Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 1 01 3391 3558  33 6 /" die tot deeze weereld en 's menfchen tydelyk leeven behooren in een helder licln te ftellen. Zyn onderwerp brengt hy tot twee voornaame hoofdzaaken. Hei kromme km niet regt gemaakt worden. Het gent mtbreekt kan niet geteld worden-. Hoofdd. L 15» De laatfte frellirig, dat, het gene ontbreekt, niet geteld kan worden, zien wy het eerft van hem behandeld, Hoofdd. 1.16.—VIL 12. De eerfte Helling g dat het kromme niet kan regt gemaakt worden, betoogt hy Hoofddj VIL 13. —X. 20; In beide deeze deelen heeft de wyze Koning dezelfde bedoeling; te weeten, om^ A éoax Gelyk dé Prediker dus ver bétoogd.heeft i dat, het gene ombreekt.nietkan geteld werden 5 en zulksj om den menfchl t&t  fi Sciietswyze Opheldering de regte beoefening van den Godsdienft op te leiden en daar ir te bellieren; door aanwyzing van het ongenoegzaams der tydelyke dingen, en van het kromme in de weereld, 't welk veel verdriet en kwelling oplevert, den menfch te doen be^ grypen, dat de Godsdienst alleen hem tot een waar en beftendig geluk kan opleiden. Hy leert daarom, in het ilot deezes boeks, dat het einde van alles, wat hy overwogen heeft, dit zy, vreest God en houdt zyne geboden. En dit is de zaak, die hy meermaal, ook onder andere bewoordingen, erinnert. Wy moeten hier opmerken, dat, in den ftyl der heilige Schryvers, God te vreezen, en wys te zyn, of, wysheid te bezitten, zeer dikwüs één en het zelfde is: men vergelyke Job XXVIII. 28.; tot den menfche heeft God gezegd: ziet, de vreeze des Heeren is de wysheid, en van het kwaade te wyken, is het verfiand. Dat zelfde houdt de Prediker geduurig onder het oog. Hierom, de waarheid van deeze ftelling,, het gene „ ontbreekt kan niet geteld worden"; bewezen hebbende, befluit hy dus,-Hoofdd. VII. 12. de uitneemendheid der weetenfehap is, dat de wysheid haare bezitters het heven geeft. Trouwens, waare wysheid leidt den menfch op tot de bezitting van een  VAN DEN PREDIKER; £ Hoofdd; Vu. vs. 13. :o zal hy iok, tot iet zelfde :inde, "preeken ran het :romraej lat niet ;an regt lemaakt vorden. )e hoofdiliït daarimtrent Is leeze, dat ien er ïods werk n aanmer- beflendig geluk, en brengt hem reeds,géduurende zyn verblyf op aarde, eenen gewenschten vrede aan, eene kalmte des geinoeds, die het leeven van het leeven is; zielsruste, waar by geen zinnelyk genoegen , geen weerelds vreugd, mag vergeleken worden; Maar die vrede des gemoeds wordt lig-; telyk geftoord, door 't gene krom en ver-' keerdis, in hetbeftaan, het gedrag, en in de lotgevallen, der ftervelingen. Hier Over zal dé Prediker dan vervolgens fpree-] ken; en zulks, om heilzaamen raad te gee-1 ven, ter bewaaring van die edele vrugtj der waare wysheid, de gemöedsruste; en' Om zulke pligten voortefchryven , die, haar vereisch der omftandigheden waar in men zich bevindt, volftrekt nodig zyiii 3. Ondertusfchen, daar hy overgaat tot | de verhandeling van dit gewigtig onder-i werp, \ a.. begint hy met een algeméén èw pligtvermaanend voorftel. i; 't Is hier, aanmerk het werk Godsjt het werk van dien God, dien grooten, dien heerlykeu God; a. „ Die zyneri raad uitvoert $ 3$ en, volgens dien raad, de ganfche weeA 2 ïM  >f Schetswvze Opheldering nadien geen menfch verandering kan maaken, ii 't gene hen krom en verkeerd voorkomt of in (tan is, de wy ze oogmet ken der voorzienigheid reld regeert : maar zoo, dat de wegen £ „ zyner Voorzienigheid meestal onna„ fpeurlyk zyn, en 'er veel gefchiedt, datV „ ons te eenemaal vreemd voorkomt. „ Doch, als dit plaats heeft, zoudt ge dan eene wyze regeering ontkennen, of „ het doen van den wyzen Opperheer be„ rispen ? Neen: gy moet dan alleen op „ zulke uitkomften de aandacht vestigen, „ om 'er Gods hand in te eerbiedigen. „ Aanmerk het werk van dien God; erken „ in alles zyn hoog beitel. b. „ Trouwens , dat gene, *t „ welk u onvoegzaam voorkomt, ,, blykt ten klaarften, een „, werk van God te zyn. Want (en dit is '„ 'er het bewys \zn)me kan regt maaken, „ dat Hy heeft krom gemaakt ? Alle de we>„ gen des Heeren zyn regt; maar, veel „ is 'er in 't beftuur der Voorzienigheid „ over deeze weereld, 't welk ons ver„ keerd toefchynt, en te eenemaal ftry„ dig, 't zy dan met Gods wysheid, of „ met zyne goedheid, of met zyne gereg- „ tigheid. Wy ftervelingen zouden '„ gaarne in dat alles verandering maaken; „ ten minsten zouden wy wenfchen, zoo „ veel kenais van zyne oogmerken ia „ vreem- oofld. VIL s. 13.  Hoofdd. va. vs. 14. VAN DEN PREDIKER £ ,, vreemde uitkomften te hebben, dat wy. „ het geen in den eersten opflag kron: „ voorkomt, in ons oordeel als regt kon„ den befchouwen: maar, wie zal du* „ regt maaken, 't gene Hy heeft krom ge„ maakt?" 23. „ En even dit, dat geer „ mensch het beloop der weereldfche din„ gen, of veranderen, of begrypen kan. „ ftrekt ten bewys, dat een alvermogend „ en ondoorgrondelyk wys Opperweezen, „ over alles de heerfchappy voert. On„ weerftaanlykheid en onbegryplykheid „ zyn zoo wel kenmerken van een God„ lyk gewrogt,als wysheid en goedheid.' Aanmerk het werk Gods ; want, wie kan regl maaken, dat Hy heeft krom gemaakt ? 2. Is het zoo met deeze zaak gelegen, wat blyft 'er dan over voor den menfch ? a. Dit, dat hy zich behoorlyk gedraage, overeenkomftig de omftandigheden waar in hy zich bevindt. NN. Salomon zegt, geniet het goede ten dage des voorfpoeds. ,, Gaat het u „ wel, is het voor u een dag des goeds, s, een tyd, welken gy by eenen aange99 genaamen en vrolyken dag vergelyken A 3 „ moogt? daar in te ontdekken. Des ervoor hem niec overblyfc, dan, naar zyne omHandigheden inde weereld zich behoorlyk te jjedraagqn, en derhaliren.metblydfchap het goeda te genieten, 't welk God  6 Schetswvze Opheldering in eenen tyd van voorfpoed fchenkt, maar ook in de rampen deezes Jeevens zyne hand ie eerbiedi gen. Op beide deeze pligten »oec men bedacht zyn, we- „ moogt ? geniet het goede, zyt in het goe-1 „ de, leef 'er in; neem met blydfchap „ uw deel van aardfche zegeningen; laat „ u daar in niet hinderen, door het zien op het kromme en verkeerde, dat 'er, ,, onder Gods toelaating en hoog beftuur, ,, in de weereld plaats heeft: eerbiedig „ zyne hand in allen deezen; maar, zie „ tevens op het goede, dat u gebeuren „ mag, en maak gebruik van uwe voor„ regten, met dankbaare vrolykheid." 22. „ Doch, ten dage des te- genfpoeds , in cenen dag des kwaads, „ wanneer onheilen u treffen; wanneer u„ we blydfchap met droefheid, uwe „ vreugd met rouwe, worden afgewisfeld; ;, of ook, wanneer fchrikkelyke landpïaa„ gen eene algemeene ellende veroorzaa?, ken: .in zulk eenen dag des kwaads, „ zie, zie toe, merk op Gods beftuur in „ dat allés, met eerbiedige aandacht, met „ ootmoedige onderwerping, en met een „ ftil vertrouwen op Hem, die alles fchoon „ maakt in zynen tyd." b. „ Want toch, zoodaanig i# „ het beloop der menfchelyke zaaken. KJf< ,, God Qdie God) maakt i, ook den eenen tegen over den anderen: ook dee- [oofdd. VII.  Hoofdd. VII. VAN DEN PREDIKER, f „ deezen, deezen dag des kwaads, maakt n die God, tegen over dien, dien dag des1 „ goeds; Hy maakt den dag van tegen-; „ ipoed , tegen over den dag van voor-1 „ ipoed. Niemand is zoo gelukkig, dat „ hem nimmer eenig onheil overkomt, ,, niemand zoo ongelukkig, dat hy niet, „ tusichen beiden, eenigen troost en ver„ kwikking geniet." 33. Zoo befchikt het de alregeerende Voorzienigheid. En waarom ? Salomon zegt, ter oorzaake, dat' de mensch niet zonde vinden iets, dat na hem zal zyn; Of, ter oorzaake, dat de mensch niet zou uitvinden, iets, dat achter hem is; „ dat „ hem op de hielen volgt; dat hem Haat overtekomen." ■■■■■■ De mensch houdt zich al dikwils op met bedenkingen omtrent toekomende lotgevallen. De een ftelt zich het kwaade , de ander het goede voor. Men maakt by zichz elven bepaalingen van 't gene gebeuren zal, en gaarn zou men, omtrent het toekomstige, genoeg- zaame zekerheid hebben, Maar zoo vermoeit de fterveling zich ydelyk; behalven dat het hem niet voegt, te weeten. wat nog volgen zal. Ook zou het hen jiadeelig zyn, De alwyze God, beneemt A 4 b&x. ;ens het fiflely*!ig,heton*eket,lot Ier (terveiugen i van God ivyflelyk 7.00 ge(chikt, op dat de menfch aangaande het toekomende onzeker zou blyveo. I  81 Schetswyzs Opheldering Hier op gaat de Prediker over tot verfcheiden byzoi derheden betreffenc het kromme in de V/eere!d, hem daarom de gelegenheid, om, uit het gene nu is, tot het gene daar na zyn zal, een zeker befluit te trekken. „ Op dat de mensch het toekomende „ niet zou weeten, daarom heeft God het „ leeven der ftervelingen aan de wisfeh„ valligheid onderworpen ; daarom heeft Hy den dag van tegenfpoed tegen o? „ ver den dag van voorfpoed gemaakt. „ Niets blyft 'er derhalven overig, dan, „ ten dage des voorfpoeds, het goede te ,, genieten , ten dage des tegenfpoeds, „ toetezien; en daar toe in alles het werk „ van God aantemerken: nadien het den „ onmagtigen en kortzienden mensch niet „ gegeven is, 't zy dan met de daad, of, „ ten minften, in zyn oordeel, dat gene „ regt te maaken, 't geen God heeft krom „ gemaakt." $. Na dit algemeen en pligtvermaaT nend voorftel omtrent het kromme , dat van geen mensch regt gemaakt kan worgden, gaat de Prediker over tot eenenade,re, en, voor elk, allerleerzaamfte beefchouvving van veel kroms en verkeerds., dat 'er in de weereld is. Daar van zal hy, i. eerst algemeene proeven opgee- yen, s. en. Hoofdd. vu.' vs. 14.  van den prediker; $ Hoofdd. VII. ?s. 15- en geeft et eerft alge* meene proeven van op» diehy zelf ,had opgemerkt. De eerde vertoont ons een al» lerduifterfte bedeeling der Voorzie» nigheidj, 2. en dan meer byzondere. i. De algemeene proeven van hel kromme in de weereld, geeft hy op, van het 15. vs. deezes Hoofddeels, tot het eerfte vs. van het volgende. — 't Geen voornaamelykhet kromme uitmaakt, is te vinden, deels, in zeer vreemde lotgevallen, deels in het verkeerd beftaan der menfchen: er dit beide, onder het hoog beftuur en de toelaating van een heilig God. a. Dan, eer Salomon het een eri ander opgeeft, laat hy voorafgaan, dit a, heb ik gezien in de dagen myner ydelheid, Dit al, die voorbeelden van het krom„ me, dat niet regt gemaakt kan worden. „ heb ik gezien, behoorlyk opgemerkt, zoo „ dat ik 'er berigt van geeven kan. ïk „ heb dit alles gezien in myn voorig leer „ ven, die dagen myner ydelheid, toen ik ,, de proef nam van de waardy der onderj,, maanfche dingen, en niets anders ovq„ rig behield, dan ydelheid en kwelling „ des geestes." b. En wat had de Prediker algezien? nn. Vooreerst, iets vreemds, ten aanzien van fommiger menfchen lotgevallen, a 5 De  omtrent eenen regt veerdigen die in zyne geregtigheid omkomt, en eenen godloozen die in zyne boosheid de dagen verlengt. loofdd. VII. s. 15. IO SCHETSWYZE OPHELDERING ax. De zaak geeft hy dusl Op: daar is een regtveerdige, die in zyne y geregtigheid omkomt, en, of, daarentegen is 'er een godlooze, die in zyne boosheid de dagen verlengt. * „ Daar is (en hoe dikT .,, wils heeft men dit niet gezien?) eerc regt'„ veerdige; een mensch die God vreest, „ althans, die regt doet; of ook wel, in een byzonder geval, eene regtveerdige „ zaak voor heeft: deeze mensch komt owy „ hy wordt ongelukkig , en wel, in, of, „ door zyne geregtigheid. Even dat gene, „ 't welk dienen moest, om zyn geluk te ,, bevestigen, en hem een langer leeven ,, weerdig fcheen te maaken , naamelyk „ zyne geregtigheid, even dat ftrekt tot ,, zyn verderf. Daarentegen is 'er een god,, looze ,■ een mensch die God niet vreest; ,, die anderen verongelykt, en de wel„ vaart van zynen naasten, zoo veel hy „ kan, aan zyne eigene belangen en fnoo-? de inzichten opoffert : deeze mensch 3, verlengt de dagen ;hy leeft lang en voor„ fpoedig;" (want dit geeft deeze fpreekwyze te kennen) „ zyn geluk wordt be- vestigd : en wel, in , of, door zyne „ boosheid. Zyn onregt, zyne bedrie= ?3  :VAN DEN PREDIKER. ïf Hoofdd. VII. ' vs. 15» 73. l6. tlsnoodig over zulke gevallen .vel te denken , en, noch de Voorzienigheid te berispen, „ geryen, het geweld dat hy gebruikt, „ het vrygeestig leeven dat hy verkiert: dat alles werkt mede tot bevordering van „ zyn geluk , en beveiligt hem dikwils „ voor die gevaaren, in welke een dcugd„ zaam, een regtveerdig, man omkomt." ** In de daad, iets kroms, iets verkeerds, dat niet weinig aanleiding geeft tot ontrusting, tot beroering^ van een godvreezend mensch. 00. Doch de wyze Koning zal hem hier tegen onderrigten, * door eene tweeleedige afmaaning. ,/ De eerste is» /. Weest niet al te regtveerdig ; „ Weest niet al te geftreng in uw „ oordeel, zoo dat ge de Voorzienigheid „ zoudt berispen, en denken, dat God regtveerdiger moest weezen, dan Hy zich „ menigmaal betoont in de regeering var „ deeze weereld:" En houdt u zeiven niel al te wys; „ Verbeeldt u niet, dat gy ee„ ne uitmuntende wysheid bezit, en daai „ door bekwaam zyt, om, alles wat 'er ge5, beurt, regtmaatig te kunnen beoordees, len, naar 't gene u toefchynt regt en 5, billyk te zyn," //<  ï<2 ScHETSWYZE OPHELDERING 't gene hoogft r deelig is noch haai ftoutelyk te lochenen, nadien di een rampzalig gevolg zou kcbben. //, „ Wagt U VOOI a'„ deeze geftrengheid en vermetelheid;" waarom zoudtgy verwoefiing over u hrengen,o£, waarom zoudt gy u zeiven verbaazen, ontzetten , radeloos maaken ? ,, waarom zoudt ge, ,, door dus vermetel de handelingen der „ Voorzienigheid te willen onderzoeken en beoordeelen, u zeiven in volkomen ver,, warring brengen ?" .7 De Prediker voegt 'er eene tweede afmaning by; /. Weeft niet al te godloos ; ,, verval niet tot een ander uiterfte, zoo dat ge, met het godlooste foort van „ menfchen, denken zoudt, dat God geen „ onderfcheid maakt tusfchen boozen en „ goeden:" •— En weest niet al te dwaas, of, zonder invulling, weest niet dwaas ^ „ wees niet zot, zoo dat ge, uit onver- ftand, en gebrek van aandacht, op het ,, zien van zulke vreemde uitkomften, met „ den dwaas, zoudt denken, daar is geen „ God} daar is geen Voorzienigheid." : //, Denkt zoo niet; waarom zoudt gy Jierven buiten uwen tyd? „ Want, geeft ge plaats aan zulke fnoode ,. beginzelen, welligt zullen ze u vervoe,, ren, tot een ongebonden leeyenswyze, waajp Hoofdd. VII. vs. 16. vs. 17.  VAN DËN PREDIKER. ï£ Hoofdd. VII. Ts. 17. vs. 18. Beide dee* :e uiterten heefc nen dan voorzichtig te veïnyden; en integendeelvaftte houden aan deeze twee tvaarheien, 5) waar door gy uwe dagen niet ter helftö „ zoudt brengen; ze moeten ten minden dit ,, gevolg hebben, dat ge ftervert zoudt^ eer „ gy bekwaam waart, om wel te fterven." **. Deeze dan zyn de twee uiterften, die men in zulke gevallen, als wy hier gemeld zien, zorgvuldig te vermyden heeft. Men mag Gods Voorzienigheid , noch berispen , door te groote geftrengheid en ingebeelde wysheid , noch ontkennen, door eene verregaande godloosheid en dwaasheid. ./ Wagt men zich voor deeze uiterften, dat is voordeelig, en allezins betaamlyk. Het is goed, zegt Salomon, dat ge daar aan vajl houdt, en trekt ook uwe hand van dit niet af. 0£,het is goed, dat ge hier aan vajl houdt, en trekt ook uwe hand van dat niet af. /. Hy heeft het oog op de twee voorgaande afmaaningen, en wil * dat men die beide zal in acht neemen. De fpreekwyzen van het ligchaam ontleend, en tot den geeft overgebragt, beteekenen die werkzaamheid, waar door men voorgefchreven leffen en plichten wel in acht neemt, geduurig zich dezelve erinnertmet volkomen goedkeuring, zoo dat men 'er aan vaft houdt,  14 ScHETSWYZE OPHELDERING dat God a les regeeri en datHy, in zyn beftier onbe rispelyk u Zoo ie ver keeren om< trentde al regeerende Voorzienigheid,isvoordee' lig» houdt, en zorge draagt, dat mén, door achteloosheid en aftrekking $ niets van dezelve verlieze; //: Hy derhal ven , 'die zich naar deezen raad gedraagt, houdt zich zorgvuldig aan deeze twee waarheden; vooreerst, dat God regeert ,• en hier dooronderfcheidt hy zich van by uitftek godlooze en dwaaze menfchen, die eene Voorzienigheid ontkennen: ten tweeden, dat al wat God doet wel gedaan w^aj kan hy het niet doorzien; en hier door onderfcheidt hy zich van hun, die, in 't beoordeelen van Gods beftuur over eene zondige weereld, al te regtveerdig ,al te wys in hunne oogen zyn, en daar door vervoerd worden tot die onbetaamlyké gedachten, de weg des He er en is niet regt. ij Zoo de uiterften té vermyden $ /« dat is goed, het is voordeelig; , Want, die God vreest, en derhalvén zyn Opperbeftuur niet alleen erkent,maar ook eerbiedig goedkeurt^ die ontgaat dat al; al dat kwaade, dat op de vermetele berisping, of, op de ftoute verlochening, van Gods Voorzienigheid pleegt te volgen: voor al dat kwaade zal hy be* veiligd zyn. „ Trou- Hoofdd; Vü; vs. 18.  van den PREDIKER. 15 Hoofdd. VII. VS. IQ. YS. 20. Trouwens ^ de wysheid, liever, deeze wysheid, waar door men zoo denkt en verkeert omtrent Gods hoog beftuur; deeze wysheid vcrjlerkt eenen wyzen meer, dan tien Heerfchappers, die in eene (in de ) fiad zyn. Een wyze , een God-vrugtige , mag, wegens de verzoekingen ,, aan welken hy blootgefteld is, gelyfc „, zyn aan eene ftad, waar in het aan mui-» ,, temaakers en heimelyke vyanden niet „ ontbreekt; maar deeze wysheid zal hem „ meer beveiligen, voor 't geen zyn rust, ,, zynen vrede ftooren kan, dan tien, dat is, veele Heerfchappers, die waaken voor eene ftad, om, door hunne wys„ heid en vermogen , alles in order te „ houden." //. Ja maar ook, zoo e te beftaan, zoo werkzaam te zyn, omtrent13 Gods regeering over de lotgevallen der men fchen, dat is goed, het is betaamlyk. Voorwaar Jit\zx,want,daar is geen mensch regtveerdigop aarde, die goed doet, en niet zondigt. ,. Dit kan niet gelochend worden; wie toch, onder de ftervelingen, hoe verook gevorderd in de beoefening der Godzaligheid,wie kan zeggen, heb myn har tgezuiverd, ik ben rein van over* triding? „. Maar 1 hoogftitamelyk.  De tweede algemeene proef van het kromme in de weereld, vertoont ons het liefdeloos beftaander menfchen, Hoofdd1.VII. vs, 29i i<5 Schetswyze Opheldering ï,. Maar wat volgt hier uit, in betrekking tot de aanbevolen betragting,om eene Voorzienigheid^ noch te loochenen,noch te berispen, maar integendeel, te erkennen en te pryzen? dit, dat dezelve hoogst betaamlyk is. Trouwens 4 komt een regtveerdige om in zyne geregtigheid, dat mag geen aanleiding geeven^om God vari onregt te verdenken jwant ook deeze regtveerdige is en blyft een zondaar in zich zeiven. En verlengt een godlooze de dagen in zyne boosheid, dat mag geeri reden zyn, om eene alregeerende Voorzienigheid te ontkennen. Want bleef'er geeri plaats voor Godlykè langmoedigheid, dan zou het ganfche menschdom, op eenmaal, hoogst ongelukkig zyn; nadien 'er geeri mensch regtveerdig is op de aarde, die goed doet en niet zondigt* 22. Na de overweeging vari het kromme, dat zich opdoet in zeer vreem^ de lotgevallen, fpreekt Salomon vervol srens van het kromme, dat men allerwege befpeurt,inhet beftaan en gedrag der men-' fchen. Onaangenaame proeven geeft hy hier van op; hy vertoont ons twee heerfeilende verkeerdheden, bronnen van veeï verdriet en kwelling, een byna algemeene  VAN DEN PREDIKER X? Hoofdd. VII. ▼S. 30. V?. 21. zoo blylcbaar in iwaadpreekend*ïeids en verregaande liefdeloosheid, én, eene diep ingewortelde dwaasheid. aa. 't Gene betrekking heeft tot de byna algemeene en dikwils verregaande liefdeloosheid, meldt hy vs. 11,11.: maar zoo, dat hy geen afzonderlyke opgave doet van de zaak, omtrent welke hy eene heilzaame les wil voorfchryven. Dat gene, waar op hy het oog heeft, meldt hy te gelyk, met de vermaaning daarormtrent. *; Hy zegt: „ Geef ook „ uw hart niet, of, ook, daarenboven, be„ halven het geen ik u. reeds heb voorge„ houden-, neem ook dit ih zcht, geef uw i,, hart niet tot alle woorden, (alle die woor,, den) die men fpreekt:" if Niets is gemeener , dan dat de menfchen veel van malkanderen praaten, ^n meelt, al ten nadeele. 't Zy dat men de gebreken van zynen naasten ophaalt, en doorgaans vergroot; of dat men zyne onfchuldige bedryven in een haatelyk licht doet voorkomen; of wel, dat mén hem fnoodelyk belastert, en, 't geen hier mede niet zelden gepaard gaat, dat men hem het kwaade toewenscht, of zich in zyn kwaad verblydt. B :/ .Nic-  l8 SCHETSWYZE OPHELDERING doch wa aan inen zich niet zeer mof laaten gel geuligge Badien zulks zee cadeeiig, en tevens onbecaam lyk zou zyo. ö :/ Niemand, (zoo ver¬ dorven is de weereld) niemand gaat 'er t vry; de befte zelfs is aan de gevolgen van J. deeze heerfchende liefdeloosheid onder'worpen. Wat zal hy doen ? Hy moet niet nieuwsgierig zyn, om te weeten, wat anderen al van hem zeggen; hy moet zich niet ftooren aan de praat van menfchen. Dat wil de Prediker, als hy zegt: geef uw hart niet tot alle woorden , die men /preekt. **. En waarom moet men dit niet doen? •/ Vooreerft, om dat rhet zeer nadeelig is, en veel ongenoegen baart. Die zich aan de praat van anderen laat gelegen liggen, verneemt niet zelden, 'tgeen hem hoogst onaangenaam is. „ Doe 3, het niet," zegt Salomon, „ op dat gy „ niet hoort, dat uw knegt, die uw brood „ eet, die verpligt is, u getrouwlyk te „ dienen, dat zelfs zoo een, uvloekt;dat ,, hy kwaad van u fpreekt , en u het „ kwaade toewenfcht." :/ Daarenboven, het is ' onbetaamlyk, dat men zich zoo laat gelegen liggen aan 't geen anderen zeggen; nadien men zelf fchuldig ftaat. Hy voegt 'es Hoofdd. VII. VS. 21.  Hoofdd. VII. VS. 22. Behalvea m\k een iefdeloos nefraan , is ;r ook een liep ingeworteldeIwaasheid. VAN DEN PREDIKER. 13 'erby : want uw hart heeft ook veèlmaalen bekend, dat gy ook anderen gevloekthebt. ,, Gy „ zelf hebt ook anderen het kwaade toe„ gewenscht, was het niet met woorden, „ althans in uwe gedachten; dat heeft uw „ hart menigmaal bekend , uw gewisfe „ heeft daar van niet zelden kennis gedra„ gen. Daar ge dan zelf dikwils gezon„ digd hebt tegen de liefde, die gy aan „ anderen verfchuldigd zyt, zult ge het „ dan zoo zeer ter harte neemen, wanneet „ anderen zich aan i>»bezondigen?" Voorwaar, een treflyke zedekunde, die geen voedzel aan hoogmoed , maar aan ootmoed geeft! • ƒ33- Doch behalven zulk eene byna algemeene, en dikwils verregaande liefdeloosheid, is 'er ook een diep ingewortelde dwaasheid, die, onder het hoog beftuur van God, by de beften zelfs, nog overig blyft; iets kroms, dat niet regt gemaakt kan worden. *. De Prediker heeft dus ver uitneemende lesfen voorgefchreven , welker betragting niet weinig kan toebrengen tot bevordering der gemoedsrufte , die edele vrugt van waare wysheid: een voorzichtig oordeel over de handelingen  AO ScHETSWYZE OPHELDERING Salomon heeft dit kromme allerduide lykst in 2ich zeiven opge' merkt; want fchoon h; reeds gevorderdwas'in de beoefenini der opgegeven les feu, en hierorr hoopte, eens regt der Voorzienigheid, —- en, een verftan dig gedrag omtrent eene kwaadfpreekendi vveereld. Maar wanneer nu iemand he een en ander behoorlyk in acht neemt, za dat voor hem genoeg zyn, om hem, ah een wys man , vry van ruftverftoorendc ongenoegens, zyne dagen te doen door brengen ? **. Laat ons zien , wai Salomon van zyne eigene bevinding meldt Hy fpreekt hier van in het overig dee: deezes Hoofdftuks. Eerft geeft hy berigi van ft geen hy te voren reeds gedaan had. met deszelvs gevolg :. dan van 't geen h> verder had poogen te doen, te gelyk met de vrugt van zyne poogingen. ./ Het eerfte komt vooi in het 23. en 24. vs. /. Dit alles, zegt hy. r„ deeze lesfen, zoo even van my aange,, prezen," dit alles heb ik met wysheid ver,zogt. „ Ik heb 'er met goed verftand, en ,, volgens de regelen van waare wysheid, '„ de proef van genomen; zoo, dat ik ze „ uoodig en heilzaam heb gevonden." //.,, Ditgafmymoedj „ Ik zeide by my zeiven, ik zal wysheid ,y bekonwi; ik zal het verder brengen, en 93 di© "Hoofdd. . VII. vs. 22. [ Vï. 2J.  Hoofdd. VII. vs, 23. vs. 54- VAN DEN PREDIKER, ar „ die volmaakte wysheid deelachtig wor„ den, die vry is van alle inmengzelen „ der dwaasheid, en eene beftendige ge„ moedsruste aanbrengt." ///. „ Maar, ik vond „ my bedrogen ). ,, Zy was nog „ verre van my. Ik was, ja, in de begin,, zelen wys, maar geenzins in die vol„ komenheid, welke vereifcht wordt, om „ den mensch, boven' alle onrust en ge„ moedsberoering, in veiligheid te ftel„ len." )). „ Geen wcm„ der; 't geen ver af is en zeer diep, wie „ zal dat vinden ? Of, ver af is dat geen, „ 't welk geweest is , en diep , diep; wie zal ,, het vinden ? De eerfte menfch , ja, bc„ zat zulk eene wysheid, die hem, zoo lang hy God gehoorzaamde, een vol„ komene gemoedsruste deed genie-ten; „ maar, dat is geweest; die volmaakt© „ wysheid is nu ver van ons verwyderd, „ en, ten aanzien van haare uitvinding, „ zeer diep; zoo dat niemand, wat moei„ te hy ook aanwendt, dezelve zich ia 3, dit leeven verkrygen kan." 5/ 't Geen de Prediker B 3 dus svys te zulen woelen, vond hy zich echter by de litkomft Dedrogen; bemerkende ras, hoe onmogeyk hec Siem ware, ie wys» ïeid te vertrygen,zoo als hy die begeerde. En wild» hy de re»  2* ScHETSWYZE OPHELDERING den bier van ,naar genoegen ontdekken? dus belydt, wordt nader bevestigd dooide vrugteloosheid van zyne verdere poogingen , daar hy niet vond, het geen hy zogt. /. Hy zegt: ). ,, Ik keerde my „ em; ik bepaalde my zeiven tot naauw„ keurig onderzoek, en myn hart, ik deed „ het meteinftige begeerte, met belang„ Helling." )). En zulks, §. ,, Om te wee- „ ten, en om natefpeuren , en te zoeken, „ wysheid ; die wysheid , welke ik be„ merkt had, dat nog verre van my was, en eene Jluitreden, (of liever) eene uit„ vinding van groot belang, de vrugt van 3, een zeer naauwkeurige overpeinzing; 3, een befluit aangaande de reden, de waa,, re oorzaak, waarom ik die wysheid „ niet kan vinden, die ik hartelyk zoek „ en begeer." §§. „En, op dat „ ik die oorzaak ontdekte, wendde ikmy „ ook, om te weeten de godloosheid der zot„ heid,ende dwaasheid der onzinnigheden," of, „ om te weeten de godloosheid der zot?, heid, en de dwaasheid,- onzinnigheden! die Hoofdd. vu. rs. 24. vs. 25.  VAN DEN PREDIKER. 2$ Hoofdd. VII. vs. 25. vs. 26. „ die achteloosheid, welke den mensch God doet vergeeten, met dit gevolg, dat „ hy, door zyne redenlooze driften, ver- voerd en beroerd wordt; die dwaasheid, „ welke den fterveling onbezonnen en on„ vernuftig maakt in zyne handelingen : al„ temaal onzinnigheden; trotfche poogin,, gen van verdoolde menfchen, om ver„ genoeging te zoeken, daar ze niet te „ vinden is. ——— Al dit kwaade poogde „ ik ook te kennen, om, uit vergelyking „ van het eene met het andere, tot die ,, fluitreden, die uitvinding te geraaken, waar by ik zoo veel belang meenette hebben." //. „ En, zie daar, ). „ terwylikhier „ mede bezig was, en myn eigen hart on„ derzogt, wierden myne gedachten be,, paald by het voorwerp myner hoofdverdorvenheid." §. Te weeten, f. „ Ik vond „ een bitter er ding, dan de dood; iets, dat „ verfchrikkelyker en meer benaauwende „ is , dan de dood zelve ; een vrouwe, „ (zulk eene vrouwe) (hoedaanige ik my, „ in grooten getale, tot myn vermaak, B 4 „ ge- zyne pocningen,hier toe aangewend,dienden flegis, om hem zyne eigene dwaasbeid leevendig te vertegenwoordigen,  *4 SCHETSWYZE OPHELDERING „ genomen heb) zulk een vrouwe, welke) 5, harte netten en gaaren, en haare hander. „ banden zyn; een vrouwe, die listig is ir „ haare aanflagen, en welker liefkoozin„ gen hoogst gevaarlyk zyn." if.„Wiegoec 5, is voor 'Gods aangezichte (voor het aange- zichte van dien God); wie den Heen M vreest, die zal van haar ontkomen; ge- raakt hy al in verzoeking, dezelve za: „ over hem niet zegepraalen : daarentegen, de zondaar , een die zondigt en dei „ Heere verlaat, (gelyk ik gedaan heb^ ;, die zal van ha.ar gevangen 'worden." §§. Zie daar . hoe ver Salomon met zyn onderzoek kwam: acht geevende op zyn eigen diep verval. bleek het hem , dat de verleiding haare overwinnende kragt ontleent uit 's menfchen zondelyken en diep verdorven aart. Maar had hy het nu zoo ver gebragt als hy wenfchte ? Uit het geen 'er volgt zullen wy dit kunnen verneemen. f. „ Ziet, zegt „ de Prediker , dit heb ik gevonden; dit „ naamelyk, dat ik, door eigen fchuld, „ gevallen ben; dat ik, door eigen fchuld, js heb moeten ondervinden, hoe zulk een „ vrouwe, 'Hoofdd. VIL vs. 26. r j 1 vs. 27..  Hoofdd. VII. VS. af. VS. 28. (die voor* heen ten duidelykften geblo* 'van ben PREDIKER, ag vrouwe, (gelyk 'er veelen aan myn hof „ zyn) een ding is, bitterer, dan de dood; „ dit heb ik gevonden, het een by het an,, der; het vermogen der verleiding, be„ neven de reden, waarom dezelve op den „ eenen geen kragt oefent, en op den an„ deren zeer veel, zoo dat hy gevangen wordt." ff. „ Het een „ en ander heb ik, door naauwkeurig on„ derzoek, ontdekt, met oogmerk, om de Jluitreden te vinden; om tot eenbefluit te komen, wat toch de reden zy, dat „ de wysheid, die ik hartelyk begeer, nog „ verre van my is, niet tegenftaande ik myne zonde betreur : maar vrugte^ „ loos." — „Als nóg „ zoekt myn ziel dezelve; nog poog ik den ~„' aart der verdorvenheid van myn hart in „ den grond te kennen, en zoo, dien vond, „ die reden te ontdekken, waarom ik, niet „ tegenftaande myne zugt naar volkomen v wysheid, echter nog, in veele opzich„ ten, dwaas blyve. Maar ik heb dat be„ fluit, die reden, niet gevonden. a .Nu volgt *er: Eenen man uit duizend hel} ik gevonden: B 5 maar  ken was i ïyne ongi lukkige verkiezini van vrouwen) 2,6 ScHETSWYZE OPHELDERING ifnaar eene vrouwe onder die allen heb ik niet gevonden. ' AA. Men kan aan deeze woorden, die zeer bedenkelyk zyn, aa. volgens de gewoone vertaaling, deezen zin geeven: ,, Ik, die bekwaam genoeg was, „ omeenen man uit duizend te vinden;— „ om, uit een groot aantal menfchen, een wyze keus te doen, en zulken te verkiezen, die my dienftig en nuttig konden zyn : ik heb echter, niet tegenftaan„ de myne menschkunde, onder zulk een „ groot aantal, geene vrouwe gevonden, „ die my, door haar deugdzaam en verftandig gedrag, voordeelig had kunnen „ zyn. In de keus omtrent vrouwen ben M ik een dwaas geweeft." bb. Of men zou de woorden dus kunnen overzetten : „ Ik, één mensch, ik alleen, heb „ meer dan duizend gevonden ; meer dan duizend andere menfchen, of, meer dan duizend dingen, die goed, die heilzaam zyn, die het leeven veraangenaamen; ,. nadien myne weetenfchap zich zeer ver „ uitftrekte, en ik het vermogen had, om, „ al loofdd. VII. ri. sS.  VAN DEN PREDIKER, fi? Hoofdd. VII. vs. 28. zonder echter den grond der verkeerd* heid van het menfchelykhart te ontdekken. 1 l I 1 1 SA! wat hy met zeker, "heid te -weeten ,kwam, wse al wat myn hart begeerde, gemakkelyk „ te verkrygen: maar, in het beoordeelen „ en kiezen van eene vrouwe , ben ik „ blind en dwaas geweest, en hier door ,, ook ten val gebragt. Een vrouw onder „ die alle, onder zulk een aantal, heb ik ,, niet gevonden." BB. Hoe men het neemt, dit voorftel dient, ter nadere bevestiging van 't geen Salomon gezegd had; naamelyk, dat hy niet kon uitvinden ,'t gene, waar hy naar zogt. De ondervinding had hem wel geleerd, dat hy zich in veele dingen wys, en in andere dingen by uitfteekendheid dwaas betoonc had: maar, vroeg hy, hoe dit mogelyl was, wilde hy den grond der verkeerdhe den van het menfchelyk hart weeten, ei zoo weeten, dat hy het kwaad, in des zelvs eerlten oorfprong konde aantastei en uitroeien , om zoo eens regt wys ti worden, dan bemerkte hy zyn onvermo gen; 'er bleef iets raadzelachtigs voor her over. Hy kon niet vinden, het gene Ir zogt, )). Met dat alle echter ontdekte hy deeze groote en aller aangelegenfte waarheid, dat niet de heili &  a3 Scketswvze Opheldering dit,dat di waare oor zaak van het zedelyk beder: by den mensch zelve te vinden is. : | < 1 1 i l ;ge God , de oorzaak van die verkeerdheid is, maar dat de fchuld daar van aan den mensch zelve moet geweten worden, Alkenlyk, zegt hy, alleenlyk ziet, dit heb ik gevonden , dat God , (die God) den mensch, dien eerften mensch, regt gemaakt heeft: maar zy, onze eerfte voorouders, hebben veele vonden gezogt. Ze waren begeerig naar nieuwe ontdekkingen, naar geheimen, die boven hun bereik waren; ze wilden als God weezen, kennende het goed in het kwaad: daar door zyn ze gevallen; zy zyn dwaas geworden, en hebben de dwaasheid, als een beftendig erfgoed, aan mnnenakomelingen, aan alle menfchen, ïagelaten. Zit daar, veel iroms, veel, dat ons onvoeglyk voortomt. Waarom laat God toe, dat vroomen, lat regtveerdigen , om dat ze dezulken :yn, zich, fomtyds, aan verderflyke onleilefi zien blootgefteld: terwyl godloo:en, om dat ze onregt doen, en in boosleid leeven , grooten voorfpoed genieen? Waarom gedoogt Hy, dat men , door leerfchende liefdeloosheid, aan veelerlei on-* Hoofdd, vu. vs. 29.  VAN DEN PREDIKER; 29 Hoofdd. VII. VS. 2p. Hoofdd. VIII. vs.i Iiitusfctiea. blyft de wysheid, in een aan» raerkelyken trap bezeten, hoogft be» 'geerlyk ; i ongenoegens j in de menfchelyke maatfchappy, onderworpen is ? Waarom is de dwaasheid als gebonden aan het menfchelyk hart, zoo dat zy zelve , die 'er geheel van wenfchen verlost te worden, vergeeffche poogingen doen? Niets blyft, 'er overig, dan deeze les te betragten : Aanmerk het werk Gods. c. Nu komt de Prediker tot hel befluit van deeze zyne redeneering, Hoofdd VIII. 1. NX. Hy zegt: Wie is gelyk de •wyze, en wie weet de uitlegging der dingeni Of, wie is gelyk de wyze, en wie is gelyl een, die de uitlegging der dingen weet ? ««. De Prediker heeft dai het oog op een mensch, die de waare wys heid bezit, en wel in zulk een trap, waai toe hy nog niet gekomen was; die wysheid , welke hy zich, als zeer begeerlyk. bad voorgefteld. @|3. Zulk een mensch wee\ de uitlegging eenes woords, eenes dings, onbepaald; en derhalven,zoo als onze Overzetters de woorden vertaaien, de uitlegging der dingen; van die dingen naamelyk, welke betrekking hebben tot zynen pligi en waar belang, en van hem moeten in aau-  ScHETSWYZE OPHELDERING nadien ze oorzaak i van vrolj ke vergenoeging , aanmerking genomen worden , om regt omtrent God, zichzelven, en de weereld te verkeeren; gelyk uit het beloop en oogmerk van Salomons redeneering ligtelyk is optemaaken. Van die dingen weet hy de uitlegging, de verklaaring aangaande derzelver natuur en oogmerken. Hy is * gelyk Paulus hem noemt, een geestelyk mensch, die alle dingen onderfcheidt, om zich in alles verftandig te gedraagen, en met alles zyn voordeel te doen. yy. En vraagt de Prediker: „ wie is gelyk zulk een ?" Hy vraagt dit met bewonderende hoogachting voor zulk een mensch, dien hy, en als voortreflyk, en als gelukkig befchouwt. 22. En niet zonder reden; «x. De wysheid des menfchen, s (eenes menfchen wysheid) verlicht zyn aan* 'gezicht. Het licht des aanfchyns is, naar het gebruik der fpreekwyze in de H. S., zulk een houding of gelteldheid van het weezen, die inwendige vrolykheid en genoegen, of ook gunft en toegenegenheid te kennen geeft; gelyk wy ook van iemand , die ons zeer vergenoegd en vrolyk toefcheen, fomtyds zeggen: „ 'er lag een „ glans op zyn aangezicht." —— De Pre- Hoofdd. VIII. vs. i.  van den PREDIKER. 31 Hoofdd. VIII. vs. tl ;n ftand. /aftige ef- enbaarig- leid. Prediker noemt dan het uitwendig teekefl, maar bedoelt de beteekende zaak. Hy wil zeggen: „ de waare wysheid maakt een „ mensch vrolyk en vergenoegd; zy veroorzaakt by hem eene blyde gemoeds,, gevleidheid." /3;3. Hy voegt 'er by: en de fluurigheid zynes aangezichts wordt (daar door) veranderd. Wanneer iemand veell ziet en ondervindt, dat hem ongenoegen verwekt, en hem verdrietig maakt, dat zal doorgaans aan hem te zien zyn; een donker, een ftuursch, gezicht verflrekt ten bewys van de onaangenaame gevleidheid zynes gemoeds: maar dit ernftig weezeö krygt eene andere, eene vrolyke houding, wanneer de wysheid, die over alles regtmaatig oordeelt, zyn hart gerust fielt, en de gemoedsberoeringen met eene aangenaame kalmte verwisfeit; èe fluurigheid zynes aangezichts wordt dan veranderd. Volgens deeze opvatting dient dit tweede deel tot nadere verklaaring van het eerfte. Anderen vertaaien de woorden dus: de jierkte zynes aangezichts wordt vernieuwd of ver* dubbeld. Volgens deeze overzetting, kan de fterkte des aangezichts, die flandvastigheid van weezenstrekken beteekenen, waai  3» Schetswyze Opheldering waar door iemand zich in alle gevallen denzelfden vertoont, zonder dat men eenige verandering in hem befpeurt, die eene af wisfelende gemoedsgefteldheid zou te kennen geeven; En dan noemt Salomon weei het teeken, daar hy de beteekende zaak bedoelt; naamelyk, eene zekere ftandvastigheid van geest, die door de wysheid vernieuwd, vermeerderd wordt. —Deeze uitlegging vlyt zeer wel in den zaamenhang, en komt over een met het gene de Prediker gezegd heeft in het voorig Hoofddeel vers 19. Deeze wysheid verjlerkt den wyzen, meer dan tien Heerfchappers, die in eene ftad zyn-. Salomon voegt dan hier twee uitmuntende gemoedsgefteldheden by een; vrolyke vergenoegdheid, en ftandvaftige effenbaarheid, en beiden merkt hy aan, als eigen aan een wys mensch, die, over het geen hem voorkomt ■, regt weet te oordeelen; die ook daarom, met alle reden, een voorwerp is van hoogachting en verwondering. Pe zin der woorden, dus vertaald, zaï hier op uitkomen : ,, wie mag in vergely?, king gefield worden met eenen wyzen, „ die genoegzaame kundigheid heeft,om, »» over zynen pligt, zyn waar belang, f, Gods Hoofdd. VIII. VS. I,  Hoofdd. VIII. YS. I. Na deezg algemeene proeven van het kromme in deweereld» i |;;. van den PREDIKER. 33 Gods hoog beftuur, en der menfchen „ lotgevallen , wel te denken ? Deeze* „ mensch leeft niet alleen vrolyk en ver„ genoegd, maar is ook, doorgaans, aan „ zichzelven gelyk, en niet onderworpen „ aan zulke zwakheden, die zynen vrede „ ftooren, zyn gemoed ontrusten zouden." c. Ondertusfchen, 't geen te vooren in veele proeven van kwellingveroorzaakende ydelheden is opgemerkt, dat, naamelyk , de Prediker gewoon is , de voorbeelden, die hy opgeeft, met de fterkfte kleuren te fchilderen , om, al wai ter verfchooning van menfchelyke dwaasheid en boosheid zou kunnen bygebragi worden, aftefnyden: dat zelfde valt ools aantemerken omtrent deeze algemeene proeven van het kromme in de weereld. waar aan wy ons ligtelyk zouden ergeren 't Is iets kroms, dat regtveerdigen dikwils ongelukkig, dat godloozen voorfpoedig zyn: maar nog veel vreemder, dai een regtveerdige omkomt in zyne geregtigheid, en dat een godlooze de dagen ver lengt in zyne boosheid. 't Is iets kroms, dat in eene maatfchap py van redelyke fchepzelen, die elkander door onderlinge liefde, gelukkig kondei C maa-  34 ScHETSWYZE OPHELDERING maaken , de liefdeloosheid veel kwaads berokkent: maar nog vreemder is het, in achterdocht te moeten leeven, dat zulken, die niet alleen veel aan ons verfchuldigd, maar ook van ons afhangelyk zyn, echter zich aan de kwaadaartigfte liefdeloosheid jegens ons fchuldig maaken. 't Is iets kroms, dat redelyke menfchen, met verftand en oordeel begaafd, meestal zoo werkzaam zyn, als of ze van beiden beroofd waren, daar ze , door fchyngeluk natejaagen, zichzelven ongelukkig maaken : maar nog vreemder is het, de uitwerkzelen van deeze dwaasheid , dit diep ingeworteld bederf der menfchelyke natuur, allerduidelykst te zien in eenen man, wien, voor het overige, de lof van wys te zyn, niet kan geweigerd worden. Zulk een man was Koning Salomon, die, fchoon der waare wysheid deelachtig, en daarenboven' voorzien met een edel verHand en uitgebreide kundigheden, zich echter aan de grootfte, de verfoeielykfte dwaasheden fchuldig maakte; zoo dat men reden heeft om te vraagen : „ hoe was ,, het mogelyk, dat zoo. een wys man zich tot zulke buitcnfpoorigheden liet ver>9 voeren?" 2. Hier hoofdd. yin, 'S. 1.  Van den PREDIKER. %§ Hoofdd. vin. VS. I. gaat dé Prediker over tot meer byzoudere^ die on$ hst kromme en verkeerde in de burjerlykeraaatfchajïjy doen iien. 2. Hier van fprak de nu verootmoedigde Vorst, in het laatft des voorigen Hoofddeels. — Maar was dit wel voorzichtig? Moest dit niet dienen, om zyne koninglyke waardigheid, by Israël, in kleinachting te brengen ? — Nog wigtiger wordt deeze bedenking, als wy den voornaamen inhoud van dit en het volgend Hoofddeel in aanmerking neemen. Hier zien wy meer byzondere proeven van het kromme en verkeerde in de weereld opgegeven. Proeven, over welke wy niet regt denken kunnen, ten zy dan dat wy het onnagaanbaar beftuur der Voorzienigheid, benevens den zedelyk bedorven toeftand Van het menschdom , in algemeene liefdeloosheid , en in heerfchende dwaasheid, zoo blykbaar, in aanmerking neemen. Inzonderheid , proeven van dat kromme ert verkeerde, 't welk in de burgerlyke maatfchappy plaats heeft, en wel, meestal, door het flegt beftuur van hun, die het gebied in handen hebben. Salomon zal fpreeken : — van eerte godïooze, en nogthans, voor den Vorst, naaf oogenfehyn, gelukkige regeering,vs. 9.— 13»?**" van eene geheel tegenftrydige vergelding, vs. 14.—Hoofdd. IX. vs. 1.5—van het C 5J 4h1«  36 SCHETSWYZE OPHELDERING Doch alvootenswaakt hy voot het gezag dor fegeering, onzeker en wisfelvallig lot der ftervelingen, hoe onderfcheiden ook hunne verdienften zyn, vs. 2 — 10.; — van de vrugteloosheid der uitneemendfte bekwaamheden , en loflykfte poogingen, in zeer veel gevallen, vs. 11, 12.; — van gewigtige diensten, die in 't geheel in geen aanmerking genomen worden, vs. 13 —18.; — van geringe gebreken, die, door het 011regtmaatig oordeel van anderen, de anderzins eerwaardigfte perfoonen verachtelyk maaken, Hoofdd. X. 1—3.; —- Vooral fpreekt hy uitvoerig van het wangedrag, waar aan een wettig Vorst zich kan fchuldig maaken, door het kwaalyk begeeven van gewigtige anrpten, en het fchandelyk verwaarloozen van zynen pligt, vs. 4—20. Maar, is het nu voorzichtig, de gebreken der regeering zoo in het licht te ftellen ? Kon dit by het volk geen fchadelyken invloed hebben, en aanleiding geeven, om de Heerlykheden te lasteren ? Om dit voortekomen, begint de wyze Koning deeze verhandeling met een voorftel, aangaande het gezag der Hooge Overheid, en den pligt der Onderdaanen. En, om dezelfde reden , zal hy die ook befluiten met deeze nadrukkelyke waarfchou- wing, Hoofdd. VIII. VS. I.  van den PREDIKER. 3.? rToodd. var. n i. ▼ï. 2. wing: Vloekt den Koning niet, zelfs inmvc gedachten, enz. Hoofdd. X. 20. Treflyk ondenvys! Gebreken moet men nooit, zelfs niet in Koningen, goedkeuren : maar het waarneemen van. dezelve mag nimmer aanleiding geeven tot losbandigheid. Het gezag der Overheden blyft heilig. a. 't Geen tot dit ftuk behoort, geeft de Prediker op, vs. 2—8. En wel zoo, dat hy a». eene ernftige vermaaning laat voorafgaan, vs. 2.; 3/3. en dan, die vermaaning uitbreidt en nader aandringt, vs. 3—3. ax. Ik [zegge] neem acht op den mond des Konings. *, Eigenlyk ftaat'er: Ik, neem acht op den mond des Konings: een afgebroken wyze van fpreeken. Men vindt 'er meer voorbeelden van; zie Jef. V. 9. Voor myne ooren, de Heer der heirfchaaren. De reden moet aangevuld worden, voor ■ myne ooren [heeft] de Heer der heirfchaaren [gefproken]; of met andere woorden, naar vereisch van het verband. Zoo ook hier: Ik [raade], ik [vermaane], ik [gebiede], of, zoo als de onzen, ik [zegge], C 3 **. En die gehoorzaamdmoet worieo >  g3 Schetswyze Opheldering tv wel c ▼ereenkomftigdes Heere eed. waar floor Isra aan God, of we', a; •len KoBinS * vei jonden W2i. **. En wat ? . / Neem acht op den mond, op de bevelen, des Konings; „ 't geen hy u gebiedt, let daarop met aandacht, met ,, onderwerping, met gehoorzaamheid." De Prediker, hoe verootmoedigd ook, wilde echter in zyn gezag, als Koning, erkend worden. Hy geeft daar toe deeze algemeene les, waarop, en zyne Hovelingen , en gansch Jsraë'1, te letten hadden. Doch, zoo vervolgt hy, naar de gelegenheid van den eed Gods, n /. Is dit eene naden jbepaaling van de gehoorzaamheid, die on derdaanen aan hunnen Koning fchuldig zyn, dan heeft Salomon het oog op dier eed, en dat verbond, waar in gansch Is raël, by Sinaï, was overgedaan; en d« zin zyner woorden zal deeze zyn : „ zy; „ den Koning gehoorzaam, doch zoo, da „ gy nooit zondigt tegen uwe plegtige ver „ bintenis aan God." n //• Maar, is dit by voegzel een drangreden van den aanbevo lcn pligt, dan bedoelt hy den eed, die 'er of uitdrukkelyk, of ingewikkeld, tusfchet Koning en onderdaanen ftand grypt, vol ge*3* ;ioofdd. vin. VS, 2, l V l I  van den PREDIKER. 39 Hoofdd. WH. VS. 2, TS. 3- Hy heeft echter op Staatsdienaars voornaaraelykiet oog, en wil, dat ze, noch door onbezonnendrift aan zynea gens welken deeze zich verbonden hebben, om den Vorst getrouw en gehoorzaam te zyn; eenen eed Gods ,by den leevenden God en naar zynen wille gedaan. Zoo dan: ,, Neem acht op den mond des Ko„ nings, en zulks naar de gelegenheid, naar „ den aart, van den eed Gods ; zoo dat ge , ,, uit hoofde van dien eed, van die pleg„ tige verbintenis, uwen pligt jegens den „ Vorst getrouwelyk betragt, gedenken„ de, dat het een eed is by dien God, „ aan wien Vorst en Volk beiden rcken„ fchap verfchuldigd zyn." 0j3. De nadere uitbreiding en aandrang van dit noodig voorfchiïft, in de volgende verfen, geeft aanleiding om te denken, dat Salomon, fchoon niet met uitfluiting van alle onderdaanen, echter voornaamlyk het oog heeft op Staatsdienaars , die in eene allernaauwfte verbintenis tot den Vorst ftaan. *. Had hy dan gezegd: Neem acht op den mond des Konings; ./ hy verklaart zich nader, door eene tweeledige afmaaning. /. De eerfte is: Haast u niet weg te gaan van zyn aangezidit. „ Acht „ gy u door den Vorst verongeïykt, of C 4 „ mis-  4-0 ScHETSWYZE OPHELDERING dienft zich onttrekken, noch by een kwaac opzet halfterrig blyven zullen: nadien hei gevaatlyk is, tegen de hoogtt* jnagtonde de menfchen zier. te vergrypen. „ mishaagt u zyn bevel, geef u niet toe „ in onbezonnen drift, om tegen eed en „ pligt u te onttrekken aan de verfchul„ digde gehoorzaamheid, en, door weg „ te gaan, uwe verbintenis te verbree- n ken'" //. De tweede: blyj niet Jlaande in eene kwaade zaak. „ Hebt „ gy eene kwaade zaak voor ; zyt gc „ fchuldig aan onregt, of bedrog, oj „ onderdrukking, of aan opftand tegerj „ uwen Vorst; hebt ge u door drift laaten „ vervoeren tot iets, dat ftrydig is met s, eed en pligt, blyf niet ftaan, volhard „ niet, in eene kwaade zaak," Zoo gj üwaaslyk gehandeld hebt met u te verheffen, en zoo gy kwaad bedagt hebt; de hand op den mond. Spreuk, XXX. 31. :/ Dat, zeker, is elk geraden , die met eenen Koning te doen heeft, "t Is waar, een Koning onder Israël was, naar den aart der Godsregeering, ten aanzien van de wetgeevende en beftuurende magt, in veele opzichten, meer bepaald, dan andere Souvereine Vorsten. Evenwel, een Koning onder Israël kende niemand boven zich; nadien het hoogst gezag aan hem was toevertrouwd, 't Was dan gevaar Hoofdd. Vl II. vs. 3.  VAN DEN PREDIKER. 41' Hoofdd. VIII. VS. 3. vs. 4. vaarlyk, zich tegen hem te vergrypen. /. Want, zegt de Prediker, al wat hem lust, doet hy. „ Schoon hy rekenfchap aan God verfchuldigd „ blyft, geen mensch echter kan hem be- letten, in zeer veele dingen, de regee,, ring betreffende , naar eigen goedvin„ den te handelen, en, 't gene hem be,-, haagt, ten uitvoer te brengen." //. „Tïomvens,Waai „ het woord des Konings is, daar is heer„ fchappy. Als hy maar fpreekt, dat h „ meeftal genoeg; zyn wil moet uytge„ voerd worden. En wie, wie van zyne „ ondeïdaanen, zal tot hem zeggen , wa\ „ doet gy ? Niemand. Derhalven , daai „ hem zulk een magt, zulk een gezag is „ toevertrouwd, haast u niet weg te gaar, van zyn aangezicht, hlyf niet ftaande ir, „ eene kwaade zaak. — Neem acht op der, ,, mond des Konings." **. Maar hy voegde daai by, „ doch naar de gelegenheid van der „ eed Gods." . / Dit wordt nader vat hem uitgebreid in een tweeledig voorftel. /. Vooreerft, Wiehe gebod onderhoudt) zal niets kwaads gewaa\ C 5 wor- 1 t Niets beter .en veiliger, dan zynen pligt te betragten ,  42 SCHETSWYZE OPHELDERING met be- hoorlyke voorzichtigheid , worden. Wiens gebod, wiens bevel, wordt hier bedoeld ? Salomon fchynt het oog te hebben op een Godlyk gebod; op alle die bevelen, welke tot Israè'ls burgerftaat betrekking hadden, welker handhaving en uitvoering aan den Koning was toevertrouwd ; en in zoo ver dan ook op het gebod des Konings, daar hy,naar de gelegenheid van den eed Gods, het gebied voerde. „ Wie het gebod onderhoudt; Wie zich als een „ goed onderdaan gedraagt, die zal van „ geen kwaad weeten; — die zal, als on„ derdaan, vry zyn van misdaaden, en „ dus ook van ftraffen: althans, 'er is „ geen veiliger weg, om in de maatfchap„ py gelukkig en zonder kwelling te lee„ ven, dan de pligten van een goed on,, derdaan in alles te vervullen." //. Ten tweeden, en het hart eenes wyzen zal tyd en wyze weeten. Op meer dan eene wyze, en ook overeenkomende het verband van zaaken, kunnen deeze woorden vertaald worden. Volgens onze overzetting kan men zich des Predikers meening dus voordellen: „ het hart van eenen wyzen, van een mensch, „ die zich, als een getrouw dienaar van „ liaat, of wel 3 als een goed medeburger« 59 few Hoofdd. VIII. vs. 5.  Hoofdd. VIII. vs. 5. » vs. 6. van den PREDIKER* 43 „ gedraagen wil ; zulk een wyze zal , niet alleen het gebod houden, maar oo.k „ in zyne bedryven acht geeven op den 5, tyd, wanneer hy iets doet, en de wyze, „ waar op hy het doet." Lofwaardige voorzichtigheid , die den wyzen, ondet veele dwaazen , by den opmerkzaamen, openbaar maakt! Liefde tot het vaderland, zugt tot vryheid, een toeleg, om voor anderen nuttig te zyn, kan iemand veel gosds doen onderneemen : maar, let hy nfet op den gepasten tyd, is hy niet bedacht op de voegzaame wyze , welligt mislukken zyne pryslyke voorneemens; welligt veroorzaakt deeze mensch van goeden wil veel kwaad voor anderen, en meeft voor zichzelven. :/ 't Geen de Predikei dus tot onderwys heeft voorgedragen, bevestigt hy nader; /. en wel, ten aanzien van het laatst gezegde, met deeze woorden : Want eenieder voorneemen ;al wat eer mensch met overleg onderneemt, alle zyne vrywiilige bedryven, een ieder voorneemen heeft tyd en wyze. — „ Niet t' aller „ tyde kan men het zelfde even gelukkk ,, doen j daar zyn zekere gelegenheder var die in alla gevallen zeer noo» dig is.  Zoo moet elk, ter voorkoming van onheilen, zynen plig betragten nadien men reeds genoeg met tegen heden te worftelen beeft; ïoofdd VUL ri. 6. 44 Schetswyze Opheldering. „ van welke men zich bedienen moet. —» „ Ja maar ook, ieder voorneemen heeft „ zyne wyze. 't Is niet even veel, hoe „ men te werk gaa. Voorzichtigheid, en „ verftandig beleid van zaaken, worden „ altyd en overal vereischt." Zoo geeft de Prediker algemeene waarheden op, die van uitgebreide toepasfing zyn: maar die byzonder ook gelden ten aanzien van alle die pligten, welke een Staatsdienaar, een Burger, met één woord, elk Onderdaan te betragten heeft. Is dit zoo, dan moet een wyze, niet alleen het gebod houden, maar ook, ter behoorlyke waarneeming van aanbevolen pligten, den regten tyd en de behoorlyke wyze in aanmerking neemen, ten einde hy een of ander loflyk oogmerk gelukkig bereike. //. Voords , had de Prediker gezegd: Wie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaar worden, ook aan ■dit voorftel zet hy kragt by, ). met deeze aanmerkelyke woorden : Dewyl het kwaad des menfchen veel is over hem , of, want het kwaad des menfchen is veel over hem. Dit laatfte ziet dan op het eerfte lid des vyfden vers, gelyk het eerfte, „ want ie-  van den PREDIKER; 45 Hoofdd. VIII. vs. 6. „ ieder voorneemen heeft tyd en wyze blykbaar ziet op het laatfte lid van dat vers. §. Het kwaadvan. den mensch is veel over hem. ,, Menigvuldig „ zyn de rampen, de tegenfpoeden, waar „ mede een fterveling te worflelen heeft. „ Wat al pynen, fmerten, zwakheden; „ wat al kommer, zorg, en lastige ar„ beid, kunnen hem het leeven bitter maa„ ken! Wat al onaangenaamheden kunnen „ hem overkomen, daar hy fomtyds, en ,, zulks buiten zyne fchuld,aan den haat, „ de verachting, de nafpraak, de lasterzugt, of ook aan het geweld van zyne „ medeburgers, is blootgefteld!" §§. Is het zoo gelegen met den toeftand der menfchen, hoe noodig dan, dat elk het gebod houde, om ten minften dat kwaad te vermyden, 't welk de overtreding van het gebod hem veroorzaaken zou. Hy is ongelukkig genoeg : dat hy dan, door eigen fchuld, zyne ellende-toch niet vermeerdere ! Geen veiliger weg, om veele ongenoegens voor te komen, en in andere zich te getroosten, dan aanbevolen pligten te betragten, en in dezelve, gelyk het eenen wyzen past, op  46 SCHETiSWYZE OPHEKDERÏNG rolftrekt onkundig is van het toekomende, op tyd en wyze veriïandiglyk te letten; want, die het gebod dus houdt, zal „ niets kwaads, 't welk deszelvs overtre„ ding met zich brengt, gewaar worden; „ en, in zoo ver, zal hy veel gelukkige! „ zyn dan anderen, die wet en pligt ver- geeten." )). Te meer moet elk zich naar des Predikers raad gedraagen, §. om dat hy on* kundig is van het toekomende, en geen befchikking heeft over zyn eigen leeven. f. Hy is onkundig van het toekomende; i". TVantliy weet niet wat 'er gefchieden zal. Iemand , die zich niet houdt aan het gebod, die de pligten van een goed burger en onderdaan verwaarloost, doet zulks, om dat hy 'ef Voor tegenwoordig zyn voordeel by vindt; of, om dat hy 'er zichzelven, of ook zyne medeburgeren , wat goeds van belooft i maar hy weet niet wat gefchieden zal. Gaat hy heden vry, morgen kan hem het kwaade treffen. Stelt hy zich voor tegenwoordig een, naar zyn oordeel, goed einde voor, 'er kunnen dingen gebeuren, die Hoofdds VIII. vs. 6. VS. 7i  van den PREDIKER. 4** Hoofdd. VIII. vs. 7. W. S. en, ten aanzien van den fterfdag, in onzekerheid leeft; hy niet voorzien kan , waar door zyne ontwerpen de allerverderflykfte gevolgen hebben. m En, 't zy eens" zoo, iemand is bedagt op 't geen 'er, meer dan waarfchynlyk, zal gebeuren; wie zal hem dan nog te kennen geeven, wanneer, of, op welk een wyze het gefchieden zal ? Niemand. Het toekomende blyft voor den mensch onzeker. Zelfs de waarfchynlykfte gisfingen, omtrent het beloop van menfchelyke zaaken, wierden meermaal door de uitkomst verdwaasd. Zal men dan, op het onzekere, het gebod verwaarloozen, en daar door zich bloot Hellen aan het gevaar, om ongelukkiger te worden, dan men reeds is ? ff. Daarenboven , is het te waagen voor een mensch, dat hy, uit zekere inzichten, van het gebod afwykt, en zynen pligt, als medeburger, als onderdaan, vergeet? Morgen kan hy fterven; en het is niet alleen zeker , dat hy zal fterven, maar ook, dat hy, om zyne ontwerpen uitgevoerd te zien, zyn leeven niet eenen dag zal kunnen verlengen» , Daar is% dus  48 Sóhetswyze Opheldering dus vervolgt de Prediker , daar is geen mensch, die heerfchappy heeft over den geeft, om dengeest intehouden. Hy heeft eeneredelyke ziel, die voor eenen tyd in het flerflyk ligchaam woont, maar ook hetzelve wederom verlaat; als die flond gekomen is, dan heeft niemand, al warehy ook de magtigfte Monarch, zulk een heerfchappy , waar door hy de verhuizing van zynen onfterflyken geeft zou kunnen beletten. Het ftaat aan hem niet, den geefi in te houden: hy moet fterven. ti.Ook heeft hy geen heeifchappy over den dag des doods. Niet alleen ontbreekt hem de magt, om de fcheiding zyner ziele van het ligchaam voortekomen ; hy heeft ook geen heerfchappy, om den tyd van zyn fterven te bepaalen. g. En,overvalt hem de dood, als een geweldenaar, Hy heeft geen geweer in deezen firyd, om zich te verdedigen tegen dien vyand, en zyne flagen aftekeeren. Of, 'er is geen loslaating in deezen firyd; de mensch, hoe magtig,hoe aanzienlyk, hy ook zyn mag, moet onder de overmagt des doods bezwyken. Hoofdd. VIII. vs. 8.  Hoofdd. VIII. vs. 8. uit al hei welke de ■edenloosiciid vari p'dgrsverzuim blyk:>aar is. van den PREDIKER. 49 E. Ook zal de godloosheid, of, ook zal godloosheid haare meesters, dat is , godlooze menfchen , die zich van de godloosheid bedienden, om hunne fnoode oogmerken te bereiken), niet verlos/en. Zy mogen, als hun einde nadert, wanhoopig worden; zy mogen het algemeen en onverbidlyk fterflot vervloeken : 't helpt niet ; zy moeten hunnen geest üitblaazen, en hunne pragtige wooningen verwisfelen met de groeve der verteeringe. §§. Maar nu, kan de mensch het toekomende niet weeten, en moet hy eens fterven, hoe redenloos is het dan, om tydelyke inzichten, welker uitkomft onzeker is, en die, eer men het denkt, door den dood kunnen verydeld worden , aftewyken van het gebod, en zynen pligt te vergeetén! Gelukkig hy, die zich houdt aan den voorgefchreven regei , en, als een wyze van harte, in zyne bedryven, behoorlyk acht geeft op tyd en ii~\'ze! Hy bewandelt, voorzeker, den veiligften weg ; hy kan voor zichzelven én anderen het meest nuttig zyn; en zal s ongetwyfeld , tot zyne blydfchap , de waarheid ervaren van deeze gulden fpreuk : d m  §0 ScHETSWÏZE OPHELDERING 't Gezag derregsering en dei pligt der onderdaa «en dus voorgehoudeuhebbende gaat hy over tot meer byzondereproeven van het kromme 5n de maat fchappy; Die op het woord verjlandiglyk let zal hetgoc-\ de vinden. HD. Op deeze wyze laat zich^ dit gedeelte van des Predikers onderwys gemakkelyk verklaaren. Doch 't is niet geheel onwaarfchynlyk, dat hy in hetzelve eenige byzonderheden meldt, met betrekkingtot zyn eigen Perfoon, zyn Hofgezin , zyne Staatsdienaars, en de voornaamften van het ryk, welke Salomon, toen, wanneer hy dit fchreef, vooral in aanmerking nam; en waar van zy, die aangaande den zorgiyken toeftand van Davids huis, door de belaaging der heimelyke vrienden van Jerobeam, genoegzaame kennis hadden, zeer wel, in dien tyd, de toepasüng hebben kunnen maaken. b. Na dat nu de Prediker van ,het gezag der regeering en den pligt der onderdaanen gefproken had, teneinde de befchouwing der gebreken van de Hoofden des volks, (waar uit zoo veel kroms, dat niet (regt gemaakt kan worden , zynen oorfprong heeft) geen aanleiding geeve tot bandeloosheid, üü. gaat hy over tot verfcheiden byzondere proeven van zulke verkeerdheden, die, onder Gods hoog beftuur loofdd. VIII. 5. 8.  Hoofdd. vin. Vs. 8. v?. 9. n fpreekt erft van ene goJ>oze; van den PREDIKER. 51 / ftuur en toelaating, ter kastyding van een zondig mensehdom, of uit de algemeene liefdeloosheid, of ook uit de heerfchende dwaasheid, geboren worden. Dit al heb ik gezien, zegt de Prediker, toen ik myn harte begaf tot alle werk , dat onder de zonne gefchiedt; „ toen ik myne aandacht „ vestigde op de handelingen der men„ fchen en hunne lotgevallen $ om over dezelve regtmaatig te oordeelen; toen ,, heb ik dit alles, waar van ik nu vervol„ gens fpreeken zal, gezien, 't zy dan „ door onderzoek $ of eigen ervaaren,, heid." En waas van fpreekt hy nu? ««. Voor eerst: ,, van ee-< „ ne godlooze,en nogthans,naar oogen-« „ fchyn, voor den Vorst gelukkige „ geering." Hy meldt het geval, en zal 'er leerzaame aanmerkingen op laaten volgen, *. Het geval is dit: ./ Daar is een tyd, dat de [eene] mensch over den [anderen] mensch heerscht hem ten kwaade: of, 'er is een tyd, dat de mensch over eenen mensch heerscht hem ten kwaade; dat is , ,, over men», fchen, hun ten kwaade." «— De bur= gerlvke regeering heeft geen ander oogD si merk 5  52 SciIETSWYZE OPHELDERING merk, dan de bevordering van het algemeene wclzyn. Maar, zie hier iets kroms! 'Er is een tyd, en hoe dikwils heeft men dit gezien! dat een Vorst de hem toebetrouwde magt misbruikt tot benadceling van zyn volk, en zoo regeert, als of alle zyne onderdaanen tot geen ander einde behoorden te leeven, dan om aan zyne gierigheid, zynen wellust, zyne trotschheid, of ook, aan zyne wreedheid voldoening te verfchaffen : of wel, dat hy door achteloosheid, door ongodsdienftigheid, gelyk ook, door zulken te begunftigen, die waarheid en deugd befiryden, gelegenheid geeft tot een doovbreekcnd zedebcdcrf; 't welk, hoe voorfpoedig eene natie ook zyn mag, echter ten lesten dient, om haaren ondergang te verhaasten. — Waarom, zou men vraagen, laat God toe, datPharaoos, dat Achabs, dat Antiochusfen, dat Herodesfen, tot veel onheils voor duizenden ongelukkige menfchen, het gebied voeren ? Doch mogelyk worden deeze Tyrannen, deeze Verdervers der natiën, zichtbaar geftraft! — Dit gefchiedde wel eens. Maar, als men nu het tegendeel ziet gebeuren, wat dan ? Wie zal dan dit kromme, op eeni- viü.  van den PREDIKER 53 Hoofdd. VIII. vs. 9. vs. IC. maar echter naar 00 genfchyn voor den Vorft. gelukkige regeeiing. gerhande wyze , in zyn oordeel, regt maaken ? :/ En zoodanig is het geval, "t welk de Prediker hier opgeeft. Dus vervolgt hy : Alzoo heb ik ook gezien de godloozen die begraven waren, en [de gene die] kwamen , en uit de plaatze des heiligen gingen, die werden vergeten in die ftad, [in] dewelke zy regt gedaan hadden: dit is ook ydelheid. 7. Dat in deeze woorden iets moeielyks zy, is zeker. Om 'er een verflaanbaaren zin aan te geeven, hebben 'er onze Overzetters het een en ander ingevuld. Doch in de randteekeningen wordt deeze vertaaling opgegeven; £72 toen heb ik gezien de godloozen, dat ze begraven wierden , en ondergingen, en uit de plaatze des heiligen weggingen, en werden vergeten in de ftad, in welke zy alzoo gedaan hadden. Eene vertaaling, die, wegens haare gemakkelykheid ten aanzien van den zin, en wegens haare welvoeglykheid in den zamenhang, zeer aanneemlyk is. Alleen blyft 'er dan nog bedenking over ten aanzien van deeze woorden , en werden vergeten in de ftad, in weU ke zy alzoo gedaan hadden. Volgens deeze D 3 ver-  £4 ScHETSWYZE OPHELDERING vertaaling, geeft de Prediker te kennen, \ dat de gedachtenis van deezen godloozen vergaat. Maar hoe ftrookt hier mede, het geen 'er yolgt; dit is ook ydelheid ? Is dat ydelheid, een flof van kwelling, dat godloozen in vergetelheid raaken ? Is het niet veel eer flof van blydfchap ? Dan, men beeft opgemerkt, (*) dat het woord, (f) door zy werden vergeten overgezet, in goede handfehriften, een weinig anders (Q gelezen wordt, en dan zegt het, zy werden geprezen. De Griekfche Overzetters, en Hieronymus, hebben deeze leezing gevolgd ; eene leezing, waar door alle zwaarigheid wordt weggenomen. Wy zouden dan dit vers dus vertaaien: En toen, (of, In dat geval, zoo even gemeld) heb ik godloozen begraven gezien, (of, wordende 'begraven') en zy gaan in , (of, onder,) en uit de plaatze des heiligen gaan zy weg, en zy worden geprezen in de Jlad, in welke zy al%oo gedaan hebben : ook dit is ydelheid. /'/. Volgens deeze overzetting zal het niet moeilyk zyn, dei; zin der woorden in het licht te ftellen. ). De (*) A. SCHULTENS, Dict. MSS. in Ecclef. Q) Viïf. (§) ioofdd. VIII. s. iq.  Hoofdd. VIII. vs. 10. van den PREDIKER. 5$ ). De Prediker zegt: „ En toen, of, in dat geval ,, ik my voorftelde," (dat'er ,naamelyk, een tyd is, wanneer een Vorst, eene Overheid , hecrichappy voert ten nadeele van de onderdaanen) „ toen heb ik gezien, dat „ godloozen begraven worden , en ingaan , „ en uit de plaatze des heiligen uitgaan, enz. §. 't Zyn godlooze Vorsten, Regenten, Regters,op welke Salomon hier het oog heeft; zulken, die, tegen alle regt en billykheid, de hun toebetrouwde magt misbruiken, tot veel onheils voor anderen, die hun onderworpen zyn. §§. Men zou mogen denken , „ die fnoode Regeerders zyn weerdig, dat ze verftooten worden uit „ hunne hoogheid; dat ze met fchande in „ hun graf daalen, en dat men hen vloe„ ke na hunnen dood," Maar, neen; f.Salomon had zulke godloozen zien begraven worden; 't welk , uit vergelyking van Hoofdd. VI. 3., hier zeggen wil, met itaatfie, naar hunnen rang, en met droefheid, als waren zy Vaderen des Vaderlands geweest, ten grave gebragt worden. D 4 ft.  §6 Schetswyze Opheldering Indedaad fen geval ff. Dat niet i alleen: hy had ook gezien, dat ze ingaan, yz weeten, in den ftaat des doods,in hun' rustvertrek: derhalven, dat ze in vrede fterven, (dit fchynt deeze fpreekwys hier aanteduiden) dat ze rufte hadden tot hunnen dood toe, fff. Nog meer; hy had gezien , dat ze, dus ingaande, uit de plaatze des heiligen uitgingen. Uit de plaatze des geregts, die den Heere heilig is, en daar hy oordeelt in het midden der Goden; uit deeze plaatze , daar zy als Vorsten of als Regters gezeten hadden, gingen zy weg. „ Toen , wanneer ze „ ftierven, waren zy nog in hunne heer„ lykheid; ze wierden als van den troon, „ van de regterftoelen, van het raadhuis, „ ten grave gebragt; zy waren in eer en „ aanzien, tot aan hun leg venseinde." tttf. En wat nu vervolgens ? Zy worden na hunnen dood geprezen, als waren zy mannen geweest van groote verdienften; 't ontbrak hun niet aan Lofredenaars, ook zelfs in die ftad, daar zy alzoo gedaan, daar zy godlooslyk geregeerd hadden, y). Dit, zegt de ' Pre- loofdd. VIII. 'S. 10.  Hoofd. VIII. vs. io. Tl. II. waar in ;ich veel ;roms oploet, ?n't welk zan veelen 3ok fchandelyk mis>ruiktwordt. VAN DEN PREDIKER. 5£ Prediker, en met alle regt, dit is ook ydelheid; eene ydelheid, die by een verllan-1 digen deugdzaam mensch oorzaak kan zyn van veel kwelling en verdriet. — Zie daar dan, iets, dat by uitneemendheid krom is ! wie zal het regt maaken ? **. Kan iemand dit niet doen, 'er valt echter, by nadere overdenking , vry wat voor hem te leeren. Hier van fpreekt Salomon in de drie volgende verfen: . / Daar hy vooraf aantoont, hoe zulke uitkomften, zoo ftrydig, naar het toefchynt, met een regtveerdig opperbeftuur, van veelen misbruikt worden. /. 't Geen 'er gebeurt, en, in het opgegeven geval, blykbaar te zien was , is dit: Het oordeel, het vonnis, gefchiedt niet haast elyk over de booze daad. 't Wordt niet haastelyk ten uitvoer gebragt. God is langmoedig; hy ftelt de verdiende ftraf al dikwils uit. //. Maar, wat is hier h gevolg van ? — Om dat God langmoedig is; om dat Hy niet fpoedig ftraft, daarom is het hart van de kinderen der menfchen vol ?m kwaad te doen; daarom geeft men zich D 5 zefc  58 SCHETSWYZE OPHELDERING Dan, ho( voorfpoe digde go loosheid ook mag fchynen, zeiven de vryheid, met voorbedachten raade,allerlei ongeregtigheid te bedryven.— De ondervinding leert dit ten overvloede. 1 :/ Doch men vergist j.zich niet weinig. De Prediker wil dit opgemerkt , en eenen iegelyken tegen zoc fchandelyk een misbruik der Godlyke verdraagzaamheid , ernftig gewaarfchouwd hebben. /. Hy zegt: Hoewei een zondaar honderd [maal] kwaad doet, en [God] hem [de dagen] verlengt, of, een zondaar doet honderdmaal kwaad, en hy maaki het voor zich lang; ,, hy leeft in onge„ regtigheid , hy vermeerdert het getal „ zyner overtredingen, en evenwel maaki „ hy het voor zich, naar zyne verbeef „ ding, lang, als ware hy een gelukkig „ mensch." //. Dit fiaat de wyze Koning gereedelyk toe. Trouwens, alk eeuwen hebben een aantal voorbeelder hier van opgeleverd. ). Doch met vee nadruk laat hy hier op volgen: zoo wee* ik toch, of, maar ook ik weet (zoc fpreekt hy, uit volkomen overtuiging.) )) Hoofdd, VIII. vs. II. VS. 12. ; 1  Hoofdd. VI 1*1. VS. 12. V*. 13. van den PREDIKER. 59» )). En wat wist hy met zoo veel zekerheid ? §. Ten aanzien^ c van den goeden , dit, „ dat het hun, die\ „ God ([dien God) vreezen, die voor zyn] aangezicht' vreezen; die met ontzag en ,, eerbied verkeeren omtrent die hooge „ majefteit; die zich gedragen naar het „ voorfchrift van haare bevelen', niet ,, flegts voor het oog van menfchen, maar «, ook in het verborgen, dat het deezen „ zal welgaan ; dat het goede, 't welk „ waar genoegen oplevert, hun zal over„ komen." §§. Maar, wat den godloozen betreft, dien mensch die in de zonde leeft; Salomon wist met zekerheid , (ook volgens de aloude leer der Kerke van de vroegfte tyden af) dat het zulk eenen niet zal welgaan. En zeker, een godlooze mag voor het oog van menfchen , en in zyn eigen verbeelding, gelukkig zyn: de voorfpoed zal hem ten verderve ftrekken; hy zal de dagen niet verlengen : hy zal zyn ' gelyk eene fchaduwe. of, hy zal de dagen niet verlengen, gelyl eene fchaduwe , „gelyk eene fchaduwe niel yerlengd wordt, niet duurzaam is." De zii: /aare eugd zai aare beooninglietmilTeai terwyl 'r, geluk det boozen kort van duur zal zyn.  dO SCHETSWYZE OPHELDERING De tweede proef ver toont ons eea gehee tegenftrydige vergelding, zin komt op het zelfde uit. Salomon lochent niet, dat godlooze menfchen fomtyds lang leeven: maar, dat ze de dagen verlengen, in dien zin, zoo als dit een uitneemende zegen is, en als zoodaanig meermaal beloofd wordt. Een zondaar, fchoon hy een hoogen ouderdom bereikt, verlengt de dagen niet. Duizend dingen beneemen hem het leeven van het leeven; en, gelyk eene fchaduw, die, door een donker' ligchaam, in het zonnelicht gefield, veroorzaakt wordt, niet langer , dan éénen dag, duurende, zich welhaast verliest in een algemeene duisternis, zoodaanig is de ftaat,en het fchynbaar geluk van eenen zondaar. Hy mag het,naar zyne verbeelding,/^??^ maaken: maar,hy verlengt zyne dagen niet in het licht van beter leeven. Zyn fterfdag maakt een eind van zyn geluk; hy gaat over in de duisternis, en zal in eeuwigheid geen licht van waare blydfchap zien. Dat is het lot van den godloozen; en waarom? De Prediker zegt: Om dathy zich voor Gods aangezicht? niet vreest. 0@. Nu volgt een tweede proef van het kromme in de menfchelyke maatfchappy, hier in beftaande, „ dat 'er fom„ tyds een tegenftrydige vergelding plaats „ heeft." *.Het Hoofdd. Vlli. vs. 13.  VAN DEN PREDIKER. 61 Hoofdd VIII. vs. 14. in regtveerdigen,die, als .varen ze godloozen , ongelukkig, en in godloozen , die, als waren ze regtveerdigen, gelukkig zyn; *. Het geval geeft Salomon dus op : Daar is, zegt hy, [nog] eene ydelheid, die op aarde gefchiedt, een verdiïetbaarcnde ydelheid; ./ naamelyk, ). Dat'er zyn regtyterdigen, welken het wedervaart naar hel werk der godloozen; ,, Godvrugtige, eer„ lyke, braave lieden, die, onder hun,, ne medemenfehen, aan verachting, aai haat, aan onderdrukking, zyn blootgefield, evenals of ze zich aan godloo„ ze euveldaaden hadden fchuldig ger, maakt." )). En daar zyn godloozen; ,, menfchen, die, van God ver- vreemd, geen acht geeven op het ge„ nc regt en billyk is, maar, om hunne „ fnoode oogmerken te bereiken, onbe- fchroomd hunnen naasten ongelyk aan„ doen, en hem in 't verdriet brengen doch welken het evenwel wedervaart naar het werk der regtveerdigen; „ daar ze in „ eere leeven, ontzien en geëerbiedigd ,, worden , hunne voorneemens bevorderd ., zien, en allen voorfpoed genieten, even als of al hun bedryf lofwaardig was."— Van het een en ander leevert de gewyde en  4)2 ScHETSWYZE OPHELDERING 't geen mei reden gehouden wordt voo iets kroms dat men nimmer regt zal maaken. Waarom men zich door het zelve nie moet laaten hindt ren in ht vrolyk ge not van i] en ongewyde gefchiedenis veele voorbeelden op; ook zulken, die ons doen opmerken , dat dergelyke voorbeelden , al dikwils, door eene kwaade of achtelooze regeering veroorzaakt, althans, bevorderd wierden» :/ Wat is nu des Predikers oordeel hier over? Dus luidt zyn taal: Ik zegge , dat ook dit ydelheid is :,, Ik '„ houde,ik verklaaredit voor iets kroms, „ dat, met reden, by eenen weldenkenden, verdriet en kwelling kan veroor„ zaaken." **. Maar zal men nu zich hier in toegeeven ? Wat voordeel zal dit doen ? Dit kromme kan toch, in deeze bedorven weereld;niet regt gemaakt worden. De godlooze Zal eens, hier aan valt niet te twyfelen $ de ftraf zyner ongeregtigheid draagen: maar de tegenwoordige eeuw is, meeftal, de tyd niet van regtveerdige vergelding. . ./ Wat biyft 'er dan overig voor een mensch die God vreest^ ten deugd betragt? Dit, dat hy met zyne _bedeeling, in deeze ydele weereld, (hy thebbe veel of weinig) wel te vrede zyj ,"en 'er een vrolyk gebruik van maake. Was het loofJd. VIII. rs. 144  van den PREDIKER. 63 Hoofdd. VIII. vs. i5« delyke zegeningen; l I - want, wil men zich vermoeien, om de fchynbaare zwaarigheidinzujkeen geval opteloflen, het zoo even : Ik zegge, dat ook dit ydelheid is; de Prediker laat 'er op volgen : ,, Daarom prees ik de blydfchap, ik keurde de betaamlyke vrolykheid allezins goed: „ dewyl de mensch niet beters heeft onder dt „ zonne; dewyl 'er voor hem, ten aan„ zien van tydelyke dingen, niets is, dal den naam van goed mag draagen, dan te eeten, en te drinken, en blyde te zyn. „ Want dat zal hem aankleeven van zynei ,, arbeid de dagen zynes leevens, die hem „ God, [die God] geeft onder de zonne.'' Dat zal hy 'er toch van hebben, zoo lan^ hy leeft. In hoogen ftaat, in praal en pragt. in overdaad en dartelheid, in opgehoopte fchatten, daar in is het tydelyk geluk er genoegen van den fterveling niet gelegen, maar in iets, dat allen menfchen, armer zoo wel als ryken, geringen zoo wel al; aanzienlyken, even na is, het genot naamelyk van fpys en drank met vrolykheid en vergenoeging. :/ Evenwel, hetisnie aangenaam, dat 'er zulk eene tegenftrydige vergelding in de weereld plaats heeft. — En kon men nog, in byzondere gevallen, de reden ontdekken, waarom de Voorzienigheid gedoogt, dat de deugd meermaa: ramp-  64 SCHETSWYZE OPHELDERING men zal vergeefs werk doen rampfpoedig, en de ondeugd gelukkig is, dat zou veel helpen, om zonder kwelling te leeven, en van zyn ruimer of bekrompener deel een vrolyk gebruik te maaken; /. Doch, als men zoo ,lang wil wagten, dan moet men zich kwellen zoo lang men leeft. ~). Salomon , daar hy zyn gegeven raad wil wettigen, deelt ons, ten aanzien van dat moeielyk ftuk, ■een merkwaardig berigt mede,- om te doen zien, dat ook dit kromme, in ons oordeel, niet kan regt gemaakt worden. §. Hy zegt : „ Als ik myn harte begaf, als ik de ver„ mogens van mynen geest infpande, en daar toe bepaalde, om wysheid te wee„ ten; om de reden, de oorzaaken, de „ gevolgen der dingen, na te gaan, en dus „ ook, om klaar te doorzien , waarom „ het zoo verkeerd toegaat in de menfche,, lyke maatfehappy, en om aan te zien, „ met opmerkzaamheid te befchouwen, dj „ bezigheid, (dat fmertaanbrengend be„ dryf) die op de aarde gefchiedt, al dat „ moeielyke, waar in zich die zwaarighe,, den opdoen, die ik wenschte opgelost ,, te zien." Zoo fpreekt de wyze Vorst van loofdd. vm. rs. 15. ts. 16.  van den PREDIKER. 6*£ Hoofdd. VIII. Ti. 45. van zyne onderneeming, en zal,zoo aartftonds, verflag doen van de uitkomst. §§. Doehalvoorerts zegt hy nog, dat men ook des daags 4 noch des nagts den jlaap niet ziet met zyne oogen. — Den Jlaap zien, zegt niet anders; dan den Jlaap genieten; en wordt dit tot de oogen gebragt; het is, om dat zy voornaamelyk deelen in deeze ligchaams ruste. Wy zouden van iemand, die zoo gefield is, zeggen: ,, hy kan dag of nagt „ geen oog toedoend' De fpreekwyzé geeft dan een volkomen rusteloosheid te kennen. —■ Maar het is bedenkelyk, of de Prediker hier van zichzelven of van anderen fpreekt. Verkiest men het laatfte* dan zou hy het oog hebben op een mensch, die niet alleen ellendig is, door de boosheid zyner medemenfchen, maai die zich ook de moeite geeft, om het onaangenaam beloop der menfchelyke zaaken nategaan, en doortedringen tot de redenen en oogmerken van dat kromme^ waar van hy de treurige ervaaring heeft: doch met dit gevolg, dat hy $ met hierop te peinzen, en dit moeilyk vraagfluk ge. duurig voor den geest te brengen 3 zich«elven by dage en by nagte de rust beneemt^  66 Schetswvze Opheldering aadien mei in deezen Gods wert eerbiedigen moet «aar, he nimmer ïan uittil den, zn dat nog vrugteloos, gelyk het volgend vers aanwyst. Maar, fpreekt Salomon van zichzelven, dan moet het niet zien van den Jlaap met zyne oogen, gebragt worden tot zyn hart, 't welk hy begeeven had, om in dit moeilyk onderzoek bezig te zyn; en dan geeft hy te kennen, welk eene rusteloosheid hem dat onderzoek had veroorzaakt. )). Dan, hoe vei bragt hy het met zyn vermoeijend nafpeuren en redeneeren ? i §. Hy zegt: Dot zag ik, doe aanmerkte ik (Hoofdd. VII 14.) al hét werk "Gods, (het werk van dier 1 God) ,, toen befpeurde ik, in het belooj. „ der ondermaanfche dingen, een Godlyl ,, beftuur, zoo verheven boven de men „ fchelyke befchikkingen , dat niemand -,, zelfs in zyn oordeel, regt kan maaken „ 't geen Hy heeft krom gemaakt." §§. Hier op volgt f. Dat d l' mensch niet kan uitvinden het werk, dat en der de zonne gefchiedt. Liever: Want d mensch kan niet uitvinden enz. Dan ziei wy de reden gemeld, waarom de Predikei in dat alles, Gods werk aanmerkte; nadie: tocl rloofdd. VIII. n. 16. vs. 17. 1 » t t l 9 1 I  van den PREDIKER. €? Hoofdd. vnr. vsi 17. Hoofdd. ix. VS. t. wat moeite men ook in het werk (lelt. O iVant choon ' LJod de Toornen ief heeft^, toch niet alleen het ömveerftaanlyke, rriaai ook het önbegrypelyke, een kenmerk is van het Godlyk beftuur. ff. Evenwel, een nadenkend mensch kan niet gemakkelyk hier in berusten; hy wenschte gaarn van het een en ander, 't welk hem verkeerd en onvoeglyk voorkomt, de reden te weeten; Om het welke, zegt Salomon, de mensch arbeidt om te zoeken^ Maar, wat zal de vrugt van al zyn moeite zyn ? Hy 'zal het niet uitvinden: ja, indien ook de wy1' ze, die vry wat van de uitlegging der dingen weet, indien zulk een zeide, indien hy zich. liet voor Uraan, dat hy het) by nader onderzoek, zoude weeten, zoo zal h\> het toch niet kunnen uitvinden. Zoo is 'er $ in Gods beftuur over menfchen kinderen , ook zelfs voor de meest verlichten, iets onnagaanbaars, iets onbegrypelyks. //. Dé Prediker zal dit bevestigen, door verflag te doen van zyd eigen overweeging. ). Zekerlyk , zegt hy> of, Want §, „ Want dit „ alles, deeze Zaak in haar geheel; dit if ongclyk, en, naar ons oordeel, 011E 1 f9 voeg-1  68 SCHETSWYZE OPHELDERING en minna hunne wc ken verge den zal; daar van echte: zi men in t tegenwoordigehuishouding geet ontegenzeglyke1»* wyzen ir„ voeglyk lot der ftervelingen, dit alles i j"„ heb ik in myn harte gelegd, ik heb het^ in byzondere opmerking genomen ; en zulks, op dat ik dit alles klaarlyk mogt yerftaan." Of, „ dit alles heb in myn har„ te gelegd, en wel, om dit alles te beproeven.'''' §§. En wat wilde hy uit het beloop der menfchelyke zaaken weeten ? Dit, dat de regtveerdigen en de wyzen, en, derhal ven, de beften onder de menfchen , dat deeze, en hunne werken , hunne dienften, in de hand van God (van dien God) zyn. ,, Dat Gods liefde„ zorg omtrent hen verkeert; dat zy,on„ der zyne magtige befcherming, veilig „ zyn, en dat Hy hunne werken, hunne „ dienften, zekerlyk beloonen zal." — Dat dit alles waarachtig zy, daar aan valt niet te twyfelen. Maar de Prediker, zyne aandacht bepaalende op der menfchen lotgevallen, wilde daar in deeze waarheden blykbaar bevestigd zien. )). Doch welke "was de uitkomft van zyne nafpeuring in deezen ? Alles bleef hem van deeze zyde donker. Zie hier zyn befluit: Ook liefde, ook haat, weet de mensch niet, (uit) al het gene, dat voor zyn aangezichts is. Of, Ook lief- loofdd. IX. s. i.  van den PREDIKER. 6$ Hoofdd. IX. VS. I. liefde, ook haat, weet de mensch niet. Alles is voor zyn aangezichte. Dat God. de wyzen en regtveerdigen lief heeft, is ten vollen zeker. Maar, let men alleen, gelyk Salomon hier, op hun uitwendig lot in de weereld, dan is 'er geen kennelyk blyk, of God hen lief heeft, dan of Hy hen haat. En waarom niet ? De reden is deeze: Alles is voor hun aangezichte; „ aan „ allerlei lotgevallen zyn zy onderwor„ pen. Deeze wyze en regtveerdige kun„ nen gelukkig, maar ook ongelukkig zyn. „ Zegeningen en onheilen, verdriet en „ genoegen, blydfchap en droef heid, al„ les is hun even na, alles kan hun over„ komen. Waren de beste menfchen al„ tyd rampfpoedig, de boozen altyd ge„ lukkig, dan zoude men nog, uit het „ beftuur der Voorzienigheid, een bewys „ van Gods liefde jegens de vroomen ont„ dekken j daar Hy hen kaftydt, om hen „ tot een beter leeven voor te bereiden — „ en van zyn haat tegen de boozen; daar Hy hen voorfpoedig maakt, om hen, „ na een kort genot van weerelds vreugd, „ in eeuwige verwoefting te doen neder„ ftorten. — Maar neen ; 't gebeurt, ja, „ niet zelden, dat het den regtveerdigen E 3 5» we*  ScHETSWYZE OPHELDERING Integendeel ('t geen van het krom me in d< weereld tot een nieuwe proef ver ltrekt,) het lot c ftervelingen is, ( zyn beft genomen volftrekt wiflelval lig, zoo c allen het zelfde vi Eervaart. ioofdd. IX. vs. l. vs. s. „ wedervaart naar het werk der godloo-] „ zen, en den godloozen naar het werk der regtveerdigen: maar, dit gefchiedt „ niet altyd. Alles is voor der menfchen „ aangezicht; van daar, dat uit de lotgevallen der ftervelingen niet kan worden „ opgemaakt, of God hen lief heeft, dan „ of Hy hen haat." yy. Deeze redeneering nu van Salomon, met opzicht tot het voori■ ge geval, dient ten gepasten overgang tot 1 een derde proef van het kromme, dat niet regt gemaakt kan worden ; een proef, _ „ aangaande het onzeker en wisfelvallig „ lot van zeer verfchillende perfoonen." er *• Hyzegt, ip ./ Alle ding, gelyk al¬ len. Of, Alles is even gelyk aan allen; vol' gens onze Overzetters: Alle ding [wedervaart hen] gelyk allen anderen. De meening is klaar. ,, Alle menfchen zyn aan allere'„ lei lotgevallen onderworpen." XI De Prediker breidt dit nader uit in eenige byzonderheden. „ Eenerlei wedervaart den regtveerdigen er. „ den godloozen (twee hoofdfoorten van menfchen, meermaal gemeld en vervolgens nader omfchreven) „ den goeden en den  van den PREDIKER. 71 Hoofdd. IX. VS. 2. reinen, den vroomen Israëliet, die rein „ van handen, en zuiver van hart is , en ,, den onreinen, in wien het tegengeftelde ,, plaats heeft; dien die offert, die, naar „ de wet, den God van Israël met of,, feranden vereert, en dien dieniet offert, „ die Gods inftellingen veracht, en, door gierigheid, of boosheid ,aan het heilig„ dom onttrekt, 't gene hy daar aan ver„ fchuldigd is ; den goeden, die de deugd ,, betragt, en den zondaar, die wet en „ pligt, vergeet; dien die zweert, die ge,, reed is, als zyn belang zulks vordert, „ Gods heiligen naam te misbruiken, en ,, den Alweeteuden, over zyn bedrog en „ leugen , tot Getuige aanteroepen, en, dien, die den eed vreest, die een grou„ wel heeft van meineedigheid, en niet „ dan met ontzag, zich plegtig op Hem „ beroept, die het harte kent, en eenen „ iegelyken vergelden zal naar zyne wer„ ken." Men zou ook, door eenen die zweert, eenen godvrugtigen kunnen verftaan , die, zyner opregtheid zich bewuft, niet fchroomt, het gene hy getuigt, meteede te bevestigen : terwyl hy , die den eed vreest, dan zulk een is, die, van zyn valsch E 4  Ook dit is een bron van ver driet en kwelling, ^4 SCHETSWYZE OPHELDERING.; beftaan overtuigd, het niet waagen durft, ter zyner zuivering , eenen eed aftelegT gent Hoe men het neemt, naar de bedoeling van den Prediker komt het op het zelfde uit. Want dit is de hoofdzaak, dat zulke, zoo zeer van den anderen verfchillende, perfoonen, aan dezelfde lotgevallen zyn blootgefteld. **. Dan, over dit twyfelachtige, 't welk ons, in 't beloop der menfche(yke zaaken, zoo krom en verkeerd voorkomt , maakt hy een gewigtige aanmerking, en yoegt 'er dan een heilryk onderwys by. ./ Wat zyne aanmerking betreft, /. Hy vestigt eerst zyne aandacht op den aart der zaake ; „ Dir „ is een kwaad, zegt hy, onder allen,of, s, alles, dat onder de zonne gefchied. Het „ is een verdriet aanbrengend kwaad, dat „ aan de besten zelfs veel aanleiding geeft „ tot ongenoegen en hartkwellaadje; dit (, naamelyk, dat eenerlei ding, eenerlei „ lotgeval, allen wedervaart, zonder on„ derfcheid,of ze goed, dan of ze kwaad //•Daarenboven neemj hoofdd. IX. 'I. n, 3,  Hoofdd. IX. i van den PREDIKER. 73 hy de gevolgen van deeze wisfelvallige bedeeling in aanmerking, in zoo ver dezelve aan 's menfchen verkeerdheid voedzel verfchaft. ). Hy zegt: En dat ook, of, waarom ook het harte der menfchen kinderen vol boosheid is. Hy heeft hier het zelfde onder het oog, dat hy reeds in het voorig Hoofddeel vs. li, gemeld had, „ om dat niet haastelyk het oordeel komt „ over de booze daad, daarom is het haiv „ te van de kinderen der menfchen vol ,, om kwaad te doen." Hier befchouwt hy dit (en te regt) als een gevolg van die bcdeeling der Voorzienigheid, waar door, in de menfchelyke maatfchappy, voor- en tegenfpoed, allen wedervaart, zoo dat 'er, voor het uitwendig aanzien, geen reden zich opdoet, waarom men liever de deugd, dan de ondeugd zou oefenen. )). Hier uit is ook afteleiden, dat'er in hun leeven, zoo lang zy in deeze weereld hun verhlyf heb-, ben, onzinnigheden, buitenfpoorige dwaas^ heden, in hun hart zyn; zoo. dat ze zich ydelyk afflooven, om , voor hunne rer denlooze begeerten, voldoening te zoer iken, zonder die ooit te vinden. Dat is E. 5 het in geeft aanleiding .ot veel joosheid en buiten- fpoorige dwaasbeden,  in een lei ven dat baad eindigt; want, wa het geme ne fterflot betreft, f4 SCHETSWYZE OPHELDERING het ongelukkig beftaan van allen, die de waare wysheid misfen: terwyl ook, by de besten zelfs, niet weinig van deeze verkeerdheid overblyft. Verkeerdheid, die haar voedzel trekt uit de onbedachte beoordeeling van die onzekere wisfelvalligheden, welke 'er, naar Gods hooge wysheid, tot beproeving van zyn volk, in deeze tegenwoordige huishouding plaats hebben. '■• ///. En wat is nu de uitkomst, na dat menfchen kinderen zich dus in loosheid, en in, onzinnigheden , hebben toegegeven V ). En daar na, zegt Salomon, [moeten zy] na de dooden toe; zy moeten, willens of onwillens, ten lesten fterven. ; )). Nu volgt 'er: ■'Want voor den genen , die vergeze!fchapt< is by alle leevenden , is 'er hoope. Men heeft hier tweeërlei leezing ; volgens de eene vinden wy hier een woord, dat ver-> gezelfchapt zyn beteekent: volgens de andere, een woord, dat, zoo als het hier voorkomt, zoo veel zegt, als uitgezonderd worden; en dit woord ftaat in den Hebreeuwfchen text, Onze Overzetters echter hebben de andere leezing gevolgd, al hoe* Hoofdd. IX. vs. 3. 'S. 4.  Hoofdd. IX. vs. 4. van den PREDIKER, 75 hoewel, in de randteekening, ook deeze vertaaling wordt opgegeven : want wie wordt ''er uitgezonderd ? Neemt men dezelve aan, dan moeten deeze woorden niet tot het gene 'er volgt, maar tot het voorgaande , gebragt worden ; zoo dat 'er aanftonds een nieuwe volzin dus begint: By alle de leerenden is hoope. Volgens deeze vertaaling, die ons de beste voorkomt, leezen wy hier, in verband met het voorafgaande : en daar na moeten zy na de docden tot; want wie is 'er, die uitgezonderd wordt t te weeten, dat hy niet fterve. Niemand, wil de Prediker zeggen ; het fterflot is aan allen gemeen.— Laat dan een mensch, wegens het wisfelvallig beloop der nndenimnfchc dingen, zich toegeeven in boosheid, in onzinnigheden ; daar is een einde aan zulk een toe» ven, en, als de tyd daar is, hy zy Koning of Bedelaar, hy moet fterven; want wie wordt 'er uitgezonderd ? :/ By deeze gewigtige aanmerking voegt Salomon zyn onderwys, om aantetoonen, hoe noodig het zy, den leevenstyd in acht te neemen, ter genieting van het goede, en ter betragting van aanbevolen pligten. /, Daar ïiemand wordt.'et /an uitga» honderd. Waarom het beft is, den lee/enstyd,:ergenie:ing van het goede, en ter be-  76 SCHETSWYZE OPHELDERING tragting van zynen pligt, wel iii acht u neemen; nadien mer hiertoe, geduurendehet tegenwoordigleeven, eene gelegen' heid heeft. /. Daar toe leert hy, vooreerst, wel denken over dit tegenwoordig leeven. ). Hy zegt: By alle de leevenden, by alle menfchen , zoo lang zy leeven, is 'er hoop; om, naamelyk, in deeze weereld, nog wat goeds te genieten, wat goeds te doen. Want een leevende hond is beter dan de doode leeuw. Of, Want het is eenen leevenden hond beter, dan den dooden leeuw. Een hond, die by eenen leeuw, dien Koning der dieren , in geen vergelyking komt, is 'er echter, zoo lang hy leeft, beter aan, dan een reeds geftorven'leeuw; om dathy nog genieten kan, het geen hem aangenaam is. 't Zelfde is waarheid in betrekking tot den mensch. Een Bedelaar, nog leevende, is 'er, ten aanzien van hetgeen op deeze aarde genoten en verrigt wordt, beter aan, dan een reeds overleden Vorst; want by alle de lee^ yenden, wie ze ook zyn mogen, by die allen is hoope: maar deeze hoop is, wat de geftorvenen betreft, voor altoos afge* fneden. )). De Prediker zal dit nader uitbreiden; §. Want,h.tt\v$\ 'er Hoofdd. IX. VS. 4.  van den PREDIKER. 7f Hoofdd. IX. vs. 5. ie de over ïdenen iet meet ebben. ?er op volgen, de leevende weeten, dat zyJlerven zullen, dat zy den dood nog te wagten hebben. Hoe onkundig zy ook van het toekomende mogen zyn, en hoe onvermogend deswegens, om zulke ontwerpen te formeeren ert uittevoeren, volgens Wel* kezyhet kromme zouden regt gemaakt, of de nadeelige poogingen van de verkeerdheid hunner natuurgenoten zouden very* deld zien: dit weeten zy met alle zekerheid , dat ze den dood nog te wagten hebben ; bygevolg, dat ze nog in de gelegenheid zyn, om iets goeds te verrigten, iets goeds te genieten; en derhalven, dat ze, tot het een en ander, des leevens oogenblik wel gebruiken moeten. §§. Met de doo-£ den is het geheel anders gelegen. 1 f. 't Spreektt van zelve, (en 't blykt ten klaarften uit het oogmerk van dit boek) dat, het geen Salomon van den ftaat der dooden hier zegt, onder zekere bepaalingen moet verftaan worden. Hy ontkent, noch de onfterflykheid der zielen , noch de toekomende vergelding: integendeel, het een en ander leert hy uitdrukkelyk , vooral ook in het iaatfte Hoofddeel dee?esboeks. Maar  78 SCHETSWYZE OPHELDERING Maar hier befchouwt hy de dooden, in be= trekking tot. deeze tegenwoordige weereldi ft* En gene hy 'er in dat opzicht van getuigt, is ten vollen waarachtig. Wat hunne kundigheid betreft: de dooden weeten niet met allen; ,, ze weeten niets van 't 5, geen 'er, onder de nog leevenden,'oraI* gaat," t=i. Wat het genot van tydelyke voorregten aangaat: zy hebben ge enen loon meer., van hunne zorg en arbeid, geduurende hun verblyf op dee^ ze aarde. Of zouden zy nog eenigen loon hebben in het dankbaar geheugen van overbly venden, die ze, op de eene of andere wyze, aan zich verpligt hadden ? Maar, als men let op 't geen gemeenlyk gebeurt : hunne gedachtenis, is, of, wordt vergeten: flegts weinig tyds behoeft 'er te verloopen, en men denkt niet meer aan deeze overledene weldoeners. £. Verder, wat hun bedryf in deeze weereld betreft: Ook hunne lief de, ook hunne haat, ook hunne nydigheidy of, nayver, (gemoedsdriften,' die Hoofdd* IX. vs. 5. vs, 6,  van Den PREDIKER. 79 Hoofdd. IX» Tl. 6. *. 7- Een godmeezendnenfch naake dan, n zyn tortironJig leeven, jen goed :n vrolyk ;ebruik /an tyde» yke zegeningen, die zich in hunne handelingen openbaarden , en hen niéeftal werkzaam maakten) deeze alle zyn reeds vergaan^ Deeze raderen , die hen in beweeging hielden, zyn , met hun dood, tot ftilltand gebragt. g, Eindelyk, wat aangaat hunne betrekking: Zy hebben geen deel meer in deeze eeuw , of, zy hebben geen deel meer in eeuwigheid, in alles iqt onder de zonne gefchiedt. Ik Is dit de ftaat det dooden,in opzicht tot deezeweereld,hoe, dierbaar is dan het leeven! hoe noodig,' dat men 'er een goed gebruik van maake,! om dat te genieten, dat te verrigten, 't geen men alleen onder de leevenden genieten en verrigten kan! Daar toe wekt de Prediker zynen leerling op in het 7. en de drie volgende verfen. Hy zegt: Gaa [dan] heen , eet uw brood met vreugde , enz. ). Die hier van hem wordt aaugefproken , is, gelyk elders meer in dit boek , een mensch, die God vreest. Dat blykt genoegzaam uit de drangreden, waar van hy zich bedient in dit 7. vs.; want God heeft alreeds een iehaagen aan-uwe werken. Hier uit volgt, dat  8o SCHETSWYZE OPHELDERING dat hy hem tot niéts opwekt, dan 't geen geoorlofd, en hoogst betaamlyk is. )). Trouwens, had hy Hoofdd. III. 12; geleerd, Dat'er voor den mensch niets beter is, dan zich te verèlyden, en goed te doen in zyn leeven, dit kort en kragtig gezegde wordt hier van hem uitgebreid. §. Eerst fpoort hy zynen leerling aan tot een vrolyk en vergenoegd leeven. f. En wat behoort daar toe ? Voor- eerft, dat hy tydelyke zegeningen met aangenaamheid gebruike; AA. Hy zegt niet: Vermaak u in fchatten, in wellusten, in hoogen flaat:" Neen. Hy rioemt iets, dat allen hebben, geringen zoo wel als aanzienlyken; 't is fpys en drank , onder de gemeene naamen vari brood en wyn, die (vooral met water gemengd) de gemeene drank was in Canaan. „ Gaa heen, zegt hy, ongeagt de ver:„ drietelykhedertdie het wisfelvallig lot der ftervelingen oplevert, en zoo veel kroms, dat niet regt gemaakt kan worden i Soördch IX. is. 7.  van den PREDIKER* 8z Hoofdd. ix. tl. 7» „ den; ongeacht dit alles, welaan, gaa „ gy heenen, eet uw brood, dat u regtveer,, dig toekomt, eet hetzelve met vreugde, „ met blydfchap, zonder angstvallige be„ kommering, en drinkt uwen wyn met goe„ der harte; met een vry, een gerust en ,, vergenoegd hart-" BB.„Daar „ gy God vreest, dien geëver van al dat „ goede, kunt en moogt ge zoo eeten en „ drinken; want God ([die God) heeft al* ,, reeds een behaagen in uwe werken. Hy „ kent uwen opregten toeleg. Hy neemt „ acht op uwe bedryven, daar ge zynen „ naam vreest, en in zyne wegen wandelt. Hy keurt uwe handelingen goed; „ en, fchoon gy u zei ven wantrouwt, ,, en denkt, dat ge in den dienfl: en vree„ ze des Heeren, veel verder moest ge„ vorderd zyn, eer gy zulks zoudt dur„ ven vastftellen, niet te min,. God heeft „ alreeds een welbehagen aan uwe werken. „ Gy moogt u hier van verzekerd houden; „ want zyn oog is over de genen die Hem „ vreezen." p.Watftond hem al verder te doen? Hy moeft zich wagten van tegenzin verwekkende droefF gees-  82 SCHETSWYZE OPHELDERING geestigheid in de burgertyke zamenleeving integendeel, eene edele blymoedigheic moeft hem (leeds verzeilen. Laat, zeg hy, uwe kleederen teallen tyd wit zyn,enlaa op uw hoofd geen olie ontbreeken. Hy fpreek naar 's lands gebruik onder Israël, daar met witte kleederen bekleed, en, met zalf olie gezalfd te zyn , het tegengefleldi van rouw en droefheid te kennen gaf. On dertusfchen , gelyk de Prediker meermaal de uitwendige teekenen noemt, waaj van hy de beteekende zaak bedoelt, zoo i; 'er geen twyfel aan, of hy heeft, ook j&iej ter plaatfe, niet zoo zeer het oog op de uitwendige vertooning, als wel op de blyde gemoedsgefleldheid , waar mede men onder zyne medeburgers verkeeren , en zich veraangenaamen moet. tÜ.Eindelyk, ten aanzien van des leerlings huishoudelyke betrekking zegt hy: ,, Geniet des leevens, „ geniet het goede van dit leeven, met „ de vrouwe (met eene vrouwe) die gy lief ,, hebt, alle de dagen uwes ydelen leevens. Leef vergenoegd met eene vrouwe, niet zonder onderfcheid, maar eene vrouwe, „ die gy als uwe wederhelft bemint, eene „ vrouwe, wtlke (God) als een waardig : Hoofdd. IX. vs. 8. VS. O.  VAN BEN PREDIKER. HóoFdd. lx. warit dat i het al, 'at hyvan yne eerlye bedryen hebbett n wagtöB an) ,j gefchenk, ü gegeven heeft mier de zon* „ ne^ alle uwe ydele dagen; welke Hyu, „ gedu.urende uwen ras voorbygaanden „ leeftyd, tot eene aangenaairie hulpe „ heeft toegevoegd. Smaak met haar de ,, zoetigheden van het tegenwoordig lee~ ven; breng zoo, met haar, uwe dagen „ genoeglyk door, en verblydt u in het „ goede." ffi Deeze opwekking dringt de Prediker Dus aan: „ viani dit is uw deel in dit leeven, en van( j$ uwen arbeid, dien gy arbeidt onder de zon-^ ne. Dit is het al, wat gy 'er van hebt,? ,s en wagten kunt van uwe eerlyke bedry-Jj „ vem Jaagt gy naar meers bedoelt gye wat anders f en zyt gy hier door dage-1' 7i lyks in de gelegenheid, om u te kwel„ len over het kromme,dat 'er indeweereld is; gy doet vergeeffche moeite s en verliest nog daar by, dat deel vantydelyk genoegen, 't welk gy anders zoudt „ kunnen genieten*" t& Voortref- lyk onderwys! Maar, hoe ftemt dit overeen met des Predikers raad, (Hoofdd. VIL &t~) om liever in het klaaghuis, dan iü het F a huk  84 Schetswyze Opheldering en zy tevens yverig in de betragting huis der maaltyden te gaan? Zeer wel;I als men flegts onder het oog houdt, dat, v wanneer hy hoofdzaakelyk zegt, „ weest „ altyd vrolyk ," hy zulks verftaat, in tegenöverftelling van al dien tyd, waar in men anderzins , wegens het wisfelvallig beloop der menfchelyke zaaken, zich kwellen en ontrusten zou. 't Gene hy dan met deeze vermaaning voornaamelyk bedoelt, komt hier op uit: „ dat men zich nimmer in zulk een verdrietelyk beftaan behoort „ toetegeeven; dat men 'er altoos tegen „ waaken moet; dat men het oog hebbe 5, te veftigen op dat goede, dat deel van „ tydelyke zegeningen, 't welk Gods goed„ heid verleent, om 'er eenvry en vrolyk „ gebruik van te maaken; dat men dus zyn eigen genoegen bevorderen, en zich, ,, by zyne medemenfchen, veraangenaa„ men moet." Men vergelyke, wat deeze fchynbaare tegenftrydigheid betreft, de vermaaning van Paulus, Vtrblydt u alle tyd. i Theff. V. 16. Schoon hy ook wil, dat de Christenen weenen zullen met den weenenden. Rom. XII. 15. §§. Maar,gelyk men dus den kostelyken leevenstyd gebruiken moet, om zich betaamelyk te verbly- den, ïoofdd. IX. s. 9.  Hoofdd. IX. vs. g. VS. 10. VAN DEN PREDIKER. & den, zoo is men teevens verpligt, me lust en yver goed te doen. f. Ook hier to< wil de Prediker zynen leerling hebben op gewekt. Hyzegt „ Al wat uwe hand vindt om tc doen, alk „ werk, dat van u wordt afgevorderd, „ dat u op de hand wordt gelegd, waai „ toe gy eene gefchikte gelegenheid ont „ vangt om dat te verrigten, doet da, „ met uwe magt; met de kragten, de ver ,, mogens, de bekwaamheden, die u ver„ leend zyn. 't Geen gy dus ontvanger „ hebt, leg dat met yver en getrouwheic ,, aan, in al dat goede werk, waar toe *■> gy geroepen zyt. Al wat uwe hanc „ vindt om te doen, doe dat met uwe „ magt." t=i.Want,daa) is geen werk, noch verzinning, noch weetenfchap, noch wysheid, in het graf, daar gy henen gaat. AA.'sMen- fchen leeven op aarde is als eene reize naar het ryk der dooden, een henen gaan mar het graf, naar dat huis der zamenkomfte aller leevenden, F 3 BB, i tvan aanbevolen pligten; waartoe hy alleen, geduurende zyn leeven , gepafte gelegenheidheeft.  86 SCHETSWYZE OPHELDERING BB. MaarF nu, in dat graf is geen werk, geen nuttige v arbeid, door ligchaams kragten te verrigten. Daar in is ook geen verzinning, geen uitvinding van zaaken, die gemak en voordeel aanbrengen. — Verder, in het graf is ook geen weetenfchap, geen kundigheid van weetenswaardige zaaken. — Eirir delyk, daar in is geen wysheid, geen kennis , geen beoefening van Godlyke en gees^ telyke dingen, welke den mensch, tot de bezitting van een eindeloos geluk, kunnen opleiden. Met één woord, in het graf is niets te doen, 't welk tot ons natuurlyk, burger-? lyk, en godsdienftig leeven op deeze aarde betrekking heeft. — Salomon fpreekt niet van de afgefcheiden zielen en haare werkzaamheden : hy befchouwt den mensch alleen in betrekking tot deeze aarde, tot dit tegenwoordig leeven ; en wil flegts Opgemerkt hebben, wat men, nog leeven^ de, kan verrigten, maar niet meer zal kunnen doen, na dat men, by het einde van, de reize, in het graf is aangekomen. ff. Is het zoo snet de zaak gelegen, dan fpreekt het van zelve, dat men den kastelyken leevenstyd wel oof icL IX. 5. 10.  Hoofdd. IX. VS. 10. van den PREDIKER. 8? wel gebruiken moet, niet alleen om het goede, dat God verleent, met een dankbaar hart, vrolyk en vergenoegd te gebruiken , maar ook, dat men zelve, zoo veel mogelyk, dat alles verrigte, wat goed is, en afgevorderd wordt; nadien toch alle werkzaamheid, alle overleg, alle onderzoek , alle beoefening van deugd en Godsvrugt, zoo ver dezelve voorbereidend is tot den toekomenden ftaat, in het graf een einde heeft. Heilzaame raad van den Prediker! Hy die denzelven in acht neemt, zal veel kwelling en verdriet ontgaan ; en door het kromme , het verkeerde , het onvoeglyke, dat zich in de menfchelyke maatfchappy gewoonlyk opdoet, niet geftoord worden in 't genot van betaamlyke genoegens, noch verhinderd in 't bereiken van het einde, waar toe hem eenige jaaren leevens op aarde vergund zyn. JJ. Een vierde proef van het kromme is, „ de vrugteloosheid, in veele ge„ vallen, van uitneemende bekwaamheden „ om wat goeds te doen, of teverkrygen; „ benevens 's menfchen onzekerheid om„ trentkwaadcn, die hem,als hy al zyn oog„ merk bereikt heeft, onverwagt överko9 men," F 4 *• Dus Dan, ("en >ok dit beioort tot iet kromne) men leeft niet iltoos geegenheid , Dm zoo luttig te iveezen,alf  83 Schetswyze Opheldering flien wel tou kunnen zyn, De Prediker had hiervan ▼eele voorbeeldengezien in menfchen, die, hoe bekwaam ook,en hoe weerdig, *. Dus vervolgt de Prediker : Ik keerde my om, en zag onder de zonne. — „ Na dat ik het onzeker en wis„ felvallig lot der flervelingen in aanmer„ king had genomen, bepaalde ik myne aandacht tot een ander onderwerp. Ik „ lette op, wat er al meer gebeurt onder „ menfchen kinderen, 't geen ons vreemd „ en wanvoeglyk voorkomt," **. En wat zag hy ? ./ Dit, dat bekwaamheden en verdienften niet altoos de gewenschte gevolgen hebben ; ja zelfs, dat menfchen, die reden fchynen te hebben, om waj: goeds te mögen verwagten, niet alleen aan veele kwaaden zyn blootgefleld, maar ook, ten aanzien van hunne lotgevallen , zoo onzeker zyn, dat ze welligt, eer zy het konden vermoeden, van eenig onheil overvallen worden. /, Salomon fpreekt van ). Snellen ; menfchen , die, met gemak, een langen weg in korten tyd kunnen afloopen, en dus gefchikt zyn, om , in gelegenheden, die grooten fpoed vereifchen, vooral in ooi> ïogstyden, veel diepst te doen. )> Hy. Hoofdd. IX. VS. II.  VAN DEN PREDIKER 89 Hoofdd. IX. VS. II. )). Hy voegt 'er Helden by; mannen van onverfchrokken moed, die zich, in de uitvoering van een wel beraamd ontwerp, door geen gevaaren laaten affchrikken. ))). Maar , had een Koning onder Israël fnelle loopers noodig s gelyk Hiskia gebruikte , 2 Chron. XXX., om, door brieven, zyn goedvinden, aan de hoofden des volks, door het ganfche land, te doen bekend worden; — wierden 'er ook, tot het voeren van den oorlog, dappere helden in zyn leger vereischt, het mogt hem daarenboven ook niet ontbreeken aan bekwaame lieden in en buiten den raad. Salomon fpreekt vervolgens §. Van Wyzen; zulken, die kundigheid en doorzicht hebben, om goed en kwaad, het geen tot voordeel of nadeel zou kunnen ftrekken, wel te onderfcheiden , en hier door gefchikt zyn, om, in moeilyke gevallen, gewigtige dienften te doen. §§. Hy voegt'er Verftandigen by ; menfchen, welken het, noch aan oplettendheid, noch aan voorzichtigheid, noch aan yver, noch aan beleid, ontbreekt, om goede ontwerpen, niet alF 5 leen  QO SCHETSWYZE OPHELDERING leen te maaken, maar ook gelukkig uit-; tevoeren. , §§§. Eindelyk fpreekt hy van WeIweetenden. In onderfcheiding van wyzen en verftandigen, kunnen wy hier denken, aan lieden , die kennis hebben van veele zaaken, vooral van zulke, waar by de burgerftaat, de menfehelyke maatfchappy, groot belang heeft; als daar zyn, de landbouw, de veehoe dery, de handwerken , de zeevaart , de koophandel, nuttige kunften, enz. //. Zie daar , menfchen van onderfcheiden bekwaamheden en verdienften! Wat is nu het kromme, dat omtrent hen plaats heeft ? ). Vooreerft, dat die bekwaamheden en verdienften niet altyd de gewenschte gevolgen hebben. §. By wyze van Ontkenning zegt hy: ik zag, dat de loop1 niet is der /nellen, noch de firyd der helden, noch ook de /pyze der wyzen, noch ook de rykdom der verfiandigen, noch ook de gunfie der wehveetenden. f. Volgens de meer gewoone verklaaring fchynt de zin deezer woorden niet duifter te zyn. Alleen ioofdd. IX. ■s. II.  VAN DEN PREDIKER, 91 Hoofdd. : IX. Tl. II. < een moet men dan door dén loop der /nellen , en den firyd der helden, een gelukkigen loop, een voorfpoedigen ftryd, of wel, le overwinning zelve verftaan. Dan wil Salomon zeggen, „ de fnelle loopt niet , altyd gelukkig; de held behaalt niet al, tyd de overwinning; de wyze moet wel (, eens gebrek lyden; de verftandige, die l? met yver en overleg zyne bezitting tragt , te vermeerderen, ziet wel eens alle zy„ poogingen verydeld ; de welweetende „ vindt niet altoos gunste hy zyne mede„ menfchen." -ff. Dan, het« fchynt, dat de Prediker, met deeze woor-j den iets anders bedoelt, ' 1—. Wanneer[ ivy het beloop zyner redeneering aandach-t :ig nagaan, dan blykt ons, dat hy meeft-[ il, zoo niet eeniglyk, het oog heeft ope het kromme, dat 'er in de menfchelykej maatfchappy plaats heeft, en wel, door toedoen, 'tzydan met of zonder opzet, van zulken, die, in hooger of minder rang, ïenig beftuur in handen hebben. Het laatfte van dit, en byna het geheele volgende Hoofddeel 5 doet ons aan niets anders denten. Laat chter niet Itoos geïgenheidonden, m hunne ekwaameden, tot ut van an« eren, en igen vooreel, aan t9 eggen;  $2 SCHETSWYZE OPHELDERING Laat ons, uit dit oogpunt, het ftuk be. fchouwen, en ons eenen Koning, of ooi mindere Vorsten onder Israël, voorftellen die, om kundfchap te geeven of te ont vangen, fnelle kopers noodig hadden; dar ook, helden tot den kryg; wyzen in der raad; verflandigen in de uitvoering van zaaken, en welweetenden , kundige lieden, die, door kunften, door weetenfchappen. voor den burgerftaat en de algemeene belangen zeer noodig zyn , om de welvaart van een volk te bevorderen, en hel leeven genoeglyker te maaken. — Wanneer 'er nu onder de Israëliten waren, die, of in fnelheid, of in wysheid, of in fchranderheid, of in veelerlei nuttige kundigheden uitmuntten, moest men niet verwagten, dat aan dezelve, 't zy door den Koning , 't zy door andere aanzienlyke mannen, gelegenheid zou gegeven worden, om hunne vermogens, hunne bekwaamheden , ten nutte aanteleggen, en daar door tevens hun eigen voordeel en achting te bevorderen ? fcs. Maar dit volgde niet altyd. De loop , zegt Salomon , ij niet der /nellen, noch de firyd der belden. „ Niet aan alle fnellen wordt gelegen* Hoofdd. IX. vs. II. > l I  van den PREDIKER. 95 Hoofdd. IX. VS. II. ,, legenheid gegeven om te loopen, noch „ aan allen, die in dapperheid uitmunten, „ om als voorgangers den ftryd te voe,, ren." Verder, daar dwaazen fomtyds, door 's Vorsten goedheid, of de gunst van Grooten, onbezorgd leefden, leed meenig •wyze wel eens gebrek ; daar onbezonnen menfchen, door misbruik van zekere gelegenheden , de fchatten vermeerderden , wierden doorfchrandere, en tevens deugdzaame lieden, fomtyds buiten de gelegenheid gehouden, om (benevens de belangen van Vorst en Volk) ook hun eigen voordeel op eene ecrlyke wyze te behartigen; en, daar onkundigen, weegens geringe oi ook flegte oorzaaken, wel eens by Koning of Ryksgrooten in blaakende gunste Honden , zag men welweetenden, die van veel nut zouden hebben kunnen zyn, fomtyds, als verdiendenze geen de minfte aanmerking, fchandelyk verwaarloosd. Zoo had Salomon dan ook gezien , dat de fpyze niet was der wyzen, noch de rykdom dei verftandigen, noch de gunfte der welweetenden. §§. Maar, zegt hy, ftelliger wyze, dat tyd en toeval allen deezen wedervaart. —- God heeft voor alles, maar bier in, zoo wet als anderen, aan tyd eatoo>  val onder worpen waren: en, zooz al gelegen heid kreegen, om ii hunne be trekking nuttig te syn, dan 94 SCHETSWYZE OPHELDERING les, wat 'er onder ftervelirtgen gebeurt,] den tyd bepaald, en Hy voert zynen raad, al doorgaans uit, door 't geene ons toevallig fchynt» Nu eens zien bekwaame perfoonen, zich in de gelegenheid gefteld, om hunne vermogens , tot algemeen of byzonder voordeel, aanteleggen; dan wederom mist hun zulks. Nu eens worden luiden van verdienften naar waarde gefchat * gebruikt, en met onderhoud, met goederen » met gunst en eer bevoorregt; dan wederom heeft het tegendeel plaats. Zöo is 'ervoor alles een tyd. En wat moet, naar Gods raad j al doorgaans gelegenheid geeven tot zoo verfchillende, en dikwils ftrydige omftandigheden , waar in menfchen zich bevinden ? iets-, 't welk wy toevallig noemen. Eene enkele ontmoeting , een gering voorval, een gelukkig of ongelukkig oogcnblik, dient menigmaal, om iemand te bevorderen, of, om zyne bevordering te verhinderen. Tyd en toeval wedervaart hun allen. : )). Ditisiets/twelk 'wy,als kronl en verkeerd, befchouwen. En ihier by komt nog een zeer verzwaarende 'omftandigheid. Stellen wy ons menfchen voor, die , naar hunne bekwaamheden, ook loöfdd. IX. 'U II.  Hoofdd. IX. VS. II. r*. is. "nog (voor •al onder het beftuuf van eenen Vorft) aan 'onvoorziene gevaa-ren blooc L gefteld bleeven. t t | VAN DEN PREDIKER. pj ook hun werk vinden, tot voordeel vöo: zichzelven en anderen; hier door echte zyn ze niet beveiligd voor het wisfelvalli ge in menfchelyke zaaken. Allenninst wanneer ze onmiddelyk van eenen Koning of van zyne Staatsdienaaren, afhangelyl zyn. §. Wisten zy nu wanneer hun eenig kwaad zou treffen! dai konden zy zich, in tyds , daai" voor wag ten. Maar neen; De mensch weet zynen tyt niet, den tyd, waar in hy zich nog zoi kunnen redden, en het onheil voorkomen In tegendeel, hy is, hier in, gelyk aan dt visfchen, die gevangen worden met hetbooze. het voor hun fchadelyke, net, en gelyk dt vogelkens, die gevangen worden met denJlrik. Wat weet een visch, wanneer hy in hel net, een vogelken, wanneer het in den ftrik zal komen ? En even min weet een mensch, wanneer, en waar door; hem eenig onheil treffen zal. Gelyk die, zegt Salomon , alzoo worden de kinderen der menfchen yerjlrikt ter boozer tyd, ter tyd, die by God bepaald, maar die voor den mensch boos, ongelukkig is; ter boozer tyd, wanneer dezelve haastelyk over hen valt, zoo dat ze vol-  pfJ SCHETSWYZE OPHELDERING Dat vetde gaat, (en ook een proefisva het kromme) men volftrekt geen gelegenheid hebben, om het gevaar te ontkomen. §§. Zoo gaat het in de weereld. Hoe dikwils zag men niet des Predikers berigt hier van, aan de Hoven, vooral der Oofterfche Vorsten, en onder hun beftuur, op de treffendfte wyze bewaarheid ! :/ Salomon wil dit opgemerkt hebben. Hy had in het 10. vs. gezegd : Al wat uwe hand vindt om te doen, doet dat met uwe magt. Noodige les, die niet genoeg kan erinnerd wordén! Maar iemand, die genegen is dezelve te betragten , moet zich niet te veel van zyncn y vei en bekwaamheid belooven: 'er is geen vaste rekening op, hoe het iemand gelukken zal. En, gelukt het hem al, dan is hy,in veel gevallen,nog niet bekwaam, om eenig ongeluk voortekomen. Het een en ander leert de Prediker in deeze vierde proef van dat kromme, waar in men Gods hand erkennen en eerbiedigen moet. c a. Nu volgt een vyfde, die ons doet zien, ,, hoe fomtyds gewigtige u„ dienften in geen de minfte aanmerking „ genomen worden." vs. 12—18. * 't Hoofdd. IX. vs. 12.  VAN ÉÉN PREDIKER; 97 Hoofdd. IX. vs. 12. vs. 13. *. 't Geen onze aandacht moet opwekken, is des Predikers voorafgaand berigt. ./ Hy zegt: Ook heb ik onder de zonne deeze wysheid gezien, of, Ook heb ik dit gezien, eene wysheid, onder de zonne. De zin is : „ Ik heb, in een ,, byzonder geval,'t welk ik ftraks zalop,, geeven, een uitneemende proef van het j, vermogen der wysheid ontdekt; en zy (_dié wysheid) was groot by my; ik moest j, dezelve bewonderen, en ftelde 'er hooSi gen prys op." .7 En wat zal dit zyn?—1 De wyze Koning had zoo even doen opmerken , dat menfchen van uitneemende bekwaamheden, door tyd en toeval, niet zelden buiten de gelegenheid gehouden-of gefield wierden, waar in zy het nut van anderen, en daar door ook hun eigen belang , konden bevorderen. Nu zal hy een geval opgeeven, waar in een man van verftand gelegenheid kreeg, om, door.wysheid, een uitneemenden dienft aan zyne medeburgers te doen $ doch welke agtervolgd tverd van eene vc'rdriet-aanbrengeride verkeerdheid, die ook al op de lystva'ri het kromme moet gefteld worden. G H Wy hebbé ai gelegenheid om nuttig ta .veezen, Tien doe ai aens gewigtigeJieaften , iin nog heeft meri fomtyds iet verdriet, dat zulks in geen de minde aarinerkinggenomen wordt;  93 Schetswvze Opheldering *t geen de Prediker aantoont in het voor- i beeld i **. Wy vinden h ./ eerst het geval zelve jemeld, vs. 14, 15.; :/ en dan des Predikers eerzaame aanmerkingen over hetzelve, in ie drie volgende verfen. ./ Het geval, /. waar in zich wederom iets kroms ontdekte, ). komt hier op uit: „ 'Er was een ftad, maar klein van omtrek, en daar in waren weinig lieden; een gering aantal van zulken, die deeze kleine ftad, in tyd van nood, zouden hebben moeten verdedigen. — Tegen deeze ftad kwam een groot Koning, een magtig Vorst, die omfingelde haar; van rondom bezette hy de ftad met krygsvolk, en floot haar dus in: 't zy dat hy niet wist, hoe gering de tegenftand was, die hem geboden zou worden, 't zy dat hy voorneemens was, zonder verlies van volk, de ftad inteneemen. Althans, hy bouwde groote vastigheden tegen haar; hy liet wallen opwerpen, fterkten bouwen, en alles in gereedheid brengen, om met zyne legermagt in het veld te kunnen blyven,en dit kleine fteedje dus uittehongeren. Zoo was het dan in oofdd. IX. t. 13. s. 14.  Van den PREDIKER* 99 Hoofdd. ix. vs. 14. vr, 15. in de zorgelykfte omftandigheid, en niets fclleen zoo zeker dan dit, dat de vyand zyn oogmerk zou bereiken. Maat neen; dus vervolgt de Prediker: En men vond daar, of, en hy, naamelyk, die groote Koning, vond daar in, hy trof in die ftad, welke hy belegerde, eenen af-', men wyzen man aan;een onaanzienlyk per-i foon, maar die veel kundigheid, veel door-1 zicht had, en hier door in ftaatwas, om, in verlegenheid, goeden raad te geeven, grooten dienst te doen. En ziet, deeze man verlojie de Jlad, niet door geld, niet door wapenen , maar door zyne wysheid. Op welk een wyze dit gefchied zy wordt niet gemeld. Mogelyk dacht hy een middel van bevrediging uit. — Mogelyk wift hy den belegeraar in verlegenheid te brengen. — Mogelyk bediende hy zich van een geoorloofde krygslist. — Genoeg is het, dat zulks op meer dan eene wyze koiide gefchieden ; gelyk in verfcheiden voorbeelden gebleken is. )). Men vraagt, of Salomon hier een waare gebeurtenis verhaalt , dan of hy flegts een mogelyk geval ter leering dus opgeeft ? 'Er fchynt geen noodzaake, om het laatfte te verkiezen. Ga *t vm eene8 irmen wy :en man, He,door :yne wys« itid, een tad uit ;root geraar verofte.  IOO ScHETSWYZE OPHELDERING maar ras ▼ergeten, en mee Tninachtin behandeld wierd. 't Kan zeer wel zyn, dat 'er zoo iets, alsj hier verhaald wordt, gebeurd zy,fchoon, noch de gewyde, noch andere Schryvers, •zulk een geval opgeeven. / . Laat ons dan onderftellen, dat wy hier eene waare gefchie;denis aantreffen; eene gefchiedenis, zoo verömftandigd, dat hy reden vond, om dezelve hier, ter leering, by te brengen;en wel, wegens het geen 'er op volgde, hier in beftaande, dat, na de verlosfing deezer ftad, geen mensch gedacht aan dienzelfden armen man. Zou men niet hebben mogen verwagten, dat dee-ze arme man, wegens den grooten dienst aan de ftad bewezen, by zyne medeburgers in aanzien zou geraakt, en verder, als een Raadsman, in gewigtige-zaaken, met behoorlyke hoogachting, zou.gebruikt zyn? Maar neen; men dacht niet meer aan hem; men liet hem voor het geen hy was; men gedroeg zich tegen hem, als of de ftad geen de minfte verphgting aan hem had. En waarom ? De man was arm! — Had een der aan-zienlyken de ftad dus verloft, welke loftuitingen, welke vergeldingen, voor hem ,en zyn geflagt , zouden daarop gevolgd zyn! Maar, hy was een gemeen burger; hem ïoofdd. IX. v». 15-  VAN DEN PREDIKER. IOÏ Hoofdd. IX. vs. .'5. vs, i<5. hem te verheffen naar zyne verdienften, dat duldde de nayver niet. 't Geen hy gedaan had, wierd derhalven in geen aanmerking genomen; en mogelyk hebben anderen, die door hem op den weg waren geholpen , zich laaten voor ftaan, dat men die gelukkige uitkomst aan hunne wysheid had toetefchryven. Althans, geen mensch gedacht deszelven armen mans. 't Is dit kromme, zulk eene verdriet-baarende omftandigheid, waar van de gewyde en ongewyde gefchiedenis, gelyk ook de dagelykfche ervarenheid, ten aanzien van allerhande dienften, een onnoemlyk aantal voorbeelden oplevert. — :/ Na de opgave van het geval, dat hier tot Salomons oogmerk dienen moet, laat hy 'er leerzaame aanmerkingen op volgen. /. Vooreerft meldt hy ). zyn oordeel, „ Toen zeide ik, in myn hart, uit volle over„ miging: Wysheid is beter dan kragt, dan „ de fterkte van eenen held, of van een' „ heirleger." En zeker , fchoon deeze kragt ook noodig is , en, als de tyden zulks yorderen, moet gebruikt worden : G 3 wys- Doch, fchoon dit gebeurde, Ie wysleid evenvel beïoudt haae waardy,  'I03 ScHETSWYZE OPHELDERING I 1 ( ] en,hoezeer ook anderen toonen, dezelve niet te ken- vysheid echter behoudt den voorrang maliën zy fomtyds alleen meer kan uitvoe*en, dan groote legermagten: 't zy dan , >m gevaaren voor te komen, of, om de poogingen van eenen vyand gelukkig te perydelen. En moet men ook al kragt gebruiken ? als wysheid ontbreekt, dan is, al nrat men doet, een uitwerkzel van ftad- of and-verdervende roekeloosheid. Wysheid is beter dan kragt, )). De Prediker houdt zyn oordeel ftaande, hoe zeer ook het gedrag van die ondankbaare burgers daar mede ftreedt. Hy zegt: Hoewel de wysheid des armen veracht, en zyne woorden niet waren gehoord geweest, of, Hoeweides armen wysheid veracht is, en zyne woorden niet gehoord worden. In die kleine ftad wierd de wysheid van dien armen man yeracht, na dat men 'er zulk een groot voordeel van genoten had. Men verdonkerde zyne verdienften, en wilde hy ver^ yolgens, door wyzen raad, zyne medet burgers nuttig zyn, men wilde naar hem niet hooren ; men liet hem loopen , en achtte het zich tot oneer, vanzulk een gering mensch lesfen te ontvangen. — Doch, ïiiet tegenftaande zulk een gedrag, 't welk dik. rloofdd. ix. TS. ld.  van den PREDIKER. 103 Hoofdd. IX. VS. 16'. vs. 17. dikwils veele aavolgers heeft gevonden, houdt de Prediker zich by zyne uitfpraak. //. en zal dezelve ftraks nog herhaalen, ten aandrang ). van deeze merkwaardige les: De woorden der wyzen moeten in Jiilheid aangehoord worden, of, zy worden in Jiilheid aangehoord, meer dan het geroep des genen, die over de zotten heerscht. §. Men moet hier opmerken, f. Vooreerst, dat Jiilheid het tegenövergeftelde is van gewoel , van onrust. Zoodaanig eene ftilheid wordt 'er vereischt, zal men iets met vrugt hooren , en wel overweegen. Zy, die dus in, ftilheid hooren, en zy alleen, zyn bekwaam , om regtmaatig te oordeelen. ff. Verder, >—, de Wyzen zyn hier menfchen, die verftandigen raad kunnen geeven; vooral ook in betrekking tot de belangen van een volk, van eenen burgerftaat. Dit blykt, zoo uit den zamenhang, als uit het oogmerk van des Predikers onderwys. ta. Tegen t deeze wyzen ftelt Salomon eenen t die ,]a,\t G 4 oven zal echter een, diebedaard en ftil van geeft is, ivel naar 1 :enen wy:en, jaar niet aar eenen ot, al is y ooit eet  man van aanzien, •willen hooren. IO4 SCHETSWYZE OPHELDERING over anderen Jieerscht, en dus eenen man] van aanzien is, maar,met dat al,een zot: dit eischt de tegenftelling. Een zot derhalven , en wiens aanhangers, over welken hy wat te zeggen heeft, zoo zot zyn, als hy zelf is. Nu, deeze laat zich ook hooren ; zyn geroep wordt hier gemeld. Hy doet zich op, als een man, die groote dingen zal uitrigten. Hy is vol vuur, en luidrugtig daarby. Hy is driftig, voortyaarend, geweldig. Met zulk een gemoed ftelt hy zyne raadflagen voor; geeft orders , en dreigt alles , door zyne overmagt, /oor zich te doen buigen, §§. Welk een verfchil,tusfehen den wyzen, al is hy zelfs arm, en zulk eenen heerfcher! Elk, die een bedaarden en nadenkenden geeft heeft, kan hier rigter zyn. In ftilheid worden de woorden der wyzen gehoord, zoo dat men die aanneemt, meer dan het onzinnig geroep van eenen heerfcher over de zotten,. Dus fpreekt Salomon, niet by yergelyking, maar by tegenftelling, gelyk meergiaalen; vergcl. Hoofdd. VII. 8. Hy wil peggen : zy, die bedaard en ftil van „ geest zyn, zullen aan wyzen gehoor g, geeyen^ maar in 't geheel niet aan het, loofdd. IX. 'S. 17.  van ben PREDIKER. 105 Hoofdd. IX. vs. 17. vs. 18. ,, geroep van eenen heerfcher over de „ zotten." )). Om deeze lesi aantedringen, * §. herhaalt hy,v wat den zin betreft, 't geen hy zoo even3 gezegd had: Wysheid is beter dan krygswapenen. Hoe noodig deeze ook zyn, zonder wysheid zynze doorgaans vrugte^ loos; en, zynze al voorfpoedig, dan echr ter, alles wel gewikt en gewogen zynde, zynze niet zelden verderflyk. Wysheid, integendeel, voert dikwils alleen meer uit, dan groote overmagt ; daar ze onheilen voorkomt , raad in ongelegenheden verfphaft, en altoos, na rype overweeging, het beste verkiert, §§. Maar een ee- hier opgegeven , zich dus kunnen VOOr- naar veel :er geïoord naar ;enen zot ?an aansien j, Hoe men dch dan iet geval iou kun*  ïo8 SCHETSWYZE OpHELBERlNG nen voo fielten; voorftellen: „ 'Er was een kleine ftad, er „ flegt voorzien van manfchap, om haar. „ in tyd van nood, te befchermen. Tegei „ die ftad komt een magtig Koning, die haar belegert , en allen toeftel maakt, „ om, door langduurig beleg, haar uit te „ hongeren, en zoo tot de overgave te „ noodzaaken. Hier door geraakt alles „ in de uiterfte verlegenheid. Goede „ raad is duur. Doch, een arm, maai „ verftandig burger, geeft een middel aan de hand, waar door men zich zoude „ hebben kunnen redden. Evenwel, men „ maakte 'er geen gebruik van; de ge„ ringheid van zyn perfoon veroorzaakte, „ dat men naliet, zynen voorflag in bedaar„ de overwceging te neemen. Middeler„ wyl werpt 'er zich één op, één uit de „ aanzienlykften, die, onder den onver„ ftaijdigen hoop, de ftem verheft, en, „ als ware hy de man, die raad kon fchafr „ fen, met een vertooning van groot ver-r „ ftand,zich hooren laat;met dit gevolg, „ dat men zyne voorflagen goedkeurt, „ doch, even daar door, zich het onheil „ op den hals haalt, 't welk men, door „ den raad des armen wyzen mans over- teneemen, zou ontgaan zyn." Hoofdd. IX. vs. ïS.  van den PREDIKER. 109 Hoofdd. IX. vs. 18. (f) Dit, zyn beter, wordt hier uit het voorige ingevuld , als zeer wel met de fchikking der woof» den overeenkomende, vergel. Pxed. VII. 1. <.:' Als dit het geval ise geweest > dan zal de zin van deeze vier^ verfen, by omfchryving, hier op uitko-v men : „ Men vond, in die kleine ftad, eenen •„ armen wyzen man, 'die, aan zyne mede„ burgers, in hunne verlegenheid, goe„ den raad geevende, de ftad door zyne „ wysheid zou verlost hebben, zoo men naar „ hem had willen hooren: maar geen mensch „ gedacht aan hem; niemand nam hem, als eenen goeden Raadsman , in aanmer„ king. Toen zeide ik by my zeiven, dit '„ overweegende: Wysheid is beter dan ,, „ kragt; dan het vermogen om weer,, „ ftand te bieden: fchoon men het anders begreep in die kleine ftad, en de wysheid des armen mans daar veracht ,, was , zoo dat zyne woorden niet gehoord „ zyn.'"' — Dit was by die burgers een „ hoogstnadeelig onverftand; want toch, de woorden, de voorftelliugen , der wyzen , „ in ftilheid aangehoord, met een bedaard ge„ moed overwogen, [zyn beter (f)] hebben „ een beter gevolg, dan het geroep van eenen, die a wat dé 'rediker an zeggen ril?  JIO SCHËTSVVVZE OPHELDERING „ die over zotten heerscht; die onder zulke' $9 dwaaze burgers het ampt van Overheid }, bekleedt * [of] ze zyn béter, dan het s, geroep, het gezwets, van eenen, die onder 2oWe»,dwaaze, verbyfterde menfchen, ,, met veel drift, en ydele vertooning van groot verftand , het woord voert. En „ zeker, wat zoo een zich verbeelden, en ,, van zyne poogingen zich belooven mag; „ de wysheid is, om onheilen voorteko„ men, gevaaren aftewenden, beter dan krygswapenen: maar, welk een heilzaa„ men raad de wysheid ook oplevert, een „ eenig zondaar, een eenig dwaalend Re„ gént, een eenig mensch, die invloed op „ anderen heeft, en groote dingen wil uit* „ voeren, doch, wegens zyn onverftand, „ geen doel kan treffen, geen goed einde ,, kan bereiken, zoo een mensch, verderft „ veel goeds; hy alleen is oorzaak, dat „ men de voordeden mist, die het opvol•„ gen van den raad der wyzen zekerlyk ,, verfchaft zoude hebben." ::/ Hoe men deeze ver* fen ook verklaart, ten aanzien van het kromme, dat de Prediker wilde doen opmerken , is 'er geen ander verfchil, dan dit, dat we hier, volgens de eerfte, een be- 3oofd<3. IX. n. 18.  VAN DEN PREDIKER, in Hoofdd. IX. VS. IÜ. Hoofdd. X. Tl. I. bewezen dienst ondankbaar beantwoord; volgens de tweede, een aangeboden dienfl: ondankbaar en fmaadelyk verworpen zien. 'er nu, te deezen aanzien, van den wyzen? Salomon meldt dit niet, maar geeft zynen leezer aanleiding, om het 'er by te denken. Dit, naamelyk , dat de wyze , in de betragting van aanbevolen pligten, en in zynen omgang met menfchen, tot eenen iegelyken zegt , dat hy wys is ; niet met woorden, (zoo min als de zot, met uitdrukkelyke woorden, zich eendwaas zou noemen:) maar, met zulk een gedrag, waar uit een ander gemakkelyk kan opmaaken, dat een verfiandige geeft hem doorgaans beftuurt; zoo dat hy, gelyk de wyze Koning het noemt, den gang zynes yoets weegt, met dat gevolg, dat zyne treden welgevestigd zyn. Daar nu het onderfcheid, tusfchen eenen wyzen en dwaazen, zoo groot is, volgt van zelfs, dat het eene verregaande verkeerdheid, en dus, iets kroms is, inde menfchelyke maatfchappy , wanneer een wys en aanzienlyk man, wegens geringe gebreken, van zyne achting beroofd, en , a's ware hy een dwaas, liefdeloos beoordeeld wordt. De laatfte proef van het kromme in de weereld, vertoont ons „ de „ kwaade gevolgen van het wangedrag eenes H 4 » Ko-  120 SCHETSWYZE OPHELDERING vooral on der eene dénhoofdi ge regeerircg, waar op Salomon hier het oog heeft. Hier liomen eerfl Staatsdienaars in aanmerking. „ Konings, in het begeeven van ampten, ,, en het verwaaiioozen van zynen pligt." *. Vooraf dient hier opgemerkt : voor eerfl, dat alles, wat in het overige deezes Hoofddeels voorkomt, op dc burgerlyke regeering, en 't geen daar in voorvalt, moet toegepast worden. ■ • Verder, dat de Prediker, in't behandelen van dit ftuk, meer bepaaldelyk het oog heeft op eene koninglyke, en dus, één'hoofdige regeering: geheel onderfcheiden van zulk eene regeeringsvorm, als by ons plaats heeft.— Dan ook, dat Salomon, gelyk meermaal, zoo ook in deeze proef, het oog op zichzelven, en op zyn eigen hof, zal gehad hebben. Eindelyk, dat zyn onderwys, vs. 4—15., niet zoo zeer op onderdaanen in 't gemeen, als we] op Staatsdienaars , moet toegepast worden; althans, wanneer wy dit aanneemen, dan laat zich alles veel gemakkelyker verklaaren. **. Wat dan het kromme in de burgerlyke regeering betreft, de Prediker befchouwt dat,in betrekking, eerst, tot Staatsdienaars, vs. 4—15.; dan tot eer, geheel Folk, vs. 16—19. .J 't Geen de Dienaars van doofdd. X. vs. 4.  Hoofdd. X. vs. 4. VAN DEN PREDIKER. 121 van [laat betreft, meldt hy niet, /. dan na alvoorens deeze vermaaning gedaan te hebben: Als de geest (de drift) des Heerfchers tegen u opryst, verlaat uwe plaatze niet; want het is medicyne ; het Jlilt groote zonden. ). Hy veronderftelt een onaangenaam geval , waar aan een Staatsman, in aanzien verheven, om zy-i nen Koning met wyzen raad te dienen, of,' op zyn bevel, groote zaaken uitterigten, fomtyds is blootgefteld. De geest des Heerfchers ryst tegen hem op. De Vorst wordt onvergenoegd op hem; zyn toorn ontfteekttegen deezen man, die mogelyk, nog kort te vooren, zyn byzondere gun- fteling was. En, om wat reden ? Is de fchuld by den Staatsman ? Doch dan zou Salomon niet zeggen , verlaat uwt plaatze niet: maar veel eer, gelyk Hoofdd. VIII. 3., blyft niet flaan in eene kwaade zaak. Wat dan ? Mogelyk heeft hy geweigerd, den Gebieder, in eene ongeoor loofde zaak, te gehoorzaamen. Mo gelyk heeft hy zich tegen fchadelyke mis bruiken , die van den Vorst begunftigc wierden, edelmoedig verzet. Althans, Ir H 5 heef 3 is, fchoon lun iets jnaangelaams be» egent, echter,in hunnen poft, fiandvaftig moe* ten zyn. I r t  122 SCHETSWYZE OPHELDERING heeft iets gedaan, dat wel goed was,maar niet wel wierd.opgenomen. )). Inde daad,een moeilyke omftandigheid! De Staatsman behartigt zynen pligt: en ongenoegen is zyn dank. Wat zal hy doen ? Zal hy het hof verhaten ? Of zyn ampt nederleggen ? Neen , zegt de Prediker, ,, verlaat uwe „ plaatze niet;bly£getrouw aan uwen pligt; ,, volhardt in uwen post, om, zoo veel in „ u is, de waare belangen van Vorst en „ Volk met yver te behartigen. Verlaat „ uwe plaatze niet;" want het is medicatie , hetJlilt groote zonden, of, want zagtmoedigheid Jlilt groote zonden. In den zin maakt het genoegzaam geene verandering. Salomon wil zeggen : „ door zagtmoedig, „ in uwen post, het ongelyk, dat de Vorst ,, u aandoet, te verdraagen, zult ge veel „ "kwaad voorkomen : groote zonden, zon„ den van Staat, die den Gebieder, die „ het volk, die u zeiven zouden benadee- len, zult ge daar door verhinderen." Gedraagt zich een Staatsman naar deezen raad, overwint hy dus zichzelven, blyft hy getrouw in zynen poft; hy zal, welligt, by de uitkomst, ondervinden, dat veel tfoofdd. X. 7$. 4.  VAN DEN PREDIKER. 123 Hoofdd. X. vs. 4. vs. 5. veel kwaads verhinderd, veel goeds hier door bevorderd wierd. //. Doch, ). 'er kan fomtyds! iets gebeuren,waar door hyin grootever-1, zoeking wordt gebragt, om tegen deezen; heilzaamen raad te zondigen. §. Van zulk ee-t nen aart is dat kromme, dat verkeerde' in de burgerlyke regeering, 't welk Salomon vervolgens zal opgeeven. Doch, eer hy zulks doet, laat hy zeer voorzichtig, by wyze van inleiding, dit vooraf gaan : Daar is een kwaad, dat ik gezien hebbe o?z-, der de zonne. En welk een foort van kwaad ? het is, als eene dwaaling, een misflag, die van het aangezichte des Overfien voordkomt. Een kwaad, dat zynen oorfprong heeft van den Overfien, den Gebieder , den Heerfcher: maar echter, geem kwaad, dat uit een fnooden toeleg, om te onderdrukken, geboren wordt. Neen; het is gelyk aan eene dwaaling. Uit het volgende blykt,datdit kwaad beflond, in het verheffen van geringe en onbekwaame menfchen tot groote eerampten: terwyl aanzienlyke en verftandige mannen worden voorbygegaan. Maar nu, door be- )an, wel- igt komen y in ver;oe';ing,>m vereerdelyksbande. vanneer ,e zien, dat ien Vorft, loor miseidingj  124 SCHETSWYZE OPHELDERING onbevoegde perfoonen tot eerampten verheft, en antieren yoorby gaat; bedrog, door vleyery, door valfche berigten, kan een Vorst hier toe gebragt worden; en dan is zyn misflag, als eene dwaaling. §§. De zaak, hier bedoeld, vereischt nadere overweeging. f. Het kwaad, 't welk den eerlyken Staatsman veel verdriet , veel kwelling veroorzaakt, en waar van de reden moet gezogt worden in de onvoorzichtigheid van eenen, die het gebied voert, beftaat hier in : dat Een dwaas wordt gezet in groote hoogheden: maar de ryken in de laagte zitten. Eigen- lyk ftaat 'er: de dwaasheid wordt gezet in groote hoogheden; dat is, dwaaze menfchen , die volftrekt onbekwaam zyn, om aanzienlyke posten met voegzaamheid te bekleeden. — Deeze dwaazen worden hier tegen de ryken gefteld. Dit fchyntvreemd. Men zou zeggen, dwaazen moesten tegen wyzen, en ryken tegen armen gefteld worden. Doch, dat men door dwaazen, hier, tevens, geringe menfchen, en door ryken, luiden van aanzien verftaan moet, is uit het volgende vers blykbaar. Men vergelyke ook, het laatfte vers deezes Hoofddeels. -?»• Ora Eïoofdd. X. vs. 5. n. 6,  vanden PREDIKER. 125 Hoofdd. x. vs. 6. Om dan over deeze tegenftelling wel te denken, moet men onder het oog houden, dat groote hoogheden, hier, aanzienlyke eerampten zyn, in welke iemand deel heeft aan de regeering van een Volk, eenen burgerftaat. Maar nu, geringe menfchen mogen , over het algemeen, in betrekking tot zulk eene gewigtige bezigheid, voor dwaaze, onkundige, en dus, onbevoegde perfoonen gehouden worden. Want, fchoon men wel eens een voorbeeld ziet van het tegendeel, (gelyk die arme wyze man, waar van in het voorig Hoofddeel:) het ontbreekt echter, den gemeenen burger , doorgaans, aan die bekwaamheden, welke tot de regeering van een volk, en tot gewigtige posten, vereischt worden. Die bekwaamheden moet men, meestal, zoeken by luiden van aanzien en vermogen, en zulks om meer dan ééne reden. Vooreerst, ze hadden (immers dit moet men veronderftellen) zulk eene opvoeding, als gefchikt was, om hun edelmoedige en verhevene denkbeelden in te boezemen. —— Verder, ze hadden, boven anderen, gelegenheid, om van al, wat tot de regeering vereischt wordt, kennis te krygen. En eindelyk, ze hebben toegang tot de ver-  126 SCHETSWYZE OPHELDERING verkeering met luiden van hoogen rang; verkeering , die niet weinig toebrengt, om kundigheid van veele zaaken te verkrygen. Gelukkig zulk een volk, zulk een burgerhaat, daar het niet ontbreekt aan ryke en aanzienlyke Jongelingen, die van de fchoone gelegenheid, welke zy boven anderen hebben, een goed gebruik maaken; en, door minzaamheid, door befcheidenheid, en regt beichaafden omgang, de genegenheid hunner Medeburgers verwerven, om , ten bekwaamen tyd, met algemeene toejuiching , tot deezen of genen aanzienlyken post verheven te worden ! fci.Maar,wat gebeurt 'er fomtyds? „ Dwaazen worden „ gezet in groote hoogheden; geringe, en „ hier door, onbekwaame menfchen, wor„ den tot aanzienlyke ampten bevorderd. „ Integendeel, de ryken zitten in de laag„ te; zy, die , wegens hun aanzien en „ kundigheid, van den Vorst, den Ko„ ning , tot gewigtige dienften moesten s, gebruikt worden, zyn buiten alle be„ wind, en leeven als menfchen, die geen J5 aanmerking verdienen." tt- Hoofdd. X. vs. 6.  VAN DEN PREDIKER. 127 Hoofdd. X. vs. 7. ff. En, wat is, 'er dan het gevolg van? De Prediker zegt:' ,, Ik heb knegten te -paarde gezien, en Vor-\ ,, Jlen ,gaande, ah knegten, op de aarde. Ik' „ heb zulken, die voorheen in een dienst- j „ baaren en verachtelyken ftaat leefden ,r „ op paarden zien ryden,met een vertoo-, ,, ning van aanzien en grootheid: en we„ derom zulken, welken het toekwam, de „ naasten aan den Koning te zyn, heb „ ik, als waren ze knegten, te voet zien „ gaan, zonder eenig blyk van hunnen „ hoogen rang." §§§. Salomon had* zulk een wanorder gezien; waarfchynlykj in zyn eigen ryk, en door zyn eigen toe-\ doen. Heeft dit plaats gehad, gelyk wel' te denken is, wat mag hem daar toe dan wel vervoerd hebben ? Hy doet het, gelyk gezien is , als eene dwaaling voorkomen. Vleyers, pluimftrykers, woelgeesten, hebben, ter bevordering van hun eigen belang , hem daar toe verleid; of wel, eenige zwakheid deed hem tot dien ftap komen; om dat hy zich meer dienfl-, meer onderwerping, meer getrouwheid, van deezen beloofde, dan van anderen, die, doorgaans , wegens hun meerder aanzien, ook meer net ditgerolg, dac Ie order, en opichte van anzienly:en en geingen , vordt omgekeerd , caar van len meerlaalsoorbeelen zag.  128 ScHETSWYZE OPHELDERING Dit verkeerd beftuur kan eenen Siaatsman in verzoe' king brengen, om tegen zynen pligt te bandelen: . I doch waar tegen de , Prediker hem waar-< fchouwt, meer vrymoedigheid durven gebruiken. —1 Ondertusfchen, wat men ook, ter ver-x fehooning van eenen Vorst, in zulk een geval, mag bybrengen, het is een kwaad onder de zonne; het is iets kroms in de burgerlyke maatfchappy, dat veel onheilsten gevolge kan hebben, allermeest, by zulke aanzienlyke luiden, die zich, met regt, hier door benadeeld achten. Stellen wy ons eenen Staatsman voor, die, met ongenoegen, deeze verwarring befchouwt j die de gevolgen inziet ; die de vryheid neemt, om den Koning zynen verkeerden handel eerbiedig onder het oog te brengen : maar die dan ook ondervinden moet, dat de geest des Heerfchers tegen hem opryjl; wat kan hier uit niet geboren worden? Levert niet de gefchiedenis van Vorften /oorbeelden op van aanzienlyke Staatsnannen, die, wanneer zy hunne getrouwheid met's Vorften ongunft beloond zagen, :ven daar door, te driftig, vervoerd wierJen , om hunne plaatze te verhaten, en zich regen den Vorst,althans,tegen zynegunïelingen, met list en geweld te verzetten? )). Dan, hoe ge'aarlyk, hoe vrugteloos, zulk eene hanlelwyze doorgaans zy, dat is 't, 'tgeen Sa- loordj. x. s. 7.  van den PREDIKER. 129 FloofJJ. X. vs. S-10. Salomon den Staatsdienaar vervolgens onder het oog brengt, met een het befte middel aan de hand geevende, waar van hy zich met voordeel bedienen kan. En hier in is zyn onderwys gelegen , met opzicht tot dat kromme, 't welk hy zoo even gemeld had. Dit onderwys behelst dan , §. eerft, een af-d maaning van verkeerde middelen, vs. 8—* 1 oa. f f. Hier komen eenige fpreuken voor , waaromtrent het een en ander valt optemerken; en wel, >—. Voor eerft, dat dezelve betrekking hebben tot het onderwerp, 't welk Salomon hier behandelt.— Het verband, waar in ze voorkomen, laat niet toe, een oogenblik hier aan te twyfelen. Het zyn derhalven ftaatkundige fpreuken. t;. Ten tweeden , dat ze de naafte betrekking hebben tot Staatsmannen; want zulk eenen had de Prediker even te vooren aangefproken. 5. Ten derden, dat zich in deeze fpreuken veel duisterheid opdoet; doch meer voor ons, dan J voor oor eenie Staac- undige 3reuken,  130 ScHETSWYZE OPHELDERING die ten oogmerke fchynen te hebben, voor hun, die in Salomons tyd leefden, wanneer dezelve, buiten twyfel, gemakkelyker zullen verftaan zyn, dan ze nu kunnen uitgelegd worden. £. Eindelyk, vermits deeze fpreuken verfcheidenlyk kunnen verklaard worden , en het, om gezegde reden, niet mogelyk fchynt, den iigenlyk bedoelden zin van dezelve met volkomen zekerheid te bepaalen; dat er ierhalven niets overblyft, dan aan elk van deeze fpreuken dien zin toe te eigenen, welke het beste ftrookt met den zamenhang, en des Predikers oogmerk. -ff. Wat nu zyn onderwys zelve betreft, . 't geen hy leeren wil, ftelt hy onder vier zinnebeelden voor. AA. Hy zegt: Wie eenen kuil graaft zal daar in vallen. Dit zinnebeeld fchynt ontleend van eenen jager, die, om eenig wild dier te vangen, eenen kuil graaft, maar, op de jagtzynde, door onvoorzichtigheid, zelf daar in valt. — In de overbrenging kunnen wy denken aan iemand ,die eenen anderen zoekt Hoofdd. X. ?s. 8-1o,  fcbofdd. X. irt. 8-10. van den PREDIKER 131 zoekt te bederven, maar zelve daar door ongelukkig wordt. BB. Hy laat 'er op volgert: en wie eenen muur doorbreekt , een /lang zal hem byten. Men kan zich hier welvocglyk een heiningmuur, die tot beveiliging van iemands eigendom verftrekt , voorftellen. Dat nu, in warmer landen, by zulk eenen muur, of in deszelvs reeten, een flang nestelde, was niet vreemd; noch ook, dat hy, die zulk eenen muur doorbrak, van de hier door geftoorde flang gebeten wierd. Het zinnebeeld vertoont ons dan zulk eenen, die, door een ftoute onderneeming, eenen anderen, van het geen hem t-nekomt, poogt te berooven , maar die zichzelven daar door een onverwagt onheil op den hals haalt. CC. Verder zegt hy: Wie Jleenen wegdraagt zal fmerte daar door lyden. 't Schynt welvoegelykst, dat men hier denke aan op een geflapelde fteenen , die tot paalmerken verftrekken, ter onderfcheiding der landeryen ; hoedaanige fteenen te willen verzetten , niet alleen hooglyk verboden, maar ook zeer moeilyk was, en onaangenaame I a ge-  I32 SCHETSWYZE OPHELDERING gevolgen kon hebben. — Het zinnebeeld bepaalt dan onze gedachten tot zulken, die hun eigen vermogen, ten koste van dat eenes anderen, poogen uittebreiden, maar die hier door zichzelven veele onaangenaamheden berokkenen. DD. Ein- delyk ontleent de Prediker een zinnebeeld van iemand, die hout klieft. aa. Hy zegt: Wie hout klieft, zal daar door in gevaar zyn; een onbedrevene naamelyk, die geen handeling heeft van het yzeren gereedfchap , en daar door,. welligt,zichzelven kwetft. bb. Hy voegt hier nog iets by, te weeten : indien hy het yzer heeft Jlomp gemaakt , en hy Jlypt de fneede niet, dan moet hy meerder kragt te werk feilen. „ Het geen aan de 5, fcherpte van zyn werktuig ontbreekt, 3, moet hy, voortgaande met hout te klie„ ven, door zyne kragt vergoeden;doch 5, zulks te doen brengt hem in nog groo- 3, ter gevaar." Dit zinnebeeld fchynt ons iemand te vertoonen, die tweedragt poogt te verwekken , en , daar in naar wenfch niet flaagende, (om dat hy, door ei- Honfdd. x.  van den PREDIKER. 133 Hoordd. VS. fc-iQ, eigen fchuld, dat gezag verloren heeft, 't welk noodig was , om behoorlyken invloed te maaken) dan, met te meer drift en onbefuisdheid, zyn oogmerk zoekt te bereiken. ca. Deeze' zinnebeelden nu, moeten, volgens het ver-, band van zaaken, op eenen Staatsdienaar' worden toegepast. AA. En wel, in zulke omftandigheden, als reedsj gemeld zyn, of ook, naar het beloop van 's Predikers onderwys, daar by gedacht moeten worden. — Deze man bekleedt dan een aanzienlyken post, en eenigen van zynen rang heeft hy nogby zich: maar de Koning heeft geringe, onbekwaame, onbevoegde perfoonen, in gelyke eer en hoogheid gefteld, met voorbygaan van zulken, die hadden moeten bevorderd worden. ■ Deeze Staatsdienaar ziet met ongenoegen zulk eene verkeerde handelwyze ; hy geeft dit te kennen aan den Vorst: maar deeze neemt zulks euvel op, en geeft 'er blyken van. Zie-daar, aanleiding genoeg, om den kwalyk bejegenden Staatsman zoo ver te brengen, dat hy zynen pligt vergeet, en bedacht wordt op I 3 mid- )m hem, iaar hy on'ergeioegdis op len Vorst, 'erkeerde niddelen, ?an welke ïy zich ïou willen >edienen, :en fterk[ren te ontladen ;  134 ScHETSWYZE OPHELDERING als daar is de onder, neeming, om eenen anderen tei val te brengen; of, om op het gezag van eenen Gebieder inbreuk te maaken,* middelen, om, zoo veel in hem is, de vervallen zaaken te herftcllen: BB. maar middelen, die met de regels van voorzichtige wysheid niet kunnen overeengebragt worden. aa. Het jeerfte, dat hy mogelyk beproeft, is, den eenen of anderen ,die het oor en de toegenegenheid van den Vorst heeft, ten val te brengen. Hy beraamt, naar zyn oordeel, gepaste middelen, die tot verderf van zulk eenen kunnen verftrekken; hy onderneemt eenen kuil te graaven. „ Doet „ dit niet," zegt Salomon, „ wie eenen „ kuil graaft, zal daar in vallen; hy zal „ zichzelven in het verdriet brengen." bb. Of misfehien zal hy tegen het gezag, 't welk de Koning, naar zyne gedachten , misbruikt, zich heimelyk verzetten.; hy zal den muur, die den Vorst in zyn opperbewind fchynt te beveiligen , willen doorIreeken. „ Doet dit niet," zegt de Prediker, „ een flang zal u byten; waagt „ het niet, de regten van uwen Heer„ fcher te ondermynen , en inbreuk te „ maaken op zyn gezag; het is een ge- 3, vaar- Hoofdd, | X. Ü-lo. rs. 3.  Hoofdd, X. vs, g. van den PREDIKER. 135 „ vaarlykwerk,en zou u flegt bekomen." cc.Maan mogelyk zal hy die dwaaze en ongeachte \ lieden,welke hy,nevens zich, in gelykeni rang ziet gefteld, tragten te bepaalen «V de oefening van hun ampt, en zyn eigen bewind verder uitftrekken, op dat zy minder kwaad deeden, en hy meer goed zou kunnen doen. In dit geval is hy gelyk' aan eenen, die voorneemens is, de fteenen, de fcheidpaalen van landeiyen , te verzetten. Doch ook dit wordt hem ontraden. ,, Die dus fteenen wegdraagt en „ verplaatst, zal fmerte daar door lyden. „ Hy, die het gezag van anderen wil be„ paaien, en zyn eigen uitbreiden,heeft, „ met den tyd, niets anders, dan allerlei „ moeilykheid en kwelling te verwagten." dd.Wat dan ? Wel ligt oordeelt hy het best, indien hy tweedragt kan verwekken onder de genen , die hem in den weg zyn; indien hy de gemoederen kan verdeelen , en den eenen tegen den anderen opftooken; ten einde zy,tot voordeel van 't gemeen, eikanderen verderven. Maar, wat zegt Salomon ? Wie hout klieft zal daar door in gevaar zyn. Gelyk fplinters en fpaanders, I 4 of if, om zyn igen bevind uitte [rekken, er benaaleelihgvaninderen, 3ie met ïem in geyken rang :yn; )f, om :weedragt :e verwekken onder ie genen , ïis hem in nen weg :yn.  1^6 SCHETSWYZE OPHELDERING of wel zyn eigen gereedfchap, hem ligtelyk kunnen kwetzen, zoo is ook een, die tweédragt verwekt, in groot gevaar, dat zyne pooging hemzelven tot nadeel verftrekke. Daarenboven, het kan gebeuren, dat het volftrekt onmogelyk is, zyn voorneemen gemakkelyk uittevoeren. Misfchien heeft hy het yzer Jlomp gemaakt; hy heeft misfchien die achting, dat vertrouwen, verloren, 't welk hem, in zyne onderneeming , noodig was, en is tevens buiten ftaat, om de fneede te Jlypen; dien invloed weder te verkrygen. Wat zal hy dan beginnen, als hy toch tweédragt wil verwekken ? Hy moet, even als zulk een die met een ftompe byl hout wil klieven, meerder kragt te werk Jlellen. Kan hy, door de fcherpte van zyn vernuft, geen denkbeelden inboezemen, die tot mistrouwen en verdeeldheid aanleiding geeven , hy moet zich van llerker middelen bedienen , en, of door bedreigingen , of door beloften , zyn einde tragten te bereiken. Doch zoo zeker het is, dat hy, die met een ftomp yzer hout wil klieven, en tot dat einde alle zyne kragten te werk fielt, even daar door te meer in gevaar is, om zichzelven te kwetzen, zoo zeker is het ook, ra dat Hoofdd. X. vs. 9. VS. 10.  van den PREDIKER. 137 Hoofdd. x. ys. 10. dat een Staatsman, die zyn voorneemen, om anderen tweedragtig te maaken, me: kragt en geweld wil doorzetten, even daa: door, te meer, aan onheilen is blootgefteld §§. Deeze dar zyn de verkeerde middelen, welke de Prediker eenen braaven, doch met reden onvergenoegden, Staatsdienaar ontraadt. Ee nen veiliger weg zal hy aanwyzen. H3 pryst hem de wysheid aan, door haare voordeden op te geeven, en wel, in tegenoverftelling van de fchadelyke gevolgen7 der dwaasheid, vs. 10b—15. Daii om den Prediker wel te verftaan, is he noodig, onder het oog te houden, da wysheid en dwaasheid, naar den zamenhang hier betrekking hebben tot de ftaatkunde en tot hen, die in aanzienlyke posten ge field zyn. f. Watdaneli wysheid betreft, die eenen Dienaar var Staat naar Gods wil doet handelen, zot dat hy getrouw is in zynen post, voor zichtig in zyn bedryf, geduldig in zyn ver driet, en zagtmoedig onder het ongelyk. dat hem wordt aangedaan: h-. die wys beid heeft een groot vermogen!, om,doo: I 5 eer Allemaal verkeerde middelen, welke Sa.lomon den braaven 'Staatsman , ontraadt, met aanpryzing, in tegendeel, van zulk eene wys.heid, > l h ' die,raetbe^ ,Ldd, vervvarde zat?  133 ScHETSWVZE OPHELDERING ben in or der breng voorzientfglyk de pnaangenaame ge volgen . eerlyk beleid, van langzaamerhand, vee'le dingen in order te brengen. AA. Zy is, zegt Salomon, een uitneemende zaak , om iets regt te maaken ; „ om eene ge„ wenschte verandering in het beftuur m van zaaken uittewerken, en den Koning „ te doen zien ,dat hy door vleyers,door trouwlpoze en baatzugtige dienaars, van u liet regte fpoor was afgebragt." BB.Maar, hoe wys, hoe voorzichtig, een Staatsman ook zyn mag, hy moet 'er niet te veel op vertrouwen, om een gevaarlyken ftap te waagen, in die gedachten, als 't al eens mislukt, dat hy toch het kwaad gevolg hier van wel zal kunnen ontgaan. Indien de\ flang gebeten heeft, eer de bezweering is ge* fchied, zo is daar geen nuttigheid voor den allerwelfpeekendfien {bezweerder ,J voor den meester dertonge ; „ die zyne tong tot zynen wille heeft, en, (naar den zamen- „ hang) tot bezweering gebruikt." Salomon bedient zich hier van fpreekwyr zen , ontleend van 't gene men, 't zymet of zonder grond, geloofde van 'tbezweeren der flangen, waar door men dacht voorgekomen ^ dat een flang iemand beet, of, reeds rIoofddp X. rs. 10. 1. 11.  van den PREDIKER. 139 Hoofdd. x. VS. II. reeds gebeten hebbende, daar door eenigv nadeel toebragt. \ Wat de bedoelde zaak betreft,menftel-i le zich dezelve dus voor: Een volkslie-j yend Staatsman wil eenige inbreuk maa-' ken op het gezag van eenen Koning, om te verhinderen, dat hy 'er zich niet van bediene, tot benadeeling van zyne ryksgrooten en onderdanen. Dit te doen is een gevaarlyke onderneeming. Wil hy deezen muur doorbreeken, welligt zal een flang hem byten. Hy moet zich het ongenoegen van den Vorft, wegens zulk een beftaan, als zeker voorftellen. Zal hy dan iets uitvoeren, om een fchadelyk misbruik van de hoogfte magt, by tydvervolg, voortekomen, hy moet met de uiterfte- voorzichtigheid te werk gaan, en het zoo weeten te beleggen , dat, indien de Koning al eens niet zeer over hem voldaan is, zyn ongenoegen echter geen gevaarlyke gevolgen kar hebben. Doet hy dit niet, heeft de flang, eer zulk eene bezweering gefchied is, reed; gebeten, dan is het te laat. De. wysheid is dan een uitneemende zaak, om iets regt te maaken: maar, men moet 'er zich in tyds van bedienen. j=j. Daarenbo- an eene oede, naar zor;elyke,inderneening,wee£foorteko? nen j den Staatsdienaar  I40 SCHETSWYZE OPHELDERING aangenaaii en nuttig maakt in ?ynenpoll 8ti dus ondetfcheidtvan eenen dwaazen i Amptenaar. ' 1 1 1 c c 1. 2 \ a Hoofdd, X. vs. ÏI. VS. 12. iboven heeft de wysheid van eenen Staatsdienaar, als hy in zynen post fpreeken imoet, doorgaans,een magtigen invloed, om anderen in zyne gedachten overtehaalen. De woorden eenes- wyzen monds, (of. woorden van eenen wyzen mond) zyn aangenaam, 't Geen deeze fchrandere en deugdzaame Staatsman, ter bevordering der belangen van Vorst en volk ,voordraagt, is aangenaam, en verwerft hem gunst by alle weidenkenden; ook zelfs by den Koning, zoo al niet op dien tyd, ten minden naderhand, wanneer hy by de uitkomst ieert, wie zyne Wysfte, zyne eerlykfte raadslieden zyn. ff. Zoo toont 3e Prediker, wat het beste zy, waar van jen Staatsman, vooral in netelige omftanh'gheden, gebruik moet maaken, en wat ïem zyne goede ontwerpen, ten nutte van iet volk, wel kan doen gelukken. Maar 10e gaat het iniusfchen met de dwaazen, ie in groote hoogheden Zyn gefteld ? van eezen heeft hy niets goeds te zeggen. : Kan zyn, dat iemand, als burger, in yne betrekking , met reden voor wys /ordt gehouden, maar dat hy, als Regént, ls Staatsdienaar, een zot, een dwaas is, om  Hoofdd. X. VS. 12. van den PREDIKER. 14* om dat hem alles ontbreekt, wat tot zulk een gewigtigen post vereischt wordt, en de zwakheid van zynen geest , gepaard met verbeelding van groot verftand, hem vervoert tot dwaasheden. Op zul-i ke onaanzienlyken, en tevens onkundigen , die, door de onbedachtzaamheid van eenen Koning, in groote hoogheden gefteld zyn, moet men hier denken. h-. Wat zegt nu de Prediker van zulk eenen ? De lippen yan eenen zot verflinden hemzelven. Daar de woorden,de raadgeevingen,van eenen wyzen Staatsman aangenaam zyn, en hier door ook voordeelig voor hemzelven, om hem in zyne hoogheid te bevestigen, daar verflinden de lippen van eenen zot, dat is, de redenen, die van zyne lippen afvloejen , die verflinden hemzelven. Hy brengt zichzelven in het verdriet; hy ftaat zichzelven in den weg, door onbedachtzaamheid, verkeerden raad, laage inzichten, met dit gevolg, dat de Koning, ten lesten begrypende, dat de verheffing van zulke menfchen de vernedering is van zyn eigen perfoon , misnoegen tegen hem opvat , en hem zyn ongunst doet ervaaren. „ De lie, te oo-i egt;toe :enige vaardigïeid verleven, velligt zichzelven ledetft,  tervvyl hei hem ontbreekt aai welberaadene oogmerken; aan bedaard overleg; 143 SCHETSWYZE OPHELDERING „ De lippen des zots verflinden hemzel„ ven/' t=Ji Geen wonder! AA. Het {ontbreekt hem, voor eerst, aan eerlykeen welberadene oogmerken. Het beginzel der woorden zynes monds is dwaasheid. Zoo als hy begint, is hy het fpoor byster. Trouwens , hy weet niet wat regeeren is. Hy kent, noch de gefteldheid van het land, noch degeaartheid des volks, noch het belang van den ftaat. Hy vat alles verkeerd aan, en denkt flegts op zyn eigen magt en grootheid, zonder te weeten, hoe hy die onderfteunen of bevorderen zal. „ Het be„ ginzel der woorden zynes monds is „ dwaasheid." BB. Ten tweeden, het ontbreekt hem aan bedaard overleg. Het einde zynes monds, dat is, het einde van de redenen zynes monds, is looze dulligheid, of, booze verwarring, verbyflering. En zeker, die met ydele raadflagen begint, moet met verwarring eindigen. Nu wil hy dit , dan wat anders; hy is zichzelven niet gelyk; hy is daar by driftig, en poogt welligt het gebrek van zyn iioorddi x. VS. 12. vs; 13.  Hoofdd. X. vs. 13. vs. 14. van den PREDIKER. 143 zyn verfland te vergoeden door onbefuisd geweld. „ Het einde der woorden zynes „ monds is booze verwarring, verbyfte„ ring, dulligheid." CC. Ten; derden, het ontbreekt hem aan noodige: omzichtigheid. De dwaas maakt veele woorden, of, naar hetHebreeuwsch, e«,daar en boven, de dwaas maakt veele woorden; hy heeft eene verfcheidenheid van ontwerpen in het hoofd, waarmede hy den Koning , of zyne Medeamptenaaren, moede maakt. Ondertusfchen, die mensch weet niet wat het zy dat gefchieden zal, en wat na hem gefchieden zal, wat hem op de hielen zal volgen, wie zal hst hem te kennen geeven? Niemand. Zoo is het toe¬ komende onzeker. — Een wys Staatsman is hier op bedacht : dit maakt hem omzichtig. Maar een zot gaat zoo te werk, als of een Propheetifche geest hem bezielde. Hy ftelt valt, dat,en dat, zal gebeuren ; daar naar neemt hy zyne maatregelen. zonder op tegenövergeftelde uitkomften bedacht te zyn. DD. Ein delyk, het ontbreekt hem aan goed beleid in de behandeling van zaaken. Dit geefi de ian noodJw ;e omzien;igheid, •en aan goed beleid in de bshanling van zaaken.  144 Sciietswyze Opheldering de Prediker te kennen, als hy zegt: De arbeid der zotten (of, der zotten Arbeid) maakt eenen iegelyken van hun moe de , dewyle zy niet weeten naar de Jladte gaan, of, dewyl hy, dat is, elk van hun, niet wee] naar de fiad te gaan. Niets is doorgaans bekender, dan de weg naar eene ftad; althans , zonder dien te weeten, kan men 'er niet binnen komen. Men verbeelde zich nu, (om den Prediker wel te verftaan) eenige menfchen, die in een ftad willen weezen, maar van den weg onkundig zyn. Wat doen deeze ? Zy dooien om , en zyn in een geduurige verwarring. Zy zien de ftad van verre, en willen zich, regt toe regt aan, naar dezelve heen fpoeden: doch, hier wordt hun loop geftuit, door eendigte boschaadje, daar, door een moeras of waterkolk, elders, door een afgebroken fteilte. Dus dooien ze wyd en zyd, zonder iets te vorderen; ten lesten beginnen zy naar hunnen adem te hygen ;ze hebben, elk zichzelven, en de een den anderen, door allerlei nieuwe voorflagen, door menigmaal herhaalde poogingen, vermoeid en afgemat, met dit gevolg, dat ze hun oogmerk misfen, dat ze buiten de ftad moeten blyven. ln de daad, een eigenaar- tige IloofJd, x. vs. I£  tloofJd. x. vs. 15, van den PREDIKER. 145 tige fchëts van dwaazen, die, in hoogheid gefteld, zich groote ontwerpen maaken , en veel zullen uitvoeren. Deeze lieden zyn druk bezig, zoo dat ze zichzelven en hunne vrienden vermoejen; ze ftellen zich voor, het koste wat het wil, hun oogmerk te zullen bereiken: maar, hoe ze woelen, hoe ze arbeiden, zy zien hunne poogingen mislukken, en komen niet, daar ze weezen moeten. En waarom niet ? Het ontbreekt hun aan beleid; ze weeten den weg niëfc Hunne dwaasheid doet hen omdoolen. Ze matten zichzelven en anderen af, doch te vergeefs. „ De „ arbeid van deeze zotten maakt een iegclyken van hun moede , dewyle zy „ niet weeten, hoe ze naar de ftad zullen „ gaan; welk eenen weg zy moeten hou„ den, om te komen daar ze weezen wil„ len." is het nu ligtelyk te voorzien, wanneer dwaaze, onbevoegde perfoonen, tot aanzienlyke amptcn, tegen regt en reden, verheven worden, dat zy zichzelven in verwarring zullen brengen ? 't is dan veiligst voor eenen eeriyken Staatsman, in plaats van ongeoorloofde middelen te gebruiken, veel liever, met geduld, dit einde aftewag-  I4Ó SdlETSWYZE OPHELDERING Het kron me in de burgerlyk regeeiing heeft ook eenfchaJi lyken invloed op de belan. gen van een gehee volk, dat ongelukkigmoet zyn, wanneer de ten, en getrouw te blyven in zynen post. f Daar toe ftrekt het onderwys van Salomon, terwyl hy het kromme in de burgerlyke regeering befchouwt, met betrekking tot de Dienaars van den Staat, i- :/ Hy gaat voort, en efpreekt ook van het kromme in de burgerlyke regeering, zoo ver het invloed heeft op de belangen van eene geheele natie, vs. 16—19. /. Eerst meldt hy de ellende van een volk, onder eene flegte 'en achtelooze regeering, in tegenftelling van het geluk eenes volks , onder eene goede regeering, vs. 16,17. //. En geeft vervolgens de oorzaaken op, waar door eene goede regeering in eene flegte veranderd, en het geluk des volks met ellende afgewisfeld wordt, vs. iö, 19. /. Daar hy ). de ellende van een volk, onder eene flegte regeering,wil ioen opmerken, §. zegt hy: W',e vs. u, land, diens Koning een kind is, en diens Forsten in den mtrgenjlond eeten. f. Wat het Op- roofdj. x. s. 15. 16.  van den PREDIKER. 14? Hoofdd. X. vs. 16. Opperhoofd betreft, de Koning is een ldna% niet in jaaren, maar in hoedaanighedenenc vermogens. Hy is onbedreven, voorbaarig, wispeltuurig, ligtelyk te verleiden, enz. ff. Gelukkige zoo hynog braave Staatsmannen heeft, die< de zaaken in order weeten te houden !n Maar, in 't geval, dat de Prediker be-* doelt , heeft het tegendeel plaats. .Dei Vorjlen ëètén in den morgenftond. Men' moet hier onder het oog houden, dat, al van ouds, de Vorften en Regters gewoon waren, den morgenftond, het eerfte en beste gedeelte van den dag, tot de waar-, neeming van hun ampt te befteeden. Maar deeze Vorsten ecten in den morgenftond; dien tyd, welken zy aan de belangen van het volk moesten toewyen , brengen zy, meeftal, in overdaad en dartelheid door. Zoo verwaarloozen zy hun ampt; ze doen flegts eenige zaaken ten halven af, en door* gaans nog verkeerd. Daar het nu, met den Koning en de Ryksgrooten, zoo gefteld is, wat moet het gevolg hier van zyn? liegt beftuur der zaaken van het koning- ryk; verwaaiioozing van het heilig K 2 regt, ^oningeen waas is, n zyne erfte caatsdie- aars wulp- e en 011- chtzaame lenfcken yu.  I4& ScHETSWYZE OPHELDERING Integendeel, wordt een volk geregeerd, doo: een wys, een edelmoedigVorst, regt, tot nadeel van weduwen, van wee-Hoofdd. zen, van armen; — ons;eftoorde aanwas x; 7 ' & vs. 16. van volksbedervende ondeugden; — en, by dat alles, tweédragt, verwarring, allerlei booze handel. Met reden dan : „ Wee ,, u, land, diens Koning een kind is, en ,, diens Vorsten in den morgenftond ee„ ten." , )~). Integendeel : Welgelukzalig zyt gy, land, wiens Koning vs. \f. een zoon der Edelen is, en diens Vorften ter regter tyd eet en, tot fterkte, en niet tot drinkerye. §. Hier is f. de Koning, •een zoon der Edelen. Hy is van hooge afkomst , en heeft de voordeden van eene Vorftelyke opvoeding genoten. Dan, dit is de voornaame zaak niet, welke Salomon hier bedoelt. Hy heeft het oog op eenen Koning, die zulk eene opvoeding zich ten nutte heeft gemaakt, en, daarenboven , van een edel karakter is; dus een Vorst, die zyn land, zyn volk, het algemeen belang, en de beste middelen, om dat te bevorderen, zeer wel weet; die, in alles, met behoorlyk overleg te werk gaat; die op waarheid meer dan op loftui- tin-  VAN DEN PREDIKER. 149 Hoofdd. x. VS. IJ. enbeftuurd doorStaatsJienaars,die getrouw en waakzaam zyn, tingen gefteld is; — die voor het heilig regt zorgvuldig waakt; — die edelmoedig denkt over zynen ftand als mensch, en over het geen hy aan zyne medemenfchen, de geringften zelfs, verfchuldigd is; — die het daar voor houdt, dat, over menfchen te gebieden , maar tevens God te gehoorzaamen; zyn gezag te bewaaren, maar vooral Gods eer te verdedigen; onheilen, van het land, zoo veel mogelyk, aftewenden , maar tevens de godloosheid te beteugelen : dat, op zulk eene wyze te handelen, het werk is van eenen Vorst, die zoo verheven denkt, als zyn ftaat verheven is, en hier door met de daad betoont, een zoon der Edelen te zyn. ff. En, hoe is het, onder zulk een Opperhoofd, met de Ryksgrooten en Staatsdienaaren gefteld ? Zy zyn Vorften, die ter regter tyd eeten, tot fterkte , en niet tot drinkerye.