TWEETAL LEERREDENEN over. i T H E S S. 5 : vs. 12 en 13. ter ^j^tG-^r— SCHETSING en AANMANING van DE PLIGTEN DER CHRISTENEN OMTRENT HUNNE LERAARS, en van DE CHRISTELYKE VREEDSAAMHEID ONDER MALKANDEREN. opgesteld, gepredikt, en in het licht gegeven, door EJE CLASEN, Leraar der Doopsgezinde Christenen in Homfterland. te GRONINGEN, By TH. SPOORMAKER, Boekver' oper in de Oude Kyk- in 'tjat- Straat. 1799.  Geen Exemplaren worden voor echt erkend, dan die door den Auteur eigenhandig ondertekend zyn.  AAN DE G EMEENTE DER DOOPSGEZINDE CHRISTENEN I N H 0 M S T £ R L A N D, wou;  WORDEN DEZE TWEE LEERREDENEN MET EEN GOED EN WELMENEND OOGMERK, OPGEDRAGEN EN BYZONDER TOEGEËIGENT ï DAAROM GELIEFDE IN DEN HERE! ONTFANGTSE DOCH MET GENOEGEN , EN MAAKT ER EEN GOED GEBRUIK VAN ! Pe Here nu des vredes zelve, (*) geve ons vrede alle tyd, in allerlei zvyze; de Here zy met u en met ons allen. Dit is de oprechte wensch van Uwe Mede-Broeder en Dienaar in Christus, E J E C L A S E N. <*; a Tbssf. 3: vs. 16.  VOORREDE AAN DEN CHRISTEN LEZER; GOEDGUNSTIGE LEZER t D e Christenen zyn tot vrede geroepen* doch onvoorziene toevallen en velerleic omltandigheden , kunnen by menfchelylc misverftand, fomtyds beroertens en ver* deeldheden verwekken: dit bleek al in de eerfte Chrisren Gemeinten} dit heeft de ervarenheid door alle tyden te droevig geleerd; en men zag het ook dikwyls ia onze dagen. Maar zalig zyn de vreedzamen, de vndemakers, w*nt ziet, zy zullen Gods kinderen genaamt worden; God geve dat wy ook in die eere en in dat geluk mogen deelen Ziet, ik kenne een menfche, welke voor iemand in de^zelfs droevige en drukkende omftandigheden als een Broeder in benauwtheid ten vocrfchyn kwam , en zyn getrouwe - "••'iendfchap betoonde, — doch * d>>  ( 2 ) die daarop eindelyk wonderbaarlyk en ongelukkig met niet weinig onaangenaamheden werd beloont: ook tot zo verre dat er tot zyne belaging onwaarheden en misduidingen tegen hem ingebragt en verfpreid zyn, het welke voor een oprecht en eerlyk man byna onverdraaglyk was, en natuurlyk veel misnoegen verwekte. Dan, daar in dit boekjen over de Christelyke vreedzaamheid gehandeld wordt, zo wil ik dit moeijelyke en vredefiorende geval hier vooraf door den geest der zachtmoedigheid behandelen, en tot een vreedzaam einde zoeken te leiden. Ziet, de man die niet weinig onaangenaamheden beproeft heeft, moet hopen, dat de perfoon die hem dankbaarheid en achting fchuldig was, in alles wel niet zo erg en misduidende tegen hem gehandelt zal hebben , als dit wel breed uitgemeten en in de wereld verfpreid is: want de wereld weet vele dingen, zelfs kleinigheden, wonderlyk te verdraaijen, te vergroten en cptefchilderen } inzonderheid als het zoo in haar kraam past. Een Christen moet dan het ergfte, en alle losle praatjes niet ligt geloven , maar veeleer naar den aard der liefde het beste hopen. Dezelve aard der Christelyke liefde moet deze man ook doen geloven, dat alles wat een perfoon, dien hy nooit kwaad ge-  C 3 ) gedaan, maar fteeds een getrouwe vriendschap bewezen hadde, dan ook niet wel van hem gefproken mogt hebben, zulks geenzints uit eenen ingekankerden haat of boosheid, maar veel eer uit misverftand, opftokery, hevige driften en andere famenlopendeomftandigheden zal zyn voortgevloeid: de menfchelyke zwakheid word ligt op een of ander wyze overvallen en verrukt, de beften hebben wel eens hare feilenj ja wy ftruikelen alle en dat in velen; wy moeten derhalven tegen malkanderen goedertieren, barmhertig, en geern vergevende zyn, ik weet ook, en ik ben verzekert, dat deze man zich in dit geval dikwyls als zodanig betoont, en de vrede op eerlyke en deugdelyke gronden veelvuldig gezogt en nagejaagt heeft: doch Hem die alle dingen weet, is dit volmaakt bekend , de onfchuld zoekt ook geen wraak, maar begeert alleen zyn eere te verdedigen : doch deze man zal niet meer nodig hebben, daar toe de byzonderheden van zyn betoonde getrouwigheden, nevens de jongst betoonde wederzydfche blyken van goede vriendfchap te vermelden, want ziet dezelve perfoon, dezelve mond, die waarfchynlyk door misverftand, opftokery en veel famenlopende omftandigheden ongelukkig tegen hem verrukt is, ziet, zeg ik, de* 2 zei-  C 4 ) zelve perfoon- dezelve mond, heeft hem fdeeze man) reeds overvloedig en ongedwongen gerechtveerdigt , belydende en Verklarende voor hem: ,, Anderen hebben „ my tegen u opgevuurt, het ge- „ beurde is my waarlyk leed, u be- geer oprechrelyk enz. ik erken u „ voor een opregt en eerlyk man, en ben van harten genegen met u in Christelyke vrede en vriendfchap te leven, —— ik ben met u wel vergenoegt, ik erken i, met dankbaarheid - - - ik verzoek en wat iets meer is," meer andere dingen en goede gezegdens, van geen minder kragt} als ook de tyden, plaatfen en onlochenbare bewyzen van deze dingen kon ik nauwkeurig toonen, maar dat alles gaa ik hier voorby , — wanneer nu 's Mans bekende welke deze edelmoedigheid r< eds tot eere verftrekt, nu voorts met er daad zal tonen , waarlyk genegen te zyn, met een min of meer beledigde, doch zeer verzoenbare vriend in vrede en vriendfchap re leven, en hem een behoorlyke vriendfchap en agting zal betoonen, dat zal verftandig, dat zal braaf, en van zeer heilzame en aangename gevolgen zyn: en Ziet, ook is het een betamelyke, be« langryke en nodige pligt van het Christen volk, hunne getrouwe vrienden, en byzonder hunne welmenende Leraars, een be-  C 5 ) behoorJyke Liefde en agting te betonen: en met malkandercn in vrede en eens* gez ndheid te leven, zo voegd Paulus dir te famen, i Thesf. 5: vs. 12 en 13. ende wy bidden u broeders, erkent de gene die onder u arbeiden, ende uwe voorJi anders zyn in den Here, ende u vermanen, en acht» ze zeer veel in liefde, om har es werks wille, en zyt vreedfaam onder malkanderen. Over deze belangryke ftofTe ftelde ik in den Jaare 1798 twee Leerredenen op, die wy vervolgens van den Predikftoel voor de Gememte hebben uitgefproken -t doch 't gene zo gepredikt, en door den mond aan het oor gebragt wordt, bepaalt zich tot een enkele vergadering, en vloeit ook welligt weer door: wy zyn dan beraden geworden, deze twee Leerredenen in druk te geven , op hope dat dezelve daar door tot een groter en uitgebreider nut mogen verftrekken: dus komenze hier in de volgende bladeren ter lezinge voor. Men verwachte in deze famenttelfels geen fraaije kunftige redeneertrant, naar de hedendaagfche fmaak, want myn eenvoudig verftand dat op geen Hoge Scholen geftudeert heeft, bevatte daarroe geen bekwaamheid, —— en de fraa ije Schriften van Geleerde Mannen woordelyk na te aapen , zulks ben ik niet gewoon, daar vind ik geen lust in, — — maar de een. * 3 vou.  C « ) voudige ftyl van den Bibel, de Lere van Jefus en zyne Apostelen, het licht der Rede my van den Opperden Leermeester ingeboezemd , de wetenfchappen en bevattingen door onderzoek en oefeningen verkreegen: de werkfaamheden van myn vermogen, door eigene Studie, overdenkingen en redekavelingen, dat zyn de algemene en voornaamfte bronnen, waar uit ik myne Predikatiën doorgaans ontleen : en op deze wyze zyn deze Leerredenen ook ontworpen en te famcn gefield , waarom er zo geen menfchelyke geleerde wysheid, of Hoge Schoolgeleerdheid in wordt aangetroffen. Doch, wy vertrouwen ook, dat elk rechtfchapen Christen zodanige famenftelféls, waar in het zeer krachtige en duur bevestigde Bibelwoord de Lere van Jefus en zyne Apostelen de maate flaat, geenfins zal verachten, maar veeleer daar aan hulde doen zal. Voor het overige goedgunflige Lezer! wanneer gy in deze Leerreden gebreken meent te ontdekken, verwerpt daarom het gehele werk niet; maar gedenkt daarby, dat wy alle feilbare menfchen, en ook dik* wyls verfchillend van oordeel zyn; handelt naar den aard der liefde , beproefd alle dingen, en behoud het goede. De God der liefde en des vredes-, zege*  C 7 ) gene de goede en vreedzame raad en onderwyzmg van zyn woord en dienaren dermaten, dat de liefde, vrede en vriendfchap van tyd tot tyd meer en meer onder het menschdom doorbreke, dat de rechtveerdige mag bloeijen, en de veelheid van vrede , tot dat de mane niet meer en zy: Hy Ccheppe vrede, vrede den genen dienaby, en de gene die verre zyn. Hy geve dat de rechre Gelykheid, Vryheid en Brcederfchap, naar de weimening des Euange» liums, onder hèt zogenaamde Christen^ dom, ja over de ganfche Aarde met er daad en in waarheid mag doorbreken. — Dat ook deze beloften nog eens in de volire nadruk vervult mogen worden: (*) ende ik zal uwe Opzienders vr eed faam maken, ende uwe dryvers rechtveer dige, daar zal geen ge welt meer gehoort worden in uwen Lande, verjioringe nog verbrekinge in uwe Landpalen: maar uwe muren zult gy heil heten, ende uwe poorten lof - - • de Here zal V wezen tot een eeuwig licht, ende uwe God tot uwe cierlykheid: uwe zonne en zal niet meer ondergaan, ende uwe maane en zal haar licht niet intrekken, want de Here zal u tot een eeuwig licht wezen • - - ende uw volk zullen alle te [amen regtveerdige zyn} zy zulien in eeuwigheid de aarde erffelyk bezitten O Jef- 6c; vs. 17—aa.  C 8 ) ten - - ' de kleinfle zal tot duizend worden, en de minde tot een magtig volk Ik de Here zal zu.kn tot zyner tyd fnellyk doen komen» — Amen. Jakoomt Here Jefus. (*) Eindclyk, myn waarde Natuurgenoten en Mede- Christenen ! die dit lezen of horen lezen: De Genade onzes Heeren Jefus Christus zy met u allen. Amen. (•) Openb. aa: vs, ao, ai. DRUKFOUTEN. hladz. 3. regel 6 en 7. moet zyn : en tot een Christelyk en deugdzaam leven vermaart. lladz. 11. onder aan, ftaat: Malt. 20: vs. 28. doch moet zyn: Luk. 6: vs. 32 . lladz. 16. regel 11. ftaac: weedoosheid, moet zyn: y verloosheid. bladz. 29 regel 5, 6. moet zyn: als of God door ons bade, bidden wy van Christi wegen, laat u mei enz. hladz. 36. regel 14. moet zyn: 4. De Natuur van ware vreedzaamheid vereischt enz lladz 37. regel 11 ftaat: veel en vrymoedig belyden, moet zyn: veel eer vrymoedig belyden.  EERSTE LEERREDEN,' VOORAFSPRAAK» toehoorders! _Ajs redelyke fchepfelen of menfchen, de rede» loze dieren, welke de Almagtige hun onderworpen heeft, op dat zy de fchepfelen op eene redelyke wyze tot hun nut gebruiken zouden, integendeel wreed en onbarmhartig mishandelen, zulks wordt te rechte als misdadig aangemerkt; gelyk ons ook verhaald wordt, dat Bjleam, wanneer hy zyn Ezelinne zo onbarmhartig geflagen hadde, toen door een Goddelyk mirakel van dat ftomme dier tot antwoord kreeg, wat heb ik u gedaan, dat gy my driemaal geflagen hebtl —— ben ik niet u Ezelinne ? Num. 22. immers de regtveerdige erkent het leven zyner beesten, maar de barmhertigheders der Godlozen die zyn wreed. (*) Nog erger. is het, dat Oveiften,f Heren en Vrouwen, hare natuurgenoten, die aan haar onderworpen of dienftbaar zyn, en als getrouwe arbeiders, dienftknegten of dienftmaagden haar tydelyk belang bewerkeu,in hun A loon (*j Spreuk, ia: vs, 10.  C 2 3 oon verkorten, (*_) of hun bok-agtig als flaaven mishandelen. Het is dan onze redelyke pligc, dat wy de redeloze dieren, welke wy tot ons nut gebruiken mogen, niet wreed, maar wel behandelen, en van hare namurlyke behoeftens verzorgen, gelyk ook in de wet gefchreven is, een dorfcbenden os en zult gy niet muilbanden. Veel meer nog moeten wy onze medemenfcheu die voor ons arbeiden, en getrouw zyn; die ons zo, gelyk men fpreekt, den honing aanbrengen, goed belonen, en in waarde houden, dit wordt ons door de rede en door deti Bibel beide geleerd. Maar, is dat nu alles zo, Christenen! gelyk het is, hoe duur moet dan uwe verpligting zyn, omtrent uwe Leraars, die door hunnen arbeid uw geestelyk en eeuwig geluk beöogen, en zoeken te bevorderen, wy hopen dit nog wat nader te vei tonen, en met kracht van redenen ter oefeninge aan te dringen. T E X T. I T H lï S S. 5: VS. 12, 13. Ende wy bidden u, Broeders, erkent de gene die onder u arbeiden, en die uwe voorflanders zyn in den Here, ende u vermanen, ende agtze zeer veel in liefde om hares werks wille. In het vorige van dit hoofdfhik had de Apostel de Thesfalonifenrers uit aanmerking van den dag des laatften Oordeels, welke de Godlozen tot hun ui- C) 3"«. 5.' w- 4.  C 3 3 uirerfte ruïne eri verfchrikking onverwagt za! overvallen, en uit hoofde dat zy Chriftenen door he' Euangelium uit de duiftermfle tot het Jicht, ge« roepen waren, voor zorgeloosheid, dronkenfchap, en zondige werken des vleefches gewaarfchuuwd, tot een Curiftelyk en deugdzaam leven vermaand worden. INa dit dan zo in het gemeen waargenomen te hebben, zo gaat hy over, ter nadere aanmaninge van meer byzondere zeer gewigtige pligten, er. zo koomt hy met de woorden van onzen text, eersï tot het gewigtige ftuk van de pligten der gemeente omtrent hare Leraars, zeggende: ende ivy bid* den u, broeders, erkent de gene die onder u ar* beiden enz. ter nadere opheldering van deze woor» den, zullen wy verklaren: Ten i. De wyze van aanfpraak, welke de Apostel alhier gebruikt, zeggende: wy bidden u dan, broeders. Ten 2. De inhoud der vermaninge zelve: er* kent de gene die onder u arbeiden enz. ]. De Apostel dan, zullende de Christenen op* wekken toe hunne betamelyke en hoogstnodige pügtsbetragtinge omtrent hunne Leeraars en Opzienders, (preekt haar aan met den naam van broeders, als die met den Apostel en met malkan» deren een even dierbaar gelove verkregen hadden, en te famen belydenis deden van een en dezelve Christelyke Godsdienst , en tot een en deze^e heil-goederen en Hemelfche erfenifle geroepen waren; weshalven zy maikanderen naar inhoud vjh de Christelyke Godsdienst, ook broederlyke liefde en getrouwigheid fchuldig waren: zo'woiö&i A 2 de  L* 4 ] de Christenen dikwyls broeders genaamt, en als broeders van de Apostelen aangefproken, byzonder waren zy hunne Leraars en Voorgangers in het Christendom, erkentenis, liefde en hoogagting fchuldig. En, om deze Broeders dezen pligt als zeer gewigtig op het hart te drukken, zo komt hy hun daar toe biddende voor: wy bidden u Broeders enz. Als wy onzen vriend of broeder tot een werk of verrichting bidden, zo tonen wy daar mede, dat het ons byzonder ernst is, dat wy het houden voor een zaak of werk van groot gewigt en aangelegentheid, als door welkers verzuim hy ongelukkig kan worden , en welkers betragting voor hem loffelyk en heilzaam zal zyn; zo is ook Paulus meermalen gewoon, zyne Broeders, de Christenen, al biddende tot hun betamelyke, noodzakelyke en heilzame pligt optewekken, als Rom. 12: vs. r. ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gy uwe lighamen fielt tot een levende, heilige, en Gode welbehaaglyke offerhande, welke is uwen rsdelyken Godsdienst; dus ook 2 Corint. 6: j, 2. ende wy als mede arbeidende, bidden u ook, dat gy de genade Gods niet te vergeefs moogt ontfaw gen hebben: want hy zegt, tn den aangenomen tyd heb ik u verhoord, in den dag der zaligheid heb ik u gehdpen; ziet nu is het de welaangename tyd, ziet nu is het'de dag der zaligheid, en Eph. 4: vs. 4. zo bid ik' u, ik de gevangen in den Here, dat gy wandelt weerdiglyk der roepinge, met welken gy geroepen zyt met alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid, met langmoedigheid, verdragende malkanderen in de liefde. Zo bidc hy hier dan ook de Broeders, erkent de gene die onder u arbeiden, enz. tonende dus, hoe e.nilglyk hy begeerde, hoe betamelyk en hoe  [ 5 3 hoe noodzaaklyk het voor hun was, datze hunne Leraars en Voorgangers erkenden, en in waarde hielden, ——- en dit zal ook nader blyken uit de ganfche inhoud der vermaning, luidende aldus: II. Erkent de gene die onder u arbeiden, en uwe Voorfianders zyn in den Here, ende u vermanen, ende achtze zeer veel in liefde, om bunnes werks wille. In deze vermaning (lelt hy de leraars en opzien* ders dan aan de gemeente voor, als menfchen, 1. die onder hun arbeiden; 2. die hun vermaanden; en 3. hunne voorfianders waren in den Here; welke drieërleie belchryving, van fluk tot ftuk onze opmerking verdient. Wy zullen deze drie onderfcheidene uitdrukkingen, van het we:k der Leraren van fluk tot (luk nog wat nader ontwikkelen. Het eerde is, die onder u arbeiden: zo worden de euangeliedienaars ook elders vergeleken by arbeiders in den oogst (_*) — en in den wyngaard — zy arbeiden in het woord en in de lere. Wegens hare moeijelyke bezigheid voor en onder de Gemeente, worden zy te regt befchreven, als onder hun te arbeiden; immers zy moeten de wetenfehappen nafpeuren als zilver; en verborgene fchatten, op dat zy als verftandige Schrifrgeleeiden, wel onderwezen in het Koningryke Gods, uit den fchat hunnes harten oude en nieuwe d ngen weten vooittebrengen; hunnen lastbrief luid: t een A 3 voor- C) Mattb. 9: 37, 38.  