LYK REDEN o p FREDERIK den TWEEDEN, IN LEEVEN KONING VAN PRUISSEN, ENZ. ENZ. 'ENZ. GEDAAN DOOR JOH. MORITZ SCHWAGER, Predikant te Joellenbeck. uit het hoogduitsch vertaalt door JOH. HENDRIK KNABE, Lutherfch Proponent. ïn?s G R A A VENHAAG E, By jan abraham bojviwk, MDCCLXXXriL   AAN DEN HEER JOH. MORITZ SCHWAGER. Wel Eerwaarde Heer: veel geëerde Vriend. ~j~7~oor eenigen tyd kwam ik ly een zeker Vriend, r juift, wanneer hem de Lykreede, welke U Eerw. op de dood van Frederik den Tweeden gedaan heeft, toegezonden wierd. De naamen van Fkederik en Schwager, die my ter' (lond in de oogen vielen, verwekten welhaajt myne opmerkzaamheid, zoo dat ik Jlerke begeerte kreeg om dezelve door te leezen: want wat weldenkend menjch hoort niet met blydfchap de verheffing van den lof en roem eens Vorfttn , wiens ganfche leven niets anders was dan eene geduurige pooging om mellioenen van menfchen gelukkig te maaken ; die alle zyne Onderdaanen niet anders dan eene Familie aanzag, waarvan hy de Bejtierder en Vader was, en die wegens zyne rechtvaardigheid en groote daaden te recht de Groote genaamt, en van de geheele waereld bewondert wierd. Ik kenne ook niemand bekwaamer en waardiger om den lof van Frederik den Grooten uit te fpreeken dan IJ Eerw., wiens hart altoos met een waare liefde voor uw Vaderland en met de hoog/te achting voor het yoortrejfelyke KaraSter van deezen grooten Koning bezield was; het geen UEerw niet alleen door Gefchriften, op denPredikJloel en in uw gemeenzaam verkeer; maar ook, zo dikwyls, door. fpreekende daaden openlyk heeft doen blyken. Dus las ik dtze gedachtenis -reede met alle oplettenheid door, en ondervond ook, dat ik my in myne hoop niet bedroogen had: want, na het door leezen fcheen A 2 zy  zymyïö voortreffelyk en ftichtelyi te zyn, dat ik dezelve aanftonds in de Nederduitjche Taal heb overgezet, om ze door den druk ook den Nederlanderen bekend te doen worden; niet twyffelende, of UEerw. zal deeze on krneeming wel w.ilen goed keuren, fchoon ik U vwaf geen bericht van dit myn oogmerk gegeeven heb. Wel is waar, dat de Vertaaling op verre na niet aan het origeneel gdy* ken zal; maar als UEerw gelieft te overweegen, dat 't Jlechts een zeer korten tyd is dat ik my op de Neder duitfche taal heb toegelegt, dan zult gy hitr tieits volmaakfl van my verwachten en de fouten die tegens de zuiverheid van taal en ftyl ingeflo^pen zyn, niet met eene CriUfche geftrengheid beoordetlen. Ir. dien ik dezelfde gunjt ook van myne overige leezers hoopen mag, en zy meer geiieven te zien op den Inhoud en Stoffe, dan op de fierlykJteii der uitvoering van deeze Vertaaling, dan is myn wmfch voldaan: overtuigd zynie, dat het niemand zal berouwen, een uurtje aan de lofflyke nagedachtenis van Frederik dkn Grooten, op-^eoffert te hebben. Voor het overige heb ik de Eer altoos te zyn met veel hoogachting. U Wel Eerwaardms Dienftvaardigen Dienaar. JOH. HENDR. KNABE, Gouverneur van de Jonge Hetren Baronnen van der Coptllm. 'sHaage den 16 Jan. lltft LYKREEDEN  LYK REEDEN OP FREDERIK den TWEEDEN. .-pM-'^ijy i^c^WT^n ai -CB'v fl» , Set En tsil ófiS "<{ De Voorgeschreevene Text, is t Chronic. XVIIi; 8. de laatfte Woorden: En ik heb Ueenen naam gemaakt , gelyk deGroeten op Aarden men hebben. Een groote naam en loflyke nagedachtenis is doorgaans eene belooning van groote deugden en daaden. ■ Laaten wy dan zien I. Wat men verllaat door eene loflyke nagedachtenis of eenen grooten Naam ? En of II. Eene vernuftige Chriftelyke zedenleer verbied om daarna teftreeven? ' . ■ I. . - i ■:: oj • Myne Vrienden! wy vieren thans de nagedachtenis van onzen overleedenen grooten Koning Frederik den Tweeden. Met oogen vol van traanen zy wy by een vergaderd, om zyne gedachtenis onder ons te vernieuwen, eri met dankvolle harten beweenen wy den dood van een Monarch, die onze Vader was. —— Ach! myne toehoorders, ook}ikheb aan Hem eenen Vader verlooren; eenen Vader- die my onder de millioenen van zyne Onderdaanen kende, die my eenmaal zelve aanmoedigde om waardiglyk myne plichten te wandeA 3 lea  x ö x len (*), en wiens befcherming ik genoot. Hoe zwaar zal het my vallen van Hem en over hem te fpreeken. Over Hem die grooter was dan ik hem befchryven kan, van hem die ik zoo lief hadde, en dien ik derwyze vereerde, als ooit een Kind den beften Vader lief hebben en vereeren kan! ■ ■ ■ Vergeeft het my, indien traanen myne woorden afbreeken ; —— hy verdiend ze, indien ze ooit een Vorft verdiend heeft. Vergeef myn geween dat ik niet magtig ben te bedwingen. Uwe en myne traanen zyn voorzeker de befte loffpraaken, en de fchoonfte lofrede, die wy zynen grooten naam kunnen toebrengen. En hoe gemaklyk is het over eene loflyke nagedachtenis, en een grooten naam teredenvoeren, wanneer Frederik de tweede het hoofdonderwerp daarvan is? Hy zal nimmer van ons en van het laatfte Nageflacht kunnen vergeeten worden, offchoon ook geen marmer ons de plaats aanwyft, daar zyn gebeente ruft, en geen Egiptifche balfem zyn ligchaam voor de verrotting in veiligheid ftelt. • Zyn naam zal zeker in de gedenkfchriften bewaart worden, zyn roem is onvergangelyker dan altoos fuurend marmer, en het geene hy als Vader aan ons gedaan heeft vordert geene gedachtnis-reden voering: wy toch kunnen hem nooit vergeeten. — Wy zullen het aan onze Kinderen C* De Heer Schwager had het bekende boek, Jut l'amour de lapatrie, waarvan deoverleedene Koning den Autbeur is, door een uittrekzel in het mindifche Intelligent blad bekend gemaakt, en had 'er ook voortreffelyke aanmerkingen bygevoegt. Wegens deze en andere bewyzen van zyn Patriotismus had hem de Koning eigenhandig gefchreeven.  X 7 X ren vernaaien, en de naam van Frederik za! noch een gezeegende naam zyn in den mond van onze laatfte Nakomelingfchap. —— O myne Vrienden! gy weet het, dat ik geen gehuurde of bezoldigde lofredenaar ben. Neen, alleen de zuivere waarheid fpreekt door mynen mond; want vlyen heb ik nooit gekent. ■ De waarheid behoeft geene verzierfelen, en meent gy ze hier te vinden; zoo heeft my het geene gy misfchien daar voor zult houden, myn hart ingegeeven. Vader Frederik had zich over lang by alle zyne tydgenooten eenen grooten naam verworven. Zyn roem wierd aan de verafgelegenfte Volkeren bekend, zyne en onze vyanden waagden het zelfs niet zich eenigen twyffel aan zyne grootheid te veroorlooven, en 'er was geene Staatkunde liftig genoeg, om hem eene eere te rooven die zoo algemeen beveftigt was. Do onzydigfte, die hem van naby kenden , voorzeiden ons reeds in hem eenen grooten Koning, voor dat Frederik de Tweede den troon van Ptuifen beklom, en naauwlyks was hy denzeiven opgefteegen; of ieder een zag dat de geeft van Frederik een van de allerverheevenfte was. Maar gelyk gemeenlyk de om. ftandigheeden iemands groote vatbaarheden ontwikkelen en zyne uitftekende hoedanigheden bekend doen worden, of in vergetenheid laaten; zoo ging het ook met onzen grooten Koning, i* De helft van Europa, had zich voor meer dan dertig Jaaren tegens hem verbonden, om hem klein te maaken; het ontwerp van de verdeeling zyner bezittingen was reeds beraamt en goed gekeurd, en men wilde A 4 reeds  X s X reeds de laatfte hand aan het werk leggen; wanneer de groote geeft van Frfderik het geheele werk vernietigde. Een Vorft van gemeene verftands vermogens, zou dit ganfche ontwerp niet ontdekt, veel minder zou hy het zelve vernietigt hebben, en indien zulk een Vorft op den troon van Pruifen gezeeten had, wie we?t hoe ongelukkig wy tegenswoordig zouden zyn? Maar voor Fred riks doordringend oog konde geen vyandelyk geheim Kabinet geflooten bly ven, en voor zynen moed beefden een ongeryk grooter macht. Ik behoef u niet eerft dat geene te herinneren, het welk de ganfche waereld onmooglyk fcheen en dat onze tegenwoordig tot zyne ruft ingegasne Held in den zevenjarigen oorlog mogelyk maakte; want 'er zyn noch getuigen daarvan onder ons aanweezig die aan Frederiks zyde vogten, en door zynen moed aangevuurt daaden verrigt hebben, die de vyanden niet voorzien hadden. De moed is eene noodzaakelyke eigen fciiap van groote zielen; zonder dezelve gebeuren 'er geene groote onderneemingen en voert niemand iets van belang uit: Maar vtrmeetelheid is noch geen heldenmoed, en het is ook geene manhaftigheid, dié eenen grooten held waardig zou^e zyn, indien iemand zig blindelings in gevaaren begaf, zonder te vooren op middelen gedagt te hebben, hoe hy zig zonder een gebeelen nederlaag te ondergaan, uit dezelve zoude kunnen redden. Dik wils bewyft men aan dit wanfchepzel uit onkunde de eer, om het heldhaftigheid te noemen; maar wat zoude 'er van onze Armeen geworden zyn, indien de wys">eid den moed van onzen grooten Koning niet beftuurt had?  X 9 X had? Eene ongelyk grootere macht zoude voorzeker de onze verflaagen hebben; de moed onzer Vyanden zoude vermeerdert en die der onze verzwakt zyn geworden; bet vertrouwen van onze Soldaaten op de wyze manmoeaigheid van hunnen Koning zou verlooren gegaan zyn, en met dezelve ook ons geluk. — Maar van zulk een aart was de manhaftigheid van onzen vereeuwigden Held niet. . Wel is waar, voor hem zeiven kende en fchuuwde hy geene gevaaren, vrees nam zyn groote ziel nimmer in: maar zyn voorzorg voor zyne Staaten; zyne waakzaamheid voor het welzyn zyner Onderdaanen, en zyn wys overleg om haar bloed op alle mogelyke wyze te fpaaren, waren de gewisfe kenmerken van zyne verheevene denkwyze, die hem ons eeuwig onvergeetbaar hebben gemaakt, en waaraan het Nagedacht noch altoos den on- fterfelyken Frederik zal kennen. Maar hoe zeer ook Frederiks moed een waare heldenmoed en wezenlyke onverfchrokkenheid was; zoo zou het nogthans geen deugd in hem geweeft zyn, indien hy zyne handen naar het goed van andere had uitgeftrekt. Wel is waar, dat de vlyery zulke mannen ook groot noemt. jilcxander Koning van Macedonien, van wien wy Boek der Maccab. lezen kunnen, heeft zoo lang Alexander de Groote geheeten, tot de waereld hem onpartydiger begon te beoordeelen, en de door hem ongelukkig geworden Volkeren zyn gedachtenis begonnen te wraaken. Tegenswoordig noemt men hem Alexander den Roover. Zoo verdwynt met den tyd de waafem van verblindende grootheid; de gefchiedenis bewaart ons de waarheid der zaken, en daar A 5 ko-  X io ):( komen tyden en geflachten, die door geene vrees of vJyery meer kunnen bewoogen worden, om de ondeugd voor deugd, en de rooveryen voor heldhaftigheid te houden. Maar dus was het met onzen vereeuwigden held niet gelegen. Hy toog niet uit om veroveringen te maaken; maar om zyn Vaderlyk Erfdeel te verdeedigen, en hy heeft het door daaden verdeedigt, die duizende van jaaren niet kunnen uitwisfen. Of hy is uitgetrokken, om den onderdrukten by te ftaan, en ook deeze beweenen zynen dood, als den dood eens Vaderlyken en onbaatzuchtitigen Befchermers. PIuimftrykers noemen veroveraars groot, die door het geluk der waapenen hunne Landen vermeerderen, onfchuldige Volken onder het juk brengen, en zwakkere Vorften van haare bezittingen berooven. Dan vraagt men niet na Recht of Onrecht: dan vraagt men niet of de onder 't juk gebragte volken ookwys enzagtbeheerfcht werden; want veele van zulke veroveraars kunnen beter menfchen van 't leven berooven dan beheerfchen. Frederik wierd ook groot en machtig; maar hy wierd 't in zyne eigene Staaten, door eene wyze, rechtvaerdige, en te gelyk ook zagte Regeering. Het getal zyner Onderdaanen is zints de aanvaarding van zyne Regeering ongelooflyk vermeerdert, en met hun zyne inkomften, en de welvaart zyner Volkeren. Zyne dapperheid diende niet, om bloeiende Provintien zyner Nabuuren te verwoeften; maar om woeftenyen in zynen eigene Staaten in vrolyk lachende Landsdouwen te herfcheppen. Uit Moerasfen fchiep hy groene Wyden, uit woefte Hey velden, Koorn-Akkers, uit Zandbergen, lommerryke Bosfchen,  ):( » X Bosfchen, en onbebouwden landftreeken veranderden onder zyn opzicht in ryk bevolkte Dorpen en overheerlyke Landgoederen. Hy wierd machtig en verfchrikkelyk voor zyne Vyanden door eene wyze huishouding en voorzichtige fpaarzaamherd. Hy zoude nooit derwyze hebben uitgeblonken; indien hy zyne bezittingen en inkomften door verkwifting had doorgebragt. Hy zou geen eerbied hebben ingeboezemt, dan ten hoogften genomen aan eenige laage geeften, die zig door zulke ydeiheden laaten verblinden. Wanneer hy zyne Koninglyke waardigheid door pracht, étikettes, ontoegangelykheid tot zyn Perfoon, en beleedigende Hoogmoed zoude hebben willen vertoonen. Neen Frederik verkwifte het zweet zyner Onderdaanen niet, om geroemd te worden van door hem verrykte lediggangers. Zyne fchatten vloeiden niet in den fchoot van den nutteloozen Burger. En met dat alles, wia was in de daad mildaadiger dan hy ? de waare behoeftigen vonden in hem eenen Vader, wezenlyk ongelukkige eenen Koninglyken weldoener, en voor de welvaart zyner Onderdaanen heeft hy ontelbaare zommen opgeoffert; wanneer zy wel befteed wierden. En zy wierden het daadelyk, wyl zyn fcherp doorzicht en zyn alles bevattende geeft daar voor gewisfe waarborgen waren. Groote legers verwekken geen^vrees; indien de fchatkiften ledig zyn, en een verkwiftend Vorft moet zyne Onderdaanen uitputten en eindelyk met hun vallen, als hem een ryker vyand aangrypt. Het waren niet alleen onze legers, ook niet alleen Frederiks onwankelbaare heldenmoed, die de zwaarden van  X ** X van vreemde Vorften dikwils in haare fcheeden hielden; maar ook vooral zyn groote kunft om ipaarzaam huis te houden; deeze maakte hem verfchrikkelyk. Onze fchatkamers zyn voller dan misfehien die van eenig Vorft op aarde, en hy, dien dit bekend was, ondernam geen en oorlog tegens ons. Nogthans hebben wy geené Goud en Zilvermynen of bezittingen in vreemde waereld-deelen; en die geenen die dit hebben, zyn echter armer dan wy zyn. De fpaarzaamheid van onzen Frederik was onze Goudmyn, en de vlyt zyner Onderdaanen de onuitputlyke Fontein van zyne fchatten, die onze zekerheid uitmaaken. Het zyn nogthans geene afgeperfte fchattingen, noch verhoogde belaftingen, die dezen rykdom hebben zamen gebragt; want waar zyn die onbekender dan by ons? Waar kan eenig groot Vorft, die zo veele behoeften heeft, zelfs reeds opgebragte, fchoon ganfch niet bezwaarlyke belaftingen voor eenen tyd lang geheel te rug geeven of kwyt fchelden? Frederik kon dit doen en hy deed het, ja ook aan U fchonk hy noch maar korten tyd geleden aanzienlyke fommen. Wel is waar het baart kortzigtige buitenlanders verwondering, die ens beklaagen, en zich verbeelden, als of onze lallen onverdragelyk zouden zyn. Ja een ingebeelde wyze noemde noch kortelings ons Land het Hongerland (*), zonder echter iets daarvan te kennen. Hadden deze lieden gelyk; van (*) Een uitdrukking, die by den Ooftenryker voor naamlyk te Weenen tekens de Pruififche Staaten in gebruik is Daar verfcheen ook een Schimpfehrift ander den titel: Statistikdes Hungerlandes.  X 13 X van waar zou dan die ongehoorde bevolking ia de Pruififche Staaten hervoort komen? Daar de vlyt niet beloont word; daar de Onderdaanen aan willekeurige afpersfingen zyn bloot geftelt; daar fchamele klederen hun dekken en honger hun noodlot is; daar verminderen ook fteeds de Inwooners, verlaaten hun Vaderland of komen om in ellende. Maar welke Regeering trekt Pruififche Onderdaanen na zich? Wien onder ons komt het inden zin, geluklukkiger hemelftreeken, of aan de Wolga zyn heil te gaan zoeken? Aan niemand: en dus kan het by ons zoo flecht niet zyn, als onweetende zich verbeelden, en het zal my ligt vallen om U te overtuigen, dat wy niet gelukkiger en vergenoegder leven konden, dan onder Frederiks gelukkigmakende fchepter, daar hy geheel voor zyne Onderdaanen leefde. i) In geen Land, onder geene Vorften heerfcht eene wyzere Pryheid des geweetens, dan in de Pruififche ftaaten, en de vryh, eid des geweetens, is de eerfte vryheid waarop van natuure een ieder menfch recht heeft. Indien ik aan het onderling verdrag tusfchen een Vorft en een Volk denke, volgens welke de eerfte zig verplicht om het volk te regeeren en te befchermen, en het Volk om den Vorften en de wetten te gehoorzaamen: zo kan ik my geen verftandig menfch voorftellen, die ooit aan een anderen met overleg en vrywillig het recht zoude afftaan, om voor hem te denken en zyne overtuiging te bepaalen. Myne overtuiging hangt af van duizenderly onvoorziene omftandigheeden en gefteltheeden, over de welke ik aiet eerder oordeelen kan, voor dat ik my in de-  X '4 X dezelve bevinde. Met elke levenskring éan zy eene andere richting neemen. Ik kan heden van iets overtuigt zyn, of ten minften fchyjjen, waar over my morgen verfcheide twyffelingen kwellen kunnen, en geen magtfpreuk kan my deeze twyffvl ontknoopen, en geen oppermagtig bevel kan 'er my van ontheffen. Ik ftaa dus aan geene Vorften in deWaereld dat gebied over myn ge weeten toe, hetwelk God eenig en alleen voor zich behouden heeft. En offchoon ik een menfch ben die dwaalen kan, zo kunnen andere menfchen, by gevolg ook de Vorften insgelyk dwaalen ; daar zy toch ook niets meer dan menfchen zyn. Een ieder dwaalende is dierhalven noch geen booswicht, noch met opzet een Ketter: neen ; het kan hem in zommige gevallen zedelyk onmogelyk zyn, zich van de waarheid te overtuigen. God gunt hem tyd, om tot nadenken te komen. God duit zyne dwaaling en laat hem tyd en vryheid om op den rechten weg weder te rugtekeeren; maar zullen dan menfchen onderftaan, om God voor uit te loopen, en hunne voorftelling aan andere op te dringen? De Vorft heeft het recht om voor het goede onderwys zyner Onderdaanen te zorgen, maar geenfins, om my te noodzaaken iets onmogelyks te doen, dat is te zeggen; de gevoelens van anderen menfchen tot de myne te maaken, zo lang het gene hy of andere voor eene dwaaling houden, geenen invloed heeft op den wil en wenfchen der maatfchappy. Daarom was de grondregel van onzen onfterffelyken Koning zo diep