— Het beste deel van den dag befteeden zy met lust en yver in hun werk, en daar na eerst begeeven zy zich ter maaltyd: niet, om daar den teugel te vieren aan weelde en overdaad; neen, zy eeten tot fterkte, om nieuwe kragten te erlangen, ter getrouwe waarneeming van hunnen gewigtigen post, maar geenzins tot K 3 drift'  dan is het gelukkig. Dan, zulk een gelukkige regeering kan, tot veel onheil des volks, veranderen , I^O SCHETSWYZE OPHELDERING drinkerye, tot overdaad en dronkenfchap.i Trouwens, de hoofdzaak by hen is, den welftand des volks te behartigen; geen tyd, geen vlyt te fpaaren, om, of te beraamen, of uittevoeren , 't geen noodig en dienftig is, om de belangen van het Vaderland en den burgerfiaat, op de beste wyze, te ber hartige n. §§. Gewenschte regeering! Welgelukzalig zulk een land! Hier woont de geregtigheid en goede trouw; — hier wordt magt en aanzien door eendragt bevorderd; —— hier vindt de waare vryheid een veilige verblyfplaats; — hier ziet men deugd en Godsvrugt in eere; — en, by dit alles, laat zich de voorfpoed vinden; terwyl God zelf de uitncemcndfte zegeningen over zulk een land en volk uitftort. Met reden dan: „ Wel? „ gelukzalig zyt gy, land! wiens Koning „ een zoon der Edelen is, en diens Vors„ ten te regter tyd eeten, tot fterkte, en „ niet tot drinkerye." //. Van zulk een gelukkig beftuur zag men een uitneemend voorbeeld in de eerfte jaaren van Salomons regeering. Jammer was het, dat hy, dit boek fchryvende, zich dat geluk,als lang voor- foorddf Xs. 17.  Hoofdd. X. vs. 17. vs. 18. van den PREDIKER. 151, voorleden, moest vertegenwoordigen. Dan,welke zyn de oorzaaken, waar door eene. goede regeering, in eene flegte veranderd, en het geluk des volks, met ellende afgewisfeld wordt ? ). Hy geeft die op vs. io, 19. §. De voornaame oorzaak is , onverfchoonlyke achteloosheid. Door groote luyigheid verzwakt het gehint, en door Jlappigheid der handen wordt het huis doorlekende. f. De Predik ker vergelykt, in zyne gedachten, een Ko-1' ningryk, een Gemeenebest, by een gebouw, by een huis, dat hegt en fterk is, doch waar aan de hand moet gehouden worden. Gefchiedt dit niet, is 'er Jlappigheid der handen, is 'er traagheid by den eigenaar, by den bewooner,zoo dat 'er niet gelet wordt op de ongemakken, die 'er door weer en wind ontftaan, en men geen moeite doet om dezelve te verhelpen, dan verzwakt het n-ebint; dan wordt het huis doorlekende, en, ten lesten, onbewoonbaar. ff. Evenzooc is het gelegen met het Staatsgebouw, dat» aan veelerlei rampen is blootgefteld. AchK 4 tc- jor acriiloosheid mtrenthet Igemeen idang  Ï52 ScHETSWYZE OPHELDERING en dehanc having va goede wei ten. 't Geen to zulk een verval doorgaans aanleiding geeft, is,ds luxe aan het hof et by deryks grooten; teloosheid omtrent het algemeen belang geeft gelegenheid, dat het byzonder belang inbreuk maakt op deszelfs vastigheid, en de eendragt wegneemt. Zoo verzwakt -het gebint. Terwyl die zelfde achteloosheid en traagheid oorzaak is, dat goede wetten, die tegen het inbreekend bederf gemaakt zyn, verwaarloosd worden, met dit gevolg , dat allerlei landverdervende ondeugden, met den tyd, de overhand krygen. Zoo wordt dit Staatsgebouw doorlekende. §§. 't Geen nu, tot zulk een achteloosheid en traagheid, wel de meefte aanleiding geeft, : f. is, de luxe, de overdaad, de dertelheid aan 'sKonings .hof, en by zyne Ryksgrooten. — Salomon zegt: Men maakt maaltyden om te lagchen, om uitgelaten vrolyk te zyn : dat is de groote bezigheid; daarop is men het meest bedacht. En de wyn verheugt de leevenden, of'hetleeven; aan deeze maaltyden drinkt men lustig en rustig, zoo dat de vreugd tot eenen aanmerkelyken trap van buitenfpoorigheid wordt gebragt. En het geld verantwoordt alles, of, dat alles. Worden 'er 9 tot zulk eene leevenswyze, groo- Hoofdd. X. vs. I». 'S. 19,  van den PREDIKER. 153 Hoofdd. X. VS. 10. m het een 1 ander ;bben de ste jaaren in Saloons regeringeurige oorbeelen opge. even. groote kosten vereischt, het geld is "er goed voor. Koning en Ryksgrooten weeten wel middelen te vinden, om zich, ten koste van het volk, in zulk eene dagelykiche weelde, pragt, en dertelheid ftaande te houden. ff. Maar nu, daar het zoo toegaat by den Vorst en zyne Staatsdienaars, kan 't wel anders, of de belangen van het volk zullen verwaarloosd, en hier door het Staatsgebouw merkelyk bedorven worden ? )). Dat Salomonv; nu, in deeze fchets van flegt beftuur, het^' oog heeft op zyn eigen Hof, in de laatfteie jaaren zyner regeering, en op de leevens-^ wyze der voornaamften, die toen wel hetg meest te zeggen hadden, daar aan valt niet^ te twyfelen. Hebben niet zyne wyven en: bywyven hem tot uiterllen weeten te bren-*1 gen, en hem te noodzaaken, om aan haare zinnelykheid voldoening te verfchalfen'? Wat al onnoemlyke kosten heeft hy daar toe moeten doen ! Pragt, overdaad, kostbaare vermaaken, allerlei wulpsheid, hebben hem en zyne gunftelingen meest al bezig gehouden, 't Kon niet anders , of hier door moest veel, dat tot den welftand van K < het  154 SCHETSWYZE OPHELDERING Dan, dit kromme in het ryk behoorde, verwaarloosd worden. Trouwens, fchoon de gefchiedenis der laatfte jaaren van Salomons regeering zeer kort befchreven is, wy zien 'er echter genoeg uit, dat de vastigheid van het ryk niet weinig verminderd was, terwyl vreemde Vorsten vyandelykheden tegen Israël ondernamen, en de zaaden van tweédragt onder het volk al dieper en dieper wortelen fchooten; waar toe niet weinig heeft toegebragt het verzwaaren der fchattingen, om de middelen te vinden , ter goedmaaking der onkosten van die buitenfpoorige levenswyze, waaraan de behoorlyke zorg voor het Staatsgebouw gereedelyk wierd opgeofferd. En zeker, daar het de hoofdzaak wordt, kostbaare maaltyden aanterigten , zich toetegeeven in wynzuiperye , en alles, wat daar mede gewoonlyk gepaard gaat, 't kan niet anders, of zy, die de magt in handen hebben, of zich de magt voor dien tyd weeten te verkrygen, zullen wel gelegenheid vinden, om, door het volk zwaarder te belasten, zichzelven te ontlasten van drukkende fchulden. Want toch, „ het geld moet „ alles verantwoorden." D3. Na dat nu de Prediker ver» fchei- HoofJd. x. VS. ! dat men zyne weldaadigheid moet uitbreiden; dat men , om deezen pligt ongcfloord te beoefenen, alle vooruitloopende zorgen, omtrent het geen onzeker is, ter zyde moet fiellen; einde- lyk, dat men, in het beoefenen van deezen pligt, volflandig moet zyn. a. ,, Men moet op de regte wyze wel„ daadig zyn." i. De Prediker-zegt: Werpt uw brood uit op het water, op het aangezichte, dat is, de oppervlakte, der wateren. Hy bedient zich, zoo het fchynt , van een fpreek-' woord, dat zoo veel zegt, als iets aan anderen mede te deelen , zonder hunne wedervergelding te wagten. Althans, om dit te kennen te geeven, is 'er geen fpreek> wys kragtiger dan deeze: iets in of op het water, iets in de zee of in een rivier , te werpen. Hy, die zulks doet, is het kwyt; de ftroom, de golven voeren het weg. 't Zou derhalven dwaasheid zyn, dus iets in 't water te werpen, met hoop op wederverkryging. Sa- tot nut van inderen, door weldaadigheidie oefenen )p de regte ,vyze, zonder zich ecnige vergelding van de beiveldaadigie armen te jelooven ,  i6o SCHETSWYZE OPHELDERING alhoewel de verge! ding niei ombrceken zal. Salomon leert dan, dat men zyn brood, dat is, allerlei nooddruft, aan anderen, die gebrek lyden, zoo moet mededeelen , als of men het in eene zee of rivier wierp, zonder eenigzins op hunne wedervergelding te wagten. 2. Deeze uitlegging wordt aanneemlyker, door de bygevoegde drangreden: wantgy zult het vinden na veele dagen. Dit vinden toch , veronderftelt hier, dat de zaak verloren was. De zin is: „ uwe „ weldaadigheid zal u vergolden worden , door de toevoeging van een of ander „ goed, 't welk gy niet kondt verwag„ ten." En zeker, als men iets aan iemand geeft, op hoop van wedervergelding, dan is , het geen ter vergelding dient , geen gevonden, maar een verwagt goed; en dan wordt de milddaadigheid een foort van koophandel. Blaar geeft men, zonder op wedervergelding te denken, even als of men iets in 't water wierp, en hierom voor verloren achtte, dat is de regte weldaadigheid, die, naar Gods wil geoefend, niet onbeloond zal blyven in het toekomend leeven, en fomtyds ook, na verloop van tyd, op deeze aarde. Dit althans gaat vast, die zulk een gebruik maakt van [Ioofdü. XI. vs. i.  EooFdd. XI. vs. t. VS. 2. van den PREDIKER. 16"i van zyn goed , die op eert belangloozö wyze weldaadig is, en den armen geeft, hy zal het Wedervinden na veele da- -> gen-",. $>. Ten twééden: „ hiért moet zyné( „ weldaadigheid uitbreiden, om zich, te-' „ gen een zorglyken tyd, vrienden te maa-l „ ken." 1 i. Hy zegt: Geef een deel aan zeven , ja ook aan agt. —— — Men moet van het zyne geeven ; niet alles, maar een deel; en dat niet ilegts aan een of twee, maar aan veelen. Dat geeft de fpreekwyze té kennen. Zeven is meermaal, in Góds woord, hetzelfde met veelen ; wordt'er nu een agtjle bygevoegd, het geeft nóg grooter aantal te kennen. —— Tot zulk eene uitgebreide weldaadigheid is elk verpligt, die, door Gods zegenende hartd, eenigzins iri flaat is gefield , om aan anderen wel te doen; Evenwel fchynt Salomon hiervoorhaamelyk het oog te hebben , op zeer vermogende en tevens aanzienlyke lieden , welken het, wegens hunne betrekking tot het volk, niet onverfchillig fnóest z}^n, óf ze, over het algemeen, als weldaadigé lieden bekend ftonden, dan niet. a. Trouwens, hy bedient zich vari L zulB iok röoet len zyne i'eldaadigicid uitleiden ;  i6*2 Schetswyze Opheldering t geen vooral te pas komt tegen zorg lyke tyds omftandig heden, hoedaanige de Pre diker met reden te gemoet zag, zulk eene drangreden, waar uit elk, eni zulke vermogenden in het byzonder, ligtelyk konden opmaaken, van hoe veel be-' lang het voor hun was, door verftandige weldaadigheid , anderen aan zich te verbinden. a. Hy voegt by zyne vermaaning : Want gy weet niet, wat kwaad op de aarde weezen zal. ,, Gy weet niet, welk „ een zorglyke tyd 'er op handen is , „ welke rampen den burgerftaat treffen „ zullen." ■ Dit is een algemeene waarheid. De grootfle voorfpoed van eenen Staat kan, onverwagt en ongedacht, met tegenfpoeden worden afgewisfeld. Dan, Salomon had byzondere reden, om voor zyn huis en koningryk veel kwaads te duchten. Het oordeel was hem aangekondigd ; ook zag hy reeds de voorbereidzelen tot de verheffing van Jerobeam, op den troon van Israël. b. Het een en ander moest van "onaangenaame gevolgen zyn. Het onweder trok vast zamen, en ftond gewisfelyk te eenigen tyd uittebersten. Dit fchynt hy te kennen te geeven in de volgende woorden : Als de wolken vol geworden zyn, zoov Jlorten ze plasregen uit op de aarde; en als de doofdd. XI. 'S. 3. s. 3.  van den PREDIKER. 16£ Hoofdd. XL vs. 3. en van hem hier gechetstwor*den onder het zinnebeeld van een verjerflyk on«' weder, de boom (als een boom) naar het zuiden, of ah hy naar het noorden valt, in de plaatze daar de boom valt, daar zal hy weezen. KN. Hy ontleent het zinnebeeld van een verderflyk onweder, 't welk hy zich voorftelt, in deszelvs begin $ voortgang , en uitwerkzeh De wolken groejen aan; ze worden van tyd tot tyd zwaarder; Ze pakken zich op een; de hemel wordt zwarts —'—- De wolken, dus vol geworden, fiorten plasregen uit op de aarde; plasregen, die het vrugtbaar veld, hier en daar, verderft, de hoop des landmans verydelt, en, fomtyds, eene verwoeftende over- ftrooming veroorzaakt. — En,terwyl eert geweldige flörm hiermede gepaard gaat, zoo worden ook boomen neêrgdveld, met dit gevolg, dat ze zich niet Weder kunnen oprigten, maar ontworteld blyven liggen, daar ze gevallen zyn, 't zy ten noorden, 't zy ten zuiden. Van zulk eenen boom fpreekt Salomort i, eenen boom, die, door den feilen wind neêrgeflagen, liggen blyft, daar hy gevallen is, hoe en waar hy ook moge gevallen zyn. Si. Zulk een onWeder , friet deszelfs gevolgen $ fchynt hier ter fchetfe L fl te  Verder, om deezen I64 SCHETSWYZE OPHELDERING te dienen van dat vreeslyk Staatsönweder. 't welk de Prediker, van tyd tot tyd, zag aangroejen, en, noodwendig, eens moesi uitbersten. Een Staatsönweder, dat niei alleen verderflyke, maar ook onherftelbaare gevolgen zou hebben;zoo dat,welk een keer de zaaken ook neemen mogten, 't zy naar deeze, of naar geene zyde , 'ei niets aan zou te veranderen zyn. Ter plaatze daar de boom viel, daar zou hy weezen. Konden 'er nu zulke onaangenaame dingen gebeuren, maar was men in het onzeker, van welk eenen kant de ftorm zou aankomen , welk eene rigting dezelve zou hebben , welke de gevolgen zouden zyn; wilt men dus niet, wat kwaad Vr op de aarde weezen zou, men moest dan, zoo veel mogelyk , zyne weldaadigheid uitbreiden, om zich, door een loflyk middel, dus vrienden te maaken, die,in tyd van nood, wederom van dienst konden zyn. In de daad, eene, naar de omftandigheden des tyds , gepaste drangreden ,. die, vooral by Rehabeam, gelden moest, ten einde hy, als een weldaadig Vorst, de harten aan zich verbond.. Ten derden : „ men moet, om den Hoofdd. XL v?. 3.  Hoofdd. Xt vs. 3. W. 4. Pligt Mymoedigteoefenen, moet men zich niet laaien belemmerendoor vooruitloopende zorgen; VAN DEN PREDIKER. 16* „ den pligt van weldoen ongeftoord er „ blymoedig te kunnen oefenen, alle voor„ uitloopende zorgen, omtrent het geen „ onzeker is, ter zyde ftellen." Vooruitloopende zorgen, waar toe anderzins zulke omftandigheden, op welke de Prediker het oog heeft, ligtelyk aanleiding geeven. 1. Dus vervolgt hy: Wie op der, wind acht geeft , die zal niet zaajen , en wie op de wolken ziet, die zal niet maajen. — Het land moet op zynen tyd bezaaid, het gezaaide moet, als het ryp is, gemaaid worden. Maar, als nu een landman op wind en wolken acht geeft, en, noch zaajen , noch maajen durft , wanneer wind en weer hem min gunftig toefchynen, welligt gaat de zaaityd voorby , of zyn oogst bederft. De algemeene les, hier in opgefloten, is deeze: „ men moet, in de waarneeming ,, van aanbevolen pligten, zich niet laa- ten ophouden door fchynbaare zwaarig„ heden, men moet niet willen wagten, „ tot dat men verzekerd is van eene goe- „ de uitkomst." Dit nu is byzonder toetepasfen op den pligt van weldaadigheid , en wel, zoo als Salomon denzelven L 3 aan-  J66 SCHETSWYZE OPHELDERINQ nadien hei toekomende geheel onzeker is, aanpryst, in zulke tydsömftandigheden, waar in Israëls koningryk zich toen bevond. Een Staatsönweder begon het volk te dreigen: maar wilde men hier op zoo achtgeeven, dat men, om in den, waarfchynlyk, aanftaanden nood, voor zichzelven te zorgen, nalaatig wierd in het weldoen aan anderen, dan zou men zeer verkeerd handelen ; men zou niet zaajen, men zou ook niet maajen, en dus verfteken hlyven van die gewenschte vrugt, welke de barmhartige God, met de werken van liefde en barmhartigheid, genadiglyk verbonden heeft. Nooit mag men, uit hoofde van zorglyke vooruitzichten, nalaatig zyn in de oefening van weldaadigheid. Wat God beveelt, moet betragt, en wat 'er gebeuren zal, moet aan zyn voorzienig beitel overgelaten worden. a. Te meer moet men dus werkzaam zyn, om dat het toekomende geheel onzeker is. Wat 'er gebeuren zal, wanneer, en op welk eene wyze, dit is voorden flerveling verborgen. a. Salomon erinnert dit, om zyne afmaaning aantedringen. Hy zegt: Ce-, lykgy niet weet, welke de weg des windszy, {of) hoedaanig de beenderen zyn in den buik Hoofdd. XL V5 4. 'S. 5-  VAN DEN PREDIKER. I6> Hoofdd. XI. vs. 5. van eene zwangere (vrouwe), alzoo en weet gy het werk Gods (het werk van dien God) niet, die het alles maakt, of, die dat alles: maaken zal. NN. Niemand weet, omtrent de veranderlykc winden, met zekerheid te bepaalen, wat ftreek dezelve zullen houden, gelyk ook, met welk eene kragt,ent hoe lang , deeze of geene wind waajen zal, Niemand weet ook , hoe het gefield is met de beenderen van een kind , dat in 's moeders ligchaam geformeerd wordt; hoe dezelve, uit een zagte ftof, genoegzaame vaftigheid verkrygen; hoe ze zulk eene gedaante, fchikking en , evenredigheid, by tydvervolg, aanneemen, enz, 33. Deeze twee voorbeelden van dingen , die den mensch onbekend zyn , voegt de Prediker by een. Met eene van den wind, vertoont ons het toekomende , als onzeker ; het andere van de beenderen eenes kinds in den buik eener zwangere vrouwe, bepaalt onze gedachten tot iets, dat wel tegenwoordig, maar echter verborgen, en hier door onbekend is, Gelyk nu een mensch, omtrent het een en ander, zyne onkunde moet belyL 4 den.  I6'8 ScHETSWYZE OPHELDERING den, alzoo, zegt Salomon, weet gy het\ werk Gods niet, die het alles maakt. . 't Geen God doet, is, ten onzen opzich/ te, of nog geheel toekomend; en hier van zyn wy zoo onkundig, als van den weg des winds, die in vervolg van tyd waajen zal. —.— Of, het is reeds in de beginzelen tegenwoordig: maar God werkt zoo verborgen, dat wy niet weeten, welke de uitkomst zal zyn, of ook, hoe een zekere uitkomst, door zulke of zulke middelen, zal daargefteld worden. Wyzyn, omtrent die beginzelen van groote gèheurtenisfen, even zoo onkundig, als wy onkundig zyn, omtrent de wording, de formeering , de fchikking der beenderen van een kind in 's moeders ligchaam. 23. Hier uit volgt nu, dat het? dwaasheid is, in de waarneeming van aanbevolen pligten, (gelyk die der weldaadigheid) zich te laaten belemmeren door deeze of geene vooruitzichten, omtrent dingen , waar van wy geen kennis hebben, of kunnen hebben, maar die eeniglyk afhangen van het, voor ons, onnagaanbaar beftuur der alregeerende Voorzienigheid. Men moet dan, om den pligt van weldoen ongeftoord en blymoedig te kunnen, oefe- [oofdd. xi.' 3. 5-  van den PREDIKER. 169 Hoofdd. x!. vs. 5. T«. 6. oefenen , alle vooruitloopende zorgen, omtrent het geen onzeker, en, voor ons, onbekend is, ter zyde Hellen. 4. Eindelyk : „ men behoort, in „ het beoefenen van deezen pligt, zoo „ lang aautehouden, als men 'er gelegen„ heid toe heeft, men moet daar in vol„ Handig zyn." De Prediker zegt: a. Zaait uw zaad in den morgenftond, en trekt uwe hand des avonds niet af. Het oefenen van weldaadigheid noemt hy een zaajen. (verg. 2. Cor. IX. 6.) Morgen en avond beteekenen den geheelen dag.— Gelyk nu een yverig landman den ganfehen dag befteedt, om zyne landen bezaaid te krygen, even zoo moet men. in de oefening van weldaadigheid, geduurende den levensdag, aanhoudend zyn. b. Want gy weet niet, zegt Salomon , wat regt weezen zal, of dit, of dat, oj dat die beide te zamengoed zyn zullen. — Gelyk een landman, niet weetende welk zaac gelukkig zal opkomen, den ganfehen dag aanhoudt in zyn werk, tot dat alle zyne akkers genoegzaam van zaad voorzien zyn. even zoo zal een mensch, die God vreest, werkzaam weezen. Hy fielt zich voor . h 5 dpoj Eindelyk, men moet, in het beoefenenvan deezen pligt, vol-; flandig zyn.  De Prediker voegt by deeze onderrigting nog eene andere, aangaande he regt gebruik van*< menfchen leeven. Welks waardy hy doet opmerken, l^O SCHETSWYZE OPHELDERING door oefening van weldaadigheid, nuttig' voor zyne naasten, en den Heere welbe-, haaglyk te zyn. Maar nu, hy weet niet, daar hy liefdaadigheid oefent,wat niet,of al, tot nut van zyne naasten zal verftrekken, ook vindt hy dikwils reden genoeg, om te twyfelen, of hy zynen pligt wel naar behooren betragt heeft, De aanmerking van het een en ander moet hem aanfpooren , om volfïandig in dit goede te zyn, en al meer volkomen daar in te worden. ■ Gelukkig hy, wiens vroeger en laater poogingen het kenmerk van opregtheid en eenen goeden toeleg draagen; zoo dat het een en ander, by de uitkomst blykt goed te zyn, en den Heere aangenaam! 2- Na deeze onderrigting , aangaande het regt gebruik van tydelyke goederen, leert Salomon vervolgens , hoe men het dierbaar leeven te gebruiken hebbe; zoo naamelyk, gelyk het eenen mensch past, die in vooruitzicht leeft, op dood en eeuwigheid. *. Hy erkent vooraf de waardy van 's menfchen leeven op aarde. Voorder>vs> het licht is zoet, en het is den oogen goed, de zonne te aanfchouwen , of, het zonnelicht loofdd. XI. rs. 6. 7*  Hoofdd. XL ys. 7. vs, 8. van den PREDIKER, 171 licht te genieten. Zoo befchryft hy het leeven, als overftaande tegen de fchaduwe des doods, de duifternis van het graf. 't Is een tyd, waar in men gelegenheid heeft, Gods werken te befchouwen, veel goeds te genieten , en zelve veel goeds te doen. Een leevensdag, waar in wel veele afwisfelingen plaats hebben, doch die vrolykheid oplevert, veelerlei genoegen , Hof van blydfchap. 0. Van deeze gunftige zyde wil hymi het menfchelyk leeven befchouwd hebben,^ om zyn onderwys zoo veel meer te doen klemmen. 1. En wel, voor eerst, in betrek-ee kingtot zulken, die in hunleevenstyd reeds™ ver gevorderd zyn. in a. Zoo eenen fielt hy zich voor, in de aangenaamfte omflandigheden. Hy zegt r Maar indien de mensch veele jaaren di leeft, en verblydt zich in die alle. Of, In-^ dien de mensch veele jaaren leeft, in welke allen hy zich verblydt. 't Geval is dan hier van een mensch, hoedaanig 'er niet veelen zyn , van een mensch, die reeds veele jaaren telt, en doorgaans gelukkig was; die een uitneemende gezondheid genoot, en nog, fchoon reeds onder de :t bygev egd on> cvvys; rsr, vooï ier gerderdenjaaren, ;, hoe lukkig ,k,  If3 ScHETSWYZE OPHELDERING echter tt denken hebben £ dood en graf, de ouden te tellen, frisch en fterk is; die wel bedeeld is van tydelyke goederen; die een aangenaame en nuttige bezigheid heeft; wiens huislyke omftandigheden zoo voordeelig en genoeglyk zyn, als hy met reden zou kunnen wenfchen; die in achting is by zyne medeburgers, en, by al wat reeds gemeld is, een vergenoegd beftean heeft, b. Zulk een man nu , die dus veele jaaren leeft, en in die allen zich verblydt , heeft, naar Salomons onderwys, een hoogstnoodigen pligt te betragten, ten einde hy zich niet ydedelyk verheuge, maar , overeenkomftig de regelen van waare wysheid, het goede geniete, 't Is hier: ««. Laat hem ook gedenken ^aan de dagen der duisternis. Zoo noemt hy den tyd van 's menfchen verblyf in 't graf, na dat zyn leevensdag een einde heeft genomen. Aan deeze dagen moeteen mensch, hoe lang, hoe, gelukkig hy ook leeven mag, gedenken. Hy moet zich die dagen als zeker toekomftig yoorflellen; hymoet zich den dood, met zyne gevolgen, leevendig vertegenwoordigen, en, by zichzelven, als ten vollen zeker, vastfteljen. „ het „ zal Hoofdd. XI. n. 8.  van den PREDIKER iT3 Hoofdd. xr. vs. 8. waar fta men zich een Iangdunrig vefblyf moet voorftel!en, ter Ieevendige overtuiging,datalles, ook de mensch zelve.ydelheid is, „ zal zoo zyn; dit ligchaam zal eens teü „ grave gebragt worden; in het ftof des ,, doods zal het zyn verblyf vinden; daar „ zal het ruften." 0/3. Zoo te gedenken aan dood en graf is ten hoogften redelyk ; *. Want die dagen der duisternis zullen veele zyn; zoo veele zelfs, dat de langfte leeftyd daar by in geen aanmerking komt. 't Is waar, van de laatfte geflagten der menfchen, voor de voleinding deezer weereld, zal dit niet kunnen gezegd worden. Maar, gaat men met zyne gedachten eeuwen te rug, wat is dan de langfte leef tyd, by die dagen der duisternis ? Leefde Methufalem byna duizend jaar, 't is reeds meer dan vierduizend jaar , dat hy in den ftaat des doods is geweest. En ook nu nog mag men veilig ftellen, dat de dagen dei duisternis, voor de thans leevenden, ongelykmeerder zullen zyn, dan hunne leevensdagen. **. Zoo is 'er dan een toekomende ftaat, waar op men bedacht moet zyn, en dit zoo veel te meer, daar alles, wat tot het tegenwoordig leeven behoort. geen weezen , geen beftendigheid heeft. De  i?4 Schétswtze Opheldering De Prediker zegt i ^/ waf ? ydelheid. Trouwens, wat is elk mensch? Hy komt; hy gaat; zyne geboorte is een' voorbereiding tot zyn vertrek. Hoe veele geflagten zyn reeds voorbygegaan ! Hoe veele volken, magtige volken, zyn reeds, door de zeisfen des doods, weggemaaid !— Waar Zyn zoo veele aanzienlyke Steden , Wegens haare grootheid en luifter, voorheen zoo zeer beroemd? Waar zyn zoo veele gedenkfhikken van vernuft enkonst? zoo veele kostbaare gefh'gten? Zoo vee* le eereteekens , van welke in 't geheel ge*ne, of flegts eene flaauwe gedachtenis is overgebleven? — „ Al wat gekomen is, „ is ydelheid!" 33* Is 't nu met de Weereld, en 's menfchen leeven in dezelve, alzoo gelegen, hoe noodig dan, al leeft men voorfpoedig, en lang daarby, dat men op aller dingen ydelheid, en op het zekere fterflot, wel bedacht zy. . Men ver- blyde zich, als een wys mensch, die dus redeneert: „ een klein, een zeer klein „ gedeelte van myne duuring, breng ik » op deeze aarde door, zelfs in vergelys, king van myn aanftaand verblyf in het graf. De tyd van myne ruste zal „ oa- löofddi XI. s. 8i  1 Hoofdd. XI. vs. 8. I VS. f. VAN DEN PREDIKER. 1?$ „ ongelyk langer zyn, dan van myn werk. „ En zou ik dan achteloos zyn in het „ waarneemen van die pligten , \velke, „ voor myn fterf uur, van my betragtmoe„ ten worden ? Neen, 't geen myne hand „ vindt om te doen, dat zal ik doen met „ myne magt, eer ik heenen gaa naar het „ graf, daar geen werk is, noch verzin,, ning , noch weetenfchap , noch wys„ heid." Gelukkig hy,die aan de dagen der duisternis zoo gedenkt, dat zyn tegenwoordig leeven eene voorbereiding is tot eene zalige onfterflykheid! Daar toe wil Salomon de reeds bejaarden, ook de gelukkigften ouder hen, hebben opgewekt. 2. Hy bepaalt vervolgens zyne aandacht op jeugdiger leeftyd, die, vry van kommer en zorg, genegen is, aan vreugd en vrolykheid den ruimen teugel te vieren. En zeker, in een boek, dat aller dingen ydelheid, en 's menfchen waar belang, ten onderwerp heeft, mogt de Jongelingfchap niet vergeten zyn. a. Hy fpreekt dezelve aan , met deeze hoognoodige waarfchouwing: Verblydt u, o Jongeling ! in uwe jeugd, en laat uw hart u vemaaken in de dagen uwer jon* 3ok de [ongeling tieefc biec latt te der> ken) welken Sa« lomon aan» fpreekt,  t?6 Schets wyze Opheldering jonge lingfchap, en wandeltin de wegen Uwe harten, en in de aanfchouwing uwer oogen maar weet, dat God, (dié God,) om alt deeze dingen, u zal doen komen voor het ge rigte-, Nn. Geachte Uitleggers hou den deeze taal van Salomon voor eene toe geeving in goeden ernst, en eene opwek king van jonge lieden, oh! hunne jeugdi ge jaaren in betaamelyke vrolykheid doo: te brengen. —-—■. Wat de zaak zelve betreft, als 'ermaai zulke bepaalingen, die de vreeze des Hee; ren voorfchryft, worden bygevoegd , dan is daaromtrent geert bedenking. Maar, wanneer men acht geeft op het heeifcliend oogmerk van den Prediker; dan ook, op die fterke erinnering van Gods gedugt oordeel; en vooral, op de eigenlyke beteekenis deezer fpreekwyzen : wandelen in de wegen zynes harten, en tn de aanfchouwinge zyner oogen: dan vindt men rederi genoeg om te denken, dat Salomon, ia deeze woorden, niet eenen in goeden ernst toegeevenden, maar, onder eenen fchyn van toegeeving, eenen verwytenden toon aanneemt. Zoo rHoofdcL . X(. ' vs. 9  Van den PREDIKER, 17? Hoofdd, xi. T». p. net eenfi 'erwytenle toegèé5 lie hein' téï vaarfchouving rriöes Henenj 33. Zoo fpreekt hy den Jongeling aan, ace. vooreerst, met eenè verwytende toegeeving. „ Verblydt u, oi ,, Jongeling! in uwe jeugd; leef vrolyk en dartel naar uwe verkiezing, en laat uw ,, hart u vermaaken in de dagen uwer Jon,> gelingfchap ; verheug u in aangenaame „ ontwerpen ■, genoeglyke vooruitzichten: ,, en wandel in de wegen uwes harten, en in de aanfehouwing uwer oogen; volg de ,, zondige begeerlykheden van uw hart ,, gereedelyk op, voer uwe booze voor,i neemens, uwe dwaaze ontwerpen, met •„ allen yver uit: geef u geheei en al over i, aan het zinnelyk vermaak; laat u innee,, men en vervoeren door de verleidingen „ van eene booze \veereld ; al wat uw ,, hart begeert, al wat uw oog bekoort j ,3 jaag dat met lust en yver na." 3,3. Zoo fpreekt de wyze; Koning, om den onbedachtzaamen jon-; geling te doen ontwaaken, en tot inkeer' te brengen, en laat 'er dan, met een zeer ernftigen toon, op volgen : ,, Maar we'èt> jj dat God (die God) om alle deeze dingen, u zal doen komen voor het gerigté, (voor dat j, gerigte, 't welk eens gehouden zal wofM den,)  IfS SCHETSWYZE OPHELDERING „ den.) Weet dit; houdt u ten vollen ver„ zekerd, 'er zal, ten genen dage, eer 99 algemeen gerigte zyn. Ook gy, o Jon99 geling! zult daar voor verfchynen. Wit 99 lens? onwillens, zult gy verpligt zyn, „ rekenfchap van uwe daaden te geeven. „ God zal u, om alle deeze dingen, om n die ydele blydfchap, die dartele vreugd, „ dat zondig vermaak, die buitenfpoorig„ heid in woorden en daaden, dienweer„ zin tegen het goede, die losbandigheid „ m gedrag, die halftarrigheidin hetboo„ ze , die ongehoorzaamheid jegens ou9, ders , die fpotterny en kwaadaartige 99 leugentaal, waar aan gy u fomtyds fchul„ dig maakt; om alle deezen, zal God „ u doen komen voor het gerïgté." Treurige uitkomst van zulk "een ydele vreugd en zondig genoegen ! b. Salomon, die veel belang ftelde in hetheii van jonge lieden, waarfchouwt hier tegen, en voegt 'er eene ernftige opwekking by, Ntf. ten einde de Jongeling zich ontdoe van verkeerdheden., 33. en den noodigften pligt in tyds betragte. KN. Eerst wekt hy hem op tot het Hooftd. XI. vs. g.  van den PREDIKER. 179 Hoofdd. XI. vs. 9. vs. 10. het beftryden van die verkeerdheden, welke hem tot buitenfpoorige dwaasheid vervoeren. ««. Hy zegt : Zoo doet daw de toornigheid wyken van uw hart, en doet, het kwaade weg van uwen vleefche. — Even' dat gene, 't welk de Prediker den onbedachtzaamen Jongeling, al fchimpend, verweten had, maakt hy hier tot een onderwerp van zeer ernflige afmaaning. *. Had hy, verwytender wyze, gezegd: Wandel in de wegen uwes harten: hier zegt hy, met ernst: Doet de toornigheid , de drift, den weerzin tegen het goede, doet die wyken van uw hart. Zoo lang een Jongeling in de wegen zynes harten wandelt, zoo lang voedt hy deezen weerzin , deeze verdrietelykheid tegen goede vermaaningen. En waarom?— Zyn weg is regt in zyne oogen. — Hy wil naar zyn eigen zin leeven ; hy oordeelt, dat men hem hier in niet mag hinderen. , Wordt hy dan eens vermaand , beftraft, opgewekt tot een beter leeven : hy verzet 'er zich tegen; hy is wrevelig, onvergenoegd, hy wil niet hooren. Maar, wanneer een Jongeling het wandelen in de wegen zynes harten M 2 be- in tef opvekking,nndie ver:eerdhelen te be< tryden,  l8o ScHETSWYZE OPHELDERING begint natelaaten, dan zal hy ook, naar F Salomons onderwys, die toornigheid, dien weerzin tegen het goede, in zich befïry-V den , en op goede vermaaningen hoogen prys ftellen. **. Verder,had hy,fchimpswyze,gezegd: Wandel in de aanfchouwing uwer oogen: hier zegt hy, met grooten ernst: Doet het kwaade weg van uwen vleefche. — Het een flaat op het ander; want toch, het wandelen in de aanfchouwinge der oogen, is niet anders, dan voedzel te zoeken voor vleefchelyke begeerlykheden , en de zondige lusten van het vleesch, min of meer, te voldoen. — Zal dan een Jongeling ophouden, dus in de aanfchouwinge zyner oogen te wandelen, hy moet die zinnelyke, maar tevens ongeoorloofde vermaaken , waar aan hy dus ver verflaafd was, vaarwel zeggen. Allerlei zondige dartelheid, buitenfpoorige wulpsheid, overdaad, en onreinheid; al dat kwaade moet hy van zyn vleesch wegdoen, of, laatenvoorhygaan, zoo, dat hy niet alleen ophoude, zulke zonden te bedryven, maar ook op zyne hoede zy, om de verzoekingen tot dat verderf!yk kwaad, zorgvuldig te vermyden. Dee- XL s. 10.  Hoofdd. XI. vs. 10. van den PREDIKER. i8ï (3/3. Deezen heilzaamen raad, die zichzelven aanpryst, dringt Salomon dus aan : Want de jeugd en de jongheid, of, de morgenftond (te weeten, van 's menfchen leeven) is ydelheid. *. Men denkt gemeenlyk, dat het vcrganglyke, het ras voorbygaande van dit gedeelte des menfchelyken leevens hier gemeld wordt, om den Jongeling te geneezen van die verwaandheid, welke hem meest al belet, naar goeden raad te hooren; en hem te doen begrypen, dat, wat hy zich nu ook verbeelden mag , die jeugdige gefteldheid, die frisfche kragten, die fchoonheid en bevalligheid , haast begeeven, en die jaaren fchielyk aankomen, waar in men dit alles ziet verminderen, afneemen, verdwynen. **. Maar eigenlyk ftaat 'er: Want die jeugd, en die jongheid is ydelheid., Dit geeft aanleiding, om te vermoeden, dat Salomon hier op zulk een jeugd en jongheid, die met ydele vreugd, met zondig vermaak, met bedryf van veel boosheid , wordt doorgebragt, het oog gehad hebbe. Althans , dat zulk een jeugd en jongheid, in de volfte kragt, ydelheid zy. is zeker; nadien niet alleen devermaakenj M 3 4k velke hem le voorieelen van ïynenjeug* Jigen leefydzoudeadoen mis« fen;  l82 SCHETSWYZE OPHELDERING én fpoort hem teven aan tot ee ne vroege Godzaligheid. die een onbedachtzaam Jongeling met yvei najaagt, niets weezenlyks behelzen, maai ook die vroegere jaaren, (waar in men bekwaam moet worden, om te eenigen tyc een waardig en nuttig lid der maatfchappy te zyn) wanneer ze, met te wandelen in de wegen des harten, en in de aanfchouwing der oogen zyn doorgebragt, voor verloren moeten gehouden worden. En, was nog maar die tyd alleen verloren! maar, de gevolgen van dit verlies kunnen niet anders dan fmertelyk zyn. • Is dan de jeugd en jongheid een tyd, die, wel befteed, de aangenaamfte vrugten oplevert, maar,kwaalyk gebruikt, voor verloren moet geacht worden, dan behoort elk Jongeling den hier gegeven raad gereedelyk optevolgen, zoo dat hy de toornigheid doe wyken van zyn hart, en het kwaade wegdoe van zyn vleesch; 33. en tevens, den noodigften 'pligt, welke van den Prediker in de zeven eerfte verfen des laatften Hoofddeels wordt voorgefteld en aangedrongen, in tyds betragte, ««. Hyzegt: En gedenk aanh uwen Schepper, in de dagen uwer Jongelingfchap. -—a Gedenk aan uwen Schep- 11 per. 'Hoofdd. . XL VS. 10, oofdd. XII. . u  Hoofdd. Xtl. vs. I. van den PREDIKER. iSj „ per." (Naar 't Hebreeuwsch, in 't meervoud, uwe Scheppers; 't zy volgens eene niet ongewoone wyze van fpreeken by de Hebreen; of wel, volgens de leer der kerke aangaande den Drieëenen God, den Formeerder van alles.) „ Gedenk aan uwen „ Schepper, die u gemaakt heeft; aan wien „ gy m weezen, uw beftaan, devermo„ gens van uwen geest, de kragten van „ uw ligchaam, benevens al het goede, „ dat gy immer genoten hebt, en nog ge- „ niet, verfchuldigd zyt. Gedenk „ aan Hem; niet flegte door verftandige , crinnering, maar ook met zulk een gemoedsbeftaan en werkzaamheid, als de '„ betrekking tusfchen God,uwen Schep',' per, en u, zyn fchepzel, noodwendig af.', vordert; gedenk aan Hem met heilig ", ontzag,met eerbiedige liefde, met oot„ moedige onderwerping, met wilvaardi- „ ge gehoorzaamheid. Gedenk zoo aan Hem, in de dagen uwer Jongeling„ fihap; in den morgenftond van uw lee,, ven. Stel deeze allerbetaamlykfte betragting niet uit tot een volgenden en " onzekeren leeftyd : begin reeds, zoo „ vroeg gy kunt, uwen Schepper en WelM doener te kennen, te eerbiedigen, te M 4 » ver"  Deeze vi maaning dringt hy aan, dooi een treffei de teekening van iet ydele deezes Ie< jeerst den puderdpn Jchetzen- l34 SCHETSWYZE OPHELDERING „ verheerlyken. Houd dit voor de noo„ digfre , de heilrykfte bezigheid, die, „ vroeg begonnen,gelukkigst wordt voort „ gezet, en, in den ouderdom, gewensch„ te vrugten oplevert. Gedenk zoo aan „ uwen Schepper, in de dagen uwer Jon„ gelingfchap." r' A3- Deeze hoognoodige en tevens heilryke vermaning *. dringt de Prediker aan, '"door eene treffende teekening van het ydele deezes leevens. j. •/ Eerst fpreekt hy van den ouderdom , dan van het fterven. • - Den ouderdom befchryft hy vs. i£. —5. -t Is waar, fommige zeer geachte Uitleggers zyn van oordeel, dat wy in deeze verfen eene befchryving vinden, niet van den meer gewoonen ouderdom, maar, of van de uitwerkzelen eener heerfchende pest, ziekte, of van de onheilen, die gemeenlyk de gevolgen zyn van een ongebonden leeven. Doch uit het befluit van dit voor- 1 ftel in het 5. vs. Want de mensch gaat naar zyn eeuwig huis, en uit het geen 'er volgt in het 7. vs. Eer dat het ftof wederom tot aarde keere, als het geweest is , en de geest f eder tot God keere, 'die hem gegeven heeft 4 ' fe Hoofdd. XLI. vs.' 1.  van den PREDIKER. 185 Hoofdd. XII. TS. I. is ligtelyk optemaaken, dat Salomon van 's menfchen dood in 't algemeen fpreekt, en wel, zoo als dezelve het natuurlyk gevolg is van die verandering , welke de mensch in zynen ouderdom ondergaat, 't Is waar, men brengt hier tegen in, dat, volgens deeze meer gewoone verklaaring, des Predikers voorftel geen indruk kan maaken op het hart eenes Jongelings, die zich nog te verre verwyderd ziet van deezen onaangenaamen leeftyd, dan dathy, door eene befchryving van deszelfs toe* neemende ongemakken, zou kunnen be-_ wogen worden tot eene vroegtydige god« zaligheid. Dan, dat deeze beden¬ king weinig gewigt heeft, moet in 't vervolg blyken, na dat wy de befchryving van 's menfchen ouderdom, en daar op volgend fterven, overwogen hebben. Wat den ouderdom betreft, /, Salomon fpreekt; 'er in *t gemeen van, als van eenen zeer onaangenaamen leeftyd. Hy noemt denzelven kwaade dagen; dagen, die, doorgaans , veel ongemak , veel fmert, veel kommer en verdriet aanbrengen; en jaaren, waar van de Jongeling, als hy dezelve evens bereikt, zal moeten zeggen: ,, ik, ds een zeeï >naangeïaaraeneeftyd,  j86 ScHETSWYZE OPHELDERING waar in d ongemakken en on fenoegens lleeds toe neemen. t ] < I ,-, heb geen lust in dezelve ; ze behaagen „ my niet; zy zyn my hoogst onaange„ naam." //. Om nu dit onaangenaame van den ouderdom, op eene treffende wyze te fchetzen, ! ). zegt hy vervol¬ gens : Eer dan de zon , en het licht , en de maan, en de Jlarren ver duifier d worden, 'en de wolken wederkomen na den regen, 't Is noodig hier optemerken, dat onder de zonne te wandelen, te arbeiden, de zonne te aanfchouwen, enz. fpreekwyzen zyn, die , by den Prediker, 's menfchen leeven op aarde te kennen geeven. —- Zoo is dan ons tegenwoordig leeven, als een dag, welke voor een mensch , die zeer oud lyordt, onder toeneemende ongenoegens, /an langzaamerhand afneemt, en ten les- :en eindigt in den nacht des doods. . Dat nu wordt hier, op eene keurige wy:e, in de juifte orde, zinnebeeldig voorjefteld. Eerst daalt de zon van voorig genoegen ieneden de kimmen; zy gaat onder. )an, 'er blyft nog eenig licht over: maar ok dat vermindert van tyd tot tyd; het egint nacht te worden. Nu zal dc Hoofdd. XII. vs. i. VS. 2.  van den PREDIKER. 187 Hoofdd. XII. vs. 2. vs. 3-5- de maan nog eenigen troost aanbrengen , of ten minften, de Jlarren : maar, neen; ook deezen worden verduisterd. En wat is de reden hier van ? De wolken komen weder na den regen. — Geen mensch leeft 'er, die zich altoos in helderen zonnefchyn van beftendig genoegen verblydt: doch een onweersbui van rampen , een wolk van tegenheden, gaat, in vroegeren leeftyd, weer voorby; droefheid wordt, meestal,wederom met blydfchap afgewisfeld. Maar, in eenen hoo- gen ouderdom is zulks minst te verwagten; dan komen de wolken weder na den regen; het eene onheil volgt op het ander. Zoo wordt het licht van troost, van blydfchap, van tydelyk genoegen, met eene toeneemende duifternis van zorgen en ongenoegens afgewisfeld, in geduurige vermeerdering, tot dat alles eindigt in een ftikdonkeren nacht. )). Maar, is het waarlyk met den ouderdom dus gefteld ? §. Salomon geeft 'er, in het 3, 4 en eerfte lid van het vyfde vers, zulke byzonderheden van op, die, het gene hy 'er van gezegd heeft, voldingend bewyzen. Dus gaat hy voort: In 't Geen na. iet van lem ontvouwdwordt  l88 SCHETSWYZE OPHELDERING door zinnebeeld! gi fpreek wyzen, In den dag, wanneer de wagten des hdzes\ zullen beeven, en de fterke mannen zichzelven zullen krommen, enz. %%. En dan meldt hy de reden van zulk eene treurige verandering, in het flot des 5. vs. Want de mensch gaat naar zyn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de flraat omgaan. §. Wat de by'zonderheden betreft, die hier van den ouderdom worden opgegeven, het blykt genoegzaam , dat dezelve zulke veranderingen en toevallen te kennen geeven, die enkel veroorzaakt worden door verval van kragten in hooge jaaren. Dan ook, dat de Prediker, ten aanzien van deeze veranderingen en toevallen, datgene meldt, 't welk gewoonlyk in eenen anderzins gelukkigen ouderdom gebeurt, fchoon 'er, ten aanzien van het een of ander, wel ee- nige uitzondering kan plaats hebben. Ondertusfchen, 'er doet zich in dit gedeelte van Salomons onderwys, veel moeilykheid op; hy bedient zich van fpreekwyzen, die , buiten twyfel, in zynen tyd, gemakkelyk verflaan wierden, doch nu, eenigen althans, vry duister zyn. Men moet derhalven, in de verklaaring van zul- fco loofdd. XII. ». 3-5.  van den PREDIKER. 189 Hoofdd. XII. vs. 3-5. ke gezegden, meer by waarfchynlyke gisfmg , dan met volfirekte bepaaling , te werk gaan, en liever het welvoeglyke en eenvoudige, dan het vergezogte en fpitsvinnige verkiezen. Het fchynt dan, dat de Prediker, in het befchryven van den ouderdom, zich drie byzouderheden heeft voorgefteld. f. Vooreerst, t de verandering die 'er voorvalt in 's men-^ fchen ligchaam , wanneer hy zeer oud wordt. ff. Tentweeden, de verandering in zyn gemoedsbe-.. flaan en aandoeningen. fff. Tenderden , de verandering in zyn uitwendig voorkomen. f. De veran-, dering in het menfchelyk ligchaam, fielt,* Salomon voor met eene doorgaande toe-j fpeeling op een huis, en wel, op een aan-( zienlyk huis , benevens deszelfs bedienden. 1-. Een huis, 't welk zyne wagters heeft, die het beveiligen en van dienst zyn; flerke mannen, fleunfels, vastigheden, die het in Itantf ie ons erft ver=« jonen , Ie veran» lering van i menfchen gchaam in len ouderlom ;  Ï90 SCHETSWYZE OPHELDERING ftand houden; maalfters, die, naar de wyze der ouden, voor het huisgezin , het koorn klein maaken; zulken, die door de venfteren zien, om te verneemen, wat 'er buiten omgaat; dan ook deuren, die geopend en gefloten worden. Wat nu deeze byzonderheden betreft, welvoeglyk verftaat men, door dtwagters, de armen en handen; door de Jierke mannen, de dyën en beenen, die het ligchaam draagen en fchraagen; door de maalfters, de twee ryën tanden , die de fpyze klein maaken; door de genen, die door de venftcren Zien, At oogen, welke, door de geopende oogenleden, als door venfters , allerlei voorwerpen befchouwen; door de twee deuren naar de ftraat, de lippen, die ontfloten en toegefloten worden ; door welke ook fpys en drank wordt ingelaten, gelyk wederom de flern door dezelve uitgaat. Op deeze veronderflelling laat zich ook de verandering , die 'er, met opzicht tot dit huis, deezen aardfchen tabernakel , voorvalt, gemakkelyk verklaaren. 't Geen Salomon hier Hoofdd. xn. VS. 3-5.  van den PREDIKER. i9i Hoofdd. XII. vs. 3-5. hier van zegt, vertoont ons, in den ouden man , eene toeneemende onbekwaamheid om te werken, te loopen, — met genoegen te eeten, — wel te zien, — en gemakkelyk te fpreeken. De wagters , de armen, de handen, worden kragteloos, en beeven. De Jierke mannen, de dyën en beenen, krommen zich in de gewrigten, en kunnen het ligchaam niet meer regt ophouden. De maalfters, de tanden, itaan 1KÏ; ze doen hunne werking niet meer, om dat ze minder geworden, meerendeels, van tyd tot tyd, uitgevallen zyn; zoo dat de weinigen, die nog zyn overgebleven, niets kunnen uitrigten. Die door de venftcren zien, de oogen, worden verduisterd; van tyd tot tyd komt den ouden lieden alles al meer donker en nevelachtig voor. Eindelyk, de twee deuren naar de ftraat worden gefloten; de lippen vallen in, wegens het verlies van tanden; zy worden inwaard getrokken, als ,er is een nederig geluid der maaling, of, gelyk het van anderen wordt vertolkt, als de flem des molens tot laagheid komt. — Dan is de molen. hier de mond, en de fiem des molens,de fpraak, die,  dan de vei andering in het ge moeds be ftaaa van den oudei man; ip2 SCHETSWYZE OPHELDERING die, gelyk de ondervinding leert, met de jaaren, 'al doorgaans zagter, en, wegens gebrek van genoegzaame fnyding der woorden , 't Welk een gevolg is van het uitvallen der tanden, en het invallen der lippen^ al meer onverstaanbaar wordt. ff. Met zulk eene verandering in het ligchaam van den •ouden man, gaat doorgaans een merkely,ke verandering in zyn gemoedsbeftaan gepaard. ~. Hy is, vooreerst, zeer aandoenlyk; op de jlem des vogelkens Jlaat hy op. Een geringe zaak, die voorheen geen invloed op zynen geest zou gehad hebben, ftoort nu zyne rust; t:.Hy wordt treurig en droefgeestig; alle de zangeressen zyn neergebogen; ze zyn verlaagd, vernederd. De vrolykheid is meestal van hem geweken. Was hy voorheen een beminnaar van de edele zang-en fpeelkonst, de' tyden zyn nu by hem veranderd; hy vergeet zyn harp en fnaarenfpel. i=5. Hier by voegt zich de kleinmoedigheid; oude lieden vreezen zich voor de hoogte, voor het nooge j 't geen hoog en moeilyk voorkomt dur-, Hoofde!. xir. es. 3-5-  VAntjèn PREDIKER. ig£ tioófdd. XII. vs. 3-5. durven zy niet onderftaan. Iets , datzé voorheen zonder bedenking zoudert ondernomen hebben, is nu> meestal, in hunne befchouwing, eene hoogte, die niet 5 dan met gevaar , kan beklommen worden. É. By dit aandoenlyk, dit droefgeeftig, dit kleinmoé-* dig beflaan, voegen zich kommerlyke zorgen in het dagelyksch leeven; Daar zyn verfchrikkingen op den weg. Op den weg, in den loop der gewoone bezigheden , zyn j voor den ouden man, verfchrik-^ kingen, dat is,oorzaaken van fchrik,van zorg, en bekommering. Men verg; Spreuk;.. XXVL 13. De luiaard zegt: daar is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op dè Jlraaten. 't Geen in deezen traagen mensch een ydel voorwendzel is ter verfchooning van zyne werkeloosheid, dat is, by den ouden man, uit hoofde van zyne zwak* heid, een weezenlyke bekommering, In den gewoonen weg zyner handelingen ont= dekt hy nu zwaarigheden j die voorheen by hem in geen aanmerking kwamen. Van hier zorg en vrees, die hem zwaarmoedig maaken. 'Er zyn nu verfchrikkingen voor hem op den wegi  194 Schets wyze Opheldering en eindelyk, de ve andering, die zich ontdek: i des grysaards uitwendigvoorkomen. ttf- Eindelyk! r'meldt de Prediker eene groote verandering, in des grysaards uitwendig voorkomen. n Hy zegt: En de amandelboom zal bloejen, en dat de fpringhaan zichzelven een last zal •weezen, en dat de lust zal vergaan. ~. Hy bedient zich van twee zinnebeelden, ontleend van hetveld,daarde amandelboom bloeit, daar de fpringhaan zich onthoudt. De amandelboom zal bloejen; of liever, met anderen, de amandelboom zal affchudden, afwerpen, te weeten, zyne bladeren en vrugten; zoo dat hy ten lesten gansch en al onvrugtbaar fchynt te zyn. — Gelyk nu deeze boom zeer vroeg in 't voorjaar bloeit, zeer vroeg zyne vrugten geeft, zoo is hy ook, in 't najaar, zeer vroeg van zyn fieraad beroofd, wanneer veele andere boomen nog groen, en min of meer fleurig ftaan. En deeze byzonderheid fchynt hier voornaamelyk in aanmerking te komen. Het tweede zinnebeeld is dat van den fpringhaan, die in den zomer vlug en leevendig is, maar in den herfst, met de aankomst der koude, log, zwaar, zich zeiven tot een last wordt; zich niet meer beweegen kan. Hier IooFdd. XII. 's-3-5-  van den PREDIKER, 195 Hibfdd. xii. TSi 3.5. Hier by voegt de Prediker nog dit: Eh 'dat de lust zal vergaan. Het woord door lust vertaald, geeft een vinnige begeerte >, een {terken trek naar iets te kennen; hoedaanig by alle menfchen, (fchoon 'er verfchil is in de voorwerpen) gevonden wordt; Vergaat nu deeze lust, wordt die afgebró^ ken, dan volgt 'er een zekere onverfchilligheid omtrent dat gene, waar in men té vooren groot belang {telde, ^.Wahriee? men nu het een ander toe past op den ftoköudenman, dan vindt men 'er een eigenaartigë fchetze in van zyn uitwendig voorkomen; AA. Hy heeft, vooreerft, al "zyn fleur verloren; Hy leeft nog, ja : maar hy vertoont zich onder zyne medemenfchen , even gelyk een amandelboom, die, ih den herfst, zyne voordbrengzelen heeft afgeworpen , erf geheel dor fchynt, terwyl andere bóomeri nog groen ftaan; BB. Hy Vertoont zich , daar by, Zonder eenigëVlugheid. Genoegzaam al het vuur is by hem uitgedoofd; zyne.leden zyn flrarn; hy kan zich niet > dan met de grootfte moei*- n s n  ÏQCJ SCHETSWYZE OPHELDERING Altemaal veranderingen, te beweegen; dus gelyk aan den voorheen zoo vluggen fpringhaan, die, in den herfst, zichzelven tot een last is. CC. Eindelyk , hy geeft geen blyk meer van eenigen heerfchenden trek; de lust is by hem vergaan. Omtrent zinnelyke voorwerpen, waar op hy te vooren zeer gezet was, wordt hy onverfchillig; hy is in eenen ftaat van lusteloosheid; hy vertoont zich als zonder aandoening, ten aanzien van voorwerpen , waar in hy, nog weinig tyds te vooren, eenig vermaak en genoegen vinden kon. Zoo hebben wy hier eene eigenaartige teekening van een mensch, die niet door eenige ziekte, maar enkel door ouderdom fterft. Hy verzwakt van tyd tot tyd; de fcragten neemen af; de leevensgeesten verminderen; de leden van zyn ligchaam worden meer en meer onbekwaam, om derzelver werkingen te verrigten , en den mensch van dienst te zyn. Deeze verzwakking heeft, naar mate hy ouder wordt, een merkelyken invloed op zyn gemoedsbeftaan; hy wordt hoe langer hoe Hoofdd. XII. vs. 3-5.  van den PREDIKER. 19? Hoofdd. XII. vs. 3.5. hoe aandoenlyker, en vol van kommerlyke zorgen. Eindelyk, nu ftoköud geworden, vertoont hy zich onder de leevenden als een dorre boom. Hoe meer zyn einde nadert, hoe logger, hoe onbekwaamer hy wordt, om zich te kunnen beweegen. En ten lesten ziet men het zoo ver met hem gekomen , dat hy allen verftandigen lust verliest, en byna wcezenloos wordt. §§. Maar, wat is nu de reden van zulk een verval ? Waar toe moeten deeze voorbereidzelen dienen? Het fterflot is aller menfchen erflot. Dit is de bittere vrugt van 's menfchen zonde. De Prediker zegt: Want de mensch gaat naar zyn eeuwig huis. Zyn leeven op aarde is niet anders dan eene reize naar het donker graf, hier een eeuwig huis genoemd, wegens 's menfchen langduurig verblyf in het zelve; gelyk eeuwig, dikwils , een langen tyd beteekent, welks einde ons onbekend is. In dat eeuwig huis, dien ftaat, die verblyfplaats der dooden, moet elk mensch eens aankomen. Wordt hy al niet door een gevaarlyke ziekte,of door eenig ander doodelyk toeval overrompeld, hy moet N 3 ech» welke eindigen moe-, ten in den dood.  dtr vande ■prediker ontvouwc ipqrdt, door Q>reekwyzen van r»en bornput ontbeend , 198 Schetswyze Opheldering echter eenmaal fterven, of liever, doorr^ verval van kragten, ophouden te leeven.-— En wat volgt hier op ? De rouwklagers, zy,die oyer den dooden rouwe bedryven, bloedverwanten, naastbeftaanden, vrienden , en anderen, zullen in de Jlraat omgaan; vooral daar zy het lyk naar het graf verzeilen. Dit is het einde van den mensch! Zoo houdt hy op een lid te zyn van de maatfchappy! Hy is niet meer! :/ Maar hoe is nu het 3 ligchaam van deezen uitgeleefden grysaard een lyk geworden ? /. Hier vaii fpreekt Salomon vervolgens. ). Naar zyn berigt wordt, volgens de overzetting van onze geëerde taaismannen : De zilveren koord ont-vi ketend ; de gulden fchaal in Jlukken gejlooten; de kruik aan de fpringader gebroken; en het rad aan den bornput in Jlukken gejlooten. §. Het blykt genoegzaam , dat men, wat -het zinnebeeld betreft, hier denken moet aan een bornput, met het gene daar toe vereischt wordt, t->m 'er dienit van te hebben j eene koord; «4 oofdd. XII. !. 3-5- . 6*.  van den PREDIKER. 199 Hoofdd, xn. vs. 6. een vat, om water te fcheppen; een rad of katrol, om hetzelve optehaalen; en een kruik of bak, om het opgetrokken water in uittegieten. f. Dat nu de, Prediker, door elk der fpreekwyzen, hier} gebezigd, iets byzonders in het menfehe-' lyk ligchaam verdaan hebbe, is hoogstwaarfchynlyk. Zegt men : „ in Salomons „ tyd waren de fchranderfte natuurönder„ zoekers in de kennis van het menfehe„ lyk ligchaam nog zoo ver niet gevor„ derd, als de verklaaring van elke deezer „ byzonderheden veronderftclt." Met reden wordt hier op aangemerkt, dat de onkunde, aangaande eenige zaak, in laater tyd, geen bewys is, dat ze , in vroeger eeuwen , *iiet zou bekend geweest zyn; en, zoo men toen al zulk een naauwkeurige kennis van den omloop des bloeds niet gehad hebbe, als zedert de nadere uitvinding van den beroemden HARViEUS, dat het, ter verklaaring van Salomons woorden, genoeg is, eene zekere beweeging des bloeds, door alle de leden van het ligchaam, onder het oog te houden; van hoedaanig eene beweeging de ou» den zekerlyk kennis hebben gehad, N 4 O* lie elk iets lyzonders anvvyzen,  3CO. ScHETSWYZE OPHELDERING fchoon juift niet ii dezelfde order en betrekking als het zin nebeeid zou vercifchen. Dus doet de zilveren: koord ons denken asn het verlangd hersfen-enrusgerner^ ft- Ondertus- 1 fchen,als men door elk bder fpreekwyzen iets byzonders verftaat, en het zinnebeeld van eenen bornput in aanmerking neemt, dan is het echter niet noodig, dat wy, om den Prediker te verftaan, alle de byzondere deelen van het menfchelyk ligchaam , hier bedoeld, in diezelfde order en betrekking tot elkander gefteld vinden, als die werktuigen van den bornput, waarhy deeze deelen vergeleken worden. In het beeldfpraakige is het byna onmogelyk alles pvertebrengen. De gelykheid tusfchenhet een en ander, fchoon genoeg-, zaam om een leenfpreuk te formeeren, is ïchter doorgaans onvolkomen. §§. Dit een en mder vooraf opgemerkt ijebbende, ver-, iischt Salomons berigt van het fterven ee-. nes ouden mans nader overweeging. f. Vooreerfl, De zilveren koord wordt ontketend, of liever, vastgeketend. •—.Door de ?ilveren koord kan men welvoeglyk het verlengde hersfen- en ruggemerg verftaan, iVaaruit de zenuwen voordfpruiten, die ïich van daar door het ganfche ligchaam hoofdd. XII. ' 'S. 6.  van den PREDIKER, aox Hoofdd. Xlt. vs. 6". verfpreiden , en van welken de fpieren haare beweeging ontvangen. Dit merg wordt by eene koord vergeleken, om dat het zich in die gedaante vertoont, en daar toe ftrekt, om de zenmvfappen (immers , naar het meer gemeen gevoelen,) uit de hersfens ontvangen, door de zenuwen, te doen overgaan in alle de deelen van het ligchaam, ten einde de mensch niet alleen leeve, maar ook bekwaam zy, om, door de zintuigen, gewaarwordingen te hebben , en de leden' zynes ligchaams naar vereisch te beweegen. — En wordt het verlengde hersfen- en ruggemerg een zilveren koord genoemd, 't kan dien naam draagen, wegens deszelfs witte kleur, of ook, wegens deszelfs groote waardy. t=j. Wan-1 neer nu een oud man fterft, dan wordt, die zilveren koord ontketend, of, volgens' eene andere leezing, die wy volgen, en, van onze randteekenaars ook wordt opge-> geven, de zilveren koord wordt vastgeketend; dat merg vcrftyft in den hoogen ouderdom; het raakt vast; het verliest de bekwaamheid, om de zenmvfappen, in eene genoegzaame hoeveelheid, doortelaa-, ten, en aan de zenuwen, en, door dezelN 5 ve, lat by het Ier-ven ver« tyfdenoa>ekwaamvordtjom, ils te vooen,aan de verktuigyke en /rywillige jeweegin;en in het nenfcheyk lig:haamlienftbaa* e zyn,  202 ScHETSWYZE OPHELDERING De guldei fchaal, ot' welle, ka bethersfei geftel beteekenen, dat in een ftervend mensch gefchokt Wordt. ve, aan de fpieren, mede te deelen, ten einde dedierlykeen vrywillige beweeging, in het menfchelyk geftel, onderhouden worde. ff. Nu volgt 'er : En de gulden fchaal in Jlukken gejloo, ■ten worde. i Doorde gulden fchaal verftaan fommigen het harMe, anderen het dunne hersfenvlies; anderen de hersfenfchors, die het hersfenmerg omvat; anderen het ganfche brein, wanneer men het woord, hier fchaal overgezet , door welle vertaalt. — Deeze fchaal nu, die de edelfte vogten in zich bevat, of liever,deeze welle, wordt te regt,wegens haare groote waardy, een gulden welle genoemd. Trouwens, het ganfche hersfengeftel dient, om die leevensgeesten aftefcheiden en te bevatten, van welker verzending door het ganfche" ligchaam, alle beweeging en gewaarwording afhangt. ~. Wanneer nu de grysaard fterft, dan wordt de gulden welle aan Jlukken geftooten, of, gelyk men het ook vertaalt, dan beweegt zich de gulden welle honig en flootig. Wat men nu hier verkiest, 't zy men aan een der hersfenvliezen denkt, of aan het ganfche brein ; Hoofdd, XII. vs. 6.  Hoofdd. XII. TS. 6. van den PREDIKER 203 brein; 't geen de Prediker hier zegt, geeft eene groote ongefteldheid en onördenlyke beweeging in het hersfengeftel te kennen , waarvan doodelyke toevallen de gevolgen moeten zyn. tff. De Prediker fpreekt vervolgens van de kruik aan (op, of, boven) de fpringader, die gebroken •wordt. i-. Door de fpringader kan men welvoeglyk de linker holligheid van het hart verftaan; en dooi de tratic, de groote fiagader. De linkei holligheid toch van het hart is als de foiir tein van het bloed, dat, door de toeknyping van het hart, gedumïg en onöphoudelyk, in dé groote fiagader geperst, ei] van daar , door alle de flagaderen, voort gedreven wordt, naar alle de deelen var het ligchaam. K. Wanneer nu een mensch van ouderdom fterft, dan wordt die kruik aan de fpringader 0; fontein, dat is, de groote fiagader aai de linker holligheid van het hart, die word gebroken, zy wordt te onbruik gemaakt.De halvemaanswyze klapvliezen, die d< groote flag;ider fluiten, zoo haast het bloei daa De kruik lan de fpringaderi zal de jroote fiagader zyn, die, by het derven, te ^onbruik ' wordt gesmaakt; zoo dat de ge' regelde be» .weeging van het ïbloed op» jhoudt. c  ao4 Schetswyze Opheldering Eindelyk, het rad aar de bornpu is de long, - < l i i i 1 I daar in geperst is, en het hart zich weder opent, kunnen niet meer van dienst zyn; terwyl de kragten begeeven, en, door de onördenlyke beweeging van het bloed , deeze klapvliezen zich niet meer geregeld kunnen fluiten en openen; waar door, noodwendig , een ftilftand in het bloed, en hier door de dood; moet veroorzaakt worden. tttt- Eindelyk zegt de Prediker: En het rad aan (of hy,) de bornput in Jlukken gejlooten worde. De bornput fchynt, hier, de regter holligheid van het hart te zyn, welke het wederkeerend bloed uit de holle ader ontvangt, en verbolgens, door de longflagiider, naar de long verzendt, van waar het, door de longider, in de linker holligheid (zoo even de springader , of fontein genoemd) wordt >vergebragt,omvan daar,met behulp van le kruik , of groote flagader, door het janfche ligchaam verzonden te worden. Het rad aan deeze bornput moet dan ïoodwendig de long zyn, die ook, wejens haare werking , met reden, dus geloemd wordt, daar zy niet weinig toeirengt, om den loop des bloeds door het igchaam te bevorderen. Wam Hoofdd. XI f. vs. 6  van den PREDIKER. 205 Hoofdd. XII. vs. 6. p. Wanneer nu een mensch fterft, dan wordt di rad aan de bornput in jlukken gejlooten; dil werktuig verliest zyn gebruik. Men kaï de woorden ook dus vertolken: En het rat aan de bornput zich hortig en ftootig beweegt Volgens deeze overzetting geeven zy di gebroken ademhaaling te kennen, welk in een ftervend mensch, van tyd tot tyd minder wordt, en, ten lesten, in eenig doodfnikken eindigt. )). Volgens deez verklaaring vinden wy hier een eigenaart ge befchryving van het fterven eenes ftol ouden mans. §. Hy vertoond reeds den barren wintertyd; al zyne lee vendigheid had hy verloren; hy was zeli reeds weezenloos geworden. §§. Nu begeeft hei eindelyk hetweinigje leeven, dat hem no overig was; hy houdt op te leeven. f. De dooi heid in zyne handen en voeten , de zag te, maar ongeregelde, trekkingen in zyrj leden wyzen aan, dat 'er geen tot voer is van leevensgeesten ; De zilvere hord wordt vastgeketend ; het ruggemer vei die.ten les.:en,meton*'gerelde ïadembaajling, haare werking l eindigt. 2Zoofchet(t _dePrediker het fterven *eenes (lok- ouden *mans; *S n rr e n Z  en meldt het gevolg hier van voor het ligchaam, 206* Schètswyze Opheldering verftyft^ de zenuwen houden op te werken; ff. Nu. be- fpeurt men ook eene verdooving der zinnen. Het'gezicht breekt; de ftervendé man verliest geheel en al zyn gehoor: een duidelyk bewys van wan'örde in het hersfengeftel. Deeze gulden welle wordt in Jlukken gejlooten, of, deeze gulden welle beweegt zich met horten en Jlootem fff. Men be* fpeurt tevens een ftilftand in het bloed; de pols trekt op; ten lesten wordt men niets meer gewaar. Trouwens , de huil aan de fpringader wordt gebroken. tttf- Eindelyk, de ademhaaling houdt op/ Het rad aan de bornput, de long, verliest de gewoone werking. Dit rad beweegt zich al meer en mèer ongeregeld ; het ftaat ten lesten ftiL Eenige weinige fnikken ± én, zie daar3 de oude man' is een lyk geworden! //• En welk is nu het gevolg hier van ? ).DePredikerzegt! „ En dat het flof, het mehfchelyk h*g-vs „ chaam, dat uit ftof gevormd, door ftoflyk »» voedzel onderhouden wordt . dat die ftof Hóofdcfc XII. vs. 6.' - f*  VAN DEN PREDIKER. 20? ibofdd. XII. vs. j> ,, Hof wederom tot aarde keere, als het ge„ weest is ; en zulks naar dit Godlyk „ vonnis, aan den gevallen mensch be„ kend gemaakt :" ftof zyt gy, en tot „ „ ftof zult gy wederkeeren." " )). Maar blyft niet < anders dan ftof over van den mensch ? Ja: zeker; de geest, de redelyke ziel, die, van het fterflyk ligchaam geheel onderfcheiden , zelve onfterflyk is. Zulk eenen geest heeft God aan den mensch gegeven 5 en met het ligchaam allernaauwst vereenigd; die daarmede ook vereenigd blyft, tot dat de dood een fcheiding maakt. Dan keert 's menfchen geest weder tot God, tot dien God, als zynen Schepper en Rigter, om, naar 't geen in 't ligchaam gefchied is, geoordeeld te worden, en hier doof bewuftheid te verkrygen van zyn toekomend lot, ten goede of ten kwaade. Dit is het einde van den mensch ! Hoe lang hy ook leeft, 'er komt een tyd , dat hy ophoudt een lid der menfehelyke maatfehappy op aarde te zyn; een tyd, waarin hy onmiddelyk te doen heeft met God, die eenen iegelyken vergelden za] naar zyne werken. Aan< n voor dfi iel.  208 ScHETSWYZE OPHELDERING Alles nu, wat hy vai 's menlchen ouderdom et flerven gezegd heeft dient ten aandrang van zyn ge geven raad aan den Jongeling, *** Aandoenlyke fchets 'van het ydele deezes leevens! — hier van den Prediker opgegeven, ten aandrang van zyn voorig onderwys* */ Hy had eenen Jongeling , die daar heenen wandelt in de wegen zynes harten, en in de aanfchouwinge zyner oogen, ernftig aangefproken; hy had hem zyn liegt gedrag verweten; hem deswegen bedreigd met Gods oordeel; hem vermaand tot afftand van verkeerdheden; hem opgewekt tot den allerbetaam[ykflen pligt. Om nu dat heilryk onderwys aantedringen , bedient hy zich van deeze fchets, die den droevigen ouderdom, met den daarop volgenden dood, teevendig voor oogen fielt, 't Is hier : „ Doet de toornigheid, dien wrevel, dien „ weerzin tegen het goede, wyken van uw „ hart, en doe het kwaade, de wulps„ heid, overdaad, onreinheid, en ande, re verkeerdheden; doe die weg van u„ wen vleefche: en gedenk, in eerbied, „ onderwerping, gehoorzaamheid, en ver„ trouwen,aan uwen Schepper, inde da„ gen uwer Jongelingfchap , eer dat de „ kwaade dagen van den ouderdom ko„ men; — eer dat zon, en maan,enfter- » rens HaofHd. X1L vs. 7.  VAN DEN PREDIKER. COQ Hoofdd. XII. vs. 7. ren , verduifterd worden; — eer dat uw ,, fterfuur nadert, en gy, hoe oud ook „ geworden, zult heenen gaan den weg van alle vleesch." ./ Dan , men vraagt hier; of deeze drangreden, ontleend van den ouderdom, en het daar op volgend fterven, wel zeer gefchikt is, om den Jongeling tot eene vroege godzaligheid aantefpooren ? — daar deezedien onaangenaamen leeftyd nog verre van zich verwyderd ziet, en gemeenlyk oordeelt, dat het aan zyne jaaren niet voegt, met de overdenking des doods zich bezig te houden. Doch, wanneer men de gewoone denkwyze van jonge lieden, en hier by de gewoone redeneerwyze van den Prediker, in aanmerking neemt, zal men ras de gepastheid en de kragt van deeze drangreden gewaar worden. Hoe denkt een Jongeling,die eenig onderwys in den geopenbaarden Godsdiensl geniet, maar die tevens nog afkeerig is van waare Godsvrugt ? Hy ftelt zich eer vrolyk leven voor, niet alleen nu, maai ook in volgende tyden. Geene jaaren zyne; leevens keurt hy gefchikt voor den Godsdienst, dan die van den ouderdom. Dar O eersi wiens gewooneJenkwyze,  2IO ScHETSWYZE OPHELDERING vergeleken met de redeneerwyzevan den' Prediker, J 1 c a t d f v v tf V b k Vi de kragt van deeze jj, drangreden eerst komt het, naar zyn oordeel,te pas,] om zich voortebereiden tot den dood. „ De „ Godsvrugt,"denkt hy, „ voegt alleen „ by hooge jaaren." Hoe is nu de redeneenvyze van Salo- non? Hy had den Jongeling de /errasiing van eenen vroegtydigen dood, ildians , de volftrekte onzekerheid dat nen hooge jaaren bereiken zal, leevendig :unnen voorftellen. Maar neen : hy wil 'eronderftellen , dat de Jongeling zeer ooge jaaren bereiken, en niet dan van ouerdom fterven zal. Doch brengt hem teens onder het oog, wat hy zich evenwel, ls volkomen zeker, had voorteftelien. — T,oo gaat de Prediker naar zyne gewoonte ; werk. Wilde hy, in het voorig Hoofdeel , eenen man van jaaren tot zynen ligt opwekken, hy befchouwt hem in de oordeeligfte omftandigheden, die de zorg oor het toekomende minst fcheenen toelaten , een lang, een voorfpoedig, een :olyk leeven : maar zulk eenen brengt hy f het donker graf, en doet hem opmerm , dat de dagen der duisternis daar :ele zullen zyn. Wil hy den Jongeling opwekken tot zy'.ttpligt, hy geeft hem by veronderftel- ling Toofdd. xu. t. 7.  VAN DEN PREDIKER. Êlf Hoofdd. XII. vs. 7. ling toe, dat hy lang zal leeven: maat vertoont hem dan, wat hy, naar 't gewoon beloop, in den ouderdom , zekerlyk te wagten heeft, 't Geen hy hier van meldt, is regt gefchikt, om het ongérymde van die gedachten, dat men eerst oud moet worden, eer men zich aan den Godsdienst overgeeft, in het licht te Hellen» Trouwens , zou de zwakke, de gemelyke, de verdrietige, de meestal droefgeestige en zwaarmoedige ouderdom, zou die de gefchiktfte tyd zyn, om de zonde te beftry* den, de weereld door het geloof te overwinnen , den Heere met blydfchap te dienen, de wet der liefde te vervullen, of, gelyk het hier is, aan zynen Schepper te gedenken ? Moet men dan, in een zekeren tyd des leevens,aan de beoefening van waaren Godsdienst zich overgeeven , en is de tyd des ouderdoms hier toe niet gefchikt; wanneer wordt dan best dit groote werk begonnen ? Buiten twyfel, in de Jongelingfchap. Want,zoo 'er eenige voorwendzels zyn in den jeugdigen leeftyd, om zich, voor als nog, aan dien pligt te onttrekken, die zyn, in de manlyke jaaren, ten aanO a zim :as doet jp merken*  212 SCHETSWVZE OPHELDERING zien van getal en fchynbaar gewigt, vooral niet minder. Moet men derhalven aan God gedenken, eer de kwaade dagen komen ? men behoort dit reeds te doen in de dagen zyner Jongelingfchap, wanneer men nog vry is van de zorgvuldigheden deezes leevens, en vatbaarder om die kundigheden te vcrkrygen, welke tot de beoefening van waare Godsvrugt vereifcht worden; behalven dat ooi de betiagting van waare deugd gemakkelykst wordt aangevangen, eer nog, dooi een gewoonte van zondigen, de kwaade hebbelykheden dieper ingeworteld zyn. Zoo dan: „ Gedenk aan uwen Schep„ per in de dagen uwer Jongelingfchap; ftel „ dit niet uit tot uwen ouderdom, die niei „ gefchikt is, om dat werk te beginnen . „ en die u , zonder hoop van herftel, ,, door veele onaangenaame afwisfelingen, ,, zekerlyk brengen zal tot de groeve der ,, verteering. Neen: eer die jaaren na„ deren, van welke gy zeggen zult, „ik „ „ hebbe geen lust in dezelve," eer die „ tyd daar is , dat ligchaamskragten en ., zielsvermoogens u begeeven zullen, en „ gy ten lesten fterven moet; en derhal- ven, hoe eerder hoe beter, moet gy u over» iioofdd. XII. vs. 7.  VAN DEN PREDIKER. 213 Hoofdd. X t VS. 7. *s. 8. „ overgeeven aan de beoefening van waa„ ren Godsdienst, en den hoogften prys „ flellen op die wysheid, welke haaien be„ zitters het leeven geeft." ïit Zoo heeft dan de Prediker, in dit uit- J muntend boek, een alkrgewigtigst onder-1 wys voorgedragen. De ongenoegzaam-^ heid van al het ondermaanfche heeft hy iü\ het kfaarfte daglicht gefteld; de bronnen van veelvuldig verdriet, en 's menfchen onvermogen om die te Hoppen, heeft hy duidelyk' aangetoond: voords, hoe men onder dat alles zich te gedraagen hebbe; dan ook wat gebruik men van zynen overvloed behoore te maaken, en hoe men leeven moet in vooruitzicht op den doocj. _ Nu zal hy eindigen , en doet zulks op de nadrukkelykfte wyze, dooi-, eerfl, uit het geen verhandeld is , het befluit optemaaken, en vervolgens dat gene te melden, 't welk, ter aanpryzing van dit boek, en , ter behoorlyke onderrigting van den Leezer, om 'er zyn vooideel mede te doen, verflrekken kan. A. Zyn befluit is dit: Ydelheid der ydelheden, zegt de Prediker, 't is al ydelheid. O 3 Hier- 7a een itvoerige ehande ng van de oornaame oofdzaak, vordt liet ie fluit op^ gemaakt,  ai4 Schetswyze Opheldering «a H gese yen onder wys anngeprezen, 3h aan met- Hiermede begon hy zyn boek; dit was de hoofdzaak, die hy ondernam te betoogen Zyn onderwerp bragt hy tot twee hoofd Hellingen: Het gene ontbreekt kan nie 9, geteld," en „ Het kromme kan niet regi gemaakt worden." Hy beredeneert hel eenen ander;hy brengt ontegenzeggelyke bewyzen by, ter wettiging van die tweeerlei uitfpraak; hy befchouwt ten lesten den rnensch zeiven, en wel, zulk eenen, die het langduurigst genot heeft van het tydelyk leeven, Hy vertoont hem, verzwakt dooi de jaaren, gedrukt door den last des ouder, domsjen bezweken onder de magt des doods, om, naar de ziel, tot God, naar het ligchaam , tot ftof, wedertekeeren. En hier op laat hy, als het ftuk voldongen hebbende , dit befluit volgen: „ Ydelheid der ydelhe., den, zegt de Prediker , 't is al ydelheid." B. Niets blyft 'er overig, dan van het gegeven onderwys een goed gebruik te maaken. Daar toe ftrekt de volgende aanpryzing van dit boek, vs. 9, 10, 11., en de heilzaame onderrigting van den Leezer, VS. 12, 13, 14. K. Ter aanpryzing van dit boek dient, os. vooreerst, het karakter van den Schryver, En voords ? dewyl de Prediker* m Hoofdd. XU. vs. 8,  van den PREDIKER. ai5 Hoofdd xii. VS. p. et karak* er des cbryvers i wys geweest is, zoo leerde hy het volk nog (of,t by aanhoudendheid') weetenfchap, en merkte] op, en onderzogt, en Jlelde veele fpreuken in orde. i. Gelyk Salomon 'wys was, vooral in 't geen betrekking heeft tot 's menfchen pligt en waar belang, zoo deed hy ook voordeel met zyne wysheid. Hy hield niet op, het volk wetenfchap te leeren, ook nog in zynen ouderdom: 't zy hy zulks deed door bekwaame mannen, die , het gene zy van hem gehoord hadden, aan anderen mededeelden; 't zy door zyne fchriften, die hy van tyd tot tyd vervaardigde, en dan overgaf, om voor het volk, door het ganfche land, in zekere zamenkomften, gelezen en uitgelegd te worden. a. Dan, hy, die anderen wel zal onderwyzen, moet zelve behoorlyke moeite doen, om de ftof van onderwys te vinden, en, om de van hem ontdekte waarheden, op een gefchikte wyze, voortedraagen. Het een en ander deed Sa¬ lomon. a. Om de ftof van onderwys te vinden, merkte hy op ; hy was aandachtig op alles dat hem voorkwam; de onderfcheidene lotgevallen der llervelingen; de O 4 Se'  Zl6 $CHETSWYZE OPHELDERING genoegens en ongenoegens van dit leeven ;t de heerfchende vooroordeelen ; de verfchillende geneigdheden van het men-* fchelyk hart, en wat dies meer is. En 't gene hy dus opmerkte, dat onderzogt hy; daar over liet hy nader zyne gedachten gaan, om, het gene hem voorkwam , regtmaatig te beoordeelen, en zulke aanmerkingen te maaken, die hemzelven , die ook anderen, tot leering konden vertrekken. b. Daarenboven bevlytigde hy zich, om de van hem ontdekte waarheden, op eene gepaste, wyze, voortedraagen, hy Jielde. veele fpreuken in orde. Uit het gene van hem, i Kon. IV. gemeld wordt, kunnen wy opmaaken, dat hy veel meer gefchreven, veel meer aan zyne tydgenooten medegedeeld heeft, dan te onzer kennisfe is gekomen. Doch, 't gene wy in de heilige fchriften van hem hebben, flrekt ter bevestiging van dit getuigenis. Vooral dit boek, de Prediker, 't welk opgevuld is van fpreuken, van zinryke gezegden, zoo by een gevoegd, dat wy 'er een doorgaand en wel zamenhangend onderwys in aantreffen, J-Jet een en ander flrekt dan ter aanpry- zing [oofJd. XII. s. 9.  Hoofdd. XII. vs. 9. vs. 10. hoedaa- .heidvan n onder- 'sj van den PREDIKER. 217 zing van dit boek, uit hoofde van het karakter des Schryvers. Hy was opmerkzaam, onderzoekend, en onvermoeid, om voor anderen nuttig te zyn. (3. Hier by komt de hoedaanigheidvande zyn onderwys. De Prediker zogt aange-™^ naame woorden uittevinden, en het gefchreye-w] ne is regt, woorden der waarheid. Volgens deeze vertaaling, die geenzins verwerpelyk is, vinden wy zyne leer voorgefteld, als behaaglyk, als billyk, als ten vollen zeker. 1. Als behaaglyk. „ De Prediker ,, zogt aangenaame woorden uittevinden; hy „ gaf zich de moeite, om zoo te fpree„ ken, zoo te fchryven, zulk eene wy„ ze van voorflel in acht te neemen, als „ gefchikt was, om Hoorders of Lee„ zers, met genoegen aandachtig te hou„ den." 2. Als billyk. Hy zegt: ,, en het „ gefchrevene is regt. In alles is het bil„ lyke, het betaamlyke, in acht genomen; „ 't komt alles over een met 's Heeren „ wil, en 's menfchen waar belang." 3. Als ten vollen zeker, 't Zyn „ woorden der waarheid; alles rust op Gods getuigenis, op het onderwys der reden, O 5 „ erj  fii8 Schets wyze Opheldering en de nut tigbeid zy serleere, 1 1 j 1 ( < ( ï „ en op eene ontwyfelbaare ervaarenheid."f Hoe nu dit drieledig getuigenis , ook ten aanzien van dit boek, waarachtig zy,v is, uit deszelven inhoud, ligtelyk te bewyzen, en moet derhalven, zoo wel als het karakter des fchryvers.tot aanpryzing van hetzelve verftrekken. y. Het derde, dat hier in aanmerking komt, is de kragt en nuttigheid der leere van Salomon, vooral aangaande aller dingen ydelheid. Wy leezen vervolgens, de woorden der wyzen (of, der wyzen woorden,) zyn gelyk prikkelen en nagelen, diep ingeflagen (van) de meejlers der verzamelingen, (die) gegeven zyn van den eenigen herder. i. 't Is zeker, dat wy hier, a. door wyzen, zulken te verdaan hebben, die over 's menfchen waar belang regt denken; die kundigheid hebjen van den weg, langs welken dat geluk )evorderd kan worden; die ook, zoo veel n hun is, met hunne kundigheden, voor tnderen poogen nuttig te zyn. Wyze nannen, voortreflyke leeraars, hoedaanige 3od, van tyd tot tyd, aan Israël verleende, :n tot welker getal ook Salomon behoorle; vooral, na dat hy van de dwaaling ynes wegs was te regt gebragt. b.Bc foofdd. XII. S. II.  van den PREDIKER. 2.19 Hoofdd. XII. VS. II. b. De woorden der wyzen zyn derhalven niet anders, dan de leere der zaligmaakende waarheid , benevens die voorfchriften, die raadgeevingen, die opwekkingen, welke des menfchen weezenlyk heil ten doeleinde hebben. Inzonderheid ook zulk een onderwys, als in dit boek vervat is; onderwys, wel niet gefchikt, om den eenigenweg der behoudenis , volgens het Euangelie der beloften, opzettelyk aantewyzen : maar echter dienftbaar aan de belangen van den geopenbaarden Godsdienft; daar het is ingerigt, om der menfchen dwaasheid te beltryden, en die hinderniflen, zoo veel mogelyk, weg te neemen, waar door zy, meeftal, belet worden, omtrent geeftelyke en eeuwige dingen, zoo, gelyk het behoort, werkzaam te zyn. 2, Die woorden der wyzen nu zyn, a. Naar de vertaaling der onzen, gelyk prikkelen en gelyk nagelen, diep ingeJlagen van de meejlers der verzamelingen, dis gegeven zyn van den eenigen herder. By omfchryving zou de zin hier op uitkomen: ,, De woorden der wyzen zyn gelyk prik?, kelen, waarmede men, oudstyds, den  220 SCHETSWYZE OPHELDERING „ ploegenden os plag voorttedryven, en ,, te bedwingen; nadien, door deeze woor- den, de menfchen tot hunnen pligt ern„ iiig worden opgewekt; en ze zyn gelyk nagelen, diep ingejlagen, zoo dat deeze „ woorden een diepen en blyvenden in„ druk maaken op het gemoed; en wel, „ dus ingeflagen (van) de meèfiers der ver,, zamelingen, van de leeraars, (die) ge„ geven, die aangefteld zyn, van den eeni„ gen herder, van God , of wel, van God „ den Zoon, den Leidsman zynes volks, ,, den Beftierder der kerke." b. Dan, volgens deeze overzetting , (die anders, op haar zelve, een welvoeglyken zin oplevert) is 'er iets wanvoeglyks, ten aanzien der zinnebeelden. Salomon fpreekt hier van den eenigen herder: maar nu, de prikkelen , die een ploeger gebruikte , om zyne olfen voort te dryven , voegen niet by het denkbeeld van eenen herder, en nog veel'minder de nagelen , die ons veel meer aan eenen bouwmeefler doen denken. 'Er is, (*) die zulks inziende, met veel naauw- f*) JO. CHRIST. ERN. HEINIUS, in difiert. de magijlris, quos voceut, colleStionuw. Lipf. 174$, [Ioofdd. Xll. vs. 11.  VAN DEN PREDIKER. k 221 Hoofdd. XII. VS. II. (§) mie*». naauwkeurigheid deeze woorden heeft nagegaan, en aangetoond; vooreerft, dat het woord, (f) door prikkelen vertolkt, hier zeer wel herdersftaven kan bcteekenen, die, aan het einde met eene fcherpte voorzien, gefchikt zyn, niet alleen om de fchaapen te hoeden, maar ook om het wild gedierte afteweeren. ■ Verder, dat het woord, (§) door nagelen vertolkt, volgens een geregelder afleiding van een woord, dat bewaar en, behoeden zegt, en ook van het hoeden der fchaapen gebezigd wordt, veel eer aan bewaarplaatzen doet denken 5 en wel (om dat wy hier het herdersleeven moeten onder het oog houden) zulke plaatzen, daar de kudde by een in veiligheid wordt gebragt; heiningen, jlaketzels, binnen welke de fchaapen by een verzameld worden. Dit ftrookt ook zeer wel met de beteekenis van het woord, 't welk de onzen door diep ingejlagcn vertaald hebben, maar eigenlyk zegt, ingeplant. Het zinnebeeld is dan genomen van heiningen, van ftaketzels, beftaande uit ftaaken of paaien, in de aarde geplant,en door  422 SCHETSWYZE OPHELDERING als regt ge fchikt,on afgedwaal de menfchen te regt te brengen; door takken van boomen, of eenig ander middel, zamengevoegd, om voor de fchaapen tot eene affchutting te dienen. Voords kunnen wy, door meejlers der verzamelingen, hier zulken verftaan, die de fchaapen verzamelen en bewaaken; met één woord, fchaaphoeders, onderherders. Alleen is het bedenkelyk, of men deeze woorden met het onmiddelyk voorgaande, dan wel, met het volgende, verbinden moet. Verkiefl: men het eerfte, dan moet 'er iets ingevoegd worden, gelyk de onzen, volgens de zinfnyding in den hebreeuwfchen text, gedaan hebben. Men leeft dan , diep ingejlagen, of, ingeplant (van) de meesters der verzamelingen, (die) gegeven zyn enz. Verkieft men het laatfle, dan is 'er in't geheel geen aanvulling noodig, en de zin der woorden vry duidelyk. Wy kezen dan : De woorden der wyzen zyn gelyk de gefcherpte herdersjiaven en ingeplante Jlaketzels; de meejlers der verzamelingen zyn gegeven van den eenigen herder : of liever, van eenen eenigen, (eenen allervoortreflykften) herder. By omfchryving : „ De woor„ den der wyzen, de waarheden en pligten ,, van den Godsdienft, door wyzen,door „ leeraars der Kerke, voorgedragen, voor- „ al Hoofdd. XII. VS. II.  van den PREDIKER. 223 Hoofdd. XII. ts. tl. „ al ook de onderwyzingen aangaande de „ ydelheid der ondermaanfche dingen, die woorden zyn, ah de gefchcrpte herders„ Jiaven, regt gefchikt, om afgedwaalde „ menfchen, op eene redelyke wyze, te noodzaaken, dat ze , de flegtigheden ,, verlaatende, een beter goed zoeken en „ verkrygen; en om hen tevens, na dat ,, zy te regt zyn gebragt, te befchermen „ en te beveiligen tegen de gevaarlyke „ aanvallen en verleidingen van eene be,, dorven weereld. Die zelve woorden ,, zyn ook, ah ingeplante jiaketzeh, als „ omheiningen, om de leden der kerk, als ,, fchapen van éénen Herder, zamen te „ vereenigen, in kennis, in geloof, in bc„ tragting van aanbevolen pligten; voor„ al ook in oordeel en keuze omtrent dee., ze groote waarheid, dat in den Heere „ alleen, in zyne gemeenfchap, in zynen „ dienft, het waare heil te vinden is: — gelyk ook, om voortekomen, dat ze, ,, in een nacht van verzoeking, niet we„ derom verftrooid raaken , en, in de „ woeftyn van deeze weereld, tot hun ,, groot nadeel omzwerven. Voords, wat „ hen betreft, welker dienft God gebruikt «, in het vergaderen en beftuuren van zy- „ ne voor nieuwe dwaalingen te beveiligen, 2n in de aeoefeling van .vaare wysïeid ver>eni£d te ïouden.  224 SCHETSWYZE OjPHELDERINS ,, nc kerke, die meesters der verzamelin„ gen, deezen zyn van God, eenen eeni„ gen, eenen opperden Herder, of wel. „ van dien Engel des Verbonds, den „ Heer der kerke, gegeven, aangefteld. „ om, door de woorden der wyzen, dwaa„ lende ftervelingen te regt te brengen, „ te beftuuren, te beveiligen." (f) Zoc (t) Met mynen veelgeachten Amptgenoot, dei Heer SEGAAR, over deeze plaats fpreekende, ga! zyn Hooggel., met betrekking tot het iaatfte gedeel te, eene andere verkiaaring op, die my zoo beviel dat ik niet kan nalaaten, dezelve den Leezer mede tedeelen. Ze komt hier op uit: nijjDN ''jys moet toi het onmiddelyk voorgaande gebragt, en niet, de meesters der verzamelingen, maar, meesters der ver zamelingen overgezet worden. Verder, het is eer taaleigen der Hebreen, dat f;jn met een ander woorc dikwils wordt zamengevoegd, om eene naauwe be trekking op de zaak, door dat wooid uitgedrukt, te kennen te geven. Vergel. Hoofdd. X. 11,12. 'hys rnSDN zal dan hier beteekenen, verzamelaars, noerh tuigen, middelen der verzamelingen. En dus worden te regt genoemd de woorden der wyzen, hier befchreven, niet, alleen, als ingeplante ftaketzels. maai ook, als gefeberpte berdersjlaven, nadien *ptt ook byzonder gebezigd is van eenen herder, die agter de kudde gaat,om iraage of verfirooide fchaapen te noodzaaken tot het volgen van de kudde: waarern het ook eigenaartig gebruikt wordt, voor den agter' Hoofdd. XII. VS. II.  van den PREDIKER. 225 Hoofdd. XII. VS. (li Zoo blykt dan de kragt en nuttigheid der geopenbaarde leer, ook van die lesfen en agtertogt hebben , in den agtertogt zyn , Num. X. 25. Jof. VI. 9, 13. en David, om Gods herder!yke zofge over hem te erkennen , zich daar van ook bedient; Pf. XXVII. 10.; alwaar *]cn , (door orize Overzetters niet kwalyk vertaald, oanneemen) overftaat tegen si»? verhaten; dat byzonder gebruikt wordt vari eene kudde, waar voor niemand zorgt, die geen befchermer heef. Gelyk nu de ingeplante ftaketzels dienen, om de fchaapen ter ruste, en tot haare beveiliging by een te brengen, zoo -ftrekken ook de' gefcherpte herdersgaven , niet alleen,om roofgedierte, dat de kudde verftrooijen zou, afteweeren, maat ook,om de fchaapen zelve, hier en daar verfpreid, by een te verzamelen; zoo dat beide, en de gefcherpte herdersftaven , en de ingeplante ftaketzels, hier als middelen ter verzameling worden aangemerkt, »Volgens deeze opvatting zyn der wyzen woorden het onderwerp ; 't gene 'er van getuigd wordt is, deels, derzelver hoedaanigheid, ze zyn als gefcberpte ber* dersftaven, en ingeplante ftaketzels; deels, derzelver gebruik, ze dienen tot middelen ter verzameling. Eö wordt dit woord hier in 't meervoud gebruikt, men zou kunnen denken aan de aanhoudende j en op elkander volgende verzamelingen, die 'er, geduurende den afloop der eeuwen, plaats hebben, in zoo Ver, door het woord der waarheid, afgedwaalde ftetvelingen te regt gebragt, en den Heere toegevoegd worden. Zie daar, Leezer, eene uitlegging, die eenvoudig en zlnryk is. Wat de zaakelyke uitbreiding he-s p beft*  Q.0.6 SCHETSWYZE OPHELDERING Hier op volgt nog eene heilzaame or derrigting en onderrigtingen, welke de Prediker heeft voorgedragen; 't geen dan ook, benevens het karakter van den Schryver, en de hoedaanigheid van zyn onderwys, ter aanpryzing van dit boek verftrekken moet. 3. Hier by voegt Salomon een heilzaame onderrigting aan den Leezer, ten ein'de deeze, van het gegeven onderwys, een 'goed gebruik maake. Daar toe flrekt, a. vooreerst , eene noodige erinnering, om het nuttelooze en nadeelige aftefnyden, vs. 12. 0. ten tweeden, een zeer nadrukkelyk voorftel, van 't gene men, als de be. doelde hoofdzaak van 't gegeven onderwys , optemerken en te betragten had, vs. 13, 14. a. In de noodige erinnering fpreekt Salomon zynen Zoon aan, 't zy dan, als Vader, zynen troons-opvolger Rehabeam, 't zy als Leeraar, elk zyner leerlingen; 1. treft, daar in zal geen ander verfchil zyn, dan dit, dat men, door mee/Iers der verzamelingen, niet menfchen, onderherders, verftaat, welken God gebruikt tot nut der kerke; maar, die waarheden, die waarfchouwingen, die onderrigtingen, die vermaaningen zelve, waar door de leden der kerke byeengebiagt, beveiligd, en by een gehouden worden. Ioofdd. m. v'S. II.  van den PREDIKER. 117 T<->ofdd XII. ra. 12. 1. en zegt tot hem, a. naar de overzetting der onzen : En wat boven dezelve is, myn Zoon, wees gewaarfchouwd. De zin zal deeze zyn : „ Neem alleen de woorden der wy„ zen, en dus ook de leerevan dit boek, „ aan. Gy hebt, ter bevordering van uw „ waar belang, niet meer noodig. Bemoei „ u dan niet met andere fchriften , die „ boven en buiten dezelve zyn, om daar „ uit den weg der zaligheid te leeren ken„ nen." b. Doch voeglykst worden de woorden dus vertaald : En voords , myn, Zoon, wees door deeze vermaand ; „ leer,! „ uit de woorden der wyzen,en uit dit boek, „ wat u te betragten ftaat, om gelukkig ,, te zyn : denk niet, dat ge daar toe een „ grooten omflag van lesfen noodig hebt. „ Houd u met dit onderwys te vrede; „ zyt door deeze vermaand." 2. Om dit aantedringen, a. doet de Prediker iets opmerken, ten aanzien, en van Schryvers, e^ van Leezers. Xn. Wat de Schryvers betreft, hyzegt: Van veele boeken te maaken is geen einde. P 2 Twee Dm van het jegeven jndenvys jebruik te aaaaken, tonder met reële boeien,  228 SCHETSWYZE OPHELDERING ] ©vet dit on der werp, zich opte feouden, aa. Twee vraagen kunnen l lier gedaan worden. *. Vooreerst : „ waren 3, 'er in Salomons tyd reeds veele boeken? „ wierd 'er, ook toen , reeds veel gefchre„ ven ?" Hier aan valt niet te twyfelen.— Salomons voorgang in de beoefening der wer tenfchappen zal, buiten twyfel, de fchranderflen onder Israël tot na-y ver hebben opgewekt , om de vrugten van hun onderzoek, ook door gefchrift, aan anderen medetedeelen. En Salomons groote naam by dt Omgelegen volken, gelyk ook, de betrekking , die hy, door zyn huwlyk met Pharaos dochter, opde Egyptenaaren verkregen had gaven hem gelegenheid, om een groot aan tal fchriften van buitenlanders by een ti verzamelen. **. Ten tweeden: „ ver „ oordeelt Salomon hier eene veelheid vat „ fchriften?" •••«•<••> Zeker, niet in 't al gemeen; want toch de uitgebreidheid de Wetenfchappen maakt een veelheid vat boeken noodzaakelyk. Maar hy keurt di veelheid der boeken af, in betrekking to de leef e der gelukzaligheid, in de woor den der wyzen vervat, en door dit boek den Prediker, bevestigd. Tro.y doofdd. xu. 'S. 12, \ L t t » I  VAN DEN PREDIKER. 2C9 Hoofdd. XII. VS. 13. 0/3. Trouwens , met deeze vraag: „ welke de weg zy tot waar ge„ luk ?" hebben de verftandigfte men fchen, van de vroegfte eeuwen af, ziel bezig gehouden: en vermits de dwaashek van het menfchelyk vernuft aanleiding geeft tot eene groote verfcheidenheid vai gedachten over dit gewigtig onderwerp zoo volgt het van zelve, dat 'er, aan vee le boeken te maaken, over 's menfchen ge luk , en de middelen om dat te bevorderen, geen einde is-. 22. „ Maar, (zal iemand vraa,, gen) is het evenwel niet goed, een veel „ heid van zulke boeken te hebben en t< „ gebruiken ?" ——- Salomon zegt: Vee leezens is vermoeiing des vleefches. Hj bedoelt een leezen met ingefpannen aandacht , om het waare van het valfche, goede bewyzen van drogredenen, wel te onderfcheiden. En dat, dat is vermoejing van het vleesch, of van den mensch,vóoi zoo ver hy vleesch is, en een ligchaam heeft, 't welk alleen aan vermoejing onderworpen is; terwyl de ziel, in haare werking, niet belemmerd wordt, dan alleen door onbekwaamheid van het ligchaam, wanrmede zy, ten naauwften, vereenigd P 3 is. i l i » waar by men wel moeite, l  2§0 SCHETSWYZE OPHELDERING maar geen voordeel zou vinden. Eindelyk befluit Salomon zyn gegeven «mderwys, is. Hoe aangenaam nu ook de vrugt van zulk eene afmattende bezigheid moge zyn; 't is echter, (wanneer men de Godlyke openbaaring, de woorden der wyzen heeft) loutere dwaasheid , om dan nog, wat de leere der gelukzaligheid betreft, in veelerlei fchriften rond te dooien. Zoo vermoeit men zich te vergeefs, en de vrugt van al dien arbeid is niet zelden verwarring van gedachten, ofwel, volftrekte onzekerheid, b. Is 'er nu geen einde aan het fchryven over dit onderweg, Cil niet anders dan vermoejing in het veelvuldig leezen van al zulke boeken, dan is het beft, in dit allergewigtigst ftuk, zich te houden aan de woorden der wyzen. ■ - „ Wees door dezelve vermaand," zegt Salomon; „ houd u daar mede te vre„ de, en doe met dit onderwys, dat ge„ noegzaam en volledig is , uw voor„ deel." @, Noodige waarfchouwing! waar op een zeer nadrukkelyk voorftel volgt, van 't geen men, als de bedoelde hoofdzaak van 't gegeven onderwys in dit boek, optemerken en te betragten heeft, i, Salomon zegt; a. Van Hoofdd. XII. vs. ia.  van den PREDIKER. 231 Hoofdd XII. ▼s. 13. a. Van alles dat gehoord is , is het a einde der zaak; ,, al wat in dit boek is v „ voorgefteld, komt hier op uit ■ 1 „ of , heeft dit ten oogmerk." ; Doch welvoeglykst worden de woordent dus vertaald : Laat ons het einde van alles, wat gezegd is, hooren; „ laat ons verftan„ dig opmerken, wat het zy, waar op al- ,, les uitkomt." En wat is dat ? NN\ Vrees God, (dien God;) „ eerbiedig zyne majefteit, en ontzie zyn. „ oppergezag, zoo dat ge Hem tevens als! ,, het hougfte goed bemint, en op Hem , „ als den Almagtigen, den Goedertieren, „ den Waarachtigen God, uw vertrou„ wen ftelt." (Want toch, geen andere vrees, dan die met liefde en vertrouwen gepaard gaat, wordt in de Heilige Schriften aangeprezen, en kan alleen den Heere welbehaaglyk zyn ; nadien een vreeze, zonder deeze liefde en dit vertrouwen , niet anders dan een flaaffche vrees is, die God onteert, en den mensch tot wanhoop vervoert.) En houd zyne geboden; „ be„ tragt volyverig de voorgefchreven plig„ ten, die gy aan God, uwen Schepper en „ Weldoener, die gy aan uwen naasten, „ die gy aan u zeiven, verfchuldigd zyt." P 4 23. iet een na- rukkelyk oorftel an het logmerk :yner verandeling, ils ftrekcende, om rynen kering opteeideH tot ie vreeze les Hee•en ;  a^z Schetswyze.Ophelderinq- Dadien daarin *s menfchen waai gernk eii voortreflykheid ge legen is; en zulks te meer, daai 'er een al gemeen gerigte te wagten is, 33. Want, a». vooreerst, dit (betaamt) allen menfchen; ,, alle menfchen, wie ze ,, ook zyn mogen, van den grootften Ko„ ning, tot den geringften bedelaar, al„ len zyn verpligt, God te vreezen, en „ zyne geboden te houden." Doch zonder invulling kan men de woorden dus vertaaien: want dit is het al des menfchen. De zin zal deeze zyn: „ Al 's „ menfchen voortreflykheid en gelukza,, ligheid, al wat hem zulk een mensch „ doet zyn, gelyk hy weezen moet, om ,, aan het einde zyner fchepping te beant„ woorden, dat is hier in gelegen, dat „ hy God vreeze, en zyne geboden on„ derhoude. Hier door vertoont hy het „ beeld van zynen Maaker; hier door ge„ raakt hy tot de bezitting van een on,, waardeërlyk en beftendig geluk."— Gewigtige aanmerking, die hier ten drangreden verflrekt! j3/3. Waar by Salomon een tweede voegt: Want God, (die God,) zal^ ieder werk in het gerigte brengen, met al dat verborgen is, 't zy goed, of V zy kwaad.. Daar is een algemeen gerigt te wagten. Van de vroegfte eeuwen af is hier van, aan het doofdd. XII. rs. 13. s. 13.»  van den PREDIKER. 233 Hoofdd. vs. 14. het menschdom,verzekering gegeven,en, onder de Heidenen zelfs, in volgende tyden, is de kennis deezer leer niet. geheel verloren gegaan. In dat gerigt zal God ieder werk brengen; alle de vrye daaden der menfchen zullen daar beoordeeld worden; al wat gedaan is,niet alleen,hei geen blykbaar was voor het oog der menfchen , maar ook, 't geen hier verborgen bleef, 't zy zulks goed was, en overeen komftig met 's Heeren wil, of kwaad et ftrydig met zyne bevelen : dat alles za daar beoordeeld worden, met dit gevolg dat God eenen icgelyken vergelden zal naa zyne werken. Welk eene drangreden om God te vree zen en zyne geboden te houden ! Dat dit het al is van den mensch; dat hie in zyne waare voortreflykheid gelegen z} had de Prediker reeds geleerd. Dan, k mand mogt denken : „ dat geef ik 'er aan „ als ik maar, volgens myne verkiezing „ in deeze weereld mag leeven." Maar, zagt ! het ftaat niet aan 's mei fchen keuze, om in deezen naar goedvir den te handelen. 'Er is een toekomend ftaat te wagten, en God , die onze We geever en Rigter is, zal aan elk, die i P 5 V-V waar in God alle de bedryven van ftervelingen beoor-» deelen zal. I l » : r •> 1e n e  234 ScHETSWYZE OPHELDERING Dat nu di alles de hoofdzaak uitmaakt van des Predikers onderwys is uit der inhoud vat dit boek blykbaar, zoo ten aanzien van de vreeze de; Heeren, welke hy aaDpryst, als van de drangredenen, waarvan byzich teraanpryzing bedient. zyne zonde leefde en flierf, de bezoldingi der zonde, in dat ontzaggelyk gerigt toe"vvyzen, en eeuwig doen ondervinden. : b. Dit alles nu maakt de hoofd¬ zaak uit van des Predikers onderwys , het einde van al wat gezegd is. NK. Meermaal heeft Salomon de vrees van God, en het houden zyner geboden, in dit boek, aanbevolen; en geheel zyn onderwys leidt daar toe op. Want, daar hy de ydelheid van al het ondermaanfche in een helder licht ftelt, ontneemt hy den flerveling dat alles, "t welk hy, in de weereld , zich voorfielt, als een grond van vertrouwen, een bron van waar genoegen en beftendige blydfchap. Evenwel, de mensch moet iets hebben, waar in hy berusten kan ! Doch, waar vindt hy dat ? Alleen by God, die ie rotsfleen der eeuwen, de onuitputtelyke bron van zaligheden is. Maar, dan noet hy gemeenfchap aan God hebben; gemeenfchap, alleen te vinden, alleen te renieten, in den weg van Godsdienst. 33. Voords , wat de drangredenen betreft, waarmede Salomon dien Godsdienst , dat vreezen van God , en houden van zyne geboden,aanpryst, ook die loofdd. XII. s. 14.  Hoofdd XII. vs. 14. vanden PREDIKER. 235 die vindt men in dit boek erinnerd. a». Alles, wat hy, van de bedryven en lotgevallen der bewooners van deeze aarde,heeft gemeld, flrekt ten bewys, dat 's menfchen waare voortreflykheid en gelukzaligheid alleen gelegen is in den dienst en vrees van Hem, die de oor, fprongelyke waarheid, de hoogile wysheid, de onveranderlyke goedheid is. 00. Daarenboven, meermaal heeft hy die groote waarheid , dat God eens gerigte zal houden, zvnen Leezeren erinnerd. Ook is zyne redeneering over het kromme (over de heerfchende boosheid, het onregt, het geweld, de onderdrukking der ellendigen, en wat dies meer is) zoo ingerigt, dat by elk, die dat alles behoorlyk overweegt, van zelve deeze gedachte opryst: „ gewisfelyk, daar „ moet eens een tyd komen, wanneer dit „ kromme regt gemaakt, en God, in zy„ ne onkreukbaare geregtigheid, openlyk „ verheerlykt zal worden." 1. Ündertusfchen,is dat alles, wat 's menfchen waar geluk betreft, en den weg om 'er toe te komen, in de woorden der wyzen vervat, en ook in dit boek veronderfleld ? dan fpreekt het van zelve, dat Waar uic Jan volden noet; dat nen,omde eere der ivaare geukzaligïeid te via-  Ho,6 schetswyze opheldering den , ge noodzaal heeft, m het leez van veeli fchriften over dit ondervver zich te ve moejen. MIS* ;ndat men geen noodzaake heeft, om, ter! ^vermoejing van het vleesch, van het lig'. :nchaam, veele boeken te leezen, ten einde ! men daar door den weg der waare gelukzaligheid leere kennen. Neen, de GodEl lyke openbaaring is genoeg ; door deeze •wordt men volledig vermaand en onderrigt.— Gelukkig hy, die 'er meê bevoorregt is, en 'er zulk een gebruik van maakt, als vereischt wordt tot bevordering van zyrt waar belang, en ter zyner voorbereiding tot een toekomenden ftaat, opdat hydien grooten dag, wanneer God de weereld in geregtigheid zal oor deelen, getroost, en met blydfchap, moge te gemoet zien! Einde van het tweede Stuk* -loofdd. XII. n. 14.  MISSTELLINGEN. Me. STUK. Biadz. Regel, 3 9 over Jeruralem. moet zyn, te Jerufalem 6 12 ZoROBABEL ZERUBBABEL 35 , 2J compararc comparare 36 ' 12 manlyk roannelyk 44, 20 Hiphei Hiphil 82 26 ware waare 105 5 achtenswaardige, perfoo- achtenswaardige per- nen foonen. 116 7 vewoeftingen verwoeflingen 153 1 va van 174 10 vooorfpoed voorfpoed 209 12 Rhehabeam Rehabeam 212 21 * ~n Ilde. STUK. 15 25 verook ver ook 28 bar tgezuiverd bart gezuiverd 82 4 teallen te allen 111 4 «■ lóp 4 4 $ 10 a I 20 b 2 172 23 hoe, gelukkig hoe gelukkig 195 11 het een ander het een en ander toe paft toepaft 404 8 ; , .