINDE.