01 1994 4379 UB AMSTERDAM  VERHANDELING OVER DE LEGER ZIEK TEN. DERDE DEEL.  ik  VERHANDELING OVER DE LEGERZ IEKTEN, BENEVENS PROEVEN OVER DE ROTTING. DOOR DEN HEERE Naar den laatflen Druk, uit het Engelsch vertaald, met de nieuwfte Waarneemingen verrykt, en vermeerderd met eene geneeskundige BESCHRYVING der HOSPITAALEN, VAN DEN HEERE DONALB MONiO, M. D. jj EDE UIT HET ENGELSCH VERTAALD j | DOOR 1 g- X. B I C K E R9 ; ffred 'ff. Doctor, Eerfte Secretaris en Mede - Directeur ' gvtf t het Bataafsch Genootfchap der Proefondervin- % \% Ulyke Wysbegeerte te Rotterdam, en Lid van a g X verfcheiden geleerde Genootfchappen. DERDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI. MDCCLXXXVIII.  m  I N H O U D. * AANHANGSEL. Bevattende Proeven omtrent de Rottingbaarende en Rottingweerende zelfftandigheden, met Aanmerkingen betreffende derzelver gebruik in de Theorie der Geneeskunde , in verfcheide Verflagen voorgelezen voor het Koninglyke Ge. nootfchap. . . . Bladn. i I. VERSLAG. Proefneemingen aantoonende , dat rotte zelfftandigheden geen Loogzouten, Alcalia, moeten genoemd worden; dat noch de vlugge noch de vaste Loogzouten uit hunnen aart de Rotting bevorderen , nadien zy uit zich zelve rottingweerende zyn. — Dat de famenvoeging van tweederlei rottingweerende zelfftandigheden eene derde voortbrengen , minder in kracht dan eene van beide. — Proefneemingen om de krachten van fommige Natuurlyke zouten in het wederItaan der verrotting met eikanderen te vergelyken. — En de Rottingweerende krachten van de Myrrha, Campher, Slangenwortel , Camomille- Bloemen, en den Peruviaan/dien-Bast. . 3 II. VERSLAG. Vervolg van de Proeven en Aanmerkingen ovet de Rottingweerende zelfftandighedenj — Een * 3 Ta-  vi ( I N H O U D. Tafel van de vergelykende krachten der zouten in het. wederftaan der rottinge. — Van de rottingtegenftaande kracht van verfcheiden harften, gommen , .bloemen , wortels en bladeren van Plantgewasfen, vergeleken met die van Zee-zout. — Beproevingen om bedorven dierelyke zelfftandigheden door middel van Kamille-Bloemen en den Peruviaan/clien- Bast weder versch te maaken. — Eene gisfing omtrent de oorzaak der tusfehenpoozende Koortfen, en omtrent de werking van de Kina in dezelve te geneezen. Bladz. 26 III. VERSLAG. Proefneemingen op zelfftandigheden, die de Rotting der dierlyke vochten wederftaan, met derzelver gebruik in de Geneeskonst. — Samentrekkende middelen (Adjiringentia) zyn altyd Rottingweerende middelen QAntifeptica), doch rottingweerende middelen bezitten niet altoos een kennelyk famentrekkend vermogen. — Van het nut der rottinge in het algemeen, en inzonderheid in de dierlyke huishouding. — Van de verfchillende middelen om rotting voorttebrengen. — Eenige zelfftandigheden die men voor rottingbaarende (Septica) houdt, hebben eene tegengeftelde hoedanigheid. — En de wezenlyk rottingbaarende middelen zyn fommige van die zelfftandigheden , van welke men het minst vermoed heeft dat zy van dien aart waren, te voeeten: Kalk, Schelpen en gemeen- Zout 45 IV.  INHOUD. yij IV. VERSLAG. Vervolg van de Proeven op de Rottingbaarende Zelfftandigheden (Septica*). — Gisfingen omtrent de oorzaaken van het afneemen der RotZiekten. — Van het onderfcheid tusfchen de uitwerkingen van Schaalpoeders CTestacea~) en Kalkwater. — Ontdekking van een vermogen in de rotte dierlyke Zelfftandigheden in het voortbrengen van eene wynachtige gisting in plantaartige Zelfftandigheden. — Van wat gebruik het fpeekfel is in die werking. — En de toepasfing van deze proefneemingen op de Theorie der fpysverteering. , Bladz. 68 V. VERSLAG. Vervolg van Proefneemingen en Aanmerkingen over de gisting van Plantgewasfen, door middel van rotte dierlyke Zelfftandigheden. — Een wrang zuur door zulk eene gisting voortgebragt. — De waarfchynlykheid dat de meeste Plantgewasfen gistbaar zyn ; de fcherpe , tegenfcheurbuikige, of loogzoutaartige foorten niet uitgezonderd. — Over de gisting van melk. — Hoe ver de voedfels in de maag gisten. — Van het nut van het fpeekfel in de voedende gisting. — Van de verfchillende oorzaaken van eene gebrekkige Spysverteering. — Van de oorzaak en geneezing der Maagpyn. — En uit wat oorzaak het zijur in de maag ontftaat. . . .83  YM INHOUD. VI. VERSLAG. Proefheemir.gen op Zelfftandigheden, die de fpysverteerende gisting verhaasten, vertraagen vermeerderen en verminderen ; met aanmerking over derzelver nut in de werking der fpysverteermg te verklaaren^ te gelyk aantoonende, hoe die werking toevallig kan geholpen worden door zuuren, bittere dingen , fpetecyen, wyn, enz. — Welke Zelfftandigheden het naast komen by het fpeekfel in deszelfs fpysverteerende eigenfchap, en hoe deze, ingevulge de gefteklheid , moeten veranderd worden. — Over het onderfcheid tusfchen de werking van de Gal, en die van de gewoone bittere middelen. — Het Zee-zout, in verfchillende hoeveelheden , bevordert of vertraagt de fpysverteerende gisting; doch de andere rottingfbaarende Zelfftandigheden verhaasten altyd dezelve. — In welke eigenfchappen de Schulpfloffen (Testacea), het Kalk water, en de vaste Loogzouten overeenkomen en verfchillen. — Welke voedfels het gerdakkelyks't, en het moeijelykst te verteeren zyn. . . Bladz. 102 VIL VERSLAG. Proefneemingen en Aanmerkingen over de rotting van het bloed en andere dierlyke Zelfftandigheden. — Van den aart der Omfteekings-koortsof het fpckachiige gedeelte van het bloed. — Over het drekttoffige zuur. — Nuttigheden getrokken uit het waarneemen van bedorven bloed. — Over den. aart van Etterachtige {toffe. — De  INHOUD. K De ontbinding van het bloed , 'de verflapping der vezelen en de uitgeeving van lucht zyn de, gevolgen der rottinge; hieruit afgeleid en verklaard verfcheiden toevallen van de Rot-ziekten. — Het merg bederft niet fchielyk. — Het bloed kan merkelyk rot worden , terwyl het dier nog leeft. — De verfchillende werking van Loogzouten , en rotte Zelfftandigheden op de zenuwen. — Dat 'er maar een foort van waar Scheurbuik is, en dat dit ontflaat uit rottinge. . . . , . . Eladz. 113 Antwoord aan den Geleerden Hoogleeraar de haen en den Heere m. gaber, bevattende eenige Aanmerkingen door hen op de Verhandeling over de Legerziekten gemaakt. . 143 Tafel der famengeftelde Geneesmiddelen , welke in dit Werk vermeld en aangeprezen zyn. 175 Geneeskundige befchryving van de Krygs-Hospitaalen, door den Heere donald monro,M.D .187 Inleiding. . . . . 189 I. AFDEELING. Van de middelen die de Ouden gebruikten om de ziekten in hunne Legers te voorkomen, en van de manier op welke zy voor de zieken en gewonden zorg droegen 191 II. AFDEELING, Van de Hospitaalen, die men in tyd van Oorlog noodig heeft. . . .198 III.  X IN HOU D. HL AFDEELING. Van de gefchiktfte Plaatfen en Standen voor Hospitaalen Bladz. 202- IV. AFDEELING. i Van de toerusting der Hospitaalen , en de plaatfing der Zieken. . . 209 V, AFDEELING. Van de middelen , die men gebruiken moet ora te voorkomen dat 'er Eefmettelyke Ziekten in een Hospitaal geboren worden en zich verfpreiden. . . . . 2[2 VI. AFDEELING. Van de Diëet in Krygs - Hospitaalen. . . 21S De doorgaande of gewoone Diëet voor een Krygs-Hospitaal. . . . 22 , Orders voor de Fraters of Onder-Chirurgyns. 255 XIV. AFDEELING. Van de middelen die de Geneeskonftïge Officiers gebruiken moeten, om zich zelve voor de befoiettelyke ziekten te bewaaren. , . 2157 XV.  Kil INHOUD. XV. AFDEELING, Van den Militairen rang voor gemagtigde Geneeskonftige Officier?. , * . Bladz. 259 XVI. AFDEELING. Van de Militaire Infpecteur der Hospitaalen, en de Officiers gefield tot dienst der herftellende. 260 XVII. AFDEELING. Van de wyze, op welke de zieken verzorgd werden in Engeland, by het vaste Leger te Cox- ' heath, inde jaaren 1778 en 1779. . 266 Inftructien gegeevcn aan de Regiments - Chirurgyns, betrekkelyk de Zieken en Hospitaalen van de verfchillende Regimenten. . 268 Van het Ontbyt en Avondmaal. . . 272 Middagmaal. .... ibid% de Drank. .... ibid. Lyst van enkelde en famengeflelde Geneesmiddelen voor een Veld- of Hospitaal - Apotheek. 275 AAN*-  AANHANGSEL, BEVATTENDE I. Proeven omtrent de Rottingbaarende en Rottingweerende zelfftandigheden, met Aanmerkingen betreffende derzelver gebruik in de Theorie der Geneeskunde , in verfcheide Verflagen voorgelezen voor het Koninglyk© Genoptfchap; e n II. Een Antwoord aan den Hoogleeraar de haen en den Heere gaber , behelzende eenige Aanmerkingen door hen op het voorgaande Werk gemaakt. A   PROEVEN over de ROTTINGBAARENDE e n ROTTINGWEERENDE ZELFSTANDIGHEDEN. I. VERSLAG. Proefneemingen aantoonende , dat rotte zelfftandigheden geen Loogzouten, Alcalia, moeten genoemd worden; dat noch de vlugge noch de vaste Loogzouten uit hunnen aart de rotting bevorderen, nadien zy uit zich zelve rottingweerende zyn. — Dat de famenvoeging van tweederlei rottingweerende zelfftandigheden eene derde voortbrengen , minder in kracht dan eene van beiden. —• Proefneemingen om de krachten van fommige natuurlyke zouten in het wederftaan der verrotting met eikanderen te vergelyken. — En de rottingweerende krachten van de Myrrha, Campher, Slangenwortel , Camomille - Bioemen, en den Peruviaanfchen-Bast. Gelezen den s8 Juny 1750. Offchoon een onderzoek omtrent de wyze op welke de ligchaamen door verrotting ontbonden worden, en nopens de middelen om die uitwerking te verhaasten of te voorkomen niet III. deel. A a al-  4 PROEFNEEMINGEN alleen voor iets keurigs maar ook voor iets nuttig (*) gehouden is, vinden wy echter hier in door proefneemingen weinig vorderingen gemaakt; het gene ook niet zeer te verwonderen is, als men bedenkt hoe morfig en afzienlyk de bewerkingen daar omtrent zyn. — Edoch daar ik aanleiding gehad heb om fommige proeven en aanmerkingen op dit onderwerp te doen, doordien ik in de Hospitaalen van de Armee zoo een buitengewoon groot getal van rotziekten onder myne bezorging gehad hebbe , zoo zal ik onderneemen om aan het Genootfchap Voortedraagen het gene ik daar omtrent van het gemeene gevoelen verfchillende heb waargenomen ; gelyk ook fommige dingen, waar van, zoo ver ik weete ,. nooit geene melding gemaakt is (i). Be- (*) Lord bacon noemt de verwekking of de verhansting van de verrottinge: „ een onderwerp van een zeer algemeen onderzoek"; en zegt, „ dat het van eene uitftee- kende nuttigheid zou zyn te onderzoeken naar de midde„ len om de rotting te voorkomen of te fluiten; als maaken,, de een groot gedeelte uit van de Genees- en Heelkunde." Zie Nat. Rist. Cent. IV. £i) De aart der Rottinge, de wyze op welke zy voortgebragt word, de oorzaaken waar door zy ontftaat , de middelen, die dezelve opwekken en verhaasten, en die welke dezelve voorkomen en (tuiten, zyn buiten twyffel onderwerpen van het allérgrootfl-e aanbelang in de Natuur- en Geneeskunde. — Immers, betrekkelyk de eerde weetendbap, kan zy ons leeren het innerlyk beftaan, de wezenlyke famenftelling en de byzondere beftanddeelen der natuurlyke ligchaamen, de veranderingen die zy door de rotting onder, gaan, de betrekkingen die zy op eikanderen hebben, de byzondere werkzame krachten die zy bezitten, de verfchillende werkingen en uitwerkfels die zy voortbrengen, den invloed dien zy oeffenen op het beftaan en de werkingen van byzondere wezens, ja van de geheele Scheppinge dezer VVae-  over de ROTTING. 6- Bevindende dat het eene algemeen aangenomen meening is, dat de ligchaamen door ver* rottinge fterk loogzoutig worden , deed ik de vol- Waeteld. — En ten opzichte van de Geneeskunde is 'het wel zeker, dat die zelfde kennis een zeer groot licht kan geeven tot regt verftand van de veranderingen, die door de rotting, die door rottingbaarende en rottingweerende middelen in ons ligchaam voorvallen; van de werkingen en uitwerkingen die ons ligchaam en dat van alle dierlyke wezens op rotbaare zelfftondigueden uitoeffent en voortbrengt; van verfcheiden byzondere werkingen en bedieningen der dierelyke huishoudinge, de fpysverteering, de chylmaaking, den omloop des bloeds, de affcheidingen der vochten, den aart «der onderfeheidene uitwerplelen; inzonderheid van de wy. ze , op welke onze gezondheid door rottingbaarende en rottingweerende zelfftandigheden bewaard, ontfteld en herfteld word ; en gevolglyk ook van den byzonderen aart der verfchillende ziekten , waar aan wy onderhevig zyn, en van de middelen, waar door deze kunnen voorgekomen , verzagt en geneezen worden. Te verwonderen is het, dat men, gednurende zoo veeIe eeuwen , een onderwerp van zoo veel aanbelang, van zoo eenen kennelyken invloed op de gantfche huishouding der Natuur, en byzonder op het beftaan der dierlyke wezens, en gevolglyk een onderwerp van eene zoo uitgeftrekte nuttigheid, zoo weinig en nooit behoorlyk onderzogt heeft. .— Althans toen de Heer pringle deze zyne Proefneemingen uitgaf, had nog niemant zich opzettelyk toegelegd om de Rotting en al het gene 'er toe betrekkelyk is afzonderlyk en door naauwkeurige proefneemingen naar te fpooren; en men had zich meest vergenoegd met 'er befchouwelyke denkbeelden van te vormen , die veelal hersfenfchiminen, louter vruchten van eene befpiegelende verbeelding waren ; zoo dat men zeggen kan , dat de Heer pringle de eerfte geweest is, die dit veld van onderzoek geopend en met vrucht doorzogt heeft. —. Edoch na dien tyd hebben verfcheiden beroemde Natuur- Genees- en Scheikundige Onderzoekers, door den voorgang van onzen Auteur opgewekt , 'er zich met yver op begeeven, en met alle mogelyke oplettenheid en geduld getragt om 'er langs den weg van proefondervinding nieuwe ontdekkingen opielpooren. — Sommige hunner proefneemingen hebben A3 be'  6 PROEFNEEMINGEN volgende Proefneemingen om te onderzoeken, in hoe verre zulks waar zy. I. Proefneemlng. De Wey van rottend menfchelyk bloed maakt, met eene ontbinding van den CorroCiven Sublimaat, eerst een troebel mengfel en'daarna eene nederploffing of doorzinkfel, praecipitatio. -— Dit is wel een teeken van een loogzout, alcah , doch het gene in dit geval niet gelden kan; nadien hetzelfde gebeurt met verfche pis van een gezond mensch , die men echter niet voor loogzoutig houdt. — Deze zelfde wey veranderde de ftroop van vioolen niet in eene groe- bevestigd het gene de Heer pringlé ontdekt en uit de zyne bedoren had; andere hebben fommige misdagen, die hy in zyne proeven begaan, eenige onwettig gevolgen, die hy uit de zyne getrokken had, en de dwaalingen, waar m hy daar door gevallen was, verbeterd; en andere emdelyk hebben omtrent de Rotting en al wat 'er toe behoort verfeneiden nieuwe, nuttige en weetenswaardige kundigheden aan den dag gelegd. _ Uit deze alle zal ik dit Aanhangfel met eenige Aanteekeningen vermeerderen, vooral met de zulke , die my toegefchenen hebben het meest te kunnen dienen ter ophelderinge van die bvzonderneden der rottinge, welke de Heer pringle opzettelyk onderzogt heelt. — Met dat alles moet men niet b°grypen, dat dit onderwerp geheel uitgeput, of volkomen onderzogt en verklaard is; daar zyn, myns oordeels, nog veele engewigtige uaarvorfchingen omtrent te doen, waartoe de nieuwe ontdekkingen omtrent de verfchiltende luchten een vry gereeden weg gebaand hebben, het gene ook dereden is waarom ik door het Bataafsch Genootfchap m deszelf* laatde Programma twee Prysvraagen nopens de Rotting heb laateu voordellen, die, zoo ik my verbeelde, aanleiding zullen geeven tot veelvuldige onderzoekingen, welke de kennis van dit belangtyk onderwerp nader zullen kunnen ophelderen en uitbreiden. ■  over de ROTTING. groene kleur , en maakte geene opbruisfching, ejfervescenda, als 'er geest van vitriool op gegoten werd. Ik deed de proef tweemaal met gedeelten van eene verfchillende, doch beide zeer rotte wey; en eens met water, waar in rot vleesch eenigen tyd geweekt had; doch het meeste, dat ik kon vinden, was dat de roode kleur, die ik te vooren door een zuur aan de firoop gegeeven had , wat bleeker wierd (het welk de uitwerking kon zyn van de verlenging) doch zy werd door deze verrotte vochten niet vernietigd. En wat de opbruisfching betreft. ik heb Geest van Vitriool op deze vochten enkeld, en ook verlengd met water, laaten druppen; doch het mengfel bleef ftil, en daar werden op het zelve, als men de glazen fchudden, alleen eenige luchtbellen gezien. — Zoo dat, fchoon 'er al eenige teekens van een verborgen loogzout waren in de rotte wey, waren zy echter zoo flaauw, dat een gedeelte water, even zoo groot als dat van de rotte vochten , gemengd met flechts eene droppel van den Geest van Hartshoorn, om dezelfde Proef te neemen, grooter blyk van eene loogzoutige natuur gaf (*) (2). II. Proef' '*) Myne gevolgtrekking uit deze proefneeming was te algemeen, gelyk blyken kan uit eene aanmerking gemaakt door den Heer gaber : zie het Antwoord, enz. aan het eind van dit Aanhatigfel. (2) Uit deze Proefneemingen heeft de Heer pringle .eerst befloten gehad, dat de ligchaamen, die rotcen, niet loogzoutig worden, of wel dat door de rotting geen loogzout, het zy dan vast, het zy vlug geboren word. — Doch , naderhand de proeven van den Heere gaber ziende, heeft hy zyne dwaaling hier omtrent erkend in den Brief aan dien Heer agter dit Aanhangfel geplaatst. — De Heer A 4  S PROEFNEEMINGEN II. Proefneeming. Men heeft als een grondregel vastgefteld, dat alle dierlyke zelfftandigheden, als zy overgehaald (gedestilleerd) worden , met het eerfte water, eene gaber naamelyk heeft door zyne proefneemingen duidelyk doen zien , dat 'er in de ligchaamen die rotten en zelfs m rottende dierlyke vophten, het bloed, de vvev' de ga!, enz. een kennelyk loogzout geboren word, en dat' zv deswegens met zuuren vvezenlyk opbruisfchen. De Heer Macbmde heeft dit vervolgens verder met overtuigende proeven bewezen in zyn Experimental Esfays on the rermentation of alimentary mixtures, £fY. p 106 En daarna is zulks mede bevestigd door den Heere ypev m zyne Disfertatio Inauguralis de Putredine. Het gene deze Geneeskundige Iloogleeraar daar toe betrekkelyk gezegd heeft, verdient wel dat het hier aangeteekend worde„ De meeste plantgewasfen", zegt hy §. IV, „die de raen'. ;, fchen en dieren tot fpys gebruiken , houden zouten in „ zich, die of kennelyk zuur zyn, of tot het zuur hel. „ len. — Deze zouten zyn echter niet onveranderlyk; zv „ veranderen door eene groptere beweeging in een looa> „ zout, gelyk blykt uit de dierlyke fpysverteering en plant„ aartige rottinge. — Die groeijende ligchaamen daaren. „ boven, welker zouten den zuuren aart het langst behous, den, bederven niet ligtetyk door de rotting; doch an„ dere, 01e weinig zuur bevatten en zoodanig gefield' zyn „ dat zy de loogzoutige natuur zeer gemakkeJyk aannek „ men, gaan zeer ligt over tot rotting, het welk duidelvk „ blykt uit de meeste foorten der koolplanten, enz. „ Dan, eene gelyke wet word in de Dieren waargeno ,, men: de dierlyke zelfftandigheden hellen te meer over „ tot rotting, hoe zy grooter veelheid van loogzout in „ zich bevatten. — Dus worden de roofdieren en de bloe„ delooze dieren door de rottige befmetting het ligtst aan„ gedaan; de zywonnen rotten het allerfchiejykst; doch „ mets bevat meer vlug loogzout in zich dan de zyde. „ Volgens de waarneeming van huxiiam, de Febribas „ pag. 48 & 49, maakt een aanhoudend gebruik van het „ geneesmiddel van Juffrouw stephens het bloed fcheur. „ buikig en verwekt blaaren in de huid. — Zoo fchikt „ pok het gebruik van zeep en het wasfehen van linden „ zeer  over de ROTTING. 9 eene groote veelheid vlug zout uitgeeven; doch de Heer boyle vond, dat dit plaats heeft in de pis alleen, en dat in de overhaaling (destil- la- „ zeer tot de Pest. — Zoo begint de Pest te Conftanti,, nopolen doorgaans liet eerst te woeden in de buurt der Bleekers: ja, volgens het getuigenis vanRoussEL, in zyne befchryving van Aleppo, bladz. 255 en 272, ontlast „ een braakmiddel , in het begin der ziekte toegedient, „ eene groote veelheid van rottige doffe , die naar look „ Hinkt, en deze ontlast zynde , gevoelen de lyders ter„ ftond eene zeer groote verligting. ,— Eindelyk , hoe „ de beweeging der dierlyke vochten meer toeneemt, hoe „ de zouten meer loogzoutig worden , en meer tot de „ natuur der rottinge naderen. — Ondertusfchen blyven „ die. dierlyke voortbrengfels, welke de overblyffels der „ plantaardige natuur behouden hebben, vry van rotting, „ zoo lang zy in hunnen natuurlyken ftaat volharden; ge„ lyk dit blykt uit de melk en het vet. „ De rotte deelen daarenboven der dieren bruisfchen „ zichtbaar op met de zuuren. Om dit ontwyffelbaar te „ bewyzen , heb ik de rotte wey naauwkeurig beproefd. „ — In de maand naamelyk van September 1768 heb ik „ verfche wey, by het vuur gezet, na eenige dagen be„ fpeurde ik een' allerergften dank, doch zonder eenige „ opbruisfching met zuuren; maar eindelyk, na eenige wee„ ken, heeft zy met den geest van koperrood, en zelfs met „ het fterk water (aqua fortis) geweldig opgebruischt. „ Verder heb ik in January 1769 de proef herhaald , en, „ door eene meer gelykmaatige warmte aantewenden heb ,, ik die geheele bewerking in veel korter tyd volbragt.. . „ Ik zou veel meer proeven hier omtrent genomen heb„ ben , indien ik niet toen eerst gelyke proeven gelezen „ had, die de Heer gaber genomen heeft ; waarom ik „ zulks overtollig geoordeeld heb. „ Edoch deze proeven moeten met zeer veel omzich„ tigheid genomen worden; en byaldien in dezelve geene „ opbruisfching met zuuren word waargenomen, moet mei; „ daarom niet terdond beduiten, dat de rotte doffen, die „ men onderzoekt, geene loogzoutige beginfels in zich hebben. — Men moet naamelyk wel degelyk in aan,, merking neemen, dat de loogzouten, indien zy in zulke „ zelfftandigheden beftaan, daar in niet als in een water. A 5 » ach*  io PROEFNEEMINGEN ïatió) van de wey van menfchelyk rottend bloed, het vocht, het welk eerst overkwam, weinig kracht had, zoo wel ten aanzien van deszelfs reuk „ acluig loog ontbonden, maar integendeel met olyachtige „ deeltjes naauw omwonden en vereenigd zyn: weshalven „ zy moeten befchouwd worden als of zy een zekere zeep „ uitmaakten ; dan , daar het loogzout, dat in het loog „ van Spaanfche zeep hangt, op geenerlei wyze met by„ gevoegde zuuren opbruischt, zoo blykt, dat eene groote „ veelheid van loogzout in eenige rotte zelfliandigheid kan „ bevat worden , fchoon het door de gewoone proeven „ niet kan ontdekt worden, — Nadien nu eenige beroem„ de Mannen op deze eigenfchap der zeepachtige ligchaa„ men niet genoeg gelet hebben, zyn zy in groote dwaa„ lingen gevallen, en hebben uit niet naauwkeurig genoeg „ gedaane proeven te ver uitgeftrekte befluiten getrokken. „ Wanneer men een zuur in een rottig vocht druipen „ laat, befpeurt men een' verwonderlyken (rank: die, ge„ lyk piungle in de XLIII, Proefneeming terecht aan„ merkt, zeer gelykt naar dien, welken men in de berci„ ding van zwavel-melk QLac. fulphuris) waarneemt; „ maar daar word nog een ander verfchynfel by vvaarge„ nomen , waar van die groote Man , voor zoo ver ik „ weet, niet fpreekt; te weeten het vocht word troebel, „ verkrygt eene meikkleur, en laat een zeer fyn olyachtig „ poeder op den grond zinken. — Derhalven worden hier „ ook waargenomen alle die verfchynfels , welke men in „ het maaken van zwavelmeik ziet : te recht gevolglyk „ befluiten wy, dat rotte wey, enz. in wezen niets anders „ is dan eene zekere zwavelmeik ; maar men vindt geen „ zwavelmeik zonder loogzout; dat hetzelve derhalven ook „ in de rotte deelen der diereu plaats heeft, (chynt vol- komen zeker. „ Ja", vervolgt hy §. V, „ de dierlyke rotting is zoo af„ keerig van alle zuur , dat dit eerst moet uitgedreven „ of veranderd worden , eer 'er eene waare rotting ont„ Haat. — 't Is hier van dat het vleesch, voor dat het „ begint te rotten, kennelyk zuur uitgeeft; en het zelfde „ word ook waargenomen in rotte zweeren; want de etter „ ruikt eerst als 't ware zuur , en daarna begint hy te „ (linken. — 't Is oök hier van dat de fchaalpoeders de „ rotting zoo zeer bevorderen. — Uit het zelfde begin» „ fel  over de ROTTING. ii reuk als fmaak , en geenzins terftond met een zuur opbruischte (*). Ook moet men hier aanmerken- dat de Chy-misten of Scheikundigen dikwyls die eigenfchap- pen, „ fel word verftaan, op welke wyze de zuuring, en der„ gelyke zuuren door eene fterke drukking in rotte loog„ zoutige zelfftandigheden kunnen veranderd worden; want ,, offchoon het zuur eerst in dezelve de overhand heeft, „ zoo word het zelve wel haast door de Kracht der aard„ deelen in een middelflachtig wezen veranderd , en gaat „ eindelyk, met den oly naauw vereenigd zynde, in een „ vlug loogzout over; en dus worden die zelfftandigheden, „ welke uit haaren aart tot gisting helden, door het ver„ mogen der aarddeelen in eene rotte ftoffe veranderd. „ Daar is echter een foort van bederf, waar in men die „ verandering niet aan het loogzout, maar veeleer aan het „ zuur moet toefchryven; doch dit foort van bederf ge„ 1'chiedt zonder dank; integendeel het verwekt geen onaan„ genaamen fmaak, geeft geen loogzout, maar veeleer een „ byna middelflachtig zout,'t welk zeer zagt is. — Zooda„ nige verandering ondergaan de Mispels en dergelyke met een wrang zuur begaafde zelfftandigheden. — Dit wrange zuur fchynt in te groote veelheid in dezelve plaats te „ hebben, waarom het door de aarde, die 'er by is, niet „ geheel kan vernietigd worden , en niet in een loogzout, a, maar in een middelflachtig zout kan veranderd worden; terwyl die rotting, welke door loogzouten volbragt word, in dezelfde hitte , zeer hinderlyk , en voor da ,, gezondheid ten hoogde nadeelig bevonden .word. — ,, Dan de reden, waarom, in denzelfden graad van hitte, „ de eerfte rotting eene aangenaame , en de laa'fte eene ,, onaangenaame verandering voortbrengt , moet , myrts „ oordeels , uit den natuurlyken aart der zouten afgeleid „ worden; want de zuuren, of de zelfftandigheden die tot „ zuur overhellen, verdunnen niet zoo zeer den oly; de „ loogzouten daarentegen verdunnen dien zeer ; hierom „ word in het eerfte geval de oly naauwlyks veranderd; „ doch in het andere gaat dezelve , met het loogzoutige beginfel naauw vereenigd, in een allerfynfte en fcherpfte „ ftof over." O Nat. Hht. of the Human Blood, Vol. IV. t>. i;8. fol. ed.  is PROEFNEEMINGEN pen, welke zy in de pis ontdekt hadden, zon der onderfchcid op alle de vochten toegepast hebben; daar 'er echter indedaad een groot on derfcheid tusfchen is. — Want fommige dierlyke zelfftandigheden, zoo als de pis , de gal en het roode gedeelte van het bloed rotten 'zeer fchielyk; doch andere gelyk de wey, het fpeekfel, en het wit van een ey, langfaam. — Maar het gene het fchielykfte rot , komt niet altyd tot den hoogften trap van rottingf. By voorbeeld de gal bederft fchielyk, doch de rottige flank deszelfs is kennelyk minder dan die van vleesch; en het wit van een ey is niet alleen minder gefchikt tot rotten dan de doijer, maar als het rot, geeft het een verfchiilenden en minder leelyk Hinkenden reuk van zich ; ook ichynt het aan oude rotte pis byzonder eigen een loogzout te bevatten, hetwelk, zonder overhaalinfr met zuuren eene fterke opbruisfching maakt- terwyl de meeste andere dierlyke vochten, rottende, fchoon zy een ondraagelyker ftank geeven, nogthans minder vlug zout bevatten en het welk minder ontwikkeld is, en naauwlyks met zuuren. opbruischt. — En het gene het onderfcheid tusfchen oude pis en andere rotte zelf. ftandigheden nog grooter maakt, is deszelfs onJchadelykheid ten aanzien der gezondheid- terwyl de ukwaasfemingen van andere rotte dierlyke zelfftandigheden dikwyls oorzaak van pesi> gelykende ziekten geweest zyn. Dewyl men dan vindt, dat de pis eene grootere vee heid vlug zout bevat, en het welk gemak kelyker af te fcheiden is dan van ecnig ander VOf£'f\d? °?dePis onder de rotte dierlyke zelfftandigheden t mjnst fchadelyk is; zoo mogen wy uit dit voorbeeld, wel verre van het vlug-  over de ROTTING, *3 vlugge loogzout als het verderflykfte gedeelte van verrotte ligchaamen te vreezen, veeleer befluiten, dat het een foort van verbeterend middel (corrector} van de rottinge is (3). III. Proef- (3) Merkelyk verfehilt ook de Heer ypev hier van den Heer pringle. Hy zegt, dat, om rotting voort te brengen , volftrekt noodig is water; doch dat de oly het voornaame onderwerp der rottinge is; dat deze echter op zich zelve niet rot; maar dat 'er noodzaakelyk een derde zelfftandigheid moet bykomen, die met oly en water zich vereenigen kan, en dat deze zekerlyk het zout is, vermits de ligchaamen van zout beroofd nooit rotten. En , gemerkt het Phlogiston niet alleen uit de rotte ftoffen opvliegt, maar met het zoute beginfel vereenigd, en zonder dit ook den reuk niet aan zou doen; zoo fchynt derhalven, zegt hy, de rottende kracht haaren oorfprong te neemen uit eene zekere vereeniging van oly met zout. — Hier uit derhalven, vervolgt hy, blykt genoeg, dat de rotting niets anders is dan eene verdunning der olyen en eene ontwikkeling der zouten door middel van water. En uit dit eenvoudig denkbeeld word , volgens zyne gedagten , de wyze , op welke de rotting gefchiedt, ligtelyk verklaard. De zouten naamelyk zyn in de rotbaare zelfftandigheden met de olyachtige deelen naauw vereenigd, en door deze als het ware omwonden; by dit famenftellèl word water gedaan; dit werkt met kracht op het zoute beginfel; dit werkt, volgens de wetten der aantrekkinge, weerkeerig op het water; maar het zout is vereenigd met den oly; om derhalven het zout met het water te vereenigen, worden de oly-deelen verdund, en dus word eindelyk het verborgen zout ontwikkeld , en alle de verfchynfels der rottinge ontftaan uit de onderlinge aantrekking dier beginfelen. — Edoch, gelyk de lucht in de gisting grootelyks medewerkt, zoo brengt ook deszelfs werking veel toe om de rotting voort te zetten; want nadien zy alle de poriën bezet, zoo word zy door die innerlyke beweeging, en de daar uit ontftaane hitte, mede bewogen, uitgezet, en uit de beflotene plaatfen, waar in zy bedwongen zat, losgemaakt; wanneer zy weerkeerig, door de beweeging te vermeerderen, den voortgang der rottinge grootelyks bevordert. Na dus de rotting verklaard te hebben, vervolgt de Heer Y p u y in dezelfde Disfertatia, §. V. Wat de natuur der; „ zou-  14 PROEFNEEMINGEN III. Proefneeming. De dagelykfche ondervinding toont ons, hoe onfchadelyk de vlugge zouten zyn, het zy men die opfnuift, of wel in zelfitandigheid inneemt; nog» „ zouten betreft,welke de rotting voornaamelyk bewerken „ fchynt men te moeten Hellen, dat die vlug-loogzourjg is' „ want alle die zelfftandigheden, die fchielyk rotten zyn „ als t ware zoo veel zwavel-levers Qlepata SutpkurisX „ De rotte dierlyke zelfftandigheden, die voor de rotting ii onderzogt eene maatige hoeveelheid van vlug loogzout „ zouden verfchaft hebben , leeverej nu zeer veele loog" ?°utlS? geiten op, welke in de overhaaling met water „ fcbielyker opklimmen". En in §. VI. fchryft dezelfde Auteur: „ Uit de verfehyn. „ felen van rotte pis, leidt pringle nog een ander bewysaf. „ dusredeneerende: de pis bevat meer vlug loogzout dan „ de overige dierlyke zelfftandigheden ; doch als zy rot „ ftinkt zy veel minder dan wey en andere rotte zelfftandig„ heden; derhalven is die groote veelheid van loogzout in „ de pis een wezenlyk voorbehoedmiddel tegen de rotting „ — Ik antwoorde, dereden, waarom de rotte pis min* „ der ftinkt, dan de wey, en andere rotte dingen, kan met „ meer recht uit andere bronnen afgeleid woeden. Want „ één once wey, en van andere dergelyke zelfftandigheden, „ bevat m zich ten minfte 18 of 20 greinen oly; doch de „ pis maar één once; dan de rotting behoort voomaame„ lyk tot de olyachtige deelen. — Nadien 'er derhalven in „ de pis zoo weinig oly plaats heeft, is het niet te verwon* " l?r?n' dat dezelve> a's zy door rotting bederft, minder „ ftinkt, en aan de gezondheid niet zoo fchadelyk is als „ de overige rotte zelfftandigheden. — Daarenboven is de ,, wey taay en olyachtig, de pis als 't ware zeepachtig en „ vol zouten. Wanneer derhalven de rorte wey in het bloed „ indringt, hangt zy 'er door haare taayheid aan vast, en „ dewyl zy dan met de gezonde vochten naauw vermengd „ word, brengt zy de verderfelykfte uttweritfels voort: de „ pis integendeel word , wegens haare zoutige natuur „ door het water voornaamelyk afgewasfchen, en door dé „ ponen des ligchaams zonder fchade ontlast. En niet „ alleen, dat het bewys, het welk pit jingle uit de pis „ afleidt, voor zyn gevoelen weinig pleit, maar zy maakt „ hes  over de ROTTING. 15 nogthans blyft 'er een vooroordeel, als of deze zouten, het voortbrengfel 'der bederving zynde , daarom de rotting zouden verhaasten, niet alleen het zelve ten hoogde onwaarfchyniyk: want indien de pis „ zoo eene geringe hoeveelheid oly, die tot de rotting al„ leen bekwaam gevonden word, bevat; byaldien het loog„ zout, waar van zy overvloeit , een tegengift voor de „ rotting zy, waarom, vraage ik, rot evenwel de pis eer„ der, dan alle de overige vochten? gelyk boerhaave „ te recht aanmerkt in zyne Inftitut. Chem. T. tl. p. 323. „ Nadien dan de pis, fchoon zy zoo weinig oly in zich „ heeft, het fchielykfte van alle rot, moet men voorzeker ,, vastftellen, dat het loogzout in dezelve geenzins een te„ gengift van de rottinge , maar veeleer een allerbe„ kwaamst hulpmiddel is om het bederf voort te zetten. — „ De Waarheid hier van ftraalt nog helderer uit, byaldien „ wy de zelfftandigheden, die niet alleen veel loogzout, maar ook veel oly in zich bevatten, Onderzoeken. Dus „ heb ik, op de manier van pringle, behalven andere „ zelfftandigheden , het kalfsvleesch' vergeleken inet het „ fpreeuwenvleesch , dat , gelyk de byzondere leefwyze „ dezer vogelen, de flank, enz. leeren, van vlug loogzout „ overvloeit; het fpreeuwenvleesch ftonk zeer erg, en werd „ ondraagelyk voor den reuk, terwyl het kalfsvleesch nog „ versch bleef. „ Edoch, het is niet alleen de hoeveelheid der loogzou„ ten, die de rotting zoo zeer verhaast, maar zulks doet „ ook derzelver byzondere gefteldheid; zoo rot ook zeer „ fchielyk de gal, fchoon zy niet zoo groote veelheid van „ die zouten bevat als de pis: de loogzouten naamelyk zyn in de gal zeer naauw vermengd met de olyachtige deelen en worden 'er zeer ligt uit losgemaakt; en 't is hier van „ dat het bygevoegde water veel fchielyker op de zouten „ van de gal werkt dan in die van wey enz.; en nadien ,, deze zouten zoo ligt zich ontwikkelen , worden de olydec„ len minder verdunt; waar uit openbaar word, waarom de „ rotting van de gal , fchoon zy veel fchielyker bemerkt „ word dan die van de wey * enz. het bederf echter minder „ hevig zy: het gene volkomen op dezelfde wyze van de „ pis kan gefield worden. „ Men werpt eindelyk tegen, dat 'er geene evenredig„ heid ontdekt word tusfchen het aanwezen van het loog„ zout en. den voortgang van de rottinge; by voorbeeld1, » ds>  16 PROEFNEEMINGEN leen in ziekten als zy onvoorzigtig gegeeven worden, maar ook in proefneemingen buiten het ligchaam. Betrekkelyk de uitwerkingen, uit derzelver inwendig gebruik voortkomende, kan men weinig zeggen, ten Zy men het foort van ziekten juist bepaald hebbe. Want veronderiïellende, dat zy uit hunnen aart gefchikt zyn om de rotting te bevorderen , zoo zouden zy echter, byaldien de rotting reeds begonnen was, veroorzaakt door een' vertraagden omloop des bloeds en verllop- Ping- „ de gal rot reeds, eer zy teekenen geeft van eenen loog„ zoutigen aart; en zy gaat nog voort te (linken, nadat zy „ niet meer met zuuren opbruischt. — Hier uit redeneert „ men dus: als de rotting begint, is 'er geen loogzout te„ genwoordig', liet loogzout weg zynde, houdt zy echter aan; derhalven is 'er tusfchen het loogzout en het rotte „ geen betrekking. — Ik antwoorde: de kracht van deze „ fluitrede vervalt door de proef, die wy met de Spaanfche „ zeep genomen hebben; want deze leert, dat'er in eene „ zeepachtige zelfftandigheid eene groote veelheid loogzout „ vereischt word, voor dat eenige opbruifching met zuuren „ kan bemerkt worden. — Uit al het voorige gevolglyk befluit ik met recht, dat 'er in het begin der rottinge van de gal ook een loogzout aanwezig geweest is. „ Niet moeijelyk is het ook te verklaaren, waarom, de gefchiktheid tot opbruifching weggenomen zynde , dó „ flank evenwel aanhoudt; want wanneer het loogzout zoo,, danig ontwikkeld word, dat het met zuuren opbru!fche,is „ 'er een groot gedeelte overig en van den oly vry : dan dit „ gedeelte vervliegt, en daar blyft alleen over dat gedeelte, „ het welk met de oly-deelen zeer naauw vereenigd is ; maar dit gedeelte met den dunfte oly langfaam vervliegen. „ de, verdwynt allenskens ook al de flank, terwyl de dik„ kere oly overblyft; die of van het loogzout beroofd word, ,, of den zei ven vast omwonden in bedwang houdt". . Aan de fchielyke vervlieging van het loogzout in rottende ligchaamen moet men, volgens den Heer macbride, toefchryven, dat het water ftinkende, binnen korten tyd, weder versch word.  over dé ROTTING. *7 ping, door hunne prikkelende en openende krachten, de middelen zyn om deszelfs voortgang te fluiten. — En aan den anderen kant, fchoon zy wezenlyk rottingweerende middelen Qantifeptica) waren, zouden echter deze zejfde zouten, indien de vochten , door overmaat van hitte of beweeging, tot bederf overhellen , door deze oorzaak te vermeerderen de ziekte verzwaaren. — Weshalven .. om over de natuur van deze vlugge zouten een juist en beflisfcnd oordeel te vellen, het best zal zyn te vinden, of zy buiten het ligchaam de rotting verhaasten of vertraagen (4). 1. Om f4) Het een en andere het gene de Fleer pringle hier omtrent het vlugge loogzout fteit, is reeds in het jaar 1771 tegengefpvoken door den Heer crell, in de P/iilpfepfycal Transactiom, Vol. LXF. p. 330 — De Heer gaber had in het Werk, door pringle in zynen Brief aangehaald, gefield, dat 'er niet altoos en noodziakelyk een vlug loogzout door de rotting geboren word. — Doch de fL-^c cr ell, vindende ,dat het water,waar in vleesch verrot wn, niet meer (lonk noch zich rottig vertoon Je, nadat het vlugge loogzout 'er van afgefeheiden was, befloot dat de rotta reuk wel degelyk vati dat zout afhoiig ; en, flrydig met' pringle , dat de vlugge loogzouten geenzins als een rottipgweerende middel in een leevend ligchaam konden, gebruikt worden , of fchoon zy, door den famenhatr; der deelen te vergrooten t zekerlyk de rotting in het! vleesch van een dood dier verminderen. — Het Vlugge loagzojit» kan, volgens zyne meeniug, wel fomiyds doch nïe'r, altoos zonder fchaade in eene groote gift ingenonen worden; maar dit bewyst niet, dat het eene rottingweerende kracht heeft; vermits het zelve , ofichoon het zuiver zynde niet fchaadt, echter met het phlogiston vereenigd , rotz'ekten kan voortbrengen. — Dan het komt my voor dat de Heer crell te weinig gelet heeft op de bepaalingen, die de Heer pringle hier maakt omtrenr het niet- of al fchadelyk gebruik der vlugge loogzouten en derzelver werkingen in het voortbrengen van rotziekten , om te kunnen ■ III. deel. B Ze£'  i8 PROEFNEEMINGEN i. Om die verfchil te beflisfen, heb ik herhaalde Proefneemingen gedaan door den geest en het zout van hartshoorn te vereenigen met verfcheiden dierlyke zelfftandigheden; en ik heb ftandvastig gevonden, dat zy, wel verre van de rotting te bevorderen die kennelyk tegenftaan en dat met eene kracht evenredig aan hunne veelheid (*). — Deze proeven zyn genomen met wey van bloed, en ook met het roode gedeelte deszelfs nadat door het te bewaaren gedroogd was, — Eens fcheidde ik de dikke ontftoken korst van bloed, m het zydewee (pleuritis) afgelaaten, van de overige masfa, en dit verdeeld hebbende, deed ik een gedeelte 'er van in overgehaalden azyn, het andere in den geest van hartshoorn; en, na beide deze mengfels in het heetfte van den zomer een maand lang bewaard te hebben, vond ik het ftuk, dat in den loog:- zou- zeggen, dat hy onzen Schryver hier in met grond heeft tegengefproken. — Ook meen ik, dat hy den flank der rottende ligchaamen verkeerdelyk.alleen van het vlugge loogzout afleidt; want behalven, dat het verfcnil van den reuk genoeg aanduidt , dat by dien flank met dit zout , een ander beginfel vereenigd is ; zoo weet men dat de uitwaasfeming van vlug loogzout voor den mensch niet fchadelyk is. maar dat dc flank van rottende ligchaamen voor hem allerfchadelykst is. — Daarenboven vindt men zelgHandigheden, die by hunne ontbinding meer loogzout voortbrengen, en echter minder flinken dan andere. — VVeshalven het , gelyk de Heer ypey wil, zeer wanrfchynlyk is, dat de rotte fbnk geboren word uit een vlug loogzout vereenigd met een olyachtig of pnlogisciek af ander beginfel , even als in de zwavelmelken. (*) De Heer boyle had reeds opgemerkt, dat Geest van Pis gemengd met bloed, warm uit een ader Vtoeijènde, heE zelve rooder van kleur maakt, vloeibaarer houdt, en'larig voor rotting bewaart. Phil. Tram. N. XXIX. Abrid. Vol. Hl. Ch. V. %. VIII.  over de ROTTING.* i£ zoutigen geest gelegen had 3 zoo gaaf, als dat in den zuuren geest. 1. Op een' anderen tyd deed ik in een vier once flesje omtrent anderhalf once van een gelyk mengfel; van Osfe - gal en water, met honderd droppels geest van hartshoorn ; en in een ander dezelfde veelheid van gal en water, zonder eenigen geest, — De flesjes met eert kurk geflopt zynde, werden by het vuur gezet, zoodüirig dat zy ten naasten by den trap van dierlyke hitte verkreegen ; en, in minder dan twee dagen , Werd het mengfel zonder den geest rot; doch het andere Was niet alleen toen, maar nog twee dagen laater versch en onbedorven. 3, Vervolgens liet ik twee dragmen mager Rundvlcesch trekken in twee oneen water, 'er byvoegende een half dragma zout van hartshoorn; in een ander flesje deed ik even zooi veel vleesch en water , met eene dubbele veelheid zee-zout; en in een derde alleen vleesch en water om te dienen tot een proelmceter. — Deze drie flesjes werden gezet in een ftoofje, dat door een lamp verwarmd werd, tot eene hitte van 94 tot 100 graaden op de fchaal van f ahrehhëIt. — Nadat zy agtticn uuren hadden flaan trekkeni was het vleesch en water, in het flesje, dat tot een proelmceter diende, al vunfig; en weinig uuren daarna was dat met het zee-zout insgelyks bedorven; doeh het vleesch met het vlugge loogzout was frisch, en bleef zoo, na nog vier-en-twintig uuren langer in denzelfden graad van hitte gellaan te hebben. — En, opdat de reuk van den hartshoorn geene misleiding zou veroorzaaken, werd het zout van het vleesch afgewasfehen, en evenwel rook het versch. B s 4. Om-  23 PROEFNEEMINGEN 4. Omtrent denzelfden tyd nam ik drie andere (tukjes versch vleesch, van hetzelfde gewigc üls boven, en twee 'er van in aarde potjes gelegd hebbende, bedekte ik het eene met zaagfel-, en het andere met zemelen; doch het derde ftuk met zout van hartshoorn bcftrooid hebbende, deed ik het in een vier oneen flesje, waac op een glaaze flop was. — Zy werden alle drie gezet in het buiten - kazyn van een venftep in de zon, en op den derden dag, het weder warm zynde, begon het vlecsoh in de aarde potjes te Hinken, en was op den vierden dag geheel rot. — Den volgenden dag onderzogt ik hec flesje, en bevond het vleesch , nadat het zout 'er afgewaslchen was, volkomen.versch. — Het werd toen gedroogd, en op nieuw met zout-van hartshoorn gezouten ; en nadat het in heet weder eenige weeken in huis geflaan had, werd het andermaal bezigtigd, en zoo versch als voorens bevonden. — Ook was de zelfftandigheid van het vleesch in 't minst niet ontbonden, maar zoo vast en hard, als men het verwagte nadat het lang in gemeene pekel gelegen had (*). En , opdat men niet zou denken, dat het vleesch in de aarde potjes, doordien hec aan de lucht meer blootgefteld was , fchielyker verrotte , floot ik het vleesch mede in flesjes, gelyk dat met het zout van hartshoorn , en vond dat de opfluiting de rotting veeleer verhaastte. Dan, door deze en meenige andere foortgelyke Proefneemingen vindende , dat de vlugge loogzouten buiten het ligchaam de dierlyke zelfftandigheden tot rottinge niet voorfchikken, maar zelfs (*) Dit zelfde Stukje, nog een jaar bewaard, bleef011befraet, en even zoo vast als ia 't begin.  OVER DE ROTTING. 2t zelfs die tegengaan, en dat zelfs Merker dan gemeen, zee-zout; mogen wy derhalven vermoeden, dat dezelve, als medicynen gebruikt, alles gelyk gefield zynde , ook rottingweerende (antifeptha) zullen bevonden worden; ten minllen men kan niet billyk onderftellen, dat zy de vochten meer zouden bederven dan wyn of lterke dranken , die, in eene onmaatige veelheid gebruikt, ook eene koorts verwekken en langs dezen weg oorzaak van bedervinge zyn kunnen (5). Ik heb insgelyks verfcheiden proeven genomen -met de vaste loogzouten , en gevonden dat zy weinig minder rottingweerende krachten bezitten ($~) De Heer macbrsbe is het hier in met den Heer pringle niet volkomen eens. ,, Men heeft", zegt hy, ,, in het aangehaalde Werk, tot hier toe niet „ bepaald of de loogzouten in leevende ligchaamen we„ zenlyk rottinge verwekken. Men kan niet twyffelen „ aan derzelver kracht om in doode ligchaamen de rotting „ tegenteflaan en te verbeteren; maar het is niet zoo klaar, ,, dat men dezelve, op het enkel vermoeden van deze „ kracht, als rottingweerende middelen veilig kan ingeeven. •— Hüxham oordeelde,dat men, met de loogzouten in rotziekten te geeven, oly in het vuur wierp; omdat zy 5, de bloedbolletjes verbreeken en ontbinden en daardoor de rotting verhaasten. Hy verhaalt, ter bevestiging hier „ van een zeer zonderling geval van eenen Jongman, di« „ eene buitengewoone veelheid van zout van hartshoorn „ ingenomen hebbende , eene uitteerende Koorts (febris „ hectica') kreeg, en tevens eene verfchrikkelyke bloeding „ uit de darmen, de neus en het tandvleesch; gepaard met „ het uitvallen van alle zyne tanden, met eene byzondere „ zagtwording van alle zyne fpieren, en met puisten over a, het gantfche ligchaam , die ondraagelyk Honken; terwyl 3, zyn pis hoog brandend rood en mede zeer Hinkende was."' B 3 JV. Proefneemiug,  22 PROEFNEEMINGEN ten dan de vlugge. De proeven gefchiedden met het loog van wynftcen zout en zout van alfem. — Maar in dit geval moet men den onaangenaamen reuk van zulke mengfels niet verwarren met een' waarlyk rottenden üank; noch het vermogen , welke deze loogen hebben om fommige dierlyke zelfftandigheden te ontbinden, met de rottinge (*> V. Proeffieeming, Het was natuurlyk uit deze proeven te befluiten, dat, dewyl de zuuren uit zich zelve onder defterkfte rottingweerende zelfftandigheden zyn, pn dat de loogzouten mede tot die klasfe behooren, een mengfel van beide, tot verzadiging (faluratio) toe, de rotting weinig minder zou tegenftaan dan de zuuren alleen. — Edoch in de proeven , die ik genomen heb op vleesch met den geest yan minderer (fpiritus mindereri) die uit azyn met zout van hartshoorn is famengefteld, en met citroen-fap verzadigd met zout van Alfem, vond ik het rottingweerend vermogen aanmerkelyk minder, dan wanneer men de zuuren of loogzouten afzonderlyk bezigde. VI. Proefneeming. Betreffende de vergclykende krachten van de?e zouten op vleesch, bevond ik, dat een half (*) By deze proeven rnet vleesch, heb ik opgemerkt, dat, fchoon de vaste loogzouten in het eerst het weeffel yan vezelachtige dierlyke zelfstandigheden fchynen losfer te maaken, echter, eenige dagen na dê werking, deze (tukjes ilief alteen nier ontbonden waren, maar vaster waren dan de andere, welke in water alleen gelegen hadden.  over de ROTTING. es once Citroen-fap verzadigd met een fcrupel zout van Alfem, de rotting ten naastenby zoo fterk tegenftond, als vyftien greinen falpeter; en, als de proef gedaan werd met Osfe-gal , dat dan twee dragmen van dat mengfel meer rottingweerende was dan een fcrupel falpeter. — Verder, dat falpeter , vergeleken met de drooge middelflaehtige zouten (falia neutra), van elk evenveel gewigt neemende , fterker rottingweerende was in het vleesch te bewaaren, dan alle die ik onderzogt heb.,— Het Ammoniac-zout kwam. hier het naaste by, en ging het zelfs te boven in de proef met osfe-gal. — Na deze fchecnen het fal diureticum , de tart ar us folubüis , en de tartarus vitr.iolatus bykans dezelfde rottingweerende kracht te hebbea. VIL Proefneeming. Tot dus verre heb ik onderzogt de gemeene middelflachcige zouten, die, hoe krachtig zy in het wederftaan der rottinge ook zyn mogen,niettemin moeten wyken voor fommige harstachtige zelfftandigheden, en zelfs voor eenige plantgewasfen die ik beproefd heb. — Want Myrrhe, ontbonden in een waterachtig fcheivocht (menfiruu n) werd bevonden ten minfte twaalfmaal meer rottingweerende dan zee-zout. — Twee greinen Campher , gemengd met water, bewaarde het vleesch beter, dan zestien greinen zee-zout: en ik verbeelde my, kon men de Campher beletten te vervliegen of te ftollen aan de kanten van het flesje dar een half grein, of zelfs minder, genoeg zou geweest zyn. Een aftrekfel van eenige weinige greinen Virgienifchen Slangen-wortel was krachtiger dan twaalfmaal B 4 zoo  m PROEFNEEMINGEN zoo veel gewigt van zee-zout. — Camille-bloemen hadden ten naastenby dezelfde kracht. — De Peruviaanfche bast is bok fterk rottingweerende; en dat ik dien niet zoo krachtig bevonr den heb als de twee laatstgemeide zelfftandigheden, fchryf ik daar aan gedeeltelyk toe, dat ik niet in ftaat geweest ben, om alle de balfemachtige deeltjes van denzelven in water uit te trekken. De waterachtige aftrekfels nu van Planrgewasfen (yegetabilia) welke die balfemachtige eigenfehap hebben, zyn te bekwaamer, vermits zy gemeenlyk van fcherpte vry zynde, in grooter hoeveelheid kunnen gebruikt worden dan de géésten (fpiritus), de zuuren (acida) , de loogzouten (aka/ia), en zelfs, dan de middehllachrige zouten (falia neutra). — En bemerkt in de groote verifcheidenheid van zelfftandigheden, tot dit oogmerk dienende, eenige andere nuttige hoedanigheden daar mede kunnen verknogt zyn (6), zoude het niet ondienftig wezen, dat (6) Om .de taak, die de Heer pringle hier opgeeft, mrewerken , Helde de Academie van Dyon in het jaar^ 1767 een Prysvraag voor: om de natuur en aart te bepaalen van die geneesmiddelen, welke in eenen ruimen zin antijepitca kunnen genoemd worden, en de wyze te verklaren op welke zy die hunne kracht oeffenen, ten einde derzelver verlchiljende foorten te kunnen onderfcheiden, en derzelver gebruik in ziekten aantewyzen, — Van de Antwoorden op oit Voornel ingekomen gaf die Academie 'er in het jaar 1760 drie uit , onder den tytel van Disjertatious fur les Anti)ep,tiques,^c\m welke men de yerïchiljende rottingweerende geneesmiddelen, in onderfcheiden klasfen en foorten verdeeld , uitvoerig onderzogt en verklaard vindt; doch op Degmfels die naderhand bevonden zyn geen genoegzaamen grond te hebben.^Reeds een jaar vroeger .voordat diePrys. yraag was opgehangen, was 'er te Parys een Werk uiige-eevert, onder 'den tytel van Esfai pour jervir a fHifloire de  over de ROTTING. *5 dat men een gedeelte van de Materia Meclica met die bedoeling onderzogt. Ik zal hier by voegen, dat ik, behalven dit merkwaardig vermogen om de rotbaare zelfftandigheden voor bederf te bewaaren, in fommige van dezelve nog ontdekt heb, eene rottingherftellende of verbeterende kracht , nadat de rotting reeds begonnen had! — Edoch deze Proefneemingen zal ik op eenen anderen tyd aan het Genootfchap voordraagen, te gelyk met een Tafel van de vergelykende krachten der zouten, ■en eenige verdere aanmerkingen over het zelfde .onderwerp. II. VER- la Putrefaction, par la Tiaducteur des Lefotis de Chimie, de m. s 11 a w ; naar my herige is, door eene Vrouw gefchreveii; waar in men door meenigvuldige proevende verfchillende rottende, zoo wel als allerlei foort van rottingweerende zelfftandigheden onderzogt vindt, benevens eene meenigte vergelykende Tafels van de gedaane proeven met dezelve en derzelver uitkomften, enz.; en men ontmoet in dit Werk zeer veele byzonderheden, die tot bevestiging, opheldering, uitbreiding en verbetering van de Proeven van d«n Heer ï>ringle dienen. — Het heeft my verwonderd, dat hy in geene zyner laatere Uitgaaven geen gewag van dit Werk gemaakt heeft, feelyk ook niet van het Werk van den Heer macbride, hét welk in Engeland kort voor dit laatfte was uitgekomen, en waarin die Schryver zeer fraaije proefneemingen omtrent de rottingweerende middelen, ter ftaaving en ter verbetering van die van pringle, had gemeen gemaakt, te gelyk met Tafels van derzelver verfchillende rottingweerende kracht. B 5  f6 PROEFNEEMINGEN II. VERSLAG. Vervolg van de Proeven en Aanmerkingen over de rottingweerende zelfftandigheden. — Een Ja,el van de vergelykende krachten der zou- ■ ten w het wederftaan der rottinge. — Van de rottingtegenftaande kracht van verfcheiden harsten, gommen, bloemen, wortels en bladeren van plantgewasfen, vergeleken met die van zee-zout. — Beproevingen om bedorven dierelyke zelfftandigheden door middel van Kamille - Bloemen en den Peruviaanfchen Base weder versch te maaken. — Eene gisftng omtrent de oorzaak der tusfehenpoozende Koortsen, en omtrent de werking yan de Kina in dezelve te geneezen. Gelezen den 21 November 1750. Nademaal ik in myn voorgaande leezing gewaagd heb van de vergelykende kracht van eënige zouten en van andere zelfftandigheden in het wederftaan der rottinge, zal ik nu het Genootfenap voorhouden een byzonder verllag van deze Proefneemingen, en van eenige andere, welke ik op dat onderwerp gedaan heb. VIII. Proefneeming. Drie ftukjes versch mager Osfenvleesch, ieder een haft lood weegende, werden afzonderlyk gelegd m wyd gemonde flesjes. By elk werd gedaan twee oneen regen-water j in een 'er van fmolc men der-  over de ROTTING. tf_ .dertig greinen zee-zout (*); in een ander, zestig; doch het derde bevatte niets dan vleesch en water. —- Deze flesjes waren een weinig meer dan half vol, en werden, toegeftopt zynde , geplaatst in een lamp - ftoofje, verwarmd naar een Thermometer, en gehouden op den graad van warmte van 's menfchen ligchaam. VOmtrent tien of twaalf uuren daarna, hadden de ingehouden ftoffen van het flesje zonder zout reeds een vunfen reuk. en na nog twee of drie uuren werden zy rottig (f)- — Een of twee uuren laater, was het vleesch met het minde zout mede aangeitoken; doch dat, 't welk het meeste zout had, bleef versch, meer dan dertig uuren, na het te trekken gezet was. — Deze proef is dikwyls herhaald , en met denzelfden uitflag; alleenlyk moet men toegeeven, dat'er wel ligt een klein onderfcheid in den graad van hitte geweest is. Het oogmerk van deze proef was om maaten of proefmeeters te maaken, volgens welke men zou kunnen oordeelen over het rottingbevorderend, of rottingweerend vermogen der ligchaamen. — Dus, byaldien water, met eenig byvoegfel het vleesch beter goed houdt dan zonder dat, of beter, dan met de byvoeging van zout, zoo mag dati byvoegfel gezegd worden de rotting meer te wederftaan dan water alleen, of water met dertig;, of zestig greinen zee-zout. — , sb 'fl , Maar (*) Alle deze proeven werden genomen inet wit of gekookt zout, zoo als men hier gewoonlyk gebruikt. (f) Deze ftukjes vleesch waren heel. Doch, als zy geftampt waren tot de dikte van een pap met dezelfde hoeveelheid waters, begon de rotting ruim de helft van den bovengemelden tyd vroeger.  a8 PROEFNEEMINGEN Maar indien, aan den anderen kant, water met eenig byvoegfel fchielyker bederf aanbrengt dan zuiver zynde \ moet die bygevoegde zelfftandigheid voor een bevorderaar der rottinge gehouden worden. ; De volgende proeven waren daarom alle genomen in denzelfden graad van hitte, met de bovengemelde hoeveelheden van vleesch, water en lucht; te gelyk met zulke rottingbevorderende en rottingweerende zelfftandigheden als hierna zullen vermeld worden; en zy werden alle met de proefmeeters vergeleken. — Edoch , nadien de geringfte hoeveelheid van zout het vleesch langer goed hield dan enkel water, heb ik altoos de verfchillende rottingweerende ligchaamen vergeleken met de grootfte hoeveelheid , zoodat wanneer eenige zelfftandigheid gezegd word de rotting meer te wederftaan dan de proefmeeter, bedoel ik, meer dan zestig greinen zee-zout ontbonden in twee oneen water. IX. Proefneeming. Ik heb vervolgens andere zouten onderzogt, en in dezelfde hoeveelheid vergeleken by den proefmeeter, die het minfte rottingtegenftaande was, en welke ik daarom zal onderfteilen gelyk aan de eenheid te zyn, en de evenredige kracht van de overige zal ik uitdrukken in hooger getallen, zoo als in de volgende Tafel. T A-  over de ROTTING. 29 TAFEL Van de vergelykende krachten der zouten in het weer/laan der rottinge. Zee-zout ... i Sal Gemmae . . i «ffj Tartarus Vitriolatus . 2 Spiritus Mindereri . . 2 Tartarus Solubilis . . 2 Sal Diureticus . . 2 Sal Ammaniacus . . 3 Zout Mengfel . . 3 Nitrum . . . 4 Zout van Hartshoorn . 4 ►J*. Alfem . . 4 ►p. Borax • . . . 12 ZoW J>#« Barnfieen . 20 y#»« . • • 30 >f<. In deze Tafel heb ik de evenredigheden gemerkt met geheele getallen, nadien het lastig, en welligt omioodig is om dit onderwerp toe grooter naauwkeurigheid te brengen; alleenlyk heb ik by fommige gefield het teeken ^ om aantetoonen, dat deze zouten eenige gebrokens flerker zyn dan het getal in de Tafel; behalven m de drie laatfle, by welke het zelfde teeken te kennen geeft, dat deze zouten eenige eenheden flerker zvn (*). De (*) Vyf greinen Borax was de'geringde hoeveelheid, dfe vergeleken werd met zestig greinen zee zout; doch, gemerkt het zelve het vleesch veel langer goed hield, vermoedde ik dat drie greinen voldoende zouden geweest zyn; in welk geval de kracht van dit Zout moest gereekend worden op 2w  3o PROEFNEEMINGEN De Tartarus Vitriolatus is. gefchat op fchoon meer dan dertig greinen genomen waren om met de maat gelyk te wezen; maar, nadien ik bemerkte, dat niet alles van hetzelve in het water ontbonden was, zoo he*b ik het na genoeg genomen, — Aan den anderen kant, nademaal een gedeelte van het vlugge hartshoorn vervliegt, zoo moet zyne wezenlyke kracht grooter zyn dan in de Tafel ftaat. Het zout van Barnfteen is weinig vlug; maar dewyl drie greinen daar van fterker rottingweerftaande bevonden werdemdan zestig van zee-zout, zoo moet het derhalven twintigmaal fterker wezen. — Dit is indedaad een zuur zout; maar, gemerkt het zuure gedeelte, in zoo een geringe hoeveelheid, van weinig belang is, febynt zyne rottingweerftaande kracht van een ander beginfel aftehangen. De Spiritus mindereri was gemaakt van gemeenen azyn en zout van hartshoorn ; en het zoute mengfel van zout van alfem verzadigd met citroen-fap (*). — Het loogzoute gedeelte van beide deze mengfels zou, met water alleen, de rotting wederftaan hebben met een kracht van 4 zoo dat de by voeging van het zuur de- ao: een zonderling bewys vair de flerkte van een zout, het welk ver van een zuur {Aciclum~) te weezen, eerder een Loogzout QAlca/Q is ; zoo men uit deszelfs pisachtigen fmaak moje oordeelen. Een grein Aluin was flapper dan zestig greinen Zee- zout, doch twee greinen waren flerker; de 'kracht derhalven van Aluin is tusfchen 30 en 6o,; doch, ingevolge de proef, nader aan het eerfte dan het laatfte van deze getallen. (*) De Spiritui mindereri en het zoute mengfel vochten zynde, werden met drooge zouten vergeleken naaï de hoeveelheid van het loogzout, 't welk zy bevatten.  ovêr de rotting. 3ï deze zouten minder rottingweerende rffaakte; te weeten de Spiritus mindereri voor de helft, en het zoute mengfel voor een vierde gedeelte; welke omftandigheid men niet zou VerwagÉ hebben. X. Proefneeming. ïi Ik ben voortgegaan om de Harstten en Gommen te beproeven, met de Myrrhe begonnen. — Nadien een gedeelte van deze zehitandigheid zich ontbindt in water, zoo heeft men van agt greinen èen uitmelking - (emulfio) ge* maakt;- doch, vermits het meeste 'er van doorzonk, kon ik niet meer rekenen dan op eene ontbinding van een of twee greinen; die echter het vleesch langer goed hielden dan de proefmeeter ; waarom wy ftellen mogen, dat het ontbindbaare gedeelte van de Myrrhe misfchien omtrent dertigmaal fterker is dan zee-zout. 2. Aloe, Aja Foetida, en Terra Japoniea, op dezelfde wyze als de Myrrhe ontbonden , zonk eveneens door, en hadden dezelfde rottingweerende kracht. — Doch Gom Ammoniacum en Sagapenum toonden weinig van deze kracht; het zy dit kwam, of omdat zy de rotting minder weerftonden , of omdat het meeste van bet rottingweerend beginfel met de grovere deelen op den bodem zonk. — Drie greinen Opium ontbonden zich1 geheel in water, zonken niet door, en wederftonden de rotting beter dan de proefmeeter (7). — Edoch, ik nam waar, dat hier (f) Men moet zich indedaad verwonderen , dat het Opium buiten het ligchaam zulk eene fterke rottingweerende kracht betoont; daar het inwendig, in eene groote gift gebruikt, het ligchaam tot de allerergfte rotting doet neigen; De  PROEFNEEMINGEN hier meer lucht geboren wierd dan gewoonlyk* en dat het vleesch veel zagcer wierd dan met "een van de fterkere rottingweerende zelfftandigheden.3. Van alle de harstachtige zelfftandigheden vond ik de Campher het allerfterkst rottingweerftaandc. Twee greinen 'er van ontbonden in eenen droppel brandewyn , vyf greinen fuiker en twee oneen water gong de maat te boven, fchoon geduurende de trekking hec meeste van de Campher vervloog, boven op het water zwom, of aan het glas ftremdc. — Byaldien wy onderftellen , dat wel de helft is verloren gegaan, zoo was het overblyffel ten minfte zesmaal fterker dan zee-zout; doch, indien, gelyk ik my verbeelde, niet boven een tiende gedeelte De ondervindingen hier van zyn genoeg bekend; manr merkwaardig is het geval dat men leest in de Mémoires de CAcademie Royale de 1735. 1 Eenige Egyptifche jortgelihgéri één hunner makkers, die zich beroemde in het drinken den baas te zyn van alle, willende overwinnen, gaven hem buiten zyn weeten onder den drank een dragma" Opium in; hy werd terltond van eène raaskoorts aangetast, viel in een' diepen flaap, en florf na vyftien uuren op eene jammerlyke wyze. Intusfchen waren op zyne armen en beenen blaauwe gezwellen gekomen ter grootte van een kind.-hoofd, die 011draagelyk (lonken, zoo dat eene meenigte katten uit de buurt 'er by troepen naar toe liepen, en het rotte lyk .greetig zouden verfijnden hebban, zoo 'er de omltanders niet voor gezorgd hadden. — Zulke vreesfelyke uitwerkfels brengt een dragma opium voort in hun, die 'er niet aan gewoon zyn; daar zy, die 'er zich aan gewend hebben, 'er drie, vier en meer dragmen van zonder nadeel inneemen; en nogthans dat zelfde opium, uitwendig op dood vleesch beproefd, (laat de rotting fterk tegen. — Het opium fchynt derhalven geen rottingbaarend middel voor zoo verre het op de beftanddeelen des ligchaams; maar voor zoo verre het op het leevensbeginfel werkt. Om derhalven zeker te zyn, dat eenige zelfflandigheid voor ons niet of al rottingweerende is, moet meti het op een leevend dierlyk ligchaam beproeven.  óver de ROTTING. 33 te ontbonden was, dan zal de Campher driehonderdmaal fterker rottingweerende zyn dan Zeezout. — Opdat men niets zou kunnen toefchryven aan de geringe hoeveelheid van den brandewyn, in deze proef gebruikt, maakte ik eene andere ontbinding van Campher in een droppel oly of twee, en vond dit mengfel minder goed 5 doch nogthans boven den Proefmeeter. XL Proefneeming. 1. Ik maakte fterke aftrekfels van Kamillebloemen en van den Virginifchen Slangen-wortel ; en bevindende, dat zy beide de maat veel te boven gongen, verminderde ik de hoeveelheid dezer ftoffen trapsgcwyze, tot dat ik vond, dat vyf greinen van ieder aan kookend water een kracht gaf fterker dan den proefmeeter. — Nadien wy nu niet onderftellen kunnen, dat deze aftrekfels een half grein van het balfemachtige gedeelte dezer plantgewasfcn bevatten , zoo volgt, dat deze zelfftandigheid ten minfte HÖnderdtwintigmaalen meer rottingweerende is dan gemeen zout. 1. Ik maakte ook een fterk afkookfel van den Peruviaanfchen Bast , en twee oneen van hetzelve doorgezegen hebbende, lei ik'erin èen dun ftukje vleesch; het Welk niet bedorf, offchoori het twee of drie dagen in het ftoofje bleef, nadat de maat reeds rottig was. — Geduurende dezen tyd, werd het afkookfel allengskens helder , vermits de grovere deelen doorzonken ; waar uit bleek, dat een allcrkleinsc gedeelte van dien Bast (welligt nog kleindér dan van den Virginifchen Slangen - wortel of van de Kamillebloemen) innerlyk met liet water vermengd , III. deel. C een  34 PROEFNEEMINGEN een allerfterkfte rottingweerende kracht bezat. 3. Behalven deze ftoffen, zoo gongen Peper, Gember, Saffraan, Tegengifs - wortel (Radix Contrajervae) en Galnooten, in de hoeveelheid van vyf greinen ieder, en insgelyks tien greinen van gedroogde Salie , van Rhabarber, en van wilden Valeriaan-wortel (*) , afzonderlyk getrokken , zestien greinen zee - zout in kracht te boven. — De bladeren van Munt (Mentha), van Engelkruid (Angelica), van Aardveil (Hedera terrestris) , Zenebladen (Folia Senae), groene Thee en roode Roozen, gelyk ook de toppen van gemeenen Alfem (Abfmthium Vulgare), Mostaardzaad en Radys , werden insgelyks afzonderlyk getrokken, doch in grooter hoeveelheden, en bleeken ook fterker te zyn dan de proefmeeter. — En gemerkt geene van deze zelfftandigheden kunnen veronderfteld worden meer dan een of twee greinen van haar balfemachtig beginfel dan het water te hebben overgegeeven, zoo mogen wy dezelve alle befchouwen als zeer fterke rottingtegenftaande middelen. — Verder deed ik een proef met het afkookfel van witte Slaapbollen , en eene andere met uitgeperst fap van Latuw (Lactuca) ,. en bevond hen beide fterker dan de proefmeeter. Uit deze Haaltjes kan men nu zien hoe meenigvuldig de rottingweerende middelen (antifeptica) zyn; want, behalven de zouten, wynen, fterke dranken, fpeceryen, en zuuren, die men (*) Offchoon de proef met tien greinen poeder van dezen wortel alleen gedaan was, mogen wy echter, overweegende hoe lang die hoeveelheid de rotting tegenftond, den Valeriaan - wortel onder de Iterkite rottingweerende zelfftandigheden houden.  over de ROTTING. 35 men algemeen weet, dat die kracht- bezitten, zoo zyn van dit getal ook veele harstten, famentrekkende en verkoelende zelfftandigheden , en zelfs die planten, welke men loogzoutige (plan* tae akalescentes) noemt, en voor rottingbaarende middelen houdt, van welke klasfe de Radys byzonder rottingweerftaande is (8). En in- de- (8) Het aantal der rottingweerende middelen,die de Heer pringle heeft opgefpoord, is buiten twyffel zeer groot; en men zal den lyst 'er van nog veel grooter vinden, als men de Werken, die ik in de 6de Aanteekening heb aangehaald, inziet. De klasfe der slntifeptica in de befchryvingen def*€eneesmiddelen (Materia Medica) is 'er eene der uitgeftrektfre door geworden. — Men zou echter, myns oordeels, gevaarlyk dwaalen, indien men hier uit befloot, dat alle die middelen zoo wel binnen als buiten het ligchaam rottingweerende zyn , en gevolglyk dat zy, in rotziekten altoos met nut kunnen toegediend worden , en wel met ti meer nut naar gelang hun vermogen van de rotting te wederftaan door proeven buiten het ligchaam grooter bevonden is. — De Heer pringle echter heeft inet oogmerk om dit te onderzoeken Zyne proeven gedaan , en hy heeft 'er ook indedaad die toepasfmg van gemaakt, en zulke befluiten uit getrokken. Dan dat hy hier in te ver gegaan is , en zich door de vooringenomenheid van zyne proeven heeft laaten misteiden, hebben verfcheiden groote Geneeskundigen niet zonder zeer goede redenen aangemerkt. — En waarlyk men kan op het enkeld zien van zoo een groot aantal van rottingweerende middelen niet nalaaten zich te verwonderen ; vooral wanneer men weet , dat veele derzelve van eene geheel ftrydige natuur zyn. Immers dat de loogzouten zoo wel als de zuuren , de vaste zoo wel als de vlugge, de mynflofFelyke zoo wel als de plantaartige doffen, en de verhittende'zoo wel als de verkoelende middelen de rotting fterk tegenftaan, 'moet een ieder bevreemden. Maar die bevreemding moet nog grooter worden, wanneer men vindt dat men, in weerwil van zoo veele en zulke vermogende rottingweerende middelen.de rotziekten echter zoo dikwyls en zoo algemeen ziet regeeren ; althans dat men veeltyds zoo weinig flaagt in dezelve fpoedig en gelukkig te geneezen; en dat men evenwel den lyst der vermogende geC 2 nee£"  3^ PROEFNEEMINGEN dedaad, na deze proeven gedaan te hebben, verwagtte ik te vinden, dat meest alle zelfïtandigheden in een' zekeren graad met deze hoedanigheid begaafd zyn ; tot dat ik , by verdere proef- neesmiddelcn tegen die ziekten van tyd tot tyd tot een zeer kleen getal heeft zien verminderen: — De overweeging van het een ander moet al aanftonds doen twyftelen of de veranderingen , welke alle die verfchillende zelfftandigheden op dood vleesch voortbrengen, wel eene doorgaande regel zyn kunnen, om 'er de uitwerkingen van in bezielde ligchaamen en op leevende vezelen naar af te meeten en te fchatten. — Eu die twyffeling verandert in eene volkomen- zekerheid', wanneer men flechts de ondervinding raadpleegt. Deze leert ons ontwyfFelbaar, dat verfcheiden zelfftandigheden, die op dood vleesch rottingweerende bevonden zyn, ingenomen de ergfte rotting verwekken. De Heer ypey heeft dit aangetoond met het Opium, de Mercurius fublimatm corrojivus , Scammoneum en andere. Haller heeft het zelfde doen zien van de vlugge en vaste loogzouten; inzonderheid van het te veel gebruik van het middel van Juffrouw st-ephens. — Die zelfde ondervinding leert ons, dat 'er van den anderen kant, weer zelfftandigheden zyn, die, ingenomen, de rotting krachtdaadig wederftaan, en nogthans buiten het ligchaam dezelve fterk voortzetten; gelyk de Armenifche en andere foortgelyke Aarden, die, volgens de proeven van den Heer ypey , op dezelfde wyze als die van pringle genomen, op dood vleesch eene vry fterke rottingbaarende kracht oeflfenen, en nogthans als geneesmiddelen gebruikt de rotting tegengaan. —- Verder toont ons de ondervinding-, dat zelfftandigheden , die buiten het ligchaam eene zeer geringe rottingweerende kracht oefFenen , niettemin de vermogende geneesmiddelen zyn in de derkfte rotziekten. Pringle had dit uit zyne eigene ervaring kunnen opmaaken. > Zyne Proeven toonden hem, dat de Campher driehonderdmaalen meer rottingweerende kracht heeft dan zee-zout; en zyne praktyk echter leerde hem,dan zy, gepaard zelfs eerst met Nitrum en Contrajerva , en naderhand in plaatfe van het Nitrum, met de Radix Serpentaria in de Hospitaal-koortfen van geen nut hoegenaamd' was; maar dat de Kina, fchoon een veel minder rottingweerende kracht bezittende, dan een van die medicynen, de allergewenschte uitwerking in die rotziekte deed, en veeL groo-  over de ROTTING. 37 proefneemingen , bemerkte , dat fommige de rotting niet weerden , en dat andere dezelve wezenlyk bevorderden. — Edoch eer ik tot dat gedeelte van myn onderwerp overga , zoo zal bet dienftig zyn nog eenige andere proeven te vermelden, die meer verband met de voorgaande hebben, XII. Proef grooter dan de meest beroemde antifeptica ; zoo dat hy gedwongen was te erkennen, dat het koortsverdryvend vermogen van dit geneesmiddel geheel onderfcheiden zyn moest van deszelfs rottingweerende kracht. Eindelyk toont de ondervinding, dat een en het zelfde geneesmiddel ten aanzien van de rottinge zeer verfchillende, ja geheel ftrydige uitwerkingen kan voortbrengen naar de hoeveelheid in welke het gebruikt word, en naar den verfchillenden ftaat, waar in het ligchaam , of wel deszelfs vaste en vloeibaare deelen zich bevinden. — 't Is dit het gene de Heer pringle zelve, in het begin der III. Proefneeming ten opzichte van de vlugge zouten te recht heeft opgemerkt; waarom het te verwonderen is, dat hy in het laatst dier proefneeming vry onbepaald befluit, dat zy, als medi. cynen gebruikt, ook rottingweerende zullen bevonden worden; dewyl zy buiten het ligchaam de rotting fterk tegenliaan. — Het zelfde leert ons het Opium; want, hoe zeer dat middel, in fommige gevallen, of in eene te groote hoeVeelheid en in hen die 'er niet aan gewoon zyn, het ligchaam tot de allerergfte rotting doet neigen, gelyk ik in de 7de Aanteekening heb doen zien, zoo hebben echter laatere ondervindingen geleerd, dat het Opium in eene vry groote gift de heilzaamfte uitwerkingen doet in fommige rotziekten, in den Roodeloop, en zelfs in verftervingen (Gangrenae). — Ik zou ter ftaavinge van dat alles meer andere voorbeelden kunnen bybrengen, maar ik meene dat de gemelde genoeg zyn, om te toonen, dat het fornuis en de kroes van den Scheikundigen geenzins een waaren toetfteen opleevert van het gene in een leevend ligchaam gebeurt; dat men, uit de bevinding dat eenige zelfftandigheden buiten het ligchaam de rotting weeren , niet kan befluiten , dat zy zulks ook binnen het ligchaam doen zullen; en gevolglyk, dat men gevaarlyk zou kunnen mistasten, byaldien men zyne geneeskundige voorfchriften daar naar regelde. C 3  $8 PROEFNEEMINGEN XII. Proefneeming. Toen ik gezien had hoe veel fterker deze aftrekfels de rotting tegenftonden dan Zee-zout, wilde ik beproeven of ook de Piantgewasfen zonder aftrekking in deze kracht deelen zouden. — Ten dien einde nam ik drie kleine ftukjes mager Osfevleesch , ieder niet dikker dan een halve kroon, en wreef een 'er van met poeder van den Peruviaanfchen Bast, een ander met dat van Virginifchen Slangen - wortel, en een derde met dat van Kamille-bloemen. — Het was in het heetfte van den zomer, nogthans na deze ftukjes eenige dagen bewaard te hebben, vond ik het Vleesch met de Kina maar weinig aangedaan, en de twee andere versch en goed. — De zelfftandigheid van alle drie was vast; inzonderheid was dat met de Kamille zoo hard en droog, dat het onbederflyk fcheen. — De reden , waarom de Kina dezelfde uitwerking niet had, was waarfchynlyk deszelfs vaster weeffel. XIII. Proefneeming. Ik heb insgelyks fommige beproevingen gedaan pm bedorven vleesch weder versch te maaken, door middel van zagte zelfftandigheden; vermits overgehaalde Geesten, of fterke Zuuren, welke men denken zou het gefchiktfte voor dit oogmerk te zyn, van eenen te fcherpen en te prikkelenden aart zyn, om volkomen van nut te wezen wanneer men die verbetering het meest noodig heeft. — En wat de zouten betreft, behalve derzelver fcherpte , is het genoeg bekend , dat vleesch ? eens bedorven zynde, geen zout wil fatten. Een  over de ROTTING. 39 Een ftukje vleesch, weegende een half lood, dat in een voorige proef rot geworden was (en daar door zeer zagt, fponsachtig en zoo ligt geworden was dat het op 't water dreef) werd, nadat 'er de lucht uitgedrukt was om het in 't vocht te doen zinken, gelegd in een fterk aftrekfel van Kamille-bloemen, — Dat vocht werd alle twee of drie dagen vernieuwd, wanneer ik, bemerkende dat de ftank 'er uit weg was, het vleesch in een fchoon flesje deed met een versch aftrekfel; en dit hield ik den geheelen zomer, en heb het nog by my, versch en vast van weeffel — Op gelyke wyze ben ik geflaagd in het versch maaken van verfcheiden ftukjes verrot vleesch door herhaalde weekingen in een1 fterk afkookfel van de Kina, en ik heb beftendig waargenomen, dat niet alleen de rotte ftank is weggenomen , maar dat ook de vezelen haare vastheid weder gekregen hebben. Dan , daar de Kina zoo veel van deszelfs kracht aan water mededeelt, is het niet redelyk te denken, dat zy nog meer 'er van aan het menfchelyk ligchaam zal mededeelen, als zy door het fpeekfel en de gal is ontbonden, en gevolglyk dat zy voor een gedeelte werkt door haare rottingweerende kracht? — Van dit beginfel moeten wy misfchien afleiden deszelfs goede uitwerking in verftervingen (Gangrenae) en in den verzwakten ftaat van pestachtige koortfen, in welke de vochten zoo oogfchynlyk rottig zyn. — En wat de aflaatende en tusfchenpoozende Koortfen (Febres remittentes & in- (*) Dit ftukje hield ik twaalf maanden , nadat dit Verflag voor het Koninklyk Genootfchap gelezen was, en ik vond het toen nog vast en onbedorven. C 4  IS PROEFNEEMINGEN intermïttentes) aangaat, in weike de Kina het meest fpecific is , wanneer wy van haaren aart oordeelen uit dé omitandighedem, die dezelve verzeilen, in luchtftreeken en laizoenen, welke het' meest vruchtbaar van deze ziekten zyn, zoo zyn wy gedwongen de rotting voor eene van derzelver voornaamfte oorzaaken te houden. — Zv zyn de doorgaande ziekten in alle moerasfige landen j en heerfchen het meest na heere Zomers vcrzeld van eenen dampigen en vochtigen ftaat der lucht. — Zy beginnen omtrent het einde van den zomer, en duuren den geheelen herfst door zynde het ergite, als de dampkring overlaaden is met de uitdampingen van ftilllaand water, dat nog meer bedorven is door plantgewasfen en dieren, die in hetzelve flerven en rotten. — In zulke tyden bederven alle vleeschfpyzen fchielyk, en de Roode Loopen, met andere Rot-Ziekten, vallen gelyktydig met deze Koortfen in — De hitte voorfchikt het bloed tot fcherpte, de rotte i;itwaasfemingen door de longen opgenomen zyn als een gist (fermentum) (*), en de dampige lucht, zoo gemeen in zulke gelegen- he- - O B« is dienftig. hier aantemerken , dat, wanneer ik hier Qgelyk 111 de voorgaande Verhandeling;, het woord F, rment gcbruike om de oorzsak aantcduiden, die de vochten verandert, ik alleen bedoele om uittedrukkeii het zich gelykmnakend vermogen, dat alle rotte dierlyke zelfltandi"heden op versch vleesch oeftenen, zoo als nader zal verklaard worden in het volgende Verfk-g , onder de XVIII Proefneeming. — Daar is te meer "reden om dit hier te vermannen, alzoo ik in een van de volgende Leezingen tooneo zal, dat rotte dierlyke zelfftandigheden in den ftrikiften zin Fermenten worden, dat is, gelyk een gist werken wanneer zy gevoegd worden by eenige groeijendc zelfftandighevoor 1',ie weim'«e g'sting vatbaar zyn. Zie do XXVIilfte en volgende Proefneeming. H  over de rotting. 4ï rieden, brengen, of door de poriën te floppen, of door de ftoffen der ongevoelige uitwaasfeming in zich over te neemen, koortfen aan. — Hoe meer deze oorzaaken de overhand hebben, zoo veel te gemakkelyker is het die rotting optefpooren. — De walging, dorst , bittere fmaak in den mond , en meenigvuldige ontlastingen van bedorven gal zyn de gewoone toevallen , en zoo veele bewyzen van het gene ik geftcld heb. — Ik zal 'er byvoegen , dat in vochtige Landen, en in kwaade Saizoenen , de tusfchenpoozende Koortfen niet alleen beginnen met teeltenen van lottinge, maar ook, indien zy niet naar vereisch behandeld worden, ligtelyk een gevaarlyke gedaante aanneemen , met blaauwe fpatten of blutsvlekken op de haid of eene verderving der ingewanden. — Men moet echter te gelyk erkennen, dat de fchielyke werking der Kina in het wegneemen dier koortfen zoodanig is, dat haare koortsverdryvende kracht iets verfchillende moet zyn van deszelfs rottingweerend vermogen. — En nogthans mogen wy aanmerken , dat , welke geneesmiddelen men (behalven de ontlastingen en de Kina) in de geneezing van tusfchenpoozende koortfen nuttig bevonden heeft, zy meest alle, voor zoo verre ik weete, zeer vermogende rottingverbeterende middelen zyn, zoo als de Myrrhe, de Kamillebloemen , de Alfem , het Aftrekfel (Tinctura) van Roozcn, de Aluin met Nootemuskaat, het Vitriool- of andere fterke mineraal - zuuren met Speceryen (Aromatica) (9). Dus fo) De Heer pringle fchynt zich weinig opgehouden te hebben met te onderzoeken, waarom en hoe alle de gec 5 mei-  4a PROEFNEEMINGEN Dus verre opgegeeven hebbende myne proefneemingen met vleesch of vezelachtige deelen van melde beproefde zelfftandigheden de rotting weeren en verbeteren ; andere na hem hebben zich daar meer moeite toe gegeeven. — De Heer macbride heeft uit zyne leer, dat de vaste lucht het vvaare lym is, het welk de beftarddeelen der ligchaamen famenhegt , afgeleid, dat alles wat die lucht in de ligchaamen vasthoudt, en deszelfs ontwikkeling belet, rottingweerend {antifepticmif) is , en iiuegendeel, dat alles rottingbaarend (feptüum') is, wat die lucht losmaakt ; en dat men derhalven om de. rotting te verbeteren, of om een ligchaam , dat rot is, te herftellen en weder versch te maaken, niéts anders te doen heeft, dan de vaste lucht 'er aan weertegeeven. Dus weerftaat, by voorbeeld , de Kina de rotting , omdat zy door haare famentrekkende kracht, de vezels famentrekt en vastmaakt, en daar door de vaste lucht belet zich te ontwikkelen; omdat zy daarenboven het water, dat anders de zouten en olyen ontbindt en verdunt, en daar door de vaste lucht losmaakt, opflorpt, en eindelyk omdat zy ligtelyk gist, vooral in de maag, düor de fcheivochtên ontbonden, en dan, gelyk in alle gisting plaats heeft, veel vaste lucht uitgeeft, die met de voedfels, de drekltoffen, de vochten en vaste deelen zich vermengende, derzelver rotting voorkomt, of die verbetert. «— Zeker is het, volgens de nieuwe Proefneemingen omtrent de luchten, dat de vaste lucht, uit hoofde'van zyn zuur beginfel, een fterk rottingweerend middel is; zoo zeifs dat zy aan rot vleesch , dat 'er in opgehangen word, zyne voorige verscheid wedergeeft. — En het is vry waatfehyn. lyk ook daar door dat de Loogzouten, de rotting weeren en verbeteren, dewyl het uit die nieuwe proefneemingen mede gebleken is, dat zy, door zuur ontbonden wordende , zeer veel vaste lucht uitgeeven. Dan op eene gantsch verfchillende manier verklaart de Heer ypey het rottingweerend vermogen der hier onderzogte zelfftandigheden. Volgens zyne leer in de aangehaalde Disfertatie, §. VIII, is die kracht daar in gelegen, dat zy het water beietten in de rotbaare ligchaamen in te dringen en dus derzelver zouten en olyen te ontbinden en te verdunnen ; het zy dan door derzelver weeffel vaster te maaken, of derzelver fchors te verharden, gelyk zulks doen de famentrekkende middelen; het zy door de poriën der lig- chaa>  over de ROTTING. 43 van dieren, zal ik nu voortgaan met te toonen, wat uitwerkingen de rottingweerende middelen hebben op de vochten. — Want, fchoon wy uit de vergelykkunde (Analogia) befluiten mogen , dat alles wat de rotting der vaste deelen vertraagt, of hen weder versch maakt, wanneer zy chaamen te verftoppen, gelyk doen de harstachtige, de balfemachtige , en de olyachrige zelfftandigheden ; in beide welke gevallen den toegang voor het water word afgefneden; het zy dan eindelyk door het water, dat in en om de ligchaamen is , opteflorpen, en dus deszelfs werking op de zouten en olyen, die in dezelve verborgen zyn, te voorkomen ; op welke wyze de zuuren, allerlei zouten, inzonderheid de loogzouten, volgens zyn denkbeeld, de rotting weeren. — „ De waarheid", zegt hy, „ yan deze onze ,, Theorie bewyst byzonder het zeezout: dit is uit zynen „' aart rottingbaarend (zie de volgende XXV. Proefnee„ ming): byaldien derhalven flechts eene geringe hoeveel„ heid gebruikt word, zoo dat het naauwlyks op het water „ werken kan, zal het de rotting bevorderen; maar zoo het ,, in grooter hoeveelheid aangelegd word, zal het zelve, „ van het water zich meester gemaakt hebbende, het weef„ fel der vezelen, dat het in het voorige geval verflapte, „ famentrekken, en de rotting bedwingen. —■ Edoch niets ,, maakt ons gevoelen waarfchynlyker, dan het gemeene „ verfchynfel, waar uit blykt, dat de rotting, eens begon,, nen zynde, niet door bygevoegde zouten kan verbeterd worden; want, volgens onze meening, weerftaan de zou„ ten de rotting alleen, omdat zy meer op het water wer„ ken , dan de zouten der te rottene zelfftandigheden; „ maar als de rotting eens begonnen is, worden derzelver „ zouten terftond ontwikkeld, en werken even eens op het water, als de bygevoegde zouten; waar door dan de rot„ tingweereude kracht van de laatften te niet gedaan word. „ Uit dezelfde be^infels verftaat men, waarom de loog„ zouten, welke, als zy een deel van het ligchaam uitmaa„ ken, de rotting buiten twyfFel opwekken, dezelve egter , „ uitwendig aangelegd , bedwingen ; als ook, waarom de „ loogzoutige zelfftandigheden, inwendig ingegeeven, fom? tyds de rotting verbeteren, en fomtyds aanzetten".  44 PROERNEEMIN GEN zy bedorven zyn, op gelyke wyze op de vochten zat werken , daar echter dit niet zeker volgt, oordeelde ik het noodzaakelyk om eenige nieuwe proeven te neemen , die , ik met eenige proefneemingen op zelf/handigheden , welke de rotting bevorderen , het omgekeerde van de voorgaande, by eene volgende Vergadering aan het Genootfchap zal voordraagen. tn VER-  OVER DE ROTTING. 45 III. VERSLAG. Proefneemingen op zelfftandigheden ,' die de rotting der dierlyke vochten wederftaan, met derzelver gebruik in de Geneeskonst. —« Samentrekkende middelen (Adftringentia) _ zyn altyd rottingweerende middelen (Antifeptica), doch rottingweerende middelen bezitten niet altoos een kennelyk famentrekkend vermogen. fan het nut der rottinge in het algemeen, en inzonderheid in de dierlyke huishouding. y~an de verfchillende middelen om rotting voorttebrengen. — Eenige zelfftandigheden, die men voor rottingbaarende (Septica) houdt, hebben eene tegengeftelde hoedanigheid. En de wezenlyk rottingbaarende middelen zyn fommige van die zelfftandigheden , van welke men het minst vermoed heeft, dat zy van dien aart waren, te weeren Kalk, Schelpen en gemeen Zout. Gelezen den r December 1750. Nademaal ik een volledig berigt gegeeven heb van de wyze , op welke ik het vermogen beproefde van rottingweerende middelen op de vezelachtige deelen der dieren , zal ik nu alleen vermelden den uitflag van fommige proefneemingen , met dezelve gedaan op de vochten (*). XIV. Proef (*) Alle de volgende Proefneemingen, het zy zy gedaan zyn in het lamp-ttoofje, ofby het vuur, werden genomen in eenen graad van hitte pelyk aan dien van menfchenbloed; te weeten van omtrent 100 graaden op de fchaal van r au- RENHE1T. Ji0  46 PROEFNEEMINGEN XIV. Proefneeming. Afkookfels van Alfem, en van den Peruviaaftfchen Bast , gelyk ook aftrekfels van Kamillebloemen en van den Virginifchen Slangen-wortel, hielden de dooijers van eijeren verfcheiden dagen langer goed, niet alleen dan water zulks alleen deed, maar ook wanneer 'er eenig zee-zout was bygedaan. — Ik vond insgelyks , dat zout van Hartshoorn die zelfftandigheid beter voor bederf bewaarde dan viermaal zoo veel gewigt van Zeezout. XV. Proefneeming. Osfe - Gal werd eenigen tyd voor rotting bewaard door kleine hoeveelheden van den oly van Tarter (Oleum Tartari per deliquium) , van den Geest van Hartshoorn, van hec Ammoniaczout, en het zoute Mengfel ; en nog langer , door een afkookfel van Alfem, door aftrekfels van Kamille-bloemen en van den Slangen - wortel; gelyk ook door ontbindingen van Myrrhe, Campher en zout van Barnfteen: deze alle waren afzonderlyk vermengd met Gal, en werden meer rottingweerende bevonden dan Zee-zout, en oogenfchynlyk in evenredigheid tot derzelver uitwerkingen op vleesch. — Alleenlyk faalde de Salpeter, die, fchoon viermaal fterker dan Zeezout in hetbewaaren van vleesch, nogthans minder fterk is in het bewaaren van gal , en veel zwakker dan het Ammoniac-zout, dat wederom eenigzins minder vermogend is dan Salpeter in het vleesch versch te houden. — De falpeter was fchielyk ontbonden door de gal , en gaf veel lucht uic, die als uit een gistend vocht oprees;  OVER DE ROTTING. 4? rees \ en als dit gebeurde, begon de gal te rotten. (*). — Doch het zoute mengfel bragt geen lucht voort, en weerftond de rotting van de gal fterker dan die van vleesch. XVI. Proefneeming. De laatfte proef was met de Wey van Menfchenbloed, dat goed gehouden werd door een afkookfel van Kina, en een aftrekfel van den Slangenwortel. — Doch Saffraan en Campher waren hier niet meer dan een vierde zoo fterk in het wederftaan der rottinge als boven: het zy dit veroorzaakt wierd, dat zy op dit vocht een minder goedhoudend vermogen oeffenen, of dat zy, gelyk ik vermoede, niet behoorlyk met het zelve gemengd geweest waren. — Salpeter werkte fchier met zyne gantfche kracht, zynde omtrent viermaal flerker dan Zee-zout, en het bragt eenige lucht voort, doch minder dan het met de gal deed. —• Geene andere vochten werden 'er beproefd: doch uit deze proeven, gevoegd by de voorgaande, mogen wy befluiten, dat alles wat het vleesch goed houdt, een algemeen rottingweerend middel zy, offchoon niet altyd met dezelfde kracht.. XVII. Proefneeming. Getoond hebbende hoe rottig vleesch versch kan gemaakt worden, zoo zal ik dat gedeelte van myn (*) Welligt mag dit de reden zyn , waarom , gelyk ik heb waargenomen, het Salpeter de maag en darmen bezwaart in gevallen van rotte Gal.  48 PROEFNEEMINGEN myn onderwerp befluiten met eene gelyke proef genomen op het dooijer van een ey. — Een gedeelte hier van, verlengd met een weinig water" hebbende laaten ftaan tot dat het bedorven was' deed ik eenige druppels 'er van in een flesje met twee oneen zuiver water, en omtrent tweemaal zoo veel druppels mengde ik met een fterk aftrekfel van Kamille-bloemen. — In het eerst hadden beide flesjes eenigzins een rottigen ftankdoch toegeftopt, en eenige dagen by'hec vuur gezet zynde, in bykans den graad van dierlyke hitte, zoo had het mengfel met zuiver water een ondraagelyken ftank aangenomen , terwyl het andere alleen den reuk van de Kamille-bloemen had. . Tot dus verre heb ik opgegeeven myne Proefneemingen met Rottingweerende Zelfftandigheden (antifeptica) , uit welke blykt, dat, behalven overgehaalde geesten , zuuren en zouten, wy nog verfcheiden zeer vermogende rottinsrweerftaande middelen bezitten, begaafd tevens met de eigenfehappen van te verhitten, en te verkoelen i van vlugheid, famentrekking, enz; die fommige zelfftandigen meer gefchikt maaken tot byzondere geneeskonftige wyzingen dan andere. — Voor fommige Rot-Ziekten zyn veele rottingweerende middelen aireede bekend, voor andere ontbreeken zy ons nog. — Wy zyn nog buiten ftaat om het voortvree ten de vocht van den Kanker te verbeteren; doch het is te hoopen dat, onder zulk eene meenigte van rottingweeren' de middelen, te eeniger tyd ook een middel zal gevonden worden gefchikt om aan dat oogmerk te voldoen (10). Meri (10) Het groot rottingweerend vermogen, het welk de be-  ö Ver de ROTTING; 49 Men mag verder aanmerken, dat, gelyk verfchillende ziekten, van het fooit der Rot-Ziekten , verfchillende rottingweerende middelen vereifchen , zoo ook dezelfde ziekte niet altoos voor dezelfde geneesmiddelen wykt. — Dus zal de Kina niet gelukken in eene verfterving {gangraena) wanneer de vaten te vol, of het bloed te dik is. — Maar, als de vaten verflapt zyn, en het bloed ontbonden , of tot rotting hellende is, ter oorzaake van eene kwaade gefteltenis, of door de opflorping van rotte ftoffen, dan is de Kina het eigenaarcige geneesmiddel (fpecificutn). — Met dezelfde omzichtigheid moet men dit middel gebruiken in wonden, te weeten vooral in gevallen van opgeflorpte ftoffen, wanneer deze de vochten aanfteekt en eene . üh> beroemde Abt spallanzani, die onvergelyke Natuuronderzoeker, in hetMaagfap (JSuccus gastricus~) heeft ontdekt, heeft doen denken, dat men welligt in dit wonderbaar vocht een vermogend verbeterend middel der kar.keraguge fcherpte vinden zou. — De Heer sehebieb, heeft voor weinig tyd uitgegeeven Obfervations import antes fur Pufage d» fuc gastrique dans la Chirurgie; in welk Werk men eenige proeven vindt van den Heere jurine met de uitwendige aanlegging van het Maagfap op kankerachtige zweeren genomen ; in navolging van welke ik mede twee of drie gevallen van verzworen kankers dat vocht beproefd heb; doch de uitwerkingen, die ik 'er van gelezen en gezien heb, geeven .my grond om vastteftellen, dat men ook in dit vocht geen, eigenaartig tegengift voor de kanker, of tegen de voorfvreetende fcherpte van kankerzweeren vinden zal ; fchoon het my toegefchenen heeft, dat deszelfs uitwendige aanlegging in het bedwingen der rotting en voort vreeting , in het verbeteren van het vleesch, in het voortbrengen van goeden etter, in het zagtmaaken der kanten, en in het ftiflen der pynen meer vermogen oeffent, en meer nut doet, dan andere plaatfelyke middelen, die ik in die gevallen hefr zien gebruiken. XII. deel. D  PROEFNEEMINGEN uitteerende koorts (febris hectka) veroorzaakt. — Edoch, wanneer de ontfteekings-toevallen de overhand hebben , zal hetzelfde raiddel , door de fpanning der vezelen en de dikte van het bloed te vermeerderen (een geval geheel van het andere verfchillende), zulke gevolgen hebben , als men 'er natuurlyk van moet verwagten (u). Uit de goede uitwerking van de Kina in de verfchillende Rot-Ziekten fchynt het , dat de lamentrekking geen kleen gedeelte in de geneezing heeft (*); en indedaad beftaat niet de nastuur der rottinge in eene fcheiding en ontbin^ ding der deelen? — Maar, nadien-'er andere gevallen zyn, waar in de famentrekking minder noodig is, zoo kan men in de wortels van de Qon~ (u) Deze omzichtigheid omtrent het gebruik van de Kina in hecticque gevallen, vooral in die febris hectica , welke uit eene longzweering ontltaat, is zoo dikwyls en door zoo veele ervaren Mannen aangeraaden, dat het indedaad te verwonderen is, hoe voomaame Practizyns voortvaaren met in dezelve de Kina onbepaald en rykelyk toetedienen. — Myne ondervinding heeft my 'er lang van doen afzien; ik heb altoos waargenomen, dat zy, wel verre van de krachten (taande te houden en de koorts te verminderen, of eenig ander goed te doen, 'er zeer veel kwaad in doet, dat zy de koorts, de hoest en benaauwdheid vermeerdert; en de reden 'er van is kennelyk, de longen zyn, zoo wel als het bloed, in dat geval altoos meer of min in den omtrek der zweer ontftoken; en die ontfteeking word door de fa. mentrekkende en verdikkende kracht der Kina vergroot, waardoor de hoest, benaauwdheid en koorts noodwendig moéten vermeerderen , en de lyder gevolglyk meer verzwakken. (*) Zyn niet alle famentrekkende middelen Qadftringcn. ïia) fterke rottingweerende middelen (antifeptica), en hebben niet alle rottingweerende middelen min of meer famenjnentrekkende kracht, otïchoon niet altoos even kennelyk?.  over dé ROTTING. 51 Contrajerva, en Serpentaria, in de Campher en in andere zelfftandigheden eene zeer groote rottingweerende kracht vinden, met weinig of geen fchyn van famentrekkinge. — En, gemerkt verfcheide van deze geneesmiddelen tevens uitwaasfemende middelen (J.iaphoretica') zyn, zoo kan deswegens haare werking , ten dezen aanzien, zoo veel voordeeliger wezen. Ik kome nu tot het tweede deel van myne voorgenomen Verhandeling, het welk was eene befchryving of verflag te geeven van eenige Proefneemingen, gedaan op zelfftandigheden, die de rotting verhaasten of bevorderen, en die ik insgelyks zal waagen aan het Genootfchap voortedraagen. — Want, wanneer men het walgelyk denkbeeld, dat men aan het woord rotting hegt, ter zyde fielt, moet men erkennen dat zy een van die werktuigen der Natuur is, waardoor veele groote en heilzaame veranderingen voortgebragt worden. — Met betrekking tot de Geneeskunde weet men , dat geene dierlyke noch plantaartige zelfftandigheid een wezenlyk voedfel kan worden , zonder een' zekeren trap van rottinge ondergaan te hebben (12). — Eenige ziekten kunnen indedaad ontftaan uit een gebrek van rottinge (*) ; de ziektefcheidingen (cri- (12) Dit gefielde van den Heer prinole ftennt op het gevoelen, het welk hy door zyne proeven heeft getragt te bevestigen , dat naamelyk de fpysverteering een fooit van gisting en rottinge is. — Dan dit gevoelen is door de onbetwistbaare proeven van den Abt spallanzani zoo bondig wederlef d, dat men alles wat onze Auteur daaromtrent llelt, en wat hy 'er uit afgeleid heeft, voor geheel vervallen houden moet. (*) Sommige geleerde Schryvers bedoelen dezelfde zaak, wanneer zy dit noemen een gebrek van een' vereischten trap D 3  52 PROEFNEEMINGEN fes) der koortfen fchynen in eenen zekeren graad 'er van aftehangen (*).; en welligt heeft zy ook van loogzoutwording (Akalescentia) in de vochten; doch ik heb in myn eerfte Verflag getoond hoe zeer deze benoeming aan tegenwerpingen onderhevig is. (*) Het is kennelyk , dat hippocrates het zelfde denkbeeld 'er van voedde; vermits hy meer dan eens hes woord, dat Verrotten beteekent, gebruikt by verwisfeling, of als een eenzelfde betcekenend woord (Synonimum') met dat het welk Kooken beteekent. Dus teekent Foè' sius aan: ÏijVeiv , quod est putrefacere, hippocrati concoquere fignificat ; ut et «Jif'f, concoctio-nem Oecon. hippo» crat. in voce Xr,7tnv. — In eenige van de voorige uirgaavén van deze Proeven, heb ik, by abuis gorraeus voor Foësius genoemd ; hoewel indedaad gorraeus de jonge, in zyne Byvoegfels op zyn Grootvaders Definfr tienes Mediene, genoegfaam dezelfde aanmerking maakt, onder het artikel Xjjztt.ïu} xciAij?, wanneer hy by die uitdrukking voegt: ut pp o cr ati libello w£f> oivurojAvit de venticulo dicitur ubi fit concoctio , vehtt cibos concoquens aut putrefaciens. — Dat nu de Kooking der Ouden een foort van rottinge was, fchynt daar uit waarfchynlyk, dat, in dezen ftaat van kooking, de vochten gemeenlyk dunner en bekwaamer zyn omheen te gaan door de kleene vaten, waarin zy te vooren ftilftonden of verftopt raakten. — Maar verdwyning of ontbinding (Refolutio') is een groot kenmerk van rotting, en wy vinden dikwyls by den Hinkenden reuk van het zweet, of in andere ontlastingen, die het gevolg van ziektefcheiding zyn, kennelyke teekenen van rottinge. — De tyd van ontbindinge of rottinge hangt af van den graad van hitte, de gefteldheid van den lyder, en van het verdopte deel: hier uit kan de verfcheidenheid ontftaan in de duuring der Koortfen van verfchillende foorten, en de gelykvormigheid van andere die van dezelfde natuur zyn. —— Ontbinding (Refolutio) is de rotting van het ingepakte vocht alleen , doch verettering (Suppuratio") fluit een bederf in van de vaten tevens. —■ Deze manier vafi fpreeken is misbruikt, wegens het vooroordeel , dat niets rottende is dan het gene tevens ftinkt; daar wezenlyk iedere vezel weeker wordende, en ieder vocht dunner wordende, als in een* zekeren graad ontbonden of rottig moet aangemerkt woeden j  over de ROTTING. 53 ©ok haar deel in de voortbrenging der dierelyke hitte (*). Edoch den; het zy dan dat de verandering ftrekt tot verbetering der gezondheid, of tot het fterven van den Lyder, of het zy dezelve voor de zintuigen aangenaamer of hinderlyker word (j3). (*) Zie Esfay on the Caufe of Animal Heat, by Dr, STE VE NS OJV, in the Medical Es/ays, Vol. V. — In die Verhandeling zal de Lezer eenige goede aanmerkingen vinden betrekkelyk de dierelyke rotting. C13) Volgens de leer van pringle, uit deze zyne proefneemingen opgemaakt, is de rotting niets anders dan eene (cheidintr en ontbinding van de fhmcnflellende deelen der vaste lichaamen df vochten, zonder dat hier toe noodig is eenige Onaangcnaame reuk of Mank, gelyk liet gemeen begrip is, zoo dat alle vaste dee'en die -verlappen of week worden, en alle vochten die verdund worden, srolgens zyn gevoelen eenen zekeren graad van rotting ondergaat!. Dan dit gevoelen is, behalven door andere, vry bondig we- •derlproken door den lieer ypey in de aangehaalde Bisfcrtatic §. 1 j a!waar hy aantoont dat dit denkbeeld niet ftrookt met de geneezhyj van ontfteekings-zickten, waar in men, door de vaste deelen te vetJlappeti , en de vochten te verdunnen, de, gezondheid herftelc, zonder eenigen fchyn van rottinge voorttebrengen , noch ook met de uitwerking van die middelen, welke pringle zelf onder de voor. iiaarnlte rottingweerende middelen (lelt, gelyk, by voorbeeld , de azyn, die zekeilyk, zoo wel in als buiten het ligchaam, de vochten verdunt, en de vezelen verflaptj het welk eveneens waar is van allerlei middelflacluige zouten, Sal Polyc/ntstas , Sal Tartari Vuriola Volgens het ^denkbeeld derhalven, het welk tsingh! van de rotting geeft, is dezelve niet te onderfclieideii van de gisting. . Dan ik twyffel, D 3 *  54 PROEFNEEMINGEN Edoch in de rmfpooring van dit onderwerp heb ik weinige wezenlyk rottingbaarende zelfftandigheden (feptica~) ontmoet, en zelfs gevonden dat verfchcide zelfftandigheden , die daar voor gehouden worden, van eenen tegengeftelden aart zyn. — De gemeenfte middelen, welke de rotting verhaasten, zyn de hitte, vochtigheid en ftilllaande lucht; die daar voor genoeg bekend en erkend zyn ; waarom ik het onnoodig geacht heb met die eenige nieuwe proeven te doen. Maar nadien Lord bacon (*), gelyk ook eenige Scheikundigen, gefield hebben dat eene rotte gisting (fermentatio) gelykvormig is aan die men waarneemt in plantgewasfen , en gemerkt dezelve zoo naauw verknogt is met befmetting (contagium) zoo heb ik de volgende proeven genomen , om dat beginfel verder op te helderen (14). XVIII.- Proef- (*) Nat. Uht. Cent. IF, exper. 330, (14) Het word algemeen toegedaan, dat de hitte, vochtigheid en eene ftilltaande lucht, de drie voornaame aanleidende , en in eenen zekeren zin , uitwerkende oorzaaken zyn der rottinge, en dat zonder dezelve deze geen plaats heeft. Cf zy hiervan ook wel genoeg te onderfcheiden is door de bepaaling, dtc de Heer ypey 'ervan gcett, in gevolge de leer van boeuhaave, dat zy naamelyk is eene verdunning van olyen en ontwik, keling van zouieiT, door tusfehenkomst vr,n water. Nadere bepaa- iingen zullen dit moeten beflisTen. Zeker is het reeds, dat door'de rotting niet alleen de olyen verdund, de zouten los en vlug gemaakt, en de aard- en waterdeeltjes ontbonden en verdeeld woruen, maar dat "er ook eene vaste , eene meplutieke, en eene ontvlambaars lucht door omwikkeld word; en zeker is het dat die out. binding, de ontwikkeling en verdeelirg van alle die beftanddcelcu der ligchaamen , het zy dan vaste, het zy dan vloeibaare, door eene zekere invyengige beweeging van wederzydfebe aantrekkinge en mis1'eVren ook arttootinge, in dezelve voorrgebragt word; maar wat eigenlyk de opwekkende oorzaak is dier inwendige beweeginge, eu dus het werkfaame beginfel der rottinge , hier omtrent heeft men verfchillende gëtlagt, gelyk ik zal doen zien by de volgende Aanteeker^S;  over de ROTTING. 55 XVIII. Proefneeming. Van eenen draad, die in den dooijer van een ey, dat reeds rot was, gedoopt was, werd een ftukje afgefneden en in een flesje gedaan, met ,de helft van den dooijer van een versch gelegd ey, },eeft, De ondervinding doet overtuigende zien , dat men hitte nodig heeft om rotting te verwekken, en dat eene groote koude dezelve even zoo zeer weerftreeft en voorkomt , als eene volkomen droogte. — De planten , de visch en het vleesch der dieren rotten niet, wanneer zy door bet vuur uitgedroogd en verhard zyn. De lyken van hen, die in de Arabifche woestynen, door het zand overftulpt en eefmoord zyn , vindt men eeuwen daarna nog gaaf en zonder rotting. De pis zelve, anders zoo zeer rotbaar, blvft iaaren lang zonder ftank als zy tot de dikte van eene -ftroop is uitgedampt. — Ook leert de ervaring , dat de wind of eene vrye fpeeling van lucht ligchaamen voor rotting bewaart, die anders in eene ftilftaande lucht fpoedig rotten. . . Edoch of'er, buiten die oorzaaken, nog niet eene nadere natuurlyke en algemeene oorzaak of wel een zeker werkend beginfel is, het welk, door die voorgaande in werking eebragt zynde, de rotting verwekt of naar zich fleept, hebben fommige zeer in bedenking genomen. — Verfcheiden hebben gefield ,en daar fchynt de Heer pringle oe,r.heente willen, (zie bladz. 40 en 58.) dat 'er een byzonder- rottingbaarend beginfel is, hetwelk uit rottende ligchaamen uitvloeit, of uitwaasfemt, en in of aan andere rotbaare ligchaamen gekomen zynde, by wyze van den Ferment of Gist, 111 deze dan ook rotting verwekt of voortplant. — Deze rottingbaarende uitvloeirels worden door een bewogen lucht, door den wind weggevoerd en dus belet rotting in andere ligchaamen voorttebrengen 5 doch in eene ftilftaande lucht worden zy opgehouden, en vermeenigvuldigd en fteeken de rotting in andere zelfftandigheden aan. Dit gevoelen van een rottingbaarend Ferment is een der oudfte; doch andere onder de Ouden hebben gemeend, dat de rotting verwekt wierd door Infecten, bloedelooze dierties of wel derzelver eijeren en excrementen; en dit gevoelen heeft de Heer plenciz,. door veele fchoonfchynende D 4  5* PROEFNEEMINGEN ey, verlengd met een weinig water. — De andere helft met even zoo veel water, werd gedaan in een ander flesje; en beide, toegeltöpt zynde, werden gezet by het vuur om te rotten. — De redéneeringen in zyne Opera Medico-Phyjica, byzonder in zyne Verhandeling de Contagio, op nieuws getracht in te voeren. — Dan zoo oud dit gevoelen is, zoo zeer is het verlieten , en met te veel grond verworpen om 'er zich mede opgehouden; ook is het kennelyk genoeg dat de rotbaare of werkelyk rottende ligchaamen Hechts de nesten zyn, waar in de Infecten uitgebroeid worden, en dat derzelver eijeren en excrementen 'er geen rotting in verwekken, voordat zy zelve rotten. Veel aarmeemelyker zyn de meeste der nieuwe gevoelens, en onder deze heeft dat van hacbride terftond aan veele behaagd. Dezeheeftbtweerd.dat de oorzaak derrotting niet? anders is dan de ontwikkeling der vaste lucht; en om dit te bewyzeu en te verklaaren zyn meest alle de proeven, die hy in het aangehaalde Werk gemeen gemaakt heeft, ingerigt. — Uy Helt, in navolging van hales, dat de eigenlyke vaste lucht het wezenlyk cement, de natuurlyke lym is, waar door de beftanddeelen der lischaamen aan malkander gehegt en verbonden zyn, zoodat hunne vastheid en de famenhang van derzelver deelen daar eeniglyk van afhangt. — Wanneer derhalven de vaste lucht in de ligchaamen ontwikkel' word, ontftaat 'er, volgens zyn gevoelen, rotting; die lucht naamelyk, zoo lang zy een bellanddeel uitmaakt is van haare veerkracht beroofd, doch los gemaakt wordende, verkrygt zy die weder, fpant zich uit, doet de ligchaamen zwellen, fclieidt derzelver famenltellende deelen en brengt dus rotting voort. — Dan , behalven , dat 'er ook, gelyk ik zeide, andere luchten by de rotting, uit de ligchaamen los gemaakt en ontwikkeld worden, aan welke men derhalven de vastheid der ligchaamen en de famenhang van derzelver deelen, en aan derzelver ontwikkeling rie rotting, met het zelfde recht kan toekennen, zoo blyft de vraag, welke de werkende oorzaak is,die de vaste en andere luchten los maakt? Immers daar moet altoos iets anders zyn, het welk die Ioswording uitwerkt, dewyl 'er, buiten dat, getne reden te geevoi is, waarom die luchten zoo lang »n de ligchaamen vast blyveu , en zoo fchielyk haaren 'fa> wenhang vei liezen, en vervliegen zouden. Aan,  over de ROTTING. 5; De uitkomst was, dat de draad het verfche ey aandak; want de rotting werd eerder bemerkt in het flesje, waar in de draad was, dan in het andere. — Doch deze proef werd niet herhaald. In Aan dezelfde zwaarigheid is onderhevig het gevoelen van hen, die beweeren , dat de rotting verwekt word, door de ontwikkeling van het Phlogiston ; behalven , dat de pieuwlte onderzoekingen van lavoisier op dit onderwerp aan het beftaan van een Phlogiston zeer doen twyfFelen, en dus het leerftelfel van sta hl, dat daar op gebouwd is, zeer doet wankelen. Andere Natuuronderzoekers hebben hierom , en ingevolge nieuwere proefneemingen, gewild dat de werkende oorzaak der rottinge te zoeken is in het veerkrachtig beginfel der vaste en andere luchten , dat is , volgens de leer van lavoisier, in het hoofdftorfelyke vuur. —- Dat beginfel, uit zich zelve werkfaam, zet, gelyk het vuur, de ligchaamen uit, fcheidt derzelver beltanddeelen, maakt veele van dezelve vlug , en bewerkt dus de rotting. — En hier uit leiden zy dan af en verklaaren alle die overeenkomften, die het vuur met de rotting heeft, te weeten de ontbinding der ligchaamen, de ontwikkeling van derzelver luchten en zouten, de vlugmaaking van deze, benevens de betrekkingen en invloed die de hitte, de vochtigheid en de lucht zoo wel op het vuur, als op de rotting hebben ; zoo dat deze in wezen niets anders zyn zou dan eene verbranding door een minder werkfaam vuur. De onderzoeking en uitbreiding dezer overeenkomften zou ftof voor eene geheele Verhandeling kunnen uitleveren. — Dan het komt in bedenking, of de onderftelling, dat dit beginfel uit zich zelve werkfaam is, wel voldoende zy, en of'er niet by noodig zyn een ander werkend beginfel, het welk hetzelve eerst in werking brengt, en dus dit hoofdftoffelyk vuur aan den gang maakt, even gelyk het wezenlyk vuur de brandbaare (toffe aanfteekt. Misfchien zullen de nieuwfte proeven omtrent de Luchten, die naamelyk van lavoisier daar in het gevoelen van ypey begunstigen , dat het .water het welk zoo een groot aandeel in de rotting heeft, de voornaame bewerkende oorzaak derzelve is. — Immers, volgens de proeven van dien grooten Natuuronderzoeker en van andere, zoo is het water een famenftel van zuivere en van ontvlambaare lucht., D van  58 PROEFNEEMINGEN Indiervoegen is het ook, dat de rotting van vleesch fchielyker voortgaat in eene beflotene plaats dan in de vrye lucht; want, gemerkt de rotfte deelen tevens de vlugfte zyn, zoo gaan zy terftond uit eene rottende zelfftandigheid uit, en verfpreiden zich met den wind; doch in eene befloten en ftilftaande lucht blyven zy aan en om het ligchaam hangen , en zetten by wyze van een gist het bederf 'er van' voort (*). XIX. Proef van welke laatrte het hoofdftofïelyk vuur het voornaamite beftanddeel is. —. Dan het water, gelyk bekend is, dringt grootendeels door de aantrekkingskracht zich in de ligchaamen in, zet dezelve uit, verdeelt, verdunt, en ontbindt derzelver olyen , zouten en andere beltanddeelen; en bier by voegende , dat terzelver tyd de beftanddeelen van het water , door meerdere verwandlchap en aantrekking met andere beginfelen , zich fcheiden, dat deszelfs eene beftanddeel, de zuivere lucht, vervliegt, en het andere, de ontvlambaare lucht, overblyft, en dan gefchciden zynde, werkfaam word, hitte, verdere ombinding enz. verwekt, zoo zou het denkbeeld der rottinge daar door zeer opgeklaard worden. — Zeker is het althans dat rotbaare ligchaamen, vochtig zynde , zonder meerder hitte, aan het broeijen raaken, rotten en vlam vatten; en even zeker is het dat rottende ligchaamen veel ontvlambaare lucht uitgeeven. Waarfchynlyk zullen verdere proefneemingen hier aan meer licht byzetten, en ons den aart en de uitwerkende oorzaak der rotting beter doen kennen, en 'er een vollediger denkbeeld van doen krygen. (*) Corpus in putredinc existens (corport) a putridine libero, facillime corruptionem conciliat; quia illud ipjurn corpus, quod in motu intestino jam pofitum est, alterum quiefcens, ad talem motum tarnen proclive, in eundem thtturn intestinum facile abripere potest. Stahlii, Fundam. Chymiae, Part. II, Tract. I, Sect. I, Cap. V. Dat is: een ligchaam rottig zynde, deelt het bederf zeer geraakkelyk mede aan een ander nog van rotting bevryd ligchaam ; omdat dat zelfde ligchaam, het welk dan in eene innerlyke bewee^ ging gefteld is, in het andere, nog in rust, doch tot zoodanige beweeging gefchikt zynde, ligtclyk dezelfde innerlyke beweeging verwekken kan. — In dit licht hebben SIAHL  over de ROTTING. 59 XIX. Proefneeming. Wat aangaat de andere rottingbaarende zelfftandigheden (feptiea) , -die de Schryvers daar - voor sta hl en andere beroemde Scheikundigen een rotte gist CFermentum) befchouwd , en 'er gemeenlyk denzelfden naam voor gebruikt. —Be cc her (in Phyfic. Subterran. Lib. I, Sect. F, Cap. I, n. 34.) handelende van eene byren* de (ctrrofivd) rotte zelfftandigheid met het voedfel ingenomen, zegt 'er van: fermentum univerfo fanguini imprimit, zy brengt een gist in het geheele bloed. — En de Heer e o y l e heeft de woorden gisting (ferment atio) en rotting (putrefactie') van het bloed by verwisfeling en onverfchtllig gebruikt in zyne Verhandeling genaamd Obfervattons and Experiment* on the Human Blood. — Doch deze Schryvers zyn niettemin zeer zorgvuldig om de rotting (putrefactio) niet te verwarren met de plantaartige gisting (fermentatio vegetabilis) , houdende dezelve alleenlyk voor gelykvormige werkingen; waarom zy ook dezelfde termen gebruiken om beide de rotting- en gisting - verwekkende oorzaak uittedrukken, by mangel van meer onderlcheiduitdrukkende woorden in de taaien, waar 111 zy fchreeven. — Het ware te wenfehen, dat men, om alle twyffelachtigheid te vermyden, twee verfchillende woorden bad, om de opwekkende oorzaak van deze twee innerlyke beweegingen te beteekenen; doch dit is te minder te verwagten, ter oorzaake van de gefchiktheid, die alle rotte dierlyke zelfftandigheden hebben om zoo wel eene dierlyke rotting, als eene wynachtige gisting in de planten voorttebrengen, gelyk by het vervolg van deze Proefneemingen blyken zal (is> Ik heb te langer op dit ftuk blyven ftaan , omdat ik vrees- (15) Men moet echter wel dcgelyk de rotting onderfcheiden van de gisting , fchoon zy 'er een iöort , of wel liever de laatlte tiap vaifis , althans in de plantaartige zelfftandigheden , die eerst ejne wynige, daar na eene ztiure eu na deze de rottige gisting ondergaan , alwaar die werking eindigt en ophoudt. — Zoo dat, byaldien de rotting een fooit van gisting is, moet zy echter, van de wynige en zuure gisting onderfcheiden zyn , vermits zy dikwyls plaats heett, gelyk in de dierlyke zelfftandigheden, zonder dat die eerfte gistingen voorafgegaan zyn, en gevolglyk in dit geval afhangt van een beginfel, hec welk daar geen verband mede heeft. — Ook veilchiit de rotting in andere opzichten zoo zeer van de gistmg, dat men twytfelen moet, of zy dezen naam wel draagen kan. De wynige^en  6o PROEFNEEMINGEN vóór houden, ik heb 'er geen gevonden, welke aan die hoedanigheid beantwoorden. — De loogzouten zyn gehouden voor de voornaamfte rottingbaarende middelen, doch de proeven hebben dit weerfprooken. — Wel is waar, betrekkelyk de vlugge loogzouten, (alcatia volatilia] kan men aanmerken, dat, offchoon zy de dierlyke zelfftandigheden van de gewoone verfchynfels der rottinge bevryden, met eene kracht viermaal grooter dan die van zee-zout, zy echter in warme aftrekfels, eene kleene hoeveelheid van deze zou-' ten de vezels meer verweeken en verilappen dan water op zich zelve. — Zy voorkomen ook de itolling van het bloed, en, als medicynen ingenomen, verdunnen en ontbinden zy weliigt hetzelve ; doch daarom zyn zy niet rottingbaarende (i6> vreesde, dat het gebruik , het welk, ik van het woord Ferment in de voorgaande Proefneernrngen gemaakt heb, fommige myner Lezeren mogt doen denken, dat ik getracht had de verworpene Leer der gisting van het bloed, gelyk aan die welke by plantaartige zelfftandigheden plaats heeft, weder leevendig te maaken, daar echter niets meer dan dit met rnyne bedoeling ltrydig is. zuure gisting is altyd verzeld met een' grooten trap van hitte; maar *>y de rotting der dierlyke zeltflandiglicden is de hitte den meeaten tyd zoo gering , dat men die naauwlyks bemerken kan. — Doch het voornaumlte ver("chil tusfchen de rotting en de wynife en zuure gisting beltaat daar in, dat de uitkomst van deze beide is liet voortbrengen van een nieuw en beltendig famengefteld wezen • daar door de rotting geen nieuw wezen gevoimd, maar een reeds beltaaml en iamengeiteld ligchaam als 't ware vernietigd en in die ootfpionkelyke beginfels , waar uit alle ligchaamen beRaan, ontbonden word. —Dus brengt de wynachtige gisting, wyn, brandewyn, enz. voort: de zuure azyn ; doch de rotting brengt eigenlyk mets voort; zy doet maar afzonderlyk beltaan de famenltellende deelen of beginiels die te vooren vereenigd waren, als aarde, zout, oly, lucht, enz Het eenige daar zy alle drie in overeenkomen is, dat zy eene ontwikkeling veiwekken van vaste en andere luchten; maar welke veJcheidenheden daar omtrent in de eene en suidete plaats hebben is jaog met volkomen onderzogt. *  OVER DE ROTTING. 6i (16). Want zoo weinig doen deze zouten de vezels rotten, of zelfs ontbinden, wanneer zy droog 'er aangebragt worden, dat ik een klein ftukje vleesch, in een flesje, met enkel zout van hartshoorn, goed gehouden heb van het begin van Juny af tot vyf maanden daarna; geduurende welken tyd , fchoon de zomer heeter was dan gewoonlyk, het niet alleen volkomen frisch ert versch gebleven was, maar zelfs vaster dan toen het eerst gezouten werd (*). XX. Proefneeming. Uit de ftaaltjes, die wy hebben van tegenfcheurbuikige planten , (antifcorbuticd) is het insgelyks waarfchynlyk, dat geene van die klasfe rottingbaarende zyn. — Mierik- of Peper-wortel, een van de fcherpfte, is een fterk rottingweerend middel. — En, fchoon men de peen, knollen, look, uyen, feldery, kool, en fpruitkool als zoo veele loogzoutige planten , beproefd f i6~) Hier fcliynt de HeerpRi ngle van zyn voorig denkbeeld der rotting eenigzins afiewyken; hy geeft toe dat door de vlugge loogzouten, die zoo fterk rottingweerende zyn, de vezels kunnen verflapt en de vochten verdund worden, zonder dat zy daarom rottingbaarende zyn. — volgt hier; niet uit dat 'er zonder rotting eene verflapping van vezelent en een verdunning van vochten kan plaats hebben; en erkent pringle dus niet ingewitckeld, dat de bepaaling, die hy vooraf van de rotting gegeeven heeft, gelyk ik getoond heb, te ruim, te onbepaald zy? f *) Dit ftukje vleesch bleef meer dan een jaar, nadat dit Verflag voor het Genootfchap gelezen was, onbedorven, en federt heb ik 'er niet meer naar gezien.  62 PROEFNEEMINGEN proefd heeft, hebben zy de rotting niet verhaast* maar vertraagd (17). XXI. Proefneeming. Het geval is eenigzins verfchillende geweest met die meelige plantaartige voortbrengfels, welke ik beproefd heb, te weeten, met witte brood geweekt in water, afkookfel van meel, gerst, en haver de gort; want deze geweekt met vleesch ftonden deszelfs rotting niet tegen ; maar, nadat de- O7) Pringle leert, by deze Proef, zegt ypey „ dat de loogzoutige planten altoos de rotting wederftaan^ „ doch dat dikwyls het tegendeel waargenomen word toont „ boeBhaave, Praxeos T. 1. p. 169; alwaar hy mek, „ dat hypochondrieke lyders, die aan het Scheurbuik raeen„ den ziek te gaan, eene groote hoeveelheid van die loog„ zoutige planten gebruikt hebben , en daardoor in de „ ergfte rotziekten gevallen zyn. Zoo heeft my ook een „ beroemd Geneesheer verhaalt, dat hy eene Mevrouw ge„ kend heeft, die door het onmaatig gebruik dier gene^es„ middelen aan eene zeer erge en als *t ware verfmeltende „ rotting geftorven is. — Dan de reden van deze uitwer„ king fchynt verklaard te moeten worden uit de afvaaraide „ en pisdryvende kracht, daar die fcherpe tegenfcheurbui„ kige middelen mede begaafd zyn; want nadien zy, in „ eene maatige veelheid gebruikt, de kwynende beweeging „ fterk vermeerderen, de taaije ftoffen fnyden,al het vreem„ de afvoeren, en eindelyk de uitwaasfeming bevorderen, „ is het niet te verwonderen , dat zy dikwyls de rotting „ by uitftek tegengaan ; edoch , indien men die in ie groo„ te hoeveelheid of te lang gebruikt, word een groot ge„ deelte der zouten van het menfchelyk ligchaam eindelyk „ fcherp loogzoutig , en welhaast verwekken die zelfde „ middelen, welke, behoorlyk gebniikt , de rotting fterk „ wederftonden, de allerergfte Rot-Ziekten". Zie hier derhalven weder zoo veele voorbeelden van zelfftandigheden, die, fchoon zy buiten het ligchaam de rottine; wederftaan, echter in het zelve eene tegenftrydige uitwerking doen kunnen. 0  OVER DE ROTTING. 63 deze proef een weinig voortgezet was, beteugelden zy de rotting , doordien zy zuur wierden; en door hen lang te laaten ftaan trekken, kreeg, het zuur zoo zeer de overhand, dat het de bederving van het vleesch overwon, en veel lucht voortbragt. — Deze flesjes vertoonden toen niet kwalyk den ftaat van verflapte ingewanden, in welke brood en de zagtfte graanen in zoo een fterk zuur veranderen, dat 'er de volkomen ontbinding en vertcering van dierlyke voedfels door belet word (*). XXII. Proefneeming. Ik heb ook proeven genomen met het poeder van Spaanfche vliegen, van Adders, en van Siberifche bevergeil, alle dierlyke zelfftandigheden, en daarom, volgens alle vermoeden, het meest rottingbaarende. — De vliegen onderzogt ik met versch vleesch, en met de wey van menfchenbloed; de adders, met het eerfte alleen; doch geen van beide verhaastte de rotting. — En wat betreft de Bevergeil (Ccestorewri), het was 'er zoo ver af dat deze die werking bevorderde, dat een aftrekfel van twaalf greinen de rotting fterker wederftond dan de proefmeeter. XXIIL Proef (*) Men moet aanmerken, dat ik in het doen van deze proefneeming , niet bedagt was op de gisting die 'er op volgde, en die de oorzaak van de zuurwordine was. ■— Dit foort van gisting tusfchen dierlyke en plantaartige zelfftandigheden, op welke men tot hier toe geen acht geflagea heeft, zal ik in myn volgend Vertoog verder onderzoeken.  $ PROEFNEEMINGEN XXIII. Proefneeming. Nadat ik dus geen rottingbaarende zelfftandig» heden gevonden had, daar zy het meest te wagten waren, ontdekte ik 'er eenige die zulks hec minst fcheenen te zyn, te weeten Kryt, de krytachtige Schaalen (testacea), anders zuurbreekende (antiacida) of opflorpende zelfftandigheden (abforbentia) en gemeen zout. Twintig greinen bereide kreefs-oogen werden gemengd met anderhalf lood of zes dragmen osfe-gal en even zoo veel water. — In een ander flesje deed ik niets dan gal en water ; en beide in het fomuis gezet zynde , begon de rotting veel eerder, daar het opflorpende poeder in was dan in het andere flesje. — Ik trok ook in het zelfde fornuis dertig greinen fyn gewreven kryt met de gewoone hoeveelheid van vleesch en water (*); en , het flesje van tyd tot tyd fchuddende, vond ik dat het bederf in dit mengfel niet alleen eerder begon, maar ook fterker was; en, het gene nog nooit gefchied was, dat het vleesch in weinig dagen veranderd was in een volkomen flym {inucus). —- De proefneeming werd herhaald met dezelfde uitkomst, die zoo buitengewoon was , dat ik vermoede , dat 'er eenige bytende ftoffe (corrofiva) met het poeder gemengd geweest was; doch toen ik, voor eene andere proef een ftuk gemeene kryt geftampt had, vond ik dertig greinen van hetzelve even zoo rottingbaarende als het voorige. — Het zelfde poeder werd verge- !e~ C*) Te weeten, twee dragmen Vleesch en twee once» Water.  dver de ROTTING. 6$ leken met een gelyke veelheid van alfem-zout, en zorg gedragen dat beide de mengfels gelykelyk gefchud wierden; doch, nadat zy drie dagen warm hadden ftaan trekken , bad h'et zout het vleesch noch nangeftoken, noch week gemaakt, terwyl het kryt dat ftuk , het welk 'er mede getrokken was , bedorven en verteerd had. —> Ook was de rottingbaarende kracht van de ichaalpoeders uit den Apotheek niet minder. — Maar Eijer-fchaalen in water, fcheenen de rotting te weerftaan, en het vleesch langer goed te houden dan water zonder dezelve deed (*) (18). XXIV. Proefneeming. Om' te beproeven, of de Schaal-poeders (Testacea) ook de plantaartige zelfftandigheden ontbinden. zouden, vermengde ik dezelve met gerst en water , en vergeleek dat mengfel met een ander van gerst en water alleen. — Nadat hen een langen tyd by een vuur te weeken geftaan had, zoo deed het zuivere water de gerst zwellen, (*) De proef werd alleen genomen met grof geftooten Eijer- fchaalen, en niet herhaald. (18) Volgens het denkbeeld van onzen Auteur zyn de Schaal-poeders en andere krytaartige zelfftandigheden rottingbaarende , omdat zy het zuur der ligchaamen, het welk hunne rotting tegenftaat, opflorpen. — Dan indien dit waar is, zoo moeten de eijër-fchaalen de rotting niet weerftaan, maar bevorderen; het welk, gevoegd by het gene pringle hier in de noot 'er by aanteekent, reden geeft om te denken, dat hy de proef met dezelve niet naar vereisch genomen heeft. — Dè Heer ypey, dit bevroedende, heeft die herhaald, en gevonden, dat de eijer - fchaalen, even als de andere zuuropflorpende middelen , de rotting wel degelyk bevorderen. Zoo noodig is het proeven naauwkeurig te neemen . en te herhaalen. III. deel. è  66 PROEFNEEMINGEN len, die vervolgens flymig en zuur werd; maarr dat met het poeder hield het graan in zyne natuurlyke grootte, en fchoon dit 'er week door werd , bragt het echter geen flym voort , en werd niet zuur. XXV. Proefneeming. Niets kon onvervvagter voorkomen dan te vinden dat Zee-zout de rotting verhaastte; dan het geval is dus. — Een dragme Zee-zout bewaart twee dragmen versch vleesch , in twee oneen water, omtrent dertig uuren , zoo dat het een onbedorven rook behield, in eene hitte gelyk aan die van 's menfehen ligchaam ; of, dat op het zelfde uitkomt, deze hoeveelheid van het zout houdt het vleesch versch omtrent twintig uuren langer dan water. — Deze proef is reeds boven vermeld. — Nu heb ik federt waargenomen, dat 25 greinen weinig of geene rottingweerende kracht heeft, en dat 10 of 15, of zelfs 20- greinen, de rotting niet Hechts verhaast, maar zelfs fterker maakt — Men moet verder aanmerken , dat het zout in warme aftrekfels met die kleine hoeveelheden, in plaats van het vleesch te verharden (gelyk het doet droog zynde, in pekel, of zelfs in fterke ontbindingen, zoo als in onze Proefmeeter) , deszelfs weeffel weeker en flapper maakt, dan zulks enkel water doet; hoewèl veel minder dan water met kryt , of water met fchaal - poeders. Mee- (*) Ut heb met deze evenredigheid van vleesch en water getragt de hoeveelheid van het Zout te bepaalen, welke het meest doet rotten, doch ik ben niet bekwaam geweest om dit met nauwkeurigheid te doen.  over de ROTTING. 67 Meenigvuldige gevolgen kunnen uit deze waarneeming getrokken worden, doch ik zal 'er nü maar een van melden. — Men heeft vcronderfteld, dat het Zee-zout, die onvermydelyke toebereider van dierlyke voed fels , door eene rottingweerende kracht werkt, en dus de groote overhelling der fpyzen tot rotting verbetert ; maar, nadien in het voedfel nooit gebruikt word boven de evenredigheid van de hoeveelheden, die in onze proef het vleesch deed rotten, zoo fchynt het, dat het zout voornaamelyk tot de verteering dient door zyne rottingbaarende kracht, dat is door de fpyzen zagt te maakert en te ontbinden; eene werking veel verfchillende van het gene men gemeenlyk zich heeft ingebeeld (*) (10). IV. VER- (*) Be cc n er is de eenigfte Schryver, dien ik weet, welke gewag gemaakt heeft van de ontbindende hoedanigheid van het Zee-zout, en ins^relyks van zyne bytenden en rottingbaarenden aart, als het te rykelyk in de voedfels gabruikt word. Pliyfic. Subterran Lib. t. Sect. V. Cap. \. Doch deze ïouingbaarende hoedanigheid van het Zee-zout is overvloedia: bevestigd, door eenige laatfire proefneemingen op het lichten van de Zee ontftaande uit rotting. Zie Phil. Transact. Vol. Llt. p. 466". — Deze aanteekening heb ik in het jaar 1770 'er bygevoegd. , Men dient te weeten, dat alle deze Proefneemingen gedaan zyn met het Zout, dat men hier in de keukens gebruikt. (19) Daar het, «elyk ik nader melden zal, uit de Proeven van spallanzam blykt, dat de Spysverteering geenzins in eene gisting veel min in eene rotting beftaat; zoo volgt, dat de verklaaring die pringle hier geeft, van het nut, dat het Zee-zout, en dat andere rottingbaarende en rottingweerende zelfftandigheden aan de Spysverteering toebren. gen, geenzins gegrond is. — Ilierby moet ik aanteekenen, dat het Zee zout ook eene van die ftaaltjesis, met welke ik in de8fte Aanteekening bewezen heb, dat men.uitde rottingbaarende kracht op doode ligchaamen, niet tot die op leevende befluiten kan. De Heer lind heeft in zyne Verhandeling  68" PROEFNEEMINGEN IV. VERSLAG. Vervolg van de Proeven op de Rottingbaarende Zelfftandigheden (Septica). — Gis fingen omtrent de oorzaaken van het afneemen der Rot - Ziekten. — Van het onderfcheid tusfchen de uitwerkingen van Schaal-poeders(Testacea) en Kalkwater. — Ontdekking van een vermogen in de rotte dierlyke Zelfftandigheden in het voortbrengen van eene wynachtige gisting in plantaartige zelfftandigheden. — Van wat gebruik het Speek/el is in die werking. — En de toepasfing van deze proefneemingen op de theorie der Spysverteer'wg. Gelezen den 25 April 1751. D aar het zoo algemeen geloofd word, dat het zout de rotting wederltaat met een vermogen, even- over het Scheurbuik verfcheiden 'proef- of Waarneeminjen bygebragt om te toonen, dat het Zee-zout inwendig gebruikt niet de rotting bevordert. Onder andere fchryft hy; dat hy aan twee zvvaare Scorbutieke Lyders , geduurende 14 dagen, dagelyks een half pint en meer Zee-water had toegediend;, en dat hy 'er nimmer eenig nadeel van gezien had, ja dat fommige geloofden, dat die ziekte uit het aanhoudend gebruik van dit middel kennelyk verbeterd was. . En hy befluit 'er te recht uit, dat het Zee-zout niet door zich zelve het Scheurbuik voortbrengt; ofi'chooii het voor eene oorzaak van deze ziekte kan gehouden worden, voor zoo verre het de vleesch en visch - fpyzen verhart en moeijëlyk verteerbaar maakt. — Meenigvuldigmaalen heb ik ook met veel voordeel het Zee-water tot een bouteille daags laten drinken in hardnekkige klier- en huidgebreken , zonder dat ik 'er ooit.eenigen fchyn van rottinge in de vochten uit heb zien ontdaan. — Het gevoelen van den Heer l 1 n n is naderhand verder bevestigd door den Heer hulman in zyn  over de ROTTING. 09 evenredig aan deszelfs hoeveelheid, zoo heb ik niet berust in myne eerfte onderzoekingen, maar heb dikwyls de proeven, die dat gevoelen tegenfpreeken^ herhaald, en telkens ondervonden, dat xwee dragmen versch vleesch, met van vyf tot twintig greinen zee - zout en twee oneen water, eerder begon te rotten dan dezelfde hoeveelheid vleesch alleen met water te trekken gezet. - XXVI. Proefneeming. 1. Daarna heb ik onderzogt , of kleine gedeelten van andere middelflachtige of loogzoutige zouten , op gelyke wyze rottingbaarende zyn ; doch by het doen van proeven met de Tartarus Vitriolatus , Sal Ammoniacus , Nitrum, en Sal Diureticus , gelyk ook met het zout van Hartshoorn en van Alfem heb ik nooit kunnen gewaar worden , dat zy zulks zyn; fchoon zy alle , in flappe aftrekfels, bevonden wierden het vleesch zagter te maaken of te ontbinden; het zout van hartshoorn het meeste, en de falpeter het minfte van die alle. 2. De fuiker bevorderde ook in het minfte de rotting niet. — Men heeft gezegd, dat een zui- zyn Enquiry into the fource from whence the Symptoms of the Scurvy and of putrid Fevers arrife; waar in hy onder andere pag. 19 zegt: „ Als men de historie dezer ziekte na„ gaat, zal men vinden, dat lieden , die 'ér de voorge„ fchiktheid toe hebben , wanneer zy van onverteerbaare „ voedfels leeven, het zy die van eene dierlyke of plantaar„ tige natuur zyn, het zy dezelve met Zee-zout al of niet „ toegemaakt zyn, eveneens door het Scheurbuik aangetast „ worden; ,terwyl zy die het meest van die moeijelyk ver„ teerbaare zelfftandigheden eeteu, het allermeest 'er van „ lyden ". E 3  jrd PROEFNEEMINGEN zuivere ftroop het vleesch beter bewaart dan eenige pekel; en de proeven , die ik genomen heb, gaven my reden om te denken dat zulks waar is ; als ook dat ilappe ontbindingen van fuiker naar evenredigheid rottingweerende zyn. — Edoch, het gene hier onverwagt moest voorkomen , fchoon flappe ontbindingen van fuiker welhaast de rotting lieten voortgaan, zoodra 'er echter door de gisting van de fuiker een zuur voortgebragt wierd, werd die neiging tot rotting of vertraagd, of geheel te boven gekomen. — Invoegen de uitwerking beide van de meelachtige zelfftandigheden (farinacea) en van de zouten in de fuiker fchynen vereenigd te zyn j want, gelyk een zout, zoo weerftaat het eerst de rotting, het gene de meelen niet doen; en, gelyk de meelen, ftuit het de rotting, nadat de gisting begint. Aan deze rottingweerende kracht van de fuiker (die federt ruim eene eeuw dagelyks in groote hoeveelheid gebruikt is in andere zuurachtige voedfels) moeten wy misfehien , voor een gedeelte toefchryven de algemeene vermindering der Rot - ziekten. — Want hoe zelden hoort men thans van Melaatsheden, Lazery (*), rotte Scheurbuik, Roodeloopen, Pest-koortfen, en dergelyke ziekten, die te vooren zoo gemeeri waren, en waaraan het meest onderhevig waren zy, die dierlyke voedfels in overdaad gebruikten, inzonderheid gezoute vleeschfpyzen (f)? Daar is geen twyffel aan dat andere oorzaaken pok daar toe famenloopen , maar om die alle op, <*) Te weeten, de Lepra drabum. 1 ( jj Voeg hier by het gene gezegd is in de voorgaande Waarueemingen. Derde Deel, zevende Iluofdü. §. 6.  over de ROTTING. 7f ©ptetellen zou vreemd zyn aan ons oogmerk; zoo wel als melding te maaken van alle die ongefteldheden, die aan den anderen kant ontftaan kunnen uit het onmaacig gebruik van zulke fpyzen of dranken, die de rotting te veel weerftaan (20). 3. Ik heb insgelyks herhaald de proefneemingen met de Schaal-poeders (Testacea), en byzonder op het menfchelyk bloed, en ik heb gevonden , dat de kreefts-oogen de rotting van het dikke of roode gedeelte van het bloed (crasfamentwn) , en ook die van de wey deszelfs verhaasten; doch de laatfte niet zoo fpoedig. XXVII. Proefneeming. 1. Een voorneemen hebbende om de werking van de Testacea te zien, wanneer zy vereenigd waren met eenige rottingweerende middelen (antifeptica) , zoo liet ik een half dragme van het famengeftelde Poeder van Contrajerve-wortel (Put- C20) De Suiker is buiten twyiïel, gelyk de Honig, de Sappen der tuinvruchten en alle zoute • zeepachtige zelfftandigheden , rottingweerend ; echter meene ik meermaalen duidelyk waargenomen te hebben, dat dezelve, in te groote hoeveelheid gebruikt, eene voorgefchiktheid tot rotting geeft, door naamelyk de vochten te verdunnen en de vaste deelen te verilappen. — En, zoo de pest en andere rotziekten thans niet zoo gemeen zyn, en zoo het meerder gebruik der fuiker daar iets aan toebrengt, is zulks zekerlyk hier aan alleen niet toetefchryven; maar veel meer fchynen hier in aanmerking te komen, de grootere bezorgdheid omtrent de fchepen, die de pest zouden kunnen overvoeren, de meerdere zorgen omtrent het in het werkftellen van zoodanige middelen, die de rot-ziekten weeren en haare verfpreiding beletten kunnen, en het algemeener gebruik van aioeskruiden, tuinvruchten, gedste dranken, enz. E 4  7i PROEFNEEMINGEN (Pulvis contrajervae compofitus) trekken mes de gewoone hjeveelheid vleesch en water, en ik nam waar, dat de Testacea , welke in die famenftelling (compojitie) zyn , de kracht des wortels, die een van de fterkfte rottingweerende zelfftandigheden is , kennelyk verzwakten. —Want, offchoon dit poeder over het geheel de rotting wederftond , deed het dit echter mee minder kracht, dan byaldien het kleine gedeelte van den wortel , welke in die famenftelling komt, was alleen gebruikt geweest (*). 2. By (*) De groote gedagten , die eenige Geneesheeren van de voorgaande eeuw van de Testacea opgevat hadden en gevoed hebben, was gegrond op de onderftelling, dat de meeste ziekten, de koortfen zelve niet uitgezonderd , uit een zuur (acidiun) ontftonden. Offchoon hu deze Theorie tegenwoordig zeer bepaald is , zoo is echter, de praktyk 'er van nog zeer gemeen ; ten minfte iii heete ziekten ; gebruikende fommige die poeders enkel uit gewoonte, en andere met een oogmerk om de zuuren, die dan gebruikt worden, te verftompeu of tot middelilachtige zouten en dus bekwaam te maaken om in de melkvaten (vafa lactea) overtegaan en de uitwaasfeming Qdiap/iorefis') te bevorderen. — Zonder dit blykt het niet, hoe die opflorpende middelen (abfprbentia~) eenige fcherpte, of in de eerfte wegen of in het bloed, zouden verbeteren. ■ Edoch, welke verfchillen 'er ook mogen gerezen zyn over derzelver wyze van werkinge , zy zyn alle daar in overeengekomen , dat dezelve fchadeloos zyn; hoewel wy uit deze proefneemingen welligt reden krygen om te twyffelen, of zy zulks wel altoos zyn. — Ik wil echter hier uit niet befluiten, dat de Testacea alleen moeten gegeeven worden, wanneer 'er een zuur is te ondertebrengen , vermits, om fommige ziekten te geneezen, het kan vereischt worden de vochten te verdunnen en de vezelen te verflappen tot eenen zekeren graad van rottinge. — Hippocrates merkt aan, dat de koorts het beste geneesmiddel is voor fommige ziekten. En de voornaamfte uitwerkingen der kwikmiddelen fchyut te beftaan in een zekeren trap van eene rottige ontbinding zoo wel van de vezelen als van de voch:eu°. ——  over de ROTTING. 73 b. By die onderzoek van het kryt en de fchaal-middelen (testacea) voegde ik eenige proefneemingen op het Kalk-water, gemaakt uit Kalk van Kryt, en ook van Oester - fchulpen, (want Steen-kalk is hier niet in gebruik), en ik vond, dat, fchoon vleesch, in een van beide geweekt, terftond eenen onaangenaamen reuk uitgaf, even als in gemeene loog , echter niet zoo fchielyk rot werd als de proefmeeter. — Zoo dat in deze proef het kalk-water de rotting eenigzins wederftond , niettegenftaande de ftoffen, waar van het gemaakt was, te weeten kryt en fchulpen , beide rottingbaarende waren. — Niettemin nam ik waar , dat , wanneer de rotting begon, zy minder hinderlyk of ftinkende I was in dit dan in gemeen water (*). — En, fchoon Gevolglyk is het mogclyk , dat de fcheiding (jvifis) van fommige koortfen kan verhaast , of volmaakt worden door de Testacea, offchoon ik eerder my verbeelue, dat zy yan weinig belang zyn in de geneezing. (*) De beroemde Heer ha les, die federt. eenige proeven op het Kalk-water gedaan heeft, bevestigt het gene ik hier omtrent de geringe rottingweerende kracht van Schulpof Kryt-kalk gezegd heb. — En, fchoon hy niet meldt ooit gevonden te hebben, dat zy als rottingbaarende middelen werken, heeft hy echter myne reden, van waar zulks komen mag, aan het Genootfchap voorgedraagen; te weeten wanneer het kryt of de fchulpen niet genoeg gebrand zyn. Phii: Transact. Pol. XLFJll, N°. 103 (af). (fri) Ma cbr ide echter heeft door ontwyffelbaare proeven doen zien dat Kalk-water de rotting fterk tegenftaat; en de reden, waarom pringle zulks niet gevonden heeft, is, volgens zyne gedagten, omdat hy de vleeschftukken zoo groot genomen had, dat het kalkwater dezelve niet geheel had kunnen doordringen 5 of dat zyn kalkwater gemaakt was geweest van Kryt of Schulpen , die niet genoeg gebrand waren; en dat dit aan het water dien onaangenaamen reuk bad kunnen geeven , welke men voor een' rotten ftank genomen had. — Hy verklaart vervolgens de rottingbaarende kracht der fuytaarden , en de rottingweerende van het kalk-water op deze wyze : p De Krytaardcn hebben, in hunnen eerden (laat, eene groote yerJ7 j- ' » wand,  n PROEFNEEMINGEN fchoon het door andere is opgemerkt, dat het water uit Steen-kalk in zekeren graad beftendig rottingweerende is, denk ik echter dat het waarfchynlyk is , dat de krachten van dat geneesmiddel niet zoo zeer beftaan in de rotting te beletten, als wel in het ftuiten en verzwakken van zuuren en famengroeijingen, die de oorzaak kunnen zyn van verfcheide fleepende ziekten. Tot dus ver heb ik verflag gedaan van myne proefneemingen op zelfftandigheden, die de rotting wederftaan en bevorderen; waar uit blykbaar is , dat 'er een groot aantal zyn van de eerfte, doch zeer weinig van de laatfte; fchoon welligt meerder dan wy tot nog toe ontdekt heb- „ wandfchnp met de vaste lucht; en men heeft gezien, dat zy om „ die reden , als zy eenige dierlyke zelfftandigheid raaken , een „ gedeelte van die hoofdftofte aantrekken, en daar door de rot„ ting verhaakten. - Zy kunnen in dit geval de zelfftandigheid „ van bet rottende ligchaam niet geheel doordringen, zy omringen „ Hechts het zelve; maar, wanneer die aarden gebrand en in lee„ vende Kalk veranderd worden, dan zyn zy voor een gedeelte „ fmeltbaar in het water; de aarddeelen, dus zeer verdeeld zynde, „ zyn als dan in (laat om in het zagte weeffel der dierlyke en „ plantaartige zelfftandigheden integaan, daar zy zich terftond ver- „ eenieen met de vaste lucht dier ligchaamen. En zoo lang „ als dan de deelen van de kalk in dien ftaud blyven, zal ook de „ va.Me lucht volharden in den Vcerkrachteloozen ftaat , en de in,, vvendige beweeging, gelyk ook die byzondere verceniging der onineikbaare deelen, welke de roiting daaiftellen, zullen 'er in te" gengegaan en van geweerd worden". — Uit hetzelfde beginfel verklaart hy de rottingweerende kracht der zouten, der harstachtige en vetachtige ligchaamen: „ die alle, zegt hy, hebben eene groote „ verjvandlchap niet de vaste lucht, want zy zyn niet fmeltbaar of „ oplosbaar in \yater dan wanneer zy 'er van beroofd zyn ; en zy „ zyn vatbaar voor eene zoo groote verdeeling , dat hunne deelen 1 semakkelyk in alle dierlyke en plantaartige ligchaamen indringen, *, en zich daar onmiddelyk inet de vaste lucht dier ligchaamen ver*' eenigen kunnen j alwaar zy dan blyvende, de rotting voorkomen , " c\ en als de leevende kalk, wanneer deze in het water wel ver" dcc'd en ontbonden is, verzettende zich tegen de inwendige be!, weeging, en tegen de vervlieging der yaste lucht". — 't Is daar van, A'O'gens zyn begrip, dat men door verw, vernis, enz. het hout voor vervuuren bewaart; dat men de zaaden van groote bootnen, gelyk de castagnes, na dezelve gedroogd te hebben, door 'een korst van wasch of vet vruchtbaar, en dat men eijeren, gebraden en gedroogd vleesch, enz. in reuzel of boier versch cn goed houdt.  over de ROT Til N G. 75 hebben. — ïn dk laatile gedeelte heb ik myne onderzoekingen bepaald, alleen tot zulke dingen, die buiten ons ligchaam de rotting verwekken; want wat betreft de kwik en zekere vergiften, die in de maag ingenomen , of in de aderen opgeflorpt zynde, veronderfteld worden als rottingbaarende middelen te werken , ik heb die opzettelyk nagelaaten, als niet bekwaam zynde om my in zoo een wyd veld te begeeven. — Doch ik zal , by het gene ik bereids het Genootfchap heb voorgedraagen , voegen eenige andere waarneemingen op het bederf van dierlyke zelfftandigheden, die tot de voorige eene naauwe betrekking hebben, en welligt niet zonder nut in de Geneeskunde zyn kunnen. XXVIII. Proefneeming. Ik maakte verfcheide mengfels, ieder beftaande uit twee dragmen raauw Osfe-vleesch, even zoo veel brood , en een once water; en deze te famen tot een pap of deeg geftampt zynde (gelyk gefchiede in alle de overige van deze proefneemingen) werden gedaan in befloten flesjes, van drie of vier oneen groot, en geplaatst in de gewoone hitte van 100 graaden. — Doch in deze , en in verfcheide van de volgende proefneemingen , brande de lamp niet de geheele nagt door. l; In weinig uuren begonden alle deze mengfels te gisten, en volharden met dit te doen omtrent twee dagen (*). — By het grootfte ge- deel- (*) Ik vond naderhand , dat, als ik de flesjes geheel open gelaten had, of zoodanig dat de lucht 'er vry kon uit-  76" PUOEFNEEMINGEN deeke was dé gisting zoo fterk, inzonderheid als' de hitte eenige weinige graaden boven de proefmeeter was, dat, indien de kurkjes niet wea;gefprongen hadden, de flesjes zouden gebarsten zyn. — Het brood en het vleesch, die eerst op den bodem lagen, reezen al fchielyk naar boven, en lieten telkens, als 'er wat lucht uitging, eenige deeltjes op den grond vallen , die de lucht opgevoerd had (22). — Dus werd 'er een zinkfel (fedimentum) geboren , gelykende ■naar droesfem, terwyl de ligtfte deelen of bloem nog boven op de oppervlakte dreeven; doch de gisting aanhoudende, zoo zonken deze mede; en de zuure fmaak en reuk dier vochten , nadat de werking ophield, was een verder bewys van de voorafgegaane gisting. — Deze verandering was te meer onverwagt , nadien deze mengfels, als de beweeging begon , tot rotting overhelden, en indedaad, in weinig u.uren daarna, ftinJkende wierden; doch den volgenden dag verminderde de rottige reuk, en gong geheel weg, voor dat de gisting ophield. 2. Ik herhaalde deze proefneem'ngen dikwyls, en met dezelfde uitkomst. — En om verzekerd te uitgaan , dé gisting in minder dan de helft van dien tvd volbragt was. ' (22) De Heer ypey trekt, in de aangehaalde Disferta. lie, in twyffel, of die werking wel eene waare gisting kau genoemd worden ; dewyl die boven de 00 graaden ophoudt; daar in deze proeven'eene hitte van 100 graaden heeft plaats gehad. — Daarenboven openbaart zich deze werking ook in zulke zelfftandigheden, die voor eene waare gisting onbekwaam zyn : gelyk in de melk, die echter in den natuurlyken ftaat nimmer gist. — Hy meent dat het daarom waarfchynlyk is, dat deze werking niets anders is dan eene ontwikkeling der wezenlyke plantaartige zouteu door eene werktuigelyke werking van de rottende beginfelen. '  over de ROTTING. 77 te wezen , hoe veel deel de dierlyke zelfftandigheid in zulke uitwerkingen voortbrengen maakte ik mengfels van enkel brood en water; doch deze Honden verfcheide dagen in het ftoofje, zonder eenig teeken van gisting. 3. Ik deed by twee dragmen vleesch tweemaal zoo veel brood en water naar evenredigheid ; en dit mengfel in het ftoofje gezet hebbende, vond ik, dat de gisting even als te vooren voortgong, en met geen ander onderfcheid dan dat zy een zuiverer zuur voortbragt. 4. By dezelfde hoeveelheid vleesch en een once water, deed ik een half dragme brood; niettemin volgde 'er eene gisting op , en het vocht werd zuurachtig van fmaak, dog met eenen reuk ais van rotte kaas. 5. Ik maakte eene andere verandering met vleesch en havergort , in plaats van brood, en de uitkomst was alleen verfchillende in een hooger graad van gisting, dewyl de havergort die werking te vooren niet ondergaan had. 6. Ik beproefde, of havergort en water alleen wilden gisten; doch, fchoon zy dit deeden, was echter die werking op verre na zoo fterk niet, als wanneer 'er eene dierlyke zelfftandigheid bygevoegd was. 7. Ik heb ook proeven genomen met brood en gebraden vleesch, en met gelyke uitkomften ; want fchoon de rotting maar even te- bemerken was, en veel minder lucht dan in de voorige proeven geboren wierd, was echter de gisting volkomen, en de mengfels werden zuur. 8. Ik veranderde de hoeveelheid, neemende van het gebraden vleesch en het brood ieder een once, met omtrent twee oneen water. — Die meng-  78 PROEFNEEMINGEN mengfel in een flesje gegoten en toegeftopr zynde, werd gezet in een kamer daar vuur geftookt wierd, en waar in de Thermometer niet hooger rees dan tot omtrent 65 graaden. ■— Hier begon de gisting1 laater - en gong langfaam voort; doch, het gene opmerkelyk was, zy was niet zoodra begonnen, of het mengfel kreeg, zonder in het minst rottig te worden, een wynachtigen reuk gelyk aan dien van andere gistende vochten, en op het einde volgden de gewoone zuure fmaak en reuk. 9. Ik mengde een half once brood met anderhalve once water, en een weinig van het geronnen gedeelte van menfchenbloed, dat reeds rot was; en dit mengfel , m een befloten flesje , in het ftoofje gezet hebbende , zag ik eenige uuren daarna, dat het fterk giste. 10. Ik ondervond dezelfde hoedanigheid in fchaape-gal. — Want twee dragmen brood met een half once van dat vocht, in een flesje gedaan . en in het ftoofje geplaatst hebbende, nam ik waar, dat dit mengfel, den volgenden dag, lucht voortbracht even als in de voorgaande proefneeming. — De gisting duurde twee dagen ; in welken tyd de gal begon te rotten, doch zy herflelde zich weder; zoo dat het mengfel op den zesden dag zoo onbedorven bleek te zyn als op den eerften , zonder zuur te worden. Uit alle deze proefneemingen fchynt te blyken, dat alle dierlyke zelfftandigheden, die rot zyn of tot rotting hellen, begaafd zyn met eene kracht om in meelachtige ftoffèn (farinacea) eene gisting te verwekken, en ook om die gisting te vernieuwen in zoodanige, welke dezelve  over de ROTTING. 79 ve in een zekeren graad ondergaan hebben (23). li. Nadat zulke mengfels zuur geworden zyn, keeren zy nooit weder tot den ftaat van rottinge, maar worden integendeel meer en meer zuur, en wel tot zulken trap, dat ik een 'er van (het welk beftond in raauw vleesch en brood, van ieder twee dragmen, en een half once water) vergeleek met een dergelyk mengfel, by het welk in het begin tien droppels van den flapften geest van koperrood gedaan waren; en nadat zy beide eenige dagen in het ftoofje geftaan hadden , vond ik dat dezelve even zuur fmaakte. — Om hier reden van te geeven , moet men aanmerken , dat , nadien de byvoeging van zoo een fterk zuur de gisting verhindert, het laatfte mengfel geen fterker zuur verkregen heeft, dan 'er in het eerst door dien geest aan gegeeven is. ia. Ik heb ook opgemerkt , dat het zuur, het (23) De Heer macbr>de heeft door verfcheide föortgelyke proeven deze XXVIII Proefneeming van pringle bevestigd. Wat de natuurlyke oorzaaken betreft van de hier opgegeeven verfchynfelen,YPEYbegrypt dat die moeten gezogt worden in de eisenaartige natuur der rotte ftofFen; „ want" zegt hy, „ alle dierlyke rotte ftoffe is een foort „ van Zwavel - Lever (hepar fulpkurii) , en bevat zeer veel vlug loogzout in zich, dat met den oly allernaauwst vereenigd , en tot de grootfte fynheid gebragt is; maar de hier beproefde plantaartige zelfftandigheden bevatten zuur in zich; wanneer zy derhalven famengevoegd wor,, den, werkt het loogzout in dat verborgen zuur, en, we„ geus de inwendige beweeging hier door verwekt, word derzelver natuurlyke veraarding in zuur zeer verhaast; indien 'er naamelyk veel zuur en weinig loogzout in is; doch zoo de famengevoegde zelfftandigheden veel Ioog„ zout, en weinig zuur bevatten, word net zuur , nadat „ de werking geëindigd is, niet bemerkt; en dit geheel veï„ nietigd zynde, zoo gaat de rotting voort".  8cv PROEFNEEMINGEN het welk door die bewerkingen voortgebragp word, eenigzins een wrangen en ziltigen fmaak heeft, doch zonder eenigen hinderlyken reuk; ten ware de flesjes, geduurende de gisting, digt gefloten gehouden zyn; in dat geval is de reuk gelyk die van zuure melk of lebbige kaas. Wanneer wy nu overweegen, hoe veel lucht 'er geboren word , en hoe zuur deze mengfels door de gisting worden, moet het vreemd fchynen, dat dezelfde ftoifen, als voedfels gebruikt, zoo weinig beroering in ons ligchaam maaken. — En de zwaarigheid zou nog grooter worden , byaldien het Speekfel (Saliva) , gelyk fommige onderftellen, de gisting en rotting bevorderde (*_). XXÏX. Proefkeemingj Om de uitwerkingen van het Speekfel in de fpysverteering zeker te kennen , deed ik een weinig 'er van by raauw en tot pap gedampt vleesch, (*) Het Speekfel word door den beroemden stahl gebragi onder die zelfftandigheden , welke bekwaam zyn om eene plantaartige gisting te verwekken. Vid. Fundam. Chym. Part- II, Tract. I. Sect. I Cap. V. — En deze zelfde meening is, zoo ik my verbeelde, algemeen aangenomen door de volgende omftandigheid: een zeker Reiziger verhaalt eene vreemde manier van een wynachtigen drank te maaken, zoo als die by een van de Indiaaniche volken in gebruik is; te weeten, door eerst de fruit of het graan te kaauwen, voor dat zy bet te gisten zetten. — Edoch al wat men daar uit befluiten kan, is, dat het Speekfel , zonderde gisting vroeger te doen beginnen, dezelve eenpaariger en geregelder doet voortgaan, nadat zy begonnen is, zoo als in onze proeven; en dit is welligt eene noodzaakelyke omftandigheid om die werking in eene heete luchtftreek wel voorttezetten,  over de ROTTING. 8| Vleesch, en ik bevond, dat dit mengfel, in da gewoone hitte, langfaamer rotte , dan ander Vleesch, daar geen fpeekfel bygedaan was» XXX. Proefneeming. \. Ik nam twee dragmen of een half lood versch vleesch, even zoo veel brood , en een once of twee lood water, en deed hier by zoo veel fpeekfel , als ik onderflelde voor de verteéring noodzaakelyk te zyn. — Dit mengfel, irt een mortier gedampt zynde, werd in een befloten flesje gedaan, en in het ftoofje gezet, waarin het omtrent twee dagen bleef met naauwlyks eenige zigtbaare gisting ; maar op den derden dag werd dezelve zeer kennelyk. — Op dien tyd vortd ik dat het brood en vleesch op het water dreef, laatende echter eenige deeltjes op den grond zinken , tcrwyl 'er geduurig luchtbellen naar boven klommen: in één woord de gisting was volkomen, en kon ook onderkend worden door een wynachtigen reuk , even als in gewoone gistende of werkende vochten. — De werking duurde ruim tweemaal zoo lang, dan wanneer 'er geen fpeekfel by gebruikt werd, en was gemaatigder, en bragt met minder geweld lucht voort. — Toen de gisting geheel ophield , had het mengfel een' zuiver zuuren fmaak , fchoon flapper dan die in de voorige proeven voortgebragt was ; en ik merkte op, dat het van het begin af geen' rotten reuk had. 2. Ik veranderde ook deze proefneeming, gelyk ik de eerfte gedaan had , neemende , in plaatfe van raauw, gebraden vleesch, en fomtyds havergort, in piaats van brood; doch de uitkomsr! was fteeds dezelfde. — Eene omftan- III. deel. F dig-  82 PROEFNEEMINGEN digheid echter verdient eene byzondere opmerking: één once brood, even zoo veel gebraden vleesch , omtrent twee oneen water, en een weinig fpeekfel, te famen gedampt zynde, werden te gisten gezet in eene hitte van vyfenzestig graaden, en het flesje met een thermometer beproevende , vond ik het omtrent drie graaden warmer dan de buitenlucht (*). Uit deze laatfte Proefneemingen blykt, dat het Speekfel, indien het gezond , in eene genoegfaame hoeveelheid, en met de voedfels wel gemengd is, de hoedanigheid bezit van de rotting te vertraagen, onmaatige gisting, winderige opfpanning, en het zuur in de eerfte wegen, maag en darmen , voortekomen. — Maar , byaldien dat vocht ontbreekt, ongefteld, of niet wel vermengd is met het gene men doorzwelgt, dat dan het voedfel eerst zal rotten , daarna zuur worden, en , geduurende deze werking , fterk gisten , en in de maag en darmen veel lucht voortbrengen (24)- V. V E R- (*) Het is waarfchynlyk , dat in eene gisting van die foort, de hitte, tot een' zekeren graad, toeneemt in evenredigheid der hoeveelheid van het mengfel. — In zoo eene kleine hoeveelheid, tvvyflelde ik of eene plantaartige zelfftandigheid, gistende, of eene dierlyke rottende , ieder afzonderlyk , eenige kenbaare hitte zou voortbrengen ; offchoon de planten alleen bekwaam zyn om eene groote hitte te verkrygen (zoo zelfs dat zy in een vlam uitberften) wanneer zy liggen op een grooten hoop, gedrukt en vochtig gehouden zyn. ■— Edoch in dat geval, zoo word als de rotting begint, de gisting, ouder de rottingbaarende en zuirachtige deelen, aangezet en bevorderd, even als in de to vengemelrie Proefneeming. (24) Na pringle heeft macbride door veranderde proeven doen zien, dat het Speekiel, zelfs gezond zynde, met gistbaare zelfftandigheden vermengd , eene zeer fterke gistyerwekkende kracht oeffentj en hy heeft hier uit verklaard  övèr de ROTTING. 8j V. VERSLAG, Vervolg van Proefneemingen en Aanmerkingen over de gisting van Plantgewasfen, door middel van rotte dierlyke Zelfftandigheden. — Een wrang zuur door zulk eene gisting voortgebragt. — De waarfchynlykheid dat de meeste Plantgewasfen gistbaar zyn ; de fcherpe , tegènfcheurbuikige , of loogzout aar tige foorten niet uitgezonderd. —■ Over de gisting van melk. —■ Hoe ver de voedfels in de maag gisten. — Van het nut van het fpeekfel in de voedende gisting. —■ Van de verfchillende' oorzaaken van eene gebrekkige Spysv er teering. — Van de oorzaak en geneezing der Maagpyn. — En uit wat oorzaak het zuur in de maag ontftaat^ Celezen den 20 Juny 175 ü Th myn laatfte Verflag, gaf ik berigt van eenige' waarneemingen, die ik gemaakt had op de gisting. klaard den dienst, dien het Speekfel aan de Spysverteering toebrengt, welke volgens zyn begrip door eene zekere gisting bewerkt word. —■ Dan de beroemde spallanzani, heeft door zyne proeven getoond, dat het Speekfel, fchoon het in dat geval de gisting begunstigt, echter in den gezon» den ftaat niet op die wyze in de maag werkt en aan de -Spysverteering dienftig is, maar alleen door de voedfels week ta inaaken, en met behulp van het maagfap te helpen ontbinden. —- Niettemin blyft het waar, dat het Speekfel in de maag gisting kan verwekken en voortzetten, dan naamelyk, wanneer uit gebrek van maagfap, of uit eene kwaade gefteldheid deszelfs, de bpysverteering niet naar bchooren gefchiedt; en vooral dan wanneer 'er met rotbaare of reeds rotte, te gelyk gistbaare zelfftandigheden zich in de maag F a  &t PROEFNEEMINGEN ting van meelige Zelfftandigheden (Farinacea>J, door dierlyke Zelfftandigheden voortgebragr.; doch , nadien ik toen dat onderwerp niet geheel afgehandeld heb, zal ik nu een weinig meer proefneemingen daar toe betrekkelyk het Genootfchap voordraagen. XXXI. Proefneeming. Na gezien te hebben de uitwerkingen van het verfche fpeekfel, zoo in de gisting te fluiten als in dezelve te maatigen, was ik begeerig te kennen deszelfs hoedanigheden , als het rottig is. — Tot dit oogmerk eene genoegfaame hoeveelheid verzameld hebbende, hield ik hetzelve omtrent drie dagen in het ftoofje (*), en deed toen de gewoone evenredigheid 'er van by bevinden. — Men befneurt ook de verfchynfelen van gisting meest in zwakke geltellen, die eene flappe maag hebben; en het is hier van, dat dezulke dikwyls met het zuur gekweld zyn , offchoon zy fchier alleen dierlyke fpyzen gebruiken ; en dat zy, die, uit hoofde van dat zuur , aan maagpynen onderhevig zyn, vceltyds zwaarder pynen lyden, als zy veel brood enz. by vleesch eeten, dan wanneer zy alleen meelige fpyzen gegeeten hebben. (*) Te weeten , bloed warm , of omtrent 100 graaden van fahrenheit's thermometer; en men moet onthouden, dat dezelfde graad van hitte gebruikt is in de overige van dezê Proefneemingen , ten zy wanneer zulks anders word uitgedrukt. De Heer als ton niet getet hebbende op de hier boven^ ftaande Noot (die echter in alle de uitgaaven van dit Werk ftaaQ fpreekt, in zyne Verhandeling over het Kalkwater, tegen de uitkomst van eene myner proefneemingen , uit eenige die hy zelfs gedaan had, alleen in de opene lucht, te Edinburgh, in het eind van April en het begin van Mey, voorwendende, dat ik dén graad van hitte , dien ik in myne proefneemingen op dezelfde zelfftandigheden had gebezigd , niet bepaald had.  ©ver. de ROTTING. ?5 by de gewoone mengfels van brood, vleesch en water; en dit bragt niet alleen eene vroegere gisting voort, maar maakte dezelve ook fterker , en deed haar meer lucht voortbrengen , dan anders zonder het fpeekfel zou gefchied zyn. — Het vleesch werd ook eer rottig dan gewoonlyk, maar op het laatst werd het weder versch door middel van de gisting; zoo dat, toen die werking ophield, de ftoffen in het flesje zuur ruikte en fmaakte , zonder eenige overblyffels van rottinge. Uit deze proefneeming vinden wy het te meer waarfchynlyk , dat de dierlyke zelfftandigheden een vermogen hebben (in evenredigheid van haaren trap van rottinge) om eene gisting in de gewoone meelachtige zelfftandigheden te verwekken. XXXII. Proefneeming. ■Ik nam twee dragmen visch van eene verfche Makareel, daar het vel afgehaald was , met eene gelyke hoeveelheid brood, en deze met een once water tot de gewoone dikte gebragt hebbende, plaatfte ik dezelve in het ftoofje; te gelyk met een ander flesje, bevattende een dergelyk mengfel, doch met de byvoeging van versch fpeekfel; en een derde , met dezelfde hoeveelheden van versch vleesch, brood en water alleen, met welk de twee voorige vergeleken werden. — In minder dan vyf uuren , nadat zy te weeken gezet werden, begonnen de ftoffen in alle de flesjes te klimmen, te dry ven in het water, en te gisten ; en geduurende deze geheele werking bemerkte ik geen verfchil tusfchen de gisting ver* oorzaakt door de visch, en door het vleesch , dan alleen, dat het flesje, met het eerfte den F 3 rot-  8$ PROEFNEEMINGEN rottigen reuk het langst behield. — Edoch den volgenden dag, de gisting fteeds aanhoudende, was de zuure reuk in alle de flesjes zeer kenbaar ; en den vierden dag (wanneer ik des avonds te vooren de kurken van de flesjes gedaan had) kon ik naauwlyks ecnig onderfcheid bemerken tusfchen het eerfte en hec derde (of de peil-fles), zoo min in fmaak als in reuk, en beide waren zy zeer zuur. — Maar het vocht in het tweede flesje was zoo zuur niet, en het gaf even zulk een' wynachtigen reuk als ik te vooren opgemerkt had, wanneer het verfche fpeekfel gedaan was by het gewoone mengfel met vleesch (*). Dewyl ik dus, in dit voorbeeld, zulk eene volkomen overeenkomst ontdekte tusfchen de ver-r mogens van visch en vleesch in hec voortbrengen van fisting, en vermoede dat allerlei visch min of meer van die zelfde kracht bezat, zoo heb ik de proef met eenig ander foort van visch niet herhaald. — Want, offchoon ik overtuigd was, dat tot betere regeling van onzen eetregel (diëet) en tot regt verftand der verfchillende uitwerkingen yan verfchillende dieren toe voedfel, het van nut zoude wezen veele byzondere foorten daar van op deze manier te onderzoeken, en waar te neemen, welke van dezelve meer of min tot het verwekken van gisting bekwaam zyn, en meer of min zuur voortbrengen; daar echter zulke proefneemingen te veel tyd zouden weggenomen hebben , heb ik dezelve voor het tegenwoordige nagelaten , en flechts het hier algemeene bedoelde vervolgd, om te onderzoeken naamelyk hoe ver dit beginfel van gisting te verwekken, in andere dierlyke zelfftandigheden zich uitftrekte. XXXIII. Proef- m Zie XXX. Proefueeraing,  over de ROTTING. «7 XXXIII. Proefneeming. Ik nam daarom eene proef met de dooijers van versch gelegde eijeren. — Een van dezelve mengde ik met twee dragmen witte-brood en een once water; en een ander met dezelfde evenredigheid van brood en water, waar by ik een weinig fpeekfel deed. — Doch, fchoon beide flesjes vier dagen in het ftoofje gehouden wierden,' kon ik echter geene teekenen van gisting, of eenige neiging tot rotting in dezelve bemerken. — Hier op my herinnerende de waarneeiining van den Heere reaumur, omtrent de ftraage rotting van onbevrugte eijeren (25), be- floot C25) Aanmerkenswaardig zyn hier omtrent de Waarneemingen van den Heere reaumur. Onder de bedorven eijeren, die hy, in zyn eerfte broeifels, had moeten wegneemen, vond hy 'er eenige, die, gebroken zynde, niet ftonken, waar van het dooir niet ontbonden was, die niet minder vol waren dan verfche eijeren,en die, in een woord, zoo weinig veranderd waren, dat men dezelve eeten konde, even als of zy niet gebroeid geweest warerf. — Nadien hy in eenige of een dood kieken of deszelfs overblyffels vond, vermoedde hy dat de andere onbevruchte eijeren waren. — ■Om dit te onderzoeken hield hy eenige hoenders afgezonderd in een hokje : de eijeren, die zy eerst leiden , waren nog niet die hy begeerde; de haanetree was 'er zigtbaar in. Hy kreeg 'er vervolgeus klaare eijeren van. — Hier van hield hy 'er eenige geduurende 40 en andere 50 dagen in eene broeijende hitte, dat is op 32 graaden van zynen Thermometer; en hy plaatfte de andere in eene koele plaats. Zy bleeven alle goed; en de laatffe waren na meer dan 8 maanden volkomen goed en zonder den minrten kwaaden fmaak. Die eijeren echter , welke het vruchtbeginfel oiufangeu hebben, doch niet gebroeid worden, bederven en rotten; doch wanneer, door 'broeijing, het leevensbeginfel "er in werkfaam gemaakt word en zoo lang dtt werkende blyft, word het Kuiken voor rotting bewaard. — Waarom Wy ("28) Het gevoelen, dat de Spysverteering door gisting der voedfels in de maag volbraat word, is zeer oud; zelfs leerde men van de laatfte helft der voorige eeuw tot op den tyd van BOEitiiAAVE toe, dat alle de bewerkingen der dierlyke huishoudinge door gisting uitgeoeffend wierden. — Dan boer ha ave toonde, dat alle die gistingen loutere hersienfchimmeu waren, uitgezonderd die, welke in de maag de Spysverteering volvoerde , en deze zelve bepaalde hy voor zoo verre dat 'er by de verteering der voedfels fleehts een beginfel van gisting plaats hadde, die' echter, uit hoofde van het kort verblyf der voedfels in de maag, niet vol. trokken werd —— Edoch de Heeren pringle en macukide hebben de gisting weer een grooter rol in de Spysverteering doen fpeelen, en uit hunne Proeven befloten, dat 'er geen Spysverteering gefchiedt zonder eene volkomene gisting, doch dat deze niet zoo fterk, niet zoo werkfaam is, wanneer men enkel plantgewasfen tot voedfels ge. bruikt, als wanneer men 'er tevens vleeschfpyzen by nuttigt. — Dit gevoelen heeft ftand gegrepen en is algemeen op de Hooge Schooien geleeraard tot voor vier of vyf jaaren, toen de Proeven van den Abt spallanzani zyn. bekend geworden. — Deze onvergelykelyke Natuuronderzoeker heeft door de fchranderst uitgedagte Proefneemingea over-  ovèr de ROTTING. 99 Wy hebben gezien het nut van het Speekfel in de gisting te maatigen en dezelve langer gaande te houden , en dus ook om de te groote overhelling van dierlyke zelfftandigheden tot rotting, én die van plantgewasfen tot zuurwording te beteugelen. — Wanneer derhalven het Speekfel gezond is, en in een genoegfaame hoeveelheid, en als het voedfel wel bereid is, en niet te veel 'er van gebruikt .wordt , zoo gefchiedt die gisting zeer zagt, zortder hinder, en brengt Hechts weinig lucht voort. — Maar, wanneer men overdaadig eet, of Zonder behoorlyke kaauwing de fpyzen doorzwelgt; of als het vleesch of visch taay of vet is, of met ongegiste meelige zelfftandigheden gegeeten word ; of wanneer het fpeekfel door eenig toeval bedorven, ongefteld, te weinig, of niet naar vereisch met het voedfel vermengd is, dan gefchiedt die gisting met geweld, de. maag word door lucht opgeblazen ; en , gemerkt deze groote beweeging met eene buitengewoone hitte verzeld gaat , zoo brengt zy overtuigend doen zien , dat de Spysverteering noch met gisting, noch met rotting gepaard gaat; dat zy, althans in den mensch, alleen door het ontbindend vermogen van het maagfap volbract word. — De proefneemingen en bewysreden, waarmede by zulks betoogd heeft, verdienen , dat men die zelve leeze in de zesde Verhandeling van zyn Werk Proefneemingen over de Spysv a-teering, door den Heere van der wagt uit het Fransch in 't Hollandsen vertaald. — Invoegen men genoegfaam alles wat de Heeren pringle en macbrine uit hunne proeven tot de wyze, op! welke de Spysverteering gefchiedt, belloten hebben, moet aanmerken als geheel vervallen en van allen grond ontbloot; terwyi men al het gene pringle hier en vervolgens uit de gisting afleid, ter verklaaiing van ongefteldheden en ziekten der maag, veel beter uit een ongefteld of verllapt maggfap verklaaren kan. G 5t  ïoo PROEFNEEMINGEN zy aan dat ongemak, het welk men hartbranding , de Zoode. (Soda) noemt. ----- En, gelyk men in de proeven vond , dat er eene zekere hoeveelheid van het fpeekfel vereischt wierd om de gisting binnen haare paaien te houden zoo vindt men ook in de praktyk, dat alles wat een grooter affcheiding van dat vocht voortbrengt of het zelve helpt vermengen met het gene men eet , het beste geneesmiddel is voor die gebrekkige fpysverteering (indïgestïo). 3. Wanneer eene olyachtige zelVftandigheid by by het gewoone mengfel gedaan word , zoo volgt 'er eene fïerkere gisting; die door de gewoone evenredige hoeveelheid gyl niet kan gemaatigd worden, ten zy 'er eenig vast loogzout(by voorbeeld dat van Alfem) bygedaan word, gelyk ik by de proef ondervonden heb. — En, nadien ik insgelyks waargenomen heb , dat die zouten , zonder hec fpeekfel , niet alleen de te geweldige gisting in de flesjes fchielyk beteugelen, maar die zelfs voor een tyd doen ophour den , zoo is het niet te verwonderen , dat zy in de Zoode zulk een zeker en fpoedig geneesmiddel zyn; vermits zy het fpeekfel zeepachciger maaken , maar ook de gisting zoo lang opfchorten , totdat 'er inmiddels meer van dat vocht kan afgefcheiden , en met het voedfel vermengd worden. De Theorie, uit deze proefneemingen voortvloeijcnde, kan zeer dienen om van andere ziekten van de maag reden te gecven; doch voor het tegenwoordige zal ik onderneemen om 'er Hechts eene door te verklaaren, naamelyk het Zuur in de maag , ontffaande uit een vocht, het welk fomtyds zoo fcherp is dat het de keel ontvelt , en de tanden Homp maakt. — Om da oor-  •over de ROTTING. oorzaak van zulk een buitengewoon zuur te leeren kennen, deed ik verfcheide proeven op onze gewoone voedfels; en onder anderen, maakte ik verfcheide aftrekfels van brood en water, in verfchillende evenredigheden; die, na eenige dagen bloed warm in het ftoofje gehouden te zyn, maar weinig zuur werden, en nog minder, wanneer 'er fpeekfel bygedaan was. — En wat het vleesch belangt, het is zoo ver van zuur te worden, wanneer het alleen is met water, dat deszelfs bederf juist het tegenovergeftelde van het zuur fchynt te zyn. — Nochtans is het zeker , dat veele met het zuur geplaagd zyn, fchoon zy van vleesch , brood en enkel water leeven. — Dan uit de gemeene theorie van de fpysverteering zyn wy bezwaarlyk in ftaat om daar van reden te geeven; doch zeer gemakkelyk uit dit beginfel der gisting; dewyl wy vinden, dat niet alleen een fcherp , maar zelfs een wrang zuur door die fpyzen kan voortgebragt worden, zoo dikwyls als de maag verflapt , of door eenige oorzaak onbekwaam geworden is , om al het voedfel in de darmen -overtebrengen ; want bet gene in de maag verblyft, en dus tyd heeft om eene volkomen gisting te ondergaan , word daar door in een wrang foort van azyn veranderd. G 3 VI. VER-  PROEFNEEMINGEN VI. VERSLAG. Proefneemingen op zelfftandigheden, die de fpysverteerende gisting verhaasten, vertraagden, vermeerderen en verminderen; met aanmerking over derzelver nut in de werking der fpysverteering te verklaaren, te gelyk aantoonende, hoe die -werking toevallig kan geholpen worden door zuuren, bittere dingen, fpeceryen, wyn, enz. — IVelke zelfftandigheden het naast komen by het Speekfel in deszelfs fpysverteerende eigenfchap, en hoe deze, ingevolge de gefteldheid, moeten veranderd worden. — Over het onderfcheid tusfchen de werking van de Gal, en die van de gewoone bittere middelen. — Het Zee-zout, in verfchillende hoeveelheden, bevordert of vertraagt de fpysverteerende gisting; doch de andere rottingbaarende zelfftandigheden verhaasten altyd dezelve. — In welke eigenfchappen de' fchulpftoffen (testacea), het kalkwater; en dé vaste loogzouten overeenkomen en verfchillen. — Wélke Voedfels het gemakkelykst, en het moeijelykst te yerteeren zyn. Gelezen den 31 Ocioler 1751. Jn de twee voorige Lcczingen aan her Genootfehap verflag gedaan hebbende van eenige Proeven, die aahtoonen, dac de algemeene gisting van tot voedfel dienende plantgewasfen , door middel van dierlyke , tot rotting hellende, of reeds rottige zelfftandigheden voortgezet word , zal ik dit gedeelte van myn onderwerp nu eindigen , met een verhaal te geeven van eenige an- de-  over de ROTTING. 103 dere, die ik heb genomen op ligchaamen, welke mede die bewerking verhaasten of vercraagen , vermeerderen of verminderen; en ik zal, even als te vooren, trachten deze proeven op de Geneeskunde toetepasfen. .«.v t nitficuo» cjj|q . j 30.1 <■ ihvst':-.- a ! cotd ï>u XXXVII. Proefneeming. 1. By twee dragmen versch vleesch, en even zoo veel brood, deed ik rooden wyn en water, van ieder een half once. — By dezelfde hoeveelheid brood en vleesch, in een ander flesje, deed ik een once gemeen bier. — In het derde flesje, waren het brood en het vleesch verdund met een once water, zuur gemaakt met eenige weinige droppels van den Geest van Koperrood (Spiritus Vitriolï). — En in een vierde flesje, waren dezelfde ftoffen; alleenlyk , deed ik, in plaats van den Geest van Koperrood, 'er by twee dragmen van het zuure vocht, dat uit de gisting van brood, vleesch en water ontftaat. — Alle deze mengfels tot de gewoone dikte gebragt Zynde, werden gezet in het ftoofje , waar in zy drie dagen bleeven , zonder lucht voorttebrengen , of eenige teekens van gisting te geeven. — Doch twee theeleepels Rum, by het gewoone mengfel gedaan zynde , vertraagden de gisting voor eenige uuren;. en veelligt zou eene dubbelde of driedubbelde hoeveelheid dezelve geheel gefluit hebben. 1. In een van de gewoone mengfels werden getrokken vyf greinen van de Species Aromatica uit de Londenfche Apotheek; in een ander, tien greinen Comyn - zaad; in een derde , een half dragme van het fchaaffcl van Sasfafras - hout; in een vierde, vyf greinen Saffraan ; in een vyfde, ' G 4 tien  fcH PROEFNEEMINGEN tien greinen Myrrhe; en in een zesde, vyf greinen Aloë. — In de twee iaatfte, waren die ftoffen ontbonden; dog in alie de andere , waren de aftrekfels gemaakt met kookend water, en toen zy verkoeld waren, werden zy gedaan by het brood en vleesch, tot een pap geftampt, gelyk in de yoorige Proefneemingen. — Behalven. deze, was een ander flesje met bet gewoone mengfel bereid, om te dienen tot een proefmeeter , waar mede de overige konden vergeleken worden , ten aanzien van de'wyze, tyd en trap van derzelver gisting. — Dit alles dus klaar gemaakt, en de flesjes in het ftoofje gezet zynde, nam ik waar, dat de gisting in alle veel laater begon dan in de proefmeeter, dat met de faffraan uitgezonderd; doch met dit onderfcheid tusfchen hen, dat de mengfels met de fpeceryen, inzonderheid dat met de Sasfafras, fterk gisten, en meer lucht voortbragten dan de proefmeeter; terwyl die met de Saffraan, Myrrhe, £n Aloë, langfaamer gisten en minder lucht gaven. 3. Op dezelfde manier heb ik onderzogt de Toppen van Alfem (Summitates Abfmthii), en bet kleine Duizend,Gulden-Kruid (Centaurium minus), de Kamille-Bloemen (Flores Cham De verfchillende werking van Loogzouten, en rotte zelfftandigheden, op de zenuwen. — Dat ''er maar een foort van waar Scheurbuik is; en dat dit ontftaat uit rottinge. Gelezen den 23 Febrtiary 1752. Hebbende in myn laatite Verflag geëindigd dar. gedeelte van myn onderwerp,- het welk betrekkelyk is tot de wynachtige gisting van plantgewasfen , voortgebragt door een rottig gist, zoo zal ik nu het geheel befluiten met 'er by te voegen eenige weinige Proefneemingen gedaan op de rotting van het bloed en de meer vaste deelen van het ligchaam, met inzicht om eenige andere byzonderheden in de Theorie der Geneeskunde optehelderen. III. DEEL, H XLII. Proeft  ïi4 PROEFNEEMINGEN XLII. Proefneeming. 1. Een gedeelte Bloeds, afgetapt van een' Man, die het Zyde-wee (Pleuritis) had, was gefcheiden in de ontdoken korst (*), het geronne roode deel en in de wey. Deze werden afzonderlyk in verfchillende flesjes gedaan, die grooter waren, zoodat zy een goed deel luchts konden bevatten, en deze toegeflopt zynde, werden gezet in het ftoofje, met eene hitte van de gewoone peil , te weeten van 100 graaden op fahrenhei t's Thermometer. In twaalf of veertien uuren begon de korst te rotten; het geronnen deel hield het een weinig langer uit; doch de wey bleef ten naasten by viermaal langer zonder eenig kennelyk teeken van rottinge. -—• Deze proef werd herhaald met een gedeelte versch afgetapt bloed, van een anderen lyder , die ook het Zyde-wee had, en wel met denzelfden uitflag. 2. My op een' anderen tyd bloed bezorgt hebbende met eene dikke ontftoken korst , fcheidde ik dat gedeelte van het overige , en het zelve in twee verdeeld hebbende, ftelde ik het eene ftukje in een kamer aan de lucht bloot; en het andere lei ik in een fchoteltje, en dekte het met een kopje toe. De proef werd genomen in den zomer, en ik nam waar, dat het eerfte ftuk (het gene in het eerst twee dragmen woog) in vier-en-twintig uuren de helft van zyn gewigt verloren had , alleenlyk door uitwaasfeming;en dat,in twee dagen daarna, 'er maar een dun (*) Te weeten, dat deel van het bloed, het welk de Heer de senac noemt de vitte ftoffe , die van ztlfs firgmt. Structure du Cceur Tom. II, p. yi.  over de ROTTING. 115 dun velletje van was overgebleven ; doch dat het bedekte ftukje, in weinig dagen, geheel gefmolten was tot een dun vocht; terwyl één gedeelte van het geronnen deel (dat insgelyks gezet was om uittewaasfemen, doch in de buitenzyde van een vengfter) uit zich zelfs tot een dik koekje gevormd was;.en het overige van die zelfftandigheid, het welk in een befloten flesje bewaard was , behield nog eenige weeken een' grooten trap van famenhang, Dewyl nu de ontftokcn korst zoo ontbindbaar, zoo vlug en zoo ligt bederflyk is, mogen wy, dan niet befluiten - dat zy eene grootere hoer veelheid van rottingbaarende deeltjes bevat, dan eenig ander gedeelte van het bloed? — Omtrent de oorzaak , van waar dit voortkomt, zal ik myne gisfing opgeeyen. Of de Ontfteekings-Koortfen het eerst aangebragt worden door verftopping. der huid-porien, of uit eenige andere oorzaak* ontftaan, is in gefchil geweest ; hoewel men 'er naauwlyks aan getwyffeld heeft, dat een opftopping van de ongevoelige uitwaasfeming ten minfte het gevolg is van zulke koortfen ; en hier uk volgt, dat in het een zoo wel als in het andere geval, de meest bedorven deeltjes moeten opgehouden worden, op eenen tyd, dat de vochten, wegens een' grooteren graad van hitte, het meest gefchikt zyn tot rottinge. — Edoch, wanneer,' na eene aderlaating, het bloed tyd gegeeven word om ftil te ftaan, tot dat de gelykfoortige deeltjes tyd hebben om zich te vereenigen, zoo verlaat de uitwaasfémendé en rottingbaarende ftof terftond de 'wey, als zynde het minst lymig; Ch hegt zich -aan het geronnen gedeelte, en word nog, vaster verward in het fpekkige of lymige gedeelte H 2 vaa  iiö PROEFNEEMINGEN Van het 'bloed, dat zich naar de oppervlakte begeeft (29). XLIII. Proefneeming. Nadien de Mynftoffelyke Zuuren zulke vermogende rottingweerende middelen (antifeptica) £yn, was ik ook begeerig om 'hunne uitwerkingen te zien op zelfftandigheden, die reeds rottig waren. — Ten dien einde zoo liet ik een weinig Geest van Koperrood (Spiritus Vitriolf) druipen öp een ftukje bedorven vleesch, en op het geronnen deel van menfchen-bloed, dat mede rot was, en ik bevond, dat dit zuur, in plaatfe van den rotten ftank te verminderen, denzelven veeleer vermeerderde; zoo dat het door deze byvoeging een drekkigen ftank gaf, of zoodanigen reuk kreeg als 'er ontftaat uit de nederploffing (jpraecipitatio) van den zwavel door een zuur in een loogzoutig ontbindfel (menflruunr) (*_). Die proef ook met den Geest van Zee-zout (Spï (29") Dat dè Heer pringle uit deze verfchynfelen moest befloten hebben, dat 'er in rottende ligchaamen loogzouten geboren worden , is reeds aansremerkt in de 2de Aanteekening, die hier by moet vergeleken worden. (*) Seiendum vero , Sulphur folutum a-kalicis , dein inisto aeido, pracipitari, albefcere, fce:orem ingratisfiraura putrefactorum excrimentorum exhibere..... Si tincturm aurea Sulphuris acetum inftillas, mox foetor prodit ftercoreus ex pracipitato Sulphur e. Boerhaave Elem: Chein. Tom. II, Proc. CLIX. Dat is: men moet weeten, dat zwavel, door loogzouten ontbonden, daarna gemengd met zuur, nedergeploft en wit word, en den- ondraagelyi- ften ftank van rotte drek ftoffen opgeeft Zoo men azyn Iaat druipen in de Gulde Tinctuur van Zwavel, ontftaat 'er terftond, uit den neergeploften zwavel een drek* /tank.  over de ROTTING. (Spiritus falis) en met Azyn herhaald hebbende, met denzelfden uitflag , begon ik hier uit te vermoeden , dat de uitvloeifels (effiuvia) , uit jotte Zelfftandigheden uitwaasfemende, voornaamelyk beftaan uit het Phlogiston (*), of het zwavelachtig beginfel; dewyl deze uitvloeifels zich zoo gereedelyk vereenigen met de zuuren , en die vlug maaken, gelyk blykt uit de vermeerdering en byzondere verandering van den reuk O0)- — Edoch het is dienftig aantemerken, dat het Phlogiston uit eene enkelde rotte Zelfftandigheid niet alleen opryst, maar vereenigd met de zoute deelen van het ligchaam. — Want weiligt is het Phlogiston, wanneer het alleen is , onmerkbaar voor onzen reuk; en als het ontdaan is van die zouten, is het nooit, voor zoo verre wy weeten, befmettelyk. — Invoegen de verderfelyke deeltjes van rotte zelfftandigheden fchynen te beftaan uit eene zekere vereeniging van het zwavelachtige met het zoute beginfel, welke famengevoegd niet alleen de fcherpfte prik- (*) Materiam et principium ignis, non ipfum ignem, €go Phlogiston appellari ccepi; nempe primum ignescibile, infammabile, directe atque eminent er ad calorem fufcipiendum atque fovendum habile principium. Stahlii Fundam. Theor. beccherian. Dat is: de ftof en hec beginfel van het vuur, doch niet het vuur zelf, heb ik Phlogiston begonnen te noemen; een beginfel naamelyk het eerst voor 't vuur vatbaar, ontvlambaar, en onmiddelyk en by uitltek bekwaam om hitte te ontvangen en te koesteren. (30) Volgens den Heer ypey (zie de 4de Aanteekening) ontltaat die vermeerderde ftank en drekreuk, door de bymenging van zuuren in rottende ligchaamen en in de zwavelmelken (dat is in de ontbindingen van zwavel in loogzout) , uit eene meerdere voortbrenging van vlug loogzout met een olyachtig beginfel , het welk door het zuur gevormd, uitgejaagd en opgeheven word. H 3  Tti8 PROEFNEEMINGEN prikkel worden voor de zenuwen, maar tevens als een gist werkt op de vochten , in het bevorderen van derzelver bederf (31), Uit (31) Ik heb reeds in de 14de Aanteekening doen opmerken, dat het beftaan van het Stahliaanfche Phlogiston door de laatere Proefneemingen van den Heere lavoisier zeer twyffelachtig geworden is; en ik durf 'er hier by voegen genoegfaam overtuigd te zyn, dat het Phlogiston zoo als stahl en zyne Navolgers het gefield hebben wezenlyk niet beftaat. — Ik beii deze overtuiging verfchuldigd aan de beknopte, doch tevens zeer klaare fchets , welke de kundige Heer van marum van de nieuwe leer van lavoisier omtrent de zuivere lucht, en, bykans alles wat daar toe betrekkelyk is , by wyze van een Aanhangfel geplaatst heeft agter het Vierde Stuk van de Verhandelin. gen van teylers Tweede Genootfchap. —\—. Dan men dient dat Aanhangfel zelf te leezen , om 'er een klaar en volledig denkbeeld van te krygen; ik zal 'er hier alleen maar eenige weinige byzondêrheden van aanteekenen ter betere ophelderinge en verklaaringe van het gene de Heer prinule en ik in dit en in de voorige Deelen van dit Werk nopens het Phlogiston gefield hebben. 1 De beroemde Scheikundige becciier had reeds gefteld, dat een der famenflellende deelen van alle ligchaamen was feene' zekere vuurftofFe , beftaande uit hec hoofdftoftelyk vuur vereenigd met eene zeer fyne aarde, en de Groote stahl, dit ftelfel aanneemende, heeft aan dit beginfel den haam gegeeven van Phlogiston, brandbaar beginfel, vuurvoedfel. — Dezen naam en dat denkbeeld van het veronderftelde Phlogiston hebben alle zyne Navolgers, tot de hieuwfte Scheikundigen toe, aangenomen; en zy hebben alle door dit Phlogiston verklaard de famenftelling en de ontbinding der ligchaamen , gelyk ook de verfchynfelen die tiaar by gepaard gaan. — Zy hebben, by voorbeeld, gefteld , dat de Metaalen, van het Phlogiston beroofd, in Metaal-kalken veranderen ; doch dat deze Metaal-kalken weder tot het zelfde Metaal overgaan, als men het Phlogiston aan dezelve wedergeeft; ^— dat de zwavel niets anders is dan een' famenftel van Phlogiston met Vitriool-zuur; dat hec Phlogiston de ftoffelyke oorzaak is van de brandbaarheid, de kleuren en den reuk der ligchaamen, enz. Zie k asiel eyn's befchouwende en werkende Chemie, I. Deel, §• 343-  over de ROTTING. ïi9 Uit dezelfde proef fchynt te blyken, dat mentenen-drek, met welken dit mengfel (gemaakt uit « w-rtx NaJien nu de rottende ligchaamen zulk lenen fterken ftank uitgeeven, waar by zich dikwyls een zwavelachtige reuk opdoet; nadien zy daarenboven nieenigmaal uit zich zelve in brand geraaken en vlam vatten, zoo hebben zy, gelyk phingle hier, gefteld dat de u> vloeifcls van ro tende ligchaamen, voor een groot gedeelte uit Phlogiston , uit phlogistieke of zwavelacht.ge beg.nfels bettonden , vereenigd welligt met een.ge zoute of olyach- tlgDebzeegl"eferS'van het vermeende Phlogiston is vervolgens ook, eerst door priestley en na deze door meest alle de Natuur- en Scheikundigen in de luchtkennis overgenomen , ter verklaaring van de byzondere verfchynfelen die, door de laatere ontdekkingen , omtrein de verlchillende luchten zyn bekend geworden; en het is hier door da le naamen zyn ingevoerd van gephlogisteerde lucht (dat is een lucht, die met Phlogiston overlaaden is), en van gedephlogistcerde lucht (dat is een lucht, die van het: Phloiiston beroofd is) enz. — En daar menycmd , dat de Damnkrings-lucht, met dat veronderttelde Phlogiston overlaaS voor het dierlyk leeven allerfchadelykst, ja doodelyk was,heeft men volgens die leer onder anderen ook verklaard hit fchadelyke of het verderfelyke, dat alle brandende en rottende ligchaamen aan de Dampkrings - lucht toebrengen, door naamelyk dezelve met Phlogiston te overlaaden, en dus voor de ademhaaling onbekwaam te maaken; en daarentegen het nut, dat de plantgewasfen aanbrengen door het Phlogiston.uit die lucht tot hun eigen voedfe op te florpen f en dezelve 'er dus van te zuiveren; gelyk ook het nut der ademhaaling van eene zuivere lucht, door in de oneen uit ons bloed het fchadelyk Phlogiston in zich overteneemen, enz., zoodanig als ik zelve, volgens deze leer, alle die en andere verfchynfelen, in de twee eerfte Deelen van dit Werk verklaard heb. Dan daar 'er volgens de leer van lavoisier zoodanig een Phlogiston niet bettaat, wil ik de verklaaring, die ik op dat beginfel van alle die verfchynfelen gegeeven heb, voor geheel ongegrond en onvoldoende gehouden hebben; terwyl ik meene, dat dezelve veel gegronder en natuurlyker te verklaaren zyn volgens die beginfels, welke die Hicnnin* 4  ïao PROEFNEEMINGEN uit eene rotte zelfflandigheid en een zuur) eene zeer naauwe overeenkomst heeft, is famenge- fteld fchrandere Natuur-onderzoeker, en na hem monge, bertiiolet, van der monde, meusnier en andere Franfche Acadeinisten ontdekt hebben; waar van de voornaamfte, en die het meest tot die verfchynfelen betrekking hebben , deze zyn: De Dampkrings-lucht is een mengfel van omtrent f deelen Mofet en \ deel zuivere lucht. De Mofet, de geplogisteerde lucht van priestley, kan pp zich zelve ter ademhaaling niet dienen. De zuivere lucht , de gedephlogisteerde van priestley, kan op zich zelve ter ademhaaling dienen. Hoe derhalven de Dampkrings • lucht meer dan % Mofet bevat, hoe zy ongefchikter is voor de ademhaaling ; en omgekeerd hoe zy meer dan \ zuivere lucht bevat. Het eene beftanddeel dat de zuivere lucht, en dat alle andere luchten tot luchten maakt, is het vuurbeginfel het hoofdftoffelyk vuur, de luchiftofFe. Het andere beftanddeel der zuivere lucht, word het grondbeginfel dezer lucht genaamd, als zynde onderfcheiden yan het grondbeginfel der andere luchten. Het grondbeginfel (bafis) der zuivere lucht vereenigd door hitte of ontbinding met eenig metaal, maakt eene zelfftandigheid, die men metaal-kalk noemt. ■— De metaalkalken beftaan derhalven niet uit eene metaal-aarde van phlogiston beroofd, gtlyk men tot Lier toe gefteld heeft; maar uit een vereeniging van metaal met zuivere lucht. Het grondbeginfel van de zuivere lucht met zwavel vereenigd maakt vitriool - zuur. —. Want Zwavel, onder een glazen klok gebrand in dampkrings-lucht, verliest deze de zuivere lucht, evenredig naar dat 'er meer zwavel verbrand word , en word Mofet, en 'er word een geconcentreerd vitrioolzuur geboren , dat zwaarder weegt dan de verbrande zwavel. — De Zwavel beflaat derhalven niet uit Phlogiston met Vitriool-zuur vereenigd, maar uit het grondbeginfel van het vitriool-zuur, vereenigd waarfchynlyk met het hpofciftoffelyk vuur, of het ontvlambaar beginfel, en misfehien ook met eenige koolftof. Althans naar maate 'er zich meerder vuurftof by het Vitriool-zuur voegt, word het zelve meer vlug en zwavelig riekend. — Wanneer 'er derhalven een zwavelreuk by rotte uitvloeifels befpeurd word,  OVER DE ROTTING. Ï2I field uit een fterk zuur en eene bedorven ftoffe, en gevolglyk, dat die drek, in een' natuurlyken ftaat, word, kan men zeggen, dat 'er een vitriool-zuur veree» nigd met vuurftof, of ontvlambaar beginfel by gepaard gaat, maar geenzins , gelyk pringle by deze Proefneeming zegt , dat zy voornaamelyk beftaan uit Phlogiston of het zwavelachtig beginfel. De zuivere lucht word in zoogenaamde vaste lucht veranderd, als zy zich vereenigt met kóolftof. Koolftof noemt lavoisier het voornaame beftanddeel van houtskool, dat is kool, van zyne ontvlambaare lucht, aarde en loogzout ontbloot. De zuivere lucht van den Dampkring word in vaste lucht - veranderd, en derhalven met koolftof vereenigd , by de verbranding van kooien, en van alle brandbaare ftoffen, zoo wel plantaartige als dierlyke. De zuivere lucht van den Dampkring word ook in vaste lucht veranderd door de ademhaaling , en word diensvolgens ook in dit geval met koolftof vereenigd. — De uitwaasfeming derhalven der longen, en dus ook die van ons gantfche ligchaam, beftaat uit koolftoffe , vervult 'er den dampkring mede , en maakt dezen daar door ongefchikt voor de ademhaaling. — Het nut gevolglyk van de ingeademde lucht beftaat daar in, dat zy het dierlyk ligchaam hier door van een gedeelte zyner fchadelyke koolftolFe ontlast. Wanneer het grondbeginfel van de zuivere lucht zich vereenigt met het grondbeginfel van de ontvlambaare lucht, flellen deze beide beginfels water te famen. — De Proeven van cavendisch, priestley, en van de bovengemelde Franfche en veele andere Natuur - onderzoekers, byna gelyktydig, op verfchillende plaatfen, op verfchillende wyze , en met verfchillende inzichten genomen, hebben zulks eenftemmig geleerd. Uit de Proeven van van helmont en du hamel is het onbetwistbaar, dat de plantgewasfen, voornaamelyk hun voedfel trekken uit het water. En de Proeven van ingenhoüsz en senebier hebben ontwyffelbaar getoond, dat de plantgewasfen op den duur zuivere lucht uitgeeven. Het is derhalven allerwaarfchynlykst, dat het water in de groeijende planten ontbonden word , indiervoege, dat H 5 *►  *aa PROEFNEEMINGEN ftaat, weinig, of in het geheel niet befmettelyk is; het gene dezelve zekerlyk zyn zou, byaldien hy geheel rot was (*). . . XLIV. Proefneeming. Nadat 'er, op de manier, in de laatfte proefneeming befchreven , het zuur bygedaan was , zoo trachtte ik deze zelfftandigheden, door een loogzout, tot haaren yoorigen ftaat van rottigheid deszelfs ontvlambaar beginfel tot de zelHlandigheid der planten overgaat, en dat deszelfs andere beginfel , het grondbeginfel naamelyk der zuivere lucht, hier door los raakende, als zuivere lucht door de planten in de dampkringslucht word uitgegeeven. — Aan deze lucht is het diensvolgens ook toetefchryven, dat lucht, die ter ademhaaling ongefchikt is, door groeijende planten, die in dezelve gefield zyn, herfteld word; het welk priestley het eerst heeft waargenomen. — Zie daar dan het vpornaame middel, het welk de Schepper gefchikt heeft om in den dampkring die hoeveelheid van zuivere lucht te onderhouden, welke voor de ademhaaling van menfchen en dieren vereisc'nt word. Bekend is het, dat de plantgewasfen, door uitdrooglng, vermolfeming, vervuuring, hunne brandbaarheid verliezen, en hier uit en uit het voorige is het gevolglyk openbaar, dat de plantgewasfen hunne brandbaarheid verkrygen uit het ontvlambaar beginfel van het water, het welk in derzelver zelfftandigheid overgaat. — En het is dus tevens klaar, dat de ontvlambaare lucht, die de groeijende zelfftandigheden, het zy door hitte , het zy door verrotting uitgeeven, is toe te fchryven aan het brandbaar beginfel van het water, waar door de planten gevoed worden. — De brandbaarheid der dierlyke Zelfftandigheden is op dezelfde wyze te begrypen en te verklaaren. Zie daar de beginfels, volgens welke duidelyk en grondig kunnen verklaard worden die verfchynfels, welke ik in de Aanteekeningen van het ifte en 2de Deel van dit Werk uit het veronderftelde Phlogiston verklaard heb. (*) Zie Verhand, over de Legerziekten, VI. Hoqfdftuk, bladz. 79, enz.  over de ROTTING. 123 beid wedercebrengen. — Edoch, op het indrupping van den Wynfteen-Oly (Oleum Tartari per deliquiutri) die door de gewoone opbruisfching gevolgd werd, zoo bemerkte ik, dat het mengfel daar door minder onaangenaam rook , dan toen de rotte zelfftandigheid geheel alleen ,, of met hec zuur vereenigd was; eene omftandigheid, die ik niet verwagt had! — Dan hier door zullen wy misfchien in ftaat zyn om de krachten en de uitwerking te verklaaren van het zoute mengfel van riverius (32), gebruikt in zyne opbruifching , en door dien Auteur het eerst aangeprezen tegen de braaking, welke by kwaadaartige of pestachtige koorcfen voorkomen (*). XLV. Proefneeming. Om de kleur der verfchillende deelen van bedorven bloed te onderzoeken, zoo bezorgde ik my eene goede hoeveelheid versch bloed, zonder eenige ontftoken korst 'er op, en verdeelde het- (3a) Het zoute mengfel van riverius beftaat uit Alfeim-zout, of eenig ander Loogzout, gemengd met citroenfap of eenig ander plantaartig zuur. — Deze twee ftoffen met eikanderen vermengd zynde, een dragme, by voorbeeld, Alfem-zout in een weinig water gefmolten, met een once of meer citroen-fap , ontftaat 'er een opbruisfching door de vaste lucht, die los gemaakt word. — Dit middel, in die opbruisfching ingenomen-, ftilt dikwyls oogenblikkelyk de galbraakingen , zekerlyk niet anders als door de ontwikkelde vaste lucht, die, uit hoofde van deszelfs zuur, eene groote rottingweerende kracht bezit, de rotte ftoffen of wel derzelver fcherpte in de maag verbetert, en daar door derzelver prikkeling , waar uit die verkeerde werking der maag en braaking ontftaat, wegneemt. Vergelyk het 2de Deel, bladz. 253, Aanteekening 101. 0) fap. de Febr, pcstilent.  Ï24 PROEFNEEMINGEN hetzelve in het geronnen gedeelte (crasfamentum), in wey met eenige roode bolletjes die op den grond zonken, en zuivere wey. — De flesjes, deze drie onderfcheidene zelfftandigheden bevattende, werden in het ftoofje gezet, waar in zy eenige dagen ftonden , totdat zy geheel rot geworden waren. Het geronnen gedeelte veranderde van eene hoog fcharlaken in eene donkere lootfverwige kleur ; zoodat , als een gedeelte daar van met svater verlengd werd, het eene taanige of aschachtige kleur vertoonde. — Van dezelfde kleur was de wey, in welke eenige roode bloedbollerjes ontbonden gebleven waren, — Doch de zuivere wey liet, nadat zy troebel geworden was, eene witte etterachtige ftof doorzinken , en veranderde in een bleek olyf-groen. Uit deze Proef fchynt het te blyken, dat de dunne bloedige ftof (Ichor) van zweeren , en die van den Roodeloop (33) , beftaat uit wey met (33) By gelegenheid, dat de Auteur hier gewaagt van den Roodeloop, moet ik eene misvatting verbeteren, die ik gemaakt heb ten aanzien van het gevoelen van den Hooggeleerden Heere van geuns, omtrent de ontlast-Methode in deze ziekte; te vinden in het tweede Deel van dit Werk, bladz. 169. in de Noot. — Ik had begrepen naamelyk , dat hy zyne geneeswys om in de Roodeloop eerst oplaaien, en geenzins ontlastmiddelen te geeven , algemeen of in byna alle gevallen wilde gevolgd . hebben , zeggende: „ Is 't niet wonder, dat, na zoo veele getuigenisfen ten „ voordeele (te weeten van zyne geneeswyze) het gezag „ van degner, pringle, zimwerman, en vooral ,, van tissot, alles fchyut te overftemmen, om byna altoos „ de ontlast-methode te dryven?" — Dan van agter is het my, uit een' vriendelyken brief, welken die Hooglecraar my gefchreven heeft, gebleken, dat ik zyne meening kwalyk begrepen heb, en hiertoe misleid ben door het woord averjiemmen, waar voor ik gelezen heb overemteftemnen ; want  OVER DE ROTTING. 125 met eene kleine hoeveelheid van rood verrot bloed; en dat, als de wey-vaten van eene taanige of aschachtige kleur zyn, wy die kleur niet altyd aan ontfteeking moeten toefchryven , maar aan eene ontbinding van roode bloedbolletjes vermengd met de wey. — Een voorbeeld hier van kunnen wy zien in de kleur van het wit van het oog , in het rotte fcheurbuik , en in den gevorderden ftaat van de Hospitaal-Koorts. — Op zulke tyden zal niet alleen de wey van het bloed uit een ader afgelaaten , en dat het welk uit een blaar van eene Spaanfche vlieg lekt, maar zelfs het fpeekfel. en het zweet op dezelfde wyze gekleurd zyn (*> By de verfche pis van een gezond mensch, werden eenige druppels gedaan van dat rotte geronnen deel des bloeds, welke het aanftonds veranderden in een vlamkleurig water, zoo gemeen in heete koortfen en het Zee-fcheurbuik. ISadat het omtrent twee uuren geftaan had, groeide daar een wolkje in, zeer gelykende aan het gene men zoo dikwyls ziet in raauw water, in heete koortfen; en ik merkte ook op de oppervlakte een vlekje of twee van eene olyach- want dat zyn gezegde alleen,toepasfelyk is op die Epidemfe van den Roodeloop , waar over hy gefchreven heeft , ira welke mén op het gezag der 'gemelde Mannen ^bleef voortgaan met eerst braak- en purgeermiddelen te seeven, niettegenftaande de ondervinding hem en zynen Vriend stin-; str.a duidelyk leerde, dat die Methode in die Epidemie zeer verderfelyk was , en dat de andere de heilzaamfle gevolgen had. — Dus Ziet men dan ook hier door bevestigd, het gene, ik zoo dikwyls in dit en andere Werken vermaand heb, dat de Epidemien van dezelfile ziekte dik. wyls, uit hoofde van verfchillende omftandigheden, verfchillende geneeswyze en behandeling vereisfebten. (*) Zie Verb. over de Legerziektea , IU D. bladz. 41*  fetf PROEFNEEMINGEN tige zelfftandigheid , gelyk aan dat febnim het welk men zegt in het rotte fcheurbuik gezien te worden. Wat de groene wey aangaat, zy is misfehierï hooit te zien in de bloedvaten van een levendig mensch; gemerkt in alle rottige ziekten de roode bloedbollen, welhaasÉ ontbonden zynde, in de weyvaten ingaan; en als de wey dus gekleurd is, kan zy nooit groen worden. — Daarenboven , nadien dit vocht zeer laat buiten het ligchaam die kleur krygt, zoo is het niet te denken, dat een mensch zulk eene groote verandering in' zyn bloed zou kunnen overleeven. — Edoch in doode ligchaamen is deze wey te onderfcheiden door de groenachtigheid, die het vleesch onder het beden en verkrygc. — In gezouten vleesch fchryft men die groenheid gemeenlyk toe aan de pekel, doch verkeerdelyk; want het zout heeft geen vermogen om 'er die verw aan te geeven, maar alleen om de fmaak 'er van behaagelyk te maaken, en de kwaade uitwerkingen van bedorvene fpyzen ,• in een zekeren trap, te verbeteren. — Deze groene kleur, in doode ligchaamen , begint eerst in de darmen en de daarby liggende deelen, door de lucht in de eerfte wegen, welke de rotting verhaast. In vuile en andere zweëren , waar in de wey lang ftil ftaat, word de ftof insgelyks groen gevonden , en dan is zy altoos fcherp. — Doch de uitwerkingen van groene wey zyn nooit meer te dugten dan in het geval van eene Buik-waterzucht QAscites) , waar in zy dikwyls in eene groote hoeveelheid vergaderd word. — Men heeft hier van, in de Tranfactions, een merkwaardig voorbeeld in den Heer cox, Chirurgyn te Petersburg, die, by het aftappen van het water yari een  over de ROTTING. tap een waterzuchtig Vrouwsperibon , flechts weinig uuren na haaren dood, zoo aangedaan werd door den damp van het water, het welk groen van kleur was, dat hy terftond aangetast wierd van een pest - koorts , en naauwlyks het leeven 'er van afbragt (*). Ik heb reeds aangemerkt, dat de~wey van menfchen-bloed, na flechts een' korten tyd in het ftoofje geftaan te hebbert, troebel word voordat zy ftinkt, en dan allengskens een zetfel naar etter gelykende laat doorzinken. — Deze proef is mede verfcheidenmaalen herhaald met het zelfde gevolg; en ik merkte insgelyks op, dat deze ftof nooit van kleur veranderde, noch zich wederom met de wey vermengde. — Uit deze omftandigheid befluit ik, dat dit zetfel eene aardachtige ftoffe is, gefchikt tot voeding of herftelling van de vaste deelen. — En ik hel te meer over tot dit gevoelen, daar ik een dergelyk zetfel ontdekt heb in de pis van volmaakt gezonde menfchen, nadat die lang geftaan heeft; nadien ik dit laatfte befchouw als zynde het overtollige overfchot van de voedende ftoftë, of het geene reeds werkelyk is gebezigd geweest, maar nu ophoudt meer van nut te zyn. Mogen wy derhalven niet befluiten, dat de wey geduurig in de zweeren toevloeit, doch, dat zy , wegens de hitte van het deel en de vlugheid onzer vochten , of geheel opgeflorpt word of uitwaasfemt , uitgezonderd die ftof", welke in de zweer in de gedaante van etter blyft, en welke zoo noodzaakelyk is voor de ge- (*) Philof. Transact. N. 454. ƒ>. 168. —- Abridg. Foh JX, Part. m, Ch. V. Art. Flll. p. ai 8*  12» PROEFNEEMINGEN geneezing? — Is het niet uit dien hoofde, dao groote zweeren zoo verzwakken , wegens de groote verfpijling van bloed in het' verfchaffen van. zoo veel wey als noodig is om eene genoegfaame hoeveelheid van deze doffe overtelaaten ? — En zyn niet, ter dier oorzaaken, de fontanellen of etterdragtcn van meer gevolg in het maaken van afleiding en ontlasting, dan men uit de zigtbaare uitvloeijing verwagten zou? — Voor zoo veel ik gisfen kan, zoo zou één once wey, eenige dagen ftilftaande, niet,, meer van deze ftoffe verfchaffen, dan dagelyks door de uitvloeijing of dragt van een Fontanel , of van een Seton kan voortgebragt worden (34). XLVI. Proef- (34) De Heer gaber heeft na pringle verfcheide nieuwe Proeven genomen, die alle deze ontdekkingen van ónzen Auteur bevestigen , dat naamelyk de etter niet is het gewrogt der leevensbeweeging in de bloedvaten, maar alleen gebooren word uit de wey, welke in wonden- en, zweeren toevloeit, en daar zynde zich fcheidt, zoodanig, dat het waterachtige van dezelve weder opgeflorpt word of wegwaasferht, en het dikkere zetfel den etter voortbrengr. «-*• Ter ltaavinge hier van heeft hy de hoedanigheden van bet zetfel van de wey en die van goeden etter met eikanderen vergeleken en gevonden, dat zy beide 1. witachtig, ondoorfchynend en dik. zyn; 2. in water ontbinden, en op nieuw verdikken, als zy ftil (taan; 3- door koude niet famenronnen )i 4- maar weinig rottig (tinken , en tenzy zy verder bederven , met zuuren niet opbruisfchen; en 5. einT delyk, zoo lang zy niet rottig zyn, door alcohol, zuur, en denzelfden graad van hitre famenrönnen. — Hy heeft verder door zyne proeven doen zien , dat de etter geen voortbremifel is, noch beftaat uit vet, of bloed, óf gal, of Vaste ontbonden deelen; maar dat wel deze ftoffen zich meermaalen m'et den etter vermengen, en dan een origeftelden^ of fcherpen en dunnen etter maaken; en dat even zoo ook de wey van kwaadfappige, fcheurbuikige, geelzuchtige en anderzins ongeftelde Lyders eene wankleurige eh min goede etterachtige ftoffe gaf. Hy verklaart ingevolge deze proé-  over dë ROTTING. 125» XLVI. Proefneeming. Gelyk alle de vochten door de rotting dunner worden, zoo worden door dezelve de vaste of yezelachtige deelen van dierlyke ligchaamen ook flapper en weeker gemaakt. — Deze waarneeming is zoo gemeen en zoo onwederfpreekelyk, dat 'er geene nieuwe proeven vereischt worden om dezelve te bevestigen. — Ik zal daarom alleenlyk aanmerken , dat deze ftaat een van de kennelykfte oorzaaken is van eene ziekte die van flappe en weeke vezelen afhangt, gelyk men zien kan in alle Pest-koortfen , en het waare Zee- of Moeras - fcheurbuik, dié uit eene rottè oorzaak ontftaan. Zyn wy , door deze omftandigheid, niet in ftaat om reden te geeven van de buitengewoone grootte van het hart , en lever , de gewoone uitwerkfels van deze ziekten? — Want, onderftellcnde , dat de natuurlyke grootte van dezê deelen behouden word door de Hevigheid of ftrakheid der vezelen., opweegende tegen de uitzettende kracht van het bloed, zoo moet volgen ; proeven de fcbielyke en groote voortbrenging van etter in kool- en pest-böilen, en in fomrhige keelzweeren , uit de meerdere toevloeijing van wéy 'en de fchielykere fcheiding deszelfs wegens de grootere hitte in die en dergelyke ver. zweeringen. — Hy ontkent echter niet, dat die fcheiding en voortbrenging van etter in de vaten kan voorvallen, maar meent zelfs dat men hier van hebbe afteleiden de uitftorttngen van etter in het vetvlies t Eindelyk heeft hy door zyne proeven getoond, dat de ontftoken korst van het bloed niet de ltof is, die den etter maakt of van denzelfden aart is , gelyk fommige gewild hebben. — Zie Melanges de Fhilofophie et de Medecine de la Société Royale de Iwinf Années 1760, 17ÓI , pag. 80. III. deel, I  W PROEFNEEMINGEN gen , dat, wanneer de vezels onnatuurlyk verflapt worden", die zelfde deelen op nieuw zullen beginnen uittezetten (*). — Wy hebben hiervan eenige treffende voorbeelden in die genen, welke in de laatfte Pest te Marfeille aan het Genootfchap medegedeeld zyn door den Heer deidier, eenen der Geneesheeren van den Koning van Frankryk (f), die, met andere van denzelfden aart, federt op nieuws zyn uitgegeeven in eene groote Verzameling van Schriften, tot die doodelyke ziekte betrekkelyk (§). — Het is, zegge ik , aanmerkelyk, dat in de negen, daar in verhaalde Ontleedingen, vermeld word eene buitengewoone grootte van het hart in alle , en van de lever in zeven van dezelve. — Dus teekent de Auteur in de eerfte aan: „ Het hart „ was van eene buitengewoone grootte, en de ,y lever eens zoo groot dan natuurlyk. — a^e „ Geval: Het hart was van eene verbaazende „ grootte, en de lever zeer uitgezet. — 3-ie Ge„ val: Het hart was eens zoo groot dan natuur„ lyk. — 4^ Geval: Het hart was zeer groot, „ en de lever was grooter en harder dan ge„ woonlyk. — 5de Geval: Wy vonden het hart „ van eene verbaazende grootte. — 6de Geval; „ Het hart was grooter dan in zynen natuurlyken ftaat, en de lever was ook zeer groot. — „ jrde Geval: Het hart was van eene verbaazen„ de grootte , en de lever was zeer groot. — „ 8»e (*) Deze gisting had ik van den Heere thomas srsijon, Hoogleeraar in de Geneeskonst op de Hooge School van St. Andrews. (f) Philof. Transact, n. 370. Abridg. Vol. VI. part. HL Ch. II. (§) Traité de la Pest».  OVER DÉ ROTTING» 131 8te Geval: Wy vonden het hart veel grooter „ dan natuurlyk, en de lever was van eene ver„ baazende grootte. — 9A Geval: Het hart was „ eens zoo groot dan natuurlyk , en de lever „ was veel grooter dan gewoonlyk ". Aangaande het Scheurbuik teekent ëtjgalenus , een beroemd Schryver over deze ziekte, aan, dat de lever en milt dikwyls zoo uitgezet waren , dat de zwelling uitwendig kon gezien worden (*). — En de Heer poüpart , die een groot getal van zulke, welke aan die ziekte geftorven waren, geopend heeft, merkt aan dat hy in die alle, die fchielyk ftierven, de ooren van het hart zoo groot vond als eenes mans vuist, en vol van geronnen bloed (f). Met opzicht tot het bederf van doode ligchaamen heeft my een uitmuntend Ontleedkundige , en die een ongemeen getal van lyken ontleed heeft, berigt : „ dat de ingewanden en fpieren van den buik, na den dood, eerder „ bederven dan eenig ander deel van het lig„ chaam , en daarom is het een gewoonte by „ de Ontleedkundigen om hunne ontlcedingen en j, betoogingen, te beginnen met die deelen, die „ het eerst bederven. — Dat de fchielyke rot- ting aldaar moet toegefchreven worden aan „ de lucht, die in de darmen bevat is, of aan „ de rotte dampen van de drekftofFen, Vooral „ in een' Ziekelyken ftaat : hier van ook de „ fpoedige bederving van de lenden-fpier (Mus5, culus psoaf) en van de inwendige darmfpier „ (llia- (*) Lib. de Morbo Scorbuto, art. XXXI. Conf. meab Mon. et Prxc. Med. Cap. XFI. (t) Mém. de l Acad. Royale des Sciences. A. IÓ99. i 2  J3* PROEFNEEMINGEN „ (Jliacus internus) in vergelyking van de fpie„ ren der ledemaacen. — Dat, na de ingewan„ den van den buik en de daar by liggende dee„ len , de longen gevvoonlyk het eerst aange„ doken zyn, het zy van de lucht die in de „ luchtblaasjes der longen ftilftaat, of van eenig „ overblyffel van uitwaasfemende ftoffe, die wel„ ligt als een gist werkt en de rotting verhaast. „ — Want dat een ieder die de proef wil nee„ men op een ligchaam, dat eenigen tyd dood „ geweest is, de borst te drukken, overtuigd zal „ worden van den rottenden ftaat der longen, „ door de ftinkende lucht die 'er uit geperst „ word. — Dat de hersfenen, zoo fpoedig als „ gefchieden kan na den dood, moeten ontleed „ worden ; vermits zy in deszelfs vasten ftaat „ naauwlyks een bekwaam voorwerp voor het „ mes zyn, en geheel onbekwaam om ontleed „ te worden, wanneer zy door rotting ontbon„ den zyn; doch dat hy dezelve in verfcheiden „ gevallen, nadat zy eenigen tyd bewaard waren , „ tegen verwagting vast gevonden had, en zoo „ versch als eenig ander deel van het ligchaam. „ — Eindelyk dat dit onderfcheid tusfchen de „ hersfenen en de andere deelen is waargeno„ men, dat, wanneer de hersfens aan de open„ lucht blootgefteld worden , deszelfs rotting „ daar door veeleer fchynt vertraagd te wor„ den , en op deszelfs buitenzyde een glanfig „ vel krygen 5 terwyl alle de andere deelen , „ door aan de lucht blootgefteld te zyn, ken.» nelyk veel fchielyker rotten, en over hunne „ geheele oppervlakte met een rottig flym be„ dekt worden (*) ". XLVII, Proef (*) De Heer hunter, die my met dat berigt vereerd heeft,  over de ROTTING. 133 XLVII. Proefneeming. Het merg word doorgaans gehouden voor de meest ftinkende zelfftandigheid , wanneer het bedorven is; 't is misfchien alleen om die reden, dat zweeren met een beenbederf (caries) meer ftinken dan andere zweeren. — Doch hoe dit ook mag wezen , door de volgende proef ben ik overgehaald om te denken, dat over het algemeen het merg zeer kngfaam moet rotten. Ik deed in twee groote flesjes eene gelyke, doch zeer geringe hoeveelheid osfen-merg, by een van welk ik voegde eenige bereide kreeftsoogen ; deze flesfen, geflopt zynde, zette ik by het vuur , en hield dezelve den geheelen dag in eene hitte , die bekwaam was om het merg te fmelten (dat is boven de honderd graaden van EAHRENHEiTs-fchaal) en dat wel geduurende omtrent vyf wceken: op 'het einde nogthans van dien tyd, kon ik in het flesje met het enkelde merg geen flank gewaar worden, en het andere ftonk flechts een weinig garftig. Ingevolge deze proef zou men denken, dat de ftank van een door beenbederf aangedaan been niet aan het merg moet toegefchreven worden; vermits het bederf van die zelfftandigheid meer helt naar een' garftigen-, dan naar een kreng-reuk; en daarom wilde ik dien ftank of bedorven reuk toekennen aan eene van de volgende oorzaaken, of aan die beide vereenigd. -— De eerfte mag zyn de doorgaatheid (poro~ fitas') heeft, voegt'er by, dat, nadien by nooit eene byzondere opmerking op dit onderwerp genomen heeft, hy het bovenftaande alleenlyk kan opgeeven als den uitflag van zyne beste herinnering. I 1  534 PROEFNEEMINGEN fit as) van hec been , welke de bedorven ftof langer behoudc dan eene gewoone zweer. — De tweede, de meer aanhoudende lekking der vaten die rood bloed voeren; want als deze in eene beenige zelfftandigheid verbroken zyn, zoo trekken zy zich zoo fpoedig niet famen als in eene gewoone zweer; en wy hebben gezien, dat het roode gedeelte van het bloed een' grooter trap van bederf aanneemt dan het weyachtige. XLVIII. Proefneeming. Het is bekend, dat vleesch, zoo wel als bloed, ppzigtelyk zwaarder is dan water, en dat doode ligchaamen, na eenigen tyd op den grond gelegen te hebben, beginnen te dry ven, ter oorzaake van de vaste lucht, die door de rotting in de ingewanden afgefcheiden of ontwikkeld is. — E^och ik heb opgemerkt , dat een ftukje vleesch , in een mortier tot de dikte van een pap geftampt, in een flesje met water gedaan, en, even als in de voorige proeven in een ftoofje gezet, na maar weinig uuren op den grond gelegen te hebben, begon te dry ven, eer dat het nog ftank gaf; hoewel, nadat het dreef, het bederf welhaast te bemerken was. — Hier is hec waarfchynlyk, dat de luchtdeeltjes , welke met de dierlyke zelfftandigheid ingelyft zyn (*), beginnen los te worden, en zoo te famen vergaard worden , dat zy het vleesch doen dryven ;. offchoon 'er op dien tyd naauwlyks eenige lucht - belletjes aan hetzelfde vasthangende te zien zyn. Verder heb ik opgemerkt, dat beide het ge- ron- (*) Vide loc. cit.  over be ROTTING. 135 ronnen gedeelte en de wey van 's menfchenbloed lucht uitgegeeven hebben (na eenigen tyd in het ftoofje geftaan te hebben) voordat zy naar bederf rooken. Dit was gemakkelyk tc ontdekken door de ophooping van lucht in de flesjes; want, in die geringe hitte, word de lucht, als 'er geene dierlyke zeliftandigheid by is, naauwlyks kenbaar uitgezet. Doch, by eene volkomen rotting van dierlyke zelfftandigheden, word 'er eene zeer groote hoeveelheid luchts geboren; en, nadien dit genoeg bekend is, behoef ik 'er alleen by te voegen, dat ik beftendig heb waargenomen, dat er meer lucht voortgebragt word van vleesch dan van bloed; het welk ook met de proeven van den beroemden ha les overeenkomt. Dan, daar ik verzekerd kon zyn, dat het bloed en andere dierlyke zelfftandigheden , op dien tyd toen zy begonnen lucht uittegeeven, noz zoo ver in den ftaat van rottinge niet gevorderd waren als zy dikwyls zyn in fommige rotziekten, zoo kreeg ik aanleiding om te denken , dat verfcheiden toevallen in het waare Scheurbuik (*) mogen toegefchreven worden aan de werking van de lucht, in de vaten, het zy geheel van de vochten afgefcheiden of wel onvolkomen met dezelve ingelyfd; hoewel ik bewust was van eene tegenwerping, die geopperd kon worden uit de proef van lucht in de aderen te fpuiten, waar door men zegt dat de dieren terftond met ftuiptrekkingen fterven. - Want al- f*") Door het Scheurbuik, verftaa ik altoos de ziekte der Zeelieden, of die in eene vochtige lucht leeven, gezouten fpyzen eeten, weinis melk of groentens hebben , en kwaad water drinken, en weinig of geene gegtste dranken. I 4  ?3 PROEFNEEMINGEN alles wat men daaruit befluiten kan, is dat 'er meet lucht ingebragc word, dan met den omloop van het bloed beltaanbaar is, en dat, als 'er minder mgefpocen was, de dieren zouden hebben kunnen blyven leeven; hoewel misfchien niet zonder eenige ongeregelde beweeginge van het bloed, ilaauwten, lammigheid, of andere aandoeningen der zenuwen, naar gelang van de hoe» veelheid der ingefpoten lucht. — En indedaad , wy vonden dat fommige van de opmërkendfte ^Natuurkenners , na gedaane proeven , toeftemmen, dat de lucht langfaam in de aderen kan gebragt worden, en in eene geringe hoeveelheid zonder hét dier te dooden (*). — Ook is dit verder bevestigd door de proefneemingen , die gedaan zyn met dieren, in een glazen klok, onder de luchtpomp, welke over het geheele ligchaam: (*) Venanempe jagutarü vivi canis infiatur, protinus toagulatur fanguis, et cita mors fequitur tiberum aëns per fangmnem iter. Sed et pauco aëre injecto , neque neeatis^ammalthus ,fiulfus intermittens fit. (re ai' Vol IV p t23> Respondit dudum B s R G E R v s ■ p0s/} buU v' aeris frtgore fiuo coaguUre fanguinem, et immcabilitate Obflruere vtas; neque taeo aëris minimas particulas, PenM et paree trdmstds eadem mala facturas. Halleb • Not. ,n bgerhaav. P.-aelect.: Pbyfiol. Vol. I[, p. 2o3.' Da y; Wanneer de Strot• ader (Fena iugularis) van een (eevendigeii hond opgeblazen word/zoo itolt het bloed, terflond en een fchielyke dood volgt op der. vryen doonogt van dj lncht door het bloed. Maar ,l 2 n weinig lucht .nblaast, en de dieren niet derven, word de pols tusfchenpoozende. _ Bergerus heeft hiér op voor ^MrTnZ0°AdA datf30^ luchtbellen door de koüde der lucht het bloed doen Hollen, en door haar ondoorgangbaarhed de vaten verrtoppen kunnen;, doch dat daaruit niet volgt, dat zeer kleine luchtdeeltjes, weini- en Lneftam wX^?*"^-' de2elfde o^-aklen'zoïS  over de ROTTING. 137 «■haam zwellen,en in ftuiptrekkingen vallen,zoo,dra de lucht uitgëpompt is; doch herfteld worden, als men dezelve by tyds weder inlaat (*).. Hebben derhalven de toevallen van een zwaar Scheurbuik niet eenige gelykheid met het gene deze dieren ondergaan-? — Want wy zyn onderrigt door hen , welke gelegenheid gehad hebben van de ergfte gevallen dier ziekte te zien, dat de Lyders aangetast worden van zwervende en hevige pynen, die fchielyk komen en heengaan, en gemeenlyk door het aderlaaten erger worden (f); dat zy op verfcheiden plaatfen van het ligchaam gezwellen krygen, die van alle andere verfchillen (§) ,■ en dat zy onderhevig zyn aan fchielyke en kort duurende verftyving hunner iedemaaten , aan ft.uiptrekkingen , en verlammingen yan een ongewoonen aart (4). — Laat ik by dit alles voegen de uitwerkingen van de fchielyke veranderingen in het gewigt van den dampkring, die welligt, door geitellen van deze natuur, kennel vker gevoeld wordende dan door eenige andere, (*) Boyle Phyfico - Mechan. Exper. Mémoire de l'A' eademie Royale des Sciences , Ao. 1700 , 1707. Mus6chenbroek Inflit. Phyfic. §. 1388. (t) Eu galen, de Moré. Scorbut. art. XII et feq. art. XXX- (§) Idem ibidem, art. XVIII. —— M. poupart merkt ook aan, dat 'er, in zeker jaar een groot aantal van zieken in het Hotel-Dieu gebragt zynde, met eenige zeer zwaare toevallen, hy den aart van hunne ziekten onderzogt, en gevonden had, dat het alleen het Scheurbuik was, doch in eenen zeer buitengewoonen graad. — Onder andere verfchynfelen merkte hy op, dat verfcheiden zulke groote gezwellen op hun ligchaam , en aan hunne ledemaaten hadden, dat zy als opgeblazen fcheenen te zyn. Mémoire de /'4ead. Royale des Sciences, Ao. 1699. (.}•) Eu galen. art. XI, XXVI, XXVII. 1 5  13S PROEFNEEMINGEN re, fchynen te bevestigen de gemelde gisfing omtrent den losferen famenhang van de lucht met bet bloed in fcheurbuikige ligchaamen. Eindelyk, kan het van nut zyn de zwaarigheden optelosfen van hen, welke ftaande houden, dat geen dier kan leeven, als zyn bloed wezenlyk rot is, en dat derhalven alles wat men toeftaan kan, alleen is eene overhelling tot rottinge. — Edoch aan deze moeten wy antwoorden, dat wy, behalven de tallooze waarneemingen yan het bederf van de meeste der afgefcheidene, zoo wel als uitgeworpene vochten, in ziekten, zeer veele voorbeelden hebben van de aschachtige of taanige kleur der wey , van de ontbinding van het geronnen gedeelte des bloeds, en van den rottigen reuk van versch afgetapt bloed (*). - En (*) Vapor, ex Fanguine exhalans, est mitis, blandus, tieque nafus ,neque oculos afficiens;in ftatu tarnen praeternaturali plane eodem modo, et fudor morbificus, et vapor ex tilcere manans atque evaporans, acer narès atque oeulos ferit. Schwencke Haeinatolog. p. 90. Dat is: De damp, uit het bloed uitwaasfemende, is zagt, iïreeleude, en noch de neus noch de oogen aandoende ; in een' ounatuurlyken ftaat echter, doet dezelve, eveneens als een ziekelyk zweet, en de waasfem uit een zweer lekkende en uitdampende , de neusgaten en oogen fterk aan. In morbis putridis , disfolutio cruoris quoque advertitur, praefertim pestis fpecie , in quibus non coa^ulatur fanguis (Scil. e vena emisfus') fed gangraenofus et putridus reperitur; quod etiam in fanguine obfervatur, qui post protractam inediam pu tridus et alcalinus factus est, &c. Id. ibid. p. 129. Dat is: In rotziekten word ook eene ontbinding van het bloed waargenomen, vooral in het foort van de pest, waar in het bloed niet flolt (te weeten het afgelaten bloed) maar krengftinkend en rottig bevonden word; het welk men ook in dat bloed waarneemt, dat, na een langduurig gebrek aan voedfel, rottig en loogzoutig ge« maakt is, enz. Sanguis,qui per febres putridas detrakitur, faepe ani- mad~  OVER DE ROTTING. 139 — En indedaad, als wy acht geeven, hoe ligt rottende het bloed is in eene warmte gelyk aan die van een gezond mensch, zoo moeten wy overtuigd worden , dat de uitwaasfemingen van de longen en de huid (of welke andere uitgang 'er voor de vlugfte en bedorven deeltjes zyn mag) niet zoodra verhinderd worden , of daar begint eene ontbinding in de geheele Masfa, die, zoo zy niet in tyds verholpen word, welhaast de eene of andere rotziekte aanbrengt (*). By- madvcrtitur non folum foetidus et graveoleus , fed et putridus; adeo ut nee ftbi cohaerere nee concrefcere queat, emnibus fcilicet ejus,febris putredine confumptis. F ernel. de Febrib. tap. V. Dat is: Hec bloed, dat in rotkoortfen afgelaaten word, bevindt men dikwyls niet alleen fterk Hinkende, maar ook rottig; zoodanig dat het niet kan famenhangen of ftollen, zynde alle deszelfs fameuhangmaakende deeltjes verteerd. Denique notatu dignisfimum est, quod mihi nuperrime vider'e contigit, fanguinis foemmae cujusdam, febre maligna laborantis, per phlehotomiam detractus adeo foetebat, ut ex ejus tetro odore tam Ckirurgus quam adflantes in animi plane deliquium inciderint. Morton Pyretolog. Dat is: Eindelyk is het ten hoogden waardig aan te teekenen, het gene my kortlings gebeurd is te zien; het bloed van eene Vrouw, door aderlaating afgetrokken, ftonk dermaate, dat door deszelfs verderfelyken reuk zoo wel de Chirurgyn als de omftanders in flaauwte vielen. (*) Eenige Natuurkenners van 's menfehen ligchaam zyn van meening geweest, dat het bloed alleen door deszelfs beweeging voor rotting bewaard word; doch zy geeven hier voor geene andere reden, dan hunne waarneeming omtrent de grootere zuiverheid van loopend water, en dat van de Zee, wanneer deze door wind beroerd is, in vergelyking van het zelve als het ftil ftaat. — Edoch, nadien hier de beweeging alleen eene toevallige oorzaak fchynt te zyn, die aan het water de middelen verfchaft om de meer rottige deeJen te doen uitwaasfemen, zqo kan op ge'lyke wyze de omloop des bloeds het zelve alleen bekwaam maaken om zulke ftorTen aftevoeren , als welke hetzelve zouden doen rotten , wanneer zy te lang in de vaten opgehouden werden.  14© PROEFNEEMINGEN Byaldien de fcherpte groot is, en de zenuwen daar door fchielyk aangedaan worden, zoo zal daar eene koorts met toevallen van rottinge, eene braaking, of een loop uit ontdaan. — Dog, indien de ophooping zoo langfaam gefchiedt, dat de zenuwen op eene zekere wyze aan de rotting gewoon worden, zoo volgt 'er meest het fcheurbuik uit. — Dit is het geval niet alleen van Zeelieden, maar ook van anderen, wanneer hen melk, groenten, en gegiste dranken ontbreeken, en wanneer het grootfle gedeelte van hunne voedfels beftaat uit lang gezouten vleeschr of visch-fpyzen , die , fchoon door het zout fmaakelyk gemaakt , in wezen rottig zyn. • Alles wat in zulke omftandigheden ftrekt om de uitwaasfeming te floppen , is bekwaam om de ziekte te verzwaaren , en inzonderheid, indien de vochtigheid der lucht met zulke ongezonde Voedfels gepaard gaat (*) (35). Dan, de voorbeelden van dezen aart zyn zoo gemeen, dat het vreemd moet fchynen, hoe men het bederf der vochten immer heeft kunnen «tegenfpreeken; en indedaad ik kan hier van geene andere reden geeven dan de volgende. — Door zekere misvatting der Scheikundigen, is het denkbeeld O Zie de XLV. Proefneeming;, en Verh. over de Leverziekten, III Deel, VII Hoofdftuk. (35) Men vergelyke het gene de Heer pringle hier over den rottigen ftaat van het bloed en de verdere vochten , en over den aart van het Scheurbuik zegt met bet gene ik in de 27e Aanteekening uinw 1 lman heb bygebragt en met eene Disfertatio Inauguralis de ianguinis per corpus vivut» citculantis putredine, van s. ferris in 1784 te Edinburg -uitgekomen. Waarin men alles wat tot deze onderwerpen betrekkelyk is, tamelyk wel byeen verzameld en pverwogen vindt.  over de ROTTING. 141 beeld van het rottende beginfel , in dierlyke zelfftandigheden, verward met dat van een loogzout, welk zout zy befchouwden als een bytmiddel (corrofïvum') , en dus bedoren, dat het niet in de bloedvaten kon overgaan, zonder en deze en de zenuwen te vernielen , weshalven het bloed nooit kon onderfteld worden loogzoutig of rottig te zyn terwyl de perfoon leefde. — Edoch by verfcheiden van de opgegeeven proefneemingen vinden wy , dat de rottige zelfftandigheden zeer verfchillende zyn van loogzoutige. — Ik heb dikwyls het zout van hartshoorn tot een dragme daags gegeeven , geduurende eenigen tyd agtereen , zonder 'er eenige rottige uitwerkfels van waarteneemen; en federt de invoering van Juffrouw stephens geneesmiddel voor den fteen, zien wy welke groote hoeveelheden van vaste loogzouten in het bloed kunnen overgaan zonder eenig nadeel te doen. — Zoo verfchillende zyn derhalven deze zouten van rotte ftoffen, dat zy misfchien van alle de prikkelende geneesmiddelen de minst fchadelyke zyn voor de zenuwen en bloedvaten; terwyl allerlei bedorven dierlyke zelfftandigheid niet alleen voor de zintuigen hinderlyk is , maar aan het geheele zenuwgeftel ; gelyk dit blykbaar is uit de walging, kramptrekkingen, hartkloppingen, beevingen, verval van leevenskrachten, en andere toevallen , die op de ingang van eenig fterk rottingbaarend gist in het bloed onmiddelyk volgen. Het blykt, dat ik, in deze berigten myner Proefneemingen, het fcheurbuik befchouwd heb, als ontftaande alleen uit eene rotte oorzaak , zonder in aanmerking te neemen of men die rotting verfchuldigd zy aan een' bedorven voorraad  i4s PRÖÉFN. over de ROTTING, raad van fpyzen op zee, of aan gebrek van gepaste voedfels in moerasfige landen. — Want, door het woord fcheurbuik (fcorbutus) op deze wyze niet te bepaalen, hebben fommige Schryvers van den eerden rang verfcheiden ziekten onder dien naam verward, fchoon verfchillende in haare oorzaak, haare toevallen, en haare geneezing. — Ik kan, by voorbeeld, niet zien, wat betrekking de verfchillende foorten van fchurft* heden, en hairworm (die verfcheidenheden van de Lazery zyn) tot de ziekte der zeelieden hebben ; of hoe zy, die de rotting voor eene oorzaak van het fcheurbuik houden, ter zeiver tyd eene zuure fcherpte voor eene andere oorzaak aanneemen. — Het fchynt welhaast als of zy tot deze laatfte ongelykvormigheid van gevoelen gebragt zyn door aantemerken, van hoe veel dienst de radys, het lepelblad, en dergelyke planten, geweest zyn in de geneezing. — Want , nadien men die alle geoordeeld heeft van eene loogzoutige of rotachtige natuur te zyn, fchynt men een zuur foort van fcheurbuik uitgevonden te hebben, ten einde derzelver geneezende krachten te beter te kunnen verklaaren. — Edoch uit de proefneemingen, die ik het Genootfchap heb voorgedraagen, blykt het, dat die plantgewasfen wezenlyke rottingweerende middelen zyn (*); en derhalven eigenfchappen bezitten zeer verfchillende van het gene die achtingswaardige Schryvers zich verbeelden, wanneer zy haare loogzoute deelen aanmerkten als rottingbaarende, en haare ontbinding, in hitte en vochtigheid, als (trekkende alleen tot rotting, en niet tot gisting. A N T- O) Zie XI. XX. XXV. XXXVIU. Proefneemingen. .  ANTWOORD aan den geleerden HOOGLEERAAR de HAEN e n DEN HEERE M. GABER. Bevattende eenige Aanmerkingen door hen op het voorgaande Werk gemaakt. i. Terwyl de derde Uitgaaf van myne Waarneeraingen of Verhandeling over de Legerziekten onder de pers was, trof ik een Werkje aan onder den tytel van The fes Sist ent es Febrium Divi/iones, uitgegeeven door den Heer de haen, beroemd Hoogleeraar der Geneeskunde te Weenen. By het doorleezen van het zelve, was ik eenigzins verwonderd, wanneer ik merkte, dat de geleerde Schryver, na huxham's gevoelen en praktyk met opzicht tot de Gierst- de Blutsen Zenuwkoortfen betwist te hebben, 'er kon byvoegen: „ dat, byaldien 'er,ftrydig met zyn ge,, voelen, in myne fchriften, iets aangevoerd word „ gelyk aan dat het welk hy veroordeeld in den „ Heere huxham, het zelfde Antwoord, het „ welk hy met betrekking tot hem gegeeven „ had, ook voor my dienen konde (*) ". De- (*) Sane me cogit veritatis amor, ut acerbe conquerar, virum hunc (huxham) et Hippocraticum et Sydenkawianum , folies praeceptorum utriusque oblivissi. Quai  •i44 ANTW. aan den HOOGLEERAAR Deze korte aanmerking zou zekerlyk voldoen-, de zyn, byaldien of de Heer huxham my of ik hem uitgefchreven had, of zoo 'er in wezen eerie rtaauwkeurige overeenkomst tusfchen my en hem had plaats gehad; dan daar geene van deze twee vero taufa hujus? proprii amoris fystematis, quo id ratum habuit , quod maligni quidquatn pluribus in febribus jubdclitesceret , ealidioribus attenuandum , moven dumque, fudort bus dcmum expellendum. Uti.jue plerisque in epidemiis fudori turn fymptomatico, turn vi coacto nimium tiibuens, fidensque, mitiaris ac petechialis eruptionis incautus extitit, nee ullo inodo imitandus , admirator.... Doleo prof eet o me /tic cogi tanti viri in praxi revelare errores; fed ante me doctrinam , qualem huxham kic tradidit, condemnavit Cel. gilchrist, in Actis Edir.burg. ubi de bis ipfis nervofis huxbami febribus dis lerens ,■ omnem in üsdem condemnat fudorum provocationem..... Si quid forte funile ex egregio pringle obji. ceretur, quod ex' h'uxiiamo, fimile esto refpónfum'. Thef. fistenc. &c Sect. de Febr. Mil. Dat is: indedaad de liefde tot de waarheid dwingt my, ten fterkfte te klaagen dat dien Hippocratifchen en Sydenhamiaanfchen Man (huxham), zoo dikwyls de lesfen van dié beide vergeet. Wat is hier de oorzaak van? de liefde tot hun eigen ftelfel, volgens welk zy beweeren, dat 'er iets kwaadaartigs in veele koortfen onder fchuilt, het welk door verhittende middelen moet verdund, bewosc-n, en eindelyk door zweeten uitgedreven worden. — Voorzeker, daar hy in de meeste doorgaande ziekten te veel toefchryft aan het zweet, het zy van zelfs voortkomende, of door geweld verwekt, en 'er te veel öp vertrouwt, moet men hem houden voor een onvoorzigtig eti geenzias te volgene bewonderaar der Gierst enBlutskoortfige uitbotting. — Het fpyt my hier gedwongen te worden' om de dwaalingen van eenen in de praktyk zoo groeten Man openteleggen ; doch de beroemde gilchrist beefc de leer, die huxham hier voorgedragen heeft, reeds voor my veroordeeld in de Acta Edinburgenfia; alwaar hy, over die zelfde zenuwkoortfen handelende, in dezelve alle uitdryving van zweet veroordeelt.... Zoo 'er welligt iets dergelyks uit den uitmuntenden pringle word tegen geworpen, kan het zelfde Antwoord dienen, dat ik tegen hux. ham heb aangevoerd.  dé HAEN en GABER. H3 * twee omftandigheden waar is, zal de Heer de Haen, hoope ik, het my verfchoonen, dat ik hem by deze gelegenheid eenige misdagen aanwyze, voor zoo verre ik 'er in begrepen ben; want het gene den Heer huxham betreft, zal ik aan dien geleerden Natuurkundigen overlaaten om 'er dat gene op te zeggen het welk hy denkt op het onderwerp toepasfelyk te zyn. Wat my belangt ,x ik ben 'er zoo ver van afgeweest van eenig gevoelen over de natuur der Gierstkoorcs {Febris mïliaris') voorteftellen, of de geneeswyze van dezelve te behandelen, 'dat ik van die ziekte geen gewag gemaakt heb dan op zyn best in het voorbygaan. — Eens, met oogmerk om de puistjes, die 'er eigen aan zyn, te onderfcheiden van de fchurft (*); — en eene andere reis, om die puistjes te onderfcheiden van de blutsvlekkcn (patechiae) [alwaar ik 'er opzettelyk bygevoegd heb, dat de Gierstkoorts niet moest verward worden met de Hospitaalkoorts (t);] — nog eens, wanneer ik aanmerkte, dat ik de Hospitaalkoorts nooit gepaard zag met de Gierstkoorts; en eindelyk , wanneer ik zeide, dat de Gierstkoorts eene zeldfaame ziekte is in de hospitaalen van een armee — Hier uit kan blyken, dat ik nooit de Gevangenhuisén Hospitaalkoorts en de Gierstkoorts als van eenerlei aart befchouwd heb ; en indedaad ik durf zeggen, dat die twee ziekten , nadien da toevallen dezelve zoo' zeer ongelyk zyn, als in foort (*) Obfervat. en the Difeafes of the Jrmy, ift. edition. p. 359 > en in deze Uigaaf III. D. VIII. Hoofdftuk bi. 318- (f) Ibid. ïft. ed. p. 302. deze üitg. III. D. VII. Hooiüit. §. 2. bl. 227. (§) Ib. ïft. ed. p. 35P- deze Ui tg. III. D. VIII. Hoofd!?, bl. 3'8. III. deel. K  14Ó ANTW. aan den HOOGLEERAAR foort verfchillende moeten behandeld worden, en gevolglyk , dat noch de theorie noch de praktyk van de eene, naar de gelykheid van de andere moet geregeld worden. — Maar de Heer de haen dringt aan op eene naauwe verwandfchap tusfchen de gierst- en blutskoorts (febris miliaris & petechialis') (*) ; en , daar hy wil dat die ziekte, welke ik de hospitaalkoorts noem, dezelfde zy met zyne blutskoorts, oordeelt hy het voeglyk in zyn hoofdftuk over de giersckoorts, uit beginfels, welke alleen tot die ziekte betrekkelyk zyn , op myne praktyk in eene geheel verfchillende ziekte aanmerkingen te maaken. De Gevangenhuis- of Hospitaalkoorts kan niet gevoeglyk de Blutskoorts .genaamd worden ; want ik heb aangemerkt, dat de uitbottingen (truptioncs) , die ik blutsvlekken (petechiaey noem, fchoon zy dikwyls verfchynen in de koortsdie ik zag, echter dezelve niet beftendig vergezellen, en derhalven geen recht hebben om voor een onderfcheidend kenmerk van die ziekte door te gaan, even zoo min als van de Pest, van welke zy mede dikwyls een toeval zyn. — Deze enderfcheiding , tusfchen eene blutskoorts , en een (*) Aan het einde van dit Hoofdltuk , de Febre Petechiali, zegt hy: Multa de Petechiis dicenda fuperfunt; maxime de iisdem tam praeveniendis, antequam fiant; turn, eum adfint, curandis ,• verum cum haec quoque ad Milia» rium eruptionem pertineant , ipfaque Miliarium historia eam Petechiarum elucidet, atque explanet , una fidclia hunc utrumque parietem dealbabo. Dat is: Daar fchiet nog veel over van de Blutsvlekken te zeggen; vooral hoe dezelve voortekomen zyn eer zy verfchynen; en hoe dezelve te geneezen zyn als zy 'er zyn; maar nadien deze ook tot de uitbotting der Gierstpuisten betrekkelyk zyn , en de historie der Gierstpuisten die der Blutsvlekken opheldert en verklaart , zoo zal ik die beide als eene ziekte behandelen.  de HAEN en GABER. i4? een koorts die fomtyds met blutsvlekken verzeld gaat, door den Heer de haen niet wel begrepen , is zeer wel opengelegd door senkertus, in zyn verhaal van de Morbus Hungaricus, de Hongarifche ziekte, welke, zoo als ik elders heb aangemerkt, een Legerkoorts was van eene pestachtige natuur. — Sennertus zegt: Nonnulli morbum Hungaricum & febrem petechialem plane pro eodem morbo habent; fed mihi videtur quidem, non fatis recte. Etfi enirn petechiae & maculae Mae quandoque etiam in morbo Hungarico confpiciantur, tarnen non femper id accidit & potest hic morbus esfe (ine maculis. Contra Vero maculae in febre petechiali omni inveniuntur; unde & nomen haec febris habet (*). Dat is: Sommige houden de Hongarifche ziekte en de Blutskoorts geheel voor dezelfde ziekte; doch , zoo my dunkt, ten onrechte. Want, offchoon de blutsvlekken en die vlekken fomtyds mede in de Hongarifche ziekte voorkomen, gebeurt dit echter niet altyd, ook kan deze ziekte zonder vlekken zyn. Maar daarentegen hebben de vlekken in de blutskoorts altoos plaats; van waar deze koorts ook zynen naam ontfangen heeft. — Ik heb daarom de gevangenhuis- en hospitaalkoorts al lang aangemerkt (ten aanzien van andere welke gemeenlyk in die plaatfen voorkomen) als een koorts van een' byzonderen aart (fui generis)^ ten minden als verfchillende van de fcharlaken-, de gierstkoorts, of eenige andere koortfen met uitbotting die hier bekend zyn. — Indedaad, tot den tyd, in myne Verhandeling vermeld, heb ik naauwlyks ooit zulk eene ziekte ontmoet; en ik geloof, dat eetii- ' (*) De Febrib. Lib. ik Cap. XIV. K 2  148 ANTW. aan den HOOGLEERAAR eenige geleerde en ervaren Geneeskundigen van deze plaats die gebruikt zyn voor hen , welke aan de gevangenhuiskoorts ziek lagen (by de zitting die in het jaar 1750 in de Old-Baüey) gehouden zyn, uit de fterfgevallen, die 'er mede gepaard gongen , te goede reden hadden, om overtuigd ce zyn, dat deze ziekte niet op dezelfde wyze behandeld moest worden, als de gierstkoorts of als eenige andere die zy te vooren behandeld hadden (*). De voornaame oorzaak van het misverftand van den Heere de haen, en van de verwarring van andere Auteuren in koortfen te verhandelen, is vermoedelyk de onbepaalde beteekenis van het woord Petechiae\ en indedaad de twyffelachtige zin deszelfs is zoodanig, dat het my berouwt die term ooit gebruikt, en my niet vergenoegd te hebben met blootelyk die uitbotting befchreven, en zonder 'er een' naam aan gegeeven te hebben. — De term lenticula en puncticula, door frac astor ius gebruikt, geeft geen juist denkbeeld van de vlekken, die ik altoos zag: maar indien wy, met den Heer de haen en anderen, gebruiken den naam van Morbus pulicaris, vloo2iekte, zoo is de eenige overeenkomst van deze vlekken met die van vloobeeten gelegen in de kleur; hoewel deze laatfte gemeenlyk rooder zyn. — Febris purpurata, purperkoorts, is niet meer eigen ; vermits ik de purpere kleur 'er nooit in gezien heb, uitgezonderd wanneer 'er groote vlekken , pligae, plekken of ilreepen van eene aanmerkelyke lengte op de huid waren. — Diemerbroek zegt, met opzicht tot de Pest:, (*) Zie het Verhaal hier van in het voorgaande Werk, III. Deel, VII. Hooftllt. §. 6, bl. 304.  de HAEN en GABER. i49 Vest, dat de verderving in de Petechiae, blutsvlekken, zich van de huid tot het beenvlies uitftrekt ; alwaar het klaar is , dat hy 'er alleen door verdaan kan zulke vlekken als, in de kwaadaartige kinderpokjes, hier en daar verfpreid gezien worden; en geenzins zoodanig een uitflach als in de Gevangenhuis- en Hospitaalkoorts voorkomen , dat dikwyls den gchcelen romp, de armen en becnen zoo digt bedekt, dat 'er op een' kleinen afitand naauwlyks tusfchenruimten, te onderfcheiden zyn. — De Heer de haen zegt, dat in de Hoogduitfche taal de Petechiae genaamd worden pfeferkorn (peperkoorn) uit hoofde van haare ronde gedaante ; en op eene andere plaats noemt hy dezelve punctula rubra aut cinerea, aut purpurea (roode, of grysachtïge „ of purpere dippen). — Edoch ik heb nooit in de Gevangenhuis- of Hospitaalkoorts die kleine vlekjes van eene geregelde gedaante, of van eene gryze kleur gezien, ten minde indien hy meent de kleur van houtasch. — Ook heb ik dezelve nimmer zwart, of purper gezien ; fchoon de grootere ftreepen of itriemen (yibices) veel van die kleur hebben. — Mogeiyk brengen de heete kagchels en ongeluchte vertrekken, zoo gemeen in Duitschland , gepaard met eene te heeten leefregel (fegimett), welken de Heer de haen te recht veroordeelt , in de gemeene koortfen, die vlakken voort, welke naar vloobeeten gelyken, en die hy Petechiae noemt; terwyl hy, nooit gelegenheid gehad hebbende om de zieken in Gevangenhuizen, noch in vuile en opgepropte Hospitaalen te bedienen, ook geene gelegenheid gehad heeft om dat uitflach te zien, welke ik blutsvlekkig noem, noch ook de ge?angenhuis- of pestige koorts, welke hetzelve K 3 zoo  ?5o ANTW. aan den HOOGLEERAAR zoo dikwyls verzelr. — Daarenboven heb ik, by geen eenen Schryver, dat uitflach zoo befchreven gevonden, dat ik het oordeelen kon hetzelfde te zyn, het welk ik befchryf. —> De Heer huxham, die, geduurende het voorige Oorlog, gelegenheden had van te Plymouth deze ziekte te zien (terwyl de gevangenhuizen met Franfche gevangenen opgevuld waren, en de hospitaalen met onze Zeelieden) merkt aan in zyn HoofdItuk over de rot- kwaadaartige- en bluts-koorts: 3, dat de huid 'er fomtyds uitzag als of zy gemar,, merd of gevlekt geweest was met een kleur „ gelyk aan die van de mazelen, maar doffer „ én bleeker blaauw". — Dit is indedaad ten naasten by het gene ik zag. — Maar, nadien die geleerde Auteur insgelyks gewag maakt van Petechiae, als een toeval van dezelfde koorts, kan ik alleen vermoeden, dat hy hetzelfde uitflach meent, maar het blutsvlekkig petechialis noemt, als de vlekken enkeld zyn, en meer ondérfcheidenlyk zich zien laaten. Ik merk deze vlekken , welke ik Petechiae genoemd heb , aan als zynde uitftortingen van de wey, geverwd met eenige roode bolletjes, (die,door de rotting ontbonden zynde, bekwaam geffiaakt zyn om in de weyvaten integaan) en ik denk, dat die uitftortingen gefchiedcn in de vakjes (cryptae) of celletjes van de waare huid ; welke celletjes kleiner doch gelyk zyn aan die van het vetvlies, van het welke , volgens de beste Ontleedkundigen, de huid gemaakt word (*). — En het is welligt aan het vaster weeffel van de huid van het aaugezigt, dat zulke uitftortingen zoo zelden daar verfchynen. — Wat de plek- r*) XI a l i iiii Prim. Lin, PhyJioJ. §. CCCCXIF.  de HAEN en GABER. " 151 plekken of {treepen van een meer purperachtige kleur betreft, ik verbeelde my, dat zy uit dergelyke •uitvaacingen kunnen ontdaan , wanneer de fyne vaten van de waare huid, door de rotting week gemaakt, ligtelyk wyken of verbreeken, als de iyder by toeval zich zeiven gekraauwd heeft; want ik heb fomtyds die ftreepcn of ftriemen zoo lang gezien, en zoo evenwydig aan elkandcren, dat ik niet nalaaten kon te denken, dat zy op die wyze door de vingers veroorzaakt waren (*). De Heer de haen erkent, op het gezag van (*) De Heer de ha e n zegt : Nee fola maciilannn [eJen cuticula est, &c. Dut is - De opperhuid is niet alleen de zitplaats der vlekken, enz, (Thef. Sist. p. 33), alwaar hy van de waare huid in 't geheel geen gewag maakt, als de zitplaats der blutsvlekken, maar van de opperhuid; waar over ik my zeer verwonder, aanmerkende dat de opperhuid, geen cellen noch vaten hebbende , voor zoo verre wy weeteu, geenzins vatbaar is voor eene ontfteekings-kleur; ook kunnen de uitftortingen niet gefchieden tusfchen de linid en de opperhuid, zonder puistjes, of eenige opügtingeti van de laat de, welke ik by dat uitflach nooit zag. — Verder merk ik aan , dat de Heer de haen z\z\ voegt by die Auteuren, welke beweeren, dat de zitplaats van de Petechiae ook in het vet en het vleesch is, en dat hy niet Uitdrukt zyfi verfchilleni RCvoelen van diemerbsoek, die zich verbeelde , dat hy dezelve kon afleiden van het •beenvlies, van waar zy met een' broeden grond beginnen en .fpits tot in de huid uitloopen. — Dan, indien diemerbroek die pyramidaale zelfftandigheden verftorven vond, hoedanig moet de verderving dan wezen aan den wortel van onze blutsvlekken, als derzelver fpitfen de gantfche huid bedekken ? j—* En evenwel dan nog kan de lyder niet alleen herftellen, maar is zelfs vatbaar voor fcheiding dier deelen, even als in een waare verderving Qgangraena). —. Het is derhalven klaar, dat diemerbroek zich moet bedrogen hebben, of dat zyne Petechiae verfchillende waren van die, welke ik befchreven heb. K4  3 5a ANTW. aan den HOOGLEERAAR van sydenham, en andere : „ dat de Pete„ chiae in de Pestkoortfen als ziektefcheidend mogen aangemerkt worden "; maar hy voegt •'er by „ dat zelfs in de Pest dit uitflach zel„ den plaats heeft; wanneer men 'er de verkoe„ lende geneeswyze van botallus en sy„ denham flipt in gevolgd heeft (*) ". — Is dit zoo , wat moet hy dan denken van de Petechiae in tyden zonder pest, zoo als de onze. — De Schryver zegt ons onbewinpeld wat hy denkt, daar hy op de tegenwoordige Duitfche Geneesheeren toepast dat oordeel , welke sydenham over zyne eigene tydgenooten geveld heeft; te weeten : dat zy door middel van de verhittende geneeswyze (regimen calidisfimum) de gewoone koortfen in bluts- en gierstkoortfen veranderen (ƒ). — Betreffende de laatfle inzonderheid , fchoon hy befluit en te recht (met sydenham) Miliaria exanthemata frequentïus 'mala arte propigni, fponte Ion ge rarius (5); dat is: dat het gierstuitflach dikwyls door een kwaade konst voortgebragc word, doch zeldzaam uit zich zelfs ; geeft hy echter , op eene andereplaats, vry duidelyk te verftaan, als of het gierstuitflach onder eene gepaste behandeling in 't geheel nooit zou gezien worden; zoo immers moeten wy oordeelen uit de volgende woorden: Liceatne id adder-e, quod & medici complures <5f ego in nofocomio, 'jive in vigore morborum five eor.undem in fine , nunquam mostris in aegris , quibus affueramus arbitri , miliaria deteximus ; dat is : Mag ik 'er niet wel (*) Thtf. Sist. P. 3Ï. (t; Ibid. p. 35, 3Ó. t|) Ibid. p. 68.  be HAEN en GABER. 153 wel by voegen, dat veele Geneesheeren, zoo wel als ik, in onze zieken, die wy van het begin af behandeld hebben, het zy in de hevigheid der ziekten , het zy in derzelver afloop , nimmer gierstuitflach ontdekt hebben (*). — Offchoon nu , zoo als ik gezegd heb , de gierstkoorts geen deel van myn onderwerp is, moet ik echter hier, in het voorbygaan, aanmerken, dat, tot welk eene uitfpoorigheid de heete behandeling, in dit land, ten tyde van sydenham gevoerd is (en ik geloof vastelyk dat de uitfpoorigheid groot was), of hoedanig ook de gevoelens van eenige onder ons zyn mogen, de beste, en ik zou hoopen de algemeene praktyk tegenwoordig daar van verfchillende-is. — In het begin van de meeste koortfen aderlaaten wy, houden het lyf open, pryzen een vrye lucht aan, geeven zuuren , verdunnende dranken en uitwaasfemende middelen van eenen verkoelenden aart, nogthans verfchynt op zekere tyden het gierstuitflach, en, fchoon niet altyd , verligt het echter fomtyds den lyder en geeft eene gunftige keer aan de ziekte. Dan. wat de Gevangenhuis- en Hospitaalkoorts belangt, kan ik vryer verzekeren, dat de daar, by gepaard gaande vlekken geenzins de uitwerking waren van eene verhittende geneeswyze ; maar integendeel, dat dit uitflach nooit gereeder verfcheen , dan wanneer de lyder in het begin rykelyk was adergelaaten, en in den gevorderden ftaat geen hartfterkend middel gebruikte. — Dit was indedaad niet te verwonderen , byaldien de vlekken, de uitwerking der rotting zynde, het gereedfte voortgebragt wierden, (*) Ibid. p. 66, 67. K 5  §54 ANTW. aan den HOOGLEERAAR den, als de leevenskrachten 'c meest verzwakt waren. — Dus werJen zy fomtyds niet gezien, dan by de laatfte doodsbenaauwdheden, of zelfs na den dood; daar de kindcrpokjes, de mazelen, het roodvonk, de roos, en gierstpuistjes, meer van een ontfteekings-aart zynde, en verzeld van een zeker foort van zwelling het meest zichtbaar zyn , als de omloop des bloeds fterk is ; en, voorts, Hinken en verdwynen, als de lyder zyn einde nadert. — Is dit niet een bewys van een foortelyk verfchii tusfchen de gevangenhuis- en hospitaalkoorts, en de gierstkoorts? Ook is de Heer de haen niet oplettende op het gene sydenham zegt op het onderwerp van de Petechiae. Want fchoon sydenham dezelve, voor het meerder gedeelte, aan eene verhittende behandeling toefchryft, erkent hy echter, dat zy in de Pest en in de famenviocijende Kinderpokjes van zelfs uitkomen (*) ; en ik heb getragt tc toonen dat de gevangenhuis- en hospitaalkoorts tot de klasfe yan pestziekten behooren. — S ydenham gelooft wezenlyk, dat die petechiae, waar van hy gewaagt, van eenen hoogen graad van ontfteeking afhangen, doch hy bewysc zulks niet; en ik denk het meer betoogbaar te wezen, gelyk ik aangemerkt heb, dat zy de uitwerkfels zyn van het door rotting ontbonden bloed; een beginlèl waar aan sydenham geene kennis fchynt gehad te hebben. — Wat haar ziek- (*) Rara fponte fua efflorescunt, praeterquatn fub advtntti Pestis ipfius , alque in initio Fariolarum istarum confluenttum , quae fumniae inflammationis participesfunt. Svdsnh. Sched. Monit. Dat is: Zelden komen Zy van zelfs uit, uitgezonderd in het begin der Pest, en dier famenvloeijende pokjes, aan welke eene hooge trap van ontfteeking eigen is.  6e HAEN en GABER. *55 ziektcfcheidende natuur betreft, ik zal het waagen verder te gaan dan sydenham en de haen, en zeggen, dat ik zeer twyffel, of zy in de Pest zelve meer zicktefcheidend zyn dan in de koorts van gevangenhuizen of hospitaalen, in welke zy zulks zekerlyk nooit zyn, gelyk ik in myn Werk over de Legerziekten uitdrukkelyk gezegd heb (*). Ein- (*) Nadat het bovenftaande door den druk gemeen gemaakt was, betrekkelyk het onderfcheid, het welk ik begreeD dat 'er te maaken ware tusfchen de Petechiae van den Heere be haen en de myne, werd ik in myne meening bevestigd door den Heer iiuck, die in het jaar 1763, te Weeneri Zynde, de gunst verkreeg van in alle de Hospitaalen aldaar toegeiaaten te worden, en byzonder het genoegen -had van den Heer de haen zeiven te vergezellen, en, met dien beroemden Geneesheer, fommige van zyne lyders te zien, ziek liggende aan die koorts, welke hy blutskoorts noem. de. — De Heer huck onderzogt die vlekken in tegenwoordigheid van den Heer de haen, en verzekerde my, dat zy naauwlyks eenige gelykheid hadden met die welke ik blutsvlekken genoemd heb, en die hy zelf zoo dikwyls in de Hospitaalen van de Armee gezien had; doch dat zy gelyk waren aan vloobeeten , en dat hy overhelde om te gelooven dat de eene dikwyls verkeerdelyk voor de andere genomen waren. — De Heer uucit voegde'er by,dat hy fe Wcenen verfcheiden gevallen van die koortfen in andere hospitaalen gezien had, doch geene van die donker purperkleurige, gelyk.zulke Welke in een kwaad foort van kinderpokjes voorkomen; en dat hy daarom geloofde, dat zy niet minder fóortelyk verfchillende van de purpere vlekken dtr kinderpokjes Qnaculae purpureae variolaruin) behoorden befchouwd te worden, dan die welke de GevangenSöfs- en Ilospitaalkoorts vergezellen. — Hy befluit met aantemerken , dat die blutsvlekken van het Hospitaal te Weenen , voor het grootfte gedeelte, eén ligter foort van koorts verzeilen: waar uithy reden geeft van de buitengewoon gelukkige geneezing van zoo veele dier blutskoortfen , Welke de Heer de haen opgeeft in de 8fte bladz. van zyne The/es. — En- waftrlyk hoe zou het anders kunnen wezen, dat van omtrent 590 foldaaten , in het Hospitaal ziek  %56 ANTW. aan den HOOGLEERAAR Eindelyk moet het, betrekkelyk de heete be* handeling in de gierstkoorts en de blutskoorts (welke de Heer de haen in den Heer huxham , en door hem in my laakt) klaar in het oog loopen, hoe weinig ik daar deel aan heb, daar ik van myne praktyk in de gierstkoorts geen gewag maak; en daar het blykt, dat de blutskoorts van den Heere de haen van die van onze hospitaalen verfchillende is. — üdoch, toegeftaan zynde, dat zy dezelfde zyn, zoo moet de geleerde Schryver in aanmerking neemen, dat de ieevenswyze, welke ik voorfchryve , zeer ver af is van geheel verhittende te zyn. — Ik raade indedaad het zweeten aan op de verfchyning der eerde toevallen, even als sydenham deed in de Pest, om de koorts te voorkomen; doch ik bevorder dat zweet door zagte zweetdryvende middelen. Een half dragme Theriaca, met tien greinen Zout van Hartshoorn , eens in vierentwintig uuren, en hier op gedronken warme wey met azyn gemaakt, aan een Soldaat liggende in een bed zonder gordynen , en dikwyls in een koude zaal, is zekerlyk geen zeer verhittend geneesmiddel. — En, daar ik overtuigd ben, dat ik in myn eigen geval meer dan eens deze koorts door zweeten heb voorgekomen (wanneer ik reden had om te denken , dat ik de befmetting gekregen had) zoo moet ik die praktyk aanpryzen aan ziek liggende aan blutskoortfen, flechts twaalf zouden 'nerven, en wel zulke, wier ziekte .te ver gevorderd was? Sedert dit berigt, heb ik , met den Heer huck, in deze Stad, 'drie onderfcheiden gevallen van zuike petechiae gezien , als door den Heer de haen befchreven zyn, en ik vond niet alleen deze vlekken, maar ook de toevallen yan de ziekte , zeer verfchillende van die der Gevangenhuis- en Hospitaalkoons.  de HAEN en GABER. aan anderen , die ik aan myn eigen zeiven zoo heilzaam vond; hoewel ik erkennen moet, dat, nadien ik ligtelyk zweette, myn zweetmiddel niet heeter was dan Geest van Hartshoorn met Azyn-* wey , of den Geest van Minderer in een grooten dronk van eenigen verdunnenden drank. — Als de koorts gezet was, nam de lyder dezelfde geneesmiddelen in als in ontfteekings-gevallen; en ik fchreef nooit de heete behandeling voor, indien zy zoo moet genoemd worden, dan wanneer zyne pols zonk en zyne krachten verflaauwden; tevens oplettend zynde om deze nieuwe genéeswys (die voornaamelyk uit wyn beftond) zoo te maatigen, dat zy de koortfige hitte nooit vermeerderde, veel min om het zweet met geweld uittejaagen , of eenige andere ziektefcheiding Qcrifïs) te verhaasten, voordat het natuurlyk^tydperk van de ziekte daar was. — Ik heb, in alle de voorige Uitgaaven zoo wel als in deze, opzettelyk gezegd: „ Dat ik waargeno„ men had, dat 'er, uit twee ftrydige dwaalin„ gen, eene koorts zou ontdaan, de eene, het „ te ruim en herhaald aderlaaten; en de andere, r het te vroeg geeven van wyn en verwarmen„ de- hartfterkende geneesmiddelen. Het blykt „ derhalven , hoe moeijelyk de beginfels zyn „ die de geneezing betreffen : dus zal noch „ eene heete, noch eene koude behandeling in „ iederen lyder gelukken, gelyk ook niet in ie„ deren ftaat van de ziekte (*) ". De Heer de haen behoort verder aantemerken, hoe zorgvuldig ik den vryen doortocht van lucht (*) Zie Verh. over de Legerziekten , III. Deel, VIL Hoofdft §. 5, bladz. 27$.  i53 ANTW. aan den HOOGLEERAAR lucht aanpryze, het welk misfchien geene van zyne Studenten gelooven zullen, nadat hy de volgende uitroep doet: Quam fapiebant pra& nobis Antiqui! videte apud caelium aurelia n u m Meihodicos \ calidis in morbis, in id praecipue intentos, ut cubiculum & amplum & üëre bene perflatum, & fubfrigidum esfet, &c; dat is: Hoe veel wyzer waren de Ouden boven ons! ziet by caelius aurelianus hoe de leerftellige Geneesheeren, in de heete ziekten , daar op voornaamelyk bedagt waren, dat de bedftede ruim, wel doorlucht, en koel ware, enz. — Ik wenschte , zeg ik , dat hy , in aanmerking neemende de volgende gezegdens, met zyne leerlingen my recht gedaan hadde, die, na deze inboezemingen tegen myne praktyk in' deze-ziekte, naauwlyks verwagten zullen, in het Hoofdftuk van de Gevangenhuis- en Hospitaalkoorts (in alle de Uitgaaven) te vinden deze duidelyke vermaaning, die ruim zoo fterk is als die van de Ouden op dat onderwerp. „ In het eer„ fte tydperk (te weeten van de Hospitaal„ koorts) zoo wel als in alle de overige, is het j, voornaame doel of de grondflach der genee„ zing den lyder uit de vuile lucht te brengen. „ — Wanneer dit niet gefchieden kan, moet de „ kamer of zaal gezuiverd worden, door eene „ geduurige opvolging van verfche lucht te maaken door middel van vuuren, of door dezelve intelaaten door deuren en vengfters, door het „ verfpreiden van den ftoom van azyn, of dergelyke middelen; want, welke geneesmiddelen „ men ook geeven mag, zoo lang het bederf der lucht voortduurt , of door de uitwaasfemingen der ziekten wezenlyk toeneemt, kan 'er P, weinig hoop van herftelling zyn. — Ih iede- „ ren  de HAEN en GABER. 159 ren ftaat der ziekte derhalven, fchoon de ly„ der geene andere befmettelyke lucht kan inade„ men, dan die van zyn' eigen dampkring, is „ het noodzaakelyk , byaldien het bed gordy„ nen heeft, die opentehouden, en alle ande„ re middelen te gebruiken om een' vrycn „ doortocht te bezorgen. — Van de flipte in„ achtneeming van dezen regel hangt de genee„ zing grootendeels af (*)". — Belangende de voorzorg om de zieken niet met dekens te belaaden, bekenne ik nagelaten te hebben eenige waarfchuwing daar omtrent te geeven ; omdat de Geneesheeren, in dit Land , niet onderftellen, dat een lyder, in eenige koorts, warmer moet gedekt zyn dan in zyne beste gezondheid. — Betrekkelyk deze koele behandeling moet men ook aanmerken, dat ik 'er het gebruik van zuuren by voege, en de flapfte diëet aanpryze ; zoodat 'er tot hier toe geene reden is om eenig toeval van ontfteeking te dugten. — De kleine hoeveelheid van den tegengift-wortel (radix contrajervae,_) die 'er is in de gift van het famengeflelde poeder van deLondenfche Apotheek, welke ik bepaalde, kon geene merkbaare hitte veroorzaaken (f); en dan zelfs was 'cr het falpeter nog bygevoegd. — De kamfer , in zoo eene kleine gift, kon alleen by toeval, verhitten, dat is, als zy met de maag niet ftrookte, en dan werd zy ook nagelaaten. Het (*) Zie Verb. over de Legerziekten , III. Deel, VII. Iloofdft. §. 5, blaciz. 242. (j-) In een fcrupel van dit geneesmiddel (het gene myne gewoone gift was, om de zes uuren eens herhaald) zyn 'er flechts omtrent vyf greinen van den Tegengift-wortel, en het overige van de famenftelling is alleen een fchaai-poedeff  ï6ö ANTW. aan den HOOGLEERAAR Het was derhalven alleen in den gevorderden, en laagen ftaat van de koorts , dat ik begon met de krachten door middelen van eenen hartfterkenden aart te onderfteunen, en echter met zoodanige uitwerking, dat 'er de hitte eer door verminderd dan vermeerderd wierd. — Ook durf ik verzekeren, dat ik by het gebruik van deze middelen , en inzonderheid van den wyn, zeer dikwyls gezien heb, dat alle de toevallen verbeterden, dat is,het hoofd werd meer opgeklaard, de huid koeler, en de dorst minder; en indedaad dit is niet te verwonderen, wanneer men overweegt, hoe waarfchynlyk het is, dat de rotting, by de verzwakking der leevenskracht (vis vitae) veld winnende, die fcherpe hitte veroorzaakt welke in deze ziekte zoo merkwaardig is. — Het Zout van Hartshoorn werd hier alleen toevallig gebruikt in groote verzwakkingen, en zelfs hebik in andere gevallen nooit waargenomen, dat het eenige ontfteekings- of duurzaame hitte deed ontftaan, maar alleen eene oogenblikkelyke gloed. — Het gewoone geneesmiddel was het tegengiftig afkookfel (Decoctum Alexipharmacum) beftaande uit de Kina en den Virginifchen Slangenwortel , met eene kleine hoeveelheid van hetGeestige Tegengift-Water met azyn bereid(Aqua Alexiteria Spirituofa cum aceto). — Het is te hoopen, fchoon de tegengift - middelen (Akxipharmaca) reeds lang, ten aanzien van derzelver keus, hoeveelheid en toediening, in onbruik geraakt zyn, men echter uit derzelver naam geen ergernis zal opvatten. — Vier oneen van dat afkookfel, eens om de vier of zes uuren, toegediend aan eenen foldaat, met een' zinkenden pols, liggende in een bed zonder gordynen en ï»et weinig dek, veroorzaakte zelden eene buiten-  de HAEN en GABER. 161 tengewoone hitte ; en byaldien het dit deed, verminderde ik de gift, of denkende dat het de gepaste tyd nog niet was om eenig verwarmend of verfterkend geneesmiddel toetedienen, fchortte ik deszelfs gebruik een dag of twee langer op. — De verachting, waar in de Alexipharmaca gekomen zyn, heeft men voornaamelyk toetefchryven aan de Opiata die 'er bygevoegd zyn,gelyk de theriaca, het diascordimn &c; doch deze katite werden in de Hospitaalkoorts nooit gebruikt, ten zy om eene wegvloeijende loslyvig-, heid (diarrhoea colliquativa) te duiten , of omtrent de ziektefcheiding (cri/Js), wanneer de lyder by gebrek van rust afgemat was: op zulke tyden heb ik de opiaten van een allergrootften dienst gevonden (*). Ein- (*) Uit het gene de Heer dè tiaen zegt van het gebruik dat hy zelf maakt van de hartfterkende middelen, iri denverzwakten (laat van de Gierst- Bluts en Zenuw koortfen , met oogmerk om eene Ziektélchéiding vóorttebrengen, zou men bezwaarlyk zich kunnen Veibeelden, dat hy dat gedeelte van myne praktyk konde Laaken in die pestachtige koorts, welke ik behandeld heb, waar in de leevenskracht Qvis vitae) zoo ligtelyk bezweek. — Nadat de geleerde Schryver in den Heer huxham veroordeeld heeft het te vry gebruik van de Confectio Raleighiana, Theriaca Avdromachi, Radix Scrpcntariae Virginianae, Radix Conlrajervae, Sal Corn. Cervi, den rooden wyn met foely en kaneel bereid, enz.; in de Zenuwkoortfen voegt hy 'er deze woorden by.Lubens equidem fateor ,cardiaca ejusmodi nunquam danda esfe, ut labestens in morbis natura ad bonam ai fin animetur; at vero omnium morborum curam , in quibus maligni quid apparere fupponitur, hisce exitandis perpetuo aggredi veile, hippocuaticum «o» est, sydenhamiaimum non est. Dat is: Gaarne voorzeker erkenne ik, dat zulke hartlterkende middelen nooit móeten gegeeven worden om de kwynende natuur in ziekten tot eene goede Ziektefcheiding optewek- III. DEEL. h k£n!  16*2 ANTW. aan den HOOGLEERAAR Eindelyk kan de Heer de haen zeker zyn, dat de geneeskundige behandeling, welke ik voorftel, in het eerst op geenen anderen grond deunde dan de ondervinding, na gezien te hebben de kwaade uitwerkingen van eene ftrydige geneeswyze , het zy door te rykelyk, of te dikwyls in het begin te aderlaaten , of door te vroeg verhittende middelen te geeven, met oogmerk om den pols opteheffen, wanneer die begon te zinken, of om met geweld eene Ziektefcheiding voortebrengen voor het gewoone tydperk van de ziekte, — Eenige der geneesmiddelen mogen overtollig, wezen, maar ik ben wel zeker dat geen van dezelve fchadelyk is. — De eerfte mogen nagelaaten geweest zyn, ik meene de zweetdryvende poeders (beftaande uit het pulvis contrajervas compofitus, de kamfer en de falpeter) nadien ik niet weete, dat door derzelver gebruik immer de koorts verkort, of eenig toeval verminderd is. — Dan, daar ik eens tot eene geneeswyze gekomen was, die fchier zoo veele geneezingen teweegbragt, als anders met de omftandigheden van myne lyders beftaanbaar fcheen , liggende in eene vuile lucht , midden in een geduurig geraas, en dikwyls door hunne oppasfers verwaarloosd, zoo ondernam ik niet om myne praktyk tot grooter eenvoudigheid te brengen , dan die welke ik vermeld heb. — Nogthans , wat ver- trou- ken; maar de geneezing van alle ziekten, in welke men onderdek dat zich iets kwaadaartigs opdoet, door deze prikkelende middelen te willen onderneemeu, is niet Hippocratisch , is niet Sydenhamiaansch. — Deze beginfels heb ik mede omhelsd, en heb getracht myne praktyk ingevolge van die te regelen ; niet omdat zy Hippocratisch of Sydenhamiaansch waren, maar omdat zy de vrucht waren van eene herhaalde ondervinding. , I  de HAÉN en GABER. 163 trouwen ik ook hebben mag in de geneeskonftige inrigtingen, die ik gemeen gemaakt heb, ben ik toch gereed om eenig gedeelte 'er van te veranderen, op eene duidelyke onderrigting van hen^ die met my dezelfde gelegenheden gehad hebben om deze koorts te zien en te behandelen. — Edoch, of eene loutere theorie , of een gelykheid van andere koortfen, van welke de overeenkomst zoo zeer betwistbaar is , tegentewerpen, of eenige algemeene grondregels uit hippocrates en sydenham te dellen tegen de waarneemingen , die ik bygebragt heb als den uitflach van eene langduurige en moeijelyke ondervinding in eene ziekte, welke geen Geneesheer wel kennen kan, dan in zulke omftandig^ heden als de myne geweest zyn, is eene manier , van fchryven , moet ik zeggen , meer gefchikt voor twistgedingen in een fchool van Geneeskunj de, dan voor het onderwys van een beoeffenend Geneesheer. II. Schoon ongaarne moet ik echter nog eenige onopmerkfaamheden doen zien , die de geleerde Heer de haen ten mynen opzichte begaan heeft; want over de Kamfer handelende zegt hy: Quantisne laudibus effèrtur in malignis camphora, veluti collapfas vires Mande restaurans, & fomnum ip/o opio tutius addticehtt Confulite modo egregios Viros huxham c5* pringle (*). Dat is: Met hoe groote loftuitingen word de Kamfer in kwaadaartige koortfen aangeprezen, even als of zy da vervallene leevenskrachten op eene zagte wyze weder hcrftelde, en veel veiliger dan het opium flaap verwekte! ij . Q $h (*) De haen, Ratio Medendi, Part. III. Cap. 1. > L 2"  .1,6$. ANTW". aan den HOOGLEERAAR te! Raadpleegt flechts die groote Mannen een huxham en pringle. — Daarna gaat de Schryver over om aantemerken, dat de Geneesheeren te Breslaw zulke groote krachten in dat geneesmiddel niet vonden in eene kwaadaartige doorgaande koorts van- dat land, maar integendeel, dat het veeleer nadeel deed. — Dan, offchoon de geleerde Schryver zekerlyk niet voor had my een fchimpfchoot te geeven, moet ik echter verwonderd zyn, als ik hem verzeker, dat ik nergens aan de Kamfer eenige flaapverwekkende, of de leevenskracht herftellende kracht heb toegekend, nog eenige uitdrukking daar toe dienende gebezigd heb. — Ik maak 'er voor zoo verre gewach van, dat ik die geeve in ontfleekingskoortfen, doch met geen ander oogmerk dan om tot het bedaaren der kramp en het bevorderen der uitwaasfeming medetewerken ; en daar ik bet voorfchryf in eene hevige ylhoofdigheid, welke de Hospitaalkoorts fomtyds verzelt, daar zelfs zeg ik niets van die vermelde krachten, maar geeve dat middel alleen op als het beste inwendige geneesmiddel voor dat toeval, dat is, als een van de beste, welke ik kende; het welk , in waarheid, tot deszelfs aanpryzing maar weinig gezegd was. — In myne Proefneemingen heb ik indedaad een zeer groot rottingweerend vermogen* aan de Kamfer toegefchreven, maar, zulks heeft niets te doen met de krachten in gefchil, ook heb ik het even daarom niet vryer toegediend. — Het fchynt als of de Heer de haen , vindende zulk eene overeenftemming tusfchen den Heer huxham en my, met betrekking toq de Gevangenhuis- en Hospitaalkoorts , geloofde de overeenkomst zoo groot te zyn, dat ik omjtreac alles wat de Heer huxham gefchreven heeft;,  d«è HAEN en GABER. *&§ ■heeft, van het zelfde gevoelen zyn moest, en tevens voor het zelfde verantwoordelyk aan de Breslawfche Genecsheeren. III. Eindelyk maakt de Heer de haen, in het eerde Deel van zyn Boek, genaamd Ratio Medendi, gewach van eenige proefneemingen , die hy, in navolging van de myne, met rottingweerende middelen op de pis gedaan had; waar in hy vond, dat de zuuren deszelfs rotting meer wederftaan dan eenige van de loogzouten, de Geest van Hartshoorn uitgezonderd. — Hier in fpreekt de geleerde Schryver my niet tegen zoo als fommige myner vrienden zich hebben ingebeeld, vermits ik, geenzins twyffelende dat de rottingweerende kracht van de zuure zouten grooter is dan die van de loogzouten, daar nooit eenige vergelykende proef omtrent maakte. —Dan, ik heb hier de voldoening van te vinden, eenen perfoon van dit gezach als de Heere de haen, die in dit geval bevestigt dat gene, 't welk ik lang geleden heb gefteld, te weeten, dat de vlugge loogzouten een zeer groot vermogen bezitten in de dierlyke zelfftandigheden voor rotting te bewaaren. —■ Ik wenschte alleenlyk, dat de Heer de haen zyne proefneemingen met meer tiaauwkeurigheid vermeld had, en in het byzonder had opgegeeven de evenredigheden, die hy omtrent de zuuren en loogzouten gebruikt heeft; nadien het een veel grooter wonderfpreuk zyn moet dan eenige, die ik nog op dat onderwerp heb voortgebragt, dat, in gelyke hoeveelheden, de Geest van Hartshoorn de rotting meer wederftaan zouden dan eenige van de mineraale zuuren. — Edoch, wanneer de Schryver, in de naast volgende paragraaf, 'er byvoegt: conftititque urinam ókalkis (videlicet falibus alcalicis fijxis) mistam L 3 Ion"  ï6c5 ANTW. aam den HOOGLEERAAR longe cmus putrescere ea , cui affufum nihil, dat is: „ dat een gedeelte van de pis, gemengd „ met het vaste loogzouc eerder rot dan een aa< ,;, der gedeelte , by het welke niets gevoegd „ was; " zoo is daar indedaad eene duidelyke tegenftrydigheid in tegen de befluiten, welke ik uit myne proefneemingen getrokken heb , die geene rottingbaarende hoedanigheid in eenige van deze zouten, vaste noch vlugge, toeftaan. Om derhalven te zien wie van ons beide ongelyk had, deed ik in het einde van Juny 1760 de volgende Proef. — Ik nam drie flesjes , ieder van tusfchen de drie en vier oneen, en in elk goot ik een once verfche pis gemaakt door een gezond mensch; by een 'er van deed ik vyf greinen Zout van Hartshoorn (als zynde van eene * meer beftendige fterkte dan de Geest, die zoo jnerkclyk yerfchilt naar de manier op welke hy bereid, en den tyd dat hy bewaard is); by een ander voegde ik zoo veel van dat zout, dat in de winkels verkogt word voor Alzem-zout (doch het welk in wezen een zeer fterk gebrand loogzout is, getrokken uit de asch van een of ander gemeen plantgewas); by het derde deed ik niets, houdende dit voor een peil of proefmeeter. Deze flesjes, geflopt zynde, werden gezet in een vertrekje, dat op het Zuiden uitzag; zoo dat zy uit aanmerking van het faizoen vry warm ftonden. — Op de eerfte menging, had het flesje met het Zout van Hartshoorn naauwlyks eenigen anderen reuk dan die van het vlugge zout. °—. Het flesje met het Zout van Alzem, gefchud zynde, werd troebel en witachtig van kleur, zonder eenige opbruifching, doch met een onaangenaamen reuk, dien ik altoos heb waargenomen by het mengen van dierlyke zelfilandig? te-  de HAEN en GABER. i6> 4eden met loogzouten. - Den volgenden dag was de proefmeeter niet zoo versch ais in het eerst; •het flesje met het zout van hartshoorn rook als voorens; en dat met het vaste loogzout begon te ruiken naar vlug zout, maar minder onaangenaam dan die van oude pis. - Twee of drie dagen daarna konde ik naauwlyks onderfcheid befpeuren tusfchen den reuk van de pis, waar in het zout van hartshoorn was , en die met het zout ¥an alzem; en deze overeenkomst duurde twintig dagen lang, waarna ik deze flesjes niet langer onderzont. — Ten aanzien van de proefmeeter, deze bleef &al dien tyd met een' ziekclyke hinderlyken reuk, niet gelyk aan dien van het zout van hartshoorn, noch aan dien van bedorven vleesch of bloed; en eenigen tyd voor dat ik uitfeheide te onderzoeken, bemerkte ik een fchimmelachtigheid op deszelfs oppervlakte. In het begin van den volgenden September, deed ik by één once verfche pis, in een wydmondig flesje gegoten, zes of zeven greinen vast loogzout even als voorens; en in een ander flesje deed ik even zoo veel pis, zonder eenig byvoegfel, om te dienen voor een proefmeeter. _ Deze flesjes werden gezet in eene eemgzms dampige plaats, open in de lucht, doch onder een dak, om het vallen van den regen in dezelve te beletten ; want zy waren niet geflopt. — Het mengfel met het vaste loogzout werd, op het fchudden, troebel even als te vooren, en liet naderhand een witachtig zetfel vallen; het welk men by de eerfte proefneeming had behooren in acht te neemen. — De reuk van dit flesje, was, by het mengen, onaangenaam even als te vooren; den volgenden dag, was zy zulks minder; en op den derden dag, begon de reuk te L 4 ver'  ,16*8 ANTW. aan den HOOGLEERAAR veranderen in dien van hec Zou: van Hartshoorn het welk trapswyze toenam, met eenigen trap van ransheid, gelyk die van gemeene oude pis. — De proefmeeter had, geduurende omtrent agt darren geen reuk van vlug zout, maar was anders h in derlyk, en op deszelfs oppervlakte, bemerkte ik een fehimmelig fchuim, dikker dan in de voonVe proefneeming. - Ik floeg geen verder acht op deze flesjes tot omtrcntden dertienden dag, en toen vond ik dezelve ruikende gelyk Zout van Hartshoorn ; doch den proefmeeter, dat is de pis op zich zelve, ftinkender of hindelyker dan het andere — Ter zeiver tyd vond ik de ingehoudene ftoffen van den proefmeeter van eene donkerer kleur het welk ik aanmerkte als een ander bewys van deszelfs hoogeren graad van bederf. — Want ik heb ftandvastig waargenomen , dat de pis bruiner word in reden van den tyd dat zy bewaard is tot dat zy geheel rot is; en in dit geval is het 'kenmerk te zekerer, gemerkt' het vaste loogzout, wanneer de pis na de menging zetzel geeft dezelve donkerer dan natuurlyk maakt; dat is' op den tweeden dag van deze proefneeming, was het water met het vaste loogzout niet zoo bleek als de proefmeeter, maar was bleeker dan het zelve op den dertienden dag. Na deze maakte ik geene verdere proefneemingen, voldaan zynde dat ik geen ongelyk gehad had omtrent het algemeen rottingweerend vermogen van de vaste loogzouten, en dat ik de oorzaak der dwaaling van den Heere de haen ontdekt had. _ Het is zeer bekend, dat de pis niet alleen bevat eenige van de bedorvene deeltjes van de vochten (die de natuur door de nieren, zoo wel als door de huid, afvoert), maar tevens eene groote veelheid van een foort van Ammoniac- zout,  de HAEN en GABER. 169 zout, dat is een famenftelfel van een vlug loogzout met een zuur. — Daar nu dit zuur eene grootere verwandfchap heeft met het vaste loogzout, het welk in deze proefneeming gebruikt is, dan met zyn eigen vlug zout, laat het dit los, hegt zich aan het vaste zout, en duit dus dat het andere wegvliegt; meestal op dezelfde wyze als men een? vluggen pisachtigen reuk voortbrengt, door het zout van alzem, of het zout van wynfteen te voegen by eene ontbinding van Ammoniac-zout. — Alleenlyk is, in het geval van de pis, de vereeniging van alle vast zout met het zuur van de pis, en de uitwaasfeming van het vlugge zout daar op volgende, langfaam, uit hoofde van de olyachtige of flymige ftoffe, met welke dat vocht insgelyks bezwangerd is. —• Daar uit volgt echter niet, om dat rottende pis altoos deszelfs vlug zout laat vervliegen , dat alle pis, een gedeelte van dit zout hebbende, in eenen rottenden ftaat is. — Want het zelfde foort van zout, met deszelfs vlugge reuk klimt op uit de allerverschfte pis by deszelfs overhaaling (dejlillatio), en, zonder die bewerking, oogenblikkclyk op het mengen van een weinig kalkwater met hetzelve. — Ja een vast loogzout zal terftond het vlugge losmaaken, en daar door een oude pis voortbrengen , byaldien het vaste zout in eene verfche pis, die kookend heet is, ontbonden word. — Zelfs in het ligchaam, zal eene dierlyke werking dit vlugge loogzout affcheideiV, gelyk ik eens gelegenheid gehad heb te vinden in een' perfoon, die lang geweest was onder de kuur van Juffrouw ste1'hen's geneesmiddel, dat is, neemende ruime giften van kalk en vast loogzout. — De pis van dezen Heer had, wanneer zy geheel versch was, L 5 niet  e/o ANTW. aan den HOOGLEERAAR niet alleen dien vluggen reuk, waar van ik gemeld heb, maar bruischte zelfs fterk op met de gewoone zuuren. — Hy toonde my deze proef, onmiddelyk na zyn water gemaakt te hebben! omdat hy merkte dat ik fcheen te twyflèlen, of hy zich niet bedrogen hadde. Ik vermoede derhalven, dat de Heer de haen, op dit fcheikundig beginfel niet bedagt zynde , misleid was door den vluggen zouten reuk van de pis (veroorzaakt door het mengfel van een vast loogzout) dien hy verkeerdelyk nam voor den rotten ftank van dat vocht; en dat hy, fchoon uit zyne eigene proefneeming overtuigd' van de fterke rottingweerende hoedanigheid van het zout van Hartshoorn , echter zich zeiven niet geheel kon ontdoen van de gemeene dwaaling om het vlugge zout met een' rotten reuk te verwarren. — Edoch dit onderfcheid, tusfchen een loogzout en eene rotte ftof (in eene dierlyke zelfftandigheid, die in eenen ftaac van ontbinding overgaat) is tegenwoordig in het helderde licht gefteld door den geleerden Heer gaber van Turin; wiens proeven , en gegronde bedenkingen op dezelve , ik nu in aanmerking neemen zal. ** IV. Eenigen tyd geleden, ontving ik van dien Heer tot gefchenk een boek, onlangs uitgegeeven met den tytel Miscellanea PhilofophicoMathematica Societatis Privatae Taurinenfis, verzeld van eenen zeer verpligcenden brief; waar uit hy, hoope ik, het my verfchoonen zal hec volgende uittrekfel te geeven: Ex tuis experimentis mea nata junt, quorum aliqua in hoe libro per legere pos fis; reliqua,quae nondum ita abfoluta junt, zVz^ publicam lucem mereri videantur, in posterum, fi libenter feras, tibi commu- ni-  r>E HAEN en GABER. 171 nicabo. — Haec autem experimenta, cum plerumque tuis confentanea fuerint, in ea tarnen re a te me disfentire cogunt, quod alcali existentiam in corruptis humoribus dubiam reddidisti; rationes propterea propofui quibus^ eventuum disjimilitudinem adfcribendum putavi , quas tu ip/e facilius , quam ego asfequi poteris, fi tuam experiundi methodum cum mea comparare volueris. Dat is: „ Uit uwe proeven zyn de my„ ne geboren, van welke gy eenige in dit boek „ leezen kunt; de overige, die tot nog toe zoo „ volkomen niet zyn afgeloopen, dat zy het publieke licht fchynen te verdienen , zal ik U, " zoo gy my vryheid geeft, in het. vervolg ", mededeelen. — Dan deze proefneemingen , " fchoon zy meestal met de uwe overeenkoo* men, noodzaaken my echter daarin van U te verfchillen, dat gy de aanweezigheid van een loogzout in bedorven vochten twyffelachtig '„ gemaakt hebt ; ik heb daarom de redenen voorgedragen, aan welke ik gemeend heb , " dat het verfchil der uitkomften moet toege;[ fchreven worden , die gy zelf gemakkelyker ., dan ik zult kunnen onderzoeken, indien gy '', uwe wyze van proeven te neemen met de my„ ne gelieft te vergelyken". Het ftuk hier in gefchil heeft betrekking tot myne eerfte proefneeming, welke toont: „ dat „ de ligchaamen door rotting weinig, zoo eenig„ zins loogzoutig worden". — Maar de fchrandere Schryver, betoogt inde Verhandeling, op welke hy ziet, duidelyk: „ dat de teekenen van „ loogzoutigheid, in rottende dierlyke zelfifon„ digheden, grooter of minder zyn, of in het „ geheel geene, ingevolge den tyd in welken de „ proeven gedaan zyn, nadat de rotting begon- „ nen  ANTW. aan den HOOGLEERAAR nenis; dat zulke zelfftandigheden, by haare „ eerfte rotting, niet opbruifchen met zuuren; „ dat zy naderhand zeer kennelyk met dezelve „ opbruifchen; doch dat zy by lengte van tyd „ ophouden zulks te doen , fchoon de rotting „ nog aanhoudt". — De proeven , welke deze byzonderheden betoogen, zyn met zoo veel klaarheid en juistheid herhaald, dat zy by my , geen twyffel overlaaten aan de waarheid van het geene de Heer gaber vermoedt, te wcecen : „ dat ik de proeven van de opbruifching geno„ men heb, of voordat zy genoegfaam verrot „ waren, of nadat het vlugge loogzout geheel „ vervlogen was, offchoon de werking der rot„ tinge nog voortgong ". Na zoo een verloop van tyd kan ik my nier genoegfaam hcrrinneren de omftandigheden myner proefneemingen, waaruit ik zou kunnen opmaaken, of ik de zuuren heb laaten druipen in de rotte vochten, voor de uitvvaasfeming van het vlugge zout, of wel na dezelve; maar nadien ik zeker ben, dat het een of ander moét plaats gehad hebben, moet ik my aan de verbetering van den Heer gaber onderwerpen, en erkennen, dat 'er, terwyl de dierlyke zelfftandigheden in eenen ftaat van rottinge zyn, een tyd is in welken zy, door eene kennelyke opbruifching met zuuren, wczenlyk teekenen geeven van een loogzout. — En ik ben te meer genegen om dit gevoelen toetevallen , daar ik nu een geval kan bybrengen, dat eenigzins gelyk is aan dat, waar van hy gewaagt , betrekkelyk de opbruifching van eene ziekelyke gal met zuuren. Een Heer, oud omtrent zes-en-dertig jaaren, die geftorven was aan eene waterzucht; gevolgd op eene hardnekkige geelzucht, werd omtrent vier-  de HAEN en GABER. 173 vier-en-twintig uuren na zynen dood geopend. De lever ïcheen, door deszelfs weekheid, in een ftaat van bederf te zyn. — De galblaas was vol gal en driemaal grooter dan gewoonlyk. — De gemeene buis (ductus communis) was zoo digt verdopt aan deszelfs ingang in den twaalfvingeren darm (duodenum) dat 'er in dezen goot geen gal uit de galblaas lekken kon. — Nadien het onderzoek by het kaarslicht gefchiedde, konde ik van de kleur der gal niet wel oordeelen , maar den volgenden morgen gong de Heer forbes, de Heelmeester die het lyk geopend had, weder naar het huis , en deed op myn verzoek de volgende proef op dat vocht, het welk den geheelen nacht in een theekopje bewaard was, in een kamer zonder vuur, in het winterfaizoen. — Hy verdeelde de gal in drie gedeeltens; by een , deed hy een weinig vast. loogzout, doch dat bragt geene verandering in de kleur voort, die donker groen was; in een ander, drupte hy een weinig geest van vitriool; in het derde, een weinig gemeene azyn; en hy befpeurde in beide deze eene duidelyke opbruifching, met verandering van de kleur in een ligt groen. — De proef werd niet verder voortgezet ; doch ik twyffel niet, byaldien men de gal langer had laaten rotten , of de opbruifching zou zich minder en minder hebben laaten zien, en op het laatst geheel opgehouden hebben, door de affcheiding van het loogzoutige van het bedorvene gedeelte , overeenkomftig met de waarneemingen van den Heere gaber. — Dan uit allen dezen blykt het meer en meer overtuigende: „ dat het vlugge zout, in dierlyke zelfftandig„ heden, zeer verfchillende is van het rotte ge„ deelte ; dat een dierlyke zelfftandigheid een „ over-  174 ANTW. aan de HAEN en GABER. „ overvloed van die vlugge loogzout in zich kan „ hebben ; en nogthans daarom niet rotbaarer „ zyn ; en, aan den anderen kant, dat zy ten „ hoogde rot kan wezen, zonder eenig teeken „ yan opbruifchinge; eindelyk, dat de vlugge „ loogzouten alle van eenen rottingweerenden aart zyn". — Deze beginfels, die ik getragt neb op eenen vasten voet te vestigen, zyn door den Heer gaber vollediger betoogd; en ik moet te meer waarde op zynen arbeid dellen, daar de Heer hall er van denzelven' alzins voldaan is, die, in het tweede Deel van zyne Phyjiologie, verfcheiden tegenwerpingen maakt tegen myn gevoelen, omtrent het onderfcheid dat 'er te maaken is, tusfchen rotte en loogzoutige zelfftandigheden; doch naderhand, terwyl zyn boek nog onder de pers was , de Verhandeling van den Heere gaber op dat onderwerp gezien hebbende, erkent hy, op de laatfte bladzyde, openhartig, dat de proefneemingen van dien Heer hem volkomen hadden vereenigd met myne gevoelens over deze ftoffen. TA-  TAFEL DER SAMENGESTELDE GENEESMIDDELEN, WELKE IN DIT WERK VERMELD EN AANGEPREZEN ZYN (*> JULAPIUM DIURETICUM. Pharmacopoeiae Pauperum Edinburgenfis. fy. Spirit. Mindereri unc. iv. Aquae Raphani compofitae unc.ij. Syr. ex Althaea unc. iij. M. HAUSTUS DIAPHORETICUS. Pharmacopoeiae Pauperum Edinburgenjis. Ijc. Spiritus Mindereri unc. j. Syr. Diacodion unc. 3. Sal. Cornu Cervi vol. gr. V. M. PUL- (*) Ik heb in deze Tafel géene andere órde in acht genomen dan die der Bladzyden, op welke -zy het eersï voorkomen.  176 TAFEL der PULFIS CONTRAJERVAE COMPOSITUS. fy. Pulv. Testar. Ostreorum praep. libr. j Radic. Contrajervae unc. v. M. JULAPIUM E CRETA. Volgens de Londenfche Apotheek, fy. Cretae albisfimae unc. j. Sacchari purisfimi dr. vj. Gummi Arabici dr. ij. Aquae libr. ij. Mifce. POTIO CRETACEA. Volgens de Edinburgfche Apotheek. Ijc. Cretae praeparatae. Gummi Arabici utriusqüe unciam. Sacchari purisfimi unc. 3. ' Aquae libr. ij. Aq. Moschatae Spirituofae unc. ij. Mifce. ANIMA RHEI. 9=. Rhei dr. iij. vel. unc. 3. Sal. Tartari dr. j. Infunde in f. q. Aq. Menth., ~ Colatur. unc. vj. adde Aq. Cinnamomi, Syr. Diacodion. aa unc. j. M. CON-  GENEESMIDDELEN. i77 CONFECTIO DAMOCRATIS. Van deze Compofitie gewaagt de Auteur bladz. aao, van het Eerfte Deel ; zy is dezelfde, die men vindt in de Pharmdcopoea Hagana, onder den naam van mithridatium damocratis, en zy is genoegzaam van denzelfden aart als de theriaca andromachi. — Dan deze en dergelyke zoo zeer famengeftelde Opiaaten zyn federt eenigen tyd met reden in onbruik geraakt , en in derzelver plaats veel eenvoudiger en nuttiger in gebruik gebragt, gelyk het elec- tuarium edinense, of het electua- rium THEBAicuM, te vinden in de Edinburgfche Apotheek, waarvan de befchryving hier na volgt. PULFIS ANTIMONIALIS MONRONIS.fy. Calcis Antimonii lotae dr. xj. Tartari Emetici dr. j. M. F. Pulv. fubtilisfimus. Dofis a gr. iij. ad gr. x. quarta vel fexta quaque hora. PULFIS ANODTNUS DOVERE fy. Tartari Vitriolati dr. iij. Opii, Pulv. Rad. Ypecacoanhae ^ fcr. j* M. F. Pulv. Dofis a gr. v. ad gr. x. vel xv. COAGULUM ALUMINOSUM. ^. Albuminis Ovi quantum libuerit. Agitetur cum frustulo Aluminis fatis magno in patina ftannea, donec coagulatum fuerit. III. deel. M UN»  t78 TAFEL der UNGUENTUM TUTIAE. ty. Tiuiae praep. quantum libuerit. Huic admifce Axungiae Viperinae curacae, quantum fatis fit ad Unguenti mollioris crasfitudincm. DECOCTUM PECTORALE, ty. Ho dei distichi, Uvarura pasfarum, granis exemptis, Caricarum aa unc. ij. Glycyrrhizae unc. 5. Aque libr. iv. Aquani cum Hordeo primum coque, dein Uva3 adde, postremo Caricas atque Glycyrrhizam paulo ante finem cocturae, quae tum demum perfecta eric, cum liquoris colati menfura duarum librarum rescet. LAC AMMONIACJ. fy. Gummi amrnoniaci dr. ij. Aq. Pnlegii fimplicis libr. 3. Tere gummi in mortario cum aqua, donec folvatur. ELECTUARIUM LENITIFUM. ly. Caricarum libr. j. Folior. Senn. unc. viij. Pulp. Tamarindorum, Casfiae, Pulp.  GENEESMIDDELEN. iff. Pulp. Prunorura Gallicofum a» libr. s. Semin. Coriandri unc. iv. Glycyrrhizae unc. iij. Sacchari purisfimi libr. ij 5. Senam cum Seminibus Coriandri in pulverem redige , & per cribrum fepara uncias decem; refiduum cum Caricis & Glycyrrhiza in quatuor librarum aquae menfura coque ad dimidium, dein cola & exprime; liquor presfus evaporec ad fesquilibrae pondus, vel paulo minus; postea adde Saccharum, ut fiat fyrupus; hunc fyrupum addé gradatim pulpis; & postremo immisce pulverem Cribro prius feparatum. DECOCTUM COMMUNE pro Clystere. fy. Foliorum Siccatorum Malvae unc. j* Flor. Chamaemeli Siccatorum. Semin. Foeniculi dulcis aa unc. 3. Aquae libr. j. Coque & cola. T1NCTUKA GUAJACÏ VOLATILIS» 1>. Gummi Guajaci unc. iv. Spir. volatilis aromatici libr. j 3. Digere fine calore in vafe bene claufo , & cola, VINUM ANTIMONIALE. I£. Croci Antimonii loti unc. j. Vini albi libr. j*. Macera fine calore, & per chartam cola. M * PUL-  i8o TAFEL der PULFIS TESTACEUS. fy. Ostreorum Testar. praep. libr. j. Cretae albisfimaè libr. 7. M. F. Pulv. LINIMENTUM VOLATILE. Ty. Olei Amygdalaru-m unc. j. Spirit. Salis ammoniaci dr. ij. Agitentur fimul in phiala patuli oris , doneo perfecte coëant. TINCTURA THEBAICA. jy. Opii colati unc. ij. Cinnamomi, Caryophillorum aromaticörum aa dr. j. Vini albi libr. j. Macera per hebdomadam fine calore, deinde per chartam cola. Deze is de tinctura t heb ai ca,, uit de Pharmacopoeia Londinenfis, waar van de lieer prin GLEzich bediend heeft (ziel. Deel. bladz. 281 en elders); en zy komt meest overeen met het Laudanum Liquidum sydenhami, het welk by ons in gebruik is, uitgezonderd, dat 'er de Saffraan (Crocus) is uitgelaaten, omdat men oordeelde, dat zy die hoedanigheid van het Opiuni te verbeteren, waarom men dezelve 'er by gedaan had, niet bezie; doch de Aromatica heeft men 'er ingelaaten, alleen om den onaangenaamen reuk van het Opium wegteneemen ; want derzelver hoeveelheid is veel te klein om 'er eenige-  GENEESMIDDELEN. 1S1 ge andere uitwerking van te verwagten , dan dat zy min of meer verhitten, 't Is hierom, en om het Opium volkomener te ontbinden, dat men in Engeland federt eenigen tyd in plaats van dezelve in gebruik gebragt heeft de volgende TINCTURA THEBAICA, of LAUDANUM LIQUIDUM. fy. Opii unc. ij. Aquae Cinnamomi Spirituofae libr. j %. Digere per dies quatuor, & cola. Twintig druppels van devoorige,en vyfentwintig van deze Tinctuur, bevatten één grein opium. PILULAE MATTHAEIy feu SAPONACEAE. jy. Saponis amygdalini unc, iv. Opii colati unc. j'3. Opium vino emollitum contunde cum reliquis, donec perfecte misceantur. EXTRACTUM THERAICUM, vel OPIUM COLATUM. _ Is niets anders dan het Opium van zyne vuiligheden in kookend water gezuiverd, doorgezegen en verdikt, en is dus opium purum. M 3 APO-  lU T A - F *E L der APOZEMA PURGANS. fy. Mann. unc. j. Fol. Sennae, Seinen Anifi aa dr. ij. Infunde in f. q. Aq. colat. unc. viij. vel x. adde Sal. Polychr. dr. j. Spirit. Nitri du(c. dr. ij. Syr. Sambuci unc. j. M. ELECTUARIUM THEBAICUM* fiye THERIACA EDINENSIS. Pul veris diaromaton unc. vj. Radic. Serpemar. Virginian. in pulverem tenuem tritae unc. iij. Opii in vini Hispani, quantum fatis fit ^ difFafi dr. iij. Meilis despuma.ti triplum pondus pulyerum. M. F. Electuarium. SPECIES AROMATICAE, fiy s - ' ■ . ; . - h PULFIS DIAROMATON. &ji Cinnamom. unc. ij. Semin. Cardamomi minoris, Zingfberis,* Piperis iQSgi aa VfUèf > M. F. Pulv. IrV  GENEESMIDDELEN. 183 In de Edinburgfche Apotheek is de Peper 'er uitgelaaten , en de overige ingrediënten zyn in gelyke hoeveelheden genomen. PILULAE e COLOCTNTHIDE cum ALOE^ vulgo PILULAE COCCIAE. K-, Aloës Socotorinae, Scammonei utriusque unc. ij. Salis Polychrcsti dr. ij. Medullae Colocynthidis unc. j. Oleum Caryophillorum aromaticorum dr. ij. Species aridas fepatnadm in pulverem redige, oleum immisce, & mucilagine Gummi Arabici. Fiat masfa. CÖNFECTIO JAPONICA. jy. Terrae Japonicae unc. iv. Gummi Kino unc. iij. Cinnamomi, Nucis Moschatae S unc. j. Opü in Vini aïbi Hispani f. q. diffufi dr. j-j. Syrupi e Rofis ficcis, ad meilis fpisfitudinem cocti, triplum pulverum pondus. M. F- Electuarium. FfflLOMUM LONDINENSE. ^. Piperis albi, Zingiberis, Seminum Carui fingulorum unc. ij. M 4 Opii  TAFEL der. Opii colati dr. vj. Syrupi e meconio ad meilis fpisfitudinens cocci triplum omnium pondus. Opium vino iblucum fyrupo calefacto curiofe immisce; tum adde caecera in pulverem redacta. v CONFECTIO CARDIACA. fy. Confervae Corcicis Auranciorum unc. iij. Nucis Moschatae condifae unc. j 3. Zingiberis condici dr. vj. Cinnamomi in pulverem cenuem triti unc. 3. Syrupi e Cortice Auranciorum q. f. ÏJ. F. Eleccuarium. EMULSIO ARABICA. Amygdalarum dulcium unc. j. ; amararum unc. 3. Aquae libr. ij. Contunde Amygdalas decorticacas in morcario marmoreo, dein aquam calidam gradacim addendo smulge, & ad incerim admisfe Mucilaginis Gummi Arabici unc. ij 3. . Cola. JULAPIUM E MOSCHQ, fy. Aquae Rofarum Damascenarum unc. vj. Spiritus falis volatilis oleofi dr. j 3, ^ Moschi gr. xv. Sacchari albisfimi unc. 7, Tere Saccharum cum Moscho , & gradatira adde Aquam Rolauyn. COL-  GENEESMIDDELEN. i»£ COLLTRIUM V1TRI01ICUM. Vitrioli albi dr. 2. Solve in Aquae fontanae libr. j. M. COLLTRIUM SATURNINUM, fy. Sacchari Saturni gr. xij. Solvae in Aquae fontanae unc. xij. Adde pro re nata Tincturae Thebaicae dr. j. M. GUTTULAE ANTIMONIALES. fy. Vini Antimonialis unc. jj. Tincturae thebaicae dr. iv. M. Dofis a gutt. 30 ad 40 bis terve in die, vel gutt. 60 ad 140. h. f. in potu tepido. M 5 BE>   BESCHRY VING VAN DE KRYGS-HOSPITA ALEN, DOOR DEN HEERE BON ALD MONUO, Medio. Doctor, Geneesheer van 's Konings Armee, en van St. Georgës Hospitaal.   BESCHRYVING VAN DE KRYGS-HOSPITAALEN. INLEID I,NG. Zoodra de Soldaaten van ziekten aangetast worden, behooren zy terftond van de zieken afgefchciden, en naar het Regiments- (*) of naar het algemeene Hospitaal gebragt te worden (i> Daar (*) Sommige van de Regiment-Chirurgyns in Duitschland. hadden altoos eenige tenten in voorraad by zich, die met de medicyns - kisten medegevoerd werden; en wanneer eenige van hunne manfchappen , in het veld ziek werden, en zy in de dorpen geen huis voor een Regiments-Hospitaal krygen konden , dan bevolen zy deze tenten opteflaan , en bedekten den grond in dezelve wel met ftroo en dekens, leiden dan de zieken in dezelve, en behandelden hen daar dan zoo lang , totdat zy gelegenheid vonden om hen in het vliegende Hospitaal te zenden. (i) Toen ik befloten had deze Befchryving der Hospitaalen van den Heere o. mohro agter dit Werk van den Heere pringle te plaatfen, heb ik, om dezelve te nuttiger te maaken , goedgedagt den Hooggeleerden Heere s. de monchy te verzoeken om dezelve teleezen, en my zyne aanmerkingen 'er over medetedeelen , met oogmeik om dezelve by wyze van Aanteekeningen 'er onder te plaatfen. Ik begreep dat zyn W. E. H. G. daartoe het gefchikt. fte was, als hebbende vier jaaren in het gecombineerde Leger als Doctor te velde gediend, ter zeiver tyd dat de Heer pringle, die zyn byzondere Vriend was, in het Engelfche Leper diende. — En zyn W. E H. G. heeft wel de goedheid willen hebben om aan dat verzoek te voldoen, zoodat jien scïle de Aanteekeningen, die ik hier op deze Be- fchry»  ipoi BESCHRYVING van db Daar is geen deel van den Krygsdienst, dat meerder oplectenheid vordert dan de keus van: gefchikte plaatfen voor Hospitaalen, en de beftiering derzelve, vermits hiervan de gezondheid en fterkte van een leger dikwyls afhangt; want, indien in natte en ongezonde faizoenen befmettelyke ziekten in de Hospitaalen komen , het welk men, door eene gefchikte voorzorg, misfchien had kunnen voorkomen, zoo verzwakken zy de Armee in een' korten tyd veel meer dan het zwaard van den Vyand (2). I. AF- fchryving der Hospkaalen zal laaten volgen, moet aanmerkeu als uit zyn W. E. H. G. pen voortgevloeid te zyn. — Voorts dient men deze Befchryving der Hospitaalen te vergelyken , met al het gene de Heer pringle in het Eerfte Deel van dit Werk 'er over gefchreven heeft. (2) Ik heb ondervonden dat 5 Regimenten lufmtery, tot dekking van het Hoofd-Quartier te Citfing en gelegerd agier het zelve op een' laagen vochtigen grond, zoo veele iieken gaven als de geheele Armee op de Plaine van Rysfel, op den afftand van een half uur van het zelve gecampeerd; terWyl de Guardes te voet aan de regter zyde van het HoofdQuartier, op een' hoogeren grond, niet meer zieken kreegen dan 'er by de Armee kwamen.  HOSPITAALEN. 191 I. AFDEELING. Van de middelen die de Ouden gebruikten om dt ziekten in hunne Legers te voorkomen, en van de manier op welke zy voor de zieken en gewonden zorg droegen. De Romeinen waren zeer' oplettende op de bewaaring van de gezondheid hunner krygsknechten in den tyd van den dienst; want vegetius (*) leert ons, dat zy groote zorg droegen om hen van goed water en mondbehoeften , van brandftoffen, en hunne paarden van voeder te voorzien; en dat zy op hunne veldtochten altyd van eene genoegfaame hoeveelheid wyn, azyn, en zout verzorgd wierden. •— Alsook dat zy hunne legers trachten gezond te houden, door een behoorlyk toezicht 1°. op de Legerplaats. — 23. Op het Water. — 3°. Op het Saizoen.— 4». Op de Geneesmiddelen. — En 5 >. op de Ligchaamsoeffening. 1. Op de Legerplaats; in niet te legeren naby ongezonde moerasfen, of op een' droogen open grond in den zomer ; of zonder tenten , of te lang op denzelfden grond in den zomer of herfst te verblyven. 2. Op het Water; door zorg te draagen dat He Armee geen bedorven of ongezond water van moerasfen gebruikte, want kwaad water was zeer vruchtbaar in ziekten voomebrengen. 3. Op (*) Zie f l. veget, ren al, de Re Militati, Lib. III, Cap. 2 & 3.  t$2 BES CFfR YVING van de 3. Op de Saizoenen; met niet te laat in ctetr zomer de marfchen van de Armee te beginnen, en de foldaacen niet aan de brandende hitte der zonne bloot te dellen; met zoo vroegtydig op-» tetrekken, dat de dag-marsch by het doorbreeken van den dag afgeleid ware. — En in den winter, met niet des nagts te marcheeren in tyd van vorst of fneeuw; en met een' byzonderen zorg te draagen , dat de foldaaten nooit brandhout , of kleeding en dekking ontbraken. 4. Op de Geneesmiddelen; door de Officieren te doen zorgen, dat de zieken hunne geregelde maaltyden hadden, en dat zy door de Geneesheeren wel waargenomen wierden. 5-. Op de Ligchaamsoeffening; met de troepen gcduurende den dag in eene beftendige beweeging te houden; by droog weder in de opene lucht ; en by regen of fneeuw, onder dak; want de ligchaamsoeffening bragt veel meer toe tot de bewaaring der gezondheid dan de geneeskonst. Eh uit veele plaatfen by de Griekfche en Romeinfche Schryvers blykt het, dat de Ouden, zoo wel als de hedendaagfchen, in het zorgdraagen voor de zieke en gewonde foldaaten in hunne legers, zeer oplettende waren. Homerus (*), xenophon (f), quin- tus (*) Homerus maakt gewag vanPodalirim en Machon, zoons van /Esculapius, als van twee uitmuntende Genees» heeren in het Griekfche leger. Zie Iliad., II. Boek. —^ Voorheen waren by dit volk de Geueesheereu tevens Heelmeesters ; van daar vinden wy dat het woord Geneesheer onverfchillig voor beide gebruikt werd. • (f) Daar zyn verfcheiden plaatfen in de Cyropaideia van Xenophon, die toonen, dat de Ouden in hunne krygsonderneemingen altyd Geneesheeren en Heelmeesters hadden, die hunne legers verzelden, om op de zieken en gewonden toezicht te hebben. ia  HOSPITAALEN. 103 tus curtiu s (*) en vegetius (f) fchryven, dat de Geneesheeren en Heelmeesters altoos de Griekfche, Perfifche en Romeinfche legers verzelden* wanneer zy te veld trokken. — Quin- tus , In het eerfte Boek brengt Xenophon een gefprek in van Cambyfes en Cyrus nopens de konst van' het oorlog; en hy iaat Cyrus aan zynen Vader verhaalen, dat hy zorg gedraagen had om te maaken, dat de bekwaamfte Geneesheeren en Heelmeesters hem op zynen krygstocht verzelden , ten einde toezicht te hebben op de gezondheid van zyrie troepen. In het derde Boek, Sect. 2, merkt hy aan, dat Cyrus, na de nederlaag van de Chaldeers, zyn volk de gevangenen liet ontbinden, en de zorg voor de gewonden aan zyne Heelmeesters opdroeg; In het vyfde Boek, Sect. 6, na een verhaal gegeeven te hebben van de nederlaag van de Cadufiers door den Koning van Asfyrien in eenen uitval uit de Stad Babyion, vertelt hy ons, dat Cyrus zelf rond gong, met zyne knegts en.Heelmeesters , om de gewonden te bezoeken, en te zien dat 'er be» hoorlyk zorg voor gedraagen werd. En in het agtfte Boek, Sect. 1 , mek hy, dat Cyrus, nadat hy Babyion ingenomen had, voorraad oplei van allerlei foorten van medicynen, en de beroemde Geneesheeren onderhield over de heelkundige werktuigen en geneesmidde» len, ten einde dat 'er ih geval van ziekte aan geen ding gebrek zyn zou. 09 Wy weeten door quintus curtius, dat de Geneesheeren het leger van Alexander de Groot altoos verzelden; want. toen Alexander op eene geweldige wyze van de Kramp aangetast werd, door het fpringen in de rivier Cydnus, terwyl hy zeer heet was, werd hy terftond door zyne geneesheeren verzorgd, en door Philip geneezen; zie Lib. III, Sect. 2. — En toen hy in de beftorming van de Stad Oxydraca gewond was, werd 'er terftond om zyne Geneesheeren gezonden, en Crytobolus verwyderde zyne wonde, en trok 'er den pyl uit; zie Lib. IX, Sect. 18. ft) F l. vegetius gewaagt, in zyne Verhand, de Rt Militari, van Geneesheeren die de Romeinfche legers verzelden, in het II. Boek, IX, Hoofdft. en in het III. Boek-, II. Hoofdft. III. deel. N   H OSPITAAL'EN. " f13 ei°en vuil linnen behoort terftond naar het waschhuis gebragt te worden, en alle morgen dient iedere oppasfer een bak of kom met warm water en een ftuk zeep met een handdoek by iedercn lyder rond te brengen, en laaten hen hunne handen , aangezicht, en voeten, wanneer zy vuil zyn, wasfchen. 'Alle morgen moeten de vertrekken gefchrobd en geveegd worden, en daarna befprengd met warmen azyn; en wanneer zy vuil zyn behooren zy ge wasfchen en fchoon gemaakt te worden, nadat de vuuren aangeftoken zyn. Alles wat in de. kamers, en omtrent de zieken is, moet men zo zuiver houden als mogelyk is ; de waterpotten en ftilletjes moeten , zoodra zy gebruikt zyn, weggebragt, en terftond geledigd en uitgewasfchen worden, voordat men dezelve te rug brengt (11). De venfters van de kamers moeten 's morgens en 's avonds opengezet worden om eene ver- bruike dienen van de zieken , die 'er zonder fchoon linnen by zich te hebben inkomen. — ZooJra hunne eigen hembden gewasfchen en gedroogd zyn , of dat zy door hunne Regimenten van nieuwe vooizien zyn, moeten de Hospitaal--hembden hen afgenomen worden. (11) De reinheid, zoo als de Schryver die opgeeft, zou by uitneemendheid goed zyn; maar hy, die een Hospitaal bygewoond heeft,.weet ook hoe moeijelyk, zoo niet onmogelyk , dit in de uitvoering zyn zou. Ook heeft dit nergens plaats dan voor zoo veel in een' zekeren trap het fchoonmaaken der vertrekken aangaat *, maar ook dit gaat gebrekkig, vermits 'er geen toereikend opzicht hier omtrent gebruikelyk is, en de Medici, als hebbende teveel, werk, zich daar mede niet kunnen beffloeijen; uitgenomen wanneer 'er maar weinig zieken zyn; maar dan is ook ds vrees voor befmetting niet groot. Derhalven hangt dit vooraaamelyk, zoo niet eeriiglyk, van de Oppasfers af. O 3  214 BESCHRYVING van de verfche lucht intelaaten, en dit langer of korter naar maate het weder zulks toelaat (12). Byaldien de kamers befloten zyn en de zoldering te laag is, moet men 'er een gedeelte van wegneemen, en de bovenfte verdieping tot aan het dak toe open maaken. — Men heeft fomtyds gevonden, dat een of twee vierkante gaten (van omtrent zes of agt of tien duimen wydte) in de zolder gemaakt, en daar in geplaatst een houten koker, tot in den fchoorfteen van de bovenfte verdieping doorgaande , zoodat dezelve boven den haard daar in uitkwam, zeer wel voldeed, om eene vrye doortocht van lucht te bezorgen; vermits de vuije lucht, die het ligfte is en in het bovenfte van de kamer opryst, door die kokers een' vryen uitgang vondt, gelyk men beproefd heeft in de zaaien van St. Georgé's Hospitaal. — Anders, als het niet fchikt, dat 'er gaten in de zoldering gemaakt worden, voldoet het ook zeer wel, dat men boven de deur van de kamer of in het bovenfte gedeelte van de venfters een gat maake, en daar in een zoogenaamde kamer-ventilator plaatfe; en zoo de opening van de venfters niet voldoende is om de kamers te luchten, kan men verfchillende foor?en van yeptilators gebruiken, zulke als door den (i 2) Het openhouden der venfters of raamen gefchiedt ■wel doorgaans geduurende het vifiteëren der Doctoren maar, omdat de koude min of meer hindert, worden zy kort daarna weder toegedaan. — Ik heb zelf alhier in hec Stads - Gasthuis nooit kunnen verkrygen om op eene redelyke wyze de zaaien dèr zieken te luchten, wordende geen Onderfcbeid gemaakt hoe de wind is; zoo dat de zieken aan de zuidzyde liggende , en de wind noorden zynde, van welke zyde alleen gelucht word, veel ongemak lyden »n men op ?ulke tyden geen raamen heeft willen gebruiken!  HOSPITAALEN. 215 den Heer hales zyn opgegeeven, en vooral wanneer het heet weder is, In den winter moet men vuuren aanleggen in alle de vertrekken, waar in zulks gefchie- den kan. . Wanneer men in vreemde Landen, hospitaalen ontmoet, waar in geene plaatfen voor opene haardfteden, maar alleen gedotene kagchels zyn, kan men verfcheiden middelen gebruiken om de lucht te -vernieuwen, — Men kan zich bedienen van verfchillende foorten van ventilators, of van openingen gemaakt in de deuren en venfters. — In den winter van 1761 en 1762 hadden eenige kamers in het hospitaal te Br enten ,waar in ik de zieken bediende, zulke kagchels. — Om in deze kamers eenen vryen doortocht van lucht te bezorgen , liet ik wyde gaten maaken in het onderde gedeelte van de deur van iedere kamer, en twee fleuven aan de buitenzyde van de deur, boven en beneden de opening, evcnwydig aan eikanderen, waar in een plank of fchuif gleed, door middel van'welke de opening geheel of voor een gedeelte gefloten of geheel open kon gelaaten worden; ook liet ik in den bovenden hoek van iedere raam een klein venftercje maaken van omtrent agt of negen voeten vierkauc. _ Nadat de vuuren aangeftoken waren, liet ik de fchuif in de deur en die kleine venftertjes openen, als dan kwam 'er door de opening in de deur een droom van verfche, koele lucht in, terwyl de verhitte, vuile lucht door de venfters een' uitgang vond. — In zeer koud weder was de opening van de kleine venftertjes voldoende, doch, in zacht weder en in den zomer, was hec noodzaakelvk die beide open te houden. O 4 De  fci* BES CHR Y VING van de De kamers moeten dagelyks berookt worden door middel van wierook, benzoin, of andere welriekende dingen, of door nat buskruid op brandende kooien, in een test of konfoor liggende , te werpen, of door den doom van warmen azyn geplaatst midden in de kamer. — De Heer lind zegt, dat,fchoon de zindelykheid en eene zuivere lucht veel toebrengen om befmettelyke ziekten te voorkomen, of te duiten, zy echter op zich zelve niet altoos voldoende zyn; doch dat hy zelden of nooit gezien .heeft, dat eene behoorlyke aanwending van vuur en rook vruchteloos geweest zy in het voortbrengen van eene gewenschte en krachtdaadige zuivering van alle befmette plaatfen, doffen en zelfllandif/heden (i3> b Hy verhaalt ons, dat de Oorlogfchepen in 's Konings dienst door vuur en rook gezuiverd worden , en hy geeft de manier op , op welke dit gefchied is; en hy zegt dat hy nooit van eenig fchip vernam , het welk, na zorgvuldig en behoorlyk berookt te zyn, niet terftond zeer gezond voor het volk wierd (*). — Ook merkt hy aan, dat die beftoomingen en berookingen, welke voor de longen onfehadeiyk waren, behalven de kwaade hoedanigheid der lucht te verbeteren nog een andere goede uitwerking hadden, te weeten, dat zy de lyders en de oppasfers deeden verlangen om de deuren en venfters open te hebben, 03) Ik bcgryp, dat het berooken der vertrekken met wierook,enz., de kwaade lucht niet wegneemt, zoo min als fuiker zulks het zuur doet; maar dat, gelyk het eene de fmaak, zoo ook het andere den reuk aangenaamer maakt. (*) Zie zyne eerfte Verhandeling over de koortfen en befmettingen.  HOSPITAALEN. 217 ben, ten einde eene verfche lucht in te laaten (*). In alle Krygs-hospitaalen, ten minden in de vaste, moet men altyd eene kamer leeg houden; en, wanneer 'er eene kwaadaartige koorts of andere befmettelyke ziekte zich opdoet in eene andere kamer, behooren die zieken in de ledige gebragt te worden; en de befmettc kamer moet, door dezelve ter deeg met zeep en water en daarna met warmen azyn te fchrobben en te wasfchen, wel gereinigd en vervolgens door berooking gezuiverd worden, op dezelfde wyze als dit in 's Konings Oorlogfchepen gedaan word; ook moeten 'er daaglyks vuuren aangeftoken, en de venfters open gehouden worden , voordat 'er eenige zieke in toegelaaten word. Zoodra als 'er een zieke fterft, moet het lyk naar het doodhuis gebragt worden; ook moet het bed, waarop hy gelegen heeft, terftond weggebragt en niet weder gebruikt worden, voor dat hec wel berookt, gelucht en gewasfchen is. Al het linnen van lyders met koortfen, buikloopen en andere aanfteekende ziekten , moet dikwyls verfchoond worden; en al het vuile linnen van de hospitaalen moet berookt worden met den rook van zwavel, of nat buskruid, in eene afzonderlyke daar toe gefchikte plaats; en de Heer lind raadt om het eerst in koud water, of (*) Ibid. pag. 51. — De ronk van genever - hout, of van deszelfs wortels en besfen heeft men lang gehouden voor een vermogend geneesmiddel tegen ziekten. — £n minder raadt in zyne Medicina Militaris aan, het branden van vuuren van genever-hout voor de tenten, wanneer de Hongarifche ziekte, de blutskoorts, en andere pestziekten in eene armee heerfchen. O 5  2i8 BESCHR YVING VAN DB of koud zeepfop te fteeken , voordat het in warm water gedaan word; vermits het voor een ieder gevaarlyk is den doom, die 'er eerst' van opryst, inteademen, als deze voorzorg niet cebruikt is. b b VI. AFDEELING. Van de Diëet in Krygs - Hospitaaien. Het naaste artykel, dat omtrent de Krygs-Hospitaalen moet overwogen worden, is de diëet of eetregel der lyders, die beftaan moet uit goede, gezonde mondbehoeften, welke gemakkelyk en goedkoop te bekomen zyn (*). Goed brood (f) is in alle landen en luchtftreeken een ftandvastig artykel van mondbehoeften (*) De Franfchen, en veele andere natiën, geeven hunne lyders, in heete ziekten, en na groote operatien, vleeschfoupen; en zy vergunnen hen maar weinig brood en bereidingen van groeijende zelfftandigheden; doch deze vleeschfoupen zonder brood voeden de lyders niet genoeg, en hellen te veel over tot rotting; en dit is eene van de redenen, waarom 'er meer zieken fterven in de Franfchen dan in de Engelfche hospitaalen (14). (t) Op krygstochten, daar men een beleg te wasten heeft, behoort men eene goede hoeveelheid meel mede te neemen, en een zeker getal van draagbaare ovens om voor de zieken brood te bakken, welke op kunnen genomen worden, nadat de troepen hunne landing volbragt hebben. Cu) Na den (lag van Fontenoy zyn 'er, zoo my berigt is, tusfchen de 70 en 80 van de gekwetften, die van het flagveld naar Rysfd in het Hospitaal gebragt waren, armen of beenen geamputeetd geworden, en ruim 60 getlorven; 't gene men aan het eeten van vleesch. nat destyds heeft toegefchieven, hoewel tevens waar is dat liet» zelve niet zeer krachtig gegeeven werd.  HOSPITAALEN. ai^ ten voor een hospitaal ; en dagelyks behoort 'er eene zekere hoeveelheid van aan ieder mart uitgedeeld te worden. Het ontbyt en avondeeten moet in de meeste hospitaalen gemaakt worden van havergort- of ryst-pap; nadien haver- of ryst-meel in de meeste plaatfen te bekomen en zeer vervoerbaar is (15). — De havergort-pap is over het algemeen te verkiezen boven ryst - pap, omdat de meeste lyders van de ryst-pap, als zy die eenige dagen gegeecen hebben, een walg krygen, maar niet van de havergort-pap ; gelyk een ieder, die de krygshospitaalen bediend heeft, zal ondervonden hebben. — Ah men beide ryst- en havergort-meel bekomen kan, mag men de ryst-pap, om de verandering, twee- of driemaal 's weeks laaten gebruiken. Edoch , offchoon de ryst - pap niet zoo gefchikt is voor een beftendig gebruik, moet echter de ryst altoos onder den voorraad voor een hospitaal een artykel uitmaaken; nadien het gebruikelyk is ryst-water voor een gewoonen drank te maaken; ook kan de ryst, gekookt of gemaalen en tot eene luchtige podding gemaakt, met een woord op veelerhande wyze gebruikt worden, om 'er een goed en heilzaam voedfel voor de zieken van te maaken. Havermeel is beter koop dan ryst, en kan fchier overal in Europa, alwaar legers campeeren, verzorgd worden; vermits de haver zulk een groot artykel is in het voeraadje voor de paarden. — Ook kan 'er ten allen tyde een genoeg. faa- (15) Het ontbyt en avondeeten is in de Hollandfche Hospitaalen meestentyds boterhammen.  620 BESCHRYVING van de faame hoeveelheid van ten gebruike voor de zieken tot meel gemaalen worden, in.de molens, die men gebruikt tot het meel voor de Bakkeryen , byaldien 'er geene nader by het hospitaal zyn. In landen,' alwaar geen havermeel noch ryst te bekomen is, kan men Indiaansch of ander koorn, het welk men weet gezond te zyn, en het geen het land opgeeft, in plaats gebruiken. Wanneer 'er versch vleesch te krygen is, moe. ten de lieden, die alles eeten mogen, en de oppasfers en andere bedienden van het hospitaal, voor hun middagmaal vleesch eeten ; en men moet van het vleesch, dat voor hen gekookt is, te gelyk met de gerst of ryst, die men gebruikt heeft om den drank te maaken, een foup maaken voor de zieken, die nog op een flappe of maatige diëet gehouden worden; en, een weinig peen, knollen, of andere groenten 'er mede gekookt, zal dezelve te aangenaamer voor den fmaak maaken Ci6). Op (16) Het middag-eeten is in de Hollandfche hospitaalen foup van Rund- Kalfsch- en Schapen-vleesch , doorgaans met gepelde gerst en fomtyds met groenten voor hen, die aan de beterhand zyn , en, zoo zy -verder gevorderd zyn, ik of i£ Portie of ijof i^pond vleesch, behalven brood, zoo als door den Doctor geordonneerd en door den oppasfcr van het vertrek opgefchreven word; maar het gebeurt niet zelden, dat de hongerige van andere, die minder eetlust hebben, meer krygen, en door hunne gulzigheid inltorten, met gevolg, dat een groot aantal, als niet beltand zynde tegen eene tweede hevige ziekte, of doorgaande koorts, fter> ven, die byna herfleld waren, en binnen kort het hospitaal zouden verlaaten hebben. Anderen, die eene geduurige koorts hebben, of zwaar gekwest zyn, krygen gekookte grutten en gekaamde melk, zoo die te bekomen is. Maar zelden verftaan de koks zich op  HOSPITAALEN. 221 Op krygstochten, waar by men niet dan gezouten vleesch bekomen kan, moet men altyd, ten gebruike van de zieken, eene hoeveelheid draagbaare foup (*) medeneemen; die met water en wat gerst en verfche groenten, als men die krygen kan; een goede foup zal maaken. — De beste wyze om deze foupe te bereiden, is wat gerst te kooken met eenige groenten, peen of knollen, of een weinig uijen in eene genoegzaame hoeveelheid waters, en als zy genoeg gekookt zyn , de pot van het vuur afteneemen, en 'er dan intefmelten zoo veel draagbaare foup als men 'er in doen wil ; dit maakt de foupe veel fmaakelyker dan wanneer de draagbaare foup 'er eerst in gedaan en dan met de andere zelfftandigheden gekookt word, want dan geeft dit een' fterke , onaangenaame , lymgelykende fmaak en reuk'aan de foupe. — De Heer hu me verhaalde my, dat hy zoo een kennelyk onderfcheid in de manier van bereiding der foupe vond, dat het volk, als zy op de laatfte wyze bereid werd, dezelve met tegenzin gebruikte; doch dat zy 'er zeer op verlekkerd waren, als zy op de eerfte manier werd klaar gemaakt. De Heer lind, heeft, in zyn Aanhangfel op zyne Verhandeling over de ziekten eigen aan de Europeers in heete Gewesten, te recht voorgefteld, dat zoo wel faleb, als draagbaare foup, moet op liet kooken van dezelve voor veele menfchen, zoo dat hier toe fcheeps-koks behoorden aangenomen te worden. * (*) Draagbaare foupe is niet anders dan eene foupe van vleesch, zoo fterk gemaakt dat zy, koud zynde, tot geley overgaat, die daarna gedroogd en tot het gebruik bewaard word.  iié BES CHRY VING van de moet medegenomen worden als een artykel vari mondbehoeften aan boord van Oorlogfchepen; en bet zal indedaad ook een zeer nuttig artykel maaken onder den voorraad voor hospitaalen op krygstochten, want zy geeft een gezonder voedfel, ineen kleinder omtrek, dan ryst,gerst, tarw, havermeel, of eenige andere gewoone mondbehoeften. — Die Arts merkt aan, dat een once van ieder dier artykelen, faleb, en draagbaare foup, ontbonden in twee of drie pinten kookend water, tot een dikke geley overgaat, die een genoegfaam voedfel geeft voor één man daags; en de byvoeging van fpeceryen maakt deze geley niet alleen aangenaamer voor het gehemelte^ maar bevordert ook grootelyks de voedende hoedanigheid 'er van; en men kan 'er zout, wyn, tóf azyn byvoegen als men dit nuttig oordeelt. —- De Heer lind merkt ook aan, dat de faleb nog een ander voordeel heeft boven de meeste andere artykels van de mondbehoeften, te weeten, dat zy veel minder verfpilling van vuur noodig heeft om ze tot voedfel te bereiden; daarenboven maakt zy met koud water een deeg, en behoeft niet gezouten te worden, als zy met zee-water gemengd word; wanneer zy met koud, versch water gemengd word, vereischt zy tienmaal zoo veel gewigt van water om ze tot een deeg of koek te vormen; doch met koud zee-water gemengd, heeft zy niet meer dan zesmaal haar gewigt van water noodig. Op wat wyze deze foup by zulke gelegenheden bereid worde, het middagmaal behoort te beftaan uit foup en brood, of luchtige podding gemaakt met meel of ryst, of uit gekookte ryst of gerst, of uit broodpap, enz. 0e  HOSPITAALEN. 223 De oppasfers en de herftelde lyders mag men twee of driemaal 's weeks gezouten vleesch toeftaan (17). De gemeene drank der krygs-hospitaalen behoort te zyn ryst- of gerfte- water met een weinig Herken drank en fuiker 'er in. —• Dun bier is een goede drank als men dat gemakkelyk bezorgen kan; gelyk ook wyn en water, of een zeer dunne negus (*), of zeer flappe ponsch in heete gewesten C1^)- Op krygstochten moet men een voorraad van mout medeneemen, dat men, als de troupen tot de plaats van hunne beftemming komen, tot een zoet gylbier, of tot een dun bier maaken kan, zoo als de Geneesheeren het nuttig zullen oordeelen; zoo de troupen lang op zee zyn mogten, kan men 'er een gedeelte van tot gylbier maaken, en het tot een voorbehoedende drank geeven, alzoo men ontdekt heeft, dat het een van de beste bekende middelen tegen het fcheurbuik is. Ook moet men ten gebruike van de zieken in de hospitaalen medevoeren een goed gedeelte brooden, gemaakt van gemaalen mout en rystof rogge - meel, waar uit de Rusfen dien drank, of (17) Salep, en uitgedampte foup word in de Hollandfche hospitaalen niet gebruikt, gelyk ook niet gezouten vleesch. (*) Negus noemt men rooden, of Rhynfen wyn mei water, citroenfap en fuiker. (18) Gerfte-water met zoethout word voor drank aan de koortfige en zwaare gekwetften , ryst-water aan die den Loop hebben, en bier of water aan hen, die aan de beterhand zyn, gegeeven. — Wyn krygen de zieken op order van den Doctor, maar dezelve is doorgaans van het minfte foort, vooral zoo 'er aanneeming plaats heeft, 't gene nié? faadfaam is, gelyk men ligtelyk begrypen kan.  224 BESCHRYVING van de of dat foort van dun bier bereiden , het welk zy Quas noemen. Ten einde de zieken nooit gevaar zouden loopen van gebrek aan water om te drinken, zal het, op krygstochten naar warme gewesten, of andere plaacfen alwaar een fchaarshéid van water zyn mogt, altyd goed zyn, om onder den voorof huisraad der hospitaalen mede te geeven eenige disftilleer-ketels, of disftilleer-helmen , pasfende op de koperen ketels, gefchikt om de fpyzen in klaar te maaken \ want in geval van noodzaakelykheid, kan men door hulp van dezelve uit- zee-water eene genoegfaame hoeveelheid versch water -.bekomen , ■ om de behoefte van de zieken in de hospitaalen te vervullen. — En indedaad het zou nuttig zyn, dat men voor allé de ketels van de tranfportfchepen, zoo wel als voor de oorlogfchepen, gemaakte disftilleerhelmen had,.ten einde de troepen in geval van nood te kunnen voorzien ; want in het jaar 1762 , by het beleg van de Havannah, ftierf meenig man uit gebrek van goed water, wiens leeven behouden zou zyn geweest, byaldien de fchepen van . Engeland zulke disftilleer-helmen medegebiragt hadden. De Heer lind, Geneesheer in het ScheepsHospitaal te Portsmouth, in het jaar 1761, ontdekte het eerst deze manier om goed versch wa.ter uit zee - water alleen te verkrygen, en ontwierp een plan om dit nuttig te maaken voor de zee- en fcheepvaart in het algemeen; en in het jaar 1762 gaf hy uit een Berigt van zyne ontdekking in de tweede'uitgaaf van zyne Verhandeling over de middelen om de Gezondheid der Zeevaarenden te bewaaren , bladz. 84 enz; en, het geene te verwonderen is, tien jaaren daarna kreeg Dow-  HOSPITAALÉN. &*$ Doctor jrwin 5000 ponden van het Parlement als Auteur van die ontdekking, zonder dat men eeriige acht floeg op den Heef lind, of op de blyken, die bekend waren, dat hy de vinder var» deze nuttige ontdekkfng geweest was. Behalven deze diëet moet men fomtyds buitengewoone infchikkelykheden gebruiken omtrent byzondere lyders, met hen wyn, brandewyn, fuiker en melk te geeven. — Ook dienen de Doctoren en Chirurgyns eene onbepaalde macht te hebben om eene diëet uit groenten of andere fpyzen voortefchryven, voor lyders met het fcheurbuik, of eenige andere byzondere ziekten. De doorgaande of gewoone Diëet voor een Krygs - Hospitaal kan dus zyn: f Ontbyt. Middagmaal. Avondmaal, Een pint water of rystpap. Gort - pap tremaakt met 3 of 4 oneen lloggemeel , een weinig , zout,en zon- " der of met . een weinig Voile Diëet.-\ zoeten oly, Een pond ge- 't Zelfde als en twee le kookt versch het Ontbyt. pels vol wyn. vleesch; Ryst - pap gemaakt met twee oneen ryst, eene le pel vol fyn meel, en een weinig gemeen zout of (.fuiker. III. DEEL, P  BESCHRYVING van de f Ontbyt. Middagmaal. Avondmaal.' | Een pint lbup , J.Iid jen Dieet.•< 't Zelfde, een half pond 't Zelfde. I gekookt l L vleesch. i Een pint foup ,\ I of een hal- j | tZelfde, of vepint brood 't Zelfde. Slappe Diëet. J volgens des pap, met twee! I lyders eet- lepels vol wyn ,t (lust. en een half! v. lood fuiker. | H*et dagelykfche deel brood moet voor ieder mart een pond zyn. — Op krygstochten moet men, vooral op zee, en by de eerfte landing, in plaats van brood dikwyls befchuit gebruiken, eer de ovens voor de bakkery kunnen opgerigt worden. De gemeene drank voor hen, die een volle of midden diëet houden, moet zyn ryst- of gerfte-water, met twee lepels vol brandewyn voor iedere pint, en een half once lomp-fuiker; dun bier of zeer flappe punch; of wyn en water, twee oneen wyn op een pint water en een half lood fuiker. — De hoeveelheid moet geen drie pinten daags te boven gaan. Die op een flappe diëet zyn, moeten even als boven ryst- of garfte-water hebben, met of zonder wyn of brandewyn. De Schaft-lysten of borden in de hospitaalen op te hangen kunnen met de volgende kolommen gemaakt worden. Re-  HÖ SPIT AA LE N. Q2? Regimen- Naamen Diëet Halve Oneen Halve: Oneen ten. der Man- V. M. S. Wyn- Brande- pinten Suiker, fchappen. pinten, wyn. Melk. 1 Wanneer men zulke Schaft-borden in een Hospitaal houdt, en de naamen der manfehappen en Regimenten 'er eens op gefchreven zyn, kunnen de lyders met zeer weinig moeite gefteld worden op eene volle, middelmaatige en flappe diëet, met zoo veel van de bovengemelde buitengewoone infehikkelykheden als men zal oordeelen te behooren. Byaldien 'er eenig ander ding voor de zieken noodig is, moet de Geneesheer eene byzondere order geeven om zulks optefchryven ; dewyl de hier aangewezen kolommen alleenlyk gefchikt zyn voor zulke zaaken als welke doorgaans het meest noodig zyn. Het behoort eene algemeene regel te zyn in alle Krygs-Hospitaalen, dat, wanneer een party zieken aankomen, terftond aan ieder man een maal van haver-gort-pap gegeeven worde, en dat dezelve daarna op eene flappe dieet gefteld t P 2 wor-  228 BESCHRYVIN'G van üê worde, tot dat de Doctor of Chirurgyn, die hem1 bedient, iets anders "ordonneeren. Men moet niet begrypen, dat de hier voorgefchreven diëet in alle de gedeelten der waereld flipt kan gehouden worden; want zulks moet dikwyls veranderd worden naar het verfchil der luchtftreeken en de voorraad van mondbehoeften, die het Land,alwaar het tooneel des oorlogs plaats heeft, verfchaft (19). * VIL (19) De eet-regel voor de zieken, in de Leger-Hospitaalen van dfen Staat der vereenigde Nederlanden gebruikelyk, is , voor zoo veel ik my heb kunnen herinneren, geweest, als volgt: Vooreerst: de zoodaanige , welke byna herfteld waren, en binnen kort het Hospitaal Honden te verlaaten, als mede ligt gekwetfte kregen eene volle portie, beftaande in een dubbele boterham van Tarwenbrood 's morgens en 's avonds, en voor middag eeten een kom foup'van Rund-, Schaapenen Kalfsch • vleesch met gepelde garst, of ryst, of brood, of fomtyds, doch zelden, met groenten gekookt, beuevens i pond vleesch, en genoeg Tarwenbrood. Ten tweeden: aan de zulken, die wel merkelyk aan de beterhand maar nog zwak waren, en verfterkende middelen noodig 'hadden , werd eene halve portie van foup en vleesch gegeeven. Ten derden : wanneer de zieken begonnen te beteren, de koorts ophield , en vooral, wanneer de tong zuiver wierd, en de patiënt eetlust, in 't byzouder trek tot dierlyk voedzel kreeg; gaf men in 't eerst aan deezen een % portie vleesch en eene kleinere kwantiteit van foup met wat Cremor Tartari, en h morgens en 's avonds èen boterhammetje van wit Tarwenbrood, of fomtyds zoetemelk met brood of gort gekookt. 7e» vierden: met opzicht tot de zieken aan Galkoorf fen, en de Loop, omdat zy weinig of geen eetlust hadden , gaf men minder acht op de kwantiteit , als wel op de kwaliteit der fpyzen; want de zulken moesten van alle dierlyke voedzels, foup en vleesch zorgvuldig onthouden worden , waarvan zy byna altyd eenen afkeer hadden; wordende wyders de fpyzen naar den aart der ziekte en den  HOSPITAALEN. £2$ VII. AFDEELING. Van de vervoerbaare of Vliegende Hospitaalen , en de Hospitaalen ten dien/ie van Krygstochten. "W'anneer een vervoerbaar of vliegend Hospitaal eene Armee verzeilen moet, behoort men een voorraad den toetend des lyders door den Doctor opgegeeven , *t zy gekookte gort of ryst alleen met wat fuiker, of met •zoete- of gekaamde melk, of met wyn, of ook wel wit brood.-.met water tot een pap gekookt, en wyn met wat fuiker. «ft overgedaan. Te;ï~vyfden : over te weinig brood werd door de Patienten zeiden geklaagd, niet alleen omdat hoe meer brood de zieken wilden eeten , hoe meer voordeel de Aanneemer daar by vondt , maar ook omdat zy , die hongerig waren , altyd meer brood konden krygen van hen , die hunne portie niet konden opeeten, zoo dat men zelf, wanneer 'er nu en dan eens huiszoeking gedaan werdt, doorgaans veel brood, en boterhammen weggeftoken von.it. Ten zesden: die eene volle portie hadden, kregen dun bier voor drank, en aan de overigen werd volgens ordonnantie van den Doctor gerfte- of ryst-water met fuiker, ook wel met witte wyn , of garftén water met zoethout en wat azyn, of melk met gekookt water gegeeven. Ten zevenden: met het verfchaffen van wyn aan de Zieken hadt men de meeste moeijelykheid; want, behalven dat dezelve doorgaans flegt was, en niet zelden door de Oppasfers uitgedronken wierdt, waren de Aanneemers, omdat die hun voordeel 'er niet by vonden, 'er niet zeer gereed mede, wanneer de Doctoren wat veel gevallen aantroffen, waarin zy den wyn nuttig en noodig oordeelden. Hierom heb ik wel eens wyn onder de Medicamenten laaten vermengen; maar de Aanneemer, dit bemerkende , viel wel dra hier klagtig over , indien de Leverantie der Medicamenten onder de aanneeming begreepen was. Ten agtften i meenigvuldigmaalen heb ik waargenomen, tlat -zieken , na koortfen aan de beterhand zyndezoo gul-  «3o BESCHRYVING van de raad van bedden, en van allerlei huisraad, voor een hospitaal gefchikt, op de wagens te pakken, te gelyk met mondbehoeften van verfchillende foorten , zoo als roggemeel, ryst , fago, brandewyn, zig waren , dat, offchoon hen flegts eene kleine portie door den Doctor toegedaan werd , zy uqgthans in het onmaatig vleesch-eeten, 't welk zy van anderen minder eetlust hebbende, kreegen , heel zeer te buiten gingen, met gevolg , dat de meeste weder inftortten , en veele (lierven, vermits zy door de eerfte ziekte nog te zeer verzwakt waren, om een tweeden aanval van eene gevaarlyke ziekte te kunnen weerftaan. Ten negenden: byna nooit waren de koks, van welken men in de Hospitaalen gewoon is zich. te bedienen , in ftaat om gort, of ryst naar den eisch te kooken, 'waarom ik altoos een Scheepskok zou verkiezen. Ten tienden : ik heb des tyds meermaalen horen klaagen, dat onze Leger-Hospitaalen ongemeen kostbaar voor het Land waren , en met reden; want ik houde my verzeekerd, dat de bezorging voor de zieken en gekwetften by geen Natie der geallieerde Armee meer geld gekost heeft, dan by de Hollandfche,'t zy dezelve gefchiedde door den Staat, 't zy by wyze van aanbefteedinge, vooral wanueer de Leverantie der Medicamenten daar onder begrepen was , 't geene om redenen , die ligtelyk op te maaken zyn , volftrekt is aftekeuren , waarby nog komt, d-.t 'er by geen Natie zoo veel gewoel en ongeregeldheden , dan by de onze plaats hadden; zoo dat 'er voor het vervolg wel eene betere, min - oraflagtige, en min-kostbaare inrichting moge vitgedagt worden. Het kan zyn , dat de fpyzen en dranken op zommige tyden, en by zekere gelegenheden in de Engelfche Hospitaalen voor reekening' van de Kroon gekogt, en by ponien aan de lyders in dezelve zyn uitgedeeld geworden ; maar nooit heb ik gehoord dat de Leverantie daar van cn nog veel minder van de Medicamenten is aanbefteed geweest; en ik meen zeer wel onthouden , en uit den mond yan den Heere Ridder joiin pringle zeiven vernomen te hebben Dat elke foldaat, geduurende zyn verblyf in het Hospitaal ,  II O S P I T A A L E N: 23* wyn, wyn, fuiker, enz. — Ook dient 'er altoos by te zyn een flachter niet een voorraad van leevend vee, en een bakker met eene genoegfaame hoeveelheid van meel om brood te maaken; daar by behoort 'er altyd een zeker getal van wagens in gereedheid te zyn, om de zieken te vervoeren, als het Hospitaal verplaatst word, of als eengedeelte 'er van naar de vaste Hospitaalen moet gezonden worden (20). Als de troepen op eene Krygstocht (expeditie') gaan, behoort 'er, behalven de gemeene hospitaal - fchepen, nog een ander fchip te zyn, dat naar vereisch bekwaam gemaakt is om de zieke Offi- taal, voor fpys, drank, oppasfmg en wasfchen eene dubbele leening van de Kroon trok ; Dat hy bovendien de plaatfing, legging, vry Doctor, Chirurgyn , medicamenten , linnen voor de verbanden en wyn, volgens ordonnantie van den Doctor, en wat verders tot het een en ander behoort, van de Kroon genoot; Dat de vrouwen der zieke foldaaten in de Hospitaden, om hunne mans, en anderen, die 'ongetrouwd waren , op te pasfen , :be fpyzen en dranken , welke door den Doctor dienflig geoordeeld werden aantefchaffen en te bereiden, .en het vuile linnen te wasfchen, toegejaaten wierden, 't gene in de Hollandfche Hospitaalen niet geöorlofd was, en door koks en foldaaten - oppasfers tot merkelyke verzwakking der Compagnien moest gefchiedetr, Dat hier door der foldaaten vrouwen, die anderzins gebrek lyden moesten, tevens de kost en een verblyf hadden ; En dat aan de zieken altoos de beste geneesmiddelen toegediend wierden , zoo dat een Doctor op zyne Voorfchriften , en derzelver bereiding naar de kunst volkomen ftaat maaken kon , terwyl het van zyne kunde afhing om door eenvoudigheid veel in de kasten derzelven te be*fpaaren. -(20) De Wagens tot vervoering van den Apotheek, Proyifieii en Utenfiles tct legging, verzorgingen bereiding der fpyzen, enz., blyven by een Veld-Hospitaal; maar de wagens , om zieken naar een vast Hospitaal te vervoeren*, worden door het Hoofd - Kwartier verzorgd. P 4  »3* BESCHRYVING van de Officieren inteneemen (*); en ieder hospitaal-fchip dient, voor dat zy van Engeland vertrekken , verzorgd te zyn van allerlei foort van mondbehoeften en andere noodwendigheden gefchikt om een hospitaal te vormen. De verfchillende doozen, waar in de medicynen, Chirurgyns - indrumenten, bandages, ryst. en andere noodwendigheden voor het hospitaal gepakt worden, moeten alle genommerd en gemerkt zyn; en naauwkeurige lysten van het gene in ieder derzelve is , gehouden worden; en het moet afzonderlyk aangeteekend worden in wejk fchip zy gedaan zyn, en daarna in welke wagen, of voorraadfchuur , nadat zy geland zyn; en inen behoort van de dus gemaakte lysten copyen te geeven aan de voorna'amfte Doctoren, Chirurgyns en Apothekers van de Armee, en aan de Proviantmeester van het Hospitaal, op dat zy weeten zouden welke voorraad 'er is, en waar dezelve ten allen tyde kan gevonden worden. — By gebrek van deze voorzorg gebeurde het dikwyls, geduurende den laatften oorlog, dat onze armee's in verfchillende oorden van de waereld, jn groote behoefte waren van veele dingen, die zy als eene nuttelooze huisraad in groote hoeveelheden met zich gevoerd hadden. Een of meer gewapende fchepen , geladen met niondbehoefcen, wyn en allerlei foort van nood- wen-f (*) Byaldien 'er geen fchip is , bekwaam om de zieke Officieren te ontfangen , kunnen zy, die op een' krygstocht ziek worden, niet dan in den allerellendigiten toeftaud zyn; want, vermits 'er geene plaats is om hen in de gemeaie Hospitaal - fchepen te bergen, moeten zy in eene opgepropte kajuit onder gezonde menfchen verb'yven ; gelyk dus het geval was op ibmmige onzer Ktygstochten , gtduurende fiea laattten oorlog,  HOSPITAALEN. 233 wendigheden voor de zieken, behooren hen te verzeilen; of, byaldien de Krygstocht gerigt is naar warme luchtftreeken, behooren die fchepen voor de vloot heen te gaan, om wyn en vruchten, zoo als citroenen, oranje - appelen , enz, groenten van verfchillende foorten en leevend ree ten gebruike van de zieken optedoen. Alle Hospitaalen, die op Krygstochten mede gaan behooren onder hunnen voorraad met zich te voeren een aantal groote tenten om de zieken en gekwetften terftond in te huisvesten, zoodra zy wel geland zyn. — En nadien men in veele plaatfen, byzonder in warme luchtftreeken niet gemakkelyk ftroo, of eene genoegzaame veelheid yan gedroogde weegbree- of andere bladen om de beddezakken en kusfens te vullen, bekomen kan, moet met een aantal haire of wolle matrasfen en kusfens medevoeren om de zieken op te leggen; en zoo men een goed getal krebben of ruwe flegte bedfteden ook onder den huisraad der hospitaalen mede nam, zou het des te beter zyn. Wanneer men een beleg te wagten heeft, het welk lang duuren zal, en alwaar geene gemakken of geryffelykheden voor de zieken te bekomen zyn, dan, nadat het beleg voorby is, moet 'er, zoo als Doctor brocklesby voorgeflagen heeft , een of twee fchepen, geladen met planken, en andere noodwendigheden om groote fchuuren of hutten voor een tyd tot_ berging der zieken opteflaan , met de vloot mede gaan , of dezelve' op de plaats van derzelver beftemming ontmoeten. — Zulke met riet of ftroo gedekte fchuuren of hutten zyn zeer noodzaakelyk in warme landen , vermits de loodregte opgang der zonne , op de kanafas brandende , de tenten ondraagelyk heet maakt. — P 5 Wan-  «34' B E S C UK Y VIN G v a n de Wanneer hec gebeurt, dat een van onze Volkplantingen naby de aangecasce plaats is , kan men daar een vast Hospitaal oprigten ; hec zy in huizen, indien men 'er gefchikte toe vinden kan, of in fchuuren of hutten tot dat einde opgeflagen; en men kan dan eenige fchepen, die ser bekwaam toe gemaakt zyn, houden om de zieken en gekwetften 'er naar toe en de herftelde manfchappcn 'er weder van daan te brengen: of het geene in krygstochten naar warme landen beter voldoen zal, is dat men eenige van de tranfportfchepen, die de troepen aan land gebragc hebben, bekwaam maake voor Hospitaal-fchepen ; en dat men dezelve, als zy een genoegfaam getal van zieken aan boord genomen hebben , een klein eind wegs in zee zende; want men heeft by ondervinding gevonden, dat de zieken veel fchielyker en ten aanzien van het getal veel meër naar evenredigheid herdeden, wanneer zy in zee gezonden worden, dan wanneer zy in warme luchtftreeken aan ftrand, of in een haven blyyen. — En in Krygstochten naar deze luchtftreeken, kan men altyd een getal van tranfport - fchepen tót dezen dienst fpaaren, zoodra als de troepen geland zyn; want de noodzaakelyke Krygsdienften en onderneemingen vernielen welhaast'een veel grooter getal van manfchappen, dan het verfchil tusfchen het getal der zieken en gezonden, bet welk men gemeenlyk aan boord van ieder fchip doec. Wanneer men naar eenige plaats in de WestIndiën krygstochten beftemd heeft, kan 'er een Hospitaal te New-York gemaakt worden, of op eenige andere plaats van onze Noordfche Volkplantingen in Noord - America , ten einde die manfchappen, wier.geftellen door de ziekten deiWest-  HOSPITAALEN.' 235 West-Indien het meest mogt gekrenkt worden, te kunnen inneemen. VÏII. AFDEELING. Van de Wachten, Oppasfers en Lyders in de Hospitaalen. By ieder Hospitaal behoort een Sergeant's wagt pptetrekken, en 'er moeten Schildwachten aan de deuren van het hospitaal (laan, 10. om al de bezoekers, die geen behoorlyk verlof hebben, te beletten om in het hospitaal te komen; nadien zulk volk dikwyls de kamers te vol opproppen, de zieken ontrusten, en 'er ligtelyk befmettelyke ziekten krygen , die zy dan onder de troepen verfpreiden. 20. Om zorg te draagen, dat de lyders niet uit het hospitaal gaan zonder een billet (*) of verlofbriefje daarvan te hebben , ondertec? kend door den Doctor, Chirurgyn, of ApothcT ker die tot het hospitaal behooren. 3". Om te beletten dat 'er fterke dranken, of andere dingen van dien aart geheimelyk in het hospitaal gebragt worden (21). De (*) Daar behoort by ieder Hospitaal een goed aantal gedrukte Billenen te zyn, en gereed te leggen om ingevuld en door de Doctors, Chirurgyns of Apothekers geteekend te worden , en het behoort aan niemand geöorlofd te zyn , zonder zoodanig een geteekend billet uittegaan. (21) Offchoon een Schildwacht by een vast Hospitaal gelteld word, is het echter zeer moeijelyk te beletten, dat 'er geene vreemden inkomen , en geene zieken uitgaan, omdat de gebouwen zelden daar toe gefchikt zyn. — Voor het overige zyn alle deze orders zeer goed; maar hoe (lipt dezelve aanbevolen worden, zy worden byna nooit op den duur  s56* BESCHRYVING van de De Sergeant van de wacht behoort, verzeld van de Kamermeester, alle morgen in de kamers rond te gaan om de rol op te leezen, en te zien dat ieder man in zyne kamer is; en dit zelfde weder te doen des avonds voordat de deuren van het hospitaal gefloten worden , en terzelver tyd uit het hospitaal te doen gaan, een ieder die 'er niet in behoort. — Ook behoort de Sergeant, alle morgen, aan den Doctor, Chirurgyn of Apotheker optegeeven den naam van ieder man , die by het leezen van de rol afwezig gevonden is; en. te berigten of hy in zynen rondgang alles geregeld en in goede order bevonden heeft. Ieder groot hospitaal dient een Hoofd-oppasfter of Zieken - Moeder en een genoegfaam getal van andere oppasfters of Zieken - Meiden te hebben, om by de zieken te blyven en dezelve van al het noodige te verzorgen (22). Or- chmr in acht genomen, zo 'er geen Commando met een Officier by het Hospitaal is. (22) Vrouwen zyn 'er niet in de Ilollandfchc Hospitaalen, behalven in de keuken om te wasfchen. Maar by de Engelfchen dienen de wyven der foldaaten , die in het hospitaal zyn, of die geftorven zyn, welke anders moeten omzwerven, in plaatfe van de foldaaten, om de zieken oplepasfen, 't gene ongelyk beter is; te meer vermits de Engelfche foldaaten eene dubbele leening voor hun eeten , drinken, verfchooning en oppasfing krygen; waar door de vrouwen der foldaaten insgelyks aan de kost komen, met de zieken optepasfcn , en hun eeten te bereiden volgens de orders van den Doctor. — Wel is waar, dat misfcnien de eetregel minder in acht genomen word, maar dit heeft ook rykelyk by de Hollanders plaats. Daarenboven is deze manier minder omflachtig en minder kostbaar voor den Lande. — Ik heb dit in het Hospitaal te Dettingen gezien, en het kwam my zeer goed voor; ook weet ik niet, dat by de Engelfchen een Hospitaal aanbefteed word, het gene aan zeer veele incouvenienten onderhevig is, en ik ■ elaat''  HOSPITAALEN. 237 Ordonnantiën of Reglementen op de volgende wyze opgefteld, en in ieder hospitaal opgehangen, zouden van zeer veel dienst zyn om de ziekenoppasfters en de lyders tevens te doen zien, wat hunne pligt is, en dus de geregeldheid en goede order door het geheele hospitaal te bewaareiu Zieken-Moeder. Iedere Zieken - Moeder moet ten minfte tweemaal daags 's morgens en 's avonds de kamera van het hospitaal rond gaan; om toetezien, dat de Zieken - Meiden haare kamers fchoon houden, dat zy zich zedig en ordentelyk gedraagen, en de behoorlyke oplettenheid op haare zieken hebben ; en om te onderzoeken de fpys en drank van derzelver zieken, en te zien of die goed en wel klaar gemaakt zyn; en , byaldien zy eenig ding niet naar behooren vinden, om het dan aan den Geneesheer,' Heelmeester of Apotheker van het Hospitaal aantedienen. Zieken - Meiden. 1. De Zieken - Meiden behooren naauwkeurig acht te geeven op haare zieken, dezelve altoos zoo zindelyk en zuiver te houden, als de aart van derzelver ziekten toelaat; hun de fpys en drank geregeld te geeven; byzonder te zorgen, dat zy de geneesmiddelen, door de Geneesheeren ver- or- daarom altoos zou afraaden. — Maar de wyn behoort, zoo wel als de medicamenten , door het Land geleverd, en de dienst van Doctoren, Chirurgyns en Apothekers ook door het zelve betaald te worden.  238 BESCHRYVÏNG van dé ©reiend, volgens de gegeeven onderrigting, welinneemen; aan den Geneesheer, Heelmeester of Apotheker getrouw overtebrengen de misdagen en ongeregeldheden, die eenige van haare zieken begaan hebben; enden Kamer - Meester en Zieken - Moeder terftond kennis te geeven van den dood van eenige haarer zieken , zoodra die geftorven zyn, ten einde voor derzelver kleederen en goederen behoorlyk zorg gedraagen worde. 2. Zy moeten haare kamers zeer zuiver houden , dezelve befprengen met azyn, en berooken met den rook van nat buskruid, of van wierook, of eenige andere welriekende ftof, die men daar gefchikt toe oordeelt ;by helder weeder twee- of driemaal daags de venfters van haare kamers openzetten, langer of korter naar maate het weeder • zulks toelaat; bedagt zyn op de Proviant-Meesterskamer om 'er voorraad voor de zieken te haaien, op de uuren die daartoe beftemd zyn; en eene ondergefchikte gehoorzaamheid betragten aan de Zieken-Moeder, in alles wat haaren post betreft; en ftiptelyk naakomen alle de orders, die zy van den Geneesheer, Heelmeester of Apotheker van hec Hospitaal ontfangen. 3. Zy behooren zich fchoon en ordentelyk gekleed te houden, de ftrengfte regels van middelmaatigheid in acht te neemen; indagtig zynde , dac, zoo eene van haar bevonden word door fterken drank bevangen te zyn, zy terftond naar de wacht zal gebragt, en vervolgens weggezonden worden. 4. Zy mogen zich uit haare kamers niet begeeven , ten zy zy in het ontflag van haaren pose toe iets anders gebruikt worden ; en ook niet uit het Hospitaal te gaan zonder een Verlofbriefje te hebben, onderteekend door den Ge- ■ nees-  II O S P I T A A L E N. 23p neesheer, Heelmeester , Apotheker of ZiekenMoeder, die tot het Hospitaal behooren. 5. Zy moeten geenerlei vuiligheid uit de vem fters werpen , maar zulks brengen naar de gemeene fecreeten, of vulnishoopen, en de waterpotten en ftilletjes , zoodra zy gebruikt zyn, leegen , en zorgvuldig zyn om die wel uittefpoelen, voordat zy dezelve terug brengen. 6. Zy mogen , op geen voorwendfel hoegenaamd , den eetregel veranderen , die door den Geneesheer of Heelmeester aan den lyder op de Eedyst is voorgefchreven; noch dulden, dat haare zieken eenige andere fpyzen of dranken gebruiken,- dan die hun door het Hospitaal zyn toegedaan; noch in. haare kamers brengen , of toclaaten dat andere 'er brengen, vleesch, visch, fterke dranken, of andere dingen van dien aart, uitgezonderd het gene , waartoe door den Geneesheer of Heelmeester verlof gegeeven is. Wanneer 'er zoodanig iets in eene van de kamers gevonden word , moet het terftond in de gemeene fpyskast gébragt worden ; en , zoo men het onder bewaaring van de Zieken-meid vindt , moet zy in de wacht bewaard, of weggezonden worden. 7. Zieken-Meiden, die fchuldig zyn aan verzuim van haaren pligt, of van zich dronken te drinken, of haare zieken kwalyk te behandelen, of van te fteelen of te verbergen en wegteneemen de goederen van lieden, die in het Hospitaal fterven, moeten naar de wacht gebragt, in bewaaring gefteld en aan den bevelhebbenden Officier aangediend worden, ten einde haar voor een Krygsraad te recht te ftellen , en haar in hechtenis te zetten, te geesfelen , of op eene andere wyze te ftraffen , zoo als de Krygswer l zulks  tg* BESCHRYVING van de zulks gebiedt ; want. zy alle die de legers itï vi eemden dienst volgen of 'er toe behooren „ zyn even zoo onderhevig aan de Krygswetten als de foldaaten zelve. Zieken. 1. Aile zieke foldaaten moeten , by hunne* komst in een Krygs-Hospitaal, geheel gewasfchen worden, of in een warm bad gaan; en vervolgens alie morgen hun aangezicht en handen wasfchen, en hunne voeten by gelegenheid , en wel met warm water en zeep, tot dat einde alle morgen door de Zieken-Meiden rondgebragt ; ook behooren zy alle dagen hun hoofd te kammen. — Byaldien zy -te zwak zyn om zich zelve te wasfchen en te kammen , moec zulks door hunne Zieken-Meiden gedaan worden. 2. Iede.e lyder moet tweemaal in een week, of meermaalen, als het vereischt word, gefchorcn en verfchoond worden. 3. Zy moeten de hun gegeevene voorfchriften ftiptelyk gehoorzaamen, en de geneesmiddelen, door den Geneesheer voorgefchreven, getrouw inneemen; en aan niemand hunner moet toegedaan worden om uit het Hospitaal te gaan zonder een Verlof briefje door den Geneesheer, Heelmeester, of Apotheker onderceekend. ' 4. Zy mogen geene ongeregeldheden noch losbandigheden begaan, maar zich zelve in alle opzichten wel gedraagen. 5. Indien eenig foldaat niet gehoorzaamt aan de orders, die hy van de Geneesheeren of Heelmeesters, ontfangt, of ongeregeld zich gedraagt, zich dronken drinkt, of eenige losbandigheid begaat, of aan diefdal of andere misdaaden fchul- dig  HOSPITAALEN. &4i dig bevonden word, moet die terftond aan den bevelhebbenden Officier aangegeeven, voor een Krygsraad te recht gefteld , en , zoodra zyne krachten het toelaaten, geftraft worden. IX. AFDEELING. Van het ontjlaan der Manfchappen uit het Hospitaal, en van de Hospitaalen, der hertellende. Tn het beftier der Krygs ■ Hospitaalen , vonden wy, dat het altoos nuttig was de zieken zoo ras zy herfteld waren uit het Zieken-Hospitaal te ontdaan, hen naar het kwartier, alwaar zy gebilletteerd zyn , of naar het hospitaal der herftellende (convalescenten) te zenden ; omdat de herftelde manfchappen altyd de losbandigfte zyrt '(23); behalven dat zy de hosniraalen opvullen, èn in gevaar zyn van nieuwe ziekten te krygen door befmetting van hen die nog ziek zyn; en daarom moeten de herftellende manfchappen eens of tweemaal in een week door den Geneesheer of Heelmeester nagezien en onderzogt worden, én de naamen van die manfchappen, die wel genoeg zyn , moeten opgefchreven - worden ; tert einde dat zy den volgenden dag naar het hos- pi- (23) Het is zeer goed dé zulken , die byna herfteld 2yn, op de eene of andere vvyze van de zieken aftezonderen ; maar doorgaans ontbreekt 'er gelegenheid van plaats, i— Ook -zyn 'er fommige, die op den duur in het Hospitaal zouden willen blyven , terwyl andere uit hetzelve willen öntflagen zyn, wélke naderhand al weer fchielyk ia hetzelve te rug gezonden worden. III. DEEL. Q  34» BESCHRYVING van de pitaal der herftellende, of naar hunne billetteering kunnen gezonden worden. — Ook moet 'er terftond aan de Officieren, die de zorg voor de herftellende hebben, kennis gegeeven worden van hen , die voor de billetteering opgefchrevén zyn. Wanneer men een Hospitaal voor de herftellende opgerigt heeft, moet het onder behoorlyke reglementen of beftuurings - regelen gebragt worden.—De volgende zyn die, welke ik opgemaakt had voor het Hospitaal te Osnahruck, in 1761, opgerigt, en die men bevonden heeft aan hec bedoelde oogmerk zeer wel te beantwoorden. Beftuurings-Kegelen voor het Hospitaal der herftellende. 1. Dat in dit Hospitaal alleen zullen komen zulke manfchappen, die van ziekten herfteld zyn; en dat 'er geen zal ingezonden worden, dan die wier naamen aan de Voorraad - bezorgers door den Geneesheer of Heelmeester van het Hospitaal zyn opgegeeven. 2. Dat alle de lyders 'er zyn zullen op een vollen eetregel, ten zy dat in byzondere gevallen , door den Geneesheer of Heelmeester anders word voorgefchreven. 3. Dat alle de lyders ontbyt , middag- en avondmaal zullen houden op vastgeftelde uuren in de zaal of de kamer daartoe gefchikt : en dat het ontbyt zal klaar zyn te negen, het middagmaal te één , en het avondmaal te zeven uuren des avonds. 4. Dat geen zieke eenige fpys zal brengen in de kamers, die gefchikt zyn om 'er in te flaapen ; en , byaldien een zieke niet past op de ge-  HÖSPITAALÉN. 243 geregelde eetenstyden , dat hem geen eeten in plaats van die maaltyden zal toegedaan worden, ten ware hy om bezigheden voor het Hospitaal te verrigten afwezig geweest was , of wegens ziekte het bed had moeten houden. 5. Dat, zoodra de manfchappen om te ontbyten afkomen, de kamers, waarin-zy flaapen, zullen gereinigd en met azyn befprengd, en de venfters geopend worden om dezelve te luchten. 6. Dat de deuren van dit Hospitaal alle avonden te agt uuren zullen gefloten worden , en niemant na dien tyd toegelaaten worden om 'er intekomen of uitcegaan. — De deuren zullen 's morgens te zeven uuren weder geopend worden. 7. Dat het gemelde Hospitaal door den Geneesheer, Heelmeester en Apotheker zal bezogt worden om te zien of de boven gegeeven orders Wel in acht genomen worden, om ook den eetregel nategaan , en zorg te draagen dat alles behoorlyk behandeld worde; en om te verbieden de geringfte wanorders, waardoor de manfchappen zouden kunnen lyden. 8. Dat een van de Onder Chirurgyns of Fraters van het Hospitaal opgelegd worde om hetzelve dagelyks te bezoeken, om eenige geneesmiddelen die door den Geneesheer voorgefchreven zyn en oplettenheid vereisfehen , toetedienen; om de verbanden, die door den Heelmeester verordend Zyn, en eehe goede behandeling vorderen, aanteleggen; en om den Geneesheer of Heelmeester kennis te geeven, byaldien eenige der manfchappen zoo ongefteld mogten wezen , dat zy hunne hulp noodig hadden, of dat zy weder naar het Zieken- Hospitaal zouden moeten gebragt worden. Q 2 9. Dat,  244 BESCHRYVING va» de 9. Dat, om deze beftuurings regelen te beter natekomen , gefchikte Sergeant's of Corporaals zullen gelast worden om voor de manfchappen te zorgen; die een wacht zal laaten optrekken van zes of meer van zulke lyders van het gemelde hospitaal, als voor dezen dienst, bekwaam zyn zullen.— Dat de Sergeant's geregeld driemrai daags een rol zullen afleezen van alle de lyders, te weeten voor het ontbyt, voor het middagmaal en voor het avondeeten; om te zien, dat de manfchappen zich maatig en betaamelyk gedraagen , en dat zy zich zindelyk houden , en geene losbandigheden begaan; voorts om in de wacht in hechtenis te zetten dezulke die losbandigheden of ongeregeldheden begaan, of die dronken bevonden worden, of die den geheelen nacht uitblyven; en om zulks aan den Officier van de wacht aantedienen. — En by goed weder behooren zy eens of tweemaal 's weeks te beveelen, dat die alle, welke fterk zyn, uitgaan, voor een half uur moeten marcheeren , of een uur op het veld , of op de Parade gaan , om hun verfche lucht te geeven, het welk de herftelling hunner gezondheid grootelyks zal bevorderen; doch men moet zorgdraagen, dat zy niet boven hunne krachten gaan; en dat zy, die zeer zwak zyn, niet uitgaan. 10. Dat een Officier van het Hospitaal der herftellende dagelyks het zelve bezoeke op die tyden , op welke de rol gelezen word, om te zien dat alles geregeld gefchiede, en om van den Sergeant de berigten te ontfangen , en zoodanige orders te geeven als hy gefchikt oordeelt om het gezegde hospitaal beter te regelen. 11. Dat, zoo het den eenen of anderen tyd gebeuren mogt, dat 'er meer herftellende waren dan  HOSPITA ALEN; s4S dan het hospitaal gevoeglyk bergen kan, 'er dan een fchouw moet gedaan worden van alle de lyders , en dat de fterkfte en gezondde naar hunne billetteering moeten gezonden worden. 12. Dat 'er altyd een fchouw moet gedaan worden, wanneer een,, gedeelte naar het leger moet gaan, om die manfchappen uittezoeken, die in ftaat zyn om zich by hunne -regimenten te voegen. X. AFDEELING. Van het naar huis zenden en verwisfelen der Manfchappen, die geduurende een Veldtocht te ziek geweest zyn. Uet zou van zeer veel nut voor den dienst zyn, wanneer de geftellcn der manfchappen door herhaalde koortfen , buikloopen, of andere ziekten , in den tyd van den dienst, te zeer verzwakt zyn , en zy waarfchynlyk voor den volgenden Veldtocht hunne krachten niet weder zullen verkregen hebben, byaldien zy naar huis, en andere fterke gezonde manfchappen in hunne plaats gezonden wierden; het gene gemakkelyk zou kunnen gefchieden, zoo, by het uitbreeken van ieder Oorlog, twee of drie Compagnien by ieder Regiment gevoegd wierden, en deze Compagnien altoos te huis bleven, om hunne toebehoorende Regimenten voltallig te maaken; zoo wel als om tot befcherming te dienen voor hun land;, want dan konden, by het einde van iederen veldtocht, de in dienst zynde Regimenten die manfchappen tferwisfelen, welke door ziekten verzwakt waQ 3 ren»  %ifi BESCHRYVING van db ren, voor andere die gezond en fterk zyn; en die manfchappen, wier geftellen niet geheel door ziekte' bedorven waren, zouden hunne gezondheid en krachten kunnen herwinnen door één of twee jaaren te blyven by die boventallige Compagnien, wier dienst gemakkelyk is. — Met den Geneesheer john humme, die lang als ScheepsChirurgyn en tien jaaren in het Scheeps- Hospitaal te Jamaica gediend had, over dit onderwerp fpreekende, maakte hy de volgende oordeelkundige aanmerkingen met betrekking tot de zeelieden in de West-Indiën dienende, en dezelfde zyn toepasfelyk op de foldaaten. Wanneer de tusfchenpoozende en aflaatende koortfen hardnekkig voortduuren, of wanneer de ziekten, dié 'er de gevolgen van zyn, aankomen , of als 'er reden is om te denken, dat zy paderende zyn, gaan de inboorelingen en kir woonders dikwyls in Konings-fchepen op een Kruistocht , en fomtyds gaan zy naar NoordAmerica, en zy keeren dikwyls volmaakt herfteld te rug, ten aanzien van hunnen eetlust, vleesch en krachten, zoo wel van het vaste land als van den kruistocht. — Wanneer de Zeelieden uitgeput zyn door geduurige wederinftortingen in die koortfen, of door het kolyk van Poitou, waar door zy meenigmaal het gebruik hunner ledemaaten verliezen is niets zoo nuttig dan het gaan op zee ; en ik was gewoon alle gelegenheden waarteneemen om 'er zulke manfchappen, die 'er oogenfchynlyk voordeel van hebben zouden, heen te zenden of in hun eigen fchip, of in eenig ander dat uitgong. — Door dit middel herftelde een aantal van manfchappen, die, met in de Hospicaalen te blyven kangen, verloren zouden geweest zyn. — Zoo . f- het  HOSPITAALEN. 247 het gebeurde, dat zy zonder geneezen te zyn, te rug kwamen, werden zy, op verzoek by den Opperbevelhebber, by de eerfte gelegenheid naar Engeland gezonden, het zy dat gefchiedde met een Konings- of met een Koopmans - fchip. De menschlievenheid kan niet beter uitgeoeffend , en 'er kan geen wezenlyker dienst aan het publiek gedaan worden, dan met eene zorgvuldige oplettenheid te gebruiken om het leeven der Zeelieden te bewaaren, door hen uit WestIndifche Hospitaalen te ontdaan , wanneer zy waarfchynlyk voordeel zullen ontfangen , voor dat de geduurige wederinrtortingen in die ziekten, die hun gaan naar zee noodzaakelyk maaken , hen zoo ver verzwakt en ontfteld hebben, dat hunne herftelling zeer twyffelachtig zy. Men heeft in dit te doen fomtyds moeijelykheden ontmoet; maar niets is zoo gemakkelyk dan de vastftelling van eene fchikking, die dezelve krachtdaadig zou wegneemen; en van hoe veel belang zulk eene fchikking zyn zou , is klaarblykelyk voor een ieder , die eenigen tyd in de West - Indiën gediend, en gezien heeft hoe veele manfchappen in eenen zeer verzwakten ftaat uit de hospitaalen naar zee gezonden zyn , en die gezond en wel van een kruistocht zyn terug gekomen, nadat zy eenigen tyd op zee geweest zyn. Q4 XI.  a48 BESCHRYVING van de XL AFDEELING. Van de Geneeskundige Officieren in een Hospitaal. D e Geneeskundige Officiers, die in een KrygsHospicaal gebruikt worden, zyn Doctoren, Chirurgyns, en Apothekers. Niemand behoort tot Geneesheer of Doctor van het leger of van een Krygs-Hospitaal aangefteld te worden, dan na vooraf tot Medicinae Doctor op eene gewettigde Academie gepromoveerd te zyn, ten einde niet dan bekwaame perfoonen daar toe zouden gebruikt worden. — En het zou niet dan nuttig zyn, dat zy, die zich daartoe aandienen , door den Doctor Generaal opzettelyk over de Legerziekten geëxamineerd wierden (24). De Heelmeesters of Chirurgyns behooren, voor zy daartoe aangefleld worden, het vereischte examen (24) By de Armee van den Staat is geen Doctor Generaal , wanneer 'er geen 'Oorlog gedeclareerd is , gelyk in de jaaren 1743 tot 1749, en als dan is 'er by de HulpTroepen flechts een Veld-Doctor, die ook in het vaste Hospitaal moet dienen , nadat de Armee de winterkwartieren betrokken heeft, tót zoo lang het getal der zieken gering geworden is , wanneer de overige zieken naar een garnizoen, hospitaal of naar hunne Regimenten gezonden worden. — Verder zyn 'er nog één of meer Doctoren by de vaste Hospitaalen, die in het Najaar door de meenigte van zieken de hulp van den Veld Doctor noodig hebben, omdat men geen andere Doctoren ktygen kan , die voor een' korten tyd in een Hospitaal dienen willen. De Doctoren by ons ondergaan na hunne Promotie op een Academie geéu nader Examen , maar de Chirurgyns, Apothekers en hunne Fraters worden door 's Lands Doctoren geëxamineerd.  HOSPITAALEN. 249 men te worden afgenomen door het Collegie der Chirurgyns; en zoo ook de Apothekers door de Dekens van het Apothekers- Gilde. De Fraters of Onder-Chirurgyns moeten, voor hunne aanftelling geëxamineerd worden zoo wel in de t hirurgie als in de Pharmacie, vermits zy in beide die takken dienst moeten doen (25). In het begin van den laatften Oorlog van 1755 maakte Zyne Koninglyke Hoogheid de Hertog van Cumberland een Hospitaal-Raad, beftaande uit de Doctoren en Chirurgyns van de Armee, en dan de Proviantmeester , ter dier tyd Directeur genaamd, by welken alle de zaaken van het Hospitaal overwogen en bedecht werden. — Deze Raad droeg alle de perfoonen voor , die in ieder tak van het Geneeskonftig beduur, of in eenigen dienst van het hospitaal moesten gebruikt worden. — Zulk een Raad zal altoos van het grootfte nut zyn in het ontwerpen en befchikken van Hospitaalen die in vreemden dienst zyn; doch wanneer de hospitaalen buitenlands reeds beftaan, moet de aanftelling en bevordering overgelaaten worden aan hen, welke by hetzelve in dienst zyn; en alle recommandatien behooren te komen van de Doctoren en Chirurgyns, die de hospitaalen bedienen, waarin de vacante plaatfen voorvallen. De beftuuring van alle Krygs - Hospitaalen behoort altoos toevertrouwd te worden aan de Doc- C25) Het zou niet ondienftig zyn, zoo 'er een Doctor Generaal by de Armee was, dat door denzelven eens of tweemaal 's weeks aan de Chirureyn - Majors van de Regimenten les gegeeven wierd over de gefehoten wonden,enz., en over de gemeenfte ziekten als koortfen, buikloopen, enz. Q5  s5o BESCHRYVING van de Doctoren, die tot de byzondere bediening van de hospitaalen aangefteld zyn. Wanneer een Armee op het vaste land werkende is, en 'er verfcheiden Hospitaalen op verfchillende plaatfen zyn, moet de Doctor, die by de Opperbevelhebber geplaatst is, tot Doctor Generaal en Directeur van die Hospitaalen aangefteld worden , met behoorlyke reglementen; en alle de orders van Hoofdkwartieren behooren onmiddelyk door dat kanaal te gaan. Alle de andere Doctoren der verfchillende Hospitaalen behooren alle die zaaken te bellieren , die het hospitaal betreffen , het welk zy bedienen , en hunne orders , moeten ftiptelyk gehoorzaamd worden ; en hy behoort een beftendige correspondentie te onderhouden met de Doctor generaal ; hem van tyd tot tyd kennis geevende van den ftaat des Hospitaals , en van het gene 'er in benoodigd is; ook behoort hy ftiptelyk in acht te neemen alle de orders, die hy van den Doctor generaal ontfangt. Byaldien 'er afzonderlyke Hospitaalen zyn voor de Heelkonftige lyders, behoort de oudfte Chirurgyn alles te beftuuren in het Hospitaal dat hy bedient; en wanneer 'er iets voor zyn hospitaal benoodigd is , hetzelve ter kennisfe te brengen van den Doctor generaal (26). XII. (26) By de Hollandfche Armee is geweest een Hospitaalmeester, die naderhand den tytel van Intendant gekregen heeft, en de bezorging van alles had; zonder echter eenig bewind over den Doctor, Chirurgyn of Apotheker te hebben. In geval van marcheeren der Armee is de trein der wagens van het Veld-Hospitaal onder het Commando en bescherming van den Commandant van de Artillery ; maar, wanneer eene Armee, na eene Bataille, by verhaasting recireeren moet, en de meeste bagagie, ook het onnoodige van  HOSPITAALEN. 251 XII. AFDEELING. Van de Bejluurings- en Voorraad- bezorgingsposten der Hospitaalen. De posten van de beftuuring- en voorraad-bezorging behooren nooit aan dezelfde perfoon toevertrouwd te worden , nadien de bekooring om ryk te worden ten allen tyden, en in alle dienden, aanleiding gegeeven heeft tot de grootde misbruiken, en deze hebben ook zeer veel nadeel toegebragt in den Krygsdienst, zoo wel als aan de arme gewonde en zieke foldaaten, en zy hebben veelen van hen het leeven gekost. — En even daarom behoort nimmer de Doctor generaal , nog eenige der Doctoren of Chirurgyns van het leger , of eenig ander perfoon die in de beftuuring van Krygs-Hospitaalen zyn , den post van het Hospitaal, niet op eenigen afftand vooraf teruggezonden is, loopt men groot gevaar van het geheele Hospitaal te verliezen , gelyk na de bataille van Fontenoy in den jaare 1745 het fataale geval geweest is; want de voerlieden hadden onder weg de ftrengen der paarden afgefneden, om met dezelve des te fpoediger te kunnen retireeren, en lieten de wagens, met al wat 'er op was, tot buit arm den vyand over, het geene eene groote confufie gaf, omdat men van den geheelen Apotheek, alle de inftrumenten, den grooten voorraad van plukfel en bandages, alles wat tot ligging, verfchooning, enz. diende, en van alle de keukengereedfchappen op eenmaal ontzet was, en doordien den volgenden dag zoo veele, en de meeste door kanon en dus zwaare gekweste by het hospitaal aangebragt wierden. — Hierom behoorde onder de generaale orders voor eene bataille by den Generaal en Chef gefteld te worden, dat een Corporaal met eenige Ruiters gecommandeerd wierd om het Veld-Hospitaal te verzeilen , en de ondethoorige in orde te houden.  *ga BESCHRYVING van de post van Proviantmeester of Commisfaris waarteneemen ; pok behooren zy niets te doen te hebben met de rekeningen, contracten of verbintenisfen, of eenige andere geldzaaken, betreffende het hospitaal; en byaldien zy immer bevonden worden zich met die zaaken te bemoeijen , behooren zy terftond uit den dienst gezet te worden. Ik kan niet voorby hier aanteteekenen , dat deze kwaade praktyk, van eenige in geneeskonftigen dienst zynde perfoonen, tegelyk tot Directeur en Proviantmeester of in dergelyke posten zonder contra Boekhouder aanteftellen, in onzen dienst is ingekropen; en dat zy in meer dan eene gelegenheid van het grootfte nadeel voor de arme behoeftige foldaaten geweest is. — Want,, nadien de Opperbevelhebber van eene armee, in den tyd van den dienst, altyd zeer veel te doen heeft uit hoofde van zyne eigen post, en dikwyls niet wel bekend is met den gewoonen dender van de beftuuring der hospitaaïen, verlaat hy zich in ieder ding daar toe be- " trekkelyk op den Directeur; die, als hy niet door en door eerlyk en tegen de verzoeking beproefd is, bekwaam is om zulke ontwerpen (hoe fchadelyk zy ook voor den dienst zyn mogen) ïntevolgen, welke hem de grootfte gelegenheid geeven om het Gouvernement te misleiden, en voor zich een beurs te maaken; zoo wel in zyne hoedanigheid van Voorraadbezorger zonder Tegenboekhouder, als in die van Directeur. — En , gemerkt de Directeur gemeenlyk by de Hoofd- ' kwartieren is, en het oor heeft van den Opperbevelhebber, zoo word iedere Doctor of Chirurgyn , die de hospitaalen bedient, als hy over zulke begaanc misbruiken klaagt, aan de Hoofd- kwar-  HOSPITAALEN. 253 kwartieren door den Directeur voorgedraagen als een kwelgeest, een onvergenoegde karei; en in plaats dat men op zyne klachten acht zou daan, zoo word hy welligt doorgehaald, omdat men het niet zoo vond , en vervolgens naar eenig afgelegen hospitaal gezonden, of tot een' onaangenaamer post verwezen > ten einde hy buiten de gelegenheid zyn zou om op de handel wyze van den Directeur verdere aanmerkingen te maaken. Ik denk derhalven, dat de posten van voorraad te bezorgen, en van contracten aantegaan, geheel onderlcheiden behooren te zyn van den geneeskonftigen post. — Die in de eerfte zyn aangefteld behooren ftiptelyk te voldoen aan alle de orders, die zy van de Doctoren en Chirurgyns ontfangen, om het hospitaal van al hec noodigè te voorzien; geregeld boek te houden van alle de manfchappen, die in de hospitaalen komen, en van die 'er uitgaan ; van tyd tot tyd van alle de manfchappen in de hospitaalen berigten te zenden aan de Hoofdkwartieren ; en hunne boeken en rekeningen behooren opgenomen ert nagezien te worden door zulke perfoonen, als het Gouvernement daartoe gefchikt oordeelt. Ook behoort hun nimmer toegeftaan te worden om den naam van Directeur aanteneemen, gelyk zy dikwyls doen, 'vermits die naam in ftaat is om de Krygs - Officieren te misleiden, en te doen gelooven, dac hec Gouvernemenc hen tot dien pose over hec hospitaal, dac onder hunne bezorging is, aangefteld heefc. XIIL  s54 BES CHR Y VING van de XIII. AFDEELING. Van de oppasfing der Geneeskonftige Officieren op de Zieken. Elk Doctor en Chirurgyn van een Krygs-Hospitaal behoort op geregelde vastgeftelde uuren de zieken te vifiteeren, te bezoeken, en de Fraters of Onder-Chirurgyns moeten hen verzeilen, met hen rondgaan, en hunne orders ontfangen en uitvoeren (27). Ieder Onder - Chirurgyn behoort een zeker getal van Lyders voor zyn deel te hebben, voor welke hy alle de medicynen moet gereed maaken, wier wonden of zweeren hy moet verbinden, en vervolgens volbrengen alle de orders die hy van den Doctor, Chirurgyn of Apotheker ontfangt. — En op dat de Onder-Chirurgyns hunnen post wel kennen en waarneemen zouden, dienen 'er tot dat einde gefchikte gefchreven orders in den Apothekers - winkel opgehangen te worden, t- De volgende zyn die, welke ik gefteld en gegeeven had voor alle de hospitaalen, die ik in Duitschland bediend heb. Or- (i7~) In de Hollandfche Hospitaalen gaat de Apotheker of zyn Frater mede, wanneer de Doctor de zieken vifiteert? om de middelen, die hy ordonneert dpteTchryven, en de zóódanige aftegeeven, die in voorraad klaar gemaakt zyn, en in eene mande rond gedraagen worden , als Braak- of Purgeer-poeders, enz. — Wyders gaat 'er mede een Fra ter der Chirurgyns, die het appliceeren van Spaanfche Vliegen , de aderlaatingen, enz. opfchryft; en eindelyk een Oppasfer van de Kamer, die aanteekening houdt van het noodige eeten en drinken der zieken. tfl5  HOSPITAALEN. 255 Orders voor de Fraters of Onder-Chirurgyns. 1. Dat zy alle morgen te agt uuren in den Apotheek moeten zyn, om de gewoone middelen van den dag gereed te helpen maaken., en om daar met de Doctoren en Chirurgyns in de hospitaalen rond te gaan. 2. Dat ieder hunner een boek by zich hebbe, om de voorfch.ifcen of ordonnantiën der Doctoren optefchryven , het welk moet gefchieden in de volgende orde (28): Eerst, aantetëekenen den naam en het Regiment van den Lyder; dan den dag van zyne komst in het hospitaal en zyne ziekte; dan de voorfchriften van den Doctor, en na dat alles den dag van zyn ontflag, of van zynen dood. By voorbeeld: Jan de klerk, 2o/?« Regiment. — Jann9 1, — Koorts. Jann' 1 V. S. unc x — Infus. purg — Emplastr. Veficat. op den nek , &c. Ontflagen of dood. Jann. 28. 3. Dat ieder Onder-Chirurgyn zelf gereed maake de voorfchriften voor zyne eigene lyders, en daarna rond ga om hen die te bezorgen en toetedienen , of 'er zyne lyders bchoorlyk van te onderregten; dat hy zelf zyne eigene lyders aderlaate , en verbinde die eenige ligte zweeren, (28) By my waren twee Ordonnantie-Eoeken , waarvan de Doctor een van den voorigen dag in handen heeft, om te zien wat hy daags te vooren aan iederen patiënt geordonneert heeft, het geene veel tyd uitwint, wanneer 'er veele zieken zyn; en het andere van een' vroeger dag, waarin de Apotheker of zyn Frater de middelen opfchryft.,  ggg B.ËSCHRYVING vaS de ren, hebben mógten, en welke niet vereisfcherf dat zy tot het Chirurgyns-hospitaal gebragt worden. 4. Dat ieder Onder Chirurgyn des avonds fond ga, om te zien, dat alles wel gedaan worde , en om berigt te brengen aan den Doctor of Apotheker, zoo 'er iets buitengewoons voorvalt (29). : 5. Dat twee van de Onder • Chirurgyns alle dagen in den Apotheek moeten blyven, om de zieken, die aankomen, te ontfangen , en hen behöorïyk te plaatfen; om de medicynen, die zy daadelyk noodig hebben, gereed te maaken; om een havergort-foup voor ieder van hen te ordonneeren; en om, als 'er.iets buitengewoons voorkomt, een gefchikt man te zenden om 'er den Doctor of Apotheker kennis van te geeven. — De Onder-Chirurgyns, wier beurt het is, moeten inscelyks Voor de Officieren , of andere, klaarmaaken alle de voorfchriften, die den gantfchen dag aan den Apotheek gezonden worden. Men gaf, op order van den Lord g r a n b y, aan de Onder-Chirurgyns in de beurt, een ftuk gebraden of gekookt vleesch voor het middagjnaal, en een fles wyn, ten einde zy niet van hunnen post zouden gaan. — En, wanneer 'er 'gelegenheid was, liet men een' Onder - Chirurgyn in het hospitaal fla'apen. De Apotheker behoort voor de medicynen zorgtedraagen; 's morgens, voor den tyd dat de Doctors komen vifiteeren, in het hospitaal fond (29) De bezorsihg en bereiding der medicamenten gefchiedt in de HoUandfGhe Hospitaalen, vóór alle de zieken, door den Apotheker of zyne Fraters'.  HOSPITAALEN. 257 ■rond te gaan; te zien öf de kamers in een geschikte orde gehouden worden; of de ziekenmeiden en de andere bedienden hunnen pligt gedaan hebben ; te onderzoeken naar den ftaat der zieken; en te zien of de voorraadbehoeftens goed zyn; en van alle deze dingen een getrouw berigt te doen aan den Doctor, wanneer hy komt. —■ Daarenboven moet hy zorgen, dat de Onder-Chiriirgyns 's morgens de medicynen gereed maaken, die op den dag gewoonlyk noodig •zyn; en dat zy vervolgens getrouwlyk opneemen de voorfchriften van den Doctor. — Voorts moet hy ook 's avonds in het hospitaal rondgaan , om te zien, dat de zieken hunne medicynen behoorlyk gekregen hebben; en het zelfde moet hy ook des morgens onderzoeken. De Apotheker moet altoos woonen naast het hospitaal, of digt by zyn winkel, om by de hand te zyn als 'er iets voorvalt, of 'er zieken aan het hospitaal komen. XIV. AFDEELING. Van de middelen die de Geneeskonfige Officiers gebruiken moet en, pm zich zelve voor de befmettelyke ziekten te bcwaaren. "Wanneer 'er eenige fterk befmettende ziekten In de Krygs-hospitaalen zyn, kunnen de Geneeskonftige Officiers de volgende voorzorgen gebruiken, om zich zelve voor de befmetting te behoeden (30). 1. Nooit C30) De behoedmiddelen, door my gebruikt,'wanneer ik vifiteerde, zyn geweest de volgende: III. DEEL R «• "M  258 B.ESCHRYVING van de i. Nooit de zieken met eene Jeege maag te bezoeken; maar een ontbyt te eeten eer zy in het hospitaal gaan. a. Een pak kleederen te hebben , alleen gefchikt om het hospitaal te bezoeken , en een gewaschte linnen kiel of kieed om 'er over te draagen, wanneer zy in de kamers rondgaan; en hun linnen en .kleederen te wasfchen en te verwisfelen zoodra zy uit het hospitaal gekomen zyn. 3. Voordat zy in de kamers gaan , te beveelen, dat zy wel gereinigd, met azyn befprengd, en daarna berookt , en door het openen der venfters en ventilators gelucht zyn. 4. Byaldien de befmetting zeer fterk is , een romer te neemen van de Tinctuur van kina, onmiddelyk voor zy in het hospitaal gaan. 5. Kleine rolletjes lint, gedoopt in den geest yan campher, te fteeken in de neusgaten , en een pot of kom met warmen azyn, waar in campher ontbonden is , te laaten ronddraagen, en digt r. Het luchten der vertrekken geduurende een half uur, voordat ik 'er inkwam. ' 2. Het berooken der vertrekken met Genever • besfen of wierook, om den onaangenaamen reuk der zieke menfchen verder wegteneemen. 3. Het gebruiken van een glas Brandewyn met een korst brood, voor het doeH der vifates; het gene ik in het eerfte jaar, door vrees van in de gewoonte van het gebruik, dör fterke Dranken te zullen ver-.-Hen, nagelaaten had, en door welk verzuim ik moogelyk coen door eene allergevaarlyk!k rotkoorts en roodeloop ben aangetast geworden; terwyl ik in de volgende jaaren van befmetting Jbevryd gebleven ben; edoch het is my meermaalen bedenkelyk voorgeko. men, of men door dezelfde fmetfloffe, gelyk in veele andere befmettende ziekten plaats heeft, wel voor de tweedemaal vatbaar is.  HOSPITAALËN. s59 digt houden by de lyders, die zy onderzoeken. 6. In het onderzoeken der lyders, die van de Blutskoorts (febris peteckialis), of eenige andere kwaadaartige ziekte aangetast zyn, op eenigen afftand te ftaan , en die vraagen te doen, welke zy noodig oordeelen , en als zy nader bykomen om de pols te voelen en de huid te onderzoeken , niet inteademen terwyl hun hoofd Baby het ligchaam van den lyder is; maar, na van die onderzoekingen ten vollen voldaan te zyn , een weinig agter uit te gaan , en de verdere noodige vraagen te doen. XV. AFDEELING. Van den Militairen rang voor gemagtigde Geneeskonflige Officiers. Het zou zeer goed en nuttig zyn , dat men Voor iedere gecommitteerde Officier in dienst van het Hospitaal eenen Militairen rang vastftelde, en tevens in het Geneeskonflige dezelfde ondergefchiktheid bepaalde, als in het militaire departement. — Door deze middelen zou de dienst met meer orde, en met grooter voordeel voor de zieken volvoerd worden (31). Het zou ook nuttig zyn, in tyd van Oorlog, in de Ordonnantie tegen de muitzucht een artikel in te voegen, om aan den Militairen Officier van (31) Gemeentyk heeft men in de Hollandfche Hospitaalen te weinig gezach over de foldaaten en bedienden,, èn 'er ontbreekt een Perfoon , aan wien het oppergezach toekomt; het geene wel eens aanleiding gegeeven heeft tot verfchillen iusfehen den Doctor en Hospitaal-Meester. R s  45c* B E S C HR Y V ING vl 'w d'e van hec Hospitaal der herftellendert toeteftaan* om de gemagtigde Geneeskonftige Officiers op te roepen tot het- beleggen van een Krygsraad, wanneer 'er geen toereikend getal van militaire Officiers in eene plaats zyn, om de herftellende foldaaten, die aan misdaaden fchuldig zyn, re rechc te ftellen. — Want in tyden van dienst kan 'er geen genoegzaam getal van militaire Officiers gemist worden, om in de bediening van de verfchillende militaire hospitaalen te zyn ; en op alle zulke plaatfen zyn de herftellende gemeenlyk zeer losbandig, wanneer zy weeten, dat 'er geen genoegfaam getal van officieren is om eenen Krygsraad uittemaaken, ten einde hun te ftraffen. — Edoch, als 'er een vereischc getal van milicaire officieren zyn , dan behoorc geen Geneeskonftig Officier als lid van den Krygsraad opgeroepen ce worden. XVI. AFDEELING. fan de Militaire Infipecteur der Hospitaalen { en de Officiers gefield tot dienst der her- , pellende. De foldaacen zyn, in cyd van dienst, dikwyls zeer genegen om in en om de hospitaalen heen en weer te flenteren , en daar allerlei ongebondenheden te leeren, en alle vrees voor tucht te verliezen; en daarom, om de orde en welvoeglykheid ce onderhouden, behoort 'er by ieder vastgeplaatst en by ieder groot militdir hospicaal een militaire Opziender (infpecteur), of Bevelhebber (commandant), een Officier van bekende werkzaamheid en deugd te zyn,^en tevens een  HOSPITAALEN. atfi •«en toereikend getal van Officieren tot dienst der herftellende , om een Krygsraad uittemaaken , als zulks vereischt word. De post van den militairen Opziender of Commandant, moet zyn, zorg te draagen voor alle de herftellende, die gebilletteerd zyn; toe te zien dat de Officiers, die onder hem zyn, zich van hunnen plichc kwyten, en dezelfde geregeldheid en tucht onderhouden onder de manfchappen, die toe derzelver byzonder.corps behooren, als of zy by hunne regimenten waren; dat de manfchappen op de parade en by het afleezen van de rol zyn; en dat zy altoos net en rein voor den dag komen. Hy -behoort, van tyd tot tyd, de 'hospitaalen te bezoeken, om te zien , dat zy fchoon gehouden worden; om te onderzoeken of de manfchappen zich wel gedraagen; of de kost en drank goed is, en of de Officiers, de zieken - meiden en bedienden hunnen plichtdoen; en, zoo hy iets kwalyk vondt, om 'er kennis van te geeven aan de Doctoren en Chirurgyns van het hospitaal, of aan den Voorraad verzorger of Kommisfaris, of aan andere, tot wier bemoeijenis het mag behooren, ten einde het zelve terftond verbeterd worde; en indien hy vindt, dat de Opper - Officiers van het hospitaal zulke misbruiken door de vingeren zien , niettegenftaande zyne vermaaningen , om 'er terftond aan de Hoofdkwar^ tieren berigt van te geeven. Hy behoort een dier Officieren, die tot dienst der herftellende gefteld zyn, te gelasten om de hospitaalen dagelyks te bezoeken, om de bovengemelde onderzoekingen te doen, en hem daar yan een gefchreven berigt te geeven. De Voorraadbezorger of de . Kommisfaris beR 3 hoort  ■o6i BESGHRYVING van de hoort twee- of driemaal in de week hem een lyst te bezorgen van ieder man, die in dc hospitaaien gekomen, of'er uit ontflaagen, of'er in geftorven zyn, op denzelven aanteekenende den naam van ieder man, en de compagnie en hec regiment, waar toe hy behoort; en het zelfde ce berigcen aan de Officiers van de verfchillende brigades en regimencen. De milicaire Opziender behoorc de machc te hebben om alle de Officiers en foldaaten in de hospicaalen van billeccen ce verzorgen; en de naamen van alle de manfchappen, die uic de hospitaalen zullen ontflagen worden, moecen aan hem gezonden worden den dag voordac zy 'er uit Zullen gaan, ten einde hen van billetcen ce voorzien ; en den volgenden dag behooren die manfchappen ce marcheeren van de hospicaalen naar de parade, om hunne billeccen, en de orders van den miiicaire Opziender, en van de Officiers van de corps, waar roe zy behooren, ce oncfangen. De milicaire Opziender behoort nacezien, pf 'er voor de geweeren van de zieke manfchappen, en de geweeren en kleederen van hen die derven en in de magazynen geborgen zyn, behoorlyk zorg gedraagen worde, en of 'er op de krygsbehoefcen der verfchillende regimencen behoorlyk gepasc worde. Nademaal de diensc hec dikwyls by de hospitaalen noodzaakelyk maakt, wanneer het getal der zieken groot is, dat men de herftellende foldaaten (*) gebruike'als verordende manfchappen en (*) In de Franfche Hospitaalen is altoos een zeker getal van manfchappen, die hunne zieken, welke tot het hospitaal behooren , oppasfen , zoodac zy niet noodig hebben om hunne herftellende lyders 'er toe te gebruiken, gelyk wy  HOSPITAALEN. 263 en bedienden in de hospicaalen, behoorc ieder man, die daar coe gebruike word, van den militairen Opziender een byzonder verlof ce hebben om zulks te doen; en geen der manfchappen moec in eenige hoedanigheid als bediende in het hospicaal gebruike worden, wiens naam op dien tyd in de boeken als ziek opgefchreven ftaat (32). — Ook moeten alle de manfchappen, -die men een dienfte van hec hospitaal gebruike, eens in een week door den militairen Opziender bezigtigd worden , en zoo ook als een gedeelte der herftellende heen gaac om zich by hec leger, of by hunne regimenten te vervoegen; ten einde niemant toegedaan worde by het hospitaal te blyven , als hy bekwaam is om in zyn regiment te dienen. Wanneer een deel van de herftellende manfchappen naar hunne byzondere regimenten gezonden worden , behoort altoos een of twee Officiers hen te verzeilen, om hen in orde te houden en hen te beletten kwaad te doen. — Hunne marfchen behooren kort en gemakkelyk te zyn, en men dient eenige paarden en wagens met hen ce geeven, om de bagagie ce vervoeren en de zwakke manfchappen 'er op te neemen; en wy dikwyls verpligt zyn te doen, wanneer de zieken door Zieken-Meiden opgepast worden, die gemeenlyk foldaatenvrouwen, en niet zoo bekwaam zyn om zulk zwaar werk te doen als de mannen. (32) Dit is ook in gebruik ia de Hollandfche Hospitaalen; maar de oppasfers zyn niet gemakkelyk te krygen, en {trekken tot een merkelyk bezwaar in de kosten; waarom al veeltyds de hertlelde foldaaten tot dat einde 'er in blyven, die 'er vry gereed toe zyn , voor de vrye kost en een gering daggeld, omdat hunne leeniug dan oudertusfehen voortgaat, en zy van den militairen dienst ontflagen zyn. R 4  2^4 BESCHRYVING van de en als zy by hunne regimenten zyn," behoord men hen in de ligtfte en minst vermoeijende dienftejj te dellen, totdat zy hunne krachten weder bekomen hebben. Wanneer de militaire Opziender afwezig is, moet de oudfte Officier van het hospitaal der herftellende zynen post waarneemen. 'Ieder Officier, die ten dienst der herftellende gezonden word , behoort , zoodra hy op de plaats, alwaar het hospitaal is, gekomen is, zich aan te dienen by den Commandant, of den militairen Opziener, om hem van zyne komst kennis te geeven, en om zyne beveelen te ontfangen. — Hy behoort vervolgens te gaan by het Officie van den Proviantmeester of Kommisfaris, om eenen lyst te krygen van alle de, foldaaten, die in of omtrent het hospitaal zyn, en tot de brigade of het regiment, van welk hy gezonden is, behooren, waarin die van de billettecring onderfcheiden zyn van die in de hospitaalcn. — Den volgenden dag moet hy alle, die op het billet geteekend ftaan, laaten paradeeren , om te zien of het getal der manfchappen overeenkomt met den hst, die hem gegeeven is, en om te onderzoeken in wat ftaat ieder man is, en waartoe hy gebruikt is; en dan moet hy in de hospitaalen rondgaan, verzeld van een daartoe aangeftelden Sergeant, om alle de manfchappen in de hospitaalen opteneemen, en te weeten of de lyst, hem door hetProviant-officie gegeeven,goed is; en daarna moet hy alle dagen een' Sergeant of Corporaal zenden om de manfchappen in de hospitaalen te bezigtigen, en om hem berigt te geeven, ajs 'er eenige ontflagen worden of fterven.— Ook behoort hy aan den militairen Opziender te verzorgen een' verantwoordings-lyst van alle de  HOSPITAALEN, 4-5$ de manfchappen van zyn Corps , die of in de hospitaalen toegelaaten , of 'er uit ontflagen zyn, op de dagen wanneer zulke lysten gemaakt zyn. — Hy behoort verder te maaken, dat alle zyne manfchappen van billet geregeld op de parade verfchynen by het opleezen der rol, en hen verpligten zich zelve rein en hunne geweeren in goede orde te houden, en ook zynen vlyt aantewenden om dezelfde geregeldheid en tucht te onderhouden , als of zy by hunne regimenten waren. — En, als een deel 'er van moet gezonden worden om zich by hunne regimenten te vervoegen , behoort hy alle zyne manfchappen byzonderlyk onderzogt te hebben; en die manfchappen, die volmaakt herfteld bevonden zynr moeren naar hunne regimenten gezonden worden (33). Indien elk Officier tot dienst der herftellende aangefteld, overeenkomftig deze beftuuringen en jnrigtingen handelt, kan geen eenig man buiten zyne kennis in of omtrent de hospitaalen opgehouden worden , nadien hy altyd weeten moet waar ieder man is, in wat ftaat van gezondheid hy is, en waartoe hy'gebruikt word; en zoq doende zal hy ook ten alle tyden in ftaat zyn om een verantwoordings-lyst te geeven aan de brigade of het regiment, voor het welk hy in dienst is , van elk man , die in de hospitaalen toegelaaten, ontflagen, of geftorven is. XVII. (33^ Het is oneindig' beter, dat alle deze befchükingen aan Officieren gedemandeerd zyn, en door hen ter uitvoer gebragt worden , dan door geaffecteerde by de Hollandfche Hospkaajen-, die niet exact genoeg, noch aan de fuborcjonnantie niet naar vereisen gewoon zyn , en ook geen, gezach genoeg hebben. & 5  j£6 BESCHRYVING vande XVII. AFDEELING. Van de wyze , op welke de zieken verzorgd werden in Engeland, by het vaste Leger te Coxheath, in de jaaren 177H en *779- In de jaaren 1778 en 1779 werden de zieken, van de twee grootfte legers in Engeland , te Coxheath en Warley - Common , uitgezonderd die de kinderpokjes hadden, het meest bediend door de Chirurgyns van de regimenten in hunne eigen regiments - hospitaalen, aan ieder van welke zeven ponden en tien fchellingen 's maands toegedaan werd, behalven het gewoone geneeskonftig loon, om een Hospitaal, de Zieken Meiden en andere dingen , die voor de zieken noodig waren, te verzorgen; en daar werd een Doctor en Chirurgyn aangefteld voor ieder leger, om die aan de kinderpokjes ziek lagen te bezoeken, in een hospitaal hetwelk tot dat einde, op eenigen afftand van het leger , gehuurd en onder hunne byzondere bezorging gefteld was ; en tevens om by gelegenheid de regiments-hospicaalen te bezoeken, ten einde te zien, dat zy behoorlyk beftuurd wierden; en om in byzondere gevallen hun advis te geeven, wanneer zy door Regiments-Chirurgyns daar toe gevraagd werden. * Op den 2Öften Jimy 1778 kreeg ik order om by het leger te Coxheath te dienen. — Het Hospitaal gehuurd om hen , die de kinderpokjes hadden, te plaatfen, en het welk aan myne byzondere zorg toevertrouwd werd, was gelegen in de Noord-westen hoek van de Hey, omtrent een myl van het leger. Na  H O S P I T A A E E N. 2Ó> Na het behoorlyk toegerust te hebben, werd het op de volgende wyze beftuurd. Daar werd een Onder - Chirurgyn voor het Hospitaal aangefteld, die 'er digt by huisveste, en een beftendigen last had , om optemaaken welke geneesmiddelen voor de zieken noodig waren, om hen te aderlaaten, als zulks bevolen werd , om toe te zien dat de Zieken-Meiden haaren plicht deeden , om toetelaaten en te plaatfen de zieken, die uit het leger gezonden werden , en om te volbrengen alle de orders, die hy van den Doctor of Chirurgyn ontfing. Daar werd ook by het Hospitaal aangefteld een Sergeant, wiens post het was de foldy der manfchappen van hunne verfchillende regimenten te ontfangen, en 'er voor te koopen de dagelykfche provifie ; rekening te houden van al het geld dat hy tot gebruik van het Hospitaal uitgeeft, en deze rekeningen van tyd tot tyd aan den Doctor' overtcgeeven. Men huurde ook een knegt en een genoegfaam getal van zieken.meiden om de zieken te bedienen. De huur van het Hospitaal, de Sergeant, de Zieken-Meiden, en de Knegt werden alle betaald door het Gouvernement, gelyk ook de wyn, en andere dingen, die door den Doctor of Chirurgyn verordonneerd werden, en voor welke hunne foldy niet toereikende was ; en aan den Doctor was de macht toegeftaan om op den Opziendergeneraal te trekken voor het geld, dat hy tot die eindens noodig had. De Doctor had in zyne Inflructien, dat hy in geval van buitengewoone ziekte moest fchryven aan den Commandant - major, of den Secretaris yan Oorlog, of den Opziender, om hem daar van ken-  «68 RESCHRYVING van de kennis te geeven, ten einde een genoegfaam getal van Hospitaal-fraters of Onder-chirurgyns , of zelfs gelaste Officieren, indien het noodig was, zouden toegezonden worden om voor de zieken te zorgen, en om zulke plaatfen voor de Hospitaalen te huuren, als hy dagt tot dat einde bekwaam waren, en noodig zyn zouden. De gewoone diëet voor de zieken in dit Hospitaal werd geordonneerd dezelfde te moeten zyn, als die in het Regiments-Hospitaal in gebruik was, die ik aanftonds zal opgeeven. By myne komst te Coxheath, verzogt my de Luitenant-Generaal kefpel, die het bevel over het leger had, en op de geringde artikels voor het welzyn van den dienst oplettende was', dat ik de Chirurgyns van de verfchillende regimenten zou doen weeten, op wat wyze men in dit leger voor de zieken zorgen moest, en om algemeene Inflructicn te ontwerpen voor de beftuuring van de Regiments-Hospitaalen, ten einde zy op denzelfden voet gefteld, en op dezelfde wyze zouden beftuurd worden. Ingevolge deze order maakte men de volgende Inftructien, die aan elke Chirurgyn van de regimenten in het leger gegeeven werden. instructien Gegeeven aan de Rjegiments - Chirurgyns , betrekkelyk de Zieken en Hospitaalen van de verfchillende Regimenten. \ Om de Chirurgyns van de verfchillende regimenten te doen weeten , op wat wyze men vastgefteld had, dat de zieken van dit leger zouden verzorgd worden, werd hen verwittigd: i. Dat  HOSPITAALEN". 265? ï. Dat rnen vastgefteld had, dat ieder regiment zou zorgen voor zyne eigen zieken, en dat 'er geen algemeen Hospitaal zou geopend worden, dan alleen een klein voor de plaatfing van lyders aan de kinderpokjes; ten zy het doorflegt weder, of eenige andere oorzaak gebeuren mogt, dat eenige der regimenten meer zieken zou hebben, dan de Chirurgyn en zyn frater zou kunnen waarneemen. 2. Dat men verwagte , dat ieder Chirurgyn zou verzorgen of huuren de ruimde en luchtigIfe plaats, welke hy voor een Hospitaal digt by zyn eigen Corps vinden kan. 3. Dat het gemelde Hospitaal zoo fchoon moer gehouden worden als mogelyk is, dat het cwee- ' maal daags moet geveegd , en naderhand moet befprengd worden; en indien de vloer van hout zy, dat zy van tyd tot tyd moet afgefpoeld worden. 4. Dat meer of minder manfchappen in iedere zaal of kamer moeten geplaatst worden, naar dat zy min of meer luchtig , en hooger of laager van verdieping is; de kamers met hooge verdiepingen laaten meer zieken toe, dan die laag van verdieping zyn. —- En byzonder is het aanbevolen , dat de kamers niet met zieken moeten op» gepropt worden. 5. Dat de beddezakken voor de zieken moeten gelegd worden op ftroo , en het ftroo binnen planken, die agt of tien duimen hoog zyn, rondom de zyden van het bed gefteld. 6. Dat het ftroo van de beddezakken!, en dat het welk 'er onder ligt, van tyd tot tyd met versch ftroo moet vernieuwd worden; en als 'er een man fterft, dat het ftroo moet .verbrand en de beddezakken en beddegoed, waar op hy ge-> le-  270 BESCHRYVING van de legen heeft, gereinigd en wel gelucht worden, voordat zy op nieuw gebruikt worden. 7. Dat de venfters en deuren van het hospitaal gcduurende het warm weder den gantfchen dag moeten open gehouden worden; en als het weder koel word, dat zy een tyd lang, twee- of driemaal daags, moeten open gezet worden om de lucht van het hospitaal te vernieuwen. 8. Dat, zoo 'er een fchoorfteen in de kamer is, dezelve altoos open moet gehouden en nooit moet geftopt worden, gelyk dit dikwyls des zo» mers in byzondere huizen gefchiedt; want de fchoorfteen is een van de beste Ventilators, die een kamer hebben kan. 9. Dat de zieken, ten minffen tweemaal in een week, gefchooren en verfchoond, en de handen cn het aangezicht van ieder man alle morgen gewasfehen moet worden; en dat tot dit einde de zieken-meiden behooren rondtedraagen een emmer vol water met zemelen of havergort - meel, of zeep, en een handdoek voor die zieken welke te bed moeten blyven; en met een natten hoek van een doek de handen en het aangezicht van die lyders te wasfchen, welke te zwak zyn om zulks zelve te doen. 10. Elke twaalf of veertien lyders, door koortfen genoodzaakt het bed te houden , beboeren een zieken-meid te hebben om hen op te pasfen. 11. Ieder regiments-hospitaal behoort een gemak of fecreet te hebben, zoo ver van het hospitaal , dat het 'er geen nadeel aan toebrengen kan; en iemant, die in ftaat is om uit te gaan, behoort niet by het hospitaal, maar in het feerset zyn. gevoeg te jdpen. — Wanneer 'er: geen ge-  HOSPITAALEN. 271 gefchikt fecreet omtrent hec hospitaal is, moet 'er een put gegraaven, en een zit 'er over gemaakt worden, even als in een leger, en daar moet over de mest van tyd tot tyd aarde geworpen worden; en als het noodzaakelyk is, moet men een nieuw maaken, en het oude opvullen. 12. Dat niets zoo fterk behoort aanbevolen te worden, aan hen die de zorg over de hospiraalen hebben, als de zieken, en alles wat omtrent hen is rein te houden , en de kamers wel te luchten. 13. De kleederen der foldaaten, welke in dé hospitaalen fterven behooren in een rookhuis gebragt, en ter deeg berookt te worden, en daarna wel-gelucht en geborfteld, voordat zy in hec regimencs-voorraadshuis gebragt worden. 14. Alle de herftellende manfchappen moeten tweemaal in een week befchouvvd, en zy, die tot den dienst bekwaam zyn, naar het leger gezonden worden; en indien 'er veele zieken in het hospitaal zyn, welke voor den dienst te zwak zyn, moeten in den zomer geplaatst worden in de tenten der herftellende , totdat zy. hunne krachten weder gekregen hebben. 15. Dat die manfchappen, welke eene kwaade druiper (Gonorrhea) of andere yenerifche ziekte hebben , dienst in het leger doen mogen, doch dat het hen toegedaan zy alle morgen om advis en medicynen by den Chirurgyn te gaan. 16. Dat de Officiers van liet regiment kennis moeten hebben van deze Inffriictien; en dat een Officier van ieder regiment dagelyks hec hospitaal moet bezoeken, om toetezien dac 'er goede orde gehouden en behoorlyk zorg voor de zieken ge» draagen worde, en om aan de» bevelhebbenden Officier te befigten, in wat itaat hy .hen vindc, lil 17. Dat  fe7a BESCHRYVING van^e 17. Dac voor hec gebruik der zieken in het fegiments- hospicaal de volgende diëet word aanbevolen; zynde die zodanig dac men die' voor de foldy van één foldaac bekomen kan. Ontbyt en Avondmaal. Een pinc havergorc- of rysc - pap. En in koortfen of andere byzondere gevallen, brood gemaakt toe een brood-pap (panade), met 'er wac bruine fuiker bytevoegen , en in byzondere gevallen Waar in men hec nuccig oordeelc, een of cwee lepels vol wyn. Middagmaal. Vleeschnac , of foup gemaakc mee vleesch waar by moecen gedaan worden peen, knollen , of andere groentens, en een weinig gerst, of ryst, van die mee welke hec gerfte- of rysc-water gemaakc is. Een pinc van die vleeschnat mee brood mag aan ieder ziek of zwak man gegeeven worden; en behalven die, kan men een half pond van het gekookte vleesch toeftaan aan ieder der herftellende, voor welke de Chirurgyn hec zal toe* fchikken. Drank. De gewoone drank van hec hospicaal moet zyn gerfte- of ryst-water, met by voeging van een weinig bruine fuiker ; waarby men voegen mag een weinig citroen-fap of Cremor Tartari; en in gevallen, waar. in de Chirurgyn het dienftig oordeelt, een weinig brandewyn, of derge» iyken wyn. . a - In  HOSPITAALEN; 273 In koortfen, waar in wyn noodig is , mag men meest witte wyn of cyder gebruiken, fchoon in fommige zeer verzwakte lyders goede oude roode wyn beter is (34). In het jaar 1779 had de Luitenant-Generaal p ie rs 0 n het opperbevel over het leger te Coxheath $ men bezorgde de zieken op dezelfde wyze als iri het voorige jaar, uitgezonderd, dat men, in het begin van September, Wanneer'er eene doorgaande (34) Het Plan , in deze Afdeeling vervat, behaagt my zeer, omdat het zoo min omflagtig en zoo dienftig voor de zieken voorkomt; maar het zou in fommige opzichten naar den eetregel van onze Natie diénen veranderd te worden. Het verwondert my, dat 'er niets in voorkomt vaii het keveren der uit- en inwendige medicamenten. — By ons1 werden, in het begin van den Oorlog, niet alleen de medicamenten voor den Hospitaal Apotheek, maar ook een kist volgens eenen lyst voor eiken Chirurgyn-Major van èen regiment door de 's Lands Apothekers in 's Hage geleeverd. — Doch een der 's Lands Doctoren had een Neef, die mede in den Haag Apotheker was , maar niet had kunnen verkrygen om 's Lands Apotheker te worden. — In het volgende jaar werd by den Raad van Staaten befloten om aan ieder Chirurgyn-Major voor de medicamenten te geeven 60 gulden, die dezelve dan konde koopen waar hy wilde, en in de keuze en bereiding der medicamenten zyn zin volgen, 't geene tot een voorweiidfel van de gemelde Refolutie genomen werd. — De medicamenten door het Land voor het Veld- Hospitaal geleeverd, waren oneindig beter dan die van den Aanneemer ia de vaste Hospitaalen bezorgd werden. Men heeft altoos geklaagd, dat by ons de aanneeming van vaste Hospitaalen ongelooflyk veel geld aan het Land gekost heeft, dat de zieken 'er flegt by gevaaren zyn, eg^ de Aanneemers niet ongemeen veel voordeel 'er by gehad hebben, het gene ligt te begrypen is, te meer omdat hec 'er ruw toeging en veel verwaarloosd wierd , dewyl men genoodzaakt was in veele opzichten, door kaarigheid op d» fpys en medicamenten enz., de fpaarzaamheid te betrajw*; III. deel. S  274 BESCHR. van de HOSPITAALEN. de koorts onder de troupen kwam, en fommige van de Regiments-Hospitaalen te zeer met zieken opgepropt waren, een klein algemeen Hospitaal bekwaam om vyf-en-twintig zieken te bergen (zynde de eenige plaats die men bekomen kon) oprigtte, waar in men de manfchappen die koortfen hadden plaatfte, uit die Regiments-Hospitaalen, die te vol waren ; en dat men ter zei ver tyd eenige manfchappen, met Venerifche ziekten en die de kinderpokken gehad hadden, uit die Hospitaalen nam en in het Hospitaal der kinderpokken overbragt, alwaar toen gevallig twee - en - twintig bedden open waren. — Dit nieuwe Hospitaal werd op dezelfde wyze beduurd als een voor de kinderpokjes gefchikt. De Luitenant-Generaal pierson, wiens oplettenheid en menschlievenheid voor de zieke foldaaten niet genoeg kan geprezen worden , keurde de Inftructien aan de Regiments-Chirurgyns, in het voorige jaar gegeeven, volkomen goed, en had dezelfde in dit jaar in zyne orders herhaald.  L Y S T van enkèlde én samengestelds GENEESMIDDELEN voor een is VELD- of HOSPITAAL- APOTHEEK- "Waanneer een leger te veld zal trekken , iü vooral noodig dat de Apotheeken der Hospitaaleri en de kisten der Regiment-Chirurgyns van de vereischte en goede Medicamenten voorzien worden. Tot dit einde is zeer dienftig, dat men eene behoorlyke Lyst hebbe, naar welke men in dien voorraad voorzien, dien regelen en de byzondere medicamenten examinceren kan. — De volgende Lyst heb ik opgemaakt in navolging, vari öie, welke men vindt in het meergemelde Werk van m o n r o , en naar eenige aanmerkingen , welke de Hooggeleerde Heer de monchy my daaromtrent medegedeeld heeft. — In 't algemeen moet men omtrent dezelve aanmerken : Dat men vooral niet zuinig behoort te zyn in het medeneemen van die medicamenten, welke Bet meest gebruikt worden en van het meeste nut zyn; en dat men inzonderheid voor eene genoegzaame quantiteit van Medicanienta heroica behoort te zorgen; want dat andere, die minder noodig zyn, wanneer dezelve ten einde gebruikt zyn, ligtelyk in nabygelegen Steden kunnen aangekogt worden; doch dat de Cortex Peruvianus , Radix Serpentaria V'trginiana.. Rheum j Sal Polyckrestus- 'er zelden goed en altoos duur' zyn i wanneer men dezelve moet koopen; S 2 Bd  t76 VELD- of HOSPITAAL. Dat men derhalven, by het opgeeven en examineeren der medicamenten , die aan eene Armee of in een Regiments-kist mede gegeeven worden, minder te letten hebbe op de verfchcidenheid, dan wel op de deugdzaamheid en hoeveelheid derzelve; Dat men by gebrek van zulks in achtteneemen doorgaans te weinig medegeeft van die Simplicia of ènkelde geneesmiddelen, welke veel gebruikt worden, en daarentegen te veel van die gene, die zelden in de Hospitaalen te pas komen; Dat ook daar van gemeenlyk de kisten der Regiment - Chirurgyns van verre de meeste medicamenten nog zoo vol zyn, wanneer zy wederom gebragt worden, als toen zy afgezonden zyn; zoo de Chirurgyns dezelve niet verkoopen; Dat men in het begrooten der. hoeveelheden, en ook in de keuze der mede te neemene, medicamenten , zich regelen moet naar de grootte der Armee en Regimenten, naar het Saizoen en naar de Landftreek en gelegenheden, waar in zy komen zullen; — En dat het ook een wezenlyk onderfcheid in den voorraad en keuze maakt, "of eene Armee over zee gezonden word, dan wei aan land blyft; Dat men ten aanzien van de keuze der medica-"' menten wel moet bedagt zyn om 'er geene mede te neemen die versch behooren te zyn, wanneer zy gebruikt worden, en ook geene, die door heet weder of in heete luchtftreeken ligt bederven, gelyk confectiones, confervae, fyrupi, electuaria, en groote hoeveelheden van poeders, die door lang te leggen krachteloos worden; Dat men alle de medicamenten, die men medeneemt , wel behoort in te pakken en te verzorgen,  APOTHEEK. i7? gen, om dezelve voor hitte, vochtigheid, infecten, enz. te bevvaaren; Eindelyk, dat men in de bepaaling van de hoeveelheden en keuze der medicamenten, omtrent derzelver verzorging en vervoering, altoos behoord te raade te gaan met des kundige en ervarene lieden. SIMPLICIA OF ENKELDE GENEESMIDDELEN. RADICES. Canellae albae. Ahhaeae. Cinnamomi. Contrajervae. Granatorum. Gentianae. Peruvianus Cortex. Glycyrrhizac. Julapii. FUNGI. Ipecacoanhae. Agaricus et Raphani rusticani. Gallae Querci. S?rtaardl!ae LIGNJ' arapan ae. Guajaci cum Cortice. Squdlae. & . StaMns. Serpencariae Virginia- nae. HERBAE. Simarubae. Abfinthii. Tormentillae, Althaeae. Zingiberis. Menthae Vulgaris folia. Malvae folia. CORTICES. Salvae folia. Aurantiorum. Senae folia. S 3 FLO*  278 VELD of HOSPIT'AAL- FLORES. Chamaemeli folia et flo- rcs. Crocus. Lavenduhe flores. Rofa rubra. FRUCTUS, BACCAE, 'ATQUE SE1ÏIINA. Amygdalae dulces. Hordeum. Juniperi baccae.. Tamarindi. Lini Semen. GUMMI Gummi Arabicae. ———*Kino. .——— Tragacanthum. RES1NAE. Retina alba atque flava. Pix Burgundica. Thus. GUMMI RESINAE. Aloë Socotorina. Gummi Ammoniacum. Asfa foetida. Gummi Guajacura. Myrrha. Opium. Scammoneum. Terra Japonica. BALSAMA. Balfamum Copaiva. Peruvianum. Terebinthina. SUCCI INSPJSSATl Glycyrrhizae Succus. Manna. Mei. Saccharum. OLEA ESSENTLl LIA. Oleum Baccarum. Juniperi. Menthae. Nucis moschacae. Rutae. Camphora. ANIMALIA ET PARTES ANIMALIUM. Cantharides. Moschus. Oculi & Cheli Cancrorum praeparati. OLEA,  APOTHEEK. S* COM> OLEA, UNCTUÖSA. Oleum Olivarum. Axungia Porcina. Cera alba atque flava. OLEA EMPTREU- MATICA. Oleum Cornu Cervi. Animale. VINA ET SPIRITUS. Vinum album atque ru- brum. Spiritus Vini. > Vini Rectifica- tus. SALES. Sales acidi. "] I Zie de vol- ——- alcalim. )■ ficndc Apo- I ihcek. neurri. j Alumen. SAPONES. Sapo Venetus vel Albus. . Niger mollis. SULPHUREA. Sulphur. Flores Sulphuris. Hepar Sulphuris. METALLICA. Lapis Calaminaris prae- paratus. Tutia praeparata. Argentum vivum. Antimonium. Sulphur. auratum An- timonii. Aerugo Aeris. Vitriolum coeruleum. Lithargyrus praeparatus. Cerusfa. Saccharum Saturni. Ferri Limaturae. Vitriolum viride. album. Bolus armenis. Magnefia alba. Calx viva.  ?So VELD- of HOSPITAALC O MP 0 S I T A of SAMENGESTELDE GENEESMIDDELEN. ACETUM. Acetum lithargyrii , vel Aqua g o u-"1 phsrma. LARDI. rcopoeia Acetum Scilliticum. J Hagana- AQUAE SIMPLICES ET SPIRITUOSAE. Aqua Cinnamomi. —— Menthae. Pulegii. Men kan anders deze en foortgelyke waters ten allen tyde fchielyk bereiden, door de Olea esfentjalia van die- planten te wryven met twaalfmaal de hoeveelheid van fuiker, en deze Elaeofacchd' ra aftemengen met eene genoegfaame hoeveelheid water of ligte Brandewyn. Aqua Calcis. Ph. Hag. Melisfae Magiftralis. Ph. Hag. Rofarum. Sappharina. — Stiptica, ,>Ph' Edinb' Vitriolica. j BALSAMA. Balfamum ArcaeL ^ Opodeldoch. }>Ph. Hag. _ Vitae, J Cau-  APOTHEEK. nH Caufticum commune acerrimum. ^ minus. I , _• -. j >Ph. Edinb. « Lunare. f Cinnabaris factitia. j Collyrium Saturninum. ") ■ Vitriolicum. I Zie de voorgann- _ - . „, ,. >de Tafel van Ge- Coniectio Lardiaca. j neesmiddelen. Japonica. j Conferv. Rofarum Rubrarum. Ph. Hag. DECOCTA. Decoctum Album. —* Althaeae vel Pectorale. —\ Commune pro Clystere. >ph. Edinb. — Hordei. Lignorum. j ELECTUARIA. Electuarium Cardiacum. 1 Japonicum. Lenitivum. , . f Ph. Edinb. . fhebacicum feu Theriaca Edinburgenfis. ELIXIRIA. Elixir. Proprietatis. Ph. Hag. Paregoricum. 1 —r- Vitrioli acidum. |Ph' E(*inb' 5 $ EMUL.  *82 VELD- of HOSPITAAL- EMUlSIONES. Emulfio Communis. 7 : Arabica. jPh- Edinb' EMPLASTRA. Emplastrum Commune. 1 , Adhaefivum. jPh' Edinb' vel ■ Diapalmae. Ph. Hag. Commune cum Gummi. Ph. Edinb. vel * Diachylon cum Gummi. Ph. Hag. _ Defenfivum roborans. Ph. Edinb. vel , Defenfivum rubrum. Ph. Hag. Commune cum Mercurio. Ph. Edinb. vel Ranarum cum Mercurio Quadru- plicato, Ph. Hag. De Labdano. Ph. Hag. vel de Laudano, de Cicuta. e Sapone. Ph. Edinb. Stomachicum. Ph. Hag. '—«— Veficatorium. Ph. Edinb. vel Hag. Die uit de Edinburgfche Apotheek zyn veel minder famengefteld , en verdienen daarom , myns oordeels, de voorkeur. EX-  APOTHEEK. *$3 EXTRACTAExtractum Corticis Peruviani. Foliorum Cicutae, 1 Gentianae. . Hellebori nigri. Ligni Campechenfis, Kermes Minerale. Lapis infernalis, yel idem quod Caufticum Lunare. Laudanum liquidum Sydenhami. Ph. Hag. vel Tinctura Thebaica. Ph. Edinb. LINIMENTUM FOLATILE. r£. Olei Olivarum unc. iij. Spiritus falis Ammoniaci dr. yj. M. Liquor anodynus mineralis HofFmanni.7 Mei Rofarum rubrarum. jPh* HaS* Mercurius praecipitatus albus dulcis.-j ruber. Sublimatus corrofivus. [ , , . . r ,,. >Ph. Edmb. dulcis fubhmatus. Mucilago Gummi Arabici. — Tragacanth. J Oxymel Scilliticum. Ph. Hag.  s84 VELD- of HOSPITAAL. PILULAE. Pilulae Aloecicae. "j Cocciae. Ruffi. 1 Mercuriales. I Ph' EdinK Plummeri. j Tcnicae baccheri (*). PULFERES. Pulvis Cornachini, Ph. Hag, Contra]ervae Compofitus. Cretaceus. -j Diaromaton five Species Aro- >Ph. Edinb. maticae, J Pul- (*) Nadien deze Pillen tegenwoordig met zeer veel nut gebruikt worden in de waterzucht Qflydrops) , byzonder in de Buik-waterzucht (Jscites), en vooral in dat foort het welk een gevolg is van eenen verzwakten en werkeloozen ftaat der ingewanden, en het welk niet zelden by de krygslieden , na zwaare ziekten doorgeftaan te hebben , voorkomt , heb ik goedgedagt dezelve hier te melden en de bereiding 'er van, zoo als die door den Heer richard is gemeen gemaakt, optegeeven. — Zy beftaan uit het Ex. tr act urn Hellebori nigri,het welk bereid word door de wortels van die plant eerst te weeken in de Spiritus vini a/coholifatus, en daarna met besten Rhynfchen wyn te trekken; waarna het Extractum , 'in water ontbonden , op nieuws verdikt of genoodzaakt word tot een klomp famenteioopen, door 'er een weinig besten Brandewyn bytevoegen ; vervolgens word één once van dit Extractum gemengd mat even zo veel Extractum Myrrhae aquofum en tien fcrupels van het Pulvis Cardui benedicti , en daarna de masfa in de lucht gedroogd, en dan worden 'er pillen van gemaakt van een half grein. De dofis is van 8 tot 15 pillen driemaal daags.  APOTHEEK. 285 Pulvis Diatragacanthi Frigidus. Ph. Hag. e Jalappa Compoiicus. "\ Stypticus. >Ph. Edinb. Sudorificus five Doveri. j Rob Sarabuci. SALES ACIDL Acida Minerelaria. Spiritus Vitrioli fortis. PRAEPARATIO- tenuis. NES. , _ Nitri. Spiritus Vitrioli dulcis. Salis marini. Witri —' Salis Acida Vegetabilia. Acetum. ! deftillatum. Succus Limbnum. ;— Aurantiorum. Cristalli Tartari. SALES ALCALINJ. Alcalina Fixa. Sal. Abfynthü. Tartari. Alcalina Volatilia. Sal. Volatilis Cornu Cervi. f*« —— «-< Salis Aramoniaci, SA-  s8ö VELD- of HOSPITAAL- SALES NEUTRL Sal. Ammoniacus. Mirabilis Glauberi. Nitri. —— Polychrestus, Prunellae. Spiritus Mindereri. vini Camphoratus. 1 Melisfae Magiftralis. jPb- Ha£; Sulphur. Antimonii auratum. Tartarum emeticum. (pn. Edinb'. Theriaca Ëdinburgenfis. -> TINCTURAE. Tinctura Araara. —— Benzoesi Corticis Peruviani. ' Wfnterani. ■ Japonica. Martis. • Melampodii. ~\ . Myrrliae. . Rhei. < Sacra. Sar™, >Ph.Eainb. Sennae compofica. — ■ Serpentariae. Thebaica. UN.  APOTHEEK. 287 UNGUENTA. Unguentum album; 1 . Baiilicum flavum. fók Edinb' Coeruleum fimplex. Ph. Hag. e Lapide Calaminare. Ph. Edinb. Emolliens. ") Epïspasticum. >Ph. Edinb. — Mercuriale. J Mixtum. 1 Nutritum. jPh- HaS< —— Saturninum. '] Tutiae. j Ph- Edinb- VINA. Vinum Amarum. 1 > Ancimoniale. S Pb. Edinb. VINUM CHALTBEATUM. Limaturae Ferri pp. unc. iv. Cinnamomi. Mucis 7* unc. jj. Vini Rhenani lib. iv. Macera iine calore per menfem, faepe interim agitans, dein cola. Vitrum Antimonii Ceratum. Ph. Edinb. Oordeelkundige Doctoren en Chirurgyns kunnen deze Lyst van Simplicia en Compofita naar goedvinden Verminderen of vermeerderen , en wel-  a88 VELD- of HOSPITAAL- APOTHEEK. welligt, voor fommige, anderen in plaats neemen , en voorts uit die officinalia hunne Rentedia magiftralia of Geneeskundige voorfchrifcen 'er naar regelen en opgeeven. Einde van het Derde DeeL