doorgedacht, als wys en rechtvaardig, deeze volgende: een ieder mag gelooven het geene hy wil; indien  X X indien hy maar een goed Burger is. Zyn volk bevond zich daarby zeer wel, zyne Regeering wierd daar door de Regeering van eenen wyzen, en een ieder woonde gaarne in zyne gelukkige Staaten. Dan deze grondregel is niet alleen Staatkundig maar ook Chriftelyk wys. Jefusduldeniet alleen die waarlyk niet minder dan geloovige Samaritaanen; maar hy gaf hen ook by meer dan eene gelegenheid den voorrang boven de Jooden, die waanden, dat zy alleen met recht geloovige genoemt wierden, en dat zy betere en rechtvaerdiger menfchen waren. Paulus dagt even zo, Rom. IV: 4. Wie zyt gy dat gy eenen vreemden Knecht oordeelt1? h\ ftaat of yalt zynen Heeere Maar hy mag wel opgericht worden: want God kan hem wel oprichten Komt het aan geene Vorften toe, om de Onderdaanen in hunne vryheid van Godsdienft te bepaalen, dwingelanden over hun ge weeten te zyn: zo kan het nog minder aan andere menfchen geoorlooftzyn, over de geweetens haarer broederen te heerfchen of dezelve te verwarren, daar Paulus hun reeds toeroept: Maar wanneer gy alzo zondigt tegen de broeders, en Jlaat hun zwakke con/centie zo zondigt gy tegen Chriftus, I. Cor. VIII: 12. Ook dit liet onze groote Frederik nimmer toe, en hy hield de geeftelyke heerfchzugt, die de alleronverdraagelykfte is, met een wyzen ernft in den toom. Hy kende geene heerfchende Kerk, want de Kerk mag nooit heerfchen. Zelfs geloofde hy ook, dat het in den eigentlyken zin, geen goedheid of toegeevenheid was, wanneer hy iedereen de vryheid zyns geweetens toeftondt, om God naar zyn eige licht en overtuiging te dienen; want niemand  X * X mand kan my iets toeftaan of veröorlooven; waartoe ik van natuure recht heb, 'of hy eigent zich grooter gezag aan, dan hem toekoomt. Een zwak Vorft word gemeenlyk van onverHandige yveraars omringt, die zich door zyne macht toe Rechters over de geweetens zoeken op te werpen; maar tot Frederiks throon waagde zich niemand der zulke, dan ten hoogften een dweeper, met wien de Koning wel medely^en had, maar hem nooit onderfteunde. Heeft een Vorft geen recht, om Rechter over de geweetens zyner Onderdaanen te zyn, zo lange zy goede f getrouwe en vlytige Burgers van den Staat zyn: zo heeft een Onderdaan ook geen recht, om zich mer de toeftand van het geweeten zyner Rtgenten in te laaten, als 'er geene byzondere grondwetten en «/erdraagen, dien aangaande voorhanden zyn. Deze toch kunnen zich alleen tot de uiterlyke Godsdienft belydenis en tot de uitwendige gemeenfchap der Kerke en Kerkenordening uitftrekken; maar nooit tot de innerlyke overtuiging, waarover God alleen het recht heeft om te oordeelen. De rechten van de eigenlyke vryheid des geweetens zyn dus wederkeerig, en ben ik niet gerechtigt om ooit een menfch te verdoemen, die in zaaken van de Godsdienft anders dan ik denk; zo ben ik noch weiniger tot rechter over het geweeten van mynen Monarch geftelt. Oordeelt niet, zo "wordt gy niet geoordeelt; verdoemt niet, zo wordt gy niet verdoemt; vergeeft, zo wordt u vergeeven; Luc. VI: 47. 2 ) Geen Vorft kan meer op recht en gerechtigheid in zyne Staaten gezet zyn geweeft, en met meer y ver daarvoor gezorgt hebben, dat eens  X 17 X eens yders eigendom in veiligheid waare', dari onze overleedene Frederik. Hy bevlytigde zich om iedere uitvlugt te vernietigen, hy dulde geenen onrechtvaardigen Rechter, 'er mogte nooit eenige duiflerheid in eene wet blyven, die aanleiding tot uitvluchten zoude hebben kunnen geeven v en de geringfte zyner Onderdaanen moeft evengelyk de aanzienlykfte ten fpoedigften aan zyn recht geholpen worden. De gemeenfte menfch had toegang tot hem, zelfs was hy een Koning voor den bedelaar, en had iemand wettige klagten: zo was hy zynen gewisfen befchermer. Voorzeker was Frederik ook een menfch, hy kon misleid worden, en hy wierd het dikwils van onbefchaamden, die onrechtvaardig handelen wilden en die voorgaaven onrecht geleeden te hebben. Hykonde ook dwaalen, want dwaalen is menfchlyk; maar hy deed het zeker niet uit opzet, en zyne ganfche ziel was altoos vol van deze groote gedachten: dat aan iedereen rechtvaardigheid wedervaaren moeft. Van daar, alle de veranderingen, welke onder zyne wyze en zagtmoedige Regeering de rechtspleging ondergaan heeft; van daar, het nieuwe Wetboek, welkers voleindiging deze groote Koning niet beleeft heeft; maar het geen© nochtans altoos zyn werk zal blyven, en reeds alleen genoeg is om zyn roem te vereeuwigen. De zagtmoedigheid was de eerft grondregel van deezen rechtvaardigen Monarch, die, fchoon hy niet altoos tegens het misbruik van dezelve in veiligheid zyn konde; echter nooit aan de menfchlykheid zulke diepe wonden heeft toegebragt, als de geftrenge inhoud van den dorren letter der wet wel eifchte en waarvan men dikwils mag zeggen: de letter dood. Zelfs de overB treeder  X 18 X treeder was een voorwerp van zynezagtmoedig. heid; want Frederik ftrafte om te verbeteren en niet om te verderven. Een yder, die niet door de ondervinding de voortreftelyke uitwerking zyner grondregel kent, meent hier een tegenftrydigheid te vinden en verheelt zich het land onder eene zulke zagtmoedige Regeering, als eene groeve van Moordenaaren. Maar waar zyn de groote wegen veiliger, als in het Pruififche ? Waar hoort men weiniger van ftraatroveryen en moorden als by ons? Misfchien in zulke landen daar de kleinfte diefftal met de Galggeftraft word? O! de ondervinding leert ons juift het tegendeel daarvan. Wel is waar algemeene zagtmoedigheid, zonder onderfcheid zoude zwakheid zyn; maar ook dit vermeide Frederik. Indien de overtreeder een overgegeeve en verharde booswicht was, van wien geen verbeetering konde gehoopt worden, daa wierd hy naar de ganfche geftrengheid van het recht behandelt. Maar om deze reden werkte ook zulk een enkel en zeldzaam voorbeeld oneindig meer uit als geduurig herhaalde doodftraffen. En in tegendeel hebben wy