lEDENVOERING pE AGTING, WELKE MEN DEN I LEERAARS EN HUNNE BEDIENING VERSCHULDIGD IS. UITGESPROKEN JAN van GILSE, Leer aar der Doopsgezinden, die hunne Vergadering houden in het Nieuwe Huis te Wist-Zaandam. By gelegenheid dat de Eerwaardige Heer, HENDRIK van GELDER, als Leeraar in die Gemeente opentlyk erkend en verwelkomd werdt; den 8. Jury, 1781. Te AMSTERDAM, By T N T E M A en T I E B O EL. 1 7 8 1. OVER door   DEN KERKENRAADE ONZER DOOPSGEZINDE GEMEENTE, die in het WJJEUWJE MUIS, t e W & of T- Z jt J, J, dfét ZAMENKOOMT, DEN EERWAARDIGE EN GEAGTE HEEREN HENDRIK VAN GELDER, Leeraar. e n PIETER DROST. PIETER DE JAGER. CGRNELIS KRAJER. KLAAS LOÜWE. KLAAS SEM. PIETER CGRVER. CORNELIS KARDINAALDIAKENEN. * 2 WORDT  WORDT DEEZE REDEN VOERING, TEN BLYKE VAN HOOGAGTING' EN VRIENDSCHAP, O P G E D R A AG E i\T, DOOR HUNNEN DIENSTVAARDIGEN EN HEILZOEKENDEN MEDEDIENAAR, JAN VAN GIL SE. AAN  AAN DEN L E E Z E R. 5t Is veeJtyds de Mode3 by 5t uitgeeven van eene foortgelyke Iledenvoering als deeze3 aan de Geleerde Weereld verfchooning te vraagen^ of eenigzints breedvoerig te weezen in de redenen, die den Opfteller tot de uitgifte bewoogen hebben. Het een nog ander willen wy navolgen. De Geleerde Weereld heeft niets met dit ftuk te Rellen. Ik voldoe aan de begeerte van zommige mynerVrinden, die deeze Leerreden gaarne door den druk zagen gemeen gemaakt; en ik voldoe daar aan des te eerder,, om door de verfpreiding derzelve een oogmerk te bereiken a 5t geen niet noodig is, dat in het openbaar gezegd worde ; een oogmerk, welk eenige myner Gemeente weeten , en veel e kunnen gisfen s ja dat ik genegen ben aan alle myne Ledemaaten te zeggen3 welke behaagen mogten hebben na hetzelve te vraagen.. * 3 Daar-  Daar is gewislyk niets edeler, dan een Christen Leer aar, die tevens wysgeer en menfchenvriend is, gelyk 'er geen beroep is, waarin de wysgeer zoo veel gelegenheid vindt, om het waar geluk en de volmaaktheid der menfchen te bevorderen. Gsef eent Gemeente eenen Leer aar, die een waar menfchenvriend is, die de waarde des Christendoms kent; naar het voorbeeld van onzen Zaligmaaker, het weezen van den Godsdienst in de liefde tot God en den naasten fielt, die dus meer aandringt op de beoeffening van Christelyke deugden, dan op het nabauwen van duistere Schooltermen; geef, zeg ik, eene Gemeente zulk een Leer aar, en gy ziet de wenfchen der wyste Wetgeevers van zelfs vervuld. Doftor hirzel, aan den E. Heer hulshof. Vervolg van den Wysg. Landman, Bladz. 24, R E-  REDENVOERING OVER DE AGTING, WELKE MEN DEN LEERAARS EN HUNNE BEDIENING VERSCHULDIGD IS. En wy bidden U Broeden, erkent de geenen, die onder narheiden, en uwe Voorftanders zyn in den He ere , en u vermaa. nen, en agt ze veel in de liefde, om hunnes werks wille. paulus, i Thesf.V: ia en 13. t T^alt met gemaklyk voor eenen Christen Leer▼ aar op die byzondere verpligting aan te dringen, welke eene Gemeente, die de beltierine van haar zedelyk gedrag aan zyne zorg heeft toevertrouwd, omtrent Hem heeft in het oog te houden Dit moet gy omtrent anderen, dit moet ik omtrent U in agt neemen", kan de Prediker met minder fchrooms zeggen, dan „dit heb ik als uw Leer- », aar van u, myne Gemeente, te wanten" Ik verbeelde my, dat die fchroom te zoeken is in het  8 REDENVOERING. het wantrouwen, dat ieder Christen, en by gevolg ook elk regtgeaard Euangeliedienaar, omtrent zyne eigenliefde heeft, vreezende, dat die hem verblinden, en te veel van andere zal doen afeifchen. Ook kan die bepaalde vrymoedigheid haaren oorfprong hebben uit de bewustheid, dat zommige dien aandrang te partydig en eenzydig zullen oordeelen, als gefchiedende door den perfoon zeiven, omtrent welken men het vereischte verfchuldigd is, of, dat andere, die meer dweepery, dan kennis en onderfcheidingskragt, bezitten, die verpligting als buiten haare kragt zullen trekken. Ondertusfchen vraag ik my zeiven, en ik vraag Ulieden, of het niet de grootfte nuttigheid hebbe, zomtyds, dien eerbied, en die agting, van de leeken te eifchen, welke den Leeraars en hunne Bediening toekomen; zo wel als wy U, menigmaalen, onze verpligting omtrent U en uwe grootfte belangen openleggen ? Rusten die agting en eere niet op de rede, op de Godlyke Openbaaring, en uw eigen belang ? en kan onze Geestelyke Orde wel van eenig nut weezen in de Gemeente, van eenigen invloed op het algemeen geluk der menfehen, indien dezelve niet met die agting behandeld worde, welke men aan de eene of andere nuttige bediening in de Maatfchappy bewyst? . Onze welgeplaatfte harten verbinden ons de twee  REDENVOERING. 9 twee eerfle vraagen Heilig, en de laatfte ontkennend, te beandwoorden. En zo dit waar is, moet ik allen fchroom afleggen, gelyk ik geleerd ben andere moeielykheden te overwinnen, die zig in ons beroep voordoen, en ik zal deeze byzondere gelegenheid waarneemen, om, ten aanzien van dit ftuk, niet in algemeene fpreekwyzen uit te weiden, maar in zommige byzonderheden in te dringen; — deeze byzondere gelegenheid, zeg ik, nu ik uwen nieuwverkoozen Leeraar, met de aanvaarding zynes Ampts onder ons geluk wenfchen, myn genoegen, wegen zyne komfee, te kennen geeven, en zyn Eerwaardigheid den Zegen des Almagtigen en Algenoegzaamen Gods over zyne Bediening zal toewenfehen. Kan ik mynen nieuwen Amptgenoot meerder dienst doen, dan, in deeze tegenwoordige oogenblikken, by Ulieden op eene zaak aan te dringen, waarin ik zelve het grootst belang ftelle; die elk regtgeaard dienaar van Jezus Christus uitgeleezener agt dan fyn goud, en die ik weete, dat Hy op haaren regten prys fchat ? — eene zaak, welke wy van u kunnen, van u moeten afeifciien; niet, om dat wy zoekers zyn van ydele eer, maar om dat al onzen arbeid, al ons voor ft aan van U~ lieden in den Heere, en alle onze vermaaningen in rook verdwynen, indien gy ons niet erkent om onzes werks wille. B Ik  10 REDENVOERING. Ik zal, eerst, -eenige aanmerkingen, omtrent die Agting zelve maaken; ten tweeden, aanwyzen, waar op zy rust; ten derden, doen zien, hoe zy betoond moet worden, en ten vierden-, onze Geestelyke Orde aanfpooren, om zig zodanig te gedraagen, dat zy die Agting verkryge en behoude. Eindelyk, zal ik' het een en ander wat nader op onze harten aandringen. Geen van 'de voorschriften onzes Godsdienst^ fchynt, in de beoefening, die twee gevaarlyke uiterftens te kunnen vlieden, waartoe de Mensch, zo zeer aan onbeftendigheid overgegeeven, vervalt. Wy moeten niet verzwygen, dat die verfchuldigde agting omtrent het Leerampt, en hen, die het zelve waarneemen, welke de H. Paulus, in mynen Tekst, als eene Christelyke verpligting aanmerkt, dat zelfde lot getroffen hebbe. Het Bygeloof pleeg, in voorgaande tyden, het is nog gewoon, daar-het zyne ondraaglyke heerfchappy voert, de Geestelykheid blindelings te vereeren, en hun een ontzag te betoonen, welk in het oog der verfhndigen eerder belaglyk is, dan dat het hunner Bedieninge luister geeft. Zommige, die het kleed deezer orde onwaardig draagen, zyn even onkundig als hunne leeken. Zy hebben deezen onberedeneerden eerbied gevoed, en voeden dien geduurig, waar zy denzelven maar kunnen mees-  REDEN VOERING. 11 meester worden door opgeblaazenheid, en nog erger ondeugden. Want het is 'er verre af, myne Broeders, dat dat Genootfchap, onder welke ik de eer heb te behooren, en waar omtrent wy, nogthans, uwe agting kunnen afeifchen, vlek noch rimpel zou hebben. Zedert de tyden der Hervorming is 'er 'éen nieuw ligt over de Christelyke Kerk, en haare Bedienaars, opgegaan. Men heeft de geveinsdheid van eenigen, die voorflanders van Jezus ongeveinsden Godsdienst heeten, ontdekt: men heeft dit beIaglyk ontzag, dien blinden eerbied, hervormd, en deszelfs juiste paaien aangeweezen: men heeft, ingevolge der voorligting van Gods Woord, de kenmerken opgegeeven, om die Leeraars, welke in fchaapsvellen wandelen, en nogthans van binnen grypende wolven zyn, te onderfcheiden van die goede en getrouwe leidslieden, welke het heil der Kudde, of, om duidelyker te fpreeken, het geluk des menschdofns, beöogen. Dan,is het niet ongelukkig, Geliefden, dat de menfchelyke natuur zo zeer genegen zy, om het verkreegen ligt te misbruiken, en die grensfcheidingen over te flappen, binnen welke zy moesten blyven, indien zy hun verffcand anders wel gebruikten? Zommige, die zelfs nog zo ongelukkig niet zyn, dat zy met den Godsdienst fpotten, of de Goddelykheid der Openbaaringe ontkennen, fchyB 2 nen  i* REDEN V O E R I N G. neri van die hervorming, welke de Geestelyke en hunne Orde ondergaan hebben, een volflaagen misbruik gemaakt te hebben. Zy behandelen die Orde met eene volftrekte veragting, of met die koelheid en onverfchiiligherd, die hun eigen verfland tot oneer ftrekken, en hen zo wel als anderen, op wien dat invloed heeft, onvatbaar maaken,om eenig voordeel van onze bediening te trekken. Hoe gelukkig zou ik, hoe gelukkig zouden wy allen weczen, indien men tusfehen deeze twee uiterftens den middenweg konde houden. Laat ons zien wat wy vermogen! Myn's oordeels draagt hy, die de les des Apostels in agt neemt, zo wel de verfchuldigde eer toe aan de Perfoonen, welke het leerampt bekleeden, als aan hunne Bediening. Paulus, ik beken het, duidt die hoogagting inzonderheid op hun Ampt: agt ze in de liefde, om hunnes werks wille. Maar daar door fluit hy hunne Perfoonen niet uit; veeleer wyst hy den grond aan, op welke de Agting, omtrent hunne perfoonen kan, geëischt worden. — ,, Omtrent hun„ ne perfoonen"! Zweemt dat niet, denkt veelligt iemand, na dat te verregaand ontzag, waar van zo even gefprooken werdt, en na die befpottelyke eerzugt, welke veele, die het Geestelyk gewaad draagen, onregtmaatig involgen ? Is het niet genoeg, dat men  REDENVOERING. 13 men der Bediening, welke zy bekleeden, agting bewyze, en is de verfchuldigde eer, omtrent hunne perfoonen, niet daarin alleen gelegen ? — Ik zal u, omtrent dit voordel, tragtcn genoegen te geeven, en fchort zo lang uw oordeel op, tot dat ik uwe vraag beantwoord heb. Zeer zeker is de agting voor de Gcestelykheid meest gelegen in eene regtmaatige waardeering hunnes Ampts. Dan men moet hunne Perfoonen van hunne Bediening niet affcheiden. Waarlyk eene fyne ondcrfcheiding! zullen myne verfïandige Hoorderen oordeclen. Dan zulk eene fyne onderfcheiding is noodig, myne Vrienden, om dat veele aan zulk eene fyne onderfcheiding gewoon zyn, en daar door ('t geen men anders voor geen uitwerkzel van die onderlcheidingskragt zou aanzien) onbegaanbaar met zigzelven handelen. Men moet de Leeraars van 's Heilands Godsdienst erkennen als nuttige leden in de Maatfchappy, en dat bcwyzen door een gepast, vriendeiyk en befcheiden gedrag, even als men zig gedraagt omtrent andere perfoonen, die een nuttig ampt in de zamenleeving bekleeden, en dit verfta ik door eene behoorlyke waardeering van hunne perfoonen. Ik heb menfchen aangetroffen, die, met genoegen zelfs,eene Kerkreden aanhoorden, en gevallen fcheenen te fcheppen in alles, 't geen in B 3 den  i4 REDEN VOERING. den engften zin, tof de waarneeming van ons Geestelyk Ampt behoort; maar die, voor de rest, de Leeraars wel uit de lyst van nuttige Leden des Burgerlyken lichaaras wilden fchrappen. De zulke handelen onbegaanbaar met zigzeiven. Want hoe kan men in eene verrigting genoegen neemen en belang {tellen, zonder die perfoonen, welke ons dat genoegen verleenen, en met ons belang medewerken, te waardeeren en te agten ? zonder zig omtrent die veroorzaakers van dat belang, en dat genoegen, zodanig te gedraagen, dat zy verzekerd kunnen weezen van het gewigt dat we in hen Hellen, welke verzekering eene fpoore is, om , met meerder yver, dien nuttigen loopbaan af te loopen? Wat invloed zullen de lesfen van den Godsdienst op de harten der geene hebben, die, naauwlyks hunne hielen uit de Vergadering deiChristenen geligd hebbende, de Bedienaars van dien Godsdienst hekelen, en hunne Orde lasteren ? My is ingeboezemd; ,, ik moet God vreezen, Jefus Chris„ tus gehoorzaamen en mynen pligt beoeffenen. Ja „ dit is zelfs noodzaaklyk voor myn tydlyk geluk". Maar ik denk, op het zelfde oogenblik, aan den perfoon, die my dat geleerd heeft; en ik gevoel eenen afkeer van. den perfoon, die my dat geleerd heeft; die afkeer vermeerdert op het zien van denzelven! Ziet -daar hoe het eene denkbeeld het andere  REDEN VOERING. 15 re moet uitwisfchen! En waarom zyn wy zo ongelukkig, van onderheevig te weezen aan de ftuursheid en grilligheid deezer lieden, meer wanneer we ons van den Kanfel dan op denzelven bevinden ? Is het, om dat zommigen, die onze bediening, tot hunne eigene fchande, bekleeden ,• niet beantwoorden aan hunne vermaaningen, die ze andere geeven ? om dat ze anderen lasten opleggen, welken zy niet eens met hunnen vinger willen aanraaken ? om dat zy wel noodig zouden hebben van den Predikfloel ha hun ftud eerver trek geleid te worden, om daar uit niet eerder te verfchynen, dan op dien tyd, wanneer zy andermaal in het openbaar zig te vertoonen hebben ? De zulken verfoeijen wy zo verre, als gy zelve denken durft: maar het is onbillyk, zo wei als niet verft-andfgi anderen van onze Orde, op dezelfde wy» ze te veragten, of in de gemeene zamenleeving nutloos aan te merken, die zig als nuttige leden in de maatfchappy gedraagen, en zig uwer agtinge willen w7aardig maaken. Twyfelt gy'er aan, Geliefden, of die agting voor hetLeeraarampt, en voor de geenen die het bekleeden, fluit mede in, eene liefde en genegenheid tot die Bediening en de genoemde perfoonen; niet dat gy dezelfde liefde alle Geestelyke behoort toe te draagen, of dat gy alle Leeraars uwer Gemeente even  i6 REDENVOERING. even teder beminnen moet. Neen, hierin heeft uw vriendfchaplyk hart keuze; de een verdient, doof zyne hoedanigheden, door eene meerdere zamenfinelting van uw hart met het zyne, meerder uwe liefde dan de ander. Ondertusfchen zyt gylieden niet onkundig, dat men dat geen liefheeft, welk men hoog agt; inzonderheid wanneer die agting rust op de voordeden, welken wy daar van trekken. Dan verandert de agting in, of gaat vergezeld met, liefde voor het zelve. Wy willen het niet misfen, en de - wortelen deezer liefde fchieten dieper, naarmaate wy geleid worden in het gezigt van deszelfs onontbeerlyke nuttigheid; naar maate onze genoegens en onherflelbaare voordeelen, met deszelfs gemis, een einde zouden neemen. Is het dan wel vergeefs, dat de Apostel 'er byvoege: Agt ze zeer in de liefde; dat is, „ laat uwe agting door liefde geleid worden". ■ Liefde, myne Vrienden! Ja deeze is de maate, na welke wy het gedrag van allerlei perfoonen moeten meeten. En zo deeze in uw hart eene plaatfe moge hebben, zult gy blyven denken, dat de Leeraars menfehen zyn, en van hen niet dat geen verwagten, welke alleen van Engelen, of andere volmaakte Weezens, die een anderen Kloot bewoonen, zou kunnen geëischt worden. Maar, zo doende, zouden wy op den weg komen, ter aanwyzinge, hoe die  REDENVOERING. 17 dig Agting behoort betoond te worden. Ik zal vooraf nog doen zien, op wat grond die Agting kan geëischt worden. Verre zy het van my te beweeren, dat in den perfoon des Leeraars iets meer, dan in dien van andere, huisveste. Zyne Geestelyke Orde verandert zyne natuur niet; noch het geestelyk gewaad, welk hy aandoet, geeft hem eenige bovennatuurlyke verligting of heiligheid, die andere menfchen niet bezitten of niet kunnen bezitten. De hoogmoedige Geestelyke moge zulks, door eene gemaakte kleeding, eene gedwongene fpraak, eene verveelende houding, en andere uiterlykheden, die in het oog der verftandige belaglyk zyn, willen toonen, en dus eenvoudigen in dat valfche denkbeeld verfterken; hy inoge, als op eenen verren afftand, der menigte naderen , als of hy zeide: Naakt tot my niet, want ik ben heiliger dan gy. Wy leeven niet meer onder die wonderdaadige Bedeeling, in welke men.(het zy met eerbied gezegd!) met het omflaan van den Geestelyken of Profeetifchen Mantel, den buitengewoonen geest Gods verkrygt, gelyk Eliza verkreeg. Wy. leeven niet langer in die tyden, waarin de H. Geest door de Euangeliedienaars fpreekt, zo als hy fprak door de Apostelen. Alle godsdienftige kundigheden, welke wy bezitten, alle godsvrugt, van welke het C hart  18 R ÊDENVOERING. hart des regtfchaapen Leeraars blaakt, verkrygen wy door onderrigting van raenfchen, door gewyde en ongewyde fchriften, onder de gewoone bedeeling des Geests, eh door het voorbeeld van andere Godvrugtige Euangeliedienaarsen onze medegeloovigen. ' Even min rust die Agting, welke men den Leeraars verfchuldigd is, op eene onmiddelyke roeping der Geestelykheid in het algemeen, of van den eenen of anderen Leeraar in het byzonder, door den Allerhoogften, of door Zynen Zoon, het hoofd der Kerke. Alle dingen gebeuren onder Gods toelaatende en beftierende Voorzienigheid, zo algemeen en zo byzonder als haare wysheid dat noodig vindt. Gelyk Jefus Christus, in den beginne des Christendoms, door de Apostelen en andere Leeraars, die onmiddelyk door den LI. Geest werden aangefteld, zyne Leer over den aardbodem liet verkondigen, en op die plaatfen bevestigen, daar zy reeds gepredikt was, even zo neemt hy daarin genoegen; ja ik durf meer zeggen. Als het hoofd zyner Kerke heeft hy verordend, dat dit goede werk, meer midlyker, en menfchelyker wyze, in onze dagen, door gewoone Leeraars, zou agtervolgd worden. Ondertusfchen kan men geen voldoend kenmerk opgeeven, dat een of meer Geestelyke eene onmiddelyke aanftelling tot  REDENVOERING. 19 tot zyne bediening zou gekreegen hebben, waar door Hy daar toe meer gefchikt zou weezen dan andere, die dat Ampt niet waarneemen, of door welke onmiddelyke roeping hy eene byzondere waardeering zynes perfoons zou verdienen. De lust des Jongelings, om eens een Opzienders ampt te bekleeden: de ernftige omftandigheden, waarin hy opgebragt is, het befluit der Ouders, en meerder dingen, fchikken hem tot dien post. Hy wordt door menfchen onderweezen, door menfchen geroepen, door menfchen in zynen dienst aangefteld: door menfchen , die onder de algemeene bedeeling der Voorzienigheid leeven: door menfchen, welke uit zuiverer of onzuiverer beginfelen, in die aanftelling, te werk gaan, naar maate ernst en Godsvrugt, of verkeerde eerzugt, in hunne harten huisvesten. Daar dan deeze Agting, noch op iets buitengewoons in den perfoon des Leeraars, noch op zyne onmiddelyke en Godlyke roeping rust; waarop heeft zy dan haaren grondflag? „ Die Agting rust, voor eerst, op de nuttigheid „ hunner Bediening, en den geweuschten invloed „ dien dezelve heeft op het heil der Maatfchappy. „ De Geestelyken bekleeden het nuttigfte.ampt in de „ zamenleeving". „ De Geestelyken bekleeden het nuttigfte ampt in C 2 „de  üo REÖËN VOERING. „ de zamenleeving"! ïk voorzie al, dat dit gezeg by andere vreemd zal klinken; by: zommige euvel zal opgenomen worden. Maar wat zwaarigheids, zo we -hier niets :zeggen, of het (leunt op voldoende reden? — De Geestelykheid beflaat uit een lichaam van Menfchen, dat zig afgezonderd heeft, om de kennis van God voort te planten, deszelfs heiligen dienst te befchermen, en den menfchen hunnen pligt te leeren ■in die verfchillende betrekkingen, waarin zy zig gefield vinden. En daar het leeven onzer ziele niet beperkt is binnen den kleinen omkring deezes vlugtigen tyds, dienen hunne verrigtingen, om ons tot eene gelukkige eeuwigheid voor. te bereiden. Zy doen dat, ingevolge en naar het voorfchrift dier openbaaringen, welke onze Hemelfche Vader den menschdomme, in verfchillende tyden, fchonk, en in het byzonder, na die laatfle bekendmaaking van Gods goeden en heiligen wil, ons door zynen geliefden Zoon gefchonken. Zy zeggen andere beroepen , die meerder tydelyk voordeel geeven, vaarwel, en zonderen zig af tot die bediening, waarvan de ■ voordeelen en gevolgen zelfs tot in eeuwigheid kunnen duuren. My dunkt dat het enkel noemen deezer dingen, in de ziel van alle de zulke, agting en liefde voor hunne Perfoonen en Bediening moet ontileeken, die hun eigen geluk, en het geluk hunnes even-  redenvoering; evenmensch, met geen onverfchillig oog aanzien. Ik zal deeze nuttigheid des Geestelyken Ampts wat hooger opnaaien, en wat breeder befchryven. Geen maatfchappy kan beftaan zonder Godsdienst, dat is te zeggen, zonder dat derzelver leden met eene regtmaatige vreeze zyn aangedaan voor een Hooger Weezen, voor welke zy van hunne openbaare en heimelyke bedryven zig eens zullen moeten verantwoorden. De reden daar van is, dat de Burgerlyke Wetten niet alle misdryven beteugelen kunnen; alleen de zulke, welke in 't openbaar gepleegd •worden, of die eenen onmiddelyken en aanftonds zigtbaaren invloed hebben, ten nadeele van het algemeene geluk. Maar daar zyn duizend misdryven, die in het verborgen gefchieden, die onder het opmerkzaam oog der Overigheden niet kunnen verfchynen, die zulk eenen onmiddelyken en zigtbaaren invloed niet hebben ; maar die niet te min allerverdcrfelykst zyn in de gevolgen , en als een langzaam vergif, eindelyk, den dood des ganfchen lichaams te wege brengen. Ter beteugeling deezer ondeugden, welke niet onder hunne magt viel, fchreeven de oude Wetgeevers eene vrees voor; eene vrees voor een alweetend en alles gadeflaand Weezen, dat eenmaal dat geen vervullen zou, waarin zy te kort gekomen waren, en in het ligt zou brengen, dat in 't verC 3 bor-  as REDEN VOERING. borgen gefchied was. „ Ons ftraffen de Goden , zo „ dit of dat zo zy"! was de taal des volks, om dat de Burgelyke Wetten met den Godsdienst begonnen. Dan zulk eene vrees voor hooger magten, of zodanig een Godsdienst, (noemt dit, gelyk gy zelve dat goedvindt) kan niet blyven beftaan, zonder Bedienaars van denzelven, die hun Werk maaken, om het ontzag daar omtrent leevendig te houden, en te bewaaren. Andere menfchen hebben daar toe noch lust, noch tyd, noch bekwaamheid, vermits andere zaaken hunnen geheelen perfoon vereifchen. Daarenboven vorderen het gezag, en de invloed van den Godsdienst, ten nutte