r 6 ] voorbeeld der gelovige in den woorde, in wandel, in liefde, in den Geest, in gelove, in reinigheid, O " Hebt acht op u zeiven, en op de Ie- re, volhardt in dezen, (**) preaikt het woord; houdt aan, tydelyk en ontydelyk; wederlegt, beftraft, vermaant in alle langmotdigheid en lere,(***) ■* met zagtmoedigheid onderwyzetidc de gene die legen/laan, [j) — weeft zvakker in alles; lydt verdrukkinge, doet het werk van een Euangelist; maakt dat men van uiven dienst ten vollen verzekert zy; (ff) en daarom, gelyk de arbeiders in den oogst of wyngaard, de hitte der zonne moeten doorflaan, het welke de moeite van hunnen arbeid niet weinig verzwaart; alzo moesten de Euangelie-dienaars de hitte der verdrukkinge, fmaadheid en vervolging, dat hun om de Gerechtigheid en des Euangeliums wille ontmoette, lydzaam en kloekmoedig dragen : lydende verdrukkinge met den Euangehum naar da iragt Gods (fff) dezs arbeid moesten zy zich getroosten , (i) op hope van de Gemeente te ftigten, vele tot zaligheU te leiden, en voor zich zei ven de uitnemende kroone der heerlykheid en des eeuwigen levens te mogen ontfangen. — Ziet, zo kwamen de getrouwe Leraars en dienstknegten van Jefus Christus onder de Gemeinte te atbeiden. Hier i Tim. 4: vs. ia. C**) vs 16. 2 Tm, 4: vs. a. (f 1 a Tim. 2: vs. 25. Cth a Tim, 4: vs. 5. (ftr) a Tim. 1: vs. 3. (t; a Tim. 2: vs 4—7.  t 7 1 Hier by: Ten 2. Noemtze Paulus uwe Voorfianders in den Here: te weten de Chrillenen zyn tot heiligmakinge, deugd en goede werken, tot uitmuntende heilgoederen, ja tot het Koninkryk der hemelen geroepen, dog om die gelukkige eindens te verkrygen, om niet van de voordelen des Christendoms niet van dat zalig erfgoed door de bedriegers en kragt der verleidinge berooft te worden: maar door heiligmaking en deugd tot het bezit der heerlykheid te geraken; zo hebben de Chriftenen, inzonderheid de jonge kinderen in Chriftus, getrouwe Verzorgers, ('pzienders en Beftierders van noden; nu dat zyn de Leraars die onder u arbeiden zegt Paulus, ende uwe voorfianders zyn in den Here: immers zy fprsken voor haar tot den groten Opperkoning in den gebede, om haar intrest te zoeken, —-—- zy waken voor hare zielen,- ■ Zy wederfpreken haar belagers, de valfche leraars en bedriegers, • ■■■ zy waarfchuwen voorde verleiding der zonde, als paden des verderfs, —— zy zoeken hare kennisfe te vermeerderen, — haar in deugd en goede werken opiewekken; zoekende een iegelyk mcnjche volmaakt te ftellen in Christus Jefus. Dit doen zy: zulke Voorfhnders zyn zy in den Here: volgens de verordening van den Here Jefus Chriftus, als in zyn naam en door zyne ondei (leunende kracht; immers, dezelve heeft gegeven , fommige tot Apostelen, en fommige tot Profeten, en fommige tot Euangelisten, en fommige tot Herders en Leraars, tot volmaking der Heiligen , tot het werk der bedieninge, tot opbouwing des Ijcbuams Chrisii; tot dat wy alle zullen komen tot .de eenigheid des geest es, - - - tot een volA 4 kot  C 8 ] 'komen man, tof de mate der grootte der volheid Cbrifti, Eph. 4: vs. 11-13. Ten 3. Deze Voorfianders waren dan ook mannen die haar vermaanden: vermanende een iegelyk zich voor de valfche Leraars en Bedriegers te wagten; in het gelove en de belydenifle des Christendoms volftandig te blyven; — de zonden en gebreken natelaten en afteleggen; — in ken- nisfe, deugd en heiligmaking toe te nemen; yverig te zyn in goede werken; lydzaam, fiandvastig, onbeweeglyk, en altyd overvloedig te wezen in het werk des Heren. Ook vermaanden zy zo voor als na tot alle byzondere en onderfcheidene pligten en deugden; en dat alles met kragt van overtuiglyke en aandringende redenen: immers, zulk een wyze van vermaning hielden de Apostelen, en wie kan twyfelen, of alle getrouwe voorfianders in den Here volgden haar op dat ipoor na. En daarom, erkent de gene die onder u arbeiden, ende uwe voorfianders zyn in den Here, en u vermanen: erkentze, het is uwen duren pligt, zy zyn het overwaardig; dus wil Paulus elders: dat de Ouderlingen die wel regeren, dubbele eere weerdig zullen geacht worden; voornamelyk die arbeiden in het woord, en in de lere. 1 Tim. 5: vs. 17. En dat voegt hy hier aanflonds by : achtze zeer veel in liefde, om har es werks wil; en daarom achtze niet alleen met eene algemene agting als andere Mede - kristenen en goede menfehen: maar achtze op een byzondere wyze: achtze zeer veel, niet uit hoofde van wereldfche rykdoni, magt, of fttat, datze niet bezitten, dat ook zulk eene grote agting niet waardig is. Maar  [ 9 1 Maap achtze zeer veel om har es werks wil: zo als zy onder u arbeiden, en uwe voorfianders zyn in den Here, en u vermanen ; immers, om dit hunnes werks wille, verdienden zy, en behoorden zy van de Gemeente geliefd, en zeer hoog en veel geacht worden j want 1. Het was een werk van een hemelsch afgezantfchap, datze uit naam en op last van den groten Opperkoning onder hun verrigten, zy waren als Gezanten van Christi wegen. 2. Het was een zeer gewigtig en zwaarwigtig werk; ja, een werk, waaromze zelfs veel fmaadheid en verdrukking moesten ondergaan. 3. Het was een werk, waardoor zy voor het behoud der zielen waakten, —— het welk de eere van God en Christus, —— de ftigting der Gemeente, derzelver bewaring, heiligmaking, en deugdsbevordering ; doch vooral hunne eeuwige gelukzaligheid ten doelwit had. 4. Voor dit werk eischten zy destyds zo geen ruime tydelyke bezoldiging ; zy fleunden op de gunftige en getrouwe voorzorg van God en Christus : en hoopten op de krone der eeuwige heerlykheid, — doch ook de liefde en achting der Gemeente zou haar zeer verkwikken en te ftade komen. 5. Maar indien de Gemeente of iemand van dezelve, deze hoogst nodige en betamelyke pligt verzuimde, het zoude de getrouwe Leraars ftoffe geven om tegen haar te zugten: het zoude een onr^delyke ondankbaarheid, en een ten hoogflen fltafwaardige misdaad zyn. A 5 6".  [ io ] 6. EirideJyk, daar geen liefde en achting voor de Leraren en Euangelie dienaars plaats grypt, daar zal ook haar woord en dienst doorgaans vruchteloos zyn. Liefde en agtinge voor de Leraren is dan niet alleen ten hoogften betamelyk, maar teffens ook een noodzakelyk vereifchte, om door haar woord en dienst geftigt en behouden te worden; en daarom is het: wy biddeti u Broeders, erkent de gene die onder u arbeiden, ende uwe voorfianders zyn in den Here, ende u vermanen, en achtze zeer veel in liefde, om bar es werks wille: dit moesten zy vooral met er daad en in waarheid tonen. TOE PASSING. Myne vrienden ! eer wy het verhandelde verder toepasfelyk op uwe gemoederen zoeken overtebrengen, moet ik u nog vooraf zeggen, dat wy in het behandelen dezer ftoffe geenszins door vdele eerzugt gedreven zyn, nog ydele lofmiteryen, komplimenten en pluimitxykeryen van U lieden zoeken of begeren; neen! wy verfoeien een zodanige ydele eerzugt der Farizeeuwen, als van den Here Jefus nadrukkelyk beftraft. Matth. 23: vs. 5——15- zulk ene geveinstheid en ydele eerzugt moet dan altoos van ons geweetd zyn. Maar onze voorname doelwit is, U lieden te waarfchuwen, voor veragtinge, verfmadinge, of minagtinge van de gene die onder u arbeiden, en uwe voorftanders zyn in den Here, en u vermanen: en u het betamelyke en noodzakelyke van uwen pligt omtrent uwe Leraars te doen gevoelen, en voor ogen te {tellen. In de eerfte tyden van het Christendom, toen de liefde voor den Godsdienst fteiker was als de d jod,  C ii 3 dood, en de yver harder als het graf, blaakten ook de harten der Christenen in liefde tot hare Leeraars en Voorgangers, en men droeg hun veel achtinge toe: de Gemeente van Galaten droeg zo veel liefde en achtinge voor Paulus , dat zy des noods en indien het mogelyk ware, wel hare oogen uitgegraven en hem gegeven zouden hebben. Gal. 4: vs. 15. Doch, de grote liefde en achting voor de Leraars, begon in Paulus tyd by fommige Gemeenten en Perfoonen denkelyk al wat te verkoelen: en zy kon by tydvervolg en na de tyden der Apostelen, meer én meer verflauwen, en by fommige tot kleinagtinge; ja zelfs tot belaging en veragunge overflaan. Doch hier tegen yverde en vermaande de Apostel: wy bidden u Broeders, erkent de gene die onder u ai beiden enz. Doch in weerwil van deze en diergelyke gewigtige leslen en redenen, zag men in volgende tyden, en byzonder in onze dagen, met de lauwheid en het zo diep verval van een Godsdienstigen yver, ook de liefde en achting voor de Leraars verflauwen en verilerven, het welke men by gelegenheden wel eens tot belaging, belpotting en verfmading ziet overflaan. 1. Doch niet alzo, Geliefden ! het moet verre van u zyn, dat gy zoudt beftaan uwe Leraars min of meer te befpotten of te verachten, zelfs de zondaars tonen liefde en achting voor de geene die' hun liefhebben en weldoen: (*) zoudt gy dan zo veel erger zyn als ongelovige zondaars, dat gy uwe welmenende Leraars, die uw tydelyk, gees- O Mattb, sc; vs: 28.  E 12 ] geesrelyk en eeuwig geluk zoeken en begeren, liefdeloos zoud gaan veifmaden en kwaad voor goed vergelden; o! hoe laag en verfoeijelyk zoude dat zyn. —— Eerryds meenden de ongelovigen, dat zy tegen de goede Jezus en zyn navolgeren veel tegenpartydige dingen mogten en moesten doen, ondertusfchen was de verimadinge en mishandelinge haar een zware zonde. Maar wat zal het dan zyn, als Christenen min of meer zo liefdeloos tegen hun welmenende Leraars te werk gaan — ten minften zo doende Zoudt gy haren dienst voor u zo niet voor andere vrugteloos maken : haar, dien gy liefde en achting Ichuldig zyt, mishandelen, bedroeven, en het ongenoegen des Allerhoogflen tegen u verwekken; zy zyn het immers, ChristenenI die onder u arbeiden, enz. zy zyn wettig door de Gemeente tot dit werk geroepen: en Jefus heeft de eerfte Euangeiie-dienaars en hare op volgeren belooft, ziet ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleindinge der zvereld. (*) Gy hebtze dus aantemerken, als Dienaars en Gezanten van den Groten Opperkoning, die in Zyn naam onder u arbeiden en u vermanen; alzo boude ons dan een iegelyk menfebe, als dienaars van Cbristi, zegt Paulus: — en hoe durft gy hen dan liefdeloos befpotten en verachten: wat groot Koning was er ooit, welke de verfmading zyner Dienaars en Gezanten met onverfchiliige oogen aanzag; en zulks niet te eniger tyd kwam te wieken: immers, in zo verre de fchuldige zich niet vernederde : David wreekte zulks aan de Ammoniten met een al verdervende oorlog, 2, Sam. 10. en hoe God de grote Opperkoning, over de verachting en verguizing van zyn woord en Üienaaren oordeeld, en handelen zal, dat leert Jezus, wan. O Maitb. a8: 28.  E '3 ] wanneer hy zegt: (*) die u verzverpt, die verwerpt my, en die my verwerpt, verzverpt den genen die my gezonden heeft. — en wederom: (**) zo waar gy in een huis zult ingaan, blyft daar tot dat gy van daar uitgaat; en zo zy u niet en zullen ontfangen, nog u horen; vertrekkende van daar, fchuddet het ft of af, dat onder aan uwe voeten is, haar tot een getuigenisfe; voorwaar zeg ik u, het zal Sodoma ende Gomorra verdragelyker zyn in den dag des oordeels, dan dezelve flad. ■ Elk wagte zich dan zorgvuldig, voor een diergelyk kwaad, en alles wat daar na zweemt, of zyt gy daar toe al eens ongelukkig vervallen, wat nodiger dan, als de fchuld zoo veel mogelyk is, door verbeteringe uittewisfchen en tot uwenChristeiyken pligt wedertekeren. 2. En wie gy ook zyt, Christenen! wy bidden ü, met Paulus, erkent de geene die onder u arbeiden, die uwe voorfianders zyn in den Here, en u vermanen, en achtze zeer veel in liefde om hares werks wille. ■■■ Maar koom, laat ik u de betamelykheid en noodzakelykbeid van zulk een erkentenisfe, liefde, en hoogachtinge nog eens wat nader tonen, en op het harte drukken. Voor eerst dan, zy arbeiden onder u, niet om ydele eere, of wereldfehe grootheid en voordeel, rmar naar de verordening van God en Zynen Zoon, om u de Hetuelfche en eeuwige gunst van God en Zynen Zoon aantebieden en tot derzelver genietinge bekwaam te maken en voor te bereiden; zulks gy hunnen arbeid onder u moet aan- (*) Lm. 10: 16. C) Mare. 6: tts, io, u.  I 14 ] aanmerken, als het werk van een Hemelfch Afgezantfchap om u met God in Christus te verzoenen, te verenigen, en tot zyne Hemelfche heerlykheid te geleiden: en daarom worden de Dienaars en Gezanten van Koningen en Vorllen, ter bewerking en bereiking van tydelyke vrede en geluk afgezonden en werkzaam, doorgaans wel ontfangen, erkent en geëerd; wy bidden u dan, Broeders, erkent doch uwe Leraars; en achtze veel in liefde, om hares werks wille. a. Overweegt ook daar toe de moeite en neerftigheid, die zy moeten aanwenden om onder u te arbeiden, om uwe voorftanders te zyn in den Heie; en u te vermanen; immers de werenlchappen daar toe, worden haar niet onmiddelyk van den hemel ingeftort; welke uren worden er verlieten? welke nagtwaken worden er befteed? welke overdenkingen en ingefpannen werkzaamheden hebben er plaats, om de kostelyke waarheden uit de ryke myn van Gods woord te graven, en ftigtelyk by een te voegen , om U lieden door het woord der prediking te ftigten ? ——— hoe dikwyls fcheen onze aardfche beflommering en tydelyke belangen onze aandacht en werkzaamheid te vereifjfien, dat wy er nogtans van moesten afzien, om ons in de ftudie te oefenen en tot het gewigtig werk van den predikdienst voor te bereiden: en dat alles om uwent wiiie. 3. Deden wy dit om uw tydelyke welftand te bewerken; om u aardfche goederen en rykdommen te verzamelen en toetevoegen; wie zoude iwyfelen, of het verdiende erkent te worden: maar nu, het gene oneindig meer is, waken en zorgen zy daar door voor uwe ziel en zaligheid:  r 15 3 Ja dit ons moeijelyk werk is ingerigt om te bearbeyden, dat gy als al het tydelyke en zo haast voorbygaande, u begeven en verlaten zal, deel zoudt mogen erlangen aan het zalig goed des eeuwigen levens: en fchatten zoudt mogen vergaderen en verkrygen in den Hemel; en daarom erkent doch de gene die onder u tot zulk een gewigtig einde arbeiden: laat dat nog onze loon zyn. 4. Want wy vinden ons onder onzen arbeid, die voor uwe gelukzaligheid is ingericht, ook niet opgebeurd met eene tydelyke beföldiginge, gelyk byna alle Leraren van onzen tyd, kleine, "of goede, of aanzienelyke traktementen trekken: wy hadden anders ook wel magt, wel recht voor onzen arbeid onder u zo iets van u te begeren : maar deze magt mag ik met Paulus wel zeggen, en gebruiken wy niet (*}. Het is dan enkel uit liefde en om Gods wille, dat wy den heilzarnen dienst des Euangeliums onder u verrigren: daarom Christenen! Geeft ons plaats, wy hebben niemand verongelykt, wy en hebben by niemand ons voordeelgezogt. (**) ~~— wy zoeken het uwe nier, maar wy zoeken uw hart en gemoederen intenemen, uwe ziele te ftigten, en u in de behouden haven van den Hemel te brengen: billyk verwagten wy dan, dat gy dat alles^erkennen zult, dat gy hun, die zo onder u arbeiden een fchuldige liefde en agting zult toedragen. 5. Doch worden wy, worden zy die onder u arbeiden, in deze verwagtinge ganfchelyk te leur gefteld, toont gy geen liefde, noch agting meer voor haar en haaren dienst: dan zullen zy zich over (*) 1 Cor. 9, (*¥; 2 CV. 7; vs. 2.  [ '6- ] over n bedroeven; en fioffe vinden om tegen u te zugten. dan zal haar arbeid voor u ligt geheel vrugteloos zyn, hsar woord by u genen ingang vinden. Dan ook zult gy haaren dienst onwaardig zyn, en verdienen als lauw water uit Jezus mond gefpuuwd; en aan uwe traagheid en verbysterde zinnen overgelaten te worden. —— Hoe vele Gemeenten die eertyds als zo vele Herren blonken in Jefus regterhand, zag men in vorige en tegenwoordige tyden, door liefdeloosheid, lauwheid en weerloosheid verdwynen en geheel of ten deele in bygeloof, of in ongeloof en derzelver gevolgen verzinken, ■ of zo de kandelaar nog al op zyn plaatze blyft, zo gy er nochtans geen agting voor toont, nog nut uit trekt, zo zal de dienst des Euangeliums u maar een reuk des doods, ten doocten zyn; en u door liefdeloosheid tot verzwaringe des oordeels vertrekken. — Ja dan zullen de eerfte Christenen, en uwe voorvaders , die hare Leraars vurig beminden; de Roomschgezinden en andere Christenen, die hare Priesters en befoldigde Leraars tamelyk achten: zelfs Joden, Heidenen en Mahometanen, die hare Meesters en Priesters erkenden, tegen u moeten opftaan in het gerigte, en u veroordeelen. 6. Maar let gy vetftandig op het werk uWer Leraaren en uwen pligt; worden zy van u geliefd en geagt, dan zal haar woord en dienst ook ligt een goede en heilzame ingang by u vinden, om er door geffigt en tot zaligheid geleid en voorbereid te worden, ontfangt gy met zagtmoedigheid, (*) het woord dat in u geplant wordt, dan zal het uwe ziele kunnen zaligmaken; zo wordt de (*) ?ac. i: ai.  E 17 1 de Euangelie dienst uwer Leraars en vermaners^ voor u een reuk des levens ten eeuwigen leven. En daarom nog eens, Christenen.' wy bidden U, erkent de gene die onder u arbeiden, ende tl vermanen , ende achtze zeer veel in liefde, om hunnes werks wille: toont dat met er daad, en zo dan, r. Laat dan geen liefdeloze argwaan tegen hun in uw harte nesttien, om liefdeloos over hun gedrag te oordèelen: Weet dat de opregte en liefde-1 ryke oogmerken der beste menfchen en Leraars, menigmaal miskend en gelasten worden, gelyk aan Jefus en zyne navolgeren in vroegere en latere tyden gebleken is, wel is ondertusfchen waar, dat uwe Leraars ook misdagen en gebreken onderworpen zyn, .Want zy zyn menfchen van gelyke bewei'inge als anderen: wy ftruikelen alle, en dat in velen. De Apostelen en andere uitnemende mannen ha lden zelfs nog hare gebreken en misdagen ; ziet op deze dingen: ziet op u zeiven, en veroordeeld uwe welmerende Leraars niet; noch weigert haar uwe verfchuldigde liefde en achringi nimmermeer; hoort wat Jefus zegt: Matt. 7: vs. 1—— 5. en oordeelt niet, op dat gy niet geoordeelt wordt; want met welke oordeel gy oordeelt, zult gy geoor deelt worden; en met welke mate gy meet, zal u weder gemeten zvorden; ende wat ziet gy den fplinter die in de ooge uwes Broeders is: maar de balk die in uwe ooge is en merkt gy niet; of boe zult gy tot Uwen broeder zeggen: Laat toe, dat ik den fplinter uit uw ooge uit' doe; ende ziet daar is een balk in uwe oo^e^ gy geveinsde, werpt eerst den balk uit uw 00?e, en dan zult gy bezien om den fplinter uit uwes . B bros-  [ 18 3 broeders ooge uit te doen. - o! Laat maar de liefde, de Christelyke liefde uw gemoed bezielen; dan zult gy niet ligt kwalyk, maar veel eer loffelyk over uwe Broeders, en byzonder over uwe welmenende Leraars denken en fpreken: immers, de liefde is lankmoedig; zy is goedertieren; de liefde handeld niet lichlveerdiglyk; zy is niet opgeblazen ; zy handelt niet ongefchiktelyk ; zy zoekt haar zeiven niet; zy wordt niet verbittert ; zy denkt geen kwaad; zy verblydt haar met in de ongeregtigbeid; maar zy verblyd baar in de waarheid; zy bedekt alle dingen; zy ge looft alle dingen; zy hoopt alle dingen; zy ver' draagt alle dingen. (*) 2. Maar, is de arbeid en het werk der Leraren onder u ook zo gewigtig, is het uwen duren pligt, haar in liefde veel te achten , om hares werks wille: zendt dan daarom ook gebeden voor haar op tot den troon der genade; "dat de Here zyn kracht in hare zwakheid m.ig volbrengen, en zulks tot eene gelukkige uitoefening van hun gewittig werk en plint: en dat hy hun werk met zyn gunst en zegen gelieve te bekronen: zo vermaant ook de Apostel in ons text-hoofdftuk: Broeders, bidt voor ons. (**) 3. Ter beantwoording aan uwe dure verpligting, is ook vooral van noden, dat gy neerftig in den openbaren Godsdienst onder onze gehoor ver* fchynt: hier in traag en nalatig te zyn, is een teken van kleinachting voor den Godsdienst, voor de Leraars en hun werk:.wenden zy veel moeite en neerftigheid aan , om in Gods bedehuis zyn woord (*) iCor. 13; vs. 4—7. (*') vs. 25.  [ 19 ] woord ftigtelyk te verkondigen, en dat om niet; en zoude het u dikwyis niet eens de pyne waardig zyn, daar onder hun gehoor te komen; voorwaar zuik eene traagheid en minachting zal lastig vallen voor haar gemoed ; het zal ook mogelyk hunnen yver konnen verdoven: ja het kon by een grote overhand neminge wel eens de weg banen, dat haar werk als vrugteloos onder u wordr opgegeven, en dat de kandelaar onder u van zyne piaatfë week; maar als gy door liefde en een Godsdienftigen yver gedreven, malkanderen als met fpre* kei'de voorbeelden toeroept: laat ons opgaan ten huize Gods, orn aldaar van 's Heren wegen geleerd te worden, en dat wy mogen wandelen in zyne paden ; als gy neetfiig en eenparig onder onze gehoor verfcnynt, ten einde om Gods woord aandagtig te horen, en gehoorzaam te betragten; dat is de befte achting die gy uwe Leraren kondt betonen, zulks zal hare ziele verkwikken; haar yver verwekkeren, en Gode behaaglyk zyn: laat ons dan onze onderlinge byeenkomften niet nalaten, gelyk als fommige de gewoonte hebben; zyt uwe voorgangeren gehoorzaam; zytze onderdanig; want zy zvaken voor uwe zielen, als die rekenfchap geven zullen, cp dat zy dat doen mogen met vreugde, en niet al zuchtende. (*) Eindelyk , laat dan altoos wanneer het te pas koomt, uwe liefde en achting voor uwe Leeraars blyken; ja wy bidden u, Broeders en Zusters in den Here Jefus Christus! erkent doch de gene die onder u arbeiden, ende uwe voorfianders zyn in den Here, ende u vermanen, en achtze zeer veel in liefde, om hares werks wille. B 2 Ziet, (*) Hebr, 13: vs: 7.  r *> i Ziet, dus doende zu't gy onze kroon en blydfchap in den Here wezen. Ja, zo doende zuilen zy die zaaijen, en zy die maaijen, Leraren en Gemeente, zich na dit leven met malkanderen verblyden in den zaligen oogst des eeuwigen levens. AMEN. Üitgefproken den 04 Juni 1798. TWE-  TWE DE LEERREDEN. T E X T. i T h e s s. 5: vs. 13 laatfte deel. Zyt vreedfaam onder malkanderen. Da Apostel hadde zo even te voren vermaant, ende wy bidden u Broeders, erkent de gene die onder u arbeiden, ende uwe voorfianders zyn in den Here, ende u vermanen, ende acbtze zeer veel in liefde, om hares werks wille : welke woorden wy ook te voren reeds verhandeld hebben : maar zoude de Gemeente hare Leraars en voorfianders in den Here erkennen; zouden zy hunne vermaning gehoor geven, en hen in liefde zeer veel achten; dan moesten zy ook deze hunne blydfchap vervullen, .,*) datze eensgezind en vreedzaam waren tegen hare Leraars, 'en onder malkanderen — dit was het hoofd-oogmerk van het Euangelium, — een bron van alle wezent'yk geluk en heil, welkers ontbering ook niet anders dan moeite en rampfpoed kon opleveren. Te recht voegt dan de Apoftel by de vorige vermaning, hier zo aanfionds deze les: zyt vreedfaam onder malkanderen. B 3 In O Pbil, 2; w. 2.  [ 22 ] onze Leerrede over her onderwerp van deze Les, zullen wy aldus te werk gaan: I. Vooreerst zullen wy de regtfchapene vreedzaamheid , die in het Euangelium vereischt wordt, met uitfluiting van het gene daar niet toe behuort, enigermaten voorfreilen en vertonen, wat vreedfaain te zyn onder malkanderen, hier betekent. Ten II. Zullen wy de betamelykheid, de nuttigheid, en de noodzakelykheid van dit vreedzaam zyn, aantonen ; waardoor ons dan de reden van des Apostels vermaning, en andere gedurige vermaningen tot vrede en vreedzaamheid zullen blyken. Ten III. Uit deze gronden zullen wy op de oefening van ware vrede, vreedzaamheid, en derzelver onderfcheidene delen en pligten aandringen. I. Vrede en vreedfaamheid, in tegenflelling van onvrede, twist, vyandfchap en oorlog, behelst in het gemeen, een weltevredeuheid des gemoeds, gepaard met voegzame en vergenoegende raden en handelingen van den enen tegen den anderen. Doch alles is niet de rechte vreedfaamheid, dat wel zoo ichynt, of by de menfchen iomtyds wel dien naam draagt, want daar is een vrede die de wereld geeft; die enkel op ftaatkundige inzichten, of op vleefchelyke neigingen en tydelyke belangens fteunt; of enkel 'lafhartigheid ren grondflag heeft, en alzo da aard en vreugd van de rechte edele vreedzaamheid mist; wy zullen dit vooraf in verfcheidene foorten wat nader tonen, en alzo van de rechte Euangeiifche vreedfaamheid afzonderen. I.  r_ 23 ] 1. Daar is een foort van vrede, zelfs onder de godlozen, als zy met gelyke flegte oogmei ken bezield, verenigd famenlpannen tot den roof, zeggende: wy zullen alle enen buidel hebben. (*) 2. Daar is eene geveinsde of bedrieglyke vrede, wanneer men zich in het gelaat of enige uiterlyke woorden of daden vriendelyk en wel vertojnt, maar ondertusfchen in het harte anders gefield is, en verkeerde ontwerpen fmeedt,om dingen uurwerken die doodelyk, fchadelyk, of fmadelyk en bitter zyn; hoedanige voorbeelden ons in bybelfche en wereldfche hiftorien ontmoeten , daar zyn geveinsden, die van vrede [preken met hare naaflen, maar kwaad is in haar harte. (**) —Zyn mond (zegt David van zulk een) is gladder dan boter, maar zyn herte is kryg; zyn ivoorden zyn zagter dan olie, maar dezelve zyn blote zweerden. (***) 3 Daar is een vreedzame onderwerping, die ui enkel ftaatkundige inzichten, of befef van groot gevaar ontftaat, by voorbeeld, als een Vorst zier, dat zyn party te fterk is, en hem met zyn volk zoude overweldigen , ,hy zich dan liever onderwerpt, en begeert 't gene tot vrede diend; gelyk Jefus aan zulk een geval gedenkt, Luc. 14: vs. 31, 32. dit, of iets van dien aart, is wel een nuttige voorzigtigheid, maar nog geen teken van een recht vreedzaam hart; want, was hy maar magtiger geweest, hy zoude mogelyk geen vrede gezogt, maar liever zyn vyanden verdelgt hebben. B 4 4» (*) Spreuk. 