voorbeelden waarin zagtmoedige beftraffingen den overtreeder daadlyk gebeetert en eenen goeden burger van hem gemaakt hebben. Daar hy anders voor den algemeenen welvaart der maatfchappy geheel zoude verboren geweeft zyn, indien de ftrengheid der wetten niet door wyze genade was verzagt geworden. Maar tot zulke befchikkingen behoort een geeft, gelyk de geeft van Frederik was, indien de veiligheid van het land daarmede beftaan zal. Indien de wysheid der Vorften niet grooter was, als de geeft van zommige  X »9 X zommige nieuwerwetfche tederfcartigen, of in* dien men alle doodftraffen tegen alle regelen van de Schriftuur en van het vernuft wilde vernietigen: dan zou de openbaare veiligheid, die toch de Onderdaanen van haare Vorften verwachten , en zelfs met recht eifehen kunnen, haaft verboren zyn. Wee ons indien Frederik zulk een tederhartige geweeft was! Wie zou dan wegens zyn leven, wegens zyn Eer en goe« deren in zekerheid geweeft zyn. Men kan zich geene openbaare veiligheid, zonder ftrenge en zelfs zonder doodftraffen voorftelien; en dit begreep Frederik zeer wel ten allen tyde, vooral noch kortelings den 13 Maart dezes Jaars ( * ). Maar zy zyn in een zeker tydperk en by een befchaafd Volk, gelyk by onze tydgenooten, niet zo algemeen noodzakelyk , als by onbefchaafde volkeren. Ten minften zyn zy het niet over 't geheel genoomen, offchoon enkele losbandige en woefte menfchen ze nu en dan noodzaakelyk maaken. Dus zoude het voor ieder Vorft een voorrecht zyn, iets van den verhevenen geeft van onzen beften der Ko- » ningen te bezitten, de menfchen te kennen, en onderfcheid tusfchen tyden en tyden te maaken. Dan zoude meenige wet die voor woefte menfchen, in woefte tyden gegeeven was, niet meer op befchaafder tyden worden toegepaft ; maar na tydsomftandigheden verandert worden. Een Koning is noch almachtig, noch (*) De bekende Cabinets-Order van den 13 Maart 1786 beveeit ftrengere ftraffenvoor zulke die de landwegen onveilig maaken, en door hunne Roveryeö in gevaar zyn, om zelfs moordenaars te worden.  X *° X alweetend; indien 'er dus noch misbruiken overig gebleeven zyn, die tegens de menfchvriendelyke verordeningen van Frederik ftrydig waren: zo gefchiede dit voorzeker tegens zynen wil. Zoo was het by voorbeeld altoos zyn oogmerk , dat de Soldaten de befchermers van het Vaderland, menfchlyk zouden behandelt worden; en terwyi dit niet altoos gefchiede, zoo was 'er niemand die dit meer misprees, dan Frederik, gelyk 'er zoo veel dingen in de waereld gebeuren, die de befte Vorft niet gewaar word, en die juift tegens zyne oogmerken aanloopen. En daarom zyn de Onderdaanen , van zulke Vorften, die nooit uit eigene, maar altoos door vreemde oogen zien, en wier eigene ooren voor het gefchreeuw der onderdrukten geflopt blyven, des te ongelukkiger. Vlyery en gevynftheid bedwelmen de zinnen van zulke Regeerders, en de waarheid komt nooit voor haaren Vorftelyken throon. Men laat ze in haar eigen land vreemdelingen zyn, de nood hunner eigene Onderdaanen blyft hun onbekend, of verachtenswaardige Hovelingen laaten hen door een bedrieglyke bril zien, op dat de wezenlyke toeftand hun mogt verborgen blyven. Ook voor de befte Vorften kan de waarheid verzweegen worden, gunftelingen, zonder hart en gevoel kunnen hem eene andere gedaante dan de waare vertoonen. En terwyi intusfchen de vader des Volks zich verbeeld: dat alles wel is, vloeien de traanen der bedruk ten. En indien de verraader van het Vaderland ten vollen die rampzalige bekwaamheid heeft, om zynen Vorft zucht tot het Despotismus in te blaazen; wee dan den klaagenden, wee dan het Vaderland! • 3) Fre-  X « x 3 ) Frederik kon niet verder van het Bespotismus vervreemd zyn, als hy 't na zyne edele grondbeginfelen daadelyk was: Het was zyn leus: elk het zyne; en wie kon ook van een Leermeefter der dwingelanden en Despooten (Machiavell) meerder affchrik hebben, dan hy ? Aan een Souverein Koning, zo als de onze is moet het zwaar vallen, om niet op zulk een gevaarlyke klip te ftranden ; en des te pryswaardiger is hy dan ook, dat hyaltyd om dezelve rond zeilde, zo dikwüs deze draaikolk hem dreigde in te flokken. Frederik deed dit niet alleen, maar hy leerde dit ook in zyne openbaare Schriften als eene deugd waardig aan een Voift; en gelukkig is de Vorft, die onzen grooten Frederik navolgt! en driewerf gelukkig is zyn land! Wie kon aan onzen yereeuwigde Monarch wetten voorfchryven ? De helft van Europa ondernam het eens emmoeft, daarvan afzien. En des te weiniger zouden zich de Pruififche Onderdaanen op wetten , op aloude rechten en verdraagen hebben kunnen beroepen, indien aan onzen onfterfFelyken Frederik niet zelfs heilig geweeft waren. Maarzy waren't-hem; ën daarvoor verblyde en beloone hem God, de almachtige bouwmeefter der waereld. Frederik vond zyn hoogfte vergenoegen daarin, om over vrye Volkeren te heerfchen ; wy waren 't, en zyn 't ook noch in den ongeloovelykften graad, offchoon wy het niet genoemd worden. Maar wy waren 't nogthans, en zyn't ook juift zo veel, als wy draagen kunnen. Overmaat van zo genaamde vryheid is de hoogfte gelukzaligheid voor wilde en omzwervende horden, B 3 die  die onder domheid en gebrek zuchten; maar befchaafde volkeren bezwyken daar onder. Wy kennen een ongelukkig volk, het welk door het tooverwoord van Vryheid in een verfchrikkelyke duizeling geraakt is, het welk zich oordeelt vry te zyn en ondertusfchen reeds de ketens der flaverny aan handen en voeten draagt, en met dezelve beladen den kuvl des verderfs waggelende te gemoet treed. Een zo genaamd vry volk , daar het gemeen ongeftraft den meester lpeelt, en daar de wyze het niet meer waagen durft zynen mond te openen, zelf niet om eens te zugten. Wy kennen een zo genaamde yrye Republiek, alwaar de Vorft flechts een fchaduweblyft, de Onderdaanen deellendigfte flaaven van de waereld zyn, en daar de zo genaamde vryheid hier in beftaat: dat duizende van dwingelanden den buit onder zich