van het Algemeen, dat dezelve door eenen ftaateiyken ftoet van perfoonen, die zig met niets anders bemoeijen, verfierd worde. Indien dan kundige mannen, of de Godlyk- heid van dien Eerdienst ontkenden, of daar omtrent eenige twyfelingen hadden, was het de beste ftaatkunde, die twyfelingen in hun eigen boezem, of flegts in het byzyn van eenige vertrouwden, te fmooren, en zy moesten de waardy dier Geestelyke Bedieningen erkennen. Dit hebben de kundigfte en vroomfte perfoonen der Oudheid, om het algemeen geluk des volks, gedaan. Dat wy nu wat nader koomen. Wy gelooven, dat  REDENVOERING; 23 dat het eenig en hoogde Weezen, onze Schepper, Vader en Weldoener, tot ons, door het Woord, 't geen wy als heilig erkennen, gefproken hebbe. Die openbaaring heeft invloed zelfs op onze tydelyke belangen. Derzelver beleeving maakt ons gelukkig. Wy twyfelen niet aan derzelver Godlyk gezag. Want alle bedenkingen, die het Ongeloof daar tegen inbrengt, en die wy nooit gefchroomd hebben U vrymoedig open te leggen, zyn ongegrond, valsch,belaglyk, en wel honderd maaien weerlegd. Derhalven rust de Agting, die wy der Geestelykheid verfchuldigd zyn, „ Ten tweeden, op de verkondiging van dat God„ lyk woord, door welke zy 's menfchen tydelyk en „ eeuwig belang bevorderen". De Geestelyke, wiens regte hand door de Openbaaring, en wiens flinke door de gezonde reden, geleid en vast gehouden wordt, boezemt den mensen eene zuivere kennis in van God en zyne volmaakt* heden, en leert hem de naauwe betrekking, waarin hy, uit hoofde zyner fchepping, tot God Haat; hy leert hem de nog naauwere betrekking, waarin de zon* dige fterveling, door de genade des Euangeliums, tot dien zelfden God komen kunne, wanneer hy in Christus gelooft, die ons met den Allerhoogften verzoend heeft, en die ons heiligt om Gods gemeenschap, gunst en vriendfehap, in tyd en eeuwigheid te kun-  £4 REDENVOERING. kunnen fmaaken. De Leeraar van den Christelyken Godsdienst dringt, ten fterkllen, op de beoeffening van 's menfchen pligt aan, in verfchillende betrekkingen. De Overigheden, die ons bellieren, en de onderdaanen, welke gehoorzaamen, ontvangen, uit zynen mond, die raadgeevingen, welke hunne hooge en laage Handen tot het algemeene welzyn doen zamenloopen. De Burgers, Heeren, dienstknegten; de Vaders, Moeders, kinderen,broeders en zusters, worden in zyne lesfen en beftieringen niet vergeeten. Hy deelt ze uit als een Menfchen vriend, wiens hart gloeit van liefde tot het algemeen geluk. Met yver, wiens leidsgids altoos verfland is, maant hy zyne Gemeente van die ondeugden af, die niet onder de beteugeling der Burgerlyker Wetten vallen, en hy frneekt hen by de ontverminge Gods, by de liefde van Jefus Christus, die aan zynen kant alles gedaan heeft, om het menschdom van de zonden te verlosfen, mitsgaders by hunne eigen belangen, die misdryven te laaten vaaren, eer ze eens plegtig rekenfchap van hunne daaden, ten eenigen dage, zullen moeten geeven, en daarop een ongelukkig en onherroepelyk lot verwagten. Is de Maat- fchappy in bloei; de Geestelyke vermaanen derzelver leden, hunnen overvloed niet tot hun eigen bederf te misbruiken. Zy aanfchouwen den algemeenen welvaard met vrolyke oogen, en danken daar voor  REDENVOERING, 25 voor den Hemel met blyde harten. Maar zy weeten , uit gewyde en ongewyde Gefchiedenisfen, dat deeze bloei meest aan de verwelking toe is, wanneer hy zig op het fchoonst vertoont. Is de Burger- ftaat in verlegenheid en in rampen gewikkeld, gelyk in onze dagen; zyn het uwe Leeraars niet, by welke gy, onder andere, troost zoekt? Zyn zy het niet, die u opbeuren,en verzekeren, dat gy reden hebt op de Voorzienigheid te vertrouwen, en van Haar hulp te verwagten, byaldien gy uwe zonden afbreekt door geregtigheid? — Emdelyk,het is de Geestelyke, die den broozen mensch, zo wel in dagen van gezondheid als ziekte, tot eene gelukkige eeuwigheid, en eenen ftaat van grootere volmaaktheid, dan wy hier beleeven, voorbereidt. Den vroomen Christen leidt hy by de regte hand aan den oever des doods, en verwydert zyne gedagten van de akeligheid der ontbinding, de naarheid des grafs, en de ontzaglykheid der Eeuwigheid , op welker gedagten het menfchelyk verfland, aan afmeetingen gewoon, verbaasd ftaat. Hy verwydert daar-van de gedagten, door die Eeuwigheid zo zalig te fchetfen, als God de waaragtige zelve beloofd heeft. Indien gylieden dan van de tydelyke voordeelen der Godsvrugt overtuigd zyt, en gelooft, dat dit gedrag des Geestelyken den onvroomen in den Burgerftaat beteugelen, en den Christen genoeD gens  s* REDEN VOERING. gens veroorzaaken kunne; indien gy gelooft, dat wê iets tot uwe eeuwige volmaaking toebrengen, erkent dan de geene die onder ?/, zedelykerwyze, arbeiden •> die u vermaanen-, en uwe Voorfl anders zyn m den -Heere; dat is: „ die uwe Leidslieden zyn in uwe Godsdienftige, en Euangelifche kundigheden, ,, uwe raadgeevers omtrent uw zedelyk gedrag," en dat wel in den Heere, „ om des Heeren wille, of „ tot eer van Jefus Christus." Neemt my niet kwalyk, waarde Vrienden, dat ik uwe Aandagt hier een weinig afbreeke, en gehoor geeve aan eene bedenking, welke ik my verbeelde, dat door zommige gemaakt worde. „Wy heb- „ ben," hoor ik zeggen, „ zelve Gods Woord in „ handen, waaruit de Geestelykheid hunne leerin„ gen, vermaaningen en vertroostingen trekt. Ieder „ Christen zoude die posten omtrent zigzelven, ja zelfs omtrent andere, kunnen verrigten, en die „ fchaar van Leeraars, welke van de Maatfchappy zo „ veel Inkomften trekt,kon,zo doende,gemist wor- „ den. Ieder Christen zou dien post, zelfs „ omtrent andere, kunnen verrigten." Deeze bedenking vermindert niets van de kragt myner redenen. Want dan zou de Agting, welke wy nu aan de Geestelykheid toekennen, op dien Christen beklyven, die de voetftappen des Leeraars drukte. Maar,  REDENVOERING. 27 Maar, zo het noodzaaklyk zy, (en wie kan my het tegendeel aanwyzen?) dat Gods Woord opgehelderd worde; dat Woord, welks bekendmaaking, voor zo veel eeuwen,in eenefpraake,en in eenen flyl, geheel van de onze verfchillende, gefchiedde; indien het noodig zy, dat de Godlykheid dier gegeevene openbaaring tegen de bedillingen van het fchrander en kundig ongeloof, verftandiglyk verdedigd worde; indien het vereischt worde dat de vroege Jeugd omtrent wezenlyke Godsdienflige kennis onderwys ontvange, en zy, die niet leezen kunnen, in het zelfde voor- regt deelen; indien de Openbaare Byeenkom- ften, ter Godsdienstoeffeningen afgezonderd, voorgangers noodig hebben ware het al te - on- voorzigtig deeze zo onontbeerlyke zaaken aan een losfe, misfchien, aan eene gevallige genegenheid, en aan de volftrekte onbekwaamheid van eenige eenvoudige en welmeenende Christenen, over te laaten. Zoudt gy u tot dit alles inlaaten, welke1 veelligt daartoe de noodigé vereischten bezit, doch gcftadig door een drom van bezigheden wordt weggefleepu, of zulk eene aanzienlyke plaats in de Maatfchappy bekleedt, dat gy geheel van den geringen Burger verwyderd zyt; en wiens omflandigheden u volflrekt beletten zouden , om, op gezette tyden, uwe Godsdienflige kundigheden in het hart uwer mindere over te gieten? D 2 Uwer  28 HEDJENTOERING. Uwer mindere, die flegts op eenen verren afftand u durven naderen ? Alle kennis van waarheid en Euangelifche deugd zoude