1: vs. 10—14. (•*) Pr. a'8: vs 3. (***) Pf. 55: vs. 22  C 24 ] 4. Sommige zyn zo vreesachtig en lafhartig van aan en beweging, datze zeer grote en 01'tchcVeerdige mishandelingen ondergaan en verduren, zonder dat zy daar over enige ontevredenheid durven betonen; dit föhynt ear een naiuurlyk gebrek, dan een zedelyke deugd. S> Inzichten van tydelyke bclangens, vleefchelyjce neigingen, wereldfche toevalligheden, Jonnen ook te wege brengen , dat menfchen, die andets Zo geen genoegen in malkanderen vonden, geen agting voor malkanderen hadden, ja malkanderen agrer de rogge plegen te lasteren, nog naar de wereld vreedzame vrienden worden ; dit ook is m zyn grond de rechte van God begeerde Vreedzaamheid niet, en als het een grnndflag Wordt van mishandeling tegen andere, gelyk dat wel gebeurd is, zulks is zeer onredelyk; dat PiJatus en Herodes vrienden worden, mag zo zyn gang gaan; maar datze by die gelegentheid de goede Jefus, die op deugdelyke gronden gaarne elks vriend wilde zyn, en h;ar waarlyk niets misdaan -hadde, beginden te befpotten en hem w zeer veragtelyk mishandelden, dat was een 011- verfchonelyke misdaad, . in allen dezen is dan de ware, van God begeerde, beftendige en hoogst gelukkig makende vrede of vreedfaamheid nier. En daarom, als Paulus hier vermaant, zyt Vreed/aam onder malkanderen; zo eischt en begeert hy een geheel ander, een veel hoger een veel edeler, en een wezentlvke gelukkig makende vreedzumhe-d, zo als die in de Lere van Jefus en zyne Apostelen wordt gefchetst en afgevordarf; ene vreedfiamheid derhalven, die UuGoddelyke en Euangelifche gronden gefchept wordt, die  C 25 ] die daar op gebouwd, en daar na ingerigt en betrage moet worden; wy zuilen dit wat nader tonen en ontwikkelen. 1. Ziet de wet der natuur, zo als wy tot liefde en vrede gefchapen zyn en verbonden wordrn; en byzonder de natuur van God onzen hetnelfchen. vader, die een God der liefde en des vredes is ; en zulks door Christus, en in het Euangeüum op eene uitftekende wyze betoond heeft : het voorbeeld van Jefus, den Overften Le'dsman, die ons zeer zagtmoedig op den weg des vredes is voorgegaan, en ons door zyne Lere zo krachtig tot den vrede roept, wekt en trekt; dan voornamen inhoud van het zagtmoedig Euangelium des vredes; de gelukkige uitwerklëlen en gevolgen des vredes in tyd en eeuwigheid; nevens den n^fchnk van de ten hoogften rampzalige uitwerkiels en gevolgen van onvrede, dat alles behoorde zodanig opgemerkt, en ter banen genomen te worden , dat men daar door van harten zagtmoedig, en t,ot de vrede geneigt is: de vrede Gods heerfebe in uzve harten. (*j 2. Op dat de vreedfaamheid en derzelver oefening rechrfchapen, en wel geregeld zy, zo moet22 verzeld gaan met liefde tot waarheid en gerechtigheid , zodanig , dat wy de waarheid die naar de Godzaligheid is, (**) altoos aankleven en B 5 voor- (*) Col. 3: vs. 15. (**) Door de waarheid die naar de Godzaligheid is ' verfta ik h er inzonderheid de hoofdgronden van het Euangel.um die het ware welen van den Ghnstelyken Godsdienst uitmaken.  [ *6 ] voorftaan; de verderflyke ketteryen (*) verwerpen en tegenftaan; de deugd en gerechtigheid voor» ffaan en betragten, van ongerechtigheid afkeer en weerzin betonen, al zoude men er de haat en tegenkanting der bozen, ja zelfs van zyne vrienden en huisgenoten, ook om moeten ondervinden: in dien zin zegt Jetüs: meint niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde, ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het fweerd; want ik ben gekomen om de menfchen tweedragtig te maken tegen zynen vader, en de dogter tegen hare moeder, en de fchoondogter tegen hare fchoonmoeder, ende zy zullen des menfchen vyan~ den worden, die zyne huisgenoten zyn, Matth. 10: vs. 34—3.6. daarom wordt er ook vermaant: hebt de waarheid e?i den vrede lief het Ko~ ningryke Gods (zegt Paulus) en is niet fpys endrank; maar rechtveerdigheid en vrede en blydfchap door den Heiligen Geest. Kom. 14: vs. 17. 3. Behoudens de liefde tot waarheid en gerechtigheid, za) en moet de zucht en liefde tot vrede ons dan ook te rugge houden, v*n zodanige onvoorzigtige of liefdeloze woorden en werken, die aanftoot geven zouden en onvrede en misnoegen verwekken konnen; Paulus wilde zelfs liever in eeuwigheid geen vleefch eeten , dan dat hy zynen Broeder daar door ergeren zoude: vermanende ook (**) laat ons malkanderen niet meer oordeelen, maar oordeelt dit liever, dat gy den Broeder geen aan- (*) Verderflyke ketteryen, hier mede meen ik alles wat gefchapen is om Godsdienst en goede Zeden den bodem inteflaan, en een ruime deur opent voor het vleesdi. (**) Hom. 14: vs. 13.  E *7 J aanfïoot ofte ergernisfe en geeft, —— en wederom: dat daar niet enig fins en zyn tzvifien, nydigbeaen, toorn, gekyf, achterklap, oorblafingen, opgcblazentheden, beroerten- nCorint. 12: vs. 20. Ziet ook 1 Corint. 10. vs. 32, 33. en Gal. 5: vs. 14, 15. 4. Een vreedzaam hart en gemoed, zal en moet ook door goede en getrouwe woorden en handelingen de vrede dadtlyk oefenen; en zoeken te koefferen, want goede en getrouwe woorden en daden moeten ten minften by verftandige en welgeaarde menfchen zeer natuurlyk wederzyds genoegen, vrede en vriendfchap verwekken of beveiligen : dat dan een iegelyk van ons zyn naasten behage, ten goede tot ftigtinge. Rom. 15: vs. 2. 5. En wanneer de vrede wankelt of verbroken is, zo zal of moet het vreedzaam hart aHes verwinnen, en geen middelen onbeproeft laten, om de vrede te behouden of te herflellen; en zulks onder betoning van liefde tot waarheid, braafheid en gerechtigheid, dat heet, de vrede te zoeken en natejagen, vrede te maken. Maar met dat alles kan het gebeuren, dat de onderlinge vrede niet naar wensch en wordt gevonden, dat fommige de welmenende vrede bedekt , of openbaar verwerpen: doch dat zal hun, die de vrede beminnen, zoeken en najagen, de naam en het loon van vreedzame voor God niet onwaardig maken; het werk des rechtveerdigen zal zyn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid. Maar elk is tot de vrede verpligt, en een wederzydfche onderlinge algemene Christelyke vrede in de Gemeente, zo dat den ene met den ander, en zy alle met malkanderen zeer wel vergenoegt zyn,  C 28 ] zyn, en malkanderen dienen in de liefde, dat brengc de zoetlle, de beste en voor elk heilzame vrugten voort; en daarom dat begeert bier de Apostel, zeggende: zyt vreed/aam onder malkan' deren. Zie daar , Vrienden ! de aart en natuur van rechtfehapene vrede en vreedzaam te zyn onder malkanderen, euigermaten ontwikkeld en afge* ichetst. II. Let nu verder met my op de beramelykheid, nuttigheid en noodzakelykheid van deze vreedzaamheid. 1. Ziet het Opperwezen dat ons gefchapen heeft, ons onderhoud en verzorgt, onzer aller vader, van wien wy in tyd en eeuwigheid afhangen, is een God der liefde en des vredes, zyne gedag- fen waren van eeuwigheid gedachten des vredes over ons, — naar zyn beeld heeft hy ons tot liefde en vrede gefchapen; (*) by doet ook zyn znnne opgaan over goeden en bozen, en re gent over rechtveer dige en onrechtveerdigen. ■ Hy heeft hun, toen de ganfche wereld voor hem verdoemelyk was, hun die zyne vyanden waren in het verftand door de boze werken, met hem zeiven verzoend door Jefum Christum, (**) —- door den dood zynes Zoons,(***) God (zegt Paulus") bevestigt zyne liefde tegen ons, dat Christus voor ons geflorven is, als wy nog zondaars zvaren, (f) (*} Ma-tb vs. 4^. 3 Cor. 5: vs. 18. ("***') Rom. 5: vs- 10.  [ =9 3 —— Ja: God was in Christo,de wereld met hem zeiven verzoenende, hare Zonden haar niet toerekenende, ende heeft het woord der vetZoeninge in ons gelegt, {getuigt de Kruisgezant) 200 (vervolgt hy) Zyn wy dan Gezanten van Christi wegen, als of God door ons bade, laat u met God verzoenen. (*) — willen wy dan Gods Kinderen en Gunstgenoten zvn, het is hetamtlyk, het is noodz^kel^k, dat wy on« naar zyn vreedzamen aard en vooi beeld Ichikken, — Zyn Zoon kwam ook van den hemel, om vrede te geven op der aarden, (**) en onze voeten te richten op den weg des vredes. {***) - Hy onze Oppirite Leermeester, onze voorbeeld en Overfie Leidsman, was zeer zagtmoedig en nederig van h-rten. » Hy is zelfs te zyner tyd voor de Godlozen geftorven,{\) ——. en heeft zich zeiven voor ons gegeven tot een offerhande ende een flagtnffer, Gode tot enen welriekenden reuk, (_ff) ■ 1 Hy heeft de vyaudige Volkeren, Joden namelyk en Heidenen, door zyn kruisdood en het Euangeüum des vredes met God en met malkanderen verzoent, en haar tot een Christen volk gemaakt en famen verenigt; zo fpreekt er Paulus van: Hy is onze vrede, die deze beid. een gemaakt heeft, ende de middelmuur des affcheidfels gebroken hebbende, heeft hy de vyandfehap in zyn vleesch te niete gemaakt; namelyk, de wet in geboden en inzettingen beftaande , op dat hy die tzvee zoude in hem zeiven tot een nieuive menfebe febeppen, vrede makende: ende op dat hy die beide (*") aCor, 5: vs. 19, ao. I**) Luc. t: vs 14. (***) Hoofd. 