verdeelen, en ongeftraft aan de boeren de rechten der raenfchlykheid overtreeden; ongeftraft zyn Vrouw en Dogters fchenden en dan noch ongeftraft den beleedi^den man of Vader met flaagen mishandelen. Wy kennen een vry Vols het welk over het ander woord den toovernaam van Vryheid m de mond heeft, en daarby onder drukkende fchulden en fchattingen neder ligt. Waren wy niet altoos en zyn wy nu noch, niet ongelyk vryer als deze, die zich met een fchaduw verluftigen, terwyi wy het weezen zelfs hebben en genieten? Mogen wy met zo vry denken en fpreeken, als eenig volk in de waereld? Heeft Frederik ooit onze geweetens gebonden ? Heeft hy ons ooit aan dwmgelandfche overheerfching ten prys ge. geeven? Hield hy u waardige landlieden niet voor de nuttigfte Burgers van den Staat ? Heeft hy  X *3 X hy ooit aan den geringften zyn befcherming of zyn gehoor ontrokken ? Heeft 't ooit een machtiger durven waagen u te onderdrukken? Wel is waar, indien gy eene vrydom van alle fchattingen en van allen dienft aan 't Vaderland gewenfcht had, dan zoud gy in uwe verbeelding nu geene vrye lieden zyn. Maar dan zoud gy ook afftand hebben moeten doen van alle die daadlyke, groote en aanmerkelyke voordeelen, die gy onder de langduurige en gloriryke Regeering van Frederik den Twee? den genooten hebt; gy zoud dan afftand hebbenmoeten doen , van die zo weldaadige Regtsbeftiering, van zo veele gelukkigmaakende befchikkingen en wyze ordonnantiën, van die machtige befcherming tegens inlandfche en buitenlandfche Vyanden van uwe ruft en zekerheid. Maar zoud gy wel tot zulk eenen prys ooit vry hebben willen zyn van alle belaftingen of krygsdieniten ? Indien gy voor het Vaderland ftryd, verdeedigt gy dan niet uw eigen zeiven, uwe goederen, uwe Vrouwen, uwe Kinderen, uwe aanverwanten en Vrienden? En wanneer ieder byzonder menfch of ieder Huisgezin aan zich zelfs was overlaaten, gelyk de wilde dieren in het woud, zoud gy dan wel voor zo weinig geld, als uwe belaftingen bedraagenuwe befcherming en veiligheid hebben" kun. nen koopen ? Het wierd eens van het Volk van Israël gezegt: Z]e dier tyd was 'er geen Kening in Israël en een iegelyk deed 'ï geen hem goed docht. Het B. der Richteren XVII: 6. Zoude dit ook niet uw geval geweeft zyn? En wie zou de moed hebben om u te bellieren, indien gy hem de middelen niet zoud willen verfchafFen om u B 4 geluk-  ):( H ):( gelukkig te maaken ? Het zyn even deze middelen, die uwe daadlyke vryheid behouden, cn de veiligheid en welvaart onder u vaftftellen. Door deze geringe opofferingen koopt gy u grootere en ongelyk gewigtiger goederen, die zich ieder byzonder menfch tot geen prys verfchaffen kan. Waarlyk! het is geen Despotismus, indien gy zomtyds moet gedwongen worden, om tot uwe zelfs behoudenis mede te werken. Of noemt gy misfchien, datookdwingelandy, als een Va^er zyne Kinderen tot arbeid aanmoedigt, om brood en kleederen te hebben, en als eerlyke lieden in de waereld te mogen leven? O! wat Frederik voor u was, zal de laatfte nakomeJingfchap noch weten, zyn grootfte naam zal altoos zyn; hy was een rader van het Vaderland, en de gedachtenis van een Monarch, die met deze roem in de Eeuwigheid overgaat, zal ons altoos gezeegend zyn! —— 4) Ook was de naam van Frederik groot als een Geleerde. Wel is waar een Vorft behoeft geene eigentlyk gezegde geleertheid. Deeze eifcht toch zoo veel tyd , die de Regent beeter en nuttiger befteeden kan. 'Er was eens een Koning die tegens Luther geheele boeken fchreef; maar intusfchen zyne eigene Onderdaanen aan huurlingen ten prooy gaf. Hier was de geleerdheid eene zeer fchadelyke zaak. Maar daaruit volgt noch niet, dat een Vorft een onkundig menfch moet zyn, om een goed Vorft genoemt te kunnen worden,- want een onkundige deugd nergens toe. Frederiks groote geeft kofte hem geene uuren, die aan deftaats zaaken behooren gewyd te zyn, om zyne kennisfe te vermeerderen. Met een Arends vlucht fhelde  X *5 X hy over alles, wat hem tegenflond heeneri; de weetenfchappen waren voor hemeenuitfpanning van de vermoeiende Staatszaaken, en de gefchiedenisfen waren zyne leermeefteresfen. De wysbegeerte floot by hem den ingang aan alle vooroordeelen; en de gewenfchte vrugten daarvan waren voor ons! Een Vorft die aan vooroordeelen verflaaft is, die zich door dezelve, gelyk ook door zulke menfchen die hem dezelve ingeboezemd hebben en hem daarin zoeken vaft te houden laat leiden, zal nooit voor zyn Vaderland dat worden het geene Frederik voor ons geweeft is, en door zyne wyze fchikkingen altoos blyven zal. Ook is het u niet begryplyk te maaken, hot veel 'er aan geleegen ligt, dat een Vorft een opgeklaard verftand bezit; maar dit kunt gy nogthans begrypen: dat zints de Regeering van Frederik, zyne Onderdaanen kloeker, verftandiger en wyzer zyn geworden, dat uwe Kinderen beeter worden onderweezen en de voordeelen, die zy boven anderen hebben, met welbehaagen ondervinden. Gy kunt ook zeer wel beoordeelen, dat indien uwe Voorgangers menfchen van een opgeklaard verftand zyn, gy het by de zulke vry beeter hebt, dan by onweetende. Geen Soldaat zal 't ook loochenen, dat hy van Officiers die goede boeken agten en ze met nut leezen, beeter word behandelt, als van onweetende, die nauwlyks hunnen naam kunnen fchryven. Maar alle deeze voordeelen zouden ons ontbreeken, indien 'er geen licht van Frederiks throon in zyne Staaten en in de Waereld was uitgegaan. O gelooft my: dat de Onderdaanen van zulke Vorften, die een afkeer voor B 5 ét  X atf X de weetenfchappen hebben, en zelfs zo verre gaan, dat zy ze vervolgen, niet te benyden zyn; maar gy zyt het. De naam van David, alleen als Regeerder befchouwd, zoude misfchien tegenswoordig nitt meer genoemt worden, maar David als Dichter, als Zanger van de verheevenfte Pfalmen, blyft onver^ankelyk zo lang de waereld flaan zal. Frederik zal wel als een uitfteekend Regeerder onvergeetelyk blyven, maar ook zyne Schriften zullen zo haaft niet verouderen. Zy zullen