verflauwen, en daarna ganfchelyk uitfterven, byaldien hier in eene aanhoudende vertraaging kwame, en wy werden ras in de akelige duisternisfe des Heidendoms geftort. Laat dan de Maatfchappy zig niet beklaagen over de kosten, welke de bewaaring onzer Orde , zo nuttig voor den Haat, vereischt. Laat zy, ten minflen, eerst aan de befnoeijing van nutloozer uitgiften denken. Laat zy overweegen, dat wy haar getrouwe Burgers leveren, en, door een afgezonderd leeven, in ftaat zyn,ons op kunften, weetenlchappen en fraaie letteren, de bronnen van befchaafdheid, en de teugels der oude woestheid, toe te leggen, gelyk de ervarenis met de Hukken aanwyst. Ik heb my altoos verbeeld, myne Broeders, dat eene nuttige en noodzaaklyke bediening onder de Menfchen in waarde rees, naarmaate dezelve met meerder moeijelykheden en zwaarigheden vergezeld ging, en die nogthans den bekleeder derzelve niet affchrikten, om ze met alle getrouwheid waar te neemen. Uit dien hoofde verdient, „ tenderden, „ de getrouwe Uitdeeler van Gods Woord elks ag„ ting, om dat zyn nuttig ampt met zeer veele moe„ jelykheden verbonden is." Wy  REDENVOERING. ' Wy hebben, ik erken zulks met dankbaarheid aan alle welmeenende, wy hebben den naam van Eerwaardigheid. Ach! dat ieder van ons beroep zig overeenkomftig denzelven gedroeg! Wy hebben de vooraanzittingen in de gezelfchappen, en de hooge hand zelfs van den deftigften burger. Dit moet de zwakheid onzer zinnelyke natuur ftreelen. Dat wy onze zwakheid hierin maar nooit lieten blyken! En op de meeste plaatfen fmaaken wy het vette der aarde. — Wy genieten tevens zedelyke genoegens. Het zien van Gods blykbaaren zegen verheugt onze zielen , en onze harten zwellen van blyde aandoeningen , zo dikwils onze zwakke poogingen met eenen gewenschten uitflag bekroond worden. — Dan legt daar tegen in de weegfchaale, hoe wy te worftelen hebben — met de veragting des ongeloofs — met de fpotternyen der onverfchilligc — met de vitteryen van onkundige — met de vooroordeelcn der hardnekkige — en met den tegenftand der Onvroomen. Overweegt hoe onze bedryven, fchoon nog zo onfchuldig, dikwils misvormd,en met een zwarte kool getekend worden; hoe eene enkele mistrede, ja zomtyds een enkel gezeg op den Kanfel, met het beste oogmerk voorgedraagen, en door kwaadwillige uit zyn verband gerukt, ons zodanig uit de vriendfehap en gunfte van een of meerdere kunnen D 3 ver-  3o REDENVOERING. verbannen; dat alle onze vermaaningen, in volgende tyden, uit een ernftig en godvrugtig Hart gevloeid, op hunne harten affluiten, als op eenen muur, die geenen doorgang gedoogt. En neemt hier by in aanmerking, hoe onze Orde zig van veele genoegens en uitfpanningen dient te fpeenen, die de vroomfle Christen wel honderd maaien met alle gerustheid genooten heeft, zonder dat het immer in zyne gedagten opkwame, of hy daar door iets euvels bedreef. — Zig daar van dient te fpeenen, om de gevaarlyke wraakzugt van den fchynheiligen niet op te wekken, nog de ftille rust, die in de ziel van den eenvoudigen burger heerscht, te ftooren. Laat my nu tot die Byzonderheden overgaan, die ons zeggen kunnen, hoe men die beweezene Agting omtrent de Geestelykheid te toonen hebbe. En hier in zal ik niet breedvoerig behoeven te weezen, vermits reeds eenige trekken van die betoonde Agting en Erkentenis gemaald zyn. 't Is genoeg , wanneer ik daar by nog zommige voege. — Indien men geloove, dat het den Leeraars ernst zy, (en wat reden is 'er, om de opregtheid van zo veel kundige en braave lieden in twyfel te trekken?) — indien men geloove, dat zy niets vuuriger wenfchen, dan dat de kennis van God en Godsdienst, welke zy voortplanten en aandringen, aangenomen worden; dat  REDENVOERING. 31 dat hunne Gemeente zig als getrouwe Burgers en goede Christenen gedraage; dat hunne vermaaningen tot deugd en godsvrugt omhelsd en beoeffend worden—kunt Gylieden het befluit zelve wel opmaaken. Hy, die daarin aan het verlangen des Leeraars voldoet, die een getrouw gebruik maakt van zyne onderwyzingen, van zyne raadgeevingen en vertroostingen, en, door een tegengeweld gedrag, de handelwyze der geene afkeurt, welke den vastgeftelden dag der Godsdienstoeffcningen tot hunne uitspanningen, tot de geneezing van eene kleine onpasfelykheid, tot het overzien van den ftaat hunner zaaken, of tot het leezen van een Roman, een Tooneelftuk, en van die Schryvers beiteeden, welke gaarne den Godsdienst en deszelfs Bedienaars zagen uitgerooid; — hy geeft aan onze Orde en aan onze Bediening de meeste blyken van Agting; en fchoon dezulke ook niets anders doet, doet hy aan onze goede zaak e*~ ter veel meer voordeels, dan de evengenoemde, die ons dikwils,met alle gulhartigheid, met alle genegenheid en vriendelykheid, behandelen, uitgenomen dien tyd, wanneer wy werkelyk in ons ampt zyn, en de menfchen tot deugd en Godzaligheid opwekken. Een zeer byzonder gedrag, in de daad, maar al te zeer door de ervaarenis bewaarheid! Weest wye Voorgmgers gehoorzaam, en zyt ze onder daamg> fchryft de  32 REDENVOERING. de Apostel dat is, verwaarloost hunne goede vermaaningen, noch in de aanhooring, noch in de beoeffening, en hy toont hier door kennis van het menfchelyk hart te hebben. Den getrouwen Euangeliedienaar kan nooit minder agting betoond, noch hem meerder hartzeer worden aangedaan, dan wanneer het evengenoemde veragt of verwaarloosd wordt. Het zal niet noodig zyn te zeggen, dat eene belediging van hunne Orde, van hunne Perfoonen en Bediening, met woorden of daaden, volftrekttegen de verëischte waardeering der Geestelykheid aanloope. Deeze belediging fchynen zommige perfoonen des te eerder in te volgen, om dat zy fteunen op hunne weerloosheid, hunne zagtzinnigheid en andere hoedanigheden, waar door veele derzelver bediening tot eere ftrekken, dan waar door ze tevens weerhouden worden, om die wegen van regtvaardigheid in te flaan, door welke andere zig voldoening bezorgen. Zelfs wanneer de een of ander van ons zig eene regtmaatige beftraffing, of nog iets anders, mogt waardig gemaakt hebben, eifchen de nuttigheid en de algemeene invloed onzer Orde, niet om dien tefpaaren, maar allervoorzigtigst met de beftraffing, of eene ftrengere behandeling, te werk te gaan. Daar (*) Hcbr. XIII: 17.  REDENVOERING. 