1: vs. 29» (f) Kom. 5: vs. 6. CttJ Ëpb. 5: vs. 2.  C 28 ] de niet God zoude in een lighaam verzoenen door bet kruis, de vyandfchap aan het zelve gedood hebbende; ende komende, heeft hy door het Euungtlium vrede verkondigt, u die verre waart, en dien die naby waren; want door hem hebben wy beide den toegang door eenen geest tot den vader. (*) «> men ziet derhalven ook, welke dure en grote middelen er van God en Zynen Zoon aangewend zyn, op dat wy menfelien in liefde en vrede zouden leven. .,, immers, het Euangelium is ook in alles een woord en een wet des vredes ; hier door worden wy zeer kragtig tot onderlinge liefde en vrede geroepen en verbonden; malkanderen de misdaden te vergeven; in liefde en vrede te leven, en zo malkanderen tot nur, en genoegen te zyn; dat is de gedurige eiscb. des Euangehums, hetwelk met de kragtigfte beweegredenen wordt aangedrongen; waarom de Geest die in de Profeten was, van de tyd en het Ryk van den Vredevorst Mesfias en derzelver onderdanen, ook een zeer grote en heilryke vrede fchynt verwagt, afgebeeld en voorfpeld te hebben: a!s Jef. 2: vs. 3, 4. zvant uit Zion zal de wet uitgaan, ende des Heren woord uit Jerufalem, ende hy Zal richten onder de Heidenen, ende beftraffen vele Volkeren, ende zy zullen hare /waarden flaan tot [paden, en hare f piefen tot fikkelen, het ene volk zal tegen het ander volk geen [weerd opheffen, nog zy en zullen geen oorlogen meer leren ■ en wederom: (**) men noemt zyn naam - - - Vredevorst; de grootheid dezer heerfchappy ende des vredes, en zal geen einde zyn, (***) ende de Wolf zal met het Lam ver- O Epb. 2: 14--18. (**) Jef 9: vs. 5, 6. (***) Jef. iv. vs. 6-9.  [ 3* 3 verkeren, en de Luipaard by den Geitenhok nederleggen, en bet Kalf, en de jonge Leeuw, en het Mestvee te famen, en een klein jongsken zalze dryven: de Koe en de Beritine zullen tfamen weiden, en bare jongen zullen £ famen neder liggen, ende de Leeuw zal ftroo eten, gelyk de OJjè , en een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder, en een gefpeend kind zal zyne hand uitflei en in den kuil des Bafilisken: men zal nergens leet doen , nog verderven op den ganfehen berg myner heiligheid, want de aarde zal vol kennijfe des Heren zyn, gelyk de wateren den bodem der Zee bedekken, ■ (*_) in zyne dagen zal de regiveerdige bloeijen, en de veelheid van vrede, tot dat de Mane niet meer en zy. Geen heericruppy van er C 2 3. i Pet. a: vs. i. C**) Gal. 5: vs. 26.  [ 36" ] 3« Dat wy eere geeven dien wy eere, en vreze dien wy vreze fchuldig zyn; en ons door gefchikte ontmoeting , door vriendelykheid , gedienitigheid, door allerlei goede en getrouwe woorden en werken ons vredelievend en vredezoekend betonen ; (*) wie is de man die lust beeft ten leven, die dagen lief beeft om het goede te zien; bewaart uwe tonge van bet kwade, ende uwe lippen van bedrog te [preken ; wykt af van het kwade en doet het goede ; zoekt den Vrede en jaagtze na. ■■ Jaagt altyd 't goede na, zo tegen malkanderen als tegen alle. „en dient malkanderen door de liefde. 4. De natuur van ware vriendfchap vereischt ook, dat wy onze Mede-Christenen die in gevoelens van ons verfchillen, om dat onderfcheid niet veroordelen noch kwellen, maar dat wy malkanderen verdragen in de liefde: als ook dat wy zodanige verongelyking, die ons uit onwetenheid of onbedagtfiamheid is aangedaan, die onze belediger niet zien kan, waar door ons ook geen groot kwaad of fmaad is aangebragt, gemakkelyk over het hoofd zien, verdragen, vergeven en vergeten; ziende ook op ons zeiven, hoe dikwyls wy ons wel onbedagtelyk tegen God en menfchen vergrepen , en hoe de goede God ons alles wil vergeven, en ons veel moet vergeven als het met ons we! zal gaan : zo bid ik u dan, (**) (vermaant Paulus) ik de gevangene in den Here, dat gy wandelt zveerdiglyk der roepinge, met welken gy geroepen zyt , met alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid, met langmoedigheid verdragende malkande- (*) pt. 34: vs. 13—f5. (*0 Epb. 4: vs. 1.--3.  C 37 ] deren in liefde; u beneerftigende te behouden de eenigheid des geestes, door den band des vredes. ——- zyt tegen malkanderen goedertieren, barmher tig, vergevende malkanderen, gelykerwys ook God in Chriftus u lieden vergeven heeft. 5. Dan, hoe vredelievend en verdraagfaam wy ook behoren te zyn, nooit moeten wy onder dat voorwendfel fchadelyke Leerftelièls Ichynen goed te keuren, nog de koftelyke Lere der waarheid ontveinzen: maar wy moeten de befte waatheid veel en vrymoedig belyden en zoeken voort te planten en het ziel verderfly ke tegenftaan; al zouden kwade mentenen van een verdorven verfland en met vooroordelen ingenomen, ons daarom ook haten en vyandig zyn: dit vereischt de natuur der zaak, zo leren ons Jefus en Zyne Apostelen; zo zyn zy, zo zyn veel duizenden van vrome Martelaren en zeer brave Christenen in verfchülende tyden ons voorgegaan: hebt dan de waarheid en de vrede lief; volgt het Lam waar het ook henen gaat. 6. Gelyk de vreedzaamheid met de liefde tot de waarheid verenigt moet zyn, zo moetze ook met de liefde tot de gerechtigheid gepaard gaan; wanneer dan onbillykbeden te zeer de overhand nemen, en men ons op eene onrechtveerdige wyze zoekt te ontweldigen, hetgene ons rechtveerdig toekoomt, onze welftand daar door last lydt; of het zy dat wy in onze eere worden aangetast, het welke onderdrukkingen zyn, die naar het zegsren van Salomon enen wyzen zouden dul maken; (*) als men daar tegen nog te vergeefsch toegetflyk- C 3 heid (*) Pred, 7: vs. 7.  [ 3» '3 heid en zagte middelen gebruikt heeft; dan mogen, dan moeten wy over die dingen eindelyk onze ontevredenheid betonen, en ons daar tegen met billyk recht en met de waarheid verdedigen, »■ '—■ immers, lieten wy daar over geen misnoegen blyken, verdedigden wy ons in zulke gevallen niet, dan zouden wy, daar de liefde van ons Zeiven begint, aan ons zeiven onrechtveerdig zyn, ■ ■" ■■ Het zoude ook zo veel wezen, als of wy alle onderfcheid tusfchen goed en kwaad over het hoofd zagen. ■ . . Wy zouden een dwaze Stoifché ongevoeligheid , of een grote lafhartigheid fchynen aan den dag te leggen, of wy zouden ook fchynen ons zei ven in de fchuld te werpen; en daarby zouden wy onze tegenpartyders in hare onbillyke handeling ftyven, en fchynen te rechtveerdigen: dit moet verre van ons zyn. —-— Ziet het Opperwezen heeft, en betoont een afkeer van ongerechtigheid en onbillykheden; en wil dat wy hem hier in enigzins zullen gelyken; tot lof van Salomon, en van hem die meerder is dan Salomon, ftaat er: Gy hebt gerechtigheid lief, en baat godloosheid. — ■ zo lezen wy ook van den anders zo zeer zagtmoedigen Jefus, dat hy de geveinsde en fchynheilige Farizeeuwen rontom met toome heeft aangezien ; met een bedroeft zynde over de verharding van haar her te, (*) —— dezelve Jefus belastte ons ook: indien uwen Broeder tegen u gezondigt heeft, gaat henen ende beflraft hem tusfchen u en hem alleen; indien hy u hoort, zo hebt gy uwen broeder gewonnen: maar indien by u niet en hoort, zo neemt nog een ofte twee met u, op dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord befta ; ende indien by dezelve geen C*) Mare. 3: vs, 5.  C 39 3 geen gehoor en geeft, zo zegt het der Gemtinte; ende indien hy ook der Gemeinte geen gehoor en geeft, zo zy hy u als een heiden ende tollenaar. Matth. 18: vs. 15—17. en daarom, zolange onze Broeder of Zuster, die ons te zeer beledigd heeft, geen ware beterfchap betoont, konnen en moeten wy er geen volkomen vrede en vriendfchap mede aangaan, Evenwel moeten wy zulk een geenszins vyandig behandelen; maar veel eer nu en dan Broederlyk vermanen, op hope van nog eenmaal het kwade door het goede te verwinnen; en wat onze hoogfte vyan- den betreft, wy moeten onze hartstochten en driften beteugelen, dat wy ons niet in wrake tegen haar uitlaten: wreekt u zeiven niet beminde (*), de wrake koomt God toe; integendeel is het pryslyk en pligtelyk, ja zelfs noodzaaklyk, dat een Christen zyne vyanden en beledigers op zachte en biliyke voorwaarden de vrede aanbied, en hun door goede redenen, door biliyke woorden en werken zoekt te overtuigen en te vermurwen: zo vredezoekend en goedaardig koomt het Opperwezen de zondaars zelfs te gemoet, en hier toe roept ons allerwegen het zagtmoedig Euangeüum des vredes, men leze hier over na Matth. 