ook zyne gedachtenis bewaaren, en het nakomend geflacht zal noch in hem dien grooten Vorft. erkennen , wiens dood wy betreuren. In onze Text zegt God : dat hy David eenen grooten naam wilde maaken. En wie anders deedt dit, als God? Wie gebood hem van de kudde weg te gaan, om tot Koning gezalft te worden ? Wie anders gaf aan zyne waapenen den zeegen, en aan zyne onderneemingen eenen gelukkigen uitflag, als God ? Wie had hem dien grooten geeft, en die uitmuntende bekwaamheeden gegeeven? Wie anders fchiep uit dien fchaapherder, dien grooten Herder der volkeren, als God ? En heeft dan God thans misfchien de beftiering der Waereld laaten vaaren en dezelve aan een blind geval aanbetrouwt, wyl de fpooren van zyne albeftierende voorzienigheid niet meer zo zichtbaar en handtaftelyk zyn, als ten tyd van David? Wie heeft moed genoeg om zich deze Godlaftel rende gedachten te veroorlooven ? Neen tot noch toe valt 'er geen mufch zonder zynen wil op de aarde, tot noch toe gefchied 'er niet ook het minfte, dat hy niet zoude weeten, beftuuren, toelaaten of tot zyn einde doen dienen. Tot noch toe word 'er geen menfch gebooren wiens lot-  X 27 X lotgevallen niet met het groot ontwerp der Godheid overeenkomftig zouden zyn, en tot noch toe zyn 'er ook geene menfchen van groote bekwaamheeden, die zy zich zelfs hebben kunnen verfchaffen. Zyn niet alle betrekkingen van het leven op deze waereld aan Gods voorzienigheid en alles beftierende regeering onderworpen ? Tot noch toe gefchied 'er niets onder de zon, het geen de Heere niet doet. God was 't dan ook, die de geeft van Frederik met zo groote vermogens uitrufte, en God was 't, die hem in zulk eep tyd en in zulke omftandigheeden liet gebooren worde en den throon van Pruisfen beklimmen, waar in zyne voor alles vatbaare geeft zich kon ontwikkelen en zyn naam groot worden. Veele menfchen worden zonder twyffel ook met zulke groote talenten gebooren; maar een rampipoedige befchikking veroorlooft hen niet zich te ontwikkelen. Voorzeker zullen deze in de toekomende waereld hun beurt hebben. Maar duizende van menfchen worden ook met groote zielsvermogens gebooren, die zy niet willen ontwikkelen, offchoon de voorzienigheid hun de befte gelegenheden daar toe aanbied. Frederik heeft voorzeker zyn pond het geen de Voorzienigheid hem aanvertrouwde, niet in een zweetdoek begraaven. Vetdienfte genoeg voor deezen grooten man, dat hy wilde worden, het geen hy worden konde. Ik beloofde u te zullen verklaaren: wat een grooten naam en een onfterflyke nagedachtenis is; maar ik heb 'er u geene befchryving van gegeeven; ik heb alleen gefprooken van Frederik den Grooten , en nu weet gy voorzeker, wat 'er door een grooten naam te verftaan zy, ö TWEE-  X *8 X TWEEDE DEEL. Maar verbied nu eene vernuftige chrifielyke zedenleer , om na een grooten naam, na eer en een lojflyke nagedachtenis te ftreeven ? Neen! Maar ik zou het zo ligt niet waagen, om terftond neen te zeggen, indien gy uwe zedenleer en geloofs belyJenis uit de duistere kluizen der Monnikken gehaald had. Daar word eene afzondering van de waereld en uitwendige demoedigheid gepredikt, die iedere aanfpooring tot groote daaden verfmoord. Van daar, dat men uitwendige demoedigheid met waare nederigheid verwarde, en uit deeze dampige holen zyn de valfche begrippen, van eene zekere verloochening der waereld, die Jezus en zyne Apoftelen niet gekend hebben, voortgekomen. De Anachoreten en Fratricelli (*) vernederden zich zelfs beneden de beeften, om menfchen te zyn. Menfchen? —, neen! zy fchaamden zich deze naam zelfs; want onder hun morsfig kleed, was een hoogmoedig hart verborgen, het geen zich boven de Engelen wilde verheffen, en het welke aan andere de verloochening en de demoedigheid predikte, op dat deze hun niet zouden voorby ftreeven. Maar wilde God dan misfchien David verzoeken , als hy hem een groote naam beloofde ? Of pryft deBybel ons onbetaamlyke beweegree- dene» t (*) Celle-broeders.  X *9 X denen ter navolging aan ? En nochtans roemü zy zo dikwerf' een goede, eerlyke en zelf een groote naam , als een allerkoftelykfte zaak. Het komt derhalven flechts hierop aan, dat men ons recht verftaa, zonder over woorden te willen twiften. Het is waar, dat 'er, tot ongeluk voor de waereld dikwils Vorften geweeft zyn, die zich door rooveryen, door oor" loogen , door hunne vreedelievende nabuuren, waarover zy geen recht hadden, onder het juk te brengen, en door moorderyen, eenen grooten naam hebben zoeken te verkrygen. Tot fchande van ellendige vlyers, is 't ook waar, dat deze zulke verwoefters preezen, en haare moorderyen, overwinningen, hunne rooveryen groote daaden, en hunne naam groot noemden. Maar wy fpreeken niet van zulke geesfels van het menfchlyk geflacbt, wanneer wy van Frederik en van zyne groote daaden reden voeren. i ) Menig een wierd een groot man, wierd beroemd en verkreeg een onfterffelyken naam, zonder dat 't hem in den zin kwam, zich beroemt te willen maaken. Hy dacht alleen maar zyne plicht te doen, en hy deed ze; maar de tyd en geleegenheden waren hem gunftig, zonder dat hy op deeze toevallige omftandigheeden had gereekend, ontftak een vonk zyn hart, die tot hier toe, buiten zyn weeten, in de asfche was bedolven geweeft, en hy zag zich andere voorgetrokken en geëert, voor hy eens recht wift, van waar hem dit wedervoer. Hy had zich te vooren zelfs zulke vermogens niet toegekend, die zich nu by hem ontwikkelen; «en behaaglyke fchroomachtigheid hield hem in de  X 3o X de laagte, en deze deugd maakte hem ook dan noch beminnenswaardig, wanneer hy reeds nir munte door zyne verdienften. In 't algemeen is wel niemand befcheidener, als de waarlvk groote man; want de hoogmoed is maar altoos een gebrek van laage zielen geweeft. Maar wie was befcheidener, gemeenzaamer en gemakkelyker te naderen, dan Frederik. In't Kerkgebed wilde hy niet anders dan de Knecht Gods genoemd zvn Hy hield zich niet voor de Heer zyner Volke' ren, maar alleen