33 Daar zyn menfchen, wier hart van genoegen fchynt te zwellen, wanneer zy, of andere, iets berispenswaardigs in eenen Leeraar vinden. Zy verkondigen dat op de ftraaten, en bazuinen het uit op de gemeene plaatfen. En wanneer men den oorfprong daar van nagaat, is die niet anders, dan om hunne eigene zwakheden, en misdryven te bedekken. Andere, welke veel beter hartsgefteltenisfe bezitten, dan de evengenoemde, neemen gaarne de gelegenheid waar, wanneer hun ftof tot andere redenwisfelingen ontbreekt, om met de Geestelykheid te boerten, en zig eens, eenige oogenblikken, met de zwakheden, of byzondere en dikwyls in de daad belaglyke hoedanigheden , van eenige diens rangs te vermaaken. Daar fchynt nog eenig zout aan hunne gulhartige en bedagtlooze gefprekken te ontbreeken, wanneer niet de een of ander van het Geestelyk lichaam gehekeld en befpot is. Ik neem de vryheid te zeggen, dat dit gedrag, hoe welmeenend de geene ook mogen weezen t die het leiden, regtflreeks aangekant is tegen de overtuiging, welke die menfchen zelve van de nuttigheid des Leeraarampts bezitten, en van veel nadeeliger invloed is, dan zy durven denken. Men geeve ons de zelfde Agting, die aan een ander nuttig lichaam in de Maatfchappy beweezen word; men toone die door vriendelykheid, befcheidenheid, gedienE ftig-  ?4 REDENVOERING, ftigheid en gebruikmaaking van onzen Godsdienftigen raad,en ons Genootfchap, ten minfte deszelfs verilandigfte deel, zal voldaan zyn. Ons Genootfchap zal voldaan zyn\ Want die Leeraars bedriegen zig, welke oordeelen, dat die Agting befta in een blind ontzag van hunne leeken omtrent hen, of in eene toeftemming van alles, dat zy zeggen, zonder eenig onderzoek. Zy bedriegen zig, die oordeelen, dat deeze Erkentenis zou gelegen weezen in eene overlaading van gefchenken, ter vervulling van wezenlyke en ingebeelde behoeften. Deeze waren de blyken van Agting omtrent de allereerfte Christen Leeraars, toen zy van de genade hunner Gemeente moesten afhangen (*). Nu 'er verbintenisfen geflooten worden, om voor eene bepaalde fomme het Leeraarampt in de eene boven eene andere Gemeentewaar te neemen, en men, derhalven, zorge draagt voor een vast beflaan der Leeraars, kan niemand zeggen, dat het een blyk van geene Agting weezen zou, wanneer zulks nagelaaten werdt. Trouwens dit hangt, veelal, af van de algemeene gewoonte , en van de meer of min bekrompene omftandigheden des Leeraars, tervvyl het fomtyds nuttig kan weezen zyne byzondere Agting en genegenheid voor (*) Hand. XV; 17< 1 Cer. IX: 11. Gal. VB 6. 1 Tim. Vï 37, 18»  KEDENVOERING. 35 voor den Leeraar en deszelfs Bediening, door zulke zigtbaare en aangenaam e onderpanden, te toonen. — Even zeer bedriegen zig die Geestelyke, welke van gevoelen zyn, dat hunne Agting fta of valle met hen, al of niet, in de gemeenzaamfte verkeering in te wikkelen. Dit bewys van waardeering heeft alleen zynen grondflag in de gewoonte, de plaats, waar men zig bevindt, de manier van verkeering, hunne eigene gezelligheid en andere beminnelyke hoedanigheden, en de gezelligheid van andere. My dunkt, dat de Prediker, die blyken geeft van in dat ding wat veel belang te Hellen, zyne te fterk gedree, vene zugt na eer, grootheid, en andere aardfche voordeden, verraade. En zo doende, koom ik van zelfs tot myn Vierde Stuk, waarna gy, mis. fchien, al verlangt; namentlyk wat een Leeraar aan zynen kant te doen heeft, om die Agting en Erkentenis te verkrygen, en te behouden. Denkt niet, myne Toehoorders, dat ik my thans zal inlaaten, om den pligt eenes Leeraars te fchetfen. Hoe genegen wy daar toe, op enen anderen tyd, mogen wezen;dat is, in dit uure,geheel buiten ons bedoelde. Wy zullen van die verpligting, flegts, zo veel zeggen, als tot het onderwerp betrekking heeft. — Wy ontflaan u van alle hoogagting omtrent onze bediening en perfoonen, indien wy onzen dienst niet, E i met  3<5 REDENVOERING. met alle getrouwheid, waarneemen; indien wy u niet keren, venmanen, en vertroosten, met dien regtgeaarden Godsdienstyver, en met dien ernst, dat elk verftandig en Godvrugtig Christen overtuigd zy en blyve, dat wy ons beroep niet alleen waarneemen, om daar door een beftaan te hebben, maar ook, om het algemeen geluk, in de weereld, te bevorderen, en de menfchen tot eene zalige eeuwigheid voor te bereiden, 't Kan niet dan aan eene verbaazende onkunde, of aan eene volflaagene moedeloosheid, door den tegenftand eener verftandlooze en vooringenomene menigte, veroorzaakt, of aan een hart, 't geen reeds in flegtheid verfynd is, worden toegefchreeven, wanneer de Prediker, van den Kanfel zynde., nimmer, het nut overweegt, 't geen hy in zyne Gemeente gedaan heeft, of nog kan doen; maaralleen de tydelyke winden berekent, die hy , van zynen predikdienst, reeds getrokken heeft, en nog kan trekken. Daar kan geene Agting in uwe zielen omtrent zulk eenen Leeraar huisvesten; want zyne onverfchilligheid en verkeerd belang zal in zyne redenvoeringen, in zyne gefprekken, en in zyne geheele houding , doordraaien. Des Leeraars gedrag moet met zyne leer zamenHemmen. Deeze is een ftokregel, welken elk kent, en veele toonen te kennen. Zy vlieden eer de vergadering,  REDENVOERING. 37 ring, daar deEuangeliedienaarvan een aanftootlyk gedrag het woord doet, al weet deszelfs welfpreekende tong de ooren aan zyne toonen te boejen, of, zo zy daar koomen, is het, om zig te vermaaken, of het gehoor door klanken te ftreelen. Het enkel gezigt des perfoons laat het hart onaangedaan, fchoon de redenen, op zig zelve, dat anders konden treffen. En ik zal 'er by voegen ^ dat een Geestelyke, die, by aanhoudenheid, een flegt leeven leidt, onbefchryfelyk veet nadeels toebrengt; nadeel aan onze geheele Orde, en derzelver gezegenden invloed; nadeel aan eene geheele menigte menfchen, welke op gezag en voorbeelden afgaan. Ik druk my niet te fterkuit, wanneer ik zegge, dat het beter ware, dat de zulke, nooit het leeyensligt aanfchouwd, ten minffcen, nimmer, zyne bediening aanvaard hadde. Gy kunt, ten aanzien van hem, zeer wel, de woorden van den yverigen en heiligen Kruisgezant de uwe maaken: Ziet gy wordt een Jood genoemd, en rust op de wet — en gy weet zynen wil, en beproeft de dingen,- die daar van yerfchillen; zynde onderweezen uit de wet. En gy betrouwt u zeiyen te zyn een leidsman der blinde, eenligt der geene , welke in duisternisfe zyn, een onderrigter der onwyze, en een leermeester der onweetende: hebbende de gedaante der kennisfe, en der waarheid in de wet.Die dan een ander leert, leert gy u zeiyen niet ? die pre-E 3 dikt*  33 REDENVOERING. dikt, dat men niet Jleelen zal, ftp.elt gy? die zegt, dat men geen over [pel doen zal, doet gy overfpel? Die van. de afgoden een gr ouwel hebt, berooft gy het heilige ? Die op de wet roemt, onteert gy God, door de overtreedinge der wet ? want de naam Gods wordt, om uwent wille, gelasterd (*). Evenwel blyft de beste van onze Orde een mensch, een mensen van de zelfde beweegingen als gy alle, die nog eene bovennatuurlyke en ongewoone verligting; nog eene ongemeene heiligheid , ontvangen, en daarom te worftelen heeft met zwakheden, welke het liefderyk hart, aan hetzelfde lot blootgefteld, draagen moet. Zagtmoedigheid, goedertierenheid, infehiklykheid, nederigheid en vriendelykheid, zyn de hoofddeugden van ons gezegend Opperhoofd Jefus Christus geweest , terwyl hy op aarde verkeerde, en zyne Kerke ftigtte. Van deeze hoedanigheden moeten deszelfs dienaars, ten minften, iets bezitten, zullen zy zig der genegenheid, vriendfehap, en Agting van hunne Gemeente waardig maaken. Geen pauslyk gezag hebben zy zig aan te maatigen, nog inbreuk te doen op de vryheden, welke ieder lid van 's Heilands Gemeente , door hem zeiven, ontvangen heeft. Egter kennen die toegeevenheid en verdraagzaamheid haare paaien. Men moet die niet plaats vergunnen, daar het (*) Rom. II: 17 -H>  REDEN VOERING. 