5: vs; 38—48. Rom. 12: vs. 14—21. en 1 Pet. 3: 0, —— mag nu een Chriften het geluk gebeuren, dat hy zyne vyanden en beledigers door zagtmoedigheid verwint, of dat zy verbetert tot hem wederkeren , dan moet hy aan geen leed ten kwade meer gedenken, en zich over haar verblyden, zo als de man die het verlorene fchaap weder gevonden hadde, en gelyk de vader van den verloren Zoon Luc. 15. zo vermaant Jefus ook: indien «C 4 wen (*) Rom. 12: vs. 19.  r 40 ] wen broeder zevenmaal des daags tegen u zon-, digt, en zevenmaal des daags tot u wederkeert, zeggende: het is my leed, zo zult gy het hem vergeven. (*) En op de vrage van Petrus : Here, hoe menigmaal zal myn Broeder tegen my zondigen, en ik hem vergeven , tot zeven maal? Gaf de Here ten antwoord : ik zegge u met tot zeven maal, maar tot feventig maal zeven maal. Matth. 18: vs. 2,1, 22. alzo te kennen gevende, dat wy altoos een zagtmoedig hart moeten omdragen, om onze wederkerende fchuldenaren te vergeven. — en hoe nodig dit is, om vergeving by God te hebben, leert hy, wanneer hy belast te bidden: vergeeft ons onze fchulden, gelyk wy ook vergeven onze fchuldenaren; en daar vervolgens by voegt: want indien gy de menfchen hare misdaden vergeeft, zo zal uwe hemclfche vader ook u vergeven: maar indien gy de menfchen hare misdaden niet en vergeeft, zo zal ook uwen vader uwe misdaden niet vergeven. (**) ——— en wederom, Matth. iu. vertonende een knecht, welke al zyn grote fchuld op deszelfs genadig verzoek van zynen Koning en Heer was k'wyt gefcholden, maar die zich naderhand over zynen mede-dienstknecht niet wilde ontfermen ; waar op zyn Heer hem riep, en tot hem zeide: Gy boze dienstknecht, alle die fchuld hebbe ik u kwyt gefcholden, dewyl gy my gebeden hebt: behoordet gy u ook niet over uwen mede ■ dienstknecht te ontfermen. gelyk ik my over u ontfermt hebbe: ende zyn Here vertoornt zynde , leverde hem de pynders over, tot dat hy zoude betaalt hebben , al wat hy hem fchuldig was: alzo (zegt Jefus) zal ook myn hemelfche vader (*) Ltic. T7: vs 4. (**) Ma'tb 6: vs. 14, 15-  E 4i ] der u doen, indien gy niet van herten en vergeef een ie gelyk zynen broeder zyne misdaad. 7. Maar moet een Christen zich zo zagtmoedig en vreedzaam aanttellen, omtrent zyne vyanden, en fchuldenaren, byzonder als zy met een vermurwt herte tot hem wederkeren; hoe haaste'yfc welgezind behoord gy dan te zyn omtrent uwen Broeder, of evenmenlch, als gy hem mishandelt en daardoor de zoete vrede verbroken en hem tot misnoegen verwekt hebt; immers uw eigen fchuldbezef moest u ook kragtig aanzetten, om het misnoegen door een beter en verftandiger ontmoeting te verzoenen en weg te nemen, zonder dat zullen uwe Godsdienftige werkzaamheden vruchteloos zyn en Gode niet konnen behagen; en gy in gevaar zyn van door het Goddelyk Gericht om de mishandelinge uwes Broeders gearresteert en geftrafr te worden; zo als dat van de Here Jefus wordt uitgebeelt, Matth. 5: vs. 22-26. -— en op dien grond vermaant hy ter gemelde plaatfe: weest haastelyk welgezind tegen uwe wederparty: en is het zo nodig, 0 menlche! dat gy haastelyk welgezind zyt tegen uwe wederparty; die mogelyk naar u niet omziet; hoe nodig is het dan, dat gy uwen mishandelden Broeder haastig in billykheden ontmoet, als hy u daar toe uitlokt en u op die voorvoorwaarde volkomene vergeving, vrede en vriendfchap aanbiedt. Dit alles moet dan in oprechtigheid beftaan en toegaan; een geveinsde vreedfame fchyn vertoning, terwyl een inwendige haat en bitterheid in het harte fchuilt, en zich door liefdelofe afkerigheden verraadt; dat kan een oprecht vreedfaam Christen, dat k>n ook God, de kenner der harten niet behagen: trei wandele dan niet in argelistig- he-  C 4* 3 heden, maar men ga in gulhertige liefde en oprechtigheid met zynen Broeder om; dat de hoederlyke liefde blyve: of, daarze rugwaarts geweken is, datze wederom te voorfchyn trede en verftandig doorbreke: want de goedertierenheid en de waarheid zullen malkanderen ontmoeten, de ge» rechtigheid en de vrede zullen malkanderen kusfen. Myne Vrienden! ik acht het voor geen nutteloos werk, en laat het u niet vervelen, dat wy de reeds aangedrongene voornaamfte vrede pligten tot nadere verftaanbaarheid kortelyk herhalen, en als in enen adem voorftellen. Nog eens dan Christenen! zyt vreedfaam onder malkanderen: Laat het onderfcheid van gevoelens geene vrede ftoren; —— wagt u, dat gy malkanderen geen aaniloot geeft: maar zoekt malkanderen ten goede te behagen, —— of meent gy enigzins beledigt te zyn, laat het terftond geen liefde en vrede breken; het is mogelyk onbedagtelyk gefchied, elk heeft zyne gebreken; wy ftruikelen alle, en dat in velen; verdraagt dan malkanderen in de liefde. Of heeft men u zo zeer verfmaad en mishandeld, dat uw toörn en misnoegen billyk ontftoken is: wreekt doch u zeiven niet beminde; maar zoekt uwe beledigers door waarheid, befcheidenheid en zagtmoedigheid te overtuigen en te vermurwen: wordt van het kwaad niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede; fchaamt u niet, uwe mishandelaars eerst den vrede aan te bieden en vrede met haar te maken; want zo doende zal de Christelyke Godsdienst O Pfi 8S- w. tl.  t 43 3 dienst u met de hoogfte eere kronen; r—: of hebt gy uwen broeder te liefdeloos behandelt; toont dan, dat gy uwe misflagen bemerkt en ge* negen zyt, het ongelyk en hertenleed uwen broeder aangedaan, door liefderyke en Christelyke ontmoetingen te vergoeden: dusdoende zult gy uwen broeder ligtelyk verzoenen, of vrede met hem maken ; en dat zal u by God en brave menfchen tot eere verftrekken. In allen gevalle Christenenwy worden dan tot vreedfaamheid geroepen, door gelove, liefde, vrede en heiligmakinge, mogen wy uit genade zalig worden , en na dit korte en onzekere leven in den Hemel komen: maar zonder dat moeten wy er buiten blyven en rampzalig verloren gaan; en daarom Christenen ! die de hemelfcbe roepinge deelachtig zyt, zo doet dan aan als uitverkorene Gods, heilige en beminde, de innerlyke beiveging der barmhartigheid, goedertierenheid', ootmoedigheid, zagtmoedigheid, langmoedigheid; verdragende malkanderen, en vergevende de ene den anderen; zo iemand tegen iemand enige klagte heeft, gelykerwys als Christus u vergeven beeft, doet ook gy alzo: ende boven dit alles, doet aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid, ende de vrede Gods heerfcbe in uwe herten, tot welken gy ook geroepen zyt in een lichaam. (*) . zo laat ons najagen, het gene tot vrede ende tot ftigtinge onder malkanderen dient. (**) —— zyt eensgezind, leeft in vrede, ende de God der liefde ende des vredes zal met u zyn, (***) . jaagt ook de vrede na met allen, en de heiligmaking,. : zon- (*) Col. 3: vs. ia—15. (**) Rom. 14: vs. 10. nCor. 13: vs 1 r.  [ 44 3 zonder welken niemand den Here zien zal; (*) — ja, indien het mogelyk is, zo veel m u is, houdt vrede met alle menfchen (_**). Welgelukzalig zullen wy zyn, myne Vrienden! als wy zo den vrede beminnen, najagen en betragten; dit zal ons eene eere en geluk aanbrengen, oneindig boven alles wat de wereld heeft of geven kan. Een David mag door krygsbedryven de eere verwerven van een Schoonzoon te worden van Koning Saul: zy, die door geweld van wapenen, ten koste van veel moeite en menfchenbloed, Landen en Steden overweldigen, mogen by de wereld den roem dragen van dappere helden : dat alles is in vergelyking van het loon des vredes zeer klein in onze ogen: ja wat al het onbeftendig geluk en de glorie des werelds betreft, wat zullen wy daar anders van zeggen, als de wyze Koning fprak : ydelheid der ydelheden, ziet het is alles ydelheid; maar zalig zyn de vreedzame , de vredemakers; (***) haar eerkroon en geluk is oneindig groot, want zy zullen Gods kinderen genaamt worden: de Allerhoogfte zal hun voor zyne kinderen en Gunstgenoten erkennen, en als zodanig zullen zy ten dien dage, daar Jefus zo dikwvls aan gedenkt, ten fpyt der bozen geroemt, verheerlykt en opgenomen worden in den hemel, in het huis van Jefus vader, en van hunnen vader; daar zy alles beërven, en in eeuwige liefde, vrede, vreugde en heeilykheid leven zullen, AMEN; 'TZY ZOO. Uitgefproken den 22 Juli 1798. Nazang Pf 122: vs. 3. O Heb. is: vs. 14- (**) Rom. 12: vs. i«(•**) Matlb. 5: vs. 9.