voor den eerfien Staatsbeftierder; en hy dulde niet, dat zich iemand voor hem op de kmen boog, wyl hy wilde, dat deze eere alleen aan God beweezen wierd. £n nog thans hield hem de ganlche waereld, voor den grootften Monarch ; en hy was het in der daad, offchoon geen ydele pracht ons zyne grootheid aankondigde. & - 2) Laatjhet ook zyn dat de Eerzugt ZOmtyds groote mannen voortbrengt; maar kunt gy de boom wel giftig noemen, die voortref, felyke vrugten draagt ? Zyt gy dan aan den naam Eerzugt geergert; wel aan dan, wy zullen een beetere vinden: Laat het dan liefde tot eer ge noemt worden, die de menfchen tot deugden en groote daaden aanfpoort. Neemt deze van den menfch weg, en hy zal koud en onverfchilhg zyn by de grootfte verdienften, of hv zal zelfs de deugd Meren. Indien gy de bron waaruit deze voortkoomt onzuiver rekent ziet dan, of noch wel iemand het der moer'e zal waardig agten, zich aan het gemeenebeft op te offeren ? of er dan noch groote daaden gebeuren zullen? of dan noch Vorften hun leven in veld-  X 3t X veldflagen voor ondankbaare burgeren wagen zullen? of zich, met zwaare zorgen belaft, waaken zullen, terwyi deze in veiligheid en zorgeloos flaapen ? Verbied onze heilige Gods* dienft ons, de eer en de goede naam van een ander te benadeelen; verpligt zy ons, dat wy dezelve ook even zo wel als ons leven mogen verdedigen, (en heeft dit niet Jezus, David en Paulus zelve gedaan ) wie zou dan eene gemaatigde liefde tot eer niet goed moeten keuren? Een menfch die onverfchillig is, hoe zyne tydgenooten en de nakomelingschap van hem oordeelt, is tot groote daaden onbekwaam, en die na geene agting ftreeft die verdient ze ook niet. 3 ) De wenfch van den menfch, om ook noch na zynen dood geëert, en met achting genoemd te worden, is een bewys van de voortduuringder ziele na de fcheiding van het ligchaam, en eene ftilzwygende belydenis, dat de menlch de onfterflykheid van zyn geeft gelooft. Dus is de liefde tot eer, den fterveling ingefchaapen, zy is een gefchenk van de Voorzienigheid, en zy is waaredeugd, indien zy binnen haare paaien blyft. Het is niet de fchuld van den Schepper, wanneer zy ontaart en de menfchen dikwils eene verfoeilyke misgeboorte, voor waare liefde tot eer houden; ja zelfs daarin roem willen vinden, om dezelve te verachten. Alexander ten onregte de Groote genoemt, had zulk eene onmaatige eerzugt, dat hy zich een brug wenfchte, om na de m*an te komen, wanneer hy alle volkeren op deeze aarde zoude overweldigt hebben. De eergierigheid der oude Romeinen konde nooit verzaadigt worden j alle de vreedelievende volken,  X 32 X ken, die zy konden bereiken, wierden van hun tot flaaven gemaakt, en de waereld zag zich noch niet herftelt van de wonden die haar door de wreedheid dezer veroveraars waren toege bragt, wanneer eenige Noordfche volkeren hun met gelyken maat betaalden en de heerfchzuhtige Romeinen op hun beurt te onder bragten. De Chriften Vorften hebben ook niet altoos 'aan de zucht om veroveringen te maaken, kunnen we. derftaan; de eergierigheid verleide hen dikwerf tot onrechtvaardigheid, en zy wierden verwoefters om groot genoemd te worden. Een yder, die gelooft, dat men de geringfte beleediging met het bloed van den beleediger moet afwasfchen houd ook deze zyne Razerny voor liefde tot eer, en hy ombelft een mon- fter. Maar dit is geen waare liefde tot eer, die groote mannen en daaden verfierd, en wie kan en heeft luft om ze te verdeedigen ? Ik ten minften niet. Fkederik ftreefde nooit naar zulk eene dubbelzinnige fiere. Zyn wenfch was om zyn volk gelukkig te maaken, niet als veroveraar, maar als een Vader van het Vaderland aan de waereld en de nakomelingfchap bekend te worden, en is 't mogelyk, dat zulk een edele wenfch niet zoude vervult worden? Ach myne toehoorders! hoe meer ik aan zyn groot voorbeeld, aan zyne vaderlyke liefde voor zyne Onderdaanen, en aan zyne luifterryke daaden gedenke, des te fmartelyker moet 't voor ons zyn, onzen Vader verlooren te hebben! Hy zorgde en arbeide noch voor ons, wanneer zyn kranke ligchaam reeds ten grootften deele alle krachten verlooren had; hy verfchoonda zich  X 33 X zich nooit als hy zich voor het Vaderland konde opofferen, en zoude hy dan onze traanen niet verdienen? Verdient ze ooit een Vorft zo verdient ze de nagedachtenis van Frederik. Weigert hem dan dezelve niet, myne Vrienden! want zy zyn het befte gedachtenis teken, dat wy hem kunnen oprechten. Hy ftierf; — maar verheugd u ook, hy ftierf niet ten eenen maale voor ons. Zyn geeft leeft noch in zyn waardigen Throon- Opvolger , in Frederik Willem, onzen tegenwoordigen Koning! Dapperheid, Wysheid, Menfchenliefde en liefde tot de Godsdienft zyn ook hem ten deele geworden! Frederiks Zoogeling kan ons in onze verwachting niet bedriegen, en hy heeft reeds zo veele bewyzen van zyne Koninglyke denkwyze laaten zien, dat wy geene reden hebben om wegéns het toekomftige bezorgt te zyn. Iedere dag van zyne Regeering munt noch uit door edele handelingen! —,, O God! bewaar hem voor ons „ als zoodanig ! zeegen dén Koning! —Wy dan„ ken u met ons ganfche hart, datgy Frederik onzeoverleedenen Vader noch zo lang geftnart „ hebt, datgy zo zichtbaar met hem geweeft zyt „ en zyne Regeering met zo veele zeegeningen „ bekroont hebt. Gedenk o God, datgy tot hier toe de befchermer van Pruisfen geweeft zyt! O „ houd niet op, em het verder te zyn, en zyt „ ook met onzen tegenwoordigen Landsvader, zo als gy met Frederik , uwen gezalfden, „ tot aan het einde zyner luifterryke loopbaan „ geweeft zyt! — Laat de geeft van Frede„ rik dubbel op hem ruften; behoud hem by » zyne groote en menfchlievende beginfelen* C )} en  X 34 >( „ en fchenk hem getrouwe dienaars, die de las" „ ten met hemdeden, en hem in zyne KomW „ lyke verrichtingen begeleiden! - Laat ons „ o Koning der Koningen, onder zyne Regee! „ alle Godzaligheid en eerbaarheid. O God " rl^a°r eei?,weenende Gemeente, om Jezus j> Chnflus willej AME.Nl - J