39 het ons geweeten, de waarheid, enonzeonbetaalbaare vryheden geldt, of daar ze in eene volflaagene onverfchilligheid verkeeren zouden. Dat wy, daardoor, zelfs onze Agting by zommige verliezen; deeze zal ons, door andere, ryklyk, vergoed worden. Altoos gevoelt het verftandigst deel der Menfchen een minagting voor die Leeraars, die zig tot dingen inlaaten, welke volftrekt geene gemeenfchap met hun Ampt hebben. In den rang der menfchenvrienden behoorende, mogen zy hunne natuurgenooten, hunne medebroeders,in gevallen van allerleien aart, de behulpzaame hand bieden; met raad en daad onderiteunen, des gevraagd zynde. Maar het fligt niet, wanneer een Leeraar zyn byzonder werk fchynt te maaken, om zig in twisten tusfchen den man en den naasten, of in andere netelige gevallen, te fcee-ken, en daar, met eene gebiedende {tem, en den fchepter zynes geestelyken gezags, te befiisfen, en vonnis te ftryken. Want, fchoon zommige eenvoudige lieden dat toelaaten, ja zelfs begeeren; heeft zig de Geestelykheid, langs dien weg, by veele verdagt, by zommige gehaat, gemaakt. Ten laatften; gelyk {taande met andere menfchen^ mag een Leeraar alle die dingen verrigten, welke geenzedelyk kwaad behelzennog lyn regt aanloopen tegen de waardigheid en den gewenschten invloed  40 REDEN VOERING. vloed zynes ampts. Hy mag alle die vermaaken, en onfchuldige genoegens deezes leevens genieten die andere genieten, zonder te vreezen, dat zyne waardigheid en Agting, daar door, iets in het oog van verftandige vroomen zullen daalen. Dan, myne Amptgenooten, met wier tegenwoordigheid ik my vereerd vinde, de weereld is nog niet verligt genoeg, om de te werkftelling deezes in de daad gegronden regels te kunnen aanfchouwen, zonder ergernis te neemen, zonder ons van ligtzinnigheid te verdenken, en zonder traanen by zig zelve te ftorten over onze weinige overeenkomst met de deftigheid van hunne oude Leeraars, die in alles zo nauwgezet en godvrugtig waren. Zullen wy dan, om een weinig vermaaks, daar 'er nog zo veele onfchuldige genoegens overfchieten, eenige vroome zielen ftooten, en gevaar loopen van onzen invloed by hen en andere te verliezen? Dus moeten wy dien regel, met alle omzigtigheid, toepasfen, en ons zeiven eer wat minder dan meerder vryheids geeven. Gelukkig is hy, die, daar in, dien middenweg weet te houden, dat aan den eenen kant geen vroom hart ontrust wordt, en aan de andere zyde dweepery en bygeloof, de vyandinnen van ongemaakte Godsvrugt, niet te veel voedfel krygen! Ik moest, noodzaaklyk, tot eene herhaaling van reeds gemaakte aanmerkingen vervallen, indien ik veel  REDEN VOERING. 41 veel ter tocpasfing op dit toepaslyk onderwerp wilde zeggen. Laat my 'er nog byvoegen, en u lieden ter ernstige overweeging aanbeveelen, dat deeze verfehuldigde Agting, die wy, met regt, mogten eifchen, eenen onmiddelyken invloed nebbe op uw eigen belang. Want onze vermaaningen, onze leeringen , en vertroostingen doen geen voordeel, dan by de zulke, die de geene erkennen, welke onder hen arbeiden, en die ze veel agten, om hunnes werks wille. Naar maate deeze overtuigingen, dat gy, doorliet nakoomen der aangedrongene verpligting, u zei ven dienst doet, dat daar van de vermeerdering uwer kennis, uwer volmaaktheid, ja van uwe eeuwige gelukzaligheid kunnen afhangen , indien het anders waar zy, dat eene getrouwe waarneeming van onzen post daar toe bevorderlyk is; naar maate deeze overtuigingen dieper in uwe zielen geworteld zyn, zult gy des te vlytiger voortgaan met die erkentenis omtrent ons te betoonen, die gy tot dus verre betoond hebt: of gereed weezen uwe verzuimenisfen van deezen pligt te herftellen." Laat de komfte uwes nieuwen Leeraars uwen lust vernieuwen, om de openbaare Godsdienstoefeningen vlytig by te woonen, uwe Godsdienflige kundigheden te vermeerderen, of te verfterken, en uwen wandel, door deugd en heiligheid , te vertieren. Betoont,zo doende, uwe geneF gen-  42 REDENVOERING. genheid, vriendfchap en agting, omtrent ons, en ik twyfele niet, of wy zullen beide voldaan zyn; niet alleen voldaan zyn, maar wy zullen van onze zyde alles toebrengen, wat gy billyk eifchen kunt, wat ons gewisfe en pligt geaoogen. En zo lang de voorzienigheid middelyk blyft werken, zo lang zy daar den zegen blyft gebieden daar eene wederzydfche agting en vriendfchap, op kennis en deugd gegrondvest, woonen, kan het niet misfen, of onze Bediening zal onder Ulieden gezegend worden. Kunde, Liefde en Godsvrugt zullen zig dan onder ons vereenigen , en onze heiligdommen, onze woonfteden, bewaaken. De waarheid in liefde betragtende, zullen wy opwasfen in hem, die ons hoofd is, namentlyk Christus. Afi &% Jti J»A A% %* W W W W Zo veel mogt ik zeggen, Eerwaardig Heer, ten dienfte van u en van my zeiven, om het Ampt, 't geen wy, tot dus verre, bekleed hebben, en nog lange hoopen te bekleeden, in het regte ligt te plaatfen, op dat elk ons houde voor nuttige leden in de Maatfchappy, die, met onze Bediening, geen ander oogmerk hebben, dan de eer van onzen Hemelfchen vader in Christus, en het geluk van onzen even-  REDENVOERING. 43 evenmensen, in tyd en in eeuwigheid, te bevorderen. ■ De byzondere tydsomftandigheden, daar gy, op deezen dag, eenen aanvang met uwen dienst onder ons zult maaken, vereifchen, dat ik my in eene gepaste aanfpraak tot Uwe Eerwaardigheid wende, 't Geen ik aan andere, dat ik aan u zeiven fchriftelyk verzekerd hebbe, betuige ik thans ten aanhoore deezer groote Menigte, dat de uitgevallene Beroeping van uwen perfoon, en uwe volvaardige en belanglooze aanneeming van dat beroep my ten hoogden aangenaam is. En indien dat genoegen, welk de een Amptgcnoot in de overkomfle van°den anderen neemt (welk genoegen in veele gevallen van dien aart ontbreekt) indien dat genoegen tot een grondflag kunne (trekken van eene wederzydfche en beftendige Vriendfchap , hoop en vertrouw ik, dat zulks onze zielen zal doenzamenfmelten,gelyk het hart van twee Broeders. Verder oordeele ik, dat van onzen vriendfehappelyken ommegang, grootendeels, het belang der Gemeente, het nut van onze Bediening, en de eer van ons Ampt afhangen. In deeze overtuiging geeve ikUde hand van Broederlyke en Christelyke liefde. Ik verwagt ze tevens van u, van uwe gulhartigheid, en redelyke denkmanier: terwyl ik vuurigfmeeke,dat God de raadflagen van hen verydelen zal, die, door den geest van nyd en twist, in ftede van door den p-eest F 2 der  44 REDENVOERING. der liefde gedreeven, onze vriendfchaps banden willen verbreeken, en onkruid in onze harten zaaijen. Meerder beletten my voorzigtigheid, cn uwe zedigheid , daar van te zeggen. Mynen raad aan te bieden aan een man, die reeds den Euangeliedienst waarnam , eer ik onderfcheid wist te maaken tusfchen myne regte en flinke hand, zou iets vermetels weezen. Zulk een vader, in dien geestelyken arbeid, weet zyn pligt, cn kan veeleer, my zynen raad aanbieden. En veel te belooven is altoos onvoorzigtig. 't Is beter, dat daaden, dan dat woorden, fpreeken.' Neem het my, evenwel, niet kwalyk, Eerwaardig Heer, dat ik deeze tydsomftandigheden gefchikt oordeele, om myne heerfchende denkmanier voor u en andere open te leggen, en egter niet zozeer om u, als om andere. Toegeevenheid omtrent verfchillende gevoelens, die, beftaanbaar met eene huishouding van Doopsgezinde Christenen (*),Gods heilig (*) Beftaanbaar met eene Huishouding van Doopsgezinde Christenen. Kan het met goede orde, de zwakheid van zommige leden, cn de Vryheid, die wy door het wys bcftïer van 's Lands Vaderen genieten, om als eene Gezindheid, die van de Heerfchende Kerk verfchilt, onze heerfchende gevoelens in het openbaar te belyden; kan het daar mede beftaan, dat men in eene Doopsgezinde Vergadering de regtmaatigheid van den Kinderdoop, de geoorloofdheid  REDENVOERING. 45 lig woord voor den eeriigen regel van hun geloof en leeven honden,.inzonderheid wanneer die gevoelens met een Godverheerlykend, en den naasten ftigtend gedrag, bekleed worden; ——• die toegeevenheid waardeer ik als den appel myner ooge, en ik gedooge zeer gaarne dat die onder ons beleeden cn beleefd wTorde. Die toegeevenheid is het fieraad des Christendoms,en de luister van ons zeer aanzienlyk Doopsgezind Genootfchap wyd en zyd verfpreid. Derzelver te wrerk Helling kan nog door hooge, nog door' laage Magt, die in hun lichaam 'zou plaats hebben, gefluit worden. Zy is, van vroege tyden af, het heerfchend Karakter deezer Gemeente geweest, en de grondflag van derzelver vereeniging in eene voorgaande eeuw C*). Zy is, in onze dagen, nog allernood- zaak- heid van den Eed, enz. belyde, en verdeedige ? Men duide liet (jan niet euvel, dat ik zegge; beftaanbaar met eene Huishouding van Doopsgezinde Christenen. (*) De Vereeniging deezer Gemeente kreeg haar vollen beflag 1 in den Jaare 1687. Zy beftondt uit twee verfchillende Doopsge- ' zinde Huishoudingen, welke te voren heftig getwist hadden. Ten blyke, dat men de oude veete aflag, werdt 'er een nieuwPredikhuis geftigt, in welk men als één lighaam zou zamen woonen, en ten blyke van eene algemeene toegeevenheid, liet men dit deftig gebouw, des morgens door galenus abrahabisz, Leeraar k 3 by  a6 REDENVOERING. zaaklykst, om dat de leden deezer Gemeente niet in alles zamenftemmen: en de eenige weg, om de zelve tot haaren ouden luister te regt te brengen, 't ïs my ten hoogden aangenaam, dat ik grond hebbe, om die toegeevenheid ook van u te verwagten. De verdraagzaamheid is een nietsbetekenend woord, wanneer dezelve niet van beide kanten koome, en het maakt geene zwaarigheid, of de een derzelver grensfcheidingen wat verder uitbreide dan de ander. Ieder onzer kan die gevoelens verdedigen, welke hy, met zyn gewisfe, met den aart zyner Bediening en den woorde Gods, eenftemmig oordeelt. Op deezen grondflag moet eene Gemeente, die door twee Leeraars beftierd wordt, welke niet wel in alles kunnen zamenftemmen, zo hen eene opregtezugt na waarheid bezielt, en zo zy vryheid hebben, gelyk de Doopsgezinde Leeraars hebben, om het ligt der waarheid te doen fchynen, — op deezen grond- ly Mt-Lam m dm Toeren, en des middags door e. a. van dorgje Est, Vlaamsclr, of Zonsch , Leeraar in de Ryp, inwyden. Eindelyk, ten blyke van die toegeevenheid, heeft men altoos Leeraars van den Vlaamfchsn en Waterlandfchm kant tot den Predikdienst verzogt, tot dien tyd, dat de Kerkenraad, voor eenige jaaren , goed vondt, de vervulling van zommige beurten, door buiten Leeraars, aftefchaffen,en den.geh.eekn dienst op de fchouders hunner eigene Predikanten te leggen.  REDEN VOERING. 47 grondflag moet eene Gemeente gebouwd, dat is te zeggen, kundiger worden, en deeze kennis is de bron der waare Godsvnigt. En gy zyt, Eerwaardig •Heer, zo wel overtuigd als ik, dat deeze kennis van dage tot dage verdwynt, en deeze zuivere bron geflopt wordt: daar de Leeraar der Gemeente den onderzoekiust belet, en het geloof der Leden aan zyne beflisfende uitfpraak ketent. Ik moet van deze aangenaame overweegingen aftoppen , en aan het verzoek van mynen Kerkenraad, t geen wy denken, dat ook het verzoek der Gemeente zal weezen, voldoen. Wy vertrouwen, dat gy de Heilige Schrift voor eene Godlyke Openbaaring houdt. Wy vertrouwen, dat gy een Doopsgezind Leeraar, en het eens zyt met die ge voelens, die onze Gezindheid van andere ondcrfcheiden. Emdelyk, wy vertrouwen, dat gy uwe leer met een Godzalig gedrag verfieren zult. Immers, indien wy, in dit vertrouwen,gewankeld hadden, zou er geene oorzaak geweest zyn, dit beroep op uwen perfoon, zo eenpaarig, te doen uitvallen. Nogthans zal Uwe Eerwaardigheid wel aan de gewoonte alhier, en aan de begeerte van zommige, die u niet mogten kenSP WllIe" voldoe»> ^ op eenige vraagen ons een toeflemmend antwoord geeven. (*) **j Wy fchrooraen niet de vraagen te melden,Tdmer gelegen-  48 HEDEN VOERING. Nu zyn wy, in dat ftuk voldaan. Wees welkom uit naam van onzen Kerkenraad, wees welkom uit naam der Gemeente, als onzen Leeraar. Wees welkom , myn waarde Amptgenoot! God zegene uwen Dienst onder ons! Hy bekroone de poogingen, die gy zult aanwenden, om het geluk deezer fchaare te bc- genheid gedaan. i. ,, Gelooft Gy niet van harte, dat de Boeken des O. en N. V. de H. Schriften zyn, van God geo,, penbaard, tot eenen volmaakten regel van Geloof en Leeven, en „ in zig bevatten alles, wat een Christen te kennen en te betrag- „ ten, ter Zaligheid, van nooden heeft?" 2. „ Of Gy niet ,, aanneemt deeze Gemeente, na inhoud van Gods woord, en in „ overeenftemming met den hoofdzaaklykcn inhoud onzer Ge„ loofsbelydenisfen, zo in Predikaatfiën, Catechizatiën, als in „ den geheclcn Dienst te helpen onderwyzen en ftigten ?" « 3. ,, Belooft, en neemt Gy voor, den H. Dienst, dien Gy onder ',, ons hebt aangenomen, met een Heilig leeven, door Gods ge.„ nade, te verfieren, en in de daad voor te ligten aan deeze Ge„ meente, daar de Heer u tot Herder en Leeraar gefield heeft V" Vóór de komfte van den Eervvaardigen Do. de bley- ker, in den Jaare 1763, mynen ouden Amptgenoot, en thans geagt Leeraar in de Kerk de Zen te Amfterdam, pleeg eene foortgelyke vraag als de middelfte is, by de verwelkoming en inzegening der Predikanten, in onze Gemeente, niet te gefchieden. Zedert dien tyd is zy 'er bygevoegd, om dat de tocnmaalige Kerkenraad oordeelde, dat de geftcldheid onzer Doopsgezinde Gemeente dezelve vereischte.  REDENVOERING. 45 bevorderen en te volmaaken! Onder uwen en mynen dienst, worde de Gemeente tot haaren ouden bloei herfteld C*)! derzelver kwynende Haat verandere tot eene volkoomene gezondheid! Alle ongenoegens, die uwen lust zouden kunnen uitblusfen; uwen yver verflaauwen, vlieden uwe woonltedcn! Xweedragt en nayvér worden onder ons niet gevonden : wy arbeiden te zamen, om eene menigte menfchen in kennis te doen toeneemen, in deugd en Godsvrugt te volmaaken, en veele onfterfelyke zielen voor de Eeuwigheid te bereiden! Wy zien daar van de vrugten, overvloedige vrugten, by ons leeven! En zo dit geluk niet voor ons is weggelegd, be- (*) Onze Gemeente, die, nog in deeze eeuw, zeer digt by de zeven honderd leden tellen mogt, ftaat gelyk met andere Doopsgezinde Gemeenten , die door ftcrfgevallen , kinderloosheid Van veele , en andere ómitandighedeu, zigtbaar verminderen. Daar dan de bronnen der vermeerdering by ons,.in de daad, ontbreeken, kunnen wy ons niet vleijcn, en daarom ook niet wenfchen, dat onze Gemeente dezelfde grootheid, inzonderheid by ons leeven, zal bereiken. De Bloei cencr Gemeente is eigentlyk de blykbaarc toeneeming van Kennis, Vrede en Godsvrugt ;het zy ze uit veele, het zy ze uit weinige,Leden beftaa; en zo het waar is, dat de Godsvrugt de beloften deezes tegenvoor digen leevens hebbe, moeten de tydelyke belangen van zulk eene blocijende Gemeente als van zelve volgen. G  5o REDENVOERING. bereiden wy de aarde voor de nakomelingfchap, en zien ze dan in dien ftaat, waar de regt geaarde Leeraars zullen blinken als den glans des uilfpanfels, en zy, die 'er veele regtvaardigden, als de fierren des Hemels, Amen I DRUKFEILEN. Bladz. 17 ftaat dig; —— lees die, > 27 losfe, misfchien, — lees los misfchien. ■ 30 — burger — lees Christen,